De Christelijke Vakbeweging. I. Ter inleiding. Hoe zwaar de weg ook valt, onverpoosd gaat de vakbeweging voorwaarts. Door bergen van bezwaren moet zij heen boren; de werkgevers, prat op hunne aloude alleenheerschappij, bekampen haar tot den dood; dé massa der arbeiders, stelselmatig dom gehouden, gedemoraliseerd door de ellende, welke van de wieg tot het graf haar deel is, ontzenuwd door den onmenschelijk langen arbeidsduur, mist de veerkracht om in verzet te komen en staat de beweging onverschillig, vaak cynisch, tegenover; alle bruikbare middelen worden door de vertrouwensmannen der bezittende klasse aangewend om, waar eenige opleving onder de arbeiders is te bespeuren, verdeeldheid onder hen te brengen en zoo de organisatie tot machteloosheid te doemen. Maar de vakbeweging, - geboren uit het kapitalisme, dat de arbeiders, verstoken van bezit, voor het levensonderhoud aangewezen op den verkoop hunner arbeidskracht, dwingt zich te vereenigen, zoo zij niet volslagen ten onder willen gaan — groeit naarmate het kapitalisme zich ontwikkelt. De moderne kapitalistische productiewijze grijpt steeds verder om zich heen, ook in ons land, neemt voortdurend hoogere vormen aan. Daarmede gaat de opkomst onzer vakbeweging gepaard, moet er noodwendig mede gepaard gaan. Tijdelijk moge een crisis, die het bedrijfsleven teistert, de toename in omvang der beweging belemmeren, wat nood! Zoo min als zij duurzaam den zegetocht van het kapitalisme tegenhoudt, is zij in staat een slagboom te stellen, die het verder voorwaarts dringen der vakbeweging zou kunnen beletten. In luttel tijd is het aspect onzer vakbeweging grondig veranderd. Weinige jaren geleden was de beweging nog verbrokkeld in kleine, vaak volkomen op zichzelf staande, alle innerlijke kracht missende vereenigingen en overheerschte het anarchisme. Thans is het anarchistische Nationaal Arbeidssecretariaat een volslagen onbeduidend lichaam, een tandeloos besje. Er is teekening gekomen in onze vakbeweging; centrale bonden, één voor elk vak, hebben zich geformeerd, die er op uit zijn door planmatigen, energieken arbeid den invloed en de macht te verwerven, noodig om verbetering van arbeidsvoorwaarden door te zetten. Deze bonden hebben zich aaneengesloten tot het Nederlandsch Verbond van Vakvereenigingen, dat voor de gemeenschappelij ke belangen opkomt en de Nederlandsche vakbeweging in het internationaal verband vertegenwoordigt. Daarnevens heeft de christelijke vakbeweging het hoofd opgestoken. Roept het kapitalisme het socialisme op, de klasse-bewuste arbeidersbeweging verwekt de christelijke arbeidersorganisatie. In haar belichaamt zich de invloed van de bezittende klasse op het arbeidende volk. Wanneer de klasse-bewuste vakbeweging voorwaarts dringt, wordt getracht haar de christelyke organisatie in den weg te stellen. Tegenover onze centrale organisaties zijn en worden christelijke vakbonden opgericht. Twee richtingen treden in de christelijke vakbeweging op den voorgrond: de interconfessioneele, die tot Centrale heeft het Christelijk Nationaal Vakverbond en de zuiver katholieke, vertegenwoordigd door het Roomsch Katholiek Vakverbond. De zuiver protestantsche vakbeweging mist vrijwel alle beteekenis. Nog is onze vakbeweging klein van omvang. Het Nederlandsch Verbond van Vakvereenigingen, verreweg het omvangrijkste en krachtigste lichaam, telt nog geen veertig duizend leden. Maar op grond van wat de geschiedenis der buitenlandsche vakbeweging leert, durven wij voorspellen, dat onze vakorganisatie zich in het eerstvolgende tiental jaren krachtig zal ontwikkelen. De grondslagen voor eene deugdelijke vakbeweging zijn thans gelegd. Vele organisaties zijn reeds in staat belangrijk werk te presteeren; zij wekken moed en vertrouwen bij de vakgenooten. Het immer voortschrijdende kapitalisme jaagt de arbeiders op; zij worden gesteld voor de keuze: den strijd aanbinden of ten onder gaan. Het zich lijdelijk ter slachtplaats laten voeren is niet meer van dezen tijd; de arbeiders zijn gedwongen zich te organiseeren, al ware het slechts uit de zucht tot zelfbehoud. Duizenden Nederlandsche arbeiders zullen in de naaste jaren toetreden tot de vakorganisatie. Dan zullen zij moeten kiezen tusschen de verschillende richtingen, tusschen de algemeene en de sectarische vakvereenigingen. Die keuze zal beslissen of onze vakbeweging reeds in afzienbaren tijd in staat zal geraken hare historische taak te vervullen, of dat de met voorbedachten rade gekweekte tweedracht haar voor vele jaren zal doemen tot machteloosheid. Die keuze, zoo uitermate belangrijk, moet geschieden met volkomen kennis van zaken. De arbeiders moeten zich ten volle rekenschap geven ook van den oorsprong, de bestaansreden, het karakter, de innerlijke drijfkrachten, de consequentie der christelpe vakbeweging. Met het doel, hen dit te vergemakkelijken, zijn de volgende bladzijden geschreven. II. Oorsprong en ontwikkeling der christelijke vakbeweging. De christelijke vakbeweging is voortgekomen uit de algemeene christelijke arbeidersbeweging. Voor wat het christelijke volksdeel betreft, heeft de bezittende klasse zich voornamelijk bediend van Patrimonium en den Roomsch-Katholieken Volksbond om de „goedgezinde" arbeiders mobiel te maken tegen de opkomende klasse-bewuste organisatie van het proletariaat. Toen de invloed wies der mannen van de oude Internationale, die de arbeiders opriepen tot den strijd tegen het kapitalisme, werd het blad De Werkmansvriend opgericht, dat de stichting van Patrimonium voorbereidde en later eenigen tijd het officieel orgaan van dit lichaam werd. Dit blad had speciaal ten taak de opkomende arbeidersbeweging te bestrijden. In zijn boek „De Vakbeweging in Nederland" zegt Mr. Hudig: Nagenoeg elke vraag om verhooging van loon, die niet is gekleed in den nederigen vorm eener smeekbede kan geen genade in zijn oogen (van den Werkmansvriend) vinden. Als werklieden door staking eene loonsverhooging hebben weten te krijgen, worden zij gewaarschuwd, dat deze hun wel duur zal te staan komen . . . „Arbeid en spaarzaamheid, ijverige plichtsbetrachting en bekwaamheid ' worden aanbevolen als de beste middelen om in de wereld vooruit te komen. Tot het eerste werkliedencongres, dat Patrimonium, opgericht in 1877, uitschreef, werden o. a. uitgenoodigd allen „die hun gaven dienstbaar maken om onze jeugd en jongelingschap te onttrekken aan den geest van revolutie en socialisme." De Roomsch Katholieke Volksbond werd in 1888 opgericht met het uitgesproken doel „om den zoogenaamden vierden stand tegen de socialistische dwalingen onzer dagen te beveiligen." Opzettelijk vereenzelvigden de leiders van deze „christelijke" organisaties den vakstrijd met de socialistische beweging; daardoor kregen zij houvast om de schaapkens, die zich onder hunne hoede hadden gesteld, tot het plegen van verraad aan de zaak hunner klassegenooten te pressen. De geschiedenis van Patrimonium en van den Roomsch Katholieken Volksbond is goeddeels de geschiedenis der onderkruiperij in Nederland. Toen in Februari 1890 gestaakt werd bij de firma Ter Kuile en Morsman te Enschede werd vanwege Patrimonium te Enschede een manifest verspreid, waarin werkstaking werd afgekeurd „in vijf derlei opzicht": als zonde tegen zichzelf, zonde tegen het gezin, tegen de patroons, tegen de maatschappij en tegen God". In hetzelfde jaar had eene omvangrijke staking plaats in de venen te Beets, die mislukte. Een advertentie in De Standaard van 12 Mei 1890 begon met de woorden: Door Gods hulp is het Patrimonium afd. Drachten gelukt, de werkstaking tot een goed einde te brengen." In het weekblad Patrimonium van 10 Mei 1890 werd betreffende deze staking geschreven: Wij hebben hier een zeer harden strijd gehad, doch het socialisme heeft het onderspit gedolven. Op 't appèl dat van daag in Beets is gehouden, had men 't plan om de werkstaking opnieuw te rekken, door vast te houden aan 't liggeld. Daar, zooals u weet, 't appèl geheel onder de leiding van hen staat en zij uitnemend georganiseerd waren, moesten we trachten de leiding van hen over te nemen, en de eenheid onder de arbeiders zien weg te krijgen. Er moest dan bres geschoten worden. En dat is ons gelukt." — Zóó zijn de organisaties opgetreden tot den jongsten tijd. Met de beschrijving van de schandelijke houding van Patrimoniummannen en Volksbonders bij loonbewegingen en stakingen zouden boeken kunnen worden gevuld. Versch in het geheugen ligt nog het optreden der Volksbonders bij de timmerliedenstakingen te Hilversum en Leiden. Een apotheose van verraad gaven de christelijke organisaties in 1908 te aanschouwen. Het doel van deze organisaties werd zoo treffend geteekend door Kater, den voorzitter in ruste van Patrimonium, toen hij op de 25e jaarvergadering van deze organisatie in 1906 gehouden, zei: Overal waar Domela Nieuwenhuis gesproken had, moest Kater komen, omdat de patroons bang waren hooger loon te moeten betalen — en dan werd er weldra een afdeeling van Patrimonium opgericht. (Gelach). Patrimonium en de R. K. Volksbond zijn geen vakvereenigingen; het zijn ook geen zuiver politieke organisaties, Zij hebben vrijwel uitsluitend ten doel de inwerking van het socialisme op de denkbeelden der kerkelijke arbeiders te voorkomen en dezen als stemvee voor de kerkelijkkapitalistische partijen te behouden. Met de vervulling dezer taak kon gevoegelijk gepaard gaan een optreden ten gerieve der werkgevers bij voorkomende arbeidsconflicten. Evenwel, toen de vakorganisatie begon om zich heen te grijpen en het nut dier organisatie door steeds breeder kringen van arbeiders begrepen werd, bleken de algemeene vereenigingen Patrimonium en R. K. Volksbond in hunne oude samenstelling onvoldoende om de kerkelijke vakarbeiders, die toch dagelijks met vakvereenigingsmannen in aanraking kwamen, voor afdwaling te behoeden. Men was gedwongen de kerkelijke arbeiders op zijn minst een srhijnvakorganisatie toetestaan. Te dien einde werden de vakafdeelingen in Patrimonium en den R. K. Volksbond opgericht, die echter organisatorisch zoo nauw verbonden werden aan het moederlichaam, dat de kans op afdwaling tot een minimum was gereduceerd l en vry wel de zekerheid bestond dat zy de traditie — in moeilijke omstandigheden den werkgever trouw ter zijde te staan tegenover hunne „roode" medearbeiders — onverzwakt zouden handhaven. Op welke wijze deze vakafdeelingen tot stand kwamen leert ons het Verslag van het (eerste) Congres van Kath. Vakvereenigingen, uitgeschreven door het Centraal Bestuur van den R. K. Volksbond, gehouden te Rotterdam Mei 1893. In de inleiding wordt gezegd dat „nog kort geleden in slechts enkele afdeelingen vakvereenigingen bestonden", maar „thans, met het Congres in het vooruitzicht, werden tot zelfs in de kleinste afdeelingen dergelijke groepen van vakmannen opgericht en toog men aan het werk om ten minste goed beslagen ten ijs te komen." Die vakvereenigingen werden dus opgericht om te pareeren op congressen, waarop bovenal braaf afgegeven werd op de „socialisten", onder aanwezigheid en luide toejuiching „van geestelijken-sociologen, fabrikanten, bouwmeesters en andere patroons, die zelfs uit verre streken tot ons kwamen," zooals het verslag van het tweede Vakcongres mededeelt. Toch is het menig kerkelijk politicus en werkgevers vriend droef te moede geweest, toen, hetzij dan noodgedrongen, in de vakafdeelingen de grondslag werd gelegd voor de christelijke vakbeweging. Men gevoelde behoefte bovenal de noodzakelijkheid van samenwerking van patroon en werkman te betoogen. „Hunne belangen zijn dezelfde. Ze staan niet tegenover maar naast elkaar." Het eerste katholieke Vakcongres besloot met algemeene stemmen: „de vergadering erkent de noodzakelijkheid, dat patroon en gezel zooveel mogelijk gezamenlijk vergaderen en overleggen, w&t te doen, om de algemeene toestanden te verbeteren." Niettemin, de ontwikkeling stelde hare eischen; het getij verliep, de bakens dienden verzet. In 1887 nog sprak Patrimonium op zijn jaarvergadering uit, dat Patrimonium niet mocht medewerken om arbeidsraden in het leven te roepen, ten einde de geschillen tusschen werkgevers en werknemers te beslissen, om werkstakingen te voorkomen of te beëindigen, op grond dat Patr. geen werkstakingen in haar program heeft, erkennende de ordeningen Gods en de handhaving van het recht der christelijke werklieden aan zijnen God te kunnen toevertrouwen, die te zijner tijd recht doet en dat recht niet mag worden gezocht, indien het wordt verkort, in het organiseeren van werkstakingen." Op het Sociaal Congres, 8 Nov. 1891 te Amsterdam gehouden, moest echter reeds de volgende conclusie worden aanvaard: Het recht van werkstaking, mits nooit als politiek instrument of als moedwillige contractbreuk, mag van een christelijk standpunt niet worden ontkend. Het is eisch der christelijke conscientie in het gebruik maken van dit recht uiterst voorzichtig te zijn; in sommige gevallen evenwel kan dit plichtmatig zijn." - De ontwikkeling der klassebewuste arbeidersbeweging zou de geestelijkheid en de leiders der kerkelijk-kapitalistische partijen weldra dwingen tot nieuwe concessies aan de kerkelijke vakarbeiders. Langzaam maar gestadig, ten spijt van alle moeilijkheden, ontwikkelde zich de Nederlandsche vakbeweging. Uit den aard der zaak bestond zij geruimen tijd goeddeels uit plaatselijk geisoleerde, over het algemeen zwakke vereenigingen. Toch was reeds in 1866 de eerste Nederlandsche