OM ROOMSCHE HERSTELLINGS OORDEN DOOR A. K. M. NOYONS, MED.-DOCTS EN ARTS TE UTRECHT ' Aiitt . •'*, ,>: UITGEGEVEN TEN VOORDEELE DER VEREENIGING TOT STICHTING VAN R. K. HERSTELLINGSOORDEN VOOR ! LONGLIJDERS EN ZWAKKE KINDEREN OM ROOMSCHE HERSTELLINGS OORDEN DOOR A. K. M. NOYONS, MED.-DOCTS EN ARTS TE UTRECHT . > ..11,^ nsj f ' . '*■' i X,... '|i UITGEGEVEN TEN VOORDEELE DER VEREENIGING TOT STICHTING VAN R. K. HERSTELLINGSOORDEN VOOR LONGLIJDERS EN ZWAKKE KINDEREN -0£. u , 4-$ 1 OM ROOMSCHE HERSTELLINGS ■ OORDEN ' a DOOR A. K. M. NOVONS 0 MED.-DOCTS EN ARTS TE UTRECHT s UITGEGEVEN TEN VOORDEELE DER VEREENIG ING TOT STICHTING VAN R. K. HERSTELLINGSOORDEN VOOR LONGLIJDERS EN ZWAKKE KINDEREN ELECTR. DRUKKERIJ ,,'T KASTEEL VAN AEMSTEL", AMSTERDAM. □ □ □ □ VOORWOORD. □□ □ O Allen gaan we door het bonte leven met een mede-gevoel voor pijn en een ontvankelijk oog, dat moeilijk leed verdraagt. Dagelijks zien we om ons heen de levenskracht vlieden uit den stervende en minderen in den zieke. Maar al te vaak zien we naast noodlottig toeval of onvoorzichtigheid, de eigen schuld en roekeloosheid als bron van vele lichamelijke ellende. Te meer voelen we de droefenis van het leed, als we levenskracht zien kwijnen en energie zien verloren gaan, terwijl er van eigen schuld geen sprake kan of mag zijn. Dit geldt maar al te zeer voor longlijders en zwakke kinderen. De bittere strijd van levensverwachting met physiek onvermogen eindigt daar maar al te dikwijls met den vredekus van den dood. Naast de Spencer-gedachte van den ijskillen verstandsmensch, die de theorie preekt van de vernietiging der zwakke individuen, woont in het meest hardvochtig gemoed toch een diepe drang tot hulp en neiging tot leedverzachting. Boven al deze theorieën uit, leeft en preekt het Christendom zijn praktijk met het eeuwig handelend en eeuwig winnend beginsel der Christelijke Naastenliefde, niet tot een stille streeling van 's menschen gemoedsrust, noch als een bewust gesteld propaganda-middel 0111 de weeken van gemoed tot zich te trekken, maar als een onverbiddelijke en eeuwige Goddelijke wet. Dit beginsel, deze Christelijke Charitas, voegt zich echter in zijn uiting naar den eisch van den tijd. Wij weten ten huidigen dage, dat wij veel leed kunnen spdren en voorkomen door verstandige, juist gekozen hulp. Het oeconomisch spoor leidt de Charitas bij hare functie op het arbeidsveld der twintigste eeuw. Dat arbeidsveld draagt twee groepen van menschen, waarvoor hulp niet alleen gewenscht, maar ook noodig is, nl. de longlijders en de zwakke kinderen. Die roepen om hulp zonder vragenden mond. Dat hebben onze Roomsche mannen begrepen en daarom voegden zij zich bijeen tot hulp. Een poging om hun arbeid te steunen, kan deze brochure misschien wezen. Mocht het wat meer zijn, dan is het winst, die niet voorzien werd. □ □ □ □ INLEIDING. □□ □□ De historie der Vereeniging tot stichting van R. K. Herstellingsoorden voor Longlijders en zwakke Kinderen is nog klein, maar daarom niet minder belangrijk. De geboorte der vereeniging ligt in het naaste verleden, dat ons nog frisch voor den geest staat. Haar jeugd maakte zij snel door en wast thans met volle kracht tot een breeden bloei, die de voorspelling is van den verbeiden oogst, het doel van allen voorafgeganen arbeid. De korte historie bergt zich in het volgend simpel verhaal. Eenige katholieke medici hadden in ettelijke courant-artikelen het groote gewicht bepleit van een R. K. Sanatorium voor Longlijders en weerklank gevonden voor hun uitgesproken verlangen bij menig ander geneesheer en leek in den lande. Dit bleek ten duidelijkst, toen Dr. N. P. van Spanje, directeur van het O. L. Vrouwe Gasthuis te Amsterdam en voorzitter van de geneeskundige afdeeling der Katholiek-Wetenschappelijke Vereeniging op de najaarsvergadering van genoemde vereeniging eenige besprekingen over R. K. Sanatoria inleidde en ettelijke conclusies voorstelde als resultaat daarvan, waarin de wenschelijkheid werd uitgesproken door de geheele geneeskundige afdeeling, dat zoo spoedig mogelijk een R. K. Sanatorium voor Longlijders zou worden opgericht. Deze unanieme uitspraak van Katholieke beoefenaren der Geneeskunde mocht en werd niet vergeten, maar bleek vruchtbaar zaad, dat een plant van werkzaamheid deed gedijen. Korten tijd daarna toch riep eene voorloopige commissie, bestaande uit de heeren Mr. W. S.. J. van Waterschoot van der Gracht, lid van de Eerste Kamer der Staten-Generaal, te Amsterdam; W. J. H. Prinzen Frsz., lid van de Eerste Kamer der Staten-Generaal, te Helmond; Dr. P. M. J. M. E. Woltering, hoofdinspecteur der volksgezondheid, te 's Hertogenbosch en Dr. N. P. van Spanje, directeur van het O. L. Vrouwe Gasthuis te Amsterdam, een aantal belangstellenden bijeen uit verschillende oorden des lands, om een comité te willen zijn, dat bedoelen zou eene vereeniging te vormen tot stichting van R. K. Herstellingsoorden voor Longlijders en zwakke Kinderen. Het was alsof liet oude jaar niet wilde heengaan, het was alsof Silvester dit feit, van groot belang voor de Katholieken in ons land, nog eerst wilde zien, want reeds den 30sten December 1906 vergaderden in het Gebouw van Kunsten en Wetenschappen te Utrecht onder leiding van Mr.W. S. J. van Waterschoot van der Gracht, een 70-tal belangstellenden, die thans definitief besloten tot oprichting op den voet van meer gemelde vereeniging en die, na het vaststellen van de statuten, allen toetraden als lid en aan genoemde voorloopige commissie verzochten als bestuurders te willen optreden met het recht zich volgens de statuten een bepaald aantal leden te assumeeren 0111 aldus daarmee een Raad van Bestuur te vormen. De jeugdige vereeniging mocht zich verheugen te zijn ontstaan onder de doorluchtige, hooge goedkeuring en sympathie van het Nederlandsche Episcopaat, terwijl het „Staatsblad" No. 56 weldra mede kwam deelen, dat bij Koninklijk Besluit van 16 Februari 1907 No 31, ook de koninklijke goedkeuring was verkregen. Inmiddels had het besturend comité een aantal heeren geassumeerd tot een Raad van Bestuur als volgt: Mr. W. S. J. van Waterschoot van der Gracht, Voorzitter, Amsterdam. Dr. P. M. J. M. E. Woltering, ie Onder-Voorz., 's Hertogenbosch. Mr. J. P. R. M. de Nerée van Babberich, 2e Onder-Voorz., 'sGravenhage. Dr. N. P. van Spanje, ie Secretaris, Amsterdam. Dr. P. W. C. M. Busch, 2e Secretaris, Amsterdam. Mr. G. A. P. M. van der Aa, 3e Secretaris, Amsterdam. F. Th. Everard, Algemeen Penningmeester, Singel 397, Amsterdam. W. J. H. Prinzen fr.zn., Helmond. Dr. G. W. J. M. van Zinnicq Bergmann, Pastoor, Tilburg. Dr. A. Smits van Waesberghen, Pastoor, Breda. P. A. J. M. Spaapen, Lzn., Arts, Rotterdam. Dr. J. G. M. Mastboom, 's Gravenhage. Arn. J. A. Gilissen, Rotterdam. Mr. F. Th. Westerwoudt, Amsterdam. L. Stolk, Pastoor, Amsterdam. Mr. J. G. Schölvinck, Amsterdam. Mr. H. J. van Ogtrop, Amsterdam. Jhr. Mr. J. W. M. Bosch van Oud-Amf.lisweerd, Utrecht. Prof. Dr. C. H. H. Spronck, Utrecht. E. J. B. H. M. Engeringh, Utrecht. Mgr. Dr. W. N. Nolens, Kerkrade (Rolduc). Jhr. A. H. J. H. Michiels van Kessenich, Nuth, (L.). Th. E. F. Heerkens, Zwolle. F. B. Banning, Arts, Nijmegen. Om met bekwamen spoed te geraken tot het wezenlijk doel der vereeniging, oordeelde de Raad van Bestuur, dat verdeeling van arbeid een eerste vereischte, dus ook het eerste werk moest wezen. Weldra werden dan ook eenige commissies in het leven geroepen, niet om een of ander commissoriaal te maken in den slechten zin des woords, maar om een begrensde taak zoo goed "en zoo snel mogelijk ten uitvoer te leggen. Zoo ontstond een Propaganda-Commissie, wier arbeid het zou zijn om zoo breed mogelijk propaganda te maken en gelden te zamelen voor het doel der vereeniging. Deze propaganda begint met voorlichten, volgt met vragen en eindigt met oprecht dankbaar te zijn voor warme belangstelling en ruime giften. Zij wil dit alles ten uitvoer leggen, o.a. door het zenden van circulaires, het houden van lezingen en projectie-avonden, het oprichten van plaatselijke coinité's, het uitgeven eener beknopte brochure, het in den handel brengen van sluitzegels, prentbriefkaarten, prikkaarten enz. Alle klassen der maatschappij zullen in de gelegenheid gesteld worden hun steentje te leggen van het gebouw der gemeenschappelijke vrijgevigheid. Deze Propaganda-Commissie werd samengesteld en voorzien van een eigen dagelijksch bestuur op de volgende wijs: Mr. G. A. P. M. van der Aa, Voorzitter, Amsterdam. A. K. M. Noyons, med. docts. en arts, Secretaris, Utrecht. Dr. N. P. van Spanje, Bestuurslid, Amsterdam. Dr. A. W. Ausems, Utrecht. F. X. W. Bult, Rector, Utrecht. H. J. Damen, med. docts. en arts, Amsterdam. J. F. J. Freeriks, med. docts. en arts, Den Bosch. Dr. J. W. M. Indemans, Maastricht. C. A. L. Rademaker, arts, Amsterdam. Daarenboven werd gevormd eenc Bouwcommissie, waarin medische, finantieele en technische specialiteiten zitting