Leo Tolstoi. IVAN DE GEK. AMSTKIiUA M. J. C. AUK DER HKIUli H. H. D. 45 CENTS. I VAN IDE O E KI. Pe Juteschiedenis van IVAN DEN GEK en zijne twee broeders SIMEON DEN KRIJGSMAN en TAK AS DEN STERKE en van- ZIJNE DOOFSTOMME, ONGEHUWDE ZUSTER MALANIA en van DEN OUDEN DUIVEL EN DE DRIE DUIVELTJES dook Leo Tolstoi. amsterdam. J. C. AUF DER HEIDE S. II. D. I. Eens leefde er in zekere provincie van een zeker land een rijke boer, die drie zoons liad — Siineon den Krijgsman, Taras den Sterke en Ivan den Gek, — benevens een ongehuwde dochter, Malania, die doofstom was. Simeon de Krijgsman ging ten oorlog om zijn koning te dienen; Taras de Sterke ging in den handel bij een koopman in de stad, en Ivan de Gek bleef thuis met het meisje, om te werken op het land, totdat zijn rug er onder kromde. Simeon de Krijgsman steeg hoog in rang, verkreeg een landgoed en trouwde met de dochter van een edelman. Zijn soldij was hoog en zijn grondbezit groot en toch kon hij riiet toekomen. Wat de man verdiende, verkwistte de vrouw en nooit hadden zij geld genoeg. Daarom ging Simeon de Krijgsman er op uit om de opbrengsten van zijn landgoed te innen, maar de rentmeester zeide: »Wij hebben geen hulpmiddelen om een inkomen te verkrijgen. Wij hebben noch vee, noch gereedschappen, noch paarden, noch koeien, noch ploeg, noch eg. Eerst moeten wij dit alles hebben, en dan zal het geld wel komen.« Toen ging Simeon de Krijgsman naar zijn vader en zeide: «Gij zijt rijk, vader, maar hebt mij niets gegeven. Laat mij mijn derde deel hebben, opdat ik mijn landgoed kan verbeteren.« Maar de oude man zeide: «Gij hebt in mijn huis niets ingebracht, waarom zou ik u een derde gedeelte geven? Dat zou niet nobel zijn tegenover Ivan en het meisje.« Maar Simeon antwoordde: «Wel, hij is een gek en zij een oude maagd, en doof en stom daarenboven; die hebben toch niets noodig!« De oude man zeide: «Laat ons zien, wat Ivan er van zegt.« En Ivan zeide: «Goed, laat hem het nemen!« Aldus nam Simeon de Krijgsman zijn aandeel van de goederen zijns vaders, ging naar zijn landgoed, en vertrok vervolgens weder om den koning te dienen. Taras de Sterke vergaderde ook veel geld en huwde een koopmansdochter, maar toch verlangde hij steeds naar meer. Daarom ging hij naar zijn vader en zeide: «Geef mij mijn aandeel!« Maar de oude man wenschte Taras zijn deel niet uit te betalen, en zeide: »Gij hebt hier niets ingebracht. Ivan heeft alles, wat wij hier in huis be- zitten, verdiend. Waarom zon ik liem en het meisje onrecht aandoen?« Maar Taras zeide: »Wat heeft hij noodig? Hij is een gek! Mij kan niet trouwen, niemand wil hem hebben; en het stomme meisje heeft ook niets noodig. »Zie eens, Ivan!« zeide hij, »geef mij de helft van het koren; de gereedschappen wil ik niet hebben, en van het vee wil ik alleen den sehimmelhengst hebben, dien kunt ge niet voor den ploeg gebruiken.« Ivari lachte en zeide: »Best, ik ga weer aan het werk, om weder te verdienen!« Daarop gaven zij aan Taras ook een aandeel en bij bracht het koren naar de stad en nam den schimmel mede. En aan Ivan werd slechts een oude merrie gelaten, om zijn vreedzaam leven voort te zetten en zijn vader en moeder te onderhouden. II. Do oude duivel nu was toornig, dat de broeders niet over de verdeeling getwist hadden, maar in vrede uit elkander gegaan waren, en hij riep drie duiveltjes op. »Ziet hier,« zeidehij, »er zijn drie broeders: Simeon de Krijgsman, Taras de Sterke en Ivan de Gek. Zij hadden moeten twisten, maar zij leven vreedzaan^jgn gaan vriendschappelijk met elkander om. De gek heeft de geheele zaak voor mij bedorven. Nu moet gij met uw drieën de drie broeders te pakken nemen en hen dwarsboomen, tot zij elkander de oogen uitkrabben! Kunt gij dat doen ?« »Ja, dat willen wij,« zeiden zij. »lloe zult gij dat aanleggen?« »Wel,« zeiden zij, »eerst zullen wij hen ruineeren, en als zij geen korst meer hebben om op te kauwen, zullen wij hen bij elkander brengen, en dan zullen zij zonder twijfel met elkander vechten!« »Mooi zoo, ik zie, dat gij de zaken verstaat. Gaat heen en kom niet terug, voor gij twist tusschen hen verwekt hebt, of ik zal je allen levend villen.« De duiveltjes gingen naar een moeras, en begonnen te overleggen, hoe zij het werk zouden aanvatten. Zij twistten en twistten om het gemakkelijkste karweitje, maar eindelijk besloten zij het lot te laten beslissen, welke van de broeders iedere kabouter voor zijn rekening moest nemen. En als één van de kabouters eerder klaar was dan de andere, zou hij die moeten komen helpen. En de duiveltjes wierpen het lot, en bepaalden ook een tijd, waaropzij elkander weder in de moeras zouden ontmoeten om te vernemen, wie gereed was, en wie hulp noodig had. Eindelijk kwam de tijd, en de duiveltjes kwamen bijeen in de moeras, zooals was afgesproken. En ieder van hen begon te vertellen, hoe de zaken stonden. De eerste, het duiveltje van Simeon den Sterke, begon: »Mijn zaak gaat goed. Morgen zal Simeon naar zijn vader gaan.« Zijn kameraden vroegen: »IIoe hebt gij dit aangelegd ?« »Eerst,« zeide hij, »gaf ik Simeon zooveel moed, dat hij den Koning beloofde, de geheele wereld te veroveren, en de Koning benoemde hem tot generaal en zond hem uit om den Koning van Indië te gaan beoorlogen. Met kwam tot een slag, maar dienzelfden nacht had ik al het kruit in Simeons kamp vochtig opmaakt, en maakte meer strooien soldaten voor den c5 ' Indischen koning, dan gij zoudt kunnen tellen. En toen Simeons krijgslieden de strooien soldaten, die hen omringden, zagen, werden zij bevreesd. Simeon gelastte hun te vuren, maar hunne geweren en kanonnen wilden niet afgaan. Toen greep een panische schrik de troepen van Simeon aan, zij gingen op de vlucht als hazen en de Koning slachtte hen. Simeon was in ongenade gevallen. Mij werd van zijn landbezit beroofd, en morgen is men van plan hem ter dood te brengen. Ik heb dus nog maar één dag werk te doen; ik heb hem alleen nog maar uit de gevangenis te laten, opdat hij naar zijn huis zal kunnen gaan. Morgen zal ik gereed zijn; wie van u zal ik dan moeten komen helpen?« Toen begon het tweede duiveltje, dat van Paras, te vertellen, hoe hij gevaren was. »lk heb geen hulp noodig,« zeide hij, »mijn karweitje gaat opperbest. Taras kan het geen week langer uithouden. Eerst maakte ik, dat hij dik en begeerig werd. Zijn begeerigheid ging zoover, dat hij alles wenschte te koopen. Hij is al reeds begonnen met geld te leenen. Zijne schulden drukken als een zware last op zijne schouders, en hij zit er zóó ingewikkeld, dat hij er nooit uit zal komen. Over een week vervallen zijne wissels, en ik zal ook al zijn koopmansgoederen totaal bederven. Hij zal niet in staat zijn om te betalen en zal zich naar het huis zijns vaders begeven.« Toen vroegen zij aan liet derde duiveltje, dat \an Ivan: »En hoe vordert gij?