UITGAVEN - VAN - F. van Rossen — Amsterdam. Dr. a. w. van renterghem, Liéreault en zijne School . . f 9 r.n Prof. BERNHEIM, ' Hypnotisme, Suggestie, Psychotherapie. - Academische voorlezingen, uit het Fransch vertaald door Dr. A. W. van Renterghem ... J Prof. BERNHEIM, Het menschelijk organisme, uit het Fransch vertaald door Dr. A. W. van Renterghem ... ƒ 0 40 Dr. A. W. VAN RENTERGHEM, Koit Begrip der Psychische Geneeswijze. * A 0.75 ' ,h- w . \ am RENTERGHEM en Dr. F. VAN EEDEN, Psychotherapie. Communications-statistiques. Observations cliniques nou velles. C o nip te- ren du des résultats obtenus dans la chniquH de Psychotherapie d'Amsterdam, pendant la periode 1889- 1893 r,rn dr. a. w. van renterghem, Eloge du docteur a. A. Liébeaült, prononcé a la Séance annuelle de la Soc. d'Hypnol. et de Psychol. de Paris le 21 Juin 1904. (Niet in den handel). dr. a. w. van renterghem, Rapport sur 1'Evolution de la Psycho-Thérapie en Hollande lu au Ile Congrès Internat, de 1'Hypnotisme ' xpt iimental et thérapeutique (Paris 12 —16 Aoüt 1900/ (Niet in den handel). prof. dr. dubois, Over den invlot,' van Cen Geest op het Lichaam, met toestemming var den schrijver in het Nederlandsch vertaald onder toezicht van en met een voorwoord voorzien, door Dr. A. W. van Renterghem . f 0 50 Dr. H. Z B I N D E N RAADGEVINGEN AAN —— = ZENUWLIJDERS met toestemming van den schrijver in het Nederiandsch vertaald — DOOR — Mejuffrouw S. M. HENDRIKS, onder toezicht van en met een voorwoord voorzien door Dr. A. W. VAN RENTERGHEM F. VAN ROSSEN. — AMSTERDAM — 1907 — K 'li ion /l)lj Ku RAADGEVINGEN AAN ZENUWLIJDERS Dr. h. zbinden Raadgevingen aan Zenuwlijders met toestemming van den schrijver in het nederlandsch vertaald DOOR Mejuffrouw s. M. hendriks onder toezicht van en met een voorwoord voorzien DOOR Dr. a. w. van renterghem F. VAN ROSSEN — AMSTERDAM 1907 1 N H O ü D. Bladz. Voorwoord van Doctor A.W. van Renterghem vii Inleiding xin 1. Het Zenuwlijden 1 § 1. Primaire verschijnselen. . . 3 § 2. Secundaire verschijnselen . . 2G II. De Oorzaken 44 § I. Erfelijke oorzaken .... 45 § 2. Voorbeschikkende oorzaken . 51 § 3. Gelegenheid gevende oorzaken 72 III. De Gevolgen 7S IV. Het Geneesmiddef 90 § 1. Het determinisme . . . .105 § 2. De geest van goedheid. . .119 § 3. De psychologische weder- opvoeding 123 Besluit. . 147 VOORWOORD. Gaarne voldoe ik aan het verzoek van mejuffrouw S. M. Hendriks, om hare vertaling van het boekje van collega Zbinden in te leiden bij onze Hollandsche zenuwlijders en hunne families. Het is niet dan te prijzen in de vertaalster, die aan de psychische geneeswijze haar herstel te danken heeft, als zij vroegere lotgenooten den weg wenscht te wijzen tot genezing. En dat alleen was haar doel, toen ze tot mij kwam en mijne hulp vroeg om mede te werken tot de verspreiding van deze Raadgevingen aan Zenuwlijders. Dr. Henri Zbinden heeft zijne studiën gemaakt te Bern. Als student is bij zelf ernstig zenuwziek geweest. Dank zij den steun en de voorlichting van zijn leermeester Doctor Dubois, hoogleeraar in de neurologie aldaar en een der baanbrekers der psychische geneeswijze, heeft hij zich zelf mogen genezen. Dat hij zich na zijne promotie met voorliefde gewijd heeft aan de behandeling van zenuwzieken langs psychischen weg, zal dan ook wel niemand verwonderen die zijne van geestdrift en toewijding getuigende geschriften leest. Doctor ZniNDEN is van meening dat men als dokter eigenlijk al de ellende en angst en onrust van den zenuwlijder persoonlijk moet doorleefd hebben, wil men deze patiënten goed kunnen begrijpen en goed kunnen helpen. Gaarne wil ik toestemmen dat eigen ondervinding het best leert: toch meen ik dat men zeer geschikt zenuwarts kan wezen, zonder zelf eerst zenuwpatiënt geweest te zijn. Wel ben ik van meening, dat men van huis uit sympathie moet voelen voor deze arme lijders om geduldig, dag in dag uit, hunne klachten te kunnen aanhooren, zich goed in hun benarden toestand te kunnen verplaatsen, hen den weg te wijzen en mede te helpen zoeken naar den juisten draad, bij het ontwarren van het schijnbaar hopeloos verwarde kluwen van hun gedachten, gevoelens en verschijnselen. De arts dient een fijngevoelig mensch te wezen, maar hij mag ook niet te week zijn wat een nerveus aangelegd mensch zoo ligt is; hij raag zich niet door zijn medegevoel laten overmeesteren maar moet kalm en zichzelf meester weten te blijven, om verstandig te kunnen raden en leiden. Bij het verlaten van een patiënt moet hij diens lijden tijdelijk kunnen vergeten, om frisch en opgewekt van geest de klachten en tobberijen van den volgenden lijder te kunnen aanhooren. Bij het verlaten van de akademie zette Dr. Zbinden zich als gewoon geneesheer te Interlaken neer, om korten tijd daarna zich te Yevey te vestigen als psychisch geneesheer en de leiding op zich te nemen van het Sanatorium „Mon Repos", tevens optredend als privaat-docent voor psychotherapie aan de universiteit te Genève. Zjjne dissertatie getiteld Xeurasthénie ezocht. Daaruit volgt volstrekt niet dat een zenuwachtig kind dat zijn heele leven blijven moet en evenmin dat de grijsaard het zjjn heele bestaan door is geweest. Voor mij bestaat geen ongeneeslijk, uit het lichaamsgestel voortkomend, zenuwlijden en evenmin een zenuwlijden, dat niet veroorzaakt is door invloeden die iemand daarvoor ontvankelijk maken. Wij kunnen allen op een gegeven moment zenuwziek worden, als ongunstige omstandigheden de overhand krijgen op ons weerstandsvermogen of wanneer we niet verstandig genoeg zijn de heftige gemoedsaandoeningen te temperen die dreigen ons ter neer te drukken of op te winden. Het geheim voor een gezond zenuwleven is zelfbeheersching, men heeft dat dikwijls genoeg herhaald j het komt er nu maar op aan te weten hóe men die zelfbeheerschinlt verkrijgen kan. Wat zijn de verschijnselen van het zenuwlijden? Wij kunnen onderscheiden: primaire of psychische verschijnselen en secundaire verschijnselen, die welke veroorzaakt worden dooide inwerking van het denkbeeld dat den zieke beheerscht op de verrichtingen van het lichaam. £ 1. Primaire verschijnselen. Oververmoeidheid is een kenmerkend verschijnsel bij zenuwzieken. Zij mogen zich kalm of onrustig voordoen, zoodra eene krachtsinspanning hunne beschikbare zenuw kracht overschrijdt, voelen zij zich uitgeput. Wij zouden twee soorten vermoeidheid willen onderscheiden; de werkelijke, die het gevolg is van uitputting (zooals men kan aanduiden door middel van den ergographe) — en de schijnbare, die welke slechts het gevolg is van moedeloosheid of gebrek aan zelfvertrouwen. Deze laatste zou men dan ook onder de secundaire verschijnselen kunnen rangschikken. Om een juist begrijp te krijgen van de werkelijke vermoeidheid moet men dus van de oogenschijnlijke vermoeidheid aftrekken, de schijnbare, die welke door auto-suggestie veroorzaakt is. Desalniettemin vertoonen zenuwlijders werkelijke vermoeidheid in overmaat. Toch is dit verschijnsel niet het drukkendste ; het is waargenomen bij groote geleerden en bij schrijvers van naam die de wereld verbaasd hebben door de groote som werk door hen gewrocht. Dar win en Zola, bij vooi beeld. waren zeer gauw vermoeid en konden nauwe lijks meer dan drie uur per dag werken. Deze vermoeidheid doet in geen enkel opzicht afbreuk aan de werkkracht, als men maar bijtijds en met geregelde tusschenpoozen rust neemt. Dat zij echter dikwijls zoo hinderlijk is voor zenuwlijders, komt, doordat deze moeite hebben erin te berusten: nauwelijks zijn ze vermoeid, of ze geven zich over aan moedeloosheid en vergrooten aldus het verschijnsel door auto-suggestie. De secundaire vermoeidheid, aldus opgewekt, kan slechts verdwijnen als men er in slaagt de moedeloosheid te verdrijven. Vreugde is een machtig tegengif voor deze secundaire vermoeidheid, terwijl droefheid haar bijna onmiddellijk te voorschijn roept. Onder de verschijnselen van zenuwlijden, constateeren we eene droefheid, die veroorzaakt wordt door vermoeidheid. De zieken zijn treurig, zonder reden, zooals ze zelf zeggen, en dat komt omdat hun vermoeid zenuwstelsel de indrukken niet meer verwerkt als vroeger. Het functionneert als een ontstemd muziekinstrument, waaraan, de talentvolle speler slechts dissonanten kan ontlokken. Dat gevoel van droefheid i& zeer pijnlijk, vooral voor dengene die het zich niet verklaren kan en die zich verbeeldt dat hij zijn heele leven zoo blijven zal. Wij weten dat dat nooit het geval is en dat rust gepaard met eene moreele behandeling dit onaangename verschijnsel weldra doet verdwijnen. Angst vormt de overheerschende toon in het zenuwlijden. Hij is als volgt te veuklaren : de zieken hebben het gevoel, alsof ze zich in een doolhof bevinden, waar ze niet meer uit kunnen komen; zij voelen dat hun gedachtenleven veranderd is ; ze zijn niet meer wat ze vroeger waren, en ze vragen zich af waarom ze zoo geworden zijn en hoe ze weer anders zullen worden. Dat waarom nu, en dat hoe, zijn lang onbeantwoord gebleven. Maar tegenwoordig kunnen we daarop in alle oprechtheid antwoorden, en juist de verklaring van hun lijden doet het schielijkst hun angst verdwijnen. Wanneer we staan tegenover het onzekere of het onbekende, zijn we geneigd ons angstig te maken. Als ik den angst van mijne zieken zie, is me dikwijls iets in de gedachten gekomen, dat voorviel met mijn toen driejarig dochtertje Marguérite. Het kind had als kerstgeschenk een' kartonnen ezel gekregen die zijn kop schudde, zoodra men hem bewoog. Mar- V t< 14+4 J 0 guérite hield veel van haar ezel zoolang hij in vust was, maai- zoodra zij hem opnam en hij zijn kop bewoog, begon ze te schreien en maakte ze dat ze weg kwam. Ik trachtte haar uit te leggen dat er geen enkele reden was om bang te zij o, dat de ezel van karton was en haar geen kwaad kon doen. Maar ze was niet te overtuigen en bleef angstig. Toen maakte ik den kop van den ezel los en liet haar de mechaniek zien; van dat oogenblik af is het kind niet bang meer geweest. Zoo doe ik ook mijn best, mijne zieken het hoe en waarom van hunnen toestand aan te toonen, om hun' angst te ondei'd rukken. Hoe moeilijk ook te dragen, een zenuvvtoe stand zijn moge. hij is niet iets gevaarlijks en de zieken hebben al evenmin x-eden zich er angstig over te maken als mijn dochtertje had, toen ze den kop van haar ezel zag bewegen. Deze angst maakt dat men alles van den zwarten kant beziet, zij vermindert het zelfvertrouwen aanmerkelijk. Iedere opkomende gedachte ondervindt door associatie den invloed van dien angst. De zieken zien de toekomst somber in en bekijken alles als door een bril met donkere glazen; zoolang deze toestand voortduurt, doet men beter zich door zijn ge- neesheer te laten leitien, die de dingen ziet zooals ze werkelijk zijn en die in staat is alle indrukken, welke de zieke door zijn angst overdreven waarneemt, tot hunne normale gienzen terug te brengen. Ik vergelijk dikwijls de rol van den psychotherapeut met die van den Alpengids die de bergbestijgers naar moeilijk te bereiken plaatsen geleidt. Als men zich van tijd tot tijd angstig voelt worden, is het beter niet naar de spleten en afgronden te kijken die ons omringen, maar zich ertoe te bepalen de schreden van den gids te volgen en stevig het touw vast te houden dat hij ons toereikt. Het vertrouwen doodt den angst, en zoodra de zieke vertrouwt, vermindert de angst. De taak voor den geneesheer is héél eenvoudig en héél gemakkelijk als de zieke volle vertrouwen in hem heett en zich geheel laat leiden. De beklimming gaat dan ook vlugger, en hoe grooter het vertrouwen van den zieke is, des te eerder zal hij genezen zijn. Uit die te groote vermoeidheid en dien angst komt dikwijls een toestand voort van apathie (lusteloosheid) of