1021 INZAKE I 'ARTIJLEIDING. TOELICHTINGEN IK GEGEVENS DOOR — P. J. TROELSTRA. ROTTERDAM 1906 - H. A. WAKKER & Co. Iivillllllllllllllllllllllllllllllll 01 1899 9820 UB AMSTERDAM INZAKE PARTIJLEIDING. TOELICHTINGEN EN GEGEVENS DOOR ===== p. J. troelstra. ROTTERDAM 1906 — H. A. WAKKER & to. DRUK D)RDRKCH1\ INHOUD. Blz. VOORWOORD 1 EEN STRIJD OM DE LEIDING 6 i. De hoofdredactie van het partij-orgaan ........ 6 I!. De verhouding tot de Vakbeweging 9 III. Agrarische kwestie 15 IV. De schoolkwestie 22 V. De stakingsbeweging 36 VI. Mijn aftreden 60 HET KONGRES VAN 1905 64 I. Vóór het kongres 64 II. Houding der Nieuwe-Tijd-Groep 71 III. „Het slechtste Kongres" 79 IV. De gevolgen 83 REORGANISATIE-PLANNEN 95 I. Geen Struisvogelpolitiek . . 95 II. De taak der intellektueelen 97 III. De Partijleiding UK) SLOTWOORD io:t BIJLAGEN i()5 VOORWOORD. ... e P* A. P• onderscheidt zich van de andere politieke parijen ook in dit opzicht, dat zij hare inwendige aangelegenheden, ook waar deze voor hare tegenstanders een dankbaar materiaal van misbruik kunnen opleveren, publiek behandelt. Zij volgt daarbij het voorbeeld der Duitsche zusterpartij. Evenmin als deze heeft zij iets te verbergen. Is zij door deze wijze van doen niet in staat, zich zelf of hare leden met een aureool van heiligheid te omgeven — door zichzelf aldus volledig te stellen onder de kontröle der openbare meening, levert zij den besten waarborg voor de eerlijkheid harer bedoeling n en stelt zij zich op een bodem, waarin gifplanten niet duur- gehjk iUnnen g j6n en waaroP alleen gezonde ontwikkeling mo- ,. . s °or, hare,leden dient de overweging, dat van deze openhartigheid door de tegenstanders niet steeds een even oprecht gebruik wordt gemaakt, een reden te zijn, om eerst dan inwendige partiizaken van eenigzins teederen aard aanhangig te maken, 'als dit absoluut noodig schijnt en het dan te doen op een wijze, die zoo weinig mogelijk aanleiding geeft tot misverstand en misbruik Het was deze overweging, die mij enkele jaren heeft doen zwijgen, waar spreken voor de hand had gelegen — die mii eerst heelt doen spreken, toen ik de hoop, dat het daar zonder óók zou gaan, zag verijdeld — en waaraan ik mij, toen ik dan eindelijk ging spreken, bij de keuze mijner woorden misschien minder heb gestoord, dan wenschelijk ware geweest. Ik zeg dit niet, om amende honorable te doen voor !.™ °on, waarop ik den afgeloopen zomer mijn protest tegen zem.lsstanden in de Partij heb uitgeschreeuwd. Mijne bezwaren , ö n de wyze van debatteeren, waartegen ik mij in die artike- den lp™ u Z0Yden do°r hen' tot wie ik mij richtte, het best woraen gevoeld, als men haar op hen zelf toepaste. ït, ,i ugei?atlgflheid en zelfbeperking, die ik ten bate van den vrede vinHinp. ^ ,meeJ dan ee"s hetl toegepast, zijn, naar de onderbescbofiwH 70er ' van die Z1ide veelal als bewijs van zwakheid wanpnpn t l i W°r m-en wel eens gedwongen, een enkele maal afkomt t hanteeren, wier gebruik men onder partijgenooten afkeurt, konflikten uit te vechten, die men liefst vermeed- een chronisch kwaad akuut te maken, om het te kunnen genezen. ui t T«V a h! • m,jne artikelen van dezen zomer niet. Er is echter 111 zoover zeker misverstand door gewekt dat vele part,jgenooten, uit onbekendheid met de feiten, die mij tot lePveene7iohWHpgr!i M hunne beteekenis ™or het partij- m Vl i rV'f11 m'jn t0?n niet hebben kunnen verklaren. Een misverstand trouwens, dat, naar ik hoop, door het le- ztn \an deze brochure bij de meesten zal verdwijnen. r zit in deze brochure, behalve een poging' tot verbetering \ an don toestand 111 de Partij, óók een brok persoonlijk leven Misschien zullen verscheidene lezers alles, wat ik schrijf ter ver- diï wplh1 T gm1 mijner aangevallen taktiek als partij-leider. wel beschouwen als zuiver persoonlijk. Dat zelfs vijftien jaar opgaan in de zaak iemand niet vrijwaart voor de meest benenengoistische uitlegging zijner daden en woorden, heb ik het af^eloopeii jaar kunnen ondervinden. Toch zou dat verweer, ook indien het alleen uit persoonlijke 'p'™ plaats vond, recht van bestaan hebben. Althans voor het nu mopt w'll lr m'Vfe,n hard VOor zich heeft laten werken en een Xeen L«lt JnW L i\6en beschuldigi"g- die door dat werk p !'ia'.[: met kan laten passeeren. Ik schaam mij niet te erkennen, dat eene eerzucht mij niet vreemd is, n.1. om mijne betekenis \oor de zaak. die ik dien, niet onder den invloed van te dopn u°i hMgen .m dG FSChiedeais der arbeidersbeweging te doen boeken. Maar bovendien zou ik deze beschuhlieïno- uit lati'n°°zfüennt ^n.,direkt Partijbelang, alleen dan op mij kunnen Partij ,e/i rèSAk™. Plan ^ ui' de dat1 «rï'm" PT0nhjk gemak niets liever zou deen dan dat zoo dwingt mij toch reeds mijn positie in de Soc. dem. Kamer- mHn' c°m te,onderzoJen- of de Partij al dan niet instemt met hen, die fflfs1achW'°Ptf lnKg Van,T-en Strijd als »0PP0rtunistisch", zal in iu w^l,io'Q L ,n;Urgerlljk V "onvast" enz. verwerpen. Men Sl/pn oli f fanhall"gen vinden, waarin nevens mijn journalisdeeld £1, ! fanscbe optreden onzer politici wordt veroornaold; Zdl nlet slechts vinden zakelijke polemieken over bepaalde daden; maar een verwerping mijner leiding in haar ge- danks de PartH S" jk ?ou zwiJgen en, wilde ik deson¬ danks de Partij mijne leiding toch weer opdringen, mij vergeiioe- Sthnnf v ; Zlnillge ,ultsPraken of met daden van de Partij die althans voor het oog der wereld als blijk van vertrouwen zoiden kunnen gelden. Daar ik evenwel zelf, bij alle erkentenis an de fouten en gebreken, die ook mijn werk aankleven in die algemeene veroordeeling van mijn arbeid, om der waarheiÜ wil, niet kan berusten en niet vroolijk en vrij kan werken in een atmosfeer van dubbelzinnigheid, dien ik de Partij in staat te stelIn ' \en oordeel over de beschuldiging uit te spreken, een uit- aan de'lpiHinT/a P^^11' ^ V00r eventueel verderen arbeid aan de leiding der Partij, waartoe ook mijn funktie in de Soc. dem. Kamerklub behoort, inderdaad op het vertrouwen der Partij kan rekenen. De noodzakelijkheid hiervan ligt zóó voor de hand, uat zij m. i. alleen kan ontkend worden door hen, die vreezen, in een dergelijke uitspraak een cassatie te zullen moeten zien van het vonnis, terloops reeds door hen over mijn werken geveld. Dat de Partij in dat geval voor een moeielijke keuze komt te staan, ontken ik niet. Ik heb evenwel genoeg vertrouwen in haar, om aan te nemen, dat zij zich daarbij eenig en alleen zal laten leiden door de vraag: watis de waarheid? Het kan niet anders dan leerzaam zijn, de debatten over eenige belangrijke punten van ons werkprogram nog eens te lezen en onze houding inzake de stakingsbeweging nog eens goed te overzien. De partijgenooten zijn daardoor tevens in de gelegenheid, te beoordeelen of zij, die in al die zaken gewoonlijk de kritische', aanvallende positie innamen, zelf hebben getoond, die vastheid van taktiek en die juistheid van inzicht te bezitten, die hen tot eenigbevoegde keurmeesters in partijzaken stempelt, als hoedanig zij gewend zijn, op te treden. Nu een jonge garde is opgestaan, die den schijn wekt van te meenen, dat op haar de taak rust, om in den toonaard en den geest dezer keurmeesters verder te werken, is ook voor deze een nadere overweging van hetgeen achter ons ligt, niet zonder belang. Over den verderen inhoud van dit werkje behoef ik niet te spreken. Het verschijnt op een tijdstip, dat innerlijke zuivering en versterking van ons partijleven meer dan ooit gewenscht is. Ieder voelt, dat er aan de leiding der Partij, ondanks de vervanging van minder principieel geachte elementen in het P. B. door „principieele , veel ontbreekt; dat er met name geen kracht van uitgaat. Het partij-orgaan slingert heen en weer om het doode punt: het abonnentental nam de laatste maanden af en is nog steeds beneden het punt, vóór de staking van 1903 bereikt. In Amsterdam, waar de kritische methode der Nieuwe T ij dgroep zich bij een deel der partijgenooten reeds heeft ingeburgerd, is een verslapping waar te nemen, die het ergste doet vreezen. „Kwesties" zijn aan de orde van den dag en van een stevige leiding, die ze voorkomt en hunne oplossing voorbereidt of voltooit, is niets te bespeuren. De strijd tusschen twee leidende faktoren, die naar aanleiding van het werken der N. T.-groep op het laatste kongres niet kon uitblijven, werkt beangstigend en verlammend. De dwaze opeenhooping van arbeid op één paar schouders, die van dat werken mede een gevolg is geweest, heeft zich bitter aan de Partij en het orgaan gewroken. Er heerscht bovendien een misverstand en een geest van wantrouwen omtrent sommige, van uit het hoofdkwartier van de Nieuwe lijd als minderwaardig gekwalificeerde partijgenooten die voor hen hetI partijleven maakt tot een last, dien zij alleen uit plichtbesef blijven torschen. En dat alles in een geweldigen tijd als den onze, nu de Revolutie over Europa gaat en het niet is uitgeslotlen, dat zij eenmaal plotseling ook over onze grenzen komt. Zal zij dan vinden eengereede, eensgezinde arbeidersbeweging? Wij weten, dat hiervan, met het oog op de vakbeweging, geen sprake is. Zal zij dan altans vinden een krachtige, bewuste, in zichzelf eendrachtige soeiaaldemokratie? Als het niet veel anders wordt, neen! Als daar niet komt grondige zelfherziening, óók en niet het minst bij hen, die steeds anderen opwekken tot revolutionaire en proletarische , deugden, dan zou de revolutie, als zij eenmaal tot ons kwam, in de Partij zelfs niet een leiding vinden, homogeen in wil, vertrouwend de een op den ander, elkander begrijpend. Dan zou zij vinden een troepje individuen, waarvan één deel in het andere ziet een voortdurend gevaar voor de Partij, waarin het officieel ,,leidende" deel geen leidende kracht bezit en waarin de inderdaad leidende krachten elkander meer opheffen dan steunen. "VVie deze schildering overdreven acht, hij leze het hoofdstuk over de stakingsbeweging. Zijn dus de tijdelijke omstandigheden in onze Partij verre van bemoedigend, ik wanhoop niet aan hunne verbetering, omdat ik weet, dat onder de elementen, die elkander tot heden niet in goede kameraadschap en arbeidsverdeeling hebben weten te vinden, elk op zich zelf en in zijn soort degelijke, aan de zaak verknochte krachten zijn. Zit het Nederlandsche individualisme, — dat zelfs aan onze zuiverste internationale Marxisten het nationaal type verleent en vele officieren verhindert, op hun beurt soldaat te zijn — ons nog in den weg, er is geen reden om aan de opheffing van dat euvel te wanhopen. Mits de Partij, belichaming onzer grootsche zaak, krachtig en duidelijk wete te spreken! Haar woord zal voor ons allen beslissend dienen te zijn. EEN STRIJD OM DE LEIDING. i. De hoofdredaktie van het partij-orgaan. De bewering, in mijne artikelen van den laatsten tijd geuit, dat mijn bedanken in 1903 voor de hoofdredaktie van „Het Volk" een gevolg is geweest van de tegenwerking, die ik als zoodanig heb ondervonden van de partijgenooten, die zich hebben geschaard in en om de redaktie van „De Nieuwe Tijd", heeft stellige tegenspraak van die zijde uitgelokt. Van der Goes betitelde haar als een „legende" en eischte instelling eener kommissie, die deze „beschuldiging" zou onderzoeken. Het Partijbestuur, dat zichzelf met dit onderzoek belastte, verzocht mij, de bewijzen over te leggen, waarin ik voldeed in een memorie, waaruit het volgende, hier en daar aangevuld, verkort of gewijzigd, is overgenomen. Alvorens op de vraag van het P. B. nader in te gaan, moet ik de opmerking maken, dat zij min of meer zonderling is gesteld. Ik heb beweerd dat voor mij het optreden van de Nieuwe T ij d-groep een oorzaak is geweest van toenemende onlust in mijn werk als hoofdredakteur, die mij reeds anderhalf jaar vóór mijn aftreden, bij het F. B. mijn ontslag deed aanvragen. Het P. B. is in staat, dit feit te bevestigen, door den brief, waarbij dit ontslag werd aangevraag, en die in de zitting van het P. B. aan den vooravond van het Kongres te Groningen buiten mijne tegenwoordigheid is behandeld, nog eens op te zoeken. Op verzoek mijner mede-redakteuren en van het P. B. heb ik mij toen bereid verklaard, mijne taak weer op te vatten. Tal van partijgenooten, behalve mijne mederedakteuren en P. B. leden, zouden kunnen getuigen, dat ik mij voortdurend heb beklaagd over de tegenwerking der N.T.-groep en dat deze bij mij herhaaldelijk den aandrang opwekte, om mij niet slechts uit de journalistieke, doch zelfs uit de gansche leiding der Partij terug te trekken. Zooals ik reeds opmerkte in mijn artikel over de herstemmingen, was ik in die dagen persoonlijk door zorg en leed t e zwaar belast, om die tegenwerking met de noodige blijmoedigheid te kunnen dragen. Ik hoop, dat men mij de pijnlijke taak, om op die persoonlijke omstandigheden nader in te gaan, zal besparen. Zij hebben mij niet gehinderd om tegen den vijand testrijden, ook niet, om in de Partij mijn eigen opvatting van partijbelang te verdedigen: maar zij maakten, dat de na te noemen feiten, die mij ook thans een verdere waarneming der hoofdredaktie ongewenscht, ja onmogelijk zouden maken, mij toen óók in mijn gevoelsleven zoodanig hebben getroffen, dat ik reeds uit zelfbehoud genoodzaakt was, naar een regeling om te zien, waarbij ik slechts het mikpunt onzer vijaifden en niet meer dat van het meest schrijvend en sprekend deel der partijgenooten zou zijn. Als ik hiervan 't bewijs moet leveren, zou ik vrienden en bekenden, die dit alles met mij hebben medegemaakt1, als getuigep moeten dagvaarden en tevens verschillende schriftstukken tot nadere staving van mijn beweren overleggen. Ik zou dan b.v. v. d. Goes zelf moeten verzoeken, den brief over te leggen, waarin ik hem dit voorjaar mededeelde, dat Tak mij had gepolst, of ik bij zijn bedanken de redaktie weer zou willen overnemen. In dien brief, waarin ik de N. T. redaktie een plan van samenwerking voorgelegd, opdat, als 't Kongres mij de redaktie weer mocht' opdragen, de vroegere toestand niet weer zou intreden — heb ik óók als de eigenlijke reden, waarom ik vroeger aftrad, de tegenwerking der N. T. groep genoemd. Zoo óók in mijn antwoord aan Tak. En juist, om niet weer op die zelfde klip te stranden, heb ik mijn besluit omtrent de aanvaarding der hoofdredaktie van de vriendschappelijke samenwerking met de N. T. groep afhankelijk gesteld. Ik kan ook, in dit verband, wijzen op mijn rede op het Kongres te Enschedé, waarin ik mij over de herhaalde aanvallen in de krant en 't gemis aan voorafgaand overleg en samenwerking, beklaagde. In het verslag van H e t V o 1 k (4 Juni 1903 no 909) staat hierover het volgende: „Spreker wilde dus zijn meening geven omtrent de onjuiste „wijze, waarop het klubje van de Nieuwe Tijd tegeu spreker tracht „te ageeren. Dit is een klubje van alleen dogmatische personen, die „zich aldus isoleeren. liet ware gewenscht, dat zij ook eenige personen „onder zich opnamen, die de zaken auders bekijken. Gij mist bsleid, „zeide spreker, en ziet beleid voor diplomatie aan. „Met Lasalle had v. d. Goes spr. vergeleken in een slechte eigenschap. „(Loopuit: De Geschiedenis heeft Lasalle in het gelijk gesteld). Men be.denke toch, dat zij, die eenmaal geroepen zijn, van alles de spits af „te bijten, ook menschen zijn, en dat, als ze hun energie en opge„gewektheid zullen behouden, er beter waardeering in de Partij moet „zijn en men niet slechte bedoelingen moet zoeken." Intussehen neem ik aan, dat) de bedoeling der gestelde vraag een andere is, dan te bewijzen, d a t ik werkelijk om de tegenwerking der N. T.-groep de redaktie heb neergelegd. De „bewijzen", die men vraagt, zullen veeleer hierin bestaan, dat ik werkelijk reden had, voor die tegenwerking uit den weg te gaan. Niet dat mijn motief was: de konflikten met de Nieuwe T ij d-groep; maar, dat de houding dier groep mij t erecht aanleiding gaf, heen te gaan, dat zal men bewezen willen hebben. Nu heb ik in 'tVolk van 18 Juli jl. no. 1622 eenige feiten medegedeeld, die mij mijn werken aan de leiding der partij onmogelijk hebben gemaakt. Ik zal die feiten nader ontwikkelen en aanvullen. Maar om de vraag te kunnen beantwoorden, in hoever deze feiten al dan niet van dien aard waren, dal) zij mij het voeren der hoofdredaktie onmogelijk maakten, dient men meer dan de bloote feiten te weten. Men dient zich daartoe hunne beteekenis voor den hoofdredakteur, doordepartijmet de politieke leiding belast, goed te kunnen voorstellen. De opvatting van v. d. Goes, alsof mijne bezwaren omtrent het optreden der Nieuwe Tij d-groep alleen zouden voortspuiten uit gekrenkte heerschzucht en eigenliefde, is slechts te verklaren, als men aanneemt, dat hij 1° zich in de positie van een door de partij benoemd verantwoordelijk journalistiek en politiek leider niet voldoende heeft ingedacht; 2° zich geen rekenschap heeft gegeven van wat ik mij, als hoofdredakteur. van het blad heb voorgesteld te maken; 3° verschillende gevoerde debattien slechts van den litterarischen, en niet van den politieken of organisatorisehen kant beschouwt en ten slotte, zich laat beheerschen door dat wantrouwen, dat mij van den aanvang der diskussiën met de N i e uw e T ij d-groep af zoo duidelijk is gebleken en dat aan hunne aanvallen en kritieken steeds dat bedenkelijke karakter gaf. dat mij deze niet slechts tot een voortdurende kwelling maakte, doch mij ten slotte voor de keuze heeft gesteld, óf voor hun onophoudelijken tegenstand uit den weg te gaan, öf tegenover hen een uitspraak der Partij uit te lokken, die mij de vrijheid zou geven, óók, waar noodig, tegenover de buitenwereld, bet' voor een politiek leider onmisbare vertrouwen der Partij voor mij te vindiceer en. Over deze punten een kort woord van toelichting. De sociaal-demokratie is de vereeniging van modern proletariaat en moderne wetenschap. De laatste, gedragen meestal door personen uit de intellektueele bourgeoisie, kan, naar de ervaring leert, zoo licht in botsing komen met de eerste. Taak van de leidende krachten in de Partij is, het evenwicht tusschen beide te bewaren; de partij te behoeden voor geringschatting of blinde nalooperij van het intellectueel door het arbeiders-element en van onderdrukking van den werkelijken arbeider door een overwoekering van het intellektualisme in de Partij. Ik nu heb mijne taak als politiek en journalistiek leider steeds zoo opgevat, dat ik moest trachten, beide elementen in goede harmonie te verbinden. Sedert vijftien jaren de Duitsche partij- pers geregeld volgende, ken ik de klippen, die zich hierbij voordoen; ik heb gemeend, het eenzijdig doktrinarisme, dat ook thans nog bezig is in de Duitsche Partij zulke verwoestingen aan te richten en het partijleven te bederven, evenzeer te moeten weren, als een even eenzijdige en gevaarlijke alledags-politiek, zoo in de vakbeweging als in het parlement, die het vaste stuur ontbeert, dat de wetenschap van den klassenstrijd ons geeft. Wie dit bedenkt, die zal inzien, dat aanvallen van intellektueele zijde, die niet alleen dien eenzijdig doktrinairen geest ademden, doch ook mij trachtten in te deelen bij de volgers dier alledags-politiek, voor mij nog iets anders, iets meer beteekenden, dan lastige kritieken op mijn persoon. Eenerzijds riepen zij mij in 't geweer, om mijne taak tegenover de partij te vervullen; anderzijds dwongen ze mij tot persoonlijk verweer, om mij niet te laten afdringen van mijn eigen standpunt, het standpunt alleen, waarop ik in staat was, de mij toevertrouwde leiding in dit opzicht te voeren. Ik heb mij verder steeds voorgesteld, van H e t V o 1 k te maken het orgaan van de verschillende theoretische en politieke krachten der Partij. Het blad moest populair geschreven, licht te begrijpen zijn; onze theoretische opvattingen moesten meer al3 vonken spatten uit korte aktueele artikelen, dan in beschouwende opstellen aan de lezers voorgelegd, zouden zij door den gewonen lezer, buiten de bewuste kern der Partij, worden gevoeld. Dezen arbeid had ik voor de redaktie zelve bewaard. Maar om de partijgenooten in engeren zin meer theoretisch op te voeden, ben ik de krant begonnen met een wetenschappelijk Zondagsblad, waartoe ik de medewerking van de partijgenooten van de Nieuwe T ij d-groep had ingeroepen en verkregen. Aldus heb ik hen in de gelegenheid gesteld, in de Partij het Marxisme te propageeren en daarmede een stevigen theoretischen ondergrond in de Partij te leggen. Het bleek, dat ik met dit Zondagsblad het wetenschappelijk verteringsvermogen van het gros der partijgenooten te hoog had aangeslagen. Het Zondagsblad moest voorloopig worden gestaakt. Ik had het later, in anderen vorm, gaarne weer doen verschijnen; maar intusschen was door de eigenaardige wijze, waarop het debat over de verschilpunten tusschen de N. T.-groep en mij was gevoerd, het intellektueele deel der Partij vrijwel van mij en ik van hen vervreemd, zoodat ik geen roeping gevoelde, dat deel mijner taak weer op te nemen. Dat het besef dier vervreemding en van haar noodlottigen invloed op dat orgaan, waarin ik alle krachten voor den bloei der Partij had willen organiseeren, bij mij de vraag moest doen rijzen, of ik onder zulke omstandigheden mijne taak wel kon blijven vervullen, ligt voor de hand. Wat het derde punt betreft, nl. dat v. d. Goes in zijn oordeel over de gevoerde polemieken te veel den politiek en en organisatorischen kant over het hoofd ziet — ik kan gemakkelijk aantoonen, dat de Nieuwe T ij d-groep mij door hare ontijdige en ondoordachte aanvallen in de meest kritieke oogenblikken de leiding der Partij — die ook zij steeds van mij als hoofdredakteur heeft geeischt — onmogelijk heeft gemaakt. Dat men, als zulks is geschied, en er geen reden is om te veronderstellen, dat het in de toekomst uit zal blijven, liefst zijne taak neerlegt, kan een kind begrijpen. Iemand, die inziet, een hem opgedragen funktie onmogelijk te kunnen vervullen, handelt slechts in het belang der zaak, wanneer hij zijn plaats ruimt voor anderen. Ik heb dit gedaan, zonder de tegenwerking, die mij hare vervulling onmogelijk maakte, zelfs te noemen — eenvoudig persoonlijke omstandigheden als reden aanvoerende. Het vierde punt, waarop ik de aandacht vestig, is het gebrek aan vertrouwen, dat uit de geoe'fende kritieken en polemieken spreekt en voor iemand, die bij zijn arbeid vóór alles het vertrouwen der partijgenooten noodig heeft, niet slechts een voortdurende kwelling en beleediging is, doch hem op den duur ongeschikt maakt voor zijn taak. Men tracht het van zekere zijde zóó voor te stellen, alsof ik geen kritiek kan velen, mij daardoor in mijn eigenliefde of heerschzucht voel aangetast. De feiten zullen bewijzen, dat deze voorstelling even onjuist als banaal is. Kritiek is noodig, verschil van meening natuurlijk in een demokratische Partij als de onze. Maar als iemand, met de leiding belast, zich het vertrouwen in die leiding elk oogenblik ziet geweigerd — als zijn algemeene opvatting van zijne taak door de invloedrijkste groep in de Partij wordt verworpen — als zijne leiding door tegenleiding wordt verlamd, dan wordt hem de uitvoering zijner taak onmogelijk gemaakt. Dat men in zulke omstandigheden alle lust aan zijn arbeid kan verliezen, zonder dat daarom aan gekrenkte eigenliefde behoeft gedacht te worden, zal ieder onbevooroordeelde duidelijk zijn. Ik ga nu over tot een nadere uiteenzetting der feiten. II. De verhouding tot de Vakbeweging. In den loop van 1900—1901 heb ikinHetVolk een langdurigen en moeilijken strijd gevoerd, om de valsche leuze der „neutraliteit", waarmede het N. A. S. de vakarbeiders tegen de sociaaldemokratie organiseerde, te ontmaskeren; omtrent de werkelijke neutraliteit betere begrippen te vestigen; het verband duidelijk te maken, dat er tusschen de S. D. A. P. en de vakbeweging behoort te bestaan; den vorm te vinden, waarin dat verband tot zijn recht kon komen en voor dat alles in de Partij en onder de vakarbeiders propaganda te maken., Het was met name de voorgenomen reorganisatie van hetN. A. S., die mij verplichtte, als redakteur van het partijorgaan in deze zaken stelling te nemen. Pogingen, om van het Partijbestuur in deze kwestie eenig initiatief te doen uitgaan, waren afgestuit op de overtuiging van de meerderheid zijner leden, dat de Partlij deze zaken aan de vakbeweging zelve diende over te laten. Om de moeilijkheid van mijn arbeid in dezen goed te begrijpen, dient men te weten, dat de meeste soc. dem. leden der vakvereenigingen zich kalm lieten terroriseeren door de anarchisten, zich neerlegden bij het begrip ,,neutraliteit" van het N. A. S. en dientengevolge schroomden, in de vakorganisatie op te komen tegen de heerschende meening, alsof de S. D. A. P. voor haar gelijk zou staan met elke andere politieke partij en dat het reeds daarom noodig was, een ,,neutraliteit", die bestond in een ontkenning van het proletarisch karakter onzer Partij, te bestrijden. Steun van de vakmannen had ik hierbij zeer weinig; zij die zich over deze zaken uitlieten (o. a. H. 'Polak, Spiekman, Loopuit en Van der Tempel) dachten zeer verschillend en even weinig eenheid, als er over de verhouding der vakbeweging tot onze Partij was onder de Nederlandsche sociaaldemokraten, bestond er onder de Duitsche sociaaldemokraten, die destijds eveneens hel) onderwerp hevig bediskussiëerden (Zie o. a. de verzameling opstellen van Bebel, von Strobel, von Elm, Kautsky en Bernstein, in 1900 bij Soes uitgegeven). Mijne meening kwam praktisch neor op deze twee punten: voor de inwendige verbetering der vakorganisatie als zoodanig, om haar te verlossen van den gpeep van het anarchisme in het N. A. S. is noodig, dit door een beter vakverbond te verdringen — om de ontwrichte verhouding der vakbeweging tot de sociaaldemokratie weer in het lid te brengen, is noodig, propaganda te maken voor het denkbeeld eener duurzame samenwerking voor direkte algemeene arbeidersbelangen in een verbond van vakvereenigingen, arbeiderskoöperaties en S. D. A. P., waarin elk op zijn eigen terrein geheel zelfstandig zou zijn. De kwestie van een nieuw Vakverbond werd aktueel in Januari 1901, toen een reorganisatieplan van het N. A. S., dat dit lichaam feitelijk stelde in plaats van de politieke arbeiderspartij, bij referendum was aangenomen. In H e t V o 1 k van 22 Januari wendde ik mij daarom tot den A. N. D. B., waarop aller oogen zich richtten, om het initiatief te nemen tot de oprichting van een Vakverbond. Naar aanleiding eener desorganiseerende circulaire van het N. A. S. aan de afdeelingen van den Timmerliedenbond, stelde Polak in het Weekblad van den A. N. D. B. de vraag (zie Het Volk, 3 Febr. 1901), of dat ongehinderd moest voortgaan en hij voegde er aan toe, dat het thans meer dan tijd was voor de poging, om de voornaamste bonden tot een Federatie te vereenigen. Spiekman daarentegen had in het N. A. S. zijn best gedaan, om een scheuring te vermijden en verklaarde zich nog in de laatste helft van 1901 tegen oprichting van ,,een nieuw Arbeiderssekretariaat", zooals door Loopuit en Van der Tempel in ons orgaan was aangeraden. Tegenover dit gebrek aan eenheid en aktie onzer mannen omtrent en in het N. A. S., heb. ik in Het Volk, Zoolang de vakmannen zelve niet naar scheiding en zuivering dreven, de meest felle aanvallen op dat lichaam en zijn onbekwame aanvoerders gericht — aldus de soc. dern. vakmannen feitelijk dwingende, hun vaak zoo laksche houding in de vakbeweging te laten varen, zich te weer te stellen en de scheiding met het anarchistisch element te voltrekken. Naarmate dit' doel werd bereikt (ik hield daarvoor o.a. twee stormachtige vergaderingen inPlancius en d'Geelvinck), kon ik het verdere doorwerken der door mij aangezette aktie aan de vakmannen zelve overlaten. Dit aan 't adres van een der sprekers op ons laattete Kongres, die mij in dezen „onvastheid" verweet, daar ik niet altijd en altijd met dezelfde aanvallen op het N. A. S. ben doorgegaan. Als ik een steeds doorloopend automaat ware, had men deze soort van „vastheid" bij mij kunnen bewonderen. Integendeel heb ik, toen mijne verkiezing in Amsterdam III mij m. i. stempelde tot den aangewezen voorvechter van Amsterdamsche vakbelangen in de Kamer, in mijne Kerstrede 1902 mij te dien einde bereid verklaard, daarvoor met de gansche vakbeweging samen te werken — naar ik meen, het eenige juiste standpunt. Omtrent de verhouding van de vakbeweging tot de S. D. A. P. heb ik heel veel artikelen geschreven. Terwijl ik in ééne serie van artikelen een overzicht heb gegeven van de opvatting van neutraliteit en de verhouding der vakbeweging tot de Partij in verschillende landen, heb ik in een andere serie het standpunt der vakbeweging behandeld. Ik heb mij daarbij vooral op Kautsky beroepen en de vakbonden gewaarschuwd, ter wille eener verkeerd begrepen neutraliteit niet de eenig juiste en natuurlijke verhouding tot de Arbeiderspartij op te offeren aan de illusie, dat de aan den leiband der Christelijke partijen loopende arbeiders zich bij de neutrale vakbeweging zouden aansluiten. Geen belijdenis van beginsel moest voor toelating tot de vakbeweging noodig zijn — die neutraliteit wenschte ook ik —; maar de samenwerking met de S. D. A. P. mocht, waar die noodig was, niet afstuiten op de vrees, dat daardoor de onbewuste elementen buiten de vakbeweging zouden blijven. Want ook zonder die samenwerking weet ieder toch, dat het socialistisch voelend deel onzer arbeiders tot de neutrale vakbeweging behoort. Laat men slechts goed werk voor de arbeiders leveren, dan komen zij wel tot de vakbeweging, onafhankelijk van de vraag, of zij al dan niet in bondgenootschap staat met de S. D. A. P. En de elementen, die zich daardoor fcouden laten terughouden — welnu, die zitten onder do- minee of pastoor en zullen ook zonder dat bondgenootschap buiten de neutrale vakbonden blijven. leder die de zoo teere kwestie kent, begrijpt, welke misverstanden deze bespreking mogelijk maakte - wat op zich zelf niet zoo erg was daar juist de nadere behandeling dier misverstanden mijne bedoeling beter aan het licht kon doen komen en de lezers beter in de kwestie kon inleiden. Zoo meende J. W. Gerhard, dat ik „sociaal-demokratische