Bij den uitgever A. OOSTHOEK te Utrecht is verschenen : STAATRECHTELIJKE EN STAATHUISHOUDKUNDIGE PROBLEMEN DOOR Mr. J. H. VALCKENIER K1PS INHOUD: DE STAAT ALS OROAN1SMF. DE ORGANISME-THEORIE DE STAAT ALS PERSOON STAAT EN MAATSCHAPPIJ INDIVIDU EN GEMEENSCHAP DE IDEALITEIT DES STAATS DE SOUVEREIN1TEIT DES STAATS HET BESTURENDE OROAAN STAAT EN VOLK. PRIJS f2.90 STAAT EN INDIVIDU :: REDE UITGESPROKEN BIJ DE AANVAARDING VAN :: HET AMBT VAN HOOGLEERAAR IN HET :: STAATS-, ADMINISTRATIEF EN HANDELSRECHT AAN DE TECHNISCHE HOOGESCHOOLTE DELFT :: DEN 24 MEI 1909 :: :: door Dr. J. H. VALCKENIER KIPS :: A. OOSTHOEK - UTRECHT - 1909 STAAT EN INDIVIDU STAAT EN INDIVIDU :: REDE UITGESPROKEN BIJ DE AANVAARDING VAN :: HET AMBT VAN HOOGLEERAAR IN HET :: STAATS-, ADMINISTRATIEF EN HANDELSRECHT AAN DE TECHNISCHE HOOGESCHOOLTE DELFT :: DEN 24 MEI 1909 ;; :: door Dr. J. H. VALCKENIER KIPS :: A. OOSTHOEK -UTRECHT - 1909 1 Bei Anaxagoras lernte Perikles die WeltauPFassung, die den Zweck des Lebens in die Anschauung des unendlichen Kosmos, der Ordnung und der Schönheit des Alls, verlegt, und dem entsprechend dem Individuum gebeut, zugleich sich in die eigene Sterblichkeit zu schicken und die Ewigkeit in der Seele zu tragen (afravata Door het laten glippen van de hooge autoriteit op den troon, snijdt men in het hart des volks het besef van plicht bij den wortel af en knakt daardoor de zedelijke veerkracht der natie. »Werkt de prikkel van het heilige »moeten«, of van het nog heiliger »niet mogen« bijna onmerkbaar flauw, dan slaat de volksontwikkeling hiermee uit haar zedelijk spoor en wordt arm aan machtige, aan weldadige, aan degelijke karakters1D). Maar dit mag de overheid nooit uit het oog verliezen, dat, wanneer zij optreedt met machtsuitoefening en gezag, dit nimmer geschiedt of geschieden mag ten behoeve van haar zelve, maar slechts in haar hoedanigheid als bewaakster van Hooger Ideaal. En tevens dat de overheid ontwikkeling en vooruitgang op een zeer groot gebied van het leven nooit bevorderen kan door dwang of door zelf te doen wat de taak der onderdanen is. Men moet bij de overheidsbemoeiing scherp onderscheiden — en dit onderscheid wordt niet altijd voldoende in acht genomen — tusschen haar dwingend, en haar bemoedigend en steunend optreden. In tal van omstandigheden werkt dirang principieel zoowel als praktisch verkeerd, terwijl steun en bemoediging gunstig kan werken. In tal van aangelegenheden kan de Staat veel doen tot bevordering van ontwikkeling en vooruitgang in den hoogsten zin, door het geven van voorbeelden, het scheppen van gelegenheden, door aan te vullen waar de kracht der individuen te kort schiet, door aan te moedigen tot hooger inspanning en daarbij steun en leiding te verschaffen. Het zal zeker bijv. wel algemeen als onwenschelijk worden beschouwd, dat de Staat zich inlaat met de persoonlijke godsdienst-belijdenis der individuen; toch kan het nuttig zijn, dat de Staat steun verleent aan den godsdienst in het algemeen, bijvoorbeeld door bezoldiging der leeraren of beschikbaarstelling der gebouwen. Ook op de wijze, waarop de kunst en de wetenschap worden beoefend en tot uiting komen, moet de Staat geen dwang uitoefenen. Maar toch is het bloeien van kunst en wetenschap een allergewichtigst cultuurbelang. De nadering tot het ideaal der waarheid, dat is dus de wetenschap, is zeker een schoon doel, waartoe de Staat krachtens zijn liooge roeping zijn beste krachten heeft in te spannen. Derhalve is het de taak van den Staat, hoogescholen te stichten en van leerkrachten en hulpmiddelen te voorzien. Terecht dwingt hij uit de macht zijner souvereiniteit de burgers om daartoe in hunne belastingen bij te dragen. Maar het is niet de taak van den Staat om nu door dwangmaatregelen en straffen te zorgen, dat de studenten ook studeeren. Op die wijze zou geen lust tot eigen studie kunnen ontstaan, geen eigen, levende kennis worden aangekweekt. »Nur die Erkentnis fruchtet, Die, unter Kampf und Widerspruch, Tief in der eignen Seele reift.