LEIDDRAAD ter bepaling der Rijksbijdragen in de jaarwedden van het onderwijzend personeel aan openbare en bijzondere scholen enz., volgens de wet tot regeling van het lager onderwijs, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 24 Juni 1901 (Stbl. no. 187), met tabellen, DOOR E. A. KEISER, adjunct-commies 2e klasse ter Provinciale Griffie van Groningen. ^AAAAA/W ERVEN B. VAN DER KAMP. — GRONINGEN. 1901. LEIDDRAAD ter bepaling der Rijksbijdragen in de jaarwedden van het onderwijzend personeel aan openbare en bijzondere scholen enz., volgens de wet tot regeling van het lager onderwijs, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 24 Juni 1901 (Stbl. no. 187), met tabellen, DOOR E. A. KEISER, adjunct-commies 2e klasse ter Provinciale Griffie van Groningen. ERVEN B. VAN DER KAMP. — GRONINGEN. 1901. Openbaar Onderwijs. De wet tot regeling van het lager onderwijs van 17 Augustus 1878 (Stbl. na. 127) heeft bij de wet van '24 •luni 1U01 (Stbl. no. 187) op nieuw belangrijke veranderingen ondergaan, die in hoofdzaak betrekking hebben op de uitgaven der gemeenten en op de door het 11 ij k uittekeeren bijdragen. Tengevolge van de wijziging van art. 2ü der wet zullen de uitgaven van het lager onderwijs — wat betreft de jaarwedden der ouderwijzers — voor vele gemeenten stijgen, daar het minimum-traetement, dat de hoofden van scholen en de onderwijzers moeten genieten, thans op een heoger bedrag is vastgesteld; het aanvangssalaris is verhoogd, terwijl voor dienstjaren verhooging wordt verleend. Bovendien wordt de jaarwedde van de onderwijzers, welke den rang van hoofdonderwijzer bezitten, met f 100 veihoogd en wanneer zij den leeftijd van 2'» jaren bereikt hebben en volgens art. 24 moeten aanwezig zijn in scholen niet meer dan 4 onderwijzers, wordt hunne belooning f 200 hooger gesteld, dan die zij als gewoon onderwijzer zouden genieten, llij liet behalen der akte van hoofdonderwijzer gaat de verhooging van f 100 in met den eersten dag der maand volgende op die, waarin de akte is verkregen. ('nder&taand staatje geeft aan de minimum jaarwed- den, die door hoofden van scholen en onderwijzers moeten worden genoten. Onderwijzers ^ j Voor het met Onderwijzers Onderwijzers vellichte met hoofd" HooM hoofdakte \kte' die I «>nder echter meti der school. eu n verplicht is. hoofdakte. Met minder dan 5 dienstjaren ... ƒ 750 ƒ 700 ƒ 600 / 500 Met 5 en meer, doch minder dan 10 dienstjaren 800 750 650 550 Met 10 en meer, doch minder dan 15dienstjaren 850 800 700 600 Met 15 en meer, doch minder dan 20 dienstjaren 900 850 750 650 Met 20 en meer dienstjaren 950 900 800 700 Ter berekening van liet aantal dienstjaren komt in aanmerking de tijd vóór en na de invoering der wet (i Januari 1!)02) doorgebracht: voor een hoofd der school als hoofd eener openbare en bijzondere school; voor een onderwijzer als hoofd eener school en als onderwijzer. Is de mannelijke onderwijzer, die het hoofd der school bijstaat gehuwd en 28 j. of ouder, dan geniet hij eene tegemoetkoming in de huishuur van ten minste ƒ50, terwijl voor het hoofd der school minstens f 150 als vergceding voor huishuur moet worden verleend, indien hem geen woning van gemeentewege kan worden verstrekt, bij welke woning zoo mogelijk een tuin moet behooren. Het bedrag dezer jaarwedden, der vergoedingen voor huishuur voor de hoofden der scholen en der tegemoetkomingen in de huishuur aan onderwijzers, geen hoofden van scholen zijnde, wordt door den Raad onder goedkeuring van Gedeputeerde; Staten geregeld. liet spreekt van zelve, dat de jaarwedden enz. in vele gemeenten op een hooger bedrag zullen moeten worden bepaald, terwijl Ged. Staten eene regeling door den Raad vastgesteld, zullen kunnen