wordt die" meening'door meeTdere'^ged^eld ^ ^ meeBing uit8Praken, thans Er is vooruitgang, ofschoon een langzame. •f,1 *,Jnb*" m°eiel»k S"™-*» «ft. leggen, kw.de 't Bovenstaande zal dunkt ons duidelijk beweren J..KK j . tijd is, dat er gebroken wordt met die "ide ;7aentwijzheenben' ** ^ da" Wie zijne jonge dieren slecht voedt kriio-t lm,„r weerstand biedende volwassen dieren ' G' Dare' aan z'e^*en weinig Wie zijne jonge boomen slecht voedt kriio-f r weinig weerstand biedende volwassen boomen armzahSe' nare, aan ziekten Laat voedsel, dus bemesting aan de planten niet ontbreken Spaart «<•<•., kalk, n«oh k'ali. ontbreken. SLECHTS GEZONDE, KRACHTIGE VRUCHTBOOMEN GEVEN EENFW GROOTEN OOGST VAN PUIK-PUIKE VRUCHTEN. W ilt Ge vruchten groot en fijn Dan mag er gry^ noch onkruid zijn. WAPENINGEN, 1 Nov. 1903. WAGEN IN GEN F. & HAAK er. j. th. cattie, OlHEtr.UK DEK R,«S-Ttr,hboüw8chool te WagEN inokn. fc»oh« & «4 d°zkerij vu* Prijs 15 cent. door OPEK brief aan alle Boomgaardeniers en Fruittelers IN NEDERLAND ♦ / Waar gras en onkruid ivelig groeien, Zullen vruchtboomen spoedig niet meer bloeien. Ongeveer twee jaren geleden verscheen een opstel in het Tijdschrift van de Nederlandsche Heide-Maatschappij (no. 1 van den jaargang 1901), getiteld: „Onze boomen aan wegen en in lanen en hunne verzorging."' In dit opstel werd de aandacht gevestigd op den armzaligen toestand waarin vele dezer boomen verkeeren, omdat over het geheel genomen al zeer weinig zorg aan deze „ verstootelingen" wordt besteed. In den regel 1° door onbekwame handen .gesnoeid", zooals het betiteld wordt, zijn zij 2° veelal op te geringen afstand geplant en is 8° hun voet langs den berm der wegen, hetzij door harden grond of door grasvlakten bedekt en heeft de grond aldus een gering doorlatingsverniogen voor lucht. Gewoonlijk 4° wordt het afgevallen blad niet besteed om aan den grond terug te geven wat dezen jaarlijks ontnomen wordt. Evenmin 5° wordt aan rationeele bemesting van den boom gedacht en 6° wordt niet gezorgd voor behoorlijke toediening van water aan den grond en besproeiing van het loof. Voornoemd opstel mocht de aandacht trekken van velen en gaf aanleiding tot verschillende opmerkingen van geachte zijde, in welke nog enkele andere fouten bij de planting en de verzorging dier boomen werden aangewezen. In dit opstel werd door ons ook met enkele woorden gewag gemaakt van de velerlei onderzoekingen en proeven, die al sinds 1895 in vollen gang waren op de terreinen van de Woburn-Experiniental-Pruit-Farm onder leiding van den Hertog van Bedford en Dr. Spencer U. Peckering. In het eerste verslag van die proefnemingen werd toen reeds met duidelijke .woorden neergeschreven, dat «ras of onkriiitl. waar dit in de gelegenheid wordtvgesteld in de onmiddelijke nabijheid van den stam der vruchtboomen den grond 'te bedekken, eenen allerverilerfi'lijksten invloed uitoefent op het leven, den groei en de vruchtvoortbrengins: der boomen. Het onlangs verschenen derde verslag van de voortgezette proeven aan deze inrichting geeft ons aanleiding thans het woord te richten tot de Fruitteelers in het algemeen en tot de Boomgaardeniers in 't bijzonder, ten einde hen meer uitvoerig in kennis te stellen met de uitkomsten van die proefnemingen en onderzoekingen en die uitkomsten aldus in ruimen kring bekend te maken, ten einde te waarschuwen voor de gevolgen van eene nog steeds in zwang zijnde wijze van planten. 