U81 SCHEIKUNDIGE BIJDRAGEN TOT DE KENNIS DER JAVA-KINA 1872/1907 DOOR DR. K. W. VAN GORKOM. I) 19 J. H. DE BUSSY, AMSTERDAM. — 1908. A. d. WIJNNE, Burgcm. M«m#szl®®n 64, ROTTERDAM. SCHEIKUNDIGE BIJDRAGEN TOT DE KENNIS DER JAVA-KINA 1872/1907. A. J. WIJN NE, Burg«m. Mcin«ezl«tn 04, ROTTERDAM. SCHEIKUNDIGE BIJDRAGEN TOT DE KENNIS DER JAVA-KINA 1872/1907. SCHEIKUNDIGE BIJDRAGEN TOT DE KENNIS DER JAVA-KINA 1872/1907 DOOR D«. K. W. VAN GORKOM. J. H. DE BUSSY, AMSTERDAM. - 1908. grïï^sfl/doenvSSn0?- ^.kinaPlanten.in den vollen of gekweekt uit van Haa' ,re, U1^ Zuid-Amerika ontvangen, eerste st*n tnt ?• bekomen kinazaden, was wel de • tfVevgedaan'maar * ™ 2 nieuwe omgeving TnZX™ voorzien nf^tt ^ srz&s. sjffrwï szzïiïs gewaardeerd als si n!, - ' Pleischl te voren reeds nee „olta nec ^ etTm& e«parati3 chemici» der wïttisfVa7zL0ArSpr0'lkeliika"eenlangshetNoori™ der An?e»ketenop de 0°steHike hellingen ss 'tsïr*- «sïïrtbSi1 ook hare edeie in 1854 haar blslaTte hebb^ kl"acultuur °P Java gerekend •£f:#sss- nog °„vrSRr5?'ln^ *™«'' ïsssr&iï»*''-"tscfi vorferd heeten^da? men nu kl"ac^ltuur °P Java zoover gematig scheikundig onderzoek t?r L ,?£ °P succe\een leiselwerden mitsdien gedaan nm 5 ?n nemen- Voorstellen te verbinden en £raede J?J ^e cultuur een scheikundige schema of werknlan dat Ha n gepaard een ontwerp, een v^tuttr^ftbtnde handliggende De toevoeging van een scheikundige had in Mei 1872 plaats en sedert hebben alle jaarverslagen van de gouvernementsonderneming een belangrijke paragraaf aan „Scheikundige onderzoekingen gewijd, eere den heeren Bernelot Moens en van Leersum. Sinds jaren is nu reeds de wenschelijkheid geuit, die paragraten te resumeeren, in een compendium alzoo byeen te brengen. Met wenschen en praten niet verder komende, heb ik deze taak mij zeiven opgelegd en als vrucht daarvan wordt den belanghebbenden en belangstellenden een bijdrage nier aangeboden, welke een welwillende beoordeeling vraagt maar waarvan het wetenschappelijk feitelijke zeer zeker zai kunnen medewerken tot den opbouw en het bevorderen van deugdelijke theorieën, waaruit ook voor de planters-bedrijven leering en nut te trekken valt. Was aanvankelijk het plan, uit de verslagen 1872-1907 de zakelijke gegevens in chronologische orde te relateeren zonder meer, al spoedig echter bleek dit werk van bloote compilatie noch animeerend, noch aan de volledigheid en een juiste >eoordeeling bevorderlijk. En zoo zijn van lieverlede adstrueerende bijvoegingen, historische aanteekeningen, persoonlijke herinneringen en ervaringen ingelascht, die geenszins bedoelen eenige critiek, doch veeleer streven naar verklaringen, welke tot toelichting en opbouwing kunnen strekken. Ier voorkoming van verwarring, zyn alle alinea's uit de \erslagen met het teeken „ geopend en gesloten en de op vaste, ot voorloopige, conclusies gely kende uitspraken met vette letter gedrukt. Waar uit andere bronnen werd geput, is dit te kennen gegev en en, waar ik mij eigen bemerkingen veroorloofde, geschiedde dit ( ) of zóó, dat de lezer het wel begrijpen zal. Door a,an deze regelen vast te houden, mag vertrouwd worden, dat alle grond tot misverstand is ondervangen. Ten behoeve en ter wille van den navorscher, is een klapper toegevoegd, waarop elk behandeld vraagstuk afzonerlyk \ ooi komt, met verwijzing naar de pagina's onzer resumtie. ° Meer te doen was mij niet mogelijk geweest; wat nagespeurd werd in een 35-tal jaarverslagen en daar buiten, vereischte reeds \ ermoeiende inspanning naast nauwlettende zorgen, en tiet zal my een voldoening zyn wanneer er onder de geleerden gevonden worden en zich opmaken, deze bydragen voor een gezette studie te benutten en te bewerken. Hun werk zou ongetwijfeld dankbaar ontvangen worden. Dat vele kina-planters er hun nut mede zullen kunnen «oen, mag ik hopen en vertrouwen. De firma J. H. de Bussy heeft my, met hare gewone welwillendheid, de publicatie gemakkelijk gemaakt, zullende deze bijdragen in brochure vorm met hun weekblad De Indische Mercuur worden aangeboden. Dat dit een hoog te waardeeren tegemoetkoming mag heeten, eischt geen betoog, gelet op de bezwaren welke voor een belangstellend lezer alweder door net partieel doen verschijnen in elkaar opvolgende 'weekbladen, zouden blijven bestaan. «Jïüvü!0 h6bbe da,n 00k ,dit werk' met al ziJ'n leemten en gebreken, zijn eigen lot en kome nu allereerst aan de orde: het verslag der Gouvernements-kina-onderneming over het jaar: 1872. Einde Mei '72 kon Moens te Bandoeng, in een bijgebouw van de door den directeur der gouvernements-ondernemin» geoccupeerde gouvemements-woning „Gedong papak" (het vierkante huis) met de analytische werkzaamheden aanvangen. In de allereerste plaats was het nu te doen om de verschillende in cultuur gebrachte kina's aan een vergelijkend onderzoek te onderwerpen ten einde de soorten en individuen te leeren kennen, welke bij voorkeur voor vermenigvuldiging p j*an?!erking zouden komen. Met de reeds afgekeurde C. raüudiana en C. Lanceolota had men geen rekening meer te houden Bovenal kwam het er op aan, de waarde van de uit Bntsch-Indië ontvangen C. Succirubra te vergelijken met die der onderscheiden C. C a 1 i s aj a' s, gewonnen uit zaden successievelijk te danken aan Dr. Weddell, Dr. hasdkarl' öchuhkraft, Ledger en Br. Indische zendingen. Het viiftai werd als volgt onderscheiden: C. C. Javanica w. o. nevens ae van Hasskarl's missie gewonnen planten, de afstammelingen van de uit Parijs ontvangen eerste kina (Calisaja-plant), daar gekweekt uit zaad, door Weddell in Z. A. verzameld en aan aen hortus te Leiden in 1851 afgestaan; C. C. Schuhkraft O. anglica en C. C. Ledger. Even verschillend als in .waren de verschillen in uiterlijk voorkomen van die vijl O al is aj a-soorten en toonden voorts de individuen van elke z. g. soort, onderling weder opmerkelijke afwijkingen vooral in vormen en kleur van blad. De C. C. anglica week wel het meest af, door aanzienlijke blad-afmetingen en snellen, forschen groei. Vermoedelijk was ze wel een bastaard van C. Calisaja en C. Succirubra. C. C. Javanica werden genoemd de allereerst (vóór 1864) ontvangen planten van de Calisaja-soort. Voorts werden nog onderzocht: C. micrantha (in 1862 met Succirubra's uit Br. Indië ontvangen) C. Hasskariana, in twee varieteiten (lange en korte vrucht o.a.) een vrucüt van Hasskarl's missie en door Miquel gedoopt- C. oiiicinalis, het eerst, in 1865, door Br.-Indië ons afgestaan. Onder de C a 1 i s a j a's trok nu door de analytische resultaten bizonder en verrassend, de Ledger (Ledgeriana) aandacht! „Deze kinasoort (aldus het verslag) is merkwaardig niet alleen door het hoog kinine-gehalte, maar ook door het gemak waarmede de kinine als sulphaat kristalliseert, waarschijnlijk als gevolg van de geringe hoeveelheid Cinchon ine en amorpb alkaloid die in dezen bast voorkomt". Acht analyses (een negende mogen we verwaarloozen daar die blijkbaar niet van een Ledger verricht was) van de toen circa zesjarige Ledgers gaven, als uitersten 4,16 pCt en 8,15 pCt., dooreen 5,8 pCt. kinine. Slechts één monster hield zeer weinig Cinchonidine Zeven monsters waren vry van dit alkaloid. Twee monsters hielden geen kinidine, drie slechts sporen daarvan en de drie overige 0,22 pCt., 1,27 pCt. en 2,38 pCt. kinidine Het totaal-alkaloïd varieerde van 4,84 pCt.-9,07 pCt., bedroee gemiddeld 7,48 pCt. 6 De basten, die 1,27 pCt. en 2,38 pCt. kinidine hielden waren afkomstig van bloeiende en vruchtdragende boomen (de eerstelingen) wat Moens aanleiding gaf te denken aan „een omzetting van kinine in kinidine door bizondere levensomstandigheden, waaromtrent nadere onderzoekingen misschien opheldering zullen geven". Volgt de opmerking „van hoeveel belang de uitkomsten van dit onderzoek zijn voor de cultuur, valt terstond in het oog. Door voortaan de bij het oogsten weggekapte boomen te vervangen door de C. Calisaja van Ledger, gelijk nu reeds geschiedt, wordt het kinine-gehalte van den aanplant Jminstens verdubbeld". De rijkdom van den Ledger bast was ook den handel en fabrikanten een verrassing en niets natuurlijker dan dat deze tot het afdoend besluit leidde, voortaan geen andere Calisaj a-soort meer te kweeken. Die andere zouden we hier nu dan ook, zonder schade voor wetenschap en praktijk, verder kunnen laten rusten, alleen zij hier herinnerd, dat het gemiddeld gehalte van 8 monsters C. C. javanica bleek1,23 pCt. kinine, 1,24 pCt. kinidine, 1,53 pCt. Cinchonine, 1,01 pCt. amorph-, totaal 5,01 pCt. alkaloid. Van acht monsters C. C. Schuhkraft 2,33 pCt. kinine 0,43 pCt. kinidine, 0,79 pCt. Cinchonine, 1,34 pCt. amorph,' 4,89 pCt. totaal alkaloïd. Cinchonidine in beide soorten niet of onbeteekenend aanwezig. Twee monsters C. C. a n g 1 i c a gaven 4,38 pCt. en 6,04 pCt. totaal alkaloïd, w. o. 0,42 pCt. en 1,30 pCt. kinine, 1,29 pCt. en 1,92 pCt. Cinchonidine (wijzende wel op invloed van Succirubra) 0,79 pCt. en 1,04 pCt. Cinchonine. Onderzocht werden voorts: C. mlcnnthi. c. HuiUrliana. C. ofllolntllt houdende totaal aifcabw... 8,37en7,30 4,73en4,19 4,36 «o« $ amorPh- 0,87 a, 0,54 M5en0,43 ÏS Tv i gers een bron van j. . . i_ i toen ook in „ tut gccu uxzonaere opmerkingen aan- !n p fT°°r Z°°7-eT ,ze betrekking hadden op C. m icran th a ^hRl'J fnCina S5 kon WOrden bevestigd, dat het alkaloïdh^Pn h f . en *£ hoeveelheid overeenstemde met hetgeen daaromtrent in Br. Indië was waargenomen. De Ar' / °?k veIe variëteiten tellende (toen werden er reeds onderscheiden: vera, crispa, chauarguera en ïïïn n°f ? Z0Ude aan een nader onderzoek onderworpen worden. Dat hiervoor reden bestond, werd door voortgezet onderzoek later wel bevestigd, daar meermalen individuen zijn onderzocht die een hoog gehalte kinine aanwezen mer nu woraen opgemerkt dat, wierd door de Led- iiuuii lö voren geKenae noch verwachte rijke kinine verzekerd, deze, met neven-alkaloïden, n de inferieure hier ffpruwnHo vin«>>« . OJXAllCIl ö VVCI 111 II IH mate werd aangetroffen, dat de voorziening in de behoefte ri ZV'e,rZekerd kon heeten' al zou de kina-cultuur daarmede op heel wat ruimer schaal gedreven moeten zijn. Toen Ledger-zaad op Java als Calisaj a-zaad ontvangen werd J" geen enke!e reden tot vermoeden van zyn superioriteit hS £ 7as V0?rt\0ud en ten deele reeds bedorven, zooals iJv openen der hermetisch gesloten blikken bus dadelijk bleek. Ware het zaad niet met de meeste voorzorgen peuterig n. b. als men het eens genoemd heeft - behandeld er ware geen enkel plantje van gewonnen, terwyl er door tri?8? be^deling een 20'000 n°g van z«n verkregen. Sinds men beschikking kreeg over overvloedig zaad, begon men dit eenvoudig weder op beddingen uit te zaaien zooals weinL Jaren 1855/5,6. te Tjibodas en daar betrekkelijk met weinig succes geschiedde. Komt het er op wat meer of minder zaad en de kosten hiervan niet aan, dan kan men zich kweekhuizen, c. a., zeker sparen en - ook is zeker dat JSS fh6n Van kMCh,tige boomen' nu reeds volkomen .. O.-Indië tehuis, gemakkelijker en meer zeker ontkiemen Het onderzoek van C. Succirubra gaf de volgende uitkomsten: 6 Totaal alkaloïd Kinine. Cinchonidine. Cinchonine. Amorph. 7.W«M8 0,74^1,80 3,32?n4,66 2,85^1,16 1,02^0,86 \IZZZ ^'Mn' !12,64 1,39 8,53 1,65 1,07 Vaflariw 7 23 0 85 2r 9QA 1,07 ond6reLe<1/«)atamdTOl0 44 Kg. | ofe Ï5 ét ÏS8—~"SfS- 7,01 0,83 3,09 2,07 1 02 O ->3 " 6,38 0,58 2,38 2,58 O 84 o 11 " 5'9° 0-58 1,87 2,60 0 84 vl " 4'49 0,39 1,48 1,59 1 03/ ' " 3,83 0,23 1,22 1,30 j'og groote takken 0,24 , „Uit deze onderzoekingen blijkt (aldus Moens) dat de op Java gekweekte C. S., schoon ze veel alkaloïd houdt, in kininegehalte moet onderdoen voor de Calisaj a's, vooral de C C Ledgeriana en dat bovendien het ruime Cinchonidinegehalte, de afscheiding der kinine, als sulfaat, zeer bezwaart. Verder wordt de waarneming van Broughton bevestigd dat na zekeren leeftijd het alkaloïd-gehalte niet toeneemt. De oudste boomen, zeer krachtige, gezonde exemplaren, hielden volstrekt niet meer alkaloïd dan de jongere (negen en zevenjarige, tegenover 5- en 4-jarige hier)". Leerzaam ook wordt genoemd de proef met verschillende deelen van denzelfden stam (zes voorlaatste cijfers) en de groote takken (twee laatste seriën). Tot in het jongste deel wordt de aard der alkaloïden dezelfde genoemd en daarin even goed, ja zelfs betrekkelijk veel, Cinchonidine gevonden als in de oudste stukken. De bast der takken komt het meest overeen met dien van het jongste deel des stams". „De handelswaarde van dezen bast werd nog onvoldoende bekend geacht en daaromtrent opheldering verwacht van den verkoop der in 1872 geoogste basten. A priori had men geen aanleiding om te denken, dat hij hoogere prijzen zou bedingen dan de andere kinasoorten". Het kan wellicht velen heden interesseeren, hoe die veiling van 1872 afliep. Ze was de tweede openbare te Amsterdam en omvatte in 176 kisten 11322 K.G. bast, w. o. vijf kisten met 372 K.G. Succirubra-bast „lichtgrijs, middel grof van pijp" met hooger alkaloïd-gehalte dan alle overige aangeboden kina's; betrekkelijk weinig kinine, veel Cinchonine en Cinchonidine. Opbrengst per */» K.G. ƒ 1,30 k f 1,40. De rijke Ledger (4 kisten met 261 K.G.) bracht ƒ2,40 a /"2.50 op. Zelfs de veroordeelde Pahudiana bedong ƒ 1,50 a 'f 1,60 • de Caloptera iets meer; de Hasskarliana en Ófficinalis weer iets meer (/1,70-/1,90) en de diverse Calisaja s van /l, 15 —1,80. De proef met aanbieding van bast in poeder, stelde te leur (/0,75-/0,80). Dat de zeer zorgvuldige bereiding van pijpen en de steeds zeer geroemde emballage, om van de heele nieuwigheid der markt te zwijgen, invloed op de biedingen oefenden, mag wel als waarschijnlijk geacht worden, edoch, men weet het, het onregelmatig aanbod van kinabast uit Zuid-Amerika stond met in verhouding tot de klimmende vraag. Voor Ledgerbast zijn later wel viermaal hoogere prijzen betaald. Wel zyn de tijden veranderd sinds de geregelde cultuur in Azië het tekort in een overvloed omzette. En, bij het ontwerpen van cultuur- en mdustriêele ondernemingen mocht men dan inderdaad ook wel wat meer op de geschiedenis bedacht zijn, zich met zoo lichtvaardig en bedenkelijk wagen aan het bouwen en rekenen op a priori over een reeks van jaren bepaalde productie-cijfers en marktprijzen. De chemische onderzoekingen, dit mogen we aannemen en nu hennneren, hebben door de beschreven voorbeelden dus reeds in 1872 kunnen vaststellen met een beslistheid, die tot heden geen wederspraak heeft gedoogd: le dat voor kinine fabricage de C. Ledgeriana en voor de pharmacie, de C. Succirubra allereerst in aanmerking komen; 2e dat de alkaloïd-formatie in den levenden °°°™J*are. grenzen heeft; 3e dat er omzetting van alkaloïden in den levenden boom kan voorkomen en ten 4e dat in den levenden boom het alkaloïd zich niet gel^kelyk, noch regelmatig, over het heele lichaam van den levenden boom localiseert. Die besliste uitkomsten waren al dadelijk van overwegend belang voor de cultuur. 1873. „Voortgezet werden onderzoekingen van de onderscheiden kina-soorten en konden die slechts leiden tot bevestiging van de in het vorige jaar verkregen uitkomsten. Handhaafde de C. Ledgeriana haar roem, de kinidine en cinchonidine werden daarin zóó aangetroffen, dat men 't wel toeschry ven mocht aan verschillen in varieteit, meer dan aan invloeden van levensomstandigheden". „Onder de C. officinalis werden rijke individuen getroffen die ze van hooge waarde voor kinine-fabricage deden blijkenook werden ze geroemd wegens willigen groei. Meerdere analyses van C. succirubra, bevestigden het hoog alkaloidgehalte van deze kinasoort. Een lancifolia trof aandacht door betrekkelijk hoog kinine-gehalte en een twintig jaren oude C. rahudiana kon den kwaden naam van deze niet opheffen" ,,De onderzochte wortelbasten van C. C. javanica C C Schuhkraft en C. succirubra, bleken in samenstelling vrij'wei overeen te komen met de stambasten derzelfde soorten Mocht men verschil zoeken, dan zou dit hierop neerkomen, dat de wortelbast over 't algemeen, wat meer Cinchonine houdt dan de stambast". Proeven aanvaard ter naspeuring van mogelijke invloeden der verschillende seizoenen op het bast-gehalte, konden nog met tot eenige conclusie voeren. Daarentegen wezen de ter zake met overleg verrichte analyses, op het feit, dat in basten van denzelfden stam, op dezelfde hoogte gesneden een groot verschil in alkaloid-gehalte kan worden aangetroffen' doch dat de oorzaak daarvan nog niet bekend is en o. a! niet schijnt te mogen worden toegeschreven aan de mate van licht waaraan de bast is blootgesteld. De heide onderzochte boomen stonden aan de Oost-zijde geheel vrij, doch voor 't overige door andere boomen ingesloten. Bij den eenen boom nu bevatte de Oost-, bij den anderen dé West-zyde de geringste hoeveelheid alkaloïd, zoodat beide waarnemingen elkander veronzijdigden". „Vergelijkende analyses gaven geen verschillen bij boomen op \ erschillende hoogten boven zie (1241-1950 meters). De groote verschillen, die in het alkaloïd-gehalte voorkomen mochten dus nog worden toegeschreven aan het groot aantal \ aneteiten, dat bij iedere kinasoort wordt aangetroffen, minder aan invloed van klimaat en bodem. Deze werden wel geacht invloed te kunnen oefenen op de quantiteit maar, waarschijnlijk met op de qualiteit." (Voortgezette cultuur en waarnemingen hebben intusschen den machtigen invloed van bodemgesteldheid wel degelyk in het licht gesteld). „In 1866 werd, op het erf van de passangrahan te Tjinjiroean, een proef genomen met enten van Calisaja (inferieure) op Pahudiana, door middel van griffelen. In 1873 stonden die boompjes er goed voor; griffel en voorwerp volkomen saamgegroeid. Moens wenschte nu te onderzoeken of voorwerp en ent wederzyds invloed hadden geoefend op het alkaloid-gehalte en zijn onderzoek had inderdaad een treffend resultaat, dat Moens aldus uitdrukte: Deze proef schijnt een steun te zyn voor het denkbeeld, dat de aard der alkaloïden, die in den bast der verschillende Kina-soorten worden afgezet, afhankelijk is van het voor iedere soort eigenaardig weefsel van den bast en dat de bladeren daarop geen invloed hebben". Toen, veel later, in algemeene toepassing kwam het enten van de edele Ledger op Succirubra, is meermalen bevestigd kunnen worden wat Moens uitsprak, een verrijking o. a. van den onderstam Succirubra. Herinnerd mag er hier aan worden dat, in weerwil van het in 1866 reeds gegeven voorbeeld, in '82 moest aangeteekend worden: „Proeven met het enten in de open lucht (door Ottolander in de kweekhuizen met groot succes aangevangen) gaf gennge resultaten". En in het verslag 1883 heette het reeds: „De proeven met het enten op Succirubra's in den vollen grond, gaven voortdurend zulke slechte resultaten dat ze geheel werden gestaakt". (Sinds lang verent men met succes niet alleen op kweekbedden maar ook op planten zg inden vollen grond). Ook de belangrijke vraag, of er reden is om te denken, dat de uit zaden gekweekte planten zullen afwijken van het type der moederboomen, waarbij dan vooral een slechter worden der soort, in dien zin, dat ze minder, of minder waardvolle alkaloïden bevat, zou gevreesd worden, trachtte Moens in 1873 tot een althans benaderende oplossing te brengen. Daarbij werd degelijk gedacht aan de nog bestaande moeielijkheid wegens de erkende vroeger gebrekkige analytische methode. Maar toch kon op feiten gewezen worden die gerust stelden. Zoo waren b.v. alle Offlcinalis- en Succirubra-planten afkomstig van zaden, eerst van in Br.-Indië, later van op Java gekweekte planten gewonnen en „het gehalte van geen der beide kina-soorten kon gezegd worden, te zijn gedaald". (De opmerking is hier op haar plaats, dat juist die twee soorten toen nog wel het meest typisch, flink te onderscheiden voorkomen, met de minste individueele afwijkingen vertoondendoor voortgezette kweek uit zaden kan daarin echter verandering zijn gekomen.) Ook de analyses van eenige Calisaja's en Hasskarliana's konden op teruggang moeilijk wijzen, maar, als gezegd, vergelijking met vroegere analyses (de Vrij) waren bedenkelijk en Moens meende voorloopig te mogen aannemen, dat de vermenigvuldiging door zaden volkomen te billijken is, kunnende die door stekken daarmede steeds gepaard gaan. Natuurlijk heeft Moens bij deze uitspraak gedacht aan zorg tegen verbastering, het onttrekken, zoo streng mogelijk, aan den invloed van bestuiving. Maar wat er van zij, elk kweeker weet wel, dat uit zaden van eenzeltden boom, individuen ontstaan kunnen van opmu^n6 ongelijkheid in uiterlijke vormen. De vorm-verschillen kunnen bij kina, waar het op gehalte aankomt, echter vry onverschillig laten, al is ook afdoend gebleken, dat er verschil in groeikracht mede gepaard gaan kan. Ook heeft Dr. Hugo de Vries ons sinds eenige jaren heel wat meer geopenbaard door zijn mutatie-leer en zullen de voortkweekers door zaad, hun opmerkzaamheid wel niet mogen matigen. 187-1. „Bleef de kwestie omtrent al of niet constant blijven van zaailingen onbeslist, en werd nog niets waargenomen wat tot vrees zou kunnen stemmen, veeleer wezen de uitkomsten meer algemeen op een typische samenstelling van den bast der verschillende soorten, die, ook bij generatieve vermenigvuldiging, van geslacht op geslacht overgaat en de meest gewenschte standvastigheid vertoont." „In de Kina-plantsoenen was een onschatbaar materiaal ter beschikking om de vraag tot oplossing te brengen, doch de planten waren nog te jong, om ze voor het onderzoek reeds te bestemmen". ■ "uHet, ?nderzoek der diverse soorten bracht geen verandering in het bizonder gunstig oordeel over de C. Ledgeriana en de schatting der andere kina's. Ook de markt was in overeenstemming daarmede. Gewezen wordt dan op verschillen in uitkomsten o. a. van Ledger-bast-analyses, verricht door de heeren Jobst en Stoeder. Moens weet ze ten deele aan den aard der getrokken monsters, maar voor een ander ueel aan de verschillen in methode van onderzoek. De door hem zeiven gevolgde wijze van bepalingen der alkaloïden zou u66 publiceeren, om anderen in de gelegenheid te stellen daarvan, des verkiezende, gebruik temaken". (Moens achtte het bekend zijn met de analytische methode dus wel degelijk urgent). Ten aanzien van den Ledgerbast was Moens van meening, dat het kinine-gehalte daarin nog steeds toenam (de boomen nu + 8 jaren oud). „Lettende op het reeds (zie 1872) bevonden feit, dat de bast der jongere stamgedeelten en der takken altijd (?) veel minder alkaloïden bevat dan die van het onderste stamdeel, werd het in 1874 geoogst product gesorteerd in le en 2e soort d.w.z. van oudere of jongere deelen. Bestond nu de oogst voor s/« uit le en voor lL uit 2® soort, in doorsneegehalte bleek een aanmerkelijk verschil." Zeer groot kinine-gehalte werd gevonden in vijfjarige C. Officinalis-boompjes te Nagrak en het onderzoek van Hasskarliana-bast leerde „dat ook deze van constante samenstelling was gebleven en, als kinine produceerend materiaal werd ook nu de Succirubra van weinig waarde genoemd, maar als rykste bron voor bereiding van Cinchonidine-zouten gewaaroeerd . „Het op ruime schaal voortgezet onderzoek van wortelbasten bewees meer en meer dat men zeer ten onrechte vroeger (zie hierover De Ind. Merciiur van 28 Mei j.1. (gemeend heeft dat die basten slechts weinig waarde zouden hebben. Wortelbasten onderscheiden zich vooral — dit zou nu recht duidelijk geworden zijn - door een hooger gehalte aan Cinchonine terwijl ook het cijfer Cinchonidine meermalen hooger bleek dan in de correspondeerende stambasten". „Over het algemeen scheen het kinine-gehalte in een wortelbast te verminderen, maar nadere proeven zouden nog worden genomen". „De proeven omtrent den invloed van het jaargetijde op het gehalte der basten, bleef aan de orde, zouden binnen eemge maanden gesloten kunnen worden. Bij een eerste serie proeven werden verschillen gevonden, die door een volgende serie moesten gecontroleerd worden". 1875. „Dertien bloeiende exemplaren van C. Ledgeriana uit den oorspronkelyken aanplant (1866/67) wezen (als men een individu, dat maar 5,91 pCt. hield, uitzondert) op gehalten, in zwavelzure kinine berekend, van 9,96 pCt. (een ex.) tot 14,42 pCt. Zeven boomen van de 13, meer dan 11 pCt." „Om tot de kennis te geraken of het alkaloïd-gehalte vaneêrt met den tijd van het jaar, werden twee seriën van proeven genomen, zes maanden na elkaar aangevangen Als proef-objecten dienden acht flink ontwikkelde Succirubraboomen op het plateau Tjinjiroean, van gelijken oorsprong en leeftijd, gelijkelijk ontwikkeld en in eene rij staande. Ir. September '73 werd begonnen uit de eerste serie van vier boomen, stukken bast van gelijke grootte, c.a. V.» van den omtrek, te snijden. De vier stukken dienden, gemengd voor analyse. Om de vier weken werd dat uitsnijden herhaald tot Augustus '74. De 2e serie werd in Maart '74 onderhanden genomen en Februari '75 de proef afgesloten". (Het maandelijks uitsnijden geschiedde voor alle zekerheid, door den leider der onderneming zeiven). Uit de onderzoekingen besloot Moens „dat twee seriën van vier boomen, constant een bast opleverden van duidelijk verschillende samenstelling. De vier boomen der eerste serie hielden, over het algemeen, wat meer kinine en minder cl^chonine dan die der tweede serie, en dat in weerwil van gelijkheid in oorsprong, leeftyd, groeiplaats. „Het aanhoudend uitsnijden deed den boomen geen kwaad ze leefden even goed en sterk voort als hun naburen, die niet van bast beroofd waren". Het schtynt (aldus Moens) uit deze proeven te blijken, d5.t' in. het algemeen, de bast in den regentijd het njkst is aan alkaloïden en dat het maximum wordt bereikt tegen het einde van dien t\jd. De verschillen zyn echter niet zeer groot. „Een andere reeks van proeven, ook op Succirubra's genomen, bevestigde de bewering (in Br.-Indie) dat nieuw gevormde (geregenereerde) basten ryker zijn aan kinine dan de oorspronkelijke bast. In den pas sinds een jaar herstelden bast, bereikte het kinine-gehalte het voor Succirubra ongewone cyier \an 3 pCt. (Sinds jaren worden Succir.-basten aangeboden met zulk en hooger gehalte). Als die herstelde (nieuwe) basten ouder en dikker worden, schijnen ze in kinine echter weer achteruit te gaan. Tegelijk met de toename van kinine neemt de hoeveelheid cinchonidine en cinchonine af, de hoeveelheid amorph-alkaloïd daarentegen toe". „In strijd met voorgaande uitkomsten bleek het onderzoek van nieuwen bast van een C. Off.:; hield deze 4.72, de oorspronkelijke bast wees op 6,74 % zw. kinine". Opmerkelijk mocht almede heeten dat „terwijl het kininegehalte van wortelbas ten in den regel niet hooger, dikwijls lager is dan dat van de stambasten, in een C. Pahudiana nu waargenomen moest worden, dat voor den stambast slechts 0,32 en voor den wortelbast 2,47 pCt. zw. kinine kon worden aangeteekend". 1 o2ou e^' Hasskarliana's, hooge maar slanke boomen, in 1862 boven Tjinjiroean in het bosch geplaatst (als C-Calisaja te boek staande, werden ze in 1864 waard geacht onder gunstiger voorwaarden te worden gebracht door voorzichtig dunnen van het omgevend woud) toonde in alkaloïd-gehalte geen verschil met op geheel open terrein staande boomen. De bast heette fraai, doch dun, zooals steeds het geval is als Cinchona s onder de schaduw van hooge woudboomen staan". 1876. Dit jaar was, wat de scheikundige werkzaamheid aangaat, niet zeer vruchtbaar. Moens, die sinds zijn optreden als directeur der gouvernements-onderneming voor alles alleen stond, was, maanden achtereen, wegens ongesteldheid buiten staat zich naar de plantsoenen te begeven, of geregeld in zyn laboratorium te werken. Hg verzocht mij dringend voor hem eens inspectie te komen houden en deze bleek dringend noodig Het was mij zeer verdrietig, te moeten ervaren dat er door de meeste opzieners slap gediend was en de zorgeloosheid zeer bepaald o. m. was te zien aan de behandeling en de verpakking van het geoogst product. Het gaf mij aanleiding een dringend voorstel tot de regeering te richten om Moens een bekwaam adjunct, meer speciaal voor den velddienst toe te voegen en daarvoor te bestemmen den mij toegevoegden Controleur le klasse bij het B. B. R. van Romunde, die mij op myn inspectie-tocht vergezelde en van zijn bizondere ingenomenheid met de Kina-Cultuur blyk gegeven had. Na lang dralen werd v. R. voorloopig dan ook toegevoegd, en in 1883 bU Moens aftreden tot Directeur benoemd. Financieele offers werden door die voorloopige toevoeging niet geöischt, daar ik uitdrukkelyk verklaard had het direct en dringend belang i ^ma-Onderneming ver te stellen boven het voorrecht van ais hoofdinspecteur, ter zijde te worden gestaan. „De analyses hadden in 1876 voornamelijk ten doel het kinine-gehalte van bloeiende en zaadgevende Ledgers te leeren kennen. 34 boomen werden daarvoor onderzocht en een daarvan hield 13,25 pCt. kinine = 17,83 pCt. zwavelzure- 2 andere wezen op 15,73 en 15,75 pCt.; alle bleken rik minimum _ 8,90 pCt. (Ter berekening van het quantum zwavelzure kinine, werd de hoeveelheid kinine met 1,346 nCt. vermenigvuldigd). De Ledgerboomen hadden in 1876 een omstreeks tienjarigen leeftijd bereikt". „Was nu reeds bevestigd, dat de geregenereerde bast van öucc., althans in den eersten tijd, rijker is dan de oorspronkerjj. — e.en Proef met Ledger toonde dat die vermeerdering bij deze niet plaats had, — integendeel was de vermindering zeer aanzienlijk". 5 „Als een bijzonderheid werd nog opgeteekend, dat uit afval van Ledger en Officinalis-bast bereide zwavelzure kinine zeer verschilde, vertoonende het fabrikaat uit Officinalis-bast zich meer gekleurd en minder zuiver". „Op advies van Dr. de Vrij werden aan diens leerling £-ydman, pas uitgekomen militair apotheker, 925 K.G. versche buccirubra-bast afgestaan ter verwerking, volgens een door de Vrij opgegeven procédé, tot ruw gemengd alkaloïd (muinetum). Was de uitslag bij het sluiten van het jaarverslag nog niet bekend, volgens Eydman's inededeeling gelukte het nog met, om een goed preparaat op economische wiize uit verschen bast te verkrijgen". 1877. „Voortgezet werd het onderzoek van bloeiende (16) Ledgers, w. o. een met 16.57 pCt. zw. kinine. Aangevangen werden onderzoekingen naar de localisatie van het alkaloïd in de verschillende deelen van den bast en ze bevestigden hetgeen reeds vrij algemeen werd aangenomen, dat de buitenste schorslagen (primaire schors) rijker aan alkaloid zijn dan de binnenste (secundaire) schors. Het onderscheid bleek, bij onderzoek van vier kinasoorten — Calisaja jav., micrantha, lancifolia en succirubra, zeer duidelijk. Niet alleen toch waren de binnenste lagen armer aan totaal alkaloïd dan de peripherische, maar vooral het gehalte der als meer koortswerend bekende neemt sterk af, terwijl de Cinchonine in betrekkelijk groote hoeveelheid in de aan het Cambium grenzende lagen overblijft". „Bij oudere boomen en vooral by het drogen van hunnen bast, stooten zich dikwijls de schorsschilfers (rhytidoma) af, en het is bekend, dat de beste Amerikaansche basten onbedekt in den handel kwamen (cortices nudi s. sine epiderme); de schorsschilfers werden immers afgewreven of afgeborsteld en ... . weggeworpen". „Een drietal proeven hadden ten doel, den invloed van het bedekken van den boombast (mossing-systeem) te ervaren. Resultaten nog niet te vermelden". „De heer Eydman kon in Januari '74 rapporteeren. Een economische bereiding van z. g. quinetum uit verschen bast, kon als niet gevonden heeten. Uit drogen bast werd echter een preparaat van een goed uiterlijk en voldoende zuiverheid bereid, edoch met veel verlies. Uit 308 KG. bast toch, die 20.3 KG. hield, werden slechts 10.3 KG. gewonnen" „De therapeutische proeven, met dit zg. quinetum genomen, deden zien, dat daaraan veel koortswerend vermogen mag worden toegeschreven en dat het in vele gevallen de zwavelzure kinine zou kunnen vervangen. Een groot nadeel zou echter blijven, dat het quinetum van zeer afwisselende samenstelling is, en daarom bij rationeele geneesheeren moeielijk vertrouwen kan verwerven". „Omtrent de wenschelijkheid der fabricage van quinetum in Indiê, de plaats waar, en de wijze waarop dit zou moeten geschieden, was bij het sluiten van het verslag over 1877 nog niet beslist". Die heele kwestie, welke heel wat ontstemming en strijd heeft veroorzaakt, kan sinds lang niet meer van belang heeten; er is overvloed van kinine, wier therapeutische waarde niet bestreden wordt. Maar toch mag het hier nu eens herinnerd worden, dat die épisode (1876/78) uit de kinacultuur op Java, van hooge beteekenis en aandacht zal blijven, riarSV8 •groot gevaar dreigde. Het bleek toch al anntiU ^ Tr "^nding van den heer Eydman, ala mil. hiï hi' !