OPENBARE LEESMUSEA EN VOLKSBIBLIOTHEKEN OPENBARE LEESMUSEA EN VOLKSBIBLIOTHEKEN □ ACADEMISCH PROEFSCHRIFT IZD TER VERKRIJGING VAN DEN GRAAD VAN DOCTOR IN DE STAATSWETENSCHAP AAN DE UNIVERSITEIT VAN AMSTERDAM, OP GEZAG VAN DEN RECTOR MAGNIFICUS DR. J. ROTGANS, HOOGLEERAAR IN DE FACULTEIT DER GENEESKUNDE, IN HET OPENBAAR TE VERDEDIGEN, OP DINSDAG, 20 NOVEMBER 1906, DES NAMIDDAGS TEN 4 URE, IN DE AULA DER UNIVERSITEIT, DOOR HENRI EKHARD GREVE, I I GEBOREN TE AMBARAWA(N. O. I.). I I MAAS & VAN SUCHTELEN. AMSTERDAM—LEIPZIG. MCMVI. Aan mijn tweede moeder. Aan de nagedachtenis van mijn vader. L VOORWOORD. Gaarne grijp ik de gelegenheid aan, hier een woord van dank uit te spreken aan allen, die mij bereidwillig ter zijde stonden bij het bijeenbrengen van bronnen en gegevens, welke ik voor mijn werk behoefde. Te talrijk zijn deze, personen en bibliotheken, dan dat aan elk in het bijzonder een woord van dank gericht zou kunnen worden: van vele zijden toch, uit binnen- en buitenland, mocht ik de meeste bereidwilligheid ontmoeten, zoowel tijdens mijn bezoek aan de voornaamste Europeesche Openbare Leesmusea en volksbibliotheken, als bij mijn aanzoeken om schriftelijke inlichtingen. Ik moet hier, hoe ongaarne dan ook, met de vermelding volstaan van slechts enkelen: Dr. C. NöRRENBERG te Düsseldorf, A. S. Steenberg te Horsens, Prof. E. Reyer te Weenen, J. Stanley Jast te Croydon en W. R. Eastman te Albany. Een bijzonder voorrecht echter, waarbij een bijzondere dankbetuiging past, acht ik het voor mij geweest te zijn, dat ik over menig onderdeel van dit werk van gedachten heb mogen wisselen met personen, wier voorlichting ik op zeer hoogen prijs stel. Ik noem ook hier slechts enkelen, waar ik velen bedoel: G. van rljn, Gemeente-bibliothekaris te Rotterdam, en A. J. van Huffel Jnr., te 's-Gravenhage; terwijl ik daarenboven nog mij ten zeerste aan U, mijn hooggeachten Promotor, Prof. D. van Embden, verplicht weet, voor de hoogst welwillende wijze, waarop Gij mij steeds in de gelegenheid steldet, Uw voorlichting te zoeken. INHOUD. Bladz. Inleiding 1 Hoofdstuk I: DE SOCIAAL-PAEDAGOGISCHE ZIJDE VAN HET VRAAGSTUK DER OPENBARE LEESMUSEA 5—119 (1) Openbare Leesmusea en andere bibliotheken (§ 1—58). De bestaande bibliotheeksoorten, het streven naar ontwikkeling en ontspanning waaraan deze tegemoet komen. (§ 1—3). Het verschil tusschen Openbare Leesmusea en Volksbibliotheken 4—18): de bestemming van Volksbibliotheken (4—7), de bezoekers van volksbibliotheken (8, 9), het gehalte der door volksbibliotheken geboden lektuur (10), karakter van instelling van liefdadigheid (11); hel karakter van Openbare Leesmusea (12—15), neutraliteit op elk gebied (16), werkwijze van Openbare Leesmusea (17), naam (18). Het verschil tusschen Openbare Leesmusea en wetenschappelijke, studie- en andere bibliotheken van meer gesloten aard (§ 19—50): de aanschaffing van boeken (20), van wetenschappelijke werken (22), ontspannings- en onderhoudende lektuur (23—25), dagbladen (26—31), muziek (32—34), kunstreproducties (35), en boeken voor blinden (36); gedragslijn ten opzichte van den bezoeker (37—39). Samenwerking van Openbare Leesmusea en wetenschappelijke en studiebibliotheken (§ 40—50): met vakbibliotheken (41—43), stadsbibliotheken (44, 45), wetenschappelijke en studiebibliotheken in engeren zin (46—50). Verhouding van Openbare Leesmusea tot niet-kosteloos toegankelijke en gesloten bibliotheken (§ 51—58): de huurbibliotheek (52 — 55), het leesgezelschap (56), het gesloten leesmuseum, leescabinet, enz. (57), school-, vereenigings- en andere bibliotheken van geringer omvang 5—46 (2) Openbare Leesmusea en het onderwijs (§ 59—90). Samenwerking en wederzijdsehe aanvulling (§ 59—60). INHOUD. Bladz. Kerk en Openbaar Leesmuseum (§ 61). Aan het lager onderwijs gekoppelde bibliotheken (§ 62—84): de schoolbibliotheek (63—64), de schoolvolksbibliotheek (65—72, voorkomend als „district-libraries" (68—69), en «bibliothèques scolaires et populaires" (70—72). Openbare Leesmusea als aanvulling op het lager onderwijs (§ 73—84): invloed van geregeld onderwijs op de toename van Openbare Leesmusea (,73); de tekortkomingen van het lager onderwijs (74), de aansluiting van Openbare Leesmusea bij het strever. naar verbetering van het onderwijs (75 77), het bestendigen van schoolkennis bij hen, die de school vroegtijdig verlaten (78). De technische en administratieve regeling dier samenwerking (§ 79-83). Bezwaren en gevaren (§ 84). Openbare Leesmusea en voortgezet onderwijs (§ 85—88), universiteitsuitbreiding (86—87), bibhotheeks- en andere voordrachten en leergangen (88). Musea (§ 89). Conclusie (§ 90) 47 ~81 (3) Doel, invloed en tegenwerking. (§ 91—150). Overdreven verwachtingen (§ 91). Omschrijvingen van het doel var. Openbare Leesmusea (§ 92—104): naïve en veeleischende voorstanders (92), anti-socialistische propaganda (93), religieuse propaganda (94—96), praktisch-ethische en moreele oogmerken (97), nationalistische propaganda (98), staatkundige motieven (99), economische motieven (100), internationale concurrentie (101), invloed op den klassenstrijd (102, 3). Invloed op de lektuurkeuze (§ 104—139): steun bij en aan het onderwij". (104), het ,flction"-vraagstuk (105—112); te weren lektuur (113—116), verbetering der lektuurkeuze (117—120); wat gelezen wordt (121), kolportageromans (122—127), tegen de kolportageroman (128—130); lektuur in Openbare Leesmusea (131, 132), invloeden van buiten op de lektuurkeuze (133 135); verhouding van fiction tot andere lektuur (136 139). De lezers in Openbare Leesmusea (§ 140— 144): kinderen (141), vrouwen (142), de beroepen (1431, de standen 1,144). Tegenwerking en tegenstanders (§ 145—149): de arbeidsdag (145 —147), de tegenstanders (148, 149). Conclusie (§ 150) 82—119 Hoofdstuk II: DE TECHNISCHE ZIJDE VAN HET VIIAAGSTUK DER OPENBARE LEESMUSEA 123—251 (1) Gebouwen; inrichting; uitrusting (§ 151—193). De grenzen van dit overzicht (§ 151, 152). INHOUD. Bladz Het gebouw (§ 153—162): algemeene woningtoestanden van Openbare Leesmusea (143-155), het uiterlijk (156); inwendige verdeeling (157—161); ligging (162). Hulpbibliotheken: (§ 163—173): eischen aan personeel (163^ en lokaliteiten gesteld (164); hulpbibliotheken en bestelhuizen (165 — 173: de verschillende typen (165), he( bestelhuis (166), de thuisbezorging (167). de nadeelen (168, 169), de hulpbiblioiheek (170), de nadeelen (171), geen filialen zonder centrale (172, 3). Reizende bibliotheken (§ 174—180): aangewezen voor kleinere bevolkingscentra en het platte land (174), een Openbaar Leesmuseum als centrale voor reizende bibliotheken (175), vereenigingen voor reizende bibliotheken (176), staatszorg voor reizende bibliotheken (177, 178); reizende scheepsbibliotheken (179); conclusie (180). Lees- en studiezalen (§ 181—188): tegenstanders van leeszalen (182), noodzakelijkheid van leeszalen (183, 184); studiezalen gewenscht (185); geen spelen in leeszalen (186', geen uitleening in leeszalen (187), geen leeszalen zonder uitleenboekerij (188). Uitrusting (§ 189—193): kasten (190), plaatsing der kasten, alkoof en galerij-systeem (191), verlichting (192), andere requisieten (193) 123—149 (2) Het boek in Openbare Leesmusea (§ 194-179). Inleiding (§ 194V Aanwinsten (§ 195—207): geschenken en legaten (195, 196); aankoopen (197), verhouding tot den boekhandel (198—202): tegenwerking (198), hulp (199—201), contracten (202); de boekenkeuze (203—206): verschillende regelingen der boekkeuzecommissies (204—205), hulpmiddelen bij de boekkeuzc (206); noteering van zichtzendingen (207). Bindwerk (§ 208-213): de boekband (208), het inwikkelen van boeken (209); tijdschriftbanden (210); eigen binderij (211); het stempelen (212); schadelijke handelingen van den lezer (213). Katalogiseering, klassificeering en nummering (§ 214—240: doel hiervan (214); verschillende soorten katalogie (215), en waarop elk dezer antwoord geven (216); voorschriften voor het katalogiseeren (217—220), het opnemen van titels van tijdschriftartikels in den katalogus (221); de alphabetische katalogi (222, 223); de naam- en zaakkatalogus (224), bezwaren en voordeelen (225, 226); de systematische katalogus (227—229), verschillende systemen (228, 229); de boeknummering en plaatsing der boeken in de kasten (230—232), de etiketteering (233); gedrukte boekkatalogus en kaartkatalogus (234—240): voor- en nadeelen van elk (234); de inrichting van den gedrukten boekkatalogus (235); de inrichting van den kaartkatalogus (236—239), de kaartenhoekjes (239); conclusie (240). De indicator (§ 241—244): de inrichting (241), de Engelsche typen (242), de Schülkesche indicator (243), de nadeelen (244). De „Open Boekerij" (§ 245—249): doel en voordeelen (245), de INHOUD. Bladz. voorstanders (246), de tegenstanders (247), de tegenargumenten (248), conclusie (249). De uitleening (§ 250—271): het verschil met de uitleentechniek in wetenschappelijke bibliotheken (250); leeftijdsgrens van toelating tot boekerij en leeszalen (251); uren van opening (252), zondagsopening (253, 254); borgstelling (255—257); de techniek en administratie der uitleening (258-268): de lezerskaarten (258—261), aanvraagbriefjes (262); de boekhouding der uitleening (263—266), de boekkaart (265, 266); overzicht (267, 268); de mening (269); de boeten (270); de bespreking (271). Statistieken (§ 272—274), waarover deze licht te geven hebben (272), toelichting (273), uniforme regeling (274). De hygiëne van het boek (§ 275—277), besmetting en de voorbehoedmiddelen (276, 7). Het verwijderen van verouderde literatuur (§ 278). Conclusie (§ 279) 150—216 (3) Bestuur en Personeel (§ 280—321). Inleiding (§ 280—283); Nederlandsclie bibliotheektoestanden (281 — 283). Het bestuur (J 283—290): algemeene opmerkingen over de samenstelling (283), bestuurssamenstelling en bevoegdheid in verschillende typen van bibliotheken en landen (284—289), te Rotterdam (290). Het personeel ($ 291—321). Inleiding (§ 291). Geschiktheid, eigenschappen (§ 292—297). Opleiding (§ 298—313): inleiding (298), ongeschoold bibliotheekpersoneel (299, 300), de regeling der opleiding voor wetenschappelijke bibliotheken in verschillendelanden ("301 —304): Pruisen, Oostenrijk, België, Frankrijk, Italië (301), Engeland (303), NoordAmerika (304'i; opleiding voor Openbare Leesmusea (305); opleiding voor Nedcriandsche bibliotheken (306—313): inleiding (306), schema eener opleiding (307—309); voor- en nadeelen der opleiding (310—312); conclusie (313). Vakvereenigingen van bibliothekarissen (§ 314, 315): in Duitscliland, Frankrijk. Engeland, Noord-Amerika (314), overzicht der verschillende vakvereenigingen (315). lnlichtingsbureaux (§ 316). Aantal assistenten (§ 317); salarisregelingen (318); vrouwelijk personeel (319, 320). Conclusie (§ 321) 217-251 Hoofdstuk III: DE FINANCIEELE ZIJDE VAN HET VRAAGSTUK DER OPENBARE LEESMUSEA 253—344 (1) De uitgaven (§ 322—342). Inleiding i) en hij doelde daarbij op de genoemde «bibliothèques populaires», welke niets te bieden hadden aan «industriels, commergants, fonctionnaires a tous les degrés, employés de toute sorte». Een dergelijke klacht uit Duitschland. waaruit wij kunnen opmaken, dat somwijlen de Volksbibliotheek toch ook voor meerontwikkelden bedoeld werd: «Es kam mit der Zeit so weit, dass die besseren Stande aus ausseren Griinden überhaupt Bedenkungen trugen, die Volksbibliothek zu beniitzen». 2) Dergelijke uitlatingen zouden met nog andere te vermeerderen zijn. Maar waarom citaten gezocht, waar de ervaring van ieder reeds zegt, dat het z.g.n. ontwikkelde en bemiddelde publiek nimmer van een Volksbibliotheek gebruik maakt, en doorgaans zelfs van het' bestaan van zulk een instelling onkundig is. Toch wil ik nog één voorbeeld uit ons eigen land aanhalen, en verwijs daarvoor naar het Voorwoord in den laatsten modelkatalogus, uitgegeven vanwege de Maatschappij tot Nut van 't'Algemeen, waarin gesproken wordt van «grenzen tusschen wat voor het volk en wat voor meer ontwikkelden geschikt is». 8) En ik doe dit, om te kunnen wijzen op de hier onomwonden uitgesproken tegenstelling tusschen «volk» en «meer ontwikkelden». 4) En zóó is het ook. Bij de oprichting van Volksbibliotheken wordt een noodlottige grens getrokken tusschen «volk» en «meerontwikkelden»; noodlottig, omdat daarbij, geestelijk gesproken, het «volk» op een eiland, onvruchtbaar en gering in omvang, wordt gedrongen, zonder in de gelegenheid te zijn van wat er verder in de wereld te grijpen en begrijpen valt, kennis te nemen. 9. Maar die grenslijn laat zich al minder en minder scherp afpalen. Het onderwijs — óók het minder omvattende en te vroeg afgebroken onderwijs —, en de drang naar kennis onder zekere kategorieën van het «volk», dikwijls samenvallend meteen ') 6. Picot, Le róle des bibliothèques publiques et 1'extension qu'elles pourraient prendre. In: Séances et travaux de 1'Académie. N. S. Tome 33,1890, p. 342. *) Die Bücherhallenbewegung im Deutschen Reich. Sonntags-Beil. n° 8, 9. Vossische Ztg. n° 91, 103. 1902, S. 63. ') Lijst van boeken; een leiddraad bij de samenstelling ot aanvulling der Volksbibliotheken. Amsterdam, 1904. 4) Zie ook: R. Ross, Oetïentliche Bücher-und Lesehallen. Hamburg, 1897, S. 3. drang naar economische verbetering, oefenen een nivelleerenden invloed uit. En zóó is het mogelijk, dat Pfannkuche in zijn hoogst belangwekkende brochure schrijven kon, dat de groote misslag, dien de Volksbibliotheek beging, was, «dass man die Bildungsbediirfnisse der aufstrebenden Arbeiterschaft vollstandig verkannte, überhaupt weniger ein Bildungsbedürfnis als ein ziemlich niedrig gewertetes Unterhaltungsbedürfnis bei ihnen voraussetzte». ') Hiermede nu naderen wij het tweede verschilpunt tusschen Volksbibliotheken en Openbare Leesmusea. IO. In de keuze van lectuur richt zich de Volksbibliotheek bijna uitsluitend naar de vraag om ontspanningslectuur. Men behoeft nog geen tegenstander van het verschaffen van ontspanningslectuur door openbare leesinrichtingen te zijn, om het verkeerde hiervan in te zien. Worden door nalatigheid of onkunde wetenschappelijke- en vakboeken in een zoodanige irtrichting gemist, zoo blijft iedereen vreemd aan de bibliotheek, die daar hulpmiddelen verwachtte te vinden bij eigen arbeid, bij degelijker ontwikkelingsstreven of voor vakstudie. Paedagogische tendenzen zijn daar vreemd. Bezien wij dan het gehalte dier ontspanningslectuur. Doorgaans — de goede eigenschappen niet te na gesproken is dit bedroevend te noemen, zoowel wat de keuze als den toestand der boeken betreft. Dikwijls blijkt er weinig zorg aan beide besteed. Met opzet vindt men het gehalte wat laag gehouden, want — nogmaals is Nörrenberg aan het woord —: «der ehemalige Standpunkt lag tief inmitten der unteren Stande, insofern diese die grosse ungebildete, unbemittelte Masse darstellen, die aus der Volksschule nur elementare Bildung mitbringt, in ihrem Beruf und sonstigen Leben keinen Anlass findet, diese zu erhöhen, leicht Gefahr lauft, diesen Besitz zu verlieren oder aus der Tagespresse oberflachlich zu erganzen; die im Allgemeinen nach des Tages Last und Arbeit weder Lust noch Zeit hat, sich zu bilden, sondern zufrieden ist, sich durch unterhaltende Lektüre zu erfrischen, und dabei meist der Hintertreppen-Literatur verfallt. Für diese Volksschichten, für ihre oft zu weckenden Lesebedürfnisse war die «Volksbibliothek» von ehedem bestimmt, mehr eine Wohltatigkeits- als eine gemeinniitzige Anstalt». 2) ') A. H. Th. Pfannkuche, Was liest der Dentsche Arbeiter? Tüb. u. Lpz. 1900, S. 3. C. Nörrenberg, l.c. S. 562. II. In de laatste alinea wordt het juiste woord genoemd: instelling van liefdadigheid. In de omstandigheid, dat de Volksbibliotheek wordt bedoeld als een instelling van niet het minste belang voor opvoeding, noch zelfs ontspanning van den kring der oprichters, propagandisten en sympathiseerenden, ligt de gemeenschappelijke basis met ieder charitatief ondernemen. Met krasse bewoordingen vinden wij in de literatuur dit eigendommelijk karakter van Volksbibliotheken veroordeeld. «Das alte Volksbibliothekwesen muss überwunden werden!» roept Damaschke uit. «Es ist ein geistiger «Kellergeruch», der ihm anhaftet. Die Volksbibliotheken gelten als literarische «Volksküchen» für die geistig und materiell allerunterst stehenden Schichten der Bevölkerung». ') De ervaringen van de weinigen, die Volksbibliotheken onbevooroordeeld van nabij leerden kennen, zullen met dit oordeel overeenstemmen. Overal zal men, hier minder, daar meer, de sporen van liefdadigheid terugvinden: in opzet, in onderhoud, in budget, overal. Deze opmerking dateert niet van heden. Reeds véél vroeger is dit liefdadigheids-karakter van Volksbibliotheken, vooral wanneer zij uitingen waren van vereenigingen, opgemerkt. «Ellesont, en effet, un certain caractère de charité, elles tendent a faire du livre une sorte d'aumóne,» luidt het reeds in 1866 voor de Belgische bibliothèques populaires.2) Eenige jaren later schreef Mullins over de pogingen om in Engeland volksbibliotheken op te richten door afgebedelde samenwerking van menschenvrienden : «such movements have had the brand of charity upon them, which has been to many an insuperable hindrance to their use». 8) De vraag of belangelooze liefdadigheid dan de toegang tot dit terrein geheel ontzegd moet worden, behoeft niet steeds bevestigend te worden beantwoord. In stilte en in kleinen kring kunnen dergelijke inrichtingen veel kalm en nuttig werk doen. Maar liefdadigheid en onderwijs, liefdadigheid en Openbare Leesmusea kunnen en mogen niet samen gaan: «library-work is not philanthropy!» 4) ') A. Daraaschke, Die Förderung der Volkserziehung als Anfgabe derGemeindepolitik. In: CVE., 1904, S. 133. ») J. B. Annoot, l.c. p. 32. 3) J. D. Mullins, Free libraries and newsrooms: their iormation and management. I.ondon, 1869, p. 2. *) Proceedings of the 15th Annual meeting [of the] Michigan Library Association. Lansing 1905, p. 3. Maar ook voor dergelijke liefdadigheids-bibliotheken geldt, het niveau der bibliotheek belangrijk te verhoogen, willen zij geen rem blijken voor elk breeder plan tot volksontwikkeling Eenige vakvereenigingen van arbeiders hebben met haar bibliotheken reeds een behartigingswaardigen wenk gegeven in welke richting en hoe. ') 12. Openbare Leesmusea. Doch de vraag, die ons bezig houdt, is niet, hoe aan bepaalde kringen, standen of klassen de gelegenheid moet geopend worden, zich naar keuze de hulpmiddelen bij zelfontwikkeling, de middelen tot ontspanning te verschaffen. Integendeel. Er valt als eerste en principieelst verschil met de bovenbesproken Volksbibliotheken, op het feit te wijzen, dat Openbare Leesmusea zich de bestemming opleggen, aan ieder de hulpmiddelen te verschaffen, die hij ter ontspanning en zelfontwikkeling verlangt. Waarom aan ieder? In verband met het voorgaande ligt het antwoord op deze vraag voor de hand: omdat deze stelregel den zekersten waarborg biedt, dat het merk van geestelijke bedeeling, dat Volksbibliotheken opgedrukt is, geheel verdwijnen zal. Dat, met andere woorden, bij opzet, onderhoud en beheer, rekening zal worden gehouden met de allerhoogste eischen van kieskeurig, bemiddeld en ontwikkeld publiek. 13. En ook, omdat, wederom in tegenstelling met wat bij volksbibliotheken is waar te nemen, voor Openbare Leesmusea direct en indirect een plaats wordt geëischt in het systeem van het openbaar onderwijs. Zien wij dan ook de ontspanningslektuur met zorg uitgekozen, anderzijds wordt er naar gestreefd in het Openbaar Leesmuseum samen te brengen, al wat bij het onderwijs, het onderricht, de opleiding aan boekenmateriaal noodig is. Al wat verder als hulpmiddel te geven is bij uitbreiding en verdegelijking van vakkennis, van belangstelling in sociale en toegepast wetenschappelijke vraagstukken, van bijgebleven resten der schoolsche kundigheden. Verder, al wat dienen kan tot gerief bij daaglijksche beroepsbezigheden van bepaalde klassen en in boeken is na te slaan. Dit alles wil een Openbaar Leesmuseum brengen in het bereik van ieder. Zooals thans de wetenschappelijk arbeidende het niet meer als l) Pfannkuche, l.c. een privilegie beschouwt naast zijn werktafel de wetenschappelijke bibliotheek te vinden, zóó wil ook het Openbaar Leesmuseum de vakliteratuur brengen aan den technisch werkenden arbeider, aan den kantoorman, den onderwijzer; verder het onderrichtend werk aan den belangstellende, het reisverhaal, het historie-boek, het verhalend plaatwerk aan den niet direct vakontwikkeling zoekende. En dit alles volgens een vast plan. De belangen van het schoolkind dienen besproken met den onderwijzer, met vakvereenigingen die der arbeidenden; de wenschen van personen uit vrije beroepen, uit kringen van industrieelen en handeldrijvenden, zien wij getoetst aan en overwogen in verband met plaatselijke toestanden. Faciliteiten zien wij toegestaan om tegemoet te komen aan de eischen van hen, die om hun studie en in hun arbeid veel hulpmiddelen tegelijk behoeven. 14. Al hetgeen voortvloeit uit- en samenhangt met het streven naar algemeenheid, zooals onder meer neutraliteit op elk gebied, gemakkelijke toegankelijkheid, solide basis, zijn bijkomstige voordeden. Een voordeel is het, wanneer de keuze, bij de aanschaffing van boeken, rekening zal hebben te houden óók met de eischen van beschaafde en ontwikkelde bezoekers. Wanneer Nörrenberg in een zijner eerste propaganda geschriften voor Openbare Leesmusea in Duitschland zegt: «Die Bildung des «Volkes» hangt sehr ab von der der höheren Klassen, die Gebildeten,» ') dan kan hem voor den geest hebben gestaan, wat in datzelfde jaar een landgenoot van hem neerschreef: «dass die bessere Klasse der Leser einen massgebenden Einfluss auf die Bibliothek sowie direkt und indirekt selbst aut die tiefer stehenden Elemente unter den Besuchern ausübt». 2) Wat wordt aangeschaft, en, niet minder, wat geweerd wordt, oefent een grooten invloed uit op het gehalte der lezers en op het ter lezing gevraagde. Omgekeerd achte men het voordeel niet gering, dat ook de in minder ontwikkelde kringen begeerde literatuur, tot een zekere grens in den boekenschat naar vrije keuze te bekomen is. Uit die vrije keuze toch laat zich de hoogte der ontwikkeling en bescha- ]) C. Nörrenberg, Die Volksbibliothek: ilire Aufgabe und ihre Reform. 2. Abdr. Kiel, 1896, S. 7. ') H. Bon fort, Das Volksbibliothek wesen in den Vereinigfen Staaten. Hamburg, 1896, S. 12. ving van een breede laag der bevolking aflezen, over wier geestelijk leven nog zeer weinig werkelijk bekend is. ') Met verbazing is in sommige Duitsche Biicher- und_ Lesehallen waargenomen, hoe onder arbeiders de vraag naar degelijke klassieke literatuur zoo oneindig sterker was dan in meer ontwikkelde kringen. a) Niet alleen, waar onze waardeering te laag aanlegde, maar ook waar ons onderwijs te kort schiet, laat zich in Openbare Leesmusea leeren. 15. Tot de voordeelen, die een voor ieder berekende,door ieder geraadpleegde leesgelegenheid boven de Volksbibliotheek bezit, is de mogelijkheid te rekenen, om met meer gezag dan ginds op een goede financieele basis aan te dringen. Waar de Volksbibliotheek met haar begrensd program, haar engen kring van belangstellenden, bestaan moet van den geldelijken steun en de onbaatzuchtige sympathie van een beperkt getal menschenvrienden, werpt het Openbaar Leesmuseum zijn algemeen nut, zijn algemeener strekking in de weegschaal der in klinkende munt omte. zetten waardeering. Eerder dan de Volksbibliotheek zal het vaste inkomsten weten te winnen, wijl het er op wijzen kan, hoe onmisbaar deze zijn voor voortbestaan en uitbreiding, voor veelzijdigheid en actualiteit. 16. Neutraliteit. Ten slotte wil men nog tot de voordeelen van Openbare Leesmusea boven Volksbibliotheken rekenen, de hier gebiedend voorgeschreven neutraliteit. Er wordt, zooals meermalen gemakkelijk valt aan te toonen, met Volksbibliotheken propaganda gemaakt voor enkele politieke-, kerkelijke-, of auti-kerkelijke richtingen3). Stelselmatig werend wat de tegenpartij schrijft en drukken laat, wordt daar een struisvogelpolitiek gedreven, waarvan zoowel bezoeker als Volksbibliotheek ten slotte de dupe wordt. Een voor ieder bestemde instelling mag en kan geen propaganda, hetzij stille door wering, hetzij openlijke door uitgesproken program, maken. Haar bestaan zelf is daarmede gemoeid. zij wordt dan slechts door enkele partijen gesteund en te heftiger ') E. Schultze, Ueber die Auswahl des Biicherstoffes fiir Volksbibliotheken. In: BVL. 1902, S. 37. a) Zie b.v. C. Nörrenberg, Was lehrt die Krupp'sche Biicherhalle? Zn: SP. 1901, S. 563. 3) Pfannkuche, 1. c. S. 3. door de andere bestookt '). De eerste voorzorgsmaatregel, dien men tegen partijdigheid te nemen heeft, is een onpartijdige samenstelling van het toeziend bestuurslichaam 2). Desondanks is men daarmede nog niet altijd gevrijwaard tegen zekere partijdige richting. Er hangt vooreerst veel af van degenen, die geroepen zijn de boeken te kiezen 3). Dan doen zich verder algemeene en plaatselijke invloeden gelden, vooral ten opzichte van maatschappelijke verhoudingen en sociale inzichten; zoo met name de vrees voor socialistische denkbeelden en invloeden. Ten slotte zij nog opgemerkt, dat, waar Openbare Leesmusea in tegenstelling met de oude Volksbibliotheken op wetenschap en aesthetiek den nadruk leggen, en deze beide zich allengs hebben vrijgemaakt van orthodox-dogmatische wereldbeschouwingen, vanzelf een aan deze opvattingen vijandigen geest in de keuze der boeken valt waar te nemen. Terecht is dit opgemerkt door Von Hassel4), en met hem coor vele orthodoxe geestverwanten. Maar desniettemin ligt het in de strekking van instellingen, berekend op het gebruik door ieder, te zorgen voor onpartijdigheid. Een onpartijdigheid, die niet bestaat in het weren van al wat een uitgesproken richting vertegenwoordigt, maar een onpartijdigheid, die zich boven den strijd der richtingen plaatst en alles geeft, wat van weerszijden wordt aangevoerd. Met ontwikkeling, waaraan Openbare Leesmusea zekere leiding willen geven, heeft enge partijdigheid niets uitstaande. »Die Bildungsfrage unseres Volkes steht zu hoch, und ist eine zu wichtige, als dass sie zur Parteifrage herabsinken dürfte«. 6) Dit zijn woorden, die boven ieder Openbaar Leesmuseum geschreven behooren te staan. 17. Ligt in de bestemming het kardinale verschilpunt tusschen Volksbibliotheken en Openbare Leesmusea, een mede gewichtig punt van onderscheid ligt in beider werkwijze. De grooter omvang van boekenschat, van ruimten, van beheerende plichten, roept verschilpunten in het leven, die vanzelf ') E. Reyer, Organization öffentlicher Bibliotheken für Stadt unri Land. In: ZVW. 1900, S. 10. ') Th. Laengin, Die erste reichsdentsche Biicherhalle. In: BVL. 1900, S. 92. a) U. von Hassel, Oeffentliche Bücher- und Lesehallen als Bildungsmittel für das Volk. Stuttgart, 1903, S. 29. 4) Idem, S. 5. 5) R. Jannasch, Die Volksbibliotheken, ihre Aufgabe nnd ihre Orgariisation. Berlin, 1876, 8'. uitkomen, wanneer men beide instellingen aan het werk ziet. Grooter nauwkeurigheid en netheid: weloverwogen gerieflijkheden voor publiek en personeel; bewuster eischen aan practische inrichting van het gebouw gesteld: dit alles behoeft hier slechts voorloopig aangeduid te worden om thans reeds voldoende toe te lichten, waar wij die verschilpunten hebben te zoeken. Maar vooral zal uit volgende bladzijden duidelijker worden, dat het werk in Openbare Leesmusea door allerlei middelen zooveel intenser kan zijn dan in de oude Volksbibliotheken. Er kan van die instellingen een stuwkracht uitgaan, die ten eenenmale den kalmen, tragen sleurgang in «Volksbibliotheken» voorbijschiet. Wat wij later zullen leeren kennen als «Library-Extension zou niet mogelijk zijn na te volgen in de oude en verouderde Volksbibliotheek. 18. Naam. Nog een korte opmerking aangaande het verschil in den naam van beide bibliotheken. Toen in de negentiger jaren der vorige teuw in Duitschland een beweging ten gunste van een navolging van de in AngelSaksische Staten bloeiende Public Libraries opkwam, deed zich de behoefte gevoelen, aan de nieuwe instelling een bijzonderen naam te geven om haar eenerzijds te onderscheiden van de «Volksbibliotheek», anderzijds van de meer wetenschappelijke Universiteits- en Stadsbibliotheken. Men koos den naam »Bücherund Le se h a 11 e». ') Ten onzent zijn de bibliotheek-verhoudingen meer in overeenstemming met de Duitsche dan met de Angel-Saksische. En ook hier te lande deed zich het verlangen gelden, aan de nieuwe in stelling een bijzonderen naam te geven. In vele gevallen koos men tot heden den naam: «Openbare Boekerij en Leeszaal». Hiertegen zijn bezwaren aan te voeren. Iedere bibliotheek, die, hoe beperkt haar boekenvoorraad en hoe eng het standpunt mag zijn, waarop zij zich plaatst, kan zich zoo noemen, mits zij aan ieder vrijen toegang toestaat. De naam «Openbare Roekerij» komt mij voor dus niet gelukkig het eigenaardig karakter der nieuwe instelling weer te geven. Hier is de naam «Openbaar Leesmuseum» gekozen als ') De naam »Biirgerbibliothek", voorgesteld door Norren berg (Berlirer Volksbibliotliekverhaltnisse. In: OVE. 1897, 3. 125), heeft geen ingang gevonden. equivalent voor het Duitsche sBücher- und Lesehalle«, en tot op zekere hoogte voor »Free Public Libraries«. ') 19. Wetenschappelijke en studiebibliotheken. Zijn hiermede de hoofdpunten van verschil tusschen Openbare Leesmusea en Volksbibliotheken aangegeven, 7.00 wil thans ook de verhouding tot de wetenschappelijke- en studiebibliotheken een nadere uiteenzetting. Daarbij heeft men niet alleen zijn aandacht gevestigd te houden op de verschilpunten en waar beide instellingen van elkaar afwijken, doch men moet daarbij zeker ook nagaan de mogelijkheid tot samenwerking, aansluiting en wederzijdsche aanvulling. Gaan wij dan vooreerst na in welke opzichten de wetenschappelijke- en studiebibliotheek afwijkt van Openbare Leesmusea, zoo merken wij aanstonds op, dat de verschillende typen van wetenschappelijke bibliotheken zich voegen na u de behoeften van dat betrekkelijk kleine deel der bevolking, dat in oe gelegenheid is zich door voortgezette studie te bekwamen voor het vervullen van een beroep, waarin de geestelijke ontwikkeling productief werkzaam wordt. Zoo kennen wij de speciale vakbibliotheek voor enkele vrije-, industrieeleeu handelsberoepen: de bibliotheek voor bepaalde kategorieën van menschen, bestuurs- en regeeringslichamen; de bibliotheek voor locale geschiedvorsching en plaatsbeschrijving; de bibliotheek ten dienste van studeerenden in enkele takken van Hooger of Middelbaar Onderwijs; de algemeene Universiteitsbibliotheek, en de enkele groote centrale boekendepots. Het behoeft geen bijzonder betoog, dat deze soort bibliotheken goed recht van bestaan hebben, doch evenmin, dat slechts een klein deel der bevolking direkt nut uit haar trekt door persoonlijk gebruik te maken van het aanwezige. In de keuze der boeken en werkwijze richten deze bibliotheken zich uitsluitend naar de eischen van gestudeerd of studeerend, naar vak-ontwikkeling strevend publiek; bij voorkeur vindt men daar samengebracht wat in zekere richting kostbaar, zeldzaam en zuiver wetenschappelijk werk is of wat eenmaal als bron voor nadere studie begeerd kan worden. !) Ik wijs er op, dat het woord in de literatuur reeds veel vroeger voorkomt; F. Muller, Een enkel woord over Volksbibliotheken, volksletterkunde, colportage. In: Practische Volksalmanak, bl. 156—172, gebruikt de aanduiding: .•Leesmuseum voor ieder". — Men vindt overigens deze benaming het eerst gebruikt in een serie opstellen van schrijver dezes, verschenen in »De Kroniek" 1906, n° 578, 584, 595, 596 en 598. Zóó de vak-bibliotheek ter raadpleging in zaken, voorkomend bij het uitoefenen van het beroep. Zóó de oude stads-bibliotheken. bedoeld als algemeen wetenschappelijke bibliotheek op bescheiden schaal, thans voornamelijk voor locale geschiedvorsching en plaatsbeschrijving van belang. En zóó de algemeene 1 niversiteits- en groote centrale bibliotheken. Overal vindt men daar bij de aanschaffing der boeken en het brengen onder het bereik der lezers afwijkende regels gevolgd, wanneer men haar vergelijkt met Openbare Leesmusea. Van deze twee punten gaat het volgende uit. 20. Boekaanschaffing. Wanneer wij in algemeene trekken willen aangeven, wat een Openbaar Leesmuseum ter beschikking der bezoekers behoort te stellen, zoo kunnen wij beginnen eenige algemeene voorwaarden op te sommen, waaraan de geboden lektuur behoort te voldoen, en de algemeene regels, welke bij de aanschaffing behooren te worden in acht genomen. Het is in het algemeen niet wenschelijk in Openbare Leesmusea, gelijk dit in wetenschappelijke bibliotheken gebeurt en gebeuren moet, te streven naar volledigheid in een of meer bepaalde richtingen. m. a. w. te collectioneeren. Een uitzondering kan gemaakt worden voor collecties van plaatselijke geschiedenis en locale topografie. ') Maar overigens is het voor een Openbaar Leesmuseum minder vereischte naar compleetheid te streven, als wel naar algemeenheid en naar het beste wat op elk gebied verschenen is. ) Kostbare drukken en zeldzame uitgaven, manuscripten en dergelijke te bemachtigen, is evenmin het doel van Openbare Leesmusea, tenzij deze bestemd zijn voor wisselende tentoonstellingen op kleine schaal, door en in het Openbaar Leesmuseum georganiseerd. Men bedenke dan ook steeds, dat Openbare Leesmusea veel minder het karakter vertoonen van depót, van bergplaats der boekenschat, s) maar dat men daar veeleer een steeds vlottende ï) ZÏ(T b.v. voor foto's van stadsgezichten en omstreken: J. Balliuger, Free libraries and the photographic survey of counties. In: L. 1891, p. 436.— Voor al wat „Heimatkunde"' betreft: C. Nörrenberg, Biicher und Lesehallen. In: CVE. 1897, S. 52. ») E. Schultze. Ueber die Auswahl de3 Biicherstoffes fiir Volksbibliotheken. In: BVL. 1902, S. 37. 3) The old notion of gathering and hoarding books and garding them zealously from loss and destruction is exploded." (Proceedirgs of the löth annual meeting [of the] Michigan Libr. Association, Lansing 1905, p. 4.) — Zie ook: J. D. Brown. Library Progress. In: L. 1900, p. 5: «The old time opinion that a library is only a collection of books is gradually being superseded by the more advanced ideal of making it also an instrument for use . beweging in het boekenmateriaal kan waarnemen: verouderd en stuk gelezen boeken worden opgeruimd, alleen dan weer nieuw aangeschaft, als het nog in de circulatie gevraagd wordt; een zeker percentage wordt steeds op deze manier uit de boekenkasten verwijderd, en de opengevallen ruimten worden aangevuld met de nieuwe aanwinsten, waaronder veel meer doubletten van sterk gevraagde werken dan gewoonlijk in wetenschappelijke bibliotheken worden aangeschaft. In deze bibliotheken is de boekenvoorraad meer stabiel, en sneller aangroeiend. Het parool luidt hier «bewaren», in Openbare Leesmusea «verspreiden». 21. Evenals de keuze van boeken in Openbare Leesmusea door andere overwegingen beheerscht en geleid wordt dan in Volksbibliotheken, zoo is er ook een verschil ten opzichte van de aanschaffing in wetenschappelijke bibliotheken. Met het voorbeeld van Volksbibliotheken voor oogen, wordt de raad gegeven: schaf allerlei «maar geen enkel boek dat wij zeiven noch zouden willen, noch kunnen lezen»1); ten opzichte van de wetenschappelijke bibliotheek ligt de zaak anders, en de bibliothekaris zal in ieder bijzonder geval opnieuw te beslissen hebben. In het algemeen zal hij voor de afdeeling ontspanningslektuur, «fiction», alleen die boeken te kiezen hebben, die letterkundige of sociale waarde bezitten2); en voor de onderrichtende literatuurafdeeling zijn keuze beperken tot die wetenschappelijke werken, welke buiten de wetenschappelijke vakliteratuur vallen, tenzij deze uitdrukkelijk verlangd en nergens elders ter plaatse te bekomen zijn :1), of terwille van plaatselijke industrieën enz. in de boekerij aanwezig moeten zijn. 22. Wetenschappelijke werken. Zóóver de algemeene overwegingen. Voor een bijzondere bespreking komen in aanmerking: de aanschaffing van wetenschappelijke werken en die van ontspannenden aard, en de werkwijze ten opzichte van het publiek. Met Berghoeffer4) kan men de wetenschappelijke literatuur in drie groepen onderscheiden: Bronnen, monografieën en speciale onderzoekingen, en overzichtelijk bearbeide werken. Meerendeels komen deze in de wetenschappelijke bibliotheken voor, maar mogen ') H. J. van der Heim, Schoolbibliotheken, z.pl. 1863. s) Zie b.v. R. Ross, Oeffentliche Biicher-und Lesehallen, Hamburg 1897, S. 32. 3) S. S. Green, The library in its relation to persons engaged in industrial pursuits. In: LJCN. 1889, p. 224. 4) Ch. W. Berghoeffer, Neue Erscheinungen für Bildungs-Bi-bliotheken In: BVL. 1900, S. 32. ook tot een zekere grens niet in Openbare Leesmusea ontbreken. Zoo de bronnenliteratuur, welke direkt in verband staat tot het sociale leven, bijvoorbeeld wetsverzamelingen in de landstaal; verder literaire werken van oudere schrijvers, en dergelijke, die meer tot bronnen van kennis, dan tot de direkte factoren van ontwikkeling worden gerekend. Monografieën en werken, die zich tot een klein gebied van onderzoek beperken, kunnen in de meeste gevallen worden voorbijgegaan : deze zijn eerder op hun plaats in de streng wetenschappelijke- en vakbibliotheek, en hebben alleen waarde voor den vakman, die een speciaal onderwerp te bestudeeren heeft. ) Maar voornamelijk zijn het de overzichtelijk bearbeide werken, waarin de resultaten van onderzoek in eenigen samenhang geboden worden, die door het Openbaar Leesmuseum gezocht moeten worden. En van deze niet alleen die, welke bestemd zijn op populaire wijze de resultaten der wetenschappelijke onderzoekingen in ruimer kring bekend te maken, maar óók die tegelijkertijd voor wetenschappelijk onderzoek en onderwijs, èn voor algemeene ontwikkeling geschreven zijn. Onder deze laatsten zijn te noemen: encyclopedieën, handboeken, standaard- en compilatiewerken, grammatica, lexica, en zoo meer. Niet alleen de afzonderlijk verschenen werken, maar ook de uitgewerkte opstellen bevattende tijdschriften, moeten daarbij worden aangeboden. Vooral de werken van toegepaste wetenschap, de beroepsliteratuur, en verder de wetenschappelijke werken in lichter vorm, reisverhalen, onderzoekingstochten, populaire uiteenzettingen van recente ontdekkingen, zijn in het Openbaar Leesmuseum op hun plaats, daar noch de Volksbibliotheek, noch de wetenschappelijke bibliotheek deze systematisch aanschaffen. Hoewel de ervaring heeft geleerd, dat sociaal-politieke en ethisch-religieuse werken minder gevraagd worden dan de boeken uit de bovenstaande kategorieën, kan men deze met Norren berg1) tot de hulpmiddelen rekenen, om tot algemeene ontwikkeling te geraken en mogen ook deze dus niet in het Openbaar baar Leesmuseum ontbreken. 23. Ontspanningslektuur. Is de grens, wat in het Openbaar Leesmuseum, wat in een wetenschappelijke bibliotheek thuis be- ') C. Norrenberg. Bücher- und Lesehallen. Referaat in: CVE. 1897, S. 51. 3) C. Norrenberg, Mittel zur Förderung der Lesehallen-Bewegung. Referaat in BVL. 1900, S. 25. hoort, voor de wetenschappelijke afdeeling vrij lastig te trekken, en moet het individueel inzicht van den bibliothekaris hier telkens opnieuw beslissen, vrij wat eenvoudiger is het op het gebied der ontspanningslektuur. Wij zien toch in de praktijk reeds vrij wel voldaan aan den eisch van Roquette, dat de wetenschappelijke bibliotheken uit geldelijke overwegingen zich een beperking hebben op te leggen bij de aanschaffing van boeken. ') Hij toch wil, dat de wetenschappelijke bibliotheken niet alleen het verzamelen van boeken over zéér speciale vakken, zooals krijgskunde, boschkuituur, enz. zullen nalaten, maar ook weren zullen «Volks- und Jugendschriften, Schulbücher, Andachts- und Gesangbücher, Kalender, Reise- und Sprachführer, Adressbücher, Sammler- und Liebhaberzeitschriften, Fachblatter für Handwerker, Sportlitteratur, politische Partei- und Kampfschriften. Freimaurerlitteratur und dergleichen ». Maar voora'. belletrie en kunstpublicaties. Op de vraag, waar deze dan wél te vinden moesten zijn, geeft hij geen antwoord. Dat een groot deel der door hem opgesomde literatuur te vinden is in de bestaande «Bücher- und Lesehallenc, en »Free Public Libraries* valt overigens uit de door deze instellingen gepubliceerde katalogi te leeren. 24. Wij zien in die katalogi, dat in de boekenkasten der Openbare Leesmusea een zeer ruime plaats moet zijn aangewezen voor onderhoudende lektuur. Over de verhouding tusschen de verschillende afdeelingen geeft een in 1890 in 25 Engelsche bibliotheken gehouden enquête, het volgende beeld.2) ') A. Roqette, Die Finanzlage der Deutschen Bibliotheken. Lpz. 1902, S. 20. (Samml. Bibl.-wissensch. Arb., Heft 16.) *) T. Mason, Fiction in Free Libraries. In: L. 1890, p. 179. Totals. Percent Theology; Philosophy, Eccles.-history. . 22.805 j 5-6 Biography 33395 8>I History. Travels, Voyages 63.690 15.4 Art, Sciences, Natural History .... 9^245 j 1.3 Education, Politics, Commerce ... 46.863 12.25 Poetry, Drame 13.970 3-35 Miscellaneous Literature 68.128 16.5 Ftctton 156-337 1 37-5 In Amerikaansche Public Libraries wordt aangeraden zich te houden aan de volgende verhouding: ') General works . 4 •/« Fine arts... 4 •/, Philosophy . . 1 » Literature . . 12 » Religion . . . 2 » Biography . . 10 » Sociology . . 9 » History . . .13* Philology . . 1 » Travels . . . 10 > Science 8 » Fiction. . . . 20 * Useful arts . . 6 » In enkele der beste Duitsche «Bücher- und Lesehallen> is d verhouding als volgt: 2) Hamburg. (1905) — Gesamtbestand 58.875 — 100 •/„ Schóne Litteratur 33-°43 — 5^-9 » Wissenschaftliche Bücher .... 22.488 — 38.8 » Jugendschriften 3-344 — 4-3 » 8) Essen (Krupp). (1904) — Allgemeines 3-485 — 8.4 » Schóne Litteratur 17.209 — 41.5 Literatur-Geschichte 595 — 1.4 » Geschichte 2.854 — 6.8 » Biographien 1 -327 — 3-2 * Geographie, Reisen 1.638 — 3.9 » Naturkunde i -45 ^ — 3-5 » Kunst 1-787 — 4-3 » Kulturgeschichte 889 — 2.1 » Rechts-, Staatswisschaften. . . . 422 — i.t > Philosophie, Theologie 886 — 2.1 > Handel, Gewerbe, Technik . . . 2.645 — 6.4 » Heimatliches 580 1 -4 » Fremdsprachliches 2.072 — 5-° * Jugendschriften 3-^9° — 8.9 » 4.1.537 — 100.0 ° . ') J. C. Dana, A Library primer, 3d ed. Chicago, 1903, p. 43. >) Bericht über die bisherige Entwicklung der Oeffentlichen Bücherhalle in Hamburg, 1899—1905. Hamburg, 1905, Anlage IV. ') Bericht der Kruppschen Bücherhalle über die Betriebajahre 1902 1904. Rflflpn 1Q04. Tahftlle II. ') Jena (Zeiss Stiftung) (1904) — Hornatte, Novellen 4-247 — 20./ '/« Dramen, Poesie 1.851 — 11.3 » Geschichte 1.5 39 — 9.4 » Socialwissenschaften 1.296 — 8.0 » Erd-, Völkerkunde 1.232 — 7.9 » Biographien 1.136 — 6.9 » Technische Wissenschaften . . . 1.039 — 6.4 » Naturwissenschaften 806 — 4.9 » Zeitschriften 782 — 4.8 » Philosophie, Padagogik, Religion . 777 — 4.7 » Kunstwissenschaft 573 — 3.5 » Hauswirthschaft 467 — 2.8 » Literaturgeschichte 335 — 2.0 » Allgemeines 209 — 1.3 » 16.289 — 100 0 "/„ 25. Hoe uiteenloopend de percentcijfers voor onderhoudende ektuur dus wezen mogen, zoo wijzen deze toch overal uit, dat verreweg de grootste rubriek die der «fiction» is. In verband nu net het overal opgemerkte en hieronder nog nader te bespreken :eit, dat het percentcijfer der uitleening van onderhoudende lektuur /rij constant tusschen de 70 en 80 schommelt, is er in bibliotheekcringen ernstig overwogen of deze rubriek wel zóó gewichtig was, iat zij het leeuwendeel der aandacht van het publiek en van de jibliotheekinkomsten waard mocht geacht worden. Over deze cwestie is, vooral in Amerikaansche bibliotheken en onder Americaansche bibliothekarissen, een levendige wisseling van gedachten jehouden. Men vindt reeds alleen in de eerste zestien jaargangen fan «The Library Journal» niet minder dan 120 artikels, pro en :ontra, aan het onderwerp gewijd. 2) Het «fiction»-vraagstuk is ook thans nog niet tot ieders bevrediging opgelost, en zal waarschijnlijk nog wel zeer lang een Ier meest gewichtige en eigenaardige voor Openbare Leesmusea )lijven. Voor de nadere uiteenzetting van het vraagstuk wordt ïaar een volgend hoofdstuk verwezen. ') Jahresbericht der Oeffentlichen Lesehalle zu Jena für 1904. Jena,1905, §8. ») Ellen M. Coe. In: LJCN. 1893. 26. Dagbladen. Wij komen thans tot de vraag, of Openbare Leesmusea het voorbeeld der wetenschappelijke bibliotheken zullen volgen, en alleen de periodieken van degelijker aard zullen opnemen, de tijdschriften met uitgewerkte artikels en gegevens, of dat zij ook de dagbladpers zullen toelaten. Dit punt heeft evenzeer zijn vóór- als zijn tegenstanders. De Amerikaansche Public Libraries verschillen in dezen van de Engelsche, wijl zij meestal geen kranten ter lezing neerleggen. Deze absence of newsrooms» vinden wij gemotiveerd door de argumenten : «newspapers furnish a low Standard of literature, attract the idles; newspapers in America are too numerous and expensive; every American citizen can afford to buy his own newspaper». i) Wij vinden dan ook in een mededeeling van Talcott Williams, getiteld «Newspaper exclusion atthePhiladelphiaLibrary»,2) een clausule uit het testament van James Rush, waarbij hij een belangrijke som aan de Philadelphia-Library vermaakte, op voorwaarde, dat de dagbladpers uitgesloten zou worden. Vooral vinden wij in de literatuur kranten in de Openbare Leesmusea daarom veroordeeld, omdat zij meestal politieke of kerkelijke partijen vertegenwoordigen. 3) En waar een felle partijstrijd heerschte, is het voorgekomen, dat om tactische redenen tijdelijk of voorgoed de kranten moesten worden afgeschaft.4) Ten slotte is tegen kranten in Openbare Leesmusea gezegd, dat betwijfeld moet worden, of de lezer daaruit eenig leerzaam nut trekt; of hij de betrekkelijke waarheden en tegenspraken in de kranten opgedischt, zal weten te ontwarren. °) 27. Anderzijds is vóór kranten in Openbare Leesmusea aangevoerd, dat zij in het moderne leven zulk een enorme rol zijn gaan spelen. Vooreerst valt op den omvang te wijzen. Een Amerikaansch cijferaar heeft de volgende vergelijkende tabel opgemaakt: 6) J. D. Brown in zijn verslag van zijn Amerikaansche reis aan de Clerkenwell Library, In: LJ. 1893, p. 433-4, overgenomen. ») LJ. 1888, p. 288. 3) Zie b.v. C. L. van Woelde ren. De volksopvoeding, beschouwd als grondslag van Nederland'» toekomstige staatsregeling [Een bespreking van — Tijdspiegel, 1848. 4) B.v. in Freiburg i. Br. Zie\ C. Nörrenberg, Fortschritte der Bücher hallen-Bewegung. In: CVE. 1897, S. 13. 5) CB. 1898, S. 385. •) W. H. Brett. Use of periodicals. In: LJCN., p. 12. $ 28—3° OPENBARE LEESMUSEA EN ANDERE BIBLIOTHEkEN. I I Het aantal woorden bedroeg in: Drummond, Ascent of men 104.828 woorden. Motley, Dutch Republik (Tome 1) 173.700 G. Macdonald, Seabord Parish 194.064 Wallace, Ben Hur 223.600 » Daarentegen: Zondagsn", Chicago Tribune, zonder advertenties 200.000 woorden. Maandagn", idem 75.000 Century Magazine, Augustusn0 96.000 » Harpers' Monthly 119.000 » Scribners Monthly 68.000 » Wel is waar verhindert deze onrustbarende omvang het nauwkeurig kennis nemen van al wat de krant bevat, maar juist door dien omvang zijn zij in staat velerlei te geven, en kan ieder daaruit zijne keuze doen. 28. Niemand leest dus de geheele krant aandachtig dóór, maar alleen wat hem belang inboezemt; en dat is voornamelijk het nieuws, dat hij noodig heeft in zaken, in particuliere gevallen, en ter bevrediging van zijn verlangen te weten, wat er is gebeurd op politiek en ander terrein. En dan is de krant de eenige bron, die »bij« is. Zij zijn de eenige bronnen, die, op het oogenblik zelf, een goed en uiterlijk volledig beeld geven van het tegenwoordig leven. ') Zij zijn het, die, in allerhande zaken, het eerst in Openbare Leesmusea geraadpleegd worden. 3) 29. Het is dan ook langzamerhand meer en meer gewoonte geworden de nieuwsbladen als bronnen van detail-historische gegevens te verzamelen en in knipselboeken (»scrap-books«) te bewaren. Over bijzonder waardevolle Amerikaansche verzamelingen van dergelijke »scrap-books«, over de literatuur, van het onderwerp, over het onmisbare bij inlichtings-werk in bibliotheken, handelt eens lezenswaardig rapport van W. A. Bard we 11. «) 30. Maar de praktijk heeft ook reeds sinds lang uitgemaakt, dat een Openbaar Leesmuseum, dat een leeszaal openstelt, riaar ook de dagbladpers ter lezing moet neerleggen, wil het zeker zijn van bezoek. ') Zie b.v. LJ. 1886, p. 189. ') Zie b.v. G. J. Hagar. Newspaper history in the Library. In: LJ. 1889, p. 117. ') W. A. Bard we 11. Report on scrap-books. In: LJCN. 1889. n. 195 Daar is vooreerst de arbeidzoekende, die in de advertentiekolommen naar arbeidsvraag komt zien. Een interessante mededeeling doet hieraangaande ïews '): »Für Stellensuchende und andere Interessenten sind in den letzten Jahren von Privaten sogenannte Lesehallen eingerichtet worden, die gegen Erlegung von 5 Pf. zuganglich sind, aber natürlich darauf rechnen, dass der »Leser« nicht »liest«, sondern sich nur das heraussucht, was er braucht, und dann die Halle verlasst*. Dat er dus werkelijk aldus van kranten gebruik gemaakt wordt, is ook elders geconstateerd. 2) 31. Er is echter op te wijzen, dat, zoo men politieke dagbladen ter lezing wil neerleggen, ook de vertegenwoordigers van alle richtingen aanwezig moeten zijn. Niet alleen op utiliteits- en neutraliteitsgronden, maar ook, omdat de kans dan groot is, dat de lezer zich niet tot één, dikwijls zijn eigen partijblad bepaalt, maar ook kennis neemt van de meeningen van andere richtingen. Er wordt dan ook aanbevolen, maar door anderen b.v. door Huppert !) bestreden, zich op geen enkele krant te abonneereu, maar mede te deelen, dat gratis-exemplaren ter lezing zullen worden neergelegd. Ik geloof inderdaad, dat Huppert terecht deze methode bestrijdt, daar de kans groot is, dat alléén de partijpers om propagandistische redenen tot het zenden van gratis exemplaren zal overgaan. Over het aanschaffen van Kerkelijke bladen wordt door Mullins het volgende gezegd. Tenzij over ruime middelen beschikt wordt, beginne men niet met de kleine religieuse pers aan te schaffen. «You may innocently commence with the Guardian, and find, as the result, that the Record, the Church and State Review, the Watchman, the Wesleyan Times, and other representative papers will be required, even to the Millcnnial Star and the Pot of Manna ». *) Hetzelfde geldt trouwens voor de kleine politieke pers. Ten slotte wordt nog een plaats gevraagd voor de satirieke pers ') J. Tews. Die erste Oeffentliche Lesehalle in Berlin. In: SP. 1895, S. 77H. ») Zie b.v. nog: J. D. Mullins. Our newsrooms. In: LC. 1884, p. 38. 3) P. Huppert, Oeffentliche Lesehallen. Ihre Aufgabe, Geschichte und Ein- richtung. Küln, 1899. 4) J. D. Mullins, Free libraries and newsrooms: their formation and management. London, 1869, p. 7. — Over het aanschaffen van deze soort lektuurnog: G. F. Bowerman, Principles governing the choice of religions and theological books for public libraries. !n: LJ. 1905, p. 137. — ..n. . 1, 1 . en de periodieke karikatuur-uitgaven '), alsmede voor de andere producten van journalistieke prentkunst. 32. Muziek. «Die popularen Bibliotheken verzichten auf die r orschung, nicht aber auf die wissenschaftliche und beruf- B,ldung: «ie haben ferner ein Ziel, das den wissenschaftlichen Anstalten abgeht, namlich die Unterhaltung, wozu wir jeden kunstlenschen Genuss rechnen». Aldus Bergh oe ffer *); en hij doelt niet uitsluitend op bevrediging op het gebied der schoone kunsten door lektuur, doch ook op muzikaal en beeldend kunstterrein. Het Openbaar Leesmuseum heeft zich niet tot eerstgenoemde te beperken, doch het kan zijn invloed en zijn werkkring verder uitbreiden door het aanschaffen van muzikalia. In bijna alle landen vinden wij deze aan het publiek uitgeleend op dezelfde voorwaarden als lektuur. Zoo bericht Briscoë, dat reeds in .888 een aantal groote I ublic Libraries in Engeland een afzonderlijke muziekafdeelinc bezaten Zoo b.v. net complex van bibliotheken in Birmingham me* 755 deelen en 5928 uitleeningen.3) Zoo in de Parijsche stedelijke volksbibliotheken, waar de eerste proef reeds in 1879 werd genomen, en in 1882 in 10 bibliotheken 9085 muziekuitleeningen werden geboekt.4) In New-York, bericht Bard we 11*) in 1887, bestond sinds lane een muziekhandel, die partituren verhuurde. In 1882 is in de Brooklyn Library voor 't eerst een proef genomen met de uitleenina van musikalia.6) s De Weensche Centralbibliothek bevat een groot aantal muziekstukken en geeft daarvan een afzonderlijken katalogus uit. 33- In Duitschland vinden wij voor het eerst voor musikalia in Openbare Leesmusea propaganda gemaakt door Altmann.') Hij p jjg' Weltenkan>P. Caricaturcs: their nse to the library. In: LJ. 1903, leP' ^ Erschein,,nSen Bildungs-Bibliotheken. :j p p0t'6/ BriSC°é' Book Music in Public Libraries. In: LC. 1888, p. 146. s! w i s' Tlle P°P"'8r libraries of Paris. In: LC. 1884, p. 14. ) . A. Bard wel 1, A Library of Music. In: LJ. 1887 p 159 p. l9o|6 °°k: E' R' N°rri8 Mathews' L'braries and' Music. 'In: L. 1893, S. il^Iêqq 'tnaan "* Gehören "»8ik»lien in die Bücherhallen? In: BVL. 1900, constateert, dat de meeste Openbare Leesmusea in Duitschland nog geen bijzondere muziekafdeeling bezitten; en hij bepleit de aanschaffing van musikalia, daar muziek gemaklijker dan eenig andere kunstuiting in staat is tot het gemoedsleven, zelfs van den minst ontwikkelde door te dringen, en ook muziek gaarne door het volk wordt gehoord en beoefend. Hij wil de afdeeling zoo compleet mogelijk maken door de aanschaffing van muziektijd schriften, biografieën van toonkunstenaars, hunne briefwisselingen, voornaamste werken in klavierzetting, vooral kamermuziek. Verder studies en oefeningen voor klavier, orgel, harmonium, viool, violoncel, fluit, klarinet, waldhoorn en trompet. Ten slotte zangpartituren uit opera's en oratoria; en beveelt vooral de opname van klassieke werken aan, zonder de modernere over te slaan. Men kan ten opzichte van de laatste hetzelfde zeggen en dezelfde gedragslijn volgen als tegenover den modernen roman en verdere onderhoudende lektuur. 34. Het komt mij voor, dat de afdeeling musikalia in Openbare Leesmusea op den duur moeilijk gemist kan worden, al lijkt mij de oprichting van afzonderlijke muziek-volksbibliotheken af te raden, zooals b.v. in München in 1904 er eene werd opgericht. ') Niet alleen de overweging, dat muziek op bijna alle naturen een grooten, opheffenden invloed uitoefent als geen der andere schoone kunsten, maar het dilettantisch bespelen van een muziekinstrument is waarschijnlijk de meest populaire uiting van het kunstgevoel onder alle standen. Een paedagogische strekking kan men aan dit dilettantisme niet ontzeggen, en wellicht vindt het streven naar verbetering van volkszang en vooral verbetering van muzikalen smaak, steun 'bij Openbare Leesmusea, die kosteloos muziekwerken uitleenen. Wanneer men verder bedenkt, dat na het zangonderricht op de lagere scholen voor het meerendeel der kinderen ook hier iedere verdere leiding en prikkel ophoudt, kan men dezelfde argumenten voor het verschaffen van goede lectuur in plaats stellen voor het bieden van de hulpmiddelen om het geleerde en aangekweekte te behouden en te onderhouden. 35. Kunstuitgaven. Hetzelfde geldt in vele opzichten voor de beeldende kunsten. Wat in kunstmusea wordt tentoongesteld is, mits duidelijk toegelicht door bijzondere aanwijzingen in kosteloos te bekomen katologi of aangehechte fiches, ruim vol- ') Zie BVL. 1905, S. 64. doende om de oppervlakkige belangstelling van velen te trekken. Toch staat een overgroot deel der bevolking vreemd tegenover de beeldende kunsten bij gebrek aan eenige leiding en voorlichting. Hierin echter komt langzamerhand verbetering door cursussen en dergelijke, uitgaande van particulieren of vakvereenigingen. Zij, die hier een inleiding tot de beeldende kunsten ontvingen, zullen in Openbare Leesmusea het materiaal moeten vinden om het gehoorde door eigen aanschouwen te herhalen en in zich op te nemen. Goede reproducties, b.v. de Braun's, moeten in voldoenden getale aanwezig zijn. ') Ook aan de toegepaste beeldende kunst zal een bijzondere afdeelitig toegedacht moeten worden, vooral tendienste van handwerkers in meubel- en sierkunst, die in hun ambacht te weinig kennis kunnen nemen van goede afbeeldingen van oude en nieuwere kunstmodellen. Een zeer mooi voorbeeld geeft o. a. de Parijsche volksbibliotheek, geschonken door Forney, waar platen, prenten en boeken over kunsthandwerk kosteloos worden uitgeleend: een mooi voorbeeld tevens van Museumuitbreiding, -j 36. Blindenbibliotheken. Ten slotte — voor al hetgeen de bijzondere afdeeling der kinderlektuur betreft, verwijs ik naar een volgend hoofdstuk — zij hier nog gewezen op de, reeds in vele Openbare Leesmusea opgenomen afdeeling van lektuur voor blinden. Ook hier is, bij mijn weten, Noord-Amerika voorgegaan, waar reeds in i,s68 de Boston Public Library boeken in blindenschrift uitleende; thans bezitten meer dan 40 Amerikaansche Public Libraries bijzondere afdeelingen met boeken voor blinden 8). In 1887 weet Briscoë een elftal biblotheken in Engeland op te noemen, die tezamen 1912 banden in blindenschrift bezaten. +) Ook te Weenen 5) en Hamburg6) worden bijzondere afdeelingen voor blinden voorbereid. 37. Bezoeker en Openbaar Leesmuseum. Behalve in hetgeen Openbare Leesmusea den bezoeker bieden, is er nog in de !) Zie b.v. Cincinnati Public Library, Report 1904, p. 24 seqq. ') Zie b.v. E. de Saint-Albin, Les bibliothèques municipales de la villede Paris, Paris-Nancy, 1896, p. 100 seqq. ') R. C. Moon, Book and libraries (or the blind. In: LJ. 1905, p. 272. 4) J. Potter Briscoë, Libraries for the blind. In: LC. 1887, p 68 5J CVE. 1903, S. 90. 6) BV'L. 1905, S. 95. wijze waarop dat geboden wordt een diepgaand verschil optemerken in vergelijking met de wetenschappelijke en studiebibliotheken. Afgescheiden van de technisch afwijkende middelen, die Openbare Leesmusea bij hun werk tot hunne beschikking behoeven, en die later besproken zullen worden, zien wij deze instellingen zich geheel anders tegenover het publiek gedragen dan de bekende oude wetenschappelijke bibliotheken Voor laatstgenoemde instellingen geldt het, passief aftewachten totdat de studeerende of de belangstellende de hulp inroept van de bibliotheek: hij zal hier minder, daar meer bereidwillig en gedienstig geholpen worden, of bij het zoeken naar wat hij noodig heeft meer of minder volledige en practische katalogi kunnen raadplegen. In ieder geval veronderstelt de wetenschappelijke bibliotheek, dat de bezoeker weet wat hij noodig heeft, en vooral: weet in welke richting hij iets vinden kan. 38. Geheel anders is het in Openbare Leesmusea. Men moet er op bedacht wezen en doordrongen zijn van de waarheid, dat het publiek noch weet dat er een Openbaar Leesmuseum bestaat, noch wat daar te bekomen is, en evenmin hoe daar iets te zoeken. Passief tegenover deze onkunde blijven staan, gelijk de weten schappelijke bibliotheken doen, mogen de Openbare Leesmusea niet. In het systeem van hun werk ligt mede opgesloten, dat zij ieder willen bereiken, aan ieder de gelegenheid willen geven te weten, wat de instelling biedt, en hoe dit op eenvoudige wijze te bekomen is. «De bibliothekaris», zegt Stearns, «.heeft in de eerste plaats de belangstelling van het publiek op te wekken om het tot aan den drempel der boekerij te brengen, en eerst dan kan hij er aan gaan denken, het op te voeden.» *) De eerste bondgenoot om bekendheid aan de instelling te geven is de pers, zoowel de groote plaatselijke als de kleinere vakpers. Als van elke »business« geve men in de krant bericht, dat een Openbaar Leesmuseum geopend is, vermeldend de uren van opening, de voorwaarden van toelating, en wat het doel is van de instelling. Daaraan kunnen later berichten aansluiten over nieuwe aanwinsten, geschonken boeken, enz. 2). Het geldt niet alleen de belangstelling te wekken, maar deze, eenmaal gaande gemaakt, te onderhouden door dergelijke korte berichten, b.v. ook ') L. E. Stearns, Advertising a library. In: LJ. 1896, p. 37. 2) Zie b.v. Th. Laengin, Die erste reichsdeutsche Biicherhalle. In: BVL. 1900, S. 93. van het aantal bezoekers, het aantal uitleeningen, statistisch tegenover elkaar vergeleken. Tegelijk met deze algemeene propaganda, wende men zich tot vereenigingen, bij voorkeur zulke, die een stevigen band tusschen de leden onderling onderhouden, b.v. vakvereenigingen van de verschillende beroepen. Door haar tusschenkomst late men meer bekendheid aan de instelling geven onder de vereenigingsleden. ') In Kleinere steden of door wijkbibliotheken in grootere plaatsen kan met goede resultaten bekendheid aan de instelling gegeven worden door het verspreiden van circulaires, waarvan een goed voorbeeld te vinden is de Monthly Notes;2) of door, zooals te Bazel geschied is, gratis in ieder huis in de nabijheid der wijkbibliotheken, den katalogus te laten verspreiden. 8) Men late verder niets onbeproefd om den arbeider, den minder ontwikkelde zich in het Openbaar Leesmuseum thuis te doen gevoelen; zoodat hij nimmer moge wegblijven, wijl hij zich daar niet op zijn plaats acht. Zulke en andere middelen 4) zijn bestemd den onwetende en onverschillige te prikkelen tot de Openbare Leesmusea te komen; de aandacht op deze te vestigen van belangstellenden. Wij zullen later terugkomen op de wenschelijkheid ook hun geldelijken steun te vragen en openbare bestuurslichamen om hulp aan te zoeken. 39' Zijn eenmaal al deze en dergelijke middelen om het publiek attent te maken op de instelling cn haar werk toegepast, dan komt de moeielijker taak den bezoeker nader tot de Openbare Leesmusea te brengen door hem zelf te laten inzien, welk nut deze instellingen afwerpen, en op welke wijze ook hij daarvan mede kan genieten. Daarvoor zijn verschillende middelen, die echter alle van meer technischen aard zijn en derhalve in het tweede hoofdstuk zullen besproken moeten worden. 5) Maar met deze enkele woorden kan toch hier reeds worden duidelijk gemaakt, dat een dergelijke propa- -) Zie b.v. C. Nörrenberg, Mittel zur Körderung der Lesehallen-Beweerunff. In: BVL. 1900. S. 27. *) Meegedeeld door J. Ballingcr, MN., 1883, p. 3 seqq. 3) BVL. 1900, S. 198. 4) Zie nog: P. Cowell, How to popularise a free library!' In: LJ. 1893, p. 461. W. H. K. Wright, On the best means of promoting the Free Library moveinent in small towns and villages. In: LJ. 1878, p. 119. 4) In het bijzonder § 193 en vlg. ganda, een dergelijke reclame zoo men wil, nimmer in wetenschappelijke biblotheken zal worden beproefd. Misschien komt eenmaal de tijd, dat ook Openbare Leesmusea deze niet meer zullen behoeven: n.1. wanneer zij voor het niet-wetenschappelijk arbeidend publiek hetzelfde zullen zijn geworden als de wetenschappelijke bibliotheek reeds is voor het wetenschappelijk onderzoek. 40. Samenwerking. Wanneer wij thans willen nagaan, op welke wijze de wetenschappelijke- en studiebibliotheken samen kunnen werken of samensmelten met Openbare Leesmusea, zoo dienen wij te beginnen een onderscheid te maken tusschen drie hoofdtypen dezer soort bibliotheken : de beroeps- of vakbibliotheek, de «stadsbibliotheek» en de wetenschappelijke- of studie bibliotheek. Tegen elk dezer soorten staat het Openbaar Leesmuseum verschillend over, en wij zullen elk in haar verhouding tot deze instelling afzonderlijk te bespreken hebben. 41. Vakbibliotheken. De vak- of beroepsbibliotheek vormt een verzameling van dikwijls met veel zorgen en kosten samengebrachte werken in één bijzonderen tak van onderzoek en studie, aangevuld met de werken uit eenige verwante hulpvakken. Gewoonlijk worden zij onderhouden door een vereeniging of corporatie, bestuurslichaam of inrichting voor speciaal onderwijs, en zijn bij voorkeur toegankelijk voor de leden. Haar werk is: er voor te zorgen, dat de vak- en beroepsliteratuur bijeen wordt gebracht ten dienste van de belanghebbenden, waarbij dikwijls veel zorg besteed wordt aan het volledig verzamelen van al wat in één richting werd en wordt gepubliceerd. Als typen dezer bibliotheken zijn aan te wijzen de «Patent-Office libraries», de bibliotheken voor den boekhandel, voor regeeringslichamen, de bibliotheken ten dienste van de rechterlijke macht en advocaten, de theologische bibliotheken van kerkgenootschappen, in schoolmusea enz. 42. Hier zien wij een specialisatie in één enkele richting doorgedreven, hetgeen een Openbaar Leesmuseum nooit ten voorbeeld kan zijn, al ware het alleen, omdat de middelen en de ruimte het onmogelijk zouden kunnen toelaten dit voor elk vak en elk onderdeel na te volgen. Echter kan, zooals meermalen reeds bij wetenschappelijke bibliotheken geschiedde, een vak- of beroepsbibliotheek geheel worden ingelijfd bij het Openbaar Leesmuseum. Bij Openbare Leesmusea is dit o.a. reeds geschied te Freiburg i. Br., waar de «Freiburger Verein Frauenbildung-Frauenstudium» in 1899 haar bibliotheek in de ' Allgemeine Bücherhalle» plaatste.1) Evenzoo te Weenen,2) P rank fort, *) en Leeuwarden.4) De vereeniging of de corporatie, die haar bibliotheek op deze wijze in bruikleen afstaat aan het Openbaar Leesmuseum, blijft de zorgen van onderhoud en de kosten van aanschaffing en aanvulling dragen, doch het beheer komt in handen van het personeel van het Openbaar Leesmuseum. Als de voordeelen van zulk coöperatief arbeiden van twee geheel onderscheiden instellingen zijn aantemerken, dat de boekenschat onder een grooter publiek komt, dus meer nut afwerpt dan toen alleen de leden er gebruik van maken konden; dat onkosten van eigen beheer door de vereeniging bespaard worden; dat de leden der vereeniging dagelijks en in ieder geval gemakkelijker toegano- tot un eigen bibliotheek hebben, en op uren, waarop vroeger hun eigen bibliotheek gesloten bleef; dat de bibliotheek op deze wijze een goede propaganda maakt voor de vereeniging zelve. Een nadeel is, dat het uitgeleende niet altijd voor de leden beschikbaar zal zijn en de boeken sneller slijten : beide geen onoverkomelijke bezwaren. 43. Ik wil hier terstond aan toe voegen, dat ook vakvereenigingen en andere bijzondere vereenigingen goed zouden doen, haar kleine bibliotheken, die niet uitsluitend wetenschappelijke of vakboeken bevatten, in te doen lijven bij Openbare Leesmusea, ïetzij in het centraal gebouw, hetzij geplaatst in een wijkbibliotheek. Wat Apel hieraangaande zegt is volkomen juist: «Vele van deze kleine vereenigingsbibliotheekjes. die slechts binnen den kring der leden nuttig werkzaam zijn en waarvan er dikwijls meer dan één op een plaats aan te wijzen vallen, beduiden jammer genoeg niets meer dan een versnippering van krachten, die niet eens ten o-oede van iedereen komt».s) 44- Stadsbibliotheken. Bezwaren van anderen aard doen 2> Th '.tien gin, Die crste reiehsdentsche Bücherbulle. In: BVL. 1900 S 88 In! BVL 1900 $ H 6 ^ EntWick'U^ dcr V»"»bibliotheken in Oesterreich! s) Zie: Pfannkuche, l.c. S. 27. 4) Zie: SW. 1905, bl. 251. s) Apel, Die Verbreitung gnten Lesestofles. Berlin, 1896, 3. 173 - Zie ook • h. Jeep, Die Stelling des stadtischen Voiksbibliothekars. In: BVL. 1903. S. 45. K. von Mangold», Die gewerblichen Fortbildungsbestreb.ingen der Dresdener Arbei.erschaft. ASG. 1893, S. 293. - Pfannkuche, 1. c. S. 75 en 76. zich voor, wanneer men de samenwerking overwegen gaat tusschen Openbare Leesmusea en de oude «stadsbibliotheken». Zooals wij deze soort bibliotheken thans maar al te vaak aantreffen, zoo goed als ongebruikt, half verwaarloosd en verouderd, herkennen wij, zooals T. J. de Boer dat opmerkte, in haar de resten van de oude bibliotheken uit een tijd toen de ontwikkelde klasse nog Grieksch en Latijn sprak en schreef. «Dood kapitaal«, noemt hij deze bibliotheken, «een offer aan het verleden, dat zoo zwaar op ons, oude volken van Europa drukt». ') Waar de «stadsbibliotheek» beter beheerd werd, en pogingen in het werk werden gesteld, om de bibliotheek «bij» te doen blijven, geschiedde dit bijna dóórloopend in de richting van de wetenschappelijke bibliotheken en niet in die van bibliotheken voor ieder bestemd. Van deze stadsbibliotheden zegt Reyer: «Onze stadsbibliotheken hebben niet de kunst verstaan het karakter van populaire bibliotheken aan te nemen: met de eergierigheid bezield, zich te willen meten met de groote streng wetenschappelijke bibliotheken, zijn zij niet verder dan op de eerste treden blijven steken, zoodat zij noch het groote publiek, noch den geleerde van veel nut zijn, en óf geheel gereorganiseerd óf opgeheven behoorden te worden».2) Reeds eenige jaren vroeger had hij de oorzaak van dit tweeslachtig karakter aangetoond : «Doorloopend beschikken zij over zóó geringe middelen, dat zij wel verre bij de eischen des tijds achter moeten blijven». s) Behalve waar deze oude stadsbibliotheken ingericht werden voor en geschonken werden aan het academisch onderwijs, gelijk b.v. in Leuven, Gent en Luik,4) en ten onzent b.v. te Amsterdam geschiedde, zijn deze bibliotheken verschrompeld, vergeten, of voeren zij een harden kamp tegen te kleine geldmiddelen, en in ieder geval déelen zij weinig in de sympathie en de belangstelling der bevolking. 45. Zooals deze stadsbibliotheken thans meerendeels zijn. kan men een samenwerking tusschen haar en Openbare Leesmusea niet wenschen : haar geheele inrichting en streven gaat buiten die der laatstgenoemden om. ') T. J. de Boer. Openbare boekerijen en leeszalen. In: De Gids, 1901, bl. 451. si E. Reyer, Handbuch des Volksbildungswezens. Stuttgart, 1896, S. 152. 3) E. Reyer, Reform der deutschen Stadtbibliotheken. In: CBW. 1894, S. 401. 4) E. van Brnyssel, De 1'organisation des bibliothèques en Belgique. Bmxelles, 1856, p. 20. Maar wel is het mogelijk deze oude stadsbibliotheken aan een grondige herziening te onderwerpen, verouderde en onbruikbare elementen te verwijderen en door te schiften en aan te vullen haar tot Openbare Leesmusea te maken, gelijk zij in academiesteden wetenschappelijke en studiebibliotheken werden. Vooral in kleinere steden is deze metamorphose goed uit te voeren. Het zal echter voorloopig een open vraag zijn, of vele gemeentebesturen, voorgelicht door de stadsbibliothekarissen, die dikwijls tevens stadsarchivarissen zijn, ooren zullen hebben naar dergelijke verjongings-voorstellen. De zucht tot mededingen op wetenschappelijk terrein, onverschilligheid, en het verlangen naar ongestoorde eigen-studie der bibliotheekbeheerders, doen twijfelen, of voorstellen in dezen geest grif aangenomen zullen worden; in ieder geval zijn er nog niet veel voorbeelden aan te wijzen van een dergelijken ommekeer, hoewel menigmaal door Nörrenberg en anderen daarop telkens is aangedrongen. Een der weinige loffelijke voorbeelden, die mij bekend zijn, van zulk een evolutie naar den kant van Openbare Leesmusea heen, biedt Rotterdam; terwijl ook Haarlem in de goede richting schijnt te werken. 46. Wetenschappelijke en studie-bibliotheken. Wanneer wij thans de verhouding van de wetenschappelijke- en studiebibliotheken tot Openbare Leesmusea uit een oogpunt van samenwerking bezien, zoo moeten wij het groote verschil in rekening brengen tusschen het Germaansch-Romaansche type en de AngelSaksische Public Libraries. Een diepgaand verschil tusschen deze en gindsche bibliotheken kan niemand ontgaan; een verschil, dat misschien het best weergegeven wordt door de tegenstelling der woorden : verbrokkeling en centralisatie. De Angel-Saksische Public Libraries vereenigen binnen hare muren alle graden der wetenschappelijke literatuur, doch tevens de onderhoudende en periodieke geschriften ; de GermaanschRomaansche bibliotheken ziet men zich ontwikkeld hebben tot zuiver-wetenschappelijke bibliotheken, ten dienste van wetenschappelijken arbeid en vorming. Wat in Engeland en Amerika vereenigd is, vindt men in het overig deel van Europa gescheiden, verdeeld over de wetenschappelijke- en de oude volksbibliotheken. 47. Een alleszins bevredigende verklaring van dezen verschillenden groei in de ontwikkeling van het bibliotheekwezen, laat zich niet zoo licht geven. Een aanwijzing in welke richting naar die verklaring gezocht moet worden, is het feit. dat de bemiddelde en ontwikkelde klassen in Engeland vóór 1850 de openbare bibliotheken voor beroepsvorming en het wetenschappelijk onderzoek misten, terwijl deze in het overig deel van Europa reeds lang en in ruim voldoende mate bestonden. Men leze b.v. het bij Ogle1) geciteerde rapport van de commissie voor Public Libraries, van 23 Juli 1849, dat op het vasteland van Europa 250 openbare bibliotheken opsomt, terwijl »it is stated that we have only one free library in Great Britain equally accessible with these numerous libraries abroad, the library founded by Humphrey Chetham in the borough of Manchester*. In dit gemis voorzagen de achtereenvolgende bibliotheekwetgevingen, die later besproken zullen worden. Maar intusschen zien wij deze zelfde Public Libraries ook voorzien in de behoeften van minder ontwikkelden, die geen hoogere beroepsvorming noch wetenschappelijk onderzoek op het oog hadden wanneer zij de bibliotheek bezochten ; terwijl anderzijds de over het geheele vasteland waartenemen beweging der zestiger jaren ten gunste van volksontwikkeling, geen blijvende en méérwaardige resultaten opleverde dan de reeds beschreven volksbibliotheken. Wellicht laat zich dit verschil in verband brengen met de vroeger en rijper ontwikkeling der arbeidersbeweging in Engeland dan in verder Europa; een arbeidersbeweging, met wier eischen hier eerst veel later rekening was te houden. En wellicht is er verband te zoeken met de vroege ontwikkeling der industrie en kapitalistische productiewijze in Engeland, die intelligente arbeiderskrachten naast de goedkoope behoefde. Duitschland, dat als industrie-land eerst na de tachtiger jaren opkomt, ziet zich eerst in de negentiger jaren verplicht naast het openbaar onderwijs het Openbaar Leesmuseum te plaatsen. 