Geschriften van den Ned. Protestantenbond. 1. Ons leven in God; door Pro/. Dr. II. Oort; 4de herziene druk; prijs 75 ct.; gebonden f 1.— 2. Ons godsdienstig-zedelijk leven; door lh. P. B. We/iterdijk; prijs 75 ct.; gebonden f 1.— 3. Gelooven en weten; door Dr. J. C. Niemeijer; prijs 50 ct.; gebonden 75 cent. 4. Het voortbestaan van de menschelijke persoonlijkheid na den dood; door Prof. Dr. .1. Bruininff; 2do druk; prijs 75 ct.; gebonden f 1.~ 5. Ons godsdienstonderwijs; door Prof. Dr. L. Knappert; prijs 50 ct.; gebonden 75 ct. 6. De bergrede; door Prof. Dr. H. 0rt; prijs 60 ct.; gebonden 85 ct. 7. Wat geloofden de Joden in den tijd van Jezus? door Prof. Dr. II. Oort; prijs 50 cent; gebonden 75 ct. 8. De nieuwere theosofie; van vrijzinnig-godsdienstig standpunt beoordeeld; door Ds. P. li. Westerdijk; prijs 75 cent; gebonden f 1.— 9. School en godsdienstige opvoeding; door Dg. J. Bruining Jzn.; prijs 45 ct.; gebonden 75 ct. Uitgaven van L. HANSMA te Assen. li ij denzelfden uitgever zijn verschenen: 1. Van God, geloof en geluk; door Ds. A. II. van der Hoeven; 2de vermeerderde druk; een populair geschreven werkje voor leeken, dat in bevatteljjken, eenvoudigen vorm, antwoord geeft op de groot»; levensvragen; prijs 75 ct.; gebonden f 1.— 2. Preeken; van wijlen Ds. P. Sybolt», met portret, en inleiding van Ds. A. liinnerts Sz. Prijs 75 ct.; gebonden f 1.— 3. Jezus; door Prof. Dr. Wilhelm Btmss-'t, hoogleeraar te Göttingen; vertaald door Ds. H. Vos, Doopsgez. predt. te Woudsend; prijs 90 ct.; gebonden f 1,25. Gustav Frenssen noemt in zijn naschrift op Hilligenlei dit werkje onder de 5 die hij bet meest aanbeveelt over het leven van Jezus. Alles bij L. HANSMA te Assen. Druk van P. ÜAIS, fa. W. over de Linden, Enkhuizen. ^Tiy /f f. f ei ^3.1. fj fff a jfr.fOj/00 2. ƒ10. L&-& 0L~ 4^4 / lh?S~ desu* Vz^~£* &£~ ^ 'USttfiU* &L&. u^L^L. - fuT* L> y + mmW0* i plïtn Jmdtskjuvf- ty&t-clest d^i4/fcy ■ . UfeUM' ri U/. wtsu oie . Ja#-?- ' WOORD VOORAF. Op den omslag van den tweeden druk stond afgedrukt het volgend Devies: „Ik kan niet hébben, «lat wij die in <«od geloovcn, door schoolmeesters, lioogcrhurgerseholicrcn, artsen, en bestuurders van liberale kiesvereeiiii;iu,';en, worden gehouden voor '11 soort van tamme idioten." Welnu, ik ben bij het gereedmaken van dezen derden druk in eene blijmakende noodzakelijkheid: ik moet dat devies veranderen, want het is onbillijk gebleken. Want ik heb deze verblijdende ervaring opgedaan: Vele, vele dokters en onderwijzers en andere intellectueelen hebben me naar aanleiding van dat onbillijk devies geschreven dat ze wel degelijk geloofden. We komen dus tot deze blijmakende conclusie: Er zijn veel meer in-God-geloovende menschen, dan we gedacht hadden. Menschen van wie niemand het ooit vermoed had: knappe dokters, leeraars in de wiskunde, logische en koele denkers. Wel hadden ze hun geloof stiekum en stilletjes als stommetjes voor zich gehouden, gelijk de zich-geneerende en koele Nederlandsche aard dat meebrengt, . . . maar: voor öngeloovigen gehouden worden . . . neen daar konden ze toch niet tegen! En ze schreven me: „Wij gelóóven wel degelijk, leelijke (of looze?) lasteraar!" En daarom ben ik vroolijk en verander haastiglijk bovenstaande onbillijke woorden, en schrijf dit Devies: „Ik kan niet hébben, dat wij die in (iod gelooven, door vele onderwijzers, hoorei-burgerscholieren, artsen, en bestuurders van liberale kicsvercciiigiiigen, worden gehouden voor 'n soort van tamme idioten." Neen, praat niet tegen! .... Dat van „tamme idioten!" is de geheime gedachte van menig half-intellectuel. En die geheime gedachte moet uitgeroeid. Dit boekje heeft tot doel, u tot deze conclusie te brengen: De menschen die in God gelooven zijn volstrèkt niet dom. Intégendeel! *" " Waarschuwing : De woorden «God» en «Onsterflijkheid»z^jn geworden: versleten clichés; ze geven geen duidelijk beeld meer en stichten misverstand. Aan deze woorden moet een nieuwen Inhoud gegeven worden. Hiernaar wordt getracht in dit boekje. Maar vooraf eene drooge doch korte verklaring van eenige theologische vaktermen, voor den ongeleerden lezer. Amen (Een Hebreeuwsch woord) = Voorwaar! of: zoo is het I Atheïst = Godloochenaar (a is in het Qrieksch niet; Theos (Dieu) = God. Atheist is dus = godloochenaar. Atoom = Het kleinst denkbare stofdeeltje Fatalist. Fatum is het Latijnsche woord voor Noodlot. Fatalist lis hij die zegt: Alles wat ik ondervind en doe is noodlotswerk; of ik deugd of ondeugd doe,... ik kan het eenvoudig absoluut niet helpen ; ik ben geheel onvrij, gelijk de locomotief onder de hand van den machinist. Terwijl de Theïst of de in God geloovende mensch meent dat een bewust Wezen (door eene zekere goddelijke suggestie op hem uit te oefenen ; waarover in Hoofdstuk 6 gesproken zal worden) hem tot het goede trekt, maar hem daarbij eene zekere (hoewel voor ons menschen onbegrijpelijke) vrijheid laat, eene betrekkelijke vrijheid wellicht te vergelijken met de vrijheid van het paard onder de hand van zijnen berijder. Is het vrij? Neen. Is het geheel onvrij? willoos? gelijk 'n locomotief? Neen. Materialist. Materia in het Latijn Stof. Materialist is hij die zegt: Er is niets dan stof, «Geest» of «wil» bestaat eenvoudig voor hem niet. Wat wij «geest» en «wil» noemen (zegt hij) zijn slechts bewegingen onzer hersenstofjes. De materialist zegt niet: geestesuitingen en wilsuitingen gaan gepaard met hersenstofjesbewegingen; maar hij zegt: ze zijn niets dan hersenstofjesbewegingen Onze persoonlijkheid is volgens hem dan ook geen afzonderlijk geestelijk wezen of ikheid die met de hersenen denkt, gelijk de violist met behulp van zijne viool geluid maakt. Neen, zegt hij, onze persoon is niets dan de optelling of het resultaat van al die hersenstofjesbeweginkjes- Menschelijke ikheid, wil, vrijheid, verantwoordelijkheid, deugd, ondeugd, I WOORD VOORAF. volgend DevieT^ ™" 6°" 'Weeden druk st»"d a'ü^ukt het ,.lk kan niet liéhlien, «la( «ij die* in (iod ^cIoovcii, door selioolmeesters, jioogerhurKerseliolieren, won.;;issr \oor ti .soort van tamme idioten." Welnu,ik ben bij het gereedmaken van dezen derden druk verend? bl,jmake"de noodzakelijkheid: ik moet da» devies veranderen, want het is onbillijk gebleken. Want ik heb de~e verblijdende ervaring opgedaan: Vele, vele dokters er. onde'iwijzers en andere intellectueelen hebben me naar aanleidina van We komeeniedSusSetCthrrn Kr ^ degeliJk geloofden, we komen dus tot deze bhjmakende conclusie • Er 7«n veel meer in-God-geloovende menschen, dan we gedacht hadden Menschen van wie niemand het ooit vermoed had- S,pi wT-hir*'3 ,nt de wiskunde- r„ kh„ï, " or«n g:eh„udue°„ "Xtrrs,ille,,e/a,s koe., Nedert.ndsche lol", ongeloovigen gehouden worden . . . neen daar konden ze "och met tegen. En _ze schreven me: „Wij gelóóven wel deqeliik leelijke (of looze r) lasteraar!" ' En daarom ben ik vroolijk en verander haactinii.-u staande onbillijke woorden, en schrijf dit Devies: "°ven- .,lk kan niet IicltlK'ii, flat wij die in (iod i;elooven, door vele onderw ijzers, lioogerltiirgerscliolieren, artsen, en bestuurders van liberalekiesvereeniirimceii worden gehouden \oor n soort van tamme idioten." Neen praat niet tegen! .... Dat van „tamme idioten ?» is de geheime gedachte van menig half-intellectuel En die geheime gedachte moet uitgeroeid. Dit boekje heeft tot God 'nL 6 c°"clusie te bren9en: De menschen die in God gelooven ZIJn volstrèkt niet dom. Intégendeel' Waarschuwing : De woorden «God» en «Onsterflijkheid»zijn geworden: versleten clichés; ze geven geen duidelijk beeld meer en stichten misverstand. Aan deze woorden moet een nieuwen Inhoud gegeven worden. Hiernaar wordt getracht in dit boekje. Maar vooraf eene drooge doch korte verklaring van eenige theologische vaktermen, voor den ongeleerden lezer. Amen (Een Hebreeuwsch woord) = Voorwaar! of: zoo is het! Atheïst = Godloochenaar (a is in het Qrieksch niet; Theos (Dieu) = God. Atheist is dus godloochenaar. Atoom = Het kleinst denkbare stofdeeltje Fatalist. Fatum is het Latijnsche woord voor Noodlot. Fatalist lis hij die zegt: Alles wat ik ondervind en doe is noodlotswerk; of ik deugd of ondeugd doe,... ik kan het eenvoudig absoluut niet helpen ; ik ben geheel onvrij, gelijk de locomotief onder de hand van den machinist. Terwijl de Theïst of de in Qod geloovende mensch meent dat een bewust Wezen (door eene zekere goddelijke suggestie op hem uit te oefenen ; waarover in Hoofdstuk 6 gesproken zal worden) hem tot het goede trekt, maar hem daarbij eene zekere (hoewel voor ons menschen onbegrijpelijke) vrijheid laat, eene betrekkelijke vrijheid wellicht te vergelijken met de vrijheid van het paard onder de hand van zijnen berijder. Is het vrij? Neen. Is het geheel onvrij? willoos? gelijk 'n locomotief? Neen. Materialist. Materia in het Latijn Stof. Materialist is hij die zegt: Er is niets dan stof, «Geest» of «wil» bestaat eenvoudig voor hem niet. Wat wij «geest» en «wil» noemen (zegt hij) zijn slechts bewegingen onzer hersenstofjes. De materialist zegt niet: geestesuitingen en wilsuitingen gaan gepaard met hersenstofjesbewegingen; maar hij zegt: ze zijn niets dan hersenstofjesbewegingen Onze persoonlijkheid is volgens hem dan ook geen afzonderlijk geestelijk wezen of ikheid die met de hersenen denkt, gelijk de violist met behulp van zijne viool geluid maakt. Neen, zegt hij, onze persoon is niets dan de optelling of het resultaat van al die hersenstofjesbeweginkjes- Menschelijke ikheid, wil, vrijheid, verantwoordelijkheid, deugd, ondeugd, karakter,... zij vervallen geheel (in zijn oog) en zijn (volgens hem) niets dan excrementen van hersenen en ruggemerg «gelijk de urine een afscheidsel is van de nieren,» gelijk een bekend Materialist, een professor nog wel, heeft gezegd. Molecule = heel klein stofdeeltje. (Moles is het Latijnsche woord voor: blok. Molecule is dus letterlijk: blokje). Pantheïst. Wéér een Grieksch woord. Pantheïst komt van pan — alles, en Theos = God. Pantheïst is de man die denkt dat alles wat er is,... dat dit sèmen = God is. God is dus (volgens hem) als 't ware een vreeselijk groote zichtbare reus: namelijk: het heelal En daar het heelal volgens de nieuwste theorieën waarschijnlijk de vorm heeft van een aan beide zijde bolgeslepen lens (als in elk vergrootglas te zien is),... zoo zal dan God (.althans volgens de pantheïsten) er uit zien als... 'n lens. Zij zullen boos worden als ze dit lezen, maar ik kan er niets aan doen. Alles = God. «Alles» (het heelal) is: lensvormig. Dus God = 'n lens; 'n reuzenlens, goed 1 Maar 'n lens. Maar dan een reus zonder hart, een reus zonder centraal bewustzijn. Wel is dan het gewone zeggen der Pantheïsten, dat deze reus — god een „latent" of verborgen goddelijk denken bezit dat in de bewuste dieren en in den mensch tot „ontwaking komt. Het hoogste opbloeisel der menschengedachten is dan dus tevens het allerhoogste waartoe die god het brengen kon tot dusverre Deze god is dus plus minus zoo knap als .. b.v. de wijsgeer Leibnitz, of de ontdekker Edison. Dit pantheïsme dat aan God wil ontnemen het eigenlijke mèèrdere, het aanbiddenswaardige (mmers de knapheid Gods is volgens hen niet meer dan onze menschelijke knapheid), — dit pantheïsme mag niet worden veracht, ook niet door'de Godveréérende menschen. Alle echte vromen moeten uitroepen: Ach, dat alle godloochenaars, alle onverschillige menschen alvast vrome pantheïsten waren 1 en derhalve doordrongen van de gedachte dat de krachten des heelals, dat het heelal goddelijk is. Tevens is het pantheïsme (dat in onze dagen is doorgedrongen tot de hoofden zelfs van predikanten) tewaardeeren als eene verklaarbare (hoewel te vèr gaandel reactie op het plat begrip dat millioenen Europeanen helaas nog van God hebben,... alsof deze God ware een wezen ongeveer gelijk aan 'n mensch, met voorkeur, naijver, veranderlijkheid, rusttijden, berouw, 't-een-öf-'t ander-kunnend-besluiten (discursief denkend). Niet te verachten is het pantheïsme. Toch is het doel van dit boekje onder andere vooral om de önwaarheid van dit stelsel aan te toonen, door zijne consequentie tot het het absurde door te voeren (Hoofdstuk 3). Scepticus = Iemand die zegt; „Och, wat is waarheid 1 we weten weten er niets van 1 of er 'n God is of niet; 'n hemel, of niet We weten er niks van." Bijv. Johan van Oldenbarneveldt met zijn: Nihil scire tutissima fides = Niets te weten is het veiligste geloof, ^zie Prof. Blok). TWEEDE WOORD VOORAF. De groote verhindering om in God te gelooven. Het wil mij voorkomen, dat vele denkende menschen meenen niet met goed geweten te kunnen zeggen dat ze in Qod gelooven, omdat het traditioneele begrip van Jan en alleman, het traditioneele begrip van een lieven, goeden OnslievenHeer hen in den weg zit. dwars in den weg zit, Als ze het woord „Qod" hooren, dan maakt hunne ziel direct eene reflexbeweging van „Neen 1" Als ze het woord „Qod" hooren, denken ze (ze kunnen dit niet helpen) direct aan dat ideetje, dat hun, toen ze kinderen waren, met den paplepel is ingegeven en dat ze, nu ze mannen ïijn geworden maar volstrekt niet meer kunnen kwijt raken, dat ideetje van 'n lieven goeden Oude daar ergens boven, die wel zoo medelijdend is van ons te „beschermen" als „de nood op 't hoogst is", ons bevoordeelt (en goed ook 1) als we braaf oppassen, maar die vreeselijk kwaad wordt en ons wel weet te krijgen (ook op stoffelijk gebied 1) als we niet goed oppasten. Dat idee van God zit hun nog'dwars in hersenen en ■verbeelding. »Die Qod !... neen, zulk een God is er niet! De wereld, de werkelijkheid, de harde ijzeren werkelijkheid leert ons wel anders ! .. Zoo spreken ze met op elkaar geklemde lippen, en.. ze hebben gelijk. Inderdaad, zulk een Onslievenheer is er niet, is ook een onding, of liever een speelpop, goed voor kinderen. Of eigenlijk niet eens goed voor kinderen, als ze maar even nadenken. Qoed alleen voor phantasten. Neen, we moeten niet eerst een vooropgezet idee van Qod maken, fabriceeren naar het welgevallen onzer phantaseerende, romantische hersenkasmachine, maar: we moeten als 't ware proefondervindelijk (experimenteel), al uit onze oogen kijkende, speurende, moeizaam, voet voor voet vorderende gaan onderzoeken en ontdekken hoe, hoedanig, en welke de Macht is die de wereld drijft. Experimenteel ? Ja! En niet anders. Hoe? Wel, zoo : aldus : Er is geen andere weg dan deze; de Werken der Macht, de wereld derhalve, de wereld om ons en in ons. de werkstukken der Macht goed aankijken, er in dóórdringen, en zoo komen tot het begrip en het inzicht, hoe de Macht is die alles drijft, hoe die werkelijk bestaande Macht is. Niet, hoe we fantaseerend meenen dat ze wel zou kunnen of moeten zijn. Niet, hoe het wel aardig zou zijn dat ze (zus of zoo) was... Maar: hoe ze is. Experimenteel onderzoeken ? Ja zeker! En niet anders. De Macht is er. Dat is een feit, een factum. Hoe die Macht die Godheid is, en welke Hare eigenschappen zijn, kunnen we alleen opmaken uit de bestudeering van Hare hieroglyphen, heilige letterteekens, wonderschriftuur, die alom om en in ons is geschreven in de millioenen wonderen der schepping om ons en iri ons, vanaf het zich vermenigvuldigend bladluisje tot aan den ring van Saturnus en tot aan het brandend menschenhart toe. Werpt dan, ook gij „atheïsten," dat wanbegrip, dat oude Godsbegrip van u. Ja ook gij atheisten; want ook gij gaat er nog onder gebukt, en daarom zegt ge: Die god is er niet- Werpt het wanbegrip van den lieven Oude van u. En kijkt dan met heldere en eerbiedige oogen op de werken der schepping en begrijpt en ziet in, hoe de gistende, voortstuwende, scheppende, ordenende, onderhoudende, de Makende Macht wel moet zijn. Nu begint liet eigenlijke BouquetjeHOOFDSTUK I. Gods bestaan kan niet „bewezen" worden? Marconi, anno 1900, vond uit de telegraaf zonder draad ; Edison, anna 1880, vond uit den phonograaf; maar de wijsgeer Immanuel Kant, anno 1800, „de reus van Koningsbergen" (hoewel hij in zijn gansche lange leven zijn vaderstad Koningsbergen niet is uitgeweest en dus wel 'n beetje *n bekrompen *) man was, moet ik haast denken)... welnu deze Kant vond uit: dat Gods bestaan niet kan bewezen worden. •) Vergelijk Fren.sens typisch gezegde dat de „geléérdheid" op sommee .geleerdsn" drukt als... „een plank op het groene gras..." waarmee 'k met zeggen wil dat t bij Kant zoo gesteld was; dat kan schrijver dezes niet becordeelen. Sedert zijn deze drie genoemde uitvindingen gemeengoed geworden. De jongste klerk op het station Calais, wiens knevel ternauwernood een schaduwtje is, marconigrafeert er maar lustig op los (Calais — Dover en vice-versa), hoewel hij van de natuurkunde vast en zeker niet meer afweet dan men leert in de eerde klasse eener Hoogere burgerschool. Maar marconigrafeeren ? wel, hij vindt het de natuurlijkste zaak van de wereld! ,,'t Is niets dan het electrisch worden van nikkelvijlsel, mijnheer." „Ja," vervolgt hij; „nikkelvijlsel; dan ontstaan er electrische golvingen in de lucht. De Duitschers noemen dat Wellen, ziet u. Ja, ja, zoo zit't in elkaar. Heel eenvoudig, mijnheer!" Op deze wijsgeerige manier kan tegenwoordig} ook elke herbergier, ja zelfs zijne vrouw, omgaan met de phonograaf die (ten minste in Noord Holland) in de vele herbergen op de dorpen, tot vermaak der boeren in het „lekaal" op de tafel staat te zingen of te piepen van de Schutters van Amsterdam. Voor 21/2 cent laat de waardin hem draaien dat het een lust is; en de lummels er om heen hebben het al zóó vaak gehoord, dat ze 't ternauwernood meer merkwaardig vinden „Nou wat zou dat ?" „De neeld huppelt over de skreeffies." Etc. Zoo en niet anders weet tegenwoordig bijna elke knaap, elke catechisant, elke mr. metselaar, elke onderwijzer, ja dominee, ja professor (als hij maar liberaal, „rnedern" zegt onze meid, is onderwezen)^ dat „Gods bestaan niet kan bewezen worden." ,,'t Is geen weten " ,,'t Is maar geloof moet je denken." „Dus je weet niet vast dat er een God is." Etc — Hoe onwetend ook, hoe ongeletterd ook,... dit hebben ze allen wel eens van den een of anderen modernen dominee gehoord (want ook die heeren praten elkaar na), dat „Gods bestaan niet kan bewezen worden " Deze uitspraak nu, zeide ik, is eene inventie van Kant Nu vermag 'k dezen wijsgeer volstrekt niet te beoordeelen Nooit immers had ik een boek van hem in handen ; ja (fluister ik u toe) zelfs nimmer heb ik een boek van hem ook maar in de verte gezien. Ik kan dus Kant niet beoordeelen. Ook weet 'k dus niet, welke difinitie hij geeft van 't woord „bewijzen" ; noch in 't algemeen, welke kracht aan dit woord in het Duitsch toekomt. Maar één ding beweer ik wel te kennen en te bezitten: namelijk gevoel v.oor de Nederlandsche taal en de beteekenis harer woorden. En mijn taalgevoel zegt me, dat in het Nederlandsch, het woord „bewijzen" lang niet altijd die absolute beteekenis heeft, die de moderne menschen en theologen er aan toekennen, als ze zeggen: dat men Gods bestaan niet kan bewijzen. Ook Dr Niemeijer in zijn onlangs vanwege den Protestantenbond uitgegeven geschrift „Gelooven en weten", zegt heel zoet en gedwee Kant achterna (dat behoort er zoo bij, evengoed als men nu in de 20ste eeuw een wandelstok en géén degen, manchetten en géén kanten lubben draagt): „Gods bestaan kan niet bewezen worden". Daarom is deze zaak weder actueel en wil ik er iets tegen zeggen. Goddank is de geheele wereld en ook de geheele theologische wereld nog niet geworden één groote Hoogere burgerschool, waar men bij Gróótheden direct denkt aan niets anders dan getallen en bij Bewijs aan een absoluut-wiskunstig of algebraïsch