7o4:T k i c y ;v J LITURGISCHE POËZIE, EEN VIOLIER-LEZING DOOR C. R. DE KLERK. * * * * + * * MAATSCHAPPIJ OH KATHOLIEKE ILLUSTRATIE 'S HERTOGENBOSCH. hm:J i. ^ c Liturgische Poëzie. LITURGISCHE POËZIE, EEN VIOLIER-LEZING DOOR C. R. DE KLERK. * * * * * + + MAATSCHAPPIJ DE KATHOLIEKE ILLUSTRATIE 'S HERTOGENBOSCH. LITURGISCHE POËZIE, EEN VIOLIER-LEZING. Geachte Vergadering! In een vorige Violier-lezing kon zonder optimisme op de blijde werkelijkheid gewezen worden, dat deze tijd naast zijn critiek, massaal noch horizontaal met die van een vroegere periode te vergelijken, onbetwistbaar zijn eigen schoonheidsdaden, zijn eigen kunstfeiten heeft. Oppervlakkig bekeken, zou dit verrassend mogen heeten, wijl de algemeene cultuur-geschiedenis van vroegere tijden op een oorzakelijk verband schijnt te wijzen tusschen kunstverval en critiekgroei. Maar iedereen, hij zij «laudator temporis acti> of een werker aan de agenda van zijn eigen tijd, iedereen heeft te erkennen, dat nimmer een eeuw het historische weten en vergelijkende inzicht van onze dagen bezat, dat nooit critische geest gewekt en gevoed werd door zoo algemeene en diepgaande kennis, — een kennis, die den eenen practischen kunstbeoefenaar steunt en den ander niet noodzakelijk hoeft te deren. Een kennis, die het schoonheidsgevoel en -inzicht van den theoretischen kunstbeoefenaar bijstaat in het zuiver stellen van zijn oordeel. Een kennis, die, hoe meer ze gemeengoed wordt, den duur beperkt van de slechte gevolgen eener dwalende critiek. De critiek van dezen VIOLIER-LEZING. tijd behoefde geen schoone ruïnen om daarop te tieren als woekerplant, zij heeft een eigen leven en zelfstandigen bloei, zij is gesteund en gevoed door een cultuur, die specifiek eigen is aan ons geslacht Ons geslacht heeft niet alleen chronologisch maar ook geschied-kundig het laatste en gewichtigste woord over schoonheid en critiek van 't verleden, welk laatste woord door onze naneven natuurlijk bekantteekend worden zal Maar met die toekomstige heeren hebben we op 't oogenblik weinig te maken Zietdaar, Dames en Heeren, een paar gemeenplaatsen, die mij moesten brengen tot de betuiging van mijn vreugde over het feit, dat door Violierders in en buiten den kring bereids zoo ernstige critische vragen aan de orde werden gesteld, of zoo de vragen er reeds waren, beantwoord in een of andere overtuigd partijtrekkende richting. Van mijn eigen vak, de litteratuur, in dit verband zwijgend, herinner ik eraan, hoe in het voorlaatste nummer van het St. Gregorius-blad de Zeereerw. Heer Van Schaik in de kwestie: wat hoofdfactor wezen moet bij de voordracht van het Gregoriaansch: de rhythmus van den tekst, of de numerus van de melodie, aan den rhythmus van den tekst met nadruk den voorrang gaf, zich aldus stellend tegenover de Benedictijnsche opvatting. Anton Averkamp hoorden wij in een waardeerende beschouwing (in Van onzen Tijd) van het Kerkzangfeest te Utrecht, bij het naast elkander stellen der woorden kerkelijk componist het laatste woord beklemtoonen met den eisch van oorspronkelijkheid. Mgr. Lans stelt in het laatste St. Gregorius blad de vraag, welke houding de Gregorius-Vereeniging behoort aan te nemen tegenover de strijdvraag: al of LITURGISCHE POËZIE. niet manuscriptenzang, een kwestie, door Pius IX en Leo XIII even beslist ontkennend beantwoord, als bevestigend en verplichtend door Pius X in zijn motu proprio, en hij herinnert er aan, dat hier persoonlijke voorkeur behoort te wijken voor den allereersten liturgischen eisch : gehoorzaamheid. Bouw- en schilderkunst vonden in onzen kring de vertegenwoordigers, die critisch ingingen op de onderlinge verhouding dier kunsten. Niet minder belangrijk was het feit, dat een theoretisch en een practisch beoefenaar der schilderkunst verschil van meening kwamen neer te schrijven over den eigen aard van decoratieve schilderingen. Artistieke nijverheid als weefkunst en boekverluchting werd in den Violier door deskundigen gewaardeerd en nader gebracht aan het belangstellend oordeel der leden. Dames en Heeren, zóó veelzijdige critische arbeid en