De invloed van Licht en Lucht op eenige Pharmaceutische praeparaten. L. M. v. d. Berg. De invloed van Licht en Lucht op eenige Pharmaceutische praeparaten. De invloed van Licht en Lucht op eenige Pharmaceutische praeparaten. Academisch Proefschrift ter verkrijging van den graad van Doctor in de Artsenijbereidkunde aan de Universiteit van Amsterdam, op gezag van den Rector Magnificus Mr. J. F. Houwing, Hoogleeraar in de Faculteit der Rechtsgeleerdheid, in het openbaar te verdedigen op Maandag 16 October 1905, des namiddags te 4 ure, in de aula der universiteit door Leonardus Marinus van den Berg, Apotheker, geboren te Alkmaar. Alkmaar. Gedrukt bij Firma P. Kluitman. 1905. Aan mijne Ouders. I nhoud. Blz. Inleiding 9 Chloroform 18 Jodoform 37 Bromoform 50 Chloralhydraat 63 Auer's Gasgloeilicht 72 Inleiding. Het arbeidsvermogen, dat de zon tot ons zendt, vinden wij op de aarde hoofdzakelijk in twee vormen terug. Ten eerste als warmte, die spoedig wordt omgezet in arbeidsvermogen van beweging van lucht en water, ten tweede als scheikundig arbeidsvermogen, waarvan de assimilatie van koolzuur door het bladgroen der planten het meest bekende voorbeeld is. Men ziet spoedig, dat deze chemische omzetting het arbeidsvermogen in veel bruikbaarder vorm brengt dan de eerste wijze van transformatie en werkelijk is de hoeveelheid nuttig effect geleverd door wind en watermolens veel geringer dan die, welke door de levende planten wordt verzameld. Alle brandbare stoffen, die in de techniek gebruikt worden, vinden hun oorsprong bij de planten. Mensch en dier kan zijn benoodigde hoeveelheid arbeidsvermogen niet anders verkrijgen dan ten koste van de energie, die de planten onder den invloed van het zonlicht opgestapeld hebben in den vorm van reserve-voedsel. De scheikunde heeft van de omzettingen, die onder den invloed van het zonlicht geschieden, ook andere voorbeelden doen kennen dan de geheimzinnige reactie die zich in de plantence! afspeelt. Daarbij oefent van alle lichtsoorten het zonnelicht verreweg de krachtigst chemische werking uit; toch vertoont ook kunstlicht een soortgelijke werking, al is deze veel zwakker. Het licht van een gasvlam veroorzaakt wel de langzame vereeniging van chloor met waterstof, wanneer deze gassen zuiver zijn en in gelijke volumina met elkander gemengd worden, maar chloorzilver wordt onder dienzelfden invloed niet zwart. Echter wordt dit weer wel bewerkt door Drummond's kalklicht. Het is voor den apotheker, wiens geneesmiddelen vaak meer belicht worden door kunstlicht dan door daglicht, dus wel van belang om den invloed te kennen, dien ook dat kunstlicht uitoefent op de geneesmiddelen, eveneens om te weten of het bruine (zoogenaamd anactinische) glas wel voldoende beschutting geeft bijv. tegen het gasgloeilicht. Als algemeene regel geldt, dat de hoeveelheid arbeid die door het licht in den vorm van chemisch arbeidsvermogen wordt geleverd, evenredig is met de sterkte van de lichtbron en met den tijd gedurende welken verlicht wordt. Terwijl het zonnelicht van alle lichtsoorten zeker de sterkste chemische werking uitoefent, is van te voren niet direct te zeggen, welke soort stralen in een bepaald geval het krachtigst inwerken. In het algemeen zijn de ■ stralen met de kleinste golflengte het meest