namen, dieeenbeteekenisvolle taak te hunnen laste kregen. Haar eerste werkzaamheid bestaat in het zoeken naar gunstige terreinen voor gemelde inrichtingen. Deze Commissie heeft reeds met groote diligentie haar taak aangevangen en zal die gewis tot een gelukkig resultaat kunnen voeren. De commissie bestaat uit de volgende heeren: F. Westerwoudt, Voorzitter, Amsterdam, Jhr. W. E. Bosch van Oud-Amelisweérd, Secretaris, Utrecht, Prof. G. J. van Swaay, Delft, Mr. W. A. J. M. van Waterschoot v. d. Gracht, Den Haag, Dr. J. C. van der Hagen, Den Bosch, L. M. Bonnike, Amsterdam. Dr. W. A. Boekelman, Utrecht, Dr. M. H. J. Ruland, Maastricht, Dr. H. A. Diepen, Eindhoven, Dr. L. C. Proot, Haarlem, Dr. H. J. L. Struycken, Breda, H. J. M. Schmedding, Amsterdam, Dr. N. P. van Spanje, Amsterdam. Bij de stichting der vereeniging werd algemeen het groote belang van wat zij beoogde aanstonds gevoeld. Met groote belangstelling voor de schoone zaak werd in korten tijd reeds een krachtige werkzaamheid ontplooid. Dit alles is niet anders te verklaren, dan dat het leidend beginsel, hetwelk dit alles drijft en beheerscht, in een diepe en vaste overtuiging moet wortelen. Dit is dan ook werkelijk het geval. Deze overtuiging bestaat. Zij rust eensdeels op het algemeene oordeel der medici van naam, dat voor den longlijder en het zwakke kind, die beiden ons volksleven ernstig bedreigen, het herstellingsoord een wondermedicijn is en anderdeels op de onomstootbare wetenschap, dat de Roomsche ziekenverpleging haar goeden naam door de daad overtreft. Het doel, dat wij ons voorstellen inet deze brochure is, bij zoovelen, voor wie dat alles voorbijging met den stroom van het leven, de aandacht wakker te maken en bij hen de overtuiging te wekken, dat er voor den longlijder en het zwakke kind ook moet gezorgd worden van Roomsche zijde. Voorlichting brengt klaarheid van zien en doelmatigheid van handelen. Mochten we dit bereiken! Dan zullen ook de reëele uitingen eener warme belangstelling niet kunnen uitblijven. Ongetwijfeld zal men door finantiëele bijdragen het goede en schoone deel mee helpen verwezenlijken, wat we voor ons vrijgevig Nederland spoedig hopen bereikt te zien: de stichting van R. K. Herstellingsoorden voor Longlijders en zwakke Kinderen. Wat de Grieken reeds wisten in den ouden tijd, daarvan voelen wij menschen van den modernen tijd het nog grooter belang: wie spoedig geeft, geeft dubbel. DE TUBERCULOSE ALS ZIEKTE. Tuberculose is een meestal slepende ziekte, die zich kenmerkt door bepaalde verschijnselen, gemeenlijk de longen en op zeer jeugdigen leeftijd de hersenvliezen aantastend of vaak zich nestelend in de gewrichten. Feitelijk wordt echter geen enkel orgaan gespaard. Tot oorzaak heeft deze ziekte, welke zich kan uiten op zoo geheel verschillende plaatsen van het mcnschclijk lichaam, een uiterst klein, voor het bloote oog onzichtbaar organisme: de tuberkelbacil. Nog niet zoo heel lang kennen we den tuberkelbacil als den verwekker dezer ziekte, doch vóór de oorzaak bekend was, kenden en onderscheidden de geneesheeren reeds tal van verschijnselen der tuberculose, die hen er toe brachten de ziekte scherp te scheiden van andere ziekelijke aandoeningen. Hoewel Villemin in 1865 reeds had gevonden, dat de oorzaak der tuberculose te zoeken was in ziektekiemen, die van buiten af het menschelijk lichaam binnendringen, was het voor Robert Koen in 1882 weggelegd de tuberkelbacil als afzonderlijk organisme te kwecken en met strikte zekerheid aan te toonen, dat deze ook inderdaad als de verwekker dezer ziekte moest beschouwd worden. Dit groote feit is voor de nadere kennis en de leer der tuberculose de sleutel geworden tot een onafzienbare reeks van nieuwe gegevens, die niet alleen een waardevol bezit aan wetenschap werden, maar tevens een bruikbaar materiaal leverden tot rationeele bestrijding der ziekte. Door de gewichtige ontdekking van den bacterioloog Koch zijn nieuwe banen geopend, niet alleen tot opsporing en herkenning der ziekte, maar deels ook tot genezing van die ziekte, waartegenover de oude geneesheer slechts staan kon met een bang hart, een nietweten en met een schoonschijnende bodemlooze hoop voor de toekomst van den lijder. Na den tuberkelbacil als oorzaak te hebben leeren kennen, lag het voor de hand op te sporen, hoe die bacillen nu toch wel het menschelijk lichaam konden bereiken en binnendringen en na te gaan onder welke condities deze organismen zich het geschiktst ontwikkelden en tot onheil woekerden. De kans tot besmetting moest wel zeer groot zijn, daar Naegeu kon aantoonen aan de hand van een groot materiaal van lijkschouwingen, dat van alle personen boven de 18 jaar, die door hem na den dood werden onderzocht, 97 a 98 pCt. op het oogenblik van den dood aangetast waren door de tuberculose of de duidelijke sporen nog vertoonden van een vroegere besmetting. Het onderzoek leerde nu, en nog lang niet is in deze materie het laatste woord gesproken, dat de tuberkelbacillen langs verschillende wegen het lichaam kunnen binnendringen en zoodoende het lichaam besmetten. Deze toegangswegen zijn de ademhalingsorganen, het maag-darmkanaal en de huid. In de eerste plaats, ook om de historische ontwikkeling van dit vraagpunt, vallen te noemen de luchtwegen, die met hun fijnste vertakkingen eindigend in de longblaasjes, van mond tot longblaasje als 't ware, de gelegenheid bieden tot infectie. Wanneer de lucht, met tuberkelbacillen of andere levende kiemen bezwangerd, wordt ingeademd en strijkt langs de luchtwegen is er voor den betrokken persoon gevaar. Cornet, een man van grooten naam ten opzichte van het tuberculosevraagstuk, heeft dit langs proefondervindelijken weg kunnen aantoonen. Hij bracht in een vertrek, drooggemaakt, fijn gewreven sputummassa's, afkomstig van teringlijders. Nadat dit tot stof verwerkt sputum door schuieren opgedwarreld was, bracht hij dieren in dit vertrek en liet ze daar eenigen tijd verblijven. Korten tijd daarna ontwikkelde zich bij al deze dieren tuberculose. Op helaas te droevige wijs moest Cornet ervaren, dat niet alleen dieren, doch ook de menschen op deze wijs te infecteeren zijn, daar een zijner bedienden, die zich onvoorzichtig in dit vertrek had gewaagd, ook aangetast werd en aan tering na eenigen tijd kwam te overlijden. Wij laten hier buiten bespreking welk gedeelte dier ademwegen bij voorkeur getroffen wordt en of de besmetting der longen niet veel meer secundair plaats vindt, nadat eerst de tuberkelbacil langs de amandelen of langs andere wegen het lichaam is binnengedrongen. De ervaring en het onderzoek leeren, dat de ademwegen te over gelegenheden bieden tot infectie. V andaar dan ook dat de tuberculoselijder, die genezing zoekt, niet moet verblijven in een omgeving, waar de tuberkelbacil met het opgejaagde stof hem telkens en telkens opnieuw bedreigt, hetgeen maar al te vaak in onze steden het geval is. Maar behalve dit gevaar, dat een stoffige lucht in bedompte vertrekken bezwangerd kan wezen met tuberkelbacillen, iser een ander gevaar, dat niet alleen eigen is aan het stofferig huis zonder licht en lucht, maar dat aan alle stofhoudende lucht eigen is. De stofdeeltjes toch oefenen een zeer nadeeligen invloed uit op zelfs gezonde slijmvliezen; zij maken deze slijmvliezen ten slotte ziek en ontnemen aan de bezitters ervan het natuurlijke verweer tegen den tuberkelbacil. Zoo zien we dan ook, dat bij die beroepen, waar grootere of kleinere stofartikeltjes met de lucht worden ingeademd, zooals bij molenaars, steenhouwers, dat daar het voorkomen van tuberculose der longen zeer aanzienlijk is. Blum toonde aan, hoe in het ziekenhuis te Gladbach gedurende de laatste 10 jaren van de 100 teringlijders er 86 textielarbeiders waren van hun beroep, die klaarblijkelijk bloot stonden aan tuberculeuze infectie wegens de plaatselijke beleediging der slijmvliezen door den immer inwerkenden stofprikkel. Maar niet alleen zijn de luchtwegen de recipienten van den bacil. Vooral de jongere tijd heeft meer den nadruk doen leggen dan vroeger op het maagdarm-kanaal als een weg, waarlangs de bacil het lichaam verraderlijk binnensluipt. Dit schijnt voornamelijk plaats te grijpen in die levensperiode, waarin de slijmvliezen van maag en darm meer doorlaatbaar, zeer kwetsbaar en gevoelig zijn, nl. in de jeugd, onder welke condities deze slijmvliezen maar te vaak gelegenheid tot passage bieden voor den tuberkelbacil, die een jong lichaam treft. Veel onderzoekingsmateriaal wijst er op, dat juist de jonge kinderleeftijd en inzonderheid de zuigelingperiode, dit bij uitstek gunstig moment voor besmetting levert. Met betrekking hiertoe heeft men deze menigvuldige besmetting terecht toegeschreven aan het gebruik van melk van tuberculeuze koeien. Wel blijven deze booze micro-organismen lang sluimeren in het kinderlichaam, dat wellicht een groote natuurlijke verweerkracht bezit en vertoonen zich de tuberkelbacillen