48. Eerst twintig jaren na het tijdstip, vanwaar de moderne Amerikaansche en Engelsche bibliotheekbeweging haar begin neemt, de jaren na 1870, zien wij ook in Duitschland een evolutie voorbereid worden op het gebied van het bibliotheekwezen. In 1898 kon Nörrenberg reeds schrijven «der Sieg ist erfochten !» en hij weet een aantal plaatsen op te noemen, waar Bücher- en Lesehallen in den trant der Angel-Saksische Public Libraries zijn opgericht2); ]) J. J. Ogle, The free library, its history and present condition. London, 1897, p. 12 seqq. s) C. Nörrenberg, Die Sücheihallenbewegung im Jahre 1897. In: tVb. 1898 S 44. en eenige jaren later schrijft Fritz: .die gehegten Erwartuneen sind nicht getauscht». ') & En zooals wij dan thans de Bücher- en Lesehallen in Duitschland gegroeid zien : naast en zelfs scherp gescheiden van de wetenschappelijke bibliotheken, vertegenwoordigen deze naast het wetenschap, pe .jk onderzoek en studiewerk van enkelen, het streven naar ontwikkeling en het zoeken van ontspanning eener gansche bevolking. 49- Wanneer een keuze moest gedaan worden tusschen het Angel-Saksische en het Romaansch Germaansche stelsel, zoo zou de keuze ten gunste van het eerste moeten uitvallen Er bestaat m. i. geen enkele grondige reden, waarom twee instellingen, die, naar de praktijk uitwijst, één kunnen zijn, althans onder één dak kunnen samenwonen, gescheiden zouden moeten werken Maar wanneer men den historischen ontwikkelingsgang van het openbaar bibliotheekwezen op het vasteland nagaat, wanneer men de methoden en principes in rekening brengt, volgens welke e uetenschappelijke bibliotheken worden bestuurd en beheerd, dan komt er niet alleen twijfel, of practisch de samensmelting hier nog door te voeren zou zijn, maar ook, of dit wel wenscheliik zou zijn. Wij zien thans nog de leiders van wetenschappelijke bibliotheken laag neerzien op het werk en de bedoeling van Openbare Leesmusea, en elke toenadering, die tot samensmelting leiden kan. afwijzen. *) Wij zien de bestaande bibliotheekgebouwen niet berekend op de geheel van Openbare Leesmusea afwijkende eischen aan uitleening, inhoud en dienst gesteld. En wellicht is het derhalve voorloopig beter en practischer. pogingen tot samensmelting met wetenschappelijke- en studiebibliotheken na te laten, deze inrichtingen zich kalm verder te laten ontwikkelen als hoogere vak- en beroepsbibliotheken, verzamelend en bewarend wat bij wetenschappelijk onderzoek en vorming noodig is Daarnaast de Openbare Leesmusea ten dienste van algemeener streven naar ontwikkeling, kennis en beschaving. 50. Dit sluit echter niet uit, dat zekere samenwerking kan worden gezocht. En deze zal voornamelijk bestaan in wederkeerig hulpbetoon bij de uitleening en den inlichtingsdienst, en in he't '' G; Frltz> Wc Ncugestaltung des stadtischen Bibliothekwesens. Berlin, iyo2, 1. 17 n Zu6u. b'l' P" Schwenke> Bibliotheks-Adressbuch, Wissenschaftliche- nnd Volksbibliotheken. In: CBW. 1895, S. 498. onderling naar elkander verwijzen van bezoekers. Voorbeelden van een systematisch doorgevoerderegelingvindt men in Frankfurta. M.') en vooral in Graz, waarvan een uitvoerige beschrijving te vinden is in de Soziale Praxis.2). Een dergelijke samenwerking tusschen Openbaar Leesmuseum en wetenschappelijke- en studiebibliotheken is ook aan te raden uit een zuinigheidsoogpunt, daar bij de aanschaffing van kostbare werken onderling overleg te plegen is. Het bezit van eikaars bijgewerkte katalogi is een hoofdvereischte. 51. Niet-kostelooze leesgelegenheden. Naast de behandelde soorten bibliotheken kennen wij nog een ander type van leesgelegenheden, dat zich van de voorgaande onderscheidt doordien aldaar een geldelijke vergoeding gevraagd wordt voor het gebruik maken van den boekenvoorraad. Deze zijn: de Huurbibliotheek, de Leesvereeniging bekend onder den naam van Leesmuseum, Leeskabinet, Subscription- of Joint-Stock-of Society Library, en ten derde het Leesgezelschap of Leesportefeuille. De aan het gebruik maken van deze instellingen vastgeknoopte vootwaarde van het betalen eener vergoeding — hetzij als huur-, hetzij als lidmaatschapsgelden gevraagd — geeft één der verschilpunten met Openbare Leesmusea, die doorgaans kosteloos toegankelijk zijn. Men vindt echter ook voorbeelden van leesgeld vragende Openbare Leesmusea, doch ik stel mij voor, de overwegingen, die tot deze bepaling leidden, de argumenten vóór en tegen, te bespreken tegelijk met het overzicht van de middelen, bestemd om te voorzien in de geldelijke behoeften der Openbare Leesmusea. s) 52. Huurbibliotheken. Laten wij dus voorloopig hel geldvraagstuk rusten, zoo zijn er verder nog andere opmerkingen te maken aangaande het verschil tusschen genoemde leesinrichtingen en Openbare Leesmusea, en hun onderlinge samenwerking. Te weinig is m. i. nog aan dit punt aandacht geschonken; vooral wat de huurbibliotheek *) betreft. M ZCAW. 1899, S. 112. ») SP. 1898, S. 446. s) Zie: Hoofdstuk III. 4) Een goed overzicht over het huurbibliotheek-vraagstuk geeft: „Die Leihbibliothek von heute. Eine Samtulung interessanter Aufsiitze aus der Zeitschrift «Der Leihbibliothekar". Lpz. 1889, 8°. — Zie ook : G. Kolife 1 d t, Zur Geschichte alterer volkstümlicher Lese-Einrichtungen in Mecklenburg. In: BVL. 1901, S. 105, 140. Er wordt dikwijls, en dikwijls genoeg met reden, laag neergezien op deze bibliotheken. Doorgaans zijn zij slecht verzorgd, bevatten veel pikante en sensationeele lektuur en worden meest geëxploiteerd ten koste van het publiek, als bijverdienste voor den kleineren boekhandel. De reusachtige bedrijven van Muddie te Londen en Last te Weenen zijn overigens daar om te toonen, hoe een huurbibiiotheek geëxploiteerd moet worden. De huurbibliotheek heeft als «das Mittelding zwischen Privatund öffentliche Bibliothek » ') een niet te onderschatten beteekenis, doordat zij lang de eenige bibliotheek is geweest waar onderhoudende lektuur te bekomen was in hoeveelheden en afwisseling, zooals geen gemiddelde lezer zelf kan aanschaffen. Zij is in dit opzicht de zéér vroege voorlooper der Openbare Leesmusea, en de «Centralbibliothek» te Weenen b.v. herinnerde mij al zeer sterk in haar wijze van werken aan de huurbibliotheek, wellicht ook door het gebrek aan een leeszaal; natuurlijk beter voorzien, zorgvuldiger geleid dan de meeste huurbibliotheken en zonder het doel van winstmaken. 53* Verscheiden schrijvers hebben voorstellen gedaan voor een samenwerking tusschen Openbare Leesmusea en huurbibliotheken. Bijvoorbeeld in de aanschaffing van de allernieuwste romans en novellen. Zulke boeken, «hot from the press» in Openbare Leesmusea op te willen nemen heeft vele bezwaren, geldelijke en aesthetische, 2) zooals later nog zal worden aangetoond. Toch is het waar, wat Poole als de woorden van George Ticknor aanhaalt: «...de onderhoudende lektuur-van-den dag moet voor het geheele publiek te bekomen zijn, wanneer het daar 't meest naar verlangt, dat is: wanneer die lektuur nog nieuw is en frisch.» s) Maar men bedenke toch anderzijds, dat «de nieuwste roman gelezen te hebben» doorloopend het verlangen en de wensch is van hen, die daarmede een conventioneele plicht te vervullen hebben ten opzichte van de hoogere conversatie. Daarvoor nu behoeft het Openbaar Leesmuseum beslist niet te zorgen. Een samenwerking, zooals Adams deze voorslaat, verdient daarom wel overweging. «Wij zouden», zoo zegt hij, «met iederen l) w. Kitzing uud C. Wahl, Handbuch des Leihbibliothekwezens. Tandpij pz. 1886, S. 4. *) A. Keysser, Die öffentliche Bibliotheken und die schone Literatur.. Cöln, 1903, S. 14. Zie ook: LJ. 1902, p. 18. 3) W. F. Poole, The Public Libi-ary of our time. !n: LJ. 1887, p. 315. huurbibliotheekhouder een afspraak kunnen maken aangaande zeker soort boeken en schrijvers, die wij niet zullen opnemen en hij zou moeten aanschaffen; en wij zouden ieder, die deze lektuur wenscht, naar hem kunnen verwijzen. Deze menschen konden dan betalen voor hetgeen zij van deze lektuur wenschen te lezen, of, zij zouden zich daarvan moeten onthouden; in ieder geval zouden zij haar niet op kosten van de stad kunnen ontvangen.» ') 54. Op deze wijze is misschien ook wel de concurrentievrees te omzeilen, hetgeen zeer zeker de voorkeur verdient boven het b.v. in de 's Gravenhaagsche volksbibliotheek genomen besluit «géén boeken uit te leenen, teneinde den particulieren bibliotheken niet noodeloos concurrentie aan te doen»,2) een besluit waarop gelukkig teruggekomen is. Evenmin verdient het m.i. aanbeveling, in te gaan op een voorstel van Reyer: het opkoopen van niet meer begeerde noviteiten uit huurbibliotheken.:i) Minder antipathiek is echter de geheele overname van huurbibliotheken, die, duchtig geschift, goede aanwinsten voor jonge boekerijen kunnen zijn. 55. Men heeft zich ook de illusie gemaakt, dat er van de zijde van het Openbaar Leesmuseum op den duur een invloed ten goede zou kunnen worden uitgeoefend op de keuze der boeken in huurbibliotheken. Men ziet daarbij echter één ding over het hoofd: dat huurbibliotheken gehouden worden om er winst mede te behalen; dat zij er derhalve op ingericht worden den smaak van het publiek te volgen en niet te leiden of te verbeteren ; dat zij er belang bij hebben, dat er veel en snel gelezen wordt, en dat zij zich verder niet bekommeren om de lektuur dan om deze aantrekkelijk te doen zijn: aantrekkelijk in niet al te nauwgezet afgebakende perken. *) In hoeverre Openbare Leesmusea hierin verbetering brengen kunnen, durf ik niet aan te geven, maar ik betwijfel de mogelijkheid. 1) C. F. Adams Jnr. Fiction in Public Libraries and educational catalogues. In: LJ. 1879, p. 330. 2) Zie-, Nieuwe Courant, 17 Januari 1906. 8) E. Reyer, Handbuch des Volksbildungswezens. Stuttgart. 1896, S. 158. A) Een leerrijk voorbeeld van de werkmethode van huurbibliotheken bij de aanschaffing van lektuur, is onder meer te vinden LJ. 1887, p. 258. In New-York bestaat volgens dit bericht een huurbibliotheek van ± 100.000 banden, meest sensationeele romans. Elk boek in dit genre wordt daar voor de helft van den kostcnden prijs tweedehands van bezoekers opgekocht, en vooral jongens maken van deze bepaling gebruik. 50. Leesgezelschap. Het motief van winstmaken zit eveneens voor bij de door den boekhandel geboden gelegenheid zich te abonneeren op eenige tijdschriften of boeken tegen een vast tarief; ontbreekt echter wanneer zich een aantal personen verbinden tegen het storten van een contributie, op gezamenlijke kosten lektuur aanteschaffen en volgens een rooster ter lezing te ontvangen. Ik meen, dat nergens deze soort van leesgelegenheid sterker verbreid en ontwikkeld is dan in Nederland en de Indische Koloniën. Niet zoo heel dikwijls komt men in de vakliteratuur deze «leesportefeuille» en «leestrommel» tegen Toch is zij, hetzij met. hetzij zonder winstbedoeling opgezet, een zeer gewichtige factor in het huiselijk leven, waarover langer uittewijden overbodig is. Er zijn verder gevallen aantewijzen, hoe uit de leesportefeuillerondzending langzamerhand een openbare bibliotheek is ontstaan. Zoo in de vijftiger jaren te Delft1); zoo de bibliotheek en leeszaal van het Socialistisch Leesgezelschap te Amsterdam. 2) Niet ten onrechte prijst dan ook Gleiniger; «die Gründung von Lesevereinen als Vorstufe zu öffentlichen Hiicher- und Lesehallen» aan.3) Waar echter reeds Openbare Leesmusea bestaan, of een beweging gaande is voor de oprichting, komt het mij verspilling van krachten voor, wanneer geen aansluiting gezocht wordt met die beweging of met de bestaande instelling. Ook valt van deze leesportefeuille-rondzending te leeren, dat en hoe het mogelijk is, uit één centraal punt een groot aantal personen geregeld de lektuur aan huis te bezorgen, iets wat in eenige Amerikaansche Public Libraries reeds practisch ten uitvoer is gebracht, gelijk dat ook in enkele Leesmusea en Leescabinetten het geval is. 57* Leesmusea, Leescabinetttn, enz. De instelling, waaraan ik met een uitbreiding der beteekenis en bedoeling den naam ontleende voor den nieuwen vorm van bibliotheken, het Leesmuseum, wordt in stand gehouden door de samenwerking van lidmaatschapsgeld betalende personen, die daarvoor hetzij voor zich alleen, hetzij mede voor hunne familieleden toegang tot en vrij gebruik van de instelling krijgen. Op kleiner schaal vindt men hier bijeen, ') Zie: D. Buddingh, Over christelijke volks-bibliotheken, en verslag van de volksbibliotheek te Eist. Dordrecht, 1855, bl. 11. *) SVV. 1902, bl. 46. J) Th. Gleiniger, Lesevereine und Biicherhallen. In: CVE. 1898, S. 149. wat ook een Openbaar Leesmuseum geven wil: onderhoudende naast wetenschappelijke lektuur, periodieken, en een leeszaal, waar lektuur ter plaatse kan geraadpleegd worden. Er zijn voorbeelden, dat Leesmusea, «Subscription Libraries», een deel van hun boeken kosteloos ten gebruike stelden van het publiek. Zeer dikwijls in Engeland bij voorbeeld, o.a. nagevolgd in Jena en Dresdtn. Er zijn bezwaren verbonden aan een dergelijke samenwerking. Er tegen is in te brengen, dat op deze wijze een besef van standenverschil wordt in de hand gewerkt; en dat subscriptionlibraries dikwijls de neiging hebben te veel den nadruk te leggen op de onderhoudende en amusante lektuur '). Ondanks deze wel in overweging te nemen bezwaren, schijnt men echter goede resultaten te kunnen bereiken. 2) Mij komt het voor, dat een dergelijke samenwerking alleen van voorloopig karakter mag zijn, en dat het voor steden zonder Openbaar Leesmuseum misschien aan te bevelen is, een Leesmuseum tot verdere openstelling te bewegen, desnoods tegen geldelijke vergoeding3), maar dat het verdere streven toch gericht moet zijn op een voor ieder zonder onderscheid toegankelijke leesgelegenheid. 58. Behalve de hier behandelde typen zijn er nog enkele andere bibliotheek-soorten, welke ik echter later in ander verband zal bespreken. Het zijn de school- en volksschoolbibliotheek, behandeld bij de navolgende bespreking van de verhouding der Openbare Leesmusea tot het onderwijs; de reizende bibliotheek, te behandelen bij het technische library-extension werk; en de fabrieksbibliotheken, te behandelen bij de giften, donaties enz. van en aan bibliotheken. Terloops zijn verder aangehaald de godsdienstige-, vakvereenigings- en de landelijke bibliotheken. Al deze bibliotheeksoorten, doorgaans vertegenwoordigd door typen van veel geringer omvang dan de hierboven besprokene, beperken zich tot het nuttig werkzaam zijn voor bepaalde, door gezamelijke belangen bijeengehouden kringen van menschen. Zelfs zal in de meeste gevallen uitdrukkelijk verboden zijn, dat personen, niet tot dien kring behoorend de bibliotheek gebruiken. Zoo b.v. ') J. K. Waitc, A snbscription library in connection with a public library. In: L. 1893, p. 40. 3) Zie b.v. Th. Formby, Donations and other aids to the library rate. In: L. 1889, p. 202. 3) Hierop wijst Reyer in zijn Handbuch, 3. 162. de schoolbibliotheken, de fabrieksbibliotheek, de vak-vereenigingsbibliotheek. In andere gevallen, b.v. bij de godsdienstige bibliotheken, jongelings-bibliotheken, enz., geschiedt de boekkeuze minder om vak- of studiebelangen te behartigen, dan wel uit opbouwingsovervvegingen van een gesloten kring gelijk-denkenden, waarbinnen zich niet steeds ieder thuis kan gevoelen. De reizende bibliotheek zal voornamelijk bloeien, waar het bezoek aan een centraal Openbaar Leesmuseum door te groote afstanden, door verspreide ligging der woningen belemmerd wordt. Men moet deze bibliotheken als aanvulling op Openbare Leesmusea beschouwen; een samenwerking zal zelden begeerd of bewerkt kunnen worden, tenzij, zooals bij schoolbibliotheken en reizende bibliotheken, de zorg uit kan gaan van het Openbaar Leesmuseum als centraal punt. 2 59- Inleiding. Hebben wij in het voorgaande hoofdstuk de verhoudingen besproken tusschen het Openbaar Leesmuseum en de zustertypen van bibliotheken, en is daarbij vooral gewezen op de tegenstellingen en afwijkingen in beiderzijdsche programs, zoo valt hier vervolgens na te gaan, welke plaats het Openbaar Leesmuseum inneemt temidden van de instellingen, die direkt aandeel nemen aan het sociaal-paedagogisch werk: school, cursus, universiteitsuitbreiding en dergelijke. Wat hier besproken zal worden, geldt vooral de samenwerking, de onderlinge aanvulling dier instellingen, en in hoofdzaak voor zoover deze samenwerking uitgaat van het Openbaar Leesmuseum als centraal punt. Want, dat elk streven naar ontwikkeling, hoe ook geleid en hoe ook gezocht, tenslotte zich wenden moet naar een plaats, waar de hulpmiddelen voor zulk streven te vinden zijn, behoeft geen bijzondere uiteenzetting. Maar een geheel ander geval wordt het, wanneer van de Openbare Leesmusea de stuwkracht uitgaat; wanneer zij zich zelf tot dit centrale punt maken, vanwaar elk sociaal-paedagogisch werk zijn uitgang nemen wil. Eerst wanneer het bibliotheekbeheer zich op dit standpunt plaatst, zich het doel voor oogen stellend, dat het Openbaar Leesmuseum als het ware de werkplaats moet worden, waar elk sociaal-paedagogisch werk op den voet gevolgd en van de hulpmiddelen, die het noodig heeft, voorzien wordt, eerst dan voldoet een Openbaar Leesmuseum aan den laatsten en zwaarsten eisch: een instelling van opvoedkundige beteekenis te zijn voor het geheele maatschappelijk leven. 60. Zonder den nadruk te leggen op het zelf geven van direkte leiding bij het streven naar ontwikkeling, maar ook niet langer afwachtend en lijdelijk, gelijk de bestaande wetenschappelijke- en volksbibliotheken, moet de instelling zich tot doel stellen, steeds in staat te zijn de hulpmiddelen voor die ontwikkeling te stuwen daarheen, waar zij direkt gebruikt zullen worden. Daarvoor, èn om te weten, wat op elk gebied het beste en het nieuwste is, zal een zeer nauwe voeling gehouden moeten worden met hetgeen op het gebied van onderwijs en opvoeding voorvalt; zelfs is de wenscheliikheid te bepleiten, dat enkele sociaal-paedagogische werkzaamheden onmiddellijk van het Openbaar Leesmuseum zelf uitgaan. Zóó zal ook het Openbaar Leesmuseum een knooppunt zijn voor elk dezer op zich zelf staande en zonder onderling verband werkende instellingen, en zal door het Leesmuseum een overzicht te bekomen zijn over al de werkzaamheden van uiteenloopenden aard. Het zal bijdragen tot wat meer orde en afspraak tusschen de los van elkaar arbeidende instellingen. Aan dit werk hebben de Angel-Saksische bibliotheken reeds vele tientallen jaren haar aandacht geschonken. «Library extension« is de eigenaardige naam voor dit soort werk, en men verstaat er onder het zich in nauwere verbinding-stellen van Openbare Leesmusea met bestaande inrichtingen voor onderwijs, èn het zelf organiseeren van werkzaamheden op opvoedkundig terrein : in het algemeen, en van een bibliotheekstandpunt gezegd : het zoo vruchtbaar mogelijk maken en verspreiden van de binnen de muren opgeborgen bronnen voor kennis, ontwikkeling en beschaving. Ik stel mij dan voor, dit werk van Openbare Leesmusea te bespreken. voornamelijk beschouwd als aanvulling op: het schoolonderwijs, de universiteitsuitbreidingen en volkshoogescholen, en de musea voor kunst, volkenkunde enz. Daarna de sociaal paedagogische werkzaamheden, die onmiddellijk uitgaan kunnen van voordrachten, cursussen en tentoonstellingen. 61. Kerk. In een interview heeft Meivi 1 Dewey eens aange geven, hoe hij zich de verhouding tusschen dedrie machtigste factoren voor geestelijk leven: school, kerk en bibliotheek, dacht. «The public school» zeide hij, makes the base, giving the foundation for education; the church forms one of the sides bij its moral teachings and its care for the spiritual man ; and the public library makes the other side by its broad and general training of all classes and sects». 1) l) LJ. 1886, p. 165. Ik moet mij hier onthouden van een uitvoeriger uiteenzetting van de verhouding, zooals ik mij deze denk tusschen kerk en Openbaar Leesmuseum. Alleen wil ik als mijn meening zeggen, dat ik mij een samenwerken van beide moeilijk denken kan, waar in geloofszaken de neiging van uiteengaan en verdeelen zich openbaart, en in ontwikkelings-streven de algemeene strekking ligt opgesloten van synthetisch opbouwen. Ook telt het Openbaar Leesmuseum onder zijn bestrijders meest kerkelijke fracties, en is meermalen op te merken, dat de opening van een algemeen Openbaar Leesmuseum terstond gevolgd wordt door een dergelijke instelling op confessioneelen grondslag. ') Over dit voeren van bestijdende partij-politiek door middel van leesinrichtingen sprak ik overigens reeds boven, jt 10. Toch is in minder fel naar het geloof gescheiden bevolkingscentra samenwerking gevonden met het godsdienstonderwijs bijvoorbeeld, de zondagsscholen, en dergelijke. In ieder geval heeft het Openbaar Leesmuseum te zorgen voor de bronnenliteratuur der groote godsdienstige richtingen, en de algemeene religieuze- en kerk-historische onderzoekingen. 62. Openbaar onderwijs en het werk van Openbare Leesmusea staan echter op één, gemeenschappelijke basis: het brengen van ontwikkeling aan ieder. Wel is de methode van werken een geheel uiteenloopende. Met Norren berg's schema3) kunnen wij tegenover elkaar stellen: School — Openbaar Leesmuseum; onder zekere pressie en reglementeering onderwijs gevend — vrijwillige keuze der hulpmiddelen; afgerond en beperkte plan — onbegrensdheid; gebonden aan vaste uren — naar den tijd vrij; maakt gelijke typen — bevordert zelfstandige en individueele ontwikkeling; geeft de algemeene grondslagen — stelt in de gelegenheid daarop verder voort te bouwen. Dit alles sluit echter niet uit, dat een vruchtbare samenwerking, een wederzijdsche aanvulling mogelijk is; of, zooals Poster11) terecht opmerkt: «The school and the library are complements of each other ... neither in itself possessing every requisite advantage, but, taken in connection, lacking nothing». !) Het klassieke voorbeeld is gegeven in Freiburg i. Br. C. Nörrenberg, Biicher und Lesehallen. In: CVE. 1897, S. 50,51. 3) E. W. Foster. The school and the library: their mutnal relation. In: LJ. 1879, p. 319. Dit nu is niet eerst heden ten dage ingezien. Integendeel zijn al aanstonds of onmiddellijk nadat het lager schoolonderwijs een onderwerp van publieke zorg was geworden, naast en aan de school zelf schoolbibliotheken verbonden geweest. En nog op het oogenblik worden in vele landen van staats- en gemeentewege schoolbibliotheken onderhouden. 63. De Schoolbibliotheek. De schoolbibliotheek in engeren zin werd bij ons officieel ingevoerd in 1806, wel is waar nog facultatief. In de «Ophelderende aanmerkingen betrekkelijk de Algemeene Boekenlijst ten dienste der Lagere Scholen in Holland v, opgesteld naar aanleiding van art. 24 van de Schoolwet van 3 April 1806, waarbij aan scholen voorgeschreven wordt de keuze van schoolboeken te doen uit een door den Secretaris van Staat voor de Binnenlandsche Zaken op te maken boekenlijst, lezen wij o.a. het volgende: «op enkele Scholen heeft men dadelijk hier en daar het gelukkige denkbeeld in werking gebragt, om ten dienste der jeugd, welke dezelve bezoekt, eene kleine verzameling van boeken te maken, waaruit aan dezelve, naar mate harer jaren, vorderingen . .. een of ander werkje gegeven wordt, om het t'huis te doorlezen ...» l) Ook de tegenwoordige Wet op het Lager Onderwijs somt onder de kosten van het lager onderwijs, die voor schoolbibliotheken op (Wet L.O. art. 47 i). Eerst uit den lateren tijd dagteekent echter ten onzent het inzicht, dat deze schoolbibliotheken van zeer veel nut bij het onderwijs kunnen zijn. Aangaande den toestand dier schoolbibliotheken, omstreeks 1883, worden wij nog aldus ingelicht: «in slechts enkele plaatsen worden schoolbibliotheken gevonden, en waar ze zijn, worden ze door de gemeentebesturen verwaarloosd. De kinderen gebruiken graag de boeken, maar kunnen niet altijd tevreden worden gesteld uit gebrek aan leesstof». 2) De toestand is wel beter in de groote steden, maar ook daar is reden tot klagen over te weinig geldmiddelen. Sinds is in den toestand eenige verbetering gekomen. Men heeft zich in verscheiden plaatsen ernstig aan het werk gezet om in de school zelf goede school- en klassebibliotheken te brengen. Het '■) A. A. J. Meylink, Ofticieele geschiedenis der wet van 1806 voor het lager schoolwezen en onderwijs, 's Gravenhage, 1857, Dl. I, bl. 385. ') Tienjarig paedagogisch verslag aangaande den toestand van het L. 0. in Nederland, 1873—1883. "Uitguve van liet] Nederl. Onderw. Genootsch. Amsterdam, 1884, bl. 58. Nederlandsch Onderwijzers Genootschap heeft zich in deze zaak verdienstelijk gemaakt door het met groote zorgvuldigheid bearbeiden van een beredeneerden modelkatalogus. ') Enkele stedelijke besturen hebben modelkatalogi uitgegeven, waaraan zich de hoofdonderwijzers bij de aanschaffing van lektuur te houden hebben. 2) Ook voor de verbetering van schoolbibliotheken, verbonden aan inrichtingen van middelbaar- en gymnasiaal onderwijs wordt thans gewerkt.s) Talrijke verordeningen zijn in Oostenrijk gegeven voor de instandhouding van schoolbibliotheken. 4) Wij zullen in Frankrijk en in eenige Staten van Noord-Amerika bijzondere vormen van schoolbibliotheken aantreffen. In Duitschland bestaat een verordening van 28 Nov. 1883 op de schoolbibliotheken. 5) Het inzicht in het nut van de verbinding van school met bibliotheek dagteekent dus niet van heden en is overal aan te treffen. Het eerste «Congrès international d'expansion économique mondiale», in ic.05 te Mons gehouden, nam o.a. in de rubriek «onderwijs» de resolutie, dat aan de scholen kleine bibliotheken verbonden dienden te worden. «La petite bibliothèque sera pourvue de quelques publications spéciales: voyages et découvertes, histoire de 1'industrie et du commerce, extraits appropriés de rapports consulaires, petites monographies de pays étrangers. culture et plantes coloniales, etc».'1) 64. Toch meen ik wel eenige bedenkingen tegen schoolbibliotheken in het algemeen te mogen aanvoeren. De inhoud bestaat, in tegenstelling met den boven opgenomen ') Wat mogen onze kinderen lezen? [Uitgegeven door het] Ned. Onderw. Genootschap. Amsterdam, 1899. — Vervolg. Amsterdam, 1904. s) Amsterdam b.v.: Lijst van boeken, aanbevolen door de Commissie van advies in zake schoolbibliotheken, ten gebruike op Openbare Lagere Scholen te Amsterdam. Amsterdam, z. j. 3) J. Aleida Nijland, Rapport der //Commissie van Raadgevingen bij de keuze van werken der Nederlandsche Letterkunde voor de oprichting eu aanvulling van bibliotheken, verbonden aan Openbare Hoogere Burgerscholen. In: Weekbl. v. Gym na?, en Jliddelb. Onderwijs, 1906, bl. 1253. 4) K. Borneman, Die wichtigsten Verordnungen und Erlasse Oesterreichischer Schulbehörden, welche aui Schiilerbibliotheken Bezug haben ... 6e Anfl. Znaim, 1886. 6) J. Hiilsmann, Ueber die Einrichtung der Schiilerbibliotheken. Duisburg 1855. 6) C. van Overbergh, La réforme de l'enseignement d'après Ie premier congrès international d'expansion mondiale. Bruxelles, 1906, Toine I, p. 129. wensch van het congres te Mons, bijna zonder uitzondering uit verhalende boeken; en het laten lezen van deze «fiction» wordt niet aangegrepen om een zekere leiding te geven bij het goed verstaan en goed leeren lezen, doch dóórloopend om, bij wijze van belooning, thuis en zonder controle de kinderen bezig te houden met een boek. Ik zie ook bezwaren in het feit, dat de zorg voor de bibliotheken in handen wordt gegeven van het onderwijs-personeel. Zonder bibliotheekkennis en zelden met toewijding beheerd, moeten die bibliotheken, indien zij niet zeer streng gecontroleerd worden, snel vervallen en vervuilen. Ook de versnippering van krachten en middelen leidt tot onvoldoend praestatie-vermogen. Meer omvangrijke en kostbare werken kunnen zelden worden aangeschaft, omdat de uitgetrokken sommen over zoovele scholen moeien worden verdeeld. Het gevolg is mede, dat de boekenvoorraad niet voldoende kan worden aangevuld, óf met nieuwe exemplaren van stuk gelezen boeken, öf met de nieuwere literatuur. Verder acht ik het een nadeel, dat onvermijdelijk een censuur van overheidswege op de boekenkeuze wordt uitgeoefend. Daar ik hierop nog nader zal terugkomen, volsta ik hier met een verwijzing naar de literatuur over de boeken censuur en boeken-aanschaffing in de Fransche «bibliothèques scolaires>, waar in reglementeering wel het hoogste bereikt is. ') ó5« De School-volksbibliotheek. Dezelfde bezwaren, vermeerderd met nog enkele andere, gelden voor het andere type van schoolbibliotheken, n.l. die, behalve voor de schoolkinderen, ook bestemd zijn voor de volwassen bevolking. Ik wil deze laatste bibliotheken ^school-volksbibliotheken» noemen. Herhaaldelijk kan men in de vakliteratuur deze—meer uiterlijke dan innerlijke — samenwerking tusschen school en bibliotheek aangeprezen vinden. In de laatste jaren heeft men ook meermalen op schoolgebouwen het oog geslagen, om daar hulpbibliotheken en filialen te vestigen. Maar het klassieke voorbeeld van school-volksbibliotheken vinden wij in Amerika en Frankrijk. Ten onzent is indertijd het Fransche type aanbevolen door van der Heim, echter niet uitgaande van ') Question des livres scolaires. I. Historique. - Legislation. II. Discnssion. III. Nouvelles observatione. Paris, 1873-74. den staat, zooals in Frankrijk, noch kosteloos toegankelijk te stellen. !) In Duitschland onder anderen door Sttickrad: «Injedem Dörfchen sollte eine Bibliothek gegründet werden, die Schule sei der Lesesaal, der Schulmeister Bibliothecar, der Pfarrer Oberbibliothecar, jeden Sonntag Nachmittag bibliothèque ouverte!» a) Tot een uitgewerkt systeem is het echter alleen in Amerika en Frankrijk gekomen. Om het eigenaardige karakter dier school-volksbibliotheken wil ik iets langer bij deze soort samenwerking tusschen school en bibliotheek stilstaan. 66. Wij zien dan in de eerste dagen van staatszorg voor het openbare volksbibliotheekwezen in genoemde landen voor de volksbibliotheek een plaats opengemaakt in het stelsel der openbare scholen. In Frankrijk 8) de gemeenteschool, in Amerika 4) het schooldistrict als eenheid nemend, heeft men toen van staatswege getracht met een net van volksbibliotheken hetzelfde voor de volwassen bevolking te bewerken, wat men met de school voor het jonge geslacht beoogde. Bij de getroffen regeling werd een nauwe aaneensluiting van school en bibliotheek in het leven geroepen, waarvan men zich destijds de beste resultaten beloofde. De overwegingen en de goede bedoelingen van zulk een regeling zijn duidelijk. Men zag, niet geheel ten onrechte, den familietrek tusschen school en bibliotheek. Men zag verder, zuinig redeneerend, dat het schoolgebouw niet altijd voor het onderwijs zelf in gebruik werd genomen en op den onderwijzer niet steeds door lesuren beslag was gelegd. Beiden konden dus nog een verder nut afwerpen zonder aanmerkelijke verhooging der kosten. Wellicht ook vleide men zich met de hoop, dat de kinderen na het verlaten der schoolbanken te gemakkelijker den weg zouden weten te vinden naar de hun gemeenzaam geworden school-bibliotheek. Men kan nog meer argumenten voor de nauwe verbinding van school en volksbibliotheek, vooral ten platten lande, aanvoeren. ') H. J. van der Heim. Schoolbibliotheken. ï.pl. 1863. 5) G. Stückrad. Programm für das Gutenbergs-Jubiliium des neunzehnten Jahrhunderts. Offenbach, 1837, S. 94. De op de organisatie dezer bibliotheken betrekking hebbende verordeningen vindt men verzameld in: B. Snbercaze, Les bibliothèques populaires,scolaires et pédagogiques. Paris, 1892, en: U. Robert, Recueil de lois... concernant les bibliothèques publiques ... etc. Paris, 1883, 8°. 4) De Amerikaansche literatuur is zeer verspreid. Men vindt een overzicht in: Public Libraries in the United States. Wash. 1876, p. 38 seqq. Bij zulk een regeling kunnen de kinderen als bemiddelaars gebruikt worden tusschen de ouders, de volwassen huisgenooten, en de schoolbibliotheek. Men schijnt hiermede zeer bevredigende resultaten bereikt te hebben in de schoolvolksbibliotheek te Remscheid. •) Ook in grootere steden met haar over het gansche stadsgebied verspreide schoolgebouwen, verdient de aandacht der bibliotheekbeheerders gevestigd te worden op de gedurende vele uren ongebruikte schoollocaliteiten 2) welke zich onder zekere voorwaarden goed leenen voor wijkbibliotheken. Doch in ander verband zal hierop en op de onvermijdelijke nadeelen, gewezen worden. 67. Zoolang de vereeniging van school en volksbibliotheek zich bepaalt tot het onderbrengen van de boeken in disponibele schoolgebouwen, en desnoods nog het aanstellen van den onderwijzer als bibliothekaris, kan men over de bezwaren tegen een zoodanige benepen regeling heenstappen, en is men daartoe wel gedwongen, wanneer geringe middelen een dergelijke samenvoeging gebiedend voorschrijven. Maar geheel anders ligt de zaak, wanneer, zooals in bovengenoemde landen, de vereeniging van school en volksbibliotheek tot een stelsel verheven, een uniform, centraliseerend reglement gegeven, de vereeniging tot een samenkoppeling gemaakt wordt. Dan worden de fouten, onder den drang der omstandigheden gemaakt, in haar vollen omvang en zelfs in verdubbelde zwaarte overgebracht in het geheele systeem. Zoowel in Frankrijk, waar men aan de school zelve volksbibliotheken verbond, als in Amerika, waar men den inwoners van een schooldistrict de vrijheid gaf zich een belasting op te leggen voor een districts-bibliotheek, zijn deze fouten spoedig aan den dag getreden. Drie hoofdbezwaren hebben zich daarbij doen gelden. Het eerste en wichtigste bezwaar ligt in het gevaar, dat de belangen der bibliotheek zullen worden opgeofferd aan die der school. De theorie moge de vraag geopperd hebben, dat óf de school, öf de bibliotheek bij een samenkoppeling aan het kortste eind zou trekken, de praktijk heeft uitgewezen, dat het steeds de bibliotheek ') L. Nolte. Volksbibliotheken in Schulen. In: SP. 1893, S. 207. 3) E. Reyer, Entwicklung und Organisation der Volksbibliotheken. Lpz. 1893, S. 84. zou wezen. ') In den Amerikaanschen Staat, die het stelsel van district-libraries inaugureerde, zullen wij zien, dat de voor bibliotheken toegestane gelden besteed werden voor het aanschaffen van schoolbehoeften en de salarieering van het onderwijzerspersoneel. In Frankrijk is van den aanvang af de meeste nadruk gelegd op het karakter van bibliothèques scolaires. Zoowel hier als ginds is men ten slotte overgegaan tot de gezonde scheiding van school- en openbare bibliotheek. De tweede misslag, dien men na eenige jaren van ervaring in Amerika volmondig erkend heeft te hebben begaan, vindt zijn oorsprong in het feit, dat het, door een school-volksbibliotheek bestreken gebied, een veel te kleinen kring van belangstellenden telt. Te gering in aantal zijn de belanghebbenden, wanneer men telkens kleine, op zichzelf staande schoolvolksbibliotheken opent; te gering ook de boekenaanwinst, naast de te geringe geldmiddelen. Het stelsel leidde tot versnippering van krachten. De derde en laatste groote misgreep is geweest, dat men aan ongeschoolde bibliotheekkrachten de zorg voor- en de leiding van de bibliotheek overliet; dat men de uitleening en al wat daaraan vast zit, in handen gaf van zelden belangstellende-, meestal reeds met beroepswerkzaamheden overladen onderwijzers; dat men tenslotte de verantwoordelijke keuze van de boeken opdroeg aan personen, die óf onbevoegd, óf onverschillig, maar altijd in te geringen getale voor zóóveel kleine bibliotheekjes te vinden waren. "•') Het gevolg van al deze misvattingen is geweest, dat de als openbare bibliotheek bedoelde instelling óf tot simpele schoolbibliotheek werd, óf na eenige sukkeljaren ten slotte geheel verwaarloosd, verspreid, onverzorgd, niet meer dan in naam bestaan bleef. Het geheele school volksbibliotheeksysteem is te beschouwen als een waarschuwend monument van verspilling en vergissing op bibliotheekgebied. 68. „District-Libraries". Het meest typische voorbeeld van ') yWherever the schjol authorities have charge of libraries, with exceptions only frequent enough to prove the rule, the library is crowded into a subordinate position... School trustees properly think on the school as the all important thing and the library as a more or less valuable adjunct, and as a result it is kept or forced into a subordinate position which stritles its proper development." Aldus Melvil Dewey, Libraries and home education. Albany, 1902 (New-York State Library, Bulletin nu 72) p. 118. ') Aldus b.v. C. A. Cutter, The development of public libraries. In: l). S. Educ. Rep. 1900/1, Vol. II, p. 1357. het verloop der di strict-li brari es is te vinden in de geschiedenis dezer bibliotheken in den Noord-Amerikaanschen Staat New-York. Wij vinden hier het stelsel geinaugureerd bij een wettelijke regeling van het jaar 1835. Achtereenvolgens hebben daarna nog een twintigtal Staten dergelijke regelingen getroffen. ') Thans, nu het district-library-systeem, door de praktijk veroordeeld, sinds jaar en dag door de Free Public Library vervangen is, zou deze wet alleen nog uit een historisch oogpunt eenige beteekenis hebben, ware het niet, dat zij tevens het eerste voorbeeld is van een staatswet, welke den inwoners van een gemeente toestaat zich zeiven een belasting voor bibliotheek-doeleinden op te leggen; een principe, dat in de ontwikkeling der Angel Saksische bibliotheektoestanden de meest typische en de belangrijkste rol heeft gespeeld. -) Voor den volledigen tekst der wet verwijs ik naar Bijlage A. De propaganda voor- en de verdediging van deze wet werd geleid door den toenmaligen Staatssecretaris van New-York, John A. D i x. Aan hem danken wij ook de duidelijke omschrijving van het doel dezer district-libraries : «The object was not so much for the benefit of children attending school, as for those who have completed their common school education. lts main design was to throw into schooldistricts, and place within the reach of all their inhabitants, a collection of good works on subjects calculated to enlarge their understandings and store their minds with useful knowledge.» 3) Wat hiervan op den duur terecht kwam, is uitvoerig beschreven in het bibliotheekrapport van 1876. *) Ik neem daaruit in hoofdzaakhet volgende over. Reeds in 1838 blijkt, dat het opleggen van een belasting voor district-libraries zelden werd toegepast, hoe gering ook de maxima gesteld waren: S 20 hoogstens voor de oprichting en 10 voorde instandhouding. Men verleende derhalve van staatswege sinds 1838 een subsidie van totaal $ 55.000 'sjaars. Werkelijk is daarmede jaren achtereen een kunstmatig onder- l) Het zijn: Mussachusetts (1837), Counecticut (1839), Rhode Island en Iowa (1840), Indiana v1841), Maine (1844), Oliio (1847), Wisconsin (1848), Missouri (1853), California en Oregon (1854), Illinois (1855), Pennsylvania (1864), Kansas en Virginia (1870), New Jersey (1871), Kentucky en Minnesota (1873), Colorado (1876), Maryland (1878), en Arizona (1885). s) H. A. Homes, Legislation for public libraries. In: L.J. 1879 p. 263. 3) H. B. Adams, Public libraries and popular education. Albany, 1900 (Home education bulletin, n° 31), p. 97. 4) Public Libraries in the United States. Wasli. 1876, p. 38 seqq. houden wasdom bereikt. Het totaal aantal aanwezige boeken bijvoorbeeld, dat in 1841 nog slechts 422.459 bedroeg, was in 1853 tot het maximale cijfer van 1.604.210 gestegen. In de volgende jaren echter daalt dit cijfer aanhoudend, zooals uit onderstaande tabel blijkt: 1858 1.288.070 banden 1862 1.206.075 » 1875 831.554 » 1888 762.388 , 69. De oorzaak van dit stadige verval is in laatste instantie te zoeken bij het systeem. Het groote gevaar toch ligt in de te hechte samenkoppeling van school en bibliotheek, waaronder de bibliotheek het meest te lijden heeft gehad. Op drieërlei wijze is het bestaan van de district-libraries ondermijnd. Reeds in 1843 bemerken wij uit de bepaling van de herziene wet van 1835, dat men de voor ieder bedoelde bibliotheek bestemmen gaat voor de schoolkinderen: er wordt daar bijna doorloopend van de bestemming voor kinderen gesproken. Nog verder wijkt men bij die wet van 1843 van het oorspronkelijk plan af, door de bepaling, dat de aan schooldistricten toegestane subsidies voor bibliotheken gedeeltelijk mochten worden besteed voor het aanschaffen van schoolbehoeften en de salarissen van onderwijzers. Feitelijk geheel verlaten werd het oorspronkelijk plan, toen in 1864 de wettelijke regeling getroffen werd, dat alle districten (11.000 in getal) de bibliotheek subsidies geheel mochten besteden voor dit doel. Gedurende de jaren 1839—1888 besteedde New-Vork aan subsidies voor school-district libraries $2.740000, waarvan slechts $ 1.985.144 deze instellingen werkelijk ten goede kwam. Ten derde beging men in 1851 reeds bij de Free School Act de fout, de schooldistricten te ontheffen van de verplichting zelf bij te dragen in het onderhoud der bibliotheken. Is het dan wonder, dat de district-libraries, gedeeltelijk opgeofferd aan de belangen van het schoolwezen, gedeeltelijk ontbloot van de belangstelling harer aangewezen verzorgers, bestemd waren langzaam geheel weg te smelten. De boekenschat verouderde, verslechterde en versmolt rasch, werd particulier eigendom van de slecht gecontroleerde beheerders en lezers. »The district library system has not worked well in this State and has utterly failed to accomplish what was expected of it by those who inaugurated it. The libraries have fallen in disuse, and in a large majoiity of the districts of the State have become practically valueless,» zegt het rapport van den State Superintendent in 1875. In 1889 heeft de Staat New-York voorgoed het systeem verlaten, de school-district libraries tot school-libraries gemaakt, en is men ook daar, voor de volwassen bevolking, uitsluitend in Free Public Libraries gaan zorgen. Dezelfde lijdensgeschiedenis heeft ook in de andere Staten de district-library doorgemaakt, doch daar was meest de crisis sneller gekomen bij gebrek aan staatssubsidies. Met goede resultaten heeft het systeem slechts kort en slechts bij uitzondering gewerkt. 70. „Bibliothèques scolaires et populaires". Ook Frankrijk kent de school-volksbibliotheek. Voor het eerst wordt van s c h o o 1 bibliotheken gesproken in het «Décret sur 1'organisation des écoles primaires, 12 décembre 1792s• en wel aldus : «II sera formé pour chaque école, une petite collection de livres a 1'usage des élèves qui fréquenteront 1'école, et la garde en sera confiée a 1'instituteur». De school-volksbibliotheken («bibliothèques populaires de 1'école <) dateeren eerst van veel later, van 1862. Van den ien Juni van dit jaar dagteekent een «Arrêté relatif a 1'organisation de bibliothèques scolaires dans les écoles primaires publiques», uitgegaan van den minister van onderwijs Rouland. Aan deze verordening ging een rondschrijven aan de departementale prefecten vooraf, gedateerd 31 Mei 1860. Hun wordt in deze «Circulaire relative a 1'établissement de bibliothèques scolaires prés les écoles communales» verzocht mede te werken aan de oprichting van kleine aan de school verbonden bibliotheken. Al kan men dit rondschrijven en deze verordening van 1860 en 1862 beschouwen als eerste begin der organisatie van het volksbibliotheekwezen in Frankrijk, toch moet gewezen worden op een vroeger rondschrijven van 1 December 1848 van den minister Tres Ion, waarbij de hulp der prefecten ingeroepen werd om de gemeenteraden van kleinere plaatsen te bewegen tot het uittrekken van een 2 a 300 francs per jaar, voor de oprichting en instandhouding van een volksbibliotheek. Hoe gering deze som ook moge geweest zijn, — bovendien zou zij over drie, vier jaren verdeeld kunnen worden —, zelfs tot deze geringe opoffering schijnt het overgroote deel der gemeenteraden niet te bewegen geweest te zijn. Noemenswaardige gevolgen heeft dit rondschrijven van 1848 niet gehad. Het valt te betreuren, dat geen algemeene verordening dit rondschrijven gevolgd is, zooals in 1862 de algemeene regeling werd getroffen na het rondschrijven van 1860. Het principe van 1848 was gezonder, bezat meer levensvatbaarheid dan dat van 1860. Toenmaals ware er kans geweest alleenstaande, onafhankelijke gemeente bibliotheken in het leven te roepen, terwijl in het plan van 1860 de gemeentelijke bibliotheek verbonden zou worden aan de openbare school. Het rondschrijven van 31 Mei 1860 toch drukt alreeds het verlangen vati den minister Rouland uit, de school het middelpunt te maken van een georganiseerde boekuitleening aan kinderen en aan volwassenen. Het heet daar o. a.: «Doter les populations laborieuses d'un fonds d'ouvrages intéressants et utiles est un besoin qui, chaque jour, se fait plus sérieusement sentir. Une vaste organisation de bibliothèques communales répondrait a ce but. > Kenigszins vreemd doet de tegenstelling met dit grootsche plan aan, wanneer wij verder lezen, dat daartoe alvast een begin is gemaakt door het vaststellen van een model... boekenkast. De klassieke Fransche bureaukratische geest wist voorloopig niet beter te bedenken. Twee jaren later volgde de nadere reglementeering in de bovengenoemde verordening van 1 Juni 1862 '), begeleid door twee rondschrijven van 24 Juni, één gericht tot de departementale prefecten, en één tot de voorzitters (recteurs) der Conseils académiques. 71. Uit deze documenten blijkt, dat de bedoeling van den minister deze was: Iedere openbare school voor lager onderwijs zou een bibliotheek moeten aanleggen, beheerd door den onderwijzer. Met deze bibliotheken beoogde men tweeërlei: 1" aan de kinderen de bij het schoolonderwijs benoodigde leerboeken te leenen ; 2° lektuur, zoowel aan de kinderen als aan volwassenen te verschaffen (art. 3, sub 1", en art. 5 al. 3). Dit onderzoek laat niet toe dieper in te gaan op de ingewikkelde regeling van het sub i° beoogde.2) Maar er valt te wijzen ') Zie voor den vollediger) tekst Bijlage B. ') Een uitgebreide polemiek over het vóór en tegen is te vinden in drie brochures, van: L. Hachette, Les bibliothèques scolaires prescrites par arrété (ie S. E. Ie ministre de 1'instruction publique. Paris, 1862. — H. Laooste Lpseud.] Les bibliothèques scolaires de M. Hachette. Paris, 1862. — L. Hacli ette Réponse ii Pauteur de la brochure... etc. Paris, 1862. op den groven misgreep, dien men deed door twee geheel verschillende inrichtingen aan elkaar te koppelen: schoolboeken-depót en uitleenbibliotheek. Waar reeds met bescheiden middelen en weinig geoefende bibliotheekkrachten der onderwijzers zou moeten gewerkt worden, behoeft het geen bijzonder betoog, dat één der beide afdeelingen op den duur het kind van de rekening zou worden. Even duidelijk is het, dat in dit geval de uitleenbibliotheek dat lot zou moeten treffen. Eén enkele blik in de verordening kan ons daarvan overtuigen. Het schoolboeken-depót is hoofdzaak (art. 3, sub 1 °); voor deze afdeeling worden afzonderlijke posten op het budget der bibliotheken uitgetrokken (art. 7, sub 2° en 5"); voor aanschaffing der boeken voor het depót wordt een zorgvuldig uitgewerkte regeling voorgeschreven (art 6. al. 2.). Ten overvloede leest men nog in het rondschrijven aan de voorzitters der Conseils académiques: «la bibliothèque scolaire est formée, avant tout, dans 1'intérêt des enfants.» Wat de verordening nog verder, aangaande de uitleenbibliotheken bepaalt, is slordig geregeld. Deze is blijkbaar bijzaak Speciale inkomsten, als aan het schoolboeken-depót, zijn haar niet toegewezen. Geen onderscheid is gemaakt tusschen de afdeeling lektuur voor kinderen en die voor volwassenen, iets, waar een uitleenbibliotheek, van beide soorten lektuur voorzien, wel in de eerste plaats voor te zorgen heeft. 72. Bij een slordige regeling als de getroffene; en in verband met de sprekende voorliefde der autoriteiten voor de schoolafdeeling, laat het zich aanzien, dat in de uitleenbibliotheek bij voorkeur werken voor kinderen bestemd zullen worden opgenomen; terwijl de onderwijzer er verder op uit zal zijn, zulke werken in de bibliotheek op te nemen, die, zooal voor volwassenen bestemd, toch ook gerust aan kinderen in handen zullen kunnen worden gegeven. Het schijnt dan ook verloren moeite, wanneer de minister in een ander rondschrijven, van 25 Juli 1862, uitdrukkelijk verklaart: »Bien qu'elles doivent être placées dans une salie de 1'école et sous la surveillance immédiate de 1'instituteur, les bibliothèques scolaires sont par le fait, et j'ai eu soin de l'indiquer dans mon ar re té, a la disposition des families. Elles forment une collection oü tous les habitants de la commune pourront puiser des renseignements pratiques, des notions exactes sur 1'histoire de notre pays, sur 1'hygiène, les sciences usuelles et 1'industrie spéciale a chaque région. Ces collections n'auront donc pas seulement une utilité incontestabele pour les enfants et pour les maïtres, elles présentent dés a présent un caractère d'utilité générale...» Herhaaldelijk komen in ministerieele circulaires klachten voor over het slechte beheer der bibliothèques scolaires, sinds 1880 genoemd «Bibliothèques populaires des écoles publiques». Zoo in de circulaire van den minister J u les Ferry: «lesrapports de 1'Inspection générale... m'ont signalé la tendance regrettable d'un grand nombre d'instituteurs a négliger la bonne tenue de ces bibliothèques..» Een andermaal wordt geklaagd over vervalschte statistische opgaven. In een circulaire van 1881 vinden wij bewaarheid, dat de school-volksbibliotheek uitsluitend als schoolbibliotheek wordt beschouwd: «Quelques maitres», luidt het daar, «paraissent encore croire a tort que les livres de ces bibliothèques sont exclusivement réservés a leurs élèves ou anciens élèves.» Het beste bewijs, dat men, ondanks alle pogingen de volksschoolbibliotheek werkelijk voor ieder, en niet voor schoolgebruik en voor de schoolkinderen alléén te bestemmen, deze bibliotheek uitsluitend als schoolbibliotheek inrichtte en gebruikte, is, dat men door een arrêté van 6 Januari 1874 bijzondere, en geheel afgescheiden «bibliothèques populaires» is gaan oprichten naast de bestaan blijvende «bibliothèques populaires». Mijns inziens is dit niet anders dan een dubbele versnippering van krachten te noemen. Het verlangen naar een eindelijke herziening van het volks- en schoolvolksbibliotheekwezen in Frankrijk is dan ook gebaseerd op een gezonde afscheiding van wat de school en wat de bibliotheek toekomt. «Nous ne souhaitons pas», zegt b.v. Pellisson in zijn, voor de kennis van Fransche volksbibliotheektoestanden uiterst welkom werk, «la disparition des bibliothèques scolaires rurales; il nous semble, au contraire, excellent qu'il y ait dans toutes les communes, petites ou grandes, au moins un dépot de livres. Mais, a notre sens, dans les communes rurales, ce dépot devrait se composer simplement de quelques ouvrages de référence : dictionnaires, atlas, manuels divers. C'est a une bibliothèque populaire centrale, établie au canton, qu'il appartiendrait de pourvoir aux autres besoins.» ') ') M. Pellisson, Les bibliothèques populaires a 1'étranger et en France. Paris. 1906. v. 207. Wat Pellisson hier als wensch uitspreekt voor landelijke volksbibliotheken, is, ook ten opzichte van het schoolonderwijs, reeds lange jaren in Angel-Saksische, maar vooral Amerikaansche, bibliotheken met de beste resultaten toegepast. En het is dan ook door de samenwerking van twee, geheel los van elkaar staande instellingen : school en bibliotheek, dat vruchtbaarder werk zal kunnen gedaan worden dan bij de samenkoppeling van school en kleinere of grootere bibliotheekjes. 73. Onderwijs. Wanneer men schoolbibliotheken aan de eene zijde, Openbare Leesmusea aan de andere zijde vergelijkt in verband tot het schoolonderwijs, dan blijkt, dat de eerste uit een .tijd stammen, toen het schoolonderwijs zelf nog als tak van staatsbemoeiing eerst in zijn eerste opkomst verkeerde. Men kan zelfs duidelijk bemerken, dat in de destijds nevens het schoolonderwijs geplaatste schoolbibliotheken, nog steeds de ouderwetsche opvatting van kinderscholen en haar behoeften voorzat. Men behoefde het daarmede niet zoo nauw te nemen; men stuurde de kinderen naar school, meer om hen bezig te houden, dan om hun nuttige en noodige kennis bij te laten brengen. En het zijn dezelfde overwegingen, die de oprichting en het onderhoud der schoolbibliotheken beheerschten. Het Openbaar Leesmuseum daarentegen is een vrucht van rijper ontwikkeling van het openbaar onderwijs. Wij zien al ernstiger werk gemaakt van goed openbaar lager onderricht, en de gevolgen daarvan zijn onder meer: afname van analphabetisme, hoogere eischen aan ontwikkeling gesteld, en een toename van de lust en het verlangen naar lezen. Aan dit laatste zien wij tegemoet gekomen door de oprichting van Openbare Leesmusea. Voor Engeland laat zich een zeer verrassende tabel opmaken, die op afdoende wijze toelicht, wat o. a. door Ogle is gezegd: «A not inconsiderable cause of the latter success [of public librariesj was the passing of the Elementary Education Act of 1870. The improvement due to Forster's Act and its successors, has had a great effect on the use of existing public libraries and reading rooms, and the establishment of such instruments of civilisation in fresh localities.» ') Wij kunnen dan ook uit de volgende tabellen, getrokken uit de door Ogle opgemaakte lijsten van ') J. J. Ogle. The free library, its history and presentcondition. London, 1897. p. 39. bestaande bibliotheken in Engeland zien, hoe het eerst na 1870 op voldoende wijze geregeld lager onderwijs ') zijn invloed heeft doen gelden op de geregelde toename van Free Public Libraries. Van af 1850. in welk jaar de eerste Public Libraries Act werd aangenomen, zien wij het getal der instellingen jaar voor jaar aldus toenemen: 1850—1870 1850 . . 2 1857 . . 1 1865 . . 1 1852 . . 4 1858 . . 1 1866 . . I 1853 . . 5 1860 . . 4 1867 . . 3 1855 . . 3 1862 . . 1 [868 . . 2 1856 . . 5 1863 . . 1 1869 . . 3 1870—1896 1870 . . 9 1880 . . 5 1889 . . 8 1871 .. 7 1881 . . 7 1890 . . 19 1872 . . 3 1882 . . 5 1891 . . 20 1874 . . 8 1883 . . 9 1892 . . 14 1875 . . 5 1884 . . 6 1893 • • 12 1876 . . 6 1885 . . 7 1894 . . 17 1877 . . 4 1886 . . 8 1895 . . 23 1871 .. 7 1887 .. 30 1896 . . 25 1879 . . 4 1888 . . 8 De toename van Openbare Leesmusea in den tijd, wanneer het bij goed, geregeld en verplicht gesteld lager onderwijs opgevoede jongere geslacht zelf over de oprichting van Openbare Leesmusea mede beslissen gaat2), spreekt van den direkten invloed, dien het verbeterd onderwijs op bibliotheektoestanden uitoefenen kan. Gaan wij omgekeerd thans na, wat de Openbare Leesmusea voor het onderwijs doen kunnen. 74. Er zijn twee punten, waarop het onderwijs, zooals dat thans in den regel gegeven wordt, onvoldoende wordt genoemd. Vooreerst, dat het lager onderwijs, en niet alléén het lager ') Zie b.v. 6. Balfour. The edncational systems of Great Britain and Ireland. Oxford, 1898. 2) Zie voor Nederland b.v. A. J. van Huffel Jnr., Openbare boekerijen en leeszalen. In: Vragen des Tijds 1902, bl. 235. — Voor Japan vindt men in verband met de jongste pogingen, het land met een net van bibliotheken te voorzien, de volgende uitlating: «auch Japan zieht die nothwendige Konsequenz aus der dort ira Jahre 1872 eingeführten allgemeinen Schnlptlicht"' (SP. 1901,S241.) onderwijs, te zeer een onderricht-methode volgt, stijf aangesloten bij het leerboek. Te veel wordt er volgens veler meening nog de nadruk gelegd op leerboekkennis, te weinig op eigen gevonden weten. Het onderwijs, zeggen dezen, is thans niet zoozeer bestemd den weg te wijzen, hoe door eigen studie tot ontwikkeling te komen, als wel gericht op het door den leerling doen opnemen van hetgeen in de leerboeken is neergelegd. Bij de beweging in onderwijskringen om hierin verandering te brengen door een meer individueele opvoedingswijze, heeft zich het Openbaar Leesmuseum aangesloten1). En wel op dezen grondslag, dat, waar in de school moet worden geleerd, hoe te lezen, wat te lezen en ivaar te zoeken, het Openbaar Leesmuseum de hulpmiddelen verschaffen moet, om onderwijzer en leerling dit onderwijs gemakkelijk te maken. 75. Het lezen. Wanneer wij van het schoolonderwijs vergen, dat het de gronden legt voor het weten hoe te lezen, dan verstaan wij daaronder in de eerste plaats wel, dat het verslinden van lektuur wordt tegengegaan. Vooral het verslinden van lektuur op den leeftijd tusschen 10 en 15 jaren.2) Er is uit dit verslinden van boeken een argument tegen het verschaffen van lektuur, vooral onderhoudende, door Openbare Leesmusea geslagen 8). Maar door den onderwijzer kan zeer zeker een leiding gegeven worden aan deze leeswoede, door bij het leesonderricht er steeds acht op te slaan, dat het gelezene begrepen en verwerkt wordt. 4) Een leiding, door den onderwijzer gegeven, «.hoe» te lezen, moet ook bestaan in het opwekken van den leeslust bij onverschilligen. Men kan toch de jeugdige lezers aldus verdeelen5): (1) Zij, die in het geheel geen leeslust kennen, hetzij omdat zij niet worden aangemoedigd, hetzij zij geen boeken mee naar huis krijgen kunnen. ') Zie b.v. W. H. Brett, The relations of the public library to the public schools. N. Y. 1892, p. 173. — S. S. Green, Libraries and schools. N. Y. 1883, p. 6, 8. J) Zie b.v. de figuur bij E. Reyer. Entwicklung und Organisation der Volksbibliotheken. Lpz. 1893, S. 25. :t) Zie het citaat van Stephenson, § 110. — M. A. Bean, The evil of unlimited freedom in the use of juvenile fiction. In: LJ. 1879, p. 341. 4) Ik verwijs naar het zeer lezenswaardige opstel van A. H. Gerhard, Waardoor »kau Publiek niet lezen?" In: De Dageraad, 1897. 5) Ik volg hier: E. Hardy, The school library a factor in education. In: LJ. 1889, p. 344. (2) Zij, die geen boek durven vragen, hoewel zij er wel belangstelling voor hebben. (3) Zij> die alles lezen, wat hun in handen komt. De onderwijzer kan de sub i en 2 genoemden opwekken tot lezen, door h^n nader tot de boeken te brengen; hun de overtuiging geven, dat boeken waardevolle dingen zijn, mits men weet, hoe daaruit te leeren en te lezen. En juist dit laatste doet het tegenwoordig onderwijs zelden. In een recente brochure van A. S. Steenberg vindt men de niet onaardige en niet onjuiste opmerking, dat de leerlingen van het schoolonderwijs den indruk meenemen, dat boeken ontzettend vervelende dingen moeten zijn, zoowel het leerboek in engeren zin, als het bij het onderricht gebruikte leesboek. ') In de derde plaats kan door het schoolonderwijs bereikt worden, dat de leerling leere hoe het boek te gebruiken bij eigen studie zoowel reeds op de school zelve als later. Hem kan de methode gewezen worden, volgens welke hij later werken moet bij het nazoeken van bronnen-literatuur en handboeken, atlassen, verzamelingen en dergelijke. De onderwijzer kan de bronnen en de boeken aanwijzen, die de leerling het veiligst kan .raadplegen. In elk dezer drie gevallen zal de onderwijzer zijn taak verlicht vinden, wanneer hij een Openbaar Leesmuseum, van de beste hulpmiddelen voorzien, naast zich weet; wanneer van de zijde van het Openbaar Leesmuseum reeds vooruitgezien is, en aangeschaft en in gereedheid gebracht, wat de onderwijzer bij zijn onderwijs zal behoeven. 76. In de tweede plaats wat te lezen. Hier valt voor het Openbaar Leesmuseum een meer actieve rol te spelen. Voornamelijk ter bepaling van wat voor kinderen geschikt is, is het zeer noodig, dat samenwerking bestaat tusschen onderwijzer en bibliothekaris. Zeer terecht merkt J. C. Dana op2): »As yet we do not even know what children like to read; much less do we know what is good for them to read .. . What is needed is a large body of experience, the outcome of many careful observations, the compilation of returns from carefully controlled experiments. In getting these the librarian needs assistance.» Deze hulp en bijstand, zoo vervolgt hij, heeft hij niet van de zijde van de ') A. S. Steenberg, Skolen og bögerne. Köbenhavn og Kristiania, 1905. (Gedeeltelijk vertaald in : ZVW. 1906, S. 44.) 8) J. C. Dana, Libraries and teachers. In: LJ. 1896, p. 133. ouders te verwachten; niet alleen dat deze zich gemeenlijk weinig met de lektuur hunner kinderen inlaten, maar ook: hoe hen allen te bereiken? De aangewezen personen, bij wie de bibliothekaris zijn licht zal hebben op te steken, zijn de onderwijzers. Maar ook omgekeerd zal de onderwijzer de voorlichting behoeven van den bibliothekaris, wiens vak meebrengt op de hoogte te moeten wezen van nieuwe verschijningen door den boekhandel aangeboden, van bijzondere en algemeene onderwerpen. Al deze soort gegevens komen samen in de Openbare Leesmusea, en het is daar, dat het centrale punt te zoeken is voor alle gewenschte inlichtingen over onderwijs-hulpmiddelen l). Een volledigheid en gerieflijkheid zijn hier te bereiken, die nimmer waren te verlangen en te bekomen in de talrijke kleine schoolbibliotheken. Zal dan, de onderwijzer, die elk gewenscht boek ter zijner beschikking heeft in een Openbaar Leesmuseum, zijn leerlingen kunnen doen inzien, wat zij te lezen hebben? M. a. w. het verschil duidelijk maken tusschen goede en slechte lektuur? Ik heb slechts één opstel gevonden, waarin dit punt aangeroerd wordt en toegelicht met de resultaten van een enquête onder onderwijzers. Van de 37 antwoorden luidden er 32 bevestigend, 5 ontkennend 2). Ik geloof, dat men hier niet al te optimistisch gestemd mag wezen. Zoodra het kind buiten de school is gekomen, op straat en thuis, ontmoet het zoo veel en zoo zeer verschillende soorten aantrekkelijk gemaakte lektuur, waartegen de onderwijzer niets vermag. Het eenige, wat hem bij zijn taak hier helpen kan, zijn ruime hulpmiddelen om het schoolkind de, door hem gecontroleerde lektuur mede te geven. Dat deze het best te vinden zijn in Openbare Leesmusea leerde reeds de praktijk. 77. Want zeer goed weten thans in Amerika de onderwijzers, waar zij zelf en waar hun leerlingen de hulpmiddelen bij de opvoeding zoeken moeten. Zeer juist is het m. i. begrepen, dat men het jongere geslacht winnen moet voor het Openbaar Leesmuseum, opdat, ouder geworden, het tot de vaste bezoekers zal blijven behooren. En het is dan ook de taak van den onderwijzer zijn leerlingen met de instelling vertrouwd te maken, opdat zij weten mogen, hoe ') E. Coe, The relation of libraries to public schools. In: LJ. 1892, p. 193. s) J. C. Dana. Children's reading: what some of the teachers say. In: LJ. 1897, p. 188. de bibliotheek te gebruiken hoe den weg daar te vinden «). En hiermee naderen we het tweede punt, waarover men het algemeen eens is, wanneer gezegd wordt, dat ons tegenwoordig lager onderwijs op zich zelf geheel onvoldoende moet worden genoemd. En dat is ten opzichte van hetgeen gebeurt na het afloopen der lagere school. 78. Voor dat deel der bevolking, dat na de eerste jaren van elementair onderricht niet nog andere instellingen van paedagogisch gehalte Op zich wachtende vindt, eindigt reeds op zeer jeugdigen leeftijd iedere prikkel, aanleiding en aanmoediging zich verder te ontwikkeling of het weinige te behouden. Er is niet alleen een groote prikkel van buitenaf noodig, om een zekere traagheid bij kinderen te overwinnen, tot op den leeftijd, wanneer eigen inzicht tot streven naar ontwikkeling aanzet. Maar men heeft in rekening te brengen, dat «the children of the lower classes have to commence work at a very early age, and it is impossible to keep them in the school long enough to educate them to any degree» s). Zonder voldoende individueele ontwikkeling van wil en geest, zonder energie-opwekkende en krachten-herstellende middelen, zien wij dan binnen enkele jaren iedere schoolsche kennis vervluchtigen. Wordt op de een of andere wijze na eenige jaren tusschenruimte de oude kennis nog eens opgerakeld, hetzij door kleine ondervragingen over het op school geleerde, hetzij door voortgezet onderwijs, herhalingsonderwijs of bij vakonderricht, hetzij door cursussen, voordrachten of universiteits-uitbreiding, dan heeft men overal de ondervinding opgedaan, dat-, en zich verwondert, hoe weinig nog is blijven hangen. Voor hen is het woord niet geschreven: * Education, in the truest sense, does not end at school or at college, but only begins there» 4). Veeleer kan men met het oog op hen zeggen: «our educational system stops just where its assistance might be made invaluable» 5). Wat Lander van de landbevolking getuigde, laat *) W. T. Harris, The function of the library and the school in education. In: LJ. 1890, p. 29. s) C. K. Bolton. Library examinations in schools. In: LJ. 1895, p. 122. 3) M. Dewey, The profession. In: LJ. 1877, p. 5. 4) E. Edwards, Free town libraries, their formation, management and history in Britain, France, Germany and America... London, 1869, p. 16. ') C. F. Adamp, The public library and the public schools. In: LJ. 1867. p.437 zich grootendeels ook van de stadsbevolking zeggen: «Ich habe manchen Burschen kennen gelernt,» schrijft hij. «der in der Volksschule gut lesen und schreiben und rechnen konnte, wahrend er drei oder vier Jahre spater als Fortbildungsschiiler iiber drei- und mehrsilbige Worte arger schwitzte als in den Hundstagen an Sichel und Sense und Pflugsterz. Dafür bestand die höhere Kultur dieser Bauernburschen darin, dass sie gut Kegel schieben, Zigaretten rauchen, Karten spielen und Bier trinken konnten» '). En met recht vraagt men zich hier af, waarom wij eigenlijk nog zoo veel moeite en geld besteden om aan alle kinderen lezen te leeren, terwijl wij hen toch niet in de gelegenheid stellen het geleerde te onderhouden. Hier ligt voor het onderwijs en het Openbaar Leesmuseum een veld van werken open. De krachtigste steun, dien Openbare Leesmusea aan het onderwijs kunnen geven, bestaat hierin, dat zij aanvullend werken als eenmaal de school verlaten is. Aan de school is de taak, den leerling reeds zoo vroeg mogelijk met de Openbare Leesmusea vertrouwd te maken. En het is niet de kleine schoolbibliotheek, die den halfvolwassen en volwassen man aantrekt, maar het Openbaar Leesmuseum, waar de behoeften van het schoolkind, doch ook die van latere leeftijden bevrediging vinden. 79. Samenwerking. Er zijn verschillende middelen, uitgaande van Openbare Leesmusea, beproefd, om samenwerking te zoeken met het openbaar onderwijs. Tot de meest eenvoudige en oudste middelen is te rekenen, dat men van elk schoolkind een schriftelijke toestemming van den onderwijzer of het schoolhoofd eischte, alvorens het in de registers van de bibliotheek als lezer kon worden ingeschreven. Vooral in Duitsche Bücherhallen kan men dit systeem gevolgd vinden, dikwijls bovendien nog uitgebreid met een kennisgeving aan ouders of voogden met het verzoek, toezicht te willen houden op- en kennis te willen nemen van de uit de bibliotheek geleende boeken; en eventueele bezwaren tot de bibliotheek te willen richten. Eveneens van tamelijk ouden datum is de bijzondere afdeeling kinderlektuur in Openbare Leesmusea, waaraan zich in sommige, vooral Angel-Saksische bibliotheken, aparte kinderleeskamers aansluiten s). Vooral onderwijzeressen zijn hier welkome werk- en hulpkrachten. ') G. Land er, I.eseabend und Volksbiicherei. Hermannstadt, 1903, S. 7. s) Zie §. 160 De eerste toenadering tusschen school en bibliotheek, steunend op wederzijdsche hulp, dagteekent van 1879, toen in de Amerikaansche Public Library te Worcester systematische aansluiting met de onderwijzers werd gezocht'). Wel hing de gedachte reeds eenige jaren in de lucht vóór het tot een praktische uitvoering van het plan kwam. Zoo richtte reeds in 1876 Ch. F. Adams Jnr. in een toespraak o.a. deze woorden tot de onderwijzers te Quincy (Mass.): «Having started the child by means of what we call a common school course, the process of further self-education is to begin... But we teach children to read; we do not teach them how to read ... That the one all-important thing, the great connecting link between school education and self-education, between means and end—that one link we make no effort to supply. Vet, though the school and the library stand on our main street side by side, there is, so to speak, no bridge leading from the one over to the other» 2). Sinds dien tijd heeft zich de beweging naar aansluiting op verrassende wijze voortgeplant. 3) Eerst na 1892 namen ook de onderwijzers aan de beweging deel, en vooral toen in 1896 de «National Education Association» een afzonderlijk «Library Department» oprichtte en samenwerkte met de bijzondere afdeeling in de «American Library Association» drong het besef van het belang der zaak zoowel in onderwijs- als in bibliotheekkringen voor goed dóór. Toen dan ook Caroline M. Hewins in 1898 de resultaten van haar enquête over de samenwerking van school en bibliotheek publiceerde4), kon zij o. a. berichten, dat van de 125 aangeschreven bibliotheken bezaten: Children's-room or -department 33 General works with schools 99 School duplicates 13 Branches in schools 26 80. Uit datzelfde jaar bezitten wij een uitgebreid rapport van ') Work between libraries and schools; a symposion. /n:LJ. 1897, p. 181. 2) Ch. F. Adams, The public library and the public schools. In: LJ. 1877, p. 437. — Een samenwerking tusschen school en bibliotheek in Engeland, reeds uit 1873, vermeldt F. Turner, The place ot the public library in relation to elementary, secondary, and higher education. L. 1894, p. 170. 3) Een overzicht is te vinden bij: Josephine A. Ra t h bo r ne, Co-operation: between libraries and schools: an historical sketch. In: LJ. 1901, p. 187—191. 4) C. M. Hewins, Report on children's reading. In: LJ. 1898, p. 35—39. J.J.Ogle over Engelsche toestanden, uitgebracht aan de Engelsche regeering *). Hij onderscheidde daarin als de vijf voornaamste vormen van samenwerking: (1) School libraries, temporarily deposited and occasionally changed. (2) School deliveries of books to individual scholars. (3) The teacher's card svstem of loans. (4) Class reference work. (5) Library lessons. De methoden, bij elk dezer soorten van samenwerking gevolgd, verschillen onderling op zeer vele punten. Al deze afwijkende systemen te beschrijven zou buiten mijn bestek gaan, en ik wil mij dan ook bepalen tot een bespreking van slechts enkele. Zoo sub 1. Van uit het Openbaar Leesmuseum worden op aanwijzen van den onderwijzer een aantal werken, ten getale van 50—IOO, naar de school gezonden voor den tijd van 6 weken tot 3 maanden of langer. Gedurende al dien tijd behoudt de onderwijzer het kleine bibliotheekje onder zijn beheer, draagt er de verantwoordelijkheid voor, leent daaruit de boeken aan zijn leerlingen. Dikwijls geldt daarbij de bepaling, dat uitsluitend aan leerlingen der klasse boeken mogen worden afgegeven,s) en daarvan nauwkeurig wordt boek-gehouden. De boeken zijn öf bestemd om bij het onderwijs gebruikt te worden, óf voor de uitleening naar huis. Zeer duidelijk valt het onderscheid op, wanneer men hier de Amerikaansche naast de Engelsche bibliotheken vergelijkt. In Amerika zendt men vergelijkenderwijs een gering aantal soorten boeken, doch een groot aantal exemplaren van hetzelfde boek, althans voldoende om een geheele klasse gedurende de les van lektuur te voorzien, b.v. leesboeken bij het leesonderricht. s) In Engeland daarentegen zendt men groote verscheidenheid van boeken in enkele exemplaren. *) Op verschillende wijzen is de samenwerking tusschen onderwijzer en bibliothekaris te denken. De laatste zal aanwijzingen vragen ') J. J. Ogle, The connection between the public library and the public elementary school. In: Special Reports on Educational Subjects, 1898. Vol. II, p. 263. — Zie ook: E. Schultze, Kinderbibliotheken in England und Amerika In: Deutsche Schule. 1898. 2) Bv. te Milwaukee; Zie: LJ. 1890, p. 21. ') Vergelijk de Fransche ybibliothèques scolaires", § 71. 4) Zie Ogle, 1. c. p. 263. iver den aard der voor het onderwijs gewenschte boeken, en omgekeerd zal hij inlichtingen te geven hebben over hetgeen de oibliotheek op dit punt bieden kan. ') Hetzij gekozen uit speciaal voor scholen opgemaakte katalogi, betzij na een onderzoek in de bibliotheek zelve, worden de aangewezen boeken naar de school overgebracht. Dikwijls wordt den onderwijzers een aantal kaarten uitgereikt, waarop zij boeken kunnen laten halen voor gebruik door zijne klasse. Dan weer zien wij de boeken afgeleverd volgens verlanglijsten door den onderwijzer opgemaakt. De gevolgde methoden varieeren natuurlijk zeer, en haar aantal is voor vermeerdering vatbaar. 