aboulie, (willoosheid) die ik meer beschouw als een gevolg van psychische storingen, dan wel als een primair verschijnsel. i)e wil is per slot van rekening slechts de resultante van verschillende reflexen die worden voortgebracht door ons centraal zenuwstelsel. Zoodra dit laatste zijn evenwicht heeft teruggevonden, komt de wil vanzelf weer te voorschijn. Zoo goed als het is den wil te ontwikkelen bij gezonde menschen, zoo nutteloos is het tot zenuwzieken te zeggen, dat ze moeten willen, zoolang men de oorzaken die hen willoos maken, niet heeft weggenomen. Zij willen doorgaans wel genezen, maar ze kunnen niet, zonder goeden raad. Daarom vind ik het zéér verkeerd tot een zieke te zeggen: „gij moet willen." Deze uitdrukking, die men zoo dikwijls hoort van menschen, met de beste bedoelingen bezield, maar zonder ervaring in die toestanden, kan de zieken zoo moedeloos maken. Zij zouden graag willen, maar zij kunnen niet. „Waarom" weten ze niet en dat ontmoedigt hen. Wanneer ge tegen een willooze die beheerscht wordt door zijn vermoeidheid en zijn angst zegt: „gij moet willen" — doet gij hem evenveel lijden, als wanneer ge tot hem zeidet: „uwe kwalen zijn maar denkbeeldig," — ook eene uitdrukking die reeds zoovele zieken heeft gekwetst. Neem door zachtheid en overreding de kete- nen weg en ge zult den wil, resultante van hersen-reflexen, al zijn euergie zien hernemen. Wanneer men gebukt gaat onder moreel lijden, dan wordt de vrije wil zeer verzwakt, soms zelfs geheel onderdrukt, al naar de omstandigheden zijn. Als dc rechters, die met zooveel gemakkelijkheid hun oordeel uitspreken in het verantwoordelijkheids-vraagstuk, erfelijk belast waren gelijk degenen die ze veroordeeld hebben, als ze onder dezelfde invloeden hadden geleefd en hetzelfde hadden moeten lijden als zij, dan weet ik niet of ze niet op hun beurt op het bankje der beklaagden zouden komen te zitten. Het ware beter, in plaats van nieuwe gevangenissen te bouwen, te trachten het lijden der menschheid te verzachten door doeltreffende maatschappelijke hervormingen. De mensch. die lijdt en onbegrepen blijft, wordt verbitterd: als de bitterheid zijn ziel is binnengedrongen, wordt hij slecht en is niet in staat een gezond oordeel over de dingen te vellen. Evengoed als men er toe is gekomen den krankzinnigen de ketenen af te nemen, evengoed zal men er ééns toe moeten komen, uit de gevangenissen al die ongelukkigen te ontslaan, die goede menschen hadden kunnen worden, indien men ze wat goedheid en welwillendheid hadde betoond. De overgroote vatbaarheid voor gemoedsindrukken der zenuwzieken is een ander verschijnsel dat zeer onaangename ge\olgen kan hebben. Doordat ze alles even tragisch opnemen, berokkenen zij zichzelve veel leed en brengen ze hunne omgeving van streek, want niets werkt gemakkelijker op anderen terug, dan die overgevoeligheid. Wij zijn allen min of meer suggestiebei, dat wil zeggen, min of meer gemakkelijk te beïnvloeden. Wjj zijn het vooral ten opzichte van gemoedsindrukken. Een kind, dat een ander ziet lachen of schreien, is geneigd hetzelfde te gaan doen. Volwassen personen vertoonen diezelfde neiging, vooral wanneer zij zenuwziek zijn. Dat beïnvloeden en beïnvloed worden door overdreven vatbaarheid voor gemoedsindrukden is dus der menscheljjke natuur aangeboren. Dat is dan ook de oorzaak, waarom dit verschijnsel van zenuwziekte van zooveel belang is en ons noodzaken kan, om de zieken uit hun gezin te verwijderen en verandering van omgeving voor te schrijven. Ik heb twee zusters gekend, die elkaar door haar overdreven gevoeligheid ziek maakten. Ken deur, die wat bruusk geopend werd, bracht bij beiden zóó'n opwinding te weeg, dat ze uren noodig hadden om weer tot zichzelf te komen. Een van de twee, was gewoon, de andere te verzorgen; zij was wel de minst zieke, want in een rustig oogenblik, toen ik haar aanspoorde de dingen beter te beredeneeren, en verzekerde dat dan haar groote gevoeligheid zou verminderen, antwoordde ze mij: „Ja, dokter, wat zal ik u zeggen, wij, in ons kringetje hebben nooit geleerd te redeneeren, maar alleen veel van elkaar te houden." Dat is veelal het geval in menig gezin, en de moeders, die haar kinderen vertroetelen en toesnellen op 't minste geluid, vermoeden niet dat ze ze daar kwaad mee doen en dat ze aldus haar lievelingen minder bestand maken tegen den strijd om het bestaan. Het zou verstandiger zijn het stoïcisme bij het kind van af de wieg aan te kweeken en als alle moeders zich bewust waren van deze belangrijke taak, zou het aantal zenuwzieken veel verminderen. Om hiertoe te komen, moet de moeder zelve hare gevoeligheid leeren beheerschen, opdat ze zich niet laat verteederen door het dikwijls zonder reden schreien van het kind. I)e overdreven vatbaarheid voor gemoedsindrukken is de psychische storing die het sterkst op de secundaire physiologische stoïingen terug werkt. Zjj kan de oorzaak zijn van een heele reeks reflexen, van af het braken tot zeer ernstige stoornissen van de hartsbeweging. Een mjjner collega's vertelde mij, dat hij altijd braken moest, wanneer hjj aan tafel eene slechte tijding ontving. De gevolgen van dit verschijnsel behooren dus wel tot de onaangenaamste en belangrijkste. (levoelsmenschen zijn gewoonlijk zéér vatbaar voor suggestie; de blik, de houding van den geneesheer en 't geen hij zegt, kunnen een groote kalmeerende invloed op hen uitoefenen. In oogenblikken van opwinding, leven zij van indrukken en doen geen poging meer om de dingen te beredeneeren; 't is dus hun vermogen om logisch te denken, dat men weer moet aankweeken, om ze in staat te stellen hun evenwicht te herkrijgen. De prikkelbaarheid der zenuwlijders kan ook nog onder de primaire verschijnselen worden gerangschikt. Zij bestaat niet bij allen in dezelfde mate en doet zich vooral gelden ten opzichte van familieleden of personen die men zéér goed kent. Tegenover vreemdelingen of tegenover zijn dokter kan men zich nog wel beheerschen, maar in het kleine kringetje van 't eigen gezin, laat men zich gaan. Men heeft mij verteld van eene dame, die in een oogenblik van groote prikkelbaarheid, voor de oogen van haar man, een stapel borden naar den grond gooide. Dat het bij zulke gelegenheden tot twisten, zelfs tot vechten komen kan is te begrijpen; ja, het kan zelfs gaan tot echtscheiding, en dat alles uit zenuwachtigheid, die men niet heeft weten te beheerschen ! Die prikkelbaarheid is vooral erg bij zenuw-, lijders die alcohol gebruiken. Waar het dit verschijnsel geldt, naderen de kwesties van zenuwlijden en alcoholisme elkaar van zeer nabij. Toch gaat niet de eene in de andere op, en ik vind het overdreven te eischen, dat iedere zenuwlijder zich van alcohol zal onthouden. Ik herinner mij een zieke die sedert maanden geen alcohol had gebruikt ter wille van zijn zenuwen; hij vroeg mij dringend hem een glas roode wijn bij zijn middagmaal toe te staan. Ik gaf hem zijn zin en sedert is hij met smaak gaan eten en is spoedig genezen. Wanneer we nu de rekening opmaken, zien we dus dat, oververmoeidheid, angst, overgroot e vatbaarheid voor yemoedsindrukken en te groote prikkelbaarheid de psychische kenteekenen zijn van zenuwlijden. Men heeft hierbij ook willen rekenen de ■fuygestibili\teit; maar dit verschijnsel is zoowel den normalen mensch als den zenuwljjder eigen, en ik meen het daarom niet onder de primaire verschijnselen te moeten opnemen. Er zijn inderdaad menschen, die zéér vatbaar zijn voor suggestie en volstrekt niet zenuwziek, en er zijn sommige zenuwzieken die niet makkelijkte suggereeren zijn. Als we aan 't woord „suggestie", de beteekenis verleenen die Bernheim eraan geeft, dan is het vatbaar-zijn-voor-suggestie, de suggestibiliteit, ieder individu aangeboren, evengoed als gevoeligheid of welke verrichting ook van ons zenuwstelsel. Deze functie is evenals alle andere, min of meer sterk uitgedrukt, naarmate van het individu zelf. Zeer karakteristiek voor den zenuwlijder is zijn sterk vermogen van «auto-suggestie. Zij suggereeren zichzelf, zonder het te weten, overtuigd dat ze niet anders kunnen denken of handelen dan ze doen. Als voorbeeld kan ik de vrouw van een mijner collega's aanhalen, die onaangenaamheden had -ehad met de familie van haar echtgenoot: zij had de gewoonte aangenomen zenuwtoe vallen te krijgen, ongemotiveerde huilbuien en driftbuien ; ze sloeg vaak met de deuren, mokte lang in haar kamer, vertoonde in één woord alle kenteekenen van een nukkige, zenuwachtige jonge vrouw. Haar arme man wist niet meer wat hij ermee moest beginnen en als hij haar smeekte toch een beetje haar best te doen om zich te belieerschen, antwoordde ze hem; „ja, ik kan 't niet helpen, 't is mijn schuld niet; jouw familie heeft me zoo gemaakt, vroeger was ik niet zoo." Deze zieke, want dat was ze van een psychisch standpunt uit beschouwd, was volkomen ter goeder trouw; zij hield van haar man en zou alles hebben gedaan om hem plezier te doen. De oorzaak van haar lijden kwam voort uit het auto-suggestieve denkbeeld: „De familie van mijn man heeft me zenuwziek gemaakt; ik kan dus niet anders zijn." Toen ik in de gelegenheid was met haar te praten, legde ik haar uit, dat de onaangenaamheden met haar schoonouders tot de geschiedenis behoorden, dat zij daar nu niet meer op terug moest komen en dat er dus geen enkele reden was, waarom deze zenuwtoestand zou voortduren. Toen ik geslaagd was met het onderdrukken van het auto-suggestieve denkbeeld heb ik haar op haar plichten gewezen ten opzichte van haar echtgenoot, die zelf veel zorgen had en in haar een zedelijken steun moest vinden. Zij begon te schreien en zeide: „ dokter, ik iieb aan dat alles nooit zoo gedacht, ik houd heusch veel van mijn man en ben nu ook bereid alles te doen om hem voortaan gelukkig te maken." — Zij heeft woord gehouden en de zenuwziekte is verdwenen. Wat heb ik reeds menige patiënt hooren zeggen: *'t Is zoo eenvoudig, maar ik heb er nooit aan gedacht." — Inderdaad, het is niet zoo moeielijk z n zenuwstelsel in evenwicht te houden; daartoe is het voldoende de oorzaak van den ziekte-toestand op te sporen en die zoo mogelijk weg te nemen. Deze oorzaak is gewoonlijk slechts een vastgewortelde voorstelling, en niets is gemakkelijker dan deze te wijzigen. hen van mijne patiënten, een officier van de cavalerie, werd door het volgende auto-suggestieve denkbeeld beheerscht: „Als een paard slecht gedresseerd is, slaat het achteruit en zijn meester moet er de gevolgen van dragen' — Het koesteren van dit denkbeeld nu had ten slotte van hem een absoluut onhandelbaar wezen gemaakt en hem doen breken met zijn heele familie. Als kind namelijk was hij het slachtoffer geweest van verscheidene onrechtvaardigheden, waarvan eene, de grootste, een «liepen indruk in zijn ziel had achtergelaten. Leerling op de burgerschool zijnde had een der kameraden van zijn klasse in 't vrij kwartier een lessenaar beschadigd. Er werd een onderzoek ingesteld, maar de schuldige werd niet gevonden. Daar onze patiëut toen een woelige drukke jongen was, verdacht men er hem van en werd hem dan ook gevraagd, of hij den lessenaar niet beschadigd had. Hij antwoordde ontkennend. Den volgenden morgen werd het onderzoek voortgezet. Men drong er andermaal op aan bij den verdachte dat hij zou bekennen, anders zou men aan zijn vader schrijven. Hij kon dit niet pan zich verkrijgen, daar hij werkelijk niet schuldig was. Toen hij thuis kwam, had zijn vader den brief reeds ontvangen, waarin men hem de ongehoorzaamheid en lafheid van zijn zoon meldde. Onder den suggestieven invloed van Raadgevingen aan zenuwlijders. - deze tijding en zonder zelfs zijn zoon te willen uanhooren, sprak hij dezen hard toe en strafte hem streng. Den volgenden morgen