GIDS VOOR DEN BEZOEKER VAN DE INDISCHE TENTOONSTELLING IN HET STEDELIJK MUSEUM TE AMSTERDAM. GEDRUKT BIJ J. H. de BUSSY, AMSTERDAM, J90J. J j- jt PRIJS: ƒ 0.50. 5 5 F GIDS VOOR DEN BEZOEKER VAN DE INDISCHE TENTOONSTELLING IN HET STEDELIJK MUSEUM TE AMSTERDAM. ,« .* GEDRUKT BIJ J. H. de BUSSY, AMSTERDAM, J90I. .* * ERRATA. Blz. 07, N°. 17 Widadari, leze: Widadara. ,. e zon stond juist aan den hemel toen het leger van Mara ontvlood. De spruitjes van den boom der Kennisse vielen neder op 's Bodhisatwa's kleed als wilden zij hem nu vereeren met roode koralen. In de eerste nachtwaak biacht hij het tot de zuivere kennis van hetgeen in vroegere verblijven plaats had; in de tweede tot het heldere overzicht over alle tegenwoordige toestanden; in de derde verwezenlijkte hij de kennis van de twaalfledige reeks van oorzaken en gevolgen door deze van voren naar achteren en van achteren naar voren te overdenken en bereikte alsdan tegen liet morgenkrieken de alwetendheid. Toen was hij Boeddha geworden en deze gebeurtenis deed een gejuich opgaan in de wereld, die aanstonds zich in feestgewaad tooide. xx*te RELIËF. De dochters van Mara trachten den Boeddha te verzoeken. L>och de geest der Duisternis zat bedroefd en mokkend neder strepen trekkend in het zand. Zoo vonden hem zijne 3 dochters Trshna, Arati en Raga, die een poos naai hem gezocht hadden. Zij naderden hem en vroegen naar de oorzaak van zijn treurigheid. „Meisjeslief!" sprak hij: „de Groote Monnik is uit mijn rijk en mijne macht ontkomen; en hoe lang ik ook hem achterna gegaan ben en geloerd heb op zijn ondergang, ik heb de gunstige gelegenheid niet kunnen ontdekken. Zietdaar. waarom ik zoo ongelukkig en droef te moede ben. „Als het niet anders is,*' zeiden de meisjes — „maak u dan geen zorg; wij zullen hem in onze macht brengen en hem in uwe tegenwoordigheid voeren." Mara hernam: „niemand, lieve kinderen kan dien man ten onder brengen, hij staat onwankelbaar vast in de Orde." Doch zij antwoordden: „Vaderlief, wij zijn viouwen, weet dat wel. Straks zullen wij hem in minnekluisters slaan en zoo tot u voeren, maak u niet bezorgd;" met deze woorden gingen zij tot den Boeddha en zeiden: „wij omvangen uwe voeten, Heer Monnik." Doch deze lette niet op wat zij zeiden, keek ze niet aan en bleef voortgaan in zijn zalig gemijmer, terwijl zijn bevrijde geest zich verhief tot in de hoogste sfeer. Toen zeiden de nimfen: „Vader heeft de waarheid gesproken; de hoogwaarde, goede meester is niet door hartstocht te vangen" en gingen naar haar vader terug. XXI® RELIEF. De Boeddha verlaat den zetel der Kennisse. Nadat den Grooten Man de ware wijsheid deelachtig geworden en aldus door hem het Boeddhaschap bereikt was, stond hij op van den zetel onder den Bodhi-boom. om al rondtrekkend zijne leer te gaan verkondigen. Bit geschiedde den 14'le der maand Ashadha bij het krieken van den dag en nog dienzelfden avond bereikte de Boeddha de stad Benares, alwaar hij, nadat de maan was opgegaan, voor 180 millioen hoogere wezens zijn eerste preek hield in het Gazellenwoud. Aldaar bekeerden zich ook zijn eerste vijf discipelen, die later onder den naam van „de Vijven" zulk een belangrijke rol zouden spelen. XXIIo RELIEF. Bekeering- van Koning Bimbisara. Tal van bekeeringen volgden nu, overal waar de Boeddha zich vertoonde, sloten nieuwe proselieten zich bij hem aan. Zoo ook was dit het geval met Koning Bimbisara, vermeld, nadat de Boeddha zich naar diens residentie Rajagrha begeven had, getrouw aan de vroegere aan Bimbisara gegeven belofte. XXIIIe RELIEF. Huldiging van den