„kering tegen israpssfe* de Geldelijke Gevolgen van Werkloosheid . . . . Mr. J. van den Hoek. Kan VERZEKERING TEGEN DE GELDELIJKE GEVOLGEN VAN WERKLOOSHEID ******** -- - VERZEKERING TEGEN DE GELDELIJKE GEVOLGEN VAN WERKLOOSHEID PROEFSCHRIFT TER VERKRIJGING VAN DEN GRAAD VAN DOCTOR IN DE STAATSWETENSCHAP AAN DE RIJKSUNIVERSITEIT TE LEIDEN, OP GEZAG VAN DEN RECTOR-MAGNIFICUS Dr. J. VAN LEEUWEN Jr., HOOGLEERAAR IN DE FACULTEIT DER LETTEREN EN WIJSBEGEERTE, VOOR DE FACULTEIT DER RECHTSGELEERDHEID TE VERDEDIGEN OP DINSDAG 24 JANUARI 1905, DES NAMIDDAGS TE 4 UUR, DOOR MR. JAN VAN DEN HOEK, GEBOREN TE VLISSINGENa aaaaaaaaaaaaaaaa DRUKKERIJ J. DE JONO. — ROTTERDAM. EERSTE HOOFDSTUK. ALGEMEEN OVERZICHT OVER HET VRAAGSTUK DER WERKLOOSHEID. Het vraagstuk der werkloosheid is niet van jongen datum. Leeds uit de oudheid komen berichten tot ons van groote werkloosheid. In Athene, zoo lezen we, gingen de tyrannen (Pisistratus), en ook de democratie (Pericles) de werkloosheid tegen door in- en buitenlandsche kolonisatie en door groote bouwwerken. ') En 't is bekend dat in Rome werkloosheid ontstond door misbruiken in het staatsbestuur. Door de cundidaten werden groote onkosten gemaakt bij verkiezingen. De armen der stad werden dan gespijzigd, waardoor de lust tot werken bij een deel der bevolking afnam, terwijl ook door de spijziging aangelokt, nieuwe scharen regelmatig de stad kwamen binnenstroomen. Somtijds klom daardoor t aantal nietsdoeners tot een groote hoogte. üok in de middeleeuwen en de daarop volgende eeuwen, die de nieuwe geschiedenis vormen, kwam werkloosheid voor en heerschte er dikwijls een gebrek en ellende, die wij ons moeielijk kunnen voorstellen. J) Zie George Adler, Arbeitslosigkeit, in het Handwörterbuch der btaatswisseiisehaften, le Suppl. band. Terwijl dus het vraagstuk zelf niet nieuw is, zijn er pas in den laatsten tijd ernstige pogingen aangewend om liet op te lossen. Groote gevaren liggen in de werkloosheid verscholen, zoowel moreele als economische. Dat de werkloosheid moreel een slechten invloed heeft, is te algemeen bekend om het hier nader uit te werken. Doch ook de economische nadeden springen in 't oog. Door de werkloosheid wordt een deel van den arbeid aan de productie onttrokken. Deze krachten hadden nuttig gebruikt kunnen worden. Maar hoe groot dit verlies ook is, het weegt nog niet op tegen den achteruitgang van de slachtoffers zelf. Door lediggang, door armoede, krijgt de arbeidskracht van den werkman een slag, dien hij, als hij lang werkloos is geweest, misschien nooit meer te boven komt1). Dit geldt voor den vakman, den ambachtsman, meer dan voor den lossen arbeider. Er is wel beweerd, dat de werkloosheid vooral bij de losse arbeiders voorkomt, doch deze redeneering wordt door niets bewezen, en b.v. door Dr. Franz Kempel ten sterkste ontkend2). Hoe dit 1) Zie ook het bekende „Report on agencies and methods for dealing with the unemployed", uitgebracht door de Board of Trade, labour department, 1893, pag. 12. „One of the most serious features of the situation is tlie fact, that want of employment and casual employment have themselves a powerful tendency to produce unefficiency botli by the physical deterioration due to insufficiënt nourishmeut and the moral deterioration which often results from want of regular work." 2) Zie Dr. Franz Kempel: die Zweckmaszigste Form der Arbeitslosenversicherung, in het Zeitschrift für die gesnuite Staatswissensehait, band 56, pag 416. Anders: John A. Hobson (Social Question of to day): The Problem of the unemployed (1896), pag. 17: men kan gerust aannemen, dat de werkloosheid grooter is onder de unskilled, dan onder de skilled unions. ook zij, de losse arbeider heeft vooral met zijn spierkracht te maken; hij kan deze aan velerlei doeleinden dienstbaar maken, licht ander werk vinden. De vakman daarentegen kan zijn krachten alleen in zijn vak aanwenden — voor hem is de werkloosheid veel pijnlijker. Wél wordt veelal de vakman beter beloond dan de losse werkman, maar niet altijd is dit zoo. In verschillende gemeenten, ook hier te lande, zijn allerlei middelen beproefd, om de werkloozen te helpen. \ cle geschriften zijn verschenen, die juistere inzichten in de werkloosheid deden ontstaan; ook vergaderingen hebben hiertoe meegewerkt en verslagen van deskundig onderzoek 1). \ an staatswege zijn er twee ofiicieele verslagen uitgebracht: eén in Engeland in 1893, door het Labour-department van de Board of Trade, n.1. het Report on agencies and methods for dealing witli the unemployed; en één in Frankrijk door het Office du Travail, n.1. de Documents sur la question du cliómage (Paris, 1896). In verschillende landen zijn onderzoekingen gedaan door statistische bureau's, vooral door middel van de vakvereenigingen. De tellingen der werkloozen bij gelegenheid van de volkstelling en de beroepstelling op 1 Juli en 1 Dec. 1895 in Duitscliland gehouden, zijn bekend. Wij zullen ons achtereenvolgens eenige vragen stellen, om het probleem der werkloosheid tot zijn juisten omvang terug te brengen. In de eerste plaats: 1) Bekend is de vergadering, bestaande uit de vertegenwoordigers der Gewerkschaften, Gewerkvereine en Christelijke Gewerkschaften, onder leiding van het Arbeits-Secretariat, otn de werkloosheid te bestrijden. 1900—1901. Denkschrift te Mannheim. Wanneer is iemand werkloon ? Ging men optelion alle personen, die op een zeker oogeublik in een land niet werken, dan zouden we een getal krijgen, dat verre het aantal overtreft, waarnaar we onze onderzoekingen uitstrekken. Zoo wijst ook in bovengenoemd „Report" de „controller-generul" van de „Board of Trade" (R. Giffen) in zijn schrijven aan de „secretary" op twee dingen, die hem uit 't „Report" zijn gebleken, n.1. dat: „the plirase uneinployed is a complex and not a simple term and that the subject cannot be treated at all, without the utmost care". Werkloos in ruimen zin is de man, die van zijn rente leeft, is de pensioentrekker. Het spreekt van zelf, dat we over hen hier niet spreken. Nog andere rubrieken kunnen we echter uitscheiden uit de groote massa van niet-werkenden, zooals kinderen uit de gegoede standen, die nog geen werkkring hebben gevonden; ondernemers, die hun bedrijf wegens gebrek aan afzet stil laten liggen ; kortom al degenen, die niet behooren tot hen, die hun arbeidskracht voor loon verhuren. Op deze laatsten vestigen wij onze aandacht, doch met deze restrictie, dat we hen bedoelen, die men gewoonlijk arbeiders noemt; dat zijn zij, die hun physieke kracht verhuren, terwijl we daarbij ook moeten noemen handelsbedienden e.a., die minder hoogen geestelijken arbeid verrichten. Door deze begrenzing meene men niet, dat reeds is uitgemaakt, wat we onder een werklooze moeten verstaan! Ieder die een beroep kiest, 't zij voor zichzelf, 't zij voor een ander, gaat te rade met eenige factoren. Als 't mogelijk is, op aanleg te letten zal men dit doen, doch in de allereerste plaats let men op de vooruitzichten. De berekening zal deze moeten zijn: wat zullen de uitkomsten zijn, in geld berekend, van een zekere arbeidsperiode, b.v. een jaar ? Is 't resultaat van deze berekening, dat men onafgebroken één jaar werkende evenveel verdient, als wanneer men een \ak kiest, waarbij maar een deel van 't jaar gewerkt wordt, dan zal de uitkomst geen invloed uitoefenen op do keuze van het vak. Als voorbeeld kunnen we nemen de fabrieksarbeider en de metselaar, een seizoenarbeider. De fabrieksarbeider werkt in gewone gevallen een geheel jaar, de metselaar is bijna zeker een deel van 't jaar zonder werk. Nu kan men den metselaar, die momenteel zonder werk i>, niet onder de werkloozen rekenen, want zijn loon, over een jaar berekend, kan best meer bedragen, dan dat van den fabrieksarbeider. Genoemd Report van de Board of Trade, van 1S93, legt hierop den nadruk op blz. 7, waar het zegt, dat het woord „unemployed" een lastige term is. Van 't standpunt „van een Trade-Union zou men er toe kunnen rekenen hen, „die, behalve door slecht gedrag, niet in staat zijn loon te „verdienen gedurende een zeker aantal dagen. Er behoeft „daarvoor geen surplus op de markt te zijn. Bij bootwerkers, „seizoenarbeiders, is werkloosheid weer iets anders". En verder op blz. 9 zegt het, dat bij de scheepsbouwers, over één jaar gerekend, velen overbodig zijn, over zeven jaar tijds evenwel niet. Nog moeten we buiten onderzoek houden degenen, die niet in staat zijn in hun onderhoud te voorzien door ziekte, door invaliditeit. Iloe belangrijk dit onderzoek op zichzelf ook zij, voor ons komt het niet in aanmerking Verder vallen zij buiten ons bestek, die liever niet arbeiden; een categorie van personen die men onder alle standen vindt, maar die èn door de talrijkheid van de arbeidende klasse, en door de nooddruft die er 't gevolg van is, juist in deze klasse vooral aan 't licht komen. Mogen we nu zeggen, dat we een onderzoek instellen naar hen, die gaarne willende arbeiden, niet in staat zijn, over een zekere arbeidsperiode gerekend, in liun onderhoud te voorzien? Ook dit mogen wij niet doen, want dan zouden we een onderzoek instellen naar de hoogte der loonen. l)e loonstandaard zou immers in de meeste vakken onvoldoende kunnen zijn — doch een onderzoek hiernaar is niet ons doel. Wij vragen alleen: wanneer is iemand bij een gegeven loonstandaard werkloos? En dan kunnen we ten slotte zeggen, dat werkloos is de arbeider (zie over de beteekenis van dit woord boven pag. 4) die in staat is, in zijn vak 't standaardloon te verdienen, en die wil arbeiden, maar die door gebrek aan arbeid daartoe geen gelegenheid heeft. 1) Hoe ontslaat werkloosheid? In de bovengenoemde „Documents sur la question du Chömage" leest men, dat 't „Conseil permanent du Conseil Supérieur du Travail", na een discussie over de oorzaken der werkloosheid, den directeur van het „Office du Travail" gelast heeft, die leden van het Comité te vereenigen, die aan deze discussie hadden deelgenomen, ten einde de oorzaken der werkloosheid op te sporen. Aan al de leden van het „Conseil du Travail" is toen hun meening gevraagd, om deze te voegen bij de antwoorden, reeds gegeven door 1) Ook Mr. B. Gewin wijst op pag. 8 van zijn proefschrift (Arbeidsbeurzen) op 't ijle begrip van werkloosheid, en op pag. 10 zegt hij: „Werkloos in den gewonen zin des woords is hij, die, van zijn werk „moetende leven, geen werk vindt, dat hem in staat stelt zijn arbeidskracht in stand te houden." J. Bruinwold Riedel, 't Vraagstuk der Werkloosheid, in de Vragen des Tijds van October en November 1894, zegt op pag. 8: „Werkloosheid „bestaat daar, waar door gebrek aan gelegenheid voor arbeid, de werk„man niet kan voorzien in de nooddruft van zich en zijn gezin." een aantal werklieden-vereenigingen. Van de 60 leden, hebben 2G hun antwoord ingezonden, terwijl 250 antwoorden waren ingekomen van syndicats ouvriers. Al deze antwoorden zijn opgenomen in de „Documents". De oorzaken van werkloosheid waren volgens de leden van het „Conseil Supérieur du Travail": 1°. snelle verwisseling van machines en arbeidersorganisaties; 2°. verandering van productie in den vreemde en vreemde concurrentie; 3°. seizoeninvloeden; 4°. onregelmatigheid van productie, overproductie; 5°. averechtsche concurrentie en speculatie; 6°. te lange arbeidsdag. De antwoorden der syndicats ouvriers luidden: 1°. seizoeninvloeden; 2°. snelle verandering van productie door machines en organisatie van arbeid; 3°. onregelmatigheid van productie, overproductie; 4°. te lange arbeidsdag; 5°. wijziging in de productie in het buitenland; 6°. vreemde concurrentie; 7°. sweating system, misbruiken; 8°. concurrentie der arbeiders onderling; 9°. misbruiken in het aanwenden van vrouwen- en kinderarbeid; 10°. de mode. Bovengenoemde opsomming wilden we niet nalaten te geven, daar dit 't eenige algemeene officieele onderzoek is, dat ooit heeft plaats gehad. Het „Report on Agencies enz." heeft de oorzaken der werkloosheid geheel en al buiten beschouwing gelaten, en misschien terecht. Want het is zeer de vraag of daarover reeds voldoende licht ontstoken is, en zeker was dit in 1893 nog het geval niet. De opsomming van 't Office du Travail bevredigt ons dan ook geenszins. Het zijn grootendeels gissingen, die niet worden toegelicht, hoewel 't feit dat het meeningen van deskundige mannen zijn, er altijd waarde aan geeft. Het loont de moeite, eenige oorzaken van werkloosheid nader te beschouwen, 't Spreekt van zelf, dat wij eenige voor rle hand liggende oorzaken, als het staken van een bedrijf, invloed der mode e. a., onvermeld laten. Natuur omstandigheden. Wij zagen boven, dat een metselaar niet werkloos kan genoemd worden, als hij zijn arbeidskracht gedurende een zeker deel van het jaar niet kan gebruiken. Dit geldt voor allen die men, evenals de metselaars, gewoon is seizoenarbeiders te noemen, zooals de arbeiders in de bouwbedrijven, de kleermakers, de schilders en bijna alle arbeiders in den landbouw. Het seizoen kan echter bizonder ongunstig zijn. wat vooral van invloed is op de bouwbedrijven en den landbouw. Voortdurend nat weer en hevige vorst kunnen weken achtereen allen arbeid verhinderen. De beste loonen, op andere tijden van het jaar verdiend, worden daardoor te niet gedaan, en deze omstandigheden, waarop niet gerekend wordt, of liever, waaraan men niet denken wil, doen dan een werkloosheid ontstaan, die in zulke bedrijven zeer pijnlijk is. Voor den arbeider op het platte land, waar geen suikerbietenteelt of vlasbewerking of eenige andere industrie, ruimere inkomsten geeft, is het moeielijk 0111 van zijn verdiensten in den zomer veel over te sparen. Wie niet vast bij den boer in 't werk is lijdt daardoor vaak armoede, meer of minder, naarmate 't slechte weer langer of korter duurt. Dit kan nog verergerd worden door concurrentie op landbouwgebied, gevolgd door lage prijzen. De landbouwers zijn er dan op uit, zoo weinig mogelijk aan den grond ten koste te leggen, en vooral op handenarbeid uit te sparen. Zóó kan een ongunstig seizoen voor de arbeiders in den landbouw, en ook in de bouwbedrijven, een werkloosheid doen ontstaan boven de gewone maat, waardoor die treurige toestanden ontstaan, die wij in den winter in vele steden en op 't platteland soms vrij regelmatig te zien krijgen. Toename van bevolking. In de negentiende eeuw is de bevolking van Europa verdubbeld. Niet 't minst is de bevolking iii ons land toegenomen, en vooral ten platte lande groeit de bevolking snel aan. Voor allen is daar geen plaats: een deel der overtolligen emigreert, doch 't grootste deel komt in de steden terecht, waar zij de loonen drukken, en daardoor den toestand voor de bewoners der steden onvoordeeliger maken. Afgezien van de enkelen zéér goeden, die van het land komen, zijn het doorgaans niet de besten, terwijl het stadsleven op hen veel meer inwerkt, dan op hen, die van ouder tot ouder in de stad leven. De ervaring leert, dat velen, die van buiten komen, groote moeilijkheden opleveren voor de armbesturen. Amsterdam geeft hiervan 't meest frappante voorbeeld. De bevolking der groote gemeenten zelf is ook niet stil blijven staan; juist hier heeft de hygiëne gunstiger toestanden gebracht, vooral nu het oog gericht is op de slechte woningtoestanden. Waar nu aan hen nog groote concurrentie wordt aangedaan door de binnenstroomende plattelandsbevolking, daar zijn er velen die geregeld de kans loopen werkloos te worden. IJ andehcrises. De handelscrisis is een regelmatig terugkeerend verschijnsel, ontstaande uit meerdere oorzaken; en in niet geringe mate zijn deze oorzaken toegenomen. Crises ontstaan door oorlogen; in de laatste jaren, nu er verscheidene oorlogen zijn gevoerd, is dit merkbaar geweest. Ook verandering van productie, nieuwe uitvindingen, 't invoeren van machines, waar vroeger arbeidskrachten werden gebruikt, doet dikwijls, door wijziging in de prijzen, een handelscrisis ontstaan. En deze crisis kan zeer lang aanhouden, omdat het velen ondernemers ontbreekt aan energie en kapitaal, om zich te wagen aan groote wijzigingen in hun bedrijf. Voorts legt de beschermende politiek in den vreemde, en «1 wat daarmee verband houdt, aan onzen handel en industrie groote moeilijkheden in den weg. De hevige, plotselinge crisis komt haast niet meer voor, omdat de meeste landen in 't bezit zijn van een goed ingericht bankwezen en de handel veel sneller en beter van het komende gevaar op de hoogte is, maar geregeld ontstaat er in 't een of andere bedrijf depressie, die van invloed is op verwante bedrijven, en waardoor er arbeidskrachten op de markt komen. De Duitschers spreken hier van sluipende crisis. Een chronische werkloosheid is hier 't gevolg van. Vrouwenarbeid. Dr. Jastrow geeft in zijn „Socialpolitik uiul Verwaltungswissenschaft" x) nog een andere oorzaak van werkloosheid, n.1. den invloed der vrouwen op de arbeidsmarkt. Hij zegt: „de vraag naar vrouwelijke arbeidskrachten heeft plaats bij een gunstigen, zoowel als bij een ongunstigen toestand van handel en nijverheid. In 't eerste geval willen de ondernemers de beste vrouwen trekken om hun industrie nog grootere kracht te geven; in 't tweede geval tracht men goedkoope werkkrachten te krijgen, en drukt men de loonen". J) Band I, pag. 108 en 109. Vrouwenarbeid op zichzelf is niets nieuws. Er is «altijd vrouwenarbeid geweest, maar vroeger was deze tot enkele beroepen beperkt, wat nu 't geval niet meer is. En in zoover doet de vrouw den man concurrentie aan, drukt het loon, en doet werkloosheid ontstaan. *) Js de werkloosheid tegenwoordig grooter dan vroeger? Wanneer Dr. Verrijn Stuart zegt, dat er twijfel is of er meer werkloosheid is dan vroeger, en dat vroeger evenzeer als nu de werklieden in de bouwvakken door het jaargetijde gedwongen werden het werk tijdelijk te laten rusten 2), dan heeft hij, hoewel wij hem dit moeten toegeven, daarmede niet alles gezegd. Wij hebben immers reeds opgemerkt, dat het werk voor de seizoenarbeiders steeds tijdelijk rust, en vroeger duurde dat nog langer dan nu. Maar er zijn andere, belangrijke redenen, waarom er kans is dat de werkloosheid grooter is dan vroeger, en wel om oorzaken, inliaerent aan onze productiemethode. Politieke omstandigheden, een slechte rechtsorde, langdurige oorlogen, epidemieën konden in vroegere jaren een zeer ongunstigen toestand te voorschijn roepen, maar nu deze gevaren meerendeels zijn afgewend, nu de productie minder hierdoor belemmerd wordt, nu voert de productie zelf het kwaad met zich mede. 1) Zie, voor nog eenige andere oorzaken van werkloosheid Mr. Gevvin, Arbeidsbeurzen. Zoo zegt hij, dat bij de enquête aan het licht is gekomen, dat mannen dikwijls wevkloos zijn, die heel goed kunnen werken, maar door jongere arbeidskrachten van de markt worden gedrongen. Verder noemt hij op pag. 36 de onvoldoende vakkennis en bekwaamheid der tegenwoordige werkmansstand. 2) Praeadviezen over de verzekering tegen de geldelijke gevolgen der werkloosheid (1897). Het valt in 't oog, waarom de huidige wijze van produceeren gevoeliger is dan vroeger. Door toeneming van handel en verkeer neemt een groot deel van de wereld aan de productie deel; de internationale ruil wordt meer en meer volkomen. Elke uitvinding, elke vooruitgang wordt niet alleen in 't land zelf, maar veel verder gevoeld. Men werkt niet meer voor de binnenlandsche markt alleen, in vele gevallen voornamelijk voor de buitenlandsche. Steeds is men derhalve afhankelijk van invloeden, waarvan vroeger geen sprake was. De invoerrechten, door bijna alle landen ingevoerd, treffen de eene industrie na de andere. Ook begaan de ondernemers allicht meer fouten dan vroeger, daar liet afzetgebied zooveel grooter is geworden. In meer dan een bedrijf zal er overproductie bestaan, die moet uitlooperi op vernietiging van de zwaksten, op inkrimping van liet bedrijf door de sterkeren, tengevolge waarvan in elk van beide gevallen werkloosheid ontstaat. Het is de moeite waard, de uiteenzetting van dit onderwerp door George Adler ') in zijn geheel over te nemen. „In do middeleeuwen", zegt hij. „was er wegens overvloed „van land, geen werkloosheid. Na de elfde eeuw begonnen „de steden te verrijzen. Ieder die wilde, kon werk krijgen. „Toen er echter voldoende arbeidskrachten in de steden „waren, kwamen er op handel en nijverheid verordeningen, „de gilden werden gesloten lichamen, en daarbuiten kwam „een groot proletariaat. Een sociale vraag kon niet ontstaan, „omdat er stabiliteit in de afzet was, en daardoor een breede „middenstand en vaste arbeidskring". „Geen humane begrippen over werkloozen Bij de groote 1) George Adler. Arbeitslosigkeit in het Handwörterbuch der Staatsvvissenschaften, le Suppl. band. „ontwikkeling van «le industrie (15e eeuw), in Engeland vooral, „(wolindustrie) ontstaan er afschuwelijke toestanden (c.f. „Thomas More, over schapenteelt in plaats van landbouw) — „Sedert 't. systeem van de handelsbalans (16, 13e eeuw) „groote ontaarding van de gilden — vooral op bet vasteland „veel bedelen en landlooperij. Soms zeer strenge straffen. „De vrije concurrentie maakt den arbeid vrij. In geval van „nood armenzorg. Inhaerent aan dit systeem zijn de crises. „Deze zijn acuut en sluipend, n.1. langzame verdwijning „van handwerk en huisindustrie door de machine. Zoo ook „bij industrie, werkend voor 't buitenland, als de buiten„landsche concurrentie verscherpt. Na '7:3 geen acute crises „meer, maar sluipende, wegens 't meeconcurreeren van „Duitschland, Amerika, Rusland, op de wereldmarkt en „den slechten landbouwtoestand in Europa. Ook de specialisering van den arbeid, waardoor onvoldoende vakkennis „ontstaat, doet den arbeider zwakker worden. Voor een „bepaald onderdeel van een vak is de arbeider slechts „bruikbaar; ontstaat in dit onderdeel schaarschte aan werk, „dan kan hij niet in een ander deel terecht". Do vraag, of de werkloosheid grooter is dan vroeger, is ten slotte niet uit te maken x). Zoowel voor de bevestigende, als voor de ontkennende beantwoording, is veel te zpggen. En terecht wijst Mr. Gewin („Arbeidsbeurzen", pag. 1*2) 1) .Tlir. .Mr. O. I>. Engelen, Pr.uadviezen 1837, over de verzekering tegen de geldelijke gevolgen der werkloosheid (pag. 127), zegt ii"g: „Gedwongen werkloosheid treedt mear dan vroeger op den voorgrond"; en (pag. 128): „Vroeger slapte op bekende tijden, nu flapte op onbekende tijden". Zoo ook John A. Hobson, Social questions of to day: the Problem of the Unemployed, 1896 (pag. 361: „door uitgebreider „markt grooter veranderlijker aanbod, de industrie werkt meer naar „verwachte behoefte, dan naar vraag, en dus racer speculatie en groote „invloed van smaak en mode". Zoo ook Denjean, L'assurance contre le chómage, Toulouse 1899, pug. 10. op het gebrek aan gegevens en het totale gemis aan een vergelijkend cijfermateriaal. Maar hoe 't ook zij, er bestaat lieden ten dage een regelmatig terugkeerende, een gestage weikloosheid. En naast een niet te ontkennen vooruitgang, en het vele goede, dat die ons gebracht heeft, blijft het een feit, dat een deel van de bevolking in meerdere of mindere mate, zonder zijn schuld, slachtoffer is van een productiemethode, die geen medelijden kent. Hulp daartegen is een onafw ijsbare eisch van onze samenleving en aan pogingen tot bestrijding der werkloosheid heeft het dan ook niet ontbroken. De voornaamste van deze pogingen willen we vermelden. Welke maatregelen heeft men reeds tegen de werkloosheid genomen f Deze maatregelen worden onderscheiden in preventieve en repressieve, al naar mate ze strekken om de werkloosheid te voorkomen, 0f de gevolgen er van te verzachten. Het meest voor de hand liggende middel is de armenzorg, dat ook daarom wel het oudste middel is. Er kleven echter aan dit middel zooveel fouten, dat het moet bhjven een aanvullingsmiddel. De armenzorg is vooral nog m particuliere handen. Het grootste deel van hetgeen op ce gemeente-begrooting Voor armenzorg is uitgetrokken, wordt besteed aan ziekenhuizen, inrichtingen voor blinden, ouden van dagen, enz., doch maar een klein deel wordt besteed aan datgene wat in 't dagelijksch leven armenzorg wordt genoemd. Van deze armenzorg is de hoofdleiding o alty- bij de verschillende kerkgenootschappen, die zorgen vooi haar leden. Naast de kerkelijke armenzorg staat de particuliere in engeren zin. Armenzorg werkt in vele opzichten slecht, en de gebreken, die liaar aankleven, zijn bekend. De besten onder de armen worden dikwijls gepasseerd, de brutaalsten gaan met den buit strijken. Er is te weinig verband tusschen de armen en degenen die zicli met armenzorg bezighouden en bovendien is er gebrek aan eenheid en systeem. Als men eenmaal de fouten op het spoor is, is het te verwachten dat de verbeteringen niet uit zullen blijven. En de vraag of armenzorg de slachtoffers der werkloosheid zal kunnen helpen, komt dan eerst geheel tot zijn recht. Maar ook dan zal die vraag ontkennend beantwoord moeten worden. Armenzorg is er niet om krachtige individuen te helpen, die in staat tot arbeiden zijn. Zij is er om de ongelukkigen, de misdeelden in onze samenleving te helpen. Als zij zich hiertoe beperkt, dan is haar taak nóg reuzengroot. Er zijn er velen, die niet in staat zijn, door zwakke gezondheid, of door geestelijke ongeschiktheid, in hun onderhoud te voorzien. Er zijn gezinnen, waar wèl verdiend wordt, maar niet genoeg om alle leden van 't gezin te voeden en te kleeden. En er zijn vele verdorvenen waarvoor gezorgd moet worden. Maar de armenzorg dient niet voor gezonde, flinke individuen. Deze hebben recht op iets anders. Dit heeft men begrepen, en daarom is men op middelen bedacht geweest, waardoor deze arbeiders kunnen geholpen worden, zonder dat aan hun eigenwaarde tekort wordt gedaan. Wij hebben het oog op werkverschaffing als middel tegen de werkloosheid. Deze heeft ook nog een verdere strekking dan het voorkomen van armoede, n.1. om den arbeider de gewoonte om te werken niet te doen verliezen en de arbeidskracht op 't zelfde peil te houden. Uit 't verslag van de Oommissie van werkverschaffing te Amsterdam, van 18Q5 (pag. 34 en 3ö) blijkt dat 't Bureau bij de verschillende armbesturen heeft onderzocht of de elementen, die zich voor werkverschaffing aanmeldden, behoorden tot hen, waarvoor men een werkverschaffing had gemeend te moeten oprichten, dan wel of deze reeds gewoon waren steun te zoeken bij armenzorg. Het bleek, dat er te Amsterdam vele lieden gevonden werden, die dankbaar gebruik maakten van de geboden gelegenheid om door werk een ondersteuning te verdienen, en die in geen betrekking stonden tot de georganiseerde armenzorg. Uit dit officieele verslag komt het duidelijk voor den dag, dat de werkverschaffing in een behoefte voorziet, dat er arbeidskrachten werkeloos zijn, die niet door armenzorg kunnen, nóch mogen onderhouden worden. De werkverschaffing komt het eerst voor in Frankrijk, waar ze een uitvloeisel is van het theoretische „Recht op Arbeid" 1). Advocaat Turgot stelde dit recht reeds als eisch in zijn „Verklaring der rechten van den mensch in de maatschappij", van 20 Juli 17892). En deze idee is blijven hangen, en is later vooral door socialistische schrijvers meer op den voorgrond gedrongen — in de eerste plaats door Charles Fourrier in zijn Théorie de 1'unité universelle (1822) — oin in 18iS ook door een deel der burgerlijke partijen (Lamartine, Ledru-Eollin) omhelsd te worden. En hoe ongelukkig de idee toen, in de ateliers nationaux, verwezenlijkt werd, is ze nu nog niet vergeten. Slechts een tiental jaren 1) Zie Buseliman, die Arbeitslongkeit und die Berufsorganisatiouen, ein Beitrag zur LÖKiing tier Arbeitfslosenfrage; Berliii 1897, pag. 11. 2) Zie George Adler: „TJeber die Aufgaben des Staates angesiclits der Arbeitslo-iglceit". Akademische Antriüsrede, Tübingeu 1894, pag. lü. geleden hebben de Zwitsersche sociaal-democraten, na hun partijdag te Olten in 1891, een referendum uitgelokt om 't recht op arbeid in de grondwet opgenomen te krijgen. De 50,000 stemmen, vereischt om het referendum te houden kwamen bijeen, maar op 3 Juni 1894 verwierp 't Zwitsersche volk het voorstel met een aanzienlijke meerderheid van 308,487 tegen 75,880 stemmen 1). 0.i. hebben de woorden „Recht op arbeid" in hun letterlijke beteekenis geen zin, en zeker niet in onze maatschappij, die juist haar kracht zoekt in 't beginsel, dat elk individu zich zelf een weg moet banen. Doch ook in een communistische of socialistische maatschappij is dit recht onbestaanbaar, daar 't voor de hand ligt, dat ook daar nu en dan een zeker deel der werkkrachten overtollig zal zijn. Het zou immers te ver gaan, te durven beweren, dat in zulk een maatschappij nooit fouten zouden worden begaan, nooit in verkeerde richting zou worden gewerkt. Evenwel ligt aan de idee „Recht op arbeid" een diepgevoelde waarheid ten grondslag, en wel deze, dat ieder recht heeft op levensonderhoud, en dat, zoo onze maatschappelijke inrichting het noodzakelijk maakt, dat een deel der arbeidskrachten niet in hun levensonderhoud kan voorzien door gebrek aan arbeid, de gemeenschap moet te hulp komen. In de Nationale Vergadering deed Malouet een voorste om overal werkplaatsen en ondersteuningsbureau's op te richten 2). Den 31"° Augustus 1790 werden door het gansche land de „ateliers de secours" opgericht3) 4). En ! y'° '?!!anZ'. Z!" I'ra"e der Arbeitslosenversioherung, I, 1895. 3 t; ï? • Hrhv0rterbuch der Staats wissenschaften t. a. p. 2 r r l /f V°°r °Prichting van kleine ateliers. 