WET OP HET NOTARISAMBT DOOR Mr. L. A. MICIIEELS Gedrukt bjj F. J. J5ELINFANTE, voorli.: A. 1). SCHINKEL. DE WET OP HET NOTARIS AMBT EN DE WETTEN van 31 Maart 1847 (Stbl. No. 12) en 22 Pluviöse VII met opgaaf van de administratieve en gerechtelijke beslissingen, ophelderingen, geschiedkundige toelichtingen, verwijzingen enz. DOOR Mr. L. A. MICHEELS Advocaat, Procureur en Candulaat-Sotaris le 's-Gravenhage 's-GRAVENHAGE GEBR. BELINFANTE — 1900 — ■> 4 5 Gedrukt bij F. J. BELINFANTE, voorh.: A. D. SCHINKEL. •> ■» <• Het tijdstip, waarop deze Rechtspraak verschijnt, zal wel niet ongunstig schijnen. Bij de voorgenomen herziening der Wet op het Notaris-Ambt zou zij de aandacht kunnen vestigen op nog andere wensehelijke wijzigingen dan het nieuwe wetsontwerp op het oog heeft. Aan den anderen kant evenwel raakt dat wetsontwerp zeer weinig het belang en de practische waarde der hier verzamelde beslissingen, behoudens wellicht ten aanzien van het aangeteekende sub art. 50. Ook in dit werkje is getracht, naar de wijze van Mr. Léon, de behandelde rechtspraak zoo goed mogelijk systematisch te rangschikken, waardoor het zich onderscheidt van andere dergelijke verzamelingen dezer Wet (Mr. W. C. F. J. Cremers' Aanteekeningen, Gron. 1892, en die van G. P. Vroom, Zwolle 1888). Wel was dit wegens de talrijke, heterogene jurisprudentie en ministerieele decisies niet altijd gemakkelijk uitvoerbaar en blijft eene volledige en juiste opname der bestaande beslissingen een hoofdvereischte. Deze nu zijn meestal letterlijk cn vrij uitvoerig opgenomen, zoodat raadpleging der aangehaalde plaatsen zelf in den regel onnoodig zal zijn. Behalve de Nederlandsche is zoo nu en dan ook uit de Fransche en Belgische jurisprudentie geput. Van de litteratuur in de vele tijdschriften betreifende ons notariaat is weinig vermeld, evenmin aangaande registratie- en zegelrecht. Wel is tot meerder gemak ook de tekst der wet ingelascht. ^ oor het ontvangen van mededeeling omtrent onjuistheden en andere gebreken in dit werkje, houdt de ondergeteekende zich zeer aanbevolen. Juni 1900. L. A. MICHEELS. VERKORTINGEN. Arr. beteekent Arrest van den Hoogen Raad. Miss. » Missive van den Minister van Justitie. "*8, i) Resolutie van den Minister van Financiën. » Weekblad van het Recht. » Nederlandsche Rechtspraak. Verzameling van arresten van den Hoogen Raad. v. d. H., B. R. „ van den Honert, Burgerlijk Recht. V. d. H., G. Z. „ van den Honert, Gemengde Zaken. *• v Periodiek Woordenboek van administratieveen gerechtelijke beslissingen in zake van registratie, zegel, griffie, hypotheken, successierecht, notariaat enz. "• h Weekblad voor Privaatrecht, Notarisambt en Registratie. ® » Rechtsgeleerd Bijblad. » Nieuw Rechtsgeleerd Bijblad. " v- ' „ Paleis van Justitie. " en i) Recht en Wet, Tijdschrift voor het Notarisambt. R. W. v. N. ,, Rechtskundig Weekblad voor het Notarisambt. v- "■ „ Tijdschrift voor de registratie, het Not.-ambt, het Hypotheekwezen en de rechten van zegel en successie. ^ofT- » Correspondentieblad, uitgegeven door de Broeder¬ schap der Notarissen in Nederland. Jur. Corr. „ Juridische Correspondent. n Notarieele Nieuwsbode. Jur. Vraagal. „ Juridische Vraagal en Opmerker. "■ 'n N. „ Recht in Nederland. Maandb. v. D. „ Maandblad voor Deurwaarders. ®em- „ De Gemeentestem. A. „ Weekblad voor de Burgerlijke Administratie. v' » Sprenger v. Eijk, de Wet op het Notaris-ambt. De overige verkortingen verklaren zich zelf. hoofdstuk i. Van dr nmbhbediming m het ressnn ,ler nnlariwn. Art. 1. De notarissen zijn openbare ambtenaren, uitsluitend bevoegd, om authentieke akten te verlijden wegens alle handelingen, overeenkomsten en beschikkingen, waarvan de f'6dt ° de, hebbenden ver.angen, dat bij authentiek gegrift h^ken al; daarvan de dagteekening te verzekeren; de akten in bewaring te honden e aarvan grossen, afschriften en uittreksels uit te geven; alles voor zoo ver het verfden dier akten door de wet niet ook aan andere ambtenaren opgedragen of aan dezelve geheel voorbehouden is. t. Notarieele acten zijn acten van het openbaar gezag. 28,S' "• LXXV 8 '■ „.„w. *. Het begrip opmaken en verlijden van eene akte door een ambtenaar omvat zoowel het constateeren van hetgeen door deze is verricht of waargenomen als van hetgeen ten overstaan van hem of voor hem m zijn tegenwoordigheid wordt verricht of verklaard door een of meer partijen, die opzettelijk voor hem verschenen en datgene in zijn bijzijn verricht of tegenover hem verklaard hebben, opdat een en ander door nen notaris bij akte zonde worden geconstateerd. Hof Leeuwarden 12 Maart 1891, W. 6071. :i De notaris is niet verplicht van het ophouden van vast goed bi, proces-verbaal te doen blijken en derhalve ook niet om eene acte op te maken van eene dergelijke veiling, waarbij de goederen zijn opgehouden. Rb. Haarlem (raadkamer) 1 October 1850 P. W. 1522, Corr. XIII 33 R. en W. \I 100, T. v. R. V 142, S. v. E.15(8edr.); naar aanleiding van en in overeenstemming met dit vonnis Miss. 10 l>ec. 1850 n». 59 en Ken. 24 Dec. 18.>0 n - 4', 1 . W. 1522: dat er zelfs geen termen zijn in zoodanig geval don MimiKLs, Wet Notarisambt. wet op het nota ris am ut. art. 1. notaris te censureeren : Decisie M. v. F. 9 Juli 1851 n". 18, P. W. 1810, T. v. R. VII 219: de notaris is niet verplicht een proces-verbaal van openbare verhuring op te maken, wanneer al de perceelen opgehouden worden: het niet opmaken van acten, waar niemand contracteert, is geen overtreding: bestreden in: R. en W. IX, 554; verdedigd in: Corr. XIV, 28; Jur. Vraagal. 1855, 99 ; in denzelfden zin Miss. 14 Dec. 1870 n". 122 en Miss. M. v. F. 28 T)ee. 1870 n°. 53 P. W. 5840, W. N. A. 82, R. W. v. N. 127, S. v. E. 15 (3e dr.). de notaris is niet verplicht van een door hem gehouden openbaren verkoop van onr. goed proces-verbaal op te maken, maar kan volstaan met eene eenvoudige acte van verkoop, tenzij partjjen uitdrukkelijk opmaken van een pr. verb. verlangen. 4. Eene notarieele acte is overeenkomstig art. 1 bestemd om de opgaven en verklaringen van partijen met volkomen juistheid te vermelden, teneinde aan hun verlangen te voldoen, dat hiervan bij authentiek geschrift zou blijken en derhalve is de notaris, zich met het opmaken der acte belastende, verplicht de vermelding der verklaringen en opgaven, zooals hem die door de partijen gedaan worden, getrouw op te nemen, en kan hij niet strafrechtelijk aansprakelijk gesteld worden voor de onwaarheid dier opgaven en verklaringen, zelfs in geval partijen zich daardoor aan het misdrijf van art. 227 W. v. Str. mochten schuldig maken, tenzij als medeplichtige aan dit misdrijf der partijen. Arr. 19 Maart 1888 W. 5533, P. W. 7638, N. R. CXLVIII § 46, 270, P. v. .T. 1888, 41, W. N. A. 955, R. W. v. N. 624; in strijd met concl. adv.-gen. DB Savornin Lohman : niets verhindert den notaris zijn ministerie te weigeren als partijen verlangen dat hij eene acte zal opmaken, die hem in aanraking kan brengen met de strafwet; vern. Hof Leeuwarden 15 Dec. 1887 hetwelk had bevestigd Rb. Groningen 13 Oct. 1887 verm. sub art. 6 aant. 2. Vgl. het arr. 11 April 1899, W. 7268, W. N. A. 1535, waar evenwel de • onware vermelding van de koopprijs het werk van den not. zelf was; bev. Hof Leeuwarden 5 Jan. 1899, W. 7266, W. K. A. 1533: de not. is niet verplicht de opgaven en verklaringen van partijen op te nemen, als hij weet, dat die opgaven en verklaringen onwaar zjjn. Vgl. ook Rb. Assen 19 Oct. 1853 verm. sub art. 37 aant. 3; Mr. M. W. F. TrKUB, de not. en het W. v. *tr„ W. N. A. 959—965. 5. De opdracht aan den notaris om een openbaren verkoop van onroerend goed te houden, houdt niet stilzwijgend in de opdracht tot ontvangst der kooppenningen. «X ..«*•in *-»• voor de betaling der kooper* ln,nr V Wf6 Van bor" lnstaan tussehen den not. en de verkn ^ Vinculum juris leK^n rekenplichtigheid zou ontstaan T"' T'" V°°r gene te^nover de/.en te vorderen kooppenningen. ° ^ ^ den notaris in r Hof Leeuwarfen 18 Ja, l888 w. 5585) w N a. 982, P. v. j. 1888, 34, . . - , vein. Rb. Assen 14 Febr. 1887 hieronder verm In gelijken ?in • Kb. Arnhem 5 Jan. 1874 W. 3693 PW 6401 W W A 917 J z,n • not. tot ontvangst der kooppenning », !.7 lastgeving aan den i" privé; mitsdien is veroordeeld totTfeifte d T qUa"t,'it' '"a!U' niet mogelijk. ° S d,er kooPPen"mgen bij lijfsdxvaw, Rb. Maastricht 10 Dec. 1863 w i> „r VTrlT wanneer bij eene acte van openh ' l u * ™ 389 = ■Ion koopprijs zal geschiedZZZ Z " ^ V"" dan is de not, hoe groot öok Jf Z J"\ "0tinhand-^erverkoopers, •Ion koopprijs te ontvangen Opda^ d ®r 1™oper9 zUn m°ge, onbevoegd om kooper liberere wordt vereischt f H H *, na" ******' den «gd zij, óf dat kunne worden' aan" ƒ ^ 'Jeti'Un" ge"ln,',," negotiorum gestio heeft aangenomen, dat van de zijde van den not. •Ie wijze van betaling bij de'kMon.11^ 'lautrt^ ki,n niet h,it S''Vul zijn »;i.in«Tr °opacte is geregeiu. In zekeren zin ook : Rh. Roermond 12 Mei 1893 w cqkk Air »r . R H i-i ,u a V W' 6355- W" N- A- I243, T. der N. XI 101 £ i t; ziTt, r w— -— ; zjjnen overstaan verkocht worden ld' Pe''S *°ederen' '• A. 186, R. W. v. N. 185, N. N. XIII, 1873, 196 (vern. Rb. Assen 17 April 1871): de aard der betrekking van notaris moet het steeds aannemelijk doen voorkomen, dat deze als hem een openbare verkoop van onr. goed wordt opgedragen, bij gebreke van tegenstrijdige bepalingen daaromtrent, ook voor den verkooper de kooppenningen ontvangt, daarbij de titels van eigendom uitreikt en met deze geheel liquideert ter zake van den verkoop, buiten tnsschenkomst van den verkooper: in zekeren zin ook : O. In den regel zorgt de notaris die eene acte van hypotheek verlijdt, ten koste van den schuldenaar, voor de inschrijving en registratie, zoodat hij de gelden, die hij ontvangt voor die kosten van inschrijving en registratie ontvangt in zijn qualiteit van notaris. Arr. 14 Febr. 1876 W. 3963; bev. 1'rov. Hof Zeeland 4 Oct. 1875; hev. Rh. Qoes 31 Juli 1875. Vgl. het aang. sub art. 21 aant. 4. Over de wettelijke bevoegdheid van den notaris handelen ook : - Miss. 22 Juni 1871 no. 62 P. W. 6105. W. N. A. 173, R. W. v. N. 157: de mede-onderteekening van schuldbrieven door een notaris, zelfs met vermelding zijner qualiteit, moge tot de deugdelijkheid der schuldbrieven vereischt worden, zij worden door die onderteekening zeker geen notarieele acten ; de notaris handelt hier niet in zijn qualiteit, maar als bijzonder persoon. - Ciro. M. v. F. 16 Jan. 1889 P. W. 7798, R. W. v. N. 689, W. N. A. 1004 : requesten moeten door partij zelf onderteekend zijn of door den notaris vergezeld van eene schriftelijke volmacht tot onderteekening; ook op eigen naam mits de notaris zich bij het vragen van uitstel in zake successie aansprakelijk stelt voor de betaling der eventueel verschuldigde renten. - Miss. 6 November 1888 no. 54 P. W. 7713 R. W.v.N.673: de verklaring van den notaris, die op het Kngelsche formulier onder de handteekening van den bankier aanteekent en onderteekent, dat de verklaring, dat de coupons afkomstig zijn van effecten behoorende aan deze laatste of diens cliënten, door den bankier ten zijnen overstaan afgelegd, is geen notarieele acte. \ gl. omtrent den omvang der notarieele werkkring (wettelijke bevoegdheid) het aangeteekende sub art. 22 aant. 2 en 3, art. 73, art. 1 W. v. 22 1 luviose \ 11, art. 8 W. v. 31 Maart 1847 St. 12. WET OP HET NOTARISAMBT. AKTT. 2—3. '' De m Pruisen onder eene onderhandsche acte van schuldbekentenis gestelde naamteekening, waaronder door een notaris aldaar is geconstateerd, dat zij in zijne tegenwoordigheid is geschreven door iemand, d.e hem door een mede voor hem compareerenden en hem hekenden persoon is bekend gemaakt, vormt een onafscheidelijk deel van c eze door den notaris opgemaakte zgn. „Beglaubigungsurkunde" welke acte ook h.er ten lande als authentiek is aan te merken. Kb. Almelo 2 Deo. 1H96 W. 6925. 8. Zle — betreffende de bewijskracht van authentieke acten - Leon- Asser B. W. sub artt. 1905-1910; ook het aangeteekende ad art. 30 n h ST'- Zuid-Holland 18 Juni 1855 en Prov. Hof NoordBrabant 26 Mei 1868). r.itt. .s |. j. Roes Eenige opmerkingen over en naar aanleiding van art w N. rj n0t"aUlbt' Prft- Leide" 1879' waar0ver R- en W XXX 34.' iJui H BlSKES. Eenige aanteekeningen over notarieele aoten, prft. l'treelit waarover lhe™« 1870, 167, X. R. B. 1870. 419. X. X. iX, 128. drt. 2. De notarissen worden door den Koning voor hun leven aangesteld. I. De procureurs-generaal bij de Gerechtshoven moeten bij voordrachten ter benoeming voor het not,ambt. de aandacht der regeering vestigen op die eandidaatnotarissen welke als zaakwaarnemers plegen werkzaam te zijn; Circ. .Min. v. JUst 13 kept. 1856 no. 119 W. 1784; K. en W. XI, 411 ; XXXI 295VAN KCK' h6t "0tariaat' Prft UtreCht ,880> beoordeeld K. en W. J. M. van Vookthuvsen, het Notariaat, bezoldigd Staatsambt, prft. Leiden 189a. Art. 3. De notarissen oefenen hunne ambtsbediening uit in den geheeleu omtrek van het arrondissement, waarin hunne standplaats is gevestigd. l>e Koning bepaalt bij een reglement van algemeen bestuur, dadelijk bij het in werking brengen dezer wet uit te vaardigen, het maximum van het getal notarissen. welke voor ieder arrondissement kunnen worden aangesteld, des echter dat hetzelve in geen arrondissement meer zal kunnen bedragen dan één notaris op de vierduizend zielen. Art. 15 (<«•<• Wet run il A,irit 1877 (Stbl. n°. S«). De notarissen, aangesteld vóór het in werking treden dezer wet, zijn, onverminderd hunne bevoegdheid in den geheelen omtrek van het nieuwe arrondissement, tevens bevoegd hunne bediening uit te oefenen in den geheelen omtrek van het voormalige arrondissement waarin hunne standplaats gevestigd is. Het maximum van notarissen is eerst vastgesteld bij K. B. 20 Sept. 1842 !St. nu.23, daarna herhaaldelijk opnieuw, het laatst bij K. 15. 29 Sept. 1892 St. no. 228, waarbij het maximum is gebracht voor de arr.: 's Bosch op 59, Breda op 42, Maastricht op 29, Roermond op 30, Arnhem op 49, Zutphen op 34, Tiel op 25, Zwolle op 33, Almelo op 23, 's llage op «6. Rotterdam op 82, Dordrecht op 34, Middelburg op 34, Zierikzee op 9, Arasterdam op 98. Alkmaar op 34. Haarlem op 36, Utrecht op 40, Leeuwarden op 54, Heerenveen op 24, Groningen op 33, Winschoten op 21, Assen op 26; de geldigheid der latere K. B. is betwist W. 1188, 1207, 1210-1213, 1219, R. en W. VI 195, 205; Jur. Uorr. 1861. 380; S. v. E., 21 (2e dr.). Litt. 11. WlEUMAN, De plaatselijke bevoegdheid van den notaris, prlt. A dam 1884, waarover W. X. A. 767—769; li. en W. XXXVII, 90; R. Mag. 111, 533. Mr A. .1. B. Rijke, Het notarieel ressort de jure constituendo, I hemis 1886,236. Art. 4. Aan iederen notaris wordt hij het besluit zijner benoeming een bepaalde standplaats aangewezen. .Met uitzondering van de steden, welke uit meer dan één kanton bestaan, worden deze standplaatsen zoodanig over het geheele arrondissement verdeeld, dat er ten minste twee notarissen in ieder kanton gevestigd zijn. Met inachtneming van het bepaalde bij het vorige lid, kan de aangewezene standplaats door den Koning, op verzoek van den notaris, binnen het arrondissement, waariu dezelve is gevestigd, worden veranderd. v Art. 5. leder notaris is verpligt niet alleen zijne woonplaats te hebben, zijn kantoor te honden en zijne akten te bewaren in de hein aangewezene standplaats, maar ook om aldaar zijn werkelijk en gestadig ver lil y t te houden. zes n ,V< rtre(lin°_ '"ervan, 'al "ij voor den tijd van ten minste drie en ten langste zes maanden in zijn ambt worden geschorst. wijd!" ""f™; "°h 'anffer agen van zijne standplaats willende verwijderen, heeft daartoe verlof noodig van den officier bij de regtbank van het arrondissement, waarin die standplaats is gelegen. indien de afwezigheid langer dan één. maand moet duren, hebben de notarissen daartoe het verlof „oodig van den procureor-ge.eraal bij het geregtshof. Rg overtreding dezer bepalingen, zal de afwezige notaris worden gestraft met eene b^e van en hoogste honderd g.Uden, en, in geval va„ herhaling" met sctorl, M 1.7 voor den tyd van ten minste drie en ten langste zes maanden l'ij het verleenen van het verlof zal de officier of de procureur-generarl, óp voori rag \an den notaris, en bij gebreke daarvan ambtshalve, eenen naburi.-en notaris vanTen.'f einde """lliren,'e 'le afW6Zi*beid van z!inf'n ambtgenoot, ten aanzien te ver "t " ""nut,,n en van ,le aan hem in bewaring gegevene stukken, al datgene igten, waartoe deze, tegenwoordig zijnde, bevoegd en ver,,ligt zoude zijn " Ver,,hf?t aan 'ieD ter Zii"e tiideHjke Aanging aangewezen ambtenoot den vryen toegang tot zijn archief te verleenen, op strafte van in zijne bediening te worden geschorst voor een tijd van drie tot zes maanden. e regt ank kan, hij het niet verleden van toegang tot het notarieel archief dezen dreqUü!ÏUr ï* ministerie ,,en aan^c,en "otaris magtigen zich des noods met behulp van de openbare magt, te verschaffen. (StW. iTt, ",inea'g biJ art- 1 *er WH van 6 Mei 187» I. Do notaris maakt zich schuldig „an overtreding van art 4 W v Ventó ;Z:„Te Hl ZÜ" 8t8n,,|,,a,ltS 8,eChtS ^ ka"- ' - -e andere idem 24 Febr-,ws- «- m'7: 1842 R' B- v' 145' * v- E- 33 (30 dr.) is den üff. v. S . nat 1II e yk gelast toe te zien op het nakomen van art. 5 lid 2 en bij minste overtreding eene vervolging in te stellen. J,'t° Z :'L' Vtt" We,'kUliik C" gUStrtdi« *erbl,Jf: Kb. 's Bosch 20 2' fu ,T ' v ":,m' v' k- 33' dr->; '-v. door IV. Hof N. Hu bant 31 Oet .843 W. 450 S. v. K. 3, d,), „K «ku.kk Jurisprudentie £ 11T.Ü w! nar ^ die 1850 W" H48 büv" düur Pr' .J;,;!'1. 4 W"t.,V"" V°"t''so wordt "vertreden, wanneer een notaris buiten zijn standplaats een bijkantoor houdt; zjjn opvolger in de oude standplaats heeft recht op schadevergoeding wegens deze oneerlijke concurrentie, Kl>. Uent 14 Nov. 1888 W. X. A. 994; bev. door Hof Uent 2 Maart 188», W. N. A. 1038 cf. Kb. Gent 29 .luni 1887 W. N. A. 931 ; bev. door Hof Gent 21 Jan. 1888, W. N. A. 973. Hof Caen 22 Juni 1858 W. N. A. 374: de not. die zich geregeld op marktdagen begeeft naar de hoofdplaat» van zijn kanton en aldaar in de herberg neten opwaakt, handelt in strjjd niet den geest van art. 4. In denzelfden zin is de talrijke jurisprudentie bij Dalloz Rep. n". 41, Suppl. nos. 21 en 22, waar de not. tevens aansprakelijk wordt gesteld voor de schade door deze oneerlijke concurrentie toegebracht. Dalloz Kep. n". 59 Suppl. n". 26. Zie ook \\. 2338. 3335; Corr. XXXVI. 225. Vgl. ten aanzien van art. 5 lid tl het aangeteekende sub art. 53. Art. 6. Uuiten gegronde redenen, mogen de notarissen hunne dienst niet weigeren, wanneer zij tot het leenen daarvan worden verzocht. Zij zijn voorts verpligt om, op last van den voorzitter der regtbank van het arrondissement, in hetwelk zij hunne bediening uitoefenen, hunne dienst kosteloos te verleenen aan zoodanige personen, welke, op de wij/.e bij art. S5* van het Wetboek van Burgerlijke Kegtsvordering vermeld, van hun onvermogen doen blijken. 1. De notaris heett in de weigering van partijen om hem voorschot te geven voor de kosten op de acte vallende eene gegronde reden tot dienstweigering, daar geen wet hem dwingt zelf die kosten voor te schieten. Arr. 1 Febr. 1856 W. 1719, 1'. W. 2722, N. li. III $ 22. 96, T. v. H. XI. 1, Oorr. XXIII 346. XXX 275, v. d. H. B. K. XX, 169, 8. v. E. 38 (2e dr.). Vgl. het aang. sub art. 40 aant. 7 en Hof Amsterdam 23 Oot. 1885, verm. sub art. 73 aant. 3. De notaris mag zijn dienst weigeren, wanneer partijen in de acte opgaven verlangen opgenomen te zien, welker onwaarheid hem bekend is, veelmin kan de wet hem dus verplichten zoodanige onware opgaven behelzende acten ter registratie aan te bieden. lib. Groningen 13 Oot. 1887 W. 5613, P. W. 7638, W. N. A. 955, S. v. E 42 (3e dr.) verm. sub art. 1 aant. 4; vgl. het aldaar aanget. In gelijken zin: Fr. II. v. Cass. 23 Mei 1892 W. N. A. 1208 : de not., die desbewust zijn ministerie heeft verleend voor ongeoorloofde en frauduleuze acten, i, terecht vim zijn ambt ontzet. HofParijs I Mei ,873 W. N. A. 197: de not. is „iet verplicht zijn ministerie voor de h" H Ï "" is Han.prakel.jk sub art t 1 Ver00rM#kt- V*'- *»*• « v. Oass. ,, Juli ,854 verm. suo art. :>0 «ant. 2. Lo« I § 24, Ma uk I § 8a, Voorendonk ad art. 6 noot 1, v. Uye Pikterse p. 4, v. foorenenrergrn ad art. fi noot 1 ; VV. 816, 840 860. Anders: Mr. H. Binnerts, R. en W. XXI 447, W. 3188: de not. mag zijn dienst met weigeren, wanneer hij de handelende partijen voor onbekwaam of de overeenkomst voor onwettig houdt: W. 3636, W. N. A. 873; ook niet oi, gronden, d.e hjj ontleencn mocht aan den inhoud der acte, die partijen wensolien opgemaakt te zien. ' J S. y. E. p. 40 (2e dr.), p. 39 ,3e dr.), R. en W. XXII. 268: de „ot ma* orbelchikk'i'n * W»y het besluit van benoeming .Ier com- Art. 12. Tot verkrijging v," het in art. 15 bedoeld, get Februari 1883 (Stbl. n". 21.) Betreffende hot examen K. 1$. 4 .Juni 1878 S. n". 81 gew. K. 1!. f! Kebr. 1883 S. n".21, K. H. 23 Mei 1892 S. n». 127, K. lt. 22 April 1895 S. n". 75, K. 11. 28 Maart 1898 S. n". f.9. Art. 15. l)e geboorte-akte. de verklaring of verklaringen van goed gedrag, liet getuigschrift van met. goed gevolg afgelegd examen en de verklaring of verklaringen van den volbragten werktijd, afgegeven door den notaris of de notarissen, bij wie de belanghebbende is werkzaam geweest, en bevestigd door den officier van Justitie van het arrondissement, worden bij het verzoek om plaatsing aan den Koning overgelegd. Th- arlt. 10—15 zijn in de plaats van de norKfirnnkeljke «rit, 10—17 r/enteld hij art. 3 der Wel run 0 Mei 1878 (Stbl. n". 20.) Art. 18. De notarissen moeten, binnen twee maanden na de dagteekening van hunne benoeming, voor de arrondissements-regtbank, tot welker ressort hunne aangewezene standplaats behoort, ieder naar de wijze zijner godsdienstige gezindheid, den navolgenden eed (belofte) afleggen : „Ik zwere (belove) getrouwheid aan den Koning, gehoorzaamheid aan de grondwet, ,.eerbied voor de regterlijke autoriteiten; dat ik mijnen post met eerlijkheid, naauw„keurigheid en onzijdigheid zal waarnemen ; de wetten, op het notarisambt gemaakt „of nog te maken, met de meeste naauwgezetheid zal opvolgen; dat ik de meest „mogelijke geheimhouding omtrent den inhoud der akten, overeenkomstig de voorschriften der wet, zal in acht. nemen ; en dat ik voorts, middellijk noch onmiddellijk, „onder eenigen naam of voorwendsel, tot het verkrijgen mijner aanstelling, aan „iemand, wie het ook zij, iets heb gegeven of beloofd, noch zal geven of beloven.-' De Koning is bevoegd verlenging van den tot het afleggen van den eed bepaalden termijn te verleenen. Bij verzuim van den voorschreven eed tijdig te doen, wordt de benoeming geacht vervallen te zijn, en wordt er tot eene andere benoeming overgegaan. I. Indien een gevestigd notaris opnieuw wordt benoemd, dan moet luj, al i« de nieuwe standplaats gelegen in hetzelfde arrondissement als zijne vorige, opnieuw den eed afleggen, terwijl op de acte van eedsaflegging steeds liet bjj art. ! V"n verk0"l> ,u,n 'len notaris. Kan worden opgedragen. Arr 28 Maart 1895, W. 0650, P. y. J. 1895 no. 43. ■JlÜTT" "*'• "'5 ~ 1- "»'■ -» — -d« »«*• echter niet de oprichtingsaete, noch verkla25 'nS °f storting mag opmaken, wanneer de zoodanige., behooren enn otsc V T*"'' W d' "*** *"■» van eene clmanditaire vennootschap z.oh moet onthouden, wanneer zij commanditairen zijn. aan' 'een de'^T * "? ^ 0°mmand * ^ 0P"»k- — een notaris, die ivn ^ -p-««. «• - * I 8,T 08 Z: V' VentÖ8e ** dat de acte' opgemaakt door een ' of de 'not - 7 !l 61 " betrokken is, alle authenticiteit mist, onverschillig t LT^Zle RCte T°0rk0mt °,,der 2Ö" <- — - n.iddel J dieDi;otgTei8actanhaKKhe,,tiCiteit *" RfilankelÜk ™ de kwade trouw van hen, l.e tot de acte hebben meegewerkt; ook al waren dezen ter goeder trouw de r" - «*•>**£ . allen en vloeit daarmt voort, dat de wet niet langer de hoedanig- .... - *■ -v~™ - Fr. Hof v. (Jass. 11 Dec. 1888 Dali.oz 1890 I, 13 /(3eFrd * T, CaSf3- " Juni 1853 P- W- ^85, 8. v. E. P. 91 (2e druk), p. 84 X k)- de not- ""derteekent de acte slechts als ambtenaar niet als contrae Afrende partij, zoodat zijne onderteekening noodwendig vervalt met het authl karakter, hetwelk zij bestemd was aan do acte te geven, terwijl de wet bovendien zoo weinig het belang van den not. heeft op het oog gehad, dat zij nltarbT"8,6 ^ heUn* aa" P'lrtÜen het reoht toekent tegen dei, reten inT" tT ™ k^on, schade en inte- P 44 (9e 1 n' H°f Va" °aSS' 15 J"ni 1853 P" W 1985' S" v. E. ' hanllsoh 1 h,ATZ SUPP1' 135 :del,«Paling die de acte als onder- zelf ten r T " 08t gelde" ka" "iet in&eroePen worden door den notaris lcde'n Z T W16" ^ Verk°°P' te z«ne" overstaan ver¬ eden, eene erkennmg van een servituut had plaats gehad; de acte kan ten *!,ne„aanz.en zelfs niet dienen als begin van bewijs bij geschrifte! ver. Hof Kennel /. ,8:'0, ,K'twL'lk «leze erkenning had geldig verklaard. die h 1 7 CWHB- 8 JUli 1896 DALL" 1896 T' 584 : dc a«te waarbij de not. ' haar heeft opgemaakt, persoonlijk betrokken was, is nietig „Is authentieke wet ol' het notarisami'.t. artt. 21—22. acte en heeft alleen kracht vun onderhandscli geschrift teil aanzien van de contracteerende partijen en niet ten voordeele van den not. Kb. lirtrt sur Seine 14 Dee. 1887 D\I,1,0/ 1890 II, 285; bev. door Hof 1'arjjs '2 Xov. 1889 : de not. acte, waarbij de notaris is betrokken (in casu eene acte van geldleening bestemd om aan den debiteur van den not. de noodige gelden te kunnen verschatten om deze af te betalen) is nietig en zonder authentieke kracht maar heeft de kracht van eene onderhandsche acte, als hij door alle partijen is geteekend. Fr. H. v. Cass. 16 Febr. 1886 Dai.i,. Suppl. n". 135: de £acte is totaal nietig, wanneer zij niet door alle partijen is geteekend. Zie ook Hof Overjjsel 10 Mei 1852 P. W. 1985, W. 1490, S. v. K. p. 91 (2e dr.), ' X. R. X-LIX § 84, 419; T. v. K. VIII, 222, X, 259. Litt • H. J. Schuurman. Adnotatio ad caput tertium legis 9 Julii 1K42 de munere tabellionis llagae Comitis 1854, diss., beoordeeld H. en NV. X. 444, door Mr. W. F. ottkn. Art. 22. De notarieële akten mogen geene beschikkingen of bepalingen inhouden ten voordeele van den notaris, ten wiens overstaan zij zijn verleden, van de getuigen, van zijne of hunne vrouwen, zijne of hunne bloedverwanten, of aangehuwden in de regte linie zonder onderscheid van gradeu, en in de zijdlinie tot den derden graad ingesloten. Hetgeen hiertegen strijdig is, wordt, voor niet geschreven gehouden ; blijvende echter de akte overigens in haar geheel. Door de bepaling van dit artikel wordt geene verandering gebragt in de voorschriften van het Burgerlijk Wetboek omtrent uiterste willen. I _ omtrent het verband tusschen de Wet op het Notarisambt en de bepalingen in het Burgerlijk Wetboek voorkomende omtrent uiterste wilsbeschikking — Leon—Asser H. W. ad art. 954, 958 jo. 1718,979en v., 991 en v., S. v. E. (2e dr.) p. 97 en v. (He dr.) p. 89 v. en Fr. Hof Overijsel 18 Pee. 1843, vermeld sub art. 87 aant. 1: de wetgever kan niet worden verondersteld, bij eene wet houdende organisatie van het not.ambt en bevattende reglementaire bepalingen aangaande de rechten 'en verplichtingen dezer ambtenaren en de vormen hunner acten, tevens nieuwe wetsbepalingen te willen invoeren betrekkelijk onder werpen, welke bij het B. W. eu het W. v. B. Rv. zijn geregeld. «. De vraag of de artt. 21 en 22 toelaten, dat de notaris, die de kuopacte verlijdt, wordt belast en gemachtigd de kooppenningen in ontvangst te nemen en daarvoor kwijting te geven, is indirect toestemmend beantwoord. Kb. (iorinehem 28 April 1857 W. 1870, (Jorr. XXVII 14a, S. v. E. p. 95 (•2e dr.) p. 87 (8e dr.): verleent verlof op een request tot openbaren verkoop van vaste goederen onder de uitdrukkelijke mits, dat in de voorwaarden van verkoop de bepaling worde opgenomen, dat de kooppenningen zullen moeten worden betaald ten kantore van don notaris, over den verkoop staande, die daarvoor mede zal moeten (juiteeren. — Deo.M. v. F. 12 Jan. 1848 n». 123 P. W. 595, S. v. K. 85 (3e dr.): in het algemeen behoeven volmachten tot het ontvangen der kooppenningen bij eene akte van verkoop van vaste goederen, op den notaris-redaeteur verstrekt, niet, als eene beschikking ten voordeele van den notaris, als niet geschreven te' worden beschouwd ; in ieder geval, ook bjj twjjfel, moet het registratierecht er op geheven worden. Anders: Kb. Heerenveen (raadkamer) 15 Maart 1847, (Jorr. II, 26, S. v. E. p. 95 X(2e dr.), p. 87 (3e dr.), welke den not. heeft berispt ter zake van het staan over eene akte, waarbij werd bepaald, dat de bedongen verhooging van den koopprijs aan en in handen van hem, nolari», moest worden uitbetaald. Dit is geheel conform de aanschrijving van den Min. van Just. van 12 Juni 1847 n». .).) 1. W. 1,1841 n°. 80, S. v. E. 87 (3e dr.) aan de gerechtelijke autoriteiten bij de uitvaardiging der Tariefwet; zie het bjj die wet aangeteekende. Vgl. het aangeteekende ad art. 1 aant. 5. Kb. Maastricht 27 Jan. 1872 vermeld in aant. 5: wanneer in de volmacht geen beding of toezegging van belooning aan den lasthebber is vervat, bevat zij geen bepaling ten voordeele van den getuige (lasthebber). 3. Het beding van 10 "/„ boven den principalen koopprijs kan geen beding zijn ten behoeve van den notaris, daar het als zoodanig nietig zou zijn; de notaris is als negotiorum gestor jegens den verkooper rekening en verantwoording van de ontvangen 10 "/„ verschuldigd. Kb. Maastricht 30 Nov. 187G W. 4133, N. K. B. 1880 A 132, li. W. v. X. 209, N. N. 1877, 321, S. v. E. 87 (3e dr.); cf. Kb. Maastricht 22 Jan. 1880. K. W. v. Jï. 376: met het oog op art. 22 is het onaannemelijk, dat het beding, dat de huurders den huurprijs moeten betalen ten kantore van den not. ten' overstaan van wien de acte van verpachting is verleden legen .jenot van 5 •/„ aan denzelven voor het doen der ontvanqtt, door den verpachter is gemaakt ten voordeele van don nut. noch dat deze laatste bjj hut opstellen dier acte aan dio stipulatie de beteekenis van eene bepaling ten roonleele vun hem zalven hooft willen hechten, daar liet toch niet denkbaar is, dat de een ot' ander hunner een voor niet geschreven te houden stipulatie in de acte hoeft willen opnemen: de quaestie is niet beslist door H. R. 7 Jan. 1881 W. 4592, v. d. H., B. R. XLI, 1, W. N. A. 585, S. v. E. 87 (3e dr. i, welke het vonnis bevestigde, als betreffende de uitlegging eener overeenkomst, welke uitsluitend behoort tot het gebied van den judex facti. Op. Min. bij de Rb. Groningen 21 Febr. 1870 W. N. A. 39: het beding bij een openbaren verkoop van vast goed, dat de koopers ten kantore van den noturis o. a. diens salaris moeten betalen, maakt de not. niet bevoegd om van den kooper die betaling van zjjn salaris en verschotten te vorderen, daar het beding, aldus opgevat, overeenkomstig art. 22 nietig zou zijn. Anders, de op die conclusie vallende beschikking van den President: de betaling dier kosten zjjn te beschouwen, als vallende onder de bijkomende onkosten van art. 15U2 B. W. en geenszins als een beding ten behoeve van den notaris. De Red. W. X. A. n°. 39 is het eens met het O. M. Zie ook R. en W. X. p. 202. — Res. 27 Febr. 1882 n". 21 W. X- A. 731, S. v. E. 87 (3e dr.): de ontvangers der registratie behooren aan de OH', v. Just. kennis te geven van het beding in acten van openbaren verkoop van vast goed, dour notarissen gehouden, gemaakt, dat de koopers aan den noturis tot goedmaking der kosten zonder dat daarvoor eenige verrekening zal plaats hebben, zullen moeten betalen 1U pCt. van den koopprijs en de koopgelden. Cf. Circ. M. v. J. 12 Juni 1847 n". 53 P. "NV. 80, R. en W. II p. 323, S. v. E. p.94 en 408(2e dr.),p. 87 (3e dr.), waaromtrent zie het aanget. sub art. 8 Tariefwet; of. Res. 7 Mei 1847 n». 26, verm. sub art. 60 aant. 1. In denzelfden zin, Rb. Tongeren 24 Maart 1891 \V. X. A. 1160: de opgelden, welke de kooper volgens de veilconditiën moet betalen ton kantore en tegen quitantie van den not. mogen niet ten voordeele van den not. komen, maar zijn een accessoir van den koopprijs. Cf. Rb. Brussel 24 Juni 1891 W. X. A. 1160. Anders: Fr. H. v. Cass. 24 Jan. 1853 Dall. Huppl. nu. 123: de not. overtreedt art. 8 W. v. Ventóse niet, wanneer hij in eene acte van verkoop opneemt de bepaling, dat de kosten aan hem verschuldigd van een bepaalden termijn rente zullen dragen. Vgl. ook het aang. sub art. 60. I. De bepaling in het door een noturis opgemaakt proces-verbaal eener vergadering, dat de drie benoemde commissarissen zijn gemachtigd om aan een door hen voor te dragen persoon de betrekking van president-commissaris op te dragen, is eene bepaling ten voordeele van dien persoon, uithoofde aan commissarissen een honorarium is toege- ■ kend, zoodat zij voor niet geschreven moet gehouden warden, wanneer, hoezeer de naam van dien persoon in het proces-verbaal niet is vermeld, echter uit het onderling verband der feiten volgt, dat die persoon i geen ander is dan de notaris, die het proces-verbaal heeft opgemaakt. Pr. Hof N. Holland 30 Jan. 1853 W. 1408, 8. v. E. p. 90 (2e dr) „ 88 <3o dr); bov. door H. B. 24 Febr. 1854 W. 1579, op grond dat de quaeJtie van teitelyken aard was; daarbij overwoog do H. B. dat een proces-verbaal van het verhandelde in eene vergadering dient om bij geschrift te doen blijken f van eene handeling en eene notarieele akte is in den zin van art. 1 en 22. f Het door het Hof vernietigde vonnis der Bb. Amsterdam 3 Aug. 1852 W. 1363, B. en W. X 115. achtte de benoeming van een not. tot pres.-commissaris niet in strijd met de artt. 21 en 22, wanneer deze notaris vroeger alleen gestaan heeft over eene acte, waarbij aan drie commissarissen, zonder aanwijzing van persoon, door de vergadering is opgedragen een vierden commissaris to benoemen en die keuze op gemelden notaris is gevallen. Zie ook Oorr XVIII 70. - Miss. 26 Febr. 1856 n». 122, Bes. 27 Maart 1856 n. 49, P. W. 2723, 1. v. 1{. XI 7, !S. v. E. p. 86 (3e dr.): de bepaling, dat een authentiek afschrift van het proces-verbaal van verkoop van vast goed ten kantore van den notaris zal blijven berusten als een gemeenschappelijke titel voor de koopers kan niet geacht worden eene bepaling ten voordeele van den notaris te zijn, daar partijen alleen door het lichten van eene expeditie in staat zijn later naar welgevallen liet ministerie van een ander notaris in te roepen. I r. H. v. Cass. 17 Juli 1872, cf. idem 2 April 1872 W. N. A. 179, jiO: de clausule, dat de verantwoordelijkheid van den notaris wordt opgeheven is nietig en kan zelfs niet als onderhandsohe akte gelden. 5. Het artikel is niet toepasselijk op volmachten, waarin de naam van den gevolmachtigde oningevuld is gebleven, zoodat, wanneer deze later mocht zijn ingevuld met den naam van een der getuigen, die over dc akte van volmacht heeft gestaan de volmacht toch geldig bi ijlt, dewijl dc geldigheid eener acte moet worden beoordeeld naar het tijdstip van deszelfs opmaking en niet naar een later tijdstip, waarop vroeger niet bestaande omstandigheden en toestanden zijn bijgekomen. Bb. Maastricht 27 Juni 1872 W. 3584, \V. N. A. 180. B. en W. XIV 27 5>. v. E. p. 85 (3o dr.). Miss. 16 Sept. 1873 ny. Ilo en Miss. 26 .Sept. 1873 n". 32 P. VV. 6397, B. W v N. 322, W. N. A. 429, S. v. E. p. 94 <2e dr.): ook voor eenzijdige aoten zooals eene acte, waarbij een derde zich borg stelt ten behoeve van den zoon van den notaris, die do akte heelt opgemaakt, maar welke acte nog niot door den Staat wet op het notarisamrt. artt. 22—215. is aangenomen, geldt het artikel, zoodat du Staat eenu andere aktu vorderde, voor een ander notaris opgemaakt. Cf. Miss. 30 Sept. 1 hilü n". 25 I'. W. 8299: eene akte van zekerheid voor het beheer van een hypotheekbewaarder kan niet worden verleden voor een notaris, die gehuwd was met eene zuster van den hypotheekbewaarder; of. Brief van 4 Sept. 1893 n». 32. P. \V. 8451: de acte vaii borgtocht verleden voor een not., die een aangehuwde oom was van du rekenplichtige, is nietig. Art. 23. l)e akten zullen, behoudens de voorschriften der wet omtrent den vorm van sommige derzelve, worden verleden voor éénen notaris, in tegenwoordigheid van twee getuigen. De getuigen moeten aan den notaris bekend zijn of derzelver identiteit en bevoegdheid aan hem, door een of meer der verschijnende personen, verklaard, en daarvan in de akte melding gemaakt worden, /ij moeten zijn van het mannelijke geslacht, meerderjarig en ingezetenen van het koningrijk, hunnen naam kunnen teekenen en de taal verstaan, waarin de akte verleden wordt. 1. Zie aangaande de putatieve bevoegdheid van getuigen LeonAskek B. W. ad art. 991, alwaar Arr. 9 I)ec. 1859 W. 2131: het onder de werking der ordonnantie van 1735 gegolden en voor de maatschappelijke orde noodzakelijk beginsel dat het gebrek der reëele bekwaamheid van den testamentairen getuige kan worden vergoed door zijne, op eene algemeene dwaling gegronde, putatieve bevoegdheid moet geacht worden ook na de invoering van art. 980 C. N. zijne kracht te hebben behouden, cf. Rb. Nijmegen ibid. JB. De notaris moet in de acte vermelden, dat de getuigen aan hem notaris bekend zijn. Rb. Rotterdam 4 Jan. 1844 I'. W. 2/1844 p. 34, S. v. K. p. 116 (2e dl'.), 103 (3e dr.). Anders: oene aanschrijving van den Min. v. .lust. aan de prooureurs-goncraal bij de Gerechtshoven dd. 9 Jan. 1843 om in dat geval geen vervolgingen in tu stellen, of. Res. 11 Mei 1843 n°. 96 I*. W. 2/1844 n». 1. — Circ. M. v. Just. 21 Jan. 1843, Res. 21 Jan. 1843 n». 27 P. W. 1/1843 n°. 9, X. R. XIV 157, R. en W. I 81, '1'. v. R. I 98: de woorden „en inoet daarvan in de acte melding gemaakt worden" zijn alleen toepasselijk op het wet op het notarisambt aktt. 23— 2/). geval, (lilt de identiteit en de bevoegdheid der getuigen door een of meer der vergehijnende personen uitn den notaris verklaard wordt. Wanneer echter in de acte wordt vermeld, dat de getuigen den notaris bekend zjjn, behoort zulks niet als eene overtreding der wet te worden aangemerkt. Zoo ook W. 353 en van den Honekt, geschiedenis der wet. Litteratuur: A. F. A. Leesberg, de getuigen bij notarieele aoten volgens de Ned. wetgeving, prft. Amsterdam 1873, waarover ThemisXXXV 381 • R en W XXV, 298. J. P. Spkenger van Kijk, Getuigen bij notarieele acten R. en VV. XX, 121 waarover W. 3018. P. J. van Wijngaarden, de instrumentaire getuigen bjj notarieele aeten volgens de wet op het notarisambt prft. Leiden 1888, waarover W. 5632. Art. 24. Behoudens de in het Burgerlijk Wetboek gemaakte bepalingen, mogen bloedverwanten of aangehuwden, hetzij van den notaris, hetzij van de verschijnende personen, tot in den derden graad ingesloten, alsmede de huisbedienden van den notaris, niet tot getuigen worden genomen. (B. 991.) Bij overtreding van dit of van het vorige artikel, zal de akte, voorzooverre die geene uiterste-wilsbeschikking inhoudt, alleen kracht van onderhandsch geschrift hebben, mits zij door de verschijnende personen onderteekend zij, onverminderd de verpligting van den notaris tot vergoeding van kosten, schaden en interessen jegens de belanghebbenden, indien daartoe termen zijn; zullende echter het verzuim deivermelding, in het vorige artikel voorgeschreven, alleen met eene geldboete van ten hoogste tien gulden worden gestraft. Bloedverwanten of aangehuwden, tot in den derden graad ingesloten, van koopers, huurders, pachters, aannemers of borgen bij openbare verkoopingen, verhuringen^ verpachtingen of aanbestedingen, mitsgaders van leden van vergaderingen, waarin van het verhandelde door eenen notaris proces-verbaal wordt opgemaakt, zullen daarbij echter als getuigen kunnen worden genomen. Art. 25. De verschijnende personen moeten den notaris bekend zijn, of worden bekend gemaakt door twee getuigen, alle vereischten bezittende om bij notarieele akten als zoodanig te dienen, des echter dat bloed- of aanverwantschap met den bekend gemaakten persoon geene reden van uitsluiting oplevert. Van dit een of ander moet in de akte uitdrukkelijk melding worden gemaakt. I. Door de woorden verschijnende personen in art. 25 en 26, moeten klaarblijkelijk alleen worden verstaan de zoodanige personen te wier verzoeke eene acte wordt opgemaakt, die daarbij als belanghebbenden verschijnen of zich tot een of ander einde verbinden, en geenszins al de zoodanigen, met welken de notaris ter gelegenheid eener acte, in eenige aanraking komt en voor welken hij notaris veeleer gezegd zou kunnen worden te verschijnen, aan hen zijne tegenwoordigheid opdringende, dan dat zij als voor den notaris verschijnende zouden kunnen worden aangemerkt. Ook de geschiedenis der Wet levert het bewijs op, dat deze in genoemde artikelen gebezigde woorden ter vervanging strekken van het woord partijen, in art. 27 en 28 van het eerste ontwerp gesteld; welk woord sommige leden van de tweede kamer der Staten-Generaal verlangden, dat zou worden vervangen door comparanten, en dat derhalve, de comparanten of de verschijnende personen geene andere zijn, dan die, welke men gewoon was, volgens de wet van 25 Ventöse IX partijen te noemen; Eene andere en zuivere opvatting dezer woorden zou in sommige gevallen tot ongerijmde, en soms ook tot voor de notarissen onmogelijk na te leven gevolgtrekkingen moeten leiden. Air. 2» Jan. 184H, v. i». II. li. R. IX 253. N'. R. XWII1 $ 82, 407. K. U. X 114, T. v. K. V 139. Corr. XIII 38. Vookendonk |>. 92, S. v. K. 124 (3edr.i; bev. Rb. Alkmaar 28 Oot. 1847, waarbij is verstaan, dat du niet vermelding van hot aan den notaris liekeml zijn, ot' der bekendmaking door getuigen, van liet beroep enz. van den persoon met wien de not. ter gelegenheid van het doen eener acte van wisselprotest hoeft gesproken, geen overtreding oplevert van art. 25 en 26. In denzelfden zin: Arr. 6 Oot. 1848 N. R. § 39, 197, R. en VV. VI 395, T. v. R. V 140, Corr. XVI 53, v. i>. H. B. R. X 71, S. v. E. p. 145 (2e dl-.), p. 126 (3o dr.); bev. Rb. Alkmaar 25 Mei 1848, waarbij de nict-voruielding in eene acte van boedelbeschrijving van het bekend zijn van den deskundige, die de begrootiiig der goederen deed, alsmede de niet-vermelding van de voorlezing der aete aan dien deskundige, geen overtreding van art. 25 en 30 is genoemd. Vgl. in denzelfden zin Res. 5 Aug. 1844 n". 151 en 26 Febr. 1845 n". 23, vernield sub art. 30 aant. 1. — Miss. 27 Sept. 1870 n°. 86. Res. 8 Oot. 1870 ii". 48 I'. VV. 5839, W. N. A. 82 R. VV. v. N. 127: art. 25 is overtreden, wanneer in de akte voorkomen de woor- den: de partijen zijn mij not. bekend en niet dat de ver»ck\jnemte pertoncn den not. bekend zjjn, daar nu in de onderwerpelgke aete de mondeling gemachtigde wel verschijnend persoon, maar geen partij is. Kb. Leiden 5 Nov. 1850 P. W 1309 T. v. R. V 238, VV. N. A. 143, S. v. E. p. 146 (2e dr.), p. 125 (3e dr.) ook vermeld sub art. 28 iiant. 