In de serie „Groote Denkers": Dr. A. H. de Hartog, Schelling f 0.40 ln de „Lotus-Serie" (Theosoph. Handboekjes): Dwaalwegen (Hypnotisme, Clairvoyance, Spiritisme) f 0.40 Snuifjes namens de Afd. Amsterdam van de Vereeniging „De Dageraad'' aangeboden aan Ds. H. BAKELS in ruil voor zijn Bouquetje Dogmatiek. Prys 15 cent Ter perse: J. KNOPPERS W.Kzn. Herinneringen aan ons Vorstenhuis. Een keurig en interessant boekje met persoonlijke herinneringen. Slechts 25 cent! (Geïllustreerd) C. E. van Koetsveld, DE CHRISTELIJK HISTORISCHE UNIE; Mr. P. J. tkoelstra, DE SOCIAAL DEMOCRATISCHE ARBEIDERSPARTIJ; A. Brummelkamp (Lid Tweede Kamer), DE ANTI-REVOLUTIONAIRE PARTIJ zijn verschenen als No. 1, 2 en 3 van Onze Politie^ partijen EEN SERIE VAN NEGEN GESCHRIFTEN Ieder nr. behandelt een bepaalde Partij en is geschreven door een bekend vertegenwoordiger van die Partij! De complete serie (9 nrs.) f 3.— Afzonderlijke nrs. f 0.40 De overige nrs. volgen spoedig! Men haaste zich vóór de a.s. Verkiezingen zich goed op de hoogte te stellen !!! Uitgave HOLLANDIA-DRUKKERIJ — BAARN Serie V. No. 3. Per Serie (IQ nra.) t 8Af/.. nre f Q.40 „PRO en CONTRA" Betreffende Vraagstukken van Algemeen Belang - - Geslachtelijke Voorlichting Pro: M. WIBAUT—BERDENIS VAN BERLEKOM, te Amsterdam. Contra: L. NATHANS Arts te ,s-Gravenhage. BAARN HOLLANDIA-DRUKKERIJ 1909 In de serie „Groote Denkers": Dr. A. H. de Hartog, Schelling f 0.40 ln de „Lotus-Serie" (Theosoph. Handboekjes): Dwaalwegen (Hypnotisme, Clairvoyance, Spiritisme) f 0.40 Snuifj es namens de Afd. Amsterdam van de Vereeniging „De Dageraad'r aangeboden aan Ds. H. BAKELS in ruil voor zijn Bouquetie Dogmatiek. Prtyg IS cent Ter perse: J. KNOPPERS W.Kzn. Herinneringen san ons Vorstenhuis. Een keurig en interessant boekje met persoonlijke herinneringen. Slechts 25 cent! (Geïllustreerd) C. E. van Koetsveld, DE CHRISTELIJK HISTORISCHE UNIE; Mr. P. J. Troelstra, DE SOCIAAL DEMOCRATISCHE ARBEIDERSPARTIJ; A. Brummelkamp (Lid Tweede Kamer), DE ANTI-REVOLUTIONAIRE PARTIJ zijn verschenen als No. I, 2 en 3 van Onze Politik partijen EEN SERIE TAM NEGEN GESCHRIFTEN Ieder nr. behandelt een bepaalde Partij en is geschreven door een bekend vertegenwoordiger van die Partijl De complete serie (9 nrs.) f 3.— Afzonderlijke nrs. f 0.40 De overige nrs. volgen spoedig I Men haaste zich vóór de a.s. Verkiezingen zich goed op de hoogte te stellen!! I Uitgave HOLLANDIA-DRUKKERIJ — BAARN Serie V. No. 3. Per Serie (IQ mi.) i 8- Af«. f 0.40 „PRO sn CONTRA" Betreffende Vraagstukken tm Algemeen Belang - - Geslachtelijke Voorlichting Pro: M. WIBAUT—BERDENIS VAN BERLEKOM, te Amsterdam. Contra: L NATHANS Arts te 's-Gravenhage. BAARN HOLLANDIA-DRUKKERIJ 1909 f7 / < ryXS/i/t W a /•* A- t „PRO en CONTRA" De Ie Serie bevat: i. Neo-Malthusuinisme (Pro: Dr. J. M. van 'T Hoff; Contra: Dr. H. Pinkhof); 2. Be smette ifkhetd van Tuberculose (Pro: Dr, M. W. Pijnappfl; Contra: Prof. Dr. A. P. Fokker' ; > Vrjretansme (Pro: B. Sybrandy; Contra: Dr. J. Schrijver); 4. Het Minuleru-KHyper (Pro: Prof. Mr. Annh Anema; Contra: Mr. J. Limburg); 5. Vereenvouaigae Speiltng (Pro: Dr. J. B Schepers; Contra: Dr. T. D. Detmers); 6. Het Vrije Huwelijk (Pro: W. Hameurger; Contra: Mr. H. Verkoüteren); 7. Vivisectie (Pro: Dr. H. J. L. Struycken; Contra: Felix Ortt); 8. Geheelonthouding (Pro: Ds. A. W. van wljk; Contra: G. Oosterbaan) ; 9. Het Onderzoek naar het Vaderschap (Pro: Prof. Mr. W. L. P. A. molengkaaff; Contra: Jhr. Mr. W. F. ROCHUSSEN) j 10. Aansluiting bij de Berner-Conventie (Pro: Herman Robbers; Contra: J. H. Kok.) In de Ile Serie verscheen: I. Iheosophie (Pro: W. G. Reedeker; Contra: Dr. H. M. van Nes); 2. Homoeopathie (Pro: Dr. A. C. A. Hoffman; Contra: Dr. H. Pinkhof); 3. Spiritisme (Pro: J. S. Göbel; Contra: Dr. A. J. C. Snijders); 4. Reglementeering der Prostitutie (Pro: Dr. W. H. Mansholt; Contra: E. A. Keuchenius); 5. Het recht van Werkstaking (Pro: Jos. Loopuit; Contra: Jhr. Mr. H. Smissaert); 6. Vrouwenkiesrecht (Pro: W. Wijnaeudts FranckenDyserinck; Contra: Mr. Arnold Levy); 7. Slaatspensioneering(Pro: G. L. Janssen; Contra: Mr. Dr. H. S. Veldman); 8. De ModernGodsdienstige richting (Pro: Prof. Dr, H. Oort; Contra: Dr. Ph. J. Hoedemaker); 9. Vrijhandel (Pro: Dr. D. Bos; Contra: J. van Dusseldorp A.Mzn.); 10. Lijkverbranding (Pro: Dr. C. J. Wijnaendts Francken; Contra: Ds. H. J. E. Westerman Holstijn). In de Ille Serie verscheen: 1. De Genezingen te Lourdes (Pro: Dr. A. C. A. Hoffman; Contra: Dr. J. Borst); 2. Staatsexploitatie van Spoorwegen (Pro: U. G. Schilthuis; Contra: Jhr. Mr. H. Smissaert); 3. „Evoiune" (Pro: Dr. P. G. Buekers; Contra: Prof. Dr. H. Bavinck); 4. Militarisme (Pro: Jhr. F. A.G. Beelaerts van Blokland; Contra: Dr, Louis A. Bahler); 5. Het Recht aer Vrijzinnigen in N. H. Kerk (Pro: Prof. Dr. B. D. Eerdinans: Contra: Dr. J. Slotemaker de Bruine); 6. Christen-Socialisme (Pro; Ds. D. A. van Krevelen; Contra: Jos. Loopuit); 7. Neutraal Onderwijs (Pro: Th. M. Ketelaar; Contra: J. B. du Buy); 8. Dood* straf (Pro: Prof. Mr. D. P. D. Fabius; Contra: Prof. Mr. D. Simons); 9. Vrijmetselarij (Pro: Dr. W. Zuidema; Contra: Jac. P. van Term); 10. Celstraf (Pro: Prof. Mr. J. Domela Nieuwenhuis; Contra: Dr. H. van der Hoeven Jr). In de IVe Serie verscheen: 1. Het Zionisme (Pro. Mr. S. Franzie Berenstein; Contra: A. B. Davids). 2. Het Ronken (Pro: Firma A. hlllen; Contra. Dr. Ch. Bles). 3. MiddenEuropeesche Tijd (Pro: Dr. A. A. W. HUBRECHT; Contra: A. G. boissevain). 4. Levensverzekering (Pro: Mr. J. van SCHEVICHAVEN; Contra: Ds. R. J. v. D. meulen). 5. De Repubhkeinsche Schooi. (Pro: A. roukema Hzn.; Contra: W. 't hooft.) 6. Verhooging van Accijns op Gedistilleerd (Pro: h. heetjans; Contra: J. w. v. D. willigen.) 7. Schoolartsen (Pro: G. OcSTERBAAN; Contra: P. Goedhart). 8. Het Marxisme (Pro: Dr. A. Pannekoek ; Contra : prof. Mr. m. W. F. trel'b). 9. Gedwongen Winkelsluiting (Pro: m. H. G. Th. Fiedeldy Dop; Contra: S. Deenik). 10. Coöperatie. (Pro: J. G. keesing; Contra: J. J. poortier). In de Ve Serie verscheen reeds: I. Hypnotisme in ae Geneeskunde (Pro: Dr. A. W. van Renterghem; Contra: Dr. A. C.A. hoffman). 2. Anarchisme (Pro: F. Domela Nieuwenhuis ; Contra: Dr. J. van Leeuwen). Prijs per serie bij inteekening f 3 — Afzonderli)ke nunvers f 0.40 DEN GULDEN WINCKEL Geïllustreerd Maandschrift voor Boekenvrienden Onder Redactie van GgRARD VAN ECKEREN Prijs per jaargang slechts f 1.20; franco per post f 1.50 Om U ee.iig denkbeeld te geven van den aard van dit interessante tijdschrift voor iedereen, geven wij hier enkele regels van de artikelen uit de laatst verschenen aflevering. ONZE SCHRIJVERS René de Clercq Eenigen tijd geleden verheugde ik mij erin met enkele woorden de aandacht te vestigen op eene opmerkenswaarde persoonlijkheid in het Vlaamsche land; ook dezen keer is het mij een vreugde te mogen praten over een man, die in het leven ten zuiden van de Schelde een pltóts inneemt en die mij om zijn persoon, zijn streven, zijn arbeid zeer sympathiek is en die dit ongetwijfeld velen anderen zijn zal. Ik bedoel hier René de Clercq, den reeds zoo jong bekenden en geliefden volksdichter, wiens gewaardeerde bijdragen in onze tijdschriften hunne eigene, zeer-bijzondere plaats innemen ; die door hun aparte manier en hun eigenaardig karakter afgezonderd zijn. Krachtig in hun isolement, waarin voor een deel hun blijde bekoring ligt: het is zoo iets heelanders dan de meeste voortbrengselen onzer jonge dichters — zonder hen bij dezen Vlaamschen poëet etc. (Dit artikel is geïllustreerd met een portret en een facsimile van het * handschrift des dichters). FRANSCHE LETTEREN Allen die Renan bestudeerd hebben, niet alleen als denker, maar ook en vooral als kunstenaar, weten welk een grooten invloed zijn verblijf in Italië, waarheen hij tegen het einde van 1849 reisde, op zijne artistieke vorming heeft gehad Het was in Rome dat hij, op zes en twintig jarigen leeftijd, Patri ce schreef. Dit boek, welks bestaan tot nog voor korten tijd onbekend was en dat nu eerst het licht heeft gezien, is een soort autobiografische roman of juister slechts een fragment van een roman, hoogst belangrijk voor wie de intellektueele en moreele evolutie van den schrijver van „La Vie de Jé sus" aandachtig gevolgd hebben in zijne werken. Wel mogen wij dankbaar zijn, dat... (met portret van Renan). KANTTEEKENINGEN BIJ DE LITERATUUR VAN DEN DAG door Gerard van Eckeren. De „dichter-zanger" SPEENHOFF. Ziedaar reeds een vijfde bundel van den „dichter-zanger" Speenhoff! Ongetwijfeld een genot voor allen die hunkeren naar iets pikants, want nietwaar... we weten nu wel zoo langzamerhand wie Speenhoff is, den man van het „Vrije Tooneel", den vertooner van „Zijn Edelachtbare", den zanger wiens optreden door voor 't zieleheil hunner schaapjes bezorgde burgemeesters verboden wordt. Speenhoff en café-chantants — die laten zich nu eenmaal niet goed scheiden voor de meeste menschen, en 't is geen wonder dat wie zich van al zulke dingen als café-chantants pleegt verre te houden ook de bundeltjes van Speenhoff weren uit hunne woningen. „Dichter-zanger" nu ja, zoo betitelen hem de snorkende reclame-biljetten — deze deels zoutelooze, deels schuine mopjes in ernst poëzie, de scheppingen eens dichters te noemen zou eenvoudig belachelijk zijn en een slag in 't aangezicht van alle waarachtige kunstenaars. Laat ik mogen voorop stellen, dat ik hen, die zoo spreken, voor een goed deel gelijk geef. Ook deze nieuwe bundel bevat veel dat geen ernstige ... (Dit artikel is geïllustreerd met een vijftal penteekeningen uit SpeenhofPs jongsten Bundel). (•vervolg omzijde) „SPRO en CONTRA" m. v„ tdhó^cc:r"dr'h^rs"t"r^:£li a "p (Prr 1 M wi ó»w.- "''O* of. y scZp-, t SfSZ^WjgnE,«ï 7.T,:J«i5?fprór°Dr hT^sSi^cSn • c"'"' 8. G,hul„„),cu,linê iProVk r wf w™ rX.°RTT!! V H" 0nd"""* "™r VmUrukap (P°,° ' Pr0f ' J' , : Mo^-Ngkaakf; Contra: Jhr. 3VIr. W. F RoCHUSSENi • Co'nj£"jRkS/' iWÖWWM" (Pro: Hermas Rob»™; In de He Serie verscheen: i Theosophie (Pro: W. G ReedekerContra. Dr H. M. van Nes); 2. Homocopathu (Pro: Dr A C a' ?onÏaanbf°A V ?r-?-.P;nkïof): 3- (Pro: J. S Gobet; (ho: D, w HJ" [i' C Werkstaking (Pro: Jos. Loopuit; Contra: 'jhr Mr Dysennck6'Conira{?\°: W" Wijnaeudt. Francte* r 1 i ' I ' Arnolo Levy); 7. Staatspensioneirmg (Pro • G. L Janssen; Contra: Mr. Dr. H. S. Veldman); 8 De Modern \°uïl2StlSi Pr0i" Dr H" Oort; Contra: Dr/Ph" j. Hoedemaker); 9. VrijJiandel (Pro: Dr. d. bos • contra - t usseloorp A.Mzn.); 10. Lghvrérandtng (Pro: ]>, C J Wijnaeadts Fra,icken; Contra: Ds. H J. E. Westeman Holstiïn). ^ T , . T, 1 "e Serie verscheen: i. De Gene zin crm. t* ures (Pro: Dr. A. C. A. Hoflman; Contra: Dr. J Borst)- Jhr Ï t?W StC™ege" (Pro: U- G" Schilthuis; Contra ! Prof' Dr H R w; 3' schrift d«kd,chtegresfUStreerd ^ P°nret CCn faCSimÜe van het hand" FRANSCHE LETTEREN Allen die Renan bestudeerd hebben, niet alleen als denker, maar ook en vooral als ,k™Sleraar,' n o • T® gr00ten 'Qvloefl 'A)n verblijf in Italië, waarheen hij tegen het einde van 1849 reisde, op zijne artistieke vorming heeft gehad , "et Wa* ln Rome dat hij, op zes en twintig jarigen leeftijd, Patri ce schreef. Dit boek, welks bestaan tot nog voor korten tijd onbekend was en dat nu eerst het licht heeft gezien is een soort autobiografische roman of juister slechts een fragment van een roman, hoogst belangrijk voor wie de intellektueele en moreele evolutie van den schrijver van „La Vie de Jesus aandachtig gevolgd hebben in zijne werken. Wel mogen wij dankbaar zijn, dat... ' e (met portret van Renan). KANTTEEKENINGEN BIJ DE LITERATUUR VAN DEN DAG door Gerard van Eckeren. De „dichter-zanger" SPEEN HOF F. Ziedaar reeds een vijfde bundel van den „dichter-zanger" Speenhoff! Ongetwijfeld een genot voor allen die hunkeren naar iets pikants, want nietwaar.. . we weten tm wel zoo langzamerhand wie Speenhofïf is, den man van het „Vrije Tooneel" den vertooner van „Zijn Edelachtbare", den zanger wiens optreden door voor 't zieleheil hunner schaapjes bezorgde burgemeesters verboden wordt. Speenhoff en café-chantants - die laten zich nu eenmaal met goed scheiden voor de meeste menschen en 't is -Ti"h 7ie Z Vanca' dingen alscafé-chantants pleegt verre te houden ook de bundeltjes van Speenhoff weren uit hunne woningen. „Dichter-zaneer" Jï Z°° betltelen.hem de snorkende reclame-biljetten — deze deels zoutelooze deels schuine mopjes in ernst poezie. de scheppingen eens dichters te noemen kunstenaars. be'aChehjk Z,J" en een slag in '< aangezicht van alle waarachtige Laat ik mogen voorop stellen, dat ik hen. die zoo spreken, voor een goed deel gelijk geef. Ook deze nieuwe bundel bevat veel dat geen ernstige jongste ^Bundel). geï"UStreerd met een v«ftal Penteekeningen uit Speenhoff's (•vervolg omzijdt') BOEKENSCHOUW VERZEN. Dr. J. P. HEYE, Bloemlezing