TEYLER'S THEOLOGISCH TIJDSCHRIFT onder redactie van de leden van Teyler's Godgeleerd Genootschap: J. G. Boekenoogen, I. J. de Bussy, S. G'ramer, A. C. Duker, H. J. Elhorst en D. E. J. Völter, met vaste medewerking van W. Brandt, A. Bruining, T. Cannegieter en J. C. Matthes, verschijnt in 4 afleveringen, elke circa 150 blz. groot, telkens den lst,en van ieder kwartaal bij De Erven Loosjes te Haarlem Prijs per jaargang f 4.—, franco per post f 4,50 Inhoud van aflevering 2, jaargang 1908. VERHANDELINGEN Blz. Prof. J. C. Matthes, De besnijdenis 163 Prof. I. J. de Bussy, De nieuwste denkrichting 192 Prof. W. Brandt, Het Egyptische kanaal en de scheepvaart op Indië 219 BOEKBEOORDEELINGEN Volz, Mose; Smit, Bijbel en legende bij den A rabischen schrijver Jaqubi ; Krüger, Das Pabsttum — door Prof. J. C. Matthes 272 Klette, Die Christeakatastrophe unter Nero; Kalkoff, Capita vm Dienste Erzbischof Albrechts vod Mainz; Nippoi.d. Der Solinger Kirchenstreit — door Dr. J. G. Boekenoogen . 280 Holtzmann, Christus — door W. F. Loman 283 Van Rasteren, Het Mattheusevangelie en de overlevering — door Dr. H. A. van Bakel 286 Pijper, Bibliothem Reformatoria Neerlandica IV — door Dr. I. M. J. Hoog 287 Thieme, Die christliche Demut; Köstlin, Die Lehre von der Seelsorge; Smit, De wereldbeschouwing van Charles Secrétan — door Prof. T. Cannegieter 292 BIBLIOGRAPHIE blz. 310—blz. 321 Alle boeken en brieven, voor de Redactie bestemd, te zenden aan Prof. Dr.HJ. ELHORST, Secretaris v. Teyler's Godgeleerd Genootschap, Amsterdam. ys*-. sz J. C. MATTHES. DE BESNIJDENIS. I I I i ) I Overgedrukt uit Teyler's Theologisch Tijdschrift — Zesde Jaargang A flevering 2. WIJZE VAN UITGAAF „Teyler's Theologisch Tijdschrift" verschijnt in vier afleveringen, elke circa 150 bladzijden groot, telkens den lsten van ieder kwartaal Prijs per Jaargang ƒ 4.—, franco per post ƒ 4.50 1 DE BESNIJDENIS In zijn vollen omvaii" /al ik tlit onderwerp hier niet kunl" " iK-I ia 1 lilelel i. want <1.-111 /(Ml ik veel te lailjr en Ie l.ree.l wnnlcn. Ik Inrit u.ii. liet leehlliseh gedeelte der «|iiae-tie jjeheel i u-i. ii, i I • Alt. in welcher das llliilltllifhe * 'I ieil Vel'linsliillet winl. i-l Vers.-liie.lell. Alll I lii uitstel l ist e'li'- einl.'ielie ( il'f llllieisiii. Welelie sieli luit .Ier Klltferilllll|-< >1 i.-l ^laiulis 1 1 1111uI Al- I• ■ • rt-. Iz1111LJ davoll erselieilit das Alll-elilitZeli dei '!•1"1 :|l|l ii■ i 1 ie. 1 \"li linten l.i- zin- 11:ir11r.>11r.■ stmilimiet". ^, , r uil •'< liierv.-in niet Ze^-eii, en .i.ik over .|e WerkluiHaai ine.le (1.- I..-siiij.lellis ue-eliie.lt. evenals uver den leeftijd, wji.iI-.>|I Z.e plaat- heeft, tlian- niet Uitweiden. I» «Ir \. I|c l'.il'j» I - ..!>• U~uij<||.|i|. Iii. li .I:,II .I....I-tt.'irn.'MiiiiL'.l r v.ii.rliiii.l. II. I |,ni.'|iuliiini I,. r|„ -fikk. ,, l.jiinl..... t.-ii u-. v..l-.. «iu.i-vi.li .1. V. x.rlilli.l i,(./.«, || ,.|, I,;, | *111 IVÏ;H-| ie : 11 \ : 111 ' WllKIV h.' . ihiii.li i. vii .l.-ii lii.li~. li. ii Ar.-lii|K-I. \ j|. ... \ W'ii,k. \. Ilij.lr. i. .1. i*»'. Un Overgedrukt uit Teyler's Theologisch Tijdschrift — Zesde Jaargang A flevering 2. WIJZE VAN UITGAAF „Teyler's Theologisch Tijdschrift" verschijnt in vier afleveringen, elke circa 150 bladzijden groot, telkens den l8ten van ieder kwartaal "■tv v *"3 Prijs per Jaargang ƒ 4.—, franco per post f 4.50 L'/ tsC-i' DE BESNIJDENIS In zijn vollen omvang zul ik dit onderwerp hier niet kunnen behandelen, want dan zou ik veel te lung en te breed worden. Ik laat o.a. het technisch gedeelte der quaestie geheel rusten, en verwijs hen, die van de onderscheiden manieren der besnijdenis hij verschillende volken meer willen weten, naar andere schrijvers. Kir hard Andree vat in zijne Ethnographische Parallelen und I 'ergleiche 1 wat daaromtrent bekend geworden is, dus samen: „Die Art, in welcher das mannliche Glied verunstaltet wird, ist verschieden. Am haufigsten ist es die einfache Circumcisio, welche sich mit der Entfemung der Vorhaut entweder teilweise oder bis zur Corona glandis begnügt. Als Fortsetzung davon erscheint das Aufschlitzen der Ilaut aut dem Rücken des Gliedes, verhuilden mit Abtrennung von der Rauchhaut, wie es bei einem Araberstamme vorkommt. Ahklemnmng der Vorhaut - findetsich in Indonesiën.:i Eine einfache weit verbreitete Form ist das Aufschlitzen der \ orhaut über der Eichel.... Am weitesten gehen einzelne südaustralische Stamme, bei denen ein Einsclniitt in das Glied von unten bis zur Harnröhre statttindet". Meer wil ik hiervan niet zeggen, en ook over de werktuigen, waarmede de besnijdenis geschiedt, evenals over den leeftijd, waarop ze plaats heeft, thans niet uitweiden. 1) Zie de Xeue Folge (1889), S. 204 f. 2) „De besnijdenis geschiedt dan door wegneming der voorhuid. Het praeputium wordt tusschen twee scherpe stukken bamboe geklemd, ten gevolge waarvan de voorhuid opzwelt en na putrefactie afvalt" (Wilkkn). 3) De eilanden van den Indischen Archipel. — Vgl. <1. A. Wii.kkx, liijdr. t. d. Taal, Land- en Volkenkunde van Ned. Indië X, blz. 165 —206. Een enkel woord slechts over de verbreiding der besnijdenis, zoowel vroeger als nog heden ten dage. leder weet dat de joden zich reeds eeuwen lang besnijden, en dat ook de mohammedanen het gebruik nog altijd handhaven. Het verschil is, behalve in den leeftijd, waarop de besnijdenis plaats vindt, ook hierin gelegen, dat de Joodsche wet ze op naam van Mozes voorschrijft, terwijl de Koran er over zwijgt. Men mag dus gerust aannemen, dat Mohammed geen groot voorstander er van geweest is, evenmin als Christus en Paulus. Maar terwijl inzonderheid de apostel, meer nog dan de stichter des christendoms, den ritus met alle macht bestrijdt, heeft de stichter van den Islam zich er nooit ongunstig over uitgelaten. Hij heeft ze dus niet volstrekt onvereenigbaar met zijnen godsdienst geacht; vandaar dat de besnijdenis uit het oud-arabische voormohammedaansche heidendom is kunnen overgaan in liet nieuwe, hervormde geloof van den Profeet. I)at iets dergelijks in het christendom niet gebeurd is, mag gerust aan den invloed van Paulus en van het hellenisme worden gedankt, terwijl ook bovendien het oorspronkelijk christendom, dat in het onwettisch Galilea ontstond, als 't ware voorbeschikt was om op dit punt, gelijk op vele andere, met de orthodoxe joodsche traditie