belangstelling bij hen, die eerelid, werkend of belangstellend lid zijn van onzen kring, in zóó korten tijd, als waarvan ik daareven een al te troonrede-achtig overzicht gaf, doet mij den Violier liefhebben als een concentratie van krachten, die de katholieke cultuur ten goede moet komen — als een periodiek van schoonheiddienende daden, met een uitnemende redactie. Vergeeft me, dat ik uwe reputatie zoowel als de mijne eenigszins waag door deze gevaarlijke lofspraak. Ik meende tot dat dankbaar compliment verplicht te zijn, eer ik zou mogen gaan wijzen op een koude, bijna doode plek in ons katholiek-aesthetisch bewustzijn, althans voor zoover het blijkt naar buiten — een euvel weliswaar, waar de Violier zich niet langer aan bezondigd kan hebben dan den korten tijd van zijn existentie, maar een euvel, waarvan het bestaan niet vermoed wordt en dat ge eerst ziet, wanneer ge er van schrikt. Ik bedoel ons zwijgen van een schoonheid, die we meer waard weten dan de pracht van tien Vondels en evenzooveel Gezelle's, ons zwijgen van gewijde litteratuur in het algemeen, in het bijzonder : ons te weinig bewust medeleven met die meer goddelijkschoone dan menschelijk artistieke dag-litteratuur der Kerk: de liturgie. Katholieke liturgie — het mag U voorkomen, dat het mij na dezen proloog beter voegde zelfs de oppervlakkigste inleiding van het onderwerp niet te wagen en de hooge stofïfe liever over te laten aan een der priesters van onzen kring. En ik zou mijn simpele leeken-causerie niet begeeren uit te spreken, dilettant als ik ben tegenover eiken geestelijke, bevoegd ex officio, zoo niet mijn eerste leekengedachte deze was: dat de gewijde litteratuur er niet alleen voor den priester is, maar ook voor den leek. Voor den priester is zij de verplichte taal van zijn heilig beroep, voor hem is zij veel meer dan voor den leek, maar voor eiken Christen is de liturgie het dagelijksch hooglied van Christus' Bruid en de schoone belijdenis Zijner Opperheerlijkheid, de genaaenrijke beurtspraak tusschen God en de Ziel Zij is de eerste der geschreven schoonheden van het katholicisme, gedeeltelijk bereikbaar voor eiken geloovende, maar 't diepst te verstaan en 't heerlijkst te genieten voor wie aesthetisch ontwikkeld is In haar geheel is de liturgische litteratuur poëzie, tot zekere hoogte genietbaar voor artistiek aangelegde godsdienstloozen en toch geen kunst, geschapen door Uante's of Vondels, maar poëzie, gedicht door Gods Geest, die nergens als daar zóó menschelijk voelbaar léétt voor een kind van de Kerk Zonder dien Geest, die psalmen, profetieën, oud en nieuw testamentisch verhaal, legenden, lessen en beschouwingen der Vaders, antiphonen, responsoria, hymnen en gebeden, van heiligen en niet heilig-verklaarden, maakt tot één mystiek gedicht, zou de liturgie de meest hybridische bloemlezing zijn van de meest heterogene litteratuur-fragmenten. Dit wordt duidelijk, als we het mystieke karakter der katholieke liturgie beschouwen, het klaarst uitkomend in haar eerste wordingsgeschiedenis. Maar het schijnt mij practisch eerst een en ander te zeggen over de taal der liturgie, alsmede over bestaande en mogelijke overbrengingen in het Hollandsch. ■k * ¥ Voor den Roomschen ritus is de liturgische taal het Kerklatijn, die schoone doode spraak, welke bij der tijden wisseling en der geslachten vergaan niet verandert, in die onveranderlijkheid alreeds een treffend symbool van haar eigenen inhoud: poëzie van het eeuwige en goddelijke. Dat Latijn is een bijkomende schoonheid dier gewijde poëzie, maar zij schijnt voor de meeste leeken, die voor het leven geen Latijn noodig hebben, een onoverkomelijke moeielijkheid. We komen er nu eenmaal in de werkelijkheid, zooals ze reilt en zeilt, eer toe te liefhebberen in eene voor Hollanders vrij ongewone moderne taal als Italiaansch en Noorsch om een dichter of romanschrijver in het oorspronkelijk te verstaan, dan tot het aanleeren van Latijn met een vroom-aesthetisch doel. Wat dan te denken van Hollandsche vertalingen? Een goede vertaling met verklarende aanteekeningen van de liturgische