't Schijnt ons toe, dat het gewenscht is, zonder in kleine bijzonderheden te treden, eenigszins uitvoerig die proefnemingen te bespreken, vooral om de Boonigaardeniers in kennis te brengen met de verkregen vergelijkende cijfers, aangezien deze cijfers op in 't oog vallende wijze de schade van «ras eu onkruid om onze vruchtboomen in 't licht stellen. 't Zijn «prekende cijfers. Vooraf mag gaan, dat het proefveld bestaat uit ongeveer 8 Hectaren tamelijk zwaren, zandigen kleigrond. De bouw voor is ongeveer 25 cM. dik en de ondergrond, zware klei, is behoorlijk bewerkt en gedraineerd. De grond werd jaarlijks bemest met: 118 gram Kalisulfaat, 190 gram Superpliosphaat van 12 "/«, 41 gram Magnesiumsulfaat en 122'2 gram Chilisalpeter, voor eiken boom (kroonboom of struikvorm.) Van dezen grondslag uitgaande verkreeg de grond per Are aan Kalisulfaat 970 gram. Superpliosphaat 1580 gram. Magnesinmsulfaat 330 gram. Chilisalpeter 1 Kilogram. Waar stalmest werd gebruikt deed men dit in verhouding van 30000 KG. per H.Are. De proeven werden uitsluitend voor dit onderzoek genomen met appel-kroonboomen en appel struikvormen van dezelfde variëteiten, diiar in de omgeviug bekend als goede „soorten." Een aantal variëteiten van denzelfden leeftijd en ongeveer dezelfde grootte werden gelijktijdig en onder dezelfde omstandigheden geplant. Een derde deel werd omgeven door gras dat er omheen was gezaaid. Om een gelijk aantal kon onkruid van allerlei aard welig tieren. Het werd niet gewied. Het mocht zijn leven leven en zijnen dood sterven. Een ander derde deel werd geplant in den vrijen, open grond, die behoorlijk geschoffeld en gewied werd, zoodat de lucht vrijen toegang tot den grond had. De aard van behandeling en bemesting was voor al de variëteiten (soorten) dezelfde, zoodat er alleen verschil was tusschen de omgeving van den boom. Gemakshalve zullen wij in 't vervolg ten einde de wijze van omgeving aan te duiden, spreken van gras-kroonboomen en gras-struikvormen, onkruid-kroonboomen en onkruid-struikvormeD, open-grond-kroonboomen en open-grond-struikvormen. II. De proefnemingen zijn begonnen in 1895 en toen werd om de voor dat doel aangewezen kroonboomen en struikvormen gras gezaaid. Dit graszaad was gekozen als volgt. Het bestond voor '/»li uit Alopecurus pratensis (Botkruid of Vossestaart). uit Cynosurus cristatus (Kamgras). "/»« uit Dactylis glomerata (Kropaar). 3/«i: uit Festuca pratensis (Rijzig zwenkgras). '/»« uit Festuca rubra (Rood zwenkgras). '/»« uit Phleum pratense (Timothygras). '/«« uit Poa nemoralis sempervirens (tSoschbeenulgras). 3/s« uit Lolium italicum (Italiaansch Raygras). s/s« uit Paceygras. 2/j«. uit Festuca duriuscula (Hardzwenkgras). Er werd gegeven ongeveer 30 KG. graszaad per Hectare. In den loop der jaren kreeg onder de gezaaide grassoorten de Kropaar (Dactvlis glomerata) de overhand. Het onkruid bestoud in 1895 voor een zeer groot deel uit de reukelooze Kamille (Matricaria iuodora), voor een ander groot deel uit Varkensgras (Polygonum aviculare), niet Mier of Muur (Stellaria media) en verschillende distels. In 1896 was de reukelooze Kamille voor een deel verdrongen en was hare plaats ingenomen door het Varkensgras, terwijl een aantal wilde grassen (1'oa trivialis, Holcus lanatus, Dactylis glomerata, Alopecurus agrestis, Alopecurus pratensis en Triticum repens, — het bekende kweek) welig tierden. Voorts vond men er de kleine Weegbree of Hondsribben (Plantago lanceolata), de kleine wilde Zuring of Schaapszuring (Rumex Acetosella) en klein Hoefblad (Tussilago