« »Wel,« zeide hij, »mijn zaak staat slecht. Eerst spuwde ik in zijn kruik met kvas*), om hem maagpijn te doen krijgen, en vervolgens ging ik naar den akker en hamerde de aard zoo hard als een steen in elkaar, zoodat hij niet in staat zou zijn om te werken. Ik dacht, dat hij niet zou gaan ploegen, maar de gek kwam met zijn ploeg en begon met de eerste vore. Hij kreunde van de pijn in zijn maag, maar toch ging hij voort met ploegen. Ik brak zijn ploeg, maar hij ging naar huis en haalde een anderen met nieuwe strengen en begon opnieuw te ploegen. Ik kroop onder de aarde en hield zijn ploegschaar vast, maar er was geen houden aan; hij leunde zwaar op den ploeg, en de ploegschaar was scherp en sneed mij in de handen. Hij is nu bijna met den geheelen akker gereed; alleen een kleine strook is overgebleven. Kom, broeders, help mij, want als we hem niet klein krijgen, is al onze arbeid vergeefsch. Als de gek maar voortgaat en volhoudt met het land te bebouwen, zullen zij nooit gebrek hebben, want hij zal zijn broeders te eten geven.« Het duiveltje van Simeon den Krijgsman beloofde den volgenden dag te komen, en zoo scheidden de kabouters. •) Een gewone Russische drank, die van rogge gemaakt en alcohol-vrij is. III. Ivan had liet gelieele braakland beploegd, uitgenomen een kleine strook. Nu kwam hij om het af te maken. Ofschoon zijn maag hem pijn deed, toch moest liet werk gedaan worden. Mij maakte het tuig gereed en begon te werken. Hij maakte één voor, en toen hij terugging, begon de ploeg te slepen, alsof hij door wortels ging. Het was de kabouter, die zijn beonen rondom de ploegschaar geslingerd had, en haar tegenhield. »Wat een vreemde geschiedenis!« denkt Ivan. »Er waren hier nergens wortels, en nu stuit ik er op één!« Ivan stak zijn hand diep in de vore, greep rond, en iets zachts voelende, pakte hij het beet en trok het er uit. Het was zwart als een wortel, maar het bewoog zich. Het was een levend -duiveltje! »Wat een afschuwelijk ding!« zei Ivan en hij lichtte zijn hand op 0111 het tegen den ploeg te verpletteren, maar het duiveltje gilde, en zeide kermend: «Doe mij geen leed, dan zal ik alles voor u doen, wat gij maar begeert.« »En wat kunt gij voor mij doen?« «Alles, wat ge mij maar gebiedt.« Ivan krabde zich het hoofd. »Mijn maag doet pijn,« zeide hij, «kunt gij dat genezen ?« »Ja!« «Wel, genees het dan!« Het duiveltje boog zich omlaag naar de vore, zocht rond, krabde met. zijn klauwen, haalde een kleinen drietandigen wortel te voorschijn en gaf dien aan Ivan. »Hier,« zeide hij, «al wie een tak ervan doorslikt, zal, van welke ziekte ook, terstond genezen zijn.« Ivan nam den wortel, brak er een takje af en nam het in. De pijn in zijn maag hield terstond op. Het duiveltje smeekte nu weder: «Laat mij gaan! ik zal in den grond springen en nooit wederkomen!« «Zeer goed,« zeide Ivan, «God zij met u!« En zoodra Ivan den naam van »God« noemde, dook het duiveltje in de aarde, als een steen, die in het water geworpen wordt. Alleen de holte bleef zichtbaar. Ivan stak de andere twee stukken van zijn wortel in zijn pet, en ging voort met ploegen. Hij beploegde de strook tot het eind, keerde zijn ploeg om en ging naar huis. Hij spande het paard uit, ging in huis, en zag zijn ouderen broeder, Simeon den Krijgsman met zijn vrouw daar aan het avondeten zitten. Zijn landgoed was hem ontnomen, en hijzelfwas met moeite uit de gevangenis ontsnapt en naar huis gesneld, orn hij zijn vader in te wonen. Simeon zag Ivan en zeide: »Ik ben hier gekomen om bij u in te wonen. Geef mij en mijn vrouw te eten, zoolang ik geen nieuwe positie heb.« »Best,« zei Ivan, »blijf bij ons.« Maar toen Ivan aanstalte maakte om zich op de bank neder te zetten, kon de dame de lucht van Ivan's kleeren niet uitstaan, en zeide tot haar echtgenoot: »Ik kan mijn avondeten niet gebruiken naast zoo'n morsigen boer!« Toen zeide Simeon de Krijgsman: »Mijn vrouw zegt, dat je niet lekker riekt, je deed beter als je buiten ging zitten!« »Best,« zei Ivan, »in ieder geval rnoet ik toch van avond naar buiten om de merrie te weiden.cc Daarop nam hij wat brood en zijn jas, en ging met het paard naar de weide. IV. Simeons duiveltje, dien nacht zijn werk geëindigd hebbende, kwam, zooals overeen gekomen was, naar het duiveltje van Ivan om te zien of hij hem helpen kon, om den gek er onder te krijgen. Mij ging naar den akker en keek en keek naar zijn kameraad, maar in plaats daarvan vond hij slechts een hol. »Waarschijnlijk« dacht hij, »is mijn kameraad een of ander ongeluk overkomen. Ik moet zijn plaats innemen. De akker is beploegd, dus moet de gek in de weide aangepakt worden.® Het duiveltje ging naar de weide, en overstroomde de hooivelden met water, zoodat alles met slijk bedekt was. Ivan keerde tegen den morgenstond van het weiden terug, scherpte zijn zeis en ging naar het veld om te maaien. Nauwelijks was hij hiermede begonnen, en had hij slechts één of tweemaal de zeis gezwaaid, toen de scherpe kant opkrulde en de zeis niet snijden wilde, en dus opnieuw gewet moest worden. Ivan worstelde een weinig voort, maar toen zeide hij: »'t Gaat niet goed. Ik moet gereedschap van huis halen om de zeis te scherpen, en ik zal meteen een snede brood nemen. Al moest ik hier een week blijven, dan zou ik toch niet weggaan, voor het maaien gedaan is.cr Het duiveltje hoorde dit en dacht bij zichzelf: »Deze gek is taai; wij kunnen hem op deze manier niet pakken. Wij moeten wat anders met hem beproeven.« Ivan kwam terug, scherpte zijn zeis, en begon te maaien. Het duiveltje kroop in het gras en begon de zeis aan de achterzijde vast te grijpen en met de punt in de aarde te duwen. Het was moeilijk voor Ivan, maar toch maaide hij de geheele weide af, uitgezonderd een kleine moeras. Het duiveltje kroop in de modder, en dacht: »A1 moet ik mijn klauwen snijden, ik zal hem niet laten maaien.« Ivan ging naar de moeras. Het gras scheen niet dik te zijn, en toch weerstond het de zeis. Ivan werd boos en begon de zeis uit alle macht te laten werken. Het duiveltje moest het opgeven; hij kon niet tegen de zeis op en ziende, dat hij geen kans had, klauterde hij in een struik. Ivan zwaaide zijn zeis, raakte den struik en sneed de helft van de staart van het duiveltje af! Ivan had weldra het gras ge- maaid, gelastte het meisje om het bijeen te harken, en ging zelf de rogge maaien. Ilij ging met de zeis, maar het duiveltje met de verminkte staart was hem reeds voor en had de rogge in elkander verward, zoodat de zeis van geen dienst kon zijn. Maar Ivan ging naar huis en haalde zijn sikkel, en begon er mede te werken, zoodat hij weldra al de rogge had geoogst. »Nu is het tijd,« zeide hij, »om met de haver te beginnen.« Het kortstaartige duiveltje hoorde dit en dacht: »ik kon hem bij de rogge niet baas worden, maar bij de haver zal het beter gaan. Wacht maar tot morgen!« s Morgens ijlde het duiveltje naar den haverakker, maar de haver was al gemaaid. Ivan had bij nacht gemaaid, opdat er minder korrels zouden uitvallen. Het duiveltje werd boos. 8 Hij heeft mij gesneden en mij geheel en al uitgeput van vermoeienis — de gek. Het is erger dan oorlog. De vervloekte gek slaapt nooit; men kan niet tegen hem op. Ik zal naar zijn graanhoopen gaan en ze allen rot maken!« En het duiveltje kwam bij de roggehoopen, kroop onder de schooven, en zij begonnen te rotten. Hij liet het nu broeien, maar werd zeli' ook warm en viel in slaap. Ivan spande de merrie in, en ging met het meisje om de rogge op te laden. Hij kwam bij de hoopen 2 en begon de rogge in de kar te laden. Hij stak twee sehooven op en nu drong zijn vork — regelrecht in den rug van het duiveltje. Hij lichtte de vork op en zag op de tanden een levend, kortstaartig duiveltje, kronkelende en worstelende om er af te komen. »Wat, jou afschuwelijk ding, ben je hier alweer?