DE ONTWIKKELING van het SPECIALISME in de GENEESKUNDE door Dr. L. J. J. Muskens. haarlem. - de erven f. bohn. - 1906. hiïf 7 1 )«Ontwikkeling n i» ilt Cm iet SpiÉie «It. OPENBARE LES, GEHOUDEN OP '24 OCTOBER 1906, DOOR Dr. l. j. j. muskens, Privaat-docent voor zenuwziekten aan de Universiteit Amsterdam. * HAA11LEM. DE ERVEN F. BOHN. 190(>. I)e MkIéj n in de Genees1 iel Specialisme iiiiile. OPENBARE LES, GEHOUDEN OP '24 OCTOBER 1900, DOOR IV L. J. J. MUSKKNS, Privaat-docent voor zenuwziekten aan de Universiteit Amsterdam. * DE HAARLEM. ERVEN F. BOIIN. 1900. Indien U het mij wilt toestaan, dames en heeren, zoo zoude ik deze mijne voordracht minder willen inrichten als een eerste les in de klinische neurologie, waarvan het doceeren van nu af op mijn weg zal liggen; veel liever wil ik mij opmaken, U een specialisten-standpunt bloot te leggen omtrent een onderwerp, dat zeker wel actueel kan geacht worden, dat thans veel pennen en tongen in beweging brengt en dat, naar het zich laat aanzien, voorloopig wel niet van de agenda zal wijken. Tevens mag, hetgeen ik te zeggen heb, als een verontschuldiging worden opgevat voor de misschien door sommigen niet gewenschte uitbreiding van het onderwijs in een groep vakken, welke reeds zoo uitnemende vertegenwoordigers aan de akademie telt. Het is de ontwikkeling van het specialisme, een vraagstuk, dat van vele verschillende kanten kan bezien worden, doch waarvan ons hier slechts ééne zijde zal interesseeren, nl. de ontwikkeling van het specialisme ton opzichte van de geneeskunde in het algemeen en meer in het bijzonder uit den aard der zaak voor die moderne en toch zoo gewichtige tak der geneeskunde, waarvan ik het voorrecht heb een adept te zijn, do neurologie. Als vanzelf zal zich daarbij aansluiten de bespreking der vraag, welke als de stroomrichting in de geneeskundige wetenschappen te beschouwen is en of daarbij ook teekenen des tijds zich voordoen, die tegenover het bedoelde steeds verder gaand speciaal onderzoek daartoe kunnen medewerken, dat ten slotte toch meer eenvoud en eenheid in de medische gedachtenwereld zich baan zal kunnen breken. Het goede recht te vragen voor het bestaan van hot specialisme als zoodanig, kan wel moeilijk op mijn weg liggen, want wij staan nu eenmaal in het teeken der specialisatie en het is thans wel een communis opinio, dat zoowel voor theorie als praktijk welhaast alleen van dien kant verdere vooruitgang kan te wachten zijn. De strijd echter woedt nog steeds voort, waar het specialisme moet beginnen en waar het moet eindigen. Dit geldt zoowel, waar het de verdeeling van arbeid in ziekeninriclitingen als de opleiding van aanstaande artsen betreft. In beide opzichten is vooral in ons land het specialisten vraagstuk urgent te achten, aangezien misschien in geen enkel kultuurland zoozeer als ten onzent de neiging heerscht, alles bij het oude te laten, zoodat zelfs sommige onzer grootste ziekenhuizen nog meenen te kunnen volstaan met de scheiding van interne geneeskunde en chirurgie zonder verdere specialisatie; terwijl anderzijds, wat het hooger onderwijs betreft, hoogst belangrijke vakken heel niet vertegenwoordigd zijn, gelijk onlangs door Prof. Burger werd uiteengezet. Zelfs, zouden naar verluidt, aan enkele hoogescholen in uitbreiding van personeel de physische vakken de medische hebben kunnen overtreffen, terwijl toch wel nergens zoo snelle toename van kennis in de laatste decenniën als in ons gebied valt vast te stellen. Evenals nu langzamerhand het publiek door de ervaring ervan is overtuigd geworden, dat het een algemeen belang is, dat voor de behandeling van iedere ernstigere