vakbond, de Alg. Nederl. Typografenbond, opgericht. Nadat reeds gedurende korteren of langeren tijd verbindingen in sommige vakken hadden bestaan, kwamen geleidelijk meerdere vakbonden tot stand: o.a. in 1887 de Metaalbewerkersbond en de Sigarenmakers- en Tabaksbewerkersbond, in 1892 de Timmerliedenbond, in 1893 de Schildersgezellenbond, in 1894 de Bakkersgezellenbond, in 1895 de Textielarbeidersbond, in 1897 de Metselaarsbond, in 1898 nam de Nederlandsche Vereeniging van Spoor- en Tramwegpersoneel het karakter van eene vakvereeniging aan, in 1901 werd opgericht de Bond van arbeiders in de Kledingindustrie enz. De bestaande bonden namen toe in innerlijke kracht; vak-actie werd meer of minder stelselmatig allerwegen gevoerd, waarbij de vakgenooten begonnen te steunen op de macht van den nationalen bond. Het was duidelijk, dat, wanneer de christelijke vakbeweging gesloten bleef in het enge keurslijf van de volslagen afhankelijke, eigen leven missende vakafdeeüngen, zij niet in staat zou zijn haar taak — de christelijke arbeiders te houden buiten den invloedssfeer der klasse-bewuste arbeiders beweging — te vervullen. De geestelijkheid en de leiders der kerkelijke partyen zagen zich voor de noodzakelijkheid geplaatst in steeds meerdere vakken de christelijke vakarbeiders, die wel „den revolutiegeest" wilden bestrijden maar hunne vereenigingen toch ook wilden benutten om eenige verbetering te brengen in hunne ellendige arbeidsvoorwaarden, te helpen, christelijke vakbonden tot stand te brengen. De heeren waren zich wel bewust van het gevaar, dat voor de toekomst in de oprichting van christelijke vak-bonden school, waarover straks nader; maar zij waren gedwongen te kiezen tusschen twee kwaden en kozen, natuurlijk, het kleinste kwaad. Echter werd van stonden af getracht het kwaad binnen de engst mogelijke perken te houden. De christelijke vakbeweging werd bevorderd waar en voorzooverre het gevaar dreigde, dat de klasse-bewuste vakbeweging ingang zou vinden of terrein zou winnen. Onomwonden wordt tot den huidigen dag toe verklaard, dat haar eigenlijk doel niet is, de arbeidersklasse opteheffen uit den staat van ellende en vernedering, waarin zij leeft, maar om het „voortwoekerende" socialisme te keeren. Nog begin November 1908 schreef het Centrum: Het valt op dat hier (in een adres van de Federatie van christelijke Rijks werklieden vereenigingen gericht aan den Minister van Oorlog) slechts twee katholieke Rijkswerklieden vereenigingen worden genoemd. Bestaan er op andere plaatsen geen katholieke organisaties van dien naam? Op de nationale kiesrechtbetooging der S. D. A. P. in den Haag, waren ook Rijks werklieden vereenigingen officieel vertegenwoordigd, waaronder Amsterdam en Breda. Zou het op deze plaatsen niet hoog tijd worden, dat er katholieke vereenigingen van deze categorie van werklieden worden opgericht!" — (Curs. van ons. v. d. T.) In de jaren 1894 — 1896 ontstonden verschillende diocesane vak- of gildenbonden in het bisdom Haarlem en in het aartsbisdom Utrecht, waarvan de samenstellende deelen in den regel vak- of onderafdeelingen waren van den Nederl. R. K. Volksbond in het bisdom Haarlem en van den Bond van R. K. Werkliedenvereenigingen in het aartsbisdom Utrecht. Deze beweging beperkte zich, zooals men ziet, tot de provinciën waarin het protestantsche element overwegend is; in de kathoiieke zuidelijke provinciën liet de poel van sociale ongerechtigheden de geestelijkheid onberoerd; daar leverde de klasse-bewuste vakbeweging nog geen oogenblikkelijk gevaar op. Deze diocesane vak- of gildenbonden gingen allen weer teniet. Het was ook wat veel gevergd met toewijding te werken voor vereenigingen, die in het beste geval als een noodzakelijk kwaad werden beschouwd. Maar de socialistische vakbeweging breidde zich steeds verder uit, het gevaar moest gekeerd. Opgericht werden o a. in 1894 het R. K. Secretariaat voor BroodKoek- en Banketbakkers, Cacao- Chocolade- en Suikerbewerkers, in 1896 de Christ. Textielarbeidersbond Unitas, in 1899 de Christ. Bond van Sigarenen Tabakbewerkers, in 1900 de R. K. Tabakbewerkersbond en de R. K. Typografenbond, in 1901 de Prot. Christ. Bond van IJzer- en Metaalbewerkers, de Christ. Bond van Timmerlieden, en de Prot. Christ. Bond van en typografen telden volgens eigen opgave einde 1906 totaal 3625, in Aug. 1908 evenwel in totaal slecht 2137 leden. Uit de vele, hiervoren staande gegevens blijkt, dat de christelijke vakbeweging, protestantsche en katholieke, behoudens hoogst enkele uitzonderingen, verstoken is van deugdelijke organisatie en, haar oorsprong getrouw, duidelijk het karakter toont van middel van verweer, niet tegen de uitbuiting door de kapitalistische klasse, maar tegen het voortdringen der klassebewuste vakbeweging. In zooverre kunnen de geestelijkheid en de leiders der kerkelijk-kapitalistische partijen tevreden zijn. En toch heeft zich in onze machtelooze, zoo ganschelijk onder den invloed dier lieeren staande christelijke vakbeweging reeds zóó duidelijk het kwaad geopenbaard, hetwelk, van het standpunt van den kapitalist en zijne trawanten, óók onvermijdelijk de christelijke vakbeweging aankleeft, dat de heeren zich genoodzaakt achtten er op de meest besliste wijze front tegen te maken. Klassenstrijd is uit den booze! De christelijke vakbeweging is een der strijdmiddelen van de bezittende klasse tegen de opkomende klasse-bewuste vakbeweging. Het is voor de kerkelijke leiders geen onmogelijke taak denchristelijken arbeiders wijs te maken, dat zy in de klasse bewuste vakbeweging het socialisme, den „geest der revolutie" bestrijden. Het socialisme wordt dezen onkundigen lieden stavast afgeschilderd als de vijand van hunnen godsdienst. Zoo schijnt hun het bekampen van onze vakbeweging een Gode welgevallig werk. Maar in toenemende mate dringt bij deze arbeiders het begrip door, dat bestrijding van hunne medearbeiders niet het éénige doel kan zijn van hunne organisaties. Het licht van den nieuwen tijd heeft voldoende kracht om ook hen het onderkennen van eigen nooden mogelyk te maken. Ook zij gaan diep gebogen onder het juk van het kapitalisme, en ook in steeds meerderen van hen bloeit de begeerte op naar een wat milder, een iets menschelijker bestaan. Klassenstrijd is verfoeielijk. Goed! Maar eenige, hetzij dan eene bescheiden verbetering van de positie van den arbeider oordeelen zij niettemin noodig. Om de aanhangers te behouden en nieuwe volgelingen te winnen, zijn de leiders der christelijke vakbeweging genoodzaakt steeds nadrukkelijker te betoogen, dat de organisatie óók verbeteringen in de arbeidsvoorwaarden zal tot stand brengen. Dat is, voor de kapitalisten en hunne trawanten, de kwade kant der christelijke vakbeweging. Om erger te voorkomen zijn zij gedwongen een geest op te roepen, die hunzelf op den duur noodlottig moet worden. De christelijke vakbeweging zal de rechtmatige wenschen der arbeiders tot vervulling brengen. Dat zal geschieden in samenwerking met de werkgevers. Geen strijd, maar verzoening der klassen, is de leuze. Zeer juist zegt de heer Hudig in zijn meergenoemd boek: De christelijke vakbeweging is te onzent begonnen met, hechtend aan de handhaving van de bestaande verhoudingen van gezel en patroon, er op te vertrouwen, dat de werklieden, alleen door tot hun patroons verzoeken te richten, tot verbetering van hun toestand zouden geraken; zij heeft mitsdien het gebruiken van machtsmiddelen afgekeurd, al heeft zij ook in principe moeten toegeven, dat er gevallen zijn, waarin werkstaking niet volstrekt is te veroordeelen." Dit vertrouwen is jammerlijk beschaamd! De werkgevers zien met het grootste welgevallen de christelijke vakverenigingen fungeeren als hunne hulptroepen in den strijd tegen de klasse-bewuste vakbeweging. Maar zij zijn niet te bewegen, zelfs als wederdienst, de minste van hunne voorrechten prijs te geven. De socialisten bestrijden is een mooi en Gode welgevallig werk — maar het moet niet gaan te hunnen koste. De volkomen deemoed, met welke de christelijke vak-arbeiders hunne verzoeken indienen, is niet in staat de werkgevers te vermurwen; zelfs de argumentatie, dat kleine concessies aan de „christelyken het beste middel vormen om den „socialistischen" vakbonden het winnen van terrein te beletten, maakt op die heeren geen indruk. Samenwerking tusschen „kapitaal en arbeid" ware te bewerkstelligen, „vreedzame onderhandeling" zou een afdoend middel kunnen zijn om misstanden, welke de arbeiders drukken, uit den weg te ruimen, indien de belangen der twee klassen niet lijnrecht tegen elkander indruischten, indien de onderdrukking en de uitbuiting der arbeidersklasse niet voorwaarden waren voor het gedijen van de klasse der bezitters. De werkgevers gaan prat op hunne alleenheerschappij; zij staan absoluut vijandig tegenover elke organisatie, welke vlag deze ook in top voert die het durft onderstaan aan hunne voorrechten te tornen. De reeks van conflicten, in den laatsten tijd in Brabant voorgekomen, moet ook bij den christelijken vakorganisator, die toegankelijk is voor de waarheid, de overtuiging hebben gewekt, dat slechts door machtsuitoefening van de zijde der arbeiders, slechts door strijd, aan de meest hondsche uitbuiting, door christelijke zoowel als door paganistische werkgevers, paal en perk kan worden gesteld. Zoodra de christelijke organisaties trachten iets positiefs tot stand te brengen, stuiten zij, precies als de klasse-bewuste vakorganisatie, op den absoluten onwil, op het volle verzet der patroons. Tijdens de staking te Boxtel bij de firma van Oerle vielen de heeren Frans en Janus van Oerle tegen de georganiseerden uit: Praat toch niet van een katholieke organisatie. Jullie handelt nog erger dan socialistenen anarchisten. Jullie zet ons het mes op de keel; vroeger was het goed, toen er nog geen bond was — • De katholieke firma besloot: geen man komt er meer in van de stakers. Deze katholieke arbeiders konden her- en derwaarts trekken om te trachten brood te vinden. Er zou een omvangrijk geschrift kunnen worden samengesteld, uitsluitend over de conflicten van den allerlaatsten tijd, welke onze stelling bevestigen: de groote uitsluiting van sigarenmakers te Eindhoven, omdat een kleine groep dezer vaklieden zich door staking verzette tegen eene loonsverlaging, welke resulteerde uit de vervanging van handwerk door imitatiewerk ; de' uitsluiting van schoenmakers te Hilvarenbeek, waar de werkgevers, met behulp van den pastoor allen broodeloos maakten, die zich durfden vereenigen, de uitsluiting van metaalbewerkers te Tilburg, omdat deze niet voetstoots een allerjammerlijkst individueel contract wilden teekenen, welk conflict eindigde met eenige schijnconcessies aan de arbeiders, de staking van sigarenmakers bij de firma Hamers & Co. te Oisterwijk, om te trachten de loonen op het algemeen geldende peil te brengen, te welker zake de firma onderhandeling beslist afwees, de uitsluiting der ■wevers te Goirle, welk het Koog-Ambacht noemde: een rampzalige daad. „Noodlottige dag" schreef dit blad over den eersten dag der uitsluiting, — „een dag die de Patroons onthouden moeten als dag van hunne onrechtvaardigheid; als dag, waarop zij ellende gieten over het dorp hunner inwoning, over de menschen hunner fabrieken, die hen niets hebben misdaan; over hun menschen. Rampzalige daad. —" In de bekende staking van textielarbeiders bij de firma De Beer te Tilburg, waarvan de naaste aanleiding was het ontslag van organisatiemannen in verband met het inbrengen van grieven der arbeiders, sprak de Vereeniging van Tilburgsche Fabrikanten van Wollen stoffen rondweg uit, dat het van de Katholieke textiel arbeidersorganisatie St. Severus handlangersdiensten verlangde en dat, zoo geweigerd werd den heeren ter wille te zijn, de vuist der patroons op haar zou neerkomen „Wij spreken daarom de hoop uit, dat uwe Vereeniging het onjuiste harer houding in deze zal inzien en zoodanig zal wijzigen, dat de firma Wed. J. B. de Beer & Zonen bij het in dienst nemen van werklieden (lees onderkruipers) althans van uwe vereeniging geen moeilijkheden zal ondervinden en de uitkeering aan de bij u georganiseerde leden ophoude, daar wij het tegenovergestelde geval als eene uitdaging zullen beschouwen om op de eerste aanvrage van de firma De Beer den grooten strijd te aanvaarden, waarvan wij niet terugschrikken, waar het geldt onze rechten en onze beginselen te verdedigen." Zoo schreef in Juli 1908 de Fabrikantenvereeniging, wier leden vrijwel allen katholieke patroons zijn, aan de katholieke textielarbeidersorganisatie. En deze, hoewel overtuigd van het goed recht der arbeiders, boog het hoofd, verleende de gevraagde diensten! De arbeiders worden door de christelijke werkgevers tot op het gebeente uitgebuit; deze doemen hen te leven in een staat van ellende en verdrukking, welke den mensch demoraliseert En durven de christelijke vakorganisaties, die de arbeiders moeten vrijwaren voor besmetting met socialisme, een snipper verbetering vragen, dan ballen de patroons dreigend den vuist. Toch, klassenstrijd is uit den booze! De geestelijkheid en de leiders der kerkelijke-kapitalistische partijen verkondigen het luide, met vroom oogengedraai, aan hunne volgelingen; de kerkelijke arbeiders, tezelfder tijd dat hunne vrienden en lastgevers, de werkgevers, den klassenstrijd zoo god-vergeten fel voeren. Om in staat te zijn het verzet, van welken kant het ook moge komen, te fnuiken, sluiten