Farfara). Bovendien nog Meizoentjes, eenige distelsoorten, enz. Langzamerhand werd veel van al deze onkruiden verdrongen door het gewone Beemdgras of Henneppik (Poa trivialis). Het gras werd van tijd tot tijd gemaaid; het maaisel bleef op het grasveld liggen en kwam dus weer aan de bouwvoor ten goede. Het onkruid werd aan zichzelven overgelaten. De verschillende onkruidsoorten en grassoorten, zooals boven kort gemeld is, werden verdrongen of verdrongen anderen, naarmate haar weerstandsvermogen en haren levensduur. Niettegenstaande het gezaaide gras zeer laat opkwam bleek reeds iu het tweede jaar na de planting dat de bladeren der gras-struikvormen 35 % in grootte minder waren dan die der open-groiid-striiikvoriiicii en de bladeren der gras-kroonboomen 41"/',, minder in grootte dan die der opeiigroiid-kroonhoomcii. Wat hunnen dikte-groei betreft waren de gras-gtruikvoriiien 8Vl« minder dan de opeii-grond-struikvormeii en de gras-krooiibooineii waren 74"/® ten achter bij de opeii-groiid-kroonhooiueii. Zijn dit geen getallen die spreken! En de vruchten ? Van de gras-struikvoriiien waren »Ie vruchten gemiddeld 71 "/„ achter in gewicht en Hi"l« in waarde bij de open-grondstruikvormeii. Van bijzonder belang is de vergelijking van de onkruid-struik vormen en onkruidkroonboomen met de gras-struikvormen en gras-kroonboomen. Vooral is dit sprekend voor de oiikruid-krooiibooiiien. Deze bleven 4:i"/o in diktcgroei achter en de graskroonboomen 74%, beide vergeleken met opcii-grond-krooiihoomcii. In bladgrootte bleven de gras-kroonboomen 41°/« achter, terwijl onkruidkroonhoumeii, voor zooverre zij vergeleken konden worden, maar 1% minder slecht waren dan de gras-kroonboomen. Van belang mag het zeker zijn hierbij te voegen, dat de perceelen, die geheel verwaarloosd werden, in den open grond en zonder mest groeiden, 28"/o achter bleven bij de open-grond-kroonboomen. Dus geen mest en verdere vcrwaarloozing der boomeii zette ben iu bladgrootte 28% achteruit, maar gras er omheen 41%. Cijfers om in het geheugen te prenten! Het verslag geeft ons een achttal photo's van proef boomen en open-grond-boomen, die zeer leerzaam zijn. Reeds bij den eersten oogopslag vallen de eersten op als schrale, weinig ontwikkelde boouien (kroon- en struikvorni) met een armzalig uiterlijk en vergeleken bij de anderen met lichtgroene tot bleekgele bladeren. Men kan het deu boomen aanzien, dat zij niet in goeden doen verkeeren. Ueeds toen bleek, na een paar jaren, dat door het gras en liet onkruid eene groote schaile worden toegebracht. 't Lag voor de hand, dat de onderzoekers trachtten na te gaan, welke de oor- 7.aken korden zijn van den armzaligen toestand dier boomen, welke de oorzaken konden zijn van den vroegtudigen bladval, de bleeke kleur der bladeren en den verminderden «roei van blad en Mam. Natuurlijk lag de veronderstelling in de eerste plaats voor de hand, dat het gras een deel van de voedingsstoffen, door de bemesting aan de boomen geleverd, mêe zou gebruiken en derhalve aan de boomen zou onttrekken. Intusscher. moet daarbij worden opgemerkt, dat het maaisel op den grond bleef liggen, dus althans voor een deel weer aan den grond ten goede kwam. De mogelijkheid mag echter niet ontkend worden, dat een deel der stikstof uit rottend gras verkregen, onbenut in de lucht gaat als ammoniak en dus voor de plant en den grond tijdelijk verloren is. Twee andere factoren kunnen echter ook op de slechte resultaten, verkregen door gras-struikvormen en