weigeren goed te keuren, indien zij oordeelen, dat naar den levensstandaard gerekend in die gemeente, de vastgestelde bedragen te laag zijn. Als de Raad weigert met Gedeputeerde Staten mee te gaan. zullen de jaarwedden enz. worden vastgesteld bij koninklijke beslissing. Hoewel de belooning voor het geven van herhalingsonderwijs vroeger niet bij de wet was geregeld, is thans bij een nieuw art. 20bis aan de gemeenten de verplichting opgelegd, den onderwijzers, die met het geven van herlialingsonderwijs zijn belast, boven hunne vaste jaarwedde eene belooning toe te kennen van ten minste f 0.60 per lesuur, welk bedrag eveneens door den Raad wordt bepaald onder goedkeuring van Gedeputeerde Staten. Dit voorschrift treedt 1 November 1902 in werking. Bij het opmaken der begrooting zullen dus de volgende viagen moeten worden beantwoord: le. Hoeveel hoofden van scholen zijn er en hoeveel dienstjaren heeft ieder? 2e. Hoeveel onderwijzers zijn er, die bet hoofd der school moeten bijstaan ingevolge art. 24 der wet met verplichte hoofdaote en hoeveel dienstjaren heeft ieder? •'ie. Hoeveel onderwijzers zijn er behalve die, bedoeld sub 2, die het hoofd der school bijstaan en hoeveel dienstjaren heeft ieder? 4e. Hoeveel van de sub ■'! bedoelde onderwijzers zijn er, die den rang van hoofdonderwijzer bezitten? 5e. Aan hoeveel hoofden van scholen moet vergoeding voor huishuur worden verleend? 6e. Aan hoeveel mannelijke onderwijzers, die het hoofd bijstaan, gehuwd zijn en den 28-jarigeu leeftijd Lebben bereikt, moet eene tegemoetkoming in de huishuur worden verleend? 7e. Hoeveel moet worden uitgetrokken voor het geven var lierhalingsonderwijs ? De jaarwedden, vergoedingen voor en tegemoetkomingen in de huishuur van de sub 1—6 genoemde onderwijzers moeten op 1 Januari 1 !K)'2 zijn geregeld met inachtneming der bepalingen van art. 26 der wet. Hierbij moet worden opgemerkt, dat, indien de jaarwedden van hoofden der scholen of onderwijzers van bijstand, op 1 •Tanuari 1002 aan openbare lagere scholen verbonden, meer dan ƒ 150 lager is dan de som, waarop krachtens de wetsbepalingen aanspraak kan worden gemaakt, de jaarwedde met ingang van bovengenoemd tijdstip met ten minste ƒ150 moet worden verhoogd en uiterlijk 1 •Tanuari 100-1 met liet dan nog aan liet wettelijk minimum ontbrekende bedrag. Tegenover deze meerdere uitgaven staan evenwel ook weer meerdere inkomsten, daar de bijdragen , die het Rijk toekent voor de onderwijzers, belangrijk zijn verhoogd. Zoo zal thans worden uitgekeerd voor de hoofden van scholen ƒ -160, ƒ 400. ƒ 500 of ƒ 000 al naar gelansr de hoegrootheid der schoolbevolking tegen ƒ 250, ƒ 300. ƒ400. ƒ500 of ƒ600 volgens de vroegere geldende regeling. Yoor de onderwijzers, die het hoofd der school bijstaan, den rang van hoofdonderwijzer bezitten en 23 jaar oud zijn, voor zoover zulks volgens art. 24 der wet wordt gevorderd, bedraagt, de vergoeding ƒ300 tegen voorheen ƒ 300, en voor de overige onderwijzers, die het hoofd bijstaan voor zoover dit verplicht is, ƒ 260 tegen vroegeT ƒ 150 of ƒ200 afhangende van liet leerlingental. Voor ieder der onderwijzers, aan gewone lagere scholen werkzaam boven het bij de wet gestelde minimum, wordt thans ƒ260 vergoed voor ten hoogste twee onderwijzers, tegen vroeger ƒ150 of ƒ200, welk bedrag zich regelde naar het aantal leerlingen. Voor ie*Ier dezer onderwijzers, verbonden aan scholen, waar behalve de vakken a—k tevens ten minste 2 der vakken onder 1, ni en n en het vak onder p van art. 2 der wet worden onderwezen, wordt vergoed ƒ310 voor ten hoogste drie onderwijzers, tegen ƒ200 of ƒ250 volgens de oude regeling, weder afhangende van het leerlingental. Tan de hoegrootheid van het aantal schoolgaande