de katholieke en protestantsche patroons met hunne paganistische collega's zich aaneen in hechte, neutrale organisaties. In Het Hoog-Ambacht,orgaan van den katholieken Textiel-arbeidersbond wordt het den katholieken textielfabrikanten voor de voeten geworpen: „De Paus heeft in zijn Encycliek Rerum Novarum het uitgesproken, dat de Godsdienst de grondslag zij der vereenigingen; zij hebben 't gelezen; er naar gedaan hebben zij niet. De Paus heeft in zijn Encycliek Graves de hoogere standen opgeroepen, hen, die door ijver of kennis hooger staan, om te doen zooals onder de werklieden met zooveel vrucht gedaan was en de Sociale Actie, waaronder de vakvereenigingen, ook die van de patroons, zullen moeten worden gerekend, katholiek te beoefenen. Zij hebben 't gelezen, er naar gedaan hebben ze niet. Paus Pius X heeft een Grondwet gegeven voor de Katholieke Sociale Actie en opnieuw gedrukt op wat Leo XIII had gezegd: de Katholieke Textiel Patroons hebben 't gelezen, er naar gedaan hebben ze niet. organisatie in het bisdom Brabant en Unitas. Nadat deze strijd eenigen tijd had geduurd, werd van katholieke zijde aan Unitas voorgesteld zich te reorganiseeren. Unitas verklaarde zich bereid. Een plan werd uitgewerkt tot vorming van een nationale katholieke textielarbeiders organisatie en een nationale protestantsche, die zoo doelmatig mogelijk zouden samenwerken, waarbij echter de katholieke organisatie niet aan de leiding der kerk zou worden onttrokken. Dit plan van reorganisatie werd door het Episcopaat afgekeurd. Unitas moest volkomen uit elkander worden geslagen. De bisschoppen stelden een nieuwe regeling voor, waarbij het beginsel van „zelfstandige diocesane vakorganisaties" op den voorgrond werd gesteld. Unitas weigerde deze te aanvaarden. Toen werd in 1907 naast den katholieken textiel arbeidersbond in het bisdom Brabant, tegenover Unitas, in het aartsbisdom Utrecht een zuiver katholieke textielarbeidersbond opgericht. Bitter klaagt Unitas over de wijze, waarop sindsdien de strijd tegen dezen bond is gevoerd. Een teekenend staaltje hoe de geestelijkheid optreedt, levert het blad Unitas in het nummer van 20 Aug. 1908. Het blad constateert dat het inderdaad volkomen waar is, dat de patroons zich wel met andersdenkenden mochten vereenigen, voor hunne economische belangen, maar de arbeiders niet — „Neutraal vereenigde patroons en middenstanders worden ongemoeid gelaten in alles. Zoo nu weer een klein staaltje uit Oldenzaal. De neutraal georganiseerde Broedermeesters van de Processie naar Kevelaar kunnen gerust bij hunne neutrale organisatie blijven en broedermeester zijn. Den katholieken leden van „Unitas" wordt verboden om in de processie een vaandel te dragen, louter en alleen omdat het leden van „Unitas" zijn. Patroons worden ongemoeid gelaten, de arbeiders worden de dupe van de historie." De verachtelijkste wapenen zijn goed genoeg om tegen dezen „christelijken" vakbond te woiden gebruikt. In November 1908 is, op last van hooger hand, in de kerken te Enschede tegen Unitas gepreekt, waarbij deze organisatie op de heftigste wijze is aangevallen. Het ledental van Unitas, dat 31 Dec. 1906 nog 5500 bedroeg, was in Aug. 1908 tot 3000 geslonken en daalde, volgens het jaarverslag over 1908, op het einde van dat jaar tot 27<'5. Principieel had het Episcopaat zijn optreden tegen de interconfessioneele vakbeweging, speciaal tegen Unitas, gemotiveerd met de uitspraak in zijn verklaring van 7 Juli 1906 dat „alleen in katholieke organisatiën de katholieke beginselen tot hun volle recht komen." Maar deze motiveering kon niet den minsten indruk maken. Immers, de katholieke overheid had de ontwikkeling der interconfessioneele vakbeweging in Duitschland geduld, aanvankelijk zelfs bevorderd; terzelfdertijd dat Unitas op het lijf werd gerukt, stond de katholieke overheid te onzent aan de mijnwerkers in Limburg f toe, zich interconfessioneel te organiseeren. Op ander terrein werd tegen interconfessioneele organisatie niet het minste bezwaar gemaakt. De armzaligste argumenten worden dan ook in het veld gebracht om de splitsing volgens confessie te verdedigen. Op de eerste internationale conferentie van Christelijke Vakvereenigingsleiders, Augustus 1908 te Zürich gehouden, trachtte de priester Poell de aanwezigen wijs te maken, dat ze in ons land noodzakelijk was, omdat de protestanten in zoovele richtingen zijn verdeeld! Op de christelijk sociale conferentie in 1905 te Amsterdam gehouden, werd echter deze motie aangenomen: Uitgevers-Maatschappij */h H. A. Wakker & Co., Rotterdam sociale bibliotheek. Onder redactie van Mr. P. J. TROELSTRA en HENRI POLAK. B(j inteekening op de geheele serie, 10 verken, prijs ingen. f 7,20 in linnen band f 11,20. No. 1. ROBERT BLATCHFORD. Droevig Engeland. Vertaald door HENRI POLAK. Met een naschrift van HERM. HEIJERMANS Jr. 3e druk, 163 blz. Ing. f 0,70, geb. f 1.10. No. 2. HENRIETTE ROLAND HOLST. Kapitaal en Arbeid in Nederland. (Een bijdrage tot de economische geschiedenis der 19e eeuw). 211 blz. ing. f 1,25, geb. f 1,65. Een proeve van historisch-materialistische geschiedbeschouwing. No. 3. JOH. V1SSCHER. De Ondergang van een wereld. 160 blz. ing. f 1,—, geb. f 1,40. No. 4. KARL KAUTSKY. Thomas More en zijn Utopie. Uit het Duitsch vertaald door J- F. ANKERSMIT. Met portret van THOMAS MORE. 275 blz. ing. f 1,60, geb. f2,—. No. 5. F. M. WIBAUT. Trusts en Kartellen. 235 blz. ing, f 1,25, geb. f 1,65. No. 6. JOS. LOOPU1T. Het Anarchisme in de Arbeidersbeweging. 216 blz. ing. f 1,10, geb. f 1.50. No. 7. W. H. VLIEGEN. Het Kapitalisme in Nederland. 198 blz. ing. f 1,25, geb. f 1.65. No. 8. KARL KAUTSKY. Ethiek en Materialistische Geschiedenisbeschouwing. Eene proeve door Karl Kautsky, vertaald door Dr. HERMAN GORTER. Sociaal-Democratische beschouwingen over zedeleer, de oorsprong der moraal met behulp der theorieën van Darwin en Marx verklaard door Kautsky). 192 blz. ing. f 1,25, geb. f 1,65. No. 9. HENRIETTE ROLAND HOLST. Geschiedenis van den proletarischen klassenstrijd. 216 blz. ing. f 1.25, geb. f 1.65 ter perse. BOEKEN. L1LY BRAUN. De Vrouwenkwestie. Haar historische ontwikkeling en haar economische kant. Vertaald door J. F. Ankersmit. 2e druk. 500 blz. royaal 8°. ing. f 2,25, in linnen band f 2,90; ook in stukken van f 0,50 verkrijgbaar. LEO DEUTSCH Zestien jaren in Siberië. Gedenkschriften uit de ballingschap van den bekenden Russischen revolutionair. Vertaald door J. F. Ankersmit. Geïllustreerd met 8 documenteele fotografieën en een portret van den schrijver. 3e druk. 411 blz. ing. f 1,50, geb. f 1,90. LEO DEUTSCH. Viermaal Ontvlucht. Vertaald en van een voorbericht voorzien door HENRIETTE VAN DER ME1J, 205 blz. ing. f 1,50, geb. f 1,90. Dr. J. VAN LEEUWEN. Algemeene Geschiedenis. Deel I. Oude geschiedenis en Middelgeschiedenis. 357 blz. geb. f 2,60. Uitvoerig prospectus op aanvraag. PROF. ANTON MENGER. Nieuwe Zedeleer. Vertaald door W. H. VLIEGEN. Ing. f 0,90, geb. f 1,25. HENRIETTE ROLAND HOLST. Algemeene Werkstaking en Sociaal-Democratie. 180 blz. ing. f 1,25, geb. f 1,65. HENRIETTE ROLAND HOLST. Opwaartsche Wegen. Verzen. 185 blz. ing. f 1,90, geb. f 2,90. Op Hollandsch Papier, geb. f 6,—. BIJ UWEN BOEKVERKOOPER VERKRIJGBAAR. HENRIETTE ROLAND HOLST Algemeene Werkstaking en Sociaaldemocratie. INHOUD: Voorwoord van Karl Kautsky. Inleiding bij den 2®n duitschen druk. — II. De veralgemeende sympathiestaking. — III. De economische-sociale algemeene werkstaking. — IV. De economische werkstaking met politieke beteekenid. A. Werkstaking bü de productie der arbeidsmiddelen. B. De staking in het Transportwezen. C. Werkstakingen van de arbeiders in óe gemeentebedrijven der groote steden. — V. De politieke massastaking. A.Defeiten van de politieke massastaking. R. De beweerde onmogelijkheid van de politieke massastaking. C. Doel en vormen van de politieke massastaking. D. De voorwaarden tot de politieke massastaking. E De beweerde onnoodigheid van de politieke massastaking. F. Politieke massastaking en proletarische klassenstrijd.— Aanhangsel: De algemeene werkstaking, de politieke massastaking en de houding der Sociaaldemocratie. Prijs, in linnen band f 1,65; ingenaaid f 1,25. DE GROOTE WEBB, het beroemde Standaardwerk, wat elk vakvereenigingsman MOET bezitten, is nu binnen ieders bereik! Aanvankelijk was de prijs ± ƒ 12,—, daarna is het eenige jaren voor den bijzonder lagen prijs van ƒ 6,— verkocht, maar nu geven we een aantal exemplaren byna S zoolang tot we de voor ons land te groote oplage tot een behoorlijk restant hebben verminderd. SIDNEY en BEATRICE WEBB. Tleorie en Practijk m Iet Britsche VaheraiipisMzen. VERTAALD EN VAN BELANGRIJKE VERKLARENDE AANTEEKENINGEN VOORZIEN DOOR HENRI POLAK. 846 blz. royaal formaat, de twee deelen £ O QA in een stevigen band gebonden, kost nu." P. L. Tak schreef er voor eenige jaren over: „Sterk ontledend en in glasheldere taal geven de schrijvers een voorstelling van den bouw en den werkkring der vak vereeniging, met een rijkdom van feiten die door het bijzonder talent der samenstelling nooit overstelpend en altijd onderhoudend is. Het laatste gedeelte, dat theoretisch is, geeft een beeld van de industrieele arbeiderswereld met haar bewegingen,en van het democratisch leven der vakvereeniging, waarin ryke beloften zijn voor de toekomst. En ik kan als mijn overtuiging geven dit passend slot van de reclame: ,men zal zijn geld niet beklagen". De redacteur van De Vakbeweging raadt in het No. van 15 Nov. '08 zijn lezers aan van dit koopje te profiteeren. Het is nu een uitnemende gelegenheid een ex. aan te schaffen, ook voor afdeelings-bibliotheken. We raden U aan eenigen spoed te maken, want we behouden ons het recht voor deze goedkoope aanbieding elk oogenblik te doen eindigen. Wie te laat komt en het boek toch wil hebben, moet dan weer ƒ 6,— betalen. ZEGT HET VOORT!!! Rottebdam, Januari '09. Uitg.-Mij. v/h H. A. Wakker & Co. DE CHRISTELIJKE VAKBEWEGING HAAR WEZEN, OMVANG EN ONTWIKKELING DOOR JAN VAN DEN TEMPEL, . 2e SECRETARIS VAN HET NEDERLANDSCH VERBOND VAN VAKVEREENIGINGEN. ROTTERDAM, UITGEVERS-MAATSCHAPPIJ v/h H. A.WAKKER ACo. Schilders, in 1902 het R. K. Metaalbewerkerssecretariaat, het R. K. Timmerlieden-secretariaat, het R. K. Schilders secretariaat, het R. K. Kalk- en Steenwerkers-secretariaat, de Christ. Typografenbond en het R. K. Kleermakers-secretariaat, in 1903 de Prot. Christ Bond van Spoor- en Tramwegpersoneel, het R. K. Secretariaat van Spoor- en Tramwegpersoneel, in 1905 de Diocesane Texielarbeidersbond St. Severus, in 1906 de Prot. Christ. Bond van Bakkersgezellen, enz. Wanneer men deze data vergelijkt met de hiervoren gemelde oprichtingsjaren van een aantal algemeene vakbonden, blijkt duidelijk, dat de kerkelijke leiders onze organisaties op den voet volgden om haar hetvoorwaartsdringen te bemoeilijken. Het Centraal Bureau voor de Statistiek verstrekte ons in het eerste deel van De Statistiek der Vakvereenigingen, in 1907 gepubliceerd, gegevens nopens den omvang der Christelijke vakbeweging. Totaal waren in ons land op 31 December 1906 128845 vakvereenigingsleden ; daarvan waren 33125 in 628 confessioneele organisaties vereenigd. Van de confessioneele vereenigingen stonden 7 organisaties met totaal 530 leden en de Textielarbeidersbond Unitas met 5500 leden geheel apart. Unitas telde 8 R. K. afdeelingen met 2500 en 3 Prot. Christ. afdeelingen met 400 leden. Protestant-christelijk waren 12 vakbonden en 74 vereenigingen met totaal 6300 leden. De omvangrijkste Prot. Christ. vakbond was de Nederl. Vereeniging van Christ. Kantoor- en Handelsbedienden met 443 leden!! Houdt men rekening met het feit, dat de opgaven omtrent den omvang der organisaties in het algemeen veel te rooskleurig zijn, ja, dat het ledental der vereenigingen bijna geheel op schatting berust, dan blijkt overtuigend, dat wij niet ten onrechte in de inleiding schreven, dat de zuiver prot. vakbeweging alle beteekenis mist. De statistiek vermeldt als Roomsch-Katholiek 15 vakbonden en 161 zelfstandige vereenigingen met totaal 20855 leden; hierbij zijn de 2600 leden van de 8 katholieke afdeelingen van Unitas buiten beschouwing gelaten. Volgens schatting bedroeg het ledental der bovenvermelde 161 zelfstandige vereenigingen 8855 ; de 15 vakbonden telden tezamen 12000 leden. Gerust kan gezegd worden dat de geheele R. K. vak-beweging door deze 15 bonden gedragen werd. Het waren de navolgende organisaties: NAAM. Ledental. R. K. Vaksecretariaat van Brood- Koek- en Banketbakkers, Cacao- Chocolade en Suikerbewerkers. . . 240 Nederl. R. K. Tabakbewerkersbond 1471 Nederl. R. K. Typografenbond 540 Nederl. R. K. Kleermakers-Secretariaat „St Marinus" . 130 Nederl. R. K. Schilders-Secretariaat „St Lukas" . . . 209 Nederl R. K. Kalk- en Steenbewerkers Secretariaat „De Vier Gekroonden" 324 Nederl. R. K. Arbeiders-Secretariaat „St. Leonardus" . 350 Nederl. R. K. Metaalbewerkers-Secretariaat „St. Eloy" 1300 Nederl. R. K. Timmerlieden Secretariaat „St Joseph" 791 Nedrl R. K Secretariaat voor Spoor-en Tramwegpersoneel „St. Raphael" 2475 Centrale Bond van R. K. Mijnwerkersvereeningen in Limburg 587 Nederl. R. K. Vaksecretariaat van Kantoor-, Handels-, Winkel- en Magazijnbed. „St. Franciscus van Assissi" 305 Nederl. R. K. Bloemisten en Tuinlieden-Secretariaat „St. Déusdedit" 600 Diocesane Textielarbeidersbond „St. Severus" in het bisdom s-Hertogenbosch 2195 Bond van R. K. Steenfabrieksarbeidersvereenigingen en Correspondentschappen in het aartsbisdom Utrecht . 