4; Zie Office du Travail 1896, pag. 6. in 1848, toen de idee „Reclit op arbeid" weer sterk op den voorgrond trad, werden er ateliers nationaux gevestigd door het gouvernement provisoire. De pogingen van 1790 en 1848 zijn mislukt, maar hieruit mag men geen conclusie trekken, daar de administratie dezen pogingen niet gunstig gezind was — en ook wegens de groote troebelen van den tijd. Nog altijd is Frankrijk dan ook het land der werkverschaffing. Volgens het Office du Travail van 1896 zijn er in vele gemeenten in Frankrijk travaux de secours georganiseerd, n.1. in 24 departementen hebben 41 gemeenten zich daarmee bezig gehouden 1). Maar ook Duitschland is niet achtergebleven, en ook daar hebben vooral de gemeenten er zich mee bezig gehouden. Het streven is er vooral op gericht, om regelmatiger te laten werken, niet alles des zomers te laten doen, maar ook in den winter werken uit te voeren. Verschillende hulpmiddelen worden gebezigd om zoolang mogelijk met 't bouwen in den winter door te gaan, zoo doende wordt het „doode seizoen" in de bouwvakken verkort. 't Is vooral Julius Wolff, die in zijn „ Arbeitslosigkeit und ihre Bekampfung (Dresden 1896) van de werkververschaffing alles verwacht. Hij meent, dat er nog zooveel te doen valt speciaal in het verbeteren der woningtoestanden, dat er m de eerste jaren ruimschoots werk kan zijn. Ook 't congres van Duitsche arbeidsbeurzen te Berlijn (9/10 October 1902) heeft zich met het vraagstuk bezig gehouden, 't welk door Dr. Jastrow werd ingeleid. Men meende, dat werkveischaffing noodig was, omdat liefdadigheid niet voldoende 1) Minister Millerand beval stuk-loon aan om de werkverschaffing doelmatiger te maken. helpt. Er was echter twijfel, of de door staat en gemeente ondernomen werken goed zijn. In ïrankfort zijn groote werken uitgevoerd of in voorbereiding; wel voor vier millioen Mark !). De ministeries van handel en binnenlandsche zaken hebben in den zomer van 1902 voorschriften aan de onder hun ressort staande inrichtingen gegeven, om op de werkloosheid in den volgenden winter toen reeds bedacht te zijn, en te beiadin welke werken etc. zij zouden kunnen uitvoeren2). In Nederland is eenige jaren geleden nog al iets aan de w crkver^cliafüng gedaan. Amsterdam heeft jaren achtereen een Commissie voor werkverschaffing gehad, maar deze is ontbonden, omdat zij niet in staat was aan de werkloosheid liet hoofd te bieden 3). Thans hoort men daar, evenals op andere plaatsen, weinig of niets meer van werkverschaffing. O.i. zullen de resultaten der werkverschaffing vrij pover blijven. Men is, bij de werkverschaffing, twee verschillende lichtingen uitgegaan, welke hierboven reeds zijn aangegeven, ïi.l. het meer regelmatig uitvoeren van werken, om zoo' doende de seizoen werkloosheid te beperken, en de eigenlijke werkverschaffing, het scheppen van nieuw werk. Wat nu het uitvoeren van groote werken betreft, de meeste gemeenten, hier in de eerste plaats voor zouden zijn aangewezen, hebben moeite genoeg om hun gewone uitgaven te dekken, dan dat ze hieraan kunnen denken. Dit zal derhalve wel meestal particuliere zorg blijven. Maar ook deze heeft haar ezwaren, en wel in de concurrentie, die zij de gewone nijver- 1) Zie Sociale Praxis, 1902-1903, No. 4, Dr. George Sydow. 2) Zie Sociale Praxis 1902—1903, No. 7. (1J' de verslagen der commissie van werkverschaffing te Amster- vnwk,llaTr °Vtr de verzekerinS tegen de geldelijke gevolgen van w eikloosheid. Amsterdam 1903. heid aandoet. En dit gevaar is niet denkbeeldig, evenmin als bij den arbeid voor gevangenen, want de vervaardigde artikelen worden meestal onder de markt verkocht, uit noodzakelijkheid ze van de hand te doen. Zoodoende wordt er evenveel nieuwe werkloosheid gevormd, als bestaande weggenomen. Oorspronkelijk placht men daarom de arbeiders onnoodig werk te laten verrichten, en desnoods den arbeider zijn eigen werk te laten vernietigen, om te beletten dat de particuliere nijverheid concurrentie werd aangedaan. Kostbaar en nutteloos is dit systeem, omdat er totaal geen productieve arbeid wordt verricht, met verlies van veel kapitaal, en de arbeider niet het minste hart kan hebben voor zulk werk. Daarom is er naar andere systemen gezocht, hierop gericht, om den werklooze allerlei eenvoudige dingen te laten verrichten, zooals steenkloppen en touwpluizen. Deze werkverschaffing lijdt echter aan dit groote gebrek, dat zij alle werkloozen over gelijken kam scheert. Zoowel de bekwame ambachtsman, als degene, die geen vak verstaat, worden gedwongen 't zelfde werk te verrichten. Als de werkverschaffing het meest aan haar doel beantwoordde, zou zij ieder werklooze in zijn vak werk verschaffen. Men heeft aan dezen eisch gedeeltelijk tegemoet willen komen in Amsterdam. Om de gewone nijverheid geen concurrentie aan te doen, poogde men de vervaardigde artikelen aan de werkloozen zelf te verkoopen. ') Ook in de andere richting, het regelmatig uitvoeren van werken, om de seizoen werkloosheid te beperken, is wel iets 1) Wij hebben het hier voorgesteld alsof de gemeentelijke werkverschaffing zich alleen uit in het maken van groote gebouwen en of het opdragen van andere verrichtingen uitsluitend van particulieren uitgaat. Hoewel dit doorgaans zoo is, komt het toch ook voor, dat gemeenten b.v. keien laten kloppen. te doen. Dikwijls wordt arbeid als seizoenarbeid aangewezen, die 't eigenlijk niet zou behoeven te zijn. De kleermakers hebben tweemaal in het jaar een doodseizoen, n.1. in het begin van 't jaar (Januari, Februari) en in den zomer, voornamelijk in Augustus. Tegen den winter ontstaat er groote drukte en ook tegen den zomer, dikwijls van dien aard, dat verseheidenen den halven nacht doorwerken om hun taak af te doen. Nu zou men kunnen trachten het publiek te leeren om regelmatiger klecren te koopen. Dit zou voor beiden een voordeel zijn; de werkgever kon den arbeid verdeelen over het geheele jaar; de werkman liep niet een deel van het jaar leeg en was niet verplicht in het doodseizoen zijn arbeid tot eiken prijs te verkoopen aan de confectiemagazijnen; en het publiek kreeg met-meer-zorg gemaakte kleederen. De verdeeling van arbeid over het geheele jaar is meer noodig dan vroeger, omdat de arbeidsverdeeling zoover is gevorderd. Als de arbeider tegenwoordig een deel van het vak verstaat, is hij al heel wat waard, maar vroeger was er een veel grootere algemeene vakbekwaamheid. Nog heden ten dage wint de dorpssmid het verre van den gezel in de fabriek. \ roeger verstonden ook vele werklieden meer dan één vak. Als het weer ongeschikt werd voor de bouwbedrijven, legden de metselaars het werk neer, en velen van hen hielden zich bezig met klompen maken. *) De gewijzigde productie-methode heeft dit alles veranderd. 1) Daarom moet ook van overheidswege de gelegenheid opengesteld worden om meer vakbekwaamheid te verwerven, 't Komt dikwijls voor, dat er vraag is naar goede vakarbeiders, maar dat ze niet te krijgen zijn. De eenvormigheid van de fabrieksarbeid maakt ook dat jeugdige Nu kunnen ongetwijfeld de openbare besturen in bet verdoelen van werk over het geheele jaar een goed voorbeeld geven door 's winters veel van liet werk te laten verrichten, dat nu op andere tijden van het jaar wordt verricht. Dikwijls echter zal het werk daardoor duurder worden, zoodat de particuliere ondernemers niet gauw zullen volgen. De werkverschaffing in haar verschillende vormen kan derhalve wel eenige verlichting geven, doch 't surplus arbeidskrachten, dat op sommige tijden op de markt komt, daardoor weg te nemen, is ijdel gebleken. Het verslag van de Amsterdamsche commissie van werkverschaffing van 1897—1898 spreekt in dien geest: „Het „resultaat van het verslag stemt tot somberheid, daar 't „blijkt, dat werkverschaffing niet in staat is, de chronische „werkloosheid te beteugelen". Daarom ook 't voorstel, om de Commissie van werkverschaffing te ontbinden. Ook Dr. J. Jastrow is in zijn Social Politik und Verwaltungswissenschaft die meening toegedaan (pag. 224), en zegt, dat werkloosheid door werkverschaffing nooit uit den weg kan worden geruimd. En op pag. 227 leest men de woorden: „Notstands„arbeiten, uitgevoerd in een twijfelachtigen tijd, zullen het „ambtelijk zegel drukken op de crises. Er zullen dus „arbeiders geholpen worden, maar nog veel meer werk„loozen zullen komen. Deze Notstandsarbeiten dienen slechts „om voorbijgaanden nood te lenigen, geen voortdurende". arbeidskrachten reeds te veel geld kunnen verdienen, zoodat er geen prikkel is om een bekwaam vakman te worden. Het loon stijgt bij het ouder worden te weinig, zoodat 't voor volwassenen karig loon wordt. Ook een goede leerling-regeling kan hier veel aan doen. Arbeidsbeurzen. Arbeidsbeurzen of plaatsingsbureau's zijn organen, die zicli belasten met 't bezetten van open plaatsen op de arbeidsmarkt. Zonder arbeidsbeurzen, moeten de arbeiders zich in persoon aanmelden x). Dit is zeer tijdroovend, dikwijls vernederend en ook lang niet altijd doelmatig, vooral in de groote steden niet, waar men elkaar niet kent. In de kleine gemeenten staat de zaak anders; de werkgevers kennen de werklieden in hun bedrijf en omgekeerd kennen de werklieden de patroons, zoodat men elkaar daar gemakkelijker vindt. Waar nu de plaatsing van arbeiders in de stad hunner inwoning reeds onvolkomen is, daar is dit nog veel meer 't geval met de plaatsing over het gausche land. Wanneer in Duitschland in vroeger tijd een gezel op de plaats zijner inwoning geen werk kon krijgen, ging hij op reis om dit te zoeken. Ook de jonge werklieden, die meer vakbekwaamheid wilden opdoen, trokken het land door, om nu eens hier, dan weer daar te arbeiden. De overblijfselen hiervan zijn nog te vinden in de bepalingen over de reisondersteuning bij verschillende werklitdenvereenigingen. Men is het er over eens, dat dit reizen en trekken nadeelig op den gezel werkte. Dit is begrijpelijk, daar de gezel van onder 't oog zijner familie en vrienden minder nauwgezet leerde leven en gewoon raakte aan dit heen en weer trekken. Bij 't verbeteren der verkeersmiddelen hield deze wijze van reizen vanzelf op, zoodat de reisondersteuning der vereenigingen veranderde in het bekostigen 1) Ook plaatsing op advertentie komt tegenwoordig veel voor. van den trein, naar de plaats waar men naar toe wil gaan, en daarboven een som voor verblijfkosten gedurende eenige dagen. De gezel wendt zich op de plaats waar hij aankomt tot een vereeniging van vakgenooten, om met haar hulp werk te krijgen. Deze wijze van plaatsing zal meer of minder volkomen werken, naarmate het vereenigingsleven ontwikkeld is. In Engeland, waar verschillende vakvereenigingen bijna in elke gemeente van 't koninkrijk hun afdeeling hebben, is dan ook een gestadige uitwisseling van arbeiders van de ééne naar de andere plaats mogelijk. In geen ander land is het vereenigingsleven zóó ontwikkeld, dus overal zal deze wijze van plaatsen minder volmaakt werken, maar ook in Engeland komt ze alleen voor bij een bepaald aantal vakken. De arbeidsbeurs voorziet dan ook, vooral in de groote steden, in een behoefte; en meer dan vroeger, omdat de arbeidsovereenkomst tegenwoordig veel sneller afloopt en bovendien de bevolking in de groote steden zeer toegenomen is. Zooals de handelsbeurzen de plaatsen zijn, waar vraag en aanbod van goederen samenkomen, zoo is de arbeidsbeurs do plaats, waar vraag en aanbod van arbeid samenkomt. Het valt in 't oog, waarom de arbeidsbeurzen zóóver zijn achtergebleven bij de andere beurzen. Terwijl de personen, die op de handelsbeurzen komen, menschen zijn die in 3taatzijn hun voordeel te doen met elk prijsverschil der goederen, tijd hebben om te wachten, daar zij kapitaal-krachtig zijn, is de arbeider de man, die zijn eigen arbeid te koop aanbiedt en die niet wachten kan, omdat hij van dien arbeid alleen leven moet. Waar privaatpersonen zich hebben belast met 't plaatsen van arbeidskrachten, zijn de arbeiders de dupe daarvan geworden. En dit is begrijpelijk. De arbeiders zijn afhankelijk van deze bureau's, vooral als ze gezocht zijn door werkgevers en particulieren; zij moeten zich laten welgevallen, dat 't bureau zich voor eiken dienst grof laat betalen en dan is 't nog volstrekt niet zeker dat zij geplaatst worden. Dikwijls snijdt 't mes van twee kanten, en moet ook de werkgever betalen *). In ons land hebben de arbeidsbeurzen nooit gebloeid. Alleen zijn er in enkele steden bureau's voor dienstboden en in de havensteden voor zeelieden. De misbruiken, voorkomende bij 't plaatsen van zeelieden zijn bekend; de slaapen huurbazen brengen den aan wal komenden zeeman in volkomen afhankelijkheid, en doen hem dan weer opnieuw aanmonsteren. De private plaatsingsbureau's zijn vooral in Frankrijk en Duitschland te vinden. Daar is ook de oppositie tegen die bureau's het hevigst en heeft de overheid en onpartijdigen tot ingrijpen genoopt, zonder dat echter deze private bureau's verdrongen zijn kunnen worden2). De onpartijdige arbeidsbeurs werkt nog altijd zeer onvolkomen, zelfs in Duitschland, waar anders tot nu toe de beste resultaten zijn verkregen. Er moet in deze richting echter nog zeer veel gedaan worden, 't Is er om te doen, de opengevallen plaatsen zoo goed en zoo snel mogelijk door andere arbeiders te laten bezetten, en vraag en aanbod dadelijk met elkaar in verbinding te brengen. De beurs werkt dan zeer heilzaam. Zij belet werkloosheid, waar deze niet door gebrek aan werk, maar uit onvolkomen plaatsing ontstaan zou zijn. Mr. B. Gewin somt in zijn werk over arbeidsbeurzen 3) eenige voordeelen er van op. Hij is van oordeel, „dat de 1) Zie voor de geschiedenis hiervan Mr. B. Gewin. Arbeidsbeurzen. 2) Zie verder hierover beneden, hoofdstuk 4. 3) Bldz. 102—107. „arbeidsbeurs invloed zal uitoefenen op den stand der „loonen, den loonstandaard op verschillende plaatsen meer „gelijk zal maken, den trek naar de groote steden zal verhinderen"; vervolgens, „dat de arbeider moeielijker zal „kunnen geexploiteerd worden, als de arbeidsbeurs de plaats „is, waar men 't arbeidscontract afsluit" en ten slotte, „dat „publiciteit èn op werkman, èn op werkgever een goeden „invloed zal uitoefenen". Men moet met dat schrijven volkomen instemming betuigen. De werkman zal zijn arbeid niet onder den prijs behoeven te veikoopen, de werkgever zal beter van goede arbeidskrachten voorzien worden, en de beurs zal veel werkloosheid voorkomen, waar zij niet behoeft te zijn. Maar men vergete niet dat de arbeider zich niet gemakkelijk verplaatst, dat vooral de gehuwde arbeider uit conservatisme, om familiebetrekkingen, uit gehechtheid aan de plaats van zijn inwoning, daar zal blijven hangen, ook al is er regelmatig gebrek aan werk. En, ook al was de werking van de beurs volmaakt, dan nog zou hij geen werkloosheid kunnen weren, die ontstaat, doordat de productie op verkeerd spoor is geleid en door crises. De arbeidsbeurs is misschien wel het beste en het meest gezonde middel, om werkloosheid te weren, waar ze niet behoeft te zijn, maar zij zal de werkloosheid nimmer geheel kunnen opheffen :). 1) Dit erkent ook Dr. Jastrow op pag. 222 van zijn Social Politik und Verwaltungswissenschaft, waar hij zegt: „wel voorkomt zij (de arbeidsbeurs) veel werkloosheid; zij m:iakt, dat de crisis langzamer werkt, doch komt deze, dan komen er ook een hoeveelheid werkloozen". Zoo ook de Voorzitter Dr. Jur. Richard Freund bij 't openen der Vergadering van Duitsehe Arbeidsbeurzen te München, (27—29 September 1898) (Schriften des Verbandes Deutscher Arbeitsnachweise, No. 1): „Der Arbeitsnachweis scliafft ruehr Arbeitsstellen aber nicht i Sparen. Kan de arbeider van zijn inkomsten zóóveel overleggen, dat hij zich kan onderhouden gedurende werkloosheid? Mr. Charles Raaymakers wil ons in zijn proefschrift over de verzekering tegen de werkloosheid aantoonen, dat de inleggingen in de Rijkspostspaarbank bewijzen, dat de werkman slechts een klein deel heeft ingelegd, en dat in tijden van werkloosheid weinig wordt teruggehaald. Dit zou er op wijzen, dat zij, voor wie de spaarbank in de eerste plaats is opgericht, er weinig gebruik van maken; en zoo zij er gebruik van maken, dat niet gedaan wordt door hen, die aan werkloosheid zijn bloot gesteld. Een jaar of negen zijn reeds verstreken sedert 't verschijnen van dat proefschrift, en in dien tijd is de inleg bij de Rijkspostspaarbank tot over de honderd millioen gestegen. Ook de inleg bij de andere spaarbanken is zeer vooruitgegaan. Zeker wordt de spaarbank dikwijls gebruikt door andere menschen dan juist den werkman. Doch men mag niet zeggen, dat werklieden niet van de spaarbank gebruik maken. Vele dienstboden, naaisters, enz., maken naast de meergegoeden van de spaarinrichtingen gebruik, maar ook de arbeiders. Juist op plaatsen zooals Rotterdam, waar goed geld wordt verdiend in sommige bedrijven, is de inleg der werklieden aanzienlijk. In 't algemeen echter kan gezegd worden, dat 't loon in de meeste vakken te laag is om een eenigszins belangrijke som mehr Arbeit. Man kann aber doch sagen dasz nnter Umstanden der Arbeitsnachweis geeignet ist mehr Arbeit zu schaffen; denn die Schwierigkeit in der Beschaffung von Arbeitern hindert so mancher Ausdehnung eines Unternelimens, so mancher Neuscliaffung eines Betriebens. Mit der Uebersicht über die verfügbaren freien Arbeitskrafte wachst die Mögliclikeit der Schaffung von Arbeitsgelegenheit". te kunnen overleggen. Bovendien ontbreekt dikwijls 't verantwoordelijkheidsgevoel, vooral bij de jonge arbeiders, die nog geen huisgezin hebben. Dat 't groote gros der werklieden echter niet in staat is tot sparen, omdat het niet meer heeft dan het noodzakelijke levensonderhoud, heeft niet veel toelichting noodig, wanneer men de hoogte der loonen nagaat. Wanneer we zien wat de typografen verdienen, timmerlieden, metselaars, wevers, smeden, die werkelijk niet de minste werklieden zijn, dan zal men niet kunnen volhouden, dat door sparen een eenigszins langdurige werkloosheid 't hoofd kan geboden worden. George Denjean zegt in zijn proefschrift 1'Assurance contre le Chömage (pag. '294) dat sparen het egoïsme bevordert, en een onvoldoende remedie is tegen de werkloosheid. Dat sparen het egoïsme bevorderen zou, begrijpen wij niet. De verplichting om arm te blijven bestaat niet, en veeleer is het een bewijs van karakter om zich in dagen van overvloed te durven verzetten tegen de zucht naar ijdelheid, en genietingen, en aan dagen van zorg te denken. Chaufton zegt dan ook terecht in zijn bekend werk over de sociale verzekeringen (pag. 299), dat sparen een moreel en een practisch voordeel heeft. Wij zijn het echter wel eens met Denjean, waar hij sparen een onvoldoende remedie tegen de werkloosheid noemt, en wel op bovengenoemden grond, dat de werkman het beoogde doel er toch niet mee kan bereiken. 1 'erzelcering tegen de geldelijke gevolgen der werkloosheid. *) Geen der middelen tot bestrijding der werkloosheid of haar gevolgen, door ons in de vorige bladzijden vermeld, 1) Kortheidshalve zullen wij voortaan spreken over: verzekering tegen de werkloosheid, of wel, werkloozenverzekering. is afdoend gebleken. Is de verzekering tegen de geldelijke gevolgen der werkloosheid dit wel, en tevens, is zij mogelijk ? Paul Vivier zegt in zijn: 1'Assurance contre le Chömage involontaire (Lyon, 1898): „1'Assuranoe contre lo chömage „est peut-être une oeuvre irréalisable, c'est a coup sur, une „oeuvre désirable." Elke sociale verzekering biedt groote voordeelen. De reeds bij ons bestaande ongevallen-verzekering, en de verzekeringen in 't buitenland bewijzen dit. De uitkeering bij de verzekering is een rccht. De verzekerde hangt niet af van de genade of goedgunstigheid van een commissie van armenzorg, van een werkgever of een philanthroop. De verzekering verhoogt daardoor de eigenwaarde van het individu *). De sociale verzekering zal in 't belang zijn van de armenzorg, zal haar werkkring beperken, en haar ontlasten. Ongetwijfeld moeten de sociale verzekeringen den toestand zuiveren, en de armenzorg terugdringen naar het terrein waar ze behoort. De armenzorg zal op haar beurt dan doeltrelfender kunnen werken. Verschillende sociaal-democratische leiders en schrijvers — zooals Eduard Bernstein en Eugen Wullschleger — zijn groote voorstanders van de verzekering. Langzamerhand is de tegenstand van dien kant dan ook verslapt, en heeft men opgehouden alle sociale regelingen als lapmiddelen te beschouwen. Sommige schrijvers, en in hun eerste gelid staat Brentano, noemen de verzekering tegen de werkloosheid de hoeksteen van alle verzekeringen. Brentano zegt. dat zonder werkloozen- 1) Eveneens Raaymakers, die zegt, dat liefdadigheid op dit gebied den meest nadeeligen invloed heeft, omdat 't gezonde individuen geldt. (Zie praeadviezen over de verzekering tegen de geldelijke gevolgen der werkloosheid (1897.) verzekering de arbeiders immers de premies niet kunnen betalen voor de andere verzekeringen. De praktijk heeft echter van deze laatste bewering in Duitschland 't tegendeel geleerd, want andere sociale verzekeringen zijn er, maar alleen de werkloozenverzekering en de verzekering van weduwen en weezen ontbreekt. Ook Mr. Kaaymakers *) meent, dat de verzekering tegen de werkloosheid meer noodig is, dan een van de andere sociale verzekeringen, omdat eerstgenoemde voor een goede regeling van laatstgenoemden onontbeerlijk is, en bovendien, omdat zij die onder de andere verzekeringen vallen, meer medelijden verwekken. Het is waar, dat, wie dadelijk in 'toog valt, zooals een zieke, een oude, allicht meer steun zal ondervinden dan de man die zijn volle arbeidskracht heeft, die zich volstrekt niet machteloos voordoet. Jastrow 2) legt er dan ook den nadruk op, dat het voorwerp van arbeiders- eischen juist is: de verbetering van den toestand van de gezonden en krachtigen. Sommigen 3) zien in de verzekering een gevaar, dat n.1. de werkgever in tijden van slapte z'n werklieden zal ontslaan. Dit bezwaar bestaat allerminst, daar de werkgever zijn arbeiders niet in dienst heeft uit philanthropie, maar uit wisntbejag. Er mogen enkele uitzonderingen hierop zijn, en vooral vroeger zal dit zoo geweest zijn, toen er tusschen werkgever en werkman een meer vaderlijke verhouding bestond, in dezen tijd, nu de verhoudingen zoo geheel anders zijn, kan dit niet als argument tegen de verzekering dienst doen. De werkgever zal in tijden van slapte zijn 1) Verzekering tegen werkloosheid, pag. 15. 2) Socialpolitik und Verwaltungswissensehaft, pag. 6. 3) Zie praeadviezen over de verzekering tegen de geldelijke gevolgen der werkloosheid, 1897. arbeiders in dienst houden, als hem dit voordeelig voorkomt, daar hij anders kans loopt in betere tijden goede arbeidskrachten te missen. Kan de werkgever zijn arbeiders niet in dienst houden, dan zal hij ze ontslaan. De voordeelen van de verzekering tegen de geldelijke gevolgen van de werkloosheid springen zoo duidelijk in het oog, zijn zóó van-zclf-sprekend, dat zij niet uitgesponnen behoeven te worden. Wij zullen ons alleen de vraag stellen, of de bezwaren, die bij deze verzekering te overwinnen zijn, niet al te groot zijn, of onze liedendaagsche arbeidsverhoudingen de verzekering mogelijk maken. Laten we beginnen, met kortelijks na te gaan, in welk stadium zich dit vraagstuk bevindt. TWEEDE HOOFDSTUK. GESCHIEDKUNDIG OVERZICHT VAN DE WERKLOOZENVERZEKERING IN DE VERSCHILLENDE LANDEN. !) Nederland. Hier te lande is nog weinig aan de werkloozenverzekering gedaan 2). De Vereeniging voor de Staathuishoudkunde en de Statistiek heeft in 1897 op hare vergadering te Rotterdam het onderwerp ter sprake gebracht. Praeadviseurs waren Dr. Verrijn Stuart, prof. Mr. H. B. Greven, Mr. Charles Raaymakei's en Jhr. Mr. O. D. Engelen. De meeningen 1) Zie voor do geschiedenis uitvoerig „Les Formes Nouvelles de 1'Assurance contre le chömage par Louis Varlez, Paris 1903. 2) O. a. verschenen: De werkloosheid als maatschappelijk verschijnsel, door Mr. Ph. Falkenburg, Maatschappij tot Nut van 't Algemeen, 1894. De dissertatie van Mr. Charles Raaymakers: de Verzekering tegen de gevolgen der werkloosheid. 1895. De toestand der werklieden in de bouwbedrijven te Amsterdam. Rapport uitgebracht door de Commissie van Onderzoek, benoemd door den Gemeenteraad op 30 Juni 1897. Amsterdam 1898. Gemeente- en Volksbelangen, orgaan der Vereeniging voor Gemeenteen Volksbelangen, 6e Jaargang No. 5, Mei 1902, een artikel over de verschillende systemen der werkloozenverzekering van M. C. van Dorp. ^ ragen des Tijds XXVIII, aflevering Juli/Augustus 1902. De verzekering tegen de werkloosheid in Gent. (H. Spiekman). liepen op de vergadering zeer uiteen, wat begrijpelijk is, door de nieuwheid en de onbekendheid met 't onderwerp. Terwijl een deel der sprekers een begin van uitvoering wenschte de meening, die de beide rapporteurs, prof. Greven en Mr. Raaymakers voorstonden — verzetten zich anderen, waaronder de rapporteurs Dr. Verrijn Stuart en Mr. Engelen daartegen. Den 20Bn Juni 1900 benoemde de gemeenteraad van Amsterdam een commissie van onderzoek naar de verzekering tegen de geldelijke gevolgen van werkloosheid. In 1903 bracht deze commissie rapport uit. Dit rapport geeft ons een historisch overzicht over de verzekering bij eenige buitenlandsche steden, (Bern, Keulen en Bazel), en 't subsidieeren van vakvereenigingen in de gemeente Dyon, de provincie Luik en de gemeente Gent. Wat de vakvereenigingen betreft, volgens het „Onderzoek naar de geschiedenis en werkzaamheid der vakvereenigingen" van 1894 (Bijdrage tot de Statistiek in Nederland. — Centrale Commissie voor de Statistiek) openen een 40-tal vakvereenigingen hier te lande in hun statuten de mogelijkheid om, in geval van werkloosheid, ondersteuning te geven aan de werklooze leden; maar in werkelijkheid is er maar éen vakvereeniging, die de ondersteuning bij werkloosheid kent, en wel, de „Algemeene Nederlandsche Typografenbond". !) De Typografenbond is opgericht den 30eD April 1867. In 't begin had de bond geen eigen fonds voor uitkeering bij werkloosheid zijner leden; doch hiervoor was gezorgd door in art. 20 van 't Algemeen Reglement te 1) Bij den Algemeenen Nederlandschen Diamantbewerkersbond woidt de uitkeering bij werkloosheid ernstig voorbereid. 3 bepalen, dat (le afdeelingen verplicht waren tot 't onderhouden van een fonds voor werkloosheid, waarvan de nadere regeling aan iedere afdeeling was overgelaten, met dien verstande echter, dat de uitkeeringen niet minder dan ƒ 5.— per week mochten bedragen, indien 't loon ƒ 5.— of daarboven was, en 2/3 van het loon, wanneer dit beneden ƒ 5.— Was. De maximumduur van de uitkeering was ü weken en cisch voor uitkeering was, dat men 1 jaar lid moest zijn. Bij referendum van 1S95 werd besloten, het bedrag aan werkloozen uitgekeerd, om te slaan over alle afdeelingen. Geen afdeeling zou voor een lid per week meer dan ƒ5.— in rekening mogen brengen, 't meerdere moest de afdeeling zelf bestrijden. Volgens art. 16 deigewijzigde statuten werd besloten tot een afzonderlijk fonds bij werkloosheid, onder leiding van het hoofdbestuur. Op de 37e Jaarlijksche Bondsvergadering, gehouden 31 Mei 1903 te Amsterdam x), werd de uitkeering bij werkloosheid vastgesteld op ƒ 5.— per week. Het verstrekken van reisgeld bestond reeds lang bij de Typografenbond. Reeds in 1867 kwam het voor en bedroeg het, volgens het Algemeen Reglement, hoogstens ƒ 10.—. In 1875 werd bepaald, dat reiskosten na 6 maanden moesten worden terugbetaald. Op 't tweede internationale typografencongres in 1892 te Bern gehouden, werd besloten, dat elke aangesloten bond zich verplichtte aan op reis zijnde vakgenooten reisondersteuning te geven, mits zij leden waren van een anderen aangesloten bond. In 't jaar 1902 was door de Nederlandsche Typografenbond uitgegeven aan werkloozen-ondersteuning ƒ 1255.—, aan viaticum ƒ 1201.35. In 1901 bedroeg de werkloozenuitkeering 1) Zie 't verslag hiervan. ƒ 2040.37. In bovengenoemd verslag (pag. 24) wordt gemeld, dat de werkloozenuitkeering is achteruitgegaan, doordat nu de bond telephonisch aangesloten is. Meer en meer worden door werkgevers, zoowel in Amsterdam als in andere plaatsen, langs dien weg in spoedeischende gevallen werkkrachten gevraagd, waardoor de werkloozenuitkeering eenigszins werd beperkt. De Bond telde op 1 Mei 1903 circa 1300 leden. De eenige poging tot een algemeene kas tegen de werkloosheid is bij ons te lande gewaagd te Leiden; de kas is opgelicht op 15 April 1901. Ze doet alleen dienst voor •.en vijftigtal seizoenarbeiders, meestal tot de bouwvakken behoorende, waarvan de helft gedurende den winter werkloos wordt. Zij kan niet bestaan zonder steun vaneereleden en andere vrijwillige bijdragen. x) In Amsterdam is een „Werkloosheid-Comité" opgericht door werkliedenverenigingen. Vele vereenigingen hebben zich hierbij aangesloten. Door dit comité is een rapport uitgebracht over de werkloosheid en over de middelen tot bestrijding er van, in Maart 1903. Het rapport komt tot de conclusie, dat verzekering het beste middel is om de gevolgen der werkloosheid te bestrijden. 2) In verschillende andere steden heeft de werkloozenverzekering de aandacht getrokken; zoo in Rotterdam, in Dordrecht, den Haag, Delft, Hilversum en Groningen. Te Rotterdam is men het dichtst aan een oplossing nabij. Daar heeft de Algemeene Bestuurdersbond een commissie benoemd om rapport uit te brengen, welk rapport in Mei 1904 is ver- 1) Zie de Jaarverslagen dezer Kas. 2) Kapport van het Werkloosheid-Comité te Amsterdam, aan de Arbeiders van Amsterdam en Nederland. Rapporteurs waren 8. J. Pothuis en J. C. Ceton. schenen. x) Op 2 November 1904 is het rapport in een vergadering van afgevaardigden van verschillende arbeidersvereenigingen behandeld, waarvan het resultaat is geweest, dat het door elk der afgevaardigden nogmaals in zijn vakvereeniging zal gebracht worden. 2) In Dordrecht heeft de kamer van arbeid voor de bouwvakken en aanverwante bedrijven den 10deu Februari 1903 een vergadering gehouden — waar verschillende belangstellenden waren — om te behandelen een lokale verzekering tegen de werkloosheid. Besloten werd, het onderwerp in studie te nemen. Er is een comité opgericht om de verdere leiding der zaken op zich te nemen. Ook in den Haag is een dergelijk comité opgericht, om de verzekering tegen de werkloosheid te bevorderen. Zoowel in Dordrecht als in den Haag heeft de heer Louis Varlez, voorzitter van het Gentsche Werkloozenfonds, het Gentsche stelsel uiteengezet. 