3: de vermelding in de acte van proces-verbaal van openbaren verkoop, dat als hoogste bieder is aangenomen iemand, van wien niet is vernield, dat hjj den notaris bekend was, is geen overtreding, daar bedoelde hoogste bieder slechts voor oenige oogenblikken provisioneele kooper is geweest en de notaris in zijn procesvei baal deze niet behoefde te doen verschijnen, daar geene verbintenis ten zijnen aanzien behoefde te worden geconstateerd, zoodat de vermelding, •lat li |j de hoogste bieder is geweest, als een simpel feit moet worden aangemerkt, dat door den not. kon worden vermeld, zonder dat daarom die hoogste bieder als partij bij de acte behoort te worden beschouwd. Vgl in denzelfden zin Res. 5 Aug. 1844 n". 151 vermeld sub art. 30 aant. 1. — Ros. 22 I)ec. 1843 n\ 53 1'. \y. 2/1845 n". 141, T.v.R. 1101, Corr. V 21, v. 1„ p. 144 (2e dr.), p. 124 (3c dr.>, de Gelder Jurisprudentie p. 42, R. en W. I 257: op den kantonrechter (en den griffier), die bij het passeeren der actcn in hunne betrekking tegenwoordig zijn, is art. 25 niet toepasselijk, daar zi) niet zijn verschijnende personen in den zin van art. 25 en 26. In denzelfden zin, Rb. Assen 7 Juli 18.",0 vermeld sub art. 26 aant. 1 en 1'. W. 2/1845 n". 142 betredende een toesienden voogd, verschijnende iu een inventaris, ten verzoeke van den voogd opgemaakt. * Ifet art- . \V. 7398, N. 1{, CXLIV S 12 6"' v i> II 187, R. AV. v. N. 577, 8. v. E. 123 ,3e dr.); bev! Rb. ui-oi/ingen,' 11 Jun, 1886, W. 5363, P. VV. 7398, R. VV. v. N. 571, vermeld sub art. 54 aant. 3 Rb. Amsterdam 23 Juli 1844 VV. 521 S. v. E. p. 147 (2e dr.), p. 122(3edr)do notaris, die verklaart partijen te kennen, moet geacht worden inzage te' hebben gehad van de stukken, welke hjj voor do qualiteit van partijen aanhaalt (1„ easu het vonnis, waarbjj de oomparante is gescheiden van tafel en bed en geautoriseerd tot het vrije beheer hurer goederen). WKT UP HKT NOTAKISAMRT. AltTT. 25—20. KI». Nijmegen 1 l»eo. 1859 VV. 2146, 1'. VV. a531, T. v. K. XIV 133, XV 101: wanneer hot proces-verbaal, van de overtreding opgemaakt, en ook de dagvaarding alleen spreekt van „de niet-vermelding in de akte dat de comparant aan hem, notaris bekend is" en niet ook van de niet-vermelding dat de comparant door twee getuigen is bekend gemaakt, is het bewijs der overtreding niet geleverd. 3. Slechts ééne boete is verschuldigd, als de bekendheid of de bekendmaking van meer dan één comparant niet in de akte is vermeld. Arr. 30 September 1S70 VV. 3256, 1'. W. 581.8, N. 11. XCX § 38, 291, V. ü. II. G. Z. XXV 244, W. N. A. 46, K. W. v. N. 61, N. N. X 143. S. v. E. p. 176 (2c dr.1, p. 123 (3e dr. ) Art. 26. Alle akten moeten de voornamen, den naam en de standplaats van den notaris uitdrukken. Dezelve moeten daarenboven inhouden de voornamen, den naam, het beroep of de maatschappelijke betrekking en de woonplaats van ieder der verschijnende personen en der door hen vertegenwoordigden, voorzooverre het beroep of de maatschapj>elijke betrekking en woonplaats door hen kan worden opgegeven ; voorts de betrekkingen of' hoedanigheden waarin, en de vermelding der volmagten of beschikkingen krachtens welke wordt gehandeld ; de voornamen, den naam, het beroep of de maatschappelijke betrekking en de woonplaats van ieder der getuigen, ook van die in het vorige artikel bedoeld ; eindelijk de plaats, het jaar, de maand en den dag op welken de akten verleden zijn. Hij overtreding van een of meer der bij dit en het vorige artikel vastgestelde bepalingen, zal de notaris voor elk derzelve verbeuren eene boete van tien gulden, en zal bovendien de akte, bijaldien de plaats, het jaar, de maand of de dag daarin niet mogten vermeld zijn, alleen kracht van onderhandsch geschrift hebben, mits zij door verschijnende personen onderteekend zij. 1. Onder de verschijnende personen, in het art. bedoeld, kan niet worden begrepen de kantonrechter, in wiens tegenwoordigheid en onder wiens goedkeuring de acte wordt verleden. Kb. Assen 7 Juli 1856 W. 1780, K. B. Vil 63, T. v. K. XI 5, Corr. XXVI 7'J, ook verm. sub art. 25 aaut. 1. — Miss. 15 Febr. 1845, Dec. 26 Febr. 1845 n°. 23 P. VV. 2/1845 n°. 139, Corr. V 22 : onder de verschijnende personen, bij de artt. 26 en 30 bedoeld, moeten WET OP HET XOTARTHAMIST. ART. 20. worden verstaan de zoodanigen, te wier verzoeke eene acte wordt opgemaakt, daarbij als belanghebbenden verschijnen of zich tot een of auder verbinden. Daaronder behooren mitsdien pachters of huurders bij openbare verpachtingen van vaste goederen. Vgl. Keg. 5 Aug. 1844 n". 151 verm. sub art. 30 aant. 1, en het aang. sub art. 25 aant. 1 en art. 30 aant. 1. Miss. 24 Maart 1847 n" 37, Hes. 10 April 1847 n". 119 P. VV. 2/1.K47 n". 339, S. v. K. 145 (2e dr.) : de leden eener algemeene vergadering van aandeelhouders, waarvan ten verzoeke van den president de uitslag door een notaris wordt geconstateerd zjjn geen verschijnende personen, zoodat hun naam enz. in het proces-verbaal der vergadering niet behoeft te worden opgenomen. ï. De naam of de strekking der acte doet niets ter zake, vermits art. 26 alle acten omvat. Waar ééne handeling geschiedt in twee gedeelten, moeten daarvan twee acten worden opgemaakt, waarvan iedere acte moet voldoen aan art. 26, zoo ook de acte van voorloopige toewijzing van onroerend goed, daar uit zoodanige handelingen van partijen ook rechten en verplichtingen voor hen voortvloeiden en het constateeren daarvan dus eene op zich zelf volledige acte vormde; te meer waar in de definitieve acte andere partijen, andere getuigen, zelfs een ander notaris kan optreden. Kb. 's Bosch. 24 Sept. 1897, VV'. N. A. 1457. — Miss. .J1 Oct. 1850 n". 53, Kes. 15 Nov. 1850 n°. 220 P. VV. 1524, T. v. K V 140, 237, VI 281, S. v. h. 154 (2e dr.): Art. 26 is overtreden wanneer in eene acte van quitantie voor betaalde kooppenningen van vaste goederen, ten aanzien der qualiteit der verschijnende personen, eenvoudig naar het vroeger opgemaakt procos-verbaal van toewijzing wordt verwezen, al is dat proces-verbaal ook door denzelfden notaris opgemaakt, of zelfs op hetzelfde zegel geplaatst. Vgl. het aangeteekende sub art. 36 aant. 9 en sub art. 37 aant. 9. Anders: Kb. Assen 20 Maart 1852 P. W. 1664, T. v. K. VII, 54, 408, S. v. E. 152 (2e dr.): de namen en qualitoiten der comparanten behoeven, wanneer zjj zjjn vermeld in de acte van provisioneele veiling, niet meer herhaald te worden in die van definitieve toswijzing, daar beide één geheel uitmaken. Bij Bes. 29 Oct. 1852 n°. 37 is te kennen gegeven, dat er voor de ambtenaren der reg. geen termen bestaan tot het opmaken van proces-verbaal wegens overtreding van art. 26, wanneer in eene notarieele acte vau definitieve toewijzing of verkoop de namen enz. der verschijnende personen niet zijn herhaald, maar ten dien aanzien eenvoudig naar de acte van voorloopige toewijzing of veiling verwezen: Circ. M. v. Just. 26 Nov. 1852 n". 57, VV. 1389, T. v.K. VII, 408 ; in gelijken zin, het eerste gedeelte der circ. Vermeld sub art. 37 aant. 9. 3. Daar wettige kinderen den naam huns vaders dragen, kan de acte geacht worden hun naam in te houden, wanneer zij, hoewel slechts met hunne voornamen aangeduid, echter in de akte gezegd worden bepaalde personen tot vader en moeder te hebben, wier voor- en geslachtsnamen wel zijn opgegeven. Kb. Assen 9 Oot. 1865 W. 2810, P. W. 4892, N. K. B. XVI 4'Jfi, R. W. v. N. 22, N. N. V 329, Corr. VI n". 8, 320, S. v. E. 155 (2e dr.). — Miss. 31 Oot. 1853 n°. 92, lies. 8 Nov. 1853 n". 84, I'. W. 2142, T. v. R. VIII 220, S. v. E. 155 (2e dr.): de acte behoeft slechts in te houden den nnnm enz. van iederen comparant, de wjjze waarop dat geschiedt is niet bepaald en de geslachtsnaam van iederen comparant duidelijk door een koppelteeken aangewezen zijnde, is aan het voorschrift der wet voldaan (b.v. Jan, Jacob en Antje Mulder). — Miss. 30 Oct. 1851 n°. 23, Res. 12 Nov. 1852 n". 51, P. W. 1812, T. v. R. VII 214, Corr. XXI 220, S. v. E. 155 (2e dr.i: waarbij geen vervolging noodig is geoordeeld ter zake eener acte, waarin de naam van een der partijen door misstelling van een letter blijkens de onderteekening verkeerdelijk was gespeld, omdat hier geen verschil over de identiteit des persoon» te vreezen was en dus het openbaar belang de vervolging niet scheen te vorderen. 5. — Miss. 13 Oct. 1852 n\ 44, Res. 25 Oct. 1852 n'. 22, P. W. 1814, T. v. R. VII 212: Alleen dan voldoet de qualiticatie landeigenaar, als de persoon geen eigenlijk gezegd beroep uitoefent, maar slechts de maatschappelijke betrekking van landeigenaar heeft. — Miss. 26 Aug. 1843 n°. 26, Res. 5 Sept. 1843 n". 61 P. W. 1/1844 p. 45, T. v. R. I 96, R. en W. III 138, S. v. E. 156 (2e dr.): onder de woorden maatschappelijke betrekking, zijn ook begrepen de benamingen landeigenaar, rentenier enz., of wel de aanwijzing dat men is zonder beroep. — Miss. 4 Juli 1849 n°. 59, Res. 16 Juli 1849 n°. 127 P. VV. 1439, T. v. R. VI l: door de vermelding, dat de comparant was diaken der Neilerdiiitxehe Hervormde Gemeente is aan het art. voldaan. — Miss. 2 Fehr. 1861 n". 124, Res. 9 Febr. 1861 n». 13, I'. W. 3777, T. v.R XVI 80, S. v. E. 156, 172 (2e dr.): Als maatscli. betr. kan niet beschouwd worden hoedanigheden van geheel bjjzonderen en bijkomenden aard, b.v. die van bestuurder van een der vier in art. 2 der Armenwet vernielde instellingen van weltladigheid. Zoo is het art. overtreden, wanneer wel wordt vermeld de hoedanigheid van president en leden van een armbestuur krachtens welke wordt gehandeld, maar niet het beroep of de maatsch. betrekking, die president en loden individueel bekleeden. — Mis». 31 Oct. 1850 n». 53, Res. 15 Nov. 1850 n». 220 P. W. 1523 T v li \ 138, \I 281, Corr. XIII 41: niet voldoende is de aanduiding van de hoedanigheid van regenten van een i/eslichl, ook de maatschappelijke betrekking van ieder regent individueel moot in de acte worden vermeld. K. B. van 26 Jan. 1822 S. n„. 1, S. v. K. 159 (2e dr.), W. N. A. 10, 11 beveelt om in de acten aan de personen, daarin voorkomende toe te schrijven de hun oompeteerende adeljjke titels en qualifioatiën. /ie hieromtrent Leox— van Kmden, Staatsrecht II, 377, 378. — Circ. Min. v. Just. 15 Febr. 1859 n». 100, (iem.Stem n". 387, R. en W XIII 152 aan de Off. van Just., waarbij hun wordt gelast toe te zien dat in not. acten geen adelijke titels of andere qualifioatiën worden toegekend aan personen, die daarop geen aanspraak hebben. — Res. 27 Juli 1852 n«'. 125, R. en W. VIII 146, Corr. XVII 49, S. v. K. 156 (2e dr.), 133 (3e dr.): Art. 26 is overtreden, wanneer in eene not. acte als beroep of maatschappelijke betrekking wordt opgegeven, dat de verschijnende persoon is, Ridder van de Militaire Willemsorde of Ridder van den Nederlandsehen Leeuw." «. Van iemand, die geen beroep uitoefent of die geen maatschappelijke betrekking bekleedt kunnen deze niet in eenige aete worden vermeld, terwijl art. 26 slechts die vermelding vordert, voor zoover deze kunnen worden opgegeven ; hoewel eene negatieve vermelding veelal gebruikelijk en misschien soms doelmatig is, vordert art. 20 deze niet en kan deze zeker bij geen ministerieele resolutie (Circ. Fin. 21 Jan. 1843 Bijv. Stbl. 1843 n°. 17 houdende inlichtingen nopens de wet van 1842) in dat wetsartikel worden ingelast. Rb. Arnhem 7 Dec. 1848 W. 984, P. W. 4129, R. 1$. XI 190, R. en W IV 125, S. v. E. 157, (2e dr.), Corr. XXXVIII 314. In gelijken zin 2 vonnissen Rb. Leiden 25 Febr. 1851 W, 1216 N R XLI § 83, 419, T. v. R. V 235, X 115, P. W. 4129: art. 26 kan alleen'worden nageleefd, wanneer de verschijnende personen werkeljjk een beroep of maatschappelijke betrekking bezitten ; wanneer dit niet het geval is, schrijft de wet niet voor te vermelden, dat zij zonder beroep of maatscli. betrekking zjjn. — Miss. 19 Aug. 1851 n«. 82. Res. 17 Sept. 1851 n". 4 P. W. 1982, T. v. R. \ III 78, Corr. XXI 220, 8. v. E. 167 (2e dr): de boete is niet verschuldigd, wanneer hot beroep of de maatschappelijke betrekking en woonplaats van bjj de acte verUfiemrnonligtlr personen niet zjjn vermeld. Het arrest II. R, van 21 Maart 1850 (Leon—Assf.R B. W. ad art. 1223) heeft hierin geen verandering gebracht; in het daarhjj behandelde geval werd de vraag „of het beroep ot de maatschappelijke betrekking des vertegenwoordigers had kunnen worden opgegeven" niet eens geopperd. — Hes. 5 Sept. 1843 vermeld in aant. 5: de wet schrijft niet voor, dat de onbekendheid van den vertegenwoordiger met het beroep of de maatschappelijke betrekking en woonplaats van den vertegenwoordigde in de acte moet vermeld worden. — Dec. Jnst. en Fin. 18 Febr. 1846 n". 67, F. W. 184b n". <178, i. v. R. 1 209, S. v. E. 176 (2e dr.): wanneer in do acte het beroep van een der verschijnende personen niet is uitgedrukt, docli daarvoor een wit vak open gelaten is, is slechts ééne boete verschuldigd, daar, bij de invulling van het beroep, tevens het witte viik zou zijn verdwenen. — Aanschrijving Min. van Jast. 9 Oct. 1845 n". 94, I'. W. 1/1846 93, l.v. I{. 1 106, (!orr. VI 34: de ambtenaren der registratie zijn niet verplicht na te gaan of en in hoever het opgegeven beroep of de maatschappelijke betrekking bestaat. 3. Het artikel schrijft geenszins voor, dat (le woonplaats \ an ieder der verschijnende personen nog verder moet worden aangewezen door vermelding van den naam der gemeente, waaronder dezelve (zeker dorp of gehucht) is gelegen. Arr. 12 Mei 1859 \V. 2065, N. K. LXII § 26, 122, F. VV. 3281, T. v. li XIII 350, v. d. H. G. /. XVI 155, H. en W. xiii 278, S. v. F,. 162 (2e dr.); bev. Kb. Roermond 21 Oct. 1858 W. 2101, R. en VV. XII 605, T. v. R. XIV 79, S. v. E. 161 (2e dr.). — Miss. 12 Maart 1883 n". 78 P. W. 6803, R. W. v. N. 509 : de vermelding der woonplaats als volgt: „de comparante is tijdelijk alhier te /. aanwezig ten huize van den heer Mr. E. op haar terugreis naar Ned.-Indië" is geen overtreding van art. 26, daar de plaats van haar werkelijk verblijf zóó nauwkeurig is omschreven, dat liet er voor mag gehouden worden ól dat zjj nog geen vaste woonplaats in Ned.-Indië had of dat die aan den notaris onbekend was. Dat in zoodanige gevallen ook de negatieve vermelding in de acte zoude moeten voorkomen, schrijft de wet niet voor. 1 en aanzien van de nalating van dergelijke vermelding met betrekking tot het beroep der verschijnende personen, waarvan de opgave evenzeer gebiedend is voorgeschreven als van di' der woonplaats, werd in dien zin meer dan eens beslist o. a. Rb. Arnhem ' Dec. 1848 en Rb. Leiden 24 Febr. 1851 vermeld in aant. 6. H. Onder woonplaats kan niet worden verstaan de gekozen woonplaats, daar anders de toevoeging „voor zooverre de woonplaats kan worden opgegeven" ongerijmd zoude zijn, daar een ieder een woonplaats kan kiezen. Kb. 's-Bosch 24 Sept. 1897, vermeld in aant. 2. ». Het artikel vordert alleen, dat de acten o. a. moeten inhouden de betrekkingen of hoedanigheden, waarin gehandeld wordt, dat is in casu, de vermelding der hoedanigheid van voogd en in geval van volmacht, die volmacht of de beschikking, krachtens welke wordt gehandeld, dat is uit krachte waarvan, hetzij een gevolmachtigde hetzij eenig ander in betrekking handelend persoon de onderwerpelijke handeling verricht, indien daartoe, casu quo, eenige beschikking of machtiging wordt vereischt; doch het art. vordert niet uitdrukkelijk de vermelding van den titel, waaruit elk handelend persoon zijne hoedanigheid ontleent, maar alleen van die volmacht of beschikking, krachtens welke de handelino' zelve in elk geval plaats heeft, en welke alzoo daartoe pro re nata wordt gevorderd. Arr. 6 Maart 1846 W. 699, X. R. XXII g 78, 267, v. d. II., B. ]{. VII 325! T. v. R. II 161, R. en W. I 259. S. v. E. 172 (2e dr.); bev. Rb.' Appingadam 5 sept. 1845, v. d. H.. B. R. VII 323: art. 26 verplicht niet o,„ buiten en behalve de vermelding der betrekking of hoedanigheid, waarin wordt geageerd ook nog te vermelden den constitutiven titel, waaruit die betrekking of hoedanigheid wordt ontleend, (in oasu de beschikking, waarbij de betrekking van voogd is opgedragen). In gelijken zin: — Miss. 12 Sept. 1N45 n°. 58. Hes. 9 Oct. 1845 n«. 104, P. VV. 2141, T. v. R. Uil 219: art. 26 en 22 is niet overtreden, wanneer de not. bij een procesver .aal van openbare verpachting van landerijen ten verzoeke van den rentmeester van het portionaris-ambaclit van .. niet ieder der portionarissen individueel 0P£enoe'"d of de acten van lastgeving aan de not. acten vastgehecht • rentmeesters in deze hoedanigheid acten passeerende, moeten geacht worden zelf (de leur propre chef) te handelen en zijn alzoo ongehouden op te geven wie hen hebben aangesteld; veelmin is de notaris verplicht de namen enz. der committenten te vermelden. !•., Het vonnis der 1'echtbank te Assen, d.d. 31 Jan. 1848 vermeld op blz. 36, (den notaris was ton laste gelegd, .Int lijj in eeno acte van schuldbekentenis van ten behoeve van C, als voor hem verschenen opgeeft D, welke verklaart de Michkels, Wet A'otarièambt. 3 bedoelde schuldbekentenis voor C! te accepteeren, zonder dal evenwel, voon'érst noch aan de acte is vastgehecht eene volmacht, waaruit I) zijne bevoegdheid ontleende, ten andere noch in de acte is melding gemaakt van volmachten, waarvan de aanhechting niet wordt vereiseht; ten derde noch in de acte is verklaard, dat D, ingevolge mondelinge volmacht voor t' handelde), heeft te recht verstaan, dat in het omschreven feit niet is gelegen een overtreding van art. 32 W. N. A. alzoo daar, waar niemand als gemachtigde Arerschijnt of handelt, ook geen sprake kan zijn van aanhechting of vermelding eener volmacht. Om dezelfde reden komt, wanneer niet blijkt, dat een verschijnend persoon handelt in eenige betrekking of hoedanigheid het niet te pas noch is het mogelijk, die betrekking of hoedanigheid te vermelden. 1»ij de feitelijke beslissing der Rechtbank is geenszins aangenomen dat die persoon desniettemin als gemachtigde of in eenige andere betrekking of hoedanigheid heeft gehandeld, gelijk dan ook volgens art. 1890 B. W. ieder het vermogen heeft om, ook in een aan hem persoonlijk vreemde zaak voor een ander te handelen, zonder tot hem in eenige betrekking te staan of eenige hoedanigheid van hem te ontleenen. Arr. 28 April 1848, v. d. H., 1$. K. IX 330, X. H. XXXI § 7, 27, R. en VV. VI 390, T. v. R. V 132, Corr. XIII 39; vern. Rh. Assen 31 Jan. 1848. In gelijken zin : Daar bij het beklaagde vonnis niet is onderzocht of en dus nog veel minder beslist is, dat de verschijnende partij in de betrokken notarieele' acte, al dan niet in betrekking of hoedanigheid heeft gehandeld, maar alleen is uitgemaakt de niet-vermelding in de acte van de bevoegdheid van den verschijnenden persoon door opgave der betrekking of hoedanigheid, waarin door hem is gehandeld, is het vonnis op dit punt met geen redenen bekleed en moet het op grond van de art. 200 en en 211 W. v. Sv. wegens verzuim in de vormen ambtshalve worden vernietigd. Arr. 16 April 1858 VV. 2095, N. R. LIX § 8, 36, v. d. H., O. Z. XV 79, P. W. 3533, T. v. R. XIV 78; vern. 11b. Dordrecht 7 Deo. 1857 en do zaak verwezen naar het Hof van Z. Holland, wiens arrest van 28 Juni 1858 op dezelfde gronden weder werd gecasseerd door II. 11. 12 Mei 1859 VV. 2065, X. 11. LXII S 27, 127, v. d. II., O. Z. XVI 159, R. en VV. XIII 286, T. v. R. XIII 349 en op nieuw verwezen naar Hof Utrecht 17 Xov. 1857 VV. 2103 2106, waarbij werd beslist, dat zoo ook al liet optreden in eene acte als vrij- willig waarnemende de belangen van een ander mocht daarstellen eene betrekking of hoedanigheid, waarin door den optredenden persoon wordt gehandeld, in elk geval daardoor niet zoodanige betrekking of hoedanigheid ontstaat, waarvan art. 26 de vermelding verlangt, daar dit art. alleen op het oog heeft de zoodanige, welke de handelende persoon ontleent aan eene voorafgegane volmacht of beschikking. Anders H. R., die overigens het arr. bevestigde: Volgens de feitelijke beslissing van het arrest Hof van Utrecht staat \ ast, dat de persoon, die voor den schuldeischer is opgetreden, dit niet gedaan heeft krachtens volmacht of beschikking, maar vrijwillig als de zaak van een ander waarnemende. Met den Proc.-Gen. bij voormeld Hof moet evenwel worden aangenomen, dat ten onrechte bij het arrest als grond van ontslag van rechtsvervolging is aangenomen de beperkte verklaring van art. 26 door hetzelve gegeven, als zijnde dat art. algemeen en op alle hoedanigheden en betrekkingen toepasselijk, al wordt daartoe geen volmacht of beschikking gevorderd, zooals het geval is wanneer men eene hoedanigheid of betrekking uit de wet ontleent. In casu is echter van zoodanige hoedanigheid of betrekking geen sprake, als zijnde de verschijnende persoon in privé voor een ander opgetreden, gelijk ieder individu daartoe de vrijheid of de bevoegdheid had en werd daartoe geen betrekking of hoedanigheid vereischt, terwijl l>ij art. 1.J90 B. W. geenszins aan hem, die voor een ander vrijwillig optreedt, eenige betrekking of hoedanigheid wordt opgedragen, maar alleen de rechtsgevolgen van die handeling worden geregeld. Arr. 9 Maart 1860 W. 2151, P. VV. 3538, v. d. H., G. XVIII 68, N. I{. LXIV § 33, 137, R. en W. XIV 300, 305, T. v. R. XV 99, g. v. E. 169 (2e di'-'- Tengevolge van dit arrest: Res. 11 Juni 1860 n». 23 P. W. 3533 waarbij met intrekking der deoisiën in P. W. 2480, 2842 en 3283 den ambtenaren der registratie is gelast voortaan geen proces-verbaal op te maken wegens overtreding van art. 26, wanneer in notarieele acten ten aanzien van personen, die zonder last eens anders zaak waarnemen, niet is opgegeven de hoedanigheid hetzij van mandataris, van negotiorum gestor of eenige andere betrekkin" in welke zij bij de akte optreden. In gelijken zin: Rb. Roermond 12 Juni 1851 P. W. 1437, W. 1273, T. v. R. VI 2: het koopen voor en namens een ander brengt niet noodwendig mee, dat de kooper verschenen is tengevolge van een aan hem verstrekten last, maar veeleer is er een negotiorum gestio, zoodat geen vermelding van hoedanigheid ofbetrekking mogelijk is. — Miss. 29 Juni 1860 n". 113, Res. 12 Juli 1860 n». 97 P. VV. 3646, S. v. K. 16" (2e dr.): derden voor wie men zich sterk maakt, werken niet uiee tot de acte, daar deze niet slechts buiten hunne tegenwoordigheid, maar zells zonder hunnen last, en in den regel huiten hun medeweten, wordt gemankt. Zjj zijn geen partij in de acte en worden niet verbonden dan nadat zij hunne toestemming gegeven, hunne goedkeuring aan de acte gehecht hebben. Waaruit volgt dat geene overtreding, bestaat, wanneer hunne namen enz. in de acten niet voorkomen. Anders: Kb. Assen 31 Jan. 1848 P. W. 978, W. 1040 verm.op blz. 33 : wanneer in eene acte een der comparanten namens een ander verklaart schuldig te zijn zonder dat een volmacht is aangehecht, moet vermeld worden de betrekking ol hoedanigheid waarin en de volmachten of beschikkingen, krachtens welke gehandeld wordt. I fl. Een vennootschap onder eene firma kan, zonder tusschenkomst eener persona physiea, onmogelijk als handelende persoon optreden en om deze reden bepaalt art. 17 W. v. K., welke persona* physiea' ten name der vennootschap kunnen handelen. Bij het bestreden arrest is uitgemaakt, dat voor de firma eene persona physiea voor den notaris is verschenen en is het artikel overtreden, wanneer van dezen comparant niet den naam enz. hetzij als gevolmachtigde hetzij als medeteekenend lid der firma in de acte is vermeld. Arr. 15 Oot. 1863 VV. 2530, I'. VV. 4332, v. d. H., O.XX 348, N. R. LXX1V § 69, 417, R. en VV. XVI 117, R. W. v. X. 13, Corr. XXXIX 381; bev. llof Overijsel 4 Mei 1863 VV. 2503, R. en VV. XV 582, X. X. II 362, T. v. R. XVII 319, waarnaar de zaak door den II. R., 27 Febr. 1863 VV. 2471, was verwezen met vernietiging van het vonnis der Rb. Zwolle van 12 Xov. 1862 VV. 2604 op grond dat het vonnis niet inhield eene beslissing omtrent het al of niet bewezene der geincrimineerde daadzaak. In de acte was vernield, dat voor den not. is verschenen de hem wel bekende firma S. en R., houthandelaren te Zwolle; de Rb. oordeelde dit geen overtreding van art. 26, doch het Hof Overijsel overwoog dat nu in de acte niet is vermeld de naam enz. van eenig persoon, die hetzij als gevolmachtigde hetzij als medeteekenend lid der firma voor hem, notaris, is versohenen, art. 26 is overtreden, daar dit art. bepaaldelijk onderscheidt het opgeven van den naam enz. der verschijnende personen van het vermelden der betrekkingen ol hoedanigheden, waarin door deze bij de acte wordt gehandeld. 13. Welke ook de rechtsgevolgen mogen zijn, dat in de acte is verschenen de gemachtigde van een naar art. 17 W. v. K. zelfstandig handelend vennoot eener handelsfirma, in ieder geval komt ten aanzien van den lasthebber en den door hem vertegenwoordigden lastgever al datgene in de acte voor, wat het artikel voorschrijft, daar dit artikel niets meer of anders vordert, dan de vermelding op de daarbij voorgeschreven wijze der bij de acten verschenen personen en der door hen vertegenwoordigden en niet de vermelding der namen enz. aller eventueel bij de acten belanghebbenden en alzoo ook niet der niet in persoon of bij gemachtigde gecompareerde individneele leden eener handelsfirma. Arr. 21 Xov. 1884 W. 5114, 1». W. 7090, v. d. H., G. Z. XXXV 67, 11 CXXXNI1I Ü 18, 107, H. W. v. >«'. 521; bev. 11b. '« Hosoh 4 Juni 1884 1'. v.J. 1884 u°. 30: waar in de acte als vertegenwoordigde genoemd wordt een handelshuis en een handelsvennootschap onder firma maar niet de individneele leden dier vennootschappen is aan art. 26 voldaan en doet de vraag of een handelshuis ol eene handelsvennootschap als zoodanig met goed gevolg kan optreden niets ter zake, vermits ten deze eenvoudig onderzocht moet worden, wie in de acte vertegenwoordigd is, en niet, wie daarin vertegenwoordigd had moeten worden. In gelijken zin : Rb. 's Bosch 25 Febr. 1887 W. 5525, 1'. W. 7485, W. N. A. 913. R. \\\ v. X. 598: waar iemand optreedt als vertegenwoordigende eene onderneming en niet als vertegenwoordigende haar hoofdbestuur, hetwelk geen partij is bij de handeling, behoeven de namen enz. van de leden van het hoofdbestuur daarin niette worden vermeld. — Miss. 16 Febr. 1K57 n». 153, Res. 4 Maart 1S57 n». 27, P. VV. 2841, \V. X. A. 413, r. v. R. XI '210, Corr. XXVII 145: zeer betwistbaar is het gevoelen, dat waar een der comparanten bij de acte werd gezegd te vertegenwoordigen regenten van het weeshuis te X. in hunne hoedanigheid van voogden over de in dat gesticht verpleegd wordende minderjarige X. X. de namen enz. dier regenten moeten opgegeven worden, daar toch niet de enkele personen, het wisselend personeel, werd vertegenwoordigd maar het college als zoodanig, de wettig bestaande stichting, welke de voogd is, en voor de stichting kan naam en woonplaats niet anders worden opgegeven als geschied is. 13. De vraag of de voor een notaris verschenen persoon bij de acte heeft gehandeld uit eigen hoofde of namens door hem vertegenwoordigden en of mitsdien, met betrekking tot dezen, art. 26 al. 2 toepasselijk is, hangt niet af van de vraag of de voor den notaris verschenen persoon in eene door hem opgegeven betrekking, in deze in die van executeur testamentair, bevoegd is als zoodanig uit eigen hoofde eene handeling, en wel afgifte van legaten te doen, maar van de vraag, hoedanig hij bij de acte heeft verklaard te handelen ; in casu houdt die verklaring bij de acte in, dat hij in debetrekking van executeur testamentair namen-* en met goedvinden van de erfgenamen verlangt te doen afgifte der legaten, zoodat hier geen sprake was van eene handeling door den comparant uit eigen hoofde, maar als vertegenwoordiger der erfgenamen gedaan, weshalve art. 2f> toepasselijk is. Het artikel is verder algemeen, en onderscheidt niet tusschen hen, die bij eene acte door een gemachtigde krachtens volmacht en hen. die door anderen krachtens hunne bij de wet toegekende hoedanigheid vertegenwoordigd worden (minderjarigen door hun vader of voogd.) Arr. 22 Sopt. 1S71 VV. 3379, P. VV. «028, N. K. XOVIII § 40, 333, v. d. II., (i. /. XXV 527, W. N. A. 96, li. W. v. X. 109, X. X. X 335; bev. Rb. Utrecht 31 Mei 1871 VV. X. A. 7«>: wanneer een executeur testamentair verklaart te handelen met uoedvinden en medewerken der erfgenamen, doet hij die handeling namens die erfgenamen en namens hen handelende vertegenwoordigt hij hen en is art. 26 toepasselijk; wanneer een vader optreedt voor zijn kinderen, moet hij geacht worden die kinderen te vertegenwoordigen. Ygl. W. X. A. 88,91,92- In gel|jken zin : Kb. Breda 7 Juli 1857 I'. W. 2928, T. v. K. XII 105, S. v. E. 164 (2e dr.): onder vertegenwoordigden moeten worden verstaan allen, voor of in naam van welken een ander verschijnt, ook de minderjarigen, wier belangen door een voogd worden waargenomen; ieder minderjarige moet met naatn en voornaam worden aangewezen, ook al zijn zij uit een en hetzellde huwelijk voortgesproten. vermits ieder van hen een rechtspersoon daarstelt en er mitsdien oven zooveel voogdjjen als hulpbehoevenden zjjn. Waar in het proces-verbaal wegens het doen van rekening en verantwoording aan de gezamelijke schuldeischers iemand optreedt als mondeling gesubstitueerde lasthebber van een schuldeischer en verzoekt alsnog op de rekening gebracht te worden met aanteekening van verzet, en daarvan in de acte is melding gemaakt, volgt daaruit dat die comparant in die beweerde hoedanigheid bij de acte als partij is verschenen en moet de notaris de voornamen der personen die hij beweerde te vertegenwoordigen in de acte vermelden. Hiertegen doet niets af, dat in de acte voorkomt, dat de zich noemende lasthebber volgens zijn eigen verklaring niet in staat was de hoedanigheid van in de plaats gestelden lasthebber te bewijzen, omdat, waar het geldt de toepassing van art. 2(3 al. 2 de beantwoording der vraag of de comparant als lasthebber heeft gehandeld, niet daarvan afhangt of hij bevoegd was als zoodanig te handelen, maar daarvan, of hij verklaard heeft in die hoedanigheid op te treden. Arr. 15 Maart 1889 W. 5690, X. R. CLI $ 46, 312, W. X. A. 1006, 1011, R. W. v. X. 649, 1». v. J. 1889, 51, 1'. W. 7792; vern. Kb. Leeuwarden 3 Jan! 188,1 I . W. 7792, W. X. A. 995: het geconstateerd onvermogen van den comparant om de aan hem door een anderen comparant betwiste hoedanigheid te bewijzen ontneemt aan zijne verschijning alle denkbeeld van een optreden voor en namens de door hem beweerde vertegenwoordigden, waardoor ook deze evenmin kunnen beschouwd worden door hem vertegenwoordigd te zijn als bij , die acte eenig belaag te hebben. Waar een toeziende voogd een ander machtigt om namens hem op te treden in alles, waartoe hij als toeziende voogd zijne medewerking zal moeten geven, vertegenwoordigt de toeziende voogd niet de minderjarigen, maar treedt hij in hoedanigheid op en behoeven de namen en voornamen dier minderjarigen niet opgegeven te worden; van eene vertegenwoordiging der minderjarigen zou eerst dan sprake kunnen zijn, wanneer in een der aangewezen gevallen (art. 427, 431 en 438 B. W.) de toeziende voogd werkelijk voor hen optrad en in hunnen naam eenige handeling verrichtte. Arr. 1 Oct. 1880 \V. 455(3, 1'. W. 6473, v. d. II., G. Z. XXXII 229, X. R. CXXV1 § 1, 1, W. X. A. 568, R. W. v. X. 598; bev. Rb. Middelburg 9 Juni 1880. In gelijken zin : Rb. 's-Bosch 30 Mei 1894 VV. 6540, P. W. 8524, W. X. A. 1295: art. 26 schrijft niet voor vermelding van de lastgevers der verschijnende personen, maar alleen van de door hen vertegenwoordigden; de onderlasthebber verbindt den oorspronkelijken lastgever, en vertegenwoordigt hem dus, zoodat in de acte wel voorkomt de vermelding van den door den pastoor vertegenwoordigde, zjjnde de Koomsch-Katholieke kerk te Vlijmen. — /ie, omtrent het als lasthebber gelegitimeerd zjjn door het overleggen eener volmacht in blanco, Miss. 24 Hept. 1889 no. 37 P. \V. 7945, vermeld sub art. 32 aant. 2. I-l. 7.ie over «le vraag ol de eerste hypotheekhouder is te belhouwen als de gemachtigde van den debiteur, zoodat de naam enz. van den debiteur in de acte van verkoop van liet onderpand moet vermeld worden — Leon-Asser ad art. 1223 B. W., waar vermeld wordt het laatste arrest van den Hoogen Raad van 8 Juni 1894, waarbij de Hooge Raad zijne leer handhaafde, dat de onherroepelijke volmacht is te beschouwen als eene lastgeving, niettegenstaande daarop onderscheiden bepalingen betrekkelijk lastgeving niet van toepassing zijn. Die machtiging behoort tot de in art. 32 bedoelde volmachten, waaruit de handelende personen hunne bevoegdheid ontleenen. 15. Miss. Min. v. 1!. Z. 22 Juli 1875 L* e eenvoudige vermelding, dat de acte is verleden „ten sterfhuize van de erllaatster" zonder bijvoeging van de gemeente, waarin dat sterfhuis binnen het notarieel ressort is gelegen, kan niet aangemerkt worden als aan te duiden de plaats, waar de acte is verleden. Kb. Zwolle April lSïti P. W. \V. X. A. 355. K. \V. v. N. Art. 28. l)e notarieele akten moeten leesbaar, in onafgebroken zamenhang, zonder verkortingen, witte vakken, gapingen of tussehenruimten worden geschreven, ten ware voor sommige door eenige autoriteit vastgestelde gedrukte formulieren mogten bestaan; de noodzakelijk opengebleven onbeschreven vakken in het lichaam der akten, moeten vóór de ondertekening, door een of meer duidelijke inkstrepen, voor verdere beschrijving onbruikbaar gemaakt worden : alle getallen ter bepaling van de hoeveelheid of hoegrootheid der zaken, welke in de akte worden vermeld, mitsgaders de dagteekeningen, moeten in schrijfletters worden uitgedrukt; doch kunnen in cijfers worden herhaald of voorafgesteld: zullende de notaris voor iedere overtreding van dit artikel verbeuren eene boete van ten hoogste tien gulden. Het is echter geoorloofd om in volmachten, welke in ori'jinali worden uitgegeven, den naam van den gevolmachtigde oningevuld te laten, mitsgaders om in die, welke in minuut worden verleden, de voornamen van de gevolmagtigden alleen door de eerste lettert aau te duiden, met bijvoeging echter van het beroep of de maatschappelijke betrekking en de woonplaats, voor zooverre die aan den lastgever bekend zijn. t. Waar de wet in artikel 26 ten aanzien van al de daargenoemde personen gebiedt de vermelding hunner voornamen wordt voorzeker door het bezigen van enkele voorletters aan dien eisch der wet niet voldaan, maar in casu gebiedt noch dat artikel noch eenige andere bepaling der wet znlks, daar het geheel is vrij gelaten om al of niet van de huurders van in het openbaar in veiling gebrachte goederen of ook van hunne voornamen gewag te maken. Artikel 28 verbiedt alleen het gebruik maken van verkorte woorden, waaronder niet valt het gebruik van voorletters ter aanduiding van hen, die buiten partijen en getuigen in (le acte worden genoemd. Het tweede lid van het artikel is geene uitzondering op den regel van het eerste lid, maar staat in verband tot de bepalingen omtrent de voornamen van de gevolmachtigden bij acten van volmacht, welke l)ij de oorspronkelijke redactie der wet daarin moesten en dus voluit moesten worden opgenomen, terwijl bij eene wijziging der redactie is vergund, dat die voornamen door de eerste letters werden aangeduid. Air. '28 Maart 1884 W. 5040, N. R. CXXXV1 § 46, 345, v. d. H., O. Z. XXXIV 367, P. W. 7012, W. N. A. 747, K. W. v. X. 4ÏM ; vern. Kb. Alkmaar 3 Jan. 1884 P. \V. 7012, W. X. A. 741. K. \V. v. X. 491, P. v. J. 1884, 16: het aanduiden van een voornaam met de eerste letter daarvan is eene ongeoorloofde verkorting, daar eene enkele letter van een geheel woord slechts een deel van dat woord vormt. Waar het art. op iedere overtreding en niet op iedere sooi'l der daarin opgenoemde overtredingen eene boete stelt, moeten in casu waar zeven malen eene verkorting is gebruikt evenzooveel boeten worden opgelegd. In gelijken zin Hes. 26 Febr. 1845, verm. sub art. 26 aant. 18. — Miss. 18 Jan. 1867 no. 142, Miss. M. v. F. 31 Jan. 1867 no. 57 P. W. 5090, W. X. A. 741 : art. 28 ziet alleen op het gebruik maken van verkorte woorden teneinde hetgeen door partijen aan den notaris is opgegeven in de acte uit te drukken, maar daaronder valt niet het gebruik van initialen ter aanduiding der voornamen van hen, ilie buiten partijen en getuigen (art. 26) in de acte genoemd worden, althans wanneer blijkt dat partgen de voornamen niet voluit maar ook alleen de initialen hebben opgegeven. fe minder twijfel kan dienaangande bestaan, omdat bet in de wet nergens aan den notaris is verboden, personen, die door partjjen alleen bjj hunne geslachtsnamen worden opgegeven ook alleen met den geslachtsnaam in de akte aan te duiden. Cf. Miss. 12 Juli 1843 no. 11 P. W. 2 1843 p. 61. Vgl. v. d. Hoxert, Gesoh. I 166. Loke Handboek I § 48 leert dat art. 28 al. 2 overbodig is, daar het iets vrij laat dat nergens verboden is. — Aanschr. 29 Juli 1843 no. 99 1'. W. 1/1844 p. 42: de voornamen van eigenaren van belendende perceelen mogen in de akte van veiling van vaste goederen door de voorletters worden vermeld. 2. Het verbod van verkortingen behoort alleen betrekkelijk te worden geoordeeld tot het lichaam van de akten, zooveel bevattende als de verklaring van de verschijnende partij, maar geenszins betrekkelijk tot den acade.mischen titel, aan den notaris zeiven toekomende, hoedanige titel hier te lande door de letters Mr. werd aangeduid, terwijl het voluitgeschreven woord van Meester veeleer een ambacht zou beteekenen, door den notaris in het een of ander vak, als werkman uitgeoefend. Rb. Rotterdam 3 April 1843, X. R. XIV 153, R. I!. V. 362. W. X. A. 743, S. v. E. 191 (2e dr.), anders S. v. K. 192 (2e dr.). — Res. II Sopt. 1844 l.utt. 10.», lijjv. 459: de verkorting Vuil ,no." voor voor numero bij de aanwijzing van kadastrale nummers, is geoorloofd. In gelijken zin lth. Middelburg 18 Dec. 188!) vermeld sub. art. 34 aant. 9. — Aanschr. 29 Juli 1S4;{ no. 99, Re-s. 19 Aug. 1843 no. 23 P. \v. 1/1844 p. 43: de woorden Meester en Sint mogen bij verkorting worden Uitgedrukt. Ygl. ook Miss. 12 Juli 1843 no. 11 en Miss. Min. v. Fin. 29 Juli 1843 no. 99 P. W. Ijl844 p. 44, S. v. E. p. 190 (2e dr.) waarbij is te kennen gegeven, dat in geval van twjjfel over bet al of niet geoorloofde der verkorting de ambtenaren der registratie, door tussehenkomst van liet bestuur aan den Min. v. Fin. inlichtingen moeten vragen. Vgl. W. N. A. 99, 329, 341, 316, K. en W. III. 142. :t. Het artikel heeft noodzakelijk op het oog de ruimten, die tot het plegen eener valschheid kunnen worden aangewend, en al zoo ruimten, waartusschen men kan schrijven zonder dat dit in het oog valt. De wet onderscheidt niet of de acte in voorraad is opgemaakt en later ingevuld met doorhaling van e Matios. Theinis 1870 p. 107. Art. 20. üe akten kunnen worden verleden in de taal, welke partijen verkiezen, mits de notaris dezelve versta. De uiterste wil bij openbare akte, de akte van bewaargeving van eenen olographischen uitersten wil, en de akte van superscriptie van een besloten testament, moeten worden opgesteld in de taal. waarin de erflater zijnen wil verklaard, de bewaarp.eming verzocht of het besloten testament aangeboden zal hebben. Art. 30. De akten moeten door elk der verschijnende personen, onmiddellijk na voorlezing, worden onderteekend, ten ware zij mogten verklaren bunnen naam niet te kunnen teekenen of daarin verhinderd worden ; zullende alsdan van deze hunne verklaring, alsmede van de redenen van verhindering, uitdrukkelijk melding worden gemaakt. Bijaldien echter een of meer der verschijnende personen alleen bij een bijzonder gedeelte der akte belang hebben, of alleen bij zulk een gedeelte, als gehandeld hebbende, voorkomen, zal het voldoende zijn, dat dit gedeelte aan de zoodanigen voorgelezen en door hem of hen geteekend worde, en dat die voorlezing en onderteekening bij dit gedeelte der akte uitdrukkelijk worde vernield. Bovendien moeten de akten door de getuigen, waaronder ook die in art. 25 opgenoemd begrepen zijn, mitsgaders door den notaris worden onderteekend. Bij overtreding van elk der genoemde bepalingen, zal de akte alleen kracht van onderbandsch geschrift hebben, voorzooverre dezelve door de verschijnende personen geteekend is. Van de voorlezing en onderteekening moet uitdrukkelijk in het slot der akte worden melding gemaakt, op eene boete van ten hoogste tien gulden. i WET Ol' HET NOTARISAMBT. AKT. 80. I. De man, die ten overstaan van den notaris compareert om zijne vrouw bij te staan en te machtigen, is in den zin van het artikel verschijnend persoon te noemen ; bovendien is de enkele daadzaak, dat hij de acte door zijne handteekening helpt bekrachtigen voldoende om den notaris te verplichten van deze onderteekening in het slot der acte melding te maken. Rb. Breda 7 Juli 1857, vermeld sub art. 28 aant. 3. — Res. 5 Aug. 1844 no. 151 I'. \V. 1/1845 p. 35, K. en W. I 271, Corr. IV 35, T. v. K. I 100 no. 27, S. v. E. 145 (2e dr.t: de bieders bij openbaren verkoop van onroerende goederen kunnen eerst dan onder de verschijnende personen worden gerangschikt, wanneer hun bod wordt aangenomen, of in het geval, dat hun zekere belooning onder den naam van strijkgelden of wjjnpenningen worden toegekend, in het algemeen in die gevallen, dnt zij, zich jegens de verkoopers hebbende verbonden, belanghebbenden bij de acte zij" geworden of door hunne daad zekere rechten tegen de verkoopers of koopers hebben verkregen; derhalve moet het proces-verbaal, waarbij aan den hoogsten inschrijver en iederen opbieder zekere belooning wordt toegekend, inderdaad ''•oor lleze mede worden onderteekend en gelden ten hunnen aanzien de artikelen 25 en 26. ^ £'• ovt'r ('e vraag wie onder verschijnende personen moeten verstaan worden het aang. sub art. 25 aant. 1 en art. 26 aant. 1. ï. De notaris is niet verplicht te onderzoeken of de verklaring van partij niet te kunnen teekenen of daarin verhinderd te zijn al of niet overeenkomstig de waarheid is. Prov. Hof Noord-Brabant 26 Mei 1868 W. 4212, YV. N. A. 419,421,424 450; vern. Hl». Breda 18 Deo. 1866. Vgl. ook het aanget. sub art. 1 aant. 8. Miss. 16 Jan. 1865 no. 195, Kes. 31 Jan. 1865 no. 42 1'. W. 4681, Corr. \ I 285: de wet is niet overtreden, wanneer van twee comparanten, die beide dezelfde bij art. 26 vermelde qualiticatiën hebben, de notaris aan het slot deiacte heeft vermeld, dat zij slechts door één was onderteekend, terwijl de andere dat niet kon, zonder verdere aanduiding van den comparant die hier werd bedoeld. 3. De wet bepaalt niet in welke woorden of wnar de vermelding der voorlezing in de acte moet plaats hebben, terwijl de beslissing van liet aangevallen arrest „dat de tegenwoordigheid der getuigen bij de voorlezing van den uitersten wil vóór de afvraging uitdrukkelijk is vermeld in meer dan één trek van de acte en zeer duidelijk is ïiitge- drukt door de acte in haar geheel" l>etreft de uitlegging der acte en mitsdien eene feitelijke is waarop in cassatie niet meer kan worden teruggekomen. Arr. 8 Mei 1885 W. 5163, N. R. CXL ij 5, 31, v. d. II. B. I{. LI 106, W. NA. 538, 1{. W. v. N. 540, P. W. 7168; bev. Hof 'g Bosch 30 .linii 1884 NV. 5186, waarbij was vern. Kb. 