kinderen hangt het af, voor hoeveel dezer overcomplete onderwijzers de Rijksbijdrage wordt verleend. Boven en behalve deze vergoedingen wordt nog een bijdrage van ƒ 25 verleend voor alle mannelijke onderwijzers, geen hoofden van scholen zijnde, die gehuwd en 28 jaar oud zijn en het hoofd bijstaan, zoodat hieronder ook de onderwijzers zijn begrepen, die boven het minimum zijn verbonden, voor zoover het Rijk daarvoor ook de gewone bijdrage toekent. Voor de hiervoren genoemde bijdragen komen evenwel niet in aanmerking de scholen, waarvan de opbrengst der schoolgelden gemiddeld tachtig gulden of meer per leerling en per jaar bedraagt en die scholen, waar bij vacature in het onderwijzend personeel tusechen het ontstaan daarvan en de aanvaarding zijner betrekking door den bencenide een langere tijd verloopt dan : voor het hoofd deischool zes maanden en vcor de overige onderwijzers vier maanden. Bij niet voldoening hieraan kan de Koningin voor een bepaalden tijd ontheffing verleenen op tijdig verzoek van het Gemeentebestuur indien blijkt, dat dit Bestuur ondanks het aanbieden van eene behoorlijke jaarwedde, niet bij machte is geweest de vacature binnen den gestelden termijn te vervullen. De bijdragen worden voor het eerst verleend over 1002. < )nder de vorige wet werd voor de onderwijzers, aan eene school aanwezig, volgens de toen geldende bepalingen Subsidie verleend, ook al was aan die school niet verbonden bet minimum aantal onderwijzers, dut. volgens «ie wet werd vereiseht. Het ingang van 1 Januari 1902 zal dit niet bet geval meer zijn, daar, behoudens bet luervoren vermelde, met ingang van dien datum bet volgens de wet gevorderde minimum aantal onderwijzers moet aanwezig zijn. Volgens het nieuw artikel 45bis vergoedt het Rijk tbans ook, onder de daarbij gestelde voorwaarden, een gedeelte der kosten voor het geven van herhalingsonderwijs, t.w. f 0.30 per lesuur tot een maximum van 192 lesuren per school en per jaar. Het aantal lesuren, dat voor deze bijdrage in aanmerking kan komen, kan door Gedeputeerde Staten, den Inspecteur van bet lager onderwijs geboord, op een hooger cijfer worden vastgesteld. Dit maximum mag evenwel niet meer bedragen dan ■384 lesuren per school en per jaar. De hierbedoelde vergoeding wordt verleend met 1 November 1902. Indien de bijdrage voor onderwijzers luervoren bedoeld, over eenig dienstjaar voor eene gemeente minder mocht bedragen dan de som der Rijksvergoeding in de koeten van het lager onderwijs, niet medegerekend die voor het stichten van schoollokalen en onderwijzerswoningen en liet aanschaffen van noodzakelijke sclioolmeubelen bij eerste inrichting van nieuwe lokalen, waarop die gemeente krachtens art. 45 der wet, zooals dat luidt volgens de wet van, 11 Juli 1884 (Staatsblad no. 123), over 1889 aanspraak kon doen gelden, zal het Rijk aan zoodanige gemeente 'n plaats van de bijdrage voor onderwijzers, hierboven vermeld, uitkeeren het bedrag, waarop zij, naar den regel van liet aangehaald artikel 45 der wetten van 1878/84, als Rijksvergoeding in de kosten van het lager onderwijs, niet medegerekend die voor heit stichten van schoollokalen en onderwijzerswoningen en het aanschaffen van de noodzakelijke sclioolmeubelen bij eerste inrichting van nieuwe lokalen, over dat dienstjaar aan- spraak zouden hebben gehad, doch in geen geval tot een hooger bedrag dan haar dienovereenkomstig over 1889 toekwam. Zoodra over eenig dienstjaar deze bepaling op eene gemeente niet behoeft toegepast te worden, houdt zij voor de gemeente op voor den vervolge te gelden. Bijzonder Onderwijs. Aan. de besturen van. de bijzondere scholen worden voor het aan die scholen verbonden onderwijzend personeel dezelfde bijdragen verleend