uit de Volksdichten. Heye! Alle couranten hebben ons artikelen over hem gebracht dezer dagen — de ..Wereld-Bibliotheek" doet.... etc. (met portret van Dr. Heye) ROMANS. Smeder en Zoon, dooi Henri van Wermes- kerken. Zouden wij ons tóch 'n dezen jonden schrijver vergist hebben r Niet alleen dat ons ... KUNSTGESCHIEDENIS Collection des Grands Artistes des Pays Bas. Reeds vroeger mocht ik de aandacht der lezers van D. G. W. vestigen op de zóó belangrijke.... etc. LETTERKUNDIG LEVEN UIT DE TIJDSCHRIFTEN De Gids. Behalve Tien I.itdjes van Boutens vinden wij aan litteraire bijdragen in deze aflevering het slot van Adriaan van Oordt's treurspel ,,Eduard van Gelre" en weder een ..Dialoog" van lohan de Meester. Met deze Dialogen" voldoet de heer de Meester m. i. niet aan het verzoek van Herman Robbers in „Elseviers": dat de uitstekende kunstenaar die de Meester is ons voortaan weer de volle maat van zijn talent schenke. Integendeel schijnen mij deze ,,Dialogen" vrij onbeteekenend. Scharten vervolgt zijn Overzicht der.... (In deze rubriek passeeren de volgende tijdschriften geregeld de revue: Nieuwe Gids, Groot Nederland, Klseviers, Ons Tijdschrift, Europa, Van onzen Tijd, Tijdschrift voor Wijsbegeerte enz. Uit den inhoud worden belangrijke gedeelten aangehaald). Een proefnr. van Den Gulden Winckel wordt op aanvraag toegezonden door de Hollaudia-Drukkerjj te Baarn In onze verschillende brochurenreeksen zijn de volgende n i e u w e nummers verschenen: Prof. Dr. L. Knappert, Van Sterven en Begraven („Uit onzen Bloeitijd" Schetsen uit het leven onzer Vaderen. No. 3) f 0.40 Dr. G. J. Dozy, Spelen Spelen („Uit onzen Bloeitijd" No. 2) f 0.40 Ida Heyermans, Meisjesopvoeding („Paedagogische Vlugschriften" No. 3) f 0.40 J. M. Sterck—Proot, Wandelen en Opmerken („Paedagogische Vlugschriften" No. 2) f 0.40 C. G. Chavannes, De Doop een Levensvraag? („Levensvragen" III 8) f 0.40 (■vervolg op de je pagina, achterin aeze brochure) Onkuise// noem ik de door onwetendheid gescherpte prikkel tot weten. Mui/I ATULI. ,,Moesje, toen ik nog in je buikje zat, keek ik toen wel eens door een gaatje", vroeg met allerguitigst lachende oogjes een vijfjarig meisje aan haar moeder, die haar ingelicht had omtrent haar geboorte. Misschien zijn er nog moeders die niets gevoelen van het oneindig onschuldige van een dergelijk kindergrapje, want onze beschaving is ver weggedwaald van de natuur! „Dus ik ben een echt kindje van mijn moeder ', zei een ander meisje, weltevreden dat ze even echt was als de kleine poes die het kindje was van de groote, zichzelf zonder eenig bezwaar plaatsende in de rij der andere schepselen die leven op aarde. Rn 't is ook geschied, dat het jongere broertje van dit meisje, toen hem iets verboden werd door zijn vader, met superieure minachting voor het opperste wettige vaderlijk gezag, zijn vader durfde toevoegen: „Je hebt niets over mij te zeggen, want jij hebt mij niet. . . boren ". Alle ouders die de waarheid omtrent de geboorte aan jonge kinderen meedeelden, hebben deze verrassende uitwerking er van gezien dat de kinderen niet de geringste verbazing toonden en er even gewoon over praten als over eenig andere natuurlijke gebeurtenis die zij hebben leeren kennen. De kinderen beschouwen deze mededeeling ook volstrekt niet ah zulk een uiterst gewichtige zaak, zooals de volwassene, die na lang aarzelen besloot de waarheid te zeggen, verwacht had. Gewoonlijk doen zij ook geen vragen omtrent bijzonderheden, evenmin als zij zich b.v. verdiepen in het wordingsproces van het BOEKENSCHOUW VERZEN. Dr. J. P. HEYE, Bloemlezing uit de Volksdichten. Heye! Alle couranten hebben ons artikelen over hem gebracht dezer daeen — de ,,Wereld-Bibliotheek" doet etc. (met portret van Dr. Heye) ROMANS. Smeder en Zoon, dooi Henri van Wermes- k erken. Zouden wij ons tóch in dezen jongen schrijver vergist hebben ? Niet alleen dat ons ... KUNSTGESCHIEDENIS Collection des Grands Artistes des Pays Bas. Reeds vroeger mocht ik de aandacht der lezers van D. G. W. vestigen op de zóó belangrijke.... etc. LETTERKUNDIG LEVEN UIT DE TIJDSCHRIFTEN De Gids. Behalve Tien Liedjes van Boutens vinden wij aan litteraire bijdragen in deze aflevering het slot van Adriaan van Oordt's treurspel „Eduard van Gelre" en weder een „Dialoog" van Johan de Meester. Met deze „Dialogen" voldoet de heer de Meester m. i. niet aan het verzoek van Herman Robbers in „Elseviers": dat de uitstekende kunstenaar die de Meester is ons voortaan weer de volle maat van zijn talent schenke. Integendeel schijnen mij deze „Dialogen" vrij onbeteekenend. Scharten vervolgt zijn Overzicht der.... • "> (In deze rubriek passeeren de volgende tijdschriften geregeld de revue: Nieuwe Gids, Groot Nederland, Elseviers, Ons Tijdschrift, Europa, Van onzen Tijd, Tijdschrift voor Wijsbegeerte enz. Uit den inhoud worden belangrijke gedeelten aangehaald). Een proefnr. van Den Gulden Winckel wordt op aanvraag toegezonden door de Hollandia-Drukkery te Baarn In onze verschillende brochurenreeksen zijn de volgende nieuwe n u m m e r s verschenen: Prof. Dr. L. Knappert, Van Sterven en Begraven („Uit onzen Bloeitijd" Schetsen uit het leven onzer Vaderen. No. 3) f 0.40 Dr. G. J. Dozy, Spelen Spelen („Uit onzen Bloeitijd" No. 2) x f 0.40 Ida Heyermans, Meisjesopvoeding („Paedaeogische Vlugschriften" No. 3) f 0.40 J. M. Sterck—Proot, Wandelen en Opmerken („Paedagogische Vlugschriften" No. 2) f 0.40 C. G. Chavannes, De Doop een Levensvraag? („Levensvragen." III 8) f 0.40 ^vervolg op de je pagina, achterin deze brochure) Onkuisch noem ik de door onwetendheid gescherpte prikkel tot weten. Multatuli. „Moesje, toen ik nog in je buikje zat, keek ik toen wel eens door een gaatje", vroeg met allerguitigst lachende oogjes een vijfjarig meisje aan haar moeder, die haar ingelicht had omtrent haar geboorte. Misschien zijn er nog moeders die niets gevoelen van het oneindig onschuldige van een dergelijk kindergrapje, want onze beschaving is ver weggedwaald van de natuur 1 „Dus ik ben een echt kindje van mijn moeder", zei een ander meisje, weltevreden dat ze even echt was als de kleine poes die het kindje was van de groote, zichzelf zonder eenig bezwaar plaatsende in de rij der andere schepselen die leven op aarde. En 't is ook geschied, dat het jongere broertje van dit meisje, toen hem iets verboden werd door zijn vader, met supérieure minachting voor het opperste wettige vaderlijk gezag, zijn vader durfde toevoegen: „Je hebt niets over mij te zeggen, want jij hebt mij niet. . . boren". Alle ouders die de waarheid omtrent de geboorte aan jonge kinderen meedeelden, hebben deze verrassende uitwerking er van gezien dat de kinderen niet de geringste verbazing toonden en er even gewoon over praten als over eenig andere natuurlijke gebeurtenis die zij hebben leeren kennen. De kinderen beschouwen deze mededeeling ook volstrekt niet ah zulk een uiterst gewichtige zaak, zooals de volwassene, die na lang aarzelen besloot de waarheid te zeggen, verwacht had. Gewoonlijk doen zij ook geen vragen omtrent bijzonderheden, evenmin als zij zich b.v. verdiepen in het wordingsproces van het kuiken uit het ei of van het zaad in het „zaadhuisje van de bloem. Voldoende is het voor het jonge kind om te weten dat het kuiken groeit uit het ei van de kip, dat iedere plant haar eigen zaad voortbrengt, om te begrijpen dat het menschenkind van den mensch komt. Hoe meer de kinderen gelegenheid hebben het leven van planten en dieren te leeren kennen, hoe gemakkelijker zij dit begrip in zich opnemen. Toch kunnen enkele aanwijzingen reeds voldoende zijn. Een erwt die het kind zelf in een bloempot heeft geplant, die het ziet ontkiemen, groeien, bloem en vrucht krijgen, kan genoeg leerstof bieden. En de ouders die de eerste stap in deze richting doen, vinden dan ook dadelijk een krachtigen steun in de logica van het onbevangen kind zelf. Somtijds komt het ons ouders voor alsof niet wij hebben voor te lichten, maar of het kind in zijn naïveteit onze leermeester wordt. De volkomen zuivere gedachten waarmee een kind sexueele zaken omgeeft, geven den volwassene telkens weer een verrassend uieuwe kijk op het eenvoudige en natuurlijke ervan en tegelijkertijd een beschamend gevoel over de ellendige opvatting gekweekt door onze schijnbeschaving. Met hem levende in zijn gedachtenwereld, verfrischt zich onze geest, er ontstaat een helderheid in ons gemoed; al het leelijke, akelige, gemeene van de conventioneele wereld verdwijnt en zoo wordt het ons gemakkelijk gemaakt om de woorden te vinden die het kind inlichten, zoover zijn leeftijd en bevattingsvermogen het eischen. Het kind dat in 't huisgezin van 't begin af aan met de sexueele waarheid is opgegroeid, zal het heel moeilijk vinden de fatsoenlijkheids-moraal van de buitenwereld te begrijpen. Toen men eens aan zulk een kind van twaalf jaar wilde uitleggen waarom zij niet met anderen over deze dingen spreken mocht, en haar vertelde dat men dit niet behoorlijk, niet netjes vindt, geraakte het in hevige verontwaardiging. Het kind sprak nooit buitenshuis over iets van dien aard, omdat kinderen zich als 't ware instinctmatig aanpassen aan hetgeen algemeen gebruik is, maar het was nooit in haar opgekomen dat men iets wat in verband stond met de geboorte van kinderen onfatsoenlijk zou kunnen vinden. Het stond bij haar vast, dat het iets heerlijks moest zijn een kindje te krijgen, zij begreep wel dat je daar pijn voor over had, want „het was zoo schattig lief, zoo'n klein kindje, dat moest iedereen verrukkelijk vinden, maar iets onfatsoenlijks te zien in het groeien van het kind in moeders lijf, dat ging haar te hoog. Met welk kind ook, dat nog niet door praatjes van kameraden bedorven is, men dit onderwerp behandelt, het zal altijd spreken als het kind in het sprookje van Andersen. Het zal ons leeren te durven erkennen dat „de koning geen kleeren aan had", dat het huichelachtig is de waarheid niet bij den naam te noemen. Zie eens het huisgezin waar een nieuw kindje verwacht wordt en waar de kinderen van de ouders zelf weten, dat het groeit in moeders schoot. Met hoeveel zorg wordt die moeder bewaakt door de kinderen, hoe beijveren ze zich om haar te helpen, waar ze kunnen en als de kinderen al wat grooter zijn, en ze weten reeds, wat men dan ook niet behoeft te verzwijgen, dat een bevalling een ernstige zaak is en het leven der moeder in gevaar kan brengen, hoeveel bezorgdheid en hartelijkheid ondervindt dan de moeder. Het kan slechts den band tusschen moeder en kind versterken als de kinderen de lichamelijke verwantschap met hun moeder kennen. Dit gevoel van eenheid, die innige vertrouwelijkheid schenkt een verhooging van levensgenot, die alle moeders welke nog aan het niet-weten-systeem vasthouden, ten eenenmale missen. Is het niet treurig, te denken dat deze moeders somtijds in de oogen van hun kinderen, die door praatjes van kameraden allerzonderlingst ingelicht zijn, voor slecht worden gehouden? „Jullie ouders zijn veel slechter dat de mijne", zeide een ander twaalfjarig meisje tot haar vriendinnetje, „want jullie hebben veel meer kinders dan wij". Gelukkig zijn de kinderen die door verstandige voorlichting voor dergelijke afschuwelijke voorstellingen bewaard blijven! Wanneer zij, die het niet goed vinden de kinderen de waarheid omtrent de geboorte mede te deelen, maar eenvoudig zeiden, dat men dit later wel vertellen zou, als de kinderen grooter zijn, dan stond de zaak nog heel anders. Maar men geeft de kinderen opzettelijk verkeerde antwoorden, zoo dwaas, dat het jonge kind, met zijn merkwaardigen zin voor logica, er wel over moet tobben. De volwassene is al zoo gewend aan niet-begrijpen dat hij zich niet meer voor kan stellen welk een kwelling dit voor het kind is. „Ik heb geen geld om een zusje te koopen", zegt een moeder. En het kind kent een arme vrouw, die altijd maar nieuwe kindertjes bestelt! Telkens komt zijn gedachte weer terug op die vraag: Waarom. Men vertelde een driejarig jongetje dat de dokter het broertje had gebracht. Het kind redeneerde nu zoo: De dokter heeft het gebracht, dan dan hij het wel weer terug halen. En nu was hij bang telkens als de dokter kwam dat broertje weer weg zou gaan. De moeder en de baker vonden dit zoo grappig dat het aan alle bezoeksters verteld werd. Het kind keek met zijn groote vragende oogen rond, hij begreep niet waarom men lachte, voor hem was het geval ernstig. En niemand die er aan dacht, hoe jammer het is het mooie denkvermogen van het kind zoo af te stompen. Want het kind hield op met vragen, toen het wist dat het toch geen goed antwoord kreeg. Kinderen met veel verbeelding geven echter zichzelf antwoord en dan wordt de verwarring in hun arm hoofdje soms allertreurigst. „Alle menschen zijn eenmaal in Indië geweest" vertelde eens een jongetje, opgewonden