vakverenigingen wenschte, terwijl Spiekman, die in hoofdzaak met mij instemde, doch van geen duurzaam verbond wilde weten (hoewel hij dit zelf in den Rotterdamschen Bestuurders bond met succes aanvoert) uit mijn beschouwingen had afgeleid, dat ik de leden der...vakvereenigingen wilde verplichten, sociaal-demokratiscn te stemmen. Natuurlijk werd van deze gelegenheid om èn de Partij, èn met namo ce oo dredaktie 'v an Het Y o 1 k bij de vakvereenigingen m een valsch licht te plaatsen en verwarring te kweeken omtrent mijne bedoelingen, door de tegenstanders - met name door het °TVf S —. greti" partij getrokken. Met name werden Spiekman en ik tegen elkander uitgespeeld en de zaak zoo voorgesteld, alsof ik de vakvereenigingen tot bijwagen wilde maken van de S. D. A. P. In HetVolk van 17 Februari *1901 no. 270 kwam ik tegen fcpiekman s misvatting op; ik zeide, niet als een p 1 i c h t aan de vakvereenigingen te willen voorschrijven, wat m. i. slechts langs natuurlijken weg zal voortvloeien uit het innig verband tusschen de heide vormen der arbeidersbeweging. Het artikel, waarop S. zich beriep, bedoelde niet een reglement op te stellen voor het komitee, waarin vakbeweging en Partij zouden verbonden zijn; maar ik nam aan, dat arbeiders, die voor onze direkte arbeiderseischen in de vakorganisatie traden, reeds daardoor in zake de praktische politiek aan onze zijde komen te staan. J Ik konstateerde dus een w e n s c h e 1 ij k h e i d , waarvan m. ï de vervulling reeds voortvloeide uit het verband te leggen^ ^ tusschen de Parti^ en de vakorganisatie wenschte In het nummer van 20 Februari 1901 herhaalde ik: „dat wij geene de minste belijdenis van eenig beginsel van toetreding tot de vakbeweging zouden willen eischen en evenmin de vakbeweging eenige verplichting zouden willen opleggen in zake de verkiezingen. Wel meenen wij, dat zij, indien zij hun belang goed begrijpen, de politieke arbeidersbeweging en dus ook de kandidaten daarvan, als hunne aangewezen vertegenwoordigers moeten beschouwen; maar dat „moeten is geen hun opgelegde „plicht", integendeel dient elke vakvereemging zelve te weten, wat haar in dezen te doen staat." ie Seer.T^a,ngenaai11 trof my' dat Gorter in H e t V o 1 k van 16 Maart 1901 van deze nadere verklaring mijner meening ge- bruik maakte om de zaak zoo vóór te stellen, alsof ik „in den loop (mijner) artikelen gedwongen was, in hoofdzaak (mijne) meening te veranderen." Terwijl zijn eerste artikelen een verbond vroegen van vakvereenig'ingen, politieke partij en koöperaties met een overheerschend S D A P karakter (') neigde hij later tot een federatie, waarin de onderdêelen e'ven onafhankelijk naast elkaar zouden staan. Dat de hoofdredacteur van ons blad, een der hoofdmannen in de partij, in zulk een hoofdzaak zoo weinig klaar en vast is, welk beter bewijs kan er geleverd worden, dat wij — als 't kan — tot eenheid en klaarheid moeten komen V" In Het Volk van "22 Maart wees ik er op, dat Gorter hiermede niet slechts weer kwam aandragen met een misvatting, die ik reeds twee maal had recht gezet); doch er nu een tweede aan toevoegde, n.1. alsof ik zelfs de minderheden der vakverenigingen zou willen dwingen tot stemmen op de sociaal-demo- kraten. , , ... . Ieder, die weet, welk een teere zaak dit is en hoe juist onze vijanden ons steeds dergelijke meeningen in de schoenen trachten te schuiven, zal begrijpen, hoe verkeerd zulk £en onjuiste voorstelling van mijn meening kon werken. Ik beklaagde mij dan ook, dat men door zulk onjuist weergeven van meeningen, allerlei overbodige debatten oproept en nieuwe verwarring kweekt omtrent elkanders streven, in plaats van eenvoud en klaarheid in de besprekingen te brengen. . Zelfs na deze derde herhaling hield Gorter in H e t \ olk van 27 Maart, nogmaals vol, dat ik aan de vakbeweging als een e i s c h stelde, wat ik slechts als een uitvloeisel onzer propaganda en van de eigen overtuiging der vakgenooten beschouwde. Voor het V o 1 k s d a g b 1 a d was echter Gorter s uitlating een fortuintje; dit' blad kon zich nu daarop beroepen, om aan te loonen, „dat iemand, die zelf zoo weinig weet wat hij wil anderen, die van zijn onklare en onvaste plannen niet gediend zijn, voor warkoppen enz. uitmaakt." . Inmiddels zien wij hier de taktiek, om bij mij allerlei onvastheid, zwenkingen enz. te ontdekken en mijn eigen verklaringen het noodige vert'rouwen te ontzeggen, een aanvang nemen Bij de bespreking mijner „onvaste leiding moet, zooals men weet vooral mijne houding inzake de vakbeweging dienst doen! Laat ik er even op wijzen, dat het resultaat van dit debat niet is geweest: „persoonlijke gekrenktheid" enz., maar dat ik met Gorter eenige vakmannen heb bijeen geroepen, om in een motie In een noot verklaarde Gorter dit als volgt: „B.v. „de vakorganisatie heeft bij verkiezingen, zonder als kiesvereeniging op te treden, toch hare eigen leden te overtuigen van de noodzakelijkheid, den kandidaat der politieke arbeiderspartij te steunen." Dit gaat nog al ver. De grootere of kleinere minderheid moet m. i. »'» de vak-vereeniging geheel vrij gelaten worden." voor het kongres de zaak te regelen en dat die bijeenkomst, na verwerping der moties van Gorter en van Loopuit, een motie van mij heeft aangenomen, onze tegenwoordige „Utrechtsche Motie": Het Kongres, verwijzende naar de resolutie van 1899, waarin als plicht der Partij wordt verklaard, de zelfstandige vakbeweging te ondersteunen, overwegende, dat de politieke arbeiderspartij, de zelfstandige vakbeweging en de arbeiders-koöperatie, alle ondenjeelen zijn van de organisatie der arbeiders in den klassenstrijd, dat de bloei van elk dezer deelen den anderen ten goede komt en dat, waar elk zelfstandig werkt op eigen terrein, er algemeene arbeidersbelangen zijn, die doof hun gemeenschappelijk optreden het best worden behartigd, verzet zich tegen alle pogingen, om het eene deel der arbeidersbeweging tegen het andere uit te spelen, wekt de Nederlandsche arbeiders op, zich bij al deze drie vormen van organisatie aan te sluiten, en verklaart zich voor samenwerking tusschen de drie deelen der arbeidersbeweging, om te komen tot een duurzaam verbond met behoud v;tti elks zelfstandigheid op eigen g»bied, met dien verstande, dat de tijd en de wijze om dat tot stand te brengen, aan de leden der vakvereeniging wordt overgelaten en dat de vakbeweging voor ieder arbeider moet toegankelijk blijven." De verworpen motie van Gorter luidde aldus: Het Kongres der S. D. A. P., het aan het beleid van het P. B. en de leden overlatende te beslissen, wanneer aan of in de vakvereenigingen en corporatiën voorstellen kunnen worden gedaanj overtuigd dat de moeilijkheden waarmede de Nederlandsche arbeidersbeweging te kampen heeft, slechts kunnen overwonnen worden door zoo groot mogelijke samenwerking tusschen vakvereenigingen, coöperaties en politieke partij, draagt de pers, het P. B. en de leden der S. D. A. P. op te propageeren voor het tot stand komen van een federatief verband tusschen vakvereenigingen (of een centraal lichaam van coöperaties) en de S. D. A. P., op dezen grondslag: volkomen autonomie der drie onderdeelen; ondersteuning van vakvereenigingen en coöperaties door de pers en de leden der S. D. A. P., verdediging harer belangen in de Kamer en gemeenteraden; erkenning, door de vakvereenigingen, van de S. D. A. P. als hare vertegenwoordigster in het Parlement in den strijd om algemeen kiesrecht en arbeidswetgeving; verplichting der coöperaties, minstens Vs hunner winst te bestemmen voor de Nederl. arbeidersbeweging, en van dit minstens de helft voor de vakbeweging. Het zal den opmerkzamen lezer niet ontgaan, dat de verplichting der vakbeweging ten opzichte der S. D. A. P., die Gorter in mijne artikelen meende te vinden en afkeurde, juist in zijn eigen motie voorkomt. Hoe toch kan de „erkenning", waarvan in het laatste deel zijner motie sprake is, anders worden uitgelegd? UI. Agrarische kwestie. Ik wil thans uit de diskussies aangaande het agrarisch program, waaromtrent ik verwijs naar de bijlagen 1 en 2 achter in dit werkje, enkele feiten aanhalen, die mijne bewering omtrent de houding der N. T.-groep moeten bevestigen. Nu deze diskussie achter den rug is, weten wij allen, wat ons daarbij zoo zenuwachtig en prikkelbaar heeft gemaakt. Ten eerste: dat de agrarische kwestie in het voorjaar van 1901 in het algemeen nog niet rijp was voor beslissing. Eerst in 1903 is het werk van Dr. .David over „Socialismus und Landwirtschaft" verschenen, een antwoord op, voor mij grootendeels een aanvulling van Kautsky s „Agrarfrage en de diskussiën in ,,die Neue Zeit" en de ,,Sozialistische Monatsheite , daarop gevolgd, hebben verder medegewerkt, om over alle strijdvragen het noodige licht te verspreiden. Blijkbaar heeft de Redaktie van de Nieuwe T ij d reeds in het begin van 1901 het plan gehad, ons agrarisch program, voortgekomen uit de Friesche landarbeidersbewegiug, te herzien. Zij begon in de N i e u w e T ij d van Januari 1901 met een vertaling van Engels' artikel over „Het agrarische vraagstuk en het Socialisme", een kritiek op het Fransrhe partijprogram. Dit artikel, vertaald uit ,,d i e Neue Zeit" van 1895, kon in verband gebracht met ons agrarisch program, slechts verwarring wekken, daar de Fransche eigen kleine boer iete geheel anders is dan onze pachter. Even weinig houvast leverde ons voor de beoordeeling van ons program een artikel van Kautsky. dat blijkens enkele uitlatingen, niet steunde op voldoende bekendheid met gegevens, die, ter verklaring en beoordeeling van onze landbouwparagraaf, niet had mogen ontbreken. Het artikel verscheen te laat, om een grondige bespreking in de Partij, waarop trouwens van geene zijde was aangedrongen, vóór het Kongres mogelijk te maken. In de N i e u w e T ij d verdedigde ik de twee aangevochten punten van ons program Degen Kautsky s bedenkingen en daarop volgde een artikel van Gorter ,,Troelstra tegen Kautsky , waarin deze zeide te hebben gemeend, dat Troelstra door de woorden van Kautsky „bekeerd zou zijn van de dwalingen zijns weegs" en mijn antwoord „verwarrend en opportunistisch" noemde. Dit alles verscheen zoo laat, dat van een doordringen van het debat in de partij geen sprake was. Naar aanleiding van het amendement Naarden—Bussum, dat enkele dagen voor het verkiezingskon gres werd ingediend, schreef ik dan ook inHetVolk van 5 April 1901 no. 310: „Dat men eerst thans een debat in de partij aangaat, dat maanden van te voren had moeten zijn begonnen, om een beslissing mogelijk te maken — dat vind ik jammer. Men heeft jaren vooraf geweten, dat dit jaar ons verkiezingsprogram — en daarmede ook de landelijke paragraaf-in behandeling zou komen. ö Waarom nu niet tijdig de grieven tegen die paragraaf ter kennisse der partijgenooten gebracht? Dan had een uitvoerig en zakelijk debat in onze pers vooraf kunnen gaan; de afdeelingen hadden met kennis van zaken kunnen oordeelen; de afgevaardigden naar het Koni-res hadden geweten, hoe zij moesten stemmen. Het geldt hier de vraag • 1 . mag en kan de Partij zich in de bres stellen voor de pachters," zoo ja, in welk opzicht, in hoeverre, voor alle pachters of voor een deel er van en 2°. moet de gemeente haar grond zelf bebouwen of door particulieren laten bebouwèn, en zoo ja, door enkele personen (kleine grondgebruikers) ot door koöperatieve vereenigingen, of moet zij misschien de gelegenheid hebben, elk der drie wijzen van bebouwing toe te passen, al naar de eischen der praktijk. * Belangrijke vragen, die, eenmaal opgeworpen en — ten onrechte trouwens! - als groote theoretische kwesties voorgesteld, voor hunne grondige behandeling een wetenschappelijk materiaal eischen, dat natuurlijk in de paar dagen, die ons vóór het Kongres resten, maar niet even ter beschikking der partijgenooten kan worden gesteld laat staan, dat zij het rustig zouden kuiinen verwerken. Een tweede bezwaar is er nog. Dit program'wordt niet <»p ons eigeu Kongres, doch op het verkiezingskongres behandeld, leder zal inzien, dat dit wel de plaats is voor het vaststellen van eischen waarover men het in de partij althans theoretisch eens is. Maar dat daar de partijgenooten verschilpunten, die als theoretisch worden ingediend, met kunne uitvechten Men had tijdig deze kwestie in de pers, in de afdeelingen, aan de orde moeten stellen, daarna had men liefst reeds op het vorig Kongres eene wijziging van ons strijdprogram moeten voorstellen, waaruit dan logisch ware voortgevloeid, dat het Partijbestuur, indien de voorgestelde wijzigingen daarin werden opgenomen, deze op het conceDtverkiezingsprogram had moeten overbrengen. Thans is het zelfs te laat, om onze polemiek in de Nieuwe Tiid in ons orgaan ten einde te brengen Ik wil niet vooruitloopen op de beslissing van het Kongres of deze amendementen al dan niet zullen behandeld worden en onthoud mij dus van het trekken eener konklusie; ook geef ik hen, die deze aanvallen op ons landelijk program beproeven, de verzekering dat zij komt de zaak op het Kongres ter sprake, daar hun man zullen vinden' maar ik protesteer er tegen, dat men haar aanhangig maakt op een wijze, alsof het louter een kwestie van vorm ware, en konstateer, dat het Kongres daardoor niet in staat is gesteld, over de ingediende amendementen een juist en wel overwogen oordeel te vellen." 190?noer31intW°Ordde daar°P °" a- in H e « V o 1 k van 6 April "Troelstra ®telt het vo,or> alsüf de veranderingen zoo verbazend moeilijk te begrijpen en te bestiuleeren zouden zijn. Dit is naar mijne meenmg niet zoo. Zij komen neer op deze twee vragen- zal de S D A P den kapitalistischen pachter (die loonarbeiders gebruikt) beschermen zoo dat hij m zijn kapitalistisch karakter onkwetsbaar wordt en 20 zal de o. D. A. P. het aantal zelfstandige kleine boeren vermeerderen ? Zijn die vragen moeilijk? Ik geloof het niet. Kautsky en Engels beantwoorden ze in een paar bladzijden, door ieder te begrijpen. Vooral het amendement Groningen, dat eenvoudig zegt: schrappen, kan, als men zakelijk blijft, in korten tijd voor elk bevattelijk worden behandeld. Ik geloof dat zeer vele, waarschijnlijk de meeste partjjgenooten afgevaardigden op deze twee vragen het antwoord al klaar hebben. Zou het niet mogelijk zijn dit punt ook den eersten avond te behandelen ?" Hiertegen voerde ik aan: lj£j ; „Wat Gorter thans veroordeelt, en voorstelt als zoo eenvoudig, dat het Kongres op den eersten oogopslag het met hem eens zou zijn, dat valt onder die punten van ons program, waarover Kautsky mededeelt, zich toestemmend te kunnen uitlaten. In zijn ijver, om toch maar de pachtparagraaf er uit te krijgen, beweert hij, dat het Kongres in korten tijd het voorstel—Groningen wel af kan handelen. Men moet Gorter, in de naieve eerlijke overtuiging van zijn goed recht en dat ieder dat wel zal inzien, als hij 't den menschen maar eens heel duidelijk zegt, kennen, om deze bewering op de goede wijze op te vatten. Maar zoo makkelijk gaat dat niet, waarde vriend; dat zult ge bemerken, als de zaak aan de orde komt." Hoe juist ik gezien heb, is uit het verdere verloop der agrarische kwestie wel gebleken. Nadat de te Utrecht benoemde kommissie eenige maanden vóór het Kongres te Dordrecht (1904) haar rapport had gepubliceerd, achtte de Partij zich te Dordrecht niet voldoende in staat, een oordeel te vellen. En juist die pachterskwestie, die volgens Gorter zoo eenvoudig was, en waarin hij later het) rapport der kommissie heeft moeten verdedigen tegen dezelfde tegenwerpingen, door hem in 1901 tegen ons program gemaakt, bleek op ons Haagsche Kongres (1905) nog zoo weinig rijp voor beslissing door de Partij, dat zij alweer is uitgesteld tot het volgend Kongres! Dat zij, die zich het meest verantwoordelijk gevoelden voor het lot der Partij, de behandeling der agrarische kwestie op ons verkiezingskongres met bizondere spanning moesten tegemoet zien, is duidelijk. Aan de ééne zijde werden een paar groote namen in het geding gebracht, met verzoek aan de Partij, op grond der ,,paar bladzijden" door hen geschreven, nu maar even een program te verwerpen, dat uit de praktijk geboren was en reeds goede diensten gedaan had, terwijl het onze Kamerleden in staat had gesteld, van 1897 tot 1901 in de Kamer tegenover de Regeering positieve eischen te stellen. Over dit voorstel zou een Kongres moeten oordeelen, slechts ten deele uit partijgenooten bestaande. En op dat Kongres zouden de partijgenooten totaal onvoorbereid zijn. Waar ik, om den schijn te vermijden, alsof ik den strijd trachtte te ontwijken, niet zelf op uitstel van behandeling wilde aandringen, gevoelde ik des te meer den plicht, om tegen deze overhaaste omverwerping van het bestaande te waken. Vandaar mijne uiting, dat de voorstellers van het amendement Naarden—Bussum op het Kongres ,,hun man zouden vinden." 2 Hoezeer Gorter c. s. hun eigen gebrek aan kennis van de zaak en het gebrek der Partij aan voorbereiding trachtten te dekken met een beroep op autoriteiten, bleek ook uit hetgeen ik op het Kongres vernam, n.1. dat Gorter met een brief of telegram van Kautsky in den zak liep omtrent de pachtkwestie, om dit te zijner tijd in debat te brengen. Ik zou mijn plicht hebben verzaakt, als ik niet zeer beslist front had gemaakt tegen deze taktiek, om argumenten te vervangen door namen en daarmede in een oogwenk onze Partij een beslissing te doen nemen over zaken, waarover zij het vier jaar later na onderzoek en voorlichting, nog niet eens zou kunnen worden. En wanneer in de debatten op het Utrechtsch Kongres een zenuwachtige spanning is geweest, die tot onnoodige prikkeling aanleiding heeft gegeven, dan was die het natuurlijk gevolg v an het drijven der N. T. groep naar een beslissing, waartoe niet slechts het Kongres, doch ook zijzelve »og niet bekwaam was. i ™as *n (^e s^emm'ng> ik het agrarisch program, door het F. B. opnieuw voorgesteld, moest verdedigen. Wat was natuurlijker. dan dat ik wees op het ongeschikte tijdstip van behandeling der nieuwe voorstellen en reeds bij voorbaat waarschuwde voor telegrammen \ an autoriteiten, die het Kongres stonden te wachten! Ik laat juist dat deel mijner rede. dat de N. T. groep zoozeer tegen mij heeft verbitterd, uit het officieel verslag hier volgen: ;,0°k Kautsky heeft kritiek op ons program uitgeoefend. Ongelukkig is Kautsky niet volledig ingelicht. Het is nu voorgesteld alsof tegenover de groote theoreticus Kautsky de kleine Troelstra zou staan. Dat is onjuist. Aan Kautsky's theorie werd door spr. niet getornd; maar hij had willen aantoonen dat Kautsky's bezwaren niet op ons program sloegen. Wij hebben allen het grootste respect voor dien voortreffelijken partijgenoot. Maar dat mag ons niet verleiden, aan de voeten van den profeet te gaan neerzitten. Waar Kautsky zich niet over de pachtparagraaf uitlaat, wil men nu met een brief van Kautsky aankomen. Spr. protesteerde daartegen. Men schijnt ook Van der Velde's oordeel gevraagd te hebben. Spr. waarschuwde er tegen, om zoo met autoriteiten te schermen. Spreker was in staat, om den meest reaktionairen maatregel, n.1. de bescherming van den grondeigendom van kleine boeren, met uitspraken van de meest doctrinaire sociaal-demokraten, Guesde en Lafargue, te verdedigen (applaus). \\ ij zijn hier niet om elkaar lessen in de theorie te geven, maar om na te gaan, hoe de theorie in de praktijk moet worden overgevoerd. Spr. wenschte de partij geluk met de mannen en vrouwen, die zoo geestdrittig en met zoo groote kennis werkten voor onze beginselen. Maar laten zij toch ook taktisch zijn. Nu deed het spreker leed, dat er theoretische batterijen tegen ons worden opgesteld op het oogenblik, dat wij zelf onze batterijen op den vijand richten. Dit is spelen met vuur. Er zit zeer veel aan deze zaak vast. De Duitsche partjj is zelfs niet tot eene konklusie gekomen. Tegenover hun radeloosheid staat de frissche daad van ons program, waaronder boeren en arbeiders zich scharen. Spreker gaf in overweging, na afloop van dit Kongres eenige jaren te gaan studeeren over deze zaak. Dan zullen wij inzien, dat het het beste is, om in de door ons gewenschte richting voort te inarcheeren (applaus)." Het waren deze woorden, die Wibaut aanleiding gaven, „een krachtig protest" te doen hooren en aan mij de gelegenheid te geven, om in te trekken de bewering, ,.datde voortreffelijke Gorter vuur op ons zou richten, terwijl wij in het vuur zijn." Ook werd mij verweten, dat ik al van te voren had gepoogd af te maken, wat Gorter zeggen zou ,,en dat zijn manieren, die onder goede partijgenooten niet passen." Een en ander ten beste gegeven onder luid applaus, dat herhaald werd, toen ik, vol verbazing over dezen aanval, verklaard had, geen boos opzet bij Gorter te hebben ondersteld en dat tot een „donderend applaus" aangroeide, toen Wibaut wegens mijne nadere verklaring zijn verwijt introk. Ik heb later nog dikwijls over dit incident nagedacht en mij wel eens de vraag gesteld, hoe het komt, dat, wanneer ik werd aangevallen door partijgenooten, gewoonlijk niemand opstond, om mij te verdedigen; terwijl er altijd zorgzame vrienden zijn, die, al§ ik in mijn ijver voor de zaak partijgenooten aanval, in heilige verontwaardiging geraken over zooveel snoodheid en zelfs verkeerde bedoelingen bij mij veronderstellen. Er is mij wel door partijgenooten gezegd: „Dat komt, omdat men u zelf mansifty genoeg acht, om u te verdedigen." Maar beseft men dan niet, hoe onaangenaam het is, zijn eigen advocaat te moeten zijn; dat men in de meeste gevallen liever zwijgt, dan over en voor zich zelf te spreken; en dat, a 1 s men dan eens spreekt, veel ingehouden gevoel van verongelijking den toon allicht scherper maakt, dat gewenscht is wat dan weder heilige verontwaardiging en „krachtige protesten" uitlokt? Het trof mij wel, dat zij, die zich over mijn niette kwaads bedoelende woorden aan 't adres der N. T.-groep zoo opwonden, zich absoluut niets aantrokken van de volgende woorden, waarmede Gorter later zijn rede begon (Kongresverslag blz. 21): „Gorter van Naarden—Bussum had den indruk gekregen, dat, terwijl spreker het debat geheel zakelijk wilde voeren, hij, Troelstra kennende, bang moest zijn dat deze dingen, buiten de zaak liggende, zou aanhalen, de hoofden en de harten aan den gang zou maken, dat zij niet meer helder oordeelen konden. Er kwam oproer in vergadering over dingen, die met de zaak niets te maken hebben; toen kon het Kongres niet over zulke ernstige dingen spreken." Het heette nu voortaan van die zijde, dat de niet-behandeling van het Naardensche amendement mijn schuld was, iets, wat ik mij, ware het juist, als een eer had kunnen aanrekenen; maar wat 't gevolg was van Gorter c. s. z. De persoonlijke wrok, die het gebeurde op het Kongres bij Gorter naliet, bleek wel hieruit, dat hij, die op het Kongres nog had toegegeven, dat ik, evenals hij, „alleen de zaak op het oog had", in de N i e u w e T ij d van 1901 blz. 547 het volgende schreef: „Troelstra dreigde ons, dat wij op liet Kongres in hem „onze man" zouden vinden. Helaas, wij hebben hem gevonden en de beide bestreden punten zijn op ons verkiezingsprogram gekomen. Maar een zaak vonden wij op het Kongres in hem niet, althans niet de goede zaak. Waar sociaal-deinokraten elkaar bestrijden, moeten zij in elkander niet hun man, maar de groote zaak vinden.'' En dan volgt de gewone zelfverheffing: dat Tr. in „ons" (Gorter) de beginselen der internationale soc. dem. zal vinden; dat „wij", „onze taktiek absoluut zuiver willen houden en dat de overwinning ons op een goeden morgen zal vinden tot loon voor de „zuivere taktiek", „met een onbevlekt bewustzijn". En daartegenover de door mij voorgestane „reactionaire of bedriegelijke maatregelen", en deze woorden, waardoor mijn standpunt in 't licht eener oneerlijke, dubbelzinnige taktiek werd geplaatst: „Niet alleen in den vakstrijd is de pachtboer de vijand der arbeiders, maar ook (de helderzienden niet te na gesproken) in den policieken strijd bijna overal. Ik gaf voorbeelden: protektie-, ongevallen-, ziekteen ouderdoms-verzekering, wetten op kinderarbeid, rusttijden, woningen; de pachter is er zeer vaak de vijand van, omdat hij weet dat de kosten er van op zijn hoofd neerkomen Deze zijde der zaak had Troelstra weggelaten. Daar kwam ik tegen op. Het is niet geoorloofd om in of buiten verkiezingen over een in ons land zoo gewichtige zaak als steun aan pachtboeren, de voornaamste, de overgroote waarheid over de werkelijke verhoudingen te verzwijgen. Juist bij verkiezingen moet de zuivere, de absolute waarheid worden gezegd." Ziet, een dergelijke polemiek tast de politieke betrouwbaarheid aan; zij laadt op hem, dien men aldus bestrijdt, den schijn, alsof hij op oneerlijke wijze, door verzwijging van een deel der waarheid, zekere groepen des volks tot de Partij wil trekken. Het gekke van het geval is, dat Pannekoek drie jaar later tegen het mede door Gorter aangenomen punt der pachtkommissies op het program der Agrarische kommissie precies dezelfde bezwaren aanvoerde, die Gorter in 1901 tegen mij gebruikte. Beweerde Gorter, dat de pachtkommissies van het oude program strekken, „om hem (den pachter) te vereeuwigen" (N. T. 1901, blz. 252) en dat „elke politieke maatregel in het belang van den pachter, elke maatregel, die zijn macht versterkt), hem èn als pachter, èn als werkgever zal versterken, niet alleen in dien zin, dat hij persoonlijk sterker wordt, maar ook in dezen, dat de positie zijner klasse worden vergroot" — dezelfde redeneering houdt Pannekoek in de N i e u w e T ij d van Juni 1904, tegen hetgeen Gorter thans zelf voorstelt, de pachtkommissie van ons nieuwe ontwerp program. — Hij schrijft n.1. (blz. 420): Zulke kommissies zouden de koukurentie verhinderea zich te doen gelden, die ook in dit bedrijf een prikkel is tot het steeds hooger opvoeren der productiviteit en toepassing van betere methodes. Kunst- matige verhindering van vrije konkurentie der beter onderlegden, meer kapitaalbezittenden, kan alleen strekken om verouderde ..primitieve werkmethodes in wezen te houden en is dus reactionair. Hoe inmiddels een polemiek als die van Gorter, die achter ons meeningsverschil het streven, om menschen, niet tot ons behoorende, tot ons te trekken, in de Partij doorwerkte blijkt wel uit een ingezonden stukje van W. de G. in Het \ o 1 k van 2o Sept 1901, waarin deze zich beklaagt over de samenstelling der agrarische kommissie. Het waren de twee Kamerleden, die deze ruime geest er niet in had willen hebben. „Het partijbestuur had er toch zeer eenvoudig buiten kunnen laten partijgenóoten, die hun plaats in de Kamer mede te danken hebben aan den steun der boeren en pachters, die onwillekeurig aan het gevaar blootstaan bij de samenstelling van het agrarisch program de belangen dier kiezers een beteekenis toe te schrijven, die hun volgens de soc.-dem. opvatting der maatschappij-ontwikkeling niet toekomt." Aangenaam en vruchtbaar werk, Kamerlid en „leider" te zijn in een partij, waar zulke kieschheden in allen ernst worden gedebiteerd en door het schrijven en spreken van illustio partijgenooten in de hand gewerkt! Dat onze tegenstanders, van S t a ndaard tot Handelsblad, van dit oogenblik af den „eerlijken" Gorter tegen den „slimmen" Troelstra uitspeelden, ligt voor de hand. Hij-zelf had dit door zijne wijze van polemiseeren uitgelokt. T _ . , Mijn grief tegen het optreden der N. T.-groep inzake de agrarische kwestie is dus niet, dat zij op wijziging van het' program heeft aangedrongen, integendeel, ik gaf reeds voor het Utrecntsc.he Kongres toe, dat nadere bestudeering daarvan wenschelijk was en dat er misverstand zat in enkele deelen van het program. Hadden deze partijgenooten zich tijdig met hunne bezwaren tot het P. B. gewend, vóór dat dit het program opnieuw voorstelde — of eenige maanden eerder een rustige behandeling van het Program ingeleid, dan zouden zij bij mij steun hebben gevonden. En wanneer zij, in 't besef van wat ook hun aan kennis van deze kwestie nog ontbrak, op instelling eener studie-kommissie hadden aangedrongen (wat, toen het bleek, dat èn P. B., èn partij-redaktie niet voor hunne ondoordachte nieuwe plannen waren te vinden, hun plicht ware geweest) dan zou ik de eerste zijn geweest, om mij daarmee te vereenigen. Het gaat echter niet aan, vooral niet in een zoo belangrijke en moeilijke zaak als deze, tegen de leidende organen der Partij in, eenvoudig door het aanhalen van een paar buitenlandsche autoriteiten, niet een beroep op algemeene formules, zonder nadere détailstudie, zonder dat deafdeeFingen der Partij iets van de zaak weten, het Kongres tegen de partijleiding te willen mobiel maken, deze als afvalligen van de ware internationale sociaal-demokratie feitelijk voor hare taak onbevoegd te verklaren, ja zelfs hare eerlijkheid en openhartigheid bij hetgeen zij voorstelt in twijfel te trekken en zich zelf als de redder der Partij van den principieel en ondergang in hare plaats te dringen. En nog minder is het geoorloofd, daaraan een persoonlijken aanval in zake liefde voor de zaak enz. te verhinden tegen hem, die door het mandaat, dat de Partij hem gaf, nu eenmaal verplicht is tegen zulk drijven op te treden en hem als mikpunt te kiezen voor allerlei aanvallen, die hem in zijne kracht naar binnen en naar buiten moeten verzwakken, hem aan het hoongelach der tegenstanders overleveren. Alleen indien men nu eenmaal heeft besloten, in 't belang der Partij of om persoonlijke redenen, hem van zijn plaats te dringen, bij de Partij èn het publiek te diskrediteeren en hem door een ander te vervangen, is zulk een taktiek de eenige juiste. Ik heb dan ook van dit oogenblik af den indruk gehad, dat men mijne hoofdredaktie van die zijde niet meer wenschte en uit hetgeen later heeft plaats gehad, is de , juistheid dezer meening voldoende gebleken. IV. De Schoolkwestie. In H e t Volk van 12 Februari 1901 (no. 265) heb ik de bespreking van de schoolkwestie ingeleid met een artikel, dat uitdrukkelijk voor de praktische politiek geen konklusie trok, maar uitsluitend de verhouding van staat en school behandelde in de veronderstelling, dat de staat in soc. dem. handen zou zijn. De bedoeling was voornamelijk, het begrip ,,vrije school" onder de partijgenooten los te maken van het konfessioneele karakter, dat de schoolstrijd ten onzent er aan heeft gegeven en een diskussie uit te lokken in de Partij. Het artikel slflot met de stellingen, dat de sociaal-demokratie den toenemenden invloed der arbeidersklasse op den staat van thans zal willen gebruiken, 1° om het geheele volk in de gelegenheid te stellen, voldoend lager-, vak-, middelbaar en hooger onderwijs te genieten en 2° om daarvoor zooveel mogelijk het volk zelf te organiseeren, met vrijheid van elke richting, om in hare school dien geestelijken dampkring te brengen, waarin zij zelf ademt. Enkele weken later zei A. H. Gerhard in „de Vrije Gedachte" (no. 86) zijne meening over het onderwerp, waarbij hij kwam tot dezelfde konklusiën en daaruit voor de praktische politiek dit beginsel afleidde: de bijzondere school worde volkomen gel ij k gesteld in rechten en materiëele plichten aan de openbare school, de kosten der schoo1opvoeding geheel te dragen door den staat. De kwestie werd in den loop van het jaar verder behandeld in de S. D. O. V., de K r o n i e k en de Nieuwe T ij d ; ook in Het Volk, waarbij echter de redaktie voorlooping een afwachtende houding aannam, daar zij, zooals ik onmiddellijk had verklaard, eerst eens verschillende meeningen uit de Partij wilde hooren, alvorens zelf konklusiën te trekken. Om nu de aanvallen, die ik in den hierop gevolgden strijd van een deel der partijgenooten van deNieuwe Tijd heb te verduren gehad, goed te waardeeren, is een overzicht van de verschillende geuite meeningen noodzakelijk. Men vindt dit overzicht in Het Volk van 21 Decbr. 