«16). Platoon verklaarde zich in zijn machtig schoon geschrift over den Staat tegen leerplicht op grond van dezelfde gedachte, als in de zooeven aangehaalde versregelen van Von Schack wordt uitgesproken. 17) In Frankrijk is eerst Lodewijk XIV, onder de zinspreuk »l'état c'est moi«, later de Revolutie, vol vereering voor »la volonté générale« van Rousseau, van het denkbeeld uitgegaan, dat de Staat rechtstreeks alle volksbelangen in hun ruimsten omvang had te bevorderen. Ter handhaving van de * ware beginselen, waarop het algemeene welzijn heette te berusten, heeft men er eeuwen lang alles uitgeroeid, wat dit algemeene welzijn in gevaar scheen te brengen. Waar is dit op uitgeloopen ? Dat volgens hoogstaande denkers uit dat land de volksopvoeding in al haar geledingen op het aanleeren van phrasen neerkomt, zonder dat aan de ontwikkeling van den geest noemenswaardige zorg wordt besteed. 1B) Dat dwang principieel zoowel als practisch verkeerd kan werken, komt echter vooral uit op het gebied der zedelijkheid. Goede zeden zijn niet de vrucht, maar de wortel van goede wetten. En inlegreerend deel van het wezen der zedelijkheid is de vrijheid, welke is zelfbepaling of persoonlijke verantwoordelijkheid. Ben ik tot een bepaalde handeling door een macht, waaraan ik geen weerstand bieden kan, gedwongen, dan kan ik voor die handeling ook nooit verantwoordelijk worden gesteld; maar dan kan er ook geen sprake van zijn, dat ze mij als zedelijk of onzedelijk worde toegerekend. Zonder vrijheid is derhalve de meeste geregelde gang van zaken in een Staat aan de zedelijke volmaking zijner leden niet bevorderlijk. Men moet ook hierin zich natuurlijk weer wachten voor eenzijdigheid. Er zijn zedelijke belangen, die de Staat niet aan het vrije initiatief zijner burgers kan en mag overlaten. Het is natuurlijk beter, dat er in een Staat niet gemoord, gestolen en bedrogen wordt. Zeer schoon zou het nu zijn, als men het aan de vrije zedelijke ontwikkeling der burgers kon overlaten om zich van dergelijke wandaden te onthouden. Maar dit kan men niet. Men moet de euveldaders straffen met het zwaard der gerechtigheid en kan tevens den wankelmoedigen door de strafbedreiging een ruggesteun geven. Maar hieruit volgt nu niet, dat dc Staat bij alle gebeurlijkheid van het leven met gebod en verbod klaar moet staan om te gelasten wat men ook zelf zou kunnen doen en te verbieden, wat men zelf zou willen nalaten. Ik kan het bijvoorbeeld niet goedkeuren dat iemand gestraft wordt, wanneer hij zich bedrinkt, al heeft men er dan ook dit op gevonden, dat die straf alleen zou worden toegepast als de bcschonkene anderen ergernis geeft, door zich in den kennelijken staat zijner onmatigheid in het openbaar t«> vertoonen. Ik acht het veel beter, dat men alcoholisten aan hun eigen alcoholisme hoe sneller hoe liever te gronde laat gaan. Het voorstel is zelfs gedaan om aan gedegenereerden van Staatswege gratis alcohol te verschaffen om hen op de snelste en aangenaamste wijze van deze wereld te verwijderen. Dit ware dwaasheid. Wel echter zou goed geweest zijn een verbod om de ramen van drankhuizen en kroegen met horren of gordijnen te sluiten. Op die manier zou men niemand verbieden zich te bedrinken, als hij wil, men zou hem alleen noodzaken zich daarvoor te schamen. En het komt mij dan ook voor, dat, veel meer dan door de wetgeving, door de verbetering der zeden, door de sport, en door vrijwillige propaganda tegen drankmisbruik is tot stand gebracht. Zich en zijn gezin te verzekeren tegen de kwade gevolgen van ziekte en ongeval, zwakte en ouderdom, is een zedelijke daad. De Staat moet dit streven aanmoedigen en steunen door de gelegenheid daartoe te verschaffen, door