eerst in hun moordenden arbeid op lateren leeftijd, wanneer het lichaam, dat aldoor een stillen strijd voerde tegen de bacteriën of de producten ervan, dezen strijd moet opgeven en wegens gebrek aan voldoende verweermiddelen het onderspit moet delven voor deze met het oog onzichtbare macht. Maar ook menig volwassene, die reeds den tuberkelbacil met zich droeg en zijn fluimen inslikte, heeft wellicht op deze wijs volgens veler opvattingen althans zich zelf vaak onherstelbaar kwaad berokkend door een niet bedoelde, maar toch bewerkte infectie zijner ingewanden, waaraan hij ten gronde ging. Een derde weg vindt de tuberkelbacil nog open, daar waar hij vaak de meest ook voor den leek, direkt zichtbare sporen van zijn binnendringen achterlaat, nl. de huid. Iedereen kent die mogelijke gevolgen van een huidtuberculose, nl. de lupus, en weet welke stemmingen van medelijden zich van hem meester maakten bij het zien dezer ongelukkigen. Is de tuberkelbacil eenmaal in het lichaam, langs welken weg dan ook binnengedrongen, dan vangt zijn noodlottige arbeid aan; hij destrueert de weefsels ook der meest resistente organen en scheidt producten af, die een vergiftigende werking op de lichaamsdeelen uitoefenen; wel is er meestal een voorbeschiktheid van het een of ander orgaan, dat zetel gaat worden van het ziekte-proces der tuberculose. Deze vernielende werking wordt gelukkigerwijs door het lichaam tegengehouden en gelukkig vaak te niet gedaan. Dit hangt af van de levenskracht van den bacil en van de weerkracht van het menschelijk lichaam. Hoe langer de bacil vertoeft in het lichaam, des te meer gelegenheid bestaat er om zijne vergiftige producten af te scheiden; doch gelukkigerwijs staat het lichaam weer klaar door stoffen te vormen om deze afscheidingsproducten onschadelijk te maken. Zoo is het een strijden en vechten over en weer, aan den eenen kant de kleine schijnbaar onbeduidende vijanden, onverbiddelijk en onvermoeid, daartegenover de mensch met zijn lichaam, dat zich moet voegen naar tijd en plaats, dat de vermoeienissen van den arbeid te dragen heeft, welke steeds grooter en grooter worden met den immer klimmenden strijd om het maatschappelijk bestaan. Geen wonder dat er zoovelen vallen in dien strijd, daar er te veel gevorderd wordt van het menschelijk lichaam, dat op vele plaatsen gelegenheid vindt om besmet te worden, indien geen behoorlijke voorzorgen worden in acht genomen. Lucien Graux schreef eens: „De mensch moet tegenwoordig' met zijne „gelijken leven, hij kan niet alleen blijven. Als kind gaat hij naar „school, later wordt hij soldaat, daarna komt hij op een werkplaats „of kantoor. Men reist in publieke vervoermiddelen, men slaapt in „hotels. De zieke komt in een hospitaal, de misdadiger in een gevan„genis, enz.; en in al deze verzamelingen van menschen behoeft „slechts één zieke te komen, om een geheele reeks van menschen te „besmetten." Dit is het gevaar der gemeenschap, een gevaar dat de onvoorzichtige tuberculose-lijder zeer kan vergrooten, maar dat daarenboven zoo aanzienlijk verhoogd wordt door dat groote aantal omstandigheden, waardoor onze volksgezondheid in het algemeen wordt bedreigd. Wanneer de hygiëne niet op wacht staat, door overal sanitaire maatregelen te treffen, wanneer niet allerwege wordt zorg gedragen, dat het besmettingsgevaar van tuberculose tot een minimum wordt teruggebracht, wanneer we niet zorgen, dat het aantal tuberculose-lijders door een doelmatige verzorging en hygiënische opvoeding onschadelijk wordt gemaakt voor hun omgeving, dan moet wel de tuberculose worden tot ziekte der gemeenschap in de eerste plaats en daardoor op de tweede plaats tot de volksziekte, die het volk uitmoordt. DE TUBERCULOSE EEN VOLKSSS ZIEKTE. SS Zoowel de oude Hipfocrates, die in de 5e eeuw voor Christus zijn schatten van geneeskundige wetenschap in de tempels der Asklepiaden gaarde, als de eenvoudige busdokter onzer steden heeft de tuberculose als ziekte gekend. Doch eerst het moderne leven, dat een, door eeuwen en cultuur verzwakt menschengeslacht ophoopt in behuizingen, waaide goede lucht sehaarsch is als het water in de woestijn, in straten, waar het levenbrengend zonnelicht gezien wordt door een Londenschen nevel, in omgevingen, waar de rust ongekend is of op ondoelmatige tijdstippen valt als de kou in de tropen, gevoegd bij een onvoldoende en slechte voeding door ontoereikend inkomen, door schandelijke verkwisting aan voedsellooze genotmiddelen, door duurte en vervalsching van levensmiddelen, dit alles heeft de tuberculose menigvuldig doen verschijnen. De gezonden en krachtigen van aanleg houden misschien dit precaire leven uit, maar zij, die wankel zijn of door omstandigheden bedreigd worden in gezondheid, bezwijken te spoediger, wanneer een sloopende macht als de tuberculose zich meester maakt van een verzwakt lichaam. Wij willen hier buiten bespreking laten, wat al zoo in enkele gevallen precies bepalende omstandigheden kunnen zijn om deze ziekte te doen optreden. In breede algemeene trekken kunnen wij om plaatsruimte en lezerskring alleen op enkele hoofdmomenten de aandacht vestigen. Doch als een onloochenbaar feit schuiven wij deze waarneming voorop, dat de tuberculose als een moordende geest trekt langs veld en dorp, om in de stad eerst recht zich neer te laten en daar haar decimeerende werking te laten voelen door zoovele jonge levens te vernielen. Het is niet alleen het Centraal Bureau voor de Statistiek, het officieel instituut dat ons inlicht omtrent den stand der volksgezondheid, hetwelk de tuberculose met den harden titel van volksziekte moest begiftigen, ook het volk zelf, dat statistiek maakt zonder cijfers, maar leeft op de indrukken van den dag, heeft de tuberculose als zoodanig benoemd. Het volk kan een ieder zeggen, dat de tering de gecsel is der menschheid. Het volk toch heeft in zijn naaste omgeving te vaak zijn dierbaren zien lijden aan deze ziekte, dan dat de schrik zich niet zou verspreiden in de gezinnen als de duidelijke verschijnselen der kwaal zich beginnen te vertoonen. Maar wij willen om te oordeelen meer kennen dan het subjectieve volksoordeel, wij willen en moeten weten in cijfers hoe groot dan wel de cijns is, die de menschheid moet brengen aan dezen somberen tiran. In Duitschland stierven in het jaar 1893, dat geen bizonder sterftejaar is ten opzichte der tuberculose, op den tot arbeid geschikten leeftijd van 15—60 jaar, 268.500 menschen, waarvan niet minder dan 88.654 iaan de tuberculose ten offer vielen, d. w. z. 33 pCt. van alle gestorvenen tusschcn 15—60 jaar. De tuberculose kent geen landsgrens en heeft ons vaderland al evenmin gespaard. Zoo deelen dan ook de Bijdragen tot de statistiek van Nederland ons droeve cijfers mede, die ik vereenig tot de volgende tabel. sterfte in nederland. 1903 i904 i905 Aan longtuberculose lll7 7°8i 7533 Aan tuberculose der herzenvliezen. . . . 1069 1077 1070 Aan andere vormen van tuberculose . . 2186 2102 1459 % Totaal aantal gestorvenen aan tuberculose. 10372 10260 10062 Ons vaderland ziet dus jaarlijks van zijn 5'/■ inillioen inwoners er 10.000 ten grave dalen, als offer der tuberculose. Dat is het offer aan een Moloch, die geen volk ter wereld in zijn midden mag dulden. Toch geeft dit cijfer nog lang niet een juist beeld van het droeve en diep ongelukkige dezer hooge sterfte, daar dit overlijden zich niet gelijkmatig verdeelt over alle levensjaren van het individu, maar zich juist het sterkst vertoont in die levensperiode van den mensch, die de bloeitijd is van zijn menschelijk bestaan, een levenstijdperk dat economisch de hoogste waarde heeft. De storm toch, die een hoopvollen oogst vernietigt, is veel erger, dan een storm, die een pas ontloken akker teistert. Dit geldt ook voor de sterfte aan tuberculose. Blijkens de in alle opzichten betrouwbare gegevens der statistiek verdeelt zich de tuberculose-sterfte als volgt op de verschillende leeftijden der bevolking. Van de nederlandsche bevolking overleden in het jaar 1905: VAN VAN VAN VAN VAN VAN VAN VAN VAN 80 HETE|AAR 5-13 14-19 20 29 30-39 40-49 50-64 65-79 DAAR- J JAAR JAAR JAAR JAAR JAAR JAAR JAAR JAAR BOVEN Aan tuberculose 550 832 887 1094 2287 1592 1097 1252 512 19 Aan andere ziekten 21807 7471 2149 939 1935 2238 3251 9471 17699 7924 Tuberculose-sterfte in verhouding tot totaal- sterfte2.4° o 10% 29.2% 53-5% 54-2% 41.8% 25.2% 11.7% 2.8% 0.2% Men ziet hieruit klaar, hoe tusschen de 15 en de 40 jaren, dus in het meest tot arbeiden geschikte en productieve deel van het leven der menschen, wier arbeidskracht in het gezin dan juist het allerminst gemist kan worden, hoe in die verwachtingsrijke en rijpe levensperiode der menschheid, meer dan de helft van alle sterfgevallen voor rekening vallen der tuberculose. Nog is dat alles echter geen juist beeld, het is alles nog slechts strakke contour zonder relief, want waar er zooveel sterven, is het aantal zieken en