D DE SALONICENSCHE JODENGEMEENTE. DOOR maurits wagenvoort. Te Thessalonlka is de Jodengemeente een levende exegeRe van liet, Oude Testament. In deze Makedonische stad is de schoonste scherf bewaard gebleven van het door zware noodlotsslagen vergruizelde volk van Jahve. Hier is nog altijd het «Toodsche leven te toetsen aan de Mozaïsche wetsteenen van het Oude Verbond. Nergens elders in het Westersche of in het Oostersche leven is het billijkerwijze geoorloofd de mannen van Israël te beoordeelen naar de Jodentypen, die men er ontmoet. Lang voor de overwinning der christenheid hebben de Joden in de Verspreiding den rug moeten bieden aan de slagen van den hekel der volken, dien hun hoogmoed van Gods uitverkorenen te zijn, gepaard aau hunne physieke en moreele hebbelijkheden opwekte. Het Roomsche en Orthodoksche geloofsfanatisme deed tijdens de Renaissance wat er nog ontbrak om hun degradatie volkomen te maken. Maar niets is hun eigenaardig volksleven noodlottiger geworden dan de vrijheid en de eenigszins spottende onverschilligheid, welke zij in bet Protestantsche Europa: ten onzent, Engeland, en Noord-Duitschland hebben gevonden. De Joden zijn AngelSaksers d'avant la 1 e 11 r e. Eigenschappen, welke hen gehaat maakten onder de volken ten Zuiden en ten Oosten: een krachtig nationaal zelfbewustzijn, een ontoegevelijke trouw aan den godsdienst en de zeden hunner vaderen, een winstzucht zonder gewetensbezwaren, en de neiging om langs den kortsten weg op hun doel af te gaan over de slachtoffers, die zij III Hl. y maakten, heen, vonden zij nog krachtiger ontwikkeld bij de volken in den Noord-Westhoek van Europa. Dus hebben de Joodsche gemeenten daar zich gevoegd naar het nationaal karakter van het volk hunner ballingschap. Het volk van Israël in Amsterdam, in Londen, in Hamburg en Berlijn is allengs in zijn omgeving opgegaan en geworden Nederlanders, Engelschen, Duitschers van een Joodschen godsdienst, die zelf' reeds menigen karaktertrek van vroeger en elders heeft verloren. Heel vast is het nieuwe nationale leven den Joden niet in het hart geworteld; eenmaal èrgens in het Westen thuis geraakt, zijn zij er overal thuis, en overal waar het goede is, vinden zij hun vaderland. Dit is niét zoo met de Joden in het Oosten. Onder Turksche heerschappij hebben zij een mate van vrijheid gevonden, die een verademing was na de verdrukking in Roomsche of Orthodoksche landen geleden. Zij mochten althans zich zelf blijven in een natuurlijke omgeving, overeenkomende met die, waaraan hun vroeger nationaal leven was ontbloeid. Zij verloren niet de scherpe kanten van hun aard door de voortdurende wrijving aan gelijke eigenschappen van volken met nog vaster karakter. Maar vergruisd in honderden kleine gemeenten, verloren in de Muzelmansche maatschappij, voelden zij, na het veege lijf te hebben gered van de woede van christelijk fanatisme, in het land hunner veilige verademing nooit de kracht om van hun Jobs mesthoop op te staan. Het volk van Israël is als een versplinterde diamant, weggespat de groote en kleine stukken, waarvan de kleinste geen enkele fonkeling meer bezitten, en de grootste haast onopgemerkt blijven in hun omvatting. De Westersche Jood heeft weinig nationaals meer. Hij is enkel van zijn omgeving te onderscheiden doordien hij vasthoudt aan den sjabbaz en aan het eten van wat kosjer is: twee Joodsche instellingen, die het meest hebben bijgedragen tot de verdrukking en tevens tot het behoud van Israëls volk. Eer klein dan groot, bleek, klierachtig en mager; luid van woord en levendig % van gebaar; twistziek maar niet vechtlustig, ja, twistziek en toch vredelievend; vijand van