boeken bezitten wij niet. In 't Hollandsch ken ik het in zijn soort hoogst verdienstelijke kerkboekje van pastoor E. H. van der Heijde, dat door den schrijver genoemd wordt een liturgisch Mis- en Lofboekje, bijeenverzameld door enz. Dat € bijeenverzameld» in den titel wijst genoeg op het zeer fragmentarische van den inhoud, — waar niet mee gezegd is, dat de verzamelaar onmethodisch te werk ging. Op een onderdeel van dat werkje kom ik dadelijk terug. Liturgische excerpten gaf ook pastoor Eppink in zijn «Gulden Wierookvat» en zijn «Cantemus», in den vorm vooral van Latijnsche gezangen, meestal een letterlijke (geen rijm ) vertaling eronder of ernaast. En zoo zullen er in het Hollandsch meer werkjes bestaan, die althans eenig inzicht bedoelen te geven in de schoonheid der liturgie. Maar een vertaling van alle liturgische boeken, een vertaling, met verklarende aanteekeningen voorzien, gelijk op dit oogenblik het Oude Testament der Vulgaat vertolkt en toegelicht wordt door theologische hoogleeraren en andere priesters der verschillende bisdommen, bestaat wellicht in geen moderne taal '), in elk geval niet in het Nederlandsch Zoo'n vertaling van de geheele liturgie zou wellicht nog meer tijd eischen dan die der Vulgaat, schoon natuurlijk het groote deel der liturgische litteratuur, dat aan Oud- en Nieuw-Testament ontleend is, eens mèt l) Het overigens boven mijn lof verheven werk van Dom Guéranger : Vanuit liturgique is heel iets anders dan een vertaling met verklaringen ; bovendien, waarom houdt het zich niet strikt uitsluitend bij den huldigen tekst van de algemeene liturgie? de Vulgaat zal bestaan in het Hollandsch. Maar in hooge mate tijd- en studie-verslindend zouden de wetenschappelijke en verwijzende aanteekeningen moeten zijn bij een volledige Hollandsche uitgave der liturgische boeken. Maar waarom zou ook dat reuzenwerk niet eens tot stand komen, als de ontwikkelde leeken er om gaan vragen en alvast beginnen met te toonen, dat de ondernomen vertaling der H. Schrift ook voor hèn is een aanbod van het Boek der boeken ? Ik sprak daar van een reuzenarbeid. Inderdaad, de simpele inhoudsverdeeling in zeven rubrieken van heel de liturgische litteratuur, naar de verdeeling van het liturgische jaar, doet dat reeds vermoeden. Zij bestaat namelijk uit avond- nacht-en daggetijden: i° van het Commune de tempore, bevattende de algemeene officia van eiken dag der week; 2° van het Proprium de tempore, bevattende de bijzondere officia der kerkelijke jaarfeesten, die geen heiligenfeesten zijn : ais Advent, Kerstmis, Driekoningen, de Zondagen na Driekoningen tot Zondag Septuagesima, d. i den gden Zondag voor Paschen — dan Sexagesima, Quinquagesima, Aschdag en zoo voort tot den laatsten Zondag na Pinksteren d. i. den laatsten Zondag van het kerkelijk jaar; 3° heeft men avond- nacht- en daggetijden van het Proprium Sanctorum, bevattende de officia der heiligendagen van den kalender; 4° van het Commune Sanctorum, bevattende de officia, gemeen aan alle heiligen van zelfden rang: zoo heeft men het gemeenschappelijk officie van Apostelen en Evangelisten, Martelaren, Belijders enz 5° komen na de Communia in het Missaal: de z.g.n. votief-missen en votief-gebeden, en in het Brevier het Commune van de H. Maagd en het Commune der dooden afzonderlijk; 6° en ten slotte heeft men gewestelijke en diocesane officia, die derhalve niet door geheel de Kerk worden gevierd. Voor die reusachtige vertalingstaak, die wij leeken kunnen afdwingen tot op zekere hoogte, zou juist van aesthetisch standpunt de katholieke Bijbel-vertolking, waarvan ik zooeven sprak, het model zijn. Ge moogt die bewering over iets zóó eventueels vrij onbelangrijk vinden, ik wenschte er eenige terugziende aesthetischliturgische critiek aan te verbinden over een soort van gewijde litteratuur-vertolking, die ten onzent nog al gewild was en die haar eigen letterkundige verdienste hebben kan, maar die, naar mijn stellige overtuiging, zeer ongeschikt is om ons, leeken, te brengen tot recht verstand van het schoone oorspronkelijk. Ik bedoel poëtische vertalingen. Van