bewijs. Er zijn behalve onze tienduizend Hoogere-burgermenschen en rekenmeesters gelukkig ook nog een paar geschiedkundigen in ons land, die wel eens spreken over een „geschiedkundig bewijs". Dr. Niemeijer zelf trouwens spreekt over geschiedkundige bewijzen, opmerkende dat ze nooit absoluut kunnen zijn, omdat... enzoovoort. Maar met dat al noemt hij het toch, en noemt men het algemeen in Nederland: „bewijzen"; bijv. Het is bewezen dat Luther zich niet aan de stijlen van zijn ledikant heeft opgehangen, zooals Roomschen hebben beweerd. Etc. Gelukkig is er ook nog wel een ander vak dan het theologische, en zijn er gelukkig nog een stuk of wat heeren van eene andere branche in ons Nederland, die het Nederlandsch heusch wel machtig zijn ; ik bedoel: rechters en rechtsgeleerden ; daar hebt ge bijvoorbeeld het lid van den Raad van State Asser, die zelfs een buitengewoon knap man moet zijn, zelfs even knap als een rekenmeester van weet ik wat voor Hoogereburgerschool; dan hebt ge den oudminister Loeff, den oud-minister Cort van der Linden, enzoovoort. Deze menschen zijn niet bekrompen. Denk nu voor mijn part dat Loeff wèl bekrompen is, omdat hij Roomsch is ; maar geef toe dat Cort van der Linden „verlicht" is : hij is immers een man der uiterste linkerzijde. Dus zeker ook wel uiterst verlicht. Welnu, men spreekt onder die rechtsgeleerden wel eens van „bewijzen", „het bewijs leveren", „wettig en overtuigend bewezen", en zoo meer. Nu zal ieder toegeven, dat een juridisch bewijs (al rust het op een getuigenis van 10 ooggetuigen) nooit absoluut kan zijn (als een wiskunstig bewijs), omdat de verbeelding, het vooroordeel, den getuigen parten kan hebben gespeeld. Toch spreekt men van: bewijs. Men houdt dit woord vast, terwille van de vastheid en de eer van het recht. Verbeeld u, dat men zeide, duride zeggen: „Voor de rechtbank te 's Hertogenbosch worden de menschen zonder bewijs maar veroordeeld! Ik voor mij zou deze bewering vast nooit laten drukken Want ik ging dan zeker in de gevangenis wegens laster. Genoeg is nu gezegd, om aangetoond te hebben dat in onze taal „bewijzen" óok kan beteekenen : overtuigend aantoonen. Welnu, in dien zin kan Gods bestaan, en in het algemeen: de waarachtigheid van God, Deugd en Onsterflijkheid wel degelijk bewezen worden. Bewezen, overtuigend aangetoond. En het is af te keuren, dat nieuwerwetsche theologen dit hebben voorbijgezien, of schijnen te hebben voorbijgezien. Nu hebben zij de Nederlandsche taal eenzijdig gebruikt, dus geweld aangedaan. En hunnen godsdiennt hebben ze benadeeld onder het volk. Ja, het is te bejammeren, dat aldus aan de eer en aan de vastheid van het geloof in God bij de schare, is te kort gedaan. Want Jan Rap en zijn maat weet het nu, dat „God niet eens kan bewezen worden", dus een veel onzekerder ding is dan de vijfde maan van Jupiter;... wie zou er zich dan nog over bekommeren ?! Qods bestaan kan wel dégelijk overtuigend worden aangetoond. Nog overtuigender zelfs (maar op eene andere'wijze) dan het bestaan van de vijfde maan van Jupiter, voor ieder die niet bevooroordeeld is. Qods bestaan kan wel degelijk „bewezen" worden, gelijk, hopen wij, uit de volgende hoofdstukken blijken zal. De bewering: Gods bestaan kan niet bewezen worden, is :een éénzijdig gebruik maken van het woord „bewijzen"; is : alleen die beteekenis van het woord gebruiken die het heeft in de wiskunde, met uitsluiting van de beteekenissen die het heeft in Rechten, in de geschiedkunde, en in de wijsSegeerte ; en is dus:... der Nederlandsche taal geweld aandoen. VERVOLG. De 4 mugjes, of: Wat is Waarheid?! Pontius Pilatus. Eens zaten vier zeer kleine mugjes op een olifant; 't waren van die diertjes, die men alleen met 'n vergrootglas goed bekijken kan. Deze mugjes in kwestie waren evenwel geen gewone domme plebeïsche muggen, maar zeer wijsgeerige muggen. Zij hadden ieder haar eigen beschouwing over dien olifant; wel te verstaan over dat deel van den olifant, dat zij konden zien, maar waarvan zij pertinent meenden, dat het 't gansche dier was. Over dat dier nu, daar hadden ze diep over nagedacht. De eerste mug, die op de zijde van den olifant zat, snoot haar neus, en zeide: „Een olifant is een licht gebogen (convexe) vlakte, die zich van boven naar beneden uitstrekt." „Weineen," zoo zeide haar collega, die op den vetten hollen rug zat. „Weineen! een olifant, dat, is geen bolle, maar eene holle (concave) vlakte, en niet rechtstandig of verticaal, maar plat of horizontaal." Maar de derde mug, die op de oogharen haar zetel had ingenomen, en die onder het „geleuter" (zoo zeide zij) harer twee kornuiten al ongeduldtg en toornig haar keel schraapte, zij leeraarde nu : ,.Een olifant, mijne vriendinnen, een olifant hm... hm, een olifant is geen „vlak" ; geen vlak zeg ik u, noch horizontaal, noch verticaal! Een olifant is, mijne vriendinnen, is immers een lange laun van groote kromme boomen zonder kruinen. Ik heb gezegd: Dixi." Zoo streden die muggen En zoo strijden de menschen. De een zegt: Er is een God die alles doet: een tweede zegt: Ben je mal; er bestaat geen God; de natuur doet alles. Een derde zegt: Alles wat gebeurt is maar eene zinsbegoocheling. Zoo strijden de menschen. Nu is het evenwel niet goed, over dat gehaspel alleen de schouders op te halen en te glimlachen, gelijk velen in onze dagen doen, zichzelve houdende voor zeer verstandig. Zoo iets is toch al te dom en gemakkelijk Neen. het past ons, te waardeeren dit soms zoo ernstig zoeken naar waarheid, zoowel van theïst, pantheïst, als atheïst. Alleen dienen al deze andersdenkende zoekers elkaar niet te beschouwen als vijanden of domooren, maar als collega's-zoekenden naar Waarheid. En let nog op het slot, o gij die ongeduldig en sceptisch met Pilatus (Joh. 18, 38) vraagt: Wat is Waarheid!? Let nog op het slot van dit fabeltje (van Spurgeon is 't afkomstig), van dit fabeltje vau de 4 mugjes. Het slot is zoo : Nadat de 3 eerste muggen (jonge luitjes nog) gesproken hadden en een sigaretje hadden opgestoken om uit te blazen van hun wijsheid-spreken,... toen draaide de vierde van dit quartet zich met een ruk ongeduldig op zijn stoeltle rond en bromde, schouder ophalend, in zijn baardje : Mug Piep zegt dat de olifant is een horizontaal vlak; mug Zephir zegt: niet waar, want de olifant is een verticaal vlak ; en mug Liliput zegt: .,Neen, maar de olifant is 'n laan van kromme boomen zonder kruinen." Wat is waarheid! Parbleu! Ik zeg nu maar dat de olifant in 't geheel niet bestaat!... Wie waren nu bekrompen? Antwoord: De eerste 3 muggen. Maar wie was bepaald onwijs? Antwoord: de vierde, de scepticus. Conclusie: Ik ben liever bekrompen dan onwijs. Stelling: Er is ééne Werkelijk bestaande Waarheid. Doch toegegeven moet worden dat deze niet geheel door ons menschen kan worden overzien. Wel benaderd, ten dèèle gezien. Maar dan ook gezien. De Waarheid is er. Anecdote aan het adres dergenen die maar zonder veel nadenken zeggen dat er zeker wel geen God is. Wijlen professor Acquoy te Leiden placht aan zijne studenten te vertellen van dien mijnheer die, onder het billarten, tusschen het maken van twee stooten, op één been staande, en al mikkende op zijn bal, zoo tusschen het billarten door, uitriep: Een God zeg jullie?... Een God is er niet!... Waarachtig ik stoot mis... geen krijt op de queu... jou beurt. HOOFDSTUK II. De theepot of: Er is méér dan stof-en-kracht. (Een philosophisch gesprekje). Moeder: Man, drink je kopje leeg. Vader: (Drinkt) Moeder: Nog eentje? Vader: Graag. Maar waar heb je ze? Moeder: Waar ik ze heb? Vader: Ja, waar je ze hebt. Moeder: Wat... hebt? Vader: De thee. Moeder: De thee? Wel, in de trekpot. Vader: Ah zoo! Moeder: Ah zoo? Vader: Ja, ah zoo 1 Moeder: Maar lieverd... Vader: Watte? .... Moeder: Waarom vraag je dan waar ik mijn thee heb / Natuurlijk in den trekpot. ... Vader: Natuurlijk? Waarom natuurlijk? Hoe weet jij, dat er thee is in dezen trekpot? Hij is toch van steen 1 Je kunt er toch niet doorheen en er in kijken 1 Moeder: Maar lieverd... Vader: Ik herhaal lieve engel: hoe weet je dat er thee in je pot is, als je niet in den pot kunt kijken. De meid heeft ze gezet. Je weet niet, wat ze er in gedaan heeft. Waardoor weet je, dat er thee in is? Waarom geen koffie? Moeder: Maar lieverd... Wel, omdat ik er al twee kopjes thee uitgeschonken heb. Als ik er thee urtschenk, dan is dat dunkt me een bewijs, dat er thee in is... . Vader! Denk je dat? Moeder: Ja, dat denk ik. Vader: Denk je dat waaratje? Moeder: Ja waaratje! Mankeert 't je 'n beetje in je bol van morgen ? Vader: Ik hoop van niet. Maar nu een vraag in allen ernst. Moedler: Nu ? Vader: Je bent nog al materialistisch van overtuiging... Moeder: Och, laat ons daarover zwijgen. Daarover hebben we al zoo akelig vaak gedebatteerd. Vader: Toe, nog één keertje 1 Moeder: Nu? Vader: Kijk vrouw, in allen ernst: Jij zegt: er zit thee in de pot, want er kwam thee uit. Zoo zeg ik: er zit bewustheid in den Oorsprong aller dingen want er kwam bewustheid uit. Moeder: Hoe? Vader: Cogito, ergo sum. Ik denk, dus ik ben. Dat weet ik. Ik denk. Er is denken in deze zichtbare wereld. In mij; en in de dieren zeker ook. Maar fn elk geval in mij. Of denk je, dat ik idioot ben ? ... maar dan denk jij toch. Moeder: Malloot 1 Vader: Kijk, ik noem nu datgene wat jij de Natuur gelieft te noemen, — ik noem den oorsprong waaruit wij voortkwamen dien onbekende noem ik: x. .... x 's geschonken (door de tuit der schepping): denken (bijvoorbeeld: in Multatuli). In x moet dus zijn: denken, of bewustzijn. Moeder: Nu? Vader: Nu?... Welnu: praat me dus nu nooit meer van je „natuur , en je.„blinde natuur" die alles doet, enzoovoort. .^enA 'n datgene wat jij natuur gelieft te noemen, en wat ik God noem, maar wat je voor mijn part mag noemen zooals je wilt, bijvoorbeeld x, — erken, dan lin x moet zijn • bewustheid. ' Moeder: Nu best. Maar deze bewustheid of dit denken kan wel heel goed ^niets anders zijn dan eene eigenaardige vorm van „stof en kracht , eene geheel eigenaardige werking van „stof en kracht " Dat zegt onze dokter ook. Vader: Y\ elzeker.^ Maar laat ons niet woordenziften 1 Ik noem zoo iets , bewustzijn of „denken". Noem jij 't voor mijn part: eene geheel-eigenaardige-werking-van-„stof en kracht"; noem het „Stof en Kracht," met hóófdletter S en K- * Maar we bedóelen toch hetzelfde. We bedoelen, dat in x, waaruit alles voortkomt, nog iets anders moet zijn dan gewone stof en kracht. Dit noem ik voor mij: bewustheid. En x waaruit deze bewustheid voortvloeit, noem ik daarom x-met-bewustheid, of God Moeder: (Peinst.) Vader: Ben je overtuigd? Moeder: Nu, ik zal er eens over denken. Vader: En nu mijn kopje thee; of zou er toch koffie in den pot zijn ? Moeder: Och, loop 1 Vader: Zie, dit zeggen van „loop!" is een bewijs dat je overtuigd bent geworden. Aldus: Er is thee geschonken uit den pot, dus is er thee in den pot. tr is bewustzijn voortgekomen uit x, dus er is bewustzijn in x. % Mankeert het mij nu 'n beetje in mijn bol? Moeder: (Peinst) Stelling (der materialisten, wel te verstaan): Er komt thee uit den theepot. Toch zit in den theepot . .. geen thee Stelling (van den schrijver): Slimme lui toch, die materialisten 1 Vraag: Kan men ook vijgen plukken van distelen ? Vraag: Kan men wel dampende, roomige, geurige chocolade schenken uit een ketel, ja een reuzenketel met koud water ? Vraag: Kan wel ons denken, gevoelen, willen, en al het laaiende gevlam der menschelijke liefde, haat, berouw, hartstocht, — voortkomen uit de wereldportie stof en kracht ? Antwoord: Neen. Neen. Neen. \^^gument tegen de redeneering voorgedragen in het Thee- 6= :r=^ r r * hSSrW T !" — 5MSK Ivader uit zichz'elven allppn''/ ° ^ufSM?' a' kón een dommen b,;HH t£-™'; h* Garats Imelijk maakt dan ,T"t Z°°.n Sener®ere" kan- Al* ge dat aanneLf„r' , ^V dan za' 'k gelooven, dat de absolüüt-bewustelnn7P jstof-en-kracht. u, geestige Russin, heeft voortgebracht Ivvaamm^™ TcSe'iargumcnt van een knap schoolhoofd. Die zei mezou er Ult eene bewustelóóze nevelvlek eeen bewi^te Ir;,- ,, fer S°ed 'ets voortkomen wat in dat din? niet rat eBrr/4vs s* gM -(ais I 1,.Jep" . d®zf redeneering is het volgende in te brengei - Het Koö ï°ke«tokktd.Tf™ h°""- I)e" hon««»» rJ»k verzeker u mijne heeren, dat de veronderstelling van een tè maken'' dTonrustf* * tOC' dan om ma&ere ™nschen te maken, die onrustig droomen. Weg met dat groote Al 'twelk mij P^agt. Leve het Niet, dat mij met rust laat. ik u 7aer"SgTgd' ? TLee."S 0Penhartig uit te pakken, beken ik u, dat ik gezond verstand bezit. Ik ben niet verzot op uw Jezus die immer en altijd ontbering en zelfopoffering predikt 't Is de' raad van een vrek aan de armenI Ontbering: waarom? Zelfop offer,ng: waartoe? Ik zie niet, dat een wolf zid voor Shet 3k toch nantüTr?ijkeznijn7 ^ 0"Zen 3ard behouden' en Ipvpn63^^ onnat"u': der ..ernstige" menschen! Laat ons vroolijk leven. Het leven, dit leven is alles. Dat de mensch elders daar boven, daar beneden, ergens, een toekomstig leven zal hebben daarvan geloof ik geen sikkepit. — Men beveelt mij opoffering'en uittering aan; lk moet oP alles wat ik doe achTgeven ik moe" ""' f, id breken met goed en kwaad, met rechtvaardig en "k vralru waaróm'/ -"iet Seoorloofd is. Waarom? moeten dl W» ? v! 'k -Va] m'!ne daden rekenschap zal Hü lal sHm mni" ^ m',n- dood ? VVelk een droom ! Poeh! knijpen. . Z,]"' m,J mi'n dood noS zal ku™en laatKorn?h?tewA??eri,en gV er is niels dan groeikracht, hn V r-. weze"h)ke zoeken, opdelven, voor den drommel! Welk een heerlijke vreugde verschaft het wérkelijk bestaande ' Men gevoelt dan, m z.,ne schoenen te staan. - Maar die onsterfelijkheid JTnnn i, b,sscJl0P' ze ls een zeepbel, een zeepbel, een bedrieglijke hoop, mijnheer. Neen maar! Men is dan een engel met blauwe vleugeltjes aan de schouderbladen!! Kom mijne herinnedngtehuj• was het niet de kerkvader Tertullianus die zeide, dat de zaligen eens van de eene ster naar de andere zullen vliegen? Het zij zoo; we zullen sprinkhanen van 't heelal wezen ! En dan zullen we Ónzen lieven Heer zien ! Och, wat een gekheid 1 Qod is een monsterachtig sprookje. Ik zal dit nu wel niet in het openbaar in de krant gaan vertellen, maar fluister het u toe, onder vrienden, bij den beker. En de aarde voor den hemel op te offeren is : zijn prooi voor een schaduw loslaten. Neen, zoo dom ben ik niet.... me door het Oneindige (dat is het Niet) te laten beetnemen ! Ik zou je stichtelijk danken .... Khm. Khm.... Ik bèn niet. Ik heet: mijnheer de graaf Niets. Bestond ik vóór ik geboren was ? Neen. Zal ik na mijnen dood bestaan? Neen. Wat ben ik dan? Een weinig stof,tot'n organisme aaneengelijmd. — En wat kom ik hier op de aarde doen? Wel, & kan kiezen: lijden of genieten. Waartoe zal mij het lijden voeren? Tot het niet. Maar ik zal geléden hebben Waartoe zal mij het genot voeren ? Tot het niet. Maar ik zal genóten hebben. Mijn keuze is gedaan. Men moet eten of gevreten worden. Ik eet. 't Is beter tand dan gras te zijn. Dit is mijne wijsheid. Men gaat in het leven, waarheen men gedreven wordt; de doodgraver wacht; voor enkelen onzer het Pantheon, maar alles zinkt in den grooten kuil. Einde. Finis. Algemeene uitkomst. En daarmede is alles gedaan. De dood is dood. Geloof mij. Ik lèch om het denkbeeld dat daar in de lucht, (of waar anders ?) iemand zoude zijn die mij iets te zeggen zou hebben. Bakersprookjes. Een „boeman" hebben ze uitgevonden voor de kinderen. Eenen „God" voor de ménschen. Neen, onze toekomst is : de nacht. Aan gene zijde van het graf is niets. Allen zijn daar gelijk, namelijk : niets. Of ge dus Nero geweest zijt of den door Nero onthoofden apostel Pautus... 't is hetzelfde. Neen, niet hetzelfde. Nero was: tand; en Paulus : gras. Beter dus Nero te zijn dan Paulus. Overigens hetzelfde. Even goed of slecht. Er is geen maatstaf. Jezus = Judas. Judas = Jezus. Alles „natuur . Ziedaar de bloote waarheid. Maar de menschen willen geen bloote lichamen, geen bloote beenen, laat staan de bloote waarheid zien. Kan ik dat helpen? Men leve naar dit richtsnoer. Waarlijk, mijnheer de bisschop, ik verzeker u, dat ik mijn eigen wijsbegeerte en mijn eigen wijs- ' geeren heb. Ik laat mij geen zotternij op den mouw spelden. Trouwens, de lagere klassen, de noodlijdenden, de armen mogen wel iets hebben. Men geeft hun legenden, hersenschimmen, de ziel de onsterfelijkheid, den hemel, een mooi plaatsje in den hémel ..! Zij kauwen op dit alles. Zij smeren het op hun droog brood Smakelijk eten I Die niets heeft, heeft dan tenminste den „goeden God'. Ik heb er niets tegen; maar ik voor mij.... nu enfin ik voor mij... de goede God is goed voor het gepeupel.... zoo omtrent, nu zoo omtrent.... als de gans met uien de met truffels gespekte kalkoen van den arme is. Zoo spreekt de atheïst: „Er is geen God". „Er is geen eeuwigheid". „Er is geen deugd". „Beter tand dan gras". Laat ons zien. Lees aandachtig al de volgende bladzijden van dit boekje. HOOFDSTUK III. De Torenbouw of: Er is een Bouwmeester. Noot vooraf, speciaal voor de' pantheïsten. Indien er (gelijk gij zegt) geen zelfbewust God is, en derhalve deze wereld vol goddelijke wonderen niet is dan een ontwaken van slapende, goddelijke,' doch ónbewuste krachten (gelijk een uwer gezegd heeft: „De god-wereld bereikt in ons-ménschen zijn hóógste bewustheid").... Welnu, dan moet al de wijsheid, blijkende uit den bouw der schepselen, en uit de daden der menschen, voortkomen uit de met goddelijke kracht bezielde atomen-zelve. Ik zie geen anderen uitweg. Doch dan krijgt men dezen onzin : De god-wereld behaalde een wijsheidsrecord door den zinnelijken dier-mensch te maken, doch steeg daarna verder tot in den gééstelijk hoogstaanden mensch Maar nu zou men toch mogen verwachten, dat deze laatste, namelijk de geest van den mensch in wien de god-wereld haar denk-record behaalt, toch tenminste de lagere verrichtingen, die al millioenen keeren te voren gedaan zijn, nog eens kon overdoen, en bijvoorbeeld: een plantje maken. Doch dit kan geen mensch. En de mensch is (volgens u) de hóógste ontwaking van de god-wereld-bewustheid 1.... Maar als de hoogste bewustheid, tot dusverre (in den mensch) bereikt, geen plantje kan maken, hoe zijn zij dan vroeger gemaakt ? .... Een van tweeën. Uwe theorie is onjuist: er is wèl een zelfbewust God: ofwel: Uwe theorie is juist: maar dan moeten Je atomen zich zelve hebben opgebouwd tot plantjes en menschen. Laat ons zien. De torenbonw, of Zijt gij ook zoo bijgeloovig? mij ^^aard^vaVhJ'H't n k'ei" Stadje loSeerde. verhaalde u wil mededcolcn Vreemde gesch^enis, die ik toren,kderaLofi]nkeerkeWhPnfderinR te k,!nnen ^even over den mooien " „ >e[k' het was een bouwwerk in drie verdiepingen • eene zw„,e onderbouw, waarop een zeskantig slank middelstuk en marmer'al een.. opengewerkt kantwerk van gebeeldhouwd gewoon' inooiT lnÜerf1aa Wat de hedendaagsche pasgestorven en beroemde Duitsche philosoof Eduard von Hartmann zegt: dat namelijk deze „wereldwil" zou zijn .onbewust („Uie Wille des unbewuszten") dat is voor 'n gewöön mensch: (spelen met woorden. „Een wü is nooit onbewust, is steeds het meest bewuste wat er is", (Carlyle). Wellicht bedoelt Von Hartmann: meer — dan — bewusl: ueberbewusst, ot iets dergelijks. (Von Hartmann was eigenlijk van z'n beroep n ofhcier, dus zeker op net hobbelig terrein der wijsbegeertje een sell-made man, met alle goede maar ook minder gelukkige attributen van dit sell-made-schap). «Laat ons opstaan voor het gezicht van onzen Koning, «den Schepper van den hemel en van de aarde». En een uit de vergadering zal spreken uit aller naam . j «belijden