te breken. Doch men zou zich zeer vergissen, indien men meende, dat de joden en mohammedanen tegenwoordig de eenigen zijn, die zich besnijden. Neen, het getal besnedenen is veel grooter. Naar eene globale schatting leven er nog 200 millioen op aarde, die tot de categorie behooren, d.i. ongeveer een zevende deel der menschen. In Europa besnijden zich de Joden en de Turken; in Azië en Afrika alle Mohammedanen. In vele streken, waar de Islam beleden wordt, zooals b.v. in onze Oost, was de besnijdenis al vroeger, onder de heerschappij des heidendoms, inheemsch. Ook die Afrikanen, die den Islam niet aannamen, zijn grootendeels besneden. Zoo de volken op de W'est-Afrikaansche kust en in de daarachter gelegen streken van den Senegal af tot Benguella. Desgelijks alle Kaffers, uitgezonderd de Zoeloe's; alle oost-Afrikanen, uitgezonderd de Galla. De besnijdenis heerscht in het midden van het zwarte werelddeel en op Madagascar. Ook de meeste Austra- liërs oefenen haar uit, eveneens vele Papoea's in Nieuw-Guinea. Dat Amerikaansche volken en stammen, onafhankelijk van al de genoemden, het gebruik sedert eeuwen kenden en in practijk brachten, heeft Andree in bijzonderheden aangewezen1, onder bijvoeging van de juiste opmerking: „wenn irgend etwas das aelbststandige Entstehen der Beschneidung bei verschiedenen Vólkern unabhangig von einander zn beweisen im btande ist, so ist es das Vorkommen derselben in beiden Halften Amerikas", en, gelijk hij verder in het licht stelt, bij de volken van midden-Amerika bovendien Laat ik al hetgeen ik boven in de inleiding tot deze studie genoemd heb, verder ter zijde, dan blijft voor mijn artikel als onderwerp in engeren zin het doel en de bet eekenis der besnijdenis. Hierover is nog genoeg te zeggen, omdat de quaestie ver van uitgemaakt is. Het verschil van meening er over is zelfs zeer groot, en wij moeten, zoo mogelijk, uit de uiteenloopende hypothesen kiezen. Dit is niet gemakkelijk, daar de zekerheid gering is en de gegevens weinige zijn. Het is, gelijk Andree3 schrijft: „Auf die Frage, woher der Brauch stamme und zu welchem Zwecke derselbe diene, geben einstimmig viele Völker die Antwort: man wisse es nicht mehr, oder: sie thaten so, weil ihre Vater es so gemacht." Andree zelf heeft, gelijk wij zien zullen, zich bij zijne conclusie niet door dit bezwaar laten afschrikken, maar anderen lieten zich er wel door weerhouden, in dezen te beslissen. Reitzenstein •* en Gunkel 5 zijn van oordeel, dat de pas genoemde omstandigheid alle hoop op uitslag van een onderzoek naar de oorspronkelijke beteekenis der besnijdenis uitsluit. Als de volken, die zich besnijden, zelve niet meer weten, waarom zij het doen, hoe zullen wij er dan achter 1) T. u. p. Iilz. 200 f. 2^ Hier en ilaar worden ook vrouwen besneden, vgl. Ploss, Das Kind I, 372—394. Curtiss, ITrsem. Rel. 277. Rij Israël en bij de Joden is daarvan echter nooit sprake. 3) L. 1. S 206. 4) Zwei religionsgcschichtliche Kragen, S. 3S. 5) Die Beschneidung im A. T., Arcliiv für Papyrusforschung II. 1 (Juni 1902), S. 17. komen? vragen zij. Wat hebben wij in dezen aan phantasieën en gissingen, verder dan welke wij liet toch niet brengen zullen? Bovendien staat het volgens Gunkel van meet af aan vast, dat de besnijdenis, waar wij ze nog aantreffen, wat haar ontstaan betreft, vooral uit den vóór-historischen tijd dagteekent, — eene periode, van welke wij niets weten of kunnen weten. Immers onderstelt de ceremonie oorspronkelijk het naakt loopen, een menschelijk verkeer zonder kleeding. Hoe ver ligt dit reeds achter ons en achter alle beschaafde volken! Ook de uitvoering met steenen en steenen messen wijst op de vroegste oudheid, toen het gebruik van staal en ijzer nog onbekend was. Steenen messen bleven bij de Israëlieten lang in zwang 1; evenzeer bij de Australische volken en de NoordAmerikaansche Indianen. Elders, bij de Abyssiniërs en Polyneezen, deden lang mosselschelpen en bamboes daarvoor dienst. Op grond van dit alles, meenen de twee genoemde geleerden, is liet volstrekt uitgesloten, dat wij den oorspronkelijken zin van het gebruik nog op het spoor komen. Wij kunnen alleen nog vaststellen, zeggen zij, welk begrip de volken in den historischen tijd er mee verbonden. Zoo kan uit het <). T. blijken, wat de ritus voor het oude Israël beteekende, waarbij echter niet uit het oog mag verloren worden, dat dergelijke ceremoniën eeuwen lang in practijk gebracht worden, zonder dat zij, die er aan deel nemen, zich in den regel er veel bij denken. Welk christen is niet overtuigd, dat de doop beteekent de afwassching der zonden? Maar het recht verband tusschen het feit en het symbool is den meesten verre van duidelijk. Er zijn dus, gelijk ik aanwees, althans twee onderzoekers in zake de besnijdenis, die zich op grond van het bovenstaande neerleggen bij een non liquet, en, boe ongaarne ook, afzien van elk pogen om iets aangaande de oorspronkelijke bedoeling der besnijdenis te weten te komen. Uit een ander oogpunt wordt de zaak bezien door Ankree2. Hij onderstelt niet één doel en oorsprong bij de onderscheiden volken, maar meer dan één; bij de respectieve men- 1) Vgl. Exod. Iï5; .Tos. 5 2. 2) L. 1. H. 208. schenstammen verschillende. Heel duidelijk is niet alles wat hij daarover opmerkt, maar de bedoeling van den aanhef is in elk geval niet twijfelachtig. „Im allgemeinen", schrijft hij, „muss ich dabei bleiben, dass nicht ein Zweck Ursache der Beschneidung ist". Dit licht hij dus toe: „ganz gewiss fiihrte die Opferidee bei einer An/.ahl Völker die Beschneidung lierbei, wenn auch für weitens die meisten ein anderer Gesichtspunkt für deren Einführung vorhanden war, ein Gesichtspunkt freilich, dessen Kenntnis bei ihnen ganz verschwunden ist und erst wieder aufgefunden werden musste". Geheel afwijkend van Andkee ter eene, en van Reitzenstein en Gunkei, ter andere zijde luidt het oordeel van de meerderheid dergenen, die zich met het vraagstuk hebben bezig houden. Zij zijn niet overtuigd, dat het antwoord onmogelijk meer te geven is, en evenmin van oordeel, dat het gebruik bij de verschillende volken uit onderscheiden uiteenloopende motieven is voortgekomen. Bekend en enkelvoudig is volgens deze allen de oorsprong of het doel der besnijdenis over de geheele aarde. Intusschen wijken zij op één punt weder van elkander af, t. w. door niet dezelfde ééne oorzaak te veronderstellen. Wat dat betreft, is het haast: tot capita tot sensus. De geleerden, die het onderwerp behandelden, zijn 't zoo weinig eens, dat Benzin<;er 1 met recht kon gewagen van „die zahllosen Deutungsversuche", en constateeren, dat „eene algemeen aangenomen verklaring der besnijdenis tot heden niet gelukt is". Ten bewijze, dat hij met al die „Deutungsversuche" niet overdrijft, laat ik hier althans enkele uitspraken volgen, zonder volledig te zijn. Volgens Ki enen in zijne Geschiedenis van den Israëlietischen Godsdienst - was de besnijdenis aanvankelijk een bloedig offer ter verzoening der godheid. Het is waar, dat Kuenen dit met het oog op Israël en Jahve zegt; maar liet is onwaarschijnlijk, dat hij voor hetzelfde gebruik bij de andere volken een gansch afwijkend, niet-godsdienstig motief zal hebben aangenomen. 