bekende de arme jongen aan zijn leeraar schuld — tegen beter weten in — omdat hij geen kans zag, zich op andere wijze uit die treurige omstandigheden te redden. Toen de school uitging was hij zóó wanhopig, dut 't verlangen in hem opkwam, een eind aan z'n leven te maken; hij ging niet naar huis en bleef gedurende drie dagen ronddolen in een naburig bosch. In dien tusschentijd meldde de ware schuldige zich aan. De vader, die ten onrechte gestraft had. liet zijn zoon opspoi-en en naar huis terug brengen. Uit zielkundig oogpunt beschouwd, was het kwaad gebeurd bij onzen patiënt. Toen ik hem ontmoette, bijna twintig jaar later, had hij nooit een oogenblik dit onrecht vergeten. Hij werd gesloten tegenover zijn familie en zijn vader kon niets meer met hem aanvangen. „Een slecht gedresseerd paard, slaat achteruit...." dat werd de leiddraad van zijn leven. Tevergeefs gaf men hem de verstandigste raadgevingen, niemand echter kon iets met hem aanvangen. Ia k, ca C'J\- »1- l* * £f. '/Ui) c-ht (V •' f > 'fr- - ) . Nadat hij geprobeerd had in Duitschland en in Engeland zijn weg te vinden in den handel, keerde hij naar Zwitserland terug om zich daar aan de militaire loophaan te wijken. Zooals te verwachten was, speelde het denkbeeld, dat hem beheerschte hem ook in deze omgeving parten. Daarbij begon hij te drinken met z'r. kameraden, wat zijn lichtgeraaktheid en prikkelbaarheid nog verbazend verergerde. Hij tartte iedereen, wilde om iedere bagatel duelleeren. De toestand bereikte weldra z'n toppunt. Daar hij onzinnige uitgaven deed en niemand hem tot rede kon brengen, dacht zijn familie erover nadat ze den raad van een psychiater had ingewonnen, hem onder curateele te laten stellen. Toen bracht een collega hem bij mij, omdat hij hoopte, dat ik zijn gedachtenleven zou kunnen wijzigen. Langzamerhand gelukte het mij zijn vertrouwen te winnen en in de meest verborgen schuilhoeken van zijn ziel door te dringen en zoo kwam ik weldra tot de overtuiging dat nog menige snaar bij hem tot trilling kon worden gebracht; ik maakte hem duidelijk dat hij zichzelven onrecht deed, door zich te laten leiden door zijn auto-suggestief denkheeld, dat men zijne opvoeding misschien kwalijk geleid had, maar dat zijn ouders op- recht van hem hielden en niets anders dan zijn welzijn beoogden. Nog had ik een onderhoud met de ouders, die erin toestemden hun zoon onder mijn leiding te laten en de bedoelde maatregelen op te geven. Na eenigen tijd brak mijn patiënt het ijs eii begon aan ziju familie le schrijven, eerst op mijn raad, daarna uit zichzelf. Toen hij voelde, dat ik werkelijk niet anders dan zijn welzijn op 't oog had, liet hij zich verder leiden als een lam. Eenigen tijd later had ik het geluk hem geheel verzoend met de zijnen te zien. Op het oogenblik voorziet hij in zijn levensonderhoud, doet geen dwaze uitgaven meer en is met iedereen op een goeden voet. Hij praat niet meer over een slecht gedresseerd paard, maar begrijpt dat overleg en verstand hem veiliger door het leven zullen leiden, dan de gedachte die hem beheerschte en zoolang tot slaaf had gemaakt. Zulke gevallen van auto-suggestie doen zich vaak voor bij zenuwlijders. Een andere mijner patiënten werd beheerscht door het denkbeeld, dat God haar tot taak had gegeven, een student in de medicijnen, die na ongeveer vijftien jaar verblijf op de ukademie nog niet was afgestudeerd, van een zedelijken ondergang te redden. Deze arme vrouw geraakte in onmin met haar familie en haar vrienden, offerde vruchteloos een deel van haar fortuin: zij werd ten slotte bedrogen door haar beschermeling en verviel tot zóó'n toestand van moedeloosheid dat zij zich verplicht zag genezing te zoeken, in verschillende ziekenhuizen. Alle gebruikelijke geneesmiddelen werden haar toegediend, men elektriseerde haar, en behandelde haar voor maaglijden. Na ongeveer twaalf collega's geraadpleegd te hebben, liet ze mij roepen. Daar ik vermoedde dat er een moreele oorzaak achter zat, drong ik bij de dame aan mij haar volle vertrouwen te schenken; ik verzekerde haar dat haar ziekte van moreelen aard was (bij 't onderzoek bleek toch dat geen organisch lijden bestond), en dat als zij wilde genezen, zij haar dokter als een vriend moest beschouwen, en hem alles zeggen wat zij op 't hart had. — Nu vertelde zij mij dan van wat zij meende dat haar taak was, en dat zij trachten wilde om tot eiken prijs haar beschermeling te redden, die intusschen ondanks haar pogingen zich steeds slechter gedroeg. Ik maakte haar duidelijk dat zij zichzelf dat idee van taak in 't hoofd had gezet, dat zij alleen aan de goddelijkheid ervan gelooide, dat zij vóór alles beter moest worden en voor het oogenblik dat idee opgeven. Eenige dagen later kon ze lachen als ze over haar taak sprak en moest erkennen, dat ze te goed was geweest en zich vergist had. Toen dit auto-suggestieve denkbeeld verdwenen was, bleven ook de maagpijn en de zenuwtoevallen weg. Alvorens de secundaire verschijnselen van het zenuwlijden te bespreken, wil ik een enkel woord zeggen over de brug, die deze gewoonlijk met de eigenlijke psychische storingen verbindt: ik bedoel ü e aandacht. In den toestand van angst waarin zij verkeeren, zien de zenuwlijders alles door een nevel; zij behoeven slechts hun aandacht te vestigen op eenige verrichting van hun organisme, om valsche voorstellingen ten opzichte van deze verrichting bij zich wakker te roepen. Het is toch genoegzaam bekend dat de invloed van den geest op het lichaam zoo groot is, dat de vrees voor hartkloppingen voldoende is 0111 ze te veroorzaken, of dat de angst, dat men dit of dat gerecht niet zal kunnen verdragen slechte spijsvertering ten gevolge heeft. Hier is weer de auto-suggestie in 't spel, maar de gevolgen zijn er niet minder werkeljjk om. Dit maakt dat zenuwlijders wanneer ze hun aandacht vestigen op hun lichaamsverrichtingen in staat zijn die de één voor de andere na in de war te brengen, in dezelfde volgorde, waarin de correspondeerende denkbeelden in hun geest post.vatten. Wie in 't bijzonder op zijn hart let, loopt kans aan hartkloppingen en onregelmatige hartswerking te gaan lijden, wie nauwlettend zijn aandacht richt op de werking van zijn maag krijgt stoornis in de spijsvertering, die zich bezorgd maakt over het aantal uren dat hij slaapt, zal weldra aan slapeloosheid gaan lijden en zoo voorts. Daarom zeggen wij zoo dikwijls tot onze patiënten: „Maakt u niet ongerust over uwe verschijnselen en vestigt er uw aandacht niet op, want daardoor maakt ge ze slechts erger. Wanneer dat denkbeeld langzamerhand in hun psychisch leven is doorgedrongen en ze zelf de waarheid ervan gaan beseffen, zeggen ze mij op hun beurt: ,'t Is waar, dokter, u hebt gelijk gehad, hoe minder men er aan denkt, des te gauwer verdwijnen de verschijnselen." Een belangrijke en dikwijls moeilijk te overwinnen factor is de gewoonte die de zieken hebben hun aandacht te vestigen op een van hun lichaamsverrichtingen: deze gewoonte wordt vaak een tweede natuur en er is volharding en overredingskunst 1100dig om ze er van af te helpen. Deze gewoonte valt vooral op in gevallen van langdurige stoel verstopping: ik heb personen gezien die twintig jaren achtereen geen dag lieten voorbij gaan zonder een laxeermiddel te nemen; ze dachten dat 't met hun gedaan zou zijn en kregen zenuwtoevallen bij het denkbeeld zich niet meer te mogen bedienen van de geneesmiddelen, waaraan ze verslaafd waren geraakt. Mevrouw H„ uit, T.... in Rusland was daar een typisch voorbeeld van. Zij kwam me raadplegen wegens hardnekkige constipatie en meende dat haar dagen reeds geteld waren. Zij zag er mager en zwak uit, at bijna niet meer uit vrees haar ingewanden, die sedert jaren slecht werkten, te zullen overladen. Geregeld nam ze iederen dag een laxeermiddel om ontlasting te krijgen. Toen ik haar ried flink te eten en die geneesmiddelen te laten staan, keek ze me met verbazingen wantrouwen aan. Ze had meer dan dertig geneesheeren geraadpleegd en ik was de eerste die haar zoo'n raad durfde geven! Intusschen probeerde ze dien raad te volgen en ving aan driemaal per dag een stevigen maaltijd te gebruiken. Toen ze echter ua drie dagen nog geen effekt verkregen had nam ze stilletjes een laxeermiddel. Zoo bleek het denkbeeld, dat ze een geneesmiddel noodig had, krachtiger te zijn dan haar vertrouwen in mijn behandeling. Toen den vierden dag haar geneesmiddel geen gevolg had gehad, ontving ze me op een bijna onheusche manier, zeide me dat ik haar geval niet begreep en dat het haar dood zou zijn. „Geduld," antwoordde ik haar, „uwe ingewanden zullen hunne plicht weer doen van af het oogenblik dat ge de gewoonte van daar voortdurend aan te denken zult hebben afgelegd. Den vijfden dag was de zieke in een toestand aan volkomen verslagenheid, zij meende nu zeker dat ze spoedig zou sterven en verzekerde dat alles haar verder onverschillig was : de psychische ontspanning was eindelijk ingetreden en de zieke had zich ondanks alles aan onze zorgen overgegeven. Ik sprak haar andermaal moed in, verzekerde haar dat haar toestand me volstrekt niet verontruste, en dat haar organisme weer normaal zou werken zoodra hare gedachten er zich niet meer mede bezighielden. Den volgenden dag eindelijk hernamen de functies hun gewone werk en 1111 beterde patiënte bij den dag. Zij ging Hink eten, kwam aanmerkelijk bij in gewicht en vertrok weldra genezen naar haar vaderland. ^leer dan een jaar later schreef ze mij dat hare genezing had stand gehouden, zij verzocht mij haar ongeloof en weerspannigheid te willen vergeven en schetste me de verwondering van haar familieleden en geneesheeren, nu deze haar zoo volkomen gezond terug zagen. De strijd aangebonden tegen een aangenomen gewoonte bij zenuwlijders is zeker het moeilijkste gedeelte der psychische behandeling. Daarvan hangt het eindresultaat af; men kan dan ook nooit genoeg flinkheid toonen waar het geldt een gewoonte uit te roeien die een heel bestaan kan vergiftigen. De gewoonte om slecht te denken is even noodlottig als de gewoonte om morphine of alcohol te gebruiken. § 2. Secundaire verschijnselen. Alle verrichtingen van ons organisme worden beheerscht door ons zenuwstelsel; het is dus gemakkelijk te begrijpen, waarom men bij zenuwlijders zulk eene verscheidenheid van stoornissen kan waarnemen. De secundaire verschijnselen worden inderdaad boutomd dooide richting die de aandacht van den zieke neemt. Dij den een speelt slapeloosheid, bij den ander digestie-stoornis, bij een derde weer een andere kwelling de hoofdrol. Nog zijn er, bij wie deze kwellingen iederen dag afwisselen ; vandaag is het slapeloosheid, morgen maagpijn overmorgen weer wat anders. Ik heb dikwijls in den loop van een kuur opgemerkt dat een zieke die aan slapeloosheid leed, begon te slapen zoo gauw zijn spijsvertering in de war kwam en zijn aandacht afleidde van eerstgenoemd verschijnsel. De aandacht speelt zulk een groote rol dat men dikwijls en geheel onwillekeurig een nieuw secundair verschijnsel kan oproepen, door de aandacht van den zieke te vestigen op een orgaan, waarmede hij zich nog niet bezighield. Een collega, die een mijner zieken kwam bezoeken, vroeg hem heel toevallig of hij geen hartkloppingen had gehad. De zieke nu had daar nooit op gelet; toch bleek deze enkele vraag voldoende om de aandacht van den zieke op zijn hart te vestigen, want den volgenden morgen, zoo gauw hij me zag, ontving hij me met deze woorden: „dokter, den heelen nacht heb ik hartkloppingen gehad. Op deze wijze Kunnen dus alle mogelijke secundaire verschijnselen opgewekt worden: zoowel de onschuldigste hartslagversnelling als de meest typische asystolie, die een ernstige hartspierontsteking doet vreezen; zoowel de geringste storing der