Boeddha. De eerbewijzen, schoon ook smaad ook niet gespaard werd, die de Boeddha op zijn zwerftocht ontving, waren vele en van verschillenden aard. Zoo zien wij hem op dit reliëf met wijwater begieten en geschenken aanbieden. <)ns bestek laat evenwel niet toe. hieromtrent in nadere byzonderheden te treden. Bovendien ontbreken de reliëfs die deze zouden moeten toelichten. "Wij volstaan derhalve met te vermelden, dat toen de Boeddha den leeftijd van 80 jaar bereikt had, hij de eeuwigheid inging, waarna zijn ljjk werd verbrand. De asch werd opgezameld en als kostbare reliek onder zijne aanhangers veideeld, die deze mede naar hun land namen en ter eeie daarvan een heiligdom stichtten. XXIV® RELIEF. Terugkeer van den Boeddha in den hemel. Inmiddels was de Boeddha naar hoogere sfeeren teiuggekeeid en had hij opnieuw zijn zetel in den hemel . Batara Jamadipati doch tevergeefs. Alsnu beraadslagen daarover 6. Batara Mahadewa en 7. Batara Bajoe. Hetzelfde doen 8. Batara Kala. d. i. de tot volle ontwikke¬ ling gekomen Kama en I. Lakon Roewat 9. Batara Narada. Vervolgens verleent Batara Goeroe Kama weder zijn gewone gestalte. 10. Batara Goeroe. De beide andere poppen stellen voor: 11. 'mbo'q lara Kedini. 12. Raden Kedana. II. Lakon Lokapala. Behandelt de lotgevallen van de beide zoons, Soepela en Soepali en van de dochter, Dewi Andjani, van Lagoetama, vorst van Anggrastina. Laöoetama had zijne gemalin Dewi Windabdi, met zijn vloek getroffen, waardoor zij in een toegoe-wasesa, een zuil, veranderd werd. De voorstelling toont ons in hoofdzaak den strijd van de beide zoons — als apen — tegen den reuzenvorst van Goewa Kiskenda en den titaan Maesasoera. 1. Raden Soepali. 2. Raden Soepala. 3. Soegriwa. ) Dezelfde als 1 en 2 doch in 4. Soebali. ) apengestalte. 5. Dewi Windardi. tl Dewi Andjani. 7. Praboe Lagoetama. 8. 'mban Sasmitapoera 9. 'mban Sambiwara. 10. Patih Lemboesoera, Rijksbestierder van 11. Praboe Maesasoera 12. Wiroedeksa. \ ~ , , ( Daemonen, helpers van 18. Wiroedeksi- , .. \ Maesasoera. 14. Kala Jaksa- ' III. Lakon Qambiranom. Hierin wordt verhaald hoe vorst G-ambikanom om liet bezit van de schoone Siti Soendari, dochter van Kreshna en gehuwd met Abimanjoe. Ardjoena's zoon, met de voornaamste Pandawa's strijd voert, deze overwint en eerst dan te weten komt, dat hij zelf ook een Pandawa is, en wel een zoon van Ardjoe.va bij Dewi Oeloepi, doordat zij hem dit geheim ontdekt. 1. Patih Djajasentika 2. Raden Angkawïdjaja. 3. Patih Djoewalgita. 4. Patih Pragota 5. Raden Antaredja <1 Raden Qatoetkatja 7. Praboe Dwarawati. 8. Praboe Qambiranom 9. Dewi Oeloepi 10. Raden Djanaka. 11. Semar 12. Nalagareng. I , 0 D Narren. 13. Bagong. ( 14. Petroek. IV. Lakon Kangsa ngadoe djago. Deze verhaalt hoe Kangsa, den beheerscher van Madoera, Basoedewa, dien h{j gevangen had genomen en wiens zoons Narajana en Kakbasaka hij daarop vervolgde, het voorstel deed om het bezit der rijken van de Jadawa's en van Madoera door voorvechters te laten beslechten. Kangsa's voorvechter Soerati Mantra werd na een hevigén strijd door Bratasena verslagen, terwijl Kangsa zelf, die Narajana en Kakrasana onder de toeschouwers opgemerkt en aangevallen had, door hen werd gedood. 