waarborg te geven tegen bedrog dat de enkele individu niet kan controleeren, zelfs door tijdelijk eenigen toeslag te verleenen. Maar de Staat moet de vrije zedelijke beslissing of hij zich al of niet verzekeren zal, aan den individu niet uit handen nemen. Doet hij dat wel, neemt hij in alles de rol van het individu over, hij zal de wilskracht der individuën meer en meer verzwakken, inplaats van ze versterken ; het slot zal zijn, dat uitputting, verwarring en flauwhartigheid zich van de gemeenschap meester maken. De manie van reglementeeren en administreeren, die heerscht in ondergaande Staten, zooals het Egyptische Rijk in zijn laatste periode, in Rome en Byzantium onder de keizers, in het tegenwoordige Frankrijk, Rusland en Italië grenst aan het ongeloofelijke. Een hoog peil der zeden, een intensieve schoonheidscultuur, ernstige beoefening der wetenschap, is voor den Staat van hooge waarde, is het doel, dat hij na te jagen heeft. Deze ideale goederen worden echter alleen verkregen in vrijheid, Zij schitteren alleen uit een element van krachtig gespannen energie. De energie der bevolking is niet alleen van hoog belang voor de maatschappelijke voortbrenging en dus voor den materieelen bloei van den Staat, niet Alleen onmisbaar voor de verdediging der Staatsorganisatie tegen aanvallen en storingen van buiten, zij is mede de noodzakelijke ondergrond, op welken alleen waarlijk zedelijk handelen, echte schoonheidszin en waardevolle resultaten der wetenschap kunnen groeien. Moet alzoo de Staat de vrije zedelijke wilsbepaling der individuen eerbiedigen waar het kan, teneinde alzoo het peil van cultureele energie bij de aanwezige individuën te verhoogen, hij moet ditzelfde buitendien doen teneinde de best mogelijke samenstelling der gemeenschap te verkrijgen. Het begrip en de aard van een ideaal beteekent zoo intens mogelijke verwezelijking van het ideaal. Een ideaal ligt in de hoogte, niet in de breedte. Het is dus te doen om zoo hoog mogelijke verwezenlijking van wat waar, schoon en goed is, niet om zoo breed mogelijke verspreiding van middelmatige qualiteiten van waarheid, schoonheid en zedelijkheid. Nu zullen in een atmosfeer van vrijheid en energie goed aangelegde individuën zich ontwikkelen tot zedelijke, intelligente, krachtige, ja schoone persoonlijkheden, die op verschillend gebied tot de ontwikkeling en den vooruitgang van het geheel bijdragen. Daartegenover zullen in zulk een atmosfeer met hereditaire defecten behepte individuën sneller te gronde gaan dan wanneer hun bestaan kunstmatig verlengd werd. Derhalve zal in een atmosfeer van vrijheid en energie het percentage van individuën met goede qualiteiten grooter wezen, dan in een atmosfeer van dwang en voogdij. De samenstelling deigemeenschap zal er een meer ideëele en krachtige, een meer gezonde en edele zijn. En wat wij nu uit aprioristisch oogpunt vrijheid noemen, daarvoor kunnen wij thans in verband uit empirisch oogpunt den term selectie bezigen. Ten aanzien nu dezer selectie, die in den strijd om het bestaan het voortbestaan en de voorplanting der besten kan verzekeren, heeft een wijze Overheid slechts uiterst voorzichtig als regulateur in te grijpen. Het is door Darwin, althans door de Darwinisten, voorbijgezien, maar door den anthropoloog Lapouge en door biologen als Adolf Wagner (Innsbrück) en Pauly opgemerkt, dat de selectie niet alleen kan betreffen de organisatie maar ook de situatie. Lapouge geeft het voorbeeld van het schip, waarop zich een geleerde en een zeehond bevinden; het schip lijdt schipbreuk, de geleerde komt jammerlijk om, de zeehond zwemt verheugd, proestend en snuivend weg. Dat was geen overleving der besten. Wagner geeft nog sterker voorbeeld : een spoorweg dérailleert. Nu overleven degenen die de beste plaatsen, niet diegenen die de beste constitutie hadden. Het is dus een