560 15 bonden 12077 leden. Wat by eene nadere beschouwing van deze katholieke organisaties opvalt is, dat velen harer absoluut geen invloed hadden in onze katholieke provinciën. Van de 15 R. K. Secretariaten of Bonden hadden de Kleermakers, Schilders, Kalk- en Steenbewerkers, (Metselaars, Steenhouwers, Stucadoors en Opperlieden), Losse werklieden, Kantoor- Handels- Winkel- en Magazijnbedienden, Bloemisten en Tuinlieden, en Steenfabriekarbeiders geen enkele afdeeling in Brabant of Limburg. De Brood-, Koek- en Bakketbakkers, Cacao-, Chocolade- en Suikerbewerkers hadden ééne pruts-afdeeling in deze provinciën, namelijk te Helmond. Dit feit zegt zeker alles. In Brabant en Limburg, waar de arbeidsvoorwaarden zóó slecht zijn als ergens elders, in Brabant en Limburg, waar volgens de verslagen van de Inspecteurs van den Arbeid duizenden kinderen van 12 tot 16 jaren en vrouwen in de beschermde bedrijven 11 uren werken en duizenden mannen 12 uren en meer, konden deze Bonden geen voet vatten. Kan scherper worden aangetoond, dat de weinig beteekenende katholieke vakbeweging, welke met de hulp der geestelijkheid is tot stand gebracht, niet moet dienen om de arbeidsvoorwaarden der loonslaven te verbeteren — immers, ware dit wèl het geval geweest, dan zou ze zich voor alles gekeerd hebben tegen de ongehoorde uitbuiting van het katholieke proletariaat door katholieke werkgevers in het Zuiden — maar om het voortdringen van de klassebewuste vakbeweging te belemmeren? Het R. K. Secretariaat van Spoor- en Tramwegpersoneel St. Raphael heeft zijn ontstaan geheel te danken aan de werkzaamheid van de Nederl. Vereeniging van Spoor- en Tramwegpersoneel. Het Secretariaat is onmiddelyk opgericht na de werkstaking van Spoorwegpersoneel op 31 Jan. 1903. Het is dus geboren uit de behoefte de onderkruiperij georganiseerd te kunnen plegen. Het is een zeer slappe organisatie; de contributie bedroeg einde 1906 52 cent per jaar. Het ledental staat aangegeven op 2475, maar nog afgezien van het feit, dat het lidmaatschap, waar de contributie zóó laag is, zeer weinig beduidt, verdient dit cijfer niet het minste vertrouwen. Welnu, dit Secretariaat had in Limburg 529 leden. De Mijnwerkersbond, een speciaal Limburgsche organisatie, telde 587 leden. Deze twee organisaties buiten beschouwing gelaten, telden de Katholieke Secretariaten in de geheele provincie Limburg 287, zegge twee honderd zeven en tachtig leden! Het R. K. Spoorweg Secretariaat gaf voor in Brabant 1120 leden te hebben. De Diocesane Textielarbeidersbond telde 2195 leden; van den R.K. Sigarenmakersbond waren in deze provincie 1166 leden gevestigd. Overigens had de R. K. Typografenbond in Brabant 47 leden en de Secretariaten van Metaalbewerkers en Timmerlieden resp. 119 en 183 leden. Dat was de gansche oogst. De verhoudingen zijn er na 31 Dec. 1906 niet beter op geworden. Voorzooverre uit de beschikbare gegevens blijkt, zijn de katholieke vakbonden, de R. K. Tabakbewerkersbond uitgezonderd, na dien datum, sommigen zeer aanzienlijk, teruggeloopen. De R. K. bonden van losse werklieden, handelsen kantoorbedienden, kleermakers, metaalbewerkers, schilders, timmerlieden 2 Onze Bisschop heeft in een Vastenmandement tot het katholiek ver eenigingsleven aangespoord; onze Textiel Patroons hebben die aansporing moeten hooren, ze waren in de kerk, er naar gedaan hebben ze niet. Op den katholieken dag te Tilburg heeft een der sprekers met kracht en klem de patroons opgeroepen — en daar waren vele Textiel-Patroons — om zich katholiek te vereenigen; gehoord hebben ze 't: er naar gedaan hebben ze niet. Op den katholieken dag te Nymegen heeft dezelfde spreker na bekomen verlof van Monseigneur gesproken over 't zelfde; daar zijn statuten voorgelegd, die te voren de goedkeuring van Monseigneur hadden verkregen: het verslag dat het Centrum van die vergadering gaf, was teekenend in zijn einde; na den loop der rede te hebben meegedeeld, schreef de verslaggever: men applaudisseerde en ... . liep weg." De heeren lappen het eenvoudig aan hun laars. De katholieke arbeiders mogen door de kerk geprest worden, vaak op immoreele wijze, zich „christelijk" te organiseeren, — de heeren werkgevers gaan vrij uit. Zij boeten niet het minste van hun aanzien in; zij worden voor als na geëerd als trouwe zonen van de Kerk. „Krijgt u of krijgen uwe eveneens in den neutralen patroonsbond vereenigde katholieke collega's dan nooit geestelijk bezoek om u, vergeef mij de uitdrukking . . . terug te brengen van de dwalingen uw weegs?" vroeg, tijdens de uitsluiting van sigarenmakers, de bijzondere verslaggever van Het Volk aan den katholieken president van de neutrale Eindhovensche Fabrikantenvereeniging. En de heer van der Putt antwoordde: „Nooit meneer, nooit! Ze weten ook wel dat ze daarmee bij mij niet hoeven aan te komen. Ik zeg maar zoo: de geestelijke in de kerk, de vakbelangen behartigd door de vaklui zeiven. Zoo hoort het!" Door vreedzame onderhandeling moet verbetering worden gebracht in der arbeiders droevig lot. Maar, constateert de heer Poell, adviseur van de katholieke Textielarbeidersorganisatie St. Severus, de neutrale patroonsvereenigingen (let wel, de neutrale patroonsvereenigingen, gevormd grootendeels door katholieke patroons) regelen zich niet naar de rechtvaardigheid en de liefde van Christus wet. „Waar wij de hand uitsteken tot vreedzame onderhandelingen, weigeren zij. Waar wy commissies willen instellen tot scheidsgerecht en verzoening, daar willen zij niet; en als ze er al zijn — Eindhoven is in deze getuige — als ze er al zijn, dan doen zij alsof zij ze niet kennen. Waar wy de kloof willen dempen, graven zij ze hoe langer hoe meer uit. . Waar wij de brug willen leggen, daar slaan zij ons den dijk af in t kanaal Waar wij een gerechtvaardigd verlangen uiten, maken zij, dat 't komen moet tot een staking. Waar wy komen moeten, gedwongen, tot ons laatste middel, de werkstaking, zeg van 25 man voor zeven, daar werpen zij honderden en duizenden ten prooi aan werkeloosheid, aan broodeloosheid van vrouwen en kinderen . . . Maar laat mij hiermee eindigen. . . bitterheid zou in Uwe harten kunnen komen." Het is fraai gezegd - maar het laat de patroons volkomen koud. Zulke ontboezemingen bewerken hoogstens, dat de heeren dreigend den vinger opheffen en den schrijver waarschuwen om zich wat koest te houden. Het streven naar verzoening der klassen, naar verbetering der arbeidsvoorwaarden door „vreedzame onderhandeling" was gedoemd te mislukken, uithoofde van de feitelijke tegenstelling van belangen in het economische leven. Vrede kan slechts bestaan bij absolute onderworpenheid der arbeidersklasse. De illusies der christelijke arbeiders van vruchtbare samenwerking met de werkgevers, „in het belang van allen" slaan tegen de harde werkelijkheid in stukken. Het besef, dat het „beginsel" hunner organisatie volkomen fiasco maakt, leeft op bij de christelijk georganiseerde arbeiders. Vruchteloos trachten de heeren-leiders deze ramp aftewenden door de onbeduidendste tegemoetkoming van een of anderen werkgever hoog optevyzelen, bovenal door met verdubbelde woede op „die verdorven socialisten" aan te vallen. De feiten overstemmen hen, die verkondigen luide: verbetering van den toestand der arbeiders moet op de werkgevers bevoehten worden! De christelijke vakorganisaties komen te staan voor het dilemna: berusten, dat beteekent wegkwijnen, het veld vrijlaten voor de klassebewuste beweging öf front maken tegen de werkgevers, de vereenigingen ontwikkelen tot strijdorganisaties. De keuze wordt in het algemeen bepaald door den invloed, welken het arbeiderselement in de organisatie heeft. Zóó is ook de ontwikkeling geweest in Duitschland. Daar werd in 1894 de eerste christelijke vakbond, die der Mijnwerkers, opgericht. Op de gedelegeerdenvergadering van 26 Aug. 1894, waar de bond in elkaar zou worden gezet, zei de arbeider August Brust, de toekomstige leider: Duizenden van mijnwerkers staan voor een afgrond; slechts één stoot is noodig om ze der sociaal-democratie in de armen te drijven. Dit gevaar wil de te vormen bond afwenden, want toetreding tot de sociaal-democratie beteekent afval van de christelijke religie. Op dezen grond moeten de sociaal democraten van den opterichten bond worden uitgesloten." Op deze stichtingsvergadering voerden fabrikanten en geestelijken het woord; arbeidersstemmen werden nagenoeg niet gehoord. De predikant Weber zei: Bij de vaststelling der statuten moet er vooral aandacht aan geschonken worden, de klove tusschen de verschillende klassen te overbruggen — slechts dan zal het mogelijk zijn de sociaal-democratie met succes te bestrijden" — Het socialisme werd dus behoorlijk verfoeid; klassenstrijd werd uit den booze verklaard! De bond zou vooral geen strijdorganisatie zijn. Het kapitalisme verstoorde echter o zoo spoedig het droombeeld van „vreedzame samenwerking." Reeds weinige jaren na het tot stand komen van den Mijnwerkersbond begonnen de christelijke organisaties, welke voor en na waren opgericht, noodgedrongen, in bepaalde gevallen samen te spannen met dealgemeene vakbonden, tot wier bestrijding ze waren opgericht, tegen de werkgevers. En in 1900 liet Giesberts, een hunner leiders, het woord klinken: „Ook de sociaal-democratische arbeiders zijn onze broeders." — Van dien tijd af had de christelijke vakbeweging het bij hare vroegere burgerlijke vrienden en bij de kerkelijke hoogwaardigheidsbekleeders verbruid en keerden deze openlijk terug tot hunne eerste liefde, de vakafdeelingen, die voor de bezittende klasse volkomen gevaarloos zijn. De groei van de christelijke vakbonden in Duitschland beantwoordde allerminst aan de verwachtingen. In 1900 telden zij 159770 leden, in 1907 354760 leden. In elk geval vormen zij toch een macht van beteekenis. Maaide algemeene vakbonden deden van i900 tot 1907 hun ledental stijgen van 780827 tot 1865506. Zelfs in het katholieke Rijnland-Westfalen, waar de confessioneelen voornamelijk aanhang hebben en waar de algemeene vakbonden in 1890 pas 14738 leden telden, zijn zij thans door dezen over- Unitas, schoon gehavend, heeft stand gehouden. De interconfessionaliteit zegevierde reeds in meerdere organisaties. Fluks hebben zij de krachten saamgevoegd; den 24 Juli 1908 is te Amsterdam het Christelijk Nationaal Vakverbond gesticht, dat op interconfessioneelen grondslag staat. Tegenwoordig waren afgevaardigden van Unitas, Christ. Mijnwerkersbond, Christ. Arbeidssecretariaat, Christ. Diamantbewerkers, Christ. Tabak- en Sigarenmakersbond, Christ. Metaalbewerkersbonden Christ. Bakkersbond. Als ledental van deze organisaties werd ± 7000 opgegeven; het bedraagt evenwel, naar het Hoog-Ambacht beweert, nog geen 6000. De meerderheid van deze organisaties is van protestantsche origine; evenwel heeft Unitas in zijn midden vele katholieke arbeiders en de Mijnwerkersbond, die zich kort geleden nog katholiek noemde, bestaat vrijwel uitsluitend uitroomschearbeiders. De positie van dit Christelijk Nationaal Vakverbond wordt versterkt door de internationale verbinding. De christelijke vakbeweging in het buitenland staat, voor zooverre ze eenige beteekenis heeft, op interconfessioneel standpunt. Op de eerste internationale conferentie van christelijke vakvereenigingsleiders, Augustus 1908 te Zürich gehouden, is beslóten een internationaal secretariaat te stichten, waarvan de leiding is toevertrouwd aan den algemeenen secretaris der Christlichen Gewerkschaften Deutschlands, den heer Stegerwald te Keulen. Voor elk land kan slechts één centraal lichaam bij de zwarte internationale zijn aangesloten. De conferentie sprak zich uit voor de vorming van machtige, zooveel mogelijk sterk gecentraliseerde nijverheidsvak bonden met eenheid in de grondbeginselen, op interconfessioneelen, partijpolitisch neutralen grondslag. In de internationale christelijke vakbeweging geven de Duitschers den toon aan; zij beschikken over verreweg de krachtigste organisatie. Ook tegen hen treden de machthebbers in kerk en maatschappij steeds feller op. Maar zij bijten van zich af. Op de conferentie te Zürich verklaarde Schififer onder luiden bijval: In deze zaal zijn vele katholieken — ik ben er ook een, maar by alle hoogachting en eerbied voor onze geestelijke opperherders, namelijk onze bisschoppen, zeg ik toch: hoogwaardige heeren bisschoppen, tot hiertoe en niet verder. Gij hebt het recht en den plicht ons in godsdienstige en kerkelijke vragen den weg te wijzen; maar waar het gaat om zuiver economische dingen heeft de bisschop geen recht, een machtwoord te spreken." — Van den krachtigen steun van deze mannen z\jn de interconfessioneelen in ons land wel verzekerd. Doch met dat al zullen zij moeite hebben om het hoofd boven water te houden. Door middel van Patrimonium en den Werkmansbond kunnen de dominees een sterken dwang oefenen op de protestantsche broeders. De katholieke kerk heeft door hare voortreffelijke organisatie groote macht over hare aanhangers en beheerscht door het instituut der geestelijke adviseurs rechtstreeks de vakvereenigingen. Onder leiding van eenige priesters is den eersten Aug. 1908 te Utrecht het R. K. Vakverbond opgericht, waarbij vertegenwoordigd waren de volgende organisaties: Ned. R. K. Arbeids-Secretariaat Losse werkl. „St. Leonardus" . . . 170 Ned. R. K. Vaksecretariaat van Brood-, Koek- en Banketbakkers . . 