moeizamen arbeid en toch naarstig om zijn brood te verdienen; tuk op winst, en daarvan zelfs niet afkeerig, wanneer zij moreel of materieel vuil is, eèns met het Vespasiaansche woord, dat geld niet stinkt; ijdel op zijn persoon en pronklustig; in zijn omgang met christenen zachtaardig tot het onderdanige, en tegemoetkomend, maar zich in zijn hart veel beter achtende dan den onreinen Goy; slim, om zoo niet den letter dan toch den geest der wetten van zijn land te ontduiken onder den schijn van ze te eerbiedigen ; matig van levenswijze, maar groot liefhebber van vrouwen, voorbeeldig als echtgenoot, als vader behebt met teveel liefde en te weinig gestrengheid voor zijne kinderen; meestal goedhartig maar zelden edelmoedig; begaafd met een zin om zich te voegen naar zijn omgeving, die soms het karakterlooze en soms de virtuositeit nadert; intellectueel onder de voorsten, maar zelden onder de voorgangers; aanbidder nog altijd van het gouden kalf, aanbidder ook van het nieuwe zoodra het succes heeft; conservatief van neigingen toch, maar steeds aan den kant van de meerderheid; fijn van voelhorens om de gedachtenstroomingen te speuren, die zijn omgeving in de naaste toekomst zullen beheerschen, wie zal in dit ire- ' O middelde van den .Joodschen man uit het Westen: mengsel van arglistigheid en goedhartigheid, van zachtaardigheid die aan gebrek ann moed doet denken, en buigzaamheid die meegeeft aan eiken wind, het stugge volk herkennen, door Mozes en Aüron uit de Egyptische slavernij gevoerd, de doodslagers der Medianieten, der Amorieten, der Kanaiinieten, wrekende krijgers, die onder het daveren van trompetten en bazuinen, geleid door de richteren en de koningen, uittrokken ter overwinning in de oorlogen van Jahve? Van dit grootsche verleden is de Jood in Azië en in Africa een droevige caricatuur. (ieslagen met armoede en booze kwalen, is hij nog wel de aartsvader in zijn uiterlijk: lang van gewaad, lang van baard, met zekere waardigheid van 9* doen, maar het is de vervallen aartsvader, die zich van Job enkel onderscheidt, wijl hij niet naakt is: het eeuwenlange nederliggen op de mesthoop is hem aan te zien. Uit zijne zeere oogleden schijnt geen licht meer; van uit zijn grijsgol venden haard heeft het woord geen kracht meer zich te verluiden; zijn rug is gekromd door te zwaren druk van haat en verachting. Hij zoekt zijn nooddruft te bevredigen in arbeid, die door zijn omgeving veracht wordt, of door handlangersdiensten, welke nog verachtelijker zijn. Zijn zichtbaarste karaktertrek is bangheid en vrees: hij is als de hond, die in zijn jeugd teveel slagen heeft ontvangen en wegkruipt voor ieder die hem hoogmoedig aanziet, of met luide stem toespreekt. Hij laat zich zonder verzet mishandelen en beleedigen, door ieder die er lust toe heeft dit te doen. Van de wereld en den geweldigen strijd, die het leven doordavert met het gerucht zijner nederlagen en overwinnigen, afgezonderd in duistere werelddeelen, en daarin angstig weggekropen in het binnenste van duffe, kleine Jodengemeenten, doezelt zijn geest voort in den gedachtensfeer der late middeleeuwen, toen de groote rabbi's in de ghetto's van Spanje, Duitschland, Italië en Slavonië in het boek Zohar en het Sefer Jetsira het volk van Israël eene nieuwe openbaring beloofden. Verder dan deze openbaring is hij sedert niet gekomen; bijgeloovig, onwetend en fanatiek; letterknecht bezield door een (lommen haat tegen geloofsgenoot.en uit het Westen, die in zijn oog verachtelijke renegaten zijn, is onder zijn dagelijksche toepassing de vroegere grootschheid en schoonheid van den Joodschen geest vervallen tot zinledig ceremonieel vol van