6r7>3.3*-M ör.*p3.33. w Vrije School of «cM» «^6 «46 * ■■* •* Verplichte Staatsschool DOOR - r.i ' . "• - ' : : ' . ' ' - V . • -M V ^ -- M J. C. CETON. Overgedrukt uit „De Nieuwe Tijd", afleveringen Jan. en Febr. 1902) Druk van MASEREEUW & BOUTEN - Amsterdam—Rotterdam. &.«»• v - Vrije School of tj£ la£ ut oe ^ Verplichte Staatsschool DOOR ■ J. C. CETON. Overgedrukt uit „De Nieuwe Tijd", afleveringen Jan. en Febr. 1902) Druk van MASEREEUW & BOUTEN - Amsterdam Rotterdam. Vrije School of verplichte Staatsschool. Sta mij toe, alvorens tot bovenstaand onderwerp over te gaan. mijn dank te brengen aan de Redaksie voor de gelegenheid, die ze de Soc. Dem. Onderwijzersvereniging verschafte door haar te verzoeken een van haar leden uit te nodigen zijn mening over deze kwestie uiteen te zetten. Naast 't algemeen belang, dat elk sociaaldemokraat heeft bij de volksontwikkeling in 't algemeen en de vraag: vrije school of verplichte staatsschool ijl 't biezonder, zijn de onderwijzers-partijgenoten hierbij in hoge mate belanghebbenden. En niet alleen zijn zij belanghebbenden, doch ze zijn ook, voor zover 't onderwerp de pedagogiese kant raakt, deskundigen en wel betrouwbare. Het allereerst noodzakelike lijkt me, ten einde misverstand te voorkomen, even aan te geven, wat de betekenis zal zijn van de term: de vrije school; een declaratie, die nodig is geworden dooide spraakverwarring, die dreigt te ontstaan. De betekenis, waarin ze in 't volgende zal worden gebruikt en mijns inziens de juiste, is deze, dat de Staat algehele vrijheid verleent, elke soort van godsdienst — naar de keuze der ouders — te onderwijzen op de Lagere School en door hem de volledige kosten worden betaald. De algemene, neutrale verplichte Staatsschool daarentegen laat geen onderwijs toe. dan gegeven door de Staat en op zijn kosten. Laat ons daarna zien, hoe ons onderwijs ontstaan is en hoe de verhouding van de biezondere school tot de Staat was. De Kerk heeft wel de meeste en luidste aanspraak er op gemaakt, de grondvester der volkschool te zijn. Ze pocht op een histories recht, dat minstgenomen twijfelachtig is, want t is zeker, dat voor de reformatie door haar wel latijnse scholen, maar geen volksscholen werden opgericht. Kil toch vinden we voor 1500 scholen, die zeer zeker tot de volksscholen moeten gerekend worden en die zonder haar toedoen, ja tegen haar wil. ontstaan waren. De volksschool is oorspronkelik dus noch een kerkelike, noch een staatsinstelling Sta mij toe, alvorens tot bovenstaand onderwerp over te gaan, mijn dank te brengen aan de Redaksie voor de gelegenheid, die ze de Soc. Dem. Onderwijzersvereniging verschafte door haar te verzoeken een van haar leden uit te nodigen zijn mening over deze kwestie uiteen te zetten. Naast 't algemeen belang, dat elk sociaaldemokraat heeft bij de volksontwikkeling in t algemeen en de vraag: vrije school of verplichte staatsschool in t biezonder, zijn de onderwijzers-partijgenoten hierbij in hoge mate belanghebbenden. En niet alleen zijn zij belanghebbenden, doch ze zijn ook, voor zover 't onderwerp de pedagogiese kant raakt, deskundigen en wel betrouwbare. Het allereerst noodzakelike lijkt me, ten einde misverstand te voorkomen, even aan te geven, wat de betekenis zal zijn van de term: de vrije school; een declaratie, die nodig is geworden door de spraakverwarring, die dreigt te ontstaan. De betekenis, waarin ze in 't volgende zal worden gebruikt en mijns inziens de juiste, is deze, dat de Staat algehele vrijheid verleent, elke soort van godsdienst — naar de keuze der ouders — te onderwijzen op de Lagere School en door hem de volledige kosten worden betaald. De algemene, neutrale verplichte Staatsschool daarentegen laat geen onderwijs toe, dan gegeven door de Staat en op zijn kosten. I.aat ons daarna zien, hoe ons onderwijs ontstaan is en hoe de verhouding van de biezondere school tot de Staat was. De Kerk heeft wel de meeste en luidste aanspraak er op gemaakt, de grondvester der volkschool te zijn. Ze pocht op een histories recht, dat minstgenomen twijfelachtig is, want t is zeker, dat voor de reformatie door haar wel latijnse scholen, maar geen volksscholen werden opgericht. Kn toch vinden we voor 1500 scholen, die zeei zeker tot de volksscholen moeten gerekend worden en die zondei haar toedoen, ja tegen haar wil, ontstaan waren. De volksschool is oorspronkelik dus noch een kerkelike, noch een staatsinstelling geweest. Haar eerste grondvester was de gemeente. Naast deze „openbare" gemeentescholen bleek ook de behoefte aan ander onderwijs, dat niet op deze gegeven werd en tengevolge had oprichting van „bijscholen". Voor elke leerling van de bijschool moest ook 't schoolgeld van de stadsschool betaald worden. Niet alleen kregen de biezondere scholen dus toen geen subsiedie, ze moesten 't zelfs geven. In de tijd van Karei V was 't onderwijs staatszaak, d. w. z. 't onderwijs werd geregeld bij wetten door de Keizer uitgevaardigd, „na advyse nyet alleenlicken van allen synen Raiden, maer oick van den Staten van denselven Landen", dus in de meest staatsrechtelike vorm. Dezelfde redenen, die ons doen pleiten voor de staatsschool vinden we terug in 't Keizerlik Mandement van 1546, waarin stond: „Om te versiene, dat voortaen die jonge kinderen in heure eerste jonckheyt niet qualicken en worden geleert en geïnstrueert, 't welck eene seer periculeuse saecke is. Soo ordonneren wij, dat voort-aen niemant en sal mogen openbare schoole houden, ten sij .. Rij 't doordringen der hervorming veranderde deze vorm niet. alleen de kerkelike kleur wijzigde zich. Tegen 't begin der 19e eeuw kwam daarin eerst verandering. We zullen onvermeld laten, wat de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen in deze deed. In 1798 kwam eindelik de eerste staatsregeling tot stand, die in art. 92 een Agent voor nationale opvoeding aanstelde. De wet van 1801 kende reeds tweeërlei klassen van biezondere scholen. Ieder burger had 't recht een biezondere school op te richten, na een eksamen en met admissie van 't Gemeentebestuur. De wet van 1803 kwam niet eens in werking. Die van 1806 was belangrijker. Zorg moest gedragen worden, door onbepaalde toelating van scholen, 't aantal niet al te zeer te vermeerderen. Wat 't godsdienstig leerstellige betreft: Terwijl dit in 1801 moest worden daargelaten, evenwel met twee halve dagen vakansie in de week, om daarin onderwijs te genieten buiten de gewone schooltijd, wordt in de wet van 1803 verboden : in de gewone schooltijden enig godsdienstig onderricht te geven in 't leerstellige en stelt men in 1806 vast het nemen van maatregelen, om de schoolkinderen van 't onderwijs in 't leerstellige geenzitls verstoken te doen blijven, mits niet door de schoolmeester. Art. 12 stelde vast, dat geen lagere school, onder welke naam dan ook, mocht bestaan of opgericht worden, zonder uitdrukkelike vergunning van de overheid. De biezondere scholen ontvingen geen subsidie, vielen overigens geheel onder de wet. 't Aantal werd bepaald naar de behoefte. 't Karakter van 't onderwijs zelve geeft 't volgende Art. vol doende weer: „Alle schoolonderwijs zal zodanig moeten worden ingericht, dat „ODder het aanleren van gepaste en nuttige kundigheden, de ver„standelike vermogens der kinderen ontwikkeld, en zij zelve opgeleid ,,worden tot alle maatschappelike en kristelike deugden." De wet van Van der Ende lokte in de beginne weinig oppositie uit. Doch de strijd bleef niet achterwege. De katholieken van ZuidNederland, in 1815 met ons land verbonden, welker geestelikheid altijd rechtstreeks invloed had kunnen uitoefenen op de regering, vroegen meer vrijheid. De heftig gevoerde strijd eindigde door 't Kon. Besluit van 27 Mei 1830. Dit besluit luidde: „De autorisatie, bij de tans bestaande verordeningen, vereist tot 't opdichten van Lagere Scholen, zal voortaan in 't gehele rijk verleend „worden, in de steden door de stedelike besturen, ten platten lande „door de plaatselike besturen onder goedkeuring van Gedeputeerde „Staten der provinsie enz." 't Voorkwam echter de afscheiding van België niet. De schoolstrijd was daarmee echter niet uit. De anti-revolutionnaire partij ontstond, de partij die voorstander was van een school buiten inmenging van Staatswege en in overeenstemming met de eisen der kerkgenootschappen, de strijd aanbindende tegen de liberalen, de voorstanders der openbare school. Die strijd hier in biezonderheden te schetsen, valt buiten mijn bestek. Slechts enkele hoofdzaken dienen even aangeroerd te worden. We kunnen derhalve de wet van 1848 voorbij gaan en overgaan tot die van 1857 van Minister Rappard, aangenomen met 47 tegen 13 stemmen (6 katolieken stemden voor — 6 tegen evenals alle (6) anti-revolutionnairen tegen.) Als beginsel golden: 't Geven van onderwijs vrij, behoudens toezicht der overheid, bezit van akte van bekwaamheid en een getuigschrift van zedelik gedrag — gemengde school — geen subsiedie aan biezondere scholen, wel van provinsie en gemeente, op voorwaarden door deze te bepalen en toegankelik voor alle kinderen, zonder onderscheid van gezindheid, terwijl evenmin als op de openbare school iets mocht worden geleerd, strijdig met de eerbied, verschuldigd aan de godsdienstige begrippen van andersdenkenden. De biezondere school kon dus alleen subsiedie krijgen, wanneer ze neutraal was ;• deze kwam dus niet ten goede aan de Kristeliknationale scholen. Bij de anti-revolutionnairen voegden zich na de Syllabus van Pius IX en 't Bisschoppelik Mandement ook de Kato Heken. Men agiteerde: men verlangde subsidie. Voor de wet van '78 tot stand kwam, weiden er in de 2e Kamer vier maal pogingen aangewend de wet van '57 te wijzigen. We kunnen ze stilzwijgend voorbij gaan, ook de laatste en belangrijker poging van Min. Heemskerk en overgaan tot de wet van