°n 8 overreding in Patria, de bedoeling had ia Ti l de Gouvernements-kina-onderneming als scheikundige, mot uail Van quinetumi werkzaam te stellen, gaande en brvvprf bestemming dan de aandrang gepaard, om voor rfp , ^ alles Succirubra s te kweeken. Het is bekend, dat kina!nn.frlStelljke DrJ DE Vrij met heel zÜn hart aan die nasoort hing, van deze het meeste heil voorzag. Tot kort van 7HnI1>JÏVel K?n,it0je-n hier het voorrecht nog genoot van zijn bezoek, bleek die vooringenomenheid sterk. nif^,waa ^°ENf va" heel andere meening en bovendien er tp g6xT ^ , heer Eydman naast of onder zich geplaatst msJL Niet omdat hij Eydman's capaciteiten betwijfelde, als h,,in V nie.t in de eerste P^ats een scheikundige ais hulp en medewerker noodig had, - integendeel voorzag, Si* 6e? medewerking allicht tot allerlei conflicten aanleiaing zou kunnen geven. wel' dat de h0°gste autoriteiten in kïnil overhelden tot het voldoen aan de uit Nederland te mü n§eëeven wenschen of wenken en aangezien ik voor ,ï J,? k0me" acco,ord Sing met Moens' bedenkingen, stelde L p' °P Moens dringend verzoek, alles in het werk om tP h,TYD1JAN maar den hiervoren genoemden van Romunde kwestfp1 . GTgf' e? daarmede ook heel die quinetummii ï p! ^ te schuiven. De heer Eydman bracht maar nS £'a 660 ^ZOe^ dat mi-> groote sympathie wekte, knmpn k i w,ee deni dat ik hem scherp deed uitwïï hp«w °A , ri ®ver heel de zaak dacht. Mijn meening hpqt ,- j1 , de heer Eydman zijn bizondere studiën het ijst in den dienst der suiker-industrie had te stellen en zoo is t ook geschied. hprp?£dUr0nde -1878. werd een nieuwe proef genomen met de 11 hnra+ng- Van QuulJ^um, maar toen met drogen bast in 's Rijks auS?"Um Weltevreden. Ook in Br. Indië werd het quinetum met in de kina-tuinen, maar te Calcutta bereid" „w de proeven werden nu niet genomen door Eydman, Darticnw6^11 Q ,va" euen Jaar was toegestaan om bij een drappn !fnS ^udcer-fabricage te verbeteren, maar opgeragen aan den chef van het laboratorium te Weltevreden z^'n verstrekt" Wi8n ^ dat ^ 300° K'G' Succirubra-bast Scheen het pleit nu in Indië gewonnen, Moens bleef niette- ^cciruSteelt.^6118 d6n t0t UitbreidiDg Van de In het najaar 1878 werd mij door de Koninklijke Academie van Wetenschappen, Afdeeling Natuurkunde, vergund ook deze kwestie in een harer vergaderingen te Amsterdam toe te lichten en, de vergadering haar instemming kunnende betuigen, nam zij het verhandelde in hare „Mededeelingen en Verslagen" op. De geschiedenis verklaart ook het feit, dat het lang duurde vóórdat de regeering in Indië op het dezerzijds toch goed gemotiveerd voorstel, betreffende den controleur van Romunde inging. 1878. „Voortgegaan werd met onderzoeken van 54 bloeiende Ledgers, waarop we nu verder niet behoeven terug te komen. Maar ook konden nu in onderzoek genomen worden vierjarige afstammelingen van de moederboomen en, bleek er in 't oogvallend verschil in uiterlijk voorkomen, daarmede in overeenstemming was ook het gehalte. Zeer terecht merkt Moens hierbij op, dat het verschijnsel van hoog belang mag heeten voor de planters. Immers kunnen zij de uit zaad gewonnen individuen vergelijken met de moederboomen en dan uitschieten die exemplaren, welke in uiterlijken vorm van het type van de moeders afwijken". „De verdere onderzoekingen (een 22-tal) hadden betrekking op de „mossing-" en de „schraap-methode" volgens Mac. Ivor. Het resultaat van Mac. Ivor's methode heette, dat de gemoste streek beter bleek dan een ongemoste streek van denzelfden stam. die het vorige jaar was onderzocht". „De waarneming mocht evenwel niet geheel zuiver worden geacht, daar de basten nu een jaar toch ouder waren en men ook hieraan de toeneming in alkaloïd zou kunnen verklaren, al waren al de boomen op den leeftijd gekomen(?) waarin het gehalte gewoonlij k niet meer stijgt. De vernieuwde Succirubrabast overtrof de verwachting, daar de uitgesneden stukken van 19 maanden oud, gemiddeld 3.29 % kinine hielden". „Bij deze onderzoekingen bleek ook, dat, ofschoon de nieuwe \ orming over de heele lengte der strook te gelijkertijd geschiedt en ze dus overal even oud is, het onderste gedeelte over het algemeen meer cinchonine houdt dan de hooger gelegen stukken en dat de samenstelling bij lange niet dezelfde is over de geheele lengte van den baststreep. De geheele verandering, die bij de regeneratie in de onderlinge verhouding der alkaloïden ontstaat, vergeleken met die zelfde proportie in den oorspronkelijken bast, heette zeker allermerkwaardigst en deze studie hoogst belangwekkend ook in hare toepassing op de andere kinasoorten". Al zullen we uit de volgende verslagen nog wel veel omtrent; het mossing-" en „schraap-systeem" over te nemen hebben, hier kan alvast worden aangeteekend, dat die praktyken sinds lang wel afgedaan schijnen te hebben en in zooverre buiten sprake zouden kunnen blijven. Heeft de praktijk v°ordeel van ervaren, althans niet zooveel dat de voordeelen de nadeelen overwegen, voor de wetenschap de levensleer der Cinchona's, kan het wensehelijk blijven nog eens stelselmatig de proeven te herhalen. Ter juiste schattint van de waarde zoowel als ter bevordering van de geschiedenis kan het de moeite loonen hier over te nemen wat, ter zake by nota van 8 November 1878, onder den titel van Wetenschappelijke opmerkingen en ervaringen betreffende de kina- ttr tn vergadering van de Koninklijke Academie van etenschappen werd voorgedragen. Kei bekteeden van de levende kina-boomen met mos (Mac. Ivor s mossing proces). In het jaarbericht over 1864 werd geschreven: ingevolge advies van Dr. de Vrij hebben mos I7°R' 6enige kinaboomen met ÏÏSt i i • • T houdt den stam in zeer vochtigen staat en het is niet onwaarschijnlijk, dat hieraan (en de afslmting van licht) het door de Vrij opgemerkt hooger alkaloid-gehalte moet worden toegeschreven. Over enkele maanden zullen vergelijkende proeven ons aangaande den waren invloed kunnen inlichten. m^Pv?niSar?-g moet erkend worden, dat deze proeven met mos-bekleeding „zooal niet met vooroordeel, dan toch met eenigen tegenzin genomen werden". De kina-aanplantingen hadden destijds, verspreid als ze ^ai?n. in de duistere oorspronkelijke bosschen, nog niet veel tc beteekenen en de arbeid van een tiental jaren had nog ïrii r;rg praktlsche resultaten geleid. In Indië lachte men vrij algemeen over de kostbare liefhebberij van de regeering om er een kma-cultuur op na te houden, waarvan men Sf zoovele jaren nog geen klinkende uitkomsten kon voorzien verwacht-en" T SJ,echtS négatieve resultaten bleef w ht- ,Men schatte de kina-cultuur een liefhebberij \an de elkander opvolgende opperlandvoogden. (Pahud eü &loet yan de Beele) en particulieren waren zelfs niet te overreden om proeven met kinateelt te nemen (Op aandrang van de G. G. S. v. d. B bezorg ii- nar p00"1^ eenige Pinten op de particuliere landen Tjiömas en JWoekan en Tjiassen,; beleefdheidshalve lieten de hSreS was dë d80""™ dat «gallen. Kakel Holle s was^s„esr "e proef °P Z«" ""*• In Nederland werd de Minister van Koloniën gedurig geïnterpelleerd omtrent de teleurstellingen, die men van de kinacultuur meende te ervaren, minstens over de traagheid waarmede de jeugdige onderneming, in vergelijk met die in Britsch-Indië, zich ontwikkelde. De illusiën van den invoer der cultuur op Java waren verdwenen en bij het pubhek was de zaak almede in discrediet geraakt, door den jaren langen strijd, die mannen van naam, in den regel niet zonder passie, over haar voerden. Die strijd, zelfs in dagbladen, liep zoo hoog, dat de G. G. Sloet van de Beele zijn ambtenaren Junghuhn en Teysman moest verzoeken daarmede te eindigen. Onder zulke omstandigheden de leiding der cultuur aanvaardende, was ik in de eerste plaats bedacht op een ernstig streven naar zoodanige maatregelen en verbeteringen, als tot een redelijke ontwikkeling van de onderneming zouden kunnen leiden en in zooverre werd dat streven vergemakkelijkt, dat we althans begrepen, op den door Junghuhn ingeslagen weg niet te mogen voortgaan. In Britsch-Indië, om het daar beweerd succes met de aclimatatie van de kina ons altijd tot voorbeeld gesteld, had men juist de tegenovergestelde richting van Junghuhn gevolgd (Hasskarl en Teysman evenzoo) en nu meende ik mij vooreerst tot een middenweg te moeten bepalen, om dan gaandeweg, met de voortschrijdende ervaringen, de beste methode te leeren kennen en volgen. Men was op Java aan een veelzijdige bemoeienis met de kina-cultuur gewoon geraakt. Gedurig werd het Opperbestuur door dezen of genen belangstellende op feilen en mogelijke verbeteringen attent gemaakt. Dan ontving de Gouverneur-Generaal een dépêche ter zake en de leider der cultuur kon zich weer aan het schreven zetten om de geopperde bezwaren te wederleggen en, of ook, te verzekeren dat hg de gegeven wenken zou behartigen. Ook onder de hooggeachte leden van de Koninklijke Academie zyn er altijd mannen van erkende autoriteit, als de hoogleeraren Mulder, Miquel en Oudemans, geweest, die mij op loyale wijze met raad ter zijde stonden en nooit is iets verzuimd om tegen eenzijdige richting te waken, waarom met vele buitenlandsche autoriteiten op kinologisch gebied, als de doctoren Jobst, Zimmer, Kerner, Soubéiran, Howard, Hasskarl en de leiders der kina-cultuur in Bengalen, Madras en op Ceylon, leerzame betrekkingen werden aangeknoopt en onderhouden. (O. m. hebben Howard en Oudemans, daarvan in hunne klassieke werken getuigd). In Indië stonden de heeren Teysman, Schefper en Bernelot Moens de zaak met onverflauwden yver door hunne prak- tische of wetenschappelijke kennis ter zyde. (Dr. De Vrij kon zich jaren lang niet met myn doen en laten vereenigen en gaf daarvan doorloopend blijk door zyn critieken en het nu en dan zelfs persoonlek waarschuwen van den Minister van Koloniën. Maar de Vrij kwam later loyaal tot andere gedachte en wij waren sedert beste vrienden). Vóór alles bleef het streven om, zoodra mogelijk, kinabvomen te verkrijgen, want zonder boomen geen product en zonder product geen voordeel, noch afdoende gelegenheid om de praktische waarde der onderneming met zekerheid te beoordeelen. De geschiedenis heeft nu sinds jaren gerecht en, 13 het best mogelijk, dat het succes veel grooter had kunnen zyn, twee feiten blyven niettemin onbetwistbaar 11 nf 18 er steeds voortgekweekt van die kinasoorten' welke door de scheikundige analyse als de beste waren aangewezen en ten tweede, de ongestoorde ontwikkeling der plantsoenen werd sedert 1868 afwisselend gehinderd door de hiervoren behandelde ziekte. (Helopeltis-plaag). Alle waarnemingen en verschijnselen pleiten er voor, dat zonder die ziekte (plaag) de kinaplanten op Java even willig tieren als inheemsche gewassen. (Hier dient weer in 't oog gehouden, dat wy in 1878 schreven. Voor de voortzetting der cultuur op steeds ruimer schaal kwamen er van lieverlede meer en meer ziekten en plagen)! Ook is er sedert 1864 aanhoudend naar gestreefd, nieuwe ina-zaden en planten uit Amerika te ontvangen en werden ruilingen aangegaan met de Br.-Indische plantages. Gaandeweg zijn zoo ryke soorten aangewonnen, ontvingen we o. a. uit ntsch-Indië de deugdzame C. Officinalis en de gewaardeerde öuccirubra, en uit Amerika eindelyk (Dec. '65) de zaden \an de later als Ledgeriana beroemd geworden kina. Lerst in 1872 waren we, door de beschikking over voldoend materiaal en door de vorderingen van de scheikundige analysen zoo ver, dat we nu wisten ons voortaan te moeten bepalen ? kweeking van C. L. en C. O. ter productie van fabrieksen tot de kweeking van C. S. ter voortbrenging van pharmaceutischen-bast. F Voor proefnemingen, die niet dadelyk den groei en de vermenigvuldiging van boomen ten doel hadden, was er dus in e eerste jaren nog geen tyd. Ze werden prematuur geacht en gaf ik er gevolg aan, ik erken het gaarne, dat het dan met met volkomen toewyding geschiedde. Zoo ging het dan ook met de mos-bekleeding waarvan Mac Ivor zich gouden bergen voorstelde. L" J?0t,a the Propagation and cultivation of the medicinal Cinchonas, gaf hy in 1867 andermaal een uitvoerige beschrijving van zijn mos-bekleeding der kinaboomen en van haar doel en werking. Hjj meende dat de kinine en neven-alkaloïden in de bladeren der boomen gevormd worden en wel aan de kina-zuren gebonden, om later in den bast te worden afgezet, waar dan, met de vermeerdering van het celweefsel, een aanwinst van zuivere kinine zou plaats hebben. In dit celweefsel van her liber, zou echter, tegenover de gestadige afzetting van alkaloïd. eene vermindering van kinine plaats hebben tengevolge van de inwerking van licht en lucht op den bast. Kon men dit oxydatieproces, aldus meende Mc. Ivor, nu tegengaan, dan zou de kinine-formatie of aangroei gestadig doorgaan en in den bast van Succirubra tot 17 pCt. stijgen kunnen. Het middel tot remming ^ van dat oxydatie-proces werd nu gezocht en naar Mc. Ivor's beweren, gevonden in een afsluiting van den bast van lucht en licht, door een bekleeding met mos. Voordat we nu verder gaan met memoreeren van wat in November 1878 in de K. A. v. W. voorgedragen en in hare verslagen gepubliceerd werd, moet hier toch aandacht gevestigd op Mc. Ivor's hoogst belangrijke werkwijze. Bij deze toch werd een theorie voorop gesteld en als men die met studie en overleg tot een stelling gaat verheffen, wordt men allicht bedreigd met de kansen, dat men, bij toepassing op de praktijk, liefst gebeuren ziet wat men meent te mogen verwachten. Beter en veiliger zou zeker zijn, te trachten verschijnselen tot klaarheid te brengen, de theorie dus op de praktijk te doen volgen. Ook kan men meenen, ja met groote waarschijnlijkheid zelfs aannemen, dat, in casu, een afsluiting van licht en lucht (deze dan in elk geval toch alles dan volkomen) ten goede werkte, maar bewezen is daarmede niet, wat zou zijn gevolgd ware die afsluiting achterwege gebleven. Een absoluut zuivere vergelijking wordt niet getroffen. Als we nu ons verhaal vervolgen, zal dan ook wel blijken, dat het laatste woord niet gesproken was. Op Java werden dus reeds in 1864 honderden kinaboompjes met mos bekleed en de scheikundigen de Vrij en Moens in de gelegenheid gesteld de uitkomsten te onderzoeken. De analysen leidden toen echter niet tot een beslissing. Moens constateerde een vermeerdering van alkaloïden (jaarbericht 1870) in vier boompjes, die een jaar lang met mos bekleed en vóór die operatie ook aan een onderzoek onderworpen waren. Had men nu het recht een geringe aanwinst toe te schrijven aan de mos-bekleeding, of kon die aanwinst een gevolg zijn van rijper leeftijd der jonge boompjes ? De Vrij onderzocht twee gelijksoortige, even oude individuen, die naast elkander groeiden en waarvan er een met mos was bekleed. In dit exemplaar werd 1,075 pCt. alkaloïd doch zonder kinine-reactie gevonden; in het onbekleed materiaal 0,07 pCt. alk., met duidelijke kinine-reactie. Reeds in 1865 werd door Moens een analyse verricht van den bast van een driejarig Succirubra-boompje (zeer waarschijnlijk echter een Caloptera) dat na een tijdlang met mos bekleed te zijn geweest stierf. Hij vond daarin 2,884 pCt. alk. wat voor werkelijken Succ. bast niet veel te beteekenen heeft. Op onze vroegere proeven met mos-bekleeding en de daarvan verkregen uitkomsten kunnen dus bezwaarlijk theoriën gebouwd worden. De proeven waren op zich zelve reeds ontoereikend en almede niet genomen en bewaakt met de nauwkeurigheid en behartiging, die vereischt werden (het was noodig dat we het hier te voren reeds verklaarden). Ook zal het daaraan wel toe te schrijven zijn geweest, dat vele boompjes ten gevolge van de mos-bekleeding stierven, na door insecten aangetast te zijn. In de eerstvolgende jaren werd er niet op teruggekomen; daar waren andere, meer overwegende eischen en wij hadden plantsoenen noodig, zullende eerst daarna de middelen ter waardevermeerdering beproefd kunnen en mogen worden. Ook kwam de mos-bekleeding mij niet zoo onwerkzaam en goedkoop voor als men dat wilde voorstellen en leed het uiterlijk aanzien der bekleede basten stellig schade. Sinds 3 a 4 jaren heeft Moens nu, op aandrang van de Vklj, en op het voorbeeld der Engelschen, de proeven herhaald en ditmaal inderdaad met een ander doel. Nu heet het, dat de regeneratie van den kinabast onder mos-bekleeding sterk wordt bevorderd. Meermalen moesten we een boom gedeeltelijk van zijn bast berooven hetzij voor analytisch onderzoek dan wel voor herbaria of exposities. Daarvan werd maar zelden schade ervaren, regeneratie van bast had altijd plaats, zij het meer of minder snel. Neemt men den bast met beleediging van de cambiumlaag weg tot op het hout dan is geen spoedig en volledig herstel te verwachten; maar' naarmate men den bast oppervlakkiger uitsnijdt, vermeerdert de kans tot spoedige en volkomen restauratie. Nu schijnen de door Moens herhaalde proeven te bewijzen, dat de mosbekleeding de regeneratie werkelijk zeer bevordert niet alleen, maar ook het kinine-gehalte vermeerdert. De proeven moeten des te beter slagen naarmate ze genomen worden op boomen die niet te oud zijn en in goed gesloten plantsoenen staan. De vernieuwde bast zou zich ook makkelijker laten schillen en in reepen uitsnijden. Alzoo is Moens nu gunstig voor de mos-bekleeding gestemd, doch acht ik een beslissend oordeel niet alleen nog gewaagd, maar voorzie ik zelfs, dat de mosbekleeding der kinaboomen, nimmer een algemeene toepassing zal kunnen vinden, tenzij nog deugdelijk geconstateerd mocht worden, dat de voordeelen door kinineaanwinst overwegend zijn. De tot heden verkregen uitkomsten Dewyzen weinig, want het individueel gehalte alkaloïd van Kinaboomen is zóó verscheiden, dat onderzoekingen van enkele exemplaren geen recht kunnen geven tot besluiten waarop men kostbare en ingrijpende maatregelen verdedigt. moens houdt aanteekening van de kosten der bekleeding, maar men mag ook niet verwaarloozen de meerdere kosten van t schillen der bekleede boomen. Terwijl men nu reeds ca. veertien jaren lang, zij 't afgebroken, proeven met de mosbekleeding neemt, eerst om den kinabast te verrijken, dan om op gedeeltelijk geschüde boomen de regeneratie van bast te bevorderen en in het geheel den rijkdom van kmine te verhoogen, is het wel te verwonderen, dat de voortzetting der proeven urgent blijft. In veertien J en tijds toch had men in Br. Indië, waar men de zaak yveng ter harte bleef nemen, wel tot een beslissing moeten Kunnen komen, aangezien veertien jaren een geheel leven zijn voor een op vreemden bodem overgebrachte kinaplant. jll( wat zegt nu Dr. O. Kuntze in zijn in dit jaar (1878) verschenen Monografische Studie nach Beobachtungen in den Anpjlanzungen auf Java und in Himaloya? „Die Versuche „die Kinde am lebenden Baume streifenweise absuschalen und " nn unter Moosdecke sich neue Rinde, die nach Howard „sogar sehr alkaloïdreich ist, ausbilden zu lassen, haben auch „in Mungpo zu keinem praktischen Resultat geführt, denn „trneuerung geht zu langsam vor zich und lohnt nicht die „angewendete Arbeitskraft." Nog is de kwestie der mosbekleeding aan de orde, maar is .daarnevens reeds een andere, die betreffende de localisatie i m behandeling genomen, (zie hiervoren uit verslag j* ) Weddell, Karsten Wieg and en anderen meenden, dat e eigenlyke bast 1 i b e r, als de voornaamste zitplaats moet worden beschouwd, maar Howard, Carles en anderen, w.o. ook moens, hebben op grond van onderzoek van onderscheiden Kinasoorten, daarentegen bevonden, dat de alkaloïden in . öiz°nder de kinine juist meer in de buitenste scnorslagen voorkomen. Ook om het historisch belang, moesten we ons een afwijking air'a ^°rl?ven van het voornemen, in dit opstel slechts een geregeld doorloopend chronologisch overzicht van de scheikundige nasporingen sinds 1872 en van de daarop gewaagde besluiten, gevolgtrekkingen of vermoedens te geven. Zetten we nu dit overzicht voort. 187». „Was uit vroegere onderzoekingen reeds gebleken dat bast, in pijpen gesneden, door het drogen in de zon niet ltfdt, de vraag bleef, of ook de in schilfers (geschraapt©) bast het drogen in de zon zonder schade voor het alkaloïd, met name het kinine-gehalte verdraagt Een reeks van proeven gaf over 't algemeen zoo onbeduidende verschillen, dat men voor het drogen in de zon, zelfs van deze in schilfers gesneden basten, met bevreesd behoeft te zjjn. Deze uitkomst mocht zeker van belang geacht worden, daar men 't meermalen had over mogelijken invloed van het directe zonlicht op de actie in den levenden boom, zij dit zeker wel iets anders dan die op geoogsten bast". „Een-en-twintig analyses werden verricht van zoovele bastgedeelten van eenen twaalfjarigen Ledger, teneinde de plaats en aard der alkaloïden over heel het lichaam van dien boom takken en wortels inbegrepen, te leeren kennen. Dat onderzoek, aldus Moens, leerde, dat bij dezen boom de bast over een groot gedeelte des stams zeer rijk aan kinine is en dat eerst die van het boveneinde des booms (61/» en 7 meter '-7,6*6?,,1-720'» kMne' "=8™ bv7,bd, 8,17, 9,04, 9,30, resp. 1,5, 10 en 15 d.M. b. d. gr.) en van de dunnere takken van geringer gehalte wordt " (0.64 van de dunne tegen 4.63 van middensoort en 7.40 van dikke takken). „Onverklaarbaar werd de afwisseling genoemd; bast op 5 meter hoogte b.v. even rijk aan kinine 9.24 als op l1/. meter, 9.30, terwijl het daartusschen gelegen gedeelte er minder van bevatte. Met de reeds verkregen ondervinding in overeenstemming was het, dat de wortelbast veel meer Cinchonine bevatte dan de stambast, en opmerkelyk, dat slechts in dien wortelbast kinidine voorkwam, die in den stambast geheel ontbrak. (0,11 en 0,27 kinidine resp. in de dikste en de dunne wortels". „By het onderzoek der Ledger-zaailingen werden verschillende gewichtige uitkomsten verkregen. Ie. bleek het, dat de jonge boomen in 't algemeen de samenstelling der moederboomen volgden, zoodat b.v. als deze kinidine hield, ook de zaailing deze bevatte. 2e. zag men, dat het mogelijk was om op het oog de slechtste, meest verbasterde vormen uit te zoeken, daar, wanneer dit geschiedde, de analyse een kininegehalte aanwees, dat gelijken tred hield met de op het uiterlijk voorkomen gebaseerde waarde-bepaling. Nam men van de zaailingen eenszelfden stambooms vier typen, waarvan 1 de beste 4 de slechtste werd geacht, dan bevestigde de analyse dit gewoonlijk. En, eindelijk werd gevonden, dat, in het algemeen, het kimne-gehalte voor zulke jonge boomen zeer bevredigend is en recht geeft op de beste hoop voor de toekomst. Bij overigens gelijke afstamming en gelijk uiterlijk, gaven de ^ferTlkaloïd" W6hgSt ontwikkeld hadden' het hoogste wprlafn die78Üf in v°rigujaar geschraapte proefboomen werd in 1878 opnieuw de herstelde bast afgenomen Eén proefboom bleef onbedekt, drie boomen werden met mS een met indjoek bekleed". 1 „Een merkwaardige overeenkomst toonden die vernieuwde basten, waaruit werd afgeleid, dat bij de vernieuwing, in den aan\ang (een jaar) althans een bast van zeer gelijkmatige samenstelling wordt gevormd wat het alkaloïd-gehalte betreft, üizonder is ook de vorming van zooveel cinchonidine in dit jonge weefsel een bizonderheid, welke ook bij vernieuwden buccirubra-bast gezien wordt". h."? -Vier Prof'boomen had het alkaloïdgehalte, met name kinine, by lange niet het in de oorspronkelijke basten aangewezene bereikt, naar één boom bleek in den vernieuwden bast reeds meer (8,00 pCt. tegen 7,90 pCt. kinine) te houden en Moens teekende aan, dat dit niet mocht toegeschreven worden aan de mos-bedekking, daar dan bij de twee andere even zoo bekleede boomen diezelfde invloed bespeurd nau dienen te worden". „Met de onderzoekingen van vernieuwden Succirubra-bast werd ook voortgegaan en geen vermindering in kinine-gehalte waargenomen; het neemt eerder nog steeds toe. De geregenereerde bast, die 26 maanden oud was, bleek zelfs van zeer ge ,^aarde PCt- kinine tegen 4,17 na 19 maanden, genoteerd)*'. echter ook 3<26 PCt- en 2,96 pCt. zijn „De vernieuwde basten van eenige andere kinasoorten gaven geen bizonder goede resultaten. (Ik zou zeggen gelet ÏL eH?°rgen 6n m°eiten' Welke worden verdicht, deze d879/'7Q^h«efu ln schier al d.e, tot nu toe besproken, verslagen (1872/79) ook meer of minder te zeggen gehad over de fn RH+ng>1VTaH-/UW^alkaloW (Quinetum) zoowel op Java als IJIkk 5 zoover de geschiedenis dit eischte, hebben we daaraan genoeg aandacht hiervoren reeds gewijd. e buiten aandacht mag evenwel blijven, wat men daaromtrent in het 1879- verslag aangetekend kan vinden: „Daar de verliezen by de bereiding door uittrekking met koud verdund zout- of zwavelzuur (methode de Vrij) zoo ontzettend groot z\jn, dat ruim de helft van het alkaloïdgehalte by dit procédé voor goed verloren gaat, zal in Bengalen een andere bereidingsmethode worden toegepast en zullen tevens van een groot gedeelte van het quinetum, zwavelzure verbindingen worden gemaakt, ten einde de amorphe alkaloïden, die soms een vierde van het geheel bedragen en waaraan onaangename nevenwerkingen bij het gebruik worden toegeschreven, te verwijderen". 1880. „Het stam- en wortel-hout, en ook de bladeren, van den in 't vorig jaar uitgegraven Ledger, die ter onderzoeking strekte van de localisatie der alkaloïden in de onderscheiden stam-gedeelten en takken, werden nu op hun alkaloïd-gehalte onderzocht. Uit het hout van stam en wortel werd een betrekkelijk groote hoeveelheid zuivere kinine afgezonden, 0,27 en 0,09 op 0,50 0,46 totaal, doch in de bladeren werden slechts sporen van alkaloïden, wier aard niet nader bepaald kon worden, aangetroffen". Herinnerd moge er hier worden, dat het hout van de kina een zeer eigenaardige afwijking in den bouw vertoont, eene afwijking evenwel die bij meer tropische boomen voorkomt. Weddell nam die eigenaardigheid het eerst waar en dr. Lotsy (zie zijn allerbelangrijkst opstel: Het alkaloïd in den Kinaboom., N°- 1 der Mededeelingen van het botanisch laboratorium der Gouvernements-kina-onderneming, 's landsdrukkerij Batavia 1898) het hout van C. C. L. beschrijvende: toekende o. in. aan, dat in kinahout veel meer levende elementen voorkomen dan in hout van de meeste boomsoorten en, dat de mergstralen volkomener nog met elkaar in verbinding staan. „Het onderscheid tusschen oorspronkelijke en twee jaar oude vernieuwde basten van C. O. en C. C. S. (Schuhkraft) werd door de volgende opmerkingen aangewezen: In het algemeen mag de bast C. O. na vernieuwing wat beter heeten omdat hij gemiddeld iets meer kinine bevat dan de oorspronkelijke basten. Het merkwaardigste bij de vorming van nieuwe basten is ook hier de sterke vermindering — gewoonlijk het verdwijnen zelfs — der heele hoeveelheid cinchonidine, die in den oorspronkelijken bast voorkwam. Met het kinine-gehalte neemt ook de kinidine toe". Bjj C. C. S. was de toename van kinine zoo luttel, dat van de toepassing der gedeeltelijke schilling op deze soort werd afgezien. Het onderzoek van vernieuwde Succirubra basten leerde nog, dat de aard der bedekking weinig verandering brengt in den aard der alkaloïden die in den vernieuwden bast voorkomen. De onder indjoek vernieuwde bast vertoonde dezelfde toename van kinine en vermindering van Cinchonine die bij onder mos herstelden bast wordt gezien. En zelfs bij zonder bedekking vernieuwden bast, werd dezelfde eigenaardige verandering aangetroffen. Zeer rijk was ook de vernieuwde bast van een jong Ledger-boompje op de particuliere onderneming Djajagiri. In '79 was daar een strook bast uitgesneden die toen 5,88 kinine by 7.44 totaal alkaloïd bevatte. Omstreeks een jaar later werd het boompje door storm ontworteld en de vernieuwde plm. 11 maanden oude bast verzameld. Deze gaf nu by onderzoek 6.86 kinine bij 8.79 totaal alkaloid". Mag men op één zoo'n onderzoek afgaan, dan is deze uitkomst, dunkt mij, al bizonder merkwaardig. Het hooger alkaloïd-gehalte, en wel bizonder van kinine in nieuwen bast van ca. elf maanden oud, dringt toch tot nadenken en moet den physiologen tot een ernstige overweging, studie en naspeuring prikkelen. Dat aan een jongen boom het gehalte in elf maanden tijds stijgen kan, bevreemdt niet meer, kon ook in 1880 reeds niet verbazen. Maar hier was nu geen sprake van verrijking van reeds bestaanden bast, integendeel van een nieuw geboren op ouden stam. Oorsponkelyke bast van het boompje schijnt gelijktijdig niet ook onderzocht te zijn en dit is zeker te betreuren. Wel werd vermeld een analyse van jongen stam- en tak-bast van 4 a 5-jarige Ledgers van dezelfde onderneming, en als uitkomsten daarvan opgegeven 3.27 kinine, bij 5,68 totaal; geen Cinchonidine maar 0,25 kinidine. Men voelt de leemten, maar herinnering verdient, dat Moens in 1880 een vijftal maanden afwezig was voor zijn interessant bezoek aan de kina-plantages in Br. Indië en op Ceylon. 1881. „Voortgegaan werd met het uitzoeken van verschillende typen derzelfde soort in de plantsoenen en gewoonlijk konden de analytische uitkomsten de juistheid der sorteering bevestigen. De vrees, dat bij het enten van edele soorten (Ledger) op Succirubra, deze een nadeeligen invloed zou kunnen oefenen op de ent, werd niet gesteund door analytisch onderzoek; in de onderzochte eenjarige enten werd althans nog geen Cinchonidine gevonden". „Nieuwe proeven bevestigden Moens' reeds vroeger geuite meening, dat de vermeerdering van kinine- en vermindering van Cinchonine-gehalte in geregenereerden Succirubrabast, niet samenhangt met de bedekking van den boom, maar een gevolg is van het vernieuwings-proces zelf. Ook een proef met C. Off. leidde tot die stelling". Moens had uit Br.-Indië basten van C. S. en C.O. meegebracht om die door scheikundig onderzoek te vergelijken met die op Java gekweekte en uit Br.-Indië afkomstige soorten. Hij vond in S. uit Br. I. minder Cinchonidine en meer cinchonine, waardoor verklaard werd dat het ginds en op Java bereid quinetum zoo zeer in samenstelling verschilde. Overigens stemden de in Br. I. en op Java gecultiveerde soorten geheel overeen. Moge er hier aan herinnerd worden, dat de Vrlj er over klaagde, de Succirubra's op Java van oorspronkelijk karakter veel schenen verloren te hebben. Om eens te kunnen waarnemen, in hoeverre de Succirubra's, die heden in Br. Indië voorkomen, dezelfde van 1862/63 gebleven zijn en zich mogelijk onderscheiden van de heden op Java aanwezige, verzocht ik verleden jaar den beheerder der Cultuur te Darjeeling, aan den administrateur van een hem aangewezen particuliere onderneming op Java een partijtje zaad van zijn typische boomen te zenden, met belofte dat hem daartegen zaad van Java gezonden zou worden. Aan dat voorstel is hoffelijk gevolg gegeven. Het ontvangen zaad zag er niet bepaald mooi en goed verzorgd uit maar daar zijn duizenden plantjes van gewonnen en over eenige jaren zullen ze 't verlangd licht ontsteken kunnen. „Een achttal analyses van reeds vroeger onderzochte, nu ca. 15-jarige Ledger-moederboomen wees niet op toeneming met den leeftijd van alkaloïd, bij eenige zelfs op vermindering van kinine. In een individu, dat in 1873 slechts sporen van Cinchonidine toonde, werd nu 3.45 pCt. daarvan gevonden. Aangeteekend werd, dat de alkaloïd-vermindering soms het gevolg kan zijn van een overvloedige korst- (rhytidoma-) vorming, die veel minder alkaloïd bevat dan levende bast". „Daar deze korst met den bast tot poeder gestooten wordt voor het onderzoek, verlaagt ze dan natuurlijk het totaal gehalte. Men kan wel aannemen, dat over het geheel, de Ledgerbast in het 7e a 8ste jaar rijp is, na dien tijd niet meer in kinine toeneemt." (Zie over die rijpheids-kwestie l)e Ind. Mercuur van 15 Oct. 1907). „De twee-jarige Ledgerbast, na afschaving geregenereerd, was niet zoo goed als de oorspronkelijke en leverde bezwaren by het doen kristalliseeren van de zwavelzure kinine, door de vele kleurstof. Daarom werd besloten den bast voortaan een jaar ouder te later worden alvorens hem weder af te schaven". 1882. „Was uit vorige onderzoekingen gebleken, dat de na afschaving vernieuwde bast van C. L. na één en zelfs na twee jaren, bij boomen van 15-jarigen leeftijd nog niet weder op het oorspronkelijk kinine-gehalte was teruggekeerd, nu waren bij een groote party boomen drie jaren tyds gegund om zich te herstellen en toonde een analyse aan, dat het vernieuwd schaafsel 9.26 pCt. kinine hield, zynde bijna 1.5 pCt. meer dan de oorspronkelijke, twaalfjarige bast, die, volgens een in 1879 onderzocht monster, toen 7.8 pCt. hield." „Sommige uitkomsten van analytisch onderzocht geënte boomen, gaven een betrekkelijk hoog gehalte cinchonidine en scheen hierdoor een oogenblik de vrees gewettigd, dat door den Succirubra-stam toch eenige invloed op de Ledger-griffel werd geoefend. En, eveneens, was het kinine-gehalte in de >Succ.