1) Hebr. Arch. li? ed. 8. 155 f. ■>) I, 23H. Hij zou dat, indien het zoo ware, er licht hebben bijgevoegd. Ook Dr. de Visser1 brengt het gebruik in verband met het godsdienstig geloof, maar hij verwerpt daarbij, datgene wat voor Kuenen essentieel is: het offer. „Hierbij was geen sprake van otteren", schrijft hij, „maar enkel van een geven aan Jahve van hetgeen hem toekwam". Hij zoekt ten slotte de verklaring in „de wijding van het manlijk lid als teellid aan Jahve". Weer anders oordeelt een derde vadcrlandsche autoriteit, de groep der Lei dsche vertalers van het O. T. 2, volgens wie „de kunstbewerking waarschijnlijk oorspronkelijk ten doel had, de vruchtbaarheid te bevorderen". Met deze drie gevoelens is het aantal der gegeven verklaringen verre van uitgeput. Ik laat nog enkele andere volgen: Marti in zijne Geschichte der Israëlitischen Religion 8 beweert: „Die Beschneidung ist die heilige Ceremonie, wodurch man als vollberechtigtes Glied in die Volks- oder Stammgemeinschaft aufgenommen wurde". Ermann 4 houdt ze voor verminking zonder doel: „Ursprünglich gehort sie zu den mannigfachen Verstümmelungen, die die Naturvölker iliren Körper anzuthun lieben; sie steht auf einer Stufe mit dem Ausreissen der Schneideziihne, dem Zerschneiden der Wangen und ahnlichen geschmackvollen Gebrjiuchen". Wellhausen 3 vindt het gebruik ook barbaarsch, maar verschilt in zoo ver van Ermann, dat hij er wel een doel in ziet. Volgens hem is 't oorspronkelijk „eine Art barbarische Reifepnifung, die der Jüngling bestehen musste, bevor er heiraten dürfte". Stade 0 houdt de besnijdenis eenvoudig voor een merkteeken, waardoor zich menschen en stammen onderscheidden. „Nomaden, die hun eigendomsrecht op dieren door zulke merken bewezen, droegen met gelijksoortige bedoeling een merk als dit aan hun lichaam". 1) Hebr. Archaeologie I, 208v. 2) I, HO. 3) 5te Anfl. S. .">1. 4) Aegypten S. 50. 5) Reste Arab. Heidentunis S. 175. 0) Hibl. Theologie (les A. T. 1, 140. Siegfkied 1 denkt ook aan eene „Stigmatisierung", maar aan eene, door welke men zich tot eigendom van den een of anderen daemon stempelde en dientengevolge aanspraak op zijne bescherming maakte. Ik wil, gelijk ik reeds zeide, niet alle hypothesen over het doel der besnijdenis mededeelen, daar ik dan te uitvoerig zon worden. Ook komen er vrij wat voor, die hoogst onwaarschijnlijk zijn. Nog al veel bijval heeft het denkbeeld (of de traditie) van Hekodotvs - gevonden, dat de besnijdenis reinheid beoogt; en dat van Philo, volgens wien ze de zoogenaamde anthrax of karbonkelkrankheid voorkomt, eene ontsteking, die, gelijk dan beweerd wordt, wanneer men de voorhuid behoudt, licht ontstaat:t. Alfrkd Mossig in zijn boek over de Sozialhvgieine der Juden (S. 43) is van oordeel dat de besnijdenis venerische infectie afweert. Onder verwijzing naar Collin, Die Beschneidung der Israelieten (S. !(), beweert hij, dat dientengevolge onder gelijke omstandigheden besmetting met syphilis bij de joden zeldzamer is dan bij de christenen. — Maar behalve •lat de statistiek onmogelijk te leveren is, blijkt reeds genoeg uit het feit, dat de joden toch ook met die ziekte worden besmet, hoe weinig afdoende de maatregel dan tegen dit kwaad is. Hieruit volgt de onwaarschijnlijkheid der hypothese dat de besnijdenis op dit punt ooit of ergens deze sociaal-hygieinische bedoeling gehad heeft en daardoor ontstaan is. Nossig zelf, die haar verdedigt, eindigt zijn betoog er over dan ook met de opmerking: „Die Vorbeugung von venerischen Infektionen ist jedoch nicht einmal der wesentlichste sozialhygieinische /weck der Beschneidung" Met deze conclusie breekt hij zijn eigen betoog af, waaraan liij dan nog toevoegt, wat ook niet geschikt is om de onderstelling, dat het bestrijden van syphilis door de besnijdenis in Israël beoogd werd, waarschijnlijk te maken: „hingegen finden wir im A. T. eine Reihe anderer Vorschriften, welche den Charakter eines (lesetz.es zur Bekiiinpfung venerischer Krankheiten klar ausgepriigt tragen". 1) Githk's Wörterbuch S. N2. 2) ii 37 r« Ti- uiiiniu 'ïTt-nizuuvtu'xui xulfaottïzijio* tivmtv. 3) De oircuincisiono, in Pliilonis Ojiera cd. Mangey 11, 210 sq. Benzingkr 1 brengt do vele verklaringen tot twee hoofdbeginselen terug, die, naar hij meent, beurtelings bij eene groep der verklaringen overheerschend is. De eene soort gaat in verschillende nuances uit van de onderstelling, dat de besnijdenis een godsdienstig verschijnsel is, terwijl volgens de andere reeks van verklaringen het natuurlijk element de hoofdrol speelt. Benzinger zelf twijfelt niet of het eerste is 't geval. „Nicht medizinische Kenntnisse, sondern religiöse Vorstellungen sind es, die bei allen unzivilisirten Vólkern in alter und neuer Zeit solche Gebrauche hervorrufen", zoo schrijft hij. Hij acht iederen oorsprong behalve de godsdienstige uitgesloten. tesglaube und Götterkult sind die Erzeuger aller menschlichen Sitte", en dus ook van deze gewoonte, meent liij. W. Novvack 2 is het hiermede eens. „De opvatting, volgens welke of gezondheidsoverwegingen of hoop op verwekking eener talrijke nakomelingschap de besnijdenis in het leven geroepen hebben, is uit den rationalistischen tijd", zegt hij, „en zóó veiouderd, dat ze thans als geheel afgedaan beschouwd moet worden". „Sie bat weder im A. T. die leiseste Begründung, noch vertragt sie sich mit dem Geiste jener alten Zeit". Het is wel merkwaardig en eenigzins vreemd, niet dat Nowack deze meening heeft en handhaaft, maar wel dat hij zich zoo stout over de door hem verworpen hypothese uitspreekt. Immers de als geheel verouderd gebrandmerkte opvatting, die volgens Nowack zich reeds als „rationalistisch" overleefd heeft en in liet geheel niet meer in aanmerking mag komen, is juist door vele nieuweren als de eenige ware verdedigd. Boven noemde ik reeds de Leidsche vertalers des O. T. (1899) al» \ oorstanders van de leer, volgens welke de besnijdenis voortgevloeid is uit de meening, dat door haar de vruchtbaarheid der menschen vermeerderd wordt, in dien zin dat namelijk de zoogenaamde phimose of vernauwing der penis er door verminderd zou worden. Imi de Leidsche geleerden staan met hun gevoelen niet alleen. Integendeel, de meest bekende en nieuweie schrijvers over het onderwerp zijn tegenwoordig van dezelfde meening. 