lijdenden nog veel grooter. Brouardel heeft dit aantal lijdenden voor Frankrijk nagegaan en vond, dat er in de Fransche republiek per jaar niet alleen 150.000 personen gedood, doch 700 tot 800.000 personen door de tuberculose worden aangetast, zoodat men naar verhouding op 1 sterfgeval 5 ziektegevallen kan aannemen. Wanneer wij deze gegevens doen gelden voor ons vaderland, wetend dat er geen aanleiding bestaat om dit verhoudingsgetal te doen ver- schillen voor het eigen land, dan komt men tot een aantal van 50.000, dat telken jare door de ziekte wordt aangegrepen. Wie zal berekenen daarenboven de finantiëele, de geestelijke en lichamelijke ellende, die hiervan het gevolg moet wezen. Wie begroot de droefenis en rouw in zoovele gezinnen, al die verwoeste levens, die aldoor nog hoop koesterden tot het laatste moment. Die lange, eindelooze rij van sinistre feiten en sombere gebeurtenissen te veel om hier te noemen, treffen niet alleen het hart en schrijnen het gemoed, neen, al het genoemde, elk deel afzonderlijk en alles te samen beteekent verlies, groot verlies voor den geestelijken en materieelen welstand van een volk. Ach, er is zooveel lijden verduurd, zooveel offers zijn er gebracht en dat alles te vergeefs, vooraleer de gevallen gordijn en de stilte in huis het heengaan van den zieke tot de eeuwige rust verraadt. Het berustend Requiescat dooft zielepijn en geeft hartetroost, maar kan nu eenmaal hier niet het geleden verlies herstellen. BESTRIJDING DER TUBERCULOSE. De tuberculose is een sociaal gevaar, dat niet onze samenleving bedreigt, doch waarin onze maatschappij volop verkeert. De medicus gaf in den strijd tegen de volksziekten immer den stoot aan alle particulier optreden. Dit was zijn plicht en taak als opvoeder van het volk en bewaarder der volksgezondheid. Tegenover de tuberculose konden dan ook de dienaren van Aesculaap niet met rustende handen en bezorgd schuddend hoofd blijven klagen en toezien. Zij dwongen de wetenschap juist om het practische nut tot zoeken, aanvankelijk naar middelen om te genezen en weldra, toen men inzag dat zulks binnen afzienbaren tijd niet volkomen zou worden bereikt, zonnen zij op direkte middelen ter voorkoming, zonder nochtans het einddoel, de genezing uit het oog te verliezen. In laboratorium en ziekenhuis is naarstig gevorscht en veel beproefd. Bitter moeilijk bleek het weer zoo vele malen, de natuur iets te ontwringen door experiment na beschouwing. Slechts langzaam schrijdt de onderzoeker door het woud der ineengevlochten eigenschappen en geheimen van het menschelijk wezen. De zieken kunnen niet wachten tot de zoo vaak zwijgende mond der wetenschap, aan wien zij angstig om hulp vragen, het eindwoord der verlossing spreekt. Zij vragen om geholpen te worden, zoo spoedig mogelijk. Afdoende geholpen zijn deze zieken tot dusverre nog niet. De laatste 25 jaar hebben ons evenwel een breeden kijk op de ziekte der tuberculose verschaft, ons verschillende middelen aan de hand gedaan, dienstig ter bestrijding en tal van lichtpunten ontstoken op het duistere veld waar de onderzoeker rondtast naar middelen ter genezing. Als een der voornaamste [vruchten dier vermeerderde kennis kan gelden, dat men tot gemeenschappelijk inzicht en overleg kwam opzichtens den strijd tegen de tuberculose. De strijd tegen de tuberculose moet in de allereerste plaats doelmatig zijn en zich niet verliezen in onbeduidendheden. Deze strijd moet dan ook gericht zijn eenerzijds tegen den tuberkelbacil, den verwekker der ziekte, anderzijds moeten wij al doen, wat we kunnen, om de individuen te bewaren voor besmetting. Zoo deze besmetting toch heeft plaats gevonden, dan hebben we te zorgen, dat het lichaam van den besmette voor wien straks anders zijn ziekbed tot doodsbed gaat worden, zoo krachtig mogelijk worde en verweermiddelen ontvange tegen den reeds binnengedrongen en vernielenden vijand. Gaarne onderschrijf ik evenwel de woorden van Prof. Renon in zijne sociaal-medische studie over de Tuberculose, als hij zegt, dat de ideale oplossing van het tuberculose-vraagstuk niet daarin bestaat, dat men elk nieuw geval van tuberculose weer onschadelijk gaat maken. Men moet zorg dragen, dat er geen nieuwe gevallen kunnen ontstaan en dit kan men bereiken onder drie voorwaarden: uitroeiing van het drankmisbruik, sloopen van ongezonde en opbouw van hygiënisch ingerichte huizen en ten slotte door desinfectie van woningen jen plaatsen waar tuberculose-lijders hebben vertoefd. Als een eerste stap om deze dingen te bereiken dient voorop te staan: opvoeding tot de tuberculose-bcstrijding. Eerst wanneer de menschen ingelicht zijn, zullen zij er toe te brengen wezen om maatregelen te nemen ter vrijwaring van zich zelf en anderen. Deze voorlichting te verschaffen is de taak van een consultatie-bureau, zooals wij er eenige reeds bezitten in onze groote steden. Doch terecht rekent zij ook tot haar taak het geven van bijstand aan hen, die gevaar loopen tuberculose te krijgen of reeds werden aangetast door de ziekte, maar gelukkig nog in het geneeslijk stadium verkeeren. Het meest doeltreffend consultatie-bureau blijkt wel te zijn het bureau bekend onder den naam van het-type-Calmette, waarvan het eerste te Rijssel werd gesticht door Calmette zelf. De stichter noemde zijn inrichting „zoowel een instelling van liefdadigheid als van maatschappelijke bescherming". Prof. Renon zegt van dit consultatie-bureau : „De voornaamste bezigheid „moet niet daarin bestaan, dat men de arme patienten gratis consult „en medicamenten verschaft; dit behoort tot de taak der liefdadigheidsinstellingen ; doch men moet door een met verstand gevoerde propaganda onder de volksklasse alle werklieden, die tuberculose hebben „of daarvan verdacht worden, opsporen of geregeld onder controle „houden. Verder moet men deze personen en hun gezin in alles, wat „de ziekte betreft raadgeven, men moet hun, ingeval ze door de ziekte „niet kunnen werken versterkende middelen, kleeren, beddegoed, „spuwbakjes en desinfecteermiddelen verschaffen. Men moet hunne „woningen dikwijls laten schoonmaken en op geregelde tijden laten „desinfecteeren; zoo noodig hen een betere woning verschaffen. Men „moet hun linnengoed gratis laten wasschen, ten einde hierdoor de „besmetting in of buiten de familie te voorkomen. En ten slotte moet „men alle hulpmiddelen der particuliere liefdadigheid benutten, om „den patiënt zoo mogelijk te doen herstellen en weer geschikt te „maken voor zijn werk." Wanneer het consultatie-bureau aldus arbeidt is het van onschatbare waarde en zal het dankbaar zijn als er gelegenheden zijn om in de gegeven gevallen de patiënten een snelle genezing te verzekeren, zooals dit bijv. door sanatoriumbehandeling kan geschieden; öf, wanneer de medische hulp te kort schiet, daar het lijden reeds te ver gevorderd is en geen kansen meer biedt op genezing, dan zal het consultatie-bureau zich kunnen beijveren den lijder te doen verzorgen in een tuberculose-hospitaal om zoodoende het groote gevaar van tnberculeuse besmetting der omgeving in het laatste stadium van den zieke te kunnen voorkomen. Tegen de besmetting moet voor alles gewaakt worden. Elke mensch, die drager is van tuberkelbacillen, en wie is dat bijna niet, is een grooter of kleiner gevaar voor zijn omgeving. Dit gevaar is afhankelijk van de leef- en voortplantingskracht van den bacil en van het weerstandsvermogen van den drager. Toch is dat gevaar in 't algemeen niet zoo groot, als men wel heeft believen voor te stellen en allerminst mag zulk gevaar aanleiding zijn om den zieke te beschouwen als een individu, dat geschuwd moet worden en aan wien alle omgang moet worden ontzegd als aan den melaatsche der middeleeuwen. De vrees voor den tuberkelbacil, het oorzakelijk maar toch lang niet alleszins bepalend moment der tuberculose, heeft in den loop der laatste 20 jaren een ziekelijke overdrijving vooral in Duitschland, doen geboren worden, waarvan de tuberculose-lijders de beklagenswaardige slachtoffers werden. Om zoogenaamd weten- schappelijke redenen, waarbij alle gevoel gedoofd en alle hart buiten actie werd gesteld, werden de patienten verpleegd en afgezonderd in het isolement van den verworpene, als 't ware, welk isolement den zieke natuurlijkerwijs de overtuiging opdrong, dat thans ook hij ten doode was opgeschreven en dat ook hij nu voortaan moest gevreesd worden door allen, die vroeger tot zijn liefste omgeving behoorden. Dat alles geschiedde, instede van in een verstandige, maar toch hartelijke verpleging en verzorging, opbeuring, levensmoed of troost te bieden. Die overdreven angst voor besmetting, zoo terecht gestempeld met den naam van „Tuberkulösenhetze", is gelukkig wal geluwd. Het gezonde beginsel waaraan deze uitwas groeide mag niet uitgetrokken of vernield worden, nl. de beveiliging van de eigen persoon en de omgeving van den lijder. Het blijft taak, inaar langs meer liefderijke wegen de