-stammen wat hooger dan gewoonlijk, zoodat dit op een wederkeerige werking van ent en onderstam kon duiden. Andere partijen konden die vrees echter weder opheffen daar te verklaren bleek, dat griffels werden gebezigd van cinchonidine-houdende moederboomen. Voortaan zou nu alleen geënt worden van boomen in wier bast geen cinchonidine voorkomt". Deze en zoovele andere wedergegeven en nog aan te teekenen feiten wijzen er op, hoe, bij het aanvaarden van proeven, met aanstonds gelet werd op, of gedacht aan factoren en motieven, welke de proeven kunnen beheerschen, terwijl men ze toch buiten rekening hield. Een verwijt wordt hiermede niet bedoeld maar wel gesterkt de dezerzijds zoo menigmaal gemaakte opmerking, dat men doorloopend wel wat vlug geweest is met hypothesen en zelfs stellingen, welke inderdaad nog geen steun konden vinden in wèl bevestigde, onweêrsprekelijke verschijnselen. „Door de analyse van Officinalis-basten werd opnieuw bevestigd, dat de wortelbast dezer soort zeer rijk is aan kinine en deze ook in den stambast zeer aanzienlijk kan zijn". „De eenjarige vernieuwde bast van een officinalis-hybride die in zijn oorspronkelijken bast 10 pCt. alkaloïd w. o. 2 pCt. kinine en 6,9 pCt. cinchonidine hield, wees op 2,8 pCt. kinine en 1,8 cinchonidine. De bast van een Cordifolia, te hioengoenoeng, hield een hoeveelheid kinine die belangrijk hooger was dan tot nog toe in den bast dezer soort werd gevonden". Altegaar waarnemingen, welke m. i. getuigen, dat vergelijkende scheikundige onderzoekingen slechts waarde kunnen hebl)en als ze met botanische gepaard gingen, daar deze voor ■\ ergelijking in aanmerking konden worden gebracht. „Onder de uit zaad van C. L. gewonnen planten werden nu eens meer dan weder minder individuen aangetroffen, die door forschen groei en het groote, breede blad tot C. S. naderen en waarschijnlijk bastaards zijn van beide soorten. Een veertiental werd onderzocht en gaf van 2.08 tot 11.10 pCt. kinine. De Cultuur van de rijkste individuen zou zeer voordeelig zijn, indien ze, uit zaad gekweekt, getrouw het type teruggeven, daar ze gemakkelijker en sneller groeien dan C. L. en in denzelfden tyd meer bast produceeren. Een weinig van het zaad der basten werd uitgezaaid ten einde ervaring op te doen". 1883. Moens vertrok in Maart 1883 met verlof naar Nederland. Wel werd de heer Maas Geesteranus den tot directeur benoemden van Romunde nu als wd. adjunct toegevoegd en met het analyseeren belast, edoch, ingevolge een overeenkomst met Moens, hadden zijn analytische werkzaamheden geen beteekenis en werden hem een jaar later dan ook uitsluitend Cultuurwerkzaamheden opgedragen. 1884. In Juli 84 werd de heer M. G. eervol van de verdere waarneming zijner betrekking ontheven en de mil. apoth. 2e kl. P. van Leersum tot adjunct-directeur benoemd. Aan dezen werden nu de analyses in het belang der cultuur opgedragen. „Tot einde '84 bepaalde zich deze tot het onderzoek naar boomen, bestemd voor kunstmatige vermenigvuldiging, waartoe de plantsoenen, verkregen uit zaden van moederboomen Nos. 23 en 38 het beste materiaal leverden". „Opmerkelijk was het feit, dat onder de toch zoo fraaie afstammelingen van No. 23, zoovele (9 van de 13) met Cinchonidine houdenden bast aangetroffen werden, een alkaloïd dat in het type Ledger-zaailingen van No. 38 maar zelden (in 14 individuön toch 4 malen) wordt waargenomen en in den bast der beide moederboomen niet gevonden wordt. Zeer zeker alweder een opmerkelijk verschijnsel waarop sedert wel het oog mag worden gehouden". 1885. „De in dit jaar verrichte cultuuranalyses hadden m de eerste plaats ten doel, het verkrijgen (beter het speuren) %an ryke afstammelingen uit het zaad der rijkste moederboomen gekweekt, ten einde deze afstammelingen voor kunstmatige vermenigvuldiging te bestemmen en daaruit zaadplantsoenen te creëeren. Opmerkelijk heette het verschijnsel, dat de bast van al deze afstammelingen, ofschoon enkele ?n f een zeer hoog gehalte aan kinine onderscheiden, in meer of mindere mate cinchonidine aantoonden, een alkaloïd aangetroffen " *** bast van den moederboom worden -?en ^?leg Vfn ent"Plantsoenen voor zaadwinning, werden die afstammelingen daarom niet bestemd". (Het verslag van 't voorgaand jaar wees er reeds op, dat de cmchomdme kan voorkomen in afstammelingen van moederboomen welke dat alkaloïd niet bevatten). „Een vry belangrijke serie van analysen van uit Ledgerzaad gekweekte Succirubra-hybriden, gaf verrassende resul- hKwln Z°niTr ie h6tzii in habitus' het2ij in bloem en bladvorm met de Ledgenana overeenkomende hybriden, zich ErS? 8t u°r ee".zeer ho°g gezamenlijk gehalte van alkaloïden kenmerken. By sommige dezer hybriden werd niet alleen een gehalte kinine aangetroffen, dat gemiddeld ook lohS? 6 Ledg®rs wordt gevonden, maar bovendien een overtreft"3,0 cinchomdme' dat zelfs d*t van Succimbra's ,rQ^T!feinoe meeruzekerheid te verkrijgen omtrent den invloed van den Succirubrastam op de samenstelling van den bast van den daarop gegriffelden Ledger-ent, werd het product, door srfschaving en gedeeltelijk schillen verkregen, aan chemisch onderzoek onderworpen. Zoowel in -het schkafsel als in de bast-reepen van No. 73 en 89 werd een belangrijk j^rcentage cinchonidine in de vijfjarige enten dier nummers, resp, 3.30 en 1.40% aangetroffen". „De moeder boomen hielden resp. Kinine. Cinchonidine. Cklnltflne. Clnchonlne. Amorph. Tota.1 alt 111 lSm I 73 1Q ^7Q ~ ~~ 0,31 0'43 H'33 " 1877 ) in?Q ~ 0,05 0,55 °'56 10'95 " 188? 89 i?on iT, ~~ °'23 °»51 n'53 „ 1881 f 11,20 1,17 - 0,57 0,45 13,39 ;™i!L°P gr°no "• ze,gt VAN Leersum ~ dezer resultaten de invloed van Succirubra-stam op de samenstelling van den Sfnlf , ü daar°i) ^ëriïïelden Ledger niet te ontkennen, Sn rif , W n?ë de bast geanalyseerd van een ent van den bekenden moederboom No. 23, die nu ook 1.11 nCt. mnpriorh m6 bevatten, terwijl de bast van een moederboom by twee analysen aangaf: Kinine. Cinchonidine. Klnldlne. Cinchonine. Amorph. Totaal alk. in 1874 . . 9,97 — — | Sporen 1.90 11.17 „ 1881 . . 11,01 - - j 0,59 0,13 11.73 Wat men nu uit al deze analytische uitkomsten ook kan of wil afleiden en besluiten, mij wil het voorkomen, dat er in de allereerste plaats wel door bevestigd schijnt te worden wat sinds lang als hypothese was gesteld, dat er n.1. in den levenden boom omzetting van alkaloïden plaats vindt, zij het nog niet beslist onder welke voorwaarden die geschiedt. Een onderlinge vergelijking van de moederboomen 23, 73 en 89, hier nu behandeld, moet er wel ernstig op wijzen. Ook zonder invloed van een Succirubra-onderstam verscheen er immers cinchonidine in no. 89 en, mochten er veel meer van die vergelijkende onderzoekingen zijn of worden verricht, is wel waarschijnlijk, dat er ook meer zulke verrassingen te melden zouden zijn. En, al verder toonen 73 en 23, dat zelfs na 8 en lOjarigen, op 14jarigen leeftijd, het kinine gehalte kan zijn toegenomen, wat alweder tot voorzichtigheid bij het vaststellen van z.g. rijpheidsgrenzen stemt. Bizondere aandacht heette te verdienen „een onderzoek van vernieuwden bast van vijf boomen gemengd, 4 jaren oud. Vijf jaren toch na toepassing van het mossing-proces, en nadat reeds sinds drie jaren de bedekking van den ontblooten stam was weggenomen, toonde die bast nog geen terugkeer tot zijn oorspronkelijke samenstelling van Succirubra-bast, maar werd er zelfs een hoeveelheid kinine (4.36 pCt.) in den vernieuwden bast aangetroffen, grooter zelfs dan nadat die op den bepaalden leeftijd van drie jaren ware geoogst. Het totaal alkaloid- bleek 9.92, het cinchonidine-gelialte l.i 5 pCt". Wat uit deze analyses bleek, wil ons voorkomen moeilijkiets beslist te getuigen. „Naar aanleiding van een door particuliere kinaplanters tot Z.E., den G.G. gericht verzoek, werden in het Scheikundig Laboratorium te Bandoeng, proeven genomen met een ruwe uittrekking der kina-alkaloïden, uitsluitend met het doel, om verpakkings- en transportkosten der waardelooze houtvezelmassa te besparen. Voor de proef dienden 10 kilo 's bast, houdende ruim 6 pCt. alkaloïd, waaruit Quinium (een harsachtige massa) door uitkoking met kalk en spiritus werd bereid, die by analyse ongeveer 60 pCt. alkaloïden bleek te bevatten, terwijl het bij de bereiding geconstateerd verlies s van weinig of geen beteekenis bleek te zijn. Voor de beantwoording der vraag of dit Quinium een geschikt materiaal oplevert voor de bereiding van kinine- en andere sulfaten, werd voorgesteld het ter beoordeeling naar Nederland op te zenden, aan welk voorstel gevolg is gegeven". Alvorens het hierop bekomen antwoord mede te deelen, moge hier worden opgemerkt, hoe gunstig van Leersum 's nieuwe bereidings- (uittrekkings-) methode reeds werkte. Nagenoeg geen alkaloïd bleef toch in den uitgetrokken bast terug. En, had de bereiding van Quinetum een ander doel dan die van Quinium, dacht men het eerste als surrogaat van de vroeger nog te dure kinine te kunnen toepassen, — het tweede in de plaats van kostbaarder emballage en uitvoer van grondstof aan te bieden, — met beide mengsels van ruwe alkaloïden zijn door den geneeskundigen dienst in Indië proeven genomen, waarvan de uitkomsten ten deele in de kina-verslagen, maar, uitvoeriger, in afzonderlijke rapporten zijn gepubliceerd. In de Java-Courant N°. 46 van 1886 werd opgenomen het door Moens, onder dagteekening van 23 Maart '86, aan Z. E. den Minister van Koloniën uitgebracht verslag nopens de vraag „in hoever het hem toegezonden praeparaat van ruwe alkaloïden (quinium) zou kunnen dienen als grondstof voor de bereiding van zwavelzure-kinine". Dit belangwekkend verslag luidde woordelijk als volgt: „Naar aanleiding van Uwer Excellentie's missive van den 25sten Januari j.L N°. 60 La As, heb ik, van het daarbij gevoegde Quinium, gedeelten gegeven aan H.H. Directeuren der navolgende kininefabrieken: Amsterdamsche kininefabriek te Amsterdam; Chininfabrik Braunschweig te Brunswijk; Chininfabrik te Frankfort a/M.; •Jobst's Chininfabrik te Feuerbach by Stuttgart; Whiffen's chininefabriek te London, met verzoek mij wel hunne opinie te willen mededeelen omtrent het hun toegezonden quinium, vooral met betrekking tot zyne bruikbaarheid als materiaal voor kininebereiding, indien het, in gedeeltelijke vervanging van kinabast, in den handel gebracht werd. Ten einde Uwe Excellentie in de gelegenheid te stellen kennis te nemen van het oordeel dier fabrikanten, die op de meest heusche wijze aan mijn verzoek hebben voldaan, laat ik hier de kopijen volgen van dat gedeelte hunner brieven, dat op deze zaak betrekking heeft. Daar in sommige dezer brieven ook andere zaken, van geheel particulieren aard, behandeld worden, kan ik ze minder goed in hun geheel overleggen. De kopijen zyn echter letterlijk en de brieven worden door mij bewaard. Advies der Amsterdamsche kininefabriek. Het van U ontvangen monster bevatte, naar het onderzoek in ons laboratorium: Chinin purum 23.50 Cinchonidine sporen Chinidinum Chinchonium en Amorphe alcaloïden . . . 11.45 Hars enz 65.05 Bij het oplossen van het extract in zwavelzuur, ontwikkelde zich een sterke onaangename reuk, die slechts door herhaalde zuivering met dierlijke kool was weg te nemen. Ofschoon wij op een proef op zoo kleine schaal niet met volkomen zekerheid kunnen afgaan, meenen wij echter te mogen aannemen dat: 1'. dit artikel als bruikbaar moet worden beschouwd voor chininefabrikanten; 2'. dat het dus, behoudens prijs, gewild zal zijn; 3*. dat wij, den prijs van sulphas chin. als ƒ 55.— per kilo aannemende, het er voor houden, dat het extract, volgens ontvangen monster, hier waard zoude zijn, per kilo ƒ 13.95. Advies der Chininfabrik Braunschweig. Het ons toegezonden monster quinium zullen wij onderzoeken en U over eenige dagen het resultaat berichten. Zoude wel werkelijk de fabricage van dit product in Java goedkooper zijn dan de transportkosten, die, bij de tegenwoordige vrachten toch zeer laag zijn? Indien hierin geen zeer aanzienlijke besparing ligt, dan zal het wel altijd voordeeliger zijn, de takbasten herwaarts te zenden dan het quinium. Iedere fabrikant zal een monster van een partij quinium altijd zeer wantrouwen, daar het toch steeds de vraag blijft of de partij werkelijk gemiddeld met het monster zal overeenstemmen. Zij kan beter, of ook slechter zijn, maar de fabrikant zal, om zich voor schade te beveiligen, slechts laag kunnen bieden. De fabricage van kinine uit zulk eene harsachtige stof, is al zeer weinig minder moeilijk dan uit den bast, zoodat in dit opzicht, de reeds in Java verrichte arbeid volkomen nutteloos is. Deze zijn onze voorloopige opmerkingen, wij laten spoedig de mededeeling omtrent de analyse volgen In het quinium vinden wy: 27.3 pCt. zwavelzure kinine, 3.7 „ cinchonidine, n cinchonine en kinidine te zamen. Zooals wij reeds schreven, houden wij zulk een fabrikaat voor zeer weinig vertrouwbaar, het zal waarschijnlijk r+ zee4.vers,chillend gehalte z«n by een en dezelfde party. Wy gelooven met dat meer dan ƒ10.- per kilo betaald zoude worden, en het is nog de vraag of deze prys heden te verkrijgen zoude zyn. Advies der Chininfabrik te Frankfort alM Directeur Dr. G. Kerner. De proef om in Bandoeng uit takbasten een ruw product (ruw alcaloïd) te bereiden, interesseert my natuurlijk zeer en wel des te meer, daar ik (zelf planter op Java) reeds seaert jaren het oog op dit vraagstuk gevestigd had , .zeer nauwkeurige en rype overwegingen en berekeningen (en gy kunt denken dat myne 30-jarige ondervinding my daartoe in staat stelt) hebben mij de zekerheid gegeven, dat zulk een fabriek van ruwe kinine slechte zaken zoude maken! Ware dat niet het geval, dan had ik zelf reeds lane op Java zulk een fabriek in het leven geroepen, waartoe ik, indien de zaak aanbevelenswaard was geweest bijzonder goed was voorbereid, daar ik in het bezit ben van eene tot nu toe onbekende methode, die vooral voor de tropen geschikt is. Het zoude mij te ver voeren, en misschien ook niet eens by zonder interesseeren, wanneer ik U alle details, waarom ik eene extractie op Java voor onpractisch en geldelyk onvoordeelig houd, wilde opsommen, en bepaal my daarom tot eenige algemeene gevolgtrekkingen. 8 1'. Kosten der alcaloïd bereiding. Behalve de arbeidsloonen, die op Java lager zijn, zal de bereiding daar oneindig veel duurder uitkomen dan ïer, daar veel van hetgeen tot het werken van zulk een tabnek noodig is, uit Europa aangevoerd moet worden en de vracht daarvoor zoude minstens evenveel, — (indien met nog veel meer) bedragen als de vracht van de basten zelve naar Europa. Ik heb in het vorige kwartaal 400.000 H£ twygbasten uit Ceylon ontvangen, en daarvoor franco Rotterdam met inbegrip der assurantie l1/, pence per * bast betaald] De winst van den verkooper zal wel geen groote geweest zijn, maar met verlies heeft hij de basten zeker niet naar Rotterdam gezonden, anders had hij beter gedaan ze te verbranden. Indien men dus voor l1/, pence per « basten naar Europa kan brengen, waartoe zoude dan eene fabricage op Java moeten dienen, waar het product (de ruwe alcaloïden) toch geen markt vindt, maar (geassureerd) naar Europa gebracht moet worden. De assurantie kost echter bijna evenveel bij middelmatig fijne basten als de vracht en deze assurantiekosten zouden, by het verdichte product (het quinium) niet kleiner worden, daar de waarde, nu op het alcaloïd berekend, minstens dezelfde blijft als die van den bast. Ik geloof dat dit practische voorbeeld sprekender is dan wijdloopige berekeningen. 2®. Concentratie der basten in den vorm van quinium. Wanneer ik U deze vraag toelicht, dan zal U het onpractische van het denkbeeld om op Java te fabriceeren nog duidelijker zijn. Dit quinium bevat, behalve het mengsel van al de alcaloïden die in de gebruikte basten voorhanden waren, veel vuil, onzuiverheden en zelfs ontledingsproducten. De verwerking van het quinium tot zwavelzure kinine (want alléén deze heeft waarde, terwijl de overige alcaloïden bijna waardeloos zijn) kost dus ook hier nagenoeg evenveel als de fabricage uit den bast; met geringe uitzonderingen moeten alle scheikundige bewerkingen daarmede geschieden, alsof men direct met bast werkt. Want de verwerking van deze geschiedt nu in de meeste fabrieken zoo, dat, gedurende de fabricage, de scheiding der alcaloïden van zelve volgt. De zeer dure arbeid op Java, kan dus in dit geval niet vergoed worden door het betalen in Europa van een hoogeren prijs voor de kinine in het quinium, dan voor de kinine in den bast. Ik b. v. zoude de waarde der kinine ter nauwernood zoo hoog per pCt. berekenen en betalen als in redelijk goede basten, en in geen geval zoo hoog als in uitmuntende basten. Het praeparaat is ook, in verhouding, van zeer gering gehalte. Mijne analyse van een monster, genomen van de twee tegenovergestelde zijden van het stuk quinium, waren: I. II. Chinine 14.56 pCt. 13.84 pCt. Nevenalcaloïd, vooral cinchonin en amorf als 20.80 _ 21.90 „ AI wat er verder in voorkomt is hars, ontledingsc r? voc ' betgeen waarde heeft is slechts 13 8 a 14.5 pCt. Een mengsel van nevenalcaloïden, zooals de bovenstaande 20 ft 22 pCt, verkoop ik gaarne voor 3a 4 mark per kilo (/ 1.80 a ƒ 2.40 per kilo), maar 9n ft* (mi''n voorraad bedraagt minstens JU a 30 duizend kilogram). De afscheiding dier alcaloïden van de kinine, om deze te zuiveren, kost minstens even zooveel als hunne waarde voor de fabrikanten is. Waartoe moet dan een fabricage dienen, indien slechts een condensatie verkregen wordt van 13 a 15 pCt.; de uitmuntende Ledgenana-basten heb ik veel liever. 3®. Verkoop van het quinium. Het is nauwelijks mogelijk om van zulk een praeparaat een goed monster te verkrijgen. De bovenstaande analysen zijn zeer nauwkeurig en herhaaldelijk gecontroleerd. Wanneer het nu blijkt dat reeds in één stuk het mengsel met volkomen gelijkmatig is, hoe zal het dan wel bij grootere partijen zijn? Wanneer een fabrikant tot den koop van zulk een zelfstandigheid overgaat, dan moet hij er wel op rekenen dat zij tegen kan vallen, en daarom minder betalen, anders kan hy zich een groot nadeel berokkenen. Deze vorm van ruwe alcaloïden, kan dus in geenen deele aanbevolen worden en ik zoude in het belang der planters wenschen, dat men zich daarmede niet aan een volkomen fiasco blootstelt, en ook nog geld verliest in een rabriek, die de kiem van den ondergang in zich zelve zoude dragen. De vrachten in Z. Amerika naar de W. Kust en van daar naar Europa zijn veel duurder dan die van Java. Voor die streken zoude het dus nog veel meer aanbeveling verdienen om zulk een fabriek van ruw alcaloïd op te richten, en het heeft daar dan ook niet aan proeven in het groot ontbroken. Er zijn mengsels geleverd, die 60 a 80 pCt. alcaloïd bevatten en die ten minste zoo zuiver waren, dat men terstond daaruit ruw sulfaat konde bereiden, maar ook deze fabriek is gefailleerd. Wij hebben toen al de resteerende producten gekocht. Waarom moet nu altijd en altijd weder uit schade wysheid verkregen worden? Van de vele kleinere proeven die in Z. Amerika mislukt zyn wil ik in het geheel niet eens spreken. • j aan U over om van het vorenstaande ieder gebruik te maken, dat U zal goed dunken. Indien ik daardoor kan verhinderen dat lieden, die de zaak uit onkunde verkeerd beoordeelen, schade lijden, dan zal mij dat zeer aangenaam zijn. (N.B.) Deze zin luidt in het Duitsch anders, doch ik moest wel aan een lapsus calami van Dr. Kerner denken, enz). Advies van den Heer J. von Jobst. Chininfabrik te Feuerbach bij Stuttgart. De kinine is daarin (quinium) in ruime hoeveelheid (20 a 25 pCt. sulfaat) voorhanden, maar met veel onzuiverheden, kleurstof, hars enz. vermengd, zoodat ik als fabrikant de kinine gemakkelijk en zuiverder uit den bast kan bereiden dan uit dit extract. Voor de bereiders (in Java) blijft dus slechts over het voordeel van besparing van vracht en emballage. Deze echter zal door de fabricage met alcohol meer dan gecompenseerd worden. Ik besluit dus dat daarbij voor den fabrikant geen voordeel is en voor den planter waarschijnlijk ook niet. Twijfelt men, dan zoude men mij een grootere hoeveelheid kunnen zenden en dan zouden wij verder kunnen zien. Advies van den Heer Thomas Whiffen, kininefabrikant te Londen. Het extract is tamelijk vrij van vreemde stoffen en schijnt gemaakt te zijn van een goede bastsoort, Calisaya of Ledgeriana, want behalve de kinine bevat het slechts kleine hoeveelheden der andere alcaloïden. Deze heb ik niet bepaald, daar de kinine alleen de waarde van het artikel bepaalt. Het extract gaf 21.15 pCt. kinine, gelijk staande met 28.2 pCt. gekristalliseerde zwavelzure kinine. Vele pogingen zijn gedaan om van arme basten, dicht bij hunne groeiplaats, alcaloïd te maken, en het product naar Europa te zenden ten verkoop aan fabrikanten, maar er was geen voorbeeld waarin dat met een goeden uitslag bekroond werd. Inderdaad bleef het altijd bij de proef; de fabrikanten moedigden het denkbeeld niet aan, zelfs in tijden toen basten vergelijkenderwijze schaarsch waren. Het overgezonden product is echter op eene uitzondering na, van zeer slechte hoedanigheid geweest, gewoonlijk een kalkhoudend neerslag uit een waterig afkooksel van slechte bastsoorten, en het was natuurlijk dat zulk een bereiding niet werd aangemoedigd De uitzondering die ik vermeldde was belangrijk, omdat zij een alcoholisch extract betrof, uit goede basten en goed bereid. Dit werd, ongeveer 50 jaar geleden uit Z. Amerika gezonden, een S SïL«°t:t ™in- ?,¥*? *>#>• jaar in de dokpakhuizen nm ,ÏS ^, ract bleef 4 ofö verkocht te worden eindelijk zonder reserve ger z£ "ÏÏfmTr^r^rtA' M N*»"»"" liegen dan voor bas nmlt 6 be,tal?n voor het extract reeds gedaan is' S?1T g^eelte. van bet werk voor het volle bedrae of ten fer ,niet het geval zijn van het venichte Sfrt w naastenblJ het volle bedrag zulke extracten kregen n voortaan uitsluitend distilleer-apparaten Snpn11 Z°Ud6n Wij onze molens en niet het S zal S T800' maar daar dit wel kunnen geven indien «'i men zeer weinig meer ™n dit extract te koop kwam "" " da° """M" deren1 moet ikt^-mlk ^ f™* te willen verhinmet in goeden uitel^l''LKdU12air wortèn^' "'Ct C'iri'SfiïïïiÊïï ding, moge Uwe Excellentie mij veroorloven nog op eenige punten, die ik van belang acht, de aandacht te vestigen. Ten eerste hebben wij de quantitatieve opbrengst van quinium uit den gebruikten bast. Volgens het aan mij in afschrift overgelegde rapport van den Heer Van Leersum, zijn voor de bereiding gebezigd 10 kilogram bastpoeder, dat 16,3 pCt. water bevatte en dus gelijk stond met 8,37 kilogram absoluut drogen bast. Het absoluut droge poeder bevatte,: 3,82 pCt. kinine, 0,5 pCt. cinchonidine en 1,9 pCt. andere alcaloïden, te zamen 6,22 pCt. De in bewerking genomen hoeveelheid bast konde dus leveren: 319,7 gram kinine, 42 gram cinchonidine en 159 gram andere alcaloïden! Er werd geproduceerd: 1,05 kilogram quinium, dus ongeveer Vio van den gebruikten bast in gewicht! Dit quinium bevatte, in 100 deelen, volgens: © e o-* * 1 s-c ë. " z S £ 1 £ ! £ 3 !• I i i 1 | > il - S 5 - » < ^ K.inine 36.6 23.50 20.3a 13.8 a 14.51.48 a 18.5 21.1 21.9 Cinchonidine. . . 4.5 »p«e». a 7j . o 1 Overig alcaloïd. . 17.3 11.45 uU) 21-9 nietbeP- Totaal . . . 58.4 34.95 38.4 j34.6,, 36.4 36.1 Het alcaloïd moet blijkens deze zeer verschillende analyses, in de vijf monsters zeer ongelijk verdeeld zijn geweest. Indien het gemiddelde wordt genomen van deze analyses, dan zouden, in de geheele hoeveelheid quinium (1.05 kil.), slechts ± 215 gram kinine zijn overgegaan van de 319.7 gram, die in het bastpoeder voorhanden waren, een zeer belangrijk verlies inderdaad. Dit resultaat wijkt af van dat van den Heer Van Leersum, die, het door hem gevonden hooge gehalte tot basis nemende, de gevolgtrekking maakte, dat bij de bereiding slechts een zeer gering verlies had plaatsgehad. Het bezwaar, door de fabrieken van Brunswijk en Frankfort a./M. geopperd, dat het zeer moeilijk zoude zijn om, op grond eener analyse, eene partij quinium te koopen, wordt door de bovenstaande analyses volkomen gerechtvaardigd. 'a) Hiervoren is gezegd. 27.3 pCt. zwavelzure kinine. De bast, die voor deze bereiding gebruikt is, is inderdaad een zeer goede geweest, die, luchtdroog, 4.3 pCt. zwavelzure kinine konde geven. Ik meende dat het de bedoeling der planters was, om de twygbasten van zeer gering gehalte, die 1, hoogstens 1 '/a pet. zwavelzure kinine kunnen leveren, tot ruw alcaloïd te verwerken, en het zoude dan beter geweest zyn de proef met zulk materiaal te nemen. Nu kan men denken dat de proef wellicht nog wat te gunstig is uitgevallen, omdat, b« zeer inferieure basten, het verlies der bereiding grooter is dan bij betere basten. Wij hebben nu echter de proef met bast van 4.3 pCt. sulfaat, en kunnen beoordeelen wat die heeft opgeleverd. De vracht van kinabast van eene particuliere onderneming in de nabijheid van Bandoeng, bedroeg in het vorige jaar, volgens mij medegedeelde facturen: van de onderneming tot Lembang 0.31 ct. „ Lembang „ Batavia 5.91 „ Batavia „ Amsterdam 3.67 " totaal 98ï/ioo cent. De emballage ongeveer 2 cent, alles per kilogram. Vracht plus emballage dus ongeveer 12 ct. per kilogram. Andere kosten, zooals assurantie, verkoop enz. moeten hier buiten beschouwing blijven, daar zij volgens de waarde berekend worden en dus voor quinium en de daarmede correspondeerende hoeveelheid bast nagenoeg dezelfde zijn. Kinabast met 4.5 pCt. sulfaat was, in Februari jl., waard + 1936 cent pr. kilogram, te Amsterdam geleverd. Daarvan 12 cents aftrekkende voor vracht en emballage dan blijft er over 181' ct. per kilogram. De 10 kilogram bast hadden dus hier kunnen opbrengen ƒ 18.15. De waarde van het quinium uit dezen bast bereid, is, \ olgens taxatie der drie fabrieken die daarin het hoogste gehalte vonden, namelyk die van Amsterdam, Brunswjjk en London, respectievelijk per kil. ƒ 13.95.—, ƒ 10.en ƒ 16.-. In het gunstigste geval zoude dus het quinium nog / 2. - minder hebben opgebracht dan de bast waaruit het bereid werd, en men krijgt verder hoegenaamd geen betaling voor de geheele bereiding. Het is niet noodig over deze proef nog verder uit te weiden. Zij is zeer zeker geen commercieel succes geweest en bevestigt het ongunstige oordeel der kininefabrikanten. De proef is werkelijk zeer ongunstig uitgevallen en ik moet bijna denken dat het bastpoeder, waarvan de Heer Van Leersum uitging, niet homogeen is geweest, niet, in de gansche massa, 4.3 pCt. zwavelzure kinine bevatte. Want de uittrekking met kalk en alcohol staat te zeer bekend als eene, die quantitatief uitmuntende resultaten geeft, en is, naar myne meening, de eenige die voor zulk een doel bruikbaar is. Mocht men de proef nog eens willen herhalen, dan zoude ik aanraden: men ga uit van twygbast, van een gehalte van 1 a l'/f pCt. kinine sulfaat; de bast worde vermengd met de dubbele hoeveelheid kalk en het mengsel uitgekookt met zeer sterken alcohol. Een distilleerketel, met een kraan in den bodem in het Laboratorium te Bandong aanwezig, laat toe, dat ongeveer 5 kil. bast te gelijk in bewerking worden genomen; ik heb hem voor hetzelfde doel meermalen gebruikt. Het alcoholische extract worde met zwavelzuur even zuur gemaakt, de heldere vloeistof afgeheveld, de alcohol afgedistilleerd, het residu in water opgelost, gefiltreerd, met sodaloog neergeslagen, het neerslag afgewasschen, op een filter (doek) gebracht en gedroogd. Dit neerslag heeft een veel hooger alcaloïdgehalte dan het quinium en zal in de fabrieken veel gemakkelijker te behandelen zijn, omdat al de harsachtige stoffen dan verwijderd zijn. Dan zullen ook waarlijk de stoffen, die waarde hebben uit den kinabast, tot het kleinst mogelijk volume zijn gebracht. De geheele quaestie is er eene van geld. Kan men, voor 12 cents, een kilogram bast van gering gehalte fijnmalen, uittrekken, kortom er het alcaloïd uit bereiden in redelijk zuiveren vorm, de kosten van fabriek en personeel daarvan betalen, het product op de markt in Europa bezorgen en er nog iets op winnen, dan is de zaak levensvatbaar. Kan men dat niet, dan is het verstandig zich te onthouden. Ik sluit mij geheel aan bij de opinie van Whiffen, waar die zegt dat over de quaestie der kosten, die de geheele zaak beheerscht, alléén een proef in het groot kan beslissen. Voor eventueele berekeningen kan ik nog mededeelen dat door de fabrikanten gewoonlijk wordt berekend, dat de bereiding van één kilogram zwavelzure kinine kost: 13 gulden, indien de bast 4 pCt. zw. kinine levert of meer, 18 gulden bij basten van 2 — 4 pCt. zwav. kininegehalte en 23 gulden, indien het gehalte minder dan 2 pCt. bedraagt. Na deze adviezen, het resumé en advies van Moens, mogen commentaren waarlijk wel overbodig heeten, al dient gelet op de veranderde tijden, die zoo groote verschillen in vraag en aanbod, verbeteringen daarneven in de fabricage, de kosten en verhoudingscijfers brachten. Omstreeks veertien jaren geleden kwamen de plannen en ontwerpen tot oprichting van eene kinine-fabriek op Java aan de orde. De geschiedenis vraagt geen herinnering. Maar nu schijnen de vroegere denkbeelden toch weder voorstanders te vinden en beroept men zich op zoo veel verbeterde middelen ter extractie van de grondstof, om daarop nu een preferentie te bouwen. Proeven blijven zeker altijd aan te bevelen, mits ze met rede en op voldoende schaal genomen worden. Na al hetgeen de historie er ons van heeft geleerd, kan 't ons echter niet tot bemoediging leiden. Voordat we verder gaan met napluizen van de Kina-verslagen, ter herinnering aan hetgeen op scheikundig gebied werd gepraesteerd, willen we nu even de practische uitkomsten mededeelen der toepassing van het gedeeltelijk schillen èn, of schrapen (of schaven) der boomen, hetzij met al of niet bedekken van den bast. De verslagen 1883 e.v. schijnen een afdoening hier wel te wettigen. In het eerste verslag (83) werd aangeteekend (van Romunde) „De door afschaving geoogste bast van de oude, oorspronkelijke Ledgerboomen was nu drie jaren oud, een leeftyd waarop het kinine-gehalte dat van den oorspronkeljjken bast overtreft". „Eenige boomen, die in vroegere jaren daarvoor nog te klein waren, werden voor de eerste maal aan de operatie onderworpen. De boomen werden niet bedekt doch ook slechts over de helft van hun omtrek geschaafd". „De uitkomsten bewezen, dat de boomen de operatie zonder nadeel verdragen. Jonge Ledgeriana-tuinen, plantsoenen van zaailingen, werden tot nog toe niet geschaafd, omdat het niet raadzaam werd geoordeeld deze op jeugdigen leeftyd in hun groei te belemmeren. In den loop van 1884 zal met het afschaven der 6- en 7 jarige boomen een aanvang kunnen worden gemaakt". „Daar het afschaven der boomen op aanzienlijke hoogte boven den grond, vooral op sterk hellend terrein, groote bezwaren oplevert, werd een proef genomen met het afkappen van den top, op een hoogte van 12 voet boven den grond. De proef is genomen met een Officinalis-plantsoen te Nagrak en zal in den loop van 1884 op grooter schaal worden voortgezet ook op de Ledgeriana-plantsoenen". Moet uit deze mededeelingen niet worden afgeleid, dat het pleit zoo goed als gewonnen werd geacht en het z.g. afschaven van den bast als een definitief stelsel van oogsten in uitzicht kwam? Zien we verder. „De oogst van '84 bepaalde zich bijna uitsluitend tot het opkappen en uitdunnen van Ledgeriana- en Succirubra plantsoenen, de verwijdering van hybriden in dicht aaneengesloten Ledgeriana-tuinen, het opkappen van eenige dicht ineengegroeide Calisaja's en Josephiana's en het afschaven van Ledgeriana's en Officinalis". „Leverden in vorige jaren de oorspronkelijke Ledgeriana's nog uitsluitend het zoo waardevol product van schilfers en bleven de afstammelingen dier boomen steeds gespaard, in den loop van '84 werden ook deze aan de operatie onderworpen". „Als regel werd aangenomen geen boomen te schrapen, die niet een stammiddellijn van 6 cM. hadden bereikt. Voor C. Off. werd een middellijn van 5 cM. aangenomen. „Ten einde geen te groote stoornis in den groei te veroorzaken, werden de boomen slechts over de helft van hun omtrek aan de operatie onderworpen". „Bij het toepassen dezer oogst-methode werd bevonden, dat de Oost-moesson, zijnde het tijdperk van betrekkelijke rust, zich het meest daartoe eigent". „Nadat in den loop der maanden Juli en Augustus belangrijke oogsten van Ledger- en Officinalis-schilfers waren verkregen, werd er een proef genomen om diezelfde boomen, welke dat product hadden geleverd, nu over den onaangeroerd gebleven halven omtrek aan dezelfde operatie te onderwerpen". „Het resultaat was in alle opzichten bevredigend (een, dunkt ons, zeer bedenkelijke meening). Bij sommige plantsoenen werd zelfs geen spoor van eenig kwijnen waargenomen. De ondervinding leerde hier echter, dat het wenschelijk is een tyd van minstens 21/» maand tusschen de beide oogsten te doen verloopen en dat het dringend noodig is een krachtige grondbewerking met deze oogstwijze (ongetwijfeld o. i. een fatale) gepaard te doen gaan". „De oogst van 1885 (216,359 KG.) hield nog een vrij belangrijke hoeveelheid product van Ledgeriana's, die, ten gevolge van de in 1884 in het groot toegepaste schraap-methode een ziekelijk aanzien kregen en dreigden af te sterven". „Een laatste proef met het toepassen der schraap-methode werd nog genomen op oude Officinalio te Kawah-Tjiwidei, maar de resultaten der proeven zijn, nadat ze in '84 in het groot genomen zijn, zoo ongunstig gebleken, dat van deze oogstwijze voor goed is afgezien". „Bleven ook al de geschaafde boomen voor een groot deel hun frisch en gezond voorkomen behouden, by die boomen welke slechts een enkelen oogst door afschaving van de !