1) Arcli. 1.1. ■>) Arcli. I, 171. H. Ploss in zijn bock over het kind i, nadat hij eerst hen bestreden heeft, die de besnijdenis als een voorbehoedmiddel tegen ziekten verklaren, schrijft verder liet volgende: „Dagegen schwebte, wie icli glaube, denjenigen, welche die Besehneidung im \ olke der Helmier einführten, die Idee vor, dass die Circumcision den Coitus erfolgreicher fiir die Befruchtung mache". In het Archiv fiir die Geschichte der Medizin und medizinischen Geographie- licht Ploss deze zijne opvatting nader toe. Hij beschouwt daar het uitgangspunt van Israël als het algemeene en tracht zelfs aan te toonen, dat het gebruik zeer rationeel en hygiënisch is. „Zweck und Absicht der Operation ist die Natur zu corrigieren und an den Sexualorganen einen Zustand herbeizuführen, welchen man fiir einen hoi malen halt. Man will die Phimose beseitigen, deun man hult den mit einer solchen behafteten Menschen fiir minder zeugungsfahig". Rk'Hakd Andkee is 't hiermede eens. „Fiir die grosse Mehrzalil der Völker", schrijft hij3, „ist die von Pi.oss entwickelte Theorie als die richtige und massgebende anzuerkennen, welche als Zweck der Besehneidung die Yorbereitung auf die sexuellen Funktioncn angiebt". A. \\ ii.kkn 4 bevestigt deze physische verklaring zoo veel mogelijk met berichten en feiten, aan de volken van den Oostindischen archipel ontleend. „Bij de Amboneezen", zoo schreef, gelijk hij herinnert, oudtijds reeds Vai.knti.tn, „geschiedt de besnijdenis tegen zeker ongemak, bij de geneed kundigen de capistratie of pliimosis genoemd, dat is de spanning der voorhuid waarmede de Amboneezen zeer gekweld zijn, en die de voortteling eenigszins nadeelig is. De handeling heeft dus bepaaldelijk plaats met het doel, den jongeling geschikt voor den coïtus te maken en hem eene talrijke nakomelingschap te verzekeren" ... Van de Niassers deelt Wii,ken mede: „zij gelooven dat zonder besnijdenis geen vruchtbare coïtus mogelijk is". Volgens Gkaaflani» heeft 1) Kus Kind in Braueh mul Hitte der Volker 2te Ausg. I. 345. -') Th. VIII, Heft 3. :i) T. a. |>. S. 211. 4) T. a. ii. hlz. 52 vv. ook bij de Alfoeren de besnijdenis geen ander doel dan „bet verschaffen van voorbeschiktheid tot bet buwelijksleven"l. Merkwaardig is, dat vele volksstammen in onzen Archipel, ook als zij niet Mohammedaanscli zijn, zich toch besnijden en daarbij tevens de acte der besnijdenis geheel afgescheiden van eenige godsdienstige strekking houden-'. „Dit is het geval", schrijft Wii.ken, „bij de Alfoeren van Boeroe en Ceram, de bewoners van de Watoebela- en de Aroe-eilanden, en van den Timoreenschen Archipel (Timor, Savoe, Roti en Soeinba), bij de Alfoeren van de Minnahassa, de Dajaks, de Niassers; ook bij de Hoe was en andere stammen van Madagascar". Is volgens deze volken zelve de besnijdenis eene handeling ter bevordering van de vruchtbaarheiden geene godsdienstige ceremonie, dan blijkt daaruit, hoe voorbarig bet oordeel van Bexzixoer en van Nowack is, dat bet gebruik in zijn oorsprong per se met liet godsdienstig geloof samenhangt en daaruit voortgevloeid moet zijn. Maar tevens blijkt uit hetgeen wij nog bij primitieve volken vinden, dat wat oorspronkelijk geen godsdienstige strekking bad, allengs toch ook bij velen deze beteekenis gekregen heeft. I)e Amboneezen b.v., die, gelijk wij van Valextijx hoorden, liet doel der besnijdenis in vermeerdering der vruchtbaarheid zochten, voegden daarbij, dat zij „een der plegtelijkheden tot hunne godsdienst behoorende" was. Bij de operatie werd namelijk, zooals Vai.exti.in dat uitdrukt, „op zijn oud-heidensch een feest ter eere van hunne goden bereid". „Op enkele eilanden van de Zuidzee", schrijft Wii.kex, „draagt de besnijdenis evenzeer een min of meer godsdienstig karakter in zoo ver dat de kunstbewerking door een priester gedaan wordt en met gebed en ceremoniën gepaard gaat. Door bij de bespreking van den oorsprong des gebruiks het phvsiek doel en de godsdienstige wijding er van vlak tegenover elkander te stellen, gelijk Bexzixoer en Nowack doen, redeneert men m. i. allerminst in den geest der primi- 1) Bij WlLKKX, t. a. p. 2) WlLKEX, t. il. I>. ;{) Men ziet uit al liet bovenstaande clat de meening alsof geen enkel volk. dat zich besnijdt, iets moer van den oorsprong der besnijdenis meent te weten, gelijk KEL en IIeitzexstein beweren iboven bi*. 1*55 v.) sterk overdreven is. tieve en oude volken, die zulk een scheiding niet kennen. Immers zij schrijven wetten en gebruiken gaarne aan de godheid toe. De besnijdenis werd eene godsdienstige handeling, omdat ze als door de godheid bevolen beschouwd en door priesters verricht werd, waarbij velen zich wel of niet bewust waren, dat er één bepaald doel, dat der voortplanting, mede bereikt moest worden. Wel verre van het een tegenover het ander te stellen, bad juist de overtuiging, dat men iets voortreffelijks volbracht, ten gevolge, dat men de goden offerde en dankte voor den zegen, die uit de instelling voortvloeide. Dat niet gezondheid of reinheid, maar bevordering der vruchtbaarheid als eerste en voornaamste doel van de besnijdenis mag worden aangemerkt, laat zieh met hooge waarschijnlijkheid afleiden uit al hetgeen daarover bij de volken, die zich besneden of besnijden, nog voorkomt. Wat niet wegneemt, dat op grond van liet boven aangevoerde, de ritus bij velen tevens een godsdienstig karakter gekregen heeft, gelijk ook wel hier en daar de gedachte aan eene reiniging er bij gekomen is. Vooral bij Amerikaansche