J. NIEWKG. TE GRONINGEN HIJ I H- WOLTERS, 1905. FREDKIUCR WÏIJ.IAM ROBERTSON. FREDERICK WILLIAM ROBERTSON. FREDERICK WILLIAM RORERTSON. PROEFSCHRIFT TER VERKRIJGING VAN DEN GRAAD VAN DOCTOR IN DE GODGELEERDHEID, AAN DE RIJKSUNIVERSITEIT TE GRONINGEN, OP GEZAG VAN DEN RECTOR MAGNIFICUS Dr. J. W. VAN WIJHE, HOOGLEERAAR IN DE FACULTEIT DER GENEESKUNDE, TEGEN DE BEDENKINGEN DER FACULTEIT IN HET OPENBAAR TE VERDEDIGEN OP MAANDAG 3 JULI 1905, DES NAMIDDAGS OM 3 UUR, DOOR tttttttttttt JAKOB NIEWEG, GEBOREN TE HOOGEBBINTUM. te groningen bij j. b. wolters, 1905. STOOMDRUKKERIJ VAN J. B. WOLTER8. AAN MIJNE OUDERS. Bij de voltooiing mijner academische studiën doet het mij genoegen hier mijn dank te kunnen betuigen aan U allen, Hooggeleerde Heeren, die gedurende eenige jaren mijne leermeesters zijt geweest, en aan wie ik in zoo menig opzicht veel ben verschuldigd. Houdt U verzekerd van mijne groote erkentelijkheid voor het onderwijs, dat ik van U mocht genieten, doch tevens voor de vele blijken van welwillendheid, die ik van U heb ontvangen. Inzonderheid richt ik mijn innigen dank aan U, hooggeleerde Van Dijk, niet slechts voor de bereidwilligheid, waarmee Gij er in hebt toegestemd mijn promotor te willen zijn, maar vooral voor den steun, die Gij bij de vervaardiging van deze dissertatie mij hebt verleend. Nooit zal ik vergeten de uren, in Uwe studeerkamer doorgebracht, die ook voor mij persoonlijk van groot belang zijn geweest! INHOUD. A. ROBERTSON S LEVEN. 1% Belang der biographie; wat van het leven van Robertson moet behandeld worden 1 Robertson vóór hij student werd 2—10 Robertson als student 10-13 Robertson als hulpprediker te Winchester 13—18 Zijn huwelijk . ! 18, 19 Beschrijving van enkele godsdienstige richtingen van 1825—± 1S50 IQ—22 Robertson als hulpprediker te Cheltenham 22—26 Zijn reis 26—30 Robertson als predikant te Oxford 30 Robertson als predikant te Brighton 30—39 Zijn nagelaten werken 39 B. ROBERTSON ALS THEOLOOG. 40-156 HOOFDSTUK I. ALGEMEENE EN BIJZONDERE OPENBARING. 40-99 A. Op welke wijze heeft God zich geopenbaard 41—50 1. De openbaring van het Woord door de natuur . . . 42—44 2. De openbaring van het Woord door de menschheid . 44-48 3. De openbaring van liet Woord door de vleeschwording 48 -50 B. Op welke wijze kan de mensch zich de Goddelijke openbaring toeeigenen 50-99 BI?.. I. In de menschelijke natuur is een religieuze aanleg . 50-53 II. Hoe komt het, dat de mensch God zoo weinig vindt in de natuur en in de zedelijke wereld 53—67 III. Op welke wegen hij zich de goddelijke openbaring niet toeeigent 68—75 IV. Welke geestelijke gesteldheid voor toeeigening vereischt wordt 75—99 HOOFDSTUK II. THEOLOGIE IN ENGEREN ZIN. (LOCUS DE DEO). 100-109 Zijn Godsbegrip is theïstisch 100—102 Zijne opvatting van het wonder 102 — 106 Zijne opvatting van de triniteit 106—109 HOOFDSTUK III. CHRISTOLOGIE. 110—117 Nadruk op de „moral divinity" 110 — 113 Chistus is de mensch 113, 114 Christus is de concrete mensch 114 117 HOOFDSTUK IV. SOTERIOLOGIE. 118-144 1. Wat verstaat Robertson onder zonde 118 — 124 2. Welke verandering is er door de zonde gekomen in de wederkeerige betrekking van God en den mensch . . .124 —130 3. Wat beteekent in dezen samenhang het werk van Christus. 130—139 4. In welke verhouding stelt het geloof ons tot den persoon en het werk van Christus 139—144 Bit. HOOFDSTUK V. ROBERTSON'S OPVATTING VAN HET DOGMA IN HET ALGEMEEN. 145-156 Dogma's zijn benaderende formuleeringen van levenswaarheden 145 „There is some soul of goodness in things evil, Would men observingly distil it out." 146—154 De eenheid der kerk 154, 155 C. ROBERTSON ALS PREDIKER. 157-193 Zijne beschouwingen over het predikambt 157—160 Het oordeel van sommige personen over Robertson als prediker 162—164 De vier hoofdfactoren van zijne prediking 165—190 1. Zijne intellectueele kracht 165 — 171 2. Zijn kunstenaarsaanleg 172—183 3. Zijne kennis van de menschlijke ziel 183—187 4. De persoonlijke stempel van zijn godsdienstig leven . . 187—190 D. BESLUIT. 194-198 Iets over Robertson's sociale denkbeelden 194—196 ln welk opzicht wij Robertson niet voldoende kunnen leeren kennen *^6 Robertson's invloed *97 , 198 4 A. ROBERTSON'S LEVEN. In eene preek over Johannes den Dooper zegt Robertson naar aanleiding van diens leven: „inuch instruction there ought to be in all this, if we only knew rightly hovv to bring it out, or even to paint in anything like intelligible colours the picture which our ovvn minds have formed. Instructive, because human life must ever be instructive. How a human spirit contrived to get its life aceoniplished in this confused world: vvhat a man like us, and yet no common man, feit, did, suffered; how he fought, and how he conquered; if we could only get a clear possession and firni grasp of that, we should have got almost all that is worth having in truth, with the technicalities stripped off, for vvhat is the use of truth except to teach man how to live? There is a vast valite in genuine biography. It is good to have real views of what Life is, and what Christian Life may be. It is good to familiarize ourselves with the history of those whom God lias pronounced the salt of the earth. We cannot help contracting good from such association" i). Deze woorden zijn ook geheel van toepassing op de studie van het leven en de werken van Robertson. Wij zullen daarom slechts bij die levensomstandigheden en gebeurtenissen onze aandacht bepalen, die zijn „gevoelen, handelen, lijden, worstelen en overwinnen" hebben voortgebracht, hierop van invloed waren, of scherper deden uitkomen. Zij behoeven in de beschrijving van zijn ') Sermons, preached at Trinity Cliapel, Brighton, by the late Rev. Frederick W. Robertson. M. A. the incumbent. Leipzig, Bernhard Tauchuitz. 1861. 111, pp. 280, 281. 1 belangrijk leven weinig plaats in te nemen, omdat volkomen waar is, wat de Pressensé schreef: „le cöté dramatique de la vie de Robertson est tout intérieur, les incidents y sont fort rares et n'ont rien d'exceptionnel!)." Frederick William Robertson, geboren den 3jen Februari 1816, stamde af van eene deftige Schotsche familie, waarvan velen behoorden tot den militairen stand; zijn grootvader en vader waren verdienstelijke officieren, even als later zijn drie jongere broeders-). In zijne gelukkige jeugd was hij „sterk als ijzer", hij muntte uit in allerlei spelen en was vooraan bij allerlei stoute waagstukken, doch tevens hield hij van lezen, van de stilte en van de natuur, zoouat zich dus in kiem al vroeg openbaarde, wat men zou kunnen noemen: zijne dubbele natuur, welke op lateien leeftijd zoo duidelijk zichtbaar wordt in de aanwezigheid van krachtige, tegenover elkander staande gevoelens. De zoo even genoemde contemplatieve neigingen hingen samen met eene uiterst fijne gevoeligheid, waardoor hij de tegenstellingen van het leven duidelijk zag en levendig gevoelde, en tengevolge waarvan allerlei dingen, die op een ander weinig of geen uitwerking hadden, voor hem een oorzaak waren van — niet zelden diep gevoelde vreugde of smart 3). Deze fijngevoeligheid bracht en hield hem ook voortdurend in de tegenwoordigheid van hooge idealen, waardoor bij hem eene zekere geringschatting van zichzelven ontstond, die hem steeds is bijgebleven-i): zijne geringste 1) Etudes contemporaines par E. de Pressensé. 1880. VII. Verny et Robertson, p. 308. 2) Deze drie overleefden hem; zijn drie jongere zusters stierven vóór hij 25 jaar was. 3) Zie enkele voorbeelden: Life and Letters of the Rev. F. W. Robertson, edited by Stopford A. Brooke, M. A. library edition. London. Henry S. King & Co. 65 Cornhill. pp. 154, 156, 174, 175, 181, 230 etc. 4) Hoewel later in mindere mate dan vroeger. fouten gevoelde hij als zware zonden, de kleinste tekortkomingen als groote gebreken. Het spreekt wel van zelf, dat deze gevoeligheid, dit dieper gemoedsleven in zijne jeugd slechts zwak te voorschijn treedt, maar ook later is het voor de meesten, die hem spraken of hoorden, wel grootendeels een geheim gebleven. Het lezen van zijne brieven was daarom voor velen, die hem meenden te kennen, eene geheele openbaring, en zelfs lady Byron i), die met Robertson de laatste jaren van zijn leven zeer bevriend was, kon eenigen tijd na zijn dood een vers-) schrijven, waarvan het laatste couplet luidt: „But what can shadow forth thyself, - the lone, the unreveal'd? A myth thou wert to all but God, thy bosom bravely seal'd; If parted clouds a moment show'd the blue deptlis of thy soul, 't Was but to prove them far beyond the skies where thunders roll." De oorzaak hiervan ligt gedeeltelijk in het feit, dat menschen als Robertson hun innerlijk leven voor slechts zeer weinigen plegen bloot te leggen, gedeeltelijk hierin, dat hij een zeer krachtigen wil had en een streng gevoel van plicht, waardoor hij gewoonlijk kon handelen in overeenstemming met wat naar zijne overtuiging goed was, zonder af te hangen van dieper liggende stemmingen. Robertson was in staat, om, wanneer zijn erkende plicht het eischte, te handelen, alsof alleen zijne beginselen bestonden en voor hein niet aanwezig ware, wat menigeen volkomen zou belemmerd hebben in het volbrengen van zijn taak. Hierdoor kon hij gewoonlijk het lijden, dat hem verteerde, voor de buitenwereld verbergen, en niet onjuist vergelijkt hij zich zeiven eenmaal met „the Spartan boy who held his cloak around him while the fox !) De vrouw van den dichter Byron. -) Aangehaald door F. Arnold in zijn boek: Robertson of Brighton, with some notices of his times and contemporaries, London: Ward and Downey, 1S86, p. 154. 1* was gnawing at his entrails"*), waarvan de Pressensé zegt 2): „il montre un front paisible et met son honneur a dissimuler sa souffrance". Dat dit „dissimuler" geheel in bonani partem moet worden opgevat, is duidelijk. De Pressensé liet er dan ook aan voorafgaan, dat het niet „een masker was, maar een manlijk pogen, en eene overwinning op zich zelf". Immers oprecht, in den waren zin des woords, is Robertson steeds geweest. Dit blijkt reeds in zijne jeugd. Nooit zou hij zich aan eenige onwaarheid schuldig maken, zelfs niet op een gebied, waar bijna ieder wel eens zijn vingers zoo ver mogelijk uitspreidt om er zooveel mogelijk door te zien, als b.v. het inroepen van de hulp van anderen bij schoolwerk of het gebruiken van vertalingen etc. Hij vond dit oneerlijk; nooit zou hij op zulk eene wijze een prijs willen verdienen. Zijne moeder kon verklaren, dat zij hem nooit op een leugen betrapt had. Oprecht is hij steeds gebleven, 't geen dan ook eene der redenen is, dat wij soms zoovele verschillende meeningen over eenzelfde onderwerp door hem vinden opgeteekend. Eene andere eigenschap, die hem levenslang, ook in de moeilijkste omstandigheden, kenmerkte, was zijn groote moed, die eene eigenaardige — in vele opzichten eene romantische — uiting vond in sympathieën, die bij een geest als Robertson ons verrassen. Wie zijne brieven niet las, kan zich geen denkbeeld vormen van de zijn geheele leven door hem bijgebleven liefde en bewondering voor de militaire loopbaan. Nog in 't laatst van zijn leven schrijft hij: „Ik kan geen regiment zien manoevreeren of artillerie in beweging zien, of ik krijg een benauwend gevoel; eene wapenschouwing, die een idee geeft van een werkelijk gevecht, roert mij tot tranen" 3). Tot aan het einde van zijn leven liep hij 's avonds bijna altijd in zijn ouden soldatenmantel. 1) Life and Letters, p. 166. 2) p. 309. 3) Life and Letters, p. 313. Hoe kunnen wij deze aantrekkingskracht, die het leger op hem uitoefende, verklaren ? Allereerst noem ik den invloed van zijne omgeving, waardoor zijne militaire sympathieën werden gewekt en versterkt. Ook op hem zelf zullen wij wel zijn eigen woorden mogen toepassen: „the wine-skin will long retain the flavour with which it has been once embuedi)." Andere oorzaken vind ik in zijn gevoel voor orde en rhytmus, en in de aantrekkingskracht, die gevaar en afwisseling op hem uitoefenden. Vervolgens, Robertson zag in het Engclsche leger de belichaming, of liever, de sfeer van werking voor enkele eigenschappen, die hij onder de edelste rekende, en die ook zijn persoon kenmerken, n.l. een streng plichtsgevoel en opoffering. Hij vond vooreerst in het leger de schoone gelegenheid voor de openbaring van onbepaalde gehoorzaamheid, van een rustig opvolgen der geboden van hem, dien men als zijn meerdere heeft erkend, zonder vertoon, zonder inmenging van eigen wijsheid. Het is dit gevoel van plicht als vaste drijfveer van handelen, - in tegenstelling met een zoeken naar glorie of rijkdom, - dat hij meent aan te treffen in het Engelsche leger, en dat hem zoozeer aantrekt. Zoo schrijft hij eens, dat het onderscheid tusschen den Franschen en Engelschen geest in den oorlog hierop neerkomt: „theirs is „La Gloire!", ours is „Duty!"-), en eenige bladzijden verder3): „de Engelschen kunnen niet zingen, niet schilderen, niet beeldhouwen, maar zij kunnen sterven in alle stilte, zonder er bij te denken, dat 40 eeuwen van af de pyramiden op hen neerzien." ') Expository lectures on St. Paul's epistles on the Corinthians, by the late Rev. Frederick W. Robertson. New edition 1902, p. 17. 2) Life and Letters, p. 381. 8) ♦ „ p. 384. In de tweede plaats vond hij in het leger den geest van zelfopoffering. Zoo lezen wij in eene van zijne preeken: „wat is liet soldaat-zijn gewoonlijk slechts een bloedig bedrijf van wraak en ijdele losbandigheid - wat is het, goed opgevat, anders, dan eene vrijwillige of onvrijwillige verklaring van de grootste deigodsdienstige waarheden: de vrijwillige opoffering van één voor de zaak van velen')?" Als laatste oorzaak van zijne militaire sympathieën, die langzamerhand aangroeiden tot een krachtig verlangen om zelf in het leger te gaan, noem ik zijne overtuiging, dat hij op deze wijze het best zou kunnen voldoen aan zijne begeerte om het op te nemen voor de verdrukten en zwakken, en eene rechtmatige straf te voltrekken aan hen, die het verdienden. Zoo schrijft hij-), dat, toen hij Macbeth eens las en gekomen was bij het gedeelte, waarin Macduff een schurk onder het bereik van zijn zwaard krijgt, hij gevoelde „as if to have a firm grip of a svvord in a villain's heart were the intensest rapture this earth has to give:i)." Nu mag men hier zeker wel iets van afnemen, veel toeschrijven en terecht, want dit is een goed voorbeeld, hoe hij zich volkomen in de gevoelens van een ander kon verplaatsen aan een levendig Shakspeareaansch begrip van heldenmoed voorts er bij bedenken, dat elke zin uit een brief niet op de pijnbank mag gelegd worden, toch blijft hier nog genoeg over als welkome toelichting. Wij zouden de laatste oorzaak, die ik noemde, ook zóó kunnen bepalen: door in het leger te gaan, meende hij het best een Christelijk leven te kunnen leiden; want op deze wijze, meende hij, zouden zijne Christelijke beginselen niet wegvloeien in woorden en gevoelens, maar omgezet worden in daden. In het leger zou hij het best het Christelijke ideaal kunnen verwezenlijken; hier zou J) Sermons II, p. 155. 2) Life and Letters, pp. 286, 287. 3) Hij zegt dit niet als jongen, zooals men misschien zou denken, maar twee jaren vóór zijn dood. hij kunnen worden wat hij wenschte: „to be the Cornelius of his regimenti)." Hier reeds blijkt, welk een innig verband er bij hem bestond tusschen godsdienst en zedelijk leven; ja, in de eerste jaren openbaarde zich bij hem zijn godsdienstig leven voornamelijk als haat tegen het kwade en een streven naar en een vereeren van zedelijke reinheid2). Het liefst zou hij geleefd hebben in de Middeleeuwen en het meest lachte hem toe: „the life of a Cid, the redresser of wrongs^)", terwijl zijne ridderlijke en romantische verbeelding hem het hoogste beeld der reinheid deed zien in de vrouw4). Op later leeftijd begon hij de verwezenlijking van deze idealen te vinden in Christus, en van toen af werd deze zijn meester, zijn voorbeeld. Christus, de hater van het kwade, de toevlucht voor verstootelingen en zwakken, de reine, en bovenal, Christus, die onvervaard zijne roeping vervult, die volkomen gehoorzaam is aan den wil des Vaders, en zich zei ven geeft voor anderen tot in dood, hij was volgens Robertson het voorbeeld van den krijgsman, zooals deze moest zijn. Als illustratie kan dienen een gedicht, dat hij in dezen tijd maakte en aldus begint: >) Life and Letters, p. 8. 2) Liter zegt hij nog eens: „personal purity is the divinest thing in man and women" (Sermons I, p. 188), de reden, volgens Robertson, waarom goddelijke eer werd en wordt bewezen aan de maagd Maria. 3) Life and Letters, p. 37. Hiermee komt overeen een eenigszins middeleeuwsehe tint, die in dien tijd ook over zijn godsdienst zelf lag, n.I. het gevoel, dat hij onder zeer bijzondere bescherming stond van de Godheid, en dat het gebed hem een talisman mocht zijn, waardoor hij aan allerlei gevaren kon ontkomen. Beide laten zich verklaren uit de ervaringen, die hij opdeed. Zie Life and Letters, pp. 36, 37. 4) „At seven years old", schrijft hij, „woman was a sacred dream", en toen hij 18 was: „\ worshipped her only as I should have done a living rainbow with no further feeling, and she was to me for years nothing more than a calm clear untroubled fiord of beauty." Life and Letters, p. 38. „No dreamy Painter! - other far is he, The happy Warriori) I would wish to be, A lowly servant of the Crucified Het kan ons dus niet verwonderen, dat al spoedig een sterk verlangen bij hem opkwam om in het leger te gaan. Maar zijn vader was van oordeel, dat zijn zoon, vooral wegens zijn godsdienstigen aanleg, hiervoor ongeschikt was, en dat zijne gaven op een geheel ander terrein moesten gebruikt worden, n.1. in de kerk. De zoon echter wilde niets weten van de theologische studiën, zijn vader niets van het leger, en het resultaat van de botsing dezer verschillende sympathieën en opvattingen was, dat hij kwam op het bureau van een procureur, bij wien hij zou studeeren in de rechten. Maar Frederick William kon zoo weinig aan een zittend leven gewennen, dat hij ziek thuis kwam. Na niet weinig aarzelen werd hem toegestaan officier te worden, en hij werd geplaatst op de lijst van een regiment cavalerie, bestemd voor lndië, zoodat hij slechts te wachten had, totdat er eene plaats open kwam. Robertson werkte hard in allerlei vakken, die betrekking hadden op zijne toekomstige loopbaan, maar daarnaast zien wij niet zonder eenige verbazing, dat hij toch ook de theologie niet geheel uil het oog verloor. Eene enkele maal kwamen inderdaad beide, overigens niets gemeen hebbende studiën, nader tot elkander, als hij namelijk zich bezig hield met de bewoners van BritschIndië, en op deze wijze in aanraking kwam met hunne godsdiensten, waaraan ons de preek: Christianity and Hindooism;i) nog herinnert. ') Deze uitdrukking slaat op een gedicht van Wordsworth, waarin deze schildert: the charakter of the happy warrior. Het gedicht van Wordsworth draagt dezen titel. -) Aangehaald door Arnold, Robertson of Brighton, p. 25. 3) Sermons Vol. IV, xxiv, p. 274. Zoo gingen twee aangename jaren rustig voorbij, maar nog was zijne aanstelling niet gekomen. Meermalen en van verschillende kanten ried men hem aan zich geheel te geven aan de theologie, maar steeds werd dit afgewezen, hoewel uit aanteekeningen zijn eigen twijfel blijkt in de vraag, op welk gebied hij het vruchtbaarst werkzaam zou kunnen zijn. Het was bij hem niet de voornaamste overweging: wat wil ik het liefst, want dit was niet twijfelachtig, maar hoe kan ik, mijn aanleg in aanmerking genomen, Christus het best dienen. Hoewel hij meende - en zeker ook wel hoopte i) - in het leger, beweerden anderen, die hij hoog schatte: in de kerk. Zijn gebrek aan zelfvertrouwen deed hem vermoeden, dat hij zelf misschien de slechtste beoordeelaar zou kunnen wezen van zijne roeping; hij kwam meer en meer tot de meening, dat anderen hem beter kenden dan hij zich zelf, en zoo offerde hij op, wat hem het meest toelachte, om zich voortaan te wijden aan die betrekking, waarin hij den grootsten zegen zou kunnen verspreiden. Na gedaan examen werd hij ingeschreven als theologisch student te Oxford. Vijf dagen later kwam de lang verwachte brief met zijne militaire aanstelling, maar hi; nam haar niet aan. Een vriend van hem schrijft: „met groote blijdschap vertelde hij mij, dat zijne aanvraag met goeden uitslag was bekroond geworden, daar men nu niet kon zeggen, dat hij predikant werd, omdat hij geen plaats kon krijgen in het leger"-). Maar toch, wanneer Robertson later eens schrijft15): „The deep undertone of this world is sadness: a solemn bass occurring at measured intervals, and heard through all other ') In eene der preeken over Genesis lezen wij: „we use large langnage; we talk of self-sacrifice, self-devotion, and yet there has always been the secret reservation of sonie small Zoar." Notes on Genesis by tlie late Frederick \V. Robertson, M. A. of Brighton, newedition, London 1903, p. 46. '-) Life and Letters, p. 12. 3) » » » p. 286. toncs", dan ligt dat misschien ook voor een deeli) hieraan, dat hij geen krijgstrompet hoorde, die kon verhinderen, dat „all the strains of this world's music resolve themselves into that tone (of sadness)." In October 1837 werd Robertson student. Hij had zich een te hoog ideaal gevormd van het zedelijk en intellectueel leven der studenten, en het kon wel niet anders of een geest als Robertson moest spoedig bittere ervaringen opdoen. In een brief schrijft hij over: „something excessively chilling", ecne verstijvende koude, „die haar killen adem aan alles meedeelt-)." Het gevolg hiervan was, dat hij zich niet alleen steeds meer terugtrok uit het openbare leven, en zich bepaalde tot een kleineren kring, waarin hij zich thuis gevoelde, maar ook, dat hij, door zich zelf voortdurend een hoog ideaal voor te houden en anderen hieraan te toetsen, dikwijls een terneerdrukkend gevoel van tekortkoming kreeg, wat hem zélf betrof, en steeds pijnlijker ontwaarde, hoe ver ook zijne omgeving beneden een redelijken standaard bleef. Dit alles te zamen gaf hem meermalen een smartelijk gevoel van teleurstelling en verdonkerde de tint van somberheid, die over zijn leven was uitgespreid. Het was een nog weinig bepaald gevoel, wortelend in een in aanleg diep gemoed en in een fijn zedelijk besef, en gevoed door eene levendige verbeelding. Het kon wel niet anders of iemand van dezen stempel moest gedurig op pijnlijke wijze worden gewond. J) Mijns inziens drukt Prof. j. H. Gunning Jr. zich te sterk uit, als hij zegt in een fraai artikel over Robertson (in „Stemmen voor Waarheid en Vrede", jaarg. 1870), onder den geestigen en juisten titel: „een ridder in het leeraarskleed": deze verloochening van den liefsten wensch is eigenlijk de verklaring zijns levens, het geheim der mengeling van melancholie en kracht, die Robertsons gansche bestaan kenmerkt, blz. 10S1. Life and Letters, p. 29. Geen wonder, dat hij in zulke tijden de wereld met vreemde oogen aanzag immers: »the soul spreads its own hue over evcry thing; the shroud or wedding garment of nature is woven in the loom of our own feelings"i) - maar hoewel zulk een toestand voor een ander misschien eene belemmering ware geweest om zijn werk te volbrengen, verhinderde het Robertson nooit om zich steeds in te spannen en te handelen overeenkomstig zijn plicht. Evenals later, heeft hij ook als student altijd hard gewerkt. Hij bestudeerde Plato en Aristotei.es en hier en daar is dan ook de invloed van beiden in zijne latere geschriften nog aan te wijzen-'). Hij las veel van Shelley en Coleridge, maar begon langzamerhand zich meer aangetrokken te voelen door Wordsworth ; deze liefde is hem steeds bijgebleven. Toen hij van de academie kwam, kende hij den Bijbel, ten minste het N. T., vrij wel van buiten 3). Van zijne verdere theologische studie wordt niet veel meegedeeld, behalve wat betrekking heeft op de bekende beweging van Newman en Pusey 4). Dat zijn geest zich in 't bijzonder hiermee zou bezig houden, is volkomen te begrijpen, daar deze beweging in dien tijd in Engeland, vooral in Oxford, groote opschudding verwekte, en daar Robertson nooit eene meening zou verwerpen, vóór hij die geheel dacht te kennen en hij van hare onwaarheid overtuigd was. *) Sermons III, p. 129. 2) „Plato, or the little i read of Plato, gave me an impulse which can never end through eternity", schrijft hij later in '49. Life and Letters, p. 168. :i) Life and Letters, p. 14. Hij had een bijzonder sterk geheugen; zoo lezen wij b.v., dat hij later in Cheltenham de „hel" van Dante las, en van buiten kende; Life and Letters, p. 72. 4) Met 't oog hierop bestudeerde hij de Handelingen der Apostelen, de geschriften van Newman, 1'Histoire van Collier, de Institutio van Calvijn, Geschichte der Papste van von Ranke, Ancient Christianity van Taylor en gedeelten der kerkvaders; Life and Letters, p. 13, 27. Zijne ouders i) behoorden tot „the evangelical party", eene streng orthodoxe richting, waarvan de denkbeelden later (bl. 19 21) zullen worden vermeld, en zijne opvoeding was hiermee in overeenstemming. Maar het schijnt, dat hij reeds als student zich niet volkomen bij eene bepaalde partij kon aansluiten 2). Dit is zeker, dat Newman eene groote aantrekkingskracht op hem heeft uitgeoefend, en m. i. zegt Brooke zeer terecht^), dat de groote heftigheid, waarmede hij spreekt over de Traktariers, voor hem een bewijs is van de groote kracht, waarmee ze hem aantrokken. Dit blijkt ook o. a. uit een brief, waarin hij spreekt over: „this Oxford delusion-heresy," en „the baneful breatli of this accursed upas tree," waarop dan volgt: „ik spreek niet als iemand, die niet in gevaar is geweest, en kan er mij daarom niet heel kalm over uitlaten" -i). Er is trouwens geen twijfel mogelijk, als hij later schrijft: „met Newman ben ik vóór eenige jaren gegaan tot aan den rand van een vreeselijken afgrond .r>)duidelijker kan het wel niet worden gezegd. Zoo zien wij dus, hoe hij niet zonder twijfel en strijd zich een standpunt veroverde; in Oxford en Winchester zegt hij zelfs meermalen, hoe hij als een kind door eiken wind der leer werd bewogen"). De Pressensé kan daarom, naar het mij voorkomt, al met zeer weinig recht beweren ï), „dat Robertson zonder ') Zijn vader meende soms in verbinding te staan met geesten van afgestorvenen. Arnold haalt in zijn „Robertson of Brighton", p. 19, 20, een brief van den vader aan, waarin hij vertelt, hoe hij eens een gezicht kreeg met de mededeeling, dat zijn vriend was overleden. „Den volgenden morgen zei ik: let er op, gistermiddag overleed Sir WlLLlAM Napier. Woensdagmorgen kreeg ik een brief met het bericht, dat Sir WlLLlAM Zondagmiddag was gestorven. Iets dergelijks heb ik nog twee keer Beleefd." 2) Life and Letters, p. 486. ' ) „ „ „ p. 23. 4) p. 24, 25. ■') „ „ „ p. 87. f') » „ „ p. 48. 7) de Pressensé, pag. 284. discussie de loopende meeningen van het Engelsche evangelisme had aangenomen." Maar dit voor het oogenblik daargelaten, toen hij hulpprediker werd in Winchester (in 1840), rekende hij zich en behoorde hij tot de evangelische partij. Hij werd tot zijn ambt gewijd met de voor hem zoo toepasselijke woorden: „Lijd verdrukking als een goed krijgsknecht van Jezus Christusi)." Den nioed en de opoffering, waarmee hij in den oorlog zou gestreden hebben, bracht hij over op zijn werkkring, hetgeen wel noodig was, daar de vorige predikant de gemeente geheel had verwaarloosd. Terwijl hij den middag besteedde aan het bezoeken der gemeenteleden, studeerde hij 's morgens; vooral las hij „books of devotion" als de „imitatio Christi" en „lives of eminently holy persons, whose tone was not merely uprightness of characterand high-mindedness, butcommunion with God besides-)." Zijne vroomheid, die haar voedsel zocht en vond in het lezen van dergelijke boeken, uitte zich ook in een methodisch geregeld gebedsleven; dikwijls nam hij voor eiken dag een bepaald onderwerp, zooals b.v: „Sunday: outpouring of the Spirit. Monday: Act of devotion. Tuesday: Spread of the Gospel. Wednesday: Kingdom of Christ. Thursday: Self-denial. Friday: Special confession. Saturday: Intercession3)." Diezelfde geesH) schijnt ook te voorschijn te treden in zijne preeken uit dien tijd, „in zijne diepgevoelde beschrijvingen van de liefde van God in Christus5)," hoewel die preeken volgens Brooke overigens overladen zijn met ontledingen van leerstukken, zonder een persoonlijken stempel te vertoonen. ') Life and Letters, p. 47. 2) 2 Tim. 2 : 3. 3) Life and Letters, p. 49. 4) Zijne preeken van Winchester zijn niet uitgegeven. 5) L.ife and Letters, p. 50. Zooals Robertson toen was, had hij kunnen leven in een kloostei, cuni lihello in angello, verdiept in vrome overpeinzingen over de geheimenissen van het leven en sterven van Christus, een deel van den dag verzonken in gebed; zieken bezoekende en ongelukkigen troostende; verder afgesloten van de wereld, levende in stienge ascese, zich kastijdende en treurende over eigen en anderer zonden. Zoo was het ook in Winchester. Hij gaf zich geheel aan zijn werk, en „werd eiken dag meer overtuigd, dat er slechts één ding op aarde is, waard 0111 voor te leven, nl. om Gods werk te doen en meer en meer gelijk te worden aan Zijn beeld door bittere vernedering, zelfverloochening en gebed')." Ja, ook door bittere vernedering en zelfverloochening. Want, hoewel hij velen voor zich won, en de kerk zich langzamerhand vulde, hoewel hij veel vriendschap en aanmoediging ondervond van zijn rector, gevoelde hij toch ook sterk al de groote bezwaren, die zich moesten voordoen, en veel van dit alles weet hij aan zich zelf, aan zijne zonde. Om deze te overwinnen, trok hij zich terug uit de wereld, beperkte zijne uitgaven tot het allergeringste en gaf het overige van zijn inkomen aan de armen. Hij genoot veel minder slaap en voedsel dan noodig was. Over zijn godsdienstig leven uit dien tijd schrijft Stopford brooke: „het is pijnlijk zijn dagboek te lezen, waarin zijn geheele innerlijk leven nauwkeurig wordt ondergebracht in bepaalde rubrieken; zijne zonden en afdwalingen worden onderverdeeld; zelfzucht wordt gevonden in al zijne pogingen en besluiten, en lijsten worden aangelegd van al de genadegaven, die hij in 't bijzonder noodig heeft 2)." Hoe moeten wij dezen vorm van zijn godsdienstig en zedelijk leven beoordeelen? Laten wij niet dadelijk zeggen, dat hij de uiting is van een onnatuurlijken, ziekelijken toestand. Vooreerst is zulk een oordeel zeer subjectief, en men hoort 1) Life and Letters, p. 46. -) » v » p. 50. deze adjeetieva zóó veelvuldig en gemakkelijk toepassen op allerlei toestanden en gevoelens, waarvan menigeen zich op deze wijze meent te kunnen afmaken, dat men wel eens huiverig wordt, dit voorbeeld te volgen. Maar zelfs, al hadden wij een objectieven maatstaf, zoo brengt ons dit niet verder, daar wij dan toch moeten trachten dezen toestand te verstaan, en onderzoeken, of het ook mogelijk is de oorzaken er van op te sporen. Mij dunkt, wij mogen wel beginnen met te zeggen, dat Robertson door en door ernstig en eerlijk was. In een van zijn eerste brieven uit Winchester schrijft hij: „it is a heavy thing, the weight of souls -- hard up-hill work')." Daarom heeft hij zich nooit willen behangen met „the drapery of life, wich curtains away from us the loathsome parts of existence-')," maar heeft hij steeds de waarheid, zooals deze zich aan hem voordeed, in het aangezicht durven en willen zien. Hij heeft hiervoor gestreden met de wapenen, die hij de beste achtte, met de wapenen, die hij vond aangewezen door de helden, over wie hij las, met de wapenen, die tot op zekere hoogte bruikbaar zijn, gelijk Robertson later zelf toegeeft: „The outward world does teil upon the spirit within us3)." Robertson was eerlijk, trachtte oprecht met zich zelf om te gaan. Hij leefde niet als asceet om belangrijk te zijn of om zich anders voor te doen dan zijne medemenschen, maar 't was eene krachtige en pijnlijke pogingom vóór zijn sterven „gelijk te worden aan Gods beeld." Toch bond hij op verkeerde wijze den strijd aan-i) door te l) Life and Letters, p. 58. -) Sermons by the Rev. Frederick W. Robertson, fifth series; London, Kegan Paul, Trench, Triibner & Co., 1903, p. 13. 3) Sermons V, p. 194. 4) Hij zegt in eene van zijne preeken in Cheltenham (Sermons V, p. 23): „bescheidenheid leeren wij over 't algemeen slechts door schande en mislukte pogingen. Een jong Christen is begeerig zich direct als een heilige te onderscheiden; de geoefende en beproefde heilige rekent het zich een eere, als hem wordt toegestaan met een gevoel van schaamte de laatste plaats in teneinen". Zie ook: Sermons 1, p. 220. wanen, dat het leven van een heilige slechts bestaat in het vernietigen der natuurlijke begeerten, en dat dit bereikt wordt door „spasinodic unnatural efforts" *). Hij was zich toen niet, als in lateren tijd, bewust, dat „het ascetische leven van onthouding, vasten, en allerlei gestrenge en zonderlinge praktijken de lagere en meer aardsche vorm van religie is" 2) en dat „after all" „het ascetische leven een verfijnde vorm van zelfzucht moet genoemd worden" 3). Om te verduidelijken in welken zin Robertson dit laatste bedoelde, wil ik enkele woorden aanhalen uit de preek: Jacobs wrestling. „Laat ieder, die oprecht is, neerdalen in de diepte van zijn wezen en ons een antwoord geven op de vraag: welke is de innigste begeerte uwer ziel? Naar dagelijksch brood? Dit vroeg Jacob, toen hij zijn God voor het eerst ontmoette - bewaring, veiligheid. Is het zelfs: vergeef ons onze zonden? Jacob had eene" zonde die hem moest worden vergeven, en in dat plechtigste oogenblik van zijn leven sprak hij daarover geen woord. Of is het- Uw Naam worde geheiligd? Neen. Onze brooze en toch verhevene natuur vraagt misschien in de meer aardsche tijden van ons godsdienstig leven: red mijne ziel, maar in de meest hemelsche momenten is het: zeg mij uw Naam 14). In dezen zin spreekt, meen ik, Robf.rtson over „a refined form of selfishness", eene verfijnde wijze om ons met ons zelf bezig te houden; in dien zin zou men Winchester zijn «Bethel' , den laatsten tijd te Cheltenham en zijne reis „den Jabbok' kunnen noemen En heb ik Robertson goed begrepen, dan vloeide deze vorm van een „zich bezig houden met zich zelf", deze strijd en dat lijden hieruit voort, dat hij zich niet volkomen aan God kon overgeven, niet volkomen gevoelde, dat hij kind was van God. 1) Life and Letters, p. 148; zie ook Sermons 111, pp. a8, 59. 2) Sermons 11, p- 260. ■>) „ V, p. 98. 