1. Saradita of Biloeng 2. Tadjamantri of Togog 3. Raden Soeratimantra 4. Raden Bratasena 5. Raden Arya Praboe ts. Raden Oegrasena 7. Praboe Kangsa- 8. Raden Najarana 9. Raden Kakrasana 10. Raden Permadi 11 Dewi Lara Ireng 12. Nalagareng. V. Lakon Soemantri lelana. Verhaalt hoe Raden Soemantri de gelofte aflegde dat hjj in dienst zou gaan van dengene die hem overwon. Hij bond den strijd aan met Ardjoena Sasra bahok, den machtigen beheerscher van Manggada en werd overweldigd. Dus begaf hij zicli in dienst van Ardjoena Sasra bahoe en hij werd tot Patik van Manggada aangesteld. Dit geschiedde echter eerst nadat Soemantri een bewijs van zjjn trouw liad afgelegd bij welko gelegenheid hjj zijn broeder Soekranana bij ongeluk doodde. Tot zoen hiervoor moest hij aan den Brata joeda deelnemen. 1. Praboe Dasamoeka 2. Kaden Laksmana. 3. Batara Rama. +• Wil Pradanggo, de reus •"). Kapi Qoerenda, de aap . Semar 7. Dewi Sarpa-kanaka 8. Praboe Soegriwa 9. Raden-koembakarma, aangevallen door zwarte en grijze apen. 10. Patih Prahasta en 11- Raden Jayaanila. VI. Lakon Gendrajana Lan Soedarsana. Afstammelingen van den door Ardjoena gedooden reuzenvorst Niwata Kawatja hadden het plan gevormd om de nakomelingen van dezen Pandawa, te weten den vorst van Astina, (tendrajana en diens broeder Soedarsana, te overvallen en te dooden. Tot bereiking van dit doel hadden zy de gedaanten aangenomen van een wilden olifant en van een draak, doch zij werden beide verslagen. Twee andere veranderden zich daarop in een paard, Koeda Sembrani en in een paardenkooper die dit paard den vorst van Astina te koop aanbood. De vorst van Astina liep in den hem gespannen strik en zeker zoude h\j er het leven b;j ingeschoten hebben, hadde niet zijn broeder, Soedarsana, die door Batara Narada gewaarschuwd was. het paard, dat (ïendrajana zou ontvoeren, gedood. 1. Een Koeda Sembrani. paard. Djoeragan Sembirawa. paarden kooper. 3. Patih Permada. rijksbestierder 4. Qadjah meta. olifant. '>■ Dewi Retna ning sih. o. Nagaradja, draak. 7. Praboe Mintaja 8. Endang. dienstmaagd. Praboe Soedarsana. 10. Praboe Gendrajana. gezeten op een Koeda Sembrani. VII. Lakons Laniré Dasamoeka, Rabine Mandaraka. Bratajoeda tinanding, Wrekoedara ngoepaja banjoe soetji. De eerste figuren stellen voor de gebeurtenissen, die voorvielen bij de geboorte van den reuzenvorst Laniré Dasamoeka, de volgende, die welke naar aanleiding van het huwelijk van Naraso.vta. Koning van Mandaraka, met Setyawaïi dochter van Bagaspati worden verhaald. I)e dan komende verbeelden hoe Kresxa zijn broeder Baladewa, wiens tusschenkomst bij den aanstaanden krijg tusschen de Korawa's en Pandawa's gevreesd werd, op listige wijze wist te verwijderen en den dood van Antaredja, diens wederopstanding en onttrekken aan den Brata joeda, den grooten oorlog. De laatste eindelijk laten ons zien hoe Wrekoedaha naar de onderwereld gaat om van Dewa Roetji. de heilige en onkwetsbaannakende, tala-o\\o te verkrijgen, welke hem in den Brata joeda beschermen moet. 1. Peksi Goentaja 2. Tenoeng Jaksamoeka- 3. Peksi Djawataboediman 4. Bagawan Bagaspati. ö. Dewi Setyawati. 6. Batara Indra. 7. Dewi Soepraba K. Batara Kresna 9. Praboe Baladewa 10 Wrekoedara. 11. Raden Hanoeman l- Raden Boerisrawa 13. Pétroek. hofnar. 2. Maskers. Aan de welwillende bemoeienis van den Rijksbestierder van Soerakarta, Raden Adipati Sosrodiningrat IV danken wij de fraaie maskers, topeng, langs de deuren opgehangen. waarmede o.a. de avonturen van Raden Pandji Koeda Wanengpati, den zoon van den vorst van Kediri worden aanschouwelijk gemaakt. Het batikken is — wij kunnen ons slechte tot de hoofdzaak bepalen — het met was beteekenen en daarna verven van katoenen weefsels. Door middel van een koper wasgietertje wordt de was in vloeibaren toestand in patronen op het doek gebracht en dit aan de keerzijde van het doek herhaald, zoodat beide zijden volkomen gelijke figuren vertoonen. Vervolgens wordt het alzoo beteekende doek in den verfkuip gedaan, opdat de verf tot alle onbedekte plaatsen doordringen kan. Om meerdere kleuren aan te brengen moet het dezelfde bewerking andermaal ondergaan, waarbij dan ook bedekt wordt, het gedeelte dat reeds gekleurd is, tenzij men verlangt, dat dit door oververven met een andere kleur een derde tint krijge.