den naam van onzen Koning, den Schepper van den hemel en van de aarde» Dan zal in de g^nsche vergadering een iegelijks hart sneller gaan ; doch aller lippen zullen zeggen zacht en beslist: «Amen». S t e 11 i ng: Voor en alleer gansch-Nederland dit zal doen of zal willen doen, .. , .. u7 . zal gansch-Nederland niet gelukkig kunnen zijn. Want uit al den schat van 't gansche wereldrond, is nooit gr0°ter vreugd in het menschengemoed gerezen, dan indien nij opkomt voor de eer zijns Vaders. Stelling: God heeft deze eerbetuiging niet van noode, maar uw eigen gevoel van recht heeft ze van noode. Uw gevoel van Recht. Het Recht van den Maker over Zijn maaksel. Stelling: Wie mijne moeder negeert, wie mijne zuster over 't hoofd ziet, dien kan ik onmogelijk met goed oog aanZ1®"Hoeveel te meer: Wie mijnen Schepper en Hemelvader negeert, ontkent, vergeet, de eer niet geeft: ^ niet in de hoogte steken, eeren, kiezen in de Tweede Kamer. Stelling: Zoolang godloochenaars hun werk zoeken in koekbakken en schoenmaken, kunnen ze worden geduld , elk geval moet men hen als medemenschen beminnen. Maar zoodra ze willen optreden als wereld- en menschenverbeteraars, 't zij als schrijvers van tendenzromans (Ibsen), 't zij in de politiek (Van Houten, Treub, Troelstra)., kunnen we hen eenvoudig niet goed gebruiken, daar ze de p an wel moeten misslaan. Zij immers leggen t zwaartepunt der idealen elders dan wij. Zij gelooven niet anders dan in de zichtbare dingen, en kunnen dus geen hooger doel en streving kennen of althans erkennen ; ( ees maar een van de laatste hoofdstukken van dit boekje: «Lessing heeft ongelijk».) VERVOLQ VI. Als ik alleen de voeten zag ... . Als ik nooit anders van den mensch had gezien dan zijnen voet dan zou ik komen tot dit besluit: Die voet, dat ding is een stuk warm vleesch en been dat soms beweegt, maar verder bewusteloos is, en dom als een stuk erts of steen. Als het mij vergund was iets verder te zien en ik had van den mensch ook zijnen romp mogen bestudeeren (doch ik had^nooit een hoofd van een mensch gezien), dan zou ik komen tot het besluit: Die voeten en die romp zijn een kunstig mechanisme , daarbinnen klopt eene machine, rusteloos als eene natuurwet; maar het geheel is bewusteloos, zonder Ik of Ziel, en dom als een erts of steen. Maar nu,... ik mag meer zien van den mensch. Ik mag zien zijn hoofd, en daarin zijne oogen. Uit deze oogen blinkt mij als een spiegel toe : de ziel van den mensch. — Nu eerst zie ik dat de mensch meer is dan een dom en bewusteloos mechanisme. Nu zie ik dat hij mensch is. En de ziel die ik in hem zie, zij blinkt uit zijne oogen, maar zij werkt niet alleen in die oogen. Neen, de ziel werkt in het geheele lichaam, bestuurt oog, voet en romp. Dwaas is die beoordeelaar, die de menschen slechts wou beoordeelen naar zijnen voet, en zeggen: de mensch is zielloos. Men moet hem beoordeelen (niet naar zijn voet maar) naar zijn opperste, zijn aangezicht, zijne oogen, waar de ziel uit blinkt Niet anders is het met het heelal. Vele menschen, zelfs professoren, doen zoo zonderling. Zij laten zichzelven buiten de natuur, en zien naar de natuur om zich henen. Zij zien de aarde, de boomen, de zee. Zij zien als 't ware slechts den voet, het onderste deel der schepping. Zij komen tot dit oordeel: De natuur is een ding van stof en kracht, van aantrekkingskracht en electrische werkingen, maar dood, stom, bewusteloos. Ik vraag: Waarom kijken ze altijd naar den voet en naar den romp der natuur ? Men beoordeelt toch ook den mensch-zelven niet naar zijne voeten en romp? Het is toch, voor wie Vondel wil beoordeelen, om het even of deze Vondel kromme knieën had of niet, een rechten rug of een ingezonken borst 1 Waarom is men dan niet billijk en beoordeelt men dan ook <3e natuur niet naar haar hoofd en opperste deel? De gansche natuur toch kan men vergelijken met een opgericht mensch. De stof en de allerlaagste bacteriën en wezentjes vormen zijne voeten. Maar al hooger en hooger stijgt het leven, van af de bacteriën tot de visschen en zoogdieren die als het ware den romp vormen. Het hoofd, dat is de mensch. Of er op andere sterren nog hoogere wezens zijn, weet ik niet. Maar op aarde is de mensch : het hoofd dat staat op romp en voeten. En nu staan wij menschen niet buiten de natuur. Den mensch buiten de natuur te plaatsen is een dagelijksche dwaling, maar eene dwaling. De mensch is een stuk natuur, en wel, naar wij zagen, het hoofd, of de top of de kop, bovenop de natuur. Ik zie dien kop der natuur, ik zie deze menschheid aan. Uit de oogen dezer menschheid blinkt bewustheid, geest, ziel. En let wel: de bewuste goddelijke kracht blinkt ook uit de oogen van den afzonderlijken mensch, maar werkt niet alleen in deze oogen, maar heerscht ook over de Andere deelen van zijn lichaam; want wil ik dat ik mijn voet ophef, dan héf ik hem op. Alzoo blinkt de Ziel der schepping wel alleen uit den geest van dier en vooral van mensch,... maar deze Ziel werkt óók in de voeten en in den romp der schepping: in de zeeën, bergen, kristallen, planten. De Ziel der schepping; dus eene bewuste macht; een Ik. Dit alles zult gij terstond inzien, zoodra gij op de vleugelen des geestes en der verbeelding u plaatst buiten de schepping. Dan aanziet gij deze schepping. Dan ziet gij er Qod niet; evenmin als gij president Roosevelt's ziel zelve zult zien als gij president Roosevelt aanziet. Maar gij zult des presidents ziel zien blinken uit zijn oogen. En zoo zult gij de Ziel der schepping, gij zult Qod zien blinken uit de oogen van den top of den kop of het opperste of het hoofd der schepping, dat is: uit de zieleroerselen der menschheid. Gij zult er uit zien blinken: Bewustheid. Rede. Doelstelling. En gij zult antwoorden, zeggende : Ja, ik zie. Ja, ik zie de Ziel der schepping. Het is eene bewuste, redelijke, doelstellende Macht. „Qod" noem ik haar. Dezen Qod erken ik. Ik zal hem eeren. Alzoo zult gij spreken. VERVOLG VII. De Speeldoos. Laatst kwam ik bij iemand die voor zijne vrouw had gekocht eene speeldoos, die men opwindt en die dan allerliefst tjingelt. Dat ding moest dominee ook eens hooren ; en zoo genoten we dan den onvermijdelijken „Wacht am Rhein", en „Es ist im Leben haszlich eingerichtet". Men begrijpt reeds : deze doos was made in Germany". En dus schijnt het niet verwonderlijk dat ten slotte ook het beroemde LuTHERlied kwam. Maar toen dan „Een vaste burcht is onze Qod" met allerlei tralaretjes onze ooren passeerde, pardon 1... verschéurde, toen merkte de man zeer wijs op: Zoon ' speeldoos heeft geen gevoel; 'tis toch meer een ding voor marschen en deuntjes dan voor een stuk waar gevoel in zit. Ik stemde dit toe. Nu moet ge weten dat deze echtgenoot „niets gelooft en vast meent dat (gelijk een Fries mij zeide) „alles uut de natuur fut komt". Gij moet tevens weten dat we 5 minuten vóór de speeldoos ter tafel kwam, over dat „niets gelooven" van hem hadden gesproken. Maar nu sloeg ik den man op den schouder en zeide: Zoo'n dooie speeldoos kan geen muziekstuk met oevoel voortbrengen. En hoe kan dan uw dooie (in den zin van: bewustelooze) natuur u en mij, wezens met oevoel, hebben voortgebracht? Zoo iets te denken, is meten met twee maten. VERVOLG VIII. Duizelingwekkend. Het is kras. De ontdekkingen vermenigvuldigen zich. In de breedte: nieuwe landen, rivieren, volksstammen. Maar niet minder in de diepte: bacillen, hersenzenuwtjes, het eigenlijk doel van onze milt, (tenminste men is tot dit laatste op wég). Luister naar wat ik las omtrent eene nieuwe ontdekking van reen Fransch geleerde en van onzen Nederlandschen Prof. Lorenz te samen. Ziehier in 't kort een der gevolgtrekkingen waartoe zij meenen te moeten komen. Ieder atoom of stofdeeltje is inderdaad niet wat het woord .„atoom" wil aanduiden *): een ondeelbaar dingetje. ieder atoom is eene wereld van voorwerpjes op zich zelve. Ieder atoom kan het best worden vergeleken met ons zonnestelsel. Ieder atoom bestaat uit eene kern ( onze zon), en daarom heen: een aantal rondwentelende electrische voorwerpjes (vergelijk: de planeten Mercurius, Venus, Aarde, Mars, Jupiter, Saturnus, Uranus en de 400 of 1000 kleine planeten plus al de zwervende steenbonken die om onze zonne heen zwerven). De betrekkelijke afstand van de rondwentelende voorwerpjes om de atoomkern (zegt Lorenz) is (in evenredigheid met hunne grootte) ongeveer gelijk die waarop genoemde zusterplaneten verwijderd zijn van de zon. En hoevele van die voorwerpjes of planeetjes draaien er wel om zulk een atoom-kern ? — Dit hangt er van af. Bij een lichte stof als waterstof, maar 30; maar bij zwaardere, als het uranium •of b.y ijzer, wel 300,000. Wat een gekrioel 1 En wat is de „omwentelingstijd"? (Die b v. van Jupiter is, meen ik, 9 jaar) — Wel deze atoomplaneetjes draaien zóóveel keer in ééne seconde om hun atoomzonnetje of kern... als wordt uitgedrukt door dit getal: 8000 maal het aantal seconden die er sinds Christus verloopen zijn.... Een mooi rekensommetje voor jonge lezers 1 indien dit alles wüar mocht zijn .... fiesteld eens (wat ik al hoorde mompelen) dat de professor dwaalde. . . Wat zou dat dan nog ! ? ! ? Een knap man zegt nooit iets geks, of er is zelfs in die dwaling iets knaps, placht Prof. S. Cramer te zeggen Al is dat ionen- (zoo noeint men die voorwerpjes), al is dat ionengedraai dan niet geheel zoo als hierboven staat beschreven . . . dan blijft toch dit feit, dat de Natuur zóó ingewikkeld is geformeerd dat Prof. Lorenz een dergelijk ioongekrioel mógelijk acht. Indien dit ioongekrioel waar mocht zijn, — en waarom zou het niet waar zijn, want niets schijnt den Schepper te zwaar en te wonderlijk, — hoe duizelingwekkend is dan ieder stofdeeltje georganiseerd ! Hoe duizelingwekkend het vermogen van den Maker. Helaas, de oude arme Semitische lofzangen zijn niet meer , salonfahig", niet meer bij ons in tel. Anders zoude ik hier aanhalen het 17de en het 18de vers van psalm 139: Daarom, hoe onberekenbaar zijn mij o Qod, Uwe gedachten! hoe machtig vele •) Van het Grieksche a = niet, en temnein =: snijden, atoom = iets ondoor«nijdbaars. zijn hare sommen! Zoude ik ze tellen? zij zijn talrijker dan de zandkorrelen " VERVOLG XI. Zoude het tegen of vóór God pleiten Voor een veertig of vijftig jaren verbreidde zich door Europa de roep, dat het aan eenen geleerde gelukt was, door scheikundige vermengingen en verbindingen, eenen mensch, een kindje, of altnan de kiem van 'n mensch voort te brengen in zijne retorten. Men gaf dit door menschenvingeren «geschapen» wezen reeds eenen naam. «Homunculus», zoude het heeten. Homunculus of Menschje. Toen nu later bleek, dat de faam gelogen had, of althans voorbarig was geweest en dat het aan geleerden nog niet gelukt was een levend wezentje te maken, — toen steeg er een juichkreet op uit de monden van vele in-God-geloovende (maar soms ietwat bekrompen) menschen. «Ha!" zeiden ze, «men wilde het scheppingswerk van God nabootsen, ja men wilde aantoonen dat er geen God-Schepper noodig was om bezielde schepselen te formeeren; de ongeloovige geleerden wilden aantoonen dat levende wezens door louter scheikundige werkingen kunnen ontstaan! Ha! maar dit booze plan is mislukt! Menschen kunnen geen wezentjes maken!) Derhalve.. moet er wel een God-Schepper wezen». Zoo heb ik althans, vrome menschen wel hooren spreken. En thans ? Wel sedert jaren schijnt het een zoete droom te wezen van enkele geleerden : levende wezens te kunnen fabriceeren. Evenals vroeger de alchimisten zochten de kunst om goud te maken. In het jaar 1906 verbreidde zich weder een luide roep door gansch de beschaafde wereld. De roep was deze: een Fransen professor of doctor heeft.. neen ! nog wel geen mensch, maar toch inderdaad levende en zich voortplantende bacteriën of andere 00^" spronkelijke wezentjes (monaden = eencelligen of zoo iets genaamd) in zijn laboratorium gefabriceerd, en wel met bebulp van radium, het nieuw-ontdekte element (dat op elk gebied nu wonderen zal moeten doen)- Ja, in sommige buitenlandsche geïllustreerde ^juschriften kon meit zien ; photografische afbeeldingen vait die levende(?) wezentjes * Wat nu? , Wederom rumor in casa, dat is: gekwaak en onrustig gebaar onder hen, die (volgens het woord van Paulus) „voor God ijveren, maar zonder verstand". Volgens deze vromen zoude het aan onze overtuiging dat er een Schepper-God is, bepaald grooten afbreuk doen, — ja wij zouden het geloof in dien God-Schepper moeten laten varen, zoodra bewezen was dat men louter door scheikundige laboratorium vermengingen, levende dieren of planten kan maken. Dan zou er als 't ware geen God noodig zijn. *) De lezer kalmeere zich: alles is inbeelding of zoo iets gebleken. Dit nu wil ik tegenspreken. Het doel van dit paragraafje is: dit angstig roepen van sommige (een weinig domme) geloovigen (de meeste menschen, dus ook de meeste geloovigen *) ziin een weinig dom) te doen bedaren. Let eens op. Gesteld eens het zéér ónwaarschijnlijk geval, dat het, werkelijk aan Edison of een zijner collega's-uitvinders gelukte een levend denkend, zelfbewust, ja latijnsprekend wezen te maken. Wat dan nog? Dan - zou - hierdoor -slechts-met-des-te-grooter-ontzag-voor-Qodonze-ziel-vervuld-worden. Want — dan zoude blijken, dat Qod alzoo kunstvaardig was geweest, dat Hij menschen konden maken (Edison c.s.) die zó6 knap waren, dat die weder op hun beurt schepselen konden fabriceeren. Een werker ... is die niet des te meer bewonderenswaardig, naarmate zijn werkstuk bewonderenswaardig is? Stephenson bewonderen wij om zijne uitvinding der in-depraktijk-bruikbare-locomotieven. Maar als er nu eens 'n andere Stephenson opstond die uitvond eene locomotief die zélf weder locomotiefjes kon maken, uitpuffen ... zou dan niet die Stephenson II nóg knapper moeten zijn dan Stephenson I? Zoodat 'k maar zeggen wil, dat eene mogelijke uitvinding van het fabriceeren van homunculusjes of andere bezielde wezentjes of monaden door menschenhand, niet alleen niet tégen het geloof en tégen Qod zoude pleiten, maar integendeel het ontzag voor Hem (indien het mogelijk ware, althans) nog zoude moeten doen toenemen. VERVOLG X. Een zonderling avontuur in het Rijks-Museum Luister goed, jongens, en let eens op of 'k geen gekke ontmoeting had in dat mooie, groote museum te Amsterdam. Ik was dan de zware steenen trappen opgeklommen met de koperen leuningen en fluweelen hangers; ik ging de grootsche, koninklijke eerezaal binnen, . . . toen ik aan het einde daarvan' beschenen door het licht dat door de gekleurde vensters binnenvalt, een vreemd tafereel zag. Eerst wou ik mijne oogen niet gelooven, maar ja, het was toch zoo. Wat? Dat zult ge hooren. Verbeeld u . . . daar stond eene groep menschen deftige strijkages te maken, allen met ontbloot hoofd. En weet ge voor wien? Voor een slootgraver, die, zoo smerig als hij was, uit zijne modderschuit was komen aanstappen, terwijl het vette slijk overal aan zijne hooge laarzen en zelfs aan zijne kleeren kleefde, en de vuile voetstappen den geheelen mozaïkvloer verontreinigden. En deze sinjeur liet zich de deftige begroetingen, de betuigingen van *) Maar dus ook de meeste óogeloovigen. eerbied, bewondering en onderdanigheid maar aardigjes welgevallen. Hij zette werkelijk voor zijn doen een trotsch en koninklijk gezicht. Ik trad bij den kring, en zeide tot een der omstanders: Neem me niet kwalijk, mijnheer, maar wat beduidt dat alles? „Wel mijnheer," zeide hij, „weet, dat wij hier huldigen den bouwmeester dezer vorstelijke zalen, galerijen, trappenhuizen, pilaren: hem, die teyens met bovenmenschelijk genie al deze schilderstukken in al deze zalen heeft gepenseeld, de modder van zijne laarzen als verf gebruikende." „Maar mijnheer," stotterde ik, „mankeert het u in uw hoofd? Zou die slotengraver met zijne modderlaarzen . . . och kom! en zou dus architect Cuypers, zouden Rembrandt, Van der Helst, Frans Hals . . „Die hebben nooit bestaan, mijnheer 1" zoo vielen verscheidene heeren mij in de rede. Nu was ik geheel verbluft. Doch ik vatte moed, ik praatte als Brugman, de geheele schare heeren werd fn den twist gemengd. Maar geen baat, geen succes. Zij allen (hoewel er doctoren, ja professoren onder waren) hielden ftalstarrig vol: „Eere den slootgraver! hij alleen is de maker van dit alles! Eere! Eere!" De slootgraver knikte genadiglijk, en smeerde (om een bewijs van zijne kunstvaardigheid te geven) met het slijk, dat hij van zijne laarzen afkrabde, eenige geniale streepen op de muur en op de overjas van een der omstanders. Maar ik voor mij, ik draaide mij om, en barstte uit in een lachen, gelijk ik nog nooit van mijn leven gelachen had . . . II. En hoe vinden jullie nu dit verhaaltje, jongens? Qeloof je het? En als je het gelooft (je moet het wel gelooven, daar ik nooit jok), . . . wat denk je dan? Denk je dat die heeren daar gelijk hadden, en dat de slootgraver wérkelijk het Rijks-museum en wat daar in is heeft gemaakt? Neen immers: Ge zegt: dat kan niet! Een slootgraver kan geen Rijks-museum bouwen ! En vindt je die heeren daar, die den dommen, ongeleerden baggerman vorstelijk vereerden, geen dwaze menschen ? Ja immers ! Nu, luistert! Ik zal je eens wat zeggen. Mijn verhaaltje is niet voor de grap geschreven, en is ook niet zoo gek als het lijkt. In ernst, helaas ! zulke dwaze heeren, zelfs onder de doctoren en professoren zijn er, bestaan er maar al te veel, ja zelfs in Nederland, waar het onderwijs zoo goed is ingericht Want weet je wie ? Weet je wat ? Er zijn er die zeggen, (en let nu op \) dat het Museumpaleis der Schepping, met zijne oneindige voorportalen der hemelruimte, met zijne koepeldaken van firmamenten, met zijne trappen van steeds hooger georganiseerde schepselen, met zijne lampen van Noorderlicht, zonnen, manen, kometen, 3 met zijne miljoenen zalen vol schilderstukken van landschappen, met zijne meubileering van denkende of tenminste bezielde schepselen zonder tal, met zijne ronddrentelende bewonderaars: de menschen ... in 't kort: zij zeggen, dat dit Museum der Schepping is gebouwd en bemeubeld door. . . een slootgraver ? Weineen! Zeiden ze dèt maar! Zoo'n man kan tenminste nog dénken! Neen, maar ze zeggen iets nóg raarders. Ze zeggen, dat het Paleis der Schepping is gebouwd door nóg minder dan een slootgraver, . . . door . . absoluut gedachtelooze, onbewuste machten en krachten; dus door zoo iets als een stuk lijnkoek. Ik zeg niet: door een stuk lijnkoek; maar: door zoo iets als een stuk lijnkoek. In elk geval: door iets dat even slim en vaardig is als een stuk lijnkoek, of (wilt ge liever) even slim als een stuk leverworst. Want ook in leverworst zit krachten stof, en meer niet; geen geest. En Kracht en Stof (dus geen Geest) zijn samen geweest de Bouwmeester van het heelal; dat zeggen sommigen. Deze Kracht en Stof, die heeft alles gemaakt en kunstig in elkaar gesteld de wolken, de bergen, en uw oogen en mijne hersenen. Voor deze Kracht en Stof buigen zich velen, gelijk daar in mijn verhaaltje die heeren zich bogen voor dien slootgraver. En wil je nu, jongens, den naam weten van de menschen die zoo zonderling denken, ja, (mag ik wel zeggen), zoo héél dom denken? De naam van die menschen is godloochenaar, gelijk er maar al te velen zijn Niet dat ik die menschen wil veroordeelen of belachelijk maken. Dat is mijne bedoeling niet. Maar ik wou zoo gaarne dat ze verstandiger werden. Maar ik wou 't allerliefst, jongens, dat gij nooit zoo dom werdt. VERVOLG XI Michiel Adriaenszoon de Ruyter herdacht volgens de methode van het materialisme. *) (Boutade; over te slaan door de ongeleerden). Het was in den zomer van 