8l. Alleen de «onderwijzers-kaart» is vrij algemeen in gebruik, en reeds tamelijk oud. Men gaf reeds in 1879 in de Worcester Public Library aan onderwijzers de vergunning 6 boeken tegelijk op een speciaal hem uitgereikte kaart te leenen, ten gebruike bij het klassikaal onderwijs.') Daarbij kwamen al spoedig nog 12 boeken voor het uitleenen aan klasseleerlingen; en in de bovengenoemde enquête van Caroline Hewins vinden wij de volgende getallen voor bibliotheken, die op de onderwijzerskaarten boeken uitleenen: In 12 bibliotheken zonder maximum aantal boeken. » 1 bibliotheek: maximum van 2 boeken tegelijk. » 4 bibliotheken: » » 3 » » » 5 » » » 4 » » 5 » » » 5 * » » 12 » » » 6 » » , » 2 » » » 8 » » » 9 » » » 10 » » » 1 bibliotheek » s 12 » De tijdelijke schoolbibliotheek, de uitleeuing van boeken aan schoolkinderen uit deze bibliotheken, en de «onderwijzerskaart», dienen voornamelijk om aan kinderen gemakkelijker en op beter te controleeren wijzen boeken ter lezing te geven. Het door Ogle sub 4 en 5 genoemde daarentegen is meer bestemd ') Zie bijvoorbeeld LJ. 1886, p. 115, waar o. a. staat: »The librarian makes a personal visit to the schools, invites a short meeting with the teachers, and explains the raethod of working with the library." — Zie verder: S. S. Green, The relation of the public library to the public schools. In: LJ. 1880, p. 235. s) Ook voor eigen studie van den onderwijzer. Zie b.v. E. L. Adams, Library work with schools. In: LJ. 1898, p. 138. om de schoolkinderen verder tot de bibliotheek te brengen als de plaats, waar zij hun hulpmiddelen bij het zelfonderricht en bij het maken van schoolwerk te vinden hebben. 82. Ten eerste zien wij door den onderwijzer het gelezene en het geleerde besproken aan de hand van uitgebreide handboeken, die de bibliotheek hem verschafte. ') Wij zien verder aan kinderen, die uit zich zeiven niet de geschikte lektuur en bronnen weten te kiezen, daarvoor de aanwijzingen ontvangen van den onderwijzer. 3) Dit kan gebeuren bij algemeene opgaven van lezenswaardige en in de bibliotheek te bekomen boeken ; lijsten, die gedeeltelijk ook de ouders thuis belang in kunnen boezemen. 3) Of ook literatuuropgaven bij elk in het bijzonder behandeld onderwerp 4); of ook, wanneer bij het zelf maken van een opstel over een of ander gegeven, de schoolkinderen der hoogere klassen aanwijzingen krijgen, waar zij over hun onderwerp iets kunnen nalezen of naslaan. 8) En nog nader worden reeds de schoolkinderen tot het Openbaar Leesmuseum gebracht, nog beter leeren zij reeds vroeg daar den weg te vinden, wanneer, zooals reeds veel gebeurt, schoolbezoeken aan de bibliotheek worden gebracht. Dit komt mij voor één der gelukkigste grepen te zijn, die gedaan kunnen worden wanneer men school en bibliotheek nauw aan elkaar verbonden wil zien. De schoolonderwijzer bericht dat op een bepaalden dag de klasse een gegeven onderwerp zal behandelen, een geschiedkundig, aardrijkskundig, letterkundig of ander onderwerp. De bibliotheek wordt nu aangezocht, alles wat met het onderwerp in verband staat: kaarten, portretten, levensbeschrijvingen, afbeeldingen, gereed te willen leggen. Op den afgesproken datum komt de klasse onder leiding van den onderwijzer deze collectie bezien; aanwijzingen worden gegeven door onderwijzer en bibliothekaris. Dan komen de leerlingen alleen terug, en doen hun keuze uit den voorraad Soms ook wordt de klasse in het boekenmagazijn zelf toegelaten ') Zie b.v. M. Chamberlain, Public library and public school. In: LJ. 1880, P ') C.C.Young, The public library and the public school. In: LJ. 1896, p. 140. 3) M. A. Sanders, The relation of the public library to the school. In: LJ. 1889, ^ 4) G. W. Co le. How teachers should cooperate with librarians. In: LJ. 1895, P ') L. A. Eastman. The child, the school, and ihe library. In: LJ. 1896, p. 134. 6) Ncwark Public Library, Annual Report 1889-90, p. 16. en rondgeleid, om hun eenig begrip te geven van het aanwezige in een Openbaar Leesmuseum. Zóó worden ook enkele speciale collecties, buiten het schoolonderwijs om. in de bibliotheek bijeengebracht, lezingen gehouden, platen bezien, verzamelingen van munten, kunstvoorwerpen, zeldzame steenen, kruiden, vogels, en dergelijke getoond 1). 83. Wij zien op al deze wijzen de school en het Openbaar Leesmuseum bij de opvoeding samenwerken. Ik acht deze sarfienwerking één der meest gewichtige en belangrijke opgaven aan Openbare Leesmusea gesteld. Vooreerst komt mij de samenwerking op boven omschreven wijzen verkieslijker voor, dan het verbinden van kleine schoolbibliotheken aan scholen. In verband met hetgeen ik hierover boven reeds zeide, kan ik kort zijn over de voordeelen, die voorspruiten uit het betere toezicht over de boeken, uitgaande van de Openbare Leesmusea. Dikwijls vinden wij aangeteekend, dat speciale assistenten de verschillende uitgeleende depóts in scholen komen nazien -), eventueel gewenschte inlichtingen voor de uitleening geven, en daarover rapport uitbrengen aan de bibliotheek. Anderzijds vinden wij door de schoolautoriteiten eischen gesteld aan onderwijscandidaten aangaande hun kennis van boeken en boekbehandeling s). Behalve dat door het telkenmale wisselen der depóts de boeken onder voortdurende controle van de Openbare Leesmusea staan, is het voordeel voor de hand liggend, dat steeds nieuwe lektuur kan worden verstrekt, ouderwetsche en verouderde werken niet in de kasten der schoolbibliotheek staan blijven en ruimten innemen, geheel onevenredig aan hun belangrijkheid. En bij deze en dergelijke regelingen vervalt het niet gering te achten bezwaar, dat kostbaarder en omvangrijker standaardwerken niet door de kleine, talrijke schoolbibliotheekjes kunnen worden aangeschaft, gelet op de versnippering van de toegestane gelden over zoovele plaatsen. Naast deze materieele voordeelen staan andere, direkt met het onderwijs verband houdende. Ik acht mij zelf niet bevoegd te ') Zie: J. Balling er, The public libraries and the schools: an experiment; School children in the public libraries: a stquel. London, 1899. !) W. H. Brett, The relations of the public library to the public schools. New-York, 1892, p. 179. •1) W. F. Poole, The public library ot our time. In: LJ. 1887, p. 319. beoordeelen in hoever het lager onderwijs winnen zou bij minder vasthouden aan leerboekkennis, en meer nadruk leggen op eigen studie en eigen nazoeken onder leiding van den onderwijzer. Doch zeker komt mij voor, dat het opwekken van leerlust door zelf te laten zoeken in een aangewezen richting, reeds vroeg zelfstandig zijn en zelfstandig kunnen in de hand werkt. Dat daarbij het inzicht wordt gekweekt, welke waarde boeken en boekenmagazijnen daarbij hebben, komt zoowel later den volwassene als de Openbare Leesmusea ten goede. 84. Tegen. Er valt echter ook te waarschuwen voor overdreven verwachtingen van- en overdreven zorgen voor samenwerking met de school. Terecht is gewezen op zekere rivaliteit tusschen school- en bibliotheek-autoriteiten; een jalouzie, die het treden op eikaars terrein niet dulden wil, en in samenwerking slechts concurrentie ziet. Ook zal menig onderwijzer en menig bibliothekaris het belang der samenwerking niet kunnen of willen inzien, bestrijden en tegenwerken. Vooral van de zijde der onderwijzers is dit niet zoo onwaarschijnlijk '). Ook is opgemerkt, dat tegen het geheele systeem bezwaren zijn in te brengen. Zoo b.v. zegt C. Haeberlin: «Meiner Meinung nach sind Kinderbibliotheken überfliissig; Kinder gehören nun einmal nicht in die Büchereien, sondern sollen erst im Buch der Natur griindlich lesen lernen» 2). Voor overdrijving waarschuwen ook Bolton8), en H i 11 s 4). De laatste bijvoorbeeld zegt, doelend op de geringe resultaten der «reading-improvements-pogingen: «In fact, they are so little encouraging that there seems to be a growing tendency to leave adult readers to their fate, and to lay the whole stress of library efifort upon the children ... It is time to say firmly that the main business of a public library lies with grown people, for whom very little educational provision is made». Ook ligt er waarheid in de woorden: «There is always a temptation to encourage their [children's] reading, because they look so pretty and charm the public», en «work with children is not so easy as we fancy, because we really know so little about them». ') E. L. Adam 9, 1. c. p. 137. «) CBW. 1899, S. 203. 3) C. K. Bolton, 1. c., p. 122-123. 4) A. Hills, The public library and the people. In: LJ. 1902, p. 11. De vraag, of niet juist de samenwerking, de degelijke bespre king en het onderling overleg van onderwijzer en bibliothekaris op den duur vele uitwassen der beweging zullen kunnen afsnijden, wacht haar antwoord eerst van later tijden af, wanneer de praktijk het systeem van samenwerking bestendigd en verbeterd zal hebben. Ondertusschen komt het mij echter voor, dat hier een paedagogisch vraagstuk van vérstrekkend belang, óók voor ons onderwijs in Nederland, op een antwoord wacht. De beweging ten gunste van Openbare Leesmusea zal daarom wel doen, in dezen, van den aanvang af voeling te houden met de autoriteiten op onderwijsgebied. 85. Voortgezet onderwijs. Naast de zorg voor het geslacht, dat nog op de schoolbanken zit, zien wij Openbare Leesmusea de taak op zich nemen, ook de volwassen bevolking in haar streven naar verdere ontwikkeling ter zijde te staan. Voorzoover ook dan het onderwijs niet in hoofdzaak de beroepsvorming nastreeft door Hooger Onderwijs en wetenschappelijke vorming, is dit onderwijs aangewezen op de leiding, die universiteits-cursussen, universiteits-uitbreiding, volkshoogescholen en dergelijke geven willen, en op de inrichtingen voor voortgezet lager onderwijs. Ten opzichte van dit laatstgenoemde onderwijs gelden de bovenopgesomde voordeelen der samenwerking tusschen school en Openbaar Leesmuseum, doch in getemperde mate. Men vergete niet, dat zij, die van het voortgezet lager onderwijs gebruik maken, overdag reeds in arbeid hun broodwinning te zoeken hebben, derhalve minder tijd, lust en gelegenheid bezitten zich door eigen studie nog, buiten het onderwijs om, verder te ontwikkelen. Of de tucht en de regelmatige gang in dit voortgezet onderwijs wel passend is voor de rijper en vroegrijper ontwikkeling der deelnemers, is ook wel betwijfeld. Menigmaal hoort men dan ook de verklaring, dat «wohl dotirte, vernünftig und vorurtheillos eingerichtete, allgemein leicht zugangliche, von jedem unnöthigen bureaukratischen Apparate freie Volksbibliotheken bei dem Bildungsdrange unserer Arbeiterbevölkerung weit grosseren Nutzen stiften können, als die Fortbildungsschulen und dergleichen. ') Zeker zal de bevolking, die met haar streven naar verdere ont- ') Sozialpolitisches Centralblatt, Berlin, 1893, S. 279. wikkeling geen beroeps-ontwikkeling en vak-ontwikkeling beoogt, een minder gebonden en vrijer wijze van leiding-geven stellen boven klassikaal schoolonderwijs. Ik zal nog in de gelegenheid zijn er op te wijzen dat het «hinauflesen > elders dan in Openbare Leesmusea geschieden moet en voorbereid dient te worden. ') Hand in hand met betere en vollediger onderlegging gaat de behoefte betere en diepgaander boeken te lezen ; zonder die onderlegging is al zeer sterk te vreezen voor halve ontwikkeling, «Halbbildung». Niet minder dus dan van de scholen, heeft het Openbaar Leesmuseum veel te verwachten van de instellingen, die het minderbemiddeld en minder-ontwikkeld publiek behulpzaam willen wezen bij het streven naar verdere ontwikkeling. En onder deze noem ik in de eerste plaats de universiteits-uitbreiding. 86. Universiteits-uitbreiding. Reeds in de zestiger jaren van de vorige eeuw zien wij pogingen aangewend, door Universiteits-uitbreiding in Engeland de resultaten van wetenschappelijk onderzoek in breeder kring bekendheid te geven.2) Voor het eerst vinden wij het onderwijs in deze richting systematisch geregeld en bekend worden onder den naam van «University Extension», toen in 1872 tot de Universiteit van Cambridge het verzoek werd gericht zich dit werk aantetrekken. Na Cambridge (1873) volgde in 1876 Londen en in 1878 Oxford. Omstreeks 1890 is de University-extension-beweging naar Amerika overgeslagen (American Society for the extension of University Teaching, Philadelphia, 1890), hoewel reeds veel vroeger, in New Jersey b.v., cursussen voor onderwijzers e a. werden gegeven Op het vasteland zien wij in 1895 Weenen vooraan gaan, en zich daar in den loop der jaren een bijzonder krachtige beweging ontwikkelen 3). Een voorbeeld van zeer geslaagde samenwerking tusschen universiteits-uitbreiding en Openbaar Leesmuseum vindt men hier in het, einde 1905, geopende «Volksheim», waarover hieronder meer. ') Zie §. 105. 4) Zie b.v. ZVW.. 1900/1 S. 86 ff. — J.B. Thomson, University extension. In: LJ. cn. 1892, p. 6-10. — J. Ru 88 e 11, Die Volkshochschulen in England und Amerika. Lpz. 1895, 8°. — 3) Zie b.v. ZVW. 1902, S. 97. — En verder de «.Berichte iiber die Volksthümlichen Univereitatsvortrage." Wien. Ook in Frankrijk') en Duitschland ï) werd in de jaren na 1890 een ijverige propaganda gevoerd voor het geven van onderwijs aan volwassenen op vrijer en ruimer schaal. In Denemarken en de andere Noorsche Staten heeft zich het afwijkend type ontwikkeld der «Volkshoogescholen», waarin zich nog twee afzonderlijke typen onderscheiden laten. De voornaamste verschilpunten met de Engelsche en Amerikaansche instellingen vindt men in het interneeren der leerlingen bij de Deensche volkshoogescholen. Ook komt het mij voor, dat men hier meer den nadruk legt op praktische beroeps-voorlichting dan ginds 3). Ook ten onzent zijn pogingen in het werk gesteld in de richting van universiteits-uitbreiding; resultaten van eenige beteekenis zijn mij niet bekend. 87. Het kan niet worden ontkend, dat verschillende bezwaren tegen universiteits-uitbreiding in het midden zijn te brengen; en wel als voornaamste bezwaar, dat aan ternauwernood onderlegden, vraagstukken onder de oogen worden gebracht in opgelosten vorm, zonder dat hun de moeilijkheden en den inspannenden arbeid duidelijk wordt, die voor de oplossing noodig waren. Men verspreidt wellicht zóó meer oppervlakkige dan breede kennis, of, wat men pleegt aan te duiden met: schijn-ontwikkeling, half-weten. Een onmisbare schakel wordt bij dit onderwijs gemist, en dat is: het eigen-onderzoek, eigen-nadenken en zelf-vinden. Nu vindt men reeds hier en daar instellingen, die ook zelfwerken laten, experimenteeren, proeven nemen, uitwerken van gegevens. Op verrassende wijze ziet men dit in het «Volksheim» te Weenen gebeuren. Maar, evenals voor het schoolkind, is bij de opvoeding van volwassenen een plaats vereischt, waar zij de hulpmiddelen vinden kunnen om, voorzoover uit boeken te leeren valt, tot zelf-ontwik- 'i Zie: E. Buré, Les universités populaires. In: Mouvement Socialiste, 1902, p. 214; A. Chaboseau, Les universités populaires. Ibidem, p. 978; M. F o urnier, Deux initiatives d'enseignement populaire et de paix sociale. In: Revue politique et parlementaire 1899, p. 299; Dezelfde: Lc Palais du Peuple et la Coopération des Idéés, Ibidem, 1900, p. 372, 582. — A. Rivaud, Les universités populaires. Ibidem, 1900, p. 484. 3) Die Erziehung des Volkes auf den Gebieten der Kunst und Wissenschaft. Berlin, 1900, 8° (Schriften der Centralstelle f. Arbeiterwohlfahrteinrichtungen, Helt 18). 3) Zie b.v. H. Pudor, Die nordischeu Volkshochschuleu. In: ZVW. 1900-1, S. 94, 105, waar ook de verdere literatuur wordt vermeld. keling te geiaken. Op aanwijzing van dengeen, die bij universiteits-uitbreiding de taak van leider op zich neemt, moeten zij in een Openbaar Leesmuseum hun handleidingen, leesboeken enz. kunnen weten te vinden. En voor hen geldt hetzelfde als wat boven van de verhouding tusschen onderwijzer en bibliothekaris gezegd is. En wederom is het in Amerika, dat in deze richting systematisch gearbeid is. Reeds een rapport van 1894, door T L. Montgomery uitgebracht, vermeldt, dat van de 63 aangeschreven Public Libraries, er 25 aansluiting hadden gevonden bij de Universityextension lessen; 5 hadden zelf University-extension lessen georganiseerd '). Volkomen kan ik mij aansluiten bij den wensch: «Wie die Volksbibliotheken im bisherigen Sinne im wesentlichen Erganzungen der Volksschulen sind . .. so sind in England die Public Libraries Erganzungen der sogenannten University Extension. und ahnlich muss es bei uns werden: die freien Bibliotheken und Lesehallen, oder, kürzer gesagt, die Bücherhallen ... sollen Erganzungen der Volkshochschulen werden.» 3) Want inderdaad zal de algemeener ontwikkeling, die UniversityExtension onder de massa brengt, naast zich instellingen doen verrijzen, waar de hulpmiddelen voor grondige verder-opbouwing door eigen studie te vinden moeten zijn, gelijk de wetenschappelijke en beroeps-bibliotheek onmisbaar is voor wetenschappelijken beroepsonderricht. 88. Voordrachten. Gaan de lessen der universiteits-uitbreiding voornamelijk uit van universiteiten en vereenigingen, en slechts in enkele gevallen van Openbare Leesmusea, zoo zijn deze laatste instellingen als aangewezen voor kleinere, minder omvangrijke «voordrachten» en «voorlezingen». Als een zeer groot voordeel van dergelijke, van Openbare Leesmusea uitgaande voordrachten, wil ik noemen, dat deze meer eenheid en ouderlingen samenhang kunnen hebben, dan die men gewoonlijk ziet uitgaan van vereenigingen. De zonderlinge combinatie van zeer verschillende onderwerpen, kan, wanneer zich één lichaam daarvoor moeite geeft, beter vermeden worden dan ginds, terwijl bovendien door het Openbaar Leesmuseum gezorgd kan ') Zie LJ. 1894, p. 64. 3) J. B. Thompson, l.c. p. 4. 3) CVE. 1896. S. 62. — Ibidem, 1897, S. 31. worden, dat het voorgedragene en behandelde tersfond in de leeszaal zelf kan worden nagewerkt en nagelezen. Wat anders na enkele dagen reeds vergeten, en na enkele weken reeds wederom verdrongen is door een andere lezing, heeft in Openbare Leesmusea tijd tot bezinken, mits de toehoorder op gemakkelijke wijze in staat wordt gesteld, na niet te langen tijd en op de plaats zelve tot eigen na-werken te kunnen overgaan. Bijvoorbeeld, door de literatuur over het behandelde onderwerp in de voordrachtzaal ter raadpleging en uitleening gereed te leggen ; of, wat mij minder doeltreffend voorkomt, door het gratis uitdeelen van lijsten met de titels van, op het behandelde betrekking hebbende boeken. De ondervindingen met het laatste opgedaan verschillen echter: in «Ons Huis »te Amsterdam hadden deze lijsten zeer weinig, ') in Elberfeld b.v. zeer veel succes. Ik waag de veronderstelling, dat daar de beste resultaten te verkrijgen zijn, waar het publiek door het Openbaar Leesmuseum zelf wordt uitgenoodigd, in een bijzaal van het Openbaar Leesmuseum de voordracht plaats heeft, en in de leeszaal zelf sterk de aandacht op lezing en te lezen lektuur wordt gevestigd. Er is dan ook bijkans geen Openbaar Leesmuseum in Engeland of Duitschland zonder bibliotheeksvoordrachten, waarvan hier meer, daar minder werk wordt gemaakt. In Nothingham kan men kennis maken met, in de groote leeszaal gehouden «half hour talks»: een korte voordracht over een recent, een literair of maatschappelijk onderwerp, een levensbeschrijving, gewoonlijk door den hoofdbibliothekaris zelf voor de aanwezige bezoekers gehouden. 2) Eén voorwaarde mag men aan zulke voordrachten stellen: dat zij steeds verband houden met wat over het gesprokene in de boekerij zelf te vinden is; dat zij verder niet alleen onderhoudend, maar ook tot eigen studie opwekkend zijn. 89. Musea. Ten slotte nog eenige opmerkingen over de samenwerking van musea en Openbare Leesmusea. De openbare musea — kunst-, natuur-historische-, historischeen geologische musea, en musea voor volkenkunde en handel— zooals deze thans meerendeels worden beheerd, zijn bijna uitsluitend bestemd voor wetenschappelijke studie. In den regel meer als ') SW. 1904, bl. 478. — Betere resultaten bericht het jaarverslag van de Maatsch. tot Nut van 't Algemeen 1902/3, bl. 5. s) Zie: J. P. Briscoë, Hali-hour talks about books with library readers In : L. 1895, p. 18. bewaarplaatsen voor zeldzame en kostbare schatten, dan het algemeen nut dienend, staan zij op één lijn met de wetenschappelijke bibliotheken. Ongetwijfeld doen zij ook zóó hun nut, maar het valt niet te ontkennen, dat zij zoo goed als waardeloos zijn voor den niet-onderlegden bezoeker. Het ligt eerder op den weg der museum-beheerders, dan op dien van Openbare Leesmusea, hierin verandering te brengen: door aan te dringen op ruimer openstelling, door het aanbrengen van eenvoudige aanwijzingen bij ieder voorwerp afzonderlijk, door wisselende tentoonstellingen en dergelijke. Maar toch kan het Openbaar Leesmuseum zijn nut trekken uit de beweging ten gunste dezer bevattelijker-making der musea, en het veldwinnend streven naar wat meer kunstbegrip onder hen, die niet zoo dadelijk en altoos met voorwerpen van kunst in aanraking komen kunnen. Want het is niet voldoende, dat het streven naar algemeene ontwikkeling zich bij voorkeur richt op vermeerdering van kennis, doch ook op gevoeliger worden voor kunstindrukken. Zoolang dan ook musea — en in het bijzonder kunstmusea — hun poorten niet wijder openzetten, is het Openbaar Leesmuseum de aangewezen plaats, om enkele collecties aan te leggen van goede reproducties, van etsen, gravures en houtsneden; van fraaie boekbanden, modellen voor ontwerp- en teekenwerk, zooals reeds boven is aangegeven. Wordt deze collectie omvangrijker — de Engelsche wetgever heeft hierin voorzien 2) — zoo is het raadzaam de collecties niet in het Openbaar Leesmuseum te houden, doch een nevenliggend gebouw voor museum in te richten, 3) doch zóó, dat zoowel bibliotheek als museum gemakkelijk van uit één der beide instellingen bereikt kan worden. 4) Gewoonlijk echter zal men zich moeten bepalen tot het aanleggen en uitstallen van kleine, zelf te beheeren verzamelingen; tot het in de lees- en kinderzalen ophangen en plaatsen van eenige goede reproducties naar schilder- en teekenwerk, of ter leen vragen ') Die Museen als Volksbildungsstatten. Ergebuisse der l'2n Konferenz der Centralstelle i. Arbeiter Wohlfahrtseinrichtungen. Berlin, 1904, 8°. 3) Zie b.v. J. Bain Jn r. Lectures, museums, art galleries etc. in connection with libraries. In: LJ. 1893, p. 215. 5) F. Kelley, Das Gesetz über freie Volksbibliotheken des Staates Illinois. In: ASG. 1899, S. 196. 4) H. A. Homes, Libraries with museums. In: LJ. 1881, p. 81. van origineelen, zooals dit b.v. te Dordrecht doorloopend met goed gevolg geschiedt. 90. Conclusie. Hiermede zijn enkele sociaal-paedagogische instellingen besproken in haar verhouding tot Openbare Leesmusea. Het valt niet te ontkennen, dat in de wenschen voor samenwerking van genoemde instellingen nog een groot stuk idealisme steekt. Wanneer wij tegenover elkaar stellen, wat reeds bereikt is — ik bedoel niet uitsluitend wat in Nederland bereikt is—en wat men zich voorstellen kan, dat eenmaal bij beter en algemeener inzicht in het noodzakelijke dier samenwerking gebeuren kan: dan blijkt wel, dat wij hier nog aan het begin staan van een beweging. Maar de hoofdzaak is en blijft, dat Openbare Leesmusea zich nauw aansluiten bij het onderwijs, in welken vorm ook gegeven, hetzij bestemd voor kinderen, hetzij voor volwassenen, en op welk gebied van weten dan ook. En dat daarbij steeds worde bedacht, dat Openbare Leesmusea niet voor bepaalde kringen, standen of klassen bestemd zijn, noch aangewezen zijn om bij dat onderwijs eenige leiding te geven; maar alleen bestemd zijn te worden: de voor ieder openstaande veizamelplaats van de hulpmiddelen, door het onderwijs gevraagd: voor onderwijzer en leerling, voor toehoorder en leider. 3 91. Inleiding. Wanneer wij dan Openbare Leesmusea als de bewaarplaatsen der hulpmiddelen naast en samenwerkend met de verschillende instellingen van onderwijs beschouwen, ruimeren bewuster aanpassend bij het maatschappelijk streven naar ontwikkeling dan andere bibliotheekvormen, zoo zal het niet zwaar vallen, tenslotte ook de plaats te bepalen, die Openbare Leesmusea in te nemen hebben in het maatschappelijk leven. Echter moeten wij hier vooral op onze hoede wezen, om in staat te zijn de gevaarlijke klip der overdrijving te omzeilen. Maar al te vaak toch zullen wij zien, dat door enthousiaste voorstanders van Openbare Leesmusea het werk dezer instellingen in verband gebracht wordt met maatschappelijke verschijnselen, verhoudingen en wenschen. waarop die instellingen nog slechts een verren, vagen invloed kunnen uitoefenen. Te vaak worden zoo beloften gegeven, die door Openbare Leesmusea nimmer zullen kunnen worden ingelost; worden verwachtingen opgewekt, die nimmer in vervulling zullen gaan. Zóó stelt men zich licht bloot aan teleurstelling en ontgoocheling bij onvermijdelijken tegenslag, aan verslapping van energie en propaganda. En verder zullen wij ook nimmer uit het oog mogen verliezen, dat van vele zijden het maatschappelijk leven en de bestaansstrijd fel vijandig staan tegenover het streven naar ontwikkeling en beschaving; dat het verkrijgen van deze beide zeer sterk afhankelijk is van de economische omstandigheden, waaronder de individu oeplaatst is. Wij zullen niet mogen vergeten, dat beide begrippen voor een groot deel der bevolking synoniemen zijn voor «onnutte waar», voor een ander deel in het geheel niet bestaan, en voor het groote meerendeel der menschen vrij vage begrippen zijn. En ten slotte zij er op gewezen, dat ontwikkeling niet uitsluitend gebracht en verlangd wordt ter eigen opbouwing, noch alleen 82 als wapen 111 den bestaansstrijd, maar ook nog gebiuikt wordt in dienst van partijen, groepen, fracties, die vijandig tegenover elkaar staan. Dit maakt het brengen van en het streven naar ontwikkeling over naar plaatsen, waar het werk van Openbare Leesmusea niet volgen kan. Ook omdat het werk van Openbare Leesmusea nog zoo betrekkelijk jong is, diepgaande speciale onderzoekingen nog op bijna alle onderdeelen ontbreken, meermalen uit slechts enkele waargenomen feiten conclusies van veel te breede strekking getrokken zijn geworden, heb ik gemeend deze opmerkingen vooraf te moeten laten gaan aan de bespreking van het doel en het nut van Openbare Leesmusea in het maatschappelijk leven. 92. Doel. Verscheiden schrijvers hebben zich moeite gegeven het doel en het nut van Openbare Leesmusea uiteen te zetten. Een overzicht dezer zeer uiteenloopende meeningen moge hier een plaats vinden. Een der meest naïeve en veeleischende schrijvers blijkt K ü s t e r in zijn overigens niet onverdienstelijke brochure te zijn. Het doet wonderlijk aan, wanneer men op S. 5 dezer brochure het verschaffen van goede lektuur ongeveer als een panacé tegen alle maatschappelijke kwalen vindt aangeprezen. Ik citeer b.v.: < gute Unterhaltung sowie mannigfache Belehrung und Anregung auf den Gebieten der Gewerbtatigkeit, des Handels und Kunstfleisses bieten, sie zur Arbeitsamkeit und Sparsamkeit, zur Hauslichkeit und Nüchternheit anregen, Heimatsinn und Vaterlandsliebe bei ihnen wecken und dadurch zugleich der Verbreitung des sittlich scliadigenden und das öffentliche Leben vergiftenden Lesestoffes (Hintertreppen-Roinane, hetzerische Zeitungen), dem Kneipenleben und rohen Vergnügen entgegenwirken . . . vermag sie wohl auch ein Scherflein zur Lösung der Aufgabe beizutragen, die Landflucht der landlichen Arbeiter zu mindern». En verder: «Daneben soll der landlichen Bibliothek auch unmittelbar den Sinn für Landleben und Landwirtschaft erhalten und entwickeln (Pflege des Hausgartens, Obstzucht, Schweinehaltung, Gefliigel-, Bienenzucht, u.s.w.)». 2) Ik geloof^ dat de schrijver hier te veel verlangt. Zeer ver en ') Kiisler, Anleitung zur Einrichtung und Verwaltung von Volksbibliotheken. 2e Aufl. Breslau, 1902, 8®. s) Daarentegen aanbevolen ais middel de stedelijke bevolking in de steden vast te houden door A. R. Zimmerraan, Gemeentebibliotheken. In: De Gemeentestem, 1898, n°. 2455. vaag is het werkelijk verband tusschen de opgesomde maatschappelijke desiderata en het werk van volksbibliotheken en Openbare Leesmusea. 93. Anti-socialistische propaganda. Toch is wat Kiister verlangt, vrij onschuldig in vergelijking bij wat van een andere zijde begeerd wordt. Wat deze brochure slechts even aanduidt als den strijd tegen «hetzerische Zeitungen» is verder uitgewerkt door hen, die van Volksbibliotheken en Openbare Leesmusea anti-socialistische propaganda-instellingen wenschen gemaakt te zien. Onomwonden wordt dit verlangen kenbaar gemaakt door Oechelhauser1). Onder de leuze: «die Arbeitgeber mussen unbedingt und rückhaltlos die politische und soziale Freiheit des Arbeiters und die Berechtigung desselben anerkennen .. ., und bloss da mit der Belehrung einsetzen, wo es gilt, den sozialen Frieden zu wahren und höheren Kulturaufgaben gerecht zu werden», beveelt hij aan, volksbibliotheken op te richten, die mede kunnen werken in «der Kampf gegen die Sozialdemokratie». Een ander schrijver wil zelfs de schoolbibliotheken aan deze propaganda dienstbaar maken, omdat volgens zijn meening een tegengif hard noodig is tegen de leeringen der sociaal-demokratie, wier aanhangers van de kinderen «die ersten und treuesten Biirger der neuen Weltordnung» willen maken; hij verwijt, dat zij den kinderen zekere propaganda-lektuur in handen geven «um dadurch schon den Kindern Unzufriedenheit, Unglauben, Unbotmassigkeit, Neid, Missgunst, und Hass einzuflössen».-) Het valt natuurlijk buiten mijn bestek hierop nader in te gaan ;s) maar het komt mij toch voor, dat de schrijver zich in zijn eisch aan hetzelfde schuldig maakt als waarvan hij anderen beticht. Verder deelt Apel mede, dat in 1896 de Pruisische minister van Binnenlandsche Zaken «den Regierungsprasidenten die Einrichtung von Volksbibliotheken zur Bekampfung der Sozialdemokratie empfohlen [hat|».4) Zij, die overigens met volksbibliotheken politiek wenschen te drijven, mogen bedenken, dat zij geen ontwikkeling, maar partij- ') W. Oechelhauser, Die sozialen Anfgaben der Arbeitgeber. 2e Aufl. Berlin, 1887, S. 48,49. J) C. Epstein, Die Bedeutung der Schiilerbibiiotheken... Wiesbaden, 1901, S. 4. ■*) Men leze in dit verband: M, Wibaut-Berdenis van Berlekom, Het boek en het volkskind. Rotterdam, 1906. 4) Apel, Die Verbreitung gaten Lesestoffes. Berlin, 1896, S. 12. belangen voorstaan; dat hun pogingen alleen gebillijkt en gewaardeerd worden door alreeds-overtuigden; en dat een volgend, zooal niet reeds het levend geslacht, een afkeurend oordeel daarover zal uitspreken. Zeer leerzaam is voor hen de uitspraak van Jules Simon over de «bibliothèques populaires» der zestiger jaren, die geheel ten dienste van de verdediging der politiek van het tweede keizerrijk waren ingericht. ') 94. Religieuze propaganda. Hetzelfde geldt met eenige wijzigingen voor hen, die met volksbibliotheken en Openbare Leesmusea een religieus- of ethisch propagandistisch doel op het oog hebben. Men kan in het algemeen de noodzakelijkheid voor kerkgenootschappen — orthodoxe en vrijzinnige — erkennen, voor hun bestaan, behoud en uitbreiding met alle middelen zorg te dragen. En, al zou men eerder in de zedelijke kracht der verkondigde leerstellingen, in het godsdienstonderwijs en den persoonlijken omgang met de geestelijke voorgangers, de aangewezen middelen willen zien om daartoe te geraken, zoo kan men het toch niet anders dan billijken, dat ook door het verschaffen van lektuur gaarne het geestelijk leven geleid en de geestelijke behoefte bevredigd wordt gezien. En zeer zeker is dat het geval, wanneer van orthodoxe of ethisch-religieuze zijde de noodzakelijkheid wordt ingezien en verkondigd, dat al het weten, doen en denken doortrokken behoort te zijn van religieuze of ethische begrippen en gevoelens. 95. Men mag alleen den eisch stellen, dat iedere richting hier voor zich zelve opkomt. Zoo b.v. van katholieke zijde, waar dit standpunt zeer zuiver weertevinden is. Zoo o.a. in de brochure van Huppert3), die verklaart: «Je gebildeter, desto treuer im Glauben» (S. 30) en aan deze meening zijn verdere beschouwingen vastknoopt. Hij verwijt aan de volksbibliotheken der «Gesellschaft fiir Ethische Kultur», dat deze de katholieke schrijvers regelmatig weren (S. 5); hij citeert een resolutie op den Katholiekendag te Krefeld in 1898 genomen, waarin o.a.: «[Die Lesehallen sindj meistens derart, dass Katholiken deren Besuch nicht oder nur mit Einschrankung empfohlen werden l) Zie hiervoor: M. Pellisson, l.c. p. 190. s) P. Huppert, Oeffcntliche Lesehallen, ihre Aufgabe, Gescliichte und Ein- richtung. Köln, 1899, 8°. — Voor Nederland zie men o.a. P. Buissink, Eene model-volksbibliotheek. In: KSW. 1903, bl. 589; en P.J.M. A a 1 be r se, Volksontwikkeling. Leiden, 1905, 8°. kann. In allen grosseren Stadten, besonders da, wo seitens der Gesellschaft für Ethische Kultur oder der Gesellschaft für Verbreitung von Volksbildung, Lesehallen bestehen, mussen daher so bald wie möglich auch katholische Lesehallen gegründet werdenv (S. I.). Iets verder (S. 17) stelt hij tegenover de meening, dat de volksbibliotheek onpartijdig moet zijn, d. w. z. van alle richtingen opnemen moet: «Der Katholik denkt anders, und muss anders denken, allein schon um der Gefahren willen, die aus unchristlicher Lektüre seinem Glauben drohen,» en, over de krantenlektuur sprekend : «In katholischen Lesehallen können daher auch grundsatzlich nur Zeitungen liegen, welche in diesem Sinne katholische Politik vertreten.» (S. 22). 96. Ook van niet-katholieke zijde is op de mogelijke propaganda door volksbibliotheken acht gegeven. De talrijke bibliotheekjes van jongelingsvereenigingen, «Missionsbibliotheken» en dergelijke, de pastoriebibliotheken, en verder de vereenigingen voor de kolportage van religieuze tractaten ') wijzen daar voldoende op. «Onder de middelen, om Bijbel- en Historiekennis onder het volk te verspreiden, hebben wij naast de christelijke volksschool, de christelijke volks- of dorpsbibliotheek», zegt o.a. Buddingh2); en elders prijst hij deze aan «om Rome en de Jezuieten te bestrijden.» :!) Men kan, zoolang zulke religieus-getinte volksbibliotheken op haar eigen terrein blijven, zich met de algemeene opmerking tevreden stellen, dat zij de godsdienstige verdeeldheid helpen blijven te bestaan en aanwakkeren. Maar, eerst wanneer zij openlijk den strijd aanbinden tegen de neutrale Openbare Leesmusea, gelijk van katholieke zijde meermalen het geval is geweest, (het klassieke voorbeeld is in Freiburg i. Br. gegeven), kan men van deze bibliotheken en haar oprichters hetzelfde zeggen als van de bovenbesproken «politieke» volksbibliotheken. 97. Practisch ethische en moreele oogmerken, een veredeling en verheffing van het dagelijksche leven kunnen natuurlijk ook gelden. Treffende resultaten bericht dienaangaande De La Vigne4): op de :) De Nederlandsche vindt men uitvoerig vermeld in: C. Lindeboom, Historischcritisch overzicht van de tractaat-uitgaven in Nederland. Breukelen, 1906. ') D. Bnddingh, Over christelijke volks-bibliotheken... Dordrecht, 1855, bl. 5. 3) Idem, Wenken over de bestrijding der Pauselijke Hiërarchieïu Nederland. Dordrecht, 1854, bl. 13. 4) De La Vigne, VVelchen Gewinn bringen Biicherhallen? In: CVE. 1904, S. 59. vraag, aan een 1500-tal bezoekers der leeszaal en bibliotheek te Osnabrück voorgelegd, luidend: «Wat deedt gij vroeger, vóór de opening van de boekerij, gedurende den tijd, dat gij thans leest."' antwoordde 62 %, dat zij alleen tijdschriften en minderwaardige kolportageromans lazen; 30 % bekende openlijk: «ik zat in de kroeg, speelde kaart, kegelde, waardoor ik heel wat geld onnut uitgaf», en dergelijke. In de literatuur vindt men dan ook meermalen de meening verkondigd, dat de drankbestrijding een goeden bondgenoot in Openbare Leesmusea heeft. Dat verder het geld, aan Openbare Leesmusea besteed, uitgewonnen zal worden op het onderhoud en de oprichting van gevangenissen en strafkolonies, is mede meermalen als argument gebruikt. ') Een nauwkeurig onderzoek in dezen zou zeer welkom zijn. hoewel de grens, wat op rekening van het onderwijs, wat op die van Openbare Leesmusea te stellen valt, moeilijk zal te trekken zijn. 98. Nationalistische propaganda. Een andere groep vormen zij, die om nationalistische motieven, volksbibliotheken en Openbare Leesmusea nuttig achten. Volgens hunne meening kweeken zij door het aanbieden van veel geschiedboeken en levensbeschrijvingen van vorsten, van nationale helden en groote mannen vaderlandsliefde op. Sterk onder den invloed van patriotische stroomingen stonden de volksbibliotheek-bewegingen uit de tijden na den Fransch-Üuitschen oorlog, in Duitschland, zoowel als in Frankrijk. Een bijzonder soort nationalistische propaganda is de vernationalisatie van vreemde volkselementen in den staat, waarvan de groote Bücher- und Lesehalle in Breslau en de talrijke andere door den Pruisischen Staat ondersteunde kleine volksbibliotheken in Silezië voorbeelden zijn. Er wordt van deze bibliotheken bij de verduitsching der Polen veel verwacht. Om soortgelijke redenen werd na 1871 in den Elzas de mooie beweging van Macé geknakt-). 99. Staatkundige motieven. Ook valt nog te wijzen op andere argumenten, ten gunste van Openbare Leesmusea in het veld gebracht, en wel met het oog op staatkundige belangen. De toelating van breedere lagen der bevolking tot het invloed-uitoefenen op het staats en gemeentebestuur, door het vertegenwoordigend i) B. v. Th. Green wood, Public Libraries. London, 1891, p. 28. s) Zie b.v. K. Klein, Znr Geschichte des Volksbibliothekwesens ira Elsass. In: BVL. 19'iO, S. 187. stelsel mogelijk gemaakt, stelt eischen aan de intelligentie en het goede bevattingsvermogen van meerderen dan vóór dien. Waar ook de minvermogende geroepen wordt mede te beoordeelen hoe zijn land en stad bestudeerd worden zal, is het zeer wenschelijk, dat hij zich niet onverschillig noch onbekwaam houdt, een eigen oordeel te vellen, hetzij bij de stemming zelve, hetzij bij zijn keuze in het zich aansluiten bij een of andere politieke richting. Openbare Leesmusea kunnen hier zeker eenige verbetering brengen door de opname en aanbieding van lektuur uit alle richtingen, hoewel de kans, dat óók kennis genomen zal worden van meeningen van andersdenkenden, niet overdreven hoog geschat mag worden. Omgekeerd wordt het invloed uitoefenen op de samenstelling van bestuurslichamen door het stembiljet aangeprezen door V o n Hassel1) wanneer hij de kerkelijke partijen aanspoort activer bij de verkiezingen voor de gemeenteraden te zijn; en wel om, wanneer de bibliotheek door de stad onderhouden wordt, invloed te kunnen uitoefenen op de aanschaffing van boeken, en voornamelijk ten gunste van de religieuze boeken. Minder door partijgeest bevangen is Poole, wanneer hij er op wijst, dat de laatste kiesrechtuitbreiding in Engeland den regel geschapen heeft: geen kandidaat heeft kans op succes, als hij geen voorstander is van Openbare Leesmusea. Toch bedenke men steeds, dat hoe minder de Openbare Leesmusea in staatkundige politiek betrokken worden, hoe beter dit voor de instellingen zelf is. En hoe sympathiek oogenschijnlijk het streven wezen moge, den kiezer vrij en zelfstandig in zijn oordeel te willen maken, moet men zich toch afvragen of het nu juist wel tot de taak van Openbare Leesmusea behoort, hier direkt invloed te willen uitoefenen. 100. Economische motieven. Weer een andere toon wordt aangeslagen door hen, die inzien, dat een dom gehouden bevolking niet alleen politiek, maar ook economisch gesproken willoos is. Sinds lang toch is reeds ingezien, dat de intelligente arbeider energieker is dan de ongeschoolde. Dat het intellect van den arbeider invloed uitoefent op de productie is geen pas ontdekte waarheid. Goed onderricht is al meer publieke zorg geworden, want «die Bourgeoisie ist im Allgemeinen an einem guten Volksschul-Unterricht interessiert, denn sie bedarf zahlreiche, intelligente Arbeitskrafte, und je weiniger ein gewisser Grad von Bil- •) H. von Hassel, Oeffentliche Biicher- und Leseliallen als Bildungsmittel fïir das Volk. Stnttgart, 1903, S. 43,44. dung das Monopol einer kleinen Bevölkerungsschicht ist, je allgemeiner die Bildung, desto billiger die intelligenten Arbeitskrafte.» ') Ook Norren berg heeft dit gevoeld, wanneer hij de Duitsche fabrikanten om hun zelfs wille en in hun eigen belang aanspoort, fabrieksbibliotheken op te richten of Openbare Leesmusea geldelijk te steunen.3) Hij zegt: «Wanneer de tijden slecht zijn, wanneer de arbeider ontslagen moet worden of de arbeidstijden worden verkort, zoo is het beter, dat de arbeider in de leeszaal zit of met een boek uit de stedelijke boekerij thuis blijft en zich ontwikkelt, dan dat hij luistert naar slechte inblazingen. Daarom dus, juist omdat wij een economische krisis doormaken, moesten de Duitsche fabrikanten Openbare Leesmusea oprichten en steunen! Zij doen dat om hun zelfs wille.» 101. Internationale concurrentie. En verder is ingezien, dat niet alleen de binnenlandsche concurrentie, doch ook de internationale voor een goed deel afhankelijk is van de intelligentie van den arbeider, van het volk. Zoo zegt b.v. Adickes, wanneer hij over de plichten der gemeente op onderwijsgebied spreekt, dat deze meer gelegenheden tot ontwikkeling moet openstellen: «damit die Nation als Ganzes im grossen wirthschaftlichen Wettkampf der Völker, vor allem gegenüber den mit Bildungsmitteln für alle so überaus reich ausgestatteten Volk der Vereinigten Staaten van Nord-Amerika, erfolgreich bestehen kann». 3) Is tusschen deze uitlating en eene van L ut her eigenlijk ander verschil dan er bestaat tusschen de politiek-economische eenheden : Stad en Staat? «Das ist einer Stadt», zegt Lu t her, «bestes und allerreichstes Gedeihen, Heil und Kraft, dass sie viel feiner, gelehrter, vernünftiger, ehrbarer, wohlerzogener Biirger hat, die könnten danach wohl Schatze und alles Gut sammeln, halten und recht brauchen»; en derhalve zijn de magistraten verplicht «Fleiss und Kosten nicht [zuj sparen, guten Librarien oder Bücherhauser, sonderlich in den grossen Stadten, die solcher wohl ermögen, zu verschaffen».4) Een zeldzaam mooi en duidelijk voorbeeld, hoe een intelligent arbeidende bevolking de economische ontwikkeling van een land, i) NZ. 1894-95, S. 659. aj C. Norren berg, WarumstiftetCamegieBibliotheken? In: SP. 1901,S. 1050. 3) Adickes und Beutler, Die sozialen Aul'gaben der deutschen Stadte; Zwei Vortriige, Lpz. 1903, S. 42. 4) Geciteerd bij Pfannkuche, l.c. S. 3. zelfs onder de ongunstigste politieke omstandigheden, regelmatig kan opwerken, biedt Denemarken, i) En ook in oorlogstijd is meermalen de meerdere individueele intelligentie aan de zijde van de zegevierende partij als beslissende factor voor de overwinning medegerekend. Evenals de «Schoolmeester van Sedan» zal, om een recenter voorbeeld te noemen, de meerdere intelligentie van den Japanner, in den laatsten oorlog voor een groot deel de beslissing van den strijd bepaald hebben. 102. Invloed op den klassenstrijd. Tenslotte hebben wij te wijzen op de verwachtingen van hen, die meenen dat Openbare Leesmusea door hun algemeen karakter zullen medewerken de stands- en klasse-verschillen uit den weg te ruimen; èn van hen, die in ruimer en eenvoudiger openstelling van de gelegenheden om tot ontwikkeling te geraken, een voorwaarde in vervulling meenen te zien gaan voor de economische, politieke en geestelijke vrijmaking van het «proletariaat). Lerstgenoemden sluiten zich aan bij de bekende meening van Schm o lier: «Der letzte Grund aller sozialen Gefahr liegt nicht in der Dissonanz der Besitz-, sondern der Bildungs-Gegensatze». Het zou dus volgens hen tot de eerste plichten van de samenleving behooren, door het openstellen van inrichtingen van onderwijs enz. den klassenstrijd te bezweren. Het komt mij voor, dat de algemeenheid, waarin Schmoller zijn meening kleedt, schade doet aan de waarde en de waarheid der bewering. Er bestaat zeer zeker een noodlottige tegenstelling tusschen de ontwikkeling van het «volk» en de wèl-ontwikkelden. Maar wanneer men de voorwaarden nagaat, waarvan het verkrijgen van ontwikkeling afhankelijk is gesteld, dan stuit men toch voortdurend op bezits-tegenstellingen. Die voorwaarden zijn geen andere dan bezitsvoorwaarden, waardoor opleiding, rust en physieke krachten te koop komen. \ oor velen is verder de aldus verkregen ontwikkeling op haar beurt productief bezit; voor zeer velen — het ontwikkeld proletariaat ook tevens het éénig bezit, zooals van den arbeider de arbeidskracht. Beduidt nu voor dezen het ruimer en eenvoudiger toegankelijk stellen van de hulpmiddelen bij zelfontwikkeling een voorwaarde tot de toenadering tusschen bezitters en niet-bezitters? ') Zie b.v. Ph. Witkop, Die Organisation der Arbeiterbildung. Beriin, 1904, S. 10. — E. Lehman, Denemarken en zijn volkshoogescholen. In: Onze Eenw, 1903, bl. 242. Ik meen, dat hetgeen daarmede in de eerste plaats bereikt wordt, niet méér is dan een verscherping der onderlinge concurrentie, n.1. tusschen hen, die met de verkregen ontwikkeling hun bestaan verzekeren moeten. Het komt mij voor, dat het algemeener openstellen van de gelegenheden, waar ontwikkeling te bekomen is, slechts de aan bekwaamheid en geschiktheid gestelde eischen verhoogt; en dal dit op zijn beurt in de eerste plaats alleen den persoonlijken bestaansstrijd verscherpen zal in een op de basis van concurrentie opgetrokken maatschappelijk stelsel. Eerst van later gewicht is de overweging, dat algemeener onderricht ook aan breeder kringen dezelfde economische voorwaarden biedt tot welslagen, daar deze strekking door nog talrijke andere invloeden wordt tegengewerkt, b.v. betere financieel uithoudingsvermogen, enz. 103. Men overschatte verder niet de rol, die ontwikkeling en de plaatsen, waar die bijgebracht wordt, in den klassenstrijd zelf te spelen heeft. De machtsverhoudingen, die op den klassenstrijd invloed uitoefenen, berusten geenszins op meerdere of mindere mate van ontwikkeling: ware in werkelijkheid het overwicht ter eener of ander zijde door de meerdere ontwikkeling gegeven, zoo zou deze superioriteit onaangevochten moeten blijven. Maar het zijn integendeel andere dan ontwikkelings-, n.1. bezitstegenstellingen, die den klassenstrijd deden geboren worden en in leven houden. Wel zien wij ontwikkeling en geestelijk vermogen in den klassenstrijd als hulp- en strijdmiddelen gebruikt, en dan als waardevol door alle partijen erkend. En het kan ons dan ook niet verwonderen, dat de moderne arbeidersbeweging dit wapen mede voor zich opeischt, en steun geeft aan pogingen om langs eenvoudigen. weinig kostbaren en algemeenen weg aan ieder de kans te bieden zich die ontwikkeling eigen te maken. En zóó zien wij dan ook van die zijde veel verwacht van Openbare Leesmusea, die volgens hunne meening bijdragen zullen tot de meerdere bewustwording van het «proletariaat». ') 104. Invloed op lektuur. Wanneer wij nu al deze meeningen aangaande het nut en het doel van Openbare Leesmusea nagaan van het standpunt der Openbare Leesmusea, zoo kunnen wij zeggen, dat al deze meeningen wel, de eene meer, de ander minder, verband houden met het werk van Openbare Leesmusea, maar wij ') Zie b.v. K. K a u t s k y, Am Tage nach der sozialen Rcl'orra. Berlin, 1903, S. 6,7. zullen toch ook erkennen moeten, dat het niet in de vooropgestelde bedoeling dier instellingen mag liggen, direkt invloed te willen uitoefenen op politiek, religieus, in het algemeen : sectarisch streven. Ik meen, dat dit beslist afkeuringsvvaardig mag genoemd worden. Het komt mij voor, dat een beter werk voor Openbare Leesmusea openligt, wanneer zij zich beperken willen tot het steun geven aan en steun zoeken bij het onderwijs. Tweeledig kan men zóó het doel van Openbare Leesmusea zien. Vooreerst gelegen in het bijeenbrengen van de hulpmiddelen voor opvoeding, gegeven in alle soorten instellingen van onderwijs; het brengen van deze hulpmiddelen in het bereik van onderwijzer en leerling, leider en toehoorder; het opwekken tot kennismaking met deze hulpmiddelen. Ten tweede ligt in de bedoeling van Openbare Leesmusea, wat ik noemen wil, de loutering der lektuurkeuze: hand in hand met het onderwijs zoo mogelijk, doch waar het onderwijs nog te kort schiet, buiten het onderwijs. Nu is reeds hierboven gewezen op de samenwerking van Openbare Leesmusea en instellingen van onderwijs, en hoe daartoe het best te geraken is. Thans valt derhalve nategaan, wat wij te denken hebben van het tweede punt, wanneer wij ons afvragen, wat het doel en het nut van Openbare Leesmusea is. 105. Het „fictiorT'-vraagstuk. Wanneer men spreekt van een verbetering, een loutering der lektuurkeuze, zoo doelt men daarmede doorloopend op de keuze van onderhoudende lektuur. Nu is het vraagstuk der onderhoudende lektuur, zooals ik reeds boven terloops opmerkte (zie ü 23 vlg.), een der meest netelige en lastige, die zich met betrekking tot het werk van Openbare Leesmusea voordoen. De vraag is, kort gesteld, of het tot de taak van Openbare Leesmusea mag gerekend worden, te voorzien in het verlangen naar onderhoudende lektuur, en zoo ja, hoever zij daarin mogen gaan zonder nadeel voor de andere literatuur-afdeelingen, en zonder nadeel voor de lezers. Men heeft, om daarop een definitief antwoord te geven, verschillende overwegingen in rekeuing te brengen. 106. Vooreerst, dat ontspanningslektuur niet voor iedere klasse der bevolking dezelfde beteekenis heeft. De motieven, waarom naar onderhoudende lektuur gegrepen wordt, verschillen te veel naar gelang van persoonlijke welstand en ontwikkeling, dan dat men zonder deze motieven te schiften, een meening mag uitspreken. Op één punt komen bijna alle schrijvers overeen: dat een der krachtigste argumenten vóór fiction in Openbare Leesmusea de overweging is, dat onder de arbeidende klassen het lezen van onderhoudende lektuur vrijwel de eenige wijze is, waarop kennis genomen wordt van gedachten van anderen, en gedachten over andere dingen, dan waarvan het dagelijksche leven vervuld is. ') Lichtere lektuur is in den regel het eenige, wat onder hen algemeen kan worden genoten na afmattend werk en te midden van een onrustig arbeidersgezin. De eenige zorg moet zijn, dat het Openbaar Leesmuseum een verstandige keus doet, èn nevens de onderhoudende afdeeling een goed voorziene en bijgehouden rubriek van meer wetenschappelijke, onderrichtende en opvoedkundige werken bieden kan. 107. Maar dan ten opzichte van de andere klassen, die tegenover fiction op geheel andere wijze staan? Verpoozing, verstrooiing, tijddooding, afleiding, prikkeling, ontwikkeling, vormen de uiteenloopende scala van motieven bij hel lezen van onderhoudende boeken. Rovendien is het fiction-boek slechts één der talrijke wegen, die voor hen openstaan om tot het gewenschte resultaat te komen. Voeg daarbij, dat de jacht naar het zoo-juist uitgekomen boek meestal slechts de behoefte aan een onderwerp van gesprek achter zich heeft. Al dit heeft tot ernstige overweging geleid, fictionlezen tot privaatzaak te maken. I«S. Maar daartegen zijn andere tegenwerpingen in te brengen. Vooreerst, dat «we must recognize that our age and race write and read fiction. We must recognize this as a natural tendency of the age, not to be condemned or regretted, but to be accepted as the peculiar manifestation of the literary temper of this generation. We must also recognize and accept with equal frankness the fact, that much, if not most, reading will be done for pleasure and relaxation; that is to say, human nature is so constituted that men — and women too — will attempt to get their thoughts outside of the routine of daily duties in some way, and we cannot help seeing that for most people of the modem world fiction ») Ik noem slechts: C. F. Ad mus Jnr., Fiction in public libraries and educational catalogues. In: LJ. 1879, p. 330. — E. H. Woodruif, Fictiou in public libraries. In: LJ. 1895, p. 344. furnish one of the easiest ways to escape froni the hard facts of life into the freedom of the imagination». •) Naast deze overweging, die zich bij het feitelijke neerlegt, is een ander argument voor fiction aan te voeren. De roman, de novelle, is in onze dagen de «document humaine», waarin de gedachten en idealen van de bestaande maatschappij weerspiegeld worden. 2) Zij zijn de weergave van al hetgeen om ons heen gebeurt, scherper omlijnd en ontleed, dan wij het in het daaglijksch leven zelf zien kunnen. Wij vinden in romans en essays voorloopig en onsystematisch vastgelegd, wat later onderwerp zal zijn van wetenschappelijke bearbeiding. Door het lezen van deze soort lektuur is een vollediger, soms ook een dieper inzicht te bekomen in menschelijke en maatschappelijke verhoudingen. Een zekere ontwikkelende, verfijnende en beschavende invloed kan van haar uitgaan. 109. Wel is waar geldt dit laatste alleen voor een klein deel der ontspanningslektuur, èn voor een klein deel der lezers. Maar er valt nog een groot gewicht te leggen op een derde overweging, die zegt, dat niet alleen in de hoedanigheid, maar ook in de hoeveelheid van het gelezene een ontwikkelende strekking ligt. Dat er, m.a.w. een zeker slag boeken liefst zoo snel mogelijk moet worden doorgeziekt, alvorens de smaak en de ontwikkeling een zekere vastheid hebben gekregen.;i) Éénmaal deze kategorie te boven, komt men vanzelf tot lektuur van zwaarder gehalte, te eerder onder de gunstige omstandigheden, boeken te kunnen krijgen in een Openbaar Leesmuseum. Minder de «verbetering» van smaak, dan wel de «gewoonte te lezen» is het, wat den lezer in Openbare Leesmusea wordt bijgebracht.4) 110. Tegen het in de hand werken van het lezen van onderhoudende lektuur door Openbare Leesmusea, schrijft b v. Cowell. 5) Hij veroordeelt dit soort lektuur o.a. op deze gronden, dat het den geest afhoudt van ernstige en leerzamer lektuur; dat het ver- ') E. A. Birge. The effect of the «Two-book system" on circulation. In LJ. 1898, p. 95. ') J. C. Dana, De beteekenis van de openbare leesbibliotheek in het leven van een stad. Vertaling van H. Gerlings. Hihersuro, 1902, bl. 8. Meening van W. A. Bardwell. In: //Fiction in libraries , LJ. 1890, p. 261. 4) Meening van F. P. Hill. Ibidem, p. 325. 5) P. Cowell. On the admission of fiction in free public libraries. In: LJ. 1878, p. 152 seqq. lammend werkt op de energie en vooral voor jongeren gevaarlijk is. Een gelijksoortige klacht teekent Stevenson aan: «school principals have complained that many of their pupils were reading books of this grade to the gross neglect of their school studies». Reeds in 1806 klaagt een anonymus K. over de leeszucht, die door leenbibliotheken en leesgezelschappen al meer en meer werd aangewakkerd. «Dieses Bücherlesen,» zegt hij, «welches nur zu oft in eine wahre Lesesucht ausartet, ist nicht immer eine Wiirkung der wahren Wissbegierde, oft wird es eine Ausfüllung müssiger Stunden, oder auch wohl gar eine traurige Folge der Abneigung gegen hausliche Geschafte ...» En verder de opmerking, die na honderd jaren pikant is om te lezen: «Es ist keine neue Erscheinung, die man mit Unwillen beachtet, dass die Biirgertöchter, die man lieber in der Kirche sahe, Ihren Göthe oder Schiller im Hausflur lieset. ..» -) En eveneens een uitlating uit 1789, waarin geklaagdwordt.dat, «junge Leute, vom Knabenalter her, verdorben sind geworden,» en dat «in unseren Zeiten mehrenteils junge Leute aufschweifende Wohllüstlinge geworden sind,« ;i) door het lezen van onderhoudende lektuur. Wat de opmerking betreft, betrekking hebbend op het lezen van onderhoudende lektuur door onvolwassenen, zoo verwijs ik hiervoor naar de uitvoeriger bespreking in verband met het schoolonderwijs. En voor zoover de opmerkingen de volwassene bevolking betreft, kan men haar alleen onderschrijven voor de zeer minderwaardige en pikante kolportage-romans. Maar overigens moet ik met volle instemming de woorden van J. Schwartz aanhalen: «He must be a poor creature indeed, who fears dernoralisation from reading a good novel!»4) III. Een ander bezwaar, dat wij tegen fiction geopperd vinden is, dat de staat of gemeente de belastingpenningen der inwoners niet besteden mag voor het verschaffen van lichte, onderhoudende lektuur, waar deze tegen geringe huurgelden te bekomen zijn in huurbibliotheken van eenige beteekenis. 5). Een verwijzing naar >) W. M. Stevenson, Woeding out fiction in the Carnegie Free Library of Allegheny. In: LJ. 1897 p. 133. *) K., Beobachtende Blicke aul' Leihbibliotheken und Lesecirkel. In: Sclilesische Provinzialbl. 1806, S. 438. 3) Ueber die Leihbibliotliekcn. Frankfurt a/M., 1789, S. 7 seqq. 4) «Fiction in Libraries". LJ. 1890 p. 261. 5) C. F. A d a m s 1. c. hetgeen boven gezegd is over «fiction» voor onbemiddelden kan hier volstaan. 112. Het zal ook de aandacht hebben getrokken, dat in het debat over deze vraag bijna uitsluitend Amerikaansche en Engelsche schrijvers aan het woord zijn gekomen, terwijl men in de Duitsche literatuur der Biicherhallen-beweging maar zelden dit punt vindt aangeroerd. Ik breng dit in verband met het feit, dat de AngelSaksische Public Libraries meermalen duidelijk neiging vertoonen, overwegend wetenschappelijke bibliotheken te willen worden1), terwijl de Duitsche Bücherhallen juist een tegenwicht willen zijn ten opzichte van de in Duitschland bestaande, in Engeland en Amerika zoo goed als ontbrekende oude wetenschappelijke universiteits- en stadsbibliotheken. Doch ook in Duitschland, evenals in andere landen, heeft men grenzen willen trekken, wat aan onderhoudende lektuur in Openbare Leesmusea thuis behoort, en wat daar steeds geweerd behoort te worden. 113. Te weren lektuur. Ook op dit punt verschillen de meeningen, doch komen zij ook in één punt overeen: geweerd moet worden de beslist minderwaardige literatuur. Hieronder valt in de eerste plaats de kolportageroman, de pikante sensatieroman, het opwindend rooversverhaal en dergelijke, op minderwaardig-speculatieve gronden in den handel gebrachte boeken.'-) Toch raadt Reyer aan, niet al te eng in de keuze te zijn in de belletristische afdeeling; de groote menigte is slechts oppervlakkig ontwikkeld, zegt hij, «sie vertragen das Beste nicht, wenn es nicht mit leichtem Mittelgut gemischt wird » 8) Hij doelt hier waarschijnlijk op de vele tweede- en derderangs-auteurs, waarvan ook overal de ondervinding leert, dat zij het zijn, die in de meeste gevallen gevraagd worden.4) En in denzelfden geest zegt K o e n i g: «Leute, deren Magen einen grauen Kase vor Schlafengehen recht gut vertragt, geben groben Farbeklecksen vor feinen Pinselstrichen !) Zie b.v. E. Reyer, Handbuch des Volksbildungswesens. Stuttgart, 1896 S. 152. s) Zoo o.a. S. S. Green, Sensational fiction in public libraries. In: LJ. 1879, p. 345. E. Reyer, Organisation öffentlicher Bibliotheken für Stadt und Land. In: ZVW. 1900, S. 10. 4) Zie bijv. J. C. Dana, The place of fiction in the free public library. In: LJCN. 1903, p. 36. bei weitem den Vorzug, ihre Phantasie braucht Rauber und Mordgeschichten um aufgeregt zu werden.» ') Of ook deze concessie mag gedaan worden? 114. Mij komt het voor, dat men te onderscheiden heeft, of zich ter plaatse een tamelijk, of wel een minder ontwikkelde bevolking leeft. In fabriekscentra b.v. met een goed ontwikkeld vakvereenigingsleven kunnen dergelijke boeken geweerd worden, hetgeen de meermaals geciteerde brochure van P fa n n k u c h e leert. Waar door cursussen, voordrachten enz. de bevolking goed te bereiken en te bewerken is, late men dus deze tweederangs- en mindere lektuur weg. Is dit alles niet mogelijk, of nog niet beproefd, zoo schaffe men deze wel aan, maar steeds met het vooropgezette plan, deze langzamerhand te doen verdwijnen. Zoo heeft men in sommige üuitsche Rücherhallen reeds zonder veel protest schrijvers kunnen verwijderen van het gehalte van Marlitt, Heimburg, Werner eu Nataly von Eschtruth '2), en werkelijk niet alleen ter wille van smaakverbetering onder minder ont-wikkelden.s) Maar de praktijk leert dikwijls geheel andere dingen. Zoo komt b.v. Hills er rond voor uit, dat mindere-rangs-auteurs tot de bibliotheken worden toegelaten, omdat men de gevolgen van een uitsluiting niet onder de oogen durft zien; gevolgen, die zich namelijk zouden openbaren in een snelle daling der uitleencijfers. En dezelfde concurrentievrees voor andere bibliotheken doet haar bekennen: «It takes some degree of personal courage to urge the exclusion of a book, when you know that the library ten miles away has just put in twenty or thirty copies. > 4) 115. In de tweede plaats is het wenschelijk, dat Openbare Leesmusea zich onthouden van aanschaffing van alle noviteiten op belletristisch gebied. Dit toch zou alleen te rechtvaardigen zijn, wanneer het Openbare Leesmuseum zich ten doel stelde, het bezoekers-publiek op goedkoope wijze aan conversatie-lektuur te helpen. De raad wordt gegeven, te wachten tot de eerste stormloop naar de nieuwe roman wat geluwd is. Ik wees hierop uitvoeriger bij de bespreking van de verhouding tot huurbibliotheken en leesgezelschappen. (§ 53) ') C. B. Koenig, Ueber das Voiksschriftenwesen der Gegenwart. Braunschweig, 1844, S. 7. ») Zie b.v. KSW. 1903 bl. 452. :l) Zie O. Ernst, Was unsre ./bcsseren Kreise" lesen. In: NZ. 1896—7, S. 698 seqq. 4) Aenes Hills, Te public library and the people. In: LI. 1902, p. 13. 116. In de derde plaats onthoude men zich van goed bedoelde, maar slecht geslaagde «volksboeken»-uitgaven. Hiertegen kan niet genoeg gewaarschuwd worden. Reeds in 1844 wordt hierop opmerkzaam gemaakt: «Ueberfluthet wird der Biichermarkt mit Schriften fürs Volk, die oft auch nicht eine einzige Eigenschaft einer guten Volksschrift an sich tragen, und, abgesehen von anderen üblen Folgen, den grossen Nachtheil mit sich führen, dass sie das nun so oft getauschte Volk misstrauisch machen gegen alles was als Bücherwaare angeboten wird» '). Slechts even nadert Van der Heim de wonde plek, wanneer hij over de schrijvers van «volksboeken» zegt: «De hoogwijze schrijvers van zoogenaamde volksboeken achten zich zoo verheven boven hun publiek, dat zij bijna op elke bladzijde doen gevoelen, dat zij uit loutere gunst, en om des volks wille veel lager gaan staan op de ladder der wetenschap, dan zij behooren» 2). Hij had eraan toe moeten voegen, dat bij schrijvers en uitgevers van «volksboeken» te veel de filantropie, de bedeeling vóórzit, welke steeds is te herkennen in opzet en uitvoering. Eveneens zij men op zijn hoede voor vertalingen; en hoewel deze waarschuwing voornamelijk voor de goedkoopere volksedities geldt, zoo blijft zij desniettemin gelden óók voor de duurdere. Daarentegen zij ieder Openbaar Leesmuseum vrijgevig in de aanschaffing van boeken in de vreemde talen zelf, vooral in landen met een kleine literatuur en een beperkt spraakgebied. Dit zoowel ter wille van den ingezeten vreemdeling als van hem, die in staat is een werk in het oorspronkelijk te lezen Men verbindt daardoor ook de beter ontwikkelde elementen aan de instelling, zoowel uit de meer als uit de minder gegoede klassen. 117. Verbetering der lektuurkeuze. Heeft men op deze wijze getracht door een beperking in de aanschaffing van fiction de uitleening van onderhoudende lektuur intetoomen, zoo heeft men ook gemeend de keuze te kunnen leiden, hetzij naar betere en degelijker ontspanningslektuur, hetzij naar meer wetenschappelijke en onderrichtende afdeelingen. Wij kunnen al deze verschillende pogingen in twee rubrieken *) C. B. Koenig, Ueber das Volksschriften wesen der Gegenwart. Braunschweig, 1844, S. 6. 2) H. J. v. d. Heim, Schoolbibliotheken, z.pl. 1863. 3) R. B. Poole, Fiction in libraries. In: LJ. 1891, p. 9. verdeelen : door persoonlijken invloed, van de zijde van het bibliotheekpersoneel uit te oefenen, èn door wat ik noemen wil, «technische» middelen toe te passen, heeft men getracht gunstiger verhouding tusschen uitleencijfes van fiction en de uitleencijfers van andere afdeelingen te verkrijgen. De vraag is, en m.i. niet geheel ten onrechte, geopperd, of dit streven naar verbetering en verandering brengen in de lektuurkeuze van anderen, geen rekening heeft te houden met het feit, dat voor velen het lezen van lichte en onderhouden lektuur het eenige punt van weelde en ontspanning is. Aldus Birge1) en Ross, welke laatste in het leiden tot de onderrichtende afdeelingen " nicht eine Hebung des litterarischen Geschmaks, sondern eine Abnahme des litterarischen Interesses» ziet2). Il8. Anderzijds heeft men zich veel voorgesteld van den invloed, dien Openbare Leesmusea op het «hinauflesen », de «readingimprovement» zouden kunnen uitoefenen. s) En vooral door den invloed uitgaande van het bibliotheekpersoneel. De ontgoocheling is vrij spoedig gevolgd, en thans wel algemeen bekend. Cowell zegt ronduit «the theory of a regular upward progress of reading from lower class novels to the higher departments of litterature is rather of the nature of a fiction itself.» *) S teve nson zegt, dat de in zijn bibliotheek gedurende zes jaren opgedane ondervinding geleerd heeft, dat de theorie volkomen onjuist is gebleken. 5) Beide zijn echter tegenstanders van fiction in bibliotheken. Maar ook vóórstanders hebben moeten bekennen, dat een verandering in de gewenschte richting niet door het invloed uitoefenen van de zijde van het personeel te bereiken is 6) Alleen in kleine landelijke en hulpbibliotheken, waar het niet zoo druk loopt en waar een beperkt lezertal na eenigen tijd gemakkelijk door en door te kennen is, daar kan met veel goeden wil iets ') E. A. Birge, The effect of the „two-book system" on circulation. In: LJ. 1898, p. 97. 4) R. Ross, Oeffentliche Biicher- und Lesehallen. Hamburg, 1897, S. 35. 3) Zie b.v. A. L. Peck, What raay a librarian do to influence the reading of a comniunity? In: LJ. 1898, p. 77—80. 4) Cowell, l.c. p. 152. 6) W. M. Steven son, l.c. p. 133. 6) Zie b.v. H. G. Wadlin, Ought public libraries radically rest riet their purchases ol current fiction? In: LJ. 1904 p. 62. — De „uote gaie" in deze ernstige zaak vindt men in een zeer getlaagde „Fiction Song", LJ. 1890, p. 325. bereikt worden. Maar men behoeft slechts eenmaal op het drukke uur van den dag naast den beambte aan de uitleenbank gestaan te hebben, om het onmogelijke van eenigen direkten invloed in te zien. De uitleening gaat grootendeels mechanisch, en van nadere bespreking van lektuur kan maar zelden iets komen. 119. Nu heeft men in den laatsten tijd gemeend ook langs, -.vat ik noemen wilde, «technischeu» weg, het gehalte der boek- keuze te verbeteren. Zoo raadt Reyer aan, een extra lees-penning te vragen voor belletristische werken, waardoor men in Weenen een daling van het percentcijfer der fiction heeft bereikt. ') Men bedenke echter, dat hierbij van het principe der kostelooze verstrekking wordt afgezien, en dat het dalen der cijfers op zich zelf niet de minste innerlijke waarde heeft. Iets beters is m i. het invoeren van het z.g.n. «twee-boeksysteem», waarbij aan iemand toegestaan wordt twee boeken tegelijk mede te nemen, doch van welke minstens één boek van onderrichtenden aard moet zijn; of de iets scherper bepaling, dat niemand een fïction-boek mede krijgt, zonder een onderrichtend boek daarbij. '-The effect of issuing two books might be to lead the borrower, who would otherwise read only fiction, to extend his reading into the other classes of litterature,2) zoo legt Bi rge de bedoeling van het twee-boeksysteem uit. Maar hij erkent tevens, dat het meenemen van een onderrichtend boek veelal voorwendsel is om een fictionboek te bekomen. In andere bibliotheken wordt de methode gevolgd van beperkte opname, met dien verstande, dat alle nieuwe fiction-aanwinsten bij de uitleenbank of in de leeszaal worden uitgestald en aan iedereen de vrijheid wordt gegeven daaruit boeken te leenen. Deze boeken worden echter niet gekatalogiseerd, maar na een jaai worden de nieuwe aanwinsten geschift, en alleen de betere en meerwaardige in den katalogus opgenomen, terwijl de andere boeken of verwijderd, öf ongekatalogiseerd in depót worden gehouden voor eventueele aanvragen. Dit systeem verdient m.i. ernstige overweging. Eveneens is de uitgave aantebevelen van maandelijksche bulletins met opgaven, welke aanwinsten aan de verschillende afdeelingen toegevoegd zijn. ') E. Reyer, Die Entwicklnng ) SW. 1903, bl. 511 «J JUR18Boo^é!2Tl,e progress of colonial public libraries. /»: L.C. 1885, p. 81. kring opgesloten ligt: het in voortdurende circulatie houden van den boekenschat, tot zelfs van de dubbele exemplaren, instede van angstvallig te bewaren, wat zij bezitten. Op deze wijze is het mogelijk, personen te bereiken, belangstelling op te wekken en vooral levendig te houden, tot op plaatsen, waar het ontwikkeld deel der bevolking zeer bezwaarlijk aan opwekkende lektuur komen kan, en het minder ontwikkelde daarvan geheel verstoken blijft Als zoodanig is de reizende bibliotheek, hetzij uitgaande van Openbare Leesmusea als centrale, hetzij onderhouden door samenwerking van enkele gemeenten, of door toedoen van een vereeniging, van ontwijfelbaar groot nut en kan men instemmen met de woorden van Eastman: »De reizende bibliotheek is de pionier van het Openbaar Leesmuseum, in zeer vele gevallen de plaatsvervangster daarvan", i) 181. Leeszalen. Tot heden hebben wij slechts gesproken van de boekerij, aan Openbare Leesmusea verbonden, waaruit boeken worden geleend voor het tehuis lezen. Het geldt thans de wenschelijkheid te bepleiten, in het gebouw een bijzondere gelegenheid te bestemmen voor het lezen ter plaatse. Er valt op te wijzen, dat de leeszaal eerst tamelijk laat in Openbare Leesmusea als een aanvullend requisiet der instelling erkend is. En ook thans nog treft men besliste tegenstanders van goed voorziene leeszalen in Openbare Leesmusea aan. Het oudere type der volksbibliotheek, en ook enkele nieuwere inrichtingen wijzen geen bijzondere localiteiten aan, hetzij te gebruiken voor studie, hetzij bestemd om kranten en tijdschriften na te zien. 182. De argumenten dezer tegenstanders zijn : dat een Openbaar Leesmuseum zich bepalen moet tot het verschaffen van lektuur, die tehuis in den huiselijken kring kan en moet gelezen worden. »On se passera de salie de lecture; ce n'est pas dans la salie de lecture qu'on doit lire, c'est avant tout dans la familie," zegt b.v. Annoot2). Een concessie doet b.v. reeds B ruinwold Riedel, wanneer hij met E. Schultze tot de conclusie komt, dat uitleenbibliotheken wel is waar veel meer nut doen dan leeszalen, maar toch bepleit, nevens de bestaande uitleenbibliotheek een klein leeszaaltje op te richten, bijaldien men toch iets dergelijks ') W. R. Eastman, What can state law do tor the public librarv'J InLJ. 1899, p. 620. ') I. B Annoot, Les bibliothèques populaires. Bruxelles, 1866, p. 14. wenscht te bezitten; en dat leeszaaltje moge dan hoofdzakelijk dienen »om de menschen in kennis te brengen met de in de bibliotheek aanwezige boeken, opdat deze later gevraagd mogen worden, mee naar huis genomen en daar gelezen» 1). Ook Fritz verwijt aan de jongste Duitsche Bücher- und Lesehallenbewegung, dat zij de fout heeft gemaakt, te veel nadruk te leggen op de «Lesehallenbewegung» 2). 183. Zeker is er iets te voelen voor de argumenten van deze tegenstanders van leeszalen. Er bestaat een vooral toch niet te groot te achten! — gevaar, dat de leeszaal de uithuizigheid bevorderen zal. Maakt men de leeszalen aantrekkelijk door een overvloed van kranten en tijdschriften, zoo zal het zeker wel voorkomen, dat sommigen daar hun geheelen avond gaan doorbrengen inplaats van thuis te blijven. En ook loopt de lezer dan kans zijn tijd te besteden aan kranten en tijdschriftenlektuur en de degelijker lektuur voorbij te gaan. Ook is er gevreesd, dat de leeszaal een middelpunt zou worden voor allerlei slag menschen, die daar allerminst om te lezen, maar om geheel andere redenen zouden samenkomen. Nu is dit laatste bezwaar in de praktijk niet zoo ontzettend groot gebleken. En wat de andere bezwaren van huislijkheid-ondermijnende invloeden aangaat, zoo kan men op het feit wijzen, dat een leeszaal in een Openbaar Leesmuseum een ware uitkomst kan zijn voor hen, die thuis geen huiselijkheid, zooals deze wel wat te idialistisch gedacht wordt, vinden kunnen. 