Kappeyne. Van welk beginsel de minister uitging kunnen we 't best door zijn eigen woorden kortelings verduideliken. Zijn uitspraken lieten betreffende de neutraliteit op godsdienstig gebied Art. 33 aan duidelikheid niets te wensen over. Men oordele: „Wanneer men de natie naar de geloofsgemeenschap in vier delen „splitst, dan heeft men, onder welke naam dan ook, een vierde deel dat „men enigzins beschouwt als heidenen. Die heidenen moeten ook hun „school hebben, en deze zij de school, waar onderwijs wordt gegeven, „niet doortrokken van enige godsdienstige tint." „Elke tegemoetkoming uit de publieke kas, hoe gering ook, stempelt de school tot een openbare." „Het subsiedieren van dergelike (katolieke) scholen zou het verlenen zijn van een vermomd subsiedie aan de Kerk." „Zoo tweedrachtstokerij niet belet wordt, het zal ten minste niet geoorloofd zijn van Staatswege giften daarvoor uit te reiken." Ondanks 't volkspetitionement, ondertekend door 306,869 protestanten en 164.000 katolieken, werd de wet aangenomen, bijna ongewijzigd. Ze maakte door 't toekennen van de rijksbijdrage aan de gemeente, de toestand der biezondere school niet gemakkeliker. Ze was 't begin van de beruchte schoolwet-agitatie, die als gevolg had de wet van '89, het ontwerp Mackay, waarvoor ook verschillende liberalen stemden. Tot 't ontvangen der subsidie stelt de wet in art. 54bis enige voorwaarden: 't bezit van rechtspersoon, 't onderwijs geven in de vakken der lagere school gedurende ten minste 18 uren per week en een nader geregeld aantal onderwijzers. De subsidie is gelijk aan die, welke de gemeente ontvangt, behoudens de bijdrage bij oprichting. Langzaam maar zeker neemt 't aantal biezondere scholen toe. Ouderen hoort men — vooral op 't platteland — noch wel eens de tijd herdenken, dat allen naar dezelfde school gingen, dat al die verdeeldheid er noch niet was. Plaatsjes van noch geen 2000 zielen tellen nu drie, vier of vijf scholen soms, die gezamenlik trachten de openbare school leeg te pompen met alle hen ten dienste staande middelen, en soms elkaar noch even vinnig de leerlingen betwisten. In plaats van één school met vijf of zes onderwijzers, waar onderwijs en opvoeding ten minste mogelik kunnen worden genoemd, zijn er een aantal kleine scholen met een of twee leerkrachten ontstaan, die door 't aantal klassen dat iedere leerkracht voor zijn rekening moet nemen, ontzettend veel inspanning vorderen met zeer povere resultaten. En bij gelijkstelling van subsiedie zullen er noch een groot aantal verrijzen. Vooral onder de kerkelijken (uitgezonderd bij de katolieken, waar ieder lid gedwongen wordt) heerst een verdeeldheid, die niet te overzien is. Kennende de tegenwoordige toestand en haar ontstaan kunnen we nu veilig overgaan tot bespreking der kwestie zelve. * * * De eerste vraag, die zich bij mij opgedrongen heeft, en welks antwoord mijn sociaal-demokraties onderwijzersgemoed in opstand bracht, was die: Eist ons principe dat we zijn voor de vrije school en 't antwoord daarop gegeven door de redaksie van ons Dagblad in haar nummer van 12 Februarie 1901. In N°. 4 van de vorige jaargang zette Tak helder uiteen, dat op de onwezenlike grond van een onderstelde tusschenvorm der toekomst geen redeneringen zijn op te bouwen en dat dus een diskusie op die grond niet mogelik was. De eisen voor de soc. dem. staat, die de Redaksie zich gelijk denkt aan die welke wij aan de tegenwoordige stellen, zouden toch niet dezelfde kunnen zijn. Doch laat ik daarover verder zwijgen, in bovengenoemd artiekel is dit reeds voldoende betoogd. Men vergete niet, dat wij over een, twee, drie jaar voor de vraag kunnen gesteld worden. Toch is 't noodzakelik noch enkele dingen te zeggen naar aanleiding van de bewering, dat de sociaal-democraat een principieel voorstander moet zijn van de vrije school. Was dit 't geval, dan zou de veronderstelling niet te gewaagd zijn, dat de Duitse partij, onze oudere broeder, ten opzichte van dit punt reeds stelling had genomen. En ze heeft dat ook gedaan. Het Erfurter Program verlangt in punt 6: ,,De godsdienst worde privaatzaak. Geen staatsgelden worden meer besteed voor kerkelike en godsdienstige doeleinden". en in punt 7: „De wereldlike school. Verplicht bezoek der openbare volksscholen." Moeten we daaruit afleiden, dat onze oudere broeder niet principieel is geweest. Horen we, wat Liebkneclit namens de gehele kommissie van voorbereiding ten opzichte dezer punten zeide: ,,De beide volgende alinea's hebben ons bij de formulering de grootste moeilikheden bereid. Men heeft ons daardoor de taak willen verlichten, door voor te stellen, de oude demokratiese eisen uit 't Eisenacher program op te nemen: „Scheiding van school en kerk en van kerk en staat (waarvan wij alleen 't laatste in ons program hebben). Ja, dat was in zijn tijd heel mooi, maar 't zegt bij lange niet, wat wij wilden zeggen. Met gene formulering wordt de Kerk erkend, als een naast de Staat bestaand instituut, en dat willen wij niet. Wij gaan veel verder; in onze ogen en in de vrije gemeenschap, die wij nastreven, is de Kerk een eenvoudig privaat-genootschap, een vereni ging, die aan dezelfde wetten is onderworpen als alle andere verenigingen en genootschappen. Het is de gedachte der absolute gelijkheid, die wij hier uitgedrukt hebben .. . In verband met deze passage over de Kerk eisen wij: „Weltlichkeit der Schule". Dat betekent, dat de religie met de school absoluut niets te maken heeft. Dit te eisen zijn wij principieel verplicht en t punt is zo duidelik, dat 't geen verklaring behoeft. Echter is t nodig, alle misverstand, alle bewuste en onbewuste misvattingen te voorkomen, waartoe een dergelike eis in ons program aanleiding zou kunnen geven. Daarom was een zeer zorgvuldige formulering noodzakelik. Men weet (en dat weten we ook hier) hoe de geestelikheid de strijd om de school met de grootste hardnekkigheid voert, hoe ze de schoolkwestie op de voorgrond schuift. Men weet van hoeveel belang t is voor de geestelikheid, katolieke, protestantse en andere, de heerschappij over de geesten te behouden en te bevestigen. Men weet, hoe de sociaal-demokratie als 't rode spook wordt voorgesteld; hoe 't van ons heet en hoe met name de geestelikheid van ons zegt: wij zijn een partij van atheïsten en willen als sociaaldemokraten ieder de godsdienst gewelddadig ontnemen en de kerk gewelddadig onderdrukken. Om dergelike demagogiese laster en vrome leugens reeds van te voren de pas af te snijden, verklaren wij hier, dat de verhouding tot de religie zaak is van ieder persoon voor zich, verklaren we de religie voor privaatzaak. Ik stem toe, mij lang te hebben verzet tegen de opneming van deze verklaring die vanzelf spreekt, maar door praktiese redenen geboden wordt. Maar met 't oog op de systematiese verdachtmaking van onze houding tot de godsdienst scheen 't mij nodig 't uit te spreken. De sociaal-demokratie als zodanig heeft met de religie niets te maken. Ieder mens heeft te denken, te geloven, zo hij wil, en niemand heeft 't recht iemand in zijn denken en geloven te beperken, hem van zijn denken en geloven enig nadeel, van welken aard ook, te doen ondervinden. Maar de meningen, 't geloof op zich zelf, moeten vrij zijn, absoluut vrij — wij als sociaal-demokraten hebben ze te eerbiedigen en de sociaal-demokraat, die 't recht, de waarde zijner medemensen acht, moet zich steeds hoeden, 't geloof zijner medemensen te beschimpen. \\ anneer wij 't echter onze plicht achten, uit te spreken, dat wij niemand zijn geloof roven, niemand in de uitoefening daarvan willen hinderen, dan moeten we toch de geestelikheid geen gelegenheid bieden, door middel waarvan zij in de scholen kan komen en daarom zeggen we: „Het bezoek der openbare volksscholen is verplicht. Naar deze wereldlike scholen, waar geen religie geleerd wordt, moet door de ouders of verzorgers ieder kind gestuurd worden; echter blijft de ouders, krachtens de grondslag: godsdienst is privaatzaak, onverkort 't recht, hun kinderen in de religie, die zij hebben, te onderwijzen, of te doen onderwijzen." Zo sprak voor tien jaren Liebknecht. Voorzeker, ik had dezelfde motieven met eigen woorden kunnen uitwerken als bewijsgronden voor mijn slotstelling, doch ik had 't niet juister kunnen doen. Niet één zin is erin te vinden, die niet volkomen op onze Nederlandse toestanden van toepassing is. Principieel moeten we zijn voor de verplichte staatsschool. Alleen hij kan zich daartegen verzetten, die de godsdienst niet beschouwt als privaatzaak. En onze duitse partijgenoten zijn in 't nadien verlopen decennium niet veranderd. Men zie slechts wat de noch jonge gemeenteprograms van de Staat vragen, 't „Niederrheinische Gemeinde Programm" vraagt: de wereldlike school, overname der schoollasten door de Staat. En trekt ge naar 't Zuiden, naar München, dan vindt ge de eis van opheffing van subsiedie van alle biezondere scholen; trekt ge naar 't Noorden, naar Sleeswijk-Holstein, ge treft in 't program: de wereldlike school. Onze oudere broeder is principieel gebleven. Ten einde echter ook de stemming te kennen, die er bij onze duitse partijgenoten ten opzichte van dit punt bestaat, laat ik hieronder noch volgen, wat Kautsky mij dienaangaande schreef; „Het standpunt der duitse sociaal-demokratie is een besliste afwijzing van elke ondersteuning van staatswege aan vrije, kerkelike scholen. Ons program vordert: Afschaffing van alle subsidie uit openbare middelen voor kerkelike en godsdienstige doeleinden. Alzo mogen scholen van godsdienstige instellingen van staatswege niet worden ondersteund. Wij verlangen de wereldlike school. Over de verhouding tot de Staat bestaan verschillende opvattingen. De meest algemene schijnt mij deze te zijn (welke ook ik heb) dat de Staat wel de lasten der school zal