uiterst teere en moeielijke taak der Overheid om na te gaan, welke selecties zij onbelemmerd moet laten werken. En hierbij niet minder dan in ander opzicht geldt het, dat de juristen wel zeggen „qu' une porte doit être ouverte ou fermée," maar dat in het werkelijke leven een deur nooit geheel dicht en nooit geheel gesloten is, m.a.w. dat men met beleid, naarmate van wat zich in de werkelijkheid voordoet, heeft te onderscheiden. De Overheid zal steeds met zorg hebben na te gaan of eene selectie inderdaad het voortbestaan der besten verzekert. Er bestaan zoowel op biologisch als op sociaal gebied selecties, die in ongunstigen zin werken. Deze natuurlijk zal de Staat zoo krachtig mogelijk hebben te bestrijden. Het kan zijn, dat een selectie rechtstreeks tegen het doel van de overleving der besten ingaat. Er zijn perioden in de geschiedenis bekend, waarin door godsdienstige en politieke twisten, ook soms, maar niet altijd, door de wijze van oorlogvoeren, dt voortreffelijkste en beste Staatsburgers op ontzettende wijze werden uitgeroeid. 20) Het kan echter ook zijn, dat een selectie zoo te zeggen over haar doel uitschiet. Een epidemie bijvoorbeeld kan heilzaam werken door eliminatie van individuën, die reeds de kiemen der degeneratie in zich droegen. Indien echter ongunstige levensvoorwaarden de geheele bevolking of waardevolle bevolkingsklassen met verzwakking of uitroeiing bedreigen, dan kan er wel degelijk reden zijn om zulk een selectie tegen te gaan. Indien bijvoorbeeld door. slechte hygienische verhoudingen, slecht drinkwater, slechte voeding, slechte woning, waaronder vooral de huurkazernes der groote steden een fatale rol spelen, het peil van physieke en physische energie van geheele lagen der bevolking dreigt te dalen, heeft de overheid wel wis en degelijk in te grijpen. Indien, een ander voorbeeld, de boerenstand door ongunstige rechtsvoorwaarden betreffende erflating, hypotheek en pacht met ondergang wordt bedreigd, dan berust het behoud van den Staat op het inzicht der Overheid, die deze rechtsvoorwaarden ten spoedigste verandert. Wanneer echter verbetering van levensvoorwaarden, als bijvoorbeeld verkorting van arbeidsduur, verzekering tegen rampen, kan worden verkregen door de persoonlijke inspanning en vrije samenwerking der energieksten, dan heeft de Overheid zulk een veldtocht welwillend gade te slaan, ten hoogste aan te moedigen, maar de actie niet uit handen der betrokkenen te nemen. Want het gevolg zal dan zijn, dat de meest intelligente en energieke onderdanen voor zich en hun kinderen beter levensvoorwaarden verwerven dan de minder intelligenten en minder energieken en zoo de kansen voor het voortbestaan en voorwaarts komen der besten hooger worden dan voor de minder goeden. Wanneer de Staat zich onthoudt van ingrijpen in de werking van gestrenge, maar heilzame selecties, zullen het de besten zijn, die zegevieren in dien strijd en de nakomelingschap der besten zal op hooger trap der maatschappelijke ladder stijgen. Zoo zal het gehalte der bevolking steeds beter worden en worden uitgezuiverd van elementen van mindere waarde. De zedelijk het hoogst staanden, de energieksten en intelligentsten zullen hooger stijgen en voortbestaan. Het percentage van dezrlken onder de gansche bevolking zal toenemen. De geheele Staat zal sneller en krachtiger tot hooge cultuurtoestanden naderen. En om den vooruitgang van het geheel, niet om het behoud der enkelen is het te doen. Immers niet alleen hebben de individuen elk voor zich minder waarde dan de Staat, die op het verleden is gebouwd en de toekomst in zijn schoot bergt, maar ook hebben niet alle individuën voor den Staat gelijke waarde. Het een zoowel als het andere wordt wel eens vergeten, wanneer men tegenover den Staat »de individuën« stelt. De menschen zijn niet gelijk. Niet gelijk in aanleg en niet gelijk in