heidensche bijmengsels. Als een schurftige hond uit Europa verjaagd, heeft hij in zijn Muzelmansche omgeving van Azië en Africa wel veiligheid en rust gevonden, maar zijn geestesontwikkeling is van de hoogte, die de Joodschheid in Oordova, Avignon en Livorno bereikt liad, en door de naar Holland gevluchte Joden te Amsterdam nog werd overtroffen, gedaald tot een diep van onwetendheid en vooroordeel, waarin de Alliance Juive eerst uu, sinds kort, tracht wat licht te doen schijnen. * # • De Jood te Saloniki heeft niets van den Westerschen Jood, die meer Europeaan is geworden dan de Europeaan zelf. Hij is Oosterling, hij is voor alles Jood gebleven, maar hij staat tegenover zijn geloofsgenoot uit de kleine Oostersche gemeenten elders: het erbarmelijke wezen van onwetendheid, armoede en verachting, als koning tegenover bedelaar. Nochtans is negentig procent van de Salonicensche Joden even arm als de negentig procent der Joden te Amsterdam, en waar ook. Het wordt tijd, dat men eindigt den rijken Jood als type voor te stellen van zijn ras. Indien dan de Israëliet een rijke Jood is, dan zijn er veel meer Joden dan Israëlieten in de wereld, en verhoudingsgewijs zijn de smouzen even talrijk onder de christenen als onder hen. Wat de Salonicensche Jodengemeente van het begin harer vestiging af heeft gesterkt en doen bloeien, was haar aaneengeslotenheid in een omgeving, welke niet geheel vreemd was aan het verloten vaderland. Een geschiedenis van de Joden te Thessalonika bestaat niet, en mij ontbreken kennis en tijd haar te schrijven. Zal de gemeente ooit haar geschiedschrijver bezitten? Hij zal dan nauwelijks de Joden der stad behoeven te raadplegen, want hun geestescultuur staat op nul, en van hun verleden, dat ouder is dan onze tijdrekening — de Jodengemeente te Saloniki is met die te Rome de oudste van Europa — bezitten zij niets meer: geen geschriftje groot als een boomblad, geen inschriftje groot als een hand. De „Handelingen der Apostelen" vermelden haar als een belangrijke gemeente, en de „Brieven aan de ïliessalonicensen" werpen op haar een vroeg-christelijk licht: deze twee zijn hare oudste papieren. Het laat zich denken, dat de gemeente noch zoo rijk, noch zoo geestesontwikkeld is geweest als die te Alexandrië, wier Grieksch-Joodsche filosofie aan het christendom een wezenlijk andere richting heeft geschonken, en wier welvaart den nijd opwekte, welke tot de eerst-bckende uiting van Jodenhaat aanleiding gaf. R. Benjamin van Tudela, die in de tweede helft der 12K eeuw zijn bekende voetreis naar Jeruzalem en Perzië maakt, en van alle Jodengemeenten, welke hij aandoet een kleine notitie schrijft, telt in Saloniki nog slechts 500 Joodsche mannen, die met handenarbeid een hard stuk brood verdienen. Deze vijfhonderd zijn waarschijnlijk afstammelingen van vroegere nederzetters. Weldra komt de trek van de Asjkenazim uit Slavonië; een paar eeuwen later, in het begin der 16e eeuw, de groote trek van de Sephardim uit Spanje en Portugal, die het Spaansch karakter der Joden in Saloniki en overal in het Oosten, bepaalt. De gemeenschappelijke taal wordt Oastiljaansch: de Asjkenazim, ook zij die later uit Servië komen, verliezen de steilheid hunner godsdienstige opvattingen, zelfs hun taal, gaan op in de liberaler denkbeelden van de Iberische Joden, en noemen zich voortaan „Spanjolen", zooals dezen. Dan verheft zich de gemeente tot kracht en bloei: ook zij ziet in haar midden groote rabbijnen opstaan, talmudisten, die tevens sterrenkundigen, wiskunstenaars, wijsgeeren en dichters zijn, en als wier doorluchtigste Mozes Almochnino genoemd wordt, wiens geschriften nog niet, allen zijn