als voor dat, verbonden aan openbare scholen, mits: lo. de school staat onder het bestuur van eene instelling of vereeniging, die rechtspersoonlijkheid bezit; 2o. het onderwijs de vakken omvat in artikel 2 vermeld onder a—i alsmede k, ten::ij, wat dit laatste vak betreft, blijke, dat de schoolgaande kinderen daarin elders voldoend onderwijs ontvangen; 3o. dat onderwijs gege\en wordt gedurende ten minste twintig uren per week, waarvan ten hoogste twee uren in het vak vermeld onder k van artikel 2, volgens een aan den arrondissements-schoolopziener medegedeelden en in een der schoolvertrekken op een zichtbare plaats opgehangen rooster van lesuren, waarop tevens de feestdagen en vacantietijden zijn vermeld; 4o. het aantal onlenvijzers voldoet aan de voor le openbare scholen gestelde eischen in de artikelen 23 en 24 , het derde lid uitgezonderd. Voor die bijdrage komen niet in aanmerking die bijzondere scholen: a. waarvan het aantal leerlingen boven zes jaren, dat als werkelijk schoolgaande bekend staat, berekend naar den maatstaf in artikel 24 der wet vermeld, minder dan vijf en twintig bedraagt; h. waarvan de opbrengst der schoolgelden eene inkomst oplevert van gemiddeld taclitig gul de u of meer per leerling en per jaar; c. wanneer bij vacature in het onderwijzend personeel tusschen het ontstaan daarvan en de aanvaarding zijner betrekking door den benoemde, een langere tijd verloopt dan: wat betreft het hoofd der school van zes maanden, wat de overige onderwijzers betreft van vier maanden. Wanneer het bestuur niet heeft voldaan aan deze voorwaarde, en het daarvan, ten tijde dat de vacature had behooren te zijn aangevuld den arrondissements-schoolopziener in kennis gesteld heeft, kan van de voorwaarde door de Koningin ontheffing worden verleend, indien liet in de maand Januari na afloop van het kalenderjaar een daartoe strekkend verzoek indient, en blijkt dat het ondanks het aanbieden van eene behoorlijke jaarwedde niet bij machte is geweest de vacature binnen den gestelden termijn te doen vervullen. Het bestuur zendt alsdan de aanvrage, in het zesde lid van artikel bibis der wet bedoeld, binnen ééne maand na de dagteekening van het koninklijk besluit aan Gedeputeerde Staten, die daarop binnen drie maanden beslissen. d. waarvan blijkt, dat zij gehouden worden als winstgevend bedrijf. Ben besturen der bijzondere scholen, die voor de hiervoren genoemde bijdragen in aanmerking komen, wordt door het Rijk ieder jaar nog verleend: A. eene bijdrage ter tegemoetkoming in de kosten om te voorzien in de behoefte aan schoollokalen voor scholen : van 40 en minder leerlingen ... f 40,00 ,, 41—1)0 leerlingen - 65,50 „ 91—144 „ - 117,50 „ 145—199 - 172.00 „ 200—254 „ - 227,00 „ 255—309 „ - 282,00 „ 310—364 „ - 337,00 van 365—419 leerlingen f 392,00 » 420—174 ,, . 447,00 „ 475—529 „ . 502,00 „ 530 en meer - 557,00 mits: n. de lichamelijke inhoud van elk schoolvertrek bedraagt 3 M3. of meer voor iederen leerling, voor de berekening waarvan tot grondslag dient het aantal leerlingen, waarnaar volgens den maatstaf in artikel 24 vermeld, het aantal onderwijzers geregeld wordt; b. de sclioolvertrekken voldoende en doelmatig verlicht zijn; c. voldoende middelen tot verwarming en luchtverversching in elk schoolvertrek zijn aangebracht; d. bij elk schoolgebouw een voldoend aantal privaten is en zoo jongens ter school gaan bovendien een voldoend aantal waterplaatsen; een en ander volgens de regelen bi] algemeenen maatregel van bestuur te geven. B. eene bijdrage in de kosten van het herhalingsonderwijs, volgens denzelfden maatstaf en op dezelfde voorwaarden als bij artikel 45bis der wet aan de gemeente ten behoeve van dat onderwijs wordt toegekend. De bijdrage