ontwikkeling. En al zou men dc ontwikkelingsvoorwaar den voor allen gelijk maken, de ongelijkheid in aanleg zou men daardoor niet wegnemen. Wij zien in de natuur, dat alleen uit een voortdurende diffe- rentiatie — d.i. toenemende ongelijkheid der deelen — gepaard gaande aan integratie — dat is verbinding der deelen tot één geheel, waarin zij alle een meer of minder ondergeschikten plaats innemen, — de vooruitgang opkomt. Uniformiteit beteekent een lagen trap van ontwikkeling en toenemende uniformiteit beteekent achteruitgang. De ontwikkeling is het product van een toenemende specialiseering der organen en der organismen, die zoodoende elk voor zich tot steeds hooger praestatie geschikt worden. En het is de herediteit, die de verkregen hooger vormen bewaart en in stand houdt. Naarmate de ongelijkheid grooter is, is voor de selectie ruimer gelegenheid gegeven, steeds weer uit het voorhandene het beste uit te zoeken. Reeds Oobineau wijst op het toenemen van den afstand tusschen het cultuurpeil der lagere en der hoogere klassen bij toeneming van cultuur.31) Naarmate een gemeenschap in cultuur lager staat, heerscht meer gelijkheid tusschen hare leden; naarmate ze hooger staat, is ze meer gedifferentieerd.") Zoolang er een geschiedenis bestaat, heeft de cultuur op minderheden berust, zoolang de geschiedenis duurt zal zij op minderheden blijven berusten, die, naar de organische wet der differentiatie, zelfs steeds kleinere deelen der volksmassa zullen vormen.ss) In dichterlijke taal roept Nietzsche: u) »Mit (den) Predigern der Gleichheit wil ich nicht vermischt und verwechselt sein, denn so redet mir die Oerechtigkeit: «Die Menschen sind nicht gleich.« Und sie sollen es auch nicht werden ! Was ware denn meine Liebe zum Uebermenschen, wenn ich anders sprache? Auf tausend Brücken und Stegen sollten sie sich drangen zur Zukunft und immer mehr Krieg und Ungleichheit soll zwischen sie gesetzt sein: So lasst mich meine grosse Liebe reden ! Out und Böse, und Reich und Arm, und Hoch und Gering, und alle Namen der Werthe: Waffen sollen es sein, und klirrende Merkmale davon, dass das Leben sich immer wieder selber überwinden tnuss ! In die Höhe wil es sich bauen mit Pfeilern und Stufen, das Leben selber : In weite Fernen will es blieken und hinaus nach seligen Schönheiten, darurn braucht es Höhe ! Und weil es Höhe braucht, braucht es Stufen und Wider sprueh der Stufen und Steigenden ! Steigen will das Leben und steigend sich überwinden.« De ongelijkheid van het leven is voorwaarde voor zijn ontwikkeling en vooruitgang. Zichzelf moet het steeds weer overwinnen om trap voor trap te stijgen tot het ideaal, dat in den hemel troont. En alleen uit deze ongelijkheid bloeit de ideëele persoonlijkheid. Op twee wijzen manifesteert zich het ideaal des menschen: in den Staat, de organische samenvatting aller enkelingen, en in de harmonische en ideëele persoonlijkheid, fakkeldrager der cultuur. In welken zin Goethe zong: »Volk und Knecht und Ueberwinder, Sie gestehn zu jeder Zeit : Höchstes Glück der Erdenkinder Sei nur die Persönlichkeit. ") En hoe is nu harmonie te brengen in deze tweeledige manifestatie van het ideaal in individu en samenleving ? De Staat is het blijvende, de individu het vergankelijke. De Staat is oorzaak en doel der beschaving, de persoonlijkheid product van en middel tot den Staat. Toch kan de Staat den bloei der persoonlijkheid niet ontberen en heeft ook de persoonlijkheid naast den Staat een eigen recht. Hoe is eenheid te brengen in deze tegenstrijdigheid ? Hierop antwoordt het algemeene beginsel der harmonie, der eenheid van tegendeelen. Harmonie is nimmer verkrijgbaar uit het gelijkvormige. Zij ontstaat en doet ons menschen als ideale schoonheid aan, wanneer twee tegengestelde beginselen in eene eenheid zijn opgelost. Deze harmonie treffen wij aan in de gulden snede