4) „ l, PP- 46, 47. Hij kon niet wachten; hij was niet vrij gemaakt van de wet, van eene eng-nomistische opvatting van het godsdienstig leven. Nu is liet mogelijk, dat het evangelisme hem geen vrede kon geven. Mijns inziens kan men zeggen, dat de „evangelische" beginselen nooit geheel met hem één zijn geworden, evenmin in Winchester als in Cheltenham; maar overigens is er dit verschil, dat ze in Winchester hem misschien vrede hadden kunnen geven, in Cheltenham niet meer. In Winchester had hij, voor zoover ik weet, geen overtuigingen, die streden met het evangelisme als zoodanig, terwijl hij in Cheltenham tot gevolgtrekkingen was gekomen en gevoelens koesterde, die niet langer met het evangelisme konden samengaan. Vandaar m. i. de reden, waarom hij noch in Winchester noch in Cheltenham vrede vond, en waarom hij na Winchester bleef behooren tot de evangelische partij, terwijl in Cheltenham de breuk noodzakelijk moest komen. Het wordt echter tijd den draad der geschiedenis, dien wij een oogenblik lieten glippen, weer op te vatten. In Winchester werd hij ziek. Twee zusters en enkele andere familieleden waren aan de tering overleden. Zijne eenige overgeblevene zuster was in het laatste stadium. Bij zichzelf meende hij symptomen op te merken, die op deze ziekte wezen, en hij dacht spoedig te zullen sterven i), waarnaar hij trouwens verlangde. „Maar", zegt hij twijfelend, „er is een groot verschil tusschen een verlangen met Christus te zijn en een wenschen om slechts verlost te worden van de moeilijkheden van dit leven; wat ik gevoel, weet God alleen" 2). len laatste won hij een medisch consult in met dezen uitslag: de geneesheer verzekerde hem, dat hij vrij was van tuberculose, !) Life and Letters, p. 51. Een vriend van hem schrijft: „He did preach as one who thought himself dying, to dying men". a) Life and Letters, p. 52. 2 maar gaf tevens den raad om een tijd lang rust te nemen en te gaan reizen. Deze reis had in zoover belangrijke gevolgen, dat zijn geschokte gezondheidstoestand zich eenigszins herstelde, en vervolgens, dat hij in Genève kennis maakte met „Helen, third daughter of Sir George William Denys, Bart., of Easton Eston, Northamptonshirei), en na korten tijd met haar in het huwelijk trad. Dit is het eenige, wat Stopford Brooke zegt en - behalve Charlotte Broicher-) spreken ook de andere biographen niet over zijn huwelijksleven. Ook wij zullen er hier niet meer van zeggen; misschien wordt na den dood van zijn zoon nog een gedeelte van de niet gepubliceerde 3) brieven uitgegeven, waarin ook gehandeld wordt4) over wat nu opzettelijk is verzwegen. Indien echter waarheid is, wat ons het zwijgen der biographen doet vermoeden en door Broicher nader wordt bevestigd, namelijk dat aan zijn huwelijksleven de volle innigheid van een wederzijdsch verstaan ontbroken heeft, dan moet deze omstandigheid van grooten invloed zijn geweest op Robertson's innerlijk leven. Broicher geeft te kennen, dat zijn huwelijksleven eene verlammende terugwerking heeft uitgeoefend op zijn geloof aan de menschheid en hem versterkt heeft in zijne ongunstige opvatting, wat betreft de uitwerking van zijn arbeid&). Hier mag nog wel worden bijgevoegd, dat een man als Robertson hieronder zeer moest lijden; een lijden, dat niet volkomen te omschrijven was, maar gestadig moest worden gevoeld: geen ') Life and Letters, p. 62. Arnold zegt, p. 47 „Eastin Neston". -) Frederick William Robertson, sein Lebensbild in Briefen. Nach Stopford A. Brooke. Life and letters of F. W. Robertson. Frei bearbeitet von Charlotte Broicher 2te Auflage, Gotha, Friedrich Andreas Perthes 1894, S. 52, 53, 323-325. 3) Tot nu toe is slechts een derde deel der brieven uitgegeven. 4) C. Broicher, S. 325. 5) » „ S. 324. scherpe, akute, maar een min of meer knagende pijn. Zou het niet zijn doorn in het vleesch zijn geweest, en zou hij niet aan zich zeiven hebben gedacht, toen hij als „doorn" noemde: „some domestic incongruity, some family unhappiness which the man may forget at his labour, is his shop, in the field; but the time comes when he must go home, and there is the thorn awaiting him i)" ? Maar dan heeft noch in Cheltenham, noch in Brighton de Lethe gevloeid, waarin zijne ziel zich kon onderdompelen om voor een oogenblik te herrijzen, bevrijd van alle onaangename herinneringen, die verbonden waren aan zijnen dagelijkschen arbeid, en die hij veelvuldiger en dieper gevoelde dan anderen; dan heeft voor hem niet alleen geen „home" bestaan, waarheen hij daaglijks kon terugkeeren en waar hij nieuwe krachten kon verzamelen, maar vond hij daar, die zulk eene behoefte had aan sympathie, „the thorn awaiting him", met zijn kleine prikjes, zijn heele kleine prikjes misschien, doch die hem zeker wel moesten verbitteren, in elk geval hem zijn lijden zwaarder moesten doen gevoelen. Teruggekomen uit Genève, nam hij nog wat rust; van dezen tijd valt niets bijzonders te vermelden. Ook wij zullen, alvorens vei der te gaan, hier een oogenblik onze beschrijving van zijn leven staken, om in korte trekken een schets te geven van het evangelisme en van enkele andere godsdienstige denkbeelden, die men in dien tijd in Engeland aantrof. Dit zal ons in staat stellen om Robertson's innerlijke ontwikkeling beter te verstaan. Evenals het piëtisme in Duitschland, zoo was het evangelisme in Engeland eene reactie tegen het rationalisme van de 18de eeuw. Vooral in den eersten tijd werkte het evangelisme zeer gunstig, daar het aandrong op reinheid van zeden, en de maatschappij op vergeten of nooit volbrachte plichten wees in een tijd, dat hieraan in 't bijzonder behoefte bestond. Zeer veel heeft het gedaan voor de verstootelingen der maat- i) Expository lectures on St. Paul's epistles to the Corinthians; new edition, London, Kegan Paul, French, Trübner ik Co, Ltd. 1902, p. 442. 2* schappij en voor het verbeteren van den toestand van overwonnen en onderdrukte rassen en stammen. Maar toch had het eene opvatting van den godsdienst, waaruit gemakkelijk verkeerde gevolgen kunnen voortvloeien. De godsdienst in 't algemeen en ook het Christendom, werd beschouwd als iets, dat als 't ware aan het gewone leven was toegevoegd. Zoo lag in liet evangelisme dus eene strekking 0111 den godsdienst te scheiden van de aardsche dingen, die niet alleen als minderwaardig werden beschouwd, maar onwillekeurig min of meer verwaarloosd moesten worden. Men hield zich weinig bezig met intellectueele vraagstukken, ook niet op godsdienstig gebied, daar het groote beginsel der evangelische theologie was, dat men niets wilde weten van een subjectieven maatstaf; immers de dogma's zijn waar of onwaar, 'tgeen enkel hiervan afhangt, of zij overeenkomen met wat door openbaring was gegeven, of met de verklaringen van eene niet gezag bekleede geloofsleer. De Pressensé noemt de volgende kenmerken: het aannemen der woordelijke inspiratie van den bijbel; het gelooven in de verzoening door het passieve lijden van den Zoon Gods, die helsche straffen leed in plaats van de menschheid; eene geheel uitwendige toerekening van het offer aan het kruis door een geloof, dat meer leerstellig was dan mystiek; het vieren van den Zondag als een Joodschen Sabbat; het aannemen van de uitverkiezing van enkelen, terwijl niet zelden ziekelijke denkbeelden voorkwamen over het 1000-jarig rijk1). Dit waren, meende men, de zuiver Christelijke leerstellingen; hierover viel verder niet te redeneeren; die hiervan afweek kon geen Christen zijn. Daarom achtte men wetenschap eigenlijk uit den booze, terwijl men zich ook met het politieke leven zoo weinig mogelijk inliet, daar dit behoorde tot de „wereld" en niets te maken had met den godsdienst, gelijk ook de liefde tot de ') De Pressensé, p. 287. natuur als eene zondige neiging werd beschouwd en veroordeeld werd als eene afgodische vereering van het schepsel. Geen wonder, dat wij spoedig mannen zien optreden met ruimere cn breedere opvattingen van het godsdienstig leven,* ongeveer 1825') brak voor Engeland en Schotland eene periode van nieuw leven aan, die een 20-tal jaren duurde. Hier moeten genoemd worden mannen als Coleridge, Whately, Thomas Arnold, Erskine en Macleod Campbell ^). John Tulloch geeft in zijn: movements of religions thought in Britain during the nineteenth century, enkele algemeene trekken aan, die al de genoemden min of meer gemeen hebben, en welke duidelijk het groote verschil met de evangelische opvattingen doen uitkomen. Hij noemt het volgende: „het geloof aan God als een liefhebbenden Vader van alle menschen; de overtuiging, dat het godsdienstige leven zijn grond heeft in onmiddellijke aanraking met het Goddelijke, eerder dan in het aanhangen van eenige bepaalde vormen; de erkenning van het religieuze bewustzijn met zijn eigen rechten tegenover de openbaring, in 't bijzonder tegenover de scholastieke dogma's; het verlangen naar een meer levend geloof en het koesteren van een optimistisch katholiek ideaal in plaats van sektegeest en verdeeldheid 3)." Omstreeks dezen tijd ook kwam er in sommige kringen een ernstige godsdienstige twijfel of ook zeer bepaald ongeloof aan het woord. Ik noem hier de beide Mill's, Lewes, Clough, Sterling, Matthew, Arnold en George Eliot. Wie nu op dezen weg van heele of halve ontkenning geen bevrediging ') Zie: movements of religions thought in Britain during the nineteenth century 1820—1860, St. Giles' leclures by John Tulloch, New\ork, Charles Schribner's sous, 1901; 1825, omdat in dit jaar verscheen van Coleridge: Aids to Reflexion, zie Tullock, p. 254. 2) In sommige opzichten kunnen ook Newman en Pusey tot hen gerekend worden. s) Tulloch, p. 167, vonden, zochten en vonden haar o. a. bij Carlyle, maar vooral bij de toen opkomende nieuwe beweging, nl. de zoogenaamde „Broad Church", waarvan de voornaamste leiders waren: F.. D. Maurice en C. Kingsley - en waartoe ook Robertson moet gerekend worden; zij staan het dichtst bij Coleridge, Whateley en enkele anderen. Oorspronkelijk werd met deze benaming van Broad Church geen partij aangeduid, maar werd zij voor 't eerst gebruikt in 1850 door Dean Stanley, die van de Engelsche kerk zeide, dat zij was: „by the very condition of its being neither High, nor Low, but Broad i). Deze Broad Church heeft nooit scherp belijnde grenzen gehad; de voornaamste vertegenwoordigers verschillen aanmerkelijk in hun meeningen. Hoewel ik in dit verband ook Robertson noemde, zoo kennen wij hem toch reeds voldoende om te weten, dat wij door dit te doen op onze beschrijving van zijn leven eenigzins zijn vooruitgeloopen. Immers toen hij uit Genève terugkeerde, behoorde hij tot de evangelische partij, en na enkele maanden werd hij - in 1842 in deze onderstelling beroepen tot hulpprediker te Cheltenham. Hij kwam hier in eene geheel andere omgeving, daar hij tot nu toe bijna uitsluitend gearbeid had onder de armen „who do not make so great a parade of their spiritual life"2). Cheltenham was een badplaats en een stad van weelde, bovendien, volgens BrookeS) een „hotbed of religious excitement". Robertson kwam hier veel meer dan in Winchester in aanraking met een bepaald soort menschen, die in elke partij te vinden zijn, maar die vooral bij het evangelisme voorkwamen, 't geen wel eenigszins begrijpelijk is, daar bij de oppervlakkigen onder hen het groote gevaar bestond om zich tevreden te stellen met het verstandelijk aannemen der leer, om dan voorts laag neer te zien op andersdenkenden, en bovenal om de munt, de dille en !) Tulloch, p. 261. 2) Life and Letters, p. 79. 3) » „ p. 79. den komijn te vertienden, doch het zwaarste der wet na te laten. Naast innige vroomheid en zedelijkheid van zuiveren stempel, heeft het evangelisme veel van deze doode rechtzinnigheid voortgebracht. Zij waren de Christenen, uitreikers van den Christentitel aan de menschheid, in de eerste plaats aan den predikant; uitdeelers der eeuwige zaligheid en verdoemenis; zij maakten uit, wat moest worden gedacht, gevoeld, geloofd, gedaan. Het beste wapen tegen de aanvallen van dezulken, is volgens Maclaren i) een dikke huid en een onverstoorbaar goed humeur. Maar Robertson miste beide, wat voor hem beteekende: werkelijk lijden. Vooral stond hij onder voortdurende controle van zijn „muslin episcopate" zijne bisschoppen in inoesseline klecding, zooals hij zijne ladyhearers noemde-'), en volgens Robertson*) zijn „women even more violent in their bitterness then men". Deze bitterheid was, tenminste in het begin, geheel onverdiend, daar men hem verkeerd beoordeelde en allerlei meeningen toeschreef, die hij in 't geheel niet had bedoeld, veel minder uitgesproken. Doch nu weet hij dit, vooral in de eerste jaren, meer aan zichzelf, dan aan de hoorders, die de waarheid alleen in bepaalde vormen konden herkennen. Robertson gaf de schuld aan zich zelf; hij was onduidelijk geweest; ja hij was ongeschikt voor zijn werk, dat hij begon te beschouwen als eene mislukking. Hij was van oordeel geen invloed uit te oefenen, want al kwamen er velen om hem te hooren, het gaf hem geen genoegen te weten, dat „wat hij zeide, door menigeen werd bewonderd, het moest ook worden gevoeld" 4). Nu was dit natuurlijk bij velen wel het geval, namelijk dat zij bewonderden zonder dieper en zuiverder belangstelling, maar dit gaf Robertson toch allerminst J) Sermons V, Introduction Ian Maclaren, p. XXXVII. 2) Life and Letters, p. 66. s) » » ii p. 191. 4) » .1 » p. 66. recht tot generaliseeren i). Aan den anderen kant begon bij toch ook meer en meer in te zien, dat de schuld niet alléén bij hem zeiven lag; het werd hem steeds duidelijker, dat niet ieder, die zich als een vrome voordoet, dit ook in werkelijkheid is; hij leerde Phariseërs kennen van den zuiversten stempel, en „met afschuw wendde hij zich af van de heftige en blinde beschuldigingen, die de drijvers en de dagbladen van de uiterste rechterzijde der evangelische partij onder den dekmantel van het Christendom uitstrooiden" 2). Nu waren er natuurlijk ook vele edeler gezinden, maar toch... zijn geloof aan de waarheid van het evangelisme had een gevoeligen schok gekregen, dien hij slechts had kunnen te boven komendoor volkomen sympathie met de beginselen dezer partij, door de overtuiging, dat deze de zuiverste belichaming waren van het Christendom. Robertson kwam in Cheltenham niet alleen in eene geheel andere omgeving, hij leefde ook op eene andere wijze. Zoo liet hij het lezen der ..devotiona! books" na, uit vrees, dat ook bij hem sleur zou worden, wat hij tot zijne voortdurende ergernis bij anderen zag: nl. het opwekken van godsdienstige gevoelens zonder daarmee overeenstemmenden handel en wandels). Voorts bemoeide hij zich hier meer met maatschappelijke vragen, tengevolge waarvan hij enkele werken op staathuishoudkundig gebied en de sociale kwesties, die toen aan de orde waren, bestudeerde *). Evenzeer als hij steeds een grooten invloed uitoefende op zijne omgeving, zoo kon hij omgekeerd op den duur zelf niet missen de aanraking met anderen, de vruchtbare wrijving der ') Hij gaf dit later zelf toe, evenals hij na Winchester bemerkte, dat zijn werk hier niet zonder gevolg was gebleven, Life and Letters, p. 62. 2) Life and Letters, p. 79. s) » „ » p. 79. *) r n v p. 72. gedachten, die daarvan het gevolg kan zijn'). Hij begon weer poëzie-) te lezen cn geschiedenis, natuurkunde en chemie te bestudeeren. Kort na zijn komst in Cheltenham las hij Carlyle, door wien hij in een geheel andere gedachtensfeer werd binnengeleid; voorts Coleridge, Edwards, Emerson en enkele Duitsche philosophen en theologen, zooals Fichte en D. F. Strausz. Terwijl hij in Winchester zich weinig met intellectueele vraagstukken had ingelaten, kwam hij in Cheltenham in gedurige aanraking met het overal gewekte, frissche, godsdienstige leven, cn daardoor met de gewichtige vragen, die zulk eene beweging pleegt op te werpen. De stille werking van dit alles kon niet uitblijven. Hoewel het zich denken laat, dat Robertson ondanks dit alles het Evangelisme was blijven beschouwen als de zuiverste formuIccring van het Christendom, zoo was dit toch in werkelijkheid niet langer het geval; wij zullen de sporen hiervan spoedig kunnen waarnemen. Men kan niet ontkennen, dat Robertson, zonder bepaald op te houden evangelisch te zijn, wel eenigszins van de evangelische lijn afweek, toen hij de genoemde boeken las, en men zal deze studie wel moeten beschouwen als een bewijs, dat allerlei nieuwe vragen bij hem opkwamen, en het oude hem niet in alles bevredigde. Ook zijne beschouwing van natuur en kunst, zooals deze uitkomt in zijne „lezingen over poëzie," was eene geheel andere, dan in die partij kon verstaan en gebillijkt worden. Wij leerden reeds zijne weifelingen in Oxford en Winchester kennen; hij kon zich nu eenmaal niet tevreden stellen met een bloot: „quod semper, quod ubique, quod ab omnibus" van de eene of andere richting, hij bezat ook den moed om zoo noodig te komen tot andere gevolgtrekkingen, dan door zijne partij konden goedgekeurd worden. Dat ook in Cheltenham zich spoedig moeilijkheden voordeden, J) Life and Letters, p. 70. 2) Hier hield hij reeds de lezingen over „den invloed der poëzie," die hij later, uitgebreider, in Brighton gaf. Life and Letters, p. 72. blijkt o.a. reeds uit een brief van der evangelische geestelijkheid vind' ik Té"™ ****** eene slappe gevoeligheid in nb»^ u e"Swaard. Ik vind «wninwekkende godsdienst vroeger. Met hunne aanhangers heb ,kJ 7 ,a" hen zelf, want „ne 2iin * " ' k "°S mmder op ,lan met maar dan in grooter formaat, ft 1 ° °p1ee" T"11 h"nne 'outen, theologische Ismaël. De Tractariërs ' g'{.' b'jna al,ecn. een sehen drukken noe al vrii H vi r-i Ver3C ten m'j' cn de evangeli- I" zijn dagboek schr«fl hj'b'v . ""in geweten, dan pl' H '°C n,ecr l,"s,ere» »» en beproeven meer mijn aandaeht • I») de leerstellingen over Christus-)" """ :z r, -—- * beteeken is van het kruis, nl. i„ dezen Hn * diepc door lijden ü). ' a* VVIJ volmaakt worden Steeds meer wordt hij zich bewust dat hii „ , kend worden tot de evangelischen 7 , ' mag gere' van hunne beginselen is diep geschokt'"ja^ ^ T vrede te kunnen vinden. Het een na he ' l ^ mi toe als waarheid heeft beschm, h ' Va" Wat hij tot wordt hem een drukkend mv t ■ ' °ntz'nkt hem" He* 'even gekomen bij zijn ^ ^ ^ ***"» * * "* dat'?eIe,Svr„n ***« * geV0e,en' vertrouwen heeft gesteund "' Ma3r°P Z°0,a"g blind wantrouwen; als men de onbedu^demihekl T ^ ***** 'e 'neeningen, waarop men zich onbe ' Va" ve,e der trad,tl'oneele P Z'Ch nbePaald verlaten had, begint te ') Life and Letters, p. 80. " » „ p. 74. " * » p. 75. doorzien en in die verschrikkelijke onzekerheid begint te twijfelen, of er wel iets is, waarop men vertrouwen kan. Het is een vreeslijk uur - laat hij, die het heeft doorgemaakt, zeggen hoe vreeslijk als dit leven zijne beteekenis heeft verloren en schijnt te zijn sarnengeschrompeld tot één oogenblik; als het graf het einde van alles schijnt; menschelijke goedheid slechts een naam, en de hemel boven dit heelal eene levenlooze ruimte, eene sombere en duistere leegte, omdat God is verdwenen i)." Met deze woorden heeft Robertson later zijn eigen toestand geschilderd, en het spreekt wel van zelf, dat hij zoo - ook afgescheiden van zijne geheel geschokte gezondheid - onmooglijk zijn gewonen arbeid kon verrichten. Daarom vertrok hij naar het vasteland; hij reisde naar Tyrol. Hij was geheel alleen, want „a man ought to burn his own smoke, if he cannot convert it into clear Aame*)," en hij doorleefde vreesehjke weken. De natuur gaf eerst geen rust; „grandeur makes me misanthropic, and soft beauty makes my heart beat with a misery, that I cannot describe»)." Langzamerhand echter begint hij de natuur met andere oogen aan te zien4), en als hij na 11 2 maand 10 Heidelberg aankomt, is zijn toestand veel verbeterd en de kalmte gedeeltelijk teruggekeerd. Op juiste wijze beschrijft Tulloch») de stille en genezende werking der natuur, zeker ook van toepassing op Robertson: „Het is eene eigenaardige, pijnlijke en tevens verheffende ervaring, ') Lectures, addresses and otlier literary remains; a new edition; London Kegan Paul, Trench, Triibner & Co Ltd. Paternoster House, Chariné Cross road, 1895, p. 49. 2) Life and Letters, p. 8S 3) » » » p. 93. «) Hij spreekt bv. over „rich tints," „rich yellow pumpkins," die „delicious - looking" op den grond liggen (Life and Letters, p. 97); en later; „I can enjoy these mountains" (p. 100): „my heart bottnds at the unexpeeted sight" (p. 102) etc. 5) Movements of religious thought, p. 304. wanneer het vermoeide hart met een ondragelijk gevoel van cge'1 bewustzijn komt tot de indrukwekkende en prachtige natuurtafereelen, en dan beseft, dat die majestueuze omgeving slechts et mysterie van het leven vergroot, den last der gedachten verzwaart. In plaats dat de wolken wegdrijven, schijnen zij tijdelijk s echts vasten vorm aan te nemen; maar intusschen volbrengt de natuur haar heilzaam werk; de vermoeide hersenen verzamelen nieuwe krachten, en als de gezondheid is teruggekeerd, wordt het duidelijk, dat de natuur, die wij bezochten, eene wondere uitwerking had, daar zij niet alleen vrede bracht, maar tevens den gezichtskring verruimde, en onze gedachten verhelderde" AI ontkent Robertson volstrekt niet den heilzamen invloed c icn de natuur dikwerf kan uitoefenen, zoo noemt hij toch, wanneer hij over twijfel spreekt, niet hare inwerking als een middel om dezen te overwinnen, maar wijst hij een geheel anderen weg ..Wanneer alles schijnt gehuld te zijn in vreeselijke onzekerheid, ken ik slechts één weg, waarlangs men ongedeerd uit dezen smartehjken strijd kan komen, n.I. door vast te houden aan de groote, eenvoudige axioma's der zedelijkheid. Is er geen God en toekomstig leven, zoo is het toch beter edelmoedig te zijn, dan zelfzuchtig, beter kuisch te leven dan losbandig, beter waar te wezen dan onoprecht, beter zich moedig te betooncn dan een lafaardi)» Kort nadat hij in Heidelberg is aangekomen, schrijft hij: „van sommige dingen ben ik zeker, en deze zijn mijne „Ursachen", die niet van mij kunnen worden weggenomen. Zedelijke goedheid en schoonheid zijn realiteiten, die ten grondslag liggen aan alle vormen der zuiverste godsdienstige uitdrukkingen. Zij zijn geen droombeelden en vinden niet hun grond in motieven van bloot iitilistischen aard-'). De beste wijze, volgens Robertson, om deze realiteiten te leeren kennen, is zelf zedelijk te handelen; door de zedelijke geboden te vervullen, beseft men hun hooge waarde. ') Lectures, adresses etc., p. 49. 2) Life and Letters, p. 88. Maar dit is volgens hem ook de weg om godsdienstige waarheden te verstaan en aan te nemen, omdat men op dezen weg hoe langer hoe meer tot bewustzijn komt van „de volkomen harmonische en liefdevolle verschijning en den ongeëvenaarden adel van de menscheüjke natuur van den Zoon des menschen i)." Zoo veroverde Robertson de overtuiging, dat „Christus den sleutel had van de levensmysteriën en dat deze niet onoplosbaar zijn-');" en tevens, dat de voorwaarde om in het bezit te komen van rijzen sleutel, bestond in de vervulling van Christus' woord: „zoo iemand wil zijn wil doen, die zal van deze leer bekennen, of zij uit God is, dan of ik van mij zeiven spreek3)." Kort nadat hij in Heidelberg was aangekomen, kon hij Zondags den dienst weer waarnemen voor de aldaar gevestigde Engelsche gemeente, die juist vacant was, en spoedig trok hij velen tot zich. „In minder dan twee maanden", schrijft hij, „is er tusschen de gemeenteleden en mij een inniger band ontstaan, dan in Cheltenham na een verblijf van eenige jaren *)." Hij was naar Heidelberg gegaan om nog rustig eenigen tijd te besteden aan de studie van wetenschappelijke vragen, en „in de overtuiging, dat voor mij een schat te vinden is in de Duitsche literatuur, graaf ik dag en nacht in de dieper liggende aarde, 0111 hem machtig te worden 5)." Deze studie droeg er zeer toe bij, om hem helderder bewust te doen worden van het gebrekkig en vergankelijk element in de evangelische leerstellingen, en om hem te doen gevoelen, dat men het recht miste de goddelijke waarheid te vereenzelvigen met haar menscheüjke fornmleering. In dien tijd begonnen de dogma's voor hem te worden, wat hij later aldus definieerde: „dogma's are ') Life and Letters, p. 233. -) » „ „ p. 378. a) Joh. 7 : 17. 4) Life and Letters, p. 105. 5) •• ii ii p. 88. approximative formulas to truthi)." Daarom voelde hij niet het minste bezwaar in de Fngelsche kerk te blijven, omdat, wat hij leerde, volgens zijne meening, enkel eene juistere formuleering was van dezelfde „eeuwige waarheden en feiten-)", die ten grondslag lagen aan de leerstellingen dier kerk. Dit inzicht is in beginsel ontstaan op zijne reis en tijdens zijn verblijf in Heidelberg, en langzamerhand oefende dit inzicht een grooten invloed uit op geheel zijne theologie. Hoewel men vele pogingen in het werk stelde om Robertson te Heidelberg te houden3), vertrok hij van daar na een verblijf van 9 weken weer naar Cheltenham. Hij had zijne betrekking daar neergelegd, en na nog een paar maanden rust genomen te hebben, werd hem de parochie St. Elbe te Oxford aangeboden, waar hij na eenige aarzeling heenging. Al bleef hij hier slechts 2 maanden, toch oefende dit verblijf op hem een gelukkigen invloed uit, daar hij geene afmattende tegenwerking ondervond, en zich geheel vrij gevoelde. Voor 't eerst werd hij zich eenigszins bewust van zijne groote gaven; het gevoel, dat zijn werk bijna geen uitwerking had, begon van hem te wijken, en hoewel hij niet gelukkig was, vond hij toch meer vrede. Reeds kort na zijn komst werd de dienst in Trinity Chapel te Brighton hem aangeboden. Eerst sloeg hij het aanbod af, doch toen het herhaald werd, vroeg hij den bisschop hem te zeggen, wat in dezen zijn plicht was; deze ried hem aan het aanbod aan te nemen, en in Augustus 1847 vertrok hij daarheen. Hiermee ben ik gekomen tot het laatste gedeelte der korte levensschets, daar met Brighton zijn loopbaan is geëindigd. Zeven jaren heeft hij hier nog gewerkt, maar die betrekkelijk kortstondige arbeid heeft hem beroemd gemaakt; als men spreekt !) Life and Letters, p. 316. 2) „ „ p. 316. 3) « i, ,, p. 105. over Fred. W. Robertson, bedoelt men altijd „Robertson of Brighton", omdat wij bijna alleen - met uitzondering' van een klein aantal') de hier gehouden preeken en lezingen kennen. In Brighton heeft hij zijne volle ontwikkeling bereikt, terwijl geen groote veranderingen in zijne denkbeelden meer zijn aan te wijzen. In Brighton „the queen of the watering-places" trof men mensehen aan met de meest uiteenloopende denkbeelden op godsdienstig en sociaal gebied. Tegenover en naast eenzelfde enge en starre orthodoxie als in Cheltenham, vond men hier zoowel in hoogere als lagere kringen volkomen onverschilligheid en ongeloof. 7 usschen de beide uitersten kon men nagenoeg alle schakeeringen aantreffen. Predikanten van allerlei partijen stonden tegenover elkandei. Tiactariers, Evangelischen, Katholieken, Unitariërs, allen waren vertegenwoordigd. Naast bekrompen conservatisme vond men een vrijmoedig radicalisme, belichaamd in chartisten en socialisten. Groote armoede en de rijkste weelde; inspannende arbeid en aan het strand: „heele groepen vroolijke menschen, die op en neer flaneerden, over niets zich druk maakten, en die vervuld waren van eigen heerlijkheid, alsof de groote ontzaglijke zee niet vlak bij hen ware" -'). Spoedig was de kerk, waarin Robertson preekte, eiken Zondag geheel gevuld; wel waren er velen, die slechts kort bleven, maar de plaatsen werden telkens weer door anderen bezet. Toch schreef hij dit niet zoozeer aan belangstelling toe, als wel, deels aan nieuwsgierigheid, deels aan de zucht om te kritiseeren en te belasteren, 't geen mede de reden was, dat hij zich menigmaal over zijn ambt uitliet op eene wijze, alsof hij het de grootste beproeving achtte, die hij kende. Laat mij enkele sterke uitdrukkingen mogen aanhalen. !) Wij kennen 2 preeken uit Cheltenham V, 1, 2, en 5 uit Oxford V, 3, 4, 5, 6, 7. -) Fanny Kemble over Brighton, aangehaald door Arnold, p. 115. „Hoe lang zal het preeken duren? Van ganscher harte hoop ik, niet tot het einde van mijn leven, of het moest zoo goed als afgeloopen zijn; want het is een ellendig martelaarschap, bestaande in een langzamen dood, niet ongelijk aan het welwillend systeem om iemand te roosteren op een klein vuurtje, met welk systeem de goede Christenen van vroeger tijd op zoo uitstekende wijze de grootte van hun Christelijke bedrevenheid getoond hebben" '). „Ik kan het alleen verdedigen op grond van de groote wet, die, naar ik geloof, de wet van ons bestaan is: opoffering voor anderen" -). „Mocht het Gode behagen, dat ik wat meer ware dan een peperbus, die dienen moet om een aangenaam-sterke prikkeling te geven aan Brightoniaansche gehemelten" 3). „Ik wenschte, dat ik het preeken niet zoo haatte, maar de vernedering een Brightonsch predikant te zijn is bijna ondragelijk" ■»). „Ik kan niet zeggen, hoe ik mij vernederd gevoel, dat ik ontaard tot een populair prediker van een fatsoenlijke badplaats" 5). Het valt niet te ontkennen, dat Robertson hier sterk overdrijft; hij miskende op deze wijze vele blijken van oprechte waardeering en sympathie, die hij toch óók ontving. Laten wij intusschen bedenken, dat hij zulke uitdrukkingenin brieven bezigt: in korten tijd opgeschreven, gericht aan personen, die hem kenden en wisten, hoe ze alles moesten opvatten; vlug op het papier 1) Life and Letters, p. 192. 2) „ „ „ p. 231. 3) „ „ „ p. 307. <) „ „ „ p. 331. 6) „ „ » p. 431. 6) Hiermee heb ik ook het oog op velerlei uitvallen tegen de evangelische partij, jegens welke hij - ondanks zijne groote verdraagzaamheid, die hij overigens steeds ten opzichte van andersdenkenden betrachtte wel eenigszins en soms zeer onbillijk is geweest. Maar de groote bekrompenheid, en onverdraagzaamheid, waarmede hij voortdurend in aanraking kwam, kunnen ons die stemming wel begrijpelijk maken. vastgelegde beelden van snel wisselende gemoedsstemmingen. Van Robertson is niet minder waar dan wat Tulloch van Carlyle zegt: „He had the graphic faculty more than any other: he could not help putting pen to paper" i). Maar dan overweegt men niet elk woord, vraagt zich niet telkens af of het ook beter ware iets weg te laten en of ook iets gezegd wordt, waarvan men later berouw zal hebben. Bovendien, wij mogen er hier mee rekenen, dat, als hij „the sacnfice of the lips", „the sacrificial expression by words", „eene verlichting, een voorbehoedmiddel tegen kwelling" en „een'veiligheidsklep" noemt 2), dit ook van toepassing is op vele van zijne brieven en de daarin gebezigde uitdrukkingen. „Het lucht geven aan zijn wanhoop was zulk een veiligheidsklep, waardoor hij zichzelf bewaarde voor het gevaar, dat gevoelens onder te hoogen druk bedenkelijk werden, en het bracht hem dikwijls in dien harmonischen toestand, waarin slechts krachtig en heilzaam werken mogelijk is 3)." Voorts waren er inderdaad allerlei verschijnselen, die aantoonden dat hij velen tegen zich had. Hij was nog geen jaar in Brighton' toen hij bij den bisschop werd aangeklaagd, dat hij „de politiek" op den kansel bracht, en een revolutionair en een democraat was, zeer vage beschuldigingen, die volgens Robertson (in een brief aan den bisschop) hun oorsprong hadden in het feit, dat hij sprak over de groote gebreken der hoogere klassen. „I cannot help believing that — hinc illae lacrymae, my lord" 4). In de evangelische dagbladen en elders werd hij onophoudelijk belasterd 6). Gedurig kreeg hij brieven en bezoeken om hem te *) Religious thought in Britain etc., p. 191. 2) Life and Letters, p. 176. 3) Stopford A. Brooke, p. 474. 4) Life and Letters, p. 122. • i "Thf ,°nly satisfaction 1 ëet from being in a „prominent position" is that of being a good butt for rotten eggs and cabbage-stalks." Life and Letters, p. 130. 3 bestraffen of te waarschuwen voor verdere afdwalingen, waaruit hij bespeurde, dat men hem niet begreep of niet begrijpen wilde. Vele conservatieven kreeg hij tegen zich, omdat hij te liberaal was, en velen der linkerzijde door de omstandigheid, dat hij ook het goede der rechterzijde kon waardeeren. Noch op godsdienstig, noch op sociaal gebied sloot hij zich bij eene partij aan, en „unless a man has a skin like a rhinoceros and a heart like a stone-fruit, it is no easy thing to work alone"i), vooral wanneer deze arbeid niet alleen bestaat in afbreken, maar ook in opbouwen 2), gelijk bij Robertson het geval was. Nu zou menigeen zich misschien van dit alles weinig hebben aangetrokken, maar dat was Robertson onmogelijk. Wel beproefde hij het ernstig, en hij was zich soms ook volkomen bewust, dat die beschuldigingen weinig beteekenden 3), maar toch was deze toestand hem zeer pijnlijk, vooral in tijden, dat hij zich vermoeid gevoelde. Des Zondagavonds en Maandags, later ook op Dinsdag en Woensdag had hij vooral te strijden met sombere gedachten, daar hij dan afgemat was door de inspanning van het preeken, en alle dingen een donkerder tint aannamen, dan op de overige dagen. Hoewel hij nu meermalen zegt, dat hij wist niet te vergeefs te arbeiden, en hij talrijke bewijzen van werkelijke sympathie ontving, gevoelde hij zich toch eenzaam en onbegrepen. Wij zullen dit voor een deel wel moeten toeschrijven aan physische oorzaken, wat hij in 't laatst zelf ook doet. Zoo schrijft hij b.v. 21 April 1852, na vermeld te hebben, hoe hij in eene vergadering was gehuldigd en men enthusiastisch geapplaudiseerd had, dat toch „alles hem vermoeid, oudbakken, smakeloos, onvruchtbaar had toegeschenen." „Te midden van de eerbewijzen 1) Life and Letters, p. 428. 2) „It is strange (m. i. trouwens niet zoo bijzonder), but true that to the polemical Theologian explanation is often more exasperating than contradiction" zegt Tulloch, p. 69. 3) Zie bv. Life and Letters, pp. 122, 130, 145, 191, 299, 343 e.a. der menigte, gevoelde ik mij alleen en als zonder vrienden." En dan voegt hij er aan toe: „het eerste velletje van dezen brief was geschreven in eene zeer sombere stemming, het gevolg deels van de vermoeienis van den vorigen avond en het preeken en spreken van de laatste twee dagen. De stemming blijft nog. Om voor mijzelf rechtvaardig te zijn, vraag ik U, dit vel het eerst te lezen, daar ik er niet meer over oordeelen kan of ik juist zie, dan wel door een verwrongen medium - of ik mij zelf ben 'of in een onnatuurlijken toestand verkeer. Vanavond komen Mr...., zoodat ik mijne neerslachtigheid en mij zelf zal vergeten en de dingen misschien zuiverder zal kunnen zien; tenminste als ik mij sterk gevoel, maak ik het mij tot regel de waarschijnlijkheid aan te nemen, dat physische oorzaken met dit alles iets hebben uit te staan" i).' Zoo blijkt het, dat allerlei uitingen en toestanden, die op hem geen indruk zouden gemaakt hebben, als zijn gezondheidstoestand beter ware geweest, hem konden prikkelen of leed veroorzaken in tijden, waarin hij zeer vermoeid was, terwijl hij bovendien zijn lijden in zulke dagen veel sterker gevoelde. Want Robertson zou tóch geleden hebben, ook al ware hij gezond en krachtig geweest. Immers dit kon wel niet anders bij een man als hij, die zoo hoog stond en zoo fijn gevoelde, evenzeker als het hout, dat men in het vuur werpt, door de vlam wordt verteerd. Doch niet alleen, dat hijzelf een zwaar kruis had te dragen, ook de smart van anderen gevoelde hij bijna als zijn eigene, zoodat men met recht kan zeggen, dat weinigen meer geleden hebben dan Robertson in Brighton. Toch heeft hij ook daar - ja meer dan in Winchester en Cheltenham - de blijdschap van het leven gevoeld, als hij bemerkte, dat zijne woorden ingang vonden, als hij met vrienden verkeerde, niet hen of ook alleen langs het strand en in de duinen wandelde; wel het meest echter, als hij zich bewust werd de kracht x) Life and Letters, p. 366. 