184. Dit is een punt, waar wij wel onze aandacht op gevestigd mogen houden: dat de woningtoestanden der arbeidende klassen den man, de vrouw en ook de kinderen buitenshuis drijft ■,). Ik meen aangaande het woningvraagstuk met enkele opmerkingen te kunnen volstaan, waar bij herhaling op de zéér onvoldoende woningtoestanden voor arbeiders in groote steden gewezen is. *) Vertrekken, waar geslapen, gegeten, gewasschen wordt, waar in één woord het geheele huishoudelijk leven in klein bestek ') J. Bruin wol d Riedel, Dr. Ernst Schultze over het nut van volksbibliotheken met leeszalen. In: MNAM. 1903, bl. 32. s) G. Fritz, Die Neugestaltung des stadtischen Bibliothekwezens. Berlin, 1902, S. 3. :') M. A. Sanders, The possibilities ol public libraries in manufacturing eommunities. In: LJ. 1887, p. 398. *) Men zie voor Nederland : J. H. Faber, Woningtoestanden in Nederland. Zwolle, 1904. moet afspelen, zijn nu eenmaal niet aanlokkelijk voor thuisblijven, langer dan strikt noedzakelijk is en leenen zich allerminst voor rustig lezen en werken. En ook voor jonggezellen uit den arbeidersstand in grooter steden, die z.g.n. «Schlafstellen» betrekken moeten, geen eigen woonkamer bezitten, is de leeszaal een uitkomst. Wanneer dan ook Ebel en Noack') voor de Bücherhalle in Darmstadt opmerken, dat de uitleen-bibliotheek vier maal sterker benut wordt dan de leeszaal, zoo laten zij niet na, daaraan terstond toe te voegen, dat in genoemde plaats tamelijk goede woningtoestanden worden aangetroffen. En wij begrijpen zeer goed. waarom Ross 2) op ruime leeszalen aandringt, wanneer hij heeft mede te deelen, dat het percentcijfer van woningen met geen, slechts een of twee verwarmbare vertrekken bedroeg: in Koningsbergen 81.3 % ; Berlijn 73.6 ; Hamburg 68.7»/,. Terwijl in 1890 in Berlin reeds 95.365 zoogenaamde «Schlafleute» werden geteld, die geen eigen afzonderlijke slaap-of woongelegenheid bezaten. In kleinere steden, Greifswald b.v., waar betere woningtoestanstanden bestaan, is dan ook opgemerkt, dat van de leeszaal zeer weinig gebruik wordt gemaakt3). Is dit op zichzelf reeds een krachtig argument vóór leeszalen in Openbare Leesmusea, steunend op de werkelijkheid, zoo kunnen wij daaraan nog toevoegen, dat de leeszalen met kranten geschikt zijn om werkloozen met de arbeidsvraag bekend te maken; iets waarover ik reeds boven het een en ander opmerkte. 4) 185. Studiezaal. Verder is het m.i. dringend noodig in Openbare Leesmusea van eenige beteekenis minstens één zaal aan te wijzen waar rustig ter plaatse kan gewerkt worden, hetzij in boeken, die niet uitgeleend mogen worden, hetzij in zulke, die men slechts even behoeft in te zien. Wanneer men deze «studiezaal) uit het gebouw weert, zoo weert men tevens uit het Openbaar Leesmuseum de meer ontwikkelden en de naar meer ontwikkeling strevenden. Deze studiezalen bieden verder de gelegenheid, den bezoeker over bijzondere onderwerpen inlichtingeu te geven. Dit sreference- ■) X. Ebcl und K. Noack, Oeffentliche Lesehallen und Volksbibliotheken im Grossherzogtum Hessen. In: BVL. 1900, S. 122. ') R. Ross, l.c. S. 19. 3) BVL. 1900, S. 167. 4) Zie § 162. Zie ook: J. D. M n 11in9, Our news-rooms. In: LC. 1884, p. 8. work" is bestemd voor hen, die niet zelf den weg weten om tot de literatuur over een onderwerp, dat hun belang inboezemt, te geraken. Heter dan aan de uitleenbank of de uitleenloketten kan dit zeer nuttige werk geschieden in de rustige studiezaal. 186. Er moet echter voor één ding ernstig gewaarschuwd worden, vooral omdat te menigmaal juist in dezen zin gezondigd is: men late niet toe, dat in de leeszalen gespeeld wordt, zij het dan ook met nog zoo onschuldige gezelschapsspelen. Maar al te dikwijls wordt, vooral in ouderwetsche volksbibliotheken, aldus een soort societeit geopend, soms ook wel met het doel het arbeiderspubliek te trekken. Dergelijke uitwassen behooren niet geduld te worden in Openbare Leesmusea; zij kunnen alleen dienen om het peil van dergelijke instellingen te verlagen. Evenmin worde, wat wederom in vele volksbibliotheken wèl gebeurt, aan den bezoeker gelegenheid gegeven tot het maken van vertering. Meent men daar niet buiten te kunnen, zoo bestemme men een aparte kamer voor recreatiezaal, zooals b.v. in Stuttgart geschiedt. 187. Langzamerhand begint men echter het nut der aanvulling van uitleenboekerij door leeszalen in te zien. Men heeft opgemerkt, dat door de leeszaal velen tot de uitleenbibliotheek komen en men heeft zelfs dezen overgang willen in de hand werken door in de leeszaal tevens de uitleenbank te plaatsen. Ik wees er boven reeds op, hoe verkeerd dit gezien is. Maar wanneer men zich beperkt tot het in de leeszaal uitstallen van een klein getal boeken, waarop men in het bijzonder de aandacht der bezoekers vestigen wil. en deze ter beschikking van het publiek houdt, dan kan daar geen ernstig bezwaar tegen rijzen. Eveneens is de leeszaal de geschikte plaats om aankondigingen te doen van voordrachten, enz. 188. Is dus m.i. om praktische redenen geboden, aan de uitleen-bibliotheek ook leeszalen te verbinden, zoo valt anderzijds nog te waarschuwen tegen het oprichten van leeszalen zonder uitleenbibliotheek. In Manchester leent de groote centrale Public Library geen boeken uit, en is de centrale dus alleen »referencelibrary». Het groote aantal branches komt aan dezen toestand eenigszins tegemoet, maar toch zal men wèl doen, dit vrijwel alleenstaande voorbeeld niet te volgen. Leeszalen, die geen boeken voor het tehuislezen uitleenen, zien zich van zelf verplicht tot de uitleening over te gaan ; als voorbeeld haal ik de gunstig bekend staande leeszaal te Groningen aan. 189. Uitrustingen. Hiermede zijn eenige hoofdpunten van technischen aard, op het gebouw en zijn inrichting betrekking hebbend, besproken. Wat thans de uitrusting van de magazijnen en leeszalen aangaat, zoo moet ik in de eerste plaats verwijzen naar de bestaande handleidingen over dit bijzondere onderwerp. Gelegenheid de talrijke vragen, die de praktische uitrusting van Openbare Leesmusea opwerpt, in details na te gaan, heb ik hier niet. Slechts zeer algemeene raadgevingen op punten, waar een nog onervaren belangstelling voor Openbare Leesmusea, gevaar loopt mis te grijpen, mogen hier een plaats vinden. 19°* Kasten. Het zal in de eerste plaats niet overbodig zijn te wijzen op de maar al te dikwijls nog gemaakte fout. de boekkasten ter winning van ruimte tot aan den zolder op te trekken, in zéér veel bibliotheken zal men nog dit overblijfsel uit den oertijd van het bibliotheekwezen aantreffen, al is de boekenkast met vaste planken gelukkig reeds vrij algemeen verdrongen door die met verstelbare. Men bega bij nieuw op te richten boekerijen niet meer de fout. de kasten zóó hoog op te trekken, dat steeds ladders gebruikt moeten worden om de hoogste planken te kunnen bereiken. Ladders en trapjes in bibliotheken zijn vooreerst voor het personeel gevaarlijke instrumenten, dan eischen en nemen zij onnoodig breede gangen tusschen de kasten; ook bevorderen zij niet de snelheid bij het zoeken van boeken, waarvan men niet precies de plaats weet: het herhaaldelijk op- en afklimmen, het verplaatsen van den ladder, het steeds gedwongen zijn zich vast te houden, zijn de hinderlijke, lastige bezwaren. Men trekke geen kasten hooger op, dan een normaal gebouwd mensch gemakkelijk reiken kan, niet hooger dan 2.25 M. Indien hooger kasten dringend noodzakelijk zijn, zoo brenge men een doorloopenden ijzeren stang vóór de onderste plank aan, waarop staande het personeel de hoogere planken bereiken kan. Als voorbeeld dienen de boekenkast-stangen in de Leidsche Universiteitsbibliotheek. Liever legge men, zoodra dit noodig wordt, een vloer van geperforeerd ijzerwerk over de gelijkvloers staande kasten; en op de aldus gevormde tweede verdieping bouwe men, recht boven de onderstaande kasten, de verdere kasten. De aldus gemaakte tweede verdieping verbinde men door een wenteltrap, die weinig ruimte inneemt, met den eersten vloer. 191. De planken dienen verstelbaar te zijn om op voordeelige wijze de boeken van verschillende afmetingen te kunnen plaatsen. Verschillende systemen van kasten met verstelbare planken zijn in den handel verkrijgbaar, waaronder enkele, die in staat stellen, de planken te laten vastklemmen op elke gewenschte hoogte en deze te verstellen ook zonder dat alle boeken eerst van de plank verwijderd behoeven te worden. IJzeren planken verdienen daarbij de voorkeur boven houten. In het boekenmagazijn stelle men de kasten niet uitsluitend langs de wanden, maar zooveel mogelijk rechthoekig staande op de zijwanden met vensters; dit om ruimte te winnen, om later de tweede verdieping op de kasten te kunnen laten rusten, en terwille van het licht. Verder plaatse men de kasten rug aan rug, tusschenin gescheiden door een rasterwerk, ter voorkoming van terugzakken der boeken in de achterstaande kast. Voor boekerijen, die aan het publiek toestaan in de boekerij zelve of een gedeelte daarvan te werken, verdient het alk ooisysteem bij de plaatsing der kasten aanbeveling, waarbij telkens door drie kasten een afgeschoten ruimte wordt gevormd, waarin een tafel en stoelen kunnen worden geplaatst. Dit alkoofsysteem brengt echter veelal mee, dat de boekerij tevens volgens het g a 1 e r ij sy s te e m zal moeten worden ingericht. Hierbij plaatst men de kasten langs de wanden van het, hoog opgetrokken vertrek verdiepingsgewijs en men bereikt ze langs boven elkaar liggende galerijen. Dit systeem sleept zeer veel nadeelen met zich: de verwarming van het hooge vertrek is uiterst bezwaarlijk ; de warmte verzamelt zich, ten nadeele van de boeken op de hoogste galerijen, boven in het vertrek; de boeken zijn lastig te bereiken, vooral wanneer men op verschillende en tegenoverelkaar gelegen galerijen zoeken moet, waarbij steeds groote afstanden onnoodig af te leggen zijn; en ten slotte ligt de geheele middenruimte ongebruikt. De Bücherhalle in Charlottenburg b.v. heeft de nadeelen van dezen bouw duidelijk gevoeld. 192. Verlichting. De planken moeten bij avond verlicht kunnen worden ; electrische geleidingen, langs alle kasten gaande en bij iedere kast afzonderlijk te ontsteken gloeilampen, zijn zeer gewenscht en werken zuinig en gemakkelijk. Niet aan te bevelen is het systeem, waarbij in iedere kast draagbare electrische lampen zijn aangebracht, omdat men dan steeds slechts één hand bij het zoeken tot zijn beschikking kan hebben. 148 Voor de verlichting in de groote leeszalen is aan te bevelen, een in het midden van het vertrek geplaatste lichtbron, liefst met reflectielicht. Maar daarenboven plaatse men op iedere leestafel een serie kleinere gloeilampen, die door de bezoekers zelf of door het personeel kunnen ontstoken en bij niet bezette plaatsen uitgedraaid kunnen worden. Gaslicht valt voor Openbare leesmusea onvoorwaardelijk af te keuren, daar het gasgebruik nadeelig is voor den leeren boekband, de atmosfeer onnoodig warm maakt en verontreinigt, en ten slotte lastiger aan te steken en uit te draaien is dan electrisch licht. 193. Men zal verder zijn aandacht hebben te geven aan de uitleenbank, te plaatsen in de onmiddellijke nabijheid van het boekenmagazijn; aan de kasten voor den kaartkatalogus. die eveneens niet hoog mag opgetrokken zijn; aan de leestafels, waarvoor ovale vormen te verkiezen zijn boven lange vierkante; aan de stoelen; aan de vloerbekleeding, vooral met het oog op het stof, de hardnekkigste vijand in boekerijen, terwijl de luchtverversching, vooral in de leeszalen en de uitleenkamer een probleem is, waarop de aandacht van bouwheeren niet genoeg kan worden gevestigd. 2 IQ4- Inleiding. Volgen wij thans het boek op zijn weg door het Openbaar Leesmuseum. Op twee wijzen kan de boekerij van het Openbaar Leesmuseum in het bezit komen van de benoodigde werken : door s che n k i n g en door aankoop. Zekere voorzorgen zijn in beide gevallen te nemen, zoowel bij het aanvaarden van boekgeschenken als bij het kiezen der zelf aanteschaffen boeken. Deze plicht rust op den bibliothekaris en op het bestuurslichaam, aan hetwelk de keuze toevertrouwd is. Wanneer eenmaal beslist is, welke boeken in de boekerij zullen worden opgenomen, geldt het, deze voor het gebruik en de uitleening in gereedheid te brengen. Eischen zijn daarbij te stellen aan het bindwerk, het opteekenen van het aanwezige in verschillend ingerichte katalogi, en het klassi fi ceeren van den boekenschat in de vastgestelde rubrieken. Op welke wijze dan het publiek tot de boekerij zal worden toegelaten, valt vervolgens te overwegen: of men daarbij een waarborg van de lezers vragen zal; hoe de uitleening zal worden genoteerd, zóó dat men ieder oogenblik kan nagaan, welk boek is uitgeleend, en aan wien; op welke uren en dagen de boekerij geopend zal zijn; verder, of men den bezoeker bij de uitleening zal doen meewerken door aan hem zelf over te laten, na te zien óf het gevvenschte boek in de boekerij aanwezig is, dan niet. Ten slotte zal er nauwkeurig acht op moeten worden gegeven of het uitgeleende werk in de boekerij in ongeschonden staat terugkomt; dat, ingeval de leener in gebreke blijft, het uitgeleende door maning en anderszins weer terug gebracht wordt. Het boek zal eindelijk door reiniging voor een volgende uitleening beschikbaar moeten worden gemaakt; terwijl op gezette tijden za 150 moeten worden onderzocht, welke boeken nog in de boekerij zullen worden gehouden, welke daaruit dienen te worden verwijderd. Dit zijn in enkele trekken de werkzaamheden, waarvoor met betrekking tot het boek in Openbare Leesmusea zorg te dragen valt: het dagelijksch terugkeerende werk. In de nadere uitwerking van deze schets stel ik mij voor, alleen die onderdeelen der techniek toe te lichten, welke het essentieel verschil met de techniek in bibliotheken van meer gesloten karakter kunnen doen uitkomen. Men verwachte dus niet van de navolgende bladzijden een volledige handleiding voor het technisch beheer van Openbare Leesmusea doch alleen aanduidingen, hoe deze instellingen haar boekenschat het best en veiligst in ruimen kring kunnen brengen. 195. Boekgeschenken. Eén der wijzen, waarop een Openbaar Leesmuseum in het bezit van boeken komen kan, is het aanvaarden van ten geschenke geboden werken. Menigmaal wordt in handleidingen voor de oprichting en het onderhoud van volksbibliotheken en Openbare Leesmusea aanbevolen, in de dagbladpers mededeeling te doen van de opening der instelling en dan tevens een beroep te doen op goedgeefsche belangstellenden. Nu heeft de praktijk uitgewezen, dat men hiermede wat voorzichtig moet zijn. Men heeft overal de ervaring opgedaan, dat meerendeels ongeschikte, om niet te zeggen onbruikbare boeken inkwamen; onbruikbaar hetzij door ouderdom, hetzij door den slechten staat, waarin zich deze bevonden, hetzij door het eigenaardig kaïakter der boeken. Niet de wensch, het Openbaar Leesmuseum in zijn werk te steunen, doch andere motieven, vooral de wensch «opruiming-te-houden», blijken menigmaal de naaste aanleiding voor de schenking geweest te zijn. Evenzoo schijnen dikwijls geschenken aangeboden met de gedachte, dat men het met een Openbaar Leesmuseum niet zoo nauw behoeft te nemen. l) Al dadelijk moet men dan beginnen, óf nagenoeg waardelooze boeken op te nemen, óf den gever voor het hoofd te stooten met een terugzending van het onbruikbare. Heide handelwijzen zijn gevaarlijk voor de instelling. M.i. is het dan ook verkieslijker, uitsluitend geldelijken steun te vragen, of, op de wijze, die ik later nog nader bespreken zal, een vereeniging van belangstellenden op te richten, uitsluitend l) Curieuss voorbeelden zijn <1.11. te vinden in L J. 1902, p. 129—131. met het doel, gelden bijeen te brengen voor den aankoop van nieuwe werken. Op deze wijze voorkomt men, dat versleten, bijna waardelooze series van tijdschriften en te enge vak-literatuur zich in de boekerij ophoopen en als dood kapitaal op de planken staan. Tevens houde men de verdere aanschaffing zelf geheel in handen. Eveneens zij men voorzichtig met het aanvaarden van presentexemplaren van schrijvers of openbare lichamen. Beide zijn zeer kitteloorig op het punt van aanvaarden van het aangebodene, en het opnemen van het werk in den officieelen katalogus wordt met meer ijver nagegaan, dan doorgaans wel vermoed wordt. Een andere wijze om door geschenken in het bezit van boeken te geraken, bestaat in het aan kranten en tijdschriften verzoeken, de ingekomen recensie-exemplaren aan de boekerij af te staan. Hiertegen zullen bezwaren ingebracht worden door de uitgevers en de schrijvers, en bovendien valt nauwkeurig acht te geven, dat geen exemplaren met, voor de recensies uitgeknipte allinea s worden aanvaard. 196. Het komt echter ook voor, dat grootere, kostbare verzamelingen aan de instelling worden aangeboden of vermaakt. Deze kunnen dikwijls een zeer welkome aanvulling of grondlegging voor de boekenverzameling zijn. Doch schenkers van dergelijke verzamelingen hebben dikwijls de eigenaardige, overigens verklaarbare neiging, aan de schenking de bepaling toetevoegen, dat de verzameling in haar geheel moet worden aanvaard en bewaard. Vooral het laatste is in menige boekerij aanleiding geworden tot ongerief, daar het bij elkaar houden der verzameling dikwijls technische moeilijkheden oplevert. Gezwegen nog van het soms wel eens gemaakte beding aangaande beperkte uitleening van het geschonkene. Wanneer echter belangrijke verzamelingen worden aanvaard, zoo verdient het aanbeveling, de boeken uit deze verzameling van een bijzonder schenkingsteeken te voorzien. Een algemeen formulier, vóór in hel boek geplakt, waarop de naam van eiken schenker kan worden ingevuld, dus ook bij kleinere giften, is m.i. niet altijd wenschelijk. De Openbare Leesmusea en bibliotheken, die dit invoerden, lieten zich door de overweging leiden, dat door deze wijze wellicht meerderen tot het aanbieden van boeken geprikkeld zouden worden ; iets, wat om boven meegedeelde redenen nu juist niet altijd wenschelijk is. Hetzelfde valt te zeggen van het publiceeren der namen van schenkers, hetzij in de krant, hetzij in de jaarverslagen der instelling, hetzij in boekvorm, hetgeen b.v. te Weenen geschiedt. 197. Boekenaankoop. In den regel echter zal het Openbaar Leesmuseum zijn boekerij aantevullen hebben met zelf gekochte werken. Hierbij is in de eerste plaats de boekhandel geinteresseerd. Verder zullen wij moeten nagaan, hoe en door wien de keuze uit de zichtzendingen zal moeten geschieden; en ten derde mogen nog eenige opmerkingen volgen aangaande de technische noteering van het aldus ter kennisname aangebodene. 198. Boekhandel. Ik stel mij niet voor, de verhouding van Openbare Leesmusea tot den boekhandel in al haar netelige details na te kunnen gaan. Het is mij in de eerste plaats te doen om te laten uitkomen, welk belang de boekhandel bij het bibliotheekwezen heeft. Er bestaat vooreerst een belangenstrijd, welke vooral hierin gelegen is, dat door de kostelooze of bijna-kostelooze aanbieding van lektuur door openbare leesgelegenheden, het zélf koopen van boeken door het publiek ten nadeele van den boekhandel beinvloed geacht wordt. Onder de tegenstanders van dergelijke inrichtingen zijn dan ook in enkele gevallen de boekhandelaren en de uitgevers te rekenen. Nu valt al dadelijk op te merken, dat de boekhandel zich meer in het bijzonder gekant heeft tegen het aanbieden van lektuur door de huurbibliotheken, minder dan door openbare bibliotheken en leesmusea. Het meest opzienbarende geval is het geval Oscar Weiter geweest. Genoemde schrijver heeft in de 80-er jaren in Duitschland een beweging op touw gezet tegen de uitleening van belletristische werken in huurbibliotheken, waardoor het debiet van dergelijke werken z.i. geschaad werd. Hij stelde voor, exemplaren voor deze inrichtingen beschikbaar te stellen tegen een hooger prijs, dan waarvoor het publiek het boek in den handel bekomen kon, b.v. 5 Mark in plaats van 3 Mark. Op den titel van het werk zou dan gedrukt komen : «Das gewerkmassige Verleihen dieser Exemplare ist bei Vermeidung einer Conventionalstrafe von Einhunderd Mark untersagt», terwijl alleen overstempelde exemplaren aan huurbibliotheken mochten worden verkocht, de toestemming van den schrijver of uitgever tot de opname in huurbibliotheken vermeldend. x) ') /j\e: W. Kit zing iinii C. W a h 1, Handbuch des I.eihbibliothekwescns. Taucha—Lpz. 1S86, S. 81. Een ander voorstel deed Last. Hij wilde, dat de gezamenlijke huurbibliotheken jaarlijksche tantièmes zouden storten in de kas van het Schriftstellerverband, een en ander bij wet te regelen. x) 199. Dergelijke maatregelen zal men niet ten opzichte van bibliotheken en Openbare Leesmusea voorgesteld vinden. Integendeel heeft zich de boekhandel reeds vroeg beijverd, het volksbibliotheekwezen te steunen, wel is waar niet zonder eigen belangen daarbij geheel uit het oog te verliezen. Zoo vinden wij een mededeeling bij Annoot -'), over een boekhandel te Cans, welke in zijn katalogus van 1862 aan volksbibliotheken de aanbieding deed, boeken te leveren op afbetaling. En wel: over 10 jaren, als het totaal der aanschaffing 200 fr. bedroeg. » 12 • » » » » » 30° * «14» »» » » » 4°0 v enz. Het voorbeeld scheen navolging te hebben gevonden, daar in volgende jaren meerdere boekhandelszaken dergelijke aanbiedingen de wereld inzonden. Een ander voorbeeld, ditmaal uit Duitschland, is te vinden in een circulaire, door Schmaltz in 1840 bij gelegenheid der Gutenbergfeesten onder de boekhandelaars verspreid, waarin hij vooreerst in het algemeen aandringt op het stichten van volksbibliotheken, waarmede de uitvinder der boekdrukkunst het best geëerd zou wezen. Dan wijst hij den boekhandel op den plicht, deze beweging te steunen. Onder de aanmoediging: «Vorwarts das Losungswort des edlern Buchhandels 1» zegt hij o.a.: «Sie sollen nicht blos für die gute Sache der guten Sache halber wirken: sie sollen auch als Kaufleute auf jede Weise ihre Rechnung dabei finden. Für uns ist's eine Herzenssache — für sie soll es zunachtst nur eine Geschaftsangelegenheit sein.» En verder: «Denken sie! Viele Tausend und Tausend neuer Bibliotheken im Vaterlande: welches Licht, welche Belehrung und für sie: welcher Bücherabsatz!» s) 1) Last, Das Autorenrecht und die Leihbibliotheken. Wien, 1883. 2) J. B. Annoot, Les bibliothèques populaires. Brux. 1866, p. 43. :t) De door mij geciteerde oproep bevindt zich in de bibliotheek der „BtirsenVerein des Buchhandels" te Leipzig, geplakt achter in: [J. C. S.] Schmaltz DenkmAl für das vierte Jubilaum der Biichdruckerknnst. Lpz. 1840 200. Ook voor Frankrijk bestaat een curieus voorbeeld van de belangstelling van de zijde van den boekhandel voor volksbibliotheken. In 1851 verscheen een rapport van een commissie uit den boekhandel, waarin voorstellen werden gegeven voor een regeling bij de oprichting van volksbibliotheken en bij het verschaffen der boeken aan deze instellingen, zóó, dat zoowel de boekhandel als de bibliotheken daarmee hun voordeel zouden kunnen doen '). Het resultaat der besprekingen is in het kort neergelegd in het volgende voorstel. Men kwam overeen, een katalogus uit te geven van de beste werken op elk gebied, onder toezicht samengesteld en goedgekeurd door een commissie, waarin de belangen van ieder waren vertegenwoordigd, en waaruit de gemeentebesturen zelf een keuze doen zouden. De samenstelling van den katalogus zou geschieden door den boekhandel en alleen de op dat oogenblik bestaande boeken mogen bevatten ; aan dezen katalogus zou de genoemde vereeniging haar moreelen steun schenken, terwijl de Staat geldelijk de biblotheken zou tegemoet komen door tusschenkomst der departementale hoofden. Vrijwillige bijdragen van particulieren en vereenigingen zouden gaarne tegemoet worden gezien. Zoover mij bekend is, leidde de geheele beweging tot geen praktische resultaten. Wij vinden eenige jaren later een protest van den bekenden uitgever Hachette tegen het reeds besproken-) Arrêté van 1S62, vooral tegen de bepaling, dat de onderwijzers boeken zullen aanschaffen voor de «Bibliothèques scolaires» uit een door de regeering samengestelde lijst van boeken. «La librairie départementale sera ruinée par le système, qu on veut introduire dans les écoles», merkt hij o. a. op «). 201. Ook de Nederlandsche boekhandel zag zijn belang bij de oprichting van volksbibliotheken en Openbare Leesmusea in. Ik citeer hier de woorden van den uitgever J. G. Robbers, uitgesproken op het 2i*« Nederlandsch Taal- en Letterkundig ') Rapport présenté a la Société de Bienl'aisance pour la fondation des bibliothèques communales, par la commission de la librairie, nommée le Ier Mars 1851. Paris, [1851]. *) Zie § 70. •') L. Hachette, Les bibliothèques scolaires preserites par arrêté de Son Ex. le ministre de 1'instrnction publique... Paris, 1862, p. 26. Congres te Gent i). «Het meest noodzakelijke is een leesmuseum; het is ook het voordeeligst voor den boekhandel. Het museum koopt een of twee exemplaren aan van een nieuw werk; men hoort er van spreken, men vraagt het ook; het is uitgeleend, men moet nog wachten, men wordt ongeduldig, men wil niet langer wachten; men gaat bij den boekverkooper, en schaft zich het werk aan.» Ken dergelijke uitlating vindt men voor Amerikaansche toestanden LJ. 1892, p. 770. Dit alles bevestigt volkomen het vermoeden, dat de boekhandel zichzelf zeer goed geinteresseerd weet bij de oprichting van Openbare Leesmusea en volksbibliotheken. Menig uitgever heeft ook voor de verspreiding van «volksboeken» gezorgd, zooals ik hierboven reeds in een ander verband schreef. °-) 202. Maar al blijkt, dat de boekhandel gaarne bereid gevonden zal worden aan de oprichting van volksbibliotheken mede te werken, zoo kan een andere strijd tusschen beide partijen : boekhandel en Openbaar Leesmuseum, ontstaan over het punt, op welke voorwaarden geleverd zal worden. Het ligt namelijk in de lijn van de instelling — gelet op de dikwijls verre van schitterende financieele verhoudingen — zoo gunstig mogelijke contracten voor de boeklevering te bedingen, terwijl de boekhandel niet overal genegen zal zijn de gevraagde korting toe te staan. Vóór het verleenen van korting pleit de meerdere bekendheid aan de werken gegeven, de prikkel tot aanschaffing van het boek, nadat de instelling er de aandacht op heeft gevestigd. Ook in de groote en geregelde afname van boeken door de bibliotheek is een argument te vinden. De praktijk heeft geleerd, dat met deze argumenten in de hand, vele boekhandelaars tot een kortings-contract van 5— IOVo vinden zullen zijn, doch waar afspraken tusschen de verschillende boekhandelaars, geen korting te geven, bestaan, zal waarschijnlijk tevergeefs op een tegemoetkoming gehoopt uioeten worden. In ieder geval zij de raadgeving van Kuester opgevolgd; koop op de plaats zelf, waar het Openbaar Leesmuseum gevestigd is.3) i) Handelingen van het 21ste Ned. Taal- en Letterkundig Congres te Gent. Gent, 1892, bi. 367. «) Zie § 130. 3) Kuester, 1, c. S. 30. 203. Boekenkeuze. De keuze der boeken, welke door den boekhandel op zicht gezonden worden, zal in Openbare Leesmusea binnen de hierboven aangegeven grenzen 1) geschieden moeten door personen of commissies, die de nieuwe boek-aanbiedingen geregeld bezien. In kleinere bibliotheken zal deze keuze gewoonlijk in handen zijn van den bibliothekaris, tenzij men, wat nog maar al te dikwijls gebeurt, iemand als zoodanig heeft aangesteld, dien het bestuur niet instaat acht in deze zaak te beslissen. In zulke gevallen berust dan de keuze bij een of meer personen uit het bestuur, die zich tot dit werk aangetrokken voelen. Minder huiselijk mag dit gewichtige werk geschieden in Openbare Leesmusea van eenige beteekenis en omvang. De aanwinsten zullen hier belangrijk grooter zijn, van algemeener aard. dan in kleinere inrichtingen. Men zal hier ook veel eerder de verantwoordelijkheid aan moeten durven van de voorgeschreven neutraliteit op elk gebied. Gewoonlijk zal men dan ook in grootere inrichtingen een commissie uit het bestuur, hetzij dit volgens de voorschriften in de wet aangegeven is samengesteld, hetzij het bestuur wordt gekozen volgens de regelen in de statuten eener vereeniging aangegeven, de keuze der nieuwe aanwinsten opgedragen vinden. Deze boek-commissie zal echter zelden beslissèn zonder de voorlichting van den hoofd-bibliothekaris, hetzij hij vooraf reeds een schifting in het toegezondene maakt, hetzij hem in de maandelijksche vergadering der commissie een adviseerende stem wordt gegeven. In ieder geval is het zeer af te keuren, wanneer de hoofd-bibliothekaris eiken invloed op de aanschaffing missen moet, daar hij de eenige persoon is, die voor het publiek de verantwoordelijkheid ten opzichte der instelling draagt, en verder waarschijnlijk ook de eenige persoon, die zich stelselmatig op de hoogte houdt van nieuwe uitgaven en aanbiedingen. 204. Hoe in Amerika de aanschaffing van nieuwe boeken geschiedt, leeren wij uit een aantal antwoorden op een door de Library Journal ingestelde enquête 3). De Worcester Free Public Library schaft haar boeken aan na de beslissing van de Board of Directors, die haar bevoegdheid in dezen afstaat aan een subcommissie, de «Library Commission». ]) Zie Hoofdstuk I, 1. s) LJ. 1889, p. 336 sefjfj. De keuze heeft eens per maand plaats, nadat in den voorraad door den hoofdbibliothekaris een schifting is gemaakt. Van de titels der uitgeschoten boeken worden lijsten gemaakt en vóór de vergadering aan de leden der commissie rondgezonden. Deze lijst wordt gewoonlijk onveranderd goedgekeurd. De New-York Mercantile Library wordt bestuurd door een Board of Directors van 12 leden, waaruit zich vier commissies, elk van 3 leden, vormen. Eén dezer, de «Purchasing Committee», is belast met de boekkeuze, welke voorbereid wordt door den hoofd-bibliothekaris. 205. Een andere wijze van samenstelling van de boekkeuzecommissie, welke m. i. nog de voorkeur verdient boven de genoemde, is deze, dat de bedoelde commissie door coöptatie of anderszins aangevuld wordt met een aantal personen, buiten het bibliotheekbestuur staande. De kans is daarbij dan grooter, dat werkelijk personen in de commissie zitting hebben, die zich voor de keuze der boeken interesseeren, en... daar ook verstand van hebben. De medewerking van dergelijke buitenstaanders kan ook door den hoofdbibliothekaris zelf reeds worden aangezocht, wanneer hij, zooals b.v. te Boston gebeurt, nieuwe boeken geregeld ter lezing geeft aan een 15—20 tal personen, die zich daartoe bereid verklaard hebben. Voornamelijk voor ontspanningslektuur is in deze wijze van handelen veel goeds gelegen. Twee personen lezen telkens éénzelfde boek en brengen rapport uit over hun bevinding en de wenschelijkheid van aanschaffing: verschillen deze meeningen, zoo wordt nog een derde lezer aangezocht zijn oordeel te zeggen. !) 206. Overigens zal de hoofdbibliothekaris bij het opmaken van de groslijst moeten afgaan op recensies in kranten, tijdschriften en vooral op die, welke voorkomen in de vaktijdschriften, b.v. op de kritieken en inhoudsopgaven in de «Blatter für Volksbibliotheken und Lesehallen», de «Bulletin des Bibliothèques Populaires», de «Folkbibliotheksbladet»; voor NederlandscheGymnasium-en H. B. S. schoolbibliotheken in het «Weekblad voor Gymnasiaal en Middelbaar Onderwijs». Voor de onderrichtende en wetenschappelijke afdeelingen bestaan verder nog tal van bibliografische uitgaven. Eenigszins voorzichtig zij men echter met het raadplegen van, en het afgaan op z.g.n. «modelkatalogi» door uitgevers samengesteld. •-) LJ. 1889, p. 528. Er bestaat kans voor minder gewenschte vergissingen. Eveneens zij men niet te lichtgeloovig op wat door vereer.igingen of openbare lichamen als modelkatalogus wordt uitgegeven; dikwijls is daar een censuur toegepast, die men zich in Openbare Leesmusea niet behoeft te laten welgevallen. Het veiligst zijn te raadplegen modelkatalogi, door vak bibliothekarissen of onderwijzers, of met hunne medewerking samengesteld. 207. Noteering van zichtzendingen. Het spreekt van zelf, dat ieder op zicht gezonden boek wordt opgeschreven met de prijsopgaven, boekhandel, enz. Gewoonlijk geschiedt dit in een boek voor zichtzendingen. doch het verdient aanbeveling voor elk boek een afzonderlijke kaart te schrijven, deze alphabetisch naar den schrijver te ordenen en te bewaren. Dit vergemakkelijkt de terugzending en verifieering der boeken en ten tweede gebeurt het meermalen, dat een niet aangeschaft boek nog nabesteld blijkt te moeten worden. Uitgever en prijs dan snel en gemakkelijk te kunnen weervinden, is dan zeer aangenaam en tijd sparend. Al deze kaarten, geordend naar gelang de bijbehoorende boeken nog bij de commissie moeten worden onderzocht, reeds besteld zijn, enz. kan men voorloopig in één kaartenbak bewaren en naderhand sorteeren. Een afbeelding van zulk een kaartenbak is te vinden in Brown's Manual, p. 235. Eerst wanneer het boek werkelijk gekocht is, worde titel, prijs, uitgever, boekhandel, datum enz. in het aanwinstenboek genoteerd. Voor de geregeld binnenkomende afleveringen van tijdschriften verdient het aanbeveling losse kaarten te gebruiken, in vakken verdeeld voor de aanteekening van de data van inkomen. De in grootere wetenschappelijke bibliotheken gevolgde methoden zal men ook in Openbare Leesmusea kunnen toepassen; in kleinere volksbibliotheken, hulpbibliotheken, enz. zéér vereenvoudigd. Over het kennisgeven van de nieuwe aanwinsten in kranten, bulletins enz. sprak ik reeds boven. ') 208. De boekband. Wanneer eenmaal beslist is, welke boeken zullen worden aangeschaft, zoo geldt het deze in gereedheid te brengen voor de circulatie. Voorop is de regel te stellen, dat géén boek mag worden uitgeleend alvorens het gebonden is. Brochures, boeken van zeer geringen omvang kunnen worden gebrocheerd. ') Zie § 38 en 119. De band heeft aan den algemeenen eisch te voldoen, dat hij het boek voldoende beschermt tegen ruwe invloeden van buiten. Maar bovendien is het raadzaam, het boek met een stof te bekleeden, die reiniging toelaat: hetzij door afsponsing met een disinfecteerend vocht, hetzij dat men op gezette tijden het boek van een nieuwe losse kaft voorziet. Bij de afsponsingsmethode heeft men een stof te kiezen, die geen nadeeligen invloed ondervindt van het bijtend vocht. In den laatsten tijd wordt hiervoor dermatoïd aanbevolen, dat niet duur en in alle kleuren te bekomen is. Wisseling van kaft geeft het voordeel, dat de boeken er steeds helder en frisch uit kunnen zien ; maar een nadeel is de eentonigheid der gansche boekerij, die in éénzelfde kleed gestoken is, terwijl de aantrekkelijkheid van den band volkomen te loor gaat. Men vergelijke daarom wat reeds boven gezegd is aangaande den invloed van een aantrekkelijk uitzienden band. ') In Essen (Krupp en de stedelijke Bücherhalle) kaft men de boeken in tamelijk zwaar blauw kartonpapier, dat zeer sterk is en gedurende langen tijd ook afwaschbaar blijft. Van dure en luxebanden in kostbaarder leer, zal, gelet op de reeds groote posten voor bindwerk, ~) weinig gebruik kunnen worden gemaakt. Toch is zeer aan te bevelen althans de standaard-boeken, >) Zie § 134. 3) Eenige opgaven van de kosten van bindwerk, vergeleken met de totaaluitgaven, mogen hier een plaats vinden. De opgaven zijn genomen uit de otficieele jaarverslagen. plaats Jaar Aan bindwerk, j Totaal uitgaven. Hamburg 1903 M. 9134 M. 53.175 , 1904 » 7876 » 110.094 Stuttgart 1903-4 « 3565 v 19.336 ,, 1904-5 » 3161 » 36.(09 Webnes 1903 Kr. 14.118 Kr. 136.574 , 1904 u 14.401 1 129.655 Zwittau 1902-3 » 821 u 13.471 1903-4 , 509 , 12.648 Croydon 1904-5 £ 115.10. 6 £ 2496.16. 2 Manchester 1904-5 « 1712.12. 9 „ 23997.16.11 Birmingham 1904-5 1 845. 3.10 « 17942. 2.10 Worcesïer. ..... 1903-4 § 3.077 § 47.286 Chicago 1903 v 7 032 * 148.957 T lexica, encyclopaediën, die veel door de handen gaan, met leeren rug te laten binden. 209. Ter bescherming van band en boek maakt men wel de bepaling, dat geen boek meegenomen mag worden, alvorens het in de uitleenzaal in papier gewikkeld is. Bij Krupp en de Stedelijke Bücherhalle in Essen liggen voor dit doel steeds stapels krantenpapier op een bepaalde plaats gereed. Nu is liet waar, dat onderweg het boek dikwijls veel te lijden heeft, hetzij door, hetzij zonder schuld van den leener. Maar in drukker bezochte inrichtingen geeft dit inwikkelen slechts opstopping, vertraging; en praktischer komt het mij dan ook voor, ieder de verplichting op te leggen bij zijn inschrijving een boekomslag te koopen, die het Openbaar Leesmuseum in het groot opdoet en tegen minimale prijzen ter beschikking kan stellen. De »Cotgreave-bookcover" (thans b.v. ook in Rotterdam in gebruik gesteld), van een vezelige en taaie papiersoort genaaid, valt hiervoor aan te bevelen. Deze is in drie afmetingen te verkrijgen en houdt zich uitmuntend in het gebruik. Op andere plaatsen laat men de lezers linnen zakken meebrengen. Toch bedenke men, dat ondanks al dergelijke voorzorgsmaatregelen, steeds ruw met het boek wordt omgegaan '). 210. rijdschriftbanden. De afleveringen van tijdschriften, die in de leeszalen worden neergelegd, zullen eveneens goed beschermd dienen te worden. Verschillende portefeuilles voor tijdschriften zijn in den handel gebracht, die echter m. i. geen van alle zonder voorbehoud voldoen. Zulke, die een kleine veer in den rug hebben, hebben het nadeel, dat zij slecht in den rug openvallen. Zulke die met een band de losse aflevering in den rug vasthouden, veroorzaken licht inscheuringen. Toch zal men een der talrijke tijdschriften-omslageu moeten kiezen. Tijdschriften van geringen omvang worden wel gebrocheerd in tamelijk harde papieromslagen, gelijk deze b.v. ook in leesportefeuilles gebruikt worden. In sommige plaatsen, Weenen (Volkshaus) en Rotterdam b v.. zijn deze gratis of tegen een kleine vergoeding te bekomen, bedrukt met advertenties. Zij hebben het voordeel, dat zij goedkoop zijn en iedere week kunnen worden verwisseld Aanbeveling verdient het, de tijdschriften bij elkaar, in een tijdschrittenrek -) te plaatsen. Beschikt men echter over veel ruimte, ') Zie b.v. T. VV. Higginson, Access to shelves. LJ. 1891, p. 269. ') Een zeer handige inrichting is b.v. te Essen, stedelijke Bücherhalle in gebruik. zoo kunnen de tijdschriften op de leestafels worden gelegd, doch dan aan tamelijk lange koorden bevestigd, opdat zij niet blijven slingeren en door medenemen naar andere tafels onvindbaar worden. De kranten kan men, ingeval geen afzonderlijke krantenzaal bestaat, op de bekende krantenhouders bevestigen en bij elkaar ophangen. Ik zou echter de voorkeur geven aan de Engelsche methode, waarbij in een aparte krantenkamer, krantenlessenaars geplaatst worden, waarop door stangen de krant wordt vastgelegd. Afbeeldingen vindt men in de Engelsche handboeken over bibliotheek-technick. De kranten, — voor zoover niet gebruikt voor de knipcollecties '), — zijn opgerold te bewaren in kartonnen cylinders, gelijk dit b.v. te Birmingham gebeurt. Pamphletten, brochures, overdrukken, en dergelijke, behooren te worden gekartonneerd, en hetzij in portefeuilles, hetzij in doozen bewaard. 211. Eigen boekbinderij. Gelijk reeds boven werd opgemerkt, wordt voor de uitrusting van leesmusea ook een eigen binderij gevraagd. Met het oog op de talrijke kleine reparatiewerken, het plakken en binden, de desinfectie-dienst, waarover hieronder meer, is een dergelijke inrichting onontbeerlijk. Een der groote voordeelen van een eigen binderij ligt hierin, dat men niet afhankelijk is van de drukke tijden bij buitenbinders: verder blijft natuurlijk de mogelijkheid om voor grootere partijen bindwerk contracten af te sluiten met andere binders. ~) 212. Ook het stempelen kan in deze binderij zelf geschieden, zoowel het ingedrukte volgnummer op den rug van het boek, (aantebevelen boven opgeplakte nummers) als het eigendomsmerk der boekerij, Dit laatste stempel late men op een goed zichtbare plaats, het titelblad b.v., aanbrengen, zóó, dat het verwijderen van het merk niet mogelijk is zonder beschadiging van den titel. En verdei nog op een willekeurig gekozen, doch steeds hetzelfde cijfer dragende bladzijde in het boek. Bevat het boek plaatwerken buiten den tekst, zoo worden ool< deze aan de achterzijde gestempeld. Van het aantal platen kan ») Zie § 29. s) Voorbeelden zijn te vinden bij Brown, Manual, p. 340seqq. — G raese 1 Handbnch, 3. 391. bij kostbaarder werken aanteekening worden gehouden in het boek zelf. 213. Ook zal bij voorbaat gewaakt moeten worden tegen schadelijke handelingen van de zijde van den lezer onder het lezen. In zeer vele gevallen zal vóór in het boek een uittreksel uil het uitleenreglement worden geplakt; bovendien het nog in korte woorden gestelde verzoek, bij het omslaan der bladzijd&e de vingers niet te bevochtigen, noch ter aanduiding, waar men bij het lezen gebleven is, de bladzijde omtevouwen: zich te onthouden van het maken van aanteekeningen, en dergelijke. In sommige Public Libraries in Noord-Amerika is men zelfs zoo ver gegaan «Library Leagues» op te richten onder kinderen en ouderen, waarvan het eenig doel is te zorgen, dat de boeken in goeden staat blijven *). Het voorbeeld is in dezen gegeven door de Public Library in Cleveland, die in 1897 de eerste proef daarmede nam. Het komt mij voor, dat deze voorzorg overdreven mag worden genoemd. In Bremen verschaft de Bücherhalle in de boeken te bevestigen leesteekens, die bovendien gebruikt worden voor de noteering van den datum, waarop het boek moet worden teruggebracht. Vooral Duitsche Bücherhallen plakken vóór in het boek tegen den omslag, een aantal «Leseregeln», wenken bevattend, die bij'het lezen op te volgen zijn. O. a. vindt men deze opgenomen in het handboek van Schultze, S. 361. 214. Katalogiseering, klassificeering en nummering. Wanneer dit alles ter binderij in orde is gebracht, komt het boek ter katologiseering, klassificeering en nummering terug, en begint daarmede voor iedere bibliotheek het lastigste en tijdroovendste werk. Het maken van den katalogus, het indeelen in één der rubrieken en het geven van een plaats in de boekenkasten is daarop gericht, dat op de eenvoudigste en minst-tijdroovende wijze een gewenscht boek kan worden gevonden, in den katalogus door den bezoeker en vervolgens door het personeel in het magazijn. Vooral voor Openbare Leesmusea geldt het, zich hiervoor alle moeite te geven, wil men aan het gestelde doel beantwoorden, aan ieder, de gelegenheid te geven, te kiezen wat hem aanstaat, te bepalen wat hij wil leenen, en te zorgen voor snelle uitvoering van ieders aanvrage. ') Zie LJCN. 1897, p. 151; LJ. 1898, p. 144. Want het publiek, dat in Openbare Leesmusea komt, bestaat in het algemeen niet uit personen, die weten, hoe zij in den katalogus te zoeken hebben, noch komen zij daar in den regel met het voorop gestelde verlangen een zeker boek te willen aanvragen. Zij willen daarbij meestal niet hel personeel in den arm nemen om zich te laten voorlichten en gewoonlijk wordt daartoe ook de gelegenheid en de tijd gemist. Een goed ingerichte katalogus, volgens een begrijpelijk systeem samengesteld, is een der gewichtigste factoren voor den regelmatigen gang van zaken in Openbare Leesmusea. 215. De katalogus. Met betrekking tot den katalogus doen zich vragen voor aangaande: (A) De technische samenstelling ; Bij de technische samenstelling valt te overwegen: a. Welke regels in acht te nemen zijn bij het opschrijven der titels; b. De wijze, waarop deze opgeschreven titels zullen worden gerangschi kt. Deze rangschikking kan zijn: 1. Een alphabetische, en wel: f naar de schrijversnamen /3 naar de titels y naar het trefwoord è naar deze drie gezamelijk (de z.g.n. «naam- en zaak-katalogus»). 2. Een systematische; dit is: naar den inhoud der boeken. 3. Een inventariseerende; dit is: naar de signatuur van het boek. (B) De wijze, waarop het publiek in staat zal worden gesteld den katalogus te raadplegen. Het publiek kan in staat worden gesteld, kennis te nemen van den katalogus: a. In gedrukten boekvorm; b. In kaartvorm. 216. De katalogus eener boekerij bestaat dus uit verschillende, op boven aangegeven wijze saamgestelde registers van de titels der aanwezige boeken. Deze katalogus is bestemd om op de volgende vragen antwoord te geven: (t) Is een gegeven boek — en welke boeken, welke edities enz. van dat boek — van een gegeven schrijver zijn in het bezit der boekerij ? — Het antwoord zal te vinden zijn in den alphabetischen schrijverskatalogus (Abi«). (2) Bezit de boekerij een werk met een gegeven titel? Het antwoord is te vinden in den alphabetischen titel-katalogus (Abi/3). (3) Wat bezit de boekerij aangaande een persoon, een voorval, een onderwerp? — Antwoord in den systematischen (Ab2); beter nog in den trefwoordkatalogus (Abiy). (4) Wat bezit de boekerij in een gegeven tak van weten, van kunst, van literatuur? — Het antwoord is te vinden in den trefwoordkatalogus (AbicJ); beter nog in den systematischen katalogus (Ab2). (5) Welke is de titel van het boek met een gegeven signatuur? — Het antwoord is te vinden in den inventariseerenden katalogus (Ab3), welke alleen van belang is voor het personeel en derhalve hier niet voor nadere bespreking in aanmerking komt. 217. Voorschriften bij het katalogiseeren. Het is zeer wenschelijk, vaste regels bij het katalogiseeren te volgen, teneinde de noodige regelmaat en eenheid te verkrijgen. Men kan zich hierbij richten naar zelf opgestelde, maar dan ook, met het oog op latere katalogusmakers, nauwkeurig te noteeren, regels; of naar een der bestaande verzamelingen van voorschriften bij het katalogiseeren. ') Er valt hier terloops op te merken, dat een algemeen gevolgde regeling voor het katalogiseeren in Nederlandsche bibliotheken nog steeds ontbreekt. Ten onzent zullen dus Openbare Leesmusea voorloopig genoodzaakt zijn, zich een eigen systeem te trekken uit de bestaande voorschriften in het buitenland gevolgd. 218. Men zal zich echter steeds rekenschap daarbij te geven hebben, dat de eischen in Openbare Leesmusea aan de samenstelling van katalogi gesteld, eenigszins afwijken van de regels, in wetenschappelijke bibliotheken gevolgd. Men zal b.v. minder naar bibliografisch-correcte, dan wel naar overzichtelijk-korte titelweergaven te streven hebben in de katalogi, welke voor het publiek zijn bestemd. Zoo kan men b.v. katalogiseeren: ]) Een aantal vindt men genoemd bij A. Graesel, Handbuch. 2e Aufl., S. 201 seqq. KRUIN, Robert. Tien jaren uit den tachtigjarigen oorlog, 1588 tot 1598; 5e uitg.; laatste d.d. schr. herz. dr. [met een voorr. van P. J. Blok], 's Gravenhage, M. Nijhoff, 1899, 8° |VII + 386 bi.]. doch ook: FRUIN, R. Tien jaren uit den tachtigjarigen oorlog, 1588 tot 1598. 1899. In de meeste gevallen zal de laatste titel-weergave volkomen voldoen aan de eischen van het publiek. Ten gebruike van het bcheerend personeel daarentegen dient, vooral in grootere Opennare Leesmusea, de bibliografisch-correcte katalogus aangehouden te worden. 219. Beschikt het Openbaar Leesmuseum echter over zeer ruime middelen, dan valt wel aan te bevelen, in plaats van bibliografisch-uitvoerige titel-weergaven, korte inhoudsopgaven van ieder boek afzonderlijk in den katalogus op te nemen, opdat ieder bezoeker wete, wat hij in een, hem nog onbekend boek te vinden heeft. Ook bij aanschaffing van boeken in andere Openbare Leesmusea kunnen dergelijke uitgebreide modelkatalogi van groot nut zijn. Hoe wij ons deze katalogi te denken hebben, leert b.v. de door de Amerikikaansche vakvereeniging van bibliothekarissen samengestelde modelkatalogus !). 220. Eveneens zij men niet te karig in verwijzingen bij het katalogiseeren, b.v. bij levensbeschrijvingen, verhandelingen over een auteur en dergelijke. Aldus: KALFF, G. Constantijn Huijgens, 1901. met een verwijzing: HUIJGENS, C. Door G. Kalff, 1901. en: TACHTIGJARIGE OORLOG Zie: R. Fruin, 1899. ') Met ongeveer 8000 boektitels, gedeeltelijk met inhoudsopgaven. 221. Zeer aan te bevelen is het, in den katalogus de titels optenemen van in tijdschriften verschenen artikels. Toch zal dit alleen goed uitvoerbaar blijken in Openbare Leesmusea, die over een groot personeel beschikkeu kunnen, èn wanneer een aantal instellingen onder elkaar de te excerpeeren tijdschriften verdeelen, regels vaststellen voor dezen gemeenschappelijken arbeid, en onder elkaar de opgeschreven titels ruilen. Een kaartkatalogus leent zich voor deze opgaven vanzelf beter dan een gedrukte. Houdt het Openbaar Leesmuseum geen afzonderlijken katalogus van kinderlektuur aan, zoo plaatse men een teeken, b.v. een ster, vóór de titelopgave van het boek, ter aanduiding dat het boek ook aan kinderen kan worden uitgeleend. 222. De alphabetische katalogus. Op de vraag, welke boeken en welke edities dier boeken, de boekerij van een Openbaar Leesmuseum van een gegeven schrijver bezit, geeft de alphabetische schrijverskatalogus antwoord. De alphabetische titelkatalogus geeft de opgaven van boeken, waarvan alleen de titel aan den bezoeker bekend is. Deze beide katalogi zijn betrekkelijk het lichtst samentestellen, daar men hierbij alleen zorg te dragen heeft voor een alphabetische rangschikking der namen of titels. 223. De alphabetische trefwoord-katalogus daarentegen is met veel zorg in elkaar te zenden. Het geldt hier voornamelijk een goede keuze te doen uit een aantal zich aanbiedende trefwoorden. Men zal zich hier steeds hebben aftevragen, onder welk woord iemand zich den inhoud van een boek denkt. Om een voorbeeld te noemen, zal iemand, die iets over het Gothenburger stelsel wenscht te weten, zoeken kunnen onder p. 445. Men zal ieder tot de boekerij moeten toelaten, en minder gewenschte elementen moeilijk kunnen weren, ook arbeiders, zóó uit hun werkplaats komend. Er wordt betwijfeld of de bezoeker zal weten, waar, in welke kast en op welke plank hij het gewenschte boek zal kunnen vinden. 248. Ongetwijfeld zijn er derhalve ernstige bezwaren te over. Toch valt er op eenige geruststellende lichtpunten te wijzen. (1) Vooreerst het wichtigst tegenargument: de verliezen. Vooreerst zal iedere bibliotheek, hoe wèl bewaakt ook, elk jaar opnieuw een aantal boeken blijken te moeten afschrijven als «verdwenen». Zelfs vak-, beroeps-, studie- en vereenigingsbibliotheken blijven daar niet voor gespaard. Het Openbaar Leesmuseum met «Open Boekerij» zal nog eerder dan elke andere bibliotheek op zijn hoede moeten zijn. Het kan dit doen door in de boekmagazijnen de kasten zóó te plaatsen, dat van de uitleenbank af alle gangen tusschen de kasten goed te overzien zijn, evenwel zonder den bezoeker den indruk te geven, dat hij bespied wordt'). Ook bij het verlaten van het vertrek langs de uitleenbank, kan een onmerkbare controle worden uitgeoefend. Het personeel, bedenke men verder, is steeds in het magazijn mede aanwezig en aan het werk voor de inplaatsing van nieuwe of teruggebrachte boeken. Ook blijkt, dat in werkelijkheid het getal verdwenen boeken, bij een onmerkbare, doch waakzame controle, verrassend gering is, in vergelijking van hetgeen men verwachten zou. Om slechts enkele uit de vele voorbeelden aan te voeren: het jaarverslag der Free Public Library te Minneapolis had in één jaar het verlies te boeken van 3 werken en 20 tijdschriftafleveringen, ter gezamenlijke waarde van 20 dollar 3). Zoo verdwenen gedurende 1903/4 in de Boston Public Library 221 boeken door «Open Boekerij», op een totaal van 712.516 uitleeningen. In de geheele literatuur 8) over het onderwerp zal men dan ook eenerzijds erkend vinden, dat werkelijk meer boeken verdwijnen dan zonder vrijen toegang, doch dat anderzijds toch de overweging gelden mag, dat er van het systeem een opvoedende kracht uitgaat, die zich gelden laat in de keuze der lektuur en ') Isabel E. Lord, Open shelves and public morals. LJ. 1901, p. 69. ') LJ. 1891, p. 175. 3) Zie: J. D. Brown, Manual of library economy, LondeD, 1903, p. 445, seqq. P. Grecnwood, Library Yearbook, London, 1897, p. 79, seqq. ook in het besef, vertrouwd te worden, waartegen het verlies van enkele boeken ruimschoots opweegt. ') (2) Tegen het verkeerd plaatsen van boeken door den bezoeker zijn zeer eenvoudige voorzorgsmaatregelen te nemen. Men kan b v. de boeken uit één rubriek in één kleur binden laten, waardoor verkeerde plaatsing voorkomen of althans aanstonds opgemerkt wordt. Ditzelfde bereikt men door het op den rug plakken van etiketten met in het oog loopend verschillende figuren *) Ter ontdekking van verkeerde plaatsing in de rij wordt aanbevolen, de etiketten der in één kast op één rij staande boeken elk een eigen etiketkleur of vorm te geven, of de etiketten te plakken op verschillende hoogten voor de onderscheiden rijen. Ook wijze men aan elk der beambten van het personeel een bepaald aantal kasten ter dagelijksche controle aan. Ter voorlichting van den bezoeker, die trouwens na enkele bezoeken reeds voldoende den weg zal kunnen vinden, plaatse men vooreerst een duidelijken plattegrond der boekerij in het vertrek, en geve men vervolgens in duidelijke letters en cijfers den inhoud van iedere kast aan. 249. Conclusie. Na aldus het vóór en het tegen aangegeven te hebben der «Open Boekerij», kunnen wij tot de volgende conclusie komen. Het Openbaar Leesmuseum, dat aan den bezoeker vrijen toegang in het magazijn zelf wil toestaan, zal voorzorgen te nemen hebben ten opzichte van kostbare boeken, kan zelfs dien toegang alléén toestaan voor de minder kostbare afdeelingen, b.v. die der ontspannings literatuur; en in deze afdeelingen een onmerkbaar, doch waakzaam toezicht laten uitoefenen. Alleen kleinere Openbare Leesmusea en hulpbibliotheken zullen het eerst en onvoorwaardelijk tot het systeem mogen overgaan 8), omdat daar het eenvoudigst en op de minst bezwaarlijke wijze het geheele magazijn te overzien zal zijn. In plaatsen en landen, waar de geheele instelling van Openbare Leesmusea een geheel nieuw element in de opvoeding der massa is; waar verder een bevolking woont met weinig sociale beschaving; daar zal op uiterst voorzichtige wijze, en liefst eerst na eenige jaren van algemeene ') Zie, b.v. LJ. 188S, p. 309. s) Zie § 232. ■*) Zie b.v. H. Put nam, Access to the shelves, a possible function of branch libraries. In: LJCN. 1891, p. 62. ervaring, een proef genomen kunnen worden en weer het eerst in de hulpbibliotheken van geringer omvang. Men kieze dan echter aanstonds tot voorbeeld een bibliotheek, die reeds langer ervaring op dit punt heeft, richte zich reeds van den beginne op het doelmatigst in, geheel in overeenstemming met de eigenaardige eischen, aan de techniek door de «Open-Boekerij» gesteld. Openbare Leesmusea van grooter omvang kunnen beginnen, enkele afdeelingen, b.v. de fictionafdeeling voor den bezoeker open te stellen, en eerst langzamerhand, bij voldoening, tot algeheele vrijen toegang overgaan. 250. De uitleening. Na overwogen te hebben op welke wijze het boek voor de uitleening gereed te maken is en de bezoeker zal worden toegelaten tot de boekerij, moge worden nagegaan onder welke voorwaarden hem de boeken mee naar huis gegeven zullen worden. Dat de uitleening in Openbare Leesmusea op geheel andereu voet behoort te worden ingericht dan gebruikelijk is in wetenschappelijke bibliotheken en bibliotheken van meer gesloten aard, volgt uit de omstandigheid, dat het lezend publiek hier van meer gemengd gehalte is dan ginds; met andere wenschen ter boekerij komt, op andere tijden toegelaten wil zijn, en vooral: in grooter getale de instelling bezoekt. In verband hiermede zal de uitleening sneller in haar werk moeten gaan; zal de techniek tot nauwkeuriger — wat niet beduidt: strenger, — controle in staat moeten stellen, terwijl ten slotte als regel is aan te nemen, dat niet meer dan één boek gelijktijdig aan één lezer zal kunnen worden uitgeleend voor ten hoogste één maand. In de volgende bespreking der uitleening in Openbare Leesmusea zal voornamelijk het licht vallen op de punten, waar de uitleenmethoden afwijken van de gangbare methoden in bibliotheken van meer gesloten aard; en wel in deze volgorde: de eischen aan den leeftijd van den bezoeker gesteld; de uren en dagen van opening en sluiting; den waarborg van den lezer te vragen; de technische noteering van de uitleeningen; de terugvordering en het bespreken van boeken; het boetenstelsel; het opmaken der uitleenstatistieken; en ten slotte het gereed maken van het boek voor een volgende uitleening. 251. Leeftijdsgrens. Wij zullen moeten onderscheiden : Openbare Leesmusea met een bijzondere afdeeling voor kinderlektuur, en zulke zonder deze afdeeling. De laatste zullen gedwongen zijn de leeftijdsgrens vrij hoog te trekken: tusschen de 16 en 18 jaar, en daarbij steeds nog zeker toezicht te houden op het ter leen geven van lektuur aan onvolwassenen. Maar, wil een Openbaar Leesmuseum werkzaam zijn in de hierboven omschreven en hier voorgestane wijze, zijn kracht zoekend in aansluiting bij het onderwijs, dan zal een bijzondere afdeeling voor kinderen en onvolwassenen bestemd, tot de noodzakelijke attributen der instelling gerekend moeten worden. Het voordeel van een voor onvolwassenen bestemde afdeeling is, dat men reeds op vroegen leeftijd de kinderen met de instelling vertrouwd maakt, wat later de instelling slechts ten goede komen kan. Dergelijke instellingen zullen de leeftijdsgrens op 8 jaar bepalen kunnen, doch tot het 13e jaar van ouders of onderwijzers formeele toestemming tot het vrije gebruik der kinderboekerij moeten vragen !). Deze regeling komt mij voor verkieslijker te zijn dan die in J e n a werd getroften, waarbij aan alle schoolplichtigen de toegang tot de boekerij wordt ontzegd ï). De toegang lot de algemeene leeszalen verleene men niet te vroeg: b.v. eerst aan minstens 17-jarigen. De ervaringen der leeszaal in Deventer b.v. mogen wel voor een deel op technische fouten der inrichting geschreven worden, doch een bezwaar tegen de toelating van onvolwassenen in de leeszalen bestaat desniettemin. Men vindt hier namelijk in 1892 de opmerking gemaakt, «dat het jongere soort bezoekers wel wat erg rumoerig en onbarmhartig met de boeken kon wezen». Anderzijds «bleek er bij de meer gevorderden van leeftijd, bij den eigenlijken werkman, overwegend bezwaar en tegenzin te bestaan, om met dat jonge goed in hetzelfde lokaal te verkeeren, en zich daardoor vaak zitplaatsen boeken of spelen te zien onthouden»3). Het herstellen van de hier in de inrichting gemaakte technische fout: het toelaten van gezelschapsspelen, en het geven van wat meer ruimte zou in dezen waarschijnlijk reeds veel verbeterd hebben. De Berlijnsche volksbibliotheken geven vrijen toegang tot de l) Zie § 79. a) BVL. 1900, — S. 135. In dit verband zie men ook SW. 1892, bl. 148, waar opgemerkt wordt: «Enkele leerlingen der burgeravondschool te Deventer, door het idee van vrije studie in de boekerij waarschijnlijk aangetrokken, hadden de lessen der burgeravondschool voor de leeszaal verzuimd". 3) SW. 1892, bl. 148. leeszalen aan 14-jarigen 1); beter komt mij de regeling in Breslau voor, waar de kinderen op dezen leeftijd eerst tot de boekerij en op 17-jarigen leeftijd tot de leeszalen toegang hebben-). 252. Tijden van opening. De uren, waarop men de bezoekers tot de Openbare Leesmusea toelaat, hebben ontegenzeggelijk een zeer grooten invloed op het aantal. Het zal waarschijnlijk voor Openbare Leesmusea niet uitdrukkelijk betoogd behoeven te worden, dat zij ook geopend moeten zijn op uren, dat ieder de instelling bezoeken kan, n.1. wanneer zijn arbeid hem vrijen tijd laat. Want in tegenstelling met de bibliotheken van meer gesloten aard, valt hier te bedenken, dat een zeer groot percentage der bezoekers niet geheel vrij is in de keuze van het uur, waarop zij de boekerij willen raadplegen, in vele gevallen zelfs niet in de keuze van den dag. Het spreekt dan ook wel bijna van zelf, dat Openbare Leesmusea het uur, waarop zij de deuren openen, vroeg te stellen hebben, den ganschen dag geopend behooren te blijven, en des avonds gelegenheid bieden moeten, zoowel tot het aanvragen van boeken als tot het bezoek aan de leeszalen. Doorgaans zal men de uren van opening van 9 uur 's morgens tot 10 uur 's avonds gesteld vinden; de kinderafdeeling van 12 tot 8 uur. Bezit het Openbaar Leesmuseum een afzonderlijke krantenzaal, zoo verdient het overweging, deze reeds tegen 8 uur open te stellen met het oog op het inzien van de ochtendbladen. 253. Meer tegenkanting dan een ruime openstelling op de werkdagen, heeft het plan gevonden, ook gedurende de Zondagen voor den geheelen of voor een gedeelte van den dag den bezoeker toe te laten. De beweging voor zondagsopening is dan ook nog van vrij jongen datum en zij heeft zeer vele tegenwerking te overwinnen gehad.8) De argumenten der tegenstanders zijn in twee groepen samen te brengen: (1) religieuze bezwaren tegen zondagschennis, (2) bezwaren tegen het vergen van arbeid op rustdagen van hen, die reeds gedurende de werkdagen aan den arbeid zijn. De religieuze bezwaren tegen zondagschennis mag ik van i) SP. 1897, S. 127. *) H. Berger, die Volksbibliotheken und Lesehallen der Stadt Breslau. In: CVE. 1903, S. 120. 3) Men zie het lezenswaardige opstel van llary S. Cutler, Sunday opening of libraries. In: LJCN. 1889, p. 176. genoegzaam algemeene bekendheid veronderstellen, dan dat daarvan nog uitvoeriger uiteenzetting noodig zijn zou. Ik wijs echter in dit verband op de praktische wijze, waarop in Angelsaksische Public Libraries de knoop wel doorgehakt is, door, zooals b.v. te Birniingham geschiedt, voor den zondagsdienst het israëlitisch deel van het personeel aan te wijzen. Anderzijds wordt gewezen op de mogelijkheid voor dezen dag de hulp interoepen van vrijwillige arbeidskrachten; terwijl bovendien bij de dienstregeling van het personeel met religieuze gevoelens rekening kan worden gehouden. 254. Ook in Openbare Leesmusea zal zich de strijd doen gelden tusschen den religieuzen rustdag en den socialen rustdag. Want zij, die het meeste nut trekken zullen van de zondagsopening, behooren voornamelijk tot dat deel der bevolking, dat in den loop van den arbeidsdag weinig gelegenheid en lust heeft de boekerij en de leeszalen te bezoeken. ') De wekelijksche rustdag is voor hen als aangewezen voor ontspanning en ontwikkeling. De arbeiders zelf behooren dan ook in overwegenden getale tot de voorstanders van zondagsopening. Een stemming, in 1882 in Engeland gehouden over de wenschelijkheid van zondagsopening van musea en bibliotheken, bracht het antwoord in van 2474 Trade Unions 2), waarvan er 62 met 45.582 leden tegen zondagsopening stemden en 2412 » 501.705 » vóór » » Vooral de opening van de leeszalen is zeer gewenscht. Een voorbeeld van het drukke bezoek aan de leeszalen moge het rapport der Westminster Public Library over 1905/6 geven.3) De branch, die in dit jaar alle Zondagen geopend was, noteerde de volgende totaalcijfers van bezoekers: Reference library 959 Magazine room 4-477 Reading room 8.403 Whole Building ... . 11.209 Volgens mijn meening zal een Openbaar Leesmuseum zeer in populariteit toenemen, wanneer het ook des Zondags geopend is, zij het dan ook met een beperkten diensttijd, bijvoorbeeld eerst na 12 uur. Te minder tegenkanting zal de uitvoering van dit plan >) Zie § 145. ') Cu tier, l.c. 3) Westminster Public Library. Report 1905/6, p. 14. ten onzent ontmoeten, waar onze groote musea eveneens op Zondag geopend plegen te zijn en van de toelating zeer druk gebruik gemaakt wordt. Het tweede argument: het vergen van werk op een rustdag van het personeel laat zich minder sterk voelen, wanneer de gelden aanwezig zijn om een bijzonder zondagspersoneel in de boekerij werkzaam te laten zijn, zooals boven is aangegeven. Maar zonder zulk een bijzonder personeel zal hier de overweging den doorslag geven moeten, dat het belang van velen gaat boven dat van enkelen. 255. Borgstelling. Ook al zijn de dagen voorbij, toen van den bezoeker een pand gevraagd werd bij elke boekleening. zoo is het nochtans wenschelijk eenige zekerheid te bedingen, dat de leener het geleende werk ook op tijd en in ongeschonden staat terug zal brengen. De eenvoudigste wijze is deze, dat van ieder bezoeker de handteekening vereischt wordt onder het reglement van uitleening of onder een formulier, vermeldend, dat de leener kennis draagt van de bepalingen ; na welke formaliteit hij voor een vastgestelden tijd als ingeschreven lezer der instelling wordt beschouwd. Bij niet terugbezorging van het geleende is hij ten onzent aansprakelijk volgens art. 321 Strafwetboek. De Parijsche volksbibliotheken vragen (art. 39 van Reglement) bewijs van identiteit (kiezerskaart, kwitantie van woninghuur, een bewijs van aanbeveling van een bekend persoon, enz.) Men heeft echter gemeend, dat het Openbaar Leesmuseum dan nog niet altijd gevrijwaard zou zijn tegen verliezen : iedere controle of'de persoon werkelijk zijn eigen naam en adres opgeeft, ontbreekt feitelijk. Ken beter, hoewel geen voldoend resultaat bereikt men, wanneer met vakvereenigingen de overeenkomst gesloten wordt, dat deze zich aansprakelijk stellen voor nadeelen, door hare leden aan de boekerij of leeszaal toegebracht; terwijl het lid op vertoon van zijn lidmaatschapskaart als lezer wordt ingeschreven. Deze afspraak is b.v. te Amsterdam in «Ons Huis» gemaakt. Duitsche Bücher-und Lesehallen eischen bij de inschrijving als lezer soms de overlegging van den «Hauszettel», eendoorden huiseigenaar onderteekend, door de gemeentelijke politie verstrekt, bewijs van huur eener woning. Eveneens vraagt de Antwerpsche Volksbibliotheek een door de politie afgegeven «Getuigschrift» met opgave van woonplaats. Dit zal echter 111 de praktijk dikwijls te lastig blijken. Daarom is — in Berlij'n b.v. — de «Empfehlungsschein» ingevoerd, aldus luidend: Empfehlungsschein zur Benutzung der Stadtisclieri Volksbibliothek. (Manie, Stand, Wohnung) ist mir als zuverliissig bekannt. Ich empt'ehle,de... Genannten die Benutzung der Volksbibliothek zu gestatten. Berlin, den 290 (Name, Stand und Wohnung des Emp/ehléhden). Kinderen zal men, zoolang zij de school bezoeken, toelaten kunnen op een door den onderwijzer of het schoolhoofd onderteekende aanvrage, met of zonder kennisgeving van de inschrijving aan de ouders.J) Na het verlaten der school zal zal men voor de inschrijving een onderteekend formulier van de ouders of voogden als eisch kunnen stellen. 256. Het meest uitgewerkte systeem voor borgstelling vindt men echter in Angel-Saksische bibliotheken. De Engelsche Public Libraries Act 1901 (art. 3) geeft aan elke «library autority» de bevoegdheid reglementen te maken: (a) aangaande het gebruik der bibliotheek in het algemeen; (b) eischen van waarborg te stellen 5); (c) aangaande het personeel; terwijl de derde alinea de strafbepaling opneemt s). De vorm, waarin de borgstelling in Engelsche P«Wli« Librari*» gevraagd wordt, is deze, dat formulieren («v*««h«r»») é«»r de l»ibli*tk««k verstrekt worden, gewoonlijk in drie soorten: (1) voor belasting-plichtigen, (2) niet-belastingplichtigen, en (3) tijdelijk ter plaatse arbeidenden. De belastingplichtige, wiens naam dus voorkomt in de kiezerslijsten, vult een formulier in, waarbij hij zich verplicht geleende boeken terug te bezorgen en eventueele schade aan de bibliotheek ') Zie § 79. ') »For requiring frora any person using the same, any guarantee or security against the loss ot or injnry to any book or other article." :i) »(3) AU ofïences and penalties under any such by-law may be prosecuted and recovered in manner provided by the : ummary Jnrisdiction Acts." door zijn toedoen berokkend, tot een maximum van £ 3 te vergoeden. *) De niet-belastingplichtige moet een formulier kunnen toonen, onderteekend door een belastingplichtige, die zich borg stelt voor eventueele verliezen.3) Van zijn kant onderteekent de niet-belastingplichtige leener een formulier, ongeveer gelijkduidend aan dat van den vvel-belastingplichtige. Een niet-ingezeten arbeider behoeft een ongeveer gelijkluidende verklaring van zijn patroon, mits deze belastingplichtig zij. In hoofdzaken hetzelfde systeem wordt in Amerikaansche Public Libraries gevolgd. 257. Wanneer ten onzent een strengere waarborg dan de onderteekening van het uitleenreglement geëischt moet worden, zoo kieze men het Engelsche systeem, dat de meeste zekerheid kan geven; men stelle het maximum echter niet zoo hoog, doch b.v. ƒ10.—. Het verdient aanbeveling dergelijke formulieren in niet te groot formaat te laten drukken, en vooral naast deze formulieren nog een dubbel stel kaartregisters aan te leggen: één met de namen der borgen, en één met die der personen voor wie borg gestaan wordt; beide series in een afzonderlijk alphabet te ordenen. Het ') Dit formulier luidt aldus: I, the undersigned, being a Ratepayer in the (Ward of the City of Westminster), desire to borrow Books from the Lending Library, and 1 hereby undertake to replace or pay you on demand thevalueof any Book belonging to the Libraries, which shall be lost or injured while in my charge, or not duly returned by me. 1 also undertake to observe all the Rules and Regulations endorsed on the back hereof, and from time to time prescribed by the City Council or its Committee, and to pay all fines or costs incurred under the same, provided that my liability shall be limited to a sum not exceeding £ 3. Signed Address Occupation J) I, the undersigned, being a Ratetayer in the (Ward of the City of Westminster) declare that I believe (name) (occupation) (age) of(address) to be a person to whom Books may be safely entrusted for perusal, and I hereby undertake to replace, or pay on demand the value of any fines under the Rules and Regulations, provided that my liability as Guarantor shall be limited to a sum not exceeding £ 3. Signature of Guarantor Address voordeel hiervan is, dat men aanstonds kan nagaan, wie borg is gebleven voor een in gebreke blijvend lezer, en anderzijds kan zien, voor welke en hoeveel personen iemand borg bleef, ingeval het voorkomt, dat een borg aan zijn verplichtingen weigert te voldoen. Hoe minder formaliteiten geëischt worden, hoe beter het mij echter voorkomt te zijn. Wel zal het noodig blijken, geregeld, b.v. om de twee jaren, hernieuwde inschrijving als lezer te eischen. 258. De lezerskaart. Wanneer de bezoeker aan deze en dergelijke formaliteiten voldaan heeft, wordt hij als ingeschreven lezer beschouwd en wordt hem een lezerskaart uitgereikt. De inschrijving geschiedt öf in een lezersboek, vermeldend naam, woonplaats, beroep, leeftijd, öf op een dubbel stel losse kaarten, alphabetisch èn naar volgnummer te rangschikken. Elk ingeschreven lezer toch ontvangt een volgnummer, hetzij een doorloopend, hetzij een volgnummer, gegeven op de wijze zooals dit in de Kruppsche Biicherhalle geschiedt, waarbij achter de beginletters van den eigennaam een doorloopend nummer gevoegd wordt al naar gelang de lezers zich laten inschrijven. Men zal dan b.v. den lezers deze nummers geven: 8,1 1 — Bakker Bu 2 — Bastiaarise Ba 3 — Backer Ba 4 Bartieveld Be 1 n de Beer Be 2 =: Bentveld • enz. Men voorkomt op deze wijze groote nummercijfers, terwijl het terugvinden van den naam gemakkelijker zal vallen. 259. ®it nummercijfer wordt tegelijk met den naam ingevuld op de lezerskaart van den leener. Verschillende vormen van lezerskaarten worden gebruikt. Men kan twee hoofdtypen onderscheiden: die, welke bestemd zijn om alleen als identiteitsbewijs te dienen, en zulke, waarop tevens genoteerd wordt, welk boek en op welken datum dit werd uitgeleend. Het eerste type, vooral in Engelsche Public Libraries gebruikt, is van klein, handig formaat, dikwijls als een boekje met leer overtrokken, of in een foudraal van linnen, of van een eenvoudig dik stuk karton, en bevat doorgaans geen andere aanduiding dan naam, volgnummer en woonplaats. Ter noteering van de achtereenvolgende uitleeningen aan een gegeven lezer, legt men, naast deze, steeds in het bezit der lezers blijvende lezerskaarten, een serie van kontokaarten aan, die steeds in de b i b 1 i o t h e e k blijven, alphabetisch of naar volgnummer gerangschikt worden, en plaats bieden voor een aantal noteeringen van datum van uitleening en boeksignatuur; b.v. van dit model. Koutokaart van No Adres Ingeschreven Hb20 ) LJ. 1901, p. 73 seqq. Washington, Columbian University, 1897. Denver. Public Library School. Zomercursussen worden gehouden in Aniherst College (1891), Madison, Los Angeles, Cleveland. Terwijl in Pittsburg aan de, door Carnegie geschonken bibliotheek, sinds I9°3 een bijzondere opleiding voor bibliothekarissen van kinderafdeelingen te bekomen is. ') In den regel duurt de cursus twee jaren; om toegelaten te worden, wordt óf een examen afgenomen, öf overlegging gevraagd van een examenbewijs van een «Litterary College». Voornamelijk wordt de nadruk gelegd op vak-ontwikkeling, minder op algemeene ontwikkeling, welke verondersteld wordt dat ieder buiten de bibliotheekschool zich eigen maken zal. Aan praktisch werk in de bibliotheek naast de lessen in de theorie wordt veel zorg besteed. Ieder jaar wordt examen afgenomen, in Albany door het hoofdpersoneel der State Library. Na het examen in het tweede jaar wordt hier de graad «Bachelor of Library Science > (B. L. S.) gegeven; na vierjarige praktijk en schrijven van een uitgewerkte verhandeling de graad van «Master» (M. L. S.) terwijl de graad van Doctor (D. L. S.) alleen door een met algemeene stemmen genomen besluit der curatoren der Staatsuniversiteit van New-\ ork wordt gegeven. 305. Opleiding voor Openbare Leesmusea. Wanneer wij de Angel-Saksische opleiding, welke behalve voor den dienst in Openbare Leesmusea ook bestemd is voor wetenschappelijke bibliotheken, buiten rekening laten, zoo kunnen wij zeggen, dat in de opleiding van personeel voor Openbare Leesmusea alleen in Duitschland eenigermate voorzien is. In 1900 werd in Berlijn een «Bibliothekarinnen-Schule» geopend door Dr. Hottinger met een 6 maandelijkschen cursus voor den dienst in volksbibliotheken, en een 3 jarigen voor den dienst in wetenschappelijke bibliotheken. Bovendien werd in 1903 de «Frauenhochschule für Bibliothekweseiu door Prof. Wolfstieg bij de Berlijnsche afdeeling der «Commenius Gesellschaft» gesticht. 3) Behalve deze organisaties zijn mij geen andere bekend. Wel ) LJ. 1901, p. 73 seqq. ) BVL. 1900, S. 202. ) Wolfstieg, Frauen itn Bibliothekdienst. CVE. 1903, S. 33. bestaat er in sommige Biicher- en Lesehallen wel gelegenheid tot praktische oefening. 