kweekplaatsen, de opeenhoopingen van den bacil zooveel mogelijk op te sporen en te vernietigen en zoo het gevaar voor de direkte omgeving te minderen. De ideale oplossing van het tuberculose-vraagstuk liet ik u reeds kennen, doch hoe lang zal het nog duren, eer dit alles realiteit is. De Christelijke liefde wil zeer zeker werken aan de verbeteringen voor de toekomst, maar voegt zich tevens tot direkte hulp, zooals Christus bij de zieken niet lang stilstond en dacht, maar aanstonds hielp en gaf. Welnu elk jaar brengt ons zooveel duizenden tuberculose-lijders; die te verzorgen en zoo mogelijk tot beterschap te brengen, is onze plicht. De naastenliefde en de wetenschap willen geven, wat zij kunnen, waarbij de wetenschap hare door de liefde gemitigeerde eischen moet stellen. Een dier te billijken eischen is maar al te vaak, dat de tuberculoselijder van milieu moet verwisselen, want hoeveel teere harten en vlugge zachte handen in het gunstigst geval ook ter verkwikking bereid zijn in de huisgezinnen, deze zieken behoorlijk, d. w. z. naar de eischen der hygiëne verplegen, vermogen zij niet, want ziekenverpleging inzonderheid van tuberculose-lijders is moeilijk en eischt veel kennis. Dit verplegen toch mag en kan nu eenmaal niet alleen een sympathieke uiting zijn van het goede hart, er is voor noodig eene uitmuntende vorming en degelijke scholing van de verpleegster, aan wie groote eischen van omzichtigheid, van wijs beleid en goede takt worden gesteld. Zij toch moet met den geneesheer den tuberculose-lijder leeren hem zelf en diens omgeving te vrijwaren voor infectie, o.a. door het sputum op te vangen in de daarvoor verstrekte flacons. Zij moet den lijder leeren zijn lichaam te verzorgen met groote oplettendheid, zonder hem te doen vervallen in dien ziekelijken waan dat alles, wat hem overkomt, doodsgevaarlijk, en dat alles, wat hem omgeeft, voor hem noodlottig moet zijn. Wanneer de verpleegster haar plicht en taak volbrengt, leert de patiënt de hygiëne als verstandige levensleer, niet alleen uit de vele goede wenken en raadgevingen, maar vooral door het in praktijk brengen onder het gestadige toezicht van het verplegend personeel. Deze leeringen nu moeten bovenal bijgebracht worden op een delicate wijs; hier mag het brute bevel evenmin gehoord als een met nadruk gedane vraag niet opgevolgd worden. We moeten vooral niet vergeten, dat we bij sanatorium-verpleging niet te doen hebben met zieken, die korten tijd heftig ongesteld zijn of in een smartelijke ziekte te midden hunner pijnen reeds gevoelig zijn voor een .simpel goed woord van troost of direkt toegankelijk en dankbaar zijn voor een zachte, steunende hand, neen, hier betreft het zieken, die langen tijd een zelfde gelijkmatige ziekte-toestand zonder meelijwekkend relief van pijn doormaken. Het gaat hier om zieken, wien telkens en telkens op een psychologisch goed gezocht of gevonden moment opvattingen en handelwijzen moeten worden bijgebracht, welke van het [allergrootste belang zijn voor hun gezondheid; het gaat om zieken, die bij een ondoordacht aanspreken met betrekking tot hun kwaal in het een of ander een gereede aanleiding vinden om te meenen, dat het met hen heel slecht gesteld is, waardoor de psychische onrust en moedeloosheid zich opdringt bij den lijdende, die met één slag alle goede met zooveel zorg verkregen resultaten kan vernietigen. Maar vooral is noodig voor den verpleegde een omgeving en verblijf, waar hij alles zoo goed mogelijk heeft in hygiënischen zin, waar hij onder passende voeding het immaterieele trias van licht, lucht en rust, de drie groote vijanden der tuberculose, rijkelijk te zijner beschikking heeft. Dat moet zijn physiek verhoogen, de basis waarop alle leven zijn heerlijk en kostbaar spel speelt. Wat in het oog van het publiek voldoende lucht, licht en voeding lijkt, is dat lang niet altijd in het oog van den geneesheer, maar ook zeer zeker niet volgens de behoefte van den patiënt. Het zonnelicht doodt in korten tijd de bacteriën, die er aan worden blootgesteld en deelt het lichaam een eigenaardigen prikkel toe, waarop dat lichaam direct of indirect reageert met een krachtiger werkzaamheid der organen. Deze weldadige invloed moge aan den eenen kant niet worden onderschat en mag aan den anderen kant ook niet overdadig of op onjuiste momenten worden toegediend. De lucht is in al haar ijlheid het onzichtbaar medicijn, dat door eeuwen heen zijn krachtige werkzaamheid bewees en nog bewijst. De zuiverheid zoowel als de samenstelling van dit medicijn bereikt de volmaaktheid in de heerlijke vrije natuur, waar boom en plant, vooral in de dennebosschen voor ozonisatie van de lucht aldoor werkzaam zijn. Evenwel voor deze schijnbaar sinipelen eisch van goede lucht, moet de lucht voldoen aan tal van nog ongenoemde eigenschappen, teveel om hier alle te vermelden. De lucht toch mag niet te droog, anderdeels niet te vochtig zijn; hieromtrent wijst de medische ervaring en het onderzoek den juisten weg; voorts mag de lucht niet stoffig wezen, wat nadeelig is voor de ademwegen van den patiënt, die daardoor aan voortdurende prikkeling zou worden blootgesteld; de lucht moet rustig en van een behoorlijke temperatuur zijn; de wijde vlakte, boomvrij zonder schutse voor den wind is hiermede veroordeeld. Vandaar dat de terreinen voor verplegings-inrichtingen moeten worden gezocht, beschut tegen de nadeelige winden, liefst in een dal, waar de zieke in zachte zuivere atmosfeer zijn verzwakt en bedreigd lichaam ter herleving kan doen gedijen. De voeding van den tuberculoselijder is mede een van de moeilijkste punten der geheele behandeling. De geneesheer kan gemakkelijk spreken van goede en doelmatige voeding 0111 ten slotte de overvoeding te bereiken, maar in de praktijk loopt dit maar al te vaak hierop uit, dat men den patiënt volpropt met voedingsstoffen, zoodat men den tuberculose-lijder, die een goeden eetlust had, tot een maaglijder kweekt, die niets meer verdraagt. Onder goede voeding valt te verstaan een juiste keuze van smakelijk bereide, krachtige voedingsmiddelen, die door den patiënt prettig opgenomen, goed verdragen en gemakkelijk verteerd worden zonder stoornissen. Dit alles moet hem toegereikt worden zonder dat de patiënt door de eentonigheid van het menu zijn eetlust ziet heengaan. Wanneer op al deze dingen met groote zorg gelet wordt, dan zal men kunnen bereiken wat Grancher zoo aardig zegt: één portie te geven voor het instandhouden van het lichaam en daarbij nog een portie, die voor de genezing dient. Geen wonder dat in de dagelijksche praktijk, noch de goede raad van den geneesheer, noch de goede wil van de huisgenooten, noch beide te samen kunnen bereiken, wat door een goed geleide sanatoriumbehandeling met betrekking tot de voeding kan verwezenlijkt worden. De invloed van lucht en klimaat kenden de Ouden reeds. Zoo ried dan ook de door eeuwen beroemde Hippocratische school der Geneeskunde bij phthisis (tering) verandering van woonplaats aan. Celsus (30—50 na Christus) legde grooten nadruk op zeereizen en op het verblijf buiten op het land gedurende den zomer, terwijl Galenus (130—200 na Christus) veel verwachting had van melkkuren in het gebergte. Men zou bijna vermoeden of Galenus' opvattingen den grondslag vormen van de nieuwere geneesmethoden der tuberculose, die ons Brehmer en Dettweiler leerden kennen. In 1854 kwam de jonge Duitsche arts Brehmer met de stelling voor den dag: de longtering is geneeslijk; zij is onder gunstige omstandigheden door een doelbewuste hygiënisch-diaetetische behandeling in een inrichting geneeslijk. Deze verklaring van den jongen arts wekte in het begin wat verbazing en een meewarig schouderophalen van de oudere dienaren der medische wetenschap, die al hun leven met tal van medicamenten genezing hadden beproefd en zoo weinig hadden kunnen bereiken. Brehmer heeft het niet bij een verklaring gelaten, maar de daad bij het woord gevoegd en in 1854 een sanatorium te Görbersdorf in Sileziën opgericht in het Waldenburger-gebergte. Brehmer's leerling Dettweiler, ging in zijn opvattingen verder en toonde aan, dat de longtuberculose in haar begin geneeslijk is door doelmatige inrichtingsbehandeling in elk klimaat. Dit werd de stoot tot het ontstaan allerwege van sanatoria ter verpleging en genezing der longlijders. Dit waren echter alleen inrichtingen, waarheen de zeer gegoeden hun toevlucht konden nemen. Toch leefde in Duitschland weldra de gedachte op, dat er diende gezorgd te worden ook voor de arme lieden met kleine beurs. Driver gaf in 1882 daartoe den eersten stoot, aangemoedigd door uitlatingen van Niemeyer e. a. De in-werking-treding der Ziekenverzekeringswet voor het Duitsche Rijk in Juni 1883 gaf een reëele basis voor verder pogen 0111 volkssanatoria te verkrijgen. Dit streven werd gunstig beïnvloed door de groote gebeurtenis in de tuberculosegeschiedenis, die ongeveer terzelfder tijd plaats