liturgisch standpunt verdient een goede letterlijke proza-vertaling onvergelijkelijk ver de voorkeur boven een vertaling in verzen, zelfs van den grootsten dichter. Laat mij deze eenigszins verrassende stelling toelichten met drie voorbeelden. Mijn eerste voorbeeld zij een vergelijking tusschen De profetie van Isaias, vertaald en met aanteekeningen voorzien door JosErn Schets, professor in het seminarie te hoeven. |onderdeel der meermalen genoemde Bijbelvertaling] en De profetieën van Amos' zoon Isaias in nederlandsche verzen vertolkt door G. jonckbloet s. j. We nemen eerst de bekende plaats, waar de door * den H Geest bezielde dichter Isaias de dwaasheid hekelt der afgoderij. Hoofdstuk XLIV, de verzen 14, 15, 16 en 17. Ik zal telkens een stukje van de Vulgaat lezen en onmiddellijk daarachter de letterlijke vertaling van professor Schets. — Latinist en niet-Latinist zal dan hóóren, hoe bewonderenswaardig in het Hollandsch de vrije rhythmus van de Vulgaat is behouden en dat bij een dogmatisch-juiste vertaling, om 't zoo eens te noemen. Hoor hoe de profeet-dichter een afgodentimmerman teekent in zijn belachelijk bedrijf: Succidit cedros, tulit ilicem, cl quercum, Hij velt ceders, neemt een steeneik en een gewonen eik, quae stelerat inter ligna saltus: die gestaan heeft tusschen de boomen des wouds; plantavit pinum, quem pluvia nutrivit. hij plant een pijnboom, dien de regen doet groeien. Et facta est hominibus in focum: En deze dient den menschen tot brandhout; sumpsit ex eis, et calefactus est: hij neemt daarvan en warmt zich, et succendit et coxit panes: en hij steekt het aan en bakt brood ; de reliquo autem operatus est deum ct adoravit: van het overschot nu maakt hij eenen god en aanbidt hem, fecit sculptile, et curvatus est ante illud. snijdt hij een beeld en buigt er zich voor neder ! Medium ejus combussit igni, De helft daarvan verbrandt hij in het vuur, et de medio pjus carnes comedit : en over de andere helft eet hij vleesch. coxit pulmenturn, ct saturatus est, ct calefactus est, et dixit: kookt zich een gerecht en verzadigt zich en warmt zich en zegt : Valt, calefactus sum, vidi focum. Ha ! ik word warm, ik voel den gloed! *) Reliquum aulem ejus deum fecit et sculptile sibi: En van het overschot daarvan maakt hij een god en zijn gesneden beeld. curvatur ante illud, et adorat illud, et obsecvat, dicens: hij buigt zich daarvoor neder en vereert het en bidt, zeggende : Libera me, quia deus meus es tu. Red mij, want mijn god zijt gij ! Laten we nu het letterlijk proza-Hollandsch nog eens achter elkaar lezen en daarna de verzen-vertaling van Jonckbloet. Jonckbloet dicht in de maat der Italiaansche ottavo rime: Hij heeft daarvoor de glorie der waranden Een eik of beuk of ceder omgehakt; Of koos een pijn, geplant door eigen handen, Door regen hoog gegroeid en breed, getakt. Hij laat er van in 't vuur eens liaards verbranden, Waarbij hij zich verwarmt en brooden bakt; Wat overblijft maakt hij tot God, knielt neder, En buigt voor 't beeld, gesneên uit eik of ceder. Een deel laat hij in kleine stukjes kloven Ter voorbereiding van een vleeschgerecht ; Dan draait hij er een lijd het braadspit boven, Eet zijn genoegen, warmt zich voorts en zegt ; ') Zie het Naschrift, «Hoe prettig is 't, zich bij zoo'n vuur te stoven !» Van 't geen hij straks ter zijde heeft gelegd Maakt hij een God, aanbidt hem, strekt zijne armen En smeekt: «.Gij zijt mijn God! Toon me uiu erbarmen/» Me dunkt, Dames en Heeren, al wilt U pater Jonckbloet gaarne toevoegselen als glorie der waranden in zijn eerste en breed-getakt in zijn vierde vers vergeven en al zou men groote kunstwaarde mogen toekennen aan zijn litterairen arbeid op zich zeiven, niemand kan tegenspreken, dat de geduldige en keurige vertaalkunst van professor Schets de dichtst denkbare benadering is van de schoonheid der Vulgaat en ook in aesthetisch opzicht het werk van den poëet-vertaler verre achter zich laat. Nog één vergelijkend citaat uit het vierde hoofdstuk van Isaias. Het eerste vers kondigt een Godsgericht aan over Israël : de vrouwen zullen