door de gebeurtenis dat een broertje geboren was. Men vroeg hem wat hij bedoelde. ,,In Indië is een zee", fantaseerde het kind, „die ligt vol met kleine kindertjes, de ooievaar haalt ze daar vandaan", en hij stelde zich voor hoe de vogel ze pakte, zonder ze pijn te doen met zijn snavel, en hoe hij ze draagt en ten slotte moest hij nog weer weten hoe die kindertjes leefden in die zee, en hoe ze erin kwamen .. . Begreep men toch maar dat zulk een kind op eenmaal gerust gesteld en gekalmeerd zou zijn als men hem zeide dat hij van zijn eigen moeder kwam. Het is nu reeds 10 jaar geleden dat het bovengenoemde boekje van nellie van Kol „Moeder en Kind" of „Hoe men kiesche onderwerpen met kinderen kan behandelen, in ons land voor het eerst uitvoeriger over de noodzakelijkheid der sexueele voorlichting aan kinderen tot het groote publiek sprak. De negende druk van dit boekje is thans verschenen en men mag wel zeggen dat dit uitstekende geschriftje de oogen van duizende moeders en vaders voor de beteekenis der natuurlijke opvoeding geopend heeft. En in de laatste jaren verscheen er een stroom van geschriften over dit onderwerp. Toch is men niet algemeen overtuigd geworden. Er is nog geen kwestie van, dat de publieke opinie algemeen ten gunste van deze voorlichting gestemd is, geen kwestie van dat men het ontzaggelijke belang er van voor de geheele opvoeding erkent. De reden waarom deze beweging zoo langzaam vooruit gaat, is dat de consequentie ervan moet voeren tot een botsing met de conventioneele opvatting van zedelijkheid die nu nog in de maatschappij heerscht. Het ooievaarsverhaal kan men niet gelijk stellen met een aardig sprookje, zooals de Sint-Nikolaas-legende, wat een verbeeldingspelletje voor heele kleine kinderen kan zijn. Het ooievaarsverhaal is een uiting van levensbeschouwing, die eeuwen lang de beschaafde menschheid beheerscht heeft. Hoe zou men er toe gekomen zijn om de gedachten der kinderen in zulk een hopelooze verwarring te brengen, als men niet gemeend had dit verplicht te zijn ter wille van de moraal. Het verbergen der sexueele waarheid voor kinderen hangt dan ook geheel samen met de minachting voor het zinnelijk leven uit den tijd dat de kerk de verheerlijking van het ascetisme predikte; dat het geloof den mensch ver verheven achtte boven het aardsche, stoffelijke en alles wat op een verband met het leven der dieren wees, haatte. Uit den tijd van de minachting der katholieke kerk voor de vrouw die voor haar de incarnatie der zinnelijkheid was. Men denke maar aan de verhalen van de heiligen, wier voornaamste deugd kuischheid was; aan den heilige, die zoo kuisch was dat hij sinds zijn 14e jaar zijn moeder niet meer had willen aankijken. Zulke lectuur gaf men de kinderen, met dergelijke begrippen werden zij opgevoed. Het sexueele leven werd als volkomen minderwaardig, als iets laags en onreins beschouwd, men wilde de kinderen er zoo lang mogelijk ver van houden, en meende zoo hun onschuld ongerept te laten. Vooral voor de meisjes gold dit niet weten. De vrouw behoorde eerst van haar echtgenoot te vernemen wat het sexueele leven beteekende, eene opvatting uit den tijd, toen de vrouw nog geheel afhankelijk was van den man. De natuurlijke liefde werd alleen binnen het huwelijksverband niet onzedelijk geacht, maar ook dan nog moest het lijden en de zorg van het moederschap gelden voor een soort straf op de zonde. Dat men tegenwoordig de voorkoming van ongewenschte geboorten onzedelijk acht, wortelt nog in die oude moraal, dat de schuld betaald behoort te worden. De liefde als een genot te beschouwen, dat was onbehoorlijk. En wie het verband tusschen deze moraal en het privaat-bezit ziet, die gevoelt hoe het niet-weten-systeem een poging geweest is om geslachtsverkeer buiten het huwelijk tegen te houden. Wanneer er voor ieder kind dat geboren werd, brood beschikbaar geweest was, dan zou deze Christelijke afkeer van het sexueele leven nooit zoo diep wortel hebben geschoten en zulke tegennatuurlijke fatsoensbegrippen hebben te voorschijn geroepen, die op alles wat met de menschelijke voortplanting in verband staat, het merk onfatsoenlijk heeft gedrukt. Immers nu nog, ondanks de hooge vlucht der natuurwetenschappen in dezen tijd, blijft die oude moraal over ons hangen als een mist die maar niet op wil trekken. Ook nu nog zitten wij gevangen in allerlei valsche fatsoensbegrippen. Nog schamen wij ons over de natuurlijkste dingen. Een aanstaande moeder schaamt zich om haar figuur, wanneer ze over straat gaat; een jonge moeder zelfs om het zoogen van haar kinderen in tegenwoordigheid van anderen. Een vrouw die groote kinderen heeft, gêneert zich als ze zwanger is omdat haar kinderen „zooveel meer zien dan behoorlijk is". Een Nederlandsch minister achtte het niet netjes dat een vrouwelijk ambtenaar in staat van zwangerschap verkeerend, zich op een kantoor zou bevinden, „te midden van personeel van beiderlei kunne en van eiken leeftijd" en meende dat dit ook niet passend zou zijn tegenover het publiek! Al deze averechtsche schaamte moet de opvoeder, die volle waarheid geven wil, dus van zich afschudden. En dat zal voor hem, die nog eenigszins op dualistisch standpunt staat, vol bezwaren gaan. Wie de mensch niet ziet als een schakel in de groote keten van het zijn, blijft aarzelend tegenover het vraagstuk der sexueele voorlichting staan. Voor de gevaren der venerische ziekten wil hij wel waarschuwen, zelfbeheersching, ascetisme desnoods wil hij wel aankweeken, maar volledige kennis van het voortplantingsproces verbreiden, dit stuit hem, omdat hij de verwantschap van mensch en dier, die hiermee zoo sterk aan 't licht komt, in zijn hart verfoeit. Deze kwesties raken voor hem uitsluitend het lichamelijke, en dit is minderwaardig, waar het buiten het geestelijke staat. Voor hen echter die de eenheid van het stoffelijke en het geestelijke ook in het sexueele leven erkennen, die de edelste vorm van liefde tusschen man en vrouw beschouwen als een hoogere ontwikkelingsvorm van den machtigen natuurdrang, voor hen is geen aarzeling hier mogelijk. Voor hen is het geen vraag meer of kennis van het sexueele leven wel eens noodig of nuttig zou kunnen zijn voor jonge menschen, voor hen is het aanbrengen van deze kennis een onmisbaar onderdeel van de geheel natuurlijke opvoeding, die zij krachtens hun levensbeschouwing hun kinderen geven moeten. De moeilijkheid, die zoovelen vinden in het spreken met hun kinderen over het aandeel van den vader in het voortplantingsproces, bestaat voor hen niet. Hun kinderen zijn opgegroeid met voldoende biologische kennis om te weten, als zij in de ontwikkelingsjaren komen, dat de voortplantingsdrift de groote natuurkracht is, die in zijn eindeloos verschillende vormen eenzelfde doel beoogt: het behoud van het leven. Deze kinderen hebben, zoo jong als ze zijn, reeds natuur-wetenschappelijk leeren denken. Men heeft nooit gevreesd hun vragen te beantwoorden en de consequentie, waar dit toe voerde, volkomen aanvaard. Zij hebben de levensfuncties van planten en dieren leeren ontdekken, zoodat bij velen nooit het oogenblik behoefde aan te breken, waarop men hen met zekere gewichtige plechtigheid over de paringsdaad van den mensch moet inlichten, want zij trekken zelf deze conclusie: wat overal in de natuur, bij planten zoowel als bij dieren noodzakelijk is om het geslacht voort te planten, moet bij de menschen ook zoo zijn. En wanneer men in de puberteitsjaren verschijnselen moest verklaren en verduidelijken, dan kon dit heel eenvoudig geschieden, omdat zij er aan gewend waren volkomen objectief over deze dingen te hooren spreken. Wanneer kinderen zoo opgevoed zijn, behoeft men niet bevreesd te zijn om de onaangename verschijnselen in het geslachtsleven van vrouw en man openlijk met hen te bespreken. Immers, deze verschijnselen gezien in het licht der natuurwetenschap, plaatst men in de rij der natuurwetten die noodzakelijk zijn om het groote doel, het voortbestaan van het leven, te verzekeren. De schoonheid van het leven wordt evenmin geschaad door de minder schoone en smartelijke verschijnselen in het geslachtsleven, als door de spijsvertering bv. die toch ook niet aan schoonheidseischen beantwoordt. Door het doel er van te verstaan, leert men de tegenzin wekkende verschijnselen rustig aanvaarden. Wat afkeer wekt, krijgt een geheel andere beteekenis als men het ziet als onderdeel van een schoon geheel. Wanneer het meisje weet dat bij het intreden der menstruatie die veranderingen in haar eigen lichaam plaats hebben, die het haar mogelijk maken om zelf eenmaal moeder te worden, dan treedt dit verschijnsel voor haar in een geheel ander licht. Dan krijgt dit een geheel ander karakter; dan is het niet meer die geheimzinnige ongesteldheid, waarover vriendinnetjes allerlei gewichtigs elkaar toefluisteren. Het wetende meisje ziet met oprechte vreugde haar eigen jong lichaam rijpen; in het diepst van haar hart licht reeds een glans van illusie op. Reeds omgeeft zij het beeld van het kindje, haar eigen kindje met vleiende gevoelens. O, niets is zoo rein en liefelijk, zoo oneindig teer als dit eerste ontwaken van het moederlijk verlangen in het hart van het heel jonge meisje. Let op haar belangstelling voor kleine kinderen en haar genoegen om ze te helpen verzorgen. Evenzoo is het met de verschijnselen in de puberteitsjaren van den tot volwassenheid groeienden jongen. Met trots ziet de wetende jongen zijn lichaam krachtiger worden, voelt hij den drang tot intenser leven in zich ontwaken. De physiologische veranderingen verontrusten hem niet, hij kent hun beteekenis. Men heeft hem als een wonderlijk schoon verhaal beschreven hoe het spermatozoom het levend zaad is dat in staat is de eicel te bevruchten en tot nieuw leven te wekken. Hij heeft in afbeeldingen gezien hoe de bevruchte cel zich door deeling voortplant en hoe de mannelijke en vrouwelijke kiemen zich in het protoplasma vermengen, hoe het nieuwe wezen uit die vermenging groeit en de eigenschappen van vader en moeder samenvat. De noodzakelijkheid van zelfbeheersching waarop men hem eenvoudig wijzen zal, is voor hem van zelf sprekend. Het verantwoordelijkheidsgevoel kan door bestudeering van de wetten der erfelijkheid, in deze jaren, zij het in den meest elementairen vorm, worden opgewekt. De kennis van het ontstaan van het leven in de cel is van groote opvoedende beteekenis. De eenheid van het stoffelijke en het geestelijke toont zich in de puberteitsjaren bij jongens zoowel als bij meisjes. Met het lichaam groeit de geest. In deze jaren komen onbestemde verlangens op, ontevredenheid met het alledaagsche leven ontstaat, en de verschillende uitingen van de veranderingen in geest en gemoed bij jongens en meisjes zijn de studie van den opvoeder overwaard. Waar jongens en meisjes in deze jaren niets weten van het ontwikkelingsproces dat in hen plaats heeft, en door praatjes van kameraden zich een carricatuurbeeld hebben gemaakt van het sexueele leven, daar kunnen deze jaren de verderfelijkste en treurigste gevolgen met zich slepen niet alleen, maar welk een bron van lijden kan bij sommige naturen de worsteling zijn met hetgeen zij voor zondige aandriften houden. Het is in deze jaren vooral dat degelijke arbeid, waarin de jonge menschen belang kunnen stellen, de beste waarborg is voor hun harmonische ontwikkeling tot het volle mensch-zijn. In deze jaren is vertrouwelijkheid tusschen opvoeders en kinderen van het hoogste belang. Niet omdat men zoo heel veel gesprekken te voeren heeft over dit onderwerp. Ieder die het niet-wetensysteem in den ban gedaan heeft, zal bemerkt hebben dat sexueele kwesties, waar ze de prikkel van de geheimzinnigheid verloren hebben, slechts een zeer ondergeschikte plaats in de gedachten der kinderen innemen. Maar bij voorkomende gelegenheden moeten de kinderen vrij en onbevangen over deze dingen met de volwassenen kunnen spreken. De ouders zijn dus tot voortdurende zelfopvoeding verplicht. Zij behooren alle heerschende fatsoensbegrippen moedig aan critiek te onderwerpen en nooit terug te schrikken voor de consequentie van de natuurlijke opvoeding. Het komt op dezen leeftijd dikwijls voor dat het verlangen bij de jongens en meisjes opkomt, om elkander zonder kleeren te zien. Men behoeft daar niet van te schrikken. Zinnelijke aandrift heeft er niets mee te maken. Alle ouders, die dit bemerkt hebben, weten dat het niets dan weetgierigheid is. Wanneer de verhouding tusschen ouders en kinderen is zooals zij wezen moet, dan kan het voorkomen dat het meisje bv. tot haar moeder zegt: „ik wil mijn oudsten broer graag eens zien als hij uit het bad komt". De moeder zal dan heel eenvoudig zeggen: „We zullen het hem vragen", en zij zullen samen eens gaan zien hoe een jonge man er wel uitziet. Het zal