volken stond nog al sterk het begrip van offer op den voorgrond, zonder dat daarom ook bij hen dit het oorspronkelijke motief is en er de eigenlijke beteekenis aan geeft. Want ik ben het niet eens met André ', als hij schrijft: „Voor de hier bedoelde Amerikaansche volken schijnt mij zeker te zijn, dat de offergedachte de oorzaak van de invoering der besnijdenis was. Immers," gaat hij voort, „was in Amerika hetzelfde hoofdmotief als bij de meeste volken voorhanden geweest, t.w. de vruchtbaannakende voorbereiding tot het verwekken van kinderen, dan zou het gebruik in dat werelddeel veel verder verbreid zijn geworden, liet komt echter slechts sporadisch voor, en waar het voorkomt, is bet met bloedoffers en andere godsdienstige handelingen verbonden." Doch het eerste argument zou alleen dan iets bewijzen, als het vaststond of door alle volken als vaststaande werd aangemerkt, dat de besnijdenis inderdaad een goede maatregel ter bevordering der vruchtbaarheid is. Daar dit evenwel geenszins boven allen twijfel ver- 1 T.u.p. 8. 208. heven is en nooit algemeen als juist erkend is *, kan liet betrekkelijk weinig voorkomen der besnijdenis in Amerika alleen bewijzen, dat de overtuiging omtrent de vruchtbaarmakende of andere weldadige kracht er van in dat werelddeel ver van algemeen was Terwijl daarentegen, als de besnijdenis oorspronkelijk een offer was geweest, 't vreemd zou zijn, dat dit offer er zelden voorkwam, daar de offers bij alle volken dezelfde zijn en veel voorkomen. Ook in oud-Azië zijn en waren heel wat volken, die zich niet besneden: Filistijnen, Feniciërs, oude Kanaiinieten (vgl. Gen. 34) Chineezen, Indiërs, Japanneezen, Klein-Aziaten enz. Mag men daaruit afleiden, dat de Aziatische volken, die zich wel besneden, allen de besnijdenis voor een offer hielden, omdat het anders onverklaard zou blijven, «lat de overigen, die zich in Azië niet besneden, de besnijdenis niet hebben ingevoerd? Dit gaat toch niet op. Trouwens Andree werpt zijn eigen zwakke redeneering overboord, als hij op eene andere bladzijde 2 beweert: „Selbstverstandlich kannda, wodie Zirkumzision als religiöser Braueli betrachtet wird wie bei den .Juden, diese Anschauung erst rlatz gegriffen haben und die religiöse Bedeutung ihr erst geworden sein, nachdem sie bereits vorhanden und ihre etwaige Heilsamkeit erprobt worden war." Dit is geheel in strijd met hetgeen hij elders opmerkt3, maar t is juist. Even juist is, gelijk ik reeds te kennen gaf4, de volgende opmerking van hem5: „Uit de omstandigheid, dat vaak prieskrs de operatie doen, leidt men het godsdienstig karakter, d.i. de godsdienstige oorsprong van het gebruik af." De operatie door den priester is echter niet voldoende om de (oorspronkelijke) godsdienstige beteekenis van de besnijdenis in het licht te stellen, daar bij natuurvolken gewoonlijk de priester en de dokter in één persoon vereenigd zijn. Het wordt tijd dat ik van het algemeen gebied der volken 1) Vgl. Stbineb ju Schekkel's Bibellexicon I, 407: „Krwïihneiiswerth... i*t euples de 1' antiquité". Zie Munk, Le Guide de» Ksarés UI, 41H. Aant. 2. den van hart afleiden, dat volgens de volksopvatting dooide besnijdenis der voorhuid een lichamelijk gebrek werd weggesneden? Ik durf het niet zeggen, maar wel hecht ik waarde aan de opmerking van Wilkex 1 dat in het Godswoerd, tot Abraham gesproken ter gelegenheid van de instelling des gebruiks volgens P de oorspronkelijke bedoeling deiinstelling misschien nog doorschemert. „Ik zal u zéér vruchtbaar maken; gij, Abraham, zult tot eene menigte van volken worden." Dit is het verbond, dit de belofte. Het is waar, dat nog meer wordt toegezegd. Maar de hoofdzaak is toch de vruchtbaarheid: „Ik zal u gansch zeer vermenigvuldigen", luidt het dadelijk in den aanhef -'. Dat daarbij het bondsteeken van de besnijdenis bijzonder paste, als deze van oudsher diende of althans geacht werd te dienen tot bevordering der vruchtbaarheid, laat zich niet tegenspreken. Zij is dan geen willekeurig, maar een door de zaak zelve als het ware geboden teeken; immers de wegneming der phimose was volgens toen veel voorkomend geloof liet middel tot bereiking van het doel. Ik weet wel, dat Maimonides in zijn Moreh Nebuchim het tegendeel verkondigd heeft. „Ik geloof, zegt hij, dat een der motieven voor de besnijdenis is. de geslachtsgemeenschap te beperken en het geslachtsorgaan te verzwakken. Immers het manlijk lid, dat men na de geboorte laat bloeden, terwijl men zijne bedekking wegneemt, wordt zonder twijfel verzwakt". Hiermee is echter in strijd wat hij verder schrijft, „dat de natuurlijke functie daarom toch niet vermindert, en de vruchtbaarheid er niet onder lijdt". Dit voegt hij er bij, ofschoon het precies het tegendeel zegt van hetgeen hij betoogen wil, alleen omdat de H. Schrift Gen. 17 het leert. Alfked Xossig, die Maimonides volgt, is even inconsequent. Eerst verklaart hij: „Die Hemmung des Geschlechtstriebes scheint der Hauptzweck des Gebotes der Beschneidung zu sein". Waarop hij dan echter laat volgen: „Andererseits wurde durch denselben Akt der Beschneidung dafür gesorgt, dass die Ehe recht fruchtbar sei". Inderdaad is dit de oude joodsche 1) T. a. p. Iilz. 80. 3) III 49. 2) Gen. 17 2. 4) Die Sozial-hygieine der Juden, 8. 51 f. opvatting volgens Philo l, als deze opmerkt: „Men zegt dat ten gevolge van de besnijdenis liet zaad rechtstreeks uitgeworpen wordt, zonder zich te verspreiden en zonder door de sinus van liet praeputium terug te vloeien; van daar dat de besneden volken wegens hunne vruchtbaarheid beroemd zijn". Een ander verhaal betreffende de instelling der besnijdenis bij Israël vinden wij Joz. 5 Het bestaat uit twee bestanddeelen: een ouder 2 en een jonger^ bericht, of wil men liever: een ouder bericht met een jonger additament 4. Het oudere bericht is vóór-exilisch; het leert ons de sage kennen, volgens welke de besnijdenis was ingevoerd door Jozua, nadat de Israëlieten in Kanaan gekomen waren en dit in bezit genomen hadden. Het leert ons ook, dat oorspronkelijk geen kinderen besneden werden, maar jonge mannen. Verder leert het ons nog, implicite ten minste, iets omtrent het doel der besnijdenis. Het oude verhaal luidt aldus: „Te dien tijde zeide Jahve tut Jozua: maak u steenen messen en besnijd de Israëlieten. Toen maakte Jozua zich steenen messen, en besneed de Israëlieten op den heuvel der voorhuiden. Nadat de besnijdenis van het geheele volk afgeloopen was, bleven zij op hunne plaatsen in het leger, totdat zij genezen waren. En Jahve zeide tot Jozua: heden heb ik den smaad der Egyptenaren van u afgewenteld. Vandaar heet de plaats Gilgal (wenteling, afwenteling) tot op dezen dag". Het bezwaar tegen dit bericht lag op later standpunt voor de hand. Werden, vroeg men, alle volwassen Israëlieten eerst in Kanaan door Jozua besneden? Maar waren dan liet aan Abraham gegeven voorschrift en het door Mozes gegeven bevel nooit nageleefd? Waren de kleine kinderen der Israëlieten noch in Gosen noch op de reis naar Kanaan besneden geworden?.... Ja wel, zei iemand, maar vrij gedachteloos, ze 1) De cireumcisione 1. 