geschikt om scheikundige werkingen te voorschijn te roepen, maar in het voornaamste geval, bij de ontleding van het koolzuur door de planten, zijn de stralen met de grootste golflengte, de roode tot de gele, juist de meest werkzame. En op het netvlies van het oog waar de prikkel, die het licht uitoefent, waarschijnlijk ook een scheikundig proces teweegbrengt, werken de groen-gele stralen het sterkst in. Van welke omstandigheden deze verschillen afhangen, is nog niet bekend. Daar de niet geabsorbeerde stralen niet werkzaam zijn, moet de absorptie hier een rol spelen ; op de vraag waarom van de geabsorbeerde stralen sommige de scheikundige werking uitoefenen, terwijl andere slechts in warmte worden omgezet, kan nog geen antwoord gegeven worden. De scheikundige werking wordt dus teweeggebracht door een deel der geabsorbeerde stralen. Bewijs hiervoor is bijvoorbeeld dat, wanneer een lichtbundel door een eenigszins dikke laag chloorwater is heengegaan, hij geen invloed meer uitoefent op een tweede laag. ') ) Deze pioef heb ik ook door een ander voorbeeld geïllustreerd. Daartoe heb ik een geconcentreerde alcoholische jodoformoplossing blootgesteld aan de inwerking van het zonnelicht, zoolang, totdat de donkerroode kleur van de oplossing niet meer in intensiteit toenam. In deze oplossing bracht ik een versche, kleurlooze geconcentreerde alcoholische jodoformoplossing in buisjes van dun glas en stelde weder aan het zonlicht bloot. Terwijl het licht alleen door de ïste vloeistof heen bij de 2de kon komen, trad ontleding op, zoolang de dikte van de laag, waardoor het licht moest gaan, minder was dan 2'/a a 3 c M. Maai bij een dikkere laag bleef de alcoholische jodoformoplossing onaangetast. ■ Vele lichtwerkingen zijn door de chemici reeds bestudeerd, hetzij met de bedoeling om nieuwe producten te vormen, hetzij om verschijnselen te bespoedigen, die ook zonder inwerking van het licht geschieden, hetzij om eenige andere reden. Uit de literatuur daarover merken we de volgende punten op: In de eerste plaats zijn de proeven te noemen, die dienen om na te gaan of langs photo-chemischen weg de sterkte van het licht bepaald kan worden: Als beste middel heeft de vorming van chloorwaterstof uit een mengsel van gelijke volumina chloor en waterstof onder den invloed van het licht toepassing gevonden. Nadat Draper in 1843 een toestel hiertoe had geconstrueerd, hebben Bunsen en Roscoe in 1857 de methode geheel en al uitgewerkt. Behalve langs dezen weg heeft Senebier een methode vastgesteld, die berust op het zwart worden van chloorzilver en heeft Becqurel langs geheel anderen weg — waarbij de photo-chemische werking galvanisch wordt gemeten — getracht dit vraagstuk op te lossen. Voor de toepassing dezer methode van lichtmeting op photo-chemische vraagstukken moet echter steeds in het oog gehouden worden, dat de invloeden van lichtsoorten van verschillende golflengte geheel verschillend zijn en ook afhankelijk van de natuur van de stof, die voor het licht gevoelig is. Hierbij sluiten zich aan de proeven, die tot doel hebben om de photographie een steeds hoogere plaats te doen innemen. Was de ontdekking van deze tak van wetenschap aan een toeval te danken, de hooge vlucht, die ze genomen heeft, maakte een nauwkeuriger studie noodzakelijk, en