3) Engeland. De werkloosheid in Engeland heeft een lange geschiedenis achter den rug. Bekend is de vreeselijke ellende, die er is geleden bij het omzetten van 't bouwland in weidegronden, terwille van de wolindustrie (15° eeuw), welke gebeurtenis Thomas More zijn „Utopia" heeft doen schrijven. Later in 1697, schreef Daniël Defoe, getroffen door de ellende, 1) Rapport der Commissie in zake verzekering tegen de geldelijke nadeelen ontstaan door onvrijwillige werkloosheid te Rotterdam. Rapporteur M. C. van Dorp. 2) Zie Nieuwe Rott. Courant van 2 November 1904. 3) Zie: het Gentsche stelsel van verzekering tegen werkloosheid. Rede gehouden te 's Gravenhage den 18«n April 1904, door Louis Varlez, advokaat te Gent. Uitgave van de Vrijzinnig-Democratische Kiesvereeniging te 's Gravenhage. tengevolge van de werkloosheid, zijn „Essays 011 Projekts", waarin hij reeds verzekering tegen de werkloosheid voorstond. In 't einde der 18e en 't begin der 19® eeuw, door de invoering der machinale nijverheid, en als gevolg daarvan de ophooping van groote menschenmassa's in eenige nijverheidscentra, is de werkloosheid buitengewoon groot geweest, en was de ellende daarmee in overeenstemming. Het is in dien tijd, dat de Trade Unions zijn ontstaan. Naast de wetten tegen kinderarbeid, en de gezondheidswetten, heeft de Engelsche werkman zichzelf leeren helpen en beschermen. De Trade Unions hebben zich zeer ontwikkeld en hebben uitkeeringen voor allerhande rampen, waardoor de werkman kan getroffen worden. Juist die uitkeeringen, die ook in geval van werkloosheid bij de meeste vakvereenigingen verstrekt worden, hebben de Trade Unions groot gemaakt, en bij vele arbeiders 't idee gevestigd, dat, als zij aangesloten waren bij een vakvereeniging, zij in veilige haven waren. Toch staat nog altijd een groot deel van de Engelsche arbeidersbevolking buiten de Trade Unions. Zoo zijn de losse arbeiders en de plattelandsarbeiders niet vereenigd in Trade Unions (of old standing), daar deze alleen door vakarbeiders gevormd worden. Eerst in de laatste jaren hebben zich verschillende categorieën van losse arbeiders vereenigd (Trade Unions of new standing), waaronder b.v. de dokarbeiders. Deze Unions echter keeren bij werkloosheid niet uit; zij zijn louter strijdvereenigingen. De werkloosheid heeft de aandacht der regeering getrokken, 't Labour Department van de Board of Trade heeft 't reeds meermalen genoemde „Report on agencies and methods for dealing with the unemployed" 't licht doen zien (1893). Maar hoe groot in Engeland de belangstelling in de werk- loozen ook is, men zal er daar niet licht toe overgaan werkloozen-kassen op te richten, omdat men veel meer van 't initiatief der arbeiders zelf verwacht. En deze verwachting hèeft voor een groot deel reden van bestaan, omdat er nu eenmaal groote en machtige vakvereenigingen zijn, met veel hulpbronnen, en omdat de loonen der Engelsclie arbeiders dikwijls heel goed zijn. Toch is daarom de toestand van vele arbeiders nog niet rooskleurig, en lieersclit er onder hen nog dikwijls een pijnlijke werkloosheid. Frankrijk. De werkloosheid is in Frankrijk van grooten invloed geweest op de politieke woelingen, waaronder dit land zooveel te lijden heeft gehad. In de verschillende revolutiejaren waren er altijd drommen werkloozen, terwijl de onrustige tijden zelf er nog meer te voorschijn riepen, dan er al waren. In 1S19 heeft Simonde de Sismonde in zijn „Economie Politique'' 't denkbeeld ontwikkeld, om de werkgevers in beroepsgroepen te vercenigen, ten einde aan de werkloozen steun te verschaffen. Hij ging uit van 't denkbeeld, dat de werkgevers in gunstige tijden voordeel hebben van hun werklieden, en dat zij daarom deze in minder gunstige tijden moeten vrijwaren tegen gebrek. ') Nadat in 1S48, na de revolutie, bureaux nationaux waren opgericht (zie boven pag. 18), die veel kwaad deden, doordat ze duizenden arbeiders uit de provincie lokten, stelde in 1S50 Dubeaux in de Assemblee Législative voor, om 1) Georg Adler, Arbeitslosigkeit, in 't Handwörterbuch der Staatswissenschaften, le Suppl. Band. de werklooze arbeiders te laten ondersteunen door de Sociétés de secours mutuels, betgeen toen door de wet op deze sociétés verboden was. De Syndicats professionnels hadden dat ondersteuningsrecht wel, maar van deze syndicats konden slechts lid zijn arbeiders, behoorende tot dezelfde beroepen. Bovendien vond men Sociétés de secours mutuels, waar men geen Syndicats professionnels had. Het voorstel Dubeaux werd echter verworpen. *) In 1894 heeft de regeering zich wederom met de werkloosheid beziggehouden, en een onderzoek in doen stellen, waarvan een omvangrijk verslag is uitgebracht, waarover wij reeds gesproken hebben, n.1. de Documents sur la question du Chömage (zie boven, bldz. 3). In 1S95 heeft de afgevaardigde Jouffray een voorstel bij de kamer van afgevaardigden ingediend om aan de gemeenten 't recht te geven de verplichte verzekering tegen de werkloosheid in te voeren', op voorbeeld van de Zwitsersche gemeente St. Gallen. Ook dit voorstel werd verworpen. In 1902 is te Parijs opnieuw de aandacht gevestigd op de werkloosheid. Brussat stelde n.1. in de Conseil Municipal de Paris voor, om 't vraagstuk der werkloozenverzekering te onderzoeken; een commissie werd daartoe benoemd2). Ook in Frankrijk, evenals in Engeland ondersteunen de vakvereenigingen, de Syndicats professionnels hun leden gedurende zekeren tijd, in geval van werkloosheid. De Fransche vakvereenigingen zijn echter niet zoo krachtig als de Engelsche. Behalve dat hun ledenaantal veel minder groot is, is ook de geheele organisatie zwakker, en tevens 1) Zie 1'Aasurance contre le chömage et les Sociétés de secours mutuels par Raoul Jay. 2) Zie Sociale Praxis van 11 September 1902. is in de bestaande vakvereenigingen de uitkeering bij werkloosheid niet zoo algemeen. In een paar gemeenten (Dijon en Limoges) wordt van overheidswege subsidie verstrekt aan de vakvereenigingen, tot ondersteuning van hun werklooze leden; te Dijon sinds 1896, te Limoges sinds 1S97. De werklieden, die geen lid zijn der werkliedenvereenigingen, moeten, om hij werkloosheid van de subsidie te genieten, lid zijn van een spaarkas, die speciaal met 't oog op de werkloosheid is opgericht. De uitkeeringen der gemeenten zijn tot een maximum beperkt, én wat liet totaal der uitkeeringen betreft, én wat betreft de verstrekkingen aan elk lid apart. Ook de Hooge Arbeidsraad heeft zich bezig gehouden met de werkloosheid. Verder hebben op 20 Mei 1904 Dubief en Millerand een voorstel in de kamer ingediend, tot het subsidieeren der vakvereenigingen. Een crediet van 100,000 frs. werd aangevraagd om de kassen te steunen. Andere kamerleden deden een voorstel in denzelfden freest. Tn Lyon, Toulouse, Chalons en elders is dit stolsel in bespreking en te Amiens is het reeds aangenomen '). Zwitserland. Zwitserland is het land, waar in verschillende richtingen naar een practische oplossing der werkloozen verzekering gezocht is. Prof. Schanz -) vermeldt ons, dat er te Bazel in 1789 en 179S reeds een ondersteuningskas van de passementwerkers was, waarin echter een zeer bekrompen geest voorzat. De 1) Zie Sociaal Weekblad van 16 Juli 1904. 2) Zur Fra^e der Arbeitslosenversichernng, pag. 69, le al. 1 kas is dan ook mislukt, hoewel niet door een te klein aantal leden, want het aantal was zeer groot. De tusschen beide komende revolutie gaf er echter den doodsteek aan en de gelden werden aan de rechthebbenden uitgekeerd. Ook in dezen tijd heeft de werkloosheid, die zich telken jare regelmatig herhaalde, de aandacht getrokken. Zwitserland heeft te kampen met 't binnendringen van duizende Italianen, goedkoope werkkrachten, die 't loon van den Zwitserschen werkman drukken, en des winters vooral in de bouw- en grondvakken, de werkloosheid verergeren. De sociaal-democraten hebben in 1893 op hun partijdag te Olten het „Recht op Arbeid" geproclameerd (zie boven, bldz 16). En, hoewel het gehouden referendum met groote meerderheid verworpen werd, heeft 't beginsel nagewerkt, en bij de bondsregeering en de kantonnale regeeringen het besef levendig gemaakt, dat (le werkloosheid met kracht gekeerd moet worden '). Toen de Stendenraad en de Nationale Raad 't volk aanrieden het voorstel van „Recht op Arbeid" te verwerpen, hebben zij tevens den Bondsraad verzocht advies te geven over de openbare arbeidsbeurs, en over instellingen om de gevolgen der werkloosheid op te heffen. De Bondsraad heeft toen bij monde van het Zwitsersche industrie-departement de regeeringen van de kantons, en de secretarissen der Zwitsersche industrie-vereenigingen uitgenoodigd hun meening te geven over liet oprichten van een openbare arbeidsbeurs en van inrichtingen tot bescherming tegen onverschuldigde werkloosheid, met medewerking van den Bond. Hierdoor nu had de verzekering tegen de werkloosheid een officieel cachet gekregen, en 't is daardoor, dat in eenige Zwitsersche gemeenten 1) Zie Sehanz I, pag. 79. A krachtige proeven zijn genomen om door verzekering de ongunstige gevolgen van de werkloosheid tegen te gaan. Terwijl de Italiaanscbe arbeider de oplossing in Zwitserland moeilijker maakt, staat hier tegenover het karakter en de ontwikkeling van den Zwitser. Dit geeft uitzicht op resultaten, die elders niet te bereiken zijn. De gemeente Bern is begonnen met een vrijwillige kas van gemeentewege tegen de werkloosheid. 't Kanton St Gallen heeft aan de gemeenten de gelegenheid gegeven een verplichte verzekering in te voeren, waartoe de gemeente St. Gallen in 1894 is overgegaan. Men wilde daar verplichte verzekering, omdat te Bern de meeste arbeiders do kas vermeden, wat haar bloei belemmerde. De toetreding van alle arbeiders werd te St. Gallen bereikt, maar innerlijke fouten waren gemaakt, die aan haar bestaan spoedig een einde maakten. Dit heeft de werkloozenverzekering in Zwitserland veel kwaad gedaan en is ook de grondoorzaak geweest, waarom de verplichte verzekering tegen de werkloosheid in de kantons BaselStadt en Zürich er niet is gekomen. 't Is in Bazel Prof. Dr. Georg Adler geweest, die in woord en geschrift heeft geijverd voor de verplichte verzekering. De werking der kas te St. Gallen gaf gelegenheid de daar gemaakte fouten te vermijden, zoodat uitzicht op betere resultaten aanwezig was. De reeds aangenomen wet werd echter door het volksreferendurn verworpen. Men heeft zich te Bazel echter hierdoor niet laten afschrikken, want den dag, volgende op de verwerping, diende de leider der sociaal-democraten, Wullschleger, een nota in bij den Groszrath om een nieuw onderzoek te openen en is er, op initiatief van Dr. Wassilieff een vrij- willige kas tot stand gekomen *). In 't najaar van 1902 heeft de Regeeringsraad een commissie van 21 leden benoemd, in zako werkloosheid. Wullschleger, lid van den Regeeringsraad, is voorzitter van die commissie. Drie ondercommissiën werden er benoemd: a voor arbeidstoewijzing en ondersteuning gedurende den volgenden winter; b voor het bestudeeren der vragen van verzekering tegen werkloosheid en werkloozenondersteuning; c voor 't bestudeeren der vragen van werkverschaffing en plaatsing van arbeiders (arbeidsbeurs). De zorg voor de werkloozen in de Zwitsersche gemeenten is nog onverzwakt, maar richt zich in den laatsten tijd meer op werkverschaffing en armenzorg, dan op de verzekering tegen de werkloosheid. 2) De Nationalrat Dr. Hofmann, uit Frauenfeld (Thürgau) is van meening, dat dit vooral hierdoor komt, dat de regeeringen der kantons, waar de vertegenwoordigers van 't land meestal die van de steden overtreffen, niet genegen zijn tot 't geven van subsidie aan de gemeenten. Vervolgens werkt 't beginsel der armenwetgeving, dat vroeger ook bij ons gold, n.1. dat de plaats waar men geboren is, aansprakelijk is voor de armenbijdragen. Tengevolge hiervan zijn er vele inwoners in een gemeente, die niet in aanmerking komen voor een ondersteuning uit de armenkas, maar die wel voor een werkloozenondersteuning in aanmerking zouden komen. Daardoor is bij de gemeenten 't belang minder om een algemeene regeling in te voeren. En ten slotte is er bij de kantons en gemeenten vrees, dat de trek naar de steden 1) Sociale Praxis 1902/1903, No. 7. 2) Sociale Praxis 1902/1903, No. 36. nog grooter zal worden bij een algemeene werkloozenverzekering, vooral ook door 't binnenkomen van Italianen. Juist naar aanleiding hiervan hebben de meeste gemeenten bij werkverschaffing en armenzorg reeds bepalingen gemaakt, dat men een zekeren tijd in de plaats moet wonen om daarvan te kunnen profiteeren. De practische proefnemingen met de verzekering tegen de werkloosheid zijn thans dus op 't doode punt gekomen in Zwitserland, waar in 't begin zooveel ijver en vooruitgang is geweest. Wel komt nu weer de eisch naar voren om door middel van de vakvereenigingen de werkloozenverzekering tot stand te brengen. Greuüch, de arbeidssecretaris, heeft een voorstel in dien geest bewerkt. De toekomst zal leeren, wat langs dezen weg te bereiken is. Duitschland. Duitschland is in 't bizonder het land der sociale verzekering. Na de keizerlijke boodschap van 17 November 1881 is de ziekteverzekering tot stand gekomen op 13 Juni 1883, de ongevallenverzekering op G Juli 1884, en de invaliditeits- en ouderdomsverzekering op 22 Juni 1889. Dr. Claus Buschman wijst er op in zijn „Geschiedenis der verzekering en wetgeving in Duitschland" (Ileidelberg 1901), dat onder de eerste wet 10 millioen, onder de tweede 8 millioen, onder de derde 13 millioen personen vallen. De gezamenlijke uitgaven hiervoor bedroegen in 1901 reeds over de 3 milliard Mark. Aan dit stelsel ontbreekt alleen nog de verzekering voor weduwen en weezen, en de werkloozenverzekering. 't Heeft er allen schijn van, of Duitschland ook hierin vooraan zal gaan, want op velerlei wijzen wordt de weg bereid om tot dat doel te geraken. Van de verschillende politieke partijen hebben de grootste partijen, 't centrum en de sociaal-democraten, alsook de nationaal-liberale en de vrijzinnige partijen dit onderwerp behandeld. Een der fracties der vrijzinnigen, de Zuidduitsche volkspartij, heeft op haar partijdag in 1899 de werkloozenverzekering op haar program gebracht, en wel in den vorm van het voorstel „Sonnemann", dat de verplichte verzekering door de gemeenten voorstaat. Reeds in 1896, op den partijdag te Ulm, was door Sonnemann het voorstel gedaan om door een rijkswet de gemeenten boven de tienduizend inwoners te machtigen, de verplichte verzekering in te voeren, met subsidie van de staten (o. a. betaling der bestuurskosten), benevens bijdragen door de gemeentenx). Het bestuur zou bestaan uit de Gewerbegerichten. Er is toen een commissie benoemd om de zaak te onderzoeken. Opnieuw kwam 't onderwerp in 1899 te Frankfort ter sprake, waar Sonnemann tot staving van zijn voorstel 't materiaal gaf van de volks- en beroepstelling, in 1895 in Duitschland gehouden. Ten slotte is dit voorstel, met vele verbeteringen, waarvoor in de eerste plaats de ondervinding, in Zwitserland opgedaan, den weg wees, op 't program gebracht. De verplichte werkloozenverzekering is bij de Katholieken ter sprake gebracht op de 41e algemeene vergadering, en aangenomen op voorstel van den fabrikant Bogen, uit Aken. De centrumpartij is er vrij eenstemmig voor, om de Berufsgenossenschaften de dragers van de werkloozenverzekering te laten zijn. De nationaal-liberale partij gelooft nog niet aan de 1) Zie Sociale Praxis 181)6/1897, No. 4. mogelijkheid van de werkloozenverzekering*), doch zij is niet afkeerig van voorbereidende maatregelen ~), feu slotte de sociaal-democraten. Onder de voorstanders van de werkloozenverzekering in deze partij zijn aanhangers van een verplichte verzekering van staatswege, en aanhangers van de verzekering door de Gewerkschaften. Zoo verklaarde op den partijdag der sociaal-democratische partij in October 1902, de referent Molkenbulir zich voor een verplichte staatsverzekering, terwijl men op het vierde Duitsche Gewerkschafts-congres te Stuttgart, in Juni 1902, de werkloozenverzekering door de Gewerkschaften, met rijkssubsidie had verkozen 3). Twee groote congressen hebben de werkloozenverzekering behandeld, en wel het congres der Duitsche arbeidsbeurzen, van 9 11 October 1902 te Berlijn gehouden, en het „Central-Verband von Ortskrankenkassen im Deutschen Reiche", op z'n negende jaarvergadering.4) Op 't congres van arbeidsbeurzen zag bijna ieder de noodzakelijkheid van de werkloozenverzekering in; maar over de wijze, waarop zij tot stand moest gebracht worden, liepen de meeningen zeer uiteen. Dr. Herkner is een groot voorstander van de verzekering door de Gewerkschaften. Hij wees op twee stroomingen in de Gewerkschaften zelf, n.1. om het lidmaatschap verplichtend te stellen, en om de Gewerkschaften te laten steunen door 't Rijk en de Berufs- 1) In den Kijk.sdag heeft de Nationaal-Liberaal Freiherr Von Heyl er voor gesproken. (Adler, Arbeitslosigkeit, in Ilandwörterbuch der Staats wissenschaften, Suppl. Band II). 2) Zie: Das politike Ilandbuch fiir National-Liberale Wiililer. 3) Zie: Socialistische Monatshefte 1902, No. 11, (November) 4) Sociale Praxis 11)02/1903, No. 2. genossenschuften, terwijl de gemeente een fonds voor de niet-georganiseerde arbeiders zou vormen. Dr. Ricliard Freund meende, dat, zoo men de werklieden dwong om zicli bij de arbeidsbeurs tegen werkloosheid te verzekeren, vele moeilijkheden konden vermeden worden. Sonnemann en Roesieke wilden, in tegenstelling met Herkner, een onpartijdig orgaan, waarin zoowel arbeiders als ondernemers zitting zouden hebben, len slotte wilde Tischendörfer de verzekering tegen werkloosheid verbinden aan de ziekenkassen. Ook op de vergadering van het Central-Verband der Ortskrankenkassen kwam dit verschil van meening sterk uit. Terwijl Von Elm, als lid der Gewerkschaften, deze aanprees als de beste organisaties voor de werkloozenverzekering, meende prof. Dr. Stieda, dat medewerking der ziekenkassen vereischt was. De vrije vereeniging van Badensclie Orts-, Betriebs-, Bauund Innungskrankenkassen is op de jaarvergadering te Offenburg nog verder gegaan, want zij sprak definitief de meening uit, dat de ziekenkassen in verbinding met de arbeidsbeurs de dragers der verzekering moesten zijn *). De werkloozenverzekering wint voet voor voet veld, nu ook de Rijksdag en de regeering er zich mede hebben bezig gehouden. In December 1901 deden de afgevaardigden Pachnicke en Roesieke bij den Rijksdag het voorstel om den Rijkskanselier te verzoeken 't vraagstuk der werkloozenverzekering te onderzoeken en voorstellen te doen. In 't begin van het volgende jaar, op 17, 18 en 25 Januari hielden de sociaal-democraten een interpellatie in den Rijksdag over de werkloosheid. Op 31 Januari werd de motie van Pachnicke, Bassermann, Hitze en Roesieke, om 1) Sociale Praxis 1902/1903, No. 6. » een commissie tc benoemen teneinde de werkloozenverzekering te onderzoeken, aangenomen x). Na de motie in den Rijksdag besloot de Bondsraad den Rijkskanselier te verzoeken, om door het Kaiserliclie Statistische Amt te laten vaststellen, welke maatregelen tot dusverre tegen de gevolgen der werkloosheid zijn genomen en welke resultaten daardoor zijn bereikt; maar hij hief daarmee de motie op. l)e bedoeling van den Bondsraad — die nu 't instellen van een commissie vermeed — is, om voor de werkloozenverzekering gegevens te verzamelen, die geput moeten worden uit wat in 't binnen- en buitenland is ondernomen ter bestrijding der werkloosheid. In overeenstemming met den wensch van den Bondsraad heeft Graaf Posadowsky, de Minister van Binnenlandsche Zaken, het onderzoek aan het Kaiserliclie Statistische Amt opgedragen. Men ziet, dat het onderwerp in do hoofden der regeeringspersonen nog geen vasten vorm heeft aangenomen, maar wel wordt de weg bereid. In de litteratuur loopen de meeningen over den vorm der verzekering zeer uiteen. Vele schrijvers willen aanpassing aan één der bestaande verzekeringen. En dan hangt het af van 't standpunt waarop zij staan, welke der verzekeringen zij hiervoor in aanmerking willen laten komen. Zoo wenscht de meer democratische richting aansluiting aan de ziekekassen, omdat daarin de arbeiders een groote stem hebben, terwijl zij de verzekering door de Berufsgenossenschaften, vereenigingen van ondernemers, die de onkosten der ongevallenverzekering dragen, om dezelfde redenen verwerpen. 1) Sociale Praxis, Februari PJ02. Verzekering door de gemeenten — 't voorstel Sonnemann — is bij de werklieden gehaat, omdat de samenstelling deigemeentebesturen in Duitschland zeer conservatief is. Daarom is de eisch der sociaal-democraten óf verzekering van staatswege, óf verzekering door de Gewerkschaften. Daarom ook staan velen de verzekering door de Gewerkschaften voor, omdat zij vreezen dat het belang voor de werklieden om tot de Gewerkschaften toe te treden minder zal worden, wanneer de werkloozen-ondersteuning buiten den werkkring der Gewerkschaften omgaat. Weer anderen — maar niet velen — zijn voorstanders van aansluiting bij de invaliditeits- en ouderdomsverzekering. Ier wijl ten slotte Paul Berndt. om dit alles te ontgaan, in zijn „Arbeitslosigkeit — ihre Bekampfung und Statistik" (Berlin 1899, pag. 580), voorstelt een vrije rijkswerkloozenverzekering, waar verzekeringskamers, samengesteld uit vertegenwoordigers van drie categorieën belanghebbenden de leiding zouden hebben, n.1. nict-georganiseerde werklieden, werkgevers en 't gemeentebestuur. Deze kamers, die hoogstens 15 leden zullen tellen, komen in een gemeente tot stand, als twee der drie categorieen oordeelen dat het noodig is. Een verzekeringscommissie zal voor een zekeren kring benoemd worden door de kamers die in dien kring vallen, terwijl de voorzitter van die commissie door de regeering benoemd wordt en aan haar ondergeschikt is. Ook zal er een commissie zijn voor 't geheele rijk, bestaande uit wetenschappelijke mannen, benoemd door de verzekeringskamers. Men ziet dus, dat er nog geen doorslaande meening is en dat men de bestaande meeningen nog niet eens tot twee of drie kan terugbrengen, waarover dan de strijd loopcn zou. Wat de reeds bestaande maatregelen betreft, die tegen 4 de werkloosheid genomen zijn in Duitschland, het zijn hier, evenals in Engeland, de vakvereenigingen die 't meest algemeen de werkloosheid bestrijden. Deze organisaties zijn echter op een aanmerkelijk grootere bevolking dan in Engeland niet alleen minder talrijk, maar vooral minder hecht en rijk. Ongeveer vijftien procent van de arbeiders zijn georganiseerd, maar ook onder hen is de werkloozenuitkeering lang niet algemeen. In Keulen is een vrijwillige kas opgericht, niet zooals te Bern, uitgaande van de gemeente, maar van particulieren. Eenige gegoeden hebben een fonds bij elkaar gebracht; en daarmede èn met de premies der verzekerden èn de regelmatig terugkeerende vrijwillige bijdragen, hoopt men de kas staande te kunnen houden. Dit is tot nu toe ook vrijwel gelukt. In den jongsten tijd zijn in verschillende steden verschijnselen waar te nemen, waaruit blijkt dat de verzekering veld wint. Berlijn bezit een verzekering van de bierbrouwerijen, steunende op de arbeidsbeurs, terwijl ook te Frankfort a/M. de vrije vereeniging der Malerweiszbinder en Sackirermeister met behulp der stad een werkloozenverzekering voor haar arbeiders heeft opgericht. De daar bestaande vakvereenigingen zijn daar niet mee ingenomen, want zij wenschen geen verzekering van gemeentewege, maar van Staatswege. Ook München en Leipzig zijn begonnen met de verzekering. 2) De kas te Leipzig is tot stand gekomen op 19 Augustus 1903, en gaat uit van hetzelfde beginsel als die te Keulen. 1) Sociale Praxis, No. 15, 1902/1903. 1') Sociale Praxis, No. 50, 1902/1903. Een waarborgfonds zal worden gevormd, waaraan ieder kan deelnemen voor minstens 500 ML, waarvan 20 % te storten, en waardoor reeds een aanzienlijke som bijeengebracht schijnt te zijn. Lr zullen donateurs zijn van 5 Mk. per jaar, en de gemeente zal subsidie geven. Er zijn vier klassen van verzekerden. In de eerste klasse wordt 30 Pfg., in de tweede 40 Pfg., in de derde 50 Pfg. en in de vierde 1-9- Per week betaald. I)e uitkeering bedraagt 1 Mk. per werkdag, gaat in op den vierden dag nadat de werkloosheid is begonnen, en loopt gedurende hoogstens 42 dagen; ze wordt door de bijdragen der stichters en begunstigers verhoogd, wanneer men gehuwd is en eenige kinderen heeft. Men krijgt pas recht op een uitkeering, wanneer men twee jaar in Leipzig woont, tot werken in staat is, niet jonger dan 16 jaar en niet ouder dan 60 is. In geval van werkstaking wordt geen uitkeering gegeven. De arbeiders hebben er een groot aandeel in 't bestuur, en de kas kan over meerdere Saksische gemeenten worden uitgebreid. Aan de verzekeringskas is onafscheidelijk een arbeidsbeurs verbonden. lei wijl in Leipzig een gemeinnützige vereeniging de beweging heeft geleid, onder sympathie van hot gemeentebestuur, heeft in München het gemeentebestuur er zich zelf \oorgespannen, en heeft het alle te München bestaande ondernemers en arbeidersvereenigingen uitgenoodigd tot een bespreking. Het gemeentebestuur Waarvoor 't gemeentelijke bureau der statistiek optrad stond een ondersteuning der vakverenigingen van gemeentewege voor, het Gentsche systeem. Er werd een commissie van voorbereiding benoemd, bestaande uit twee vertegenwoordigers der werkgevers en vrije Gewerkschaften, één vertegenwoordiger van de Christelijke vakvereenigingen, één van de Katholieke werklieden- en gezellenvereeniging en één van den handel en fabrieken. Op het gebied van de private verzekering zijn in Duitschland een paar proeven genomen, maar beide zijn uit gebrek aan deelneming doodgeloopen. De eene ging uit van een reeds bestaande particuliere maatschappij, de Norddeutsche Versicherung- und Rentenbank te Hamburg; terwijl te Stuttgart op 1 Januari 1897 een maatschappij werd opgericht, op ondcrlingen grondslag geschoeid. Bij eenige ondernemers in Duitschland zijn aan de fabrieken verzekeringskassen tegen de werkloosheid verbonden. !) In de coöperatieve vereeniging „Produktion" te Hamburg, den 3en Februari 1899 opgericht als „Konsum-, Bau- und Sparverein", wordt, zooals het laatste woord reeds aanduidt, het sparen als een deel van 't streven der vereeniging beschouwd 2). Van andere pogingen in die richting is tot nu toe niets vernomen, hoewel de coöperatieve vereenigingen in Duitschland reeds een groote vlucht hebben genomen. Belgie. In België draagt de werkloozenverzekering een bizonder karakter en de verkregen resultaten zijn daar misschien beter, dan ergens anders. Aan de bestaande werkliedenvereenigingen wordt de verzekering aangepast, door dezen van overheidswege subsidie te geven. Do provincie Luik is voorgegaan, en geeft sinds 24 Juli 1897 aan de vakvereenigingen ondersteuningen. De gemeente Gent 1) Zie Schanz: Dritter Beitrag zur Frage der Arbeitslosenversicbernng. 2) Zie de Gesebafts-Bericlite des Konsum-Bau- und Sparvereius „Produktion" te Hamburg over 1901, 1902 en 1903. is gevolgd. Na eenige voorbereidende maatregelen heeft, de gemeenteraad op 19 October 1900 't voorstel aangenomen om de vakvereenigingen ter plaatse subsidie te geven, mits deze voldeden aan eenige voorwaarden. Ook de voorsteden van Gent, Gent—Brugge, Alt — St. Amend hebben zich bij Gent aangesloten. De gemeenteraad van Brussel heeft 10,000 francs uitgetrokken bij besluit van 16 December 1901, zoowel voor georganiseerde als voor niet-georganiseerde werklieden, en tegelijk heeft hij een enquête ingesteld, Verschillende Brusselsche voorsteden, zooals Ixelles, Molenbeek, St. Gilles e. a. hebben subsidies beschikbaar gesteld. Antwerpen heeft op 24 December 1901 ook 10,000 francs ingewilligd. Twee voorsteden van Antwerpen, Borgerhout en Hoboken hebben zich hierbij aangesloten en bijdragen gegeven. Een andere voorstad, Berchem, heeft een aparte kas gevormd op dezelfde grondslagen. Leuven geeft sinds 1903 aan de syndicaten die werklozenkassen hebben 1000 francs en Brugge 2000 francs '). In de handelsgilden te Brugge bestaat het plan, een wederkeerige verzekering tegen werkloosheid in te voeren. Prof. Hector Denis heeft de werkloosheid den 29en November 1901 ter sprake gebracht in de kamer van afgevaardigden 2) en voorgesteld een „proposition de loi relative a 1'organisation du marché du travail, a la statistique de chömage, et a 1'assurance contre la chömage. Andere landen. Op het voetspoor van Belgie is in Denemarken door do sociaal-democraten in de Folketing voorgesteld, om jaarlijks 1) Sociale Praxis, 1902/1903, No. 21. 2) Sociale Praxis, 1901/1902, No. 14. 500,000 kronen ondersteuning te geven aan de vakvereenigingen die hun leden bij werkloosheid ondersteunden, en ook aan de gemeenten hiervoor bijdragen te geven. Het voorstel is naar een commissie verzonden 1). De gemeenteraad van Kopenhagen heeft 50,000 kronen toegestaan in den winter van 1902/1903, op voorstel van den bond der werkliedenvereenigingen 2). Het aantal werkloozen is in Denemarken een paar jaar achtereen zeer groot geweest. Het geheele aantal arbeiders, werkzaam in de industrie, bedraagt 150,000, waarvan in den winter van 1900 op 1901 30000 werkloos waren. Van de 83000 georganiseerde arbeiders waren in November 1899, 5108 of 6 %, in November 1900, 13,799 of 17 %, in November 1901, 17,599 of 21 % werkloos. De organisaties betaalden in 1900, 236,112 kronen, in 1901, 320,504 kronen aan werkloozen uit. In Italië is een algerneane kas tegen de werkloosheid opgericht te Bologna, waartoe arbeiders uit bepaalde beroepen konden toetreden. In 1899 is deze kas wegens gebrek aan deelname veranderd in een spaarkas. In Budapest is dikwijls hevige werkloosheid geweest, wat dr. Szana, uit Temesvar, op het denkbeeld heeft gebracht om een vereeniging op te richten, ter verzekering van een bestaansminimum. Op verschillende wijzen tracht dr. Szana dit doel, dat groote belangstelling gewekt heeft bij de werkliedenvereenigingen, te bereiken. De leden zullen bijdragen geven, maar er zullen tegelijk verbruikersafdeelingen en productieinrichtingen aan verbonden zijn. Tusschen deze verbruikers- en productieafdelingen zal een wisselwerking 1) Sociale Praxis, 1902/1903, No. 14. 