1. '2) Juz. 5 2. s. 8, ». 3) Joz. 5 4—7. 4) Zie Hollenuërü, ThStKr. 1*74, S. 493 f.; Stade ZAW VI, 133—143. Leidsche Vertaling des O.T. I, 4S7. moeten alle besneden geweest zijn, en hij voegde bij het goddelijk bevel tot Jozua: „maak u steenen messen enz.", dit: „besnijd ze ten tweede male". Het ongerijmde dezer oplossing blijkt uit de verklaring van den interpolator. Men kan immers iemand niet tweemaal besnijden; de eens weggenomen voorhuid is er later niet meer. „Neen", zegt daarom een tweede annotator, „dat was het niet; de ware grond, waarom Jozua de Israëlieten in Kanaan besneed, ligt hierin, dat zij een nieuw geslacht waren. De ouders, die Egypte verlaten hadden en die besneden geweest waren, waren allen onderweg gestorven. In de woestijn was een nieuw geslacht geboren, dat men niet besneden had en dat nu nog besneden moest worden. Jozua herstelde liet verzuim". Al was deze oplossing der moeilijkheid niet zoo gebrekkig als die van het ten t weeden male, heel bevredigend was ze toch ook niet; want men blijft vragen: waarom waren die op de reis geboren kinderen niet besneden? 't Was in volstrekten strijd met de wet en er was ook geen enkele reden om 't na te laten. Dat men t later zoo aannam, had een reden. — Natuurlijk staat het met die zaak heel anders. I)e oude overlevering der besnijdenis van gansch Israël door Jozua moet op zich zelve genomen worden. Het is de traditie van het gebruik, gelijk het in den eersten tijd was: besnijdenis van volwassenen, die overal oorspronkelijk en bij vele volken blijvend was. Eerst later is men den ritus aan pas geboren kinderen gaan uitvoeren, toen men, nadat de besnijdenis een heilig bondsteeken geworden was, periculum in mora ging zien 1. Volgens de oude, voorexilische oorkonde echter was niet het verlangen naar het teeken des verbonds, maardewensch oni den smaad of de minachting af te wenden, waarmede de Egyptenaren op onbesnedenen neerzagen2, het motief tot invoering der besnijdenis bij Israël geweest, Gelijk later onder Antiochus Epiphanes en onder den invloed der Europeesche natiën de besnijdenis voor iets onbehoorlijks is gaan gelden, zoo was in de eeuwen der Egyptische oppermacht hetzelfde gebruik een teeken van beschaving. 1) Vgl. Gen. 17 14. ■>) „ !)<■ smaad van Eg." zie Hollenberu 1.1. S.I9l,L V.ï, 4SC. Hebben de Israëlieten liet aan cle Egyptenaars ontleend, dezen hadden het waarschijnlijk van de Afrikanen. Van daar dat de ritus, zooals wij hem in zijn primitiefsten staat Joz. 5 vinden, een nog zeer Afrikaansch karakter draagt. \ ooi al de Oost-afrikanen, als het dichtst bij, komen hier in aanmerking. Ook zij besnijden nog volwassenen ', en wel, evenals de Benjaminietische jeugd tc Gilgal, gemeenschappelijk. Verder worden bij hen de voorhuiden begraven.2 Dat ditzelfde voorheen bij Israël geschiedde, blijkt uit den naam „heuvel der voorhuiden"3; 't sacramentale karakter, dat de plechtigheid bij de Afrikanen draagt, komt ook in het gemeenschappelijk vereenigen van Israël op eene heilige hoogte uit. ()f nu werkelijk de besnijdenis in dien tijd zoo ingevoerd is als dat in het boek .Jozua beschreven staat, is eene andere vraag, 't Kan zijn, dat het gebruik later in den naam Jozua geconcentreerd en daardoor als het ware gesanctioneerd is. Maar niet twijfelachtig is natuurlijk, dat lang, vele eeuwen lang, op heilige plaatsen als Gilgal volwassen Israëlieten besneden zijn, ten ge\ olge waarvan zij geschikt voor het huwelijk en vermoedelijk ook voor den krijgsdienst geacht werden. Hoe en wanneer zich allengs uit die besnijdenis der volwassenen de besnijdenis der pasgeborenen ontwikkeld heeft, is ons onbekend. Ook eene derde bladzijde des O.T., die over den ritus handelt, leert ons hieromtrent niets, maar daarentegen wel iets anders, dat voor de kennis van zijne bedoeling of althans van een zijner effecten beteekenis heeft. Ik denk hier aan de passage Exod. 4 -'4—20, een zeer duistere tekst, „a puzzle to the expositors older and more recent", gelijk Henry Pkesekved Smidt het uitdrukt4. Zelfs over hetgeen de schrijver er eigenlijk mee wil en over wat de plaats beteekende in de traditie, waaraan ze ontleend werd 1) Ploss, Das Kind I, 32: „Bei den Wukikuya werden die Jünglinge von 16— 17 Jahren utn gieiclien Tage beaehnitten". 2) Ploss t. u. ]>. „Die abgesehnitte Vorhaut wird vor jedeni in der Erde beKruben". 3) Joz. 5 :t. 41 JBL XXV (1906) j>. 14. bestaat geen eenstemmigheid. Volgens velen is «le bedoeling, de instelling der besnijdenis bij.Israël te leeren liet verhaal zou dan op ééne lijn staan met de besprokene in Gen. 17 en Joz. 5; en naast de daar beschreven invoering van de besnijdenis door Abraham en door Jozua zou dit verhaal bier het gebruik van Mozes afleiden. Maar deze verklaring is stellig onjuist: „deun der Ritus als soldier wird (hier) als bekannt vorausgesetzt", schrijft Baentsch te recht Blijkbaar is de bedoeling dus niet, zijn ontstaan te verklaren. Baentsch zelf houdt het met Wellhausen 3 daarvoor, dat de schrijver heeft willen duidelijk maken, hoe het gekomen is, dat kinderen besneden zijn geworden in plaats van de volwassenen, aan wier besnijdenis in den oudsten tijd Joz. 5 herinnert. Baentsch beroept zich hierbij op Marti. Deze echter, hoewel ook hij vermoedt dat het zoo gegaan is, leest dit niet in de aangehaalde pericoop van Exodus, daar ze volgens hem „so kurz ist, dass man uur wenig daraus entnehmen kann 4. Makti heeft gelijk. Al is de zin van den tekst niet volkomen doorzichtig, wat Baentsch er in leest, staat er stellig niet in. „Allerdings", voegt Marti er bij, „scheint hier noch die Erinnerung durchzuschimmern, dass die Beschneidung resp. das vergossene Blut die Verbindung mit der Gottheit herstelle und so vor ihrem Zorn bewahre." Dit heeft hij goed gezien. Nog nauwkeuriger drukt Henry Preserved Smith 5 de strekking der legende uit, als hij schrijft: „De Schrijver wil de werking van het besnijdenis-bloed leeren kennen als een genees- of een toovermiddel tegen ziekte. Wordt iemand plotseling met den dood bedreigd, dan kan dit bloed zijn leven redden." De bewijsvoering van Pr. Smith is, gelijk wij die van hem gewoon zijn, voortreffelijk, en een vrucht van nauwkeurige 1) Zoo o.u. volgens de Leidsche Vertaling desO.T. 1,148: „Blijkbaar wil de schrijver den oorsprong der besnijdenis, althans hare in voering onder Israël, verhalen". Ten onrechte schrijft preserved smith 1.1. p.22 deze opvatting ook aan wklmiaisen toe. 2) Ex.