volstrekt niets vreeselijks zijn, want de kinderen, die allen dezelfde natuurlijke opvoeding hebben gehad, kennen niet dat zonderlinge schaamtegevoel, dat het zien van het naakte menschelijk lichaam verafschuwt als iets zondigs. Zij zullen elkaar gezien hebben, een opmerking maken en er verder niet meer aan denken. Waar deze vertrouwelijkheid tusschen ouders en kinderen en tusschen de kinderen onderling niet bestaat, wat zal daar gebeuren wanneer bij opgroeiende kinderen deze weetgierigheid ontwaakt? Langs geheime wegen zullen zij bevrediging van weetlust zoeken, wat veel gevaarlijker is. Wordt dit ontdekt, dan wordt door strenge straf het piquante van het avontuur slechts verhoogd. Hoe kunnen toch „opvoeders" zoo dom zijn om voor zulke dingen de kinderen bv. te slaan 1 Wanneer in een huisgezin broers en zusters zijn moet een ongezochte gelegenheid dat zij elkander bij het baden kunnen zien in tegenwoordigheid van de moeder, gaarne worden aangegrepen. Wanneer die onbevangenheid niet bereikt is, dat ook groote jongens en meisjes het naakte menschelijk lichaam kunnen zien zoo schoon en zuiver als de Grieksche beeldhouwer het zag, dan is het doel der natuurlijke opvoeding gemist. Hoevelen zijn er niet, die er geen bezwaar in zien dat de jongens in tingel-tangels zitten en daar half naakte vrouwen op een heel andere manier zien, en het vreeselijk zouden vinden als een dergelijke vraag hen werd gedaan. Men moest kinderen vroeg wennen aan het zien van goede reproducties uit schilder- of beeldhouwkunst van naakte figuren; ontwikkeling van smaak en kunstzin is naast de studie der natuur een onschatbaar hulpmiddel bij deze opvoeding. De vraag rijst nu echter: Hoe komen de jonge menschen, die zoo volledig zijn ingelicht, te staan tegenover de maatschappij, tegenover het leven dat ze leiden moeten in onze samenleving? Onder de antwoorden door het „Handelsblad" gepubliceerd op de vraag naar de meening van verschillende personen omtrent het al of niet wenschelijke van verbod van pornografische voorstellingen lezen wij o. a. deze woorden van professor Saltet: „Ook bedenk ik wel eens of 't veel zou helpen als de openbare pornographie werd onderdrukt. De nieuwsgierigheid die ieder jong mensch in de puberteitsperiode overvalt, na het verbleeken der ooievaarslegende, zoekt op allerlei manieren bevrediging. De psychiater Dr. A. W. v. Renterghem schrijft naar aanleiding van dezelfde vraag: „Voor meer volwassen jongens en meisjes zal een verstandige en wetenschappelijke uiteenzetting van de geslachrsfuncties in hun belang zijn". Verschillende pasdagogen spraken dezelfde meening uit. Inderdaad heeft de ondervinding reeds bewezen, dat de sexueele voorlichting een pantser kan zijn, dat jonge menschen vrijwaart voor de smettende aanraking van dergelijke vuile zaken. Zij, die in volle natuurlijkheid zijn opgevoed, gaan onverschillig voorbij winkelvensters, vol van ergerlijke prentjes op briefkaarten of sigarenkistjes. Die zeggen hun niets. Bij het opgroeiende geslacht is over 't algemeen reeds niet meer zulk een belangstelling in schuine grappen, in het maken van toespelingen op sexueele zaken, als vroeger algemeen in de smaak was; dit is een gevolg van het toenemen van algemeene kennis van de natuur. Er is geen aanleiding om over wetenschappelijke of sociologische verschijnselen grappig te zijn. Als de pornografie tegenwoordig toeneemt, dan is dit een gevolg van dezelfde oorzaken, die de prostitutie doen toenemen, van economische oorzaken samenhangende met de uitbreiding der groote steden en andere maatschappelijke verschijnselen. De jonge menschen, die van de koele bron der kennis hebben geproefd, laten hun verbeelding niet meer zoo snel verhitten door deze dingen. Ze lijken hen spoedig smakeloos, zelfs kinderachtig. Wanneer de nieuwsgierigheid geen bevrediging meer heeft te zoeken, is misschien alleen voor abnormale of erfelijk belaste individuen de invloed van vuile prentjes te duchten. Hiermee is echter niet gezegd, dat bij de natuurlijk opgevoede kinderen als zij volwassen zijn, de sexueele behoeften minder sterk zullen spreken dan bij anderen, of dat zij gevrijwaard zijn voor de vele nadeelige invloeden, die de maatschappij op hun leven kan uitoefenen. Minder sterk spreken zal de natuurdrang bij hen zeker niet. Zij toch hebben de liefde in de natuur leeren beschouwen als een hoofdstuk uit het evangelie der hoogste levensvreugde. Nu zien zij dat een harmonische bevrediging van deze liefde zeer moeilijk is geworden. Niet alleen het verantwoordelijkheidsgevoel, tegenover het nageslacht legt den cultuurmensch in vele gevallen de plicht der zelfbeheersching op, maar de maatschappij heeft het liefdeleven der menschen op allerlei manieren bemoeilijkt door het aan economische faktoren te verbinden. Het is door dezen misstand dat duizende vrouwen die moeders van heerlijke en schoone kinderen konden zijn, verplicht zijn tot gedwongen onthouding, dat bij zoovele meisjes, datgene wat zij als de schoonste illusie van het leven gekoesterd hebben, onvervuld zal blijven. Dat vele mannen geen andere keuze hebben dan die tusschen ontbering van de bevrediging van den natuurdrang, of gekochte bevrediging. Dat eindelijk duizende vrouwen door onze maatschappelijke wanverhoudingen tot prostitutie zijn gedwongen. In zulk een maatschappij komen nu onze in 't natuurbegrip opgevoede jonge menschen. Het zal dus onvermijdelijk zijn, dat hun opvatting van sexueele moraal dikwijls in botsing komt met de algemeen heersphende. Mogelijk zal de eerbied voor onze huwelijksinstelling verzwakken, wanneer zij zien hoe dit instituut gebruikt wordt als verzorgingsinrichting voor de vrouw, of eigendomsverbond tusschen twee partijen. Mogelijk zien zij in, dat het vrije huwelijk niet onzedelijk behoeft te zijn; dat een huwelijk zonder liefde gelijk staat met prostitutie, en ook dikwijls dezelfde ontaardingsverschijnselen vertoont. Mogelijk dat critiek op onze maatschappelijke wanverhoudingen zal voeren tot critiek op den grondslag van deze maatschappij. Harmonie met de bestaande toestanden, dit is zeker, zal de natuurlijke opvoeding niet wekken ... Wel zeker is echter dat de jonge menschen in 't volle weten opgevoed hierdoor sterker komen te staan in dien maalstroom van het leven. Zij zullen niet zoo licht de slaaf van hun hartstocht worden. Zij hebben den voortplantingsdrang bij den mensch leeren kennen als natuurdrang, echter niet als een zuiver mechanische, maar als een drang die bestuurd, geregeld en geleid kan worden door den menschelijken wil, Juist doordat zij eenheid zien in geslachtsdrift en verlangen naar geestelijke liefde, zullen zij het als een beleediging van den natuurdrang voelen die twee uitingen te scheiden. Bevrediging van geslachtsdrift met geld gekocht zal hun een sterke afkeer inboezemen. Dus ook ieder huwelijk, dat om eenig ander motief dan genegenheid gesloten wordt. Of in het leven dit standpunt tegen alle bezwaren in volgehouden zal kunnen worden, dit hangt ten slotte van de sterkte van het karakter en van de omstandigheden af. Ook moet men niet vergeten dat, met de sexueele kennis in de opvoeding te brengen, wij de jonge menschen een grooten steun hebben gegeven. Wij hebben hen van de vroegste jeugd af gewend aan vrijheid van denken, en dit is een grondslag voor belangstelling in kennis en geeft een veelzijdige ontwikkeling aan den geest. Hierin mogen wij mede een factor zien om de zelfbeheersching gemakkelijker te maken en verkeerde hartstochten als minderwaardig te beschouwen. De sexueele voorlichting werd hier nog uitsluitend beschouwd als deel van een natuurlijke opvoeding, die niet spoedig algemeen zal worden. Er is echter een andere reden waarom de beweging des ondanks voortgedreven zal worden en die is de noodzakelijkheid van krachtige bestrijding der venerische ziekten. Voor de medici die het 't duidelijkste zien, hoe de gezondheid van het menschelijk geslacht door het verbergen van sexueele waarheden ernstig geschaad wordt, verschijnt de eisch van sexueele voorlichting meer en meer als een eisch des tijds. In het li de nommer der serie vlugschriften uitgegeven door de „Duitsche Gesellschaft zür Bekampfung der Geschlechtskrankheiten" zegt Dr. K. Joffé, arts te Hamburg, dat in een wereldstad als Berlijn, jaarlijks 220 van de 1000 jonge mannen, en in Pruisen ongeveer 3 op de 1000 aan een dergelijke besmettelijke ziekte lijden. Onder 1800 leerlingen van gymnasiums en burgerscholen in Bohemen waren 8 °/o geslachtsziek. De massa persoonlijke en sociale ellende die uit zulke cijfers spreekt, noopt tot een bestrijding van dit euvel met alle mogelijke middelen. En als een der middelen wordt in Duitschland van medische zijde aangeraden sexueele voorlichting der jeugd. Deze beweging wordt krachtig gesteund door de onderwijzers en door de vooruitstrevende vrouwen. In Mei van het vorig jaar heeft te Mannheim een afzonderlijk congres over sexueele peadagogie plaats gehad, waar voorstanders van alle richtingen en kringen bijeen waren en waar een afgevaardigde van het Pruisische ministerie de wenschelijkheid uitsprak, dat in de hoogste klassen van gymnasiums en burgerscholen de sexueele hygiène als leervak opgenomen zou worden. Sinds dien worden in vele steden in Duitschland voor de leerlingen die de scholen verlaten door artsen cursussen gegeven in sexueele hygiëne. Bestrijding van kerkelijke zijde bemoeilijkt echter nog in vele plaatsen dit optreden. Toch komen zelfs geestelijken in Duitschland er toe, de noodzakelijkheid der voorlichting in te zien en willen enkelen het 6de gebod tot uitgangspunt der voorlichting nemen. Ja zelfs tegenstanders van het waarheidsstandpunt willen de sexueele hygiëne niet geheel afwijzen; zij willen echter alleen wijzen op de gevolgen van een onwettig geslachtsleven. Zij verkondigen hiermee wel een zonderlinge logica. Ten eerste zijn de geslachtsziekten niet noodzakelijk het gevolg van onwettig geslachtsverkeer. Immers, het onwettige staat met deze ziekte in geenerlei verband. De besmetting kan ook plaats hebben in het huwelijk en op andere wijze. Zij is niet een gevolg van de „zonde". De prostitutie moge een haard van besmetting vormen, het huwelijk mag daar tegenover niet gelden als het eenige middel om gevaarloos geslachtsverkeer mogelijk te maken* Hoeveel vrouwen worden juist door haar huwelijk de slachtoffers der ziekte? Voor dergelijke verkeerde voorstellingen bestaat altijd kans wanneer men de behandeling der geslachtsziekte losmaakt van de geheele sexueele opvoeding. Hoe kan men de jeugd de gevaren van het sexueele verkeer verklaren, wanneer men over de daad zelf geen kennis durft verspreiden? De resolutie van het congres te Mannheim wordt door Dr. Joffé in hoofdtrekken aldus weergegeven. ,,In het belang der bedreigde volksgezondheid is een grondige herziening der opvoedkunde op sexueel 'gebied dringend noodig. Het is de taak van het huisgezin zoowel als van de school om daaraan te arbeiden. Het huisgezin door het versterken en harden van het lichaam en door het kind op zijn vragen naar het ontstaan van het leven, antwoorden te geven passend aan zijn bevattingsvermogen, maar altijd geheel volgens waarheid. De school, daar naast meer zorg te wijden aan de lichamelijke ontwikkeling en de vorming van het karakter, door onderricht te geven in de elementaire kennis van de voortplanting bij planten en dieren, door wat men noemt: biologisch onderricht. De eigenlijke voorlichting omtrent de gevaren van het sexueele leven en de waarschuwing voor de gevaren der sexueele ziekten, wat men noemt de sexueele hygiëne, behoort eerst in de puberteitsjaren te geschieden. Een dergelijk methodisch onderricht is echter alleen dan mogelijk wanneer onderwijzers [en ouders zelf daarvoor bekwaam gemaakt zijn. Hiervoor zijn noodzakelijk: Cursussen voor onderwijzers, lessen voor adspirant-onderwijzers op kweek- en hoogescholen; onderricht aan de ouders op ouderavonden en door geschriften. Dit onderricht behoort door artsen gegeven te worden. De voorlichting door cursussen voor de rijpere jeugd die de school verlaten heeft, (men bedenke dat in Duitschland de leerplicht tot het 14de jaar geldt) of aan de leerlingen der hoogste klassen van de scholen voor meer uitgebreid onderwijs enz., behoort door peadagogisch ontwikkelde medici te geschieden, door vrouwelijke doktoren of door een hygiënisch ontwikkelde onderwijzer, in het verband van een algemeen hygiënisch onderricht". Inderdaad is dit de weg die men in zal moeten slaan om tot een algemeene voorlichting der kinderen en tot een algeheele verheffing der sexueele moraal te komen. De lagere school zal het voornaamste deel dezer taak op zich moeten nemen door het verspreiden der eerste biologische kennis. Zij kan daarmede tevens indirect de ouders bereiken. De