1606 dat, door middel van het physisch comolex van chemische producten „Adriaen de Ruyter", eene injectie geschiedde van h 2 O (water) + eiwit + nog enkele andere stoffen, te samen vormende het zoogenaamde sperma. Het gevolg van deze injectie was eene zt,er gecompliceerde assumptie en conglomeratie van moleculen, vooral H 2 O en P (phosphor) en Fe (ijzer) en Ca (kalk) en S (zwavel) en Ch (chloor) *) Althans voorzooverre dit mogelijk is in onze Nederlanische taal; immers als men bijv. zegt „hij werd geboren", dan spreekt men reeds buiten het materialisme om. £n Na (natrium) en K (kalium) en Mg (magnesium); tevens was het gevolg van deze injectie eene combinatie van onderscheidene scheikundige werkingen die ten gevolge hadden dat op den 24sten Maart van 't jaar 1607, des ochtends te 8 ure, eene zekere verzameling van moleculen, opgehoopt tot 'n klomp van 6 of 8 pond, eene zoodanige voortgaande beweging maakte, als men onder de menschen gewoonlijk aanduidt met den term „geboren worden". De klomp moleculen maakte daarna bewegingen welker resultante „spartelen" genaamd wordt; ook zond zij zonderlinge luchttrillingen in golven het luchtruim in. Deze luchttrillingen bereikten het trommelvlies van Adriaen, welk trommelvlies op zijne beurt eene zoodanige beweging en trilling gaf aan gehoorzenuwen, hersenen en bewegingszenuwen der tong, dat dezelve begon te klappen en zeide : „Michieltje" (want zoo noemde hij het geboren product), „Michieltje schreeuwt als een mager varken". De klomp moleculen van 6 a 8 pond, genaamd Michiel, heeft daarna geassumeerd, op eene wijze die we nog niet voldoende Jcennen, vele millioenen andere moleculen en atomen. Het gevolg was, dat na 20 jaren een 140 pond was daarbij gevoegd. Maar dit niet alleen; maar daarenboven waren deze moleculen in dit onderhavige geval zóó gerangschikt, vooral in hersenen en ruggemerg schijnen zij zóó in rijen en figuren te zijn naast elkaar geschaard, dat ze (als ze aan 't trillen waren) eene bijzonder harmonische en krachtige werking daarstelden ; eene werking, eene resultante, een product van factoren, kortom iets ik en weet niet wat, dat zoodanig was: dat de Nederlanders van die dagen zeiden : Michiel is een groot man. De andere chemisch-physische producten van die dagen (want dat waren deze Nederlanders) riepen dan ook gezamenlijk : Deze Michiel zij onze overste op zee 1 Krachtig werkten toen jaren lang, in vele gevaren, de trillingen zijner atomen, en de overige veranderingen in dit chemisch-physisch complex, op de complexen die men „matrozen" en „kapteins" noemde. Ja, dit atoomgetril redde zelfs het Vaderland, vooral in 1672. Kortom, dit product was alzóó, dat het nageslacht in 1907 uitroept: „Ach, was de rangschikking der moleculen in óns, toch „éénigzins gelijk aan die bij Michiel! Dan zoude Nederland weer „groot zijn 1" Juister gezegd: „Ach, was toch de rangschikking der moleculen „in die voorwerpen die ,,de tegenwoordige Nederlanders" genaamd „worden, éénigszins gelijk aan de rangschikking der moleculen van „dat natuur- en scheikundig product dat genaamd werd Michiel „Adriaenszoon de Ruyter, en dat bestond evenals wij uit een goede „90% H 2 O, plus eiwitten, vetten, koolhydraten en nog eenige „andere verbindingen van eenige der 75 elementen. Maar de rang„schikkingwas bij hem eene andere. Ach, die rangschikking! Och, „ach. ware deze zoo bij ons als bij hem !"... Ten slotte zij nog vermeld, dat op den 22sten April 1676 bij de Etna, in een zeeslag, deze bijzonder gerangschikte en geschaarde molecuulverzameling werd verwoest door het inslaan van een kogelvormige verzameling Fe. Het gevolg was eene destructie van den hoogen atoomsteiger Michiel. De deeltjes vloden henen naar alle zijden van het compas, sommige in dampvorm, andere in de twee overige agregaattoestanden, en „De Ruyter" was niet meer. Sommige moleculen van „hem" kunnen op den Golfstroom zijn gedreven naar Groenland en daar dèt korstmosje hebben gevormd waarmede onlangs de Eskimo Kudlago zijne tochtige achterdeur stopte; andere deeltjes, o allerliefste lezeres, kunnen nu zetelen in het kuiltje van uw linkerwang, of bij gebrek aan datzelve in uwe oogwimpers. Maar „De Ruyter" is geworden: een absoluut nie'.s. Napeinzing. Zonderling mag het evenwel genoemd worden dat deze Michiel, hoewel 't een „niets" geworden is, toch ook heden nog in staat blijkt in ons te voorschijn te roepen physische krachten en processen die men te samen betitelt met het woord „geestdrift gevoelen". Deze processen, waarneembaar in verhoogde hartwerking en blos, zijn meetbaar en tastbaar, immers stoffelijk. De Ruiter-zelf évenwei kan dit niet bewerken, want hij is niet meer. Maar wat bewerkt 't dan ? De gedachte aan de Ruyter. De gedachte. Ook niets dan moleculaire trilling ? En die gedachte was het juist die de trilling opwekte 1! dus de gedachte was niet de trilling zelve ?!! 1... Zonderling, Zonderling! HOOFDSTUK IV. Een bevroren-ruit-praatje of God is niet bewusteloos. Samenspraak a la Erasmus. Jan: Wel, heb ik daar goed gezien? Ja, daar staat vriend Thomas in zijn dikken overjas op denfAmstelbrug. Wacht, ik ga gauw naar hem toe. Dag Thomas. Thomas: Zoo? Waag je je ook nog buiten in deze kou? Kom, laat ons eens flink gaan stappen. Wandel je een stukje mee? Jan: Graag, want ik heb behoefte mijn leden eens flink te reppen en mijn bloed in beweging te zetten. Laat ons den Amstel langs wandelen naar Ouderkerk. Thomas: Opperbest. Vooruit dan maar. Kijk die schotsen! de stoombooten kunnen er amper door. Hoeveel graden heeft het van nacht gevroren? Jan: Twintig maar eventjes! Ik ging naar het achterhuis, maar kon door de bevroren ruiten geen sikkepit van den thermometer zien, en moest eerst de bloemen er afkrabben. Toen ik daar nog even stond en de ruiten bewonderde die oranje fonkelden, daar de opkomende zon er door scheen, had ik eene aardige gedachte. Thomas. Welke? . | an: Eene aardige gedachte, en vooral goed voor jou. Thomas: |e maakt me nieuwsgierig, Vertel. I a n: Eene gedachte, die als ze goed in je door dringt, je later misschien ' zai doen zeggen : Voor geen duizend gulden had ik ze willen derven. Thomas. Ie maakt me buitengewoon nieuwsgierig. Barst los. Jan: Welnu, je bent nog al ongeloovig hè? net als je naamgenoot van vroeger. Jan^Neen.^k schei niet uit. Als ik je toch overtuigen kon, dat je ongeloof geen recht heeft, en dat een redelijk Opperwezen alles bestuurt,... dat zou je toch gelukkig maken ! Denk eens . een redelijke Macht die je lot bestuurt. Als ik je nu eens bewees ... Thomas: Dat kan je niet. .. , Jan: Nu, laat me eens probeeren met een praatje over die bevroren Thomas: Ia, ik ken dat. Jullie hebben van die rare bewijzen, jullie geloovigen. Laatst was ik in eene kerk. De dominee (een échte hoor!) riep tot drie keer toe: De bijbel is onfeilbaar 1 de bijbel'is goddelijk! de bijbel is geheel Gods woord 1 Daarbij gaf hij telkens een flinken slag met de vlakke hand op het ding in kwestie dat voor hem lag, keek zegevierend rond en sprak: Daar we nu gezien hebben dat de bijbel nooit onwaarheid kan spreken, zoo is ook waèr wat ik u nu zal voorlezen. En toen las hij voor het verhaal dat de profeet Elia een stuk ijzer op t water liet drijven. Thomas:' Ik wil maar zeggen, dat ik van zulke „scnlagende bewijzen niet gediend ben. Laten ze daar anderen mee in I a°n°;tJ Och "schei uit! Je draaft door. Je weet heel goed dat ik je met zulke onnoozele argumenten en praatjes niet aan boord zal komen. Zoo iets is als bij de Roomschen in de dagen van Erasinus. Deze verhaalt dat men een vinger van Petrus voor echt hield, omdat Maria er een briefje had bijgeschreven dat deze vinger heusch écht was. En dat briefje was weer echt van Maria, omdat het handschrift precies overeenkwam met dat van een ander briefje van Maria dat te Parijs bewaard werd Thomas: Maar kom jij nu met je bevroren-ruit-praatje voorden dae. Ik wil het toch wel eens vernemen. lan: Zoo mag ik het hooren. Welnu, toen ik vanmorgen dan in mijn achterhuis op die ruiten staarde, toen dacht ik: Kan ik dat nu lézen ? Maar neen, het waren verwarde figuurtjes. Maar (dacht ik) dat is ook geen wonder, want ze zijn gepenseeld door den Oostenwind, en die is bewusteloos, redeloos. — Net sta ik daar, .. toen mijn vrouw uit de voorkamer roept: Man, daar is een brief van Leonard ! — Thomas: Hé, hoe gaat het dien jongen? ) an: Opperbest. Het was een opgewekte brief, dat hij het uitmuntend maakte in Makassar, en goed tegen het klimaat Kort, en dat vader en moeder maar gerust konden zijn over hem. Thomas: Nu, dat doet je vaderhart goed. Jan: Drommels, ja; jammer dat dat Indië zoo'n stuk weg is... Maar om op mijn chapiter terug te komen. Ik las den brief, begreep alles wat er in stond. Want het was redelijk schrift en redelijke taal. En nu dacht ik (hoe ik er toe kwam, weet ik niet): Kijk, nu zie ik Leonard niet, ik ben zooveel duizend mijl van hem af, maar door deze letteren die hij mij zendt, weet ik dat hij er nog is, en dat hij nog wèl en redelijk bij zijn verstand is. Want de teekenen of letters in den brief kan ik begrijpen, en zijn dus heel anders dan de krabbeltjes op de bevroren ruiten van zooeven. Thomas: Nu, ik begrijp je al, maar nu loopt je redenatie leelijk voor je uit. Want nu redeneer ik zoo: De brief uit lndië was leesbaar, dus bewees geschreven te zijn door een redelijk wezen ; maar: De krabbels op de ruiten waren önleesbaar, dus bewezen geschreven te zijn door eene redelóóze macht. Dus de macht die ruiten bevriest en verder alles doet in de schepping, ze is redeloos. Dus als er een god is, dan is die in elk geval blind, onpersoonlijk, bewusteloos Maar zoo'n god is niets waard 1 Jan: Je praat wel aardig. Maar je vergeet iets. Thomas: Wat dan? Jan: Je geeft natuurlijk toe, dat men de schrijver van eenen brief niet behoeft te zien of te tasten. Uit zijnen brief kent gij hem reeds vrij voldoende. Thomas: Ja, natuurlijk. Jan: Uit Leonards brief weet ik dat Leonard er nog is en nog wèl bij zijn verstand is. Thomas: Natuurlijk. Jan: Nu, de macht die alles maakte heeft mij ook eenen brief geschreven en voorlegd, en .... Thomas: Ja natuurlijk.... de heele wereld; maar daar zit juist de kneep, de moeilijkheid. De heele wereld is één groote warboel van welks redelijkheid en zedelijkheid je evenmin iets begrijpt als van de bevroren-ruit-krabbeltjes, zoodat er wettig en duidelijk uit blijkt en volgt, dat de macht die alles doet en regeert, éven bewusteloos is als de Oostenwind. |an: Toch niet. Thomas: Toch niet? Jan: Neen, ik zeide al: je vergeet iets. De hééle wereld is geen warboel, dervende alle redelijkheid en zedelijkheid; want overal zie ik in dat wereldboek bladzijdjes die ik héél goed kan lezen en begrijpen en meegevoelen nét zoo goed als Leonards brief. Thomas: En wat zijn dat voor bladzijdjes? Zeker die „eeuwige natuurwetten" waar men tegenwoordig altijd mee op de proppen komt en die alles zoo „prachtig" heeten te hebben ingericht; maar ten eerste kunnen we die „prachtigheid" niet beoordeelen, en ten tweede bewijzen al die natuurwetten bij elkaar nog niets voor de persoonlijkheid en de warmte (als ik t zoo noemen mag), dus de liefde van de macht die alles maakt, de liefde die hem eerst tot een God, een Vader, zoude maken. En zulk een Wezen, kan men toch eerst met recht een God noemen 1 Jan: Natuurlijk. Maar weet je wat voor bladzijdjes in de natuur ik zoo goed lezen kan? bladzijdjes die wel degelijk persoonlijkheid en warmte en liefde te lezen geven. Bladzijdjes die ook wel degelijk tot de natuur behooren, (evengoed als zuurstof en electriciteit), en die men toch altijd overslaat. Thomas: Je maakt me waarempeld nieuwsgierig. Jan: Bladzijdjes die de domme Lalande ook oversloeg in zijn ijver, toen hij met „zijn verrekijker het heelal doorzocht en God niet vond". Geen wonder trouwens dat hij ze oversloeg, want mijn bladzijdjes kan je niet met 'n verrekijker lezen. Thomas: Spreek toch duidelijker, menschl ...... Jan: Welnu dan; die bladzijdjes zijn: mijne gedachten die ik eiken dag heb; mijne gedachten bijvoorbeeld die ik op t moment met je wissel; en de bezorgdheid waarmede mijn vrouw en ik eiken dag aan Leonard denken; en de vreeselijke spijt over de ruzie die ik toen met hem had, waarna hij zeide : Vader, het is beter dat wij samen niet langer bij elkaar in de zaak zijn; zend mij als uw vertegenwoordiger naar Indië. Thomas: Hm. , Jan: Zijn deze gedachten, gevoelens, gemoedsbewegingen geen feiten ? Men zweert heden bij de feiten. Lombroso zegt. „IK buig mij voor de majesteit van het Feit." Men spreekt van „de hartstocht der werkelijkheid" die ons drijft... Welnu, zijn de gedachten en gevoelens, ook de uren of minuten van zonde met haar tweestrijd, geen feiten ? is dat alles geen werkelijkheid? ... . Dat ik berouw heb, fs dat er niet evengoed als deze schotsen in de Amstel? , . De geleerden zeggen nu wel: Al die gedachten en gevoelens der menschen zijn maar bewegingen van zenuwmoleculen. En : gelijk de nieren urine afscheiden, zoo scheiden de hersenen gedachten af. En: de ontroering in het hart van Petrus die berouw heeft over zijne verloochening van Jezus, is eigenlijk in beginsel niets anders dan de roering in een kopje waterchocola dat m n vrouw voor me roert. Alles is slechts atoombeweging, ioonbeweging ) 1 Nu, goed, goed 1 Laat het zoo zijn. Maar men geve dan dus toe, 'dat de 'ontroering van mijn hart er even goed is, evengoed een feit is als het roeren van de waterchocola. Er gebeurde toen ter tijd toch iets in Petrus' hart 1 Petrus' hart was op dat oogenblik anders dan jou hart, nu je hier langs den Amstel kuiert Thomas: Ik kan daar niets tegen zeggen. Jan: Dus die bladzijdjes zijn feiten in de natuur. Want wij menschen behooren toch ook tot de natuur ? *1 De profeet Thomas Carlyle vraagt schamper: „Hoe is het dan? Is de heldhaftige begeestering die wij Deugd noemen, dan niets dan een hartitocht? eerte opborreling van het bloed, en wel zóó, dat anderen er voordeel uit trekken t Thomas: Of we: Darwin ... Jan: Juist. Dus in het boek der natuur, hoofdstuk Mensch, staan eiken dag millioenen en millioenen leesbare bladzijdjes in millioenen menschenharten, bladzijdjes zeer goed leesbaar (net zoo goed als redelijk menschenschrift), leesbaar voor al deze redelijke millioenen menschen-zelve. Thomas: Nu? Jan: Nu, wie heeft de menschenwereld doen worden? Wie stuwt haar voort? Welke kracht werkt daarin? Thomas: Wel, de eeuwige wereldenergie die er eeuwig was, doet dit alles eeuwig door. Want vóór de menschen-op-aarde er waren en konden denken, zullen er wel denkende wezens op andere sterren geweest zijn. Jan: Best zoo. Maar deze eeuwige wereldenergie, ... laat ons die eens nader bekijken. Deze wereldenergie fabriceerde dus ook eeuwiglijk: goed leesbare bladzijdjes. Thomas: Ja zeker! Jan: Maar dan is die eeuwige wereldenergie eene redelijke energie, net zoo goed als ik besluiten moet, dat Leonard nog rede en verstand had daar in Indië, daar ik dit immers bemerkte uit zijn redelijk schrift. — Maar als door die wereldenergie als 't ware een redelijke ader loopt, dan is ze ook geen „noodlot" meer, zooals sommigen haar gelieven te noemen. Als deze energie denken kan, dan kunnen wij haar met het volste recht GOD noemen ; niet juist zulk een halfmenschvormig God, zooals helaas vele Christenen Hem beschrijven; maar toch eene denkende Oppermacht. Thomas: Inderdaad, het moet wel zoo wezen... Maar... er blijven zooveel bezwaren. Er gebeurt zooveel in de wereld waarvan men versteld zegt: Is dat nu het werk van eene dènkende Oppermacht ? Denk aan Rusland, denk aan de verongelukte Harwichboot. En zooveel meer. Jan: De bezwaren zie ik ook wel. Maar laat ons daar eens 'n anderen keer over spreken. Denk maar dit: Neem je aan dat een Gód alles bestuurt, dan blijven er bezwaren; maar neem je aan dat een Noodlot heerscht, dan zijn er meer dan bezwaren, dan is er de grootste onzin. Want dan zouden onze denk-bladzijdjes ten slotte geschreven zijn door... een dood noodlot-- een ding van niks, een dood ding. — Stel je voor 1 Leonards brief geschreven door... een pisang 1 Dat gaat toch niet 1 Thomas: Neen, dat kan in 't gehéél niet. Jan: Beter is het, dunkt me, te worstelen met de]bezwaren die het geloof in God meebrengt, dan met den onzin dien het aannemen van een Noodlot met zich brengt. Thomas: Ja, dat vind ik ook; want iets beslist onzinnigs kan een verstandig mensch niet aannemen. Iets dat door bezwaren gedrukt wordt, kan men daarentegen wèl aannemen, in de hoop dat deze bezwaren geheel of gedeeltelijk kunnen worden weggenomen. Jan: Kijk, we zijn zonder dat we weten in Ouderkerk gekomen. Laat ons hier even rusten. VERVOLG I. Afgeluisterd in de electrische tram te Haarlem of: Ik laat alles nu maar aan God over. Koude, winderige dag. Leege tramwagen staat bij 't station. In 'n hoekje zit ik, de handen in de zakken. Daar, met veel gedruisch, klos, klos, stapt een boertje in; ook eene kregele boerin. „Hier oud, nou maar lekker in dut hoekie. — Meneer mag de deur dicht ?" Ik: „welzeker, vrouw." „Nou oud, is 't zoo goed ? Lekker 1 Zoo maar!" Lekker zit het boertje; 't schijnt een sukkelende man. Doch een slabberende pijp ontbreekt niet. Conducteur komt binnen. „Niet rooken hoor 1" De boerin (zich verbeeldende dat voor haar die égards worden gemaakt): „Nou meheer, hai mag aars vammain gerust hoor 1" „Ja, maar 't mag niet van de Maatschappij 1" „O! — nou oud! paip weg! Zoo. — Nou kaikeris we gaene al." (De tram draait netjes een scherpen hoek om). „Nou! dut is ok 'n afgedonders maklik peerd : 't is 'n «//vinding; 'n uitvinding 1 Wat draaie we mooi de hoekies om." Boertje (philosopisch kijkend; en met uitleggend manuaal): „Ja zie je, dat komt, hé zit aan twee kante vast; vanonder in de raals en van bove in dat aizerdraid. Begraipe je ?" „Ja werachtig !.... Nou 't is 'n «//vinding 1 Je begraipe der toch aigelijk niks van; ja, je beléve wat tegenswoordig. Boer: „Nou jae, maor wat zou dat ? Dat onbegraipelikke is niks nuws. Kaik nou nae je orlosie. Begraipe je dèt ? Of wete jai hoe je aige lichaem in mekaer zit ? je maeg en je aders en alles ? Je gebroike' net, maar je begraipe der aigelijk ommers niks van. Niel zooveul! (knipt met de duim). Boerin zuchtend: „Nee niks 1 (maar dan zegevierend, alsof een licht haar opgaat): Maar oud, je moet rekenen, datter toch len is, Die begraiptet; en dèt is main genog. En nou jai 1".... Cetera desunt. De rest ontbreekt. VERVOLG II. Edison en God. I. Telkens leest men in de courant dat er eene uitvinding wordt gedaan. Met wonderbare stralen (evenwel niet meer wonderbaar dan alles wat bestaat); met wonderbare stralen leert de Duitscher Kontgen ons door een menschenlichaam héénzien *). Op geheimzinnige wijze verzendt men per telegraafdraad een bericht, met de snelheid van 360 duizend kilometer, of daaromtrent in het uur. En nu ook reeds zonder dien draad, volgens de uitvinding van Marconi. 