« »Ik ben een ander,« zeide de kabouter. »De eerste was mijn broeder, ik ben bij uw broeder Simeon geweest.« »Wel,« zei Ivan, >nvie gij ook zijn moogt, gij hebt hetzelfde noodlot te ondergaank Hij was op 't punt hem tegen de kar te verpletteren, maar het duiveltje riep uit: »Laat mij los, dan zal ik het niet weder doen, en ik zal alles doen, wat gij maar verlangt.« »Wat kunt gij doen ?« »lk kan soldaten maken uit alles, wat gij maar verkiest.« »Maar waarvoor kan ik ze gebruiken ?« »Je kunt ze voor alles gebruiken; zij kunnen alles doen.ff »Kunnen zij zingen?« »Ja!« »Best, maak er mij wat.a En het duiveltje zeide: »Hier, neem een roggeschoof, bons die overeind op den grond en zeg eenvoudig: • Slaaf, beslis Dat liet geen schoof Meer zal zijn, Maar elke stroohalm Een soldaat.* Ivan nam de schoof, stampte er mede op den grond, en zei, wat het duiveltje hem geleerd had. De schoof viel uit elkander en veranderde in soldaten, met een trompetter en een trommelslager vooraan. Ivan lachte. »Dat is knap!« zeide hij. »Dat is prachtig. Wat zullen de meisjes blij zijn!« »Laat mij nu gaank zeide het duiveltje. »Neen,« zegt Ivan. »Ik moet mijn soldaten van gedorscht stroo maken, oi het graan wordt verspild. Leer mij, hoe ik ze weder in een schoof veranderen kan. Ik moet toch kunnen dorsehen.« En het duiveltje zeide: «Herhaal dan dit:« • Dat elke soldaat Een stroohalm zij; Het is de wil van mijn slaaf, Dat gij weder schoof zijt!« Ivan zeide dit, en de schoof was er weer. Weder begon het duiveltje te srneeken: »Laat mij nu gaank »Best.« En Ivan nam hem bij de beenen en hem in zijn hand vasthoudende, trok hij hem van de vork af. »God zij met uk zeide hij. En zoodra hij den naam van God noemde, plonste het duiveltje in de aarde, gelijk een steen in het water. Alleen de holte was zichtbaar gebleven. Ivan ging weder naar huis, en daar zat de andere broeder Taras met zijn vrouw aan het avondeten. Taras de Sterke had zijn schulden niet kunnen betalen, was zijn crediteuren ontvlucht en naar zijns vaders huis gekomen. Toen hij Ivan zag, zeide hij: »Zie mij en mijn vrouw te onderhouden, totdat ik weder met handeldrijven kan beginnen.« »Best,« zeide Ivan, »woon met ons hier.« Ivan trok zijn jas uit en ging aan tafel zitten, maar de vrouw van den koopman zeide: »Ik kan met den gek niet eten. Hij heeft een geweldige zweetlucht bij zich!« Toen zeide Taras de Sterke: »Ivan, je riekt al te sterk. Ga buiten eten!« »Best,« zeide Ivan, »wat brood nemende en naar den hof gaande. »Het is in ieder geval tijd voor mij om de merrie te gaan weiden.« V. Nu Taras' duiveltje vrij was, kwam het volgens afspraak zijne kameraden helpen, om den gek eronder te krijgen. Hij ging naar het korenveld, keek en zocht naar zijne kameraden — maar er was niemand. Hij vond slechts een hol. Toen begaf hij zich naar de weide, en hij vond in de moeras een staart, en in de roggestappels een ander hol. «Waarschijnlijk is mijn kameraden een of ander ongeluk overkomen,« dacht hij. »lk moet hun plaats innemen en den gek te pakken zien te krijgen.« Daarop begon het duiveltje naar Ivan te zoeken, die zijn koren reeds op hoopen gezet had en nu boomen velde in het woud. Den broeders begon het te vervelen, zoo dicht op elkander te wonen en daarom hadden zij den gek gelast boomen te vellen om woningen voor hen te bouwen. Het duiveltje spoedde zich naar het woud, klom tusschen de takken en begon Ivan op alle mogelijke wijzen te hinderen. Ivan had van onderen den boom genoeg afgehakt, zoodat hij hem kon doen vallen, maar in het nederkomen ging hij den verkeerden kant op en kwam tusschen andere takken. Ivan sneed een kanthaak om den boom op zijde te doen draaien, en slaagde er met veel moeite in om hem op den grond te krijgen. Hij begon een anderen boom om te houwen en weêr was het dezelfde geschiedenis, zoodat hij met veel moeite gereed kon komen. Bij het vellen van een derden boom had hetzelfde plaats. Ivan had gehoopt een vijftigtal kleine boomen om te houwen, maar hij had er pas tien geveld, toen de avond reeds begon te vallen. Ivan was uitgeput. De damp sloeg hem van 't lichaam, maar toch bleef hij aan 't werk. Hij begon met een anderen boom, maar zijn rug begon hem zoo zeer te doen, dat hij het niet langer kon uithouden. Hij dreef zijn bijl in den boom en ging ter neder zitten om te rusten. Het duiveltje zag dat Ivan het werk gestaakt had en werd vroolijk, en het dacht: «Eindelijk is hij uitgeput. Hij zal het moeten opgeven. Ik zal dus nu zelf maar wat gaan rusten.« Het ging schrijlings op een tak zitten en lachte inwendig. Maar Ivan stond op, trok de bijl uit den boom, zwaaide die en trof den boom aan de tegenovergestelde zijde met zulk een kracht, dat hij op eens begon te kraken en neerplofte. Hier was het duiveltje niet op voorbereid, het had geen tijd om zijn voeten weg te halen, de tak brak en zijn poot raakte bekneld. Ivan begon de takken af te houwen, toen hij een levend duiveltje bemerkte. Ivan was verbaasd. »Wat, jou afschuwelijk ding, ben je hier al weer?« zeide hij. »Ik ben een ander,« zeide de kabouter. »lk ben bij uw broeder Taras geweest.« »Wie gij ook zijn moogt, gij zult hetzelfde lot ondergaan,« zeide Ivan en hij zwaaide zijn bijl om hem met het dikste eind te slaan, maar het duiveltje begon te smeeken: »Sla mij niet,« zeide hij, »en ik zal doen, wat gij maar begeert!« »Wat kunt gij doen?« Ik kan geld voor je maken, zooveel als je maar wiltk »Best, maak maar op.« En het duiveltje wees hem, hoe hij doen moest. »Neem, zeide hij, »wat bladeren van dezen eik, wrijf ze in uw handen en het goud zal terstond daaruit vallen. Ivan nam eenige bladeren, wreef ze en het goud viel op den grond. »Dat is heel aardig goedje voor de lui, om daar in hun vrijen tijd wat mede te spelen,« zeide hij. »Laat mij nu gaan,« zeide het duiveltje. »Best,« en Ivan nam den kanthaak en bevrijdde het duiveltje. »God zij met u!« zeide hij. Maar niet zoodra had hij den naam van God genoemd, of het duiveltje plonste in de aarde, als een steen in het water. Alleen het hol was overgebleven. VI. Daarop bouwden de broeders huizen en begonnen apart te wonen. En Ivan had al zijn oogst binnengehaald, brouwde bier, en noodigde zijne broeders op een feestdag. Maar zij kwamen niet. »Wij weten wel, wat een boerenfeestdag is,« zeiden zij. Daarom onthaalde Ivan de boeren en hunne vrouwen, en dronk, totdat hij zelf eenigszins beschonken werd. Toen ging hij naar een kring van dansers op de straat, en hij verzocht de vrouwen om ter zijner eer eens een liedje te zingen, »want,« zeide hij, »ik zal u wat geven, dat gij nooit in uw leven gezien hebt.« De vrouwen lachten en bezongen zijn lof, en toen het lied uit was, zeiden zij: »Geef ons nu, wat ge ons beloofd hebt.« »Ik zal het oogenblikkelijk brengen!« zeide hij. Hij nam een zaadmand op en snelde er mee naar het bosch. De vrouwen lachten. »Hij is gek!