vond: Koch's ontdekking van den tuberkelbacil, den bewerker der ziekte, De groote Duitsche geneesheer Prof. Von Leyden te Berlijn verklaarde in 1890 onomwonden dat de oprichting van sanatoria voor tuberculeuze personen was een brandende vraag van het allergrootst sociaal belang. De aandacht was thans op dit punt gespannen; de ideëen wonnen met den dag meer veld, te meer omdat zij gedragen werden door mannen niet alleen met grooten naam, maar bovenal met groote ervaring op medisch gebied. In 1892 kon in Falkenstein het eerste volkssanatorium worden geopend. Sinds dien groeide het aantal, door steden en ziekenkassen gesticht, kolossaal aan over het geheele Duitsche rijk. In het begin van 1904 bestonden er in Duitschland 97 longlijderssanatoria met 8103 bedden. De Duitschers hebben ontegenzeggelijk van huis uit een groot sociaal gevoel en daaraan is waarschijnlijk toe te schrijven hun plichtsgevoel om ook gemeenschappelijk te zorgen voor hun tuberculoselijders. Dat gevoel van plicht heeft zware finantieele offers van hen gevraagd, daar voor de inrichting van longlijderssanatoria tot het begin van 1904, 30.000.000 Mark uitgegeven zijn. Onwillekeurig zal men zich afvragen of de bereikte resultaten der sanatoriumbehandeling in een juiste verhouding staan tot de werkelijk groote finantieele offers. De statistiek wijst hier den weg, en geeft de conclusie. De tot aan het eind van 1901 behandelde lijders leverden het volgend statistisch resultaat na een kuur, gewoonlijk van een jaar: 87.8 °/o was genezen of verbeterd, 8.8 „ niet verbeterd, 3.1 „ minder geworden, ontslagen, 0.5 » gestorven. Toch biedt deze statistiek geen duidelijk gegeven, waaruit inen kan opmaken, of de lijders hun arbeidskracht hadden terug ontvangen. Te dien opzichte is verrassend een statistiek van dezelfde lijders, maar nu gerangschikt volgens hun arbeidsvermogen: 67.3 °/o volkomen geschikt voor het oude beroep, 7.1 „ volkomen geschikt voor een ander beroep, 14.6 „ deels geschikt tot arbeiden, xi „ niet geschikt tot arbeiden. Daaruit kan men het groote nut van een vroegtijdige behandeling direct leeren kennen. De „Landes-versicherungs anstalt" der Hanzesteden publiceerde onlangs de resultaten met sanatoriumbehandeling behaald bij de longlijders onder zijn aangesloten verzekerde personen. Deze statistiek loopt van 1893-1905 over 8805 patienten. Hieruit blijkt: 12.34% volkomen geschikt tot arbeiden, 61.26 % volkomen of bijna volkomen geschikt, 17.28 % deels geschikt tot arbeiden, doch voor meer dan »/3 volgens de verzekeringswet, g.— 0/0 ongeschikt tot arbeiden, 0.12% gestorven tijdens de kuur. Turban heeft ons lang geleden reeds doen zien hoe het stadium waarin de longlijder verkeert van grooten invloed is op het resultaat van de sanatoriumkuur. In genoemde statistiek der Hanzesteden werd in 1905 nagegaan in hoeverre het stadium der ziekte invloed heeft op het standhouden van het eenmaal verkregen succes. Deze statistiek strekt zich uit over 7116 personen die van 1893-1904 in behandeling kwamen. Stadium I Stadium II Stadium III 4495 personen 2201 personen 306 personen a Geschikt tot arbeiden: óf volkomen öf bijna volkomen 7°-39 % 60.52% 28.76% óf meer dan % der verzekeringswet b Ongeschikt tot arbeiden 9-7°°/° ri40°/° 12.42% rentetrekkend der ziekteverzekering c Gestorven 15-53°/° 24.31% 56 21 % d Onbekend 4-38°/° 3-77% 2.61 % De sanatoriumbehandeling is voor de Duitsche verzekeringsmaatschappijen een economische maatregel gebleken, waardoor de longlijder zijn arbeidskracht herwint en daardoor minder kost aan de verzekeringskas. Behalve zijn herwonnen arbeidskracht zal de patiënt nog meer medenemen naar zijn tehuis; want de sanatoria zijn niet alleen geneesinrichtingen, maar ze zijn in zekeren zin opvoedingsinrichtingen. Zij zijn de scholen van levenshygiene voor den lijder, die straks na genezing het sanatorium verlaat om terug te keeren in de maatschappelijke omgeving, waar hij het alleen vol zal houden als zijn leefdieet hem goed is ingeprent en streng wordt opgevolgd. Teruggekeerd, zal hij in zijne omgeving de frissche hygienische voorschriften verspreiden en door eigen voorbeeld vooral aan anderen leeren, hoe het gevaar te voorkomen valt. Zoo zal hij wezen, als t ware, een wandelend consultatie-bureau en daardoor een machtige helper om de tuberculose te bekampen, want zooals een bekeerling op zijn beurt apostel wordt voor zijn geloof, zoo is de genezen zieke propagandist voor de bij hem aangewende therapie. Dit alles nu is geen eigen gewaagde opvatting, een grondlooze gelegenheids-theorie, die haar oorsprong vindt in een personeel geloof aan de voortreffelijkheid cener sanatorium-behandeling. Neen, volgens het welgestaafd oordeel van de meest gezaghebbende medici, van de corypheeën der medische wetenschap, is bij ons huidig kennen en kunnen de sanatorium-behandeling onzer tuberculoselijders het meest betrouwbare middel om aan de patienten genezing te brengen. Ook zelfs, indien het den wetenschappelijken onderzoeker ter leniging van de ellende der tuberculose gegeven mocht zijn, hetzij op het voetspoor van den Duitschen geleerden Robert Koch een afdoend serum te bereiden, hetzij langs een anderen weg stoffen te bereiden die den tuberkerbacil dooden of diens vergiftige producten onschadelijk maken, dan nog zal het sanatorium zijn groote waarde blijven behouden en een onschatbaar hulpmiddel blijven om een genezing langs welken weg ook te bevorderen. Helaas, zoo ver zijn we nog niet gekomen. De wetenschap heeft de sluier van het onbekende slechts voor een klein tipje mogen oplichten. Het resultaat van Koch's naarstige nasporingen, heeft ons in 1890 wel het Kochsche tuberculine gebracht, dat in den beginne een schoone toekomst scheen te openen voor den tuberculoselijder, doch de Tijd en de ervaring der geneesheeren hebben ten slotte in het tuberculinum geen geneesmiddel kunnen treffen, maar hoofdzakelijk alleen een herkenningsmiddel voor de ziekte mogen vinden. Ook de latere sera van Koch en zoovele andere als vann Maragliano, Marmorek, Klebs, Spengler, Denys enz., hebben nog geen afdoend middel gebracht, hoewel met enkele dezer sera reeds zeer schoone resultaten werden bereikt. Daarom blijft onze hoop gevestigd op de toekomst. De wetenschap schrijdt voort met gestagen tred. Morgen wordt misschien bereikt, wat heden nog verre, verre toekomstmuziek leek. Maar welke geneesmethoden ook heil brengen, het sanatorium als zijnde het meest natuurlijke geneesmiddel, blijft van waarde voor de medicatie. In de drift naar het beste mogen wij het goede niet onderschatten. Het engelsche medische tijdschrift „The Lancet" stelde in het afgeloopen jaar een enquête in onder de voornaamste Engelsche klinici naar de voordeelen der sanatorium-behandeling. Alle gevraagde autoriteiten, waaronder de beroemde namen van Williams, Fowler aangetroffen worden, komen overeen in hun lof over het nut der sanatoria, en de fransche schrijvers der onlangs in het licht gegeven monographie over de tuberculose: E. Mory en L. Bernard stellen de Duitsche arbeid tot stichting van sanatoria aan Frankrijk ten voorbeeld. Om het oordeel van eenige gezaghebbende mannen in ons vaderland te doen kennen, laat ik hier volgen wat Dr. N. van Spanje, de onder de katholieken welbekende geneesheer-directeur van het O. L. VrouweGasthuis in onze hoofdstad, schreef in 1904 in het Katholiek Sociaal Weekblad: „Wel hem, die tijdig opname in een sanatorium kan vinden; zijn „kansen op volkomen genezing zijn groot. Goede voeding, frissche „lucht, zorgvuldige verpleging, regeling van rust en beweging brengen „hem weer in staat, zijn gewone bezigheden te hervatten. Zijn verblijf aldaar is voor hem van ongekende waarde." Nog niet lang geleden kon de hoogleeraar Talma in zijn zoo sceptisch schrijven „Over de hoofdpunten in den strijd tegen de tuberculose", tot deze uitspraak komen: „Mijne ervaring is nu deze, dat de resultaten van de sanatorium„behandeling schitterend zijn, als de huisarts van de patiënten kennis „genoeg heeft om in het begin de tuberculose te herkennen en de „sanatorium-geneesheer en de patiënten geduld genoeg hebben 0111 „de sanatorium-behandeling lang genoeg vol te houden Als de „sanatorium-behandeling goed is en lang genoeg duurt, kan zelfs in, „naar het eerst scheen, wanhopige gevallen genezing worden verkregen." „Ik ken personen, die, ook naar mijne meening verloren waren en „toch genezen zijn, zij het ook na een verpleging van jaren." Waar zoo de scepticus onzer klinici spreekt, past het ons warme optimisten van de daad te wezen. Een optimisme op redelijken grond, zooals hier werkelijk het geval is, kwam nimmer bedrogen uit. Het is een zegen te achten, dat de medici aan het ziekbed met hun vragen en denken tot opsporing der ziekteoorzaak niet alleen bij den zieke en in de ziekekamer zijn gebleven, maar dat zij aan de bepalende momenten der ziekten groote waarde hebben gehecht. Zoo