Ü i VqaDi omtrek hadden geleverd, bleek het onaangeroerd deel van den boom, een jaar na de operatie belangrijk gedeelte" te z*>n toeëenomen dan het afgeschaafd zo*"gvuldig genomen proeven zijn nog genomen om het verschil in ontwikkeling duidelijk en met cijfers aan zo°wel met bedekking van het afgeschaafde gedeelte als zonder die voorzorg". slechte g?volgen van de in '84 toegepaste schraap- ÏÏhtQ Ho Tw* Da, verlo°P van enkele maanden telkens slechts de helft van den omtrek van den boom aan de operatie viTn W O™??8"! ,e(?en zicb eerst gevoelen in het begin van het 2e kwartaal 85, toen vooral te Tjibietoeng en te Rioenggoenoeng, en m mindere mate ook te Tjibeureum, een ■I . angrijk aantal boomen, dat aanvankelijk op plm. 5000 werd geschat, doch later bleek wel het dubbele te bedragen HA°ini!gi k0gKn te kwijnen, dat het noodig werd geacht de ziekelyke boomen te ontgraven". „Het geleidelijk afschaven van den geheelen omtrek van den boom werd bijna uitsluitend toegepast op Ledgeriana's van inferieure kwaliteit en daarom is de schade door in daarop gevolgd ontijdig oogsten van den boom dan ook van mmder beteekenis". ol "P°ch ook m gesloten plantsoenen te Rioenggoenoeng, die slechts een enkelen oogst van Ledger-schilfers leverden, gaf de schraap-methode minder gunstige resultaten. Wel werden daarin geen stervende boomen aangetroffen, doch de planten bleven gedurende geruimen tijd kwijnen en bij de langdurige regens begonnen de ontbloote bastgedeelten bij zeer enkele individuen zelfs te rotten". „Mocht het blijken, dat de boomen in gesloten aanplantineen de operatie zonder gevaar niet kunnen doorstaan, dan zal by het groote voordeel, dat zulke gesloten plantsoenen door leZ°,rm!,ng Van een maximum-product bij een minimum nderhoud en een groote mate van humus-vorming en daarmede gepaard gaande physische en chemische verbetering van den bodem aanbieden, de toepassing der schraap-methode spoedig geheel moeten worden verlaten" (zeer juist). „J'vivm toepassing van het Mac IvoR-systeem, waarbij geleidelijk reepen bast van den boom werden genomen, op aen duur aan de verwachtingen niet beantwoord, (wat te voorzien was) zijn de resultaten met het afschaven van den bast zoo slecht, dat het voortzetten dezer oogstwijze niet te verdedigen zou zijn, zoo blijft ons niets anders over dan een stelselmatig uitdunnen der plantsoenen, met zoo veel mogelyk beperkt opkappen (wordt bedoeld: sleunen) der boomen, en een eindelijk rooien van den geheelen aanplant" (precies dus wat reeds in de verslagen 1864/65 als de rationeele manieren 't waarschijnlijkst werd geacht). „Het systeem van schrapen kan nog slechts dienst doen zoo een plotseling rijzen der kina-markt, een tijdelijk groot product bij het behouden der plantsoenen (beter ware gezegd „het slachten der kip om de gouden eieren") gewenscht doet zijn, dan wel zoo een behoefte aan fondsen den ondernemer dwingt de toekomst aan het heden te offeren". (Fraai beleid!) „Het systeem van schrapen werd in 1886 niet weder toegepast". Wij kunnen het onderwerp dus sluiten. Wie met aandacht gevolgd heeft wat we er over te herinneren hadden, zal dezerzijds geen nadere beschouwingen verlangen, een eigen oordeel vellen kunnen. Wel bleken wij gelijk te hebben als we in 1878 reeds als onze overtuiging uitspraken, dat stelsel onmogelijk een goede oeconomische toekomst kon hebben. Het is en blijft tegen de natuur, de plantsoenen bij herhaling te verwonden, ze te beletten normaal door te groeien. 1886. „De analysen uit den oogst van '85 werden weder in Europa door den heer Moens verricht en na diens overlijden (2 Oct. '86) opgedragen aan de beheerders van het etablissement voor scheikundige onderzoekingen „Moens, Van der Sleen, Hekmeyer" (te Haarlem). „De analyses in het belang der Cultuur, bleven aan den adjunct-directeur (Van Leersum) opgedragen. Voortgezet werd het onderzoek naar den invloed, die Succirubra onderstam op de Ledger-ent oefent". „Uit de verrichte scheikundige onderzoekingen bleek, dat die invloed zich het meest doet gevoelen in het onderst gedeelte van de ent, terwijl die invloed reeds merkbaar afneemt op */* nieter boven de aanhechting en daarvan op V, meter zoo goed als niets meer wordt bespeurd". „Onverklaarbaar blijft het hoog gehalte Cinchonidine (1,54—2,77 pCt. in den bast van enten van moederboom No. 73, tenzij men mocht aannemen, dat in den bast, van dien in '82 gestorven boom, ondanks de herhaalde analyses, waarbij geen Cinchonidine werd gevonden, dat alkaloid toch aanwezig was". Ons dunkt dat er niet veel reden tot verwondering be- hoefde te zijn, gedachtig aan de reeds meermalen voorgekomen afwijkingen en het reeds tamelijk vaststaand feit, dat er in den levenden boom wel degelijk omzettingen vanalkaloid plaats vindt, dat o. a. aan de vorming van kinine die van andere alkaloïden vooraf kan gaan en — die kinine op haar beurt weder transfereeren kan. „De zooveel sterkere groei, waardoor de enten zich van zaad- en stekplanten onderscheiden, een sterker groei, die veroorzaakt wordt door een krachtigen Succirubra-onderstam, wettigen daarom volkomen de voortzetting der kunstmatige vermenigvuldiging, waarbij de zekerheid bestaat, dat zeer ryke individuen worden voortgekweekt". Deze verklaring, geheel het beginsel omvattend van het enten, heeft hier meer in 't bizonder nu zeker de beteekenis, dat men niet te vreezen heeft voor nadeeligen invloed op het bast-gehalte van de ent door den Succirubra-onderstam, waaromtrent immers, ten overvloede, nog verzekerd werd dat „op grond van scheikundig onderzoek alzoo aangenomen mag worden, dat de invloed van den S.-onderstam op de samenstelling van den bast van den daarop gegriffelden Ledger zich slechts op het onderste deel van de ent doet gevoelen". „Een viertal analyses toonden aan, dat een geringe achteruitgang in alkaloïd-gehalte valt waar te nemen bij bastpoeder, nadat het omstreeks een jaar aan den invloed van lucht en vochtigheid is blootgesteld". 1887. Op de vraag „aan welke temperatuur kinabast bij het drogen mag worden blootgesteld? is door uitkomsten van onderzoek gebleken: „dat een temperatuur van 105° C. zonder gevaar kan worden bereikt, maar dat bij een temperatuur van 110° C. reeds eene geringe verandering in het alkaloïd-gehalte valt waar te nemen, terwijl die daling sterk toeneemt door droging bij 115° C. De voor proefneming bestemde bast werd eerst in de zon gedroogd en daarna 24 uren aan temperaturen van 70-120° C. blootgesteld". „De vraag of de invloed van deze temperaturen dezelfde is bij toepassing op versch geoogsten bast, blijft nog ter beantwoording over". „Uit het onderzoek van den vernieuwden Succirubra-bast, 6 jaren na toepassing van Mc. Ivor's systeem, blijkt, dat die bast nog steeds zj]n samenstelling big ft behouden en nog geen terugkeer tot zyn oorspronkelijke samenstelling van Succirubra-bast vertoont". 1888. Voortgezet werd het opsporen van Ledger-afstammelingen, bij voorkeur geschikt ter vermenigvuldiging door enten. Werd in '87 een individu met 13 pCt. kinine gevonden, in '88 werden die tien jaren oude afstammelingen van moederboom No. 28 onderzocht en daarin 10,31,12,36 en 10,51 kinine gevonden; voorts in twee afstammelingen van No. 38,12,30en 9,80 pCt. Als resultaat heet het „dat een daarvan werd geschikt bevonden voor kunstmatige vermenigvuldiging daar de bast 12,36 pCt. kinine bleek te bevatten zonder cinchonidine en kinidine". Het scheen dus te doen om de afwezigheid van twee nevenalkaloiden. In drie van de vijf werd wel cinchonidine, in niet een exemplaar kinidine aangetroffen. Wel mag hier gelet worden op reeds besproken analyses welke verrasten door het voorkomen van cinchonidine in afstammelingen van moederboomen, waarin dat alkaloïd niet gevonden werd, en voorts opgemerkt, dat er nog geen sprake schijnt van het in aanmerking brengen van groeikracht en weerstandsvermogen. „Uit een twaalftal analyses blijkt thans, dat ook de bast, na het oogsten onmiddellijk aan een temperatuur van? 105° blootgesteld, geen noemenswaardige mindere samenstelling in alkaloïd-gehalte aantoont dan bij droging door zonnewarmte. Als maximum-temperatuur, die bij het gebruik der inrichtingen voor kunstmatige droging mag worden toegepast, is veiligheidshalve 95° voorgeschreven". De cijfers vergelijkende, moet erkend, dat boven 105, bij 110 en hooger, een bedenkelijke vermindering te vreezen is". Het hiervoren cursiveeren van onmiddellijk geschiedde met voordacht en wel omdat wij aannemen mogen, dat er gevaar in kan schuilen. De versche bast toch wordt niet in poedervorm maar in grove stukken of reepen gedroogd en schijnt de kans niet uitgesloten, dat het drogen, door en door van die stukken, bemoeilijkt wordt door het onmiddellijk te sterk drogen, waardoor de buitenkanten samentrekken en het inwendige beschutten tegen volkomen uitdroging. Met het snel drogen indertijd van versche tabaksbladeren, te Lembang, ondervond men, te laat, dat de geëmballeerde tabak ging schimmelen en wel omdat door het niet volkomen drogen van het interieur, dit zelfs nog een groene tint behouden had. 1889. „Uit een reeks analyses van wortelbast van Ledgeriana's blijkt, dat zelfs van zeer jonge boomen de bast der dikke wortels reeds een zeer hoog gehalte aan kinine bereikte, terwijl in den bast der dunste worteldeelen nog een niet onaanzienlijke hoeveelheid alkaloïd wordt aangetroffen". Deze waarneming mocht zeker geen verrassing heeten. daar, reeds een kwart eeuw vroeger, op het betrekkelijk hoog alkaloïd-gehalte in kina-wortels werd gewezen en de Vrij op dien grond de teelt van Pahudiana-wortels als meekrap aanbeval. En, ook later werd het onderzoek van de wortels niet verwaarloosd, als zijnde o. m. van physiologische beteekenis. „Twee analyses werden verricht om te onderzoeken, of van het product van jonge Succirubra's, die door uitdunning moeten worden verwijderd, nog een zij het dan ook klein product zou kunnen gewonnen worden, dat met voordeel kan worden verzonden. De vraag is in ontkennenden zin beantwoord. Schilfers van 50 boompjes buitenste laag, hielden 1.10 kinine bij 5.89 totaal en schilfers van 50 boompjes, rest van den bast tot het hout, 0,92 bij 5,33 met het gevolg, dat boomen in jong plantsoen, in stede van te worden geoogst, zooveel mogelijk nog worden gebruikt voor inboeting dan wel voor het herplanten van gerooide terreinen". „Tien 2 V» jarige afstammelingen (zaailingen) van moederboomen 23 — 73.89, gekozen uit zeer gesloten plantsoenen, en gemengd, gaven 9.51 pCt. kinine, 0.64 Cinchonidine, totaal 10.90 pCt. alkaloïd. Het hoog gehalte, aldus verslaggever, toont wel overtuigend aan, dat het waarlijk niet noodig is uitsluitend (wie beweerde dit ooit?) heil te zoeken in de kunstmatige teelt van Ledgeriana's. „Uit een tiental analyses van enten van den moederboom 23 blijkt, dat het gesloten houden van den aanplant een gunstigen invloed heeft op de samenstelling van den bast. Opmerkelijk daarbij is dat juist het gehalte aan cinchonidine, cinchonine en amorph-alkaloïd, het grootst is in den bast, die aan het licht was blootgesteld, terwijl het gehalte aan kinine en de aanverwante kinidine het grootst is in den bast, die in de schaduw der kruinen is gevormd". Het gemiddeld gehalte van de zesjarige enten, randboomen, aan het licht blootgesteld, was 10,31 kinine, 0,23 cinchonidine, 0,24 kinidine, 0,52 cinchonine en amorph, 11,30 pCt. totaal. Het gem. geh. der vijf individuen uit het donkere gedeelte van het plantsoen, was resp. 11,16, 0,18, 0,30, 0,38 en 12,02. 1890. „Een ander motief om de Ledgeriana-tuinen zooveel mogelijk te sparen, is gelegen in het feit, door chemische analyses aangetoond, dat door het gesloten houden van den aanplant het gehalte der basten belangrijk vermeerdert". Deze aanhaling uit de paragraaf, „Oogst van kina", ter adstructie van de voorgaande beslissende uitspraak. „Opmerkelijk is het hoog gehalte der basten, verkregen uit 37j jarige planten uit gesloten plantsoenen, te Gamboeng en Ardjasari (particuliere ondernemingen van de heeren Kerkhoven) gekweekt uit zaad van enten van onderzochte oorspronkelijke Ledgers 24, 73 en 89". Aan kinine werd gevonden: 8,60, 10,53, 10,80; voorts 0,25, 0,53, 0,58 cinchonidine, geen kinidine en in toto: 10,12, 11,60, 11,80. „Zes analyses bedoelden het nagaan of het wegnemen van takken al dan niet invloed oefent op de samenstelling van den bast. Daartoe werd midden onderden tak der voor onderzoek bestemde boomen, een verticale insnijding gemaakt en aan eene zyde daarvan een reep bast weggenomen. Daarna werd de tak verwijderd. Een maand na deze operatie werd aan den anderen kant der insnijding een even lang en breed stuk bast uit den boom genomen. De analyses toonen aan, dat het verwijderen van takken, die nog gelegenheid hebben zich te ontwikkelen, die nog niet geheel zijn onderdrukt, een ongunstigen invloed op de samenstelling van den bast oefent". Yoor en na het wegnemen der takken waren de cijfers kinine succ. 7.81/7.69— 8,26/7.96 en 10.62/10,10 en die van het totaal alkaloïd: 11,56/11.32- 11,90/11,73 en 11,90/11.40 pCt. Vier der boomen bleken zeer rijk aan Cinchonidine, in een was deze iets afgenomen 1,74/1,72; in twee iets toegenomen 1,80/1,84 en 0,51/0.52, toonende het totaal alkaloïd bij alle drie eenigen teruggang als hiervoren aangewezen. „Het onderzoek naar den invloed van het licht op het gehalte der basten, reeds in 1889 begonnen, werd in 1890 voortgezet. De uitkomsten bevestigden nader het reeds te voren verkregen resultaat, dat gesloten plantsoenen meer kinine bevatten dan ijle tuinen". (Gemiddeld hielden de vier aan het licht blootgestelde boomen 10.66 kinine en 12,73 totaal alkaloïd, tegen resp. 11,61 en 11,87 in die uit het donkere gedeelte van het plantsoen). „Het groot belang dat de particuliere kinateelt stelt in de teelt van aan kinine rijke hybriden van C.L. X C.S. gaf aanleiding tot het verrichten van eene serie van onderzoekingen van den bast van genoemde bastaarden. „Dat belang is te verklaren uit het feit, dat de Ledgeriana in vele streken niet of minder goed gedijt en uit een zucht om in korten tijd de grootst mogelijke oogsten te verzamelen". (Stond dan de grootere en snellere productiviteit der hybriden toen vast?) „Voor de gouvernements-kina-ondernemingen, waar niet het verkrijgen van een grooten oogst(?) in weinige jaren op den voorgrond staat (behoeft te staan) maar kapitaalvorming van bast hoofddoel is, en het uitdunnen slechts beschouwd wordt als een middel (drang) ter verbetering der plantsoenen, en de oogsten als een noodzakelijk gevolg daarvan, is de teelt van hybriden van minder beteekenis". (?) „Doch niettemin moet met de omstandigheden rekening gehouden worden en de gouvernements-onderneming zoude aan haar roeping slecht voldoen, zoo ze niet tegemoet kwam aan billijke wenschen van de particuliere ny verheid". „Het eerste doel der analyses van den bast van hybriden, was het zoeken naar boomen van hoog kinine-gehalte voor kunstmatige vermenigvuldiging. Het onderzoek van twaalfjarige boomen was in meer dan een opzicht leerrijk, maar baarde teleurstelling". „In de eerste plaats bleek, dat aan hybriden geen enkel kenmerk te ontdekken is, dat recht geeft tot de meening, dat de bast een hoog percentage kinine bevat". „In de tweede plaats werd aangetoond, dat onder de hybriden slechts bij uitzondering een boom wordt aangetroffen, die werkelijk de voortteling waard is". „Van de 40 analyses die verricht zijn, gaf slechts een enkele, N°. 19, een gunstig resultaat, want N°. 31 werd gedaan van een boom, die reeds vroeger onderzocht was." (N°. 33 wordt op de tabel C. genoteerd als houdende 0,33 kinine, 0,66 cinchonidine, 0,35 kinidine, in toto 4.10 alkaloïd. No. 19 wees op 4,81 k., 1,81 c., geen kinidine en 8,50 totaal. In het veertigtal analyses loopen, 19 en 33 nu niet mede gerekend, de cijfers kinine van 0,95 — 9,26 en die van het totaal van 4,71 — 12,01 uiteen; de aan N#. 19 toegekende voorkeur laat zich uit die cijfers niet verklaren en moet hier dus aan een vergissing worden gedacht). Ten derde, is overtuigend gebleken, dat het gehalte van kinine met den leeftijd afneemt. Als bewezen voor deze laatste stelling kunnen dienen:" „1°. dat het gemiddeld kinine-gehalte der basten uit denzelfden tuin waaruit de boomen zyn geanalyseerd, in 1885 veel hooger waren dan thans;" „2°. dat de boom, bedoeld bij de analyse N°. 31, in 1885 10,67 pCt. kinine aantoonde", (nu 8,47); 3°. dat de boom waarvan de bast werd onderzocht, N°. 29, (9,26 pCt. kinine bij 10,90 totaal en slechts sporen van cinchonidine bij 0,19 kinidine) een der minst ontwikkelde, een der jongste is uit het plantsoen". „En mogen uit deze feiten conclusiën worden getrokken, dan zouden ze zijn:" „a. dat de kunstmatige vermenigvuldiging van hybriden verre de voorkeur verdient boven die door zaad;" „b. dat een op gezette tijden op stomp kappen der hybriden, ter verkrijging van jong gewas, of van rooiing der plantsoenen na weinige jaren, wel is aan te bevelen". „Op welken leeftijd dat rooien of op stomp kappen moet geschieden, dient nog door nadere onderzoekingen te worden uitgemaakt". (De bedoeling is zeker, inachtneming der voorzorgen, dat men 't plantsoen geen tijd gunt in gehalte achteruit te gaan. Of hier algemeene regels te stellen zullen zijn, is moeielijk aan te nemen, gelet op de vele factoren, welke op groei, en zeker ook op alkaloïd-formatie, blijven inwerken, door natuur zoowel als door planterszorgen). „Een ander doel, waarnaar met het onderzoek der basten werd gestreefd, is zaadplantsoenen van hybriden te creëeren". De onderzoekingen gedurende het jaar 1890 hebben, blijkens hetgeen we daaromtrent te refereeren hadden, tot heel wat uitspraken, zooal niet alle als bepaalde conclusies, gedrongen. Ook Dr. Lotsy was in zijne „Mededeelingen No. 1", een viertal jaren vroeger, reeds van meening, „dat zeer sterk zonlicht een vernietigenden invloed op het alkaloïd heeft". Maar Lotsy waarschuwde: „Het zou na deze onderzoekingen zeer verleidelijk zijn over verschillende, de practijk rakende, punten te speculeeren; ik geloof echter, dat het verstandiger is den uitslag der physiologische proeven af te wachten". En, zoo is ook nu nog onze meening, dat al mocht absoluut bewezen kunnen worden, dat de kinine-formatie het gunstigst verkeert in van het licht afgesloten plantsoenen, het daarom nog geen aanbeveling zou verdienen, tot Junghuhn's systeem te keeren en de kinaplanten dan bij voorkeur maar in de ongeschonden dichte bosschen te plaatsen, 1891. „Een vijftal analyses toont ten overvloede nog eens het groot gewicht aan van het spoedig ontgraven en oogsten van door wortelziekte en stamkanker aangetaste boomen". Het gemiddeld gehalte kinine en totaal alkaloïd toch bleek: van gezonden wortelbast van 5 boomen 6.71 en 10.26. „ zieken „ „5 „ 4.87 en 7.77. „ dooden „ „4 „ 2.69 en 4.37. terwijl van zieken en gezonden stambast, resp. 7.33/9.49 en 5.74/7.97 gevonden werden. Dertig analyses bedoelden, de rykste, voor verenting van Succirubra-plantsoenen te bestemmen, Officinalis-boomen te Kawah-Tjiwidei te leeren kennen. „Het onderzoek heeft weder aangetoond, welke belangrijke verschillen in samenstelling van den bast onder de type-vormen dezer kinasoort worden aangetroffen. Opvallend is het hoog kinine-gehalte dat in den bast van vele exemplaren werd gevonden (het gemiddeld gehalte van de dertig boomen blijkt mij 6.2 pCt.; de uitersten zijn 0.45 en 10.60). Van 30 boomen, die werden onderzocht, kwamen er 9 voor met een hooger kinine-gehalte dan dat, hetwelk Moens in zijn standaardwerk als uiterste (7.52) aangeeft". „Twee exemplaren toonden zelfs 10,60 en 10,28 kinine aan. Aan veredeling door teeltkeus bij C. Off. is in vroegere jaren niets of bijna niets gedaan. De ontdekking van het hoog gehalte in den bast der C. L. nam alle(?) aandacht in beslag en uitbreiding van den C. Off.-aanplant was van geen beteekenis". Zooals het meer is gegaan, werd ook bij dezen afdoener, geen rekening gehouden met de geschiedenis. Toen in 1872, na de verrassende uitkomsten der eerste analyses van Ledger-bast, besloten werd, volkomen rationeel geacht, om voortaan slechts Ledgeriana-, Officinalis- en Succirubra te kweeken, als leverende beide eerstgenoemde de rijkste grondstof voor de kinine-fabricage, en de Succ. het beste pharmaceutisch-materiaal, werd daarna de kweek van C. Off. niet verwaarloosd, als blijken kan uit de volgende cijfers, welke aantoonen hoeveel C. O. planten er bij het eind van elk genoemd jaar in den vollen grond stonden. Bij het einde van 1872 bedroeg dat aantal 195.476 en bij het einde der jaren '75 en '78 was het geklommen totresp. 491052en 535.171. In 1883 werd Moens vervangen door van Romunde (verslaggever nog van 1891) en einde '83 was het aantal C. Off. geslonken tot 475.000, in '85 tot 276.000 om einde '91 te vallen tot 47.900. Moeielijk kon door v. R. dus beweerd worden dat zijn voorgangers de teelt verwaarloosden en als hij nu in 't bizonder gewaagt van teeltkeus, dan zij hier herinnerd aan het feit, dat reeds Moens er op kon wijzen een verbastering door generatieve vermenigvuldiging, allerminst bij C. Off. was op te merken en er dus nog geenerlei reden bestond om by voorkeur de végétatieve methode toe te passen, al is van aanvang af deze C. Off. op ruime schaal door stekken vermenigvuldigd en dat steeds met best succes. Dezerzijds is de waarde van C. Off. als cultuurplant steeds hoog gehouden in weerwil der erkentenis, dat deze kinasoort wel bij andere achterstaat in forsche ontwikkeling, waartegen dan echter het voordeel, dat haar plantwijdte beperkter, 4X4 voet, tegen 6X6 voor C. L. en 7 X 7 voor C. S. kon genomen worden. Dat er ook onder de C. Off. groote individueele verschillen in gehalte van kinine voorkomen, was geen geheim en natuurlijk, dat er naar gestreefd werd slechts de beste groeiers en rijkste individuen voort te kweeken. Vat men nu daarentegen samen wat van Romunde in zjjn verslagen 1883/90 zoo al omtrent de C. Off'. te zeggen had, dan zou het kunnen schijnen, dat de uitingen in 1891 iets goed moesten maken van wat in die vorige jaren zoo al tegen de soort C. O. aangevoerd was. Waarom niet liever een dwaling erkend dan den schijn van een bedekte aanklacht op zich te laden! „De vraag of C. Robusta (een hybride van C. O. X C. S) voor kunstmatige vermenigvuldiging is aan te bevelen, werd door het chemisch onderzoek van een tiental analyses ontkennend beantwoord". De in tien boomen gevonden uitersten van kinine, cinchonidine en totaal-alkaloïd, waren resp. 1.44/415 — 2,52/7 en 7/11.30; de gemiddelde cijfers resp. 2.915 —4.835 en 9.925 pCt. De boomen waren omstreeks tien jaren oud en stonden op het hoogst gelegen établissement Kawah-Tjiwidei, te zamen vermoedelijk een zeventigtal en waren door Moens in 1881 uit Br. Indië ingevoerd. Met analyseeren van enten der aan kinine rijkste afstammelingen der moederboomen 23 en 38 voortgegaan zijnde „gaven de 28 onderzoekingen een buitengewoon gunstig resultaat al moest van de bloeiende exemplaren toch nog een paar voor zaadwinning worden afgekeurd, en voor den aanleg van plantsoenen voor zaadwinning zijn slechts de planten gekozen, die naast een hoog kinine-gehalte van den bast, in alle opzichten d. i. wat betreft habitus, blad en bloem, aan de eischen beantwoorden". Waarschijnlijk heeft men toen gemeend dat, voldoening aan die eischen, ook beteekent: superieure groeikracht en weerstandsvermogen. 1892. In Mei 1892 werd den directeur R. van Romunde, een jaar verlof wegens ziekte naar Europa verleend en de adjunct-directeur P. van Leersum tijdelijk met de waarneming belast. „Tien alkaloïd-bepalingen van bast van verschillende enten, werden verricht met het oog op het vraagstuk der al of niet toename van alkaloïd met den leeftijd. Een viertal bevestigde opnieuw, dat de toename van het alkaloïdgehalte het grootst is in het ae jaar". „Deze analyses, van zeer groot nut voor den kinaplanter zul en worden voortgezet, om met zekerheid te kunnen uitnemen" leeftijd de boom in dat gehalte blijft toe- „Zes analyses werden verricht van een enten-plantsoen der particuliere onderneming Soekawana. De proef werd daar m het klein genomen, om na te gaan, welken invloed de bemesting met anorganische zouten op den kinaboom had. e resultaten zijn van dien aard, dat het wenschelijk is de proet op grooter schaal en, zoo mogelijk, op de gouvernementsonderneming voort te zetten". „Op dezelfde onderneming werd ook een proef genomen met bemesting door middel van kunstmest, en wel in een tienjarigen Ledgeriana-tuin (stekken). Geplant in 1881, werden de boomen in 1889 half geschraapt. Het schrapen is niet erhaald. Het mestmengsel bestond uit hoornmeel, beenderenmeel, kalisalpeter en ijzersulphaat. 62 V» Kilo's mest werden gemengd met 315 K.G. rijstzemelen (dèdèk). Op een n Roe werd gebruikt 1 K.G. meststof of op 165% gram Youten 834 /a gram zemelen. Het mengsel werd om den boom gestrooid en met den patjoel ondergewerkt. De boomen stonden op ongeveer één □ Roe afstand". „15 Januari 1892 geschiedde de bemesting; tegelijk werd ue bast van een honderdtal boomen geanalyseerd. Op 1 Sepember 1892, dus ongeveer 8 maanden later, werd de tweede analyse verricht. Hiertoe werd uit iederen boom een reepje bast gesneden van 15 cM. lengte, bij een breedte van 1 cM., op een hoogte van 1,5 M. boven den grond, terwijl voor de tweede analyse, naast de eerste insnijding, een stuk bast gesneden werd van dezelfde afmeting". „Voor alle zekerheid werden dubbele analyses verricht, welker resultaten zeer goed overeenkomen, doch alléén aanoonen, dat zoowel de bemeste als de niet bemeste boomen m 8 maanden tijds ± 0.5 kinine rijker waren geworden". „ Waarschijnlijk is dus de inwerking van den mest nog van te korten duur geweest". Hebben wy deze proefneming ten volle hier overgenomen, et geschiedde ten bewijze, dat er toch ook particuliere inaplanters waren en zijn, die zich moeiten en kosten getroosten en wetenschappelijke voorlichting en medewerking gaarne genieten. De proefnemer was i. c. de heer von Winning de eerste, die (1875) erfpachtsgrond voor kinateelt bestemde (onderneming Djajagiri) en sedert niet verflauwde in belangstelling, als belanghebbende ook in nog andere groote kinaondernemingen. Alleenstaand in de aanvankelijke uitkomsten, zijn de be- sproken bemestingsproeven niet. Een drietal jaren geleden werden aanzienlijker en kostbaarder proeven aanvaard op een andere particuliere onderneming. De groei der kina heette hier over het algemeen traag en het gehalte kinine der plantsoenen, na eenige jaren zeer terugloopend. Op rationeele wijze werden monsters aarde genomen van de beste en de slechtst geachte grondstukken en die monsters te Wageningen physisch en chemisch onderzocht, met de nauwgezetheid en beproefde ervaring, die men gewoon is daar aan zulke onderzoekingen te wijden. De uitkomsten konden niettemin weinig of geen licht ontsteken over de vraag „waaraan kunnen hier de tekortkomingen toegeschreven worden" maar mocht men een mogelijke oorzaak zoeken willen, dan zou 't kunnen zijn dat deze gelegen was in een tekort aan phosphorzuur in de slechtste gronden. „In overleg met de wetenschappelijke onderzoekers, werden nu vergelijkende proeven met bemesting ontworpen en strikt uitgevoerd. Superphosphaat en Chili-salpeter dienden ter amendeering van den bodem en de proeven werden zoo genomen, dat, mochten die middelen iets opmerkelijks bewerken, de uitkomsten niet aan de waarneming zouden kunnen ontsnappen. Ook werd er degelijk aan gedacht, welken invloed de nog al ijzer houdende gronden op de toe te voegen superphosphaten zou kunnen oefenen en met het oog daarop in een deel der proefterreinen enkele maanden te voren kalk gemengd. Even voor de proef werden stukjes bast uit de boomen gesneden, wat ongeveer een jaar later, op dezelfde manier en hoogte, weder geschiedde. Legt men nu de analytische uitkomsten naast elkaar, dan zou men kunnen beweren, dat ze eenvoudig werden gecopieerd. Geen verschil in een jaar tyds malgré bemesting van de helft en, al evenmin een verschil in beteekenis van groei. Moet dit nu de onschuld der bemesting bewijzen? In geenen deele. Met geduld worden de plantsoenen verder gadegeslagen en blijft de mogelijkheid, dat volgende analyses op een loonend effect wijzen. Altyd blijft redelijk, de Gasparin's oude bekende leer en aanbeveling, in landbouw en cultures eerst afdoend te beproeven, alvorens te beslissen en op groote schaal nieuwigheden in te voeren. „24 analyses geven het alkaloïd-gehalte der boomen aan, welke uit in 1882 ontvangen zaden gekweekt werden en wel van de soorten Fyne en Fijnste Calisaja van Mapiri, Calisaja van Inquisive, Zamba Merada, Duras Milo en Cocola" (hoogste kinine-cyfers, van een zestal, 2.90—4.50). „Een tiental analyses wyzen het gehalte aan van alle boomen van C. Pitayensis, welke in een proeftuin te Tjinji- roean voorkomen, terwijl een analyse, no. 64, het gehalte aangeeft van 150 driejarige enten, welke van deze soort zijn gekweekt" (2.31 kinine in 4.85 totaal alkaloïd). De tien moederboomen hielden 2,71-6,75 kinine, 0.80-2 90 cinchonidine en 5,10-9,70 totaal alkaloïd. „Uit deze analyses blijkt, dat geen dezer soorten wegens het lage kinine-gehalte voor verdere cultuur in aanmerking kan komen, terwijl met het oog op het resultaat van het onderzoek der driejarige enten van C. Pitayensis, de aankweeking van die soort (begonnen in 1888) is gestaakt". „Het onderzoek naar C. Off. van hoog kinine-gehalte werd voortgezet en ofschoon het gehalte van een tweetal boomen vrij hoog genoemd kan worden; resp. 7,77 en 7,80, zoo blijkt uit deze (22) analyses, dat zij niet voor verdere kunstmatige aankweeking in aanmerking mogen komen". ) Waarop deze uitspraak nu berust, gelet ook op wat in t vorig jaar ten aanzien van de C. Off. werd aangeteekend, komt mij niet recht duidelijk voor. Het gemiddeld gehalte kinine, cinchonidine en totaal-alkaloïd van die 22 onderzochte boomen kon ik toch op resp. 5,10-2,31 en 7,83 berekenen. Het laagst kinine-gehalte in een boom was 1,85 neven, 3,40 cinchonidine en 6,40-totaal. Vergelijkt men zulke cijfers met de gemiddelde samenstelling van buccirubrabasten, dan maken ze geen kwaad figuur en zou men meenen kunnen, dat die C. Off. wil of kan men ze niet voor fabrieks-bast aanbevelen, ze dan toch stellig als pharmaceutische niet te versmaden is. En, herhaald moge nog eens worden, dat er onder al de kinasoorten geen is, die een bast levert zoo typisch, karakteristiek en makkelijk te onderscheiden als de C. Off. die den altijd gewaardeerden Loxabast heette te leveren. Waarheid is, dat onder de op groote schaal gecultiveerde cinchona's geene zoo betrekkelijk weinig productief is, wegens haar slanker voorkomen van stem en takken, dat haar intusschen, ook om haar fraai blad, tot een der sierlijkste kinaboomen maakt. Dezerzijds is altijd betreurd, dat die C. Off., sinds 1883 ongeveer, zoo stiefmoederlijk beoordeeld en bejegend werd. „Twee analyses werden verricht van monsters bast van geschraapte takken met en zonder kurk". Gaven resp. 4,55 en 6,70 kinine. Schijnt het onderzoek zich tot deze bepaald te hebben, verder werd er althans niets van gezegd, maar uit het verschil mag wel blijken van den grooten invloed, die de kurk — als een soort verdunnings-materiaal — op de massa heeft. 