spijsverteringsorganen, als brakingen vergezeld van plaatselijke pijnen, die de vrees voor blindedarmontsteking of een darmkoliek wettigen. . Ik werd eens in consult geroepen bij een dame, die aan ernstige blindedarmontsteking scheen te lijden. Ik vond haar uitgeput te bed. Het spreken viel haar moeilijk, ze had een ijsblaas op den buik. I)e laatste drie dagen braakte ze alles uit. Zij klaagde over ondragelijke pijnen rechts onder in den buik; in één woord, voor iemand die dergelijke gevallen van zenuwlijden nog niet gezien heeft, wees het verschijnselenbeeld volkomen op blindedarmontsteking. Ik liet de ijsblaas wegnemen 0111 nauwkeurig de patiënt te kunnen onderzoeken. Reeds voor ik haar aanraakte kreunde ze toen ik de pijnlijke plek ging betasten; ik liet me echter niet van mijn stuk brengen en ging met het onderzoek door. Noch door het ausculteeren noch door het betasten kon ik iets abnormaals vinden; er was geen koorts en de heele houding van de zieke was die van een zenuwlijderes. Ik verzekerde haar nu dat er geen organisch ly den aanwezig was en dat ze gerust op mocht staan en weer voedsel kon gaan nemen. Zij gehoorzaamde en genas. Het is van het grootste belang, dat een geneesheer die zenuwlijders behandelt een zeer degelijke algemeene kennis bezit, hij moet dan ook niet gevormd worden in een sanatorium of een hospitaal, maar in de medische en chirurgische klinieken onzer universiteiten en daarna in de algemeene praktijk. Niet dan nadat men zich ten volle bekwaamd heeft in de behandeling van chirurgische en interne ziekten mag men er toe overgaan zenuwzieken te gaan behandelen. Zij, die beweren dat men geen arts behoeft te zijn om de psychotherapie uit te oefenen, vergissen zich schromelijk. De verantwoordelijkheid is te zwaar en de zaak die ons is opgelegd te heilig om onze wetenschap toe te vertrouwen aan menschen, zonder voldoende medische kennis. Het uitoefenen der geneeskunde door magne- tiseurs van beroep of uit liefhebberij behoort tot de gevaarlijkste kwakzalverjj waartegen we uit alle macht moeten strijden. De psvchotherapie zal te allen tijde een hoogst belangrijke tak der geneeskunde zijn, mits zij blijft in handen van medici. Als leeken er zich van wilden meester maken zouden we weer vervallen in de overdrijving van die secten, die alles willen genezen door 't gebed en oplegging van de hand. Alle secundaire verschijnselen die de zenuwlijder vertoonen kan, op te noemen is niet mogelijk, het zou mij vrijwel geljjk staan met 't schrijven van een physiologische verhandeling, want iedere functie kan gestoord worden. We zullen ilan ook ons ertoe bepalen de belangrijkste en de meest voorkomende te noemen. Wij gaan dus niet mede met de opvatting over de hysterie die zich onder bepaalde verschijnselen zou voordoen en evenmin beschouwen we de neurasthenie als eene karakteristieke, duidelijk te omschrijven ziekte. Ik deel volkomen de zienswijze die Bernheim neerlegt in zijn werk over „La conception du mot hystérie," en ik zou haar gaarne aanvullen met deze verklaring van Dr. Bard, hoogleeraar in de medische faculteit te Genève : „Er bestaat ueen neurasthenie er bestaan slechts neurasthenische verschijnselen." Ik voor mij ben gekomen tot de conclusie, dat er noch hysterie, noch neurasthenie bestaat. Er bestaan slechts verschijnselen van zenuwlijden. Tot de voornaamste secundaire verschijnselen behooren : Slapeloosheid, waarover gewoonlijk onze zieken klagen ; eene slapeloosheid, die niet wijkt voor kalmeerende en slaapverwekkende middelen, en vooral geboren wordt uit den angst, de vrees van niet te zullen slapen. Men roept den slaap aan die genezing moet brengen, en denkt dat deze alleen in staat evenwicht van het zenuwgestel tcrug^to geven. Deze is ook al eene opvatting, die bijna door iedereen gedeeld wordt. Ik voor mij geloof daarentegen, dat de herstellende kracht veeleer ligt in de rust te bed, in de stilte van den nacht, wanneer we gedwongen wrorden, de beslommeringen van den dag te laten rusten. Wanneer de zieke dat begrepen heeft, als hij niet meer tot iederen prijs slapen wil, verdwijnt de angst voor slapeloosheid en komt de slaap vanzelf terug. Degenen, bij wie dit verschijnsel de overhand heeft, laten niet na hun horloge op het beddetafeltje te leggen om nauwkeurig na te gaan hoe lang zij geslapen hebben. Als ze maar even wakker worden, steken ze een kaars aan om te zien hoe laat het is ; als ze wat langer dan gewoonlijk geslapen hebben, zijn ze tevreden en slapen gemakkelijk weer in ; in het tegenovergestelde geval winden zij zich op en doen den heelen nacht verder geen oog meer toe. Anderen zijn bang voor geluiden en stoppen watten in hun ooren om niets te hooren, daarna luisteren ze naar 't minste kraken van het houtwerk of naar het gonzen van een vlieg. Doordat ze angstvallig letten op ieder geluid, hooren ze altijd wat, zij willen van kamer veranderen en doen dikwijls de rondte door het huis zonder eenige verbetering te verkrijgen. Zij geven er zich geen rekenschap van dat hun slapeloosheid niet voortkomt uit uiterlijke omstandigheden, maar uit hun zelf en hun angst. Zoodra zij den moed hebben het horloge op te bergen, en geen watten meer in de ooren stoppen, gaat het denkbeeld dat hun beheerscht verflauwen en herstelt zich gemakkelijker de slaapfunctie vooral als zij ophouden zich ongerust te maken en niet meer over het al of niet slapen spreken. Want alleen reeds door te spreken over een functie, vestigt men er de aandacht op en in den toestand van onrust die zenuwlijders kenmerkt, gaat deze aandacht met vrees gepaard en is geheel voldoende om de functie te verstoren. Om te kunnen slapen, moet de zieke niet den slaap aanroepen door b.v. tot zichzelf te zeggen: „nu, wil ik slapen." Deze enkele wilsuiting veroorzaakt een prikkeling der hersenen, die den slaap verhindert en waarop een toestand van uitputting en neerslachtigheid volgt, wanneer men het vruchtelooze der krachtsinspanning ondervindt. De zieke moet integendeel zich zelf de suggestie weten te geven van eene zekere onverschilligheid. Hij moet tot zichzelven zeggen: „nu lig ik te bed en rust reeds uit; ik wil er me niet 0111 bekommeren of ik al dan niet zal slapen. Wanneer ik, door me te beheerschen een einde maak aan iedere prikkeling mijner zenuwen, zal de slaap vanzelf komen." — Een dergelijk doel bereiken degenen die van 1 tot 100 tellen; toch vind ik dat dit middel reeds een zekere hersenarbeid vordert, dat het daarom niet altijd goed is; de resultaten zijn dan ook zeer uiteenloopend. Itaaügevingen aan zenuwlijders. o Iemand die langzamerhand geleerd heeft zich te 1 >eheei schen zal makkelijker in dien toestand van onverschilligheid komen door redeneering dan door tellen. Dikwijls schuilt de oorzaak van slapeloosheid in werkelijke zorgen. Zoo zal een handelsman, wiens zaken slecht gaan, niet meer kunnen slapen en den nacht rondwoelend in zijn bed doorbrengen met 't gevoel van een zwaren last die hem drukt. In zoo'n geval is de taak van den geneesheer moeilijker; meer dan ooit moet hij dan belangstelling toonen in zijn zieke. Hier zullen tact, medelijden en scherpzinnigheid hem in staat stellen den patiënt rust te bezorgen. Een welwillend, bemoedigend woord helpt dan beter dan een slaapmiddel; dat toch, brengt slechts tijdelijke verlichting aan en als het uitgewerkt heeft, doet de werkelijkheid zich nog droeviger voelen. Ken soort slapeloosheid die veelvuldig voorkomt is die van studenten, wanneer ze voor een examen zitten. De angst voor een nietslagen is hier de voornaamste factor, want is het examen eenmaal achter den rug dan wordt de slaap ook weer normaal. Spijsvertering's bezwaren (de zoogen. nerven se dyspepsie) vormen na de slapeloosheid ' wel liet meest voorkomend secundair verschijnsel bij deze zieken. Alleen zij, die zich niet om hun digestie bekommeren hebben een goede spijsvertering. Zoo gauw hun aandacht met bezorgdheid op deze functie ge^ estigd wordt, vertoonen zich stoornissen. Een jongmensch dat ik onder behandeling had, leed aan slapeloosheid maar had nooit storingen van de spijsverteringsorganen vertoond: eens, tengevolge van een emotie, moest hij braken. Dit feit greep hem zóó aan dat hij «lagen lang den zakdoek voor den mond hield, uit vrees voor braken. Zijn aandacht met vrees voor dit verschijnsel beziggehouden werkte liet natuurlijk in de hand zoodat hij weldra na al zijn maaltjjden overgaf. Deze stoornis hield pas op, toen hij zich afgewend had om den zakdoek voor den mond te houden en zijn aandacht van deze functie wist af te leiden. Deze psychologische verklaringen maken ons duidelijk hoe verkeerd het is dergelijke spjjsverterings-bezwaren door bepaalde voorschriften te willen genezen. Als de gedachten er zich voortdurend mee bezighouden wordt toch een zenuwtoestand bestendigd, die verdwjjnen kan, zoodra de patiënt zich van de ware oorzaak bewust wordt. Hartkloppingen en polsversnelling zijn eveneens dikwijls voorkomende secundaire verschijnselen. Ik heb eens een geval waargenomen, dat bijzonder duidelijk deed zien hoe schijnbaar ernstig deze zenuw-verschijnselen kunnen zijn. Een tijd geleden werd ik bij een Rus geïoepen, een man van om en nabij de vijftig jaar. Hij was muziek-leeraar, en daarbij een overgevoelig man. Hij kwam uit Nauheim waar hij eenige weken lang wegens hartaandoening was behandeld geworden. Zijn huisdokter had nooit een organische aandoening bij hem kunnen ontdekken. Ik vermoed dat hij in Xauheim behandeld werd voor nerveuse hartstoornissen. Toen ik bij hem geroepen werd in zjjn hotel, kwam hij juist bij van een flauwte, die hij meende veroorzaakt te zijn geworden door hartzwakte. Ik onderzocht hem zorgvuldig maar kon hoegenaamd niets abnormaals aan het hart waarnemen; toch bestond er een vrij sterke asystolie en een zeer onregelmatige pols. Daar ik meende, met 't oogop den leeftijd van den zieke, te doen te hebben met hartspierontsteking, schreef ik digitalis en bedrust voor. Na eenige dagen was de toestand nog onveranderd, de zieke maakte zich erg ongerust en meende, ondanks mijn bemoedigend toespieken, dat hij een verloren man was. Hij had afkeer van eten en begon te braken •ils men hem tot eten dwong; hij sprak bijna niet en had alle belangstelling verloren voor zjjne omgeving. ten vreemde collega, die zich in 't hotel bevond en naar hem kwam zien, hield het geval voor hopeloos; naar zjjn meening zou hij den dag niet meer doorkomen. Men telegrapheerde om zjjn familie, denkende dat het met den man gedaan was. 1 och zag ik het niet zoo bezwarend in met den zieke. Ik wist hoe overgevoelig hjj was, en zou als ik dadelijk een beter inzicht in zijn geestestoestand had gehad zeker nooit digitalis hebben voorgeschreven. Wel had ik hem met mijn woorden bemoedigd, maar hem tevens onwillekeurig doen gelooven dat een organisch gebrek bestond door hem geregeld zijn drank te laten innemen. Ik was het niet eens met mijn collega, die juist zijn heele familie gealarmeerd had en stond er op een consult te hebben met mijn leermeester en vriend professor Dubois uit Bern; deze kwam nog dienzelfden dag. Na het onderzoek verklaarde hij, dat er niets verontrustends was en dat het er alleen op aan kwam een Hinken indruk te maken op de psyche van den zoogenaamden stervende. Hij zeide hem dus dat wij, na zijn geval besproken te hebbeu, overtuigd waren,dat hij volstrekt niets ernstigs aan het hart had, dat men hem dan ook geen geneesmiddelen meer zou geven, en dat hij den volgenden ochtend gewoonweg moest opstaan en voortaan weer geregeld flink aan eiken maaltijd moest eten. Heze toespraak maakte den gewenschten indruk op den patiënt, hij stond den volgenden dag op gewonen tijd op, ging flink aan het eten en vertrok eenige dagen