werden voor de geneeskunde de hygiënische levensomstandigheden beter medicijn dan het wondervolst kruid der natuur. Zoo is men ook gaan inzien, dat wilde men krachtige en kloeke mannen en vrouwen geven aan de toekomst, dat dan de jeugd de blijde bezitter moet wezen van een ongerepte gezondheid. Dit te vervullen is een hoogst gewichtige, maar tevens ook hoogst dankbare taak voor een ieder, wien de volksgezondheid ter harte gaat. Weinu het kind der steden is er erger aan toe dan de gevangen vogel. Dat jonge leven, gedragen in dat wondervol cellencomplex, voor welks groei goede materieele levensomstandigheden eerste vereischten, ja zelfs noodzakelijke voorwaarden zijn, kan zich niet ontwikkelen. Deze materieele condities toch zijn in de steden allerongunstigst; de voeding is duur en ondoelmatig, de lucht onzuiver en vaak schadelijk; de woning en vooral de slaapgelegenheden der kinderen, waaraan de ouders over 't algemeen schandelijk weinig zorg besteden, klein en onzindelijk. Alles helpt mede om dat kind in zijn groei, in de vrije ontwikkeling van het lichaam te belemmeren. Ja 't is alsof het leven uit die kinderen wordt weggezogen. Zoo zien we dan ook ontstaan die armelijke, bleek-vale, verlepte wezentjes, de kinderen der achterbuurt en der kleine zwoegende lieden, bij welke kleinen reeds de roode blos beslagen is door den adem van den dood. Het is lang niet altijd alleen het geld- of voedselgebrek, dat de arme kleinen maakt tot kleine sukkeltjes, die hun klein en pover leventje zonder blijden levenszon, zonder één moment van dartele levensvreugd en gezondheid zullen doormaken, daar ook zelfs de kinderen der steden uit de meer gegoede klassen der maatschappij een weerstandsvermogen, een frissche gezondheid missen, die zij noodig hebben om uit te groeien tot krachtige menschen. Dit is eensdeels toe te schrijven aan het gemis van een krachtig physiek der ouders, maar toch moet anderdeels de levenssfeer in de stad als hoogst nadeelig voor het zich ontwikkelend leven geacht worden. Vandaar, dat het een weldaad zou zijn, indien er gelegenheid bestond om al die kleinen, rijk en arm, te doen deelen in wat goeds is en heerlijks in Gods vrije natuur. Buiten in de frissche lucht, bij het blijde spel en een goede voeding moeten die jonge lichamen herwinnen hun natuurlijk weerstandsvermogen. Daar moet een krachtige prikkel komen tot werkzaamheid in dat jonge stoffelijk leven. De herstellingsoorden voor kinderen, die werden opgericht, hebben allerwege bewezen van onkenbaar nut te zijn voor de jeugd. Het resultaat bereikt, op nagenoeg alle plaatsen, met vacantie-kolonies, was waarlijk schitterend te noemen. Een stroom van verlevendiging bracht de natuur 'met zijn weelde van geneeskracht in tal van kwijnende kinderlevens. Welnu wij zijn gelukkig nog een talrijke Nederlandschejeugd te bezitten. Laten we trachten, die jeugd zoo krachtig mogelijk te maken. Thans zijn er nog te veel kinderen onder, die grijsaardjes en bestjes zijn wat hun gezondheid betreft. Lucht, licht en vroolijk spel, bij goede voeding en teere zorg, moeten en kunnen we onze kleinen ruimschoots bezorgen, indien we goed ingerichte herstellingsoorden bezitten. Door deze verzorging van de jeugd, bereiken we ten eerste, dat de kindersterfte, die in het algemeen een schande voor een natie is, af zal nemen, maar tevens dragen wij op zeer krachtdadige wijs bij de tuberculose te bestijden, daar toch een zwakke jeugd een groote, bepalende factor is voor het uitbreken der tuberculose op jongeren of ouderen leeftijd. Het zwakke kind is de tuberculoselijder der toekomst. Daartegen is ons verweer gericht. EEN ROOMSCH SANATORIUM. Hiermede bedoelen wij een sanatorium, dat rust op den vasten grond der Christelijke Charitas, waar aan katholieke liefdezusters de verzorging en verpleging wordt opgedragen en waar hetzieleleven bij den priester een gestagen steun ont¬ moet. Dit belet niet dat een Roomsch sanatorium zijn deuren vrij opene voor een ieder ter ontvangst en opname, die niet hinderlijk is voor zijn katholieke omgeving en zich voegen wil naar den zachten regel en dagelijksche gewoonten van het Roomsch tehuis, waar den katholiek, die als lijder hulpe komt vragen voor het veege lijf, een zachte en diepe troost in zijne godsdienstige verzorging wordt toegedeeld, terwijl aan allen, ook andersdenkenden, getoond wordt dat de eeuwenoude religie aan de katholieke pleegzuster ter voorbijstreving aan anderen, den heerlijken en niet genoeg te loven moed geeft om te beluisteren en te volvoeren de Christelijke Raden, die haar leeren zieken te bezoeken en te verplegen met een algeheele zelfverloochening, welke bij haar een onverflauwde toepassing vindt en daardoor alleen reeds een apologie op zich zelf wordt. Al mag het dan ook een gelukkig verschijnsel heeten dat in een onzer grootste niet-katholieke sanatoria wekelijks gelegenheid bestaat om een H. Mis te hooren en al prijzen wij nog zoo gaarne openlijk de liberaliteit van onze Koningin-Moeder, die onlangs nog vrijgevig een bedrag ter beschikking stelde voor den bouw van een bescheiden kerklocaliteit op Oranje-Nassau's oord, ten dienste der verschillende gezindten, toch zal ieder katholiek moeten toestemmen, dat dit niet in overeenstemming is met hetgeen de Roomsche ziel zoo intens T vraagt, wanneer het lichaam in lijden is. Wij hechten, ook als medici, en niet op laatste plaats, nog te veel waarde aan den geestelijken troost en Roomsche sfeer, dan dat wij die zoo schaars onzen zieken zouden willen toedeelen. Wanneer we bij zoovele tuberculoselijders diezelfde eigenaardige droefgeestige onverschilligheid of die geheimzinnige luchthartigheid met een uitwendig schoonschijnend optimisme, dat maar al te vaak de dekmantel is waarmede het verdriet en leed voor de omgeving verborgen wordt gehouden, terugvinden, dan zijn wij als medici toch zeker dankbaar, dat we psychische invloeden en middelen daartegenover kunnen stellen, welke dit voor een goed deel vermogen te neutraliseeren. Hierin slaagt lang niet altijd het verstandig bemoedigend woord van den geneesheer-psycholoog, hierin slaagt zelfs maar al te vaak niet de met de meeste toewijding en hartelijkheid bestierde hand van de verpleegster. Hier is de Roomsche religie een onwaardeerbare hulp, die niet alleen haar troost-brengen laat bestaan in preeken van berusting en overgeving, maar uit een volledig toedeelen van wat de katholieke Kerk bezit aan troostkracht en opbeuring tot levens- en lijdensmoed in de gebeden, de H. Sacramenten en de Christelijke Liefde. Deze gunstige psychische invloeden willen wij als Christen en medicus niet missen, omdat we weten dat zij zoowel de ziel genezen als de psyche tot rust brengen bij onze tuberculose-lijders wier zenuwgestel onder den invloed der tuberkelproducten nagenoeg immer een nadeelige verandering ondergaat. De psychische rust is een belangrijke voorwaarde voor een lichamelijk genezen. Op zuiver medische gronden kan men zeggen, dat het Roomsche leven een zegen is voor tuberculose-patienten. Wat zijn toch die dagen vaak lang met die schijnbaar eindelooze rust en hoe heerlijk kan die lengte der uren gebroken, de traagheid van den Tijd worden vergeten door de Roomsche dagorde, die den geest ook eens aan wat anders laat denken dan aan het eigen lijf, die nu en dan de zachte verpoozing schaft der geestelijke oefeningen. Nimmer hebben wij daarenboven toch spijt gehad dat wij Roomsche ziekenhuizen bouwden, integendeel, naarmate er meer in gebruik kwamen, werd het verlangen naar verpleging in deze inrichtingen sterker en menigvuldiger, ook zelfs bij andersdenkenden. Alle materieele voordeelen eener sanatorium-behandeling kunnen we toch zeker terugvinden in een Roomsch sanatorium onder goede geneeskundige leiding en geschoolde verpleging. De ervaring heeft daarenboven geleerd, dat ook zelfs bij een alleszins uitnemende verpleging, en bij uitstekend medisch toezien en handelen, de verpleegonkosten in een door katholieke pleegzusters bediende ziekeninrichting aanmerkelijk geringer kunnen wezen dan in eenig ander ziekenhuis. Het huishoudtalent der geestelijke orden, dat de kleine dingen niet versmaadt, maar alles weet dienstbaar te maken zonder nog tot schrielheid te behoeven vervallen, terwijl alle persoonlijke begeerten, kleinere en grootere oneerlijkheden uitgesloten kunnen worden, maakt het mogelijk, dat haar huishoudbudget ruimschoots toereikt, waar een andere verplegingsdienst een tekort zou moeten aanwijzen. Daar nu winstbejag uitgesloten is bij een Roomsch sanatorium, bepalen de geringe uitgaven ook een lager verpleeggeld. Dit nu juist is van zoo groot gewicht, daar het toch de pecuniaire lasten meestal zijn, die zoo menig tuberculose-patient terughouden, zijn heul te zoeken en zijn gezondheid terug te erlangen door een kostbare sanatorium-behandeling. In de eerste plaats zijn deze finantiëele voordeelen van beteekenis voor ons