ziekte ziekenhuis-opname noodzakelijk is, wil men waarlijk profijt hebben van hetgeen ervaring en kunst vermag, evenzoo geraakt men thans gewend aan het denkbeeld, dat voor iederen staatsburger, ook den behoeftigen, de gelegenheid tot specialistische behandeling dient open te staan, terwijl tevens de opleiding van specialisten als staatszorg aan de orde komt. Het is derhalve ook een publiek belang , dat zoodra mogelijk, wanneer een speciaal vak zich voldoende heeft ontwikkeld, dit bijzondere vak zijn vertegenwoordiging vindt aan ieder groot ziekenhuis, aan iedere geneeskundige school. In dit opzicht mogen wij ons wel spiegelen aan de regeling in de ziekenhuizen, reeds sedert langen tijd getroffen in dit opzicht in de Engelsch sprekende landen. De bezwaren, steeds weder vernomen tegen de erkenning van het specialisme in ziekenhuizen ten onzent, blijken allen zich onder twee hoofden te laten terugbrengen. Het eene er van, n.1. het finantiëele, blijkt volgens de ervaring ginds heel niet te bestaan, daar behoorlijke arbeidsverdeeling niet alleen een publiek belang, docli ook een specialistisch belang bleek en het is geen bezoldiging welke de specialist voor zijn in algemeene ziekenhuizen gepresteerde diensten verlangt. Het andere bezwaar, indien het een bezwaar kan genoemd worden, n.1. dat het specialisme nog eerst in zijne ontwikkeling begrepen is, eischt thans onze aandacht en is geschikt, belangstelling te wekken voor een nadere beschouwing van de wijze, waarop het huidige specialisme ontstond. Zulk een blik op de ontwikkelingsgeschiedenis zal onze moeite wel kunnen loonen; want behalve dat wij op grond daarvan een juister oordeel kunnen erlangen bij liet observeeren en beoordeelen van den geest des tijds, zullen wij daarbij kunnen ontwaren, dat — tegenover de vrees van velen voor een eindelooze verdere specialiseering — in de thans bestaande overgangsperiode, langzaam doch gestadig invloeden werkzaam zijn, welke als het ware automatisch het bereiken van een gunstigeren eindtoestand in de hand werken. De bezwaren, in het licht gesteld, gelden toch vooral de verwachting, dat met meerdere specialisatie de beoefenaars dier speciale vakken „vor lauter Baumen den Wald"' niet meer zien zouden, dat de noodzakelijk uit het specialisme voortspruitende eenzijdigheid, zoowel in wetenschappelijk als practisch opzicht, tot het stellen van onjuiste vragen zou voeren, terwijl anderzijds de lijdende menschheid allerminst gebaat zou worden door artsen, die door té uitsluitende belangstelling in één orgaan of orgaanstelsel de voeling zouden verloren hebben met hoogst gewichtige andere gebieden der geneeskunde. Dit belangrijke bezwaar wordt terecht telkens en telkens wederom gehoord. Anecdoten doen de ronde van tandartsen en keel-specialisten, die zoozeer in de zieken de zieke tanden en keelen beschouwen, dat hun eerst de naam en bijzonderheden van den lijder te binnen schieten, wanneer eerst des lijders gebit of keel ter waarneming komt, enz. Waar moet dit heen, zoo vraagt men zich af en schijnbaar niet zonder goede gronden. Het komt mij nu voor, dat in de geschiedenis van het specialisme, de oorzaken zijn aan te wijzen van een dergelijke inderdaad voorkomende eenzijdigheid, doch aan den anderen kant ook kan ons die geschiedenis leeren, dat de specialisatie der geneeskundige wetenschap in zich zelf de omstandigheden schiep, welke, steeds werkzaam, van zelf en onophoudelijk den weg banen tot een andere groepeering der verschillende vertakkingen, tot een nieuwe opvatting van het specialisme. De nieuwe stand van zaken schijnt mij geroepen paal en perk te stellen aan zulke ziekelijke