school bezit reeds de noodige leermiddelen, zij heeft terrariums en aquariums, bloemen en planten, boeken en platen; somtijds schooltuinen tot haar beschikking of kan dit alles aanschaffen. De schoolwandelingen en schoolreisjes kunnen gelegenheid geven tot waarneming der natuur, deze zullen dan als deel van het onderwijs beschouwd moeten worden en niet meer afhankelijk mogen zijn van de spaarpenningen der kinderen en van filantropie. Aan het voortgezet onderwijs zou dan de taak opgedragen kunnen worden van het onderricht in de sexueele physiologie van het menschelijk lichaam en misschien zou hier gelegenheid zijn om aan de leerlingen iets te vertellen van het ontstaan van het leven in de cel en de theorieën der erfelijkheid. Dat in aansluiting bij het methodisch onderricht op school, cursussen voor de ouders, algemeene inlichting der nieuwere sexueele paedagogie door het verspreiden van geschriften, noodzakelijk zal blijken, schijnt niet noodig gezegd te worden. Toch werd dezer dagen op den „Rektorendag" te Halle de stelling aangenomen, dat de sexueele voorlichting de taak van de onderwijzers en medici behoorde te zijn en niet van de moeder! Hoe men zich dit onderricht voorstelt zonder medewerking van het gezin is niet te begrijpen. Samenwerking van huis en school is, zoo ooit, hier noodig. En welk een schoone taak voor beide. Wie zich als ideaal van de opvoeding voorstelt, dat de gemeenschap door de school die opvoeding en ontwikkeling aanbrengen moet, die de kinderen behoeven als toekomstige leden der gemeenschap, ziet tevens dat aan de ouders de taak blijft het individueele van ieder kind tot ontwikkeling te brengen. Verbreeding moet van buiten komen, verdieping van binnen En juist ten opziehte van het sexueele, zijn de verschillen bij de individuen zoo groot. Het eene kind reageert geheel anders dan het andere op deze voorlichting; de ouders kunnen rekening houden met het temperament, het karakter en de behoeften van ieder kind. De ouders hebben hier wel degelijk beiden een taak te vervullen. Klara Zetkin heeft eens gezegd: „Zooals voor de schepping van het kind een vader en een moeder noodig zijn, zoo zijn beiden ook noodig voor de opvoeding, want is deze niet de tweede schepping van het kind? En al weer, zoo bij eenig deel der opvoeding samenwerking van moeder en vader noodzakelijk is, dan is het bij de sexueele opvoeding. Wanneer het nu waar is, dat de groote massa der ouders nog niets afweet van natuurkennis, en nog veel minder van de physiologie van het geslachtleven van den mensch, dan is dit een reden om de meest elementaire kennis hieromtrent zoo snel mogelijk te verbreiden, zelfs al hadden biologen en medici tegen deze populariseering der wetenschap grondige bezwaren. De voorlichting der kinderen kan niets beteekenen zonder de voorlichting der ouders. Kennis verspreiden in alle kringen, dat zal het begin en het einde van de sexueele voorlichting moeten zijn. De tegenstrijdigheid, dat in een maatschappij de natuurwetenschap tot hooge bloei is gekomen, terwijl de groote massa in onwetendheid der eenvoudigste natuurwetten voortleeft, vasthoudende aan de moraal van een vorig tijdperk die deze kennis zondig acht, zoekt te meer naar een oplossing waar de onwetendheid de verderfelijkste gevolgen heeft voor de gemeenschap. Is de sexueele voorlichting eenmaal doorgedrongen in onze opvoeding, dan zal een massa spinrag in de hersenen van kinderen en ook van volwassenen verdwijnen. Amsterdam. Mevr. WIBAUT. Maxima debetur puero reverentia, si quid turpe paras, tu ne pueri contempseris annos. (Horatius). Toen ik door de „Hollandia-drukkerij" aangezocht werd, een artikel tegen sexueele voorlichting aan kinderen te schrijven, aarzelde ik niet aan deze uitnoodiging gevolg te geven, omdat ik die voorlichting een groot gevaar voor het kind acht. Wanneer we nagaan, hoe het denkbeeld om kinderen geslachtelijk in te lichten, steeds meer en meer een punt van overweging en bespreking vormt, dan vragen we ons af, waarom men toch op de gedachte gekomen is de kinderen in die zaken in te wijden, welke men eertijds nuttig en noodzakelijk achtte voor hen te verzwijgen. De oorzaak is o.i. niet ver te zoeken en hier ontmoeten we dan ook al dadelijk het hoofdmotief van de voorstanders dezer idee. Het is immers van algemeene bekendheid, dat het sexueele peil van de beschaafde wereld in 't algemeen, en van de jeugd in 't bizonder, hoe langer hoe meer dalende is; zoo geeft zich ongeveer 90 °/o van jongens en een groot deel der meisjes aan masturbatie over. Dit zorgwekkende verschijnsel heeft aan 't denken gebracht. Sommigen achtten het een gevolg van de onwetendheid der jeugd op sexueel gebied, die later tot een onrein weten zou worden door de ongewenschte inlichtingen van schoolmakkers en anderen. En men meende nu de oorzaak der ziekte opgespoord en tevens het geneesmiddel in de sexueele voorlichting te hebben gevonden, een geneesmiddel, dat zou leiden tot het opbloeien van een reinere jeugd. Ik stel mij nu voor in dit opstel de volgende stellingen te bewijzen: I. Er bestaat geen noodwendig verband tusschen sexueele wetenschap en sexueele integriteit. II. Geslachtelijke voorlichting zal veeleer een vermeerdering van immoraliteit voor het kind tengevolge hebben. Voordat ik echter hiertoe overga, wil ik kortelings uiteenzetten op welke wijze de voorstanders zelf zich die geslachtelijke inlichting voorstellen en welke motieven hen daarbij leiden. Om dit probleem helder te stellen, zullen wij de volgende vragen successievelijk nagaan: 1. Welke zijn de motieven der voorstanders van geslachtelijke voorlichting aan kinderen? 2. Wien wenschen zij de taak der inlichtingen toe te vertrouwen P 3. Wanneer en in hoeverre moet het kind ingelicht worden? Wat de eerste vraag aangaat, heb ik reeds als hoofdmotief aangegeven: het bestrijden van de onzedelijkheid van het kind, waardoor zij in de toekomst tevens de algemeene moraal denken te bevorderen. Er zijn echter nog andere beweeggronden, die de voorstanders leiden tot de sexueele inlichting. Zij willen n.1. waar zijn, waar tegenover hun kinderen in de eerste plaats. Zij oordeelen, dat men ze op de vraag naar hun herkomst niet mag afschepen met 't één of ander fantastisch verhaaltje, als: „de ooievaar, een engeltje heeft je gebracht". Zij willen het kind eerlijk en onomwonden alles omtrent hun geboorte vertellen. Dit betoog laat aan duidelijkheid niets te wenschen over en oppervlakkig beschouwd is het een schoon denkbeeld, steeds en in welke omstandigheden ook, de waarheid hoog te houden. Maar bij dieper nadenken blijkt, dat er gevallen voorkomen, waarbij de noodleugen, die door de voorstanders van geslachtelijke inlichtingen onvoorwaardelijk veroordeeld wordt, heilzamer is dan de reëele, plastische waarheid. Zeer zeker, de waarheid vóór alles, maar waar die gevaarlijk wordt, is de „leugen-om-bestwil", de „noodleugen" op haar plaats. Laat ik dit door een voorbeeld illustreeren. Een patiente in het laatste stadium van tuberculose beseftrftiet, in welken toestand ze zich bevindt, integendeel de hoop op herstel is nog steeds bij haar levendig en stemt haar opgewekt. „Dokter", vraagt ze „word ik weer beter en zal ik voor mijn kinderen weer eens zelf kunnen zorgen ?" Welke arts zou nu zoo wreed zijn te zeggen: „Uw dagen zijn geteld, hoop op herstel kan ik u absoluut niet geven", waardoor hij de laatste dagen van de zieke tot een voortdurende kwelling zou maken door stervensvrees, zorg voor het achterblijvend gezin, etc. Is hier een onwaarheid niet zeer gewenscht en noodzakelijk, daar die de laatste dagen van de patiente rustig en kalm laat verlojopen, terwijl de waarheid slechts schade en onheil kan aanrichten? Hieruit blijkt ten duidelijkste, dat de waarheid in sommige, zeer speciale gevallen, een verkeerden invloed kan oefenen en verzwegen of door de noodleugen dient vervangen te worden. En is het inderdaad een ingrijpende onwaarheid, wanneer men het kind antwoordt, dat het door de ooievaar gebracht is, dan is zulks ook het geval, indien men het moederlooze kind het begrip van den dood tracht bij te brengen door te zeggen dat moeder naar den hemel is gegaan en op de vraag, hoe dit dan wel gebeurd is, antwoordt: „Een engel heeft moeder gehaald". Het kind begrijpt den dood niet en kan dien niet begrijpen en men vertelt het dan ook niet, dat de dood het afsterven van 't geheele lichaam en van al zijn functies is en laat het volstrekt onkundig van het proces, dat zich daarna afspeelt. En dat zeer terecht 1 Want men wil het kinderlijk gemoed niet schokken, men stelt het ideale op den voorgrond en houdt het plastische, reëele verre. Maar meent men dan niet het kinderlijk gemoed onaangenaam te treffen, wanneer het kind over de geboorte en wat daaraan voorafgaat, wordt ingelicht? Het kind immers, niets begrijpend van het hoogere in de voortplantingsdaad, ziet daarin alleen het lichamelijke element, nog niet vatbaar voor hoogere gevoelens, beschouwt het de geboorte èn voortplanting als iets onreins en de ouders verliezen daardoor een zeker iets, dat hun prestige schade doet en niets is toch voor een goede opvoeding zoo noodzakelijk als een ongeschonden achting voor de opvoeders, die naar het kinderlijk begrip geen fout mogen hebben. Deze opinie deelt ook de beroemde psycholoog professor PREIJER, die in dit geval de waarheid meent te moeten verzwijgen, hetgeen uit het volgende citaat uit zijn bekend werk: „Die Seele des Kindes" kan blijken: „Das einzige Marchen, an das ich meinen Knaben fest glauben lasse, ist der Storch, welcher die Kinder bringt und was damit zusammenhangt". Een tweede motief der voorstanders is, dat het kind het ver- trouwen in de ouders verliest, wanneer het later verneemt, dat het verkeerd is ingelicht en met een sprookje is afgescheept bij de gewichtigste en meest belangrijke levenskwestie. Geven hier de voorstanders geen blijk van luttel psychologisch inzicht, indien zij meenen, dat het onschuldige verhaal: dat het kind door de ooievaar gebracht is, het vertrouwen in de ouders zal schokken, wanneer ze op lateren leeftijd de ware toedracht vernemen? Want zal het kind dan niet integendeel hoogelijk waardeeren, dat het de wetenschap van 't mysterie der geboorte en voortplanting werd onthouden, waardoor het veel sexueele strijd, die wellicht tot vroegtijdig sexueel handelen had gebracht, bespaard bleef; zal het dan niet veeleer beseffen, dat het juiste paedagogische begrip zijner ouders de drijfveer hunner handelwijze was? En mocht het kind op jeugdigen leeftijd uit een andere bron, van schoolmakkers, dienstmeisjes of dergelijke het werkelijke verloop der sexueele kwestie ter oore komen, ook dan reeds zal het kind, dat in alles de liefderijke zorg der ouders bespeurt, begrijpen, dat een edele beweeggrond de opvoeders tot zwijgen over geslachtelijke zaken moveerde. Uit een andere bron kunnen de kinderen de sexueele wetenschap erlangen, en dat is wel een van de meest rationeele argumenten, die voor geslachtelijke voorlichting zijn aan te voeren. Maar indien de sexueele voorlichting voor het kind inderdaad een gevaar blijkt te zijn — hetgeen ik door mijn tweede stelling zal aantoonen — en onwetendheid het beste voorbehoedmiddel is, moeten wij dan niet liever het aangrijpingspunt van den strijd zoeken in den verderfelijken invloed zijner omgeving, in stee van het kwaad te verplaatsen? Wat de wijze van bestrijding betreft, daarover later. Voorloopig zij slechts uitdrukkelijk opgemerkt, dat, indien de onwetendheid voor het kind de krachtdadigste beschermster zijner reinheid van denken en handelen is, wij die dan in geen enkel geval en op geen enkele wijze mogen prijsgeven. Men passé dan niet de averechtsche politiek toe, om van twee kwaden het minst kwade te kiezen en de zéér verkeerde inlichting door een inlichting, die steeds verkeerd zal blijven, te vervangen. Deze keuze is hier volstrekt niet noodzakelijk, daar een derde en betere weg kan worden ingeslagen en wel het zorgzaam bewaren van de onwetendheiden schuldeloosheid van het kind. We komen nu tot de tweede vraag: door wie de voorlichting zou moeten geschieden. Hierover zijn de meeningen verdeeld, sommigen wenschen de voorlichting aan de school, anderen aan de ouders op te dragen. De eerste groep van voorstanders is al zeer gemakkelijk te bestrijden en dat om verschillende redenen. In de eerste plaats laat de neutrale school als zoodanig geen sexueele voorlichting toe, daar zeer vele ouders die voor hun kinderen ongewenscht achten. Maar wil men zelfs dat bezwaar niet laten gelden, dan blijft de vraag nog open, hoe men die inlichting denkt te geven. Zij zou immers klassikaal of individueel moeten geschieden, in het eerste geval kan de opvoeder geen rekening houden met den bizonderen aard zijner leerlingen, daar