1901, (no. 529) in een artikel, waarin ik de motie der afdeeling Amsterdam van de S. D. O. V. aan een kritiek onderwerp. Deze afdeeling wilde de algemeene vergadering dier ereeniging laten besluiten, dat het de plicht der Nederlandsche sociaal-demokratie was, te ijveren tegen de vrije school; dat het geven van geld voor bijzondere scholen met een godsdienstig karakter moest worden afgekeurd, als strijdig met het private karakter van den godsdienst! en dat de algemeene openbare staatsschool, neutraal in godsdienstig en politiek opzicht, verplicht moest worden gesteld. Mijn artikel volgt hier (H e t V o 1 k van 21 Dec. 1901, no. 529): Hoewel in dit artikel geene uitvoerige behandeling willende geven van de kwestie der vrije school, meenen wij tocli de aanneming dezer motie aan de algemeene vergadering der S. D. O. V. beslist te moeten ontraden Dit doende meenen wij te staan op het standpunt van den klassenstrijd, dat in den staat van heden slechts eene machtsinstelling ziet der bezittende klasse en hem allerminst als de aangewezen opvoeder van de kinderen der arbeidende klasse kan beschouwen. Met Marx zijn wjj van oordeel, dat èn Staat èn Kerk beide zooveel mogelijk buiten de bepaling van het karakter, den geest van het onderwijs moeten worden gehouden: waaruit dus voortvloeit, dat wij uit beginsel voorstanders zijn der vrije school, waarvoor de materieële middelen door den staat worden verstrekt — hetzelfde wat wij, op andere gronden, in no. 307 van dit blad hebben betoogd Maar afgezien van deze beginselkwestie komt het ons voor, dat de strijd, door ons tegen het reeds bestaande subsidie-stelsel te aanvaarden, indien deze motie wordt aangenomen, èn van liet standpunt van den klassenstrijd, èn met liet oog op de politieke geschiedenis van ons land, een reaktionair karakter zal dragen Reaktionair, daar de ontketening van den schoolstrijd, die jarenlang een welkome gelegenheid was voor de burgerlijke partijen, om èn liet kiesrecht, èn de arbeidswetgeving te laten rusten, dan opnieuw de geesten in beslag zal nemen, de politieke agenda zal beheerschen en eene zoo hoog noodige sociale wetgeving in den weg zal staan. Reaktionair, omdat den machthebbers niets aangenamer kan zijn, dan van onzentwege een strijd tegen het godsdienstig onderwijs als een wig te zien drijven in de arbeidende klasse van Nederland. Den priesters en christenstaatslieden, die onze partij steeds op dat terrein trachten te lokken, zouden wij geen grooteren dienst kunnen bewijzen. Reaktionair ook, omdat dit streven lijnrecht ingaat tegen de politieke geschiedenis van Nederland sedert liet begin der vorige eeuw; ingaat tegen historische feiten, die ondanks druk en dwang van boven zich uit de gewetens van een groot deel van ons volk hebben ontwikkeld; ingaat tegen een stelsel, dat als uiting van een (in verouderde vormen gekleed, maar desniettegenstaande even krachtig en rëeel) idealisme van honderdduizenden arbeiders en „kleine luyden" van ons land, bezig is, de overwinning te behalen op het staatsmonopolie. dat door de geschiedenis ten onzent veroordeeld is. Laten wij hieraan toevoegen, dat nóch de politieke mannen der partij, nóch eene der vele partijgenooten buiten de onderwijzers, die in Nieuwe Tijd en Kroniek zich over de verhouding tusschen staatsen bijzondere school hebben" uitgelaten, het standpunt der motie in deze deelen. P. L. Tak laat in 't midden, of de vrije school op den duur mogelijk zal zijn; doch wil in elk geval volkomen vrijheid van geestelijk leven, met eerbiediging van die van anderen. Hij acht het voor de ontwikkeling van het proletariaat noodig, het peil van het onderwijs op te voeren en meent, dat het proletariaat dit kan doen door invloed uit te oefenen op de staatsschool, die op haar beurt het peil der bijzondere school zal opdrijven. De staatsschool acht hij daarom nog vrij lang noodig en de onmisbare voorwaarde van wat misschien de vrije school van een later tijdperk kan zijn. Hij ziet intusschen geen enkele reden, waarom de overheid aan de bijzondere school, die aan dezelfde eischen zou voldoen als de openbare, een cent minder zou uitkeeren (N. T. April 1901). Met deze beschouwing vereenigt zich de redactie van de Nieuwe Tijd in No. 328 van De Kroniek. Van der Goes, aannemende dat de invloed der Kerk de banden der arbeiders met de bourgeoisie bestendigt, meent dat deze banden niet door middel van het staatsgeweld kunnen worden verscheurd, wat beneden de waardigheid zou zijn van een partij als de onze, die allerminst tegenover een deel van liet proletariaat het staatsgeweld zou mogen aanwenden |(Kroniek 327). Loke achtte het optreden der liberalen in zake de christelijke school ontaktisch en had meer succes verwacht, indien zij alle kerkgenootschappen geld hadden gegeven uit de Rijksmiddelen, om scholen in te richten, zooals zij die verkiezen: hij was voorstander van de vrije school en achtte het niet onmogelijk, dat indien wij ook onze scholen zouden willen oprichten, de kerkelijke partijen tot de neutrale school zouden worden bekeerd, (Kroniek 331). A. P.(annekoek) is, evenals Loke, voorstander der vrije school, de eenige, waar èn onderwijzer èn kinderen hunne persoonlijkheid kunnen ontwikkelen en meent, dat de schoolraden van het Land. Onderwijskongres kiemen van organisaties der vrije school kunnen zijn (Kroniek o31). S. L.(inderaan), hoewel tegen Loke en A. P. in sommige opzichten opkomende en geen heil ziende in aparte socialistische scholen — terwijl hij zelfs in de openbare staatsschool een wegbereider ziet voor het socialisme —, wil uit praktische overwegingen de school met den Bijbel niet tegenwerken. „Reeds te lang heeft de Reactie gebruik gemaakt van den schoolstrijd, om de godsdienstige arbeiders van hun proletarischen plicht af te houden," zegt hij. Men kan de kapitalis- tisclie partijen niet beter treffen dan door hun dit agitatie-middel te ontnemen." (Kroniek 362). Ook hij vereenigt zich met de konklusie, waartoe A H. Gerhard als vrijdenker kwam in de Vrije Gedachte, een konklusie, die alle sociaal-demokrateu, welke zich (buiten Bijkerk) tot heden óver de zaak uitlieten, kunnen onderschrijven: de bijzondere school worde volkomen gelijk gesteld in rechten en materiëele plichten als de openbare school. Niet dat zoovele partijgenooten kwamen tot deze gemeenschappelijke konklusie, die ons voor de praktische politiek der loopende vier jaren volkomen voldoende schijnt; doch de gronden waarop, geven ons de overtuiging, dat de motie der S. D. O. V. althans door de Partij zelve niet zal worden aangenomen. Die gronden tocli zijn alle ontleend aan het belang der arbeidende klasse, aan het moderne denken, aan de leer van klassenstrijd. De zedelijke en verstandelijke verlichting des volks, in onderscheiding met de gewone stoffelijke produktie, kan nooit door de mechanische kracht van den staat in een zekere richting gedwongen worden. Elke dwang op geesteljjk gebied kweekt de plant, die hij dooden wil. Wat een meerderheid dom en verwerpelijk vindt, kan de eenige vorm zijn, waarin de minderheid hare heiligste gevoelens weet te kleeden en te uiten. De ekonomische ontwikkeling der maatschappij en de daaruit volgende politieke organisatie van het proletariaat met zijn lichtbrengende, levenwekkende werkzaamheid — ziedaar de krachten, waarop wij voor de geestelijke vrijmaking des volks veilig kunnen vertrouwen!" Tot goed verstand van de verwijzing naar no. 328 van de Kroniek, waarin de redaktie van de Nieuwe Tijd zich met Tak's beschouwing vereenigt, leze men het gedeelte vanVan der Goes' artikel in dat blad, waarin die mededeeling voorkomt (Bijlage 3). In no 556 van H e t V o 1 k formuleerde ik zelf mijne meening over de kwestie in de volgende motie: „De S. D. A. P. stelling nemende ten opzichte van het bestaande streven, om aan de bijzondere school dezelfde rechten te verleenen als aan de openbare, verklaart: dat hoewel in de gegeven omstandigheden in ons land de neutrale staatsschool onmisbaar is, een groot deel des volks nit godsdienstige overwegingen aan den geest van het onderwijs eischen stelt die op deze school niet kunnen worden bevredigd en waaraan door aanvulling van het openbaar onderwijs met afzonderlijk godsdienstonderwijs niet kan worden voldaan; dat de heerschende klassen zoowel het openbaar als het bijzonder onderwijs trachten dienstbaar te maken aan de bevestiging hunner macht en de handhaving der burgerlijke maatschappij; waarbij liet evengoed mogelijk is, dat de toenemende politieke invloed der arbeiderspartij de staatsschool in dit opzicht zal verbeteren, als dat deze bij verscherping van den klassenstrijd een meer reaktionair karakter zal verkrijgen, terwijl de bijzondere school als kweekplaats van reaktionaire inzichten in grootere mate tegen de sociaal-demokratie zal gericht blijven; dat dit geen reden mag zijn, om de bijzondere school van staatswege direkt of indirekt tegen te werken, vooral ook, daar op het terrein van het geestelijk leven niet de dwingende macht ran den staat, doch slechts de vrije strijd der meeningen beslist — een strijd, onder den invloed der kapitalische ontwikkeling en der groeiende arbeidersbeweging gevoerd en welks uitslag, reeds om die reden, de sociaal-demokratie met vertrouwen kan afwachten; dat zij dus geen reden ziet, zich te verzetten tegen maatregelen, welke de strekking hebben om, onder verzekering van grooten waarborg voor goed onderwijs, goede scholen en vrijheid van keuze voor armlastige ouders, de gelijkstelling der bijzondere school met de openbare school te bevorderen " Wij zien dus de gansche redaktie van de Nieuwe T ij d in April 1901 het standpunt innemen, later in mijne schoolmotie belichaamd en gedurende de diskussie door mij verdedigd. Eerst op 24 December zou een deel dier redaktie zich daarvan losmaken. Dat ook een ander lid dier groep, n.1. A. Pannekoek, dit standpunt huldigde, blijkt nog nader uit diens artikel in Het Volk van 31 Januari 1902, no. 561 (Bijlage 4). Intusschen bleken twee leden der Nieuwe Tijd-groep, n.1. Gorter en Mevr. Roland-Holst langzamerhand van meening veranderd te zijn. Zij plaatsten in Het Volk van 24 December 1901, no. 531, de volgende verklaring: „De redactie van De Nieuwe Tijd denkt over het punt „de vrije school" niet geheel eensgezind. Wel stemden wij in velerlei opzichten met van der Goes' artikelen in de Kroniek overeen, en eveneens met de beschouwing van Tak in De Nieuwe Tijd van April 1901, maar niet in alle opzichten Wij hebben de overtuiging, dat het plicht is der S. D A. P. en der kamerfraktie, verdere subsidieverhooging voor de bijzondere school tegen te gaan, en dat op dit oogenblik in ons land, in onze ekonomisclie en politieke omstandigheden, de verplichte staatsschool boven de vrije school te verkiezen is. Daarentegen achten wij het niet noodig, dat de partij tegen de reeds bestaande subsidie aan de bijzondere school opkomt en tracht die afgeschaft te krijgen • wij gelooven niet, dat het de taak der S. D. A. P. is, zich tegen concessies, in dezen door de burgerlijke partijen gedaan, te verzetten en daarmee misschien den ouden schoolstrijd te hernieuwen. Maar wat het medelielpen tot doen van nieuwe concessies aangaat, staan wij geheel aan de zijde der Soc. Dein. Ond. Vereeniging. Wij hebben deze verklaring af te leggen tot nu voor overbodig gehouden, daar wij in De Nieuwe Tijd na Tak ook de soc. dem. onderwijzers, die wij in deze voor de meest bevoegden houden, aan het woord laten. Nu na het hoofdartikel van Zaterdag langer zwijgen ons in de opinie der soc. dem. onderwijzers — die wij zelf hebben uitgenoodigd in de N. Tijd de kwestie der vrije school te behandelen — als menschen met een dubbele tong zou doen staan, ineenden wij deze verklaring te moeten afleggen." De onderteekenaars verwijzen hier naar mijn artikel; de veronderstelling, dat dit hen heeft overtuigd van het onhoudbare eener aktie tegen de subsidiën in talgemeen, zooals de S. D. O. V. afd. Amsterdam wilde en van een w e r k e 1 ij k optreden ter invoering der verplichte neutrale staatsschool, ligt voor de hand. Trouwens dit artikel had ook nog in zooverre succes, dat Bijkerk, die de Amsterdamsehe motie in de algemeene vergadering der S. D. O. V. moest verdedigen, daarin de wijziging aanbracht die, ter vermijding van een nieuw uitbreken van den schoolstrijd, door Gorter c. s. was aangeraden. De aangenomen motie luidde nu aldus: Het congres van de S. D. O. \van meening dat de mogelijkheid niet is buitengesloten, dat de arbeidersvertegenwoordigers in deze zittings-periode over de al- of niet invoering van de vrije school een uitspraak hebben te doen en deze kwestie dus urgent is; dat de sectaire school 't organiseeren van de arbeiders in den klassenstrijd krachtig tegenwerkt en het peil van algemeene ontwikkeling verlaagt: dat slechts zulk onderwijs goed kan genoemd worden, dat vrij is van staatkundige en godsdienstige dogma's; is bovendien van meening, dat godsdienst is privaat-zaak, waarmee de sociaal-demokratie als zoodanig niets heeft te maken, dat dus geen staatsgelden mogen gebruikt worden voor kerkelijke en godsdienstige doeleinden; dat derhalve geen subsidie mag worden verleend aan scholen, met bovenstaande doeleinden opgericht; acht het den plicht van den staat te zorgen voor voldoend wereldlijk onderwijs aan al zijne leden, t aan de ouders overlatende, of zij hun kind ook buiten de school willen onderwijzen in den godsdienst; neemt in haar programma op: verplichte staatsschool, neutraal in godsdienstig en politiek opzicht; acht het den plicht der Ned. Soc. Democratie te ijveren tegen de vrije school, dus op te treden tegen elke meerdere subsidieering van de bijzondere school, hoewel in beginsel de S. D. A P. behoort te zijn voor de algemeene verplichte volksschool; acht t beste aan de S. D. A. P. over te laten te beoordeelen, of tactische redenen misschien noodzakelijk maken, zich ten minste voorloopig bij den bestaanden toestand neer te leggen." In Het Volk van 28 Januari 1902, no. 558, toonde ik aan, dat men door gevolg te geven aan den raad van Gorter c. s. de zaak niet beter, maar veel erger had gemaakt. Ik schreef daar: „Een verplichte staatsschool nu beteekent: dat alle kinderen, ook die van geloovigen, de (neutrale) staatsschool zullen moeten bezoeken. Met dit beginsel vloekt niet alleen de subsidieering der bijzondere school, maar zelfs haar bestaan. Immers als men de kinderen verplicht, naar de staatsschool te gaan, blijven er voor de bijzondere school geen kinderen over. Om het beginsel, waarvan men uitgaat, in daden om te zetten, is het dus niet eens voldoende, alle subsidie te verwerpen, neen: de bijzondere school zelve wordt daardoor verworpen. In plaats daarvan wil men nu zelfs het bestaande subsidie aan die school laten bestaan en zich slechts tegen het toestaan van meerder subsidie verzetten. Een konklusie, die, wanneer men de bergen van bezwaren tegen de bijzondere school opgeworpen, bekijkt, min of meer doet denken aan een muis door den berg gebaard Een inkonsekwentie, alleen hierdoor te verklaren, dat men zelve maar al te goed gevoelt, welk een ontzaglijke schade een nieuwe schoolstrijd zou toebrengen aan den klassenstrijd in Nederland — dat men dien strijd wenscht te vermijden en hem dus gevaarlijker en nadeehger acht voor onze zaak, dan het laten bestaan der bijzondere school in haar tegenwoordigen vorm, nu zij bijna half zooveel (231.000) leerlingen telt als de openbare school. V i"i P°°\ d^ze, inkonsekwentie echter geeft men meer toe, dan men blijkbaar bedenkt. De bestaande toestand is, dat het Rjk grootendeels de bijzondere en de openbare school behandelt op voet van gelijkheid; maar dat de gemeente voor de bijzondere school geen cent betaalt. ... D,aar m,a"f burgers der gemeente in de lasten 'betalen, heeft de blondere school er belang bij, dat uit die gelden de openbare school niet wordt bekostigd. Vandaar het streven naar schoolgeldheffing, om te maken, dat, nu de bijzondere school verplicht is, zich uit eigen middelen op de wordt bekostfd openbare zooveel mogelijk uit liet schoolgeld Deze toestand staat dan ook liet kostelooze volksonderwijs, dat wij wenschen, geheel in den weg. Alleen indien ook de bijzondere school uit de openbare kas werd bekostigd, zou dat mogelijk zijn. De bestaande toestand is dus niet alleen als halve maatregel, maar ook met het oog op de schoolgeldkwestie niet houdbaar en men moet óf terug naar de algemeene neutrale staatsschool, de kostelooze volksschool - of verder vooruit op den weg naar de volkomen gelijkstelling van staats- en bijzonder onderwijs .... Eent oplossing, als deze motie aan de hand doet: n.1. van te blijven staan, waar we thans staan, is een opportunisme van de slechtste soort, dat met verder ziet dan den dag van lieden; de konsekwentie van zijn beginsel niet aandurft; het gevaar dat men vreest, niet bezweert, doch ons slechts de moreele kracht rooft, noodig om het — als wij dan tóch den strijd moeten aanvaarden — te overwinnen Vooral nu er elk oogenblik nieuwe korcessies zullen worden gevraagd, is net zeker, dat wij ook met deze motie den terecht gevreesden schoolstrijd zullen te gemoet gaan. Welnu, als dit dan moet — als men er niet tegen opziet, om deze reden zich met het geloovige deel der arbeidersklasse te stellen op formeelen voet van oorlog - laat men dan niet aan dien strijd elk beginsel ontnemen, door te zeggen: die f4,70 per kind moogt ge houden, maar als er f5,70 wordt gevraagd gaan we vechten! Neen dan er een grooten beginselstrijd van gemaakt, waarin men voor iets groots staat of valt dan de volle konsekwentie van het beginsel der verplichte neutrale kostelooze algemeene volksschool voluit aanvaard! D» als men terecht inziet, dat men daarmede nooit succes zou hebben (immers men erkent zelf, dat de liberalen daarvoor niets gevoelen en de arbeiders, waaruit wij in andere zaken op den duur onze strijdkrachten tegen de heerschende machten trekken, jagen wij juist op dit gebied naar hun medegeloovige uitbuiters toe!) — laat men dan konsekwent zijn aan den anderen kant en zeggen: om den klas- senstrijd te redden, laten wij den geloofsstrijd rusten — laten de christelijke schoolmeesters en „broeders" de kinderen op school van ons trachten afhandig te mak£n, wij zullen ons wenden tot de jonge lieden, mannen en vrouwen, als zij in het leven zijn gekomen en daar zal ons het kapitalisme helpen, om hun het noodige socialistische onderwijs te geven Ik had alweer het succes, dat Gorter van opinie veranderde. Daags na mijn artikel schreef hij in Het V o lk (29 Dec. 1902, no. 559): „De consequentie, waartoe het hoofdartikel van gisteren kwam is, geloof ik, zeer juist Of in het geheel geen subsidie, of alle subsidie toestaan die Kuyper zal vragen. Waar het vóór de verkiezingen om den lieven vrede misschien beter was te zwijgen. (|) omdat de liberalen nog konden winnen en de eenmaal gegeven subsidie dan zou blijven wat ze was, is dit nu veranderd. Nu moeten wij kiezen of deelen. Ik heb dan ook Donderdag 1.1. in de afd. Bussum voorgesteld om zoo noodig, een voorstel tegen alle subsidie te doen. Zeer hoop ik dat ook Bijkerk en Ceton hun motie in dien zin zullen wijzigen, opdat alle tegenstanders zich kunnen vereenigen. En Mevrouw Roland Holst verklaarde eveneens in no. 565 van Het Volk : „Ook ik neig na de artikelen der laatste dagen er toe over te meenen, dat men tussclien twee uitersten zal hebben te kiezen. Maar dan ook: niet alleen weigering van subsidie, maar strijden voor de verplichte staatsschool; want iemand vrijheid te geven iets te doen ,en tevens hem de middelen er toe te weigeren, is niet soc.-democratische, maar huichelachtige kapitalistische taktiek.(2) Ik ben het volkomen eens dat wij bij alles wat wij beslissen, moeten handelen alsof onze beslissing morgen den doorslag zou geven. Iets anders zou zeker immoreel en onwaardig zijn " Zoo waren dus de beide adviseurs der S. D. O. V. voor de tweede maal van opinie veranderd. Zou de S. D. O. V., die door hen op het glibberige pad naar de halfslachtige motie tegen meerdere subsidie en voor de verplichte neutrale staatsschool in beginsel gelokt was, ook deze frontverandering meemaken? Ja waarlijk. Het Hoofd-Bestuur der S. D. O. V. diende op het kongres onzer Partij een motie in, afwijkende van die van haar eigen kongres en nu weer opkomende tegen elke subsidie. Deze motie der S. D. O. V. belichaamde nu de meening van Gorter c. s.; daartegenover stond die van het P. B., die mijne (') Men vergelijke hiermede het hierboven aangehaalde uit de N. T. 1901 blz. 546, waarin Gorter opkomt tegen het in zijne verbeelding bestaande feit, alsof ik met 't oog op de verkiezingen „de voornaamste, de groote waarheid over de werkelijke verhoudingen zou verzwijgen." Men kan met recht zeggen: zooals de waard is, vertrouwt hij zijn gasten. (*) Deze taktiek is later belichaamd in een motie Naarden-Bussem, die geen cent wilde geven en toch aan de bizondere school dezelfde eischen stelde als aan de openbare, waarvan Gorter de verdediging op zich heeft genomen. opvatting weergaf en dan ook aangevuld en gewijzigd, op 't nïnpgtrey .f, ïa"gen lG0r1taL)Verdedigde eerstbedoelde motie ( van 20 1> ebr. 1902 no. 578) op principieele gron¬ den; hij resumeerde ze aldus: * v v f giun „Van welken kant wij dus ook de kwestie bezien, wij moeten ZlT>r V m0 Ke er ,8- D-,° V- verklaren, om ethische en taktische redenen. Maar bovenal om de reden van principieele taktiek, die de onderw^ers tot ,n het hart hebben geraakt door te zeggen: de staatsmacht is voor de S. D. A. P., het middel tot bevrijding van het proetariaat, niet tot onderdrukking. Daarom moet de S. I). A P ziin tegen de millioenen die onderdrukken, vóór de neutrale staatsschool. Van dit principe hoop ik dat het Congres zal uitgaan. Niet met oegeven voert en wint men den klassenstrijd. Niet met toegeven van het schadelijke wint men het proletariaat. Maar men wint èn proletariaat en klassenstrijd door onverzoenlijk, alleen te eischen wat net >est, aan te nemen wat goed is en te verwerpen, wat slecht is." Ter verdere kenschetsing van het standpunt, door mij bij de \erdediging van de P. B. motie ingenomen, liaal ik het volgende aan uit een artikel in H e t V o 1 k van 22 Februari '02 (no. 5S0). „Het is slechts de vraag, of onze daden en beschouwingen in overeenstemming zijn niet het standpunt van den klassenstrijd: of zii de arbeidersklasse in Nederland losmaken van de politieke heerschappij der burger ,jke partijen, haar politiek en ekonomiscli verheffen, haar intellectueel op hooger peil brengen V an eiken maatregel moet afzonderlijk worden nagegaan, in hoe\erre hij aan deze eischen voldoet en nu meenen wij, dat het ijveren tegen de bizondere school, waartoe men onze Partij wil verleiden, lo de politieke macht der christelijke burgerpartijen bevestigt, door de theologische eenheid der geloovige arbeiders met de geloovige bezitters op den voorgrond te schuiven waardoor hun tegenstand tegen allerlei sociale eischen, minder door de arbeiders zal worden gevoeld; 2o om dezeltde reden de politieke en ekonomische verheffing der arbeiders ;l00r solidariteit met hunne (andersdenkende) klassegenooten moet' worden verkregen tegenhoudt; 3e aan de bizondere school, dat is: aan bijna een derde der Nederlandsche kinderen, de middelen onthoudt om voldoend lager onderwijs te ontvangen. „Men wil onzen invloed op de staatsmacht gebruiken, om de bizon- kfpjln T we" °ll -r'""1 «lat zjj een propagandamiddel is tegen de sociaal-demokratie. Men wil dus geestelijke propaganda tegen onze partij niet met zuiver geestelijke middelen bestrijden, doch met de macht van den staat verbieden of althans belemmeren. Deze taktiek leidt tot dezelfde belemmering van propaganda ifkp.ür Vy" 1 Vere,eni£ngsrecht enz-) (li« WÜ in onze vijanden zoo afkeuren. „Zoo neen, hecht men nog aan vrijheid van vereenigen enz ook van andersdenkenden, laat men dan eens uitleggen, op welken grond men vereenigingen, die het onderwijs der kinderen in de richtine der ouders willen doen plaats hebben, wèl — en andere instellingen en vereenigingen, die eveneens de soc.-dem. propaganda moeilijker maken, niet wil verbieden." J „Over de vraag, of een kind zonder onderwijs moet rondloopen, of op de fabriek of in huis door arbeid mag worden afgebeuld, kan in beginsel geen verschil van meening bestaan en zij, die dergelij^ e toestanden willen bestendigen, 't mogen dan ouders of vreemden zijn, komen in botsing met een algemeen erkende waarheid; met den eersten eisch van menschelijkheid en beschaving. Maar wie voor' zijn kind godsdienstig onderwijs verlangt, die doet dit uit overwegingen, aan 't belang van dat kind ontleend, en wanneer wij hem — en daarmede een groot deel van het volk — dit verbieden, dan verhinderen wij hem, de geestelijke ontwikkeling van zijn kind te behartigen volgens zijne eerlijke overtuiging. Eu als wij op die wijze onze overtuiging in plaats willen stellen van de zijne, dan geven wij hem daarmede het recht, als hij de meerderheid heeft, zijne overtuiging te stellen in plaats van de onze en den kinderen op alle scholen verplicht godsdienstig onderwijs te geven. Wie zelf kinderen heeft, moet zich maar eens afvragen, of hij gedwongen wil worden, zijne kinderen naar een school te zenden, waar een geest heerscht. dien nj verderfelijk vindt. , En welke paedagogische invloed zou er uitgaan van de openbare school, als een derde van de kinderen, die er gedwongen heengingen, in huis dag aan dag tegen den geest op die school gewaarschuwd werd en zij bij de kinderen als een uiting van geestesdwang door de ouders werd ondermijnd! Kan men waarlijk liefhebbende ouders wel erger treffen dan in hunne kinderen? Wie vrijheid van propaganda vraagt in het algemeen, moet die ze althans niet willen voor zijn kinderen ? Zoo ja, hadden wij dan niet volkomen gelijk, toen wij de verplichte neutrale school een stap noemden op den weg, die naar belemmering van vrije pro paganda voert V Tegen deze argumenten kan de inzendster niet vo staan door de zaak zoo voor te stellen, alsof wij met een of an er loos opzet hare redeneering ad absurdum wilden voeren. Aan ue konsekwentie van zijn standpunt mag men zich niet onttrekken. Tot zoover de debatten over de schoolkwestie in HetVolk. Dat zij bizonder fortuinlijk waren geweest voor de „principieelen" zullen zij zelf wel niet beweren. Begonnen met het meest opportunistische advies, dat men zien denken kan en herhaaldelijk van houding veranderd, toonden zij weinig vastheid van overtuiging. Aanvankelijk zelve het standpunt innemend, bij de diskussiën door mij verdedigd, vonden zij bij hun latere bewering, alsof het hier een beginselstri] gold, overtuigde Marxisten, die steeds zorgvuldig waken voor opportunisme in de politiek, tegenover zich en aan mijne zijde. De onzinnigheid van de meening, dat alle Nederlandsehe ouders zouden moeten gedwongen worden, hunne kinderen te zenden naar de school, die een deel van hen nu eenmaal in het diepst van hun geweten verafschuwen, dreef hunne medestanders voor die „verplichte neutrale staatsschool" er zelf toe, deze niet m e tterdaad; doch slechts ,,in beginsel" te eischen. Het was duidelijk, dat de slag door hen zou moeten worden verloren. Toen kwamen de groote batterijen in het vuur — de Nieuwe T ij d van Maart 1902, bevatte twee artikelen, die blijkbaar bedoelden, het aanstaande kongres te brengen in een stemming van wantrouwen tegen den geest, die de voorstanders der motie van liet P. B. bezielde. Wederom werd, thans door Wiedijk, in zijn artikel: „Naar rechts of naar links?" van ons verschil omtrent de toepass 1 n g o n z e r theorie in de prakt ij k een strijd t eg e n de theorie, althans een verzaking daarvan gefabriceerd, onze eerlijkheid in het debat gebracht' en onze houding als een politieke handigheid, als een geknoei, voorgesteld. (Zie bijlage 5). Met name de door zijn partijfunktie aangewezen ijverigste verdediger der motie van het P. B., schrijver dezes, werd in het artikel van Mevrouw Roland-Holst als de inkarnatie van den geest van „opportunisme", van beginselverzaking aangeduid, die volgens haar in de Partij bezig was door te dringen. Behal\ e de agrarische kwestie, die ik reeds behandelde, moesten enkele aanhalingen uit mijn rede „Theorie en Beweging" en uit mijne artikelen over de schoolkwestie dienst doen, om de Partij voor dat opportunisme te waarschuwen. ™ eenz'.idige wijze dat gebeurde, heb ik in no. 595, 12 Maart IJOl van H e t V o 1 k aldus aangetoond: „Zoo wordt op blz. 201 een aanhaling gedaan uit Het Volk van 12 April 1901, waarin wij, tot groote ontsteltenis van onze bestrijdster, beweren dat wij staatshulp aan arbeiders die in ellende verkeeren, niet kunnen weigeren, zelfs wanneer deze liulp nu eens niet kan worden verleend op een wijze, die hunne gedachten in onze richting stuurt. Uitdrukkelijk is in dat gansche artikel sprake van de arbeidersklasse ; maar Mevr. Roland-Holst leidt eruit af, dat wij dus ook altijd maar voor niet-proletariërs zouden willen klaar staan. In het Volk van 21 Dee. 1901 hebben wij in een artikel „Een reaktionaire motie" uitdrukkelijk met aanhalingen van Marx en Révelin, bewezen, dat wij uit beginsel voorstanders moeten zijn van de vrije school, hetzelfde wat wij op andere gronden in no. 307 van dit blad hebben betoogd. „Maar afgezien van deze beginselkwestie," laten we daarop volgen; en dan behandelen wij verschillende punten, die ons principieel standpunt bevestigen. Mevr. Roland Holst leidt daaruit het volgende af: „Om voor de sekteschool te zijn moet van het beginsel worden afgezien!" In onze rede over Theorie en Praktijk in S. L. hebben wij, steunend op een uitspraak o. a. van prof. Labriola, een der meest bekende theoretici van het socialisme, aangetoond, dat de sociaal-demokratie als beweging met hare theoriën, wier waarheid wij erkenden, niet staat of valt; dat een bloote bestrijding der theorie nog niet de beweging doodt; dat echter onze bestrijders, willen zij het historisch materialisme verwerpen, daarvoor een betere theorie in de plaats zouden moeten stellen die op haar beuit weer het blijvende van het historisch materialisme zou moeten bevatten vStel het geval dat de beweging eensjuist bleek en de theorie dwaalde," met deze woorden wordt in het verslag dit deel der rede ingeleid. Mevr. Holst vindt in die onderstreepte woorden het bewijs, dat ons zoeken naar concessies aan de Calvinistische arbeiders ons reeds zóóver heeft gevoerd, dat de arbeidersbeweging, haar woorden en daden, haar oorsprong en richting, alles in de lucht hangt. Wij koesteren de hoop, dat onze lezers, niettegenstaande het monopolie van „zuiverheid" en „eerlijkheid," van „vierkantheid" en . „rondheid," dat sommige onzer bestrijders inzake de schoolkwestie zich tegenover ons aanmatigen, zich zullen herinneren dat wij ons daarbij volkomen plaatsen op het standpunt van den klassenstrijd. Ook onze bestrijders meenen dat standpunt in te nemen; wij ontkennen niet, dat dit hun uitgangspunt is, maar zijn van meening, dat de strjjd dien zij tegen de bizondere school willen aanbinden, hen al meer en meer van dat uitgangspunt zal verwijderen. Het hangt van de werkelijke toestanden af, of deze meening juist is; onze taktiek in den klassenstrijd wordt steeds mede door omstandigheden bepaald. Kennis dier omstandigheden is dus een eerste vereischte. om in elk bijzonder geval te weten, welke daden men moet verrichten, om ons doel in den klassenstrijd, de verovering der politieke macht door het proletariaat, het best te bereiken. Om die reden kan het Nederlandsche proletariaat niet volstaan met de directe eischen van buitenlandsche soc.