onkruid-struikvormen — alsmede door gras-kroonboomen en onkruid-kroouboomen — eenen grooten invloed uitoefenen, althans het is noodzakelijk dat wij die factoren even van nabij beschouwen om uit te maken öf zij invloed kunnen uitgeoefend hebben. Zij zijn : lo het verbarden, althans niet open zijn van den grond, tengevolge van het niet schoffelen en 2o de meerdere verdamping van den grond, dus het waterverlies, aangezien zoowel onkruid als gras meer water verdampen dan de grond. Dat het verharden van den grond invloed heeft op den boom bleek den proefnemers uit de bladgrootte der boomen van een perceel, waarvan de grond geheel verhard was en dus niet openstond voor de lucht. Het blad bleef 17% achter in grootte bij de in den open grond geplaatste boomen, bij overigens gelijke bemesting eu behandeling. Het hard- en niet openzijn van den grond heeft dus invloed op den groei. Onderzoekingen van het jaar 1881 van Greaves hebben voorts aan het licht gebracht, dat zonder eenigen twijfel zandgronden met graszoden bedekt ruim 4 maal zooveel water uitwasemen als een gewone grond, die open wordt gehouden door ploeg, egge of schoffel. Dat het water, hetwelk op die wijze door het gras wordt uitgewasemd, aan den ondergrond wordt onttrokken en derhalve de mogelijkheid niet kan ontkend worden, dat spoediger watergebrek van deu ondergrond in droge jareu 't gevolg kan zijn, zal wel een ieder kunnen begrijpen. W aar de proefnemers om hunne boomen grootere of kleinere grasvlakten hadden, bleef de mogelijkheid bestaan, dat, wanneer wortels aan den verderfelijken invloed van de gras- of onkruidvlakte waren ontkomen, en dus in hunnen verderen groei deze vlakten niet meer boven zich hadden, zij zich zouden herstellen en de boomen door hun uiterlijk zouden aantoonen, dat de magere jaren voorbij waren. Op die mogelijkheid werd door de proefnemers reeds in hun eerste verslag gewezen en in het vooruitzicht gesteld in dit opzicht nadere gegevens te verzamelen. ^ In hun tweede verslag (1900) geven de proefnemers nog meer belangrijke cijfers tot staving van hunne meening. In den loop van hunnen arbeid waren de onderzoekers in de gelegenheid het gewicht te vergelijken van een aantal struikvormen welke, ten dienste van hunne proefnemingen in 't begin geplant waren in den open grond eu voorts op dezelfde wijze behandeld als een aantal gras-struikvormen. Wat bleek? Dat bij de gewone behandeling in den open grond de struikvoriueii in 4 jaren 10—13 maal in gewielit waren toegenomen, docli de (fras-struikvorineii slechts etne tweevoudige vermeerdering hadden aan tv wijzen. Ongetwijfeld sprekende voorbeelden. Appelstruikvormen in grasland geplant, vergeleken met open-grond-struikvormen bleven wat lioogte van den struik, den omvang van n struik in volle bladerentooi en omtrek van hoofdstam betrof, gemiddeld niet minder dan 52 % aehter. Oiikruid-appelstruikvoriiien bleven met betrekking tot dezelfde punten niet minder dan gemiddeld 38 °/u aeliter. Nieuwe metingen van einde 1899, over 1896, '97, '98 en '99 gedaan op gras-struikvormen, toonden aan: dat er een verlies was van 44 °/o bij gras-struikvormen j wa^ (,|ajgroone » , . . , , 45 o/o , onkruid-struikv. j betrof. dat er een verlies was van 52 °/o „ gras-struikvormen i wat den omvang van de , , „ „ , , 38 o/o , onkruid-struikv. ( takken betrof. dat er een verlies wa9 van 87 °/o , gras-struikvormen j wat het gewieht van den » , » , , „ 55 °/o , onkruid-struikv. ( oogst betrof. dat er een verlies was van 