later gezond en wel naar Rusland met zijn gezin, dat gevreesd had hem naar zijn laatste rustplaats te moeten vergezellen. Het goldt hier dus slechts een secundair verschijnsel van zenuwlijden en als ik van te voren beter den primairen psychischen toestand 'van den zieke doorgrond had, zou ik er me niet door in de war hebben laten brengen. De ademhalingsorganen ondervinden ook dikwijls den invloed der zenuwen. Als voorbeeld wil ik noemen den zoon van een' Holland- schen collega bij vvien de secundaire verschijnselen zich uitten in hevige asthma-aanvallen, die uren aaneen aanhielden. De zieke was zestien jaar, groeide hard, en had zich vooral vermoeid met muziekstudie; hij was dol op muziek en wilde musicus worden. Bij onderzoek kon ik geen organisch lijden vinden dat genoegzaam deze asthma-aanvallen kon verklaren. Ik beduidde dan ook zijn moeder, die hem vergezelde, dat deze aanvallen veroorzaakt werden door zenuwzwakte, dat hij als kind zich overwerkt en voor alles rust noodig had. Ik liet hem eenigen tijd bedrust houden ; telkens zag ik, als ik naar hem kwam kijken dat hij de handen op de borst hield als om te toonen dat hij voor een aanval vreesde. Hij vestigde op die manier met zorg zijn aandacht op zijn ademhalingsorganen. Ik wist hem gerust te stellen en gaf hem den raad de handen niet meer op de borst te leggen en niet meer aan zijn aanvallen te denken. De aanvallen die reeds maanden zich hadden vertoond bleven weg en zijn ook niet teruggekomen. Het is nu bijna drie jaar geleden dat dit jonge mensch onder mijn behandeling was. Bij eene poging om de psychologische betrekking die bestaat tusschen de primaire en secundaire verschijnselen van zenuwlijden te verklaren zouden we ons kunnen bedienen van de volgende tabel : "■ d. d', slaap — xltipelooxheid zenuwlijden -+ angst -> aandacht nlaag = *pijsvertenngn- stoornissen hart = hartklop pin (jen •+ longen —■ asthma enzoovoort. De factoren a, b, c, blijven onveranderd, alleen de factor edreven, om op die manier na te kunnen gaan onder welke omstandigheden de gedachte is geboren, die hen tot speelbal van het kwaad maakte. Dat is de eenige methode waardoor het mogelijk is, de dingen gezond en juist te beoordeel en en er een geneesmiddel voor te vinden. Wij menschen, zijn véél te gauw geneigd, te verachten; werkelijk medelijden en ware naastenliefde worden zoo weinig gevonden. Alleen een deterministische levensopvatting is in staat een volmaakte en weldadige naastenliefde aan te kweeken, terwijl godsdienstige begrippen dikwijls een bekrompenheid van geest doen geboren worden, die neigt tot veroordeelen. Een van mijn vroegere goede vrienden, een onwikkeld man, doctor in de natuurwetenschappen, maar zéér godsdienstig, zeide van mij, toen hij merkte dat ik het determinisme aanhing: „Onze vriend is verloren, hij zal niet op den goeden weg kunnen blijven als hij zijn calvinistische, godsdienstige overtuiging prijs geeft." Toen hem bleek, dat het mij des ondanks toch gelukte het goede te doen, is de brave man, dien ik niettegenstaande onze uiteenloopende pliilosophische opvattingen hartelijk genegen ben, naar het schijnt, te mjjnen opzichte van meening veranderd. Mijn deterministische overtuiging heeft mij geholpen hem te begrijpen en ondanks alles van hem te blijven houden. Toen hij, nog heel jong, den strijd om het bestaan moest aanvaarden, heeft hij steun gevonden bij godsdienstige personen, die een overwegenden invloed op hem hebben uitgeoefend. Wij zijn allen grootendeels wat de omstandigheden van ons maken, en zoo ik al overtuigd determinist ben, is dat evenmin m ij n werk, als dat mijn vriend het aan zichzelf kan toeschrijven dat hij christen is gebleven, en het bestaan aan „een vrijen wil" en „verantwoordelijkheid" erkent. Christus, in zijn barmhartigheid, blijkt toch ook reeds een groote en roerende sympathie te hebben gevoeld voor die categorie van ïampzalige menschen, die een wetcevin" Ö Ö) overblijfsel van onwetendheid en ruwheid in feudale tijden — zonder medelijden wil kerkeren. Ik vraag me af, of ook hij niet - als hij nu in ons midden verkeerde, voorgelicht door de feiten die de phycho-physiologie ons heeft geopenbaard — het determinisne zou omhelzen. Het determinisme richt zich tot ons verstand en stuurt ons gedachtenleven in eene richting die met anders dan liefderijk kan zjjn. Het leert ons alles begrijpen en gemakkelijk te vergeven. Het brengt ons tot naastenliefde, niet door de genade Gods, of door een godsdienstigen invloed, maar door eenvoudig logisch denken. Is het op deze wijze niet veel gemakkelijker verdraagzaam en liefderijk te zijn? Als ge weet, dat iemand een slechte daad heeft begaan dewijl zijn geest ziek was en dat hij er onder lijdt, dan zult ge niet meer den moed hebben hem te beschuldigen : sterker nog, gij zult hem niet behoeven te vergeven, ge zult u tevreden stellen met hem te beklagen en te helpen. Waarom kunnen we niet aannemen, dat men zich tot nu toe vergist heeft en dat men zich nóg vergist? Als wij een blik achter ons werpen en de geschiedenis doorbladeren van de vorige eeuwen, dan kunnen we ons bjjna niet begrijpen, dat onze vooronders zenuwlijders zoo hebben kunnen martelen, echte zieken maar die zij waanden als „door den duivel bezeten te zijn." Toch waren de beulen van deze ongelukkigen te goeder trouw, en geloofden zij vast aan het Godgevallige hunner taak. Het is waarschijnlijk dat eens de dag zal aanbreken, waarop wij op onze beurt veroordeeld worden door onze nakomelingen, als zij lezen welke straffen werden opgelegd aan geesteszieken die wij als „misdadigers" beschouwden. Kort geleden had ik een twistgesprek met een advocaat, professor in de rechtsgeleerdheid aan een buitenlandsche universiteit. Ons <'e- o sprek bracht mijn gemoed sterk in beweging, want het goldt hier de zaak te verdedigen van een mijner patiënten, een broer van dezen rechtsgeleerde. Mijn zieke was een zenuwlijder, die zich aan drankmisbruik had overgegeven en het grootste gedeelte van zijn fortuin er met zijn vrienden had doorgebracht. Ik verzekerde den professor dat zijn broer nu genezen was; dat deze inzag slecht gehandeld te hebben, en beloofde al zijn best te zullen doen om zich voortaan goed te gedragen. Raadgevingen aan zenuwlijders. 8 — Wij schaamden ons over mijn broêr, antwoordde de rechtsgeleerde mij, en waren blij dat wij hem naar Zwitserland konden zenden, om op die manier de eer van de familie te kunnen redden. — Waarom schaamde u zich, antwoordde ik, uw broêr was toch ziek en het is nooit schande een zieke te verzorgen. — Wat, ziek! Hij misdroeg zich! — Hij misdroeg zich, omdat hij, uit een psychisch oogpunt beschouwd, ziek was. Hebt u wel overwogen onder welke omstandigheden hij verkeerd heeft, hij die het ongeluk had zijn vader véél te vroeg te verliezen en opgevoed is geworden door een zwakke moeder, en op jongen leeftijd als student met véél geld tot zijn beschikking aan allerlei verleidingen is blootgesteld geweest? Hebt u ook overwogen dat hij wel erfelijk belast kon wezen? — Ach kom, erfelijk belast! Daar bestond voor hem al even weinig reden voor als voor mij. — U vergist zich, Mijnheer, u kunt wel beter bedeeld zijn geweest dan uw broêr. Want die erfelijke gebreken kunnen hun oorsprong danken aan den toestand, waarin uwe ouders waren, op het oogenblik dat hij werd verwekt. Ik heb gezien dat kinderen, die verwekt werden in een toestand van dronkenschap van een der echtgenooten, als erfenis, aanvallen van vallende ziekte meekregen, terwijl hun broers en zusters, die in een gunstiger oogenblik verwekt werden, volkomen gezond waren. — Is het mogelijk, dokter, werkelijk u opent mij de oogen voor iets, waaraan ik nooit heb gedacht. Ik veroordeelde mijn broêr als iets dat vanzelf sprak, in naam van de heerschende moraal, en ik beschouwde hem als geheel verantwoordelijk. Maar nu moet ik toch mezelf bekennen, dat zijn voorbeeld mij van het kwade heeft teruggehouden: ik was zóó bang dat ik denzelfden weg op zou gaan als hij, dat ik voortdurend op mijn hoede ben geweest. — U ziet dus, dat uw broer zonder het te weten, uw beschermengel is geweest. Wilt dan nu zijn steun zijn bij het vervullen van de taak die hij zichzelf heeft opgelegt, nl. te werken aan zijn zedelijk herstel, Geloof me, het i3 veel moeilijker op den goeden weg terug te komen, als men er eenmaal van af is gedwaaldt, dan er op te blijven, als men hem bewandelt. Uw broer strijdt heldhaftig den strijd om de moreele ladder weer op te klimmen. Daarom heeft hij recht op uw hartelijke genegenheid en uw volle achting. Hier was het dus een verstandig, en in den grond goed mensch, dien ik de oogen had geopend, iemand, wien alleen de biologische kennis ontbrak, om volkomen rechtvaardig te kunnen oordeelen. Mogen we dan degenen die dwalen veroordeelen? Is het niet beter te trachten, hen tot een juist inzicht en op het rechte spoor te brengen ? Wanneer ik het requisitoir lees van den procureur-generaal, dat het er op toelegt de aanklacht tegen de beschuldigden te verzwaren en de jury te overtuigen hoezeer ze strafwaardig zijn, dan betreur ik het, dat hem de noodige biologische kennis ontbreekt die hij bepaald noodig heeft, om een strikt rechtvaardig oordeel te kunnen vellen. Het determinisme verhoogt uw levensgeluk, omdat het u de gelegenheid geeft de daden van anderen beter te begrijpen. Een van mijn goede vrienden, ook een advocaat, trad eens op als verdediger van mijn tegenpartij in een proces. Ik zal wel niet behoeven te zeggen, dat ik een hekel heb aan processen, maar dit was mij nu eenmaal aangedaan en ik werd genoodzaakt mij te verdedigen. Voor de rechtbank begon mijn vriend mij van allerlei leelijke dingen te beschuldigen, en maakte daarbij zelfs misbruik van vertrouwelijke mededeelingen, die ik hem als vriend had gedaan. Zijn pleidooi was af en toe zóó zonderling, dat ik niet kon nalaten te glimlachen om de ongerijmdheid van zijn argumenten. Ik had echter het geluk mijn proces te winnen, terwijl mijn tegenstander veroordeeld werd tot de kosten. De handelwijze van mijn vriend zou mij raadselachtig zijn gebleven, ware ik niet determinist geweest. Nu bedacht ik, dat hij in moeilijke materieele omstandigheden verkeerde, dat hij voor vrouw en kind moest zorgen, schulden had af te betalen en dat de strijd om het bestaan soms bitter hard en kwellend zijn kan. Ik begreep, dat alleen de wreede noodzakelijkheid om werk te vinden, dat goed betaald werd, hem had gedwongen, dit pleidooi te leveren, in een proces tegen mij. Alleen dus om in het onderhoud van zijn gezin te voorzien, had hij mij door het slijk gehaald! Ik richtte geen enkel verwijt tot hem en den eersten keer dat ik hem ontmoette, stak ik hem ook de hand toe. Deze handelwijze bracht hem tranen in de oogen, wat mij de overtuiging gaf dat de arme man moreel veel moest geleden hebben onder zijn handeling. Hij bad steun en hartelijkheid noodig, en als ik geen rekening had gehouden met de omstandigheden waartegen hij moest worstelen, zou ik misschien kwaad met kwaad vergolden hebben. Het determinisme leidt ons dus tot naastenliefde en, laten wij er bijvoegen tot waarachtige goedheid. Dit is een feit van groot' gewicht voor ons en het sluit geheel aan bij de biologische gegevens der wetenschap (de leer der evolutie, van het aanpassingsvermogen aan de de omgeving, enz.). Men behoeft niet te gelooven, om deze gegevens als juist aan te nemen, het is voldoende, dat men zorgvuldig waarneemt en dat men begrijpt. Zij, die geheel doordrongen zijn van deze denkbeelden houden op te lijden onder de onrechtvaardigheid en slechtheid van menschen en toestanden, geen enkele ontgoocheling kan hen meer neerdrukken. Zij zien in de uiterlijke omstandigheden en in het