dragen, opdat alle scholen gelijkelik behandeld worden, de plattelandsscholen als de stadsscholen, die in arme gemeenten als in rijke; de staat moet ook 't leerplan, 't doel van 't onderwijs en de eisen van bekwaamheid voor de onderwijzers vaststellen. Maar wij vrezen de staatsmacht als reactionaire macht te zeer, om haar de gehele school over te leveren. Het verzorgen der school, de aan stelling der onderween, e„ dergelike willen wij doen berusten bij gemeente. W,, hopen m de Staat een tegenwicht te vinden tegen gemeenten, meer react.onair dan 't gemiddelde en in vrijzinnige gemeente» een tegenwicht tegen de overmacht van de staat, die anders de onderwijzers verlaagt tot handlangers der regerina Ik hoop, deze mededeling zij u voldoende." daarover ™ ^ ^ men in ™t*»d Eenstemmig", ging hij noch voort, „is de Duitse sociaal-de,nokratie, scholen s"bsiedie uit °P^are middelen aan kerkelike Tegenover een dergelike eenstemmigheid van onze machtigste zusterpartij, past zeer zeker van de kant van de Nederlandse partijgenoten-voorstanders der vrije school en van Subsiedie een zeer hoge deVhunn°e0rZ1ChtlSheid ^ °VenVeSinS van onze argumenten Dat ook Engels tegen elke ondersteuning van kerkelike scholen vanTsQl ^Nv"1 7 r,^' s™** ^ krietiek °P 't ontwerp-program 1891 (Aeue Zeit, lopende jaargang I blz. 12.) derMvnlk-VerI,anfe ^ t? SCh°0'' "D°0'' ee" algeme"e wet de middelen r volksschool vaststellen, de uitreiking van bevoegdheid der onder wijzers, de vakken van onderwijs enz. en, gelijk -t in de Yereenigde aten geschiedt, door staatsinspectie de nakoming van deze wetteiike voorschriften waarborgen" _ Dit staat hij de Ibtat toT, TanJlke verdere invloed is hij uit te sluiten. „Regeering en Kerk moeten evenzeer van iedere invloed op de school uitgesloten worden" d. w. z. a e Staat slechts door de wetgeving voor de school zorgt en Nete'Zeit LXUT)") (ZUr ^ ^ G°thaer ^ ProSram™ In Duitsland voert men de strijd tussen Vrije School en verp ichte Staatsschool niet in die mate als bij ons. Ook daar wordt natuurlik door knstehke partijen de sociaal-demokraten verweten dat uL1 ge'°°, aantasten' atheïsten zijn en dergelike meer, doch een heftige strijd om de school wordt er niet gevoerd Geheel anders is 't echter in 't naburige Oostenrijk. Voortdurend worden daar de onderwijzers, die zich niet vrijwillig buigen willen onder t juk der knstel.k-socialen „gemassregelt". De macht over de school door de geestelikheid is er nog vrij grüot. Als ooit een hevige strijd gevoerd werd, is 't zeer zeker daar. Naast de onder- ') Eigenaardig is 't dat Troelstra ditzelfde citaat aanhaalt als bewijs dat Mar* \oor de Vrije School was en Kautsky 't mij zond als bewijs dat Marx op "t zelfde standpunt stond als de Duitse partij. P czel,ae " IJ/fc'r,S'. d'e b'' de laatste riJksdagverkiezingen met een enorme krachtsinspanning een achttal kollega's daarin hebben doen zitting nemen zijn 't voornamelik de sociaal-demokraten, die in de kamo voor „de vrije school" aan hun zijde staan. Eigenaardig, dat zij met de vrije school juist 't omgekeerde e oelen als wij. „De School vrij van de Kerk" is de betekenis, die er daaraan wordt gehecht. De eis van de Sociaal-demokratiese Arbeiderspartij in Oostenrijk neergelegd m t Hainfelder Program van 1892 luidt als volgt: „Godsdienst zij privaatzaak .... „\ erplichte, kosteloze en wereldlike school." Op de dit jaar gehouden partijdag te Weenen was de revisie van ProSram aa" de orde en kon dus blijken, of 't ingenomen standpunt ten opzichte van de schoolkwestie noch juist werd bevonden ;r, Ze'fs fen dlskusie over gevoerd, 't Eenige wat er op voorstel der Czechen is bijgevoegd was de alinea: „die volkomen beantwoordt aan de behoeften en ontwikkeling der verschillende volken De verplichte staatsschool is tot noch toe ook in de Oostenrijkse partij een natuurlike eis, die in de strijd proefhoudend is gebleken. aou ze dat hier niet zijn ? * * 'k Zeide reeds, dat mijn sociaal-demokraties onderwijzersgemoed m opstand was geraakt tegen 't in prinsiep zijn voor de vrije school n hoeverre de vakman daarbij ook sprak, wil ik nader trachten uiteen te zetten. Volgens mij is neutraal onderwijs voor 't kind 't beste, is 't een .edeaal, dat misschien absoluut onbereikbaar mag genoemd worden, doch zeer wel te benaderen is. En ik geloof, dat mijn vakgenooten dit met mij eens zijn. Verre houde men van 't kinderverstand de onbegrijpelijke dogma's op kerkelik en staatkundig gebied. „Ken nismak,ng met en propageering van onze beginselen", zeide Kau'tsky, „mag met de taak van onze kinderlitteratuur zijn"; 'k zou 't willen uitbreiden en zeggen, 't kan niet de taak zijn der Lagere School en ik ben t volkomen eens, met wat Otto Marke in 't September nummer van de Neue Zeit daarover schreef: „Zulke dingen begrijpt geen kmd. Noch in kinderboeken, noch in de opvoeding mag erover gespi oken worden, 't Is zeer treurig, dat er ouders zijn, die in 't belang der partij denken te handelen, door hun kinderen politieke euzen en andere onbegrepen frases in te gieten. Dat is natuurlik nonsens. t \ alt niet 111 t kader van dit tijdschrift een paeda^ogiese uiteenzetting te geven van de gevolgen, die 't trachten aan^ te rengen van dergelike voorstellingen en begrippen voor 't kind heeft. Onze Staatsschool is niet neutraal, niet alleen niet op staatkundig gebied, waaromtrent de wetgever niets zeide, doch ook niet op kerkelik gebied. Min. Kappeyne, de ontwerper van de wet van '78. zette in zijn memorie van toelichting duidelik de bedoeling uiteen. „Het is de plicht," zeide hij, „van de openbare onderwijzer, zich te onthouden van 't verkondigen van leerstellige begrippen omtrent de godsdienst." „Scholen beschikbaar voor kinderen van alle godsdienstige gezindheid" zeide de heer Godefroy in de zitting der Kamer van 30 Sept. '68, „maar daarom ook neutraal onderwijs' dat zich niet op 't terrein van godsdienstige begrippen begeeft, ziedaar de inrichting van 't openbaar onderwijs, die de Grondwet gebiedt. En met deze uitspraak stem ik (d. i. K. v. d. C.) van ganser harte in." Elke poging tot andere opvatting of uitlegging schijnt hem te goeder trouw een wanhopig bestaan. De wetgever was dus duidelik genoeg. De praktijk kwaiu echter ten achter. Als men de leerboekjes uit die tijd slechts nagaat, ziet men genoeg. En als men ze dan vergelijkt met de tegenwoordig meest gebruikelike, dan ziet men tevens, dat die eis der paedagogie, geef 't kind, wat des kinds is, gelukkig al sneller begint door te dringen en 't tijdstip niet al te veraf meer kan genoemd worden, dat deze eis steeds zal worden gesteld. De vergroting van de invloed van de klasseonderwijzer zou zeer zeker reeds veel ten goede kunnen veranderen. Ook de staatkundige dogma's — waaronder dikwijls eigenaardige wereldbeschouwingen voorkwamen — verminderen langzamerhand in onze kinderlitteratuur. De taak der onderwijzerskorporatie's is 't, deze geheel te doen verdwijnen, wat haar niet zo moeilik zal vallen, vooral wanneer ze daar in ook gesteund wordt door de ouders en de pers. Wanneer we een vrije school kregen, zou 't niet onwaarschijnlik zijn, dat we ook sociaal-demokratiese scholen kregen met sociaaldemokratiese onderwijzers — die dan gaven niet sociaal-demokraties, doch neutraal onderwijs, als naar hunne mening 't beste, tenzij en dat gevaar, waarop ik later noch terugkom, bestaat altijd voor deze scholen, de ouders de onderwijzer daartoe verplichtten, 'k Geloof, dat een van de gronden, waarop enkele onzer partijgenoten zich voor de vrije school verklaren, ook gezocht moet worden bij 't niet neutrale der L. S. en de mening, dat socialisties onderwijs moet gegeven worden, wat even verkeerd zou zijn als elk ander dogmaties onderwijs. Laten zij met ons alle moeite doen, de openbare school neutraal te maken; wettelike bezwaren zijn er zeer zeker niet; 'k heb zo even reeds aangetoond, dat de wetgever zich zeer duidelik uitsprak voor neutraal onderwijs. Hoe 't met de leerboeken voor de Kristelike en Katolieke scholen gesteld is? Ge hebt aan de advertensies reeds voldoende. Men zie slechts een nummer in van De Katholieke School. Ge vindt er aangekondigd: Katholieke taal- en rekenboekjes, tot zelfs Katholiek Fransch toe. 't Tekent voldoende. * * * Waar ik in mijn voorgaand betoog mijns inziens gegronde twijfel heb geopperd aangaande de meening, dat men als sociaal-demokraat moet zijn voor de Vrije School en tot een tegenovergestelde konklusie kwam, was ik deels teoreties. Hoe staat 't echter met de praktijk. Stel de vrije school werd, ook met behulp der sociaaldemokraten in de eerstvolgende jaren ingevoerd, welke zouden voor de arbeiders en hun kinderen daarvan de voordelen, welke de nadelen zijn. De voorstanders, die ik niet heb kunnen bekeren, dienen dat punt zeer ernstig te wegen. De wet zou dan de aard van 't onderwijs vrij laten. De beslissing daarover zou in handen komen van de ouders, zegt men. En dat lijkt werkelik heel mooi, maar 't is inderdaad anders. Wie 't Zuiden van ons land kent, weet beter. Wie b.v. in Holland de strijd heeft zien voeren vooral op 't platteland, tussen openbare en biezondere school en de middelen enigzins van naderbij kent die èn door de kerk en door de werkgevers gebruikt worden, weet dat die vrijheid voor de arbeiders alleen in naam, op papier zal bestaan, als zovele andere. Toen ik voor enige jaren op 't platteland van Zuid-Holland werkzaam was, heb ik daarvan zelve ondervindingen opgedaan. Meermalen kwam ik bij ouders, die mij verklaarden, hun kinderen gaarne naar de openbare school te willen zenden, doch zij hadden verplichtingen aan een kerkgenootschap, dat in de winter bedeling hield en die bedeling niet gaf, wanneer de kinderen niet gingen op de biezondere school. Gewoonlik echter kwam men de reden niet te weten. Pressie van de zijde