1893. Aangevangen wordt, met nog eens bet bespreken van de C. Off. door te herinneren aan wat daaromtrent in het verslag over 1891 was vermeld ter verklaring van de hooge gehalte-cijfers, n. 1. „Er blyft dus niets over dan die hooge cijfers (9 boomen op 30, meer dan 7.52 pCt. kinine, twee daarvan zelfs 10.60 en 10.28) te brengen op rekening van de cultuur, op een dichte beplanting, op gesloten plantsoenen en een rationeel onderhoud der tuinen". „Het vermoeden uitgesproken in het jaarverslag over 1890, als zou de verbetering van het Officinalis product het gevolg zyn van de tusschenbeplanting met C. S. waardoor een meer gesloten plantsoen werd verkregen, wordt door de analyses tot waarheid". „Door voortgezette proefnemingen — aldus nu in verslag 1893 de uitspraak — is gebleken, dat deze veronderstelling geen stevigen grondslag had; want een reeks analyses van een 50-tal ^boomen gaf tot resultaat, dat er slechts één exemplaar was, dat 7.79 pCt. kinine haalde; alle andere bleven daar ver beneden". (Tabel F, bij het verslag over 1893 behoorende en de uitkomsten vermeldende der scheikundige onderzoekingen (81) maken van voornoemde reeks van een 50-tal boomen geen melding; wel wijst de betrekkelijke tabel van verslag 1894, op drie analyses van C. Off. met 9.83—9.65 en 8.54 pCt. kinine als uitkomsten). „Deze onderzoekingen (van C. O.) zullen worden voortgezet omdat er ongetwijfeld, evenals bij C. L. ook exemplaren van de C. O. zullen bestaan van hoog kinine-gehalte, getuige de verkregen 10-procentige in 1891, welke men toen aan een verbeterde Cultuurwijze wilde toeschrijven". (Het tusschenplanten n. 1. van C. S. ter betere sluiting van het plantsoen! Was dat ernst of scherts?) „Tal van onderzoekingen zullen daar echter voor noodig zyn, omdat tot nu toe als bij de C. L. nog geen enkel botanisch kenmerk ontdekt is, dat recht geeft tot de meening, dat de bast een hoog percentage aan kinine bevat". Het kan zijn nut hebben hier te herinneren aan wat Moens over de C. O. dacht. In verslag 1872 werd gezegd: „Voor zoover de analyses betrekking hebben op C. O. en C. Micrantha, kan gezien worden dat het alkaloïd-gehalte èn in aard èn in quantiteit overeenstemt met hetgeen daaromtrent in Br.-Indië is waargenomen. De C. Off. telt ook vele variëteiten, die aan een nader onderzoek onderworpen zullen worden". In verslag 1873 leest men, na mededeeling, dat de C. O. zich kenmerkt door groot© onderlinge verschillen en versheiden variëteiten of soorten, en dat in Br.-Indië, sedert de huccirubra-cultuur niet verder wordt uitgebreid, voornamelijk een zeer smalbladerige variëteit van C. Off. wordt aangekweekt, die in gemiddeld kinine-gehalte ongeveer overeenkomt met de C. Ledgeriana, welke variëteit onder de od Java gecultiveerde planten van C. Off. zeldzaam schijnt te zijn, terwijl slechts ééne plant (no. 84 met 7,52 kinine) werd aangetroffen, welke tot die variëteit kan gebracht worden en de bast daarvan zich niet bizonder onderscheidt van de overige hier gecultiveerde variëteiten, op deze mededeeling volgt de uitspraak: 6 Naast de C. L. is de C. Off. de voor de cultuur meest belovende plant, daar ze gemiddeld een vrij hoog kinine-gehalte heeft en overal zeer gemakkelijk en welig groeit". Alle verdere door Moens van C. O. verrichte analyses nagaande, overtuigt men zich van de groote verscheidenheid over het algemeen niet schitterende uitkomsten, maar bewezen was in ieder geval, dat er boomen in de plantsoenen \oorkwamen wier vermenigvuldiging de moeiten en zorgen konden beloonen. In het midden blijft of cultuurwijze, i. c. Aoornamelijk de plantwijdte, op het gehalte werkelijk grooten invloed oefende. Bepalen we ons nu verder tot het verslag over 1893. „Om te kunnen uitmaken of de gevolgde oogstwijze (n. 1. schrapen) van invloed kon geweest zijn op het gehalte van den oorspronkelijken bast boven het geschraapte deel, werden e^n 2o-tal boomen tot ongeveer l1/i meter boven den grond geschraapt en tegelijkertijd van het niet geschraapte hoogere gedeelte een reep bast gesneden en deze geanalyseerd". „Drie maanden later werden van een tiental boomen, en vijf maanden later van het overige 15-tal met een kleine tusschenruimte, naast de plaats van het oude monster, een gesneden en ingelijks geanalyseerd en na ait tijdsverloop vertoonde zich reeds een betrekkelUk aanmerkelijke achteruitgang in alkaloïd gehalte". „Het gemiddeld verschil in achteruitgang van de eerste .®?. analyses was 0,16 en het gemiddeld verschil van de vijftien anderen, 0,34 pCt. kinine". „De achteruitgang was echter zeer verschillend bij onderexemplaren, soms zeer weinig (0,02) soms vry veel , ®^?een hoogstwaarschijnlijk aan de meer of mindere ziekelijkheid van den boom, een gevolg van het schrapen, moet worden toegeschreven". „Twintig analyses werden verricht met het doel om na te gaan, of het wegnemen van takken al dan niet invloed uitoefent op de samenstelling van den bast". „Daartoe werd midden onder den tak der voor het onderzoek bestemde boomen eene verticale insnijding gemaakt en aan eene zijde daarvan een reep bast weggenomen". „Daarna werd de tak verwijderd. Een maand na die operatie werd aan den anderen kant der insnijding een even lang en breed stuk bast uit den boom weggenomen". „De analyses toonen aan, dat het verwijderen van takken, die nog gelegenheid hebben zich te ontwikkelen, die nog niet geheel zijn onderdrukt, geen ongunstigen invloed oefent op de samenstelling van den bast" „De proeven zullen worden voortgezet, om na te gaan of de invloed ook na een langer tijdsverloop merkbaar wordt". (De in 1893 verkregen uitkomsten vergelijkende met die in 1890 stuit men wel op verschil, daar toen van een ongunstigen invloed scheen te blijken.) „Bast van die hybride-enten (No. 23) afkomstig van dezelfde moederboomen, geplant in verschillende vlak bij elkaar gelegen tuinen, leveren alweer het bewijs, dat de grond een enormen invloed uitoefent op het alkaloïd-gehalte der boomen. De analyses toch van twee boomen, oud 9 en 7 jaren, gaven resp. 6.54 en 6.96 pCt. kinine en waren geplant op reeds vroeger gebruikt terrein, hetzij voor aanplant, hetzij voor kweekerij, terwijl de derde analyse van dezelfde soort maar slechts vijtjarige enten is en 10,29 pCt. houdt, doch geplant op terrein wat nog niet in cultuur geweest was". Het wil my voorkomen, dat hier als bij zoovele andere vergelijkende proeven en uitkomsten, o.a. de hiervoren behandelde wegneming van takken, iets haperen moet in beoordeeling van causaal verband, en dit wel ongeacht de verrassende verschillen, welke gelijktijdig of na elkander verrichte analyses dikwijls aantoonen. In het nummer van De Ind. Mercuur 15 Oct. '07 bespraken we, naar aanleiding van Dr. Hunoer's beredeneering ter zake, de z.g. leeftijds-grenzen van den Kinaboom. Hunger beriep zich o.m. op een door Van Leersum, in diens jaarverslag over 1904, gegeven overzicht in een graphische voorstelling van vijftien jaren. Blijkens dat overzicht zou de grens der toename van alkaloïd bij het vijfde jaar gelegen zijn. Daarna zou geleidelijke afneming volgen, die bij het tiende jaar ± l1/» en bij het 15e 21/i pCt. bedraagt. Als conclusie van eenige analytische uitkomsten teekende Van Leersum aan: dat een kinaboom op vier-jarigen leeftijd zijn maximumkinine-gehalte nog wel niet bereikt heeft maar dat de betrekkelijke toename na het vierde jaar niet bizonder groot meer is. Toetsen we nu aan deze uitspraken de gevolgtrekkingen tot welke de hiervoren verrichte analyses aanleiding gaven, 'dan staan we toch wel wat verlegen, al zal niemand ontkennen dat de aard van den cultuurbodem niet zonder invloed kan blijven op gehalte zoowel als op groei van plantsoen. En, wat betreft den invloed van het wegnemen van takken, bewezen mag inderdaad nog niets heeten, gelet op de vele verschillen en het eerst gewagen van een ongunstigen daarna van een niet oefenen van invloed. Wenscht men werkelijk boomen te cultiveeren, d. w. z. flinke, gave stammen, dan is het tijdig verwijderen van de onderste takken die toch aan onderdrukking en afsterven blootstaan, een ni®t„ te verwaarloozen eisch. Moge de kwestie soms onverschillig laten bij plantsoenen welke fabrieksbast moeten leveren, met alzoo als het te doen is om pharmaceutischen bast dien men in pypvorm verlangt met goed uiterlijk voorkomen' Verwonderen kon dan ook niet, dat Van Leersum in zijn verslag over 1894 kon verzekeren: „Het mooiste product, n.1. pijpen van een meter (welke in deze voor de kina zoo kommervolle tijden zelfs prijzen behaalde van ƒ1.50 per 1Q-7A werd.verkregen van boomen uiteen tuin, uit het jaar v i'e i weike in hun Jeuëd wel behoorlijk waren opgekapt, /.elts konden daardoor van éénen boom 10 stuks gave pijpen van 1 M. (behalve nog de pijpen van 50 en 75 cM.j gesneden worden". Tegen dat opkappen heb ik altijd bezwaren gehad- het doet toch denken „er maar op inhakken". Ik noemde dat voorzichtig aan den stam geleidelijk verwijderen van de onderste takken, sleunen en dit geschiedde vooral in de buccirubra-plantsoenen overal geregeld en naar een vast stelsel, zooals uit de oudere verslagen nog blijken kan. 1894. Nog eens werden proeven genomen ter waarneming van den mogelijken invloed van kunstmatige droging op het alkaloid-gehalte van C. S. of pharmaceutischen bast. „Zooals uit de resultaten blijkt, oefent aanwending van kunstmatige warmte tot een maximum temperatuur van 200° F. (+ 93 C) noch by C. S. noch bij C. L. basten — zooals vroeger ook reeds werd geconstateerd — eenigen nadeeligen invloed uit op het alkaloïd-gehalte" (zie ook 1887 en 1888). „Niet minder dan 97 analyses werden verricht om zekerheid te verkrijgen omtrent het vermoeden, dat reeds in het jaarverslag 1890 werd uitgesproken, n.1. dat het verwijderen van takken, die nog gelegenheid hebben zich te ontwikkelen, die dua nog niet geheel zijn onderdrukt, geen ongunstigen invloed zou uitoefenen op de samenstelling van den bast". „Daar dit vermoeden slechts gebaseerd was op een drietal analyses (lees zes van drie boomen) zoo werd zeer urgent geacht de proef op een eenigszins grootere (97 : 6) schaal te herhalen. (Hier heerscht stellig een abuis, immers werd in 1890 juist aan een ongunstigen invloed gedacht, in 1893 daarentegen geen invloed bevonden.) „Uit de eerste serie analyses (40) blijkt nu, dat het verwijderen van bedoelde takken geen ongunstigen invloed op de samenstelling van den bast uitoefent" (bevestiging alzoo van de ten vorigen jare bekomen uitkomst). „Om echter na te gaan, of na een langer tijdsverloop dan van één maand zich wellicht een nadeelige invloed zou doen gevoelen, werden bij een tweede proef (41 analyses) de basten, vijf maanden na het wegnemen der takken onderzocht en kon ook hierbij geen nadeelige invloed geconstateerd worden". „Ten slotte werd nog een derde proef genomen, en wel, door van een zevental boomen de takken, welke voor snoeiïng in aanmerking kwamen, niet successievelijk doch alle te gelijk weg te nemen, z.g. „direct op stam brengen", om uit te maken of dit, met het oog op het alkaloïd-gehalte, zonder nadeel kan geschieden. „En ofschoon dit, volgens de uitkomsten van zeventien analyses, geen nadeelige gevolgen heeft, zoo is een dergelijke behandeling in de praktijk sterk te ontraden, omdat behalve andere nadeelen, de verdere ontwikkeling van den boom er een tijdlang door tegengehouden wordt". (Wat onder die andere nadeelen wordt verstaan, is niet gezegd. Dat het op omschreven manier bevorderen van een stamvorming, geen cultuurbedrijf mag heeten dat een verstandig en ervaren planter toepast, is welzeker. Vooral jonge boompjes kunnen hun takjes als degelijke voedingskanalen niet zonder winstderving missen. Met het hiervoren besproken stelsel van geleidelijk sleunen is het iets anders daar de takken naarmate ze door bovenliggende in onderdrukking, afsluiting van licht ook, komen, niet of weinig meer fungeeren kunnen, bladerloos als ze van lieverlede dan ook worden). „Een zestigtal analyses van C. O.-boomen bevestigden andermaal de vroeger reeds uitgesproken meening, dat de buitengewoon hooge cijfers van het alkaloïd-gehalte bij enkele C. O.'s aangetroffen, uitsluitend aan individueele verschillen en niet aan de cultuurwijze moet worden toegeschreven". „Slechts één exemplaar met 9.83 pCt. kinine, kwam dan ook maar voor latere voortteling in aanmerking." „Een paar analyses bewijzen opnieuw, dat het kininegehalte bij zieke exemplaren niet alleen vermindert, maar tevens, dat er een heel andere verhouding der alkaloïden onderling ontstaat, zoodat het verwijderen van zieke boomen steeds een eerste vereischte zal blijven. „Een paar analyses hebben betrekking op het alkaloïd-gehalte van door den bliksem getroffen boomen en wel ééne van bast van een tiental Succirubra's te Lembang verricht slechts een dag nadat deze door den bliksem getroffen waren • deze bast was donkerbruin gekleurd en de boomen zelve waren geheel van hun bladeren beroofd; de andere is van denzelfden boom, maar twee maanden later verricht". 1 oo^ de1t1ai)e,l.F. b1^ dat de twee analyses resp. aanwezen 1,29 en 1,16 kinine; 3,60 en 3,32 cinchonidine, 2,05 en 1 96 cinchomne en amorph. en 6,94 en 6,44 totaal-alkaloïd. Yersaggewr zweeg over mogelijke invloeden van den bliksem. Uit de cijfers blijkt, dat er na twee maanden, over de geheele linie wat teruggegaan was. (In 1906 vernietigde op de ondernemmg Daradjat de bliksem een aanzienlijke partij zware hybriden. Stammen en takken heten zich moeilijk schillen en de basten hadden een droevig aanzien. Na een paar maanden werden ze aan een onderzoek onderworpen en verrasten ze door een voor de soort bizonder hoog kinine-gehalte. Hieruit iets te besluiten, ware dwaasheid edoch opmerkelijk het feit, dat de bliksem niet meer vernietigend op het kinine, gehalte scheen gewerkt te hebben). „Van een 11.70 pCt. kinine houdenden boom werden twee tegenover elkander staande takken weggenomen om de verhoudingen na te gaan van het gehalte van den boom tot dat zijner takken. Een tak werd in tien de andere in negen gelijke deelen verdeeld en van elk 'deel de bast onderzocht". „Daar nog eenige honderdtallen analyses omtrent dit, voor den planter zoo praktische vraagstuk moeten geschieden teneinde genoegzame zekerheid hieromtrent te erlangen, zoo mag uit deze voorloopige resultaten nog geen besluit getrokken w uruen • Wij mogen daarom toch hier wel aanteekenen, dat één analyse, zeker wel van het dikste en meest nabij den stam gelegen tak, 10,25 pCt. kinine aanwees en een negental andere deelen, van 7,35-9,44 gaf. „Ten slotte werden nog tal van onderzoekingen verricht, welke betrekking hebben op de toename van het alkaloïdgehalte met den leeftijd van den boom; de verkregen uitkomsten zullen in het volgend verslag worden medegedeeld". 1895. „ 105 analyses werden volbracht om de verhouding na te gaan van het alkaloïd-gehalte van den boom tot dat zijner takken. Hiertoe werd van verschillende boomen de stambast onderzocht en tegelijk werden takken van verschillende lengte weggenomen". „Deze takken werden in één halve meter lange stukken verdeeld en van een deel (73 stuks) werd de bast onderzocht. „Van een tiental jongere boompjes werd, om voldoend materiaal voor het onderzoek te hebben, de stambast gemengd onderzocht, en evenzoo de bast der takken van verschillende dikte geanalyseerd". „Ofschoon eerst na herhaald onderzoek een regel uit de resultaten mag vastgesteld worden, zoo wijzen deze voorloopige onderzoekingen er op, dat bij oude boomen het kininegehalte van den bast der takken met een omtrek van 3 a 4 cM. in den regel lager is dan bij jongere boompjes; en ook, dat de bast der takken van 3 a 4 cM. omtrek van de enten 38 a — welke enten in den stambast op ongeveer gelijken leeftijd veel minder kinine houden dan 38 f — toch een vrij hoog kinine-gehalte bevat" (31 analyses geven verschillen van 1,80-11,65 pCt.). „32 analyses werden verricht, om na te gaan hoeveel tijd er noodig is om een vernieuwden bast — in zijn geheel, dus tot het cambium en niet alleen het 2e schraapsel — tot zyn oorspronkelijk gehalte terug te brengen". „Daartoe werd van een aantal, in 1878 geplante en in 84 voor de helft geschraapte boomen, op 1 meter boven den grond, zoowel van het geschraapte als van het niet geschraapte deel, gelijke stukken bast gesneden en onderzocht; het bleek dat zelfs een tijdperk van nagenoeg ia jaren nog niet voldoende is om vernieuwde bast tot zjjn oorspronkelijk gehalte terug te brengen. 30 pCt. toch der onderzoekingen toonen na zulk een lang tijdsverloop slechts een kleine vermeerdering in alkaloïd-gehalte aan" (in 30 pCt. dus toch een kleine vermeerdering; maar dan, zou ik meenen, is de uitspraak niet absoluut juist, al heeft men op zulke uitkomsten zich geen illusies meer te maken van verbetering door schrapen). • „Zeven analyses betreffen basten uit dezelfde tuinen en geven het gemiddeld gehalte aan van 100 boomen; en ook hierby is het kinine-gehalte van den vernieuwden bast lager dan dat van den oorspronkelijken" (nu wordt speciaal van kinine gesproken, terwijl de vorige serie het over alkaloïd in zijn geheel had). „De analyses welke gedaan werden ter bepaling van de al of niet toeneming in alkaloïd-gehalte met den leeftijd van 6 den boom, leeren dat tot het 4e jaar — dus zoover de onderzoekingen tot nu toe loopen — geen noemenswaardigen achteruitgang in kinine-gehalte — bij gezonde boomen — is waar te nemen. Echter zou uit deze onderzoekingen ook blijken (kunnen?) dat het kinine-gehalte dezer boomen, vergeleken met dat van het jaar te voren, 79 — 1 pCt. is achteruitgegaan; doch dat dit niet een gevolg is van de toeneming in leeftijd, doch alleen aan de slechte geaardheid van den grond moet geweten worden, blijkt genoegzaam uit een vijftal analyses van dezelfde enten en van gelijken leeftijd doch staande op goeden grond". „Een uitzondering maakt hierop analyse No. 147 en wel om de volgende reden. De 100 boomen, waarvan de collectieve analyse onder dit nummer is opgegeven, werden in de maand September 1894 bemest met koemest. Reeds na 6 maanden was de uitwerking hiervan duidelijk waarneembaar; de boomen staande op de bemeste strook hadden niet alleen meer blad gekregen, doch de bladmassa was ook intens groen gekleurd; zy staken hierdoor opvallend af bij de overige niet-bemeste boomen, waarmede ze, vóór bedoelde bemesting uniform waren". Dat bemesting, vooral met stikstof houdend materiaal, al heel spoedig een plantsoen opfleurt, baart geen verwondering, kan vrijwel als regel worden aangenomen. Hier zou nu echter van belang en beteekenis zijn geweest al dadelijk ook te onderzoeken, in hoeverre daarmede een verrijking plaats greep, zij het dat die eene analyse hierop wel wyst; in alkaloid-gehalte waren de bemeste boomen — zoo is bericht — ook niet achteruitgegaan hetgeen wel het geval was met de onbemeste. „16 analyses leeren — behalve 8 daarvan, zijnde van zieke exemplaren, en waaruit blijkt dat bij deze het gehalte soms énorm lager kan zijn dan bij gezonde boomen van dezelfde soort en leeftijd — dat bastgedeelten van hooger geplaatste stamdeelen meer kinine inhouden (kunnen!) dan van lager geplaatste. En om nu zekerheid te bekomen of de oorzaak van dit abnormaal verschijnsel waarschijnlijk ook zou toegeschreven moeten worden aan de min of meer sterke korstvorming, welke dikwijls bij oude exemplaren aan het onderste stam-gedeelte plaats heeft, en welke korst, als zeer weinig alkaloïd bevattende, en met het overig deel vermengd wordende, natuurlijk voor een gelijk gewicht het alkaloïd-gehalte zou doen dalen, zoo werd van een stuk bast de eene helft onderzocht met en de andere helft zonder schors. Het aantal analyses (8) is echter nog te gering om nu reeds een conclusie te mogen trekken; dit zal eerst na voortgezet onderzoek kunnen plaats hebben". „De analyses 174-185 hebben betrekking op den bast van zieke moederboomen, waarover in hoofdstuk IV oogst." reeds een en ander werd medegedeeld". " Dat alles hier te relateeren, kan weinig nut hebben daar er wel veel is aangeteekend ter verklaring van meer of minder gunstige producties, edoch absolute verzekeringen zijn iets is echter de aanteekening „dat in één jaar tyas (l«yi) door schrapen van een plantsoen, ongeveer dezelfde hoeveelheid zwavelzure kinine, in den vorm van bast als in de vier volgende jaren te zamen werd geoogst en dat die grootere oogst achteruitgang der tuinen ten ge volge had en dit wederom een bewijs is voor de stelling, dat het systeem van schrapen slechts dienst mae doen, wanneer een plotseling rijzen der kinamarkt een tvjdeltfk groot product, met behoud van de plantsoenen, gewenscht doet zijn, dan wel, zoo behoefte aan fondsen den ondernemer dwingt de toekomst aan het heden te offeren". Wel beschouwd, komt me zulk een beginsel als een economische ketterij voor, maar in elk geval had de gouvernements-onderneming in 1891, noch vroeger en later, drang tot het slachten van de kip wegens actueele prijsdaling van den kinabast. Iets anders ware, zoo er sprake kon ziin van een momenteele bizondere behoefte aan bast hetzii voor de pharmacie hetzij voor de kinine-fabricagè, maar juist de verbroken verhoudingen tusschen vraag en aanbod waren en zijn nu en dan de oorzaken van prijsdaling. Voordat we verder gaan met de steeds uitvoeriger wordende hoofdstukken „scheikundige onderzoekingen" wil het mii niet kwaad voorkomen, wat in het kinacultuur-verslag over 1865 werd aangeteekend ter verklaring van de noodzakelijk gebleken groote veranderingen in de cultuur-bedrijven. Maar hoe rationeel in beginsel ook, hoezeer gesteund door wetenschappelijke gevolgtrekkingen en vergely kingen, het nieuwe stelsel bracht een te groote ommekeer te weeg in den geheelen stand der cultuur, dan dat de groote verantwoordelijkheid niet ernstig werd gevoeld. Om die reden zijn, onafgebroken en nauwkeurig, zoowel de relatieve als de absolute verschjjnseten en uitkomsten nagegaan, als de reëele middelen om tot den weg te komen die tot de best begrepen cultuur leidt. De groote belangrijkheid der zaak vordert in de eerste plaats, strikte onzijdigheid in de waarneming en gevolgtrekkingen en in de tweede: voldoend aantal gegevens om tot een beslissende conclusie te komen. Tot dusverre heeft de ervaring de veranderingen gerechtvaardigd zooals blijken zal uit het rapport, doch gevoelen we ons daardoor nog niet gewettigd, ze als onfeilbaar te beschouwen. Nog is de wetenschap niet op het al-verklarend en voorzeggend standpunt, dat ze later zal innemen en nog mogen we nu denken aan grillen van het plantenleven en verborgen natuurkrachten, om niet te spreken van plaatselijke en tijdelijke plagen, waaronder we vernielingen door dieren, verwoestingen door atmospherische invloeden e. a. meerekenen. Hoe menigmaal verwonderen we ons over den snellen groei en de ongestoorde ontwikkeling van een plant, terwijl naast deze we een andere, onder gelijke omstandigheden gekweekt en verzorgd, kwynend en gedrukt opmerkten. Wij zijn nu 42 jaren verder en hebben hier thans 24 jaarverslagen (1872/'95) kunnen behandelen. Wat er in de 24 jaren op scheikundig gebied is verricht, wekt eerbied en bewondering. Maar, kunnen de vruchten van de duizenden analyses daaraan evenredig geacht worden? Het antwoord kan moeilijk bevestigend luiden en daarvan wordt den bekwamen en beproefden ijverigen onderzoekers geen verwijt gemaakt. Begonnen werd in 1872 naar een vast werkplan, dat bedoelde de allereerste en voornaamste vragen op te lossen, welke tot leiddraad voor den kweeker en planter dienden te strekken. Al doende en voortgaande hebben ijver en animo de taak verruimd en schijnt ons daardoor en daarmede het stelselmatig navorschen wel wat geschaad, terwijl almede fouten zouden kunnen blaken, 1°. dat niet altijd rekening is gehouden met wat reeds geschiedde, de geschiedenis, en 2°. dat men nu en dan wel wat vlug was met gevolgtrekkingen en regels stellen. Voorts bleef de richting te eenzijdig en hebben we ons relaas nu ook al even onderbroken, omdat het thans aan de beurt liggend jaarverslag, over 1896, een ingrijpende vooruitgang en verbetering belooft juist met betrekking tot die eenzijdigheid. De scheikundige onderzoekingen, de analytische uitkomsten, dienden tot dusverre (1895) als maatstaf ter beoordeeling o.a van voor- of achteruitgang van alkaloïden in den levenden boom onder verschillende omstandigheden. Die maat is welgebleken, niet in alle opzichten te kunnen dienen, niet althans in alle gevallen het verlangde te kunnen verklaren. Wat er ontbrak, waren physiologische studiën en waarnemingen: het instellen van botanisch-physiologische onderzoekingen, microchemisch en experimenteel, over de wijzen waarop en de voorwaarden waaronder de alkaloïden in de kinaplanten ontstaan, worden getransporteerd zich ophoopen, toe- of afnemen. „Maar, om zoover te komen, diende een bekwaam botanistphysioloog den scheikundige ter zijde te staan en harmonisch mede te werken, waarom dan ook sinds jaren van onderscheiden zijden werd aangedrongen de gouvernements-onderneming tot een werkelijk proefstation te verheffen. In 1896 stond die wensch in vervulling te komen. Dr. Lotsy werd den directeur der onderneming toegevoegd; deze zou geleidelijk binnen grenzen tot een samenhangend geheel gebracht worden en planters, zoowel als de mannen der wetenschap stelden zich gouden bergen voor. Lotsy toog aan het werk en zyn rapporten deden het beste hopen, maar helaas! de samenwerking duurde kort en eerst in dit jaar (1907) is hij vervangen en zal het door hem begonnen werk dus zeker opnieuw ter hand genomen worden. Van hoe groot belang nu ook de door Lotsy uitgebrachte rapporten mogen z\jn (besproken o. a. in Be Ind. Mercuur van 25 Febr. 1899 en 20 Febr. 1900), wij stelden ons nu ten taak, de scheikundige onderzoekingen te relateeren en kunnen voorshands niet verder gaan. Ook wat de achtereenvolgende jaarverslagen inhouden betreffende cultuurbedrijven, zou tot een allerbelangrijkst opstel kunnen aanmoedigen, edoch, ook al ter voorkoming van verwarring door te veel in eens, blijven we trouw aan de eenmaal voorgenomen meer beperkte taak. En zoo zijn we nu genaderd tot het verslag over 1896. 1896. „88 analyses werden verricht om een juister inzicht omtrent het voorkomen van het alkaloïd in den bast te verkrijgen. Hiertoe werd van twee, verscheiden Meters hooge Ledger-boomen, gemerkt A en B, een reep bast over de geheele lengte genomen, deze bast overlangs in tweeën verdeeld en van de eene helft de schorslaag verwijderd". „Dit geschiedde omdat de schors van den kinaboom op zekeren leeftijd en tot zekere hoogte in een kurkachtige zelfstandigheid ontaardt; die gedegenereerde bastgedeelten bevatten zeer weinig alkaloïd en doen dus, met het overige gedeelte van den bast vermengd wordende, voor een zeker gewicht het alkaloïd-gehalte dalen. Ook hechten zich aan het onderste deel van den stam, door het met kracht neervallen van den regen en het dientengevolge opspatten der omringende aarde, meestal fijne aarddeelen, en vormen zich korstmassa's, die beiden, niet zonder beschadiging van den primairen bast, geheel zijn te verwijderen en eveneens, met den bast vermengd, voor een zeker gewicht het alkaloïdgehalte doen dalen". „De beide reepen, met en zonder schors, werden in stukken van 25 cM. verdeeld en elk dezer stukken afzonderlijk onderzocht. Boom A was een 30-jarige moederboom, welke ± 16 jaren geleden over zijn geheelen omtrek was geschraapt (zonde!). Ltt. B. een ± 20-jarige boom, welke deze bewerking nog nooit had ondergaan en dus zijn oorspronkelijke bast nog had behouden". „En alhoewel het aantal proef-objecten nog te gering is, om nu reeds een algemeene conclusie te trekken, zoo blijkt toch uit de hierondervolgende graphische voorstelling (een inderdaad flink stuk werk, dat we hier echter zoo min als zoovele andere cijfers kunnen overnemen), dat het voorkomen van het alkaloïd — vooral bij boom A met vernieuwden bast — zeer eigenaardig is en dat niet, zooals men a priori zou verwachten, de laagst gelegen bastdeelen — tot een zekere grens — als zijnde de oudste, het rijkst aan alkaloïd zijn. (Op dat verschijnsel werd immers reeds gewezen door Moens, die het tevens verklaarde door de kurk- of korst vorming, doode weefsels, die geen of weinig alkaloïd houden). „Dat de lijn, die het gehalte aangeeft van den met de schors onderzochten bast, kort na het aanvangspunt plotseling begint te stijgen, moet, zooals boven werd gezegd, grootendeels worden toegeschreven aan den gedegenereerden bast aan het onderste stam gedeelte. Deze onderzoekingen zullen door meerdere gevolgd moeten worden, ook om het voorloopig resultaat nader te bevestigen: „dat alleen bij forsch ontwikkelde en gezond uitziende exemplaren de hooger gelegen bastdeelen — tot een zekere grens — rijker zijn aan alkaloïd dan de lager gelegene, terwijl bij eenigszins achterlijke, gelijksoortige en gelijkjarige individuen dit juist niet het geval is". „Behalve het voorafgaande wordt door een 43-tal analyses ook nog bewezen hoe groot de invloed der physische en chemische geaardheid van de bouwkruin ook op het alkaloïdgehalte is. Het onderzoek toch betrof een op het oog zeer fraai staanden, regelmatig gesloten kina-aanplant, uitsluitend daargesteld uit afstammelingen n.1. door stekken, waarvan men dus met zekerheid (?) zou kunnen verwachten, dat de daaruit gekweekte planten van hetzelfde geslacht als de moederboom zouden zijn — welke op vijfjarigen leeftijd een gehalte had van 10,50 en 11,63 pCt. zwavelzure kinine". „Slechts hier en daar had de aanplant een gele tint en was de ontwikkeling der boomen, in vergelijking met andere deelen van den even ouden aanplant met groen blad, bepaald slecht te noemen". „En dat die invloed niet gering is, kan blijken uit de groote afwijking in alkaloïd-gehalte, welke van 2.50—3.20 pCt. kininesulfaat beliep. Ja zelfs bevatte de welbekende ent No. 38 op deze laatste soort gronden gekweekt, slechts 7.70 pCt. kinine purum, terwijl dezelfde soort enten te Tirtasari, een gehalte van 13.50 pCt. aanwijzen. Ook de onderzoekingen van elf boomen uit een tuin te Tirtasari hebben daarop betrekking. Deze tuin, welks boomen alle even oud waren, was aangelegd op een smallen bergrug, waar de bouwkruin niet tot de beste behoorde en op enkele plaatsen zelfs tot de minder goede kon gerekend worden; dit was ook te zien aan de soorten van het gewoonlijk daar opschietend onkruid". „Aan de boomen, welke op laatstbedoelde plekken voorkwamen, was niets abnormaals waar te nemen; alleen hadden de bladeren een lichten tint en waren de boomen iets minder forsch ontwikkeld. Zoodra troffen de boomen echter niet een betere grondsoort aan — ook zichtbaar aan hun habitus — of dit was ook onmiddellijk merkbaar in het alkaloïd-gehalte. Zelfs op betrekkelyk korten afstand toonden zich deze verschillen en beliepen soms 1 a 2 pCt.!!" „27 analyses werden bewerkstelligd om den invloed van bemesting met stalmest na te gaan. Zjj zijn een voortzetting der in vroegere jaren reeds hieromtrent aangevangen onderzoekingen. Tot dit doel werden van twee tuinen, beplant met de enten No. 23 en 38, in de maand Augustus 95 eenige strooken bemest. Dit geschiedde met een mengsel van koemest en compost". „Na acht maanden inwerking werden de basten geanalyseerd, doch toonden nog geen verschil in alkaloïd-gehalte, hetgeen echter blijkbaar aan het te kort tijdsverloop moet worden toegeschreven, want waar dit eenigszins ruimer werd genomen kon een voordeelig verschil van 1 pCt. in kinine purum geconstateerd worden, zooals blijkt uit een 9-tal analyses betreffende bast van boomen, welke anderhalf jaar vroeger aan bedoelde bewerking waren onderworpen". Of hier nu al dadelijk recht tot besluiten bestond? Werden andere oorzaken onmogelijk geacht? Verslaggever trouwens laat volgen: „Meerdere en over langen duur voortgezette proeven zullen echter moeten uitmaken, of bü langer inwerking ook het alkaloïd-gehalte blyft toenemen, dan wel, of na uitwerking van den mest, het kinine-gehalte weer tot zyn oorspronkelijk cijfer terugkeert; dus dat die invloed slechts een tijdelijke zou geweest zijn. jje Bemesting en grondbewerking, aard van grond, worden m geacht niet alleen invloed te oefenen op den groei, maar ook op het alkaloïd-gehalte en hier zou niets r *£ +te zoeken ziJni maar wel komt het in aanmerking by het regels stellen met betrekking tot den van 15PS mT'hadden'01'6' "" het M Meratur ee1°niDyl(fd -van bemesting, met name van stikstof, ~ng™L ,? f ZTljn nut hebben hier te herinneren aan een proet, aie dr. j. de Gboot daarmede in 1892/'93 nam wï*;,, Van meening was, dat, door een doelmatige °nZer feneeskrachtige planten, de werkzame bestanddeelen van deze m de meeste gevallen tot op zekere 5wfl0n geref , an worden verhoogd. Als proef-objecten dienden zes struiken van Prunus laurocerasus, uit wier bladeren men het laurierkerswater destilleert. De zes stonden in eikaars nabyheid. het voorjaar van 1893 (zie Pharm. weekblad 19 Maart 1898) werden vijf van die struiken bemest met Wagner's \6en mengöel van ammonium phosphaat, kaliumnitraat, natnumnitraat en ammoniumsulfaat. Yan die vyt ontvingen er twee nog bovendien kali-salpeter. De zesde struik kreeg niets. In October werden de bladeren van al n om \ o vfr ?frtlien verzameld. No. 1 en 2 leverden 0.9OÖ KG. blad; No. 3-4 en 5 1.435 K.G. en No. 6.0.530 , , gemiddelde