6 Vooral de groote mén Edison, de Amerikaan, maakte het wereldrecord in de sport-om-te-ontwringen-geheimen-aan-de-natuur. Mij is de kampioen, en dat in verschillende takken: in de telephoon in de phonograaf, in de cinematograaf. Alles lofwaardig! alles éérbiedwaardig zelfsI (Denkt aan zijne scherpzinnigheid, en aan het oneindig gepeuter van die uiterst fijne naald die juist moet „huppelen" over de „skreeffies", over de fi ne indrukjes van het wastafeltje in de phonograaf. Denkt aan dat gepeuter.) Kortom: den hoed af voor Edison en zijne collega's. maar lezer, weet ge waar ik mij zoo over verbaas, en waarover een geacht man mij onlangs beleed zich evenzeer zoo te verbazen? Wel over dit: a- n?ensc'ien niet meer worden vervuld (met eerbied jegens die Macht, die alles op zoo „heel vreeselijke wijze wonderbaarlijk gemaakt heeft , gelijk een van die bij het tegenwoordige geslacht verachte Psalmen (n I 139) het uitdrukt. De menschen nemen de kostbare geheimen die Ood hun toefluistert aan, evenals de klanten die voor hun gèld de koopwaar van de toonbank aannemen. Alsof het zoo behóórt, grijpt men dit alles uit den schoot der groote Macht. ^ lezer, lezer, mochten niet alle menschen zoo onnadenkend zijn! Mocht gij eene uitzondering makenI Ik weet niet hoe Edison over deze dingen denkt, 'k Hoop voor nemzelven (want dit maakt eenen mensch gelukkig), dat Edison vervuld is van eerbied voor de grootheid en gulheid Qods. ■i L '1°?P Edison, al is hij een wijs man en een groot man, ' . °°P c'a' bij Edison toch in zijn hart geschreven staan die kinderlijke woorden die k zoo even aanhaalde; die woorden van den ouden Joodschen dichter die eigenlijk gezegd geen ordentelijke, deftige woorden vinden kan, en die nu maar op kinderlijken trant spreekt van die „heel vreeselijk wonderbaarlijke wijze," waarop God alles gemaakt heeft. v e 1"P'C <^'c'1'er was een kind; hij zaS a"es zoo eenvoudig en Mocht ook Edison alzoo een kind zijn. . Iemand heeft eens gezegd: „Voorwaar zeg ik u, indien gij u niet verandert en wordt gelijk de kinderkens " w2)-Xoor !o {VrVn He.in\e»?lZH»rrber°Td' verlicht raan maar (zeide hij) door iets otuloorzichtbaars heen te zien is onmogelijk en lal altijd onmogelijk blijven! Dat zeide Comte E»n nu .... II. Bovengedrukte woorden schreef schrijver dezes voor jaren reeds. Hij hoopte dat Edison zoo wijs zou willen zijn van God te erkennen. Wijs? Noem het onwijs. Onwijs, . . . namelijk naar het oordeel van Jan Rap Welnu de genoemde hoop is vervuld. Want sints is gebleken, dat Edison erkent: dat het dieper en dieper doordringen in de geheimenissen der natuur, bij hem opdringt de gedachte dat alles een wónder is, en dat een Gód moet achter alle dingen verborgen zijn. SPURGEON EN GOD. Spurgeon (een beroemd Engelsch prediker) sprak: o Mensch, lees dagelijks de courant; dat is uw plicht, want gij móet nagaan hoe uw Vader de wereld bestuurt. VERVOLG III. Carlyle en God. *) „Ziehier de korte zin van zijn beroemdste geschrift (over Helden): „All^s is eigenlijk een wónder. „Elk ding is een wónder „Wat is bijvoorbeeld een vlam? „Een vlam is 'n wónder. „De wilden van de Ladroneneilanden (voor 't eerst vuur ziende) „dachten ook (volgens Spaansche reizigers) dat vuur een duivel ,.of god was, die u hevig beet als ge hem aanraaktet, en die leefde „van droog hout." „Ook ons zou geen scheikunde, indien zij niet door domheid „werd bijgestaan, kunnen verbergen dat de Vlam een wónder is. „Wat is de vlam? „Een wónder. „Maar als de vlam, als alles een wónder is (in den volstrékten „zin des woords; iets volkómen onbegrijpelijks), dan buig ik mij „ook neder voor de macht die de vlam doet zijn. Ik moet mij „nederbuigen voor deze macht, neen ... Macht. Deze Macht is eene „Godheid. Want zij kan wónderen doen." •) Beroemd Engelsch schrijver, genaamd: „de Wijze van Chelsea" (eene buurt van Londen waar hij lange jaren woonde); een profeet met het woord maar vooral met de pen. Vergelijk Mohammeds woord, dat de inkt der schrijvers soms de waarde heeft van het bloed der martelaren. Zie bladzijde 3 van den omslag van dit boekje. CURIOSUM. Multatuli is later weer in God gaan gelooven. Dit kan schrijver dezes bewijzen. Zie de Hervorming, orgaan van den Nederlandschen Protestantenbond, bij Van Holkema en Warendorf. Amsterdam. No. 32 van 10 Aug. 1907. Ook kan worden medegedeeld, dat de anonieme schrijver van het boekje „Dominee, pastoor, of rabbi", dat zulk eene scheldpartij op Qod, godsdienst en godsdienstbedienaren bevat en hetwelk in ons land in 47000 exemplaren werd verspreid,... dat deze schrijver nu, na jaren, is teruggekeerd van zijne meeningen, en de uitgave van dat boekje betreurt. HOOFDSTUK V. . De Monte Christo voor het gerecht, of: God is zelfbewust. Motto: Zou: Die het oor plant, niet hooren Psalm 94 vers 9. Het tooneel stelt voor een gerechtshof te St. Petersburg. Op den voorgrond: Fran^ois de Monte Christo, beklaagde; de rechters; de officier van Justitie; de verdediger; de getuigen; de Jury. De president van de rechtbank: Beklaagde Fran^jis de Monte Christo, gij wordt beschuldigd van het feit, dat gij medeplichtig zijt geweest aan nihilistische aanslagen tegen de keizerlijke regeering, hebbende gij u laten leenen om te dienen voor tolk tusschen Fransche anarchisten naar hier overgekomen, en tusschen Russische nihilisten. Eene zware strai wacht u, indien gij ons niet van uwe onschuld weet te overtuigen. Kunt gij dat? Uw verdediger heeft het gisteren te vergeefs beproefd. De beklaagde: Ik kan slechts,'zeggen, dat |ik lowschuldig ben. De president: Dat kunt gij gemakkelijk zeggen, doch gij weet, dat alle getuigenissen tegen u zijn. Gij zijt herhaaldelijk gezien in gezelschap van Fransche, zoowel als van Russische anarchisten, en gij zijt hun tot tolk geweest, naar de getuigen hebben getuigd. De beklaagde: lk ben onschuldig. De president: Waarop grondt gij uwe bewering? De beklaagde: Ik kan niet voor tolk hebben gediend... omdat ik niet eens de Fransche taal machtig ben. De president: Kunt gij geen Fransch spreken? De beklaagde: Neen. De president: Wel, nu nog mooier! er is op uwe kamer beslag genomen op uwe correspondentie met uw bankier in Parijs. Alles: Fransche brieven. En hoewel deze niets bevatten over uwe misdadige complotteeringen, zoo bewijzen zij toch minstens, dat gij de Fransche taal machtig zijt. De beklaagde: lk ken geen Fransch. De president: Ongelukkige! maak uwe zaak, die slecht staat, niet erger door met open oogen te liegen. Erkent ge deze Fransche brieven voor uw werk ? Is dit uw handschrift ? De beklaagde: Ja. De president: Hoe kunt ge dan zeggen, bij het smeden van oproerplannen geen tolk te hebben kunnen wezen, op grond van geen Fransch te kennen? De beklaagde: Nog al natuurlijk: ik ken geen Fransch. De president: Krankzinnige 1 En gij schrijft Fransche brieven De beklaagde: Toch ken ik geen Fransch. De president: Wie Fransche brieven schrijft, kent Fransch. Hebt ge nog meer in te brengen? Zeven getuigen getuigen dat gij tot tolk gediend hebt. Zij hebben u hooren spreken. Tegenover dit verpletterend bewijs stelt gij eene armzalige bewering, dat het niet waar kan zijn ... wijl... gij geen Fransch zoudt kennen... en gij schrijft Fransche brieven. De beklaagde: Juist. Maar toch ken ik geen Fransch. De president: Hebt ge nog meer tot uwe verdediging in te brengen ? De beklaagde: Ik ken geen Fransch. De president: (haalt de schouders op). De jury: (begeeft zich in raadkamer; na ééne minuut komen zij reeds daaruit weder). De voorzitter der jury: Beklaagde Fran^is de Monte Christo, de jury heeft u schuldig bevonden en u zal geschieden naar den eisch van het Openbaar Ministerie ;... gij zijt veroordeeld tot vijf jaren verbanning naar Siberië. De beklaagde: lk ben onschuldig. Ik ken geen Fransch. Wat is ons oordeel? Ten eerste: De rechtbank had gelijk; dat was geen verdediging. Ten tweede: Wie Fransche brieven schrijft, kent Fransch. — Framjois de Monte Christo, die Fransche brieven schrijft en toch beweert geen Fransch te kennen is even stom — dwaas als de pantheïsten, die zeggen dat de Godheid bewuste menschen heeft gegenereerd... doch Zelve van geen bewustheid weet. Ten derde: Wie Fransche grammaire schrijft moet verstand van Fransch hebben. Ten vierde : Wie locomotieven bouwt, moet verstand van locomotieven hebben. Ten vijfde: Wie het oog des menschen plant, moet verstand van zien hebben. Ten zesde: Wie het oor des menschen plant, moet verstand van hooren hebben. Ten zevende: Wie sterren maakt, moet verstand van sterren hebben Ten achtste: # Wie de nevelvlek maakte waaruit zon en aarde, boomen en dieren, Mozes en Schiller voortkwamen, moet verstand van Schiller, enz. hebben (Het Schillergas van Professor Meyboom). *) Ten negende: De aarde met de menschenwereld is een ontzaglijke brief. Wij lezen haar. Wij begrijpen voor Viooo haar orakeltaal. Wij zeggen : Wie haar schrijft, moet verstand van dit alles 'hebben. Ten tiende: Als ik een dreigbrief op mijn tafel vind, dan denk ik, dat hij door iemand is geschreven. Ik zoek den schrijver of de justitie zoekt hem. Want iedere brief heeft eenen schrijver. Een papiertje met onzin-krabbeltjes kan beschreven zijn door een potloodje waarmede de wind speelde. Maar begrijpbare woorden moeten door individu-met-vernuft-begaafd, zijn geschreven. Zoo moet de brief dezer Schepping geschreven zijn door een Schrijver. Indien er alleen onzin-krabbeltjes op stonden, zoo zoude het geschreven kunnen zijn door de blinde natuurkrachten. Maar er zijn begrijpbare, navorschbare dingen, wetten, getallenreeksen, ontwikkelingen, menschenbeschavingen geschreven. Bovendien het vernujt van den mensch : het is in den Brief geschreven, niet minder dan de vruchtbaarheid van den kabeljauw. Ten elfde: De brief der Schepping bevat vernuft. Er moet een Schrijver zijn. De Schrijver moet verstand van vernuft hebben. •) In een spoorwegcoupé kwamen twee Groningsche professoren, anno 1904, tot het beslutt, dat het gas waaruit de nevelvlek der aarde eens bestond, wel een merkwaardig gas moest zijn, omdat o. a. ook Schiller daaruit was gepraecipiteerd. Zij kwamen overeen dit „Scbiliergas" te noemen. Ten twaalfde: De brief der Schepping, alinea mensch, bevat gevoelens des harten. De Schrijver moet verstand van gevoel hebben. Ten dertiende: Indien de Schepping is een brief, een boek, vol schrifts, waaruit kan gelezen worden van het vernuft en het wezen des Schrijvers, dan zijn de godloochenaars gelijk aan die papiermotten, die in onze boeken huizen, er van eten, er zich van vet voeden, ze doorkruipen links en rechts,.... maar het schrift kunnen zij niet begrijpen, en van den schrijver hebben zij geen notie. Want de papiermotten eten Vondels verzen op, maar zij weten niets van Vondel. Het glanzende van Couperus' stijl vreten ze, maar zij kennen Couperus niet. Zoo ook de godloochenaars. Zij wonen (zoo goed als wij die gelooven) midden in den brief, het Boek der schepping, zij wonen tusschen de letters, de volzinnen; zij loopen dwars over de letters heen, voeden hun buik en hun gansche leven uit het Boek, doorsnuffelen het van hoeken tot kanten, met mikroskoop en teleskoop maar zij begrijpen het wezen des Schrifts niet; kennen den Schrijver niet, erkennen den Schrijver niet; gelijk een hunner gezegd heeft: „Ik heb met den verrekijker den hemel doorzocht, maar Qod niet gevonden." Ja, ziende, verstaan zij niet de papiermotten! Persoonlijke conclusie. Ik laat mijn lot over aan Hem Die de Auteur is van alle vernuft en gevoel. Ik laat mijn lot over aan Hem Die meer vernuft en gevoel heeft dan ik; want dat weet ik uit Zijnen Brief. Stelling: Indien wij God persoonlijk noemen, dan is dit slechts, om aan te duiden (niet dat Hij een Hij of Zij is), maar dat Hij zelfbewustheid heeft. Stelling: Wijsgeerig juister is het over Qod te spreken van Het, in plaais van Hij. Maar Het word'.'onzinnig onjuist, zoodra men bedenkt, dat voor ons taalgevoel een Het immer een onbewust en bewusteloos ding is. letsjammers: De Nederlandsche taal werkt alleen met Hij-en (of Zij-en) en Het-ten. En zoo blijft er geen juist persoonlijk voornaamwoord over voor Qod. Stelling: Indien Qod een Het was (in den zin van iets onbewusts), dan stond elke snuitkever, elke vleermuis, elk vogelbekdier, elke kameel en elk varken boven Hem, daar al deze dieren bewustheid genieten. Stelling: Volgens de pantheïsten kan de kameel denken, en is Qod bewusteloos. Toch kan de kameel niet tot 5 tellen, terwijl Qod de evenredige getallenreeksen der natuurwetten voortbracht. Hoe dat kan, is een raadseltje, een aardige puzzle, waar ze nu eens goed op moeten studeeren, namelijk de pantheïsten. Stelling: Volgens hen die zeggen: „Er is geen God" (Psalm 14 zegt dat de zoodanigen „dwaas" zijn j maar ik zou dat niet durven nazeggen), moet uit den nevelvlek, dus uit eene onmetelijke portie wasem, „vanzelf" zijn gecondenseerd, gecristalliseerd, gepraecipiteerd: zon, aarde, plant, dier, mensch. Christus is dan n soort van cristal; in elk geval niet meer waérd. Mozes is dan 'n bezinksel; Mohammed: een drup. Men moet der Nederlandsche taal en haar gewone usus (gebruik) wel veel geweld aandoen om aan genoemde woorden (cristal, bezinksel, drup) de geschiktheid toe te kennen om er Christus, Mozes en Mohammed mede te kenschetsen. In onze stad wordt een nieuw weeshuis gebouwd. Een heel gebouwtje kan dat worden, want het moet honderd en tien duizend gulden kosten. Ga er eens voor de aardigheid heen, nu men juist begon met bouwen. Ge zult het terrein zien als een grooten chaos. Hoopen balken, steenen. Daarenboven allerlei paaltjes met roode koppen, tusschen welke de muren moeten worden opgebouwd. Gij ziet de arbeiders verward dooreenloopen en grond verkruien tot morsige bergjes waar ge ze niet verwacht. Gij krijgt over u, (terwijl ge niet begrijpt hoe uit dien rommel een mooi gebouw moet te voorschijn komen) een veilig gevoel, dat gij daar niet voor behoeft te zorgen. Daarvoor is de architect. En gij vertrouwt het hem volkomen toe. HOOFDSTUK VI. Ons nieuwe weeshuis, of: Dat in de wereld zooveel raars is, pleit niet tegen God. Gij roept den werklui niet toe: Houdt op! staan die paaltjes ook verkeerd? Qij denkt niet: Die rommel, die chaos behoort er niet te zijn, en waarvoor die gekke paaltjes? Qij vindt: Het behoort bij een werk in wording, namelijk rommel en onbegrijpelijkheden. Dat behoort zoo, inderdaad. Geen werk in wording zonder rommel. Maar de architect begrijpt alle verwardheden. Nu, laat ons richten! Waarom veroordeelt gij dan de wereld en uw lot? Waarom oordeelt gij dit en dat in de wereld en in uw lot verkeerd ingericht? Het schijnt een rommel. Dat is zoo. Wel heeft de Bouwmeester alles „goed" gemaakt, gelijk Genesis het uitdrukt; maar goed als steigerwerk, als beginwtrV eener wordende wereld. Is dit niet natuurlijk, dat idee van „wordende" wereld? Of zijn we soms al aan het slót van deze Gebeurtenis die heet: „Heelal en zijne geschiedenis", van deze Divina Comedia? Alles doet zien dat deze wereld nog niet voltooid is. Op geen voeten noch vamen noch eeuwen na. Waarom pruttelt men dan als 'n kind dat niet wachten kan wanneer z'n pa een bouwplaat in elkaar plakt en de gom niet terstond kleven wil, of wanneer hij het ding half-voltooid een paar uurtjes moet laten staan droogen ... Voor u o mensch, schijnt de wereld een rommel. Dat is zoo. Krakatau: 10 000 dooden. Oorlog Japan—Rusland: 200.000," dooden. De tering: 1000 000 dooden. Verder: Uw hoofdpijn, uw tandpijn, uw kanker. Verder: Uw lafheid, uwe leugens, uwe slechte gedachten. Verder: alle moord, alle doodslag, alle verkrachting. Moedermoord. Het schijnt een chaos, een rommel,' een tohoe wa-bohoe. Morsige bergjes dus bij de vleet in dit Bouwterrein waarin het Wereldgebouw wordt opgetrokken. Dat is zoo. Maar waarom laat gij het niet over aan den Architect? Maar (zegt ge) hoe kan ik alles mefgerustheid overlaten aan den God-architect? Ik heb toch wel eens'n aardschen bouwmeester zïi bouwwerk keurig zien afmaken; maar nimmer nog zag ik eenen God Zijne schepping voltooien. Ik heb dus geen proefondervindelijk bewijs van de knapheid van eenen God-Architect. Wat lezer? Hoor ik u goed? Gij hebt geen proefondervindelijk bewijs? Maar gij behoeft eenen architect toch zijnen arbeid niet juist zien voltooien om hem te kunnen beoordeelen! Gij ziet de ten deele opgetrokken muren, kunstig en krachtig; gij ziet de prachtige onderste hoeksteenen (de bövenste moeten nog komen!) gij ziet in de loods gereed liggen: allerlei fijn snijwerk, uitgebeiteld zandsteen- Nu denkt gij: „Man, aan u kan men wel alles overlaten 1" Zoo ook met God. 4 Ik eisch nog meer van u. Dit eisch ik Qij moet zelfs inzien: dat het heel regelmatig en behoorlijk is, dat voor u de wereld en uw lot onbegrijpelijk is. Het is immers een werk in wording. Heel mal, ja onregelmatig zou het wezen, indien ge de wereld en uw lot wél begreept, en goedkeurdet. Zulk een groot bouwwerk-in-wording begrijpen?... onzin! Qij begrijpt niet eens een in-aanbouw-zijnd-menschenhuis. Neen, het is heel juist, heel behoorlijk, dat ge wereld en lot niet doorgrondt Dit is het redelijke, dat ge de wereld onredelijk vindt. Dit het regelmatige, dat ge in uw lot de regelmaat niet vinden kunt. *) Maar het vervolg van uwe redelijkheid zij nu: alles verder den Architect over te laten Laat hem begaan. „Hij zal Zijn werk aan u volenden." In de eeuwigheid zal Hij u misschien plan en teekening laten zien Dan zult gij er wellicht meer van begrijpen, en Hem loven „om al zijne werken te vertellen." Nu: „leg uwen hand op uwen mond"; als Job. VERVOLG. De Spijkerfabriek. Laten we nog even doorpraten over het nieuwgebouwde weeshuis De inhoud daarvan is ongeveer als volgt: „Neen. ik als mensch met m'n klein menschelijk verstand, kan onmogelijk beoordeelen, dus ook niet door m'n begrijpen goedkeuren wat Qod deed en doet in de zichtbare wereld." Juist. En weet ge wat de menschen in het algemeen, en ook gij-zelf, het allerminst kunnen begrijpen en goedkeuren ? Dit: alle verdriet dat er is. Van het geklaag over verdriet en tranen, van opstand zelfs daartegen, is de wereld vol Men zegt, roept, jammert: Hoe is alle verdriet, hoe is alle jammer en pijn die ons door de Wereldmacht wordt aangedaan, ... hoe is de felle en diepe en levenslange smart die sommigen lijden, *) Schopenhauer zegt dan ook terecht: men moet zijne verwachtingen van 't leven alzóo stellen, dat ze daarbij juist passen, en dus de tegenspoeden, het lijden, de plagen en den nood, niet meer als iets onregelmatigs en onverwachts, maar als geheel in orde beschouwen (Parerga und Paralipomena v«m Leiden der Welt, § 156). Deze beschouwing is geen „pessimisme" zooa's men haar soms verkeerdelijk noemt, maar de eenige ware. Ook is zij niet eene „optimistische". Optimisme is even onzinnig (onwaar) als pessimisme. toch te rijmen met de goedheid die deze Wereldmacht volgens de bewering der vromen kenmerkt? Men zegt: De Wereldmacht is er, dat stemmen we toe- De Wereldmacht is er; daarover behoeft niet te worden gedebatteerd. De planeten en de geheele schepping, zon en sterren, zeeen en alle verandering van stofwisseling, alles wat is, het is als een ontzaglijk-groote voortrollende trein. „Panta rei zeiden de Qneksche wifsgeeren; dat is: alles is in beweging, Ja, er is dus eene Wereldmacht volgens welke alles voortbewogen wordt. Maar is deze Wereldmacht goed? Is ze zoo, dat een rnensch daarop zijn vertrouwen kan stellen: Is ze te bewonderen. Ja? Maar waarom doet ze zooveel smart aan ? Waarom doopt ze duizende harer schepselen in diepten van verdriet en pijn, dompelt ze in zeeën van troosteloos wee ? *** Waarom ? Ja weet'ik het? Ben ik die Qod, die Wereldmacht, en heb ik gezeten' bij den zetel Harer raadsbesluiten, toen in Haar brein het plan dezer wereld broede ? Ben ik degene die al het onbegrijpelijke op aarde zoude kunnen uitleggen? Driedubbel-dwaze vragen 1 # Maar dit kan 'k misschien wel: ik kan u wel in het algemeen een idee geven van de wereld, van deze werkplaats der Wereldmacht, (dat is van Qod) en deze werkplaats beschouwd als spijkerfabriek. En dan zult ge misschien meer vrede hebben met alle smarten die er op aarde zijn. Dan zult ge, geleerd door de gelijkenis van de spijkerfabriek, zelfs vrijmoedig en rondborstig