3* te hebben alleen te staan, als hij het gevoel had, dat wie hem ook mocht verlaten, hij één was met God. „Een heerlijk gevoel van Gods nabijheid komt soms over mij, 't geen maakt, dat het eene nietigheid is over innerlijke eenzaamheid te spreken"i). Hij kende de „pinksteruren, waarin de Geest komt als een machtige stormwind en de ziel vervult met God"2), „oogenblikken, wanneer eene zachte fluistering als van den hemel voorbijgaat en in de ziel een visioen van stille vervoering aanbrengt, dat nooit weer geheel kan verdwijnen, ook niet te midden van de wanklanken en de warreling van het dagelijksche leven" 3). Zoo werd de tegenstelling van lijden en geluk - bij Robertson steeds sterker te voorschijn tredend dan bij de meesten - in Brighton zoo scherp mogelijk. Hij heeft in die 6 jaren geleden als weinigen; hij heeft eveneens de meest innige vreugde gekend. „De aanblik van dit leven is onvriendelijk, zeer onvriendelijk. Maar er wordt genoeg schitterend zonnig geluk gevonden om ons te herinneren, dat de hoogste naam van zijn Schepper Liefde is-4)." Robertson leed zeer smartelijk, maar hij is niet pessimistisch geworden5); hij heeft nooit het leven veracht; hij heeft zijn kruis gedragen als een Christen. In den laatsten tijd kreeg vooral het lichamelijk lijden geheel de overhand. Een paar jaar had hij soms erge hoofdpijnen en het bleek, dat hij eene ontsteking in de kleine hersenen had"). 1) Life and Letters, p. 152. 2) Sermons III, p. 119. 3) Life and Letters, p. 205. 4) Sermons I, p. 321. 5) „Life is not deception, but illusion" zegt hij eens (S. III, p. 87). „Gods promises are true, though illusive; far truer than we at first take them to be" p. 90. 6) Volgens Arnold was deze pijn een gevolg van een hartkwaal, p. 284. Na het preeken kreeg hij dikwijls tot Woensdagavond hevige pyn en leed hij ondragelijk, maar „de tanden stijf op elkaar, hg hij stil neer zonder een kreet te slaken." Ten laatste moest hij eenige weken rust nemen, en in zijne afwezigheid brachten eenige leden van zijne gemeente gelden bijeen, om hem in staat te stellen een hulpprediker te nemen. Toen dan ook, kort na zijn terugkomst, de pijnen terugkeerden, nam hij het aanbod gaarne aan en benoemde hij zijn vriend Rev.' Ernest Tower, iemand die bij de gemeente goed stond aangeschreven. Deze benoeming moest goedgekeurd worden door den Vicar van Brighton, Rev. H. M. Wagner, een man, die veel voor de kerk daar gedaan heeft, maar die zeer autocratisch was. Nu had hij, geheel ten onrechte, eene ongunstige meening opgevat ten opzichte van Tower, hetgeen berustte op het feit, dat deze zich met eene finantiëele kwestie had ingelaten; hiertoe was deze wel volkomen in zijn recht, maar 't geschiedde tegen den zin van Wagner en Tower had dingen gezegd, die Wagner niet had willen hooren en niet kon vergeten. Uit persoonlijken wrok weigerde hij daarom deze benoeming goed te keuren, behalve onder voorwaarden, die Robertson niet eens aan Tower durfde voorstellen. Het weinige, dat wij in deze tragische geschiedenis ter verontschuldiging van Wagner kunnen aanvoeren, bestaat hierin, dat hij niet wist, dat Robertson zóó ziek was en ook meende hij misschien, dat Robertson een anderen hulpprediker zou nemen. Dit was echter niet het geval. Robertson weigerde beslist eene andere keuze te doen, omdat hij den Vicar niet het recht toekende, eene benoeming op persoonlijke gronden af te wijzen i). Nog twee Zondagen nam Robertson den dienst waar, waarna het hem niet meer mogelijk was zijn werk te verrichten. !) Zie den brief van Robertson aan Wagner, Life and Letters, p.462. De laatste brieven, zegt BrookeI), zien er uit als geschreven door iemand, die juist van de pijnbank is gekomen. Zijne geestelijke vermogens werden zwakker. Toch behield hij een oog voor de schoonheid der natuur, en hoewel hij zich bijna niet meer kon bewegen, begaf hij zich nog eens met moeite naar het raam: „to see the beautiful morning." Groot waren zijn geduld en zijne dankbaarheid. „God had treated me very mercifully. That I have feit in the direst pain and deepest exhaustion 2)." Niet minder groot was zijn denken om anderen, zijne vergevensgezindheid. Die hem beleedigd hadden vergaf hij niet alleen, maar hij was bovenal bezorgd, of hun wel volkomen recht geschied was. Op het oogenblik, dat allen dachten, dat hij stervende was, vroeg hij nog met betrekking tot Wagner: „Is er ook iets gedrukt, waarvoor mijn tusschenkomst noodzakelijk is?" Eenige dagen dacht hij nog te zullen herstellen, maar daarna werd zijn toestand voortdurend minder. De laatste woorden, die hij schreef, waren: I think now, that I shall not get over this. His will be done! I write in torture 3). Drie dagen later stierf hij. „I must die. Let God do His work", was het laatste, dat men hem hoorde zeggen. De begrafenis zou eenvoudig en niet officieel zijn, maar dit was onmogelijk. Men nam bijna algemeen den rouw aan. De lijkstoet werd gevolgd door 2000 menschen, waaronder alle predikanten der Engelsche kerk in Brighton en der dissenters, en vele Joden en Katholieken. „Voor eenmaal — en het was een treffend bewijs van de beteekenis van zijn werk - deden alle standen en secten hunne verschillen opgaan in één diep gevoeN)." „He lies in a hollow of the Downs he loved so well. The sound !) Life and Letters, p. 463. 2) „ „ „ p. 467. 3) „ „ „ p. 467. 4) Stopford Brooke, p. 469. of the waves may be heard there in the distance; and standing by his grave, it seems a fair and fitting requiem; for if the inquietude of the sea was the image of his outward life, its central calm is the image of his deep peace of activity in Godi)." F. VV. Robertson stierf in den ouderdom van 37 jaar. Had hij langer geleefd, zoo zou hij zeker boeken hebben geschreven, daar hij er reeds aan dacht eene verhandeling over „inspiratie" te beginnen, maar hij stelde dit uit, daar hij Engeland nog niet rijp genoeg hiervoor achtte. Na zijn dood zijn echter de meeste zijner preeken en lezingen uitgegeven en vele van zijne brieven. Voor zijne preeken maakte hij gewoonlijk aanteekeningen; doch dikwijls schreef hij de preek 's avonds op voor een vriend, zooals hij meende haar gehouden te hebben. Vele zijn ons op deze wijze bewaard gebleven; anderen bestaan uit aanteekeningen, die verschillende hoorders hebben gemaakt, terwijl sommigen slechts zijne eigenhandige schetsen zijn. Volgens Arnold is een groot deel — wel twee deelen druk — weggeraakt op een spoorwegstation, en ondanks de uitgeloofde belooning van een paar honderd pond, zijn deze niet weer gevonden2). Bij zijn leven is slechts ééne preek») uitgegeven. „In een zwak oogenblik gaf ik toe," zegt hij om zich te verontschuldigen. Van Robertson is tot op heden geplubliceerd: Sermons. Fi ve Series, waarvan 4 deelen in Taugnitz editie werden uitgegeven. Expository lectures on the Corinthians, (laatste druk 1902). Notes on Genesis (laatste druk 1903). Lectures, Addresses and literary Remains (laatste druk 1895), waarvan ook afzonderlijk zijn uitgegeven: the education of the human race by Gotthold Ephraim Lessing, translated by the lake Rev. Fred. W. Robertson, fourth edition 1896, en Analysis of iMr. Tennyson's „in memoriam" by the late Rev. Fred. W. Robertson, fifteenth edition 1901. Zijne brieven werden uitgegeven door Stopford A. Brooke, voor 't eerst in 1863, the litrary edition voor 't eerst in 1865. *) Stopford Brooke, p. 468. 2) Arnold, p. 255. 3) NI. „the Israelite's grave in a foreign land" Sermons I, xxi. In een woord vooraf neemt hij de gelegenheid te baat „of disowning certain sermons which have been published in my name." B. ROBERTSON ALS THEOLOOG. HOOFDSTUK I. ALGEMEENE EN BIJZONDERE OPENBARING. Wie de geschriften van Robertson gelezen heeft, zal begrijpen, dat het niet gemakkelijk is zijne meeningen getrouw weer te geven, en vooral om deze bijeen te brengen onder enkele rubrieken. Want niet alleen, dat wij zijne gedachten moeten samenlezen uit een zeer groot getal brieven en preeken, maar - in het eerste deel heb ik er reeds met een enkel woord op gewezen — wij vinden dikwijls over hetzelfde onderwerp verschillende meeningen, die elkander wel niet uitsluiten, maar toch ook niet geheel dekken. Men mag dus bij hem nooit vergeten, dat zijne geschriften niet op alle punten als eene dogmatiek kunnen geraadpleegd worden, waarin alle kwesties als zoovele loei worden behandeld, maar men moet ze menigmaal beschouwen als de openhartige mededeelingen en blijken van zijn worstelen om voor zichzelven en voor anderen tot meer klaarheid te komen. Zoo moeten wij ons dus trachten te hoeden om op datgene, wat meer met onze opvattingen strookt, den nadruk te leggen, wanneer het niet opzettelijk door hemzelven geschiedt. Vooral bij Robertson is men aan het groote gevaar blootgesteld om subjectief te worden en om hem niet genoeg recht te doen wedervaren. Ik heb zooveel mogelijk getracht dit te vermijden en zijne meeningen over de door mij besproken vragen volledig en objectief weer te geven. Wij gaan uit van de gedachte, die wij vinden in Sermons I, p. 831): we do not seek God - God seeks us. There is a Spirit Zie bv. ook Sermons V, pp. 237, 250: Life and Letters, p. 224. pervading Time and Space Who seeks the souls of men. At last the seeking becomes reciprocal - the Divine Presence is feit afar, and the soul begins to turn towards it. Then when we begin to seek God, we become conscious that God is seeking us." M. a. w. er zijn twee wegen, die samen ons leiden tot waarheid, nl. de openbaring van God, en de toeeigening er van door den mensch. Als men de preeken gelezen heeft, zal men hebben opgemerkt, hoe hier soms uitdrukkingen voorkomen, die slechts op eene van de twee zijden den nadruk leggen, maar men mag dit niet navolgen, of men doet Robertson het grootste onrecht aan. Al noemt hij niet steeds beiden, de openbaring van God en de toeeigening door den mensch, toch geven deze twee de richting van zijn denken aan. A. Op welke wijze heeft God zich geopenbaard? ziehier wat het eerst onze aandacht vraagt. In zijn „die Glaubenslehre der Evangelisch-Reformirten Kirche" heeft Alexander Schweizer het Gereformeerde denken in het volgende schema samengevat. In eiken mensch is een aanleg voor, een kiem van Godskennis, m. a. w. er bestaat eene religio naturalis innata. Deze aanleg en kiem kan gewekt en ontwikkeld worden, doordat God zich openbaart in de natuurlijke en zedelijke wereld; de religio naturalis innata wordt dan religio acquisita naturalis. Wat in beiden gebrekkigs en onvolkomen is, wordt aangevuld en voltooid door de religio revelata. Uit Robertsons preeken blijkt, dat hij zich in dit schema zou hebben kunnen vinden. Met zooveel woorden zegt hij i): God heeft zich geopenbaard door dat deel van zijn Wezen, dat wij het Woord noemen. Dit Woord heeft zich op drieërlei wijze gemanifesteerd. 1. door de natuur: h to) xóo,uw »>, y.ni 6 y.óa/iog öi' nvxov lyévezo, xal 6 xóojuog nvzov ovy. è'yvco. !) Sermons V, p. 287. 2. door de menschheid: rjv ro rpcög ró ahtjftivóv, 8 (puttl^si navra Sv&qcotiov, Iq-/6/ifvov etc tov xóafiov. 3. door de vleeschwording: xm 6 Xóyog oaêytveTo xal foxrjviooev ev rjfiTv, xnt lOf.nnnucfln rrjv fió£av avroi) ból-av cos fiovoyevovs naga jiaino?, jifojgyg y/iQnoq y.ai ah] ft dag. 1. De openbaring van het Woord door de natuur i). Gelijk een dichter zijne gedachten en gevoelens uitspreekt in woorden, een schilder ze uitbeeldt op het doek, en een beeldhouwer ze doet leven in het marmer, zoo spreekt God zichzelven uit in deze wereld, welke dus is te beschouwen als zijn „sculptured work2)." Men mag daarom God niet identificeeren met het geschapene-'), doch evenmin de Deistische Godsidee beschouwen als de juiste uitdrukking der werkelijkheid, alsof de wereld gelijk ware aan een uurwerk, dat eens gemaakt en opgewonden, nu vanzelf verder afloopt 4). Neen, God is in de wereld, het Leven van al wat is, de Levenskracht, die geen wetten geeft, maar zelf de Wet is; deze wereld de vorm, waarvan Christus „the Personalityhet lichaam, waarvan God de Ziel is, de uiterlijke verschijning, waarvan God de realiteit moet heeten^); zij is „but inanifested DeityR)." Wat wij hooren, zien en gevoelen is de golving van het gewaad, waarmee de Onzichtbare zich heeft bekleed. ') Met een enkel woord wijs ik er op, dat wij soms met betrekking tot de openbaring door de natuur twee lijnen van gedachten bij Robertson aantreffen, wanneer hij bv. zegt, dat de zoon is, „the human side in God, en God als Vader; „the collected laws of the universe". (Zie Sermons IV, p. 111 en III, p. 56. 2) Sermons V, p. 289. 3) » IV, p. 109. 4) » V, p. 289. 5) » V, p. 290. ,;) » II, p. 152 en V, p. 222. Voor ons zou God niet bestaan, wanneer er geen schepping ware, daar overeenkomstig onze natuur de bovenzinnelijke waarheden voor ons geen werkelijkheid kunnen worden, wanneer zij niet worden belichaamd in materieelen vorm. Nu is de schepping het groote symbool en sacrament van zijne Tegenwoordigheid; immers, wanneer er geen licht ware, geen zonneschijn, geen zee, geen nationaal en huiselijk leven, wanneer er in één woord geen stoffelijk getuigenis aanwezig ware van zijn Wezen, dan zou Hij zoo goed als niet voor ons bestaan. Maar de schepping geeft ons Hem als 't ware; Hij, die eeuwig in zichzelven bestaat, wordt door haar eene werkelijkheid voor ons1). Zoo is dan deze wereld de vorm, waarin de Godheid de veelvuldigheid van haar Wezen in wijsheid en schoonheid openbaart -). De schoonheid van de schelp, van de bloem, die in het veld groeit, toont ons de teedere Goddelijke Liefde; de Kracht, welke de oorzaak is van de eeuwige wisseling van het water, is de machtige beweging van het ééne levende Zijn; het instinct, dat de vogels ten bestemden tijde in lange rijen door het luchtruim doet vliegen is eene openbaring van de Goddelijke Orde en Wijsheid, die in hen aanwezig is, al zijn zij er zich zelf niet van bewust3). Maar de meesten beseffen deze waarheid niet, al hebben zij ook geleerd te spreken over de schoonheden der natuur; feitelijk is deze hun slechts eene doode, ziellooze machine, waarom zij zich liever begeven „to the more congenial atmosphere of the ballroom", waar men beter het "ware" leven kan vinden 4).! Voor Robertson echter was de natuur voortdurend een bron van groote bemoediging en kracht. Herhaaldelijk vinden wij dan ook in zijne brieven de bewijzen, en hij zegt het meermalen met zooveel woorden, dat, als hij niet voldoende met de menschen kan sym- !) Sermons II, pp. 68 , 69. 2) I, p. 327. 3) » V, p. 290; zie ook bv. Sermons I, p. 3, II, pp. 151-153. Life and Letters, p. 262. 4) Sermons V, p. 290. pathiseeren, hij in boomen en wolken, in de kleuren en vormen der onbezielde dingen meer vindt, wat met zijn wezen overeenkomt, meer, dat tot hem spreekt, dan bij zijn medemenschen!). De natuur was hem een tempel van God, waarin Deze zich op ieder punt openbaart. Want God is niet alleen overal, maar Hij openbaart zijn geheele Wezen in elk punt van het heelal, zoodat wij de geheele goddelijke waarheid zouden kunnen Ieeren kennen uit de wetten van het groeien van een madeliefje, niet slechts zijn Schoonheid, Liefde, Eenheid, maar zelfs de wet van het Kruis, wanneer men er op let, hoe elk atoom niet slechts voor zich zelf alleen bestaat, maar ook ter wille van alle anderen 2). Zoo spreekt de gansche natuur, zoo vormen alle dingen te zamen het woord: «De hemelen vertellen Gods eer, en het uitspansel verkondigt zijner handen werk"; zoo is 't heelal een altijd durend koorgezang, dat eeuwig Gods geheimenissen looft;j). 2. Het Woord openbaarde zich door de menschheid en wel in 't algemeen en op bijzondere wijze. a. de algemeene openbaring. Door de zinnen is Christus de middelaar in de wereld, door personen is Hij het in de rede en het geweten tnsschen God en alle menschen. Evenals de zon ieder beschijnt - meer krachtig in de tropische gewesten, meer zwak in het Noorden, maar dan toch op allen haar schijnsel werpt - zoo spreekt Christus tot eiken normalen mensch. Het geweten en de rede is Gods stem in den mensch i). Dikwijls zegt Robertson, dat er verschillende soorten van inspiratie zijn, bv.: van den wetgever, den kunstenaar, den krijgs- !) Life and Letters, p. 217. 2) Sermons II, p. 122; zie ook Life and Letters, p. 262 en eveneens Sermons III, p. 23 „be sure, all the universe tells of Christ and leads to Christ." s) Sermons V, pp. 290, 291. 4) „ V, p. 291. mani), ja „elke goede gave komt van boven", en valt als zoodanig onder het begrip van inspiratie, zoodat deze een zeer groot aantal schakeeringen vertoont, „from a glimmering glimpse to infallibility", en in deze beteekenis is niemand van haar geheel verstoken -). Robertson noemt 3) het dan ook eene groote verdienste van Fox, dat deze meer dan anderen den nadruk heeft gelegd op een „algemeen licht" ■*). Toch, al komen al deze gaven van God, zoo mag men ze nog niet gelijkstellen in waarde, evenmin als men een mensch en een worm, hoewel beiden door God geschapen, als wezens van gelijke beteekenis mag beschouwen5). Hij beroept zich hierop, of liever, hij sluit zich aan bij sommige kerkvaders, die met het oog bv. op de wijsheid van Plato en anderen, zeiden, dat Christus in dezen woonde, zonder dat zij zich hiervan bewust waren, en die in dit verband spraken van een Aóyos ojiegjuunxoc. Wij moeten niet vergeten, zegt hij6), dat wij in den bijbel slechts ') Bv. Sermons V, p. 231; Life and Letters, pp. 223, 397. 2) Life and Letters, p. 224. 3) Zie Sermons v, p. 292, Life and Letters, p. 223. 4) „Two errors have been held on the subject of natural goodness. The first, that of those who deny to fallen man any goodness at all; and refuse to admit even kindliness of feeling. In the language of a celebrated and popular expounder of this view, „man in his natural state is onehalf beast and one-half devil." This is the effect of a system. The second error is the opposite one of placing too high a valtte on these natural virtues. There is a class of writers who talk much of early unsophisticated tirnes. They teil of the days „when wild in woods the nob'e savage ran." They speak of pastoral simplicity, and the reverence and piety of mountain life. According to them, civilization is the great corrupter." Sermons I, pp. 199, 200. Zie over „the barbarian conception of Deity pp. 206—210. J) „One of Carlyle s faults, as it seems to me, is this very tendency to see the Divine everywhere, and to make little distinction between the amount of Divinity which is contained in different forces, provided only that they be Force" Life and Letters, p. 397. c) Sermons IV, pp. 149, 150. de geschiedenis hebben van Gods handelwijze met een enkel volk, en dat de overige wereld bijna niet genoemd wordt. „But at times, figures, as it were, cross the rim of Judaisni, when brought in contact with it, and passing for a inonent as dim shadows, do yet teil us hints of a communication and a revelation going on unsuspected." b. de bijzondere openbaring. Hoewel men, zooals wij boven zagen, kunstenaars, uitvinders en anderen moet beschouwen als door God geinspireerden, zoo mogen wij toch volgens Robertson niet vergeten, dat hier een onderscheid moet worden gemaakt. „A man of genius is one thing, a prophet is anotheri). Zoo is er een „special light from God's Spirit", dat niet wijzer of welsprekender maakt, maar heiliger. In dezen bijzonderen zin noemt Robertson de Joden eene geinspireerde natie; want al mag men niet beweren, dat aan geen ander volk eene openbaring is geschonken, zoo is de openbaring aan Israël toch de eenige, van welke wij eene samenhangende geschiedenis bezitten 2). Maar ook hier is zij niet aan allen, doch aan enkelen gegeven, en wel met het doel, dat de anderentot zuiverder kennis zouden komen. Ook is zij niet van meet aan in al hare volheid ontvangen, maar trapsgewijze, zoodat men haar kan vergelijken met de opvoeding, want beide beginnen met de eerste beginselen, vervat in bepaalde voorschriften 3). Tot de personen, aan wie deze openbaringen zijn geschonken, behooren vooral zij onder Israël, aan wie het profetisch inzicht was 1) Sermons V, p. 293. 2) Notes on Genesis, p. 33 3) Bv. Sermons V, pp. 232, 250; zie ook de eerste vijf artikelen van Lessings „Erzieliung des inenschlichen Geslechts." Robertson heeft dit boekje voor een vriend vertaald en na zijn dood heeft men het in druk uitgegeven; laatste uitgave (de 4de) bij Kegan, Paul, Trench, Triibner 8£ Co. London 1896. gegeven, zij, aan wie het was opgedragen „met van geestdrift gloeiende harten" de groote, eerste grondbeginselen te geven, die voor alle tijden zouden gelden i). Dit was hun eigenlijke taak, en doordat zij die eeuwige beginselen vonden in het tegenwoordige en vergankelijke, kon het wel niet anders, of zij moesten ook het toekomstige voorspellen. Maar uit dit alles volgt volstrekt niet, dat deze inspiratie gelijkwaardig is met onfeilbaarheid. Vooreerst moest God wel beginnen met de elementaire grondslagen der zedelijke en godsdienstige waarheden; ook de menschheid heeft eene jeugd gehad en in dien tijd kon zij niet opnemen, wat zou behooren tot eene latere periode. Zoo was het bv. noodzakelijk, dat deze openbaringen gepaard gingen met onnauwkeurigheden op wetenschappelijk gebied. Hoe had de waarheid, vervat in de scheppingsverhalen, kunnen samengaan met eene kosmogonie, die voldeed aan de eischen der hedendaagsche wetenschap, of liever, die overeenkwam met de waarheid op dit gebied. Men had er onmogelijk iets van kunnen verstaan, en dat niet alleen, maar men zou bij de toenmalige wereldbeschouwing gevraagd hebben: hoe kunnen wij deze openbaring van God aangaande zijne natuur en onzen plicht als waar erkennen, wanneer zij in zulke bekende dagelijksche dingen de waarheid reeds zoo geheel averechts voorstelt 2). Maar bovendien is inspiratie niet hetzelfde als een mechanisch naspreken of opschrijven van de gesproken Goddelijke woorden ■'), zoodat de openbaring wel noodzakelijk met een menschlijk bestanddeel moest worden vermengd, en de vertolking der Godsgedachte in de ziel dus mede bepaald moest worden door het karakter en de omgeving van de schrijvers. Mozes en Calvijn •) Zie bv. Sermons II, p. 145, V pp. 148, 231, 303, Life and Letters p. 397. 2) Zie Live and Letters, p. 400. 3) Bv. Sermons III, p. 34; Expository lectures on the Corinthians pp. 269, 369, 434; Live and Letters, p. 399. kunnen beiden gelooven aan Gods eenheid, maar daarom bedoelt de een hiermee nog niet volkomen hetzelfde als de ander. Wij zien echter dat deze „preparatory Dispensation" i) gaandeweg vollediger werd. God gaf, zegt Robertson-'), zijne openbaring langzamerhand, bij gedeelten, gelijk nien een kind een woord leert spellen, letter voor letter, lettergreep bij lettergreep, totdat het ten laatste allen samenvoegt. Zoo had ook God een Woord te spellen, nl. zijn eigen Naam, hetgeen ook Hij slechts trapsgewijze liet geschieden. Ten laatste weid het geheele woord gespeld: <5 ióyos odgf êyéveto. 3. de openbaring van het Woord door de vleeschwording. Wij moeten hieronder volgens Robertsons) niet verstaan de verschillende mysterieuze Goddelijke verschijningen, waarvan wij in het Oude I estament lezen, en dan in overeenstemming daarmee aannemen, dat Christus slechts kwam „in phantom or vision, not in actual flesh or blood, not with a human soul", of: dat God in Christus zou wonen, alsof het eeuwige Woord en Jezus twee afzonderlijke Bestaansvormen waren, waarvan de eene wegging, toen de andere was gestorven. Evenmin moeten wij denken aan de vleeschwording, wanneer wij zien, dat sommige menschen „God" worden genoemd, en meenen, dat Jezus alleen God mag heeten wegens zijne hooge voortreffelijkheid. Het leerstuk der incarnatie*) spreekt van gansch andere dingen, n.1. dat de Zoon is: „God uit de substantie des Vaders, vooralle tijden gegenereerd, en inensch uit de substantie zijner moeder, in den tijd geboren, volkomen God, volkomen niensch, nogtans niet twee, maar één Christus." Deze incarnatie nu was noodig, J) Sermons II, p. 142. -) „ II, p. 140. 3) » V, pp. 293 , 294. 4) Bedoeld is het „Symbolum quicunque". omdat, als wij van ons zelf uitgingen, wij gevaar zouden loopen om het Goddelijke te misduiden, terwijl ook bij de profeten de Goddelijke stem steeds gemengd is met de menschelijke. In Christus echter wordt God volmaakt gezien en in zijn leven wordt het Goddelijke even zuiver weergegeven, als de zon zich spiegelt in de diepten van het kristalhelder meeri). In zooverre heeft men dus recht te spreken van een „filial and final Dispensation"-'), maar aan den anderen kant mogen wij niet vergeten, dat de Goddelijke openbaring niet staan blijft bij wat wij in het Evangelie bezitten. Evenals God zich steeds duidelijker openbaarde, zoodat „Aiozes, Job, David ', slechts een zeer duister besef hadden, van wat de Christenen thans mogen inzien, zoo zal er ook een groot verschil aanwezig zijn tusschen de opvattingen van deze laatsten, en die van ver na ons komende geslachten. Voortdurend kunnen wij opmerken, dat de indirecte waarheden van den eenen tijd de directe waarheden worden van eene latere periode 3). Zoo werden sommige directe waarheden van de Christelijke openbaring, gelijk b.v. de meeningen omtrent onsterfelijkheid en zelfovergave, door de Joden niet rechtstreeks gekend. Deze zelfde ontwikkeling zien wij ook later. De eerste Christenen hadden b.v. geen duidelijk begrip over de toelating der heidenen. Wordt ons zoo niet eveneens een hoop gegeven op eene betere toekomst, wanneer wij lezen: één is uw Meester, Christus, en gij zijt allen broeders, eene waarheid, die tot nu toe bijna in geen enkel opzicht tot verwezenlijking is gekomen? Op eene andere plaats lezen we: niemand zeide, dat iets van hetgeen hij had, zijn eigen was; zijn deze woorden, vraagt Robertson, waarop de vreemdste socialistische stelsels gebouwd zijn, niet eene toespeling, eene aanduiding, dat er eens eene levenswijze zal komen, oneindig verheven boven ons tegenwoordig systeem van concurrentie? ') Sermons II, p. 15 2) Sermons II, p. 142. 3) Zie bv. Sermons V, pp. 235-237, 250. 4 „There is no revelation but the ever-continuing" i). Robertson bedoelt dus niet, dat er eene geheel nieuwe openbaring zal konien, - „daar kan geen nieuwe openbaring zijn", zegt hij eens; maar de ontwikkeling bestaat in een zich duidelijker bewust worden, in eene verdere ontplooiing van de Christelijke grondbeginselen-), van het Goddelijke leven in de ziel-"'). Het licht der openbaring - laat ons hierop nog met een enkel woord wijzen - is volgens Robertson •*) niet in strijd niet het licht der natuur, doch hiervan de aanvulling: „no more contrary than flanie is contrary to heat." „We connect together these three facts, — He was in the world: He was with the world: He was made Flesh. God is in the world, unconsciously in the brute animals, nearer in human beings, nearer still in the higher specimens of the race, nearest - awfully more near - in Christ. And Advent lias taught us to look for a nearer Revelation still, a day wlien „we shall see Him as He is"5). B. Wij hebben den eenen weg, die volgens Robertson leidt tot het verkrijgen van waarheid, gevolgd, en vragen thans, op welke wijze de mensch zich de Goddelijke openbaring kan toeeigenen. 1. In den brief aan de Romeinen wordt gesproken over Gods onzichtbare eigenschappen, Zijne eeuwige kracht en goddelijkheid, die van de schepping der wereld af uit zijne werken gekend en doorzien worden. Ook Robertson vindt in de menschlijke natuur, zooals deze op zich zelve is, een religieuzen aanleg, gelijk uit het volgende blijkt. !) Sermons v, p. 251. 2) Expos. Lectures on the Cor., p. 93. 3) Sermons l, p. 310. 4) » V, p. 295. 5) .< V, p. 296. 1. Dat de niensch van »Gods geslacht" is, blijkt vooral hieruit, zegt hij'), dat wij op den bodem onzer ziel een innig verlangen vinden naar wat oneindig is, iets, dat zoekt naar volmaaktheid, eene begeerte, welke niet gestild kan worden dan door de gedachte aan wat eeuwig is, een smachten naar licht. Gevoelen wij niet mede met dat gebed, uit de oude wereld tot ons overgekomen: «h <3t » II, p. 112. niet maar eene eerste Oorzaak, niet enkel de Creator Mundi, in wien men slechts kan gelooven gelijk men het doet in electriciteit of in zwaartekracht'), neen, Hij is het Leven van al wat bestaat. Bij nadere beschouwing blijkt het, dat het pantheïsme hem enkel aantrekt als reactie tegen de deïstische opvatting van God en wereld; met zooveel woorden noemt hij het pantheïsme2) „the necessary reaction from the dreadful dead machinery of preceding conceptions", waarin de wereld wordt opgevat als eene machine, terwijl men meent, dat op verren afstand „a Superintendent" zich bevindt, die wel leidt en soms tusschenbeide treedt, maar die er overigens niet mede staat in voortdurende en levende betrekking. Daarom acht hij den pantheïst in zijn recht, als deze beweert, dat in het heelal toch meer goddelijks aanwezig is dan enkel dit uitwendig verband, en gelooft hij, dat het eens zal blijken, hoe de Schepper in veel nauwere betrekking tot Zijne schepping staat, dan onze weinig geestelijke opvattingen vermogen uit te drukken. God is „the spirit of beauty" in de natuur, de geest „which guides sailing clouds and far glittering star" 3). Hij is het Leven van de in de lente opschietende planten; ja de geheele wereld is „manifested Deity" J). Toch zijn daarom God en wereld niet identisch. Het onderscheid tusschen Schepper en schepsel valt niet weg. God is een zich als Vader openbarende Persoon, zoodat aan Hem dus „consciousness, character, will" moet worden toegekend 6). M.a. w., zijn Godsbegrip was theïstisch. Nu hield zijne opvatting van het theïsme in: erkenning van het wonder. Wat verstaat Robertson onder dit laatste? Hoe is zijn !) Life and Letters, p. 276. 2) „ „ p. 132. 3) Sermons V, p. 49. 4) .. II, P- 151, V, p. 106. R) Life and Letters, p. 133, Sermons IV, pp. 109, 278, Notes on Genesis, p. 3. wonderbegrip in overeenstemming te brengen met zijne overige denkbeelden ? Eene wet is volgens hem de uitdrukking van Godswil. „Law is the being of God" i); „a law is the expression of the will of God, a law is God in action"2). I lier nu is tweeërlei mogelijk: men kan meenen Gods werkzaamheid te moeten beperken tot de wijze, waarop deze gewoonlijk zichtbaar wordt, m. a. w. men neemt dan aan, dat enkel de gewone gang der dingen ons laat zien, dat en hoe Hij werkt. Anderen plaatsen zich op het standpunt, dat dit slechts eene hypothese is, welke gesteund moge worden door tal van ervaringen, maar toch nooit meer dan eene hypothese, zoodat God, waar Zijne werkzaamheid in den regel zichtbaar wordt in een bepaald verband van oorzaak en gevolg, om bepaalde redenen van eene hoogere orde nieuwe momenten in die reeks zou kunnen brengen. Het is moeilijk te zeggen, welke opvatting Robertson is toegedaan; t komt mij voor, dat beide beschouwingen bij hem worden aangetroffen, omdat God eensdeels aan Zichzelf is gebonden, Zichzelf niet kan verloochenen, maar toch ook als Schepper supra naturam staat. "Law is the being of God." Hij kan deze wetten niet veranderen; Hij kan, wat slecht is, niet in goed, waarheid niet in leugen veranderen, zonde niet zegenen 3). De geestelijke wereld heeft hare wetten, die onveranderlijk zijn 4). Ook voor Jezus was het onmogelijk eene geestelijke zegening te geven aan hem, die hiervoor niet vatbaar was5). .»Law moves on its majestic course irresistible. Wanneer Jezus eene wet schendt en zich bv. van de !) Sermons I, p. 148. 2) » V, p. 128 et passim. 3) » I, PP- 20, 148. *) » IV, p. 162. r') » II, p. 33. ■ tinne des tempels werpt, sterft hij. Het universum vernietigt den mensch, die eene wet in haar eeuwigen loop weerstaat i). Maar hoe kan Robertson nu tevens spreken van een wonder? Hiervoor zie ik voornamelijk twee redenen. In zijne beschouwing over het gebed en over het wonder is eenige gelijkheid, voor zoover nl. volgens hem aan beiden ten grondslag ligt de noodzakelijkheid voor den mensch om te ontkomen aan het benauwende gevoel van een noodlot. Hij noemt het gebed eene noodzakelijke uiting, omdat het gevoel, dat alle dingen bepaald en onveranderlijk zijn, niet te dragen is. „The practical reconciliation between our innocent egotism and hideous fatalism is Prayer, which realizes a living Person ruling all things with a Will"-'). Eveneens is volgens hem de bedoeling van een wonder „to break through the tyranny of the words „law" and ..nature" 3). Dit hangt zeer nauw samen met de volgende reden, die ik noem. Robertson gelooft niet aan een God, die eeuwig zwijgt en enkel is „an infinite Impartial Spectator of the multitudinous panorama of human history", maar een persoonlijk God, die Zich openbaart, m. a.w. hij is overtuigd, dat „the Life of God comes to meet ours with the power of all that Being can feel towards dependent being, with the intent to communicate and repeat himself, to fulfil imperfection in perfection, to turn evil to good" i). Wij moeten God zoeken, maar God zoekt ook ons. Er is ook eene beweging van God naar ons heen. Zou Robertson niet in zijn persoonlijk leven dit hebben ervaren? Welnu, ook in de verhouding van God tot de onpersoonlijke natuur neemt hij zulk J) Sermons I, p. 148. 2) . IV, p. 27. 3) ,. V, p. 128. 4) Deze uitdrukking is, evenals de vorige, ontleend aan S. H. Meli.one: converging lines of religious thought, London, Philip Green, 5 Essex Street, Strand w.c. 1903, p. 74. een „freedom of movement" i) van Gods zijde aan; want hierop komt zijn wonderbegrip neer. Onder een wonder verstaat Robertson niet eene overschrijding, eene opheffing der natuurwetten, maar eene tot nu toe ongeziene werking dier wetten, of liever „de interruptie van eene wet door eene hoogere wet"2). "A miracle is perhaps no more a suspension or contradiction of the laws of nature than a hurricane or a thunderstorm." "What we call laws are simply the subordinate expressions of a Will. There must be a Will before there can be a law. Certain antecedents are followed by certain consequents. When we see this succession, we are satisfied, and call it natural. But there are emergencies in which it may be necessary for the Will to assert ltself, and become not the mediate, but the immediate antecedent to the consequent. No subordinate agent interposes; simply the First cause comes in contact with a result. There has been no contravention of the laws of Nature - there has only been an immediate connection between the First cause and the last result 3)." Dit is dan ook de reden, waarom wonderen slechts zelden kunnen geschieden, want gebeurden zij dikwijls, dan zou dit de gewone orde der dingen worden. Wanneer het gebed bv. steeds werd verhoord, zou er eene nieuwe wet wezen, nl. deze, dat op een gebed noodzakelijk het gevraagde werd gegeven. „Miracles are necessarily liinited. The non-limitation of miracles would annihilate the miraculous *)." Ik kom nog even terug op wat in een ander verband reeds met een enkel woord is genoemd, dat men nl. toch niet meenen moet, dat God meer in wonderen dan in „gewone" gebeurte- ') Uitdrukking van Mellone, p. 72. 