echtloos d. i. bij het Joodsche volk eerloos zijn. De verzenvertaling heeft: Dan zal een enkel man zijn arm zien aangegrepen Door zeven vrouwen, op wier bleek gelaat Het kille merk van schande en schaamte En zielesmart te lezen staat. « Wij zullen,)) zeggen zij, «met eigen brood ons voeden; Bedekken zullen we ons met. eigen kleed: Vergun ons slechts uw naam te dragen; Delg onze smaadheid, delg ons leed h De letterlijke vertaling heeft: En grijpen zullen zeven vrouwen naar éénen man te dien dage, zeggende: Ons eigen brood zullen wij eten en met ons eigen gewaad zullen wij ons kleeden; alleen worde uw naam over ons genoemd; neem onzen smaad weg! Van Jonckbloet's : op wier bleek gelaat Ifct kille merk van schande en schaamte En zielesmart te lezen staat heeft de Vulgaat niets en dus ook de liturgie niet, die het geheele 4C hoofdstuk van Isaias heeft opgenomen als de achtste der 12 profetieën, die op Paasch-Zaterdag aan de wijding des waters voorafgaan. i\lijn tweede voorbeeld ter toelichting van de bewering: letterlijke vertalingen zijn beter dan poëtische, zij het psalterium, het boek der psalmen Vergelijk slechts oppervlakkig de officieele psalmvertaling^ van den Roermondschen hoogleeraar (thans Z. 1). H. Mgr) J. H. Drehmanns met de dichterlijke van niemand minder dan Vondel, getiteld Koning Davids Harpzangen en gij zult bevinden, hoe Vondel daar Vondelsche verzen schrijft, geinspireerd door het oorspronkelijk, maar ge erkent op het eerste gezicht, dat ook die niet zullen brengen tot recht verstand der liturgische taal : die verzen zijn te veel Vondel om liturgie te wezen. Een derde bewijs voor de stelling, dat een leek bij liturgische zelfoefeningen dichters en rijmers het best uit den weg loopt, biedt de overbrenging van kerkelijke hymnen. Pastoor Van der Heijde zegt in het voorwoord van zijn straks vermeld Mis- en Lofboekje: «De ZEerw. Pater Stokvis veroorloofde wel, zijne schoone vertaling der Hymnen over te nemen.» Ook in het boekje van pastoor Eppink vindt men ccn paar Latijnschc hymnen in 't Hollandsch berijmd Het is waar, Dames en Heeren, dat het hymnarium niet zoo'n wezenlijk deel der liturgische litteratuur vormt als het schriftuurlijke element of de lessen en meditaties van eenigen dier Vaders, aan wier eensluidend oordeel de katholieke kerk goddelijk gezag toekent Die hymnen immers zijn lyrische liederen, die weliswaar eenmaal opgenomen in het liturgisch verband ondergeschikt worden aan die hoogere eenheid, waarom wij in het geheel der kerkelijke mystiek het dadelijk werk zien van Gods heiligen Geest, — maar die op zich zelf beschouwd kunnen worden en welker litteraire schoonheid dan grooter of geringer blijkt naar de mate der dichterlijke begaafdheid van haar auteur, hij zij dan een heilige of een niet heilig-verklaarde. Schijnt U dit misschien een echt «moderne» gedachte, de geschiedenis van het hymnarium, als bestanddeel der liturgie, bewijst, gelijk wij straks zullen zien, voldoende, dat de al of niet opname van die lierdichten onder de kerkelijke litteratuur in vroegere eeuwen niet als een levensvraag voor de liturgie zelve is beschouwd. Men is alzoo niet oneerbiedig of eigenwijs, wanneer men de zoogenaamde ambrosiaansche metrische hymnen onder aesthetisch opzicht wil vergelijken met de Latijnsche rijm-gedichten van den H. Thomas van Aquino, of de Rozenkrans-hymnen van Leo XIII met de Passie-hymnen van Fortunatus van Poitiers: Vexilla regis en Crux fidelis. Men kan veilig de eene mooier vinden dan de andere. Maar daaruit volgt dan ook, dat degene, die dergelijke hymnen in Hollandsche verzen weergeven gaat, zich niet kan onttrekken aan de gewone eischen der letterkundige critiek. Een hymnen-vertaler kan zich zeker niet veront schuldigen met het noodzakelijk hybridische voorkomen wat een oostersche dichtkunst als die van Isaias™° verkrijgen in een Hollandsche imitatie van den dichtvorm ^waarin Tasso zijn «Jeruzalem verlost» hee samengesteld (denk aan de zooeven aangehaalde passage uit Jonckbloet). Hij moet, zoo dat mogelijk is-- en 't schijnt noo-al voor bereikbaar te gelden