meedoogenlooze van de maatschappij de oorzaak van al die gebeurtenissen, waaraan ze niets kunnen veranderen, zij denken er niet meer aan hun medemenschen te beschuldigen, dat zij de bewerkers zijn van hun leed. Na deze zeer beknopte uiteenzetting van den theoretischen grondslag, waarop mijn philosophische overtuiging berust, wil ik nog even verklaren hoe men in de praktijk aan zijn eigen geluk arbeiden en daarbij tegelijk dat van anderen behartigen kan: Dat zal het doel zijn van de volgende beschouwingen. $ 2. Ik geest van yocillteid. Ik geloof, dat er, 0111 de menschen nader tot elkander te brengen, geen beter en zekerder middel te vinden is, dan dat van waarachtig goed te zijn. Goedheid is een krachtig wapen en als men het met volharding en geduld weet te gebruiken, gebeurt het maar zelden, dat men daarmede zijn doel niet bereikt. Goedheid werkt aanstekelijk, zij wekt goedheid op, en is als een balsem die de diepste wonden der ziel heelt. Men moet zelf veel geleden en dagen gekend hebben, waarop men zich door 's levens moeilijkheden overwonnen voelde, men moet bitter en hartstochtelijk hebben geschreid, om te kunnen begrijpen, wat een werkelijke troost in zulke oogenblikken een beetje goedheid vermag te brengen. Ik spreek natuurlijk niet van die oppervlakkige goedheid, die bestaat in het geven van — misschien niet eens ernstig overdachten — raad of in 't schenken van een aalmoes; ik bedoel die waarachtige goedheid, die tot ons doordringt, die spreekt uit de oogen, zonder dat we trachten haar te uiten. In gedachten het goede willen is de eerste voorwaarde om tot waarachtige goedheid te komen; die gedachten kunnen door geen edeler drijfveeren worden opgewekt dan door die van het determinisme. De goedheid in gedachten is zeldzamer dan die zich uit in woorden of in daden. Wie van ons heeft, in 't diepst van zijn hart niet wel eens neiging om kwaad te denken van zijn naaste: wij wantrouwen, wij vergissen ons vaak in ons oordeel. Een slechte gedachte kan de oorzaak zijn van zooveel kwaad en zooveel onrecht! Is het niet beter, de menschen te nemen, zooals ze zijn, overtuigd dat ze nü niet anders kunnen wezen, en dat hunne bedoelingen even goed zijn als de onze ? Het is beter te goed van vertrouwen te zijn, dan wantrouwen te koesteren. Als toch ons eigen geluk en dat van anderen afhankelijk is van opvattingen en gedachten, die ons beheerschen, waarom zouden we dan niet in onzen kijker het verzachtende glas van 't optimisme aanbrengen. Wij lijden niet door de gebeurtenissen zelf, maar door de noodlottige voorstelling, die wij er ons van kunnen maken. Als onze geest geheel doordrongen is van waarachtige goedheid zullen we alles in een beter licht zien. Goedheid in woorden is ook van het grootste belang; hoeveel kwaad hebben onnadenkende menschen niet al reeds gebrouwen, doordat ze hun lasterende tongen niet in bedwang wisten te houden. Het schijnt dat een massa menschen er een eigenaardig genoegen in vinden, kwaad te spreken van hun naaste. Eens zaten er twee dames bij mij aan tafel, waarvan de eene het volgende zei: „Wist u wel, dat die mijnheer Z. bezig is heelemaal den verkeerden weg op te gaan?" — „Ja"? antwoordde de andere, „en ik dacht dat hij een mooie betrekking in Nizza had." — „O, nee, volstrekt niet, hij is uit (Jenève weggegaan, omdat zijn zaken zwak stonden : hij zat tot over de ooren in de schuld. Wat zijn vrouw betreft, nou, dat is er me ook een, die heeft ook al heel wat achter den rug .... enz.8 Ik kende noch Z. noch zijn vrouw, maalais ik hen alleen naar dit gesprek had willen beoordeelen, zou ik een treurige meening over dit tweetal hebben gekregen. Later vernam ik — en ditmaal uit goede bron — dat alles wat ik gehoord had, laster was en dat Z. en zijn vrouw een zeer achtenswaardig en gelukkig paar menschen waren. Hoeveel onware en verkeerde denkbeelden worden er niet verspreid door het gemis aan goedheid in woorden? Men gelooft inderdaad gauwer en gemakkelijker het kwade van de menschen dan het goede. Om mezelf tegen dien invloed te wapenen, antwoord ik allen, die me van den een of ander iets kwaads vertellen, dat ik niets geloof, wat ik niet met eigen oogen gezien hel). Als iedereen dat deed, zou het ons gemakkelijker vallen om goed te zijn. Ik heb eens op een kalender de volgende regelen gevonden, die de jniste gedragsljjn in deze kwestie aangeven: „Zeg nooit iets kwaads van iemand, als ge het niet heel zeker weet, en kis ge het zeker weet, vraag u dan af: waarom vertel ik het eigenlijk?" — Lavater. Als ge iets verkeerds vertelt, dan vergeet ge dat ge, terwijl ge dat vertelt, zelf iets verkeerds doet; gewoonlijk denken de menschen als zij kwaadspreken van anderen, weinig na over de gevolgen hunner woorden. Goedheid in daden is veel algemeener, en aan die daden moet zeker de goedheid in gedachten voorafgegaan zijn. Als men zich alle goede werken voor den geest brengt, die tot stand komen, moét men wel gelooven aan goedheid in de menschen. leder mensch wenscht in 't diepst van zijn ziel goed te zijn en ik ben overtuigd dat goedheid met hetzelfde gunstige gevolg kan worden aangekweekt als ieder ander vermogen der ziel. Ik heb een jong geneesheer gekend, die als student hooghartig en trotsch was, zelfs dikwijls lomp en grof. Later ontmoette ik hem weêr en zag dat hij aan het bed van zijn zieken, de zachtheid en goedheid in persoon was geworden. Ik moet er bijvoegen, dat hij in dien tusschentijd veel geleden had. Het leven kan ons veranderen, maar wij kunnen ons zelf ook veel veranderen, en daarover zal de volgende paragraaf handelen. 8 3. De psychologische leederopvoeding. Nadat ik getracht heb het mechanisme van hot zenuwlijden zooals dit tegenwoordig begrepen wordt te verklaren, en de bronnen voor goede auto-suggestieve denkbeelden heb aangetoond, voor auto-suggesties die in staat zijn ziekelijke gedachten te neutraliseeren, hervat ik den draad van mjjn betoog wat een zenuwlijder te doen staat, die wil trachten tot beterschap te komen, en hoe hij te strijden heeft tegen zijn ziekteverschijnselen. Hoe moet hij dat aanleggen? Hoe moet hij strijden tegen het gevoel van oververmoeidheid? Men moet er zich eerst van overtuigen of men te doen heeft met werkelijke vermoeidheid, die zich uit of gepaard gaat met lichaamszwakte, vermagering of andere lichamelijke verschijnselen. In dat geval is het beste geneesmiddel een rustkuur met sterke voeding. Pas als men deze behandeling achter den rug heeft, kan een begin worden gemaakt met den strjjd tecen dat verschijnsel en wel door geregelde oefening. Heeft men daarentegen te doen met een psychische vermoeidheid, die haar ontstaan alleen ontleent aan het denkbeeld „vermoeidheid " dat den zieke beheerscht, dan moet men wijziging trachten te brengen in zijn gedachtenleven, iets wat zonder groote moeite bereikt kan worden. De zieke moet er vóór alles van overtuigd worden, dat hij slechts vermoeidheid voelt, omdat hij dat verschijnsel zoo vreest. "Ik geloof niet aan overwerken", zeide eens een dokter, die een uitgebreide stadspraktijk had tegen me, en werkelijk deze collega was nooit moe. Een tijdgenoot van mij, een zeer bekwaam chirurg, gaf vaak als zijn meening te kennen aan zijn assistenten dat „een chirurg nooit vermoeid mag zijn." Hij opereert iederen dag van 8 uur 's morgens tot 5 uur 's middags, en noch hij noch zijn assistenten kunnen zich den tijd gunnen gedurende die uren een maaltijd te gebruiken. Men went gauw aan deze wijze van leven en men voelt geen vermoeidheid meer. Ik heb een student in de medicijnen gekend, die zich uitgeput voelde zoodra hij een kleine wandeling had gedaan. Hij heeft zichzelf genezen door zijn Zondagen te gebruiken om zich te trainen, hij begon met wandelingen van 3 a 4 kilometer, en is geeindigd met 40 kilometer te kunnen loopen, zonder moe te worden. Het resultaat dat hij op die manier verkregen heeft, wat zijn physiek arbeidsvermogen betreft, kunnen anderen verkrijgen ten opzichte van hun intellectueel arbeidsvermogen. Het voornaamste is dat men zich geleidelijk oefent, en dat men bij geregelde tusschenpoozen rust neemt, vóórdat de vermoeidheid te groot is geworden. Het is van belang, dat men het oogenblik weet te onderscheiden, waarop het gevoel van vermoeidheid te groot zou gaan worden: de voornaamste kenteekenen voor deze oververmoeidheid zijn: gedruktheid en gebrek aan eetlust. Als een scholier thuis komt en hij is zonder bijzondere, moreele oorzaak — gedrukt en eet daarbij weinig, dan kunt ge er van op aan dat het schoolwerk boven zijn krachten is gegaan. loch moet iemand die maar weinig weerstandsvermogen heeft tegen het vermoeiende van den arbeid, zich niet als overwonnen beschouwen, als hij vermoeid is na een krachtsinspanning die hem onvoldoende voorkomt. Laat hij dan eens een heelen dag volkomen rust nemen ; den volgenden dag zal alles beter gaan, en daarna kan de geleidelijke oefening weèr zonder moeite hervat worden. Ik herinner mij een patiënt die na het doen van een rustkuur niet meer dan een uur per dag kon werken. Daar hij zich graag wilde trainen maar geen werkkring kon vinden die geschikt waar te nemen was met zijn geringe krachten, richtte hij een bureau op voor handels-informatiën. Eerst hield hij zijn bureau een uur per dag open, de tweede maand bleef hij drie uur per dag op zijn kantoor, de derde maand vier uur, en zoo ging hij door, totdat hij eindelijk den heelen dag kon blijven werken. Op 't oogenblik heeft hij drie ondergeschikten, en heeft zich een buitengewoon groot weerstandsvermogen veroverd tegen de vermoeienissen van den arbeid. Dat spoedig en bovenmate vermoeid zijn is dus te genezen, als men zich maar geleidelijk traint en er voor zorgt dat men zich niet oververmoeit door te snel het doel te willen bereiken. Om te strijden tegen de gedrukte stem m i n g, die een verschijnsel is van zenuwlijden, moet men zich voor alles rekenschap geven van de oorzaak en er niet bang voor zjjn. Als de zieke begrepen heeft dat die gedruktheid alléén te wijten is aan vermoeidheid van het zenuwstelsel, dan weet hij ook, dat rust het aangewezen geneesmiddel is om die gedrukte stemming te verdrijven. En, weet hij somtijds niet, waarin hij de onmiddellijke aanleiding voor zijn droeve stemming moet zoeken, dan moet hij er zich maar berustend bjj neerleggen. evengoed als men zich een grijzen mistdag laat welgevallen, hij moet dan tot zichzelf zeggen, dat na regen, zonneschijn komt, \ en dat men om de heldere zonnedagen werkelijk goed te kunnen waardeeren, eerst een paar dagen slecht weer moet hebben gehad. We kennen ze trouwens allen, die dagen van gedruktheid en moedeloosheid, maar door hun over-gevoeligheid lijden zenuwzieken er veel meer onder dan anderen. Hoe minder men er zich om bekommert, hoe gauwer die stemming verdwijnt. Om den angst te kunnen onderdrukken, moet men voor alles met zichzelf weten te redeneeren en trachten de dingen in het juiste licht te zien. Als een dokter u de reden van uw ziekte heeft verklaard, als ge door hem weet, dat ge volkomen genezen kunt, en dat alleen uw zenuwgestel van streek is, is er ook geen reden meer om u angstig te maken, hoe onaangenaam de verschijnselen ook mogen zijn, die u doen lijden. Om tegen den angst te strijden, is het voldoende dat men in zijn gedachtenleven, de denkbeelden, die den angst deden ontstaan vervangt door denkbeelden die het vertrouwen opwekken. Het is volstrekt noodzakelijk dat men vertrouwen heeft in zijn genezing, eerstens omdat zenuwlijden werkelijk volkomen geneeslijk is en vooral omdat het vertrouwen een buitengewoon gunstigen invloed op den zielstoestand van den zieke uitoefent. Wat de behandeling van den willooze betreft, die bestaat eveneens daarin dat men de angstige gedachten de plaats doet ruimen voor denkbeelden die tot handelen aansporen. Men behoeft geen enkele krachtsinspanning te doen om den wil terug te bekomen, het is voldoende dat men, als het zenuwgestel eenmaal tot rust gekomen en de angst verminderd is verlangen s in zich op te wekken, die tot handelen kunnen drijven. Zoo zal, bijvoorbeeld, het denkbeeld na een lange scheiding iemand terug te zien, van wien hij veel houdt, den willooze, er toe kunnen brengen een reis te ondernemen. Zoodra hij beter word t en onbewust, zal hij voelen dat de last die zijn wil verlamde, lichter wordt. Men heeft veel geschreven over de opvoeding aan den wil en ik ben ervan overtuigd, dat wij als we gezond zijn door doelmatige en geschikte oefeningen deze resultante onzer hersenrehexen kunnen versterken, maar ondermijnd door zenuwlijden, kan ook de prachtigste wil ondergaan; en ik heb flinke menschen gekend, die zoolang ze gezond waren een krachtigen wil toonden, maar in een periode van zenuwzwakte verkeerend het toonbeeld werden van volslagen willoosheid. Raadgevingen aan zenuwlijders. 