opbrengst der struiken liep dus niet veel uiteen. Van de eerste party werd 1250 c.M3. destillaat «r? Irf1 Van v°lgende twee partijen resp. 1250 en 655 c.M». gewonnen. Berekend op 1 K.G. bladeren zou dat ESt h en 1235 C-MS" Het blauwzuurgehalte bleek in de twee bemeste seriën resp. 35 en 48 pCt. hooger Sm!!1 de °nb.emeste en, heeft de bekwame proefnemer ïlnl 1 \fn regel of wet willen besluiten, de verrassende uitkomst kon toch de vooropgestelde meening sterken. il™Uen .we°u. niet beweren, dat salpeter by de kinateelt evCTieens m kinine is om te zetten - een reeds vermelde aanbevolenr teekenen van Proefnemingen blyven „Zes analyses hebben betrekking op enkele proefstukken waarop zoo goed als geene en waarop de gewone grondbe- w ,toegePast en wel om tot een decisie te komen omtrent het al of niet voordeelige eener intensieve grondbewerking En ofschoon de verkregen resultaten nog slechts als voorloopige moeten worden beschouwd en voortgezette proeven deze zullen moeten bevestigen (wat zeker te verwachten is, dunkt ons) zoo wijzen zy toch reeds op den gunstigen invloed van een diepe bewerking". (De gepatjoelde stukken wezen op een fractie meer kinine). „Een ander vraagstuk, voor de praktijk van het hoogst belang, is de kwestie: hoever men, als van een kinaplantsoen het gemiddeld gehalte van den stambast bekend is, dan met den oogst van takbast kan gaan, om eenige zekerheid te hebben, dat er geen bast worde geoogst, welke bij zekeren unit-prijs verlies zou opleveren. Werden in 't vorig jaar ter zake reeds proeven genomen en deze nu voortgezet, een groot aantal analyses wordt nog noodig geacht om deze kwestie tot een bevredigende oplossing te brengen" (Het heeft er iets van of men op een goudschaaltje weegt, wat, als regel wel niet gebeuren zal en we ook waarlijk niet van overwegend belang kunnen heeten bij het onopgelost blijven van heel wat dringender vragen. En dat nu en dan rekening houden met den unit-prijs, de schommelingen van de markt, wie durft het aan, daarop regels te stellen?) „Enkele administrateurs van kina-ondernemingen meenden de zaak reeds empirisch gevonden te hebben en wel door alleen zulke basten te oogsten, welke de bij kina zoo eigenaardige zilverwitte vlekken vertoonden, en door de z. g. onrijpe basten, d. w. z. die welke deze vlekken niet hadden, maar in de tuinen achter te laten. Dat deze op geen enkelen wetenschappelijken grondslag berustende oogstwijze hun op geen geringe schade kan komen te staan, toonen een tiental analyses duidelijk aan; deze leeren ons toch, dat zoowel de geteekende of z. g. rijpe als de ongeteekende of z. g. onrijpe bast, beide te gelijkertijd een hoog kinine-gehalte kunnen bevatten en de kleur van den bast, of liever gezegd het daarop aantreffen van zilverwitte vlekken, dus niet in het minste verband met een hooger of lager alkaloïd-gehalte staat". „Deze kleurschakeering is alleen een gevolg van het meer of minder gesloten staan van den aanplant; dus ook van het meer of irinder aan lichtinvloeden blootgesteld zyn der boomen". „De onderzoekingen, ook omtrent dit kleurenvraagstuk, worden steeds voortgezet". „36 analyses hebben betrekking op een ander vraagstuk, n.1. de al of niet toename van het alkaloïd-gehalte met den leeftp". „Zij wijzen er op, dat na het 4® jaar tot het 89tea 10® jaar dus voor zoover deze onderzoekingen tot nu toe loopen — het alkaloïd-gehalte bij C. L. en hybride van C. L. X C. S. met geringe afwijkingen - waarvan de oorzaak hoofdzakelijk aan ziekte of ongunstige geaardheid van den bodem moet worden toegeschreven — vry wel constant blijft". Wij dikken deze regels niet aan, omdat verslaggever er zeker niet mede bedoelde de evolutie als een regel of wet voor te stellen. En met recht. Buiten ziekte en aard van grond, zyn er, het bleek nu reeds meermalen, andere factoren, welke niet alleen op groei, maar ook op alkaloïd-vorming invloed oefenen; herinnerd worde slechts aan diepe grondbewerking en bemesting. Dan moge gevraagd, waarom zooveel en gedurig over die leeftijds- of rijpheids-kwestie? „Twee analyses werden verricht van de nu achtjarige te Tjinjiroean staande enten van C. Pitayensis. In het jaarverslag over 1892 werd reeds medegedeeld, dat ook deze kinasoort wegens laag kinine-gehalte voor verdere cultuur niet in aanmerking kon komen. De nu verkregen resultaten bevestigen de juistheid van die conclusie. Het materiaal voor het onderzoek werd verkregen van 100 enten, zoowel van de breedbladerige, 0,96 pCt., als van de smalbladerige, 1,09 pCt. kinine, op resp. 3,41 en 3,56 pCt. totaal-alkaloïd". „Ook voor de cultuur van pharmaceutische bast bleek deze soort totaal ongeschikt te zijn en wel primo om haar langzamen groei en het vormen van zeer korte geledingen en secundo om haar eigenaardigheid, een buitengewoon aantal dunne takjes te vormen — meer nog dan bij de C. Off. het geval is — waardoor het niet mogelijk is behoorlijk gave pijpjes van dezen bast te verkrijgen". „Zeven analyses zijn van monsters bast uit den oogst van de Ledger-moederboomen te Tjibeureum en Tjinjiroean, nu ± ^30 jaar oud. En al toont nu het gemiddeld kinine-gehalte (5.78 pCt.) een hooger cijfer dan vroeger aan, zoo mag hieraan toch tot geen toename in alkaloïd-gehalte besloten worden, want dit is alleen en uitsluitend het gevolg van de grootere hoeveelheid bast, welke in deze voor de kina-cultuur zoo benarde tijden als waardeloos in de tuinen moet achtergelaten worden; er mag dan ook aangenomen worden dat niettegenstaande de hooge leeftijd dezer boomen, het alkaloïdgehalte vrij constant gebleven is". Die z.g. benarde tijden (in 1895/'96 resp. 2,8 en 2,6 ets. de unit) behoefde de gouvernements-onderneming zich wel het minst aan te trekken, daar zij over het oudste en beste materiaal beschikt en de lage unit bij een gemiddeld percentage van ± 6 pCt. zw. kinine nog niet met ondergang dreigt. oorts kon geen particuliere onderneming zooveel en zoo goed pharmaceutisch materiaal leveren en bedong dit in de kwade jaren betrekkelijk nog goede, d.w.z., naar verhouding betere prezen dan de fabrieksbast. Intusschen werd het minderwaardig geacht materiaal prijsgegeven en voor zoover het de kosten van schillen, drogen, emballeeren, transporteeren enz. niet beloofde goed te maken, was dat zeker een te verdedigen maatregel, al blijft steeds te betreuren, dat, wat tyd, zorgen en kosten eischte om waarde te creëeren, eenvoudig als waardeloos wordt uitgeschoten. Maar dit minder gewichtig feit daarlatende, moge hier worden gevraagd, wat had er wellicht kunnen zijn geworden van die dertigjarige moederboomen, had men ook op deze de goede invloeden van bemesting en diepe grondbewerking beproefd! Er ware niets te voorspellen geweest maar — de mogelijkheid bestond, dat het alkaloïd-gehalte niet constant zou zyn gebleven. Moge er hier nog eens uitdrukkelijk aan herinnerd worden, dat de invoering der kina-cultuur geen speculatieve bedoelingen had, daar uitsluitend humanitaire overwegingen tot haar beproeving leidden. En, nadat die cultuur ook wel beloofde te loonen en de particuliere nijverheid overreed was geworden haar te ondernemen, kon het niet om concurrentie gaan, waarbjj de Staat van zijn overwegenden voorsprong gebruik had te maken te zynen voordeele. Niet zonder belang kan dan ook heeten wat er in de vergadering der Tweede Kamer van 4 Juni '07 terzake van de gouvernements bedrijven in Indië verhandeld werd. „Voor de pauze werd de j.1. Vrijdag begonnen gedachtenwisseling ten einde gebracht over de invoering van een departement van gouvernements bedrijven in Indië, het departement waar eenige, thans over drie departementen van algemeen bestuur verspreide takken van dienst, onder één dak zullen samengebracht worden". „Van uit de Kamer deed nog alleen de heer Bos zich hooren, het ontwerp toejuichend, doch tegelijk waarschuwend. Winst maken moet niet het hoofddoel worden, volgens den afgevaardigde van Winschoten. Op de inrichting der bedrijven komt het vooral aan, opdat zij zooveel mogelijk ten algemeenen nutte zullen werkzaam zgn. De minister van koloniën sloot zich gereedelijk daarbij aan. Ook hij wil geld verdienen niet als het doel der reorganisatie hebben beschouwd. Volmondig erkende hij, dat het gouvernementsbedryf van dat van den particulieren industrieel zeer verschilt. De Staat moet andere motieven laten gelden dan de particulier. De Staat heeft een economische politiek te volgen. Bij de tin- en steenkolenmijnen laat dit misschien nog te wenschen; zeker werd dit niet genoeg ingezien bjj het cultuurstelsel. Doch anders is het nu gesteld bij den post- en telegraafdienst en bij de postspaarbank". „Het belang van de schatkist spreekt daar niet het hoogste woord. Zelfs by de fabricage van zout en van opium werkt de otaat niet in de eerste plaats voor zichzelf, maar beoogt hij verbetering in bestaande slechte toestanden te brengen. Hoop op winst moge niet uitgesloten zijn, zij moet toch bijzaak blijven. Als men dit alles zich dan ook maar herinneren wil, wanneer de resultaten van den voorgestelden maatregel worden nagegaan". 6 „Ten slotte zij hierbij nog aangeteekend, dat in het afgeloopen verslagjaar ook begonnen werd met een systematisch onderzoek naar den loop en het voorkomen van het alkaloïd in de bladeren van C. Ledgeriana. Deze proeven, pas begonnen zullen consequent worden voortgezet, daarom kunnen nog geen vaststaande feiten hieromtrent vermeld worden; alleen zy aangeteekend, dat alles er op wyst dat de topbladeren ryker z\jn aan alkaloïd dan de overige". Sluiten wij het belangrijk verslag 1896 met de aanteekening, ij 0TSY *n Maart van het verslagjaar zijn taak aanvaardde en wel met een onderzoek van de kanker-plaag om reeds in Juni de localisatie van het alkaloïd op te sporen en daartoe te beginnen met de studie der bladeren van C L en C.S. 1897. „84 analyses werden verricht om de mate van invloed op het alkaloid-gehalte te bepalen van een beplanting der tuinen tusschen de rijen met stikstof verzamelende gewassen — i. c. Lupinen — en deze dan vóór te gaan bloeien, ter bemesting onder den grond te werken. De resultaten dezer \oor de praktijk zoo waardevolle onderzoekingen kunnen eerst later, nadat betrouwbare gegevens verkregen zijn, in een der volgende verslagen bekend gesteld worden". „Als vervolg op het in een vorig verslag meegedeelde, n.b. om een juister inzicht omtrent de verdeeling van het alkaloïd in den kinaboom te verkrijgen, welke onderzoekingen ook uit een wetenschappelijk oogpunt van {gewicht zijn, werd van een C.L. waaraan zich van den beginne af slechts weinig en dan nog dunne takjes hadden gevormd, de bast van den stam in stukken van 25 c.M. lengte verdeeld en deze elk afzonderlijk onderzocht". „De reeds verkregen resultaten van deze onderzoekingen, welke zullen worden voortgezet ook van andere kinasoorten als C. S., hybriden enz. zijn van 34 analyses, doch om het overzicht te vergemakkelijken, wordt hiertoe onder de bijlage eene graphische voorstelling van den loop van bedoeld gehalte bijgevoegd". Uit deze graph. voorstelling zou blijken, dat tot V, M. boven den grond het kinine-gehalte loopt van 6—6.40 pCt. om daarna te dalen tot 5.50 bij 2 M. met een inzinking tot beneden 5.40 bij ls/4 M. Van 2—hl/3 M. vervolgens weder een rijzing tot 6.20, doch niet regelmatige, integendeel nu en dan iets weer dalende, bij 4% zelfs tot ca, 5.90. Van 5'/s M. hooger op, steeds dalende cijfers, — onbeduidende afwijkingen niet meegerekend — tot 2.60 pCt. op 8'/4 M. „Dat verschil in physische en chemische geaardheid van den bodem, van den grootsten invloed is op het alkaloïdgehalte, werd reeds vroeger door eenige analyses aangetoond en dat het op korten afstand zelfs enorm kan influenceeren, blijkt uit 21 verrichte analyses" (de uitkomsten geven verschillen van 5.03—11.05 pCt. kinine). „De onderzochte boomen staan alle midden op terrassen van 4 Rh. voeten breed, op onderling gelijken afstand, terwijl •onder- en bovengrond resp. van dezelfde geaardheid zyn". „Bij den aanleg der wegen nu langs de tuinen, kreeg voornamelijk het hoogst gelegen terras de geheele humuslaag en fraaien bovengrond van het terreingedeelte, dat hiertoe genivelleerd moest worden, en kwamen dus bij het planten de boomen op het eerste terras in de beste conditiën; van daar dan ook hun veel hooger gehalte in vergelijk met de boomen van denzelfden leeftijd op de lagere terrassen voorkomende". „En om nu te kunnen nagaan, of in het laag alkaloïdgehalte — der boomen op de minder rijke tuindeelen — door een zware bemesting met veel stikstofhoudenden mest geen verbetering ware te brengen, werden deze soort boomen, nadat er eerst nog een controle-analyse van de basten was genomen, elk met een flinke hoeveelheid stalmest bemest. In een volgend verslag zullen de hiermede verkregen resultaten worden medegedeeld". „Te meer moeten deze bemestingsproeven niet te spoedig afgesloten en bovendien in tal van tuinen herhaald worden omdat, zooals uit de abnormale resultaten van een 20-tal analyses blijkt, er van invloed van stalmest op het gehalte van Ledgerbast zelfs na 18 maanden nog geen sprake is, terwijl, wanneer men hiermede vergelijkt de analyses opgegeven onder de Nos. 151 — 170 van hybriden-enten, bij deze in hetzelfde tijdsverloop wel degelijk vooruitgang is waar te nemen, en zelfs van 1 — 2 pCt. zwavelzure kinine". „De ook in een volgend verslag te vermelden resultaten der proeven, waarop de analyses 141 —181 betrekking hebben, n.1. van tuinen waar eenige strooken wel, andere niet bemest werden, zullen moeten uitwijzen wat de oorzaak dier tot heden onverklaarbare feiten wezen kan. Behalve met uit- sluitend paarden- en koemest, zullen er ook eerstdaags proeven genomen worden mpt kunstmeststoffen" „Rapporteur werd hiertoe in staat gesteld door kostelooze verstrekking ter beproeving op de Gouvernements kina-onder- nemln?, : J,000 kil° PhosPhaatmeel, 800 kilo bloedmeel en 800 kilo chloorkalium. De resultaten kunnen dus eerst i oor ^ ?n gepubliceerdi. evenals die waarop de analyses ,, j slaan, n.1. bemesting met zwavelzure ammonia enz welke door den administrateur der onderneming Daradiat werden genomen". J Er viel dus nog veel waar te nemen, maar de reeds vermelde resultaten wijzen dunkt ons toch ook op leemten. Groei en gehalte zullen wel van meerdere factoren toch afhankelijk z«n. En, ter juiste vergelijking en beoordeeling ware zeker wenschelijk, dat men omtrent den aard der gronden iets meer wist dan bekend werd. Grond-analyses mogen een betrekkelijke waarde hebben, mogelijk blijft, dat ze tot goede gidsen dienen . 5 Toegegeven, dat er reeds overlading van werkzaamheden was, daar de beheerder der onderneming er jarenlang alleen voor stond. Maar hier veroorlove men mij de opmerking dat hij zich op rationeele wijze van een tijdroovend deel dier werkzaamheden had kunnen en moeten ontlasten, ten spijt van wat, ter zake, als slot van verslag 1897 hier nog zal worden aangeteekend. »Blijkens een vijftiental analyses bedroeg de toename van het gehalte in met opzet zeer oppervlakkig bewerkte tuinen - alleen gebabad - in een jaar tijds 0,9 pCt., terwijl dit cyfer daarentegen bij behoorlijke grondbewerking bijna od een verdubbeling, 1,6 pCt. kinine wees. Ja zelfs leeren een viertal analyses, dat er reeds verschil in gehalte valt waar te nemen al naar de meer of minder diepe bewerking al of niet gepaard met eenvoudige groene bemesting. Dat de bodem dus wel degelijk dankbaar is voor elke meerdere bewerking wijzen zoowel de productie- als gehalte-cijfers aan". Niemand heeft aan deze stelling ooit getwijfeld, maar toch schijnt het ons, dat het maken van vergelijkingen voorzichtig en in den regel met veel voorbehoud dient te geschieden omdat er zoo vele invloeden op groei en gehalte zullen kunnen werken. „Een twintigtal analyses werden verricht ten einde na te gaan of door het aanhoudend wegnemen der bladmassa, de kinaboom al of niet in gehalte vermindert en, voor zoover de proeyen tot nu aanwijzen, zijn de verschillen in gehalte vru gering, niettegenstaande de boomen reeds zesmaal totaal van hun bladmassa beroofd werden". „Deze onderzoekingen zullen insgelijks worden voortgezet om uit te maken, of de boomen, by een voortgezette berooving dan wel bij afsterven, in gehalte zijn achteruit gegaan of niet". Te vreezen, en te voorzien zelfs, was, dat de onvermoeide scheikundige zich hier op een gevaarlijk terrein begaf, immers zou de physiologie hier als leidster op den voorgrond dienen te treden, samenwerking met den toegevoegden botanist, plantenphysioloog Lotsy een eerste eisch zijn geweest. En dan nog? Heeft men de bladeren van een boom dan als geheel onschuldige organen te denken, zoodat men ze maar straffeloos bij herhaling kan amoveeren? Ware dit zoo, wat nood dan die Helopeltis- en Rupsen-plagen die nu juist de planters zooveel zorgen en verdriet veroorzaken omdat ze de boomen kaal vreten! Intusschen mogen we de verdere resultaten van Van Leersum's voortgezette proeven niet vooruitloopen, de gelegenheid zal zich wel aanbieden er op terug te komen en dan almede de voorloopige vruchten van Lotsy's studiën mede te deelen. „Analyse No. 227 is van een Ledger-zaailing der onderneming Goenoeng Kasoer, die behalve een hoog kinine-gehalte 12.24 pCt., de eigenschap heeft van kortstijlig (lange meeldraden en korten stamper) te zijn. Reeds geruimen tijd werd naar zoo'n exemplaar gezocht totdat deze toevalligerwijze aangetroffen werd. Door vriendelijke hulp van den administrateur der onderneming, werd hiervan voldoende entrijs verstrekt om een 4000-tal enten op de Gouvernementsonderneming te kunnen uitplanten. Deze zullen in de reeds bestaande geïsoleerde plantsoenen worden ingeboet, waardoor gelegenheid wordt geopend tot kruisbevruchting tusschen kort- en langstijlige Ledgeriana's" „Twee analyses hebben betrekking op twee kort geleden ontdekte hybride-zaailingen van C. C. L. X C. S. op het établissement Tjibietoeng. Beide, naar schatting ± 20 jaar oude boomen zijn prachtexemplaren van typisch hybride uiterlijk, op borsthoogte gemeten, een stamomtrek van 62 en 69 cM., en komen dergelijke boomen hoogst zelden voor omdat zij bij een hoog kinine-gehalte, 10,60 en 11,70 pCt., betrekkelijk weinig Cinchonidine bevatten, die er hoogst waarschijnlijk eerst met den toenemenden leeftijd in gevormd is". „Te Tirtasari werden reeds kleine aanplantingen van deze hybride aangelegd en toonden vier nummers, resp. met 75—52 — 62 en 69 cM. stamomtrek, resp. 7.44 — 7.80—12,78 en 14,13 pCt. zwavelzure kinine". Al wordt dit niet gezegd, moet men toch aannemen, dat deze aanplanting afstamt van de twee vorige boomen, en wel reeds jaren geleden, daar ze in stamomtrek niet veel verschillen. Lastig is dat v. L. het gehalte nu eens als kinine dan als de zwavelzure verbinding daarvan aanwijst. Zoo alsmede, dat niet consequent de honderddeelige thermometer dienst doet. „De onderzoekingen omtrent het vraagstuk of het alkaloïdgehalte met den leeftijd al of niet toeneemt, werden geregeld voortgezet en vindt men de resultaten opgegeven onder de nummers 230 — 274, maar beter nog dan alle cijfers geeft de bijgevoegde graphische figuur er een voorstelling van". Die figuur wyst op geleidelijke stijging tot in het 4e jaar en een nauwelijks merkbare daling daarna tot het negende, waar men denkt aan een ongeveer gelijk worden met het derde. Men heeft de graphische voorstelling der uitkomsten van een 44-tal groepen boompjes en boomen inderdaad te bewonderen. ^ „Omstreeks 125 analyses werden verricht van het naar Nederland ten verkoop verzonden product uit den oogst 1897. Daar het monsternemen tijdens de verpakking op de verschillende établissementen geschiedt en uit den aard der zaak geheel aan het inlandsch personeel moet worden overgelaten, terwijl bovendien de balen meestal een jaar lang in Holland bleven opgeschuurd, waardoor de bast vrij veel water kan opnemen dan wel verliezen, zoo kunnen deze analyses wel eens minder goed overeenkomen met die der monsters, welke door de fabrikanten zeiven, kort voor de veiling en dan van kavelingen van slechts 5 of hoogstens 10 balen genomen werden en nog wel met een machine, welke natuurlijk een nauwkeuriger gemiddeld monster uit elke baal moet opleveren. Hierin ligt dan ook de verklaring, dat de besteede prijs voor een zelfde party, vooral als deze groot is, wel eens uiteenloopt en niet altijd overeenstemt met dien berekend volgens de Indische analyses; doch, aangezien bedoeld verschil zelden belangrijk is en de fabrikanten toch op eigen analyses koopen, zoo is dat au fond van weinig beteekenis". „In hoofdzaak, en hier is het dan ook voornamelijk om te doen, krijgt men, door deze monsters in Indië te analyseeren, een vrij goed overzicht van het gemiddeld gehalte der tuinen al naarmate ze ouder worden, en kan dus de oogst voor een volgend jaar behoorlijk geregeld worden, in verband met de eischen, welke rijzing of daling der unit-prijzen daaraan stellen". We zullen over deze beredeneering niet twisten en gaarne aannemen, dat er op grond van de monster-trekking, als beschreven, op de ondernemingen een nauwgezette oogst-regeling wordt ontworpen. Maar dan toch kunnen we niet inzien nog, dat het nuttig en wenschelijk mag heeten, de z.g. handels-analyses op Java te verrichten en wel in het laboratorium van den scheikundige der onderneming. Handels- en cultuur-analyses hebbe men wel te onderscheiden; ze stellen niet dezelfde eischen. Laatstgenoemde vorderen bizondere nauwkeurigheid en degelijke scheikundige kennis, welke den onderzoeker der handels-basten niet eigen behoeft te zijn, daar deze kon volstaan met oefening en uitsluitend voortwerkt naar een vast recept. En, van hoe weinig beteekenis de gouvernements-scheikundige zijn handelsanalyses ook schatten moge, als hij alleen let op den aan deze te offeren tijd, — voor den handel hebben ze, als door hem zeiven opgemerkt, om meer dan een reden geen belang. En voor de aanwijzing van de voor het oogsten te bestemmen plantsoenen zullen zeker wel andere gegevens beschikbaar zijn. Al wat den scheikundige kan ontlasten, komt heilzamer, dus vruchtbaarder arbeid ten goede, beperkt zijn afleiding. Toen Moens repatrieerde, werden hem de analyses in Holland toevertrouwd en na zijn overlijden werden ze tot en met een deel van den 1887en oogst door het hem gesticht bureau voor scheikundige onderzoekingen voortgezet. Dat ze weder naar de gouvernements-onderneming keerden, geschiedde niet zonder uitdrukkelijk verlangen van den directeur-scheikundige der onderneming, en dezerzijds is dat betreurd. Wat al kostbare tijd en zorgen zijn daarmede nu toch reeds een twintigtal jaren misplaatst! 1898. „Hadden de in voorgaande jaren genomen proeven ter ontsteking van licht over de verdeeling van het alkaloïd in den bast, alleen betrekking op basten van C. L., nu werden die van de hybride — C. S. X C. L. L. — nos. 233 aan een onderzoek onderworpen". „Dezelfde methode werd gevolgd: van twee verscheiden meters hooge boomen sneed men den stambast in stukken van 25 cM. lengte, welke alle afzonderlijk werden onderzocht". „Een graphische voorstelling leert, dat de verdeeling van het alkaloïd bij deze hybriden veel regelmatiger is dan bij Ledgers en lang niet die onderlinge afwijkingen vertoont al naar de hoogte, waarop ze gesneden is". „Ook kwam de groote invloed der chemische en physische geaardheid van den bodem op het alkaloïd-gehalte weer sterk uit, zijnde de onderzochte enten, van voornoemde hybriden, van gelijken leeftijd en slechts op enkele Rhijnl. roeden van elkaar geplant, maar toch wijzende op enorme verschillen". „38 analyses toonden weder aan, dat er, alhoewel gering, toch na het vierde levensjaar gestadige achteruitgang in • kinine plaats heeft; een graphische voorstelling geeft hiervan een duidelijk overzicht: tot het vierde jaar gestadige stijging, tot het negende dan geleidelijke vermindering". „Uit de resultaten van 75 analyses kon blijken, dat een bemesting met stal- en compost-mest op het kinine-gehalte, zoowel van Ledgers als hybriden, in de meeste gevallen gunstig werkt". (Eerst staat op het kinine-, verder op het alkaloïd-gehalte). „Men dient hierbij echter niet uit het oog te verliezen, dat eerst uit een veel grooter aantal analyses zekere cijfers omtrent het zoo moeielijk bemestingsvraagstuk verkregen kunnen worden en dienen de opgaven hieromtrent dus slechts als voorloopige aangemerkt te worden. Zoo is o. a. nog een onopgelost verschijnsel, waarom na bemesting het kininegehalte soms constant blijft en in andere gevallen, onder totaal gelijke omstandigheden, een enorme toename vertoont". (Wjj bljjven hier, als by vele andere gevallen, de vermelding der cjjfers schuldig, omdat ze te veel ruimte zouden vorderen en er toch gerekend mag worden op de juiste gevolgtrekkingen van den onderzoeker en waarnemer). „Ook is het nog niet gelukt om, door bemesting, het gehalte te verhoogen in den bast van enten, die om welke oorzaken ook, bij den moederboom, waarvan ze genomen werden, ten achter bleven. Wijze van bemesting, soort van mest, oude of nieuwe mest enz., enz., constitutie van den grond, weersgesteldheid, zullen wel hierop van invloed zijn". „Dat na een 2 a 3-tal jaren, als de boomen niet weer opnieuw bemest worden, deze weder langzamerhand in alkaloïd achteruitgaan, blijkt uit een tal van opgegeven analytische uitkomsten." (2 a 3 jaren hooger 'leeftijd, kunnen ook tot achteruitgang leiden en mag daarop bij de gevolgtrekking, dunkt ons, wel gewezen of gelet worden). „Omtrent de proeven met kunstmest werd reeds in 't vorig verslag gehandeld. Vóór de bemesting werden 66 bast-analyses verricht. Over een jaar kunnen de uitkomsten der bemesting medegedeeld worden. Van de particuliere onderneming Daradjat, met hare bizondere grond-formatie, kunnen echter reeds eenige cijfers van dergelijke bemesting worden opgegeven (een 49-tal analyses van No. 25 — 30 — 23 en 233. gaven van 5.02 — 9.53 pCt. zwavelzure kinine) doch op deze gronden gaf stal- en compost-mest de beste resultaten, terwijl by gebruikmaking van zwavelzure ammonia zelfs achteruitgang in gehalte viel te constateeren". Er kan hieraan toegevoegd worden, dat die plantsoenen op rijper leeftijd die betrekkelijk hoóge cijfers niet meer haalden en dat de moederboomen veel aanzienlijker gehalte hadden. En, toch kwamen er later ook wel verrassingen voor, welke moeielijk konden worden verklaard. „Ter weerlegging der meening van sommige planters als zou kina zoo goed als geen grondbewerking vereischen, werden de daaromtrent reeds in vroegere jaren genomen proeven hervat: 26 alkaloïd-bepalingen hadden plaats van plantsoenen, op intensief-, oppervlakkig- en in het geheel niet bewerkte gronden, en gaven geen twijfelachtige uitkomsten". „Het indertijd door Moens geuit vermoeden „dat het cinchonidine-gehalte van den succirubra-onderstam zou overgaan in de daarop geënte Ledgeriana", werd reeds in de jaren 1885/'86 door uitgebreide proefnemingen door rapporteur als juist en overeenkomstig de werkelijkheid bevonden, bevestigd alzoo, doch bij voortgezette studie omtrent dit punt trok ook de aandacht de omstandigheid, dat het kinine-gehalte van den wortelbast van enten zooveel hooger is dan dit van dezelfde soort niet veren te Succirubra's en werd door tal (18) van onderzoekingen bewezen, dat dit een gevolg is van het enten der Ledgeriana, waardoor een gedeelte van het kininegehalte in den onderstam overgaat; en wel dat, hoe hooger het kinine-gehalte is van de Ledger-ent, hoe meer toename van kinine er ook kan worden aangetoond in een Succirubraonderstam. Werd bovendien bemest met stalmest en steeg hierdoor het alkaloïd-gehalte van de Ledgeriana, dan toonde de Succirubra-onderstam ook weer toename in gehalte". Moens ondernam dezelfde onderzoekingen — zie jaarv erslagen 1873 en 1881 — maar had toen nog geen reden om een overwegenden invloed ten nadeele van de ent te vreezen en in ieder geval zou men de lasten met de lusten dienen te dragen, mag niet vergeten worden „waarom men verent"; een der redenen blijft, de bevordering van krachtigen groei. Waar de edele Ledger niet op eigen wortel wil voorkomen, kan er alleen door het enten op wel willige, en liefst forsche groeiers, op succes gerekend worden. „Zestien analyses hadden na te gaan, of en zoo ja, in welke mate de weersgesteldheid op het alkaloïd-gehalte invloed uitoefent. Hiertoe werden van een groot aantal boomen, in het begin van elk kwartaal basten voor onderzoek gesneden en zullen deze alkaloïd-bepalingen eenigen tyd voortgezet worden". (Zie hieromtrent Moens' ervaringen in 1875). „Een hoogst belangrijk onderzoek heet het aan het slot der paragraaf medegedeeld onderzoek naar het tannaat-gehalte van kinabast, waardoor deze voornamelijk geschikt wordt ter bereiding van het zoo bekende koortswerend middel de china liquida, welk praeparaat, uitgevonden door wylen Dr. J. E. de Vrij, op groote schaal bereid wordt door den heer J. J. Vernet, apotheker te Tiel. De resultaten van het onderzoek van Vernet, betreffende het Chino-tannaat van een dertigtal boomen, zijn in een afzonderlijke tabel, F, saamgevat en bljjkt, dat bedoeld gehalte van 4,0—23,7 pCt. in die onderscheiden boomen uiteenloopt. En, zegt rapporteur, zal 't wel niet noodig zijn hier te vermelden, dat er zoo spoedig mogelijk aanplantingen zullen daargesteld worden van boom No. 110, welke een gehalte van 23,7 pCt. Chino-tannaat aanwijst. (Ik herinner mij levendig, dat de Vrij mij kwam bezoeken en met zeker enthousiasme mij het lijstje liet zien, herhaaldelijk en met nadruk als op een belangrijke vondst, dien No. 110 aanwijzend). En, dat dit ook voor de kinaplanters van veel gewicht is, moge blijken uit het feit, dat de prijzen, welke voor dergelijke (d. w. z. Succirubra-basten) besteed worden, het dubbel bedragen van die voor minder tannaatrijke Succirubra's besteed. Zoo o. a. behaalde in Februari '98 een partij Succ. met 20 pCt. chino-tannaat 55 cents per half K.G., terwijl een andere partij, welke in alkaloïd-gehalte niet minder was, doch slechts 12 pCt. chino-tannaat bevatte, slechts 28 ets. opbracht". „Behalve de hoeveelheid totaal alkaloïd en het uiterlijk der Succirubra-basten, zal dus voortaan het percentage chinotannaat een factor bij het bepalen der aan te leggen prijzen voor Succ.-basten zijn". De waarschuwing zal door belanghebbenden met waardeering ontvangen zijn; men weet, dat de voor bedoelde bereiding bestemde bast liefst in den vorm van z.g. „snitsels" wordt ontvangen. Maar, geven de alkaloïd-bepalingen al dikwijls verrassingen, de bepaling van het tannaat-gehalte kan op nog ernstiger moeielijkheden stuiten. Volgens de bij het verslag 1898 gevoegde Bijlage K, zouden in de Februari-veiling van '98 de hoogste en laagste voor Succ.