47 °/o „ gras-struikvormen j wat de grootte van het „ „ » » , , 42 °/o , onkruid-struikv. { fruit betrof. Is het mogelijk nog duidelijker aan ie geven welken verderfelijken invloed gras en onkruid hebben om hoornen (in struikrorm). IVeinig minder leerzaam sijn de resultaten verkregen bij gras- en onkruidkroonboomen. In dezelfde volgorde als boven was het bij gras-kroonboomen 25 °/o. verlies in blad , onkruid- , 10 o/0. !bij gras- „ 23 °/o. , onkruid- , 6 ofa. verlies in hoogte bij gras- , 13 °/o. verlies in omvang van de kroon , , ,29 °/o verlies in , , den stam , , ,26 °/o. Uit de vorige getallen schijnt te blijken, dat de gras-kroonboomen minder geleden hebben dan de gras-struikvormen. Wij zeggen ,schijnt" en inderdaad een nauwkeurig onderzoek brengt een zeer eigenaardig feit aan het licht. De vergelijking n 1. van het verschil in gewicht van de bladeren der drie variëteiten gras-kroonboomen met die der open-grond-kroonboomen doet ons zien, dat het verlies van de drie variëteiten daalt van de jaren 1896 tot en met 1899 en wel zeer sterk bij twee variëteiten. En wat blijkt nu ? dat dit herstel in kracht en gezondheid te danken is aan het feit, dat de wortels dier boomen ontsnapt zijn aan den schadelijken invloed van het nras en zich thans daarbuiten in den vrijen grond hebben uitgebreid. Zeker een merkwaardig en niet te vergeten feit. V\ gaven boven aan, dat de oogst van de gras-kroonboomen was 87 °/n en van de onkruid-kroonboomen was 55% beneden de open-grond-boomen. Vergelijken wij deze getallen met de uitkomsten van de verkregen oogsten over 4 jaren van boomen die geheel verwaarloosd zijn, dan vinden wij voor deze laatsten, dat zij 82 •/„ ten achter zijn ! Ook leerrijke cijfer* ! Niet minder leerrijk dan het resultaat van de grootte van het fruit vau dergelijke verwaarloosde, niet bemeste boomen. Dit fruit blijft in grootte niet minder dan 56 */« achter. Hieruit volgt dus: dat niet bemesten en verwaarloozen der boomen, nagenoeg even slechten invloed lieel't als wanneer men hen in eene grnsvlakle laat groeien ! Ook niet te vereeten! _ -lot opluistering van het nadeel, dat grasvlakten om de boomen berokkenen zijn aan het verslag, behalve een drietal zeer leerzame, ongekleurde photo's van gras-kroonboomen en gras-struikvormen, een paar gekleurde platen toe»evoegd, die den meestverstokten en halstarrigeu twijfelaar wel tot inkeer zullen brengen, /ij doen ons aanschouwen de afbeeldingen van drie appels van Pott's zaailing, één verkregen van eenen normalen boom (struikvorm) in den open grond, twee verkregen van een struikvorm door gras omgeven. Het onderscheid is zeer merkwaardig. De normale appel is ongeveer 7 op 7'/« cM. en grasgroen vau kleur. De twee exemplaren van de gras-struikvormen zijn achtereenvolgens 5 op 5*/* en 3 75 op 4 cM. groot, de eerste geel-bleekgroen en de andere is rood gekleurd met een groen gedeelte rondom het oog. Wij zijn met de onderzoekers eens : dat het verkleuren dezer abnormale appels moet geacht worden hetzelfde verschijnsel te zijn, dat wij overal bij de gras- en onkruid-kroonboomen of struikvormen zien optreden: nl. de mpoedige ontkleuring van liet bladgroen en den daarmee gepaard Kaanden snocdigen liladval. Waar wij eenen gezonden boom zien naast eenen anderen en de laatste vroeg in den nazomer zijne bladeren doet ontkleuren en deze weldra afvallen, zal een ieder dit moeten toeschrijven avn de eene of andere buitengewone omstandigheid, in elk geval tot de gevolgtrekking