2) Sermons V, p. 128. » U. PP- 41, 42, V, p. 128. *) - II, p. 43. nissen tegenwoordig zou zijn. Robertson drukt het aldus uit: „a miracle is not more glory, but only glory more manifested" i). Ter verduidelijking geeft hij de volgende toelichting-'). Een bliksemstraal doorklieft de lucht. Nu ziet „the wise man" hierin enkel de openbaring van de electrische kracht, die overal wordt aangetroffen. Wanneer hij den bliksemstraal waarneemt, herinnert deze er hem dus aan, hoe de electrische kracht onzichtbaar aanwezig is in den dauwdroppel, den mist, de wolk en in elk atoom water. Voor „the vulgar mind" evenwel is de bliksem iets bijzonders, alleen bestaande, wanneer hij zichtbaar is. „There is a fearful glory in the lightning because he sees it. But there is no startling glory and nothing fearful in the drop of dew, because he does not know, what the Thinker knows, that the flash is there in all its terrors." Zoo moet eveneens „the Marvellous show the source of the Common" 3). Wij moeten gevoelen , dat ons dagelijksch bestaan een onafgebroken wonder is. Ja, de gewone wonderen zijn nog grooter dan de buitengewone, omdat deze ondergeschikt zijn aan de eerste; „merely indications and handmaids guiding us to perceive and recognise a constant Presence, and reminding us that in every-day existence the miraculous and the God-like rule us" 4). Het is echter noodig het Godsbegrip van Robertson nog iets nader te bepalen, daar het niet alleen theïstisch, maar ook trinitarisch is. Er zijn weinig nienschen, zegt Robertson, voor wie „the blessed doctrine of the Trinity" eene leer is van vertroosting"). Hij noemt het leerstuk der drieëenheid „the sum of all knowledge'', die tot nu toe door menschen is verworven, „the deepest doctrine", die nienschen kunnen leeren kennen. ') Sermons II, p. 255. 2) » II, p. 254. •') » IV, p. 106. 4) i. II, p. 44. 5) Notes on Genesis, p. 13. De Trinitariër gaat, in tegenstelling met Unitariërs en Sabellianen, uit van de gedachte'), dat, hoe hooger men opklimt in de reeks van al wat bestaat, des te scherper „the consciousnesses" zijn onderscheiden, en dat „the law of unity implies and demands a manifold unity", ja, dat alle grootheid, zoowel in den mensch als in God, eene eenheid is, die bestaat in veelvuldigheid. In God zijn drie „consciousnesses", personen, of liever - want het is mogelijk, dat er meer zijn met betrekking tot ons menschen zijn er drie, daar God Zich op drieërlei wijze heeft geopenbaard, als Schepper, als Verlosser, als Heiligmaker. Deze openbaringsdrieëenheid berust op eene wezensdrieëenheid-'). Krachtens Zijn onmededeelbaar Wezen is God de Vader 3). Als zoodanig is Hij niet alleen de Vader van alle menschen, maar van de gansche schepping; in dit opzicht is Hij voor ons „as the collected laws of the universe". Krachtens de menschlijke zijde van Zijne natuur is Hij geopenbaard als de Zoon. „Before the world was, there was that in the mind of God which we may cal! the humanity of His Divinity" en als zoodanig kunnen wij aan God onze eigene aandoeningen en gevoelens toeschrijven. Wat liefde in God is, is het ook in den mensch, 't geen eveneens geldt van de andere gevoelens, behalve, dat deze in den mensch zijn „emotional", in God evenwel „calm, and pure, and everlastingly still". Krachtens deze „menschheid in God", het Woord, den Logos, werd eene openbaring voor menschen mogelijk. Als zoodanig staat God in betrekking tot elke menschelijke ziel en kan men spreken van een algemeen licht, „hetwelk een iegelijk mensch, komende in de wereld, verlicht"-i). Als derde rgónog vnagi-ews in God noemt hij „the Spirit, by 1) Sermons III, p. 55. 2) » III, p. 58. 3) » "I. PP- 55-57, IV, p. 111. 4) Joh. 1 : 9. whicli He could mix and mingle Himself vvith us". Uit datgene, wat wij thans van Robertson bezitten, zal het wel niet mogelijk wezen hierover zijne denkbeelden nauwkeurig weer te geven. De reden, waarom hij spreekt over „the blessed doctrine of the Trinity" schijnt mij vooral daarin te liggen, dat hij in dit leerstuk de belichaming ziet van twee diepe en heerlijke waarheden. Vooreerst vindt hij hierin „the sublime expression of the unselfishness of God"*). De liefde van den Zoon is eene afspiegeling van de liefde van den Vader, en de liefde van den Vader tot den Zoon is zelf-opofferende Liefde, is „Eternal Love losing Itself and finding ltself again in the being of another". Zoo hebben wij recht om te zeggen, dat woorden als: het gezegende leven, het leven der liefde, het leven van zelfopoffering, het leven van God, verschillende namen zijn, die echter in wezen geheel overeenkomen. Maar dan is er nog eene andere waarheid, die Robertson in dit leerstuk vindt uitgesproken. De Unitariërs handhaven eene goddelijke menschheid - „a blessed, blessed truth"'-'). Maar, zegt hij, er is eene waarheid, die nog grooteren zegen aanbrengt, nl. deze: dat men mag spreken van de menschheid der Godheid. Door vast te houden aan „the personality and consciousness of God as the Son" heeft Robertson getracht het denkbeeld op den voorgrond te stellen, dat er verwantschap is tusschen God en den mensch, zoodat wij mogen gelooven, dat niet enkel Gods geest in den mensch woont, maar ook, dat het zuiver-menschlijke in gelouterden staat in de Godheid aanwezig is. God is een Geest, oneindig verheven boven Zijne schepselen, maar toch . . „all spirits, all minds are of the same family"3). „The mind of God is similar to the mind of man"; liefde, gerechtigheid, medelijden, teederheid, zijn in den Eeuwige ]) Sermons II, p. 278. -') „ III, p. 56. 3) Life and Letters, p. 519, Sermons III, p. 150. „in kind" gelijk deze in de eindige wezens worden aangetroffen i). En omgekeerd, „human nature is the reflection of God's nature; human love is the image of God's love"2). Omdat er in de menschlijke natuur iets is, dat deel heeft aan de goddelijke, is het mogelijk te spreken van een „volmaakt zijn, gelijk onze Vader in de hemelen volmaakt is", en dit is tevens de reden, waarom er sprake kan zijn van eene incarnatie. Water kan men niet verbinden niet vuur, niet vermengen met olie 3). Maar hiermee hangt nauw samen, dat de mensch zich zijn God voorstelt gelijk hij zelf is, zoodat men kan zeggen: zeg mij wat uw geest en gemoed is, en ik zal u zeggen, wat uw God is*). Immers wij zien de dingen niet zooals ze zijn, maar „as God has made the eye to receive them"; dit heelal is het afbeeldsel van de ziel, die er in woont5). Zoo brengt de mensch zichzelven eveneens over op zijn Godsbegrip, m. a. w. „The man believes as he is" 6). Robertson ziet dus twee verschillende lijnen, die elkander evenwel niet uitsluiten. De mensch stelt zich zijn God voor zooals hij zelf is; maar ook, God openbaart zich aan den mensch; gelijk wij zagen, was dit volmaakt in Christus. „Het woord is vleesch geworden en heeft onder ons gewoond". !) Sermons 1, p. 104. 2) . III, p. 72. 3) „ III, p. 150. 4) „ IV, pp. 276, 277. 5) » III, pp. 127-129. 6) „ I, p. 180. HOOFDSTUK III. CHRISTOLOGIE. „The mediatorial system culminated in Christi)." Deze vleeschwording was voor Robertson de vereeniging van het goddelijke en het volmaakt menschlijke. Hij maakt ergens de volgende onderscheiding 2). Op tweeërlei wijze, zegt hij, gelooven wij aan de godheid van Christus: door de goddelijkheid te erkennen van zijn natuur en van zijn karakter. De eerste is „as it were, His physical divinity", het eeuwige Woord, dat vleesch is geworden. Maar Hij is ook goddelijk, als de openbaring van goddelijk karakter: „that is His moral divinity". Nu doe ik Robertson wel geen onrecht, als ik beweer, dat hij op Christus „moral divinity" den grootsten nadruk legt. Hij zegt dan ook eens: het is ons goed te weten, dat Christus van goddelijke natuur was; maar mochten wij die waarheid verliezen, dan zouden wij nog een God in den hemel hebben. Doch als er op deze aarde niet geweest is eene volmaakt menschlijke, eene nimmer verkoelende liefde, een nooit bezwijkend geloof, dan kunnen wij wel godsdienstig, maar geen Christenen zijn. Want als wij Christus verliezen als een Broeder, kunnen wij hem niet behouden als een Zaligmakers). Christus is goddelijk; dit is eene volkomen juiste uitspraak; maar het moet meer zijn dan eene bloot verstandelijke meening 4). „There is something almost amounting to blasphemy in the tone with which we dare to call him God." Om dit te „durven" moet 1) Sermons IV, p. 109. 2) „ V, p. 205. 3) „ II, p. 125. *) „ V, p. 207. men zijn grootheid verstaan. Als men jong is schijnt Jezus zoo gewoon; men zoekt bij hem tevergeefs naar den triomf, de glorie van den overwinnaar. Wat werkelijk groot is, vereischt tijd, eer zijn majesteit kan worden gevoeld. Hij, die voor het eerst een sneeuwberg ziet, voelt zich teleurgesteld; de grootte en breedte valt hem tegen; slechts wanneer hij hem beklimt en een langen tocht achter den rug heeft, en nog steeds bemerkt, hoe de berg gelijk blijft in al zijn majesteit, smetteloosheid en eeuwige rust, dan gevoelt hij, welk een koning hij is. „Precisely so, if it may be said with reverence, is the divine character of Christ. God, yes! but to an extent and with a depth of reality which that expression does not reach." „That which the structure of man is to the structure of the limpet: that which is the universe to a single country, the complex and boundless soul of Christ was to the souls of other men i)." Slechts bij gedeelten leeren wij zijn wezen verstaan, totdat wij bemerken, dat het onpeilbaar is. „Few men know much of Christ, - none the whole. Christianity dwells entire only in one bosom Woorden vermogen dan ook niet den eerbied uit te drukken, waarmee de mensch , die Christus eenigermate kent, tot hem opziet; maar is dit het geval, dan gevoelt men inderdaad, dat zijn leven het ware helden-, het werkelijk goddelijke leven is. Wij zien, hoe de persoon van Christus hier geheel op den voorgrond treedt. Het Christendom is, zegt hij eens3): „to adore Christ, love Christ, trust Christ"; het evangelie: „not dogmas about Christ, but Christ". Robertson noemt het dan ook eenmaal een droombeeld om te spreken van een „absolute Christianity", afgescheiden van den persoon van Christus, omdat ons Christendom meer is dan het 1) Sermons I, p. 231, V, pp. 97, 108, 207. 2) „ V, p. 109. 3) - V, p. 108. geheel van waarheden, die hij leerde, nl. Christus zelfi), en omdat 111 het algemeen de vereering van personen voorafgaat aan het geloof in eene of andere waarheid; niets geeft leven dan leven zelf; „real flame alone kindies other flame"2). Wij hebben leiding noodig, en vinden wij den persoon, die ons deze kan geven, dan vereeren wij hem. Deze «heldenvereering" is een algemeen en diep instinct van het menschelijk hart, en hierop is Christus het antwoord 3). Wanneer men dtis zegt, dat Jezus is de Christus, dan wil dit zeggen, dat hij de Gezalfde is, dat zijn leven het gezalfde leven is, het eenige zalige leven, zoowel voor dertig jaar, als voor alle eeuwigheid 4). „Divine character, that was given in Christ to worship" ">). Maar wat is dit: Christus aanbidden? Slechts dan aanbidt men Christus, wanneer men op hem al de liefde richt, die de ziel kan geven, al noemt men het ook met een anderen naam. „Many a Unitarian, as Channing, has adored, calling it only admiration; and many an orthodox Christian, calling Christ God with most accurate theology, has given him only a cool intellectual homage"»). Het leven van eiken mensch moet daarom worden eene imitatio Christi; wij moeten het ons tot eene gewoonte maken, om alle dingen terug te brengen tot hem en te vragen: hoe hij gevoelde, dacht, handelde-). Niet, dat hij voor ons een model moet wezen, waarvan men de uiterlijke lijnen nabootst. Men kan hem in alles precies nadoen, armen visschers de voeten wasschen, een rondtrekkend leven leiden, overal onderwijzen, altijd zijne woorden gebruiken, nooit eene godsdienstige waarheid uitspreken dan in de tale Kanaans enz. enz. Maar dit alles is iets anders dan hem ') Expos. lect. on the Cor., p. 209. *) " » ii » h p. 305. 3) Sermons iii, p. 296. 4) » MI, p. 27. 5) » I, p. 177. 6) Life and Letters, p. 418; zie ook p. 229. 7) Sermons IV, p. 323. navolgen. Imitatio Christi wil zeggen: verkeeren in de atmosfeer van zijne gedachten en gevoelens; het is mogelijk om geene enkele handeling te doen, die hij heeft verricht en toch altijd in zijn geest te handelen. Christus moet zijn een levend, bezielend voorbeeld, dat een sterk licht werpt op de levensmysteriën; de geest van dat geheiligde leven en dien gewijden dood moet in ons overgaan en ons heiligen tot de waarheid in leven en sterven i). Dat dit mogelijk is, dat „all our mysterious human life refers itself back to Him, that Christ's Life the measure is of the world" '-), heeft hierin zijn grond, dat Jezus beschouwd moet worden als de mensch, de volmaakte mensch, „the blossoming of our Humanity: differing from the race that had gone before as the flower differs from the wood in which it grows: of the same nature and yet of another, more delicate and more ethereal"3). Christus is de mensch, „the realised idea of the man"'»), „God's idea of man completed" 5), zjjn leven „the one true exhibition of our human nature"»); in hem was „all that was most manly, and all that was most womanly"ï); zijn karakter is „universal" «); men kan spreken van „the catholicity of his brotherhood" »), hem noemen „the type of the whole race, the essence, the sublimation of humanity" i°). Wanneer men bv. het beeld van Abraham, van David, van Paulusgoed beziet, bemerkt men duidelijk tot welke eeuw en natie zij behooren. !) sermons 11, pp. 223 , 224. -) Expos. lect. on the Cor., p. 393. " " " " » P 243; zie ook Sermons V, p 238 II, p. 201. <) sermons V, p. 96. 6> » III, p. 98. 6) „ V, p. 166. 7) » II, p. 241. s) » V, p. 1. » V, p. 2. lü) » V, p. 3. 8 Breng ze over in welk land ook, „in China or in Peru", zij blijven Joden. Maar dit is anders bij den Zoon des Menschen. Men kan zijne woorden vertalen in welke taal men wil: zij konden in dat land voor het eerst zijn gesproken. Zij behooren niet alleen tot geene nationaliteit, maar ook tot geene eeuw; zij zijn niet de woorden van een handwerksman en evenmin van een aristocraat, zij zijn echt en diep menschelijk. Jezus was de mensch. Alle natuurlijke neigingen heeft hij gevoeld, en wat het beste en meest ware in eiken man, het teederste, lieflijkste en reinste in elke vrouw is geweest, was in hem aanwezig i). Doch al is hij de mensch, hij is toch ook de concrete mensch. Ware Jezus een docetisch feilloos wezen geweest, hij zou nooit de wereld hebben herschapen, geen nieuw karaktertype hebben gegeven, dat nu na 2000 jaar nog frisch, levenwekkend en bezielend is. Het menschlijke in hem was voortdurend onderworpen aan ontwikkeling; slechts trapsgewijze bereikte hij de volmaaktheid. Zijne kennis aangaande de dingen, die gewijzigd worden door tijd en afstand, was als de onze, meer of minder afhankelijk van ervaring. Voortdurend ging zijn weg, dien hij had te gaan tegen den berg op; elke voetstap werd uitgehouwen uit de harde rots en toont voor altijd, wanneer, waar en hoe hij zijn zwaar levenswerk verrichtte en ten einde bracht2). Hij heiligde zich zeiven door den strijd tegen de verzoekingen, die, ware er aan toegegeven, hem zouden verhinderd hebben zijn werk te volbrengen 3). Zijne verzoekingen kunnen tot deze drie teruggebracht worden: 1. To convert the hard, stony life of Duty into the comfort and enjoyment of this life: to barter like Esau, life for pottage: to use Divine powers in Him only to procure bread of Earth. 2. To distrust God, and try impatiently some wild, sudden plan, instead of His meek and slow - appointed ways to !) Sermons V, pp. 1—4, II, pp. 200 , 201. 2) II, pp. 124, 182. 3) „ II, p. 217. cast Himself from the temple, as we dash ourselves against our destiny. 3. To do homage to the majesty of wrong: to worship Evil for the sake of success: to make the world His own by force or by crooked policy, instead of by sufferingi). En in het allerlaatste van zijn leven „he had to nerve and steel Himself to the terrors and the form of Death"2). Zoo had ook Jezus een zwaren strijd te kampen. Hij was gehouden, als het gewoonste schepsel op aarde, zich aan Gods wet te onderwerpen-); hij gevoelde als ieder alle natuurlijke verlangens en neigingen-i). Jezus' gevoelens waren „the affections of an acutely sensitive human soul, alive to all the tenderness, and hopes, and anguish Sermons II, p. 218. P- 219- "He went down from the sunny mountain-tops of life into the darkening shades of the valley where lies the grave. There is a perceptible difference between the tone of His earlier and that of His later inimstry which by its evidently undesigned truthfulness gives us a strong feeling of the reality of the history. At first all is bright, full of hope, signalized by suceess and triumph. You hear from Him joyotis words of anticipated victory: „I beheld Satan as lightning fall from heaven." And we recollect how His first sermon in the synagogue of Capernaum was hailed; how all eyes were fixed on Him, and His words seemed full of grace. Slowly, after this, there comes a change over the spirit of His life. The unreinitting toil becomes more superhuman; the cold presentiment of doom hangs more often on Him. He begins to talk to His disciples m mysterious hints of the betrayal and the cross. He is going down into the cloudland, full of shadows where nothing is distinct, and His step becomes more solemn, and His language more deeply sad. Words of awe, the words as of a soul struggling to pierce through thick glooms of Mystery, and Doubt, and Death, eome more often from His lips." :;) „This is the secret of Christ's kingship, that He submitted Himself to the eternal laws of our humanity." Sermons II, p. 27. *) Sermons V, pp. 4, 153, 210, 215. 8* with which human life is filled, qualifying Him to be tempted in all points like as we are" i). Zoo verstaan wij, zegt Robertson, hoe Jezus kon lijden onder verzoekingen, hoewel hij geene neiging had tot het kwade. Het woord „temptation" kan men op tweeërlei wijze beschouwen, nl. als „test", „probation", en vervolgens als „trial". Wij bedoelen het eerste, wanneer men bv. een voorwerp van 100 pond aan een ijzeren staaf hangt, het tweede als men dit gewicht aan een mensch te dragen geeft. Doch hoe kan men nu met betrekking tot Jezus spreken van „trial", aan welk woord het denkbeeld van gevaar of smart is verbonden ? Dit is mogelijk, zegt hij 2), omdat elke zonde is: het toegeven, in verboden omstandigheden, aan neigingen, die op zich zelf natuurlijk en goed zijn. Zonde bestaat niet in de begeerten, maar in de afwezigheid van een in bedwang houdenden wil 3). Nu was er bij Jezus geen sprake van toegeven, van wankelen, geen aarzelen of hij wel zou gehoorzamen aan Gods wil, maar dat neemt toch niet weg, dat dit gepaard kon gaan met zelfverloochening en smart. Een man kan zijn arm overgeven aan het mes van den geneesheer; zijn wil kan verhinderen, dat hij ook slechts een ooglid beweegt, maar geen wil en geen moed kan in zijne gevoelens verandering brengen of verhinderen, dat de operatie ') Sermons i, p. 103. 2) „ 1, p. 106. 3) Robertson heeft hier het oog, zooals hij ook zegt, op natuurlijke neigingen. („Elke" zonde is hier dus te algemeen gezegd.) Anders kon hij ook niet schrijven, dat zonde niet bestaat in de begeerte, maar in de afwezigheid van een in bedwang houdenden wil, want Robertson zou niet ontkennen, dat eene begeerte op zich zelf zondig kan zijn. Dit blijkt dan ook wel duidelijk, b.v. waar hij op eene andere plaats zegt: „we find Christ doubly free from all this [d. w. z. a rising of an inclination (which is often no sin), the passing on to a guilty resolve, to coinmit the sin] as free in desire as free in act." sermons IV, p. 89; zie ook: Life and Letters, pp. 143, 228. geschiedt niet pijn. Zoo was het eveneens het geval bij Jezus: „he suffered from the force of desire. Though there was no hesitation whether to obey or not, no strife in the will, in the act of mastery there was pain. There was self-denial; there was obedience at the expense of tortured natural feeling. He shrunk from St. Peter's suggestion of escape from ignoniiny as from a thing which did not shake His determination, but made Him feel, in the idea of bright life, vividly the cost of His resolve. In the garden, unswervingly: „Not as I will, but as thou wilt." No reluctance in the will. But was there no struggling? No remenbrance that the Cross was sharp? No recollection of the family at Bethany, and pleasant walk, and the dear companionship which he was about to leave? »My soul is exceeding sorrowful to die1)." Jezus is verzocht geworden en onder die verzoeking heeft hij geleden, zoodat men ten onrechte zijne geschiedenis zou veranderen in een bloot verdicht drama, waarin geene smartelijke beproeving gevoeld werd. Daarom was het zeer juist gezien, dat men de opvatting van Apollinaris veroordeelde, omdat deze het begrip van Jezus' mensch-zijn vernietigde 2). Bovendien, juist als wordt uitgegaan van zijne menschheid, kan men, volgens Robertson, komen tot het geloof aan zijne Godheid. „Belief in the human character of Christ's Humanity must be antecedent to belief in His Divine origin", dit is een der zes beginselen, die ten grondslag liggen aan zijn onderwijs3). Het geloof aan Christus' Godheid verflauwt tegenwoordig onder ons, zegt hij. Welnu, Iaat men weer beginnen met het begin, gelijk ook de Bijbel doet, nl. met den Zoon des Menschen. „Lay the foundations of a higher faith deeply in a belief of His Humanity 4)." ') Sermons i, p. 109. 2) » I, p. 102. s) Life and Letters I, p. 411. *) " » » pp. 417, 418. HOOFDSTUK IV. SOTERIOLOGIE. Om de soteriologische opvattingen van Robertson zoo geleidelijk mogelijk te kunnen weergeven, stellen wij een viertal vragen, waarvan de eerste luidt: 1. wat verstaat hij onder: zonde. Wat is de mensch? half dier, half duivel? Neen, zegt hiji), half diabolical half divine: half demon half God. In onze hoogste oogenblikken, is er toch steeds iets duivelsch in ons; de kiemen van de ergste misdaden liggen in ons allen, hetgeen wij gewoonlijk vergeten, daar wij veel aan misdaad, weinig aan zonde denken -). Doch is dit het geval, dan verstaan wij iets van zelfverwijt en diepe zelfbeschaming^), wij zijn ons bewust, hoe er bij ons slechts sprake kan wezen van een godsdienst van boete-doen i) en dat «berouw ten leven" het hoogste is, wat nienschen kan ten deel vallen •'). Van hel begin tot het einde draagt het Evangelie het karakter van een systeem van genezing, het is niet een werk van verbetering van eene natuur, die reeds goed is, het is een werk van genezing van eene natuur, die krank is geworden. De openbaring in Christus was dan ook noodzakelijk, zegt hij"), omdat de menschen hunne eigenschappen op God overdragen, doch als zondige wezens zouden zij hierin geheel kunnen falen. — Maar ontstaat uit de zonde dan niet het goede ? Zegt het verstand ons niet, dat Judas evenzeer Gods helper was als Paulus? Is het kwade niet een middel om het goede voort te brengen? Hoe kan ') Sermons II, p. 86. 2) .. I, p. 204. «) IV, p. 102. 4) » V, p. 305, ook III, p. 271, V, p. 306. 6) .. I, p. 135. fi) » II, p. 151. men de zonde in zichzelf of in anderen veroordeelen, wanneer zij noodzakelijk is? Is God niet de Oorzaak van alle dingen? Robertson spreekt hier van eene vreeslijke tegenstrijdigheid, welke bestaat tusschen de taal van het geweten en de uitspraak van ons verstand1). Want al zegt ieders zuiver geweten, dat er in deze redeneering ergens eene fout moet schuilen, zoo kan men deze toch niet met het verstand aantoonen-). Bovendien, het is niet te ontkennen, dat er eene zekere waarheid in ligt opgesloten3). „There was an everlasting truth in what our Messiah said to the moral Pharisees: The publicans and the harlots go into the kingdom of God before you". Zonde kan eene schrede zijn op den weg naar den hemel. Maar dit neemt toch niet weg, dat het zuivere geweten misdaad en deugd niet als woorden voor dezelfde zaak kan beschouwen, al komt in ieders leven wel een tijd, dat men voelt deze tegenstrijdigheid niet te kunnen oplossen. Wij moeten echter bedenken, dat, wat wij kwaad noemen, dit ook voor God moet zijn, want deze gedachte dringt zich aan ons op naar mate wij onzen plicht werkelijk betrachten. Zoo kan ik niet de schuld op anderen of op bepaalde omstandigheden werpen, maar moet ik spreken van mijne overtreding, mijne zonde. Eenige merkwaardige bladzijden vinden wij over „den oudsten zoon" van Lucus 15, en over „de negen en negentig rechtvaardigen, die de bekeering niet van noode hebben"^). Gewoonlijk wordt de eerste opgevat als de teekening van den Phariseër, de laatste uitdrukking als een ironisch gezegde. Beide geschiedt echter volgens Robertson geheel ten onrechte. In de teekening van den oudsten zoon, zegt hij, hebben wij voor ons eene beschrijving van een dier gelukkige menschen, die van af ]) Sermons II, p. 89. 2) » V, p. 218. s) » IV, p. 183. 4) Zie voornamelijk Sermons III, pp. 271—275 en V, pp. 310—312. hun geboorte met den I leiligen Geest zijn vervuld , en die steeds „with imperfections of course" i) Gods dienstknechten blijven. Zonder het te weten, hebben zij de geestelijke atmospheer ingeademd en zoo leven zij en hebben God lief; blij en gelukkig vervullen zij hunne eenvoudige plichten, zonder hierover veel te spreken, totdat plicht eene gewoonte, godsdienst het beginsel van hun leven is geworden. Misschien dacht hij hierbij vooral aan zijne zuster, die stierf, toen hij 26 jaar was, en over wie hij schreef aan een vriend na haar dood 2). „Dear, dear girl! you cannot dream the holiness which filled her young niind, increasing, daily and rapidly till the departed to be perfect. There had been a subdued calmness about her for years, which made the earnstness with which she sometimes expressed her opinion on vital truths more striking and more lovely. She had left us all behind, far; and when I think of her, I am disgusted with the frivolity and worldliness of my own heart." Robertson spreekt hier en daar over «de negen en negentig, die geen bekeering van noode hebben", maar hij heeft zich zelf nooit tot dezen gerekend. De man, die door Otto Pfleiderer een Protestantsche heilige wordt genoemd 3), sprak eens1): „het schijnt een hoogmoedig en ijdel werk voor een evangeliedienaar, die zelf door de zonde is bezoedeld en misschien meer dan één ander de ellende van een verdorven hart gevoelt en hieronder gebukt gaat, omzijn medemenschen raad te geven. Doch hiernaast heeft Robertson niet minder de oogenblikken gekend van diepen vrede, waarin hij bevrijding van de zonde kende en gevoelde voor God gerechtvaardigd te zijn. ') „Repentance with them is the gentle work of every day, not the work of oiie distinct and miserable part of life." Sermons III, p. 246. 2) Life and Letters, p. 63. •'') Otto Pfleiderer, die Entwicklung der Protestantischen Theologie in Deutschland, seit Kant und in Grossbritannien, seit 1825. Freiburg I.B. 1891, S 470. 4) Sermons IV, p. 107. Beide gemoedstoestanden wisselen elkander at. „De zee kan niet rusten, omdat zij beurtelings wordt aangetrokken door de hemellichamen en door onze aarde, zoodat zij in een voortdurenden eb en vloed verkeert. Kunnen wij niet iets hiervan verstaan, als wij neerdalen in ons eigen binnenste? Zeker, want ook in onze ziel vinden wij „a tide of feeling which ebbs alternately to heaven and earth" i). Het zij mij vergund nog eenige regelen aan te halen, die hij gesproken heeft bij de voorlaatste gelegenheid, dat hij voor zijne gemeente is opgetreden: „Daar zijn oogenblikken in ons leven, waarin wij ons verheffen boven de wereld; bezield door Gods Geest streven wij naar alles, wat hoog, edel en waar is, achten niets voor ons onbereikbaar en vragen niets anders dan om te gelooven, te lijden en lief te hebben. Doch daar zijn ook tijden, waarin wij moeten voelen, dat wij tot elke laagheid in staat zijn; wij schrikken van ons eigen beeld en zouden willen uitroepen: ben ik dan zóó slecht? Ben ik dan gelijk aan den ter dood veroordeelden misdadiger, behalve, dat hij in verzoeking werd gebracht en ik niet? Ons karakter heeft twee zijden: de eene is zóó slecht, gevallen en krachteloos, dat zij ons soms tot aan den rand van de hel voert, terwijl de andere is opgestaan met Christus, steeds de hoogere dingen zoekt, en ons nu en dan tot aan de poorten des hemels brengt; wij voelen bijna Gods adem over ons gaan en wij hooren de tonen der hemelsche muziek. De ware Christelijke geest is verheven en toch nederig, - groot en toch ootmoedig nu schrijdt hij voort als een veroveraar en koning - dan weer als een gevangene met den voet des veroveraars op zijn nek. Laat ons deze beide kanten van ons wezen erkennen, nederig tegenover ons slechter „ik", maar tevens dankbaar voor het goddelijke, dat in ons is gelegd 2)." ') Sermons V, p. 318. Zie ook Expos. lect. on the Cor., pp. 429, 430. 3) Expos. lect. on the Cor., pp. 451, 452. Sommigen bv. prof. Gunning, de Pressensé, Arnold hebben van Robertson gezegd, wat deze uitsprak met betrekking tot den Griekschen godsdienst: „in all this systern one thing was wanting „the sense of sin" i). Ik wil niet ontkennen, dat er woorden van hem gevonden worden, die ons brengen in een sfeer van gedachten, waarin de menseh wordt beschouwt als eene verwezenlijking van het ideaal. „Nous avons" zegt de Pressensé,-') „plutót la religion de l'idéal rcalisé que celle de la rédemption et de la restauration. C'est toujours l'escalier de géant taillé dans le marbre". Wij kunnen hier geen objectieven maatstaf aanleggen, doch ik voor mij zou mij anders willen uitdrukken. Vooreerst mogen wij niet uit het oog verliezen, in welke omgeving Robertson was geplaatst, hetgeen de oorzaak werd, dat hij den nadruk legde, op wat door de „evangelische" partij niet voldoende in 't oog werd gehouden; zou het nu te verwonderen zijn, dat hij in eene preek aldus wel eens woorden heeft gezegd, welke ongesproken gebleven, denkbeelden en gevoelens op den voorgrond heeft geplaatst, die op den achtergrond zouden zijn gehouden, voor andere toehoorders en in eene andere omgeving? Doch bovendien is dit voordeel eenzijdig, omdat het aan andere uitspraken en gedachten niet genoegzaam recht doet wedervaren. Wij treffen in zijn geestelijk leven twee zijden aan, die scherp van elkander zijn gescheiden: „one on earth, struggling, tempted, tried, and buffeted by Satan; another in the third heaven, enjoying the beatific vision" 3). Somtijds ging hij diep gebogen onder zijne zonde- en schuldbesef, dan weer doet hij ons denken aan „den zaaier" van Millet *) en komen de woorden van Gezelle ons voor den geest: ') Sermons I, p. 178. -) Etudes contemporaines, p. 352. s) Expos. lect. on the Cor., p. 429. 4) Ik bedoel de ets van M. Maris. Met kloeken arme, en hand vol zaad, aanschouwt hoe hij zijn' stappen gaat en zaait" of wel, als wij ons houden aan het beeld van de Pressensé, die spreekt over een „escalier de géant taillé dans le marbre", - het is ons, alsof wij den Mozes, dien Michel Angelo op een zetel heeft geplaatst, zien opstaan en rustig omhoog schrijden. Stopford Brooke heeft er zeer juist op gewezen i), hoe wij een zeker verschil kunnen opmerken tusschen de brieven en preeken van Robkrtson, hetgeen vooral hieruit voortkomt, dat de laatsten schilderen, wat hij verlangde te wezen, hoe hij was in zijne beste oogenblikken, hoe hij geworden zou zijn „had his life been less vexed, his heart less fiery, and his brain less attacked by disease." Beiden evenwel moeten gelezen worden, opdat wij een juist beeld kunnen vormen van zijn persoon; in geen geval mag men alleen afgaan op sommige zijner uitspraken. Iemand als prof. Gunning doet dit ook niet. Hij heeft dan ook volkomen gelijk, van uit zijn standpunt, als hij zegt: „de edele Robertson heeft de volle diepte van het kruis der verzoening niet gekend. Hem ontbreekt dat heilig rusten in de volbrachte offerande des Middelaars"-'). Wanneer men niet op enkele uitspraken afgaat en men zou er kunnen aanhalen, die deze woorden weerspreken'?), maar op het geheel van zijne denkbeelden, dan heeft prof. Gunning gelijk, - wanneer men namelijk zijne opvatting en die van de Pressensé en Arnoi.d, als maatstaf mag aanleggen. ') Life and Letters, p. 472. 2) Stemmen voor Waarheid en Vrede, 1870, blz. 1089. 8) Merkwaardig zijn b.v. woorden als: „de Zoon des Menschen zet zijn naakten voet op den kop der slang en verbrijzelt hem" (Sermons I, p. 147, Life and Letters, p. 248) of „indien de Herder zich niet had opgeofferd, zoo hadden de schapen zelf het offer moeten zijn" (Sermons II, p. 277), woorden, die ons feitelijk in eene andere sfeer van denken brengen dan zijne gewone opvatting over de vraag, wat door Christus voor de nienschheid werd volbracht. Doch, ook wie op dit standpunt staan, moeten niet vergeten, dat, al zouden zijne opvattingen hen niet kunnen voldoen, deze hem persoonlijk wel vrede hebben geschonken. Gunning zegt: „hem ontbreekt die kalme blijdschap in het „gedood-zijn aan de wet, om nu eens anderen mans, Christus' levendgemaakt eigendom te worden." Men leze de beschrijving van zijn leven, en men zal zien, dat deze kalmte hem onbekend is gebleven hier beneden"'). Welnu, wanneer men dit beweert, verontachtzaamt men, naar mij voor komt, eene der twee zijden van zijn geestelijk leven, gelijk uit allerlei aanhalingen voldoende is gebleken. Laat mij nog een enkelen zin citeeren uit een brief van 7 December '52: „I wou ld not exchange the light I have for the twilight I have left, for all that this earth can give. Some ask whether I have more peace. In men I sympathise less infinitely less; in God, all. Knowing that the Father is with me, I am not afraid to be alone" -). 2. \\ elke verandering is er door de zonde gekomen in de wederkeenge betrekking van God en den mensch? Robertson spreekt meermalen, hoewel in 't voorbijgaan, over „den val", en wij willen dus beginnen met zijne denkbeelden dienaangaande mee te deelen, daar hier voor 't eerst sprake kan zijn van de gevolgen der zonde. Somtijds krijgen wij den indruk, alsof twee opvattingen bij hem worden aangetroffen, maar ik geloof toch, dat zij bijeen hooren, en niet van elkaar mogen worden gescheiden. Wij gaan uit van deze woorden: „The Fall was a step downwards from innocence, but also it was a step onwards - a giant step in human progress":j). ') Stemmen voor Waarheid en Vrede, 1870, blz. 1089, 1090. -) Life and Letters, p. 367. 3) Exposit. lect. on the Cor., p. 242. Het verschil, dat wij wel eens meenen op te nierken, komt m. i. hieruit voort, dat hij soms meer den nadruk legt op het eerste, dan weer meer het laatste op den voorgrond brengt. a. De val was een stap naar beneden uit den staat der onschuld; de gevolgen, die hiermede gepaard gingen, zijn te beschouwen als van tweeërlei aard i). Eenige hebben nl. betrekking op 's menschen innerlijk leven, want de zonde veroorzaakte eene scheiding, zoowel tusschen den mensch en de natuur, als tusschen den mensch en God 2), terwijl voortaan de zelfzucht van overwegenden invloed is op zijn denken, gevoelen en willen. Hiernaast staan uitwendige gevolgen, die den mensch als een straf van buiten af zijn opgelegd. Vooreerst lezen wij, dat het aardrijk vervloekt wordt en dat de mensch in het zweet zijns aanschijns zijn brood moet eten, waarmee wordt bedoeld, dat toen de doornen en distelen als zoodanig werden aangezien, de arbeid als een vloek werd gevoeld. Bovendien kwam er eene wijziging in de beschouwing van den dood, want -- al zouden de menschen zijn gestorven, ook indien er niet gezondigd ware - zou men den dood slechts gekend hebben als een overgang tot een hoogeren staat. Het Eden was dus niet een volmaakte hemel, maar de aarde, gelijk zij was na den val; doch voor den mensch was zij geheel anders, „omdat er eene donkere, zware schaduw op werd geworpen: de schaduw van zijn eigen schuldig hart" 3). Verder is er in Genesis 3 nog sprake van tweeërlei straf. Tot de vrouw wordt gezegd: „Ik zal zeer vermenigvuldigen uwe smart", en tot den slang: „op uwen buik zult gij gaan en stof zult gij eten alle de dagen uws levens"; de zwakke wordt ') Notes on Genesis, pp. 25—32. 