's Bosch 4 Jan. 1884 \V. 50411. Zie bot aanget. sub art. 20 aant. 19. Vgl. omtrent de formaliteiten bij notarieels akten Leon—Asser B. W. ad art. 986. J.. Hoewel in de handteekening de voorletters I'. .J. worden aangetroffen, waar in de acte de getuige staat opgegeven met de enkele voorletter I\, kan die teekening, ten opzichte waarvan men aan geen wettelijke voorschriften is gebonden, nimmer tegen den inhoud der notarieele acte zelve bewijzen. BK Gorincliem 26 Sept. 1854 NV. 1600: vern., hoewel op andere gronden, door Prov. Hof Z.-Holland 18 Juni 1855 "NV. 1669, T. v. !{. X 117, R. enW. X456: onder de onderwerpen, die bij eene not. acte authentiek geconstateerd worden, behooren wel die tot de personeele bevinding van den notaris behooren, maar het behoort niet tot dc roeping van den notaris authentiek te constateeren, dat do opgave van getuigen omtrent hunne namen en voornamen met de waarheid geheel overeenkomstig zijn; bev. door Arr. H. R. 8 Febr. 1856 NV. 1730, v. <1. II. B. 1{. XX 183, 196; cf. conclusie advocaat-generaal; een en ander ook vermeld Leo*—A8SEK B. W. ad art. 991 aant. 6. De onder teekening van partijen in notarieele acten is noch vroeger (vóór de wet van Ventóse IV) noch heden ten dage een wezenlijk vereischte, daar niet aan deze onderteekening, maar aan het ambt van den notaris de notarieele acte hare authenticiteit ontleend. Oudtijds was het noch in Frankrijk noch in de Nederlanden voorde geldigheid van notarieele acten noodzakelijk, dat deze acten door de beide notarieele getuigen waren geteekend (de Fr. ordonn. v. 1560, en van 1574 art. 16G; voor de Nederlanden: 't Eeuwig Edict v. Karei V van 4 Oct. 1540 art. 13). Rb. Breda 9 Sept. 1890 "NV. 5947, NV. N. A. 1100, 1{. NV . v. N. 1106; zie over de onderteekening door getuigen bij testamenten Groenkwkoek en andere in het vonnis genoemde schrijvers.^ WKT OP HKT NOTARISAMBT. ART. 3J. «. De wet schrijft niet voor, dat de onderteekenaars juist in de volg. orde, waarin zij in art. 986 B. W. opgenoemd worden, de akte onderteekend hebben. Uit den aard der zaak zal echter altijd de notaris het laatst de acte teekenen èn omdat hij krachtens zijn ambt doer zijne onderteekenincertificeert, dat de getuigen onderteekend hebben, èn omdat, indien deze niet teekenen, hij, alvorens de acte te sluiten, van de reden daarvan melding moet maken. Hof Arnhem 30 Maart 1898 W. 7185; bev. Rb. Arnhem 8 Nov 1897 W 7118: md.en van eene bij de wet geregelde volgorde sprake kan zijn, moet veeleer worden aangenomen, dat die volgorde geregeld is by de latere wet op het not. ambt, en wel in art 30, en is de wetgever door „iet by dat art. evenals bij art. 22 de bepaling op te nomen dat geene verandering wordt gebracht in de voorschriften van het B. VV. blikbaar van oordeel geweest, dat art. 986 IJ. W. niet imperatief de volgorde voor do onderteekening vaststelt. In gelijken zin: Kb. Leeuwarden 28 Juni 1894, W. 6593 1'. W. 8614, AV. N. A 1333- de wet schrijft niet uitdrukkelijk voor de volgorde, waarin de notaris en de verschijnende personen en de getuigen hunne handteekening onder de acte moeten plaatsen; bovendien kan uit de plaatsing der handteekeningen onder de acte met worden afgeleid, dat do notaris de zijne het laatst heeft gezet; en eindelijk certificeert in iedere geval de notaris als instrumenteerende ambtenaar met zijne handteekening- dat aan alle formaliteiten ten deze is voldaan. 1. Zie — ten betooge, dat ook de renvooien in het in het 2e lid bedoelde „bijzonder gedeelte der acte" voorkomende slechts door de bij dat gedeelte belanghebbenden behoeven geteekend te worden — arr. II. R 27 Jan. 1882 verm. sub art. 34 aant. 2. 8. Het tweede lid van het artikel bevat een bijzonder voorschrift omtrent de voorlezing en onderteekening van bijzondere gedeelten eener acte, zonder dat daarbij eenige strafbepaling is gevoegd, en daar het in het poenaal recht niet opgaat uit den geest en de bedoeling des wetgevers te redeneeren teneinde daardoor eene strafbepaling bij analogie toe te passen, in de strafbepaling van het laatste lid van het artikel niet toepasselijk op het tweede lid. Arr. 10 April 1846 N. R. XXIV § 17, 80, T. v. R. IV 61,90, v.d. H. B R VII 388, I'. W. 3550, Corr. X 23, S. v. E. 208 (2e dr.) : bev. Rb. Alkmaar 25 Sept. 1845. — Doe. Min. v. Just. 18 Febr. 1846 P.W. 2/1846 no. 379, T. v. R. I 210 Corr. VII 16, S. v. E. 211 (2e dr.), Miss. 15 Febr. 1845, Ites. 26 Febr. 1845 no. 23 1'. Mk HKKi.s, Wet Notarisambt. wet op het notarisambt. artt. 30 — 31. W. 2/1845 no. 140: wegens het verzuim van onderteekening, of van het vermelden der redenen daarvan, kan geene boete worden opgelegd. - Res. 9 April 1845 no. 79 P. W. 2/1845, 138, T. v. R. t 100, Corr. V 23, S. v. K. 212 (2e dr.1: wanneer na do vermelding bij al. 5 voorgeschreven en na de onderteekening van een der comparanten, de verklaring volgt dat een ander comparant niet kan teekeiien, is er geene boete vorderbaar. 8. Zie — wat te verstaan onder „het slot der akte" — het aangeteekende sub art. 36 aant. 6. Litt. Mr. S. M. A. du Mosch, de onderteekening der notarieele acten door de comparanten. Prft. Utrecht 1862 beoordeold door Mr. D. H. Levyssohn Norman, Themis X 141. Art. 31. Wanneer bij akten van boedelbeschrijving, van openbaren verkoop, openbare verhuring of aanbesteding en bij andere akten, die niet opgemaakt worden tot bewijs van de verklaringen der verschijnende personen, maar alleen tot bewijs van handelingeu of uaaa/.ukcu, die ten overstaan van den notaris tijdens het verlijden der akte plaats hebben, een of meer der verschijnende personen weigeren hunnen naam te teekenen of zich vóór de sluiting der akte hebben verwijderd, zonder onderteekening, heeft de akte niettemin kracht van authentiek geschrift, indien van deze omstandigheid, en ingeval de reden van de weigering om te teekenen wordt opgegeven, ook daarvan uitdrukkelijk melding wordt gemaakt in de akte. Gewijzigd bij art. 5 der Wet van 6 Mei 1878 (Stb. n°. 29.) 4. Het beding, waarbij alle belanghebbenden of deelgenooten overeenkomen, dat de onroerende goederen door hen zelve en niet door deskundigen zullen worden gewaardeerd, is niet een beding inhoudende de vermelding van handelingen of daadzaken, waarop art. 31 van toepassing is, maar een beding inhoudende eene overeenkomst, waarbij van een wettelijk voorschrift wordt afgeweken; weshalve de notarieele akte of het not. proces-verbaal, waarin dergelijk beding is opgenomen, niet valt onder het bereik van art. 31 maar van art- 30 der wet en bijgevolg is dusdanige akte zonder bewijskracht ten aanzien der verschijnende partijen, die geweigerd hebben dezelve te teekencn. wet op het notarisambt, art. 31. Prov. Hof Limburg 15 Juni 1863 VV. 2531, N. N. III 191, VV. N. A. 62- bev. Rb. Maastricht 17 Nov. 1861. In gelijken zin: Rb. Arnhem 11 Nov. 1886 W. 5435, I{. VV. v. N. 598: het art. ia van exceptieven aard en mag alzoo niet worden toegepast buiten de gevallen, daarin met name genoemd en aangeduid, onder welke niet behoort de oprich tingsacte eener naaml. vennootschap als zijnde deze niet enkel opgemaakt tot bewys van „handelingen of daadzaken, die ten overstaan van den not tijdens het verlyden der acte plaats hadden", maar ook, en dat wel in de eerste plaats tot bewijs van de verklaringen der verschijnende personen omtrent vroegere' overeenkomsten en handelingen, en daaronder de verklaring waarop het in casuaankomt, n.1. die van „op voorschreven voorwaarden en bepalingen in het kapitaal te hebben deelgenomen als volgt." Rb. Zierikzee 8 Febr. 1876 W. 3976, W. N. A. 352, R. W y N 268 N N 1876, 169: de verklaring in de acte van boedelscheiding, dat partijen het aan ieder hunner toebedeelde hebben tot zich genomen en ontvangen, kan ook in verband met het overige gedeelte der acte niets anders beteekenen dan dat het gezegde tot zich nemen en ontvangen van liet toebedeelde is geschied bij het passeeren der acte en alzoo in tegenwoordigheid en ten aanschouwe van den notaris. 2. Het niet teekenen van het proces-verbaal eener vergadering kan niet anders worden toegerekend dan als weigering en belet in casu het gebrek aan onderteekening zeker dat de weigerachtige uit het verandelde of uit het proces-verbaal rechten ontleent, ofschoon dat procesverbaal volledig bewijs oplevert van het verhandelde. Rb. Amsterdam 25 Sept. 1860 W. 2225, N. N. I 355, R. en W. XIV 296 216^20 dr7)6' W' N' A' U0' ^ T" Hr" " 3°2' Jur- Corr" IV 57, S. v. E.' - Aanschr. Min. v. Fin. 18 Sept. 1878 no. 5 P. W. 6585, R. W. v. N. 495 sonen ' A'.^57' ^ ^ UVeVCn °°k °P te°e" de ^schenen per- Bonen welke de akte met hebben geteekend; evenwel kan niet ook het recht van borgtocht op de bedoelde acten worden geheven, wanneer de borg geweigerd b..«.. of ,lol, T„„gd.rl. „„ TOtinteii.i ,h»»d.u.g„ d« ovc„ta„„ >an den not. tijdens het verlijden der akte plaats hebben." 3. Ieder gedeelte eener notarieele boedelbeschrijving levert volledig bewijs °p van den inhoud daarvan, zoodat het dan ook geen vereischte is, dat dezelfde notaris de verdere deelen der boedelbeschrijving verricht en dezelfde getuigen niet behoeven gebezigd te worden. WET OP HET NOTARISAMBT. ARTT. 31 — 32. Arr. 18 Dec. 1885 \V. 5253, ook verm. sub art. 36 aant. 9; vgl. het aangeteekendu sub art. 26 aant. 2. Ook al vermeldt het proces-verbaal van openbare verkoop van onr. goed, dat de verkooper geweigerd heeft na de toewijzing de acte tc teekenen op grond dat hij „niettegenstaande hij het perceel aan den kooper had toegewezen, dit proces-verbaal niet wilde teekenen, omdat hij geen bewijs van kwijting ontving van de op het perceel rustende hypothecaire schulden en de renten daarvan'', dan behoudt het toch zijn kracht van authentiek geschrift en levert het voor den kooper een executoriale titel op. Ub. Groningen 13 Sept. 1889 P. W. 7880, W. N. A. 1035, 1039, 1041, R. W. v. N. 672. 5, Wanneer in het slot van een proces-verbaal van openbaren verkoop wordt melding gemaakt van de weigering van een der partijen om de acte te teekenen, doch niet van de reden dier weigering, mag de weigerachtige partij worden toegelaten door getuigen te bewijzen, dat hij de reden voor de weigering dadelijk aan den notaris op diens verzoek heeft opgegeven ; dit bewezen zijnde, mist het notarieel proces-verbaal de kracht van authentiek geschrift. Hb. Haarlem 7 April 1891, P. W. 8232, W. N. A. 1169. Art. 32. De volmagten, waaruit de handelende personen hunne bevoegdheid ontleenen, zullen aan de minuten worden vastgehecht. Onderhandsche of buiten het Kijk verledene volmagten moeten vooraf door de lasthebbers, in tegenwoordigheid van den notaris en van de getuigen, voor echt worden erkend en, ten blijke daarvan, door hen allen zijn geteekend, tenware de eerstgenoemden verklaarden hunnen naam niet te kunnen teekenen of daarin verhinderd worden ; in welk geval daarvan op de volmagt melding gemaakt, en die verklaring de redenen der verhindering inhoudende, door den notaris en de getuigen onderteekend zal worden; van welk een of ander in de akte zal worden melding gemaakt. WET OP het notarisambt, akt. 32. Imlien partijen krachtens mondelinge volmagt handelen, moet zulks in de akte worden vermeld. Voor iedere overtreding van eene dezer bepalingen, zal de notaris verbeuren eene boete van ten hoogste tien gulden. 1. Jn de wet op 't notarisambt komt geen definitie van het woord volmachten voor, doch deze wordt wel ten aanzien van lastgeving gevonden in art 1829 B. W.; wel verre dat de inhoud en strekking van art. .52 zoude medebrengen, dat volmacht aldaar zoude zijn gebruikt in eene andere beteekenis dan die van lastgeving, blijkt integendeel uit de daarin voorkomende uitdrukking „lasthebbers", dat ook da&r de volmacht bij lastgeving is bedoeld. Mitsdien kan eene schriftelijke toestemming, welke eene getrouwde vrouw van haren man noodig heeft om voor zich zelve en dus niet voor den lastgever in deszelfs naam te kunnen bandelen, geenszins gezegd worden eene volmacht te zijn in den zin van art. 32. Arr. 4 Dec. 1857 W. 2009, N. K. LYII § 39, 199, v. d. H. G. Z. XIV 289, 1. v. 1{. XII 271, Corr. XXVIII 117; bev. Kb. Den Haag 4 Juni 1857 Corr. XXVII 137, S. V. E. 221 (2e dr.). - Mis». 12 Sept. 1845 n°. 58, Res. 9 Oct. 1845 n". 104, P. W. 2141, ook verm. sub art. 26 aant. 10: acten van aanstelling of benoeming tot administrateur of rentmeester behooren niet tot de eigenlijk gezegde lastgeving van art. 1829 K. W., welke uitsluitend overeenkomstig art. 32 moeten aangehecht worden. Vgl. het aangeteekende ad art. 26 aant. 10 en 11. V. Het staat niet ter beoordeeling van den notaris of hij, die onder overlegging van eene op hem verstrekte volmacht verklaart voor een ander te handelen, werkelijk aan dat stuk de bevoegdheid daartoe ontleent. W are dit anders dan zouden de mede-contractanten kunnen worden verkort in hun recht om met zoodanig bewijs eener volmacht, als zij goedvinden daarvoor te houden, genoegen te nemen, welk recht in den aard der zaak ligt en door het 2e lid van art. 32, waar ondersteld wordt, dat eene of meer der partijen krachtens mondelinge volmacht handelen, wordt bevestigd. Arr. 11 Maart 1892 W. 6163, P. W. 8230, W. N. A. 1166; bev. Rb. Zutfen 17 Duo. 1891 W. N. A. 1151, P. W. 8162, welke van rechtsvervolging had ontslagen den notaris, die alleen had vastgehecht de volmacht, waarbij oen ander (de comparant) werd gesubstitueerd door den oorspronkeljjken lasthebber, en niet ook overlegging van de oorspronkelijke volmacht had gevorderd. De Kb. overwoog: dat het niet de taak is van den notaris om te beslissen of het overgegeven stuk de lasthebbing volkomen bewjjst, maar het aan de tegenpartij is overgelaten, met wie de lasthebber handelt, om te beoordeelen of zij met het overgelegde stuk als volmacht genoegen wil nemen, terwijl de notaris volstaan kan met het al zoo goedgekeurde stuk ter voldoening aan art. 32 aan de acte vast te hechten. In gelijken zin: Art. 13 Wet van 25 Ventöse XI is niet overtreden, wanneer de notaris bij gemis aan de origineele volmacht, welke hem niet door partijen is ter hand gesteld, een gecollationeerd afschrift dier oorspronkelijke onderhandsche volmacht heeft aangehecht. Het moet aan partijen zelve blijven overgelaten, met welke bewijzen omtrent de qualiteit der personen, waarmede zij contracteeren, zij verkiezen genoegen te nemen. Arr. 21 April 1842 W. 310, v. d. H. B. K. III 363, 8. v. K. 229 (2e dr.), P. AV. 2/1842 p. 56 ; bev. Rb. Zutfen 16 Dec. 1841. — Miss. 6 Febr. 1857 n°. 93, Res. 19 Febr. 1857 n". 58 P. W. 2840, T. v.R. XI 210, Corr. XXVII 144, 8. v. E. 230 (2e dr.): ook een gecollationeerd afschrift eener onderhandsche volmacht moet voor echt worden erkend, omdat ten aanzien van deze de vrees van misleiding in nog sterker mate aanwezig is dan ten opzichte van het oorspronkelijk stuk zelve. Miss. 24 Sept. 1889 n". 37 P. W. 7945: wanneer iemand optreedt met eene volmacht in blanco moet hjj toch, als door het overleggen der volmacht gelegitimeerd, geacht worden als lasthebber op te treden. 3. Onder buiten het Rjjk verleden volmachten belmoren niet authentieke afschriften van in Ned. O.-Indië verleden authentieke volmachten ; de eenvoudige aanhechting mag geschieden zonder dat de eohterkenning daarvan noodig is; Miss. 17 Dec. 1855 n°. 165, Res. 9 Jan. 1856 n». 24 P. W. 2611, T. v. R. X 314, Corr. XXIII, 342, XXIV, 347, XXVI 80, S. v. K. 231 (2e dr.), cf. art. 104 \V. v. 2 Sept. 1854 S. nft. 129 en voor Suriname en Curacao art. 140 W. v. 31 Mei 1865 S. n°. 55 en art. 161 W. v. 31 Mei 1865 S. § 56 j'«- art. 430 en 436 W. v. B. Rv. 4. Uit de akte moet duidelijk blijken, dat de echterkenning is geschied, vóórdat de akte is opgemaakt in tegenwoordigheid van den WET OP het notarisambt, artt. 32—33. notaris en de getuigen en onvoldoende is de vermelding, dat de echterkenning behoorlijk of volgens het voorschrift der wet ia geschied. De slotwoorden van de le alinea van het artikel hebben niet slechts betrekking op het onmiddellijk daaraan voorafgaande geval, dat de lasthebbers de volmacht zelve niet kunnen teekenen, maar hebben betrekking op al het voorafgaande. Rb. Don Haag 2 Aug. 1872 P. W. 6148, W. N. A. 189, R. W. v. N. 174 8. y. E. 232 (2e dr.). ft. Het art. gebiedt niet, dat op de volmacht zelve behalve de naamsteekening van den lasthebber, notaris en getuigen bovendien voorkomt eene uitdrukkelijke vermelding der echterkenning. Rb. Nijmegen 18 Dec. 1875, P. W. 6476, W. N. A. 327, R. W. v. N. 261, S. v. E. 232, 234 (2e dr.), ook verm. sub art. 83 aant. 1. «. Zie — over de vraag of het beding van art. 1223 B. W. al. 2 is te beschouwen als behoorende tot de in art. 32 bedoelde „volmachten, waaruit de handelende personen hunne bevoegdheid ontleenen" — het aangeteekende sub art. 26 aant. 15. 7. Miss. 22 Aug. 1850 n». 61, Hes. 31 Aug. 1850 n». 6 P. W. 1663 ook verm. sub art. 38 aant. 3: van het aanhechten van volmachten aan acten in originali uit te geven, wordt in de wet niet gewaagd. H. Aan de overtreding van de artikelen 32 en 33 zijn geen andere gevolgen verbonden dan de verbeurte eener disciplinaire geldboete en bepaald niet de verplichting van den notaris tot vergoeding van kosten, schaden en interessen. Rb. Den Haag 17 Mei 1878 W. 4260, ook verm. sub art. 73 aant. 1. Art. 33. Van de aanhechting, bij het vorige artikel voorgeschreven, worden vrijgesteld: 1°. Volmagten, in minuut berustende onder den notaris, die over de akte staat waarbij de lasthebber verschijnt; WET OP HET NOTARISAMBT. ARTT. 33—34. 2°. Volmagten, welke reeds zijn vastgehecht aan akten, voor ilenzelfden notaris verleden en onder zijne minuten verbleven, mits hiervan in de akte worde melding gemaakt; bij verzuim waarvan de notaris in ieder geval zal verbeuren eene boete van ten hoogste tien gulden. 1. De wet onderscheidt niet of dit „berustende" tijdelijk is of niet, en zulks geheel in overeenstemming met art. 64, waar aan den aangewezen notaris met de verplichtingen ook de bevoegdheden van hem, dien hij vervangt, worden overgedragen. Wel werd bij het le ontwerp n°. 1 van dit artikel gelezen : „volmachten in minuut verleden voor denzelfden notaris, die over de acte staat enz"., doch die woorden zijn weggevallen, terwijl ze zijn behouden in n°. 2 van het artikel, eene omstandigheid, die, wat er ook de reden van moge zijn, in ieder geval dit bewijst, dat, waar de wetgever onderscheiden wil hebben, hij dit uitdrukkelijk in zijne wet neerschrijft. Rb. Nijmegen 18 l)ec. 1875, ook vermeld sub art. 32 aant. 5. 2. Miss. 22 Aug. 1850 n". 61, Res. 3 Aug. 1850 n». 6 P. W. 1663 S. v. E. 234 (2e dr.): wanneer overeenkomstig het arr. van den H. R. van 21 Maart 1850 — zie het aaneeteekendi» sub art. 32 aant. 6 — de onherroepelijk» volmacht van art. 1223 gelijk staat met eene gewone volmacht, dan is ook de uitzondering in n". 1 van het art. van toepassing en de aanhechting in het daarbij voorziene geval geen vereischte. 3. Onder de volmachten in art. 33 n". 2 behooren ook authentieke afschriften van volmachten: Mr. \f. F. Otten in W. 1184, J. M. A. Cazaux in VV. 1195; anders VV. 1192. 4. Vgl. omtrent de boete van art. 33 het aangeteekende sub art. 32 aant. 8. Art. 34. Alle veranderingen en bijvoegingen moeten op den kant der akten geschreven worden, doch zijn alleen geldig voorzooverre die ieder afzonderlijk door de verschijnende personen, welke de akte geteekend hebben, door den notaris en door de getuigen onderteekend of gewaarmerkt zijn. WET OP HET NOTARISAMBT. ART. 34. Ingeval eene verandering of bijvoeging te wijdloopig is om op den kant der akte te worden geschreven, zal die achteraan, doch vóór het slot der akte, worden geplaatst, mits de bladzijde en de regel worden aangeduid, waartoe dezelve behoort, op straffe van nietigheid van elke op eene andere wijze of zonder deze aanduiding gedane verandering of bijvoeging. Het getal der bijgevoegde woorden of letters zal bij de bijvoeging of verandering moeten worden vermeld. He laaisle alinea bijrjeroegil bij art. 4 der Wet van (J Mei 1878 (Stb. no. 29.) f. Niet alleen uit hare geschiedenis (Mem. van Toel.), maar ook uit de wet zelve blijkt, dat onder veranderingen in art. 34 en 36 moet verstaan worden de vervanging van doorgehaalde, woorden. W aar derhalve in de akte de woorden zooals zij eens waren geschreven, zijn gebleven, maar door het woord „zegge" gevolgd door eene verbeterde opgave der daaraan voorafgaande woorden zijn veranderd, is het artikel niet geschonden. Arr. 8 Juni 1855 W. 1781, N. R.L.J 41, 182, v. d. H. G. Z. XII 277, P. VV 2478, S. v. K. 23G (2e dr.), T. v. K. X 118 XI 4; bev. Rb. Assen 19 Maart 1855 W. 1673, N. R. B. V 566, T. v. R. X 188 XV 17, Corr. XXVI 79. «. Wel is het volgens art. 30 al. 2, indien één of meer der verschijnende personen alleen bij een bijzonder gedeelte der acte belang hebben of als gehandeld hebbende voorkomen, voldoende, dat alleen dit gedeelte door hen wordt onderteekend — weshalve zij ook in dat geval alleen de renvooien daarin voorkomende zouden hebben te teekenen — maar hiervoor kan alleen dan plaats zijn, als de akte is opgemaakt bij gedeelten, die als zoodanig kunnen worden geteekend. Waar echter gelijk in casu, de akte is opgemaakt als één doorgaand geheel en als zoodanig aan het slot ook door de verschijnende partijen is onderteekend, blijkt uit dezen aldus aangenomen vorm niet van een afzonderlijk belang van een of meer der partijen bij een bijzonder deel der akte, maar komen integendeel al de verschijnende partijen als zoodanig voor de akte in haar geheel daarbij voor. Bovendien, waar het alleen geldt de vraag of aan de bij de wet voor de inrichting der akte van voorgeschreven formaliteiten is voldaan, heeft de rechter niet te onderzoeken of en in hoeverre de partijen al dan niet uitsluitend belang hadden bij eenig bijzonder gedeelte der akte. Derhalve is, al ware het, dat de pachters in casu geen belang hadden bij de in de akte gedane, niet door hen geteekende bijvoeging, nochthans met het oog op den bestaanden vorm der akte ook in verband met art. 30 de straf bepaling van art. 36 juist toegepast. Arr. 27 Jan. 1882 W. 4748, N. K. CXXX § 14, 83, v. d. H. G. Z. XXXIII 3*1, P. W. 6804, W. N. A. 638, K. \y. v. N. 436; bev. Kb. Maastricht 27 Oct. 1881. 3. Noch bij art. 34 noch bij eenig ander artikel der wet is eene bepaling vastgesteld op welke wijze het waarmerken eener bijvoeging moet geschieden; en de notaris is niet bevoegd iemand bij het waarmerken te noodzaken tot het nauwkeurig en richtig schrijven van al de voorletters van naam en voornaam; (in casu was de bijvoeging door den comparant C. M. W. gewaarmerkt met de letters A. M. W.). Kb. Nijmegen 1 Dec. 1859 \V. 2149, P. W. 3532, T. v. R. XIV 133, XV 101, Corr. XXXII 344, S. v. E. 239 (2e dr.). — Trib. de la Seine 14 Mei 1872 W. N. A. 133 : de acte nietig verklaard waarin een renvooi voorkwam, dat slecht» door één getuige was onderteekend, terwijl dat renvooi bevatte „une formalité substantielle". 4. Miss. 11 Jan. 1845 n'\ 87, Bes. 22 Jan. 1845 n». 74 P. W. 2/1845 n». 137, R. en W. I 270, T. v. R. I 97, Corr. V 22, S. v. E. 238 (2e dr.): wanneer doorhalingen of bijvoegingen en doorhalingen op den kant eener bladzijde te zamen of in eens worden goedgekeurd, kan daarmede, hoewel niet aan den letter der wet is voldaan, genoegen worden genomen, mits de goedkeuring zoodanig is geschied, dat zij geen de minste aanleiding kan geven om te onderstellen, dat later eene bijvoeging of verandering hebbe plaats gehad, doch wanneer het tegendeel het geval is, behoort proces-verbaal te worden opgemaakt; in gelijken zin Res. 18 Juli 1845 n". 52 verm. sub art. 36 aant. 1. •i. 't Is ongeoorloofd op eene andere wijze dan art. 34 voorschrijft de bijvoeging te doen. Zoo maakt de notaris zich aan overtreding schuldig, wanneer hij op een gedrukt formulier van volmacht tot overschrijving van een kapitaal op het Grootboek de namen van sommige comparanten wegens gebrek aan plaats op het formulier heeft bijgevoegd op een afzonderlijk zegel, aan het formulier vastgehecht, en onder die bijvoeging op dat zegel de goedkeuring derzelve heeft gesteld. Hb. Zutfen 14 Juli 1887, P. W. 748G, W. N. A. 919, 916, R. W. v. N. 611, ook verin, sub art. 28 tuint. 5. €t. Het artikel geeft twee middelen aan de hand om eene verandering of bijvoeging in eene akte te stellen, waarvan de keuze aan het doorzicht van den notaris is overgelaten. Arr. 10 Mei 1861, v. d. H. G. Z. XVIII 222, N. R. LXVIII §3, 31 ; bev. Rb, Roermond 6 Dcc. 1860. In gelijken zin : Rb. Den Haag 31 Mei 1895 W. 6726, P. W. 8757, W. N. A. 1354: al moge naar de wet den notaris de keus zjjn overgelaten op welke der bij art. 34 genoemde wijzen de goedkeuring zal geschieden, neemt dit niet weg, dat wanneer hij eenmaal de keus heeft gedaan, hij ook daarnaar moet handelen. Waar alzoo de notaris op den kant der akte woorden heeft bjjgevoegd, moet hij die ook aldaar waarmerken en wanneer hij zulks niet heeft gedaan, doch vóór bet slot der akte de bijvoegingen goedkeurt, moet hij alsdan in ieder geval tevens daarbij vermelden welke die bijgevoegde woorden zijn, al ware het alleen om de authenticiteit daarvan niet aan gevaar bloot te stellen, kunnende immers anders de bijgevoegde woorden naar willekeur worden doorgehaald, veranderd of gewijzigd. Anders ; — Rb. Middelburg 18 I)ec. 1889 W. 5820, P. W. 7881, W. N. A. 1055,1186, R. W. v. N. 672, T. v. N. VIII 15, ook verm. in aant. 9: bet artikel is eerst dan overtreden, wanneer eene bijvoeging achteraan is geplaatst, hoewel er op den kant der akte voldoende ruimte was om de bijvoeging met de kantteekeningen of waarmerken te bevatten; echter is in de dagvaarding deze omstandigheid, welke als uitmakende een bestanddeel der overtreding daarin behoort te zjjn vermeld, niet opgenomen, zoodat in casu het feit, den notaris ten laste gelegd, n.1. het doen der bijvoeging op den kant der akte, doch zonder deze aldaar goed te keuren, maar met verwijzing voor die goedkeuring naar hot slot der akte, niet strafbaar is. 9. Iedere bijvoeging op den kant der akte zonder goedkeuring daaronder levert ééne overtreding op. Rb. Den Haag 31 Mei 1895 verm. in aant. 6. Vgl. in gelijken zin hot aanget. sub art. 36 aant. 4. Anders: Rb. Winschoten 27 Nov. 1850 P. W. 1521, T. v. R. VI 285 S. v. 253 (2e dr.): de goedkeuring van twee doorhalingen, en twee bijvoegingen in het midden der ixktc zelf levert niet vier maar ééne overtreding op van niet ter behoorlijker plaatse in de akte de gemaakte bijvoegingen en doorhalingen te hebben vermeld. Cf. Rb. Assen 9 Fehr. 1852 vorm. sub art. 36 aant. 4. — Miss. 30 Oct. 1852 n». 23, Res. 12 Nov. 1852 n#. 51 P. W. 1811, T. v. li. VII 213, W'. X. A. 224, 8. v. E. 240 (2e dr.), ook verm. sub art. 36 aant. 6 : wanneer de geheele verandering als overbodig kan worden aangemerkt, doet het er niet toe of zij niet vóór maar in het slot is gedaan. (In casu luidde het slot der akte: Aldus gedaan en gepasseerd ten huize van A. en dus niet ten huize van B.. geljjk in het hoofd dezer abusivelijk is vermeld.) 8. Zie over de vraag wat moet verstaan worden onder „slot der akte" het aangeteekende sub art. 36 aant. 6. ,,N°." is een zelfs bij rainisterieele resolutie (11 Sept. 1844, zie art. 28 aant. 2) geoorloofd verklaarde verkorte schrijfwijze en moet bij telling der woorden en letters als één woord worden beschouwd. Een plaatsnaam moet als één woord worden beschouwd, ook al wordt het in afzonderlijke deelen geschreven. Eb. Middelburg 18 Deo. 1889, verm. in aant. (i. In gelijken zin wat betreft de „plaatsnamen" arr. II. R. 7 Jan. 1898 verm. sub art. 36 aant. 3. — Miss. 23 Oct. 1879 n". 88, Miss. M. v. F. 17 Nov. 1879 n". 76, 1'. W. 6714, R. W. v. N. 502, W. N. A. 518: één en zeventig is drie woorden, 1°. omdat het art. niet onderscheidt tussehen bijgevoegde woorden, die een cijfergetal uitdrukken en andere en 2°. omdat het bestaat uit drie klanken en iedere klank, welke een begrip uitdrukt, een woord is. — Miss. 6 Nov. 1878 n. 111 W. N. A. 466, S. v. F.. 243 (2e dr.): in geval van bijvoeging van één woord of ééne letter kan men in plaats van het telwoord één ook volstaan met het lidwoord hel (de) b.v. „goedgekeurd de bijvoeging van het woord . . . (de letter . . .)". In geljjken zin Rb. 's-Bosoh 30 Mei 1894 verm. sub art. 36 aant. 5. 10. Res. 21 Jan. 1843 n». 25 P. W. 1/1843 p. 68, N. K. XIV 157, R. en W. I 84, T. v. R. I 107, S. v. E. 244 (2e dr.) : de artt. 34, 35 en 36 kunnen niet op de grossen, afschriften of uittreksels worden toegepast, vermits er geen mogelijkheid bestaat om de daarin gedane veranderingen enz. door de verschijnende personen en de getuigen te doen goedkeuren, zoodat de notaris niet kan beboet worden, wanneer hij in eene grosse, afschrift of uittreksel deze veranderingen enz. niet heeft goedgekeurd, omdat hel nimmer zou kunnen worden bewezen of zoodanige verande- WET OP HET NOTARISAMBT. ARTT. 34—36. ring enz. geschied was vóór of na den tijd, dat liet stuk door hem ware uitgegeven; bij gemis aan de goedkeuring zoude alleen aan het stuk de kracht van bewjjs kunnen worden ontzegd. Art. 35. Het is met geoorloofd om in eene akte of in de veranderingen en bijvoegingen, welke op den kant of vóór het slot derzelve zijn gesteld, eenige overschrijving, tusschenvoeging of bijvoeging van woorden of letters te doen, of die op de eene of andere wijze uit te schrappen of te doen verdwijnen en andere in derzelver plaats te stellen, op straffe van nietigheid der over of in de plaats geschrevene en der tusschen of bijgevoegde woorden of letters. Art. 36. Indien de doorhaling van woorden of letters in eene akte noodig mogt zijn, zal zulks moeten geschieden op zoodanige wijze, dat de doorgehaalde woorden of letters leesbaar blijven ; derzelver getal zal op den kant der bladzijde naast de doorhaling of onder de verandering of bijvoeging, met aanduiding van den regel waarin de doorhaling heeft plaats gehad, worden vermeld; iedere vermelding zal afzonderlijk, even als de veranderingen en bijvoegingen, worden onderteekend of gewaarmerkt, of wel het getal van al de in eene akte doorgehaalde woorden of letters vóór het slot derzelve worden vermeld mits de bladzijde en de regel worden aangeduid, waarin die voorkomen. Voor iedere overtreding van eene der bepalingen, voorkomende in dit of in de twee vorige artikelen, zal de notaris verbeuren eene boete van ten hoogste tien gulden, en zelfs, in geval van kwade trouw, van zijn ambt worden ontzet; onverminderd de verpligting tot vergoeding van kosten, schaden en interessen jegens de belanghebbenden. 1. De woorden „met aanduiding van den regel, waarin de doorhaling heeft plaats gehad" zijn algemeen en op alle doorhalingen toepasselijk zoowel op die, welke in eene op den kant der akte geplaatste verandering of bijvoeging zijn gemaakt als op die, welke in de akte voorkomen. Wat de wijze van aanduiding betreft kan aan geene andere dan schriftelijke aanduiding worden gedacht, terwijl, daarenboven, hetgeen WET OP HET NOTARISAMBT. AKT. 86. moet worden aangeduid, volgens het artikel eene uitbreiding is van hetgeen door den notaris, ten aanzien van doorhalingen, moet worden vermeld en die vermelding ontwijfelbaar in geschrifte moet plaats hebben, terwijl het onbepaalde van het woord „aanduiding" alleen vrijheid geeft, om bij die aanduiding de plaats der doorhaling op alle wijzen te omschrijven, mits daardoor slechts die plaats wordt aangeduid. Arr. 23 April 1858 VV. 2095 (1938, 1942), N. R. LIX § 13, 59, v. d. H. G. Z. XV 82, P. W. 3088, K. en VV. XIII 283, Corr. XXVIII 168, S. v. E. 249 (2e dr.), T. v. H. XIII 79; bev. Rb. Hoorn 2 Dec. 1857, v. d. H. G. Z. XIV 282, N. R. LVII § 37, 180. In gelijken zin: Rb. Amsterdam 29 Nov. 1858 W. 2101, P. "W. 3188, R. en VV. XIV 312, T. v. R. XIII 271, S. v. E. 248 (2e dl-.), waarbij de notaris was beboet, die enkel door een aanwijzend teekon de plaats der doorhaling had aangeduid, terwijl onder de bij voeging stond: „goedgekeurd in plaats van het doorgehaalde woord". — Res. 18 Juli 1845 n". 52 P. W. 1846 n". 380, T. v. R. I 209, Corr. VII 16, S. v. E. 251 (2e dr.): 't is geoorloofd onderscheiden doorhalingen in eenzelfde bladzijde der akte te zamen of ineens in margine dier bladzijde goed te keuren. 8. Voor de toepassing van het artikel is het onverschillig, of er twijfel kan bestaan betreffende de vraag of later eene doorhaling is geschied, en eveneens doet het er niet toe of de letters, die aan het begin van een regel voorkomen, op zich zelf al dan niet een woord vormen. Het artikel is overtreden, wanneer de notaris de doorhaling van de letters „rente" in het woord „lijfrente", al staan deze aan het begin van een nieuwen regel, voor één woord heeft gesteld. Plaatsnamen vormen steeds één woord, afgescheiden van het bij voegelijk naamwoord en den eigen naam waaruit het is samengesteld. Arr. 7 Jan. 1898 W. N. A. 1466, P. "VV. 8998; bev. Rb. Maastricht 28 Oct. 1897. Vgl. betr. plaatsnamen, in gelijken zin, het aanget. sub. art. 34 aant. 9. •A. De vermelding der doorhaling uitgedrukt met lettergrepen in plaats van met letters is eene overtreding; iedere dergelijke niet behoorlijk gedane doorhaling levert een overtreding op. Arr 2, Nov. 1884 W. 5114; bev. Rb. 'a-Bosch 4 Juni 1884, ook verm. su art. 6 aant. 13: hetgeen in de dagvaarding ia gezegd, dat de doorhalingen niet op de bij de wet bepaalde wijze zjjn goedgekeurd, ia niet een feitelijk bestanddeel der aanklacht, maar veeleer eene recht,beschouwing, ateunend op de geimputeerde feiten. 1 In geljjken zin: 188^' ,18 Den' 1885 W" 5253' VUrm" aunt- 8 ^bov- Rb Alkmaar 17 Sept. 885) de goedkeuring aoet geschieden van de doorhaling van letters niet van lettergrepen Ook besliste het arrest, dat eene verkeerde vermelding van regels, waarin c ooi mling heeft plaata gehad, tweemaal in éénc acte ijedaan, twee overtredingen oplevert. 9 Peh!b',«Tpa,;dr 7 1,UC- 1882 W- N- A 685> B- W- V. N. 461; Rb. Assen , ' ' v. L. 253 (2e dr.): het afzonderlijk goedkeuren in e lichaam zelve der acte van zeven verschillende doorhalingen zonder vermelding der bladzijde en regel levert zeven overtredingen op; cf. Rb. Winschoten 27 Nov. 1850 verm. aub art. 34 aant. 7. Rb. den Haag 31 Mei 1895 verm. aub. art. 34 aant. 7. Anders, wat betreft het aantal overtredingen: Rb. Winschoten 27 Nov 1850 verm. sub art. 34 aant. 7. o Door uitdrukkelijke opgave van de doorgehaalde woorden zelve wordt tevens het getal vermeld en is aan het artikel voldaan. Rb. VBosch 30 Mei 1894, VV. 6542, P. W. 8613, W. N. A. 1283 cf. Miss. 8 Oct. 1894 I'. W. 8613 en miss. 6 Nov. 1878 n«. 111 verm. aub art. 34 aant. 9. XX~TIft 26 Ja"' 1855 n° 111/601 KeS' 5 Febr' 1855 n°" 88 P" w- 2367> Corr. .1 , V' ^ 'let: 's n'et voldoende, wanneer geheele regelazijn doorgehaald, het getal dier regel slechts te vermelden. Vgl. liet aanget. aub art. 34 aant. 9. / «. De beteekenis van „het slot der acte" kan afgeleid worden uit art. 40, hetwelk onderscheidt het hoofd en het slot en den eigenlijken inhoud eener acte en daarenboven uit de artt. 30, 34 en 35, welke het s ot als een bepaald gedeelte aanwijzen. Volgens de Mem. van Toel. staat het slot der acte tegenover de acte zelve en bestaat het in de vermelding van tijd, plaats, verrichte formaliteiten enz., welke, nadat de eigenlijke acte, als handeling van partijen, is afgeloopen, meestal aanvangt met de gebruikelijke woorden „Aldus gedaan en gepasseerden dergelijke. Arr. 7 April 1876 W. 3983, P. W. 6481, N. R. CXII $ 40, 339, v. d. H. G. Z. XXX 74, W. N. A. 350, K. W. v. N. 270, N. N. 1876, 191 ; vern. Rb. Leeuwarden 25 Jan. 1876 P. VV. 6481, W. N. A. 324, R. W. v. N. 264: in de wet is nergens voorgeschreven eene sacramenteele formule van het slot eener akte, maar de beoordeeling van do bcteekenis der woorden „het slot eener akte" is overgelaten aan hot arbitrium judiois; dit slot kan op verschillende wijzen uitgedrukt worden ; in casu bestaat hut niet uit de meest gebruikelijke formule „Aldus gedaan cn gepasseerd", maar uit de daarna en na de vermelding der doorhalingen, geschreven woorden : „en is dit inventaris onmiddelijk na voorlezing onderteekend enz," De woorden „Waarvan akte" behooren niet tot het slot der akte hetwelk met de woorden „Gedaan enz." aanvangt. Arr. 26 Mei 1882 W. 4793, P. W. 6715, N. R. CXXXI § 12, 89, v. d. H. G. Z. XXX111 425, "VV. N. A. 658, R. W. v. N. 449 ; bev. Rb. Heerenveen 1 Maart 1882 W. N. A. 656, li. W. v. N. 448: de formule „Waarvan akte" sluit geen enkele formaliteit in zich, die noodwendig tot het slot der akte behoort; zij is thans geheel overbodig en niets anders dan een overbljjfsel van den ouden notarieelen aktenstijl, waarbjj de notaris vermeldt, dat de beschrijving van de overeenkomst, wilsverklaring of handeling der partijen geldt als authentiek geschrift; anders is het evenwel als de woorden aldus luiden „waarvan akte is gepasseerd enz". In gelijken zin: Miss. 30 Oct. 1852 n°. 23, Res. 12 Nov. 1852 n°. 51, verin sub art. 34 aant. 7 : volgens de Mem. van Toel. moet onder het slot der akte verstaan worden de zinsnede, welke aanvangt met de woorden „Aldus gedaan en gepasseerd". Zie — ter beslissing, dat de onderteekening deel uitmaakt van het slot der akte — Arr. 14 Juni 1861 verm. sub art. 40 aant. 2, anders Rb. Alkmaar 31 Jan. 1861, ibid. 7. Miss. 25 Jan. 1866 n". 123, Ros. 2 Febr. 1866 n". 20 1'. VV. 4891, S. v. E. 253 (2e dr.): de vermelding der doorhalingen mag nooit in de akte of in het slot der akte geschieden; in het slot der akte kunnen zij niet anders vermeld worden dan op den kant der bladzijde. l)e woorden „of onder de verandering of bijvoeging" betreffen alleen de door. halingen in de renvooien, vermeld in art. 35. De lijn, waarop enkel staat het transport eener aan het slot der vorige bladzijde gedane optelling telt niet mee als een regel. De wet kan in redelijken zin alleen liet oog gehad hebben op woorden of letters, welke geacht kunnen worden een deel van de akte uit te maken en •ilzoo in eigenlijken zin tot de akte behooren, niet echter op die, welke wèl op hetzelfde papier geschreven zijn, doch op den inhoud der akte geen invloed vermogen uit te oefenen, en, terwijl zij van de akte zelve geenerlei bestanddeel uitmaken, alleen kunnen dienen om het overzicht of de lezing er van gemakkelijk tc maken, gelijk o. a. ook met eene bloote herhaling van 't slotwoord der bladzijde of de nummering van deze het geval is. Dusdanige bijschriften, die, in de afschriften toch ook niet zouden worden overgenomen, kunnen niet geacht worden in den zin der wet een regel van eene akte of bladzijde te vormen. Arr. 10 Febr. 1893 W. 6304, P. W. 8374, VV. N. A. 1217- vern Rb Leeuwarden 1 Dec. .892 VV. N. A. 1203: als regel is te beschouwen elke getrokken of denkbeeldige lijn, waarop woorden of letters voorkomen, waarvan doorhaling mogelijk is; mitsdien is ook als regel aan te merken de lijn, waar staat geschreven het transport van de aan het slot der vorige bladzijde gedane optelling. J ° De handteekening geplaatst onder een regel, moet voor een regel geteld worden, omdat de wet niet onderscheidt, wat geschreven is en zulks te recht, omdat ook in dat geschrevene eene verandering mogelijk is. Arr. 18 Dec. 1885 W. 5253 verm. in aant. 8. Cf. Loke, Handboek 2e dr 166vern. Kb. Alkmaar 17 Hept. 1885: tot de regels eener akte behooren alleen die gedeelten, waarbij de notaris liet voor hem gebeurde relateert. O. Het woord „akte" beteekent weliswaar in het B. W. nu eens eene handeling dan eens een geschrift, maar in art. 3(5 heeft het onmiskenbaar de beteekenis van geschrift. hene boedelbeschrijving, als geheel beschouwd, is wel eene enkele handeling, maar bestaat daarom niet noodzakelijk altijd uit een enkel geschrift, maar kan bestaan en bestaat gewoonlijk uit meer dan één deel dier handeling, welke deelen dan op zich zelve ieder een geheel vormen als geschrift en in dien zin ieder eene akte zijn. Immers reeds het gedeelte der boedelbeschrijving, dat op den eersten dag is in geschrift gebracht, levert volledig bewijs op van den inhoud daarvan, evenals zulks het geval is, met hetgeen op elk der volgende dagen is in geschrift gebracht ten aanzien van het alsdan beschrevene, al hetwelk geheel mii'hkkls, Wet Xotnrisawbt. WET OP HET NOTARISAMBT. ARTT. 36—37. overeenkomt met het bepaalde van art. 31; het is dan ook geen vereischte dat dezelfde notaris op de volgende dagen de verdere deelen der boedelbeschrijving verricht en dezelfde getuigen worden gebezigd. De vermelding der doorhaling moet derhalve geschieden voor het slot van dat gedeelte der boedelbeschrijving waarin zij voorkomt. Arr. 18 Dec. 1885 W. 5253, N. K. CXLI § 52, 347, v. d. H. (i. Z. XXXV 404, P. VV. 7241, W. N. A. 865, II. W. v. N. 553, T. v. N. IV 10 : vern. Kb. Alkmaar 17 Sept. 1885 P. W. 7241, K. W. v. N. 577: eene boedelbeschrijving in verschillende zittingen opgemaakt moet worden aangemerkt als ééne akte, omdat daarbij slechts ééne handeling wordt verricht, waarmede men in de eerste zitting niot is gereed gekomen en die in de volgende zitting wordt voortgezet. In gelijken zin, Rb. Zutfen 3 Nov. 1887, P. VV. 7571, W. N. A. 936, 933, R. W. v. N. 611 : eeno inventaris in twee zittingen opgemaakt moet worden beschouwd als twee akten. Het proces-verbaal van elke zitting vormt eene afzonderljjke akte en de bijvoegingen en doorhalingen moeten vóór het slot van iedere zitting worden goedgekeurd. Vgl. ook het aang. sub art. 26 aant. 2. 10.— Miss. 10 Mei 1887 n°. 26 P. VV. 7488, R. W. v. N. 623: ingevolge art. 69 W. v. Str. kan de boete wegens overtreding van art. 36 niet van de erven van den delinquent worden gevorderd. Art. 37. De notarissen mogen in hunne akten geene andere benamingen van munten, maten en gewigten gebruiken dan die, welke bij de wetten en besluiten omtrent het muntof tientallig stelsel zijn aangenomen onder verbeurte eener boete van ten hoogste tien gulden voor iedere overtreding, onverminderd de vergoeding van kosten, schaden en interessen jegens de belanghebbenden, indien daartoe termen zijn. De gebouwde en ongebouwde eigendommen zullen in alle akten, bestemd om in de registers der bewaring van de hypotheken te worden ingeschreven, overgeschreven, vermeld of aangeteekend, op gelijke boete worden aangeduid door de opgave van de gemeente, de sectie en het nummer, waaronder elk perceel in de schrifturen van het kadaster bekend is, behoudens verdere omstandige beschrijving, indien deze door de belanghebbenden verlangd of door bestaande wetten of reglementen gevorderd wordt. Van deze bepalingen zijn uitgezonderd akten van uiterste-wilsbeschikkingen, akten houdende toestemming tot bet doorhalen van inschrijvingen, waarbij de kadastrale WET OP HET NOTARISAMBT AKT. 37. indeehng met is aangeduid, akten van boedelbeschrijving, voor zoo verre daarbij in boedel gevonden vreemde muntspecien worden vermeld of bescheiden en titels worden beschreven, waarin de afgeschafte benamingen mogten zijn gebezigd; en voorts alle akten in het algemeen, in welke van buitenlandsche fondsen, aandeelen in vreemde negotatiën of onroerende goederen, buiten 'slands gelegen, de rede is ot bij gelegenheid dat daarin uitdrukkingen worden aangehaald of overgenomen, uit bescheiden waarin oude benamingen gebruikt zijn. Ten aanzien van tienden en grondrenten, waaromtrent niet bepaaldelijk kan worden opgegeven, welke bijzondere perceelen daarmede zijn belast, zal de juiste omschrijving en aanwijzing der schuldpligtige streek, gemeente of polder in de akte voldoende zijn. f. Zie-omtrent de geoorloofde nainen van maten en gewichten- JjEon van Emden, Staatsrecht IV vervolg, p. 204 v. betreffende de Wet van 7 April 1869 S. n». 