komen, dat die boom voor dat jaar is afgeleefd, dat zijn tijdperk van voeding en groei is afgeloopen. En waar deze verschijnselen zich voordoen bij gansche rijen van boomen,'c zij bij kroonboomen of bij struikvormen, daar ligt het voor de hand, dat als die rijen of perceelen op dezeltde wijze behandeld zijn, de oorzaak vau die verschijnselen, van dien achteruitgang, van die afgeleefdheid, van die verzwakking, wel bij allen dezelfde zal zijn. Welke die oorzaak kan ziju, althans welke omstandigheden in de eerste plaats in aanmerking kunnen komen om als vermoedelijke oorzaken te kunnen worden aangewezen, bespraken wij reeds boven: n.1. Ie gebrek aan voedsel, 2e gebrek aan water en 3e gebrek aan lucht. De schrijvers deelen op het eind van hun tweede verslag hun voornemen meê, elke dier vermoedelijke oorzaken door proefnemingen in hare werking te onderzoeken. Het pas verschenen derde verslag beschrijft de proeven welke genomen zijn in deze richtingen, nl. om te weten te komen door vergelijking, welke der bovengenoemde invloeden het grootste aandeel heeft in den achteruitgang en het verval der vruchtboomen. . ^ ^en proefnemers niet mogen gelukken de oorzaak te vinden: althans 't mag niet ontkend worden, dat de proeven niet beslissend zijn. De verschijnselen van achteruitgang der boomen en van hunne verzwakking treden echter meer en meer op den voorgrond en het is niet meer te betwijfelen, dat de boomen die omgeven zijn door grasland of door onkruid een armoedig leven hebben en zeer ongezond zijn. Het verslag maakt er in de eerste plaats melding van, dat wortels der grasappelstruikvormen langzamerhand zich waren gaan uitstrekken verder dan de grasbeplanting en dat dientengevolge een eigenaardige vooruitgang kwam in het gewicht der bladen; n.l. was het gemiddelde verlies van 18% —1901 gedaald van 35 V tot 6 0,0, maar werd weer grooter in het jaar 1902 n.l. 19 «/o. Onderzoek bracht aan het licht, dat hoogstwaarschijnlijk de oorzaak was gelegen in het feit dat in 1901 de wortels zich uitstrekten tot aan den open vrijen grond van een aangrenzend perceel, welke grond, voor andere proefnemingen, later was toegedekt door glaszoden, die waren vastgeworteld. Zeker eene merkwaardige uitkomst. minder merkwaardig is, dat hetzelfde verschijnsel zich voordoet bij de kroonboomen. Ook hier is eene opvallende verbetering in kleur en grootte der bladen aan te wijzen in de achtereenvolgende jaren. Was deze reeds in 1-99 merkbaar, toen het waarschijnlijk werd, dat de wortels zich hadden uitgebreid onder de grasvlakte door tot aan den open grond, by onderzoek bleek, dat de wortels van die boomen, welke zich merkbaar hersteld hadden, werkelijk zich veel verder dan de grasvakte hadden uitgestrekt en in den vrijen grond waren. I)e wortels van «le Immhiicii (welkt* nog onder «Ie grasvlakte waren) bleken ongezond van kleur te zijn, n.l. zwart, zij waren «lun en week ®" ' bleek - plantuig heten zu l. weldra zien. Zelfs in het eerste seizoen nadat het gras gezaaid was was het aan het uiterlijk van de boomen duidelijk, dat het niet in den haak was. Zoowel het gebladerte als de schors namen eene eigenaardige kleur aan, ge eel in overeenstemming met die der andere gras-struikvornien. De groei, die tot nog toe flink en gezond was geweest, werd merkbaar minder en de bladeren begonnen even vroegtijdig te vallen als de andere gras-struikvormeu. AI deze verschijnselen traden nog sterker op in de twee volgende jaren, zoodat ua pr?rriS lVCrJkl,aren' dat de