kunnen zeggen : „Het is goed dat de smarten er zijn. Ze moeten er zijn. Dus goed is de Wereldmacht dat Zij de smarten doet zijn. *** De spijkerfabriek. Wat is de spijkerfabriek ? De wereld waarin we leven is die spijkerfabriek. Hoe dat zoo ? Wel, zoo: . . In gedachte sta 'k op verren afstand en zie neer op de aarde als op eene reusachtige werkplaats of fabriek. Van af Jupiter, Mars of maan zie 'k neer op de aarde, op haar lijden en op mijn eigen lijden. Wat zie ik daar gebeuren ? Hetzelfde als in eene spijkerfabriek. Hoe dat zoo? .... . , ., Wel de grondstof moet eerst vreeselijk worden gegloeid, geklopt gestampt, gekneed, murw en taai worden gemaakt:: het ijzer, eerst'ruw erts, onhandelbaar, onbuigbaar, verroest, leelijk 8°<*die, erts of ijzeroer, tot niets nut het moet worden omgevormd tot bruikbare spijkers. Daarom moet het komen in vreeselijke vuren en gebracht onder vreeselijke hamers; en ten slotte geperst, geperst, vreeselijk geperst worden door nauwe gaatjes, tot draden getrokken, en gebracht tot den vorm van spijkers; waarna ze gloeiend — aemechtig neervallen in den bak, en afkoelen tot nuttig gebruik. Als het ijzer nu spreken konde, dan zoude het klagen,... neen, krifschen zou het: O wee, dat vuur! o wee, die hamer I o wee, die ellende, die pijn 1... onverdragelijk ! Zoo zou het ijzer spreken als het spreken kon. Maar het kan niet spreken. Wij menschen echter, wij kunnen spreken, en nu spreken wij ook : wij heffen onze stem op, en uiten de volgende dwaze woorden over het beleid van den Directeur der spijkerfabriek: „O die slechte directeur dezer wereld ! O verkeerd bestuur over deze fabriek 1 „Wreede Macht I dat hij ons tot nuttige spijkers wil maken 1 „Waarom laat hij ons niet liever als ongevormd erts en oer, als nutteloos stof blijven waar het neerlag ? „Waarom liet hij ons niet zitten in den schoot der moederaarde ?... „Maar hij liet ons geboren worden 1 Maar hij bracht ons te voorschijn in dit licht, plaatste ons onder deze zon. En nu wil hij iets bruikbaars van ons maken, en begint ons te gloeien en te kloppen en te „beproeven", zoodat wij krimpen van smart, van onze eigen smart, en over de smart van anderen. O, die slechte, die wreede directeur 1" Zoo roepen wij, dwaze spijkers, die eigenlijk wel flinke spijkers en helden willen worden, maar... zonder gehamerd te worden. Menschen, broeders, bedenkt: uit alle millioenen kilogrammen stof die daar op aarde in den bodem liggen, is üw stof uitverkoren om bezield te zijn, een mènsch te vormen. Er moet uit uw stof iets bijzonders groeien : een bruikbaar ding. Nu dan, wees daar toch trotsch op, en draag (geholpen door uw trots en geholpen door uw vertrouwen op den Directeur) uwe onvermijdelijke, tot uwe vorming en smeding onvermijdelijke smarten,zooals een trotschaard betaamt, dat is : als een held. Ik weet wel wat gij antwoorden zult. Gij zegt: Ik héb juist geen vertrouwen in den Directeur; want... die beschouwing van de spijkerfabriek is wel nog al aardig, maar toch foutief Want niet altijd maken de smarten den mensch tot een bruikbaar ding, tot een heldhahiger mensch. Immers het te groot verdriet kan den mensch neerdrukken, verbitteren, vergiftigen, en dus maken tot een individu dat nog nutteloozer is dan hij te voren was. En omdat ik dit zie gebeuren, omdat ik dit zie gebeuren met duizenden proletariërs bijvoorbeeld, die in al te groote armoe en slavernij moeten rondhurken,... daarom heb ik geen vertrouwen in den Directeur. — Zoo spreekt gij. Geduld, vriend 1 Geduld, domoor! Domoor ja, omdat ge niet verder ziet dan uw neus lang is. Omdat ge niet verder ziet dan dit aarsche leven. Wel, als in het algemeen beschouwd, een paradijsleven den mensch ontzenuwt, en smart en arbeid hem „sterken" dan zal dit sterken, dan zèl dit goede ook gebeuren '), volgens eene bekende natuurnoodwendige wet van oorzaak en gevolg; en zooal niet direct hier, dan derhalve hierna, in een volgend bestaan. De eenvoudige logica zegt dit. Anderen zeggen: „Maar waarom heeft de Wereldmacht niet gemaakt dat de smart onnoodig was ? Konde zij niet eene wereld gebouwd hebben waar de mensch geen opvoeding noodig had, dus geen smart noodig, waar de mensch direct kant en klaar en in ééns volmaakt en gelukkig gefabriceerd was?" Ik weet niet of de Wereldmacht dit zou hebben kunnen doen. Gij antwoordt: „In elk geval, kort en goed, zou ik een God 'n prul noemen, als Hij dat niet zou kunnen doen, en ik noem Hem een wreedaard dat Hij het niet heeft willen doen 1" En ge voegt er verduidelijkend bij: „Kón de Wereldmacht niet alle menschen zónder smart, zoomaar-ineens-direct zalig gevormd hebben ? was zij er dus niet toe in staat ?.... dan heb ik geen respect voor haar. En kon zij het wèl. maar wilde ze niet, dan is zij wreed, dan haat ik haar diep" Lieve vriend, bedaar! Ten eerste is het heel onwijsgeerig, ja dom, om die menschenwerkwoorden „willen" en „kunnen" zoo maar toe te passen op het werken der Oneindige Macht. En ten tweede is het niet erg billijk om minachtend te spreken over die Macht die toch knap genoeg bleek te zijn, om regenbogen en leliën en heldhaftige menschenharten te fabriceeren. Zeg dus nog liever: ,,'k Begrijp die Macht niet,"... • dan dat ge zoudt zeggen: „Die Macht is slecht" Houd dus liever uw mond Dan zijt ge tenminste al een stukje op weg tot een gezond oordeel. Maar beter en verder zijt ge, dunkt mij, als ge door-redeneert en spreekt: „Dien Directeur der spijkerfabriek — der aarde, dien „begrijp ik wel niet, en waarom kan of wil Hij geen spijkers maken „zónder vuur en zónder hameren ? .... maar 'k moet bekennen : „deze Directeur lei zulke goddelijke gevoelens in menschenharten, „zulke kunstvaardigheden in regenbogen, in leliën, in de achterlijfs„kliertjes der spinnen, waar kabeltjes uitgetrokken worden, waaraan „het heele beest hangt2) .... zulke ongelóófelijke kunstvaardigheden, .... dat 'k wel denken moet dat Hij dat zoodje onbegrijpelijkheden van ramp en smart, enz., wel heel goed onder de knie „heeft, en dat Hij dus ook met de onbegrijpelijkheden van het „menschenwee wel iets bijzonders voor heeft, dat Hij heel goed „volbrengen kan ook; net zoo goed volbrengen kan als het in 't „leven roepen van spinnen-met-kunstig-instinct-om-kunstige-webben„te-weven." 1) Werkelijk tot stand komen. 2) Denk u er in! Och menschen, luister toch, en denk even na s v. p. De Directeur der schepping is toch zoo vreesselijk en onnoembaar knap I Ik geef het u o professor, in tienen, te bedenken eene machine om uit gras vet te maken, of uit water wijn. En tóch, zulke machines, ongelooflijk! heeft God gemaakt of 't niets was, wonderen van wonderlijkheid; alleen... wij stómme menschen willen er maarniet op letten. Wat ik bedoel: de koe eet gras en wordt vet; zijn reuzel smelten we; de koe is eene machine die gras tot vet maakt. En de wijndruif is een zeef of filtreer of wat ook, waarin het regenwater van den bodem verandert in druivensap. De reseda verandert de muffe lucht der teelaarde in de zoetste geuren. En zulke machinetjes zijn er bij millioenen, maar de mensch is te slaperig en te stom om daar op te letten, om te letten op de knapheid van den Qod. En nu vertrouwt hij niet meer op God, en zegt: God heeft dit en dat in de menschenwereld verkeerd gemaakt. Och menschen denkt na, en erkent: dat de ongelooflijke knapheid van de Godheid ook wel weg zal weten met de narigheden die Hij der menschheid heeft opgelegd. Schep moed! zeg aan uw smarte En zorgen goeden nacht 1 * * * Stelling: ln elk geval blijft het voor ons iets totaal-onbegrijpelijks, dat de Wereldmacht tegelijkertijd smarten noodig vindt om ons tot bruikbare individuen te kneden en te hameren ... en tegelijkertijd ons in onze gewetens aanport (door in deze gewetens ontferming in te gieten), die smarten bij onze medemenschen zooveel mogelijk te verminderen. Stelling: Het is er met dit vraagstuk van het verdriet, als met het vraagstuk van de zonde: al even onbegrijpelijk. Want tegelijkertijd gevoelen we duidelijk in ons (het is eenvoudig een feit), dat de Wereldmacht de zonde-inons als iets-dat-niet-moet zijn ons voorspiegelt, ze dus niet wil en tegelijkertijd laat diezelfde Godheid ons in zonde vervéllen, laat ze ons dus doen. Stelling: Uit dit alles blijkt, dat wij leven in eene wereld vol onbegrijpelijkheden. Maar één ding staat vast, en dat is dit: de zedewetin-ons. En op die wet lettende, roepen wij uit: O God, o Directeur, o Wereldmacht, hoe ge ook zijt,... wat Gij ook ons doet lijden,... hoe onbegrijpelijk Gij u voordoet, ... uit den drang-ten-goede dien Gij in-ons gelegd hebt, blijkt ons een deel van uw Wezen dat goed is,... en daarom vertrouwen wij: dat ook het Andere deel van U dat ons önbegrijpelijk is, het rampen-zendende-deel-van-U, wel goed zal z.ijn. Derhalve: de rampen zoo goed als de zédelijke oefening ons komende ten goede. Indien het anders ware, zoude de Wereldmacht zijn: een Janus met twee aangezichten : een boos aangezicht en een goed aangezicht. Met zijnen goeden mond zou Hn ons de (goede) zedewet bevelen, en met zijn boozen mond zoude Hij over ons rampen oproepen. God ... een Janus ? een twéehoofdig monster ? Maar deze veronderstelling is foutief, daar we in de gansche schepping één Macht, één Wet, één beginsel zien StellingTeDeenQod die ons uit de Zedewet die Hij ons oplegt, bliikt eene goede Macht te zijn, die zélfde Qod moet ook met de levensrampen het goede willen,... ook al begrijpen wij-insecten het niet. HOOFDSTUK VII. Over den vrijen wil. „Vrije wil" is niet „vrij", maar: handelen onder Bsuggestie . Heb ik dezen titel werkelijk durven schrijven ? De titel van een onderwerp waarover de geslachten der menschen zich hebben stomp gedacht, van af de tijden dat ze denken gingen. Reeds ik weet niet hoeveel duizend jaar voor Christus, vroeg ik weet met welke VoorIndische Wijze, in ik weet niet wat voor Veda of H^'K ^oek Hoe is de mensch? Wordt hij geheel gedragen door de Voorzienigheid ? Is hij dus als een jong katje dat gedragen wordt in den bek zijner moeder, en zelf niets doel? - Of wel, doe de mensch toch ook zelf iets (wel weinig, maar toch iets), en \ dus als een jong aapje dat óók gedragen wordt door zijne moeder, maar dat zich zelf aan de borstharen der moederaap vastgeklemd houdt *) ? Aldus die wijze Voor-Indiër. — En sinds dien grijzen voortijd hebben letterlijk alle Wijzen er over gepeinsd. En wil men ten slotte zien, hoe ingewikkeld het vraagstuk thans stJ*at. leze, als men daartoe knap genoeg is, het opstel van Professor A. Bruining in De Gids van Maart 1907 Wij nu, gij lezer en ik, zijn geen geleerden. at nu ? Ik zal zoo eenvoudig mogelijk de quaestie bespreken. Kijk ik voor mij zal de vraag: „Vrije wil of niet , niet voorn oplossen' omdat ik het niet kan ... want het is eigenlijk geen vraag die behoorlijk is, gelijk men zal zien- , . Ik verzoek u namelijk, dit met mij te gaan inzien, dat zoowel de overtuiging dat ge een vrijen wil hebt, als de overtuiging ge geen vrijen wil hebt dat deze beide overtuigingen ad ab- surdum, tot onzin leiden Luister maar. Eerst over „vrijen wil . Stel: Boefje Hein heeft „vrijen wil ; als hij dus maar „wil , •) Aangehaald in de Religion.ge.chichte van Prof. P. D. Chantepie de la Sau.aaye, Hoofdstuk: Die Inder. dan kan hij (die nu langs de straat sliert, kattekwaad uithalend), een even oppassend lief jongetje zijn als uw oppassend zoontje Hendrik, o mijnheer Probus ... . ? Zou dit waar zijn ? Nog een voorbeeld: Stel, gij lezer, hebt „vrijen wil"; als ge dus „wilt", kunt gij (die nu bang zijt een kies te laten trekken), een evengroot held en martelaar zijn als uw broeder Socrates, Christus, Huss, of Savonarola ? Zou dit wel werkelijk waar zijn ? Zoudt ge dit wel kunnen ? Zooveel pijn verdragen om der Waarheid wille ? Feitelijk kunnen ? Qeef maar toe : vrije wil tout court.... deze veronderstelling leidt tot onzinnige gevolgtrekkingen en is dus onwaar *). — — Maar dan „geen vrije wil". Let wel: géén vrije wil = niets geen vrije wil. (Want b v. géén suiker in de thee ! wil zeggen : niets geen suiker 1) Dus we stellen : niets geen vrije wil. Maar dan is er geen deugd en ondeugd. Dan doe ik slechts wat ik ben voorbeschikt (door Qod en Natuur) ben voorbeschikt te doen. Dan kan ik het ook niet helpen, als ik mijn moeder verdriet aandoe. Dan is die aap van een kwajongen van u, die laatst een kikker martelde even „lief" (of hoe ge 't noemen wilt) als uw dochtertje die 't hem, in verontwaardiging ontbrand, verbood. Dan is Judas evenveel waard (of niet waard) als Jezus. Dit nu gelooft theoretisch wellicht iemand. Maar in de practijk oordeelt zoo niemand. Dus de overtuiging „er is absoluut-vrije wil" leidt tot onzin. En ook : „er is in 't geheel geen vrije wil", leidt tot onzin. Wat dan ? Luister. Maar bedenk: wèt ik ook zeggen ga, ik kan het vraagstuk niet oplossen. Niet oplossen. Dat kon die Voor-Indische Wijze niet, dat kan, zegt hij zelf, Professor Bruining in 1907 niet, hoewel hij tot zijne beschikking heeft al de wijsheid der verloopen eeuwen. Hoeveel te minder kan dan deze oplossing gegeven worden door het „dorre hout" in de hersenkas van schrijver dezes. Maar luister tóch even. Voor 3 jaren stond ik ergens in Thüringen naast de locomotief van een tot vertrek gereedstaanden sneltrein Nooit zal ik het vergeten. De machine bromde van inwendige koking. Krachtig en machtig alle raderen en stangen. Alles tienduizenden kilogrammen zwaar: die gansche sleep waggons beladen met menschen en koopmansgoederen. De fluit gilt. De machinist doet zijn stoomkraan open, en ... daar begint het monster te leven, het zucht eene echte Brobdingnagsche zucht, een reuzenzucht, en eerst loom, maar dan sneller, maar dan razend, vaart hij van hier naar verre steden. Toen ik dat zag, heb ik gedacht: O wat wonderlijke heerschinacht *) Prof. Bruining verklaart dan ook in genoemd gidsartikel dat de voorstanders van de vrije wilstheorie deze „vrijen wil" dan ook voor tamelijk onvrij houden. Men leze het boekje dat Z. H. G. weldra zal uitgevtn (bij L. Hansma te Assen) over het vraagstuk van den vryen wil. heeft de mensch op aarde over stof en kracht: wat eene grootsche uitvinding; de gróótste vinding des menschen, die locomotief! Maar eene minuut later lichtte eene tweede gedachte: Neen, toch niet, niet de grootste vinding, niet de grootste overwinning van den mensch ! Dat de machinist eenen handel van links naar rechts beweegt, en dat deze machine dan rollen gaat,... dat is wel knap. Maar ... dat de mensch zittend op z'n dogcar tot het trekdier zegt: Vrt!. en het dier gaat... gaat zonder zweep te voelen, gaat "alleen op dat woordje Vrt!... dat is opmerkelijker, dat is wondervoller en inderdaad indrukwekkender. Want de machinist zet met zijne handelomdraaiing eene doode machine aan den gang. Maar de voerman zet met zijn Vrt! een levend, zelf-wil-hebbend schepsel, in elk geval eene „zelfheid", aan den gang. Zèlf-willend ? Is een paard zèlf-willend ? Zie hier weer de zelfdej quaestie, maar in eenvoudiger vorm. Ik zal niet zeggen dat het paard een „vrijen" wil heeft. Maar ik durf beweren dat een paard toch iets anders is dan een locomotief. Het gehoorzamen aan het Vrt! is iets anders dan het gehoorzamen aan het omdraaien van een handel. Levende gehoorzaamheid is iets anders dan doode gehoorzaamheid welke... eigenlijk geen ge„hóór"zaamheid meer is. Heeft het paard tegenover den voerman vrijen wil of niet? Wel, wij zijn gewoon geraakt te zeggen : Het paard gehoorzaamt onder „suggestie". De suggestie die elke meerdere zijne mindere inboezemt. Het woord suggestie nu is slechts 'n „woord", dat het wónderlijke van deze zaak niet bij u o lezer moet gaan bedekken. Als ik zeg 1 Hoe wondervol is het, ja het is een wonder in den échten zins des woords, dat de eene schoolmeester zijne kinderen onder bedwang houdt (zonder schelden, plak, of klap), terwijl de ander mets vermag,... als ik dit zeg, antwoord dan niet: o, dat is suggestie! Het blijft een wónder: de mindere gehoorzaamt den meerdere, door eene mysterieuze geesteswerking of althans werking. Welaan, laat ons denken dat de meerdere van ons, de groote X, de Geest die achter het zichtbaar heelal verborgen troont, onze Maker, onze Vader, Gebieder, . dat Deze door eene mysterieuze geesteswerking, namelijk suggestie ons menschen commandeert en trekt. (Deze „hypothese" is, dunkt me, aannemelijker dan'eene krachten-stof-theorie die ons direct in den steek laat als we 2 cM. verder kijken dan onze neus lang is), Zijn we nu „vrij" of „onvrij"? vraagt ge. Ik antwoord: Zeg gij mij eerst of een kind op school tegen meester „vrij" of „onvrij" is als meester iets gebiedt, ... als ge hierop een goed antwoord geeft, dan zal ik verder met u spreken. A\aar gij hebt nu toch zeker al wel gevat, dat „vrij" en „onvrij lage aardsche woorden zijn, niet passend bij die geheimzinnige dingen en verhoudingen waarin de Godheid ons geplaatst heeft. Men kan evengoed vragen: ls de oceaan „groot" of „klein"? Is de zon „verweg" of »dicl™') , .. h t Heelal en deszelfs Vergeleken bij de oneindigheid van net . diepten en geheimen, zijn 't°'Kan niet worden toege- De geleerden zeggen, «on ncei — i\a» '"'"MairtoktóTnog 's even aan die „sdggustie". hoofdstuk viii. Je of Ju of Goed is goed; en kwaad is kwaad. wijsgeer Fnedrich Wilhelm Nieizscne, hewerine, dat er telt, heeft dexe teer op de en 'ZÏ ff Z standpunt' waarop goed ïn k«ad niet fee, bestaat: Is dit ook zoo? Zoo, ja, dan is ook: ST™ Jé«T .« « ««•<■ z°° »* <• allernieuwste god-looze leer. Twtr loches" gt o'zeUde zult ge mij gewonnen geven: Goed is Goed en Kwaad is Kwaad Luister. jAnHctiiipn avond in het bedauwde Onlangs zat. ik op een ir Lek te Vreeswijk. Zwart lag de frissche gras aan den oeve , gn spookachtig schemerde rivier in den doodstillen QVer De zomerhooigeuren het eerwaardige V'an®",vfi ? lk pejnsde eene droompeinzing. wolkten om mi], bedwelmden mi). 