57, over de maten, gewichten en weegwerktuigen. ». I)e vermelding, dat een verkocht en behoorlijk kadastraal aangeduid perceel belend is door eene laan, waarin dit perceel zijnen vrijen in- en uitgang heeft en evenmin het inhaerent zijn van een recht aan het verkochte goed, maakt uit of kan uitmaken een oorspronkelijke vestiging van een servituut of van eenig ander zakelijk recht, veel minder eene aan overschrijving onderworpen overdracht van een onroerend goed, zoodat de akte uit dien hoofde niet aan eene overschrijving of vermelding in de betrokken registers is onderworpen en niet door opgave van sectie en nummer behoefde te worden aangeduid, hoe gemelde laan in de schrifturen van het kadaster bekend is. Arr. 27 Mei 1853 VV. 1440, N. R. XLV § 6, 33, v. d. H. G. Z. XII 57 P. W. 1983, K. en VV. VIII 579, Corr. XVIII 77, T. v. R. VII 405, S. v. E. 263 (2e dr.); vern. Kb. Den Haag 16 Juli 1852 R en W. VIII 579. Rb. Dordrecht 11 Nov. 1872 VV. 3751, P. VV. 6317, VV. N. A. 351, R. W.v. N. 215, 8. v. E. 260 (2e dr.): de akto van toebedeeling van het recht op een zitplaats in eene kerk is niet bestemd in de openbare registers te worden overgeschreven, zoodat de kadastrale kenmerken niet behoeven vermeld te worden. Vgl. in gelijken zin — kerkzitplaatsen zijn roerend — Leon-Asser IS. W. ad art. 562 aant. 2. Rb. Hoorn 1 Nov. 1854 Jur. Vraagal 1855, 291, S. v. E. 261 (2e dr.): art. 37 slaat alleen op die goederen, die in de akto het onderwerp van koop, toe- bedeeling al4 anderszins uitmaken, en geenszins die niet het onderwerp van de akte uitmaken, maar daarin alleen vermeld zijn om de ligging of grens van de verkochte of toebedeelde goederen duidelijker aan te toonen. In oasu behoeft in het proces-verbaal van verkoop van grafsteden (welke geen kadasternummer of sectie hebbent het nummer en sectie der begraafplaats zelve in de akte niet te worden vermeld, daar deze niet de eigendom was. die overgedragen ot toebedeeld is, maar alleen strekken moest tot duidelijke aanwijzing, waar de eigendom gelegen is, die overgedragen is: of. Deo. 22 Mei 1837 n°. 118 P. VV. 2/1837 bl. 15 en Hes. 20 Maart 1844 n°. 58 P. VV. 2/1844 bl. 8. Kb. Arnhem 7 Dm. 1848, VV. 987, P. W. 979, K. B. XI 192, (Jorr. XXI 263, T. v. K. IV 88, li. en W. IV 130, 8. v. E. 261 (2e dr.): de akte van eigendomsoverdracht van in den grond staande boomen (dus onr. goederen) behoeft niet te bevatten de kadastrale kenmerken der (publieke) wegen, waarop de boomen staan. In gelijken zin: — Miss. 27 Febr. 1855 n". 94, Kes 15 Maart 1655 n". 38, P. VV. 2482, T. v. K. X 112, Corr. XXIV 346, 8. v. E. 260 (2e dr.): cessiën van schuldvorderingen tot zekerheid van welke onroerende goederen zijn onderzet en scheidingen, waarbij dergelijke schuldvorderingen zijn toebedeeld, behooren niet tot de akten, bedoeld in art. 37 2e lid, tenzij in die akten naar aanleiding van art. 1234 H. W. tevens eene andere woonplaats gekozen en aaugewezen wordt; alsdan moet daarvan ingevolge art. 14 K. B. 8 Aug. 1838 8. n°. 27 aanteekening geschieden en zou kunnen worden beweerd, dat de akte bestemd is, om in de registers te worden vermeld en aangeteekend. — Kes. 12 Juni 1849 n". 79 S. v. E. 260 (2e dr.): akten van overdracht van rechten in zgn. marken behoeven geene kadastrale aanduidingen te bevatten. Anders: Kb. Breda 19 Maart 1850 1'. W. 1820, T. v. K. VII 210, Corr. XXI 221, S. v. E. 262 (2e dr.): ook wanneer de opstal niet onder een afzonderlijk kadastraal nummer bekend is, is zij toch, daar de opstal doorgaans den grond volgt, rechtens onder de kad. aanwijzing van het perceel, waarop zij gevestigd is, begrepen en wanneer een gedeelte van een kad. perceel in eene not. akte, tei inschrijving of overschrijving bestemd, wordt vermeld, ligt het ongetwijfeld in den geest evenals in de letter der wet, dat alsdan de sectie en liet nummer van dat perceel worden opgegeven. Het artikel schrijft geenszins voor, dat in de bedoelde akten in het algemeen en speciaal in de akten, houdende toestemming tot het doorhalen van hypothecaire inschrijvingen, de gebouwde of ongebouwde eigendommen behooren te worden vermeld of opgenoemd. Daartegen obsteert niet de exceptieve bepaling van de derde alinea, (laar deze niets beslist aangaande de verplichting der notarissen, om < e ^bouwde en ongebouwde eigendommen in de bedoelde akten te vermelden of op te noemen. I'rov. Hof Overijsel 18 Dec. 1843 N. K. XVII § t!2, 277, P. VV. 1840 n". 07, t. v. K. ii 247, K. in N. IV 93, R. B. VI 97, Jur. Uorr. V 376, Oorr. VI -3; vern. Kb. Deventer 30 Maart 1843 W. 458, K. B. VI 97, T. v. K. I 94, n 247; de gebouwde en ongebouwde eigendommen moeten bjj hunne kadastrale enmerken vermeld worden, zelfs dan, wanneer die vermelding uit den aard < er zaak onnoodig en bjj geen wet gevorderd wordt, zooals b.v. eene akte udende eene generale en onbeperkte toestemming tot doorhaling van eene gansche inschrijving zonder uitzondering van eenig enkel verbonden goed, aar het eene zeer gedrongen uitlegging is, even strijdig met den geest als met e woorden, liet art. aldus te willen verklaren, alsof daarbij de verplichting zoudt zijn opgelegd om de gebouwde en ongebouwde eigendommen te vermelden, maar alleen om, in geval die eigendommen vermeld worden, dezelve aan te duiden, door opgave van de gemeente enz. Dit vonnis is vern. door Arr. H. K. 21 Sept. 1840 W. 441 op grond van schending van art. 211 j°. 227 W. v. Sv. en verwezen naar het Pr. Hof Overijsel, waarvan bovenstaand arrest. In geljjken zin : Res. 15 Aug. 1845 n". 62 P. W. 1846 n\ 97, 8. v. E. 258 (2e dr.): de wet gebiedt niet, dat de onroerende goederen in de akte van consent tot het doorhalen van hypotheek worden omschreven, zoodra de kadastrale indeeling derzelve in de akte van inschrijving voorkomt. Rb. ltreda 22 Febr. 1848 P. W. 1821, T. v. R. VII 209, C'orr. XXI 221, S. v. E. 258 (2e dr.): art. 37 al. 2 is naar den aard der wet, waarin zij voorkomt eene bepaling van vorm, welke voorzeker de notarissen niet kan verplichten in hunne akten van vaste goederen melding te maken, wanneer partijen zulks in hun belang niet noodig achten, maar die, aan den anderen kant, medebrengt, dat wanneer zoodanige goederen in eene akte tot overschrijving, inschrijving enz. bestemd, worden vermeld, deze vermelding van de aanduiding der kadastrale indeeling moet verzeld gaan, zonder onderscheid of gedachte vermelding wellicht, naar het doel der akte achterwege had kunnen blijven. Herhaaldelijk is door den Hoogen Raad uitgemaakt, laatstelijk bij arrest 4 Juni 1880 N. R. CXXV § 15 W. 4514 cf. arr. 7 en 21 Juni 1*72 W. 347(5 en 3484 (zie Leon -Asser B. W. ad art, 1573 aant. 3), dat de verkoop eener erfenis is verkoop der goederen zelve tot de erfenis behoorende, zoodat. wanneer deze onroerende goederen bevat, de akte van verkoop bestemd is te worden overgeschreven. Anders: Kb. Deventer 4 Juni 1874 W. 3757, S. v. E. 258 (2e dr.) ook verin, sub aant. 5: de verkoop van erfrecliten is de verkoop eener onlichamelijke zaak, de over dracht van welke krachtens art. 668 B. W. geschiedt door do akte zelve, en geen overschrijving in de registers tot hare levering vordert: ef., — Res. 18 Juli 1845 n». 47 P. W. 1846 n". 381, S. v. E. 258 (2e dr.\ in strijd met Res. 4 Juli 1848 n°. 49 1'. W. 801. 3. De notarissen mogen zich niet beroepen op de kadastrale opgave door partijen gedaan, maar behooren zich te vergewissen omtrent het juiste kadastrale nummer. De uitzondering, opzichtelijk de akten van uiterste wilsbeschikking, kan in geen opzicht leiden tot de gevolgtrekking, dat de notarissen door de opgave der partijen gebonden zouden zijn, maar die uitzondering, wanneer aan den notaris soms de gelegenheid en de tijd ontbreekt, om zich omtrent de juistheid van des testateurs opgave te kunnen vergewissen, bevestigt juist integendeel den algemeenen regel, in het art. vervat. Arr. 24 Febr. 1844 W. 481, N. R. XVI § 81, 408, P. W. 536, R. en W- 193, T. v. R. II 249, S. v. E. 265 (2e dr.); vern. Rb. Almelo 2 Nov. 1843. In gelijken zin: I)e wet behelst het stellige voorschrift om te vermelden die nummers, onder welke de perceelen bij het kadaster bekend zijn, en geen andere, zoodat de notaris aan het voorschrift niet voldoet, wanneer hij de perceelen aanduidt door nummers hem door partijen opgegeven, doch welke niet zijn die onder welke zij bij het kadaster bekend zijn. Arr. 29 April 1853 VV. 1445, N. R. XLIV § 67, 294, v. d. H. G. Z. XII 17, P. W. 1084, R. en W. IX 117, T. v. R. VII 399; vern. Rb. Winschoten 14 Juli 1852 P. W. 1984: een not. is voor het verkeerde der opgave van de kad. kenmerken, hem door partjjen gedaan niet aansprakelijk en in dat geval is art. 37 niet toepasselijk. De verplichting is den notaris bij het artikel onbepaald opgelegd en de verkeerde opgave van partijen kan hem van die verplichting niet ontheffen. Arr. 13 Jon. 1854 P. W. 2250, N. R. XLVI § 78, 307, v. d. H. O. /. XII 118, T. v. K. IX 82; vern. Rb. Assen 19 Oct. 18f>3 W. 1554, P. VV. 2252,11. B. \ 535, T. v. R. NIII 315, IX 82, R. en W. IX 115, ook verin, sub art. 59, aant. 2: het art. bedreigt den not. met straf, wanneer hij zelf in do akte het goed niet aanduidt door de opgave van gemeente, sectie en nummer doeh geenszins wanneer partijen die opgave verkeerd doen ; immers kan de notaris volgens den aard zijner bediening, bij art. 1 der wet omschreven, zich vergenoegen met de opgave van partjjen omtrent do wjjzo, hoe liet verkochte ten aanzien van gemeente, sectie en nummer is ingedeeld en kan hij van die opgave niet afwijken; partjjen hebben zich zelf 't nadeel te wjjten, dat voortkomt, wanneer zjj bij het belijden van don koop en verkoop van een stuk vast goed zich in de opgave der kad. indceling vergissen, cf. Rb. Assen 13 Dec. 1852 verm. in aant. 5. — Res. 14 Oct. 1859 n". 66 P. W. 3393, Corr. XXXII 348, S. v. E. 269 (2e dr.): ook het vermelden van meer kad. nummers, dan die, waaronder het perceel bekend was, is ecne overtreding van het artikel. 4. De woorden in het artikel „de schrifturen van het kadaster" zijn algemeen en onbeperkt en omvatten mitsdien alle schrifturen van het kadaster, onverschillig waar ter plaatse zij berusten, hetzij ten kantore van bewaring, hetzij bij de gemeentebesturen ; de exemplaren dier schrifturen, welke in het archief der gemeente worden gedeponeerd, zijn buiten twijfel van het kadaster afkomstig en behooren uit dien hoofde mede als schrifturen van het kadaster te worden aangemerkt, zoodat ook de opgave daarnaar kan geschieden. Bovendien bevat art. 37 eene strafbepaling en behoort derhalve strikt te worden uitgelegd, zoodat bij de duidelijke bewoordingen der wet alle argumentatie uit administratieve verordeningen of uit de mindere zekerheid, welke de schrifturen van het kadaster, die bij de gemeentebesturen berusten, voor de belanghebbenden opleveren, buiten aanmerking behoort te blijven. Arr. 21 Oct. 1853 W. 1482, N. R. XLVI § 34, 129, v. d. H. G. Z. XII 78, 1'. W. 2137, T. v. R. IX 401, Corr. XX 178, R. en W. IX 119, N. li. B. IV 1, 5. v. E. 269 (2e dr.) in strijd met conclusie adv -gen. Gregory ; bev. Rb. Zutfen 23 Juni 1853 W. 1452, W. B. A. 213, N. R. B. IV 1, R. en W. IX 119, T. v. R VII 402. Anders: Wanneer de wet op het not.ambt in art. 37 van „schrifturen van het kadaster" gewaagt, kan zij, die een uitvloeisel is van het B. W. en van het \V. v. B. Itv. en zich, in de regeling harer vormen aan die wetten aansluit, niet anders bedoeld hebben, dan die schrifturen, welke in een erkend publiek depót aanwezig zijn, van welke een verantwoordelijk ambtenaar aan een iegelijk, die zulks verkiest, gecertificeerde afschriften kan en moet geven, geenszins die kadastrale schrifturen, tegen welker onvermijdelijke onnauwkeurigheid het publiek gewaarschuwd is, en uit welke het geene uittreksels lichten kan noch mag. Derhalve kan het niet twijfelachtig zijn of, al zijn beide kadastrale schrifturen, die, waaraan de wet gedacht heeft, zijn niet de copyen, naar de origineelen onder een publiek depositaris berustende. Daar bovendien de regeling of inrichting van het kadaster van geheel administratieven aard is en diensvolgens is overgelaten aan het uitvoerend gezag, behoort de rechter ten dezen, om den aard en de regeling of inrichting der kadasters te kennen, wel degelijk mede te letten op de voorschriften van wege dat gezag uitgevaardigd. Uit die voorschriften in het algemeen, maar vooral uit art. 86 van de Voorl. Verord. tot instandhouding van het kadaster, gearresteerd door den administrateur van het kadaster, te vinden in het Bijv. Stbl. van 1832 pag. 447 e. v. sub n°. 239 is duidelijk, dat alleen de ten kantore van het kadaster berustende stukken of schrifturen en de daaruit door de bewaarders afgegeven uittreksels voor echt en authentiek worden gehouden. Kb. Leeuwarden 22 Mei 1855 of. Otf. v. Just. P. \V. 2610, T. v. R. IX 119, S. v. L. 2T0 (2e dr.) waartegen de voorziening in cassatie is verworpen bij Arr. 14 Dec. 1855 W. 1938 P. W. 2610, T. v. R. X Ö13, S. v. E. 271 (2e dr.); of. eire. Min. v. J„st. 20 Maart 1856 n". 125, N. N. VIII 370, R. en W. XI 311, S. v. E. 271 (2e dr.). — Re». 18 Eebr. 1852 n". 128 1'. W. 1504: de openbare ambtenaren verbeuren boeten, wanneer zij anders dan de ware aanwijzingen van onr. goed in hunne akten opnemen; om zich hiertegen te waarborgen is het raadzaam bij den minsten twijfel uittreksels uit de registers des kadasters te lichten en zich vooral niet te verlaten op do registers bij de gemeentebesturen voorhanden, welke alleen tot administratieve doeleinden ingericht, en gewoonlijk voor het loopendo jaar niet bijgewerkt zijnde, inlichtingen verschaffen maar geen waarborgen opleveren kunnen. Anders: — Rb. Assen 13 Dec. 1852 W. 1462, R. 15. III 516, R. en W. IX 115, T. v. R. \ II 401, X. 1{. UI § 91, 423: het art. is eerst dan van toepassing, wanneer de nut. verzuimd heeft een perceel vast goed door de opgave van de gemeente, sectie en n". van het kadaster aan te duiden, niet, wanneer hij verkeerde kadastrale kenmerken heeft vermeld. ft. Door de aanhaling van den perceelsgewijzen legger, in plaats van de vermelding van sectie en nummer is het art. niet overtreden, daar het doel der bepaling ongetwijfeld is, dat de onroerende goederen niet zullen worden aangeduid door derzei ver ligging en belending, gelijk vroeger gebruikelijk was, maar dat men zich van de identiteit zal kunnen verzekeren, doordat men de kadastrale aanduiding kent, welk doel evengoed bereikt wordt door de vermelding van het artikel van den legger der gemeente, omdat, wanneer men dat artikel kent en inziet, men tevens het nummer en de sectie der goederen kent. Kb. Deventer 4 Juni 1374 W. 3757, W. N. A. 245, ook verm. in aant. 2. ®. Het art. is niet overtreden, wanneer in de akte nog het oude kadastrale nummer is vermeld en niet blijkt dat de verandering van dat nummer bij het kadaster heeft plaat* gehad vóór het verlijden der akte. Kb. Maastricht 9 Juni 1870 W. N. A. 30, ook verm. in aant. 7. In gelijken zin : - Res. 28 Juni 1862 n->. 20 P. YV. 4008, T. v. R. XVIII 6», Corr. XXXVIII 314: de kad. aanduiding moet geschieden naar die van het tijdstip van hot verlijden der akte, zoodat geen akte van rectificatie kan gevorderd worden, indien tusschen het verlijden en de overschrijving der akte verandering in dé kad. nummers heeft plaats gehad en moet alzoo de overboeking ten name van den nieuwen eigenaar ook in dat geval krachtens de overgeschreven akte geschieden. - Res. 21 April 1849 n». 53 P. VV. 1438, T. v. II. VI, Corr. XXI 4a : do < irc. n". 629, waarbij aan de ambt. der registratie vrijheid werd gegeven om dc boete niet in te vorderen, wanneer de verkeerde opgaven van de sectiën en nummers der perceelen overeenkomstig de bestaande voorschriften (art. 9 10 en 11 K. B. 8 Aug. 1838 S. n«. 27), werden verbeterd, is niet toepasselijk op de overtreding van art. 37, wier handhaving aan het Op. Min. en aan de rechterlijke macht is toevertrouwd. Vgl. Res. 19 Oct. 1852 n». 49 VUrm. in aant. 9. - Miss. 24 Jan. 1857 n"i 144, Res. 6 Febr. 1857 n". 109 1'. VV. 2843, T. v. R. XI 208, Corr. XXVII 145: er is geen overtreding, wanneer do verkeerde aanduiding reeds bij eene nadere akte blijkt te zijn hersteld op het oogenblik, dat de ambtenaren der registratie den misslag zouden kunnen constateeren — Re». 29 Nov. 1855 n". 66 1'. VV. 2929, ook verm. sub art. 38 aant. 2 : wanneer in eene akte hetzij door onkunde, hetzij door vergissing andere goederen zijn vermeld dan die, waaromtrent partijen zijn overeengekomen dan zijn alleen partijen bevoegd den misslag te herstellen en is hiertoe de medewerking van beide partijen volstrekt noodig. De boetebedreiging van art. 37 kan den not. onmogelijk de bevoegdheid geven om bij eene nadere akte zonder medewerking van partijen, in strijd met de oorspronkelijke overeenkomst te verklaren, dat andere perceelen dan die in de oorspronkelijke akte zijn vernield, het onderwerp der overeenkomst hebben uitgemaakt. 9. Art. 37 al. 2 behelst alleen voorschriften omtrent hetgeen de akten, dus niet extracten moeten inhouden. Kb. Alkmaar 31 Jan. 18fil verm. sub art. 40 aant. 2. 8. Waar niet uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, dat de partijen van meening zijn geweest een ander perceel dan het in de akte vermelde te verkoopen en te koopen, maar veeleer is gebleken, dat werkelijk der partijen meening is geweest dat en geen ander perceel te verkoopen en te koopen, is niet bewezen, dat in de akte nummers, die met het kadaster niet overeenkomen, zijn vermeld. Kb. Maastricht 9 Juni 1870 W. N. A. 30 S. v. E. 268 (2e dr.), ook verm. in aant. 6. Kb. Zicrikz.ee 13 Sept. 1853 verm. sub art. 54 aant. 4: het feit, dat in de not. akte bouwland staat vermeld als gelegen iti een nummer, terwijl dat perceel in werkeljjkheid het gelicele kad. nummer beslaat kan niet gezegd worden wettig te zijn gebleken, wanneer daarvan niet bljjkt door overlegging van eene expeditie der bedoelde akte noch door een proces-verbaal, opgemaakt tengevolge eener inzage der bedoelde akte. Kb. Breda 30 Juni 1851 P. VV. 1819, T. v. K. VII 211, Corr. XXI 264, S. v. K. 349 (2e dr.): daar niet is gebleken, dat de ontvanger der registr. zich persoonlijk heeft overtuigd van de juistheid der nieuwe, reeds ten tijde van het verlijden der akte bestaande, kadastrale aanwijzing, in plaats waarvan in de akte nog de oude aanduiding is vermeld, veel minder door welk middel die overtuiging is verkregen, terwijl er ten processe geen ander bewijs is overgelegd, dat werkelijk de aanwijzingen van de akte met de kadastrale leggers niet overeenstemden, is art. 37 niet overtreden. 9. - Circ. M. v. J. 26 Nov. 1852 n*. 57, Res. 1 Juli 1852 n°. 56 VV. 1389, R. en VV. VIII 148, Corr. XVIII 76. T. v. R. VI 354, S. v. F.. 260 (2e dr.): wanneer bij eene WKT OP HET notarisambt, artt. 37— 38. veiling van vaste goederen de kadastrale aanwjjzing der perceelen in de not.akte van vooiloopige toewijzing of veiling voorkomt, en dus daarnaar in de akte van definitieve toewijzing of verkoop slechts wordt verwezen is aan het art. voldaan; vgl. ook het aang. sub art. 26 aant. 2. - Miss. 25 Maart 1853 n". 21, Rcs. 8 April 1853 n". 38 P. W. 1818, T. v. K. XII 209, ( orr. XXI 221, 263, 8. v. E. 268 (2e dl-.): het artikel is overtreden, wanneer de vermelding van een verkeerd kad. nummer of sectie heeft plaats gehad in eene acte van veiling of voorloopige toewjjzing ook dan, wanneer in de acte van definitieve toewijzing het ware en .juiste nummer of sectie is opgegeven en omgekeerd evenzeer, dat is n.1., wanneer de misstelling in do akte van verkoop en de juiste opgave in de akte van veiling plaats hoeft. o 10 Res" 19 0ot- lg52 n". 49 P. VV. 1815 T. v. R. VIII 218, S. v. E. 346 (2e dr.), j . Hes. C Jebr. 1857 n°. 109 P. W. 2843, verm. in aant. 6: de hypotheekbewaarders zenden van elke door hen ontdekte overtreding vnn art. 37, 2e lid een relevé, vergezeld van een door hen geauthentiseerd extract uit den legger en desnoods van een g«.ljjk extract uit de plans, aan den betrokken inspecteur der registr., aan wien zij van de plaats gehad hebbende herstelling van een misslag steeds onverwijld mededeeling moeten doen ten einde het constateeren der overtreding te voorkomen. Vgl. ook Res. 12 Jan. 1853 n". 19 P. W. 1816, T. v. R. VIII 218 verm. sub art. 59 aant. 7. II. Zie omtrent de verjaring der overtreding van art. 37, Miss. 2 Mei 1851 n°. 95 en Res. 9 Juli 1851 n°. 10 P. W. 1824 verm. sub art. 55 aant. 1. Art. 38. De notarissen zijn verplat minuut op te maken van alle te hunnen overstaan verledene akten, bij gebreke waarvan dezelve geene kracht van authentieke akte bezitten, en de notaris gehouden is tot vergoeding van kosten, schaden en interessen jegens de belanghebbenden. \ an deze verpligting zijn uitgezonderd akten van huwelijksaangifte en van huwelijkstoestemming, van bekendheid, van volmagr, of magtiging, van verklaring van eigendom of van het in leven zijn van personen, van erfregt, van kwijting, van aanbod van betaling, van protest, van toe.-temming tot doorhaling of vermindering van hypothecaire inschrijvingen of scheepsverbanden, met of zonder afstand van het regt van hypotheek of verband, alsmede van verbanden en aanteekeningen op de gioutbuekeu der nationale schuld en van overschrijving van processen-verbaal van WET OP HET NOTARISAMBT. ART. 38. inbeslagneming van onroerende goederen of schepen in de openbare eigendomsregisters, verandering der bij eene hypothecaire inschrijving gekozen woonplaats, van verhuring van huizen of landerijen, wanneer de huurprijs niet meer bedraagt dan / 50 in het jaar, benevens andere akten, waarvan de uitgifte in originali bij bijzondere wetten is toegelaten. Gewijzigd bij art. ti der Wet van •> Mei 1878 (Stbl. n°. 29.) Het zal geoorloofd zijn van deze alzoo in originali uit te geven akten, met uitzondering der volmagten waarin de naam van den gevolmagtigde oningevuld is gebleven, twee, drie. of meer gelykluidenden op hetzelfde oogenblik te verlijden en te doen teekenen, doch zal, op strafte eener boete van ten hoogste tien gulden, door den notaris te verbeuren, iu elk der gelijkluidenden van derzelver getal uitdrukkelijk melding worden gemaakt, terwijl alle slechts voor één en één voor alle in regten zullen gelden. 1. Zie aangaande de geschiedenis van het artikel P. W. 1979. 2. —Akten van décharge wegens voogdijbeheer mogen niet anders dan in minuut worden verleden; ingeval van overtreding zou art. 50 kunnen worden toegepast: Miss. 1 Aug. 1861 n°. 122, Res. 15 Aug. 1861 n". 79, P. W. 3897, T. v. R. XVI258. — Ken proces-verbaal inhoudende, dat zekere photografie in tegenwoordigheid en onder de oogen van den notaris en de getuigen is gemaakt, mag niet in originali worden uitgegeven; Miss. 28 April 1873 n'. 133 en miss. 2 Mei 1873 n". 58 1'. W. 6318, R. W. v. N. 242, W. N. A. 316. — Akten opgemaakt tot herstel van gebreken in vroegere akten zijn niet van den regel van het art. uitgezonderd, zoodat. wanneer het herstel van een misslag in eene akte van borgtocht de opmaking van nieuwe akten vereisoht, deze evenzeer als de vroegere, in minuut moeten worden opgemaakt; Hes. 14 Nov. 1851 nü. 6 P. W. 1528. — Wanneer tot herstel van in eene koopakte verkeerd aangeduide onr. goederen, door partijen in eene nadere akte wordt verklaard, dat zij over alle of sommige der in de vorige akte aangeduide goederen niet hebben gecontracteerd, en daarbij aangewezen de goederen, welke bij de overeenkomst zijn bedoeld, dan is deze nadere akte niets anders dan eene verklaring van eigendom, welke in originali kan worden uitgegeven ; Res. 29 Nov. 1855 n°. 66 P. W. 2929, ook verm. sub art. 37 aant. 6. — De akte van rectificatie eener akte van hypotheek-stelling, waarin eene vergissing was ingeslopen bij do kad. aanduiding der verbonden goederen behoort niet tot de akten, welke door een not. in originali mogen worden uitgegeven. Zij betrof niet den eigendom van de onr. goederen, inaur het recht WET OP HET NOTARISAMBT. ARTT. 38— 39. van hypotheek en derhalve was P. W. 2929 (hiervoren vermeld) niet toepasselijk: Res. 9 AUg. 1888 n». 78 P. VV. 7774, K. W. v. N. 675. 3. — Miss. 22 Aug. 1850 n». 61, Kes. 31 Aug. 1850 n» 0, P. W. 1663; eene in art. 38 tweede lid genoemde akte behoeft niet in minuut te worden verleden, alleen ten einde daaraan de (onderhandsche) volmacht zou kunnen geannexeerd worden. \an het aanhechten van volmachten aan akten, in originali uit te geven, wordt in de wet niet gewaagd. 4- — Miss. 5 Maart 1869 n". 60 P. VV. 5508, W. N. A. 1, S. v. K. 276 (2e dr.): de wet vordert nergens, dat in eene brevetakte wordt vermeld, dat zij in originali zal worden uitgegeven. Is de not. niet verplicht in de akte te vermelden, dat zij in originali zal worden uitgegeven, dan valt het niet te ontkennen, dat het hem mogelijk is aan eene akte als de onderwerpelijke (akte van toestemming tot doorhaling eener hypothecaire inschrijving) na haar verlijden haar oorspronkelijk karakter van brevet te ontnemen; de ambtenaar der reg, aan wien dit bleek, b.v. de inspecteur bij de verificatie van het protocol, zou dan evenwel verplicht zijn daarvan, krachtens art. 50, bij proces-verbaal te doen blijken. Art. 39. üe notarissen zijn gehouden om, in geval van overlijden of afwezigverkkring van den testateur, binnen veertig dagen nadat zij daarvan kennis dragen, de belanghebbenden te verwittigen, dat de uiterste-wilsbeschikkingen van den overledene of afwezige onder hunne minuten berusten. Hetzelfde is van toepassing op akten, waarbij een uiterste wil is herroepen en op huwelijkscontracten, voor zooverre dezelve schenkingen ter zake des doods behelzen. I. — Circ. Min. v. Just. 30 Mei 1851 n. 108 aan de Proc.-Gen. bij de Pr. Hoven: om de notarissen nadrukkelijk te wijzen op de verplichting hun bij dit art. opgelegd, ook en met name ten aanzien van kerkeljjke administratiën, kerkfabrieken en armbesturen ; Corr. XV 50, H. en VV. VI 408, N. N. VIII .'(66, 8. v. K. 280 (2e dr.). Art. 40. Behalve in de gevallen bij het Ode lid van art. 6, en bij de artt. 53 en 50 dezer wet voorzien, is alleen de notaris, bewaarder der minuten, bevoegd tot het afgeven van grossen, afschriften en uittreksels. WET OP HET NOTARISAMBT. ART. 40. Ieder notaris heeft echter het regt om afschriften en uittreksels af te geven van alle akten, welke ten zijnen kantore als minuten nedergelegd, of aan eene andere akte vastgehecht zijn. De notarissen mogen ook afschriften en uittreksels maken van alle akten en stukken, welke te dien einde aan hen vertoond en, na met het afschrift of uittreksel vergeleken te zijn, teruggegeven worden Behoudens de bij de wet daaromtrent bepaalde uitzonderingen, moeten de uittreksels gelijkluidend zijn met de overgenomen gedeelten, en zal altijd het hoofd en slot der akte met de quitantie der registratie, alsmede de vergelding van al de handelende personen, derzelver betrekkingen of hoedanigheden, in het uittreksel moeten voorkomen. Aan het slot moeten worden gesteld de woorden: „Uitgegeven roor woordelijk gelijkluidend uittreksel". Alles op eene boete van ten hoogste vijftig gulden, door den notaris te verbeuren. Bij het uitgeven eener eerste grosse zullen, op verbeurte van eene boete van ten hoogste honderd gulden, de dag der uitgifte en de naam van dengenen ten wiens verzoeke dezelve geschiedt, door de notarissen op de minuut aangeteekend, en die aanteekening door hen gewaarmerkt worden. I. De wet laat niet toe, dat van eene notarieele akte photografiën worden genomen, tenzij met uitdrukkelijke toestemming van alle partijen. Ilof Bordeaux 7 Jan. 186'J, W. N. A. 15. 58. De woordelijke of letterlijke overbrenging (textueele reproductie) der overgenomen gedeelten is noodzakelijk tot de gelijkluidendheid, bij het art. vereischt, daar deze opvatting ook gestaafd is door de geschiedenis der wet, volgens welke de wetgever daaraan de voorkeur gaf boven de zgn. beredeneerde uittreksels. De onderteekening maakt een onafscheidelijk deel der akte uit, wordt aan het slot geplaatst en vermeld en moet ook deswege geacht worden bijzonderlijk van dat slot deel uit te maken; derhalve moeten de handteekeningen met de over te nemen gedeelten en met het slot in de uittreksels worden opgenomen en dit te meer, omdat derzelver aanwezen op de akte, behalve hare vermelding als kenmerk van de toestemming des onderteekenaars, in den regel tot de geldigheid der akte is vereischt. Arr. 14 Juni 1861, VV. 2285, N. H. LXVIII § 30, 237, v. d. H. G. Z. XVIII 274, X. R. B. XI 653, Corr. XXXV 155, S. v. E. 284 (2e dr.>; vern. Hb. Alkmaar 14 Febr. 1861, 11. en VV. XIV 136. Anders: Kb. Alkmaar 31 Jan. 1861 vorm. in aant. 4: uit de specifieke opgave van art. 40 al. 4 resulteert, dat de vermelding der handelende personen niet behoort tot het hoofd der akte; tot het ,lot kunnen niet geacht worden te behooren de liandtoekeningen der comparanten, wolk aan de akte bewijskracht geven, zonder er een deel van uit te maken. Rb. Maastricht 14 Jan. 1869, YV. 3105, R. en YV. XXI 418, R. W. v. N. 27 • . .V VIH 300: waar de grosse bevat de vermelding, dat de minuut door den' acceptant, de getu,gen, en den not. is geteekend en dat de geldopnemer verklaarde niet te kunnen schrjjven, blijkt Voldoende van de onderteekening der minuut; bij geen wetsbepaling wordt gevorderd, dat in de grossen afschriften en uittreksels van akten deor den notaris afschriften worden gesteld van de zich op de mmuut bevindende liandtoekeningen; veeleer is het tegendeel af te leiden uit het 4e lid van art. 40, waarbij ook geen afschrift der onderteekeningen wordt vereischt. Vgl. ook Luoif— Van Kossem B. Rv. ad art. 839. . Art. 40 al. 4 eischt niet de vermelding van alle comparanten, maar van de handelende partijen, terwijl met betrekking tot het onderwerp van het in art. 26 W. v. K. bedoelde uittreksel niet de commanditaire vennooten, maar enkel die onder de firma gehandeld hebben. Arr. 23 Mei 1884 YV. 5057, N. R. CXXXVII § 11, 87, v.d.H.G.Z. XXXIV 407, W. N. A. 756, li. YV. v. N. 502, in strijd met conel. adv.-gen. Smits; vern. Rb. Amsterdam 18 Febr. 1884. 4. Het proces-verbaal dat enkel inhoudt, dat het uittreksel niet gelijkluidend is met de uit de akte overgenomen gedeelten, relateert geen feiten, wel een oordeel, eene qualificatie van de niet gerelateerde feiten en mist dus alle bewijskracht. Het art. schrijft niet voor, dat de notaris slaafs alle hoofdstukken afdeelingen en volzinnen, waaruit hij wil extraheeren, in derzelver geheel moet overschrijven in extract, en geen deel, geen enkel woord daarvan, mits het den zin, de beteekenis van het overgenomen gedeelte maar niet verandert, mag weglaten; wel mogen geen woorden, vreemd aan de minuut, daarin met vooorkomende, worden opgenomen. ltb. Alkmaar 31 Jan. 1861 W. 2304, 1'. YV. 3647, T. v. K. XV 268 5. _ Miss. 10 Oct. 1843 n». 29, Kes. 20 Oct. 1843 n°. 98 P. W. 1/1844 p. 47, T. v. R. I 95, 107, R. en W. I 86: bij do minste afwijking van het formulier in het 4e lid voorgeschreven en hetwelk onder het uit te geven uittreksel moet worden gesteld, beloopt de notaris boete. (Zie omtrent het constateeren der overtreding dezelfde Miss. verm. sub art. 59 aant. 8) Aangezien bij de wet geen formulier is vastgesteld voor hetgeen door de notarissen onder de door hen uit te geven afschriften behoort te worden gesteld, zoo is zulks geheel aan hunne eigene beoordeeling overgelaten; uit de analogie der wet kan wel worden afgeleid, dat zulks gelijksoortig zal moeten zijn aan het voor uittreksels vastgesteld formulier, doch daaruit volgt nog niet dat, bij afwijking, de bij het 4e lid bepaalde boete zou kunnen worden toegepast. O. Door de vermelding op de minuut van den persoon, aan wien de uitgifte der eerste grosse is geschied, maar niet van hem, ten wiens verzoeke die uitgifte plaats had, is aan de wet voldaan, vermits het hare bedoeling is te doen blijken ten wiens behoeve de grosse is afgegeven en in wiens handen dat stuk is gegaan, welk doel in dezen volkomen is bereikt, al zijn niet letterlijk de woorden der wet overgenomen. Rb. 's Bosch 21 Jan. 1870, P. W. 5936, W. N. A. 106, R. W. v. N. 120.N .R.B. XXII 381, 8. v. E. 287 (2e dr.). In gelijken zin : — Miss. 14 Febr. 1872 n'>. 130 en Miss. 28 Febr. 1872 n". 63, P. W, 6147, \y. N. A. 189, R. W. v. N. 174, S. v. F,. 287 (2e dr ), warrbjj tevens is beslist, dat de not. ook in de aanteekening van de uitgifte eener eerste grosse op de minuut eener akte van schuldbekentenis, verkoop enz. den persoon, ten wiens verzoeke de eerste grosse wordt uitgegeven, raag aanduiden niet door zijn naam maar door de hoedanigheid, waarin die persoon bij de akte heeft gehandeld b.v.: srhuldeischer, verkooper, zonder dat deze bij name zijn genoemd ; hieruit toch bljjkt even overtuigend, dat de eerste grosse aan den rechthebbende is uitgegeven, als wanneer het voorschrift van art. 40 sacramenteel gevolgd is. fl. Het uitleveren eener grosse is eene op zich zelf staande daad, van het verlijden der akte wel te onderscheiden, maar niettemin tot het ministerie van den notaris behoorende en waarvoor aan deze een honorarium en verschotten verschuldigd zijn, onafhankelijk van die op dat verlijden gerezen. De belanghebbende die zoodanige grosse aanvraagt, is alleen uitdien WET 0I> HET notarisambt. artt. 40-41. hoofde niet alleen voor de kosten der uitgifte aansprakelijk, maar kan de werkelijke uitgifte niet vorderen, tenzij tegen betaling dier kosten. Kb. Breda 7 Oot. 1856 VV. 1808, N. R. LV § 77, 379, vgl. bovendien omtrent dit vonnis het aangeteukende sub art. 8 der Tariefwct. In gelijken zin : Rb. s Bosch 1 April 1881 W. 4670, R. W. v. X. 423, W. N. A. 634, S. v. E. p. 38 (3e dr.): de ambtenaar is niet verplicht het afschrift gereed te maken op eene eenvoudige bereidverklaring tot betaling der kosten, dus op crediet, maar is bevoegd te vorderen, dat hem de kosten worden voldaan, alvorens hij zijnerzijds de onkosten gaat maken, die het opmaken van het afschrift medebrengt. Vgl. Arr. 1 Febr. 1856 verm. sub art. 6 aant. 1. Art. 41. De notarissen mogen, met uitzondering van eenen aan hen in bewaring gegeven olographischen uitersten wil. geene minuut hoegenaamd uit hunne handen geven, anders dan in de gevallen bij de wet voorzien en krachtens een vonnis of bevelschrift van deu regter, met inachtneming uer bepalingen, bij het Wetboek van Burgerlijke Regtsvordering en dat van Strafvordering voorgeschreven (Rv 187 189, Sv. 279.) fl Weliswaar wordt „minuut" in sommige artt. der wet o. a. art. 38 in den engeren zin des woords gebezigd van de ten overstaan van een notaris verleden akten en worden dan ook bij de artt. 5, 53 en 56 nevens elkander vermeld de minuten van den notaris en de aan hem in bewaring gegeven stukken, zoo komt echter meermalen, met name in het geheele 5e hoofdstuk, het woord minuut in eene meer algemeene beteekenis voor en omvat het mede de aan den notaris in bewaring gegeven stukken; er worden dan ook bij art. 40 nevens elkander genoemd de minuten en de ten kantore van den notaris als minuten nedergelegde akten. Bepaaldelijk toonen in art. 41 de onmiddelijk voorafgaande woorden: „met uitzondering van eenen aan hen in bewaring gegeven olographischen uitersten wil" aan, dat de daarop volgende „geene minuut hoegenaamd" aldaar niet kunnen worden beperkt tot eigenlijk gezegde minuten van MICHF.ELS, Wet Xotarisambt. WET OP HET NOTARISAMBT. ARTT. 41—42. ten overstaan van den notaris verleden akten, maar dat zij mede moeten omvatten de bij hem in bewaring gegeven en ais minuten neergelegde akten. Arr. 12 Juni 1863 W. 2492, X. K. LXXIV § 32, 179, v. d. 11. O./. XX 273, 1». W. 4215, R. W. v. X. 16, R. en W. XV 398, X. X. I 291, II 90, 8. v. E. 288 (2e dr.). Vgl. liet aang. sub art «5 aant. 1. In gelijken zin : Rb. Appingadam 14 Juni 1860 \V. 2201 : eene onderhandschc akte, welke bjj een notaris wordt gedeponeerd, wordt door dat nederleggen eene minute; buiten de uitdrukkelijk in het art. bedoelde gevallen mag de notaris geen minuut uit handen geven, ook al verzoeken beide partijen, dat de not. de oorspronkelijke onderhandsoho akte, welke bij hem is in bewaring gegeven, ter griffie overbrengt. Cf. Rb. Amsterdam 22 Mei 1890 P. v. J. 1890, 86. — Res. 21 Aug. 1844 n«. 83 I». W. 1/1845 p. 36, T. v. 11. I 95, 8. v. E. 289 (2e dr.), Corr. IV 36: de notarissen handelen niet in strijd met de artt. 41 en 61, wanneer zij van akten, welke aan de goed- of afkeuring van de daarbij betrokken autoriteiten zijn onderworpen, de minuten te dien einde afgeven, daar zonder die goed- of afkeuring de akte niet voltooid is. Art. 42. De notarissen mogen geene grossen, afschriften of uittreksels, noch inzage of mededeeling van den inhoud der akten geven, anders dan aan de onmiddellijk belanghebbende personen, hunne erfgenamen of regtverkrygenden, tenzij ten gevolge van een vonnis, onverminderd de bepalingen van de wet op de registratie en de overschrijving in de openbare registers, ten aanzien van sommige akten bij de wet bevolen : alles op straffe eener boete van ten hoogste honderd gulden, en in geval van herhaalde overtreding, van schorsing in hunne bediening gedurende ten minste drie en ten langste zes maanden, behoudens de vergoeding van kosten, schaden en interessen jegens de belanghebbenden. f. Een particulier legataris heeft geen recht om kennis te nemen of afschrift te vragen van uiterste wilsbeschikkingen, welke noodwendig niet slechts hetgeen ten zijnen voordeele is bepaald, maar tevens andere bepalingen inhouden, welke geheel vreemd aan en zonder invloed zijn op zijne vordering. WET O!' IIKT NOTARlSAMIiT. ART. 42. Ait. 24 Febr. 1854 (do II. I{. oordeelende in eersten ressort) W. 1519, N. R. XLVII § 16, 71, v. d. H., 11. K. XVIII 212, T. v. K. VIII 220, Corr. XX 178, R. en W. IX 281. In geljjken zin: Rb. der Seine 4 Juli 1873, W. N. A. 412 : de legataris moet tevreden zijn met een uittreksel van het testament voor zoover hem betreft en kan niet een afschrift van het geheele testament vorderen. Rb. Amsterdam 3 Dec. 1878 W. 4360, P. W. 6478, W. N. A. 483, 8. v. E. 296 (2e dr.), P. v. J. 1879, 8, R. W. v. N. 352, N. R. B. 1879, 21, N. N. 1879, 177: het onmiddellijk belang, dat legatarissen hebben bjj den inventaris van den boedel huns erflaters strekt zich niet verder uit dan tot het hun vermaakte, in easu, den algeheelen inboedel en verdere roerende of losse goederen zoodat zjj r.iet kuunen vorderen een afschrift van den inventaris, voor zoover de onr. goederen betreft, althans van dit gedeelte der nalatenschap, waarin zij niet gerechtigd zijn, derhalve niet een afschrift van den geheelen inventaris. Niet een ieder, die van een bij de boedelscheiding onmiddellijk belanghebbend persoon een object verkrijgt, is daarom gerechtigd een afschrift of een extract te vorderen van de akte, waarin zijn rechtsvoorganger als zoodanig is verschenen ; maar alleen dan, wanneer in die akte over het op hem overgegane voorwerp wordt gehandeld en zijn rechtsvoorganger zelf ter zake van het in die akte hem toebedeeld recht afschrift of extract kan vragen, om de uitoefening daarvan tegenover derden te rechtvaardigen of het genot van dat recht aan zijn opvolger te verzekeren. Prov. Hof N.-Holland 11 Mei 1871, W. N. A. 133, I{. W. v. N. 144; bev. Rb. Alkmaar 25 Maart 1869. <8. Onder onmiddellijk belanghebbenden zijn te verstaan diegenen, die summier van hun belang bij den inhoud van deze of geene akte doen blijken, dat is wier sustenuen, zoo al niet een volledig bewijs, immers het gegrond vermoeden opleveren, dat zij uit die akte rechten hebben gekregen, of ten minste de kennis van haren inhoud nut en voordeel voor hen kan opleveren. Rb. Amsterdam 24 Jan. 1855 W. 1624, R. en W. X 290, T. v. R. X 126, | R. B. V 267 ; ef Rb. Assen 25 April 1S53 VV. 1625, R. B. V 531, T. v. R. X 125; Rb. Amsterdam 29 Juni 1841 VV. 214, R. B. VIII 18M; Rb. Rotterdam 21 April 1875 W. 3839, N. lt. B. 1875 A. 204, W. N. A. 280, 283, P. v. J. 1875, 34; R. W. v. N. 235, N. N. 1875, 353. Kb. Rotterdam 23 Juni 1875 W. 3873, P. W. 6475, N. R. B. 1875 A. 209, W. N. A. 299, R. W. v. N. 242, N. N. XIV 214, P. v. J. 1875, 29: de wet vordert niet een onmiddellijk belang uil maar slechts zoodanig belang bij eene akte; algemeen is aangenomen, dat de erfgenaam bjj versterf als onmiddellijk belanghebbende bevoegd is om afschriften te vorderen van een testament, waarbij hij is uitgesloten; het onm. belang, overigens geheel negatief, komt alleen hierop neer om met den inhoud van het testament bekend te zijn en om van die kennis te doen afhangen of men al dan niet zijne rechten als erfgenaam bjj versterf zal doen geldend maken; ook kan hij belang hebben bij een in een later testament Uworpen testament, zoodat hij ook daarvan een afschrift kan vorderen. Reeds de qualiteit van wettelijk erfgenaam brengt mee, dat zoodanig erfgenaam, ook al is hij bij testament uitgesloten, belang heeft bij de kennisneming der boedelbeschrijving, daar hij uit deze den geheelen omvang der nalatenschap kan leeren kennen, hetgeen op zijne beslissing om al of niet in het testament te berusten van invloed kan zijn, en ook de wetenschap kan bekomen van die testamenten en bescheiden, die alsnog mochten zijn gevonden, terwijl het meer direct of onmiddellijk belang, dat bij art. 42 en 839 B. Rv. geeischt wordt om recht te hebben op een afschrift der boedelbeschrijving aanwezig is, wanneer, zooals in casu, er geschil blijkt te bestaan of de nalatenschap, toekomt aan de testamentaire dan wel aan de wettelijke erfgenamen. Hof Amsterdam 19 Dec. 1890 W. 5979, P. W. 8025, R. en W. 1891, 34, T. v. X. VIII 5; vern. Rb. Alkmaar 10 üct. '89, hieronder verm. Rb. Haarlem 10 Febr. 1891, P. v. J. 1891,26,\V. N. A. 1185: ieder erfgenaam bij versterf heeft er belang bij de beschikkingen des erflaters en ook de van zijne nalatenschap opgemaakte akten van inventarisatie en scheiding te kennen, ten einde te kunnen beoordeelen, of hij met betrekking tot die nalatenschap eenig recht of eenige actie zou kunnen doen gelden; zoowel de uitoefening van dat recht als de bjj art. 42 omschreven bevoegdheid is nergens aan eenigen termijn gebonden, noch afhankelijk van do vraag of eene mogelijke naar aanleiding of op grond van of wel tegen die stukken in te stellen vordering, al dan niet nog met reolit kan geldig gemaakt worden. Rb. Amsterdam 15 Jan. 1895 W. 6715, P. W. 8755, W. N. A. 1314: de erfg. ab intestato, die als legataris is ingesteld, behoeft zich niet te vergenoegen met een uittreksel uit het testament, waarin voorkomt alles wat op het legaat betrekking heeft, maar heeft als erfg. ab intestato een rechtstreeksch of onmiddellijk belang om de bewoordingen en den geheelen inhoud van het testament te kennen en dus reeht op een vo'ledig afschrift van het testament. Cf. Rb. don Haag 8 Oct. 1847 W. 866, N. K. XXXVII § 83, 144, T. v. 11. IV 88, VI 278, R. on VV. II 605; Kb. Haarlem 3 Dec. 1839 N. K. IV § 26, 165. Andera: Kb. Leeuwarden 11 Sept. 1890 VV. 5960, P. VV. 7947, W. X. A. 1085, R. W. v. X. 692, R. en W. 1891, 31: onder onui. belanghebbenden de „intéressés en non direct" van art. 839 Code de procédure civile en art. 23 W. van Ventóse, moeten worden verstaan zij, die zeiven of wier gemachtigden in de akte als partij voorkomen of daaruit rechtstreeks rechten ontleenen; zulks volgt uit het bijwoord „onmiddellijk" als eene tegenstelling met - en uitsluiting van meer verwijderd of zijdelings belanghebbenden in het volgend art. 43, waar het noodwendig die begrensde beteekenis moet hebben, omdat eene grosse of afschrift in executorialen vorm, waarvan daar sprake is, alleen kan worden uitgegeven aan hem, die partjj bij de akte was en daaruit rechtstreeks rechten ontleent, gelijk dan ook die onm. belanghebbende in art. 841 B. Rv., wanneer hij zich eene tweede of verdere grosse wil doen afgeven „partij" wordt genoemd; en de strenge opvatting van de woorden „onmiddellijk belanghebbenden" komt in dien zin te sterker uit, nu de wetgever zelfs niet onder hen hunne erfgenamen of rechtverkrijgenden verstaat, immers in de artt. 42, 43 en 839 dezen noemt naast en met de „onm. belanghebbenden". Rb. Alkmaar 10 Oct. 1889 W. X. A. 1114, R. W. v. X. 706 ivern. door Hof Amsterdam 19 Dec. 1890 voormeld): de erfg. ab intestato, die bij testament geheel is uitgesloten van de nalatenschap, is, zoolang het testament niet geheel of gedeeltelijk is vernietigd, geen onmiddellijk belanghebbende bij de boedelbeschrijving dier nalatenschap. Rb. Rotterdam 30 Maart 1860 R. en VV. 209, R. B. XI 304, Corr. XXXIII 43, 60: de erfgenaam bjj versterf is onmiddelljjk belanghebbende bij een bestaand testament, niet bij een herroepen. 