-dem. programs over te schrijven. Wij moeten in staat zijn, de algemeene leer op onze eigenaardige Nederlandsche verhoudingen toe te passen. Daarom schreven wij, toen ook in deze kwestie weer Kautsky's oordeel was gevraagd: „Voor de leer willen ook wij mannen als Kautsky raadplegen; maar in hare toepassing op onze voor buitenlanders onbekende, Nederlandsche politiek, wenschen wij onze eigen geestelijke adviseurs te zijn." Ai ons: ook daaruit blijkt onze ontaarding. Door aldus de noodige zelfstandigheid van uitvoering der algemeene leer voor onze eigen partij op te eischen, wordt door ons „het beginsel, met een beleefde buiging voor den een of ander die het belichaamde, netjes in de pronkkast gezet, en voor de praktijk (natuurlijk de Hollandsche praktijk) de vrijheid genomen, haar eigen weg te gaan". Dat Kautsky op deze wijze tot internationale partijpaus wordt verheven, schijnt onze partijgenoote te ontgaan: wie het waagt, Nederlandsche toestanden in rekening te brengen bij het opmaken van ons Nederlandsch program van actie, die is een opportunist. Zoo werd ik hier ten derden male in een kwestie, die ik èn in onze pers, èn in de Kamer zou hebben te verdedigen, door partijgenooten, die gelden als woordvoerders onzer theorie, gediskwalificeerd. Terwijl de gansche christelijke pers, bang dat haar het kluifje, haar door de voorstanders der verplichte neutrale -staatsschool toegeworpen, zou ontgaan, bezig was, mijne houding als een onoprechte, politiek-handige, met ons beginsel strijdende voor te stellen, werd hun daarvoor door deze partijgenooten het materiaal geleverd. Of ik dit dien partijgenooten persoonlijk kwalijk nam? Och neen; zij meenden hierdoor de Partij het best te dienen. Wel ware wat meer bescheidenheid, na hun eigen weifelende en onklare houding, gewenscht geweest; wel grensde het aan oneerlijk- 3 heid, mij op grond van eenige tendentieus uitgelegde aanhalingen te veroordeelen; wel kwam het niet te pas, een opvatting, die ik deelde met hunne vrienden Van der Goes en Pannekoek, aan verwaarloozing of verkrachting onzer beginselen toe te schrijven; maar boos opzet heb ik niet aangenomen en neem ik nog niet aan. Wij behandelen hier echter de vraag, in hoeverre het optreden van Gorter c. s. tegen mij als hoofdredakteur mij de vervulling dier funktie onmogelijk heeft gemaakt. En dan ligt het voor de hand, dat deze wijze van bestrijding daartoe opnieuw moest medewerken. Ten eerstle dwong ze mij, in het orgaan mij♦ verdedigen. Ik deed dat in drie artikelen, waarvan het laatste (Bijlage 6) een overzicht behelsde van mijn gansche werken in de Part/ij. dat m. i. één groote tegenspraak is van de bewering, alsof ik de grenzen tusschen kleinburgerlijke en proletarische politiek zou willen uitwisschen; de waarheid niet zou durven zeggen aan de arbeiders; opportunist zou zijn. Zeer griefde het mij, dat Mevrouw Holst, die mij tot deze mij onaangenaame taak had genoodzaakt, zelfs daaruit munt tegen mij sloeg en mij vergeleek bij een oud-gediende, die zich bij de rekruten op zijn lidteekens verhoovaardigt. Dit beschuldi8ing van beginselverzaking, van opportu¬ nisme, handigheidspolitiek en renommisterij is iets, wat de politieke leider eener Partij, wat de door haar aangewezen eerste propagandist in haar orgaan, zich van partijgenooten niet mag laten welgevallen. De hoofdredakteur van h e t soc. dem. partijorgaan maggeen opportunist z ij n. Wie hem a a 11 w ij s t als den prediker van het opportunisme in d ® partij, heeft daarmede tevens gezegd, dat hij als hoofdredakteur misplaatst is. Dit om aan te toonen, waarom ik in deze beschuldiging een aanval moest zien op mijn positie in de Partij-zelve. Ik begreep, dat nu een strijd tegen mijn hoofdredakteurschap zou moeten volgen en stond voor de keuze, dien strijd te aanvaarden of mijne plaats aan een ander af te staan. Weinig gezind, mijn persoon Dot een middenpunt van strijd in de rartij te maken, neigde ik tot het laatste. Het liep tegen het Kongres: op het P. B. was de hoofdredaktie van het orgaan ter sprake gekomen; ik stond juist die dagen voor de vraag, of ik mij weer verkiesbaar zou stellen. Deze vraag wordt in nevensgaand schrijven ontkennend beantwoord: Haarlem, 26 Maart 1902. Aan liet Partijbestuur. W. P. Op onze laatste vergadering heb ik mij vereenigd met de meening derafd. Amsterdam, dat het in 't belang van ons blad wenschelijk is, de nooidredaktie wederom in ééne hand te vereenigen. Ik deelde mede, dat er, om mij in staat te stellen, in Amsterdam te gaan wonen — wat voor goede waarneming der hoofdredaktie op den ouden voetgewenscht is — eenige schikkingen zouden moeten worden getroffen, maar verklaarde mij in beginsel bereid te doen, wat daarvoor noodig was. Natuurlijk heb ik, thuiskomende, dit punt nader niet mijne vrouw besproken, die in finantieël opzicht en met het oog op de opvoeding en de gezondheid der kinderen wel opziet tegen een verhuizing naar Amsterdam, doch ook thans bereid bleek, dit offer aan de Partii te brengen. J Toch, partijgenooten, ben ik na rijp overleg tot het besluit gekomen, de hoofdredaktie van het blad niet weer te aanvaarden. Het zijn de veranderde omstandigheden in de Partij, die daartoe aanleiding geven; het is mijn wil om frisch en krachtig te kunnen blijven strijden tegen den vijand, die mij verhindert, mijn opgewektheid en levenslust tej laten ondermijnen, door deze betrekking opnieuw te aanvaarden. Reeds vóór het kongres van 1901 had ik uit de wijze, waarop ik van de zijde der redaktie van de Nieuwe Tijd werd aangevallen, den indruk ontvangen, dat het hier geen bloot toevallig verschil van meening gold doch een begin van een kampagne tegen de leiding der Partij, zooals men deze in mij belichaamd achtte. Wat op het vorig kongres is gebeurd, heeft mij in die meening bevestigd. Men heeft zich in de Nieuwe Tijd zelfs niet ontzien, mijn goede trouw in den verkiezingsstrijd in twijfel te trekken. De wijze, waarop ik nu en dan werd bejegend, als ik mijn standpunt in Het Volk verdedigde, grensde meermalen aan verdachtmaking. Oordeelvellingen omtrent mijne motieven en wijze van strjjdvoeren, die mij uit liet kamp der intellectueelen bereikten, toonden mij maar al te duidelijk, hoe vijandig men mij gezind is en al zijne vermeende of ware grieven tegen de beweging aan mijn persoon wijt. Tot illustratie daarvan bijgaand schrijven van partijgenoot W. H. de Graaf uit Leiden, waaruit het streven, om van mij als redakteur van het orgaan ontslagen te worden, wel het duidelijkst blijkt. De fanatieke artikelen in de Nieuwe Tijd, waarin mijn gansche streven verdacht wordt gemaakt als uitvloeisel van opportunisme, voltooien het bewijs, dat er een plan bestaat, om mij uit het vertrouwen der partijgenooten te verdringen Het gevolg van een en ander is, dat ik het grootste deel van mijn tijd en moeite moet besteden aan interne partijzaken, wat op de toon en inhoud van het blad een alles behalve gunstigen invloed uitoefent. Ware dit slechts tijdelijk, bijv. wegens de schoolkwestie — en kon men aannemen dat de onderhandsche en publieke aanvallen na het kongres zouden worden gestaakt, dan zou ik, indien het kongres mij wederom het hoofdredakteurschap mocht opdragen, zeker de opgewektheid bezitten, om het te aanvaarden. Maar daarmede vlei ik mij geen oogenblik: de verwaandheid onzer intellektueelen staat er mij borg voor. dat zij, hoe ook de uitslag van het Kongres zij, hun roekeloos optreden niet zullen staken. Ik nu wensch niets liever, dan mijn kracht geheel te gebruiken tegen de kapitalistische klasse. Zelf het voorwerp van strijd tusschen de partijgenooten onderling te zijn, is mij onverdragelijk. Integendeel had ik juist altijd gehoopt, bij eventueele verschillen tusschen Partjjbestuur redaktie, kamerfraktie en theoretici, bemiddelend te kunnen optreden. En wat mij zooveel leed doet, is niet, dat er zijn, die over verschil- lende zaken anders denken dan ik — dat heb ik in de partij steeds aangemoedigd —, maar dat men, geheel ten onrechte, mijne gansche opvatting van onzen arbeid verdacht maakt en blijkbaar niet kan zien, dat ik in de partij zelve een leidende rol, met anderen, vervul. In deze omstandigheden wegen de persoonlijke omstandigheden, die mij de aanvaarding der hoofdredaktie moeilijk maken, zwaarder dan anders. Als ik bedenk, hoe zwak mijn vrouw is, hoeveel kans er bestaat. dat zij bij verhuizing naar Amsterdam nog meer achteruit zal gaan, hoeveel nieuwe zorgen daardoor op haar geladen worden, hoe zij reeds thans lichamelijk en geestelijk lijdt onder de tegenwerking die ik ondervind dan vraag ik mij zelf af, of het ofter, dat ik gaarne zou brengen, indien het de Partij voordeel aanbracht, thans niet tevergeefs zou zijn gebracht. Ik zal dus moeten wijken voor de pogingen der intellectueelen, om mijn invloed op onze beweging te verzwakken. Dat het mij oneindig leed doet, op den dag waarop ik vóór 10 jaar de pen voor onze beweging opnam, zulk een brief te moeten schrijven, zal ik niet nader behoeven te zeggen." Het schrijven van W. H. de Graaf, een der bewonderaars van de Nieuwe Tijd-groep, dezelfde, die indertijd met zooveel kieschheid mij in ons blad op grond van mijn belang bij stemmen van boeren niet eens betrouwbaar genoeg achtte voor lid der Agrarische kommissie — dat schrijven met een begeleidend ingezonden stuk voor H e t V o 1 k , vindt men in Bijlage 7. Het is geweest op aandrang van het P. B. en van mijne mederedakteuren, dat ik mij ten slotte toch nog weer voor de hoofdredaktie beschikbaar heb gesteld. V. De stakingsbeweging. Dat ik, ondanks mijn wijken voor den aandrang van het P. B. en mijne mede-redakteuren, het idee om de hoofdredaktie neer te leggen, niet had laten varen, blijkt uit het feit, dat ik in Januari 1903 heb onderzocht, of bij mijn terugtrekken, partijgenoote Roland Holst een eventueele benoeming zou aanvaarden. Ik had daarover een onderhoud met haar echtgenoot, die mij mededeelde, dat reeds om gezondheidsredenen daarvan geen sprake kon zijn. De reden, waarom ik mij tot deze partijgenoote wendde, ligt voor de hand. Zij had zich het meest principieel en algemeen beklaagd over de leiding in propagandistisch opzicht, door mij aan het blad gegeven. Zelve eene onzer beste propagandisten in woord en geschrift, had zij nu te toonen, dat zij 't beter kon. Dat ik, in plaats van haar en hare medestanders het zwijgen op te leggen, haar integendeel mijn plaats wilde inruimen , de richting, door haar voorgestaan, in de gelegenheid wilde stellen ons partijorgaan tot het Voertuig harer gedachten te maken, dat is zeker geen bewijs voor de dwaze voorstelling, die men van die zijde ingang tracht te doen vinden, alsof ik eigen heerschzucht wil botvieren en anderen verhinderen, hunne van de mijne afwijkende meening te zeggen. Het tegendeel is het geval: met volle erkentenis van de gebreken en dwalingen, die ook mijn werk aankleven, ben ik van de noodzakelijkheid der door mij in 't algemeen gevolgde taktiek, ook als Hoofdredakteur, zoozeer overtuigd, dat ik zelfs van de tijdelijke tegenstanders dier taktiek verwacht, dat zij, op mijn plaats gekomen, haar in hoofdzaak zullen moeten volgen. Geen beter middel, aldus redeneerde ik, om de oppositie der N. T.-groep te breken en de eenheid in de partij te herstellen, dan haar te stellen onder dezelfde verantwoordelijkheid en voor dezelfde feiten, die mijn gedragslijn hadden bepaald. Intusschen zouden de omstandigheden zich zoodanig ontwikkelen, dat mijn wensch om te bedanken tot een vast plan overging, waarvan de uitvoering zelfs onafhankelijk zou zijn van de vraag, wie mijn opvolger zou worden. De houding der Nieuwe Tijd-groep in en naar aanleiding van de Aprilbeweging 1903 was van dien aard, dat zij mij de reeds zoo onmogelijke zware leiding i n die beweging ondoenlijk maakte en mij voor goed overtuigde, dat met deze onwillige honden door mij geen hazen zijn te vangen. Duidelijk blijkt het standpunt, vanwaar men aan die zijde mijn werken gadeslaat, uit de woorden van Gorter, gesproken op het Kongres te Enschedé (1903) naar aanleiding van mijn optreden tijdens de stakingsbeweging (verslag Kongres Enschedé, blz. 8): „Spreker was een tegenstander van de leiding van Troelstra, niet alleen in deze staking, maar in alle groote zaken. Het was hem nu opgevallen, dat hij vroeger bij zijn kritiek gelijk gehad had. Toen de partij zich bij het comitee aangesloten had, las hij iederen avond met angst het Volk. Van verraad was natuurlijk geen sprake, maar wel van de zwakheid van Troelstra's politieke opvatting, in zijn voortdurend wankelen. Van den leider was eenige hoofdrichting, een vaste idee te wachten moeten zijn. Troelstra had moeten begrijpen, dat de liberalen zoo goed als niet zouden toegeven en dat dan de strijd moest uitgevochten worden. De staking van 31 Januari was zoo, dat de bourgeoisie die nooit kon toestaan. Een fout van Troelstra is, dat hij in groote kwesties vertrouwt op de hulp van wie in den klassenstrijd niet aan de zijde der arbeiders staan. „De leiding had moeten zeggen: ik vertrouw dat we niet of dat we wel moeten vechten. Daarop, naar het een óf het ander, had de algemeene taktiek van Het Volk gericht moeten zijn Maar niet den eenen dag zus, den anderen zoo. Troelstra laat zich te veel door de dingen van den dag beinvloeden (de voorbeelden door I ak aangehaald bewijzen het in deze zaak) en vertrouwt in groote zaken op de hulp van anderen, zoo in de onderwijszaak op de geloovigen, dat die alsdan meer tot ons getrokken zullen worden; in de agrarische kwestie op de hulp der kleine boeren. Hier stond het zoo: dat wij geen hulp konden krijgen en van het begin af aan moesten weten: het wordt vechten. Nu heeft Troelstra wel redenen voor zijn houding aangevoerd, maar hoofdzaak blijft dat Troelstra niet heeft ingezien dat het in ieder geval vechten moest worden. Noch liberalen, noch anarchisten konden daar iets toe- of afdoen Over kleinere dingen, den tijd waarop enz., had dus getwijfeld kunnen worden, over de richting van de algemeene taktiek niet. Met alle persoonlijke kwesties door Reens wilde spreker niet te maken hebben. Niet geknoei, maar onzekerheid verweet spr. Troelstra." Wat in deze woorden beslissend is, dat is die „angst", waarmede mijn optreden werd gadegeslagen; dat algemeene w a ntr ou wen in mijne leiding. Daaraan gaf op dat Kongres ook Van der Goes uiting, toen hij beweerde: „Troelstra is te veel geworden een diplomaat, die de belangen der mogendheid, het proletariaat, verdedigt bij de bourgeoisie." • ^Ve* Z°°*denken over_den leider eener beweging, van hen kan met dat vertrouwen worden verwacht, dat juist in moeilijke oogenblikken van strijd, als de Aprilbeweging gaf, waarin met het oog op den mjand, vaak niet alle motieven voor de daden van tun leider openlijk terstond konden worden medegedeeld, onmisbaar is Het resultaat der Aprilbeweging is dan ook geweest, dat ik toen de f e 11 e 1n k e onmogelijkheid heb ingezien met deNieuwe T ij d-groep tegen mij, de taak te vervullen, die vooral deze van den hoofdredakteur zegt te verwachten n.1. „vaste leiding te geven. Ik ben mij dit vooral door het gebeurde m zake mijn artikel Wat nu? bewust geworden. Om alles goed in het licht te stellen, zal ik eerst mijn optreden in die beweging in groote lijnen schetsen en motiveeren. . e proklamatie der Hoofdbestuurders van de Spoorwegvereenigingen, waarin zij, voor 't geval van indiening der dwang2™' ®f® tweede staking in uitzicht stelden (begin Februari ïyUó), stelde de Nederlandsche arbeiders voor de vraag, of zii in dat geval den steun hunner organisaties al dan niet zouden verleenen. Nadat het! P. B. in een konferentie met het Hoofdbestuur der Ned. Vereemging van Spoor- en Tramwegpersoneel, van Oucfibf ♦ vernomen, dat) de kansen voor die tweede werk- king goed stonden, besloot het aan die steunbeweging deel te ZTïrx °Ade ^«vergadering der verschillende vereenigingen, 20 Februari 1903, stelde ik namens het P. B. deze motie meert- k°rt de besPrekingen op die vergadering resu- „De vergadering enz.: gehoord de verklaring der Vereenigingen van het Spoorwegpersoneel, dat zij ter wenng van een wet, die de vrijheid van staken aanrandt, den arbeid zullen neerleggen, en van de Federatie van Trans- portarbeider8 en andere vakvereenigingen, dat ook zij in dat geval tot een werkstaking zullen overgaan; besluit: een komitee van verweer te benoemen, dat een krachtige agitatie zal voeren ter handhaving van de vrijheid van de arbeiders en roept het gansche Nederlandsche proletariaat op, zich in deze met de georganiseerde arbeiders solidair te verklaren.' Tot nadere verklaring van deze motie diene, wat in 't verslag der vergadering in H e t V o 1 k van 22 Febr. wordt medegedeeld: ,, Zoodra de spoorwegarbeiders den tijd daartoe gekomen achten, zal dit komitée (van verweer) de noodige maatregelen nemen om een werkstaking over de verschillende vakken uit te schrijven." De oproep der spoorwegarbeiders was dus de basis der beweging; aan hen zou het initiatief verblijven: het komitée had de arbeiders voor een staking mobiel te maken ; wat het karakter dier staking zou zijn, dat was niet nader bepaald. \V at/ mij betreft, ik heb in de staking, door het spoorwegpersoneel aangekondigd, niet (zooals de burgerpers) een dwangmiddel om de aanneming der wetten te verhinderen, doch een demonstratie gezien. Dit blijkt reeds uit mijn ,,uitkijkje" van 7 Februari in Het Volk (no. 873) waarin ik mij tegen die voorstelling der burgerpers verklaarde en o. a. schreef: „Het (') kan niet ontkennen, dat een oproep tot staking, om op die manier de Kamer te overtuigen van den ernst van den toestand, i3) door aanneming van een dwangwet tegen het spoorwegpersoneel teweeg gebracht, volkomen wettig is. Ook is 't ons niet bekend, dat het gaan van eenige honderden spoorwegarbeiders uit den omtrek van Den Haag naar de Residentie, om daar een betooging voor hun bedreigd vereenigingsrecht te houden, onwettig zou zijn." De wetsontwerpen werden 25 Februari door Dr. Kuyper ingediend en 26 Februari door mij in een ,,uitkijkj»" behandeld; mijn konklusie was, dat zij de arbeiders dwongen tot alle wettige middelen van verzet en verweer. Over de werkstaking als middel van verweer, sprak ik eerst in mijn „uitkijkje" van 28 Februari '03 (H e t V o 1 k no. 892): „Wat verder de aktie tot verweer bij de arbeiders aangaat, zoo hebben wij ons van meet af op het standpunt geplaatst, dat alle aktie van de meest belanghebbende organisaties zelve zou uitgaan, op wier sein het Komitee van verweer de maatregelen zou uitschrijven, die het in overeenstemming met de opdracht der groote vergadering van 20 Februari zou moeten nemen. Bedoelde vergadering heeft een motie aangenomen, waarin werd gekonstateerd, dat de spoor- en transportarbeiders hadden verklaard, (') Bedoeld is het blad De Nieuwe Courant. (') 'k Kursiveer ter afwering van een aanval op de vrijheid der arbeiders te zullen staken. Het tijdstip, waarop de staking zou worden uitgeschreven, was terecht niet in die motie vermeld. In elk geval zal zij het karakter 'dragen van zuiver verweer: om de Kamer zoo mogelijk te behoeden voor een overijlde daad, die blijvend ons volksleven zal vergiftigen. Natuurlijk zou er geen reden zijn, ons protest tegen de voorgestelde dwangmaatregelen op zóó krasse, ingrijpende wijze te toonen, indien de Regeering en de Kamer den arbeiders den tijd lieten voor een gewone agitatie tegen het ontwerp. Wij twijfelen er geen oogenblik aan of, indien dit ontwerp op de gewone wijze ingediend en behandeld ware en het publiek dus den tijd had, om van de opwinding te bekomen, een gewone kampagne in de pers en meetings enz. voldoende ware geweest, om het ding den weg van het Duitsche „tuchthuisontwerp" (den voddenmand) te te doen opgaan. De reaktie vreest dit blijkbaar en tracht het er daarom zoo hard mogelijk door te halen. Maar daardoor zal voor de agitatie, waartoe door het Comité van Verweer is besloten, niet genoeg tijd beschikbaar zijn, om het publiek de gevaren en nadeelen van zulk een dwangwet voldoende duidelijk te maken en worden de meest belanghebbende vakorganisaties tot een tweede staking gedreven. De verantwoordelijkheid van zulk een nood-maatregel valt op hen, die van deze zaak een noodwet hebben gemaakt en ons volk willen overrompelen met het dekreteeren van strafbepalingen, totaal tegen den vrijzinnigen geest van ons staatsbestuur indruischende. . Wij zijn er vast van overtuigd, dat de betrokken arbeidersvereenigingen slechts noodgedwongen een werkstaking zullen uitschrijven, evenzeer als wij weten, dat aan hun oproep onmiddellijk door de arbeiders zal worden voldaan, al tracht de groote pers ook door allerlei berichtjes den indruk te wekken, dat hiervoor geen gevaar bestaat. Maar het jongste besluit der Kamer, waaruit blijkt, dat de Regeering en hare vrienden, door partijhartstocht gedreven, van de bestaande beroering gebruik willen maken, om bij verrassing een inbreuk te maken op den geest onzer wetgeving, dat besluit drijft alles op de spits. W ij zien dan ook slechts één middel, om ons land voor een tweede staking in het transportbedrijf te behoeden, dat is: de behandeling der ingediende wetsontwerpen uit te stellen tot een tijdstip, waarop de beroering is geweken en het koel verstand weer in alle kringen zijn rechten heeft hernomen De arbeidersverenigingen hebben dan den tijd voor een zakelijke beoordeeling en bespreking der ingediende maatregelen; de kamerleden zijn dan in staat, deze gewichtige veranderingen in ons strafrecht ernstig te bestudeeren; de Regeering kan een onderzoek instellen, of nu werkelijk zulk een paardemiddel noodig is, om tot een oplossing te komen; het Nederlandsche volk kan van de zaak kennis nemen en zich een oordeel vestigen. Het komt ons voor, dat dit advies nog al getuigt van kalm nadenken en goeden wil (vooral voor ..opruiers'' als wij immers zijn!) en dat allen, die ons land niet aan noodelooze beroeringen en schade willen blootstellen, het wel eens ernstig mogen overwegen!" Een zelfde geest spreekt uit mijn „uitkijkje" in H e t) V o 1 k van 10 Maart (»), geschreven den dag voor mijn interpellatie, getiteld: Blijft nuchter enwaakt! Inmiddels waren de dwangwetten in de afdeelingen behandeld en onze mannen hadden er voor gezorgd, de Regeering voor hare Memorie van Antwoord zóóveel werk te geven, dat deze moeilijk voor Paschen zou kunnen gereed zijn. Men leest dan ook in Het Volk van 11 Maart: De dwangwetten. Wanneer men bedenkt (lat de Katholieke lieer Nolens voorzitter is van de commissie van rapporteurs over de drie wetsontwerpen, zal men het gewicht van zijn volgende uitlating in de Venlosche Courant begrijpen: „Thans is de Tweede Kamer aan het woord. Maar nog eerst in de afdeelingen. De Nederlandsche wetgever gaat niet over ijs van één nacht. ^ an overrompeling, overhaasting, kan moeilijk sprake zijn. En dat is vooral bij aangelegenheden als deze, waarbij kalmte zoo hoog noodig is, een voordeel Het afdeelingsonderzoek, dat in een van de vijf afdeelingen langer geduurd heeft dan vijf dagen, vindt uiting in een Yoorloopig Verslag, waarop de Regeering een schriftelijke Memorie van Antwoord laat volgen. Eerst dan komen de voorstellen in openbare behandeling. Bij den omvang, dien het onderzoek genomen heeft, is het niet zeer waarschijnlijk dat deze openbare behandeling nog voor Paschen kan plaats hebben. Immiddels kan uit de schriftelijke behandeling blijken dat de bewoordingen der artikelen tet ruimer toepassing aanleiding zouden kunnen geven, dan de bedoeling is. Wijziging is dan nog altijd mogelijk. Ook zou kunnen blijken dat de billijkheid vordert, dat de invoering van de beide artikelen worde uitgesteld. Intusschen valt het te betreuren, dat de spanning en agitatie voortduurt." Dit laatste vindt ook het Hbld., dat het daartegenover nu maar eens met den meest ordinairen laster zal beproeven: „Het is menigeen der leiders er blijkbaar om te doen, door hun woeste taal niet alleen de werklieden te prikkelen, maar ook de regeering en de rustige burgerij. Te prikkelen namelijk tot het invoeren van scherpe maatregelen, welke diezelfde leiders bestrijders. Zij hopen daardoor de uitbarsting te verhaasten, waarvan zij hun zegepraal verwachten. Door het doorzetten van de strafbepalingen onveranderd en onverwijld, zal men dus juist in de kaart spelen van die leiders " Mijn interpellatie op 10—11 Maart beoogde in verband met de strooming naar uitstel der behandeling van de wetten tot n a de de enquête, die onder de liberale burgerij bestond en in 't adres Bergh zijn uitdrukking vond, de Kegeering óf te noodzaken, aan 0) Hoe weinig Tak zich had ingewerkt in mijn optreden gedurende de staking, waarop hij op 't Eongres te Enschedee kritiek oefende, blijkt hieruit, dat hij zich beroept op dit artikel van 10 Maart, als het begin eener veranderde taktiek (zie Kongresverslag blz. 3). tiek volïde lk wiS9 °VOrtuitgd' dat het Komitée dezf zelfde takde spoirwSalh^H parKtlJgenoot Vlie^n, dat de goede geest Verweer reeds HnPn kt»i ■! j' " elt had het komitee van 8 of 9 Maart bepaald was"''voorbopiï^af'die °?r8PronkelÜk P daarvan een dpnntAHo t ' a ? steil en en in plaats koop te^ Haarlem dip >7 n^r den gioot-industrieel Goe- gevraaede uitst^' tol fzou1trachten' d*n Minister te bewegen, het een stakine zoif nf^f te welk geval het Komitée van taktiek- de&bna?i vri-6n' P S *n dezelfde richting als mijn wetten opdat eL wJ TÏT- V°°r een geWonp aëitatie ^gen de tnesr-Vièn ^ u i erkstaking zou kunnen uitblijven — en inde arbeiders ° den miin internollati/iT j- j onder die omstandighe- wegens hare gemati^-HlJ-H' w waren toestand niet kenden, had vefS ?egS (Hn^zii ^r"V^i'en' 'S Ik gen afoino-en- ik hafi tl alleen op de uiterlijke din- sche afbefder's van I n dat als eenmaal de Nederland- ik zou kunnen toon™ ™ *+°l " v.erantwoording zouden eischen, va„2 zaken en in '< *•»«■ da'de wet,en Op 15 Maart kwamen de hoofdbesturen bijeen. Oudegeest mededeelden dat ^ Terga(i^inS' waarin Vliegen en een dS bestond nit 0"be«rouw5?arheid van het Komitóe, dat voor den Elfd"vU^.m™eVhe,>n ™ W"Cr slin^- "ie HoTpV^0'^VS ^ da-oTShtS WerkS,akin8' « deze bijeenkomsrheTKomiLVïeTwfniredemij-nf voorstel °m in derzoek openbaar te maken en on Zh cijfers van het onte wimpelen; men vreesde een ontiidiJc laa™an ƒ. staking af ten een ongunstigen invloed zou nL t keuring, die op de wetbodig geacht, tot deze krasse ma^t™ l"6"' werd het over" zou n.1. namens het Komitée voorstelfen te.