ADVENT door Dl A. H. HAENTJENS Predikant te Haarlem ten voordeele der Armen. TWEEDE DRUK. T G. W. GROENEVELD, Haarlem. ADVENT. ADVENT door DR. A. H. HAENTJENS Predikant te Haarlem ten voordeele der Armen. O. W. GROENEVELD, Haarlem. Joh. 3:29". „Zoo is dan deze mijne blijdschap vervuld." Het is wederom Advent geworden. De Zondagen waarop de Christenheid zich voorbereidt op het naderend Kerstfeest zijn daar en terwijl de harten der geloovigen uitgaan naar liet kind in do kribbe, zingen hunne lippen en hun hart zingt mede : Hoe zal ik U ontvangen, hoe wilt Gij zijn ontmoet ? En intusschen rijst uit de winternevelen de eenzame gestalte op van één, die door velen is geschuwd en gemeden, en door de stormen heen vernemen wij zijn stem. Johannes ! In de grijze kilte om ons heen, zien wij hem naderen, hem, die den weg des Heeren bereidt, en zijn stralend gelaat is als een licht in de duisternis. Hoort, hij spreekt tot ons : Gaat met mij mede, met mij, Johannes, ik zal u brengen, waar het Eeuwige Licht verrijst. Ziet Uw leven is als een stad met drukke straten, gij gaat langs de gelijkvloersche effen wegen en gij ziet niet het woud daar achter uw stad en boven het woud de bergtoppen en de eeuwige sneeuw. Gaat met mij, ik zal u brengen daar waar de lucht zoo zuiver is en het licht zoo rein. Waarom wendt gij u van mij af ? Is mijn kleed n te schamel ? Is de armoede mijns gewaads te groot ? Maar is uw ziel dan minder armoedig ? Is het hart dat uw kleedij bedekt dan minder sohamel dan mijn kleed 1 Vreest gij mrjn hardheid ? Hebben de menschen het u verteld dat ik een boetgezant ben, een somber, toornig man ? komt met mij, ik ben hard als een rots en zacht als een kindeke. Hebben zij het u verteld, dat het niet meer noodig is, naar mij te luisteren en beter, over mij heen te zien naar de lichtende gestalte die achter mij verrijst ? Ja ik weet het, zij zien alleen don glans die van 's Heeren omgang afstraalt, maar kan ik dan alleen somber en toornig zijn, wanneer men achter mij de zegenende hand des Hcilands ziet. Gij vreest mijn ernst ? Tk lees het in uwen blik. Maar kent gij dan de blijdschap die in mijn ziel is en uit mijn oogen straalt ? G\j kent die niet, omdat wat geen blijdschap is overeenkomstig het wereldsoh begrip van geluk, door u somberheid of hardheid wordt genoemd ? Schuwt gij mij, omdat men in mij een dweper ziet, één die het leven niet kent, een eenzame, een roepende in de woestijn. O zegt mij niets van het leven, vertelt het mij niet. Ik ken het, ik weet het. Ik ken de diepte der zonde, ik heb gepeild de diepte van geluk en van smart, ik ben geweest in de eenzaamheid der woestijnen en in het gewoel van Jeruzalem's straten, in de schamele bergwoning waar ik opgroeide als kind en in den luister van Herodes' paleizen. O zegt mij niets van de verborgen roerselen uwer ziel, zegt mij niets. Ik weet het alles en ik zal niet oordeelen, ik zal niet toornen, maar ik zal met u gaan en u brengen tot Hem die met één glimlach, één eenvoudig woord u zal opheffen tot de zaligheid der gemeenschap Gods. Noemt mij niet uw naam, zegt mij niets, wilt alleen u afwenden van de drukke straten uws levens en mij volgen daarginds naar het woud, wilt u afwenden van het volle leven van iederen dag, wilt u wenden tot Hem, wien ik niet waardig ben, den schoenriem te ontbinden. Wilt u bekeeren ! Hoe, ge siddert voor deze roepstem : bekeert u ! en gij wilt vlieden, och arme ! kunt gij dan alleen verdragen de taal die der menschen is, de zachte bedriegelijke taal der wereld, en verdraagt uw