uitgegeven, maar in handschrift of gedrukt tegenwoordig bijna niet te vinden zijn. De Joodsche nijverheid sterkt de Turken in hun strijd tegen de christenheid. Als kaartdrukkers, wapensmeden, wevers, goudsmeden worden de Joden door de Turksche overheid zeer gewaardeerd, en zij genieten opnieuw een vrijheid welke de oude Muzelmansche geloofsverdraagzaamheid in Spanje evenaart, maar die zij sinds langer dan een eeuw ontwend waren. De faam van het nieuwe Jeruzalem aan de Egeïsche Zee doordringt de Jodengemeenten iu Zuid-Frankrijk en Italië, minder vervolgd dan die iu Spanje, maar toch niet geheel veilig voor de ketterjacht van Hoomsche inquisitie. En steeds vestigen zich in Saloniki andere Sephardim, die er hun eigen synagogen stichten, en dezen den naam geven van het land hunner afkomst. ') Er komen zelfs Sephardim uit Amsterdam, en dat schijnt zonderling genoeg, want indien de Joden ergens het gedroomde Nieuwe Jeruzalem hadden gevonden was het daar. Wanneer er dus Joden, waren 't ook slechts weinigen, uit de Amsterdamsche gemeente naar Saloniki verhuisden, gelijk het geval was met dien Bessalel Ha-Levy, die omtrent 1725 een drukkerijtje overbracht van het Y naar de Egeïsche Zee, dan bewees dit, dat de verdraagzaamheid en de vrijheid welke de Joden onder Turksch bestuur vonden, niet minder was dan die zij genoten onder de regeering Hunner Hoogmogendeu der Staten-üeneraal en der Burgemeesteren van Amsterdam. En de uitkomst heeft Bessalel Ha-Levy gelijk gegeven, want de overleveringen der Hollandsche boekdrukkunst zijn sedert in zijn familie bewaard gebleven, en het vorig jaar stierf, op lioogen ouderdom, zijn achterkleinzoon Saadi, nog altijd Hollandsch onderdaan, eigenaar van een belangrijke drukkerij, uitgever van eenige nieuwsbladen in het Fransch en het Judeo-Spaanscli: een man van beteekenis, door allen geacht, die in de laatste halve eeuw aan de zaak der Joodsche geestesontwikkeling in Saloniki groote diensten bewezen had. De Turksche reiziger Moestafa Ben Abdoellah Hadsji Chalfa, die aan het einde der 18de eeuw een reis door den Balkan onderneemt, schrijft van de Salonicensche Joden bet volgende: „De meeste huizen zijn Joodsch eigendom. De uit de christenheid heimelijk weggevluchte Joden wisten zich hier te redden, en huurden hans *) en huizen op langen termijn. >) De thans bestaande synagogen zijn de volgende: Aragon, Evora. Estrong. Ottrando, Eskenaz, Italin. Jasjan, Italia Hadasj, Italia Scialom, Beth-Aaron, Gcroesj, Ar Gavoa, Ismael, Yaghia, Liehbon (Lissabon) Jasjan. Lichbon Hadasj, Mograbis (Marokko), Mayor. Neve Sedek, Neve Scialom, Es-Haïra, Provenzia, Portogal. Puglia, (Jeoilia Hadasj, Cecilia Jasjan. Castilla. Katalan Hadasj. Katalan Jasjan, Kiana. Scialom. en de Talmud torah. ') kantoren, omslagen, herbergen. Ofschoon nu de stad door het ongeluk zoo met Joden overhoopt te zijn is gebrandmerkt, wordt deze schande door het maatschappelijk nut dier bewoners tocli weer teniet gedaan. Zij vervaardigen namelijk de wijd en zijd beroemde veelkleurig •• 1 • " tapijten, die elders nergens zoo goed worden gemaakt; voorts goede stoffen. Een der grootste merkwaardigheden van Saloniki is in de Jodenwijk de Joodsche school, haura genaamd, in wier bovenverdiepingen zich vele boekenzalen bevinden. Hier zijn meer dan '200 ouderwijzers aangesteld en wordt onderwijs gegeven in de eerste beginselen der taal tot geschiedenis, en de leerlingen — knapen van 4 en 5 jaar en mannen van 30 tot 40 jaar — zitten in getale van meer dau 1000, naar den graad hunner ontwikkeling, en lezen de Schrift, en worden onderricht in de wereldlijke wetenschappen. De rijke Joden besteden veel