2) Robertson is hier zeer kort. Iii Sermons V, p. 305 (zonder datum), wordt over den tijd vóór den val gesproken als: „a time when religion was the healthy and the natural stade of man's soul." s) Sermons III, p. 133. beproefd, bezwijkt en lijdt vreeselijk - de sterkere verleidt en schijnt volkomen vrij van elke smart. Toch is dit laatste veel vreeselijker dan het eerste, want het wil zeggen: er is eene straf «of being degraded and not knowing his own degradation". Niets is verschrikkelijker dan het stof te eten, zonder het zelf te weten. De andere straf is wel zeer zwaar te dragen en gestreng, doch heeft tevens eene louterende en genezende werking, zoodat zij ten slotte een zegen blijkt te wezen. Hiermede hebben wij reeds den overgang gemaakt tot het tweede gezichtspunt, dat hij noemde: b. de val was tevens een schrede voorwaarts. Immers i) de eerste mensch was niet, zooals hij zoo dikwerf wordt voorgesteld, begiftigd met alle, intuitief te verkrijgen kennis en alle mogelijke genadegaven, maar, zooals Paulus zegt «van de aarde aardsch, eene levende yn'p'i, een natuurlijk mensch, d.w.z. «a man with intelligence, perception, and a moral sense, with power to form a society and to subdue Nature to himself". Dat was hij, en dat alleen. De val was dan ook slechts een noodzakelijk gevolg van dezen toestand, een stap naar beneden uit den staat der onschuld, maar eveneens «a giant step in human progress", daar nu goedheid, deugd mogelijk werd; immers het kwade te kennen, doch dit te overwinnen en het goede te kiezen sluit hooger adel van karakter in, dan dat men louter van beide onwetend is. In zooverre kunnen wij dus zeggen, dat de mensch gevallen is, wanneer wij hem plaatsen naast de Goddelijke Idee van den mensch, en overwegen, hoeveel hij achter staat bij wat hij wezen moet-). Maar, zegt Robertson, «de val was geen falen; Gods plan werd niet verhinderd door de zonde" 3). ') Exposit. lect. on the Cor., p. 242. 2) Life and Letters, p. 379. 3) „In the English climate you'may say the vine has failed, that is, it lias not attained the stature which of right belongs to the plant; it is a fallen, abortive thing; but you do not mean by that, that its Creator inlended that particular plant to sticceed, and was disappointed in the atteinpt." De val was dus in zekeren zin noodzakelijk, maar hij bracht niettemin groote ellende over de eerste menschen. Doch hierbij bleef het niet, want het gevolg was, dat hunne neigingen en gevoelens overgingen op de nakomelingen. Wij noemen dit „erfzonde" en hij, die deze zou willen loochenen, moet wel ingaan tegen elke ervaring van overerving der eigenschappen i). „The very hound transmits his peculiarities learnt by education, and the Spanish horse his paces, taught by art, to his offspring, as a part of their nature." Indien dit ook niet het geval ware met het menschlijk geslacht, zoo zou er van geene geschiedenis der menschheid sprake kunnen zijn, want wij zouden niets anders waarnemen dan de herhalingen van karakters, waartusschen verder niet het minste verband zou bestaan. Neen, het is duidelijk, dat de eerste menschen op de nakomelingen een zeer bijzonderen invloed moeten hebben uitgeoefend. Zoo is dan deze erfzonde in ieder aanwezig, en wel in de jeugd als onvolkomenheid -); wordt zij echter niet overwonnen, doch blijft deze „natuurlijke staat" de overhand behouden, dan wordt deze onvolkomenheid, die op zich zelve in de jeugd niet verkeerd mag genoemd worden, een kwaad en zonde. „There is 110 harm in blossoms in spring, but in autumn." Wanneer wij Robertson vragen, wat hij onder zonde verstaat, zoo vinden wij feitelijk twee antwoorden, die echter wel bedoeld zullen wezen als elkaar aan te vullen: eensdeels bestaat zij in het hebben van verkeerde neigingen, gelijk uit het bovenstaande blijkt, maar velen van dezen zijn op zichzelf niet verkeerd, doch alleen omdat een in bedwang houdende wil afwezig is; door de zonde is onze wil „disordered"3); wij zijn als uurwerken, waarvan de regulator is gebroken. Zonde is niet een reëel iets, zegt hij'*), doch bestaat in de afwezigheid van iets, nl. van den wil en het !) Sermons II, p. 66. 2) „ IV, p. 118. 3) Life and Letters, p. 517. «) Sermons i, p. 108. vermogen om het goede te doen, in het gemis van den geest, die harmonie kan aanbrengen. De gevolgen, die hieruit voortspruiten ten opzichte van ons godsdienstig leven, zijn voornamelijk deze drie: a. Gelijk wij niet kunnen zien door een glas, waarop pas is geademd, zoo verduistert de zonde de „vensters der ziel" i), gelijk vooral boven is aangetoond, waar gehandeld werd over de belemmeringen van ons geestelijk leven. Zoo komt het, zegt hij eens 2), dat wij, door onze eigenschappen op God over te dragen, hierin geheel zouden kunnen falen, waarom de openbaring van God in Christus noodzakelijk was. b. Het is vervolgens de zonde, die ons van God vervreemdt en ons brengt in een toestand, waarin wij gevoelen of wel wanen3), dat God ons vijandig gezind is *). Wij treffen hier tweeërlei voorstellingen aan over deze Goddelijke vijandschap en toorn. Hij gaat nl. somtijds uit van het denkbeeld, dat het gevoelen in God overeenkomt met wat in den mensch eene gewaarwording van toorn wordt genoemd 5). „Man is the image of God: all spirits are of the same family. So there is something in God which corresponds with that which we call resentment, stripped of course, of all emotion, selfishness, or fury-o). Liefde tot het goede is haat van het verkeerde; God moet een wederpartijder zijn van hem, die zondig is; Hij moet de zonde haten •). Daarom kan geen woord Zijn gevoelen beter uitdrukken, dan ons woord „toorn"8). Hiermee is in overeenstem- >) Sermons i, p. 206. 2) » II, p. 151. y) Zie beneden. 4) Sermons IV, p. 222. s) b.v. Expos. lect. on the Cor., p. 343. ) " " « „ " „ p. 282. "') Sermons V, p. 167. s) b.v. Expos. lect. on the Cor., p. 343. ming, zegt hij, dat wij toorn waarnemen ook bij Christus, dien wij moeten beschouwen als „the representative of God: of God under de limitation of Humanity" i). Elders gaat Robhrtson uit van de gedachte, dat in God geen toorn aanwezig is. Hij, die Zich steeds gelijk blijft, verandert niet, Hij wordt niet toornig, als een van de vele millioenen bewoners dezer aarde eene zonde begaat. Toch kunnen wij de waarheid niet op andere wijze uitdrukken dan wthrough popular expressions", nl. dat God toornig is. Men kan dit vergelijken met een natuurverschijnsel. De wolken verduisteren de zon; nu moge dit in werkelijkheid niet juist zijn, maar wanneer de natuurkundige zegt, dat de zon in al haar pracht aan den hemel schittert, en dat zij slechts door een gezichtsbedrog zoo somber lijkt, dan komt het toch voor ons op hetzelfde neer, alsof zij zelf verduisterd ware3). Zoo zegt het Christelijk nadenken, dat God in den hemel Liefde is; maar toch, wanneer deze niet ons hart verwarmt, zoo verkondigt het populaire spraakgebruik ons eene waarheid, want voor ons komt het er op neer, dat God toornig is, dat wij van Hem verwijderd en vervreemd zijn. Misschien evenwel moeten wij Robertsons meening aldus weergeven. God is Liefde en blijft Liefde, maar deze zelfde Liefde openbaart zich ongelijk, en wel als Haat tegen het kwade. Als wij dus, door te zondigen, ons vereenzelvigen met wat kwaad is, dan kan het niet anders of: ,,we must endure the consuming fire. Sin, and you will become the children of God's wrath" <). Expos. lect. on the Cor., p. 343. 2) b.v. Sermons IV, pp. 223, 224, V., p. 167. 3) „Just as when we see the sun gleaming througli the mists of evening it seems to us a red mass and we say „the sun is red," so God, seen through the mists of our prejudices and passions, appears to be a God of wrath." 4) Sermons V, p. 168. 9 c. Maar de zonde vervreemdt niet alleen den mensch van God, zij heeft ook ten gevolge, dat gene tegenover God vijandig gezind wordt i). Zwakke karakters werpen de schuld op de omstandigheden; onbekwaam hun hartstochten in bedwang te houden, verbeelden zij zich, dat de eene of andere wet van het heelal dit aldus verordent, en zij doen het voorkomen, alsof zij de geduldige slachtoffers zijn van een wreed noodlot. Bij de meer krachtige personen is het de vernedering, die hen verlaagt, waardoor eene misnoegde, vijandige gezindheid te voorschijn geroepen wordt. Om deze te verstaan, heeft men zich slechts te begeven naar de achterbuurten en sloppen eener groote stad, waar de verworpelingen der maatschappij u aanzien met een blik van wantrouwen en haat, alleen, omdat gij er fatsoenlijk uitziet. Welnu, ditzelfde zal menigeen somtijds gevoelen wat betreft zijne verhouding tot God. Als het ware door furiën gekweld en in 't nauw gebracht, durft de mensch zijn God uittarten en trotseeren. 3. Wat beteekent in dezen samenhang het werk van Christus? Daar de zonde eene scheiding maakt tusschen den mensch en God, zoo moet er een „atonement", of „reconciliation", eene verzoening plaats hebben. Wij zagen boven, hoe Gods Liefde zich tegenover den zondaar openbaart als toorn. Daarom moet zoowel de mensch met God, als Deze met den mensch verzoend worden. Ten onrechte beweren de Unitariërs, zoo zegt hij2), dat God niets eischt om zich met de menschheid te verzoenen, omdat Hij reeds verzoend zou zijn. Neen, de mensch brengt eene verandering teweeg in de verhouding van God ten opzichte van zichzelven, zoodra er in zijn gemoedsleven eene wijziging gekomen is. i) Sermons IV, pp. 224, 225. -) Expos. lect. on the Cor., p. 342. Nu bestaan er twee mogelijkheden, nl. dat God verzoend wordt door de verandering, die in den mensch tot stand komt, - of wel, dat de mensch wordt verzoend, omdat God zich tot hem neerbuigt! Wij krijgen wel eens den indruk, alsof beide beschouwingen afzonderlijk bij hem worden aangetroffen. Somtijds doet hij het voorkomen, alsof de verzoening alleen van 's nienschen eigen houding afhankelijk zou moeten zijn; maar hij zegt eveneens meermalen, dat hem geene waarheid meer dierbaar is dan deze: «dat de hemel niet de onze wordt door verdienste, maar alleen door genade"i), „dat wij gered worden door genade, niet door ons willen"-'); „dat er voor God geen sprake kan zijn van verdienste" 3). Gewoonlijk echter zien wij beide opvattingen vereenigd, en neemt hij, zoowel eene Goddelijke als eene menschlijke werkzaamheid aan, zonder verder steeds een vaste grenslijn aan te geven. Zeei in het algemeen, kunnen wij aldus zijne denkbeelden samenvatten. Jezus openbaarde aan de menschheid de heerlijke waarheid, dat de mensch als mensch Gods kind is, d. w. z. kind van God „de jure"-»). Dit is niet voldoende, want de mensch moet van „de jure": «de facto" kind van God worden, met andere woorden: de mensch >) Sermons IV, p. 261. 2) » 1, p. 83. J) Sermons V, p. 309. Zie b.v. Expos. lect. on the Cor., p. 445- «There IS no independence on earth; we are all dependen! on the breath ot God. Trial soon forces tis to feel this. As well might the clouds tl.at surronnd the setting sun, tinged with gold and vermillion, boast tl,at ïey shone by their own light: the coming niglit would soon show lem to e but a dim, dark, dense bank of vapour. We hang frotn lour to hour on God. When we know ourselves aright, we shall teel that we have nothing of our own that is good - that we are strengthless, powerless, and must depend entirely 011 His all-sufficient grace." 4) Zie verder de beschouwingen van Robertson over den doop. 9* moet worden wedergeboren, hij moet zich bewust worden van zijn kindschap, hij moet leven overeenkomstig zijne hooge bestemming. Nu was Christus de verwerkelijking van de Goddelijke Idee van den mensch. Hij heeft deze Idee gerealiseerd in zijn leven en door zijn lijden. Het is zijn beginsel, dat in den mensch moet leven, en door Christus kan dit in ons gebracht worden. Niet, dat zijn leven in al zijn volheid ook in ons aanwezig zal zijn, maar wel is het mogelijk, dat dit in kiem worde gerealiseerd. Zoo wordt de mensch met God verzoend, als iets van Christus' geest in hem komt en werkt. Want is dit het geval, dan ziet God in deze kiem van goddelijk leven de gerealiseerde Idee. Dit leven van Christus in de menschlijke ziel wordt den mensch als gerechtigheid toegerekend; het is tevens de bron der gerechtigheid. Wij zullen nu meer in 't bijzonder nagaan, op welke wijze Christus de verzoening heeft aangebracht, en wij beginnen met de beantwoording van de vraag: waarin bestond voor Robertson het door Christus gebrachte offer ? i) !) Zie voor de eerstvolgende bladzijden voornamelijk: Sermons I, pp. 136-150, II, pp. 164 , 212 - 228 , 278 , 279; III, pp. 92-105; IV, pp. 226 , 227; V, pp. 153, 154, Expos. lect. on the Cor., p. 345, Life and Letters, pp. 169, 246, 248, 249, 392. Het is misschien wel gewenscht nog eens met een enkel woord te wijzen op de omgeving van Robertson, die vrij algemeen de verzoening opvatte als het betalen van eene oneindige schuld door een oneindig lijden, en het geloof als het aannemen van eene geheel uiterlijke toerekening. „Voila ce qui a froissé, exaspéré nne conscience comme celle de Robertson", zegt hiervan de Pressensé, Etudes contemp, p. 337. Zoo kunnen wij verklaren, hoe hij soms dingen zegt, die niet juist zijn, omdat hij de gevoelens en denkbeelden van velen uit zijne omgeving projecteert op een kring van ruimer omvang, ja soms op het geheele Protestantisme. Als voorbeeld haal ik enkele regelen aan uit een brief: „It appears to me that Protestantism throws upon the intellect the Laten wij in zijn eigen woorden hierop het antwoord vernemen: "We take it as the highest exhibition and the noblest specimen of the law of our Humanity - that great law - that there is no true blessedness without suffering, that every blessing we have comes through vicarious suffering.1' "Het plaatsvervangend offer is de wet van alle zijn." Het gansche universum berust op deze wet. De rotsachtige bodem van den berg moet eerst vergaan voor er planten kunnen groeien. De vernietiging van delfstoffen is de voorwaarde voor het bestaan van het plantenrijk. Als het tarwegraan niet in de aarde valt en sterft blijft het alleen. Uit den bodem, waarin de doode, afgevallen bladeren zijn gevallen, ontspruit krachtig de jonge boom, wiens wortels diep dringen in dit rijk van verval. Myriaden van hooger leven berusten weer op het leven der intellect the work of healing which can only be performed by the heart. It comes with its parchment „signed, sealed, and delivered", making over heaven to you by a Iegal bond, gives its receipt in full, makes a debtor and creditor account, clears up the whole by a most bussiness-like arrangement: C(redit0>r- D(ebto)r. Infinite. 11111I1UC. And when this Shylock-like affair with the scales and weights is concluded, it bids you be sure that the most rigorous justice and savage cruelty can want no more. Whereupon selfishness shrewdly casts up the account, and says: „Audited!" „I am safe." The Protestant penitent, >f the system succeeds, repents in his armchair, and does not noble deed such as boundless love could alone inspire; he reforms, and is very glad that broken-hearted remorse is distrust of God, becomes a prosaic Pharisee, and patronises missionary societies, and is all safe which is the one great point in his religion." Life and Letters, pp.' s&*\ OAf\ planten. Hebben wij nooit met onze gedachten stilgestaan bij dat mysterie der natuur: de duif, die gedood wordt door den havik; het hert, dat sidderend neerligt onder den klauw van den leeuw; de vliegende visch, die opgevangen wordt in den bek van den dolphijn? De mensch kan evenmin leven als verlost worden dan enkel door plaatsvervangend lijden. De smarten der moeder zijn de voorwaarden voor het leven van het kind en zoolang het leeft, blijft deze wet van het offer haar scepter voeren. Geene zegening, die iemand ooit heeft genoten, of zij was met haar verbonden. Geen land is ooit tot cultuur gebracht, gereinigd van zijn moerassen, bevrijd van zijn bosschen, — of de eerste kolonisten moesten boeten voor datgene, waarvan later komenden de vruchten konden plukken. Er is nooit eene overwinning bevochten, of de overwinnaars, die hiervan gebruik konden maken, moesten gaan over de lichamen van de dappersten, die stierven, opdat de anderen de zege zouden behalen. Welnu, in alle bovengenoemde gevallen wordt deze wet vervuld, doch instinctief of onbewust. Maar in den tijd der verlossing van de menschheid komt er één tijdstip, waarin deze wet wordt erkend als Gods wil, bewust als zoodanig aangenomen, en vrijwillig gehoorzaamd als de wet van 's menschen bestaan. Dat Jezus zich nu aan Gods wil overgaf, maakt zijn leven en sterven tot een offer. Was hij door de lage listen van Cajafas slechts overrompeld, of had hij worstelend en zich verzettend zich laten veroordeelen, dan zou hij alleen een slachtoffer zijn geweest. Hij voorzag evenwel, dat zijn dood het gevolg zou wezen van zijn verzet tegen de zonde, doch dit is de reden, dat hij niet is te vergelijken met het lam, dat onbewust op het altaar werd geslacht, en dit verheft zijn dood tot een waardig en werkelijk offer. Doch het was niet alleen een offer, maar een offer voor de zonde, en wel voor de zonde der wereld. Jezus moest boeten voor de zonde van anderen. De Zoon des Menschen zet zijn naakten voet op den kop van de slang en vermorzelt hem: maar de tand dringt in zijn verzenen. Jezus werd gestraft. Doch nu moeten wij bij straf niet denken aan iets willekeurigs, aan iets, dat kan worden veranderd of ook weggelaten; doet men dit, dan verbindt men met haar steeds eene gedachte van toorn, en ziet men het offer van Christus aan als eene scherpzinnige berekening, als een stelsel. Wij hebben goed te bedenken, wat wij moeten verstaan onder het begrip „wet." „Law is the Being of God." Onwederstaanbaar vervolgt zij haar verheven gang, zoodat ieder wordt vernietigd, die eene wet in haren eeuwigen loop weerstaat. Doch erkent men deze gedachte als waar, dan verdwijnt ook van het offer geheel en al het denkbeeld van bloedige wraak. Immers het is onmogelijk om die wet, volgens welke straf verbonden is aan overtreding, te verkrachten, zonder, dat de mensch valt, hetzij gebukt onder den last van den vloek, hetzij met zegen beladen. Want tweeërlei is mogelijk, als men eene wet overtreedt: het gevolg kan zijn een straf, die verbonden is met eene niet gewilde overtreding, of wel, de kastijding, die voortspruit uit bewuste ongehoorzaamheid. De eerste noemen wij - in tegenstelling met werkelijke toegerekende schuld, wat dus wil zeggen, dat iemand behandeld wordt, alsof hij schuldig is. Dit was het geval bij Christus, daar hij in aanraking kwam met de zonde der wereld, en hiervoor noodzakelijk moest boeten. «He approached the whirling wheel, and was torn in pieces." In de tweede plaats leed hij door de zonde van allen. Het schijnt wel zeer onnatuurlijk te zeggen, dat Christus het offer was voor de zonde van de geheele wereld. Immers wij verraadden hem niet als Judas, verloochenden hem niet als Petrus, gaven hem niet over aan den dood als Pilatus; wij bespiedden hem niet als de Phariseërs, misleidden hem niet als de Sadduceërs. Door welke drogredenen ter wereld kunnen wij dan betrokken worden in hunne schuld ? als medeplichtigen beschouwd worden de wilde volkeren van Nieuw-Zeeland, die nooit van hem hoorden, of de Assyriërs, die gestorven waren vóór zijn komst? Op deze vraag wordt wel eens een zeer zonderling antwoord gegeven. Men neemt dan aan, dat Jezus door zijne alwetendheid in zijne stervensure bewust was van elke zondige daad of gedachte, dat elke zonde toen aanwezig was in zijne ziel, alsof deze de zijne ware. Men moet volgens Robertson uitgaan van eene geheel andere opvatting, nl. dat >,all sins of the same fainily" zijn, en de zonde beschouwen als één groot beginsel „a single world-spirit." Zij is te vergelijken met electriciteit, die ondeelbaar in het universum aanwezig is. De electrische sprank in een dauwdroppel maakt deel uit van den stroom, die den eik neervelt, want als gene zich daar niet had bevonden, zou de geheele voorafgaande samenstelling van het heelal eene andere zijn geweest en de eik ware niet getroffen. Zoo zijn ook zondige handelingen eene openbaring van cén groot beginsel. De Joden, die de moordenaars van Abel en Zacharias veroordeelden, maar toch handelden als genen, waren dus van eenzelfden geest, en als zoodanig mede schuldig aan hun dood. Jezus noemde de Phariseërs schuldig, omdat zij de geestelijke kinderen waren van de moordenaars der profeten, want zij verzetten zich tegen het goede, gelijk dit in hunne dagen zich vertoonde, evenals hunne vaderen den vorm weerstonden, waarin het zich toen openbaarde. Welnu, op gelijke wijze is de menschheid schuldig aan Jezus dood. >.If you have been a false friend, a sceptic, a cowardly disciple, a formalist, selfish, and opposer of goodness, an oppressor, whatever evil you have done, in that degree and so far you participate in the evil to which the Just One feil a victim - you are one of that mighty rabble which cried, „Crucify Him, Crucify Him"; for your sin He died; His blood lies at your threshold." Wij zagen boven reeds, dat aan het kruis «was exhibited the grandest expression of that greatest law of ours, that law according to which life cannot be, except through death". Hieruit volgt reeds, dat het niet de dood op zich zelf is, die verzoening aanbrengt. Er is, zegt Robertson, geene bijzondere voortreffelijkheid in den dood als zoodanig. Bloed kan God niet behagen. Zou God het bloed van den rechtvaardige kunnen wenschen, zijn dood, zijn lijden? Men heeft het wel eens voorgesteld, alsof de majesteit van de wet een offer vroeg; en werd hieraan voldaan, dan was het goed. Men mag God echter niet tot een Caiaphas maken en Hem denkbeelden toeschrijven, die beter passen bij den onbeteugelden toorn van Saul, die David wil treffen, maar hierin teleurgesteld, nu zijn woede koelt door zijn spies naar Jonathan te slingeren. Neen; God kan alleen worden voldaan door wat betrekking heeft op geweten en wil, door de overgave van den eigen wil, hetgeen door Christus is geschied. Men kan dan ook niet zeggen, dat Christus zijns Vaders Toorn stilde, maar het was Gods oneindige Liefde, die de wereld verloste, daar God door hem in de menschheid neerdaalde. De dood van Christus is eene afspiegeling van de liefde van God; in zijn dood zag God zijn eigen Liefde. God is Liefde. Liefde is opoffering. Het gansche Goddelijke Leven is een stroom van Goddelijke zelfopofferende Liefde. De Schepping is opoffering, zelf-mededeeling van het Goddelijke Zijn. Zoo is ook de verlossing opoffering, anders kan zij geen liefde zijn; de dood van Christus was het offer van God, de openbaring in den tijd van datgene, wat de eeuwige wet van zijn Leven is. Om die reden schonk de zelfopoffering van Christus voldoening aan God. Dit offer nu, was plaatsvervangend, was eene handeling gedaan voor anderen. Want Christus was: „the representative of humanity", „the reality of human nature" „the realized idea of our humanity", „God's idea of man completed", zoodat God de menschheid aanziet in Christus. Robertson gebruikt ter verduidelijking zijner bedoeling verscheidene voorbeelden, waarvan ik een zal overnemen. Wie nooit planten zag dan in het hooge Noorden, heeft slechts een bekrompen idee over de majesteit van het plantenrijk; hij ziet slechts een klein, rood, even de sneeuw kleurend mosje,' enkele half uitgegroeide dennen, en misschien hier en daar een vergroeiden eik. Maar voor den plantkundige, die den tropischcn plantengroei kent, krijgt dit armzalige tooneel een geheel ander aanschijn; in die dwergen ziet hij datgene, wat zij in gunstiger bodem en klimaat kunnen worden; in zijne verbeelding vult hij de werkelijkheid aan, en rekent aan deze struiken de majesteit toe, die slechts in kiem aanwezig is. Dit verschil tusschen deze hoornen, wanneer zij op zichzelf worden beschouwd en wanneer /ij worden gezien met het oog op hun volmaakte natuur, is ook aanwezig, wanneer dc mensch wordt beoordeeld, naar wat hij op zich zelf en wat hij in Christus is. Wij zijn zwakke, dwergachtige, niet uitgegroeide exemplaren van het menschelijk geslacht. Onze meest edele voornemens zijn slechts verdorde takken, onze meest zuivere daden als onrijpe en verschrompelde vruchten. Doch voor het oog van den Oneindige, die in den volmaakte het type en de verzekering ziet van het toekomende, wordt onze ontaarde menschheid in beginsel goddelijk en heerlijk zijn wij als Gods eigen Zoon. God ziet, dat de menschheid in Christus zich onderwerpt aan de wet van zelfopoffering, en als zoodanig ziet Hij haar volmaakt en is voldaan, al kan het bij ons bijna niet den naam van zelfopoffering dragen, en moet het gebruiken van dit woord ons met een gevoel van schaamte overdekken. Maar toch wanneer wij het leven en den dood van Jezus ons door het geloof toeeigenen, dan genieten wij eene bijna oneindige vreugde. Kunnen wij niet verstaan, zegt Robertson, hoe zijn leven en dood voor ons een offer zijn, zoo kunnen wij nader komen tot deze gedachte, door ons de vreugde in herinnering te brengen, die ons bereid wordt, wanneer soms kunst en natuur voor ons tot uiting brengen, wat wij zelf niet kunnen uitdrukken en verwerkelijken. Men verhaalt dat een goed schilder eens stond voor een der };roote meesterwerken; hij kon niet verwaehten zoo iets ooit te zullen scheppen, noch het nabij te kunnen komen; toch verpletterde die oneindig grootere voortreffelijkheid hem niet, maar verhief hem, omdat hij de gedachten, die voor zijn geest schemerden, verwezenlijkt zag; in eiken lijn en streek zag hij de uiting van een geest, die ver boven hem stond, maar waarmee hij zich toch verwant gevoelde en hij riep uit: ook ik ben schilder i). Welnu, op dezelfde wijze, m.a.w. door het geloof, wordt Christus' gerechtigheid de onze. 4. In welke verhouding stelt het geloof ons tot den persoon en het werk van Christus? He mensch die het leven van Christus als het hoogste kent en voor zichzelven begeert en er naar streeft het te erlangen, biedt daarmede als het ware aan God het offer van Christus aan, want hij spreekt daarmede uit: zie dit is mijn godsdienst, dit mijne gerechtigheid, dit is het, wat ik wensch te zijn, doch niet ben. „My Saviour, fill up the blurred and blotted sketch which my clumsy hand has drawn of a divine life, with thefullness of Thy perfect picture. I feel the beauty which I cannot realize: — robe me in Thine unntterable purity ') »Or, again, we must all have feit, when certain effects in nature, combinations of form and colour, have been presented to us, our own' idea speaking in intelligible and yet celestial language; when, forinstance, the long bars of purple, „edged with intolerable radiance", seemed to float in a sea of pale pure green, when the whole sky seemed to reel with thunder, when the nightwind moaned. It is wonderful how the most commonplace men and women, beings who, as you would have thought, had 110 conception that rose beyond a commercial speculation, or a fashionable entertainment, are elevated by such scenes; how theslurnbering grandeur of their nature wakes and acknowledges kindred with the sky and storm. „I cannot speak", they would say, „the feelings which are in me; I have had emotions, aspirations, thoughts; I cannot put theni into words. Look there! listen now to the storm! That is what I meant, only ! never would say it out till now." Sermons III, p. 101. 2) Sermons III, p. 102. De mcnsch kan dus nooit deelachtig zijn eene wezenlijke, slechts eene toegerekende gerechtigheid. Door Christus verzoend te zijn, kan dus niet beteekenen, dat elke mensch zich met God verzoent, zooals Christus, maar het wil zeggen, dat God den mensch als rechtvaardig beschouwt, daar Hij in hem eenige mogelijkheid van en aanvankelijke gelijkheid met die natuur ziet, zooals zij eens heilig, volmaakt, goddelijk op aarde is gezien1). Zal den mensch echter die gerechtigheid kunnen worden toegerekend, zoo moet er een beginsel, eene kiem aanwezig zijn, waaruit het hoogere leven zich steeds voller kan ontplooien. Er is bij ons slechts sprake „van een zaad, niet een boom, van een bron, niet eene rivier, van een streven, niet een bereiken, van eene gerechtigheid uit geloof, niet uit werken"-'), en dit beginsel is het geloof, het leven des Geestes in ons. Gelijk men nu de zeven bronnen den Theems noemt, zonder dat een groote waterstroom vloeit en er schepen varen, zoo rekent God het vertrouwen op Hem als gerechtigheid toe, omdat het de bron is van gerechtigheid. Hij rekent dit toe zonder werken, dus vóór er werken zijn verricht, en niet van wege de werken. Doch dit geloof kan niet zonder werken zijn; want de fontein moet springen, de boom moet groeien, en het goddelijke leven in de ziel moet gepaard gaan met levensuiting. „Faith alone justifies: but not the Faith which is alone." Jacobus zegt als het ware: een boom kan niet getroffen worden zonder donder, — volkomen waar. Paulus zegt: de boom is getroffen door den bliksem zonder den donder, 't geen eveneens de waarheid is. „Lightning alone strikes, but not the lightning which is alone without thunder; for that is only summer lightning, and harmiess 3)". ') Expos. lect. on the Cor., p. 344. ") » n n „ „ p. 344. I.ife and Letters, pp. 334, 335. Gerechtigheid uit geloof, of het „wandelen naar den Geest" wil zeggen: God in 's menschen ziel, het leven van den Geest, „an infinite Yearning after a righteousness which is ever doing i)." Zij is dan aanwezig, wanneer de mensch met Christus is gestorven en het beginsel van zelfopoffering in zijn leven is overgegaan. Want zonde is het zich terugtrekken in het zelfzuchtige „ik", en zich den toegang afsluiten tot het levenwekkende Leven Gods, dat slechts ons werkelijk leven is. Wanneer wij zondigen verdwijnt ons werkelijk zijn, en wij bestaan op dat oogenblik niet. Daarom is het zuiver menschlijke leven eene voortgaande verwerkelijking van het offer van Christus. „Christus is voor allen gestorven, opdat degenen, die leven, niet meer zichzelven zouden leven, maar dien, die voor hen gestorven en opgewekt is." Dit is de waarheid, welke ten grondslag ligt aan het leerstuk van de Roomsche Mis. Rome beweert, dat in de mis een werkelijk offer wordt gebracht voor de zonden van allen, en dat Christus' offer steeds wordt herhaald, 't geen door het Protestantisme met recht wordt ontkend. Toch bevat de Roomsche beschouwing eene waarheid en het is van belang, dat deze wordt losgemaakt uit haar groven zinlijken vorm. Paulus zegt in Colossenzen 1 : 24 „ik verblijd mij in mijn lijden voor u, en vervul in mijn vleesch de overblijfselen der verdrukkingen van Christus voor zijn lichaam, 't welk is de gemeente", m. a. w. Paulus zegt, dat er in het lijden van Christus iets onvoltooids bleef, dat in zekeren zin werd aangevuld door het lijden van Paulus zelf. In bepaalden zin dus moet men zeggen, dat maar eenmaal een offer voor allen is gebracht, doch met evenveel recht kan men beweren, dat dit eene offer vruchteloos is, wanneer het niet wordt voltooid en verwerkelijkt in het leven en in de zelfopoffering der geloovigen. Het Christelijk offer wordt niet mechanisch gebracht in de Mis, hetwelk als een materialisme van de grofste soort moet worden !) Sermons V, p. 299. beschouwd, maar geestelijk in het leven van allen, in wie de Gekruisigde leeft. Het offer van Christus wordt verwerkelijkt in het leven van ieder, die niet voor zichzelven, maar voor God leeft Alleen door de zonde te verzaken is Jezus voor ons gestorven, alleen, doordat wij vrijwillig de wet van het kruis, nl. zelfovergave aan Gods wil, aannemen als de wet van ons bestaan, kunnen wij binnentreden in den tegenwoordigen en toekomstigen hemel, tlie verkregen is door zijn plaatsvervangend lijden i). Doch is deze zelfverloochening, zelfovergave mogelijk en natuurlijk ? Ja, „want de liefde van Christus dringt ons". Dit element der liefde niaakt deze duistere leer tot eene begrijpelijke en gezegende waarheid. „So sacrifice alone, bare and unreheved, is ghastly, unnatural, and dead; but sacrifice, illuininated by love, is warmth and life; it is the death of Christ! the life of God, the blessedness, and only proper life of nian-')." Zoo is dus het Christendom meer dan eene navolging van Christus, meer dan een martelaarschap voor de waarheid: het is de at-onement der ziel met God. Het leven en de dood van Christus hebben den mensch verzoend met God , met den mensch, met zichzelven, met den plicht 3). De mensch is verzoend met God en God met den mensch, wanneer deze heeft verstaan, dat het offer van Christus de openbaring was van de Goddelijke Liefde, en als hij zich nederig en berouwvol aan God heeft overgegeven; dan is de ziel toegankelijk vooi de werkingen van God; het snerpendste leed gevoelt hij niet meer als de uiting van Gods toorn, maar als een middel, dat hem nader tot den Vader kan brengen. Deze omkeer in den mensch brengt tevens eene verandering teweeg in de omstandigheden en voorwerpen, waardoor God voor >) 2) 3) SERMONS I, p. 151. III, p. 105. IV, pp. 226-233. ons zichtbaar wordt. „His universe, onccsodark, bccornes bright: life, once a mere dull, dreary thing, „dry as summer dust", springs up once more into fresh luxuriance, and we feel it to be a divine and blessed thing. We hear the voice of God as it was once heard in the garden of Eden whispering among the leaves: every sound, once so discordant, becomes music, the anthem of creation raised up, as it were, with everlasting hallelujahs to the eternal throne. Then it is that a man first knows his immortality, and the soul knows what is meant by infinitude and eternity; not that infinitude which can be measured by miles, nor that eternity which can be computed bij hours; but the eternity of emotion." Ook is de mensch verzoend met den mensch. De scheidsmuren tusschen Jood en Meidenen zijn weggevallen, want Jezus heeft geleerd, dat er één God, één Vader, één doop, één oudere broeder is, in wien allen broeders kunnen worden genoemd. Maar het kruis brengt ons nog eene andere waarheid; immers met het kruis van Chrtstus wordt bedoeld de geest van het kruis, d. w. z. de geest van geven, lijden, liefhebben. Liefde is geen dankbaarheid wegens ontvangen weldaden. De ouders beminnen het kind meer dan omgekeerd; Jezus zijne discipelen meer dan deze hun Meester. Weldaden op zich zelf zullen geen liefde doen stand houden. Om lief te hebben moet men lijden en zich bewust zijn, dat het „zaliger is te geven dan te ontvangen". Doch eveneens is de mensch verzoend met zich zeiven. Men vergeeft zich zeiven niet gemakkelijk. Als de mensch heeft gezondigd, heeft hij behoefte om te lijden. Liefde vraagt een offer, en kan slechts door een offer verzoend worden, üp dezen eisch van ons gemoedsleven is het offer van Christus het antwoord, dat immers lijden was uit liefde, een zich overgeven aan den Wil van God. Nu gevoelde Paulus, dat als die Christelijke geest in hem woonde, hij verzoend was met zichzelven. „Met Christus ben ik gekruisigd; toch leef ik, maar niet ik, doch in mij leeft Christus." Men heeft zichzelven vergeven voor zoover men zich wijdt aan het geluk van anderen; die dit doet, gevoelt den geest der innerlijke verzoening. „What we want is only to make that perpetual, to make that binding which we do by fits and starts, to feel ourselves a living sacrifice, to know that we are, in our highest and best state, victims, offered up in love on the great altar of the kingdom of Christ, offered by Him to God as the first-fruits of His Sacrifice.'' Door de verzoening van Christus wordt de niensch ook verzoend met den plicht. Weinigen gelooven, dat zij hun juiste plaats in de wereld hebben ingenomen. In den mensch is een eerzucht, waardoor hij zich soms verbeeldt, dat hij voor hoogere dingen in de wieg is gelegd dan zijn plicht hem oplegt. Maar ook hier werpt het kruis van Christus licht op de levensmysteriën. Verdiept men zich in het wondervolle leven van Jezus, dan dringt zich onweerstaanbaar het gevoel op, hoe bitter weinig die onbeteekenende en verachtelijke omstandigheden waartegen de geest van een man in opstand komt — met de hoogheid van zijn persoon oveieenkomen. Toch zag de wereld nooit weer zulk een adel van karaktei. Zoo is dan zijn leven de vertolking van het onze. Niet door de omstandigheden te veranderen, kunnen wij verzoend worden met ons leven en den plicht, maar door ons aan te passen aan de omstandigheden, waarin God ons heeft geplaatst. „We become reconciled to Life if we live in the spirit of Him who reconciled the Life of God with the lowly duties of servant." HOOFDSTUK V. ROBERTSON S OPVATTING VAN HET DOGMA IN HET ALGEMEEN. Dogma's zijn volgens Robertson benaderende formuleeringen van levenswaarheden, in woorden uitgedrukt leven. Dit was eveneens het geval, met 't geen hij zelf als waar erkende; hij noemt zijne overtuigingen „part of my being, of my habits of thought and hfe, colouring everything „the fountain light of all my day, the master light of all my seeing." They are the things seen in the noon-day light of my soul"i). leder moet dan ook zorg dragen, dat zijne dogma's voor hem de uitdrukking zijn en blijven van levenswaarheden en zich hoeden, dat zij langzamerhand „sterven" 2), versteenen, en worden „a set of formal expressions which satisfy with husks the cravings of the intellect, and shut up the soul"3), -t geen zoo licht kan gebeuren, wanneer men zich blijft bepalen bij de woorden, bij de schaal,' zonder de kern te kennen. Het gevolg hiervan is, dat menigeen de overtuigingen van anderen verfoeit zonder te weten, wat hij zelf, noch wat zijn tegenstander gelooft. Zoo heb ik velen gesproken, zegt hij, die op de bitterste wijze de beschouwingen der Unitariërs veroordeelden en bij nader onderzoek zelf aanhangers van Sabellius bleken te zijn, welke leer eveneens door de kerk is afgewezen; en anderen, die zich voor Trinitariërs uitgaven, maar, zooals duidelijk bleek, tri-theïsten waren. Men moet trachten na te gaan, wat aan een dogma ten grondslag ligt, welke de ervaring is, dié men eens onder woorden heeft pogen te brengen, en op welke wijze dit is geschied, want het brengt in het minst geen nut aan, J) Life and Letters, pp. 369 , 370. 