deze heeft op haar beurt het hare er toe bijgedragen om het nut van deze toepassing van de lichtwerking te verhoogen. Van minder practisch belang maar van even groote wetenschappelijke waarde zijn de proeven, die den invloed van het zonlicht nagaan bij de inwerking van halogenen, speciaal chloor, op organische stoffen. De meest bekende reacties zijn: chloor en jodium met aethyleen ; chloor met methaan '); chloor en broom met methyl en aethyl-aether ■); chloor met azijnzuur '); chloor met benzol4); chloor met sulfobenzol f'). Ook is de invloed nagegaan van het zonlicht bij de inwerking eener serie stoffen, die voor oxydatie vatbaar zijn, op een serie andere stoffen, die gereduceerd kunnen worden. Een systematisch onderzoek hierover geschiedt door Giacomo Ciamician en P. Silbf.r. Ook andere ') Du.MAS. Annal. de chim et de Phys. [2] t. 73 p. 05 (1840) BERTHELOT. >> # » » » •> [3] t. 52 p. 9S (1858) '") REGNAULT. » » » » » » [2] t. 71 p. 353 (1839) MaLAGUTI. d » v » v » [3] t. 10 p. 5 (1840) '') ÖUMAS 1. C. p. 77 Hoffmann. Ann der chem. und Pharm. (nieuwe serie)t.26 p. 1 (185") MaumenÉ. Bulletin de la Soc. chim. t. 1 p. 418 (1804) Fel. Leblanc. Annal. de chim et de Phys. [3] t. 10 p. 212 (1844) 4) Mitscherlich. Annal. de chim et de Phys. [3] t. 35 p. 370 (1852) peligot. » » » V) » » [ij t. 56 p. 06 (1859) laurf.nt. >) » » t> » » [3] t. 03 p. 41 (1861) *) R. Otto en Ostrop. Ann. der chem. und Pharm. t. 141 p. 93 (1807) scheikundigen houden zich met soortgelijke onderwerpen bezig. ') ') G. Ciamician. Gazz. chim. ital. 16 111—112 (1886) G. Ciamician en P. Silber. lier. Dtsch. chem. Ges. 19 (2i 2899 (1886) 33 2911 (1900) (b) 34 (2) 1530 (1901) (a) 34 2040 (c) 35 1080 (1902) 35 1992 (d) 35 3593 35 4128 (h) 36 1575 (1903) (g) 36 1581 36 4266 (e) 38 1176 (1905) C. Liebermann. ibid 10 (2) 2177 (1877) » » 28 1443 (1895) (k) H. Klinger. L. Ann. 249. 137. (1889) *> Ber. Dtsch. chem. Ges. 19 1862 (1886) H. Klinger en Otto Standker. ibid. 24 (1) 1340 (1891) I. Bertram en R. Kürsten » 28 (3) 387 (ref.) (1895) C. Engler en K. Dorant v 28 2497 (1895) J. Wislicenus. » 29 1080 (ref.) (1896) Eug. Bamberger. >> 35 (2) 1606 (1902) P. Cohn en P. Friedlander. •> 35 1265 C. N. Riiber. » 35 2411 » » 35 2908 Frans Sachs en R. Kempf. v> 35 (3) 2704 » i) Emil Sichel. » 36 4373 (1903) » >> Willibald Everding. » 36 959 >) 9 R. Kempf. » 36 3302 n » Emil Sichel. » 37 1862 (1904) » o S. Hilpert. » 37 3425 (1904) (f) Knut T. Ström » 37 1383 (i) M. Gomberg en L. H. Cone » 37 3545 Kudolf Schenck en J. Litzendorlï v 37 3462 R. Stoermer en H. Simon » 37 4164 Eenige voorbeelden van proeven en resultaten mogen hier ter illustratie dienen. Ciamician en Silbhr hebben alcoholen laten inwerken op verschillende stoffen. De alcohol wordt geoxydeerd tot aldehyd (keton), de bijgevoegde stoffen worden gereduceerd. Zoo geeft: aethylalcohol + chinon : aldehyd + hydrochinon [loc.cit.(a)) + benzophenon : „ + benzpinakon [l.c.