geld aan weldoen en vroiue stichtingen, en de dag, waarop jaarlijks onder de armen kleederen en geld worden uitgereikt, is voor de geheele stad een feest." Ziedaar ongeveer wat er tastbaars is in de geschiedenis der Salonicenscbe Jodengemeente, maar dit zou kunnen worden aangevuld door den student van Hebreeuwsche handschriften. In den loop der tijden is Saloniki geheel of gedeeltelijk herhaaldelijk door brand vernield, en niet langer geleden dan een jaar of twaalf verwoestte het vuur wat er nog aan documenten kou zijn overgebleven. Veel was dat reeds niet meer, en zelfs de oudste Joden, ook zij bij wie een dergelijke onwetendheid verwondert, weten weinig van de geschiedenis hunner gemeente. Toch heeft het vuur niet zooveel verwoest, of er zijn, zoo niet in Saloniki zelf, dan in andere Jodengemeenten, wier leden met de hare in briefwisseling stonden, geschriften bewaard gebleven, welke allengs door het Fransclie tijdschrift voor Joodsche Wetenschappen in het Hebreeuwsch worden gepubliceerd. Deze werpen eenig licht op de denkbeelden, de instellingen en de gebruiken der Salonicenscbe Joden in vroegere eeuwen. # » * Maar iedere Jood te Saloniki draagt de geschiedenis vau zijn ras in voorkomen, kleeding, woord, gebaar. Zijn taal is nog altijd goed Spaansch, door hare archaïsche uitdrukkingen échter de taal van Cervantes dan die nu op de P u e r t a del Sol te Madrid wordt gesproken, ofschoon zij niet vrij is gebleven van Turksche, Grieksche en Italiaansche bijmengsels. De vrouwen trouwens spreken er een zuiverder Castiljaansch dan de mannen, en dat is verklaarbaar door haar afzondering. In ieder geval heeft dit Judeo-Spaansch op het Castiljaansch voor, dat de harde jota, die in Spanje als onze ch wordt uitgesproken, is verdwenen in de Fransche of Italiaansche g. Wat den Salonicenschen Jood onderscheidt van al zijne geloofsgenooten door de geheele wereld, is dat hij hier een stad heeft gevonden, die hem toebehoort, wijl een kleine twee derden der bevolking Joodsch is, en de rest verdeeld tusschen Turken, Grieken en Bulgaren. Dus vindt men in Saloniki niet één enkel Jodenkwartier: de geheele benedenstad, met uitzondering van de Grieksche en de Frankische wijk, behoort hem; de bazaar is grootendeels Joodsch, en de sierlijke villa's aan zee zijn het meerendeeU ook. 't Is niet in die villa's, niet bij de Allatini's en de Modiano's, dat het oude Joodsche leven gehandhaafd blijft. Dat is eer te vinden in de morsige Jodenwijken der binnenstad met hare smerige, onaanzienlijke synagogen, waar omheen allen gegroepeerd zijn, wier vooronders uit het land kwamen, welks naam het heiligdom draagt: de Aragoneezen om de synagoge Aragon, de Puglianen om de synagoge P u g 1 i a, de Proven^alen om de synagoge Provenzia: allen toch Spanjolen, onverschillig of zij Sephardim of Asjkenazim zijn. Inderdaad is er tegenwoordig weinig verschil meer tusschen de twee afscheidingen in Spaansch-Portugeesche en Duitsche Joden, welke laatsten steiler in de leer golden dan de Sephardim: een licht meer of minder bij feestelijke gelegenheden, het lezen van dezen psalm, terwijl de Sephard i m een anderen opslaan, dat is al. Enkele synagogen vieren nog een klein Purimfeest: die van Aragon, die van Marokko, herinnering aau nood en redding, waarin Israëls volk, daar ginds, in het oude land hunner verdrukking door christenen eens was. Die kleine feesten gaan haast ongemerkt voorbij. Verdrukking? De Joden te Saloniki weten, dat het Oude Volk van de christenen haast niets anders dan verdrukking heeft gekend, en dat dezen nog niet zoover zijn om anders-geloovigen niet meer te verdrukken of, wat een zachte vorm van