« zeiden zij, en zij dachten er verder niet meer over. Maar Ivan kwam snel terug en droeg een gevulde mand. »Wil ik het uitdeelen?« »Ja, verdeel het!« Ivan nam een handvol goud en wierp het naar de vrouwen. Nu moest ge eens gezien kunnen hebben, hoe gretig zij zich daarop wierpen! En de mannen rondom vochten er insgelijks om en rukten het elkander uit de handen. Ivan lachte. »0, gij gekken!« zeide hij, «waarom verplettert gij de oude grootmoeder? Weest bedaarder, en ik zal u nog meer geven.« Het volk drong te samen en Ivan wierp al het goud, dat hij bezat, onder hen. En zij vroegen om meer, maar Ivan zeide: »Dit is alles, wat ik nu heb. Een volgenden keer zal ik u wat meer geven. Laat ons nu gaan dansen en zing nog wat liederen voor mij!« De vrouwen begonnen te zingen. »Uw liedjes zijn niet goed!« zeide hij. »\Velke liedjes zijn dan beter?« vroegen zij. »Dat zal ik u laten zien,« zeide hij. Hij ging naar de schuur, nam een schoof, dorschte die, zette haar overeind en stampte er mede op den grond. Nu zeide hij: • Slaaf, beslis Dat het geen schoof Meer zal zijn, Maar elke stroohalm Een soldaat.« En de schoof viel uiteen en de halmen werden soldaten. De trommen en trompetten begonnen te spelen. Ivan gebood den soldaten muziek te maken en te zingen. En hij verscheen met hen in de straat. De soldaten speelden en zongen, en toen leidde Ivan, die aan ieder verboden had hem te volgen, ze weder naar den dorschgrond terug, veranderde de soldaten weder in een schoof, en wierp die op zijne plaats. Toen ging hij naar huis, en lei zich in den stal te slapen neder. VII. Simeon de Krijgsman hoorde van al deze dingen den volgenden morgen en hij ging naar zijn broeder. »Zeg mij,« zeide hij, waar hebt ge de soldaten vandaan gehaald en waarheen hebt ge ze gebracht?« »Wat gaat u dat aan?« zeide Ivan. »Wat het mij aangaat? Wel, met soldaten kan men alles doen. Men kan zelfs een koninkrijk winnen.» Ivan stond verwonderd. «Waarlij k?« vroeg hij, «waarom hebt ge dat niet eerder gezegd? Ik zal er zooveel maken, als gij maar begeert. Het is goed, dat het meisje en ik zooveel gedorscht hebben.« Ivan nam zijn broeder mee naar de schuren en zeide: »Zie hier! Ik zal ze maken en gij moet ze wegleiden, want als wij ze moeten voeden, eten ze het heele dorp in één dag op.« Simeon de Krijgsman beloofde de soldaten weg te leiden en Ivan begon ze te maken. Hij bonsde een schoof op den dorschvloer — en een detachement soldaten kwam te voorschijn. Hij nam een andere schoof, en een tweede troep verscheen. Hij maakte er zooveel, dat zij den akker bedekten. »Is dat genoeg?« Simeon was oververheugd en zeide: »Dat is voldoende, Ivan! Ik dank je!« »Best,« zei Ivan, »als je er meer noodighebt, kom dan maar terug, dan zal ik ze voor je maken. Er is dit najaar veel stroo.« Simeon de Krijgsman nam dadelijk het bevel over het leger, verzamelde en organiseerde het en ging ten oorlog. Nauwelijks was Simeon de Krijgsman weg, of zijn broeder Taras de Sterke kwam. Hij had ook de geschiedenis van gisteren vernomen en zei tot zijn broeder: »Wijs mij, waar je het geld vandaan hebt. Als ik zooveel geld ter beschikking had, zou de winst mij uit alle oorden toestroomen.« Ivan stond verbaasd. «Waarlijk ?« vroeg hij. »Waarom hebt ge mij dit niet eerder gezegd? Ik zal zooveel voor u maken, als ge maar verlangt.« Zijn broeder was ten hoogste verblijd en zeide: »Geef mij minstens drie manden volk »Best!« zeide Ivan. »Kom mede naar het bosch, of laten wij liever het paard inspannen, want ge zult het niet kunnen dragen.® Zij reden naar het bosch en Ivan begon de eikenbladeren te wrijven. Hij maakte daarvan een grooten hoop goudstukken. »Is dat genoeg ?« Taras was oververheugd. »Het is voorloopig genoeg,« zeide hij. »Ik dank u, Ivan!« »Best!« zeide Ivan, »als gij meer noodig hebt, kom dan maar terug en ik zal meer voor u wrijven. Er zijn nog genoeg bladeren.« Taras de Sterke raapte een geheele karrevracht geld bijeen, en vertrok om handel te drijven. De twee broeders waren dus heengegaan: Simeon om te vechten en Taras om handel te drijven. En Simeon de Krijgsman veroverde zich een koninkrijk en Taras de Sterke verwierf met zijn handel groote winsten. De twee broeders ontmoetten elkander en vertelden elkaar, hoe de een de soldaten en de ander het geld gekregen had. En Simeon de Krijgsman zeide tot zijn broeder: »Ik heb een koninkrijk veroverd en heb het best, maar ik heb geen geld genoeg om mijne soldaten te onderhouden.« En Taras de Sterke zeide: »En ik heb hoopen gelds verdiend, maar het lastige daarvan is, dat ik niemand heb om het te bewaken.« Toen zeide Simeon de Krijgsman: »laat ons naar onzen broeder gaan. Ik zal hem vragen om nog wat soldaten te maken, dan geef ik die aan u om uw schatten te bewaken, en gij moet hem vragen geld te wrijven, om mijn soldaten te voeden.« En zij reden naar Ivan, en Simeon zeide: »Ik heb te weinig soldaten, lieve broeder, geef mij er nog wat van u!« Maar Ivan schudde het hoofd. »Neen,« zeide hij, «ik maak geen soldaten meer voor je.« »En hebt ge het mij niet beloofd ?« »Ja, ik beloofde het, maar ik wil er geen meer maken.« «Maar waarom niet, gek?« «Omdat uw soldaten een man gedood hebben. Onlangs was ik dicht bij den weg aan 't ploegen, en zag ik een vrouw, die een doodkist op een wagen begeleidde. Ik vroeg haar, wie er dood was. Zij zeide: «Simeons soldaten hebben mijn echtgenoot in den oorlog gedood!« Ik dacht dat soldaten muziek moesten maken, maar zij hebben een man gedood. Daarom wil ik er geen meer geven.« En hij bleef er bij en maakte geen soldaten meer. Taras de Sterke ging nu op zijn beurt en vroeg aan Ivan den Gek, of hij wat meer goud voor hem maken wilde. Maar Ivan schudde het hoofd en zeide: «Neen, ik wil er niet meer van wrijven.« «Ilebt gij het dan niet beloofd ?« «Welzeker, maar ik wil er niet meer van maken,« zeide hij. «Waarom niet, gek?« «Omdat uw goudstukken de koe van Michael's dochter wegnamen.« «Hoezoo ?« «Eenvoudig wegnamen! Michael's dochter had een koe. Haar kinderen plachten er de melk van te drinken. Maar niet lang geleden kwamen hare kinderen bij mij om melk vragen. Ik vroeg hun: «Waar is de koe?« Zij zeiden: «De rentmeester van Taras den Sterke is gekomen en heeft moeder drie goudstukken gegeven, en zij gaf hem de koe, en nu hebben wij niets te drinken.« Ik dacht, dat gij enkel maar speeldet met de goudstukken, maar gij hebt er de koe van de kinderen mee weggenomen. Ik wil u er niet meer geven.« En de gek bleef er bij, en gaf geen geld meer. Daarop gingen de broeders heen. En onderweg beredeneerden zij, hoe hunne moeielijkheden uit den weg zouden kunnen worden geruimd. En Simeon zeide: «Laat ons zóó doen! Geef mij geld om mijn soldaten te eten te geven, en ik wil u mijn halve koninkrijk geven met soldaten om uw geld te bewaken.« Taras stemde toe. Aldus deelden de broeders, wat zij bezaten en beiden werden koningen en waren rijk. VIII. En Ivan bleef in zijn huis, ondersteunde zijn vader en zijne moeder en bebouwde het veld met het stomme meisje. Nu gebeurde het, dat Ivan's hond ziek werd en op het punt was van te sterven. Ivan had medelijden met het dier, haalde wat brood van het stomme meisje, deed dat in zijn pet, bracht het naar den hond en wierp het hem toe. Maar de pet was getornd, en tegelijk met het brood viel een van de kleine wortels op den grond. De oude hond at dien met het brood op, en zoodra hij den wortel binnen had, sprong hij op, begon te spelen, blafte en kwispelde met zijn staart — kortom, hij was geheel en albeter. De vader en moeder zagen het en waren verbaasd. »Waar hebt ge den hond mede genezen ?