-basten bedongen prijzen 46Va en 25 cents hebben bedragen. Er moet dus ergens een fout schuilen. Ook spreekt Bijl. D niet van tannaat-gehalte der geveilde Succirubra's. 1899. De proeven met de kweek van Lupinen in de kinaplantsoenen, blijken uitgevallen zooals het wel te verwachtten was. Lupinen voelen zich misplaatst op beschaduwd terrein en wat er van ter rechtkwam in oude tuinen, bleek bovendien nagenoeg geen of zeer weinig stikstof-houdende knolletjes te vormen. Gunstiger resultaten werden waargenomen in jonge tuinen waar, na een herhaalde tusschenbeplanting, het kininegehalte van de met de groene massa bemeste strooken met 1 pCt. toegenomen bleek te zijn, tegenover slechts 0,5 op de niet bemeste. Doch ook hier het bezwaar, dat de Lupinen gebrekkiger ontwikkelen naarmate de kina dit, door de herhaalde grondbewerking, des te beter doet. „En om nu toch het stikstofgehalte en het veelal moeieljjk oplosbaar en diepzittend phosphorzuur en de kali van den bouwkruin te vermeerderen, zullen in het vervolg uitsluitend de 1—3 jarige tuinen en de voor 2e of 3e aanplant bestemde en gerooide plantsoenen, vóór deze herplant worden, eenige malen met Lupinen beplant en deze onder den grond gewerkt worden". Moge ik hier als mijn gevoelen aanteekenen, dat ik deze handeling de meest rationeele acht; zij is jaren achtereen volgehouden op de onderneming Daradjat, maar eindelijk gestaakt omdat de volijverige administrateur, wijlen de heer Doorman, tot de ervaring meende te zijn gekomen, dat met niet meer, eer minder kosten, de restauratie der gronden kan geschieden door boengkil-bemesting. Een algemeeneregel zal wel moeielijk te stellen zijn, maar ik zou, in beginsel, zeer zeker voorstaan, gerooide tuinen, alvorens ze weder te beplanten, een paar malen de ondergraving van Lupinen te gunnen, een degelijk braakleggen dus, met gelijktijdige verbetering van de physische gesteldheid en een stikstof verrijking. „Wat verder de proeven met kunstmeststoffen aangaat, waarover in het vorig verslag gesproken werd, uit de betrekkelijke analyse bleek, dat een jaar na de bemesting het kininegehalte niet de minste vermeerdering aantoonde (precies als op Daradjat: zie verslag 1898) terwijl daarentegen de strooken, bemest met 2,5 kilo koemest en compost per boom, eene verhooging met 0,5 aantoont". Bij deze bemestingsproeven, die, als reeds voldoende gebleken, niet zoo dadelijk opmerkelijke resultaten verzekeren, dient, dunkt ons, ook in aanmerking te komen het economisch vraagstuk. De mest, het transport en de bemestings-arbeid kunnen betrekkelijk hooge kosten eischen. „Bij een bedekking van den bouwkruin met stal- en compostmest, in plantsoenen met zeer schralen bodem en waar de aanplant zeer slecht in blad stond, een gele tint overheerschend was, had dit ten gevolge, dat binnen zes maanden niet alleen de boomen flink van intens groene bladeren waren voorzien, doch ook, dat het gehalte van den bast met 1 pCt. zwavelzure kinine was toegenomen, zie analyses 209/10 van materiaal der onderneming Tjikembang, dat zes maanden na elkaar werd onderzocht en resp. voor en na de bewerking op 4.89 en 5.93 pCt. wees". Deze en andere soortgelijke gegevens staan als feiten vast. Maar of de gevolgtrekkingen even redelijk en zeker zijn, zou betwistbaar heeten kunnen, al willen we hiermede niet absoluut zeggen, dat ze het ook zyn. Overweging eischt, dat zoodra zekere weersgesteldheid, droge of regen-tijd, eens lang aanhoudt, de plantsoenen daarvan door hun voorkomen meer of minder getuigen, vooral in hun bladmassa. Zoodra dan echter die weersgesteldheid keert, op langdurige droogte een flinke regenbui volgt, of, omgekeerd, langdurige regens door droogte worden afgewisseld, merkt men tot zijn vreugde alras eenig herstel op. Vergeten wordt wel eens dat ook de altijd groene boomen van blad verwisselen en ware het wel eens van belang een oog op de wisseling van blad te houden. Door een hagel-slag werd, in de dertig jaren geleden, een Succirubra-plantsoen te Rioenggoenoeng eens deerlijk geteisterd ; veel blad werd doorboord en zou dus gemakkelijk in het oog gehouden kunnen zyn, hoeveel tyd verliep voordat nieuw blad gevormd was. Tot mijn spyt en teleurstelling gingen de aanteekeningen te loor en zulke gunstige gelegenheid tot waarneming komt niet dikwijls voor. Toch moet en zal er een goede manier te bedenken zijn om ter zake licht te ontsteken. Sprak ik zoo even ter loops over de kosten van bemesting, het verslag vervolgende zie ik aangeteekend: „Een behandeling echter met stalmest is niet alleen zeer kostbaar, doch kan uit den aard der zaak, n.1. geringe veestapel en dan nog meestal op zeer verren afstand, slechts op een klein areaal toegepast worden. Bovendien door het totaal ontbreken van behoorlijk gecementeerde en overdekte mesten gierputten, is de hoedanigheid van den mest ook al niet wat deze uit een landbouwkundig oogpunt wel zijn moest. De eigenaardigheid van koemest om zich tot taaie kluiten aaneen te pakken (een neiging die te ondervangen is) waardoor genoegzame toetreding van water en lucht belet wordt, maken dat hij uiterst langzaam vergaat en dat men na jaren soms nog uitgedroogde brokken terugvindt. Aan deze gebrekkige bemesting moeten dan ook de zoo uiteenloopende resultaten voor een deel worden toegeschreven bij de onderzoekingen van met stalmest bedeelde boomen". „En aangezien bij eenzelfde cultuur, aanhoudend op dezelfde gronden gedreven, steeds dezelfde scheikundige bestanddeelen aan den bouwkruin worden onttrokken, zoo moest naar andere middelen worden omgezien". „Nu |wordt weliswaar door aanhoudende en diepe grondbewerking voor een deel hierin voorzien, doch op den duur zal uitputting van den grond hierdoor niet tegengegaan kunnen worden. Een levensvraag bleef het dus een stof te vinden, welke niet alleen op de ondernemingen gemakkelijk te verkrijgen zou zijn, doch deze moest bovendien niet te duur noch te volumineus wezen en heeft men ze dan ook gevonden in een zeer bekende en bijna overal aangetroffen wordende plant uit de Euphorbiaceeën, geslacht Ricinus, n.1. R. spectabilis, en wel in den vorm van het residu na oliefabricage, de zoo algemeen op Java bekende boengkil djarak kaliki. Een onderzoek naar het stikstof-gehalte van deze meststof — te Tirtasari bereid — gaf aan, dat ze hiervan 6,7 pCt. bevatte. Een ander monster van elders hield slechts 5,46 pCt". Het bemestings-vraagstuk is terecht als van hoogst belang voor den planter geacht. Toen de kinacultuur aanvaard werd en dat wel op maagdelijke gronden, die Junghuhn met kennis en zorg had aangewezen, behoefde er gedurende vele jaren van bemesting geen sprake te zijn. Al mochten toch, als vooral in vulkanische terreinen, aanzienlijke plaatselijke verschillen in bodem-geaardheid voorkomen, over het geheel mochten de gronden, bedekt met oorspronkelijk bosch als ze sinds onberekenbaren tijd waren, ryk genoeg aan humus en ook minerale voedings-bestanddeelèn geacht worden. En ons wilde het schijnen, dat er, bij een rationeele cultuur en een zorgvuldig onderhoud van den bodem, voor welken niets verloren behoefde te gaan dan daarvan, door de oogsten van boombast, onvermijdelijk was te verwijderen, in onafzienbaren tijd geen vrees behoefde te bestaan voor wat men uitputting van een bodem pleegt te noemen. Dat dit niet verkeerd was ingezien, zal ook kunnen blijken als we hier tot de bespreking van het verslag over 1904 gevorderd zijn. Niet onopgemerkt mag voorts blijven, dat in onze vulkanische gronden het aanzienlijkst deel der massa nog in onverweerden staat verkeert, d. w. z. niet als zoodanig dadelijk voor de plantenvoeding in aanmerking komt. Het verklaart ten deele ook het nuttig effect van degelijke grondbewerking, waardoor de verwering immers bevorderd wordt. Dr. Adolf Maier zegt, in zjjn in 1879 gepubliceerd geschrift, Samenstelling der landbouwproducten en grondstoffen, chromographisch voorgesteld: „Evenals men reeds vroeger, op de bemestingstabellen tegenover de samenstelling der meststoffen het ontnemen der voedingsstoffen door den oogst uit den grond gesteld heeft, trachtte de vervaardiger dezer tabellen, nevens de samenstelling der voedingsmiddelen, de behoefte der dieren aan voedingsstoffen aanschouwelijk voor te stellen. Dit geschiedde, om by deze laatsten tot dezelfde gevolgtrekkingen te komen als by de eersten — een vergelijking, die in dit geval bovendien nog beter is vol te houden. By • de dieren toch is de werkelijke behoefte bekend, terwijl bij de planten het voorloopig voor te stellen ontnemen van voedingsstoffen uit den grond en hare werkelijke behoefte, niet maar zoo eenvoudig weg hetzelfde is, om welke reden de vervaardiger dezer tabellen dan ook altijd zich verzet heeft tegen de benaming van zulke tabellen, als practische bemestingstabellen". Deze verklaringen verdienen wel in het oog gehouden te worden bij bemestingsproeven en uit de resultaten gewaagde gevolgtrekkingen. De praktijk blijft het leerzaamst en dat boengkil — ook aardnotenkoeken, d. w. z. het residu der geperste zaden van Arachis-soorten — een in vele gevallen uitnemend bemestingsmiddel mag heeten, leerde de suikerrietteelt sinds tientallen jaren. Mocht met een machtigen invloed op den groei, bij de kina ook een verrijking van het kininegehalte verzekerd zijn, het zou voor de kinacultuur een der meest te waardeeren ervaringen mogen heeten. „Ter bemesting werd een hoeveelheid van 2y2 KG. per boom gebruikt en binnen den korten tijd van zes maanden was niet alleen de gele tint der plantsoenen totaal verdwenen en had deze plaats gemaakt voor een intens groene, maar de boomen hadden zooveel blad gemaakt, dat uitdunning noodzakelijk werd en was bij een drietal proef-objecten het kinine-gehalte in den bast reeds met 0.86—0.96 en0.82pCt. toegenomen. Een ander object, met vijf kilo per boom, toonde over hetzelfde tijdsverloop slechts een toename in zwavelzure kinine aan van 0.60". Rapporteur zegt dan, en met recht, dat de proeven zich nog in het aanvangsstadium bevinden en definitieve conclusiën voorbarig zouden zijn en specificeert daarna de kosten dier bemestingen en de ter zake voorgenomen maatregelen, die we hier zonder schade kunnen laten rusten. „Een reeks van analyses, dienende ter waarneming van den invloed van meer of minder grondbewerking op het alkaloïd-gehalte, toonde ook nu weder aan, dat in een jaar tijds het gehalte van het product bij intensief bewerkte tuinen — patjoelen met toepassing van groene bemesting — met 2 è, 21/s pCt., bij oppervlakkig bewerkte — mapas — met 0,7 a 1 pCt. en bij onbewerkte — babad — slechts met 0.5 pCt. was toegenomen in vergelijk met de resultaten van een jaar te voren". „Omtrent de kwestie van al- of niet toename van gehalte met den leeftijd geven 78 analyses licht en zijn de uitkomsten graphisch voorgesteld". Uit deze voorstelling zou blijken, dat de toeneming plaats had tot nabij het vijfde levensjaar en daarna de geleidelijke teruggang aanvangt, zoodat bij het einde van het elfde jaar ongeveer het standpunt op het derde jaar weder is genaderd. „Tevens leerden deze onderzoekingen, dat bet gehalte der bemeste zoowel als der onbemeste boomen enorm is achteruitgegaan en zullen deze hybride-entenplanten dan ook in den loop van 1900 worden gerooid en herplant". „Tweeëndertig analyses werden verricht ter voortzetting van de onderzoekingen in het vorig verslagjaar begonnen omtrent het vraagstuk, en zoo ja, in welke mate de weersgesteldheid invloed op het alkaloïd-gehalte der kinaboomen uitoefent". „B|j deze onderzoekingen, welke in het begin van elk kwartaal werden verricht, bleken 6 van de 8 proefobjecten in den loop van het jaar een weinig in gehalte te zijn achteruitgegaan en konden slechts 2 een onbeduidende vermeerdering van 0.1 a 2 pCt. kinine aantoonen. Wijl op deze resultaten hoogst waarschijnlijk abnormale weersgesteldheid den grootsten invloed zal blijken te hebben, d. w. z. of men in dat jaar te doen heeft gehad met een langdurige droogte of met een regenachtigen oostmoesson, zoo zullen deze alkaloïdbepalingen nog gedurende geruimen tijd moeten worden voortgezet eer bepaald kan worden in welk kwartaal de bast het rijkst is". „In de gevonden resultaten ligt echter nu reeds een vingerwijzing opgesloten, dat het er weinig of niet toe doet in welk jaargetij de basten geoogst worden en is dit in zooverre gunstig te noemen, dat hierdoor dus geen verandering in den tijd van oogsten, n.1. in den oostmoesson, gebracht behoeft te worden, want inzameling van basten in den regentijd zou enorme lasten en zorgen met zich brengen". Laat hier opgemerkt mogen worden, dat leeken zich niet moeten voorstellen als wierd er in den regentijd niet of bij uitzondering geoogst. Enorme lasten en zorgen schijnen ook wat breed uitgemeten voor ondernemingen, die zich van goede droog-installaties konden voorzien. En waarschijnlijk zullen, over 't algemeen, de boomen zich in den regentijd beter en makkelijker schillen laten dan in den drogen tijd. „Reeds in een vorig verslag (1897) werd melding gemaakt van proeven ter oplossing van de vraag, waar de juiste plaats te zoeken, waar het alkaloïd in den kinaboom zich vormt en werden hiertoe eenige exemplaren aanhoudend van hun bladmassa ontdaan en bladerloos gehouden. De tot heden verkregen resultaten waren hoogst verrassend en toonen aan, dat, ofschoon de boom in een ziekelyken toestand geraakt (niet te verwonderen) merkbaar aan het min of meer moeieljjk loslaten van den bast van het houtgedeelte, het kinine-gehalte in den bast toch ver» meerdert! (Inderdaad wijzen 18 analyses er op, dat na en weder 12 maanden na de ontbladering, het kinine-gehalte was toegenomen. Te verklaren zou het m. i. zyn, als men dan toch een toename verklaren wil, en zelfs niet in stryd met Lotsy's onderzoekings-ervaringen, dat de alkaloïd-formatie in de bladeren plaats heeft. Volgens Lotsy toch zou het in de bladeren geformeerd alkaloïd geregeld naar den boombast getransporteerd worden, in dezen dan omzettingen ondergaan, alzoo ook de kinine ontstaan. Nu zou men zich dus kunnen voorstellen, dat er, als er ontbladerd wordt, een hoeveelheid alkaloïd in den bast beschikbaar is, die hier geheel of ten deele ten spijt der bladerloosheid nog in kinine wordt omgezet. Maar, als aanvulling van alkaloïd door het ontbladeren wordt gestuit, zal er aan toeneming van kinine in den bast spoedig een eind komen en is wederomzetting in nevenalkaloïd of amorph dan zelfs denkbaar). „Deze onderzoekingen, voor de wetenschap van groot belang zullen worden voortgezet, de controle-analyses der basten voor een nieuw veertiental boomen voor het pellen der bladeren vindt men reeds opgegeven". n vraag, door een der kinaplanters gesteld, of door het machinaal snijden in kleine stukken van den verschen bast al of niet alkaloïd verloren gaat, vindt haar bevestiging in een paar analyses. Het gehalte van den gesneden bast bedroeg toch 8,80 pCt. kinine-sulphaat, terwyl dat van denzelfden bast, doch in zyn geheel gelaten, 9,26 pCt. aangaf. Waarschijnlijk speelt het sapverlies bij het snijden hierbij wel een voorname rol, doch meerdere onderzoekingen zullen dit feit (liever: verschynsel) eerst moeten bevestigen en daar rapporteur zelf geen machinerieën te zijner beschikking heeft, houdt hij zich aanbevolen door belanghebbenden tot voortzetting der onderzoekingen in de gelegenheid te worden gesteld". Wordt verder bericht „dat nog geen enkel botanisch kenmerk bij C. Off. is gevonden waaruit men zou kunnen besluiten tot een hoog percentage aan kinine van den bast, zooals bij C. L. wel het geval is. Maar aanhoudende onderzoekingen wettigen het besluit, dat de breedbladerige variëteiten van C. O. meestal een beter gehalte dan de smalbladerige hebben en schijnt ook de kleur der bladnerven eenige aanwyzing te zullen geven. Ook uit een cultuuroogpunt zyn deze onderzoekingen van belang, omdat men hierdoor tevens gelegenheid verwerft, van een groot aantal onderzochte C. O. entrys te verkrijgen, daar toch in den regel deze slechts weinig entrijs oplevert". Het moge hier herinnerd worden, dat men in Br.-Indië juist een smalbladerige C. O., de C. O. angustifolia, als de rijkste variëteit beschouwde. Ze werd ook op Java aangetroffen en als rijk aan kinine bevonden, maar de uit zaad verkregen afstammelingen vertoonden meerendeels groot blad en werd ter voortkweeking daarom de vegetatieve methode verkozen. „Een viertal analyses van ± 34 jaren oude oorspronkelijke en zieke Ledgerboomen, wezen op 5.74 pCt. kinine in den stambast, 5,82 in vernieuwden bast, 4,95 pCt. in takbast en 4,78 pCt. in wortelbast". 1900. „Twee voor de kinacultuur hoogst belangrijke vraagstukken kwamen een heel eind nader tot hun oplossing en wel dit omtrent bemesting en dat omtrent de localisatie van het alkaloïd. Niet minder dan 153 analyses hebben betrekking op de bemestingsproeven". Eerst wordt nu aangeteekend, welke ervaringen Broughton in de tuinen der Nilgherri's van bemesting opdeed. „Per boom bemestende met Sulfas-ammoniae enPeru-guanototO. 1 —0.45 K. G. bevond hij, dat na twee jaar inwerking, alhoewel er geen verschil in groei tusschen wel en niet bemeste boomen was waar te nemen, het alkaloïd-gehalte toch zeer was toegenomen, vergeleken met gelijksoortige niet bemeste tuinen en dat bjj C. S. de zwavelzure ammonia en bij C. O. de guano het best voldeed, zoodat laatstgenoemde na de proef bijna de dubbele hoeveelheid kinine bevatte dan welke er vóór de bemesting in aangetroffen werd". (Letten we er wel op, dat de boomen intusschen twee jaren ouder geworden waren). „Ook met stalmest genomen proeven gaven goede resultaten en vond Broughton na vyf jaar — de boomen werden om de zes maanden twee jaren lang bemest — dat dit een toename in kinine van 2,40 — 7,10 pCt. tengevolge had, doch dat over het algemeen, stalmest gunstiger werkte dan kunstmest". „Op Java werden achterlijke tuinen reeds sinds geruimen tijd met stalmest bemest en leiden de in de laatste jaren verrichte onderzoekingen vrü wel tot hetzelfde resultaat als in Br.-Indië was verkregen. Maar, zooals reeds in vorige verslagen werd aangeteekend, zijn aan de toepassing van stalmest groote bezwaren verbonden, waarom dan ook sinds jaren proeven met allerlei kunstmeststoffen, bij wijze van surrogaat, werden genomen, doch geen gevonden welke aan de samengestelde vereischten van minkostbaarheid en nuttig effect voldeed. Een bijgevoegd staatje wyst voldoende uit, hoe weinig bevredigend de daarmede verkregen resultaten waren". * Alleen groene bemesting met Lupinen (we vermoeden ook met andere Leguminosen) kan aangeraden worden, doch znn hiervan slechts in jonge plantsoenen goede uitkomsten te verwachten, omdat ze slecht of'niet tieren op beschaduwd terrein en hier voorts de stikstof houdende knolletjes niet tot voldoende ontwikkeling komen". „Als in het vorig verslag uitvoerig aangeteekend, kwam men nu door de boengkil tot de lang gewenschte stof, het ei van Columbus, zooals rapporteur zegt". „En, alhoewel aan de intens groene tint en den groei der boomen wel degelijk de gunstige en spoedige inwerking dezer meststof is te bespeuren, zoo kan niet altijd hetzelfde gezegd worden van haar invloed op het alkaloïd-gehalte, want soms eerst na een jaar begint men hier pas de sporen van te vinden, maar dan ook steeds klimmender wijze, hetgeen echter momenteel nog niet verder loopt dan twee jaren". „De toepassing van boengkil als bemesting van kina-tuinen bracht wanverhouding in aanbod en vraag, met natuurlijk gevolg, dat de prijzen enorm stegen. De gouvernements-onderneming achtte mitsdien redelijk langs hare grenzen gronden met Ricinus te beplanten, zelve de olie te persen, waarvoor wellicht een afzet zou gevonden worden bij de Staatsspoorwegen. Zoo ware een dubbel nuttig en economisch doel bereikt". „Vrij goede resultaten werden, ook wat alkaloïd-toename betreft, verkregen met twee soorten kunstmest uit de fabriek van chemische meststoffen te Rotterdam: en met Merk B. G. Pelikaan — vermoedelijk duivenmest, te oordeelen naar de soort veeren welke er in vrij aanzienlijke hoeveelheid in gevonden worden — en Merk D.A. fabrieksstempel — hoofdzakelijk bloedmeel doch vermengd met stukjes been en veel haren". Omtrent samenstelling dezer twee mestsoorten, haar toepassing en resultaten zwijgen we hier verder, er op rekenende dat latere verslagen daaromtrent meer besliste verklaringen kunnen geven. „Omtrent het tweede vraagstuk, de localisatie van het alkaloïd, werden de in 1900 (lees 1897) begonnen onderzoekingen insgelijks voortgezet. Dit vraagstuk was het ook waaraan de, in het begin van 1896 bij de gouvernementskina-onderneming benoemde, botanist het eerst zijn krachten wijdde. De resultaten vindt men neergelegd in de Mededeelingen uit 's Lands Plantentuin, deel XXXVI". „Omstandig vindt men hier behandeld en toegelicht, waar in den boom het alkaloïd wordt gevormd en komt de auteur tot de eindconclusie, dat bij de kinaboomen het alkaloïd in de bladeren gevormd wordt, van daar naar den stam wordt afgevoerd en hier óf in zijn oorspronkelijken vorm, óf in den vorm van een nieuwe verbinding — waaruit een ander alkaloïd dan het uit de bladeren aangevoerde ontstaat — wordt bewaard". „Met deze conclusie wil de schrijver (Dr. Lotsy) evenwel niet absoluut de mogelijkheid uitsluiten eener vorming van alkaloïden in den bast zelf, doch neemt hij, op grond van proeven, de redeneeringen wel aan, dat deze in elk geval ver achterstaat bij hetgeen in de bladeren gevormd en van daar naar den stam wordt afgevoerd". Zich beroepende op de in De Ind. Mercuur van 20 Febr. en 27 Maart 1900 achtereenvolgens door mij en Dr. van Linge geleverde critieken op Lotsy's conclusiën (dezerzijds werden L's. mededeelingen weliswaar critisch, doch met waardeering besproken) haalt Van Leersum o. a. het toen dezerzijds in overweging gegevene aan „om een afdoend bewijs dan wel tegenbewijs der stellingen te zoeken, door eenvoudig een boom eens van zgn bladeren te ontdoen, een geruimen tijd bladerloos te houden en dan te zien, welke invloed dit op het alkaloïd-gehalte zou uitoefenen. Wordt toch het alkaloïd werkelijk vooral in de bladeren gevormd, dan zou, als er totaal geen bladeren waren, het gehalte langzamerhand moeten verminderen, zoo niet verdwijnen", (In dezen raad lag toch inderdaad meer opbouwende dan afbrekende critiek besloten). „Vóór dezen raad gegeven werd, was rapporteur (Van Leersum) reeds op dit zoo voor de hand liggend denkbeeld gekomen en hiermede bezig, getuige de aanteekening in het jaarverslag 1900 (lees 1899)". „En een 25-tal analyses omtrent deze proeven in 1900 verricht, komen deze bevinding niet alleen bevestigen, doch vindt men, nadat de boom 24 maanden lang bladerloos is gehouden, zelfs het bijna ongeloof baar feit eener vermeerdering aan gehalte van 1.26 tot 1.42 pCt". „In sommige gevallen blijkt die toename zelfs buitengewoon groot te zijn, getuige een 24-tal analyses, waar na 6 maanden een toename wordt geconstateerd van 2,59, 3,12, 3,70, 2,63, 2,16, 2,40, 1,75, 2,96 pCt. kinine!" Wordt nu niet gestreefd naar te veel betoogen? Zes en 24 maanden maken zeker wel een verschil en blijkt uit de aangeteekende gegevens dan toch, dat de toename in de eerste zes maanden, gevolgd werd door een terugloopen in de latere maanden. Hoe wordt alweder door deze proeven de drang tot samenwerking van chemie en physiologie versterkt! „Doch niet alleen bij Ledgeriana i8 het ontbladeren van \ oordeeligen invloed op het gehalte, doch ook by Succirubra ono on= » vaTT S"' zooals duidelyk blijkt uit de analyses ,f:, . Vanaf 1830 lieeft die z.g. Quinoïdine heel wat scheikundigen bezig gehouden. Onder hen mogen we noemen den te vroeg overleden, eooveel belovenden militairen apotheker van Heyningen, die reeds in 1849, als een der 2 eerste pharmaceutische leerlingen van G. J. Mulder, ae /3-kinine afzonderde. De Vrij gaf in 1876 aan de amorphe-alkaloïden aen naam van chinoidine en onder dezen naam kwamen ze dan ook ▼oor in de tweede uitgave der Ned. Pharmacopae. voeren. Ook moet de quinine-fabrikant allen invloed van het licht vermijden". Aldus Pasteub in 1853. Als licht en warmte beide nu kwaad doen, dan wordt het ernst, en zullen we ons, althans voor het aandeel van hooge temperatuur, wel onmachtig moeten verklaren tot ondervanging van het volle kwaad. Een troost kan zyn, dat er wel verschil zal zijn tusschen alkaloïden in oplossing en die, welke nog in den bast besloten zyn. En, voorts, dat, althans de geelbruine bast van oudere boomen, zoowel door de buitenste verkurkte lagen, als de daarop veelal voorkomende mossen e. a. m., zoo goed van het licht zyn afgesloten, dat het wel vreemd zou zyn als de chemische stralen daarin eenige merkbare werking op de alkaloïden zouden kunnen oefenen. Op grond van hunne chemische constitutie, heeft men de alkaloïden tot verschillende groepen gebracht en laat de kinine, in haar overigens vrij samengestelde molecule, een pyridinekern onderscheiden. Hebben nu vele scheikundigen zeker wel beproefd kinine uit haar neven-alkaloïden te bereiden, tot heden schijnt het niet gelukt, evenmin als de omzetting van die alkaloïden in elkaar. Alleen Grimaux en Armand hebben in 1891/92 (,,Comptes rendus", pag. 774 — 1864 en 114/15) door behandeling van cupreine met methyl-jodide en alkali, een methyl-cupreine gekregen, die geheel identisch met kinine bleek te zijn. De wetenschap bleef dus nog schuldig wat de natuur in den levenden boom wel verricht. Als men den versch geoogsten bast dadelijk in de Sirocco's brengt en de droging geleidelijk laat geschieden, zal invloed van licht wel buiten rekening kunnen blijven en het gevaar voor gehalte-verlies zooveel doenlijk beperkt zyn. Zonder temperatuur-verhooging geen volkomen droging, maar, behoeft die temperatuur de grenzen niet te overschrijden, onvolkomen droging d. w. z. tot het interieur, kan, moet zelfs, kwade gevolgen hebben. Van Leersum nam eens een proef met bewaring van kinapoeder in vochtige lucht en moest toen werkelijke vermindering van kwaliteit constateeren, — wat te voorzien was. Hebben we ons weder eens voor een oogenblik op zijpaden begeven, het kwam ons om de historische waarde wel te verantwoorden voor. Thans onderzoeken we het verslag over 1904, doch eerst hier nog de slot-alinea van verslag 1903, die we gevaar liepen over het hoofd te zien en toch opnieuw een scherpe veroordeeling inhoudt van de in deze bijdragen meermalen besproken „schraap-methode". é „Wel opmerkenswaardig zijn de vier analysen van den oogst van zieke boomen uit het oorspronkelijk Ledgerianaplantsoen (37 jaar oud) daar de takbast meer kinine blijkt te houden dan de stambast; een gevolg van de groote kurkvorming van den stambast, voornamelijk te wijten aan de, in de jaren voorafgaand aan het vorig decennium, gevolgde wijze van oogsten n.1. door middel van schrapen", (stambast 4,05 pCt. vernieuwde bast 4,65, takbast 4,45 en wortelbast 3,25 pCt.). 1904. In Juli 1904 ging Van Leersum met verlof naar Nederland en werd de heer A. Groothoff, in Maart tevoren te zjjner beschikking gesteld, met de tijdelijke waarneming van het beheer der gouvernements-onderneming belast. Natuurlijk kon Groothoff zich niet aanstonds voornamelijk met scheikundige werkzaamheden belasten en is het zeer natuurlijk dat daarom het verslagjaar minder rijk aan cultuuranalyses werd genoemd. Niettemin bevat het veel belangrijks als uit de volgende extracten blijken zal. „21 analyses betreffen de voorzetting der proeven, ter bepaling van de al of niet toename in gehalte met den leeftijd. In het afgeloopen jaar wees het gemiddeld gehalte eenige toename aan, waarschijnlijk om dezelfde reden als het gemiddeld gehalte van den Ledgeriana-oogst van dit jaar 1/4 pCt. hooger was dan het vorig jaar". (Was in 1903 het gehalte van den L.-oogst door den sterken bloei, vooral der hybride-tuinen, tengevolge van de felle droogte in 1902, een kwart procent achteruit gegaan, in 1904 bedroeg het weder ongeveer evenveel als in 1902. Aldus in § IV. „Oogst van kina" en wel een faktor, dien men, als zoovele andere, in aanmerking diende te brengen bij de beoordeeling van afof toename met den leeftijd). „Een zestigtal analyses gelden proeven, die met verschillende mestsoorten werden genomen. Hiervoor dienden: Vleermuizenmest, groundnut donker, gr. licht en olie-koeken-kapok boengkil, resp. met een stikstof-gehalte van 7,9, 5,05, 7,50 en 5,48 pCt. Met eerstgenoemde soort, vleermuizenmest, werd de proef in acht tuinen genomen en in al deze werd een vermeerdering van het kinine-gehalte verkregen, gemiddeld 0,5 pCt. De prijs van dezen mest — door dr. Sibinga uitvoerig geanalyseerd - bedroeg ƒ 3,50 per pikol en kreeg elke boom éen pond, zoodat het hiermede verkregen voordeel tegen de onkosten ruimschoots opweegt". „In een tuin, waar de boomen in plaats van een pond (Kilo?) twee pond vleermuizenmest hadden gekregen, werd een vermindering van 0,45 pCt. geconstateerd; waarschijnlijk zal hier over eenigen tijd wel vermeerdering plaats hebben. Hetzelfde had plaats bij de boomen, die bemest waren met de drie andere genoemde mestsoorten; na zes maanden werd in de meeste gevallen een vermindering, doch na twaalf maanden een vermeerdering waargenomen. Ook de onkosten van deze mestsoorten werden ruim vergoed door het verkregen hooger gehalte van den bast". Deze gegevens geven zeker geen voldoende zekerheid, althans nog gebrekkige aanwijzingen voor de planters. En, het ware stellig van belang geweest, de uitkomsten en berekeningen van deze proeven met vier mestsoorten, te stellen tegenover de reeds vroeger besproken uitkomsten van boengkil kaliki-bemesting, te meer, daar deze reeds als de superieure en goedkoopste werd voorgesteld (Goedkoopste, als men Van Leersum's doen volgt, d. w. z. kaliki-zaden van de bevolking opkoopen, ze te persen en de olie voordeelig van de hand te zetten. Is men daarmede dan toch niet vooruitgegaan?) „Als vervolg op hetgeen in vorig verslag werd aangeteekend omtrent de op verschillende ondernemingen ondervonden afwijkingen in gehalte, van plantsoenen uit zaad van gelijken oorsprong, van Pandan Aroem, kon nu bevestigd worden, dat onvoldoende bodembewerking daarop van invloed moet zijn geweest. Zaailingen van denzelfden oorsprong bleken op de gouvernements-onderneming nu, in hun tweede jaar, reeds 5,04 pCt. kinine te houden. De aanplant hiervan is op het oogenblik drie jaar oud en heeft reeds een gehalte van 6,85 pCt. kinine". „De oorzaak van het abnormaal laag gehalte in bovengenoemd plantsoen (Pandan Aroem) zal dus wel moeten toegeschreven worden aan de slechte bewerking van den bodem". „Een vijftiental analyses hebben betrekking op de onderzoekingen omtrent localisatie van het alkaloïd. Van vijf Succirubra-boomen werden afzonderlijk onderzocht: de bast van den hoofdwortel, die van wortels ter dikte van een pols, en ter dikte van een duim en die van dunne wortels. Uit de verkregen uitkomsten blijkt, dat de dunnere wortels meer alkaloïd inhielden dan de dikkere, zoodat het vermoeden voor de hand ligt, dat de wortels deelnemen aan de vorming van het alkaloïd uit de bodembestanddeelen". „Op verzoek werden eenige proeven genomen ter beantwoording van de vraag, of het snijden van natten bast in kleine stukjes, een nadeeligen invloed op het gehalte uitoefent. Deze vraag is daarom van belang, omdat door het snijden van den bast in kleine stukjes, de tijd, voor drogen noodig, aanmerkelijk bekort kan worden. De directeur Van Leersum had in 1899 reeds een dergelijke proef genomen en bevonden, dat de gesneden bast minder inhield dan de ongesneden, waarschijnlijk ten gevolge van het sap-verlies bjj het snijden. De resultaten bij de analyses 94-111 verkregen, gaven voor de Ledgerbasten dezelfde uitkomsten, doch bij hybridebasten waren deze verschillend en bedroeg het kininegehalte in twee van de drie gevallen meer in den gesneden bast. De oorzaak hiervan kan nog niet gevonden worden en zullen de proeven daarom nog eens herhaald worden. Dr. Suringar van het Kina-proefstation „de Vrij" had uit twee analyses geconcludeerd, dat het gehalte door het snijden niet achteruitgaat". De onderneming Daradjat liet ter zake ook een proef nemen, welke Suringar's besluit steunde. Maar daarom achten we het vraagstuk, zij 't al niet van overwegend belang, nog niet afdoend beslist. Dr Viëtor Sibinga trachtte door vergelijkende grond-analyses de verschillen toe te lichten, welke in het vorig verslag behandeld zijn betreffende Tjikembang. Zeer uitvoerig, men mag zeggen zoo volledig mogelijk en in bizonderheden beschreven, onderzoek gaf ja kleine verschillen in het gehalte aan voor de plant belangrijke voedingsstoffen, met uitzondering van dat aan magnesia resp. op Zuidelijke en Noordelijke helling in boven- en ondergrond en maar aan die • l,oo i o onbeduidende verschillen zou men het verschil in gehalte der plantsoenen aan de Z. en de N. helling toch moeielijk toeschrijven kunnen. Eer zou te denken zijn aan invloed van verschil in physische gesteldheid. Dr. Nanninga kwam door zyn onderzoekingen naar den invloed van den bodem op de samenstelling van het theeblad, tot de ontdekking, dat goed doorlatende gronden arm zijn aan mangaan en de weinig doorlatende veel mangaan bevatten. En nu vond Sibinga in gronden van de Noordelijke helling in boven- en ondergrond resp. 0.48 en 0.70 mangaanoxyde tegen 0.29 en 0.33 in de gronden aan de Zuidelijke helling. Van meer invloed mogen we waarschijnlijk rekenen, dat de Noordelijke helling meer blootstaat aan winden en de plantsoenen er dan ook veel schraler heeten te staan. Om de samenstelling van gronden, in verschillende streken en op verschillende hoogten gelegen, met elkaar te kunnen vergelijken, is het noodig ze volgens dezelfde methode te onderzoeken. Daarom zijn de volgende (onderzochte) gronden geanalyseerd volgens de methode, door Dr. P. A. van Romburgh en C. E. J. Lahman medegedeeld in het „derde verslag over onderzoekingen betreffende op Java gecultiveerde theeën". (Zie verslag omtrent den staat van 's Lands Plantentuin over het jaar 1895 pag. 89) Volgt een aanwijzing van die methode. „Onderzocht werden de boven- en ondergronden van twee nieuw ontgonnen, pas beplante terreinen te Tjibietoeng; het eene is een vrij vlak, het andere een hellend stuk. De andere twee gronden werden genomen uit een tuin van Tjinjieroan, die reeds een veertigtal jaren (sinds 1866) in cultuur is en beplant (in 1866/67) met oorspronkelijke Ledgeriana's". „Uit de verkregen cijfers valt af te leiden, dat èn de bovengrond èn de ondergrond van tuin No. 42 (Oorspr: L:) niet onderdoen in gehalte aan de verschillende voedingstoffen voor de gronden van het pas ontgonnen terrein; eene uitzondering maakt het gehalte aan zwavelzuur, dat vrij wat lager is, vooral vergeleken met dat van den tweeden tuin, eveneens een vlak stuk grond" (in boven- en ondergrond tuin No. 42 resp. 0,03 en 0,01; in id. tuinen No. 8 en 1 Tjibietoeng 0,11/0,05 en 0,07/0,03 zwavelzuur). „Daarentegen heeft ondergrond 42 een belangrijk hooger gehalte kalk" (0,47 tegen 0.18 en 0.19, komende de gehaltes kalk in de bovengronden vrij wel overeen: resp. 0,54 — 0,53 en 0,61). Dr. Viëtor Sibinga deed verstandig met zijn beschrijvingsmethode van grond-onderzoek. Verschil in methode kon allicht verschil in uitkomsten hebben en het blijft dan ook te betreuren, dat Moens' opvolger, tot heden goed vond zijn methode van bast-analyses voor zich te houden. Maar, nu men begon ook zijn aandacht te wijden aan de grondgesteldheid daarmede te kennen gevend, dat ook physische en chemische gesteldheid van den grond invloed kan oefenen op groei en gehalte van de kina, is, impliciet, getuigd van tekortschieting der talrijke bast-analyses, welke ter vergelijking moesten dienen bij het streven naar oplossing van onderscheiden vraagstukken uit z. g. agronomisch oogpunt. Het zal wel overbodig zijn deze meening met voorbeelden hier te staven. Zoo dikwijls toch werd er op gewezen, dat er vele factoren gedacht worden kunnen, welke èn op groei èn op gehalte Invloed oefenen. 