2) Sermons v, p. 126. 3) » I, p. 51. 10 of men alleen zegt het niet eens te zijn met de meening van een ander en deze slechts te veroordeelen. Het was dan ook voortdurend het streven van Robertson het eerste na te jagen en zich voor het laatste te hoeden, zoodat wij onder de beginselen, die volgens hemzelf aan zijn onderwijs ten grondslag liggen i), vinden opgeteekend: „the establishment of positive truth instead of the negative destruction of error." Hij zou nooit de waarheid van een of ander dogma bloot ontkennen, doch trachten te verstaan, wat de reden was, dat zoo vele menschen het als zulk een kleinood beschouwden, en waarom, ook als men meende het te hebben vernietigd, het toch weer te voorschijn kwam, al was het misschien in een eenigszins anderen vorm. Robertson neemt als een beginsel aan 2), dat geene dwaling ooit in wijden kring is verbreid, of zij was de overdrijving of verdraaiing van eene waarheid, en vervolgens, dat men slechts op ééne wijze deze dwaling met wortel en tak kan uitroeien, nl. door de waarheid, die er aan ten grondslag ligt, er naast te plaatsen. Doet men dit niet, dan zal de dwaling na eenigen tijd weer opleven „like the fabled monsters of old, front whose dissevered neck the blood sprung forth and formed fresh heads, ntultiplied and indestructible" 3). „There is some soul of goodness in things evil, „Would men observingly distil it out 4)." Robertson stelde zich hier tegenover Newman, die met zijne „media-via-theorie" de dwalingen van anderen meende te kunnen vermijden - zooals de naam reeds aanduidt - door de beide uiterste opvattingen over een dogma te verwerpen, en zich aan te sluiten bij die beschouwing, welke tusschen beide lag. Zie Life and Letters, pp. 363, 411. -) Zie b.v. Sermons II, p. 235. 3) Sermons III, p. 61. 4) Shakspeare. Evenmin rekende hij zich tot de eclectici i), daar deze allerlei meeningen uit verschillende systemen uitzoeken en samenvoegen, terwijl hij de waarheid trachtte te vinden, welke ten grondslag ligt aan allerlei stelsels. Ik wil twee voorbeelden kiezen om zijne bedoeling duidelijker te doen uitkomen, en neem daarvoor in de eerste plaats zijne beschouwing over de Mariavereering -). Wanneer men de afbeeldingen van Maria uit de eerste eeuwen onzer jaartelling nagaat, zegt hij, kan men, als de tijd van hun ontstaan in aanmerking wordt genomen, de volgende ontwikkeling waarnemen. Eerst zijn zij slechts de kopieën van bekende heidensche godinnen met een kind in de armen; daarna stellen zij voor, dat de moeder knielt voor haar zoon; vervolgens, dat de moeder is gekroond en gezeten op een troon met haar zoon, maar lager, en dan, dat zij eene hoogere plaats dan haar zoon heeft ingenomen; ten laatste zien wij den zoon in toorn, van zins het heelal te vernietigen, terwijl de moeder reddend tusschen beide treedt. Op een andere wijze doen de „evangelischen" hetzelfde, wanneer zij zich twee Goden voorstellen, van wie de een liefheeft, de andere toornig is, terwijl de eerste de menschen bewaart voor de gramschap van den laatste. De overeenkomst tusschen beiderlei beschouwingen is, dat toorn en liefde worden voorgesteld als eigenschappen, die worden toegekend aan twee afzonderlijke Personen, daar de Zoon en de Maagd, de Vader en de Zoon tegenover elkander worden geplaatst, doch juist hierin bestaat de dwaling van deze twee opvattingen. Maar hoe komt het, dat men deze heeft begaan? De oorzaak hiervan is, dat zij berust op het feit, dat het menschlijk gemoed er behoefte aan heeft om twee tegenover elkaar gestelde waarheden duidelijk uit te drukken. b.v. Live and Letters, p. 327. 2) Zie voornamelijk Sermons II, pp. 235-251, Life and Letters, pp. 303; 327* 10* Men doet dit nu, door ze over te dragen op twee afzonderlijke persoonlijkheden, waardoor zij beter onderscheiden, meer werkelijk worden, zoodat zij elkander niet opheffen, 'tgeen zoo gemakkelijk zou kunnen gebeuren, wanneer beiden werden overgebracht op één persoon. Aan deze Mariavereering ligt echter ook nog eene andere waarheid ten grondslag. Vóór Christus werden de deugden van den man vereerd en als goddelijk beschouwd, bv. moed, kennis, kracht. Jezus echter verklaarde geheel andere eigenschappen als goddelijk, bv. zachtmoedigheid, gehoorzaamheid, liefde, reinheid, dus deugden, die vooral gevonden werden bij de vrouw. Dit was eene nieuwe gedachte in de wereld, en het kwam er nu op aan voor deze idee eene juiste uitdrukking te vinden. De Christenen konden niet eenvoudig zeggen: deze dingen waren voor ons een geheim, maar nu zijn zij ons geopenbaard, en dus weten wij, dat liefde en reinheid even goddelijk zijn als kracht en dapperheid. Dat kon niet, omdat men op deze wijze wel denkt, maar niet vereert. Men denkt over eigenschappen, doch vereert personen. Veieering zoekt een persoon, en kan zij niemand vinden, dan schept zij zulk een persoon. Liefde, reinheid enz. zijn woorden voor een philosoof, maar wie er behoefte aan heeft iets te aanbidden, zal iemand vinden, die kan worden vereerd. En is het nu te verwonderen, dat de eerste Christenen in de moeder van Jezus de belichaming van deze geopenbaarde idee vonden, en dat zij de korte schets der evangeliën aanvulden met de gedachten van hun eigen ziel? In plaats van een droog theologisch dogma kwam eene vrouw, begiftigd met allerlei heerlijke genadegaven, die hevige smarten had geleden, als een levend voorwerp van vereering, van geloof en van hoop, eene persoon in plaats van eene abstractie. De eenige waarheid nu, welke de vereering van Maria kan vervangen, is die, welke gelegen is in de volmaakte menschheid van Jezus Christus. In hem worden de manlijke en vrouwlijke deugden in volkomen evenwicht aangetroffen. Zoo lang men dan ook in hem slechts den goddelijken man zag en niet den godde'ijken mensch, kende men slechts de eene helft der waarheid. Wij kunnen nu begrijpen, waarom Maria meer werd vereerd dan Jezus, daar het Christendom de vrouwlijke deugden als van hoogere waarde beschouwde dan de manlijke, en men Christus hield voor het type van kracht en gerechtigheid. Eveneens kunnen wij op deze wijze verstaan, waarom zoo velen zich wenden tot Rome; immers hier hopen zij een goeden bodem te vinden voor die gevoelens van eerbied, gewijde aanschouwing, teederheid en liefde, die in ons koud Protestantsch klimaat dikwerf niet kunnen tieren. Dat men dit zoekt is te begrijpen, want deze eigenschappen zijn waard om vereerd te worden. Maar men doet verkeerd ze te zoeken bij Maria, of bij de vrouw in het algemeen i), doch moet zich wenden tot Christus zelf, in wien het manlijke en vrouwlijke in volmaakten vorm wordt aangetroffen. „The Mother in the Son, the womanly in the Soul of Christ. Divine honour to the Feminine side of His character, joyful and unvarying acknowledgmcnt that in Christ there is a revelation of the Divineness of submission, and love, and purity, and long-suffering, just as there was before in the name of the Lord of Hosts, a revelation of the Divineness of courage, and strength, and heroism, and manliness" 2). Zie hier het voornaamste van wat Robertson over de Mariavereering heeft gezegd. Als tweede voorbeeld kies ik zijne denkbeelden over den Doop 3). ') Zooals Comtf. b.v., „If he be right", voegt Robertson er echter aan toe „we shall have to search elsewhere than in the ball-going polkaing frivolities in female form which offer themselves as the modern goddesses. Life and Letters, p. 304. 2) Sermons II, p. 243. 3) Zie met betrekking tot de eerstvolgende bladzijden: Sermons II, pp. 45—74, IV, 114, 115, V, 120; Expos. lect. on theCor., pp. 30, 108; Life and Letters, pp. 268 , 269 , 272 , 336-338 , 513 - 516. Wanneer wij de opvatting der Roomsch-Katliolieke kerk nagaan, zegt hij, wordt het duidelijk, hoe volgens haar door den Doop de verdiensten van Christus werktuigelijk worden meegedeeld, dat de erfzonde wordt weggenomen, dat op wonderbare wijze aan de ziel een nieuw karakter, een nieuw levensbeginsel wordt geschonken, en dat alles alleen, omdat men aan een bepaalden ritus op zekere wijze voldoet. Deze beschouwing miskent echter het begrip, dat ligt opgesloten in het woord „Sacrament", en moet een God-vernederend materialisme van de grofste soort worden genoemd, daar men, gelijk de Joodsche Kabbalisten, gelooft aan de magische uitwerking, verbonden aan het uitspreken van bepaalde woorden. Bovendien maakt deze opvatting het Christelijk leven tot een strijd om iets, dat verloren is, in plaats van een komen tot iets, dat vóór ons ligt. Het leven wordt een droevig verlangen om terug te krijgen, wat eens ons eigendom was, de droefgeestige bespiegeling der ziel, die eenmaal glinsterde onder den dauw van het doopwater, en nu bedekt is met de onuitwischbare lidteekenen, die de zonde heeft nagelaten. Eene geheel andere opvatting vinden wij bij „wat wij, om niet persoonlijk te worden „modern Calvinisme" willen noemen"1). Dit Calvinisme maakt eene onderscheiding tusschen de zichtbare en de onzichtbare Kerk. Door den Doop treedt ieder toe tot de eerste, maar tot de tweede worden slechts enkelen toegelaten. Slechts „in the judgment of charity" 2) kan men zeggen, dat de 1) De preek, waarin hij voornamelijk over deze kwestie spreekt, Sermons II, iv, werd gehouden kort nadat eene beslissing was genomen omtrent de opvatting van Mr. Gorham over den Doop. De bisschop van Exeter, die tegenover hem stond, hield het met de Roomsche opvatting; met „modern Calvinism" bedoelt Robertson de denkbeelden van Mr. Gorham en diens aanhangers. Zie hierover enkele brieven in Life and Letters, pp. 268, 269, 337, 338. 2) Blijkbaar eene uitdrukking van Mr. Gorham. eersten zijn wedergeboren. Men mag niet gerekend worden te behooren tot Gods kinderen, wanneer men zich hiervan niet bewust is; men mag, behalve „in this judgment of charity", iemand niet Gods kind noemen, wanneer er geene teekenen zijn, dat hij bekeerd is. Slechts hij is kind van God, die gedoopt is, en door de gratia praeveniens is uitverkoren. Hiertegen moet volgens Robertson worden ingebracht, dat dit „judgment of charity" eindigt bij het doopbekken. Het gaat er mee als met het oordeel der Engelsche wet, die een persoon voor onschuldig houdt, zoolang niet het tegendeel is bewezen, 't geen echter niet verhindert, dat men 's avonds flink zijn deuren en vensters sluit, en men zich maar half op zijn gemak gevoelt, als men met eene groote som gelds of met kostbaarheden door eene menigte gaat. Een kind van God volgens het „judgment of charity" wil in de praktijk zeggen: hij is geen kind van God, geen Christen, niet wedergeboren; want niet allen, die gedoopt zijn, mogen zich als kinderen van God beschouwen, om maar te zwijgen van hen, aan wie de doop niet is bediend. Deze opvatting heeft dan ook een verderfelijken invloed op de opvoeding. Immers, öf de kinderen, die hiervan hooren, verwilderen meer en meer, daar men tot hen spreekt over een terneerdrukkend gevoel van zonde en over vreugde in God, terwijl zij geen van beiden uit ervaring kennen. Zij worden op deze wijze gewend aan het hoogste en beste, hetgeen tot gevoelsverharding moet leiden. Of wel, hier wordt gemakkelijk huichelarij gekweekt; men leert de taal der diepere ervaringen op de lippen nemen zonder persoonlijk leven. Wanneer het geloof God tot onzen Vader maakt, berust het immers op een leugen, want hoe kan men gelooven, wat een enkel oogenblik vóór men geloofde niet waar was? Men kan niet tot iemand zeggen: geloof toch, opdat gij kind van God moogt worden, want God is niet zijn Vader, hij niet een kind van God, zoolang hij het niet gelooft. Toch kan men niet ontkennen, dat in beide opvattingen waarheid schuilt. Robertson prijst in de Roomsch-Katholieke denkbeelden over den Doop: dat deze een getuigenis zijn aangaande de uitgebreidheid van het door Christus verkregen heil, dat nl. allen, die gedoopt zijn, kinderen van God worden genoemd, al verder, dat protest wordt aangeteekend tegen de meening, alsof slechts eene enkele partij Gode zou toebehooren, en ten laatste, dat de stoffelijke dingen worden beschouwd als zinnebeelden en kanalen van de Goddelijke Tegenwoordigheid. Den Calvinisten is Robertson dankbaar voor hun krachtig verzet tegen vormendienst, voor hun handhaven van de noodzakelijkheid van een innerlijken omkeer, voor de gemaakte onderscheiding tusschen het zijn in den toestand en het hebben van de natuur van kinderen Gods. Aan beide systemen ligt evenwel - hoe tegenstrijdig zij ook schijnen mogen - éénzelfde dwaling ten grondslag, nl. in zooverre beide uitgaan van de meening, dat een nieuw feit in het leven wordt geroepen in plaats dat er een getuigenis wordt afgelegd van eene bestaande werkelijkheid. En meer kan de Doop volgens hem niet zijn dan een „authoritative symbol of an eternal fact", hetwelk door Jezus is verkondigd, nl. dat de mensch als mensch kind van God is. God is „onze" Vader, elke mensch Zijn kind. Veel te lang hebben de Joden het kindschap gemonopoliseerd, waartoe zij geen recht hadden; ook de Samaritaan, hoewel vreemdeling en ketter, is kind van God; ook van de heidenen, ook van de verstootelingen der maatschappij is God de Vader. Als de jongste zoon terugkeert, geniet hij, zoodra hij de verwantschap met den Vader erkent, juist uit hoofde van zijn kindschap, al de zegeningen, die hiermee verbonden kunnen gaan. Doch, zoo vraagt men misschien onwillekeurig, indien dit kindschap Gods een „eternal fact" moet genoemd worden en als de Doop alleen hiervan getuigenis geeft, is deze dan niet overbodig? Neen, antwoordt Robertson, want a. hij realiseert voor ons het op zich zelf onzichtbare. Evenals wij bv. steeds zouden verkeeren in een eeuwig „heden", wanneer wij niet in de dingen rondom ons eene opeenvolging konden waarnemen, zoo is het ook de schepping, die als 't ware God voor ons verwerkelijkt. Wij hebben uitwendige symbolen noodig om ons eene onzichtbare idee te realiseeren. Wat is een vlag? een stukje doek? Maar „why is it that in the heat of battle there is one spot where the sabres flash most rapidly, and the pistols' ring is quicker, and men and officers close in most densely, and all are gathered round one man, round whose body that tattered silk is wound, and held with the tenacity of a deathstruggle? Are they only children fighting for a bit of rag?" Neen, die vlag is alles voor hen: hun regiment, hun land, hun eer, hun leven, - hoewel slechts een symbool. Zoo maakt ook de Doop eene gedachte, een leerstuk tot eene werkelijkheid. b. hij is het teeken van eene algemeene kerk. Te midden van alle geschillen en secten spreekt de Doop van broederschap, want allen zijn kinderen van één Vader; ook tot hen, die diep zijn gevallen en veracht, brengt de Doop de blijde boodschap, dat zij Gods kinderen zijn, en dat hun — zoodra zij dit erkennen — de zegeningen, welke hieruit voortvloeien, worden geschonken. c. hij is een, met gezag sprekend, symbooli). Eene kroning bv. maakt iemand niet tot koning, want hij wordt gekroond, omdat hij het reeds is; zij legt slechts van dit feit getuigenis af. Maar daarom is zij niet van alle waarde ontbloot, want zij oefent wel degelijk invloed uit. Welnu, eveneens lezen wij in de Handelingen der Apostelen, dat Cornelius wordt gedoopt, «omdat hij den Heiligen Geest ontvangen had'. Petrus zegt: hij heeft den Geest: geeft hem dan ook het symbool hiervan, opdat ') Talrijk zijn de voorbeelden, welke hij geeft om zijne meening toe te lichten, b.v. eene huwelijksvoltrekking, kroning, een testament. Maar ook hier blijkt, dat „omnis comparatio claudicat". het aan anderen wordt geopenbaard; hij is erfgenaam: geeft hem het bewijs; hij is van koninklijke bloede: zet hem de kroon op 't hoofd. Hij is een kind van God: doopt hem! Uit het voorgaande is wel duidelijk geworden, hoe volgens Robertson, de Doop op zichzelf niet voldoende geacht mag worden. Want hij verkondigt alleen, dat de mensch „de jure" kind van God is; de mensch moet evenwel dit kindschap aanvaarden, verwerkelijken, in overeenstemming hiermede leven, m. a. w. de mensch moet „de facto kind van God worden. De Doop wil dus eigenlijk niets anders zeggen, dan: herinner u, dat gij kind van God zijt, en leef voortaan in overeenstemming met uwen hoogen adel. Ik heb de denkbeelden van Robertson aangaande de Mariavereering en den Doop meegedeeld. Het was zijn plan achtereenvolgens de Roomsch-Katholieke leerstukken op deze wijze te behandelen, maar de dood overviel hem voor hij het ten uitvoer had gebracht. Omtrent verschillende kwesties echter, zooals de leer der sacramenten, van het vagevuur, de absolutie, de apostolische opvolging en andere, kunnen wij voldoende nagaan, welke volgens hem de waarheden zijn, die door deze leerstukken worden uitgedrukt. Op deze wijze trachtte hij de verschillende partijen nader tot elkander te brengen, daar hij, bij oogenschijnlijk geheel tegengestelde meeningen, de gemeenschappelijke kern beproefde op te sporen, en hij anderen hiertoe opwekte; omdat het zijn streven was de dingen te bezien van uit het standpunt van andersdenkenden, m.a. w. om anderen te verstaan!). ') „My misfortune or happiness is power of sympathy. I can feel with the Brahmin, the Pantheist, the Stoic, the Platonist, the Trancendentalist, perlmps the Epicurean. At least, I feel the side of Utilitarianism which seems like truth, tough I have more antipathy to it than anything clse. I can suffer with the Tractarian, tenderly shriuking from the gulf blackening before him, as a frightened child runs back to its mother from thedark, afraid to be alone in the fearful loneliness; and I can also agonise with the infidels, recoiling from the cowardice and false rest of superstition." Life and Letters, p. 154. En al geloofde hij, dat zijne overtuigingen de ware oplossing gaven, zoo was het toch zijne meening, dat eens een tijd zou kunnen aanbreken, waarin het duidelijk werd, dat zij niet meer voldoende waren, en slechts eene schrede bleken te zijn tot eene meer juiste formuleering der waarheid. Want niet alleen, dat men deze nooit volkomen zuiver in woorden kan weergeven, maar zij is ook oneindig, zij kan steeds dieper worden opgevat. Velen meenen, dat de waarheid is als een vijver, waar men omheen kan wandelen, en dat men kan zeggen: ik heb haar in mijn bezit. Hoe? de geheele waarheid? Zeker! hier is zij, juist omschreven en bewezen; en wanneer gij niet met mij van oordeel zijt, dat deze mijn vijver groot genoeg is om gehouden te worden voor het Evangelie van den Heer van het heelal, zoo noem ik u een ongeloovige!). Robertson acht het dan ook dwaas en onmogelijk om de eenheid der kerken te scheppen, door aan elk eenzelfde bepaalde maatstaf voor te leggen, en te verwijderen, wat daar buiten reikt. Men kan niet eischen, zegt hij, dat de geheele wereld de 39 artikelen, de gebeden en verordeningen der Engelsche Kerk zal aannemen. Ook in de wereld is meer dan ééne kleur, of meer dan één toon. Elke eeuw en elke kerk heeft eene waarheid op den voorgrond gesteld, en men verkrijgt de zuivere waarheid slechts door de verschillende fragmenten te vereenigen, gelijk de onderscheidene stralenbundels te zamen het witte licht vormen. Het verschil behoeft de eenheid niet te vernietigen, integendeel, het is er de voorwaarde van -). «Out af eight hundred millions of the human race, a few features diversify themselves into so many forms of countenance, that scarcely two could be mistaken for each other. There are no two leaves on the same tree alike; nor two sides of the same leaf, unless you cut and kill it. There is a sacredness in individuality of !) Life and Letters, p. 316. 2) Sermons III, pp. 136-142. character; each one bom into this world is a fresh new sou! intended by his Maker to develope himself in a new fresh way; we are what we are; we cannot be truly other than ourselves. We reach perfection not by copying, much less by aiming at originality; but by consistently and steadily working out the life which is common to us al!, according to the character which God has given ns. And thus will the Church of God be one at last will present an unity like that of heaven. There is one universe in which each separate star differs from another in glory; one Church in which a single Spirit, the life of God, pervades'each separate soul; and just in proportion as that life becomes exalted does it enable every one to shine forth in the distinctness of his °wn separate individuality, like the stars of heaven" i). !) Sermons III, p. 42. C. ROBERTSON ALS PREDIKER. In de biographische aanteekeningen heb ik reeds enkele uitdrukkingen aangehaald, waarin Robertson zich over zijn ambt uitliet op eene wijze, alsof hij het de grootste beproeving achtte, die hij kende en heb daar reeds met enkele woorden aangeduid, hoe wij dit hebben te beschouwen. In aansluiting daaraan wil ik thans uitvoeriger zijne beschouwingen over het predikambt meedeelen. Want al mogen wij deze ongunstige oordeelvellingen dikwijls overdreven noemen, — hetzij, omdat opgedane ervaringen hem ten onrechte wantrouwen inboezemden met betrekking tot zijne gansche gemeente, hetzij, omdat hij ze neerschreef in een toestand, waarin hij zich gevoelde „as languid and wretched as a lady who has come down from her room at 11 A. M., pale and wan after an evening of dissipation" i), - toch ligt aan dit oordeel mede ten grondslag zijn scherpe blik op de groote gevaren en moeilijkheden, welke dit ambt in zijn oog met zich bracht. Hij gevoelde het allereerst als een zeer zwaren last, dat de predikant gedwongen wordt over allerlei onderwerpen zijne meening te geven; juist wij, Engelsche predikanten, zegt hij 2), zijn dikwijls het minst bekwaam om te kunnen oordeelen over menig vraagstuk, omdat wij gewend zijn te verkeeren in den kleinen kring van hen, die welwillend, vertrouwend en vereerend naar ons luisteren, en aldus weinig in aanraking komen met de werkelijkheid van het leven. Wij vergeten het maar al te dikwijls, dat het geheel 1) Life and Letters, p. 386. 2) Sermons II, p. 167. iets anders is om regelen te geven voor een godsdienstigen kring dan voor het volk in het algemeen. Vervolgens gaat, naar zijne meening, het voortdurend spreken gewoonlijk gepaard met vermindering der geestelijke kracht, en meer en meer „krimpt de ziel in"i), omdat aan diepe gevoelens uiting gegeven wordt door middel van woorden in plaats van door handelingen. Elders -) noemt hij de noodzakelijkheid om als in een tredmolen tweemaal per week gedachten over heilige onderwerpen te moeten samenvatten en verwerken tot eene preek, eene taak, die zeer geschikt is om alle oorspronkelijkheid te onderdrukken en om het beste renpaard te maken tot een afgewerkt trekdier. Het meest evenwel waarschuwt Robertson voor de rhetoriek. Wel ontkent hij niet geheel, dat zij in haar edelsten vorm veel zegen zou kunnen verspreiden, en vraagt hijs); „with an unworldly noble love to give rhetoric reality, what might it not do?" maar toch luidt zijn oordeel gewoonlijk ongunstig, niet alleen om de boven genoemde gevolgen voor den persoon zelf-»), doch tevens om de geringe uitwerking, welke zij doorgaans uitoefent. „Welsprekendheid rhetoriek, hartstochtelijke redevoeringen etc. etc. etc. - zachtglijdende zwaluwen en drukke onbeschaamde meezen"5). Te veel wordt het succes beoordeeld naar de veroorzaakte opwinding, het opgewekte gevoel, naar volle kerken, en een inspannend luisterend gehoor. „Vergeten wij het niet", zegt hij6), „dat niet in het gejubel der duizenden op den berg Karmel het bewijs lag, dat Elia niet te vergeefs had geleefd, doch in de ongedachte, y) Life and Letters, p. 339. 2) » » „ p. 370. 3) .. „ „ p. 265. Hij was 23 jaar, toen hij aan zijne moeder schreef: „i do believe the station of a popular preacher is one of the greatest trials on earth." Life and Letters, p. 19; zie ook Sermons i, p. 218. 6) Life and Letters, p. 265. 6) Sermons II, p. 85. eenvoudige gehoorzaamheid, zonder vertoon, der 7000, die zijn God als den hunnen hadden aangenomen". De zegen, dien het werk van een predikant verspreidt, is alleen gelegen in den invloed op het karakter, in veranderde levenswijze en in de nederige gehoorzaamheid aan God, hetgeen dikwerf meer bevorderd zal worden door onderwijs, huis- en ziekenbezoek. Dit was wel het hoofddoel dat Robertson zich zeiven en anderen stelde. Het is niet voldoende, dat slechts betere gevoelens worden opgewekt, wat gewoonlijk maar een kortstondigen invloed uitoefent, doch dat er bij den mensch zelf eene innerlijke en blijvende omkeer plaats grijpt, omdat hij nader tot God is gebracht. Hij drukt dit eens aldus uit: „Gods wegen met den mensch te rechtvaardigen, het mysterieuze van ons tegenwoordig bestaan te verklaren, God te vertolken - is dit niet het wezen van het predikant i)?" „God vertolken", dat wil zeggen zijne verhouding tot den mensch, en de verhouding van dezen tot God nader verklaren, „God vertolken", dat wil zeggen, zóó verklaren, dat de mensch Hem leert kennen en zich bewust wordt van zijne betrekking tot Hem, niet van hooren zeggen, maar door eigen ervaring. De predikant moet meewerken om anderen eene eigen zielsovertuiging te geven -), want al oefent de een eene bemiddelende macht uit over den ander, zoo moet hij toch streven om het verschil steeds geringer te maken, totdat het is weggevallen en bij zichzelven overbodig heeft gemaakt 3). Ieder, die de preeken en brieven van Robertson kent, zal zeker !) Sermons III, p. 79. 2) „ V, p. 145. 3) » V, p. 150; zie ook IV, pp. 8, 9: „This is the Ministry and its work — not to drill hearts, and minds, and consciences, into right forms of thought and mental postures, but to guide to the Living God who speaks, to lead men to think and feel for themselves, to open their ears that God may speak, to bring the soul face to face with God, and supersede ourselves." gaarne toestemmen, dat hij er ernstig en met gelukkigen uitslag naar gestreefd heeft om dit ideaal zoo na mogelijk te verwezenlijken. Het was hem niet om zichzelven te doen, maar om zijne hoorders; niet zijn eer stond op den voorgrond, maar hun heil; in één woord, zijn doel was: »to bring the soul face to face with God and supersede himself"!). En dat velen van oordeel waren, dat zijne preeken, althans het eerste, zeer bevorderden, bewees de groote opkomst telkens als hij optrad, - en hoe groot het getal is van hen, die in hem den leidsman meenden, of ook nog in onzen tijd meenen te kunnen vinden bij hun verlangen en zoeken naar vastere geloofsverzekerdheid, blijkt wel ten duidelijkste uit het feit, dat zijne geschriften dadelijk na hun verschijnen gretig werden gezocht en nog voortdurend krachtig blijven trekken. Wij willen thans trachten na te gaan, waarin deze groote aantrekkingskracht bestaat, haar als het ware in factoren gaan ontbinden ; wij willen pogen de verschillende eigenschappen, die zijne preeken maken tot wat ze zijn, zoo goed mogelijk te ontleden. Vooraf leg ik nog den nadruk op het feit, dat wij slechts het geschrevene voor ons hebben. Behalve, dat hij zijne preeken dikwijls geheel anders uitsprak, dan wij ze nu bezitten, daar ze gedeeltelijk eerst later voor een vriend door hem op het papier werden gebracht, gedeeltelijk niet anders zijn dan de aanteekeningen der hoorders, zoo moeten - ook afgezien hiervan - zijne woorden nog een geheel anderen indruk hebben gemaakt dan zij nu teweeg brengen. Hilty haalt in een boekje „Lesen und Reden"'-) een woord aan van Coquérel: „L'orateur sait ce qu'il va dire, il ne sait pas comment il le dira." Hoewel dit zeker veel te algemeen is gezegd, zoo is het toch volkomen op Robertson van toepassing. Het was de gewoonte in de Engelsche kerk om de preek voor !) Sermons IV, p. 9. 2) Leipzig, Hinrichs'sche Buchhandlung, S. 99. te lezen, maar „being unable from nervousness to preach froni a manuscript", zooals hij zegti), paste hij eene andere methode toe. Eerst maakte hij uitvoerige aanteekeningen-'), die hij in een zekeren vorm bracht; daarna ontleedde hij de afzonderlijke gedachten tot twee-, driemaal toe, om ze zuiver van elkander te scheiden, en pas daarna bracht hij er weer verband in. Vervolgens maakte hij een korten inhoud en hieruit weer een uittreksel, dat hij meenam op den preekstoel. Hij wist dus volkomen wat, niet hoe hij iets zou zeggen. Dit laatste was trouwens ook geheel onmogelijk, want zóó was hij met zijn geheele wezen in zijn onderwerp 3) ( dat alleen dit hem voor den geest stond, en hij al het andere om zich heen vergat, ja in zekeren zin zelfs zijn zelfbewustzijn verloor, zoodat hij soms later in het geheel niet meer wist, hoe hij had gesproken. Toch bleef hij in zooverre zichzelven volkomen meester, als zijne uiterlijke verschijning in het geheel niet deed vermoeden, welk een vuur in hem brandde, en hij staan bleef boven zijn onderwerp, zonder te worden meegesleept. Als hij begon hield hij het papiertje met de korte aanteekeningen in de hand; nu en dan gebruikte hij het even, maar het duurde slechts enkele minuten, of het was in elkaar gefrommeld. Hij maakte weinig gebaren; zelden verhief hij zijne stem4). Den laatsten tijd dat hij nog in staat was op treden, stond hij bijna onbewegelijk, de armen slap bij zich neer latende hangen, of met zijne handen de toga vasthoudende; zijn bleek, fijn gelaat „seemed to be glowing as alabaster glows when lit up by an inward fire." En inderdaad, voegt Brooke hieraan toe: „brain and heart *) Life and Letters, p. 121. 2) Zie denzelfden brief, Life and Letters, p. 121. 3) Life and Letters, pp. 159, 160. 4) »a musical, low clear, penetrate voice; when it rose, it was in a deep volume of sound, which was not loud, but toned like a great beil" Life and Letters, p. 160. 11 were on fire. He was being self-consumed." In latere dagen nam elke preek een deel van zijn levenskracht. Onbeschrijfelijk moet de indruk geweest zijn, dien hij op zijne hoorders maakte!). Als hij geeindigd had, was eene „bijna ontzaglijke" stilte in de kerk en het scheen, alsof menigeen zich niet bewegen kon vóór de orgeltonen weerklonken. — Al leeren de nagelaten preeken hem zeer onvoldoende kennen op iedere bladzijde leggen zij toch nog getuigenis af van de oorspronkelijke kracht. Laat mij het oordeel van enkele mannen van verschillende richtingen hier mogen meedeelen. De Pressensé schrijft: „nous ne connaissons pas d'orateur 1) In een brief schrijft iemand aan Brooke (Life and Letters, p. 502): „I cannot describe to you in words the strange sensation, during his sermon, of union with him and communion with one another which filled us as he spoke. 1 used to feel as if every one in the congregation must be thrilling with my emotion, and that his suppressed excitement was partly due to his consiousness of our excitement. Nor can I describe to you the sense we had of a higher Presence with us as he spoke — the sacred awe which filled our hearts — the hushed stillness in which the smallest sound was startling — the calmed eagerness of men who listened as if waiting for a word of revelation to resolve the doubt or to heal the sorrow of a life — the unexpected light which came upon the faces of sonie when an expression struck home and made them feel — in a moment of high relief from pain or doubt — this man speaks to me, and his words are inspired by God. And when the close came, and silence almost awful feil upon the church, even after a sigh of relief from strained attention had ceased to come from all the congregation, I have often seen men so rapt that they could not move till the sound of the organ aroused them to the certainty that the preacher had ceased to speak. 