3. Als onmiddellijk belanghebbenden bij eenige akte, die eene verbintenis inhoudt, moeten zij beschouwd worden, die dezelve hebben aangegaan en voor wie daaruit verschillende rechten geboren worden, tenzij op eenige wijze mocht blijken, dat die rechten hadden opgehouden te bestaan of wel op andere personen waren overgegaan. Rb. Zwolle 13 Sept. 1843 VV. 499, X. R. XVIII § 36, 154, K. B. V 728, R. en VV- 111 145 XIX 137, T. v. li. II 253, S. v. E. 292 (2e dr.); bev. door Pr. Hof Ovenjsel 3 Juli 1844 W. 498, X. R. XIX § 54, T. v. R. 11 257. 4. Alleen wanneer de notaris de legitimatie papieren van de belanghebbenden als onwettig beschouwd had, had hij de afgifte van een afschrift eener akte mogen weigeren, mits die ongeldigheid aantoonende, maar hij had geen recht beteekening in extenso der Pruisische Meiwetgeving te vorderen; het is voldoende, dat hij kennis draagt der buitenlandsche authentieke akten, houdende de benoeming van den aanvrager. Kb. Arnhem 13 Dec. 1875 W. 3930. Kb. Haarlem 17 April 1888 P. v. J. 1888 n°. 62: de vordering tot afgifte ontzegd, omdat de afstamming niet was bewezen en ook niet het als geheel vreemde buiten die afstamming eenig belang bij de akte hebben. 5. Bij al de in aant. 1—4 aangehaalde beslissingen is de notaris in de kosten der procedure veroordeeld en casu quo ook tot vergoeding van kosten, schade en interessen. In gelijken zin: Hof Amsterdam 30 Juni 1892 W. N. A. 1186; bev. Kb. Haarlem 10 Febr. 1891. Anders onder de wet van Ventóse XI (art. 23): Pr. Hof van Holland 1 Dec. 1841 VV. 258 (vern. Rb. Amsterdam 29 Juli 1841 R. B. VIII 188); bev. door Arr. H. R. 18 Nov. 1842 W. 258, N. R. XII § 30, 87, v. d. H. B. R. IV 49, R. B. VIII 188, T. v. R. III 390. Vgl. Léon—van Rossem B. Rv. ad art. 839. (i Door overeenkomstig de bereidverklaring van den notaris de uitreiking aan de aanvragers anders dan als onm. belanghebbenden te gelasten — gesteld de Rechtbank ware daartoe bevoegd ook buiten het geval van art. 833 B. Rv. — zou de Rb. aan den notaris geven eene machtiging of décharge, gegrond niet op der aanvragers beweerd recht, maar op het rechtsfeit, dat de aanvragers als indirect belanghebbenden zonder een vonnis geen recht op een afschrift of uittreksel hebben en daarom een vonnis behoeven. Intusschen is daarop de vordering niet gegrond en de Rechtbank kan buiten haar grondslag om de vordering niet toewijzen, daar zij daarmede ultra petitum zou gaan. Rb. Leeuwarden 11 Sept. 1H90 verm. in aant. 2. 3. l)e notaris, die een afschrift van een inventaris te recht heeft geweigerd af te geven op grond, dat de verzoeker geen onmiddellijk belanghebbende was, is niet bevoegd om met de partij, die het afschrift WET OP HET NOTARISAMBT. ART. 42 —44. vordert eetie dading te treffen of mededeelingen te doen uit de akten voor hem verleden, zoodat hem niet den eed kan opgedragen worden ten bewijze, dat eene gesupposeerde vermelding in dien inventaris heeft plaats gehad. Kb. den Haag 25 Mei 1855 W. 1967, K. en W. XIV 235, X. R. LX §52,264. 8. Zie — omtrent het niet-verplicht zijn van den notaris om aan den Officier van Justitie inlichtingen te verschaffen — arr. 21 Sept. 1888, verm. sub art. 50 aant. 2. Art. 43. Aan ieiieren onmiddellijk belanghebbende bij eene notarietle akte, deszelfs erfgenamen of regtverkrijgenden, kan daarvan ééne grosse worden afgegeven. Deze moet, even als de arresten en vonnissen, tot hoofd hebben de woorden: „In naam des Konings", en tot slot: „Uitgegeven voor eerste grosse", met vermelding van den naam van dengene ten wiens verzoeke, en van den dag waarop de uitgifte is geschied, alles op eene boete van ten hoogste vijftig gulden. Uittreksels of gedeelten van akten mogen niet als grossen worden uitgegeven, met uitzondering nogtans van boedelscheidingen en van processen-verbaal van openbare verkoopingen, verhuringen, verpachtingen en aanbestedingen, waarvan het geoorloofd is voor iedere afzonderlijke toedeeling, koop, huur, pacht of aanneming, of voor al de door een en denzelfden persoon of personen gezamenlijk gedane koopen, huren, pachten of aannemingen, een uittreksel als grosse uit te geven, voor zooverre die personen het proces-ver baal mede geteekend of, bij verhindering, verklaard hebben door daarin opgenoemde beletselen niet te hebben kunnen teekenen; — de voorwaarden van verkooping, verhuring, verpachting of aanbesteding zullen echter, voor zoo verre zij de betrokkene koopen, huren, pachten of aannemingen aangaan, in derzelver geheel in zoodanig uittreksel moeten opgenomen worden. Art. 44. Het afgeven van eene tweede of verdere grosse aan denzelfden belanghebbende zal niet anders mogen geschieden dan op de wijze bij het Wetboek van Burgerlijke lïegtsvordering bepaald, en zulks op straffe van schorsing in de bediening gedurende ten minste drie en ten langste zes maanden. Van dit uitgeven der tweede of verdere grosse zal bovendien op de minuut zelve aanteekening worden gemaakt, op de wijze en boete, bij het 5de lid van art. 40 dezer wet bepaald. (Rv. 841, 843.) WET OP HET NOTARISAMBT. AKT. 45. Art. 45. Ieder notaris moet een zegel hebben, bevattende het Koninklijk wapen en in het randschrift de eerste letters der voornamen, den naam. het ambt en de standplaats van den notaris. Alle door hem uit te geven akten, grossen, afschriften en uittreksels zullen een afdruk van dat zegel dragen, en daarmede zal alle aanhechting van stukken geschieden; op eene boete van ten hoogste tien gulden voor iedere overtreding. t. Het feit, dat een notaris eene niet van zijn zegel voorziene in originali verledene akte, welke aan eene andere aangehecht is, onder zijne minuten heeft, is op zich zelf niet strafbaar, maar uit dit feit kan toch zeer goed door den rechter de gevolgtrekking gemaakt worden, dat die akte, in dien staat, moet uitgegeven zijn, of in den zin der wet geacht worden uitgegeven te zijn, en dergelijke gevolgtrekking mag door den rechter zelfstandig gemaakt worden, al mag zij, door een getuige gemaakt, niet als getuigenis gelden. Conclusie adv.-gen. Smits bij arr. 13 Febr. 1874 W. 3700, v. d. H. O. Z. XXVIII 40, W. X. A. 229; vern. Rb. Maastricht 6 Deo. 1873 en verwijzend naar Pr. Hof Limburg. De afdruk van het zegel van den notaris wordt niet vereischt voor akten, welke in zijn kantoor blijven, zoodat ook dc enkele aanhechting aan eene akte van scheiding van eene akte van volmacht, in brevet verleden, niet daarstelt uitgifte van deze, van den zegelafdruk niet voorziene, akte van volmacht. Pr. Hof Limburg 11 Mei 1874 W. 3729, W. X. A. 242, lt. W. v. N. 211. — Dcc. 19 Aug. 1843 n°. 22 P. W. 1/1844 p. 46, T. v. R. I 103: do not. is niet gehouden het zegel op de akte te stellen, vóórdat dezelve ter registratie wordt aangeboden, maar eerst dan, wanneer hjj dezelve uitgeeft. Cf. Res. 29 Febr. 1844 n°. 123 I'. W. 2/1844 p. 35, Res. 27 Maart 1844 n". 50 P. W. 1/1845 p. 36, Corr. IV 35, S. v. E. 306 (2e dr.). 2. — Circ. Min. v. Just. 2 Sept. 1842 W. 319, P. W. 1/1844, 46, R. 11. V 144, R. en W. I 87, S. v. E. 306 (2e dr.), het zegel moet hetzelfde wapen voeren, als dat hetwelk in September 1816 aan de verschillende rechterlijke colleges is kenbaar gemaakt en hetzelve moet voorzien zijn van twee leeuwen als schildhouders en van de woorden ,,Je Maintiendrai"; Vgl. ook K. B. 24 Aug. 1815 S. n°. 46. Zie over de geschiedenis van het ambtszegel W. X. A. 610. 3. — Res. 6 Febr. 1884 n°. 13 P. W. 7065, R. W. v. X, 538: het ambtszegel strekt tot waarborg voor do authenticiteit der stukken, welke door den notaris krachtens WET OP HET NOTARISAMBT. ARTT. 45—4(5. zijn ambt worden opgemaakt. Het mag mitsdien niet worden afgedrukt op stukken, die de notaris als bijzonder persoon afgeeft en die alle authenticiteit missen; dergelijk misbruik moet ter kennis van den Officier van Justitie worden gebracht. -4. Omtrent de wijze van afstempelen: — Miss. 28 Febr. 1882 n". 62 P. \V. 6801, K. W. v. N. 509, W. N. A. 635: om geen India Rubberstempels en zgn. hectograatinkt te gebruiken, maar zoodanige inktsoort en stempel, opdat het door den not. uitgegeven stuk voortdurend een stellig en als het ware onuitwischbaar blijk zijner herkomst van den openbaren ambtenaar drage. — Miss. 8 Juni 1883 n°. 75 P. W. 6802, R. W. v. N. 509: het art. schrijft niet voor het plaatsen van een tweeden afdruk van het ambtszegel op eene in brevet opgemaakte akte, waaraan andere stukken zijn gehecht; de Miss. bevat ook bep. omtrent de wijze van aanhechting. — Miss. Min. v. F. 12 Aug. 1876 n°. 17, 5 Juni 1880 n". 55,5 Mei 1880 n". 55, Miss. Min. v. J. 5 Mei 1880 n'. 135 P. \Y. 6586; de not. mag niet een etiquette, bevattende het Kon. wapen en hetgeen verder in art. 45 lid 1 is vermeld op de door hem uit te geven stukken plakken, maar het ambtszegel moet op onafscheidbare wijze met de akte verbonden zijn, waarbij de wet niet onderscheidt of dat zegel in lak of was, dan wel in een inet papier bedekten ouwel op de akte wordt gesteld. Art. 46. l)e legalisatie der handteekening van den notaris op door hem als zoodanig uitgegeven stukken geschiedt, indien zij vereischt of door belanghebbenden verlangd wordt, door den voorzitter der regtbank van het arrondissement, waartoe zijne standplaats behoort. Gewijzigd bij art. 1 der Wet van 26 April 1876 (Stbl. n°. 85.) 1. De legalisatie behoort niet tot het wezen der akte, maar strekt alleen tot bewijs van de echtheid der handteekening en van de qualiteit van den ambtenaar, die het stuk heeft afgegeven. Arr. 1 April 1865 W. 1860, X. R. Lil § 58, 263, v. d. H. 8r. 1856 I 223; bev. Pr. Hof Overijsel 4 Deo. 1855 VV. 1741. Rb. Amsterdam 27 Juli 1852 W. 1376, P. W. 1660, li. 1$. II 618: eene not. akte, in het buitenland verleden, heeft geen bewijskracht als authentieke akte bij gebreke van legalisatie door eenige Nederlandsche autoriteit. Zie over de legalisatie P. W. 1660. WET OP IIET NOTARISAMBT AKTT. 47—48. Art. 47. Behalve de akten, bij de Wet op de Registratie opgenoemd, zijn de notarissen ook nog, op de boete daarbij vermeld, verpligt om op het door hen te houden repertorium dag voor dag te vermelden de afschriften of uittreksels van vertoonde akten of stukken. De in originali uitgegeven akten, waarvan twee, drie of meer gelijkluidende op hetzelfde oogenblik zijn verleden, zullen op dit repertorium onder één nummer worden vermeld. I. Niet bij deze wet, maar bij de wet op de registratie van 22 Frimaire VII (art. 49 v.), is den notaris het houden van een répertoire voorgeschreven, zoodat van het geïncrimineerde feit dat de notaris in zijn répertoire eene akte heeft doorgehaald en onleesbaar gemaakt met het bedriegelijk doel om het bestaan dier akte aan den ontvanger der registratie te onttrekken ten einde eene boete te voorkomen, als niet zijnde eene overtreding van de wet op het Not.ambt, de burgerlijke rechter niet had mogen kennis nemen. Prof. Hof Drenthe 15 Mei 1875 W. 4033, P. W. «484, W. X. A. 284, 1{. W. v. N. 241, N. R. B. IV D. 93. Art. 48. De notarissen zijn verpligt om, hetzij zeiven, hetzij door eenen schriftelijk gemagtigde, binnen de twee eerste maanden van ieder jaar, ter griffie van de arrondissements-regtbank hunner standplaats over te brengen een door hen echt verklaard dubbel van het repertorium der akten, welke zij gedurende het afgeloopen jaar hebben verleden, op verbeurte eener boete van ten hoogste tien gulden voor de eerste, ten hoogste twintig gulden voor de tweede en ten hoogste dertig gulden voor de derde ingegane maand verzuim. Ingeval een notaris in den loop van een jaar geene akten verleden, noch afschriften of uittreksels van aan hem vertoonde akten of stukken vervaardigd heeft, zal hij binnen denzelfden termijn, op gelijke boeten, daarvan eene verklaring ter griffie moeten overleggen, of door eenen schrifteiyk gemagtigde doen overleggen. Indien de overbrenging van het dubbel der repertoria of van de verklaring niet voor den eersten .lunij van ieder jaar heeft plaatsgehad, zal de notaris, onverminderd deszelfs gehoudenheid tot betaling der boete in het eerste lid vermeld, voor den tijd van drie maanden in zijne bediening worden geschorst en indien zulks vóór het eindigen derzelve nog niet is geschied, daarvan worden ontzet. WET OI' MET NOTARISAMBT. ARTT. 4. H. G. Z. XIX 361, N. N. V 117; bev. Pr. Hof N. Brabant 30 Sept. 1862 P. W. 4465, R. W. v. X. 1, Corr. I 100: de ingevolge art. 50 aan de Rb. toegekende discretionaire rechtsmacht wordt uitgeoefend buiten allen vorm van proces en zonder vervolging, requisitoir of andere medewerking van het Op. Min., dan het ter kennis brengen der feiten, welke naar zijn oordeel aanleiding tot berisping zouden geven ; deze discipline is eene buitengewone rechtsmacht, voor geen hooger beroep vatbaar, dan in de bijzonder aangeduide gevallen, zooals o. a. art. 11 en 28 Kegl. v. orde en discipl. voor de advocaten; maar de verklaring der Rb. mocht zij als eene handeling kunnen worden beschouwd, is ingevolge art. 99 W. R. O. aan voorziening in cassatie onderworpen. In tegenstelling van het bij art. 54 aan het Op. Min. toegekende recht van vervolging, is bij art. 50 aan hetzelve alleen veroorloofd het ter kennis der Rb. brengen der daarbij omschreven feiten; bij gevolg onderzoekt de Rb. zonder vervolging en zonder requisitoir van het Op. Min., of de ter harer kennis gebrachte feiten al of niet voldoende termen opleveren, om den not. te berispen of te waarschuwen; deze buiten vervolging van het Op. Min. toegekende geheel discretionaire macht der Ub. sluit alle verzet van het Op. Min. uit. Arr. (raadkamer) 3 Febr. 1860 N. R. LXIV § 12, 42, v. d. H. (31. Z. XVII 15, R. en W. XVI 365, S. v. K. 322 (2e dr.); bev. Pr. Hof Overijsel 14 Nov. 1859. Belg. Hof v. Cass. 14 Juli 1854 vern. Rb. Yperen 8 Febr. 1854 1'. VV. 2236 : de not. die eene tastbare overtreding heeft begaan van eene wettelijke bepaling (.eene akte verleden ten behoeve van een persoon, die onbekwaam ig te verkrijgen) moet berispt worden. 'i. Een algemeene verplichting tot het verstrekken van inlichtingen aan den O ff', v. Just. is bij de wet nergens aan de notarissen opgelegd en is voor zoover zij volgt uit het aan de rechterlijke macht opgedragen toezicht uit den aard der zaak beperkt tot die inlichtingen, welke voor het uitoefenen van dit toezicht onmisbaar zijn; bovendien wordt die verplichting beperkt door de aan de notarissen opgelegde geheimhouding omtrent den inhoud der akten overeenkomstig de wet; derhalve had de Rb., alvorens in de weigering des notaris eene reden tot berisping te vinden, moeten treden in een onderzoek der omstandigheden, die tot de weigering geleid hadden, en daar zulks geen plaats heeft gehad moet het vonnis wegens verkeerde toepassing van art. 50 worden vernietigd. Arr. 21 Scpt. 1888 W. 5626, N. R. CXLIX § 57, 352, v. I>. H. O. Z. XXXVII 403, P. W. 7715, W. N. A. 986, 988, 982 cf. eoncl. adv.-gen. Gregory W. 5629; vern. Rb. Maastricht 23 Juni 1888 W. 5626, 5627, W. N. A. 986, 988, R. Wv. N. 637. WET OP HET NOTARISAMBT. ARTT. 50—51. Cf. Rb. Alkmaar BI Jan. 1861 W. 2304, R. B. XI 535, verin, sub art. 40 aant. 2 en 4: de notarissen zijn bevoegd ook aan het Op. Min. inzage hunner minuten te weigeren ingevolge art. 42 der wet. Litteratuur: Bijdrage tot verklaring der wet op het Not.ambt of art. 50 dier wet toegelicht door Mr. U. A. Fokker, Middelburg 1843, aangek, door Mr. A. de plsto, Themis 1843, 82. Opmerkingen over art. 50 en 52 der wet op het Not.ambt door Mr. J. O. Peeting, Themis 1866, 257. Over het disciplinaire toezicht over de notarissen, door Mr. M. de Pixto Themis 1876, 333. Art. 51. Bij het vonnis of arrest, waarbij een notaris tot eene gevangenisstraf wordt veroordeeld, kan op requisitoir van het openbaar ministerie, zijne ontzetting uit het notarisambt worden uitgesproken. De notaris, die in staat van faillissement verklaard is, of wegens schulden gegijzeld is, kan op requisitoir van het openbaar ministerie, na verhoor of behoorlijke oproeping, door de arrondissements-regtbank uit zijn ambt worden ontzet. Zoowel in de gevallen bedoeld bij het vorige artikel, als in het geval bedoeld bij het vorige lid van dit artikel, heeft het onderzoek plaats door den burgerlijken regter in raadkamer. l)e straffen van waarschuwing en berisping worden den beklaagde in raadkamer mondeling door den voorzitter aangezegd of, indien hij daartoe opgeroepen, niet in raadkamer verschijnt, wordt hem daarvan schriftelijke mededeeling gedaan door den griffier. De uitspraak var. de straffen van schorsing en ontzetting geschiedt in het openbaar. Gewijzigd bij art. 7 der Wet van 6 Mei 187* (Stbl. n°. 29). Rb. Den Haag 24 Juni 1886 W. N. A. 884 (art. 408 en 406 ( ode-pénal) ontzetting van een notaris wegens verduistering; vrijgesproken door Hof Den Haag. Rb. Den Haag 17 Dec. 1888, W. N. A. 991, ontzetting van een not. wegens verduistering (art. 359 W. v. Sr.); H. R. 8 Juni 1891 P. W. 8164: not. akte valschelijk opgemaakt door den notaris. ï. Vgl. omtrent de laatste al. van het art. het aang. sub art. 50. WET OP IIET NOTARISAMBT. ATiTT. 52 — 53. Art. 52. Wanneer een notaris, door ouderdom, zwakte of aanhoudende ziels- of ligchaamsziekten, tot de uitoefening zijner bediening ongeschikt mogt zijn geworden, zal de officier bij de arrondis3ements-regtbank daarvan verslag doen aan den procureurgeneraal bij het geregtshof, en kan, op eene daartoe door dezen te doene voordragt, na verhoor van den belanghebbenden notaris, of deze behoorlijk geroepen zijnde, en na ingewonnen advies van het geregtshof, aan zoodanigen notaris door den Koning een eervol ontslag worden verleend. Art. 53. Wanneer een notaris, door ziekte of andere omstandigheden, tijdelijk verhinderd wordt om zijne bediening uit te oefenen, zal, op daartoe door hem, deszelfs echtgenoot of een zijner bloedverwanten of aangehuwden te doen verzoek, of, bij verzuim, op requisitoir van het openbaar ministerie, door de regtbank van het arrondissement, waarin deszelfs standplaats gevestigd is, een der naburige notarissen worden aangewezen, om ten aanzien der minuten van den verhinderden notaris, en van de aan hem in bewaring gegeven stukken, tijdelijk al datgene te verrigten, waartoe deze anders bevoegd en verpligt zoude zijn. De in de uitoefening van zijne bediening tijdelijk verhinderde notaris is verpligt aan den alzoo aangewezenen, den vrijen toegang tot zijne minuten en tot de aan hem in bewaring gegeven stukken te verleenen, op straffe van in zijne bediening te worden geschorst voor een tijd van drie tot zes maanden. I)e regtbank kan, bij het niet verleenen van toegang tot het notarieel archief, op het requisitoir van het openbaar ministerie, den aangewezen notaris magtigen, zich dezen, des noods met behulp van de openbare magt, te verschaffen. De redenen der verhindering vervallen zijnde, zal die aanwijzing, op verzoek van den notaris of op requisitoir van het openbaar ministerie, door de regtbank worden ingetrokken. Gewijzii/d bij art. 1 der Wet van 6 Mei 1878 (Stbl. n°. 29). 1. Het art. laat toe, dat de Rb. voor een tijdelijk verhinderden notaris een naburig not. als plaatsvervanger aanwijze; niet, dat deze nog een tweeden not. aanwijst om bij ontstentenis of verhindering van den aangewezen plaatsvervanger diens plaats te vervullen ; WET OP HET NOTARTSAMÜT. AUTT. 53—04. de plaatsvervanger werd voor niet langer benoemd dan drie maanden, hoewel het verzoek van den not. strekte „totdat de reden der verhindering vervallen zal zijn." Kb. Heerenveen lfi April 1898 W. 7151, W. N. A. 1499. Art. r>4. Van (le overtredingen dezer wet neemt, op de vervolging van het openbaar ministerie, de burgerlijke regter kennis. De vervolgingen worden, wat den vorm van procedeeren en dus ook de bewijsmiddelen, mitsgaders wat de bevoegdheid tot hooger beroep en cassatie betreft, behandeld als strafzaken ter kennisneming van de arrondissements-regtbank des echter dat, omtrent het ophouden en te niet gaan van deze vervolgingen en omtrent de tenuitvoerlegging van arresten en vonnissen, de bepalingen van den Hsten titel eerste boek van het Wetboek van Strafrecht en van den lGden titel van het W etboek van Strafvordering mede toepasselijk zijn. (Rv. 854; Sr. CiH v; Sv. 335 v.) 1. De vonnissen gewezen naar aanleiding eener overtreding der Wet Not. Ambt zijn volgens art. 56 tweede lid als een door de Rb. ter zake van overtreding gewezen vonnis niet voor hooger beroep vatbaar. Hof 's Bosch 28 Febr. 1894 W. 6489. Anders: Arr. 2 Juni 1842, vorm. in aant. 2 (indirect beslist.) 8. Art. 854 B. Rv. vormt geene uitzondering op den regel, dat naar art. 70 jft. 69 W. R. O. de provinciale hoven in hooger beroep als burgerlijke rechters oordeelen met vijf leden, daar art. 854 wel voorschrijft, dat de aldaar bedoelde zaken door den burgerlijken rechter op dezelfde wijze als correctioneele zaken zullen worden vervolgd en berecht, maar die bepaling niet ziet op de samenstelling van het college, hetwelk van dezelve kennis neemt, maar alleen op den vorm, waarin de zaken zullen worden behandeld en afgedaan. Michkrls, Wet Notarisambt. 7 WET OP HET X0TARTSAM1VT. ARTT. 54—55. Arr. 2 Juni 1842 W. 300, N. R. XII § 24, 70, v. . H. O. Z. XII, 23, I'. W. 1981, Corr. XIX 114, T. v. R. VII 409, 8. v. E. 347 (2e dr.); vèrn. Rb. Assen 10 Nov. 1851 P. W. 1980: van de overtreding der wet moet terstond na de ontdekking proc.-verbaal worden opgemaakt, en, zal dus een zoodanig proc.-verbaal in rechten geloof verdienen, dan moet hetzelve ook terstond zijn opgemaakt; wanneer uit het proc.-verb. niet blijkt, wanneer de overtreding door den ambtenaar is ontdekt, maar wel dat het proc.-verb. is opgemaakt op eeno plaats versoheiden mijlen van de plaats der ontdekking verwijderd, kan het proc.-verb. niet geacht worden terstond na de ontdekking der overtreding te zijn opgemaakt en heeft geen bewijskracht. In gelijken zin : Rb. Alkmaar 31 Jan. 1861 verm. sub art. 40 aant. 4: nergens is voorgeschreven, dat het bewijs der den not. ten laste gelegde feiten uitsluitend door de processen verbaal van den inspecteur der registratie moet geleverd worden, en ook niet dat elke vervolging tegen een not. wegens overtreding der wet op zijn ambt zoude moeten aanvangen met de opmaking van een proc.-verb. door een ambtenaar der registratie en de verdere akten van vervolging daarop zouden moeten zijn gebaseerd. Vgl. hetzelfde vonnis in aant. 3 en Rb. Zierikzee 13 Sopt. 1853 Term. sub art. 37 aant. 8. Vgl. ook Leon—van Rossem B. Kv. ad art. 854. 'i De registratieambtenaar behoort in het proc.-verbaal te vernielden, dat hij in de uitoefening zijner bediening eene overtreding heeft ontdekt en welke deze is; het is niet voldoende dat hij bij proc.verb. verklaart de daadzaken, waarin de overtreding bestaat, wanneer hij geenerlei opgave doet van de wijze, waarop hem die daadzaken, in de uitoefening der bediening, zijn gebleken. Rb. Assen 19 Oet. 1853 W. 1554, 1'. W. 2252, R. B. V 535, T. v. R. VIII 316, S. v. E. 348 (2e dr.). In gelijken zin: Rb. Breda 30 Juni 1851 verin, sub art. 37 aant. 8. Res. 6 Febr. 1843 no. 104 P. W. 1/1843 p. 49 of. Res. 16 Nov. 1847 no. 63 I'. W. 980, T. v. R. V 146, S. v. E. 348 (2e dr.): de processen-verbaal moeten behelzen: lo. de kwaliteit van den ambt. der registr.; 2o. vermelding van de opmaking op den eed bij den aanvang der bediening afgelegd; So, tjjd en plaats der opmaking; lo. de redenen van wetenschap d. i. de gelegenheid, waarbij en de wijze, waarop de ontdekking is gedaan; 5o. zeer nauwkeurig, stellig en duidelijk het feit, in verband met de artikelen der wet, waarvan het de overtreding daarstelt. 3. Het art. is eene uitzondering op art. 54 al. 2 en is mitsdien strictae interpretationis, zoodat daaruit niet mag afgeleid worden, dat de notaris recht heeft op een afschrift van alle tegen hem qua tal is opgemaakte processen-verbaal, noch dat. vermits de ambtenaren der registratie zijn de eenigen, aan wie die afgifte is voorgeschreven, deze ook alleen bevoegd zijn tegen hem te verbaliseeren. De bevoegdheid, den not. bij art. 58 gegeven, ofschoon ook eene uitzondering op art. 54 lid 2, is algemeen toepasselijk op alle overtredingen, waartegen alleen geldboete is bedreigd, onverschillig wie geverbaliseerd hebben en of er geverbaliseerd zij; het doet niets al, dat aldus de not. in zeer vele gevallen zou kunnen zijn verstoken van de ontvangst van een afschrift der tegen hem bestaande grieven, daar toch het verstrekken daarvan is exceptie en niet regel, terwijl in ieder geval de dagvaarding hem voldoende van de geincrimineerde feiten zal inlichten. Rb. Alkmaar 31 Jan. 1861 verm. sub art. 40 aant. 4. Anders : Rb. Assen 13 Xov. 1846 (yern. door Arr. H. R. 7. Mei 1847 W. 826, X. R. XXVII § 46, 189, v. i>. H. B. R. IX 39, T. v. R. V 144 wegens verkeerde toepassing van artt. 234 en 210 Sv.). Rb. Assen 19 April 1847 W. 979, R. en W. IV 136, T. v. R. IV 89, 8. v. E. 350 (2e dr.): wanneer niet is gebleken dat aan den not. een afschrift van het tegen hem opgemaakt proc.-verbaal is uitgereikt, moet hij geacht worden van hetzelve onkundig en dus niet in de gelegenheid te zijn geweest om gebruik te maken van de bevoegdheid, hem bjj art. 58 gegeven, zoodat er geene rechtsvervolging tegen hem kan worden ingesteld. I)e Min., ofschoon niet instemmend met dit vonnis, schreef echter voor bij Miss. 8 Aug. 1851 n°. 88, Res. 6 Sept. 1851 n°. 3 P. W. 1817, T. v. R. YII 215, S. v. E. 351 (2e dr.): de ambt. der registr. moeten binnen drie dagen een afschrift van het proc.-verb. onder het adres van den not. aan het postkantoor bezorgen en die bezorging opzettelijk bij een relaas, op den ambtseed opgemaakt, aan den voet van het proc.-verb. constateeren, alvorens het aan den Off. v. Just. ter vervolging op te zenden. Cf. Miss. 1 April 1844 n°. 4, Res. 9 April 1844 n°. 121 P. \V. 2/1844 p. 35, R. en W. III 154, T. v. R.I202: het afschrift behoeft niet door den ambtenaar in persoon aan den betrokken not. te worden ter hand gesteld, maar het is voldoende wanneer, op welke wijze dan ook, gezorgd is, dat binnen drie dagen het afschrift den not. ter hand zij gekomen. ■4. De notaris, die de brief waarin een afschrift van het proc.-verb., hem door den ontvanger der registratie per post toegezonden, weigert in ontvangst te nemen, kan niet beweren, dat het afschrift niet aan hem is uitgereikt. Rb. Assen 6 Mei 1850 P. W. 1160, T. v. R. V 14, 8. v. E. 352 (2e dr.). 5. — Aansehr. Min. v. Just. 19 Sept. 1883 no. 19 1'. W. 6914: wanneer de ambtenaren der registr. in hunne ambtsbetrekking overtredingen ot' afwijkingen der wet ontdekken, waartegen geen straf is bedreigd, moeten zij daarvan toeh kennis geven aan den Off. v. Just. In gelijken zin: — Res. 4 Sept. 1851 no. 62 P. W. 1823, T. v. R. VII 218, 8. v. E. 345 (2e dr.): overtredingen of afwijkingen van de wet, waartegen geen geldboete, schorsing enz. zijn bedreigd en die gevolgelijk geene gerechtelijke veroordeeling ten gevolge kunnen hebben, geljjk o. a. de overtredingen van art. 38 en 41, behoeven niet bij proc.-verb. geconstateerd te worden, maar do ambt. der registr. moeten zich bepalen tot eene officieele kennisgeving aan het Openb. Min. 6. — Res. 30 Juli 1853 n". 00 P. W. 1987, T. v. R. VIII 79, S. v.E.346: vermits de vervolging van overtredingen der wet op het Not.-ambt aan den Ofl'. v. Just. is opgedragen, moeten de ontvangers der registr. bij wie twijfel mocht ontstaan of in de hun voorkomende gevallen de wet al dan niet is overtreden zich in de eerste plaats voor inlichtingen wenden tot dien ambtenaar en wanneer zij zich met het gevoelen van den O tl', niet mochten kunnen vereenigen de zaak aan den directeur voorstellen, om door dezen zoo hij dit noodig acht, met zijne beschouwingen aan den Min. te worden medegedeeld. — Miss. 25 Jan. 1845 n°. 44, Hes. tj Febr. 1845 n". 32 P. W. 2,1845 n". 140, T. v. R. I 98, Corr. V 22: ter verkrijging van inlichtingen betrekkelijk de wet op het Not.-ambt moet de notaris zich wenden tot den OH', van Just., onder wiens onmiddellijk toezicht hij staat maar niet tot het Dept. v. Just. of Fin. 7. — Res. 12 Jan. 1853 nu. 19 P. W. 1816, T. v. R. VIII 218: met uitzondering van de overtredingen van art. 37 al. 2 (vgl. aldaar aant. 10) moeten de ontvangers alle overtredingen iladelijk constateeren, en dit niet aan de hoofdambtenaren overlaten ; hierin nalatig, moeten zij door den directeur aan het Hoofdbestuur worden bekend gemaakt. 8. — Miss. 13 Juli 1843 n". 46, Kes. 22 Juli 1843 1'. W. 2/1843 p. 62, S. v. K. 346 (2e dr.): de hypotheekbewaarders beliooren niet tot de ambtenaren der registr. en zijn als zoodanig onbevoegd om overtredingen dezer wet bjj proc.-verb. te constateeren; wanneer hij tevens is ontvanger der registr., behoort hjj in die hoedanigheid te handelen: anders moet hij de bevonden onregelmatigheden ter kennis brengen van den hoofdambtenaar, met het toezicht over zijn kanton belast. — Miss. 10 Oet. 1843 n. 29, Res. 20 Oot. 1843 n". 98 P. W. 1/1844 p. 47, 8. v. E. 347 (2e dr.): de ambt. der rog. zijn tot het dadeljjk opmaken van proc.-verb.evenzeer gehouden, indien aan hen, bij de grondige naziening van de hypotheekkantoren, mocht blijken, dat een not. bjj het, onder een door hem uitgegeven uittreksel of lo grosse, gestelde, is afgeweken van het daarvoor bij art. 40 al. 4 en 43 al. 2 vastgestelde formulier. Art. 60. lot bepaling der hoegrootheid en vorm van taxatie van het honorarium der notarissen, gelijk mede van de verschotten, welke aan hen in rekening zullen worden verleden, zal, bij reglement van openbaar bestuur, een tarief worden, vastgesteld. / 's aan de notarissen niet geoorloofd om voor de werkzaamheden, welke door "hen als zoodanig worden verrigt, eenige andere belooning, onder welke benaming ook, in rekening te brengen, dan die welke bij het tarief is bepaald. Binnen den tijd van drie jaren na deszelfs invoering, zal dit tarief bij eene wet geregeld worden. 1. De overeenkomst, volgens welke de notaris de percenten, door de koopers bij een publieken verkoop van onr. goed boven de koopsom te betalen tot goedmaking der kosten, voor zich zoude mogen behouden in voldoening van salaris en verschotten, zoude zijn in strijd met het art. en mitsdien nietig. Kb. Dordrecht 31 Dec. 18(>0 W. 2276, (Jorr. XXXIV ; Cf. Kb. Rotterdam 26 Maart 1873 W. 3582, P. v. J. 1873, 6, \\. N. A. 172, N. K. B. I 378, N. N. XII 346, R. W. v. N. 176, S. v. E. 425 (2e dr.): ook al bestond er een algemeen en niet speciaal Amsterdamsch gebruik, volgens hetwelk de notaris zich bedingt zeker getal procenten van de opbrengst van een ten zijnen overstaan te verkoopen perceel, is zoodanig gebruik als in strijd met art. 60 al. 2 in verband met de wet van 31 Maart 1847 S. n1». 12 nietig. Rb. Amsterdam 13 Jan. 1841 W. 168 veroordeelde den notaris om rekening en verantwoording te doen van de door hem bij den verkoop van vaste goederen van de koopers ontvangen 10 pCt., zulks ten einde te komen tot de wetenschap van het salaris van den notaris. Res. 7 Mei 1847 n". 26 T. v. R. 11 263, li. en YV. III 156: de ambtenaren der registratie moeten een nauwkeurig toezicht houden op alle ter registratie aangeboden akten, houdende voorwaarden van openbare verkoopingen, zoo mede van verhuring of verpachting van onr. goederen en om bepaaldelijk toe te zien ot daarin ook bedingen worden gemaakt krachtens welke de koopers, huurders of pachters zouden kunnen worden verplicht tot het doen van betaling van welken aard ook aan den met de verkooping, verhuring of verpachting belasten notaris, en zulks hetzij ten behoeve van de verkoopers, verhuurders of verpachters hetzij ten behoeve van de notarissen, en moeten bij het bevinden daarvan kennis geven aan den Officier van Justitie. Vgl. het aanget. sub art. 22. WET OP MET NOTA KIS AMBT ABTT. til — 62 HOOFDSTUK V. Van hel bewaren en overbrengen van minuten, registers en repertoria. Art. 61. De notarissen zullen hunne minuten, registers en repertoria zorgvuldig in eene regelmatige orde bewaren, en die steeds op eene voegzame en veilige plaats wegsluiten. 1. De wetgever heeft voorzeker gewild, dat de protocollen van notarissen voortaan zouden zijn publiek eigendom, doch daarbij tevens aan deze ambtenaren het recht toegekend om hunne minuten, registers en repertoria in bewaring te houden en daarvan de voordeelen te genieten, zoolang zij hun ambt blijven bekleeden en het algemeen geene andere voorziening vordert, zijnde hij zelfs in art. 68 eenigszins verder gegaan. Rb. Breda 31 Maart 1857 verm. sub art. 65 aant. 1; vgl. het aanget. sub art. 70 aant. 1. — Res. 17 Febr. 1885 n". 17 I*. "W. 7167: ter gelegenheid va» do naziening dor protocollen van de notarissen overtuigen de inspecteurs zich summierljjk, dat de minuutaktcn, behalve de ongeregistreerde testamenten, opgemaakt vóór liet tijdvak waarover de grondige naziening loopt, aanwezig zijn. Art. 62. Binnen vier en twintig uren na het overlijden van eenen notaris, is de bewindvoerende in zijnen boedel verpligt daarvan kennis te geven aan den officier bij de regtbank van het arrondissement, waarin de standplaats van den overledene gevestigd is geweest. leder uit zijne betrekking ontslagen of naar een ander kanton verplaatste notaris is tot eene gelijke kennisgeving, binnen gelijken termijn ua deszelfs ontslag of verplaatsing verpligt. Voor iedere twaalf uren, welke de standplaats van de hoofdplaats van het arrondissement is verwijderd, zal de hierboven bepaalde termijn met vier en twintig uren worden verlengd. WET OP HET NOTARISAMBT. AUTT. <)2 — Ü4. I. — Miss. 27 Febr. 1849 nn. 72, lies. 7 Maait 1849 n». 50 1'. W. 1440, ï. v. R. VI 19 S. v. E. 360 (2c (Ir.): uit du beraadslagingen (Zie v. D. Honeut 1 251, 451 en 452) blijkt itat in geval van overlijden van een nut. liet protocol niet ambtshalvu behoeft verzegeld te worden; de bij art. 60 van hut le ontwerp voorgestelde onmiddellijke verzegeling der minuten zijn juist vervangen door de voorziening bij art. 62 en 63. Art. 63. Het openbaar ministerie bij de regtbank van het arrondissement, waarin de standplaats van den overleden, ontslagen of verplaatsten notaris is gevestigd geweest, zal, na ontvangst dezer kennisgeving of, bij gebreke van dien, ambtshalve, zoo spoedig mogelijk zorg dragen, dat tot de hierna te melden einden een ander naburig notaris door de arrondissements-regtbank worde aangewezen. Het zelfde zal plaats hebben, zoodra het vonnis, waarbij een notaris van zijn ambt is ontzet, in kracht van gewijsde is gegaan. 1. Bij ontslag van een notaris met dadelijke benoeming van zijn opvolger gaan de minuten terstond op dien opvolger over en komt er geene aanwijzing van een naburigen notaris te pas. Kb. Breda 17 Mei 1859 1'. W. 3282, T. v. li. XIV 74, (Jorr. XXXII 348, S. v. E. 362 (2e dr.). 2. — Aansehr. Min. v. Just. a. d. Off. v. Just. 7 Aug. 1879 n«. 20 P. W. 6716 : bij de vorderingen, bedoeld in art. 72 der W. van 18 April 1874 n». 66, volgens welke de kosten van zegel en registratie, veroorzaakt door du rechterlijke beschikkingen, bedoeld in de artt. 5, 50, 51, 53, 63 en 68 W, X. A., komen ten laste van hem, in wiens belang liet Op. Min. is opgetreden, door den rechter bij zijne beschikking aan te wijzen, moeten de Oft. v. Just. requireuren de aanwijzing door wien de kosten moeten worden gedragen. Van den alzoo aangewezen persoon moeten alsdan de in debet gestelde registratierechten en de kosten der op crediet afgegeven zegels worden ingevorderd. Art. 64 De alzoo aangewezen notaris zal de minuten van den overleden, ontslagen, verplaatsten of afgezetten notaris bijeenverzamelen, voor derzelver registratie zorgen en WET O]' HET NOTARISAMBT, ARTT. 64—65. in het algemeen al die werkzaamheden verrigten, waartoe de overleden, ontslagen, verplaatste of afgezette notaris, indien hij nog in leven of in betrekking ware, bevoegd en verpligt zoude zijn geweest. Hij zal van de door hem overgenomen minuten, registers en repertoria een summieren staat opmaken, en een dubbel van dien, binnen den tijd van zes weken nadat hem de beschikking der regtbank, waarbi j hij wordt aangewezen, zal zijn bekend gemaakt, nederleggen ter griffie van de arrondissements-regtbank, op verbeurte eener boete van ten hoogste tien gulden voor iedere ingegane week verzuim. Op verbeurte eener gelijke boete, zal de aangewezen notaris binnen denzelfden termijn een door hem geteekend afschrift van dien staat moeten overhandigen aan den bewindvoerder in den boedel van den overleden of van den ontslagen, verplaatsten of afgezetten notaris. Indien de nederlegging of de overhandiging, in het 2de en 3de lid vermeld, niet binnen den tijd van drie maanden, nadat hem de beschikking der regtbank, waarbij hij wordt aangewezen, zal zijn bekend gemaakt, heeft plaats gehad, zal de notaris voor dien tijd van drie maanden in zijne bediening worden geschorst, en indien zulks voor het eindigen van den duur der schorsing nog niet is geschied, daarvan worden ontzet. |. —Aanscbr. Min. v. Fin. Febr. 1843 n". 2I> P. . 1/1844 p. 44, S. v. E. 3tid (2e di-.): al de minuten ook die, waarvan de overleden notaris slechts de bewaarder was moeten in één staat worden vermeld. In den summieren staat kan, ten aanzien der overgenomen minuten, door aanduiding van derzelver jaartal en nommers zeer gevoegelijk aan de repertoires worden gerefereerd, met uitdrukkelijke en omstandige vermelding van zoodanige minuten, welke mochten ontbreken, zooals dat voor een ander geval, bij art. 67 der wet is voorzien. 2. Vgl. ten aanzien van het overbrengen ter griffie van het dubbel van het repertorium het aanget. sub art. 48 aant. 1. Art. 65. l)e minuten, registers, repertoria en verdere aan den overleden, ontslagen, verplaatsten of afgezetten notaris in bewaring gegeven en door den aangewezen notaris overgenomen stukken zullen voorloopig onder den alzoo aangewezen notaris blijven berusten, totdat in de plaats van den overleden, ontslagen, verplaatsten of afgezetten notaris een ander zal zijn benoemd, in welk geval hij al de door hem overgenomen WET 01' HET NOTARISAMBT ART. 65. minuten, registers, repertoria en verdere stukken, de laatste voor zooverre deze niet reeds aan eigenaars of regthebbenden zijn teruggegeven, binnen veertien dagen nadat de nieuwbenoemde zyne betrekking zal hebben aanvaard, aan dezen zal overhandigen. Indien de opengevallen plaats niet mogt worden vervuld, zullen de minuten, registers en repertoria, welke onder den overleden, ontslagen, verplaatsten of afgezetten notaris berustende waren, en op den eersten Januarij van het jaar, waarin het overlijden, ontslag, de verplaatsing of afzetting heeft plaats gehad, minder dan dertig jaren oud waren, benevens die van dat jaar zelf, bij voortduring onder den aangewezen notaris blijven berusten; terwyl de overige, binnen den tijd van drie maanden, nadat het besluit waarbij het niet vervullen der opengevallen plaats is beslist, ter zijner kennis zal zijn gekomen, door hem zullen moeten worden overgegebragt in de, naar aanleiding van art. 69 dezer wet, voor ieder arrondissement ingestelde algemeene bewaarplaats. De nieuw benoemde notaris is tot eene gelijke overbrenging verpligt binnen den tijd van drie maanden, nadat hij die stukken van den tijdelijk aangewezen notaris zal hebben overgenomen. Gewijzigd, bij art. 9 der Wet van 6 Mei 1878 (Stbl. n°. 29). 4. Art. 62 staat in een onmiddellijk en onafscheidelijk verband met allo de volgende artikelen betrekkelijk de overhandiging of overbrenging der minuten en hieruit volgt noodwendig, dat overal waar in die volgende artikelen wordt gehandeld van den verplaatsten notaris, daarbij uitsluitend wordt bedoeld de notaris die naar een ander kanton is verplaatst. De notaris, die binnen hetzelfde kanton gevestigd blijft, is, naar de blijkbare bedoeling van den wetgever, volkomen gerechtigd om zijne minuten naar zijne nieuwe standplaats over te brengen en onder zich te houden en te bewaren. Arr. 20 Juni J857 W. 1869, N. R. LVI § 40, 184, v. n. H. O. Z. XIV 20", S. v. E. 371; bev. Rb. Breda 31 Maart 1857 W. 1866, P. W. 2839, T. v. R. XI 217, Corr. XXXII 143: ook uit art. 68 resulteert onmiskenbaar, dat er in de verplaatsing van een protocol van de eene standplaats naar de andere, binnen hetzelfde kanton geen bezwaar werd gezien, waardoor het zeer begrijpelijk wordt, dat men a fortiori den not. die zolf van standplaats binnen deze grens verwisselt niet tot de overgave van zijne minuten en repertoria heeft willen verplichten. * Bij de artt. 64 en 65 is niet onderscheiden tusschen den voorloopig met de bewaring der minuten van den ontslagene belasten not en den in zijne plaats benoemde: immers alleen aan den eerstbedoelden is opgedragen het bij art. 64 eerste zinsnede bedoelde evenals bij art. 56 voor een slechts geschorsten notaris, en zulks, vermits tot het behoorlijk vervullen daarvan in enkele gevallen zoude kunnen worden vereischt het gebruik van al de met die minuten in verband staande, aan den not. ter opmaking der akte ter hand gestelde en zich daardoor onder zijne bewaring bevindende stukken. Echter is hetzelfde niet bepaald ten aanzien van den opvolger van den ontslagene, den nieuw benoemden notaris, aan wien naar art. 65 eerste lid, alleen de overgenomen minuten enz. door den voorloopig aangewezen not. moeten worden overhandigd. Bovendien mogen met minuten, registers en repertoria, alle naar de wet zelve behoorende tot het door den not. uitgeoefend ambt en tot het onder hem wettig berustend depót, niet gelijk gesteld worden wel daartoe betrekkelijke en tot het behoorlijk opmaken der akten aan hem medegedeelde, doch geenszins als daartoe behoorende en daarvan onafscheidelijk te beschouwen stukken, welke daarenboven door de daarop rechthebbenden kunnen worden opgevorderd. Dan ook wordt in het geval van art. 56 onderscheiden tusschen de minuten van den geschorsten notaris en de aan hem in bewaring gegeven stukken, terwijl de uitdrukking in art. 65 al. 1 „al de doorhem overgenomen stukken" moet worden beperkt tot de bij den aanvang daarvan genoemde „minuten enz". Arr. 12 Juni 1875 W. 3865, N. K. CX § 28, '242, V. D. H. G. 