Roomschen, die over het algemeen meer den zegen der zorgen dan de voordeelen van den rijkdom bezitten, terwijl er geen enkele reden bestaat aan te nemen, dat naar evenredigheid bij onze katholieken het aantal lijders aan tuberculose geringer zou zijn dan buiten het Roomsche kamp. Wel het omgekeerde valt te vermoeden, dat wij namelijk een rijker deel in dit aantal van getroffenen hebben, aangezien de Roomschen gemeenlijk meer behooren tot de kleine lieden van 't land en steden onder wie de tuberculose juist zoo onineedoogend woedt en doodt. Menig katholiek lijder, die tot dusverre zijn plaats vond in een sanatorium hier in ons vaderland of daar buiten, zou bij de aanwezigheid van een goede Roomsche inrichting, zich niet bedenken, daarin zijn intrek ter genezing te nemen en inenig Katholiek ouder heeft zijn kind, lijdend aan deze slepende en kinderkracht doodende aandoening, niet van zich laten gaan naar plaatsen, waar misschien genezing zou te vinden zijn voor dat teere leven, louter en alleen uit ernstige en maar al te vaak uit niet gefingeerde bezorgdheid voor het geestelijk welzijn van de oordeelsarine kleinen, voor wie het ontberen der geestelijke opvoeding, om te zwijgen van onvergeeflijke ergernis, voldoende kan zijn om een toekomstig onstoffelijk levensgeluk te vernietigen. De zorg voor het lichamelijk zwakke kind, al is dat niet tuberculeus ligt in het werkplan der Vereeniging tot stichting van Herstellingsoorden eensdeels voor longlijders, andersdeels voor zwakke kinderen. Het kind wordt in zijn jeugd bedreigd door tal van ziekten, waaraan het reeds van huis uit zwakke kind uit onze moderne samenleving zal moeten weerstand bieden. Vandaar, dat men er allerwege op uit is, het kind zoo krachtig mogelijk te maken. De scholen worden hygiënisch gebouwd en ingericht, het onderwijs verstandig geregeld om te vrijwaren voor overlading. Er wordt zorg gedragen, dat het kind veel frissche lucht krijgt en goede voeding. Het prachtig resultaat verkregen inet tal van vacantie-kolonies heeft de algemeene aandacht getrokken en men heeft zich beijverd om dit op zoo'n ruim mogelijke schaal voort te zetten. Welnu, voor dat zwakke Roomsche kind vragen wij uw onontbeerlijken steun. Wij willen zien de blozende wang en het wakkere oog bij de kleinen, die anders wegkwijnen en hun kinderleven beginnen als sukkeltjes om het later vroegtijdig te eindigen als lijders aan de volksziekte, de tuberculose. Maar, waar 't het kind geldt, daar is een Roomsche omgeving een besliste eisch. Wij bouwen voor tonnen gelds scholen om de kinderen een godsdienstige vorming te schenken, wij offeren niet guldens, maar schatten gouds zuiver en alleen uit verantwoordelijkheidsbesef voor dat kind, om het maar op te voeden in de geloofsovertuiging, die de ouders als de eenig ware houden en als een duur pand voor hun kinderen willen bewaren. Welnu, dan moet ook dat kind, wanneer het een tijdlaag aan het ouderoog en de ouderzorg onttrokken wordt om door de vrije klare lucht in een frissche vroolijke natuur gezondheid en kracht te herwinnen, veilig zijn voor alle nadeelige invloeden van een niet-katholieke omgeving. Omgekeerd, indien er een Roomsche inrichting bestaat waar de ouders hun kleinen heen kunnen zenden met gerust hart, ter verkwikking en ter opleving, dan zullen zij er te eerder toe overgaan. Dit zal zelfs een prikkel zijn tot betere verzorging van hun kinderen. Zoo draagt dit alles bij tot het vormen van een krachtig physiek onzer Roomsche kinderen. Dit krachtig physiek missen wij maar al te zeer en maar al te vaak zien we om ons heen de verwezenlijking van Gezfxle's teere lied: Daar zijn der, die dit leven van zijn blijde bane stoot vanwaar hun eerste reize began, 't zijn kinderen van den Dood. Al het voorgaande heeft mij gebracht tot de ernstige en onwrikbare overtuiging en uitspraak: dat wij Roomschen, herstellingsoorden moeten bouwen voor onze longlijders en zwakke kinderen. Wij leven in een tijd van ontwaken. De bazuin der hergeboorte blaast door het Roomsche kamp. Wij Roomschen, weten, dat ontwaken werken beduidt. Arbeiden met zulk een groote kans van slagen als in dit geval, willen alle gaarne. Wij behoeven slechts te worden gewekt en dan springen we wakker aan den arbeid. Bij het openen der oogen, die lang rustten of omdat ze moe waren van vroeger zorg of omdat ze door een dreigend gebaar van buiten af voorzichtigheidshalve maar gesloten gehouden werden, worden we getroffen door de hulpbehoevende toestanden om ons heen. Het plichtmatig medelijden wordt en is gewekt; er wordt gezonnen en getast naar middelen om te helpen. Verlangens, als direkte uiting aan Christenen eigen, diepe drift tot Charitas worden geformuleerd tot plannen, voor wier welslagen we minstens noodig hebben om te beginnen de intuïtieve uiting van den Christelijker) gemeenschapszin, maar om te volbrengen en te voleinden het materieele offer, de reëele uiting der Roomsche solidariteit. De R. K. Herstellingsoorden zijn uit een oogpunt van Charitas een heerlijk sociaal werk, omdat het alle klassen kan en wil omvatten, van den rijke tot den arme, omdat het tot heil is van Noord en Zuid, daar er geen locaal, maar een algemeen belang door wordt gebaat voor ziel en lijf van ons Roomsche volk. Talmen en wachten is verlies. De noodzakelijkheid en de behoefte aan R. K. Herstellingsoorden wordt gevoeld. Wij doen een beroep op de katholieken van Nederland. Steekt uw hand in uw beurs en reikt met Roomsche milddadigheid, dan gaal weldra de spa in den grond en rijzen tusschen het groene hout DE R. K. HERSTELLINGSOORDEN VOOR LONGLIJDERS EN ZWAKKE KINDEREN UITTREKSEL UIT DE STATUTEN DER VEREENIGING TOT STICHTING VAN R. K. HERSTELLINGSOORDEN VOOR LONGLIJDERS EN ZWAKKE KINDEREN. gg DOEL. Artikel i. De vereeniging stelt zich ten doel: a. de bestrijding der tuberculose; b. de genezing van lijders aan tuberculose te bevorderen. Art. 2. De vereeniging tracht haar doel te bereiken door alle daartoe geschikte, wettige middelen en in het bijzonder door in Nederland herstellingsoorden te openen voor longlijders en zwakke kinderen, onder geneeskundige leiding en met verpleging door R.-K. liefdezusters. SAMENSTELLING DER VEREENIGING. Art. 4. De vereeniging bestaat uit: Stichters, eereleden, leden-oprichters, gewone leden en begunstigers. Art. 5. Het lidmaatschap wordt verkregen door aanmelding bij het Bestuur. Art. 6. Tot Stichters kunnen door den Raad van Bestuur worden benoemd: a. zij, die een vrij bed in het Herstellingsoord (Sanatorium) stichten. b. zij, die een gift ter waarde van ten minste ƒ 5000 aan de Vereeniging schenken. Zij die een bed stichten, doen zulks op de door den Raad van Bestuur vast te stellen voorwaarden; zij hebben het recht aan het vrije bed een door hen, onder goedkeuring van den Raad van Bestuur, te bepalen naam te verbinden. In het herstellingsoord (sanatorium) wordt op duidelijk, zichtbare wijze de datum der stichting en de naam van de(n) stichtster(ter) vermeld. De stichter van een vrij bed en een door hem aan te wijzen persoon hebben bij opvolging het recht gedurende de eerstvolgende 25 jaren na de stichting een patiënt kosteloos in het sanatorium te doen verplegen, behoudens het in art. 17 bepaalde. Voor vrije bedden bij legaat gesticht, gelden de regels, bij het tweede lid bepaald. Art. 7. Leden Oprichters zijn zij, die ten minste één aandeel van ^ IO°' a's renteloos voorschot nemen, waarvan de terugbetaling slechts kan worden gevorderd in geval van ontbinding der Vereeniging, voor zooverre de penningen, na betaling der andere schulden, strekken. Gewone Leden zijn zij, die zich verbinden tot een jaarlijksche bijdrage van ten minste ƒ 5. Begunstigers zijn zij, die zich verbinden tot een jaarlijksche bijdrage \ an minder dan ƒ 5, doch van ten minste ƒ 1. ALGEMEENE VERGADERING. Art. 14. 1011 minste eenmaal in het jaar, in den regel vóór of in de maand December, wordt door den voorzitter der vereeniging eene algemeene vergadering belegd van den Raad van Bestuur met de leden der vereeniging. CORRESPONDENTSCHAPPEN EN AFDEELINGEN. Art. 15. Door den Raad van Bestuur kunnen correspondentschappen worden aangesteld om in verschillende gemeenten werkzaam te zijn ter bereiking van het doel der vereeniging. Art. 16. Door den Raad van Bestuur kunnen met gelijk doel afdeelingen van minstens 30 leden worden opgericht, welker grenzen door hem worden vastgesteld. Aan het hoofd hiervan staat een afdeelingsbestuur, bestaande uit voorzitter, secretaris en penningmeester. Zij worden uit en door de leden in het ressort der afdeeling gekozen. O w z * b * u £ p N ^ Z H üJ 2 cn O w g O — J § g I M ^ ^ S •c Q « u s W P O 22 <2 2 > © Jg {g S -g r^V- « i< "1 D ü C ,t-< ■" •'—. •'—i C/5 c (/I dm c ti c e T3 CD S-h !— oj hr c u O " ü }J JS c <Ë h C* ^ a c O. -| ^ O c3 c/i c 5 < > £ SoSï^ c Jq «S O CL S CU ^ Ü ^ ^ o O -w >4 12 Z P* c _ *■" •/ 0) ^ £ H *? < S « z • § i t/ Q > ^ O C/) Q