(b)J „ +thymochinon : „ + hydrothymochinon [I. c. (a)] en gaan meerwaardige aliphatische alcoholen onder den invloed van chinon over in suikerachtige lichamen, bijv.: isopropylalcohol + chinon : aceton + hydrochinon glycerine + „ : glyccrose + chinhydron / erithrit + „ : erythrose (d + I) ^ -c(a)| nianniet + „ : niannose Deze reacties geschieden alle onder den invloed van het zonlicht en bleken niet omkeerbaar te zijn. Behalve dat chinon met nog andere aliphatische lichamen hetzelfde reductie-oxydatie verschijnsel geeft, doen dit ook nog andere aromatische ketonen en aldehyden. Voorts geven melk, appel, wijnsteen en mierenzuur met chinon koolzuur + hydrochinon. [1. c. (a)] Behalve deze zijn meerdere intramoleculaire omzettingen bekend onder den invloed van het licht; o nitropiperonal gaat over in o nitrosopiperonylzuur [I. c. (d)]; maleïnzuur in fumaarzuur [l.c. (e)]; azoxybenzol in o oxyazobenzol '); o nitrobenzaldehyd in nitrosobenzoëzuur; ') H. M. Knipscheer. Dissertatie. Intrtmoleculaire atoom verschuiving bij azoxybenzolen, blz. 39. anii van o nitrobenzaldehyd in nitrosobenzanilid [1. c. (f)], enz. Soms treedt polymerisatie op, bijv. bij benzaldehyd [1. c. (g)] en bij stilbeen [1. c. (h)] in een oplossing van benzol, bij cumarin in alcoholische oplossing [I. c. (h.)] en bij cumaarzuur. [1. c. (i)] Tot twee algemeene regels geven de verschillende onderzoekingen aanleiding: lsle. Alle aromatische allozuren geven, opgelost in een indifferent oplosmiddel met jodium, onder den invloed van het licht de gewone isomeere zuren; bijv. allokaneelzuur tot kaneelzuur; allocinamyllideenazijnzuur tot cinnamilideenazijnzuur. [l.c. . (1874). zogen buis bleken een spanning te bezitten grooter dan een atmospheer '); qualitatief werd er in aangetoond behalve onveranderd chloralhydraat, weinig CO,.; CO en een polymeer van chloral, dat onoplosbaar was in water. De inhoud van de oorspronkelijk luchtledige buis is gevoerd door een serie apparaten, die achtereenvolgens bevatten: a. water, voor 't opnemen van H Cl; b. geconcentreerd zwavelzuur, voor droging en terughouden van chloralhydraat en polymeerdampen; daar de buis was afgekoeld in een mengsel van aceton en vast koolzuur, en gedurende het doorvoeren van droge koolzure vrije lucht steeds afgekoeld bleef, zal spanning van beide vaste stoffen niet veel te beduiden gehad hebben; c. kalioplossing, voor het binden van CO»; (/. calciumchloride, voor het vasthouden van water; e. een oven met sterk verhit koperoxyd, voor oxydatie van koolstofverbindingen; en minder sterk verhit elementair zilver, voor het vasthouden van Cl, wanneer dit uit de koolstofverbinding door oxydatie mocht ontstaan; ƒ. calciumchloride, voor 't tegenhouden van water, bij de verbranding gevormd; g. kalioplossing, voor het binden van bij de verbranding gevormd CO..; //. calciumchloride, voor controle; /. natronkalk, om CO., en waterdamp uit de lucht te weren. Het water sub a absorbeerde zoo snel het chloor- ') ln alle chloralhydraatbuizen was na de expositie spanning ontstaan. waterstofgas, dat het in de buis gezogen werd, waardoor een titratie gemakkelijk werd gemaakt. Deze geschiedde, toen al het gas uit de buis in de apparaten was gedreven. 