oor de heiliger klanken niet, wanneer zij zijn als bazuingeschal die uw ziel uit haar doodsslaap komt wekken. Wilt u bekeeren ! Zoo, geeft mij nu uw hand, ik zal u veilig leiden en wanneer gij uw vrees voor mij, uw afkeer van mij hebt afgelegd, vreest dan niet voor het duister waardoor wij zullen gaan, want wij zullen gaan door donkere dalen en alleen de sterren zijn boven ons. Gij vraagt naar het doel van den tocht ? Ziet gij daarginds dien berg en daarboven het kruis en daarachter den eeuwigen zonneschijn. Dat is het doel van de reize. Ik zal u geleiden tot aan den voet van den berg, daar zult gij beter leidsman vinden dan ik kan zijn, één die u zal geleiden naar boven. Zoo spreekt Johannes en zouden wij dan niets meer te vernemen hebben van dezen profeet der woestijnen, die onze ziel tot haar Advent komt oproepen. Is deze man ons dan vreemd geworden en zijn stem nog altijd die van een roepende in de woestijn ? In het gebergte, in een stad van Judea, waar Elisabeth den lofzang van Maria's lippen had vernomen, was hij geboren. En zoo staat van hem geschreven : Het kindeke wies op en werd gesterkt in den geest en was in de woestijnen tot den dag zijner aanstelling bij Israël. In een heilige eenzaamheid en op ge wijden grond vergaderde zijn jeugd hare schatten. Hij kende de geschiedenis dier plekken, waar de herinnering aan het verleden herleefde, waar Gods zegen zich aan het uitverkoren volk had geopenbaard. En het was bovenal de geest van Elia die hem had aangegrepen; van dien man Gods, wiens naam was verbonden aan den Horeb, aan de eenzame zandvlakte en aan den Jordaan. Als hij van zijn bergen dien stroom kon zien in de verte, dan voer een trilling door zijn ziel. De Jordaan, de heilige stroom Kanaans ! daar te leven, daar in den geest één te zijn met den profeet! Maar in zijn ontluikende ziel kwam het beeld der toekomst het beeld van het verleden verdringen en zijn blik kon dwalen ver weg als zag hij een gestalte, door geen menschenoog nog aanschouwd, als zag hij Een, die komen zou. En wanneer de avondzon daalde, kon slechts één stem hem wekken uit zijn droomen, de stem zijner moeder en de heuvelen weerkaatsten haar roepen : Jehochanan, Jehochanan ! Dit kind der woestijnen riep de zonen en dochters zijns volks, wier arme zielen hunkerden naar licht, tot zich aan de oevers van don Jordaan, van dien stroom, dien hij liefhad met eerbiedige liefde, en wanneer zij door hein waren opgeroepen tot een leven van voorbereiding op de komst van dien Eéne, van wien hij wist dat Hij zou komen, wanneer de saamgestroomde schare, na den doop der heilige wateren te hebben ontvangen, hem had verlaten, dan zag hij, wiens voedsel de honig was van de bloemen des velds, dan zag hij den man Gods voor zich en het was als sloeg de profeet nogmaals de wateren met Zijn mantel en als ging hij rustig te midden van de opstaande golven. Maar machtiger, altijd machtiger was dat andere, dat met onweerstaanbaren drang hem aangreep, het visioen van dien Eéne die komen zou en wanneer hij Hem zag in de avondschemering, de witte gestalte, daarginds zag oprijzen aan den oever, dan vlood een gebed van zijn lippen, terwijl een onzichtbare hand de wateren even die rimpelen en de blanke leliën zacht neerborg. - Zoo was het leven van dezen profeet der woestijnen in wiens ziel het oude en het nieuwe elkaar raakten, van dezen Dooper, die stond op den drempel bij het keerpunt der tijden, profeet en discipel tegelijk, wachtend, wachtend, op Hem, die zou komen. En de profetie is in vervulling gegaan. De