306. Bibliotheektoestanden in Nederland. Er bestaan voor Nederlandsche bibliotheken, zelfs voor die, welke door den Staat onderhouden worden, tot heden nog geen geformuleerde eischen aan het personeel gesteld, noch een voorgeschreven of algemeen wenschelijk geachte opleiding. Wel bestaat de communis opinio, dat personen, voorzien van een academischen graad, eerder kans op eene plaatsing als bibliothekaris of onderbibliothekaris hebben dan personen zonder academischen titel. Niet altijd wordt gelet op vak-kenis, hoewel soms het werkzaam geweest zijn in een boekhandel als aanbeveling geldt. Men kan dan ook ten onzent nauwelijks van het bibliothekarisschap als van een beroep spreken. Gemeenschappelijke belangen worden niet gevoeld, derhalve noch besproken, noch voorgestaan. Het komt mij voor, dat de beweging voor Openbare Leesmusea, die ten onzent nog in haar allereerste begin verkeert, nadeel van dezen ongeordenden toestand zal ondervinden, wanneer niet spoedig ernstig deze zaak onder de oogen wordt gezien. Wij bezitten geen speciale, vooral van technische bibliotheekzaken geregeld kennis nemende vakkundigen, bij wie de jonge beweging steun en raad en leiding kan zoeken. Het is dan ook opmerkelijk, dat aan de propaganda voor Openbare Leesmusea door vakbibliothekarissen weinig, men kan eigenlijk wel zeggen: geen aandacht wordt geschonken. De techniek, die in onze bibliotheken te leeren valt, is een in vele opzichten een verouderde en voor Openbare Leesmusea geheel ongeschikte. En toch zou het de jonge beweging ten onzent zoo zeer te stade komen, wanneer goed onderlegde, in het bibliotheekvak doorknede en belangstellende vakkundigen, zich aan haar daadwerkelijk gelegen lieten liggen. Zoowel dan ook in het belang van Openbare Leesmusea als in het belang van de algemeene bibliotheektoestanden ten onzent, komt het mij voor, dat de tijd gekomen is, om in den algemeenen toestand van het beroep door een eenigszins breed opgevatte organisatie verbetering te brengen. 307. Opleiding. De eerste zorg zal de opleiding betreffen en de eischen aan kennis en bekwaamheid te stellen. Als voorwaarde voor het deelnemen aan de bijzondere vakopleiding is ten onzent het einddiploma van een Hoogere Burgerschool of Gymnasium te stellen, en een daar bij aansluitend gemeen- schappelijk propaedeutisch of lager-acte examen, loopende over: (a) de gronden van Nederlandsche literatuur- en kunstgeschiedenis; {6) de beginselen van natuur- en scheikunde, en natuurlijke historie; (c) de gronden van staathuishoudkunde en staatsinrichting; (d) de eerste beginselen van boekhouden, machine- en snelschrift; {e) paedagogiek; (f) de gronden der Latijnsche taal; in dier voege, dat voor leerlingen van een der beide instellingen van onderwijs vrijstellingen kunnen worden verleend voor vakk'en, die daar als verplichte examenvakken gedoceerd worden. Bij de verdere vakopleiding zijn twee diploma's A en B toe te kennen, of, bijaldien het onderricht bij het Hooger Onderwijs wordt ingedeeld, een candidaats- en een doctoraal diploma. Voor A (candidaats) kan worden geëischt kennis van: (a) de geschiedenis en samenstelling van het boek; (fi) de systemen van uitleening; (c) de systemen van klassificatie en nummering; (d) de regels van katalogiseeren; (e) minstens éénjarige praktische oefening in een van de groote aangewezen bibliotheken. Dit diploma geve recht tot het bekleeden van een assistentsplaats, en geeft den titel van assistent-bibliothekaris. Het examen B (doctoraal) worde gesplitst in B 1 en B 2, zóó, dat B 1 voor den dienst in Openbare Leesmusea, B 2 voor dien in wetenschappelijke bibliotheken berekend is. B 1 omvatte kennis van: (a) de organisatie en gebruiken van den boekhandel; (fi) bibliotheekadministratie; (c^ bibliotheekbouw, inrichting en uitrusting; (d') geschiedenis van het bibliotheekwezen ; (*•) minstens driejarige praktijk; (f) algemeene literatuurgeschiedenis. Het examen B 2 loope over de examenvakken: (a-e) als boven ; (f) handschriftkunde; (g) bijzondere bronnenliteratuurkennis in een of meer wetenschappelijke richtingen naar keuze. Beide diploma's geven het recht tot vervullen van een onder- bibüothekaris- of bibliothekarisplaats, en verleenen den titel van bibliothekaris. Ingeval, zooals hier bepleit wordt, de opleiding onderwerp van staatszorg uitmaakt, zoo komt het mij voor, dat de opleiding eerder onder de regeling voor het Middelbaar dan voor het Hooger Onderwijs thuis behoort, met het oog vooral op de moeilijkheid, de examens in het systeem der academische faculteits-examens te passen. De regeling der middelbare acten komt mij eenvoudiger voor. Evenals voor de middelbare acten kunnen staats-commissies voor het afnemen der examens ingesteld worden. 308. Voor de opleiding zelve is m.i. gelegenheid te geven aan een universiteit, met algemeene en welvoorziene bibliotheken ter plaatse of in de nabijheid. Het bibliotheekonderwijs zal in handen van minstens twee leerkrachten moeten worden gegeven: één voor het technisch-, en één voor het wetenschappelijk deel der opleiding. Technisch noem ik het sub A (b) (c) (d) en B (a) (b) (c) genoemde: wetenschappelijk het sub* A (a) en B (d) (f) en (g) genoemde. Deze leerkrachten kunnen op dezelfde wijze aan den academischen staf verbonden worden als de leerkrachten voor de moderne talen en aesthetiek. 309. In vele opzichten komt mij een regeling van staatswege verkieslijker voor dan eene van particuliere zijde ondernometie. Onder de argumenten voor regeling van staatswege, gelijk die voor het openbaar onderwijs getroffen werd, wil ik rekenen, dat langs dezen weg de praktische oefening in de groote rijksbibliotheken op minder omslachtige wijze kan worden geregeld. Dat verder, te rekenen van een zeker tijdstip, de Staat voor de door hem onderhouden bibliotheken eerder de gestelde opleiding als verplichtenden eisch zal gaan stellen, dan wanneer van particuliere zijde examens worden afgenomen en diploma s uitgereikt, die niet zoo spoedig als geldig en verplichtend zullen worden erkend. Verder zullen ook stedelijke bibliotheken en Openbare Leesmusea eerder de door den Staat gestelde eischen overnemen, gelijk b.v. in Pruissen, dan in het andere geval, gelijk uit het Lngelsche voorbeeld te leeren valt. 310. De vraag, of in het algemeen een ook theoretisch onderlegd personeel te verkiezen is boven een niet-opgeleid, verdient m.i. eigenlijk geen bijzondere bespreking. Toch zal met het oog op Nederlandsche bibliotheektoestanden een enkel woord aan deze kwestie moeten worden gewijd. Bibliotheekwerk — het dient nogmaals gezegd — is nu eenmaal niet ieders werk; bibliotheekwerk in een aan moderne eischen beantwoordende bibliotheek, in Openbare Leesmusea, vraagt nu eenmaal méér onderlegde kennis van zaken, ook van het ondergeschikte personeel, dan welke ambtenaars-betrekking ook; en waar zelfs Post en Telegrafie eischen aan kennis en bekwaamheid stellen, lijkt het toch wel zonderling en middeleeuwsch, dat voor bibliotheekdienst een ongeschoold personeel wel voldoende te achten zou zijn. Waar geen opleiding bestaat, geen eischen van kennis en bekwaamheid worden geformuleerd, zal men verslapping van belangstelling, een achterblijven bij de vorderingen op bibliotheekgebied kunnen constateeren, minder in het bibliografisch dan wel in het technisch deel. Want boekenkennis zal door geen theoretische opleiding ooit aangebracht kunnen worden : hier kan alleen een langdurige praktijk en nauwkeurig geheugen de noodige kennis geven. En zij, die tegenstanders van een bibliotheekopleiding zijn, voeren dit argument als een hoofdgrond voor hun meening aan. Doch al te zeer wordt daarbij vergeten, dat wel een boekhandel, een antiquariaat den nadruk op boekenkennis leggen mag, doch dat bibliotheken daarbij den eisch stellen moeten van bekendheid met de vorderingen der bibliotheektechniek. En vooral vragen dit Openbare Leesmusea, waar de techniek een hoofdrol in het gansche beheer speelt: en wederom, vooral in landen, waar de instelling nog jong, de ervaring nog uiterst gering is. 311. Maar de mogelijkheid bestaat, dat meeningen van leiders van bibliotheken hier uiteen zullen loopen: sommige zullen een ongeschoold en naar eigen inzichten te vormen personeel verkiezen boven een personeel, dat wèl reeds de algemeene gronden en wat praktijk onder de knie heeft, doch tevens een vooropgezette meening over, een voorkeur voor een of ander systeem meebrengt. Een rondvraag dienaangaande, èn over de vraag of het bibliotheekonderwijs éénzijdigheid ten opzichte van een of andere richting aankweekte, werd in 1890 in Amerikaansche bibliotheken gehouden en gaf tot resultaat, dat van de 15 antwoorden zich 4 tegen, en 11 vóór opleiding en bibliotheekscholen verklaarden.!) 312. Een andere vraag is, hoe het ondergeschikt personeel zelf tegenover deze vraag staat. De praktijk heeft geleerd, dat, waar de Staat een diploma eischte, ook de stedelijke en particuliere bibliotheken zich naar dezen eisch richten; terwijl in landen, waar een vrije opleiding bestaat, zij algemeen de voorkeur genieten, die zich door een vakopleiding in een bibliotheekschool alreeds kennis van hoofdzaken eigen hadden gemaakt. Het komt mij voor, dat van de zijde van ondergeschikt personeel geformuleerde eischen, aan kennis en bekwaamheid gesteld, verkozen zullen worden boven onzekerheid dienaangaande. Waarin deze onzekerheid bestaat, lichtte ik reeds hierboven uitvoerig toe. Er zal verder, na verloop van eenige jaren, een zekere uniformiteit komen, die verplaatsing en verandering van personeel zonder de gebruikelijke bezwaren mogelijk maakt. Ten slotte valt een verbetering van economische positie te verwachten. wanneer bepaalde en omvangrijker eischen aan het beroep worden gesteld. 313. Van alle zijden moge derhalve ernstig overwogen worden, of onze inheemsche bibliotheektoestanden niet gebaat zouden zijn bij een geregelde opleiding van een personeel, dat zich ten doel stelt: in de eerste plaats bibliothekaris te zijn; d.w.z. zijn aandacht volkomen geeft aan alle onderdeelen der bibliotheekwetenschap, niet het minst aan administratie en techniek; bij een personeel, dat niet tevreden is met het getrouw volgen van de oude sleur, met speciale kennis van bijzondere onderwerpen der bibliografie, maar dat zich beijvert op de hoogte te blijven van de vele kleinere en grootere verbeteringen der algemeene bibliotheekzaken; te veel wordt daar laag op neergezien, te veel wordt dat verwaarloosd. Ik meen, dat onze bibliotheektoestanden lijden aan bloedarmoede, gebrek hebben aan wat frissche lucht. Goede krachten kan men bij voortduring afgetapt zien worden door het onderwijs , de bibliotheektechniek staat beneden het peil der bi'itenlandsche, levende belangstelling voor bibliotheekzaken in ruimer zin bestaat noch bij het publiek, noch in de bibliotheken zelf. i) M. W. Plummer, The value of a school for library training LJ. 1891 p. 41. Zie verder ook: M. VV. Plummer, The pros and cons of training lor librarianship. PL. 1903. Wellicht dat de jonge beweging voor Openbare Leesmusea met haar eigenaardige, nieuwe eischen aan dezen dufi'en, halfslachtigen, achterlijken toestand, waarin wij sinds jaren verkeeren, een einde zal kunnen helpen maken. 314. Een verbetering der inheemsche bibliotheektoestanden kan verder in de hand worden gewerkt door de aansluiting van hen, die bij een goed geregeld bibliotheekwezen het eerst belang hebben : de vak-bibliothekarissen zeiven. Daar ook op dit punt ons land een opmerkelijke en betreurenswaardige achterlijkheid bij andere landen vertoont, kan het zijn nut hebben, het werk van eenige bibliothekarissen vereenigingen in het buitenland nader te bezien. !) (1) In Duitschland bestaat een dergelijke vereeniging sinds 1900; zij stelt zich ten doel het onderling verband tusschen de vakgenooten te versterken en de belangen van het bibliotheekwezen te behartigen. Dit doel tracht zij voornamelijk te bereiken door jaarlijksche bijeenkomsten. Leden kunnen zij worden, die als wetenschappelijk gevormde bibliothekarissen in Duitschland werkzaam zijn. De jaarlijksche contributie bedraagt 3 Mark. Het bestuur, bestaande uit 9 leden, treedt om de twee jaren af doch is terstond herkiesbaar. Niet-leden kunnen de vergaderingen, echter zonder stemrecht bijwonen, tegen betaling van 3 Mark. (2) In Frankrijk werd in het voorjaar van 1906 een Associaion des Bibliothécaires francais opgericht, die zich tot doel stelt, de belangen van de bibliothekarissen en het bibliotheekwezen in het algemeen te behartigen. Leden kunnen zijn, (a) zij, die als bibliothekaris werkzaam zijn of zich als zoodanig voorbereiden volgens de bestaande regelingen; (ó) zij, die belang stellen in bibliotheekzaken. De toelating geschiedt bij aanbeveling van twee leden en de helft der uitgebrachte stemmen van het bestuur (Comité). De jaarlijksche contributie bedraagt 5 Francs. Het bestuur bestaat uit 20 leden. Het oprichten van een informatiebureau en het uitgeven van een vakblad wordt overwogen. (3) De in Engeland in 1877 opgerichte «Library Association of the United Kingdom» stelt zich ten doel alle belangstellenden 1) In het algemeen over bibliothekarissen-vereenigingen, zie: Graesel, Handbuch, 2e Aufl. S. 478. seqq. en belanghebbenden tot elkaar te brengen; de administratie in bibliotheken en de positie van den bibliothekaris te verbeteren, de aanneming van de Library Acts te bevorderen en het stichten van bibliotheken in de hand te werken ; de bibliotheekwetgeving te doen verbeteren en aan te vullen; de wetenschappelijke studie van boek- en bibliotheekwezen te bevorderen; inlichtingen over bibliotheekwerk door den druk te verspreiden; een vakbibliotheek en museum te onderhouden; examens in bibliotheekwetenschap af te nemen en diploma's uit te reiken. Het bestuur der vereeniging bestaat uit (i) een dagelijksch bestuur en (2) 20 leden. De leden worden onderscheiden in: fellows, members en associates. F e 11 o w s zijn: bibliothekarissen, stichters van bibliotheken, leden van bibliotheekcommissies, enz. Zij betalen jaarlijks een guinea. Honorary fellows zijn zij, die belangrijke diensten bewezen aan de vereeniging. Members zijn (a) personen, die zich voor het bibliotheekwezen interesseeren; (b) bibliotheken en instellingen tegen betaling van een guinea. Associates zijn bibliotheekassistenten, als zoodanig gekozen, zonder stemrecht of recht tot het bekleeden van bestuursfuncties; zij betalen V% guinea. Behalve deze algemeene vereeniging bestaan er nog 4 kleinere locale vakvereenigingen. (4) De beste organisatie en het talrijkst ledental bezit ongetwijfeld de Noord-Amerikaansche «American Library Association» (A. L. A.). . . Als leden worden opgenomen personen en instellingen, die zien toeleggen op bibliotheekwerk; deze betalen een contributie van $ 2 (personen), % 5 (bibliotheken en instellingen), terwijl andere personen bij keuze van het bestuur als leden kunnen worden aangenomen. Een schenkingsfonds wordt door de vereeniging aangelegd, waarvan de renten besteed worden voor doeleinden in verband staande tot bibliotheekwerk. Het bestuur bestaat uit een algemeen en een dagelijksch bestuur. Een afzonderlijke Board (Publishing Board) is ingesteld met het doel publicaties uit te geven ter bevordering van en voorlichting in bibliotheekzaken. Verder bestaan er verschillende secties, ter bestudeering van bijzondere onderwerpen der bibliotheekwetenschap: de Irusteessection, voor de bestudeering van algemeene beheers-zaken door de directeuren en besturen van bibliotheken; de Catalogsection; de secties voor Library Work with Children; de State Library Commissions section voor het bespreken van zaken betreffende de door de staten ingestelde State Library Commissions; enz. Het orgaan der vereeniging is de Library Journal; terwijl de «Public Libraries» door het Library Bureau wordt uitgegeven. 315, Een overzicht van de verschillende bibliotheekorganisaties en haar ledental, vindt men in een artikel van J. G. Dana 1). In: Amerika bestaan 52 organisaties met 6188 leden. » Engeland » 9 » » 1144 * » Oostenrijk bestaat 1 organisatie » 100 » » Australië » 1 » » 50 » » Canada » 1 » » 100 » > Duitschland » 1 » » 250 » » Ierland » 1 » » 35 * » Italië » 1 » » 75 * » Japan » 1 » » 50 » 316. Inlichtingsbureau. In de derde plaats kan de bibliotheekbeweging in een land op uitnemende wijze geleid en bevorderd worden door de oprichting van een inlichtingsbureau, hetzij als afzonderlijk instituut, hetzij verbonden aan een bibliotheek als bibliotheekmuseum. De verschillende Library-Bureaux in AngelSaksische staten, en de Noord-Amerikaansche van staatswege ingestelde State Library Commissions -) kunnen als voorbeeld daarvan genoemd worden. Een allereerste begin van zulk een inlichtingsbureau is thans ook ten onzent sedert eenige maanden gemaakt, gevestigd in de Openbare Boekerij en Leeszaal te Dordrecht. Voornamelijk zal zulk een bureau inlichtingen te geven hebben over de technische inrichting van bibliotheken; raadgevingen dienaangaande zullen door het bureau in overleg met plaatselijke autoriteiten gegeven kunnen worden. Wellicht zal zulk een informatiebureau, uitgebreid tot bibliotheekmuseum, ook zijn invloed kunnen uitoefenen op de techniek in andere boekerijen dan Openbare Leesmusea. ') J. C. Dana, Library assocations and clubs. z. j. ec pl., p. 5. a) Zie § 317. Aantal assistenten. Er mag ook dringend op gewezen worden, dat de bibliotheekstaf uit een voldoend aantal personen besta. Te dikwijls lijdt de dienst en de hulp in bibliotheken, Openbare Leesmusea en andere — onder het geringe getal ter beschikking gestelde personen. Juist in Openbare Leesmusea zal men op dit punt niet karig behooren te zijn. Het werk is ten eerste meer-omvattend dan in gesloten, en zelfs in wetenschappelijke bibliotheken; het grooter aantal uitleeningen in Openbare Leesmusea, de uitgebreider controle, de nauwkeuriger boekhouding der uitleening, vorderen veel meer van het personeel dan welke bibliotheek ook. Afmattender is vooral de uitleendienst, waar gestadig heen en weer loopen, nauwkeurig doch snel opteekenen van het uitgeleende, het terugzetten van teruggebrachte boeken, veel meer aandacht vergt van den assistent dan elders. De meerdere uren van openstelling maken het verder noodzakelijk, dat in ploegen gewerkt wordt. Wenschelijk is het verder, dat in de verschillende takken van dienst dezelfde personen werkzaam kunnen gehouden worden; in ieder geval voor de samenstelling van de katalogi, het nummeren en klassificeeren der boeken. Men zie overigens, wat ik hierboven reeds opmerkte over vrijwillig bibliotheekpersoneel. 318. Salaris. Uit de hieronder opgenomen tabellen van uitgaven in Openbare Leesmusea zal men kunnen bemerken, dat een zéér belangrijk deel der totaaluitgaven wordt besteed als salaris aan het personeel. Zien wij naar hel type der oude volksbibliotheken, dan komen wij tot de conclusie, dat de salarissen berekend zijn op de eischen van personen, die uitsluitend terwille van de bijverdiensten den post van bibliothekaris ambieeren zullen. De gratificatie, aan onderwijzers te Berlijn toegewezen, bedroeg in 1897 slechts 285—385 M. '), in Dresden 400—480 M. In de 1'anjsche volks-bibliotheken ontvangen de onderwijzers 1000—1200 fr. De bezoldiging van vrouwelijke bibliothekarissen wisselt ten onzent tusschen de 50 en 625 gld., doch hieronder zijn ook enkele bibliothekarissen van gesloten bibliotheken begrepen.2) Zoo bedraagt de bezoldiging van den hoofdbibliothekaris in de i) ASG. 1897, S. 542. 5) Marie Rueb, De vrouw en de bibliotheek; Mededeelingen van het Nat. Bureau van Vrouwenarbeid, 1906, n°. 3. stedelijke Bücherhalle te Freiburg i. Br. 2700—4200 M. V. te Bremen is het aanvangssalaris 4000 M.2).; te Charlottenburg 4000—6800 M. Hoe betrekkelijk hoog deze salarissen schijnen mogen. 7.00 staan deze nog steeds verre ten achter bij de in ditzelfde land aan bibliothekarissen van stads- en wetenschappelijke bibliotheken gegeven salarissen. Frankfiirt a/M. geeft b.v. 57°°—7200 M. aan den hoofdbibliothekaris, 4700—6500 M. aan de onderbibliothekarissen; Hamburg 5700—7200 M.; Stettin 3600—6600 M.; en ook deze klagen over te geringe bezoldiging in vergelijking met die •der archivarissen, van welke toch dezelfde opleiding gevraagd wordt.s) Over Engelsche toestanden zegt Brown : ') «vergeleken bij iederen anderen tak van gemeentelijken dienst of bij het onderwijs, is bijna overal een onbillijke achteruitzetting van den bibliothekaris op te merken. Een schoolhoofd zal per jaar £ 400 ontvangen voor het toezicht houden op hoogstens IOOO of 1500 kinderen. De hoofdbibliothekaris van een stad met 423.OOO inwoners, waarin per jaar meer dan 1.000.000 uitleeningen geschieden, die verder het toezicht heeft over 22 hulpbibliotheken en de verdere leeszalen, en daarbij nog de boekaanschaffing enz. te regelen heeft, ontvangt per jaar een salaris van £ 35°'» Hij stelt de volgende tabel op van de, volgens hem billijke verhouding tusschen de inkomsten van een bibliotheek en het aan den hoofdbibliothekarissen toe te wijzen salaris: Bibliotheken met een Salaris van den Bibliotheken met een Salaris van den jaarlijksch inkomen van: bibliothekaris; jaarlijksch inkomen van: bibliothekaris: £ £ £ £ 20.000. . . . 800 4.500. . . . 425 15.000. . . . 700 4.000. . . . 400 10.000. . . . 600 3-5°°- • • • 375 8.000. ... 550 3.000. ... 35° 6.000. ... 500 2.500. . . • 325 5.500. ... 475 2.000. ... 300 5.000. . . . 450 1.900. . . . 290 1) BVL. 1901, S. 50. ») BVL. 1901, S. 91. ;') E. Joep, Die Stellung des Stadtischer Volksbibliothekars. In: BVL. 1903, S. 1. seqq. 4) J. D. Brown, Manual of library economy. London, 1902, p. 58. c? i ,,„n Hihliutheken met een Salaris van den jaa^ksch inkomen van: bib.iotheUri,: £ £ £ £ 1.800. ... 280 900. ... 190 1.700. ... 270 700. ... 180 1.600. ... 260 600. .. . 170 1.500. ... 250 500. ... 150 1.400. ... 240 400. ... 120 1.300. ... 230 300. ... 90 1.200. ... 220 200. ... 60 I.IOO. . . . 2IO 100. .. . 3° 1.000.... 200 L)e salarissen in rtmenKaaiiscuc uium»»».».— —1 In de Westelijke Staten ontvangt een hoofdbibliothekaris $600 2500, soms $3500 en in zeer enkele gevallen $5000; de hoofdbibliothekaris van de Library of Congress ontvangt $6000, de chief assistant $ 4000, de verschillende afdeelingschefs $ 3000, de assistenten $720—1500. Het geheele personeel omvat 424 personen, waarvan 120 ongehuwde, 28 gehuwde vrouwen. De salarissen voor het verdere personeel, b.v. in the Hrooklyn Public Library zijn: ie graad: §840—$ 1500 per jaar. 2e » : »660—» 780 » » 3e » : » 480—600 » » 4e » : geen salaris. De eenige stad in Nederland met een stedelijk Openbaar Leesmuseum, Rotterdam, stelde in 1906 een nieuw reglement op voor den dienst der bibliotheek. Hierbij wordt aan den hoofdbibliothekaris een salaris van ƒ 18—2500 met vrije woning, aan den assistent van ƒ 12—1800 toegekend.») Salarissen, die derhalve achterstaan bij elke andere bezoldiging in de Duitsche Bücherhallen of Engelsche en Amerikaansche Public Libraries. Achterstaan bij de ook al verre van voldoende salarissen van het personeel in de wetenschappelijke bibliotheken in Nederland, gelijk uit onderstaande opgaven blijkt: Rijks-Universiteits-bibliotheek Leiden. 1 Hoofdbibliothekaris ƒ 35°°- 2 Conservatoren elk » 2000. l) Rotterdam; Gemeenteblad, 1906, no. 33. Rijks-Universiteits bibliotheek Utrecht. 1 Hoofdbibliothekaris ƒ 3000 (begrooting 1907: /3400-) 2 Conservatoren elk » 15 5° Rijks-Universiteits bibliotheek Groningen. 1 Hoofdbibliothekaris ) 2000 I Conservator » 13°° R ij ks-Universiteits- bibliotheek Delft. 1 Hoofdbibliothekaris ƒ 2000 1 Assistent » 1000 Stedelijke Universiteits-bibliotheek Amsterdam. 1 Hoofdbibliothekaris ƒ 3800 (begrooting 1907: ƒ4000.) 1 Adjunct-bibliothekaris . . . . » 2200 3 Assistenten (ƒ1600, 1400, 1000). . 4000 Koninklijke Bibliotheek 's Gravenhage. 1 Hoofdbibliothekaris ƒ 4000 3 Onderbibliothekarissen . . . . » 6600 (gem. 2200.) 1 Amanuensis » 2000 1 Tijdelijk ambtenaar » 2000 5 Assistenten » 7^5° Achterstaan bij de in 1904 geregelde salarissen van de Rijksarchivarissen, wier bezoldiging deze is: Algemeen Rijksarchivaris .... ƒ 37°°—45°° Provinciaal » en Adjunct-Archivarissen te 's Gravenhage » 2800—3600 Hoofdcommiezen » 2400—37°° Commiezen » 2000—2300 Adjunct commiezen » 1000—1900 Achterstaan bij de salarissen van ambtenaren in gemeentedienst in groote steden, en van ambtenaren bij de Departementen van Algemeen Bestuur, voor welke de laatste regeling in 1906 de volgende traktementen vaststelde: Secretaris-generaal ƒ 5000 Administrateurs » 4000—4800 Referendarissen » 3000—3^00 Hoofdcommiezen » 2400—2900 Commiezen » 1800—2300 Adjunct-commiezen » 1200—1700 319. Vrouwelijk personeel. Er bestaat tegenwoordig geen twijfel meer over de al of niet wenschelijkheid van het opnemen van vrouwelijk personeel in bibliotheken; en men mag zelfs de bewering uiten, dat het de Openbare Leesmusea geweest zijn, die de vrouw in de bibliotheek hebben gebracht, en, gaarne gebruik makend van haar werkkracht, haar tevens een middel van bestaan in deze richting hebben geboden. Gedeeltelijk mag dit toegeschreven worden aan eenige, bij vrouwen algemeener voorkomende, sterker ontwikkelde eigenschappen, die haar als vanzelf een plaats in de bibliotheek deden toewijzen. Ik noem hier vooral de meer ontwikkelde gave, met kinderen om te kunnen gaan: in de kinderafdeeling zette men dan ook bij voorkeur vrouwen aan het werk. Ook bij het te woord staan van bezoekers aan de uitleenbank zal een vrouwelijk personeel meer gewenscht zijn dan een uitsluitend mannelijk personeel. De indruk, dien ik van Openbare Leesmusea en volksbibliotheken met uitsluitend mannelijk personeel — Hugo Heimann (Berlijn), Antwerpen, de volksbibliotheken te Berlijn en Parijs — is deze, dat daar de uitleendienst stroever, stugger geschiedde, dan daar waar een vrouwelijk of gemengd personeel aan den uitleenbank stond. Het komt mij echter voor, dat voor alle andere takken van dienst zoowel mannelijk als vrouwelijk personeel op zijn plaats is, zoowel op de ondergeschikte als op de andere rangen. Tegenover de bewering, dat in de leidende, organiseerende rangen mannelijk personeel te verkiezen zou zijn boven vrouwelijk staat de praktijk, welke uitwijst, dat deze functie even goed in handen van vrouwen als van mannen berusten kan. 320. Maar het valt niet te ontkennen, dat bij vrouwenarbeid niet alléén de meerdere of mindere geschiktheid beslist, doch óók de overweging, dat vrouwen goedkooper arbeidskracht representeeren dan mannen. En niet het minst in bibliotheken, die doorloopend te weinig deelen in de welwillende aandacht van het publiek en autoriteiten, wanneer het aankomt op geldelijke bestaansvoorwaarden. Het verwondert ons dan ook niet een uitlating van Garnett te ontmoeten, waarin hij vrouwen waarschuwt geen lagere loonen dan mannen voor bibliotheekwerk aan te nemen. *) Evenmin het *) Women in professions... London, 1900 p. 211. feit geconstateerd te vinden, dat zelfs in Amerikaansche bibliotheken vrouwen zelden dezelfde salarissen voor hetzelfde werk bekomen als mannen. Als reden hiervan wordt opgegeven: (i) dat de stedelijke autoriteiten en bibliotheekbesturen over het algemeen niet gaarne vrouwelijk personeel in hoofdambten zien, (2) dat vrouwen zelf het werk als een «aardig», «prettig» werk beschouwen om haar vrijen tijd mee te vullen, (3) dat sommige bestuurslichamen tevreden zijn met elke zich aanbiedende hulp; (4) maar vooral, dat vrouwen geneigd zijn voor minder te werken dan mannen '). In dit zelfde rapport wordt een lijst meegedeeld van de verdiensten van vrouwen in Amerikaansche bibliotheken. In de 25 voornaamste bibliotheken waren werkzaam: 396 vrouwen met een salaris van $ 240—1500, gemidd. § 750 15 » »» » »» 550—2000 » » 1I5u 38 » » » > > » 600—1500 » » 900 7 » » » » » » 625—1200 » » IOOO In Engelsche bibliotheken waren in 1894 nog slechts 37, in 1899 reeds 81 vrouwen werkzaam; de salarissen varieerden tusschen £ 26 en £ 90 per jaar. 8) De meerdere gewildheid van vrouwen in bibliotheken om dit geldelijk voordeel komt mij bedenkelijk voor. Waar dan ook thans in Nederland meer aandacht aan het bibliotheekvak als beroep voor vrouwen wordt geschonken. '1) en waarschijnlijk veel vrouwelijk personeel zich voor den dienst in Openbare Leesmusea zal komen aanbieden, mag het geen overbodige waarschuwing genoemd worden, dat van de zijde van het georganiseerde deel der vrouwenbeweging toch mede ernstige pogingen mogen aangewend worden, om tot een algemeene regeling van de opleiding en salarieering van bibliotheekpersoneel en de daaraan verbonden formuleering der eischen aan kennis en geschiktheid, te geraken. Het komt mij voor, dat daarmede ook het vrouwelijk personeel beter gebaat zal zijn, dan bij de dikwijls voorbarig gegeven aanmoediging en de aanbeveling, dat bibliotheekwerk een voor vrouwen uiterst geschikt en voldoeninggevend werk is. l) LJCN. 1892, p. 90. — Zie ook ffomen in proiessions... London, 1900, p. 219. Over de aikeerigheid van bibliotheekbeheerders zie ook M. E. Ahern, The business side of woman's career as a librarian. In: LJCN. 1899, p. 60. *) Women im professions l.c. p. 226—27. 3) Zie: Marie Ru eb, 1. c. 321. Conclusie. Wanneer ik in het kort de strekking van dit hoofdstuk, waarin aan eenige vragen betrekking, hebbend op de techniek in Openbare Leesmusea aandacht geschonken werd, wil weergeven, zoo kan dit geschieden met de woorden: «Asameans of simply earning money, do not recommand library work, take up anything else.» ') Het bibliotheekwezen staat niet in het teeken van een algemeene belangstelling. Te lang is de bibliotheek een plaats geweest voor slechts enkelen: voor den kleinen kring van studeerenden, wetenschappelijk arbeidenden of van hen, die de door een wetenschappelijke opleiding verkregen bekwaamheid in de praktijk eener broodwinning vruchtdragend konden maken. Breedere kringen blijven doorloopend vreemd staan tegenover de bibliotheken: nauwelijks is het bestaan bekend, het gebruik maken geschiedt door een beperkten kring, gevormd door steeds dezelfde belangstellenden. De instelling is op zichzelf van weinig belang voor het maatschappelijk leven. Geen wonder dan ook, dat bouw, inrichting en uitrusting dikwijls sporen dragen van een zeer slappe belangstelling en zorg. Gelijken tred met de enorme toename van de boekenproductie houden de beschikbaar gestelde gelden niet, noch de toegewezen arbeidskrachten, noch de toegemeten ruimten. Bibliotheekwerk stemt ontmoedigend. Openbare Leesmusea deelen tot heden in dit lot in landen, waar een oude bibliotheektraditie bestaat. Op zeer enkele uitzonderingen na vindt men in Europa geen instellingen, die in staat zijn goed en vruchtbaar te werken, zich óp te werken tot een instelling van belang in het maatschappelijk leven. Volksbibliotheken hebben nog om andere redenen een ongunstigen naam gekregen; maar de hoofdreden is ook hier: slechts een beperkte kring van belangstellenden en belanghebbenden bekommeren zich om de instelling. Alleen door een herziening van haar program zullen èn wetenschappelijke, èn volksbibliotheken in staat zijn burgerrecht te veroveren ; in welke lijn, zoowel buiten als binnen de muren, trachtte ik hierboven aan te geven. De personen tenslotte, die zich tot bibliotheekwerk in Openbare Leesmusea aangetrokken voelen, vinden geen «prettig» en «aardig» werk voor hen gereed liggen, noch gemakkelijk noch goed be- ■) LJ. 1890, p. 292. loond. Dit mag hun voortdurend onder de oogen worden gebracht. Binnen de muren der instelling wachten honderde lastige vragen een oplossing, dadelijk en snel te nemen ; wacht dikwijls eentonig, afmattend werk; buiten de muren hebben zij de instelling als een wig te slaan tusschen vóóroordeel en onverschilligheid. Tot hen, die in Openbare Leesmusea iets anders verwachten te vinden, zegge men: «take up anything elseN HOOFDSTUK III. De financieele zijde van het Vraagstuk der Openbare Leesmusea. HOOFDSTUK III i 322. Inleiding. De zorg voor, het onderhoud van de instellingen, wier doel en werk in de voorgaande bladzijden werd uiteengezet, vraagt tenslotte onze aandacht. Zelfs zou men met eenig recht kunnen betoogen, dat wij eigenlijk eerst hier tot de kern van het vraagstuk der Openbare Leesmusea genaderd zijn. «Ohne Geld steht selbst die Civilisation stille», is reeds vroeger met het oog op de eischen van volksbibliotheken en Openbare Leesmusea gezegd. ') Men zal toch de ervaring opdoen, dat maar zelden personen weigeren te erkennen, dat Openbare Leesmusea bij het sociaalpaedagogisch werk een zeer te waardeeren steun kunnen zijn. Men zal zelfs gaarne de geboden voordeelen aanvaard vinden, en het werk en het doel der instelling als gezond en nuttig geprezen. En niet minder instemming zal te oogsten zijn, wanneer het goed recht wordt bepleit op passende huisvesting, doeltreffende uitrusting en een voor zijn taak berekend personeel. Men zal er echter op bedacht moeten wezen, dat Openbare Leesmusea op verre na niet zullen kunnen uitkomen met de bescheiden middelen, waarover de oude volksbibliotheek de beschikking placht te krijgen. Integendeel: het veel omvattend werk, dat reeds vaneen aan zijn doel slechts eenigermate beantwoordend Openbaar Leesmuseum verwacht mag worden, eischt zeer belangrijke en vooral: geregeld vloeiende bijdragen. Het bijeenbrengen, de gestadige aanvulling, het onderhoud van de boekenschat; de verspreiding der boeken over scholen, woningen en werkplaatsen, door reizende- en hulpbibliotheken ; de oprichting en het onderhoud van passende gebouwen en hulpgebouwen; de G. S t u e c k r a d, Programm iiir das Gutenbergs-Jubilaum... Offenbach, 1837, S. 95. onontbeerlijke, technische hulpmiddelen; de salarieering van een geschoold en in getale voldoend personeel: dit alles kan niet bestaan bij karig toegemeten middelen. 12? De vraag is dan: wie zal de zorg van oprichting en onderhoud op zich nemen? Zullen wij alle heil afwachten van belangstellende, ijverige, vooral bemiddelde particulieren; zullen wij deze taak bij voorkeur aan vereenigingen overlaten; zal het Openbaar Leesmuseum een onderwerp van gemeente-, van staatszorg uitmaken? Zullen wij den bezoeker en den lezer zeiven verplichten zijn gewenschte lektuur. de verlangde ontspanning, de begeerde kennis te betalen, telkens als hij zich tot de instelling wendt? Dit zijn punten, die tezamen de kern van het vraagstuk der Openbare Leesmusea uitmaken. Een samenhangend overzicht van de verschillende richtingen, waarin een oplossing werd aangewezen en beproefd, wordt in de navolgende bladzijden aangeboden. Ik wil beginnen, een overzicht te geven van de verschillende jaarbalansen van grootere en kleinere inrichtingen, in verschillende plaatsen en landen, onder verschillende systemen van beheer staande; verder mogen daarbij aansluiten overzichten van uitgaven over meerdere achtereenvolgende jaren, en eenige berek.ngen wat de kosten per hoofd der bevolking en per uitleen.ng zijn in verschillende steden en landen. , . , Daarop moge een overzicht volgen van de onderscheiden bemoeiingen van particulieren, van algemeene en bijzondere vereenigingen, van gemeente en staat, waarbij zich aansluit een uiteenzetting van de voor- en nadeelen van particulier initiatief en bemoeiing van de zijde van het openbaar gezag. _ Het zal voornamelijk de Angel-Saksische wetgeving zijn, die hier onze aandacht vraagt, in zoover deze regelingen getroffen heeft voor de financieele zijde van het vraagstuk. 724. De oprichting. Reeds meermalen had ik gelegenheid er op te wijzen, dat noch de wijze, waarop de plannen voor openbare leesinrichtingen worden beraamd, noch de uitvoering daarvan, gelijken tred pleegt te houden met de gespannen verwachtingen, die men koestert over de te bereiken resultaten^ Zoo haalde ik als" voorbeeld aan, hoe de volksbibliotheek van oudsher bestemd was voor de zedelijke en geestelijke verrijking van minderbedeelden, doch dat daarbij doorloopend meer de bedeeling en minder de verrijking op den voorgrond trad. Wij zagen verder ook, dat de goede bedoeling van overtuigde voorstanders van Openbare Leesmusea meermalen achterhaald werd door gebrek aan ervaring en juist begrip van hetgeen de instelling na te streven had; en dat het gevolg daarvan wel was, dat de instelling tot verwondering der belangstellenden niet die vlucht wilde nemen, welke het navolgen van aanlokkelijke voorbeelden verwachten deed. Het in het kleine, in het sjofele navolgen van Angel-Saksische voorbeelden is datgene, waarvoor ten ernstigste gewaarschuwd moet worden. Maar al te dikwijls gaat aan de oprichting de overweging vooraf, dat een proefneming in het klein zal moeten uitwijzen, of de instelling levensvatbaarheid bezit, en, instede van bij den aanvang reeds een plan vast te stellen, waarin plaats gegeven is voor onbekrompen uitvoering en geregelde uitbreiding: een plan, dat op soliede financieele grondslagen rekenen mag, vleit zich de voorzichtige berekening met de hoop dat een op bescheiden schaal ontworpen plan naar evenredigheid hetzelfde arbeidsvermogen zal ontwikkelen als de grootste der Angel-Saksische Public Libraries. Tegen deze verwachtingen en tegen deze handelwijze moet met nadruk gewaarschuwd worden. Het geldt hier geen winkelnering, welke door vlijt en arbeidzaamheid van den eigenaar allengs tot grooter bloei, en na geslachten tot een zaak van beteekenis te brengen is: maar wij hebben hier te doen met een instelling van algemeen nut, welke van den aanvang af berekend moet zijn voor een zeer groot aantal bezoekers, voor een zeer groote verscheidenheid van gestelde eischen en vragen, voor een omvangrijke en volledige taak. Van den aanvang af moet de instelling vertrouwen inboezemen, geen personen behoeven af te wijzen, omdat er geen plaats is of geen middelen aanwezig zijn; van den aanvang af moet ieder de overtuiging hebben, dat hij verwacht en zijn wenschen afgewacht worden. Van den aanvang af sta daar op het program van werken: aansluiting bij het onderwijs, in alle variaties gegeven; openstelling op elk redelijk uur van den dag; het brengen van de boeken in een ieders bereik door tusschenkomst van hulp- en wijkbibliotheken. In één woord: de stuwkracht, die van deze instelling kan uitgaan, mag niet bij voorbaat reeds ondervangen worden door onvoldoende uitrusting. 325. Wanneer men meent, dat öf de bevolking nog niet in staat is de instelling te waardeeren, öf vreest, dat de middelen niet ruim zullen vloeien en zullen blijven vloeien; wanneer men meent, dat met deze argumenten een proefneming in het klein te verdedigen is, zoo is m.i. geen andere raad gewenscht dan: wacht liever nog, desnoods nog vele jaren dan dat op een voorbarigen, onzekeren financieelen grondslag de instelling gebouwd wordt, in de stille hoop, dat de jaren wel raad zullen b r e n gen i), onderwijl angstvallig nalatend al wat méér beoogt dan aan den komenden en gaanden bezoeker een krant, een tijdschrift, een boek af te geven; nalatend al wat meer geld vraagt dan de ouderwetsche volksbibliotheek; nalatend wat het werk van Openbare Leesmusea tot sociaal-paedagogisch werk kan maken. Op deze wijze verspreidt men, vaak ondanks de beste bedoelingen, van den aanvang af verkeerde begrippen over den aard, de strekking, het doel der instelling, tot schade van de beweging voor-, en het vertrouwen in Openbare Leesmusea. De jaren van afwachten zullen beter besteed zijn met een krachtige propaganda, een georganiseerde verspreiding van juiste begrippen aangaande de instelling en haar doel, dan dat al proefnemend en sukkelend die jaren voorbijgaan in afmattend kampen tegen financieele moeilijkheden, belemmerenden, remmenden geldnood. Wil men, ondanks geringe steun en middelen en beschikbare krachten toch iets «voor het volk» in deze richting doen, zoo stelle men leesinrichtingen open op beter, ruimer schaal dan de oude volksbibliotheken, doch men noeme deze instellingen niet «Openbare Boekerij en Leeszaal», «Openbaar Leesmuseum», doch als vroeger: «Volksbibliotheek», gelijk de «Maatschappij tot Nut van 't Algemeen» zoo juist doet. Iedere verwarring is daarmede uitgesloten. Anders zal het — om een concreet voorbeeld te noemen — gaan als met de «Openbare Boekerij en Leeszaal» te 's Gravenhage, welke als navolging van Britsche Public Libraries, als Openbaar Leesmuseum is bedoeld, maar geen essentieel verschil vertoont met de volksbibliotheek van de Afdeeling der genoemde Maatschappij daar ter stede. Men moge de woorden van Norren berg ter harte nemen, wanneer hij aangaande het goed bedoelde, doch voorbarige en aarzelende oprichten van instellingen, die alleen den naam gemeen hebben met Openbare Leesmusea, opmerkt: «Wanneer een l) Zie dienaangaande ook BVL. 1905, S. 97. stad een openbaar badhuis wil oprichten, dan begint zij niet met een bassin van geringen omvang en een paar badkuipen in een gehuurd lokaal, maar zij rekent van den omvang af op een flink gebouw; want zij redeneert aldus: wanneer ik er mee begin, dan dadelijk zóó, dat de heele inrichting voor algemeen bezoek berekend is. Maar wanneer er sprake is van bibliotheken, dan is men doorgaans angstig uitgevallen en men begint voorzichtigheidshalve heel in het klein. Blijkt dan het bezoek aan, en het gebruik van de boekerij gering, zoo werpt men graag de schuld op het idee zelf of op de onverschilligheid van het publiek, in plaats van aan de onvoldoende uitrusting het mislukken te wijten.» ') 326. Uitgaven. Ter toelichting en aanvulling van hetgeen hierboven aangaande de oprichting van Openbare Leesmusea en volksbibliotheken in het algemeen gezegd is, mogen eenige balansen van een aantal dezer instellingen hier een plaats vinden. Over de uitgaven van een ouderwetsche volksbibliotheek bezitten wij een zeldzaam volledig overzicht, loopende over een eeuw; en wel van de volksbibliotheek van het Departement 's Gravenhage van de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen 3), tevens een der eerste volksbibliotheken in ons land. Het aanvankelijk budget bedroeg in 179^ • f 15°-— hetgeen verhoogd werd in . . 1799 tot . . » 210.— vermeerderd met een gratificatie van + f 200; zoo beschikte zij in . . 1807 over. . » 450.— Deze gratificatie steeg tot ƒ 310.—, zoodat het totaal inkomen in . . 1826 bedroeg » 760.— daalde in . . 1830 tot » 325.— | steeg » . . 1841 » » 725.— I daalde » , . 1844 » » 475.— 1 steeg » . . 1859 s s 625.— inbegrepen de ' daalde » . . 1865 » » 500. extra-toelagen. \ steeg » . . 1877 » » 911 -75 I daalde » . . 1878 » » 5°0-— I steeg » . . 1879 " s 800.— f bleef tot . . 1882 op » 800 — daalde in . . 1891 tot » 600.— >) C. Nörrenberg, Was lehrt die Krupp'sche Bücherhalle. In: SP. 1901, S. 563. s) G. J. Swart en C. P. J. Keizer, l.c. 1898. 327. Als voorbeeld van de uitgaven van een eveneens onvoldoend, doch in ieder geval ruimer gesubsidieerde moderne Bücherhalle, kies ik de in 1894 te Freiburg opgerichte. Zij is m.i. het type van een onder karige middelen gebukt gaand Openbaar Leesmuseum, bovendien fel bestookt door een katholieken concurrent. De uitgaven waren als volgt: 94: personeel M. 1045.— ; binden M. 557.—; boeken M. 26.90 '95: » » 1252.— » » 433-— * * 51* •96: » » 1275.22 » » 503-20 » » 59-8o '97: » » 1341.77 » » 337-9° * * 94'98: » » 1340— » » 600.45 » » 354-20 '99: » » 1471.— » » 444-83 » * 277.— 328. Plaatst men naast deze cijfers die van de Free Circulating Libraries, in New-York, zoo wordt het duidelijk, waarom het bibliotheekwezen in Amerika zulk een vlucht heeft kunnen nemen. lidmaat-' „ . Giften in Uitgaven Stedelijke Staats- Giften in Jaar" in dollars, bijdragen. geldgn subsidies. geld. bouwen. 2.481,83 3-997.66 '81 4.624,30 4-977.50 12.000,— '82 5.820,99 5-493.52 20.000,— '83 7.659,50 5.800,60 13.200,— '84 7.986,35 7-430,31 10.000,— geb. '85 9.714,63 10.472,07 5.200, | '86 12.002.27 11.326,— 1 '87 15.44 7,76 4.999.98 9.866,75 25.000, geb. '88 22.582,49 12.500,01 7.656,— '89 23.498,26 9.166,67 11.039,— 20.000,— '90 20.782,03 6458,34 15.701,— 5.000, '91 25.579,03 16.875,— 10.710,06 6.500,— '92 27.886,61 17.500,— 9-215.33 1.691,67 '93 33.242,77 18.333,32 9.763,43 '94 34.586,98 20.000,— 10.636,44 10.000,— '95 40.904,89 23.333,34 17-284.24 3.041,80 '96 47.255,21 28.750,— 13.722,96 '97 61.941,0847.916,66 11.636,23 1.400,— 5.000, '98 79.720,93 7i.333.34 10.391,84 1.800, 8.000,— '99 98.211,17 75.166,67 8.925,99 2.000,— 80.000,— '00 89.839,07 64.916,67 18.578,67 2.200, 77.552,66 329. Jaarbalansen. Wanneer wij thans onze aandacht bepalen tot eenige jaarbalansen, zoo geschiedt dit ten eerste om een overzicht te krijgen over de totalen, die benoodigd zijn voorjaarlijksch onderhoud van Openbare Leesmusea en volksbibliotheken van eenigen omvang of aantal: in de tweede plaats koos ik als voorbeelden zoodanige, die in staat zouden zijn de budgets van verschillende soorten toe te lichten, n.1. van Openbare Leesmusea, door particulieren, vereeningen en van gemeentewege onderhouden; in de derde plaats mogen de uitvoeriger mededeelingen over de detail-uitgaven eenig licht werpen. Een overzicht volgt in § 342. 330. Zwittau. Als type van een stichtings-bibliotheek kan dienen de terecht ter goeder naam bekend staande Ottendorfer Bücherhalle te Zwittau (Oostenrijk), een industrieplaatsje van ± 8000 inwoners; de instelling voorziet echter ook de omliggende plaatsen van lektuur. Zij bezit een eigen gebouw, tevens voorzien van voordrachtzaal; 1631 ingeschreven lezers; 27580 bezoekers aan de leeszaal; en leende 80226 banden uit in het boekjaar 1904/1905. De uitgaven waren: Zwittau (1904/ 5) Salarissen Kr. 2.240,— Bureaukosten » 220,90 Portier * 972> Boeken * I3°°>75 Tijdschriften » 1064,66 Drukwerk * 584,60 Binden * 509,86 Voordrachten » 714>5' Verwarming x 439>3° Verlichting v 1010,70 Onderhoud van het gebouw » 1243,19 Brandverzekering » 169,68 Diversen * 597»!4 Aan het Reservefonds » 569-69 In Kassa » 1011,66 Kr. 12.648,64 331. Stuttgart; Jena. Voorbeelden van Openbare Leesmusea, een eigen gebouw bezittend, deels onderhouden door ruime giften van particulieren, deels gesteund door een vereeniging of van gemeentewege, bieden Stuttgart en Jena (Zeissstiftung). Stuttgart (1904/5) (1 centrale, 1 hulpbibliotheek; 144-035 bezoekers; 2299 ingeschreven lezers; 249.443 inwoners.) Terugbetaling van voorschotten M. 24,47 Onderhoud van het gebouw » l6'55 Verwarming . . . . » 1064,42 Verlichting * 1 °77<%7 Schoonmaak en waterleiding » 601,58 Ameublement * 83,09 Boeken en tijdschriften * 4610,86 Kranten » 289,50 Binden » 3161,69 Drukwerk * 638,15 Bureaukosten * 449>7^ Advertenties * I44'°7 Consumptiekamer * 450,81 Salarissen * 4786,53 Verzekering * 80,20 Terugbetaling-leeningen ... . . » 18186,48 Kassa » 343.8o Totaal . . M. 36.009,85 Jena (1904) (110.183 uitleeningen; 7012 ingeschreven lezers; 26.355 Inw-) Brandverzekering M. 92>3° Salarissen * 7479>92 Ziekte- en invaliditeitsverzekering ... » 33°>12 Telefoon * ^7> Reparatie meubilair » 84,48 Tijdschriften * 1501,01 Boeken * 5813,29 Binden 1 2175,90 Restant katalogus » 2360,72 Drukwerk * 230,40 Bureaukosten * 268,60 Bibliotheekfonds * 1085, Totaal . . M. 21.508,74 332. Weenen; Bremen. Een ander voorbeeld geeft inlichtingen over de uitgaven van een bibliotheek, die van den ingeschreven lezer een jaarlijksche contributie, en bovendien per uitgeleende band onderhoudende lektuur, leesgeld vraagt: de merkwaardige «Centralbibliothek» te Weenen, opgericht en geleid door Prof. E. Reyer1). Weenen (Centralbibliothek, 1904). (1 Centrale, 20 filialen; 1.848.155 uitleeningen; ± 170.000 ingeschreven lezers; 35 beambten; 1.797.992 inwoners.) Boeken Kr- 29234-22 Binden » 14401.39 Drukwerk * 2Ó58' Inrichting * 2I79>57 Salarissen * 3S2I4>33 Lokaalhuur * 16956,68 Verlichting en verwarming » 3664.76 Porti en transportkosten » 5Ó95,61 Verzekering * 889,52 Rente en schuldaflossing » 15661,32 Diversen IOQ' Totaal. . . Kr. 129.655,40 De uitgaven van een Openbaar Leesmuseum, dat zich door te geringen geldelijken steun verplicht zag, in het derde jaar een leesgeld te heffen, waren als volgt: Bremen (1904). (48.638 bezoekers; 99.138 uitleeningen; 214.879 inw.). Boeken enz.; bureaukosten M. 11688,55 Salarissen * 10271,70 Verdere kosten * 7996,95 Totaal. . . M. 29.9^.20 333. Hamburg. Een bibliotheekvereeniging, die tot heden gelukkiger was, is Hamburg. Ik neem in extenso de uitgavecijfers dezer instelling over, omdat deze het best aantoonen, tot welke krachtsontwikkeling een, door een bibliotheekvereeniging onderhouden instelling kan geraken. Ondanks totaal onvoldoende localiteiten in het hoofdgebouw, heeft deze Biicher- und Lesehalle een mooien staat van dienst aan te wijzen. *) Over het vragen van leesgeld, zie § 345 seqq. Hamburg (1905). (1 centrale, 2 filialen n beambten, 31 volontairs, 6 bedienden; eigen binderij; 403.448 banden uitgeleend, 62.270 bezoeken aan de leeszaal; 803.090 inwoners.) Centrale A. Huur M. 10,— Onderhoud gebouw. » 74,20 M. 84,20 Meubilair » in,3° Onkosten . . . . M. 2954,97 Drukwerk .... » 239,50 Verwarming ...» 34°,20 Verlichting ...» 646,25 Schoonmaak ...» 7°4>°3 4884,95 Katalogus » '443-75 Salarissen . . . . M. 17.708,65 Diversen . . . . » 151'10 » 17859-75 Boeken M. 6459,50 Tijdschriften ...» I74>°5 » 6633,55 M. 31017,50 Hulpbibliotheek B. Boeken » 2696,98 Diversen • » 136,3° » 2883.28 Hulpbibliotheek C. Verbouwing » 339^2-^2 Huur M. 10.— Inrichting » 4630,91 » 4640,9' Onkosten . M. 2049,57 Verwarming ...» 481,50 Verlichting ...» 425,88 Schoonmaak ...» 265,46 » 3222.41 Salarissen . . . M. 5618,50 Diversen . . » 53.54 M. 5672,04 Boeken » 16981,25 M. 64479,26 Boekbinder ij. Huur M. 648,— Onkosten . . . . M. 331,48 Verwarming ...» 36,60 Verlichting ...» 78,22 Schoonmaak ...» 5,50 » 451,80 Materiaal » 1458,86 Salarissen . . . . M. 7686,10 Diversen .... » 181,08 » 7867,18 Inrichting » 1338,30 » 11764,- Totaal M. 110.094,18 334. Frankfort. Minder gelukkig daarentegen is de Bücherhalle in Frankfort, die veel met geldgebrek heeft te kampen. Frankfort (1904) (155.966 uitleeningen; 118.683 bezoeken; 6200 ingeschreven lezers; 1 gebouw, 1 filiaal; 334.951 inwoners.) Aflossing schuld 1903 M. 2600,— Huur » 4800,— Salarissen » 9488,10 Schoonmaak » 1222,05 Verwarming en verlichting » 2549,70 Invaliditeit-, ziekte-, brandverzekering, belasting » 461,01 Drukwerk » 576,20 Bureaukosten » 376,20 Meubilair » 1610,26 Tijdschriften » 1500,90 Boeken » 4126,— RinH#»n » i7cn 88 Huur » Salarissen » Schoonmaak » Verwarming en verlichting » Invaliditeit-, ziekte-, brandverzekering, belasting » Drukwerk » Bureaukosten » Meubilair » Tijdschriften » Boeken » Binden » Filiaal (toezicht) M. 596,9° Diversen * 168,18 Leening * 10633,44 Totaal . . M. 37.630,94 335. Berlijn. Een Bücher- en Lesehalle. onderhouden door een vereeniging, wier doel niet uitsluitend gericht is op het stichten van bibliotheken, de «Deutsche Gesellschaft für Ethische Kultur», is tevens de eerste volksbibliotheek in Berlijn geweest, die aan de uitleenbibliotheek een leeszaal verbond. De uitgaven waren in 1903 als volgt. Berlijn (Gesellschaft f. Ethische Kultur; 1903) (1 gebouw; 26794 banden ter plaatse, 2625 thuis gelezen, tezamen 31.419 bd.) Huur M- 1 5°°- Verlichting, verwarming, schoonmaak . . » 680,07 Salarissen * 359°'5° Boeken, inbinden * 453>6o Porti 1 101'6l Drukkosten » 101,08 Reparatiekosten ameublement » 41,60 Bureaukosten * 7°>59 Diversen * 29' Totaal . . M. 6568,05 336. Berlijn; Dresden. Als vertegenwoordigsters van het oude type volksbibliotheken door gemeenten onderhouden, kies ik die te Berlijn en Dresden. Ter vergelijking met deze cijfers moge het budget van de soortgelijke volksbibliotheken der stad 1 arijs dienen, die, ten getale van 79, in 1904 beschikten over Fr. 220,225. ) Berlijn. (Stedelijke volksbibliotheken; 1904) (27 volksbibliotheken en 1 centrale in voorbereiding; i.359-839 uitleeningen; 2.040.222 inwoners.) I. Centrale. 1. Bibliotheekassistente M. 1075,— 2. Boeken 8 24351,85 3. Binden * 354°,65 4. Verwarming * 537>^2 5. Stoker * IO°' l) M. Pellisson. Les bibliothèques populaircs eii France et a 1 étranger. Paris, 1906, p. 170. 6. Verlichting «1. ^y-',4' 7. Schoonmaak » 975' 8. Brandverzekering » 83,70 9. Ameublement s 600, 10. Huur » 6600, M. 38-i57,73 II. Volksbibliotheken en leeszalen. 1. Salarissen . M. 3835 '»13 2. Boeken * 5449'»27 3. Binden * 16504,22 4. Tijdschriften * 12908,37 5. Drukkosten * 6676,4 7 6. Huur voor 1 leeszaal » 324°> 7. Verlichting idem » 9°3>20 8. Ameublement 2 bibliotheken . . » 3°°, 9. Bureaukosten » 714>75 10 Diversen 9 374,42 Totaal . . . M. 134.463,83 Dresden (1902) (12 Volksbibliotheken; in 1900: 396.146 inw.) 1. Huur voor 1 volksbibliotheek . . . M. 406, 2. Licht en verwarming s 250, 3. Schoonmaak en toezicht » 75°, 4. Salarissen (9 X 480 M. 3 X 4°° M.). » 552°> 5. Vergoeding en kerstgeschenken aan de bibliotheekhelpers (12 X 68 M.). . . » 816, 6. Inrichting, ameublement » 25°> 7. Boekaankoop 8 7321» 8. Kosten van beheer » 11^°< Totaal. . . M. 16.473,— 337. Düsseldorf; Antwerpen. Op den grens van volksbibliotheek en Openbaar Leesmuseum, van gemeentewege onderhouden, staan Düsseldorf en Antwerpen. Düsseldorf (Stedelijke; 1904/5) (1 Centrale, 2 hulpbibl.; 108.371 uitleeningen; 253.099 inw.) 3 Bibliothekarissen (600 en 2 X 25°) • 1100, Hoofdbibliothekaris 1 !95°» Onderbibliothekaris » 1800, 2e Hulobibliothekaris » ^S0, Bediende M. ^75, Boeken * 8148,— Binden * 2010,— Verwarming * Verlichting * 34°, Drukwerk en bureaukosten » 7l3> Onderhoud * 379' Diversen * 177' Totaal . . M. 29.067,— Antwerpen (1904.) Jaarwedden (1 bibliothekaris, 2 onderbiblio- thekarissen, 3 klerken, 3 knechts) Fr. 20250, (vergoeding avondwerk) ...» 2050, Boekenaankoop en binden » 5000, Verlichting en verwarming » 600,— Onderhoudkosten van het lokaal . . . » 250,— Totaal . . Fr. 28.150.— 338. Charlottenburg. Als voorbeeld van een, in zeer vele opzichten goed ingerichte en goed van gemeentewege onderhouden Openbaar Leesmuseum is Charlottenburg als aangewezen, de eenige stedelijke Bücher- und Lesehalle, die een eigen gebouwde woning bezit. Haar budget is als volgt: Charlottenburg (1904/5). I. Vast personeel: 1. Hoofdbibliothekaris (4000—6800 M.) M. 4400 — 2. Ie Assistent (2700—4800 M.). . . » 3000,— J IJe » (2700—4800 M.) . . . » 3°°°' II. Zakelijke en tijdelijke uitgaven: 1. Hulppersoneel * 5°7°> 2. Dienstpersoneel ^200—1500 M.). . » 6830,— 3. Onderhoud der lokalen » 992> 4. Invaliditeits-, ziekte- e. a. verzekering » 375 — 5. Boeken * 8000,— 6. Binden * 3000.— 7. Tijdschriften » 1600,— 8. Schrijfloonen * ^00' 9. Huur voor het gebouw der hulp¬ bibliotheek * 1800, 10. Drukwerk, enz » 2800, li. Onderhoud van het gebouw, licht enz. M. 53°°-— III. Inrichtingskosten der hulpbibliotheek. » IOOO,— Totaal . . . M. 47.767 — 339. Croydon; Westminster. Hiermede nemen wij afscheid van het vaste land van Europa, om eenige voorbeelden van de uitgaven in Angel-Saksische Public Libraries te bezien, die tot de bestrijding van haar onkosten uit bijzondere bibliotheekbelastingen kunnen putten. In deze landen, waar, zooals meermalen reeds uitdrukkelijk verklaard is, het Openbaar Leesmuseum tevens de wetenschappelijke bibliotheek vertegenwoordigt, zijn de aldus geheven bedragen beduidend hooger dan ergens elders. Een kleinere bibliotheek, te Croydon, kon deze uitgaven doen: Croydon. (1904/5). (1 centrale, 2 hulpbibliotheken; 450.521 uitleeningen, 22 assistenten; 144.419 inwoners). £ s. d. Rente, aflossingen 168 6 1 Ameublement 3 6 2 Salarissen 249 9 O Diversen 1 14 8 Boeken 125 O 3 Tijdschriften 5° 0 1 Binden 34 4 0 Bureaukosten 4 1 5 Drukwerk 15 19 10 Belasting en verzekeringspremie .... 636 Schoonmaak 38 3 7 Verwarming 10 16 O Verlichting 25 3 11 Drukwerk 4 1 10 In Kassa 805 4 7 Totaal. . .1542 17 11 Als typen van een goed onderhouden Londensche bibliotheek moge die te Westminster dienen. Westminster (1905/6). (1 centrale, 4 hulpbibliotheken; 320.714 uitleeningen; 188.121 bezoekers; 185.000 inw.). £ s. d. Ameublement onderhoud 1114 13 2 Boeken 1461 611 Binden 420 9 11 Drukken van den katalogus 452 7 3 Tijdschriften 533 16 7 Salarissen 3754 6 2 Drukwerk 284 8 2 Verlichting en verwarming 401 7 4 Uniformen 59 10 2 Rente, belasting, verzekering .... 356 10 10 Schoonmaak 97 6 7 Bureaukosten 30 1 4 Pensioenen 160 O o Vergoedingen 194 1 o Diversen 23 18 3 Totaal. . . 9844 3 8 340. Manchester; Birmingham. Ten slotte uit Engeland twee der oudste en grootste Public Libraries, Manchester en Birmingham. Manchester (1904/5) (1 Centrale, 14 hulpbibliotheken, 5 bestelhuizen; 2.397.039 uitleeningen; 2.302.981 bezoekers; 631.185 inwoners.) £ s. d. Salarissen en loonen io344 12 4 Renteaflossing, belasting, verzekering . 872 2 8 Boeken 3748 16 4 Binden 1712 12 9 Tijdschriften 1993 5 9 Drukwerk, advertenties, bureaukosten . 586 4 1 Veranderingen, herstellingen en ameublement • . . . . 1421 6 O Electrisch licht 1416 4 9 Aanleg en ornamenten electr. licht . 209 18 2 Verwarming, verlichting en water . . 10Ó4 17 2 Diversen 627 16 11 Totaal . . . 23.997 n Birmingham (1904/5) (1 centrale, 9 filialen; hoofd-personeel: 17 personen; 1.418.644 uitleeningen; 542.959 inwoners.) £ s. d. Boeken 1937 2 4 Tijdschriften 9^5 8 O Binden 845 3 10 Drukwerk 275 18 10 Salarissen 6103 8 9 Renteaflossing, belasting ...... 4461 o 1 Verlichting, verwarming, schoonmaak . 1729 2 2 Verzekering 112 12 10 Ameublement 1207 15 0 Pensioenen 23 9 0 Diversen 261 2 10 Totaal. . . 17.942 2 10 341. Amerikaansche Bibliotheken. Een geheel verrassend beeld geven de uitgaven in Noord-Amerikaansche bibliotheken. Een aantal opgaven mogen een beeld geven van hetgeen in deze landen aan het bibliotheekwezen wordt ten koste gelegd Hartford (1904 5) (20 Ambtenaren; 203.437 uitleeningen; 90.498 inwoners.) Salarissen $ 7620,60 Boeken » 4588,91 Tijdschriften » 728,06 Binden » 1633,24 Drukwerk » 935>2° Verzekering » 293,00 Kinderafdeeling » 800,72 Totaal. . . % 16.599,73 St. Joseph (1905). (25.075 uitleeningen; 112.979 inwoners.) Boeken $ 2207.75 Tijdschriften » 573»1 ^ Binden » 1253,77 $ 4034.70 Salarissen » 5I44>4° Verlichting, verwarming » 696,92 Drukwerk » 254,80 Bedienden » 45°»— Electrisch licht » 7.88 Ameublement » 46,20 Porti $ 27 > Diversen * 329>9° Reparatiën . . » 8,70 Totaal. ... $ 11.000,50 Philadelphia (1904). (1 centrale, 15 filialen en reizende bibl.; 1.392.389 inw.) Boeken en binden $ 35°44i35 Salarissen * 7499' >25 Renteaflossingen » 26629,41 Reparatiën en verbouwingen » 3560.25 Verzekering * '73^,45 Verlichting * 3°43»53 Diversen * 17421,05 Totaal ... $ 162.428,29 Worcester (1903/5). Boeken S 8993,7^ Tijdschriften. - ' 1988,66 Binden * 3°77 >44 Reparatiën, verzekering, licht » 5°35>25 Salarissen * 22291,92 Katalogus * 691,75 Drukwerk * 452>99 Porti . » 2 51 >99 Diversen * 3988,71 In Kassa * 1134>^S Totaal . . . § 47.286,12 Boston (1904/05). (1 centrale; 10 hulpbibliotheken; 22 bestelhuizen; 401.983 uitleeningen; vast personeel 275; 588.482 inwoners.) Salarissen $ 201314,58 Boeken * 36283,72 Tijdschriften * 6810,84 Kranten * 1658,14 Algemeene kosten » 76578,09 Totaal . . . S 322.645,37 Newark (1904). (465.714 uitleeningen; 272.950 inwoners). Boeken $ ioi77>87 Binden Dr. 4154,50 Bureaukosten » 546-45 Katalogus » 3^,41 Bestelhuis department » 356,96 Bestelhuizen » 1.661,81 Tijdschriften » 1.256.59 Telefoon » 296,99 Onderhoud, verlichting, schoonmaak . . » 2368.48 Verwarming etc » 4149,33 Drukwerk » 647,32 Bulletins » 3r7>5° Meubilair, machinerieën » 1012,13 Verzekering » 1112,00 Diversen » 5 67,82 Tentoonstellingen » 396,00 Kunstvoorwerpen » 145,97 Hulpbibliotheekdienst » 291,79 Salarissen » 21.241,75 Dienstpersoneel » 8.437,03 Totaal. . . Dr. 51155.58 Galesbury. (1905) (114.572 uitleeningen; 19.609 inwoners.) Salarissen Dr. 2250,67 Loonen » 75°>^1 Vergoedingen » 188,79 Verlichting » 4Ö4-07 Drukwerk » 4^,45 Tijdschriften » 37 5*10 Transport » 1 5 >9^ Diversen 96,16 Boeken » 1438,60 Meubilair » 7>2 5 Onderhoud gebouw » 625,00 Binden » 4^3>3° Reparaties » 44-7° Verzekeringen » 77^>°° Totaal. . . Dr. 7574,86 342. Uitgaven per hoofd der bevolking. Aan de hand der bovenstaande gegevens, komen wij tot het volgend overzicht van de uitgaven in de aangegeven jaren. 1 . Per hoofd :=*-c Totaal uilgaven Aantal (ler E= Plaa>8- Jaar- in guldens. inwoners. ;bevoluing ^ .5 ' I™ 341 Boston . . . .1904/5 ƒ 831.572,5 5»«-4«2 ƒ1,41 341 Galesbury. . . 1905 > 18.935, 19.609 >>0,96 330 Zwittau . . . 1904/5 » 7588, 8.000 » 0,94 341 Worcester. . 1904/5 » 118.215.— 126.192 «0,93 339 I Westminster . . i 1905/6 » 118.128,— 185.000 » 0,63 331 Jena '9°4 * 12.904» 26.355 ' °>49 34i Newark . . .1904 » 127.887,5 272.950 » 0,46 341 Hartfort . . . 1904/5 * 4'-497>5 90.49^ >>0,45 340 Manchester . . 1904/5!» 287.974- 631.185 »0,45 332 Weenen . . . j 1904 » 777-930,— 797-99* »°-43 340 Birmingham . j 1904/5 *215.304, 542.959 0,39 341 | Philadelphia . .1904 » 406.070,- 1.392.389 »°'29 341 St.Joseph. . . 1905 » 27.500,- 112.979 »0,?4 339 1 Croydon . . . I 1904/5 * 18.514, 114.419 » 0,16 338 Charlottenburg . 1904/5 » 28.660,— 239.51? »0,I2 331 Stuttgart . . . 1904/5 * 21.605, 249.443 " 0,08 132 Bremen . . . I9°4 1 1 '7-974> 214.879 »0.08 333 Hamburg. . . 1905 1 » 66.056,— 803.090 »0,08 337 Düsseldorf . . j 1904/5 » I7-440,— 253.099 » 0,07 — | Amsterdam (Uni- j i versiteitsbiblio- \ theek) .... 1905 » 38439 — 548-974 j 8 °>°7 334 Frankfort ... I9°4 * 22.578, 334-951 » 0.06 337 Antwerpen . . I 1904 s i4-075> 291-949 » 0.04 336 Berlijn. . . .1904 » 80.677,- 2.040.222 »0,04 336 Parijs . . • .! 1904 » 110.112, 2.714-068 » 0,04 Rotterdam. . . 1006/7 » 8000,— 3^3-93 2 \ * 0,02 2 343- Inleiding. Een overzicht van de verschillende wijzen, waarop de instelling de benoodigde middelen ter harer beschikking krijgt, laat zich in twee deelen splitsen: eenerzijds zien wij het particulier initiatief zich de zorg voor en het onderhoud van Openbare Leesmusea en volksbibliotheken aantrekken, anderzijds zijn het gemeente en staat, die óf de behulpzame hand aan particulieren en vereenigingen bieden, óf zelf de bestaansvoorwaarden der instelling tot onderwerp van zorg en regeling gemaakt hebben. Het behoeft nauwelijks gezegd te worden, dat zelden elk dezer genoemde verzorgers geheel op zich zelf als zoodanig optreden, doch dat in de meeste gevallen een samenwerking tusschen de enkele partijen noodig is om de noodige steun en hulp aan de veeleischende instellingen te kunnen geven. Particulier initiatief en openbaar gezag zien wij hier slechts zelden elkanders bijstand versmaden. Zoodoende biedt een overzicht, zooals hier beoogd wordt te geven, een bonte verscheidenheid van pogingen, om voor het financieele deel van het vraagstuk der Openbare Leesmusea tot een bevredigende oplossing te geraken. Zelfs zou men daarom geneigd zijn te meenen, dat het er weinig toe doet, w i e zich als verzorger der inrichting aanbiedt en op welke wijze hij zich van die taak kwijt, mits het slechts gedaan wordt. De zaak ligt echter anders. Wel degelijk hebben wij hier in theorie uit te maken, welke weg de meest geschikte, de meeste waarborgen voor de toekomst biedende, is; en wel degelijk zullen wij kieskeurig moeten zijn. Onze keuze worde geleid door twee overwegingen: welke der middelen zal ons in staat stellen een flink, onbekrompen begin 275 te maken, èn: welke verzorging belooft verder geregeld vloeiende inkomsten voor een regelmatige voortzetting en een gestad.gen "'Die beide overwegingen alleen, mogen invloed op de keuze uitoefenen, en ook hier /.al bij de uiteenzetting van de verschillende oplossingen van het vraagstuk, telkens stelling genomen worden in dezen geest. ... Alvorens ik echter aangeven zal, langs welken weg het veiligst en duurzaamst naar mijne meening het begeerde resultaat te bereiken is wil ik afzonderlijk de onderscheiden wijzen bespreken, waarop in de geldelijke behoeften der instellingen voorzien wordt. Ik zal daarvoor enkele typen nemen en bespreken, en daarbij de gezochte samenwerking tusschen personen, vereenigingen en het openbaar gezag uiteenzetten. u4 Aan de zijde van het particulier initiatief ontmoeten wij: .1) Enkelvoudige personen; zij die hun werkkracht geven; met grootere en kleinere bedragen steunen; uit eigen middelen een fonds beschikbaar stellen voor het onderhoud van openbare, of van gesloten (fabrieks-) bibliotheken. (2) Vereenigingen, vertegenwoordigd door twee typen : de a gemeene vereeniging, in wier lijn, behalve andere werkzaamheden, ook het stichten en onderhouden van Openbare Leesmusea en volksbibliotheken ligt; en bijzondere, meest plaatselijke b.bliotheekvereenigingen, die zich uitsluitend geconstitueerd hebben ter wille van deze instellingen, hetzij deze vereenigingen als annex van een gesloten bibliotheek werkzaam zijn, hetzij deze zich alleen een onderdeel van de zorg aantrekken, hetzij deze het geheele beheer en onderhoud op zich genomen hebben. Aan de zijde van het openbaar gezag staan. (1) in de eerste plaats de gemeenten. Haar bemoeiingen loopen zeer uiteen: zij kunnen zich bepalen tot het geven eener tijdelijke of vaste subsidie aan bestaande instellingen; zij kunnen uit eigen beweging Openbare Leesmusea en volksbibliotheken onderhouden; zij kunnen volgens uniforme wettelijke regelingen te werk gaan, hetzij vrijwillig, hetzij gedwongen. (2) in de laatste plaats bezien wij wat de Staat voor Openbare Leesmusea en volksbibliotheken deed en doen kan. De Staat kan zich bepalen tot een in aanmoedigende woorden gestelde aanbeveling voor het stichten dier instellingen; hij kan subsidies geven uit de schatkist; hij kan regelingen treffen voor uniforme uitvoering door gemeentebesturen en de middelen aanwijzen, waaruit de kosten mogen bestreden worden; hij kan een lichaam aanwijzen voor steun en voorlichting in bibliotheekzaken; hij kan zelf Openbare Leesmusea openstellen. 345. Leesgeld. In bovenstaand schema is niet de instelling opgenomen, die als een bron van inkomsten van den lezer leesgeld vraagt bij elke uitleening, of voor een serie van uitleeningen een soort abonnements-geld. Dit geschiedde opzettelijk, om te kunnen doen uitkomen, dat deze regeling aan de instelling een karakter geeft, afwijkend van dat der Openbare Leesmusea: afwijkend n.1. in dit opzicht, dat hier een belemmering in den weg geworpen wordt voor de onbeperkte, ruime toegankelijkheid der instelling, welke Openbare Leesmusea nastreven. Ten tweede afwijkend in karakter, omdat men door het vragen van leesgeld wel is waar elk naar zijn behoefte laat betalen, doch dat men daarmede tegelijk afstand doet van het paedagogisch deel der werkzaamheden der instelling. Nimmer zal ten derde zoo'n instelling kunnen begrepen en gevoeld worden als instelling van gemeenschappelijk, algemeen bezit, waarop ieder inwoner een zeker recht heeft of gekregen heeft. Wanneer ik de vergelijking gebruiken mag: er bestaat tusschen deze en gindsche instelling een verschil als tusschen een brug mèt en een brug zonder bruggegeld. Te veel gemeenschappelijke kenmerken met de huurbibliotheek ') vertoont zulk een instelling, dan dat haar in een bespreking van de inkomsten van Openbare Leesmusea een plaats zou toekomen. Toch heb ik gemeend, de leesgeld-kwestie hier ter sprake te moeten brengen, omdat deze kwestie aanleiding gegeven heeft tot een levendige gedachtenwisseling, waarbij zich o.a. niemand minder dan E. Reyer als een voorstander, zij het dan ook onder eenig voorbehoud, verklaard heeft. En ook, omdat enkele Openbare Leesmusea, waaronder de gunstig bekend staande Centrabibliothek te Weenen, de Bücherhallen te Bremen en Düsseldorf, die niet minder degelijk werk doen, den leespenning van den aanvang hebben ingevoerd, of zich verplicht hebben gezien later intevoeren. 346. Men kan de al of niet wenschelijkheid van den leespenning van twee zijden bezien: van een zedelijk en van een praktischfinancieele zijde. u /.lp & f»i. Vooropstellend, dat het natuurlijk nimmer in de bedoeling van Openbare Leesmusea, gelijk wèl van huurbibliotheken ig^ het heffen van leesgeld winsten te maken, is, van een, zede j standpunt veel vóór het heffen van een matig leesgeld te gg • Tge„de kostelooze „perrsteiling va. operrb.re ieeamncMmge».. „a aangevoerd, .dat ieder, die rieh oog i„ eemg opzrgt *,,»e o«a ; hankelijkheid als burger bewust is, meer prijs stelt of' van particuliere inrigtingen tegen betaling, dan hetgeen J verkrijgt.» 1) Ik stip voorloopig even aan, dat dit bezwaar me staat, wanneer de instelling onderhouden wordt als openb , stedelijke instelling van algemeen nut. Een gering bedrag, als leesgeld geheven,, zegt o.a. ook Laengin «zal, vooral in de lagere standen als een van zelf sprekende tegenpraestatie beschouwd en gaarne betaald worden dikwijls met betuigingen van verwondering, «dat men e , goedkoop kan geven.. Kostelooze aanbieding daarentegen !ls «aalmoes», als een beleediging aangez.en w,>rden, d,e mmdere man wil zijn lektuur niet geschonken ontvangen.» -) Ook hier wil ik slechts terloops er op wijzen, dat, bijaldien deze verwon enng en deze stemming inderdaad meer algemeen bestaan, het onderhou van gemeentewege, uit belastingpenningen bestreden, een klinken argument rijker zou te achten zijn. , , In 1890 wordt te Haarlem bij de opening van een kosteloos toegankelijk gestelde leeszaal de raad vernomen: «Hef eenkle.ngheid, want anders zal spoedig de instelling ontaarden, met beantwoorden aan haar doel, niet trekken de bezoekers, die ge zoudt zien verschijnen».3) . , , ,. *47. Van vele en verschillende zijden wordt derhalve het kosteloos verstrekken van lektuur als onpaedagogisch aangemerkt Inderdaad is hier een kern van waarheid aanwezig: velen zal het tegen de borst stuiten, wanneer zij moeten bemerken, dat aan hen weldadigheid wordt gepleegd, en onpaedagogisch werkt het doen berusten in weldadigheid ontvangen. Men vergelijke, wa hierover reeds boven gezegd is in verband met het werk der oude volksbibliotheken. 4) Beter bemiddelden en meer ontwikkelden men bij een systeem van bedeeling voor goed uit. 1) H. J. van der Heim, Schoolbibliotheken, z. pl- m3- g g3 ') T. Laengin, Die erste reichsdeutsche Bucherhalle. In. . . 3) SW. 1890, bl. 69. *) Zie § 10 en 11. Maar men kan toch eenige argumenten te berde brengen tegen de wijze, waarop een tegemoetkoming in de kosten naar gelang der behoeften wordt gevraagd. Men kan — en ik kom hier later vanzelf op terug — de vraag stellen, of van gemeentewege die leespenning, — als belasting , niet beter geheven zou zijn. Dan meen ik aan het leesgeld als bezwaar te mogen aanrekenen, dat van ieder hetzelfde bedrag moet worden gevraagd, en geen rekening kan gehouden worden met ieders financieele draagkracht: de mindergegoede zal voor een boek evenveel aan huurgeld te betalen hebben als de meergegoede, en het eenig resultaat zal zijn, dat mi n d er gelezen wordt: minder onderhoudende lektuur vooral, en daarover juicht Reyer1) en prijst den leespenning als een correctief tegen fiction-lezen. Maar door wie wordt minder onderhoudende lektuur begeerd? üoor dezelfde personen, aan wie Reyer zelfs wel mindere-rangs-auteurs wil toestaan: de onbemiddelde minder ontwikkelde.2) Ik voel hier een inconsequentie, die zelfs niet op te heffen is, wanneer, zooals te Weenen, een zekere progressie van leesgeld wordt in acht genomen, n.1. in de buitenwijken minder, in de binnenwijken méér, en in de centrale het hoogste leesgeld. Toevallig laat zich dit in Weenen vrij makkelijk doorvoeren, waar de bevolking naar standen en klassen in ringen om het centrum der stad woont. Maar zal dit overal door te voeren zijn.' Maakt men zóó geen «standen «-bibliotheken ? F.n wordt de administratie niet op deze wijze onnoodig verzwaard? 348. Ik meen nog een bezwaar 3) tegen het vragen van leesgeld aan te kunnen voeren, door te wijzen op het feit. dat het telkens vragen van zelfs een geringe som, de strekking heeft menschen af te schrikken. Niet te bewijzen is dit natuurlijk, waar van den aanvang af leesgeld gevraagd werd, doch duidelijk wordt dit '•) Zie § 119. ') Zie § 113. 3) Op de grens van voor- of nadeel ligt het door Reyer meegedeelde, in Weenen waargenomen teit, dat personen boeken uit de boekerij huurden en onderverhuurden aan vrienden en kennissen ten eigen bate: iets wat bijna niet denkbaar is als ieder kosteloos kan leenen, en elders naar mijn weten nimmer is waargenomen. Naast het voordeel, dat zóó de boeken meer in omloop raken staat het nadeel, dat zij sneller slijten zonder eenig voordeel voor de boekerij en de terugbezorging op tijd veel te wenschen overlaat. Zie: E. Reyer, Kritische Studiën zum volkstiimlichen Bibliothekwesen der Gegenwart. Lpz. 1905, S. 5. eerst, wanneer een instelling zich genoopt ziet te eeniger tijd den leespenning in te voeren. Een sprekend voorbeeld gaf Bremen, toen in 1904 jaarkaarten tegen betaling van slechts 1 Mark, wanneer telkens één, tegen betaling van 3 Mark, wanneer telkens twee boeken tegelijk ter lezing werden verlangd. In Mei werden deze kaarten uitgegeven, en het jaarverslag over 1904 leert het volgende: II Aantal kanden Maanden. Ingeschreven lezers. uitgeleend. * —— 1902 1903 j 1904 1902 1903 1904 Januari. — 5 76 375 — I2342 13226 Februari.. — 445 337 — I2299 '3633 Maart . . . i — 339 229 — 11991 13475 April. ... — 474 r35 — III27 9572 Mei .... 9Ó3 239 1592 224.2 9663 6172 Juni.... 632 260 442 4732 10224 49°9 Juli .... 636 306 136 6148 10302 3033 Augustus. . 529 363 H5 7°76 11188 6o59 September . 624 365 163 8554 12159 ó3°2 October. . . 508 312 167 8370 11270 6166 November . 