2) Sociale Praxis, 1902/1903, No. 19. plaats hebben. Men kan in de productieafdeelingen alleen dan werken, als men al de benoodigdheden koopt bij de verbruikersafdeelingen. Ieder lid zal na twee maanden werkloosheid recht op arbeid in de productieafdeelingen hebben. Bij den aanvang van het werk zal de werkman de helft van 't plaatselijk loon krijgen, later twee derde of 't volle loon. Er zullen echter niet onmiddellijk werkplaatsen worden opgericht, maar men zal de werkloozen trachten te plaatsen bij verschillende patroons, bij wie dan de benoodigde waren worden gekocht. x) Ook de stad Luxemburg heeft besloten een gemeentelijke verzekering tegen werkeloosheid in te voeren. Voorloopig staat de gemeente 1500 frcs. toe, welk bedrag echter verhoogd zal worden. 2) 1) Dr. Claus Busckmanii. Kawpf um Arbeit. Heidelberg 1901. 2) Zie de Verzekeringsbode van 2 Juli 1904. DERDE HOOFDSTUK. SYSTEMEN TER BESTRIJDING VAN DE GEVOLGEN DER WERKLOOSHEID. Het is ons doel in dit hoofdstuk eenige systemen van werkloozenverzekering te behandelen. We zullen ons zooveel mogelijk tot positieve regelingen bepalen. Meeningen en stelsels door schrijvers opgeworpen, laten wij liever ter zijde; op een gebied als dat der werkloozenverzekering, waar alles nog zóó vaag is, zouden deze slechts tot verwarring aanleiding geven. Slechts in één geval zullen we van deze gedragslijn afwijken. Een van de meest gezaghebbende schrijvers over de werkloozenverzekering, Prof. Schanz, heeft tegenover de werkloozenverzekering den spaardwang geplaatst x). Dit systeem heeft in Duitschland vooral, docli ook hier zóóveel bijval verworven, dat we bet achter de regelingen willen opnemen. We willen ook niet alles geven, maar alleen datgene wat tot juist begrip van ons onderwerp noodzakelijk is. Achtereenvolgens zullen we behandelen de werkloozenuitkeeringen door de vakvereenigingen, de verzekering op privaatrech- 1) Schanz: Zur Frage der Arbeitslosenversicherung (1895); neue Beitriige (1898); Dritter Beitrag (1901). telijken grondslag, werkloozen kassen aan ondernemingen verbonden, de vrije algomeene kassen, de gedwongen verzekering, de gesubsidieerde vakvereenigingen en 't sparen ten beboeve dor werkloosheid. De werkloozenondersteuniiig in de Engel&che vakvereenigingen. De Engelsche vakvereenigingen of Trade Unions zijn vereenigingen van arbeiders in hetzelfde vak, over het geheele land verspreid. De afdeelingen hebben hun besturen en ook de geheele vak vereen iging heeft een bestuur als opperste leiding. De secretarissen der besturen zijn de mannen, die de direkte belangen der leden behandelen. Wanneer een lid huiten werk is geraakt, wendt hij zich lot den secretaris van zijn afdeeling, die zijn naam plaatst in 't vacant-book. Van dat oogenblik begint de uitkeering. Eiken dag moet de werklooze zich weer aanmelden om zijn naam te plaatsen. Dit is noodig om twee redenen, èn als controle-maatregel, om te beletten, dat de arbeider simuleert tin om hem aan werk te helpen. De vakvereeniging werkt immers ook als arbeidsbeurs. Zij tracht, 't zij ter plaatse, 't zij elders, den werklooze te plaatsen. Dit wordt vergemakkelijkt, doordat de vak vereen iging op vele plaatsen in 't rijk afdeelingen heeft, en de secretaris van 't hoofdbestuur regelmatig door de plaatselijke secretarissen in kennis wordt gesteld met 't aantal werkloozen en de behoefte aan werkkracht, zoo die ter plaatse aanwezig mocht zijn. De uitkeeringen en de bemoeiingen der Trade Unions zijn 't best te leeren kennen uit 't Report on Agencies enz., welk rapport ons wel geen uitkomsten meer kan geven over de uitkeeringen van de laatste jaren, maar nog zeer dienstig is voor de wijze waarop de uitkeeringen en de bemoeiingen plaats vinden. Het unemployed benefit wordt in den regel in een afdalende reeks uitbetaald, b.v. bij de Araalgaraated Society of Carpenters and Joiners. Men keert niet te hoog uit, omdat dit een aanmoediging zou zijn voor de arbeidschuwen. Veelal moet men een zekeren tijd lid zijn om de uitkeering te kunnen krijgen, doch deze tijd wisselt bij de verschillende Unions sterk af. Hij, die door eigen schuld zijn plaats verliest, heeft in den regel geen recht op uitkeering, maar streng wordt dit niet genomen. Vele Trade Unions, die een unemployed benefit uitkeeren, geven ook een reisondersteuning, of travelling benefit. Er zijn er ook, die alleen een travelling benefit geven, vooral onder de bouwvakken. De meeste Unions trachten hun leden aan werk te helpen (assistance to members in obtaining work). Wanneer de ondernemers arbeiders noodig hebben, wenden zij zich tot de vereeniging, waarvan het bestuur als een arbeidsbureau werkt. Er zijn zelfs Trade Unions, die niet dulden dat hun leden op andere wijze geplaatst worden. De belangrijkste vereenigingen publiceeren regelmatig rapporten met den toestand in hun vak in de distrikten en zenden deze kosteloos aan de leden. Equalisation of work. Vooral in slappe tijden trachten sommige Unions 't werk over meerdere handen te verdeelen, door korter werktijd en door 't systeem van opvolgen, n.1. nu eens deze, dan weer gene te laten werken. 't Is de moeite waard om te vermelden, wat de voornaamste Trade Union, die der Amalgamated Society of Engineers voor haar werklooze leden doet. In 1893 telde zij reeds 73000 leden, aan welke ze langdurige uitkeeringen bij werkloosheid geeft. Volle leden krijgen 10 sh. per week gedurende 14 weken, daarna 7 sli. gedurende 30 weken, eindelijk 6 sh. zoolang als zij buiten werk zijn; tenzij zij korter dan 10 jaar lid zijn, in welk geval slechts gedurende 104 weken wordt uitbetaald. De werklooze moet eenige keeren per dag 't vacant-book teekenen. Er wordt uitgekeerd als hij dit drie dagen heeft gedaan. Het werklooze lid moet zich wenden tot den secretaris van de afdeeling en deze wendt zich weer tot den algemeenen secretaris van de vereeniging. Laatstgenoemde maakt uit de rapporten van de secretarissen der afdeelingen zijn maandelijksclie rapporten op. Leden, die werk gaan zoeken in de Britsche koloniën of andere landstreken met toestemming van hun afdeeling, betalen geen contributie gedurende de reis. Ook is dit 't geval met leden, die wegens slapte in werk maar den halven tijd werken. In latere jaren heeft de vereeniging gepoogd 't aantal werkuren te verminderen, en 't na-tijd-\verken te voorkomen, om gebrek aan werk tegen te gaan. Van 1851 tot 1893 is het aantal werkloozen gemiddeld 4,2 °/0 geweest. Het geheele unemployed benefit heeft, gedurende 42 jaar, bedragen 1,718,144 £. Er zijn echter meerdere Unions, die hoogst belangrijke bedragen jaarlijks uitkeeren. Hoe aanzienlijk 't ledenaantal der Unions en hunne uitkeeringen in de laatste jaren gestegen is, blijkt uit de volgende cijfers, ontleend aan 't Report by the chief Labourcorrespondent of the Board of Trade1). In 't begin van 1901 waren er 1252 Trade Unions met 1,910,614 leden, op 't eind van 1901 123G Trade Unions met 1,922,780 leden. 1) On Trade Unions, pag. 16 en vlg. (1901). 100 voornaamste T , TT . ~ Unions. Andere Unions. Alle Unions. Jaar. I of Toe- of I Toe- of Totaal, i afnarue, T . . afname, T . afname, percents- 10tadl- percents- iotaal- percent«- __ ; gewijze. gewijze. gevvijze. 1892 895,467 — 607,811 — 1,503,298 — 1893 899,791 + 0.5 580,500 — 4.5 1,480,291 — 1.5 1894 914,588 + 1,6 522,437 — 1.0 1,437,025 — 2.9 1895 906,308 — 0.9 502,173 — 3.9 1,408,486 — 2.0 1896 953,204 + 5.2 542,272 + 8.0 1,495,472 + 6.2 1897 1,055,951 -f 10.8 557,802 + 2.9 1,613,753 -f 7.9 1898 1,034,790 — 2.0 614,671 + 10.2 1,649,461 + 2.2 1899 1,108,587 + 7.1 695,310 -f 13.1 1,803,897 + 9.4 1900 1,153,642 -f 4.1 756,972 + 8.9 1,910,614 + 5.9 1901 1,161,226 + 0.7 761,554 + 0.6 1,922,780 + 0.6 Het totaal inkomen van de 100 voornaamste Unions was in 1901 2,061,r>01 £, VT.in hun geheele uitgave, groot 15,127,629 £, besteedden zij van 1892—1901 aan dispute benefit (uitkeering bij werkstaking) 19.4 %, aan unemployed benefit 21.7 °/ot aan uitgaven bij zichtbare ongevallen 17.9 °/c, aan superannuation benefit (ouderdomsondersteuning) 9.9 %, aan begrafenisgelden e. a. 11.3 %, aan alle andere uitgaven 19.S 0/o. Het unemployed benefit kwam veel voor onder de metaalbewerkers (24.3 °/Q van hun uitgaven), de wevers (28.9 %) en de bont- en kleedingwerkers (29.5 %), maar verreweg 't meest onder de typografen en verwante bedrijven (48.2 %). Het volgende bedrag is voor unemployed benefit uitgegeven : r, ai" Metaal T I Arbeiders . , Totaal , Bouw- ! Mijnar- bew. en in de v Andere Jaar. ,J Wevers. kj!L?p Ververs. TT . 100 arbeiders beiders. «cneejis- .R1.e^?" Unions. ; bouwers. bednjven. Unions. £ je|£ £ £ £ £ £ 1892 31,729 7,638 187,885 41.635 2,605 6,097 47,606 325,195 1893 40,030 62,435 250,381 41,106 3,544 5,907 54,081 460,484 1894 53,791 26,638 258,620 37.916 4,22G 3,272 67,112 451,578 1896 52,345 68,046 190,241 47,997 2,901 3,505 57,392 422,427 1K9Ö 25,099 42,896 112,180 33,953 2.400 3,091 46,836 265,955 1897 21,216 24,877 193,791 38,609 1,995 3,357 45,373 332,218 1898 l 22,249 13,735 103,755 36,763 2,121 17,779 47,387 242,791 1899 i 24,277 10,247 80,004 26,089 1,379 3,017 45,426 190,437 1900 1 46,355 11,419 92,131 57,658 1,638 3,612 58,089 263,802 1901 67,288 17,727 132,025 43,606 1,721 3,480 60,079 325,866 Laatstgenoemde honderd Unions hadden eind 1901 aan fondsen 4,161,916 £. Gedurende 1892—1901 hehhen deze honderd Unions 15,100,000 £ uitgegeven, waarvan 9,200,000 £ voor werkloosheid, ziekte, ouderdom, etc. De wcrkloozenoudersteuning in de Duitsclie vakvereenigingen. Op drieërlei wijze zijn de arbeiders hier vereenigd. Er zijn Gewerkvereine, Gewerkschaften (vakvereenigingen) en Christelijke Gewerkschaften. De Gewerkvereine, ook wel Hirsch —Dunckersche genoemd naar de oprichters, Dr. Hirsch en Duncker, zijn gevormd op de leest der Engelsche Trade Unions. In 187S begonnen zij zich niet ondersteuningen in te laten. Zij geven een plaatselijke ondersteuning aan den werklooze, reisondersteuning aan den werklooze die elders werk gaat zoeken en een ondersteuning aan hem, die voor goed met zijn familie naar een andere plaats trekt. Zij hebben aan hun vereenigingen arbeidsbeurzen verbonden, 't leerlingwezen geregeld en andere goede regelingen getroffen. Wil een werklooze ondersteuning krijgen, dan moet hij dit aun 't bestuur der vereeniging mededeelen. Seizoenwerkloosheid wordt dikwijls van de uitkeering uitgesloten. Andere gronden, waarop men al of niet uitkeeringen krijgt, zijn moeielijk in het kort te geven, daar de vereenigingen hierin onderling zeer verschillen. Over het algemeen is men zeer gemakkelijk als de werkman maar naarstig is om werk te krijgen, doch men is streng, als 't er om te doen is van de vereeniging te profiteeren. De reisondersteuning, in Engeland bijna verdwenen, is in Duitschland nog zeer in zwang, hoewel ze ook daar aan het verminderen is. De uitkeering bij vertrek is vooral voor families van groot gewicht. De uitkeeringen zijn over 't algemeen niet hoog, omdat er veel noodig is voor andere doeleinden. De verwachting, die men bij 't oprichten der Gewerkvereine gehad heeft, is niet verwezenlijkt. Het ledenaantal is in de laatste jaren wel gestegen, zelfs aanmerkelijk, maar 't geheele aantal is niet bizonder groot. Het ledental bedroeg op 1 Jan. 1903, 102,581 tegen 96,506 op 1 Jan. 1902. Hun kapitaal bedraagt 1,289,529 Mark. Verder hebben de Gewerkvereine groote zieken- en begrafenisfondsen, zoodat 't geheele kapitaal 3J/4 mill. Mark bedraagt. De helft daarvan bezitten de machine- en metaalbewerkers. Het aantal plaatselijke vereenigingen bedroeg op bovengemelden datum 1992. Voor werkloosheid en steun bij arbeidsgeschillen werd 246,879 Mark uitgegeven, terwijl de gezamenlijke uitgaven 772,702 Mark bedroegen. De Gewerkschaften, meestal staande op sociaal-democratisclien bodem, hebben veel grooter vlucht genomen dan de Gewerkvereine. Door de socialistenwet van 1878 zijn ze bijkans vernietigd, maar na opheffing van die wet zijn ze zeer vooruitgegaan. Met werkloozenondersteuning zijn ze vooral begonnen na 't congres van 4—8 Mei 1896, te Berlijn gehouden. Onder veel verzet is daar een motie aangenomen ten gunste der werkloozenondersteuning. Zij leggen zich echter vooral toe op de arbeidsbeurs om 't doellooze reizen en het om-werk-vragen tegen te gaan. Gegevens over de werkloozenondersteuning in de Gewerkschaften zijn bijeengebracht door Fanny linie: die Arbeitslosenunterstützung in den Deutschen Gewerkschaften, Berlin 1903. Zij zegt o. a.: „De pionniers der vverkloozenonder«steuning zijn de boekdrukkers. Sinds de werkloozenonder„steuning van 1866 heeft zich hunne vereeniging rusiig „ontwikkeld. In 1S79 is deze op de algemeene vergadering „gecentraliseerd, omdat de uitkeeringen middel waren om „ t loon op hoogte te houden. Langzamerhand zijn de „uitkeeringen verhoogd en de wachttijden1) verkort. Hoewel „er een streven is om alles te centraliseeren, geven de „afdeelingen zelve nog uitkeeringen loopende tusschen „l.oO Mk. en t Mk. wekelijks. Einde 1900 bedroeg 't ver„ mogen 3,092,155.02 Mk. d. i. ongeveeer 103 Mk. per „hoofd, behalve nog de sinds 1891 afgescheiden invalidenkas „en het dikwijls groote vermogen in de afdeelingen. Het „aantal leden bedraagt 27,895 d. i. 74 % a 75 % van „'t geheele aantal". Volgens dr. jur. R. Freund2) betaalde in 1901 het Verband van de boekdrukkers 513,943 Mk. aan werkloozenondersteuning en aan reisondersteuning 245,929 Mk. De uitkeeringen worden gegeven naar een tarief, op- 1) Tijd, gedurende welken tnen geen uitkeering krijgt. Zie hierover hoofdstuk 4. -) Materialieu zur Fruge der Arbeitslosenversicherung, pag. 'j. gemaakt in verband met den duur van het lidmaatschap. Dit geeft ook stabiliteit in 't aantal leden. Bij de reis ondersteuning is de uitkeering als volgt: na 13 weken lidmaatschap 75 pfg. daags, na 50 weken 1 Mk. daags, na 150 weken 1.25 Mk. daags, alles gedurende 40 weken van 7 dagen. Bij de plaatselijke ondersteuning krijgt noen na 100 weken contributie te hebben betaald als lid, 1. Mk. daags, na 150 weken lidmaatschap, 1.25 Mk., tot een maximum duur van 20 weken. Na dien tijd kan men nog 20 weken reisondersteuning krijgen. Ook de allergrootste Gewerkschaft is met de werkloozenondersteuning begonnen, nl. die der metaalbewerkers; deze vakvereeniging, die 128,892 leden telt, betaalde aan uitkeeringen over 1902, 366,034 Mk. 1). De uitkeeringen zijn in de laatste jaren sterk stijgende, want de leiders van vele vakvereenigingen begrijpen, dat de kracht van de organisaties, de innerlijke samenhang, er door wordt verhoogd2). In 1903 werd aan werkloozenondersteuning door 28 vereenigingen 1,270,097 Mk. uitgegeven. De Christelijke vakvereenigingen hebben zich in den laatsten tijd mede met de werkloozenondersteuning bezig gehouden, voor 't eerst op 't congres te Frankfurt a/M. in 1894. De bond van christelijke sociale metaalbewerkers heeft in September 1902 besloten werkloozenondersteuning te geven en heeft daarom de contributie verhoogd van 20 op 30 pfg. 3). 1) Sociale Praxis 1902—1903, No. 3(5. 12) Sociale Praxis 1903—1904, No. 43. 3) Zie voor Nederland, Onderzoek naar de geschiedenis en werkzaamheid der vakvereenigingen in Nederland; voor Frankrijk, Office du Travail, Doeuwents sur la question du cliómage. Verzekering op privaatrechtelijken grondslag. De Norddeutsche- Versicherung- und Rentenbank i) _ een preimemaatschappij _ te Hamburg heeft beproefd een verze ering tegen de werkloosheid in te voeren. Als entreepremie eischte zij 3 °/0 van het inkomen en elke maand 11S pr°niie 2 % met vooruitbetaling. Iedereen kon deelnemen, die ïeeds meer dan 3 maanden achtereen werk had. Bij werkloosheid zou er een uitkeering volgen gedurende 'oogstens 6 maanden ten bedrage van 60 % van 't salaris. >e voorwaarden van uitkeering waren, dat men zes maanden premie moest hebben betaald, terwijl de werkloosheid moest veroorzaakt zijn door een oorzaak onafhankelijk van de wil van den verzekerde. I)e werklooze moest zijn best doen met behulp der bank een nieuwe betrekking te krijgen. Di. ze poging, de eenige, die een verzekerings-maatschappij on ei nomen heeft, nam niet op. Volgens de meening van den direkteur waren de waarborgen voor de uitvoering met voldoende voor het publiek. De bank had evenwel een groot kapitaal beschikbaar gesteld om de uitvoering waarborgen. De direkteur verklaart in een schrijven < . . 18 „ 24 B 4de B meer dan. ... 24 w De wekelijksche bijdragen zijn in loonklassen 1 2 3 4 voor de eerste groep . . 21/2 ets. 5 ets. 10 ets. 15 ets. » v tweede „ . , 5 „ 10 „ 15 „ 20 „ „ derde „ . . 10 , 20 „ 30 , 40 , » vierde , . . 15 , 25 , 40 „ 50 „ Een patroon betaalt voor alle verzekerde arbeiders van de eerste en tweede groep wekelijks 10 ets., voor de arbeiders die tot de derde en vierde groep behooren 20 ets. Hij betaalt om de vier weken zoowel zijn eigen bijdragen als die der verzekerde arbeiders in zijn dienst. De patroon is ook verplicht aan de kas mede te deelen of een arbeider in een andere loonklasse overgaat. De staat bekostigt de uitgaven van inrichting en administratie. Verder geeft hij een jaarlijksche subsidie van 30.000 frs. In geval van werkloosheid betaalt de verzekerde geen premie. Bij werkloosheid volgt ondersteuning behalve: a. als de werkloosheid 't gevolg is van werkstaking, gedurende den duur ervan. b. bij vrijwillig verlaten van den dienst, uitgezonderd zoo hier een gerechtvaardigde grond voor is; c. als de werkloosheid is ontstaan door een houding van den verzekerde, welke volgens de bepalingen van 't verbintenissenrecht en de fabriekswet recht geeft tot dadelijk ontslag; d. als de werkloosheid is ontstaan door ziekte en ongeval; e. als men nog niet in de termen valt (b.v. te kort lidmaatschap) ; ƒ. bij niet aannemen zonder voldoende redenen van aangeboden arbeid. Plaatsen, die opengevallen zijn door werkstaking of uitsluiting, mogen niet aan de arbeiders worden aangeboden. § § 27 tot 43 handelen over de uitkeering, die geschiedt na 26 weken premiebetaling gedurende 70 dagen en die afwisselt naar de loonklassen. Bij werk buiten 't kanton heeft men recht op reisgeld en teerpenning. Als men gedurende één jaar vijftig dagen of meer ondersteund is, moet men om het volgende jaar weer recht op uitkeering te hebben, opnieuw 26 weken premie hebben betaald. Leden, wier loon is ingekort wegens gebrek aan arbeid, krijgen uitkeering, als zij minder dan het halve loon ontvangen en wel 2/3 van de gewone ondersteuning. Als men bij uitkeering bijverdienste heeft, komt deze pas in aanmerking, als zij meer bedraagt dan 3 frs.; in dit geval wordt 2/3 van het meer verdiende van de uitkeering afgetrokken. Als men bij ongeval of ziekte uitkeering verzwijgt, gaat 't recht op uitkeering verloren. De werkgevers moeten aangifte doen, als verzekeringsplichtigen bij hen in dienst treden of den dienst verlaten. De overige § § van 44 tot 48 handelen over het bestuur der kas en liet reservefonds. Dit reservefonds zal tot een maximum van 200,000 frs. gevormd worden uit overschotten op de jaarrekening. Als dit maximum is bereikt, zal een voorstel tot vermindering der premies kunnen gedaan worden. Omgekeerd kan bij tekort een voorstel tot verhooging der premies worden gedaan. Voorts zijn tegen overtreding der voorschriften strafbepalingen opgenomen. Zürich. x) Op 16 Januari 1895 begon de beweging ten gunste der 1) C. f. Schanz, 3e deel. verplichte verzekering in deze gemeente, door een besluit van den Grosze Stadtsratli, waarbij den Kleine Stadtsrath werd opgedragen een ontwerp op te stellen voor de verplichte verzekering. Door de volkstelling van 1 Juni, waarbij tegelijk een beroepstelling gehouden was, had Zürich een groot voordeel boven andere plaatsen. Dr. Thomann, de leider der gemeentelijke statistiek, heeft 't eerst op 8 Juni 1896 een ontwerp ingediend op voetspoor van het Bazelsclie. De Stadtrath vond 't noodig de meening van eenige specialiteiten op sociaal gebied te leeren kennen. W. Krebs, de secretaris der Zwitsersche Gewerkvereine, de Zwitsersche arbeidssecretaris, Hermann Greulich en dr. A. Curti, hebben verslag uitgebracht. Alle drie waren de verzekering welgezind, hoewel hun meeningen zeer uiteenliepen; Curti meende zelfs, dat Zürich met zijn 20,000 verzekeringsplichtigen veel boven andere Zwitsersche gemeenten vóór had; dat zij eigenlijk de eenige Zwitsersche stad was, waar de verzekering kans van slagen had; dat de kas te St. Gallen met 3000 leden te klein was. Deze rapporten, die in kwamen op 15 September, 10 November en 17 November 1896, zond de Kleine Stadtrath met zijne ontwerpen op 13 October 1897 aan de Grosze Stadtrath. De kamer van arbeid van de gemeente Zürich, circa 7000 arbeiders vertegenwoordigende, verklaarde zich op haar vergadering van 26 Januari 1898 sterk voor de wetsontwerpen, ofschoon zij verschillende veranderingen wenschte aangebracht te zien. De commissie uit de Grosze Stadtrath gaf zeer uitvoerige ontwerpen. Deze werden met 54—42 stemmen verworpen, terwijl 19 leden afwezig waren. Er was een wetsontwerp bij, dat natuurlijk eerst door het kanton moest aangenomen worden, om de verplichting mogelijk te maken en verder een ontwerp-verordening daarop steunende, voor de stad Zürich. Het ontwerp van wet betreffende een werkloozenverzekering: De gemeenten hebbeu 't recht om de verplichte verzekering in te voeren voor alle loontrekkers wonende op haar gebied, tegen de gevolgen van voorbijgaande werkloosheid. De verdienste per dag of per jaar van een verzekerde, mag een zekeren som niet te boven gaan. De gemeente is vrij, welke beroepen zij in de verzekering wil betrekken; zij kan de arbeiders naar beroepen indeelen en deze als onderdeelen een apart bestuur geven. Ook vrouwen en rondtrekkende arbeiders (Wanderarbeiter) kunnen opgenomen worden. Personen, die onder de verzekering zouden vallen, doch die aangesloten zijn bij een verzekeringskas tegen de werkloosheid , wier voorwaarden en uitkeeringen door de overheid als voldoende worden beschouwd, kunnen vrijgesteld worden van de verplichte verzekering. Genoemde vrije kassen, die zich onder toezicht stellen en die de tot hun beroep behoorende arbeiders gezamenlijk opnemen, hebben recht op uitkeering van gemeente en staat (§ 2). De volgende regelen moeten de gemeenten bij 't invoeren der verzekering in acht nemen: a. De gemeente draagt de kosten van de inrichting en van het bestuur der verzekeringskas. De kosten van de verzekering worden gedragen door de premies der arbeiders en de bijdragen der patroons, gemeente, kanton en eventueel den bond. De patroon draagt de premies der arbeiders af. die hij van 't loon mag afhouden. De verzekeringsplichtigen kunnen in gevarenklassen ingedeeld worden en de premies der arbeiders en de bijdragen daarnaar geregeld worden. De kassen, die aan de voorwaarden in § 2 gesteld voldoen, hebben, als zij den patroons in verhouding tot hun bijdragen een bestuursrecht of controlerecht geven, aanspraak op bijdragen van de patroons. b. De leden kunnen uitkeering krijgen bij werkloosheid, mits zij tot werken instaat zijn, niet werkloos zijn door grove schuld en als hun geen werk kan aangewezen worden in hun beroep en naar hunne krachten volgens het standaardloon ter plaatse. Men moet zes maanden lid zijn en de premies hebben betaald. De gemeente bepaalt de duur der uitkeering. Ouk uitkeering in verbruiksgoederen kan gegeven worden. c. Werklooze leden, die voor anderen te zorgen hebben, krijgen een grootere uitkeering dan alleenstaande. d. Het bestuur der inrichting moet in handen zijn van een commissie, waarin het gemeentebestuur vertegenwoordigd is. De leden, de patroons en de gemeenten kunnen de wijze, waarop de commissie gekozen wordt, bepalen. e. Voor controle kunnen ondernemers- en arbeidersvereenigingen in de verzekering betrokken worden. ƒ. De gemeente kan straffen bepalen tot een aangegeven hoogte (500 frs.) tegen overtreding der bepalingen. Gemeenten, die volgens bovengestelde bepalingen een verzekering invoeren, hebben aanspraak op bijdragen van den staat. De overheid wordt er op gewezen den bouwarbeid over het geheele jaar te verdeelen. Aan de aannemers moet als plicht gesteld worden om ingezetenen in dienst te nemen. Ontwerp verordening betreffende werkloczenverzekering. De verordening brengt onder dc verzekering mannelijke loontrekkers, die hun zestiende jaar voleindigd hebben en die gemiddeld niet meer verdienen dan 5 frs. per dag. Zij moeten te Züricli wonen en behooren tot een liandwerbsindustrie, fabrieks-, bouw- of ander bedrijf; eveneens daglooners en handlangers met uitzondering van de landarbeiders. Personen die in 't bouwbedrijf werken, worden verzekerd als hun verdienste meer dan o frs. per dag is, hun jaarloon echter niet meer dan 2000 frs. bedraagt. Minderjarige arbeiders met een gemiddelde verdienste van 2 frs. per dag komen niet in aanmerking. De verzekerden zijn in twee groepen verdeeld n.1.: a. arbeiders in 't bouwbedrijf; b. alle anderen. Het bestuur der verzekering bestaat uit een bestuurder (Verwalter) en een commissie van 17 leden. De bestuurder is secretaris der commissie en heeft hierin een adviseerende stem. De Stadtrath benoemt hem voor 3 jaar op een vaste bezoldiging; zóó ook de ambtenaren, die hem bijstaan. De commissie bestaat uit zes door de patroons gekozen en tien door de arbeiders gekozen leden. De voorzitter wordt door den Stadtrath benoemd. Er worden evenveel plaatsvervangende leden benoemd. Het presentiegeld bedraagd 4 frs. De commissie staat aan 't hoofd van de kas en houdt toezicht op 't bestuur van den Verwalter. De commissie beslist geschillen over premies en bijdragen van werklieden en werkgevers en over de uitkeeringen. Van hare beslissing is gedurende een week beroep op den Stadtrath. Tegen beschikkingen van den bestuurder kan men bij de commissie in beroep gaan. De inkomsten der kas bestaan uit bijdragen der: 1. Arbeiders. 2. Patroons. 3. Stad, eventueel kanton en land. 4. Schenkingen en raakingen. De vvekelijksche bijdragen der arbeiders van de eerste groep (allen, behalve bouwarbeiders) zijn afwisselend naar 't loon. Er zijn drie klassen: a. dagloon tot 3 frs., bijdrage 10 lip. b. dagloon van 3—4 frs., bijdrage 15 Rp. c. dagloon van 4—5 frs., bijdrage 20 Rp. De wekelijksche bijdragen der bouwarbeiders, de tweede groep, zijn ook afwisselend naar 't loon. Ook hier zijn drie klassen: a. dagloon tot 3 frs., bijdrage 20 Rp. b. dagloon van 3—4 frs., bijdrage 30 Rp. c. dagloon meer dan 4 frs., bijdrage 45 Rp. Het gemiddelde loon krijgt men uit gegevens der werkgevers; desnoods kan het bestuur der kas in verbinding met de vakvereenigingen, andere bronnen raadplegen. De werkgever draagt wekelijks voor eiken arbeider van den eersten groep 10 Rappen bij en voor eiken arbeider van den tweeden groep 30 Rappen. De stad draagt de kosten van inrichting en bestuur der verzekering. Verder geeft zij een bijdrage, in 'teerste jaar 70 duizend frs., later een vijfde der uitgaven, niet minder dan 30 duizend frs., niet meer dan 70 duizend frs. De patroon betaalt de premies der arbeiders met 't recht deze van hun loon af te houden; hij draagt deze om de vier weken tegelijk met zijn eigen bijdrage af. De patroon moet de kas op de hoogte houden van de veranderingen in 't loon der arbeiders en hij moet tevens elke week mededeeling doen aan de kas, welke arbeiders bij hem in dienst treden en weggaan. Geen bijdragen behoeven te betalen militairen gedurende liun diensttijd, werkloozen gedurende werkloosheid, zieken gedurende de ziekte, door ongeval getroffenen, als zij hun volle loon niet uitbetaald krijgen. In deze gevallen is de patroon ook bevrijd van bijdragen. Uitkeeringen der kas: Als een lid één jaar heeft bijgedragen, heeft hij recht op uitkeering bij werkloosheid, als hem geen werk kan aangewezen worden, dat overeenkomt met zijn beroep en zijn krachten volgens 't standaardloon ter plaatse en in 't jaargetijde gebruikelijk. Leden, die vóór hun lidmaatschap reeds een jaar in de stad gewoond hebben, hebben na 6 maanden recht op ondersteuning. De leden behoeven geen plaatsen aan te nemen opengevallen door werkstaking en uitsluiting. Geen schadeloosstelling wordt gegeven: 1. bij werkloosheid door grove schuld. 2. „ „ tengevolge van vrijwillig verlaten van den dienst. 3. bij werkloosheid tengevolge van werkstaking, gedurende den duur der werkstaking. 4. bij werkloosheid tengevolge van ziekte en ongeval gedurende den duur er van. 5. bij werkloosheid tengevolge van dienstplicht gedurende den duur der dienstplicht. 