boonle» in us in betrekkelijk zeer korten tijd deed zich de nadeelige invloed van eene gi'a*d)C|)l kunstmatig koolzuurgas in groote hoeveel»tï rï,T» f rU""e" "i1/"0/ ie° K™"d ™ d« P°Vnte» werd geperst, 3 SdeSriS Xr^ïï* ,"tpl*"lC" — '^V gm-boom'nTt'L'u '«""P™'»»' ™ ■)«" g™ud bij open-grond-boomen e„ Onderzoekingen, gedurende"^? W°°90[ Z7 "'Tl',"1 W°''d'" oorzaak nwt knn lZ T het jaar 1901 gedaan, hebben aangetoond dat dit de 3- i J " Aangetoond werd n.1. dat de open grond op verschillende ar rt - Indien het ons mogelijk ware, zouden wij tot leering van alle vruchtenkwee^ra lo geheel vrij in den open grond stonden. 2o eene breede grasstrook aan weerszijden hadden, 3o geheel op een grasveld stonden. Zijn de appelboomen, tot de le categorie behoorende, nog goed in blad en de bladeren levend,g-groen van kleur, met de twee laatste i! gedeS/k „TkleTd. eI'°0S M blad"™ * °< Al de proefnemingen en waarnemingen leiden derhalve tot de slotuitkomst: Overal waar gras rondom de boom en staat - en hetzelfde geldt, zooals w ij boven aantoonden, voor onkruid - hebben de boomen een z 1 e k e 1 ij k u i t e r 1 ij k, de groei is a e r i n «• de kleur van de schors ongezond, de bladeren zijn kle?ner L g?rineeerPDe hger Vruchten z 5° kleiner, de oogst is geringer. De boomen maken «enen armoedigen indrfkzi] kwpen langzaam, maar d u i d e 1 ij k weg. ' tz:„r^rrmet ?r'lhorm- 'l z!j Ms kroe'oot s,nds ee" De resultaten geven reeds nu aan de proefnemers aanleiding te verwichten mate°lr„ïl >™deze.,fde verschijnselen in meerdere of mindere zich zullen voordoen, zooals zij reeds in dit jaar (Juli) zich hebben vertoond. III. , ^9" derhalve de in de bovenstaande, vrij uitvoerig beschrevene proefnemingen nSii^dear/JZingen' ?aï he- Zaak V°°r de Boomgaardeniers zoo spoedt toeT'weren dê"tod? "Tl"'""''^"Wd" fta de En™ meer hebben het armzalig uiterlijk'dTridTthans voord^T^ooTht^oogtlnTn scherpzinnige" opmerker, dan zullen zij daardoor zich zeiven een groofvoordeel VAN DENeOOGST?eRO^TD#Rn he^bd™'ki^n aan het licht hebben gebiacht, dat k.ili en de kalk eene groote rol spelen bij 't zoctwordcn en r,jp..„ ,l.:r vru.hl.,. „ d.t ,1e i,r kali' „oodig heb|,B11 d," de klokhuisvruchten en minder kalk. De jongste onderzoekingen van Truffaut (1902) bevestigen dit voor kali geheel vnndTt VT,ee" deeJ,door onderzoek van éénjarig hout. Deze onderzoeker vond dat in een kilogram eenjang hout aanwezig was (in grammen) Appelboom. 1'croboom. Pruimoboom. Kerscboom. Kali 0,730 0,911 0,579 1,500 Kalk 7,230 4,420 3,270 4,170 Phosphorzuur 0,610 0,280 0,263 0,336 Latere onderzoekingen hebben de noodzakelijkheid van eene goede knliliemt-stiiii; herhaaldelijk bevestigd. Om enkele voorbeelden aan te halen. Een onderzoeker heeft proeven genomen met Canada-Rei nette en Witte 1902 van ^ Jange Plramiden en verkreeg van eenen boom in het jaar Canada-Reinette zonder kali 4200 gr. vrucht, met kali 5060. Witte Wiutercalville „ „ 2600 „ , 7200. Van de Peer Olivier de Serres verkreeg men: ongemest 4 stuks met een gewicht van 350 gr. zonder kali 8 , „ „ „ , 780 „ uiet kali 16 . , „ , 3040 „ en van eene Beurre' d'Hardenpont: ongemest 36 stuks met een gewicht van 2990 gr. zonder kali 78 , , , „ 5720 met kali 81 „ , „ , 9200 . Dat de invloed van eene kalibemesting overwegend is, biijkt hieruit, dat de kaii- bemesting de vruchten van eene Hardenpont van 73 gram deed stijgen tot 114 gram. Dezelfde vermeerdering^ van den oogst, van de grootte en de hoedanigheid van de vruchten bleek ook bij