1 liever understood till I knew him what Inspiration was. It is among the greatest blessings as well as responsibilities of my life that for nearly six years I heard, and knew somewhat of Mr. Robertson." 2) Zie ook Life and Letters, p. 70. plus génial, qui excite plus h la pensée, a la réflexion, qui soit plus nerveux" i). Arnold plaatst hem boven Martineau en den Franschen prediker E. Beksier-'). Gunning3) noemt zijne preeken „een kostelijke schat, klassiek van duidelijkheid, streng logisch", den inhoud „een onuitputtelijken rijkdom van gedachten". In de Real-Encyklopadie für Protestantische Theologie und Kirche^) wordt Robertson genoemd: „unübertroffen in geistvoller, überraschend wahrer und tiefer psychologischer Charakteraeichnung,' in feinster Analyse der Motive." Tulloch zegt'>); „it was as a preacher tliat Frederick Robertson became one of the spiritual forces of his time; it was in the pulpit that he put forth all his intellectual and spiritual strength, and his „Sermons" remain the permanent niemorial of his genius and of the strong impulses of new and living thought that came from him". A. J. Th. Jonker haalde onlangs o) in een ander verband de woorden aan van den bekenden prof. Herjviann, die het eens uitsprak, dat, kon hij preeken als Robertson of Hoffmann, hij zich zou haasten der gemeente als prediker het beste te geven, dat men haar geven kan, en zou ophouden academisch theoloop te zijn. Hofstede de Groot Jr. vertaalde gedeelten in het Hollandsch onder den titel „godsdienst en leven, bloemlezing uit de Nalatenschap van F. W. Robertson", en wel gelijk hij in de voor- ') Etudes contemporaines, p. 353. 2) Robertson of Brighton, pp. 303, 304. 3) Stemmen voor Waarheid en Vrede 1870, bldz. 1087, 1090. 4) XV111- S 636 (ed. 1888). De letter R is in de laatste uitgave noe met verschenen, nu ik dit schrijf, 5) Religious Thought in Britain during the XIXth Century, p. 307. 6) Stemmen voor Waarheid en Vrede, 1904, blz. 602. 11* rede schrijft: „omdat Robertson gaf, waaraan wij in ons land behoefte hadden"'). Even waardeerend liet Kuenen zich uit-) en ook door Hugenuoltz 3) werd hij warm geprezen. Hoe Otto Pfleiderer hem roemt blijkt uit zijne woorden 4): „Die Predigten Robertson's hahen in der ganzen homiletischen Literatur wenige ihres gleichen, was Reichthum der Gedanken, Kraft des sittlichen Pathos, Warme der religiösen Empfindung, Klarheit und Lebendigkeit der Darstellung, Wiirde und Schönheit der Sprache betrifft". En eenige bladzijden verder }: „Seine Prediglen sind eine Quelle der Weisheit und Erkenntniss, aus der Keiner schüpfen kann, ohne sich gelautert, gestiirkt und gehoben zu fiihlen, ein Denkmal eines echten religiösen Genius, in welchem noch spate Geschlechter einen Profeten der höheren Entwicklung christlichen Denkens und Fühlens verehren werden." Ten slotte wijs ik nog op het oordeel van A. Harnagk, die zegt *j): „ich weisz keinen anderen Prediger, der eindringlicher zu unserem Zeitalter gesprochen hatte als Robertson." Wij willen nu een aanvang maken met na te gaan, waarin de groote kracht van aantrekking en blijvende werking bij Robertson moet gelegen hebben, hetgeen zeker niet als een overbodig werk kan beschouwd worden. Want al is men het er over eens, dat Robertson een groot prediker geweest is, zoo luidt toch het oordeel verschillend over de vraag, welke de eigenschappen zijn, die zijne grootheid uitmaken !) P. 3 der voorrede. 2) Tijdspiegel 1866, in een aankondiging van de Bloemlezing van Hofstede de Groot. 3) Karakterbeelden, geschetst door P. H. Hugenholtz Jr., 1886. *) Die Entwicklung der Prot. Theol. in Deutschland seitkant und in Grossbrittanien seit 1825, Freiburg I. B. 1891, S. 472. £>) S 474. 6) In een voorwoord voor: „Religiöse Reden von Robertson in Deutscher Uebersetzung, Leipzig, 1890. en verklaren. Behalve, dal men deze eigenschappen m. i. dikwijls niet voldoende scheidt en ze zoo niet tot hun recht Iaat komen, of wel, dat men slechts eene enkele noemt en over de anderen zwijgt, gebeurt het ook niet zelden, dat slechts ondergeschikte hoedanigheden op den voorgrond worden gebracht, of zelfs gezichtspunten worden genoemd, die wij niet eens als kenmerken zijner prediking kunnen beschouwen. Het beste is hier m. i. gezegd door Tulloch, die - hoewel zeer kort — spreekt over „Robertson's characteristics as a preacher", in aansluiting aan de volgende indeeling: 1. Expansive intellectual faculty. 2. Spiritual intensity. 3. Sincerity and love of truth. Toch is ook deze indeeling onvoldoende, omdat het tweede punt te onbepaald is, het derde slechts als een onderdeel van een grooter geheel moet worden beschouwd, terwijl bovendien in de uitwerking van het eerste sommige dingen worden genoemd, die onder het tweede moesten zijn vermeld. Naar mijne meening zijn er vier hoofdfactoren, die wij kunnen onderscheiden, die afzonderlijk kunnen voorkomen, doch bij hem in meerdere of mindere mate gezamenlijk worden aangetroffen, en die, als de fundamenten, waarop een schoone kathedraal is opgetrokken, den grondslag vormen, waarop zijne prediking is opgebouwd als een fijn en hecht samenstel van scherp formuleeren en denken en zuiver gevoelen. Deze vier zijn de volgende: 1. Zijne intellectueele kracht. 2. Zijn kunstenaarsaanleg. 3. Zijne kennis der menschelijke ziel. 4. De persoonlijke stempel van zijn godsdienstig leven. Bij elk van deze willen wij een oogenblik stilstaan. 1. Zijne intellectueele kracht. Drie gronden voer ik aan om te bewijzen, dat wij het recht hebben om deze eigenschap aan Robertson te mogen toekennen. a. Vooreerst blijkt mij dit uit de scherpe definities, die wij herhaaldelijk bij hem aantreffen, uit zijne juiste formuleeringen, omschrijvingen en ontledingen. De eerstgenoemden vinden wij dikwijls in zijne geschriften. Wanneer hij bv. zegti): beoefen „the love of truth", dan volgt als nadere bepaling: „ik zeg niet: „veracity", dat is iets anders. „Veracity" is de overeenstemming van iemands voorstelling met zijn geloof, „truth" van de voorstelling met de werkelijkheid. Om „veracious" te zijn moet men spreken of handelen naai eigen overtuiging, doch men is „true", wanneer de overtuiging berust op de werkelijkheid." Meermalen zien wij ook - hetgeen in eene preek soms aanbeveling verdient - dat hij eene definitie geeft door middel van een fijn gevat en overwogen beeld. Op de vraag bv.: „what is meant by Rest?" antwoordt hij eerst^): „Laat ons zien naar voorbeelden in het rijk der natuur, die dat gevoel van rust bij ons opwekken. Dit doet niet het meer, dat door een ijskorst is bedekt en als 't ware is opgesloten, maar de rivier, die nu eens kalm, dan weer sneller stroomt, als een beeld van majesteit en rustige kracht. Niet het vee, dat loom en lui zich koestert in de zon, maar de adelaar, die met regelmatigen vleugelslag, met majestueuze kalmte, de lucht doorklieft, geeft ons een denkbeeld van rust, welke tevens uiting is van krachtige beweging. In de schepping zien wij de Rust van God als eene zekere kracht, die door niets wordt verstoord. Toen Chaos tot Kosmos werd, brak om zoo te zeggen Gods rustdag aan." b. Vervolgens wijs ik, op wat men het mathematische van zijne preeken zou kunnen noemen, waarmee ik bedoel, dat Robertson een meester is in de verdeeling van zijn stof, in de logische ontwikkeling van eene gedachte. Hierin hebben wij, dunkt mij, vooral de oorzaak te zoeken van !) Sermons I, pp. 282 , 286. 2) „ IV, p. 289. helderheid, de rust, de geslotenheid en vastheid van zijne preeken. Men heeft als 't ware steeds een gids bij zich, die ons zegt, waar wij ons bevinden, waar wij zullen komen, en die ons duidelijk toont, dat hij den weg en het land goed heeft onderzocht, alvorens er anderen te brengen; een gids, die ons gewoonlijk langs den kortsten afstand naar het doel leidt en alleen ons op zijwegen brengt, als hij werkelijk iets heeft aan te wijzen, dat anders aan onzen blik ontgaan zou zijn. Wij weten bij Robertson steeds, wat wij «aan hem hebben." Mij gaat uit van eene gedachte en deze ontwikkelt hij rustig en in vaste lijnen; hij heeft verwijderd wat buiten zijn onderwerp ligt - zeker een teeken van groote kracht - en brengt, wat hij wil behandelen, in gesloten verband, en wel op zulk eene wijze, dat men steeds den indruk ontvangt, alsof het hem zelf niet de minste moeite heeft veroorzaakt, en men meermalen geneigd zou zijn te veronderstellen, dat zijne verdeeling de eenige manier is om zulk een onderwerp te behandelen. Bijna altijd lijkt zij uiterst eenvoudig en natuurlijk, en nooit geeft hij ons den indruk, dat hij een of ander punt er met moeite „aangehaakt" heeft, indien hij zelf niet hierop wijst. Het is soms, alsof het door hem behandelde onderwerp door een tooverstaf is aangeraakt en nu van zelf zich openspreidt en zijne schatten bloot legt, en wij denken aan harde vruchten, die gemakkelijk geopend kunnen worden, als men maar weet, waar men ze treffen moet. En toch, - ondanks dat stelselmatige, ondanks dat punt voor punt opnoemen, dat streng van elkaar gescheiden houden der deelen, ondanks zijn first, second, third, zijn deze preeken toch geene dorre wiskunstige betoogen, evenmin als een fuga van Bach eene samenstelling is van louter vernuftig gedachte figuren. Wij gevoelen, dat alles slechts moet dienen, om ons helderder den grooten rijkdom zijner ziel voor den geest te brengen. Om te laten zien, hoe eene preek van Robertson eene eenheid vormt, zou bijna elk stuk als voorbeeld kunnen dienen. Nemen wij bv. zijne preek over „het gebed" i) naar aanleiding van Matth. 26:39: „Mijn Vader, indien het mogelijk is, laat deze drinkbeker van mij voorbij gaan; doch niet gelijk ik wil, maar gelijk Gij wilt." We will consider: I. The right of petition „let this cup pass from me." We infer it to be a right. 1. Because it is a necessity of our human nature, „let this cup pass". This necessity is twofold: a. the necessity of sympathy; ft. the necessity of escaping the sense of a crushing Fate. 2. We base this right on our privilege as children: „my father". 3. Christ used it as a right, therefore we may (and must: the wish feit and not uttered, before God, is a prayer.) II. Erroneous notions of what prayer is. „As I will." The text said: „Not as I will": 1. this universe is a system of laws; 2. try is by fact; 3. the prejudicial results of such a belief; 4. it wou ld be most dangerous as a criterion of our spiritual state. III. The true efficacy of prayer: „as Thou wilt." 1. Hence we conclude: a. that prayer which does not succeed in changing the passi- onate desire into still submission, is no true prayer; ft. that life is most holy in which there is least of petition and desire, and most of waiting upon God. 2. Contrast the moral consequences of this view of prayer with those which arise from the other view. c. Boven spraken wij meer over het formeele; wij willen thans tot het materieele overgaan, om aan te toonen, dat wij ook met het oog hierop het recht hebben om te spreken van „zijne intellectueele kracht". i) Sermons IV, ui. Welnu, ieder die Robertson kent, zal willen toestemmen, dat hij redeneert, zijne denkbeelden werkelijk ontwikkelt. Men zal het misschien dikwijls niet met hem eens zijn, en meermalen zijne bewijsvoering onvoldoende achten, doch dat doet hier niets terzake; ik leg alleen nadruk op het feit, dat hij zijne opvattingen niet bij een ander als aanwezig veronderstelt, maar meeningen van een ander mededeelt, en de redenen opgeeft, waarom hij zich bij deze aansluit, of eene andere beschouwing is toegedaan. Wie zijne preeken leest, moet het treffen, hoe hij soms achter elkander zijne tegenstanders laat spreken, het goede in hunne beweringen tracht aan te toonen, wat volgens hem verkeerd is aanwijst, zijne opvatting er tegen over plaatst, tal van gronden hiervoor aanvoert, en de gevolgtrekkingen maakt, welke uit een en ander voortvloeien. Als een goed voorbeeld kan men bv. zijne preeken over den Doop nemen, waarvan ik een deel heb besproken in „Robertson's opvatting van het dogma in het algemeen". Ditzelfde vinden wij somtijds, natuurlijk minder uitgewerkt, in een kleiner bestek terug; ik herinner bv. aan zijne beschouwing van het priesterschap i). Meermalen treffen wij kleine gedeelten aan, waar hij spreekt in zeer korte volzinnen, waarvan bijna ieder eene wijziging in den gedachtengang brengt. Om te laten zien op welke wijze dit geschiedt, neem ik een klein gedeelte uit eene preek over een zeer algemeen onderwerp bv. over „Christian charity". Nadat hij gezegd heeft '•*), dat deze bestaat in een verlangen om te geven en te zegenen, spreekt hij dus eerst over „the desire to give". «De begeerte onzer ziel, die wij liefde noemen, bedoelt in haar hoogste momenten, dat wij iets verlangen te schenken. Niet te ontvangen, maar te geven. En hoe machtiger dit verlangen, des te zuiverder de liefde. Geven: hetzij aalmoezen in den vorm van geld J) Sermons V, pp. 144—147. 2) „ IV, p. 237. of voedsel, hetzij ons zelf. Doch weest verzekerd, dat opoffering in welken vorm ook, moet beschouwd worden als de aandrang der liefde, en dat haar onrust alleen geheel of gedeeltelijk wordt opgeheven door te geven. Gods liefde openbaart zich dan ook in den wil en in de macht oni te geven. Daarom is God de eenig Gezegende, omdat Hij alleen geeft en nooit ontvangt. Het universum, waarin de rijke levenskracht zich ten volle openbaart, is de uitdrukking van Gods Liefde. Hij schept leven door Zichzelven te geven. Hij verloste de wereld door het geven van Zijn Zoon. De dood van Christus was opoffering. Het Leven Gods is eene voortdurende opoffering, een geven van Zichzelven, een meedeelen van Zijn Geest, anders zou Hij geen Liefde zijn." Ik zou al zeer onvolledig zijn, indien ik verder niet met een enkel woord wees op het feit, dat Robertson zich steeds houdt aan zijn tekst, doch daar elke preek hiervan min of meer het bewijs is, kan ik volstaan met dit alleen te vermelden, te meer, omdat ik nog moet wijzen op iets, dat hiermee in nauw verband staat. Want daar hij uit zijn tekst verschillende gedachten afleidt, die door hem dan verder worden ontwikkeld, zoo is het aantrekkelijk na te gaan, op welk eene wijze hij somtijds gedeelten of woorden uit den bijbel behandelt, die aan de meesten onzer weinig stof tot verdere overdenking plegen te geven. Robertson weet een gewoon schijnende stof weer levend te maken, hetgeen vooral schitterend blijkt uit zijne behandeling van de Corinther brieven; door deze leeft men in Corinthe en men voelt toch ook telkens, dat hij zich nadrukkelijk richt tot menschen van den tegenwoordigen tijd. Als staal van behandeling wijs ik op de stukken over „the call for charity" en „the principle of the exercise of charity" i). De wijze, waarop hij een onderwerp behandelt, wordt op juiste ]) Expos. lect. on the Cor., lect. XXXIII en XXXIV. wijze gekenmerkt door deze woorden van Tulloch i): „if the highest work of thought is to illuminate a subject - to pierce to its heart, and unfold in creative order all its parts, and not merely to teil about it and what others have thought of it - to make alive a new order of ideas and not merely explain an old order - then Frederick Robertson is certainly the greatest thinker-') who has appeared in the pulpit in modern times." Indien men de preeken van Robertson leest en eenige keeren herleest - dan zal men bemerken, dat zij rijk zijn aan gedachten, die fijn worden ontwikkeld. Hij besprak nooit een onderwerp, als hij niet voor zichzelven tot zekerheid was gekomen, hoe hij er over dacht en hoe het moest behandeld worden. Zoo vinden wij bij hem niet alleen rijke gedachten, maar tevens eene zeldzame klaarheid, welke zeer aangenaam aandoet. Zijne gedachten zijn niet slechts van een ander overgenomen, doch geheel met hem één geworden; gemakkelijk, overvloedig spreekt hij ze uit, gelijk het heldere water uit een fontein omhoog springt. Wanneer wij zijne preeken lezen, kunnen wij ons eenigszins begrijpen, dat Robertson soms uren achter elkander op de boeienste wijze over allerlei onderwerpen kon spreken 3). Wel behoeft het geen betoog, dat hij veel, maar vooral goed, gestudeerd en gelezen heeft, doch zijne preeken maken den indruk, alsof zij hem niet de minste inspanning hebben veroorzaakt; zijne beste preeken zullen trouwens ook wel spontaan zijn neergeschreven of uitgesproken, gelijk goede schetsen van schilders als Rembrandt of Holbein een eenvoudig en klaar karakter vertoonen, alsof ieder in staat is hen na te volgen. En toch, om het te kunnen, moet men een Rembrandt, een Holbein zijn, - om aldus te kunnen preeken, moet men een Robertson wezen, die zoo klaar zijn onderwerp voor zich zag. !) p. 310. 2) Zeker wel wat heel sterk geformuleerd. 3) Zie b.v. een brief van een vriend, Life and Letters, Appendix I, p. 503. 2. Zijn kunstenaarsaanleg. Toen ik Robertson's preeken, lezingen en brieven las, kreeg ik meer en meer de overtuiging, dat hij een fijn voelende kunstenaarsziel had, doch tevens werd het mij duidelijk, dat hij zeer dikwijls over kunst zich uitliet, op eene wijze, die mij al spoedig deed twijtelen, of zijn begrip er van juist was. In drie lezingen en in een zeer groot getal brieven heeft hij zijne opvattingen over kunst meegedeeld, en wanneer ik spreek over „zijn kunstenaars aanleg" is het noodig te verklaren in wat opzicht ik niet met hem kan meegaan. Als ik goed zie, gaat hij uit vooral van twee m. i. verkeerde veronderstellingen. De eerste is deze: dat hij, door uit te gaan van de opvatting: „beauty depends much upon association" *), hierdoor zeer dikwijls een element in zijne beschouwing brengt, hetwelk volgens mij geheel buiten het gebied der kunst ligt. Het is dan ook in zekeren zin volkomen juist, als Brooke zegt: „His was the „wise passiveness" which allowed the spirit of the work to have its own way with him before he began to criticise"2), nl. voor zoover hij dikwijls staan bleef bij de voorstelling van een werk. Wanneer deze hem aantrok, en gevoelens teweegbracht, die hem troffen, zoo liet hij deze op zich inwerken, en hierin bestond voor hem dan de waarde van een kunstwerk. Van den anderen kant zijn deze woorden van Brooke geheel onjuist, omdat hij niet den kunstenaar zag, maar het onderwerp; hij zag niet de voorstelling door den maker, maar door zichzelven. Hij was het, die met zijn fijn gevoel tegenover een werk kwam te staan, die de voorstelling vertolkte, en deze verder door associaties van allerlei aard uitwerkte, terwijl men bij de beoordeeling m.i. alleen moet vragen, wat de beeldhouwer, schilder, dichter bedoelde en op welke wijze hij dit uitgevoerd heeft. ') B.v. Life and Letters, p. 457. » » n P* 157. Volgens Robertson moet de schilder „produce a mental state in which the feelings are suggested vvhich the natural objects themselves would create" !). Dus, het is niet de kunstenaar, die zelf iets van zijn gevoel in zijn onderwerp legt en op deze wijze iets geeft, dat anderen niet zagen, neen, het voorwerp geeft dezelfde associaties als het werk. Er zijn dan ook zeer vele uitspraken van Robertson, die - als zij geheel zijne opvatting meedeelen — juist zouden bewijzen, dat hij geen kunstenaar was. Want als iemand eene koe mooi vindt, omdat van de huid prachtige, zachte schoenen kunnen gemaakt worden, en het vleesch goed zal smaken, ja misschien menigen zieke weer nieuwe kracht zal schenken, het geluk van een huisgezin zal vermeerderen etc. etc., dan meen ik, dat hij niet als kunstenaar tegenover deze viervoeter staat, of het moest zijn, dat hij deze associaties weer zeer krachtig gevoelde en weergaf. M. a. w. niemand kan het een kunstenaar verwijten, dat hij associaties ontvangt van een voorwerp, maar wij mogen eischen, dat hij deze krachtig weergeeft en moeten het afkeuren, als een persoon uitgaat van het denkbeeld, dat een voorwerp alleen om deze associaties waard is gezien te worden. Zoo wordt Robertson dus geen kunstenaar, omdat hij bij het zien van een regenboog alleen denkt aan de wetten van het licht, van het heelal etc.2), bij het zien van eene ondergaande zon aan vergankelijkheid etc. 3), en het is wel een blijk van eene geheel verkeerde voorstelling, als hij b.v. zegt*): «The happy aspect of waving corn! But its beauty is chiefly feit by the thoughtful man. It is the calm deep joy of the harvest being safe, and famine impossible. The food of a nation waves before him." „The thoughtful man" zullen dan zeker wel niet veel verstaan van ,/t ruischen van het ranke riet" 1) Sermons III, p. 87. 2) Sermons III, p. 87. 3) Lectures, Addresses and literary Remains, p. 91. 4) Sermons V, p. 76. immers die groene lange stengels en glanzende donkerbruine pluimen kunnen niet gebakken of gekookt en gegeten worden. En indien Gezelle hierbij niet gedacht had aan de laatste regels: o Gij, die zelf de kranke taal bemint van eenen rieten staal, verwerp toch ook mijn klachte niet: ik! arme, kranke, klagend riet! maar niets anders gegeven had dan de beweging, de kleur, het geluid, zou hij dan geen kunstenaar kunnen zijn i)? Als een bewijs, tot welk eene zonderlinge opvatting - om maar geen ander woord te gebruiken eene theorie iemand kan brengen, diene het volgende. Robertson citeert in eene lezing 2) de laatste twee coupletten van het volgende fraaie vers van Wordsworth: I wandered lonely as a cloud That floats on high o'er vales and hills, When all at once 1 saw a crowd, A host, of golden daffodils; Beside the lake, beneath the trees, Fluttering and dancing in the breeze Continuous as the stars that shine And twinkle on the milky way, Tliey stretched in never-ending line Along the margin of a bay: Ten thousand saw I at a glance, Tossing their heads in sprightly dance. The waves beside them danced; but they Out-did the sparkling waves in glee: ') Zie b.v. zijn gedicht: „Bonte abeelen", of „Casselkoeien." 2) Lectures, Addresses and literary Remains, p. 167. A poet could not but be gay, In such a jocund company: 1 gazed - and gazed - but Iittle thought What wealth the show to me had brought: For oft, when on my couch I lie In vacant or in pensive mood, They flash upon that inward eye Which is the bliss of solitude; And then my heart with pleasure fills, And dances with the daffodils. „The value of having feit Nature in her lovelinessor in her grandeur", zegt Robertson, „is not in the pleasure and intense enjoyment that was then and there experienced, but in this fact, that we have thenceforward gained something that will not be put aside Vooreerst geloof ik, dat het niet waar is, maar in alle geval behoeft deze therorie toch niet in ieder vers te staan. Robertson zegt: „The last stanza contains the very idea of all, towards which all tended, and without which the piece would not have been poetry at all i)." Doch behalve, dat Robertson de associaties eenzijdig op den voorgrond plaatst en zichzelven niet voldoende de vraag stelt of deze diep zijn gevoeld en zuiver weergegeven, zoo heb ik behalve vele kleinere, nog één groot bezwaar tegen zijne opvattingen, dat hij namelijk het gebied, waarop de kunstenaar zich mag bewegen, beperkt. „Poetry takes its place with all art, whose office is not to copy form by form, but to express and hint spiritual truths 2)." Hij maakt dus twee beperkingen. De kunstenaar mag geen vorm nabootsen; hij moet uitdrukking geven aan en zinspelen op geestelijke waarheden. Aan het eerste ligt, naar het mij voorkomt, de verkeerde veronderstelling ten grondslag, alsof de kunstenaar staat tegenover zijn object als een photograaf, en dat bv. een huis op dezelfde wijze !) Ik cursiveer. 2) Lectures, Addresses and literary Remains, p. 105; ik cursiveer. - f wordt geschilderd door Vermeer, Verster en door Rembrandt, Israëls, eenzelfde voorwerp gelijk wordt behandeld door Hooft Shelley, Baudelaire, Gorter. Er kan geen sprake zijn van „copy form by form", omdat elke mensch subjectief tegenover de werkelijkheid staat. Ik heb hier natuurlijk eene andere onderscheiding op 't oog dan Robertson bedoelt, wanneer hij b.v. zegt: „poetry represents things, not as they are but as they seem"i), zooals blijkt uit zijne voorbeelden: „een schilder geeft aan den cirkel, perspectivisch gezien, een ovalen vorm, niet omdat deze zoo is, maar omdat hij zoo schijnt". Mijne bedoeling is: ieder ziet dien cirkel als een ovalen vorm, maar daarom kan iemand met eene akte middelbaar teekenen zulk een lijn niet zetten als b.v. Holbf.in. In een schilderij kunnen twee rechte lijnen voorkomen, voorstellende twee ijzeren staven, waarvan de een veel beter kan zijn dan de andere. En waarom zou het den kunstenaar niet geoorloofd zijn de vormen, die hij ziet, weer te geven, indien hij meer opmerkt en dieper gevoelt dan wij, en zóó onzen blik verscherpen en ons leven rijker kan maken? Wat nu het tweede betreft: dat het de taak der kunst zou zijn „to express and hint spiritual truths" lijkt mij even onwaar. Elders2) drukt hij zich aldus uit: „the province of the poet is to appeal to those primal intuitions of our being, which are eternally and necessarily true" 3), eene uitspraak naar aanleiding van Tennyson's „in memoriain". !) Lectures, Addresses and literary Remains, p. 160. „ „ „ „ „ p. 95. ;;) „That all is right: that darkness shall be clear: that God and Time are the only interpreters: that Love is king: that the Immortal is in us: that — which is the key-note of the whole: „All is well, though Faith and Form Be sundered in the night of fear." Zie ook p. 16: „By poetry we mean invisible truth, as distinct from that which is visible, the invisible realities which are recognised by the imagination." Zie het voorbeeld, pp. 16, 17; „he sees the triumph of mind over matter" etc. Maar ik zie volstrekt niet in, en Robertson bewijst het niet, waai dit op beiust. Indien Iennyson deze «grand, primary, simpte trutlis of our humanity" niet als zoodanig had erkend, zou hij dan geen groot dichter zijn? Waarom niet? Elders maakt Robertson dan ook eene onderscheiding tusschen „groote" dichters en „ware" dichters. Een „groot" dichter, kunstenaar is hij, die goed weergeeft wat hij ziet; een „waar" dichter, die goed weergeeft wat „ought so to have appeared to him." Deze grenslijn is echter naar het mij voorkomt even willekeurig getrokken. Ik meen, dat wij slechts hebben te vragen, of de dichter scherp heeft waargenomen, diep heeft gevoeld, en hoe hij dit heeft weergegeven. - Ik ga hiei echter niet verder op in; het was er mij slechts om te doen ei op te wijzen, dat Robertson m. i. eene geheele verkeerde opvatting is toegedaan omtrent het begrip kunst en kunstenaar, en omdat ik meende, dat het noodzakelijk was dit eerst aan te toonen 0111 te kunnen bepalen, in hoeverre wij het recht hebben te spreken van zijn kunstenaarsaanleg. Want ik meen - gelijk uit mijn opschrift blijkt - dat wij hiertoe het recht hebben. Vooreerst moeten wij, naar het mij voorkomt, een scherp onderscheid maken tusschen wat hij zegt en wat hij zelf gevoelt dat kunst is, tgeen wel vrij duidelijk uit allerlei trekjes zou zijn te bewijzen, en vervolgens tusschen de wijze, waarop hij het leven aanziet volgens eene theorie en in werkelijkheid. Alen lette bv. slechts op wat hij soms zegt naar aanleiding van een stuk van Shakspeare, doch vooral op allerlei uitdrukkingen, die hij zoo terloops bezigt. In mijn eerste gedeelte haalde ik reeds enkele woorden van hem aan om er op te wijzen, dat zijn gezondheidstoestand tegen het eind van zijn reis in Tyrol beterende was, zooals bv.: „Rich yellow pumpkins lay delicious-looking on the ground. Er zijn er ook, die volstrekt niet inzien, dat een pompoen kostelijk van kleur is, en die niet vinden, dat hij er lekker uitziet. Bij Robertson daarentegen treffen wij een behagen aan 0111 te zien. „There is a joy in contemplating the manifold Forms in 12 which the All Beautiful has concealed His essence. In every aspect of Nature there is joy; whether it be the purity of virgin morning, or the sombre gray of a day of clouds etc." i). Hier komt de kunstenaar-zich-voelende mensch te voorschijn, en dit is eene geheel andere taal, dan die wij zoo dikwijls elders vinden in zijne geschriften. Nu moeten wij de volgende onderscheiding maken: Het is mogelijk, dat iemand wel als kunstenaar de dingen ziet en gevoelt, maar dit wil op zich zelf nog volstrekt niet zeggen, dat deze persoon kunstenaar mag worden genoemd. Wat nu het eerste betreft, zoo meen ik opgemerkt te hebben, dat dit bij hem in sterke mate aanwezig is. Tallooze voorbeelden zou ik kunnen aanhalen, waaruit dit blijkt, bijv.: „1 sat and read, and watched effect after effect (of the clouds), until the air and 1 seemed friends" 2). „A mighty mass of blood-red crimson", (hij beschrijft een zonsondergang) „mottled richly with gold, spread over the whole west, miles broad and many degrees high. In this were lakes of purest green, like that of the lakes of Switzerland. It was startling from its mass and majesty. Turning a corner, 1 came on it suddenly, and absolutely gasped for a moment" 3). Hij aanschouwde de natuur met het oog van een dichter, van een schilder, en hij had eveneens van verschillende gemoedsgesteldheden eene diepere en meer klare voorstelling dan de gewone mensch, die in het leven datzelfde waarneemt, maar niets bijzonders opmerkt. Nu de tweede vraag, of Robertson ook als kunstenaar moet worden beschouwd. Ook hierop moet dunkt mij een toestemmend antwoord worden gegeven. !) Sermons I, p. 3. 2) Life and Letters, p. 224. 3) „ „ „ p. 405; zie ook p. 218: „The moon was rising, like glowing copper", etc. De vraag is, of wij bij hem enkele woord-verbindingen of volzinnen of gedeelten aantreffen, waaruit blijkt, dat hij van iets eene emotie gehad heeft, dat hij ons die heeft willen geven, en dat hem dit werkelijk gelukt is. Door enkele voorbeelden zal ik trachten aan te toonen, hoe wij dit somtijds bij hem aantreffen. »A Tyrolese valley on a sunny day, sleeping in the light and rich tints, is exquisitely beautiful „Life is at work in every emerald bud, in the bursting bark of every polished bough, in the greening tints of every brown hillside2)." „Look round tliis beautiful world of God's: ocean dimpled into myriad smiles .... God says, „Be glad 3)!" , in the sepulchral cough of the aged man at the corner of the street under the inclinement sky, God has said to us, as He said to Moses, „Pause, and number tliy days■»)." „Sepulchral cough" moet beschouwd worden in verband met: „at the corner of the street". Deze laatste woorden vooral getuigen van zeer fijne waarneming. (De rnensch begrijpt al spoedig, dat „every thing here is empty and disappointing".) „Bubble after bubble bursts, each bubble tinted with the celestial colours of the rainbow, and each leaving in the hand which crushes it a cold damp drop of disappointment5)." Indien de hier behandelde voorstelling en fijn gekozen vergelijking eenvoudig wordt verteld, zal men bemerken, hoe juist dat is verdwenen, wat hiervan (als kunst) de waarde uitmaakt. Het woord „bubble" is zeker niet zonder bedoeling driemaal gebruikt. Het !) Life and Letters, p. 97; ik cursiveer. 2) Sermons II, p. 285. 3) Expository lectures on the Cor., p. 123. *) Sermons IV, p. 58. 5) Sermons III, p. 265. 12* eerste gedeelte doet niet aan iets onaangenaams denken, en het is alsof wij de kleurige luchtbellen omhoog zien gaan (bubble rainbow), doch dan beginnen zij te dalen en door het veranderde rhytme van het laatste deel, door het scherpe „crashes", het koude „cold" en de alliteratie van de d en de p geeft Robertson ons de emotie, die hij ons wil doen ondergaan. „Have you ever seen those marble statues in some public square or garden, vvhich art lias so fashioned into a perennial fountain that through the lips or through the hands the clear water flows in a perpetual stream, on and on for ever; and the marble stands there - passive, cold - making no effort to arrest the gliding water i) ?" Ook hier doet het rhytme den inhoud krachtiger ondergaan. Met „and the marble stands there" komen wij bij eene geheel andere materie en werking, terwijl wij in de laatste vijf woorden nogmaals het water zien en hooren stroomen. Het beeld is aardig gekozen en goed uitgewerkt om aan te duiden: „it is so that time flows through the hands of men." „What a soft, pure, pearly blue! and the white smoke rises up into it in slow and most indolent wreaths, as if it were resolved to enjoy itself and recline upon cushions of summer air, robed in loosest, thinnest morning drapery of gause-')." Twee dingen merkt hij hier op: vooreerst „a soft, pure, pearly blue", en vervolgens „the white smoke". Men denke zich nu, dat alle Nederlanders dit hebben gezien; dan zullen er zeker niet velen gevonden worden, die hiervan iets bijzonders hebben opgemerkt, maar nog veel minder, die het in een brief, en dan zoo goed, aan een ander zouden inededeelen. Men lette slechts op „indolent wreaths", wat zeer fijn wordt uitgewerkt in „recline upon cushions of summer air", en op de witte rook, die is „robed in loosest, i) Sermons II, p. 302. -) Life and Letters, p. 175. thinnest morning drapery of gause", en men zal moeten toegeven., hoe eene dergelijke schildering geheel iets anders is, dan gewoon, niet-litterair, proza. Men kan zeggen, dat Robertson een stijl heeft, en dat al behoort hij niet tot de grootste kunstenaars') men toch zijn krachtig proza kan plaatsen naast of ook boven dat van menig schrijver, die als zoodanig naam heeft gemaakt. Wanneer men er op let, zal men kunnen waarnemen, hoe het rhytme gewoonlijk in overeenstemming is met den inhoud en dezen nader accentueert, terwijl hij door juist gevoelde en aangebrachte beelden, door zuivere keuze en rangschikking van woorden, door fijne ontleding zijne meeningen toelicht en weergeeft. Om hun, die Robertson niet kennen een denkbeeld te geven van zijn stijl, neem ik een gedeelte-), dat wel behoort tot zijne goede bladzijden, doch met een zeer groot getal zou zijn te vermeerderen. "Further still. Look at it in another point of view, and it is a dark prospect. Human history behind and human history before, both give a stern „No'', in reply to the question - Shall we rise again ? Six thousand years of human existence have passed away; countless armies of the dead have set sail from the shores of time. No traveller has returned from the still land beyond. More than one hundred and fifty generations have done their work and sunk into the dust again, and still there is not a voice; there is not a whisper from the grave to teil us whether indeed those myriads are in existence still. Besides, why should they be? Talk as you will of the grandeur of man, why should it not be honour enough for him, more than enough to satisfy a thing so mean, to !) Vooral in zijne brieven had dit moeten blijken, zoo hij hiertoe behoorde, doch dit is, naar 't mij voorkomt, volstrekt niet het geval. 