in dertaai een hymne geven, die zoo niet adaequaat an toch benaderend is aan de schoonheid van het Latijnse °°rS Nu noem ik voor mij een hymne als Adoro Te, de middeleeuwsche altaartaai van den heilige, die aneelicus» aenoemd wordt, die, werelden van gedachten in zijn hoofd, stierf met het Hooglied op zijn lippen tot wien de legende een stem uit den hemel hoorde zeggen : «Gij hebt wèl over Mij geschreven, Ihomas», J ik noem die hymne volstrekt en betrekkelijk onvertaalbaar in verzen. Die schoone adoratietoon was nimmer 't deel van den dichter der Altaergeheimenissen noch van Gezelle - die toon is niet te vinden in een ander idioom, die toon is alleen weer te geven in de sDraak den spraakzang van het Gregoriaansch. fc-n verstaat men niet de godgelatenheid en stilte van den rijmval der eindwoorden telkens : Deitas — latitas sufficit — deficit fallitur — creditur zooveel gezongen verzuchtingen van blijde zelfverzaking op zich zelve, - ik denk, dat de leek bij een woordenloos luisteren naar de Gregonaansche melo 1 vromer en inniger adoreeren zal dan zoo hij zich be dienen moet van deze, in net boekje van i asioui v.u. Heijde overgenomen, berijming: 0 Verborgen Godheid, U aanbidt mijn hart, U, die in deez' schijnsels oversluierd werd; 'k Geef mij gansch gevangen voor uw Majesteit, Zinkend, bij 't aanschouwen, in mijn machtloosheid. Gogen, smaak en voelen falen in deez' stond, Maar 'tgeloovig hooren biedt ons vasten grond, Ik geloof de leere, van Gods Zoon gehoord; Niets is zoo onfeilbaar als het Waarheidswoord. Aan het kruis verborg zich '/ Godzijn slechts alleen Maar hier is het menschzijn schuilende meteen: Toch geloof ik beiden, en belijd ze meè Met den goeden moor der in een zelfde bet'. Ik ga niet verder, maar wijs nog even op de twee slotstrofen van het Lauda Sion, de H. Sacramentsdag-sequentie van denzelfden «engelachtigen leeraar», door dezelfde hand berijmd. De voorlaatste luidt: Bone pastor, panis vere .lesu, nostri miserere, Tu nos pasce, nos tuere, Tu nos bona fac videre In terra viventium. Die strofe noemt Schaepman in zijn prachtig boekje «St. Thomas van Aquino» zoo treffend een «roerende bede, in haar vier teedere rijmklanken op «ere» nog roerender.» Hoort nu, wat voor Hollandsch aan dat Latijn moet beantwoorden : Goede Herder, Brood van 't Leven, Jesus, vuil deez' gunst ons geven: Voed ons, sterk ons bij het streven Om ten hemel op te zweven Waar het land des levens is. De laatste strofe luidt: Tu, qui cuncta seis et vales, Qui nos pascis hic mortelles, Tu os ibi commensales, Cohaeredes et sodales Fac sanctorum civium. Over deze strofe zegt Schaepman een vernuftig woordspel: de rijmklank mies» doet hem denken aan een L.atijnsch substantief, dat vleugels beteekent en hij meent in den versklank te hooren «het dreunen van adelaren-vleugelslag»; een ander dichter zou, in Schaepman's gedachtengang, misschien gesproken hebben van hemelduiven. Hoe het zij, de volgende berijming laat alles in 't midden, zij is volkomen dood en klankloos : Heer en Meester aller dingen, Die ons voedt, ons, stervelingen, Maak, dat wij U ginds omringen, Mede-ervers, feestelingen Met al de uwen aan den disch! Te pijnlijker doet het mislukken van zoo'n berijmde hymne-vertolking aan, naarmate ze van edeler toeleg en devoter arbeid van den bewerker spreekt. Pater Stokvis heeft uit diepen eerbied voor Sint Thomas' Latijn zijn Hollandsch geschreven in gelijkvormige strofen, maar geen verzenkenner, die de Hollandsche regels leest op zich zelve, dat is niet in gedachte onderschoven van het origineel, kan die regels verzen noemen, lin al zou een ander er die taak niet beter aibrengen, een letterlijke proza-overzetting ware bij deze in middeleeuwsch Latijn gedichte hymnen onder elk opzicht verkieslijker, omdat zoo'n proza vertaling slechts bedoelt dat van 't gedicht weer te geven, dat in proza weergeefbaar is, maar zoo'n poëtische overbrenging heeft minstens den dunk van zoo dicht mogelijke benadering — en ze staat verder af veeleer, want haar eigen wezen is onecht. Ik vertrouw, Dames en Heeren, deze voorbeelden, ontleend