'A. XXIX 162, W. N. A. 295, K. W. v. N. 240, N. N. XIV 182; in strijd met conclusie adv.gen. Kakseboom bev. Pr. Hof Z.-lIolland 5 Dec. 1874 W. 3789 W. N. A. 260, 284, K. \Y. v. N. 224, ook verin, sub art. 66 aant. 1 : de voorloopig aangewezen not. heeft aan den opvolgende niet anders te overhandigen dan die stukken, welke op den summieren staat, in art. 64 bedoeld, zijn omschreven, vern. Rb. Rotterdam 2 Nov. 1874 (raadkamer) W. 3781, W. N. A. 255, 253, R. W. v. N. 222: ook die stukken, welke op de voorhanden akten en minuten betrekking hebben, als tot het opmaken daarvan door belanghebbenden overgelegd en gediend hebbende, mogen, zoolang zij niet door de bij die akten betrokken personen mochten gereclameerd worden, gerekend worden bij die minuten te behooren en behooren in liet belang der daarop rechthebbenden over te gaan op denzelfden ambtenaar, tot wien men zich voortaan ter zake dier minuten zal hebben te wenden tot bekoming van afschrift als anderszins; deze papieren en stukken behooren niet aan den afgetreden not. maar zjjn WET OP HET NOTARISAMBT. ARTT. 65—67. iloor hem in zijne vroegere hoedanigheid van het publiek in bewaring ontvangen en dienen daarom ook in het publiek belang aan zjjnen volgens de wet aangewezen opvolger over te gaan. Aan 't Op. Min. werd machtiging verleend om te onderzoeken of zoodanige papieren en stukken nog onder den tjjdelijken bewaarder berusten. Art. 66. Indien de overhandiging of overbrenging niet binnen de bij het vorige artikel bepaalde termijnen zal zijn geschied, zal de nalatige notaris verbeuren eene boete var ten hoogste tien gulden voor iedere ingegane week verzuim, en het openbaar ministerie bij de arrondissements-regtbank, na daartoe bekomen magtiging van dezelvs, verpligt zijn de overhandiging of overbrenging te doen plaats hebben; zullende de ver—«rt'erLg der Loete eerst eindigen, wanneer de overhandiging of overbrenging geheel zal zijn volbiagt. 1. Het art. geeft aan het Op. Min. de bevoegdheid de daar bedoelde machtiging van de Arr.-Rb. te vragen, zonder dat de uitoefening van die bevoegdheid door eene strafvervolging behoeft te worden voorafgegaan. Pr. Hof Z.-Holland 5 Deo. 1874 verin, sub art. 65 aant. 2. Art. 67. De nieuw benoemde notaris zal hij de overhandiging, en de naar aanleiding van art. 69 met de bewaring der minuten belaste notaris bij de overbrenging, onder het laatste der overgelegde repertoria eene verklaring van de overneming der minuten, registers en repertoria stellen. Indien er eenige van deze ontbreken, zullen zij daarvan, met aanduiding van derzelver jaartal en nummers, uitdrukkelijk melding maken. Van deze verrigtingen zal telken reize een proces-verbaal worden opgemaakt, waarvan een afschrift zal worden gegeven aan den notaris, welke de overhandiging of overbrenging zal hebben verrigt. Gewijzigd bij art. 11 der Wel van G Mei 1878 (Stlil. n°. 2!)'i WET np HKT NOTARISAMBT. ARTT. 67 69. I. - Mis». 19 Manrt 1867 n°. 99, Rps. 1 April 1867 nn. 61, V. W. 5114: do processen-verbaal, bedoeld bij bet derde lid, behoeven niet op lint repertorium gebracht te worden. Art. 68. Al hetgeen bij de vorige artikelen bepaald is omtrent de aanwijzing, die in geval van ontslag of overlijden van een notaris door de arrondissements-regtbank moet geschieden ter voorloopige bewaring der minuten, mitsgaders wegens de latere overbrenging van die minuten bij den tot opvolger benoemden notaris, zal buiten toepassing big ven, wanneer de eervol ontslagen of overleden notaris, bij notariële akte of bij een onderhandseh door hem geheel geschreven, gedagteekend en onderteekend stuk, eenen in dezelfde gemeente of hetzelfde kanton woonachtigen notaris tot bewaarder zijner minuten als geschikt hebbende aanbevolen, deze door de arrondissements-regtbank zal zijn aangewezen. Ken authentiek afschrift van bedoelde notariële akte of, wanneer «le aanbeveling is geschied bij onderhandsche akte, dat stuk zelf, zal bij de in art. )»J bevolen kennisgeving worden overgelegd, ten einde door den officier bij de arrondissementsregtbank aan het oordeel der regtbank te worden onderworpen. De beide eerste alinea's zijn in de plaats van de oorspronkelijke eerste alinea i/esteld bij art. 10 der 11 et van b Mei 1878 (Stbl. n . 29). Op den alzoo aangewezen notaris berusten dezelfde verpligtingen, welke in de vorige artikelen zijn omschreven ten aanzien van de bewaring en overbrenging der minuten van eenen overleden, ontslagen, verplaatsten of afgezetten notaris, w iens plaats niet wordt vervuld. Art. 69. In de hoofdplaats van elk arrondissement wordt in het gebouw, alwaar de regtbank zitting houdt, of in zoodanig ander gebouw als daartoe door Ons zal worden aangewezen, eene algemeene bewaarplaats der minuten, registers en repertoria opgerigt. Door de regtbank wordt, na verhoor van het openbaar ministerie, uit de notarissen, standplaats hebbende in de hoofdplaats van het arrondissement, aangewezen : 1°. een notaris, aan wien de bewaring der zich aldaar bevindende stukken zal zijn opgedragen en die bevoegd en verpligt zal zijn om ten aanzien daarvan al datgene te verrigten, waartoe de notarissen ten aanzien van hunne minuten, registers en repertoria bevoegd en verpligt zijn, zonder dat eenig stuk buiten de bewaarplaats WET Ol' hkt notabisamht. artt. 69 — 70. zal mogen worden gebragt, anders dan in de gevallen bij art. 41 vermeld, op strafte eener boete van vijftig gulden bij iedere overtreding. 2°. een notaris, bestemd om bij afwezigheid, schorsing, ontzetting, ontslag, verplaatsing of overlijden van den sub 1°. bedoelden notaris, dezen tijdelijk onder gelijke gehoudenheid te vervangen. Deze vervanging duurt bij afwezigheid of schorsing gedurende den geheelen tijd daarvan, en in de overige gevallen totdat door de regtbank, na verhoor van het openbaar ministerie, een ander als bewaarder zal zijn aangewezen, ten welken einde de plaatsvervanger gehouden zal zijn, zoodra hij als zoodanig optreedt, daarvan onmiddellijk aan het openbaar ministerie kennis te geven. De aanwijzing door de regtbank geschiedt voor den tijd van vijf achtereenvolgende jaren, doch kan op verzoek of met toestemming van den betrokken notaris, na verhoor van het openbaar ministerie, telkens voor denzelfden termi jn worden verlengd. Gewijzigd bij art. 11 der wet van Mei 1878 (Stbl. n°. 29). '• — Res. 28 Jan. 1884 n^. 33 1'. \V. 7091, R. W. v. N. 550: bij de overneming, bedoeld in art. 69, wordt de opmaking van een proces-verbaal niet voorgeschreven. Op grond daarvan moet liet er voor gehouden worden, dat in het geval van genoemd art. liet algemeen belang bij de opmaking van hun proc.-verb. niet is betrokken en dat het pr.-verb. — zoo het wordt opgemaakt — eenig en alleen strekt in het bijzonder belang van den optredenden en den aftredenden notaris; daarom kan men voor dit proc.-verb. volstaan met een formaatzegel van minstens f 0.25, terwijl het aan geen verplichte registratie onderworpen is; zoo het wordt aangeboden dan f 1.20. Vgl. omtrent de processen-verbaal van artt. 64, 67 en 71 Zegelwet art. 27 A n". 56. 2. —Miss. 15 Jan. 1870 n°. 59 P. W. 5721: de not., aan wien de bewaring is opgedragen, is verplicht om de zich in de algemeene bewaarplaats bevindende minuten (testamenten) te doen registreeren aan het kantoor binnen welks kring hij woont. Art. 70. Al de zich in een arrondissement in openbare bewaarplaatsen bevindende minuten van overleden of ontslagen notarissen, zullen binnen den tijd van zes maanden na het in werking brengen dezer wet, naar de in dat arrondissement opgerigte bewaarplaats worden overgebragt. Micheels, Wet Notarisambt. 8 WET Ol' HET NOTARIS AMUT ARTT. 71—Ti». Art. 71. De notarissen zijn bevoegd van de arrondissements-regtbank de magtiging te vragen om de onder hen berustende minuten, welke ouder dan dertig jaren zijn, in de algemeene bewaarplaats over te brengen. De machtiging verkregen zijnde, zal de overbrenging geschieden op de wijze als bij art. 07 dezer wet is vermeld. I. — Miss. Nov. 1842 W. 377: onder de benaming openbare bewaarplaatsen zijn bedoeld geen andere dan secretarijen, protooollenkaiuers en dergelijke en geenszins de kantoren der notarissen, waar minuten enz. van voorgangers ouder dan 30 jaar berusten, hoezeer thans wettelijk is uitgedrukt het denkbeeld, dat die notarieele minuten publiek eigendom zijn. Litt. Mr. SEERi' Gratama: de oude notarieele archieven W. N. A. 1472—1474. Art. 72. Ingetrokken bij art. 11 der Wet van 6 Mei 1878 (Stbl. n". '29.) HOOFDSTUK VI. A Ig e Dl i' ene bepalingen. Art. 73. lïehalve in de gevallen, waarin zulks uitdrukkelijk bij deze wet is bepaald, kunnen de notarissen, indien daartoe termen bestaan, tot vergoeding van kosten, schaden en interessen jegens de belanghebbenden worden veroordeeld, indien de akten voor hen verleden, uitbootde van gebrek in den vorm, in regten worden vermet.gd of geoordeeld worden slechts als onderhandsche akten te kunnen gelden, en verder.n alle gevallen, waarin, volgens de artt. 1401, 1402 en 140.'! van het Burgerlyk Wetboek, verpligting bestaat tot schadevergoeding. Gewijzigd bij art. 12 der Wet van ü Mei 1878 (Stbl. n". 29.) f. Noch uit art. 1 noch uit art. 18 der Wet Not.ambt volgt, dat de notaris verplicht is om bij openbaren verkoop van een zeeschip «Jen kooper in te lichten aangaande het al of niet bestaan der bevoorrechte schulden. Air. 6 April 18S3 W. 4901, N. li. CXXXIII § 53, 358, v. «1. H. G. Z. XXXIN 104, W. X. A. 709, R. W. v. N. 473; bev. Rb. Uroningen 20 Juni 1883; bev. Ktg. Groningen 13 Febr. 1882 W. 4805: niet de not. maar de verkooper is verplicht aan den kooper opgave te doen van alle bevoorrechte schulden die op het schip rusten; de not., die op de desbetreffende vraag van den kooper heeft geantwoord, dat er geen dergelijke schulden op rusten, heeft wel onvoorzichtig gehandeld, doch is niet aansprakelijk voor de schade, ontstaan door executie van liet verkochte schip. 2 Het art. stelt de aansprakelijkheid van den notaris tot schadevergoeding afhankelijk (buiten de gevallen, bij de wet uitdrukkelijk bepaald) van de omstandigheid, dat de akten, voor hem verleden, uithoofde van gebrek in den vorm in rechte worden vernietigd of geoordeeld worden slechts als onderhandsche akten te kunnen gelden, en dan nog is die veroordeeling aan den rechter overgelaten. Arr. 7 Xov. 1851 W. 1283, X. R. XL «j 33, 146, v. d. H. 15. R. XIII 204, T. v. R. VI 16; bev. Prov. Hof Groningen 4 Febr. 1851 VV. 1283, T. v. R. VI 12: uit het art. blijkt, dat behalve het geval van bedrog of list of uitdrukkelijke bepaling der wet, de not. alleen verantwoordelijk gesteld is voor de validiteit der vormen, waarin de door partjjen verlangde akten door hem zijn opgemaakt en niet voor de bestaanbaarheid in rechte van elke beschikking oi' bepaling op zich zelve en afzonderlijk beschouwd, welke die partijen in de akte willen opgenomen hebben; immers het art. laat alleen eene veroordeeling tot schadevergoeding toe, als de akten uithoofde van gebrek in den vorm vernietigd worden en geenszins als een gedeelte dier akten, anders in wettigen vorm opgemaakt en valabel, vernietigd wordt, als niet geldig in de akten opgenomen, zoodat hij niet verantwoordelijk is, als hij partijen niet gewaarschuwd heeft, dat eene bepaling uit het door hen verlangde liawelijkscontraet niet valabel daarin kan worden opgenomen; maar hij is volgens de wet alleen verantwoordelijk voor zijn eigen werk in het geval, dat hij de van hem verlangde akte niet in den wettelijken vorm heeft opgemaakt; vern. Rb. Winschoten 19 Dee. 1849 W. 1283, hieronder verm. In gelijken zin: Rb. Roermond 12 Mei 1853 W. 1444, R. en W. VIII 459: uit het art. volgt, dat geen verantwoordelijkheid bestaat dan in bijzonder voorziene gevallen (art. 21, 24, 34, 35, 30, 42) en in de algemeene gevallen bij het art. voorzien n.1., wanneer eene akte, uit hoofde van gebrek in den vorm in rechte wordt vernietigd of geoordeeld wordt slechts als onderhandsch geschrift te kunnen gelden, of wanneer notarissen bedrog of list hebben gebezigd. Kb. Den Haag 17 Mei 1878 \V. 4260 ook verin, sub art. 32 aant. 8: aan Je overtreding van art. 32 en 33 zijn geen andere gevolgen verbonden dan de verbeurte eener disciplinaire geldboete en bepaald niet do verplichting van den notaris tot schadevergoeding; buiten de in art. 73 uitdrukkeljjk genoemde gevallen is eene veroordeeling tot schadevergoeding alleen mogelijk, indien de akten, voor hen verleden, uit hoofde van gebreken in den vorm in rechte worden vernietigd of geoordeeld slechts als onderliandsche akte te kunnen gelden en zoo dikwijls de notarissen bedrog gepleegd of list gebezigd hebben Cf. Rb. Assen 19 Oct. 1853 verin, sub art. 37 aant. 3. Anders : Kb. Winschoten 19 l>ec. 1849 \V. 1283 hierboven verm.: uit de artt. 1 en 73 volgt, dat, ofschoon een not. wel niet verantwoordelijk is voor alle handelingen enz. waarvan de comparanten bij authentiek geschrift verlangen te doen blijken en hij als not. niet verplicht is te onderzoeken of deze quoad jus bestaanbaar zijn of immer eenig gevolg kunnen hebben, het evenwel geheel en al op zijne verantwoordelijkheid is overgelaten om aan de akte, waarbij der partijen wil wordt geconstateerd, onverschillig of dezelve in rechte bestaanbare ot nietbestaanbare handelingen uitdrukt, dien vorm te geven, die voor elk derzelve in het bijzonder bij de wet is voorgeschreven; de not. is derhalve op grond der wet, als uit hoofde zijner betrekking op gronden van billijkheid verantwoordelijk voor eiken gebrekkigen of verkeerden vorm, die door hem aan zijne akten is gegeven, vooral waar zijn ministerie gelijk in casu verplichtend is; vern. door l'rov. Hof (ironingen hierboven verm. Vgl. ook de Fransche en Belgische jurisprudentie in aant. 6. Vgl. ook het aang. sub art. 1. 3. Daar de notaris ook aansprakelijk is in alle gevallen, waarin volgens de artt. 1401, 1402 en 1403 B. W. verplichting tot schadevergoeding bestaat doet het er voor de toepasselijkheid van het art. niet toe of er al dan niet eene notarieele akte is opgemaakt maar of de notaris al dan niet nalatig heeft gehandeld, toen hij eene onderhandsche opmaakte voor partijen, die hem daarbij ongetwijfeld in zijne qualiteit van notaris raadpleegden. In casu is de not. niet aansprakelijk, daar hij niet gezegd kan worden bekend te zijn geweest met de bijzondere omstandigheden, waarin partijen zich bevonden. Kb. Rotterdam 13 Oct 1890 W. N. A. 1098, J'. W. 8023, K. W. v. N. 704. Hof Amsterdam 23 Oct. 1885 1». v. J. 1885, 52: daargelaten, of de not. krachtens de wet of zijne belofte verplicht was zijn ministerie tot het opmaken van een testament tu verleenen en daargelaten of lijj duor niet dadelijk te versohijnen een onrechtmatig verzuim heeft gepleegd, is hij tot geen schadevergoeding gehouden, omdat hoogstens daardoor de hoop of verwachting eener erfstelling kan zijn te loor gegaan. ■4. Bij de Wet Not.-Ambt zijn de verplichtingen niet opgegeven, welke de notaris als zaakgelastigde eener partij kan te vervullen hebben; de notaris is als zaakgelastigde aansprakelijk voor de te late overschrijving eener koopakte. 1'rov. Hof X.-Brabant 9 Jan. 1849 W. 1155, X. 1{. XXXI11 § 45, 224, Ö. v. E. p. 385 (2e dr.), T. v. K. V, 143; bev. Kb. 's-15osoh, 14 Jan. 1848 W. 1012. T. v. K. IV 205. •». De notaris is aansprakelijk tegenover den geldschieter ten aanzien van de waarde van het onderpand, waarop geld op hypotheek is geleend, als door hem vooraf omtrent die waarde en de soliditeit van den geldnemer inlichtingen zijn gegeven, die den geldschieter er toe gebracht hebben de akte van hypotheek te verlijden. Kb. den Haag 30 Sept. 189(5 W. 6874 P. W. 8883. Kb. Maastricht 4 Maart 1886 W. 5342, W. \ A 853, P, W. 7399, R, W. v. X. 570: de not., die voor zijn cliënt eene hypothecaire inschrijving neemt, doet dit als lasthebber en is aansprakeljjk voor de schade den cliënt, veroorzaakt, door dezen niet tijdig in eene geopende rangregeling te doen begrijpen; bev. Hof 's-Bosch 11 Jan. 1887 W. X. A. 896, K. "\V. v. X. 583. Kb. Maastricht 27 Deo. 1883 W. 5265, P. VV. 7400, W. N. A.858, R. VV. v. X. 486: de not., die niet buiten hetgeen zijn plicht als instrumenteerend ambtenaar hem voorschrijft, alleen als gemachtigde van den geldschieter de hypothecaire inschrijving heeft laten doen, is daardoor niet aansprakelijk voor eene verbintenis tusschen contractanten vrijwillig buiten zijne medewerking gedaan, waarbij de bedongen hypotheek ongeldig was; in strijd met concl. Off. v. Just.: de Fransche jurisprudentie is zeor gestreng wat de aansprakelijkheid betreft, waarbij de notarissen gestempeld worden tot wettelijke lasthebbers van partijen. De not., die niet als instrument, maar als zelf handelend, raadgevend en als de vertrouwde persoon voor partijen is opgetreden, is aansprakelijk voor het nadeel, dat ontstaan is, door dat hjj zich niet overtuigd heeft, wie eigenaar was van de perceelen, waarop hjj de hypothecaire inschrijving liet doen; bev. •loor Hof 's-Bosch 30 Juni 1884 \V. 5173 R. W. v. X. 535: in casu was wel gebleken, dat de not. de raadsman en do hulp was geweest hjj het geven van hypotheek, maar geenszins, dat hij gemachtigde daartoe was geweest of zich WKT !• HET NOTARISAMBT. AKTT. 73—74. tot diens zaakwaarnemer heeft gesteld, ook al heeft hij de verleende hypotheek doen inschrijven namens zjjn cliënt. Vgl. ook W. 531!), waar het vonnis der Rb. wordt aangevallen op grond, dat de artt. 1401—1403 B. W. uitdrukkelijk op den not. van toepassing zijn verklaard, wanneer hij niet alleen als instrumenteerend, maar ook als zelf handelend persoon is opgetreden en het dus zijn plicht is partijen in te lichten omtrent de wettigheid der hypothecaire inschrijvingen. fi. De Fransche en Belgische jurisprudentie neemt over het algemeen, buiten de aansprakelijkheid van den notaris, die als lasthebber heeft gehandeld, ook eene aansprakelijkheid van den notaris aan voor het juist inlichten van partijen omtrent de gevolgen hunner overeenkomsten. Hof Parijs 11 Deo. 1884 W. X. A. SÜ6; Rb. Brussel 6 Aug. 1884 W. N. A. 806: Hof v. appel Brussel 2S April 1887 W. X. A. 926: Rb. Gent 16 Xov. 1887 "\V. X. A. 973; Rb. Dendermonde 13 Juli 1889 W. X. A. 1033; Rb. Brussel 10 Febr. 1891 W. X. A. 1148; ltb. Antwerpen 11 Dec. 1891 \V. X. A. 1151. Pr. H. v. Cass. 17 Juli 1872 VV. X. A. 179, ook verin, sub art. 22 aant. 4: de clausule, dat de verantwoordelijkheid van den notaris wordt opgeheven, is nietig. Litteratuur : Mr. M. \V. F. Treub; over de civielrechtelijke aansprakelijkheid van den notaris, Den Haag 1887, aang. R. Mag. VI 347, W. X. A. 918. Mr. A. J. Wijnstroom ; de privaatrechtelijke verantwoordelijkheid van den notaris voor den vorm en den inhoud zijner akten, prft. Leiden 1860. Mr. L. J. G. vax Ogtrop ; de verantwoordelijkheid van notarissen voor nietigheid van testamenten voor hen verleden, prft. Leiden 1864 aar.g. X. X. IV 48. Mr. A. 8. vax Xifrop ; de verantwoordelijkheid der notarissen, zooals die in het aanhangig wetsontwerp is vastgesteld, getoetst aan bet bestaande recht en de ware rechtsbeginselen, 's-Gravenhage 1842 aang. R. B. IV 272, 469, W. 287. Art. 74. Tot tijd en wyle het bij art. t>0 der wet vermelde tarief zal zijn vastgesteld en in werking gebragt, zullen de notarissen hun honorarium op den thans bestaanden voet blijven berekenen en hunne declaratiën zullen, in geval van verschil daarover, door den voorzitter der regtbank van het arrondissement, waarin hunne standplaats is gevestigd, worden getaxeerd. WET OI* HET NOTARISAMBT. AHTT. 74—77. Voor werkzaamheden in boedels, waarbij minderjarigen, onder curatele gestelden, beneficiaire of afwezige erfgenamen belang hebben, of van hen, welke in staat van faillissement of van kennelijk onvermogen zijn verklaard, alsmede in vacante boedels, zal deze taxatie altijd moeten plaats hebben. Art. 75. Al de vóór het in werking brengen dezer wet aangestelde notarissen zullen hunne bediening, op den bij deze wet bepaalden voet, blijven uitoefenen in de geheele uitgestrektheid van het arrondissement, waarin hunne standplaats gevestigd is. De zoodauigen, die met hun ambt bedieningen, welke daarmede, volgens art. 8 dezer wet, onbestaanbaar zijn, vereenigen, zullen dezelve kunnen blijven bekleeden. Art. 76. De alzoo in hunne bediening bevestigde notarissen moeten, binnen den tijd van ééne maand na het in werking brengen dezer wet, op de straf bij art. 18 derzelve bepaald, voor de arrondissementsregtbank, tot welker ressort hunne standplaats behoort, ieder naar de wijze zijner godsdienstige gezindheid, den navolgenden eed (belofte) afleggen: „Ik zwere (belove) getrouwheid aan den Koning, gehoorzaamheid aan de grond„wet, eerbied voor de regterlijke autoriteiten; — dat ik mijnen post met eerlijkheid, „naauwkeurigheid en onzijdigheid zal waarnemen; de wetten, op het notarisambt „gemaakt of nog te maken, met de meeste naauwgezetheid zal opvolgen, en dat ik „de meest mogelyke geheimhouding omtrent den inhoud der akten, overeenkomstig „de voorschriften der wet, zal in acht nemen." De Koning is bevoegd verlenging van den tot het afleggen van den eed bepaalden termijn, te verleenen. Kinnen denzelfden termijn zullen zij moeten voldoen aan het voorschrift van art. 20 dezer wet, op de boete daarbij bepaald, mitsgaders zich aanschaffen, en na verloop van denzelven, bedienen van het zegel, in art. 45 van dezelve vernield. Art. 77. Zij, die den ouderdom van drie en twintig jaren bereikt hebbende, vóór den eersten .lanuarij 1842, van eene der kamers van notarissen hebben verkregen het certificaat, vermeld in art. 43 der wet van 25 Ventöse, jaar XI, worden desverkiezende, van het afleggen van verder examen vrijgesteld, en zijn bevoegd om tot notaris te worden WET 01' IIET NOTARISAMBT. ARTT. 77 — 81. benoemd in het arrondissement, waarin die kamer was gevestigd, mits zij bij het verzoek, daartoe strekkende, tevens overleggen de bewijzen van volbragten leeftijd, bij die wet voor eene benoeming tot notaris van den tweeden rang gevorderd. De Koning is bevoegd om daar, waar het thans in een arrondissement aanwezige getal notarissen het maximum, bij art. 3 van deze wet bepaald, mogt overschrijden, de door overlijden, ontslag, verplaatsing of afzetting opengevallen plaatsen door nieuwe benoemingen aan te vullen, tot dat het thans aldaar bestaande getal tot het bepaalde maximum zal zijn teruggebragt, door telken reize van twee ontstane vaeatures slechts ééne te vervullen. De archieven van de ten gevolge der invoering dezer wet afgeschaft wordende kamers van notarissen, zullen door den laatst als secretaris gefungeerd hebbenden notaris, binnen drie maanden na het in werking brengen dezer wet, worden overgebragt naar de volgens art. (J'.t voor ieder arrondissement opgerigte algemeene bewaarplaats der minuten, op eene boete van tien gulden voor iedere imjegane week verzuim, zijnde het laatste gedeelte van art. (>(j ook op deze overbrenging van toepassing. Aan den in ieder arrondissement met de bewaring der minuten belasten notaris, wordt ten aanzien van de alzoo in de bewaarplaats overgebragte stukken gelijke bevoegdheid verleend, als aan hem, bij art. 6!i ten aanzien van de onder zijne bewaring overgebragte minuten, is toegekend. Het tijdstip waarop de tegenwoordige wet zal aanvangen te werken, wordt door den Koning vastgesteld, en houden alsdan op van eenige kracht te zijn de wet van den 25sten VentOse, jaar XI, het arrété van den 2den Nivóse. jaar XII, en alle andere wetsbepalingen en verordeningen, betreffende het notaris-ambt. Art. 81. De wet van den 22sten Pluvióse, jaar VII en al de daarmede in verband staande verordeningen, blijven in stand. Art. 78. Art. 79. Art. 80. WET van den 31^« Maart 1847 (Stb. No. 12), houdende vaststelling van het tarief tot bepaling van de hoegrootheid en van den vorm van taxatie van het honorarium der notarissen, gelijk mede van verschotten welke aan hen in rekening zullen worden geleden. Art. 1. Voor alle akten, waarvan den notarissen do uitgifte in originali hij de wet i> toegestaan, onverschillig of daarvan al dan niet eene minuut wordt opgemaakt, met uitzondering van die in art. 2 vermeld, wordt door lien een vast honorarium berekend. Hetzelve bedraagt voor liet voorbereiden, het opmaken en minutei-en, het verlijden van zoodanige akten, en de verdere werkzaamheden daaraan verbonden /'3.1 Hl. Wanneer deze akten van eenen buitengewoner! omvang zijn, kan liet honorarium tot /' 4.50 worden verhoogd. Indien van deze akten twee of meer gelijkluidenden op hetzelfde oogenblik worden verleden en onderteekend, wordt voor de eerste het volle en voor iedere volgende het halve honorarium berekend. Wanneer van deze akten eene minuut is opgemaakt, zonder dat daarbij uitiliukkelijk van het verlangen der verschijnende personen tot het maken van zoodanige minuut blijkt, kunnen geene kosten voor de eerste afschriften of uittreksels berekend worden. (38 W. Not. A.). Circ. Min. v. Just. 12 Juni 1847 n°. 53, W. 827, P. W. 1847, 80, S. v. K. (2" dr-) Zegers Veeckens p. 307, R. en W. II 323 aan de procureursgeneraal bij de prov. gerechtshoven, presidenten en officieren bij de arr. rechtbanken en aan de kantonrechters, wegens de stipte toepassing en naleving van de wet van 31 Maart 1847 S. 12. michkels, Wet Nolarisawht. (Aanli.) o» TAHIKFWKT. AltT. 1. Zie —betreffende •), in verband met art. 1 en f 1.50 voor elk uur of gedeelten van dien, vereischt tot liet voorbereiden, het opmaken, het minuteren, liet verlijden der akten en de verden- werkzaamheden daaraan verbonden. t. Uit art. 3 moet worden afgeleid, dat werkzaamheden, die aan het verlijden van eene akte, die de not. verplicht is te verlijden (in casu koop en verkoop van onr. goed) vooraf zijn gegaan, al moge hij dan ook tot die voorafgaande werkzaamheden zelve niet verplicht kunnen worden, als h.v. hot voorbereiden, het opmaken, het minuteeren der akte, mede door den not. als zoodanig kunnen geschied zijn (art. 8); on dat de vraag of die werkzaamheden als zoodanig door hem verricht zijn. alléén hiervan afhangt of het doel er van was eindelijk te komen tot het hem opgedragen verlijden van eene akte binnen den kring zijner bevoegdheid en verplichting; in art. 3 is niet bepaald, dat de not. alleen dan volgens het art. voor die werkzaamheden mag declareeren, wanneer het verlijden der akte werkelijk op de opdracht is gevolgd en daarom, wanneer dit niet geschied mocht zijn, is het alleen de vraag, of de werkzaamheden, waarvoor de not. declareert, gedaan zijn tengevolge van en in verband met eene opdracht om eene akte te verlijden; door het intrekken der opdracht mag ook daarom het recht van den not. op belooning volgens art. 3 niet geacht worden te vervallen, vermits daarvan het gevolg zoude zijn, dat de reeds verrichte werkzaamheden, die, wanneer de opdracht niet ingetrokken was, door den not. zouden geacht worden als zoodanig te zijn verricht, van aard zouden veranderen, immers dan aangenomen zouden moeten worden door den not. niet als zoodanig te zijn verricht. |»b. Rotterdam :«)Jnli 1897(cf.conel. O. M.)W. 7035, P. W. 8097, W. N. A. 1198, ook verin, sub art. 13 aant. 1; vern. besch. Pres. Kb. Botterdam '2 l'ebr. 1897 W. 7025, P. W. 8997, ook verin, sub art. 9 aant. 1 : de voorbereidende werkzaamheden, om te geraken tot bet opmaken van akten, behoorende tot den werkkring van den notaris, kunnen slechts dan geacht worden te behooren tot de werkzaamheden, door den not. als zoodanig verricht, wanneer zij door het verlijden der akte zijn gevolgd en alleen in dat geval kan het daarvoor verschuldigd salaris en de verschotten op de bij deze wet geregelde speciale wijze bij wege van getaxeerde rekening worden verhaald ; nu die voorbereidende werkzaamheden niet hebben geleid tot het opmaken eener akte, moet de vordering tot het bekomen van betaling van het daar- TAKIEFWKT. ART. 3—4. voor verschuldigd salaris en van di' verschotten op de gewone wijze van proeedeeren worden ingesteld. Cf. Rb. Rotterdam, supr. cit.: Ktgr. Rotterdam 't Jan. 1897, W. 7<»t*T>, P.W.K997, W. N. A. 1498: onder de werkzaamheden van den notaris behooren die, welke dienen ter voorbereiding van het opmaken der akten, voor welke werkzaamheden, ook al zijn zij niet gevolgd door het verlijden der acte, aan den not. bij het v tarief van Hl Maart 1847 salaris is toegekend, te berekenen liij vacatiën ; de vordering tot betaling moet mitsdien geschieden op de wijze in de artt. 9, 10 en 15 bepaald, zoodat de not. niet ontvankelijk is in zijne vordering tot betaling op de gewone wijze ingesteld. Mem. van Beantw.: in de artt. 1 en 3 zijn de woorden voorbereiden en opmaken behouden, door dat de akten, welke door een not. worden verleden, in den regel ook door hem als zoodanig worden- voorbereid en opgemaakt, en dat zulks eigenaardig tot zijnen werkkring behoort; S. v. K. ('2e dr.). 413. Op de vraag hoever het voorbereiden zich moet uitstrekken, of daaronder ook begrepen zijn de voorafgaande besognes en conferentiën, die dikwijls meer loopen over de zaak zelve, over de onderlinge schikkingen en overeenkomsten van partijen en meer strekken om dezelve te doen rijpen en tot stand te brengen, dan wel betreffen de juiste bewoordingen der akte, zoomede het onderzoek van andere akten en stukken, gelijk de M. v. T. het opvatte, of dat, zooals een lid der '2e Kamer liet uitsprak, rnnrhetviilen meer beperkt moet worden opgevat enkel in den zin van een overwegen of nadenken van den not. om den hem door partijen geopenhaardeu wil in schrift te kunnen brengen, en hetgeen hem door deze verklaard is te schiften, te scheiden en ordelijk te regelen, zoodat hetgeen door hem bovendien verricht wordt, moet gerekend worden door een bijzonder persoon gedaan te zijn en dus niet te vallen in de bepalingen van het tarief, op die vraag werd dooi' de regeering geen afdoend antwoord gegeven; zie S. v. E. ('2e dr.) 417 e. v. Art. 4. Onverminderd het honorarium bij het vorig artikel vernield, wordt aan de notarissen toegekend : tt. bij openbaren verkoop van zaken in de artikelen 562, 563, 564 en 507 van het Burgerlijk Wetboek omschreven, met uitzondering van de zoodanigen, tot welker verkoop de notarissen, krachtens de wet van '2'2 Pluviose, jaar VII. en tariekwkt. art. i. de daarmede in verband staande verordeningen, gelijkelijk met de griffier» en deurwaarders bevoegd zijn ; voorts nog hij openbaren verkoop van schepen en vaartuigen, grooter dan tien lasten, alles op den prijs waarvoor de goederen zijn toegewezen : wanneer de prijs de som van I' 3000 of minder bedraagt, één ten honderd : vin sommen hoven de f 3000 tot t' 10.000. een half ten honderd van het hoogere ; van sommen hoven de 1' 10.(100 tot f 25.000, een vierde ten honderd van het hoogere; van sommen l>o\en de 1' 25.(100, onbepaald tot welk eene som, een achtste teil honderd van het hoogere. Hij gelijktijdigen verkoop van verschillende pereeelen, ten verzoeke van dezelfde belanghebbenden, bepalen de prijzen, te zamen genomen, de evenredigheid deiafdaling in de percentsgewijze belooning. h. bij openbare verhuring of verpachting, een half ten honderd van den liuurof pachtsprijs. In geval van verhuring of verpachting voor meer dan twee jaren, wordt dit evenredige loon over het bedrag van den huur- of pachtprijs der twee eerste jaren teil volle, en over dat der volgende jaren voor de helft berekend. f 1- Eene overeenkomst, waarbij een notaris zich bedingt zeker getal procenten van de opbrengst van een te zijnen overstaan te verkoopen perceel, is, als in strijd niet de wet op bet Not.ainbt betreffende de daarbij voorgeschrevene wijze van berekening van honoraria en verschotten krachteloos. Ilb. Itotterdain 26 Maart 1873, \V. 3582, ook verin, sub art. tK) W. Xot. A. aant. 1 ; vgl. ook de jurisprud. sub art. 22, aant. 3 en sub art. öO W. Not. A. In gelijken zin : Mem. v. Toel. bij art. 4, S. v. E. (2e dr.) 425: uit de bedingen, waarbij ter bestrijding der kosten wordt bepaald dat door de koopers enz. zekere percenten zullen moeten worden betaald kan alleen ontstaan eene verbintenis tusschen de verkoopers en de koopers, waaruit voor de notarissen nimmer eenige rechten kunnen ontstaan of erkend worden, evenmin als zij immer uit eene ten hunnen overstaan verledene akte een titel van vordering hoegenaamd kunnen ontlecnen. Anders: S. v. K. (3e dr.) 341 : het is wel geoorloofd dat iemand niet den notaris een accoord aangaat omtrent de berekening van salaris en kosten ; Min. v. •lust. Smidt in de Ie Kamer 1878, S. v. E. t. a. p.: dergelijke overeenkomst tarikkwkt. artt. 4—5. nu is niet uitgesloten; cf. dezelfde Min. iu de Mem. v. lieantw. 2e Kamer Hoofdst. IV, Staatsbegr. I8!>2. Vgl. ook Kl>. Zwolle '28 Oct. 1884, YV. 5287, \V. N. A. 875. Zie omtrent «Notarissen honorarium» bij openbare verkoopen van vast goed — AV. 6323, W. N. A. 1175, 1170, A. J. M. Holster, It. en W. \ 193. Art. 5. Aan de notarissen is verschuldigd: <(. voor uitgifte der grossen, afschriften of uittreksels van akten, te hunnen overstaan verleden, mitsgaders voor afschriften of uittreksels van akten en stukken, welke onder hunne minuten berusten of aan hen worden vertoond, /' 0.50 voor elke geheel beschrevene bladzijde, houdende 27 regels, elk van twaalf lettergrepen, de bladzijden en lettergrepen door elkander en de gedeeltelijk beschrevene voor vol gerekend. Voor ongeteekende afschriften van ontworpen akten, wordt, wanneer deze worden gevorderd, naar den voormelden maatstaf de helft van het zooeveu genoemde berekend. b. voor het schrijven van eenen brief ter zake hunner werkzaamheden als zoodanig, of voor het lezen van eenen, mede als zoodanig ontvangen brief, / 0.75. Indien dezelve buitengewoon groot of van veel gewigt is, naarmate van den tijd welke daartoe noodig mogt zijn geweest, berekend op den voet bij art. 3 vermeld. 1. Het uitleveren eener grosse is een j> zich zelve staande daad, van het verlijden der acte wel te onderscheiden, maar niettemin tot het ministerie van den not. behoorende en waarvoor aan deze een honorarium en verschotten verschuldigd zijn, onafhankelijk van die op dat verlijden gerezen; de belanghebbende, die zoodanige grosse aanvraagt is alleen uit dien hoofde niet alleen voor de kosten der uitgifte aansprakelijk, maar kan de werkelijke uitgifte niet vorderen tenzij tegen betaling dier kosten, vermits de not. zoo min als een ander verplicht is hein te crediteeren. Rb. Breda 7 October 1850 W. 1808, N. li. V 379, S. v. K. (2« dr.) «9, ook verm. sub art. 8 aant. I. TARIKKWKT. AKTT. »>—8. Art. 6. Behalve tic kosten der gebruikte zegels en «Ie betaalde registratie-regten en briefpoilen, wordt aan de notarissen als verschot iu rekening geleden, voor Itelooning aan getuigen te betalen, voor iedere vacatie bij het verlijden van akten niet in art. 2 genoemd, ol' bij andere werkzaamheden, voor elk uur of gedeelte daarvan /' 0.25 voor iederen getuige. Deze belooning mag nimmer meer dan f 1.50 voor iederen getuige op ééuen dag bij eene en dezelfde akte of verrigting bedragen. 1. De behandeling der vraag, of een not. al dan niet geacht moet worden jegens de belanghebbenden aansprakelijk te zijn wegens te veel gehevene rechten, ten gevolge van achteloosheid of dwaling in de redactie der akte, en dus van een quaestio facti afhankelijk, ligt geheel buiten de grenzen van het wetsontwerp en moet voor elk geval aan de beslissing van den gewonen rechter worden overgelaten. Mem. van Beantw. 2. Met andere werkzaamheden zijn o.a. bedoeld de boedelbeschrijvingen en de vergaderingen, waarin van het verhandelde, door een not. proces-verbaal wordt opgemaakt. Mem. van Beantw. Art 7. De notaris die zich tot het doen van eenige werkzaamheden, behalve die in art. 2 vermeld, hetzij op «Ie vordering van belanghebbenden, hetzij krachtens de voorschriften der wet, buiten zijne woonplaats begeeft, berekent boven het honorarium voor die werkzaamheden, / 1.50 voor iedere vijf mijlen afstand tusschen die woonplaats en de plaats waar die werkzaamheden geschieden moeten, zonder voor de terugreis te kunnen rekenen. Het gedeelte van vijf mijlen, wanneer hetzelve minder bedraagt dan de helft, wordt niet berekend, doch dien afstand te boven gaande, geldt hetzelve voor volle vijf mijlen. De reis- en verblijfkosten worden daarenboven door den notaris in rekening gebragt en zooveel mogelijk door quitantien bewezen. Art. 8 l)e notarissen zijn verpligt aan hunne cliënten, dit gevorderd wordende, te geven gespecificeerde rekeningen, met opgave van den dag' waarop de werk- TAKIKFWKT. ART. 8. zaamheden zijn verrigt en van den bestedei» tijd, voor zooverre de hoegrootheid vau liet honorarium daarvan afhankelijk is. Deze rekeningen mogen geene andere posten, hetzij voor honorarium, hetzij voor verschotten, inhouden, dan de zoodanige, welke betrekking hebben tot werkzaamheden welke door den notaris als zoodanig zijn veriïgt. • Daargelaten de vraag of de overeenkomst tussehen den notaris en de partijen, die zijne diensten inroepen, is eene overeenkomst van huur van diensten of een eontractus sni genoris, met huur van diensten het meest overeenstemmende, is die overeenkomst in elk geval geen contract van lastgeving, vermits toch tot het wezen daarvan behoort dat iemand aan een ander last geeft 0111 in iletselfx naam, iets te verrichten, terwijl hij voorbedoelde overeenkomst de not. niet in naam van partijen handelt doch alleen op verzoek van partijen iets voor haar verricht en hiervan het gevolg is dat art. 1848 B. \V., dat alleen op lastgeving toepasselijk is, niet ook toepasselijk mag worden verklaard op eene overeenkomst, die geenszins overeenstemt niet die van lastgeving, zooals de voorbedoelde overeenkomst tussehen den notaris en zijne cliënten, zoodat niet aanwezig is een geval, waarin uit kracht der wet de tussehen den not. en partijen getroffen overeenkomst voor hoofdelijk zouden moeten worden gehouden. Hl». Roermond 18 Juni 1896 W. «iS.tO, I'. W. 8825, ook verm. sul. art. 10 aant. 3; Zegf.rs Veeckexs sub art. 15, s. v. E. (3e dr.) .'(50: hij, die het werk opdraagt moet het betalen, onverschillig de bepalingen der wet en de overeenkomst van partijen. Anders: Itb. Breda 7 Oct. 1856, W. 1808, N. It. LV 379, s. v. K. (2e dr.) 439, ook verm. sub art. •> aant. 1: alle wettelijke bepalingen en contractucele bedingen, waarbij de kosten op zekere acte te rijzen worden gezegd ten laste te zullen komen van een of meer der contractanten, kunnen alleen geacht worden betrekking te hebben tot de rechten van partijen ouderling, maar beletten geenszins, dat de openbare ambtenaar, ten wiens overstaan zoodanige acte is verleden, de gedachte kosten met name zijn honorarium en zijn verschotten op ieder der partijen doorgaans voor het geheel kan verhalen; immers de rechtsbetrekking ten dien aanzien tussehen den openbaren ambtenaar en elk der contractanten bestaande is zoo nauw met die van den mandataris tot den niandant verwant, dat men daaraan veilig dezelfde gevolgen kan toekennen; .Mi. heki.-s, Notarisambt, (Aan/,.) ,1e schuldenaar /.oude zich dan ten o|>/.iclit<' van den not. vergeefs beroepen op een beding in de acte voorkomende, dat de kosten ten laste van een ander zouden zijn, en was in weerwil van dien alleen omdat hij was principale partij in die acte, tot betaling van honorarium en verschot aan den not. gehouden, terwijl deze bij analogische toepassing van art. 184!) 1!. W. tot aan de betaling de onder hem berustende stukken, niet name de betwiste grosse kan terughouden. 1(1). 's Uosch 19 Mei 185*2 11. en W. IX 004. T. v. U. X. 120: de notaris, aan wien als zoodanig door iemand eenige werkzaamheden en verrichtingen worden overgedragen, moet als lasthebber van deze aangemerkt worden, zoodat hij zijn honorarium voor het geheel op zijn lastgever kan verhalen, al heelt deze ook als lasthebber gehandeld en van die lastgeving behoorlijk doen blijken. In gelijken zin Kb. Iteauvais 19 Juli 1871 \V. N. A. 122. De aard der betrekking van notaris brengt mede, dat, wanneer zijn ministerie wordt ingeroepen oni aan iemand een hypotheek te hezorgen, alle werkzaamheden die daarmede in verhand staan, zoowel die welke aan het verlijden der akte voorafgaan, als die welke daarop volgen, en alzoo (Kik het in ontvangst nemen en overbrengen van gelden aan den geldopnemer, worden verondersteld voor loon te worden verricht, en een notaris voor dergelijke verrichtingen ook gerechtigd is salaris in rekening te brengen, en zulks vooral waar, gelijk in casu, die werkzaamheden in zoo nauw verband staan tot, en als het ware één geheel uitmaken met de werkzaamheden, waarvoor in elk yecul loon verschuldigd is. Itb. s-Roseh 4 Ort. 1880. N. 1!. lt. 1881 ('. 40, zie ook sub Hol' Arnhem 15 Maart 1881 W. 4025 en sub II. It. 24 Jan. 1881 \V. WO". Anders: Itb. Rotterdam 3 Maart 1802 W. 2400, II. en W. XV 448. N. N. II 255, N. It. 11. X111 05, S. v. K. (2e dr.) 441, ook verin, sub art. 'J aant. 1 . waar onder art. 1 der Wet van it Juli 1842 niet is opgenomen het bezorgen van gelden op hypotheek, noch het opmaken van onderhandsche akten, mag de notaris daarvoor geen honorarium in zijn hoedanigheid van notaris in rekening brengen en komt hem ook de bijzondere manier van procedeeren niet toe, daar den notarissen bij art. 8 uitdrukkelijk verboden wordt voor honorarium andere posten in rekening te brengen dan die betrekking hebben tot werkzaamheden, welke door den notaris als zoodanig zijn verricht. Vgl. ook Hl». Rotterdam 11 Juni 1888, verin. sul> art. 18 aant. I : het ontvangen en garandeeren van kooppenningen hij opcub. vork. van roer. goed. belioort niet tot de werkzaamheden van den not. als zoodanig verricht; Ktgr. Groningen 17 Sept 1883, verin, sub art. 9 aant. 1 en verder het aang. sub art. 9. :i. Voor eenigen verkoop ten overstaan van een notaris is alleen hij, die last geeft tot veiling, des notaris cliënt; doch, die verkoop door aankoop besloten zijnde, wordt de verhouding gewijzigd, zoodat de verplichting tot betaling der kosten eo ipso op den kooper overgaat, «•n zulks niet alleen volgens bilateraal contract van koop en verkoop, zulks stipuleerende, maar krachtens de wet, zoowol bij verkoop notarieel als onderhands; de gebruikelijke tijdsbepaling (tot betaling der kosten van den verkoop binnen acht dagen ten kantore van den notaris) is geenszins te beschouwen als een beding van dien aard, bedoeld bij art. 22 W. Not.Ambt. Uosch. Pres. Rb. Groningen Maart 1870, \V. 3241, \V. N. A. 39, Gorr. VII 447, N. N. X 71, R. W. v. N. 51, ook verin. W. Not. Ambt. sub art. ±1 aant. 3. Anders; Goncl. Off. v. Just. hij die Rb.: hot beding tot betaling der kosten is een beding tusschen verkooper en kooper, waaruit do notaris als derde geen bevoegdheid kan ontleenon : wanneer uit dat beding de not. het recht kreeg om direct tegen den kooper te ageeren tot betaling van zijn salaris en terugvordering zijner verschotten, zoude dit zijn oeiie bepaling ten voorileele van den notaris, nietig krachtens art. 22 \\'. Not. Ambt; cf. S. v. K. in W. N. A. 39. Vgl. Rb. Groningen 12 Oct. 1877, verm. sub art. 10 aant. 2 (implicito beslist.) 