van de werkgever, die natuurlik in 't kerkgenootschap een gezien persoon was en als diaken, ouderling of wat dan ook zijn werklieden bezocht, leidde vaak tot 't door hem gewenste resultaat. Natuurlik komt zo'n werkgever niet als zodanig, huweliks- en doopgelofte zijn ook zijn argumenten, doch in de praktijk blijkt 't tegenovergestelde. In de gemeenten in geheel Zuid-Holland was verhoogde schoolgeldheffing aan de orde van den dag. Reklames van min- en onvermogenden tegen te hoge aanslag baatten niet, zodat soms finansiele overwegingen leidden tot 't zenden van hun kinderen naar de biezondere school. In geheel 't Zuiden van ons land, waar de openbare school, al is ze daar verre van neutraal, noch een lichtpunt is in de duistere domperswereld, zou deze verdwijnen en haar plaats moeten inruimen voor de ontwikkelingbelemmerende katolieke school met haar geestelike gratis-leerkrachten. De zo uiterst langzame ontwikkeling in politiek en ekonomies opzicht zou er voor jaren en jaren tot stilstand zijn gedoemd. Onze propaganda in 't Zuiden, voor een deel vruchtbaar, doordat de geestelikheid noch niet alle arbeidershersenen heeft kunnen benevelen, zou dubbel zoo moeilik worden. Onze taak: de bewustmaking der arbeiders zou daar vaak een bijna hopeloze zijn. En niet alleen in 't Zuiden zou dit 't geval zijn: een groot deel van 't platteland (Zuid-Holland o. a. bijna geheel) zou de gezegende invloed van 't klerikalisme in noch sterkere mate ondervinden dan tans. Ook daar zou de secteschool hoogtij vieren en de neutrale een kwijnend bestaan lijden. Wie in die streken gewerkt heeft, weet. wat er met een dergelike orthodoxe arbeidersmassa aan te vangen is. 'k Heb me daarom enigzins verwonderd over Schapers uitlating in de Kamerzitting van 6 Desember. In beginsel is deze, zegt hij voor de Vrije School, zonder dit nader te motieveren. Hij stelt alleen als voorwaarde: Algemeen Kiesrecht, omdat hij de waarborg wil, dat niet de openbare school wordt leeggepompt, en dat daarna de niet-kristelike arbeider door een reactionnaire regering wordt beroofd van 't recht, om voor zijn kind een school naar zijn wens te vinden. Welke Schapers motieven zijn, weten we niet, we kunnen dus daarover niet spreken, doch nemen alleen nota van de verklaring, dat S. dus noch wel enige tijd zal zijn tegen de Vrije School. In de eerstvolgende periode zal 't algemeen kiesrecht noch wel niet verkregen worden. Doch uit die samenkoppeling blijkt meer. Wij weten, dat de clerus tracht en zal trachten, ook de school dienstbaar te maken aan haar doel en dat ze daarin steun vindt bij 't kapitaal. Ook S. gevoelt dat. Waarschijnlik zal hij ook wel hier en daar gezien hebben, hoe reeds nu vele openbare scholen worden leeggepompt door de morele en financiële invloed die de dienaren van de Kerk op de ouders trachten uit te oefenen, daarin door de gemeente gesteund, welke door hoge schoolgeldheffing reeds nu de biezondere school in even gunstige conditie brengt. In veel sterkere mate zal dat noch 't geval zijn bij gelijkstelling der scholen van beiderlei soort, noch sterker bij invoering der Vrije School. Als tegenwicht voor 't niet-vrij zijn (wel op papier, doch niet in werkelikheid) neemt S. het algemeen kiesrecht, 't Tegenwicht is onvoldoende en wordt slechts dan ver kregen, wanneer de arbeider volkomen onafhankelik is van de werkgever en de Kerk. Kn 't algemeen kierecht waarborgt dat volstrekt niet. Intussen deed 't ons genoegen te vernemen, dat ook in de Kamerfraksie een deel voorlopig is tegen meerder subsiedie, tegen gelijkstelling, tegen de vrije school (geen stap in die richting zal doen). Zeer juist is de opvatting, dat moet voorkomen worden, dat de arbeider wordt gedwongen zijn kind te zenden naar de sekteschool, niet alleen dat de Staat dit doet, doch ook dat dit door de gemeente, door de kerk, door de werkgever geschiedt. Eu dat kan alleen voorkomen worden door invoering der algemene verplichte neutrale volksschool. \\ aar die niet zal kunnen verkregen worden — de polietieke toestand doet t ten minste voorlopig niet veronderstellen is t de eerste taak, te zorgen voor een zo sterk mogelike staatsschool, die in de konkurrentie met de sekteschool 't onderspit niet behoeft te delven. Dezelfde konklusie dus, die Tak in de vorige jaargang nam, waarvan ik de motieven ook voor een groot deel onderschrij f. Natuurlik verschillen we daarin, dat Tak daarin een onmisbare voorwaarde ziet van wat misschien de vrije school van een later tijdperk kan zijn en ik 't een onmisbare voorwaarde vind om te komen tot de verplichte staatsschool. Doch er is een prakties groter verschil. Tak wil een sterke staatsschool doch schept de voorwaarden niet, daar hij is voor finansiele gelijkstelling. Hij wil: „Volkomen gelijke kansen dus voor de vrije school, mits er dezelfde waarborgen voor 't kind worden gevonden." En in de praktijk staan openbare en biezondere school dan niet meer gelijk, doch staat de eerste bij de laatste ten achter. Ik heb dat in 't voorgaande naar mijn mening voldoende uiteengezet. Daarnaast kan ik noch even opmerken, dat natuurlik minimum eisen zullen worden gesteld en deze veel dichter benaderd zullen worden door de biezondere dan door de openbare school, 'k Wijs slechts op: lagere, soms geen salarissen (geesteliken-onderwijzers aan R. K. scholen), aantal leerlingen en leerkrachten, moeiliker controle enz. * * * Even natuurlik als ik t vind, dat de arbeiders als klasse geen enkel belang hebben bij t geven van religieus onderwijs, even natuurlik vind ik 't een klassebelang te zorgen dat de ontwikkeling, de motor voor de strijd, die we te voeren hebben, zo hoog mogelik wordt opgevoerd. Er is ons dus wel degelik wat aan gelegen de wijze te kennen, waarop de leerstof 't meest vruchtdragend bewerkt wordt. De bezwaren die de onderwijzers en hun vakbond — doch vooral die welke de soc.-dem. onderwijzers hebben tegen de vrije school, mogen wanneer ze technies zijn, door de partij niet als zuivere vakbelangen worden beschouwd, doch moeten, voorzover ze de voorwaarden voor goed onderwijs raken, eveneens overwogen worden. Daaraan ontleen ik de vrijheid, al is 't niet veel, er tenminste noch iets over te zeggen. Over de neutraliteit van 't onderwijs, als eerste eis dus 't vrij zijn van godsdienstige en staatkundige dogma's was ik reeds uitvoerig genoeg. Thans iets anders. Onafhankelikheid van de onderwijzer is een voorwaarde, die van zeer veel invloed is op de hoedanigheid van 't onderwijs. Niet alleen dat in 't algemeen zal moeten toegegeven worden, dat de zedelike vorming der leerlingen, voor zover mogelik op de Lagere School, daaronder zal lijden; men weet ook, dat de persoonlikheid van de onderwijzer van grote invloed is op 't al of niet neutraal zijn van 't onderwijs, op 't leiden in een bepaalde richting. Als we even naar 't Zuiden zien, illustreren we bijna afdoende. De wet, 't schooltoezicht of wat dan ook, zullen niet in staat zijn de openbare scholen in katolieke gemeenten te maken tot neutrale. Hoe sterk de vrees voor bederf van de katolieke onderwijzer is, blijkt reeds uit de oprichting van de Katolieke Onderwijzers-Bond, die niet toestaat dat zijn leden tevens lid van de vakbond zijn. Onderwijs gegeven door geesteliken, daarop is 't streven steeds gericht. En 't is gemakkelik in te zien, dat, wanneer de vrije school mocht worden ingevoerd, wanneej- 't benoemen of ontslaan van de onderwijzer, van de man of vrouw, die de leerlingen in een bepaalde richting zal hebben op te voeden, niet meer berust bij een openbaar bestuurslichaam, diens bestaan veel afhankeliker zal worden gemaakt en dikwijls afhankelik zal zijn van commissiën of lichamen, die geen voldoend inzicht hebben in zijn taak. De zelfstandigheid van de onderwijzer, 't zich zelf geven, zal er onder moeten lijden en dus 't onderwijs, 't Is noodzakelik, hem een vaste rechtspositie te verzekeren tot goede vervulling van zijn ambt. * * * De vakbond, de Bond van Nederlandse Onderwijzers, staat in enkele opzichten enigzins anders tegenover de kwestie. Haar taak is behartiging van de belangen van haar leden en van 't onderwijs. De argumenten, dit dit laatste betreffen en door mij reeds zijn aangevoerd, zijn van even grote waarde voor onze partij; de eerste kunnen dit echter uit de aard der zaak niet zozeer zijn. Verhoging van subsiedie of invoering van de Vrije School zal als direkt gevolg na zich slepen 't ontslag van een groot aantal leden van de vakbond. Het zal tengevolge hebben werkeloosheid, niet ontstaan door overproduksie van arbeidskrachten, doch door minder vraag op de arbeidsmarkt naar onderwijzers, die neutraal onderwijs willen geven. 't Natuurlik gevolg van een overgroot aantal arbeiders van een bepaalde groep zal zijn daling der salarissen tot 't minimum in vrij vele plaatsen, wat indirekt zou inwerken op 't onderwijs. Dit zal voor de vakbond een argument zijn te ijveren tegen de vrije school en is ook voor ons van enig gewicht. * * * Verschillende partijgenoten hebben reeds min of meer uitvoerig hun mening ten opzichte van 't punt gezegd. A. H. Gerhard heeft in N°. 