in de kosten der onderwijzers wordt verleend voor het eerst over 1902, terwijl de vergoeding voor 't geven van herhalingsonderwijs ingaat met 1 November 1902. Berekening der Rijksbijdragen. Hierachter zijn opgenomen, zes staten, aanwijzende de Rijksbijdragen:, die in verschillende gevallen voor het aan de school verbonden onderwijzend personeel wordt uitgekeerd, waarbij natuurlijk is verondersteld, dat de onderwijzers gedurende het geheele jaar aan de school zijn werkzaam geweest. Evenwel moet bij raadpleging var. deze staten er op worden gelet, dat onder de uitgetrokken subsidiën niet voorkomt het l>edrag, dat het 1{ijk vergoedt in de kosten van het geven van herhalings011 derwijs, noch de bijdrage van f 25, welke voor de onderwijzers wordt verleend, die gehuwd en 28 jaar oud zijn. Hoewel het zeker niet de bedoeling van den wetgever geweest zal zijn, zal deze bijdrage van f 25 niet kunnen worden genoten voor een weduwnaar. Doet zich dus het geval voor, dat de vrouw in den loop van het jaar overlijdt, dan wordt de Rijksbijdrage slechts verleend over zooveel maanden als de onderwijzer in dat jaar g e^ huwd is geweest. Voor die onderwijzers, welke niet gedurende het geheele jaar aan de school zijn verbonden geweest, wordt de bijdrage in evenredigheid van het aantal volle maanden berekend. Onder volle maanden worden ook tijdvakken van 30 dagen verstaan, zoodat voor een onderwijzer, die van ai 10 Juni—20 Juli van hetzelfde jaar aan eene school werkzaam is geweest, de bijdrage over ééne maand wordt btTekend. Is wegens ongesteldheid van ien onderwijzer een tij- (lelijk ouderwijzer werkzaam geweest, ilan kan ook over den tijd dezer waarneming de bijdrage worlen gevraagd over volle tijdvakken van oO dagen, terwijl voor den onderwijzer, die vervangen wordt, ook over dat tijdvak de bijdrage verschuldigd is, mits deze in 't bezit is gebleven zijner jaarwedde. De totale bijdrage mag evenwel het maximum bedrag, dat aan die school kan worden verleend, niet overschrijden. Bij de berekening der bijdrage, verschuldigd voor de onderwijzers aan eene school verbonden, wordt tot grondslag genonien het aantal kinderen, dat op den 15 Januari van bet looj)ende jaar als werkelijk schoolgaande bekend staat, terwijl kinderen, die tijdelijk in de gemeente vertoeven, wonende in een tent, vaar- of voertuig, niet onder dat getal behoeven te worden opgenomen. Wordt na dien dag eene school geopend, dan geldt het aantal kinderen, (lat op den laatsten dag der maand, volgende op die maand waarin de school geopend is, als werkelijk schoolgaande bekend staat. Bij de raadpleging dezer tabellen door de besturen der bijzondere scholen, moet er bovendien op worden gelet: lo. dat door het Kijk ge ene bijdrage wordt verleend vc or scholen, waarvan het aantal leerlingen boven zes jaren minder dan 25 bedraagt. 2o. dat, indien in de plaats van een onderwijzer bedoeld in kolom 3, een onderwijzer bedoeld in kolom 4 aan de school is aangesteld — waartoe het bestuur der school de bevoegdheid heeft zonder daardoor de aanspraak oj) de bijdrage te verliezen —die bijdrage natuurlijk ook ƒ100 minder bedraagt. STAAT, aanwijzende de bijdragen, die het Ryk voor elke school uitkeert, aan welke het door de wet gevorderde minimum getal onderwijzers is verbonden. Vergoeding voor de onderwijzers: Vergoeding Totaal bedrag Aftntoi , . door de wet ver- door de wet Aantal voor het , ei3cht> vereiseht, behalve der leerlingen. Hoofd der niet hoofdakte en die in de boven de 23 jaar. vorige kolom. school. 8 vergoeding. Getal. Bedrag. Getal. | Bedrag. 1. 2. 3. 4. i 5. 