4. In de declaratie moet afzonderlijk worden opgegeven: liet aantal vacatiën hot loon der getuigen, bet getal dor gebruikte zegels en der beschreven bladzijden zoomede het bedrag der betaalde registratie en overschrijviiigsrechten. Voor de daarbij in rekening gebrachte verschotten moeten de notarissen quitantiën overleggen. Miss. 4 Sept. 1871 n°. 02, l>. W. 0041, R. W. v. N. 152. 5. Ue verhouding v. d. not. als zoodanig tot zijn cliënt — niet van contractueelon aard en allerminst die van lasthebber zijnde, is geen rente van verschotten verschuldigd, tenzij die bedoeld bij art. 1280 li. W. S. v. E. (3e dr.) sub art. 8. Vgl. ook Rroekman R. en W. XVI, Mr. Achtkisherg W. N. A. 1166. Art. 9. Hij weigering of verzuim van betaling, worden deze rekeningen, oji de wijze hierna bepaald, aan taxatie onderworpen. Voor werkzaamheden ten behoeve ven personen die liet vrije beheer over hunne goederen niet bezitten, alsmede van onbeheerde of onder het voorregt van boedelbeschrijving aanvaarde nalatenschappen, behalve in het geval dat voor de akten in art. 1 vermeld geen hooger honorarium dan het daarbij gestelde maximum wordt berekend, mitsgaders met uitzondering der akten, vermeld in art. 2, heeft eenc specificatie en taxatie der door den notaris opgemaakte rekening altijd plaats. I. Alleen in het geval dat de notaris in zijne qualiteit werkzaamheden verricht heeft, komt hem liet voorrecht der bijzondere manier van procedeeren toe. llb. Hotterdam 3 Maart 1862, verin, suli art. 8 aaut. 2. In gelijken zin : Hescli. Pres. llb. Rotterdam 2 Febr. 1 St»7, verm. sub art. lt aant. 1 : de rekeningen van notarissen, ter taxatie aangeboden mogen, geene andere posten inhouden dan de zoodanige, welke betrekking hebben tot werkzaamheden, welke door den notaris als zoodanig zijn verricht. Ktgr. tironingen 17 Sept. 188:t AV. 41178, lt. \V. v. N. 488 : volgens de wet van :il Maart 1842isde notaris o|>enbaar ambtenaar, heelt als zoodanig werkzaam lieden te verrichten en voor de werkzaamheden als zoodanig door hein verricht mag geene andere belooning worden in rekening gebracht dan liet tarief, vastgesteld bij de wet van 1847, bepaalt; evenwel bij het tot stand komen der wet van 1847 was blijkens de schriftelijke behandeling niet alleen zeer goed bekend, dat de notarissen gewoon waren nog andere werkzaamheden te verrichten dan die in de wet van 1842 zijn omschreven, maar met opzet zijn voor de belooning dezer werkzaamheden geen bepalingen in het tarief opgenomen en wel voornamelijk, omdat dit onnoodig scheen daar ieder die of in persoon kan verrichten of aan ieder ander persoon kan opdragen, waarbij, zooals het heet in de Mem. v. Toel. de ingezetenen een geheel vrije en uitgebreide keus hebben; de juistheid hiervan blijkt ten overvloede hieruit, dat de wetgever dan ook om die reden niet overnam de liepp. van liet voorloopig tarief (K. lt. 25 Sept. 1844 S. 48), die betrekking luidden op werkzaamheden, die wél de notarissen gewoon waren te verrichten maar niet als zoodanig; ter zake van die werkzaamheden kunnen dan ook de vordering der not. TARIKFWKT. AltTT. 9—11. op ili- gewone wijze aan het oordeel dos rechters worden onderworpen en beslist deze omtrent het bedrag- der belooning, als daaromtrent niet is overeengekomen en daarover geschil ontstaat; Circ. 12 Juni 1847 verm. sub art. 1 : de bepalingen van het tarief zijn alleen van toepassing op werkzaamheden, door not., als zoodanig verricht, zoodat het O. M. en de voorzitter of de rechter, die de begrooting doet, bepaaldelijk moeten letten, dat de rekeningen, volgens al. 2 van art. 8. geene andere posten, hetzij voor honorarium, hetzij voor verschot inhouden, dan die, welke tot de bedoelde werkzaamheden betrekking hebben moetende andere posten overeenkomstig art. II worden doorgehaald. Cf. Mem. van Toel. Anders : l!b. Rotterdam 30 Juli 1807, verm. sub art. 3 aant. 1 en Ktgr. Rotterdam 4 Jan. 1807, verm. sub art. 3 aant. 1. 2. Circ. M. v. J. 12 Juni 1847 n°. 53, verm. sub art. 1 : het voorschrift van het 2e lid is van een gebiedenden aard en geen overeenkomst met de belanghebbenden of andere omstandigheden kunnen dus de notarissen van de naleving van hetzelve ontslaan; iedere afwijking of overtreding van hetzelve behoort tot een toepassing van art. 50 der W. op het Not.-Ambt aanleiding te geven. Art. 10. l)e taxatie geschiedt door den voorzitter der regtbank van bet arrondissement waarin de standplaats van den notaris is gevestigd, of door een der leden van die regtbank, daartoe door den voorzitter benoemd, en wordt gesteld op gezegelde rekeningen, waarop iedere post, zoo van honorarium als van verschot, behoorlijk omschreven, en het bedrag daarvan afzonderlijk uitgedrukt, en waarop naast de nitgetrokkene som een wit vak is opengelaten. Onder de rekening wordt gesteld: ter taxatie irujediend door met onderteekening en dagteekening, zonder dat eenige andere vorm bij de indiening ter taxatie in acht genomen behoeft te worden. Art. 11. Alvorens tot de taxatie over te gaan, stelt de voorzitter der regtbank, of het daartoe benoemde lid, de ingediende rekening in handen van het openbaar TA l!IK KW KT. AltTT. II—12. ministerie, ten einde deszelfs bedenkingen daaromtrent schriftelijk mede te deelen. Zoowel het openbaar ministerie als de regter, door wien de taxatie geschiedt zijn bevoegd om de belanghebbenden uit te noodigen tot de overlegging der stukken in de rekening vermeld. Het openbaar ministerie slaat bij het onderzoek, en de regter bij de begrooting der rekening, acht op de omstandigheid, of de gedeclareerde vacatiën naar den aard der zaak nuttig, doelmatig of noodig kunnen geoordeeld worden of door den cliënt zijn verlangd; zoomede of de rekening ook bevat posten van honorarium of van voorschotten voor werkzaamheden, welke niet door den notaris als zoodanig zijn verligt. I»e regter haalt de laatste door, en wijzigt, haalt door of vermindert voorts zoodanige posten, welke geoordeeld worden de palen eener billijke gematigdheid te overschrijden, daarbij in aanmerking nemende het gewigt der zaak en de moeite welke zij bij de behandeling heeft gevorderd of opgeleverd. 1. Het onderzoek van den rechter loopt volgens dit art. alleen over het beitrmj der declaratie; hij, die beweert niet schuldig te zijn, wzet zich ingevolge art. H>. S. v. E. (3e dr.) 360. 2. Op de rekening kunnen worden gezet : o. de beschikking des voorzitters, houdende dat de rekening is gesteld in handen van bet Openbaar Ministerie; b. de niededeeling van het O. M„ dat bij hem al dan niet bedenkingen bestaan ; r. de goedkeuring des voorzitters met bevel tot tenuitvoerlegging. Miss. 21 Maart 1863 n°. 146, lies. 27 Maart 18tM n°. 19, P. W. 4278. 3. Met belanghebbenden in al. 2 worden alleen bedoeld de personen, te wier behoeve de werkzaamheden zijn verricht, en niet ook de notaris zelf. Mem. v. Beantw Art. 12. Bij de taxatie wordt het bedrag der te hoog gestelde of onaannemelijke posten doorgehaald, en in het daarvoor opengelaten wit vak de verschuldigde som, ol wel «nihil» gesteld. TAKIKI'WKT. AlfTT. IJ—1.",. Aan het slot der rekening wordt door den regter gesteld: «Goedgekeurd ter somma \an » niet uitdrukking, in letters, van het geheele bedrag waarop dezelve is begroot, en daaronder een bevelschrift van tenuitvoerlegging. Dit bevelschrift wordt o|> de minuut ten uitvoer gelegd. 1. \\ anneer in de executoriaal-verklaring door den President der Rechtbank van den staat van kosten van den notaris overeenkomstig art. 12 door den President uitvoerbaar verklaard, niet voorkomen de woorden in mm ut de goederen van den schuldenaar onrechtmatig. I!l>. Maastricht 12 Sept. IX.Vl. W. l:i.Mt. Art. 13. De notaris kan de herziening der taxatie vorderen door de regthank, wier voorzitter of benoemd lid dezelve heeft gedaan. Dit geschiedt bij verzoekschrift, waarop niet wordt beschikt, dan nadat de belanghebbenden voor twee commissarissen uil de regthank, daartoe benoemd, ziju opgeroepen om in hunne belangen te worden gehoord. Commissarissen doen van den afloop daarvan verslag aan de regthank, en het openbaar ministerie wordt daarna in deszelfs conrlusiën gehoord. 4. l)e verklaring waarbij de President der Rb. zich onbevoegd oordeelt om een door den not. ingediende declaratie te taxeeren, (zie besch. Pres. Rb. Rotterdam 2 Febr. 1897, verm. sub art. 3 aant, 1) mag voor den not. geen andere gevolgen hebben dan wanneer de posten overeenkomstig artt. 11 en 12 waren doorgehaald geworden, en de bevoegdheid, die de not. dan zoude gehad hebben om herziening van taxatie bij de Rb. te vorderen, is voor hem niet kunnen verloren gaan, zoodat de Rb., waar de wet ook gewaagt van „herziening" van taxatie, indien alle posten eenvoudig waren doorgehaald, en dientengevolge op nihil gesteld, als niet betreffende werkzaamheden door den not. als zoodanig verricht, nu evenals dan tot herziening bevoegd en verplicht is. Rb. Rotterdam 30 Juli 1897, verm. sub art. 3 aant. 1. TARTKFVVKT. ARTT 13—15. 2. liet oordeel in hoever een post iils verschot door den notaris in rekening mag worden gebracht mag dooi- den notaris niet bij wijze van herziening tegen eene geweigerde taxatie, worden gebracht ter kennisneming van den rechter oj> de gewone wijze. Ktgr. Rotterdam 4 Jan. 1807, verm. sub art. 3 aant. 1. 3. Re bevoegdheid om herziening te vorderen gaat met geen termijn verloren. S. v. E. (2e dr.) p. 438. 4. Onder Itehmyhchhmden is ook de notaris begrepen. S. v. E., t. a. p. Art. 14. De taxatiën van den regter zijn niet aan regten van registratie of griffie onderworpen. I. Zie —omtrent de vraag of de declaratie al dan niet moet worden geregistreerd vóór tle aanbieding aan den President der Rechtbank — het afwijzend antwoord van den Min. v. Fin. 2 Aug. 1884 1'. W. 7073, W. 5051», It. \\. v. N. 539 op een adres van den President en < >11. v. Justitie bij de Rechtbank te Arnhem tot intrekking Res. 17 Mei 1864 n°. 29 P. \Y. 4435, waarbij zoowel de begrooting met executoir verklaring der declaratie als ook de declaratie zelve, als vormend ieder een op zich zelf staande acte, aan de formaliteit der registratie zijn onderworpen verklaard; alleen de eerstgenoemde is vrij van liet recht van registratie niet ook de declaratie. Art. 15. De schuldenaar wordt tot de betaling genoodzaakt, betzij krachtens het bevelschrift van tenuitvoerlegging van den voorzitter ot' benoemden regter, hetzij krachtens de beschikking door de regthank op een verzoek tot herziening genomen. 1. De vatbaarheid der declaratie op zich zelve om ingevolge de tariefwet bij executie te worden geïnd, sluit de schuldvergelijking zoo weinig uit, dat deze naar art. 1462 B. W. zelfs van rechtswege plaats heeft. TARIEFWET. ART. 15. Air. 15 Nov. 1894 W. 0578 1*. W. 8616 cf. concl. adv.-gen. Patijn, '"'V- Hof Leeuwarden 14 Febr. 1894 P. W. 8525, W. N. A. 1326; executie 's eenige weg, langs welken men voldoening van eene executoir vei klaarde declaratie kan vorderen; ook door compensatie kan zulks geschieden. • Wanneer de notaris, tegelijk als gemachtigde tot ontvangsten en uitgaven is opgetreden en in die tweeledige hoedanigheid een slot van afrekening opvordert, maar in die vordering niet ontvankelijk wordt verklaard, is onder die niet ontvankelijkheid ook begrepen dat onderdeel der rekening, hetwelk is opgegeven voor honorarium van den notaris volgens tarief, vermits hij zelf de beslissing, of hem het berekend honorarium nog verschuldigd is, ondergeschikt heeft gesteld aan de vraag, of het al dan niet door zijne ontvangsten is gedekt. Hof 's Bosch 26 Juni 1877 W. 4301, R. W. v. N. 310, bev. Rb. Maastricht 13 'hdi 1876 W. 4301, R. W. v. N. 287, N. R. II. 1877 A. 81. 3. Het staat den notaris niet vrij, om zonder voorafgaande taxatie zijne rekeningen in rechten in te vorderen, terwijl bovendien eene rauwelijksehe dagvaarding onvereenigbaar zou zijn met de procedure voorgeschreven liii art 15 e. v. Ktgr. den Haag 31 Dcc. 1886 P. v. J. 1887, 8, T. d. N. IV 325. In gelijken zin: Ktgr. Loenen 25 Juli 1849 W. 1054, T. v. R. IV 204: ter zake van vorderingen tot betaling van salaris en verschot kan de gewone wijze van P'ocedeeren niet worden gevolgd; ook niet, wanneer onder de begrooting Vl'" ''en president dei- Arr. Rechtbank der ingediende declaratie geen bevelschrift van ten uitvoerlegging is gesteld, bijaldien deze weglating aan eene wet van publieke orde hare kracht niet kan ontnemen, en in allen gevalle de verleening van het bevelschrift nader kon worden verzocht. Ktgr. Woerden 16 Maart 1857 W. 1871: de vordering wegens salaris en verschot is door deze wet onttrokken aan de rechtspraak van den kantonrechter, en daarvoor geldt bet bij art. 15 bepaalde. 4. \oor de tenuitvoerlegging van een executoir verklaarde notaris-rekening wordt niet nog eens een vonnis verreischt. Ktgr. Kist 29 Sept. 1864, W. 2645, N. N. III 398. Micuf.rls, Wet Xolarimvbt, (Aanh.) en 16. Waarde werkzaamheden eener boedelscheiding door eenen codivident, daarbij zonder opdracht zijner mede-codividenten, maar als negotiorum gestor der overigen handelende, aan den not. zijn opgedragen en deze krachtens die opdracht alles heeft gedaan, mag hij ook van die anderen betaling eischen en het totaal bedrag tusschen hen verdeelen. Rb. Groningen 12 Oct. 1X77. W. 4315, W. N. A. 471, N. N. XVIII, 64. Rb. Amsterdam 10 Nov. 1806 W. tMOT», I'. W. 8X85: uit bet bloote verschijnen der als partij in eene notarieele akte, valt op zich zelf niet af te leiden, dat juist de opp". en zij alleen het ministerie van den notaris heeft ingeroepen en gehouden is tot betaling van diens werkzaamheden, zoowel wat het opmaken der akte betreft, als hetgeen daarmede verband houdt, zooals zulks op geopp.'s declaratie voorkomt. Wanneer echter, zooals geopp. te bewijzen heeft aangeboden, de opp®. haren betalingsplicbt in dezen heeft erkend en zich slechts op baar onvermogen om te kunnen betalen beeft beroepen, moet daardoor, in verband met hare verschijning als partij in de bedoelde akten en processen-verbaal, bare schuldplichtigheid worden aangenomen. 3. De executoir verklaarde declaratie moet worden gehandhaafd zoolang de opposanten in gebreke blijven aan te toonen dat het door hen beweerde accoord, waarbij van het salaris volgens tarief in het voordeel der cliënten is afgeweken, werkelijk is aangegaan, zijnde het beweerde accoord, van anderen inhoud dan het door den notaris erkende accoord. Hl). Groningen 12 Oet. 1877, vorm. in aant. 2. Rb. Roermond 18 Juni 180*1. W. 0830, I'. W. 8825: vermits do wet aan den not. hot roolit gooft volgons hot in dozo geldend tarief to doolarooron, doet hot niet tor zake of oen to voren door don not. ingezonden nota oen lager bedrag inhield dan do door den President, bogrooto en executoir verklaarde declaratie. 4. Wordt de verplichting tot betaling niet tegengesproken, maar alleen aanmerking gemaakt op het getaxeerd bedrag, dan kan er reden zijn tot vermindering van het cijfer, niet tot nietig- of van onwaardeverklaring of geheele buiten effectstelling van het bevelschrift. Rb. Groningen 12 Oet. 1877, vorm. in aant. 2. •*. Ofschoon voor de vaststelling van vorderingen van notarissen wegens verdiend loon en verschotten ten laste van hunne cliënten bij 1 Maart 1847 bijzondere bepalingen gemaakt zijn (welke bepalingen te Roermond door beide partijen zijn in acht genomen) omvatte het geding, waarover de Rechtb. te Maastricht tot uitspraak geroepen werd, tengevolge van het gelegd beslag zoowel de beslissing over zulk eene vordering van den notaris ten laste van zijne cliënten, als over de geldigheid van den tot voldoening daarvan genomen executiemaatregel ; voor de berechting van het laatste bevat de evengenoemde wet geen voorschriften, maar art. 738 B. Rv. wijst uitdrukkelijk de rechtb. der woonplaats van de schuldenaren, ten deze Maastricht aan; hieruit volgt, dat, wat er ook zij van eene uitsluitende bevoegdheid der Rb. te Roermond in het eerste geval, de ten deze beweerde volstrekte onbevoegdheid der Rb. te Maastricht niet kan worden aangenomen. tartkkwkt. ahtt. 10— IS. Air. 12 Juni I8!t0, \V. 0822, P. W. 8824, W. N. A. 148 cf. concl. adv. gen. van Maanen, vern. Hof 's-Bosch 10 Dcc. 1805 W. 0750, P. W. 8750, W. N. A. 1388: de van waardeverklaring van het conservatoir beslag «looiden notaris gelegd tot invordering zijner declaratie moet gevorderd worden bij dezelfde rechtbank, die volgens de wet van .'11 Maart 1817 over de vordering, waarvoor beslag gelegd is, moet oordeelen, zulks in afwijking van art. 738 B. Rv. Dit arrest had vern. Rb. Maastricht 2 Mei 1805 W. 0007 : de Rechtbanken zijn bevoegd om kennis te nemen van geschillen tusschen notarissen en hunne cliënten over verschuldigd honorarium en gedane verschotten, doch bijzondere voorschriften bestaan betrekkelijk de wijze van procedeeren, wier niet-inachtneming niet ontvankelijkheid van eene deswege door een notaris gedane vordering kan ten gevolge hebben; ook al woont de notaris in een ander ressort, dan is bij arrest onder derden uit hoofde van art. 738 B. Rv. de Rechtbank van het Arrondissement, waarin de schuldenaar woont, bevoegd de van-waardeverklaring uit te spreken. Art. 17. ])e uitspraak op het verzet en «Ie beschikking op een verzoek om herziening zijn niet vatbaar voor verzet, hooger beroep of voorziening in cassatie. Art. 18. De bepalingen in deze wet vervat, zijn niet van toepassing op openbare verkoopingen, waartoe de notarissen, krachtens de wet van den 22sten 1'luviose, jaar VII, en de daarmede in verband staande verordeningen, gelijkelijk niet de grifliers en deurwaarders, bevoegd zijn, waarvoor de notarissen hun honorarium op den thans bestaanden voet blijven berekenen, en hunne declaratiën worden in geval van verschil daarover, getaxeerd door den voorzitter der regtbank van liet arrondissement waarin hunne standplaats is gevestigd. t. Daargelaten, dat blijkens art. 4 en IS van W. van 1847 in verband niet W. van 22 Pluvióse VII voor het loon van notarissen ter zake van verkoopingen van roerende zaken geen wettelijk tnrief bestaat, betreft bovendien volgens art. (J0 al. 2 Wet Not.Ambt het bij de W. v. 1847 vastgestelde tarief alleen de werkzaamheden door den notaris TARIEKWET. ART. 18. verricht als zoodanig, tot welke werkzaamheden liet ontvangen en garandeeren van kooppenningen niet kunnen worden gerekend, zoodat de not. geenszins met de wet in strijd handelde door behalve voor zijne notarieele verrichtingen ter zake der verkooping nog afzonderlijk loon te bedingen van laatstgenoemde praestaties. Rb. Rotterdam 11 Juni 1888, W. 5016, W. N. A. 997, It. W. v. N. 637. — Der. 30 Nov. 1853 n°. 13, P. W. '2188: nergens bij do wet een evenredig salaris voor opcnli. verk. van roer. g. vastgesteld zijnde (de voormalige kiimers van discipline der not. hadden geen bevoegdheid tot het vaststellen der tarieven van salaris, zoodat art. 18 der wet van 31 Maart 1827 S. n°. 12, op die tarieven geen betrekking heeft) zou, bij eene strenge redeneering. slechts een vast salaris per vacatie, als eigenlijk gezegd wettig honorarium kunnen geacht worden verschuldigd te zijn. Cf. Aohtwsisero, W. N. A. 1109, die verwijst naar het hier te lande executoir verklaarde Décret Inipérial contenant le Ta rif des frais et dépens pour le ressort de la cour d'appel de Paris (du 10 Févr. 1807, Buil. d. L. n°. 138, Voorendonk p. 282, v. u. IIonert, Gesch. 1 :M)). Vgl. ook W. N. A. 117. Anders: 8. v. E. (2e dr.) 443, (3e dr.) sub art. 18: waar het onbetwist is, dat de not. in 1847 gewoon waren eene evenredige belconing voor hunne bemoeiingen bij openb. verkoopingen in rekening te brengen, en de wet wil, dat zij dit op den beslaanden voet zullen blijven doen, verwijst zij naar dit gebruik (art. 3 A. 1!) en kent er alzoo kracht van wet toe. L OI, qui present des formalités pour les ventos d'ubjets mubiliers, du 22 pluviose an VII (Bulletin des Luis no. 258.) Art. 1. A compter ilu jour de la publication de la présente, les meubles, ell'ets, inatrliandises, bois, l'iuits, réeoltes et tous au tres objets inobiliers, 11e pourront ètre vendus publiquement et par enehéres, qu'en présence et par le ministère d'ofliciers publies ayaut qualité pour v proeéder. 4. De menigvuldige verkoope» van te veld staande vruchten, met het doel die van den grond gescheiden te leveren, of wel met het beding dat de kooper die vruchten zoude scheiden en inzamelen, binnen zeker tijdsverloop; evenzoo de verkoop van hakhout dat tijdens de overeenkomst nog op stam staat, van bovenveen, om binnen zekeren tijd af te graven, van klei of andere sjiecie, alsnog uit een stuk land uit te graven, moeten krachtens art. 562 nos. 3 en 4 B. W. beschouwd worden als verkoopen van roerend goed, hoewel gemelde voorwerpen, tijdens het sluiten daarvan op zich zelf onroerend zijn. Arr. 14 April 1851 VV. RMO, I'. VV. 1636, N. I!. XXXVIII * 51. Air. 19 Aug. 1851 W. 1257. Arr. 15 April 1864 VV. 2578, P. W. 4440, R. B. 1S64 blz. 513, N. It. LXXVI § 41. Arr. 3 Jan. 1867 \V. 2865, P. W. 5081, R. B. 1868 bl. 273, N. R. LXXXV § 5. Arr. 4 Nov. 1870 W. 3265, P. \V. 5898, N. H. XCV1 § 17. Arr. 16 Dee. 1887 VV. 5507, P. VV. 7604. v. d. H. /.egel, Reg. enz., VII 134, N. R. CXLI1 S 61, 417, VV. N. A. 962, R. W. v. N. 622 bev. Rb. Roermond 24 Febr. 1887, P. W. 7437, B. VV. v. N. 606. Arr. 15 Jan. 1892 VV. 6141, N. It. CI.X bl. 82: veen hoewel iu liet alge- WET VAN 22 PIXVIÓSE VIT. ART. 1. meen, zoolang liet een deel van den grond uitmaakt, volgens art. 562 no. 3 B. VV. een our. zaak, houdt niettemin op het karakter van onr. goed te hebben en wordt roer. wanneer bet is verkocht om binnen zekeren tijd le worden afijegrauen en alzoo van den grond afgescheiden op den kooper over te gaan; cf. Bes. I" Jan. 1881 no. 92 P. W. 7639. Bb. Almelo 12 Kebr. 1845 P. \V., 2/184."», S. v. F.. (2e dr.) p. 17(i cf. Bes. 23 Juli 1883 no. (ia verin, sub art. 2 aant. 1. Bb. Maastricht 10 April 1851 W. 1200, ook verm. sub art. Ktgr. Woerden 20 April 1852 VV. 1350. Pr. Hof Zeeland 10 Nov. 1857 B. It. 1858 ld. 308 en 18 Jan. 1870 I!. B. 1871 bl. 575. Bb. Assen 10 Sept. 1807 VV. 2940. Bb. Tiel 4 Jan. 1860 P. VV. 3704, T. v. It. XV 355: overeenkomstig art. 00 V no. 1 der VV. v. 22 Frim. VII zijn onder «réeoltes» ook te verstaan veldgewassen, welke nog niet hunne wortels in den grond zijn, réeoltes sur pivd. Hes. 19 Dec. 188!) no. 5 P. VV. 7911 : verkoop van op stam staand strooisel (.om te worden gemaaid met plaggezieht» is verkoop van roer. goed. — Bes. 6 Maart 1866 no. 88 P. VV. 5651 : openbare verkoop van goederen onroerend door bestemming, afzonderlijk van het perceel, waarin zij zich bevonden is verkoop van roer. goed. Mr. A. de PlNTO, Tliem. 1865 bl. 300. Vgl. ook VV. 126». Anders: Bb. Leeuwarden 18 April 1843 VV. 388 P. W. 2/1843 bl. 32: verkoop van een hoeveelheid klei alsnog uit een stuk land te graven, is verkoop van onr. goed. Bb. Assen 23 Fel*, en 30 Nov. 1863 W. 2484, 2583, P. VV. 4199, B. I!. 1864 bl. 778, 820. Kb. Assen 28 Mei 1866 VV. 2837 P. VV. 5081. Bb. '/.wolle 2 Sept. 1863 VV. 2589. Rb. Middelburg 6 Maart 1867 li. B. 1871 bl. 0(11. '/.ie ook lies. 23 Juli 1883 no. 65 P. \V. 7052, verm. sub art. 2 aant. 1. Vgl. ook Vroom, lieg. nos. 965, 966. Kerkbanken zijn roerende zaken, tenzij zij aan het gebouw zijn vastgehecht. Bb. Tiel 19 Juli 1854 W. 1572 P. VV. 2243, N. B. § 89, 403, T. v. B. IX 80; Miss. 5 Aug. 1847 no. 64 P. VV. 297. Anders: Kb. Arnhem 3 April 1862 B. B. 1864 bl. 268. Kunstmatig geteelde oesters oj> oesterlmnken, als niet gelijk testellen met visschen, die zich in de vijvers bevinden, zijn roer. zaken. Hol s-llage 7 Maart 1881 bev. Rb. Middelburg 7 Juli 1880 li. It I88M A bL 170. Ook de openbare verkoop bij veiling van scbepen valt onder deze wet. Rb. Zwolle 1 I>ei-. 1852 I*. W. IHXi, ï. v. It. VII 285. Valt de openbare verkoop van effecten, schuldvorderingen ook onder deze wet ? In bevestigden zin : Air. 16 Der. IH87 W. 5507, W. N. A. 962, I'. \V. 7604, It. W. v. N.622, N. It. CXLVII 01, 417: art. 2 schrijft formaliteiten voor voor denverkoop v.iii roer. goed. met bet doel om den ontvanger in staat te stellen ontduiking van registratierecht te voorkomen, maar de bepaling van art. 12 der wet van 16 Juni 1832 S. no. 29, staat in geenerlei verband met die formaliteiten en schaft evenmin als eenige andere wet de verplichting tot aangifte, voorgeschreven bij de wet van Pluvióse af. Dec. 7 Jan. 1810 no. li P. \V. 1/1847 no. 102: onder objets n.obiliers zijn ook begrepen onopeischliare kapitalen of renten. In ontkennenden zin: Rb. Maastricht 16 Sept. 1847 W. 932, P. W. 728, ll.enW. II 550, Vhoom (3e dr.) no. 1199, It. II. IX 739, T. v. It. III 210: art. 1 komt in zijne liewoordingen veel overeen met art. 69 § 5, lo. der wet van 22 Frimaire \ II en gelijk in dat art. de schuldvorderingen niet zijn begrepen kunnen dezelve evenmin geacht worden in art. 2 j". art. 1 bedoeld te zijn. Immers zou, indien men onder objets mobiliers van art. 2 de eischbare kapitalen rangschikte, zulks tengevolge hebben, dat op den verkoop van lichamelijke roer. goederen en op dien van kapitalen, daar deze in de uitzondering van art. 12 der wet van 16 Juni IK32 S. no. 29 niet vallen, ook gelijke rechten zouden moeten geheven worden, hetgeen in strijd zoude zijn met de wet op de registratie. Bovendien zou dan art. 16 der wet van 31 Mei 1824 (hetwelk bepaalt, dat voor verkoop en bij openbare veiling van schuldbekentenissen schuldvorderingen bet recht van registratie over de bedongen prijs niet de lasten zal geheven worden) geheel overbodig zijn, daar alsdan reeds ingevolge art. 6 wet v. Pluvióse het recht van registratie niet meer naar het nominaal bedrag van het kapitaal maar naar het bedrag van deszelfs koopprijs zoude moeten berekend worden. Voorts was er ook geen reden om de kapitalen te begrijpen onder deze wet ter verzekering van het reg. recht, omdat toch de levering van kapitalen niet op dezelfde gemakkelijk); wijze als die van tilbare roer. zaken door een enkele overgave kan geschieden. Cf. Hes. 13 Mei 1851 no. 125 P. \V. 1884: ook voor oj> naam staande schuldbrieven en effecten geen voorloopige aangifte noodig. Vroom, Reg. no. 1199: de wet geldt alleen voor de roer. goed. opgenoemd in art. 09 $ 5 110. 1 \V. v. Primaire n.1. de lichamelijke roer. zaken, cf. S. v. E. (3e dr.) 382. Over de toepasselijkheid der besluiten van de Fransehe administratie van 3 prairial Vil en 8 prairial VIII, waarbij de openbare verkoopingen van zvcvisch zijn vrijgesteld van de formaliteiten dezer wet — zie Mr. O. Thipki.s W. N. A. 1507, ViiooM 110. 1202. 2. Aangaande de vraag of er is een verkoop van gewassen of een verpachting van land: — Miss.20 Febr. 1872n". VI P. W. 6132: de benaming door partijen aan de overeenkomst gegeven, moetvoor de toepassing der registratiewet gevolgd worden tenzij de akte bepalingen inhoudt, welke met den aard der overeenkomst, zooals deze gekwalificeerd is, in strijd zijn, cf Miss. 3 Febr. 1871, n°. 23 P. W. 5929, Res. 1 Juni 1881 110. 52, Miss. 4 Sept. 1882 110. 90 I'. W. 6750: art. 12 no. 2 al. 2 W. v. 10 Juni 1832 S 29 kan, als een uitzondering, niet gelden wat betreft de vraag of op de openb. verhuring van hooiland uitsluitend om het daarop staande gewas in te oogsten, de VV. van Pluvióse toepasselijk is. 11b. 's Bosch 20 Oct. 1805 W 2742, P. W. 4773: juist door te verpachten voor het loopende seizoen om tweemaal te hooien, in verband niet andere bestanddeelen van bet gesloten huurcontract heeft in casu een tijdelijke afstand van grond plaats gehad, is derhalve een huurcontract aanwezig en geen verkoop van grasgewas. Cf. Miss. 17 Nov. 1805 no. 41 P. W. 4773: in geval van huur krijgt de huurder gedurende den huurtijd de beschikking over het gehuurde. Vgl. ook arr. 19 Nov. 1801 VV. 2331 vern. Hof Groningen 24 Juni 1801 W. 2314. BI) Gron. 5 Dec. 1800 W. 2246 en arr. 3 Maart 1801 W. 2250. 1>. W. 1/1847 nos. 107—170, P. W. 2/1840 no. 475, P. W. 001, 887, 2660, 3820,5828,7340, Vroom 110. 1201. S. v. E. (2e dr.) blz. 474, (3e dr.) blz. 384: de vraag is of uitsluitend wordt toegekend bet recht om te oogsten wat er op een gegeven oogenblik of in zeker tijdvak is, dan wel of ook het recht Mich«ls, Wet Kotarimmbt. (Aan/,.) 10 verkregen wordt om te iloon wat uoodig of nuttig is 0111 de vrui-liti-ii te doen wassen, ot quantiteit of <|iialit<*it te verl>e teren, 3. Als kenteekenen van publiciteit voor eene verkooping is aan te nemen: lo. dat die heeft plaats gehad in eene tapperij, logement of andere plaats, welke in den regel, voor een ieder openstaat, 2o. dat die is gehouden met open deuren of wel dat ieder daartoe vrijen toegang heeft gehad of kon hebben, of tenminste die toegang aan niemand der zich daartoe aanmeldende personen is geweigerd, 3o. dat een ieder daarop heeft kunnen bieden en koopen; 4o. dat het houden daarvan door advertentiën enz. is kenbaar gemaakt; Al deze omstandigheden behoeven wel niet tegelijk aanwezig te zijn maar minstens één. Illi. Amersfoort 18 Jan. 18»i I'. \V. :V705. Trib.de Paris "21 Juin 1875 en 13 .luillet 1875 II. I'. 7ti. 2. 189: la publicite de la vente eonsiste dans eette rirconstance qu'elle est ouverte a tout enchérisseur, et dés qu'elle fait iléfaut, nu devrait considérer conime non |iublii|iie menie la vente annoncée |iar des atlirbes ou insertions préalables. 4. Het woord enehère is niet synoniem met ons opbod waar het tegenover ofshui wordt gesteld, maar wordt, zooals reeds de woordafleiding aanduidt, in eene meer algemeene beteekenis gebezigd van iedere openbare veiling ingericht om liet duurst te verknopen. Kb. Arnhem 27 Sept. I88(i \\'. 5385 ook verin, slib art. 7 aant. 2 (anders S. v. E. (3e dr.) 382). Miss. 5 Aug. Wilt nu. 42 I'. \\. 43H3: n|H'iili. verk. enkel bij inschrijving, zonder gelegenheid tot u|tbod behoeft niet door tusschenkoinst van een openbaar ambtenaar te geschieden, ef. Ites. li Maart 187:t no. '25 P. W. 6353. Der. I.i h'hr. 1847 no. 43 I'. \V. 2/1847 no. 445: te koop aanbieding overluid (vente a cri publir, bv outery) van winkelwaren tegen vaste prijzen, en al zoo, zonder opltod of afslag, in het opt-iihaar op vooraf aangekondigde ■lagen en plaatsen gehouden, valt niet onder de wet. Dalluz-Suppl. vore vente publique de meubles no. 32: ou ne saurait assimiler a la vente au.v euehéres la vente sur soumissioils cachetées. \ gl. ook P. W. I/1837 lil. 158, S. v. K. (2e dr.) lil. 475: openbare verkooping van onr. goed niet verplichting des koopers om tegen bepaalden prijs eenige roer. goed. over te nemen is geen vente par enrbêres ten aanzien der mohilia. 5. In Frankrijk werden bij een edict van Februari 1556 humkraprueum aangesteld tot het schatten en in het openbaar verkoo]»en van roer. goederen; bij edict van Maart 1516 werd deze bediening \ereenigd met die van de sergens royaux ordinaires, doch bij edict van October 1696 werden voor deze verkoopen weder afzonderlijke ambtenaren aangesteld, jurés priseurs vendeurs de bien meubles. Bij edict van Februari 1771 werd het ambt van juré priseur vendeur de biens meubles op nieuw geregeld met uitdrukkelijk verbod aan notarissen, griffiers, deurwaarders om zich met gezegde verkoopingen bezig te houden. Evenwel werd bij lettres patentes van i Juli en 1 < Augustus 1771 de invoering der nieuwe regeling geschorst en konden notarissen, griffiers en deurwaarders tot nader order voortgaan met het houden van openb. verkoopingen van roer. goed, terwijl bij arrêt du Conseil d'Etat van '21 Aug. 1772 en 13 Nov. 1778 hun monopolie nog eens werd bevestigd door een uitdrukkelijk verbod aan ieder ander om zich met de regeling van zoodanige verkooping in te laten. Hij arrêt du Conseil d'Etat van 25 Nov. 1780 werd de schorsing opgeheven en trad het edict van Febr. 1771 in werking. Bij de wet van 26 Juli 171H) werd de betrekking van juré-priseur ook wel huissier-priseur genoemd, weer atgeschatt en de notarissen, griffiers en deurwaarders gemachtigd om openbare verkoopingen \an roer. goed te houden in alle plaatsen, waar dit vroeger door juréspriseurs geschiedde, eene bevoegdheid, die voor hen bij de wet van 17 Sept. 1793 over de geheele Republiek werd uitgebreid. Ook thans matigden particulieren zich in sommige cantons het recht aan ojienbare verkoopingen van roer. goederen te houden. Bij Arrêté du Directoire exécutif du 12 Fructidor an IV (Buil. des Lois 110. 72) en van 27 Nivose, an V (Buil. des Lois 110. 101) werd zulks aan iedei ander dan notaris, griffier, deurwaarder, verboden. De arrêtés van 12 Fructidor IV en 27 Nivose V en de wet van 22 Pluviöse VII zijn hier te lande executoir verklaard bij Keizerlijk Decreet van 8 November 1810. Vgl. Vroom, v. E. Arrêté du Directoire exécutif du 12 Fructidor An IV, {Bidletm de« Lttig ho. 72) portanl défenmx a ton* autrex que les notaires, greffiers et hnisders, de dim mixcer dans les prisées, estimations et venten publiquet de meubles et effets mobiliers. Le directoire exécutif, après avoir entendu le rapport du ministre de la justice sur les abus resultant du droit que des particuliers s'arrogent, dans quelques cantons, de faire des ventes publiques de meubles et effets mobiliers; Considérant, que 1'art. Ier de la loi du 17 Septend>re 1793 en autorisant les notaires, greffiers et buissiers, a faire des ventes publiques a suffisamment fait connattre que ce droit ne pouvait v»tre exercé jtar des citoyens ou ïiiérue par des fonctionnaires publics qui ne seraient ni buissiers, ni greffiers, ni notaires; que 1'intention de cette loi est encore plus clairement inanifestée par 1'exception qu elle établit, art. 2, en faveur de ceux d'entre les huissiers-priseurs ar une disjwsition expresse, si elle appartenait de droit a tous les individus; ( onsiderant que cette vérité acquiert encore un nouveau degré d'évidence lorsqu'on réfléchit que par la loi qui vient d'être citée, ainsi que ]»ar celle du 2(1 Juillet 1790, les notaires, les greffiers et les huissiers ont été subrogés aux droits des ci-devant huissiers-priseurs, a qui une foule de réglements, et notamment 1'édit de février 1771 avaient attribué celui de faire seule, et a 1'exclusion de tous autres, la prisée, exjmsitions et vente de tous biens-meubles, soit qu'elles fussent faites volontaireinent, après inventaire, ou par autorité de justice, en quelque sort et manière qui ce put être, et sans aucune exception. ( onsiderant qu'il est instant d'assurer au trésor public le recouvrement de tous les droits d'enrégistrement, et de timbre auxquels sont assujettis les prisées, inventaires et ventes publiques de meubles et effets mobiliers, et qu'éludent presque toujours les citoyens qui, sans caractère légal, se permettent de procéder ii ces actes, arrête ce qui suit: Art. ler. Conformément aux lois des 2(i Juillet 1790 et 17Septembre 1793, ct aux réglements antérieurs, maintenus provisoirement par le décrêt ositions et ventes de biens-meubles, en quelque manière que ce soit a peine de 1000 livres d'amende; et aux controleurs des exploits, de eontroler aucuns procès-verbaux de prisées et ventos des dits biensmeubles, qui seraient faites par autres, que les dits jurés-priseurs, peine de pareille sonime; et les dites amendes aj>plicables, moitié & 1'hopital du lieu, et 1'autre moitié aux pourvus des dites offices, ne pourront être moderécs, ni reputées comminatoires." 2". Les lettres patentes du 1 Juillet 1771, lesquelles ordonnent: ,,qu il soit sursis a la levée et vente des offices de jurés-priseurs vendeurs de biens-meubles, créés par 1'édit du mois de Février dernier, jusqu'a ee qu autrement il ait été ordonné; en conséquence, que les notaires, greffiers, huissiers ou sergcns puissent faire valablement, lorsqu'ilsen seront requis, les prisées et ventes de biens-meubles en se conformant aux édits, déclarations, arrêts et régiemens rendus a ce sujet, dérogeant quant il ce seulement, aux dispositions sbesturen zijn bevoegd tot openb. verkoop v. roer. goederen aan hunne gemeenten ol' waterschappen toebehoorende. De strandvonder tot die bedoeld in artt. 554 en 557 W. v. K. liet hoofd van liet gemeentebestuur tot die van aangehaalde goederen bedoeld in art. '27! 1 W. v. '29 Juni 1851 S. no. «5. K. Ii. 8 Mei 18113 S. no. 56, P. W. 4203; (Res. 13 Febr. 1865 no. 131'. W. 47-40. voorafgaande aangifte behoeft voor die verkoopingen niet te worden gedaan.) liet tnobdier national, les effets reservés pour le seri'iee public kunnen alleen verkocht worden ten overstaan der ambtenaren van de registratie en domeinen. (W. v. 2 nivose IV, arrêté v. 22 brum. VI, 23 nivose VI (B. des L. 110. 178), 9 floréal IX, art. 40 dekreet van 18 Juni 1811, K. B. 19 April 1821 en 4 April 1822.1 Aangehaalde en verbeurd verklaarde goederen door de rijksambtenaren der accijnsen en der in- en uitg. regten. (Dekreet v. I germ. XIII art. 33, \V. v. 4 germ. II tit. VI art. Ii). liet mobilier der kerkfabrieken en godshuizen en van de verstane panden deibanken van leening door de plaatselijke besturen (min. dec. van 15 Nov. 1808, 10 germ. en 17 frim. VII, 13 December 1808, K. I(. 24 Mei 1828, S. no.94, circ. 31 Mei 1828. Hij K. It. 15 Jan. 1829 no. 129, circ. 475, Vkoom no. 1206, zijn de burgemeesters ontheven \an de verplichting tot bet bijwonen der verkoopingen en is bepaald dat de administratie der banken van leening verplicht zijn de bedoelde verkoopingen altijd te hunnen overstaan te doen plaats hebben, met de bevoegdheid echtei 0111 zich daartoe door een of meer der leden, te dien einde te committeeren, te doen vertegenwoordigen. (Dec. 23 April 1846 110. 112 1'. W. 2/1844» no. 470: geen voorloopige aangifte vereischt wegens publieke verkoopingen \.ui goederen uit banken van leening, ook dan, wanneer die door notarissen ol andere officiers publiés gehouden worden.) Bes. 26 Febr. 1853 no. 153, P. YV. 2604. \ erkoopingen van roer. goed aan armbesturen toebehoorende zijn in de wet van I'luviöse niet uitgezonderd en moeten dus bij stipte toepassing der wet ten o\erstaan van een not., grill, of deurw. gehouden worden, doch kunnen naar aanleiding eener circ. v. I I nivose VIII en van het Kon. app. v. 25 Oct. 1835 110. 7 |l'. W. 2/1830 135,4) ook dooi' den burgemeester of een door dezen aangewezen persoon gehouden worden. Der. 24 Ort. IKV» no. 50, 1». W. 2065 rf. Miss. 12 Oct. 1805 no. 14 I'. \V. 4835. De burgemeesters zijn bevoegd tot het houden v. openb. verk. v. roer. goed. voor rekening van bet Kijk wegens besmettelijke ziekten onteigend, of voor Rijksrekening aangeschaft om tot ontsmetting, waarschuwing of afzondering in die rechten te dienen, doch voor Rijksdienst niet meer noodig. (K. B. 11 Juli 1871 S. no. 75.) Circ. 10 Aug. 1871 no. 954 P. W. 5985. Dezelfde ambtenaren voor die van in beslag genomen vee of goederen bedoeld in art. 37 der W. v. 20 Juli 1870 S. no. 131 (K. I!. 11 Juli 1874 S. no. 109.) Circ. 28 Sept. 1874 no. 074 P. W. 0358. De door de respectieve departementen van algemeen bestuur aan te wijzen ambtenaren tot den verkoop van onbruikbare roer. rijksgoederen en eigendommen. K. li. 25 Jan. 1820 no. 112 circ. no. 200, P. W. 584. 3. Wie moet als verkooper beschouwd worden en wie is dientengevolge bevoegd de kooppenningen te ontvangen en in te vorderen, de ambtenaar of de eigenaar der goederen ? Alleen de eigenaar is de verkooper en de notaris is alleen tot ontvangst der kooppenningen bevoegd, wanneer de kooppenningen dadelijk bij den verkoop worden voldaan. Arr. 19 Aug. 1851 W. 1257 P. W. 1037 S. v. K. (3e dr.) 378, v. d. H. Sr. 1851 II 46, N. R. B. I 370, N. R. XXXIX § 40, '246, T. v. II. VI 7, (vern. Ilof Zeeland 22 Mei 1851) ook wanneer de in bet alhier executoir verklaarde arrêté van Nivöse aangehaalde woorden van het edict van Febr. 1771 : «recevront les deniers provenant des dites ventes, quand raème les partjes y appelleraient d'autres buissiers», welke uitsluitend betreffen de jurés prisetirs vendeurs de meubles moeten worden uitgestrekt tot notarissen enz., dan nog is daarbij alleen bedoeld het geval, dat de kooppenningen dadelijk bij den verkoop zijn ontvangen; een latere ontvangst der kooppenningen door den not. is alleen gegrond op overeenkomst, krachtens eene op den notaris verstrekte lastgeving. Micheels, Wet Notarisambt. (Aanli.) 10' (X 1 8 Kebr. 1851 mi. 38 1'. W. 1733: volgens liet hier te lande executoir verklaarde edict van Kebr. 1771 ontleeneii de notarissen, thans in plaats van de j ures-, iriseurs uit hunne betrekking zelve de bevoegdheid lot het ontvangen der kooppenningen bij verkoopingen a contant; die bevoegdheid belet evenwel den eigenaar of den verkooper niet om zelfde kooppenningen te innen of die aan anderen op te dragen. Cf. Der. 27 Sept. 1854 no. 10 P. W. 2425. Sol. 29 Dec. 1857 no. 39 P. W. 3031 4 Sept. 1858 110. 52 P. W. 3231, Hes. 30 Aug. 1859 no. KJ8 P. W. 3458. Rb. 's-Bosch 21 Sept. 1853 W. 1547, II. en W. X 465, T. v. R. XI 367: de notaris, die mobilia verkocht en aan zijne mandanten betaald heeft, kan niet ten zijnen name betaling van den koopprijs van de koopers eischen, ook wanneer de in bet alhier executoir verklaard arreté van Nivóse aangehaalde woorden van het edict van Kebr. 1771 : «recevront les deniers provenant des dites ventes, quand même les partjes y appelleraient d'autres huissiers», welke uitsluitend betreffen de jtirés priseurn vendeurn de meiibles, moeten worden uitgestrekt tot notarissen enz. Rb. Arnhem 5 Jan. 1874 W. 3693, W. N. A. 217, PW. 6401 : de last tot ontvangst, der kooppenningen aan den notaris, is verstrekt aan hem in privé en niet als inhaerent aan de verkoopso|idracht, daaruit voortspruitende en daarmee samengaande krachtens zijn qualiteit van notaris; art. 5 van bet edict van Kebr. 1771 bedoelt het geval dat de kooppenningen dadelijk bij den verkoop moeten worden betaald, hetgeen niet het geval is wanneer de betaling is gestipuleerd ten kantore van den notaris aan den verkooper zelf of zijn daartoe gemachtigde en alzoo na den verkoop. Rb. Xutfen 8 October 1885 W. 5294, li. W. v. N. 570, W. N. A. 874: al mocht de gewoonte bestaan, dat bij publ. verkoop van roer. goed de notaris stilzwijgend de verplichting op zich neemt voor de kooppenningen te garandeeren, dan is dat gebruik evenwel niet van dien aard, dat «le not. zonder zich uitdrukkelijk verbonden te hebben, tot die garantie krachtens de wet is verplicht, daar die verplichtingen volstrekt niet in den aard der notarieele ambtsverrichtingen gelegen is. Rb. Breda 14 Kebr. 1888 W. 5551, P. W. 4169, W. N. A. 963, P. v. .1. 