« vroegen zij. Ivan antwoordde: »Ik had twee kleine wortels, die iedere kwaal genezen kunnen, en de hond at er een van op.« Nu gebeurde het omstreeks dien tijd, dat de dochter 3 van den koning ziek werd en de koning in iedere stad en in elk dorp bekend liet maken, dat hij den man, die haar genezen kon, rijk zou beloonen, en zoo hij vrijgezel was, zou hij de dochter des konings tot vrouw mogen hebben. Dit werd ook in het dorp van Ivan bekend gemaakt. Zijn vader en zijne moeder riepen hem tot zich en zeiden tot hem: «Hebt gij gehoord, wat de koning bekend gemaakt heeft? Gij hebt verteld, dat ge een wonderdadigen wortel bezit. Ga de koningsdochter genezen en gij zult voor uw leven gelukkig zijn!« »Best,« zeide hij. En Ivan maakte zich gereed om te vertrekken, en kleedde zich netjes aan. Maar toen hij de deur uitging, ontmoette hij eene bedelares, met een lamme hand. »Ik heb gehoord,« zeide zij, »dat gij de menschen kunt genezen. Genees mijn hand, want ik kan zelfs mijn schoenen niet alleen aantrekken!« »Best,« zeide Ivan, en hij nam den kleinen wortel, gaf dien aan de bedelares en gebood haar dien op te eten. Deze deed het en was terstond genezen, zoodat zij onmiddelijk hare hand kon bewegen. Zijn vader en moeder kwamen nu ook naar buiten, om hem op zijn tocht naar den koning te vergezellen, maar toen zij hoorden, dat hij den wortel had weggegeven, en dat er niet meer over was om er de koningsdochter mede te genezen, beschimpten zij hem. »Gij hadt medelijden met een bedelares, maar de koningsdochter kan u niet schelen!« zeiden zij. En Ivan had medelijden met de koningsdochter. Hij spande het paard in, deed stroo in de kar en maakte zich gereed weg te rijden. »Waar gaat ge naar toe, gek?« »De koningsdochter genezen.« »Maar gij bezit niets, om haar te genezen.« »Best,« zeide hij, en hij reed heen. Hij reed naar het paleis des konings, en zoodra hij op den drempel stapte, was de dochter hersteld. De koning was innig verblijd, liet Ivan bij zich komen en liet hem prachtig aankleeden. »Wees mijn schoonzoon!« zeide hij. »Best,« zeide Ivan. En Ivan huwde de prinses. Spoedig daarna stierf haar vader en hij werd koning. Zoo waren dus alle drie de broeders koningen. IX. De drie broeders leefden en regeerden. De oudste broeder Simeon de Krijgsman was voorspoedig. Met zijne strooien soldaten wierf hij werkelijke soldaten. Hij gelastte door zijn geheele koninkrijk eene lichting van één soldaat op iedere tien huizen, en de soldaat moest groot zijn en rein van lichaam en gelaat. Op die wijze verzamelde hij vele soldaten en richtte ze af. En wanneer nu iemand zich tegen hem verzette, zond hij onmiddelijk zijne soldaten en kreeg zijn zin, zoodat ieder hem begon te vreezen. En hij had een zeer gemakkelijk leven. Wat hij noodig had, en waarop hij het oog sloeg, was het zijne. Hij zond zijne soldaten uit, en die brachten hem wat hij verlangde. Taras de Sterke leefde er ook zeer goed van. Hij verloor het geld niet, dat hij van Ivan gekregen had, maar vermeerderde het aanzienlijk. Hij voerde wet en orde in zijn koninkrijk in. Hij bewaarde zijn geld in koffers en lei het volk belastingen op. Hij stelde een hoofdelijken omslag in, een belasting op wandelen en rijden, op schoenen, kleederen, fournituren, enz. En wat hij ook maar begeerde, verkreeg hij. Want zijn volk bracht hem geld op, en zij boden aan om voor hem te werken — want iedereen had geld noodig. Ivan de Gek leefde er ook niet slecht van. Zoodra zijn schoonvader begraven was, ontdeed hij zich van zijne koninklijke kleederen en gaf ze aan zijn vrouw, om ze weg te bergen in de kast, en hij deed zijn ruw linnen hemd weer aan, zijn broek en zijn schoenen van berkenschors ') en toog weder aan het werk. »Ik verveel mij,« zeide hij, »ik word dik en heb eetlust noch slaap.« Daarom nam hij zijn vader en moeder en het stomme meisje bij zich, en begon weder te werken als voorheen. Het volk zeide: »Maar gij zijt een koning!« »Best,« zeide hij, smaar een koning moet ook eten.« Een van de ministers kwam bij hem en zeide: »Wij hebben geen geld om de salarissen uit te betalen.« »Best,« zeide hij. »Ban betaalt gij ze niet uit!« «Maar dan zal niemand willen dienen.« »Best,« zeide hij, »laat hen niet dienen. Dan zullen zij meer tijd om te werken hebben; laat hen mest kruien. Daar is heel wat voorraad van.« *) De boeren in Rusland dragen schoeisel uit berkenschors bewerkt. En zij zeiden allen, dat Ivan gek was. En zijn vrouw zeide tot hem: »De menschen zeggen, dat gij een gek zijt.« »Best,« zeide Ivan. Zijn vrouw dacht er ook gestadig over na, maar zij was zelf ook gek. »Zal ik mij tegen mijn man verzetten? Waar de naald gaat, volgt ook de draad,« zeide zij. Daarop trok zij haar koninklijke kleederen uit, lei ze weg in een kast, en ging naar het stomme meisje om te leeren, hoe zij werken moest. En zij leerde werken en begon haar echtgenoot te helpen. En al de wijze menschen verlieten Ivan's koninkrijk, alleen de gekken bleven. Niemand had geld. Zij leefden en werkten, zij voedden zich zelf; en zij voedden de goede menschen. X. De oude duivel wachtte en wachtte op bericht van de duiveltjes, dat zij hem zouden vertellen, hoe zij de drie broeders geruïneerd hadden. Maar er kwam geen nieuws. Daarom ging hij er zelf naar informeeren. Hij zocht en zocht, maar in plaats van de drie kabouters te vinden, vond hij slechts hunne holen. «Klaarblijkelijk zijn zij niet geslaagd,« zeide hij. »Ik zal er mij zelf voor moeten spannen!« Hij zocht naar de drie broeders, maar zij waren niet meer te vinden, waar zij vroeger waren. Hij vond hen in verschillende koninkrijken. Alle drie leefden en regeerden. Dit vond de oude duivel niet aangenaam. »Kom,« zeide hij, »ik moet zelf de handen eens aan 't karwei slaan!« Eerst ging hij naar koning Simeon. Hij ging niet in zijn gewonen vorm, maar als een generaal vermomd. »Ik hoor,« zeide hij, «koning Simeon, dat gij een groot krijgsman zijt, en ik versta dat werk ook zeer goed, daarom wil ik in uw dienst treden.« Koning Simeon ondervroeg hem, zag dat hij een wijs man was, en nam hem in zijn dienst. De nieuwe bevelhebber begon met aan koning Simeon te leeren, hoe hij een sterk leger kon formeeren. «Eerst,« zeide hij, moeten wij meer soldaten laten opkomen, want er zijn in uw koninkrijk veel lieden zonder werk. Wij moeten al de jonge mannen, zonderonderscheid, recruteeren. Dan zult gij vijfmaal zooveel soldaten hebben als vroeger. Vervolgens moeten wij nieuwe geweren en kanonnen hebben. Ik zal geweren invoeren, die een honderd kogels gelijk zullen afvuren. En ik zal kanonnen aanschaffen, die iederen man of iederen muur met vuur zullen verteren. Zij zullen alles in brand schieten.