42 c c ,J„ n loog waren noodig voor neutralisatie. Het zilver was in 't geheel niet in gewicht toegenomen, bovendien lostte alles in salpeterzuur op. Een nieuwe chloorverbinding was dus niet ontstaan. De verbinding, die verwacht werd, was chloroform, daar dit naast mierenzuur uit chloralhydraat gemakkelijk ontstaan kan. Wel had ik nooit deze stof kunnen aantoonen door haar reuk, maar Prof. Lobry de Bruyn was van oordeel, dat in eerste instantie de ontleding wel kon bestaan in in een gewone splitsing, waarbij chloroform en mierenzuur de reactie producten zouden zijn. Het calciumchloride buisje na de oven vertoonde geen vermeerdering van gewicht, waardoor het optreden van koolwaterstof verb. is uitgesloten. De vermeerdering van het kaliapparaat vóór de oven was 1,8 m.Gr., na de oven 103 ni.Gr. De omzetting van het chloralhydraat was dus een uiteenvallen in koolstofmonoxyde en chloorwaterstof, waarnaast is opgetreden een polymerisatie van 't chloral, nadat water zich had afgescheiden van het chloralhydraat. Dit is mede geschied onder den invloed van het zoutzuurgas, dat in de eerste plaats het water tot zich heeft getrokken en in de tweede plaats het gevormde chloral gedeeltelijk heeft gepolymeriseerd. Afgezien van deze polymerisatie wordt dus de spontane ontleding van chloralhydraat onder invloed van het zonlicht, uitgedrukt door de vergelijking: C Cl, C O H. H,0 = 2 CO + 3 H Cl. De buizen met chloralhydraat in zoutzuuratmospheer, die het zelfde uiterlijk hebben als de luchtledige, zijn niet geopend, omdat daarin klaarblijkelijk dezelfde reactie is opgetreden en ze wellicht door verdere expositie meer kunnen opleveren. Het gevormde polymeer is nog niet nader onderzocht. De hoeveelheid, die ter beschikking staat, is te gering voor nauwkeurige proeven. Het is onoplosbaar in water en geeft bij verhitting chloral. Daar meerdere polymeeren van chloral bestaan en deze nog niet goed bestudeerd zijn, zal het niet gemakkelijk wezen om de identiteit vast te stellen van het polymeer, dat gevormd is uit chloralhydraat onder den invloed van het licht. De buis met 2,07 Gr. chloralhydraat in Holland aan de zon blootgesteld is na afkoeling in een mengsel van aceton en vast koolzuur geopend. De inhoud is weder met barietwater behandeld. Terwijl CO is aangetoond en ook een geringe hoeveelheid polymeer aanwezig was, waren de getallen voorC02 en HC1:98,6 en 94,2 A aeq.gew. Daar de vergelijking: C Cl, CO H. H,0 + 20 = 3HCl + 2 C05 een verhouding tusschen H Cl en C02 (uitgedrukt in aequivalent gewichten) eischt van 3:4 is de gevondene niet daarmee in overeenstemming. Het tekort aan C02 wordt teruggevonden, daar CO is aangetoond. Daar een quantitatieve bepaling van deze laatste stof nog niet is geschied in ontlede chloralhydraat buizen (met tekort zuurstof) is er wel geen absoluut bewijs voor de juistgeid van de omzetting volgens bovenstaande vergelijking maar toch wel groote waarschijnlijkheid. Terwijl de primaire ontleding is: C Cl, C O H. H20 = 2 CO + 3 H Cl, is hier dus opgetreden de gedeeltelijke oxydatie van CO tot C02, waarschijnlijk onder den katalytischen invloed van H Cl gas. In de buizen sub 1 was chloor ontstaan, duidelijk zichtbaar aan de groengele kleur; overigens bevatten zij vloeistof noch vaste stof. Bij afkoeling is een mengsel van aceton en vast koolzuur, ontstonden gele kristallen, waarschijnlijk van chloorhydraat. De ontledingsproducten: Cl, H Cl en CO, (CO is niet aangetoond kunnen worden) zijn op dezelfde wijze bepaald, als bij chloroform beschreven is, na opname in barietwater. Ook hier gaf de kleuromslag met phenolphtaleïne moeilijkheden. De gevonden cijfers in aeq. gewichten waren: tot. verbruikt Cl CO; H Cl totaal Cl loog met Ag NO, buis m. 1,020 Gr. chloralhydr. 