of harmonische evenredigheid, waaraan door fra Luca Pacioli goddelijke eigenschappen worden toegeschreven. Immers zij is vereeniging van tegendeelen, de vereeniging eener arythmetische en eener geometrische reeks. Naar deze harmonische evenredigheid zijn de proporties van het menschelijke lichaam, blijkens de beeldwerken der Helleensche oudheid, opgebouwd. Zij heerscht in de verdeeling van lijnen en vlakken in de schilderkunst. De harmonie der kleuren berust op de vereeniging van complementaire kleuren, door overheersching der eene boven de andere. In de muziek levert het octaaf, de herhaling van den grondtoon, geen harmonie. Van harmonie begint sprake te komen wanneer de tonen door hunne quinten, of de omkeering daarvan, de quarten, worden begeleid. De octaaf is eenheid of overeenstemming, de quint dat is de halve octaaf, de tweeheid of tegenstelling; de samenvoeging dezer beide en daarmede de harmonie wordt eerst gegeven door de terts, de verbinding van octaaf en quint, die het gescheidene verbonden hooren laat. Zoo wordt in het muziekstuk de hoofdstem begeleid door den contrapunctisch daartegen loopenden bas, dissonanten lossen zich op in accoorden ; het thema wordt met het tegenthema verbonden en uit vereenigingingen van tegenstrijdige elementen is heel de compositie opgebouwd. Doch vooral is deze harmonie ons menschen duidelijk in de architectuur. Architectuur is gekristalliseerde muziek en muziek is uit de ruimte in den tijd getransponeerde architectuur. »Die Saulenschaft, auch die Triglyphe klingt; Ich glaube gar, der ganze Tempel singt.« ") De architectuur is in haar kern de harmonische samenvatting van twee tegenstrijdige beginselen, het verticale en het horizontale. Een der verhevenste harer gewrochten, de Dorische tempel, voemt een eenheid, saamgesteld uit basement, architraaf, kroonlijst, als horizontale en verbindende, — zuilenrij en triglyphen als dragende deelen. Terwijl de horizontale lijsten krachtig hun onderlinge overeenstemming uitspreken, leggen de triglyphen niet minder nadruk op hun verwantschap met de zuilengalerij. Thema en tegenthema worden telkens in verschillende modulatiën herhaald. Ja, in menig detail der ornamentiek vinden wij dit principe van overeenstemming in het verschillende terug. Het beheerschende beginsel is hier het horizontale, het bedekkende — immers dient de tempel tot beschutting van het Godsbeeld — door den breed als in adelaarsvlucht zich uitspreidenden geveldriehoek saamgevat. Het beheerschende beginsel van de Gotische kathedraal is het verticale — immers de richting van den blik op den hemel, waar God onzichtbaar troont. — Elke verbindende en bedekkende functie, aan het gewelf, aan de contreforten, aan de wimbergen, wordt in verticale richting overgeleid. De symboliek is in den Gotischen tempel meer van mystischen, in den Dorischen van zuiver architectonischen aard. Maar ook in de Gotische kathedraal aanschouwen wij de harmonische samenvatting in een accoord van elk voor zich fungeerende deelen, de eenheid in het onderscheidene door de overheersching van het ideale hoofdbeginsel. En het is alsof haar symboliek de zwaartekracht van het materieele schijnt op te heffen in de ideale streving naar omhoog. Deze eenheid in het tegengestelde doorloopt het gansche heelal. Materie en kracht schijnen twee tegengestelde beginselen; toch moet in laatste instantie, zoowel krachtens deductive redeneering als laatstelijk ook krachtens natuurwetenschappelijk onderzoek, de materie als bestaande uit eenheden van kracht worden beschouwd. De deductive redeneering schijnt aan de inductive tegengesteld. Toch is evenzeer absolute deductie als volledige inductie onmogelijk. De waarheid wordt slechts gevonden door de harmonische vereeniging dezer beide. Ja, indien wij den Geest mogen beschouwen als de hoogste manifestatie der Kracht, dan