de geslachtelijke driften en gevoelens op vele en verscheidene wijzen varieeren. Terecht zegt dan ook havelock Ellis in zijn werk: „Das Geschlechtsgefuhl' : *) „Die Tatsachen der geschlechtlichen Entwickelung, der Afïfekte und Bedürfnisse sind keineswegs gleichförmig und konstant, sondern es herrscht hier die grösste Variabilitat und nicht zwei Individuen haben auf diesem Gebiete dieselbe Entwickelung durchgemacht"; dat het gevaar van de verwaarloozing der individueele geaardheid der kinderen bij deze belangrijke kwestie groot is, behoeft zeker geen betoog. Maar ook de individualiseering van inlichting brengt verschillende niet te onderschatten bezwaren met zich mee. Met waardeering immers van de vele voortreffelijke opvoedkundige eigenschappen van het doceerend personeel onzer lagere school moet het toch in het algemeen de bekwaamheid en takt ontzegd worden voor een dergelijke delicate psychologische taak. Deze vereischt een dieper zielkundig inzicht in en meer physiopsychologische kennis van het kind dan dat wij die met gerustheid in hun handen zouden kunnen leggen. Zelfs dr. FoERSTER, die zich in zijn „Jugendlehre" als een voorstander van geslachtelijke voorlichting doet kennen, zegt o. a.: „Zweifellos ïst eine taktvolle und wirksame Aufklarung über die Tatsachen und Gesetze des Geschlechtslebens ein recht schwieriges, padagogisches Problem' . Het zij hier tevens opgemerkt, dat dit laatste bezwaar zijn zeer stellige geldigheid behoudt tegenover hen, die den ouders van het kind deze kiesche opdracht willen toevertrouwen. Want afge- ') Uit het Engelsch vertaald door dr. Hans Kurella. zien nog van het totale gebrek aan opvoedkundige kennis en ook aan de zoozeer gewenschte gelegenheid, om die door opvoedkundige cursussen, voordrachten e. d. op te doen, bezitten de ouders in den regel te weinig menschenkennis, om de individualiteit van elk hunner kinderen afzonderlijk te leeren kennen en zelfs van hen, wier menschenkennis op een hooger peil staat, valt het te betwijfelen, of zij het karakter hunner eigen kinderen kunnen doorgronden, daar hun anderszins wellicht groot psychologisch doordringingsvermogen door ouderliefde aan scherpte moet verliezen. Felix Ortt, één der Hollandsche voorstanders, stemt dan ook in zijn brochure: „Een zedelijke plicht der Ouders" toe: „Ik weet wel, dat het heel moeilijk is voor de meeste ouders om die vraag goed en waar te beantwoorden". Jammer echter, dat Felix Ortt den ernst der zaak schade doet door een panacee te zien in oppervlakkige boekjes, die in algemeene trekken een handelwijze voorschrijven en volstrekt geen rekening met de individualiteit der kinderen houden. „Er zijn uitstekende boekjes, waarin beschreven staat, hoe men die vragen met jonge kinderen moet behandelen", — schrijft hij in zijn aangehaalde brochure. Ook over de beantwoording der derde vraag heerscht verdeeldheid onder de voorstanders. Sommigen willen de inlichting uitstellen tot het moment, waarop de kinderen zelf komen vragen; anderen willen spontaan en uit eigen beweging, hetzij bij een gunstige gelegenheid, of op een bepaalden leeftijd, het kind onderrichten. Bij de eerste groep treft ons reeds dadelijk een principieele inconsequentie, want van tweeën één, óf de inlichting is goed, óf zij is verkeerd; in het laatste geval blijve zij achterwege, in het eerste lichte men echter de kinderen in, onverschillig of zij zich al dan niet tot ons wenden. De oorzaak echter van deze inconsequentie ligt voor de hand. Zij voelen zelf wel het gevaar der sexueele wetenschap voor het kind en verkiezen, zoo mogelijk, de onwetendheid, die het zekerste tegen immoraliteit immuun maakt. Eén dezer halfslachtige voorstanders is o. a. Agot Gjems Selmer, die blijkens het volgende citaat uit haar boekje: „de Zedelijke Opvoeding onzer Kinderen" de verbeeldingskracht der kinderen liefst buiten deze sfeer van gedachten houdt: „Op één ding wil ik echter nog nadrukkelijk wijzen: het is nooit mijn bedoeling geweest, de gedachten en de fantasie der kinderen naar die dingen te leiden voor de noodzakelijkheid') bleek, dat wil zeggen in dat uur, waarop het kind zelf vertrouwelijk tot ons komt en om leiding vraagt". Ook de beroemde psedagoog Dr. FOERSTER neemt deze min gedecideerde houding aan, hij zegt o. a.: „Es ist nun nicht gesagt, dass die Eltern jedem neugierigen Kinde sofort Rede stehen müssten. Eine gewisse Reife sollte sicher abgewartet werden — sagen wir etwa das Alter von 12—13 Jahren. Aussert das Kind vorher *) Zweifel an den Storchenmarchen und stellt direkte Fragen, so antworte man ihm : „Woher die kleinen Kinder kommen, das ist etwas. das du jetzt noch nicht verstehst. Selbst wir Erwachsenen verstehen erst den kleinsten Teil davon. Ich will dir aber versprechen, dass ich es dir einmal erzahle und erklare an deinem zwölften Geburtstag — aber nur wenn du mir etwas Anderes versprichst: Weisst du, es gibt so nasenweise Buben und Madchen, die tun so, als wüssten sie Alles schon ganz genau, weil sie irgendwo einmal etwas aufgeschnappt haben, aber ohne Sinn und Verstand — versprich mir, dass du niemals hinhörst, wenn sie davon zu reden beginnen; denn du kannst sicher sein, das wirkliche Geheimnis wissen sie nicht, denn sonst würden sie nicht davon reden — wer es wirklich weiss, der halt es heilig und still und tragt es nicht auf der Gasse herum". Uit deze aanhaling blijkt immers afdoende, dat FOERSTER het ooievaarssprookje in principe volstrekt niet veroordeelt en de groote gevaren aan de inlichting verbonden ter dege inziet; want in plaats van het kind te bevredigen, wijst hij zijn vragen af met een vage belofte voor de toekomst. Het is echter onbegrijpelijk, dat FOERSTER niet vat, hoe onpaedagogisch een dergelijke handelwijze is. Begrijpt hij dan niet, dat het verbod, om er met andere kinderen over te spreken, de kinderlijke nieuwsgierigheid ten zeerste prikkelt en op een verkeerde baan moet leiden-, meent hij, dat het kind werkelijk nog eenige jaren kan wachten, terwijl het waas van geheimzinnigheid, dat de kwestie voor hem verkregen heeft, het juist nu veel en dikwijls aan zijn ontstaan zal doen denken en spreekt het nu niet vanzelf, dat het kind op elke wijze zijn nieuwsgierigheid zal l) Cursiveering van mij. trachten te bevredigen ? En ziet Foerster niet in, dat hij dan bij een eventueele inlichting van minder gewenschte zijde het kind als het ware predisponeert voor geslachtelijke onregelmatigheden? Nu zou men echter verwachten, dat Foerster zijn hier neergeschreven principe consequent zal doorvoeren en het kind, wanneer het twaalf jaar geworden is, in extenso zal voorlichten. Maar neen, zelfs dat niet. Hij verklaart toch verder in 't zelfde werk: „Ein wichtiger Zeitpunkt für eine weitereJ) Aufklarung insbesondere der mannlichen Jugend ist das dreizehnte und vierzehnte Lebensjahr. Nicht weil es sich hier schon um die unmittelbare Vorbereitung für das Leben handelte, sondern weil bekanntlich in diesen Jahren gerade die mannliche Jugend in besonderer Gefahr ist, den ersten elementaren Reizungen des Geschlechtstriebes nach- zugeben und durch Selbstbefleckung Geist und Körper vor allem auch die Willensenergie nachhaltig zu schadigen". Indien foerster zich dan ook niet uitdrukkelijk een voorstander van geslachtelijke inlichting had verklaard, zou men werkelijk tot de conclusie komen, dat hij een tegenstander is. Inderdaad acht dr. Foerster de voorlichting ook lang niet onschuldig en verkiest hij voor het kind den staat van onwetendheid boven het reinste weten: „Ich gehe sogar so weit, zu behaupten, dass es vom rein padagogischen Standpunkte besser ware, wenn die Aufklarung erst unmittelbar vor dem Eintritt ins Leben geschahe; denn der Zustand der „Unschuld" hat den Vorteil, dass er die Phantasie und die Reflexion des Heranwachsenden von den betreffenden Organen und Tatsachen fern halt, was manchmal ein grosseren Schutz für dieselben ist, als das gründlichste Wissen". De andere groep van voorstanders wil zich op eigen initiatief tot het kind wenden en het alles omtrent de geboorte en wat daarmee samenhangt mededeelen, waarvoor zij dan gewoonlijk een gunstig moment afwachten. Deze spontane onderrichting kan door tweeërlei motief ingegeven worden: óf zij beschouwen die als een soort prophylaxe tegen een mogelijke latere informatie van minder gunstige zijde, óf wel, zij achten in 't algemeen de kennis omtrent sexueele zaken een integreerend en onmisbaar deel van het kinderlijke weten en verkiezen die op zichzelf boven den toestand van onkunde op geslach- ') Cursiveering van mij. telijk gebied en huldigen dus een soort Socratische opvatting, dat goed weten en goed handelen in wezen hetzelfde is. Hen, die door het eerste motief worden aangezet, meen ik op blz. 20 van mijn opstel voldoende te hebben bestreden; rest mij dus nog de bestrijding van hen, die door den tweeden beweeggrond worden geleid. Vóórdat ik echter tot deze principiëele bestrijding zal overgaan, waarmee ik tevens de eerste mijner stellingen zal bewijzen, wil ik nog even laten zien, op welke wijze mevrouw van Kol, die het sexueele weten op zichzelf een voordeel voor het kind acht, zich van haar taak kwijt. Mevrouw van KOL begint het geslachtelijk onderwijs door haar vierjarige bébé plaatjes te toonen van „het kamertje in mama's lijfje, waarin het zoo langen tijd geslapen had, warm, zacht en rustig, als in een bedje" en daarna van „de buis, waardoor mama's bloed in zijn lichaampje kwam en van een klein eitje deed groeien tot een lief klein kindje" 1). Zooals uit deze aanhalingen blijkt, begint mevr. van Kol al heel vroeg. Wij moeten dan ook toestemmen, dat mevr. van Kol zeer radicaal te werk gaat en de consequenties van haar stelsel wel aandurft, zij laat er immers geen gras over groeien en begint reeds met de bébé over een zóó ernstige levenskwestie. Wel vertelt zij het vierjarig kindje nog niets omtrent geslachtsdrift en geslachtsomgang, maar het „aankomend" dochtertje spreekt zij als volgt toe: „En nu nog een heel ernstig woord, kindlief! Ook voor jou zal de tijd komen, dat je jong en gezond lichaam behoefte heeft aan geslachtsomgang. Wees dan echter op je hoede! Bevredig die behoefte niet met den eersten den besten man, die je lieve woordjes influistert en mooie beloften doet. Niet, omdat er in die bevrediging tusschen vrije menschen op zichzelf iets slechts gelegen zou zijn, maar omdat er een kind van kan voortkomen en dat kind heeft recht op de zorg van een vader, zoowel voor zijn lichamelijke verpleging als voor zijn zedelijke opvoeding". In deze wijze van voorlichting, die mevr. van Kol voorstaat, schuilt nu niet alleen meer het gevaar, dat de sluimerende geslachtsdrift van het aankomende meisje met geweld wakker geschud en haar verbeeldingskracht in een verkeerde richting wordt geleid, maar ligt nog een grooter van daadwerkelijke l) Zie „Moeder en Kind" door Nellie. ft onzedelijkheid verborgen. Want in de bevrediging van de geslachtsdrift tusschen vrije menschen is niets slechts gelegen, maar er kan een kind door ontstaan en dat is het eenige, wat eigenlijk niet te pas komt. De eerste de beste geslachtsbevrediging is op zich zelf niet afkeurenswaardig, maar slechts ten opzichte van het kind, dat daardoor in een min gunstige positie geboren wordt. Welnu, ligt de conclusie niet voor de hand — al is dit zeker niet de intentie van nellie van Kol — van coitus interruptus, gebruikmaking van anti-conceptioneele middelen e.d., in de geslachtsbevrediging tusschen vrije menschen immers is niet het minste kwaad. Tegen deze gevaarlijke moraal wil ik nadrukkelijk waarschuwen, al geloof ik niet, dat veel moeders in de praktijk mevr. van Kol zouden durven volgen. Nu wij aldus bij de beantwoording dezer vragen de verschillende richtingen der voorstanders aan een vluchtige critiek hebben onderworpen, is het hier wel ter plaatse, het goede recht mijner eerste stelling te betoogen : er is geen noodwendig verband tusschen sexueele wetenschap en sexueele integriteit. De drijfveer nu der sexueele handelingen is de geslachtsdrift, die het voortbestaan van den mensch verzekert. Wanneer wij echter over geslachtsdrift of wel de drift tot het andere geslacht handelen, moeten wij vóór alles den inhoud van het begrip drift leeren kennen. In hoofdzaak wordt dit begrip op twee verschillende wijzen bepaald. WuNDT omschrijft het in zijn „Grundzüge der physiologischen Psychologie" als volgt: drift is een gemoedsbeweging, die zich in een uitwendige lichaamsbeweging tracht om te zetten, die óf een aanwezig lustgevoel verhoogt of een aanwezig onlustgevoel opheft; terwijl Moll in zijn ,,Untersuchungen über die Libido sexualis" er de volgende opvatting van geeft: drift is een zielsgesteldheid, die tot bepaalde handelingen dringt, waarbij het logisch overleg geen rol