190 Ned. R. K. Vaksecretariaat van Cacao-, Chocolade- en Suikerbewerkers 102 Ned. R. K. Diamantbewerkersvereeniging 204 Ned. R. K. Vaksecretariaat van Gemeentewerklieden en Beambten . 440 Ned. R. K. Vaksecretariaat van Handels-, Kantoor, Winkel- en Magazijnbedienden 100 Transporteeren . . . 1206 Transport . . . 1206 Ned R. K. Kalk- en Steenbewerkers-Secretariaat 330 Ned. R. K. Kleermakers-Secretariaat 40 R. K. Diocesane Lederbewerkersbond, 's-Bosch 494 Ned R. K. Metaalbewerkers-Secretariaat 1090 Ned. R. K. Schilders-Secretariaat 60 Ned. R. K. Tabaksbewerkersbond 2200 R. K. Diocesane Textielarbeidersbond, bisdom 's-Bosch 1890 R. K Diocesane Bond van Textielarbeiders. Aartsbisdom, Utrecht . 662 Ned. R. K. Timmerlieden-Secretariaat „St. Joseph" 407 Ned. R. K. Typografenbond 270 Bond van Glas- en Aardewerkers „God en ons Recht". . . . • ■_ 500 Totaal . . . 9149 Dat het ledental van een aantal dezer organisaties is opgeschroefd, behoeft nauwelijks vermelding. Een bange worsteling is in het christelijke kamp aangevangen. De interconfessioneelen, een betrekkelijk kleine groep eenvoudige arbeiders, worden, nu zy ook front durven te maken tegen de werkgevers, beschouwd en behandeld als minderwaardige christenen; al wat macht heelt in kerk en maatschappij keert zich tegen hen. In hun voordeel is dat het groeiend aantal christelijke arbeiders, die vruchten van hunne beweging willen plukken, wel moeten gaan inzien, welke afschuwelijke hand- en spandiensten de voorstanders der confessioneele organisatie aan de kapitalistische klasse bewijzen en zich dan met walging zullen afwenden. De katholieke overheid beseft blijkbaar dit gevaar ten volle. Het congres, waarop het R. K. Vakverbond tot stand kwam, leverde daarvan een sterk bewijs. Zooals uit het hiervoren gepubliceerde lijstje blijkt, namen aan dit congres deel diocesane bonden én secretariaten, dat zijn nationale bonden. De vraag: diocesane of nationale organisatie is brandend in de katholieke beweging. Het Episcopaat heeft zich uitgesproken vóór diocesane organisatie; de overeenkomst met Unitas is immers afgesprongen, doordat dit beginsel op dezen voorgrond werd gesteld. Toch, op dit congres, waar de plaats was om dezj vraag te bespreken en een gedragslijn vasttestellen, paste men heilig op ze aantesnijden. Deze houding mag ten deele bepaald zijn door de gerechtvaardigde vrees der kerkelijke overheid, dat bij splitsing van vele dier bloedelooze secretariaten niets zal overblijven, beslissend was ongetwijfeld dat de overheid verzet duchtte. Thans wordt het beginsel achterbaks gehouden; een gunstiger tijdstip wordt afgewacht om de splitsing algemeen doortevoeren. In plaats van met vragen van organisatie werd het congres bezig gehouden met — een keuvelarijtje van Dr. Ariens over het alcoholvraagstuk. Het ondernemen der kerkelijke leiders om de christelijke arbeiders te organiseeren tot hulptroepen der werkgevers in den strijd tegen de klasse-bewuste vakbeweging moet op den duur mislukken. Maar in ons landje van theologie en slaafsche volgzaamheid is het voorshands een stout bestaan, als de interconfessioneelen, in verzet te komen tegen hen, die hoog zetelen. Inderdaad, zij mogen met beklemd gemoed vragen: Wachter, wat is er van den nacht? Christelijke grondbeginselen. De tendenz der christelijke vakorganisatie, voorzooverre zij niet als onderkruipersorganisatie wil fungeeren, om zich op interconfessioneel standpunt te plaatsen, in het algemeen de strijd in het christelijke kamp, stelt nog eens recht duidelijk in het licht, dat niet de „christelijke beginselen" maar de verknochtheid aan het kapitalisme geleid hebben tot de stichting van christelijke vakorganisaties. Is, geoordeeld van af arbeidersstandpunt, het streven der christelijke arbeiders om zich van de voogdij der heeren te emancipeeren, welk streven in de vorming van interconfessioneele organisaties tot uiting komt, toetejuichen, ten volle moet worden toegestemd dat de verdedigers van confessioneele organisatie nog een, hetzij dan wrakken, theoretischen grondslag hebben, welke echter den voorstander? van interconfessioneele vakvereenigingen te eenenmale ontbreekt. Immers, is het arbeidersvraagstuk in zijn diepste wezen een zedelijkreligieus vraagstuk, dan is splitsing der arbeidersorganisatie volgens de verschillende confessies geboden, wijl deze ten opzichte van zedelijk-religieuze aangelegenheden een gansch verschillend standpunt innemen. Dan volgt daar vanzelf uit, dat voor de katholieken in alles wat het arbeidersvraagstuk aanbelangt, aan de Kerk als de voor een katholiek alleen geldende leerautoriteit het beslissende woord toekomt. De Encycliek Rerum Novarum zegt: De godsdienst moet der vereeniging tot grondslag van haar regelen strekken. De godsdienstige gezindheid harer leden moet het voornaamste doel zijn." Gegeven deze stelling, volgt daar logisch op: daarom moet haar geheele inrichting van het christelijk geloof (lees: katholiek geloof) zijn doortrokken. —" In 1900 verscheen een rondschrijven van de Pruisische bisschoppen (de Fuldaer Pastorale) feitelijk gericht tegen de interconfessioneele organisatie. Daarin werd o.a. gezegd: De loonbewegingen beroeren de belangen van allen op het diepste; daarbij worden geraakt de plichten der arbeiders jegens zich zelf, jegens de familie, jegens de medearbeiders, jegens de werkgevers, jegens de maatschappij, jegens den staat; daarbij ontstaan conflicten, welke de hartstochten ontketenen en de verbittering tusschen de afzonderlijke maatschappelijke klassen op noodlottige wijze doen stijgen; zal — zoo vragen wy — zal bij de voorbereiding, uitvoering en beeindiging van zulke groote, voor den enkeling als voor de maatschappij, zoo diepingrijpende bewegingen, alleen de verlosser der wereld, de goddelijke leeraar der menschheid, tot zwijgen veroordeeld zijn? Zal alleen zijn wereldhervormend woord de zijnen niet voor gevaarlijke dwaalwegen mogen waarschuwen ? Zal alleen de stem van het door het katholieke geloof verlichte geweten zich niet laten hooren en zullen katholieke mannen bij zulke gewichtige beslissingen tot den raad van hunne trouwe moeder, de katholieke kerk, niet hun toevlucht mogen nemen? —" Recht daartegenover staat de opvatting der protestanten „dat in de christelijke vakorganisatie de leden zich in hunne conscientie gebonden moeten weten aan het Woord Gods, niet door tusschenkomst der kerk, maar naar de vrije en daardoor ook voor zich zelf verantwoordelijke conscientie der leden." — Deze theorie verdraagt zich blijkbaar met de praktijk, dat de politieke dominees oppermachtig heerschen over de protestantsche werklieden vereenigingen. Is het arbeidersvraagstuk in wezen van zedelljk-religieusen aard, dan heeft de geestelijkheid volkomen recht met confessioneele vak-organi- É satie te eischen. Aan elkeen, die de zaak onbevangen beziet, blijkt echter dadelijk dat deze grondstelling volkomen valsch is. Wat beweerd wordt ten opzichte van het arbeidersvraagstuk is in precies gelijke mate van toepassing op het gansche economische- en bedrijfsleven. Toch berust de Kerk erin, dat het economische en bedrijfsleven zich volkomen aan haar invloed heeft onttrokken. De opmerkingen der Pruisische bisschoppen over de toonbewegingen zijn evenzeer van toepassing op trusts, naamlooze vennootschappen, enz. Ook „de daden der trust beroeren de belangen van allen op het diepste; daar worden geraakt de plichten der trustees jegens zich zelf, jegens hun familie, jegens de mede-trustees, jegens de arbeiders, jegens de maatschappij, jegens den staat; zij veroorzaken conflicten, welke de hartstochten ontketenen en de verbittering tusschen de afzonderlijke maatschappelijke klassen op noodlottige wijze doen stijgen" - Waarom worden dan niet de katholieke bezitters gedwongen slechts katholieke trusts of katholieke naamlooze vennootschappen te vormen, die onder toezicht van een geestelijk adviseur worden gesteld? De bemoeiingen der kerk met de arbeidersbeweging gingen steeds — zooals wij met bewijzen staafden — recht tegen het arbeidersbelang in. Niet de leer van Christus echter verzet zich tegen het streven der arbeiders om het mensch-onteerende kapitalisme paal en perk te stellen, om de kapitalisten die „brallend op hun bezit zich de onbeperkte heerschappij over den arbeid aanmatigen" te dwingen, redelijke arbeidsvoorwaarden toe testaan; dat doet slechts een naar de behoefte van het kapitalisme gemodificeerd officieel christendom. Maar is het arbeidersvraagstuk niet in zijn wezen^een zedelijk-religieus vraagstuk — en dit standpunt nemen de interconfessioneelen in, feitelijk, (want anders zouden zij zijn vóór confessioneele organisatie) en naar wij zullen aantoonen, óók theoretisch — dan pleegt men, door christelijke vakorganisatie te propageeren, bedrog. Het etiquet „christelijk" is valsch. Dit is letterlijk toegegeven van interconfessioneele zijde. Kort na het eerste congres van de christelijke vakbonden in Duitschland, Mei 1899 te Mainz gehouden, verscheen te München-Gladbach een brochure: „Christliche Gewerkvereine", welke als een program geschrift kan worden beschouwd. Daarin wordt met zooveel woorden gezegd: dat het woordje „christelijk" in de vakbeweging niet anders beduiden zal dan niet sociaal democratisch." Dit wordt als volgt gemotiveerd: Wij hebben nu eenmaal geen religieuse eenheid meer onder de volkeren; wij hebben ook onder de arbeiders zoowel christenen, die het zijn, als ook christenen, die bloot dien naam dragen, die van het christendom zeer weinig hebben overgehouden. Nu is evenwel voor eene grondige genezing onzer economische kwalen een zoover mogelijk doorgevoerde vereeniging van alle arbeiders noodzakelijk. Daarom mogen thans niet uit de arbeiders organisatie worden uitgesloten zij, die het positieve christendom in zijn ware gestalte niet meer deelachtig zijn, maar niettemin de zedelijke en rechtswetten der natuur, zooals God ze in de borst van elk mensch, ook van den heiden, heeft gelegd, erkennen." Voor den heiden staat dus de christelijke vakorganisatie open - slechts niet voor den sociaal-democraat. In breede kringen van de christelijke vakvereenigingsmannen in Duitschland zat dan ook de meening voor, dat het op den duur moest komen tot neutrale vakbonden. Op het tweede congres van de christelijke vakbeweging, 1900 te Frankfort a M. gehouden, zei de meer genoemde Brust, een der leidende figuren: * In de (vak)organisatie behoort noch de socialistische, noch de christelijke wereldbeschouwing " Volgens hem kon men het woord „christelijk" dan ook gerust schrappen. Giesberts, katholiek rijksdag afgevaardigde, verklaarde: Wij organiseeren ons om aan de vastgesloten macht van het kapitaal, waartegenover de enkele arbeider weerloos is, een even sterke macht tegenover te stellen. Niets is natuurlijker dan de gedachte: sluiten de ondernemers zich,zonder rekening te houden met partij of geloof, aaneen, dan moet de arbeider evenzoo doen. Elke versplintering is voor de arbeiders een ongeluk; het is geen gezonde gedachte, dat twee of meerdere organisaties naast elkander bestaan. — Wij achten de christelijke vakbonden thans noodig, omdat in de bestaande organisaties de sociaal-democratie heerscht en deze haar politieken invloed laat gelden. Daarom, omdat wij on-politieke organisaties willen, waarin ook de godsdienst van anderen niet wordt aangegrepen, hebben wij christelijke vakbonden opgericht. Maar het doel van ons streven blijft: de algemeene, neutrale organisatie. —" En Pesch verklaarde: Wanneer de socialistische leiders het nalaten, de vakbonden als middel tot hun politieke doeleinden te beschouwen, dan kunnen wij elkander tot een gemeenschappelijken bond de hand reiken, dan is ook het vraagstuk van Christelijke vakbonden voor ons opgelost." — Het is zonneklaar dat hier „christelijke" vakorganisatie wordt gezegd en anti sociaal-democratische, dat is burgerlijke, kapitalistische vakbeweging wordt bedoeld. Terecht zei de aartsbisschop van Freiburg: Het is nu gebleken, dat het woord „christelijk" hier (d. i. bij de interconfessioneelen) slechts een holle klank en een uithangbord is." — In de brochure De Christelijke Vakorganisatie van Giesberts, waarvan de Nederlandsche vertaling druk gecolporteerd wordt door onze interconfessioneelen, wordt gezegd: Wij voor ons hebben de overtuiging, dat de grondwaarheden van het christendom den vasten bodem bieden, waarop alleen met goed gevolg in de toekomst gerechtigheid in de sociaal-economische verhoudingen kan worden gebracht," — Maar de schrijver blijft absoluut in gebreke aan te toonen dat door de christelijke vakbeweging, in tegenstelling tot de klassebewuste, ook maar één specifiek „christelijk" beginsel in den vakstrijd tot uiting komt. En hoe naarstig men ook bestudeert de vakbladen en volgt de daden der christelijke vakorganisaties in Nederland, onnaspeurlijk blijken de specifiek „christelijke" beginselen, welke zij toepassen. Of het specifiek christelijke zou moeten schuilen in de lankmoedigheid, betoond tegenover het kapitalisme, dat „het evenbeeld Gods" doemt tot een dierlijk bestaan. Want zoodra de christelijke vakbeweging wil trachten verbetering der arbeidsvoorwaarden te bewerkstelligen, is zij aangewezen op precies dezelfde middelen als de klassebewuste vakbeweging, en is het eenige onderscheid dat ze deze wat gebrekkiger toepast. In zijn brochure zegt Giesberts: De beoordeeling der christelijke vakbonden is echter met de vaststelling van hun christelijk karakter d.w.z. de nastreving van hun doel in het raam der bestaande maatschappelijke en staatkundige orde, niet afgedaan." — En : „Wij onderscheiden ons van de sociaal-democratie hierdoor, dat wij onder verwerping harer utopische en anti-christelijke doeleinden, ons doel in het raam van het mogelijke begrenzen; maar in dat raam wenden wy alles aan, om ons doel te bereiken."