6. bij weigering van toegewezen arbeid zonder voldoenden grond. De schadeloosstelling bedraagt bij werkloosheid dagelijks in de eerste loonklasse : a. voor alleenstaanden 1.20 frs. b. voor hen, die voor anderen te zorgen hebben 1.50 frs. in de tweede loonklasse: a. 1.40 frs. b. 1.80 frs. in de derde loonklasse: a. 1.50 frs. b. 2.20 frs. De bijdrage kun gedeeltelijk in natura worden verstrekt. De uitkeering vangt aan na 6 dagen werkloosheid en duurt hoogstens 75 dagen, de week gerekend op zes dagen. Leden, die een loon gaan verdienen, dat niet meer valt in de verplichte verzekering, houden een jaar lang aanspraak op uitkeering, als zij 26 weken premie hebben betaald. Dit geldt ook voor leden, die in een bedrijf overgaan, dat niet onder de verzekering valt. In beide gevallen kan men vrijwillig lid der kas blijven. Bijverdienste moet aan den bestuurder der kas nauwkeurig meegedeeld worden. Een wekelijksche bijverdienste van 5 frs. komt niet in aanmerking, daarboven wordt van elke bijverdienste 2/s gekort op de uitkeering. Verzwijgen van bijverdienste heeft verlies van uitkeering ten gevolge. Reservefonds: Als het reservefonds 300,000 frs. heeft bereikt, zal beraadslaagd worden om de premies te verminderen of de uitkeering te verhoogen. Het reservefonds dient om een tekort te dekken. Als het hiervoor niet voldoende is of het niet genoeg kan worden aangevuld door de jaarlijksche overschotten, zal er beraadslaagd worden om de premies en ook de bijdragen der stad te verhoogen. Subsidieeren der vakvereenigingen. Gent. In 1898 benoemde de gemeenteraad van Gent een commissie tot onderzoek van de werkloozenkassen. Die commissie telde 22 leden met den heer Louis Varlez als verslaggever. Er zaten mannen van allerlei richting in, socialisten, liberalen en katholieken, ondernemers, arbeiders en publicisten. De commissie droeg aan den lieer Varlez op verslag uit te brengen. Deze wilde de vakvereenigingen dienstbaar maken aan de verzekering, vooral ook omdat 't verecnigingsleven in Gent zeer ontwikkeld was en omdat 't meerendeel der vakvereenigingen zich reeds inliet niet de werkloozenverzekering. Voor de arbeiders, die niet waren aangesloten bij een vakvereeniging, zou de gelegenheid gegeven worden zich zelf te verzekeren door een bijzondere wijze van sparen. Deze voorstellen werden door de commissie en den gemeenteraad gunstig ontvangen. Op 19 October 1900 nam de gemeenteraad dit voorstel met bijna algemeene stemmen aan. De statuten van 't Fonds luidden als volgt: x) De gemeente Gent richt een apart fonds op ter bevordering van de werkloozenverzekering. Een commissie van 10 leden waartoe vijf arbeiders beliooren, leden dor vakvereenigingen, die aan 't fonds deelnemen, beheert dit fonds. De burgemeester is voorzitter en heeft bij staken van stemmen, een beslissenden stem. De leden der commissie worden door den gemeenteraad benoemd. Ook door vrijwillige bijdragen kan dit fonds versterkt worden. 1) Men zie voor 't subsidieeren der vakvereenigingen: Sehanz, Dritter Beitrag, 1901. Rapport over de verzekering tegen de geldelijke gevolgen van ■werkloosheid. Amsterdam 1903. Het Gentsclie stelsel van verzekering tegen werkloosheid, rede, gehouden te 's Gravenhage, den 18den April 1904, door Louis \ arlez, advocaat te Gent. Uitgave van de vrijzinnig-democratische Kiesvereeniging te 's Gravenhage. Stad Gent. Fonds tegen de werkeloosheid. Verslag 1901 1903, door Louis Varlez. Gent 1904. Het fonds werkt in tweeërlei richting: l".te Het verhoogt de uitkeeringen, die de arbeidersverenigingen aan hunne leden geven. 2de. Het strekt om de speciaal voor werkloosheid bespaarde penningen te vermeerderen en daardoor het sparen aan te moedigen. Het fonds zal aan de aangesloten vakvereenigingen een subsidie geven, hoogstens tot 't bedrag, dat de vereenigingen zelf aan hunne leden geven, met dit voorbehoud echter, dat voor een werkloos lid niet meer dan 1 fr. per dag gedurende 50 dagen kan gegeven worden l). Ook zal geen subsidie gegeven worden bij werkstaking en uitsluiting, ziekte en physieke ongeschiktheid. De vereenigingen moeten natuurlijk opgave van 't aantal leden en uitkeeringen doen; een beambte door de commissie benoemd controleert dit. De speciale spaarkas opgericht voor de arbeiders, die bij geen vereeniging zijn aangesloten, geeft gelegenheid aan de arbeiders om dezelfde toelage te krijgen bij werkloosheid als de leden der vakvereenigingen. Van 't gespaarde mag bij werkloosheid alleen worden afgenomen en in dat geval nooit meer dan 6 frs. wekelijks. De werklooze arbeider, die den arbeid, hem door de commissie aangewezen, afwijst, krijgt geen ondersteuning. Een verordening zal de werking der spaarkas verder uitwerken. Mochten de geldmiddelen ontoereikend zijn om den werkloozen de volle uitkeeringen te doen, dan kan de commissie deze verminderen of wel tijdelijk geheel doen ophouden. Ook voor opheffing is een regeling gegeven. De verordening, die de spaarkas uitvoert, eischt dat de 1) Volgens de voorgestelde wijzigingen der statuten zal dit op 60 dagen gebracht worden. Zie het verslag van Varlez. arbeider een jaar in Gent woont, om te kunnen gebruik maken van de subsidie. Voorts zijn er hier eenige bepalingen over controle, die door de commissie zelf moet plaats hebben, wat bij de vakvereenigingen niet noodig is, daar deze bij hun uitkeeringen zelf controleeren. Gent heeft in 1901 10,000 frs. beschikbaar gesteld, in 1902 15,000 frs., in 1903 20,000 frs. In 't begin van Maart 1903 is nog 5,000 frs. extra subsidie gegeven voor het werkloozenfonds ten behoeve van deelnemers wier vergoeding was uitgeput, maar wier toestand nog voortduurde. Er zijn een 45 werkliedenvereenigingen in Gent met + 15 duizend leden. De meeste vakvereenigingen met verreweg 't grootst aantal werklieden trekken partij van de subsidie en geven zelf belangrijke sommen voor ondersteuning uit. De vereenigingen besteedden achtereenvolgens in 1899 15,000 frs., in 1900 25,000 frs., in 1901 50,000 frs. en in 1902 60,000 frs. In 1896 gaven de metaalbewerkers en de boekdrukkers nog maar 50 ctm. daags, welke uitkeeringen door de subsidie zeer zijn toegenomen. De wevers geven nu reeds 2 frs. per dag. 't Spaarboekje heeft geen gunstige resultaten gehad; 't aantal verzekerden bedraagt slechts 13. De resultaten dienen evenwel nog afgewacht te worden, daar 't pas in 1902 in werking is getreden. '< Vrijwillige en gedwongen sparen. *) De spaarkas te Bologne. De spaarkas had in 1896 200,000 lire uitgetrokken voor werkloozenkas. De renten van dit kapitaal zouden voor de werkloozen kunnen gebruikt worden. De resultaten waren 1) Zie voor deze materie Schanz. evenwei zoo gering, dat er besloten werd een nieuw reglement te ontwerpen, gebaseerd op liet principe van het sparen. Het is op 1 Juli 1899 in werking getreden. Van (lit oogenblik af begint de spaarkas tegen de werkloosheid te werken. De renten van de bovengenoemde 200,00Ü Lire blijven disponibel voor de inleggers der spaarkas. Elk van hen zal een toelage krijgen, die echter nooit meer zal bedragen dan hun eigen inlage of 40 Lire per hoofd. Elk inlegger krijgt een weikloozenspaarboekje; zulk een boekje kan verkregen worden door mannen en vrouwen, welke in de provincie Bologne wonen, 15 jaar zijn en gedurende één jaar achtereen in loondienst met handarbeid bij een ander zijn geweest. Elk ingeschrevene mag maar één spaarboekje bezitten, waarvan hij mag afnemen, als hij 't bewijs levert, dat hij zonder schuld werkloos is. Als dit bewijs niet wordt geleverd en hij wil toch het spaarboekje gebruiken, gaat als straf t recht op toelage en rente verloren. Zij, die werkloos zijn door ziekte, ongeval, ouderdomsgebreken en zij, die reductie van loon krijgen, kunnen geen uitkeering krijgen. Zoo de werkloozen aan de voorwaarden voldoen, kunnen zij van 't spaarboekje hoogstens 1.5 Lire per dag halen. Men kan eerst van de toelage en dan van den inleg halen, zoolang de werkloosheid duurt, zoodat toelage en inleg tot op zekere hoogte gescheiden blijven ten gunste van den inlegger. Bij overlijden, wanneer men ophoudt arbeider te zijn, of wanneer men de kas bedriegt, vervallen de toelagen en de renten aan het fonds. Het bestuur van de spaarkas voert 't reglement uit en beslist in geschillen. 7 Van 1 Juli 1899 tot 1 Januari 1900 J) waren er 80 inleggers met 910.60 Lire, rente 3.77 Lire, toelagen 876.60 Lire, te zamen 1790.97 Lire; tot 30 April 1900 werden 1126.24 Lire weggehaald) 37 personen liaalden niets weg. 1 Januari 1900—1 Januari 1901; inleggers 155 met 3492.23 Lire, rente 41.78 Lire, toelage 3082.32 Lire, te zamen 6616.81 Lire. Tot 30 April 1901 werd 4421.09 Lire weggenomen, er bleef dus 2195.24 Lire over; 59 inleggers haalden niets weg 2). Op 't eind van 1901 waren er 369 inleggers. In 1902 kon de toelage van de spaarkas nog 100 % beloopen, maar toen de inlagen tot 10.039 Lire waren gestegen was dit niet meer mogelijk. De spaarkas besloot toen nog extra de rente van honderd duizend lire beschikbaar te stellen. Spaardwang van Prof. Schanz3). Schanz wil aan den individueelen spaardwang, zooals hij zijn systeem noemt, onderwerpen allen die verplicht zijn zich tegen ziekte te verzekeren volgens de rijkswetten van 15 Juni 1883 en 10 April 1892. Hij meent deze verzekering als grondslag te moeten nemen, omdat ze wel alle personen zal omvatten, die aan werkloosheid zijn blootgesteld en tevens omdat de wijze waarop de ziekteverzekering in Duitschland is ingericht, 't meest aan zijne plannen tegemoet komt. De werkgever zal dienen als tussclienpersoon; hij moet tegelijk met de ziekenpremies afdragen de premies van de arbeiders die onder de spaarwet vallen en zijn eigen bijdrage voor eiken arbeider. 1) Zie Schanz III, pag. 268—277, over de resultaten. 2) Les Formes nouvelles de 1'Assnrance contrc le Chómage par Louis Varlez. Paris 1903. 3) C. f. Schanz, 1ste deel, pag 176. De werkgever is aan de ziekenkas verantwoordelijk voor het stipte afdragen der premies en bijdragen. Voor de grootte der premies en bijdragen wordt een onderscheid gemaakt tusschen de arbeiders. In het algemeen dragen zij zelf 30 Pfg. per week bij; doch de bouwarbeiders, en de seizoenarbeiders in 't algemeen, welker categorieën door den bondsraad zullen worden aangegeven, moeten^0 % van hun loon afstaan. De bijdrage van den werkgever voor personen uit de eerste groep bedraagt 10 Pfg., bij de tweede groep 10 % van de premie van den arbeider. Voor den arbeider wordt door een commissie, die bij elke ziekenkas wordt benoemd, uitsluitend voor den spaardwang een spaarboekje en een spaarkaart aangelegd, waarvoor geen kosten gerekend worden. Op de spaarkaart wordt door middel van zegels aangegeven hoeveel er ingelegd wordt. Op 't eind van het jaar wordt de spaarkaart ingeleverd en het bedrag, dat daarop voorkomt, op het spaarboekje geschreven, waarvan 3 % rente wordt betaald. Hierop kunnen ook vrijwillige bijdragen gestort worden. Over al wat boven 100 Mk. is gespaard, kan de inlegger vrij beschikken. Zoo dit bedrag niet bereikt is, kan er alleen ingeval van werkloosheid over beschikt worden. Men rekent ook op toelage der gemeenten, geschenken der werkgevers etc. Is de arbeider werkloos, dan vraagt hij aan de ziekenkas zijn spaarkaart en overhandigt deze aan de spaarcommissie, die in het spaarboekje aanteekent, hoeveel de bespaarde som bedraagt. Nu kan de arbeider wekelijksche uitkeering krijgen, en wel 5 Mk. als zijn saldo minder dan 70 Mk. is, en 7 Mk. als dit meer dan 70 Mk. bedraagt. Ook als 't loon door een crisis zeer gedrukt is, kan uitkeering gedaan worden. Evenals de arbeider zich moet aanmelden binnen drie dagen, nadat hij werkloos is geworden, moet ook de werkgever binnen dien tijd elk persoon aangeven, die bij hem in dienst treedt en zijn dienst verlaat, zoo de arbeider tenminste onder den spaardwang valt. In zijn tweede deel is Schanz aan een bedenking van verschillende schrijvers tegemoet gekomen. Het werd onbillijk gevonden, dat ingeval van werkstaking of bij een ander geschil met den werkgever, de arbeider kon profiteeren van de ook door den werkgever gedane bijdragen. Als dit een onoverkomelijk bezwaar gevonden wordt, geeft Schanz in overweging öf de premies der arbeiders te scheiden van de andere bijdragen, of het voorstel van Prof. Delbrück te volgen. Deze wil den arbeiders uitkeering doen, zoo zij, voor tot werkstaking over te gaan, het geschil aan een scheidsgerecht voorleggen, of als de werkgever de arbeiders uitsluit, zonder zich tot 't scheidsgerecht gewend te hebben. In 't omgekeerde geval zou de uitkeering moeten geweigerd worden. In zijn derde deel 1) blijkt Schanz ook niet afkeerig te zijn van de plannen van Hoffmann en Dr. Wassilieff. Deze willen spaardwang tot zekere hoogte b.v. 50 Mk., welk bedrag ingeval van werkloosheid 't eerst aangesproken kan worden. De andere bijdragen, n.1. die der werkgevers, der gemeenten en van den staat, worden tot een fonds gevormd, waaruit de werklooze, die zijn eigen spaarpenningen reeds verteerd heeft, uitkeering kan krijgen, tot 't bedrag van zijn spaarpenningen, ten hoogste 30 Mk. en niet meer dan zijn halve loon per dag. Dit is spaardwang en verzekering tegelijk. 1) Pag. 396. VIERDE HOOFDSTUK. CRITISCHE BESCHOUWINGEN OVER DE WERKLOOZENVERZEKERING. Het is ons doel, in dit hoofdstuk de voornaamste vragen die bij de verzekering tegen de werkloosheid voorkomen, nader te beschouwen, de verschillende systemen van verzekering tegenover elkaar te plaatsen en de voorwaarden na te gaan waaronder 't mogelijk zou zijn resultaten te krijgen. Voldoet de werkloozenverzekerirtg aan de eischen van verzekering f Het verzekeringswezen, dat reeds oud is, is ontstaan uit de behoefte, om zoo weinig mogelijk nadeel te ondervinden van de rampen die ons mochten treffen, in persoon of vermogen. De verzekering kan 't kwaad zelf niet keeren, maar wel de gevolgen er van verzachten. De grondgedachte van de verzekering is, dat meerdere gelijksoortige eenheden aan 't zelfde gevaar moeten zijn blootgesteld. En hoe meer een verzekering aan deze voorwaarden voldoet, des te eenvoudiger en gemakkelijker zal haar uitvoering zijn. Allen kan gelijkelijk het lot treffen; allen brengen daarom de geleden schade gezamenlijk op. Of de verzekering gedragen wordt door een groep van belanghebbenden op onderlingen grondslag, of wel dat een maatschappij de verzekering ter hand neemt, om winst te behalen, het wezen van de zaak blijft hetzelfde; de goede risico's — de risico's die geen schade hebben geleden — moeten de slechten — die wel schade hebben geleden — dekken. Nu moet elke verzekering aan eenige eischen voldoen. Allereerst moet er bij iedere verzekering een belang op 't spel staan. En nu valt 't niet te ontkennen, dat hier een groot belang aanwezig is. Voor velen is immers gevaar dat de eenige factor, die hen en de hunnen kan onderhouden, de arbeid, waardeloos wordt. En ook de maatschappij heeft hier belang voor zoover de productiekracht met ondergang bedreigd wordt. De maatschappij zorgt, dat zij uit haar inkomen een mogelijk kapitaalverlies dekt; zij heeft er niet minder belang bij dat de krachten, die dit kapitaal helpen verwerken, niet achteruitgaan. Toch staat de arbeidskracht voordurend aan dit gevaar bloot, onze huidige productiemethode roept het gevaar op. Het dienstverband is los, wat bewezen wordt door den drang van velen, om een vaste betrekking te hebben. Bij 't openvallen van een kleine vaste betrekking verdringen zich de liefhebbers; en 't zijn waarlijk de minsten niet, die zulke, vaak slecht gesalarieerde betrekkingen begeeren! Is men 't er over eens, dat door het groote gevaar om werkloos te v,'orden, er een belang is om de gevolgen hiervan te verzekeren, dan komt dadelijk een andere nog gewichtiger vraag tot ons: is het risico hier te verzekeren? Een risico moet, wil het te verzekeren zijn, aan twee eischen voldoen: a. het moet juist te bepalen zijn; b. het moet onafhankelijk van onzen wil optreden. Voldoet hieraan het risico bij werkloosheid? Ad. a. Er zijn arbeiders die zelden of nooit aan werkloosheid zijn blootgesteld, terwijl daarentegen anderen óf regelmatig, óf vrij dikwijs er mee te kampen hebben. Bij andere verzekeringen, zooals tegen brand, op 't leven enz., staat 't gevaar ieder in min of meer gelijke mate te wachten, wel niet in volkomen gelijke mate, maar toch zóó algemeen, dat ieder belang heeft dat zijn goederen tegen brandgevaar, zijn vrouw, nabestaanden of andere belanghebbenden, tegen de geldelijke gevolgen van zijn overlijden verzekerd zijn. De brandverzekering heeft juist een zoo groote vlucht genomen, toen het risico door het betere bouwen en goede brandbluschmiddelen verminderde en daardoor het risico ook meer gelijk werd. Waar het risico zoo algemeen als bij brand en betrekkelijk zoo weinig optreedt, zal het verschil tusschen de risico's onderling niet groot zijn, m. a. w. er zullen weinig ge varenklassen noodig zijn. Bij de ongevallenverzekering loopen de risico's veel meer uiteen, maar nóg in meerdere mate is dit 't geval bij de werkloozenverzekering. Het risico is hier zoo uiterst moeielijk te bepalen, omdat niet, zooals bij de ongevallenverzekering, alleen 't beroep waarin men werkzaam is, in aanmerking komt, maar in hetzelfde vak de een zooveel meer aan werkloosheid is blootgesteld dan de ander. De beste krachten blijven allicht aan 't werk. Men zij hiermee echter voorzichtig en meene niet, dat 't gevaar om werkloos te worden niet voor allen bestaat. Hoe weinig dreigend 't gevaar voor velen is, toch bestaat het, hoewel niet altijd even zichtbaar. En komt de werkloosheid voor zulke arbeiders, dan is zij dikwijls heviger dan voor hen die regelmatig werkloos zijn. Immers, deze zijn gewoon nu hier, dan daar te werken; doch iemand die langen tijd ergens gewerkt heeft, kan soms moeilijk bij een ander op slag komen. Al is het verschil in risico nu moeilijk te bepalen, te benaderen is het wel; hierover zullen wij straks uitvoeriger spreken. Ad. b. Volgens art. 276 W. v. K. behoeft de verzekeraar niet te dragen verliezen, of schade, door eigen schuld van den verzekerde veroorzaakt. De wet gaat dus uit en moet ook uitgaan van het denkbeeld, dat een van buiten komend onheil de schade teweeg brengt en dat de verzekerde die schade zooveel mogelijk moet afwenden (art. 283 W. v. K.) Het moge moeilijk zijn te onderscheiden, waar deze zorg ontbroken heeft, het zelf-veroorzaken van het kwaad moet geheel uitgesloten zijn, daar anders 't begrip van verzekering te niet gaat. Nu hangt het van den aard van 't verzekerde object af, of er meer of minder scherpe bepalingen moeten zijn tegen opzet en schuld. Zoo zal bij hagelverzekeritig 't begrip schuld lieelemaal niet in aanmerking komen, omdat de verzekerde geen hagelslag kan oproepen. Zoo zal het schuldbegrip bij levensverzekering en ongevallenverzekering geen groote rol spelen, omdat hier nog grootere belangen op 't spel staan dan financieele. Men kan hier volstaan, met opzet uit te sluiten, wat dan ook zoowel door ons wetboek van koophandel gedaan wordt (door bij levensverzekering de uitkeering te ontzeggen in geval van zelfmoord) als dooide ongevallenwet van 1901. Anders wordt dit reeds bij de brandverzekering en nog anders bij de ziekteverzekering. Bij de brandverzekering moet ten zeerste rekening gehouden worden met opzet. Dikwijls veroorzaakt daar de verzekerde het nadeel zelf. 't Is bekend, dat in jaren van malaise meer branden plaats vinden dan anders. En wat de ziekteverzekering betreft, weinig maatschappijen hebben die nog aangedurfd en zij die liet hebben gewaagd, hebben zich bepaald tot de zoogenaamde volksverzekering, waar de premies hoog zijn in vergelijking met de hoogte en den duur der uitkeeringen. De ziekteverzekering heeft alleen op onderlingen grondslag succes gehad, omdat de leden elkaar dan controleeren x). Bij de verzekering tegen de werkloosheid is wel het sterkst te vreezen 't zelf te voorschijn roepen van de schade, omdat hiervoor de handeling zóó verscholen kan liggen, dat zij niet waarneembaar is, ja, zelfs geen handeling hiervoor noodig is. De verzekerde kan zichzelf gemakkelijk laten ontslaan, 't zij door het leveren van slecht werk, 't zij door zijn wijze van optreden. Aan den anderen kant staan wij hier voor deze groote moeilijkheid, dat vrijwillige ontslagname zeer gemotiveerd zijn kan wegens hinderlijk gedrag van den werkgever. Ook is er mogelijkheid, dat arbeider en werkgever elkaar slecht verdragen, waaruit ontslagname van den werkman moet volgen. Ook dit is echter op te lossen, waarover later. Mr. Levy heeft de verzekering tegen de werkloosheid op de vergadering te Rotterdam, van de Vereeniging voor de Staathuishoudkunde en de Statistiek geen verzekering maar een voorzorgsmaatregel genoemd, omdat, „als 't werkelijk „verzekering was, de werkman onze (n.1. de sociale, in „tegenstelling met de private) verzekering niet zou noodig „hebben"2). En hij meent, dat bij de verzekering tegen de werkloosheid van schadeloosstelling geen sprake kan zijn, wat een essentiale van verzekering is (c. f. art. 24C \V. v. K) Anderen zijn van oordeel, dat men van geen verzekering spreken kan, omdat de staat subsidie geeft; en Jhr. Mr. 1) Hier, vooral bij de ziekteverzekering, zitten wij eigenlijk in liet vraagstuk der simulatie, dat echter in nauw verband met liet schuldvraagstuk staat. 2) Praeadviezen werkloosheid (vergadering Rotterdam, 16 October 1897). G. de Bosch Keraper is van meeniug, dat verzekering tegen werkloosheid onderstand is. x) Het is waar, de verzekering tegen de werkloosheid zal niet licht op privaatrechtelijken grondslag tot stand komen, omdat ze voor een deel over zeer slechte risico's loopt. Privaatrechtelijke verzekeringen zijn in staat liooge premies te heffen, en de slechte risico's buiten te sluiten. Hoe streng is 't medisch onderzoek niet bij de levensverzekeringen, waaraan men moet voldoen eer men opgenomen wordt! Bij de binnenscheepvaart en bij de zeeverzekering is het bijna niet meer mogelijk houten schepen te verzekeren. Bij een sociale verzekering mag men de slechte risico's niet buitensluiten, de Verzekering wordt in 't leven geroepen om alle risico's te dekken. En omdat de loonen laag zijn, kunnen de premies nooit hoog zijn, wat steun noodig maken kan, al staat hier tegenover, dat elk risico op zichzelf bij de verzekering tegen de werkloosheid nimmer het slagen van de verzekering op het spel kan zetten. Maar alle sociale verzekeringen zijn juist ingevoerd, omdat de werkman hier zichzelf niet helpen kun; omdat deze verzekeringen nooit algemeen zouden worden, wanneer niet dringend werd ingegrepen, en wanneer men den werkman in de kosten van de verzekering niet tegemoet kwam. Dit is echter geen reden, waarom men hier niet meer van verzekering zou kunnen spreken. Het economisch doel van verzekering, is, een te lijden verlies van te voren uit het maatschappelijk inkomen gedekt te weten, onafhankelijk van de vraag, wie die middelen opbrengt. Wil de verzekering tegen de werkloosheid slagen, dan 1) Praeadviezen t. a. p. zal 't dus noodig zijn 1°. het juiste verschil in risico te bepalen, en 2°. het begrip schuld scherp te omlijnen. *) (Zie boven bldz. 3 v.) Verschil in risico. Prof. Greven, in zijn reeds meermalen genoemd praeadvies (pag. 114) is van oordeel dat hier het verschil in risico het moeilijkste vraagstuk is. En ook andere schrijvers, zooals Jhr. Mr. O. D. Engelen, in zijn praeadvies, Dr. Franz Kempel in z'n „ Versicherung gegen die Arbeitslosigkeit", '2) en Prof. Schanz in z'n „Zur Frage der Arbeitslosenversicherung", zien in dit verschil een zeer groot, soms wel het hoofdbezwaar. Bij een vrijwillige verzekering, zooals te Bern en Keulen, zullen de goede risico's eenvoudig wegblijven; bij een verplichte verzekering loopt men gevaar grof onrechtvaardig te zijn. Door de penningen van hen die nooit werkloos zijn, zullen zij, die chronisch aan werkloosheid lijden, uitkeering krijgen. Zoo is het te St. Gallen gegaan. Bij werkloosheid kregen de verzekerden een uitkeering, evenredig aan de loonklassen, waarin zij zichzelf plaatsten. Er werd volstrekt geen rekening gehouden met het verschil in risico bij de beroepen, evenmin met 't verschil in risico tusschen de individuen onderling. De beste werklieden, waaronder vooral de vaste vakarbeiders, die geen werkloosheid hadden te vreezen, betaalden op die wijze gedeeltelijk voor de onbekwamen, voor de losse arbeiders, en voor de seizoenarbeiders, die regelmatig werkloos waren. Van de grondarbeiders en daglooners, 475 in getal, werden er 205, zijnde 43.2 °/0 1) Zie hiervoor Chaufton, „Les Assurances" en Rosin, Das Recht der Arbeiterversicherung", Berlin 1890. 2) Zeitschrift für die gesaminte Staatswissenschaft, Band 56. werkloos; van de 210 metselaars 47, zijnde 22.3 %. Daartegenover waren van de 126 smeden slechts 2, zijnde 1.6 %, van de 325 handelsreizigers 14, zijnde 4.3 %, van de 216 meubelmakers 8, zijnde 3.7 % werkloos.*) Het zijn dan ook de goede arbeiders geweest, die al het mogelijke hebben in 't werk gesteld om de verzekering te doen opheffen. Zóó gehaat was ze volgens den politiedirecteur Zuppinger, dat vele arbeiders buiten St. Gallen gingen wonen om den „slok-op" te ontloopen. 2) 't Is dan ook ongerijmd, dat wanneer men een regeling maakt, om de arbeiders te beschermen tegen de werkloosheid, waartoe zij zelf niet in staat zijn, men dit doet ten koste van andere arbeiders, die 't wél beter hebben, doch ook niet veel meer dan 't hoog noodige bezitten. Daardoor wordt aan den eenen kant meer kwaad gedaan, dan men aan den anderen kant goed doet. Dit heeft men te Bazel en Zürich begrepen, en riaast loonklassen heeft men ook gevarenklassen willen invoeren, In Bazel zijn volgens § 5 van de wet van 23 November 1899, vier gevarenklassen genomen in dien zin, dat de arbeiders werden geplaatst in twee groepen, n.1. fabrieksarbeiders en bouwarbeiders. Ieder van beide groepen werd weer verdeeld in twee deelen; de eerste groep, in fabrieksarbeiders die heel weinig aan werkloosheid zijn blootgesteld, en de andere fabrieksarbeiders; de tweede groep, in bouwarbeiders, die betrekkelijk weinig aan werkloosheid zijn blootgesteld, en de bouw- en grondarbeiders die heelemaal van het weer afhankelijk zijn. De mogelijkheid om hierin 1) Zie boven, bldz. 79. 2) Schanz, Neue Beitriige der Arbeitsloaenversicherung, pag. 45. verandering te brengen, en de indeeling verder uit te breiden, is open gelaten. J) In 't ontwerp van wet, te Ziirich, werd aan de gemeenten overgelaten, om hen die onder de verzekering zouden vallen in gevarenklassen in te deelen, al naarmate zij meer of minder aan werkloosheid zouden zijn blootgesteld, en om de bijdragen daarnaar te regelen. In het ontwerp der verordening van de gemeente Zürieh was dit uitvoerig uitgewerkt. Volgens § 5 worden de verzekerden in twee groepen verdeeld: 1°* alle arbeiders, wier vak onder de verzekering valt, behalve de bouwarbeiders; 2°. de bouwarbeiders. Met deze indeeling werd bij de betaling der premies en bij de uitkeeringen rekening gehouden, en wel zóó dat er in elke groep maar drie loonklassen waren, die invloed hadden op premie en uitkeering. Hierdoor werd het risicoverschil, en vooral dat tusschen de bouwarbeiders en de anderen, streng volgehouden. Volgens art. 16 zou in de eerste groep voor de drie loonklassen betaald moeten worden: le loonklasse, bij een dagloon tot 3 frs. 10 Rp■ p- week. 2e „ „ yj „ van 3—4 frs. 15 „ » „ 3e „ „ „ » » 4—5 ,, 20 „ „ „ In de tweede groep (bouwarbeiders): le loonklasse, bij een dagloon tot 3 frs., 20 Rp. p. week. 2e „ „ ,, „ van,3—4 frs. 30 „ „ „ 3e „ „ » » ,» 4—5 „ 45 „ „ »2) In de twee eerste loonklassen moeten de bouwarbeiders dus dubbel zooveel betalen als de anderen; in de derde loonklasse zelfs nog meer. Aan 't ontwerp-verordening was 1) Zie boven, bldz. 82 v. 2) Zie boven, bldz. 91. een financieele berekening vastgeknoopt, die uitzicht geeft op gunstig resultaat, hoewel met een klein deficit. Tot do eerste groep zouden 14000 arbeiders tot de tweede groep 6000 arbeiders in de gemeente Ziirich behooren. De eerste groep zal hebben 163,987 frs. inkomen en 130,140 frs. uitgaven; de tweede groep 220,845 frs. inkomen en 287,340 frs. uitgaven. De tweede groep komt dus circa 67,000 frs. te kort, waarvan de eerste groep 35,000 frs. moet opbrengen. Hoewel er dus naar gestreefd is, oui de grootste onrechtvaardigheid te vermijden, is dit nog niet volkomen gelukt. Een deel van het tekort der seizoenarbeiders wordt door de andere groep, de fabrieksarbeiders, betaald. Toch verdienen de seizoenarbeiders een beter loon en leiden zij een gezonder leven dan de fabrieksarbeiders, die minder aan werkloosheid zijn blootgesteld. Wij merkten in ons eerste hoofdstuk reeds op, dat seizoenarbeiders wel is waar werkloos kunnen zijn, maar dat een deel der seizoen werkloosheid door henzelf gedragen kan worden, omdat hun loon op andere tijden zooveel hooger is. Willen zij zich verzekeren tegen de werkloosheid, dan is er niets tegen hun een hooge premie te laten betalen. Beroep op solidariteitsgevoel *) is hier niet op zijn plaats; dat beroep kan men doen, als dezelfde belangen aanwezig zijn; maar hier is 't belang voor velen zeer zwak. De kapitalist of de ambtenaar, die recht op pensioen heeft, behoeft geen levensverzekering te sluiten, omdat hij geen risico heeft. Op ditzelfde standpunt staat eenigszins de vaste werkman, wiens risico om werkloos te worden uiterst gering is. Het ware ongerijmd hem steeds voor anderen te laten betalen. Iets anders 1) Zie het preadvies van Prof. Greveu. is het, de te korten op de ondernemers, of de belastingbetalers te leggen; daarover zullen wij later spreken. Om bet bezwaar van onbillijkheid te ontgaan, beeft Rosin i) zijn „Alternative Leistung" aanbevolen. Den arbeider, die twee jaren zonder trekken betaald beeft, zal op aanvrage in 't derde jaar de inleg van bet eerste jaar, zonder rente, op verzoek worden terugbetaald. Adler beeft voorgesteld om den werkman, die niet werkloos wordt, zijn betaalde premie als spaarpenning te laten beliouden 2). Sonnemann wil op 't eind van bet jaar 't overschot van de kas terugbetalen, aan hen die geen uitkeering gehad hebben. Wij zouden het zeer verkeerd achten de verzekerden op de betaalde premie recht te laten houden, in welken vorm ook, én omdat de werkloozenkas dit moeilijk zou kunnen dragen, én omdat dit in strijd is met het begrip verzekering. O. i. zou 't het beste zijn om de premie jaar na jaar, wanneer de verzekerde de kas niet aansprak, te laten verminderen, desnoods na een zeker aantal jaren geheel te doen ophouden. Bij gebruik maken van de kas, zou de premie op den oorspronkelijken voet kunnen teruggebracht worden. Dit zou een redelijke tegemoetkoming aan het bezwaar zijn. Aan den eenen kant is dan op een behoorlijke wijze aan het solidariteitsgevoel geofferd, door alle werklieden in de verzekering te betrekken, wat trouwens billijk is, daar toch voor een ieder de kans blijft bestaan op Werkloosheid; terwijl aan hem, die nooit werkloos werd, niet te veel zou worden ontnomen. Wel zullen natuurlijk de financieele moeilijkheden hierdoor vermeerderen. 