overdrijvingen en ten slotte te leiden tot een gezonder evenwicht tusschen de algemeene geneeskunde en het specialisme. Wanneer wij overzien, op welke wijze de vooruitgang in de geneeskunde in de laatste 30 jaren van de vorige eeuw is tot stand gekomen, dan merken wij op, dat de specialisatie niet zijn eerste verschijning maakt in do practische vakken, doch in de theoretische. Terwijl nog omtrent de helft van de 19e eeuw een scheiding van anatomen en physiologen in zijn geheel kon worden doorgevoerd, bleek het in de daaropvolgende periode, van snel wassende activiteit op deze gebieden in alle kuituurlanden, terwijl de literatuur van ieder onderdeel van jaar tot jaar in omvang toenam, dat de wetenschappelijke werkers meer en meer in hun arbeid met den nieuwen toestand moesten rekening houden. Eenerzijds moesten zij hun arbeidsveld willens of onwillens beperken, anderzijds zagen zij meer en meer in, dat de nauwkeurige kennis van de physiologie (de verrichtingen) van een bepaald orgaan eene ruimere anatomische kennis (de bouw) van dat orgaan voorop zette. Het was in deze overgangsperiode, dat het met den dag duidelijker werd, dat slechts die physiologen er in slaagden, aan de natuur voor haar werkelijk beantwoordbare vragen te stollen omtrent een bepaald orgaan, die vooraf door grondige studie zich op de hoogte gesteld hadden van den fijneren bouw van dat orgaan. Het werd gaandeweg duidelijker, hoe de arbeid der onderzoekers, die meenden deze com- binutie van anatomie en physiologie te kunnen nalaten, noodzakelijkerwijze steriel moest blijven; er ontstond eene generatie van orgaan-onderzoekers, die zelfbewust hun drang tot onderzoek op een of enkele organen beperkten. Wil men voorbeelden, hoever op de aangegeven wijze van samenwerking van anatomie en physiologie is gegaan, men vergelijke de vroegere physiologische onderzoekingen omtrent het centrale zenuwstelsel met de methoden, zooals die zich in de allerlaatste jaren ontwikkeld hebben. Men ontwaart dan een hemelsbreed verschil in de eischen, waaraan een volledig onderzoek voorheen en thans moet voldoen; werkt men met de thans souverein geworden MARCHi-methode, zoo is de eerste eisch, dat men sober en aseptisch opereere en een zoo beperkt mogelijke, scherp omschreven laesie aanbrenge. Evenals vroeger worden post operationem de verschijnselen zorgvuldig genoteerd; 11a 3 a 4 weken sluit zich daarbij een autopsie aan, waaraan echter minder waarde is te hechten dan aan het daaropvolgend volledige microscopische onderzoek der doorsneden van het geheele centrale zenuwstelsel, waarbij men eerstens met groote nauwkeurigheid kan vaststellen, welke centra en welke verbindingshallen zijn onderbroken en in de tweede plaats, welke opstijgende en welke afdalende degeneraties in het orgaan daarvan het gevolg waren. Feitelijk heeft een physiologisch onderzoek, zonder een zóó volledig opvolgend anatomisch naonderzoek, thans nauwelijks meer eenige waarde. Men ontwaart derhalve te eener zijde eene onvermijdelijk geworden beperking van hetgeen men onderzoeken wil, en zelfs van onderzoek-methode; te anderer zijde uitbreiding der taak in zooverre alleen diegene in het aseptisch ver- richten van een intrepiede ingrijpen zal slagen, die zich met de methoden der hedendaagsche chirurgie volkomen vertrouwd heeft gemaakt, doch bovendien de speciale kennis en ervaring heeft opgedaan voor dat bijzondere gebied. Nog een voorbeeld: in de physiologie van het hart heeft zich, gelijk bekend is, voornamelijk door toedoen van mijnen leermeester Engelmann, in de latere jaren een groote omwenteling afgespeeld. Terwijl men eertijds zich tevr