11k peinssu ^ gekomen de Toevallig waren mij des middags onde Pn gen van de twaalf, woorden van den evangelist, waar h.j zegt. „En een w die genaamd was Judas, ging hun voor, en kwam b'i Jezus om hem te kussen. En Jezus zeide tot hem: Judas verraadt gt) den Zoon des menschen met een kus?" - En wat ,k peinsde, weet ik niet recht meer; maar dit visioen uit Gethsémane zweefde door ml'netoen'n ee^ltolje, neergevallen van een voorbijvliegend mugje, in mijn oorschelp viel, mij kriebelende; en voor ik het wegvegen konde, hoorde ik tot mijne verbazing een u.terst {l!nste<™n.g tweesresprekje in de schelp mijns oors; een gesprekje van kriebelende stemmetjes als van uiterst fijn glasgeklank, een gesprekje dat uit het stofie voornoemd scheen voort te komen. In spanning luisterde ik. Verdwenen was voor mij de Lek, de hooigeur, de zalige nacht. \Vast6^r nie'r^de6verkorene, die in clair-entendance mocht beluisteren de gesprekken der oerrede? Werd mij niet geopenbaard wat nog aan geen menschenkind ooit was verteld? De overleggingen der oerrede in de atomen. De oerrede der atomen. Want fa zij hebben den kosmos opgebouwd! Geen zelfbewust^GodSchepper heeft dat gedaan. Hoe zou ik dat gunnen, durven denken ... wie zou zoo ouderwetsch durven zijn!! De atomenzelve hebben zich saamgeschaard (met groot overleg) tot de bemerkte^k reeds,spo^ vermogen, Onthoud wat gij gehoord hebtl Schrijf getrouw neder: de openbaring der atomen! Tot voorlichting des geslachts der menschen, het geslacht, dat wandelt in de schaduwen der onkunde. , Onkunde. Want gemeend hebben zij, van af Mozes, ja van; af Hammurabi den Babyloniër: „Goed is goed". „Slecht is slecht". En de geboden der deugd hebben zij opgesteld;in hunne heilige B°ekMaar nu, nu zal men vernemen, dat deze geheele zedeleer verouderd, ja... niets 1 is. Er is geen God geen Wetgever En waar geen Wetgever is, daar is geen bindende wet. Geen wet van 8°edz!et gij mij ongeloovig aan? Denkt gij dat ik een loopje met u neem ? daar ik zeg dat er is noch goed, noch kwaad i Maar ik zeide u toch, dat 'k het zelf heb gehoord, ja deze wijsheid heb gedronken van de oerborsten der oerrede der atomen. Wacht maar. Gij zult het hooren Hier volgt hun gesprek Laat mij nog opmerken, dat het twee kennissen waren, die atomen in mijn oorschelp. Twee oude kennisen. Je en Ju. Zoo noemden zij elkaar. Zij hadden elkaar voor 't laatst gezien bi} den Judaskus in Gethsémanê. Luister ... Ju: Wel allemachies, dat is aardig! Heb ik ooit Je: (Doet minder joviaal). Ju: Nu, herken je me niet meer? Kerel, kerel, wat een tijd is dat geleden ... Je: (Kijkt ernstig voor zich). Ju: Je kent me zeker niet meer. Nu, 't is dan ook zoo verbazend lang geleden, sinds we elkaar zagen. Ik ben Ju; weet je niet meer? Wel, wel! wat casueel! Daar moet me ook net die mug komen, om jou van dat grassprietje en mij van die paardebloem te strijken, en ons hier samen te laten neervallen in dit gezellige holtetje. Een plaatsje, geknipt om oude herinneringen op te halen . maar wat kijk je ernstig ... Je: (Zwijgt). Ju: Herken je me nog niet? Ju; je weet wel; Ju van voor achttienhonderd en zooveel jaar; maar ik weet 't nog best. J e: Helaas ! ik herinner mij. Ju: Dus je herkent me. Nu oude kameraad, druk me dan de hand! Kom, laat ons eens keuvelen. Samen een glaasje bier, hé ? Ik heb je zoo allemachies veel te vertellen, want ik heb in die achttien eeuwen zoo allemachies veel beleefd en geleerd. J e: Ik hoopt dat ge geleerd hebt. Ju: Ge? Gij? Waarom zoo deftig? Kom, wees joviaal, als onder broeders-atomen past I En waarom zeg je zoo plechtig: „Ik — hoop — dat — ge — geleerd — hebt... ?" Ben je dan nog zoo dominees-achtig als in 't jaar 30 ? J e: Broeder, broeder ! Ju: Och jij met je gebroeder. Ik bedank voor je ernstig gezicht. Ik emancipeer me van jou gepreek. Loop rond met je gepreek! Deze tijd is de tijd der emancipatie. Ik emancipeer me van alles; ook van 't respect voor jou; en je bent geen haar beter dan ik! Ja, in den ouden tijd, toen ik nog zoo bekrompen was ... toen we ons ophingen en verworgden uit zoogenaamde gewetenswroeging ... en „henengaande verworgde hij zich zeiven", Mattheus 27 vers 5. Wat een flauwerd was ik toen ... Maar nu ... Ha, ha ! Ik moet nog lachen; neen ik erger me dood, dat ik mij toen zoo geschaamd heb. Bah! Hoe was 't ook weer? Ik was een atoom op de lippen van Judas, en jij was in een adertje van den mond, die zoo mooi redeneeren kon, althans zoo de menschen zeiden. (Maar de menschen zijn dom.) Hoe heette die man ook weer? Je: Jezus. Ju: O, ja; hoe kon ik het vergeten? Nu herinner ik mij weer alles. Het was een avonduur als dit, een donkere warme avond in het voorjaar. Maar dan in een tuin ... Drommels die namen . . •! Je: Gethsémané. Ju: O ja — Nu, ik zie het nog voor mij. Ik kom den beboomden hof in, op Judas gezeten. Hij had wijn gedronken, wijn om zich te bedwelmen. Ik zat nog in den wijn op zijne lip. Alles helverlicht. Fakkels, soldaten ... En toen die ontmoeting. (Ik huiver nog een beetje als ik er om denk, maar dat is ouderwetsch. Want het huiveren van Judas nè z'n daad (toen hij zich ging ophangen) of de ontroering van Jezus (als hij aan ziin arme volk dacht), of het omroeren van de koffie van tante Naatje dat is eigenlijk alles hetzelfde: stof- beweging. Wa&rom dan te huiveren ? 't ls niets waard, net zoo min als koffie omroeren. Ik moet dat gehuiver dus bedwingen.) — Die ontmoeting 1 Jezus stond recht overeind ... Qeen duim week hij- Zijne vrienden kropen achter hem ... Wat een man !... De reine „uebermensch" van mijn vriend Nietzsche... Hij tartte ons allen... Toen kuste Judas hem. Je: Wee 1 Wee 1 J u: Schei uit met je gejammer ! Een mooi compliment voor mij... het was toen toch, dat wij kennis maakten. In den kus raakten wij elkaar. Ik vond je zoo'n aardig kereltje. Jammer dat de kennismaking zoo kort duurde. Want ieder van ons bleef zitten waar hij zat. En nu hebben we elkaar in zooveel eeuwen niet gezien. En nu weer hier.. ■ Kom wees nu eens gezellig! Je: Ik kan het niet. Ik veracht je niet. Maar zoolang je zoo lichtvaardig spreekt over dat allerheiligste uur in den tuin der weeën, over dat uur waarvan ik zal trillen nog eeuwen, eeuwen lang... neen vriend, kan ik {onmogelijk joviaal met je zijn. Ju: Och kom! Maar wat ouderwetsch ben je 1 Je: Ouderwetsch? O broeder, luister. Ik ben medegegaan, toen Jezus geboeid is weggeleid. Ik heb op zijne lippen getrild, toen hij zich verantwoordde voor Kajafas, voor Pilatus. Ik ben bij hem geweest in de uren op Golgotha Mij was beschoren, dat ik dit jammertooneel, maar ook: dit tooneel van verheven Vrede, zoude bijwonen tot het bitter einde toe. O, de marteling voor hem I O, de marteling voor mij I ... Eerst bij zijn laatsten schreeuw, waarop de doodsnik volgde, vlood ik met geweld van zijne lippen. Ik vlood, ik vlood... Óm te vergeten. Maar ik kon niet vergeten Altijd trilt het nog in mij, om den wille van den armen lijder, den armen lijder... En nu zou ik terstond joviaal zijn met jou, die zoo luchthartig over deze dingen spreekt? Ik zie in jou: Judas. Als ik je zie, zie ik Judas weer. En daarom ben ik ernstig, hoog ernstig gestemd. J u: Maar waarom toch in 's hemelsnaam ? Je: Omdat jij het slechte van Judas wegmoffelt onder lichtvaardige praatjes. Ik voor mij kan het verschil tusschen zijn verraad en tusschen een edel gedrag... niet wegmoffelen. Ju: Maar hoe heb ik het nu met je: Wat ben jij achterlijk! Edel, onedel ? Qoed, kwaad ? Zedewet ? Maar er is immers geen God-Wetgever? Je: Neen, dat behoef je me'niet te vertellen. De menschen, die dom zijn) denken dat wel; ze zeggen, dat de Rede van een Theos, een Qod uitgaat... alsof wij atomen niet de Makers, de Scheppers en de Bedenkers tevens waren ; wij atomen, begiftigd met kracht, begaafd met oerrede. Gelukkig zijn er ook reeds menschen (hoe dom overigens ook) die het inzien. Paar had je Spinoza en Schopenhouer, en heel wat andere knappe lui; Pantheïsten noemen ze zich . Ju: Nu dan... Dan ben je toch verlicht!... Maar hoe kun je dan trillen als je aan onze vroegere ontmoeting denkt ? aan Judas en Jezus denkt? Is daar iets bij te trillen? 't Is toch het zelfde : Jezus en Judas. Je: Ja, ik dacht wel, dat je daar heen wou met je redeneering. Maar: Jezus en Judas gelijk., neen, dat wil er bij mij niet in. Ik tril toch over Jezus, over Judas. Ik ben als die menschen, (hoewel ik me overigens bij die domooren liever niet vergelijk) die den godsdienst hebben op zijde gezet, maar nu des te krachtiger de onafhankelijke zedeleer hoog houden; zoo heb je bijvoorbeeld; Auguste Comte, en de Dageraadsmannen, meester Gerhard in Amsterdam, en tutti quanti. Treub en Troelstra (je hoorde toch van hen !) loochenen Qod ook, maar willen toch het goede voor hun volk. Het goede, hoor je ? Ze loochenen niet het goede, al loochenen ze Qod. Nu zoo ben ik ook. Ju: O aarts, aarts, aartsinconsequentie 1 Zoo dom had ik je niet gedacht. .. Want je zegt zelf dat er geen God-Wetgever is. Je: Nu? Ju: Maar kerel, wees dan toch consequent! Als er geen Wetgever is, dan is er ook geen wet waaraan je je houden moet! Je kunt dus doen wat je wilt. Of iets goed of kwaad is, hangt alleen van je zelf af. Is dat niet logisch ? Je: Ik moet bekennen, dat ik er niets tegen te zeggen weet, maare... Ju: Nu, wat maare? Je: Maar ik gevoel toch duidelijk: slecht is slecht, en goed is goed. Ik heb dat altijd gevoeld. Toen in Gethsémané, hebben mijne vrienden en ik, met onze] aantallen, allen goedgezinde atomen, Jezus zoover gebracht, dat hij stand hield. En ;goed blijf ik goed noemen. Dat gevoel ik zoo. Ju: Ach wat, jij met je gevoelen! Gevoelen is valsch. Gevoelen is... „subjectief" noemen ze dat. Jij bent al even mal als die andere „gevoelige" vriendjes van je. En jullie hebben met mekaar dien armen nar het hoofd op hol gebracht Je: Nar? , Ju: Ja zeker! De dichter Heine heeft het zelf gezegd. En is zoon Jezus dan geen nar, die zich zeiven opoffert, voor niets? Je: Welk een frivoliteit! Ju: Wat frivoliteit? Kom vat moed Wees je zelf! Je geeft toe: God heeft afgedaan. Je geeft toch toe wat onze groote Nietzsche heeft gezegd : „De dood van God is wel de gewichtigste gebeurtenis van den nieuweren tijd. Is de godsdienst gevallen, dan „moet noodwendig ook de zedelijkheid verdwijnen". — Dat geef je toch toe ? Je: Ja, het eerste geef ik toe, al spijt het me wel. Het was zoo rustig, zich door God bestuurd te weten. „Vrede" is toch een mooi ding in je binnenste.... doch dat is afgedaan.... dat keertMaar nu^ook al de zedewet weg! Goed en kwaad: gelijk: ... judas = Jezus.... Dat is me te kras! Ik kan met zoo Ju^Maa'TvenCwaar heb je dan al dien tijd gezeten? Ie: Ik heb (ik durf 't haast niet zeggen, want je zult me uitlachen) ik heb ongeveer twaalf eeuwen gewoond in een perkamenten handschrift van het Nieuwe Testament. Ju Ja lachen moet ik, neem me niet kwalijk- - Maar nu vat ik het nu vat ik het. Daarom ben je zoo ouderwetsch! Zoolang onder den domper gezeten! Ik dacht ook al: „wat ben je een vreemdeling in het Jerusalem onzer dagen, zooals de Christenen h6t nManarnapropos: Je hebt dus ook niets gelezen van de verlichte boeken onzer dagen : Voltaire, Multatuli, Nietzsche ƒ lp- Fiffenliik niet.. . ik ben wat ouderwetsch misschien. V Och de Stakker 1 Goethe zegt: „Hij kent slechts Adam en Eva ! ' Nu enfin, ieder kan ook niet even fier en ver icht zijn. leder kan niet behalen den prijs in den Olympischen wedloop dezer dagen, den wedloop der Verlichting, in welke (weet je dat al?) professor Haeckel in Duitschland, in dit laatste nippertje dS ^Maar komaan, ik wil je wel wat helpen . . „gangmaken zeeeen de sportlui . . . groote vrienden van mij die sportlui!... vrfenden van verlichting . . . 's Zondags wedstrijden .n de fnssche lucht in plaats van psalmzingen in die duffe kerken ... Maar ik dwaal af. Laat me je eens mogen helpen en uitleggen, dat Judas heusch eigenlijk gelijk is aan Jezus, dat in een woord: deugd en ondeugd niet bestaat. Je: lk weet niet of ik moet zeggen: gaarne, of: ongaarne. Ik ben JuTochfwat 'bang . . . Weet je wat jij doet? je zit nog onder de plak der priesters. Weet je hoe onze groote ^Nietzsche ze noemt? Hij [noemt ze de „Giftspinnen des Lebens . Dat is nog eens een kerelswoord vr.n een kerel, hé? En ik voor mij de dominees ook bij die giftspinnen ... Wil jij nu werkelijk door giftspinnen gezoogd worden? Ie- Eerliik eezegd lijkt me dat niet lekker. Maar ... |u! Geen maren! Recht door zee! De rede laten wérken 1 De rede zegt: Er is geen God-zedewetgever. Ju' Dus dan is er ook geen zedewet . . . Dus dan is er ook geen goed en kwaad ... Dus Jezus Judas; en omgekeerd. in- Schei uit met je gejammer. Jammeren, daar kan ik niet tegen, jammeren dat is er al zoo veel. En vooral: de jammer van den domper de jammer van het bijgeloof; onze groote Nietzsche fPirr 'ik ga door de gekkenhuiswereld van geheele eeuwen, het Christendom." En zoo is het. Het is om zelf gek te worden en te gaan jammeren. Daarom moet men dat alles met geweld van zich zetten, en vroolijk zijn . . . komaan! Je: Ik moet zeggen: Je argument van Er is geen God-zedewetgever, Dus er is ook geen zedewet, Dus er is geen goed en kwaad, Dus Jezus — Judas, ik moet zeggen: deze redeneering pakt. Mijn verstand zegt van ja Maar mijn gevoel . . . Ju: Maar ongelukkige! het gevoel is immers „sub-jec-tief", dat is: valsch. En daarenboven: wil je achterlijk zijn? een domper? Je: Neen, ma . . . Ju: Wil je achterlijk zijn? Je: Liever niet, ma . . . u: Wil je achterlijk zijn? Je: Liever niet. Ju: Nu dan, je bent achterlijk, men lacht je uit, als je nog vindt dat er goed en kwaad is. Daarenboven: dat het gevoel van goed en kwaad je in de ellénde brengt, is duidelijk. „Hier is de weg naar het „geluk 1" zoo roepen deze schreeuwlelijkerds de Christenen. „Hier is de weg naar het geluk: de deugd '. Maar als onze groote Nietzsche met dezen uitroep heeft gespot, dan waag ik het schuchter, bij den spot des grooten mans nog te zeggen : Ziet ge niet o arme schapen, (ik bedoel de menschen) dat de Christenen u op een dwaalweg brengen, en, zelf blind, u blinden in de gracht helpen ? Want zij zeggen, dat de deugd voert tot geluk;... maar wat Jezus dan ? Een mooi geluk, om aan een paal gespijkerd te worden ! Is die mensch niet door zijn „deugd" in het ongeluk geraakt ?... Kortom : weg met de deugd ! wegj'met de ondeugd !... alles is gelijk ... dat heb je zelf al geargumenteerd, beste Je. Bovendien maakt de deugd je ongelukkig, brengt je aan 't kruis ... bovendien is het achterlijk, heel achterlijk (versta je ?) te gelooven in goed en kwaad ... dus ... wil ie achterlijk zijn ? je: (Schuchter en aarzelend) lk ... u: Juist... Bravo ! Je geeft toe. Bravo! nu ben je over de streep. De baan is afgelegd... over de eindstreep ben je 1 Jenseits! „Jenseits von Out und Böse". Victorie! Je: (Zwijgt)... ■» __ toen plots een windje woei over den dijk der Lekrievier, en wegvaagde de twee atomen uit de schelp mijns oors. Doch zekerlijk hadden in den stillen nacht vele atomen en geesten en duveltjes goed kunnen toeluisteren, en met vreugde den afloop des gespreks gehoord. Want uit alle kuilen en holtetjes van het grastapijt steeg nu op een gezang uit millioenen keeltjes: Koor van duveltjes: Schikt bij, broeders, schikt bijl Alweer een, alweer een. Op zij geschoven 1 plaats gemaakt! Alweer een, alweer een Bekeerd. Daar links aan de tafel een hoekje open! Neem plaats jongen, neem plaats. Leve onze nieuwe broeder Je! Komt drinken wij, drinken wij Een glas, twee glazen; Drinken wij, drinken wij Op Je, den nieuwen vriend. En op de Verlichting onzes tijds . . . Weg met de dompers! Hoera! Solo: Wie denkt nog dat een God bestaat? Koor: Een stumper! Een stumper! Solo: Wie denkt nog dat er Deugd bestaat? Koor: Een domper! Een domper! Solo: Wat scheelt ons kwaad? Wat scheelt ons goed? Koor: Niets is er dan wat kracht en stof! Solo: Komt, laat ons zingen: Hoera! Koor: Komt, laat ons zingen: Hoera! VERVOLG I. Anecdote over Lombroso. Voor eenige jaren kwam te Amsterdam samen een congres van rechtsgeleerden uit geheel Europa; het zoogenaamde criminalistencongres. Zij confereerden en redeneerden vooral over de ontoerekenbaarheid van den mensch, volgende in dezen den beroemdsten onder hen, den Italiaan Lombroso. — Nu is het natuurlijk onbetwistbaar dat veel slechts in den misdadiger en in ieder van ons (allen /w/'sdaders) moet geschoven worden op aanleg, erfelijkheid en omgeving. Maar Lombroso en zijne volgelingen deden het voorkomen alsof er bij den misdadiger (en dus ook bij ons allen) geen eigen schuld hoegenaamd overblijft. (Precies wat Ju zeide). Qeen schuld, geen verantwoordelijkheid. Qeen verdiénste dus ookl Pravo. Maar wat was nu het gekke? Dit, dat bij den afloop van het congres, de heeren (die de verantwoordelijkheid van den mensch 15 minuten geleden hadden ontkend) elkander lof gingen toezwaaien voor eikaars geleerdheid, ijver, ruim inzicht, en wat dies meer zij. Lombroso vooral is er geëerd wegens zijne „verdiensten" En ze hadden juist gezegd dat er geen „verdienste" was!! — Zoo gaat de Natuur boven de leer. Zoo bewijst de ontkenner-van-het-hoogere-in-den-mensch, dat hij niet mèènt wat hij zegt. Hij ontkent zijne grauwe theorie door zijn leven. Anecdöte over Moleschott. Ook Moleschott, een beroemd materialist, een Nederlander die 't in Italië zelfs tot professor bracht, een „profeet" van het materialisme is zoo inconsequent als Lombroso en consorten. Moleschott ontkent alles wat boven de stof uitgaat. Is het een feit dat in de hersenen phosphor is, en dat zonder phosphor de hersenen niet kunnen werken, dan is vriend Molenschott direct klaar met de profetie: Ohne Phosphor kein Qedanke = Zonder phosphor is geen gedachte mogelijk. Zeer juist, mijnheer Moleschott, tenminste bij 'n mensch op èèrde. Maar waarom zoude er geen hiernamaals zijn? waarom zouden de zielen daar niet kunnen denken „ohne phosphor"? Waarom zou er geen Qod zijn? Of heeft Die ook phosphor noodig om te „denken"? ... Och schei uit; 't is te mal om los te loopen. — Nu, die zelfde professor Moleschott die 't in Italië zelfs tot professor bracht 1 die doet al even dom als Lombroso's vrienden. (Zou het ook aan de Italiaansche lucht liggen ?) Aan den eenen kant verwerpt hij alles wat geen stof-en-kracht is, verwerpt: Qeest, Wil, Verantwoordelijkheid. Maar aan den anderen kant... ? Als men hem vraagt :^Maar mijnheer Moleschott, als er toch nergens Verantwoordelijkheid is, en dus ook niet in u, ... waarom „Stürzt Ihr Euch nicht in wüsten Sinnestaümel ? = waarom ga je dan niet eens recht aan den rol, en stort je in vele ongeoorloofde genietingen ? Als Moleschott consequent was geweest, dan had hij moeten antwoorden: „Man, er is geen geoorloofd of ongeoorloofd genot. Aan de rol gaan = je opofferen. Evenveel waard 1" Maar neen, de natuur gaat boven de leer bij hem; (Qod zij dank voor deze inrichting der „natuur"!) en hij wordt verontwaèrdigd dat men hem verdenken zou van dat gaan rollen in ongeoorloofde genietingen, en... hij wordt zoo kwaad, dat hij antwoordt (natuurlijk met eene hatelijkheid tegen de gelóóvende menschen : want dat staat geklééd bij Moleschott en Co). Moleschott antwoord dan ... nu enfin wat, dat doet er niet toe. Maar hij is zéér verontwaardigd dat men hem zou toelichten dat hij die Sinnestaümel maar zou goedkeuren Maar (zegt hij) er is toch geen Verantwoordelijkheid. Ra, ra, hoe kan dat? VERVOLG II. 