^aan; Oudegeest gers van eenige grootere vakbonden I» t "*« vertegenwoordischied was, achtte men overijlde of oJprhnÜi ' ?? als 014 ge" een werkstaking niet te vreezen. overbodlge proklamatie van Op deze gronden beperkte ik mij 0p de bijeenkomst tot het be- strijden van een voorstel van Reens, om de algemeene werkstaking te proklameeren, terwijl ik mijn steun gaf aan die vakmannen, die gewone particuliere stakingen, welke men met het oog op een eventueele algemeene steking tot nu toe had tegengehouden, met meer wenschten uit te stellen. Ik zag juist in die gewone economische stekingen een gewenschte afleiding van den stakingsgeest onder een deel der arbeiders, terwijl ik eveneens vreesde dat, indien men ze naliet in afwachting van een algemeene staking, het eventueel uitblijven daarvan kwaad bloed zou zetten onder de arbeiders, die in dat geval hun direkte belangen aan een onvervulde verwachting zouden hebben geofferd Verder drong ik er op aan, dat het Komitée een gewone schriftelijke agitatie tegen de wetten zou voeren, waartoe dan ook werd besloten. 17 *fen TY1^ de besluiten dezer vergadering in H e t V o 1 k van li Maart 1903 aldus vermeld: a i'.f'i d\ ?0t.'e uVa," 20 Februari J 1 waarin het komitee zijn opdracht krijgt, te herhalen; J v b. de kwestie der partieële stakingen voor looneischen en anderzins, over te laten aan de betrokken vakbonden; c. dat het Komitée zich in nadere verbinding met de buitenland- $££rZES.* ,en einde"" ee° «™«»,ch.ppe- d dat de agitatie tegen de wetten zal worden voortgezet Een perscommissie zal worden ingesteld tot voering van de schriftelijke propaganda. J Op deze vergadering bleek het eerst, welke avontuurlijke en gevaarlijke meeningen en plannen in de hoofden van verschillende leiders rondspookten. Zoo bijv. beweerde DomelaNieuwenliuis dal men na aanneming der wetten zou moeten staken, om ze ingetrokken te krijgen. En zelfs een bezonnen man als Wessels, lid van het Komitée enle dat een staking gedurende de behandeling der wetten door de Kamer de moeite niet waard was, men zou moeten doorstaken tot ze of verworpen, of weer ingetrokken zouden zijn. Het voorstel van Oudegeest om het Komitée aan te vullen werd op aandrang van Domela Nieuwenhuis verworpen. Dit gebeurde aan het einde der bijeenkomst. P' (^at iuist met het oog op die aanvulling, van een SÏirir * , besta,an e Komitée had afgezien, had toen onmidi moeten bijeenkomen om zijn houding nader te bepalen • h »i i18u er?e,fbleven: het voorsteI tot aanvulling werd het allerlaatst behandeld en in de verwarring van het uiteengaan der vergadering hebben de aanwezige P. B. leden elkaar niet meer gesproken. ?-et uaS"u^ ,def omstandigheden, dat ik den volgenden ochtend m H e t V o 1 k de „leiding' had te geven, die de partijgenoo- wachten.6118 ^ Verhandelde °P het Kongres, van ons orgaan ver- Een Komitée, dat de waarheid achterwege hield ; de meest avontuurlijke denkbeelden omtrent een dwangstaking ter wijl het zelfs nog de vraag zou zijn, of een® p r o t e s fs t a- k i n g wel noodig en mogelijk zou zijn; daarbij een drijven van & d,t aiira maak4 «MS ïrjrvrfr.ïïït, fs xv^ en het artikel van Wink in datzelfd! nummer 1°. Hoofdartikel Volksdagblad: vnllr r1" dliale" e" Ultstellen thans de leus der klerikalen en „liberale" volksvijanden, wij mogen ons door deze methode van retiréeren om ater, zoo mogelijk met des te beter gevolg den aanval op de we?™ ttTïïïT'2h vor'utt den. Het n, duidelijk, dat de Regeering. zoodra de gemoederen eenigszms gekalmeerd zijn, zal trachten hare Tuchthuiswet, zij 't hier besn°eul en gefatsoeneerd, toch met behulp der Kamermeerderheid er door te sleepen. Laat ons zorgdragen, tegen dat oogenblik in alle opzichten gereed te zijn om een strijd op leven en dood aan te vatten! enSereea met linir!8/ meCT, of rainder z»Hen wij ons tevreden betoonen dan met de uitrekking der dwang wetten, onmiddellijk gevolgd of liefst no- mi£Sgaan °r h6t "aar 'miS ZendeD der uit hun werk gehande l.nn ')l( zij. en b,iJ've de leus van alle vereenigde arbeiders die hun ooge roeping ter verbetering der sociale toestanden begrijpen: die hun heiligen plicht om zich tegen alle reaktie en allen onrechtvaardi- faak beseffen ^ T "iet verloochenen; die het gewicht hunner wlr h i W productie te brengen, langzaam maar zeker, daar nigingen ^ den der georSaniseerde vakveree- Dus niet inslapen, maar steeds op post!" 2°. Artikel van Wink (Bijlage 9). Het was in deze omstandigheden,'dat ik het artikel Wat nu ! schreef, gedateerd 16 Maart 1903. Een poging om de Regeenng die minstens zoo goed als ik wist, dat voor een algemeene politieke weikstaking een groot deel der arbeiders niet te vinden pppIt Z1JI?' .-n0g toegeven te bewegen door 't uitzicht op een reeks stakingen voor economische eischen, ook van de spoorwegarbeiders, die met een beroep op de dreigende verkorting nf nrvt nW1?® -Hani ®takingsrecht. werden gemotiveerd en waartegen niet de ideologische en politieke motieven konden worden aangevoerd, waarmede de Christelijke arbeiders van de politieke slaking afkeeng waren gemaakt. poiiueKe sta- Ten tweede een poging om onze geestverwanten en partiigeln °n , arbeiders en propagandisten, die in goed vertrouwen op de optimistische beweringen in de pers en op de ver- gaderingen geuit, druk bezig waren door te hollen naar een algemeene staking, zonder dat zij zich van het noodzakelijk karakter daarvan voldoende rekenschap hadden gegeven, tot nadenken te bewegen. Alles in zoodanige termen en met zoodanige konklusie, dat de solidariteit met de aangevangen beweging bleef bestaan en reeds bij voorbaat bleef vaststaan, dat de S. D. A. P. in geen enkel geval als spelbreker zou optreden. Wat ik over de politieke werkstaking in dat artikel schreef, volgt hier: „Wij zijn van meening, dat een politieke werkstaking, wier doel op de afstemming of intrekking der ingediende wetten is gericht, geen aanbeveling verdient. Het Komitee van Verweer heeft indertijd, toen de Regeering blijkbaar van plan was, de arbeiders in een vloek en een zucht den strop om den hals te doen, volmacht gekregen om, als de spoor- en transportarbeiders gingen staken, een algemeene staking tot wering der wetten uit te schrijven. Getrouw aan het standpunt, door Troelstra in de Kamer en ook reeds vroeger in Het Volk ingenomen, kan een dergelijke politieke werkstaking slechts gerechtvaardigd zijn, wanneer de gewone middelen van agitatie en overreding ontbreken. Deze ontbreken thans niet, daar de aktie der georganiseerde arbeiders, in en buiten de Kamer, reeds dit succes heeft gehad, dat de heeren blijkbaar geen kans meer zien, de wetten voor Paschen in behandeling te nemen. Dat zal dus wel tegen 1 Mei gebeuren. Maar dan hebben wij ook gelegenheid, om door een meer geregelde, zakelijke, grondige bespreking der ingediende wetten hunne aanneming te voorkomen. Het Komitee heeft trouwens daartoe ook de noodige opdracht ontvangen. Bovendien is de oorspronkelijke motie, waarin van een werkstaking tegen de wetten sprake is, uitdrukkelijk door de vergadering gehandhaaft. Het Komitee heeft dus de bevoegdheid tot het uitschreven van eene politieke werkstaking behouden. Wij achten dit besluit goed, daar het Komitee niet verhinderd mag worden om, als eenmaal de spoorweg- en transportarbeiders staken, de gansche arbeiderswereld tot een daad van solidariteit te roepen. Een andere vraag is echter, of de spoorweg en transportarbeiders wel zullen doen, een staking uit te schrijven, die tegen de ingediende wetten is gericht. Op die vraag moeten wij ontkennend antwoorden. Zij worden wel door deze dreigende wetten gedwongen, een ultimatum aan hunne direktiën te stellen en bij niet voldoening nog voor de aanneming dier wetten tot staking over te gaan. maar dat is dan een gewone staking, een ekonomische strijd en geen politieke aktie met de vakbeweging als wapen. . Niet alleen wettigen de omstandigheden niet meer een dergelijke politieke werkstaking, daar ons thans ruimte is gelaten voor een gewone agitatie; maar bovendien vreezen wij, naar hetgeen wij vernamen, dat men de meeste kans heeft, de wetten in hun scherpsten vorm door de Kamer te doen aannemen, wanneer men deze stelt onder de pressie eener politieke werkstaking. Het argument voor zulk een werkstaking — n.1 dat zij geen middel van pressie, dofih slechts een opgedrongen protest is — kan ! S,%6eMen; "* "" ™rk,1«k «» soort dwang- r|SS3;,SS= MsHr51 -»STatóS ■jSigU, ihcfibïï ^„^5-?' te°,T ^TeVr" on,nogelSk'de "kb«^5^dT4?£ Zij, die zoo zenuwachtig roepen om een daad ' »;; h;*> i, afkeerig ander, van „politiek in de vakbeweging" t|,ans mit.liZ ?• r" l""ïiekC »P •»»» wflien zel r"" i'ÏÏlS door dezen raad niet worden bevredigd. J zullen .♦«f 1 °Ch ZUlle" ZjJ "iet kunnen zeggen, dat wij een alperaeene werkstaking vreezen of tegenwerken; wij wekken iuiit nn tlmno t werkstaken, waar daarmede iets te behalen is; wij sporen juist^met name de spoorwegarbeiders aan, misschien voor het laatst h!.n Sï! kingsrecht tegen hunne Direktiën te gebruiken Het verschilliJt lïto h.e.in, dat wij de vakbeweging i„ de'Waïï,ÏÏZSS&SbS doen blijven op haar eigen terrein: den strijd voor vakbelanln W v"^LV~!S!;rie°-'l« S'y^overla.eU, STEÏTl„êït zïaSS ver'os8ende woord te sprekwi" , . terwijl .e,r blijkbaar - men denke aan het artikel van Wiuk in het \olksdagblad - minder politiek-gezinde elementen in de bewedne 3' f ?•?? ,de bewfgiiig tot een groote politieke aktie, een sfriid niet de politieke ni&cht der bourgeoisie in hnnv /, / J zaarden. Mod.t de beweging ee„37„7Jk tT.^nn™ , f,J1JT °?e^ het 00e op den nuchteren zin en het verantwoordelijkheidsgevoel der v&kvereenicriiursinannen die in lipf '4.4. • verwachten dan zou de £T VaU êeS gevolfin ftnvoT « » 9een inuia',;:,1"s? Ldiaux, 3? die zal inzien, dat ik, om mijn advies in een daad te Zf \' ten, mi tot de leiders dier organisatieshadtewenL T?hT'6- roep me, v„,doende steun zou vinden Sntde^pt'rwegatidêK Werkelijk hebben zij een voorstel in dien geest in dP wm besturen gedaan: maar dit is verworpen ° d" In het Komité van Verweer heeft mijn artikel tot hevige dis- kussiën aanleiding gegeven, waarvan echter het resultaat was, dat het Komitee besloot, opnieuw een vergadering van hoofdbes u-j"en uit te schrijven, daaraan de geheim gehouden cijfers mede te deelen en naar aanleiding daarvan de vraag, of men de werkstaking zou laten varen, door de organisaties te laten beslissen. JJeze vergadering had plaats op den avond van 2 April, den dag nat de Kamer in alle haast, ttegen ons verzet in, de pas verschenen en nog niet eens van alle bijlagen voorziene tweede editie der dwangwetten in behandeling had genomen. Hiermede was een volkomen nieuwe toestand gesch aPfn,;. het geval waarin ik van meet af een staking had noodzakelijk geacht, trad hiermede 1 n ; van eenige publieke behandeling der gewijzigde ontwerpen kon geen sprake zijn, de Kamer zelve had nauwelijks den tijd daarvan meer dan oppervlakkig kennis te nemen — de noodtoestand, die de staking wettigde, bestond. L>e reden dezer overhaaste behandeling was gelegen in het onder de wapenen houden der lichtingen, dat niet slechts veel geld, maar ook veel onrust en ontevredenheid bewerkte onder de miliciens zelve en dat te meer, naarmate het langer duurde. ±let behoeft geen betoog, dat ik, blijvend in de lijn, door mij van meet af ingeslagen, de werkstaking accepteerde, toen de aanwezige hoofdbestuurders der spoorwegorganisaties op één na zich caar voor verklaarden. Een voorstel van mij, om de hoofdbestuurnfrlt gansehe land op een afzonderlijke vergadering daar- Int i beslissen, moest afstuiten op het feit, dat hiermede warfn zoude« heengaan en de wetten reeds in behandeling Mijn houding in deze beweging resumeerende, kan ik verwii- ?Qnonaar ^et .f10* van mÜn artikel in Het Volk van 5 Mei lyuo, waarin ik het volgende overzicht gaf: , , Ik heb de staking in de transport-en daarmee samenhangende bedrijven als opgedrongen middel van protest, bij gebrek aan tijd voor een gewone agitatie tegen de wetten, mede aanvaard en het mijne gedaan, om de arbeiders daarvoor te mobiliseeren; • b tz-'h 'le^. ,reeds een paar weken vóór de interpellatie, •) 'n en 'n meetings, dat karakter eener eventueele staking uit¬ drukkelijk in het licht gesteld; i. t 'n l^amer) bij de behandeling der interpellatie, al et mogelijke gedaan, om aan de noodzakelijkheid van de toepassing van dit uiterste middel te ontkomen, door op uitstel van behandeling der strafwetten aan te dringen; 'lek' zo°dra het scheen, dat die behandeling lang genoeg zou uitblijven om den tegenstand tegen de wetten in een gewone agitatie tot zijn recht te doen komen, in de vergadering van hoofdbesturen gedaan wat met behoud van de bestaande beweging mogelijk aantoonde F 8 m^n artikel van 7 Februari, zooals ik hierboven x&szzriszssüü? redaktP.il06™6 daarto® fedane Poging was mislukt, heb ik als hoofdmiddelen van agitatie dei arbeider, mocht wordif o""e"oVe°n °- tezzs acr. r iris? atyf denkbeelden bij bet Kemitee v.J„°Vé™" !fde b.^SlrS der Spoorwegorganisaties ingang te doen vinden; ers otoS' ? ?e behf?ndeling der wetten tóch nog overhaast Dlaats g ep en de aanwezige hoofdbestuurders der betrokken vakbonden werkstaking^verkla^rdpn6^*^^611 ** anarchisten naar een „algemeené heb .kt Uta? hun"e or^anisaties de werkstaking wilden, Retracfit' 'iet besluit daartoe over te laten aan no" te beleden voltaüige vergaderingen der hoofdbesturen zelve, wat echter weffns gebrek aan tijd niet meer mogelijk bleek; wegens her»/'- toen de anarchisten, na aanneming der wetten de bestaande regeerinf JÜ £7^ ™ Werksta% «ï" *£*£ irtfjapar-K 'tekke°',, beb ik °« tegS V L»™Tiid— fferiijkeDM^kSC£,ng.det 8fenzen !asache" «w en de kS parfeme£rPe poHüek" toSTïïSTn "" Nieuwe T ij d groep' vooraMn"^-b™"? *Ulp datgene' wat de brand te voorschijn ko'men. ' a" n rev°lutionairen de Nieuw e^Tifd va^M^art 190316{>1&F ^«7 P,annekoek in In gelijken zin liet zich Mevrouw RÓiIhIt w (B?aSe 10)rede voor de anarchistisch gelinde arbefdei^' Ult in u6en dene vlekjes op ons kleed als nu mn !? s' er waren verschei- men, dan Wen die tW§» er7 '"V"* kW°" voor wie men zich in ootmoed <,ih g \ elementen, de^teleurstelling zijn, i~ê •1 DU ... het .anarchistisch .,e»t»0,», »..„,g<,n ik ,wed. heb e„w.„,thuwd het kenmerk dragende van de beweging, zooals die waO revolutionaire strijdkreet bleek te uiterste toespitsing van den strijd te voorkomen Deze teleurstelling sprak uit Gorter's artikel in de Ni en we T ij d van April, blz. 243-44. 6 u- Troelstra's interpellatie bracht hem i) evenmin in het nauw. Zij was daar ook niet op ingericht. Zij pleitte maar streed niet. Zij pleitte zelfs verzachtende omstandigheden. Het was Troelstra's taktiek en bedoeling, de Regeer,ng alle schuld voor de spanning en mogelijk konflikt op den hals te schuiven, en hij stelde den strijd daarom zoo zacht mogelijk voor: Een woord van u zal olie gieten op de golven " Men denkt niet aan staking, de staking gebeurde vooral door de grieven van het spoorwegpersoneel, revolutionair was zij niet a-eef uitbel dan bedaart alles. " Wij betwijfelen of dit de juiste tSfwL en of niet een woord uit het hart der havenarbeiders en der spoormannen uit de Rietlanden, een woord van solidariteit en revolutionaire kracht, met daaraan vastgeknoopt een vredesvoorstel, niet een oneindig hoopreré waarde, m ieder opzicht, ook taktisch had gehad, terwijl dezelfde uitwerking had kunnen zijn verkregen. Wij bespreken dit nu niet — genoeg Dr. Kuyper wees het kalmpjes af met een: „Dank u, gij en uw bondgenooten zijt revolutionair, praat maar niet zoo lief, lees uw stukken in het Volk maar eens over." De veronderstelling, dat ik eerst een woord van revolutionaire kracht (waarvan ik maar al te goed wist dat zii bii fle bowegmg zelve ontbrak!) had moeten Veken en daaï kMtenjkl"'vredesvoorstel '.had moeten vastknoopen, was waarlijk r^ekc£end i? ook. he* naschrift, waarin wordt medegedeeld dat de Regeering in hare gewijzigde voorstellen een accoord maakt met de liberalen. „Al is het nog weinig, zij geeft iets toe De houding der arbeiders en de taktiek van het C. v. V. hebben gewerkt heet het. Dat misschien ook het optreden onzer Kamerfrftktle iets had uitgewerkt — daarvan werd niet gerept Wat mij betreft, ik wist bij mijne interpellatie, dat het Komitee van \ erweer zelf niet aan de mogelijkheid eener gelukte staking geloofde; ik had dus een roekeloos spel gespeeld met onze vakorganisatie die bij een mislukte staking zou ten gronde eaan en met dmzenden arbeiders-gezinnen, als ik bij dit eerste treffen van 1 hf66""® had gedaan' wat met behoud der eer te maken gmg m°S 3 W&S' °m een staking overbodig i i Mt?7 in dit nummer ook een bestrijding van miin arti kei „Wat nu?" Gorter voelt zelf blijkbaar, dat het e?l£ ding was, midden in den strijd, op een «ogenblik, dat deze £ heetst was, in te gaan tegen dengene, die door de Partij met de journalistieke leiding was belast. Hij deed het dan ook , Noodgedrongen , vvant het is niet goed midden in den striid onze positie den vijand te verklappen." J positie N.l. Kuyper. 4 bewustUnSvanndT^0k g°ed"J?' is blijkbaar niet tot het Dewiustzijn \an hem en zijne medebestriiders van miin arheiH doorgedongen. Dit n.1., dat er oogenblikkL zij^ w3n men g i n K hXYi? m°e\ WTn if Y 1 g e n ' althans te z w ij- fischt' lei ri n ! Taftden h°ofdredakteur in die dagen heeft geleiding, liefst vaste leiding - maar dat leirlinc het" hPt" t°°P \ndiA,1dueeie Personen, die elk 'voor zich meenen eens ziin Lwl? ■da"-de le,i,ier on' illlli™ °>et I» oï eens zijn, zichzelf in zijne plaats stellen en te?e n-1 e i d i 11 p- geven onmogelijk is; dat alleen dc Partij-zelve ^ clan het P a r t ij b e s t u n r , het recht had, in de moeilijke omstan daf andere&o fga a°'rïi' foT 07e/te^ian61 W M ^ Wcnschelijk ' heef*' geacht, VaZvergelt - is J v.erder vergeet - of misschien ook niet v eft r o u w P n a? aa , eZ) c o ïb7ï?.t ~Tote eTrïëv^bfe" ven dienst doen O 1 s b e d r e U i „ Fg , 1J" dreiger beSeJ^a.ï den beweging hier le lande, daarorz^nnidiótti» k omdaf'zHT*"" Ro1a„lliXneae„Tl,Sl!l éfv'o'u" MS- °°k "T" hoofdzaak overneem: art) waarv£*n ik de s^rzrs. Fr - tevens meest betrokken vakbondeVhete sleeptouw gfnomen'e^emèn^e^^de^rbefderh11 ^ d°°r de anarchisten op wille daarvan 't den hoofdredakte r "n lüf ^T^"8 zoover' dat '"en ter dat hij zijne partijgenooten waarschuwt voo/daden" di?e hlf V, kwalVk neeif!t' geweten meent te moeten afraden. aarten, die hij hun volgens zijn derheid, dit is voldoende ('). Zij zullen niets doen wat hun organisaties Z nnlvri a" Tn"T!'r zullen feen 8takin- proklameeren, wanneer de politieke geschooldheid en revolutionaire energie der Nederlandsche arbeiders nog niet groot genoeg zijn, om zulk een krachtige proef aan te durven. Wij hebben het hier alleen over het al of niet gerechtvaardigd zijn van zulk een staking, niet over de mogelijkheid. Nu zegt de redakt'ie, „gerechtvaardigd is een dergelijke politieke werkstaking alleen, wanneer de gewone middelen van agitatie en overreding ontbreken". I)at ben ik volkomen eens. Men neemt zijn toevlucht niet tot uiterste middelen, zoolang er nog andere zijn; men springt niet uit een raam zoolang de trap nog staat. Maar wie denkt er ook aan, op dit oogenblik den weg van overreding en agitatie te verlaten? Het Komitée allerminst. Immers m hetzelfde nummer van Het Volk waarin het hier besproken artikel voorkomt, maakt liet komitée bekend „dat de agitatie zal worden tot S, rr T 1% !e.i de benoeming aan v»n een perscommissie tot voering der schriftelijke propaganda. Dit alles komt volkomen overeen met wat de redactie schrijft n.1. dat, nu het wel Mei zal worden voor de wetten in behandeling worden genomen, „wij ook alle gelegenheid hebben, om door een meer geregelde, zakelijke, grondige bespreking der ingediende wetten hun aanneming te voorkomen". Des te beter voor ons. r Dit is natuurlijk ook de agitatie die het Komitée, vooral ook met behulp van de schriftelijke propaganda, zich voorstelt te gaan voeren. Dat wij hiertoe den tijd hebben is een gewichtig voordeel. Argumenten en bewijzen kunnen nu worden bijeengehaald, die zeker indruk zullen maken. Onze kansen worden beter. Maar stel nu S i c7? ^elldeJ8 om. (le aannemi"g der ingediende wetten te voorkomen. Ste , dat Regeermg en Kamermeerderheid, ondanks petites, meetings, degelijke, zakelijke en grondige argumenten en bewijzen, de wetten toch willen doorzetten omdat 't er hun om te doen is, niet, om volgens recht en rede te werk te gaan, maar om de vakbeweging een slag toe te brengen. Stel dat dit zeer waarschijnljjk gebeurt. De bourgeoisie toch is niet een tegenstander, die men overtuigt, maar een vijand waartegen men worstelt. Zijn de arbeiders in dat geval niet evengoed gerechtigd het uiterste middel van verweer — gesteld natuurlijk dat zij liet kunnen (2) — toe te passen, als wanneer "de ontwerpen bij overrompeling in de Kamer waren gebracht? Ja zijn zij er juist «a een zakelijke, goed geargumenteerde agitatie niet nog meer tot gerechtigd, omdat dan nog duidelijker zou blijken, dat weering en bourgeoisie naar geen rede willen luisteren én 't hun alleen om de kneveling der arbeiders is te doen ? -Aan liet goed recht eener staking, wanneer alle andere middelen te zwak bleken, maar ook eerst dan, kunnen wij toch niet twijfelen: o de agitatie tegen de wetten die er aan vooraf ging, twee of vier onbetrouwbaar „ebi'éta * (') Dat ze liet niet konden, was de schrijfster evengoed bekend als mij. weken heeft geduurd, doet toch niets ter zake. En gekombineerde staking, eer alle andere middelen zijn uitgeput, zoolang er nog „ruimte is voor een gewone agitatie", dat wil toch niemand." Over het (moreel) „gerechtvaardigde" van een staking liep de strijd niet; of de arbeiders het „recht" hadden, anders dan in het door mij gestelde geval te gaan staken, dat is een vraag voor de poes; de kwestie was, onder welke omstandigheden een staking gewettigd was van het standpunt van den klassenstrijd. Daarbij behoorde te worden overwogen: de offers, die men bracht aan organisatie enz., en wat men daarvoor verkreeg. Ik nu was en ben van meening, dat alleen dan die offers gebracht mochten worden als andere middelen van noodzakelijk verweer ontbraken. )p 1/ Maart moest iedereen denken, (Lat de gewone verweermiddelen nog konden worden gebruikt; toen op 1 April de gewijzigde wetten in behandeling werden gebracht, zonder dat er zelfs een tijd was voor de arbeiders, om er tegen te agiteeren, drong de Regeering hun de staking op. Het verschil tusschen Mevrouw Holst en mij was, dat ik, die mij in den loop beweging nader had ingedacht in het toen nog open vraagstuk der politieke werkstaking, een onderscheid maakte tusschen een protest-staking, die ik als noodmaatregel aanvaardde en een d wangstaking, die ik in elk geval verwierp. Zij zegt hierover in haar artikel het volgende: „Maar de redactie verwerpt de staking tegen de wetten nog om een andere reden, n.1. als ondoeltreffend: staking tegen de wetten zegt zij, zou leiden tot het aannemen der wetten in hun scherpsten vorm De Kamer zou er in zien niet een protest, maar een pressie en er voor bedanken zich te laten dwingen. Maar als pressie zou natuurlijk, een eventueele staking ook juist bedoeld zijn. Als protest geenszins. Lag dat in de bedoeling der Ned. arbeiders dan was geen „Conntee van Verweer" maar een „Comitee van Protest" opgericht, (!) de proteststaking had b. v. zoodra de ontwerpen bekend werden kunnen w-orden uitgeschreven ; na twee of drie dagen had ieder weer rustig aan den arbeid kunnen gaan; na twee of drie weken ook de Kamer aan de hare: de wetten aan te nemen. In de bedoeling der arbeidersbeweging is de gekombineerde staking een middel van pressie, een strijdmiddel: zoo was 't in België, zoo m Zweden, zoo bedoelen het de Ned. arbeiders ook. Is de pressie te zwak, voelt de bourgeoisie zich te sterk, dan werkt de staking niet net gewenschte uit en worden de arbeiders verslagen." Ik antwoordde hierop o. a.: , "Dat WÜ gemeend hebben onze meening over de verder te volgen taktiek te moeten zeggen, komt voort uit deze overweging, dat deze beweging en hare gevolgen voor onze Partij en de vakorganisatie te belangrijk zijn, om er in een zekere sleur mede voort te gaan. Daar moest, meenden wij, in de Partij wat meer klaarheid komen over de juiSt(eenDmid7e?toin^hee?.''WOOrdSPelling: Het "Pr°teSt" ,gaan ste,eds eenige daschuwing betreft tegen meeeaan in He f Wa rni'ne waarstaking, aannemen" da? he" V lï i„ hI "a,or ,?n dwanS" mij homogeen zon ziin tl- r e hoofdzaak met Vh°e.Ti5vheand,^'S 2$ "3^ ln mij stelden, op dat kritiol-n nnJ i r^ / d PartlJgenooten anarchistische taktiek De ultra \in."t ondermijnde, was zuiver ^ schrijven m onze Partij spreken steeds de onmisbaarheid daarvan in 1 ti' vooral Gorter stelt Maar zelf discipline beAvijzen TarvR^Lh -f0^1!0 inhet licht, in tijden, toen die het allernoodiest vllc llv niets bemerkt, juist Marxisten in de theorie is men foL e" * allermoeilijkst, praktijk. ' 18 men toen geweest, anarchisten in de ders'Tie^hefveTiCLnTr £00^ m °"Z «eho»den te Enschedé op 31 Mei en 1 Jum 1903, overwegende de noodzakelijkheid zijn oordeel owr uit ^"ptkenf11166116 Werkstaki»* zo« lelijk en beslist mogelijk in M>LertWenende dat j'f, noodzakelÜk was, tegen de door de regeering in Maart 1.1 voorgestelde verscherping van de strafwet m :C0Mk ,:rte„midde!r ,ZÜ°, jachtig mo£elijk in verzet te komen- immers fp' V inderdaad de afwering van een aanslag op hetstakimrs vakvArJnfr-Va" tmi gende afrekening met het kiezersvolk in te bj'emen oni deZtiL BS* *» «act wefesfas hf,ro>mr>mjen^e,- de 9ev°lg.e:n van dit laatste voor de arbeiders- nederlZ,, 'IS \m ÏÏS3E :Ler%" m"kt "" "" niMTO taal? ZZ »M™X2mn',n 9'm' """ * S^nscKapfelijke m zlet lH het genomen besluit tot en de uitvoerinu van tt» ,w- ™?l*dend en hoopvolle teeken Zn del moed Z de aCrandin^van l Nederlandsche arbeiders, die zich de brutale zonder eenaHeïSte™™ °um{f*re ™Jheden »iet liete» welgevallen waarv-in <1p ® uiterste poging van verweer, een pogin^ sas* "vaTde'mefs? SS* drachtige samenwerking en voortdurende oefenimr in <1pt, od° deaiïïteirn kiimP ,de kaPitalistische klasse eischt, te richten op de instelling waar,,, zij hare machtsmiddelen heeft geconcentreerd en waarmee ook thans de overwinning i8 behaald, n.1. den Staat." Het Kongres kon zich met deze onvoorwaardeliikp „noji.,,,. nng van het gebeurde niet vereenigen- Mct S*tlJt* -m" lid van 1 het T B TSfBKW00rden' door Mevr. Roland-Holst als blz. 16): P Kongres gesproken (Kongresverslag :n«t0eï- T F £» bestuurders die hem tegenspraken kwamen alleen met praatjes. beter "eweeat* dat Net 'rlr-ri^ V **!"■.. v"»r505'»»». «asiietnog Wssrstïï^t^s ^ sir^drïLtsïs1— arbeiders^ Fi B„ „"VeV 'JSTdlTTa tT^r?,?JT*° S S°'T o» ding ten opzichte der werkstaking kon toetsen schen een rede, waarin zij het afkeurde? dat de Partii 1an nft "71"1 goedkeuring had gehecht. 1903 liet zij'zich üdï in H e t V o 1 k van 29 April de^ 'Sari éH^Süt rSeadet^t?'rrder rorweg-en ^ ZekerL i&oede nota wordt genomen. „rhp;7wu r 1 hlJ' naar aanleS en positie, en hadden wij allen de arbe.ders bever opgeroepen tot den strijd met politieke middelen ) Dit wa. de motie, waarbij tot de staking werd besloten. Maar men doet niet wat men wil, men doet wat men kan De arbeiders hadden geen keus. Het dreigement der gecombineerde werkstaking was het beste verweermiddel tegen de dwangwet en werd niet zonder succes gebruikt Dank zjj de dreigende houding der arbeiders (natuurlijk speelden ook andere politieke overwegingen mee) ging de regeering een stap terug en de algemeene vakbeweging ontkwam den schrik. Bleef over: de spoorwegmannen Natuurlijk wettigde de ontrecliting der spoorwegarbeiders een spoorwegstaking als maatregel hetzij van protest, hetzij van verweer volkomen, maar deze was intusschen te gevaarlijk geworden. De staatsmacht, het grootkapitalisme en de kerk hadden twee volle maanden lang al hun krachten, in het openbaar en in 't verborgen, tegen de spoorwegorganisatie geconcentreerd. Uiterlijk onbeschadigd, tras zij innerlijk ondermijnd. Terugtrekken was nu een eisch van goede taktiek geweest, maar de terugtocht was buitengewoon moeielijk en mocht wetf plaats hebben vóór het allerlaatste moment, n.l. wanneer duidelijk bleek, dat bij een dreigende houding niets meer was te winnen. Einde Maart scheen dit moment nog niet gekomen, men dacht nog 6 weken tijd te hebben, men hoopte op voorafgaan der enquête aan de beliandeling der wet. Daar overrompelde de regeerin^ de arbeiders, schond het reglement van orde en maakte aanstalten de wetten in de „stille week er door te jagen." •1 £eioor mij onderstreepte woorden bevestigen volkomen wat ik 17 Maart en daarna schreef: „Terugtrekken was nu een eisch van goede taktiek geweest" — ja; maar hoe kan men begin April cle menschen bewegen tot terugtrekken, als men einde Maart zelfs opkomt tegen een poging, om hen de noodzakelijkheid daarvan onder zekere voorwaarden voor te houden? Overigens komt ook hier te voorschijn het argument, dat ik bij Gorter zoo heb afgekeurd: de staking als dreigement. De regeering heeft zich aan dat dreigement niet gestoord; het is kinderlijk onnoozel, te meenen, dat de kracht van groote bewegingen als deze voor de Kegeermg verborgen kon zijn. Bovendien wilde de Regeering een tweede staking, toegerust als zij was, steunende op de van de beweging losgemaakte arbeiders. Hier ontbrak dus elk vast standpunt, hier was niets dan verwarring en tegenspraak. Hier ontbrak alle leiding. Hier was niet •lat diepere inzicht, die klaarder bevatting van de zaak, die het ree ït gaf in verzet te komen tegen het leidend orgaan der Partij, op een oogenblik dat eenheid, onderling vertrouwen, discipline voor alles noodig was. VI. Mijn aftreden. mrs de 8 t e U e 1 S, S t1ge t O „ tongres ~ raaar °™ klein in aantal, doch aan inrtoed en gez'aü crort gr°T Wel werking, zoo algemeen pn «tol* i ,.gezag gioot — een tegenin e e n s c h a p p e 1 iik o y d a1 . z « z e 1 f > % egroep had v r ij s p e l t e g e n m- ^ evr ^ 1 e r P- ' En deze genwerking breken, in de Pirtii '' ; ♦ |lad' Wllde ik haar tevaarden. voor mij des te moeiliilLi. " jd tegen haar te aanmij de inzet van 'dien' strijdwasL ! °?aangenamer, omdat voor in de Partij. Om daarvoor eZ L. T Glgen PerS001ll'jke positie der Goes moge zeggen daartoe m!t? a'Yl te..bi?den' wat ook Van daartoe ben ik ook "niet politiek" ï ]• TJ de.n??dlSe eerzucht; had verder aan dien strij^et dee^v^n1P gen°eg" Ik ren. die ik voor mijn drie, !u . de kra°\lt moeten off hoofdredakteur, Kamerlid en DronLal^1* werkkring als die had TL- h„n a i propagandist meer dan noo- dat ik wel 'zou doen ' mifn pkat^" "T"* b^Vestigd in de meening, te laten. Ik nam'diT^S™^ bl* ^ ov£ mijn ontslag, na mij te hebben overtui^^t Ta^e^6 benoeming zou aannemen Tak wpiüli , eventueele aan te nemen op het Koneres te F na i ° ^nwel, die benoeming dat de perscampagne teeef mi 1Tchede" Hij Was van meening treden zou meestef maken i ^ ****' Zich Van mijn aftieke nederlaag door in 5e P^tX°°r StellGn als een Poli" van mijn optreden in de 1L J geleden naar aanleiding het Kongres if d" H'j mee"d<» der tegenstanders, mij een bewijs van veïi tegen0TI? het drijven daarom gaf hij in overweeinT H«t rt,rouwen te Seven en Met deze opvatting vereenfgde zich 1°? °^ aanblijven. Een ge maanden na het Kongres diende ^ 8 ik Zelf- ontslag in, dat toen werd aangenomen dUS °PmeUW mijn Wat mij nu ten hoogste bevreemdt i« Hot A7" a r, -i trc ëende"noe' weest, mij als hoófdredaktlur'kwijt le worden? UW StreSe"de'\d>>tOT 'lit hebt willen doen én dat ik voor dat streven ben geweken? dit ^°konsteteeren?en ïr""lde" ^ I a a m o p g e 1 e g d, door Is dat een beschuldiging van zoo ernstigen aard, dat er zelf'? een kommissie moest worden benoemd met liet uitsluitende doel de waarheid daarvan te onderzoeken? aoel' Maar wat is er dan toch wel gebeurd, dat u dringt deze mn tiveering van mijn aftreden, die u van het succes van'uw jarenlang optreden kan overtuigen, waaruit de gansche Partii kan zien da gij het zijt, die haar dezen dienst hebt bewezen - wat is er gebeurd, dat u thans voor het succes van uw eigen werk doet terugschrikken en u doet roepen om een „Kommissie" die u van deze daad zal moeten vrijspreken? Of hebt gij u van uw optreden geen rekenschap gegeven? Hebt gij nooit bedacht, dat iemand, van wien gij zelf leiSïL , ?ls ï' «'«' kunnen rekenen „p het vertrouwen'en de'mêdewerking der voornaamste propagandisten in de Partii9 Dat zon w-mi me "G-n "• S/r'bijvat,edLScdi ;sgdae S teik n a ïïStt&ï T" T ^ &*t STILST£%%£; lk 20U d™ s,r«d ^ der beruchte nachtwgaderingêi!' d7r ™,Verrlad°?