speelt en een willekeurige onderdrukking onmogelijk is. Welke definitie ook de meest verkiesbare mag zijn, in elk geval blijkt, dat de geslachtsdrift een zóó hevige drang tot het andere geslacht is, dat verstandelijke motieven weinig invloed kunnen oefenen. En wanneer wij dan ook in de praktijk nagaan, welke plaats het redelijk overleg bij de geslachtsdrift inneemt, moeten wij evenzoo besluiten, dat deze in zeer vele gevallen een uiterst geringe is. De mensch in 't algemeen immers bezit te weinig wilskracht om de geslachtsdrift te kunnen beheerschen, die zich extramatrimonieel in perversies als onanie en prostitutie uit. Moge ook al de geheele economische inrichting onzer maatschappij als predisponeerend moment gelden, die o.m. voor velen een huwelijk op geslachtsrijpen leeftijd onmogelijk maakt, in elk geval blijkt ons de invloed der geslachtsdrift zoo sterk, dat de vrees voor de gevolgen der masturbatie en voor venerische besmetting niet van zelfbevlekking en prostitutie terughoudt. Laat ik voor 't laatste slechts eenige cijfers noemen. In Kopenhagen werden iooo jonge mannen tusschen 20 en 30 jaar in tien jaar tijds gemiddeld 119 keer door gonorrhoe en 18 keer door syphilis bezocht. Blaschko (van Berlijn), Erb (van Heidelberg) en founder (van Parijs) achten + 20 % van mannen uit de hoogere standen aan syphilis te lijden. Terecht vergelijkt bebel in zijn studie: „Die Frau in der Vergangenheit, Gegenwart und Zukunft'( onze moderne steden met het oude Babel: „Ob das griechisch-orthodoxe Petersburg. oder das katholische Rom, das christlich germanische Berlin, oder das heidnische Paris, das puritanische London oder das lebenslustige Wien mehr dem alten Babyion gleicht, ist schwer zu unterscheiden". Inderdaad maken dan ook de venerische ziekten, alcoholisme en tuberculose de vreeselijke drieèenheid uit, die onze maatschappij tot in de kern dreigt aan te tasten. Wij moeten er hier tevens den nadruk op leggen, dat de geslachtsziekten voornamelijk onder de meer ontwikkelde mannen voorkomen, die voor een zeer groot deel met de vreeselijke gevaren der prostitutie bekend mogen worden geacht. En hoe vaak werd en wordt niet in woord en schrift op de gevolgen der sexueele besmetting gewezen, op het feit, dat de gonorrhoe in veel gevallen niet geneest en het huwelijk voor de vrouw tot een onafgebroken lijdensperiode maakt; dat de syphilis, erfelijk als zij is, den lijder veelal minderwaardige kinderen doet voortbrengen, als idioten, doofstommen, blinden en mismaakten, dat zij nog vele jaren na haar optreden een bron van ernstige en levensgevaarlijke zenuwziekten kan zijn. Maar in weerwil van deze zeer aanbevelingswaardige voorlichting is het peil der algemeene zedelijkheid nog steeds zinkende. Wij vinden dus als zeker resultaat, dat sexueele wetenschap wèl-ontwikkelde lieden niet van sexueele onregelmatigheden weerhoudt. Het kan dus niet dan een illusie van optimisten zijn om van een voorlichting van het kind meer heil te verwachten. Kunnen wij bij het kind, wiens zedelijke wil nog zwak is en ongevormd op méér bezonnenheid en zelfbeheersching rekenen? Als Folge der bezeichneten Masslosigkeit des kindlichen Gefiihls zeigt sich eben beim Kinde endlich doch noch ein völliger Mangel an Selbstbeherrschung in Bezug auf das augenblickliche Gefühl". (Pfisterer, Pedagogische Psychologie). Kunnen wij bij het kind op een zedelijke overwinning hopen, terwijl wij weten, dat zijn minder goede neigingen steeds op den voorgrond staan? ,,Nous n'avons pas 1'idéal de Platon", schrijft dr. Rassier, „et si nous admettons que 1'enfant arrivé exempt de défauts et de qualités nous reconnaissons, qu'un penchant naturel le porte au mal et que si rien ne le réprime, il est accessible a toutes les passions, qui tourmentent l'adulte" J). Zeer zeker, bij een mensch in het volle bezit zijner zielsvermogens, kan een strijd tusschen hoogere en lagere lusten ten gunste der eerstgenoemde beslissen, maar terecht merkt WUNDT op, dat deze hoogere driften van de meer of mindere moreele, aesthetische en religieuse ontwikkeling van het individu afhangen, een ontwikkeling, die bij het kind nog stellig niet heeft plaats gevonden. Niet in het weten is dus de reinheid van het kind, maar alleen in den staat zijner volkomen onschuld, in de volstrekte onberoerdheid sijner verbeeldingskracht. Ten bewijze mijner tweede stelling: geslachtelijke voorlichting zal veeleer een vermeerdering van immoraliteit voor het kind ten gevolge hebben, willen wij eenige stadiën uit den ontogenetischen ontwikkelingsgang der geslachtsdrift in hoofdlijnen nagaan. MOLL onderscheidt in de geslachtsdrift twee componenten: den detumescentieen den contrectatiedrang. De eerste wenscht aan de geslachtsorganen een physiologische verandering te doen ondergaan, hetzij door masturbatie, hetzij door de geslachtsdaad; de tweede is de neiging, om met een persoon van het andere geslacht geestelijk en lichamelijk in contact te komen, een lichamelijk contact, dat in liefkoozingen e. d. bestaat. In het algemeen komen deze beide componenten eerst bij den aanvang der puberteit tot ontwikkeling, wanneer periphere prikkels van uit de groeiende kiemklieren, die bij den jongen op gemiddeld 15-jarigen leeftijd, bij het meisje op 14-jarigen leeftijd beginnen te rijpen, hun werking gaan uitoefenen. ') Cursiveering van mij. Hierdoor vangt bij den jongen de zaadvorming, bij het meisje de menstruatie aan. Nu zijn er echter zeer veel gevallen, waarbij reeds vóór de puberteit van de kiemklieren uitgaande prikkels hun invloed doen gelden, die echter door den onvolkomen staat der kiemklieren slechts ten deele werken, waardoor de plaats van hun ontstaan niet bewust wordt en dus de detumescentiedrang ontbreekt. Ten gevolge hiervan vertoont zich dus de geslachtsdrift fragmentair en wel alleen in den contrectatiedrang. De onbewuste invloed der prikkels uit zich nu in een onbestemde neiging voor de andere sexe. Het is dan ook algemeen bekend, dat kinderen vaak verliefd worden; zoo hield de negenjarige DANTE van Beatrice, de achtjarige BYRON van Mary Dufif, terwijl ALFIERI op zijn tiende en CANOVA reeds op zijn vijfde levensjaar een zekere attractie voor een meisje voelden. Zoo deelt havelock EllIS ook een dergelijke ervaring mee, in geval VI in zijn werk „das Geschlechtsgefühl" beschrijft hij een jongen, die op negenjarigen leeftijd voor een klein meisje dweepte en op zijn dertiende jaar reeds twaalf keer zijn toekomstige vrouw meende gevonden te hebben, terwijl het zinnelijke element der liefde hem volstrekt niet interesseerde. Deze verliefdheid nu zoekt, bij gebreke van den detumescentiedrang, slechts geestelijken omgang en liefkoozingen van zeer onschuldigen aard, terwijl aan sexueele handelingen nog absoluut niet gedacht wordt. Geschiedt nu een geslachtelijke voorlichting, dan wordt niet alleen de contrectatiedrang heviger, waardoor het kind naar meer lichamelijke intimiteit verlangt, maar wordt nu ook de detumescentiedrang wakker. Dit laatste ontstaat daardoor, dat er, nu het kind de sexueele wetenschap heeft, ook centrale prikkels naar de uitwendige geslachtsdeelen gaan. Deze detumuscentiedrang zal in de meeste gevallen leiden tot masturbatie of het beproeven van de cohabitatie. En dat de vrees voor mogelijke cohabitatie geen chimère is, laat ons havelock EllIS in geval VIII zien, waarin hij van achtjarige kinderen vertelt, die in een tuin „vader en moeder" speelden met al zijn ab- en dependenties. Men zal nu wellicht willen opmerken, dat de sexueele drang bij een volwassene grooter is dan bij het kind en dat daardoor dus het gevaar voor geslachtelijke handelingen ten gevolge van de inlichting aanzienlijk vermindert, maar hiertegenover kan ik stellen: ie. dat het kind nieuwsgierig is cn gaarne aan nieuwe sensaties toegeeft; zoo zegt Sailer in zijn werk: „Ueber Erziehurg für Erzieher": „Die falsche und frühe Aufklarung hat sich in diesem Vorschlage erschöpfet. Der Reiz der Neugier und der Reis der verbotenen Lust überflügeln durch Hülfe der Einbildungskraft so oft die Einbildungskraft des Mannes; was werden sie aus dem Zóglinge machen, dessen Vernunft ein unendlich kleines, dessen Einbildungskraft ein unendlich grosses ist"; 2e. dat het kind geen wilskracht bezit, om een neiging tot het verkrijgen van een lustgevoel te beheerschen; 3e. dat het kind de nadeelen van zijn handelingen niet weet te schatten en daardoor eerder tot een verkeerde daad overgaat; 4e. dat het kind de zucht tot nabootsing bezit, een eigenschap van den mensch in 't algemeen en in 't bizonder van het kind. Frof. dr. Karl Groos beaamt dit in zijn werk: „Das Seelenleben des Kindes": „Unter diesen Umstanden wird uns hier der Begrift des angebornen Triebes willkommen sein; denn dass der Drang zum Nachahmen irgendwie zu den ursprünglichen Eigentümlichkeiten unserer Natur gehort, wird kaum bestritten werden können. Schon die Tatsache, dass er ebenso wie die Instinkte ganz allgemein gleich einer Naturgewalt hervortritt und eine bestimmte Kulminationsperiode wahrend der Kindheit hat, spricht für diese Annahme". En wat nog meer tegen sexueele voorlichting pleit, het kind bootst na, zonder nog de beteekenis van zijn daad te vatten. Yrjö Hirn drukt het kort en bondig uit in zijn „The Origins of Art": „As children we all imitated before we comprehended, and we have learned to comprehend bij imitating"; 5e. dat het kind zich vaak bij voorkeur met indecente zaken bezighoudt. Na wij aldus betoogd hebben, dat de sexueele voorlichting de zedelijkheid van het kind veeleer op een lager peil brengen en geenszins verhoogen zal, blijft ons nog de taak over, om andere middelen ter bereiking van dit doel in algemeene trekken aan te geven. Naar het ons voorkomt moet de sexueele opvoeding zich te dien einde in twee richtingen bewegen, moet zij vooreerst de volstrekte onwetendheid van het kind beoogen en het vervolgens in die psychische en physische gesteldheid brengen, welke het in de meeste gevallen een normaal geslachtelijk leven verzekert. Vóór alles zij echter gezegd, dat een goede oplossing van dit sexueele probleem een groote opvoedkundige bekwaamheid eischt en dat de meeste gehuwde lieden hun verplichtingen als opvoeders niet hoog genoeg aanslaan. Zij meenen zonder eenige pedagogische kennis, door intuïtie als het ware, goede opvoeders te kunnen zijn en vatten niet, dat de opleiding van het kind tot de schoone eenheid van een gezonden geest en een gezond lichaam iets meer vereischt dan hun goede wil alleen hun zou kunnen geven. In dit verband moet ik er nog op wijzen, dat geschikte gelegenheden om voldoende opvoedkundige kennis op te doen maar al te zeer ontbreken en dat, bij gebreke van het particulier initiatief, daarin van staatswege zou moeten worden voorzien, daar het hier om een volksbelang van groote beteekenis gaat. In de eerste plaats wil ik dan opmerken, dat een niet geringe oorzaak van de perversie van het kind in 't milieu ligt, waarin het opgroeit. In zijn onmiddellijke omgeving n.1. vindt het kind vaak een bron van sexueele ondeugden. Het kleine kind immers begrijpt dikwijls sneller en beter dan men wel vermoedt en één onkiesch gesprek of perverse handeling kan zijn onschuld troebel maken. Zoo schrijft Rohleder: „Das ganze Thun und Handeln des Kindes, die Unschuld desselben ist ja dasjenige was uns bei Kindern so sympathisch berührt und anzieht. Die Achturig vor dieser kindlichen Unschuld seitens der ganzen Umgebung ist der beste Schutz und Schirtn für sie !). Wie oft sagte hier ein Bliek, eine unanstandige Geberde oder Handlung dem Kinde mehr als es wissen sollte". In het algemeen echter ontgaat het veel ouders — en hier doel ik in hoofdzaak op de moeder en het kind —, dat een goede opvoeding slechts bij een zuivere omgeving mogelijk is en daarom een onafgebroken en duurzame persoonlijke zorg vooronderstelt. En nu iets over datgene, wat ik het positieve program der sexueele opvoeding zou willen noemen, de opleiding van het kind tot een evenwichtig mensch, dat in de minste gevallen de leiding zijner driften verliest. Volgen wij rohleder in zijn onderzoekingen naar de voornaamste oorzaak der masturbatie — want dat is het grootste gevaar, dat den kinderleeftijd bedreigt — dan bevinden wij, dat dit gebrek aan wilskracht en zelfbeheersching is. „Allein die Willensschwache ohne irgend eine der vorher genannten Ursachen ist es, die einen geistig und körperlich vollstandig normalen gesunden Menschen der Onanie verfalleii lasst". (Rohleder, die Masturbation). l) Cursiveering van mij. Het is dus de vorming van wil en karakter, de opleiding van het kind tot een wilssterk mensch, waarnaar de opvoeder steeds moet trachten. Het is de paedagogie der zelfbeheersching, het leeren heerschen over de driften van ziel en lichaam, die de beste prophylaxe