1) Umschau uml Vorscliau auf dem Gebiet der Arbeiterversicherung (Berlin 189S). 2) Zie Sehauz, Dritter Beitrag. Schuldvraagstuk. Ook het schuldvraagstuk levert groote moeilijkheden op. Allen zijn het er over eens, dat, wanneer de werkloosheid te voorschijn wordt geroepen door den verzekerde, er geen uitkeering kan worden gegeven. Er bestaat alleen verschil over den aan te leggen maatstaf. Dr. \ errijn Stuart stelt in zijn praeadvies voorop, dat „verzekering gaat tegen rampen, door oorzaken van buiten „ons treffende; daarom is hij niet werkloos, die om welke „redenen ook, het werk neerlegt." O. i. gaat dit te ver, en wij gaan mee met Mr. Raaymakers *) en Mr. \ eldman-) die de uitkeering bij niet of niet voldoende gemotiveerde dienstopzeggingen willen onthouden, 't Zou echter noodzakelijk zijn in de wet limitatief op te nemen de motieven, waarom de dienst zou kunnen worden opgezegd, zonder dat daarmee dc uitkeering verbeurd werd. Aan den anderen kant zouden ook bepaalde redenen van ontslag door den werkgever moeten worden opgenomen, waardoor de verzekerde zijn recht op uitkeering zou verbeuren. Op die wijze zou het gemakkelijkst het zelf opwekken van werkloosheid met het oog op de uitkeering, geweerd worden. Maar de groote moeielijkheid is, hier de juiste grenzen aan te geven. Bij de Trade Unions bekommert men zich al heel weinig om de reden, waarom een lid der vereeniging buiten werk geraakt, daar men een onderzoek daarnaar ondoenbaar acht en men bovendien van arbeidersstandpunt een heel andere kijk op de zaak heeft, dan van een algemeen standpunt. Pas als de werkloosheid er is, gaat men daar simulatie te 1) In op. cit. pag. 75. 2) Art. 21, sub 3, van zijn ontwerp; zie praeadviezen. keer. Om den prikkel tot werkzoeken niet te verminderen, keeren de Trade Unions maar een deel van het loon uit gedurende een bepaalden tijd. Veelal zijn de uitkeeringen in 't begin hooger dan later, wat den werklooze nog meer aanzet om werk te zoeken, en de Trade Union helpt hem hierin. Ter wille van de controle moet de werklooze een of meer keeren per dag zijn naam schrijven in het vacantboek. Hierdoor houdt men den werklooze in 't oog, houdt men voeling met hem, en belet men hem tevens van de uitkeering te blijven profiteeren als hij reeds ander werk gevonden heeft. De allerbeste controle over den werklooze is het toezicht en de critiek der vakgenooten zelf. Dit is een voordeel, dat bij geen anderen vorm van verzekering kan worden verkregen. Het reglement van de gemeente Bern geeft de volgende bepalingen met betrekking tot schuld, in art. 17. 1. Er wordt geen uitkeering gedaan aan leden, die aan hun werkloosheid schuld hebben door luiheid, door liederlijkheid of doordat ze aangeboden arbeid zonder voldoende reden weigeren. 2. Werkstakers krijgen geen ondersteuning. 3. Mogelijke geschillen over de uitkeering beslist een vaste commissie. In de eerste plaats dus wordt aangenomen dat er schuld is, en de uitkeering geweigerd, -wanneer de werkloosheid het gevolg is van luiheid en liederlijkheidx). Vóór de wijziging van het reglement werd de uitkeering geweigerd, als de werkloosheid het gevolg was van ondragelijk gedrag, 1) Het weigeren van aangeboden arbeid zonder voldoenden grond zullen wij hier laten rusten, omdat we daar niet meer in 't eigenlijke schuldvraagstuk zitten, maar te doen hebben met een hulpmiddel om do werkloosheid zooveel mogelijk te beperken. 8 ongehoorzaamheid, e a., waaraan zij zelf schuld dragen. Deze laatste definitie is zóó ruim, dat daarmee de arbeider aan handen en voeten gebonden ligt. Want hiermede treden we in de persoonlijke verhouding van werkman tot werkgever, waarover de werkgever rapport zal moeten uitbrengen. Immers, wie anders dan de werkgever zal moeten zeggen dat de werkman ongehoorzaam is geweest ? Men heeft dit begrepen; vandaar de meer enge definitie van luiheid en liederlijkheid. Toch is o.i. ook deze uitdrukking te ruim, daar luiheid een te rekbaar begrip is dan dat men er zulke groote gevolgen aan kan hechten. Daarom is het o.i. ongewenscht luiheid onder het begrip schuld op te nemen. Onder liederlijkheid moet een zoodanig aan ieder opvallend gedrag worden verstaan, dat den werkgever het recht geeft om het arbeidscontract oogenblikkelijk te verbreken. In de tweede plaats krijgen zij, die werkloos geworden zijn door werkstaking, geen uitkeering. Dit is juist, want werkstaking is strijd tusschen patroon en arbeider, en deze strijd moet tusschen hen uitgevochten worden. Wanneer er uitkeering gegeven werd, zou dit partij kiezen zijn, en behalve dat dit ongewenscht is, zou het ook finantieel onmogelijk blijken. Ook bij uitsluiting zou om dezelfde reden uitkeering moeten geweigerd worden. Werkstaking en uitsluiting zijn nauw met elkaar verwant, de strijd kan van weerszijden een gerechtvaardigde strijd zijn, een onpartijdige kas moet zich daarbuiten houden, liouwens, bij werkstaking gaat de werkloosheid geenszins buiten den wil van den verzekerde om j zij wordt zelfs vrijwillig in het leven geroepen. Zoo de arbeiders zich tegen de gevolgen van werkstaking willen vrijwaren, moeten zij zorgen, dat zij andere fondsen ter hunner beschikking hebben. Uitsluiting is veelal gevolg van werkstaking, een soort ver- dedigingsmiddel van den werkgever tegen de arbeiders, om te beletten dat de aan 't werk blijvende arbeiders hun stakende kameraden steunen. Hoewel de toestand der uitgeslotenen ongetwijfeld pijnlijk kan zijn, is de strijd te principieel, dan dat een werkloozenkas er zich in mengen kan. Deze moeilijkheid bestaat niet bij een verzekering van de Trade Unions, want daar spreken de arbeiders hun eigen kas aan, om hun eigen belangen te verdedigen. Ten slotte bepaalt nog art. 7 van de verordening van 3 Juli 1903, die bovengenoemd reglement uitvoert, dat geen uitkeering krijgen zij, die onbekwaam zijn tot arbeiden. Dit is zeer juist, daar de werkloozenondersteuning uitsluitend moet dienen om valiede arbeidskrachten in stand te houden, terwijl de andere sociale verzekeringen, en de armenzorg, voor de in valiede krachten moeten zorgen. Het reglement van de kas te Keulen somt in art. 16 de gevallen op, waarin geen uitkeering wordt gegeven; n.1. vertrek uit Keulen, 't verstrekken van onjuiste gegevens en 't niet correct betalen der bijdragen. Verder worden nog genoemd ongeschiktheid tot arbeiden en werkloosheid door ziekte, die buiten de verzekering tegen de werkloosheid vallen. Kan een werklooze niet aan arbeid geholpen worden, dan wordt er gevraagd of de werkloosheid is ontstaan door schuld, of door werkstaking. !) Het schuldbegrip is algemeen genomen: er wordt niet gezegd, wat onder schuld wordt verstaan. Dit zal dus telkenmale door de kas moeten worden uitgemaakt — een overwicht van de kas over de werklieden, dat alleen te rechtvaardigen is door het philanthropisch karakter dat de Keulsche kas heeft. Volgens de wet van St. Gallen zullen alleen die leden 1) Zie boven, bldz. 71. uitkeering krijgen, die werkloos ziju zonder schuld, wat in de statuten van de gemeente St. Gallen, van 1 Juli 1895, wordt beperkt tot grove schuld. l) In de ontwerpen van Bazel en Ziirich is dit meer uitgewerkt. Volgens § '25 van de Bazelsche wet, wordt over de eigenlijke schuld het volgende gezegd: „geen uitkeering wordt gegeven, a. als men vrijwillig zijn betrekking verlaat, behalve wanneer hier voldoende reden voor is; b. als de werkloosheid 't gevolg is van een houding der verzekerden, die volgens de bepalingen van het verbintenissenrecht en de fabriekswet, recht geeft op dadelijk ontslag.2) Volgens het ontwerp Zürich (§ Sb) wordt uitkeering geweigerd ingeval van grove schuld, wat in art. 23 van de verordening vrijwel wordt behouden, n.1. grove schuld, vrijwillig verlaten van zijn betrekking. 3) In 't voorstel van Sonnemann, uitgebracht op den partijdag der Zuid-Duitsche Volkspartij 4), wordt in § 11 No. III verondersteld, dat er geen schuld is. Er moet dus bewezen worden, dat er schuld is. In drie gevallen wordt dit aangenomen: a. bij het zonder reden verlaten van den arbeid, 't geval van § 124 der Gewerbeordnung, waarvan Ziffer 1—5 is uitgezonderd; b. als de arbeider zijn werk opzegt; c. verlies van arbeid in de gevallen der Gewerbeordnung § 123 Ziffer 1-7, met uitzondering van Ziffer 2. De moeilijkheden, die bij een onderzoek naar schuld / zich voordoen, komen bij de verplichte verzekering eerst \ recht uit. Het is niet mogelijk bij de verplichte verzekering bepalingen te geven, waarbij, zooals bij de vrijwillige ver- 1) Zie boven, bldz. 76. 2) Zie boven, bldz. 85. 3) Zie boven, bldz. 92. 4) Zie boven, bldz. -15. zekering, in vele gevallen de uitkeering geweigerd wordt; bij de verplichte verzekering moet degelijk rekening worden gehouden met het feit, dat ieder gedwongen wordt om lid van de verzekering te zijn. Bij de vrijwillige verzekering wil men alleen hulp verleenen aan zwakke arbeidskrachten, vandaar de ruimere opvatting van het begrip schuld. Maar toch zullen er ook bij de gedwongen verzekering een stel bepalingen moeten zijn, waarbij rekening gehouden wordt met het schuldbegrip, daar men anders een kas zou krijgen, die meer had van armenzorg dan van verzekering. *) Bij de verplichte verzekering is derhalve de bepaling van het schuldbegrip dubbel moeilijk, omdat men naar geen van beide zijden de grenzen mag overschrijden. De verzekering door de vakvereenigingen en de gesubsidieerde vakvereenigingen hebben hier een groot voordeel, daar 't onderzoek naar schuld door de werklieden met een heel ander oog wordt geleid, dan door menschen, die buiten de arbeiderswereld staan. Het buiten werk geraken zal in sommige gevallen door de arbeiders begrijpelijk worden gevonden, waar een algemeene kas daarmee geen rekening zou kunnen houden. Aan den anderen kant kunnen de arbeiders veel beter constateeren, als er werkelijk schuld is. Dit weet de verzekerde zeer goed, en het zal preventief werken. En, wanneer in een twijfelachtig geval een beslissing zal vallen, zal de verzekerde niet het gevoel hebben onrechtvaardig behandeld te zijn, daar hij door zijn eigen standgenooten geoordeeld is. 1) Zoo ook George Denjean, l'Assurance contre le chomfige. De schrijver wil in tegenstelling met St. Gallen, Bazel, ontwerp Jouffray, uitkeering toelaten, wanneer de werkman is weggezonden door eigen fout. Hij wijst er op, dat de verzekering verplichtend is en men dus moet deelnemen; dat schuld ook is uitgesloten bij brand-, ziekte- en ongevallenverzekering. Desnoods wil hij bij schuld minder uitkeeren. Mr. Fokker heeft als voorzitter der vergadering van de „Vereeniging tot bevordering van Fabrieks- en Handwerksnijverheid in Nederland", te Wageningen gehouden, gesproken over de verzekering tegen de werkloosheid, en daar gewezen op de meening van Prof. Herckner; laatstgenoemde zegt in de Sociale Praxis van 1S96 (No. 36), dat de schuldvraag te overwinnen is, door een regeling van het arbeidscontract, en door een commissie die daarover beslist, gevormd uit de vereenigde werklieden en de vereenigde patroons. Evenzoo zegt Dr. Verrijn Stuurt in zijn praeadvies, dat de schuldvraag moet blijven rusten, zoolang het arbeidscontract niet is geregeld, daar het anders een onuitputtelijke bron van moeilijkheden worden zou. Ons arbeidscontract is op het punt geregeld te worden; het ontwerp is reeds aan de Tweede Kamer aangeboden.J) Mr. Drucker zegt in zijn ontwerp tot regeling van de arbeidsovereenkomst „dat de gewijzigde maatschappelijke „verhoudingen zulk een contract vragen, en dat 't contract „dwingende rechtsregelen moet bevatten, daar de arbeider „tegenover den ondernemer de zwakste partij is." In verband met de werkloozenverzekering is vooral van belang de zesde afdeeling van het ontwerp: van de verschillende wijzen, waarop de dienstbetrekking, door arbeidsovereenkomst ontstaan, eindigt. In de eerste plaats gaat de overeenkomst natuurlijk te niet door haar vervulling. Na die vervulling kunnen óf de werkgever öf de werkman de overeenkomst niet willen vernieuwen. 1) In Buitschland en Oostenrijk is liet dienstbodenreelit geregeld door Gesindeordnungen, en de arbeidsverhoudingen in de nijverheid door de Gewerbeordnungen. In Zwitserland heeft men de fabriekswet van 1899. In het eerste geval zal de werkman, zoo hij geen ander werk krijgen kan, recht op uitkeering moeten hebben. Wil de werkman de overeenkomst niet hernieuwen, dan moet men aannemen, dat er geen recht op uitkeering is. Verder geeft het wetsontwerp in sommige gevallen zoowel aan den werkgever als aan den werkman het recht, de arbeidsovereenkomst te verbreken. Aangenomen moet worden dat, zoo dit door den werkgever geschiedt, geen uitkeering kan volgen, zoo dit door den arbeider geschiedt, wél. Naar dezelfde ratio legis zal, bij eigenmachtig verbreken van het contract, zonder dat de wet daartoe recht geeft, geen uitkeering kunnen volgen, zoo dit door den werkman geschiedt, wél als de werkgever het doet. Nu zullen er gevallen voorkomen — wij wezen er reeds boven op — waarin het moeilijk uit te maken is of de arbeider de oorzaak is van de verbreking der overeenkomst, dan wel de werkgever; waarin n.1. door de houding of 't karakter van één of van beide partijen samenwerken onmogelijk is. Deze gevallen zijn nimmer onder een wet te brengen, zoodat wij ook in deze gevallen alleen moeten vragen: wie heeft het contract opgezegd, en was daarvoor een wettige reden? We erkennen dat hierin een groote onrechtvaardigheid kan liggen, maar er is geen uitweg. Bij geschillen over het arbeidscontract zal de bevoegde rechter uitspraak doen en daarnaar zal de verzekering zich moeten richten. Voor de gevallen die niet voor den rechter zijn gebracht, zal een bizondere wijze van beslissing moeten worden gegeven. De arbitraire rechtspraak van onze kamers van arbeid zal daarbij nooit als richtsnoer kunnen dienen, omdat daar 't dwingend karakter ontbreekt en partijen nóch verplicht zijn te verschijnen, nóch verplicht zich aan de uitspraak te onderwerpen. In Duitschland is, bij de nieuwe Gewerbegerichtsnovelle de verplichte oprichting voorgeschreven van Gewerbegerichte in steden boven de twintigduizend inwoners. In andere gemeenten is de oprichting van een Gewerbegericht nog facultatief. Het Gewerbegericht wordt opgericht door het gemeentebestuur; er zitten evenveel arbeiders als werkgevers in, met een onzijdig persoon als voorzitter. In tegenstelling met onze Kamers van Arbeid, kan 't Gewerbegericht, aangegrepen als Einigungsamt — niet voor individueele kwesties, maar voor 't bijleggen van werkstakingen en uitsluitingen — de partijen dwingen op te komen, als een der partijen haar hulp inroept. In Noorwegen is in 1902 bij het Storting 't voorstel ingediend om dwangscheidsgerechten voor ingeschreven beroepsvereenigingen in te stellen; dat ontwerp bedreigt tevens ieder met straf, die van zijn positie gebruik maakt om zijn ondergeschikten te hinderen in hun vereenigingsvrijheid. Ook Dr. Jastrow spreekt in zijn Socialpolitik und Verwaltungswissenschaft (pag. 395) over het arbeidscontract. Hij is van oordeel, dat die partij, die contractbreuk pleegt, moet gestraft worden, en dat dit den ontwikkelingsgang zou bevorderen. Eenzijdige straf bij contractbreuk bevatten onze z.g. stakingswetten, waarbij arbeiders in sommige bedrijven — vervoer- en gemeentebedrijven — worden gestraft bij niet-tijdige opzegging van den dienst. In het hertogdom Anhalt is op 6 April 1S97, in Reusz J. L. op 12 Mei 1900 en in Brunswijk op 10 December 1900, contractbreuk der landarbeiders strafbaar gesteld '). Ook in een andere richting wordt gezocht naar rege- 1) Jastrow in o. cit. pag. 396. ling van het arbeidscontract. Naast het streven n.1. van de arbeidsorganisaties om minimum loon en maximum arbeidsduur vast te stellen, begint in sommige bedrijven door te dringen do neiging om alle arbeidsvoorwaarden door contract te regelen. Dit is slechts mogelijk als werkgevers en werknemers beide voldoende georganiseerd zijn, omdat alle leden van beide partijen zich ook aan de voorwaarden moeten houden. Dit is het collectieve arbeidscontract, waarvan men b.v. de tariefovereenkomsten kent, zooals die in het havenbedrijf te Amsterdam en nog in ruimer mate in de diamantindustrie bestaan. Bij de Duitsehe boekdrukkers waren tot de tariefgemeenschap toegetreden op 30 April 1903 in 1315 steden, 4251 firma's en 40,000 gezellen !). In Duitschland dringt het sterk door; vooral in de bouwbedrijven wordt het algemeen. Ook bij de brouwerijen zijn reeds goede resultaten verkregen, zoo te München en te Berlijn. In de laatste stad is niet alleen een tariefovereenkomst gesloten, maar is ook een scheidsgerecht ingesteld, dat op 1 Januari 1903 in werking is getreden. Het contract kan door elk der vereenigingen met een tijdsruimte van 3 maanden opgezegd worden. Er zijn ook bepalingen over ziekte, militairen dienstplicht enz. in opgenomen. Nieuw Zeeland is het land, waar schending van collectieve verdragen, tot stand gekomen tusschen erkende vertegenwoordigers van werkgevers en werklieden, wordt gestraft met groote boeten. In Genève is in 1900 een wet tot stand gekomen, die werkstaking met straf bedreigt, wanneer ze in strijd is met de tariefverdragen 2). 1) Zie Sociale Praxis 1902/1903, No. 37. 2) Zie Jastrow in o. cit. t. a. p. Langzamerhand komt men op dit gebied tot juiste inzichten, die in vele gevallen werkstaking en uitsluiting onnoodig zullen maken. Wanneer de werkgevers en de werklieden beide georganiseerd zijn, kan alles door verdrag worden geregeld; en er zullen scheidsgerechten worden ingesteld, om dat verdrag uit te leggen, scheidsgerechten aan wier uitspraken sanctie moet worden gegeven, zoodat men hun vonnissen kan executeeren op de kassen der werklieden- en werkgeversvereenigingen. Zulk een regeling zou voordeelig zijn voor beide partijen ; voor de werklieden, omdat zij dan alles wat hun volgens het contract toekomt, zouden ontvangen ; voor de werkgevers, omdat daardoor aan concurrentie door lage loonen de weg zou zijn afgesneden. Ze zou tot volkomenheid brengen het beginsel van de gelijkwaardigheid der partijen; en ze zou volstrekt geen afbreuk doen aan de positie van den werkgever, die baas blijft in de regeling zijner werkzaamheden en de leiding houdt over hen, die hun diensten op bepaalde voorwaarden hebben verhuurd. De moeielijkheden, die zullen ontstaan, nadat een contract is afgeloopen, bij 't aangaan van een nieuw contract, zijn wel-is-waar niet uit den weg te ruimen. Maar partijen zullen er in de meeste gevallen belang bij hebben om op vredelievende wijze een nieuw contract aan te gaan. Wanneer de arbeidsverhoudingen zóó volkomen geregeld zijn, zal het schuldvraagstuk bij de werkloozenverzekering z'n groote moeilijkheden hebben verloren, en zal een commissie, in elk bedrijf samengesteld uit werkgevers en werknemers, gemakkelijk over elk twijfelachtig geval kunnen beslissen. Statistische gegevens. Bij elke verzekering is voor de berekening van de pretnie een statistiek noodig. Vooral is dat noodig bij de werkloozenverzekering, waar het verschil in risico noodig maakt, gevarengroepen of gevarenklassen te vormen, waarin de arbeiders, die onder de verzekering vallen, moeten worden ingedeeld !). Een algemeene statistiek echter ontbreekt, en we moeten ons met brokstukken eu moment-opnamen tevreden stellen. Dr. Verrijn Stuart stelt in zijn praeadvies als eerste eisch voor de verwezenlijking van de verzekering tegen de werkloosheid, 't bezit van een goede statistiek. Professor Greven kwam hier tegen op daar „men ook „bij andere verzekeringen begonnen is zonder volledige „statistiek en er veelal slechts kan gebouwd worden op „plaatselijke gegevens". Het is waar, dat er geen betere gegevens te verkrijgen zijn, dan door de praktijk: maar 't is zeer de vraag, of het niet gevaarlijk is, het daarop te laten aankomen. Toen in den loop der 18e eeuw de premie voor de brandverzekering werd berekend, twijfelden velen of ze wel juist berekend was, zóó laag werd ze algemeen gevonden; maar in dezen tijd, nu de praktijk een goede statistiek heeft gebracht, is de premie nog veel lager. En evenzoo is het bij de levensverzekering gegaan. Maar die te hooge premie kon geen beletsel zijn voor het invoeren van beide verzekeringen, omdat de premie opgebracht werd door hen, die toch altijd n0o- zekeren overvloed hadden. Maar anders staat het bij Ö . de werkloozenverzekering. Hier zijn het mensclien, die moeten opbrengen van dat, wat ze hoog noodig hebben 1) Zie boven, bldz. 103. voor andere dingen. Daarom is een juiste statistiek hier van meer belang dan bij eenige andere verzekering. Of we daarom moeten wachten met de werkloozenverzekering totdat we in bet bezit zijn van een nauwkeurige statistiek, is iets anders, daar het niet zeker is of we ooit een goede statistiek zulleu kunnen krijgen, alvorens de verzekering zelf ons die geeft. Wél kan er dan eenige schade ontstaan, maar de gemeenschap zou die schade kunnen dragen. Van rijkswege is in Nederland nog zoo goed als niets aan de werkloozenstatistiek gedaan. Alleen op 't laatst van 1901 heeft de Minister van Binnenlandsche Zaken aan de Gedeputeerde Staten der verschillende provincies verzocht eenige vragen aan de gemeenten te stellen, en die vóór 8 Januari 1902 te laten beantwoorden. x) De Minister was over de resultaten tevreden. Bij de begrootingsdebatten in de Eerste Kamer verklaarde hij, dat de toestand hier niet slecht was. Van de Nederlandsche gemeenten is Amsterdam de eenige, die zich gestadig aan de statistiek der werkloozen heeft laten gelegen liggen. In den winter van 1894/1895 is er een statistiek gehouden der werkloozen, die zich bij de commissie van werkverschaffing te Amsterdam hebben aangemeld. 2) Op vijf plaatsen in de gemeente konden de werkloozen kaarten afhalen, die ingevuld met gegevens over hun persoonlijke omstandigheden weder zouden moeten ingeleverd worden. Zij, die zich na 1 Januari 1892 in de gemeente gevestigd hadden, kwamen niet in aanmerking. Van de 4700 kaarten kwamen er 3465 terug, zoodat men 1) Sociale Praxis 6 Maart 1902, (No. 23). 21 Zie het Verslag van het Bureau van Statistiek der gemeente Amsterdam. niet op volkomenheid kan roemen. Bovendien konden, zooals wij reeds gezegd hebben, alleen de werkloozen die vóór 1892 in de gemeente woonachtig waren er aan meedoen, terwijl eenige vakken buiten onderzoek bleven. En het staat ook vast, dat lang niet alle werkloozen zich hebben aangemeld. De gegevens zijn verdeeld over een veertigtal vakken, waarvan 1444 geen vakarbeiders en 2021 vakarbeiders. Van 3017 arbeiders is nagegaan, hoe lang ze werkloos zijn geweest: 508 waren langer werkloos dan een jaar. 646 of 21.41 % waren korter werkloos dan een maand. 618 „ 20.48 % „ * twee maanden. 494 „ 16.37 % „ „ „ „ drie 342 „ 11.34 % „ vier 212 „ 7.03 % „ „ vijf 197 „ 6.53 °/Q n n » » » Gedurende 1898 is in eenige vakken, onder 969 timmerlieden, 7500 diamantwerkers, 1775 typografen en 150 scheepsmakers het aantal werkloozen opgenomen. *) Bij de timmerlieden was 't aantal werkloozen 't hoogst van Januari (te beginnen met 13.4 %), tot in Februari (17.7 %), waarna het getal successievelijk afdaalt tot 8.9 % in April; dan mindert het snel, om in November 1.97 % te worden. Van de diamantwerkers was het getal werkloozen van April tot Juni hoog (18.87 % tot 12.4 %), 't laagst in November 1.3 %. Hieruit ziet men, dat hier de winter van geen invloed is. Typografen hebben als hoogste percentage werkloozen 1.9 %, n.1. in September. Op verschillende tijdperken is het heel laag, b.v. 0.3 %. De scheepmakers 1) Zie 't Bureau van Statistiek der gemeente Amsterdam, Statistische Mededeelingen: Werkloosheid in eenige vakvereenigingen te Amsterdam, gedurende 1S93 (1899). hebben 't hoogste percentage in Januari, n.1. 17.5 %, op andere tijden is het percentage laag. De Maatschappij tot Nut van 't Algemeen heeft in haar algemeene vergadering van 1893 aan het hoofdbestuur opgedragen een onderzoek naar de werkloosheid in te stellen1). Het hoofdbestuur heeft aan de departementen een circulaire toegezonden met een vragenlijst. In 't begin van September 1S94 waren er 146, en aan 't eind van September 162 antwoorden ingekomen. Van 77 departementen kwam geen antwoord. Veel licht over het vraagstuk der werkloosheid doen de antwoorden der departementen niet opgaan; maar eenig inzicht geven ze wel. Van de vakvereenigingen bij ons geeft alleen de Algemeene Nederlandsche Diamantbewerkersbond cijfers over de werkloosheid. Tegenwoordig doet ze dat regelmatig maandelijks. In Engeland geven de voornaamste Trade Unions elke maand berichten over de werkloozen aan 't Labour Office van de Board of Trade, die de Labour Gazette uitgeeft tusschen den 15en en 20en van elke maand. In dit blad wordt 't aantal werkloozen procentsgewijze voorgesteld door een Curve, terwijl een vergelijking met de voorafgaande maanden mogelijk is door een Curvetafel. De statistiek der vakvereenigingen blijft echter, zelfs in Engeland, onvolledig. Hun opgaven loopen wel is waar over een groot aantal werklieden, maar toch altijd nog over het kleinste en juist over het beste deel. Voorts wordt alleen opgave gedaan van hen die een werkloozenuitkeering krijgen, terwijl men daarvoor bij bijna alle Unions een tijdlang lid moet zijn. Bovendien zijn er leden die van de uitkeering geen gebruik 1) Zie liet rapport over de werkloosheid van de Maatschappij tot Nut van het Algemeen (1894). In de bijlagen achter het rapport zijn de vragen en antwoorden opgenomen. maken. Er worden in de Labour Gazette nog meer gegevens gepubliceerd over verschillende bedrijven; een tweeduizend berichten worden daarvoor maandelijks door werkgevers en arbeiders ingezonden. In Duitschland heeft vooral Dr. Jastrow veel werk gemaakt van werkloozenstatistieken *). Het is hem in 1896 gelukt uitvoering te geven aan zijn plan 0111 maandelijks een overzicht over de arbeidsmarkt te geven. Aan zijn verzoek aan alle onderling aangesloten arbeidsbeurzen om de maandcijfers op een daarvoor ingericht formulier nog op den laatsten dag van de maand zelf op de post te doen, gaven een voldoend aantal arbeidsbeurzen gehoor. Langzamerhand neemt de geheele pers nota van die maandcijfers, om een juist oordeel te vormen over den maatschappelijken toestand. Daarmee is het misverstand uit de wereld, dat dit alleen in 't belang der arbeiders is. Vroeger maakte Jastrow zijn cijfers openbaar in de Sociale Praxis. Toen hij daar uittrad liet dit blad deze rubriek vallen, omdat ze te omvangrijk werd. Toen richtte Jastrow in October 1897 de „Arbeitsmarkt" op. Er waren op dat tijdstip 52 beurzen aangesloten; nu reeds veel meer, waarvan een honderdtal geregeld maandelijksche tabellen geven. Bovendien nemen 7 buitenlandsche beurzen er aan deel. Om de belangrijkheid van het werk nog te verhoogen, wilde men de ziekenkassen er in betrekken, wat echter een groote moeilijkheid was, daar deze kassen niet gecentraliseerd zijn. Op 1 Januari 1899 hebben voor het eerst uit 26 plaatsen verschillende ziekenkassen zich tot liet meewerken aan de statistiek geleend; op 15 Januari werden de cijfers openbaar gemaakt. Op dit oogenblik doen reeds 800 ziekenkassen 1) Zie zijn Socialpolitik uiid VerwaltungswisseiibcLaft, pag. 71. mee, mei 11/„ niillioen leden. De 7000 bedrijfsziekenkassen hebben een uitstekend materiaal voor de statistiek. Maaibij de ondernemers is nog te veel tegenstand te overwinnen. Zij vreezen dat hun concurrenten, wanneer zij inzage krijgen in deze gegevens, een blik in hun zaken zullen slaan. Dit is waar, maar hier staat tegenover, dat zij ook zelf een juist overzicht over den geheelen stand van zaken zouden krijgen. De ziekenkassen-statistiek geeft een juist inzicht over de beroepen*), want 62 % der kassen, bevattende 83 % der verzekerden, zijn beroepsgewijze gegroepeerd, terwijl 38 % kassen met 17 % der verzekerden gemeenteziekenkassen zijn. Daar nu alleen zij die werk hebben lid van de ziekenkassen kunnen zijn, kan men zich uit de fluctuaties van het aantal leden eenigszins een beeld vormen van de fluctuaties der werkloosheid. Men moet echter voorzichtig zijn met het trekken van die conclusie uit de wisselingen van het aantal leden der ziekenkassen. Want die wisselingen komen uit meerdere oorzaken voort, n.1. door den dood, uit dienstplichtigheid, vertrek, het ter hand nemen van een eigen bedrijf. Van de vakvereenigingen in Duitschland hebben de Gewerkvereiue het meest aan de werkloozenstatistiek gedaan. Zij hebben reeds drie keer een telling hunner werkloozen gehouden n.1. op 15 November 1901, op 15 Februari 1902 en op 15 Mei 1902. De Gewerkvereine tellen samen ruim 100,000 leden. Bij de werkloozentelling van 15 November 1901 antwoordden 64,722 leden op de hun gestelde vragen. Hiervan waren er 1108 of 1.7 % werkloos, terwijl de werkloosheid gemiddeld 6 weken duurde. De werkloosheid bleek voor de 1) Zie Scbanz, zur Frage der Arbeitslosenversicherung. verschillende plaatsen en beroepen zeer uiteenloopend te zijn1). Op 15 Februari 1902 namen 66,951 leden aan de telling deel, van wie er 2140 of 3.1 % werkloos waren. De gemiddelde werkloosheid was 46 dagen. Op 15 Mei 1902 deden 52,640 leden aan de telling mee, van wie er 656 werkloos waren, of 1.06 %. Do werkloosheid duurde toen in doorsnede 57 dagen. De Gewerkschaften hebben in den winter van 1892/1893 in verschillende groote steden van Duitschland de werkloozen geteld door ze te bezoeken en kaarten af te geven. Dezelfde personen, die deze vraagkaarten brachten, haalden ze ook weer af. Dit gaf in vele steden goede resultaten, in andere echter minder. Schikowskymeent dat deze telling totaal mislukt is, wegens de weinige gelijkvormigheid der tellingen en omdat er te weinig arbeiders aan meegedaan hebben. In vele steden worden van gemeentewege tellingen van de werkloozen gehouden; in vele ééns in 't jaar, in andere elke maand of vier maal in 't jaar. Een zuiver beeld geven deze tellingen niet, omdat de seizoenarbeiders niet apart gehouden worden. In kleinere steden hebben deze dikwijls twee beroepen. Ook van rijkswege heeft men in Duitschland gegevens over de werkloozen verzameld. Men heeft daartoe gebruik gemaakt én van de beroepstelling, den 14en Juni 1895 gehouden, én van de volkstelling van 2 December 1895. Verschillende vragen werden gesteld: a. of men werk had of niet; b. zoo niet, hoeveel dagen men werkloos was; c. of men buiten werk was wegens voorbijgaande werk- 1) Zie Pociale Praxis van 9 Januari 1902 (No. 15); en de „Arbeitsiiiarkt" van Jastrow van 1 October 1902 (No. 7). 