1905. „Aangezien omtrent de vorming en het ontstaan van het alkaloïd in den kinabast nog niets met zekerheid bekend is zoo heeft rapporteur (Van Leersum) zijn éénjarig verlof naar Europa dienstbaar gemaakt, om zijn kennis omtrent microchemie ook wat op te frisschen en weer op de hoogte van den actueelen stand dezer wetenschap te brengen; zoodat de handels- en cultuur-analyses in het vervolg door den adj. directeur (Groothoff) zullen verricht worden. En, wat de cultuur-analyses betreft, zoo is de wenschelijkheid gebleken, met het oog op eventueel misverstand, hierbij nog eens ten allen overvloede te constateeren, dat de te onderzoeken monsters steeds even groot en vlak naast, onder of boven de vroeger onderzochte genomen worden. De toe- of afname van het alkaloïd, afhankelijk zoowel van watergehalte als van andere bestanddeelen (en andere factoren!) welke in hoeveelheid kunnen varieeren, is dus relatief; doch zal in den vervolge in den cultuur-analyse-staat ook het gewicht der monsters worden opgegeven". „In het afgeloopen jaar, dus na 15 jarigen leeftijd, was, blijkens 14 analyses, het gehalte weer iets achteruitgegaan, in een paar gevallen zelfs vrij veel; doch aangezien het aantal voor onderzoek geschikte boomen zoowel door ziekte als uitdunning steeds minder wordt, zoo zullen bovendien proeven met andere tuinen genomen worden". „Volgens een vijftiental analyses zou natte bast in stukjes gesneden of gekneusd (in stukjes snijden en kneuzen geeft, dunkt ons, veel verschil) en daarna in de zon gedroogd, in alkaloïd-gehalte zijn achteruitgegaan; hetgeen dus overeenkomt met de uitkomsten in 1899 en destijds toegeschreven aan sapverlies bij snijden". Nog enkele onderzoekingen, betrekking hebbende op bemestingsproeven, gehalte van zes 1 è, 2-jarige Robusta's geënt op Succirubra, (1,20—3,21 kinine bij 1,02 —2,99 cinchonidine en 5,47 — 10,08 pCt. totaal alkaloïd) en vierjarige Ledgerenten enz. kunnen we verder rusten laten om nu te beginnen met de voorloopige mededeelingen omtrent het microchemisch onderzoek". „Aan Dr. J. P. Lotsy, in Dec. '95 tot botanist bij de Gouvernements-kinaonderneming aangesteld, werd opgedragen: het instellen van botanisch-physiologische onderzoekingen, microchemisch en experimenteel, over de wijze waarop en de voorwaarde waaronder, de alkaloïden in de kinaplanten ontstaan, worden getransporteerd, zich ophoopen en toe- of afnemen." „De resultaten van diens werkzaamheden ten deze, zyn bekend gesteld bij twee „Mededeelingen", n.1. één uit de laboratoria der Gouvernements-kina-onderneming No. 1, April 1897, en één uit 's Lands Plantentuin XXXVI October 1899. De eerste verhandeling behandelt de localisatie van het alkaloïd in C. L. en C. S., en de tweede bevat physiologische proeven met C. S". „Daar door Dr. L. destijds niet beproefd is de verschillende alkaloïden te localiseeren en Z.Ed. door terugkeer naar Europa ook niet in de gelegenheid geweest is dit vraagstuk verder te entameeren, zoo lachte dit rapporteur ten zeerste toe; niet alleen om de hooge belangrijkheid voor de kina-cultuur, maar ook, omdat dit als het ware een nog totaal onontgonnen terrein aanbood". (De niet onbelangrijke mededeelingen van Lotsy. zyn in de Ind. Mercuur van 25 Febr. 99 en 20 Febr. 1900 besproken). Na herinnerd te hebben hoe hij zich, onder de uitmuntende leiding van Dr. Schoorl, lector der Universiteit te Amsterdam, in de microchemie trachtte te bekwamen en, na hierin de noodige vaardigheid verkregen te hebben, het uitsluitend microchemische onderzoekingen van kinabast waren, waarmede hij zich occupeerde, relateert van Leersum wat hij terzake in No. 21 van den 42en jaargang van het pharmaceutisch weekblad publiceerde. Aanvang en slot daarvan mogen herhaald worden: „In zijn bekend werk „Anleiting zur microchemischen Analyse der wichtigsten organischen Verbindungen. Drittes Heft", geeft Prof. Behrens op blz. 132 een methode van kinabast onderzoek aan, welke berust op de oplosbaarheid van kina-alkaloïden in zoutzuur (De Vrij) en wel door den bast met warm verdund zoutzuur te extraheeren". „Daargelaten dat deze methode zeer omslachtig is, zoo is zij voor het onderzoek van plantendeelen ongeschikt en is de ondervolgende vlugger en beter en kan daarmede tot zelfs in een half milligram Ledgeriana- of fabrieksbast de kinine met verschillende reagentia worden aangetoond." (Zie beschrijving van deze methode als bijlage van deze bijdragen.) „Door die methode kon in een half milligram Ledgerbast van het ondervolgend gehalte, zeer fraai de kinine worden aangetoond." Kinine. Clnchonldine. aJ^Utoïd. Totaal a. 5,31 pCt. 0,60 pCt. 1,35 pCt. 7,26 pCt. b• 4'62 » 0,68 „ 4,58 „ 9,88 „ „Het onderzoek verder voortzettende op Succirubra- of pharmaceutischen bast, bleek het, dat dit minder eenvoudig was en het zelfs noodig scheen een wyziging in de methode te brengen. De oorzaak hiervan ligt, zooals bij nader onderzoek bleek, in de eigenschap dezer basten van veel nevenalkaloïden te bezitten, welke de herapathitreactie beletten." „Door de noodige verbeteringen (ook op te nemen in de hiervoren toegezegde bijlage) gelukte het mij, na veel oefening, uit een milligram der ondervolgende Suceirubrabasten de kinine als oxalaat af te scheiden, waarmede dan de herapathitreactie volkomen gelukte." Kinine. Clnchonldine. Totaal. a. 1,95 pCt. 1,10 pCt, 4,94 pCt. 7,99 pCt. b- ^68 » M6 » 3,48 „ 7,12 „ c. 1,62 „ 0,89 „ 4,05 „ 5,56 „ d. 1,44 „ 2,36 „ 3,02 „ 6,82 „ „In Juli 1905 in Indië teruggekeerd, werd dit onderzoek der verschillende organen van de kinaplant voortgezet en tot heden de navolgende resultaten verkregen. Vooraf echter een enkel woord over den gang der daarbij gevolgde methode." Men vergeve mij als ik de daaraan gewijde bladzijden hier schuldig blijf, niet omdat ze niet van zeer hoog belang zijn maar omdat we hier nu toch meer direct op resultaten bedacht zijn. „Het kwam er op aan de beste entractie-methode voorde verschillende plantendeelen op te sporen en vooral om ten slotte zuivere alkaloïden te verkrijgen, aangezien het er bij de toepassing der verschillende reagentia voornamelijk hierop neerkomt. Een groote moeilijkheid bij dit onderzoek veroorzaken de andere plantensubstanties als: chlorophyl, plantenvet, harsen enz. enz. welke met het alkaloïd in de verschillende soluties overgaan en een groot bezwaar opleveren voor het verkrijgen van een rein alkaloïd, waarop gereageerd kan worden." „Voor zoover de onderzoekingen tot heden gevorderd zijn, kan als vaststaand worden aangenomen, dat, in strjjd met de beweringen van Moens (zie Kinacultuur in Azië, pag. 301) en Dr. Lotsy (Mededeelingen van de Laboratoria der Gouvernements-kinaonderneming, pag. 97) en er wel degelijk alkaloïd in het zaad voorkomt, en wel niet alleen het z.g. amorph, doch ook cinchonine." „Verder kon geen spoor kinine, doch wel z.g. amorph-alk. worden aangetoond in de 1. meeldraden van rjjpe, reeds geopende bloemen; 2. nog niet geopende; 3. stampers van rijpe geopende en niet geopende bloemen; 4. bloemkroon van rijpe geopende en niet geopende bloemen; 5. vruchtbeginsels van rijpe geopende en niet geopende bloemen, met inbegrip van kelkslippen; 6. kleine onrijpe bloemen in hun geheel (bloemkroon, meeldraden enz.); 7. kleine aangezette vruchtbeginsels met inbegrip der kelkslippen, maar waaraan geen bloemkroon, stamper en meeldraden waren; 8. schutblaadjes; (blijkens rapport 1® kw. 0.6, werd in deze schutblaadjes ook chinchonine gevonden); 9. opengesprongen vruchten zonder zaad; 10. in strijd met de bewering van de Yeij en Behrens (zie Dr. Lotsy : „Mededeelingen uit 's Lands Plantentuin" XXXYI, blz. 18) werd cinchonine aangetroffen in: jonge bladen (poetjoek) in oude id.; 11. in zaad, dat 10 dagen ter kieming had gelegen, z.g. amorph alk. en cinchonine; dat had dus, wat alkaloïd betreft, geen verandering ondergaan; 12. zaad dat 20 dagen ter kieming had gelegen, had evenmin, wat de alkaloïden aangaat, verandering ondergaan, dus kon alleen amorph en cinchonine aangetoond worden; 13. van zaad, dat 28 dagen ter kieming had gelegen en dus op deze hoogte boven zee (± 1566 M.) juist begon te ontkiemen (zeker op z.g. zaadbeddingen; in de gesloten kweekhuizen had, op potten, de ontkieming binnen 12 a 14 dagen plaats ter zelfde hoogte) werden 1000 stuks plantjes, wegende 200 milligram, op boven omschreven wijze onderzocht en kon duidelijk Cinchonine en Cinchonidine worden aangetoond, doch van laatsgenoemd alkaloïd minder dan van het eerste; het wordt dus klaarblijkelijk bij de ontkieming gevormd; (zie rapport le kw. '06); 14. van plantjes, 2 maanden oud, werden onderzocht: a. de lobblaadjes, (3 gram) eerste blaadjes; aangetoond werd cinchonine, b. de stengeltjes (1 gram); geen spoor kinine of kinidine, doch wel cinchonine en cinchonidine; c. de worteltjes aangetoond werden cinchonine en cinchonidine; 15. van plantjes, bijna 7 maanden oud, werden onderzocht: a. de blaadjes, b. de stengel en c. de worteltjes; nog geen spoor kinine of kinidine kwam hierin voor, wel cinchonine er cinchonidine; 16. van plantjes, 10 maanden oud, werden dezelfde deelen onderzocht en ook hierin kwamen geen sporen van kinine en kinidine voor, wel betrekkelijk veel cinchonine en cinchonidine." „Ten slotte zij hier nog medegedeeld, dat by voorkomen van veel amorph en weinig kristallijn alkaloïd, het onderzoek vrjj lastig wordt en eerst de cinchoninereactie werd verkregen na het aetherresidu gesublimeerd te hebben. Het verkregen sublimaat gaf, met een spoor zwavelzuur houdend water behandeld, fraaie naalden en kunnen dan eerst hierna door behandeling met bi-carbonaat, de zeer fraai levendig polariseerende cinchonine kristallen worden verkregen". De jaarverslagen 1872 tot en met 1905 zijn hiermede doorgeworsteld en liggen nu nog ter beschikking de kwartaalrapporten 1906 en de tot heden verschenen dito's 1907. Eerste kwartaal 1906. „Tot zoover de onderzoekingen gingen, was er nog geen sprake van kinine en kinidine. Evenmin is dit het geval bij plantjes van 7 — 10 maanden oud; daarentegen bevatte de wortel, het stengeltje en blad, vooral wortel en stengel, vrij veel cinchonine en cinchonidine ■ zelfs in zulke mate, dat er een quantitatieve bepaling van gemaakt worden kan". „De onderzochte plantjes waren gekweekt uit zaad van „Mengsel Rioengoenoeng" waar in den bast van oudere boomen geen of zeer weinig cinchonidine wordt aangetroffen". Tweede kwartaal 1906. „In Bijlage B. vindt men eenige (97) analyses opgegeven van de moederboomen der Robusta's en van den bast der enten dier moederboomen op 2 a 3 (en 10 van 4) jarigen leeftijd. In een volgend verslag zal ook het gehalte aan tannine worden opgegeven: waarop bij de vermenigvuldiging dezer soort zeer dient gelet te wordem met het oog op de zooveel hoogere marktwaarde". Gevolgtrekkingen zijn uit de resultaten der bedoelde 97 analyse niet gemaakt, maar moet er hier op gewezen worden dat de onderzochte enten van 17g-4-jarigen leeftijd, op een drietal weinig beteekende uizonderingen na, nog geen gevonden worden welke in kinine- en cinchonidine-gehalte de moederboom ook maar naderen. Dit feit had wel de aandacht mogen treffen, in verband met de streng volgehouden meening, dat het alkaloïd, met de leeftijdstoename, tot het 4e a 5e jaar, vermeerdert om daarna geleidelijk weder te verminderen, in schijn althans. De drie uitzonderingen betreffen de: moederboom no. 7, die resp. 3,10 en 4,35 kinine en cinchonidine houdt en in vier jaren oude enten resp. 2,45 en 4,60; moederboom 14, die 2,21 k. en 8,46 houdt, terwijl de vierjarige enten 2.28 en 4,69 toonden; moederboom 50, die resp. 1,09 k. en 5,76 c. houdt, tegen 1,56 en 2.69 in de driejarige enten. „Als vervolg op de resultaten van het microch. onderzoek kan het volgende worden aangeteekend. Onderzocht werden wortel, stengel en blad van 10 maanden oude plantjes". „In 4 gram wortel, 5 gr. stengel en 30 gr. blad kon geen spoor van kinine of kinidine worden aangetroffen, daarentegen vrij veel cinchonidine en cinchonine en hetzelfde resultaat werd ook verkregen bij plantjes afkomstig van zaad van „Mengsel Rioengoenoeng" van 11 a 12 maanden oude zaadbedden". „Bij stengel en wortel van plantjes van ± 13 en 14 maanden oud, fluoresceerde de ten slotte verkregen heldere zure zwavelzure vloeistof vrij duidelijk, doch was bij het opmaken van het verslag nog niet uitgemaakt, met welk alkaloïd men hier te doen had". „Waarschijnlijk, dat van meer grondstof zal moeten worden uitgegaan, daar de reacties op kinine en kinidine tot nog toe een negatief resultaat opleverden." (Zou het in zulke gevallen niet raadzaam zijn de mededeeling te verdagen, om zekere uitkomsten te kunnen vermelden?) „In het bericht over het 4° kwartaal 1905, werd door de onderzoekingen reeds bevestigd, dat er een onderlinge omzetting der alkaloïden in de plant moet plaats hebben. Dit bleek opnieuw (ook in vroegere jaren reeds als zeer waarschijnlijk geacht) uit het onderzoek van stengel, wortel en blad van 9 maanden oude Robusta-plantjes. Robusta's bevatten minder kinine doch meer cinchonidine dan Ledgers van zaad „Mengsel Rioengoenoeng". Nu leerde het onderzoek, dat in plantjes van 9 maanden oud, ook veel minder cinchonine en cinchonidine voorkomt dan in de Ledger-plantjes van gelijken leeftijd uit 'tzelfde „Mengsel" en was het duidelijk, dat de stengel meer kristallijn alkaloïd bevatte dan de wortel." (Men heeft hier wel in het oog te houden, dat de alkaloïdformatie in blad en wortel kan aanvangen, maar eerst in den takken- en boombast tot haar recht komt.) „Ook werd een begin gemaakt met de quantatieve bepaling der cinchonidine in Ledgerplantjes van 4 en 6 maanden oud en zullen de resultaten in een volgend verslag worden vermeld." „Ten slotte zij nog aangeteekend, dat de volgende reactie, berustende op de bereiding in het groot van cinchonine, bij dit onderzoek van dienst kan zijn: Bij een druppel der te onderzoeken vloeistof, wordt een druppel alkohol van 95 pCt. en daarna een weinig ammonia toegevoegd; waarop zich dan spoedig, soms na geringe zachte verwarming, fraaie boomvormig vertakte cinchonine-kristallen afscheiden." Derde kwartaal 1906. „In bericht over 3® kwartaal 1905 werd reeds melding gemaakt van de toezending door de Model-Apotheek der Amsterdamsche Universiteit, aan het Bureau voor Handelsinlichtingen aldaar, van Cinchona Robustabasten en alkaloïden en pharmaceutische bereidingen — extract en tinctuur — van deze kina-hybride: welke, voegde de inzender er bij: bij uitstek bruikbaar blijkt voor de apotheken en daarvoor een zeer gunstige samenstelling — veel alkaloïd en veel looizuur - bezit." „Dat hiermede niet te veel gezegd werd, blijkt wel uit eenige kinalooizuur-bepalingen dier Robusta's, opgenomen in Bijl. B. De Pharm. Neerl. Ed. IY stelt zich by kinabast tevreden met een kinalooizuur-gehalte van 9 pCt., doch bij Robusta N5 loopt dit cijfer zelfs tot 23 pCt. (In 8 analyses loopt het gehalte uiteen van 9 — 23 pCt., dooréén 14,8 pCt.). „In een volgend bericht zullen nog meer looizuur-bepalingen van deze cinchona worden opgenomen teneinde het gemiddeld gehalte te kunnen bepalen." (Als de Ned. Pharm. zich met 9 pCt. tevreden toont, zouden de samenstellers daar dan hun goede reden niet voor hebben en zou men van het goede ook wel niet eens te veel kunnen genieten?) „De meening, dat bij het onderzoek waarschijnlijk van grooter hoeveelheid grondstof moet worden uitgegaan, is juist gebleken. Bij het opmaken van 't vorig bericht was nog niet uitgemaakt met welk fluoresceerend lichaam men te doen had. Selon M. J. Regnaüld, zegt E. Ledger in zijn: Les Alcaloïdes des Quinquina „la sensibilité de cette reaction — fluorescentie — peut aller j'usqua 1/500,000 si on éclaire la solution avec un rayon de lumière réfléchi par un miroir concave. M. Maly admet même la limite de 1/2,000,000." „Bij onderzoek van 13 maanden oude plantjes, gekweekt uit zaad van Ledger 23, bleek, uitgaande van een grooter hoeveelheid, dat de fluorescentie veroorzaakt werd doorkinidine — kinine, hydrokinine en cupreïne fluoresceeren ook — zoodat, volgens de tot heden verkregen resultaten, de rangorde der alkaloïden is: cinchonine, cinchonidine en kinidine; en is het wel merkwaardig, dat in den bast van uit hetzelfde zaad gekweekte boomen — typische Ledgers — de kinine hoogst zeldzaam voorkomt en ook door Moens niet in de moederboomen N°. 23 en 38 gevonden werd, waarvan toch de plantsoenen afstammen welke het zaad N°. 23 en „Mengsel Rioengoenoeng" opleveren. Ook wat de cinchonidine — zooals vroeger reeds werd medegedeeld — betreft, werd hetzelfde feit geconstateerd, n.1. dat in verhouding tot andere alkaloïden, er in de jonge plantjes zeer veel cinchonidine voorkomt, en in den bast van boomen, gekweekt uit hetzelfde zaad, naar evenredigheid veel minder." „Typisch is ook het verschijnsel, bij deze onderzoekingen geconstateerd, dat uit den wortel — 12 gram — van plantjes N°. 23 van 13 maanden oud, een kristallijne verbinding van wijnsteenzuur en oxaalzuur werd verkregen, welke de bekende herapathit-reactie gaf, dus ook op kinine wijst." „Bij het onderzoek van 25 gram stengels gelukte dit niet." „Uitgaande van 20 gram wortel van „Mengsel R"-plantjes van 16 maanden, werd 0,16 gram aan tartraten verkregen, in hoofdzaak bestaande uit cinchonidine en slechts sporen kinine." „Bij quantitative bepaling van het alkaloïd in den stengel — 2 X 20 gram — werden evenwel geen tartraten van cinchonidine en kinidine verkregen. Vermoedelijk werd de kristalliseering belet door onopgemerkte verontreiniging, evenals dit voorkomt bij het onderzoek van kinabast van zeer jonge exemplaren." „Afgaande op het onderzoek van wortel en stengel van plantjes van N°. 23 van 13 maanden oud, is de mogelijkheid ook niet uitgesloten, dat de kinine zich in den wortel eerder vormt dan in een stengel." Tierde kwartaal 1906. „In Bijl. B vindt men de looizuurbepalingen van alle (72) oorspronkelijke Robusta's te KawahTjiwidei, ± 30 jaar oud, opgegeven; waarbij ten overvloede het alkaloïd-gehalte van den bast is gevoegd." Bijlage B raadplegende, blijkt dat het looizuur-gehalte in 57 boomen uiteenloopt van 5,5 — 27 en in doorsnee 15,5 pCt. bedraagt. Het totaal-alkaloïd-gehalte van die 57 toont als uiterste cijfers 7,93 en 16,16, dooreen 11,15 pCt.; het kininegehalte, dooréén 4,69 pCt., verschilt van 1,09-7,72 en het cinchonidine id. van 3,17 — 7,29, zijnde het gemiddeld berekend op 4,o4 pCt. /u raoc^^ ^ie Robusta dus een merkwaardige Cinchoon (hybride) geacht worden en, als nu inderdaad na het 4« a 5- levensjaar een geleidelijke terugloop van het alkaloïd een wet kan heeten, moeten die 72 boomen een kwarteeuw geleden wel ongemeen rijk zijn geweest. Opmerkelijk bliift evenwel het verschil in de individuen en het zal nog bevestigd moeten worden na eenige jaren van ervaring of men er op rekenen kan, dat de afstammelingen, vegetatieve en generatieve, de moederboomen tamelijk gelijk blijven. „Omtrent de Robusta-aanplantingen te Kawah Tj. — 6500 a 7000 voet b. z. — kan worden gemeld, dat de laatste 30 bouw van het in 1906 gekapt terrein (150 b.) werden \olgeplant en de resultaten, wat groei aangaat, zeer gunstig zjjn te noemen." XT "^c l°°izuur-bepaling geschiedde volgens de in de Pharm. JNeerl. Ed. IV opgegeven methode." ,;Dat jonge exemplaren reeds een vrij hoog tannine-gehalte kunnen hebben, blijkt uit het onderzoek van den bast van Ó ^-jarige enten, afkomstig van boom 42. Van dezen kon wegens overlijden, geen loolzuur-bepaling geschieden, maaide enten toonden 12,7 pCt." „Het percentage der geslaagde enten en de groei van Ledger op Robusta. blijken niet onder te doen voor die bij buccirubra; zoodat de planter dus voortaan niet meer verontschuldigd zal zijn, bijaldien hij doorgaat onderstammen der zoo laag gehaltige Succirubra's te gebruiken, welke basten bij lage prijzen vrijwel waardeloos zijn. De unit werd in doorsnee der tien veilingen in 1906 op fnt berekend; voor de jongste veiling, 7 Nov. 1907, was de berekening 4.26.; men kan zulke prijzen dus niet bepaald hoog noemen en toch konden de wortelbasten van buccirubra der gouvernements-onderneming, van 18l/4 tot 291/., cents per y8 kilo bedingen, zijnde het hoogst bedrag nog wel bereikt door elf kisten wortelbast stukken, die slechts 1,95 ptt. zw. kinine hielden, terwijl 30 balen id. 187. cents bedongen, in weerwil van 4,10 pCt. gehalte zw. K. Succirubrawortelbast dus eenvoudig vrijwel waardeloos te noemen als ae kinaprijzen laag zijn, schijnt ons dus zeer voorwaardelijk aangenomen te moeten worden. „Omtrent het microchemisch onderzoek kan nog het volgende worden vermeld: Bij het onderzoek van Ledger-wortel van „M. R. G." plantjes, 17 maanden oud en uitgaande van 20 gram, was het gewicht verkregen aan tartraten van kinine en cinchonidine 0,245 gram, gelijk 1,3 pCt. berekend op absoluut droge stof. Bij het onderzoek van den stengel dierzelfde plantjes en uitgaande van 48 gram, kon het gewicht aan tartraten niet bepaald worden". „Bij het onderzoek van wortels van L.-planten van „M. R. G." 18 maanden oud, gaven 4 analyses elk van 20 gram, aan kinine en cinchonidine tartraten 0,242, 0,234, 0,245 en 0.246 gram: gevende 0,50 kinine, 0,54 cinchonidine, 0,34 kinidine en 1,32 pCt. amorph + cinchonine, totaal 2,70 pCt., berekend op absoluut droge stof". „In den stengel van dezelfde plantjes werd gevonden, in 3 analyses van 20 gram: 0,066, 0,068 en 0,070 gram aan tartraten: of op absoluut droge stof berekend 0,36 pCt. dus ongeveer l/i van de in de worteltjes aanwezige tartraten". „Robustawortels van 13 maanden oude plantjes en uitgaande van 12 gram, gaven 0,094 gram tartraten, terwijl uit de stengels geen tartraten van kinine en cinchonidine verkregen konden worden". „Uit bovenstaande cijfers blijkt dus duidelijk, dat er in den wortel van nog zeer jonge plantjes meer kinine en cinchonidine voorkomt dan in den stengel dierzelfde plantjes en toonen de onderzoekingen hoe langer hoe meer aan, dat de kinine zich eerder vormt in den wortel dan in den stengel". Het is wel interessant, in verband met deze uitspraak, nog eens de oude verslagen 1859/63 na te slaan. De Pahudiana b.v. stelde, wat bastgehalte betreft, wel teleur aanvankelijk, maar het groot verschil in wortel- en stambast-gehalte deed en De Vrij en Junghuhn het beste in de toekomst hopen. Eerste kwartaal 1907. „Evenals in 1889 reeds geconstateerd werd, bleek ook nu weder, dat bast van hoofdwortels van L. veel minder kinine inhoudt dan die der zywortels; zelfs zoo, dat van de laatste, ter dikte van een potlood, 7.50 pCt. kininesulfaat gewonnen werd, terwijl bast van den hoofdwortel, met een omtrek van 50 c.M. slechts 4.10 pCt. uitleverde". „Twee analyses, van een Robusta-moederboom en van tweejarige zaailingen daarvan, bleken resp: 27 en 13 pCt. tannine te houden. „Te Tjinjieroean, 5000 voet b.z. was de gemiddelde hoogte van Ledger-enten op Robusta-onderstam, op nog geen tweejarigen leeftyd 2 a 21/» meter". „Omtrent het microchemisch onderzoek kan worden aangeteekend, dat in Robusta-zaad, wanneer van 42 gram zaad werd uitgegaan, cinchonine kan worden aangetoond. Nadat het zaad 30 dagen ter kieming had gelegen, doch nog niet was ontkiemd - te Kawah Tj. op 7000 voet b. z. - (deze hoogte is vermoedelijk wel wat hoog genomen) doch alleen wat donkerder van kleur geworden en eenigszins gezwollen was, kon er reeds vorming van een ander alkaloïd, doch \an dezelfde samenstelling, n.1. cinchonidine aangetoond worden. De hoeveelheid cinchonidine neemt echter sterk toe zoodra het zaad begint te ontkiemen, dus na veertig dagen op deze hoogte boven zee". „Verder kon met zekerheid geconstateerd worden, dat kinine eerder in den wortel dan in den stengel der plantjes aangetroffen wordt". Zaad, na dertig dagen nog niet ontkiemd! Zou het geen aanbeveling verdienen, voor deze proeven de te kiemenlegging der kinazaden te doen geschieden op de oude beproefde manier, die ook voorheeft, dat men het kiemproces van dag tot dag volgen kan? Niet na dertig maar uiterlijk in veertien dagen heeft de ontkieming op potten in besloten ruimte en onafhankelijk ook van de hoogte b.z. plaats. Een kweekhuis heeft men er niet voor te bouwen; in de laboratoria zal er wel een geschikte plaats voor te vinden zijn. Met belangstelling zagen wij Van Leersum's microchemische onderzoekingen te gemoet en stellig gelooven we, dat ze ons een goed eind op weg zullen brengen. Met het begin toch is nu begonnen en natuurlijk zal er bij het zaaien gerekend zjjn op de goede kansen, dat er, bij voortduring, van hetzelfde materiaal, bij klimmenden leeftijd, gebruik zal kunnen worden gemaakt tot voortzetting der onderzoekingen, die nu tot ± zeventien maanden ouderdom vorderden. Naar gelang de plantjes ontwikkelen, zal er toch minder gewicht van materiaal v o°r onderzoek gevorderd worden en het microchemisch onderzoeken weder in macrochemisch kunnen overgaan. Dat het microchemisch werken tal van moeilijkheden meebrengt, buitengewone zorgen eischt, is bekend, maar almede dat Vak Leersum's zorgen voor orde en reinheid e. a m. in zijn laboratorium, onder hen die hem konden gadeslaan, spreekwoordelijk werd. Tweede kwartaal 1907. „Omtrent het microchemisch onderzoek kan verder worden medegedeeld, dat het in 't bladmoes en in de hoofdnerf van oude bladeren van C. L. — welke bladeren over dag ingezameld werden — wel amorph, doch geen kristallijne alkaloïden aangetroffen werden. Achtereenvolgens werd uitgegaan van 100—250 en 1000 gram droge bladeren en de hoeveelheid vloeistof waarmede gereageerd werd, tot een volume van 2 a 3 C. c. teruggebracht. Dit resultaat stemt overeen met de uitkomsten der onderzoekingen van De Vrij, wien daartoe in 1896 materiaal gezonden werd. Ook door Prof. Behrens werd microchemisch in deze soort bladeren geen kristallijn alkaloïd aangetroffen". Derde kwartaal 1907. „Omtrent het microchemisch onderzoek kan worden medegedeeld, dat in het afgeloopen kwartaal bladeren van Ledgeriana werden onderzocht, welke te middernacht waren verzameld. Uitgegaan van 1 K.G. bladeren, kon wel amorph, maar geen kristallen alkaloïd worden aangetoond; hetzelfde resultaat dus als bij de overdag ingezamelde bladeren". „In de bladsteel werd amorph-alkaloïd en sporadisch cinchonine aangetroffen. Merkwaardig was bovendien wel het verschijnsel, dat in de blaadjes van zeer jonge, n.1. ± 12 maanden oude individuen, niet alleen amorph en cinchonine, maar ook cinchonidine werd gevonden". „Het blijkt dus, dat met den leeftijd, ook de chemische samenstelling van het blad belangrijke veranderingen ondergaat; er zal nu dienen te worden bepaald, hoe lang en gedurende welke perioden deze kristallij ne alkaloïden tijdelijk in de bladeren voorkomen". „In het blad van nog jongere ± 6 a 8 maanden oude individuen, kan daarentegen behalve amorph-alkaloïd slechts cinchonine worden aangetoond; terwijl in de poetjoek — jonge toppen — eveneens behalve amorph ook dit alkaloïd gevonden werd". „Drie Robusta's van 30-jarigen leeftijd, bleken resp. 6, — , 5,80 en 7,10 sulphaat met 1.64, 4,89 en 3,99 pCt. cinchonidine, benevens 22,5 24 en 14,8 pCt. tannine te bezitten en enkele Robusta-enten bleken reeds op vijf-jarigen leeftijd een hooger gehalte dan de moederboomen te bezitten, ook wat tanninegehalte betreft". In den vollen grond stonden bij het einde van het 3de kwartaal 1907: 3,885,000 Ledgers, w.o. 200,000 enten en 540 zaailingen „Oorspronkelijke Ledgers 1866/67"; 690,000 É hybriden, 210,000 Succirubra's en 1,290,000 Robusta's, w.o. 20,000 enten, te zamen, alzoo 6,075,000 planten. In de kweekersen 400,000 L., 1,380,000 S., 1,470,000 h., te zamen 3,250,000. Aan het eind van mijn taak gekomen, gevoel ik mjj zeiven dankbaar en verlicht, maar daarom niet voldaan. Ik begrijp toch best, dat het menigen lezer zal schijnen, dat er wel een betere methode bedacht kon zijn, — dat ik hier wat meer, daar wat minder zelf had kunnen bijvoegen. Het allen naar den zin te maken ware echter een illusie en ik mag vertrouwen, dat er bouwstoffen te over geleverd zyn voor wetenschappelijke studie en tot leering en leiding van de kinaplanters. En, begon ik met „Eere den heeren Moens en Van Leersum", met de herinnering aan wat zij te amen in den dienst der kina hebben verricht, is hun een blijvende huldiging gebracht wegens hun onovertroffen ijver, hun niet verzwakkende volharding, bij onverstoorbaar geduld. In geen geval mogen noch kunnen mijne aanteekeningen als afbrekende kritiek worden opgevat; en Moens en Van Leersum hebben ruimschoots» steeds mijn hooge waardeering ervaren. Wat zij zeiven resp. in elf en vierentwintig jaarverslagen rapporteerden, is getrouw teruggegeven, zij het niet streng en doorloopend als zuiver copy-werk. Maar van het essentiëele zal niets van beteekenis over 't hoofd zyn gezien; gedurige herhalingen, hoe vervelend ook, mochten noch konden gespaard worden, de natuurlijke consequentie als ze zyn van onderzoekingen die continueeren. Ik voor my teekende slechts aan wat historie en persoonlijke ervaringen me ingaven. Moest van voren aan nu nog eens begonnen worden, waarschijnlijk zou een ander werkplan overwogen worden, en begrepen dat, met den chemist, de botanist-physioloog harmonieus dient samen te werken. In 1896 beloofde dat begrip tot zyn recht te komen en Dr. Lotsy's debuut deed goede beloften. Dat de samenwerking zoo spoedig gebroken werd moge te bejammeren blyven, — thans zyn we weder in het goede spoor en past ons een geduldig volgen van de verdere evolutie. Baarn, Nov. 1907. VAN GORKOM. BIJLAGE (zie pag. 121.) „Deze methode berust op de gemakkelijke oplosbaarheid der kina-alkaloïden in benzol of chloroform na vrijmaking door ammonia". „Na verschillende proefnemingen met bekende hoeveelheden bast, werd ten slotte uitgegaan van een milligram zeer fijn gestampten kinabast en deze in een klein reageerbuisje even bevochtigd met ammonia en daarna eenige minuten verwarmd met ± 2 Ms. benzol of chloroform. Na verwarming wordt de benzol helder afgeschonken en, zoo noodig, de bast voor een tweede maal met een nieuwe hoeveelheid ± 1 cMs. geëxtraheerd". „De gezamenlijke hoeveelheden benzol worden nu in een klein glazen schaaltje op een waterbad tot droog verdampt en het residu in verdund azijnzuur opgenomen. De azijnzure oplossing wordt insgelijks voorzichtig tot droog verdampt en het verdampingsresidu in water opgenomen. In deze waterige oplossing kon de kinine op een voorwerpglas duidelijk met tartras natricus, oxalas en chromas kalicus worden aangetoond" „Nadat de zouten zich goed hadden afgezet aan den rand van den druppel, wordt de moederloog met een rolletje filtreerpapier opgenomen en het terugblijvende eenige malen goed uitgewasschen en als controle met het vaste kristallijne residu de herapathitreactie, H. J. Joodkininesulfaat, gedaan". „Voor die reactie voldeed mij het best een mengsel van water, alkohol en azijnzuur, dat met joodjokalium lichtgeel gekleurd is. Aan den rand van een proefdruppel van dit mengsel, waarbij een spoor zwavelzuur is gevoegd, wordt het uitgewasschen zout gebracht en vrij spoedig treden dezeer fraai gekleurde dichroitische plaatjes op. BIJLAGE (zie pag. 122.) vn£eiLei w d6 kinine, in den een of anderen oplosbaren L-nn ^r voorwerpglaasje vry zuiver achter te houden, kon de microchemische weg, scheiding van de kinine en cmchonidme als tartraat van de kinidine en cinchonine niet SaLtowk" veel cinchoni