tegen geslachtelijke afwijkingen geeft. Men leert het kind zijn impulsiviteit onder de controle van het verstand te houden, te dien einde moet men reeds vroeg excessies als oploopendheid, nijd en koppigheid streng onderdrukken en ook zelf steeds een gematigde en bezonnen houding jegens het kind aannemen, zich nimmer driftig toonen, nooit ongemotiveerd straffen of beloonen en een eens gegeven bevel of opgelegde straf niet dan bij uiterste noodzakelijkheid opheffen. Vervolgens harde men het kind in zelfbeheersching over eigen lichaam door turnen zwemmen, gymnastische spelen e.d. Maar behalve het aankweeken van wilskracht en zelfbeheersching is ook de lichamelijke verzorging van het kind een belangrijke factor der sexueele opvoeding Reeds op den jongsten leeftijd is de observatie van het kind een onafwijsbare plicht, daar het meermalen voorkomt, dat zuigelingen en kleine kinderen met hun genitaliën spelen, een neiging, die reeds dadelijk moet bestreden, wil zij geen gewoonte worden en tot masturbatie leiden. Verder late men het grootere kind 's avonds weinig drinken, geve het eenige uren voor het naar bed gaan den laatsten maaltijd, die uit licht verteerbaar voedsel moet bestaan, onthoude het in 't algemeen scherpe spijzen en dranken, terwijl alcohol ook niet in de geringste hoeveelheid mag worden verstrekt. Dan ook mag het kind 's morgens niet te lang wakker in bed liggen, terwijl het tevens zeer wenschelijk is, dat ieder kind afzonderlijk slaapt, daar samenslapen de kinderen vaak tot mutueele onanie brengt. Overigens wil ik er nog de aandacht op vestigen, dat de masturbatie ook het gevolg kan zijn van locale en constitutionele anomalieën. Wanneer men dus onanie bij het kind constateert, waarschuwe men het voor de gevolgen zonder nochtans zijn inlichtingen verder uit te strekken en verzuime vooral niet, het advies van den medicus in te winnen Tot deze hoofdpunten der sexueele paedagogie moet ik mij bepalen, daar het bestek van dit opstel slechts een schetsmatige behandeling toelaat. Ten slotte zij echter nog nadrukkelijk gezegd dat de hier gegeven algemeene regelen meer richting willen zijn dan weg en dat de opvoeder daarbij steeds met de bizondere geaardheid van het kind dient rekening te houden. den Haag, April 1909. l. jj. NATHANS. E. M. ten Cate, Kunst in plaats van Godsdienst? SU (..Levensvragen" LH 7) SMKiifö: f 0.40 Anarchisme. Pro: F. Domela Nieuwenhuis; Contra: Dr. J. van Leevwen. („Pro en Contra" V 2) f 0.40 Dwaalwegen, Hypnotisme, Spiritisme, Clairvoyance. („Lotusserie" No. 9) f 0.40 Dr. J. H. Gunning JHzn, De Huisvader als Priester van het Gezin („Gemeenteleven en Huisgezin" No. 1) f 0.30 Prof. Dr. A. Bruining, Het Geloof aan God en het Zedelijk leven („Redelijke Godsdienst" No. 2) f 0.40 S. K. Bakker, Over de Zekerheid van Gods Bestaan („Redelijke Godsdienst" No. 1). f 0.40 Dr. P. j. Kromsigt, De Confessioneele Richting („Kerk en Secte" III 2). f 0.40 Mr. Isidore Hen, Het Zionisme („Kerk en Secte" III 3). f 0.40 Men vrage Catalogus, waarin alle nrs. »Pro en Contra*, »Levensvragen*, »Kerk en Sectc*, ^Lotus-serie* etc. Uitgaven der Hollandla-Drukkery te Baarn. Verschenen: 9? BOUWSTEENEN" •• > s Keur van „Goede Gedachten" tot opbouw van het Geestelijk leven — BIJEENVERZAMELD DOOR — P. VAN VLEDDER Met een aanbevelend woord vooraf van A.S. Carpentier Alting. Prijs in slap linnen fi.—; in prachtband fi.50; in prachtband (kop verguld met leeslintje) f i.oo. Dit boekje, bevattende meer dan zeventienhonderd aphorismen van denkers en dichters uit alle tijden, is een ware schatkamer. De uitgave in slap linnen leent zich uitnemend tot „zakbijbeltje"; de edities van f 1.50 en f 1.90 zijn zeer geschikt voor geschenk. Het is dus de vormmg van wil en karakter, de opleiding van het kind tot een wilssterk mensch. waarnaar de opvoeder steeds moet trachten. Het is de paedagogie der zelfbeheersching, het eeren heerschen over de driften van ziel en lichaam, die de beste prophylaxe tegen geslachtelijke afwijkingen geeft. Men leert het kind zijn impulsiviteit onder de controle van het verstand te houden te dien einde moet men reeds vroeg excessies als oplopendheid, nijd en koppigheid streng onderdrukken en ook zelf s eeds een gematigde en bezonnen houding jegens het kind aannemen, zich nimmer driftig toonen, nooit ongemotiveerd straffen of beloonen en een eens gegeven bevel of opgelegde straf niet dan bi; uiterste noodzakelijkheid opheffen. Vervolgens harde men et Kind in zelfbeheersching over eigen lichaam door turnen zwemmen, gymnastische spelen e.d. Maar behalve het aankweeken van wilskracht en zelf beheersching is ook de lichamelijke verzorging van het kind een belangrijke factor der sexueele opvoeding Reeds op den jongster, leeftijd is de observatie van het kind een ona wijs are plicht, daar het meermalen voorkomt, dat zuigelingen en kleine kinderen met hun genitaliën spelen, een neiging, die reeds dadelijk moet bestreden, wil zij geen gewoonte worden en tot masturbatie leiden. Verder late men het grootere kind s avonds weinig drinken, geve het eenige uren voor het naar bed gaan den laatsten maaltijd, die uit licht verteerbaar voedsel moet bestaan, onthoude het in 't algemeen scherpe spijzen en dranken, terwijl alcohol ook met in de geringste hoeveelheid mag worden verstrekt Dan ook mag het kind 's morgens niet te lang wakker kin 1 " f T"' terr,jl hCt tCVenS ZCCr wenschelijk is, dat ieder afzonderlijk slaapt, daar samenslapen de kinderen vaak tot mutueele onanie brengt. Overigens wil ik er nog de aandacht op vestigen, dat de masturbatie ook het gevolg kan zijn van locale en constitutioneel anomalieën. Wanneer men dus onanie bij het kind constateert, waarschuwe men het voor de gevol^n zonder nochtans zijn inlichtingen verder uit te strekken — en verzuime vooral niet, het advies van den medicus in te winnen Tot deze hoofdpunten der sexueele pedagogie moet ik mij bepalen. daar het bestek van dit opstel slechts een schetsmatige e andehng toelaat. I en slotte zij echter nog nadrukkelijk gezegd, «at ae hier gegeven algemeene regelen meer richting willen zijn an jeg en dat de opvoeder daarbij- steeds met de bizQndere geaardheid van het kind dient rekening te houden. den Haag, April 1909. ' L. N. NATHANS. E. M. ten Cate, Kunst in plaats van Godsdienst? (,,Levensvragen" III 7) f 0>40 Anarchisme. Pro: F. Domela Nieuwenhuis; Contra: Dr. J. van Leeuwen. („Pro en Contra" V 2) f 0.40 Dwaalwegen, Hypnotisme, Spiritisme, Clairvoyance. („Lotusserie" No. 9) f 0.40 Dr. J. H. Gunning JHzn, De Huisvader als Priester van het Gezin („Gemeenteleven en Huisgezin" No. 1) f 0.30 Prof. Dr. A. Bruining, Het Geloof aan God en het Zedelijk leven („Redelijke Godsdienst" No. 2) f 0.40 S. K. Rakker, Over de Zekerheid van Gods Bestaan („Redelijke Godsdienst" No. 1). f 0.40 Dr. P. J. Kromsigt, De Confessioneele Richting („Kerk en Secte" III 2). f 0.40 Mr. Isidore Hen, Het Zionisme („Kerk en Secte" III 3). f 0.40 Men vrage Catalogus, waarin alle nrs. >Pro en Contra». «Levensvragen«, sKerk en Secte«, »Lotus-serie« etc. Uitgaven der Hollandia-Drukkervj te Baarn. Verschenen: „BOUWSTEEN EN" Keur van „(joede Gedachten" tot opbouw van liet (weestelyk leven — BIJEENVERZAMELD DOOR — P. VAN VLEDDER Met een aanbevelend woord voorat van A.S. Carpentier Alting. Prijs in slap linnen f I.—; in prachtband f1.50; in prachtband (kop verguld met leeslintje) f 1.90. SD^T" Dit boekje, bevattende meer dan zeventienhonderd aphorismen van denkers en dichters uit alle tijden, is een ware schatkamer. De uitgave in slap linnen leent zich uitnemend tot „zakbijbeltje"; de edities van f 1.50 en f 1.90 zijn zeer geschikt voor geschenk. C. E. van Koetsveld, DE CHRISTELIJK HISTORISCHE UNIE; Mr. P. J. troelstra, DE SOCIAAL DEMOCRATISCHE ARBEIDERSPARTIJ; A. Brummelkamp (Lid Tweede Kamer), DE ANTIREVOLUTIONAIRE PARTIJ zijn verschenen als No. i, 2 en 3 van Onze politicHe partijen EEN SERIE VAN NEGEN GESCHRIFTEN Ieder nr. behandelt een bepaalde Partij en is geschreven door een bekend vertegenwoordiger van die Partij! De complete serie (9 nrs.) f 3.— Afzonderlijke nrs. f 0.40 De overige nrs. volgen spoedig 1 Men haaste zich vóór de a.s. Verkiezingen zich goed op de hoogte te stellen ! ! 1 Uitgave HOLLANDIA-DRUKKERIJ — BAARN Zoojuist verschenen: Snuifjes namens de Afd. Amsterdam van de Vereeniging „De Dageraad" aangeboden aan Ds. H. BAKELS in ruil vo.or zijn Bouquetje Dogmatiek. Prijs 15 cent Géén schotschrift, maar een waardig gesteld antwoord, dat billijkheidshalve door alle lezers van een „Bouquetje Dogmatiek" dient ter hand genomen! GROOTE DENKERS door Dr. A. H. DE HARTOG I. Kant; — II. Schopenhauer; — III. Von Hartmann; — IV. Fichte; — V. Schelling; — VI. Hegel. Elk nr. behandelt een wijsgeer. —■ No. I/V thans verschenen. Prijs per nr. f 0.40. Per complete serie (6 nrs.) bij inteek. f 2.— Jfienwc Brochures In de serie „Paedagogische Vlugschriften": Mevr. J. M. Sterck—Proot Wandelen en Opmerken (Hoe kinderen Aardrijkskunde te leeren uit onze naaste omgeving) f 0.40 Ida Heyermans, Meisjesopvoeding f 0.40 In de serie „Kerk en Secte": Bicknell Young, „Christian Science" f 0.40 Mr. Isidore Hen, HetZionisme f 0.40 In de serie „Levensvragen": E. M. ten Cate, Kunst in plaats van Godsdienst? f 0.40 C. G. Chavannes, De Doop een levensvraag? f 0.40 .Prof. P. Wernle — Dr. J. Herderschee, Wat weten wij van Jezus? f 0.60 In de serie „Uit onzen Bloeitijd": Prof. Dr. L. Knappert, Van Sterven en Begraven in de XVIIe Eeuw f 0.40 Dr. G. J. Dozy, Spel en Spelen in de XVIIe Eeuw f 0.40 In de serie „Gemeenteleven en Huisgezin": Dr. J. H. Gunning, De Huisvader als Priester van het Gezin f 0.30 Ds. B. Tichelman, De Beteekenis der Kerk voor het Gezin f 0.30 Ds. H. H. Barger, De werkkring der Vrouw in Huis en Gemeente f 0.30 In de serie „Redelijke Godsdienst": (Geschriften uitgegeven door den Ned. Protestantenbond) S. K. Bakker, O ve r de Zekerheid van Gods Bestaan f 0.40 Prof. Dr. A. Bruining, Het Geloof aan God en het Zedelijk leven (Gedachten over Onafhankelijke Zedeleer) f 0.40 In de serie „Bijgeioof uit alle Tijden": F. S. Knipscheer, Verhalen uit de Betooverde Wereld (met plaatjes) f 0.50 ln de serie „Onze Politieke Partijen": A. Roodhuyzen, De Liberale Unie t 0.40 C. E. van Koetsveld, DE CHRISTELIJK HISTORISCHE UNIE; Mr. P. J. Troelstra, DE SOCIAALDEMOCRATISCHE ARBEIDERSPARTIJ; a. brummelkamp (Lid Tweede Kamer), DE ANTIREVOLUTIONAIRE PARTIJ zijn verschenen als No. I, 2 en 3 van Onze politie^ partijen EEN SERIE VAN NEGEN GESCHRIFTEN Ieder nr. behandelt een bepaalde Partij en is geschreven door een bekend vertegenwoordiger van die Partij! De complete serie (9 nrs.) f 3.— Afzonderlijke nrs. f 0.40 De overige nrs. volgen spoedig I Men haaste zich vóór de a.s. Verkiezingen zich goed op de hoogte te stellen !!! Uitgave HOLLANDIA-DRUKKERIJ — BAARN Zoojuist verschenen: Snuifjes namens de Afd. Amsterdam van de Vereeniging „De Dageraad" aangeboden aan Ds. H. BAKELS in ruil vo.or zijn Bouquetje Dogmatiek. Prijs 15 cent g^. Géén schotschrift, maar een waardig gesteld antwoord, dat billijkheidshalve door alle lezers van een „Bouquetje Dogmatiek" dient ter hand genomen! GROOTE DENKERS door Dr. A. H. DE HARTOG I. Kant; — II. Schopenhauer; — III. Von Hartmann; — IV. Fichte; — V. Schelling; — VI. Hegel. Elk nr. behandelt een wijsgeer. — No. I/V thans verschenen. Prijs per nr. f 0.40. Per complete serie (6 nrs.) bij inteek. f 2.— fficuwe Brochures In de serie „Paedagogische Vlugschriften": Mevr. J. M. Sterck—Proot Wandelen en Opmerken (Hoe kinderen Aardrijkskunde te leeren uit onze naaste omgeving) f 0.40 Ida Heyermans, Meisjesopvoeding f 0.40 In de serie „Kerk en Secte": Bicknell Young, „Christian Science" f O.4O Mr. Isidore Heu, HetZionisme f 0.40 In de serie „Levensvragen": E. M. ten Cate, Kurst in plaats van Godsdienst? f 0.40 C. G. Chavannes, De Doop een levensvraag? f 0.40 . Prof. P. Wernle — Dr. J. Herderschee, Wat weten w ij v a n Jezus? f 0.60 In de serie „Uit onzen Bloeitijd": Prof. Dr. L. Knappert, Van Sterven en Begraven in de XVIIe Eeuw f °-40 Dr. G. J. Dozy, Spel en Spelen in de XVIIe Eeuw f 0.40 In de serie „Gemeenteleven en Huisgezin'': Dr J H. Gunning, De Huisvader als Priester van het Gezin f °-3° Ds. B. Tichelman, De Beteekenis der Kerk voor het Gezin f 0-3° Ds. H. H. Barger, De werkkring der Vrouw in Huis en Gemeente °-3° In de serie „Redelijke Godsdienst : (Geschriften uitgegeven door den Ned. Protestantenbond) S. K. Bakker, O v e r de Zekerheid van Gods Bestaanfo.40 Prof. Dr. A. Bruining, Het Geloof aan God en het Zedelijk leven (Gedachten over Onafhankelijke Zedeleer) f 0.40 In de serie „Bijgeloof uit alle Tijden": F. S. Knipscheer, Verhalen uit de Betooverde Wereld (met plaatjes) f 0-5° ln de serie „Onze Politieke Partijen : A. Roodhuyzen, De Liberale Unie f 0.40