86 en 87 van de Vrije Gedachte van vrijdenkersstandpunt een pleidooi geleverd voor de Vrije School en tegen Staats-Paedagogie. Zeer juist zegt ook hij dat 't begrip: „Vrije School" zich bepaalt tot de vrijheid, wat 't geestelik karakter van 't te geven onderwijs aangaat. Hij zegt te zijn een voorstander van neutraal onderwijs en gelooft evenals wij, dat slechts dit 't enig werkelik goede onderwijs kan zijn. Bovendien stemt hij toe, „dat kerkelik, dogmatisch onderwijs een ramp is voor de jeugd en dus voor de maatschappij." Onomstotelik staat ook voor hem vast, dat 't de plicht van de gemeenschap is om in al de stoffelikc voorwaarden voor een goede opvoeding van de gehele jeugd te voorzien. Op de overheid rust de plicht te zorgen, dat alle kinderen onderwijs kunnen krijgen, dat aan hygieniese en stoffelike eisen voldoet. En nu komen we aan 't punt, waar we scheiden n.1. de ontkenning van 't recht] der overheid een bepaald soort onderwijs te doen geven. Gerhard vindt: „dat 't èn in strijd is met elk begrip van recht, èn dat het vloekt tegen alle psychologie, zijn beter geachte opinie anderen met behulp der wet op te dringen." Ook de gelovigen hebben 't recht, zo goed als wij, naar hun inzichten te handelen. Behoefte hebben we, gaat hij voort, aan absolute vrijheid in woord en daad, gelouterd door ieders absolute verantwoordelikheid — en dan komt 't citaat door Tr. gebruikt: Nu is voor mij een absolute vrijheid ondenkbaar en moet die beperkt worden door deze bepaling: zolang ze niet in strijd komt met 't algemeen belang, welk algemeen belang moet vastgesteld worden door de meerderheid. Geen enkele maatschappelike maatregel is er, die niet in strijd komt met 't recht van een minderheid, die niet recht tegen 't belang van een of meer groepen ingaat, 't Belang van de meerderheid geeft de doorslag en mag geen rekening houden met de belangen der minderheid, dan wanneer 't dat kan doen zonder schade. De anarchistiese organisatie(?)vorm: Vrijheid van 't Individu staat hier tegenover de demokratiese: Beslissing door de meerderheid, met vrijheid voor 't individu, zo niet in strijd met 't algemeen belang. Bovendien, wij sociaal-demokraten zijn niet zulke vrijheidsmensen. Wij weten wat die zogenaamde vrijheid voor ons betekent. \\ ij zijn in alle opzichten een partij van de dwang. Men zie ons program eens na. We zijn tegen vrijheid van arbeid, vrijheid van bedrijf, van kontrakt enz. Vrijheid voor de heersende klasse betekent niets anders dan dwang voor de overheerste. \\ anneer er in Nederland een partij was, sterk genoeg om een staatsschool van de een ofandeie richting tot stand te brengen, zou zij dat heus niet laten. In de strijd, die wij met de bezittende klasse voeren, gelden de oorlogswetten. Doch Gerhard erkent slechts gedeeltelik de stelling: Godsdienst privaatzaak. Wanneer hij de juistheid daarvan erkende, zou hij niet mogen toestaan, dat de Staat de kosten droeg voor de privaatzaak van 't individu. Konsekwent doorredenerende zou alzo de Staat ook hebben te betalen de behoefte van volwassenen aan religieus voedsel, zou hij dus moeten zijn tegen scheiding van kerk en staat. Wij sociaal-demokraten kunnen niet anders doen, dan erkennen, dat godsdienst privaatzaak is, waarmede de Staat niets te maken heeft. De neutrale school belet bovendien niet de vrije ontwikkeling van de godsdienstige denkbeelden. Ze belet slechts t inpompen van godsdienstige en staatkundige dogma s bij t kind. In een daaropvolgend artiekel betoogt Gerhard t verkeerde van Staatspaedagogie. Zijn hoofdbezwaar daartegen is: niet voldoende geestelike vrijheid en maatschappelike onafhankelikheid van de onderwijzer en kunstmatige éénvormigheid. Vooropstellend dat beide zaken geen noodzakelike gevolgen van 't onderwijs-Rijkszaak zijn, geloven we dat 't eerste bezwaar in noch sterkere mate geldt voor de Vrije School, wanneer die nu werd ingevoerd. In de Kroniek gaf ons Van der Goes een van die doorwrochte betogen, zoals we die meermalen van hem gewend zijn. Prakties komt hij daarbij tot dezelfde konklusie als Tak, door te zeggen, dat hij de subsiedies wenst geregeld te zien als deze, doch geen afstand wil doen van 't machtsmiddel der staatsschool, tot hoger opvoering der eisen en tot bevrijding uit kerkelike banden. Eerlik gezegd had ik dat in den beginne niet vermoed. En de schrijver erkent dan ook, dat 't „in de algemeene strekking van zijn redenering lag, om van het onderwijs een staatsmonopolie te maken. Geen biezonder arbeidersbelang schrijft volgens hem voor, alle onderwijs in handen van de Staat te verenigen, 'k Meen echter dat juist dat biezondere arbeidersbelang is, dat van de sektariese school een machtsmiddel wordt gemaakt tegen de onafhankelike arbeidersbeweging, wat ook Van der Goes duidelik doet uitkomen. Volgt daaruit niet, dat wij de kerkelike scholen mogen tegenwerken of bemoeiliken? Ons dunkt wel. Wij mogen de band, die de gelovige arbeiders bindt met de kerkelike bourgeoisie niet verscheuren, zegt schrijver, toegestemd, maar we mogen toch zeker wel trachten dat scheuren van die band gemakkeliker te maken. We zijn toch heusch niet bevreesd, dat zonder slag of stoot die verplichte staatsschool zal worden ingevoerd, dat we nu al behoeven te vrezen voor deze kortere weg of grovere metode. Onze praktiese politiek zal zich voorlopig wel moeten bepalen te voorkomen, dat, zo de vrije school niet wordt doorgevoerd, de staatsschool in noch ongunstiger conditie komt, dan ze reeds is. En we komen dan weer op 't zelfde terrein terug: gelijkstelling in subsidie is in werkelijkheid de levensvoorwaarde om de sektariese school groter te doen zijn dan de openbare. Een sterke staatsschool is onmogelik bij volkomen financiele gelijkstelling. Van bevrijding uit kerkelike banden, zal dus geen sprake zijn, veeleer zal 't tegengestelde 't gevolg zijn. Van der Goes gelooft dat we noch vroeg genoeg komen bij de volwassenen. Ik vreze, 't Is onze ondervinding niet. C. F. Loke kwam in de Kroniek tot de konclusie dat neutraal onderwijs onmogelik is. We vinden dat argument later bij Troelstra terug en ik zal er door ook nader op ingaan, 't Spreekt van zelve, dat, zo deze stelling juist ware, ook ik zou komen tot de vrije school. Bovendien verzette hij zich evenals Gerhard tegen de dwang, die wij willen. Takties leek hem, deanti-revolutionnairen hun martelaarskroon te ontnemen— ze zelve op te zetten zou 't praktiese gevolg zijn. Ook scheen hij het zeer goed mogelik te achten, socialisties onderwijs te geven. A. Pannekoek beschouwt 't onderwijs in een daaropvolgend nummer, zoals door S. L. in No. 360 van 't zelfde weekblad zeer juist wordt gezegd niet met betrekking tot de arbeidersklasse, 't Onderwijs moet zo goed mogelik voldoen aan de eisen der arbeiders als klasse. En 't onderwijs kan dit zo goed mogelik doen, wanneer die klasse daarop de meeste invloed kan uitoefenen, wat 't geval is bij de verplichte staatsschool. Ook S. L. komt uit een oogpunt van taktiek tot de konklusie, dat gelijkstelling van openbare en biezondere school wenselik is, al is hij niet zo sterk tegen dwang door de overheid gekant, als Loke was. Tegen deze konklusie gelden overigens dezelfde argumenten als door mij reeds tegen die van Tak zijn aangevoerd. 't Ware mij vrij wat gemakkeliker geweest, wanneer Troelstra zijn verdediging van de vrije school had gehouden, voordat 't eerste gedeelte van mijn artiekel reeds was gezet, 'k Zal nu genoodzaakt zijn, daar Troelstra's rede mij op 't ogenblik voorkomt de belangrijkste verdediging der vrije school te zijn, op enkele delen door mij besproken noch even terug te komen. Tr.'s artiekel en zijn rede, die ik tot mijn spijt niet kon horen, zodat ik van 't verslag moet gebruik maken, kan ik dan tegelijkertijd behandelen. „Een reactionnaire motie" was de schrikwekkende tietel, die gevolgd werd door een halve kolom citaten, waarover straks nader. Ik was reeds op 't Kongres der S. D. O, V. als inleider van die reactionnaire motie in de gelegenheid, 't mijne over dit epitheton ornans (?) te zeggen. Toch acht ik 't nodig hier eveneens daarover in 't kort mijn mening te geven. We willen weer terug naar Kappeyne, heeft men ons gezegd, toen wij de verplichte staatsschool verdedigden. Ge zijt reactionnair. Eilieve, is 't waar? Zijn wij werkelik reactionnair. Zo ja, dan zijn wij in goed gezelschap. Dan zijn we in gezelschap van de grote, machtige duitsche sociaal-democratie, die in haar program heeft: De verplichte staatsschool, dan zijn we in gezelschap van de vurige Oostenrijkse sociaal-demokratiese strijders, die in hun program hebben: De verplichte staatsschool. Eenstemmig is de duitse reactionaire sociaal-demokratie in haar eis: Geen subsiedie uit openbare middelen aan kerkelike scholen. Eenstemmig reaksionair dus. 't Wordt geen verwijt, 't is een eer dat te zijn, in die betekenis. Reactionair te zijn is een verwijt, dat evengoed de Nederlandse sociaal-demokratie treft in menig opzicht. Reactionair is ook Troelstra. Of zou Troelstra gestemd hebben voor snelvuurkanonnen om dat 't ligt in de historiese lijn van uitbreiding, en uitbreiding en nog eens uitbreiding van 't militairistiese stelsel. Ligt vergroting van leger en vloot niet in de historiese lijn, gaat 't niet lijnrecht in tegen de politieke geschiedenis van Nederland sedert 't begin der vorige eeuw. Zou Troelstra stemmen voor verkoop van gemeentegrond aan partikulieren, omdat de historiese lijn in een gemeente wijst naar al meerdere en meerdere verkoop. Dat de meerderheid der burgerlijke partijen eerst heeft geijverd in 1857 voor de verplichte staatsschool, die niet verplicht was, daar leerplicht niet bestond, daarna vrijheid van onderwijs heeft gegeven, daarna subsiedie verstrekte en nu nog meer subsiedie verstrekt, kan voor ons geen argument zijn tegen de Staatsschool, mag dat zelfs niet zijn. Kuyper heeft geen haast. Waarom zou hij ook? De schoolstrijd tussen de burgerlike partijen is volstreden, niet alleen doordat de regering een kerkelike geworden is, doch doordat bijbel en wijwaterkwast zich gaan associeeren met 't kapietaal tegen de gemeenschappelike vijand: de soc.