« Simeon de koning luisterde naar den nieuwen bevelhebber, gebood allen jongen mannen, zonder uitzondering, zich als soldaat aan te geven, en bouwde nieuwe fabrieken, waarin hij enorm veel verbeterde geweren en kanonnen vervaardigde. Toen haastte hij zich om een naburigen koning den oorlog te verklaren. En zoodra hij het andere leger ontmoette, gaf koning Simeon zijn soldaten last, om een hagel van kogels af te vuren, en hij schoot vuur uit de kanonnen, en zoo goed als met één slag had hij des vijands halve leger verminkt en verbrand. De naburige koning was door en door bevreesd geworden; hij onderwierp zich en gaf zijn koninkrijk over. Koning Simeon was verblijd. »Nu,« zeide hij, »ga ik den koning van Indiëoverwinnen.® Maar de Indische koning had reeds alles gehoord omtrent koning Simeon en al diens uitvindingen ingevoerd, en had er van zich zelf nog nieuwe bijgevoegd. De Indische koning nam niet alleen de jonge mannen, maar ook de alleenstaande vrouwen in dienst, en had dus een nog sterker leger dan koning Simeon. En hij maakte de geweren van koning Simeon na en diens kanonnen, en vond zelf een manier uit, om door de lucht te vliegen en ontplofbare bommen van boven neder te werpen. Koning Simeon vertrok om den koning van Indië te gaan bevechten, en dacht hem te verslaan, zooals hij den anderen koning gedaan had; maar de zeis, die zoo goed gemaaid had, had haren scherpen kant verloren. De koning van Indië liet Simeon's leger niet binnen een kanonschot afstand komen, maar zond zijne vrouwen door de lucht om ontplofbare bommen op Simeon's leger te doen neerslingeren. Het leger vluchtte en koning Simeon werd alleen gelaten. Nu nam de Indische koning Simeon's koninkrijk en Simeon de Krijgsman vlood uit al zijn macht. Toen hij het met zijn broeder afgemaakt had, ging de oude duivel naar koning Taras. Hij veranderde zich in een koopman, vestigde zich ip Taras' koninkrijk, zette een handelshuis op en begon geld uit te geven. De koopman gaf hooge prijzen voor alles, en het volk snelde naar hem toe om geld te verdienen. En zooveel geld verspreidde hij onder het volk, dat zij al hun achterstallige schulden konden betalen en hunne belasting prompt konden voldoen, hetgeen koning Taras natuurlijk niet weinig verheugde. »Dank zij den koopman,« zeide hij, »zal mijn geld steeds vermeerderen en mijn leven hoe langer hoe aangenamer worden.« En Taras, de koning, begon nieuwe plannen te maken en een nieuw paleis te bouwen. Hij noodigde het volk uit hout en steenen aan te brengen en te komen werken, en hij stelde voor alles een hoog loon vast. Hij dacht, dat het volk bij hopen zou opkomen, zooals vroeger, maar tot zijn verwondering werd al het hout en steen naar des koopmans huis gebracht en al de werklieden gingen daar ook heen. Koning Taras verhoogde zijne prijzen, maar de koopman bood nog meer. Koning Taras had veel geld, maar de koopman nog meer, en de koopman bleef aan 't langste end. Er werd aan het paleis van den koning niet gewerkt. Koning Taras maakte plannen voor een tuin, en toen de herfst kwam, noodigde hij het volk uit om den tuin te beplanten, maar niemand verscheen. Alle lieden waren bezig om een vijver voor den koopman te graven. De winter kwam en koning Taras wenschte sabelbont te koopen voor een nieuwe overjas. Hij zond lieden uit om het te koopen, maar zij keerden terug met de boodschap: »Er is geen sabelbont meer te krijgen. De koopman heeft al het pelswerk opgekocht. Hij gaf er de hoogste prijzen voor en heeft voor zich zelf een tapijt van sabelpelzen laten maken.« Koning Taras wou eenige hengsten koopen. Hij zond zijne boodschappers uit, maar die kwamen terug en zeiden tot den koning: »De koopman heeft alle goede hengsten opgekocht; zij zijn bezig met water te sleepen voor zijn vijver.« Al de zaken van den koning kwamen tot stilstand. Niemand wou voor hem werken, maar allen arbeidden voor den koopman, en zij brachten koning Taras alleen het geld van den koopman, waarmede zij hun belasting betaalden. En de koning verzamelde zooveel geld, dat hij geen plaats meer had om het te bergen, en hij kreeg een ellendig leven. Hij maakte geen plannen meer en zou zelfs zeer blij geweest zijn, als hij op eene eenvoudige wijze had kunnen leven, maar dat ging ook niet. Hij kreeg aan alles gebrek. De koks, koetsiers en dienstboden verlieten hem en gingen naar den koopman. Spoedig zelfs was er gebrek aan voedsel. Als hij naar de markt zond om het een of ander te koopen, was er niets te krijgen — de koopman had alles opgekocht en het volk bracht den koning geld, waarmede zij hunne belasting betaalden. Taras werd woedend en verbande den koopman uit het land. Maar de koopman ging even over de grenzen wonen en ging op dezelfde wijze voort. Om het geld bracht het volk alles aan den koopman en niets aan den koning. De zaken begonnen er voor den koning slecht uit te zien. Dagen achtereen had hij niets te eten en er ging zelfs een praatje rond, dat de koopman er op blufte, dat hij den koning zelf wel zou kunnen koopen. Koning Taras werd angstig en wist niet wat hij doen moest. Op dienzelfden tijd kwam Simeon de Krijgsman bij hem en zeide: «Help mij, want de koning van Indië heeft mij overwonnen.« Maar Koning Taras zat zelf tot over zijn ooren in de moeilijkheden. »Ik zelf heb in geen twee dagen iets te eten gehad!« zeide hij. XI. Met de twee broeders gereed zijnde, ging de oude duivel naar Ivan. Hij veranderde zich in een generaal, zocht Ivan op, en begon hem te overtuigen, dat een koning een leger moest hebben. »Het past geen koning,« zeide hij, »om zonder leger te zijn. Geef' slechts bevel en ik zal uit uw volk soldaten verzamelen en een leger vormen.« Ivan luisterde naar hem. »Best,« zeide hij, «formeer een leger en leer de soldaten flink zingen. Ik houd daar veel van.« De oude duivel ging door Ivan's koninkrijk om soldaten voor den dienst op te roepen. Hij zeide hun, dat zij in dienst moesten treden, elk zou dan zijn rantsoen drank hebben en een roode muts krijgen. De gekken lachten. «Wij hebben wijn in overvloed,« zeiden zij. «Wij maken ze zelf, en wat de mutsen betreft, de vrouwen maken ze in soorten, zelfs gestreepte en met kwasten!« Dus nam niemand dienst. De oude duivel ging naar Ivan en zeide: »Uwe gekken willen vrijwillig geen dienst nemen. We zullen ze dus moeten dwingen.« «Best,« zeide Ivan, »doe dat!« Daarop maakte de duivel bekend, dat al de gekken dienst moesten nemen, en dat Ivan de dienstweigeraars ter dood zou brengen. De gekken gingen naar den generaal en zeiden: »U zegt, dat als wij geen soldaat willen worden, de koning ons ter dood zal brengen, maar zeg nu ook eens, wat er gebeurt, als wij wèl dienst nemen. De menschen zeggen, dat soldaten gedood worden!« »Ja, somtijds gebeurt dat ook!« Toen de gekken dit hoorden, werden zij weerspannig. »Wij gaan niet!« zeiden zij. »'t Is beter dat wij hier dan maar sterven. Wij moeten dan toch in ieder geval dood.« «Gekken, die gij zijt!« zeide de oude duivel. «Een soldaat kan gedood worden of in 't leven blijven, maar als gij niet in dienst komt, zal koning Ivan u zeker ter dood brengen.« De gekken waren verlegen, en gingen naar Ivan den Gek, om hem zelf te vragen. «Een generaal is gekomen,« zeiden zij, «die ons beveelt soldaten te worden. Als gij soldaat zijt, zegt hij, kunt gij gedood worden, of niet; maar als gij niet opkomt, zal koning Ivan u zekerlijk dooden. — Is dat waar ?