447.— 96,50 247.— 103,5 2,596 Gr. (theor. 431,5) (theor. 2,654) „ „ 1,040 „ „ 404,— 142,6 240,8 20,6 (theor. 428,7) In beide buizen kon door middel van een vrij sterke isonitrilreactie onveranderd chloralliydraat aangetoond worden. De gevonden cijfers kunnen voldoende geacht worden om te bewijzen, dat de ontleding van liet chloralliydraat onder den invloed van het licht aldus verloopt: In de eerste plaats een uiteenvallen van 't molecule: C Cl, CO H. H- O = 3 H Cl + CO, daarna oxydatie van de ontledingsproducten: 2 CO + 2 O — 2 C02 en 3HC1 + HO = 1|H,0 + 3 Cl, hetgeen dan (na vermenigvuldiging met 2 van alle vergelijkingen) samengevat kan worden: 2 C CL, CO H. H2 O + 7 O - 4 CO.. + 3 H, O + 3 CL . Terwijl al het koolstofmonoxyde is omgezet in koolstofdioxyde, is in mijne buizen nog niet alle zoutzuur tot chloor geworden, gelijk dit bij chloroform door de condities van de proef, wel het geval is geweest. De verhouding van zoutzuur + chloor tot koolzuur moet zijn als 3:4 (in normaal cijfers uitgedrukt); in werkelijkheid vinden we: (103,5 + 96,5) : 247 = 3 X 66,6 ; 4 X 61,725 en (20,6 + 142,6) : 240,8 = 3 X 54,4 : 4 X 60,2. Beide uitkomsten komen de theorie niet nabij, echter is hier zeer zeker de ongevoeligheid van de indicator bij de titratie van het totaal gebruikte loogcijfer de oorzaak van de afwijking. De derde buis, bevattende 1,062 Gr. chloralliydraat is niet geopend. De verkregen resultaten hebben mij voldoende toegeschenen om de gemaakte conclusie te trekken. Worden de proeven herhaald, dan zal de overmaat zuurstof berekend moeten worden volgens de vergelijking, die de geheele ontleding samenvat en dan het dubbel genomen moeten worden om de reactie: H Cl + O tot Cl + H»0 zoo volledig mogelijk te doen zijn. De resultaten, verkregen bij 't chloralhydraat geven een goed inzicht in de ontleding en daarna optredende oxydatie van deze stof onder den invloed van het zonnelicht en de zuurstof. Een mooi beeld krijgt men van de voortdurend meer gevorderde oxydatie naarmate meer zuurstof aanwezig is, wanneer men het volgende tabelletje overziet: Geen zuurstof polymeer v. chloral CO H Cl Tekort zuurstof polymeer v. chloral CO H Cl CO.. Overmaat zuurstof H Cl C02 Cl" H 50 Of in vergelijking (de polymerisatie buiten de beschouwing gelaten): C Cl, COH. HsO = 2 H Cl + 2 CO C Cl, COH. H 20 + 2 O = 3 H Cl + 2 CO, 2 C Cl, COHH. s0 + 70 — 3H20+6C1 + 4 CO, Auer's Gasgloeilicht. In de inleiding bracht ik reeds in herinnering, dat ook ander licht dan dat van de zon op sommige stoffen invloed uitoefent. Het was daarom interessant om het gedrag van de stoffen, waarmede ik de proeven in het zonlicht heb genomen, na te gaan tegenover het meest gebruikte kunstlicht, het Auf.r's gasgloeilicht. Hierbij heb ik geen quantitatieve proeven genomen, omdat de bedoeling alleen was te constateeren of ontleding optrad al of niet. De stoffen werden in toegesmolten buisjes rondom een Auerlicht gehangen. De duur van de blootstelling was 478 uur. De temperatuur van de lucht rondom de buisjes was 35°—40° C. De afstand van de buisjes tot de lichtbron was + 10 c.M. In alle buisjes was een tekort aan zuurstof, zoodat voor mogelijke totale omzetting geen sprake kon zijn. Behalve chloroform, jodoform