9 Overdreven g e v o e 1 i g h e i d is een verschijnsel van zenuwlijden dat men veel verbeteren kan. Als de verschijnselen van het zenuwlijden op zijn hevigst zijn doet men 't best, alle gemoedsaandoeningen te vermijden en den zieke buiten zijn gewone omgeving te brengen. Als de brieven, van iemand die u lief is, u doen schreien, moet ge zoo verstandig zijn het eenigen tijd zonder die brieven te willen stellen. Met dat doel verbiedt de dokter, als hij een zenuwlijder een kuur laat ondergaan, alle briefwisseling tusschen den zieke en zijn familie. Deze gevoeligheid wordt ook weer door een verkeerden gedachtengang veroorzaakt. Een mijner patiënten kreeg een brief, waarin de volgende zin voorkwam: „Het kleintje is twee dagen niet lekker geweest, maar nu is het weer heel e maal beter." Toen ik haar bezocht vond ik de jonge moeder in tranen, ten volle overtuigd, dat haar kind ernstig ziek was en dat haar omgeving dat voor haar verborgen hield. In plaats van eenvoudig tot zichzelve te zeggen: 't kindje is een beetje ziek geweest, zooals dat ieder kind overkomt, had zij in haar vermoeide geest een wantrouwende gedachte doen binnensluipen en postvatten die voldoende was, haar alles in een verkeerd licht te doen zien en haar hare zelfbeheersching te doen verliezen. Als zij met zichzelf geredeneerd had, voordat ze zich door haar gevoel liet meesleepen, dan zou déze zin: „maar hij is nu weer heeletnaal beter," haar in de eerste plaats hebben moeten treffen en ze zou gerust zijn geweest. Dikwijls is het moeilijk zijn aandoening dadelijk meester te worden, maar wat men wèl doen kan, dat is met nauwgezetheid de oorzaak ervan nagaan. Zorg er voor dat ge uw kijker zorgvuldig stelt en richt hem zonder aarzelen op het voorwerp uwer emotie. Meestal is dit alleen al voldoende om u te doen begrijpen dat ge geen enkele reden hadt om u op te winden. En zelfs wanneer eens een enkelen keer de oorzaak zoodanig is, dat zij een gevoelsuiting wettigt, moeten we trachten ons zoo gauw mogelijk te herstellen, en ons herinneren dat het feit, kalm te kunnen blijven op een oogenblik, dat anderen zich opwinden, de grootste diensten kan bewijzen, en dat men zich die zelf beheersching kan eigen maken. Gelooft gij bijvoorbeeld dat er een chirurg bestaat, die bij zijn eerste operatie in ?t geheel niet onder den indruk van 't oogenblik was. Dat heeft hem intusschen niet verhinderd, langzamerhand een kalm en koelbloedig mensch te worden. Men kan er zich aan wennen gemoedsaandoeningen te verdragen, maar men moet er niet bang voor zjjn. en kis een emotie u aangrijpt dan moet ge met uw verstand den invloed ervan weten te temperen. De rede die den mensch boven de andere levende wezens verheft, is meteen het vermogen dat hem helpen moet te strjjden tegen zijn aandoeningen. De overdreven gevoeligheid van zenuwlijders wordt maar al te dikwjjls door de naaste omgeving onderhouden. Te groote teederheid is een vergif dat dit verschijnsel slechts verergert. Als ge iemand voor u hebt, die er gedrukt uitziet, en tranen in de oogen heeft, dan behoeft ge slechts te zeggen: , arme vriend, wat zie je ei treurig uit, het doet me werkelijk leed, je zoo te zien," om hem weldra in snikken te zien uitbarsten. In dat geval bestaat de ware goedheid juist daarin dat men niet week wordt en zijn kalmte volkomen weet te bewaren. Het is de plicht der ouders, de gevoeligheid hunner kinderen tot de kleinste afmetingen terug te brengen. Daarmede kunnen ze bovendien niet vroeg genoeg beginnen. Door zoo te handelen werken zij mede aan het vormen van een krachtig geslacht, dat zijn verstandsleven niet door zijn gevoelsleven zal laten beheerschen en in de war brengen en dat aldus beter toegerust zal worden tot den strijd tegen het zenuwlijden. Een verschijnsel dat ieder zenuwlijder, met alle kracht die in hem is, moet trachten te onderdrukken is de p rik kei baar heid die zoovele noodlottige gevolgen met zich sleept. Hoeveel onheil en tweespalt vindt niet zijn oorzaak in die rampzalige prikkelbaarheid. Ik kan geen enkelen keer de gemengde berichten uit onze couranten doorloopen of ik vind daarin de treurige gevolgen vermeld van deze ziekelijke neiging. Prikkelbaarheid geeft voedsel aan allerlei twisten, die maar al te dikwijls een droevig einde hebben. Ook in deze kwestie worden we gesteund door den weldadigen invloed van het determinisme, omdat het ons helpt de prikkelbaarheid te overwinnen. Wanneer we tot ons zelf zeggen, dat de persoon, die ons prikkelt, er op dat oogenblik niets aan doen kan, dan vinden we daarin de kracht hem te vergeven, of zelfs hem te begrijpen, wat een eind maakt aan de prikkelbaarheid. Een mijner zieken was erg verbitterd tegen zijn ouders, die zooals hij beweerde, hem verkeerd beoordeelden. Ik kende gelukkig zijn familieomstandigheden en slaagde erin hem te doen begrjjpen, dat zijn ouders sterk beïnvloed werden door vreemde personen en dat zij bijna ondanks zichzelf tot hun tegenwoordige zienswijze waren gekomen. Hij begreep mijn argumenten en voedde vanaf dat oogenblik geen wrok meer tegen hen. Het zou héél veel goed doen, als men zich altijd in den toestand kon indenken, van den persoon die ons prikkelt en als men kon ti achten de beweegreden te begr|jpen, die hem er toe brengt aldus te handelen. Om zuiver te oordeelen in zoo'n toestand, moet men zichzelf volkomen kunnen wegcijferen, en de psychologische reactie van een zuiver objectief standpunt beschouwen. Wij hebben maar al te dikwijls de verkeerde gewoonte onszelf te beschouwen als het middelpunt van onze omgeving en te meenen dat onze medemenschen hun daden en woorden eigenljjk naar onzen smaak en onze wenschen behoorden te richten. Laten wij integendeel leeren onszelf te beschouwen als een klein onderdeel van een groot geheel, laten we meer bescheiden worden dan zullen stellig ook onze prikkelbaarheid en onze lichtgeraaktheid geringer worden. Ik las onlangs in een 1 )uitsch werk dat de menschen vergeleken kunnen worden met de bladeren van de hoornen in een woud: wanneer de herfst gekomen is, vallen ze af en bemesten den grond, op die wijze medewerkend aan de verdere ontwikkeling van het woud. Deze aantrekkelijke vergelijking is voor mij een beeldspraak vol wijsheid, waarin zoowel de vergankelijkheid van 't menschelijk bestaan, als de taak die ieder van ons is opgelegd, wordt weergegeven. De vatbaarheid van zenuwlijders voor auto-suggestie is een tweesnijdend wapen. De auto-suggestie kan heilzaam of nadeelig zijn al naarmate het denkbeeld, waaruit zij is voortgevloeid goed of verkeerd was. Dit wetende, hangt het alleen van onszelven af, of we een geschikt denkbeeld willen kiezen en zelf-suggestie uitoefenen in den goeden zin van liet woord. Laten we, 0111 deze bewering te steunen, een voorbeeld kiezen: Iemand is ongelukkig geweest in zijn zaken, hij heeft alles verloren wat hij bezat. Zijn vrouw verlaat hem en neemt hun kind mee. De arme man vervalt tot een volslagen moedeloosheid en weet geen raad. Op dat oogenblik zullen wellicht twee gedachten bij hem opkomen: (a) Drinken om zijn zorgen te vergeten, zonder zich verder om de toekomst te bekommeren. (Ij) Moed vatten, beginnen met een ondergeschikte betrekking aan te nemen, om zich langzamerhand op te kunnen werken. Zijn heele toekomst zal er van afhangen, welke van die twee gedachten ten slotte de overhand behoudt. Als het leed hem niet al te zeer overstelpt, of als hij geraden wordt door een trouw vriend, dan weet ik zeker dat hij de laatste gedachte zal kiezen als den auto-suggestieven invloed die hem verder leiden moet. Maar als hij behoort tot een geslacht van drinkers en als zijn verslagenheid te groot is, dan weet ik niet of de erfeljjke aanleg niet de overhand zal krijgen, en hij niet de eerste oplossing zal kiezen. De zielkundige ontleding van dergelijke feiten is volstrekt noodzakelijk en moet als wegwijzer dienen voor de onge1 ukkigen die zich in gelijke omstandigheden bevinden, maar meer nog voor de trouwe vrienden, die door op het juiste oogenblik tusschenbeiden te komen, een wanhoopsdaad kunnen voorkomen, en den gedachtengang van den ongelukkige in kalmer en verstandiger richting leiden. Hoeveel menschen laten zich in een oogenblik van wanhoop of verbijstering niet meesleepen door een noodlottig auto-suggestief denkbeeld, zonder er zich zelfs maar rekenschap van te geven, dat ze anders zouden hebben kunnen handelen! Als wij deze zielkundige vraagstukken bevatten, als we kalm weten te blijven in alle omstandigheden waarin het leven ons brengt, dan is het ons mogelijk een auto-suggestief denkbeeld in ons binnenste te doen zegevieren, waarvan ons heele verdere levensgedrag zal afhangen. Dat is de betrekkelijke vrijheid, die het determinisme ons schenkt: ik zeg „betrekkelijk", omdat de denkbeelden, die we te kiezen hebben altijd afhankelijk blijven van de erfelijkheid en de opvoeding, en dat de keuze zelf die wij er van doen, zal voorgeschreven worden door onze geestes-stemming die op haar beurt ook van die zelfde omstandigheden afhangt. Laten wij ons, ondanks alles, gelukkig achten dat we toch eenigszins het roer van ons levensbootje in handen hebben; als dat roer al niet ab- soluut in onze macht is, zal het ons toch helpen in een bepaalde richting te sturen. Maar men moet het weten te hanteeren. Dat moest men de jonge menschen leeren. In plaats van hen in het leven in te wijden, hun het leven te laten zien, zooals het is, laat men hen maar al te lang in den waan dat hunne, in alle opzichten onjuiste en onware voorstellingen èn van het leven èn van de menschen, met de werkelijkheid overeen komen. Zij ontmoeten dikwijls bij hun eerste schreden, moeilijk te overwinnen hinderpalen waartegen ze zich te pletter loopen, omdat ze er niet op voorbereid waren, en in zulke omstandigheden, raken zij geheel van hun stuk en verliezen het bestuur over zichzelf. Ik herinner me een jong student, die zeker mislukt zou zijn als hij niet bijtijds een noodlottige, hem beheerschende gedachte, had losgelaten en weten te vervangen door een heilzame autosuggestie. Hij was twee keer gezakt vooreen examen in de medicijnen, dat men maar drie maal mag doen. Kort voor hij zich voor de derde maal weer zou aanmelden, was hij ontmoedigd geworden door eenige kennissen, die hem hadden voorgepraat dat hij er dit keer evenmin zou komen. De arme jongen was door dat denkbeeld diep verslagen, en deed geen enkele poging meer om uit de moeielijkheid te komen. Toen ik in de gelegenheid was hem te spreken, dronk hij van den vroegen morgen tot den laten avond en herhaalde voor ieder die 't maar hooren wilde, de volgende woorden: „ik weet zeker, dat ik