2) Sermons II, pp. 287, 288. have had his twenty or his seventy years' liferent of God's universe? Why must such a thing, apart from proof, rise up and claim to himself an cxclusive immortality? Man's majcsty! man's worth! the differencc between him and the elephant or ape is too degradingly small to venture much on. That is not all: instead of looking backwards, now look forwards. The wisest thinkers teil us that there are already on the globe traces of a dcmonstration that the human race is dravving to its close. Each of the great hunian families has had its day - its infancy — its manhood — its decline. The two last races that have not been tried are on the stage of earth doing their vvork novv. There is no other to succeed them. Man is but of yesterday, and yet his race is well-nigh done. Man is wearing out as everything before him has been worn out. In a few more centuries the crust of earth will be the sepulchre of the race of man, as it has been the sepulchre of extinct races of palm-trees, and ferns, and gigantic reptiles. The time is near when the bones of the last human being will be given to the dust. It is historically certain that man has quite lately within a few thousand years been called into existence. It is certain that before very long the race must be extinct. Now look at all this without Christ, and teil us whether it be possible to escape such misgivings, and such reasonings as these which rise out of such an aspect of things. Man, this thing of yesterday, which sprung out of the eternal nothingness, why may he not sink after he has played his appointed part into nothingness again? You see the leaves sinking one by one in autumn, till the heaps below are rich with the spoils of a whole year's vegetationThey were bright and perfect vvhile they lasted: each leaf a miracle of beauty and contrivance. There is no resurrection for the leaves why must there be one for man? Go and stand some summer evening by the river side: you will see the mayfly sporting out its little hour, in dense masses of insect life, darkening the air, a few feet above the gentle swell of the water. The heat of that very afternoon brought them into cxistence. Every gatize wing is traversed by ten thousand fibres which defy the microscope to find a flaw in their perfection. The Omniscience and the care bestovved upon that exquisite anatomy, one would think cannot be destined to be wasted in a moment. Yet so it is: when the sun has sunk below the trees, its little life is done. Yesterday it was not: to-morrow it will not be. God has bidden it be happy for one evening. It has no right or claim to a second, and in the universe that marvellous life has appeared once and will appear no more. May not the race of man sink like the generations of the may-fly? Why cannot the Creator, so lavish in his resources, afford to annihilate souls as he annihilates insects? Would it not almost enhance His glory to believe it?" 3. Zijne kennis van de menschlijke ziel. Zeer vele van zijne brieven hebben hierin hun oorsprong, omdat menigeen, die moeilijkheden in zijn geestelijk leven ondervond, wist zich niet tevergeefs tot hem te zullen wenden om raad. Wanneer wij zijne preeken hebben gelezen, kunnen wij om dit voorstellen, want ook deze zijn een doorloopend bewijs, dat hij het leven verstond, ja, ik meen, dat wij eene der voornaamste redenen, waarom een zoo talrijk en uit zoo verschillende bestanddeelen samengesteld gehoor, wekelijks naar hem luisterde, waarom zijne preeken nog altijd zoovele lezers vinden, juist hierin is te zoeken; vooral zijne hoorders moeten sterk hebben gevoeld: deze man kent onze neigingen, onze zwakheden, onze hoogere verlangens, onze smarten, onzen strijd. Wanneer men Robertson wil waardeeren, zou men wellicht niet beter kunnen doen, dan zijne preeken te vergelijken met die van andere - zelfs meer dan middelmatige - predikers, omdat men dan beter in staat zou wezen een oordeel uit te spreken. Bij drie punten willen wij achtereenvolgens even stilstaan. a. Ik meen, dat wij bij iemand eene diepe kennis der mensch- lijke ziel moeten veronderstellen - welke slechts zelden wordt aangetroffen - als hij in staat is niet enkel een juist oordeel te vellen over personen, met wie hij zich min of meer één gevoelt in denken, gevoelen en willen, maar ook karakters vermag te begrijpen, die in allerlei opzichten van hem verschillen, omdat hiervoor vereischt wordt een juist inzicht in en een volkomen verstaan van buiten ons liggende beweegredenen eener handeling of van de oorzaken, welke een ons vreemden toestand in het leven riepen. Welnu, deze gave is, naar het mij voorkomt, voor een groot deel aan Robertson geschonken, hetgeen aan zijne pieeken eene bijzondere aantrekkelijkheid verleent. Want wij zien zóó herhaaldelijk, hoe menschen uit allerlei kringen in hunne voorstellingen langzamerhand zijn vastgeroest, dat zij niet meer kunnen waardeeren, wat ook maar even buiten hun kleinen (of grooteren) gezichtskring is gelegen, zonder nader onderzoek onvoorwaardelijk verwerpen, wat strijdt met hunne vooropgezette meeningen, geene personen van stelsels kunnen onderscheiden, en de menschen alleen beoordeelen naar uitwendige handelwijzen, - dat het ons goed doet met iemand in aanraking te komen, die met zulke personen een scherp contrast vormt. Robertson is de man, die, van nature aristocraat, steeds voor de rechten van de werklieden opkomt i), die groote bezwaren heeft tegen het socialisme, maar Kingsley en Maurice verdedigt, die kalm de resultaten van de opkomende Duitsche kritiek overweegt, een boek van Ruskin over nieuwere schilderkunst dadelijk kan waardeeren. Vooral jongeren trok hij bijzonder aan, omdat hij zich in hunne denkbeelden kon verplaatsen, en telkens het bewijs gaf, dat hij de moeilijkheden verstond, waarmee zij hadden te worstelen. Handelingen, die hij evenzeer als anderen streng afkeurde, Life and Letters, p. 383: „my tastes are with the aristocrat, my principles with the mob"; zie ook een brief van Maurice aan Robertson's vader, Life and Letters, p. 291 (bovenaan). werden niet eenvoudig veroordeeld, wat in ieders bereik ligt, maar hij poogde aan te wijzen, hoe iemand tot zulk eene verkeerde daad kon komen, welke de gevaren waren aan bepaalde betrekkingen en karakters verbonden, om niet slechts afschuw, maar ook medelijden, erbarming en deemoed op te wekken. Ja, Robertson heeft den mensch gekend, wat blijkt uit zijn oordeel over den zedelijk hoogstaande, en hem, wiens leven door zondige daden of neigingen was bezoedeld, den godsdienstige, den twijfelaar en den ongeloovigc, den geleerde en den ongeletterde, den werker en den luien verkwistenden rijke, den jongere en den meer bejaarde. Dit is dan ook de reden, waarom hij veel minder generaliseert, dan wij gewoonlijk in preeken aantreffen. Hij noemt de deugden en zonden bij name, hij kent hunne uitwerkingen, toont aan, dat ook deze nog een verschillenden invloed kunnen uitoefenen op ongelijke karakters, en wijst er zijne hoorders op zich goed bewust te zijn van het feit, dat aan uitwendig gelijke handelingen toch geheel verschillende beweegredenen ten gronde kunnen liggen. Om te zien, op welk eene fijne wijze Robertson dit somtijds aantoont, leze men bv. eenige bladzijden over het gedrag van Rebekka en Jakob (IV pp. 132-137) en men zal bemerken, dat wij het leven aanschouwen door de oogen van een persoon, die de menschlijke ziel scherp heeft waargenomen. Vandaar ook, dat hij gewoonlijk geene dingen zeide, die wegens hunne algemeenheid niemand zich had aan te trekken, doch hij deed duidelijk uitkomen, dat hij de enkelingen op het oog had en hij omschreef nauwkeurig, wat hij bedoelde, opdat ieder wel noodzakelijk moest gevoelen of zijne woorden al dan niet op hem van toepassing waren. b. Vervolgens wijs ik op zijne talrijke ontledingen van karakters, eigenschappen en toestanden, die wij bijna in elke preek bij hen kunnen aantreffen, soms zeer uitgebreid, maar meer nog door enkele zinnen, die evenwel een bewijs moeten worden genoemd van zijn scherpen blik. Men leze bv. zijne beschouwing der Fariseërs (I pp. 132- 135), de oorzaken van Pilatus' twijfel (I pp. 302- 308), zijne opmerking, hoe wij gemakkelijker eene gemeenschap van menschen kunnen liefhebben dan de individuen (II pp. 203, 204), hoe niet ieder, die zich eenzaam gevoelt, het recht heeft zich met Jezus te vergelijken (I pp. 232, 233); men leze de oorzaken van Elia's moedeloosheid (11 pp. 76 81), de schildering van het karakter van Eli (IV pp. 1-14) of wel van Balaams zelfzucht (IV pp. 45 -54), zijne beschouwing over den oudsten zoon uit Lucas 15 (III pp. 271 -276), de oorzaken en het karakter van Jezus' eenzaamheid (I pp. 230241), over de worsteling van Jakob bij Pnieël (1 pp. 37-54), over de hebzucht der Engelschen en hun gebrek om te kunnen genieten (II pp. 12 14), of wel, over het verschil tusschen den trotschen en ijdelen mensch (III pp. 251, 252), - en men zal bemerken, dat wij niet bij vele predikers iets dergelijks kunnen aantreffen. c. Wanneer men zijne brieven, maar ook zijne preeken leest, wordt men dikwijls gewaar, hoe hij steeds moeilijkheden ziet, zich probleemen stelt, welke hij zichzelven en anderen ter oplossing geeft. Hoe komt het, dat iemand, die over armen het bestuur heeft, zoo menigmaal hardvochtig wordt? (I p. 74). Wat is de oorzaak van het feit, dat vrij wel gelijke daden, verricht door gelijke menschen, toch een geheel verschillenden invloed kunnen uitoefenen? (I pp. 75 -78). Op welke wijze kan men zich voorstellen, dat Jezus, „perfectly fee from tendencies to evil" toch verzocht kon worden? (I pp. 105-110). Wat was de reden, dat de prediking van Johannes den Dooper zooveel menschen tot zich trok? (I pp. 126-130). Hoe kunnen Gods beloften waar zijn, hoewel het leven ons voortdurend teleurstelt? (III pp. 78-91). Is het mogelijk om zelf onze liefde krachtiger te maken, en zoo ja, op welke wijze kan dit geschieden? (IV pp. 241 -244). Zoo treffen wij onophoudelijk vragen aan, die ons nu eens meer dan eens minder belang inboezemen, wier oplossing ons nu eens goed dan gebrekkiger toeschijnt, maar die toch allen het bewijs zijn, dat hij den mensch scherp heeft waargenomen, probleemen heeft gezien, dat hij er naar heeft gestreefd om het leven van zichzelven en van anderen te verstaan, en dat hij hierin voor een goed deel is geslaagd. 4. De persoonlijke stempel van zijn godsdienstig leven. Ook over dit punt kan ik kort zijn, niet omdat het van geen belang is, - integendeel, ik meen, dat hierin het meest belangrijke bestanddeel van Robertson's prediking zijn oorsprong heeft, maar omdat het weinig toelichting vraagt. Immers, wie zijne preeken gelezen heeft, - hij moge ons dan het recht ontzeggen om te spreken van zijne intellectueele kracht, zijn kunstenaarsaanleg, zijne kennis der menschlijke ziel, - zal toch moeten toegeven, dat zijn godsdienst een eigen, diep-persoonlijken stempel vertoont. Allereerst merk ik op, hoe wij in de preeken, achter de preeken, eene godsdienstige persoonlijkheid voelen staan. Niet alsof zij autobiographische schetsen zouden zijn, waaruit men iemands levensloop kan opmaken, want in dien zin spreekt hij met geen woord over zichzelven, maar zij vertoonen de kenmerken van zijn innerlijk leven, van zijne diep-levende ziel. Wij kunnen ons gemakkelijk voorstellen, dat men dezelfde denkbeelden heeft, deze even zoo indeelt en rangschikt, en dat de preek toch een geheel anderen indruk zal maken, evenals etsen naar schilderijen wel dezelfde voorstelling hebben, doch gewoonlijk juist missen, wat onze belangstelling heeft gewekt. Het ligt niet in mijne bedoeling aan te toonen, hoe de preeken van Robertson eene afspiegeling zijn van zijn innerlijk leven, hetgeen waarschijnlijk geene moeilijke taak zou wezen, omdat hij een oprecht man was en dus geene dingen verkondigde, van wier waarheid hij zelf niet diep doordrongen was. Bij hem werd niet gevonden die groote, hoewel begrijpelijke fout, die hij eens aanduidde met de boven reeds geciteerde woorden: „that state in which a man speaks things deep and true, not because he feels them strongly, but because he perceives that they are beautiful, and that it is touching and fine to say them - things which he fain would feel, and fancies that he does feel i)." Het is opmerkelijk, hoe hij bijna altijd bewonderenswaardig sober blijft, en vrij is van alle gemaakte opwinding en valsche voorstellingen, omdat hij de dingen zelf eenvoudig, klaar en diep gevoelt, hetgeen zich overal en op allerlei wijzen openbaart; men denke b.v. slechts aan zijne talrijke, maar steeds ongekunstelde, ware beelden en vergelijkingen. Het was steeds zijn streven „to paint things in the sober colours of truth; not as they might be supposed to be, but as they are Wat hij zegt is door hem zelf gevoeld, komt door hem heen tot ons. Wat zijn uwe gebeden, vraagt hij eens: „the language of a full heart or of a full lip 3)? Deze laatste woorden mag men ook wel tot eiken prediker richten: wat zijn uwe preeken? Van Robertson zijn ze „the language of a full heart", al gaf hij zich niet altijd volkomen, omdat hij vreesde, dat men hem voor „a fine talker" zou houden. Somtijds zien wij èn een persoon èn zijn woorden; bij Robertson zijn deze twee tot één geworden. Wat hij sprak, was de uitdrukking van zijne gevoelens en denkbeelden. Door zijne woorden komen wij in aanraking met het beste, dat in hem leefde, met de vragen, die hem het grootste belang inboezemden; wij gevoelen, dat hij overtuigd is van wat hij zegt, al doet hij ons, vooral in verband met zijne levensbeschrijving, menigmaal denken aan de voorafgaande worsteling. Robertson is eene godsdienstige persoonlijkheid, immers zijn godsdienst leeft; „wij treffen hier geen gegalvaniseerd leven aan" gelijk prof. Van Dijk eens jegens mij opmerkte, „doch zijne vroomheid ademt met eene eigen ademhaling. „Hij schreef eens in ') Sermons I, p. 165. 2) . UI, p. 231. 3) » V, p. 41. een brief: het is mij geheel onverschillig, of Gij mij als een geestelijke beschouwt, neem mij slechts als mensch - gelijk ik ben." Robertson kon dit schrijven, omdat hij als mensch een geestelijke bleef. Want zijne vroomheid was hem niet als een mantel, die werd omgehangen vóór hij als predikant eenige ambtsbezigheid had te verrichten, doch zij was de natuurlijke uiting van zijn innerlijk leven. Wanneer wij zijne preeken en zijne brieven lezen, komt het niet in ons op eene scheiding te willen maken tusschen zijn denken, willen, gevoelen en zijn geloof; alles vloeit samen in eene hoogere eenheid. Zijne preeken zijn de uitdrukking van zijn godsdienstig leven; zij zijn zichtbaar geworden vroomheid, in woorden vastgelegde eerbied, gevoel van afhankelijkheid, van liefde jegens God, van zijn vertrouwen en zijne hoop, van zijne gemeenschap met God. Evenals van elke vruchtbare prediking, vormt ook van de zijne eigen godsdienstig leven de grondslag. Zoekt men oplossing voor vraagstukken van bloot zedekundigen of wijsgeerigen aard, men bestudeere verhandelingen, welke aan die onderwerpen zijn gewijd, doch ga niet ter kerk en leze geene preeken, welke een ander doel beoogen. Wanneer wij dit doel, nl. de opbouwing van ons geestelijk leven, de „stichting", als maatstaf aannemen, dan moetende preeken van Robertson als zeer goed worden beschouwd, want ook, nu wij zijne stem niet meer hooren, gevoelen wij toch, dat hij een persoon was, die niets inniger heeft begeerd dan met God te leven, en dat hij de dingen van Gods Koninkrijk heeft ervaren en verstaan. Dat dit op zijne preeken een duidelijken stempel heeft gedrukt, moet als van het grootste belang worden beschouwd, omdat wij nu eene persoonlijke vroomheid, eene godsdienstige ontroering van echt allooi waarnemen, welke wij zoo gaarne aantreffen, doch ook zoo menigmaal tevergeefs bij anderen zoeken, en welke een juist tegenwicht geeft tegen het meer verstandelijk element, dat eveneens bij hem gevonden wordt, doch nu nooit geheel op den voorgrond kan dringen, zoodat zijne preeken niet dat koud-verstandelijk karakter vertoonen, wat wij elders somtijds kunnen opmerken. Men gevoelt al verder bij hem het innig verband van godsdienst en leven, hetgeen zijne prediking zoo bij uitstek praktisch maakt. Hij legt er voortdurend den nadruk op, hoe wij het geheele leven hebben te beschouwen als ééne godsdienstige handeling. „De wettige betrekking, die iemand bekleedt, is niet alleen niet onbestaanbaar met godsdienst, maar deze moet zijn godsdienst kunnen zijn. En dit geldt ook van die betrekkingen, welke op het eerste gezicht misschien moeilijk met een godsdienstig leven kunnen samengaan Een ambt is de sfeer, waarin wij moeten handelen. Er is iets in den arbeid, dat ons heilig is. „To work in the appointed sphere is to be religious - as religious as to pray i)." Het leven mag niet bestaan uit godsdienstige en niet-godsdienstige handelingen, want de arbeid, welke wij te verrichten hebben, moet worden beschouwd als eene godsdienstige taak. Herhaaldelijk past hij dit beginsel toe op de onderwerpen, die door hem worden behandeld en onophoudelijk tracht hij zijne hoorders van deze gedachte diep te doordringen. Het blijkt, hoe hij er zich voortdurend van bewust is, dat hij tot menschen spreekt, hoe hij er naar streeft 0111 te bevorderen, dat hun leven zoo krachtig mogelijk de openbaring worde van hun vroomheid, en hoe hij poogt aan te wijzen, op welke wijze dit in de verschillende gevallen het beste kan geschieden. Het is verwonderlijk, hoe hij het verleden met het tegenwoordige, het openbare met het innerlijke leven, de zedelijke met de godsdienstige beginselen in verband weet te brengen. Ik behoef hiervoor wel geene voorbeelden te noemen, want in meerdere of mindere mate is elke preek hiervan een duidelijk bewijs. *) SERMONS II, pp. 154, 155; zie ook II, pp. 257 — 261. Voor ik eindig nog eene enkele opmerking. Ik sta nu niet nogmaals stil bij de herinnering, in welk een ongunstigen toestand de preeken van Robertson tot ons zijn gekomen. Wij moeten uitgaan van den ons overgeleverden tekst. En dan vvensch ik nog den nadruk te leggen op de volgende overweging. Het zal namelijk bij menig prediker mogelijk zijn eene keurgarve te verzamelen uit een zeer groot getal leerredenen, maar het is meen ik een weinig voorkomend geval en een bewijs van buitengewone kracht, als iemand, die vooral in de laatste jaren gekweld werd door lichaamslijden, doch ook vroeger dikwijls te lijden had door zwakheid, ondanks andere, zeer drukke pastorale werkzaamheden in staat is bijna wekelijks eene preek te houden, die men kan stellen naast het beste, dat ons bewaard is gebleven. Voor hen, die zijne preeken kennen, geef ik daarom een lijstje met de opgave van den datum en het onderwerp. Ongetwijfeld zouden wij het vrij wat kunnen uitbreiden, indien wij ook de andere, die hij uitgesproken heeft kenden. Maar deze zijn of verloren gegaan i) of niet voldoende opgeschreven, of nog niet uitgegeven. 1849. April (datum onbekend). Salvation out of the visible church, IV, xiv. 29 „ God's revelation of heaven, 1, i. 6 Juni: Parable of the sower, I, 11. 10 „ Jacob's wrestling, I, ui. 24 „ Solomon's restoration, IV, xvi. 20 Oct.: Triumph over hindrances - Zaccheus, i, v. ') Reeds merkte ik op in mijn eerste deel (p. 39), dat, volgens Arnold, bijna Va deel van zijne preeken verloren geraakt en niet teruggevonden is. 1849. 28 „ The shadow and the substance of the sabbath, I, vi. 4 Nov.: The sympathy of Christ, 1, vu. 11 „ The Pharisees and Sadducees at John's baptism, 1, viii. 15 „ A thanksgiving day after Cholera, IV, xvm. 18 „ The sinlessness of Christ, IV, ix. 25 „ Caiaphas' view of vicarions sacrifice, I, ix. 2 Dec.: Realizing the second advent, I, x. 6 „ First advent lecture: the Greek, I, xi. 13 „ Second advent lecture: the Roman, I, xn. 15 „ The principle of the spiritual harvest, I, xiv. 20 „ Third advent lecture: the Barbaria, I, xm. 31 „ The loneliness of Christ, I, xv. » (datum onbekend). The Israelite's grave in a foreign land, I, xxi. 1850. 2 Juni: Absolution, III, v. 9 « the illusiveness of life, III, vi. 25 „ The sacrifice of Christ, III, vu. 30 „ The power of sorrow, III, vin. 1 Dec.: Three times in a nation's history, IV, xxvu. 8 „ Inspiration, IV, xxvm. 15 „ The Christian ministry, V, xvi. 22 „ The three crosses on Calvary, V, xvii. 1851. 7 Dec.: The progress of revelation, V, xxvi. 14 ,, 1. Character and mission of the Baptist, V, xxvu. 21 " 2' " " « « » » V, xxvm. 25 „ Christ the Son, II, xu. 28 „ The transitoriness of life, IV, vi. 1852. 4 Jan.: The Christian aim and motive, III, xn. « « Christian casuistry, III, xm. 11 » Marriage and Celibacy, III, xiv. « The Christian Church a family, III, xv. 25 Jan.: Perversion, as shown in the character of Balaam, IV, iv. „ The law of Christian Conscience, III, xvi. 1853. 2 Jan.: The early developnient of Jesus, II, xv. 9 ii Christ's estiniate of sin, II, xvi. 16 » The sanctification of Christ, II, xvn. 23 „ The first miracle: the glory of the virgin Mother, II, xviii. 30 „ The glory of the divine Son, II, xix. Ik ben te weinig met de honiiletische litteratuur op de hoogte om uit te maken, of er meer dergelijke voorbeelden te vinden zijn, maar in alle geval zullen deze zeer zelden voorkomen Die zijne preeken kennen zullen bemerkt hebben, hoe vele van deze een fijn samenstel zijn van al de vier door mij genoemde kenmerken, van zijne intellectueele kracht, zijn kunstenaarsaanleg, zijne kennis der menschlijke ziel en van den persoonlijken stempel van zijn godsdienstig leven. Frederick William Robertson was een groot prediker! 13 D. BESLUIT lk ben aan het eind gekomen van de taak, die ik mij had voorgenomen te volbrengen, nl. om een denkbeeld te geven van het leven en de werken van Robertson. Sommige lezers zullen zich misschen hebben verwonderd over het feit, dat hierin zijne sociale denkbeelden niet zijn behandeld; dit is echter geschied uit de overweging, dat deze, naar het mij voorkomt, in het minst geen kenmerkend karakter dragen. Daarom hier slechts een enkel woord. Vooral door zijn invloed kwam o. a. de oprichting van eene leeszaal1) tot stand in Brighton voor werklieden, die door eene wekelijksche contributie voornamelijk zelf konden voorzien in de kosten voor de inrichting en later voor de aanschaffing van de boeken, maar die toch ook den bijstand van meer gegoeden en ontwikkelden niet versmaadden. Op deze wijze trachtte hij beide standen nader tot elkander te brengen, en ook in dit opzicht heeft hij veel goeds tot stand gebracht, omdat men vooral in dien tijd van meening was, dat tusschen beide eene ondempbare kloof gaapte. Robertson durfde in den tijd van '48 spreken over eene verzoening en over de verkeerde en goede eigenschappen, welke èn de hoogere èn de lagere standen kenmerkten. Over zijne sociale en politieke opvattingen spreekt hij echter in zijn preeken zeer zelden, daar hij zich blijft bepalen tot algemeene beginselen2). Te zeggen, dat de politiek niets met den godsdienst ') ,»It is intended to provide the working men of this town with the means of mental and besides that, with the means of nioral, improvement." Openingsrede van Robertson, Lectures, Addresses and literary Reinains, p. 7. 2) Zie b.v. 1, pp. 264- 272; II, pp. 5—7. „The message of the Church contains those principles of Life which, carried out, would, and hereafter heeft uit te staan, noemt hij onwaar. Men zou met evenveel recht kunnen beweren, dat de beginselen der bouwkunst niet in verband staan met de atmospheer. „The atmospheric laws are distinct from the laws of architecture; but there is not an architectural question into which atmospheric considerations do not enter as conditions of the question." Welnu, zegt hij, „that which the air is to architecture, religion is to politics. It is the vital air of every question". Maar het Christendom geeft als zoodanig geen stelsel doch beginselen, en ook Robertson zelf tracht zooveel mogelijk zich hieraan te houden en zijne denkbeelden te laten rusten omtrent de wijze, waarop de beginselen volgens hem het beste kunnen worden toegepast. Hij vindt het trouwens in strijd met den plicht van eiken predikant om de politieke vraagstukken, d. w. z. de bepaalde inzichten van de eene of andere partij, waartoe men behoort, op den kansel te brengen i). Om te zien op welke wijze hij sociale onderwerpen behandelt, leze men b.v. „The message of the Church to men of wealth" (I, xvn) en „Christ's judgment respecting inheritance" (II, i). Wil men zijne sociale opvattingen leeren kennen, zoo neme men zijne brieven ter hand, waar hij herhaaldelijk zijne meeningen uiteenzet. Zijne tegenstanders noemden hem wel eens socialist 2), doch dit was hij niet3), al gaat hij uit van de denkbeelden: will, realize the Divine Order of Society", I, p. 264. Deze beginselen hebben betrekking op: 1. The spiritual dignity of man as man. 2. The law of sacrifice. 3. The rightful influence. *) Sermons IV, p. 121; zie ook op dezelfde bldz.: „if possible, not one word should drop by which a minister's own political leanings can be discovered." a) Zie b.v. Life and Letters, p. VII en p. 288 vlg. ?') Gelijk wel uit zijne preeken, doch vooral uit zijne brieven en lezingen zeer duidelijk blijkt. 13* 1°. circumstances of outward conditions are efficients which must not be ignored in the production of character1). 2". Nabal is right in saying, My bread, my water - my flesh. But there is a higher Right which says, It is not yours-). Ik zal zijne opvattingen echter niet nader uiteen zetten, en leg alleen nog den nadruk op het feit, dat het getuigt van grooten moed en een ruim inzicht om in dien tijd en in die omgeving zóó te preeken als Robertson heeft gedaan. Stopford Brooke heeft, gelijk ik boven reeds heb vermeld, slechts liet derde deel van de brieven, die hij te zijner beschikking had, uitgegeven''). Zeer waarschijnlijk zullen na eenigen tijd ook van de onuitgegevene wel een gedeelte gedrukt worden. Ik betwijfel echter zeer, of zij de trekken van het beeld, dat wij ons nu van Robertson kunnen vormen, veel zullen verduidelijken. Voornamelijk zullen deze zijn leed - en vooral den nu verzwegen kant van zijn lijden scherper accentueeren, doch hem, die Robertson kent, zal dit dunkt mij geen nieuw licht kunnen geven. Doch misschien zullen zij beter doen uitkomen, wat Arnold, die onuitgegeven brieven heeft gelezen en menigeen van zijne vrienden heeft gesproken, noemt: „the absolute fun and frolic of his nature"4). Hiervan zijn ook wel sporen te vinden in „Life and Letters", maar dikwijls is het meer sarcasme dan humor; de bladzijden, waarin hij „flings off side after side of note-paper full of fun and raillery" 5), treffen wij tenminste slechts zelden aan G). In dit opzicht geven de verschillende, door Brooke uitgegeven brieven, van hem geene volledige voorstelling. 1) Sermons 1, p. 263. 2) „ 1, p. 269. 3) Broicher, S. 325. ♦) p. 10. £>) Arnold, p. 10. 6) Zie b.v. laatste brief van Robertson aan Young. Doch overigens staat zijn beeld duidelijk voor ons, en zoo wij hem niet verstaan, zoo ligt dit meer dan waarschijnlijk aan ons zelf. Want dat hij eene diepe natuur, een groot man is geweest, een Christen van een eigen, van edelen stempel, valt niet te ontkennen; men leze zijne geschriften, en vooral, men brenge zich zijne gedachten, zijne gevoelens, zijn willen, - zijn persoon voor den geest, en men zal bemerken, dat hij iemand is geweest, aan wien niet alleen Engeland veel is verschuldigd, op wien niet slechts het volk, waartoe hij behoorde, trotsch mag zijn, doch die een mensch is geweest in de hooge beteekenis van het woord en als zoodanig aan de menschheid toebehoort. Groot is de invloed geweest, die hij bij zijn leven heeft uitgeoefend, maar grooter de kracht, welke na zijn sterven van hem is uitgegaan, en nog steeds van hem uitgaat. Na zijn dood werd ten behoeve van zijne kinderen binnen veertien dagen meer dan ƒ13000 geschonken1). Acht jaar later werd een bundel zijner preeken in Tauchnitz-editie uitgegeven. In 1872 waren van het eerste deel reeds 15 uitgaven verschenen. Buitengewoon veel zijn en worden zijne preeken gelezen en wel door menschen uit allerlei kringen. T. H. S. Escott deelt in de Fortnightly Review van 1897 mee, hoe volgens een boekverkooper in Schotland het meest werden verkocht de werken van F. W. Robertson (en Rudyard Kipi.ing)2). Ook in ons land is hij een bekend persoon, waartoe zeker ook Hofstede de Groot jr. heeft meegewerkt, door reeds in '65 eene bloemlezing te geven onder den titel: „Godsdienst en leven" 3). Doch ook elders wordt hij zeer gewaardeerd. Brooke vertelt4), dat in 1872 in Amerika reeds een 9de druk van de eerste 4 deelen was verschenen, en prof. Drews zegt in eene voorrede voor de !) Life and Letters, p. 480. 2) p. 992. 3) 2de druk in '73. *) p. 480. Duitsche vertaling der Korinther-brieven: „Man kann von einer deutschen Gemeinde Robertsons reden." In 1871 vinden wij in Frankrijk reeds een „Choix de sermons de Robertson'"-), kortom, overal, en bij menschen van allerlei stand en richting, heeft hij waardeering gevonden en belangstelling gewekt. Wil men Robertson leeren kennen, zoo zal het voor de meesten niet voldoende zijn om eenmaal een gedeelte van zijne werken te lezen; eene herhaalde en nauwkeurige lezing is bij hem noodzakelijk. Naar het mij voorkomt, zal hij zeer lang zijn invloed behouden. Hij heeft in den gewonen zin des vvoords geene partij gevormd, die zich naar hem noemde, maar wat hij wel gedaan heeft, dat is: dat hij vele menschen dichter tot God en tot elkander heeft gebracht, dat hij velen het leven heeft doen verstaan, velen ook met het leven heeft verzoend, of, om alles in ééne uitdrukking samen te vatten, dat hij de realiteit van het Koninkrijk Gods voor velen voelbaar heeft gemaakt. Dit is de heerlijke invloed geweest, dien Robertson heeft uitgeoefend en dit is het, wat hij ook in de toekomst nog aan menigeen zal kunnen schenken. Zoo is hij zelf een sprekend voorbeeld van de waarheid, welke hij eens aldus onder woorden bracht: «In God's world for those that are in earnest there is no failure. No work truly done - no word earnestly spoken - no sacrifice freely made, was ever made in vain^)." Zoo doet ook hij denken aan de woorden uit het evangelie van Johannes: ,'Afirjv a/iljv Myw v/uïv, èav /ui] ó xóxxog tov oitov jteowv el? tijv yfjv ajiodavfl, avzog ftórog /xévei' tav ftè djtoêdv}], Tiohi'v xuQJiov rpéget •*)." 2) Zie de Pressensé. Et. cont., p. 247. 3) Sermons II, p. 83. «) Joh. 12 : 24. ERRATA. Hoewel het mijn ijverig streven is geweest mijne dissertatie van drukfouten te zuiveren, zoo is het mij toch niet gelukt. Een der hoogleeraren was zoo welwillend mij op verschillende opmerkzaam te maken, waarvoor ik ZHGL. ook hier mijn oprechten dank betuig. Men leze: zeiven inplaats van zelf: bl. 9, reg. 15 v. b.; bl. 10, reg. 10 v. o.; bl. 14, reg. 17 v. b.; bl. 15, reg. 5 v. o.; bl. 16, reg. 7 en 3 v. o.; bl. 17, reg. 9 v. o.; bl. 23, reg. 10 en 8 v. o.; bl. 26, reg. 6 v. b.; bl. 33, reg. 14 v. b.; bl. 35, reg. 6 en 10 v. b.; bl. 49, reg. 1 v. b.; bl. 62, reg. 9 v. o.; bl. 82, reg. 13 v. b.; bl. 88, reg. 6 v. o.; bl. 93, reg. 8 en 3 v. o.; bl. 103, reg. 10 en 9 v. o.; bl. 120, reg. 10 v. o.; bl. 141, reg. 7 v. o.; bi. 146, reg. 5 v. b.; bl. 149, reg. 11 v. o.; bl. 158, reg. 9 v. o. Waar soms b.v. en n.l. staat, leze men bv. en nl. Men leze: bl. 7, reg. 3 v. o. in den dood. bl. 19, reg. 5 v. b. in his shop. bl. 21, reg. 2 v. o. geene komma tusschen Matthew en Arnold. bl. 54, reg. 2 v. o. zich overgeeft. bl. 81, reg. 10 v. o. hem die gelooft. bl. 88, reg. 3 v. b. troosteloos. bl. 95, reg. 8 v. o. machtigen drang. bl. 124, reg. 8 v. b. veronachtzaamt. bl. 177, reg. 1 v. b. Robertson wijst het niet aan waar. bl. 186, reg. 1 v. o. problemen. ■ V STELLINGEN. STELLINGEN. I. Ten onrechte zegt de Pressensé (Etudes contemporaines p. 284), dat Robertson zonder innerlijken strijd de gangbare meeningen van het Engelsche evangelisme heeft aangenomen. II. Robertson onderscheidt niet voldoende het fatalisme en het determinisme. III. De trinitarische opvattingen van Robertson missen logische scherpte. IV. „Selbst wenn wircklich bei einer oder der andern der neutestamentlichen Erzahlungen buddhistischer Einflusz im Spiel sein solIte, auch dann noch würde das Bild des Christentums selbst wohl nach dieser Entdeckung kaum um eines Haares Breite ein andres als vorher geworden sein." (H. Oldenberg, Deutsche Rundschau, Nov. 1904, S. 256.) V. Het gebed zal stilzwijgend altijd berusten op theïstische onderstellingen. VI. Eene bewering als van Jean Réville in zijn „Ie Protestantisme libéral, ses origines, sa nature, sa mission" (Paris, libraire Fischbacher 1903, p. 65): „le protestantisme libéral conipte parmi ses adherents des hommes qui professent des opinions philosophiques ou des convictions théologiques trés différentes, depuis ceux qui conservent de nombreuses doctrines traditionelles jusqu' a ceux qui professent un panthéisme spiritualiste", brengt ons niet uit maar in de verwarring. VII. Luc. 16:9 nioet als onecht beschouwd worden. VIII. Het oudste spoor van den Tabor als berg der verheerlijking is vermoedelijk het evangelie der Hebreen. IX. De bede „Uw wil geschiede" behoort niet tot de oorspronkelijke redactie van het „onze Vader" volgens Lucas. X. Ten onrechte zegt H. P. G. Quack (de Socialisten, Personen en Stelsels, blz. 87), dat „uit Handelingen 2:44 blijkt, dat de eerste Christen-gemeente een broederschap poogde te vormen, met gemeenschappelijk eigendom". XI. De lijdenstoestand der lezers, aan wie I Petrus is gericht, mag niet als een bezwaar worden aangevoerd tegen de echtheid van dezen brief. XII. De methodus concordantialis der Coccejanen maakte het gebruik der Heilige Schrift onvruchtbaar. XIII. Er bestaat geen voldoende grond om Amos 9 : 11 — 15 als onecht te beschouwen. XIV. De opvatting, „dat het boek Ruth blijkbaar is een protest tegen den geest van uitsluiting van 't latere Jodendom van hen, die met de priesterlijke theocratische inrichting der Joodsche gemeente weinig ingenomen waren" (Dr. G. Wildeboer, de letterkunde des ouden verbonds naar de tijdsorde van haar ontstaan, § 21), is aan bedenking onderhevig. XV. Het geloof, dat Jahve somtijds op den niensch een invloed ten kwade uitoefende is op een bepaald stadium van ontwikkeling van den Israëlitischen godsdienst als een zuiverder inzicht te beschouwen. XVI. Ten onrechte betoogt A. Pierson in zijn „Geschiedenis van het Roomsch-Katholicisme", dat de Katholieke levensbeschouwing feitelijk ascetisch is, en het monnikenwezen als de consequentie er van beschouwd moet worden. XVIi. De indeehngen in tijdvakken, tot nu toe bij de kerkgeschiedenis aanbevolen, laten te wenschen over. XVIII. Geheelonthouding is het beste middel tot bestrijding van het misbruik van alkoholische dranken. XIX. Als men uitgaat van de teleologisch-energistische opvatting der zedelijkheid, gelijk deze door Fr. Paulsen (System der Ethik 5te Aufl. I, S. 210) wordt verdedigd, moeten „de adiaphora' beschouwd worden in verband met „het geoorloofde." XX. Ten onrechte beweert Prof. H. IJ. Groenewegen („Uit de Remonstrantsche broederschap", 16de jaargang, 5de aflevering"), dat eene gemeente het volle werk der Evangelie-bediening aan geene vrouw mag toevertrouwen. XXI. Het collatierecht is met een zuiver begrip „kerk" onvereenigbaar.