pruimen, bessen enz. Over de kalkbcmestiiiK schreven wij elders het navolgende: Een oud spreekwoord luidt: Kalken, rijke ouders, arme kinderen. En een spreekwooid geldt bij velen als een „waar" woord. Een spreekwoord heeft waarde, want het is immers op ervaring gegrond! Ziedaar veler meening. Maar ervarin» kan gegiond zijn op slechte praktijk; dan blijft het Wel ervaring, maar geene ervaring, die strekken kan om tot navolging op te wekken. Zou dit wellicht ook bij het kalken het geval zijn, en zou men het kalken verkeerdelijk hebben begrepen, te eenzijdig hebben in praktijk gebracht, en zou dat ook de oorzaak zijn van het ontstaan van een spreekwoord, dat, althans in den tegenwoordigen tijd, niet meer een waar woord is ? t Mag bekend worden ondersteld, dat kalk eene der noodzakelijkste voedingstoffen js en da.t proeven geleerd hebben hoe de plant in hare ontwikkeling achlijk blijft en in haar geheel voorkomen iets van een dwerg heeft als kalk in den giond of in de voedingsvloeistof ontbreekt. De plant kan zich niet verder ontwikkelen dan de voorraad kalk strekt, die in grond of voedingsstoffen aanwezig is. Al is de o\er\loed aan andere voedingsstoffen nog zoo groot, de hoeveelheid van e'éne regelt de werkzaamheid der anderen en haar nut. Een en ander is uitgedrukt in de Minimumwet van Liebig, die, naar wij hopen, aan de meeste onzer lezers bekend zal zijn; zij luidt: de voedingsstof, welke in de geringste hoeveelheid aanwezig is, regelt den groei en de ontwikkeling van de geheele plant. Alle andere voedingsstoffen moeten zich naar haar regelen. Vermeerdert men de hoeveelheid der andere voedingsstoffen en van deze niet, dan heeft dit vermeerderen niet den minsten invloed op den groei der plant. (Zie onze , Bemestingsleer voor den Tuinbouwer" p. 07). Het ware te wenschen, dat deze gulden wet door eiken tuinbouwer goed in het oog werd gehouden en dat hij bij de bemesting zich zooveel mogelijk daarnaar regelde. ° J Over het algemeen bevatten onze gronden te weinig kalk en is toevoeging van kalk noodzakelijk om de andere voedingsstoffen in den grond tot haar recht e doen komen. Maar behalve dat kalk eene noodzakelijke voedingsstof, dus in voldoende hoeveelheid niet mag ontbreken in den grond, heeft de kalk nog vele andere nuttige eigenschappen, die gezamenlijk niet onbelangrijker uiogen geacht worden dan hare noodzakelijkheid. Overbodig mag liet genoemd worden hier thans dit onderwerp nader ter sprake te brengen. Het is uitvoerig geschied in den Nederlandschen Tuinbouwalmanak van 1903 en 1904. Daar worden alle voordeelen er van opgesomd en komen wij tot de slotsom: dat het spreekwoord hier boven genoemd zou moeten luiden: kalken, rijke ouders, rijke kinderen, als de laatste werken willen en werken kunnen. Ten slotte nog een woord. In onze bovengenoemde Bemestingsleer voor den Tuinbouw drukten wij als onze meening uit, eene meening die gegrond was op de algeineene levensleer der planten: dat de achteruitgang van onze vruchten, de verkankering en soortgelijke kwalen voor een groot deel moeten worden toegeschreven aan armoede lijden - en aan, wat ik boven reeds noemde, weinig weerstandsvermogen. -ft: JLSÏS S3JÏÏTJ3 •* uitapraken, th.M ^gJ'T'T^ 0f'cl">o,, «en ^ °"de g"00"ten *f fe *— * * w, _ d.„ Geen gras- of onkruidvlakten nm ^ u De vrije open grond er omheen. bo°men. weerstand/ biedende ^ MmzaIiSe' "^e, aan ziekten weinig Wie zijne jonge boomen slecht voedt kribt „„ r Wilt Ge vruchten groot en fijn Dan mag er gr