696 476 233 9972 , 12690 7431 December . 393 293 142 9928 11381 6938 Totaal . . . 3003 4330 3032 37222 136636 99138 349. Het feit is er nu echter eenmaal, dat voor het in beweging en op peil houden van een Openbaar Leesmuseum geld, veel geld noodig is, en dat deze gelden slechts matig plegen te vloeien. De praktijk heeft, zoowel in Duitsche als in Oostenrijksche Bücherhallen, de jonge beweging voor het alternatief gesteld, óf niets te doen, öf leesgeld te vragen. x) En naar aanleiding daarvan heeft zich een discussie ontwikkeld, welke hier in het kort gevolgd zal worden. Het is vooral de Weensche hoogleeraar E. Reyer geweest, die in bittere bewoordingen de propaganda voor kostelooze boekerijen in Duitschland hekelde, maar daarmede, het dient erkend, minder deze beweging, als wel de laksche onverschilligheid der gemeenten trof. Onzinnig noemde hij het nastreven van Angel-Saksische ïj~"ïZie b.v. Lübeck, BVL. 1905, S. 125^ voorbeelden, waar vaste-landsche begrippen heerschten. ') «Schep eerst en vóór alles Engelsche toestanden, geef ons eerst toereikende middelen», zegt hij dan. «en ik zal de eerste zijn om mijn standpunt vaarwel te zeggen.» 2) Men mag Reyer in zijn bittere uitlatingen niet bijvallen, zonder tevens te weten in welke bijzonder ongunstige omstandigheden hij in Weenen heeft moeten werken. Onder het bewind der christelijk-sociale meerderheid in den Weenschen Gemeenteraad zag hij zich op alle wijzen tegengewerkt, de kleine subsidies inkrimpen en ten slotte plotseling geheel ingetrokken worden; de leespenning was het eenige wat nog uitkomst kon geven, en waarmede werkelijk voor een goed deel het voortbestaan van Reyer s werk verzekerd werd. Maar de opgedane ervaringen kunnen en mogen wij niet toepasselijk verklaren ook voor andere steden en landen, waar minder tegenzin, als wel onbekendheid en onverschilligheid te overwinnen zijn. 350. En dan dringt zich vanzelf de vraag op, of de, door leesgeld inkomende bedragen wel inderdaad zóó belangrijk zijn, dat de invoering van den leespenning overal een onvermijdelijk kwaad te noemen is. Weenen daargelaten, waar de toestanden, zooals boven even werd aangeduid, de invoering van den leespenning dringend noodzakelijk maakten, en waar ten tweede de Centralbibliothek van den aanvang leesgeld vroeg, en zich daarmede in lfS -)) bij de bespreking van hetgeen in Duitschland reeds beproefd werd. De nieuwste en meestbelovende beweging echter, die uit de jaren om 1895, werd gedragen door Co n st an ti n N ö r ren be rg, wiens naam. onafscheidelijk verbonden aan de Bücher- en Lesehallenbeweging, op zoo menige plaats in deze bladzijden te vinden is. Toch is waarschijnlijk de grootste kracht uitgegaan van Ernst Schultze's werk»), dat ver over de grenzen van Duitschland gelezen, besproken en gewaardeerd is geworden. Voor het eerst werd in dit werk een volledige schets gegeven van hetgeen over de geheele wereld in deze richting was en werd gedaan. Welke fouten dit werk ook mogen aankleven, zoo dient toch erkend, dat in Europeesche landen van het vasteland door dit boek een algemeener belangstelling in het vraagstuk is wakker geroepen. In Oostenrijk leidt sinds vele jaren Eduard Reyerde beweging. In Weenen zagen wij hem reeds werkzaam voor de oprichting en instandhouding der «Centralbibliothek» ; zijn publicaties vol ervaringen en praktische raadgevingen mogen wat eenzijdig te noemen zijn, door handelend optreden heeft wellicht geen der genoemde propagandisten méér bereikt dan hij. De propaganda in Denemarken, betrekkelijk nog jong, en m.i. te veel gericht op het type volksbibliotheek, dan wel op het type Openbaar Leesmuseum, is het best te leeren en te begrijpen uit het werk van Andreas S. Steenberg. In een geschiedenis der Nederlandsche beweging zullen de namen niet ontbreken mogen van Jhr. J. de Bosch Kemper, dieinhet midden der vorige eeuw praktisch werkzaam was te Amsterdam, en van A. J. van Huffel J n r., de laatst genoemde minder als propagandist dan wel als welonderlegd kenner van inheemsche bibliotheektoestanden. 353* Giften van particulieren. Wij zagen boven reeds, dat men eenigszins voorzichtig wezen moet bij het aanvaarden van steun van particulieren, echter voornamelijk, wanneer deze giften bestaan uit boeken.3) Men vrage liever steun in geld, waarmede óf boeken ») E.6 SchulUe, Freie Oeffentliche Bibliotheken, Volksbibliotheken und Lesehallen. Stettin 1900. 3) Zie § 195 seqq. naar eigen keuze, óf op het oogenblik meer dringende zaken kunnen worden aangeschaft. Deze giften, die het karakter hebben van toevallige baten, kan men nauwelijks rekenen te behooren tot het geheel der middelen eener bibliotheek; alleen bij de oprichting van deze instellingen en de dan te berde komende vraag over de al of niet mogelijkheid van uitvoering, mag men met deze baten rekening houden. Wij zien deze baten inkomen langs de gebruikelijke wegen om «voor een goed doel» aan geld te komen: inteekenlijsten, faincy fairs en dergelijke : middelen te bekend en te zeer gebrul elijk, dan dat met deze bloote vermelding niet zou kunnen worden volstaan. Maar wij zien ook proprio motu bijdragen gegeven : schenkingen en legaten, welke in eenige landen tot zeer aanzienlijke bedragen blijken aan te groeien. Wanneer in Noord-Amerika het totaal bedrag van schenkingen tot op 1876 geraamd wordt op 70.000.000 gld '), zoo is dit nog weinig te noemen in vergelijking van hetgeen na 1890 in de NoordAmerikaansche Staten aan schenkingen en legaten werd ontvangen. Sinds 1891 publiceert de Library Journal geregeld jaarlijksche overzichten van de schenkingen aan Amerikaansche bibliotheken. In dollars werd ontvangen: ________ ~Jaar. In geld. i Ingehouwen. | Aar, t. boeken. Totaal. 189O I.OOO.OOO •— I.4OO.OOO 2) 1893/4 — — _ 1.328.597 ) 1894/6 J 2.500 000 | I.OOO OOO IOO.OOO ) 1896/7 4OO.OOO 200.000 ^O.OOO') 1897/8 2.5OO.OOO 800.00 «) 1898/OO IO.5OO.OOO 7) — i ~~ - "TfrTj. de Boer, Openbare boekerijen en leeszalen: In: De Gids 1901. blz. 444- ook T. Formby, Donations and other aids to the library rate. /n:L. 18 , p. 197, «chat het in Amerika tot op 1889 aldus ingekomene op p. St 2) C. M. He win s, Annual reports on gifts and bcquests. In: LJCN. l»»l, P'»)?H. Kephart, Report on gitts and bequests to libraries. In: LJCN. 1894 p. 63. *) LJCN. 1896, p. 38. ») LJCN. 1897, p. 90. , ... . «) Elisabeth P. Andrews, Report on gifts and bequests to libraries. LJCN 1898, p. 52. ?) LJCN. 1900, p. 92. Jaar. Ir. geld. In gebouwen. [Aant. boeken. Totaal. 1900,01 - I - - 19.786.466,16 ') .90./02 - U-97J29'l 03 - 10.306.407,61 3) « 1«U - - - S.I28.I70-1) 6 01.1904 , Dergelijke volledige opgaven bezitten wij niet voor andere landen. Voor Engeland bezitten wij een onvolledig overzicht in een artikel van E. Sc hult ze,6) en van denzelfde voor Duitschland een vollediger, doch thans verouderde opgave, komende tot een totaal van 2.809.210 Mark (tot op 1901). De grootste schenking in Duitschland is het legaat van Prof. F A Leo in 1898 aan de stad Berlijn vermaakt onder zware bedingen van vruchtgebruik door derden «); deze schenking van 1,5 miljoen Mark wordt gevolgd door de veel geringer, doch beter bestede schenkingen in Dresden, ') Stuttgart en Jena. In 1904 bedroeg het totaal bedrag schenkingen en legaten in Duitschland 7.280.3021 Mark, waarvan 5.452.081 Mark voor ontwikkelingsdoeleinden. bibliotheken, musea, enz. Voor bibliotheken alléén is een bedrag van 18.181 Mark te noteeren.«) «Onze rijke medeburgers hebben voor de ontwikkeling van het volk in den regel noch belangstelling noch sympathie» is het bittere woord van Reyer dat hierop past.9) Voor Nedeilandsche toestanden verwijs ik naar de rake opmerking van T. J. de Boer, waar hij zegt, dat de gegoede Nederlander van oudsher liever zijn schenkingen bestemt voor besjeshuizen en hofjes.10) . 354. Een overzicht van schenkingen door particulieren zou niet volledig zijn zonder een vermelding der «Carnegie-gifts». in de North American Review (Dec. 1889) verscheen van de i) LJ. 1901, p. 88. *) LJCN. 1902, p. 97. 3) LJCN. 1903, p. 14. «) LJCN. 1905, p. 110. • , „.w 5) E. Schultze, Sclienkungen für englische Volksbibliotheken. In: La . 1899 S 170 182 «) A. Buchholtz, Die Volksbibliotheken und Lesehallen der Stadt Berlin. In: BVL. 1900, S. 11. ■) 70.000 Mark. CVE. 1903, S. 29. 8) Uit de opgaven van A. 1904. •) E. Keyer, Die Entwicklung der Volksbibliotheken in Oesterreich. In: BV L. 1900, S. 12. i°) T. J. de Boer, l.c. hand van genoemde een artikel, «The best fields for Philanthropy,» waarin hij vertelt, hoe hij uit zijn jeugd de beste herinneringen behouden had aan de jongensbibliotheek, die toevallig voor hem openstond; toen reeds nam hij zich voor, wanneer hij eenmaal de middelen daartoe zou bezitten, op ruime schaal bibliotheken te zullen oprichten en helpen oprichten. Voorloopig hebben wij hier alleen te constateeren, dat de aldus bestede bedragen inderdaad zeer aanzienlijk zijn. Het totaal van schenkingen aan bibliotheken wordt tot op 1904 opgegeven als $ 39.325.240 1). Een aanmoediging dit voorbeeld te volgen, zou hier zeer misplaatst wezen, doch wel valt aan te bevelen de door Carnegie gevolgde methode bij deze schenkingen. Het blootweg schenken of legateeren van belangrijke sommen biedt niet de minste zekerheid aangaande het voortbestaan en het goede onderhoud der instelling, en een aldus geschonken goed zal niet zóó als gemeengoed der bevolking gevoeld worden. Beter is het derhalve aan de schenking de verplichting te verbinden, dat de gemeente, die de schenking aanvaardt een gelijk bedrag, hetzij in geld, hetzij in gebouwen of terreinen, voor bibliotheekdoeleinden bestemme, en het verdere onderhoud naar evenredigheid van de geschonken som op zich neme 2). 355. Stichtingsbibliotheken. Wij kennen verder twee soorten van bibliotheken, die opgericht en geheel bekostigd worden door particulieren: de openbare, voor ieder kosteloos toegankelijk gestelde stichtingsbibliotheek en de voor bepaalde personen bestemde fabrieksbibliotheek. De eerste soort vinden wij zeer in het klein als systeem ontworpen door Jules Destrée, die in elk «Volkshuis» of «Maison du Peuple» in België een twintigtal boeken schenken wil als een begin voor een door de instelling uit te breiden volksbibliotheek. Over de keuze dezer 20 boeken heeft hij een soort plebisciet gehouden, en de eerste dezer bibliotheken werd in 1900 in het Volkshuis te Marcinelle geplaatst.,() Als typen van stichtingsbibliotheken in den eigenlijken zin van het woord kennen wij in Europa de in 1861 gestichte volksbibliotheek te Gotenburg4); de Huge Heimann'sche Bücher- und Lese- i) LJ. 1905, p. 20—23. J) m. E. Hazeltine, Maintaining the public library by endowment. In: LJ. 1896, p. 95. ■<) J. Destrée, Bibliothèques ouvrières. Bruxelles, 1901, p. 2 seqq. «) Wohlfahrtseinrichtungen zu Göteborg. In: ZAW. 1901, S. 177, 191 seqq. halle te Berlijn; de Ottendorfer Bücherhalle te Zwittau, de Bibliothèque Forney te Parijs, terwijl de Bücherhallen te Jena en Stuttgart eerst tot haren tegenwoordigen bloei geraakten, nadat milde gevers haar ondersteunden en onderhielden met ruime bijdragen. 356. Fabrieksbibliotheken. Kortheidshalve wordt hier het tweede type van stichtingsbibliotheken aangeduid met «fabrieksbibliotheken», omdat zij het veelvuldigst aangetroffen worden, verbonden aan groote fabrieken en industrieele ondernemingen. Buiten de industrieele bedrijfstakken toch zal men zelden stichtingsbibliotheken aantreffen; en daarbuiten meer in handelsbedrijven dan in het landbouwbedrijf. Zonder voor dit verschijnsel een volledig bevredigende verklaring te willen geven, meen ik er toch op te mogen wijzen, dat de laatste oorzaak daarvan gezocht moet worden in de grootere geregelde opeenhooping van arbeidskrachten binnen beperkte ruimten ; meer als eenheid gevoeld, biedt de industrieele onderneming meer gelegenheid dan landbouw- of handelsbedrijf voor hetgeen de Duitscher «Wohlfahrtspflege» noemt. Toch vinden wij een enkele maal aan grootgrondbezitters den raad gegeven, voor hunne arbeiders leesgelegenheden te openen. Zoo o.a. door T. von der Goltz. 357. Men zal echter het type dezer stichtingsbibliotheken het veiligst aanduiden met den naam «fabrieksbibliotheek». Zij wordt geheel of grootendeels onderhouden door den ondernemer: de soms gevraagde, geringe leesgelden, komen zelden in aanmerking wanneer men de inkomsten nagaat. De boekkeuze zal men in handen gegeven vinden van een commissie uit het personeel, of de boekaanschaffingen geschieden door of namens den ondernemer. Daar het gebruik maken van deze bibliotheken alleen geoorloofd is aan de arbeiders en het personeel der onderneming vallen deze bibliotheken buiten het bestek van dit overzicht. 2) Maar ik ]) T. von der Goltz, Die landliche Arbeiterfrage und ihre Lösung. Danzig, 1872, p. 112 seqq. J) Voor Duitschland zie men: H. Albrecht, Handbuch der sozialen Wohlt'arhtspfleee in Deutschland, Berlin, 1902 ; A. Meininghaus, Die sozialen Aufgaben der industriellen Arbcitgeber. Tübingen, 1889. — Voor Oostenrijk: Ortner, Arbeiterbibliotheken in Oesterreich. In: BVL. 1903, 185. —Voor Engeland MN. 1881. p. 53 seqq. — Voor Amerika vooral: Conference on Welfare work... New-York, 19C4. —Voor Nederland: J. C. Eringaard, Hollandische Musterstiitten persönlicher Fürsorge von Arbeitgebern. Diss. Heidelberg, 1896; J. C. van Marken Jnr., La questior. ouvrière a la fabrique Néerlandaise de levure et d'alcool. Paris. 1881. meen op twee dingen te moeten wijzen: het dikwijls verdachte karakter deze bibliotheken, èn de versnippering van krachten door haar oprichting naast openbare leesgelegenheden. Tegen deze bibliotheken, onderhouden door ondernemers, is meermalen dezelfde bedenking ingebracht als tegen instellingen ten bate van den arbeider in het algemeen. Men heeft er op gewezen, dat, waar ondernemers dikwijls zelf toestemmen l), dat het aan de onderneming verbinden van instellingen, die de levensvoorwaarden van den arbeider verbeteren en veraangenamen, bewust geschiedt om hem vaster aan de fabriek te binden, de vraag gewettigd is, of dit tendenzieus streven wel verdedigbaar mag worden genoemd. Ongetwijfeld laat zich daar tegen aanvoeren, dat dit alles den arbeider toch direkt ten goede komt; doch wanneer men onder deze instellingen, geschonken en bekostigd door den arbeidsgever, de fabrieksbibliotheek wil opnemen, zoo mag tenminste de voorwaarde gesteld worden, dat van de zijde des ondernemers in de keuze der aan te schaffen lektuur geen censuur worde toegepast, welke ten doel heeft in een bepaalde richting een pressie uit te oefenen op het personeel, óf ten doel heeft lektuur van een bepaalde kleur aan den arbeider te onthouden. Juist omdat dit den ondernemer zelden in te prenten is, juist omdat de ondernemer hier in geheel dezelfde positie verkeert als politieke en religieuze corporaties, over wier propaganda door bibliotheken reeds elders een afkeurend oordeel werd uitgesproken,2) zal, uit een sociaal-paedagogisch oogpunt althans, het oprichten van fabrieksbibliotheken slechts onder streng voorbehoud aanbevolen mogen worden. Wanneer b.v. F. K a 11 e zegt: «De pogingen om den arbeider geestelijk en moreel omhoog te heffen, zullen «der Natur der Sache nach» ook de strekking hebben moeten, bij den arbeider het gevoel te wekken van zijn verplichtingen aan de maatschappij en in het bijzonder tegenover zijn arbeidgever»3), zoo zal ieder moeten voelen dat hier onzuivere elementen in het spel zijn: niet de ontwikkeling van den arbeider is het doel, maar doel is, de positie van den arbeidgever te versterken, zooals ginds doel was, de partijsterkte van zekere richtingen te bevorderen. l) Zie b.v. het rapport van H. H. Vreeland in het hierboven geciteerde Conference of Welfare work, p. 143—145 >) Zie § 93—96. :1) F. Kalle, Massregeln zuna Besten der Fabrikarbeiter. Wiesbaden, 1875,S. 23. 358. Daargelaten nog of van zulke fabrieksbibliotheken nog sterk gebruik zal worden gemaakt, wanneer zich de arbeider de ondergeschoven bedoeling bewust wordt; daargelaten ook, of de ondernemer op den duur genoeg belangstelling zal blijven toonen voor een instelling, wier instandhouding hij als een niet-verplichte gave beschouwt, mag men betwijfelen, of de aldus bestede gelden niet vruchtdragender belegd zouden kunnen worden door het steunen van algemeen toegankelijke Openbare Leesmusea. Bibliotheken, voor bepaalde kringen en personen bestemd, moeten al in zeer grooten getale bestaan, willen deze het nut stichten van één openbare leesgelegenheid. Door het openstellen van fabrieksbibliotheken wordt de versnippering van krachten, waar juist samenwerking nog zoo dikwijls de eenige mogelijkheid voor het bestaan van een Openbaar Leesmuseum is, in de hand gewerkt. Het voorbeeld, in Essen gegeven, is in dezen leerrijk. Naast de Krupp'sche Bücherhalle bestaat sedert 1902 een stedelijke Bücherhalle. Blijkens de laatste berichten in de Blatter für Volksbibliotheken und Lesehallen, verheugt deze laatste zich niet in genoegzaam te noemen belangstelling van het arbeiderspubliek: geen wonder, waar reeds een groot deel der arbeidersbevolking zijn weg vindt in de rijk voorziene stichting van Krupp. Het komt mij voor, dat beter werk gedaan wordt, wanneer door ondernemers de plaatselijke bibliotheek, of de plaatselijke propaganda gesteund wordt1); dat verder aan de onderscheiden bedrijfsinrichtingen hetzij hulp-, hetzij reizende bibliotheken of bestelhuizen worden verbonden van het centrale middelpunt uit, het Openbaar Leesmuseum.2) 359. Vereenigingswerk. Hoe uiterst welkom de bijdragen van particulieren, mits onder verstandig gestelde voorwaarden geschonken, kunnen zijn, zoo moet Reyer het woord van het hart: «Treurig zou het er voor ons uitzien, wanneer wij overal op schenkingen zouden moeten wachten!» 3} En als aanvulling daarop laat ik hier Dreyschuch aldus spreken: «Want hoe dikwijls worden de saldi van spaarkassen, de opbrengsten van feesten i) Zie o.a. C. Norren berg, Warnm stiftet Carnegie Bibliotheken? In: SP. 1901, S. 1049. >) Men zie het boven geciteerde: Conference of Welfarework, p. 35, 58, 18J, waar voorbeelden van praktische uitwerkingen van dit plan zijn te vinden. Ook bij W. H. Tolman, Industrial betterment. New-York, 1907, p. 32. >) E. Reyer, Die Entwicklung der Volksbibliotheken in Oesterreich. In BVL. 1900, S. 12. clubs, enz. gegeven voor verfraaiingsplannen, voor de onthulling van standbeelden; maar slechts zelden wordt op deze wijze iets voor openbare bibliotheken bestemd.» ') Wanneer wij dan de bemoeiingen bezien van het samenwerkend particulier initiatief, zoo moeten wij beginnen een scheiding te maken tusschen vereenigingen, die niet- en die wel uitsluitend de behartiging van bibliotheekbelangen in haar statuten als doel opnemen; ik noem deze: «algemeene vereenigingen» en «biliotheekvereenigingen.» De bespreking van hetgeen door beide soorten vereenigingen wordt gedaan, wil slechts het karakter hebben van een overzicht der methoden, niet van de geschiedenis der zeer uiteenloopende resultaten. Het laatste zal m.i., waar de vereeniging als patrones van Openbare Leesmusea en volksbibliotheken in alle landen en in alle landen bijna overal sinds tientallen van jaren is opgetreden, nimmer mogelijk zijn te geven, daar het werk van plaatselijke vereenigingen spoedig wordt uitgewischt, slechts zelden eenig spoor van zijn bestaan achterlatend. 360. Algemeene vereenigingen. Drie typen van algemeene vereenigingen, die zich aan bibliotheekwerk gelegen laten liggen, kan men onderscheiden. Niet de minst belangrijke, maar wat haar helpend vermogen betreft, de minste vastheid en zekerheid biedend, zijn zulke algemeene vereenigingen, die slechts bij wijlen en meest met ongeregelde bijdragen, openbare bibliotheken tegemoet komen. Haar hoofddoel ligt dan ook doorloopend elders, in geheel andere richting strekken deze hare werkzaamheden uit. Zoo raadt Kuester b.v. aan, op kleinere plaatsen geldelijken steun te vragen aan plaatselijke «Krieger-», en «Marine-Vereine», muziekgezelschappen, turnclubs en dergelijke.2) Zoo zien wij in Bonn de liberale «Biirgerverein > 20.000 M. aan vrijwillige contributies bijeenbrengen voor de oprichting van een volksbibliotheek. ) De 8s,e samenkomst van «Biirgervereine der Provinz Hannover» ') B. Dreyschuch, Die Leistungen der deutschen Stadte auf dem Gebiete des Volksbibliothekwesens. Berlin, 1901, S. 16. ") Ku ester, Anleitung zur Einrichtung und Verwaltung von Volksbibliotheken; 2e Aull. Breslau, 1902, S. 7. 3) C. Nörrenberg, Fortschritte der Biicherhallen-Bewegung. /n:CVE. 1897, S. 11. E. Schultze, Die Bücher- vind Lesehalle zu Bonn. In: C\E. 1898, ) G. Land er, Leeeabend uud Volksbücherei. Hermannstadt, 1903, S. 10. 1») E. Schultze, Schenkungen lür englische Volksbibliotheken. In: ZAW. 1899, S. 172. ii) Zie b.v. H. Schwieger, Gestaltung der Bibliothek-Verhiiltnisse in einem Konsum-Verein. In: BV. 1882, no. 40, 41. ") B.v. te Gent in de ^Vooruit'. — Zie ook het plan van Destrée, §355. l:t) Zie b.v. BV. 1884, no. 5. weinig door de coöperatie gewerkt te worden ; men bedenke echter, dat daar van gemeentewege veel voor het bibliotheekwezen gedaan wordt. Wij zien verder studentenverenigingen, >) jongelingsvereenigingen,-) «Manner-Hilfsvereine» 3) door geld of werkkracht het bibliotheekwerk steunen. Voor Engeland vinden wij voorbeelden van dergelijke vereenigingen in de iWorking Men's Association» (later «Working Men's Club and Institute Union»), «\oung Men s Christian Association», «Girls Friendly Society», enz.4) Met de vermelding, dat ook van sociaal-demokratische zijde steun wordt gegeven aan volksbibliotheken 5), en ook de geheelonthouding volksbibliotheken opricht, moge dit overzicht sluiten. 6) Onzeker en onregelmatig vloeiend zullen de middelen zijn, die door dit type van vereenigingen ter beschikking van Openbare Leesmusea en volksbibliotheken worden gesteld ; meermalen zullen persoonlijke connecties de naaste aanleiding tot schenkingen zijn, en zij zullen ophouden na de eerste maal of wanneer deze connecties verbroken zijn. Niet als middelen, doch als toevallige baten zijn de bedragen, die aldus inkomen, te beschouwen. 361. Eenigszins méér valt staat te maken op de bijdragen en de hulp van algemeene vereenigingen, wier doel verwant is aan het werk van Openbare Leesmusea en volksbibliotheken. Deze verwantschap bestaat echter dikwijls in een nog al verren graad, doordien het geven van leiding en gelegenheid tot ontwikkeling dikwijls geschiedt met het oog op de behoeften van niet of zeer weinig ontwikkelde personen: van hen, die het Germaansche spraakgebruik aanduidt met het «volk». Na hetgeen in den aanvang nadrukkelijk gezegd is over het karakter en het doel van Openbare Leesmusea ?), behoef ik niet nader op de afwijkende punten tusschen het werk, ginds en hier gedaan, terug te komen. i) O.a. te Upsala; zie: G. Hamdorff, Die Volksbüchereien in den nordischen Landern. In: CVE. 1899, S. 13. *) B.v. te Leipzig. Zie: BVL. 1900, S. 171. а) Te Karlsrnhe. Zie: BVI,. 1900, S. 200. 4) Zie o.a. W. H. K. Wright, On the best means of promoting the free library movement in email towns and villages. In: LJ. 1878, p. 119. — Lady J. Manners, Encouraging experiences of reading and recreation rooms... Edinburg and London, 1886, p. 57 seqq. б) Zie: J. Destrée, Les préoccupations intellectuelles, esthétiques, et morales dans le Parti Ouvrier Beige. In: MS. 1902, S. 1550-1. — Zie; SP. 1897, S. 348 (Berlijn.) 8) Te Lüneburg. BVL. 1900, S. 101. f) Zie § 12 seqq. Onder deze vereenigingen met algemeene -r gebied van ontwikkeling-verspreiden, treft men vereen,g.ngen aan. die zich bepalen tot deze werkzaamheden; andere daarenteSe beoogen ook invloed uit te oefenen op de verbetering en v genaming van de economische positie van hen, w.er lot zij zich "vóof". hier beoogde overach. komt he. mij echter beter voor deze onderscheidingen te laten rusten, daar z.j van g belang zijn voor de werkzaamheden der vereenigingen op bibl.o- thèekgebied. doch de scheiding te ,oake„ ^TuTwlTe ' welke over een grooter gebied, in casu een geheel land werken, en die welke hare werkzaamheden beperken tot een enkele pla . ,62 Onder de algemeene vereenigingen, die zich toeleggen op het verspreiden van kennis, ontwikkeling en beschaving ove een ruim veld, neemt de Nederlandsche .Maatschappij tot Nut van 't Algemeen» in vele opzichten een eereplaats m. Vragen wij, wat deze vereeniging voor het volksbibliotheekwezen deed en doet Toe kunnen wij er op wijzen, dat zij zich van den aanvang af tot doel stelde in en door de verschillende DePartement^nV°^; bibliotheken te stichten, van welke wij er reeds vroeg naUit het "voorbeeld, dat de Maatschappij geeft, kunnen wij tevens leeren, hoe een algemeene vereeniging te werk kan gaan Z,^a de verschillende plaatselijke afdeelingen geheel vnj m haardoe steunt alleen uit de centrale kas bij opr.cht.ng of bij financlee^e moeilijkheden door geld- en boekgeschenken, door den druk raadgevingen en berichten over bibliotheekzaken, hetzij door modelkatalogi, hetzij door periodieke ber'chte". Dit elastisch samenstel van decentralisatie en centralisatie lijkt op het eerste gezicht buitengewoon gunstig werk te kunnen leveren. Eenerzijds toch zien wij de afdeelingen naar gelang de Plaa^ lijke omstandigheden vrij in doen en laten, anderzijds ,s, er een centraal bureau, één centraal depót, van waar uit in moeilijke en lastige gevallen hulp en bijstand is te verwachten en waarheen alle gegevens samenkomen. Er is dus, in korte woorden, vnjheid ^M^al' ligt het niet in mijn bedoeling onvoorwaardelijk d.t elastisch samenstel aftekeuren, zoo wil ik toch ernstige bedenkingen ») Zie § 326. tegen het werk van dit soort algemeene vereenigingen in het mFdden brengen, waar het de oprichting en instandhouding van openbare leesgelegenheden betreft. Tegen de algeheele vrijlating der plaatselijke afdeelingen heb ik dit bezwaar, dat men zóó te veel afhankelijk is van de energie, de belangstelling, de toevallige financieele draagkracht van personen, die weer toevallig lid zijn der afdeeling. Het gevolg daarvan is, dat men dikwijls stuit op zonderlinge, onverklaarbaar lijkende afwijkingen in de volksbibliotheektoestanden op plaatsen van overigens dezelfde bevolkingssterkte, met dezelfde of soortgelijke plaatselijke bedrijven, met ongeveer dezelfde toestanden. Dit zal men echter overal kunnen waarnemen, waar de zorg voor instellingen, die geen direkte winsten afwerpen, in handen is van het samenwerkend of enkelvoudig particulier initiatief. Zwaarder weegt dan ook de tweede bedenking tegen het werk van deze algemeene vereenigingen, wanneer wij zullen moeten erkennen, dat de steun in geld en in boeken, dien het centraal lichaam geven kan, verdeeld moet worden over een groot aantal plaatselijke instellingen. De centrale kas zal niet bij machte zijn belangrijke bedragen af te zonderen voor elke afdeeling, en het beschikbaar gestelde fonds voor steun aan afdeelingsbibliotheken dreigt over het geheele land versnipperd en daardoor krachteloos te worden. Het type dezer afdeelingsbibliotheken zal zijn het type volksbibliotheek, zeer bescheiden, zeer kampend met financieele moeilijkheden en van zeer weinig sociaal belang. 363. Niet langs dezen weg van subsidieeren met kleine, bescheiden bedragen, zullen deze algemeene vereenigingen iets blijvends, iets van beteekenis helpen tot stand brengen. Voor de afdeelingen is m.i. bij voorkeur de taak weggelegd, in samenwerking met een bestaande plaatselijke bibliotheekvereeniging een openbare leesgelegenheid te onderhouden, of door subsidies te steunen. Men zie bijvoorbeeld de samenwerking van de afdeelingen der «Commenius-Gesellschaft» en der «Deutsche Gesellschaft für Ethische Kultur" te Jena, beide gesteund door Carl Zeiss i); en ook te Freiburg. 2) Voor het centrale lichaam ligt een ander veld van werkzaam- l7 P. Bergmann, Bericht über die Thiitigkeit der Carl Zeiss Stiftung Jena in den Jahren 1896—1898. In: CVE. 1898, S. 85. 2) T. Laengin, Die erste reichsdeutsche Biicherhalle. In: BVL. 1900, S. 81. heden open. Ik noemde reeds het uitgeven van modelkatalogi, geregeld verschijnende berichten en raadgevingen over bibliotheekzaken. Verder zullen deze algemeene vereenigingen een zeer nuttig werk doen door de rondzending van reizende bibliotheken, zooals de reeds boven genoemde «Gesellschaft für Verbreitung von Volksbildung» l). Beter dan door het direkt steunen van vaste bibliotheken met geld en met boeken, die eigendom dier bibliotheken worden, zooals b.v. de «Société Franklin» in Frankrijk, de katholieke «Barromaus-Verein» 2) in Duitschland doet, zal een algemeene vereeniging door zulke reizende bibliotheken bereiken, dat streken, waar weinig lektuur te bekomen is, geregeld voorzien worden van wisselenden hoeveelheden boeken. Deze kunnen, telkens tot het centrale punt terugkeerend, telkens weer opnieuw uitgezonden worden naar elders, en zóó van meer nut zijn dan geschonken boeken, die ter plaatse blijven, spoedig uitgelezen zijn, zelden vervangen of aangevuld kunnen worden door nieuwen toevoer, Tenslotte valt op den steun te wijzen, dien de Bücher- und Lesehallen-beweging in Duitschland ontving door andere dan geldelijke middelen, n.1. door de propaganda van de «Commenius-Gesellschaft». Hoewel deze vereeniging zich stelselmatig heeft onthouden van eenigen direkten steun in geld of in boeken, zal het toch onmogeiijk zijn de genoemde beweging te beschouwen zonder de gezonde, bewuste propaganda, welke van deze vereeniging uitging. 364. Onder de algemeene vereenigingen noemde ik verder zulke, die in meerdere verwante richtingen, doch slechts plaatselijk werkzaam zijn. In iedere stad met eenig sociaal leven zal men deze plaatselijke vereeniging met een algemeen-nuttig doel ontmoeten, en dikwijls door haar een volksbibliotheek opeengesteld vinden, waarvan de kosten uit de algemeene vereenigingskas worden bestreden. In vele opzichten geldt voor zulke vereenigingen hetzelfde, wat boven gezegd is over afdeelingen van algemeene landelijke vereenigingen ; men zal dan ook doorloopend aan haar denzelfden raad kunnen geven: instede van zelfstandig tot oprichting en onderhoud van een volksbibliotheek over te gaan, liever subsidies te geven aan- of samenwerking te zoeken met plaatselijke bibliotheek- Zie § 176. *) Die Gründung und Thiitigkeit des Vereins vom Heil. Barromaus. [Bonn, 1895]. vereenigingen of stedelijke bibliotheken. Als argument meen ik ook hier te mogen aanvoeren, dat een vereeniging, opgericht met één bepaald en enkelvoudig doel, in casu de stichting van een bibliotheek, direkter actie kan voeren dan een vereeniging, die haar krachten niet kan specialiseeren, doch moet verdeelen over de verschillende takken van vereenigingszorg. Men bezie hier tegenover elkaar, wat in Weenen bereikt werd door de algemeene «Volksbildungs-Verein» en de «Centralbibliothek». Voorbeelden van samenwerking van een plaatselijke vereeniging met het gemeentebestuur biedt Dresden, waar de «Gemeinnützige Verein» het beheer op zich heeft genomen van de door de stad gesubsidieerde stedelijke volksbibliotheken; omgekeerd subsidieerde de voormalige «Wissenschaftliche Verein» te Herlijn de door de stad beheerde volksbibliotheken; genoemde vereeniging bezat, zooals wij zagen, mede zitting en stem in het bestuur dier volksbibliotheken. 365. Bibliotheek-vereenigingen. Wanneer wij echter spreken van de zorg van het samenwerkend particulier initiatief ten opzichte van Openbare Leesmusea en volksbibliotheken, zoo denken wij in de meeste gevallen aan vereenigingen, die zich uitsluitend ten doel stellen, gelden bijeen te brengen voor de oprichting en het onderhoud dezer instellingen. Deze ' vereenigingen worden hier aangeduid met den naam tbibliotheek-vereenigingen». Hoewel het «Volksheim» te Weenen, het «People's Palace» te London, de «Zeiss-Stiftung» te Jena, en verder nog enkele «Volkshuizen» zeer wel bewezen hebben, dat algemeene plaatselijke vereenigingen respectabel werk kunnen doen ten bate van het bibliotheekwezen naast haar andere werkzaamheden, zoo meen ik als algemeenen regel mèt Kuester te mogen zeggen : «doorgaans zal het aanbeveling verdienen, een eigen, zelfstandige bibliotheekvereeniging te vormen: deze staat en valt met de instelling, concentreert al haar krachten op één punt; in haar kunnen samenwerken alle politieke en kerkelijke facties en partijen, alle beroepsgroepen en klassen.» 3) In de praktijk ontmoeten wij verscheiden typen van dergelijke «bibliotheek-vereenigingen.» Het meest voorkomende type is dat van een vereeniging, welke zich ten doel stelt gelden bijeen te i) Zie § 285. *) Kuester, Anleitung zur Einriehtung und Verwaltung von Volkabiblitheken. 2e Aufl. Breslau, 1902, S. 12. brengen en vaste leden aan te werven en uit de aldus bijeenkomende middelen de kosten eener kostelooze openbare leesgelegenheid te bestrijden, of deze toegankelijk te stellen tegen betaling van een gering leesgeld. Zoo'n vereeniging kan zich echter ook geconstitueerd hebben met het doel, gelden bijeen te brengen om dit aan een bestaande gemeentelijke instelling als stichtingsfonds of als fonds voor bijzondere doeleinden aan te bieden. Wij ontmoeten verder bibliotheekvereenigingen, wier doel in de eerste plaats hierin bestaat, een bibliotheek voor gesloten kring te onderhouden, doch daaraan verbinden wil een kosteloos toegankelijk gestelde boekerij. En verder reken ik tot deze bibliotheekvereenigingen ook zulke, die zich alleen met de oprichting en het steunen van de propaganda voor volksbibliotheken en Openbare Leesmusea bezighouden, maar zich daarbij niet tot een beperkt gebied bepalen, doch over een geheel land werkzaam zijn. Voorbeelden van elk dezer typen mogen hier volgen. 366. Plaatselijke bibliotheek-vereenigingen in engeren zin. Wij ontmoeten deze overal, het meest op het vasteland van Europa, waar het onderhouden van Openbare Leesmusea en volksbibliotheken nog zelden als onderwerp van gemeentezorg is erkend. In Angel-Saksische Staten zal men zulke bibliotheekvereenigingen minder vaak aantreffen. Een voorbeeld van een Angel-Saksische bibliotheekvereeniging vindt men in New-York, waar in 1879 de vereeniging voor «Free Circulating Libraries» werd opgericht met het doel «lektuur kosteloos aan te bieden aan de bevolking der stad New-York door het openen van een of meer boekerijen, over het stadsgebied verspreid, met of zonder leeszalen.» ') Men bedenke echter, dat toen ter tijd de Staat New-York nog een zéér achterlijke bibliotheekwetgeving — die nog vasthield aan het district-library systeem *) — bezat. In 1900 bezat deze vereeniging 12 bibliotheken. Wij zullen echter naar het vasteland van Europa moeten zien om de typen te vinden. Ik kies hier uit de vele voorbeelden alleen Jena, omdat daar een samenwerking van alle reeds besproken soorten van particulier initiatief heeft plaats gehad. 8) i) New-York, Report of the New-York Free Circulating Library, 1900. J) Zie § 68 seqq. :i) Ik volg hier in hoofdzaak BVL. 1900, S. 131 seqq. 367. De «Optische Werkstatte von Carl Zeiss» bezat sinds vele jaren een eigen fabrieksbibliotheek voor de in het bedrijf werkzame arbeiders, en de leiders, voornamelijk Professor Abbe, hadden het plan deze bibliotheek uit te breiden en voor ieder toegankelijk te stellen. Toen — in 1895 — was juist de propaganda voor Biicherhallen naar Jena overgeslagen, en werd daar geleid door de afdeelingen van de «Commenius-Gesellschaft» en de «Gesellschaft für Ethische Kultur,» die echter beide geheel zonder middelen waren. Giften kwamen geheel onvoldoende in. Toen bood de «Carl Zeiss Stiftung» aan, de kosten van oprichting en onderhoud op zich te nemen, alleen zou één der genoemde vereenigingen de zorg voor de boeken op zich moeten nemen, en zou de keuze geheel neutraal moeten zijn. Men besloot een afzonderlijke bibliotheekvereeniging, de «Lese- halle-Verein», op te richten, in wier statuten de volgende bepalingen werden opgenomen. Men onderscheidde «Buitengewone Leden», die per jaar 3 M. betaalden, en op de algemeene vergaderingen wel deel mochten nemen aan de besprekingen, doch geen stemrecht bezaten ; en verder «Gewone Leden», die minstens 30 Mark per jaar betaalden, en als hoedanig ook vereenigingen konden toetreden. Allerhande vereenigingen werden zóó lid en steunden op deze wijze de Lesehalle-Verein. Aan elk werd 1 stem gegeven. Het gevolg is geweest, dat vele groepen zich vormden en als lid opgaven: wetenschappelijke, politieke, studentenvereenigingen; verder arbeiders uit fabrieken, de leiders van bedrijven, en onder deze in de eerste plaats de Carl Zeiss Stiftung, die het leeuwendeel der onkosten dekt. Er werd verder toegestaan, dat de contributie voor de helft betaald werd door levering van periodieke geschriften; een bepaling, waarvan vooral vereenigingen gebruik maakten. Verder bewoog men vele plaatselijke corporaties de tijdschriften, waarop zij geabonneerd waren, ter lezing in de leeszalen neer te leggen, hetgeen ook door particulieren werd nagevolgd. Tenslotte werd een overeenkomst met een sedert lang bestaande particuliere leesvereeniging gesloten, het «Litterarisches Museum», waarbij aan deze vereeniging gereserveerde lokalen in de bibliotheek werden afgestaan onder het bedring, dat zij het «gemeinverstandüche» deel van hare boekerij aan de openbare leeszaal in bruikleen zou afstaan. Een algemeener, completer samenwerking van het particulier initiatief laat zich nauwelijks denken. Wil men een voorbeeld van samenwerking, waarbij nog de leespenning mede de middelen helpt versterken, 7.00 vindt men dit te Weenen, waar de «Centralbibliothek», de «Volksbildungs-Verein», de «Nieder-Oesterreichische Gewerbekammer» en de «Juridische Leseverein» onderling elkander helpen en bovendien, zooals wij reeds zagen, in de Centralbibliothek een leesgeld voor onderhoudende lektuur wordt gevraagd. 368. Subsidieerende bibliotheek-vereenigingen. In Charlottenburg zien wij in 1897 een ^Lesehalle-Komité» geconstitueerd, die zich bereid verklaarde de gemeente de beschikking te geven over 20.000 M. voor de oprichting van een Openbaar Leesmuseum en drie jaren achtereen nog IOOO M. aan subsidies, wanneer de gemeente het volgende op zich nam: een boekerij aan te leggen, samengesteld door een vakman en zonder eenige partijdigheid samengesteld; in een daaraan verbonden leeszaal tijdschriften en dagbladen van alle richtingen ter lezing neer te leggen ; de leiding en het beheer op te dragen aan een vak-bibliothekaris; op ieder uur van den dag en zonder hinderlijke formaliteiten de instelling te openen; en ten slotte een voldoende ruimte met minstens IOO zitplaatsen ter beschikking te stellen. '). Charlottenburg bezit thans een der meest gunstig bekend staande Openbare Leesmusea. 396. Een bibliotheek-vereeniging met een bijzonder doel, n.1. het ter beschikking van het Openbaar Leesmuseum stellen van gelden, alleen te gebruiken voor de aanschaffing van nieuwe boeken, treffen wij te Elberfeld aan. Daar deze wijze van hulp geven aan een stedelijk Openbaar Leesmuseum mij zeer geslaagd voorkomt, het systeem echter nog niet veel navolging vond, citeer ik hier uit de statuten de voornaamste bepalingen. De vereeniging draagt den naam «Stadtbiicherei-Verein» en stelt zich ten doel aan de stedelijke boekerij middelen te verschaffen om den boekenschat aan te vullen en in stand te houden (a. 1); de jaarlijksche contributie bedraagt minstens 1 Mark (a. 3); het bestuur bestaat uit voorzitter, vicevoorzitter, secretaris, penningmeester en twee leden, alle te kiezen uit en door de leden der vereeniging; en verder uit twee leden van het bestuur der ') Zie SP. 1897, S. 127. boekerij en den hoofdbibliothekaris; het bestuur treedt bij gedeelten om de twee jaren af (a. 7). 370. Gesloten bibliotheek-vereenigingen. Reeds vroeger ') vond ik gelegenheid de vóór- en nadeelen uiteen te zetten van de samenwerking tusschen Openbare Leesmusea en gesloten leesmusea, en in hoofdzaak verwijs ik dan ook naar hetgeen dienaangaande reeds werd gezegd. Wanneer men een beeld wil geven van een gesloten bibliotheekvereeniging, die een gedeelte van haar boekerij en de lokaliteiten voor ieder toegankelijk stelt, zoo zal dat in de Dresdener Lesehalle te vinden zijn. De ruimten gelijkvloersch zijn daar aangewezen voor het kosteloos-lezen komend publiek, terwijl de verdiepingen daarboven, te bereiken langs een afzonderlijken ingang, oestemd zijn voor leden en houders van maand , week- of dagkaarten. 2) Afzonderlijke kamers zijn bovendien gereserveerd voor de dames en de heeren oprichters, wkar geen andere leden toegang hebben. De localiteiten zijn zeer luxueus ingericht, uitmuntend voorzien van binnen- en buitenlandsche tijdschriften, terwijl de boek- en plaatwerken, naar de rubrieken in verschillende kamers geplaatst, door ieder vrij uit de kasten kunnen worden genomen. De «volksbibliotheek» is eveneens ruim voorzien van onderrichtende en ontspanningslektuur, die eveneens door ieder vrij uit de kasten genomen mag worden. Er wordt echter niets naar huis uitgeleend. De gezamenlijke kosten worden bestreden uit de lidmaatschaps- en kaartgelden, terwijl de geheele oprichting te danken is aan een schenking. Volledigheidshalve zij nog vermeld, dat ook het Leescabinet te Rotterdam bij haar oprichting zich ten doel stelde, een voor ieder kosteloos toegankelijk gedeelte te openen, doch dat dit plan nimmer ten uitvoer weid gelegd. 371. Algemeene bibliotheekvereenigingen. Ten slotte rekende ik tot de bibliotheekvereenigingen zulke, welke over een ruimer gebied en uitsluitend de zorg, doch vooral de propaganda voor Openbare Leesmusea en volksbibliotheken op zich namen. Talrijk zijn deze vereenigingen niet. Wij ontmoeten in Zwitserland in 1866 een «Comité pour 1 oeuvre der bibliothèques populaires, spécialement rurales», in 1871 her- ') Zie § 57. >) Zie § 351. doopt in «La société genevoise pour 1'encouragement de 1'oeuvre des bibliothèques populaires.» ') Zoo de «Polnische Bibliotheksverein», die van 1880—1897 ongeveer 192.000 M. aan schenkingen kon vergeven.2) Maar vooral heb ik hier het oog op de bibliotheekvereenigingen van vak-bibliothekarissen, voornamelijk zooals wij deze in NoordAmerikaansche Staten aantreffen. Behalve de algemeene vakvereeniging, de «American Library Association» 3) treffen wij daar een zeer groot aantal vakvereenigingen aan, die voornamelijk voor vakbelangen, doch tevens voor de behartiging van het bibliotheekwezen in het algemeen zijn opgericht. Een opsomming der bestaande vindt men in LJ. 1901, P- 73—75-*) 372. Conclusies. Nu wij aldus een overzicht hebben verkregen van hetgeen van particuliere zijde in het belang van Openbare Leesmusea en volksbibliotheken wordt gedaan, rijst van zelf de vraag, welke waarde wij in het algemeen en aan elk type van particulier initiatief in het bijzonder te hechten hebben. De tottssteen zal daarbij, zooals reeds in den aanvang van dit hoofdstuk werd gezegd, zijn: of waarborgen aanwezig zijn voor het inkomen van ruime en vooral van geregeld vloeiende middelen. En nu zal men, ook erkennend, dat op dit gebied de eerste stoot niet van de organen van openbaar gezag uitgegaan is, maar eerst beproefd en gepropageerd werd door het particulier initiatiefJ), moeten toestemmen, dat juist het geregeld vloeien der middelen in den regel te wenschen overlaat, wanneer de eerste jaren van particuliere belangstelling voorbij zijn. Dit is in groote mate het geval bij schenkingen, die ik reeds nauwelijks tot de middelen rekende. De juiste verhouding van schenkingen tot de middelen is door Aschrott aangegeven, wanneer hij zegt, dat Engelsche Public Libraries deze schenkingen gebruiken, méér ter verfraaiing of vervolmaking van onderdeelen ') C. C. Franyois, Catalogue raisonné ... pour servir a 1'achat de bons livres. 2e éd. Genève-Paris, 1887. p. 7. J) E. Schultze, Schenkungen fiir Englische Volksbibliotheken. In: ZAW. 1899, S. 183. 3) Zie § 314. *) Zie ook: R. G. Thwaites, Ten years of American library progress. In: LJCN. 1900, p' 1-7. 6) J. Tews, Die erste öffentliche Lesehalle in Berlin. In: SP. 1895, 8. <78. der instellingen, dan wel als onmisbare bronnen van inkomsten. ') De zelden voorkomende gevallen daargelaten, waarin een zóó aanzienlijk fonds wordt geschonken, dat de renten van het kapitaal ruim voldoende zijn voor bestrijding der uitgaven, mag geen boekerij op schenkingen rekenen anders dan als toevallige baten. Niet zeer veel verschil maakt het uit, of de beschikbaar gestelde gelden inkomen als bijdragen van centrale, algemeene vereenigingen, met dien verstande, dat de bijdragen in dit geval veel geringer moeten zijn door het grooter getal instellingen, die aanspraken op ondersteuning kunnen doen gelden. Volksbibliotheken, laat staan Openbare Leesmusea, die uit deze bron hun inkomsten trekken, zullen zich nimmer boven het peil van kwijnend rekken van hun bestaan verheffen kunnen. Plaatselijke, contribueerende vereenigingen, óók zulke, welke alleen terwille van bibliotheekdoeleinden werden geconstitueerd, lijden algemeen aan deze kwaal, dat de belangstelling in den regel na eenige jaren daalt; dat zij afhankelijk zijn van de propaganda en werkkracht van enkele, meestal één enkel persoon; dat «dikwijls zulke instellingen met een soort humanitair idealisme begonnen, langzamerhand dreigen te vervallen en te verloopen.» 3) De instelling wordt veelal beschouwd als de persoonlijke zaak van één enkel propagandist, bij wiens vertrek of overlijden alles in duigen valt. 3) 373. Geen der typen van particulier initiatief, noch het enkelvoudig, noch het samenwerkend, is op zich zelf krachtig genoeg om bij voortduring voldoende middelen te verschaffen. Kn zelfs wauneer een samenwerking van de verschillende typen plaats vindt, zal de praktijk nog moeten leeren, of op den duur uit particuliere bronnen, zonder het invoeren van leesgeld. instandhouding en uitbreiding kunnen worden bekostigd. Ik meen, dat men aan het particulier initatief geen andere eischen stellen mag, dan, in het belang der zaak algemeene en plaatselijke propaganda maken; ten tweede, bij de oprichting gelden bijeenbrengen om deze onder gestelde voorwaarde aan te i) p. f. Aschrott, Volksbibliothek und Volkslesehalle eine kommunale Veranstaltung! Berlin, 1896, S. 10. s) Zie b.v. voor Hannover : D.Kuehne, Die Volksbibliotheken in Deutschland. Hannover, 1895, S. 10. 3) Zie b.v. de „Oberhessische Verein iiir Volksbildung" in 1872 door Leop. von Sacher-Masoch gesticht: K. Ebel, und K. No ach, Oeffentliche Lesehallen und Volksbibliotheken im Grossherzogtura Hessen. In: BVL. 1900, S. 148. bieden aan de stedelijke autoriteiten, of, ten derde jaarlijks in de aanschaffing van boeken bij te dragen door middel der contributies van hen, die belangstelling bezitten. Verder mag en kan m.i. het particulier initiatief, wat de financieele zijde van het vraagstuk betreft, niet gaan. 374- Openbaar gezag. Wij zullen ons, wanneer wij in belangrijke bevolkingscentra Openbare Leesmusea van eenig meer sociaalpaedogische beteekenis dan de oude volksbibliotheken wenschen, ons dikwijls bij voorkeur hebben te richten tot het openbaar gezag. Met opzet moet hier een gereserveerde houding aangenomen worden, omdat voor de bemoeiingen van de zijde van het openbaar gezag óók maar al te dikwijls in dezen de raad van pas is: «wacht liever nog eenige, desnoods nog vele jaren, dan dat op voorbarigen, onsoliden grondslag de instelling gebouwd wordt». ') Want, zooals wij zullen zien, kunnen gemeente en staat op zeer verschillende wijzen zich het lot der instellingen aantrekken; meermalen zelfs zóó, dat zonder eenig voorbehoud nog aan particulier initiatief de voorkeur moet worden geschonken. Maar toch, en ik wil dit motiveeren, zal in den regel bij voorkeur de zorg voor de instelling opgedragen moeten worden aan. de openbare, liefst plaatselijke autoriteiten. 375. Behalve de geldelijke motieven namelijk, moeten wij enkele argumenten bezien, zoowel van vóór- als van tegenstanders van inmenging van de zijde van het openbaar gezag. Vereenigingen, wordt eenerzijds beweerd, zijn vrijer in haar beweging dan openbare bestuurslichamen: zij kunnen krachtiger, openlijker propaganda maken voor de instelling, persoonlijke invloeden doen gelden in eigen kring van belangstellenden. Vrijer zijn zij ook in de keuze en aanschaffing van boeken en tijdschriften, daar zij geen rekening hebben te houden met het politiek of religieus mogelijke en onmogelijke. Onverschillig noemt men de autoriteiten en ambtenaren, wanneer eenmaal de instelling als tak van gemeentezorg is erkend; onverschilliger noemt men zelfs het publiek ten opzichte van hetgeen van de zijde van het openbaar gezag wordt ondernomen, dan wanneer particulieren er zich moeite voor geven. 3) Er wordt gewezen op het gevaar, dat de bureaukratische, trage 1) Zie § 325. 2) Zie b.v. de Handelingen van het 22e Ned. Taal- en Letterk. Congres te Arnhem. Arnhem, 1894, bl. 111 seqq. geest op de instelling drukken zal. ') Er wordt gevreesd voor censuur en tegelijk voor aanstoot, en de moeilijkheden daaruit voortkomend.a) Wisselende politieke constellaties, waarschuwt men, zullen het bestaan der instelling ondermijnen. Men zegt, dat, als de stad of de staat een bibliotheek oprichten, de particuliere giften geheel zullen ophouden te vloeien. 3) 375. Vele en velerhande argumenten worden derhalve in het veld gebracht tegen inmenging van het openbaar gezag, en zeker zijn daar argumenten onder, die een serieuse overdenking ten zeerste verdienen. Maar, hoezeer op enkele dier bezwaren dus wel te letten is, zoo is het toch opmerkelijk, dat geen dezer argumenten de kern der zaak aanroert, door te zeggen, dat particulier initiatief ruimer en meer geregeld-vloeiende inkomsten verschaft dan gemeente of staat. En daar juist hebben wij den nadruk op te leggen. Wanneer wij in de praktijk Openbare Leesmusea en volksbibliotheken, van particuliere zijde onderhouden, overal klagende zien over veel te geringe inkomsten; telkens weer de instellingen om meer steun vragen; zelfs niet ongaarne aankloppen bij het veel-gesmade openbaar gezag; door gemis aan zekerheid van gelijkmatig vloeiende, gelijkmatig groeiende middelen, allerlei werk nalaten ; terwijl AngelSaksische Public Libraries, sinds lang van gemeentewege onderhouden, zich wèl aan zulk sociaal-paedagogisch werk wijden kunnen; instellingen geworden zijn van sociale beteekenis in het leven der bevolking; door het vertrouwen, dat zij door haar werken inboezemden, algemeene belangstelling deelachtig werden, en alléén daar over te geringe middelen klagen, waar de toegestane belasting-maxima berekend zijn naar verouderde toestanden: dan moet dit verschil toch wel tot nadenken stemmen, en mag men betwijfelen, of inderdaad het doel wel bereikbaar is voor het goedvvilsche particulier initiatief. Ik wil dan ook als argumenten vóór de inmenging van het openbaar gezag aanvoeren, dat dit stabieler financieele voorwaarden scheppen kan dan het particulier initiatief; dat de instelling, onder i) Zie: J. C. S. Schmaltz, Denkmal für das vierte Jubilanm der Bnch- druckerkunst. Lpz. 1840. ') Men vergelijke het geval Sainte-Beuve in den Franschen Senaat, /ie: Sainte-Beuve, A propos des bibliothèques populaiies. Paris, 1867, p. 7, 9. E. Schultze, Schenkungen für Englische Volksbibliotheken. In: ZAW. 1899, p. 171, bewijst hit tegendeel. zulk beheer geplaatst, eigendom der bevolking gevoeld wordt1); ieder karakter van bedeeling vervallen kan, samenwerking met het plaatselijk onderwijs lichter te bereiken is. 376. Tot zoover is in het algemeen vóór en tegen over elkaar gesteld Wanneer wij thans meer in bijzonderheden nagaan, wat de gemeente, wat de staat voor Openbare Leesmusea en volksbibliotheken doet en doen kan, zoo moeten wij kritischer, zelfs ietwat gereserveerder houding aannemen, ten opzichte van de wijzen waarop het openbaar gezag zich met het bibliotheekwezen heeft ingelaten en inlaat. Ik zeide reeds, dat meermalen particulier initief te verkiezen is boven de zorgen, van deze zijde besteed. Wij zien inderdaad op het vasteland van Europa te dikwijls bibliotheektoestanden door staat en gemeente geschapen of in leven gehouden, welke totaal onvoldoende te noemen zijn ; meest stammen uit een tijd, toen staat en gemeente nog huiverig waren zich de zorg aan te trekken voor algemeene ontwikkelingszaken; wat uit deze bronnen vloeit, verdient meerendeels geen beteren naam dan bedeeling, die wij reeds in de pogingen van de zijde van het particulier initiatief afkeurden. Bezien wij het door de gemeente ondernomene, zoo ontmoeten wij het eerst de subsidie, de dikwijls belachelijk geringe subsidie, aan particuliere vereenigingen ééns of jaarlijks geschonken: andere aemeenten geven gemeentelijke gebouwen, die ongebruikt — en dikwijls niet zonder reden ongebruikt — staan, 111 bruikleen. In eigen beheer genomen Openbare Leesmusea getuigen vaak evenmin van diepere belangstelling: wij ontmoeten hier geheel uit eigen middelen, zonder eenige wettelijke regeling of dwang opgerichte instellingen; en zulke die de middelen puttten uit bij wet aangewezen bibliotheekbelastingen. Wij zijn daarmede genaderd tot hetgeen de staat in het belang van Openbare Leesmusea kan doen. En ook hier kan men niet onverdeeld prijzen. Wij zullen ministeneele aanbevelingsnota's te citeeren hebben, waarvan zeker niemand eenigen invloed verwachten kan ; ook hier zien wij subsidies geschonken, doch te gering en vooral, te zeer versnipperd over talrijke plaatsen en plaatsjes en met te weinig waarborgen, dat het geschonkene ook goed besteed wordt. Wij zullen hetzelfde kunnen opmerken over organen van den staat, provinciale besturen, enz. ') Zie b.v. Ur. Zacher, Volksbibliotheken. In: ZAW. 1897, S. 15. Maar wij zullen eindelijk ook den staat in verschillende landen als wetgever in bibliotheekzaken ontmoeten, en in deze wetgeving pogingen aantreffen om te voorzien in de middelen, waaruit de gemeenten de onkosten dekken kunnen. Al zijn ook hier niet alle aangewezen middelen even gelukkig, zoo is m. i. het principe, waarvan men hier uitgaat, gezond. Facultatieve en imperatieve wetgevingen zullen wij hier te onderscheiden hebben. 377. Subsidies. De gemeente kan samenwerken met het particulier initiatief, door steun te geven en steun te aanvaarden. «Vereenigingen», zegt Laengini) «moeten zonder eenig voorbehoud een subsidie van de gemeente zien te verkrijgen, en wanneer ook bezoekers van omliggende dorpen komen, ook van de provinciale autoriteiten». Reyer is voorzichtiger, en raadt aan, alleen subsidies aan te nemen, wanneer daar geen hinderlijke bepalingen (censuur!) aan verbonden zijn. Vooral maant hij tot voorzichtigheid, wanneer het politiek evenwicht in de gemeente dikwijls verbroken wordt: men zal dan dikwijls zien, dat de eene meerderheid subsidies geeft en een volgende deze even snel weer intrekt. Om dit gevaar te ondervangen raadt hij aan, in het bibliotheekbestuur ook personen zitting te doen nemen uit de politieke fractie, die tijdens het verleenen der subsidie in de minderheid verkeert. *) Reeds wees ik op de ervaring, welke men in Weenen opdeed bij gelegenheid van een verschuiving der politieke meerderheid. In het algemeen bieden dergelijke gemeentelijke subsidies te geringe en te onzekere inkomsten, gelijk b.v. uit de mededeeling van Albrecht blijken kan.3) Volgens zijn opgaven toch gaven Duitsche steden per hoofd der bevolking de volgende subsidies: Mannheim 2,22 Pf. Freiburg i. Br i>9° 8 Breslau I>82 » Cassel 1.67 » Frankfort 1»3 3 * Diisseldorf. '>26 » Wiesbaden 1 »2 5 * Een andere vorm, waarin gemeenten steun geven aan biblio- ') T. Laengin, Die erste reichsdeutsche Bücherhalle. In: BVL. 1900, S. 93. 2) E. Reyer, Organisation öffentlicher Bibliotheken für Stadt und Land. In: ZVW. 1900, S. 54. 3) H. Albrecht, Handbuch der sozialen Wohlfahrt6pflege in Deutscliland. Berlin, 1902, S. 296. theekvereenigingen is deze, dat beschikbare localiteiten kosteloos of tegen zeer lage huur worden afgestaan. Voorbeelden hiervan zal men dikwijls kunnen aanwijzen: ten onzent b.v. te Dordrecht, 'sGravenhage. Hoe wij over dergelijke gebouwen en localiteiten te denken hebben, zette ik reeds uiteen bij de bespreking van de technische vragen van het bibliotheekbeheer. •) Lokalen in gemeentescholen en stadhuizen, zijn b.v. in Berlijn en Parijs voor de stedelijke volksbibliotheken aangewezen, niet altijd in het belang van de instelling en den dienst. 378. De gemeente kan zelf subsidies aanvaarden voor bijzondere doeleinden. Reeds sprak ik hierover uitvoeriger onder de pogingen, ingesteld van particuliere zijde. 2) Ik wil dan ook hier slechts mededeelen, dat zelfs de, onder de gunstigste omstandigheden verkeerende Amerikaansche Public Libraries, aandringen op het bezitten van een «schenkingsfonds», van particuliere zijde bijeengebracht, om daaruit in allen gevalle een goed bijgehouden afdeeling wetenschappelijke lektuur te kunnen onderhouden.3) In den grond verschilt zoo'n reservefonds niet van hetgeen te Elberfeld wordt beproefd door de bibliotheekvereeniging, wier statuten wij reeds elders bespraken. ') 379. Gemeentelijke bibliotheken. Wanneer wij echter spreken van de zorg voor het openbaar bibliotheekwezen van gemeentewege. zoo bedoelen wij doorgaans een toestand, waarbij de gemeente zelve, alléén of voor het grootste deel, de kosten der instelling draagt. Drie ontwikkelingsstadia laten zich hier onderscheiden: de gemeente, die op eigen, zelfstandig initiatief gemeentelijke bibliotheken onderhoudt; gemeenten, die daarbij de uniforme bepalingen van een algemeene wettelijke regeling volgen; en gemeenten, die gedwongen zijn door de bepalingen in de wet, openbare bibliotheken te onderhouden. Van hoe onderscheiden grondgedachte men bij elk dezer drie typen ook uitgaat — men heeft hier toch: vrije bemoeiing, uniforme regeling, en gedwongen zorg — zoo staat op den drempel van iedere diepere beschouwing dezer drie typen, de vraag: is •) Zie § 155. 4) Zie § 368 seqq. 3) Zie: W. Rice. The relations of city government to public libraries. In LJ. 1887, p. 365. 4. r/i« ü QfiQ het ook geoorloofd, dat de gemeente een deel der belastin gpenningen der inwoners besteedt voor bibliotheekdoeleinden? Wij dienen bij deze vraag van financiepolitiek langer stil te staan. 380. Waarom openbare zorg? Wij zullen toch hier niet kunnen volstaan met de argumenten, die reeds werden aangevoerd om de voordeelen van gemeentezorg boven particuliere zorg uiteen te zetten.1) Deze kwamen hierop neer, dat gemeenten de zorg beter op zich konden nemen dan particulieren, gelet op de meerdere financieele waarborgen voor het voortbestaan. De vraag is hier echter: is het ook geoorloofd, dat dit betere nagestreefd wordt op kosten der gemeenschapOpzettelijk scheidde ik deze theoretische vraag van de praktische, omdat zij van algemeener strekking is dan de daar behandelde. Velen toch achten het theoretisch onwenschelijk, dat het openbaar gezag een deel der belastingpenningen bestemt voor doeleinden, waarvan het nut niet allen ten goede komt noch allen aangenaam is; doeleinden, die ieder voor en door zich zeiven bereiken kan, doeleinden, die in het kort, geen onderwerp van staats- of gemeentezorg mogen zijn. 381. De strengst doorgevoerde, men kan zeggen, de meest starre redeneering in deze richting, is te vinden in een opstel van M. D. O'Brien.2) (,Een openbare bibliotheek,» luidt het aldaar, «kan men omschrijven als de socialistische voortzetting van de openbare school. Waar van staatswege gegeven onderwijs lezers maakt, stellen openbare bibliotheken boeken beschikbaar voor deze lezers. De twee functies behooren logisch bij elkaar. Wanneer gij uw opvoeding moogt stelen uit hetgeen door uw buurman is geoogst, dan moogt gij dit natuurlijk ook doen ten opzichte van uw lektuur.» En verder: «Ons wordt lezen geleerd op kosten van anderen, waarom zouden wij dan ook niet op dezelfde gemakkelijke wijze ons lektuur verschaffen?» Dit is de grondtoon, die doorklinkt bij elke oppositie tegen openbare zorg voor het bibliotheekwezen, hetzij de tegenstander aanvoert, dat het particulier initiatief door openbare bemoeiing l) Zie § 375. *) M. D. O'Brien, Free Libraries. In: A plea for liberty, an argument against socialism and socialistic legislation; Ed. by T. Mackay, 2d ed. London, 1891, p. 329 seqq. in den grond wordt gewerkt; hetzij hij wijst op de onrechtvaardigheid, dat personen, die nimmer zelf van de bibliotheken gebruik maken, toch daarvoor aangeslagen worden; hetzij hij in herinnering brengt, dat tegenwoordig boeken zoo uiterst goedkoop gekocht kunnen worden ; hetzij hij één der vele andere argumenten uit de praktijk in herinnering brengt, welke wij alreeds opsomden. 382. Inderdaad vragen wij ons af, waarom wij voor bibliotheken hetzelfde mogen eischen als in enkele landen voor scholen; dat de middelen daarvoor geheel geput worden uit de openbare financiën. En waarom wij bibliotheken niet rangschikken onder de instellingen, die, hoewel mede van staatswege onderhouden, slechts tegen betaling van retributies toegankelijk zijn. Ik meen hier als antwoord op te kunnen laten volgen, dat bedoelde instellingen eensdeels wel genoodzaakt zijn retributies te vragen om misbruik te voorkomen, anderdeels juist uit de gereede betaling van retributies haar bestaansnoodzakelijkheid moeten kunnen bewijzen. Onder deze instellingen zijn Openbare Leesmusea niet begrepen. Want er zijn gevallen, waarin het openbaar gezag eenige instellingen van zulk algemeen noodzakelijk nut erkennen moet, dat zij ieder naar krachten verplichten wil, bij te dragen deze instellingen te onderhouden. Deze overwegingen kunnen gericht zijn op de noodzakelijkheid, dat het algemeen bestuur regelmatig kan plaats hebben; of op de noodzakelijkheid, dat ieder de gelegenheid vindt de gronden te leggen voor zijn maatschappelijk bestaan en de verbetering daarvan. In het eerste geval politie- en rechtsstaat, treedt hij in het tweede geval op als sociale staat. Tot den werkkring van den socialen staat is de zorg te rekenen voor al wat het onderwijs en het onderricht raakt; en daartoe is ook te rekenen, al wat dit onderwijs vruchtbaarder, degelijker kan doen worden. Na al hetgeen over de Openbare Leesmusea als sociaal-paedagogisch instituut gezegd is, meen ik niet op deze kwestie terug behoeven te komen. 383. Tegenover de meening dus van hen, die zeggen, dat het openbaar gezag buiten zijn bevoegdheid gaat, wanneer het de individuen dwingt, zich opofferingen te getroosten ter wille van zaken, die zij zeiven niet direkt als in hun belang erkennen kunnen, doch die dat in werkelijkheid wèl zijn, kan men de meening plaatsen, dat juist het openbaar gezag als aangewezen is om een zekere pressie uit te oefenen in het belang van den staat zelf zoowel als in het belang der individuen zeiven. En gelijk thans vrijwel algemeen erkend is, dat onderwijs tot deze zaken behoort, zoo zal de overtuiging allengs meer doordringen, dat het openbaar gezag inderdaad de individuen dwingen mag en moet, de instellingen te onderhouden, die als aanvulling, als vervolmaking van het onderwijs dienst doen. Het veld winnen dezer meening houdt gelijken tred met de drie stadia, waarin op het oogenblik de zorg voor.het bibliotheekwezen van gemeentewege verkeert. Wij zien toch gemeenten zeiven reeds de zorg voor het plaatselijk bibliotheekwezen in het gemeentepolitiek program opnemen; wij zien het algemeen openbaar gezag, de staat, regelen stellen voor de wijze, waarop de oprichting zal geschieden en de onderhoudskosten bestreden zullen mogen worden; wij zien ten slotte den staat in imperatieve wetgevingen deze materie regelen. 384. Vrije gemeentelijke bibliotheken. Niet overal nog zijn de gemeenten in het eerste stadium getreden. Waar gemeenten zich de zorg voor het bibliotheekwezen vrijwillig en zonder uniforme regeling aantrokken, ontstonden slechts zelden bibliotheken, die wij met den naam Openbare Leesmusea kunnen aanduiden. W ij zien óf de oude en verouderde stadsbibliotheken, waarover in ander verband reeds meer gezegd is x), of ouderwetsclie volksbibliotheken onderhouden, waarvan Berlijn en Parijs de typen leveren. Wanneer dan ook aangedrongen wordt op Openbare Leesmusea, van gemeentewege onderhouden, zoo wordt dikwijls gewezen op de uitgaven, die gemeenten zich alreeds getroosten voor haar «stadsbibliotheken. 2) Een duidelijk overzicht van hetgeen Duitsche steden vóórhaar stadsbibliotheken besteden, welke slechts een zéér beperkten kring van belangstellendenen belanghebbenden tellen, en de wanverhouding tot de geringe middelen, die zij beschikbaar stellen voor Openbare Leesmusea en volksbibliotheken, waarbij toch veel breeder lagen den bevolking geinteresseerd zijn, vindt men in een opstel van E. S c h u 11 z e. 3) De conclusie, welke men uit deze opgaven trekken kan is deze, dat gemeenten wel degelijk geld kunnen beschikJ)^ie § 44 seqq. s) Zie b.v. E. Reyer, Die Entwicklung der Volksbibliotheken in Oesterreich. In: BVL. 1900, S. 18. ~ 3) E. Schultze, Ueber die Aufwenduugen der deutschen Grosstadte fiir ïhr Bibliothekwesen. In: CVE. 1901, S. 10. - Zie ook C. Lansberg, Private und knmmnnale Ooferwilliekeit im Volksbibliothekswesen. In: BVL. 1902, S. 3. baar stellen voor Openbare Leesmusea, maar dat zij te zeer vastgeroest zijn in oude begrippen aangaande het doel van bibliotheken; te zeer aangezet worden tot mededinging op eng wetenschappelijk gebied ; te weinig zich bewust zijn, dat de gemeentepolitiek van heden niet is die van een eeuw geleden. Kinwobner- Ausgaben im letzten Geschaftsjahr in Mark fiir 7nhl «r 11 a j. — I llibliotheks- zahl Stadt- Volks- Andere zwecke (1895) bibliothek. bibliothek. bibliotheken überhaupt. Aachen 111.000 16.285,73 — 4.260,- 20.454,73 Altona ' 150.000 2.424,14 — 1.927,33 4.351,47 Barmen '. 128.000 | 3.427,20 — 9.195,95 12.623,10 Berlin. 1 1.680.000 19.900,- 64.535,— 60,700.— 145.135,— Braunschweig . . . . 115,000 2.710,76 75,- 1.225.84 4.021,60 Bremen 142.000 22.766,89 - ? 22.766,89 Breslan ' . . 375.000 46.335,28 21.167,91 10.300,— 77.803,19 Charlotteuburg . . . 133.000 j 1.996,71 14.789,06 8.262,57 25.048,34 Chemnitz 161.000 7.890,- - ? ..890,- Danzig 126.000 j 6.367,— 500,— 1.600,— 8.467,— Dortmund 112.000 1 950,- - 4.650,- 6.600,- Dresden i 835.000 1 16.780,- 14.800,— 6.220,— 37.800 — Düsseldorf | 177.000 1.375,— 7.373,41 5.899,13 14.647,34 Elbeifeld ! 140.000 ; — — — — Frankfurt a/M. . . . i 230.000 72.914,— 12.000,— 13,853— 98.267,— Halle a/S ! 117.000 900,- - 6.493,- 7.393,- Humburg j 625.600 79,200,- — 8.500,- 87.700,- Hannover | 210.000 14.900,— 1.200,— 10.500,— 26.600,— KÖIii 322.000 ! 31.144,— 9.516,— 4.908,— 45.568,— Koningsberg .... 173.000 6.832,- 1.200,- 1.909,— 9941,- Krefeld 108.000 4.000,— — 1.365,— 5.365,— Leipzig 400.000 17.354,85 3.454,30 — 20 809,15 Magdeburg 215.000 3.000,— — 6.328,— 9.328,— München 410.000 3.200,— 2.500,— 7.750,11 13.450,11 Nürnbeig 162.000 2.430,— 5.000,— 3.300,— 10.730,— Stettin 141.000 2.040,97 2.596,80 10.610,98 15.248,75 Strassburg 136.000 9.513,12 600, 10.113,12 Stnttgart 160.000 3.044,10 ? 3.144,10 28 Sttidte zusammen . 7.294.000 [400.781,751160.708,18] 189 867,91 j 751.357,84 Elders 1) komt dezelfde schrijver tot de volgende vergelijking van hetgeen per hoofd wordt bijgedragen: voor volksbibliotheken: Frankfort 8,06 Pf. Freiburg 6,82 » !) E. Sc hult ze, Ueber die Ausgaben englischer Stadte für ihre Bücherhallen (Public Librariee). In: CVE. 1899, S. 37. Mainz 6,73 Pf. Mannheim 5,24 » Wiesbaden 3,43 » Halle | München } 2,— » Königsberg ' voor stadsbibliotheken: Aken 133,11 » Straatsburg 102,22 » Freiburg 96,24 » Frankfort 72,42 » Te Hanau werd nog in 1897 een voorstel, om tot de stichting van een gemeentelijke volksbibliotheek met leeszaal over te gaan, verworpen, met de opmerking, dat deze onnoodig was voor een stad van de grootte van Hanau (27,653 inwoners!) daar reeds een stadsbibliotheek ter plaatse bestond; kranten en tijdschriften lagen daar echter niet ter lezing '). Elders weer, te Charlottenburg, gingen in 1898 stemmen in den gemeeenteraad op, van de 25-300 M , die voor de stedelijke Bücherhalle op het budget der gemeente waren uitgetrokken, 10.000 M. te schrappen, «opdat de stedelijde bibliotheek niet een te groote concurrent voor de particuliere huurbliotheken zou worden.» 3) Een uitgesproken vrees, die wij ook reeds boven ontmoetten. 3) Voor de gemeentebibliotheken in Frankrijk zegt o.a. Bloch4). «In tegenstelling met de Engelsche bibliotheken, zijn bij ons de stedelijke bibliotheken ontzettend slecht onderhouden door uiterst geringe middelen, die zelden worden verhoogd, veeleer telkens inkrimpen. Nergens treden zij op als instelling van paedagogisch nut; nimmer richten zij zich tot de geheele bevolking, maar altijd uitsluitend tot den zelczamen geleerde, die er gebruik van maakt.» In Oostenrijk bestonden in 1901 nog slechts 5 gemeentelijke volksbibliotheken, wier budget lag tusschen 20—250 florijnen, terwijl alleen Praag nog 3000 fl. besteedde.6) i) SP. 1896/7, S. 785. i) SP. 1898, S. 581. 3) Zie § 54. r «) C. Bloch, Les bibliothèques populaires en Angleterre. In: STA. Tome 51. Nouv. Série, p. 249. 5) J. Himmelbaur, Die österreichischen Volksbibliotheken. In: BVL. 1901, S. 118. In Nederland bezitten wij slechts één gemeentelijke volksboekerij: die te Rotterdam. De begrooting van 1904 wijst een post van ƒ,675.— aan voor deze instelling, waarvan ƒ41x).— voor boekaankoop en binden; het Leescabinet daar ter stede beschikt over een budget van ƒ4000 — *) In 1906 heeft echter een reorganisatie plaats gehad, waarbij ruimer, hoewel bij lange geen ruime men vergelijke de tabel op blz. 274 — middelen in uitzicht zijn gesteld. Met eenigen angst ziet men ook ten onzent gemeenten aangespoord, Openbare Leesmusea en volksbibliotheken te stichten. «Met een jaarlijksch bedrage zegt o.a. een der eerste voorstanders van gemeentelijke instellingen ten onzent8) «van enkele duizenden worden op dit terrein belangrijke resultaten bereikt; de noodige ruimte zal bijna overal wel voorhanden zijn ; waar zij het niet is, kan zij onder één dak met de eerste nieuw te bouwen school, zonder veel kosten worden ingericht; ambtelijke bemoeiingen, kunnen evenzeer worden gemist, want zeker zijn er onder de leeraren bij het middelbaar of hooger onderwijs, de geneesheeren, predikanten, advocaten of officieren, leden te vinden voor een commissie, die met het toezicht en den aankoop belast zou kunnen worden...» Waar men zulke optimistische woorden van voorstanders verneemt, vraagt men zich toch eenigszins ongerust af, of wij werkelijk gebaat zouden zijn met zulke leesgelegenheden! 385. Uniforme regeling en verplichte gemeentelijke zorg. De groote fout, waaraan op het vasteland van Europa de gemeentelijke Openbare Leesmusea en volksbibliotheken mank gaan, is deze: dat te veel wordt overgelaten aan de meerdere of mindere welwillendheid van gemeentebesturen. De terugslag laat zich gevoelen in de budgets van de onderscheiden boekerijen, die slechts bij machte zijn het aanzijn te schenken aan kleine, onvoldoend werk leverende, alleen op zeer lage eischen berekende volksbibliotheken, of aan kwijnende, alleen den naam met Openbare Leesmusea gemeen hebbende, grootere instellingen. Het is niet de pijl, die te licht, het is de boog, die te zwak is om het gestelde doel te bereiken. Alleen dan zullen gemeenten bij machte zijn instellingen van eenig belang voor de inwoners te scheppen, wanneer de staat haar de beschikking bezorgt over ruime, en vooral van geregeld vloeiende middelen: noch het particulier initiatief, noch de gemeente, ') C. van Dorp, Een gemeentelijke bibliotheek. In: SW. 1903, bl. 740. 3) A. R. Zi mmerman, Gemeentebibliotheken. In: Gemeentestem, 1898, n° 2455. aan haar lot overgelaten, kunnen bij voortduring in de behoeften voorzien. Wat niet mag afgewacht worden van de zijde van den goedgeefschen millionair; wat vereenigingen niet beloven kunnen; wat zelfs gemeentebesturen slechts zelden vermogen op zich te nemen ; dat, zoo heeft de praktijk uitgewezen, kan door de inmenging van den staat bereikt en bestendigd worden. En hiermede betrekken wij een laatste element in de vraag: wie de zorg voor Openbare Leesmusea en volksbibliotheken ter harte nemen zal. 386. Staatszorg. Hoewel wij, sprekende over staatszorg voor het bibliotheekwezen, bij voorkeur denken aan staatsbemoeiing, welke gericht is op het scheppen der algemeene bij wet geregelde voorwaarden, waaraan gemeentebesturen zich te houden hebben bij de oprichting der instellingen, zoo mogen wij nochtans niet voorbijzien, dat de staat zich op vele andere wijzen heeft ingelaten en nog inlaat met Openbare Leesmusea en volksbibliotheken. Deze belangstelling is maar al te dikwijls een platonische, waar alleen ministerieele aanbevelingsnota's aan plaatselijke autoriteiten worden rondgezonden; evenmin mogen wij reeds spreken van ernstiger en dieper belangstelling, waar de staat betrekkelijk belangrijke sommen als subsidies verdeelt over het geheele rijk, of boeken schenkt aan de talrijke kleine volksbibliotheken in den lande. Eerst wanneer aan het onoordeelkundig toemeten van deze subsidies een einde wordt gemaakt, hetzij doordat waarborgen worden gezocht voor de goede instandhouding der aldus begiftigde bibliotheken, hetzij van staatswege contrólelichamen worden ingesteld, die op den groei en het beheer der instellingen toezicht houden : eerst dan mogen wij hopen op bevredigende uitkomsten van het systeem. Een even afwachtende houding moeten wij innemen ten opzichte van die staatszorg, welke gericht is op het onderhouden en bekostigen van rijksbibliotheken. Voorzoover deze niet uitsluitend het geleerde publiek vermogen te trekken, kunnen wij nog maar al te dikwijls het type dezer rijksbibliotheken werk zien verrichten, onevenredig aan de ten koste gelegde zorgen, onevenredig vooral aan hetgeen zij zouden kunnen doen met hetgeen haar ten dienste is gesteld. De Koninklijke Bibliotheek te 's Gravenhage bij voorbeeld, bezit vele gegevens — de beste ten onzent — voor een Angel-Saksische Public Library; betere zelfs dan zeer vele dier bibliotheken ; en toch moeten wij erkennen, dat zij, zelfs in vergelijking met Angel-Saksische bibliotheken van middelmatigen omvang, onvoldoend werk praesteert. Het is niet ongewenscht, dit hier even en terloops onder het oog te brengen. Staatszorg kan zich verder richten op verzamelen van statistische gegevens aangaande bibliotheektoestanden; onder verwijzing naar hetgeen dienaangaande alreeds boven gezegd is '), volsta ik met dit punt hier in herinnering te brengen. Er zal verder gelegenheid zijn op te merken, hoe ook provinciale en kringbesturen, analoog aan het centrale staatsgezag, zich de zorg voor het bibliotheekwezen aantrokken. 