aan Isaias-, psalm- en hymne-vertolkingen steunen de meening voldoende, dat voor een eventueele vertaling met verklarende aanteekeningen van de liturgische boeken de nieuwe katholieke schriftuur-overzetting het model is. Met deze critische opmerkingen over de liturgische taal, die slechts zijdelings den inhoud raakten, zijn wij geleidelijk gekomen aan de rechtstreekse h e beschouwing van de dag-litteratuur der kerk in haar wording en hoofdgedachte. Gij hebt voor eenigen tijd in de bladen het later tegengesproken gerucht vernomen, dat de Paus, een echt ijveraar voor de liturgie — want ook de kerkzang is daar een onderdeel van — weer een motu proprio zal uitgeven, nu over het Brevier, en wel om er wijziging te brengen in de legenda der heiligen en de orde der door de geestelijken te bidden psalmen. Overduidelijk blijkt uit de mogelijkheid van zoo'n optreden des heiligen Vaders, dat van het Breviarium, — d. i. het kerkelijk annuanum — Z H. de onafzetbare hoofdredacteur is. Maar het zou naïef zijn te meenen, dat dat hoofdredacteurschap bestaan heeft van Sint Petrus tot heden, de geschiedenis van het ontstaan en de eerste ontwikkeling der kerkelijke getijden weet niet van één hoofdleider. Tot het canonieke Romeinsche officie hebben verschillende geslachten en tijden, menschen van alle volk en taal bijgedragen, en zelfs is er niet één eenhoofdig verzamelaar en rangschikker van de verschillende bijdragen geweest, een verzamelaar, die bijvoorbeeld een of andere groote paus was, en wiens naam wij niet zouden weten. Over de verschillende kerken, die in de eerste eeuwen der Christelijke oudheid baden en zongen op hare eigene wijze, domineerde de kerk van Rome ten laatste met als voor alle verplichtend te stellen niet de hare zonder meer, maar eene uit elementen van verschillende, vooral Latijnsche kerken samengestelde lezing. Als ge van de huidige redactie der liturgische boeken teruggaat in het verleden, dan maakt ge vaak kennis met den menschelijken kant, den klein-mensche lijken kant soms, van de doorluchtigste leden der kerk Hoe zou het anders, betwistten de twaalven elkander den voorrang niet, terwijl de Meester nog met hen wandelde, — hoe zouden dan later de duizendtallen, als de Meester henen was ? — Toen de geleerde Newman nog totde Anglicaansche kerk behoorde, schreef hij in zijn Tracts for the Times: «Zoo voortreffelijk en schoon is het Roomsch getijdenboek, dat wanneer een Roomsche het een protestant voorlegt, deze van zelf gunstig bevooroordeeld komt te staan tegenover de Katholieke Kerk, als de protestant ten minste niet op de hongte is — voegt de Anglicaan er aan toe — met de lotgevallen dier ge- tijden «circumstances of the case.» Maar die historische lotgevallen waren voor den protestant iSewman zeiven geen beletsel om de liturgische boeken, gelijk ze daar liggen, heerlijk te noemen. Later zou hij 't geheim van dat prachtig opus, het Brevier, verstaan zooals wij : niet bloot als de opgetelde som van veler doen, maar als een omgekeerd Pinksterwonder : vele machten en invloeden wenschten er te spreken hun eigen vrome vinding en eigen taal, maar Sint Petrus in zijn opvolgers hoorde in hun koor de stem en het gedicht van Gods Geest. Bij deze algemeene opmerkingen over samenstelling en redactie van het Getijdenboek moet ik het laten om uwe aandacht te vestigen op het zuiverheilige der wording en het zuiver-bovenmenschelijke der hoofdgedachte van de katholieke liturgie. Die hoofdgedachte is: een canticum mysticum voor den Christus mysticus, het geheimnisvolle hooglied voor Christus' Opperheerlijkheid. Hoe zijn de Horae, de Getijden, ontstaan? De Heiland was gestorven, verworpen door zijn volk, verlaten door zijn leerlingen, gekruist tusschen boosdoeners. Verrezen was Hij den derden, ten hemel geklommen den veertigsten dag. Maar was dat nu de triomf, dien de profeten gezongen hadden van den Messias, Davids Zoon? In hun hart konden zij 't niet gelooven, de eerste Christenen. Geen ongeloof was dat en geen kleingeloovigheid, de fout, waaraan de apostelen zich schuldig maakten bij hun