-k!im '1'"' \en onmogelijk maakte, zou opheffen Ik hooot'e + VJ" de partngenooten rlip m i i,, j noopte, dat intusschen p&aifSss-SSSPrit^ fSoteT ~gC"-•**> tegen tts-ssvsssssm^sm ginselen gaf hii te weiriio- nianto •• va'scn_e Klank; aan be- juiste plaats; hij heelt n&Ind? medê werking"ïemoeiS Z u 0 meem"« <"> ™ '•» hem ontbreekt, kan" dïsftS vuïd Teven™SS zij" 3egens de partij, worden aangeit\ens vinden wij daar deze mededee ing- De 1 e i ri i n van dezen redakteur wa, vast "du d ik konsekwent, zonder aarzeling' te* en' strijdigheid". (Het Volk van 12 Ll 1905 fllr miaktie'^Tat'6 inT aatng('geven; waaronder de kampagne vóór de gezet t e g e n de reda ktie-Troelstra werd om- gen^ewaa™e?k »Ï£ ^sch° ^Pagne opgebouwd op een le- Hegt V„uavaeid2inAripriri§0k5h1da,ZO° Ed,rP zii"e tegenwoordigheid in . B. bereid had verklaard, de benoeming als hoofdredakteur te aanvaarden in de afdeeling Bussum bij de bespreking der kandidaten al een Mendels en Van der Goes, nevens Tak, noemde en de zaak aldus voorstelde, alsof er van mijne kandidatuur "een sprake was. Het gevolg was, dat de afdeeling Bussum, op een de f^e beteiga- f/n-g uter+ °ndTricht> m'j alsnog kandidaat stelde (zie het bericht inHetVolk van 21 April 1905). In een schrijven van Gorter, waarin hij zijne houding nader motiveert gaf hij als reden op, dat hij meende, dat de besprekingen in het 1 • ,over m«ne kandidatuur geheim waren! Zoo werd de behandeling der redaktiekwestie op het Kon«res deze zMde voorbereid. Natuurlijk had het op den weg gelegen van mijne medeleden van het P. B., om tegenover dit duidelijk drijven naar een bepaalde beslissing, hun invloed in de En dTar iïna °P , let K°"gres te dopn gelden. Maar dit bleef uit. ? daar lk de reeds genoemde reden, het hoofdredakteurschap niet mocht trachten te veroveren op den tegenstand der N. T.-groep was ik zelf gedoemd tot een volkomen lijdelijke houding, die ik dan ook zorgvuldig heb in acht genomen J -WaS-°m (f reden' dat ik het liefst de behandeling der redaktie in mijne afwezigheid zag plaats vinden en op den ochtend toen het punt aan de orde was, anderhalf uur na den aanvang ten Rongresse verscheen. Op verzoek van Tak evenwel was d! behandeling uitgesteld, tot ik tegenwoordig was, zoodat ik gedwongen was, de komedie, die daarbij is opgevoerd als toeschouwer achter de schermen" bij te wonen. " \ oordat ik de akteurs in die komedie laat optreden, moet ik vooropstellen, dat bij deze debatten niemand geheel onbevan gen k o n zijn, nu Tak, in plaats van öf te z w ij g e n of rondweg te b edanken, in Het Volk alleen de Partii had verzocht hem niet weer te benoemen. Hierdoor was een om af "t t j tterdamsche uitgelokt, waarbij Tak's voornemen om af te treden, werd betreurd en hij uitgenoodigd, om zich weer beschikbaar te stellen. Om deze motie draaide nu verder het de!rrl' aG Kntlek °P de redaktie werd daardoor naar den achter- den° wgie konklusies volgden in de vergadering van 15 Anril trien de bespreking met de N. T.-redaktie dit resultaat had da? ik Mi bepdukbur stede yoo,• de redaktie. in het, officiede beS v u 2 , . Apnl) Vlndt men echter van de "eheele g e°e n w n n r T onderhoud met de N. T.-redaktie, m e t geen \\ o o i d melding gemaakt! De laatste P B - vergadering, waarop bij stemming besloten was, dat het P R leiding zou geven aan de diskussiën over de redaktie f*) door een eigen kandidaat te stellen, had des Zaterdags vóór het Kongres plaats; daarvan kon dus vóór het Kont-res leenXrleht ™ het p r?, ,verschr™- d« i.s STa® wè \ an net 1 B. gelegen, de besprekingen in te leiden meteen overacht van hetgeen In het P. li. over de rodaktie wa? voT4vallen. \ an de onbekendheid der partijgenooten hiermede en van de dwangpositie, die mijzelf het zwijgen oplegde, hebben de tegen! ^ anders mijner kandidatuur een dankbaar, maar weinig ridderlijk gebruik gemaakt om hun doel te bereiken. Het ia om dl" redei Hun takK hT l-P /'0t ?ongres fen komedie" heb genoemd', llun taktiek bleek te zijn, mij als hoofdred a k t e u r voor goed onmogelijk te maken; doch. daar zij reeds schenen te hebben ingezien, hoe noodzakelijk mijne medewerking aan het blad was mi] onder een zekere pressie van het Kongres te bren- gen opdat ik in andere positie voor het blad zou doen wat' de hoofdredacteur moet kunnen doen, maar wat men jiïs't YnTak gemist had en wat de reden was, dat de eventueele terugtred van Tak mij weer op de oude plaats zou hebben teruggebracht De groote voorkeur van Tak was de „vaste lfiding" door Van der Goes ontdekt; hiertegenover moest nu de „onvastheid'' \ an de mijne worden gesteld en uitgebuit Wijnkoop begon. Deze had blijkbaar bedoelingen met het blad, die voor dadelijke verwezenlijking nog niet rijp waren- de peisoon, die zich in zijne verbeelding aan het hoofd der courant zou zien geplaatst, moest geen Kamerlij z-jn op Cd°en kuneuzen grond, dat „deze reeds daardoor minder gemakkelijk sist 'r eentSf £ jssks: voldoet in de politiek achterlijke Hollandsche arbeidersbeweging" (Kongresvers ag blz. 26), een kongsie aan de achterlijkheid cfce wordt zij drijfveer onzer handelingen, ons eigenlijk maar moest ga8of aan^Kcdthek oofdredaktie °P te dragen aan broeder Huizin- m iditj ideaa[ no& niet v»or verwezenlijking vatbaar is moest Tak, daar „hij altijd vastheid van optreden heeft gehad"' liefst voorloopig aanblijven. Wilde hij dit niet, dan kwam dit er eigenlijk ook minder op aan, daar het - bewonder, o lezer den diepen blik van dezen spreker! - toch tegen de veriaezingen liep en „in den verkiezingstijd is het niet te moeilijk, de redaktie te s-pvnll1 ' 'i ,kommïs.sle ' heerlijke uitredding in allewanhoopsgevallen, kon t zaakje zoolang wel opknappen, liefst van „vooraanstaande propagandisten" (die dan juist alle uit spreken diarnm"!? * T ? vKerl"ez}ngen weten wij, wie Kamerlid zijn; daarom dient dus de beslissing te worden uitgesteld " Maar een ding stond reeds vast: in geen geval Troelstra: jannes heeft herinnerd aan de verwachtingen van het Rotterdamse kongres ten opzichte van Troelstra. Zjj zijn niet in vervulling ge- ht'lrt .e Ll^cll®(l° Is ree(ls ,l(H,r l ak grondige kritiek uitgebracht, zij lieeft^ niets \ «ui haar waarde verloren. ; ^aar aanleiding van één speciaal punt! ynkoop: Maar bij l.et punt waarbij juist de vastheid der redaktie had moeten uitkomen. ULr Tok: En het moeilijkste ! Wijnkoop: Ook op andere punten is gebrek aan vastheid van Sr wS8 re< aktie -el'l,jk«'^ en vastheid is juist het eerste noodig. £ van Z \ a ^ DC" ee,le" keer Wa8 er felle 1,estr'J- tlnif, van het Js. A. 8., dan weer was er een tijd dat men Troelstra s meening niet kende. Wij moeten vastheid hebben." Pannekoek sprak, na een vermaning tot de Partij, om VlieSLïrLïev„TSrhe dWali,lge" "e redaktie-buitenland ,e „De hoofdredaktie is uitnemend gebleken bij de algemeene leiding der party. Dit blijkt uit de afwezigheid van kwesties in de partij lioelstra mist het objectieve, dat noodig is voor een kalme lekling. « lak..maar ^ ^ all.ee" '«ten staan. De eerste propagafiisten en schrijvers der party hadden moeten medewerken, om Tak den tijd te gunnen voor studie. ' nnuntt" rro.elst,'il ,ie.eft Tak ,,ulP gevraagd. Had deze elke week over Hitick gesclireveii, dan was de gelijkmatigheid der krant verholpen. Door het heengaan van lak wordt geen verbetering gebracht. Kamerlidmaatschap en hoofdredaktie moeten gescheiden blijven. Er moet vei deeling van arbeid komen. Troelstra is voor politiek leider uitnemend geschikt, maar niet voor leider van de krant. Spr. sluit zich aan by den aandrang op Tak om te blijven." ,iaQAaJ! de/erlelding' 0IVan te halen wat dezelfde spreker een paar maanden later over die „uitnemend gebleken algemeene lei- , I Tak heeft gezegd (de herstemmingen) en om te wijzen o] de tallooze kwesties, het laatste jaar onder zijne hoofdredakontstaan, zal ik voorloopig weerstand bieden! ioen deze woorden gesproken werden, was de zaal nog niet schoon van het stof, door de Utrechtsche kwestie opgejaagd- tevens waren de Rotterdamsc-he kwestie („Voorwaarts" en Vooruitgang ) en de Haagsche (Van Gilst) nog hangende alle' drie door de redakt'ie van het orgaan zeker niet veroorzaakt- doch evenmin door tijdige bespreking der taktische en principieele geschilpunten die er aan ten grondslag lagen,voorkomen of opgelolt dacht dïï6pff1.tH1Jne r,'dakÜt° Vro,egen an(lere kwestios de aa": dacht der Partij, evenmin door de redaktie willekeurig opecwor- pen, doch de taktiek der gansche Partij, hare algemeene leidin°rakende en, voor zoover dat noodig en mogelijk was tot een oplossing gebracht. Het zijdelingsch verwijt tot de vroegere redakll 'v»n deze kwesties hebben bestaan, is al heel zonderling. Voorwat \ in° li'l ii waaryan het komt en met name, als men nagaat, van aa" d° ™"«"» redak'- Daar verweet Mehring de Vorwart s-redaktie, dat zij geen ^ £ g?f ln1r,rootJe kwesties' deze ontweek. M. i. een gegrond \erwijt; hetzelfde, dat ik hierboven aanvoerde tegen Tak's" lei- klestfteV1'6 In" V0lgt' heeft.een tijdlang geen last van staat de P^ifl ' m T ,Z1J toch wel ™ als zij komen, staat de Partij bij gemis aan tijdige behandeling en beslissing me de handen in het haar. Ik heb de kwesties, die er moesten lllet af ge wacht, maar tijdig ter sprake gebracht en ge- woord vl 1" IJtlJgenou+t,?n naar een oplossing te zoeken. Inéén wooid „vast of „onvast , ik heb werkelijk leiding gegeven En ding Sng7 "U Va"ik gen°mCn ™' eon & JiS'ld Natuurlijk is de zaak dood-eenvoudig: had ik mij 1 a t e n 1 e i- tee-ennhen le-T Pfnnekoek c-s- in Plaats van, zoo noodig iim i le.,dl"S te geven — ik zou geprezen zijn om de- deraangèvoeTdT8 ' ^ *** mijner ongeschiktheid wer- De gewoonte, om voor alle minder gewenschte zaken m ii tot ten fiat v^w^if' 'S Pannek°ek blijkbaar zóó in 't bloed gaan zitten. dat hij het zelts weet klaar te spelen, m ij aansprakelijk te stellen \ oor wat aan de krant onder Tak ontbrak. Ha» i k elke week ?ISoWJ StrnT ?an hWarf ;, als WÜ Tot zoover het debat over deze kwestie in De Nieuwe Tijd. Wat daarin verder over de bescherming der pachters in 't algemeen voorkomt, zal in de volgende artikelen worden behandeld, tegelijk met een zakelijk overzicht vau de debatten op het \ erkiezing'skongres. De vraag of, en — zoo ja — in hoeverre en op welke wijze onze Partij ook de be angen der pachten zal behartigen, heeft in onze pers en op het Verkiezingskongres een onderwerp van levendige diskussie uitgemaakt. Had Kautsky tegen de bescherming der pachters tegen de grondeigenaren, zooals die 111 ons tegenwoordig program is opgenomen, geen bezwaar ingebracht, LÏlfiw*/ i 'fl Va" AiPn' J !' kwam Gorter °P tegeu hetgeen Troelstra in datzelfde tijdschrift over de pachters had geschreven en op het Kongres werd dit debat voortgezet. ö 1 roelstra s stelling was deze: „Waar op het gebied der vakbeweging de pachtboer als werkgever staat tegenover den landarbeider, heeft de laatste in zyn^tr,,, tegenover de rente- en winsttrekkende klasse één belang met den Gorter schreef daartegen: „De belangen van den welvarenden pachter en den pachter dien het redelijk gaat, zijn vijandig aan die der welvarende klasse: e arme pachter wordt alleen uit nood naar de arbeiders gedrongen, hij hoopt op welvaart om groot-uitbuiter te worden en zou in menig punt met de bezittende klasse medegaan." loch erkent Gorter, dat „de arbeiderspartij de hulp der pachters wel wil aanvaarden, waar zij tot haar komen, maar zij zoekt ze niet en steunt hen voor alle dingen om het lot der arbeiders te verbeteren. Door pachtkommissies b.v., die den pachter schadeloosstelling geven, waardoor de grond beter bebouwd, de werkeloosheid minder, het loon hooger worden kan." Later zegt hij: „Dezelfde werking, die den pachter in staat zou stellen, lagere pacht te betalen, die dus uitgaat van de grootere macht van den pachter, zou hem in staat stellen, toe te stemmen in hoogere pacht." Hij meent bovendien, dat Troelstra met zijne maatregelen om den pachter te beschermen en hem op te nemen in de strijdende arbeidersbeweging, hem wil vereeuwigen. Dit laatste woord slaat blijkbaar op de uitdrukking in ons verkiezmgsprogram: betaling van pacht alleen van de netto opbrengst van het bedrijf; Oorter blijkt hierin de strekking te zien, om des pachters bedrijf in ? i!L ' en ni®t: om te zorgen dat eerst zij, die in 't bedrijf gewerkt hebben, daarvoor worden betaald, alvorens er sprake is van pacht afdragen aan den grondbezitter. 6 Door deze opvatting van die bepaling komt Gorter er dan ook toe, den pachter te vergelgken met den kleinen patroon, die last heeft van de konkurrentie en dien de Arbeiderspartij toch óók niet kunstmatig in stand tracht te houden. Hiertegen komt Troelstra op in het Meinummer van De Nieuwe Tiid, waarin hij er op wijst, dat Gorter voortdurend de funktie van pachter met die van, werkgever verwart, hoewel beide volstrekt niet oorzakelijk met elkaar zijn verbonden. \ andaar die gelijkstelling van den pachter met den kleinen hand- heeft ^etr«ndVan Tr°elstra in bet Volk va" 18 APril M de onjuistheid Ons program, den pachter beschermende, stelt dezen tegenover den verpachter. „De pachter kan al dan niet proletariër of kapitalist zijn; hij kan in andere kwaliteit al dan niet solidair zijn met de loonarbeidersklasse: wij spreken over zijne verhouding tot den grondeigenaar", die den pachter en, door dezen als perspomp te gebruiken, tevens de arbeiders uitbuit, zoodat een deel der meerwaarde in zijn zak komt. De vraag is eenvoudig, of een eventueele verlaging der pacht in een of ander opzicht, nadeelig kan zijn voor den loonarbeider. „De landheer tracht den pachter als werkgever te dwingen tot meerdere uitbuiting der arbeiders: bij werkstakingen is het de landheer, die hem dwingt, niet toe te geven, wetende dat na afloop van den pachttijd publieke verhuring plaats moet vinden en de stand van het arbeidsloon een der voornaamste factoren is bij berekenen van de pacht." De arbeider daarentegen is om deze reden verplicht, den pachter tegen den landheer te steunen, „hem als pachter op te dringen tegen den landheer, op wien ten slotte de loonsverhoogingen in verreweg de meeste gevallen zullen moeten verhaald worden." Bovendien is pachtverlaging een raiddel om den grondprijs te verlagen en „in dit verband het opkomen voor den pachter een onderdeel der beweging voor landnationalisatie." „Vereeuwiging van het pachtstelsel door pachtverlaging vreest Troelstra evenmin, als vereeuwiging van het loonstelsel door loonsverhooging; daalt de pacht zóó laag, dat 't verpachten geen voldoende rente meer geeft, dan doet de grondbezitter zijn grond over aan de gemeente of gaat hij hem door middel van opzichters zelf exploiteeren." Waar overigens Gorter zelf uitdrukkelijk verklaart, „den verdrukten pachter uit menschelijkheidsredenen wel te willen helpen", opent hij zelf de deur voor de gevaren, die hij van de bepaling in ons program vreest. Gorter komt hierop in de N. 7'. van September terug, „Niet alleen in den vakstrijd is de pachtboer de vijand der arbeiders, maar ook (de helderzienden niet te na gesproken) in den politieken strijd bijna overal. Ik gaf voorbeelden: protektie-, ongevallen . ziekte- en ouderdomsverzekering wetten op den kinderarbeid, rusttijden, woningen, de pachter is er zeer vaak de vijand van, omdat hij weet, dat de kosten er van op zijn hoofd neerkomen." En nu was 't zijn grief, dat Troelstra, de belangen van pachter en arbeider tegen de kapitalistenklasse vereenzelvigende, dit alles niet in 't oog hield. Van de scheiding, die Troelstra maakt tusschen den pachter en den werkgever, wil hij niet weten, daar elke politieke maatregel, die iemand als pachter versterkt, hem tevens als werkgever zal versterken, niet alleen in dien zin, dat hij persoonlijk sterker wordt, maar ook in dezen, dat de positie zijner klasse, de levenskansen van zijne klasse, worden vergroot." Troelstra heeft dus de klassevijandschap, ook op politiek terrein, tusschen pachters en arbeiders, over 't hoofd gezien en daartegenover vervalt hun beider gemeenschappelijk belang bij lage pachten, dat overigens door Gorter wordt toegegeven. Toch verklaart hij, „dat wij die dit punt willen schrappen, dit niet willen, omdat wij kleine boeren en burgers niet willen steunen. Dit is in de burgerlijke bladen en soms zelfs in Het Volk, verkeerd voorgesteld. Zooals de geheele partij gelooven wij dat kleine boeren en burgers bij ons behooren, omdat de arbeiders het socialisme zullen brengen. Maar wij meenen dat wij maar zeer weinig voor de boeren zullen kunnen doen op agrarisch gebied. Bijna elke maatregel voor de pachters is nadeelig voor de ontwikkeling der arbeidersklasse/' Men weet, dat wij slechts de diskussies weergeven — niet debatteeren. Daarom geven wij dan ook dit alles zonder kommentaar, voor den lezer ho- 112 pende, dat hij het verband dier laatste mededeelingen metkGorters overige redeneeringen beter snapt dan wij. Daar in de diskussiën op het kongres geene nieuwe argumenten over en weer zijn aangevoerd, zullen wij daarop niet ingaan. Alleen zij tot goed verstand van de zaak medegedeeld het voorstel-NaardenBussum, door Gorter verdedigd, hetwelk de pachtersparagraaf' aldus wil lezen: „Betere regeling van het pachtkontrakt, berustende op het recht van de» vertrekkenden pachter op vergoeding wegens de door zijn arbeid of' kapitaal aan het gehuurde aangebrachte verbeteringen. Toezicht op de naleving van het pachtkontrakt door pachtkommissies, waarin alle belanghebbenden zijn vertegenwoordigd — en, wat de pachtkontrakten van proletarische pachters (werkende zonder loonarbeiders) betreft, met het recht tot het stellen van bindende maatregelen omtrent grootte der pacht (zooals in Ierland)." Verder bevestigen wij, wat door Troelstra op liet Kongres werd gezegd, n.1. dat volgens onze meening door het onderzoek der kommissie „het tegenwoordige program vaster zal komen te staan. Wijziging van kleinigheden tot wegneming van misverstand is mogelijk, zeer zeker." Wij voegen hieraan toe, dat daaronder o. i. valt de uitdrukking, dat de pacht alleen moet worden betaald „van de netto opbrengst van het bedrijf nu de gekursiveerde woorden zelfs door partijgenooten worden opgevat als de strekking hebbende, dat bedrijf te vereeuwigen, in plaats van (zooals steeds is gezegd) te bevorderen, dat van de opbrengst van het bedrijf eerst al degenen die daarin arbeiden hun loon daarvoor ontvangen, alvorens de nietsdoende grondeigenaar recht op pacht heeft Waar het op aankomt, dat drukte Troelstra in zijn slotwoord over deze zaak op het kongres aldus uit: „Maar dat onze partij niet onverschillig zal staan tegenover de uitbuiting van den pachter door den grondkapitalist en met het brengen van grond aan de gemeente niet zal wachten tot de koöperatie mogelijk is, daarop vertrouw ik volkomen." En nu wij aldus nogmaals de overwegingen, die ons en zoovele andere partijgenooten dwingen, het ook voor den pachter tegen den grondbezitter op te nemen, de revue hebben laten passeeren, mogen en kunnen wij niet eindigen zonder een woord van protest tegen diegenen, welke die opvatting losmaken van de zakelijke gronden, daarvoor aangevoerd, en haar toeschrijven aan redenen, buiten de zaak zelve gelegen. Dat onze vijanden hier als overal de meeningsverschillen in onze partij aangrijpen om juist dien partijgenooten, van wie zij het meest last hebben, afbreuk te doen, ligt voor de hand. Maar laat toch onder partijgenooten zooveel ruimte van inzicht, zooveel eerbied voor elkanders overtuiging bestaan, dat men afwijkende meeningen ook nog anders kan verklaren dan uit politieke of andere bij-oogmerken. En hiermede wenschen wij den leden der agrarische kommissie, aan wie door het P. B. een krediet is toegestaan, om ook deskundigen en belanghebbenden binnen en buiten de Partij te kunnen hooren, een vruchtbare en vriendschappelijke samenwerking toe. BIJLAGE II. (Hoofdartikels „Het Volk", 20, 22 en 23 Nov. 1903.) Onze agrarische verschilpunten. „Wijziging van kleinigheden tot wegneming van inisventand is mogelijk, zeer zeker. Maar dat onze partij niet onverschillig zou staan tegenover de uitbuiting van den pachter door den grondkapitalist en niet zou wachten (met gronduitgifte door de gemeente) tot koöperatie mogelijk was, daarop vertrouwde spr. volkomen." Troelstra's slotwoord Verkiezingscongres 1901. Het kan niet woiden ontkend, dat in de debatten, over ons agrarisch program op het Verkiezingskongres en daarna gevoerd, de bestaande verschilpunten nog niet zuiver in het licht gesteld en grondig besproken lijn. Voor dit feit bepaalde personen aansprakelijk te stellen, komt niet in ons op. De omstandigheid, dat eene kwestie, waarin zelfs verscheidene woord- en penvoerders der Partij tot heden vreemdelingen waren, zonder eenige noemenswaardige voorbereiding ter sprake werd gebracht op een Kongres, niet eens van onze Partij, doch gedeeltelijk van organisaties, daarbuiten staande, moest wel aanleiding geven tot allerlei misverstand, dat dan ook niet is uitgebleven. Toen de verkiezingsstrijd achter den rug was, waarin wij allen in het gelid hebben gestaan tegen den oppermachtigen vijand — toen die stroom van geestdrift en solidariteit door onze rijen was gegaan dachten wij, dat deze het beetje droesem zou hebben weggevaagd, dat nog van die eerste debatten was overgebleven. De verschillende punten konden thans tot hunne jvare afmetingen zijn teruggebracht — de benoeming der agrarische kommissie stond voor de deur — thans bestond er, meenden wij, alle kans, dat de slechte indruk van het Verkiezingskongres zou zijn uitgewischt en de strijd van toen zou plaats maken voor vriendschappelijke samenwerking bij het onderzoek in de agrarische kommissie. Tot onze verwondering en leedwezen werden wij in die verwachting teleurgesteld door de Nieuwe Tijd van September, waarin Gorter niet alleen zichzelven de rol toebedeelde van den ridder der Internationale Sociaaldemokratie, die in de „vodden" van ons program den draak van beginselverzaking en volksbedriegerij moest verslaan, doch tevens de eerlijke overtuiging van Troelstra en diens liefde voor de goede zaak in twijfel trok. Wij besloten, van repliek op dat artikel af te zien, daar het slechts kon dienen, om aan een zuiver zakelijk verschil een persoonlijk karakter te geven, dat in 't belang der partij dient te worden vermeden. Liever lieten wij het aan de Partij over, na publiceering van de verhandelingen van de agrarische kommissie, met kennis van zaken te oordeelen en om 8 de kwestie los te maken van alle onwezenlijke en toevallige bijmengselen, beperkten wij ons in onze artikelen over de Agrarische Kommissie tot het weergeven van de over-en-weer aangevoerde argumenten, in plaats van in eene beoordeeling daarvan te treden. De benoeming der kommissie echter lokte eene polemiek uit, waarin wij ons wederom stilzwijgend een aanval op de oprechtheid onzer overtuiging hebben laten welgevallen, maar die langzamerhand is overgegaan in eene polemiek over om program zelf, waarin Gorter, in zijn ijver om de gansche internationale sociaaldemokratie tegen ons en ons program mobiel te maken, èn omtrent de verschilpunten in onze Partij, èn omtrent het standpunt der buitenlandsehe partijen, zulke onjuiste voorstellingen wekt, dat wij ons schuldig zouden maken aan plichtsverzaking, indien wij daartegen niet opkwamen. Zoo komt het dus, dat wij tegen onze aanvankelijke bedoeling verplicht zijn, nogmaals op deze kwestie in te gaan. De eigenlijke aanleiding tot dit nader debat vindt men in de volgende uitlatingen van Gorter: „ln ons zal Troelstra vinden op agrarisch gebied de beginselen der internationale sociaaldemocratie, zooals zij in de landen, die ons ten voorbeeld zijn, gelden." Nieuwe Tijd, Sept. 1901. , II ij tegenstanders tan ons program, verdedigen daarmee niet alleen de internationale theorie, maar ook de internationale prak tijk, zooals zij door onze zusterpartijen op de kongressen is aaugenomen. Geen van deze wil iets van deze punten weten. Alleen de Fransche arbeiderspartij heeft een punt als wij op haar program, het heeft indertijd algemeene tegenspraak uitgelokt en zij heeft er waarachtig niet veel pleizier van gehad. jjet y0n. 23 Oct. 1901. Zoodra de commissie met haar werk ver genoeg is, hoop ik de redenen, waarom de theoretici en de practici programpunten als de onze hebben verworpen, in het Volk te bespreken. Het y0ik> 3l 0ct. 1901. Men ziet het, de eenstemmigheid van Gorter met „de internationale sociaaldemokratie" is volkomen. Geen enkele partij wil iets van punten als de onze weten. De theoretici en de practici hebben programpunten als de onze verworpen. Hoe is het mogelijk, zou men zeggen, dat er nog menschen zijn, die het tegen deze wolken van getuigen durven opnemen! Inmiddels berusten al deze uitspraken op twee fouten: — lo. op eene onjuiste voorstelling van het standpunt der buitenlandsehe soc.