blijkt het Heelal te zijn die harmonische eenheid van het schijnbaar tegengestelde en veelgemengde, die reeds Pythagoras er in meende aan te treffen. Want dan lost de oneindige veelheid der tegenstrijdige verschijnselen zich op in de grootsche eenheid van het Eeuwige en Goddelijke Al-eene Zijn. Zoo is ook harmonie de eenheid van het tegengestelde, die Staat en mensch beheerscht. Het is geen toeval, dat Nietzsche deze diepere symbolische beteekenis der harmonie, met name in de architectuur, onder woorden brengt, op dezelfde plaats waar hij over de ongelijkheid der menschen als voorwaarde voor de bereiking hunner bestemming spreekt: Hier heben sich eines alten Tempels Trümmer aufwarts, seht mir doch mit erleuchteten Augen hin! Wahrlich, wer hier einst seine Gedanken in Stein nach oben tüimte, um das Geheimnis alles Lebens wusste er gleich dem Weisesten ! Dass Kampf und Ungleiches auch noch in der Schönheit sei, und Krieg und Macht und Uebermacht: das lehrt er uns hier im deutlichsten Gleichniss.« Het noodzakelijke correlaat van ongelijkheid is strijd en goddelijk is de strijd, die vooruitgang en ontwikkeling verwezenlijkt. Uit strijd wordt het hoogere geboren. Zoo ziet Ratzenhofer in »das Gesetz der absoluten Feindseligkeit« de voornaamste motorische kracht der politiek: »Der gesellschaftliche Kampf bringt den sittlichen Keim im Menschen zum Leben und erweckt die Kultur.« ST) Herediteit en selectie zijn de beide groote ontwikkelingsfactoren, uit wier in veelal tegengestelden zin werkende tendenzen de harmonie geboren wordt, waaruit de bloei der cultuur ontspruit. Zoo wordt door harmonie de tegenstelling tusschen het tegenstrijdige en tevens overeenstemmende in hoogere eenheid opgelost. Zoo wordt de tegenstelling tusschen mensch en Staat opgelost in het accoord der overeenstemming van hun doel en bestemming. Het is door persoonlijkheden, in ongelijkheid ontwikkeld, in strijd gestaald, in vrijheid bloeiend, dat het ideaal der menschheid moet worden benaderd ; maar zulks ten behoeve der geheele menschheid en in den dienst van den Almachtigen Geest, die alles is, wat was, wat is en zijn zal. Datgene wat geweest is in alle eeuwigheid en in alle eeuwigheid zijn zal, is de Geest, die het Heelal doordringt, van wien alle kracht ontspruit, die in het Heelal zich openbaart, en die de ademtocht is, die alles bezielt wat leeft. Uit dien geest zijn zoowel de mensch als de samenleving in hare verschillende organisaties voortgekomen. De ziel der tijdelijk op aarde toevende menschen is een vonk van dien hemelglans ; hun doel is, met dien stralenglans hereend te worden. De idealen, die in den Staat leven, zijn mede afspiegelingen van dien hemelgloed, die het Heelal doorstraalt: »Doch eine Spanne Zeit, urn mitzustreben, Nur ward dem Einzelnen gegeben, Denn in der Menschheit ist sein wahres Leben, Und, wie die Welle in den Ocean, Sinkt er in sie zurück. Drum wirke du, So lang vor dir die Erdenbahn Erschlossen ist; doch wenn dein Tagewerk getan, Froh schliesse deine Augen zu Und juble, dass die Schranken fallen, Die dich getrennt vom grossen Sein ! In ihm, befreit von trügerischen Schein, Der deinen Bliek umwob, als eins mit Allen Erkennen wirst du dich, die sind und waren; Und, wie von je du in den Wesenscharen Gewaltet, eh du trugst dein Staubeskleid, So darf dich keine Sorge qualen, Dir werde je die Zukunft fehlen, Dein ist die ganze Ewigkeit.