verdrukking is, te willen bekeeren, en 't misschien nooit zoover zullen brengen. Reeds sinds vier eeuwen zijn zij veilig in het land van den Grooten Heer: ietwat door de Turken veracht, zooals zij zeiven de Turken verachten, wijl een geloof aan te hangen en lieden vau ander geloof te verachten ongeveer hetzelfde is. En ook in die verachting, weten de Joden te Salouiki, zijn de christenen Turken en Joden tezamen baas, ofschoon zij beweren een godsdienst van menschenlicfde te bezitten! In ieder geval trekken de Joden zich de verachting der Turkeu niets aan. In de Talmud-torah, waar den sj abbaz voor Paschen een weldadigheidsfeest wordt gevierd, zag ik door weesjongentjes een gelegenheidsstukje vertooneu, waarin twee Turken de rol van clowns speelden: bewijs dat de Turken, die de arme Oostersche christenen zoo beestachtig heeten te mishandelen, door de „Spanjolen" van Saloniki althans niet tragisch worden opgevat. Dus voelen dezen ook niets voor de Zionistische beweging, die thans in het Westen gaande is: tijdens den Paaschmaaltijd klinkt nog wel in elk Joodsch huisgezin de roep: „dit jaar het Paaschfeest nog hier, het volgend jaar in Jeruzalem!" maar het is een hemelsei) Jeruzalem, dat zij verwachten, mogelijk een hemelsch Jeruzalem op aarde, wanneer alle meuschen van goeden wille zijn geworden. De Zionistische beweging! De meeste Salonicensche Joden weten niet eens, dat er zoo iets bestaat, en wanneer men er hen over spreekt, denken zij aan het oude smarteu-verledeu vau hun ras, en vinden zij het wel ver- klaarbaar, dat de Joden uit de christenheid gaarne naar Ziou terug willen en zich in Turkenland vestigen, maar zij zeiven? Wat zouden zij in Zion vinden, dat zij niet reeds hebben? Meer vrijheid zeker niet; misschien wat meer armoede. „Jeruzalem, hoe zoude ik u vergeten ?!" De Joden te Saloniki hebben het gebruik hunner rechterhand niet verloren, en toch is de stad op Moriah wel heel ver uit hunne gedachten weg. Saloniki is hun Jeruzalem geworden, zooals Amsterdam het den Hollandschen Joden is. Toch zijn zij het grootsche verleden van hun ras niet ontrouw, integendeel: sinds eenige jaren bestaat onder hen de vereeniging Kadimah, die, op beter onderwijs in 't algemeen uit, vooral de Hebreeuwsche taal beoefent, en wier leden onder elkaar enkel Hebreeuwsch spreken, en een bibliotheek bezitten van boeken en tijdschriften in die taal. Ja, in Saloniki is nog het echte Jodenvolk te vinden, waarlijk wel afstammelingen van het strijdlustige, moedige, wraakzuchtige volk van het Oude Testament. Men moet ze zien flaneeren, die Salonicensche Joden, op Sjabbaz, of op de feestdagen van Joem-kipoer of Paschen: zwaargebouwde, breedgeschouderde, gebronsde kerels, met lange zwarte baarden, of patriarchen niet profetengezichten en lange, golvende baarden, wit en glinsterend als zilver. Zij dragen lange tabbaards van kleurig laken met bont omzoomd, en kleurige kaftans van zijde of katoen, op het hoofd de roode fez, waarom de grijsaards, naar het oude gebruik, nog de zwarte turban rollen. Een mooi slag van menschen: recht op, waardig van houding, zelfbewust van blik. Ietwat te luid van woord, en te druk vau gebaar om die waardigheid nog te handhaven, terwijl zij spreken. Evenals wij noemen de kalmer Turken „Jodendrukte" wat een hevig standje is, dat met veel geschreeuw en niet zwaaiende armen begint, en er mee eindigt ook. Niettemin, zoo vreedzaam en zachtzinnig als onze Joden, zijn die van Saloniki niet: hun zware arbeid aan de kade en in de ambachten heeft hunne lichamen gehard, en hunne armen gestaald, en menigmaal zijn de Jodenstandjes in Saloniki bloedig. Dat begint met lang uitgehaalde