en chloralhydraat zijn ook nog eenige andere stoffen aan het kunstlicht blootgesteld. Met deze stoffen waren ook proeven ingezet in het zonlicht, echter was de ontleding niet ver genoeg gevorderd zelfs niet na lange en soms intensieve belichting (tropische zon). CHLOROFORM droog en vrij van alcohol, was in niet geringe mate veranderd. Zoutzuurdampen ontstonden bij opening van de buisjes, de geur van phosgeen was duidelijk te bemerken. Neerslagen ontstonden met zilvernitraatoplossing en barietwater. BROMOFORM (dezelfde bromoform werd gebruikt als bij de zonlicht proeven) had ook verandering ondergaan. De kleur was licht geelrood geworden, bij opening van het buisje traden nevels op van broomwaterstofzuur. JODOFORM. Een zeer geringe omzetting was hier te bemerken. Eenige kleine kristalletjes van jodium waren duidelijk zichtbaar. De inhoud van de buisjes loste met een gele kleur op in joodkaliumoplossing. Eene oplossing van jodoform in alcohol (0,2 — 3,9) was na afloop van de proef roodbruin gekleurd. Echter is een even sterke oplossing, bewaard bij dezelfde temperatuur, gedurende denzelfden tijd, maar tegen 't licht beschut, eveneens roodbruin gekleurd. Deze kleur was wel niet zoo sterk als in het andere buisje, maar de invloed van het licht is hier toch zeer duidelijk door de temperatuursverhooging ondersteund. CHLORALHYDRAAT. Ook hier is een zeer geringe omzetting opgetreden. De stof zat tegen den wand gekoekt. Met een weinig water gaf het een oplossing, die door aanwezigheid van een geringe hoeveelheid H Cl congopapier zwak blauw kleurde, en met zilvernitraat een gering neerslag ga?. JODOL was donkerder geworden. Met verdunde joodkaliumoplossing geschud, ontstond een geel gekleurde oplossing door het vrij gekomen jodium. RESORCINE. Het grootste d^el van den inhoud van het buisje was onveranderd gebleven. De wanden waren rose gekleurd. Nadat de onveranderde resorcine was verwijderd werd een weinig water in het buisje gebracht. De gevormde oplossing was roodbruin en reageerde zwak zuur op lakmoes. PYROGALLOL. Evenals bij resorcine was het grootste gedeelte onveranderd en alleen datgene, dat tegen den wand zat, bruin gekleurd. Met eenige druppels water gaf deze wand-aanslag een donkerbruine oplossing, die eveneens, zoover de kleur van de oplossing beoordeelig toeliet, zwak zuur reageerde. Echter zij hier opgemerkt, dat pyrogallol gedurende 8 maanden in een vooraf nauwkeurig schoongemaakt fleschje, in 't donker bewaard, eveneens een wand-aanslag vertoonde, die met een licht geelbruine kleur oploste in water. Hier heeft behalve licht en warmte dus ook het glas, waarschijnlijk door zijn alkalische reactie, zijn invloed doen gelden op de omzetting. Bovenstaande proeven toonen aan, dat ook Auerlicht merkbaar invloed uitoefent op geneesmiddelen, hoewel in mindere mate dan zonlicht. De apotheker heeft dus te bedenken dat bij de, door de Pharmacopee voorgeschreven „beschutting tegen licht" naast het zonlicht ook het Auer's gasgloeilicht in aanmerking komt. Na het voltooien van mijn proefschrift breng ik mijn hartelijken dank aan allen, van wie ik onderwijs mocht genieten of onder wier leiding ik mijne practische kennis heb vermeerderd. Aan Uwe nagedachtenis hooggeschatte leermeesters Prof. Lobry de