-dem. partijen ten opzichte der agrarische kwestie en 2o. op eene doorgaande vervalsching van de beteekenis onzer programpunten en van het verschil van meening, dat daarover in onze Partij bestaat Wij haasten ons te verklaren, dat wij hierbij niet aan opzettelijke vervalsching denken, doch aannemen, dat Gorter zelf zich zóó heeft vastgedacht in bepaalde meeningen, dat hijzelf de zaken even eenzjjdig ziet, als hij ze aan anderen voorstelt, zoodat wij ons slechts over zijn waarnemingsvermogen en niet over zijn goede trouw beklagen. Intusschen ontheft ons dit niet van de verplichting, om er voor te waken, dat. wanneer eenmaal de Partij over deze kwestiën zal moeten oordeelen, deze in hunne ware gedaante voor hare oogeu staan, opdat de tenemen beslissing niet op dwaling beruste. Geene zusterpartij wil iets van deze punten weten, heette het, alle hebben programpunten als de onze verworpen. Die punten, men weet het, zijn de regeling van het pachtkontrakt ten bate van den pachter en ten nadeele van den grondeigenaar, benevens de uitbreiding van het gemeentelijk grondbezit en uitgifte van dien grond aan arbeiders. Welke zijn de bezwaren, tegen die pachtparagraafingebracht? Gorter wil alleen voor den pachter, die geen arbeiders gebruikt, de groote der pacht vaststellen; niet voor den pachter die tevens patroon is. Ziehier één verschil tusschen hem en ons program, waarin hij het Belgische program, dat geen verschil tusschen pachters en pachters maakt, tegenover zich vindt. Van minder belang is de vraag, of het beginsel, waarop de regeling van den pachtprijs moet berusten, al dan niet in het program zal worden genoemd. Ons program zegt: „betere regeling van het pachtkontrakt, berustend op het beginsel, dat alleen pacht behoeft te worden betaald van de netto opbrengst van het bedrijf, met recht van den vertrekkenden pachter op vergoeding wegens de door zijn arbeid of kapitaal aan het gehuurde aangebrachte verbeteringen" Tegen dat laatste (kursief gedrukte) bestond tot heden bij Gorter geen bezwaar; wat het eerste betreft, zoo vindt men de bedoeling daarvan in Troelstra's brochure „De S. D. A. P." enz. aldus weergegeven: (») ..Dus nadat van de totale opbrengst zijn afgetrokken de noodzakelijke onkosten, waaronder ook een voldoend inkomen voor den pachter en zijn gezin en een voldoend loon voor de arbeiders zijn begrepen." Men zal daar verder zien, dat wij dit beginsel, zooals zoovele, die door de burgerklasse in den steek zijn gelaten, van onze burgerlijke hervormers hebben overgenomen, nl. van den heer Goeman Borgesius (-), dien wij in de Kamer met zijn eigen beginsel oni de ooren hebben gegooid en dat de bedoeling er van is: eerst den arbeid, dan het grondbezit uit de opbrengst van den grond betaald. Nu men er echter heel wat anders uit gehaald heeft, nl dat wij kunstmatig het boerenbedrijf in stand zouden willen houden, verklaarden wij reeds vroeger(*) er geen bezwaar in te zien, dat deze aangevochten woorden uit het program zullen wegvallen. De zaak blijft er in de praktijk precies geljjk 0111; alleen slaat men ons op die manier een uitdrukking uit de hand die in boerenkringen ons standpunt voor den arbeid, tegen het nietsdoend bezit, uitstekend begrijpelijk maakt. Indien maar de regeling van het pachtkontracht in 't algemeen blijft, óók met het recht, om de pachtsom te verlagen — dan zal deze verlaging tóch steeds den arbeid ten goede komen en op kosten van den grondbezitter plaats vinden. Zóó denken ook de Belgen erover, die 4 eischen hebben ten gunste van den pachter, nl.: a. Vaststelling van de pachtsom door scheidsgerechten of (op betere wijze geregelde) landbouwkommissiën. b. Vergoeding aan den vertrekkenden pachter wegens de meerdere waarde, aan het eigendom toegebracht. c. Aandeel der eigenaars in de verliezen, door den pachter geleden, in grootere mate dan het Burgerlijk Wetboek bepaalt. d. Opheffing van het voorrecht van den eigenaar (op de goederen van den pachter). (') Blz. 41. (!) Zie de S. D. A. P. blz. 42. (8) Het Volk van 28 Sept. j.1. r En ziehier nu het kunststuk, dat Oorter (') uithaalt. Hij proklameert onmiddellijk de uitdrukking omtrent de netto-opbrengst tot de eenige kwestie, hoewel zij tusschen hem en ons geen kwestie meer is — terwijl hij de eigenlijke kwestie: of de pachter in' t algemeen, ook de pachter-werkgever, in de regeling van de pachtsom zal begrepen worden, leuk-weg verdonkeremaant. Dat hij op die manier het Belgische program, voor hem in dezen een tegenstander, tot een bondgenoot weet om te draaien, ligt voor de hand. Hoe kunstig Oorter het Belgische program, Maart 1903. Artikel Wink. „In de Amsterdamsche vergadering van Zondag en Maandag, in Plancius en in liet Paleis van Volksvlijt heb ik den wenscli uitgesproken, dat onze mooie protestbeweging tegen Dr. Kuyper's muilkorfwetten niet „doodgeagiteerd" mocht worden, dat wil zeggen, niet zóólang gerekt dat ze verloopt dat de geestdrift, de pit er uitgaat. Dat zoo iets mogelijk is, hebben ons o. m. de Hoogerhuis-beweging geleerd en de beweging voor Staatspensioneering. In de vergadering in liet Paleis hoorde ik PqJ,ak een typisch ding zeggen, dat m'n vrees voor „doodagiteeren" weer versterkte: „Met deze vergadering" zoo sprak hij ongeveer, „is de eerste phase van deze protestbeweging gesloten, en nu treedt morgen een nieuwe phase in, nl. die van het verzet in de Tweede Kamer". Ik dacht toen bij mij zelf: „en dan komt de phase van het steunen van mogelijke oppositie in de Eerste Kamer en dan, na aanneming van de Muilkorfwet de phase van de agitatie om de wet afgeschaft te krijgen." Zou 't zoo moeten gaan? Het was misschien vreeselijk naief van me, maar ik hield er me verleden week, vóór ik in Amsterdam was en daar wat poolshoogte kon nemen, ervan overtuigd, dat de groote nationale protestdag van Zondag spoedig gevolgd zou worden door een beslissende daad van het Comité van Verweer. Deze daad schijnt (want met zekerheid kan ik als niet tot het Comité van Verweer behoorende, daar niets van zeggen) uit te zullen blijven, in den allernaasten tijd althans. En ik wil niet verheelen, dat dit mijn vrees voor ..doodagiteeren" deed toenemen. Steeds komen er slechter bezochte vergaderingen. De meeting in het Paleis slaagde best; er waren er 5 a 6 duizend bezoekers, maar er was minder dan die van verleden week. Menig Amsterdamsche strijdmakker hield Maandag zijn hart vast; dat het een fiasco zou worden. Dat zou een slag zijn geweest. Alle agitatie, alle protestartikelen hebben in de gegeven omstandigheden slechts waarde in zooverre zij een daad voorbereiden. Dr. Kuypers meerderheid lacht wat om al dat „geschreeuw," ze voelt zich veilig achter de bajonetten. Maar om een algemeene werkstaking, wanneer zij den greep voeien van de arbeiders, die liet maatschappelijk raderwerk stil zet, daarom lachen zij niet. Nu is een van beiden waar: óf wel de Regeering neemt liet wetsontwerp terug, óf ze zet het door. Wanneer zij dit laatste van plan is, dan rest ons maar één middel om haar te dwingen anders te doen en dat middel is: de algemeene werkstaking. De algemeene werkstaking, waarmee de Ver. van Spoorwegpersoneel reeds van te voren gedreigd heeft (dom genoeg) want wie legt vóór den strijd den vijand zijn plan van aanval bloot? en waartoe ook het Comité desnoods zijn toevlucht zou nemen, maar nog niet genomen heeft en naar het zich laat aanzien in de eerste dagen ook nog niet nemen zal. Waarom niet ? Het past mij niet liet Comité te bedillen, het beter te willen weten dan de leden er van, die een beter overzicht van de zaken hebben dan ik. Het is geen wantrouwen, dat ik hier wil uitspreken, maar het is uiting geven aau mijn vrees. Het geldt hier een arbeiderszaak, waarin een arbeidersblad als het onze, mag medespreken, vooral wanneer het gevaar ziet voor de arbeidersbeweging. In het Comité zijn mede vertegenwoordigd de vrije socialisten en de S. D. A. P. Deze vertegenwoordiging lijkt mij een fout, immers het gold hier de vakbeweging alleen, maar zij is een feit en we kunnen dat niet wegcijferen. Van deze beide partijen is er één, de S. D. A. 1\, die in theorie en praktijk is tegen de algemeene werkstaking en die honderdmaal liever de arbeiders voor politieke doeleinden bijeenroept, dan voor een algemeene staking. De spoorwegstaking heeft de S. D. A. 1'. in een lamme positie gebracht. Een groot deel der arbeiders liet hare taktiek varen, aanvaardde, hoewel niet onder onze leiding of door ons toedoen, ome taktiek en behaalde een volledig en schitterend succes. De wijze waarop deze week Troelstra in de Kamer gesproken heeft over die staking is teekenend. De Residentie-Bode (Katholiek) noemde de rede van Troelstra: het pleidooi van een advocaat, vrijspraak pleitend voor zijn cliënt, subsidair het aannemen van verzachtende omstandigheden. H. Gorter, v. d. Goes of Mevr. RolandHolst mochten de staking verheerlijken, als een prachtige krachtsuiting, Troelstra hield zich „koest." 't Moet voor hem trouwens zoo heel heerlijk niet zijn, een vrucht aan te prijzen uit den boomgaard van Domela Xieuwenhuis, merkt een redacteur van het Handelsblad ondeugend op; ook ik vraag me vol ongerustheid af: wat is nu eigenlijk het doel van een Troelstra, van een \ liegen i Met alle middelen, dus desnoods door algemeene staking, het wets-ontwerp ingetrokken te krijgen? Of: uit het feit, dat deze wetsontwerpen ingediend zijn, al de politieke munt te slaan, die er uit te slaan is? Op gevaar af, dat men mij beschuldigt te ver te gaan of tweedracht te zaaien, wil ik hierop de aandacht vestigen. Voor de arbeidersbeweging zou het tot stand komen der muilkorfwet een ramp zijn, want ze maakt economische actie onmogelijk. Voor de S D. A P. echter zou het iets zijn, dat haar groeien en bloeien zéér zou bevorderen, omdat aan de arbeiders niets anders zou overblijven dan te gaan stemmen op Troelstra's geestverwanten. Voeg daarbij dat een overwinning door een algemeene werkstaking behaald het waardelooze van politieke aktie helder doet uitkomen; dat na aanneming der wetten de S. D. Kamerleden de fraaie rol van verdedigers der vrijheid zou toevallen, en vraag u dan af, of ik ten onrechte me ongerust afvraag: Is het wel de algemeene toestand, die in deze dagen nog het comitee weerhoudt over te gaan tot proklameeren van de algemeene werkstaking, m. i. nu nog (morgen misschien niet meer!) inet succes aan te wenden.'1 Of is het soms hooge politiek van de groote oomes der S. D. A. P. die het Comitee van Verweer met lamheid slaat? De tijd zal het ons leeren. Laten we in ieder geval onze oogen goed openhouden." bijlage x. Nieuwe Tijd 1903, bladz. 165—1(>9. Artikel Pannekoek. De sociaal-demokratische kamerleden hebben in de moeilijke positie verkeerd, dat zij zuivere arbeiderspolitiek moesten voeren, zonder voldoende steun van een groote klassebewuste arbeidersmassa in den rug. Dit moest leiden tot overdreven waardering van parlementaire taktiek en tot wat verleden jaar wel eens politieke politiek genoemd is; door bekwame taktiek tegenover andere partijen moest vergoed worden, wat aan massale kracht ontbrak. Politieke aktie — d. i. algemeene aktie der arbeidersklasse, die algemeen is, omdat ze tegen de algemeenste organisatie der bourgeoisie, tegen den staat, gericht is — werd verward met haar onderdeel en bijzondere vorm: parlementaire aktie. Ook dit moet op de nog onontwikkelde arbeiders een afstootenden invloed uitoefenen; een groote algemeene politieke strijd begrijpen ze wel, maar een bekwame parlementaire taktiek begrijpen ze niet en daarom wantrouwen ze die. Ook hierin brengt de natuurlijke ontwikkeling der dingen uitkomst; de arbeiders stroomen steeds meer naar de partij toe, de organisaties ontwikkelen zich; en bovenal drijven de vertegenwoordigers der bourgeoisie in het parlement door hun aan de arbeidersklasse vijandige daden, die door parlementaire redevoeringen niet te stuiten zijn, de arbeiders tot politieke aktie en de arbeidersafgevaardigden daarheen, dat zij een vaster standpunt in de organisaties daarbuiten zoeken. Deze gevaren en moeilijke en ongunstige omstandigheden, alle naweeën van het anarchisme, al konden zij de toekomst van de arbeidersbeweging niet op den duur in gevaar brengen, hebben niet nagelaten op haar ontwikkelingsproces een remmenden invloed uit te oefenen. Wat zij op het ergst konden bewerken: innerlijke strijd in de partij, een onbevredigd gevoel bij vele zuiver denkende arbeiders, het afstooten van goede krachten, is een niet gering kwaad geweest. „De partij heeft zich naar verhouding te druk gemaakt met het winnen der christelijke arbeiders, die nog midden in de schooljaren van klassebewust/.ijn stonden, en daarbij te weinig werk gemaakt van het winnen der onchristelijke arbeiders, bij wie alleen misverstand en wantrouwen uit den weg geruimd moest worden. Vele anderen, het is waar, zijn tot ons gekomen en het pleit voor hun helder weten van wat een arbeidersbeweging noodig heeft, dat zij vaak persoonlijke antipathie en oude wrok overwonnen. Maar wij kunnen tevens erkennen, dat bij wie niet kwamen, dit dikwijls veroorzaakt werd door een goed proletarisch arbeiderssentiment, dat zich afgestooten gevoelde door de politieke politiek, door het niet zuiver proletarisch optreden der politici, en niet met genoeg doorzicht gepaard ging, om de noodzakelijkheid van beginselvaste sociaal-demokratische politiek te begrijpen. Daarin ligt een hoofdgrond voor de taaiheid van de anti-politiek; doorziet b.v. niet ieder het verband tussehen het „anarchisme" van den'^Landarbeidersbond en het agrarisch program van onze Partij V (Dit alles zou veranderen door deze beweging): Als elke politieke strijd wordt zij dubbel gestreden, buiten in het land, binnen in het parlement. De betoogers en werkstakers daarbuiten, allen, die optrekken, protesteeren, staken, strijden, zij zullen tegelijk hun stem doen hooren daarbinnen, waar over hun lot beslist wordt. Hun stem kan door de hoogmoedige bouigeoisvergadering niet genegeerd of gesmoord worden, want daarbinnen zullen hunne mannen, onze Kamerfraktie, haar doen hooren, en vandaar zal ze tot in de verste hoeken van het land weerklinken. Zij staan niet buiten tegen muren te protesteeren, waarvan een dichte haag van militairen hen afhoudt; zij zijn door de muren naar binnen gedrongen. En onze kamerfraktie, hoewel een kiein getal, zal gedragen worden door de kracht, die van de duizende betoogers en stakers uitgaat; zij zullen niet pleiten maar strijden; zij zullen zich niet geïsoleerd gevoelen, maar alle middelen kunnen gebruiken die de zekerheid, aangewezen vertegenwoordiger te zijn van al wat georganiseerd is, hen veroorlooft, al was het obstruktie. Deze gemeenschappelijke strijd, waarin de sociaaldemokratische kamerleden de mond van de geheele georganiseerde arbeidersklasse zijn, zal helderheid brengen, waar die nog niet was. Velen, die uit misverstand bij ons aren, zullen weggaan; de grenslijn tussehen de arbeiders en de kleine burgerij zal scherper worden; velen, die door misverstand van ons wegbleven, zullen tot ons komen; de grenslijn tussehen politieke en anti-politieke arbeiders zal verflauwen of verdwijnen. Het is de eerste groote ernstige strijd voor de S. D. A. 1'., w aarin zij zich voor ieder als de echte revolutionaire proletarische partij zal doen kennen; het is haar vuurdoop.'' BIJLAGE XI. Het Volk, 25 Maart 1903. Artikel Troelstra. Politieke werkstaking. De beweging, die door de gebeurtenissen van 31 Januari onder de Nederlandsche arbeiders is gewekt, heeft henzelve en het gansche land overvallen Geen wonder, dat er eenige tijd noodig is geweest om haar goed te begrijpen en dat thans nog allesbehalve volkomen klaarheid bestaat omtrent den te volgen weg. Een van de voornaamste vragen die daarbij te pas komen, is deze: wat de werkstaking, als hulpmiddel in den politieken strijd der arbeiders, wèl kan en wat zij niet kan; in welk geval de arbeiders dat middel wèl, in welk geval niet kunnen toepassen; welk direkt doel zulk een werkstaking moet hebben, om in een bepaald geval te kunnen worden aangewend en ten slotte: welke lessen hieruit moeten worden getrokken voor de tegenwoordige agitatie in Holland. Nu die agitatie, die zoo grooten invloed op de verdere ontwikkeling der arbeidersbeweging in ons land zal hebben, nog geruimen tijd zal moeten duren, is het onvermijdelijk, deze vragen onder de oogen te zien.' Het ware mor het oogenblik zeker gemakkelijker en aangenamer, vragen van dezen aard te laten rusten en op hoop van zegen met den bonten stroom der agitatie mee te gaan; maar het oogenblik gaat voorbij, de toekomst zal ons rekenschap vragen van ons doen of laten in het heden: op gevaar af van dood te loopen op paden, waar teleurstelling, ondergang, desorganisatie wacht moet de beweging zich tijdig rekenschap geven van den weg, waarop zij zich bevindt. Zij, die daartoe het initiatief nemen, zullen in het eerst op misverstand bij vrienden en smaad van de zijde der vijanden moeten rekenen; maar spoedig zal de tijd komen, dat de arbeiders zullen erkennen, in hen hunne meest betrouwbare vrienden en gidsen te bezitten. En al erkenden zij dat niet geen nood, wanneer men weet, zijn plicht te hebben gedaan. Wij onderscheiden in de politieke werkstaking twee hoofdsoorten, naarmate zij bedoelt een demonstratie of een dwangmiddel te zijn. Men versta ons niet verkeerd. Als er, zooals verleden jaar in Zweden, 125.000 arbeiders staken bij wijze van demonstratie, om de regeerende klasse te toonen, dat de arbeidersklasse het algemeen kiesrecht teil, dan oefent zulk een staking zeker tevens pressie uit op de bourgeoisie — en als, zooals in België, 300.000 arbeiders het werk neerleggen, om de Regeering te dwingen, het zuiver algemeen kiesreclü in te voeren, dan is dat tevens een betooging van hun wil. Maar toch komt het er, èn voor de werking, èn voor de uitvoering der staking, zeer veel op aan, of haar doel is, door een groote daad uiting te geven aan den wil en den geest der arbeiders, dan wel, om tegenover de politieke macht der bourgeoisie de ekonomische macht der arbeiders te stellen ten einde met de laatste de eerste te overwinnen. De werking is verschillend. Neem ons eigen land. Hier wordt nog steeds in bourgeoiskringen beweerd en geloofd (en tot heden voor een deel terecht), dat „de arbeiders niets voor het kiesrecht voelen. Telken jare zetten wij een groote betooging op touw, om de arbeiders in onze beweging te betrekken en de bourgeoisie te toonen, dat steeds grooter deel der arbeidersklasse haar kiesrecht opeischt. Is het eenmaal duidelijk, dat de arbeiders dit willen hebben, dan ziet een deel der bourgeoisie in, dat verdere tegenstand nutteloos is. Men denke aan t bekende woord van Cort van der Linden. Maar om haar zoover te krijgen, is ten slotte misschien zulk een demonstratie noodig, waarbij de arbeiders hun gansche persoonlijkheid, hun gewicht als voortbrengers, in de schaal leggen, waarbij geen twijfel aan den ernst van hun wil mogeljjk is Dit karakter droeg de werkstaking in Zweden. Nu de werking daarvan op de bourgeoisie. Haar wordt elk voorwendsel, aan de „onverschilligheid" der arbeiders ontleend, uit de hand geslagen. Het volk in zijn geheel is gekomen onder den indruk van zijn wil en ernst. Wèl zal er een geschreeuw opgaan van denzelfden aard, als wij thans hier hooren, een geschreeuw over „verplaatsing van het gezag" enz.; maar dat gaat buiten de zaak om: de arbeiders hebben slechts hun wil getoond. Zij kunnen, nu het eenvoudig daarom ging, reeds vooraf bepalen, hoe lang de staking zal duren. Een dag (zooals bij die andere demonstratieve staking: de staking op 1 Mei) of zoolang zij willen en kunnen. Zij hebben de zaak dus in hun macht; zij behoeven niet zóó lang te staken, als het de regeering belieft, hen aan de praat te houden; zij behoeven niet af te wachten, tot een zeker direkt resultaat is bereikt. Zij hebben eenvoudig door een ondubbelzinnige daad getoond, hoeveel arbeiders hun recht eischen en hoezeer hun dat ernst is. Zulk een staking hebben wij, ten opzichte van bepaalde bedrijven, hier mogelijk geacht, als liet de reaktie gelukt ware, haar zin door te drijven, om de dwangwetten er door te sleepen in zóó grooten haast, dat de arbeiders door de feiten zelf tot dit uiterste middel van protest werden gedwongen. In ons land, waar de groote massa der arbeiders tot lieden meer voor spontane uitbarstingen. dan voor rustig overlegde langdurige bewegingen te vinden was, had misschien uit de geweldige beroering der laatste weken zulk een protest kunnen opvlammen Nu de eigenlijke drong voor zulk een uiterst middel van protest, de overhaaste behandeling, ontbrak, moest zulk een protest-werkstaking uitblijven. Zulk een werkstaking, met zijn groot gevaar van een bloedbad, waarop de Regeering blijkbaar spekuleerde en met alle andere daaraan verbonden nadeelen, kon voor ons geen doe/ zijn, doch slechts een uiterst middel voor het doel: de arbeidersbeweging in 't genot harer rechten te handhaven — wij zijn dus verheugd, dat zij den arbeiders niet is opgedrongen. De Nederlandsche arbeidersbeweging is nog niet voldoende georganiseerd en geschoold, om zelfs anders dan bij uiterste noodzaak tot een politieke staking over te gaan. Indien niet de staking van 31 Januari had plaats gevonden zou geen gewoon vakman of sociaaldemokraat voor welk doel dan ook, aan de mogelijkheid eener „algemeene staking' denken. Maar die spoorwegstaking had geen politiek doel, zjj kwam alleen voort uit de grieven van het personeel, was van zuiver ekonomischen aard. Omtrent de eenheid en kracht der spoorwegarbeiders in politieken zin zegt ons die staking zeer weinig. Wat wij slechts weten is, dat zij veel minder grootsch en algemeen zou zjjn geweest, indien niet een groot deel van het personeel had gemeend, dat het ging om eigen grieven. Verder: wat op 31 Januari kon slagen, kon het daarom nog niet op 10 Maart. In dien tijd hadden èn Regeering, èn direktiën hunne maatregelen genomen. Met name dreigde de staat van beleg en een staking, die onder zulke omstandigheden zou slagen, moest aan de arbeiders vrij wat hooger eischen stellen dan die verrassende uitbarsting van 31 Januari Daarom bestond er o i. voor niemand reden, een politieke staking te willen uitlokken; wij zouden haar slechts als uiterst noodzakelijk middel van protest hebben aanvaard en hebben haar nadrukkelijk in dien zin mede helpen mogelijk maken. Bespreken wij thans de „algemeene'' of politieke staking, die ten doel heeft, de bourgeoisie te dwingen, een wet aan te nemen, af te stemmen of terug te trekken Zij stelt de kwestie aldus: wie is het sterkst, de bourgeoisie met haar staatsgeweld, haar geld en haar macht over de geesten van een deel der arbeiders, of het strijdende proletariaat met zijn organisatie en zijn macht om niet te werken. Breekt zulk een staking plotseling uit, zoodat de bourgeoisie er niet of niet voldoende op is voorbereid, dan kan zij tijdelijk slagen. Maar in den regel zal zij eerst na behoorlijke propaganda kunnen uitbreken, in welk geval de tegenpartij voldoende is gewaarschuwd. Wat een dwangstaking zooveel moeilijker maakt dan een protest-staking is dit: dat men haar duur niet vooraf bepalen kan, zoodat zij, ook al gaan aanvankelijk de arbeiders mede, gevaar loopt, sleepende gehouden te worden en daardoor te verloopen. Gesteld, de Nederlandsche arbeiders schrijven een staking uit, om de regeerende klasse te dwingen, de wetten niet tot stand te brengen Kr zijn twee meeningen over de vraag, op welk tijdstip zulk een staking zou moeten uitbreken. De een zegt: zoodra de Tweede Kamer de wetten in openbare behandeling neemt; de ander: zoodra zij door de Kamer zijn aangenomen. In het eerste geval — wat moet er gebeure.i, als de Kamer ze toch aanneemt V Ware het een protest-staking, dan kon men dan de staking af kommandeeren daar zij aan haar doel, den wil der massa te toonen, had voldaan. Maar indien het doel is, de wetgevende macht te dwingen, dan zou de staking moeten duren, tot èn de Eerste Kamer, èn de Koningin de wet hadden bekrachtigd, ja feitelijk tot zij, eenmaal aangenomen weer ware ingetrokken. Om de staking te doen verloopen had de Regeering dit eenvoudig te rekken. Dat zelfs een flinke staking alle kans heeft, op een langen weg dood te loopen. ligt voor de hand: een algemeene werkstaking mag en kan uit den aard der zaak niet lang duren. Er is voor zulk een werkstaking dan ook nog iets meer noodig, dan dat de arbeiders sterk georganiseerd zijn en vol geestdrift en offervaardigheid gevolg willen geven aan den oproep der leiders. Noodig is vooral: een homogene, leiding, die de draden dezer grootsche politieke aktie zoowel in als buiten liet Parlement in handen heeft De massa moet verder sterk genoeg staan en genoeg anti-kapitalistisch gezind en politiek ontwikkeld zijn, om zich niet door de machtsontwikkeling of de praatjes en de pressie van bourgeois-zijde te laten biologeeren en verdeelen De geest in liet leger moet van dien aard zijn, dat de bourgeoisie daar niet op kan vertrouwen. In één woord: alleen met een flink ontwikkeld eendrachtig, socialistisch proletariaat is zulk een aktie te wagen. Vooral ook, omdat bij een politieke dwangstaking de strijd tusschen loonarbeiders en burgerklasse zoo zuiver mogelijk wordt gevoerd. Daar het gaat om liet gezag, om de politieke macht, zelfs, 0111 de vraag, of de arbeiders nu eens de baas zullen zijn, jaagt men met een dwangstaking de gansche bourgeoisie, alle burgerlijke partijen, in den reaktionairen hoek. Hiertegen is geen bezwaar, als men dan ook maar sterk genoeg is, om haar te overwinnen; maar als tegenover die eenheid der bedreigde bourgeois e niet staat eenzelfde eenheid der arbeiders; als de regeering tegenover de arbeiders kan bouwen op leger en vloot; als uit bepaalde feiten blijkt, dat een groot deel der arbeiders zelf nog gelooft aan de gezagsidee der bourgeoisie en zich, juist omdat het een strijd is 0111 ..het gezag', tegen zijne mede-arbeiders gaat scharen; als verder de ekonomische en zedelijke pressie van den kant der bourgeoisie nog in staat blijkt, arbeiders, die men in den strijd niet missen kan, te demoraliseeren — dan is de tijd voor zulk een beslissenden slag niet gekomen. Men doet dan beter, zich voorloopig tot een wat minder grootsche aktie te beperken en intusschen door voortgezette propaganda en organisatie het proletariaat sterker te maken. Wat nu den strijd van het oogenblik aangaat, zoo durven wij zeggen, dat niemand, die de feiten kent en ze eerlijk en onbevangen beoordeelt, kan meenen, dat de Nederlandsche arbeiders of zelfs het spoorwegpersoneel alleen, nu plotseling zóó politiek bewust, zoo één van zin, zoo socialistisch is geworden, dat het in staat zou zijn, die grootste daad van geestelijke vrijmaking, den strijd om de politieke macht tegen de bourgeoisie, met succes te kunnen volvoeren. Een politieke dwangstaking tegen de wetten zou alle burgerlijke partijen maken tot willooze werktuigen van dr. Kuyper. daar zij niet diens strafwetten alleen, doch de gansche oppermacht der bourgoisie, tot inzet maakt van den strijd. Zij zou de regeering enorm versterken en de totstandkoming der wetten in hun scherpsten vorm in de hand werken, daar een proletariaat, dat vóór 31 Januari nog zóó weinig bewust, gebrekkig georganiseerd en onderling verdeeld was, als het Nederlandsche, door een toevallige ekonomische staking in één bedrijf niet plotseling zooveel inzicht, eenheid en kracht kan hebben gekregen, dat het enkele weken later reeds in staat zou zijn, de inmiddels gewaarschuwde bourgeoisie de wet te stellen. Wij bevelen deze woorden ter lezing aan aan allen, die zich blijkbaar niet hebben kunnen herstellen van den roes der vreugde en geestdrift, die de spontane daad van 31 Januari bij ons allen heeft teweeg gebracht. Ook aan de redaktie van de Havenarbeider, die naar aanleiding van ons artikel uitroept, hoe er toch met die arme arbeiders wordt gesold. Met de arbeiders sollen, dat doen zij, die hun dingen voorspiegelen, waarvan toch niets kan komen; maar dat doen wij niet en dat hebben wij nimmer gedaan. Van meet af hebben wij op den voorgrond gesteld, dat wij alleen bij overhaaste doorvoering der wetten, als er geen tijd was voor gewone agitatie, een opgedrongen proteststaking zouden aanvaarden; wij hebben ter bestemder plaatse medegewerkt, om deze overbodig te maken, daar wij uit de toebereidselen der regeering opmaakten, dat zij zulk een staking wel zou willen, om de arbeidersbeweging eens een goede aderlating te kunnen toedienen; wij hebben, toen deze toeleg was mislukt en het tijd van spreken was, de arbeiders voor meesollen op een doodloopenden weg gewaarschuwd, ook al wisten wij, welk misbruik hiervan tegen ons zou worden gemaakt. Daarom kan die aantijging ons niet deren — laat ieder voor zich zorgen, dat ook hij in zijn geweten verantwoord is. BIJLAGE XII. BRIEF van Tak aan Troelstra., d.d. 8 Maart 1905. Er komt op het kongres een oppositie tegen de redaktie van Het Volk, als niet propagandistisch genoeg. Er is misschien wat van aan. Ik heb dadelijk gezegd dat ik mij alleen kan geven zooals ik ben, en voor propaganda bij beginnenden ben ik niet best aangelegd. Daarom rijpt bij mij het voornemen om mij stil terug te trekken. Er ligt heel wat werk waar ik naar verlang, en waar niets van komt. En omdat het toch alles werk is dat onze zaak betreft, voel ik volle vrijheid. Hebt gij geen lust om het weer op te vatten, als gij wat vrijer van beweging zijt? Dat zou een oplossing zijn en dan rekommandeer ik mij als medewerker voor enkele soorten van artikelen. Denk daar eens over. We moeten voor de vrede in de partij geen ultra hebben. Geniet maar lekker van den rusttijd en geloof mij, enz. BRIEF van Troelstba aan Tak, d.d. 13 Maart '05. „Mijn plan was, na 1 April mijn boeltje ergens op te bergen en met mijn boeken, papperassen en loketkasten naar A'dam te trekken. Wat mij de laatste paar jaar zeer heeft gehinderd, was, dat ik feitelijk zoo buiten de zaken in de partij stond. Het was wel noodig met 't oog op inijn huiselijke omstandigheden, zooals ik die had ingericht; maar hoe meer ik zag, dat daardoor het beoogde doel, genezing mijner vrouw, niet werd bereikt, des te erger prikkelde mij dat half of twee derde braak liggen mijner krachten. Ik schijn nu eenmaal het best te tieren, midden in „de beweging." Ik dacht vaak, als 't zoo doorgaat, is 't maar beter, dat ik me geheel terug trek. Dit nu is een krisis en ik heb er uit geleerd, dat ik m'n natuur geen geweld moet aandoen Daarom ga ik naar A'dam. Hiermede zou dan de voor- naaraste, althans de officieele reden, vervallen zijn, waarom ik een paar jaar geleden me als red v. h. Volk heb teruggetrokken Daar waren er echter nog andere; vnl. de scheiding, die sinds 't Kongres te Utrecht tusschen „de intellektueelen" en mij is gekomen, de tegenwerking, van dien kant openlijk en bedekt ondervonden. Ik kon daardoor mijn oorspronkelijk plan, van 't blad een middel tot organisatie der intellektueele krachten in (ie Partij te maken, niet uitvoeren. Ik zat op het drooge; ik was een middelpunt van strijd in plaats van vereenigint] geworden en dat bedierf voor mij de geheele zaak Sedertdien is er een en ander veranderd; misschien zou ik daar thans meer medewerking vinden, men heeft aan die zijde nu óók een en ander meegemaakt en ikzelf ben in enkele dingen ook wat klaarder met me zelf geworden. Maar dat dit in orde is, is voor mij condHio sine qua non voor een bevestigende beantwoording van de vraag, die ge me hebt gedaan. Kan ik van die zijde op sympathieke medewerking, ook op 't noodige vertrouwen, rekenen, óók wanneer ik, desnoods, ja zelfs gaarne na overleg met de menschen van de N. T., me de vrijheid van een eigen ineening veroorloof? Tegen een fronde, waarin de meestsclirijveilde en sprekende menschen zitten, in te bolwerken, daartoe ontbreekt me de lust. Dan gaf ik nog liever hun de zaak in handen, om zelf in de oppositie te gaan en op die manier eventueel afwijkende inzichten in de partij te propageeren. Mocht dit punt zijn opgelost en mijn gezondheidstoestand het toelaten, dan zou ik, wanneer je mocht blijven bij je idee, om je kracht in 't vervolg grootendeels aan andere zaken dan de krant te besteden, gaarne eens willen weten wat het P. B er van denkt en mocht dit het weer eens met me willen probeeren, dan geloof ik, dat enkele voorwaarden, die ik voor een goede waarneming der hoofdredaktie (door de ervaring geleerd) zou moeten stellen, geen bezwaar zouden zijn en dat ik 't dan zou kunnen doen. Je hebt nu zelf liet wel en wee van dat baantje leeren kennen, 't Is in zooverre mooi, dat 't je gelegenheid geeft, om veel voor de zaak te doen, je dag aan dag in kontakt brengt met de beweging, je voortdraagt en voortstuwt in den strijd. Maar 't brengt ook veel misère mee, veel ontevredenheid met je zelf over t vele, dat ongedaan blijft: veel verantwoordelijkheid, veel gedonderjaag. De wetenschap daarvan maakt, dat ik 't een tweede maal niet aanvaard zonder beter te weten, waar ik sta, over welke hulp enz. ik te beschikken heb, dan de eerste maal. 