scheldwoorden in dat zangerig Spaausch, dat zoozeer verschilt van de correct gesproken taal van Oud Castilië en het kort afgebroken Spaansch van Andalusië. Dat gaat voort met muilperen, dat eindigt met getrokken messen, en Moïse die Saquino '), of Sabetaï die Abramico een steek »-eeft. Ik O geloof niet, dat zoo iets in de drie eeuwen, dat de Joden in Amsterdam wonen ooit op de feint-Antheunis is voorgekomen. En natuurlijk, zooveel te beter, dat het Jodenvolk ten onzent vreedzamer is. Maar in den hartstocht van die fonkelende zwarte oogen, dien opengereten mond met zijne witte tanden, dat van woede verwrongen gezicht en dien opgeheven arm, die het mes zwaait, vlamt plotseling de oude toorn uit van het volk, dat zich-zelf en der christenheid de nachtmerrie heeft geschonken van een God van woede en wraakzucht. • * * Hoe weldadig is naast dien geweldigen hartstocht der Joodsche mannen in Salonikide zachtzinnigheid, die in een uitdrukking van teederheid en goedheid haar gelaat overstraalt, der Joodsche vrouwen. Ook zij zijn mooi: zeer blank van vel, zeer regelmatig van trekken, de oogen zeer donker en toch zeer zacht, de wenkbrauwen zeer fijn getrokken, de roode mond met de witte tanden lokkend tot kussen en koozen. En haar kleed is sierlijk: een lange rechte rok van zwaar-plooiende kleurige zijde, een lijfje van witte kanten, dat den blanken boezem noch te veel perst noch te veel bedekt, in den winter een kazak met bout omzoomd van glansrijk fluweel of satijn, wijd van mouwen, in den zomer een kleurig jakje van zijde, op ') Npaansche verkorting en verbastering van Isaiic. *) Bij de jongste dynamietaanslagen van Je Bulgaarsche opstandelingen in S. greep een Jood een bommenwerper aan, en sloeg hem liet hoofd tegen een muur te pletter. het hoofd de groene kof ia met parelen bestikt, kenteeken van de gehuwde vrouwen, maar dat het haar minder angstvallig aan de blikken van het vreemde manvolk onttrekt dan het naturelletje van valsch haar, dat onze Joodsche vrouwen op den zonderlingen inval zijn gekomen op het hoofd te dragen. Een kleed van statige pracht, dat zich zeer goed voegt bij het lange gewaad der mannen. „Doe het dure aan, en het goedkoope in," was een oud spreekwoord der Joden, dat zij in Saloniki toepassen ten nadeele van hun voeding. Wat zij eten is niet veel zaaks: droog brood op zijn lekkerst met een gebakken vischje, uien, vèèl uien. Maar al is de kindersterfte ook groot, de volwassenen blijven gezond bij dit schaarsche voedsel. Voor hunne kleeren, vooral om vrouw en kinderen te laten pronken, daarvoor hebben zij het grootste deel hunner verdiensten over. Ook met hunne woningen is het droevig gesteld: vuile, stinkende krotten zonder licht of lucht, kelderwoningen, die ware pestholen zijn. Maar het klimaat aan de Egeïsche Zee veroorlooft tien maanden van de twaalf een toeven, werken en slapen in de open lucht, en de straat is dan de gemeenschappelijke woning van heel de Joodsche gemeente. Dus zien de mannen het gaarne, dat hunne vrouwen en dochters zich mooi maken, want de Jood is ook hier een echtgenoot vol jaloersche teederheid en een vader vol toegevelijke liefde. Waarschijnlijk wijl de Joden steeds naar Oostersch gebruik om hun familieleven een muur van angstvalligen naijver hebben opgetrokken zagen de christenen hen voorheen enkel van den kant hunner gebreken. Niettemin hadden althans de dichters een vermoeden, dat de Jood in zijn huisgezin deugden van liefde en toewijding bezat. Herinner u den Jood uit de litteratuur, die in Shylock zijn oertype heeft gevonden. Zoo groot waren de dichters niet, of zij stonden onder den invloed van de vooroordeelen