1—40 f 360 — f — — f — f 360 41—90 360 — — 1 260 620 91—144 360 — — 2 520 880 145 — 199 360 — — 3 780 1140 200—254 ji 460 1 360 ' 3 780 1600 255—309 460 1 360 4 1040 1860 310—364 560 1 360 5 1300 2220 365—419 560 1 360 6 1560 2480 420—474 660 2 720 6 1560 2940 475—529 660 2 720 7 1820 3200 530—584 660 2 720 8 2080 3460 Voor gewone lagere scholen, aan welke slechts één onderwijzer boven het m i n i ni u ni is verbonden, wordt uitgekeerd: Vergoeding voor de onderwijzers : Vergoeding - - - Totaal bedrag Aantal , , door de wet door de wet i , , , 6 Aantal Toor het j ^ ^ boven het door ; leerlingen. Hoofd der hoofdakte en bo- halve die in de vereia®hwetal. ven de 23 jaar vorige kolom. ° ! school. ——-—— - = ; vergoeding. 3 |j Bedrag. 3 ] Bedrag. 3 i! Bedrag. | W || 4» j OJ 1 I 1. 2. "8. «4^ j 6 i ij r i 1—40 f 360 —,{/" — — f — 1 f 260 f 620 41—90 360 —il — 1 260 1 ' 260 880 91—144 360 — — 2 520 1 260 1140 145—199 360 — Ij — 3 780 1 260 1400 200—254 460 1 360 3 780 1 260 1860 255—309 460 1 360 4 1040 1 260 2120 310—364 560 1 360 5 1300 1 260 i 2480 365—419 560 1 360 6 1560 1 260 * 2740 420—474 660 2 720 6 1560 1 260 j 3200 475—529 660 2 ; 720 7 1820 1 260 3460 530—584 660 2 720 8 2080 1 260 1 3720 f' ■ i i| Voor dezen eenen overcorapleten onderwijzer wordt dus voor alle scholen een bedrag van f 260 uitgekeerd. Yoor gewone lagere scholen, aan welke twee onderwijzers boven het ni i n i m n m zijn verbonden, wordt nitgekeerd: Vergoeding voor de onderwijzers: Vergoeding : Totaal bed Aantal voor het door <'e "et door de wet boyen faet door 8 vereischt, met vereischt, be- jg we^ leerlingen. Hoofd der hoofdakte eu bo- halve die in de vereischwetal ven de 23 jaar. vorige kolom. ° school. * p vergoeding 3 Bedrag. 3 Bedrag. 3 Bedrag. » 93 ! "«J 1- 2. O 3, Uj. 6. 1—40 f 360 — f — _ f — 1 f 260 f 620 41—90 360 — — 1 260 1 260 880 91—144 360 — — 2 520 1 260 1140 145-199 360 — — 3 780 1 260 1400 200—254 460 1 360 3 780 1 260 1860 255—309 460 1 360 I 4 1040 1 260 2120 310—364 560 1 360 j 5 1300 2 520 2740 365—419 560 1 360 6 1560 2 520 3000 420—474 660 2 720 ! 6 1560 2 520 3460 475—529 660 2 f 720 7 1820 2 520 3720 530- 584 660 2 720 8 2080 2 520 3980 Uit vorenstaande tabel blijkt, dat indien aan scholen van 1 tot en met 309 leerlingen 2 of meer onderwijzers boven het gestelde minimum zijn verbonden, slechts voor één onderwijzer vergoeding wordt verleend of f 260.—, terwijl voor scholen met meer dan 309 leerlingen, voor hoogstens 2 onderwijzers de bijdrage wordt toegestaan of f 520.—. Voor de lagere scholen waar behalve de vakken a—k, minstens twee der vreemde talen, genoemd onder art. 2 der wet (1, m en n, Fransch, Duitsch en Engelsch) en de wiskunde worden onderwezen, kan het subsidie ook worden verleend voor den derden onderwijzer, die boven het minimum is aangesteld. Is aan de uitgebreid lagere school één onderw ij z e r boven het minimum verbonden, dan wordt het volgend bedrag genoten: Vergoeding voor de onderwijiers : Vergoeding Totaal bedrag Aantal i voor het d°°r £ we< doof wet boven het door 1 vereischt, met vereischt, be- ^ ^ der leerlingen. 1 Hoofd der hoofdakte en bo- halve die in de vereischte getal ven de 23 jaar. vorige kolom. ° school. vergoeding. "a Bedrag. 3 Bedrag. Bedrag. « "S "S 1. ; 2. | a 3. 13 4. «5. 6. 1—40 f 3(50 — f — — f — 1/310 f 670 41—90 360 — — 1 260 1 > 310 930 91—144 360 — — 2 520 1 310 1190 145—199 360 — — 3 780 1 310 1450 200—254 460 1 360 3 780 1 ; 310 1910 255—309 460 1 360 4 1040 1 ! 310 2170 310—364 560 1 360 ' 5 1300 1 310 . 2530 365—419 560 1 360 6 1560 1 310 2790 420—474 660 2 720 6 1560 1 j 310 3250 475—529 660 2 720 7 1820 1 310 3510 530—584 660 2 720 8 20S0 1 310 3770 Zijn twee onderwijzers boven het m i 11 im u m verbonden aan eene uitgebreid lagere school, dan wordt genoten: Vergoeding voor de onderwijzers: Vergoeding U Totaal bedrag Aantal voor het | d°J de d°°r de wet loTen het (,00r I vereischt, met vereischt, be- (je ^ leerlingen. Hoofd der hoofdakte en bo- halve die in de verei8chte tal ven de 23 laar. vorige kolom. school. * 1 vergoeding. 