2) Ueber Arbeitslosigkeit und Arbeitslosen-Statistiek, 1894. 9 loosheid. De resultaten van dit onderzoek zijn gepubliceerd in 1896, in de Vierteljahrshefte zur Statistik des Deutschen Reiclies !). Het was er natuurlijk om te doen, liet aantal werkloozcn te weten te komen; maar velo antwoorden kwamen in van menschen, die nooit werkten, oi geen arbeiders waren. Dit gaf aan 't Statistische Amt veel moeilijkheden, die niet alle te overwinnen zijn geweest. Wel zijn een gedeelte van deze tellingen nog bewerkt door sommige gemeenten, wat ze met succes doen konden, omdat zij goed van de plaatselijke toestanden op de hoogte zijn. Werkloos waren:2) _ , ,oil, op 14 Juni 1895. op 2 December 1S95. in het geheel 299,352 771,005 mannen 218,603 553,578 vrouwen 80,749 217,427 • u, . 120,348 217,365 weqcns ziehte > 85,886 156,561 mannen vrouwen 8">482 63'804 gezonde werkloozen . . • 179,004 o53,640 132,737 400,017 mannen 46 267 153,623 vrouwen w,iU' Op 14 Juni 1895 bedroeg de bevolking 51,770,284 inwoners, op 2 December 1895 52,246,587. Volgens het Kaiserliclie Statistische Amt was het aantal loontrekkers op 14 Juni 16,146,671 of 31.19 % der bevolking. Dit zou dan op 2 December 16,275,226 geweest zijn. Van de gelieele bevolking was het aantal werkloozen percentsgewijze op 14 Juni 0.34 %, op 2 December 1.06 % 1) Erganzung zum 4e Hefte, Berlin, 1896. . 2) Zie Scbanz, Zur Frage der Arbeitslosenversicherur.g, I, 189o, pag. 172. van de loontrekkers op 14 Juni 1.11 %, op 2 December 3.40 %. De werkloosheid naar de beroepen was: Op 14 Juni 1895. I. Loontrekkers. Werkloozen. Percentage. Landbouw \ — — — Boschbouw I Tuinbouw } 5,724,026 19,204 0.33 % Veefokkerij \ Visscherij ' II. Industrie ) Mijnarbeiders > 6,506,845 97,782 1.53 % Bouwarbeiders . . . . ) Handelen verkeer. . . 1,494,954 26,180 1.75 °/0 IV. I 1,771,807 30,907 1.74 % V. Staats-, gemeente-, kerk-j fi4Q 0^9 4 731 0 7fi °/ dienst en vrije beroepenj Ofiy,Uöy 1,1 ol U. < O /0 Op 2 December 1895. I. Loontrekkers. Werkloozen. Percentage. Landbouw \ — — — Boschbouw / Tuinbouw } 5,776,668 162,472 2.80 % Veefokkerij \ /0 Visscherij / II. Industrie ) Mijnarbeiders [ 6,566,712 274,625 4 18 °/0 Bouwarbeiders . ... ) Handel en verkeer. . . 1,508,708 41,994 2.78 °/0 IV. Huiselijke diensten. • • > i 700 ins Q sq 0/ Verschillende loondienst \ i,/ö»,lU8 d.öd /0 V. Staats-, gemeente-, kerk-, pc: - n 1 n fi 1 2fi ft nq 0/ dienst en vrije beroepen( ooo,UXU 0,1^0 U.y«J /0 Hoe lang de werkloosheid van ieder heeft geduurd, kan maar onvolledig worden weergegeven, omdat de uitkomsten slechts antwoord geven op de vraag, hoe lang op 14 Juni en 2 December iemand werkloos was. Deze tijden waren op 14 Juni. op 2 December. gedurende 1 dag .... 2,104 2—7 dagen . . 17,471 8—14 „ . • 39,659 15-28 „ . • 19,782 „ 29—90 „ . • 39,398 „ 91 en meer dagen 25,256 onbekend. . • • 35,334 179,004 Werkloos waren: op 14 Juni. op 2 December. gedurende 1—28 dagen 79,016 = 55% 339,766 = 66.4 /0 „ 29 en meer dagen 64,654 = 45 % 171,861 — 33.6 /Q 143,670=100% 511,627 = 100 % Te Maagdenburg is bij de beroepstelling, te Berlijn, Hamburg, Lubeck, Stuttgart en Straatsburg bij de volkstelling en te Leipzig en Dresden na beide tellingen nog een individueel onderzoek ingesteld. In Berlijn heeft de politie mee geholpen om ook na de telling de werkloozen te volgen. En zoodoende is het gelukt den duur van de geheele werkloosheid nauwkeurig te weten te komen *). Op 30 April 1902 is er een Beirath für Arbeiterstatistik opgericht, en toegevoegd aan de afdeeling voor arbeidsstatistiek van het Kaiserliche Statistische Amt. Op 1 April 1903 is het Reichs-Arbeitsblatt uitgekomen, geredigeerd door dezen Beirath. Het blad verschijnt elke maand, en geeft groote verwachtingen voor een regelmatige arbeidsstatistiek. Ook de bewegingen van het aantal !) sociale Praxis 1896/1897. Arbeitsslosenzahlungen. 15,991 70,589 155,206 98,180 132,810 39,051 42,063 553,640 leden der ziekekassen en de werkzaamheden der arbeidsbeurzen worden er in opgenomen. De vakvereenigingen, die werkloozenondersteuning geven, hebben zich bereid verklaard, regelmatig opgaven te doen van hun werkloozen. Ook in Frankrijk is aan de volkstelling van 29 Maart 1896 een beroepsstatistiek verbonden, terwijl tegelijk een werkloozentelling werd gehouden 1). Op dien datum waren er circa 270,000 werkloozen of 7 personen op 1000 inwoners, waarvan 2/3 mannen en 1/3 vrouwen. In den landbouw bleek het aantal werkloozen het minst, in de industrie het grootst te zijn. Alles is departementsgewijze uitgegeven. Werkloozen (mannen en vrouwen). Landbouw . . . 1.15 % Confectieindustrie . 7.35 % Mijnindustrie . .. 0.86 % Leerindustrie. . . 4.97 % Voedingsmiddelen . 3.16 % Hout „ ... 5.22 % Chem. industrie . 0.52 % IJzer „ ... 4.24 % Papier „ . . 2.02 % Bouwbedrijf . . . 7.49 % Boekdrukkers . . 4.59 % Transportbedrijf . 2.23 % Weefindustrie . . 2.39 % Handels „ . . 4.47 % Wat de leeftijd betreft waren er werkloos: tot 18 jaar 5.58 % 18—24 „ 16.78 % 25—34 „ 22.19 % 35—44 „ 18.54 % 45—54 16.09 % 55—64 „ 12.69 % 65 jaar en hooger. . . . 8.09 % 99.96 % l) Sociale Praxis van 7 November 1901, Dr. Loew. Er zijn weinig resultaten over den duur en de oorzaken der werkloosheid. 25 % Van de werkloozen hebben de vraag naar de oorzaak onbeantwoord gelaten; van de overigen was iets minder dan een derde werkloos wegens ziekte, Va wegens dood-seizoen, en meer dan x/3 door toeval. De gemiddelde duur der werkloosheid bedroeg ongeveer drie maanden. Men kan 4 groepen aannemen, n.1.: zij die van 1—2 weken werkloos waren. » » » 2 8 „ » » „ „ „ 2—3 maanden „ „ „ „ meer dan 3 maanden „ „ Het werkloozen-cijfer bedroeg 0.7 % der geheele bevolking. Evenals Duitschland, heeft ook Frankrijk zijn officieel arbeidsblad, uitgegeven door het Office du Travail, x) en „Bulletin" geheeten, dat elke maand verschijnt. Het bevat, behalve de speciale gegevens — waarvoor o.a. de vakvereenigingen vrij algemeen inlichtingen geven — tevens een algemeen overzicht. In België is niet veel aan arbeidersstatistiek gedaan. In Brussel is in Februari 1894 door politieambtenaren een onderzoek ingesteld, waaruit is gebleken dat ongeveer 4 °/Q der arbeiders werkloos waren. Van meer belang zijn de mededeelingen die voorkomen in de Revue du travail, (dat in het Fransch en in het Hollandsch uitgegeven wordt) bevattende regelmatige opgaven over het heele land. Er wordt ook een kort overzicht van den toestand in gegeven In Oostenrijk wordt door het ministerie van handel sinds October 1898 de Sociale-Rundschau uitgegeven, bewerkt door het Arbeitstatische Amt. De commissie van do werkloozenstatistiek, onder voorzitterschap van Inania Sternegg 1) Ministerie van handel. lieeft in haar vergadering van 22 Juni 1903 de vraag besproken of het niet mogelijk zijn zou, naast aparte tellingen der werkloozen op bepaalde plaatsen en in bepaalde beroepen, de reeds bestaande inrichtingen, als arbeidsbeurzen, ziekekassen, enz. te gebruiken, ten einde regelmatig de werkloosheid na te gaan. In Zwitserland, waar zooveel pogingen zijn gedaan om de gevolgen der werkloosheid te verzachten, beschikt men van zelf over heel wat materiaal voor statistiek. De twee jaren, die de werkloozenverzekering te St. Gallen heeft gewerkt, en de vrijwillige kassen te Bern en Bazel verschaffen juiste gegevens. Bovendien heeft men zich in meerdere Zwitsersche steden met werkloozentellingen bezig gehouden; bekend is vooral de telling te Zürich, in den winter van 1892 op 1893 gehouden. In deze stad geeft het Zwitsersche arbeidssecretariaat regelmatig sinds 1892 de opgaven uit van het Statistische Amt en de werkloozencommissie. In Denemarken en Noorwegen, en verschillende Staten van Noord-Amerika is men er op uit om meerdere gegevens over de werkloozen te krijgen, vooral door officieele bemoeiingen. In den staat Massachusetts heeft het bureau van arbeid zich veel moeite gegeven. Elke maand worden de hoofden in de verschillende industrieën geteld, zoodat men kan berekenen het aantal personen, en de veranderingen van dit aantal in elke industrie. In 1892 heeft het ministerie van arbeid een onderzoek ingesteld in de groote steden. Het bleek toen dat 11.8 % der arbeiders werkloos waren gedurende gemiddeld 3.1 maand.*) Veel statistiek is — zooals we reeds gezien hebben — 1) Zie „Documents" van het Office du Travail 1896. onvolledig. Kan de arbeidsbeurs dienen om ze vollediger te maken? Dr. Verrijn Stuart acht de arbeidsbeurs een bruikbaar instrument voor een werkloozenstatistiek, maar Mr. Gewin *) bestrijdt deze meening, en wijst er op „dat „juist in den winter, bij eenige aangegeven arbeidsbeurzen „in Duitschland, 't aantal dat zich aanmeldt minder groot „is dan in den zomer; vervolgens zijn niet allen, die van „de beurs gebruik maken, werkloos; ten slotte blijven vele „in gebreke, om, wanneer ze eenmaal ingeschreven, zonder „de beurs werk krijgen, dit aan de beurs te berichten.". Uit deze mededeelingen van Mr. Gewin blijkt ontegenzeggelijk, dat de arbeidsbeurs geen juiste spiegel is van de werkloosheid; maar toch kan zij een bruikbaar instrument zijn om een kijk op de werkloosheid te krijgen, en levert zij, zij liet dan ook onvolledig, materiaal voor de statistiek. Immers, is in den winter de toeloop minder groot, hoewel er dan veel werkloosheid is, dan zal dit wel hierdoor komen, dat de seizoenwerkloosheid door een ongunstigen winter langer dan gewoonlijk duurt. De werkloozen weten dit zeer goed en weten dat 't dan niet veel helpt of men naar de beurs loopt. In den zomer daarentegen wendt ieder zich tot de beurs, omdat de werklieden dan met recht veronderstellen, dat er werk is, en dat zij dit door middel van de beurs zullen krijgen. De bestuurders der beurs krijgen een juisten blik hierop en kunnen de statistiek daarnaar inrichten. Het bezwaar, dat niet allen, die van de beurs gebruik maken, werkloos zijn, zou kunnen opgeheven worden door een bizondere noteering van zulke personen. Zij zijn voor de werkloozenstatistiek natuurlijk van geen belang. 1) Arbeidsbeurzen, pag. 94 v. Het laatste bezwaar van Mr. Gewin, dat zij, die eenmaal ingeschreven zijn, en zonder de beurs werk krijgen, in gebreke blijven dit aan de beurs te berichten, is slechts ten deele een bezwaar. Want zij, die zich aanmelden als werkloos, zijn dit ook. Alleen verhinderen zij, dat men te weten komt hoe lang hun werkloosheid duurt. Hoe algemeener de beurzen werken, boe minder groot de bezwaren worden. Bedienden alle werkgevers zich van een beurs, alle arbeiders zouden zich dan ook bij de beurs moeten aanmelden, en daarnaar zouden de beurzen hun controle en administratie kunnen inrichten. Sommige schrijvers in Duitscliland hebben aangeraden om gebruik te maken van de invaliden- en ouderdomsverzekering; anderen weer verwachten veel van een statistiek van werkverschaffing of armenzorg. Elke statistiek op zichzelf is onvolledig. Daarom moeten wij de statistiek voor de werkloosheid uit verschillende gegevens zien te krijgen. In de gemeenten moeten regelmatig tellingen worden gehouden; de werkliedenvereenigingen moeten berichten inzenden ter bestemde plaatse; bij de volkstellingen en beroepstellingen kan het aantal werkloozen en de duur der werkloosheid gevraagd worden; en de arbeidsbeurzen — waar die er zijn — kunnen mededeelingen doen, zooals dit in Duitschland gebeurt; terwijl, waar nog verdere bronnen aanwezig zijn, ook daaruit gegevens kunnen geput worden. De eerste eisch is evenwel een regelmatige voortdurende waarneming, waardoor het mogelijk wordt een algemeenen blik op het werkloozenvraagstuk te krijgen. Scheiding naar beroepen behoort zich daarbij aan te sluiten. Het ideaal zou zijn, dat elk persoon waargenomen werd, teneinde het risico te berekenen, dat hij persoonlijk aanbood. Dit is onmogelijk, maar zeer zeker moet alles aangewend worden um aan dit ideaal zoo nabij mogelijk te komen. Uitkeering en plaatsing. Aan elke instelling voor verzekering tegen de werkloosheid, moet onafscheidelijk een arbeidsbeurs verbonden zijn. Want allereerst wil den arbeider werk krijgen, in de tweede plaats pas uitkeering. De verzekeringskas heeft groot belang bij een arbeidsbeurs, omdat ze, door den werklooze zoo mogelijk te plaatsen, zeer verlicht wordt. Zoo vullen plaatsing en uitkeering elkaar aan. In het eerste hoofdstuk bespraken wij de werking van de arbeidsbeurs, en wezen wij er op hoe afhankelijk de arbeider en werkgever van private arbeidsbeurzen zijn, en hoe, ter bestrijding daarvan onpartijdige arbeidsbeurzen zijn opgericht. In Zwitserland zijn de eerste beurzen opgericht door onpartijdigen, n.1. te St. Gallen in 1887, en te Bern en Bazel in 1889. Vandaar zijn ze in Duitschland doorgedrongen , eerst in 't Zuiden, vervolgens in geheel Duitschland; en ook in Oostenrijk, Frankrijk en Australië zijn ze gekomen. De regeeringen der verschillende Staten hebben in Duitschland het tot stand komen van beurzen van gemeentewege zeer bevorderd. Zoowel Pruisen, Wurtemberg en Beieren, als de andere Staten hebben bevelen uitgevaardigd om tot de oprichting te geraken van beurzen in de steden (1894). De beurzen der vakvereenigingen hebben hun bepaalde, zeer omvangrijke werkkring; terwijl in sommige vakken de beurzen der ondernemers het heft in handen hebben. De onpartijdige beurzen zijn samengesteld öf van gemeentewege, öt door vereenigingen. Hierin zitten zoowel arbeiders als ondernemers. Het bestuur wordt meestal gevormd uit mannen, die buiten de ondernemers en arbeiders staan, onpartijdigen. De beurzen der ondernemers bloeien vooral bij de scheepvaart te Hamburg en op meerdere plaatsen in de metaalindustrie. Over 't algemeen hebben de arbeiders argwaan tegen deze beurzen; echter niet te Hamburg, omdat ze daar de huur- en slaapbazen beteugelen *). Wil de werking der arbeidsbeurzen tot volkomenheid komen, dan moeten zij niet slechts plaatselijk maar ook intercommunaal, desnoods internationaal werken. Men heeft dit in Duitschland begrepen en daarom hebben zich weer verschillende groepen van beurzen gevormd; zoo in Wurtemberg, Baden, Beieren, Regierungs-Bezirk Düsseldorf, Rhein-Main Verband, Regierungs-Bezirk Liegnitz en de Mark Brandenburg. Beieren, Baden en Wurtemberg hebben zich weer onderling verbonden. Op 4 Februari 1898 hebben de verschillende Duitsche arbeidsbeurzen een vereeniging opgericht, met Berlijn tot zetel. Volgens § 2 van het Reglement is het doel van de vereeniging, de gemeenschappelijke belangen der beurzen te bevorderen, door o. de ervaringen door de verschillende beurzen opgedaan in bestuur en technische quaesties, aan anderen deelachtig te doen worden; b. het opstellen van statistiek van de beurzen naar vaste regelen; c. te streven naar het oprichten van beurzen en kleinere vereettfgingen binnen het groote „Verband", teneinde vraag en aanbod van arbeid nog nader tot elkaar te brengen; d. het verkeer met andere vereenigingen in de hand te werken; e. vertegenwoordiging der gemeenschappelijke belangen naar buiten; 1) Zie Dr. Jastrow Socialpolitik und Verwaltungswissenschaft. ƒ. het beleggen van conferenties, waar vragen, op de arbeidsbeurs betrekking hebbende, of daarmee verwante vragen, ter sprake komen. In overeenstemming hiermede houdt het „Verband Deutscber Arbeitsnachweise" regelmatig vergaderingen. Het „Verband" vormt echter geen administratief geheel, haar vergaderingen hebben een wetenschappelijk karakter. Maar hieruit zal nauwere samenwerking voortvloeien, zooals dat in het wezen zelf der arbeidsbeurs ligt. Een verbetering ondergaat de beurs, zoo ze vaksgewijze werkt, wat bij de beurzen der vakvereenigingen van zelf plaats heeft. Zulke beurzen kunnen alleen in de groote steden bestaan, daar er in de kleine geen plaats voor is. Zoo zijn er verscheidene te Berlijn, die zich in November 1900 tot een Centralverein gevormd hebben, eerst van 33 beurzen; op 1 Juni 1902 waren er 93 *) aangesloten. In den laatsten tijd heeft zich de openbare arbeidsbeurs in Duitschland zeer ontwikkeld. In 1902 hebben de gemeentelijke arbeidsbeurzen in Pruisen niet minder dan 221,263 plaatsen bezet, bij 294,371 aanvragen van ondernemers en 498,674 van arbeiders2). In Wurtemberg was het aantal bezette plaatsen over dat jaar 35,102, het aantal aangeboden plaatsen 51,564 en dat der gevraagde plaatsen 99,798 3). Ook in Frankrijk neemt het aantal beurzen geleidelijk toe, evenzoo in Zwitserland; en ook in andere landen zijn sporen van vooruitgang. In N. S. Wales is de arbeidsbeurs in regeeringshanden en ook in Hongarije heeft de regeering (in 1899) een beurs opgericht. De werkzaamheden van 1) Zie Dr. Jastrow in o. cit. pag. 119. 2) Sociale Praxis van 1903 (No. 39). 3) Sociale Praxis van 1903 (No. 43). laatstgenoemde beurs zijn al vrij uitgebreid. Zij plaatste in 1901 en 1902 achtereenvolgens: 1901. 1902. gevraagde plaatsen .... 87,015 86,940 aangeboden „ .... 44,544 47,319 geplaatst 31,284 34,432 of wel ongeveer 39.6 % der zoekenden naar arbeid. Ook in de provincie zijn daar beurzen opgericht en wel 5 groote en 6 kleine x). In Luxemburg en Zuid-Australië wordt bij de plaatsing van de post gebruik gemaakt. In België, Nederland en Engeland zijn geen openbare beurzen; alleen enkele particuliere onpartijdige. In Engeland is dit een gevolg hiervan, dat de vakvereenigingen als arbeidsbeurs werken; voor de huisbedienden en voor een bizondere klasse van personen die moeilijk werk kunnen krijgen, zooals ontslagen soldaten, zijn er particuliere instellingen 2). Hier te lande heeft de centrale arbeidsbeurs van Amsterdam (een particuliere onpartijdige beurs) een geregelden werkkring gekregen, maar op andere plaatsen hoort men weinig van beurzen. Het is nu de vraag, welke de beste inrichting is van de arbeidsbeurs als aansluiting aan de werkloozenverzekering. De private arbeidsbeurs blijft vanzelf buiten beschouwing, omdat het den leider daarvan alleen te doen is om voordeel te behalen en er bij hem van eigenlijke hulp voor den werkelooze geen sprake is. Er blijven derhalve over, om 1) Sociale Praxis 1902/1903, No. 29. 2) C. f. Report oti ageneies and methods for dealing with the unemployed. * tegen elkaar te vergelijken, de beurzen der vakverenigingen, de beurzen der ondernemers en de onafhankelijke beurzen, hetzij die door een publiekrechtelijk lichaam, hetzij ze door onpartijdige particulieren worden bestuurd. Al deze beurzen kannen bij een eventueele werkloozenverzekeringen goede diensten bewijzen. Maar zeker is de onpartijdige beurs daarvoor het meest geschikt. Zij doet haar werk zoowel in 't belang van den ondernemer als in dat van den arbeider en zij zal de leden der vakvereenigingen niet boven de andere werklieden voortrekken. Zoo moet zij 't vertrouwen van allen zien te krijgen. Dit is moeilijk, want een arbeidsbeurs moet meer doen dan louter administreeren van vraag en aanbod naar arbeid. Zij moet ook die personen bij elkaar brengen, die bij elkaar passen, en juist dit is het, wat de leiders der private arbeidsbeurzen zoo uitstekend verstaan. Daarom ook bloeit de private arbeidsbeurs vooral daar, waar de persoonlijke verhoudingen op den voorgrond treden, zooals bij dienstboden en huisbedienden. Alleen in Hamburg is het tot nu toe aan openbare arbeidsbeurzen gelukt met succes dienstboden te plaatsen. Bij de beurzen die voor den handel en de industrie werken, is 'teen eerste eisch, dat de mannen, die de beurs leiden, uitstekend op de hoogte zijn van den toestand van de plaats of streek waar de beurs werkt. In de kleinere steden zijn allicht zulke personen te vinden, maar in de groote steden is dit zeer moeilijk. De beste regeling is wel, dat het bestuur samengesteld wordt voor de ééne helft uit ondernemers, voor de andere helft uit arbeiders en dat aan 't hoofd staat een ervaren onpartijdig man. In vele Duitsche steden heeft dit goed gewerkt. Het is wenschelijk, dat de beurs kosteloos werkt; niet omdat er in abstracto iets op tegen is, voor den dienst, dien de beurs bewijst, een kleine vergoeding te vragen; maar omdat het er vooral om te doen is zooveel mogelijk debiet te krijgen. Eerst als de beurs én onpartijdig is, én niets kost, kan ze zich een plaats verschaffen, want dan wekt zij ondernemer en arbeider op om van deze kostelooze diensten te profiteeren. Van overheidswege zou de arbeidsbeurs dan gesteund kunnen worden. Zoo genieten in Zwitserland de arbeidsbeurzen kostelooze telephoon. Dikwijls ook is er aangedrongen op vrijstelling van port en goedkoop vervoer van werklieden door de sporen. Beide is in Wurtemberg bereikt; er is wel geen vrijstelling van port, maar de onkosten van port worden door de staat vergoed; terwijl sinds 1 April 1899 zij, die elders werk gaan zoeken, ook reductie krijgen op de spoorwegen. Er wordt naar gestreefd om nog meer tegemoetkoming te krijgen, die den taak der arbeidsbeurs zeer zal verlichten. Sommigen zijn er tegen dat de beurs haar diensten kosteloos zou verleenen, omdat, naar zij beweren, er al gauw gedacht wordt: „wat niets kost, is ook niets waard" en omdat er een groote toeloop van onwaardigen en nietsdoeners zal zijn, die zelden of nooit werken. Het argument: wat niets kost, is niets waard, reikt niet heel ver, omdat, zoo het bekend wordt dat de beurs nuttige diensten verricht, men er gaarne gebruik van zal maken. De toeloop van nietsdoeners is weinig te vreezen, omdat deze bij het bureau spoedig bekend zullen zijn en zij achteraan de lijst kunnen gezet worden voor plaatsing. In dienst van de werkloozenverzekering is het noodzakelijk, dat de beurs kosteloos werkt, omdat men den werklooze, die ondersteuning krijgt, niets af kan nemen en het zeer duur voor de verzekering zou worden, als zij alle kosten voor haar rekening zou moeten nemen. Mannheim is de eerste plaats geweest, waar de beurs kosteloos is gaan werken en zij heeft groot resultaat gehad. In de Rijnstreek en Zuid-Duitscbland werken bijna alle beurzen tegenwoordig kosteloos met veel succes. Het spreekt van zelf, dat beurs en verzekering zich naar elk£ lar zullen moeten richten. Nu doet zich een moeilijke vraag voor, in verband met het feit, dat een werklooze, die werk kan krijgen, maar dat niet aanneemt, zijn recht op uitkeeriug moet verliezen. De vraag is deze: welk werk mag den werklooze door de beurs worden toegewezen? Dit is moeilijk te beantwoorden, niet in 't algemeen, maar in elk bizonder geval. Voorop kan gezet worden, dat aan ^ niemand werk mag worden toegewezen, dat zoodanig afwijkt van zijn vroeger werk, dat zijn gezondheid kan benadeeld worden. Een kantoorbediende kan geen spierarbeid verrichten; derhalve kan hem nimmer handarbeid worden toegewezen. Lastiger is het uit te maken, welke arbeid aan handarbeiders kan worden toegewezen. Voor losse arbeiders is dat gemakkelijk genoeg; deze kunnen allerlei soort los werk verrichten. Een ambachtsman echter kan niet gedwongen worden het werk van een los werkman te verrichten. Maar wel zal hij gebruikt kunnen worden voor het sneeuwscheppen, het gewone werk voor werkloozen in den winter, waarvoor veel handen tegelijk noodig zijn en dat weinig zwaar en inspannend is. Zoo zal elk geval op zichzelf moeten beoordeeld worden en wij erkennen, dat het soms zeer moeilijk zal vallen een juiste uitspraak te doen. In zulke gevallen zal het gewenscht zijn het oordeel van den werkman zelf te vragen en rekening te houden met zijn gevoelen. Want men moet steeds in het oog houden, dat de werkloozen- verzekering voor den arbeider zelf is ingevoerd. Staan ecbter aan het hoofd van de arbeidsbeurs voor hun taak berekende mannen, dan zal het vraagstuk van passende arbeid in de praktijk oplosbaar blijken :). Moet de werkman werk aannemen tegen lager loon, dan hij gewend is te verdienen? Mrs. Raaymakers en Veldman zijn van oordeel, dat men onbillijk handelt, wanneer men den arbeider in zijn vak laat werken tegen verminderd loon. Dr. Verrijn Stuart bestrijdt deze meening in zijn praeadvies (pag. 25) met deze woorden: „als er te veel aanbod van arbeid is en dat aanbod „verdwijnt niet, dan moet het loon dalen. Door de voorstellen van Raaymakers en Veldman, zou de noodzakelijke „oplossing vertraagd worden". Wij zijn het met Mrs. Raaymakers en Veldman eens, dat de werkman niet verplicht moet zijn voor verminderd loon te werken. Het zou zeer verkeerd zijn om het loon, dat met veel moeite tot een zekere hoogte is opgevoerd, op zoodanige wijze te drukken, en daardoor de levensvoorwaarden van alle arbeiders in het vak minder te maken. Theoretisch is juist wat Dr. Verrijn Stuart zegt, dat, als er te veel arbeid aangeboden wordt, het loon moet dalen. In werkelijkheid echter is het vraagstuk veel ingewikkelder. Te groot aanbod van arbeid ontstaat óf door het vermeerderen der arbeidskrachten, óf door verminderde vraag naar arbeid. In het eerste geval zullen de arbeiders zich uit zelfbehoud aaneensluiten, om daling van loon tegen te gaan; en zij moeten hierin slagen, omdat de werkgever in staat 1) Eveneens Mr. Fokker, in zijn redevoering van 15 Juli 1896, als voorzitter der te Wageningen gehouden vergadering van de vereeniging tot bevordering van fabrieks- en liandwerksnijverheid in Nederland. lu is het bestaande loon te geven. Eu het surplus arbeiders zal zich tot een ander vak moeten wenden, of onderhouden worden gedurende eenigen tijd. In geval van verminderde vraag naar arbeid is de kwestie lastiger. Ontstaat dit hierdoor, dat concurrenten de artikelen goedkooper kunnen leveren, dan moeten noodwendig de prijzen teruggaan en kan dit niet op de ondernemerspremie worden gevonden, dan moeten de loonen dalen. Ontstaat echter de verminderde vraag naar arbeiders, doordat de ondernemers minder kunnen afzetten, omdat een afzetgebied geheel of gedeeltelijk gesloten is door invoerrechten, of doordat concurrentie is opgetreden, dan zal de ondernemer een ander afzetgebied moeten zoeken. Gelukt dit, dan behoeft het loon volstrekt niet te dalen. Alleen zal er een tijdelijke werkloosheid ontstaan. Het is ten slotte dikwijls heel moeilijk te zeggen, waardoor de prijzen der goederen dalen, waardoor een crisis ontstaat. Maar meestal zien wij, dat de prijzen zich herstellen en slechts in enkele gevallen zal het noodig zijn de loonen te drukken. Het is dus zeer gewensclit de loonen op peil te houden en daarvoor desnoods een periode van grootere werkloosheid te moeten doorstaan. 't Spreekt vanzelf, dat de bepalingen bij een vrijwillige verzekering ook hier weer strenger kunnen zijn dan bij de verplichte verzekering, daar men, toetredende tot de vrijwillige kas, ongedwongen de gebruiken der kas aanvaardt. Alle verzekeringen hebben hier zeer rekbare bepalingen. Volgens art. 17 van het reglement te Bern wordt aan hen uitkeering onthouden, die aangeboden arbeid zonder voldoenden grond weigeren. De Keulsche kas omschrijft in § 13 dit meer in het bizonder, n.1., de aangeboden arbeid moet overeenkomen met het beroep en de gewone verdiensten. De kas te Bazel spreekt van arbeid weigeren zonder ge- wichtige gronden. Volgens het ontwerp Ziirich (§ 36) wordt den werklooze arbeid aangewezen overeenkomend met zijn beroep en zijn krachten en volgens het standaardloon ter plaatse. In het ontwerp-verordening (§ 23) wordt dit nog uitgebreid, door te spreken van standaardloon ter plaatse en jaargetijde. Het ontwerp Sonnemann spreekt van „seiner Aushildung odcr seinen Fiihigkeiten entsprechende Arbeitsstelle". Wachttijd. Een middel om misbruik te voorkomen van de zijde van de verzekerden en tevens om de onkosten minder te maken, is de wachttijd; de Duitschers spreken van Carenzzeit, den tijd, dat men werkloos is en toch geen uitkeering krijgt. Vóór de uitkeering komt, moeten er eenige dagen voorbijgaan. In dien tijd kan de werkman misschien werk krijgen, of geplaatst worden door de arbeidsbeurs. De wachttijd is vooral voor losse werklieden zeer nuttig, daar zij nu eens bij dezen, dan bij genen werkgever korter of langer werken en daartusschen allicht eenige dagen van werkloosheid vallen. Hoe nuttig de wachttijd ook is, toch zal ze nooit lang mogen zijn, wil de werkloozenverzekering haar doel niet uit het oog verliezen. De lange wachttijd zou het weinige, dat de werkman misschien heeft opgespaard, gauw doen verdwijnen, of hem anders dwingen schuld te maken en dit zou de verzekering bij de werklieden weinig sympathiek maken. Sommigen beweren, dat de wachttijd niet deert, daar de werklooze op den laatsten dag van zijn werk afbetaald wordt en hij dus geld in handen krijgt. Maar dit gaat niet op, daar de meeste arbeiders op de week leven, en 's Zaterdags afbetalen wat zij gedurende de week noodig hebben gehad. Veel zal er dan niet overblijven voor de dagen van werkloosheid. Bij de kas te Bern is de wachttijd een week, bij de kas te Keulen komt de uitkeering op den derden werkdag; bij de verplichte verzekering te St. Gallen, werd voor vijf achtereenvolgende dagen geen uitkeering gedaan. Volgde binnen de drie maanden weer werkloosheid, dan was geen nieuwe wachttijd noodig. Volgens art. 32 van de wet van Bazel, volgt de uitkeering na den tweeden dag, volgens 't ontwerp Zürich na den zesden dag. Hoogte der uitkeering. Tusschen loon, risico, premie en uitkeering moet verband bestaan en dat verband is tweeledig. Ten eerste zal men, om een bepaalde uitkeering te krijgen, een premie moeten betalen die hooger is, al naar mate men meer risico loopt; ten tweede zal men, gegeven een zeker risico, een hooger premie moeten betalen, leneinde een grootere uitkeering (n.1. in evenredigheid tot het loon) te krijgen. Wat de eerste quaestie betreft, wij hebben er reeds op gewezen, hoe noodig het is de premie in overeenstemming met het risico te brengen, maar tevens, hoe moeilijk het is. Nu is hier een omstandigheid, die de taak gemakkelijker maakt, n.1. het feit, dat er verband bestaat tusschen loon en . risico. De seizoenarbeider verdient veelal meer dan andere arbeiders, juist omdat daartegenover dikwijls langdurige werkloosheid staat. De premie zal voor ben vrij hoog moeten, maar ook kunnen zijn ]). 