van hun tijd, die het den Jood deed ontgelden, dat de hand Gods hem in ballingschap had uitgestooten. Hij is voor hen een woekeraar, een gierigaard, een heler van gestolen goed; hij is een valschaard, een wreedaard, hclust op christenvleesch „om er visch mee te hengelen," op christenbloed om het te storten, zoo niet om het op zijn Paaschfeest te drinken; als hij het christenvolk kan schaden is het hem een genot: hij verarmt het door zijn woeker, berooft het door zijn gesteel, doodt het door in het drinkwater de kiemen van pestilentiën te werpen. Ook in zijn uiterlijk is hij afkeerwekkend: hij heeft een langen boksbaard om der christen-straatjeugd gelegenheid te geven er aan te trekken, een grooten krommen neus, loerende valsche oogen, dunne samengeperste lippen; zijne vingers zijn krom en staan naar het ducaten tellen. En wanneer hij lacht, maar dat doet hij zelden, o, wanneer hij lacht, dan voelt het onschuldig christenlam zich verijzen: kortom hij is Satan. Maar èen deu^d * P konden de dichters hem niet ontnemen: hij is voor zijn dochter een vader vol goedheid. Want hij heeft altijd een dochter, nooit een zoon. Die dochter, ofschoon zij zulk een monsterlijken vader bezit, is beeldschoon, en heet Rcbecca. Doch wijl zij zoo schoon is, en alle deugden van verstand en hart bezit — behalve dat zij haar vader, die haar liefheeft en voor haar al zijne schanddaden bedrijft, veracht, en achter den rug met haar christenvriendjes smaadt — wordt zij ten slotte ook steeds een christinnetje en trouwt met een christenridder, of sterft aan de tering. Een vrouw heeft de Jood nooit: hij is een geboren weduwnaar. En dit is verklaarbaar. Het viel moeilijk van een „oud Joodsch wijf" wat goeds te zeggen, en kwaad wilden en konden de dichters niet van haar spreken. , * * • Tn Saloniki gaat het leven der Joden voorbij in zwaren arbeid en armoede, zonder geestescultuur, zonder bezieling van verleden of toekomst, maar gerust en kalm. Een groot deel kan lezen noch schrijven. Het onderwijs, dat de gemeente verstrekken kan, is niet geëvenaard aan de behoefte, noch wat hoedanigheid, noch wat hoeveelheid betreft. De Talmud- tor ah geeft aan 1200 leerlingen het. onderricht der et i„ het Aramaïsch, en eenig lager onderwijs, en er z,jn nog twee andere Joodsche scholen, elk van goed 200 eerl.ngen. Ook heeft de weldadige Alliance Israëli te te Saloniki « school gesticht, die 400 leerlingen telt Het Spaansch wordt op geen dier scholen grondig onderwezen, zoodat het verwonderlijk is, dat de Joden, afgescheiden de weinige vreemde elementen, die mooie taal nog zoo zuiver spreken. Zij schrijven haar met Hebreeuwsche letters, en een paar kmntjes worden er uitgegeven, die Hebr«eow.ch lUken nw»r Spaan sch ««•>. Ook in tijd vin ziekte en nood » de hu p die de gemeente verleent karig. Er is een srae ie u weeshuis, de vereeniging Bikoer-Holim schenkt geneesen heelkundige hulp, andere vereenigingen nog^ geven aan zieken versterkende levensmiddelen, de Ta 1 mud-1orah te door zeer armelijke straalde h'7f "!■ T ^ kip °P 8traat> raaar uit alle vensters traa de het feestlicht, uit alle woningen kwam het gemurmel der stemmen van de vaders en de zonen, die de oude ,e- schiedenis lazen van Wis knechtschap in het land der .gyptenaren. H,er en daar door een reet, een vensterhoekje g urende, zag ,k overal het huisgezin vereenigd: de patriarch .n het midden de moeder rechts, de kinderen om den disch, allen vroolyk beschenen door het licht der kaarsen. Adonaï werd geloofd, en uit «He huizen klonk die roep van vertrouwen, die Israels volk onsterflijk maakt: „dit jaar het Pascha nog hier, maar het volgend jaar in Jeruzalem 1"