-Lev. 8. 36. 3i Prolegomena -t(' Ansg., 8. 360. 3*« Ansg.. 8. 354. 4) Marti, Gesch. >1. Isr. Rel. 4te Ed. 8. 43. 5» Ed. S. 52. 5} L.1. pag. 14. exegese.1 Het eenige argument, dat Chkynk 2 er tegen inbrengt, heeft niets te beteckenen: waarom zi>u deze oude sage niet, even 7,00 goed als andere, „in een fragmentarisehen en gewijzigden vorm" kunnen zijn opgeteekeud? Doch roepen wij, voordat ik verder ga, ons haar voor den geest, gelijk wij ze in het boek Exodus vinden. Wij lezen: „Mozes nam zijne vrouwen zijn zoon, zette dezen op een ezel en keerde naar Egypte terug :i. Onderweg echter in de herberg viel Jahve Mozes aan en zocht hem te dooden. Doch Zippora nam een steen4, sneed de voorhuid van haren zoon (ermede) at', bestreek (met die voorhuid) Mozes' geslachtsdeelen, en zeide daarbij: Een bloedbruidegom ~ijt gij mij. Nu liet Jahwe van hem af. Toen had zij gezegd: bloctlbruidegom, met liet oog op de besnijdenis" 5. De geheele passage is, gelijk ik reeds opmerkte, duister; de kursief gedrukte woorden zijn bijzonder raadselachtig, en misschien eene corruptie uit eene andere lezing. Overigens is de Hebreeuwsche tekst m. i. in orde; want ik zie geen de minste reden om met Chkynk (l) schier ieder woord ervan te veranderen. Hoe is het toch mogelijk, dat deze vroeger zoo uitnemende geleerde — quantum mutatus ab illo! — door zijn tegenwoordig Jerachmeël-systeem! zich laat verleiden om allerlei teksten onbehoorlijk te verknoeien. Ik moet ronduit bekennen, dat, indien de onzekerheid en corruptie van den Hebr. tekst des O. T. zoo verbijsterend groot zijn, als Chkynk meent, men beter doet met geen pogingen meer tot zijn herstel aan te wenden. De tekst, dien Chkynk er voor in de plaats stelt, is bovendien altijd en doorloopend zoo veel slechter dan de textus receptus et traditus, dat hij alleen als afschrikkend voorbeeld eenigen dienst kan doen 7. 1) IJ. p. II—24. 2) Tl'aditioiis and belief» of ancient Israël j>. ■")•!.). „II sccins t me tliat we ean liurdly expect tluit sueli a narrutive would liave been preserved even in a moditied and fragmentary forni." :t) Kx. 4 au a. 4) Daarmede kan een stcenen mes bedoeld zijn ; misschien ook slechts een steen. 5) Ex. 4»t as. Wat tussclion 4 soa en 4 21 staat is deels aan eene andere oorkonde ontleend, deels van den Redaetor. O) L. 1. 7) Wat Oheyne Ex 4 24 - ai al niet verandert, leze men 1.1. bij hem na. Ik laat dus Chkynk verder ter zijde en begin dan niet te zeggen, welke volgens mij tic zin der korte mededeeling is, om daarna er nog een paar woorden aan toe te voegen over verklaringen, die m. i. onjuist zijn. Op zijne reis naar Egypte wordt Mozes plotseling krank, wat de sage in den toenmalige» stijl e» volgens de toen heerschende denkwijs 1 uitdrukt door het bericht, dat een god hem op den weg aanviel. Die god heet hier Jahve, wat in een Jahvistisch verhaal natuurlijk is; oorspronkelijk kan in de sage een andere demon genoemd zijn. '>ni het onheil at te wenden en Mozes te genezen, grijpt zijne vrouw naar een tooveriniddel-: zij snijdt haren zoon de voorhuid af. Met deze voorhuid, die natuurlijk bloedig is, bestrijkt zij •' de schaamtedeelen van Mozes. IX' manipulatie heelt liet gewenschte en beoogde gevolg: Jahve laat van Mozes af, de ziekte wijkt. Terwijl Zippora dit met vreugde waarneemt, roept ze uit: #^ij zi.jt een bloedbruidegom. Dit zei ze, teekent de verhaler vrij naïef aan, met liet oog op de besnijdenis. W at de Leidsche vertalers bij dezen tekst opmerken, is gedeeltelijk juist, gedeeltelijk onjuist. .luist is de opmerking: „wat Zippora deed, was niet herstel van een verzuim, maar het attiigrijjien van een middel tot verzoening van den vertoornden Jahwe' . Als er eene leering in liet verhaal is, dan zeker deze: het besnijdenisbloed heeft verzoenende, genezende kracht. Ln dat heeft het, omdat bloed der genitalia, evenals bloed der menstruatie en van offerdieren, oudtijds heilig geaclit werd. Geheel op dezelfde manier als Ex 1222 het bloed van de paasdioffers gestreken wordt aan de huizen om het verderf daarvan af te weren, dat in de gedaante van den doodsengel de drempels zou overschrijden, wordt Ex t •-'•"> het bloed van een besnedene gebruikt om iemand van eene ernstige krankheid te genezen. Het werkwoord Hif. van 1) Vtfl. Stade, lJibl. Tlieol. I, 91,99 f. 2) „1 lei li uittel sind fust immer Zauberinittel" (Wklmiaiskx, Koste 100 ). .5) „Das Btreichen uiul Hei ben koiiimt als Methode des Heilzaubers vor" (Welliiausen ib. 8. lül). wordt in heide teksten gebruikt, en heeft dan ook dezelfde beteekenis in beide. Vreemd is dat de Leidsche vertalers het Ex. I door aanraken, Ex. 12 door strijken weergeven. Het laatstgenoemde werkwoord: strijken of tmtrijken drukt op beide pp. de bedoeling van den verhaler het best uit, al beteekent het ww. letterlijk aanraken. I)e opvatting van de manipulatie, die ik met de Leidsche vertalers en met Preservei» Smith de juiste acht, is niet alleen in overeenstemming niet de ipsissima verba van den tekst, maar ook met hetgeen ons van andere volken aangaande de besnijdenis bekend is. Men vergelijke wat Spkncki: en Gim.es in hunne beide boeken over de Australiërs daaromtrent schrijven Ik zal niet alles overnemen wat Smith daaruit bijbrengt, omdat de ruimte er voor ontbreekt, Slechts dit ééne zij uit The Northern Tribes aangehaald: „In den l rabunnastam worden na de operatie hetsteenen mes, waarmee ze bewerkt wordt, en de voorhuid