1888. 30, R. W. v. N. 623: deze voorschriften dragen bijna uitsluitend een fiscaal karakter; immers art. 5 van het edict van Febr. 1771 (waarin het recht om de kooppenningen te ontvangen voor het eerst wordt toegekend) staat blijkbaar in verband met art. 6 van dit edict, waarbij de jurés-vendeurs bevoegd werden verklaard hun loon van die kooppenningen af te houden en bedoelden de waarde van dergelijke ambten bij verkoop er van door den Staat te verhoogen en blijkens de consideratie van de arrêtés van Kructidor en Nivose voor «le recouvreinent d'enregistrement en de timbre»; art. 1 iler Wet van 1'luviöse wijst deze ambtenaren niet aan als de eigenlijke verkoopers maar als de enkele gemachtigden der verkoopers, welke volgens art. 1507 alléén bevoegd zijn zelf of door hunne gemachtigden anderen eigenaar te maken van liet verkochte gelijk art. 5 van liet edict van 1771 de verkooper noemt de partij. Cf. Kb. Middelburg 19 Febr. 1845, li. Bij hl. VII 530, N. li. XXIV S 75, 341, dezelfde Rb. 10 Febr. 1880 M. v. 1). I, 11. Rb. Breda 29 Ree. 1841 R. en W. I 315; idem 6 Jan. 1803 W. 2453 verin, sub art. 5 aant. 3. Bb. 's-Bosc'n 27 Febr. 1863 P. W. 4394, verm. sub art. 5 aant. 2. Ktgr. Terborg 3 Juli 1879 W. 4455, W. N. A, 532, R. W. v. N. 372: de notaris is niet anders als de tusschenpersoon tusschen verkooperen kooper; de verkooper doet, door een notaris met den verkoop te belasten geenszins afstand van zijn rechten, hetgeen ook onvereenigbaar zou zijn met zijn onbetwistbaar recht om het een of ander voorwerp niet te gunnen; de not. kan alleen dan geacht worden in de rechten van den verkooper te treden, indien hij zijn lasthebber is, waarvan echter behoorlijk moet blijken en waarvoor niet voldoende is de in het hoofd der akte van verkooping voorkomende bepaling «dat de koopprijs ten kantore van den notaris moet worden betaald.» Ktgr. Arnhem 12 Juni 1895, P. W. 8758: de notaris die den koopprijs aan den verkooper heeft voldaan is bevoegd krachtens art. 1418 j°. 1393 B. W. dien van den kooper terug te vorderen. S. v. E. (2e dr.) p. 152 en v.: de not. wordt niet door de wet als verkooper beschouwd ; als zoodanig heeft hij dus geene actie tot invorderiii". Hij is niet zoodanig gesubrogeerd in de rechten en verplichtingen deivroegere jurés-priseurs, dat hem de invordering uit dien hoofde zou kunnen worden opgedragen. Al ware hij zoodanig gesubrogeerd, dan nog zou bij het recht van invordering niet hebben, want aan den juré-priseur heeft men wel de ontvangst der kooppenningen opgedragen, maar daar de vroegere verordeningen ook hem niet als den verkooper beschouwden en nergens de actie aan hein uitdrukkelijk was toegekend, kunnen de woorden : recevront les deniers in art. 5 v. 't deer. v. 1771 alleen betrekking hebben op verkoopingen niet contante betaling. Mr. (1. Diephuis, Opm. en Med. 1848 I. S. v. E. (3e dr.) p. 377, Vroom no. 1193. Zie ook het aang. sub art. 5. De „officier public" handelt niet als lasthebber van den eigenaar der oederen, maar houdt zelf de verkooping. Uil. Middelburg '25 Sopt. 1X44 W. 542, N. 1$. XXIV I* 75, 341 R. B. VII :>!13, T. v. It. IV '283: uit het proces-verlia al van den verkoop blijkt niet dat de notaris als gemachtigde heelt verkocht ol' ook als gemachtigde met de eventueele koopers is overeengekomen omtrent tijd en plaats van betaling, maar integendeel consteert uit hetzelve, dat de notaris, schoon ten verzoeke van anderen, echter zeil' als notaris een en ander heelt gedaan en overeengekomen, waaruit volgt, «lat ook hij alleen en bij uitsluiting van anderen gerechtigd is als notaris te vorderen de nakoming der overeenkomst tusschen hem als verkoopcr en den kooper aangegaan. Kb. Maastricht '21 Juni 184!» W. 1077. T. v. II. IV 283: de notarissen enz. zijn jegens den verkooper, die dikwijls bij den verkoop niet eens tegenwoordig is, voor den koopprijs aansprakelijk en zijn gerechtigd den koopprijs dadelijk ol' contant te vorderen, welk recht zij niet verliezen wanneer zij aan den kooper uitstel tot betaling vergunnen. Gf. Kb. Maastricht 10 April 1851 W. 1200. ld. 7 Kebr. 1856 W. 1771, II. en W. XI 470, N. It. LVIII Jj 82, 423, T. v. R. XI 359, P. W. 2881. ld. 1!» Fehr. 1874 W. X. A. '225, W. 3723, II. W. v. N. 206, '208. Ilb. Arnhem '24 April 1884 W. N. A. 755. K. VV. v. X. 550: art. 5 van bet Edict van Kebr. 1771 — opgenomen in het bij Keizerlijk Deer. van 8 Nov. 1810 hier te lande executoir verklaarde Arrêté van 27 Nivöse V, hetwelk bij art. 8, Wet Xot.Ambt als in verband met de Wet van Pluvióse nog altijd van kracht is — bepaalt uitdrukkelijk, dat de daar genoemde juréspriseurs-vendeurs «recevront les deniers provenant des dites ventes», terwijl het niet is aan te nemen, dat de wetgever, die de bedoelde ambtenaren aanwees om de kooppenningen te innen hun, waar op crediet werd verkocht, de rechtsmiddelen zou hebben geweigerd om tot die inning te geraken. Rb. Amersfoort 17 Kebr. 1858 W. 1998 1». W. 3217, T. v. R. XIII 121 : uit de Kransche edicten van Oct. 1096, Febr. 1771, de wetten van 1790 en 1793, de arrètés van Kructidor en Nivöse volgt dat de oflicier public niet als lasthebber maai' zelf de verkooping houdt en verantwoordelijk is voor den koopprijs, zoodat liij ten zijnen pericule crediet geeft en bij wanbetaling op eigen naam vervolgt; deze strekking der Wet van Pluvióse blijkt mede uit de weinige formaliteiten voor de processen-verbaal voorgeschreven, waarbij niet eens de namen ol onderteekening der koopers of verkoopers wordt gevorderd en overbodig is, ofschoon niet verboden; bev. dooi- Hof Utrecht 26 Juni 1858 W. 2018, T. v. R. XIII 132. Rb. Zierikzee '22 Sept. 1891 W. 0209. Rb. Rotterdam 29 Juni 1874 verm. in aant. 8. Ktgr. Bergen-op-Zooni 6 Mei 1862W. 24>8,It.en\V. X\ 287 (vern.door Hl», lireda 0 Jan. 1863 W. 2153, verm. subart.5aant.3): de officier public treedt niet als lasthebber namens zijne committenten op, maar houdt zelf de veikooping en is voor den koopprijs aansprakelijk tegenover den verkooper, zoodat hij gerechtigd is om op eigen naam, als zijnde hij de verkooper, een wanbetaler te vervolgen, daar de koopers slechts met hem en niet met den eigenaar gehandeld hebben, waartegen niets afdoet, dat in liet proces-verbaal staat vermeld de persoon ten wiens verzoeke de verkoop geschied, hetwelk geheel noodeloos was en alleen is voorgeschreven voor de voorloopige aangifte. Ktgr. Weert 7 Jan. 1870 1'. v. .1. 1870 no. 17, S. v. F.. (3e dr.) 377 : uit de Fransche wetten en arrétès vóór de VV. v. Pluvióse blijkt dat de notarissen beschouwd werden als verkoopers ; terwijl deze wet daarin geen verandering bracht, zoodat ook thans nog de not. de eenig bevoegde persoon is om den verkoop toe te wijzen en wanneer iemand gedurende een openbare veiling met den eigenaar der goederen den prijs bepaalt, die koop niet kan doorgaan zonder toestemming des notaris, die, bet bod aannemende, geacht wordt zelf den koop in zijn qualiteit te sluiten. Ktgr. Kolsward 16 Sept. 1878 W. 4301, W. X. A. 461, li. W. v. X. 343: bij een openbare verkoop v. roer. goed treedt de notaris niet op om als zoodanig een verkoop tusschen partijen gesloten, te constateeren door eene authentieke akte, maar wel als zijnde hij een van de «officiers publiés-» vermeld bij art. 1 der \V. v. Pluvióse; uit den inhoud dier wet eu de daarbij behoorende verordeningen (/.ie Arr. 31 et. 1845 verm. in aant' 5 sub art. 7) blijkt dat die «officier public» niet handelt als lasthebber van den eigenaar der goederen, maar zelf de verkooping houdt, gelijk hij ook instaat voor den koopprijs. Trib. de la Seine 6 Juin 1894 Dall. Suppl. no. 76: 1'officier public est personnellement responsable vis-a-vis de ses commettants lorsqu'il a aceorde crédit de sou autorité privée, et il agit alors contre 1'acquéreur4sesrisques et pórils. D'oü il ressort <|ue, loisquMl a été fait crédit par 1'officier vendeur a rac([uéreui-, c'est 1'officier vendeur <|ui est personnellement créaneier de eelui-ci, et non pas le vendeur lui-méme. lmplïcite in gelijken zin : Arr. 14 April 18.» 1 W. 13*20, 1'. W. 10.5b, X. I!. XXXVIII Ü 51, 201, T. v. It. VI 203, X. R. 1!. I .">70, v. d. II. Sr. 1851, I 355: hij een arrété van liet directoire exécutif van 27 Xivöse V, hier te lande executoir verklaard, en waarbij wordt verwezen naar art. 2 van het arrété van 12 Fructidor IV, is bevolen dat de in eerstgemeld arrété woordelijk opgenomen artt. 5 en 0 van een edict van Februari 1771 opnieuw zouden worden gedrukt en afgekondigd en bij dat art. ■> is voorgeschreven «lat rte ambtenaren, die uitsluitend tot de bedoelde verkoopingen worden gerechtigd verklaard, de verkoo|>spenningen zouden ontvangen, zelfs wanneer de partijen andere beambten daarbij zouden roepen, zoodat de verkoopende ambtenaar moet worden gehouden voor een openbaren bewaarhouder (dépositaire publii') als waarvan sprake is in art. 160 Sr. Cf. Prov. Hof Limburg '21 Mei 1871 W. 5729. Mr. G. M. van der Linden, Therais VII 186. Vgl. ook bet aanget. sub art. 5. 8. Uit de considerans der arrêtés van Fructidor en Nivóse blijkt duidelijk de strekking om aan de schatkist de inning van het registratieen zegelrecht te verzekeren, doch nergens worden in die arrêtés de daar bedoelde ambtenaren aansprakelijk gesteld, voor de betaling der ko{>j leuningen • wel zou uit art. 5 van het edict van Februari 1771 mogen worden afgeleid, dat zij bevoegd waren op eigen naam de kooppenningen van de koopers in te vorderen, geenszins dat zij, waar zij die niet hadden kunnen ontvangen, daarvoor aan den verkooper aansprakelijk zijn. Kb. Rotterdam 2!» Juni 1874 W. N. A. '236, 1'. v. J. 1874, 31, R. W. v. N. '21'2. De wet van Pluviöse is toepasselijk zoowel op verkoopingen a contant als op die tegen crediet. s. v. E. ('2e .Ir.) p. 460, (3e «Ir.) 110. 31'2, Vkoom no. 1193, 1197. Zie — omtrent de vraag of de processen-verbaal executoire kracht hebben en derhalve tot betaling kunnen noodzaken — het aanget. sub art. 5. 10. De kantonrechter mag voor den openb. verkoop van roer. goed. een notaris buiten het arrondissement aanwijzen. Kt gr. Kist '28 Mei I87'2 W. 3484. — Circulaire I Mei 1894 no. 37 I'. W. 8526, ook verin. W. Not.Ambt sub art. 7 aant. 3: een not. is onbevoegd buiten zijn ressort een openb. verkoop van roer. goed te houden; art. 1 Wet van 17 Sept. 1793 kan daartegen niet worden aangevoerd (zie W. N. A. I'247 : de woorden ««lans toute 1'étondue 'l«- r«'publique» hadden geen ander doel dan om duidelijk te maken «lat WET VAN 22 PLtJVIÓSE VII. ART. 1—'2. de regeling der Wet v. 1793 ook voor Parijs zou gelden conf. art. 2 der wet: en conxrqnence, les huissiers-priseurs de Paris etc. cesseront les fonctions attribuées a leurs offices). Daar de strafbep. van art. 7 al. 2 Wet Not.Anibt hij de wet van 15 April 1886 niet is in stand gehouden, is op overtreding thans art. 430 Sr. toepasselijk. Cf. besch. Just. 30 Sept. 1803 110. 106. 11. Het aankondigen in de courant, dat de verkoop zal geschieden onder directie van den eigenaar of een door deze aangestelde bijzonder persoon, in wiens handen de hoofdsommen en kosten moeten worden betaald, en in het algemeen het bepalen van de wijze, waarop de verkoop zal plaats hebben, leveren niet op een „s'inmiiscer dans les ventes publiques" als verboden bij Arr. van 12 Fructidor IV, waarmede slechts bedoeld zijn die handelingen, welke tot de te koopstelling of de eigenlijke verkooping betrekkelijk zijn. lih. Roermond '20 Juni 1844, II en W. I 262. Litt. II. P. Heri.age, eenige opmerkingen over den publieken verkoop van roerende goederen; diss. Leiden 1873. II. Aucun ol'lieier public ne pouria procéder a une vente publii[ue et parenchères d'objets mobiliers, i|u'il n'en ait préalablement fait la déclaration au bureau de 1'enregistrement dans 1'arrondissement duquel la vente aura lieu. 1. Daar eene inzate of voorloopige veiling is een conditioneele koop en verkoop, aangezien daarbij over den prijs en het onderwerp wordt overeengekomen onder de ontbindende voorwaarde, bij de veilconditiën bepaald, moet ook de aangifte worden gedaan vóór de inzate, makende art. 2 geen onderscheid of de verkoop is onvoorwaardelijk of conditioneel ; bovendien resulteert de verplichting tot het doen der verklaring vóór de inzate, almede uit art. 3 (de aanwijzing van den dag) vermits de definitieve toewijzing of finale verkoop, als een geheel met de inzate uitmakende, door die inzate wordt geopend. Kb. Almelo 12 Febr. 1845 I'. W. 2/184'. no. 216, S. v. K. (2e dr.) p. 476, (3e dr.) 385, Vroom 110. 1207: nendre heteekent hier te koop aanbieden. Ites. ti Nov. 1889 do. l i P. \\ . 791'2, ook verin, sub art. Ti aaiit. !t: voor de eerste zitting, de voorloopige toewijzing, moet «Ie aangifte worden gedaan (ff. Miss. 14 Jan. 186.» no. l i P. \V. 47lt9); alleen dan is een nieuwe aangifte noodig, als geen proc.-verl». der eerste zitting is opgemaakt, of in '"'I PS proc.-verl». geen uitstel tot lateren dag is opgenomen. (Cf. Hes. 25 Maart 110. 18 P. \Y. 7338, Kb. Tours 22 Maart I87S W. N. A. Kil, verin, sub art. 3 aant. 1, Itb. Xontron 17 Dec. 1879 W. X. A. 592, P. \V. 1573.) Ites. Iti Juni 181.> 110. 121 P. \V. 1846, nu. 473: in geval van uitstel eener verkooping moet de aangifte vernieuwd worden. Ites. 23 Juli 1883 no. 65 P. W. 7052: Proeéder a nne vente is de handeling, die den toeslag (den verkoop) voorafgaat; al behoefde door de toewijzing aan een persoon geene afscheiding plaats te hebben, dit kontoeh niet wegnemen, dat de not. roer. goed had geveild, toen afgezonderd van den grond een gebouw in het openbaar te koop werd aangeboden onder beding, dat het binnen zekeren tijd moest worden afgebroken. Anders: l*b. Zwolle I Dec. 18o2 I'. A\. IS8I1, S. v. K (2e dr.) 479, verin, sub art. 5 aant. 7. 2. He wet vordert slechts één aangifte, ook wanneer de linale veiling onder een ander kantoor plaats heelt dan dat waaronder de voorloopige veiling is geschied, en daar de aangifte mort gedaan worden vóór de voorloopige toewijzing, behoort zij te geschieden aan het kantoor waaronder deze gehouden wordt. — Ites. 22 Kebr. 1865 no. 64 P. \V. 4834. Hes. 8 Oct. 1849 110. 4 P. \V. 1216; onderscheidene verkoopingen kunnen in ééne aangifte zijn vervat. III. La déclaration sera inscrite sur un registre qui sera tenu a eet ellet, etelle sera da tóe. KI Ie contiendra les noms, qualité et domicile de 1'olïicier, ceux du requérant, ceux de la personne dont Ie mobilier sera mis en vente, et 1'indication de 1'endroit oü se fera la vente et du jour de sou ouverture. Mie sera signée par 1 olïieier public, et il lui en sera fourni mie eopie, sans autres Irais que le prix du papier timhré sur lequel eette copie sera délivrée. Elle ne pourra servir que pour le mobilier de celui qui y sera dénommé. I. Aan de bedoeling van art. 3 wordt voldaan, wanneer in de aangifte verklaard wordt, dat de verkooping geschiedt ten verzoeke van eenen opgenoeinden erfgenaam, met bijvoeging «en verdere erfgenamen van . . .» Ites. 23 Jan. 1891 no. 20 P. W. 8130. — Tics. 15 Febr. 1839 no. 150 P. W. 11840 p. 158 no. 1 : in de voorloopige aangifte moeten al de eigenaren der te veilen goederen worden vermeld. Cf. rtli, Mechelen 14 Aug. 1870 W. N. A. 368: le notaire a contrevenu aux dispositions de 1'art. 3 s'il a procédé a la vcnte publique d'herbages, a la requête de dix personnes non co-propriétaires, alors que trois seulement avaient été nominativenient désignées dans les déclarations préalables et les sept autres personnes ne se trouvaient designées pour ces déclarations que par l'addition des mots «et cotuorts.n On peut vendre dans une même vente et par un mème procés-verbal des objets appartenant a des personnes difl'érentes; II n'y a eu qn'une seule contravention a la loi de PI. VII. 2. Het is niet noodig in de aangifte de soort der roer. goed. te omschrijven. Hes. 30 April 1835 no. 198 P. W. 2/1835, p. 118 no. 5. 3. De wet is overtreden, wanneer de not. op den 19den beeft voortgezet een verkoop, welke overeenkomstig de gedane voorloopige aangifte op den 18den moest plaats hebben, zonder in het slot van het proc.-verb. van de zitting van den laatstgemelden dag daarvan melding te maken, of eene nieuwe voorloopige aangifte te doen. Hes. 9 Aug. 1834 no. 79 1». W. 2/1836, 124 no. 2. Kb. Tours 2 Maart 1878 W, X. A. 44rl • les mots jour de 1'ouverture de la vente indiquent que le législateur a eu en vue une vente pouvant se prolonger plusieurs jours et ne pennettent pas d'admettre qu'il ait eu 1 intention de prescrire une déclaration nouvelle pour cbaque journée que durera la même vente. IV. Le registre sera en papier non timbre; il sera coté et paraphé, sans frais, par le juge de paix dans ('arrondissement duquel sera le bureau d'enregistrement. V. Les officiers publics transcriront en tête de leurs proces-verbaux de vente, les copies de leurs déclarations. Gba([ue objet adjugé sera porté de suite au procés-verbal; lt! prix y sera écrit en toutes lettres, et tiré hors ligne en chifl'res. Chaque séance sera close et signée par 1'officier public et deux témoins domicilies. Lorsqu'une vente aura lieu par suite d'inventaire, il en sera fait mention au Michkelr, Wet Xotarisambt. (Aanh.) 11 procés-verbal, avec indication (Ie l:i «late de 1'inventaire, du noiii nu nntaire qui y aura procédé, et de la quittance de 1'enregistrement. 4. Horwol bij onderscheiden Fransche wetten dejurés-priseurs, notarissen enz. niet uitsluiting van bijzondere personen tot het houden van deze verkoopen zijn bevoegd verklaard, komt nochtans in deze verschillende wetten geen enkele bepaling voor, welke zou kunnen aanduiden, dat de bedoeling daarvan is 0111 aan de gedachte personen eenige vrijwillige jurisdictie op te dragen, ni. a. w. hun de bevoegdheid toe te kennen om de stipulatiën tusschen partijen te constateeren, veelmin om daaraan liet karakter van authenticiteit te geven. (Of. Rb. Maastricht 12 Oct. 1882 infr. cit.); daarentegen toonen de weinige formaliteiten voor deze processen-verbaal duidelijk het tegendeel aan, blijkende bovendien duidelijk dat de strekking dier wetten geene andere dan eene fiscale is. Trouwens gaan al deze wetten van de veronderstelling uit, dat deze verkoopingen alleen plaats hebben met dadelijke levering tegen contante betaling, hoedanig alleen het den huissiers-priseurs, — in welker attributen ten opzichte dezer verkoopen, de deurw., griff. en not. zijn getreden — volgens het oude recht vrijstond te verkoopen, blijkens eene akte van notorieteit van het Chatelêt te Parijs van 15 Mei 1703, in de toepassing bevestigd bij een arrest van het Parlement van 25 Xov. 1763, waarmede overeenkomt art. 624 Code de Proc. Civ.; gelijk dit insgelijks bevestigd wordt door twee arresten van het Hof van Parijs van 10 Juni 1816 en 26 April 1830, zonder dat hiertegen iets kan afdoen, dat, ook in Frankrijk, gezegde personen meermalen mobilia op crediet verkochten blootelijk met inachtneming van de bij gezegde wettelijke bepalingen voorgeschreven vormen, daar zij alsdan geacht moeten worden de gevaren daarop of voor hunne bijzondere rekening of voor die hunner lastgevers te hebben genomen. Hof Overijsel 4 Mei 1840 N. li. V 11)8, T. v. II. III 409, vern. Rb. Almelo 2 Jan. 1840. In gelijken zin : Hof Leeuwarden 12 Mei 1886 W. 53(14, R. W. v. N. 589, het proc.-verbaal, hetwelk de louter fiscale wet van Pluvióse eischt, draagt ten aanzien van de keuze van woonplaats als voorwaarde van verkoop geen voor de koopers verbindend karakter. lih. Ti el 12 Oct. 1894 W. 6605, I'. W. «lil.'): de akte opgemaakt volgens deze wet heeft niet de strekking om tusschen partijen bewijs op te leveren; zoodanige akte niet door den kooper geteekend voldoet niet aan art. .51 Wet Nut.Ambt en heeft derhalve tegenover deze geen bewijskracht. Hb. Amersfoort . P. 67. 1. 175: les proces-verbaux ne font foi du fait dos ventes qu'ils constatenl et des déclarations qui s'v rattachent, notamment quant a la libêration, que lorsqu'il s'agit des ventes au coinptant; ils sont sans force probante relativement aux ventes a terme qui y sont énoncées et aux obligations de payement que les acheteurs auraient contractées pour 1'avenir a propos de ces ventes. Cf. Cour de Cassation 19 Mai 188ti I). P. 80. 1. 412: le procés-verbal ne fait pas foi des énonciations relatives a 1'identité de 1'adjudicataire dont aucun texte de ioi n'oblige i officier public a s'assurer. In gelijke zin: de Fransche jurisprudentie bij Dulloz Suppl. Répertoire no. 37. •4. Ten opzichte van het proces-verbaal in deze wet bedoeld zijn de voorschriften der wet op het Not.Ambt niet toepasselijk. Arr. 10 Mei 1801 cf. concl. adv.-gen., N. R.68 p. 36, v. d. H.G. I. X VIII220; In gelijken zin Mr. Rijke W. X. A. no. 1317, Res. 20 Juni 1843 no. 39, T. v. R. I 109. lib. Almelo 13 Maart 1878 W. 4420, W. X. A. 510, li. W. v. X. 367: liet uittreksel, hetwelk geheel overeenkomstig de Wet op het Xot.Anibt is uitgegeven, van een proces-verbaal door den not. niet inachtneming der voorschriften van de Wet van Pluviöse opgemaakt geheel in den vorm en overeenkomstig de Wet. op het Xot.-Ambt, is een executoriale titel. Ktgr. Assen 15 Sept. 1870 W/3261, X. 11. B. 1873, 108. R. W. v. X. 02, W. X. A. 43, I'. W. 5788 (bev. door Rb. Assen 13 Maart 1871 W. 3448, P.W. 0278, W. X. A. 94, R. W. v. X. 110, X. R. li. 1873, 83): iu de Wet van Pluviöse komt geen afwijking voor van art. 30 Wet Xot.Anibt, zoodat alle bewijskracht aan het proces-verbaal moet worden ontzegd, waar de kooper niet heeft onderteekend, zelfs niet is vermeld dat de kooper voor deu not. is verschenen. Res. 9 Juli 1851 110. 17, Miss. 31 Mei 1851 110. 97, P. W. 1822, S. v. E. (2e dr.) 104: er kunnen grossen worden afgegeven van proc.-verb. v. verkoop 0/1 tentlijn v. roer. goed., mits ten aanzien dier proc.-verb. de Wet op het Xot.Anibt in haar geheel is nageleefd, en anders alleen voor die gedeelten welke als not. akten zijn ingericht, gedeelten welke ieder op zich zelf staande not. akten daarstellen. Amler.i: ft. Het proc.-verbaal, aldus in den vvettelijken vorm ingevolge art. 5 opgemaakt door een bevoegden ambtenaar voldoet aan art. 1905 B. W. en is alzoo een authentieke akte, levert bewijs op niet alleen jegens de eigenaren der verkochte goederen en tegenover liet Bestuur der registratie maar ook tegenover den kooper, ook al heeft deze gebruik gemaakt van een bij de veilconditiën verleend uitstel van betaling, zoodat het uit kracht der oiulerwcrjielijke authentieke akte gedaan arrest alleszins gegrond was. Mof Limburg '21 Mei 1801 \V. 3722. Viioom nos. 1194, 1195: het pioc.-verb. is een authentieke akte, waarvan een grosse kan worden afgegeven, ook al heeft de kooper niet onderteekend. lil). Middellang 25 Sept. 184i W. 542, ook verin, sub art. 1 aant. 7: ook het proces-verbaal van verkoop van roer. goederen is een authentieke akte. rib. Maastricht 21 Juni 1849 W. 1077, ook verin, sub art. 1 aant. 7: vermits het proces-verbaal is opgemaakt door een openbaren ambtenaar, die krachtens de W et van l'luvióse daartoe en daar ter plaatse de wettige bevoegdheid had, niet inachtneming tevens der formaliteiten, bij die wet voorgeschreven is het proces-verbaal een authentieke akte. Cf. Kb. Maastricht 10 April 1851 W. 12(30, idem 7 Febr. 1850 W. 1771. ltb. Hoermond 29 Oct. 1852 W. 1412, N. II. XLVII § 101. 467, T. v. 11. \ll 143: uit den aanhef der Wet van l'luvióse vloeit voort, dat de bestaande wetsbepalingen zijn gegeven zoowel in het belang der schatkist als in die der belanghebbende verkoopei's en koopers (men zie de considerans); wel is waar wordt in de artt. 2, 3 en 5, welke de noodige formaliteiten voorschrijven, niets gezegd aangaande de aanduiding des koopers, doch het spreekt van zeil dat die vermelding noodzakelijk is, wil men iemand als aansprakelijk kooper kunnen vinden, wanneer de verkooping niet tegen contanten geschiedt; buitendien zou de nakoming van zoovele voorgeschreven formaliteiten en voornamelijk die der onderteekening van iedere zitting door twee getuigen overtollig zijn indien de strekking der wet alleen de belangen der schatkist gold ; mitsdien is het proces-verbaal een authentieke akte. ltb. Amersfoort 2.5 Mei 1845, \\. 020: ofschoon iu art. 5 niet staat, dat de namen der koopers in het proc.-verb. moeten worden aangeteekend, vloeit de vermelding niettemin uit den aard der zaak en inplicite voort, omdat dezelve in een onmiddellijk verband staat met het onderwerp der acte en dezelve inisdieu volle gelooi' verdient, als behoorend tot eene authentieke acte, totdat zij van valschheid beticht wordt. Ktgr. Terborg ti Nov. 1879, \V. 4457, W. N. A. 533, It. W. v. X. 373: het proces-verbaal is een authentieke akte en levert misdien ook volledig bewijs op ten aanzien van de daarin als koopers vermelde personen. Ktgr. Appingadam 22 April 1854, W. 1009: het proc.-verb. levert ook zonder onderteekening' van den kooper, volledig bewijs op voor hetgeen daarin staat vermeld, in casn wat betreft de domiciliestelling ten huize van den verkoop. Niet zoover als laatstgemeld kantongerecht gaan: lih. Nijmegen 13 Oct. 1843, R. H. IV 181, S, v. E. (2'' dr.) 468: uit art. 5 volgt wel uit den aard der zaak en implicite, dat de processen-verbaal ingevolge deze wet opgemaakt, als authentieke akten kracht van bewijs in rechten bezitten om daar te stellen, niet alleen dat al de daarop als toegewezen vermelde voorwerpen voor de uitgetrokken prijs zijn verkocht, maar ook, dat dezelve zijn gekocht door de als koopers aangeteekende personen, maar de bevoegdheid der ambtenaren, als zoodanig, kan zich niet verder uitstrekken dan tot het constateeren dier daadzaken; om als authentieke akte te kunnen gelden, voor de overeenkomst van borgstelling daarbij aangegaan, moet zij zijn opgemaakt volgens de vormen van de notariswet. — Sol. 9 Aug. 4860, no. 86, P. W. 3590: de authenticiteit van het proc.-verb. geldt alleen voor zoover zij de bij deze wet bedoelde handeling van den openbaren ambtenaar, bepaaldelijk voor zoover zij den openbaren verkoop constateeren ; zij strekt zich dus niet uit tot al wat buiten het feit der openbare toewijzing ligt, in casu de volmacht, welke blijkens het proc.-verb. door den verkooper aan derden verstrekt is. Cf. Hes. 20 Sept. 1860 no. 23, 1'. \V. 3591. 6. Indien onderscheidene verkoopingen in ééne aangifte begrepen zijn (zie sub. art. 2 aant. 2) behoeft aan het hoofd van elk proces-verbaal alleen datgene overgeschreven te worden, wat tot elke verkooping betrekking heeft. Hes. 8 Oct. 1849 no. 4, P. W. 1210. ï. De inzate of voorloopige opprijsstelling is niet een „procéder a une vente," zoodat het afschrift der declaratie niet aan het hoofd van het proc.-verb. van inzate behoeft te worden geplaatst, aangezien zulks niet bij de wet is bepaald en daarin onbekend is en ook geheel doelloos is, daar voor een zoodanige inzate geen registratierecht is verschuldigd. lib. Zwolle 1 Üec. 1852, P. W. 1883, S. v. E. (2e dr.) 479. Anders: P. W. 1883, S. v. E. (2c «lr.) 4X0: beide, veiling en toewijzing vormen een eenige akte. Vjrl. het aanget. sul) art. 2 aant. 1. 8. De woorden toewijzing (adjudication) en toegeirezen (adjugé) beteekenen niets anders dan zoodanige handeling, bij welke in eenigerlei opzicht eigendoras-overgang plaats heeft; waaruit volgt dat stilzwijgend is toegelaten, dat niet toegewezen maar ingehouden voorwerpen niet op het verbaal worden vernield. Art. 10 heeft door alle strijdige bedoelingen af te schaffen, derhalve mede afgeschaft alle vroegere bepalingen betrekkelijk de bij deze wet bedoelde verkoopingen, bepaaldelijk de verordeningen van het uitvoerend bewind van 27 Nivóse V, betrekkelijk de opneming van alle ten verkoop uitgestalde artikelen op boete van 1000 livres. Rb. Middelburg 9 Nov. 1842, P. W. 2/1845 no. 215, R. R. VI 33, N. R. NV. t; 41, 153, S. v. E. (2e dr.), 481; rf. Res. 10 Jan. 1843 no. 08, P. W. 2/1845 no. 215. 9. Vóór de eerste zitting, de voorloopige toewijzing, moet de aangifte worden gedaan, doch het is niet noodzakelijk een proces-verbaal op te maken, indien men tracht tot verkooping over te gaan, maar tengevolge van te geringe opbieding niets verkoopt en de definitieve verkooping tot een lateren dag uitstelt. De woorden «procès-verbaux de vente» laten geen andere opvatting toe, dan die volgens welke slechts ingeval er is toegewezen een proces-verbaal moet opgemaakt worden. Res. C Nov. 4889 no. 14, P. W. 7912, ook verm. sub. art. 2 aant. 1. Cf. Res. 23 Nov. 1883, no. 57, P. W. 0901: weliswaar heeft over het algemeen het woord »vendre" in deze wet de beteekenis van te koop aanbieden, doch dit brengt nog niet mede, dat in art. 5 onder „procés-verbal de vente" niet moet worden verstaan het geschrift hetwelk de toewijzing der geveilde goederen constateert, daar ook uit het verband tusschen dat art. lid 2 en art. 0 mag worden afgeleid, dat de wet de opmaking van een proc.-verb. niet eischt wanneer er geen toewijzing van eenig voorwerp heeft plaats gehad. lO. De woorden „de suite" kunnen zoowel de rangorde als de onmiddellijke opteekening in het proc.-verb. bedoelen, omdat zij beiderlei beteekenis hebben en in casu moeten hebben, daar de onmiddellijke opteekening in het proc.-verb. overeenstemt met de kennelijke bedoeling des wetgevers om vergissingen en kwade praktijken te voorkomen, iets dat niet bereikt zou worden door de enkele opname in een later opgemaakt quasi proc. verb. Voorts blijkt uit de 3e al. van het art., dat het sluiten der zitting en het opmaken van een onderteekend proc. verb. daarvan door den wetgever als ééne gelijktijdig plaats hebbende handeling bedoeld is, terwijl ook dit voorschrift geen beteekenis zou hebben indien het niet dadelijk bij den afloop van elke zitting geschiedde; eindelijk blijkt ook uit art. 8 dat tijdens de verknoping het proc. verb. daarvan moet worden opgemaakt. Arr. 20 Oct. 1883, W. 4061, P. AV. 6015, W. X. V. <138, H. W. v. N. 484, N. R. CXXXV S 5, 22, v. d. II. G. 2 XXXIV 223, bev. llof's Bosch 21 Au-, 1883, bev. Rb. 's Bosch 27 Juni 1883. Cf. S. v. K. (3c dr.) no. 327. lil gelijken zin : Rb. 's-Bosch 16 Febr. 1883 P. W. 6062, S. v. K. (3<■ dr.) 110. 333: de uitdrukking «de suite» heeft altijd de beteekenis van «terstond» wanneer zij — gelijk in casu — aan een singularis is verbonden, terwijl tevens uit art. 5 al. 3 en uit art. 8 onmiskenbaar volgt, dat de ambtenaar verplicht is dadelijk en wel staande de zitting een proc.-verb. op te maken, en dat later opgemaakte niet als zoodanig kunnen gelden. llh. Maastricht 6 Maart 1873 verin, in aant. 11. Anders: Rb. 's-Boseh 14 Jan. 1856 P. W. 2668, T. v. lï. X 375: niet alleen de taalkundige beteekenis van «de suite» maar ook die van den Franscheu wetgever is die van achter elkander, vervolgens, in volgorde, zooals o. a. blijkt uit art. 42 C. G. en 475 C. P. ; zelfs al zou de beteekenis zijn die van «onmiddellijk» dan is er nog geen beboetbaarheid wanneer het toegewezen voorwerp niet terstond op het proc.verb. is vernield, daar art. 5 geen strafbepaling inhoudt en ook art. 7 hierin niet voorziet. 11. Door de bepaling, dat ieder toegewezen voorwerp onverwijld (de suite) op het proc.-verb. zal worden gebracht laat de wet niet toe, om de toewijzing nadat zij heeft plaats gehad, door toevoeging van niet bij de veiling en toewijzing plaats gehad hebbende omstandigheden te veranderen in eene toewijzing aan den verkooper, en alzoo krachteloos en zonder gevolg te doen worden. IU>. Maastricht 6 Maart 1873 W. :*502, P. \\\ U438, W. N. 181 liih. «ie l.i Seine 9 Mars 1892, Revue du notariat (5510: si Ie propriétaire veut reprendre sa ihose, il ue le peut qu'en se portant lui-méme enchérisseur et adjudicataire. Hall. Suppl. uo. 0.'». Iiil>. de Sedan 28 Oct. 1800 I). R. Suppl. uo. 93: 1'oHicier public commet une taute prot'essionnelle en portant sur leurs procés-verbaux, comme venilus aux enehères au cours de la vente les objets vendus avant ou depuis cette vente et a 1'amiable. II peut sous sa responsaliilité, adjuger des objets a uue personne nou présente a la vente, mais qui lui avait donné mandat d'enehérir jusqua un certain chillre, si surtout il a fait connaitre de suite le nom de 1'acquéreur. 12. Ingeval \au verkoop bij de maat van koopmansgoederen, mag de nadere opgaat van het totaal alleen in cijfers worden uitgedrukt. Dcc. 15 Mei 1856 uo. 33, S. v. K. (3e dr.) no. 328. 13. Dat getuigen wonen in de gemeente, waar de verkooping wordt gehouden, schrijft de wet niet voor; het hebben van een vaste woonplaats is voldoende. Vroom no. 1216, S. v. K. (3e dr.) no. 329. VI. Les piocès-verbaux de vente in- pourront etre euregistrés qu'aux bureaux oü les déclarations auront été faites. Le droit d'enregistrement sera pergu sur le montant des sommes que contiendra cumulativement le procés-verbal des séances a eni-egistrer dans le délai prescrit par la loi sur 1'enregistrement. 1. Processen-verbaal van openb. verpachting van landerijen, tevens inhoudende verkoopingen van veldvruchten moeten worden geregistreerd ten kantore, waaronder de verkooping is gehouden. Itec. 15 Mei 1856 no. 33, 1'. W. 2771. 2. I)e percenten, welke de kooper moet betalen als belooning voor den notaris die de verkooping beeft gehouden, moeten voor de berekening van het recht van registratie bij den koopprijs worden gevoegd. Ites. 4 Dec. 1826 no. 146, I'. W. 1/1836 114, no. 2. Cf. lies. 19 Juni 1866, P. W. 5650: beding in het proc.-verb. dat de kooppenningen met «Ie onraadsgelden als naar qnononte moeten worden voldaan ; ambtshalve begrooting der kosten. Vgl. aant. 4 sub art. 7. VII. Les contraventions aux dispositions ci-dessus seront punies jiar les amendes ei aprés, savoi r : De 100 francs, contiv tout olïicier public qui aurait procédé a uiie veiite saus en avoir fait la déclaration; De 25 francs, pour défaut de transenption en tète du procés-verbal, de la déclaration faite au bureau d'enregistrement; De 1(W francs, puur chaque article adjugé, et non porté au proces-verbal de vente, outre la restitution du droit; de 100 francs aussi, pour chaque altération de prix des articles adjugés faite dans le procés-verbal, indépendainment de la restitution du droit et des peines de faux ; Et de 15 francs, pour chaque artiele dont le prix ne serait pas écrit en toutes lettres au procés-verbal. Les autres contraventions que pourraient cuinrnettre les otliciers publics contre les dispositions de la loi sur 1'enregistrenient, seront punies par les amendes et restitutions qu'elle prononce. L'aniende qu'aura encourue tout citoyen pour contravention a 1'article Ier de la présente, en vendant 011 faisant vendre publiquement et par enchéres sans le ministère d'un officier public, sera déterminée en raison de 1'importance de la contravention; elle ne pourra cependant étre au dessous de 50 francs ni excéder 1000 francs pour chaque vente, outre la restitution des droits qui se trouveront dus. I. Kr is slechts een boete verschuldigd voor het niet doen dei' voorloopige aangifte, niet ook voor het, tengevolge daarvan, verzuim der overschrijving van de voorloopige aangifte. |{es. II Juni 1861 no. 147, I'. W. 3950. De geheele economie der wet brengt mede dat de registratierechten behooren te worden geheven, niet naar de toewijzing zooals die is vermeld in het proc. verbaal, maar zooals die daarin had behooren te zijn vermeld, d. w. z. zooals die werkelijk heeft plaats gehad (art. 5 al. 2 j° art. 7 al. 4), zoodat de ambtenaar, die in zijn proc. verb. wel al de geveilde artikelen opneemt, doch zóódanig, dat het onzeker blijft of er verkocht is of niet, in geval die verkoop (volgens art. 8 zelfs door getuigen) van elders wordt aangetoond, al moge hij vallen buiten de letter van art. 7 al. 4 niettemin aansprakelijk is voor de rechten van den tot stand gekomen, zij het dan ook niet gerelateerden verkoop. Itl). Arnhem 27 Sept. 188t>, VV. 5385, W. N. A. 88;$; cf. lies. :t Aug. 1808 110. 18 I'. \\". 0125: uil verschillemle artt. «Ier wet (o. a. art. 7| blijkt, dat de bepalingen omtrent het droit d'acte daarbij niet kunnen toegepast worden. Nu de toewijzing der volgens de acte afgekeurde artikelen blijkbaar heelt plaats gehad, was het recht deswege volgens art. 7 al. 4 verschuldigd en zou, indien het niet reeds op de acte was geheven, bij dwangsehrift kunnen worden ingevorderd. t.f. P. v. E. in A\. N. A. over de quaestie wat de beteekenis is van „prix." •1. De straf bepaling van art. i. al. 4, treft geenszins liet geval, (lat in het geheel geen proe. verb. is opgemaakt. lll>. 's Bosch l(i Febr. 1883, P. W. 6062. 4. De wetgever heeft de oplegging der boete van art. 7 niet beperkt tot liet geval van valsehheid, hetzij materieele, door verandering van den prijs na het passeeren der acte, hetzij intellectueele door een anderen prijs te vernielden dan werkelijk bedongen is, maar heeft kennelijk ook door de algenieene beteekenis van het woord ,,altération" op het oog gehad zoodanige alteratiën, die, hoezeer ter goeder trouw, toeh de schatkist benadeelen (in casu het niet vermelden dat zekere jiercenten tot goedmaking der kosten zijn bedongen.) Rb. Arnhem, 22 Nov. 1860, I'. W. 5652; <.t. Ilb. Maastricht. I.'! Febr. 1870, I'. \V. 0510, waarbij tevens is beslist, dat de niet-vermelding van opgeld in het proc. verb. geen altération de prix is, als niet vaststaat dat opgeld bedongen is, al mocht ook kunnen bewezen worden dat door den ambtenaar, die de verkooping hield, zekere percenten boven den koopprijs zijn gevorderd en ontvangen; cf. Miss. 15 April 1870 no. 8, I'. W. (551; Ites. 0 Nov. 1857, I'. \V. 3030: wanneer niet alle ongelden in de akte worden vermeld, wordt de ware prijs niet vermeld en is de boete van art. 7 toepasselijk; doelmatig is de betrokken ambtenaren vooraf daarvoor te waarschuwen. Cf. Hes. ti Aug. 1800, 110. 3, I'. \V. 5555: dat in art. 7 alleen wordt gesproken van „altération de prix" belet in dat geval de vorderbaarheid der boete niet, vermits de strekking van het art. geen andere kan zijn dan om den ambtenaar te straffen, die den grondslag voor de berekening van het registratierecht niet overeenkomstig de werkelijkheid in het proc.verb. uitdrukt. •V De gelijktijdige executoir-verklaring alhier der arrêtés van Fructidor en Nivose kan aan die arrêtés geen meerdere kracht geven dan zij in Frankrijk zelf na het emaneren der latere wet van Pluvióse konden behouden, maar zij zijn integendeel daar en alzoo ook hier vervallen voor zooverre zij geheel andere meer uitgebreide beschikkingen op het onderhavig onderwerp inhouden, hetwelk in casu geldt wat betreft hunne boetebedreiging niet alleen tegen den verkooper zelf maar ook tegen elk die zich in dergelijken verkoop immisceert, en wel met geheel andere boeten en strafbepalingen als waarvan in deze sprake is. Ai r. 31 Oct. 1845, W.06, N. It. XXII 8 55, '249. I'. W. 1/1840 no. 220, v. il. H. Zeg. II '273, lt. B. VIII 102, T. v. It. I 54, Vroom no. 1225, S. v. E.(3edr.) 395, bev. Itb. Appingadam 2 Jan. 1845, \V. <56, I'. W. 2/1845 no. 213: vooral uit de woorden van art. 7, „en vendant ou faisant vendre" blijkt duidelijk, dat de wet straf bedreigt tegen den eigenaar der roer. goed., die deze in het openbaar ol bij veiling óf zelf verkoopt óf door een ander onbevoegd persoon laat verkoopen, en niet tegen den uitveiler. — Dec. 22 Aug. 1850 no. 27, I'. W. 1572: de eigenaar is boetscbuldig ; lies. 22 Nov. 1889, no. 7, P. W. 7910: is de eigenaar bij den verkoop niet tegenwoordig, doch blijkt dat de verkoop op zijn last plaats beeft, dan is hij boetschuldig. Waar van diens goede trouw bleek, is de boete gerestitueerd. Anders: .Miss 28 Mei 1888, 110. 31, I'. W. 7702: indien de eigenaren niet tegenwoordig zijn of tegenwoordig zijnde, slechts eene geheel passieve rol vervullen, b. v. de goederen niet in koop toewijzen, dan moet hij die de verkooping hield, voor de boete (bedoeld in art. 7 laatste lid) en het recht worden aangesproken. Vgl. ook Res. 7 Febr. 1885 no. 19 I'. W. 7290: hij, die op eigen gezag en in zijn qualiteit van armendiaken had verkocht is de boetschuldige. — Dec. 22 Aug. 1850 110. 27, 1'. W. 1572 behelst ook voorschriften omtrent de invordering der boeten van art. 7. <». Het in openbaar verkoopen van roer. goederen zonder meer, door een daartoe onbevoegde, levert op zich zelf nog niet op eene inmenging in openbare ambten of posten, maar zulks zou alleen dan het geval zijn, wanneer de verkooper daarbij valschelijk de hoedanigheid van eenen daartoe bevoegden openbaren ambtenaar mocht hebben aangenomen. Hof Leeuwarden 9 Maart 1882, W. 4799, N. It. It. 1882 G. 43, It. W. v. N. 449. VIII. Les préposés de la régie de 1'enregistrement sont autorisésa se transporter dans tous les lieux oii se foront dos ventos publiques et par enchéres, et ;i s'v faire représenter les procès-verbaux de vente et les copies des déclarations próalables. lis dresseront des procès-verbaux des contraventions «fu'ils auront reconnues et constatées; ils pourront méme requéiir 1'assistance d'un officier municipal, ou de 1'agent, ou de 1'ad,joint de la commune on de la inunicipalitë oii se fera la vente. Les poursuites et instances auront lieu ainsi et de la inanière prescrite par la loi du 22 frimaire dernier sur 1'enregistrernent. La preuve testimoniale pourra étre admise sur les ventes faites en contraventions a la présente. 4. De poenale sanctie op art. 8 ontbreekt daar art. 54 W. van 22 Frim. VII ten deze niet toepasselijk is. 11b. 's-Iiosch 10 Febr. 1883, I». W. 6962. 2. Het verzoek om de overtreding door getuigen te bewijzen moet overeenkomstig art. 202 II. 11 v. bij wege van conclusie worden opgenomen in de memorie van antwoord op liet verzet; de te hooren getuigen behoeven daarin niet te worden vernield, docli worden eerst opgegeven bij bet verzoekschrift, hetwelk, nadat het getnigenbewijs is bevolen, overeenkomstig art. '209 II. Rv. aan den Rechter-Commissaris moet worden ingediend. Miss. 21 Dec. 1865 no. 53, I'. W. 4912. IX. Sont dispensés de la déelaration ordonnée par Partiele II, les officiei's publics <|ui auront a procéder aux ventes du mobilier national et a celles des effets des Monts-de-Piété. I. Ook de notaris, grif/in- ni deurwaarder, is ingevolge art. 9 ontheven van de verplichting tot het doen eener voorloopige aangifte betrekkelijk openb. verk. van roer. goed. aan het Itijk tnebehoorende en van verstane panden in de banken van leening. Dec. 9 Juli 1855 no. 69, I'. \V. 2538, S. v. E. (2e dr.) 486, cf. Rb. Leeuwarden, 18 l)ec. 1838, 1'. \V. 2'1839, 151. X. Toutes dispositions de lois contraires a la présente sont abrogées. Vgl. Rb. Middelburg 9 Nov. 1842, verin, sub art. 5 aant. 8; Arr. 31 Oct. 1845, verin, sub art. 7 aant. 5.