'n Kunstje van de atheïsten. De volbloed godloochenaar moet eigenlijk alle zedeleer verwerpen ; maar van de duizende godloochenaars is er nauwelijks één die dit aandurft. Meermalen merkte ik op dat vele godloochenaars juist eenigszins verwoed volhouden dat ook zij wel degelijk het goede hooghouden, ja de ware zedeleer hebben, immers niet goed willen zijn om eene „bijgedachte van loon in eenen hemel," of van „een Qod die 'tons opdringt", maar goed willen zijn om het goede-zelf. Maar telkens als ik vroeg: waarop gróndt u dan uw zedeleer? Waarom moet u goed doen? Dan was steeds het antwoord : „Qoed is : wat prettig is voor den medemensch; en mijnen medemensch moet ik het prettig maken *)". Maar waarom moet u 't den medemensch prettig maken ? „Omdat mij dit een prettig gevoel geeft" Zuiver utilisnie dus. — Een weinig nadenken en zuiver gevoelen zal ons echter spoedig zeggen dat het wel prettig is, 't een ander prettig te maken. Maar dat dit prettige lang niet altijd samenvalt met „goed". Daarenboven is er zooveel „goeds" en edels, dat we in de geheime binnenkamer van ons gemoed kunnen en moeten bedenken en in ons gemoed verwerken, waar nooit een ander mensch iets van verneemt en zelfs kèn vernemen (omdat het tot de geheimste roerselen onzer ziel behoort), en wat nooit eenen anderen mensch ten goede komt of kan komen. Ja, het innigste, de bloem van ons goede streven en van onze persoonlijkheid komt juist nooit aan het daglicht en is nooit iemand tot „nut" 'k Qeloof dan ook, dat dit zoeken van den grond voor z'n goed-zijn „in 't nut en 't geluk van den medemensch", eenvoudig een goedbedoeld en dus eerbiedwaardig, maar toeh mislukt kunstje is om de zedeleer nog te redden waar de eigenlijke grond (Qod) weggevallen is. •) Nog sterker drukt F. Domela Nieuwenhuis zich uit in Oageraadsjubileeuitgave 1906, bl. 111 Hij vraagt daar: Wat is goed? Antwoord: Goed is alles wat mij genot verschaft. Stelling: Indien wij die gelooven te leven onder het oog van een alziend God, reeds desalniettemin nog zooveel kwaad durven denken en doen.... hoeveel te méér de godloochenaar! (Deze stelling is niet geboren uit leedvermaak of wantrouwen, maar uft de zuivere logica.) VERVOLG III. Wie plicht zegt, zegt God. Een woord van een oud en eerwaardig, wellicht nu reeds gestorven schoolhoofd te Sneek. Een woord voor hen die aan God twijfelen. Denkt eens na, vrienden. Wie plicht zegt, zegt God. Neemt gij aan, gevoelt gij in uw binnenkamer dat er inderdaad zoo iets als plicht is, dat dit plichtsgevoel onafwijsbaar is, dat deze roering evenzeer bestaat als de roering in uw kopje thee als ge t roert? Zoo ja, dan erkent ge dus dat onder de vele krachten die daar schuilen in de wereldenergie, ook eene kracht aanwezig is die (naar het bekende woord) „gerechtigheid werkt". Maar dan is die groote reus die in het heelal alles drijft, dan is deze wereldenergie ook geen neutrale of blinde of stomme kracht, maar Een die ook drijft door gerechtigheidskracht. Dat is t wat de theologen met een ongelukkig woord noemen : „de zedelijke eigenschap" van de groote macht. Maar dan is 't geen macht meer, maar eene Macht. Dan is het niet meer wat de menschen in de Nederlandsche taal noemen een „noodlot", maar wat diezelfde menschen in diezelfde Nederlandsche taal bedoelen wanneer ze zeggen : God. Wie plicht zegt, zegt God. Ook het omgekeerde is waar. Maar ook het omgekeerde is waar voor hem die goed doordenkt. Derhalve: Wie niet erkent God, die erkent niet: plicht. Denkt s.v.p. even na Als er geen God is,... wie of wat ter wereld zou mij dan commandeeren („kategorisch gebieden") om mijn plicht als onafwijsbaar te beschouwen? Wie zal mij gelasten dat ik mij opoffer? Kracht en stof? De domme dingen 1 ik zou ze bedanken, en zeggen: Jij kracht en stof, bemoeit je met je eigen zaken, met den bliksem en met mijn hoofdhaartjes: maar over mijn plicht heb je niets te zeggen! Maar wie zal mij dèn mijn plicht gebiedend afeischen ? Ik zelf? Maar dan toch in elk geval iets in me dat boven mij staat; mijn „daimonion", zooals Sockates 't noemde. Zoo nadert men al heel aardig tot 't idee: Qod-in-ons. Maar daar wil 'k niet verder over spreken; 'k wil nu niet het geloof in Qod opbouwen, maar me vergenoegen met den nadruk te leggen op deze noodzakelijkheid: dat gij, als ge geen Qod-in-u, geen daimonion-in-u, geen hoogere Macht-over-u, aanneemt, .... ge ook geen onafwijsbaren plicht-over-u erkennen kunt. Dat heb ik tot bedroevens toe in de praktijk bemerkt bij debatten met allerlei atheïsten, waaronder lang geen domme, die (om het plichtsgevoel der menschen te verklaren) tot vervelens toe hun toevlucht namen tot de stelling dat deugd langzamerhand ontstaan is in den „strijd om 't bestaan," daar de aardigste en liefste dier menschen 't meest werden geduld en 't meest gingen floreeren; „als 2 konijntjes in 1 hok elkaar steeds bijten, dan hebben ze beide geen leven, dus worden ze wat vrediger tegenover elkaar, en dit is het begin van Deugd"; etc etc. Nu, dat de burgerlijke moraal op deze wijze, volgens deze methode zoude hebben kunnen ontstaan, dit kan ik niet loochenen. Maar de echte opofferende liefde, het profetisme, dat zich juist niet aan de menschen aanpast (als een lief konijntje!), maar hen juist gaat bestrijden! Zou dit ten slotte ontstaan zijn uit aanpassing? Dit aan te nemen, lijkt mij een averechtsche zielkunde. Denk maar even na in u zeiven: komt de échte gerechtigheid-in-u voort uit uw lust tot „aanpassing"? (Denk aan Jezus en aan alle deugdhelden en martelaars.) Neen, wie Qod ontkent, kan Plicht niet verklaren, en moet (als hij tenminste consequent is) eindigen met hem te ontkennen. Nietzsche heeft mijns inziens terecht gezegd : „Is de godsdienst gevallen, dan moet noodwendig ook de zedelijkheid verdwijnen." HOOFDSTUK IX. De meubelmaker, of Aanwijzing dat de dood niet is het einde. (Deze aanwijzing is voor mij voldoende en steekboudeed; wellicht ook voor u.) Ik vraag: Wie is onze Maker? Wel, hoe men ook moge denken over het Hoogste Wezen, waarover wij in Hoofdstuk 111, IV en V gesproken hebben,... dit zult gij mij toegeven: De Maker der Wereld, Die is ook onze Maker. Maar wat weet gij van dien Wereldmaker af? Antwoord: Ik weet er niet veel van, maar dit weet ik toch: dat het is de groote Kunstenaar of Ingénieur; de Meetkundige en Uitvinder, die de kleine fijne scharniertjes der spinnepootjes heeft bedacht*) en geconstrueerd niet alleen — maar ook gemaakt; en alzoo gemaakt dat zij goed werken; ja zelfs de kliertjes, die deze scharniertjes smeeren, heeft Hij daar in gesteld als zoovele oliekannetjes. Edison's brein is knap om uit te vinden de phonograaf; maar Qod is knap om te scheppen een Edison met dergelijke hersenknobbeltjes, dat zij iets uitvinden kunnen. Zoodra Edison zal uitgevonden hebben een instrumentje dat weder andere instrumentjes bedenken en uitvinden kan . . zal hij Qod evenaren. — Laat ons verder spreken van den God-Ingenieur, Die de spinnepootjes construeert. Welnu, daarbenevens heeft Hij geconstrueerd de evenredige, evenwichtige reuzenloopbanen der ontzaglijke zonnen des heelals; ja, Hij vangt (alsof dit slechts een licht balspel ware!) met 'Zijne languit gestrekte vingeren, de meest ontembare kometen die daar in suizende bliksemvaart in hun perihelium om de zonne rennen. Hij vangt ze, Hij vangt ze, Hij vangt ze op van secunde tot secunde, alsof het een licht balspel ware, gelijk de tennisspeler de ballen vangt op zijn racket zonder missen, zelfs de ontembaarste kometen met de „lasso's Zijner wijduitgerekte natuurwetten", gelijk een tennisspeler de ballen op zijn racket. Dat is nog eens een Wezen! Dat is een Uitvinder! Dat is een vindingrijk Wezen! Daarbij vergeleken zijn onze knapste jongens, hoe veelbelovend ook . . . niets. Daarbij zijn Archimedes, Stephenson, Marconi... als mijn kind, dat een papieren scheepje maakt en daarop, trotsch is. Maar nu vraag ik wederom (maar een heel onnoozel vraagje): Zou die Maker ook knapper zijn dan ... uw huistimmerman? Ik voor mij fluister u schuchter in 't oor, dat ik denk van ja. Misschien denkt iemand dat God nog een beetje dommer is dan uw Jan, Piet of Klaas ... (de pantheïsten denken dat) ... maar ik denk er anders over. Ik denk: Qod is knapper dan mijn huistimmerman. Komaan, geef me dat nu maar toe. Welja, zegt ge, ik geef dat toe; Qod is meer dan onze timmerman. Vergun mij een derde vraag. Wat doet een timmerman onder de menschen, als hij bijvoorbeeld een tafel maakt, en.... hij is geen w ispelturig man ? Wel, hij maakt de tafel af. Juist. En een timmerman die elk meubel, dat hij begon te maken, half voltooid, of met een poot te weinig, liet liggen — zoo'n man zouden wij verachten; wij zouden hem noemen: „een prul van een timmerman " Kunnen wij nu zoo iets verwachten van die .Macht of Godheid, Die zelfs een heelal kan opbouwen? Antwoord: Neen! Het is zelfs onzin, te denken, dat een Wezen •) Dit „bedenken" en .maken" door God (de Centraal-Ziel yan bet heelal) ia natuurlijk een é^uwig-door-gaand bedeaken en maken, waarvoor man eigenlijk geen ..Terleden, of tegenwoordige, of toekomende tijtC' gebruiken mag. Maar wij moeten 't nu eenmaal dten Bit mensctaenwoorden. dat sterren en spinnepootscharnieren maken kan (zoodat ze beide ?oed draaien) het is nonsens, te denken dat zulk een Wezen ijne maakwerkstukken maar halfvoltooid zou laten liggen. Anders ware hij een prul van een Maker; gelijk die timmerman voornoemd. — Maar wat zien wij ? Wij zien meubelen in het heelal (ik bedoel: ons menschen) die allen, zonder uitzondering, half- — neen 1 kwart-voltooid blijven liggen op hun doodsbed, wanneer het zoogenaamde einde daar is. Kwart-voltooid.... namelijk... van binnen, in hun karakter. Of zou iemand durven denken, dat de mensch bij zijn dood voltooid is, en het leven verlaat in afgemaakten (volmaakten) toestand ? zijne ware bestemming bereikt hebbende ? Belachelijke veronderstelling 1 Wij gevoelen, dat wij innerlijk-onvoltooid zijn en blijven op aarde. Wat meer is (en dit is het ontzaglijk-onredelijke, indien dit aardsche leven het eenige is — dat is het ontzaglijk-onredelijke): wij menschen (dat wil zeggen: de wellicht 't hoogst-staande meubelen der schepping), wij menschen, de kristallen lichtkronen in Gods groote wereld-kamer.... wij worden door den Maker hier niet alleen onvoltooid op ons doodsbed nedergeworpen.... maar we gevoelen zelf van binnen, hoe meer wij vorderen op den weg der volmaking, we gevoelen (ik leg nu den nadruk) steeds duidelijker, hoe veel ons nog ontbreekt. Men mocht zoo verwachten van enkele bevoorrechten, die zoo goed mogelijk geleefd hebben en steeds toenamen in deugd, dat zij zich langzamerhand een weinig voltooid zouden beginnen te gevoelen. Maar dit is zoo weinig waar. dat juist bij de beteren de innerlijke ontevredenheid grooter is; ja, dat een voortreffelijk en opofferingsvol strever als Paulus.... ten slotte moest uitroepen: „Ik ellendig mensch 1" Alzoo: wij maaksels Qods, worden op aarde onvoltooid gelaten ; wij allen blijven hier liggen in den grooten Werkwinkel, als stoelen met 3 pooten, tafels zonder blad, kannen zonder oor of tuit. Zoo dwingt mij dan de gedachte aan den kunstvaardigen Maker, zoo dwingt mij dan mijn gezond verstand (indien ik daarvan een gram mag hebben), om aan te nemen (en niet schuchter te veronderstellen, maar zelfs te beweren met vaste overtuiging), dat er na dezen nog een andere wereld of werkplaats is, waar de Godheid ons nogmaals zal onder handen nemen, om ons af te maken. Wij willen deze overtuiging niet dragen „als een teedere „bloem, „die men niet te veel betasten mag, daar ze anders haar teeder „waas en hare schoonheid verliest", gelijk sentimenteele, moderne, zwakgeloovige menschen in onze dagen beweren. Neen, wij willen deze overtuiging hanteeren als een eikenhouten stok, waarop wij leunen, beide in leven en in sterven. U it roep: Hoe kan men zoo dom en bijgeloovig, ja godslasterend zijn, te meenen, dat de Bron aller kunsten en kennis, — minder zou zijn dan onze huistimmerman, en als halfklaargekomen prullen zou in den steek laten (op ons doodsbed) ons, het werk Zijner handen ? 1 VERVOLG I. Heeft het leven een vérder doel? Laatst op eene wandeling over de Veluwe, leidde mij het voetpad naar den top van een hoogen heuvel. In de verte was ik reeds nieuwsgierig geweest, wat groot gebouw daar toch mocht staan. Het rees op, hooger dan een kasteel. Naderbij gekomen bemerkte ik, dat het eene reusachtige en met de grootste weelde gebouwde fabriek was. Op honderd meter afstands hoorde ik reeds het gesnor der raderen. Wijd stond de hoofddeur open. Ik trad binnen, en mijn oog verheugde zich in de kunstigste machines, in alle zalen opgesteld. Grootsch schouwspel 1 De triumf van het menschelijk vernuft! Alles draaide, snorde, glansde. Het was eene weverij. De kostbaarste tapijten gleden langzaam uit de getouwen te voorschijn, ^tapijten vol gloeiende kleuren en bevallige figuren en patronen. En zoo kuns'ig was alles ingericht, 'dat éen enkel arbeider noodig was : de opzichter-machinist. Maar hij had eigenlijk niets te doen. De machines smeerden zich zelve, regelden zich zelve, namen de grondstoffen automatisch tot zich. Tien millioen gulden had deze inrichting gekost. Maar nog heviger was ik verwonderd, ja ontzet, toen 'k vernam, dat al deze heerlijke tapijten niet werden verkocht voor menschengebruik, maar, aan het einde der fabriek weder in de vuurhaarden onder de stoomketels werden verbrand. Alles automatisch, langs riemen zonder eind. Ja, ik zag ze, ik zag ze voortbewogen worden ; het eene na het andere, purper en smaragdgroen, het verdween in den geopenden vuurmond, waarin ze brullend werden verslonden tot grijze asch ... En toen ik, verstomd over zooveel waanzinnigheid, uitriep: Maar in Godsnaam, zeg mij: Waarvoor dan deze kostbare kunstige inrichting op den top des heuvels... toen zeide mij de opzichter: Waarvoor? Wel nergens voorl Maar... heeft het dan geen doel ? Wat is zijn doel ? Het heeft geen doel. Maar wat dan ? 1 Het is gebouwd ... voor de aardigheid. Zoodra het den eigenaar zal beginnen te vervelen, laat hij alles weder afbreken. Lezer, welk een onzinnigheid I Die man, die eigenaar, is verzind, stapelgek! Maar al is die mensch een idioot,... — daarom acht ik mij nog niet verplicht te denken dat de Fabrieksbouwer, de Maker der wereldschepping zulk een idioot zoude zijn... en deze kostbare, kunstige machinerie-inrichting der wereld, alleen zou hebben in elkander gezet, en alleen zou laten draaien en snorren en kostbare dingen, tapijten of menschen laten voortbrengen ... zonder doel... zonder verder doel... alleen ... om ze even daarna weder te vernietigen. Welk een zonderling van een Maker zou dat zijn 1 Want denk, bedenk welke allerprecieuste borduursels geborduurd worden in deze fabriek der wereld I Weet ge welke? Fijner dan kant uit Brussel 1 Fijner dan spinweb! Fijner dan het weefsel van uw netvlies 1 Weet ge welke ? Ik zal ze u noemen :... Het hart van Jezus Christus. Het hart van Paulus. Het hart van Socrates: in welker patronen zijn ingeweven : hemelsche gedachten, gevoelens, aanbiddingen. En de barmhartigheid is het zich herhalend patroon. Deze borduursels zouden hier slechts worden geweven op de weefgetouwen der schepping... om kort daarna weder te worden verbrand in enkele chemische verbindingen, te samen uitmakende: een verrottend menschenlijk! Indien ik deze veronderstelling nog al mal vind... zeg dan niet, als tegenwerping, dat bijvoorbeeld deze drie mannen wel zijn gestorven, maar dat hun woord is gebleven en ons nog nuttig is,... en dat zij dus niet „vergeefs" leefden. Zeg dat niet: de onzin wordt slechts verplaatst. Want ik antwoord: Maar wij, die van hen leeren, wij worden toch vernietigd... en ook onze nakomers... en het allerlaatste einde en doel der aardsche Schepping zou [dan toch ten slotte blijven: de vernietiging harer hoogste wezens — Als eenmaal (t is bekend, niet waar ?) de zon zal zijn uitgebluscht... en het stoffelijke leven op aarde geëindigd, — dan zal het resultaat van al deze machinerie, van al deze daarop geweven patronen,. . . dan zal het resultaat van al het streven van Socrates, Jezus, Paulus, Mohammed, Franciscus, u en mij, zijn :... Niets. Het zal zijn als het resultaat van de arbeid in die fabriek op den top des heuvels Einddoel: Nihil. O houd op met deze redeneeringen. Hun akelig slot doet mijnen hersenen pijn, als het knarsen Yan een verroest slot. 't Is Mei. Wie, die ziet en ook bewondert de kunstige, doeltreffende bevruchtigingsinrichtingen van een perebloesem, kan gelooven dat diens Maker kan hebben gemaakt zoo iets onzinnigs als een vermolmd kruis, verroeste spijkers en verrot vleesch van het hoogste streven van Zijn hoogste schepsel. Dat is: den Schepper meten met twee maten: namelijk Hem bewonderen vanwege den perebloesem, en Hem iets ongerijmds toeschrijven vanwege het denkbeeld dat 's menschen leven op niets zouden uitloopen. Besluit: Een Schepper met zooveel gezond verstand als De Schepper toont te bezitten,... zal met mij iets voor hebben. Een doel. Een doeleinde, verder gelegen dan dit zichtbare leven, dat chemisch ontbonden en vernietigd wordt. VERVOLG II. De witte roos Niphetos. De fijne witte roos Niphetos komt in Zuid-Frankrijk prachtig tot bloei. In Holland zelden; bij het minste donkere, natte weder sterft zij in den knop. Toch zijn er domooren van tuinlieden, die haar altijd maar weer aanplanten: rozen die nota bene toch niet willen uitkomen 11 Hiervan heb ik geleerd. Ik heb tot mij zeiven gezegd: Qod Die wel het zonlicht kan splitsen in zeven kleuren tot eenen regenboog is toch niet zoo'n domoor ? Zoodat Hij zou voortgaan te planten rozen die toch nooit uitkomen ? Bedoeld zijn hier: menschenkinderen die nooit hunne bestemming bereiken. Of bereiken we wel onze bestemming op aarde ? Ha 1 wie durft dat zeggen? Wij bereiken hier niet wat wij innerlijk gevoelen, te moéten bereiken. Wij blijven in den knop. Wij sterven in den knop. Van sommigen komt bijna niets terecht. Voor enkelen schijnt het zelfs beter, indien zij nooit geboren waren geweest. Allen : rozen die sterven in den knop. Qod gaat voort dezulken te planten. Dus is Hij even dom als tuinlieden voornoemd ? Ja; tenzij... dit ons leven een Vervolg heeftt waarin wij tot goeden bloei zullen geraken. VERVOLQ III. De twee kolonisten. Menigmaal hoort men onder het meer verlichte, liberale, moderne deel onzer natie, uitspreken de verklaring, als zou men in dit leven maar moeten zorgen voor dit leven, en zich vooral niet te veel verdiepen in het hiernavolgende. Dat onnutte droomenl neen komaan! Hier de handen uit de mouw, frisch en wakker! Voor dezen levensakker. Enzoovoort Enzoovoort. Wij kennen dat. Maar wat dunkt u? Twee Amsterdamsche timmerlieden voeren naar Nieuw-Zeeland om zich daar te vestigen als kolonisten. Tijdens de overtocht rookte de een pijpjes en verheugde zich in de mooie zeegolven, en maakte zich ook verdienstelijk met karweitjes aan boord; vier gebroken banken en wat er verder voorkwam repareerde hij, makende zich verdienstelijk, en nuttig zijnde. Ook de tweede deed zoo, maar zonderde daarenboven vast eiken dag enkele uren af om zich te oefenen in het Engelsch, dat hij zeer zou noodig hebben in het nieuwe land. Hij dacht ook na, over wat 't eerst te doen stond bij het aan land komen, en informeerde zich bij een oud bevaren matroos naar de eigenaardigheden der Nieuw-Zeelanders . . . Alzoo: De eerste kolonist dacht op de reis alleen aan de reis, en niet aan het doel. De tweede dacht aan de reis en aan het doel beide. De eerste was dom. De tweede was wijs. En wat zijt gij? . . . Debiteer dan s. v. p. niet meer zulke stommiteit en enormiteit, ... dat men in dit leven slechts moet leven voor dit leven, enzoovoort. Stelling: Daar, hetzij door mutatie, (vooruitgang met schokjes), hetzij door geleidelijke evolutie, de mensch uit de dieren is voortgekomen, — moet ook de ziels-onsterflijkheid bij de dieren zijn, of in beginsel zijn. Men mag toch niet aannemen, dat in de keten der evolutie de mensch bij zekeren schalm plotseling onsterflijk is geworden. Deze „mutatie" zou al te groot zijn. Stelling: Indien het bewezen kon worden, dat één sprinkhaan ergens op de wereld of op Mars, absoluut zonder ziel en ziels-onsterflijkheid was . . . dan zou mijn geloof in mijn eigen eeuwig leven wegvallen. Men herhale niet het zouteloos zeggen. „Wat zal het dan aan de Overzijde vol worden"; want daar zijn natuurlijk geen dimensiën (afmetingen), zooals bij ons op aarde. Overigens zij tot dezen dommen „men" geantwoord wat Jezus antwoordde tot een domoor in zijnen tijd die hem óók zoon malle opmerking maakte over het hiernamaals. Jezus antwoordde: „Gij dwaalt, niet kennende de kracht Gods." Inderdaad, de wondervolle krachten alom in dit heelal zichtbaar, doen ons vermoeden dat de Bouwmeester nog wel „kracht", bijzonder vermogen, tot zijne beschikking heeft, zoodat Hij zich in Zijne plannen met z'n schepselen niet behoeft te laten intimideeren door 't idee van een „te vollen" hemel. — Inderdaad: de „krachten Gods" zijn wonderlijk. Denk eens dat er collega's schepselen van u zijn die onder water kunnen ademhalen. Zoudt ge 't ooit gelooven als ge nooit van visschen gehoord hadt? Bedenk dat gij, ja gij mijnheer Lepidus zelf, in uw $£■ ■-ynM&S'ie- BI - r • / /Kt^ n^a-WL— cLt- -CL-isl~£— V-a*- d^U ~b>L>^u- . VV-PX.dJi~>i~- [f** 0-*^" i4~a-*Lst—— . clt ee^ dJL