3 , Bedrag. 3 Bedrag. 3 Bedrag. « v D \ 1. 2. 13 3. «4 «5 6. 1—40 f 360 — f — — f — 1 f 310 f 670 41—90 | 360 — — 1 260 1 310 930 91—144 360 — — 2 520 2 620 1500 145 -199 360 — — 3 780 2 620 1760 200—254 460 1 360 3 780 2 620 2220 255—309 460 1 360 4 1040 2 620 2480 310—364 560 1 360 5 1300 2 620 2840 365—419 560 1 360 6 1560 2 620 3100 420—474 660 2 720 6 1560 2 620 3560 475—529 660 2 720 7 1820 2 620 3820 530—584 660 2 720 8 2080 2 620 4080 I II! II Voor do twee onderwijzers, die aan deze scholen verbonden zijn boven het verplichte aantal, wordt door het Rijk vergoed voor scholen van beneden 91 leerlingen /"310.—, voor de oveiigen ƒ620.—. Zijn aan de uitgebreid lagere school drie onderwijzers boven het ra i n i in n ra verbonden, dan wordt genoten: Vergoeding voor de onderwijzers : Aantal Verg°ed'ng ' door de wet door de wet . h(. Totaalbedrag Aantal voor het m#t vereUcht> be. boven^ het door leerlingen. Hoofd der hoofdakte en bo- halve die in de vereUcht^egetal ven de Zó jaar. vorige kolom. y school. ^ vergoeding. 3 Bedrag. 3 Bedrag. "3 ! Bedrag. ÖJ ü 03 1. 2. « 3. «4. «jj. 6. 1—40 f 360 — f — — !ƒ — 1 f 310 f 670 41—90 360 — — 1 260 1 310 930 91—144 360 —j — 2: 520 2 620 1500 145—199 360 — — 3 780 2 620 1760 200—254 460 1 360 3 780 3 930 2530 255—309 460 1 360 4 1040 3 930 | 2790 310—364 560 1 360 5 1300 3 930 j 3150 365—419 560 1 360 6 1560 3 930 ; 3410 420—474 660 2 720 6 1560 3 930 | 3870 475—529 660 2 1 720 7 1820 3 930 4130 530—584 660 2 | 720 8 2080 3 930 4390 Zijn dus aan de scholen 3 of meer overcomplete onderwijzers verbonden, dan wordt door het Rijk daarvoor uitgekeerd : a. voor scholen met niet meer dan 90 leerlingen ƒ310.—, dus slechts voor 1 onderwijzer; b. voor scholen met eene bevolking van 91—199 f 620.—, dus slechts voor 2 onderwijzers, en c. voor scholen van boven 199 leerlingen f 930.—, dus slechts voor 3 onderwijzers. Verschenen Uitgaven bij ERVKN B. VAN DER KAMP te Groningen: i°. De Zeeweringen, Waterschappen en Polders in de provincie Groningen, met eene portefeuille met profiels en platen, door Mr. C. C. Geertsema, Commissaris der Koningin in de provincie Groningen, 1898. Prijs f 5.—. 2°. Het Grondreglement voor de Waterschappen in de provincie Groningen, met toelichting, door Mr. E. van Loon, OudGriffier der Staten van Groningen, ie stuk: Het zetten van Watermolens in de provincie Groningen. 1750—1848. 1898. Prijs ƒ 2.—. 3°. Het Grondreglement voor de Waterschappen in de provincie Groningen, met toelichting, door Mr. E. van Loon, OudGriffier der Staten van Groningen. 2e, 3e, 4e en 5e stuk. 1900. Prijs ƒ3.50. 4°. Rapport betreffende de Watertolheffingen in de provincie Groningen, van den Griffier der Staten aan Heeren Gedeputeerde Staten dier provincie. 1872; en Tabellarisch Overzicht der Watertolheffingen in de provincie Groningen. 1882. Prijs samen f 1.—. 5°. Copie van de Consideratien door eenige Gevolmagtigden van Erf- en ingezetenen in de Ommelanden. Op den 18 October 1754 en vervolgens overgegeven an haer Ed. Mog. de H. Heeren, wegens Haar Koninkl. Hoogheid ter Examinatie der Zylvestenien en Dijkrechten van de Ommelanden Extraordinaris gecommitteert , op de Publicatien, hier annex; met bijvoeginge der Wetten, waer in haer funderen; en de Projecten, soo door deselven worden verantwoordet, en verdere Bewysen. Herdrukt en uitgegeven op last van Heeren Gedeputeerde Staten der provincie Groningen. 1891. f 2.—. 