- Wanneer het patroon op deze wijze gereed gemaakt is, wordt de was door uitwasschen in lauw water verwijderd. Tegen de beide smalste wanden is het geheele procédé om bruin en blauw — dus in twee kleuren - te verven opgehangen waaruit blijkt dat alleen daarvoor negen bewerkingen noodig zijn. 1. Beteekening aan de eene zijde. 2. Beteekening aan de keerzijde. 3. Retouche der teekening. 4. Opvulling van alle deelen die geen kleur inogen aannemen. 5. Eerste kleuring, indigo. 3. Gebatikte stoffen. 5. Verwijdering der was van de plaatsen die bruin moeten worden. 7. Bedekking van alle ook de reeds blauwe partijen die geen bruin mogen aannemen. 8. Tweede kleuring, bruin. 9. Uitgewasschen, gereed patroon. 4. Djokjasche Batikpatronen ten einde te laten zien wat de batikkunst vermag, zijn 175 verschillende patronen, alle van den naam op de monsterlap voorzien, op de tafel links, uitgestald. Aan den tegenovergestelden wand zijn geheele doeken opgehangen, enkele met goud versierd, zooals dit bij bruiloften in de familie van hooggeplaatste inlanders gebruikelijk is. 5. Kain Kembangan. 1. Groot omslagkleed, dodot, voor mannen. 2. Slendangs, omslagdoeken. 3. Hoofddoeken. Worden aan het Solosclie hof bij huwelijken gedragen. HET BALISCH HINDOEPANTHEON. Zooals reeds vroeger werd gezegd, zijn de eigenschap pen, namen en attributen der goden van het oude Hindoepantheon, geheel op Qiwa, hier Siwa geheeten. overgegaan. Voor zoover de andere bekend zijn worden zij slechts als emanaties, openbaringen, van hem beschouwd: zij spelen dan slechts een ondergeschikte rol. Vergeten zijn zij daarom evenwel niet en ieder hunner heeft tot op zekere hoogte een eigen invloedssfeer. Zoo is dit ook met de godinnen, hare waardigheden worden met Oema vereenzelvigd, die alhier zelfs de functie van De wi Seri. de landbouwgodin, in zich vereenigt. 6. Mahadewa. God van het uitspansel en de onzichtbare lucht Hi wordt geacht te zetelen op den Goenoeng Agoeng. Als heldere lichtgod is zijn kleur wit en hy is de eenige deigoden op Bali die met vier armen wordt voorgesteld Kenmerkend voor hem is ook het dei-de. overlangs plaatste oog in het voorhoofd. 7. Oema Siwa's echtgenoote naar haar heiligdom, het Batoermeer ook Dewi danoe, meergodin, genoemd. Ook hare kleur is. als godin der lieftalligheid, wit. 8. Batara Goeroe. Siwa als de Groote Leermeester, eveneens wit en met vier handen. 9. Brahma, op Bali Beama, en steeds afgebeeld met een geringde tiara. Hy geniet geen bijzondere vereering dan alleen bij groote feesten, wanneer voor hem zoowel als voor Wishnoe bijzondere offerhuisjes worden opgericht. Als emanatie van Siwa vertegenwoordigt Brama het vuur. 10. Saraswati, Brama s gade, de godin der welsprekendheid. Als zoodanig draagt men haar eens per jaar onder het aanbieden van gebak en bloemen, de heilige geschriften op om deze a'dus opnieuw te wijden. 11. Wishnoe, alhier Wisnoe, en als emanatie van Siwa, de vertegenwoordiger van het water. Als zoodanig is hij ook heer dor zee. Zijn kleur is steeds groen; in de zeetempels wordt hem een zekere hulde gebracht. 12. Qri, Seri, zooals de Balische uitspraak luidt, godin van den landbouw, doch alleen vereerd als gemalin van Siwa. 13. Kala, oorspronkelijk