« 2t) Edele, Groot Achtbare Hef.ren Curatoren ! Mijne dankbare hulde bied ik aan H.M. onze geëerbiedigde Koningin, wie het behaagd heeft op de voordracht van zijne Excellentie, den Minister van Binnenlandsche zaken, mij met dit hooge wetenschappelijke ambt te bekleeden. Mijne beste krachten hoop ik in te spannen om mij waardig te maken deze door mij op hoogen prijs gestelde eer. Het is mij niet onbekend, dat het vertrouwen, door U in mij gesteld, tot mijne beroeping op deze plaats heeft bijgedragen. Gelieft daarvoor de uitdrukking van mijnen bijzonderen dank te willen aanvaarden. Dat mannen van hoog aanzien in den lande mij bij de aanvaarding van deze nieuwe levenstaak hunne belangstelling en hunne aanbeveling hebben willen schenken, is eene ervaring in mijn leven, waaraan ik steeds met diepe erkentelijkheid zal terugdenken. Hooggeleerde Heeren Rector Magnificus f.n Professoren ! De roep, die van uw aangenamen omgang en welwillende onderlinge verstandhouding uitgaat, werd mij door de hartelijke ontvangst, die mij reeds van ettelijken uwer te beurt viel, bevestigd. Ik beveel mij in u aller welwillendheid aan. Hooggeachte Verrijn Stuart! Het is een juridische quaestie, wier oplossing mij niet geringe moeilijkheden baart, of ik te beschouwen ben als Uw opvolger, dan wel als die van onzen ambtgenoot Van Blom Doch, zal ik dan grootendeels andere vakken hebben te onderwijzen, dan door u werden gedoceerd, de omstandigheid dat ik hier sta doordien uw plaats openviel, zal, naar ik hoop, den band van vriendschap nog versterken, die ons zoovele jaren samenbond. Hooggeachte Van Blom ! Het is mij een voorrecht als uw collega aan deze Hoogeschool naast u te mogen staan. Reeds vroeger waren wij verbonden door hetzelfde streven: het eerlijk en ernstig zoeken naar waarheid en recht. Dat wij ons beiden daarin één voelen, heeft reeds onze vriendschap gevestigd. Op dezen grondslag staat haar hechtheid verzekerd ook hier. Hooggeachte Vrienden uit Utrecht fn andere Plaatsen! Uwe tegenwoordigheid op deze plaats geeft mij blijk dat gij mij ook in mijn nieuwen werkkring niet wilt vergeten. Ik dank u voor den steun, zoovele jaren van u op zoo hartelijke wijze ondervonden. Mag de spreekplaats, mij thans te beurt gevallen, eene andere zijn dan de vroeger door mij ingenomene, de denkbeelden waarop ik ginds uw instemming mocht verwerven, zullen hier met niet minder warmte door mij worden beleden. Dames en Heeren Studenten! De rechtsgeleerde magistraat Bartolo de Sasso Ferrato, die ten tijde der Renaissance de theorie verkondigde van de Souvereiniteit van den Staat, heeft met behulp der wiskunde een werk over de overstroomingen van den Tiber en de daartegen uit te vaardigen verordeningen het licht doen zien. Ik voor mij zou het niet op mij durven nemen, mij te begeven op wiskundig of waterbouwkundig gebied. Maar ik heb van de technische wetenschappen toch wel genoeg vernomen, om de hoog waarde daarvan voor de ontwikkeling van den geest te beseffen. Ik ben ook gedachtig aan de spreuk, die Platoon boven de deur zijner Academie plaatste, verbiedende dat iemand zonder wiskundige propaedeusis daar binnentreden zou. Het kan mij dus slechts verheugen, onderwijs te geven aan een Hoogeschool, die aan de studie der op wiskunde berustende wetenschappen is gewijd. Ik meen wederkeerig bij U te mogen rekenen op belangstelling in die studie van het recht, waarmede ingenieurs en technologen in het leven in aanraking komen en waaraan elk ontwikkeld wetenschappelijk persoon niet vreemd behoort te zijn. En wanneer bij enkelen of bij velen onder IJ de begeerte blijkt, om dieper op mijn gebied van studie door te dringen, dan door de wet met het oog op de noodzakelijkheid der praktijk van U geëischt wordt, dan zal geen moeite mij te veel zijn om daarin naar mijn vermogen Uw leidsman te wezen. Ik heb gezegd. ') Björnsteine Bjórngon. „Ueber unsere Kraft" lier Teil. Iller Act '| Gobineau. „Essai sur 1' Inégalité des races humaines II." bl. 647. 3) Dr. A. Kuyper. „Ons Program." bl. 68. Dr. A. Kuyper. „Ons Instlnctive Leven." bl. 6. 6) Plato. Rep. II. 368 IV. 421. Leg. IV. 705. vlg. 6 Stahl. „Philosophie des Rechts." II. 2. bl. 133. "l A. F. Graf von Schack. „Nachte des Orients " 8) W. Ostwald. „Der Werdegang einer Wissenschaft," Leipzig 1908, blz. 131 — 181.