langverbeide is gekomen en Johannes Hem ziende naderen, schooner dan ooit het beeld zijner droomen was geweest, wist dat Hij het was. Want nu was zijn ziel geheel vervuld, het laatste ledig was weggenomen, de laatste verwachting was zalige werkelijkheid geworden. Slechts éénmaal is Jezus tot hem gekomen maar dit was voldoende, want nadien is de Heer niet meer van hem heengegaan. En toen zijn discipelen hem later boodschapten het werk desHeeren, zeide hy : „Zoo is dan thans deze mijne blijdschap vervuld." En hij voegde er aan toe : Hij moot wassen, ik moet minder worden. Met de komst des Heeren in Zijn leven, was niet alles afgesloten, nu eerst begon zijn waarachtig leven. Hij moest nu minder worden on hij is minder geworden. Ofschoon geen discipel van Jezus, is hij de eerste geweest, die heeft begrepen dat dit de beteekenis van 's Heeren Evangelie is, minder te worden ter meerdere eere Gods: de zelfvernedering. En zoo is het einde gekomen. Voor eene lichtzinnigen, door den wijn bevangen Herodes was het leven van een profeet een geringe prijs voor den dans eener schoone vrouw, en terwijl in den donkeren kerker het feestgedruisch en het gelach en de zang van Salome doordrong, is Johannes, de profeet der woestijnen, heengegaan, maar in het laatste oogenblik heeft zijn stralend oog nog eens des Heeren beeld aanschouwd en van zijn lippen heeft het zacht geklonken : Mijne blijdschap is vervuld. Het is Advent voor ons aller ziel. En zouden wij dan niet God danken en blijde zijn ? Kent gij de blijdschap van Johannes, de drievoudige blijdschap der verwachting, der vervulling en der zelfvernedering ? Gij meent dat alles zijn bestemden tijd heeft en dat de tijd der verwachting slechts is de lentetijd van uw leven. Is eenmaal uw levenszomer en ook de herfst gekomen, dan, zoo zegt gij, is de tijd der verwachting voorbij. Maar zegt u zelf dan eens duidelijk wat gij hebt verwacht van het leven ? Geeft u daar eent. rekenschap van en zegt dan of uw verwachting niet eigenlijk was dit, dat gij zelf zoiidt wassen, en niet dat Christus in u zou wassen en gij zelf minder zoudt worden. Wie zijn loven wil behouden, zal het verliezen. Daar is voor den Christen slechts één wasdom, dat is het wassen tot de volheid van Christus, door het afsterven van het eigen ik. En de blijdschap van deze verwachting ia een heilige blijdschap. Maar meeftder dan deze is de blijdschap der vervulling. Ons hart mag de volle blijdschap van 's Heeren komst in zich opnemen. Onze ziel mag geheel vervuld worden. En dit kan niet, zoolang ons hart en ons leven zoo vol andere dingon zijn. Daarom, hart en leven moeten ontledigd worden. En tot dat ontledigingsproces roept ons de profeet der woestijnen Johannes, in de eenzaamheid der beproeving waar het gedruisch der wereld is verstomd en slechts het kabbelen van den stroom Gods wordt vernomen. Alleen in een ontledigd leven, in een ontledigde ziel kan de volle blijdschap nederdalen. Zóó alleen kunnen wij het Kerstfeest tegemootgaan en de komst van den Heiland verwachten in ons hart. En deze blijdschap der vervulling is dan grooter zelfs dan die van Johannes is geweest. Onder degenen, die van vrouwen geboren zijn, is geen grooter dan Johannes, maar de minste in het Koninkrijk der Hemelen is meerder dan hij. Zijn blijdschap was de stem des Bruidegoms te vernemen. Wij mogen ingaan tot de bruiloft en wij moeten zelfs ingaan tot do bruiloft. Dit is de blijdschap der vervulling, deel te hebben aan 's Heeren steun en verheerlijking, in te gaan in (le vreugde des Heeren, en