6°. Eene Bijdrage tot de Kennis van den Rechtstoestand der Polders in de provincie Groningen, door Mr. S. Sybenga, Griffier der Staten van Groningen. 1897. Prijs ƒ 0.40. Overgenomen uit het fonds der firma P. Noordhoff te Groningen. 7°. Reglement houdende algemeene bepalingen voor de Waterschappen in de provincie Groningen (Prov. bladen 1896, no. 63 en 1898, no. 52), en Voorschriften rakende de uitvoering van dat reglement, met alphabetisch register. Prijs ƒ0.60. 8°. Reglement op het toezicht der wegen in de provincie Groningen, met alphabetisch register. Prijs ƒ0.60. 9°. Politie-reglement op de rivieren en kanalen in de provincie Groningen, met alphabetisch register. Prijs ƒ0.60. io°. Memorie nopens den rechtsgrond der heffingen van verlaatsrechten en passagegelden wegens het gebruik der stads Groninger kanalen, door Mr. S. Sybenga , Griffier der Staten van Groningen. Prijs ƒ0.75. Overgenomen uit het fonds der firma Gebr. Hoitsema te Groningen. ii°. Artikel 243 der Gemeentewet. — Lezing, gehouden op eene vergadering van burgemeesters, gemeente-secretarissen, gemeente-ontvangers en leden van den raad, allen behoorende tot de antirevolutionaire en christelijke historische partij in Friesland te Leeuwarden den 4 Februari 1901, door T. Nauta, Secretaris der gemeente Ferwerderadeel. Prijs ƒ0.25. i2°. De treurige gevolgen voor werkman en burger van de herziening der belastbare opbrengst op de gebouwde eigendommen, door H. Verver Jr., Lid van het Prov. Gron. Hoofdcomité. Prijs ƒ0.50. 13°. Maandblad voor het Schooltoezicht in het Koninkrijk der Nederlanden. Abonnementsprijs per jaar ƒ 1.20, franco per post. 14° Alphabetisch register op de Gemeentestem, over de jaren 1851-1877, door J. D. suringa, onder toezicht van H. Aalderink en C. van Haren , Commiezen ter secretarie van Groningen. Prijs ƒ 10.—. i5°- Catalogus der Inventarissen van de Archieven der voormalige Zijlvesterijen en Dijkrechten in de provincie Groningen, saamgesteld door Mr. J. A. Feitii, Rijksarchivaris in de provincie Groningen. Prijs ƒ 3.—. Gedrukt en uitgegeven op last van Z. E. den heer Minister van Binnenlandsche Zaken. 160. Zoo spoedig mogelijk zal verschijnen : Mr. C. J H. Schepel. — Waterstaatswetgeving. Verkrijgbaar bij Erven B. van der Kamp te Groningen : Alphabetisch Register op het Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden van 1813—1890, door Mr. J. W. Belinfante, Adjunct-Commies ter Prov. Griffie van Zuid-Holland. Verschijnt in den loop van dit jaar in 12 afleveringen, elk van 4 vel druks. Prijs per aflevering f i.—. Bij de laatste aflevering zal een losse band a ƒ i.— worden gevoegd. Gids bij het samenstellen en beoordeelen van Tarieven voor Hoofdelijken Omslag, overeenkomstig het gewijzigd artikel 243 der gemeentewet, met vier ontwerp tarieven, door W. J. Bierens de Haan , Civ. Ing., Ontv. der gem. Zwolle en A. R. Rahusen , Civ. Ing., Oud-Hoogl. aan de Pol. School te Delft. Prijs ƒ 1.—. Handleiding bij het samenstellen van Verordeningen op den Hoofdelijken Omslag, volgens de nieuwe wetsbepalingen met 6 Progressieschalen voor een aftrekbedrag van ƒ 300.— en 6 voor een aftrekbedrag van ƒ 400.—, door Mr. Ant. van Gijn , Hoofd-Commies ter Provinciale Griffie van Zuid-Holland. Prijs ƒ 0.90. Tarieven van de prijzen voor het vervoer van militairen per tram. Herzien en opnieuw uitgegeven bij beschikking van den M. v. O. van 21 Nov. 1900, Vle afd., no. 63. Door deze uitgave zijn de vorige tarieven vervallen. Mr. J. Kruseman. De Woningwet, houdende wettelijke bepalingen betreffende de Volkshuisvesting, toegelicht en voorzien van aanteekeningen. Ongeveer 10 vel druks. Prijs per vel bij inteekening a 15 ct. Mr. A. D. H. Fockema Andre^e. De Ongevallenwet. Prijs ƒ 0.75. P. Kalbfleisch. Leiddraad voor stembureaux. Prijs ƒ 0.40.