Bruijn, Prof. Stoeder en Dr. Boeke, van wie ik tijdens mijne studie zooveel medewerking en steun mocht ondervinden, wijd ik hier een woord van hulde en dank. Voor de bereidwilligheid, waarmede U, Dr. Diehl, mij toestond werkzaam te zijn in uw Laboratorium, dank ik U zeer. Mijn dank ook aan U, Regenten van het GemeenteZiekenhuis te Alkmaar, voor de inschikkelijkheid mij betoond. Mijnen broeder Johan dank ik ten zeerste voor de goede zorgen aan mijne proeven besteed, gedurende hun reis naar Indië. Aan U, Hooggeleerde Holleman, betuig ik mijn dank voor de welwillendheid, waarmede Gij U bereid hebt verklaard mijn Promotor te willen zijn. Hooggeleerde Verschaffelt, Uwe lessen hebben mijne belangstelling opgewekt voor de chemie der planten. Steeds zal ik U daarvoor dankbaar zijn. Ten slotte dank ik U, Zeergeleerde Schoorl, in het bijzonder voor het vele, dat ik van Uw voorbeeld en leiding heb geleerd en van de vriendschap, die ik van U heb genoten, zoowel in mijn laatste studiejaren als tijdens het samenstellen van dit proefschrift. Stellingen. 1. De ontleding van chloroform, bromoform, jodoform en chloralhydraat onder den invloed van licht en zuurstof is een proces, dat trapsgewijze verloopt. 2. Ten onrechte beweert Biltz (Archiv. Pharm. 1868 p. 208 en 212), dat bij de ontleding van chloroform onder den invloed van licht en zuurstof het optreden van chloor voorafgaat aan dat van zoutzuur. 3. Bedorven chloroform kan het eenvoudigst gezuiverd worden door schudden met barietwater. 4. Het opnemen in de Pharmacopee van een reactie op alcohol in chloroform zou aanbeveling verdienen. 5. Chloralhydraat behoort bij de bewaring in de apotheek tegen den invloed van het licht beschut te worden. 6. De omzetting van chloralhydraat onder den invloed van alcalien tot chloroform en mierenzuur is een monomoleculaire reactie. Werner. Journ. Chem. Soc. T. 1904. 85. p. II, pag. 1'iTfi. 7. Bij de bepaling van alkaloïden is de ponderimetrische methode beter dan de titrimetrische. 8. De quantitatieve bepalingen van de meest heroïke bestanddeelen van verschillende pharmaceutische grondstoffen en praeparaten mogen niet beschouwd worden als waardebepalingen van de mate van werkzaamheid der geneesmiddelen. 15er. Pharm. Gesell. 13. 240 (11103). 9. Oleum Jecoris Aselli cum Jodeto ferroso is niet een eenvoudige oplossing van ferrojodide in levertraan. 10. In plaats van de voorgeschreven ex-tempore bereiding van Unguentum Oxidi hydrargyrici flavi, zou de Pharmacopee die beter eischen voor de oxydum hydrargyricum flavum zelve, noodig ter bereiding van deze zalf. 11. Ten onrechte concludeert Weevers uit zijne proeven, dat salicine en andere glycosiden fungeeren als reservestoffen. TH. Weevers, Dissertatie. 12. De opname van stikstof bij hoogere planten is een verschijnsel analoog aan dat van de opname van koolstof. Em. Laurent en Em. marscha!., Recherces sur la Synthèse des Substances albuminoïdes. 13. Aan het doctoraat in de Pharmacie moest rechtvaardigheidshalve een jus docendi verbonden worden, dat bevoegdheid verleent tot het geven van les in schei-, plant- en dierkunde aan gymnasia en hoogere burgerscholen met driejarigen cursus. 14. De eisch van het bezit van het diploma van apothekersbediende voor de toelating tot het apothekersexamen is niet noodig.