-democratie. De burgerlike liberale partij heeft haar iedeaal verloren en we behoeven niet te veronderstellen, dat de vrijzinnig-demokraten dat zullen overnemen. Veel meer dan vroeger voelt zij zich en is ze geworden, ondanks de langzame ekonomiese en polietieke ontwikkeling van achterlik Nederland, een kapitalistiese partij, die staat tegenover ons. De schoolstrijd gestreden tussen Kerk en Liberalisme zal lang zamerhand worden een strijd tussen de sociaal-demokratie aan de ene zijde en kerk en liberalisme aan de andere zijde. Wij zijn dus reactionnair in zoverre dat wij ingaan tegen de eisen der burgerlike partijen, sinds vijftig jaar gesteld, dat wij ingaan tegen de burgerlik historiese lijn. Hopen we dat hiermede de legende van de reactionnaire schoolmeester uit de wereld zal zijn. Met Loopuit protesteeren we daartegen. Nu iets over Troelstra's citaten. 't Belangrijkste daarvan is wel dat van Marx. 'k Zeide reeds, dat terwijl Tr. er een bewijs in ziet, dat deze was voor de Vrije School, Kautsky 't mij zond als bewijs, dat Marx op 't zelfde standpunt stond als de Duitse partij. Wij zijn 't dan ook volkomen eens met de mening door Marx uitgedrukt, dat noch de Staat, noch de Kerk invloed op de school mogen hebben. Beiden zijn 't instrument van de bezittende klasse. Onmogelik is 't echter in de kapitalistiese maatschappij, kerk en staat geheel buiten alle invloed op 't onderwijs te houden. Doch we hebben uit twee kwaden de minst kwade te kiezen en dat is de staat. De staatsschool moet zooveel mogelik neutraal zijn, de sekteschool heeft een bepaalde kleur. Loopuit voerde reeds in 't Volk van 25 Dec. aan, wat Marx in een zitttng van de Generale Raad van de „Internationale" op 17 Aug. 1869 dienaangaande zeide. Kautsky drukte dit referaat af in de 12e Jaargang van de Nette Zeit.blz. 826 in een artiekel: „Die Internationale und die Schule". Opgemerkt moet daarbij worden, dat daar „governmental" niet geheel juist door „staatlich vertaald is. Marx verlangde „national education, but not governmental". Hij was beslist tegen „private education". Dit als nadere verklaring. Overigens zijn citaten natuurlik altijd van betrekkelik geringe waarde. Als Troelstra meende dat 't van belang was, hoe Marx over de schoolkwestie dacht, had hij dit niet moeten weergeven door een enkel citaat. Waar toch was dat citaat een kritiek op. Niet op de eis: De verplichte staatsschool. 't Gothaer Program zeide: De Duitse Arbeiderspartij verlangt als geestelike en zedelike grondslag van de Staat: 1. Algemene en gelijke volksopvoeding door de Staat. Algemene leerplicht. Kosteloos onderwijs. De zin voorafgaande aan de geciteerde luidde: „De schoolparagraaf had ten minste techniese scholen (theoretiese en praktiese) in verbinding met de volksschool moeten verlangen", een opvatting die we — men herinnere zich de onderwijskongressen — tans niet meer delen. Kvenveel waarde als dit citaat heeft bij de bespreking van ons standpunt tot vakonderwijs, evenveel waarde heeft ook 't bewuste citaat voor onze kwestie. Slechts argumenten kunnen van invloed zijn op ons oordeel. 't Was bovendien een vertrouwelik schrijven en daardoor zo woest vinnig, dat t jaren later zelfs niet in zijn oorspronkelike vorm afgedrukt kon worden en in weerwil daarvan toch nog veel opschudding teweeg bracht. Bracke, Gerb, Auer, Hebei en Liebknecht onderzochten t voor en tegen en na zorgvuldige overweging konden ze tot geen ander resultaat komen dan tot een afwijzing ervan. Doch ik heb reeds meer dan voldoende gezegd over de gebruikte citaten en wil nu overgaan tot 't argumenterende deel van artiekel en rede. De Staat beschouwen de sociaal-demokraten als klasse-instrument, zeide I. En dat erkennen ook wij, doch met enig voorbehoud en niet in de betekenis, daaraan door T. gehecht. De eerste alinea van ons program luidt: „De S. D. O. V. overwegende, dat de Volksschool, door de bezittende klasse in 't leven geroepen onder de leuze van „volksontwikkeling door volksonderwijs" in haar handen ten slotte niets anders is gebleken te zijn, dan het middel om, onder de naam van „gepaste en nuttige kundigheden" de kinderen van t volk dat minimum van kennis en die minimum graad van africhting aan te brengen, welke noodzakelik waren geworden om in de kapitalistiese behoefte aan min of meer geschoolde arbeiders te voorzien, — enz. Wij zeggen verder: De heersende klasse is onwillig en onmachtig om de school in waarheid aan haar roeping te doen beantwoorden. ' doch laten daarop volgen, dat „met en onder de politieke en ekonomiese emancipatie van 't volk zijn geestelike emancipatie ten volle bereikt zal worden." Er is evolutie. Langzamerhand zal de heersende klasse haar invloed op de staat verliezen. Üp 't Kongres der S. D. O. V. gebruikte Bijkerk ter verduideliking een zeer goed beeld. Bij de behandeling der ongevallenwet werden door ons voorgesteld: rijksverzekeringsbanken. Deze zouden de arbeiders 't meest onafhankelik doen zijn. De bezittende klasse wilde partikulier initiatief. Zo gaat 't ook bij de school. In deze maatschappij kunnen de arbeiders niet gedaan krijgen, wat zij wensen. De meeste invloed zullen ze hebben door de staat. De heersende klasse van Nederland begint tot 't besef te komen, dat ze met de partikuliere school meer invloed heeft. De liberalen komen langzamerhand van de staatsschool terug. Daar tegenover moeten de arbeiders komen te staan met hun eis van de staatsschool. Daarop kunnen zij de meeste invloed uitoefenen. In de twede plaats heeft Troelstra 't over de betekenis van 't onderwijs, waarover we natuurlik — men zie ons program — 't in bijna alle opzichten eens zijn en die aan de kwestie zelve, weinig af of toe doet. Iets anders is echter de neutraliteitskwestie. Ik zette reeds vroeger uiteen, dat naar mijn mening neutraal onderwijs 't beste was, wat ook de Bond van Ned. ünderw. reeds uitsprak. Wanneer nu gezegd wordt, wat T. zegt, dat neutraal onderwijs niet mogelik is, dan valt of staat daarmede ons gehele betoog. Want wanneer 't werkelik onmogelik zou zijn, dat onderwijs te geven, dan zouden wij evenals Troelstra moeten komen tot de Vrije School. Als voorbeeld noemt hij de 80-jarige oorlog. Laat ik vooraf zeggen, dat wij bij de behandeling in de Lagere school van een of ander onderwerp voorop stellen, dat 't moet vallen onder 't bereik van 't kind. Laat ik daarbij aannemen, dat dit het geval is met de 80-jarige oorlog. Wij onderwijzers hebben volkomen 't recht ook de mening der sociaaldemokraten ten opzichte van een dergelik punt aan de leerlingen mede te delen. Er is niets, dat ons dit belet. De vrije ontwikkeling van 't kind eist mededeling van de verschillende inzichten — 'k stel nochmaals voorop, zo dit mogelik is. Doet men dit niet, dan is ontwikkelend onderwijs niet mogelik. Men werkt dan suggestief, 't Verkeerde in 't onderwijs op de sectaire scholen is juist,'t ingieten van een bepaalde mening, 't niet zoveel mogelik trachten 't kind te ontwikkelen tot een zelfstandig denkend mens. 't Verband tussen godsdienst en onderwijs. Men heeft 't voorgesteld, alsof de godsdienst per se, uit zijn eigen wezen, gezagsliefde kweekt. Dit is niet geheel juist, zegt T. Zij die zo spreken zeide hij, hebben niet genoeg overwogen, dat de godsdienst minstens zo vaak een revolutionair als een reactionair middel is geweest. In 't volk zit een groot stuk ideologie, zit een grote godsdienstlief'de en 't Gothaer Program zeide: De Duitse Arbeiderspartij verlangt als geestelike en zedelike grondslag van de Staat: 1. Algemene en gelijke volksopvoeding door de Staat. Algemene leerplicht. Kosteloos onderwijs. De zin voorafgaande aan de geciteerde luidde: „De schoolparagraaf had ten minste techniese scholen (theoretiese en praktiese) in verbinding met de volksschool moeten verlangen", een opvatting die we men herinnere zich de onderwijskongressen — tans niet meer delen. Evenveel waarde als dit citaat heeft bij de bespreking van ons standpunt tot vakonderwijs, evenveel waarde heeft ook 't bewuste citaat voor onze kwestie. Slechts argumenten kunnen van invloed zijn op ons oordeel. t Was bovendien een vertrouwelik schrijven en daardoor zo woest vinnig, dat t jaren later zelfs niet in zijn oorspronkelike vorm afgedrukt kon worden en in weerwil daarvan toch nog veel opschudding teweeg bracht. Bracke, Gerb, Auer, Bebel en Liebknecht onderzochten t voor en tegen en na zorgvuldige overweging konden ze tot geen ander resultaat komen dan tot een afwijzing ervan. Doch ik heb reeds meer dan voldoende gezegd over de gebruikte citaten en wil nu overgaan tot 't argumenterende deel van artiekel en rede. De Staat beschouwen de sociaal-demokraten als klasse-instrument, zeide I. En dat erkennen ook wij, doch met enig voorbehoud en niet in de betekenis, daaraan door T. gehecht. De eerste alinea van ons program luidt: ,,De S. D. O. V. overwegende, dat de \ olksschool, door de bezittende klasse in t leven geroepen onder de leuze van „volksontwikkeling door volksonderwijs" in haar handen ten slotte niets anders is gebleken te zijn, dan het middel om, onder de naam van „gepaste en nuttige kundigheden" de kinderen \an t \olk dat minimum van kennis en die minimum graad van africhting aan te brengen, welke noodzakelik waren geworden om in de kapitalistiese behoefte aan min of meer geschoolde arbeiders te voorzien, — enz. Wij zeggen verder: De heersende klasse is onwillig en onmachtig om de school in waarheid aan haar roeping te doen beantwoorden," doch laten daarop volgen, dat „met en onder de politieke en ekonomiese emancipatie van 't volk zijn geestelike emancipatie ten volle bereikt zal worden." Er is evolutie. Langzamerhand zal de heersende klasse haar invloed op de staat verliezen. Op 't Kongres der S. D. O. V. gebruikte Bijkerk ter verduideliking een zeer goed beeld. Rij de behandeling der ongevallenwet werden door ons voorgesteld: rijksverzekeringsbanken. Deze zouden de arbeiders 't meest onafhankelik doen zijn. De bezittende klasse wilde partikulier initiatief. Zo gaat 't ook bij de school. In deze maatschappij kunnen de arbeiders niet gedaan krijgen, wat zij wensen. De meeste invloed zullen ze