— Hier wordt dus met zooveel woorden toegestemd, dat „christelijk" in het gebezigde verband beduidt; anti-sociaal democratisch. Maar waarom dan het bedriegelijke „uithangbord" niet afgehaakt ? Christendom en kapitalisme zijn toch niet elkander dekkende begrippen ? Het is nu gemakkelijk te begrijpen, waarom voortdurend door de christelijke arbeiderspers de vuige laster wordt gecolporteerd, dat de klasse bewuste vakbeweging vijandig staat tegenover den godsdienst, dat door deze, zooals het achtenswaardige blad Patrimonium o.a in zijn nummer van 29 Oct. 1908 opmerkte, „Gods naam wordt gelasterd." Om te verbergen dat de christelijke vakbeweging niet leeft, niet kan leven uit aparte christelijke beginselen, dat dus het woord „christelijk" slechts een etiquet is om verdachte waar aan den man te brengen, moet aan de tegenpartij een anti christelijk karakter worden toegedicht. Het is bedrog van de ordinairste soort! De bezwaren tegen de klasse-bewuste vakbeweging zijn niet van christelijken, maar louter van kapitalistischen aard. Een doodzonde van onze vakbeweging is, dat zij den klassenstrijd erkent en doelbewust voert. Het is koddig te zien, hoe „christelijke" vakvereenigingsmannen den klassenstrijd, wij zouden haast zeggen: plichtmatig verafschuwen, terwijl zy terzelfdertijd moeten erkennen, dat slechts door strijd verbetering van arbeidersvoorwaarden kan worden verkregen. Reeds in 1900, op het tweede congres van de Duitsche christelijke vakbonden, werd getuigd: „twee derden van alles, wat de arbeiders aan verbeteringen in hun toestand kunnen aanwijzen, moest verworven worden door strijd en staking." Er had eerlijkheidshalve bij gezegd kunnen worden: het is verworven door de „socialistische" vakbonden. Thans zijn de Duitschers nog een stapje verder gekomen. Hoe in de kringen der Duitsche christelijke vakvereenigingsmannen over den klassenstrijd wordt gedacht, blijkt wel uit de hiervoren gebrachte citaten. In Holland zijn de interconfessioneelen nog niet zoo ver; hier is men nog wat achterlijker. Maar dat komt wel terecht, al zijn de broeders erg hardleersch. Het kapitalisme is zonder mededoogen, in Holland als in Duitschland. Het hoofdbezwaar tegen de klasse-bewuste vakbeweging is, dat zij, naar beweerd wordt, afhankelijk is van de sociaal-democratische partij en voornamelijk dient om den invloed dezer „politieke partij" te bevorderen. De „christelijke" pers deinst niet terug voor de walgelijkste verdraaiing der feiten, om den indruk te wekken, dat de daden der vakbeweging in de eerste plaats beheerscht worden door de vraag: wat eischt het belang der sociaaldemocratie. Feitelijk leidt onze vakbeweging een volkomen zelfstnndig, van de politieke partij onafhankelijk bestaan. Ook zijn de arbeiders, die toetreden tot onze vakbonden, aan geenerlei beginselbekentenis gehouden; slechts wordt verondersteld, dat zij bereid zijn krachtig mede te strijden voor de verheffing van de arbeidersklasse. Voor de goede verstandhouding, welke in ons land tusschen politieke partij en vakbeweging bestaat, kan precies dezelfde verklaring worden gegeven, als een katholiek blad indertijd voor Duitschland gaf De Kölnische Volkszeitung, het Centrumblad voor Rijnland, wees in 1892 op den ijver, waarmede de sociaal-democratie aan de vakbeweging werkte op de vele vergaderingen, welke zij met dit doel zonder tusschenpoozen hield. „De moeilijkheden, welke daarbij overwonnen moeten worden, zijn waarlijk niet gering; maar thans zien wij reeds in vele groote steden een rij van vakbonden volledig georganiseerd en de leiding rust geheel in sociaal democratische handen. Wanneer van katholieke zijde den socialisten vaak het verwijt wordt gemaakt, dat zij de vakbonden voor hunne partij doeleinden misbruiken, ver- HENRIETTE ROLAND HOLST Algemeene Werkstaking en Sociaaldemocratie. INHOUD: Voorwoord van Karl Kautsky. Inleiding bjj den 2®n duitschen druk- — II- Do veralgemeende sympathiestaking. — III. De economische-sociale algemeene werkstaking. — IV. De economische werkstaking met politieke beteekeais. A. Werkstaking bij de productie der arbeidsmiddelen. B. De staking in het Transportwezen. C. Werkstakingen Tan de arbeiders in de gemeentebedrijven der groote steden. — V. De politieke massastaking. A. De feiten van de politieke massastaking. B. De beweerde onmogelijkheid van de politieke massastaking. C. Doel en vormen van de politieke massastaking. D. De voorwaarden tot de politieke massastaking. E. De beweerde onnoodigueid *au uè politieke massastaking. P. Politieke massastaking en proletarische klassenstrijd.— Aanhangsel: De algemeens werkstaking, de politieke massastaking en de houding der Sociaaldemocratie. Prijs, In linnen band f 1,65; ingenaaid f 1,25. DE GROOTE WEBB, het beroemde Standaardwerk, wat elk vakvereenigingsman MOET bezitten, is nu binnen ieders bereik I Aanvankelijk was de prijs ± ƒ 12,—, daarna is het eenige jaren voor den bijzonder lagen prijs van ƒ 6,— verkocht, maar nu geven we een aantal exemplaren bijna zoolang tot we de voor ons land te groote oplage tot een behoorlijk restant hebben verminderd. SIDNEY en BEATRICE WEBB. Theorie ei Practijl fan liet BrMe Vaftereenippwezen. VERTAALD EN VAN BELANGRIJKE VERKLARENDE AANTEEKENI.NGEN VOORZIEN DOOR HENRI POLAK. 846 blz. royaal formaat, de twee deelen f O AA in een stevigen band gebonden, kost nu.■ P. L. Tak schreef er voor eenige jaren over: „Sterk ontledend en in glasheldere taal geven de schrijvers een voorstelling .. van den bouw en den werkkring der vakvereeniging, meteen rykdom van feiten die door het bijzonder talent der samenstelling nooit overstelpend enaltjjd onderhoudend is. Het laatste gedeelte, dat theoretisch is, geeft een beeld van de industrieele arbeiderswereld met haar bewegingen, en van het democratisch leven der vakvereeniging, waarin rijke beloften zjjn voor de toekomst En ik kan als m\jn overtuiging geven dit passend slot van de reclame: »men zal z|jn geld niet beklagen". De redacteur van De Vakbeweging raadt in het No. van 15 Nov. '08 zijn lezers aan van dit koopje te profiteeren. Het is nu een uitnemende gelegenheid een ex. aan te schaffen, ook voor afdeelings-bibliotheken. We raden U aan eenigen spoed te maken, want we behouden ons het recht voor deze goedkoope aanbieding elk oogenblik te doen eindigen. Wie te laat komt en het * boek toch wil hebben, moet dan weer /€,— betalen. ZEGT HET VOORTUI Rottzbdaü, Januari '08. Üiig.-Mjj. v/h n. A. Wakker « Co. I Prijs lO (Üpnts , I c- w DE CHRISTELIJKE VAKBEWEGING HAAR WEZEN, OMVANG EN ONTWIKKELING DOOR JAN VAN DEN TEMPEL, . Je SECRETARIS VAN HET NEDERLANDSCH VERBOND VAN VAKVEREENIOINOEN. ROTTERDAM, UITGEVERS-MAATSCHAPPIJ v/h H. A. WAKKER A Co. X / w V' "s 1 TV> -- ^ * DE CHRISTELIJKE VAKBEWEGING HAAR WEZEN, OMVANG EN ONTWIKKELING DOOR JAN VAN DEN TEMPEL, 2e SECRETARIS VAN HET NEDERLANDSCH VERBOND VAN VAKVEREENIGINGEN. — ROTTERDAM, UITGEVERS-MAATSCHAPPIJ v/h H. A. WAKKER A Co. vleugeld. Het werd aan de leiders der christelijke vakbonden spoedig duidelijk dat zü, om ten minste nog eenige werfkracht onder de arbeiders te verkrijgen en te behouden, zonder schromen den vakvereenigingsstrijd zouden moeten voeren. Nog in zijn laatste jaarverslag getuigt de secretaris van het Christelijk Vakverbond, Stegerwald: „Met „Süszholzraspeln" — met praatjes over verzoening en samenwerking — zijn bij de sterke sociaal-democratische beweging in Duitschland de massa's niet te winnen". Steeds veelvuldiger, voortgestuwd door den wil der leden, werden de organisaties in den strijd gejaagd. Dit werd bevorderd door de houding van onze vakbonden, die meer en meer de christelijke organisaties in de acties betrokken, inplaats van ze te ignoreeren. In 1900 gaven de christelijke vakbonden 49820 M. uit aan stakers en slachtoffers van den vakstrijd, in 1907 743270. Meer dan 17 pCt. van het totaal inkomen werd voor ondersteuning van stakers en slachtoffers besteed. In en door den strijd tegen de werkgevers werd over deze christelijke organisaties, die zich onttrokken aan het toezicht en de voogdij der geestelijkheid, een radicale geest vaardig. Het geestelijk milieu, waarin de mannen der Duitsche christelijke vakbeweging verkeeren, is totaal vreemd aan de opvattingen, welke door de kerkelijke overheid worden voorgestaan. De leiders mogen goede christenen zijn gebleven, innerlijk hebben ze met de kerk gebroken. Hunne houding tegenover de geestelijkheid, de meerdere of mindere mate van onderworpenheid, welke zij betoonen, wordt bepaald door taktische redenen. Maatschappelijk huldigen zij theoriön, waarvan den leiders der kerkelijke partijen de haren ten berge rijzen. De Westdeutsche Arbeiterzeitung, een der belangrijkste weekbladen der interconfessioneele richting, gaf reeds September 1907 deze uiteenzetting van den klassenstrijd. „Zoo deelt zich bij de tegenwoordige omvorming van het economische en maatschappelijke leven het bed rij Is wezen, dat vroeger een eenheid uitmaakte, in twee gescheiden sociale klassen, Deze klasse schei ding komt niet slechts tot uitdrukking in het sociale aanzien, in de maatschappelijke positie, welke den industriearbeider toevallen; de omkeer der dingen dringt krachtig tot het bewustzijn van den arbeider door als gevolg van den invloed, dien zij heeft op den materieelen ondergrond van zijn bestaan, op zijn bestaansmiddelen. Hij zag den werkgever, den kapitalist, hooger en hooger stijgen, zag hem rijk worden; zichzelf zag hij evenwel veroordeeld, arm te blijven. En toch wist hij, dat zyn arbeid, zijn moeite, zijn zweet het was, die de groote werken hielp tot stand brengen en hij zag en wist dat zijn arbeid evenzeer noodzakelijk was in het economisch leven als de bemoeienis van den ondernemer; zijn besef, mensch te zijn, kwam in verzet tegen debloote waardeering als werkbeest, als machinemeisje, en niet lang duurde het of een band sloot zich om de leden der nieuwe klasse, het bewustzijn van de samenhorigheid der onterfden. Zij, die de rijkdommen van den nieuwen tijd mede hielpen voortbrengen, wilden niet voor immer de stiefkinderen van den nieuwen tijd zijn en zich hunne rechten verzekeren, — wanneer het moest, ze veroveren in energiekenstrijd. En zoo kon het niet uitblijven, dat de beide klassen van het moderne industrievolk na korten of langen tijd in tegenstelling en strijd tot elkander geraakten: tot den strijd van klasse tegen klasse." — Men ziet, de klassenstrijd wordt hier geschetst als een logisch gevolg van de moderne economische ontwikkeling. Met den poespas inzake den klassenstrijd, welke in onze christelijke bladen geboden wordt, heeft bovenstaande uiteenzetting niets gemeen. Niet minder ver gaat het orgaan van den Christelijken Houtbewerkersbond Dit schreef: „Vakbonden moeten strijdorganisaties zyn. Missen zij dit karakter, dan komen zij hunne taak in dezen tijd niet na. Zoodanige uitspraak zal hier en daar, voornamelijk in burgerlijke kringen, aanstoot geven. Ten onrechte. Principieele tegenstellingen kunnen niet worden opgelost maar moeten worden uitgevochten. De krachten, welke zich tegenover de doeleinden van de in vakvereenigingen georganiseerde arbeiders stellen, zijn nog niet geneigd, hunne positie prijs te geven. Daar echter, waar de arbeiders over die krachten de zege behaalden, zijn zij niet zeker van het duurzame behoud van het verworvene. Uiterlijk is de tegenstander overwonnen, innerlijk leeft in hem de wrok, die te gelegenertljd tot uiting komt en het door de arbeiders verworvene weder terugwint. Zonder beslissenden strijd zal de arbeidersklasse niet in het duurzaam bezit komen van economische, sociale en politieke gelijkberechtiging; daarom moet ook aan de verwachtingen van hen, die gelooven, dat met de tariefbeweging en de erkenning van de collectieve overeenkomsten door de werkgevers, de economische strijd wordt beëindigd, de bodem worden ingslagen. De vakstrijd richt zich volgens de opvatting van velen tegen de klasse der werkgevers, om van deze betere loon- en arbeidsvoorwaarden te erlangen. Geheel juist is deze opvatting niet. Het gaat er in de arbeidersbeweging niet slechts om den strijd te voeren tegen de winzucht der werkgevers en om een beter materieel bestaan der arbeiders, maar de strijd richt zich in zijn einddoel tegen alles, wat zich stelt tegenover de gelijkberechtiging der arbeiders op elk gebied van onze cultuur." — Hier is van sociale vrede wel geen sprake meer. In korte spanne tijds heeft de felle strijd, welke de vakorganisatie, op straffe van ondergang, tegen de werkgevers moet voeren, een omkeer gebracht in de denkbeelden van de mannen der christelijke vakbeweging. Ziet daar het kwaad, dat de christelijke vakbeweging voor de kapitalisten en hunne trawanten in den schoot bergt. Wij merkten reeds op, dat dit kwaad zich zelfs in onze onbeduidende christelijke vakbeweging openbaarde. Daar had zich een christelijke textielarbeidersbond gevormd, die niet als onderkruipersorganisatie wilde fungeeren, maar met de „socialistische" organisatie De Eendracht wel samen spande tegen de werkgevers. Naar Unitas wendden steeds