1) Zie Mr. Raaymakers, die in zijn „Verzekering tegen Je werkloosheid" van oordeel is, dat we hier niet zuiver meer een verzekering tegen gevaar hebben, maar een regularisatie van het loon. Ten tweede moet er verband zijn tusschen premie en uitkeering, opdat men bij een hooger loon een hoogere premie kan betalen, waardoor men dan ook recht krijgt op een hoogere uitkeering. Hier doet zich de vraag voor, of men zichzelf in een loonklasse zal moeten plaatsen, dan of de verzekeringsinrichting dit moet doen. Wij zijn van oordeel, dat de verzekerde hierin zijn eigen baas moet zijn. Bij andere verzekeringen bepaalt men immers ook de som, waarvoor men verzekerd wil zijn? Bij de vakvereenigingen bestaat dit verband tusschen premie en uitkeering (in aansluiting met het loon) niet, tenminste niet direct. Dit zou niet kunnen, omdat de werkloozenuitkeering geschiedt uit een algemeene kas, waaruit ook voor andere doeleinden genomen wordt. De steun bij werkloosheid wordt daar bovendien gegeven niet alleen om te helpen, maar ook met het meer verwijderde doel, het aantal leden constant te laten blijven en den werklooze te beletten zijn arbeid aan te bieden beneden den prijs, dus, ter wille van de vakbeweging zelf. Wél echter heeft bij de vakvereenigiug het loon indirect invloed op uitkeering en premie. Elke vakvereenigiug vormt immers als het ware een vaste loongroep, die hooger contributie kan eischen, naarmate het loon grooter is en overeenkomstig hiermede ook een grooter uitkeering zal kunnen doen. Moet de uitkeering groot zijn in verhouding tot het loon? Dr. Verrijn Stuart ') is van meening, dat de uitkeering niet te laag moet zijn, daar dan de bezwaren van de verzekering niet door haar nut zou worden overtroffen. Wij sluiten ons bij deze meening aan, daar de uitkeeringen 1) Praeadvies, pag. 27. den verzekerde in staat moeten stellen te leven, al is het dan ook van niet meer dan het hoognoodige. Dit alleen kan de verzekering bij de werklieden sympathiek maken, daar zij in de gegronde verwachting zijn, dat de verzekering hun van groot nut zijn kan. Toch moet er een behoorlijke afstand blijven tusschen loon en uitkeering, om den prikkel tot arbeid niet te verminderen. De meeste verzekeringen keeren een hooger percentage van het loon uit, wanneer men getrouwd is, of, algemeener nog, als ipen voor anderen te zorgen heeft. Wij vragen ons af, of dit wel juist is, en of er dan niet meer gedaan wordt, dan uit het oogpunt van verzekering nuttig is. Denjean l) is van oordeel, dat het verschil in uitkeering voor getrouwden en ongetrouwden niet ligt in het karakter van verzekering maar in het sociale principe. Zeker ligt in het sociale principe „helpen", maar men kan helpen op verschillende wijze. Een ondersteuning, door armenzorg gegeven, zal evenredig zijn aan de grootte van het gezin; verkiest men verzekering, dan moet men dit volhouden en de uitkeering slechts afhankelijk laten zijn van de premie. Immers hier wordt de verzekerde geholpen, anderen niet. Wanneer men hiertegen opmerkt, dat ook onze ongevallenwet een uitkeering geeft aan de vrouw en de bloedverwanten van een door een ongeval getroffene, wanneer het ongeval den dood tengevolge heeft gehad, dan moeten wij antwoorden, dat dit beroep niet opgaat. In dit geval is do arbeidskracht weg, bij werkloosheid niet. De ongevallenwet geeft bij geheele of gedeeltelijke ongeschiktheid de uitkeering wel degelijk alleen aan den verzekerde en ook alleen in verhouding tot zijn loon, zonder er rekening mee te 1) L'assurance contre le chómage (pag. 338). houden of hij getrouwd is of niet. Deed men dit niet, dan zou men hem, die uit verantwoordelijkheidsgevoel ongetrouwd is gebleven, achterstellen bij hem, die zonder nadenken op zeer jeugdigen leeftijd trouwt. Ons verzet is echter alleen principieel, daar de meeste menschen trouwen en dus ieder op zijn tijd van de hoogere uitkeering zou profiteeren. Duur der uitkeering. Een andere vraag, die zich bij de uitkeering voordoet is deze: hoe lang moet zij duren? Hierin bestaat groot verschil tusschen de kassen. De verzekeringkassen te Bern en Keulen geven alleen in de wintermaanden uitkeeringen, Bern in December, Januari en Februari, Keulen van 1 December tot 1 Maart. Te Bern bedraagt de uitkeering de dertig eerste werklooze dagen, per dag l1/2 francs voor alleenstaande arbeiders en 2 francs voor hen, die voor een familie te zorgen hebben. De verdere dagelijksche uitkeering hangt af van den stand der kas. De uitkeering te Keulen duurt tot hoogstens acht weken; voor de eerste twintig werklooze dagen, met uitsluiting van den Zondag, wordt twee Mark gegeven, voor den overigen tijd één Mark. De Engelsche Trade Union the Amalgamated Society of Engineers keert tot 104 weken toe uit; zij kan dit doen, omdat de loonen der leden hoog zijn. Bij de verplichte verzekering te St. Gallen duurde de uitkeering 60 dagen per jaar. Hier werd dus de uitkeering over het geheele jaar berekend. Volgens het ontwerp van wet te Ziirich, van 1898, kreeg de verzekerde uitkeering gedurende hoogstens 75 dagen over één verzekeringsjaar, en wel G dagen in de week. De hoogte van de uitkeering werd berekend naar loonklassen, en naar de omstandigheid of de werklooze alleen voor zichzelf te zorgen had, of ook voor anderen. De uitkeering was als volgt: Hij die alleen voor Hij die ook voor zichzelf te zorgen heeft, anderen te zorgen heeft. Ie loonklasse . . 1.20 frs. 1.50 frs. 2e • • 1-40 „ 1.80 „ 3e • • 1-50 „ 2.20 „ In de wet te Bazel duurde de uitkeering 70 dagen; ook daar ging de uitkeering naar loonklassen, en werd de uitkeering grooter, naargelang de verzekerde voor zijn familie te zorgen had. Daarvoor was een zeer gedetailleerde regeling getroffen. In het ontwerp Sonneuiann bedroeg de uitkeering per dag minstens 1 Mk. hoogstens '21/2 Mk. gedurende 75 dagen per jaar. Zij liep ook door met zon- en feestdagen, en getiouwde arbeiders kregen meer dan ongetrouwde Wij zien dus, dat de vrijwillige kassen behalve Bazel hun uitkeeringen beperken tot de wintermaanden ; daarentegen keeren de verplichte verzekeringen over het geheele jaar uit. Deze moeten dit wel doen, daar zij alle beroepen verplicht hebben toe te treden. De werkloosheid kan immers bij 't eene beroep op een heel ander tijdstip vallen dan bij 't andere beroep. Het gevolg van de handelwijze der vrijwillige kassen is dan ook dat alleen die beroepen tot de kas toetreden, die in den winter werkloos worden. Vooral arbeiders in de bouwvakken, grondarbeiders en losse werklieden, die in den winter hun dood-seizoen hebben, maken hiervan gebruik. Voorwaarde?i voor uitkeering. Een vereischte om uitkeering te krijgen, moet natuurlijk zijn een correcte betaling der premies. Bovendien is door alle verzekeringen, om te beletten, dat er dadelijk op de kas geteerd wordt, bepaald, dat men een zekeren tijd lid moet zijn om recht op uitkeering te hebben. Bij de Amalgaraated Society of Engineers krijgt men een volle uitkeering wanneer men „full member" is, d.w.z. wanneer men tenminste een jaar lid is, en aan zijn verplichtingen heeft voldaan. Dit is ook bij verschillende andere Engelsche vakvereenigingen zoo. *) Bij de kas te Bern (§ S) moet men zes maanden lid zijn, en aan zijn verplichtingen hebben voldaan; bij die te Keulen moet men van het begin van het boekjaar (t April) af, achtereenvolgens 34 weken trouw hebben betaald. De verplichte verzekering te St. Gallen eisclite voor vreemdelingen ] 2 maanden lidmaatschap en regelmatige betaling van de bijdrage; voor de anderen, Zwitsers en ingezetenen, was dit de helft. Het ontwerp Jouffray eischte 8 maanden lidmaatschap, het ontwerp Sonnemann 26 weken bijdrage. De wet te Bazel, van 23 November 1899 vroeg ook 26 weken lidmaatschap, en onafgebroken betaling der premies. Had men in één jaar 50 dagen uitkeering gehad, dan moest men om 't volgende jaar uitkeering te kunnen krijgen, weer opnieuw 26 weken achtereen hebben bijgedragen. Bij het ontwerp Zürich was dit 1 jaar. Niet bij iedere werkloosheid kan de uitkeering volgen. Ze moet ontstaan zijn uit maatschappelijke oorzaken2); 1) Zie het Report on agencies enz. 2) Zie Hoofdstuk 1, bladz. 4 v. werkloosheid, ontstaan uit ziekte, ongeval of wanneer men niet meer in staat is tot arbeiden, valt buiten de werkloozenverzekering. Dit zal dikwijls bezwaren opleveren. Daarom zal een verzekering tegen de werkloosheid gemakkelijker zijn in te voeren in Duitschland, waar men reeds verzekeringen heeft tegen ongevallen, ziekte en den ouden dag, dan bij ons, waar de werkloozenkassen allicht bezwaard zouden worden door menschen, die door hun gezondheidstoestand niet in staat zijn tot werken, of te oud zijn en daarom moeilijk werk kunnen krijgen. Dit bezwaar geldt tegenwoordig meer dan vroeger, omdat de band tusschen werkman en werkgever losser is geworden. Vroeger zag men vele werklieden tot hun dood toe bij denzelfden werkgever blijven. Dit is veranderd èn doordat werkgever en werknemer elkaar minder kennen èn wegens de scherpe concurrentie tusschen de werkgevers onderling, die hen dwingt om jonge arbeidskrachten in dienst te nemen. De sociale verzekeringen werken dit nog in de hand. Zoo ziet men bij ons wegens de wijze, waarop de ongevallenverzekering is geregeld, den werkgever vaak de ouden en zwakken weren, omdat deze meer aan ongevallen zijn blootgesteld. Een werkloozenkas echter zal streng moeten zijn en elk geval van werkloosheid nauwkeurig moeten onderzoeken. Bijverdienste. Iemands werkkracht kan geheel, maar kan ook gedeeltelijk buiten werking gesteld worden. Die gedeeltelijke werkloosheid kan zich in twee vormen voordoen. Ten eerste kan zij het gevolg zijn van de noodzakelijkheid voor den werkgever om den werktijd in te krimpen, tengevolge van een tijdelijken geringeren afzet. De werkgever kan er dan toch belang bij hebben de zaken gaande te houden, en denzelfden staf arbeiders voor zijn onderneming te bewaren. Ten tweede kan de verzekerde geheel werkloos worden, maar gedurende de werkloosheid met het een of andere werk wat weten te verdienen. In het eerste geval, de reductie van den arbeidstijd, zal bijna nooit het loon zóó gedrukt worden dat de werkloozenuitkeering meer zou bedragen dan dit loon. Mocht het loon werkelijk beneden de werkloozenuitkeering dalen, dan zou er door de werkloozenkas een uitkeering moeten gegeven worden. In het tweede geval, de bijverdienste gedurende de werkloosheid, zal de kas zeer vrijgevig moeten zijn voor den werklooze, die op allerhande wijze nog wat tracht te verdienen. De kas zal moeten zorgen, hem niet af te schrikken op dezen weg voort te gaan. De uitkeering zal door moeten gaan, tenzij de bijverdiensten zóó groot worden, dat zij met de uitkeering het gewone loon zouden gaan overtreffen. Volgens het reglement van de kas te Bazel wordt voor voorbijgaanden arbeid op elke twee dagen éón dag uitkeering gegeven. De kassen te Bern en Keulen zeggen niets over de bijverdiensten. De wet op de gedwongen verzekering te Bazel had in §§ 39 en 40 een uitvoerige regeling. § 39 luidt: „Leden, die tengevolge van stremming van den arbeid de helft „van hun gemiddeld loon of meer hebben, worden niet als „werkloos aangemerkt. Daarentegen hebben zij, die minder „dan het halve loon trekken, aanspraak op twee derden der „werkloozenondersteuning". En § 40 zegt: „Leden, die „een ondersteuning ontvangen, zijn verplicht van alle „mogelijke nevenverdienste uit den arbeid aan de bestuurders „van de kas der verzekeringsinrichting, op zijn laatst bij „de volgende afrekening, juiste mededeelingen te doen. Een „wekelijksche bijverdienste van 3 frs. komt niet in aanmerking. Bij hoogere bijverdienste wordt de uitkeering „verminderd op die wijze, dat 2/3 van de verdienste boven „3 frs. van de uitkeering wordt afgetrokken". 't Ontwerp-verordening van Züricli had in art. 31 de volgende regeling: „Werklooze leden, die een schadeloosstelling te ontvangen hebben, zijn verplicht aan het bestuur „der kas over bijverdienste uit arbeid bij de eerstvolgende „afrekening juiste mededeelingen te doen. Een wekelijksche „bijverdienste tot 5 frs. ingesloten komt niet in aanmerking. .Is de wekelijksche bijverdienste hooger, dan wordt de aan „den werklooze te betalen schadeloosstelling zóó gekort, dat „twee derde der bijverdienste boven 5 frs. van de schadeloosstelling afgetrokken wordt". § 32 zegt: „Een werklooze die eenige bijverdienste verzwijgt, verliest gedurende „die werkloosheid alle recht op uitkeering". O. i. is de bepaling van het ontwerp Zürich, dat bijverdienste van 5 frs. niet in aanmerking komt, verkieselijker dan de regeling van Bazel, waar 3 frs. als maximum is genomen. Dit laatste achten wij te weinig. Subjecten der verzekering. Wie moet onder de verzekering vallen? In abstracto is deze vraag gemakkelijk te beantwoorden. Immers, de verzekering wordt opgericht ten behoeve van hen, die gevaar loopen, door gebrek aan werk, werkloos te worden en dan niet in staat zijn zich en de hunnen te onderhouden. Bij een op te richten verzekering echter kan deze vraag groote moeilijkheden opleveren; en de meeningen loopen hierover dan ook zeer uiteen. Immers, in ruimeren zin vallen onder de bovengenoemde categorie van menschen, voor wie de verzekering wordt opgericht, bijna allen die in dienst van anderen tegen loon werkzaam zijn, zoodat alleen uitgesloten is de ondernemer, die op eigen risico zijn bestaan zoekt te vinden. Niemand echter zal hen allen in de verzekering willen betrekken. Allereerst is bedoeld de arbeider, in engeren zin, terwijl ook de winkel- en handelsbedienden er toe zullen moeten hooren. Moeten zij allen echter deel hebben aan do verzekering? Ook hier neemt men vrij algemeen aan van niet, maar men verschilt over de vraag naar welk criterium de grenslijn moet worden getrokken. De vraag doet zich alleens voor bij de gedwongen verzekering, daar het in 't karakter ! der vrijwillige verzekering ligt, ieder op te nemen die mee wil werken. Het zal moeilijk zijn een juiste beschrijving te geven van hen, die men onder de verzekering wil doen vallen; daarom is het wenschelijk, de bedrijven, waarin de werklieden verzekerd zijn, op te sommen. Allereerst nu zal men een grenslijn moeten trekken ten aanzien van de hoogte van het loon, en zal men de verplichte verzekering niet moeten uitstrekken tot hen, die zooveel verdienen, dat zij geacht worden voor zichzelf te kunnen zorgen. Het zou echter raadzaam zijn, die grens niet te laag te stellen, omdat daardoor juist zij, die goed tot betalen in staat zijn, zouden worden uitgesloten. Wij hebben daarenboven juist gezien, dat het hooge loon soms in verband staat met de groote risico om werkloos te worden. De grens van ƒ 1200.—, die de ongevallenwet aanneemt, ware voor ons misschien ook hier bruikbaar. Een tweede grenslijn is het wenschelijk te trekken voor den leeftijd, en wel zóó, dat b.v. zij die beneden de achttien jaar zijn, buiten de verzekering vallen, omdat men vóór dien tijd kan geacht worden leerling te zijn, en bij zijn ouders in huis te wonen. Wij hebben er reeds op gewezen, dat er ook aan den anderen kant een leeftijdsgrens moet zijn, omdat zij, die b.v. boven de 65 jaar zijn, onder een andere verzekering moeten vallen, n.1. onder de ouderdomsverzekering. Terwijl de meeningen hierover niet ver uiteenloopen, doen zij dat wel bij de vraag of van hen, die nu zijn overgebleven, nog categorieën moeten worden uitgezonderd. Prof. Greven in zijn j>raeadvies wil hen niet tot deelneming dwingen, die zelf reeds zorgen, bijv. door toe te treden tot een vakvereeniging. Hoewel hij moet toegeven, dat er dan juist goede risico's buiten de verzekering blijven, is hij van oordeel, dat, door hen te dwingen zich te verzekeren, men groote belangen zou schaden. Wij gaan hiermede niet mee. O.i. moet men de grens niet trekken tusschen hen die reeds voor zichzelf zorgen, eii anderen, maar tusschen hen die kans loopen werkloos te worden, en hen die die kans niet loopen. En zoo kunnen o.i. buiten de verzekering vallen verschillende ambtenaren en beambten, wier dienstbetrekking onafgebroken voortduurt. De werklieden in vasten dienst van staat, provincie, gemeente, waterschap moeten hiertoe gerekend worden; doch ook zij, die verbonden zijn aan spoorweg- en tramondernemingen, waarvan het bestaan verzekerd is door het belang dat zij vertegenwoordigen, behoeven niet onder de werkloozenverzekering te vallen. Wanneer Prof. Greven zegt, dat, door hen onder de verzekering te brengen, die reeds zelf zorgen, gewichtige belangen geschaad worden, dan bedoelt hij hiermede waarschijnlijk ook, dat er dan niet meer gespaard zal worden; maar die vrees behoeft o.i. niet groot te zijn. Want zij die gewoon zijn te sparen, zullen dit niet nalaten, omdat ze zeer goed weten, dat de uitkeering bij werkloosheid niet zóó groot zijn zal, flat eonige spaarpenningen onwelkom zouden zijn. En bovendien moeten de overgespaarde gelden niet alleen dienst doen in geval van werkloosheid, maar ook in andere ouvoorziene omstandigheden. Spaarzaamheid is eenmaal een karaktereigenschap, die dikwijls juist gemist wordt door hem, die haar 't meest noodig heeft en die daarom o. i. weinig schade zal lijden door een werkloozeuverzekering. Er zijn schrijvers die nog andere categorieen buiten de werkloozenverzekering willen houden. Zoo is Mr. Engelen van oordeel, dat de arbeiders in de bouwvakken en de grondarbeiders niet in de verzekering passen, omdat bij de verzekering de uitkomst moet afhangen van een onzekere gebeurtenis. De heer Engelen doelt hier op de seizoenwerkloosheid; maar ook deze is een onzekere gebeurtenis. Wel is er bijna elk jaar seizoen werkloosheid in de bouwvakken , doch 't eene jaar duurt ze kort en 't andere lang. Wél zal de premie voor den seizoenarbeider verhoogd moeten worden, zooals de meeste kassen ook gedaan hebben; wij hebben hierover reeds gesproken. Verder zien velen in het opnemen van de landbouwarbeiders een bezwaar wegens de groote moeilijkheden, die de opname zou geven. De loonen zijn veelal zoo laag, dat er voor premie niets af kan. En ook ontbreekt bij den landbouw elke ondergrond, waarop een verzekering zou kunnen steunen. De arbeidsbeurs ontbreekt in den landbouw overal en ook het vereenigingsleven; terwijl de ontwikkeling er meestal zóó gering is dat het moeilijk zou vallen geschikte personen te vinden om de kas te besturen. Zeker zou de verzekering bij den landbouw groote kosten eischen, maar dit zou alleen een reden kunnen zijn om haar voorloopig niet tot de landbouwarbeiders uit te breiden. En hier naderen wij het voorstel van Mr. Raaymakers,!) die, ten einde de verzekering te doen slagen, uit voorzichtigheid wil beginnen met arbeiders die weinig aan werkloosheid zijn blootgesteld. Langzamerhand kon de verzekering dan uitgebreid worden. Dit systeem heeft veel voor: door langzamerhand op te bouwen vergaart men de noodige gegevens en de vereischte kennis. Uit de volgende regelingen zal men kunnen zien, hoe verschillend men denkt over de vraag, wie onder de werkloozenverzekering moeten vallen. \ olgens de wet van St. Gallen werden verzekerd alle mannelijke loonarbeiders, wier gemiddeld dagloon 5 frs. niet te boven ging. Zij die meer verdienden konden vrijwillig lid worden. Dit wordt door de statuten van de stad zóó uitgewerkt, dat de arbeiders, die gemiddeld niet meer verdienen dan 5 frs., worden opgenomen, doch leerlingen en minderjarigen met minder dan 2 frs. verdienste per dag, worden uitgesloten. De wet te Bazel spreekt in § 1 van alle niet zelfstandig arbeidende personen, wonende in het kanton Basel-Stadt, werkende in bedrijven, die vallen onder de fabriekswet van 23 Maart 1897, en de bouw- en grondarbeiders, die hun veertiende jaar zijn gepasseerd. Volgens § 2 zijn van de verzekering uitgesloten: a. zij die door loon of gratificatie meer verdienen dan 1800 frs. per jaar; b. personen onder de 18 jaar, die minder dan 300 frs. verdienen; c. zij die voor minder dan twee weken aangesteld zijn. Inkomsten in natura worden naar geld berekend, t Ontwerp van wet te Ziirich van 1898 laat aan de gemeenten over (§ 1) welke beroepen zij er in wil betrekken. Binnen 1) De verzekering tegen de werkloosheid, pag. 71. deze beroepen moeten opgenomen worden alle niet zelfstandig arbeidende personen, wier gemiddeld dag- of jaarloon een zekere hoogte niet te boven gaat. Vrouwen en rondtrekkende arbeiders (Wanderarbeiter) kunnen opgenomen worden. *) Het ontwerp der verordening werkt dit zóó uit, dat zij voor de niet-zelfstandig arbeidende personen neemt mannen, wonende in de stad Zürich, en behoorende tot de volgende beroepen: handwerk-, fabriek-, bouw- en andere bedrijven van allerlei soort en — met uitzondering van de landarbeiders — alle daglooners en handlangers, die niet meer dan 5 frs. per dag verdienen en hun zestiende jaar hebben voleindigd. De arbeiders in 't bouwvak worden verzekerd, als hun dagloon meer dan 5 frs. is, hun jaarloon echter niet meer dan '2000 frs. Uitgesloten zijn de minderjarige arbeiders, die gemiddeld minder dan 2 frs. verdienen. Volgens 't ontwerp Sonnemann (24 Sept. 1899) moeten toetreden fabrieks- en mijnarbeiders, handwerksgezellen en pakhuisknechten, grond- en bouwarbeiders, die minder dan 2000 frs. 's jaars verdienen (§ 2). 't Ontwerp Jouflray gaf gelegenheid om „travailleurs frangais", vrouwen en mannen op te nemen, minstens 15 jaar oud, en niet meer dan 2000 frs. verdienende. De kas te Bazel geeft gelegenheid om toe te treden aan hen, die bewijzen kunnen arbeiders te zijn. Zoowel leden van vakvereenigingen als niet leden kunnen hiervan lid worden. Andere grenzen zijn niet gesteld. De kas te Bern zegt in art. 12 van haar reglement, dat ieder die zich in de gemeente ophoudt of gevestigd burger is, tot werken in staat en niet boven de 60 jaar is, kan 1) In het oorspronkelijke ontwerp der commissie waren mannen èn vrouwen opgenomen. 11 toetreden. Bij (le jongste herziening zijn de gemeentearbeiders verplicht toe te treden. De kas te Keulen bepaalt in § 5 van haar reglement weer een minimum leeftijd, n.1. 18 jaar. Voorts moet men één jaar in Keulen wonen en niet voortdurend tot werken onbekwaam zijn. Uit bovenstaande bepalingen blijkt, dat alle verzekeringen min pf meer beperkende bepalingen hebben gemaakt; en dat de vrijwillige kassen geen maximum verdienste aannemen, waarboven men buiten de verzekering valt, terwijl de verplichte verzekeringen dat wel doen. Dit is in overeenstemming met hetgeen wij boven zeiden. Bijdragen. Wij staan thans voor de zoo belangrijke vraag: wie moet de gelden, noodig voor een werkloozenverzekering, opbrengen? Het grootste belang in de verzekering hebben de werklieden zelf, die hun werkkracht door de verzekering beveiligen tegen achteruitgang en zich en hun gezin vrijwaren tegen gebrek. Er is dus niets op tegen, dat de arbeiders zelf premie betalen. Om verschillende redenen echter ware het wenschelijk ook den werkgever in de verzekering te betrekken. Immers, het is billijk, dat hij, die in den werktijd van den arbeid der werklieden profiteert, hen ook in moeilijke tijden bijstaat. Bovendien is een van de redenen, waardoor werkeloosheid ontstaat, overproductie; en het zijn de ondernemers, die de productie leiden. Nu is overproductie wel niet de eenige reden, waardoor werkloosheid ontstaat, maar de ondernemers zijn toch bij den gelieelen gang der productie geinterresseerd. En de werkgever heeft er groot belang bij, dat de arbeiders flink en krachtig blijven, tot op 't oogenblik, dat de productie zich weer verruimt en zij de arbeiders weer noodig hebben. Uok lieeit de werkgever deze zijdelingsche voordeelen van de verzekering, dat de kleiue winkeliers minder schadeposten van de werklieden zullen hebben, als er bij werkloosheid uitkeering wordt gegeven. Mr. Fokker, in zijn reeds meermalen aangehaalde redevoering, te Wageningen gehouden, wil voorshands geen bijdrage van werkgevers. Mocht hij echter vreezen, dat dit de werkgevers te veel zou bezwaren, dan kunnen wij die vrees niet deelen: zóó hoog behoeft hun aandeel in de premies niet te zijn. Ook daarom is er minder bezwaar de werkgevers mee te laten betalen aan de verzekering, omdat zij toch in de verzekering betrokken moeten worden. Want langs hen moet de verrekening der premies gaan, tenminste bij de verplichte verzekering. Bij de vrijwillige kassen en bij de verzekering der vakverenigingen behoeft dit niet, omdat een lid bij niet betaling der premie geschrapt kan worden. Maar dit kan natuurlijk bij de verplichte verzekering geen plaats hebben. Bij de verzekering te St. Gallen is gebleken, dat de invordering der premies tot groote moeilijkheden aanleiding geeft. Nu was wel is waar de verzekering daar wegens vele aanklevende fouten verre van populair, wat niet meewerkte tot gewillige betaling der premies, maar het is te verwachten, naar 't geen we bij de belastingen te zien krijgen hier te lande, dat de werklieden hun premie niet allen even bereidwillig en regelmatig zullen opbrengen. Daarom is 't beter, dat de werkgever de premies kort op 't loon der werklieden en aansprakelijk is voor een juiste betaling van de premies. Deze wijze van inning, die ook door de ontwerpen van Bazel en Zürich was aanvaard, heeft nog dit voor, dat ze weinig omslachtig en weinig kostbaar is. Op den werk- gever is verhaal, zoodat vrijwel alle premies zullen binnenkomen. Door middel van den ondernemer zon men ook controle kunnen uitoefenen, want hij zou regelmatig aan de kas bericht kunnen inzenden van de personen, die bij hem werkzaam zijn. Deze berichten zouden moeten loopen over de namen der personen, die bij hem in het werk kwamen en uit zijn dienst weggingen. Voor werkgevers, die veel los werkvolk in dienst hebben, zou dit veel moeite kunnen brengen, maar men zou hiervoor een bi/.ondere regeling kunnen maken. Trouwens, nu de ongevallenwet reeds zooveel van den werkgever eisclit, zou het niet veel vermeerdering van moeite zijn de opgaven daarvoor aan die der werkloozenverzekering te laten aansluiten. Zoo zouden de loonlijsten van de ongevallenwet hier dienst kunnen doen. Men zij natuurlijk voorzichtig niet al te groote lasten aan den werkgever op te leggeu, en tevens benutte men de ervaring, bij de ongevallenverzekering opgedaan, dat men niet te eenvoudig zijn kan. Zoo eischt het ontwerpverordening te Zürich in art. 21 wel wat veel van de weikgevers, door ze te verplichten veranderingen in het loon mee te deelen — wat in verband staat met de in te deelen loonklasse — en op 't eind van elke week bericht te geven over de verzekeringsplichtige personen, die in het bedrijf komen of het verlaten; alles op vaste, hem door het bestuur der kas verstrekte formulieren. Wanneer de bijdragen van werklieden en werkgevers de kosten van werkloozenverzekering niet geheel kunnen dekken, dan zal de staat of de gemeente moeten bijdragen. Mr. Fokker wil, zooals we boven reeds zeiden, den werkgever niet laten meebetalen, wel den staat en de gemeente; de gemeente, met het oog op de verlichting der openbare armen- zorg, den staat met het oog op vermindering van uitgaven voor justitie en politie, beide op ethische gronden. En op de vergadering van de vereeniging voor de staathuishoudkunde en de statistiek, in 1897 te Rotterdam gehouden, is de bijdrage van den staat verdedigd op grond van een groot algemeen belang. Dit is juist, want de staat treedt op als een groot belang op 't spel staat en het particuliere initiatief niet voldoende is. De staat helpt in vele gevallen bij het aanleggen van tramwegen, bij het onderwijs, bij armenzorg. En er is alle reden ook hier te steunen, waar het betreft een groot deel van de arbeiders te vrijwaren tegen achteruitgang en armoede. Hoe het daardoor verkapte armenzorg zou worden, zooals sommigen het wilden voorstellen, is ons niet duidelijk. Terecht zijn Mr. Van Aalten1) en anderen hiertegen opgekomen. Wij onderschrijven ook de uitspraak van Mr. Fokker, dat 't billijk is, dat de Staat bijdraagt, omdat de verzekering aan justitie en politie groote voordeelen zal geven. De misdrijven zullen afnemen, want liet is stellig juist, dat veel kwaad zijn grond vindt in armoede. Het moreele peil der bevolking zal door een werkloozenverzekering stijgen en tegelijk zullen eenige onkosten van den staat daardoor afnemen. Welke bijdrage de staat moet geven is vooraf moeilijk te zeggen. Hij zou kunnen beginnen verschillende faciliteiten te geven, zooals vrijheid van port, vrijheid van vervoer voor werkloozen; of, waar dat mogelijk is, zou zij deze vrijheid van anderen kunnen bedingen. Italië geeft aan werklieden, die in 't buitenland gaan werken, reductie op de spoorwegen; veelal de helft, soms meer. Verder zou de Staat de 1) Zie de preadviezen betreffende de verzekering tegen de geldelijke gevolgen van werkloosheid, 1897. bestuurskosten der verzekering kunnen dragen en ten slotte zou hij een bijdrage per hoofd voor elk der verzekerden kunnen geven, zoo de verzekering zichzelf niet kon bedruipen. Grooter belang bij de werkloozen verzekering dan de staat, beeft nog de gemeente, daar zij volgens