wanneer dan te middernacht het geroep ontstaat : Zie de Bruidegom, gaat uit Hem tegemoet, dat wij dan niet bevonden worden als de dwaze maagden met onze lampen, geen olie te hebben medegenomen op de reize door de duisternis. O dat wij dan niet tot Hem komen met gekocht licht, licht gekocht van de menschen en van de wereld. Maar dat wij tot Hem gaan met ons eigen licht, het licht onzer in de eenzaamheid ontledigde ziel ; en ook al ware het nog slechts één Godsvonk, die gloorde in ons hart, één zwakke glimp van blijdschap en liefde, Hij zal het maken tot een helderstralend, altijd brandend licht. Komt dan mede naar de kribbe, bereidt uw ziel voor. Zij mag de volle blijdschap in zich opnemen, die Christus ons allen biedt. Wij willen u brengen tot Hem. Geen prediker, geen priester heeft Christus te brengen tot dc menschen maar hij heeft de menschen te brengen tot Christus en Hij zal hen brengen tot God. Onze lastbrief is niet Hem te verklaren op de een of andere wijze, Hem in een of ander gewaad te geven aan Zijn Gemeente, neen Hij geeft zich zelf, maar wij hebben te roepen, zoolang God ons daartoe de krachten schenkt: Komt, komt met mij en wij zullen te zamen gaan tot Hem! Wij willen met onze zondige zielen stil luisteren naar Hem en gelijk Petrus voor Hem staan in onze kleinheid, en wij willen met de kostbare paarl in Zijn gemeenschap gevonden, gaan door het leven als verloste kinderen Gods. Maakt het Evangelie dan niet tot een formule of een moraal- systeem, want dan kent gij de schoonheid en de diepte en de blijdschap van het Evangelie niet. Wat wij noodig hebben, dat is ter eene zijde verlost te worden van confessimalisme — of liever, daarvoor bewaard te blijven, want het is in onze dagen weer zeer machtig — en van de andere zijde verlost te worden van verstandsgodsdienst. Vrome harten keeren zich van beiden af en gebakt gaande onder den last, dien een starre koude Evangelieprediking haar oplegt, den last, dat zij niet kunnen en mogen gelooven, dat zij de genade niet kunnen deelachtig worden, voordat aan zooveel eerst is voldaan, smachten de zielen naar het eenvoudige woord des Heeren en naar Zijn zaligspreking, die de ziel licht maakt en blijde. Ook voor u, voor u allen de blijdschap der vervulling. En zoo is dan de blijdschap der zelfvernedering de laatste en de meeste. De blijdschap van het minder worden om der wille des Heeren. Met de vervulling der ziel is niet alles afgesloten, maar begint eerst het waarachtig leven. Johannes weet het. Mijne blijdschap is vervuld ; Hij moet wassen, ik moet minder worden. Dit is het minder worden, het afsterven van den natuurlijken mensch, een afsterven opdat wij nimmermeer sterven zullen. Steekt dan af naar de diepte, naar de verborgen heerlijkheid die het leven en de harten van Gods kinderen vervult. Wij weten het, onze ziel leeft in een wereld, waar hare stem vaak oprijst, als de stem van een roepende in de woestijn. Maar daar, juist daar wordt door den Christen de blijdschap der zelfvernedering gekend. Niet in de eenzaamheid, waar de rust van stille wateren zich meedeelt aan het hart, maar in het leven van gisteren en heden en morgen. Daar moeten wij minder worden. Daar moeten wij deel hebben aan den Heiland, daar moet Hij gestalte in ons verkrijgen. En zoo dit doel het eenige is dat voor een kind des Vaders het leven het leven waard maakt, zal onze vervulde ziel hare blijdschap niet verliezen, maar voelen toenemen en toenemen, omdat zij dan geheel zich overgeeft aan de Heilige Voorzienigheid die over haar waakt.