meerdere christelijke vakvereenigingsmannen den blik. Deze lieden begonnen te spreken van de noodzakelijkheid om centrale bonden te stichten, die over weerstandsmiddelen te beschikken zouden krijgen. Zij wilden dus aansturen op machtsvorming. Maar macht is gevaarlijk in de handen der arbeiders, zelfs al zijn deze „christelijk". Die macht keert zich vanzelf tegen de werkgevers. Per slot van zaken blijft het den kapitalisten gelijk of zij door de kat of den kater besprongen worden; zij passen er voor om gebeten te worden. De christelijke vakbeweging, opgefokt om de voorrechten der bezittende klasse te beschermen, zou ongetwijfeld blijven pogen het voortdringen der klasse-bewuste arbeidersbeweging te belemmeren, maar zou daarnevens eischen stellen tot verbetering der arbeidsvoorwaarden en bereid en in staat zijn inwilliging desnoods aftedwingen. Dat gevaar diende gekeerd. De kapitalistische klasse wordt trouw gediend; de geestelijkheid en de leiders der kerkelijk kapitalistische partijen maakten zich op om het gesignaleerde kwaad reeds bij de geboorte te verstikken. Confessioneele of interconfessioneele vakbeweging ? De strijd, welke in de christelijke vakbeweging is ontbrand tusschen het arbeiderselement, dat de organisatie, behalve als middel van verweer tegen de voortdringende socialistische arbeidersbeweging, ook wil benutten om positieve verbeteringen tot stand te brengen én de geestelijke leiders, die haar uitsluitend als hulptroepen der bourgeoisie wenschen te laten dienst doen, wordt gevoerd onder de leuze: confessioneele of interconfessioneele vakbeweging. De arbeiders dringen naar interconfessioneele organisatie, een organisatie boven geloofsverdeeldheid, welke op algemeen christelijken grondslag staat en de belijders van alle christelijke confessie kan omvatten. De geestelijkheid en de leiders der kerkelijke partijen eischen dat de vakorganisatie confessioneel zij, dus gesplitst voor het minst in een zuiver katholieke en een zuiver protestantsche organisatie. Aan elkeen, die wat dieper schouwt, blijkt ras, dat deze strijd, uiterlijk den vorm betreffende, inderdaad gaat om het wezen der christelijke vakorganisatie. Het gevaar, dat de christelijke vakbeweging haar eigenlijke roeping ten deele ontrouw wordt, front maakt tegen de werkgevers en dezen prest concessies aan de arbeiders te doen, ontstaat voornamelijk, wanneer de feitelijke leiding der organisatie komt te berusten in de handen der arbeiders en haar omvang en innerlijke kracht voldoende zijn om bij de leden zelfvertrouwen, een zeker gevoel van macht, te verwekken. By interconfessioneele organisatie valt de leiding uiteraard arbeiders toe. Duitschland leert, wat dan te duchten staat. Dat de christelijke vakbeweging daar te lande in luttel tijd zoo'n frontverandering kon voltrekken, is te wijten aan het feit dat adviseurs, katholieke en protestantsche, van rechtstreekschen invloed op de organisatie verstoken zijn. De voogdij van de dienaren der bezittende klasse, welke onontbeerlijk is om de christelijke vakbeweging aan hare roeping te doen getrouw blijven, kan slechts behouden worden bij confessioneele organisatie. Het aanvaarden van den interconfessioneelen grondslag baant den weg tot de vorming van centrale, het gansche land omspannende vakbonden; slechts confessioneele organisatie brengt voldoende versplintering om het besef van onmacht, van afhankelijkheid bij de arbeiders wakker te houden. De kerkelijke partijen in ons land kozen beslist stelling vóór confessioneele organisatie. Toen het bleek, dat desondanks onder de beste mannen der christelijke vakbeweging de strooming voor interconfessioneele organisatie sterker werd, begon de strijd. De R. K. Geestelijkheid opende het vuur. Unitas belichaamde het beginsel van interconfessioneele organisatie; Unitas was reeds zoover afgedwaald, dat het herhaaldelijk, in combinatie met een „roode" vakorganisatie, durfde optreden tegen de werkgevers. Unitas voerde een zelfstandig onafhankelijk bestaan en bleek voorbestemd leiding te geven aan hen, die nieuwe banen opwilden. Daarom, Unitas moest worden lamgeslagen, zoo mogelijk vernietigd. Den 7 Juli 1906 bevatte „De Tijd" een officiëele verklaring van het Doorluchtig Episcopaat in Nederland ,.dat het hun ernstig en uitdrukkelijk verlangen is, de hun onderhoorige Katholieken te vereenigen en vereenigd te houden in katholieke organisatiën" — Een hevige strijd ontbrandde tusschen de katholieke textielarbeiders De Prot.-Christ. arbeiders behooren zich in afzonderlijke vakverenigingen te vereenigen, daar de christen-arbeider niet lid kan zijn van de bestaande neutrale vakvereenigingen, en anderzijds, omdat de RoomschKatholieken zich naar hunne beginselen gebonden achten aan de kerkelijke leiding, die uit den aard alleen voor hen kan gelden. Scheiding tusschen de Protestantsche Christenen op het gebied der vakvereenigingen is in beginsel aftekeuren." Volgens de protestantsche leiders ligt dus de oorzaak van de splitsing op katholieke zijde! Dc heeren gebruiken welbewust volkomen valsche argumenten. Over de werkelijke motieven voor het optreden van de leiders der kerkelijke partijen kan men bezwaarlijk een oogenblik in twijfel verkeeren. De heeren werpen elkander prachtig den bal toe. Brengt men van katholieke zijde de gansche macht der Kerk in het veld om de arbeiders tot confessioneele organisatie te dwingen, ook de protestantsche kopstukken treden zeer beslist op. Den 3en September 1908 kwamen op uitnoodiging van Ds. H. C. Hogerzeil bij elkander de heeren Dr. de Visser, Dr. Slotemaker de Bruijne, Nahuijzen, Scherer, Goedman en van Ooij, als vertegenwoordigers van den Christ. Nat. Werkmansbond en de heeren van Vliet, van der Molen, Grondijs en Noordhof, als vertegenwoordigers van Patrimonium, om te spreken over de christelijke vakorganisatie. De volgende conclusies werden met algemeene stemmen aangenomen: 1. Op grond der ervaring zijn wij eenparig overtuigd van de noodzakelijkheid van Prot. Chr. vakorganisatie; 2. Werkmansbond en Patrimonium zullen hunne afdeelingen verplichten mede te werken tot het oprichten daarvan; 3. In de organisatie der vakvereenigingen moet het contact tusschen deze en de algemeene bonden beslist bewaard worden; 4. De reeds opgerichte vakafdeelingen van Patrimonium en Werkmansbond kunnen blijven bestaan, maar zij zullen met ernst gewezen worden op de eerste conclusie." „Zoo heeft al wat macht heeft in de kerkelijke wereld zich vereenigd om tegen den wil der arbeiders de splitsing van de organisatie dezer arbeiders doortezetten Dominees en priesters deelen de lakens uit. Afzonderlijke katholieke en protestantsche vakorganisatie - is het parool. De katholieke organisatie rechtstreeks gesteld onder de hoede van den almachtigen geestelijken adviseur; de protestantsche organisatie in onverbrekelijk „contact" met de algemeene bonden, met Patrimonium en Werkmansbond, zoodat het stuur altijd blijft berusten in de handen der leidende geestelijkheid. Zóó, netjes in het gareel gespannen, is de hoop niet misplaatst, dat 'het paardje der christelijke vakorganisatie tot in verre toekomst het karretje der kapitalistische klasse zal blijven trekken. Doch zelfs met deze waarborgen voor de afhankelijkheid en machteloosheid der christelijke vakorganisatie is de katholieke kerk niet tevreden. Het moest onmogelijk worden gemaakt, dat de confessioneele organisaties een omvang verkregen, welke bij de arbeiders een valsch gevoel van macht zou kunnen verwekken. De splitsing der organisaties, diocesaansgewijze, werd gedecreteerd. Het is de absolute wil, het volstrekte en meermalen geuite verlangen van Mgr. van de Ven, den bisschop van 's Hertogenbosch, dat de R. K. arbeiders zich aaneensluiten tot diocesane vakbonden; de andere bisschoppen stemmen daarmede in. Volgens II. Berkvens, den adviseur van het Secretariaat van den Arbeid in het diocees 's-Bosch, redeneert de bisschop zoo: „ik als bisschop, moet volgens den Paus toezien op- en leiden de Katholieke actie. Ik moet dus iets te zeggen hebben. Maar buiten mijn bisdom, over andere, buiten mijn bisdom werkende personen, heb ik niets te zeggen. Dus moeten mijne mannen, voor wie ik te zorgen heb, zich ook vereenigen binnen den kring van mtfn bisdom; die vereeniging moet bisdommeljjk of diocesaan zijn; binnen de grenzen van mijn bisdom, als een afgesloten geheel, beperkt zyn. Mijn vereenigingen, óók de R. K vakvereenigingen, moeten dus in mijn bisdom, zich zelfstandig gedragen, en vrij van allen buiten-bisdommelijken dwang. Zij kunnen dus federatief samenwerken met andere R. K. vakorganisaties .... maar ze blijven baas in eigen huis; en ik kan toezien, ingrepen, verbieden, als ik voor God en 't heil mijner onderdanen meen, dat het noodig is." Met andere woorden wordt hier gezegd: bij diocesane organisatie heb ik het volmaakt in myn macht om te voorkomen dat de vakbeweging gevaarlijk wordt. Het belang der vakarbeiders blijft volkomen buiten beschouwing; geen oogenblik wordt de vraag overwogen, welke eischen de strijd tegen de werkgevers aan de vakorganisatie stelt. Natuurlijk; klassenstrijd is uit den booze. Leve de heilige uitbuiterij! De werkgevers vereenigen zich nationaal, ja internationaal, in neutrale organisaties. De ontwikkeling der industrieele verhoudingen maakt nationale organisatie der arbeiders beslist noodzakelijk, zal zij niet, zelfs in tijden van gunstige conjunctuur, door de vereenigde werkgevers onder den voet worden geloopen, Katholieke voormannen, die ook in maatschappelijke aangelegenheden de priesters blindelings volgen, moeten toegeven het enorme voordeel, ja de noodwendigheid van centrale organisatie. De kerkelijke overheid haalt verachtelijk de schouders op en maakt, zonder blikken of blozen, het eenige wapen, dat de arbeiders te hunner beschikking hebben om het lichaam en ziel vermoordende kapitalisme te weerstaan, onbruikbaar. De geestelijkheid en de leiders der kerkelijk-kapitalistische partijen behartigden dus wel consequent het werkgeversbelang; zonder schromen troffen zij alle maatregelen, welke „afdwaling" der christelijke vakbeweging konden verhoeden. "Waarschijnlijk hebben de heeren de verwachting gekoesterd, bij zoo beslist en eendrachtig optreden, het kwaad bij de geboorte te kunnen smoren. Deze verwachting is echter deerlijk beschaamd. Integendeel is juist in den allerlaatsten tijd de interconfessioneele richting in de christelijke vakbeweging sterk op den voorgrond gekomen. De heeren pogen vergeefs den natuurleken loop der dingen te stuiten In de praktijk van het vakvereenigingsleven leeren de christelijke vakvereenigingsmannen inzien, dat onderdanigheid, zoomin als een beroep op christelijke liefde en rechtvaardigheid, b\j machte zijn verwaten werkgevers tot eenige verbetering van arbeidsvoorwaarden te bewegen. Zij dringen naar machtsvorming en zij beginnen de motieven der heeren, die op splitsing aansturen, te onderkennen. Luistert, hoe juist vanaf haar standpunt de redactie van De Opbouw, orgaan van den Christ. Bond van Timmerlieden de hiervoren vermelde conclusies, aangenomen door de leiders van Werkmansbond en Patrimonium, bespreekt: Niets nieuws zal menigeen gedacht hebben. Voorzoover het groote publiek kennis neemt van de vakbeweging der werklieden wist men, dat reeds in 1905 eenzelfde gevoelen als uit deze conclusies spreekt, is uitgesproken. Het nieuwe dat er in is, schuilt weg onder de oppervlakte. Dat men een prot. chr. vakbeweging wenschte, dat Patrimonium en Werkmansbond die bevorderen zouden, dat er vakafdeelingen van die lichamen waren en dat die mogen blijven bestaan, dat alles was in weinig anderen vorm meermalen gezegd; het nieuwe is vervat in de derde conclusie. Doch zooals gezegd dat nieuwe schuilt zoodanig weg onder de oppervlakte, dat het groote publiek in deze conclusies niet de minste eigenaardigheid zal ontdekken. Doch zij, die als met beide voeten staan op het terrein der Christel, vakbeweging weten wat er aan de hand is. Een zaak die eenerzijds tot vreugde, anderzijds tot droefenis stemt. Tot vreugde, voorzoover er uit blijkt dat de scheidsmuren van de protestanten onderling worden afgebroken," dat de mannen van Patrimonium en Werkmansbond van nu voortaan in eenzelfde vakorganisatie mogen zijn; tot droefenis waar blijkt, dat men wil een protestantsche vakorganisatie, dat men niet radicaal breekt met het stelsel van vakafdeelingen, en dat men een organisatorisch contact wil tusschen de christelijke vakorganisatie en de bovengenoemde werkliedenbonden. Is deze zaak eenerzijds een stap vooruit, anderzijds brengt ze ons een stap achteruit. Over die stap vooruit zou heel wat te zeggen zijn, maar het lust ons niet al het gesol met die christelijke vakorganisatie vanaf dat ze net even begon te loopen, te memoreeren. Dit mocht niet, dat niet, dit was niet goed en dat niet, en wat er overbleef was net genoeg om zekerheid te geven, dat het op dit gebied nog jarenlang een janboel zou blijven Slechts één hoop was er, dat de christelijke vakbeweging, hoe klein en hoe zwak en ziek dan ook, haai eigen mannen zou krijgen, die de patiënte zouden behandelen en haar kwalen bestudeeren zonder te vragen of die jongedochter straks, als ze gezond zou zijn en zou gaan groeien, niet misschien ook grooter en sterker zou worden dan haar vader, of ze dan niet misschien liever haar eigen huishouden zou hebben, dan bij haar vader inwonen enz. enz. Overigens is er reactie genoeg