overhandigd aan den oudsten broeder van den besnedene; deze gaat dan rond en bestrijkt met de voorhuid de maag van iederen man, die in denzelfden graad aan den besneden knaap verwant is." Ook genezend d. i. vertoornde goden verzoenend, werkt zulk bloed volgens Australische voorstelling op dergelijke wijs als in het bijbelsch verhaal. „Is een man zeer krank ', zoo lezen wij -, „dan kan hem bloed, van eene vrouw genomen, als geneesmiddel gegeven of over zijn lichaam gewreven worden, en eene vrouw kan op dezelfde manier behandeld worden niet manncnbloed. Wel te verstaan: het bloed, dat zulke diensten doet, moet genomen worden van een der organen, welke bewerkt worden door een der ceremoniën van inlijving", waarmede bij mannen de besnijdenis bedoeld wordt. Dat de aangeduide kracht en onderstelde werking van het besmeren der klanken met het bloed der voorhuid nergens elders 111 het O. T. wordt geschetst, behoeft niette bevreemden, daar er betrekkelijk zelden van de besnijdenis gesproken 1) Zie The i uil ivo Tribes of eentml Austruhu, p. 2601', 268, 403. The northern tribes of central Australiu, p. 334, 361, 372. 2) Niitive Tribes p. 463 f. wordt. Het verhaal Exod. 4 is intusschen voldoende 0111 duidelijk te maken, dat, evenals bij andere volken, in Israël aan besnijdenisbloed genezende kracht wordt toegekend. Ook hierin ben ik het met de Leidscbe vertalers eens, dat bij (zijne voeten) waarschijnlijk gedacht is aan het manlijk lid van Mozes. Immers dit euphemisme komt meer voor in het Hebreenwsch. Kieschheidshalve noemt men de genitalia roeten, en urine heette daarom voetenwater Smitii wil liever aan de voeten zelve denken; maar deze extremiteiten zijn, dunkt mij, te weinig essentieel om bier zulk eene rol te spelen. De genitalia representeeren het menschelijk wezen in zijn geheel beter. Onjuist echter schijnt mij de aanteekening in de L. V., volgens welke „de aanraking met de bloedige voorhuid van zijn zoon in de plaats kwam van de kunstbewerking, die Mozes eigenlijk zelf had moeten ondergaan". Of' Mozes zelf besneden was of niet, deed niets ter zake. Dat bij, gelijk sommigen nieenen, den toorn van God had opgewekt door zich niet te besnijden, staat nergens dat de besnijdenis van zijn zoon in plaats van de zijne trad 3, en „deutlieb als Ersatz mul als deckender Schutz" diende (Bakntsch), blijkt uit niets. liet is ook onmogelijk, dat de aanraking met eens anders voorhuid bet effect kon hebben van de besnijdenis der eigen voorhuid 4. Het slot is duister, maar in ieder geval door de Leidscbe Vertalers niet goed begrepen. „Ken bloedbrtiidegom zijt gij mij", beteekent stellig niet, gelijk zij meenen: „door deze bloedstorting zijt gij (Mozes) mij (Zippora) een ware bruidegom . Hoe konden de vertalers dit schrijven, als zij zelve twee regels verder terecht opmerken: „eigenlijk is de uitdrukking niet gepast ten aanzien van Mozes, die reeds 1) 2 Kuil. IS27; Joi. 36 ït (Kerf); Jes. 720. 2) Zeer juist L. V.: „Waarom Jaluve hein wilde dooden, wordt niet gezegd. Ook geelt de schrijver niet te kennen dat Mozes iets misdreven had. I11 de voorstelling der oude Israëlieten is Jahwe vaak toornig zonder oorzaak". 3) Wellhu-sf.n Reste. 8. 175. Prol.2 360. 4) Nog onmogelijker is wat Wellhavskn er in ziet, Reste S. 175, Z. 14 17 Prol. 55. 6—4 v.o. man en vader was"? Maar waarom ondersteld, dat de verlialer zich bij voorkeur ongepast zou hebben uitgedrukt? Neen, Mozes was reeds lang geen bruidegom en Zippora reeds lang geen bruid meer. De tekst bevat dan ook geen woord, waaruit kan worden afgeleid, dat de verhaler hier dacht aan de besnijdenis als voltrokken tot voorbereiding van liet huwelijk der echtelieden Mozes en Zippora, indertijd gesloten. \\ ant chatan damim, is, als men wil: bruidegom —, maar dan toch: bruidegom van vergoten bloed *, niet van eene vrouw, 't Is de vraag, of men met dezen genetief er bij chatan nog wel door bruidegom moet vertalen. „It means a relation", schrijft Smith -, „whether son-in-law-, brother-in-law, cousin-in law". Het wordt ook soms van eene meer geestelijke betrekking, eenigszins symbolisch, gebruikt. Op den vreugdedag der wet, de simchat hattora, treden een bruidegom der wet en een bruidegom van bérësjit in de synagoge op. De eerste eindigt de wet, de tweede begint haar. In deze samengestelde synagogale titels heeft bruidegom natuurlijk de beteekenis van dengene, die in de innigste betrekking tot de wet en tot hare aanvangswoorden staat. In denzelfden geest is dunkt mij, chatan vóór den genetief damim te verklaren. I usschen Mozes en het vergoten besnijdenisbloed van zijn zoon is eene innige betrekking gekomen, eene zoodanige, dat dit bloed door er hem mede aan te raken en te bestrijken zijne genezing van de ziekte bewerken en den toorn van den doodenden god afwenden kan. Ik ontken intusschen niet, dat het slot van het verhaal, zooals het nu luidt, vreemd is. Waartoe die herhaling: „toen heeft (had?) zij gezegd: een bloedbruidegom — met liet oog op de besnijdenis"? Smith onderstelt dat het slot oorspronkelijk luidde: „Daarom wordt tot op den huidigen dag, zoodra een kind besneden is, bloed der voorhuid gesmeerd op de voeten (of de genitalia) van ieder manlijk familielid". Maar daarin vergist hij zich. Dit kan er niet gestaan hebben, omdat het voorafgaande niet tot deze conclusie leidt. Dat gebeurde ook niet. Het verhaal bevat alleen de toelichting tot het gebruik om 1) De pluralis van dam bet. vergoten bloed. 2) L. 1. j>. 20. zware zieken met besnijdenisbloed te bestrijken als met een goddelijk genees- en toovermiddel. Wellicht wijst liet woord van Zippora op een bezweringsformulier, dat bij dergelijke tooverij gebruikelijk en noodwendig was Tocli acht ik, al verwerp ik Smitu's conjectuur over het slot van het verhaal, de lezing van den M. T. niet boven bedenking verbevenVooral de herhaling: „een bloedbruidegom met het oog op de besnijdenis" maakt een zeer vreemden indruk. Zij kan, zou men zeggen, zoo als wij ze hier vinden, nauwelijks iets anders zijn dan eene verklarende glos. Merkwaardig is het stellig dat de LXX dit geheele slot anders heeft. Vs. 25b en 2ui. Merkwaardig is vooral dit laatste: „zij zeiven bekennen, (le besnijdenis van de Egyptenaar* geleerd te hebben". Eene erkenning, die wel nergens in het O. T. voorkomt, maar die toch met .Joz. 011» strookt.