« Ivan lachte en zeide: «IJoe kan ik alleen u allen ter dood brengen? Als ik geen gek was, zou ik het u mogelijk kunnen verklaren, maar nu begrijp ik het zelf niet!« »Dan nemen wij geen dienst!« zeiden zij. »Best,« zeide Ivan, »dien niet.« Daarop gingen de gekken naar den generaal en weigerden in dienst te gaan. En de oude duivel zag, dat het misliep en hij ging heen om zich met den koning van Tarakan te verbinden. «Laat ons oorlog voeren,« zeide* hij, »en het land van Koning Ivan veroveren. Het is waar, geld is er niet, maar er is overvloed van koren en vee en andere dingen.« En zoo maakte zich de koning von Tarakan gereed om oorlog te voeren. Hij bracht een groot leger op de been, voorzag liet van geweren en kanonnen, marcheerde naar de grenzen en trok Ivan's koninkrijk binnen. En het volk ging naar Ivan en zeide: »De koning van Tarakan komt om oorlog met ons te voeren.« »Best,« zei Ivan, «laat hem komen!« Zoodra de koning van Tarakan de grenzen overgetrokken was, zond hij verspieders om het leger van Ivan te verkennen. Zij keken en keken, maar vonden geen leger! Zij wachtten en wachtten of er ook hier of daar een leger zou verschijnen, maar er was geen spoor van te zien en er was niemand om egen te vechten. Toen ZOnd de koning vanTarakan roepen Ult om de dorpen te nemen. Zij kwamen aan een dorp en de gekken, mannen zoowel als vrouwen iepen uit, om met verwondering naar de soldaten e staren. Deze begonnen het koren en het vee van e gekken weg te nemen; maar de gekken lieten ien begaan en boden geen tegenstand. De soldaten r:rrander d°r?'waar ^zeme a . et volk het hen begaan, niemand bood enigen tegenstand, maar in plaats daarvan noodigden zij de soldaten uit, bij hen te komen wonen. »Als gu een moeilijk leven in uw eigen land hebt,« zeiden zij, »blijf dan maar bij ons.n De soldaten marcheerden en marcheerden, maar vonden geen leger, doch menschen, die zich zelf en anderen voedden, en die geen weerstand boden, maar zelfs de soldaten uitnoodigden bij hen te komen wonen. De soldaten vonden het een vervelend werk en zij zeiden tot den koning vanTarakan: »Wij kunnen hier niet vechten, breng ons naar een andere plaats, or og vinden wij goed, maar wat is dit? Wij kunnen r onmogelijk oorlog voeren!« De koning van Tarakan werd toornig, en gebood zijn soldaten het geheele koninkrijk af te rennen, de dorpen te verwoesten, het graan en de huizen te verbranden en het vee te slachten. )>Enalsgemij niet gehoorzaamt,« zeide hij, »zal ik u allen ter dood brengen « De soldaten werden bevreesd en begonnen de bevelen van den koning uit te voeren. Zij vingen aan met huizen en graan te verbranden en het vee af te maken. Maar de gekken boden geen wederstand, doch weenden slechts. De oude mannen weenden en de oude vrouwen en de jongelieden eveneens. «Waarom doet gij ons dit leed aan?« vroegen zij. «Waarom vernielt gij zulke nuttige zaken ? Als gij ze noodig hebt, doet ge beter met ze voor 11 zeiven te nemen.« De soldaten konden zoo iets niet volhouden, zij gingen niet verder; het leger raakte in wanorde en vlood. 4 XII. Zoo moest dan de oude duivel weggaan. Hij kon Ivan met soldaten niet de baas worden. Daarom veranderde hij zich in een grooten heer en vestigde zich met der woon in Ivan's koninkrijk. Hij dacht hem met geld ten onder te kunnen krijgen, evenals hij dat met Taras den Sterke gedaan had. »Ik wil,« zeide hij, »u een goeden dienst bewijzen en u verstandig maken. Ik zal bij u een huis bouwen en daarin een handel oprichten.« »Best,« zei Ivan, »blijf bij ons wonen.« Den volgenden morgen ging de deftige heer naar een openbaar plein met een grooten zak vol goud en een vel papier en zeide tot het volk: »Gij woont als de dieren. Ik zal u leeren hoe gij uwe woningen inrichten moet. Bouw mij een huis volgens dit plan. Als gij het werk aanvangt, zal ik u aanwijzen, hoe gij doen moet, en ik zal u met goudstukken betalen.« En hij liet hun het goud zien. De gekken waren verbaasd; zij waren niet gewoon aan geld; zij ruilden steeds de goederen onder elkander en betaalden elkaar met arbeid. Zij zagen met verwondering naar de goudstukken. »Wat aardige dingen zijn dat!« riepen zij uit. En zij begonnen hunne goederen en hun arbeid voor de goudstukken van den heer in te ruilen. En de oude duivel was, evenals hij dat in Taras' koninkrijk gedaan had, zeer mild met zijn geld, en de menschen ruilden alles voor goud en deden er allerlei werk voor. De oude duivel was in zijn schik en dacht: »De zaken gaan uitstekend. Nu zal ik den gek ruïneeren, evenals ik Taras gedaan heb, en ik zal zijn lichaam en ziel opkoopen.« Maar zoodra de gekken genoeg voorraad van goudstukken hadden, deelden zij ze aan de vrouwen uit \oor halskettingen. De meisjes droegen ze tot in hare kapsels, en eindelijk begonnen zelfs de kinderen er op de straat mede te spelen. Ieder had er genoeg van en niemand wilde ze meer aannemen. Maar het heerenhuis was nog lang niet gereed, en er was ook nog geen vee of voorraad van koren aangeschaft. Daarom noodigde hij het volk uit, dat het voor hem zou blijven werken en hem van vee zou voorzien; en dat hij arbeid en vee en wat er verder noodig was ruim met goudstukken zou betalen. Maar niemand kwam om te werken of bood zijn waren aan. Alleen kwam er van tijd tot tijd wel eens een jongen of een meisje, die een ei voor een goudstuk wilde ruilen, maar voor 't overige kwam er niemand, en hij had niet te eten. En toen hij honger had, ging hij zelf het dorp in, om iets voor zijn middagmaal te koopen. Aan zeker huis beproefde hij een hoen voor een goudstuk te krijgen, maar de huisvrouw bedankte er voor. »Ik heb er al meer dan genoeg!« zeide zij. Hij beproefde bij een weduwe een haring te koopen, en bood weder een goudstuk aan, maar zij zeide: »lk heb ze niet noodig, ik heb geen kinderen, die er mee kunnen spelen, en zelf heb ik er al drie stuks van, die ik als een curiositeit bewaar.« Aan de woning van een boer trachtte hij wat brood te koopen, maar de boer weigerde eveneens zijn geld. »lk gebruik het niet,« zeide hij, »maar als ge bedelt om Christus' wille, wacht dan een oogenblikje, tot moeder de vrouw u een paar sneden klaar maakt.« En de duivel spuwde van kwaadheid en ijlde weg, want de naam van Christus deed hem aan, alsof men hem met een mes doorstak. Dus kreeg hij geen brood. Iedereen was van goud voorzien, en waarheen de duivel ook zijne schreden richtte, niemand wilde iets voor geld geven, maar iedereen zeide: »Of gij moet ons iets anders brengen of komen werken, of hetgeen gij noodig hebt als een aalmoes om Christus' wille aannemen.« Maar de oude duivel had niets dan geld, en in arbeiden had hij ook geen zin, en aalmoezen in den naam van Christus aan te nemen — dat kon hij niet. En de duivel werd gramstorig en zeide: »Wat kunt ge nog meer verlangen dan geld? Gij kunt met goud alles koopen, en arbeiders huren.« Maar de gekken namen geen notitie van hem. »Wij hebben uw geld niet noodig,« zeiden zij. »Wij hebben geen betalingen te doen en behoeven geen belastingen te betalen, wat zouden wij er dan mede doen?