387. Bij voorkeur echter denken wij ons, sprekend van staatszorg voor het bibliotheekwezen, een toestand, waarbij een wet de algemeene zaken der materie regelt. En, zooals ik reeds in de eerste bladzijden opmerkte: wij zullen ons hier uitsluitend met Angel-Saksische bibliotheekwetgeving bezig hebben te houden; en uit deze bibliotheekwetgeving vraagt hier onze aandacht: hoe de bepalingen der wet zijn, welke het financieele deel van het vraagstuk getracht hebben op te lossen. Wij zullen hier zoodanige bepalingen vinden, die aan gemeenten toestaan, de opbrengsten van aangewezen takken van inkomsten te bestemmen voor bibliotheekdoeleinden; wij zullen verder het heffen van plaatselijke en bijzondere bibliotheek-belastingen toegestaan en ook verplichtend gesteld vinden; wij zullen maxima en ook minima bij de wet vastgesteld vinden. Sommige bibliotheekwetgevingen schrijven een referendum onder de inwoners voor, andere laten de beslissing over aan de gemeenteraden. Een bonte chaos van bepalingen derhalve, waaruit blijken kan, in welke levendige belangstelling het bibliotheekvraagstuk in genoemde landen deelt. Voorbeelden van typen van deze bibliotheekwetgevingen vindt men in de Bijlagen opgenomen. Het spreekt vanzelf, dat buiten dit overzicht blijven moet die wetgeving, welke het karakter draagt van uitzonderingswetgeving: derhalve wetten, die enkel plaatselijke toestanden regelen. 388. Ministerieele nota's. Meer volledigheidshalve, dan terwille van haar belang, wordt hier van deze wijze van inmenging van het openbaar gezag melding gemaakt. Reeds ontmoetten wij bij de bespreking van de «bibiiothèques i) Zie § 222—274. scolaires et populaires» ') eenige ministerieele missiven uit de jaren 1848, 1862 en volgende, en reeds zagen wij toen wat de resultaten dier bemoeiingen, welke een geheel persoonlijk karakter droegen, waren. Ik breng hier slechts in herinnering, dat de in deze nota's uitgedrukte wenschen der achtereenvolgende ministers van Onderwijs, niet hebben kunnen bereiken, dat het karakter van algemeene volksbibliotheken behouden bleef. Een volledige verzameling van deze nota's vindt men in het reeds ter plaatse geciteerde werk van Subercaze. Uit dienzelfden tijd is mij een ministerieele nota bekend van den Helgischen minister van Binnenlandsche Zaken, A. Vanderpeereboom, gedateerd 13 Sept. 1862. -) Wonderlijk doet het aan. deze nota het nut, de paedagogische waarde van volksbibliotheken uitdrukkelijk uiteen te hooren zetten; voor België de wenschelijkheid betoogd te zien, dat spoedig in elke gemeente een volksbibliotheek moge aan te wijzen zijn ; en zelfs raadgevingen over inrichting en boekenkeuze gegeven te zien; en daarop plotseling te moeten lezen: «al meen ik uw aandacht op het nut dezer instelling te moeten vestigen, zoo moet ik toch uitdrukkelijk verklaren, dat de staat onmogelijk financieel de oprichting of ontwikkeling daarvan kan bijstaan.» Een dergelijk rondschrijven ontmoeten wij in 1865 in Wurtemberg *), terwijl uit later tijd voor Pruisen een «Erlass betr. die Förderungen der Volksbibliotheken» van t8 Juli 1899 werd uitgevaardigd 4). Het behoeft nauwelijks vermelding, dat deze op de moderne Bücherhallen-beweging in Duitschland niet in het minst invloed heeft uitgeoefend. 389. Staatssubsidies. Wij vinden deze subsidies gegeven in gebouwen, in boeken en in geld. Lübeck b.v. heeft tegen zeer geringe huur een rijksgebouw aan de plaatselijke vereeniging afgestaan. 5) Geregelde schenkingen van door den staat aangekochte boeken vinden ^wij in Frankrijk voor de meer genoemde «bibliothèques scolaires et populaires.» Uit de eerste jaren na de regeling van l) Zie § 70, seqq. 3) Zie: L. Hachette, Les bibliothèques scolaires prescrites par Arrete de son Exc le Ministre de 1'instruction publiqne. Paris, 1862, p. 47. ') Meegedeeld bij Bruegel, Moderne Volksbildungsbestrebungen. Gotha, 1905, S. 33. 4) Opgenomen BVL. 1900, S. 46. S\ RVr 1Qnü S 19!S 1862 bezitten wij een staatje dier schenkingen in een rapport van De Watteville.J) Aankoopcn en uitgaven van den Staat. Aantal Aantal I Aantal der aangekochte begittigde j geschonken boeken. bibliotheken. 1 boeken. 1862. . . fr. 145.615 I15-509 4IO 40-353 1883. . . „ IOO.913 83.963 621 63.982 1864. . . „ 125.828 67.993 879 86.238 1865 99.319 60.300 1447 92.260 1866. . . ? ? 270 I3-500 1867. . . „ 124.500 67.122 980 i 53.900 iou/. • • | n 1 "— 1 ^ ~ ~ " Reeds toen ter tijde werden bezwaren tegen geschenken in boeken van staatswege geopperd. De reeds meermalen geciteerde brochure van L. Hachette noemt o.a. een bezwaar, dat de staat een lijst opmaakt van de boeken, die mogen worden aangeschaft, het gevolg daarvan is n.1. een verderflijke begunstiging van zekere standaardschrijvers, waardoor andere schrijvers op onrechtvaardige wijze benadeeld worden: want eerst wanneer een boek op de lijst staat, heeft het handelswaarde. Een ander bezwaar is dit, dat de staat zich een censuur aanmatigt over hetgeen geduld en toegelaten en over hetgeen geweerd moet worden; een censuur, die men zelfs den staat opdringt, daar verwacht wordt, dat, wat de staat op haar lijst brengt niets bevat wat kwetsend voor iemand kan zijn of aanstoot kan geven. Dit laatste is gebleken toen in 1867 de inwoners van Saint-Etienne zich bij den Senaat beklaagden over de keuze der aangeschafte boeken, waaronder zich werken bevonden van Voltaire, Jean Jacques Rousseau, Proudhon, Michelet, Renan, Balzac. -) Eenigszins anders ligt de zaak, waar, zooals wij nog gelegenheid zullen "hebben op te merken, de staat zijn eigen publicaties, officieele berichten en dergelijke, aan de voornaamste Openbare Leesmusea doet toekomen, en aan de door hem ingestelde officieele commissie, uit bibliothekarissen en in bibliotheekzaken ervaren personen samengesteld, opdraagt, iedere bibliotheek, die gedurende de eerste moeilijke en kostbare jaren niet op eigen ') 0. de Watteville, Rapport sur les bibliothèques scolaires pour 1 usage des families. Paris, 1867, p. 196. — Zie ook: C. Jourdain, Rapport sur Tor ganisation et les progrès de 1'instruction publique. Paris, 1867, p. 56. 3) Zie:Sainte Beuve, Aproposdesbibliothèquespopulaires.Paris, 1867,p.9seqq wieken kan drijven, een begin van een boekerij te schenken, zooals dit bijvoorbeeld in Amerikaansche Staten zeer dikwijls het geva is, en aanbevolen wordt door Stearns. ') Bij diezelfde commissie berust verder ook het toezicht, dat de plaatselijke autoriteiten zeiven goed zorg dragen voor het geschonkene en dit ook aanvullen. 390. De meest gebruikelijke wijze van subsidieeren van Openbare Leesmusea en volksbibliotheken van staatswege, geschiedt echter door het beschikbaar stellen van sommen om over de verschillende instellingen in den lande te worden verdeeld. Zeer sterk valt te betwijfelen, of de aldus beschikbaar gestelde sommen in ook maar een enkel geval iets bijdragen tot den meerderen bloei, tot de grootere belangrijkheid van de begiftigde bibliotheken. De sommen zijn vooreerst veel te klein, en ten tweede is het getal ondersteuning vragende bibliotheken te groot. I11 Frankrijk werd in 1905 door den staat fr. 50.000 voor volksbibliotheekdoeleinden op de staatsbegrooting gebracht, die moesten worden verdeeld over ongeveer 3000 instellingen-1): dit wil zeggen, dat gemiddeld elke bibliotheek nog geen 17 francs ontving. Zien wij naar Duitschland, zoo vinden wij daar nauwelijks beter of gunstiger toestanden. Kurhessen :i) schijnt reeds in 1850 met subsidieeren begonnen te zijn; verder Saksen-Altenburg, Saksen-Gotha, Anhalt-Dessau '), die gemiddeld 1800 Mark per jaar beschikbaar stelden5); vooral echter Pruisen en Saksen. Pruisen stelde in 1905 op de begrooting 70.000 M. beschikbaar voor bevordering van het bibliotheekwezen in het algemeen, en 30.000 M. voor de volksbibliotheken in twee talen in de provincies Oost- en West-Pruisen, Posen en Silezië6). In 1900 was het totaal bedrag voor het eerst gesteld op 50.000 M.'). ') L. E. Stearns, How to organize State Library Comraissions and make state aid elïective. In: LJCN. 1899, p. 17. ') M. Pellisson, Les bibliothèques populaires ii 1'étranger et en France. Paris, 1906, p. 171. 3) BVL. 1900, S. 206. 4) H. Albrecht, Handbuch der sozialen Wohlfahrtspflege in Deutscliland. Berlin, 1902, S. 295. 5) II. Jannasch, Die Volksbibliotheken, ihre Aufgabe und ihre Organisation. Berlin, 1876, S. 6. «) BVL. 1905. S. 63. 7) C. Nörrenberg, Mittel zur Förderung der Lesehallen-Bewegung. In: BVL, 1900, S. 27. Saksen heeft sinds 1875 geregelde subsidies gegeven, tot 1889 jaarlijks 15.000 M„ na 1889 jaarlijks 18.000 M.1). De bedoeling was eerst, alle volksbibliotheken te subsidieeren, zoodat de eerste 15.000 M. moesten verdeeld worden over 196 volksbibliotheken, waarbij op elke volksbibliotheek ongeveer 75 M. kwam *). Thans echter ontvangen alleen die volksbibliotheken subsidie van den staat, welke verklaren alleen boeken te zullen aanschaffen uit den door de «Gemeinnützige-Verein» te Dresden samengestelden, en door de regeering goedgekeurden modelkatalogus. Hoewel daardoor slechts één derde van het totaal aantal in Saksen bestaande volksbibliotheken aanspraak maken kan op ondersteuning, zijn de aan elk toekomende bedragen nochtans zeer bescheiden; zoo ontvangen 27 gemeenten om Dresden te zamen slechts 1280 M.3). Men bedenke hier, dat Saksen zeer vele kleine volksbibliotheken telt (in 1893: 1031, of 32 °/0 van alle gemeenten.)4) In Noorwegen stond de Storthing reeds in 1841, 5000 gulden toe voor het oprichten van plattelandsvolksbibliotheken, welk bedrag in 1904 gestegen is tot ƒ 15.000 6). Gunstiger, doch lang niet voldoende zijn de subsidies, die genoteerd zijn voor Nieuw-Zeeland, waar in 1682 een totaal bedrag van £ 6.000 moest verdeeld worden over 354 bibliotheken. De hoogste subsidie bedroeg £ 222, de laagste £ 6.— °). 391. Behalve dat de door den staat beschikbaar gestelde subsidies door versnippering van krachten machteloos worden, iets van goed gehalte tot stand te helpen brengen, heeft de praktijk ook geleerd, dat het dringend noodig is, dat van staatswege zoowel controle op de gesubsidieerde instellingen wordt uitgeoefend, als dat van de zijde van den staat voorwaarden worden gesteld aan toekomstig onderhoud; billijk zal het ook zijn de subsidies in evenredigheid te doen zijn met de door de gemeenten zeiven ten koste gelegde opofferingen. Amerika geeft ons hier het voorbeeld. Eenerzijds zagen wij 1 SP. 1895, S. 11. — Zie ook R. Jannasch, l.c., S. 5. ») Zie P. E. Richter, Ueber Volksbibliotheken und Lesehallen im Königreich Sachseu. In: BVL. 1901, S. 37. 3) Ibidem. «) SP. 1895, S. 11. 5) H. Nyhuue, The organization of state supported libraries in Norway. LJCN. 1904, S. 60. «) C. W. Holgate, The Auckland Free Public Library. In: LC. 1886, p. 117.— Zie voor subsidies in Australasia osk LRA. 1902, p. 45. reeds, hoe de district-libraries ten gronde gingen door gebrek aan toezicht en waarborg1); anderzijds vinden wij daar de regelingen voor staatssubsidies zóó getroffen, dat, ondanks steeds gering blijvende sommen, althans de waarborg bestaat, dat het geschonkene in stand blijft en aangroeit. Ik stel mij voor, deze regelingen te bespreken tegelijk met de vermelding van de staatscommissies, aan wier zorg ook de distributie der subsidies is toevertrouwd: de Amerikaansche State Library Commissions. (g 396) Ook in Europa schijnt men in te hebben gezien, dat met het onoordeelkundig verleenen van staatssubsidies niet die resultaten te verwachten zijn, welke men gaarne zou zien. Er valt vooreerst te wijzen op hetgeen Denemarken, klaarblijkelijk naar Amerikaansch voorbeeld, reeds in deze richting deed. Wij treffen daar vooreerst een vereeniging aan, in 1866 opgericht (Udvalget for Folkeoplysnings Fremme — Committee for the promotion of the people's enlightment) die, gesteund door den staat, boeken schenkt aan volksbibliotheken. Deze subsidie bedroeg in 1900 ongeveer ƒ14.0002). Doch daarnevens is in 1899 een staatscommissie ingesteld (Statens Komité til undarstottelse af Folkebogsamlinger — State Library Commission), die jaarlijks de beschikking krijgt over f 10.000 om volksbibliotheken financieel te steunen, bij propaganda en inrichting raad geeft, modelkatalogi en handleidingen voor bibliotheektechniek publiceert. 4) Een tweede voorbeeld van georganiseerde staatszorg door middel van subsidies is te vinden in Mecklenburg-Schwerin, waarin 1901 een «Bekanntmachung betreffend Bewilligung von Beihilfe zur Errichtung neuer oder Unterstützung bestehender Volksbibliotheken» een regeling vaststelde. ') De korte inhoud dezer regeling is de volgende. In aanmerking voor subsidie komen alleen v.b., die niet onderhouden worden door, noch in eenig verband staan tot politieke of kerkelijke partijen of scholen, noch door schenking of legaat bestemd zijn eigendom der genoemde te worden (a.i.) Verzoeken om steun, te richten aan het Ministerie van Binnenlandsche Zaken, moeten vergezeld gaan van opgaven aangaande het vermoedelijk aantal 1) Zie § 68 seqq. >) M. Pellisson l.c., p. 115. A. S. Steenberg, Recent progress in the popular libraries of Denmark and their present conditions. In: LJCN. 1904, p. 65. 4) Afgedrukt in BVL. 1901, S. 190 seqq. lezers; of andere dan huurbibliotheken ter plaatse bestaan; over de beschikbare middelen en de in het werk gestelde pogingen om van gemeentewege of van particuliere zijde steun te ontvangen; over de inrichting, de voorschriften van uitleening, en in casu de leesgelden ; over den omvang der bibliotheek en het aantal aanwezige boeken (a. 2.) Het verleenen der subsidie is geheel ter beslissing van het Ministerie, dat desnoods een gunstig advies van de «Schriftenkommission für innere Mission» kan vorderen. Het maximum der subsidie bedraagt 100 M. Hoe bureaukratisch en karig men ook hier te werk gaat ; hoe vaag ook de eischen van waarborg hier zijn gesteld, toch kan men deze regeling reeds een stap in de goede richting noemen. Dit is de richting, welke de Amerikaansche State Library Commissions sinds vele jaren reeds hebben ingeslagen. 392. Staats-Bibliotheekcommissies. De taak, aan staatsbibliotheek-commissies opgedragen, omvat de volgende werkzaamheden : ') . (1) het uitzoeken en bijeenbrengen van boeken voor reizende bibliotheken; het uitgeven van een «library-bulletin», waarin aanwijzingen, van belang voor de bibliotheconomie, rapporten van bibliotheken, aanbevelingen van, en kritieken over nieuwe boeken. (2) het gereedmaken van artikelen voor de pers over bibliotheekonderwerpen; het publiceeren van handleidingen. (3) het opwekken van de publieke belangstelling in allerlei kringen der bevolking, zoowel bij particulieren als bij vereenigingen, lezingen organiseeren over bibliotheekzaken. (4) het controleeren van openbare bibliotheken; het in overleg treden met bibliotheekbeheerders; het raadgeven en uitleggen van moeilijkheden in gevallen der praktijk; het organiseeren van cSummer-schools» voor bibliotheekopleiding 2). (5) het controleeren van hulpbibliotheek- en bestelhuissystemen ). (6) het controleeren van reizende kunstportefeuilles. 393. De State Library Commission bestaat doorgaans uit 5 leden, die voor 5 jaren benoemd worden en volgens rooster aftreden. Zij worden aangesteld door den Governor, in zeer enkele gevallen (b v. in Connecticut) door de State Board of Education. n ik volg hier: L. E. Stearns, How to organize State Library Commissions and raake state aid effective. In: LJCN. 1899, p. 16 seqq. ») Zie § 304. J) Zie §165 seqq. Zij ontvangen geen bezoldiging. Daarentegen wordt de secretaris der commissie, die zelf geen deel van dit lichaam uitmaakt, bezoldigd '). De gelden, waarover de State Library Commissions in de verschillende Staten van Noord-Amerika de beschikking krijgen voor het uitvoeren der werkzaamheden, zijn de volgende:2) Ingesteld. Staat. Budget. I 1890 Massachusetts .... $ 5°° 1891 New Hampshire ... ? 1892 New York » 41-600 1893 Connecticut «2.750 1894 Vermont » 2.000 1895 Wisconsin » 23.500 1896 Ohio ' 9.600 1897 Georgia ? 1899 Colorado » 2 5° » Indiana * 7.000 » Kansas s 2.000 » Maine s 2.000 » Michigan » 1.000 » Minnesota «7.500 * Pennsylvania .... » 12.500 1900 Iowa » 6.000 » New Jersey » 3.OOO 1901 Washington » 2.500 » Delaware » 7°° > Idaho » Maryland » 1 .OOO » Nebraska » 3-000 1905 Oregon .... . » 2.500 Over de vruchtdragende propaganda, die van deze staats-bibliotheekcommissies kan uitgaan, kunnen wij een voorstelling bekomen i) Voor de wettelijke regeling eener State Library Commission verwijs ik naar Bijlage G. «) H. E. Legler, State Library Commissions. In: LJCN. 1905, p. 40. uit het werk van de oudste State Library Commission, die van den Staat Massachusetts l). In het jaar van haar instelling, in 1890, waren in Massachusets 105 plaatsen zonder bibliotheek i 1899 > er slechts ^ * 394. Onder de werkzaamheden dier staats-bibliotheekcommissies trekt hier vooral onze aandacht de bevoegdheid om de staatssubsidies, in Amerika bij voorkeur in boeken gegeven 2), te helpen verdeelen. Wij moeten hier twee typen onderscheiden: Staten, die alleen bij de oprichting een som voor boekaanschaffing beschikbaar stellen, èn zulke, die behalve deze som nog bovendien jaarlijks subsidies in boeken geven. De algemeen gebruikelijke vorm is de eerste: de Staat geeft aan elke openbare bibliotheek bij haar oprichting % 100 in boeken, onder zekere voorwaarden, die wij nog nader bezien zullen. Minder gebruikelijk is het geven van jaarlijksche subsidies nevens de eerste schenking: alleen Maine, Rhode Island en Connecticut volgen dit systeem. Nevens de eerste $ IOO kunnen stedelijke bibliotheken in Maine aanspraak maken op een jaarlijksche toelage, welke 10 ü/0 bedraagt van hetgeen zij in dat jaar aan boeken en loopende uitgaven besteedden; deze som moet gebruikt worden voor nieuwe boeken. De State Board of Education in Rhode Island mag aan elke openbare bibliotheek, wanneer zij eenmaal is opgericht, § 50 voor de eerste 500 boekbanden schenken, en $ 25 voor elke 500 volgende, met dien verstande eehter, dat geen bibliotheek in één jaar meer dan $ 500 uit deze bron ontvangen zal. Connecticut stelt een som beschikbaar voor elke nieuw op te richten bibliotheek, gelijk aan hetgeen deze voor haar boekaanschaffing bestemt, doch het maximum is gesteld op $ 200; jaarlijks kunnen daarenboven plaatsen, waar het belastbaar inkomen beneden S 600.000 blijft, een subsidie ontvangen van hoogstens § 100 voor de aanschaffing van boeken, die door de State Library Commission zijn uitgezocht en gekocht. 395- Op vernuftige wijze is het verleenen van staatssubsidie verbonden aan imperatieve bepalingen aangaande de oprichting van openbare bibliotheken in den Staat New Hampshire. Reeds in 1891 werd aan het ontvangen aan de gebruikelijke $ 100 staats- i) Zie LJCN. 1899, p. U. *) Zie wat dienaangaande gezegd is in § 388 in fine. subsidie bij de oprichting, de voorwaarde geknoopt, dat voor het verder onderhoud der openbare bibliotheek, de volgende sommen jaarlijks door de gemeente moesten worden beschikbaar gesteld: Minstens : $ 50 wanneer de belastbare vermogens bedroegen $ 1.000.000 of meer >25 > » » » »» 250.000 of meer » 15 » » » » minder bedroegen. In 1895 werd echter de imperatieve wet aangenomen, welke wij nog nader te bespreken hebben, waarbij de verplichting werd opgelegd, dat boven eiken dollar, die de Staat als subsidie schonk, de stad $ 30 zou besteden aan de oprichting van een openbare bibliotheek. 396. De voorwaarden, waaronder de staatssubsidies geschonken worden zijn vrij streng, doch billijk. Deze voorwaarden komen in hoofdzaak overal op hetzelfde neer, en een enkel voorbeeld moge hier derhalve volstaan. Massachusetts eischt zekerheid aangaande een competent bestuurslichaam, waarborgen dat de uitleening op geschikte wijze zal plaats hebben in passende gebouwen, hulpbibliotheken of bestelhuizen, en dat de boekerij samenwerking zal zoeken met het onderwijs. Connecticut eischt: (1) dat de gemeenteraad de volgende besluiten neemt, ingeval de eerste schenking van § 200 of minder wordt aanvaard: (a) dat een bibliotheek gesticht wordt, die voor ieder inwoner kosteloos toegankelijk zal zijn; (b) dat een bestuurslichaam van 9 personen zal worden aangesteld ; (c) dat de gemeenteontvanger order zal ontvangen de beschikbaar gestelde sommen in ontvangst te nemen; (d) dat de som, door de gemeente jaarlijks aan de bibliotheek te besteden, $ 100 of minder zal bedragen. (2) dat de gemeente eveneens $ 200 of minder, als eerste som zal besteden voor de oprichting. (3) dat het bibliotheekbestuur zorg zal dragen voor de noodige localiteiten. (4) dat in de vergadering, waar deze besluiten genomen zijn, de volgende personen als bestuursleden der bibliotheek zijn benoemd. Wanneer verder een erkende bibliotheek-vereeniging ter stede een subsidie van $ 100 ontvangen wil, zoo heeft zij aan de State Library Commission opgave te doen: (1) over de wet, waarbij zij als rechtspersoon is erkend; (2) een gewaarmerkte verklaring, dat de belastbare inkomens ter stede de $ 600.000 niet te boven gaan; (3) een verklaring, dat de bibliotheek voor ieder inwoner kosteloos toegankelijk is; (4) toezending van het uitleenreglement; (5) de begrooting en de budgets der bibliotheekvereeniging. (6) een opgave der bestuursleden. 397. De voorzorgen, van staatswege in Amerikaansche Staten genomen, kunnen niet anders dan goede waarborgen bieden voor de instandhouding van het geschonkene. Vergelijken wij dan ook het daar gevolgde systeem en het op het vasteland van Europa gebruikelijke, dan verdient zonder eenigen twijfel liet eerste de voorkeur. Dit geldt niet alleen van hetgeen het centraal gezag, de staat, op dit gebied doet. In Duitschland treffen wij talrijke «Kreisbibliotheken» aan, die voor de bewoners van den Kreis bestemde boekerijen, soms ook reizende bibliotheken subsidieeren. Een recente opgave vinden wij bij Tews. ') Naam. Jaar. Bedrag. Banden. Verdeeld over Eckernförde . | 1899 M. 1200. 1343 65 bibl. Berzenbrück. . 1904 » 300.— 1100 reizende bibl. en 12 vaste. Neuhaus... i»94 '45Q 18 b,bL Kehdingen . . I9°3 " 2°°- 7 bibl. Verden . . ! 1903 » 1300.— 2500 reizende bibl. Gummersbach . ' I 1200 9 bibl. Oberwesterwald 1906 6 M. aan elke bibliotheek Solingen . . . I9°3 " 1000 Westprignitz . 1 1 Breeskow-Stor- I j | kow. | 47 reizende blbL Glogau ... 475 7 blbl- Freystadt . . 1899 » I35°*— 1200 6 Waldenburg. . ,6 reizende bibl' Dramburg . . ' 2°°- Stolp .... 1900 14 reizende bibl. ]) J. Tews, Handbuch für volkstümliche Leseanstalten. Berlin, 1904, S. 55 seqq. 326 De toegestane bedragen zijn veel te gering te noemen; uniforme regeling bestaat blijkens het door Tews meegedeelde niet; niet overal blijkt toezicht gehouden te worden; als bibliotheekkrachten worden onderwijzers gebruikt, meestal zonder eenige vergoeding. Toch komt het mij voor, dat in deze richting, — door het werken met reizende bibliotheken vooral —, het platteland van volksbibliotheken en van steeds wisselende lektuur kan worden voorzien. Er zal echter belangrijk méér geld, méér boeken, méér zorg vooral van de zijde der autoriteiten besteed moeten worden, om iets te scheppen, waaraan zich duurzamer belangstelling, dan die voor het oogenblikkelijk-nieuvve, hechten kan. 398. Staatswetgeving. Bij voorkeur echter zal men daar van staatsbemoeiing spreken, waar het vraagstuk der Openbare Leesmusea van de financieele zijde onder de oogen gezien is, en in dier voege een oplossing is gezocht, dat de staat wettelijke bepalingen maakt, uniforme regelen schept aangaande de wijze waarop gemeenten zich in het bezit van deze instellingen knnnen brengen en dit bezit kunnen bestendigen. Hoe bevredigend ook door staatswetgeving, door staatscontrole en anderszins in de behoeften aan bibliotheken kan worden voorzien, wanneer op verstandige en praktische wijze subsidies, steun en voorlichting worden gegeven, zoo zullen belangrijker bevolkingscentra daar nimmer genoeg aan hebben, er integendee op aan moeten sturen, een zelfstandig, onafhankelijk, als gemeentegoed gevoeld instituut te scheppen ten dienste der gemeentenaren. Het" is de gemeente, die als eenheid aangewezen moet worden, wanneer wij een instelling begeeren, die voor een beperkten, niet te kleinen kring van belangstellenden en belanghebbenden bestemd za zijn. Wij kunnen van de zijde van het openbaar gezag niet verwachten, dat het als staat zijn aandacht bepale tot iedere belangensfeer, welke met de grenzen van gemeenten samenvalt. Evenmin kunnen wij dit vragen van provincie of daarmede overeenkomende landseenheden. Anderzijds mogen wij den kring niet te klein nemen: wijken en districten in steden tellen te weinig belangstellenden en belanghebbenden om binnen haar grenzen zelfstandig aan bibliothee - werk te kunnen denken. l) —— ï) Men zie over deze vraag: K. Raab, Die Volksbibliotheken als e.n Wied des nationalen Erziehungssystems; Beil. z. Allg. Ztg. 1898' C. Nörrenberg, Berliner Volksbibliothek-Verhaltnisse. In: CVE. 1897,b.Hd. En vooral: R. Jannasch, Die Volksbibliotheken, ihre Aufgabe undihreOrganisatiou. Berlin, 1876, 3. 4-17. — A. Daraaschke, Aufgaben der GeroemdeDolitik; 4e Aufl. Jena, 1901, S. 36 seqq. I De gemeente als eenheid echter omsluit juist degenen, aie een bibliotheek als gemeenschappelijk bezit gebruiken en op prijs zullen stellen; en het zijn deze personen, die door de instelling bereikt en bewerkt kunnen worden. De moderne Angel-Saksische bibliotheekwetgeving i), de eenige, die hier onze aandacht vraagt, heeft dan ook steeds de gemeente als eenheid aangewezen, opdat deze de zorg voor het bibliotheekwezen ter harte nemen zou; slechts ten platte lande staat zij de samenwerking van gemeenten met aan elkaar grenzend grondgebied, toe. De oudere Amerikaansche wetgevingen — wij zagen dit reeds -) zijn uitgegaan van het principe, school-districts als eenheden aan te wijzen, en hebben van het systeem de wrange vruchten geplukt. 399. Met eenigen schroom kom ik thans op het terrein der bibliotheekwetgeving in Angel-Saksische staten. Dien schroom behoef ik niet uitvoerig toe te lichten, wanneer wij weten, dat de bibliotheekwetgeving in genoemde landen, ten totale van een klein vijftigtal, niet alleen tamelijk oud is, n.1. reeds meer dan een halve eeuw, maar ook dat aan die wetgeving duidelijk te zien is, dat een algemeene oplossing nog niet gevonden is; dat zij nog niet bezonken is; dat allerlei proeven op dit gebied werden en nog worden genomen, hetwelk het uiterst bezwaarlijk maakt een samenhangend overzicht daarvan aan te bieden. Wel zijn er typen en groepen van wetgeving aan te wijzen, doch dit verhindert niet, dat desniettemin bijna elk der achtereenvolgende wetgevingen als een bijzonder geval bezien wil worden. Daarbij moge de praktische moeilijkheid genoemd worden, dat, behalve voor Engeland3) nog uiterst zeldzaam deze wetgeving onderwerp van studie uitgemaakt heeft. Zelfs is mij, behalve voor Massachusetts en New Hampshire geen verzameling bekend, waarin volledige teksten gepubliceerd werden van de opeenvolgende ■) Over oude Engelsche bibliotheekwetgeving zie men: Comparative library law. In: LW. 1905, p. 201, 232. *) Zie § 68 seqq. 3) De Engelsche wetgeving is uitvoerig uiteengezet en toegelicht te vinden in: H. W. Fovargue and J. J. Ogle, Public library legislation. London, 1893; H. W. Fovargue, Adoption ot the Public Libraries Acts in England and Wales. London, 1896; G. F. Ch ambers and H. W. Fovargue, The law relating to public libraries and museums. London, 1899. — Men zie verder J. J. Ogle, The lree library, its history and present conditions. London, 1897; O. Wh al e, Public library legislation. In: L. 1890, p. 454 seqq.; en F. Pacy, Borrowing and rating powers under the Public Libraries Acts. In: L. 1889, p. 132 seqq. bibliotheekwetgeving in één land i). Evenmin zal men een verzameling van bibliotheekwetgeving in Amerika vinden, waarin de voornaamste wetten van alle Staten opgenomen zijn. Wat wij dienaangaande bezitten is deels onvolledig, deels verouderd, en te vinden in een der publicaties van het Bureau of Education der Vereenigde Staten, uit 1897 2). Ook publiceert de Staatsuniversiteit van New York reeds sinds vele jaren overzichten van Amerikaansche bibliotheekwetgeving:t), doch, evenals de jaarlijksche overzichten in de Library Journal, bieden deze nooit de volledige teksten, doch slechts zeer korte uittreksels. De publicaties van State Library Commissions zijn meestal bedoeld als praktische raadgevingen voor de oprichting van bibliotheken, zoodat zij slechts de laatste in kracht zijnde wetgeving opnemen en als wetenschappelijke bearbeiding niet in aanmerking kunnen komen. Voegt men daarbij, dat men ook in de Vereenigde Staten zelf zich, in vergelijk met andere takken der bibliotheekwetenschap, zelden op dit gebied heeft gewaagd; een samenvattend werk daar zelfs blijkbaar nog niet aangedurfd wordt, zoo is, naar ik meen, hiermede voldoende de schroom toegelicht, waarmede ik die wetgevingen thans behandelen ga. 400. Reeds zeide ik, dat alleen die wetgevingen behandeld zullen worden, welke een algemeen karakter dragen; de talrijke andere wetten voor de instelling van State Library Commissions, vooi de instelling van reizende bibliotheken, voor de oprichting van staatsbibliotheken, bijzondere vakbibliotheken, voor de erkenning als rechtspersoon van bibliotheekvereenigingen, voor de verhooging van minima der bibliotheekbelasting in enkele plaatsen : al zulke wetgevingen komen hier niet voor een bespreking in aanmerking. Enkele dier wetgevingen werden elders reeds aangeroerd. Nog een tweede beperking is hier geboden. In vele der wetgevingen zijn niet enkel bepalingen opgenomen, die de financieele zijde van het vraagstuk regelen, doch ook zulke, die werkzaamheden regelen van het bestuur der instelling; verder minutieuze voorschriften geven aangaande de formaliteiten, welke de stemming over de bibliotheekbelasting vooraf moeten gaan; uitgebreide i) Deze zijn te vinden in de Reports der State Library Commissions der genoemde Staten. ') Public, society and schoollibraries in the United States, with library statistica and legislation of the varioos States. Wash. 1897. 3) Home Education Department, Bulletins. Albany. artikels regelen verder het aanvaarden van legaten, schenkingen en dergelijke. Ik heb gemeend, mij hier uitsluitend te moeten bezig houden met de kern dier wetgevingen, dat is: op welke wijze de staat aan de gemeenten toestaat, gelden bijeen te brengen voor het oprichten en het onderhoud van bibliotheken. Daarbij heb ik niet de historische lijn gevolgd, maar veeleer in groepen bijeengebracht, wat typisch bij elkaar behoorde. 401. Verreweg de grootste groep wordt gevormd door de facultatieve wetgeving. Hier zien wij aan gemeenten de vrijheid gelaten een bijzondere bibliotheekbelasting voor de oprichting en het onderhoud der instelling te heffen tot aan een zeker maximum, soms boven een gesteld minimum, terwijl ook wel de som geheel vrij is gelaten. Deze groep vervalt in haar geheel weer in drieën : dat, of aan de gemeentebesturen vrijheid van handelen gelaten wordt, of de toestemming te vragen is van de belastingbetalers (referendum), of wel is waar de gemeentebesturen vrij zijn, doch toch de mogelijkheid opengelaten is, dat een groep belastingbetalers door een petitie een stemming uitlokt (volksinitiatief). Bij de behandeling der facultatieve wetgeving zal dus ter sprake worden gebracht: (1) Wat geheven mag worden (2) Wie de maxima bepalen zal. Slechts twee gevallen van imperatieve wetgeving vallen aan te wijzen : in de Staten New-Hampshire en Ohio. die op hun beurt elk een bijzonder type vertegenwoordigen in de wijze, waarop het minimum is vastgesteld en hoe dit minimum moet worden gebruikt. 402. Facultatieve wetgeving. De wetten, die in deze groep thuis behooren, komen alle in dit eene opzicht met elkaar overeen, dat de staat hier zegt: voor dit speciale doel mogen de gemeenten zich speciale inkomsten verzekeren; een belastingsysteem, dat ten onzent niet gevolgd wordt. Het voordeel van het stelsel, waarbij speciale inkomsten voor speciale doeleinden worden aangewezen, is hierin gelegen, dat de aldus geheven belasting-gelden gevoeld worden ten bate te komen van bepaalde, aangewezen takken van dienst. Onafhankelijker staan in dit geval de bibliotheken ten opzichte van wisselende invloeden van politieke partijverschuivingen, daar, voor de verandering der toegestane sommen opnieuw alle formaliteiten dienen te worden in acht genomen, die voor de vaststelling der sommen voorgeschreven zijn. Een nadeel is echter, in verband met de veelal wettelijk vastgestelde maxima, dat gemeentebesturen gebonden zijn, en, wanneer zij geheel vrij waren om uit de algemeene gemeentekas sommen voor bibliotheken beschikbaar te stellen, eerder tot een verhooging zouden overgaan. 403. In den regel zien wij de inkomsten aangewezen uit bijzondere bibliotheekbelastingen. Maar enkele malen zien wij de opbrengsten van bepaalde takken van dienst aangewezen, ten gebruike voor bibliotheekdoeleinden. Zoo zien wij een wet van 1887 voor Pennsylvania, van 1889 voor Massachusetts, in 1897 voor Maine de hondenbelasting aanwijzen voor bibliotheekdoeleinden; in 1899 in New-Mexico een deel der parkbelasting, in Colorado de opbrengsten van boeten, opgelegd voor overtredingen. Een merkwaardige groep vormen die inkomsten, welke in nauw verband staan tot het alcoholgebruik en -verkoop. Zoo stelt Maine in 1887 10 7„ van de boeten voor overtredingen van het vergunningsrecht aan de bibliotheken af; iets dergelijks doet in 1895 Wisconsin, waar io°/o van de belasting op sterken drank beschikbaar wordt gesteld. Opmerkelijk is, dat ook elders dit systeem wordt aangetroffen. Reeds in 1818 werd in de Kaap-Kolonie van ieder ingevoerd vat wijn een belasting geheven en bestemd voor de bibliotheek.') Zoo vinden wij in Gothenburg eenige kleine leeszalen onderhouden uit de winsten, voortkomende uit den alleenverkoop van sterken drank. -1 Ten slotte vinden wij een voorbeeld in Zwitserland, waar art 19 van de wet op den sterken drank bepaalt, dat io°/0 van den accijns op het gedistilleerd voor drankbestrijding moet worden gebruikt; de Bondsraad heeft de kantonale regeeringen opgedragen bij de verdeeling dezer gelden, de openbare leeszalen te gedenken, hetgeen b.v. in Zürich geschiedt.s) Hoe goed bedoeld waarschijnlijk dergelijke regelingen ook mogen zijn, zoo komt het mij toch voor, dat deze niet als aanbevelenswaardig aan te merken zijn. Het- in verband brengen van geheel i) J. R. Boosé, The Constitution of colonial public libraries. In: L. 1894, p. 399. ») SW. 1901, blz. 490. >1 E. Turn au, Die Pe9talozzige8ellschaft in Zürich. In: ZVW. 1900, S. 11. heterogene begrippen moet hier in vele opzichten storend werken. 404^ Bibliotheekbelastingen. Aan het heffen van een bijzondere bibliotheekbelasting zijn van den aanvang maxima gesteld. Men mag dit veilig in verband brengen met den hettigen tegenstand, dien de bibliotheekwetgeving, vooral in den aanvang, ontmoette. Vooral in Engeland is deze tegenstand zeer heftig geweest, minder in Noord-Amerika. Dit verklaart, waarom de Engelsche bibliotheekwetgeving van den aanvang (1850) af, een maximum stelde, terwijl de bijna gelijktijdige wetgeving in -ien Staat New Hampshire (1849) de te besteden sommen geheel vrij liet. De eerste Engelsche wetgeving op dit gebied (13 & 14 Vict. c. 65 : An Act for enabling Town Councils to establish Public Libraries and Museums; I4,h Aug. 1850) stelde vast, dat H penny op iederen pound van de belastbare eigendommen in de gemeente als maximum voor bibliotheekdoeleinden en als bibliotheekbelasting zou mogen worden geheven (art. 4 in fine)1); onder bibliotheekdoeleinden werd niet het aankoopen van boeken verstaan, van welke men meende, dat zij wel door schenkingen zouden inkomen. In 1855 vervielen beide belemmerende bepalingen en werd het maximum op 1 penny op iederen pound gebracht hetgeen tot op heden gehandhaafd is gebleven ; in 1905 werd een wetsvoorstel ingediend om elk maximum te laten vervallen.2) Echter is hier op te merken, dat volgens art. 2 al. 2 van de wet van 1892 deze pennyrate soms mag verlaagd worden tot 'n penny of tot 3 farthings. 405. Het maximum in Noord Amerikaansche Staten is zeer verschillend, gelijk onderstaande tabel leert. op het totaal belastbaar vermogen mag Jaar op één dollar worden geheven: Arizoua . . 1899 V* mill») in steden boven 5000 inwoners. Californië . . 1901 1 » » » van ie—3e klasse.1) 2 » » » » 4e—6e » Colorada . . 1893 1 » » » beneden 100.000 inwoners. yt » > » boven » » !) Het Engelsche belastingstelsel regelt haar vorderingen naar de huurwaarde der woningen. ') Art. 2 van het wetsvoorstel 119 (1905). 3) 1 Mill = !/♦ dollarcent. 4) De grens ligt tusschen de 100.000 inwoners. op het totaal belastbaar vermogen mag Jaar op één dollar worden geheven: Connecticut . 1881 iH mill als maximum wanneer de gemeenteraad de beslissing neemt; 3 mill. als de oprichting geschiedt op verzoek van 5° kiezers en na goedkeuring door de bevolking bij de eerstvolgende stemming. Delaware . . 1901 Vg—V3 mill in steden met een belastbaar inkomen van meer dan 1,5 miljoen dollar, \/k — 1 mill in steden met minder. Idaho . . . 1905 maximum V100 van eiken dollar. Illinois . . . 1872 1 mill in steden met minder dan 100.000 inw. i/s » » » » meer » » » » 1887 2 » » » » minder » » » i£ 1 ■ > » meer » » » » 1897 1»»»»» » * * , 1903 bleef dit gehandhaafd, doch het maximum in het tweede type van steden werd op 2 mill gebracht wanneer de stichting geschiedde op | aanvrage van 50 belastingbetalers. Indiana. . . 1899 1 :,/6 mill. Iowa. ... 1897 2 » Kansas. . . 1886 1 » in steden le en 2e klasse. ito » » 3e » » 1889 dit laatste verhoogd tot 3 mill. Maryland . . 1898 5 dollarcents voor iedere 100 dollar belastbaar vermogen. Minnesota. . 1889 1 mill voor steden beneden 30.000 inw. y3 » » » boven » » » 1903 2 » » » beneden 20.000 » 1 , , > boven » » Missouri . . 1885 1 » » » beneden 100.000 » 1/ » * » boven » » » 1899 V6 » » » * * Montana . . 1897 » » 1899 3/6 ® " * * IO.OOO » Nevada. . . 1897 50 cents op iedere 100 dollar. New Mexico . 1884 1 mill. Ohio . . • 1889 I doch eentotaalmaximumvan^'5-000 I mag niet overschreden worden. Geschiedt dit toch, zoo moet de 4/io worden verminderd, doch nooit zóó, dat daardoor het totaal be- j neden 13.000 dollar zou dalen. Oregon. . . 1899 Vb mill voor steden beneden 5000 invv. Pennsylvania. 1895 2 » Rhode Island. 1887 24 » voor de oprichting; /,o mill voor het jaarlijksch onderhoud. Tennessee. . 1897 1 cent in gem. met minder dan 20.000 inw. Utah . . .1896 Vj mil1 Canada. . . 1882 V% » BritschColum- | bia ... 1891 :li » 406. Minima. Een stap op den weg van beperking der algeheele vrijheid der gemeenten inzake de bibliotheekbelasting, wordt gedaan wanneer de staat een minimum vaststelt naast de maxima, daarin een waarborg ziende voor de betere instandhouding der instellingen. Een gevaar is echter, dat men door het stellen van minima licht een cijfer noemt, waarop vele gemeenten zullen blijven steken. Niet talrijk zijn de wetgevingen, die minima opnemen. Het zijn: Kentucky . . 1902 maximum 4 cents op iedere 100 dollar. minimum 2\% » » » Nevada. . . 1887 maximum 50 » » » » » minimum 10 » » » » * Ohio . . .1889 eenigermate; zie voorgaande tabel. Wvoming 1886 minimum Vj mill. minimum tyg » Hierbij valt de zonderlinge bepaling op, dat niet meer dan 25°/, van de inkomsten aan onderhoudende lektuur mag worden besteed. 407. Tenslotte zijn eenige staten aan te wijzen, die de gegemeenten geheel vrijlaten in de bepaling van hetgeen voor bibliotheekdoeleinden zal worden besteed. Wij zagen reeds, dat een wetsvoorstel in dezen geest bij het Engelsche Parlement werd ingediend, gelijk ook geen maximum bij de wet van 1892 (art. 21) is vastgesteld voor de City van Londen. In Amerika laten de volgende Staten algeheele vrijheid: Connecticut . 1893 De som is ieder jaar opnieuw vasttestellen. Massachusetts 1902 New Hamp- |84g_95 In 1895 werd de imperatieve wetgeving inshire . . . gevoerd, waarbij een minimum werd be¬ paald. New York. . 1892 | Texas . . . 1874 408. Referendum en Volksinitiatief. Het tweede belangrijke punt in de wetgeving is, dat de personen, die de belasting zullen opbrengen, hun medewerking moeten of mogen verleenen aan de invoering dier belasting. Men kan namelijk drie gevallen onderscheiden bij de vraag wie beslissen zal of een belasting en tot welk bedrag een belasting zal worden ingevoerd. De strengste bepaling is deze, dat vóór de invoering der belasting de toestemming moet worden gevraagd der belastingbetalers. De beslissing kan echter ook uitsluitend berusten bij het gemeentebestuur. En in de derde plaats kan toegestaan worden, dat van een aantal belastingbetalers zeiven het initiatief uitgaat om een referendum in de gemeente uit te lokken. Oorspronkelijk en algemeen is de bedoeling van den wetgever geweest, de bevolking te doen hooren ; allengs is men daarop teruggekomen, omdat hierin aanleiding werd gevonden tot velerlei kuiperijen, het systeem omslachtig en kostbaar werkte, en in den regel onzuivere stemmingen het gevolg waren '). Onderwijl men toen aan de gemeentebesturen de beslissing overliet, heeft men toch in enkele wetgevingen de mogelijkheid willen openlaten, dat de bevolking op eigen initiatief het gemeentebestuur zou verplichten de vraag aan een algemeene stemming te onderwerpen. In dit geval zien wij soms de maxima hooger gesteld, terwijl de voorstellers in hunne petitie het gewenschte maximum dienden te noemen. De Engelsche bibliotheekwetgeving heeft zich op dit punt aldus ontwikkeld: 1850 Engeland . . Schriftelijk referendum, waarbij eerst Vs der stemmen de invoering der voorgestelde belasting bepaalde. ') Zie E. A. Kir ge, What may be done for libraries by the State. In: LJCN. 1901, p. 7. 1850 Ierland en Met % der stemmen kon de wetgeving aanSchotland .1 genomen worden in een openbare, hiervoor uitgeschreven vergadering, doch staande de vergadering kon een nader referendum (poll) worden geeischt. Voor aanneming werd daarbij 2/s der uitgebrachte stemmen vereischt. 1855 Ierland ... Op een openbare vergadering werd 3/s der uitgebrachte stemmen vereischt voor aanneming. 1855 Engeland . . In plaatsen met meer dan 5000 inwoners werd op een openbare vergadering beslist met a/s der stemmen. — In Parishes met 5000 inwoners mocht deze vergadering worden aangevraagd door 10 belastingbetalers. Ingeval de bevolking 5000 zielen bedroeg kon daar bovendien een referendum worden geeischt door 10 belastingbetalers. 1866 Engeland . . In Municipal Boroughs konden 10 belasting¬ betalers een openbare vergadering aanvragen; Va der uitgebrachte stemmen besliste over de aanneming. 1867 Schotland . . Een openbare vergadering mocht worden aangevraagd door 10 belastingbetalers, '/a der stemmen besliste. j 877 Engeland en Stelt de stemming door middel van cvoting Wales. . . papers» vast. 1887 Schotland . . Door gemeentebesturen of op aanzoek van 10 belastingbetalers mocht een referendum worden ingesteld: in plaatsen met meer dan 8000 inwoners schriftelijk, in andere plaatsen op een openbare vergadering; V% der stemmen besliste; bij verwerping mocht binnen 2 jaren geen nieuw referendum plaats hebben. 1800 Engeland . . Alleen schriftelijke stemming. l8o, Engeland en Een schriftelijk referendum besliste met K Wales. van het aantal stemmen over invoering en verlenging van de belasting; kon worden aangevraagd door 10 belastingbetalers, bij verwerping geen referendum binnen I jaar. Met 3/s der stemmen kon de wetgeving aangenomen worden in een openbare, hiervoor uitgeschreven vergadering, doch staande de vergadering kon een nader referendum (poll) worden geeischt. Voor aanneming werd daarbij »/, der uitgebrachte stemmen vereischt. Op een openbare vergadering werd s/s der uitgebrachte stemmen vereischt voor aanneming. In plaatsen met meer dan 5000 inwoners werd op een openbare vergadering beslist met 2/$ der stemmen. — In Parishes met 5000 inwoners mocht deze vergadering worden aangevraagd door 10 belastingbetalers. Ingeval de bevolking 5000 zielen bedroeg kon daar bovendien een referendum worden geeischt door 10 belastingbetalers. In Municipal Boroughs konden 10 belastingbetalers een openbare vergadering aanvragen; Va der uitgebrachte stemmen besliste over de aanneming. Een openbare vergadering mocht worden aangevraagd door 10 belastingbetalers, V2 der stemmen besliste. Stelt de stemming door middel van cvoting papers» vast. Door gemeentebesturen of op aanzoek van 10 belastingbetalers mocht een referendum worden ingesteld: in plaatsen met meer dan 8000 inwoners schriftelijk, in andere plaatsen op een openbare vergadering; V% der stem- 1893 Engeland en In urban districts wordt de invoering der | Wales belasting beslist uitsluitend door den ge¬ meenteraad, doch van de vergadering, waarin de beslissing zal vallen, moet uitvoerig bekendheid worden gegeven. 408. Voor Amerikaansche Staten hebben wij een volgend overzicht. Arizona . .1899 Een stemming der belastingbetalers vereischt. Californië . . 19O1 De gemeenteraad kan een bibliotheek oprichten en moet dit doen, als Vx der belas! tingbetalers daartoe hun wensch kenbaar maken. Colorado . . 1893 50 belastingbetalers mogen vragen een bibliotheek op te richten met een belasting van ! hoogstens 2 mill op een dollar; de kiezers beslissen bij de eerstvolgende algemeene verkiezing Connecticut . 1881 De beslissing berust bij den gemeenteraad, doch 50 belastingbetalers kunnen een biblioI theek aanvragen en 3 mill als maximum stellen, üe beslissing volgt bij de eerstvolj gende verkiezing. Illinois. . . 1872 Op verzoek van 50 belastingbetalers als boven; maximum 2 mill. » 1903 Beslissing bij den gemeenteraad; ook kunnen 50 belastingbetalers een stemming uitlokken. In beide gevallen is het maximum 2 mill. Indiana. . . 1899 Op verzoek van 50belastingbetalers als boven; maximum s/5 mill Kansas. . . 1886 Idem; maximum I—I', mill. Maryland . . 1898 De beslissing berust bij den gemeenteraad, doch onder nadere goedkeuring der kiezers bij de eerstvolgende algemeene verkiezing. (Zie Utah). Massachusetts 1902 Uitsluitend bij den gemeenteraad. Minnesota. . 1889 Idem » 1903 Bovendien op verzoek vau 50 belasting¬ betalers als boven. Missouri . . 1885 Op verzoek van 100 kiezers als boven: maximum 1 mill. 1 < • . • . u _ï _ i : A New Mexico . 1884 Onderworpen aan de goedkeuring derinwoNew York. . 1892 j ners. Beslissing bij den gemeenteraad, en verder bij elk staatslichaam dat voor zijn werkzaamheden een belasting heffen mag. Utah . . . 1896 Een belasting mag worden geheven in geval IOOO belastingbetalers een bibliotheek aanvragen, doch de eindbeslissing berust bij den gemeenteraad. (Zie Maryland). 409. Imperatieve wetgeving. De laatste trap, die staatswetgeving bereikte op het gebied van het bibliotheekwezen, is dat zij een regeling schept, waarbij elke gemeente gedwongen wordt te zorgen voor voldoende middelen om een openbare bibliotheek op te richten en. te onderhouden. Ronduit wordt hier de meening uitgesproken, dat school en bibliotheek, onderwijs en zelfontwikkeling op één lijn staan, takken zijn van één boom, recht hebben op gelijke bestaansvoorwaarden. Ik geloof inderdaad, dat dit principe het eenig juiste, hoewel voor verwezenlijking en vooral voor wettelijke omlijning nog het minst vatbare is. Dat een bibliotheek de noodzakelijke aanvulling is van het onderwijs: wij zien dit onbewust toegestemd bij alle wetenschappelijke bibliotheken, en meer bewust ook bij de verplicht gestelde schoolbibliotheek (ten onzent Wet L.O. art. 47 1). Alleen voor die bibliotheken, welke ten dienste der geheele bevolking staan, die een aanvulling, een voortzetting zijn van de school, wordt dit nog niet toegestemd. Waar méér dan onverschilligheid, méér dan platonische belangstelling voor de instelling van de zijde van het openbaar gezag bestaat, verkeert^ men nog algemeen in het stadium van facultatieve wetgeving. En de proefnemingen van een tweetal Amerikaansche Staten op het gebied der imperatieve wetgeving noemen zelfs voorstanders nog voorbarig. 410. Wij zien in N e w-H a m p s h i r e in 1895 de wet aangenomen, waarvan de volledige tekst in Bijlage F is opgenomen. In iedere stad zal jaarlijks door de stedelijke overheid een som voor het onderhoud van openbare bibliotheken worden vastgesteld, welke berekend wordt in dier voege, dat voor eiken dollar, dien de stad als bibliotheeksubsidie van den staat ontvangt '), door de stad 30 dollar zal worden bijgedragen uit een, over de inwoners i) Zie § 394. naar hun vermogen omgeslagen bibliotheekbelasting !). De stad is echter bevoegd dit minimum te overschrijden. Deze gelden mogen alleen ten behoeve van voor ieder kosteloos toegankelijke bibliotheken worden bestemd. Op straffe van een boete van hoogstens 500 dollar, is ieder gemeentebestuur verplicht de bepalingen der wet op te volgen. In twee gevallen is vrijstelling toegestaan. (I) Wanneer er ter plaatse een bibliotheekvereeniging bestaat, wier inkomen, desnoods aangevuld door stedelijke subsidies, het in de wet uitgedrukte minimum bereikt, en deze bibliotheek geheel kosteloos voor ieder toegankelijk is. (2) Wanneer den gemeenteraad de oprichting ongewenscht voorkomt en aan een in dezen zin genomen besluit publiciteit wordt gegeven, zoo is de gemeente voor den tijd van één jaar van de oprichting vrijgesteld. Deze laatste bepaling heeft de strekking, iedere onverschilligheid voor het biblioheekvraagstuk tegen te gaan. Wanneer toch door nalatigheid dit besluit niet genomen wordt, zoo is de gemeente verplicht tot de oprchting over te gaan, öf zij vervalt in de bovengenoemde boete. Ook valt op te merken, dat deze regeling het systeem volgt: «één stad, één bibliotheek», en het systeem der reizende bibliotheken is buitengesloten. In Ohio zien wij in 1898 een wet aangenomen, waarbij aan plaatsen tusschen 5000—10000 inwoners de volgende verplichting wordt opgelegd. Indien daar geen bibliotheek bestaat, die geheel door de gemeente wordt onderhouden, doch wel een bibliotheek-vereeniging, zoo moet de Local Board of Kducation een jaarlijksche belasting heffen van niet minder dan '/j0 en niet meer dan 5/l0 mill op den dollar, en de opbrengst daarvan ten gebruike afstaan aan het bestuur dier bibliotheek-vereeniging. 411. Het is hier ook de plaats, melding te maken van het zeer uitvoerig berekende plan voor een systeem van staatsvolksbibliotheken in Oostenrijk, uiteengezet door A. Schubert. -) Hij verlangt door tusschenkomst van den staat voor ieder schooldistrict een eigen «Volksbildungsbüchereiï, in Oostenrijk ten getale van 13.945, evenredig verdeeld over het land naar gelang der bevol- 1) Ongeveer 15 dollarcent op 1000 dollar belastbaar vermogen. LI. 1895, p. 242. s) Zie LJ. 1897, p. 261. :') A. Schubert, Zur Frage der Errichtung von staatlichen Volksbiichereien in Oesterreicli. Brünn, 1901. kingssterkte. De stichtingskosten worden berekend op 24 miljoen Kronen, waarbij jaarlijks voor boekaanschaffing 12 miljoen Kronen komen. Ter dekking dezer kosten zal de staat een leening moeten aangaan, waarvan rente en aflossing en de kosten der boekaanschaffing bijeen te brengen zijn door Staat, de Landen, de Gemeenten en de lezers, elk voor VK deel. Het leesgeld zal zoo 3—5 Heller per lezer en per week moeten bedragen. 412. Conclusies. Aangaande de bemoeiingen van de zijde van staat en gemeente kunnen wij derhalve het volgende opmerken. Van de zijde van het centrale staatsgezag mogen wij vragen: steun, leiding en regeling der algemeene voorwaarden. Steun in boeken of in geld, doch onder voorwaarden, die zekerheid en waarborg bieden voor het voortbestaan en aanhoudende zorg van het eenmaal gestichte. Leiding: door het instellen van een centraal lichaam, dat voorlichting geeft waar deze begeerd wordt, de steun in geld en boeken verdeelt, statistische gegevens verzamelt en uitwerkt, en een controle uitoefent over de gesubsidieerde bibliotheken. Regeling der algemeene voorwaarden: door de middelen aan te wijzen, waarover gemeenten beschikken mogen om, ingeval de burgerij of de gemeenteraad dit wenschelijk acht, een openbare leesgelegenheid te openen, öf, wat mij verkieslijker voorkomt, daarbij de minima te noemen, zoo de oprichting verplichtend wordt gesteld, en in dit laatste geval ook de samenwerking te regelen indien ter plaatse reeds een bibliotheekvereeniging het werk in handen heeft. Van de zijde der gemeente mogen wij verwachten: steun en eigen beheer. Steun aan bibliotheekvereenigingen, mits de voorwaarde gesteld wordt, dat minstens het gelijke bedrag in geld besteed wordt door deze vereeniging, en een billijk aantal plaatsen in het bestuur der bibliotheek voor leden van den gemeenteraad wordt opengehouden, en, mits deze steun over een behoorlijk aantal jaren in uitzicht wordt gesteld. Eigen beheer: hetzij een schenking wordt aanvaard van de zijde van vereenigingen, hetzij jaarlijksche bijdragen uit deze bron vloeien, hetzij de gemeente geheel op eigen krachten en initiatief werkzaam is. Maar ook hier: mits van den aanvang af voldoende middelen worden beschikbaar gesteld 413 Ten slotte. Aan het einde van dit overzicht vragen wij ons af, wat ten onzent op dit terrein geschied is en geschieden kan. Wat geschied is laat zich in enkele woorden vertellen. Van staatswege werd tot heden voor het volks-bibliotheekwezen niets gedaan: noch in den vorm van subsidies, noch in den vorm van eenige algemeene regeling. Voor wetenschappelijke en studiebibliotheken worden belangrijke bedragen bestemd, echter onevenredig hoog aan hetgeen daar gepraesteerd wordt. Van gemeentewege zien wij één Universiteitsbibliotheek, enkele belangrijke stadsbibliotheken (Haarlem, Arnhem) en één openbare Volksboekerij (Rotterdam) onderhouden')• Wat aan subsidies wordt verstrekt laat zich niet uitrekenen, de jaarlijks gepubliceerde statistische overzichten der gemeentefinanciën verspreiden dienaangaande geen licht. 2) Dat deze sommen beduidend zouden zijn, weerspreekt de ervaring. Van de zijde van vereenigingen zien wij verscheiden goedbedoelde pogingen in het werk gesteld : de beste voorbeelden zal men vinden in Amsterdam, bij de bibliotheek van de afdeeling van de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen, doch vooral in de bijzondere bibliotheek-vereenigingen te Dordrecht en Groningen. Een reizende bibliotheekdienst bestaat in Avelte (Dr.) Onderhouden van de zijde van particulieren, is de bibliotheek van «Ons Huis» te Amsterdam wel de beste stichtingsbibliotheek te noemen. Daarnaast bezitten wij twee zeer gunstig bekend staande gesloten Leesmusea: te Amsterdam en Rotterdam, terwijl de vakvereenigingsbibliotheek der Alg. Ned. Diamantbewerkers Bond zeer te roemen is. Naar buiten echter werken deze leesgelegenheden niet. 414. Zeer moeilijk, en deels ook noodeloos is het, thans reeds te willen aangeven, wat ten onzent zou kunnen geschieden. De instelling is bij ons nog bij lange niet zóó rijp, nog in de verste verte niet zóó opgenomen in het volksleven, dat een omlijning mogelijk zou zijn. Allerminst wanneer wij vragen naar regeling van de zijde van het openbaar gezag. Daarbij komt, dat de gemeentewetgeving ten onzent een verouderde is; daarin geen plaats is voor samenwerking van parti- i) Sinds een zestal jaren wordt in Amsterdam over een gemeentelijke volksbibliotheek beraadslaagd. ') Centaal Bureau voor de Statistiek. Bijdragen tot de statistiek van Nederland, Statistiek der gemeentelijke- en provinciale financiën. culier en gemeentelijk initiatief; bezwaarlijk bij de tegenwoordige regeling der gemeentelijke belastingbevoegdheid, der financieele verhouding tot het Rijk, en der vergoeding in zake Lager Onderwijs, nog naast de uitgaven voor onderwijs, politie en armwezen, — om slechts de drie voornaamste rubrieken van uitgaven, ten behoeve van het Rijk ondernomen, te noemen — de zorg van het bibliotheekwezen verplichtend kan worden gesteld. Begeerig mogen wij dan ook het oog slaan op buitenlandsche en vooral Angel-Saksische toestanden en wetgeving: deze voor Nederland aan te bevelen zou een onvruchtbaren, een onvoldragen raad zijn. Wat wij in Nederland thans in de eerste plaats noodig hebben is een nauwkeurig overzicht van het bibliotheekwezen ten onzent: wetenschappelijke-, studie-, vakbibliotheken, de schoolbibliotheken en de bibliotheken van vereenigingen en corporaties inbegrepen. Een overzicht, dat binnen enkele jaren door het Bureau voor de Statistiek in het licht kan worden gegeven. Wij mogen verder van staatswege een regeling verwachten van de opleiding van bibliothekarissen voor de rijksbibliotheken, en een uniforme salarisregeling. Wenschelijk en bereikbaar is de instelling van een permanente Staats-commissie, belast met de beraming van middelen om een volledige bibliotheek-organisatie over het geheele land te ontwerpen, eventueel de subsidies voor kleinere bibliotheken en reizende bibliotheken te helpen verdeelen. In dit ontwerp eener organisatie zal plaats moeten zijn voor een regeling der verplichte instandhouding van Openbare Leesmusea in grootere bevolkingscentra; daartoe zijn ten minste zulke te rekenen, die ook verplicht zijn tot het openstellen van een instelling van Hooger Onderwijs. Met dien verstande, dat, wanneer ter plaatse waarborgen zijn voor een goede instandhouding door particuliere vereenigingen, ontheffing van deze verplichting kan worden gegeven, of verzacht tot verplichte subsidies. Een aanwijzing, hoe dit geregeld zou kunnen worden is deze: dat. wanneer een, aan de bevolkingssterkte evenredige som, door particulieren of een vereeniging voor bibliotheekdoeleinden wordt aangeboden, door de gemeente een gelijke som voor de oprichting moet worden beschikbaar gesteld en een evenredig deel van het totaal jaarlijks voor het onderhoud van gemeentewege moet worden vastgesteld. Zoolang echter tegemoetkoming noch inmenging van deze zijde te wachten staat, wenden wij, die overtuigd zijn van de noodzakelijkheid eener eindelijke voorziening in de vele leemten van ons bibliotheekwezen, ons tot het particulier initiatief. Allereerst tot den vakbibliothekaris terwille eener geconcentreerde propaganda, welke gericht zal zijn op de verbetering der algemeene bibliotheektoestanden; aan een vakvereeniging, op eenigszins breeden grondslag gebouwd, zal dit werk veilig zijn toevertrouwd. Dan het particulier initiatief, dat zich gaarne beijvert daadwerkelijk te voorzien in de behoefte aan instellingen van het soort en van het gehalte der Openbare Leesmusea. Wij vragen niet te veel, wanneer wij een aansporing volgen laten: toch vooral kennis te nemen van de principieele verschilpunten tusschen Openbare Leesmusea en volksbibliotheken, alvorens steun in geld en daad en woord te geven. En ten slotte de enkelen, die in staat gesteld zijn alreeds praktisch te werken. Bij de werkzaamheden der instelling moge vooral de aansluiting bij het onderwijs op den voorgrond komen; bij de keuze der technische hulpmiddelen trekke men partij van onze achterlijkheid door uit de ervaring, de alreeds vijftigjarige ervaring van het buitenland, te leeren wat doeltreffend, wat overbodig, wat misgegrepen bleek. En voor allen geldt: niet te spoedig tevreden te zijn. Men bedenke toch, dat de instelling er eene is niet van het heden, maar van de toekomst. Maar voor allen geldt ook: niet te spoedig ontmoedigd te zijn. Want de instelling van de toekomst is er ook eene: mèt een toekomst. BIJLAGEN. Bijlage A. NEW-YORK; DISTRICT-LIBRARY LAW, 1835. § I. The taxable inhabitants of each school-district in the State shall have power, when lawfully assembled at any district-meeting, to lay a tax on the district, not exceeding § 20 for the first year, for the purchase of a district-library, consisting of such books as they shall in their district-meeting direct, and such further sum as they may deern necessary for the purchase of a bookcase. The intention to propose such tax, shall be stated in the notice required to be given for such meeting. § 2. The taxable inhabitants of each school-district shall also have power, when so assembled in any subsequent year, to lay a tax not exceeding $ 10 in any one year, for the purpose of making additions to the district-library. § 3. The clerk of the district, or such other person as the taxable inhabitants may at their annual meeting designate and appoint by a majority of votes, shall be the librarian of the district, and shall have the care and custody of the library, under such regulations as the inhabitants may adopt for his Government. § 4. The taxes authorized by this act to be raised, shall be assessed and collected in the same manner as a tax for building a schoolhouse. Bijlage B. (FRANKRIJK) ARRÊTÉ RELATIF A L'ORGANISATION DES BIBLIOTHÈQUES SCOLAIRES DANS LES ECOLES ~ PRIMAIRES PUBLIQITES. ier juin, 1862. Article premier. II sera établi dans chaque école primaire publique une Bibliothèque Scolaire. Art. 2. — Cette bibliothèque sera placée sous la surveillance de 1'Instituteur dans unè des salles de 1'école, dont elle est la propriété. _ r Les livres seront rangés dans une armoire-bibliotheque conforme au modèle annexe a la circulaire du 31 Mai 1860. Art. 3. — La bibliothèque scolaire comprendnK i° Le dépot des livres de classes a 1'usage de 1'école; 2° Les ouvrages concédés a 1 école par le Ministre de 1 instruction publique: 3° Les livres donnés par le Préfet au moyen de credits votes par les Conseils généraux: 40 Les ouvrages donnés par les particuliers; 50 Les ouvrages acquis au moyen des ressources propres a la bibliothèque (art. 7). . . Art. 4. — Aucune concession de livres ne pourra etre faite par le Ministre a une bibliothèque scolaire, si la commune ne peut justifier: 1" De la possesson d'une armoire-bibliothèque; 2° De 1'acquisition de livres de classe en quantité suffisante pour les besoins des élèves gratuits. Art. 5. — Des livres de classe seront prêtés aux moments convenables pour les exercices a tous les enfants portés sur la liste des admissions gratuites dressée conformément a 1'article 45 de la loi du 15 mars 1850. Les livres seront également mis entre les mains des eleves payants dont les parents auront souscrit la cotisation volontaire indiquée par 1'article 7 du présent arrêté. Les ouvrages mentionnès aux paragraphes 2, 3, 4 et 5 de 1 article 3 pourront être prêtés aux families, lesquelles prendront 1 enga- gement de les rendre en bon état ou d'en restituer la valeur. Art. 6 — Aucun des ouvrages mentionnés aux paragraphes 2, 3, 4 et 5 de 1'article 3 ne peut être placé dans les bibliothèq'ues' scolaires, soit qu'il prOvienne d'acquisitions, soit qu'il provienne de dons faits par les particuliers, sans l'autorisation de 1'Inspecteur d'Académie. L'acquisition des livres de classe sera faite par les instituteurs sur une liste préparée chaque année, p°ur toutes les écoles du ressort, par le conseil académique et arrêtée par le Ministre. Cette liste ne devra comprendre que des ouvrages approuvés par le Conseil impérial de 1'instruction publique. Art. 7, — Les ressources de la bibliothèque scolaire se com- posent: . . i° Des fonds speciaux votés par les conseils municipaux, 2° Des sommes portées au budget pour fourniture de livres aux enfants indigents et que les conseils municipaux consentiraient a appliquer a la nouvelle fondation; 3° Du produit des souscriptions, dons ou legs destinés a ladite bibliothèque; 40 Du produit des remboursements faits par les families pour perte ou dégradation des livres prêtés; 50 D'une cotisation volontaire fournie par les families des élèves payants, et dont le taux sera fixé chaque année par le Conseil départemental, après avis du Conseil municipal. 8. — L'instituteur communal tiendra trois registres conformes aux modèles ci-annexés: i° Catalogue des livres (modèle No. 2); 2° Registre des recettes et des dépenses (modèle No. 3); 30 Registre d'entrée et de sortie des livres prêtés au dehors de 1'école . , .,. Ces registres, cotés et parafés par le maire, sont vises par 1 inspecteur &de 1'Instruction primaire lors de 1'lnspection de 1 école. Ils seront communiqués aux autorités scolaires a toute requi- sition , , Art. g% L'instituteur conservera et classera dans un orare méthodique les mémoires, quittances, lettres et toutes les pieces de correspondance relatifs a la bibliotheque scolaire. y\rt io. — Chaque année, au 31 décembre. l'instituteur dresse, en présence du Maire, la situation de la bibliothèque, ainsi que cel'e de la caisse. Le procés-verbal constatant cette doublé operation est adressé a 1'Inspecteur d'Académie par 1'intermédiaire de 1'Inspecteur primaire (modèle No. 4.) L'instituteur sortant n'est déchargé de toute responsabilite qu après avoir obtenu de l lnspecteur de 1'instruction primaire un certificat constatant que les formalités susindiquées ont ete remplies a la prise en charge par son successeur. Art u. A chaque changement d'instituteur, le procés-verbal de récolement et de situation de la caisse est signe par 1'instituter sortant et son successeur. Art 12 — A leur passage dans 1 école, les Inspecteurs de 1'instruction primaire vérifient les divers registres enumeres a 1'article 8. Ils s'assurent que 1'acquisition des ouvrages a eté faite conformément aux prescriptions de 1 article 6, et que la bibhothèque ne contient aucun livre donné ou léque, dontl acceptation n'aurait pas été autorisée par 1'Inspecteur d Acaderme, >ls cont °" lent les recettes et les dépenses, et constatent, silya lieu, les irrégularités^ ^ ^ ^ ^ annéCf nn8pecteur d'Académie adresse au Ministre de 1'Instruction publique, par 1 intermediaire du Recteur, un rapport sur la situation des bibliotheque-scolaires Art 14. - Les Recteurs, les Préfets, Les Inspecteurs d Academ e et les Inspecteurs primaires sont chargés, chacun en ce qui e concerne, de 1'exécution du présent règlement, qui sera affiche dan toutes les écoles publiques. Bijlage C Chapter 861. An act providing for the establishment of public libraries. Section i. Be it enacted by the Senate and House of Representatives in General convened, that any town is this State, at any legal meeting notified and holden for the purpose, and the city council of any city in this State, may raise and appropriate money to procure books, maps, charts, periodicals and other publications, for the establishment, and perpetual maintenance within the limits of such town overty of a public library, for the purchase of such land and the erection of such buildings as may be necessary for the suitable accomodation thereof, and for the compensation of such officers or agents as may be necessarily employed in the establishment and management of such library. Section 2. Every public library established under the provisions of this act, 'shall be open4d to the free use of every inhabitant of the town or city where the same exists, for the general diffusion of intelligence among all classes of the communitv subject to such rules and regulations for the wele ordering and careful preservation thereof as may established and ordained by such town or city. Section 3. Any town or city may reserve, hold and possess, or sell and dispose"of, all such gifts, donations, devices, l.equests and legacies as may be made to such town or city, for the purpose of establishing, increasing or improving any public library, and may apply the proceeds. interests, rents and profits accruing therefrom, in such manner as will best promote the prosperity and utility of such library. Section 4. Every town or city in which a public library shall be established under the provisions of this act, shall be entitled to receise annually a copy of the laws, joumals, and all other works published by authority of the State, for the use of such library; and the Secretary of State is hereby authorised and required to furnish the same from year to such town or city. Section 5. This act shall take effect from and after lts passage. Bijlage D. 2 35 Public and Free Libraries and Museums. All provisions of § 35 to 51 shall apply to libraries, museums, and to combined libraries and museums, and the word library shall be construed to include reference and circulating libraries, and reading rooms. 2 36 Establishment. By majonty vote at any election, any . city village, town, school-district, or other body authorized to levy and collect taxes, or by vote of its commoii council, or by action of a board of estimate and apportionment or other proper authoritv any city, or by vote of its trustees, any village, may establish and' maintain a free public library, with or without branches, either bv itself or in connection with any other body authorized to maintain such library. Whenever 25 taxpayers shall so petition, the question of providing library facilities shall be voted on at the nex telection or meeting at which taxes may be voted. provided that due public notice shall have been given of the proposed action. A municipality or district named in this section may raise money by tax to establish and maintain a public library, or libraries, or to provide a building or rooms for its or their use, or to share the cost as agreed with other municipal or district bodies, or to pay for library privileges under a contract therefor. It may also acquire real or personal property for library purpose by gift, grant devise or condemnation, and may take, buy, sell, hold and transfer either real or personal property and administer the same for public library purpose. By majority vote at any election any municipality or district, or, by three fourths vote of its council, any city may accept gifts. grants. devises or bequests for public library purpose, 011 condition that a specified annual appropriation shall there after be made for maintenance of such library or libraries. TT . Such acceptance, when approved by the Regents oftheüniver- sity under seal and recorded in its book of charters, and 111 a school not subject to their visitation when approved by the State Superintendent of Public Instruction, shall be a binding contract, and such municipality and district shall levy and collect yearly the amount provided in the manner prescnbed for other taxes. (As amended by laws of 1895, ch. 859. Prg. 5. and 1903. ch. 185. Prg. !.) §37. Subsidies. By similar vote money may be granted towards the support of libraries not owned by the public, but maintained for its welfare and free use ; provided, that such libraries shall be subject to the inspection of the Regents and registered by them as maintaining a proper Standard, that the Regents shall certify vvhat number of the books circulated are of such character as to merit a grant of public money and that the amount granted yearly to libraries on the basis of circulation shall not exceed 10 cents for each volume of the circulation thus certified by the Regents; and provided that the trustees of any institution supported under this chapter by public money, in whole or in part, may, so far as consistent with free use by the public at reasonable or specified hours, close any of its museum-collections at certain other hours, for study, to meet the demands of special students or for exhibition purpose. and may charge an admission tree at such hours, provided that all receipts from such fees shall be paid into the treasury and be used for the maintenance or enlargement of the institution. (As amended by laws of 1900 ch. 4X1). § 38. Taxes. Taxes, in addition tothose otherwise authorizeel, may be voted by any authority named in Prg. 36 and for auy purpose specified in Prg. 36 aud 37, and shall, unless otherwise directed by such vote, be considered ascannual appropriations therefor till changed by further vote, and shall be levied and collected yearly, as directed, as are other general taxes , and all money received from taxes or other sources for such library shall be kept as a separate library fund and expended only under direction of the library trustees on properly authenticated vouchers. §39. Trustees. Such libraries shall be managed by trustees who shall have all the powers of trustees of other educational institutions of the University as defined in this act; provided, unless otherwise specified in the charter, that the number of trustees shall be five; that they shall be elected by the legal voters, except that in cities they shall be appointed by mayor with the consent of the common council, from citizens of recognized fitness for such position; that the first trustees determine by lot whose term of office shall expire each year and that a new trustee shall be elected or appointed annually to serve for five years. § 40. Incorporation. Within one month after taking ofhce the first board of trustee shall apply to the Regents for a charter in accordance with the vote establishing the library. I 41. Reports. Every library or museum which receives state aid or enjoys any exemption from taxation or other privilege not usually accorded to business corporations shall make the report required by Prg. 25 of this act, and such report shall relieve the BIJLAGEN. institution from making any report now required by statute or charter to be made to the Legislature, or to any department, court or other authority of the state. These reports shall be summarized and transmitted to the Legislature by the Regents with the annual reports of the State Library and State Museum l a-> Use Every library established under Prg. 36 of this act shall be forever free to the inhabitants of the local.ty wh.ch establishes it, subject always to rules of the library trustees, who shall have authority to exclude any person who wilfully violates such rules- and the trustees may, under such conditions as they Stak ex.