voor mijn examen zal zakken en aangezien mijn vader mij geen geld meer zal geven, wil ik nog wat van het studentenleven genieten; daarna ga ik maar naar Amerika. Het gelukte mij hem alleen te spreken; hij wilde naar mij luisteren, omdat ik hem welwillend toesprak en hem geen verwijtingen deed. Ik toonde hem aan, dat hij het in zijn macht had zjjn toekomst nog te redden, dat hij nog een maand den tijd had voor 't examen begon, en dat ik er van overtuigd was, dat hij zou slagen, als hij nu dadeljjk voor goed ophield met drinken en die maand gebruikte om Hink te werken. Hij liet zich door mij overtuigen, beloofde mij, dat hij niet meer drinken, maar aan het werk gaan zou. Ilij hield woord en had het geluk een schitterend examen af te leggen. Nu is hij al een paar jaar dokter. W ij hebben dus hier het overheerschende denkbeeld: tt). Ik weet zeker dat ik zakken zal, kunnen vervangen door het volgende: h). Als ik gedurende de maand die me rest, Mink werk, heb ik kans van slagen. Er is geen mensch of' hij heeft in zijn leven een periode gekend die beslissend is geworden voor zijn toekomst; van het denkbeeld dat toén de overhand kreeg in zijn gedaehtenleven, hing liet af, of die beslissing een gunstige of een ongunstige zou zijn. Alle onderwijzers moesten trachten hunne leerlingen te doordringen van dit grondbeginsel: de gedachte is het begin van de daad en van de keuze onzer denkbeelden hangt ons heele doen en laten af. Men kan jonge menschen niet genoeg doordringen van de gedachte, dat ze vertrouwen moeten en kunnen hebben, in eigen kracht, en dat hun streven om een hoog, zedelijk standpunt te bereiken, zéker met een goeden uitslag bekroond zal worden. Als het, in hun eigen belang, somtijds goed is, hen te wijzen op hun zwakke zijde, moeten we dat toch nooit anders doen, dan met de bedoeling hen krachtiger te maken, door hun te toonen op welke wijze ze sterker kunnen worden en vooral door hen ervan te overtuigen, dat zij in staat zijn tot die krachtsinspanning. Jonge menschen te ontmoedigen is altijd verkeerd. In een moeilijk tijdperk van mijn leven, schreef mijn besten vriend mij de volgende regelen: „Strijdt met de taaie volharding, die u eigen is, tegen de moeilijkheden die ge ondervindt; zij zullen zich weldra oplossen en de toekomst zal u tegenlachen." Deze brief bereikte mij, toen ik op het punt stond den moed te laten zakken en wellicht mijne studie op te gevend/liet scheen wel of allerlei beproevingen ateh samengespannen hadden om mijn weerstandsvermogen te ondermijnen ; in één woord ik voelde dat mijn zenuwgestel op het punt stond zijn evenwicht te verliezen. Ik maakte de gedachte van mijn vriend tot de mijne. Zij werd mijn gids en ik hervatte met nieuwen moed den strijd. Ik hield de oogen op haar gericht als op een banier die mij ter overwinning moest voeren. Iedere keer als ik mij door de afmatting van den strijd aangegrepen voelde, behoefde ik den brief slechts over te lezen, om zoo door een auto-suggestieven invloed mijn weerstandsvermogen weer te doen herleven. In oogenblik- ken van groote neerslachtigheid, denkt men er dikwijls met meer aan zich van een heilzame gedachte meester te maken en dan is het een zegen als gij een vriend hebt die u zoo'n denkbeeld weet bij te brengen en u daardoor de reddende hand toesteekt. He verderfelijkste neiging, waartegen we bij zenuwlijders moeten strijden is het halsstarrig vasthouden aan hun verkeerde auto-suggesties, die doet denken aan koppigheid, en die maakt dat zij meenen, dat zij alleen de dingen juist weten te beoordeelen. Ons eerste werk moet wezen, hun aan te toonen dat zij ziek zijn, en dat zij, vóórdat ze een eenmaal opgevat denkbeeld als juist beschouwen, het zorgvuldig dienen te onderzoeken en daarbij hun kijker goed moeten stellen. Ken denkbeeld, dat maar al te dikwijls in hun brein postvat, is het volgende: Ik zal nooit genezen. Daartegen moeten we met alle kracht strijden, want die gedachte alléén is voldoende om de ziekte-verschijnselen te onderhouden. Onze overredingskracht moet zoo gioot wezen, dat de zieke niet alleen naar zïjn genezing verlangt, maar ook overtuigd is, dat beterschap zal intreden en wel zéér spoedig. W ij zullen dit resultaat bereiken door de patiënten te vertellen van overeenkomstige gevallen, die gelukkig genezen zijn, en door telkens weer te herhalen dat bij hen een spoedige verbetering zal intreden. "Aldus kunnen door auto-suggestie één voor één de verschijnselen verdwijnen, die we besc hieven hebben onder den naam van secundaire verschijnselen om ze te onderscheiden van de eigenlijke psychische verschijnselen. Om den invloed van deze zelf suggestie aan te toonen, wil ik een geval mededeelen, dat ditmaal niet een zenuwlijder betreft, maar dat desalniettemin treffend is. Een kunstschilder, een kennis van me, vertelde mij 't volgende: »Een paar dagen geleden, klom ik op een muur 0111 een bloem te plukken cn bezeerde me daarbij aan den binnenkant van de linker knie. Den volgenden morgen zag ik dat de plek gezwollen was en voelde te dier plaatse hevige pijn. Daar ik dienzelfden dag op reis moest, heb ik gedurende een paar uur maar steeds tot mijzelf gezegd, dat ik geen pijn meer had en dat liet beetje dat ik soms meende te voelen, niet de moeite waard was 0111 er bij stil te staan. Op het oogenblik dat ik vertrok kon ik op de gezwollen plek drukken, zonder de minste pijn te voelen, terwijl een paar uur te voren, alleen de druk van mijn kleeren mij al ondragelijk was. Nu is de zwelling nog niet verdwenen, maar ik heb er hoegenaamd geen last van." Ik ben in de gelegenheid geweest, een sterke auto-suggestie bij mezelf waar te nemen, toen ik bij den tandarts was. Daar ik een kies moest laten trekken, ging ik op den stoel zitten en zeide tot mezelf: „Het zal zoo goed als geen pijn doen, ik zal er niets van voelen." Héél verbaasd was ik daaraf» dat het uittrekken van een kies met drie gespreide wortels me zoo weinig pijn had gedaan. Wat mij min of meer onaangenaam aandeed, was de schok die ik aan de kaak ondervond. Deze feiten bewijzen ons dat het verschijnsel pij n, hoofdzakelijk psychisch is, en dat men het zonder al te groote inspanning kan onderdrukken. Wij kunnen een dergelijken invloed uitoefenen op alle secundaire verschijnselen. Zooals wij hebben aangetoond, ontstaan de functie-stoornissen bij zenuwlijders gewoonljjk door de omstandigheid, dat zij hun aandacht op het een of ander orgaan vestigen, en op die manier door een zuivere auto-suggestie hun ziekte doen ontstaan. In zoo'n geval kan de volgende gedachte genezing teweegbrengen: „Ik wil mijn aandacht niet meer vestigen op het verschijnsel omdat ik het erger maak als ik er me over verontrust." Het zal véél gemakkelijker voor den zieke zijn, deze gedachte ingang te doen vinden, als de dokter hem verzekert dat het zoo i s en vooral als hij overtuigd wordt van het gunstige resultaat, doordat langzamerhand de verschijnselen in hevigheid afnemen en ten slotte verdwijnen. De geneesheer moet bij het volgen van deze psychologische taktiek over een groote dosis volharding en takt beschikken en mag zich nooit laten ontmoedigen, ondanks onvermijdelijke kleine teleurstellingen. De zieke kan en moet hetzelfde trachten te doen. De eind-overwinning is voor hem, die met taaiheid weet te volharden. Men kan leeren zich zeiven goede suggesties te geven, evengoed als men kan leeren schrijven en rekenen. De eerste pogingen daartoe zijn zeker heel moeilijk, maar langzamerhand wordt het resultaat steeds gemakkelijker verkregen. En wanneer men meester is geworden in de kunst dan bezit men het allerbeste: „het meesterschap over zich zei ven.'' Deze bezorgt ons niet alleen de kracht, maar Raadgevingen aan zenuwlijders. 10 schenkt ons ook het geluk, want door heilzame zelt-suggesties, vermogen we het zoover te brengen, dat we den spot kunnen drijven met omstandigheden, die ons geheel van ons stuk zouden hebben gebracht, als we niet meester over ons zei ven waren geweest. De stormen des levens werpen ons niet meer ter neer: we wachten ze rustig en onverschrokken af. De moeilijkheden en hinderpalen hebben geen andere uitwerking meer dan dat ze ons in de gelegenheid stellen, krachtiger en beter te worden. I? K SM'! T. Hartelijk hoop ik dat de voorafgaande bladzijden er toe mogen bijdragen om het vraagstuk van het zenuwlijden duidelijker te maken en om de zenuwlijders een beter begrip te doen krijgen van hun toestand. Als zij hebben leeren inzien dat hunne ziekte niet ernstig en geneeselijk is, zijn zij van hunne duurzame genezing niet ver meer verwijderd. Ik herinner mij op een zeker tijdstip van mijn leven zelf het slachtoffer te zijn geweest van het zenuwlijden; de mï' grauw en akelig voor, de steftdroor lnjjfc leven schrikte mij af en ik vreesde de moeilijkheden. Ik hel) mij zeiven blijvend kunnen genezen van dezen toestand door mijn gedachtenleven te onderwerpen aan een wederopvoeding. Ik heb dus door eigen ervaring het zedelijk lijden van mijne patiënten leeren kennen. Ik weet dat hun lijden niet denkbeeldig is maat ik weet ook dat zij zich zeiven zedelijk sterker kunnen maken door zich in den goeden zin te suggereer en. Waaroni^al^ien zich laten ter neer slaan dooi de hjdenscha,ppen en de moeilijkheden van het leven. Is het niet veel beter onder alle omstandigheden het hoofd omhoog te houden en pal te staan als een rots te midden van de bruisende wateren, die door de yolven gebeukt wordt maar niet wankelt. Men moet vertrouwen in zijn zedelijke macht om er de klacht van te verdubbelen. Men moet zich voorhouden dat men zijn energie niet kan stalen in een wereld waar het leven steeds zacht en kalm daarheen vloeit. Alle flinke menschen hebben oogenblikken van lijden en strijden in hun leven gekend. Laat de zenuwljjder den strijd niet vreezen dien hij te strijden heeft tegen de verschijnselen. Die strijd is heilzaam. Met het terug verkrijgen van het meesterschap over zichzelven, zal hij niet alleen zijn gezondheid terug bekomen maar tevens J de kracht verwerven 0111 moedig, de booze dagen die ieder onzer wachten, te verdragen. Keu mijner patiënten, die een goede positie verloren en tevens zooveel huiselijk leed had dat hij er bijna onder bezweek, zei mij onlangs: , Dokter, toen ik bij u kwam stond ik op het punt om mij het leven te benemen, nu ben ik krachtig en moedig omdat u mij geleerd hebt het te zijn." Met ideaal toch van den zedelijk krachtigen mensch is het streven, om de slagen van het lot te dragen zonder zich te laten ontmoedigen. Dat zedelijk krachtsgevoel moeten wij bjj onze zenuwpatiënten ontwikkelen om ze te genezen. Het is niet genoeg hen te verlossen van hun zenuwverschijnselen, men moet ook hun weerstandsvermogen grooter maken. Laat ieder zijn eigen gedachtenleven nagaan en er de zwakke plaatsen van leeren kennen en dan pogen deze sterker te maken. Niets is meer kneedbaar dan ons gedachtenleven en als men geleerd heeft hoe men zijn wederopvoeding moet ter hand nemen, dan kan men als het ware lachen om hereditaire gebreken die we allen bezitten. Zoo wordt men sterk en houdt op slaaf te zijn van zijne zenuwen. m QC -1 4-* H O CO ^ bO ^ X 10 ^ *^1 "-- ^> «.j ^ 4*. c^i •—» C 00 ZD £0 4*- ^ 3 - CD c O" O cr O c- 2 Cf g O- o 3 o es o ö 9 ^ 3 ° < C- < Cu •• •< C- ~ 55 < 3 Q. 3 < cd'XCD'D 22 5 2 ® s. rn ^ ^ >- >. P S * 3 3 =* * » - - - £ nzt C£ Cl. >C P C£ 3 ^ £- Cu 3. £T C* C * i. »—t- <«. L-. •—»; r-t 3 P m 25 ft ® t Q-Hgo?P5rf 5 § 2. J 9 ® T5 '*""" ~* *T" •—' ^ ^ ~1_ C <-+■ ^ 3 Q, 2 P c- £ < 2 — - • CTQ ^ "* ^ 5 *7 2 m fi o s s a ju = „. A < 3 CD ® cr — a <^"2&1 K-O *1 T. S" & CtS'^r ■» is 8 * g. S' « ' ^ 2 jy £r ^ 3 ® '' 1 "?* aT < ö g ~ O) c+ ISJ —•»—'~^d' rt- O- 3 ^JpfcccOot^SgS. ®®5 £l. ^ b ^ ^ ^ O T 9 i--' 2 St®!ï