kansberekeningen in 't eenmaal — gelijk zij hoopten — door Christus te herstellen wereldsc'ne rijk van Israei, het was de liefde, die verlangde naar nog zichtbaarder openbaring van Jesus' heerlijkheid voor menschelijke oogen. Ja, Christus zou weldra weer verschijnen als triomphator en richter ; de eerste generatie zou niet voorbijgaan vóór ze in de heilige stad en over heel de wereld Zijn glorie en koningsmacht had zien schitteren. Of misschien zou wel een eerste of tweede generatie voorbijgaan vóór 's Heeren wederkomst, en de liefde had te berusten, maar de geloovigen moesten waken en bidden en geen oogenblik verflauwen in de gedachte — hoopvol en ontzettend tevens — de gedachte aan een mogelijk plotseling her-verschijnen van Christus. Maar zwegen de synoptische Evangeliën van jaar, seizoen en uur — was het niet waarschijnlijk, dat de nacht van Paasch-Zaterdag op Paasch-Zondag, de nacht, waarin de Heiland levend uit het graf was opgestaan. ook eens het oogenblik wezen zou, dat de Heiland weerkeerde als de verwoestende engel, die in den allereersten Paaschnacht Egypte's eerstgeborenen verslagen en de kinderen Israëls gewroken had? Welnu, dan mocht men ook van Paasch-Zaterdag op Paasch-Zondag niet slapen, men moest waken en bidden en beiden den dag van den Voorbijgang des Heeren Zoo ontstond de eerste Paasch-wake, de eerste vigilie, en de Paaschwake werd prototype en model van alle Zondagsche vigiliën en deze op haar beurt van het liturgisch Commune de tempore. Deze verklaring van het ontstaan der heilige nachtwake, van het eerste liturgisch getijde, is zeer oud. De H Isodorus van Se villa, gestorven in 636, had haar reeds ontleend aan den kerkvader Lactantius, die stierf in 325. De H. Hieronymus, f 420, gewaagt er van als van een overlevering der Joodsche Christenen, van denzelfden heilige is de vergelijking van Christus' zichtbare wederkomst met het eerste Paaschfeest in Egypte; hij zegt: uTraditio Judaeorum est Christum media noctc venturum in similitudinem acgiptii temporis, quando pascha celebratum est et exterminator venit», enz. Natuurlijk zegt de heilige dit in den gedachtengang der eerste Christenen Een treffend bewijs voor het feit, dat ten tijde van den Romeinschen schrijver Plinius den Jongere, die leefde van het jaar 62 tot 115, de Zondagsvigiliën reeds bestonden, is gelegen in de volgende aanhaling uit een der beroemde brieven van dien heidenschen Romein : Den eersten Februari 1525 verscheen het tegen den geest der liturgie vloekende boek, maar.... nieuwe beproevingen kwamen over Rome en men vond er zijn evenwicht weer, men smaakte de schoonheid der Vaders als vroeger. Het katholiek-aesthetisch bewustzijn, dat te Rome een oogenblik verbijsterd was door de profane wereldschokkende cultuur-bewegingen, hervond zich zelve weer. De liturgische traditie herleefde en de Kerk was niet gediend' van Ferreri's Phoebus, Olympus, Styx en Penaten, zij walgde van vasten-hymnen als deze, die matigheid en onthouding niet anders te bezingen wist dan met behulp van Bacchus en Venus: Bacchus abscedat, Venus ingemiscat nee jocis ultra locus est, nee escis nee maritali thalamo, nee ulli ebrietati. Vrij vertaald: Bacchus krijgt congé en Venus is in treuren, voor jool en smulpartijen is 't nu geen tijd, noch voor de huwelijkskoets («maritali thalamo» voor het Evangelische «in cubilibus» : niet in slaapvertrekken) noch voor eenig zich te buiten gaan. Ja, men walgde van al dat Olympisch gebloemt en besefte weer: De schoonste roode roosen groeien Op geenen Grieekschcn Bergh. Ge ziet, Dames en Heeren, dat we niet al te verrast zouden moeten opkijken, zoo P i u s X in een richting, tegenovergesteld aan die van Leo X, wenschte een en ander in het hymnarium te veranderen. Elke hymne blijft immers altijd haar karakter behouden als < poetice compositum», dichterswerk, haar sanctie ontleent de hymne eerst aan den dienst, dien ze mag verrichten bij het officie, een gunst, die haar gegeven of geweigerd kan worden door het hoofd van den cultus catholicus, den Paus. Er is nog ander dichterswerk, dat nooit tot den litur