't Kamerlidmaatschap is voor mij geen bezwaar, daar ik weet, dat men toch geen hoofdred. vindt, die niet als hij de man is dien men hebben moet, in betrekkelijk korten tijd kamerlid wordt. Maar de partijgenooten moeten niet iets onmogelijks eischen. Ziehier een en ander in antwoord op je brief, 't Kon niet kort zijn, omdat ik eerst na onderzoek, na overleg met N -T. en P. B. antwoorden kan ja of neen Geef je mij permissie, met Henr. Holst over de zaak te correspondeeren, dan zal ik reeds dadelijk bij de N. T.-menschen op onderzoek uitgaan. BRIEF van Tak aan Troelstra, d.d. 15 Maart '05. Schrijft er gerust over aan wien ge noodig acht. Zelf deel ik Zaterdag in het P. B. mijn voornemen mede. Neem eventueele bezwaren niet te ernstig op. De Partij verlangt naar uw werk en dat is toch wat den doorslag moet geven. Kan ik in het P. B. er wat zeggen van — niet uw besluit - maar uw lust om de taak weer op te nemen? BRIEF van Tkoelsta aan v. d. Goes, d.d. 22 Maart 1905. \ an Tak ontving ik een schrijven, waarin hij medededeelde, zich als hoofdredakteur van het Volk te willen terugtrekken, ingeval ik bereid mocht zijn, mijn vroegere plaats aan de krant weer in te nemen. Ik heb hein geantwoord dat ik van plan ben, mij April in Amsterdam te vestigen, waar ik denk te blijven, ook na terugkomst mijner vrouw; dat daarmee de voornaamste — althans ofticieele — reden, waarom ik indertijd heb bedankt, is vervallen en dat ik, als de doctores mijner vrouw t mij niet afraadt, onder zekere voorwaarden bereid ben. de hoofdredaktie weer op mij te nemen. Door de doctores, onder wier leiding ik hier een nakuur van 14 dagen maak, worden geene bezwaren gemaakt. Wat de andere voorwaarden betreft, de voornaamste daarvan — een conditio sine qua non — is, dat jij en je vrienden van de N. T. mijne herbenoeming wenscht en bereid zijt, met mij aan de krant mede te werken; waartegenover ik mij dan bereid verklaar, vóór de aanvaarding mijner funktie over de opvatting mijner taak met jullie in overleg te treden — over geen belangrijke nieuwe kwestie, zoo mogelijk een oordeel uit te spreken, alvorens jullie in de gelegenheid te stellen, mij van advies te dienen — en in 't algemeen met jullie die geregelde en vriendschappelijke betrekking te onderhouden, die voor een „einheitlich" optreden en ter voorkoming van misverstanden gewenscht is. Alles natuurlijk met behoud mijner zelfstandigheid en vrijheid van beslissing, reeds geboden door mijne verantwoordelijkheid jegens de Partij. Mocht jullie ondanks dit alles toch meenen, dat het belang der Partij zich tegen inijn optreden als hoofdredakteur verzet, wil me dit dan rondweg inededeeleu. Ik zal dat, als zooveel anders reeds, sans rancune vernemen, maar wensch 'fon ook de verantwoordelijkheid niet weer te dragen en zal te zijner tijd de Partij van de reden mijner weigering in kennis stellen. Want dat ik langzamerhand de betrekking van hoofdredakteur als een last ben gaan gevoelen, is werkelijk minder een gevolg geweest van mijne andere bezigheden en mijn wonen elders, dan van de openlijke en bedekte bestrijding bij totaal gemis aan opbouwende vriendschappelijke medewerking van Jullie zijde. Tegenover een fronde van de meest-schrijvende propagandisten der Partij is waarneming van de hoofdredaktie onmogelijk, enerveerend; het is die tegenwerking geweest, die me heeft doen besluiten, me in mijn huiselijk leven terug te trekken, tengevolge waarvan 2van mijn kracht braak heeft gelegen, mijn beste artikelen (omdat ik toch 't gemis van 't redakteurstraktement moest compenseeren) in de Java-bode verschenen en het zelfvertrouwen, voor den strijder zoo onmisbaar, dat mij vroeger tot zoo krachtig werken in staat stelde, mij meer en meer heeft begeven. Iloe geheel anders ware 't geweest, wanneer wij — ik geef in dezen jullie niet alleen de schuld — als goede sociaaldemokraten ons meer bewust waren geweest, allen slechts gesellschaftliche Theilarbeiter te zijn, die elkaar moeten aanvullen in plaats van elkaar om de hiaten, over en weer bestaande te bestrijden. Ik meen dat het schoone doel, dat jullie je stelt: de Partij te houden op den bodem der Marxistische leer, van den klassenstrijd, het best wordt bereikt, als de intellektueelen meer den nadruk leggen op positieve medewerking dan op negatieve kritiek — op propaganda onder de massa en hare opvoeding tot bewust soc -dein. denken, dan op bestrijding van personen en twistgeschrijf over gebeurde dingen. Aan die propaganda wil ik de krant dienstbaar maken; ik wil daarbij gaarne van jullie krachten gebruik maken. Niet dat de krant een Tummelplatz moet worden voor theoretisch geschrijf; neen, 't zal onder leiding van den hoofdredakteur, als onderdeel van een door ons gemeenschappelijk vast te stellen plan moeten gebeuren: ik denk hierbij o. a. aan artikelen in den trant als door Henr. Holst in't laatste Zondags-No. en door Gorter in eenige Nos. van het Twentsche orgaan zijn geschreven. De krant te maken tot een uiting en een centrum van organisatie der verschillende politieke en intellektueele krachten in de Partij, dkt is mijn ideaal daarmee ben ik in 1900 ook begonnen (denk aan 't eerste Zondags-bijvoegsel), daartoe heb jullie aanvankelijk ook medegewerkt ; maar na ons eerste verschilpunt is dat veranderd en is de krant, of ben ik, integendeel een centrum van strijd geworden. Hiermee heb ik meen ik, voldoende te kennen gegeven, wat ik me van deze goedgemeende poging tot herstel onzer ten ontijde verstoorde vriendschappelijke samenwerking voorstel. Ontmoet deze bij jullie overwegende bezwaren, dan raad ik toch aan, een kandidaat te stellen, die dan wèl in jullie geest kan werken. De «trijd tegen inij heeft, naar ik in gemoede meen, de krant niet beter, maar — als strijd- en propagandamiddel — slechter gemaakt. BRIEF van v. d. Goes aan Troelstra, d.d. 14 April '05. Alvorens wij elkaar morgen ontmoeten om de zaak meer te bespreken, wilde ik je een opheldering geven die je met recht zou kunnen verlangen. Het onbeantwoord blijven van je brief uit Dresden, is te wijten aan een louter toevallige, persoonlijke tekortkoming van mij. De opdracht van de N. T.-redaktie heb ik niet uitgevoerd; eensdeels omdat ik, door gebrek aan ruimte verhinderd in de April-afl. van ons tijdschrift mijne gewone jaarlijksche beschouwing over den beschrijvingsbrief te plaatsen, voornemens was althans de belangrijke kwestie van de Foii-redaktie in de courant te behandelen, daardoor in het geval-geraakte van tweemaal hetzelfde te moeten schrijven. Dat er, overigens, waarlijk „doublé emploi" is geweest, zal je nader hieruit kunnen blijken, dat wij, principieele tegenstanders van jouw kandidatuur als Redakteur, de gebreken in de tegenwoordige leiding door de voorgestelde verandering niet verholpen achten. Een kritiek van Tak is, in 't algemeen, tevens een kritiek van Troelstra. Dat de politieke leider en parlementaire woordvoerder de te eenzijdige politieke richting verbeteren zou, wil er bij ons niet in. Daarentegen ben je meer dan T. meester van den agitatorischen stijl, een aanvulling, indien niet wat de onderwerpen, dan toch wat de behandeling betreft, zou door jouw meer regelmatige medewerking de kourant enorm ten goede komen. Natuurlijk is mijn voorstel tot regeling van de medewerking in het algemeen, o. a. gebaseerd op de gedach'e aan deze in het bijzonder. Mocht liet Kongres besluiten, jou te benoemen, dan kan reeds nu worden gezegd dat het je aan onzen steun in geen enkel opzicht zal behoeven te mankeeren. Wij zijn bereid lot iedere praktisch uitvoerbare regeling van samenwerking en overleg — maar kunnen aan den anderen kant niet beloven dat, mocht ondanks alles de kourant geleid worden in een naar onze meening verkeerde richting, of geredigeerd op een onjuis e wijze, wij deze meening voor de Partij zullen verzwijgen. Ook hierover kan morgen uitvoerig worden gesproken, maar, wijl je misschien dit laatste zelf niet verlangd heb', achtte ik het niet overbodig, er nu al op te wijzen. 1U BIJLAGE XIII. Het Volk, 1 Juli 1905. Artikel A. Pannekoek. Van hetgeen nu in onze partij geschiedt is allereerst het Partijbestuur schuld, dat over onze houding in distrikten, waar kiesrecht-tegenstanders met elkaar in herstemming komen, geheel en al zweeg, en aan de afdeelingen overliet, zeil' uit te zoeken, wat zij te doen hadden. Grooter nog is de schuld van de Redaktie van het Volk, die door een listige uitlegkunst het kongres-besluit in zijn tegendeel omgekeerd heeft, en daardoor de afdeelingen op dezen weg voortgestuwd heeft. Zij verdedigt een gedragslijn, die praktisch ongeveer op hetzelfde neerkomt als wat Tak wilde met een beroep op het kongres-besluit, dat daar scherp tegenover stond. Evenals verleden jaar heeft men het kongres laten besluiten, en erg principieel doen, om er later lijnrecht tegen in te handelen. Door haar voorbeeld van ongehoorzaamheid aan het kongres-besluit — te erger nog, nu zij den schijn aanneemt, het juist te volgen — is de Iiedaktie verantwoordelijk voor den geest van desorganisatie en van politiek bederf, die wjj nu in onze partij zien. Het ergste heeft zij het echter gemaakt, toen zij in H.V. van Donderdagavond in duidelijke termen opmerkte, dat wij onze stemmen behoorden te gebruiken als sjaggermiddel, om onze in herstemming komende partijgenooten er in te helpen. Het hoogste doel onzer politiek dus een paar Kamerzeis meer! Wij doen voor niemand onder in verlangen, Van Kol en de anderen weer in de Kamer te zien — maar niet tot eiken prijs. Onze Kamerzetels, die moeten zijn een middel tot bewustwording der arbeidersklasse, worden hier tot een hoogste doel, waaraan die bewustwording opgeofferd wordt. Uit de onzekerheid, waarin die raad ons brengen moest, of wij nu met de Zaansche anti-revolutionairen, of met de Enschedeesche liberalen moesten gaan handeldrijven, werden wij geholpen door een telegram van de liberale kiesvereeniging te Enschedé, waarin ons met v. Kol gedreigd werd. Nu was dit voorstel van de Enschedéërs niet erg aannemelijk; de liberalen hadden groot belang, Van Kol te doen kiezen, en wij geen enkel, om b.v. Van der Vlugt in de Kamer te brengen; dus het was toch al geen eerlijke handel. Maar brandende schaamte moet toch ieder soc.-dem. vervuld hebben toen hij las, dat de liberalen te Enschedé Van Kol zouden steunen, omdat zij tevredenstellende berichten over onze houding tegenover aftredende liberalen hadden gekregen. Tot dergelijken weerzinwekkenden stemmenhandel werden wij door de redaktie van 11. V. rondweg uitgenoodigd. Had de angst voor een paar zetels haar zoo bevangen? Zij wist toch, zoo goed als ieder, dat wij de meeste onzer herstemmingen toch zouden winnen, doordat tegenstanders in hun belang verplicht waren, ons te helpen. Wij zullen dan ook, na afloop der herstemmingen denken wij, met een kleine omkeering der oude spreuk kunnen zeggen: Niets is verloren, behalve de eer! En in onze juichtonen zal ook bitterheid zijn. Wij hebben vroeger de vrijzinnig-demokraten op de kaak gesteld, die, toen het oogenblik van pal staan kwam, om oogenblikkelijk gewin, het A. K. in den «teek lieten. Wij hebben daartoe geen recht gehad: wij zijn evenmin vast ge- bleken. Wij hebben het honderdmaal in de verkiezingen gehad over lood om oud ijzer: het was hol geschetter. Al onze groote woorden, die de uitdrukking van een groote en grootsche werkelijkheid konden zijn, zijn tot holle frases geworden, die vergeten waren, toen het oogenblik kwam, toen het eenige zelfbeheersching, fierheid, karaktervastheid eisehte, een afzien van oogenblikkelijk gewin, om ze tot waarheid te maken. Wij hebben door onze houding in de herstemming de zaak van het A. K. achteruit gebracht; de antithese van Kuyper nieuwen steun gegeven; het klassebewustzijn der arbeiders verzwakt; den afkeer van politiek onder goed-revolutionair voelende maar minder ontwikkelde arbeiders doen toenemen; ons eigen kongresbesluit verkracht en daardoor de discipline in de partij geschonden. Dat de verkiezingsaktie. voor de eerste stemming door onze partij zoo mooi en flink gevoerd, daarna tot een zoo jammerlijk tooneel geworden is, is voornamelijk de schuld van de leiding der partij, het partijbestuur en de redaktie van Het Volk. BIJLAGE XIV. Artikel Troelstra, Het Volk, 20 Juli 1905. Onze houding bij de herstemmingen 1905. De uitslag der verkiezingen van 16 Juni stelde het lot der burgerlijke partijen in onze handen, in zóó sterke mate, dat de beslissing, of Kuyper zou vallen, bij ons berustte. Wij toch hebben den doorslag gegeven in 14 distrikten, waar zelfs de bloote onthouding van stemmen door de onzen, Kuyper de overwinning zou hebben bezorgd.') Anderzijds was het zeker, dat de liberalen, zelfs al wonnen zij het in alle 32 distrikten, waar zij in herstemming waren, liet nooit boven 48 zetels zouden kunnen brengen. Tweeërlei winst was hier dus voor ons te behalen: lo. de reaktie in ons land, die in Kuyper zoowel theoretisch als praktisch haar sterkste uiting en verdediging vindt, een gevoelige les te geven, te doen tuimelen, en 2o. de antithese, die vooral wij haten, omdat zij de wig is, die de arbeiders in den klassenstrijd splijt, reeds door het feit van ons zelfstandig bestaan tot eene feitelijke onmogelijkheid te maken. ') In 14 distrikten bedroeg de meerderheid van den bij herstemming verkozen liberaal minder dan 't getal stemmen, bij eerste stemming op onzen kandidaat uitgebracht. Het waren de districten Amsterdam II, Enkhuizen, Den Haag I, Rotterdam I en II, waar de liberale kandidaat een bevestigend antwoord op onze kiesrecht-vraag had gegeven; Dordrecht, Gouda, Lochem en Zuidhorn, waar dat antwoord ongunstig of twijfelachtig was en Amsterdam VII, Haarlem, Rotterdam IV, Utrecht [ en II, waar de kandidaat oud-liberaal was. Had de Partij Pannekoek's advies en de kiezers dat der Partij opgevolgd, dan zou de toestand thans zijn: 36 liberalen, 57 klerikalen of, als men de twijfelachtige antwoorden van Zijlrna en Jannink voor goed rekent: 38 liberalen, 55 klerikalen en 7 soc. dem. Geen kleinigheid, voorwaar! Het „Schweinegliick", in de internationale sociaaldemokratie zoo bekend, een verrassende vergoeding: voor het „Pech", voor de tegenvallertjes, ook onze partij niet bespaard. Een breken van de grootste zuil, die den tempel der reaktie droeg, door den Simson van het proletariaat, nadat hem het haar in de afgeloopen jaren zoo leelijk was afgesneden — breken van die zuil, ineenstorten van dien tempel, zonder dat Simson zelf in de puinhoopen behoeft te vergaan. Integendeel, na dien val steekt hij boven de puinhoopen uit, jong, sterk, ongedeerd en ziet, zijne haren zijn weer aangegroeid en de Filistijnen mogen weer sidderen. Een heerlijk feit in onzen klassenstrijd. Niet slechts, omdat daarmede een systeem, tegen het socialisme vooral gericht, omdat daardoor de man, die t gansche volk tegen de sociaaldemokratie dacht mobiel te maken, omdat daardoor de bloedhond van 1903, de „Worger" der onafhankelijke vakbeweging door de partij zijner slachtoffers en der buiten de qemeenschan gebannenen van de macht is beroofd. Maar ook en vooral, omdat daarmede aan elke Regeering de les wordt gegeven, die ik deze Regeering reeds in 1904 had toegedacht, nl dat de sociaaldemokratie in Nederland, ondanks het slechte kiesrecht, reeds sterk genoeg is, om aanvallen als die van Kuyper in April 1903 langs politieken weg te kunnen wreken. Er is in die dagen gezegd: hadden wij slechts algemeen kiesrecht gehad, dan zou de Reaktie haar aanval niet hebben gewaagd! dienden, de eigenaardige machtsverhouding der burgerlijke partijen onderling maakt, dat ook met het bestaande kiesrecht de Reaktie niet veilig blijkt voor onze^ politieke macht. Dat geeft moed, dat geeft echter veel veel meer: een prachtig nieuw wapen in onzen strijd tegen het anarchisme, een propagandamiddel voor de politieke aktie onder de arbeiders, dat de politieke organisatie der Nederlandsche arbeidersklasse ten goede zal komen. Waar het economische wapen in den strijd tegen Kuyper te zwak bleek, heeft het politieke wapen, heeft het stembiljet hem overwonnen. Maar die propaganda, de meest noodige in de verwarring, nog steeds door het anarchisme gezaaid, konden wij alleen dan uit deze verkiezingen afleiden, als wjj het politieke wapen, op het oogenbhk dat t ons dien dienst bewijzen kon. dan ook werkelijk aebruikten. Yanxrnj" £roo*er l>eteekenis, niet slechts voor onze partij, doch voor dé gansche Nederlansche politiek, is het feit, dat door het optreden der soc. dem. kiezers bij de herstemmingen een parlementaire toestand is geschapen, die de beruchte antithese- misschien zelfs officieel en moreel, in elk geval metterdaad plotseling onmogelijk maakt. Het is hier de plaats, de partijgenooten, die in ons werken b;j de herstemmingen een erkenning der antithese hebben gezien, daarmee even banaal den schijn voor wezen nemende als (maar dan met opzet!) de christelijke pers, even van het voorbarige en oppervlakkige hunner meening en van net roekelooze harer publiceering, te overtuigen. Dit erkent toch zelfs de Standaard, dat de soc. dem. stemmen tegen Kuyper een antwoord zijn op zijne dwangwetten. Moeten wjj zeiven dan de zaak anders voorstellen. Neen, laat het nog eens duideljjk gezegd zijn: niet het anti-klerikahsme, maar rechtmatige toorn over de schanddaden van het Kuyperregiem heeft de socialistische kiezers van 28 Juni „tegen Kuyper" gedreven op een oogenbhk, waar zijn val tevens beteekende: een enorme versterking van de positie der Arbeiderspartij, zelfs bij verlies van een zetel, in de nieuwe Kamer. Kuyper eronder en de liberalen er niet bovenop — is er voor ons sterker positie denkbaar? Mogen wij de zaak zM voorstellen, alsof het antiklerikalisme op 28 Juni alle oppositie-partijen zou hebben bijeengedreven? Maar dan zouden wij ook de konsekwentie dier leuze hebben te aanvaarden en zou de weg geopend zijn voor een anti-klerikaal verbond als in Frankrijk. Aeen, beangste vrienden, die zoo snel naar de pen grijpt en zoo weinig de dingen doorziet, zóó is de zaak niet. Het anti-klerikalisme is op 28 Juni niet minder in den draf geraakt dan het klerikalisme. Het is de vraag, wie op dit moment het ergst met de handen in 't haar zit: Kuvper of Borgesius. Ja, had onze Partij op 28 Juni ter elfder ure een verbond, gesloten met de liberalen, om hare toevallige machtspositie te gebruiken ter bereiking van een paar voordeelen nu en in de toekomst — had de Partij het standpunt, in mijne rede en de Haagsche Kongresmotie ingenomen, verloochend door een kompromis met de liberalen aan te gaan of voor te bereiden — dkit ware Borgesius gered, de antithese gehandhaafd, doch ook ons eigen standpunt prijsgeven. Maar thans V De zaak is nog niet uit, alarmeerende vrienden, met den 28 Juni!! Nu begint het pas! Dat zult ge bemerken, zoodra de Kamers weer bijeen zijn! Er komt nu een tijd, dat de politieke verzwakking onder de bourgeoisie, door mij in December 1904 in de Kamer gekonstajeerd, om aan toonen, dat de S. D. A. P. en de groei der Arbeidersklasse ook voor ons land een politieke noodzakelijkheid is, duidelijker dan ooit zich zal openbaren. Dat zal den drang naar algemeen kiesrecht, naar het proletarisch regiem meer dan ooit versterken! En dien toestand hebben wij te danken aan het politiek gevoel van die duizenden kiezers, die zonder eenig drijven onzerzijds, grootendeels bezield door afkeer van den man der dwangwetten, hun stembiljet goed hebben gebruikt. „Nederland in het koalitiemoeras", zóó is de toestand thans; sterker en dringender zal de vraag worden: hoe eruit ? Aan ons de taak, door onze dad'n en woorden het antwoord op die vraag te geven. Het is teekenend voor de botheid en verwaandheid van een op een formule doodvallenden öókpoliticus als Pannekoek. dat al deze dingen aan zijn blik ontsnapt zijn en dat de kiezers, die dit hebben gewrocht, door hem als domme jongens, die hun lesje niet kennen, in den hoek worden gezet! Eéne vraag — ook voor onze inwendige partijverhoudingen zeer belangrijk! — kan mij hierbij gesteld, nl.: als gij zóó over de herstemmingen op 28 Juni denkt, wat beteekent dan onze kongresmotie? Ware het dan niet beter geweest, althans voor de herstemmingen maar direkt „tegen Kuvper" partij te kiezen? Ik antwoord: natuurlijk niet! Gesteld eens, de liberalen waren door Kuyper's val meerderheid geworden, als in 1897. Ware dit op 28 Juni te voorzien geweest, dan ware er alle aanleiding geweest, bijv. in Haarlem (waar de oudliberalen steeds met de klerikalen bij gemeenteraadsverkiezingen de socialisten bestrijden) Van Styrum te laten vallen, door onze kiezers tot onthouding aan te sporen. Op den tweeden Paaschdag was volstrekt niet een situatie, zooals de 16e Juni ons bracht, vooruit te zien. Ons de handen te binden, door al voor vast alle liberale konservatieven carte Manche te geven, zou de grootste dwaasheid zijn geweest. Wat beteekent dan de motie, die steun belooft aan voorstanders van algemeen kiesrecht? Die beteekent, dat de partij, voor zoover zjj het kon doen zonder 't gevaar zich door 't nemen van een ontijdig besluit de handen te binden precies zóóver is gegaan, als redelijkerwijze mogelijk was. Zij heeft zich positief uitgesproken over iets, wat onder alle omstandigheden kon en moest gebeuren; zij heeft zich tot geene positieve daden verplicht over iets, wat op verschillende wijze zou zijn te behandelen, al naarmate van de omstandigheden. Een positieve (laad is: als partij den kiezers aanraden, niet te stemmen. Wat daarbij voor elk kiezer onthouding is, is voor de partij, die door haar optreden die onthouding bewerkt, geen onthouding, doch positief optreden. Wjj wisten, dat het in-massa-thuisblijven van de kiezers, die de roepstem onzer partij bereikte, liet positieve resultaat zou hebben gehad van Kuyper's macht te bevestigen. Wat de kiezers, zonder eenige uiting van wege de partij, zouden doen, was hun werk; wat zij, als gevolg onzer uiting, op ons advies, zouden gedaan hebben, zou 't werk onzer Partij zijn geweest. In 't laatste geval gaf Part,J. wiaing, in 't eerste niet. De ware onthouding was niet: spreken • maar zwijgen; niet: leiding geven, maar: de kiezers elk voor zich zelf laten beslissen. A1 P'eit deze opvatting der motie tegen die van Pannekoek en Van der (.oes, ik heb ze meer gegeven ten bewijze, dat ook hun eigen methode van behandeling dezer zaak hun met baat, dan om mij bij die methode aan te sluiten. Met dergelijke woord- en schriftverklaringen kunnen advokaten voor de , e' theologen m een dispuutkollege werken — ze missen voor gevallen als het onderhavige elke beteekenis, daar niet de taalkundige verklaring van de woorden eener motie, doch de bedoeling der menschen, die haar aannamen, moet beslissen En «laar die menschen, terecht, niet hebben vastgesteld, hoe, pf.l1 ,?.at, e®ne- ln alle omstandigheden geldende geval, het standpunt onzer 1 artlJ, blJ (le, herstemmingen zou moeten worden uitgewerkt, is het diskussieeren over hunne bedoeling een vechten om 's keizers baard. i) ,'',en ,anc'ere vraaK Ï8: of het wel goed gezien is geweest, waar toch op laschen de omstandigheden, die de herstemmingen op 28 Jnni een zoo eigenaardige en buitengewone beteekenis gaven, niet te voorzien waren, toch een motie over die hers emmingen aan te nemen. Pannekoek heeft zich beroepen op een kongresmotie van 1901, die toen door het P. B. anders zou zijn uitgelegd dan die van 1905. Maar in 1901 heef' het Kongres de gansche leiding bij de herstemmingen overgelaten aan het P. B. We zijn echter in de laatste jaren zóódanig in het tijdperk der kritiek geraakt; er was vooral op dit laatste Kongres zulk een geest van wantrouwen in het beleid, ja zelfs in de eerlijkheid van te pai. ij leiding ('), dat het P. B. uit den aard der zaak weinig lust moest gevoelen, van het Kongres eenige meerdere verantwoordelijkheid over te nemen, dan dit zelf kon en wilde dragen. Toen dan ook Pannekoek met een motie kwam aandragen, die de aktie bij de herstemmingen tot in kleinigheden trachtte te regelen, heb ik een meer principiëele motie on'worpen, waarin zóóveel werd vas'ges'eld, als zonder gevaar voor verwikkelingen mogelijk was. Nu echter blijkt, dai het wantrouwen in de part ij leiding, bij deze lieden tot een manie aangroeiende, daardoor eerder nog bevestigd dan verminderd wordt, zal de I ariij wèl doen, zich het volgend Kongres eens wat kras en duidelijk uit te spreken, opdat de vertrouwensmannen in de Partij voortaan weten, dat zij bij aantijgingen en verdachtmakingen als de laatste jaren den toon tegenover de imngewezen leiding in de Partij bederven, het vólle ongerepte vertrouwen der t artij bezitten. Dat zal elk Pari ijbes'uur kracht en lust geven, omdenoodige verantwoordelijkheid op zich ie nemen in gevallen als het onderhavige, dat op het Kongres slechts gedeeltelijk was te beoordeelen en waarover een volledig oordeel, alle omstandigheden omva tende, eers, na 16 Juni mogelijk was. u' o6IJ> ('?nke aan Pannekoek's insinaties naar aanleiding van het manifest van het 1. B. in zake de Statenverkiezingen, en aan verschillende uitingen van jongere partijgenooten in liet debat over de herstemmingen. UITGAVEN van H.A.WAKKER&Co. ROTTERDAM SOCIALE BIBLIOTHEEK Onder redactie van Mr. P. J. TROELSTRA en HENR1 POLAK. Bij inteekening op de geheele serie van 10 werken prijs ingen. f7 20, in linnen band f 11.20. VERSCHENEN ZIJN: No 1. ROBERTBLATCHFORD. Droevig Engeland. VertaalddoorHenriPolak Met een naschrift van Herman Heijermans Jr. 3e druk Omvang 163 blz. Prijs ingenaaid f 0.70, gebonden f 1.10. (*) No 2. HENRIETTE ROLAND HOLST. Kapitaal en Arbeid in Nederland. (Een bijdrage tot de economische geschiedenis der 19e eeuw). Omvang 211 bladz. Prijs ingenaaid f 1.25, gebonden f 1.65. (•) Een proeve van historisch-materialistische geschiedbeschouwing. No. 3. JOH. VISSCHER. De Ondergang van een Wereld. Omvang 160 bladz. Prijs ingenaaid f 1.—, gebonden f 1.40. (*) No. 4. KARL KAUTSKY. Thomas More en zijn Utopie. Uit het Duitsch vertaald door J. F Ankersmit. Met portret van Thomas More. Omvang 275 bladz. Prijs ingenaaid f 1.60, gebonden f 2.—. (*) No. 5. F. M. W1BAUT. Trusts en Kartellen. Omvang 235 bladzijden Prijs ingenaaid f 1.25, gebonden f 1.65. (•) No. 6. JOS. LOOPUIT. Het Anarchisme in de Arbeidersbeweging. Omv 216 blz. Prijs ingenaaid f 1.10, gebonden f 1.50. (*) (*) Deze prijzen zijn huiten inteekening. No. 7 zal waarschijnlijk voorjaar 1906 verschijnen. Dr. T. R. ALLINSON Medische Verhandelingen VIJF BUNDELS — Prijs, gecartonneerd 60 cent. Elke Bundel is op zichzelf kompleet. Het Boek voor GehuwdeVrouwen VIERDE DRUK — Prijs, gecartonneerd 60 cent ZOOEVEN VERSCHENEN: Een nieuw belangrijk werkje, LONGZIEKTEN en een TWEEDE HERZIENE DRUK van: RHFHMATIPK Oorzaken — Verschijnselen — Gevolgen 'LUI 11 1 I ll^l\ Behandeling — Genezing. Prijs 25 cent. TWEEDE JAARGANG VROUWENJAARBOEKJE 1906 PRIJS 15 Cent. BIJ ELKEN BOEKVERKOOPER VERKRIJGBAAR UITGAVEN van H. A.WAKKER&Co. ROTTERDAM SIDNEY & BEATRICE WEBB. De Theorie en Praktgk van het Britsche Vakvereenigingswezen. Uit het Engelsch yertaald en van belangrijke aanteekeningen voorzien door Henri Polak. In twee deelen royaal 8°, 844 bladz Prijs ingenaaid f 4.50, in twee banden gebonden f 6.—. LILY BRAUN. De Vrouwenkwestie. Haar historische ontwikkeling en haar economische kant Vertaald door J.FAnkersmit. 2e druk. Omv. 6»U blz. royaal 8°. Prijs ingenaaid f2.25, in linnen band f2.90; ook in stukken van f0.50. HENRIETTE ROLAND HOLST. Algemeene Werkstaking en Sociaaldemo- cratie. Omvang 180 bladz. AUGUST DE WINNE. Door Arm Vlaanderen. Met 38fraai uitgevoerde illustratiën en bijschriften van Ed. Anseele en K. Beerblock. Omvang 36S bladz. Prijs ingenaaid fl.25, gebonden f 1.60. STELLA POLAK en HENRI POLAK. Het Socialistisch Liedercnbockjc. 18 liederen met muziek. Prijs 25 Cent. ALBERT HAHN. Onder Zwart Regime. 12 Karikatuurteekeningen in kleuren. Gewone uitgave in omslag f0.60, Luxe editie f2.50. STELLWAGEN. Individu. In band fl.40, in omslag 95 Cent. -s» -*► Literatuur over Rusland, -s» -s* LEO DEUTSCH. Zestien jaren in Siberië. Gedenkschriften uit de ballingschap van den bekenden Russischen revolutionair. Vertaald door J. F. Ankersmit Gedlustr. met 8 docuinenteele fotografïën en een portret van den schrijver. Omvang 411 bladz. Prijs ingenaaid fl.50, gebonden fl.90. GNJEW. De Stormvogel der Revolutie. Mededeelingen vaneen ooggetuige over de „aderlating" van 22 Januari 1905 te St. Petersburg. Naar het Duitsch van Sonja Werner. Met omslagteekening van Ch Cocheret. Omv. 150 blz. Prijs ingenaaid f0.90, in prachtband fl.25. Priester GAPON. Oproep aan het Russische Volk. Prijs 10 Cent. A. MATOUCHENKO. De Matrozenopstand in de Zwarte Zee. Met oortret. Prijs 15 Cent. PETER KROPOTKIN. De Revolutie in Rusland. Prijs 10 Cent. Dr. H. BLOCHER en M. BLUMBERG. De Russische Omwenteling en de Alcohol. Prijs 10 Cent. -s* -*► Brochuren. -*► VICTOR GRIFFUELHES en A KEUFER Tweeërlei Taktiek in de Vakbe- weging. Prijs 10 Cent. J. OUDEGEEST. De Vakbeweging. Eenige beschouwingen over ontstaan, doel, en middelen der Vakorganisatie. Omvang 40 bladz. Prijs 15 Cent. A. OGTEROP. De maatschappelijke toestand der arbeidsters. Prijs 10 Cent. J. JOOSSE. De arbeiders en het Onderwijs. Prijs 10 Cent. FR STAMPFER. Godsdienst is privaatzaak. Prijs 25 Cent. K. KAUTSKY. Parlementarisme, Volkswetgeving en Sociaal-Democratie. Vertaald door K. C. Broek. Tweede druk. Omvang 136 blz. Prijs 25 Cent. IAURENCE GRONLUND. De Socialistische Maatschappij. Vertaald door F. W. N. Hugenholtz. Omvang 175 bladz. Prijs 25 Cent. HENRIETTE ROLAND HOLST. De Vrouw, de Arbeidswetgeving en de Sociaal-Democratie. Omvang 30 bladz. Prijs 15 Cent. FRIEDRICH ENGELS. De ontwikkeling van het Socialisme van Utopie tot Wetenschap. Vertaald door J. F. Ankersmit. Prijs 25 Cent. PAUL KAMPFMEYER. De veranderingen in de Theorie en Taktiek van de Sociaal-Democratie. Uit het Duitsch door B. Reyndorp. Omvang 80 bladz. Prijs 10 Cent. JOS. DIETZGEN. Het Evangelie der Sociaal-Democratie. Bewerkt door Jos. Loopuit. Omvang 45 bladz Prijs 5 Cent. KAREL BEERBLOCK. Uit het leven der Fabriekswerkers. Omvang 70 blz. Prijs 15 Cent. BIJ ELKEN BOEKVERKOOPER VERKRIJGBAAR