hebben door de staat. De heersende klasse van Nederland begint tot 't besef te komen, dat ze met de partikuliere school meer invloed heeft. De liberalen komen langzamerhand van de staatsschool terug. Daar tegenover moeten de arbeiders komen te staan met hun eis van de staatsschool. Daarop kunnen zij de meeste invloed uitoefenen. In de twede plaats heeft Troelstra 't over de betekenis van 't onderwijs, waarover we natuurlik — men zie ons program — 't in bijna alle opzichten eens zijn en die aan de kwestie zelve, weinig af of toe doet. Iets anders is echter de neutraliteitskwestie. Ik zette reeds vroeger uiteen, dat naar mijn mening neutraal onderwijs 't beste was, wat ook de Bond van Ned. Onderw. reeds uitsprak. Wanneer nu gezegd wordt, wat T. zegt, dat neutraal onderwijs niet mogelik is, dan valt of staat daarmede ons gehele betoog. Want wanneer 't werkelik onmogelik zou zijn, dat onderwijs te geven, dan zouden wij evenals Troelstra moeten komen tot de Vrije School. Als voorbeeld noemt hij de 80-jarige oorlog. Laat ik vooraf zeggen, dat wij bij de behandeling in de Lagere school van een of ander onderwerp voorop stellen, dat 't moet vallen onder 't bereik van 't kind. Laat ik daarbij aannemen, dat dit het geval is met de 80-jarige oorlog. Wij onderwijzers hebben volkomen 't recht ook de mening der sociaaldemokraten ten opzichte van een dergelik punt aan de leerlingen mede te delen. Er is niets, dat ons dit belet. De vrije ontwikkeling van 't kind eist mededeling van de verschillende inzichten — 'k stel nochmaals voorop, zo dit mogelik is. Doet men dit niet, dan is ontwikkelend onderwijs niet mogelik. Men werkt dan suggestief, t Verkeerde in 't onderwijs op de sectaire scholen is juist,'t ingieten van een bepaalde mening, 't niet zoveel mogelik trachten 't kind te ontwikkelen tot een zelfstandig denkend mens. 't Verband tussen godsdienst en onderwijs. Men heeft t voorgesteld, alsof de godsdienst per se, uit zijn eigen wezen, gezagsliefde kweekt. Dit is niet geheel juist, zegt T. Zij die zo spreken zeide hij, hebben niet genoeg overwogen, dat de godsdienst minstens zo vaak een revolutionair als een reactionair middel is geweest. In 't volk zit een groot stuk ideologie, zit een grote godsdienstliefde en wij moeten hun aantonen, dat hun godsdienst niet behoeft te leiden de weg uit, die hun onderdrukkers willen. Wij hebben er niet de minste reden toe, 't religieuse sentiment uit de mensen te halen, een anti-kristelike partij te worden. Er zijn in 't teologies bolwerk, waarachter de kapitalistiese klasse zich verschanst, heel mooie en gave stenen, die wij er uit willen halen om" ze als wcrpstenen te gebruiken. Ik herhaal: 't Is Troelstra die bovenstaande zeide, niet in de verkiezingsstrijd gelukkig en dan is dergelike idëele philosophie vrij onschuldig. Marx zeide 't indertijd wel enigzins anders : We moeten veeleer trachten, de gewetens te bevrijden van 't religieuze spook'.' Dit gehele betoog staat zo geheel buiten alle praktijk, dat ik me best kan voorstellen, dat sommigen ongelovig 't hoofd hebben geschud of ieronies geglimlacht bij de lezing. Als T. meent, dat wij wat vergeten, meen ik in alle bescheidenheid te mogen opmerken, dat hij iets vergeet, n.1. de praktijk; ook zijn eigen praktijk. Ik ben tot mijn spijt alles behalve ideologies aangelegd en heb tot noch toe geen andere ondervinding opgedaan dan deze: dat een gelovige alvorens socialist te worden, begint met ongelovig te worden. Ge kunt tegen een katholiek praten, wat ge wilt; als heeroom zegt, zo moet ge doen, dan doet hij 't ondanks al uw betogen. Doet hij dat niet meer, dan is hij geen goed katholiek meer! 't Gehele katholicisme berust op gezag, 'k Heb noch dat grote stuk ideologie, noch die grote godsdienstliefde bij de katholieken ooit kunnen ontwaren, 't Enige wat ik ooit zag, was blind fanatisme. En de andere gelovigen : De orthodoxe kristenen: dolerenden, afgescheidenen e. a. Ge kent 't debat men hen reeds van buiten. Ze geven u tot in 't ongelooflike de dingen toe, edoch eindigen altijd met een maar, waartegen alle werpstenen afstuiten d. i. 't gezag van hun bijbel. De praktijk leert ons dat dageliks. En nu mag 't mischien in teorie een schijn van waarheid hebben, dat ,,godsdienst per se, uit zijn eigen wezen, geen gezagsliefde kweekt" de feiten, de praktiese feiten weerspreken 't. Bovendien, de politieke vertegenwoordiger van dat religieuse sentiment is de anti-revolutionnaire partij; een van de burgerlike dus, die in de strijd om onze rechten altijd tegenover ons staat, en waarmede voor ons waarachtig niet te spotten valt. 't Boek van onze overwinningen, op de klerikale partijen behaald, moet noch geschreven worden. Vliegen wees er voor eenige dagen terecht op, dat zo er een partij in geslaagd is, 't veld te behouden, tegenover de sociaaldemokratie, dat het klerikalisme was. Hij wees op Rheinland en Westphalen, op Vlaanderen, op Tilburg en Maastricht, op de praktijk. En die praktijk zeide hem, dat de taktiek van „aaierij en pootjes geven", zoals hij die kernachtig noemde, de verkeerde was. In t vorig nummer heb ik sterk de nadruk laten vallen op 't privaat karakter van de Kerk, dat de staat dus geen subsiedie mag toestaan aan godsdienstige scholen. Door een niet zeer duidelike formulering van de motie gewijzigd (zie pag. 99) door de S. D. O. V7. aangenomen, heeft T. gemeend, dat wij de ouders, die voor hun kinderen onderwijs wensten met godsdienstige tint, daarin zouden vrijlaten. Wij hebben alleen 't geven van godsdienstonderwijs buiten de school vrijgelaten en ons verklaard tegen 't subsiedieeren door de staat van partiekuliere verenigingen die op 't terrein voor 't algemeen belang (?) werken, waarmede dus 't betoog daartegenover vervalt. Wij waren voor de verplichte staatsschool. Alleen over 't slot van dit deel wil ik noch even iets zeggen. ,.De staat mag niet zeggen: ik ben de wijste, 't Besluit van de helft plus een — dat is geen rechtsbeginsel. Later vind ik in t artiekel noch iets over de waanwijsheid van de meerderheid. Op gevaar af dat de „Vrije" nochmaals Troelstra zal signaleren, als anarchist geworden, meen ik evenals op 't Kongres der S. D. O. V. hier nochmaals te mogen verklaren, dat dit niets anders is dan een anarchisties argument, dat voor 't nemen van elk besluit geldt, wat natuurlik niet uitsluit, dat een meerderheid wel eens een verkeerd besluit kan nemen. Behalve ten opzichte van de godsdienst heeft T. zich schuldig gemaakt aan een gelukkig meer vergeeflik optimisme. Hij gelooft dat wij misschien binnen een kwarteeuw zullen zien, dat in de meest vooruitstrevende landen de sociaal-demokratie de regering in handen moet nemen. Kn op grond van die toekomst is hij eveneens voor de vrije school. Ik geloof, dat Nederland niet tot die meest vooruitstrevende landen behoort, zodat 't hier noch wel iets langer zal duren en noch wel heel wat langer, als we de vrije school hier zien invoeren. Of we in de sociaal-demokratiese staat de vrije school moeten hebben, me dunkt, dat we beter doen dat tegen die tijd eens te bespreken. Ik vrees echter dat wij er beiden niet veel in zullen te zeggen hebben. Over de geschiedenis en de stand van de schoolkwestie behoeven we niets meer te zeggen, daar we dit reeds deden in de vorige aflevering. Een argumentatie aan 't slot van de rede kan echter niet onbesproken voorbijgegaan worden, 't Is de vraag, of de openbare school ook voor de sociaal-demokratie de voordeelen heeft opgeleverd, die ze gaf aan liberalen en anti-revolutioimairen door 't leveren van politieke agenten. Met recht wordt vermeld, dat de openbare onderwijzers (en hoofden) de polietieke agenten der liberale partij waren, de eerste zijn dat nu niet meer. Ook in onze vakbond komt meer bewustzijn onder de leden. De vakbond gaat in zijn bewustwording gelukkig niet achteruit, zoals Tr. 't zich denkt, en 't voor buitenstaanden wel enigzins de schijn heeft, inaar vooruit. Uit de aard der zaak zijn er in onze vakbond meer burgerlike elementen dan in een andere. En toch zou ik wel willen vragen naar de Alg. Ned. vakbond, die op 't ogenblik reeds beter is dan de onze, vooral in datgene wat Tr. bedoelt nl. in 't propaganda maken voor de soc.-demokratie. Laat hij ons een vakbond noemen, waar meer systematies wordt gewerkt door de partijgenoten tot bewustmaking der leden. Daartegenover past niet 't verwijt, dat de openbare school voor de soc.-demokraten geen voordelen heeft opgeleverd. Tenslotte noch iets over 't bovengenoemde artiekel. Een voordeel van de invoering der vrije school zou zijn, zo ten minste de regerende klasse dit toestond, dat door de sociaal-demokraten neutrale scholen konden worden opgericht, 'k Zeg er met opzet bij, als de regeerende klasse 't toestaat, want te dien opzichte zijn we evenmin volkomen gerust. Ik herinner b. v. hier aan een citaat uit de oude plunje van Kuyper (De schoolwet voor de vierschaar van Europa 1875), dat tot deze conclusie komt. ,.Dan zal 't volk tot 't inzicht komen, dat het hoog spel speelt met zijn toekomst aan een opvoeding zonder godsdienst te wagen. Tot het inzicht, dat hier Landswet is. wat elders de banierdragers van het ongeloof ter ondermijning van het volksgeloof nog slechts wenschen. Tot het inzicht, dat er niets wonders in ligt, dat een goed deel van ons volk het meer met het practische Europa dan met de radicale coterie van Nederland eens is, en, op wat wijs ook, de deur weer openen wil, waardoor de godsdienst op de volksschool kan terug komen." 'k Vermeld o. a. ook hier in dit verband, daar 't de geest van Kuypers partij beter tekent, dan zijn woorden 't altijd doen, een rede van F. Fortuin, prediekant van Barendrecht, gehouden in '88, als specimen van een rede bij de inwijding van gereformeerde scholen, waar deze de navolgende stellingen verdedigde. 