in. Tenminste als het door ons geciteerde courantenbericht juist is, dan komen deze heeren terug op wat Patrimonium reeds voor eenige jaren deed door het Christ. Arb. Secr , onze toenmalige vakvereenigingscentrale, van zijne organisatie los te maken. Alles in allem is deze handeling een poging om tegen de „geïmporteerde interconfessionaliteit" een dam op te werpen Of het lukken zal? Wij wachten met kalmte het resultaat van dit pogen af. Een voordeel kan heeten dat men thans zijn visier gelicht heeft. Men weet nu weer beter wat men aan elkaar heeft. Maar of dit veto de interc. christelijke vakbeweging zooveel kwaad zal doen als vroeger soortgeüjke pogingen om de Prot. Chr. in door niet vakmannen, niet deskundigen gewilde banen te leiden, betwijfelen we. Eenige jaren geleden viel het Dr. de Visser gemakkelijk een belangrijk deel uit eene christ. vakvereeniging te rukken, omdat die vakvereeniging niet was een onderdeel van den Werkmansbond. Eenige jaren terug, toen meerdere van onze afdeelingen onderdeelen van Patrimonium waren, viel het die organisatie uit den aard der zaak gemakkelijk zeggenschap over haar uit te oefenen, inzake vakvereenigings aangelegenheden, doch thans, nu daar een eigen, natuurlijke en zelfstandige ontwikkeling heeft plaats gevonden, gaat dat zoo niet meer, Darr is een historische wording, waarmee gerekend moet, en zonder vrees voegen we hieraan toe: en waarop gerekend kan worden." Tot zoover De Opbouw. . De beste mannen der christelijke vakbeweging komen in verzet. Het moet tot hun eer worden getuigd: de nog kleine groep der interconfessioneelen, aangevallen door al wat macht heeft in de kerk, laat niet af. staan wij dit verwijt niet recht. Het is volkomen natuurlijk, dat de invloed der vakbonden die partij ten goede komt, welke zich het meeste om hen heeft bekommerd en dat is ongetwijfeld de sociaal-democratie. In het byzonder heeft zich de anders zoo roerige centrumspartij het op dit gebied zeer laten liggen " In ons land hebben de kerkelijke partijen tot dusverre niet anders gedaan dan de vakbeweging benadeelen. Maar daarenboven, voor de klasse-bewuste vakbeweging is de sociaal-democratie niet eene politieke richting als elke andere; zy beschouwt de sociaal-democratische party als het andere deel der arbeidersbeweging, even onontbeerlijk als zy zelve voor de verheffing van het proletariaat. De klassenstrijd, noodwendig gevolg van de tegenstelling van belangen tusschen de bezittende en bezitlooze klasse, woedt vanzelf sprekend ook op politiek terrein. Daar vecht de sociaal-democratische partij, de politieke organisatie van het proletariaat, voor de bevrijding onzer klasse uit den druk van het kapitalisme. Deze strijd raakt de godsdienstige overtuiging van den mensch niet. De sociaal-democratische party als zoodanig beschouwt godsdienst als privaat zaak. Zij handelt strikt overeenkomstig deze grondstelling. Al de laster, te dezer zake door de christelijke pers en woordvoerders verspreid, verandert daaraan geen zier. Dit beginsel belet de partij natuurlijk niet energiek den stryd te voeren tegen de kerkelijk-kapitalistische partyen, de fanatiekste verdedigsters van ons huidig voortbrengingstelsel. Het spreekt vanzelf dat voor doeleinden, welke op beider terrein liggen, voornamelijk ter zake van sociale wetgeving, de vakorganisatie samen werkt met de sociaal-democratische partij- Daarin uitsluitend bestaat de „innige verwantschap" tusschen party en vakbeweging, ten spijt van de verdichtsels van kerkelijke en vrijzinnige kapitalistenknechten! De bezwaren tegen onze vakbeweging zyn dus niet van „christelijken maar louter van kapitalistischen aard. , Onze christelijke vakvereenigingsmannen, opgevoed in de sfeer van het politieke christendom, volgepropt met vooroordeelen jegens en wanbegrippen omtrent de sociaal-democratie, zitten nog verstrikt in de kapitalistische levensbeschouwing, worden nog gedreven door aanhankelijkheid jegens het kapitalisme. Maar laten zij dan ook ronduit erkennen, dat liefde tot het kapitalisme hen drijft, hen beweegt de vakbeweging te versplinteren, hen in stelling brengt tegen de klassebewuste vakorganisatie en laten zij niet langer zwendel plegen door te trachten bij onkundigen de voorstelling ingang te d oen vinden, dat hunne vakorganisaties leven uit „christelijke" beginselen, steunen op .christelijk" fundament. Laten zij het bedriegelijk uithangbord verwijderen. In het wezen der zaak is de „christelijke" vakorganisatie niet anders dan kapitalistische, dan burgerlijke vakorganisatie. De toekomst is aan de klassebewuste vakbeweging. Wij toonden met niet te wraken feiten aan, dat de „christeiyke" vakbeweging, ontstaan als een organisatie ter bescherming van de werkgevers tegen het voor zyn verheffing strijdend proletariaat, ten deele nog in haar wezen onderkruipersorganisatie is, voor het overige deel slechts voor de belangen der arbeiders wil opkomen, zonder aan de bevoorrechte positie van den kapitalist, als uitbuiter van de menschelijke arbeidskracht, te geraken. De machthebbers in kerk en maatschappij pogen met alle te hunner beschikking staande middelen elke evolutie in de christelijke vakbeweging te keeren en haar oorspronkelijk karakter ongerept te behouden. Zelfs de massa der arbeiders, die nog trouw hunne godsdienstige plichten vervullen, keert zich af van zulk karakterloos en dubbelzinnig gedoe. In 1906 nam het „socialistische" Vakverbond in Duitschland met méér leden toe dan alle organisaties, aangesloten bij het Christelijk Vakverbond, tezamen telden. De Duitsche Metaalbewerkersbond alleen telt méér leden dan het gansche Christelijk Vakverbond. Ondanks de machtige hulp der bourgeoisie, verleend daar, waar net socialistische gevaar dreigde, hebben hier te lande het Christelijk Nationaal Vakverbond en het Roomsch-Katholiek Vakverbond tezamen nog belangrijk minder dan de helft van het aantal leden van het Nederlandsch Verbond van Vakvereenigingen. . Het beste deel der christelijke vakbeweging, dat zich meer richt op positieven arbeid, is niettemin vervuld van liefde en eerbied voor het kapitalisme. Haar burgerlijk karakter doemt deze organisaties tot aarzelend en tweeslachtig optreden; zij haken naar „vrede" in het bedrijf, zelfs ten koste van de positie der arbeiders. Zij zijn, uithoofde van haar beginsel, onmachtig de poorten eener toekomst van welvaart en geluk voor de arbeiders te ontsluiten. ^ , , , .... Uit liefde tot het kapitalistisch regime, versplinteren de kerkelijke vakvereenigingsmannen onze vakbeweging; en om hun satanisch werk wel te doen slagen, bedienen zij zich van een „christelijk" mombakkes. Hier is van een waarachtig christendom niets te speuren! Het kapitalisme in ons land wordt sterker en tevens trotscher, onmeedoogender. Het arbeidende volk leeft in verdrukking en ellende, uitgemergeld allen, mannen, vrouwen en kinderen; het is gedoemd gruwelijk lang te werken voor een schamel loon; volslagen rechteloos, aangewezen op de kruimpjes der liefdadigheid, bij werkeloosheid, invaliditeit en ouderdom, toont zijn wezen het merk der loonslavernij. , Slechts het verzet van het proletariaat voorkomt volslagen ont- a&rdinfi,. Met noeste vlijt, ten koste van bloed en tranen, hebben de arbeiders een weinig macht vergaard, het begin van organisatie geschapen. Het zou Gode welgevallig zijn, dit werk van beschaving en mensche- iïjkheid te storen? De Nederlandsche arbeider zal weten te oordeelen! De zucht tot zelfbehoud dwingt hem zich te organiseeren, een sterken dam optewerpen tegen den wassenden stroom van het kapitalisme, die de lage landen van het proletariersleven met verwoesting bedreigt. Doch, behalve uit drang tot zelfbehoud, treden steeds meerderen tot de organisatie toe, beroerd door de idealen van den nieuwen tijd. Het daghet ook in Nederland. De arbeider komt tot klaar begrijpen van de ware oorzaak van de ellende zijner klasse. Hij tast den diepen, edelen zin van den onverzoenlijken strijd die tegen het moordende kapitalisme is aangebonden. Vol atscnuw passeert hii de onderkruipersorganisatie, haalt dan even minachtend de schouders op voor de zoogenaamde „christelijke" vakbeweging, die leven wil uit dezelfde beginselen als de doodsvijand, het kapitalisme. Welberaden treedt hij in de rijen der klassebewuste vakbeweging. Uitgevers-Maatschappij »/„ H. A. Wakker & Co., Rotterdam WILLEM STELLWAGEN. Individu. Tooneelspel in 4 bedrijven f 0,95, geb. f 1,40. P. L. TAK. Herdrukken nit De Kroniek. Verzameld door J. W. Albarda en H. E. van Gelder. Met een inleiding van F. M. Wibaut. Boekversiering van J. G. Veldheer. Met 2 portretten en illustraties. Prijs f 2,40, geb. f 2,90. Ter perse. SIDNEY & BEATRICE WEBB. De Theorie en Praktijk van het Britsche Vakvereenigingswezen. Uit het Engelsch vertaald en van belangrijke aanteekeningen voorzien door HENRI POLAK. 'n twee deelen royaal 8° 844 blz. in één linnen band f 2,90. AUGUST DE WINNE. Door Arm Vlaanderen. Met 38 fraai uitgevoerde illustratiën. Bijschriften van ED. ANSEELE en K- BEERBLOCK. 368 blz. ing f 1,25, geb. f 1.65. TWAALF KARIKATUURTEEKENINGEN IN KLEUREN. ALBERT HAHN. Onder Zwart Regime. 12 Karikatuurteekeningen in kleuren. Luxe editie op karton f 2,50. LIEDEREN. Het Socialistisch Liederboek. 18 Socialistische liederen voor zang en pianobegeleiding. Bewerkt naar .Het Socialistisch Liederenboekje" van STELLA POLAK en HENRI POLAK. Formaat 33 X* 25 cM. Gecart. f 1,40. Socialistische Liederenbundel. 52 der meest bekende strijd- en propaganda-liederen. 25 ex. f 1,25. BROCHURES. S. K. BAKKER, Predikant te Bolsward. Van het Droeve Bljjde Leven. 52 blz. Prijs f 0,25. S. K. BAKKER. De zedelijke beteekenis van het Socialisme. Prijs f 0,10. KAREL BEERBLOCK. Uit het Leven der Fabriekswerkers. 70 blz. Prijs f 0,15. K. P. W. BESUIJEN. Vervroegde Winkelsluiting, f 0,10. Dr. H. BLOCHER en M. BLUMBERG. De Russische Omwenteling en de Alcohol. Prijs f 0,10. JOZEF DIETZGEN. Het Evangelie der Sociaal-Democratie. Bewerkt door JOS. LOOPU1T. Prijs f 0,10. FR1EDRICH ENGELS. De Ontwikkeling van het Socialisme van Utopie tot Wetenschap. Vertaald door J. F. ANKERSMIT. Prijs f 0,25. GAPON. Oproep aan het Russische volk, aan de arbeiders en aan de boeren, ten gunste van het Joodsche Volk. Vertaald door W. H. V. Prijs f 0,10. F. v. d. GOES. De Arbeidskracht. Prijs f 0,60. F. v. d. GOES. De organische Ontwikkeling der Maatschappij. Prijs f 0,60. VICTOR GRIFFUELHES en A. KEUFER. Tweeërlei Taktiek in de Vakbeweging. Prijs f 0,10, LAURENCE GRONLUND. De Socialistische Maatschappij. Vertaald door F. W. N. HUGENHOLTZ. 175 blz. Prijs f 0,25, geb. f 0,65. L. M. HERMANS en H. SPIEKMAN. Gemeente-Armen. 40 blz. Prijs f 0,25. J. JOOSSE. De Arbeiders en het Onderwjjs. Prijs f 0,10. PAUL KAMPFFMEIJER. De veranderingen in de Theorie en Tactiek van de Sociaal-Democratie. Uit het Duitsch. 80 blz. Prijs f 0,10. K. KAUTSKY Vaderlandsliefde en Sociaal-Democratie. Vertaald door Dr. W. VAN RAVESTEIJN Jr. Prijs f 0,10. BIJ UWEN BOEKVERKOOPER VERKRIJGBAAR. Uitgevers-Maatschappij v/h H. A. Wakker & Co., Rotterdam K. KAUTSKY. Parlementarisme, Volkswetgeving en Sociaal-Democratie. Tweede druk. 125 blz. Prijs f 0,25, geb. f 0,65. A. DE KOE. Leven. Prijs f 0,25. A. DE KOE. Jezns volgen. Prijs f 0,10, PRINS PETER KROPOTKIN. De Revolutie in Rusland. Prijs f 0,10. Dr. J. v. LEEUWEN. Eenheid, geen Verdeeldheid. Prijs f 0,05. Dr. J. v. LEEUWEN. De Levensbeschouwing der Sociaal-Democratie. Prijs f 0,10. A. MATOUCHENKO. Dc Matrozcnopstand in de Zwarte Zee. Met portret van den schrijver. Prijs f 0,15. A. OGTEROP. De maatschappelijke toestand der arbeidsters. Prijs, f 0,10. J. OUDEGEEST. De Vakbeweging. Eenige beschouwingen over ontstaan, doel en middelen der Vakorganisatie. 40 blz. Prijs f 0,15. Dr. A. PANNEKOEK. Godsdienst en Socialisme. Prijs f 0,25. Dr. A. PANNEKOEK. Ethiek en Socialisme. Prijs f 0,10. Dr. A. PANNEKOEK. Omwenteling in den toekomststaat. Prijs f 0,10 W. v. RAVESTEYN Jr. Pseudo-socialisme en echt-revisionisme. Prijs f 0,10. HENRIETTE ROLAND HOLST. De Vrouw, de Arbeidswetgeving en de Sociaal-Democratie. 36 blz. Prijs f 0,15. HENRIETTE ROLAND HOLST. De socialistische opvoeding der jeugd. 32 bladz. Prijs f 0,10. H. SPIEKMAN. Pleidooi en Verweer in zake de Ongevallenwet. 36 blz. Prijs f 0,10. Fr. STAMPFER. Godsdienst is Privaatzaak. Prijs f 0,10. JAN VAN DEN TEMPEL. De christelijke vakbeweging. Haar wezen, omvang en ontwikkeling. Prijs f 0,10. P. J. TROELSTRA. In zake Partijleiding. 176 blz. Prijs f 0,60. HERMANN WENDEL. Sociaal-Democratie en propaganda tegen de Kerk. Vertaald door Dr. W. VAN RAVESTEYN Jr. Prijs f 0,10. M. WIBAUT-BERDENIS VAN BERLEKOM. Het Boek en het Volkskind. 48 blz. Prijs f 0,10. F. M. WIBAUT. Staatspensioneering. 80 blz. Prijs f 0,10. KINDERBOEKEN. ANNA VAN GOGH—KAULBACH. Hektor. De geschiedenis van een hond. Met platen van J. B. HEUKELOM. 159 blz. ing. f 0,90, geb. f 1,25. Dr. T. R. ALLINSON's GENEESKUNDIGE WERKEN. Het boek voor gehuwde Vrouwen. 5e Verbeterde druk. Gecart. f 0,60. Longziekten. Gecart. f 0,60. Maagkwalen. . . 0,60. Rheumatiek. 2e verbeterde druk f 0,25. Medische Verhandelingen I. 3e verb. druk. Gecart. f 0,60. II. 3e , , . . 0,60. III. . . 0,60. IV. . . 0,60. V. , . 0,60. Elk deeltje op zich zelf compleet. Van Dr. ALLINSON's GENEESKUNDIGE WERKEN is een uitvoerig prospectus met inhoudsopgave van alle werken gratis verkrijgbaar bij iederen boekhandelaar of bij de uitgevers. BIJ UWEN BOEKVERKOOPER VERKRIJGBAAR.