«„d the privilege» of the brary .0.persous living outside such locality. (As amended by laws of 1895, ch. 85?'4VS'lnjuries te Property. Whoever intentionally injures defaces or destroys any property belong.ng to or deposited m any incorporated library, readmg room, museum, or other educa tional institution. shall be punistred by impnsonment.n a state prison for not more than three years, or in a countyja.1 for not more than one year, or by a fine of not more than 8 500, or bv both such fine and imprisonment. 8 44 Detention. Whoever wilfully detains any books nevvspaper, magazine, pamphlet, manuscript or other property belonSine to any public or incorporated library, reading room. museum or other educational institution, for 30 days after notice in wnting to return the same, given after the exp.rat.on of the: time wh.ch by the rules of such institution, such art.cle or other property may be kept, shall be imprisonde in the jail not exceeding six months, and the said notice shall bear on lts face a copy of th's secfon^nsfer 0f Libraries. Any Corporation, association, school district or combination of districts may, by legal vote duly approved by the Regents, transfer the ownership and control of its library with all its appurtenances, to any public library in he ÏÏK»£ and th.reafter Said public library shall be cub.lcd to receive any money. books or other property from the state or other sources, to which said Corporation, assoc.ation or d^tnct would have been entitled but for such transfer and the t™stees or body making the transfer shall thereafter be reheved of all resnonsibility pertaining to property thus transferred. I 46 Loc al Neglect. If the local authonües of any library supported wholly or in part by state money, fail to provide for the safety and public usefulness of its books, the Regents shall in writing notify the trustees of said libary what » necessa^to meet the state's requirements, and on such notice all 1 s rig ^ fur her grants of money or books from the state shall be suspended until the Regents certify that the requ.rements have been met; and if said trustees shall refuse or neglect to comply with such requirements within 60 days after service of such notice, the Regents may remove tliem from office and thereafter all books and other library property wholly or in part paid for from state money shall be under the full and direct control of the Regents who, as shall seem best for public interest, may appoint new trustees to carry on the library, or may store it or distribute its books to other libraries. g 47. Loans of Books from State, Under such rules as the Regents may prescribe, they may lend from the State Library, duplicate department, or from books specially given or bought for this purpose, selections of books for a limited time to any public library in this state under visitation of the Regents, or to any community not yet having established such library. but which has conformed to the conditions required for such loans. g 48. Advice and Instructions from state library ofificers. Thoe trustees or librarian or any citizen interested in any public library in this state shall be entitled to ask from the officers of the State library any needed advice or instruction as to a library building, furniture and equipment, government and service, rules for readers, selecting, buying, cataloguing shelving, lending books, or any other matter pertaining to the establishment, reorganization or administration of a public library. 1 he Regents may provide for giving such advice and instruction either personally or through printed matter and correspondence, either by the State Library staff or by a library commission of competent experts appointed by the Regents to serve without salary. The Regents may, on request, select or buy books, or furnish instead of money apportioned, or may make exchanges and loans through the duplicate department of the State Library. Such assistance shall be free to residents of this state as far as practicable, but the Regents may, in their discretion, charge a proper fee to nonresidents or for assistance of a personal nature or for other reason not properly an expense to the state, but which may be authorized for the accommodation of users of the library. g 49. Use of fees and fines. The Regents may use receipt from fees, fines, gifts from private sources. or sale of Regents bulletins and similar printed matter, for buying books or for any other proper expences of carrying on their work. g 50. Apportionment of Public Library Money. Such sum as shall have been appropriated by the Legislature as public library money shall be paid annually by the Treasurer, on the warrant of the Comptroller, from the income of the United States deposit fund, according to an apportionment to be made for the benefit of free libraries by the Regents in accordance with their rules and authenticated by their seal; provided that none of this money shall be spent fot books except those approved or selected and furnished by the Regents; that no locahty shall share in the apportionment unless it shall ra.se and use for the same purpose not less than an equal amount from taxation or other Lal sources; that for any part of the apportionment not payable directly on the library trustees the Regents shall file with the Comptroller proper voucher showing that it has been spent m accordance with law exclusively for books for free|llbraries orooer expences incurred for their benefit; and that books paid for by state shall be subject to return to the Regents whenever the library shall neglect or refuse to conform to the ordinances under which it secured them. ...... ui- to 2 ci. Aboliti on. Any library established by public vote or action of school authorities. or under Prg. 36 of this act, may be abolished only by a majority vote at a regular annual election, ratified by a majority vote at the next annual election. If a y such library is abilished its property shall be usedfirstto:return to the Regents, for the benefit of other public libranes in that locality, the equivalent of such sums as it may have rec<^e from the state or from other sources as gifts for public use. After such return any remaining property may be used as directed in the vote abolishing the library, but if the ent,re library property does not exceed in value the amount of such, gifts it may be transferred to the Regents for public use, and the trustees shall thereupon be freed from further responsib.lity. No abolition of a public library shall be lawful till the Regents grant a certificate that its assets have been properly distnbuted and lts abolition completed in accordance with law. (As amended by laws of 1895. Ch?Laws 'Repea 1 ed. Of the laws enumerated inthescheduie hereto annexed that portion specified in the last column is rCIf ff1' Saving Cl au se. The repeal of a law or any part of it by this act shall not affect or impair any act done or nght accruing, accrued or acquired, or liability, penalty, forfeiture or punishment incurred prior to such repeal, under or by v.rtue of any law so repealed, but the same may be asserted, enforced prosecuted, or inflicted as fully and to the same extent as if such faw had not been repealed, and all actions and proceedings c vil or criminal, commenced under or by virtue of the laws so repealed and pending at the time of such repeal, may be prosecuted an defended to final effect in the same manner as they might under the laws then existing, unless it shall be otherwise specially pro- V'te<54by cTonstruction. The provisions of this act so far as they are substantially the same as those of the laws herein re- pealed, shall be construed as a continuation of such law, modified or amended according to the language employed in this act, and not as new enactments. Repeals in this act shall. not revive any law repealed by any law bereby repealed, but shall include all laws amendatory of the laws hereby repealed. References in laws not repealed to provisions of law incorporated in this chapter and repealed shall be construed as applying to the provisions so incorporated. Nothing in this act shall be construed to repeal any provision of the criminal or penal code. Nothing in chapter 182 of the laws of 1898 as amended by ch. 581 laws of 1899, shall be construed to repeal any portion of this act relating to the establishment and maintenance of free public libraries, or to the appointment or removal of any trustees thereof, or to the duties or powers of such trustees, nor shall it be construed to repeal any statute authorizing or fixing any appropriation for the use and maintenance of any such library, but such libraries shall be established and maintained, and have such appropriations for their uses and maintenance and their trustees shall beappointed and removed and have such duties and powers as provided by this act and other statutes of the state independent of said ch. 182 of the laws of 1898 as amended aforesaid. (As amended by laws of 1900. ch. 22). § 55. To take Effect. This act to take effect immediately. Bijlage K. CONNECTICUT. LAW RELATING TO FREE PUBLIC LIBRARIES. General Statutes, Chapter 262, page 1104. 8 4624. Any town, borough, or city may establish a public library, the use of which, under proper regulations, shall be free to its inhabitants, and may expend such sum of money as may be necessary to provide and furnish suitable rooms or a suitable building for the library so established. or for a previously existing public library, the use of which is free to its inhabitants. a 4.6^»Any town, borough, or city, may annually expend such sum of money as shall be necessary for the proper maintenance and increase of a free public winthin its limits Any town shall have power at any meeting, duly called for the purpose, to fix by a proper by-law, the amount which shall be annually expended for the public library therein. The treasurer of such town shall thereafter annually pay, upon the order of the officer designated by the directors or trustees managing its public hbrary, the bills incurred for the maintenance and increase of said library, not exceeding in the aggregate the sum specified in sa,d by.laW; The town clerk may deposit in a public library within h.s town any books, other than records, placed by law or otherwise in his CUf 4626. Any town, borough, or city may receive, hold, and manage any devise, bequest, or gift for the establishment, increase, or maintenance of a public library within its limits. 3 4629 In the absence of any other lawful provision for the management of a public library in any town or borough, the said town or borough shall elect a board of directors, who shall manage said library. Said board may, from time to time, make by-laws not inconsistent with the laws of this state for its own goyernment and may adopt rules controlling use of the library and the administration of its affairs. Said board shall have the exclusive nght to expend according to its best judgment all money appropnated by the town or borough for the library, and shall have control of the library grounds, buildings, and rooms. ë 4630. The first election of directors may take place at any Meeting of the town or borough called for that purpose. It shall first be determined by a by-law of the town, to be adopted at this meeting, what the number of directors constituting said board shall be, such number to be in all cases one divisible by three. One-third of this number shall then be elected by ballot to hold office until the next annual meeting, one-third until the second annual meeting, one-third until the third annual meeting thereafter. At each subsequent annual meeting of said town or borough, one-third of the directors shall be elected by ballot to hold office for three years. No director of a public library so elected shall receive compensation for any services rendered as director. 84631. The same board of education shall annually appoint fivè persons who shall be known as the «Connecticut public library committeer. No member of said committee shall receive any compensation for his services as such member, but the committee may expend a sum not exceeding seven hundred and ntty dollars for clerical assistance and incidental and necessary expenses incurred in the discharge of' its duties. § 4632. The librarian or director of any public library and the teachers of any public school may ask said committee for advice and assistance in regard to the selection, purchase, and cataloguing of books, and any other matters pertaining to the maintenance or administration of the library, and the committee shall give advice and assistance in regard to said matters so far as it shall find itpracticable to do so. The committee shall annually report its doings to the govemor. g 4633. If any town having no free public library shall establish a free public library and shall provide for the care, custody, and distribution of books and for the future maintenance and increase of such library in a manner satisfactory to said librarycomittee, said committee may expend for books to be selected by the said committee a sum not to exceed the amount expended by *he said town for the establishment of such library and not to exceed two hunderd dollars. g 4634. The treasurer of the state shall pay the bills incurred under the provisions of law for free libraries, upon the or^er the secretary of the state board of education, Said board shall keep an account of all moneys expended under Prg. 4631 and 4633, and the comptroller shall annually audit said account. 1 he provisions of Prg. 26 and 28 shall not apply to the payment of money expended under Prg. 4631 anc^ 4Ö33- § 4635. No person shall be ineligible by reason of sex to serve on the board of directors of any public library, or on the connecticut public library committee. 8 a6*5. The libraries established under the provisions of this rhaoter and anv free public libraiy receiving a state appropnation, sLT »n"ally make l report to .he Connecticut pubhc l.brary T*S" In towns whose grant list exceeds sixhundred thousand rinllars the Connecticut public library committee may expend annualiv, ^or books selected by i« for any such library,. sum not to exceed the amount annually appropriated and expended by he . „ L the- inrrease of said library. In towns whose grant Hst does not exceed six hunderd thousand dollars, said committee mav expend annually, for books selected by it for any such l.brary, a sum not to exceed the amount annually appropriated an^P^"' ried from any source for the increase of such l.brary. The expenditure Z said committee ah,11 not exceed the sum of one hundred dollars, annually, for any library. STATE LIBRARY COMM1SSION. a 1 Chapter 142 Public Acts of 1903- The Connecticut public library committee shall give to conimunit.es adv.ce and ass.stance in the or^ani/ation, establishment, and administration of free Klir libraries aid in selecting and cataloguing books and in Ebrnry management, and may for the purposes of this act v.s.t and insoect libraries organized under the provisions o g. 4 33> and mav suegest improvements in said libraries Said committee is authorized^ to purchase and arrange books and pieture» to be loaned to such public libraries, schools, associations, and indiv - riuals as the committee may select. 8 2 Chapter 142 Public Acts of 1903- For the purposes of carrying out the provision of Prg. there ah,11 be annually appropriated two thousand dollars. The treasurer of the state shall pay the bills incurred under this act upon order of the state board of education. Said board shall keep and semiannuaUy' render to the comptroller an account of all money expended under this act and the comptroller shall audit said acount. Bijlage F. NEW HAMPSHIRE. An act in the amendment of chapter 8 section 21—26 of the public Statutes, relating to the establishment and maintenance of free public libraries. Be it enacted by the senate and house of representatives in general court convened: Section 1. The selectman of each town shall assess, annually, upon the polls and ratable estate taxable therein, a sum to be computed at the rate of thirty dollars (sic) for every dollar of the public taxes apportioned to such town, and so far a greater or less sum. Section 2. The town may raise a sum exceeding the amount aforesaid, which shall be assested in the same manner. Section 3. The sum so assested shall be appropriated to the sole purpose of establishing and maintaining a free p.1. within such town. In towns where no town library exists, the money so raised shall be held by the library trustees and allowed to accumulate until such time as the town may vote to establish a library. Every publ. 1. established by a town shall remain forever free to the use of every inhabitant of the town where the same exists, subject to such general rules as the library trustees may prescribe. The word library may be construed to include reference and circulating libraries, reading-rooms and museums. Section 4. Every town shall at its annual meeting or at a legal townmeeting duly warned for that purpose by the selectmen, elect a board of library trustees, except in cases where a free p.1, has been acquired by the town, in whole or in part, by some donation or bequest containing other conditions or provisions for the election of its trustees or for its care and management, which conditions have been accepted and agreed to by vote of the town. Section 5. Said board of trustees shall consist of any number of persons divisible by three which the town may decide to elect. At the first election of trustees 1/3 shall be elected for one year, 1/3 for two years, and 1/3 for three years, and thereafter 1/3 the number annually for the term of three years or until others are chosen in their place. No person shall be ineligible to serve upon said board of trustees by reason of sex. Such board of trustees shall be elected by ballot, and shall organize annually by the choice of a chairman and secretary from their own number. Whenever a vacancy shall occur in the board, the remaining members shall give notice of the fact in writing to the selectmen of the town, who shall proceed to fill such vacancy untilthe next annual town meeting. Any town having a town library established prior 1892, shall be exempt from the provisions of sections four anSefictiontó!S The trustees elected by the town shall have the entire custody and management of the free p.1. and all property of the town relating thereto; and all money raised or appropnated by the town for its support and maintenance, and all money or property that the town may receive by donation from any source or by bequest, in behalf of said free p.1. shall be placed in the' care and custody of the board of trustees, to be expended or retained by them for and in behalf of the town for the support and maintenance of its free p.1. in accordance w,th the cond.tions of each or any donation or bequest accepted by the town. Section 7. The trustees shall make an explicit report to the town at each annual townmeeting of all ditures and of all the property of the town in their care and custody, including a statement of any unexpended balances of monev they may have. and of any bequests or donations the> have y,e«i,yed and are holding in behalf of the town w,,h such recommendatioos in refetence to the same as deern necessary for the town to consider. They shall also maRe a report annually, to the board of library commissioners showing to what extent the provisions of the foregoing sections have been C°Sectfon^S. Any town or library official violating any of the nrovlsions of the preceeding sections shall be fined not more than 500 dollars. Whenever there shall be available 111 any town for the purpose of maintaining a free p.1. an annual income whic alone or with the town appropriation sha11 reauired to be raised by that town, anually, then the town otli cials shall be exempt from the provisions of this section, so far as it relates to the enforcement of the provisions of section one of this act Whenever a town, having no town library and having made no assessment under the provisions of this; act shall vote that it is unexpedient to establish a library, such action havi b been taken under a special article inserted in the warrant for the annual townmeeting, then the official, of such town sha1 be exemot from the provisions of this section for one year thereatter. ' S e c t i o n 9. The board of library commissioners shall, at least twice in each year, issue a library bulletin, wh.ch shall conta.n recommendations as to the best methods to be employed injibrary work together with notes on library progress and such other mattèrs of general information relating to library work as they may deem proper. The said bulletin shall be printed and distributed under the direction of the commissioners, at least three copies of the same being sent to each free p.1 in the state, and such further distribution being made as the judgment of the board may suggest. Section 10. Chapter 8 Sec. 21 of the Public statutes shall be amended by striking out the word «two» in the seventh line and inserting the word «four» in place thereof. Such change in length of term of office shall also apply to full term appointments made since the organization of the board. Section 11. The board of library commissioners shall receive no compensation, but shall be allowed such reasonable sum for clerical assistance and other necessary expenses as the govemor and council may determine; and all sums expended under the provisions of this act shall be paid from the state treasury after he bills therefor have been approved by the board and by the governor and councill. Section 12. All acts and parts of acts inconsistent with this act are hereby repealed, and this act shall take effect May I. 1895. Approved March 29. 1895. Bijlage O. 10WA LIBRARY COMM1SSION LAWr. Section i Library Comtnission—Term—Chairman. The gover- llor Shal' hoPPwltnh teïïatr^riMairluïrintender of public women, who, with te state iiora univ^rsitv, shall constitute ""sec 2. Dut,es of Comtnission. - The Commission shall giye • a ncj tn all free and other public libraries, and to select,on of bo°ks- caUlog g circulars Gf informatici as L,dlp"rfog,mh°üch ottopublic service as may seem to ,t for the best interests of the state. T^e state librarv board shall nCS' h °n,lflv oürchased to be loaned within the state to l.braor subsequently purchas.eai ra asSociations, farmers ries. schools, colleges, ««versrt.'SJSble a«d penal institutions irSSJESfS. - is, except for "£ such SfÜST increase ^he^effiency of the service it is «xpeet.d «O tender the P«bJ|C. ^^^„^Exfenc-Office. - Sec. 4- Secreta) , secretarv not of its own number, Said Commission shall emploj a secreiarj who shall serve at the will of the Commission, and under such conditions as it shall determine. It mav also employ such other assistants as shall be requisite in the performance of the work the Commission as set forth in sections two (2) and three (3) and number of assistants and their salaries and the salary of the secretaty shall be fixed by the committee on retrenchment and reform. " It shall be the dutv of said secretary to keep a record of the proceedings of the Commission'. to keep accurate accounts of its financial transactions, and to act under the direction of the Commission in supervising the work of the traveling libraries, in organizing new libraries and improving those already established, and in general to perform such other duties as may be assigned him by the Commission. In addition to his salary he shall be allowed his necessarv traveling expenses while absent from his office in the service of the Commission, the same to be verified and certified and paid in the same manner as other expenses incurred bv the Commission. Said Commission to have its office in the State Library, with storarge and shipping room in the basement of the capitol. The work in connection whith the associate libraries shall be conducted by the Library Commission. Sec. 5. Biennial report. — The Secretarv of the Commission shall make a full report to the governor on library conditions and progress in Iowa on Julv first, nineteen hundred three (1903), with sketches of the free public libraries and illustrations of such librarv buildings as said Commission may deem expedient; two thousand (2,000), copies of this report shall be printed—one thousand (1,000) of which shall be bound in cloth, and bienniallv thereafter a like report shall be made to the governor, two thousand (2,000) copies of which shal be printed, one thousand (1,000) of the same to be bound in cloth, these reports to be printed and bound by the state the same as other public documents, and to be distributed under the direction of the Commission and such other printing and binding provided by this act shall be done bv the state when allowed by the executive council. Sec. 6. Reports from libraries. — The Commission shall each year obtain from all free public libraries reports showing condition, growth, development and manner of conducting said libraries, and shall obtain reports from other libraries in the state at their discretion, and shall furnish annually to the secretary of state such information for publication in the Iowa Official Register as may be deemed of public interest. Sec. 7. Expenses—Appvopricition. — No member of the Commission shal ever receive any compensation for service as a member, but the traveling expenses of members in attending meetings of te Commission or in visiting or establishing libraries, and other incidental and necessary expenses connected with the work of the Commission, shall be paid, including the necessary expense in the maintenance extension of the trave g f : ' suaii nrovided that the whole amount of said expense and salaries shall S"tctile s„m of ,ix thousand (» 6 ooc) dolars ,»a«y o.e vear, nor more than three thousand five hu"dr^ ex. 'lars of said sum to be used in the payment of saLnes ana ex penses of the Commission and Secretary. AU blUs,'"C,!rre^ tf the Commission or by its members under the law shal be certn fied by the President and Secretary of the state auditor who shall issue warrants therefor upon the state Sasurv and ïhere is hereby annually appropriated from any funds in the state treasury not otherwise appropriated the^™ six thousand >8 6.000) dollars to cany mto effect the P^'s^ons of this act. and anv balance not expended in anj one >ear m be added by Commission the expenditure for any ensuing ) • All accounts and bills for expenses of the Secretary andgember of the Commission and all bills for expenditure. b> th:Comj sion, shall be itemized and verified and be aud.ted and alloued by the executive council before being pai . LIJST van geraadpleegde literatuur STELLINGEN. (1) Het onderscheidt tusschen Openbare Leesmusea (Free Public Libraries, Bücher- und Lesehallen) en Volksbibliotheken berust op principieele verschilpunten. (2) In zake bibliotheekwetgeving, welke de oprichting en het onderhoud van openbare leesgelegenheden van gemeentewege regelt, verdient imperatieve regeling de voorkeur boven facultatieve. (3) De meening, als zou van de civiel-rechtelijke regeling van het arbeidscontract een versterking van de economische positie der arbeidende klasse te verwachten zijn, is onjuist. (4) Het is niet wenschelijk commissarissen van naamlooze ven¬ nootschappen financieel aansprakelijk te stellen voor de handelingen der directie. (5) De hypothese, dat de toenamen der geweldsmisdrijven in de warme jaargetijden toe te schrijven is aan den direkten invloed der temperatuur, berust op onvolledige waarneming. (6) Stemdwang bij verkiezingen van leden van openbare vertegenwoordigende lichamen, behoort in elk stelsel van vertegenwoordiging te worden opgenomen. (7) De benoeming van den gemeente-archivaris berust bij den Raad. 8) Uit de bepalingen der achtereenvolgende Instructiën van den STELLINGEN. Raadpensionaris van Holland, laat zich de dubbele functie van het amt aantoonen : staatsrechtelijk vertegenwoordiger van den Landsheer in de Statenvergadering, en administratief ambtenaar der Staten. (9) Onvoldoende is de verklaring van Van REES (geschiedenis der Staathuishoudkunde), waarom dirk GraSWINCKEL een voorstander is van invoerrechten op landbouwproducten. Hij stelt Graswinckel voor, te veel als vrijhandelaar, te weinig als agrariër. (10) Het sluiten van contracten tusschen coöperatieve winkelvereenigingen eenerzijds, particuliere leveranciers anderzijds, waarbij aan leden der coöperatieve vereenigingen rabat wordt gegeven op hunne inkoopen bij contracteerende leveranciers, verdient afkeuring. (11) Wanneer een neutrale Staat toelaat, dat tijdens de vijandelijkheden vonkentelegrafische gemeenschap wordt aangeknoopt tusschen een der krijgsvoerende partijen en haar vertegenwoordiger in het neutrale land, zijn gronden aanwezig te spreken van een schending der neutraliteit. (12) De tutela dativa werd in de Romeinsche provinciën geregeld door twee wetten, n.1. door de Lex Julia en door de Lex Titia. (13) Een van Rijkswege geregelde, uniforme opleiding van bibliotheekpersoneel in Nederland, is dringend noodzakelijk. L IJ ST VAN GERAADPLEEGDE LITERATUUR. Deze lijst bevat geen opgave van artikels in dagbladen of in de vaktijdschriften voor boek- en bibliotheekwezen verschenen; noch opgave van geraadpleegde jaarberichten van Openbare Leesmusea. . . . Voor de tijdschrifttitels raadplege men de Li)St van afgekorte titels. A Aalberse, P. J. M. Volksontwikke- j ling. Leiden, 1905. Account of the safeguarded open- i access system in public lending li- j braries; prepared and circulated by the librarians in charge of English open-access public libraries. Lond. 1899. Adams, H. B. Public libraries and popular education. Albany, 1900. Adickes und Beutler. Die socialen Aufgaben der deutschen Stadte; zwei Vortrage. Lpz. 1903. Advocatus. Was liest der deutsche Arbeiter? NZ. 1894 5, S. 814. Advocatus. Ein weiterer Beitrag zur Frage: „Was liest der deutsche Ar- [ beiter?" NZ. 1895 6, S. 631. Al b recht, H. Handbuch der socialen | Wohlfahrtspfiege in Deutschland. I Berl. 1902. A m s t e r d a m. Lijst van boeken, aanbe- | volen door de Commissie van Advies I inzake schoolbibliotheken, ten gebruike op Openbare Lagere Scholen te Amsterdam. Amst. z. j. Annoot, 1. B. Les bibliothèques populaires. Brux. 1866. Apel. Kolportagevereine. ZAW. 1894, S. 61. Apel. Die Verbreitung guten Lesestoffs. Berl. 1896. Apel. Ueber die wirksamste Art der Verbreitung guter Bücher. ZAW. 1900, S. 168, 184. Aschrott, P. F. Volksbibliothek und Volkslesehalle eine kommunale Veranstaltung! Berl. 1896. Avery, Ma. Summary of travelling library systems. Albany, 1901. B Baecker, K. Die Volksunterhaltung. Berl. 1893. Balfour, G. The educational systems of Great Britain and Ireland. Oxf. 1898. Ballinger,J. — I. The public libraries and the schools: an experiment. — II. School children in the public libraries: a sequel. Lond. 1899. Barromaus-Verein. Die Gründung und Thatigkeit des Vereins vora Heil. Karl Borromaus; Festschrift zum fünfzigjahrigen Jubelfeste des Vereins, Mai 1895. [Bonn, 1895.] Baudrillart, H. Les bibliothèques et les cours populaires. Par. 1867. Berger, H. Die Volksbibliotheken und Lesehallen der Stadt Breslau CVE. 1903, S. 118. Bergmann, P. Bericht über die Thatigkeit der C. Z. S. Jena in den Jahren 1896-1898. CVE 1898, S. 85. B i 1 d u n g — Die geistiche — des Arbei- terstandes. Köln, 1902. B 1 i c k e Beobachtende — auf Leihbibliotheken und Lesecirkel, voni K. Schlesische Provinzialblatter, 180b, S. 433. B1 o c k, C. Les bib/iothèques populaires en Angleterre. STA. Nouv. Sér. Tome 51, p. 230. . , „ Boehraert, V. Schweizensche Mustereinrichtungen für Arbeiterwohl, Maszigkeit und Volksgeselligkeit. A. 1902, S. 305. , , Boer, W. R Volks-leesbibliotheken. Pantheon, 1857. Roer T I. de-. Openbare boekenien en leeszalen. De Gids, 1901, blz. 441. B o n f o r t, H. Das Bibliothekwezeri in den Vereinigten Staaten. Hamb. 189b. Bonger, W. A. Criminalité et condi- tions économiques. Amst. 19US. Bornemann, K Die wichtigsten Verordnungen und Erlasse osterreichischer Schulbehörden, welche aut Schülerbibliotheken Bezug haben... 6e Aufl. Znaim, 1886. Bos D.Onzevolksopleiding.Gron.1898. Brett W. H. The relations of the public library to the public schools. N.-Y. 1892. Brown, 1. D. Manual of library classification and shelf arrangement. Lond. 1898. Brown, J. D. Manual of library eco- nomy. Lond. 1903. Bruegel. Moderne Volksbildungsbe- 'strebungen. Gotha, 1905. Br u i nwo 1 d Ri e d e 1, J. Dr. Ernst Schultze over het nut van volksbibliotheken en leeszalen 1903 MN AM. blz 27. Bruinwo 1 d Riedel, Jo Onze volksbibliotheken. MNAJ. 1893, blz. 14. Bruvssel, E. van-. De rorganisation des bibliothèques publiques en Beleique. Brux. 1856. Bube, W. Der landliche Volksbiblio- thek. Berl. 1896. Buchholtz, A. Die Volksbibliotheker und Lesehallen der Stadt Berlin 1850-1890. Berl. 1900. B u d d i n gh, D. Over christelijke vo ks bibliotheken, en verslag van de volks bibliotheek te Eist (Overbetuwe) Dordrecht, 1855. Buecherhallenbewegung- Die- im Deutschen Reich. Sonntags-Beilag n" 8, 9 zur Voss. Ztg. 1902, n"91, 10c B u i s s i n k, P. Eene model-volksbiblio- theek. KSW. 1903, blz. 588. Buré, E. Les universités populaires. MS. 1902, p. 214. B u r g o y n e, F. J. Library construct.on, architecture, fittings and furniture. Lond. 1897. „ B u r k h a r d, C. Ueber die Begrundung von Ortsbibliotheken (Volksbibliotheken) und Orts-Lese-Vereinen. Münch. 1870. ..... Bvmholt, B. Reizende volksbibliotheken. SW. 1904, blz. 684. C C h aboseau, A Les universités populaires; la première université populaire. MS. 1902, p. 978 Chambers, G. F. and H- Wvargue. The law relating to. pubhc libraries and museums. Lond. I8»y. Coit, S. Buurtvereenigingen, een middel' tot hervorming der maatsclJfPPi'' vert. d. M. G. Kramers. Rott. 118961College-libraries as aids to instruction. Wash. 1880. Conference on Welfare Work, held at the Waldorf-Astoria,New-YorkUty March 16, 1904; under the auspices of the Welfare Department of the National Civic Federation. N -Y. 1904. C o we 11, P. Liverpool Public Libraries; a history of fifty years. Liv. 1903. C red land, W. R The Manchester Public Free Libraries. Manch. 1899. Curmer, L. De 1'établissement des bibliothèques communales en France. Par. 1846. , , t Cutter, C. A. The development of public libraries. In: U. S. Rep. Educ. 1900, Vol. U, p 1352. D Damaschke, Aufgaben der Ge- meindepolitik. 4e Aufl. Jena, 1901. D a m a s c h k e, A Die Forderung der ' i Volkserziehung als Aufgabe der Ge- meindepolitik. CVE 1904, S. 130. - Dana, J. C. A library primer. 3d ed. | Chic. 1903. . Dana, J. C. De beteekenis van de openbare leesbibliotheek in het leven e 1 van een stad. Vert. d. H.Gerlings !. | [Hilversum], 1902. Deherme, H. Ueber die „Coopération des Idéés". ZSW. 1900, s. 56, 74. De 1'Etang, E. A Des livres utiles et du colportage comme moyen d'avancement moral et intellectuel des classes rurales et ouvrières. Par. 1866. De la Vigne. Welchen Gewinn bringen Bücherhallen? CVE 1904, S. 59. Demesmaeker, C. Notice sur 1'or- j ganisation des bibliothèques populaires ou Guide aux personnes qui établissent des bibliothèques populaires. Mém. et publ. de la Soc. des Sciences etc. du Hainaut. 4e série, Tome X, p. 425. Depping, G. Les bibliothèques publiques aux Etats-Unis.Journ. Officiel de la Rép. Frang. 1877, p 3150,3295, 3361. Destrée, J. Bibliothèques ouvrières. Brux. 1901. Destrée, J. Les préoccupations intel- ! lectuelles, esthétiques et morales dans le parti Ouvrier Beige. MS. 1902, p. 1546, 1649. Dewey, M. Field and future of travelling libraries. Albany, 1901. Dewey, M. Libraries and home education. Albany, 1902. Dorp, C. van-. Een gemeentelijke bi- | bliotheek. SW. 1903. blz. 737. Dortmund, Statistisches A m t. Bericht über das Ergebniss einer Rundfrage bei 40 deutschen Stadten betreffend Volksbibliotheken und Lesehallen. Dortmund, 1899. Dreyschuch, B. Die Leistungen der deutschen Stadte auf dem Gebiete des Volksbibliothekswezen. Berl. 1901. : Dunn, J. P. The libraries of lndiana. Indianapolis, 1893. Du Rieu, W. N. Een Amerikaansch verslag. De Gids 1878, blz. 409. E Edwards, E. Free town libraries,their formation, management and history in Britain, France, Germany and Amerika. Lond. 1869. Epstein, C. Die Bedeutung der SchüIer-bibliotheken und die Verwertung derselben zur Lösungdererziehlichen und unterrichtlichen Aufgabe der Volksschule. Wiesb. 1901. F.ringaard, J. C. Hollandische Musterstatten persönlicher Fürsorge von Arbeitgebern für ihre Geschaftsangehörigen. Diss. Heidelb. 1896. E r n s t,O.Wasunsere „besseren Kreise" lesen. NZ 18S6/7, S. 698,729,762, 792. Erziehung — Die — des Volkes auf den Gebieten der Kunst und Wissenschaft. Berl. 1900. F Faber, J. H. Woningtoestanden in Nederland. Zwolle, 1904. Fletcher, W. I. Public libraries in America. Bost. 1894. Flint, W. Statistics of public libraries in the United States and Canada. Wash. 1893. Foster, W. E. Libraries and readers. N.-Y. 1883. F o urnier, M. Le Palais du Peuple et la Coopération des Idéés. RPP 1900, p. 372, 582. Fournier, M. Deux initiatives d'enseignement populaire et de paix sociale; la fondation universitaire de Belleville et la Société desuniversités populaires. RPP. 1899, p. 299. Fovargue, H. W. Adoption of the Public Libraries Acts in Engeland and Wales. Lond. 1896. Fraenkel, H. Ein neuer Weg zur sittlichen und geistigen Hebung des Volkes, 2e Aufl. Berl. 1889. Fraenkel, L. Neueste Daten über die Frei- und Wanderbibliotheken in den Vereinigten Staaten von Nord-Amerika. ZVW 1902. S. 115. Fran?ois, C. C. Catalogue raisonné... pour servir & 1'achat de bons livres et a la diffusion de Ia saine littérature... 2e éd. Genève-Par 1887. Franke, J. Der Leihbetrieb der öffentlichen Bibliotheken und das geltende Recht: Berl 1905. Frankenstein, K. Volksheime und Vereine für Volkswohl als Mittel zur Ausgleichung der Gesellschafdichen Gegensatze. Jena, 1890. Frégier, H. A. Des classes dangereuses de la population dans les grandes villes et des moyens de les rendre meilleures; 2 Tom. Par. 1840. (j Gerhard, A. H. Waardoor kan „Publiek" niet lezen? (Overdr. uit „de Dageraad", 1897). Gilman, N. P. A dividend to labor; a study of employers' Welfare institutions. Bost.-N.-Y. 1899. Gleinieer, T. Lesevereine und Bu- chèrhallen. CVE. 1898 S. 149. Goltz, T. von der-. Die landliche Arbeiterfrage und die Lösung. Danzig, 1872 Graaf P. de-. De werking der schoolbibliotheken. (Overdr. uit „Gids voor den onderwijzer", 1884). Graesel, A. Handbuchder Bibliothekslehre; 2e Aufl. Lpz. 1902. Graesel. A. Zur Reorganisation unseres Volksbibliothekswesens. wiss. Beil z• Lpz. Ztg. 1899, n" 105. Grand, E. D. Sur 1'organisation et le fonctionnement des bibll0^l®^ue®Ae1s Etats-Unis d'Amérique. CDB. 1901, Green! S. S. Libraries and Schools. N.-Y. 1883. Green, S. S Library aids; rev. ed. N.-Y. 1883 J . Greenwood, T. Edward Edwards, the chief pioneer of municipal public libraries. Lond. 1902. Greenwood, T. Library Year Book. Lond. 1897. , .u . Greenwood, T. Public Libraries: a history of the movement and a manual for the organization and management ot rate-supported libraries; 4th ed Lond.-Par.-Melb. 1891Greve, H. E. Het vraagstuk der Openbare Leesmusea en Amsterdam. De Kroniek, 1906, n° 578,584,595,596,598. Grundsatze der Commenius-Gesellschaft für die Begründung freier öffentlicher Bibliotheken (Bucherhallen). CVE. 1904, S. 137. H Hachette, L. Les bibliothèques scolaires prescrites par arrêté de son Exc. le Ministre de 1'instruction publique, en date du Ier juin 1862 Par. 1862. Hachette, L. Réponse * 1l'auteur de la brochure intitulee: Les Biblio thèques scolaires et M. Hachette Par. 1862. . . . Haenisch, K. Was lesen die Arbe. ter? NZ. 1899/1900, S. 691. Hamburg. Bericht über die bisherig' Entwicklung der Oeffentliche Bucher halle in Hamburg, 1899—1905. Hamb 1905. „ ' . Hamdorff, G. Die Volksbuchere.en in den nordischen Landern. CVh. 1899, S. 13. Hassell, U. von- OeffentWche Bucher- und Lesehallen als Bildungsmittel für das Volk. Stuttg. 1903. Hassler, Harriot E.Work of the public library for childern. Portland, z.). Heiden hai n, A. Oeffentliche Bibliotheken für Jedermann. Sonder Abdr. a. d. Weser-Ztg, 24-26 Juni, 1903. Heim. H. J, van der-. Schoolbibliotheken. z pi- 1863. [Heimann, H.] Volksbibliotheken. NZ. 1898/9, S. 740. Hleimann?]. Was liest der deutsche Bauer? NZ. 1895/6, S. 213. H i m m e 1 b a u e r, j. Der gegenwartige Stand der österreichischen VoiKsBibliotheken. Zft. f. österr. Verwaltungs Archiv. 1905, S. 98, 162. Hitze, F. Pflichten und Aufgaben der Arbeitgeber in der Arbeiterfrage. Köln, 1888. Hoehnk, Helen e. Bucherhallenbewegung und Bibliothekannnen. Die Frau, 1900, S. 395. 't Hooft E. W. Openbare leeszalen met bibliotheek. MNAM. 1904/5, afl. 3. Huebner. Die Volksbildungsbestrebungen der Gegenwart in ïhrer sozialen und nationalen Bedeutung. CVE. 1897, S. 129. Huelsmann, J. Ueber die E.nnchtune der Schülerbibliotheken. Jhrb. ü. d. Königl -Gymn. zu Duisburg Duisburg, 1855. . Huffel Jnr., A.J. van-. De D«1,®che volksbibliotheken. Vragen v. d. Dag 1903, blz. 75V Huffel Jnr., A.J- van-. Openbare boekerijen en leeszalen. Vragen des Tijds, 1902, blz. 232. Huppert, P. Oeffentliche Lesehallen ihre Aufgabe, Geschichte und Einrichtung. Köln. 1899. J 1 a n n a s c h, R. Die Volks-Bibliotheken, ihre Aufgabe und ihre Organisation. lew'e'tt'C^C. Notices of public libraries in the United States of America. Wash. 1851. Jourdan, C. Rapport sur 1'organisation et les progrès de 1'instruction publique. Par. 1867. Jugendklubs. Leitfaden für Begründer und Leiter von Jugendvereinigungen. Berl. 1903. K Kalle, F. Massregeln zum Bestender Fabriekarbeiter. Wiesb. 1875. Katzenstein, S. Arbeiterschaft und Bildungswerk. SM. 1903, S. 510. Kaubisch, M. Denkschrift über die Stadtische öfFentliche Volksbibliotheken in Dresden Dresd. 1904. Keilen, T. Die Arbeiter-WohlfahrtsEinrichtungen. Lpz. 1902. Keilen, T. Die landliche Wohlfahrtspflege. SR. 1902, S. 321. Kelly, Florence. Das Gesetz über freie Volksbibliotheken des Staates Illinois. ASG. 1899, S 193. Kerber, G. Frauen als Leiterinnen von Volksbibliotheken. Die Frauenbewegung, 1899, S. 147. Keysser, A. Das Bibliothekswesen als Gegenstand der öfFentliche Verwaltung. Coeln, 1905. Keysser, A. Die öffentlichen Bibliotheken und die Schone Literatur, mit besonderer Bezeichnung auf die Coelner Stadtbibliothek. Coeln, 1903. Kitzing, W. und C. Wah 1. Handbuch des Leihbibliothekwesens. TauchaLpz. 1886. Koenig, C. B. Ueber das Volksschriftenwesen derGegenwart. Braunschw. 1844. Kol, Nellie van-. Wat zullen de kinderen lezen? De Gids, 1899, blz. 288. K[rabbe], C. T. Geestelijke naastenliefde; de studenten en de volksleeszaal te Leiden. Lente, 1904. K ru p p'sc h e — Die — Bücherhalle in Essen. ZAW. 1901, S. 33. Kuehne, D. Die Volksbibliotheken in Deutschland. Hannover, 1895. Kuester. Anleitung zur Einrichtung und Verwaltung von Volksbibliotheken. 2e Aufl. Breslau. 1902. L Lacoste, H. [pseud.]. Lesbibliothèques scolaires et M. Hachette. Par. 1862. • Laengin, T. Die öffentliche Lesehalle zu Freiburg i. Br. CVE. 1897, S. 53. Lander, G. Leseabend und Volksbücherei. Hermannstadt, 1903. Last. Das Autorenrecht und die Leihbibliotheken Wien, 1883. Lehmann, E. Denemarken en zijn volks-hoogescholen Onze Eeuw, 1903, blz. 242. Leihbibliothek — Die — von heute; eine Sammlung interessanter Aufsatze aus der Zeitschrift „Der Leihbibliothekar". Lpz. 1889. Leipheimer, H. D. Die künstlerischen Aufgaben des Staates. Darmstadt, z. j. Lindeboom, C. Historisch-critisch overzicht van de tractaat-uitgaven in Nederland. Breukelen, 1903. Loesser. Die Wanderbibliotheken im Kreise Offenbach. ZAW. 1903, S. 166. M Maatschappij tot Nut van 't Algemeen. Lijst van boeken; een leiddraad bij de samenstelling of aanvulling der volksbibliotheken. Amst. 1904. i) Macé, J. Les origines de la Ligue de l'Enseignement, 1861—1870. Par. 1891. Macfarlane, J. Library administration. Lond. 1898. Mangoldt, K. von-. Die gewerblichen Fortbildungsbestrebungen der Dresdner Arbeiterschaft. ASG. 1893, S.290. Manners, LadyJ. Encouraging experiences of reading and recreation rooms... Edinb.-Lond. [1886]. Manners, LadyJ. Some of the advantages of easily accessible reading and recreation rooms and free libraries... Lond.-Edinb. 1885. Mannheimer. Die Bildungsfrage als sociales Problem. Jena, 1901. Marin de Boylesve. Rapport sur les bibliothèques dans les Oeuvres et sur la propagande des bons journeaux, des opuscules polémiques, des petites lectures, des tracts et feuilles volantes. Par. 1875. Marken Jn r., J. C. van- Laquestion ouvrière h la fabrique Néerlandaise de levure et d'alcool. Par. 1881. ') le Druk 1879; 2e dr. 1884. VI ar ken J n r, J. c;v>n- sation sociale dans 1'industne [1897 . | Vleakin, B Model factories and villages, ideal conditions of labour and housing. Lond. 1905. > Meinighaus, A. Die sozialen Auf- j gaben der industriellen Arbeitgeber. Tüb 1889. . , MI ere ie rl, H[elène]. Statistiek van „Ons Huis". SW. 1896, blz. 265, 273. Me ver, A. B. Amerikanische Bibliotheken und ihre Bestrebungen. Berlin, 1906. , . . Mevlink, A. A. J. Offic.eele geschiedenis der wet van 1806 voor het lager schoolwezen en onderwijs; 2 dl. 's-Grav. 1857. . Molenaar, W. Ueber Volkserziehung. CVE. 1097, S. 80. Maller, F. Een enkel woord over volksbibliotheken, volksletterkunde, colportage. Praktische Volksalmanak, MuUirfs, J. D. Free libraries and newsrooms, their formation and management. Lond. 1869. Museen - Die - als Volksb.ldungsstatten. Berl. 1904. N NederlandschOnderwijzersGe- nootschap. Tienjarig paedagogisch verslag aangaande den toestand var het Lager Onderwijs in Nederland 1873 -1883. Amst. 1884. NederlandschOnderwijzersGe nootschap. Rapport derCommissii in zake schoolbibliotheken. Amsi 1887 NederlandschOnderwijzersGe nootschap. Wat mogen onze kir deren lezen? Beoordeelingen van. kinderboeken door de Commissie u de Afd. Amsterdam 1 en 11. Ams 1899, — Vervolg, Amst. 1904. Nederlandsche Protestante Bond. Verslag van den staat en c werkzaamheden. Amst. 1899. Nederlandsch Taal- en Let te kundig Congres. Handelinge Gent, 1892; Arnhem, 1894. Neurath, O. Eine soziale NiederU sung (Settlement) in Wien. A. 191 c 238. New-York Library Club.Librari I i » it t. n le rn s >3 e of ereater New-York; manual and historical sketch. N.-Y. 1902. M n e r r e n b e r £, C. Berliner Bibliotheks-Verhaltnisse. CVE. 1897, S. 120. Noerrenberg, C. Warum stiftet CarnegieBibliotheken? SP. 1901, S 1049. Noerrenberg, C. DieBücherha lenbewegung im Jahre 1897. CVE. 1898, Noerrenberg, C. Bücher und Lese- hallen. CVE. 1897, S. 50. Noerrenberg, C. Die Bucher- und Lesehalle, eine Bildungs-Anstalt der Zukunft. Köln, 1896. Noerrenberg, C. Neues Leben in deutschen Bibliotheken. BI. f-Ha™el, Gewerbe u. Sociales Leben 1»»», N o e r r e n b e r g, C. Die Frau aU Bibliothekarin. Frauenarbeit, Beil. d. Tagl. Rundschau, 1900, n° 6. .. . Noerrenberg, C. Wissenschaftliche und populare Bibliotheken. Pidagogische Reform, 1897, n° 36. N tlfeks-PoHtikf' N o e"r r e8n8b e"r g!° C. Die Volksbiblio- No^e'nïerg, C. Fortschritte der Bücherhallen-Bewegung. CVt. 1 C IQ N o e r re n b e r g, C. Was lehrt ^ie Krupp'sche Bucherhalle? SP. 1901, N o lu.'i. Volksbibliotheken in Schu- len. SP. 1893, S. 207. rnm N y 1 a n d, J. A1 e i d a. Rapport der^„Commissie van Raadgevingen bi,dt keuze van werken der Nederlandsche Let terkunde voor de oprichting en aanvulling van bibliotheken verbonden aan Openbare Hoogere Burgerscholen." Weekbl. v. Gymnasiaal en Middelb Onderwijs, 1906, bl. 125.J. O ! O'Brien M. D. Free libraries. In: A ' 0p.eaför Liberty; ed. by "TMackay. 2d ed. London, 1891, p. 329—349. , Oechelhaeuser, W. Die sozialen Aufgaben der Arbeitgebern; 2e Autl. 5 Berl. 1887. Ogle, J. J. The connection between the public library and the public elementary school. Education Department, Special Reports, 1898, Vol. II, p. 232. Ogle, J. J. The free library, its history and present conditions. Lond. 1897. Ortsval, A. Des bibliothèques comniunales fonder en Belgique,comme couronnement de 1'école. Brux. 1862. j Overbergh, C. van-. La réforme de 1'enseignement d'après le premier congrès international d'expansion mondiale. Brux. 1906. P Paskowski, W. Die Hugo Heimann'- | sche örtentliche Bibliothek und Lesehalle in Berlin. ASG. 1900, S. 267. Pas z ko ws ki, W. Die Hugo Heimann'sche Bibliothek und Lesehalle in j Berlin in den ersten vier Jahren ihres Bestehens und ihre gedruckter Katalog. ASG. 1903, S. 630. Patton, G. E. Libraries, their establishment and management [under the] library laws of Colorado. Denver, 1897. Peiser, Bona. Die Bibliothekarin. Centralbl. des Bundes deutscher Frauenvereine, 1901, S. 180. Pe 11 i s so n, M Les bibliothèques populaires & 1'étranger et en France. Par. 1906. Pellisson, M. Les bibliothèques pu- ! bliques aux Etats-Unis. RPP. 1905, p. 110. Petrenz. Die neue Lesehalle inJena. ZAW. 1903, S. 43. Petruschky, J. Experimental-Untersuchungen über Desinfektion von Akten und Büchern, Lpz. 1899. Petzholdt, J. Nachricht von der Bibliothek des Gewerbevereines zu Dresden. Dresd. 1843. P fan n kuch e, A. H. T. Freie öffent- j liche Bibliotheken und Lesehallen. Lpz. 1904. Pfannkuche, [A. H. T.] Die Osnabrücker Bücher- und Lesehalle. ZAW. 1903, S. 135. Pfannkuche, A. H. T. Wasliestder deutsche Arbeiter?Tüb u. Lpz. 1900. Picot, G. Le róle des bibliothèques j ntihliaiies et 1'extension au'elles pourraient prendre. STA. 1890, p. 321 l Plummer, Mary W. Hints to small libraries. Brooklyn, 1894. Poole, W. F. The construction of library buildings. Educ. Bur,Circulars of Information. Post, J. und H. Albrecht. Musterstatten persönlicher Fürsorge von Arbeitgebern für ihre Geschaftsangehörigen; 2 Bd. Berl. 1889 93. Preusker, K. Ueber öffentliche Vereins- und Privat-Bibliotheken. Lpz. 1839. Public, Society and School Libraries in the United States, with library statistics and legislation ofthevarious States. Wash. 1897. Pu dor, H. Die nordischen Volkshochschulen. ZVW. 1900, S. 94, 105. Q Question des livres scolaires. Par. 1873-4. R Raab, K. Die Volksbibliotheken als ein Glied des nationalen Erziehungssystems Beilage z. Alg. Ztg. 1898, n° 104, S. 1. Rapport présenté ü la Société de Bienfaisance pour la fondation des bibliothèques communales par la commission de librairie, nommée le Ier mars 1851. Par. [1851]. Report of committee of the National Educational Association on the relation of public schools U. S. House Documents 1901, p 663. Rettig, G. Leitfaden der Bibliothekverwaltung, hauptsachlich fürjugendund Volksbibliotheken. Bern, 1883. Reyer, E. Entwicklung und Organisation der Volksbibliotheken. Lpz. 1893. Reyer, E. Fortschritte der Volkstümlichen Bibliotheken. Lpz. 1903. Reyer, E. Handbuch des Volksbildungswesens. Stuttg. 1896. Reyer, E. Organisation öffentlicher Bibliotheken für Stadt und Land. ZVW. 1900, S. 6, 53. Reyer, E. Ueber Einrichtung und Verwaltung kleiner Volksbüchereien. Wien, 1902 Reyer, E. Volksbibliotheken. Sozial polit. Centralbl. 1894, S. 260. Rever, E. Von Volksbibliotheken. • |gg2 Rhees', W. J. Manual of public libraries, institutions and societies in the United States and British P^ovmces § of North-America. Philad. 1859. R i v a u d, A. Les universités populaires. R^^bérs^j'. G.'verslag van de werkzaanitieden ,.n de, 5 Library Conference , 8eh°ude" l5 St. Louis van 17—22 October, 1904. { Bijv n° 27, Nederl. Staatscourant, 12 April 1905, n° 87. Robert, U. Recueil de lois, decrets, ( ordonnances, arrêtés, circulaires, etc-, > concernant les bibliotheques publiques, communales, universitaire», scolaires et populaires Par. 188J. Ross R. Oeffentliche Bucher- und Lesèhallen. Hamb. 1897. Rueb, Mar ie. De vrouw en <^ bibliotheek. Mededeelingen 'v- h- «ion. Bureau van Vrouwenarbeid, 1906,n d. Russel, J. Die Volkshochschulen in England und America. Lpz. l»9t>. s Sabin, H. Rural school libraries. U.8. Rep. Educ. 1902/3, p 579. Sack E. Stand der deutschen Volksbildung. NZ. 1883, S 28 S ai n t-A 1 b i n, E de-. Les bibliotheques municipales de la ville de Pari . Par.-Nancy, 1896 Sainte-Beuve. A propos des_bibliotheques populaires. Par. lob/. Cnhmaltz E. G. Was will und soll eine Volksbibliothek? Hamb.-Eims- ScTmauïj. C. S. Aufforderung zur Gründung und Vermehrung von öffentlichen Büchersammlungen fur Volksschulen, den Burger und Ge werbsstand, und den Lanemiin in allen Orten des deutschen Vaterlandes als würdigstes Denkmal der vierhundertjahrigen Gedenkfeier der Erfindung der Buchdruckerkunst. ^hma'uz' II C. S] Denkmal für das vierte Jubilaum der Buchdrucker kunst Lpz. 1840. S c h n e i d e r, F. Volksbildung und Sozialwissenschaft. ZGS. 1905, b. iu. Schubert, A. Zur Frage der Errich- tung von staatlichen Volksbildungsbüchereien in Oesterreich. Brunn, 1901. Schultze, E. Die Bücher- und Lese- halle zu Bonn. CVE. 1898, S. 131. Schultze, E. Ueber die Ausgaben englischer Stadte fur ïhre Bucherhallen (Public Libraries). CVE. 1899, S , Schultze, E. Die jugendlichen Verbrecher in Frankreich. Deutsche Schule 1900, S. 136 Schwieger, H. Gestaltung der Bibliothek-Verhaltnisse in einem KonsumVerein. BV. 1882, n° 40, 41. ; S.S'Ï'E. Essen» in lihr.rv administration. Bost. ïyu»" Steenberg, A. S. Folkebogsamlinger, r deres historie og indretning. Aarhus St°e8enberg^°A. S. Schule und Bücher. ZVW. 1906, S. 44. r Steenberg, A. S, Skolen og bogerne. | Köb. og Kristiania, 1905. Stueckrad, G. Programm für das Gutenbergs-Jubilaum des neunzehnten Jahrhunderts. Offenbach, 1837. Subercaze, B. Les bibliothèques populaires, scolaires et pédagogiques; documents législatifs et administratifs. Par. 1892. Sutton, C. W. Record of the public celebrations, April 2d and 3d 1903 [of thej Manchester Public Free Libraries. Manch. 1903. [Swart, G. J. en C. P. J. Keiser]. Kort overzicht van de gebeurtenissen der leesbibliotheek van het Departement 's-Gravenhage der „Maatschappij tot Nut van 't Algemeen", gedurende het tijdvak van 29 Nov. 1798 tot 29 Nov. 1898. ['s-Grav. 1898]. T Tews, J. Die erste öffentliche Lesehalle in Berlin. SP. 1895, S. 775. Tews, J. Handbuch fürVolkstümliche Leseanstalten. Berl. 1904. Tews, J. Volkstümliche Leseanstalten; Leitfaden für die Begründung... von Volksbibliotheken. Berl. 1904. Tews, J. Wie gründet und leitet man landliche Volksbibliotheken ? 9e Aufl. Berl. 1903. Tex, G. M den-. Verkorting van den arbeidsdag. Diss. Amst. 1894. Tierie, G. P. Is er in Nederland behoefte aan openbare leeszalen en volksbibliotheken? SW. 1903,blz. 102. Turmann, M. Une ligue d'action sociale en Allemagne,„LeVolks-Verein". Lille-Par., z j. Turnau, E. Die Pestalozzigesellschaft in Zürich. ZVW. 1900, S. 11. u Ueber die Leihbibliotheken. Frankf. a. M. 1789. V Verschoor, A. L. Een en ander over volksbibliotheken. Lente, 1904. Volkshaus — D as — in Jena. ZAW. 1905, S. 189. Volksunterhaltungsabende nach Bedeutung, Entwicklung und Einrichtung; 3e Aufl. Berl. 1898. w Was liest unser Volk? Mahn- und Weckruf eines Volksfreundes. Berl. 1893. Watteville, O. de-. Rapport sur les bibliothèques scolaires pour 1'usage des élèves et des families. Paris, 1867. Wengraf, E. Literatur und Gesellschaft. NZ. 1889, S. 241. Wheatley, H. B. How to form a library. Lond. 1902. Wibaut-BerdenisvanBerlekom,M. Het boek en het volkskind. Rott. 1906. Wickersham, J. P. Education and crime. Wash 1881. Witkop, P. Die Organisation der Arbeiterbildung. Berl. 1904. Witkowski, G. Was sollen wir lesen und wie sollen wir lesen? Lpz. z.j. W o h 1 f a h r t s e inrichtungen zu Göteborg. ZAW. 1901, S. 177, 191. Wo 1 fs tie g. Frauen in Bibliothekdienst. CVE. 1903, S. 33. Women in professions, being the Professional Section of the International Congres of Women. Lond. 1900. z Z ach er, G. Volksbibliotheken. ZAW. 1897, S. 1, 14, 41. Zimmerman, A. R. Gemeentebiblio, theken. De Gemeentestem, 1898n» 2455. REGISTER (Het cijfer verwijst Aanvraagbriefjes bij het uitlecnen in O.L. 201, 202. Adelaide. 142. Aken. 312, 313. Albany. 234, 235. Altona. 312. Amerika. 10, 11, 16, 19, 25 28, 30, 32, 38, 39, 48, 51—56, 62,66, 68—71, 76—78, 96, 109, 126, 132, 136,140 — 142, 156-158, 163,166,167,171,175, 176, 179, 187, 198, 208, 212, 222, 2 23, 225, 226, 233 — 235, 239, 242, 243, 246, 249, 260, 271-274,283,285, 286, 298, 302, 308, 316, 319 340. Amherst College. 235. Amsterdam. 37, 44, 79,115—117,126, 129, 133, 177, 196, 202, 247, 274, 282, 284. Antwerpen. 126, 129, 196, 248, 267, 268, 274. Arbeiders, Boek en keuze door. 17. —, Ontwikkelingsdrang bij. 12. 13, 40, 117. —, Ontwikkelingshoogte van. 17. Arbeidersbeweging en ontwikkeling v.h. bibliotheekwezen. 39, 91, 97,115. Arbeidersgezinnen, Boeken in. 112. Arbeidstijd en gebruik van O.L. 115 — 117, 195. Arizona. 332, 337. Australië. 142, 243, 320. Baden. 140. Barmen, 312. Bazel. 34 Beheer van O.L. 150 — 217. Belasting, Bibliotheek. 56, 269, 306, 309, 316, 331—338. België. 10. 12, 14, 37, 51, 52,154, 232, 287, 317. Bellettrie. Zie: Ontspanningslektuur. naar de bladzijde.) Berlijn. 29, 129, 132, 138, 140, 145, 193, 197, 211, 2 2 0, 221. 230, 231, 2 35 . 244, 248, 2 66, 267,274,286, 288, 297, 308, 312 Bespreekkaart bij het uitleenen in O.L. 208. Bestelhuizen voor boeken uit O.L. 133 -136, 139, 322. Bestuur van O.L. 18, 124, 125, 150, 157, 158, 217—223. Bibliothekaris, De. 33, 99, 100, 124, 132, 150, 157, 158, 221 251. Bibliotheekbelasting. Zie: Belasting. —beheer. Zie : Beheer. —bestuur. Zie: Bestuur. —bouw. Zie: Bouw. —inrichting. Zie: Inrichting. —museum. Zie: Museum. —personeel. Zie: Personeel. Opleiding. — scholen. 234, 235, 240. —techniek. Zie: Technische zijde. —type. Germaansch-Romaansch. 38, 40, 233. —, Angel-Saksisch. 38, 40, 233. —vereenigingen. Zie: Vereenigingen. Bibliotheekwetenschap, Cursussen in, 231 — 235. Bibliotheekwelgeving. Zie: Wetgeving. Bibliotheken. Zie: Christelijke-, Distriots-, Fabrieks-, Godsdienstige-, Hulp-, Huur-, Reizende-, School-, Stads-, Studie-, Universiteits-, Vak-, Vereenigings-, Volks-, Wetenschappelijke-, Wijk-. Bibliothèque scolaire. Zie: Schoolbibliotheek. Binden van boeken voor O.L. 150,159— 163, 176, 191. Birmingham. 30, 160, 162, 195, 270, 271, 274. Blindenbibliotheek. 32. Boek, Het, in O.L. 150—216. Boekband. Zie: Binden. Boekenaankcop in O.L. 150-15». Boekgeschenken in O.L. 150 — loa. Boekenkeuze. Zie: Lektuur. Boekhandel in O.L. 107,108,153—156. Boekhouding der uitleening in U.L. 202 206 Boekkaarten voor de uitleenirig in U.L. 204—206. B0, 207,225,231,235,241,243 260 269, 280 284, 286, 292, 293, 29b, 307, 311— 313, 317, 319, 320, 326 327. Dusseldort. 128, 200, 267, 2b8, 274, | 277, 307, 312. ! Echstruth, Sathaly von. 97. Economische ir.otieven voor O.L. 88-91. nI _ toestar.d en gebruik van O.L. 115-117, 119, 144. Edwards, Edward. 283. Elberteld. 79, 176, 300, 301, 308, 312. 1 Elzas-Lot haringen. 10, 87, 28Ó. Engeland. 2, 14, 19, 24, 27-30 32, 38, 39, 45, 48, 62, 63, ,68, 70-72, 76 — 80, 96, 129, 130,183—187,195, 197 201, 207, 214, 218, 221, 222, OQQ 234 241 — 246, 249, 256, 257, 269 -271, 281, 283, 286,292,293, I .-V/W» OAO OAR Qlfi 332. .334-337. Essen. 17, 25, 160, 161, 171, 174, 199, 203, 290. Etitche invloed van O.L. ae, »/. Ewart, William. 283. Fabrieksbibliotheken. 45, 46, 89, 276, 288-290. Feuilletons, Couranten-, 105. Filialen. Zie: Hulpbibliotheken. Financieelc zijde v.h. bibliotheekvraag- stuk. 2, 17, 56, 57, 156, 211,222,223, 253 — 340. Forney, Schenking, te Parijs. 32, 288. Fotografieën in O.L. 21, 32. Frankfurt. 36, 41, 245, 205, 266,274, 307, 312, 313. FrankrijK. 1, 10—12, 30, 32, 51—55, 58 62, 77, 82, 102, 108, 155, 232, 241, 283, 296, 313, 317, 318, 319. Free-acces. 101, 176, 186—192. Freiburg. 35, 109, 131, 245, 260, 282, 295, 307, 312, 313. Galesbury. 273, 274. Geldmiddelen Zie: Financieele zijde. Gemeentezorg voor O.L. 256, 261, 266 - 269, 275—280, 287, 304- 315, 327, 330—342. Gent. 37. Georgia. 323. Gesellschaft f. ethische Kultur. 295, 299. — Verbreitung v. Volksbildung. 140. —, Comenius-. 295, 296, 299. Gezelschapsspelen in O.L. 146,193. Godsdienstige bibliotheken. 45, 46. — lektuur in O.L. 17, 24—26, 29, 49, 88, 113. — propaganda door O.L. 85, 86, 289. Göttingen. 231. Gothenburg. 287, 331. 's Gravenhage. 10, 43,131, 247,258, 259, 308, 315. Graz. 41, 282. Greifswald. 145. Groningen. 146, 247. Haarlem. 38, 278. Halle. 312. Hamburg. 25, 32, 110, 113, 115, 145, 160, 185, 186, 201, 245, 263 - 265, 274, 292, 312. Hanau. 313. Hannover. 119, 132, 136, 291, 312. Hartford. 271, 274. Heimann, Hugo. 287. Heimburg. 97. Herhalings onderwijs. Zie: Onderwijs. Hintertreppen-Literatur. Zie: Kolportageromans. Huiselijkheid, Invloed van O.L. opde,144. Hulpbibliotheken. 131—138,227,322 Huurbibliotheken. 41—43, 97, 153, 207, 277, 313, 322. Hygiene v.h. boek. 150, 212-214. Idaho. 323, *333. Ierland. 243, 336. Illinois. 207, 333, 337. Indiana. 323, 333, 337. Indicator bij het uitleenen in O.L. 183 186. Inkomsten van O.L. 275—414. Inlichtingsbureau voor de inrichting van bibliotheken. 243. Inrichting van O.L. 124—149. Iowa. 323, 333. Italië. 232, 233. Japan. 243. Jena. 26, 45, 126, 130, 193, 261, 262, 274, 286, 288, 295, 297 - 299. St. Joseph. 271, 274. Kaap-Kolonie. 327. Kansas. 323, 333—337. Karikatuur. De satirieke pers in O.L. 29, 30. Kasten. Boeken-, 147, 148. Katalogus. De, 33,34,150,163-183. Katalogus. Model-, 12, 51, 158,159, 166, 292, 294, 296, 320, 321. Katholieken, De, en O.L. 85, 86. Kentucky. 334. Kerk en O.L. 48, 49, 85. Kiel. 292. Kiesreehtuitbreiding en O.L. 88. Kinderen. Leeswoede van, 64, 95, 114. —. Opwekken van den leeslust bij, 64,65. —. Gebruik van O.L. door, 68—74,114, 192—194, 197, 201, 228. Kinderafdeelingen in O.L. 68 — 74, 128, 176, 192—194, 229,235,243,248. Kinderlektuur. 65, 66, 68, 72, 74, 84. —. Modelkatalogus voor, 51. Klagenfurt. 282, 292. Klassenstrijd. Invloed van O.L. op den. 90, 91. Klassiflcatie van een boekerij. 150, 163, 170 174, 182. Köln. 312. Kör.igsberg. 145, 312, 313. Kolportageromans. 13, 96,102—108 113. Kostelooze openstelling van O.L.278 Krefeld. 312. Krupp'sche Bücherhalle. 17, 25, 160, 161, 171, 176, 199, 290. Kunst."Zie: Musea. Kunstgenot. Opleiding tot, 80. Kunstuitgaven in O.L. 31, 80. Leeftijdsgrens voor O.L. 192 —194. Leesgeld in O.L. 263, 272 - 282. Leesgezelschappen. 9, 41, 44, 97. Leesinrichtingen voor gegoeden. 8, 9, 41-45, 301. Leesregels. 163. Leeszalen. 143 -146, 266. Leeuwarden. 36. Leiden. 133, 147, 179, 181, 246. Leipzig. 115» 312- Lektuur. Keuze van, 11, 13,1b—1», 20—32, 42, 43, 55, 65, 72, 02 - 115, 157 159, 188, 190, 220-222. —. Hoe wordt geiezen no. Wat wordt gelezen. 13, 26,101, 108 113, 210. t Invloed op criminaliteit. 106. ' Zie: Dienstboden-, Kinder-, Middenstands-, Mode-, Onderrichtende-, Ontspannings-. Leuven. 37. oq Lezen (zie ook: Lektuur). 64—08. Lezers. 11—13. 113—115 _ Wie maken gebruik van O.L. 113-117, 209, 210. - kaart in O.L. 199-201. Library-Extension. 19, 48. _ . «1 : Jnlrn«nl ^or vnl Kfi- .LieiaaaignuiuBis.»ia,D w* * bibliotheek en der volksletterkunde. 13-15, 98, 107, 256. 278. Ligging van het O.L. 130 181. Liverpool. 129, 130. Londen. 42, 130, 269, 297. Los Angeles. 235. Lubeck. 317. Luik. 37. Maatschappelijk leven. Plaats van het O.L in het 82 119, 250, 257, 258, 305. Maatschappij tot nut v. h. algemeen. 10, 12,140, 212, 258, 259,294. Macé. Jean, 10, 87, 283. Madison. 235. Magdeburg. 312. Maiue. 323, 324, 331. Mainz. 313. Manchester. 146, 160, 184, 270, 274. Maning bij het uitleenen in O.L. 20b, tui, Mannheira. 307, 313. Marlitt. 97. Maryland. 323, 333, 337. Massachusetts. 323 326, 331, 335, 337 Mecklenburg. 321, 322. Melbourne. 142. Michigan. 323. Middenstandslektuur. 105. Minneapolis. 190. Minnesota. 323, 333, 337. Missonri. 333, 337. Mode-lektuur. 109. Modelkatalogus. Zie: katalogus. Mons. Onderwijskongres te, 51, 52. Montnna. 333. Muditie's liuurbibl. te Londen. 42. Miinchen. 31, 312, 313. Musea en O.L. 31, 32, 79- 81. Museum. Bibliotheek-, 243. Museum uitbreiding. 32, 80. Musikalia in O.L. 30, 31. Nationalistische propaganda door O.L. 87. Nebraska. 323. Nederland. 3,10,12,19, 44, 50, 51, >3, 103, 112, 117,126,140,155,212,218, 228, 236 241, 246 247,249, 284, 294, 314< 341. (Zie ook plaatsnamen.) Neutraliteit in O.L. en volksbiblio¬ theek. 16, 18, u. z», D"> 157. 299. Nevada. 333, 334. Newark. 272. 274. New Hampshire, 323,328,330, 335,338. Ilottr .IprflPA'. 323. New Mexiko. 331, 333, 338. New-York. 30, 5b, 113 11%, ^ 141, 142, 234, 230, zou, 329. 335. 338. Nörrenberg, C., 284. Noorwegen. 292, 320. Nottingham. 1 ia. . Nummering der boeken in U.L. 163, 174 176. Niirnberg. 312. Ohio. 323, 330, 334, 338. „„ Oc derrichtec de lektuur. 13,15,22 26 , 93, 98 101, 108, 111, 112, 158, 178, 188, 201, 282. Onderwijs en economisch niveau van een volk. 88, 91. ... na — en harmonische ontwikkeling. 7, ö. — en bibliotheken. 7—9, 11, 12.15, 16 47- 81, 92, 95, 108, 119, 138, 139, 193, 227, 228, 257. (Zie ook: Schoolbibliotheken.) —. Herhalings-, 68, 75, 76. — Spoedige vervluchtiging v.h. school-, an «ft Voortgezet, voor volwassenen. 75, 77. Onderwijzers als hulpkrachten in O.L. 230, 244, 327. „Ons Huis" te Amsterdam. 79, 115,11b, 129, 133, 196, 282, 341. Ontspanningslektuur. 13, 15, 24— 26, 42,43,92 113,158^188,279,282. , Noviteiten. 97. Ontwikkeling der minder bevoorrechte klassen. 8. —. Bevordering van halve, 77—79,116. —, Het streven naar, en economische toestanden. 82, 84, 85, 115-117, 119. —, Vak-, en algemeene, 7 — 9,13,15,16, •20, 21. 49, 75, 80, 119. Oostenrijk. 30, 37, 51, 100, 102, 232, 243, 280, 282, 284, 313. (Zie ook plaatsnamen.) Openbaar gezag en O.L. Zie: Gemeente. Staat. Openbaar leesmuseum als naam in Nederland. 19, 20. Openbare boekerij en leeszaal als naam in Nederland. 19. Openbare leesmusea en andere bibliotheken. 7 46. — het onderwijs. 47 81. Open boekerij. 186—192. Opleiding van bibliotheekpersoneel. 228 242, 322. Oprichting van O.L. 256 259, 275, 276, 285. Opvoeding tot het gebruik van O.L. 65—73. Oregon. 323, 334. Osnabriick. 171, 173. Ottendorter. 261, 288. Particulier initiatief bij het oprichten en onderhouden van O.L. 256, 261, 275, 276, 282 307. Parijs. 30, 32, 132, 138, 196, 200, 221, 230, 244, 248, 266, 274, 288, 308. Pennsylvanië. 323, 331, 334. People's palace. 297. Pers en O.L. 33, 34. Personeel. Bibliotheek-, 124, 129, 130, 137, 211, 217—219, 223 249. Philadelphia. 189, 234, 272, 274. Pittsbnrg. 235. Plaatsing der boeken in O.L. 174, 175, 191. Plattelandsbibliotheken. 139, 140, 142. Polen. 302. Politiek. Zie: Neutraliteit. Staatkunde. Prag. 282, 313. Preusker, Karl. 283. Productief maken v. d. boekenschat in O.L. 123, 124, 131, 143, 226, 227. Propagandamiddelen voor O.L. 33— 35. Propagandisten voor O.L. 283, 284. Protestantenbond. 103, 112. Publc Library als naam in Amerika en Engeland. 9, 19, 20. Quebec. 142. Quiney. Josiah. 283 Rauroer. F. von, 283. Recreatiezaal in O.L. 146. Reizende bibliotheken.45,46,139143, 296, 322, 326, 327. Reyer. Ed., 284. Rhode-Island. 324, 334. Rookkamer in O.L. 130. Rotterdam. 38, 126, 130, 161, 223, 246, 274, 301, 314, 341. Salarissen van bibliotheekpersoneel. 24 4 249, 260 - 274. Samenwerking van bibliotheken. 35- 46, 139, 167, 182. — O.L. met de school. Zie: Onderwijs. — O.L. met andere instellingen. Zie: Musea. Universiteitsuitbreiding. Voordrachten. Scheepsbibliotheken. 142. Schenkingen voor O.L. 285 287, 290-293, 300, 301. School en bibliotheek. Zie: Onderwijs. Schoolbibliotheken. 10, 11, 45, 46, 50 - 62, 66, 68, 70. 71, 73, 84, 118, 155, 317, 318. Schoollokalen voor hulpbibliotheken. 132. Fchool-volksbibliotheken. 52— 62. Schotland. 10, 222, 336. Schultze. Ernst, 284. Sociaal-paedagogisch werk. 47, 48, 255, 258. Sociaal-paedagogische zijde v.h. bibliotheekvraagstuk. 2,5 119, Socialisme. Vrees voor, 18, 118. — O.L. en volksbibliotheken als middelen tot bestrijding van het. 84, 85. Société Franklin. 296. Spel in O.L. 146, 193. Staatkundige motieven voor O.L. 87, 88. Staatszorg voor O.L. 256, 275—277, 304 311, 315—341. Staatsbibliotheken. 19, 21, 36—38, 311, 313. Statistiek van het gebruik van O.L. 109, 111, 113—117, 186, 202, 208 - 212. Statistiek van het nederlandsche bibliotheekwezen. 212. Steenberg. A. S. 204. Stempelen van boeken in O.L. 162. Stettin. 245, 312. Stichtingsbibliotheken. 287. Stinde. Julius, 103. Strassburg. 312, 313. Studiebibliotheken. 7, 9, 16. — en O.L. 20, 21, 33, 38-41. Studiezaal in O.L. 145-146. Stuttgart. 146, 160, 200, 201. 208, 2bl, 262, 274, 286, 312. Sydney. 142. Technische zijde van het biblio«...u o ioi oRn tneeKvraagsLu*.. Tegenstanders van O.L. 113, 117 11». Tennessee. 334. Tentoonstellingen in O.L. 21. 32. Texas. 335. . . , Thuisbezorgen van boelsen aer O.L. 134, 135. Ticknor. Oeorge, 283. Tretwoorden in den Katalogus. Ib4, lb<, 168 181 Twee-boeksysteem, 100, 201, 203. Tijden van opening van het U. l. Tijdsthn^fn in O.L. 23, 27,144,161,162. — over bibliotheekwezen. 158. Tijdschriftomslagen in leeszalen, lbl. A T oKO O HA. Uitgaven voor u.l,. _ p. hoofd der bevolking voor O.L. 274* Uitleenbibliotheken en leeszalen. 14b. ^ Uitleenen van boeken in O. .. Stelsels. Techniek. 150,159—163. 183-214 , 4 , Uitleening door tusschenkomst van bestelhuizen. 133—136, 139. n T Universiteitsbibliotheken en O.L. 138, 227. Urbana. 234. Utah. 334, 339. Utrecht. 247. Vakbibliotheken en O.L. 35, óo. .. . .. i ï* _ _I — . r\ti ♦ »*'i Ir Iz P11 Tl P. VakontwiKRenng aic. - ° Vakvereenigingen. Bibliotheek van, 15, 36, 45, 46, 115, 117, 341. _ Samenwerking van O.L. met, '16,34,196 228. _ van bibliothekanssen. 234,241— i4d. Vereenigingsbibliotheken en O.L. q 35 36, 231, 292. Vereenigingen tot het °Pric^®n onderhouden van 0.1- 256, 261, 263,275,276, 290 -304,3°7 308 321. Verlies van boeken uit O.L. 189, 1*#U. Verlichting in O.L. 148, 149. Vermont. 323. j r Verspreiding van boeken onde de menschen. 131, 143, 226, 227. Vertaalde boeken. 98. Verwijderen van verouderde lektuur uit O.L. 214-215. Volksbibliotheek en O.L. (Tegenstelling i 0 20. 125, 255. Volksbibliotheken. 71, 84, 85, 132, 143, 154—156, 244, 250, 256, 258, 259, 261, 266, 267, 281, 292-298,301 — 304, 311-321, 327. Volkshoogescholen. Zie: Umversiteitsuitbreiding. „ Volkshuizen. (Zie ook: Ons Huis). 7b, 287, 297. Volksletterkunde. 98, 107, 15b. Voordrachten en O.L. 78, 79, 97. Vrouwelijk personeel in O.L. nv, 235, 244. 246, 248, 249. Vrouwen. Gebruik van O.L. door. 114. Vronwenafdeelingen in O.L. 130. Vrijwillig hulppersoneel in ü.l. 229-231. Wales. 336. norr OOQ Washington, Weenen 30, 32, 36, 42,76,77,110,115, 126 130 160, 161, 201, 263, 274, 277' 279, 281,282, 284,297,300,307. Werkéloozén en gebruik van dagbladen in O.L. 29, 145. Werner. 97< Werkwijze in vo^sbibliotheken, OL. en wetensch. bibl. 18 — 33, 40, 192. „ . Westminster. 195, 269, 270, ^74. Wetenschappelijke bibliotheek en OL 16 20 24, 33 — 35. 38— 41, 78, 80, 192, 215, 217, 226, 231 — 235, 244 248 . Wetenschappelijke werken in O.L. /-ie: Onderrichtende LieKiuur. Weteevine. Bibliotheek-, 141, 221, 22f 256? 298, 307, 308, 316, 325, 327— Wiesbaden. 307, 313. Wisconsin. 323, 331. Woningtoestanden en O.L. 144,14o Worcester. 157, 160, 272, 274 Wijkbibliotheken. 54, 131—13». Sr,?Zie: ® . . .. £\t\n onn Zeiss-Stittung. Ziekten, Overbrenging van besmettelijke, door boeken. Zie: Hygiene. Zondag. Openstelling van O.L. op dm, 194-196. Zürich. 331. Zwitserland. 301, 331. Zwittau. 160, 167, 213, 261, 274, 288.