1. De school moet vrij zijn: 2. De vrije school moet gereformeerd zijn; 3. De gereformeerde school is in het waarachtig belang van ons volk. Het woord der Schrift dan, waaraan ik de bezielende grondgedachte mijner rede ontleen, hebt gij reeds in den gevel van ons schoolhuis zien prijken, waarin gij naar Spreuken XXII : 6 leest: „Leer den jongen de eerste beginselen naar den eisch zijns wegs, als hij ook oud geworden zal zijn, zal hij daarvan niet afwijken." vakbond gaat in zijn bewustwording gelukkig niet achteruit, zoals Tr. 't zich denkt, en 't voor buitenstaanden wel enigzins de schijn heeft, maar vooruit. Uit de aard der zaak zijn er in onze vakbond meer burgerlike elementen dan in een andere. En toch zou ik wel willen vragen naar de Alg. Ned. vakbond, die op 't ogenblik reeds beter is dan de onze, vooral in datgene wat Tr. bedoelt nl. in 't propaganda maken voor de soc.-demokratie. Laat hij ons een vakbond noemen, waar meer systematies wordt gewerkt door de partijgenoten tot bewustmaking der leden. Daartegenover past niet 't verwijt, dat de openbare school voor de soc.-demokraten geen voordelen heeft opgeleverd. I enslotte noch iets over 't bovengenoemde artiekel. Een voordeel van de invoering der vrije school zou zijn, zo ten minste de regerende klasse dit toestond, dat door de sociaal-demokraten neutrale scholen konden worden opgericht, 'k Zeg er met opzet bij, als de regeerende klasse 't toestaat, want te dien opzichte zijn we evenmin volkomen gerust. Ik herinner b. v. hier aan een citaat uit de oude plunje van Kuyper (De schoolwet voor de vierschaar van Europa 1875), dat tot deze conclusie komt. ,.Dan zal 't volk tot 't inzicht komen, dat het hoog spel speelt met zijn toekomst aan een opvoeding zonder godsdienst te wagen. Tot het inzicht, dat hier Landswet is. wat elders de banierdragers van het ongeloof ter ondermijning van het volksgeloof nog slechts wenschen. Tot het inzicht, dat er niets wonders in ligt, dat een goed deel van ons volk het meer met het practische Europa dan met de radicale coterie van Nederland eens is, en, op wat wijs ook, de deur weer openen wil, ivaardoor de godsdienst op de volksschool kan terug komen." 'k Vermeld o. a. ook hier in dit verband, daar 't de geest van Kuypers partij beter tekent, dan zijn woorden 't altijd doen, een rede van F. Fortuin, prediekant van Barendrecht, gehouden in '88, als specimen van een rede bij de inwijding van gereformeerde scholen, waar deze de navolgende stellingen verdedigde. 1. De school moet vrij zijn; 2. De vrije school moet gereformeerd zijn; 3. De gereformeerde school is in het waarachtig belang van ons volk. Het woord der Schrift dan, waaraan ik de bezielende grondgedachte mijner rede ontleen, hebt gij reeds in den gevel van ons schoolhuis zien prijken, waarin gij naar Spreuken XXII : 6 leest: „Leer den jongen de eerste beginselen naar den eisch zijns wegs, als hij ook oud geworden zal zijn, zal hij daarvan niet afwijken." Ik spaar u de rest, doch ik herhaal: we zijn niet gerust. Men leze 't Unierapport. De school mag niets leren, wat in strijd is met de goede zeden of aanspoort tot ongehoorzaamheid aan de wetten des lands. We kennen die formules en weten wat gebruik ervan kan gemaakt worden. , We erkennen echter, al is 't onder enige twijfel, dat een voordeel van de invoering der vrije school zou kunnen zijn, dat de sociaaldemokraten konden oprichten neutrale scholen, wat de openbare scholen niet overal geheel zijn. Doch rekenen we dan 't enorme grote nadeel, dat er tegenover staat, dat duizendan kinderen zouden onderwezen worden op de sektaire school, dan weegt dat kleine voordeel niet tegen 't grote nadeel op. Een nadeel van 't in ons program plaatsen van de verplichte staatsschool zou zijn, dat de schoolstrijd zou heropend worden en sociale hervormingen zou beletten. Er tegenover staat dat, als we door die aksie werkelik de verplichte volksschool zouden krijgen, dit zeer grote voordeel al weer niet tegen 't nadeel zou opwegen. Doch men vergete niet, dat de verenigde kerkelike partijen een meerderheid vormen, die als ze 't in haar belang takties en noodig vindt, de vrije school kan invoeren. * * ♦ De motie van de afd. Amsterdam der S. D. O. V. is intussen de motie van 't Kongres der S. D. O. V. geworden en bij referendum met grote meerderheid aangenomen. Na enige wijzigingen heeft ze de volgende inhoud gekregen: I. De S. I). O. V. van mening, dat de mogelikheid niet is buitengesloten, dat de arbeiders-vertegenwoordigers in deze zittingsperiode over de al of niet invoering van de Vrije School een uitspraak hebben te doen en deze kwestie dus urgent is; dat de seetaire school 't organiseereti van de arbeiders in de klassestrijd krachtig tegenwerkt en 't peil van algemeene ontwikkeling verlaagt; dat slechts zulk onderwijs goed kan genoemd worden, dat vrij is van staatkundige en godsdienstige, dogma's; is bovendien van mening, dat godsdienst is privaatzaak, waarmede de sociaal-demokrasie als zodanig niets te maken heeft; dat dus geen staatsgelden mogen gebruikt worden voor kerkelike en godsdienstige doeleinden; dat derhalve geen subsiedie mag worden verleend aan scholen met bovenstaande doeleinden opgericht; acht het de plicht van de Staat te zorgen voor voldoend wereldlik onderwijs aan al zijn leden, 't aan de ouders overlatende, of zij hun kind ook buiten de school willen onderwijzen of doen onderwijzen in de godsdienst; neemt in haar program op: De verplichte Staatsschool, neutraal in godsdienstig en politiek opzicht; acht het de plicht der Nederlandsche Soc.-Demokrasie te ijveren tegen de Vrije School, dus op te treden tegen elke meerdere subsiediering van de biezondere school; hoewel in beginsel de S. D. A. P. behoort te zijn voor de algemene. verplichte volksschool, acht het 't beste aan de S. D. A. P. over te laten te beoordelen, of taktiese redenen misschien noodzakelik maken, zich ten minste voorlopig bij de bestaande toestand neer te leggen. Prinsipiele voorstanders van de vrije school waren op 't Kongres niet aanwezig en een voorstel dienaangaande was dan ook niet ingediend. De minderheid was in hoofdzaak een minderheid, die was tegen 't nemen van een konklusie. De woordvoerder daarvan was, naast enkele anderen in hoofdzaak Geertsma, die ook zijn mening reeds in ons partijorgaan heeft kenbaar gemaakt. De kwestie werd op *t Kongres uitvoerig besproken. Al wil ik belangstellenden verwijzen naar 't verslag in 't orgaan der S. D. O. V., De Volksonderwijzer , 'k meen toch even de mening dier minderheid te moeten bespreken en haar bezwaren te weerleggen. 't Uitgangspunt van Geertsma was: het niet mogelik zijn van een beoordeling van 't prinsiep der vrije school afgescheiden van de wijze, waarop 't door zijn voorstanders werd uitgewerkt. Geef mij een uitgewerkt plan, zeide G. en ik zal 't beoordelen. De zaken die gij noemt, zijn niet inherent aan de kwestie, ze doen niets toe of af aan 't prinsiep. Laat ons daarom ons oordeel opschorten tot men ons een plan voorlegt. De enige uitwerking die de Kristelike partijen ons hebben gegeven is die van 't Unierapport en daarmede kan ook G. zich niet verenigen. De kwestie is echter slechts voor een deel een teoretiese kwestie; ze is in hoofdzaak een praktiese. Inherent aan de vrije school is en blijft altijd, dat in de vrije school mag geleerd worden wat men wil, dat daar dus het kind kan bewerkt worden, zooals men dit verkiest. Duidelik is dat daarbij de geestelike richting door de ouders bepaald wordt. Bovendien weten we, dat de kerkelike partijen in beginsel zijn tegen kosteloos onderwijs, tegen schoolvoeding, dat zij een geheel andere op%atting omtrent verschillende eisen hebben, die wij aan de school stellen. Het Kongres der S. D. O. V. heeft gemeend de verplichte staats- school in haar program te moeten opnemen, heeft gemeend dat de S. D. A. I'. zich moest verzetten tegen meerdere subsiedie, zich in beginsel moest uitspreken voor de verplichte staatsschool. Het heeft echter gevreesd, dat zijn stand hem zou beïnvloeden bij 't nemen van een besluit en 't beste geacht aan de S. D. A. P. over te laten, of zij zich voorloopig bij de bestaande toestand moet neerleggen, ja dan neen. De S. D. O.V. staat zodoende zuiver tegenover de partij. De Algemeene Vergadering van de onderwijzersvakbond was voor de kwestie zelve van weinig belang. Mr. Levy leverde met zijn gewone scherpzinnigheid een van liberaal standpunt uitmuntend teoreties betoog, waartegen Oosterbaan 't moest afleggen. Mr. Levy, de Uncas der oude liberale partij, was echter niet de vertegenwoordiger daarvan. 't Debat kwam natuurlik niet tot zijn recht. We hebben de Vrije School van anti-revolutionaire zijde horen verdedigen, door Mr. Levy horen bestrijden, doch de opienie van de vakbond er niet uit gehoord, tenzij men die uit t applaus zou willen afleiden. De uitslag van een te houden referendum zal ons die brengen. En hiermede ben ik gekomen aan 't eind van mijn taak, de verplichte neutrale staatschool in haar voor- en nadeelen u voor te stellen. Moge het er iets toe bijdragen, naast een helder inzicht in de kwestie, de lezers de overtuiging te hebben gegeven, dat onze partij die eis tot de hare moet maken. Het Hoofdbestuur der S. D. O. V. heeft in aansluiting met de uitslag over 't gehouden referendum in zake 't door mij behandelde onderwerp voor ons aanstaand kongres navolgende voorstel ingediend : „Het kongres van de S. D. A. zich in beginsel uitsprekende voor de verplichte staatsschool, verklaart zich tegen elke meerdere subsiedie uit openbare middelen aan godsdienstige scholen." 't Is 't praktiese besluit dat volgen moet uit 't door mij gehouden betoog, 'k Beveel 't dus de lezers ter ernstige overdenking, zo 't kan, ter verdediging aan. J. C. CETON. U rl l