« De oude duivel ging slapen, zonder zijn avondeten gehad te hebben. De zaak werd aan Ivan verteld, en men vroeg hem: »W'at moeten wij doen? Een lijne mijnheer is onder ons komen wonen. Hij houdt van lekker eten en drinken en van net gekleed gaan, maar hij wil niet werken, en wil geen aalmoezen vragen in Christus naam en wil alles hebben voor kleine stukjes goud, die hij iedereen aanbiedt. In den beginne gaven wij hem alles voor zijn goud, maar nu wij daarvan genoeg hebben, geven wij hem niets meer. Wat moeten wij met hem aanvangen? Hij zal van honger sterven. Ivan luisterde aandachtig. »Wel nu,« zeide hij, »wij zullen hem te eten geven. Laat hij om de beurt in ieders huis komen wonen, zooals de schaapherders.« *) ) In de Russische dorpen wordt meermalen de overeenkomst gemaakt, dat de herder bij degenen, wiens schapen hij hoedt, om de beurt eet en slaapt. Er hielp niets aan. De oude duivel was genoodzaakt de rondte te doen. Na verloop van tijd kwam ook de beurt voor hem om naar Ivan s huis te gaan. De oude duivel ging naar binnen om aan het middagmaal deel te nemen, en het stomme meisje had het ook al gereed gezet. Zij was reeds dikwijls door luie mensehen bedrogen geworden, die vroeg aan tafel verschenen, hun aandeel aan den arbeid niet behoorlijk afgemaakt hadden, en dan al de soep opaten. Maar zij had geleerd de luiaards aan hunne handen te onderkennen. Zij plaatste de lieden met vereelte en beblaarde handen aan tafel en de anderen kregen het overschot. De oude duivel ging aan de tafel zitten, maar het stomme meisje greep naar zijn handen en bekeek ze aandachtig er waren geen harde plaatsen op te vinden, zij waren zacht en schoon en met lange nagels aan de vingers. liet stomme meisje pruttelde en trok den duivel van de tafel weg. En Ivan's vrouw zeide: «Wees niet verstoord, deftige mijnheer! Mijn schoonzuster laat niemand aan tafel toe, die geen eelt aan zijn handen kan vertoonen. Maar wacht maar een beetje, als het volk gegeten heeft, zult ge hebben, van hetgeen er overgebleven is.« De oude duivel was beleedigd, dat zij hem op zulk een vernederende wijze, als een dier, wilden te eten geven en hij zeide tot Ivan: »Het is een dwaze wet, die gij er in uw koninkrijk op na houdt, dat iedereen met zijn handen moet werken. Uw domheid heeft dat uitgevonden. Werken dan de menschen alleen rnaar met hun handen? Waarmee denkt ge wel dat wijze menschen werken?« En Ivan zeide: »IIoe kunnen gekken dat weten? W ij doen het grootste gedeelte van ons werk met onze handen of met onze ruggen.« »Dat komt, omdat gij gekken zijt! Maar ik zal u leeren, hoe gij met uw hoofd moet werken. Dan zult gij inzien, dat het voordeeliger is met het hoofd dan met de handen te werken.« Ivan was verbaasd. »Wel, zeide hij, »dan heeft het misschien wel eenigen grond om ons gekken te noemen!« En de oude duivel ging voort. »Het is alleen niet zoo gemakkelijk om met het hoofd te werken. Gij geeft mij niet te eten, omdat ik geen harde handen heb, maar gij weet niet, dat het honderdmaal moeilijker is om met het hoofd te werken. Somtijds is het, alsof het hoofd zal bersten.« Ivan werd nadenkend. »\\el, vriendk zeide hij, «waarom pijnigt ge u dan zoo? Is het dan zoo prettig, als het hoofd dreigt te bersten? Zou het voor u niet beter zijn om den gemakkelijken arbeid met uw handen en uw rug te verlichten ?« Maar de duivel zeide: »Ik doe het alleen maar uit medelijden voor de gekken. Als ik mijzelf niet pijnigde, zoudt gij uw leven lang gekken blijven. Maar nu ik met mijn hoofd geleerd heb, kan ik u onderrichten.« Ivan was verbaasd. «Onderricht ons dank zeide hij, »leer ons, dat als onze handen afgemat worden, wij ons hoofd voor ons werk kunnen gebruiken.« En de duivel beloofde het volk te zullen ondervijzen. En nu liet Ivan bekend maken, dat er een groote heer aangekomen was, die iedereen wenschte te leeren om met het hoofd te arbeiden, dat met het hoofd veel meer kon gedaan worden dan met de handen, en dat iedereen moest komen om dat te leeren. Isiu was er in Ivan s koninkrijk een hooge toren, met rechte trappen, die tot aan den top leidden, waar een flinke ruimte was om te staan. En Ivan bracht den vreemden heer naar boven, opdat een ieder hem zou kunnen zien. De vreemdeling dan nam plaats op den top van den toren en begon te spreken, en de gekken verzamelden zich om hem te kunnen zien. Zij dachten, dat hij hun zou toonen, hoe hij met het hoofd in plaats van met de handen zou kunnen werken. Maar de oude duivel onderwees hun met woorden, hoe zij zonder werken konden leven. De gekken begrepen er totaal niets van. Zij keken en keken en op 't laatst ging ieder naar zijn eigen werk. De oude duivel stond dien dag en den volgenden dag op den toren en redeneerde steeds voort. Maar hij kreeg honger en de gekken dachten er niet aan om hem brood te brengen. Zij dachten, dat als hij beter met zijn hoofd dan met zijn handen kon werken, hij ook zich zeiven wel van brood zou kunnen voorzien. De oude duivel stond evenwel ook den volgenden dag weder op den top van den toren te redeneeren. En de menschen kwamen naderbij, keken eens even, en gingen dan weer weg. En Ivan vroeg: «Wel, is de heer al begonnen met zijn hoofd te werken?« »Nog niet,« zeide het volk, »hij is nog maar steeds aan het redeneeren.« Ook den daarop volgenden dag stond de oude duivel op den toren, maar hij begon zoo zwak te worden, dat hij wankelde en met het hoofd tegen een pilaar sloeg. Dit merkte een gek op, die het onmiddellijk aan Ivan s vrouw vertelde, waarop deze naar haar man snelde, die op den akker was. »Kom eens gauw kijken la zeide zij. »Men zegt, dat de heer is begonnen met het hoofd te werken ?« Ivan was verbaasd. «Inderdaad?« vroeg hij, en hij ging te paard naar den toren. En op het tijdstip, dat hij den toren naderde, was de oude duivel geheel uitgeput van den honger, en waggelde en sloeg met het hoofd tegen de pilaren. En toen Ivan vlak voor den toren was, struikelde de duivel en viel, en kwarn bons, bons, bons! recht naar beneden de trappen af, iedere trede met zijn hoofd aanrakende. »Wel!« riep Ivan uit, »de heer heeft de waarheid gesproken, toen hij zeide, dat somtijds het hoofd er van berst. Dit is veel slimmer dan blaren. Na zulk werk zal men wel builen aan het hoofd hebben.« De oude duivel tuimelde tot aan den voet van de trappen en sloeg met het hoofd tegen den grond. Ivan stond op het punt om naar boven te gaan, om te zien, welk werk hij toch verricht mocht hebben maar plotseling opende zich de aarde en de oude duivel verdween. Alleen het hol bleef zichtbaar. Ivan krabde zich het hoofd. »Wat een afschuwelijk ding!« zeide hij. »'t Is dezelfde al weer! Maar het kan ook wel de vader van de andere drie zijn!« Ivan leeft nog steeds, en het volk stroomt naar zijn koninkrijk, en zijn eigen broeders zijn bij hem gekomen, en die onderhoudt hij ook. Tot iedereen, die bij hem komt en om eten vraagt zegt hij: »Best! Blijf hier bij ons! Wij hebben overvloed van alles!« Evenwel blijft in zijn koninkrijk dit gebruik gehandhaafd: Degene, wiens handen door den arbeid vereelt zijn, komt aan tafel, maar wie dat kenmerk mist, moet eten wat de anderen voor hem overlaten.