ALLERONAANGENAAMSTE BLADZIJDEN VOOR ONZE VR1JE-VROUWTJES. Alleronaangenaamste Bladzijden voor onze Vrije-Vrouwtjes, Twee Moraal -philosophische Opstellen BEHANDELENDE : I. De Vrouwenbeweging, II. Sexueele Moraal en Prostitutie. DOOR R. VAN DER ME1J. LEIDEN, S. C. VAN DOESBURGH. 1903. DOOR DEN SCHRIJVER MET BOOSAARDIG GENOEGEN OPGEDRAGEN AAN Mevrouw Doktores ALETTA H. JACOBS. INLEIDEND WOORD. Aanleiding tot liet opstellen van dit geschrift was 't volgende. In 't begin van dit jaar gaf een gepleegde kindermoord de feministe mevrouw A. W. L. Versluys— Poelman o. a. in de pen: „Indien de vader van het „kind de moeder niet alleen inderdaad gehuwd had „door een kind bij haar te verwekken, maar „indien hij dat huwelijk door de wet had doen bevestigen, dan zou de geboorte van het kind geen schande «zijn geweest en de misdaad niet zijn gepleegd" '). Onaangenaam werd het vrije vrouwtje verrast, toen ik 't waagde haar in een Minerva-artikel over die eigenaardige opvatting van huwen op de vingers te tikken. Ik wees er op, dat, wanneer men aanneemt dat een man door het enkele feit van het verwekken van een kind met de moeder een huwelijk aangaat, men voor het allerzonderlingste feit komt te staan dat vele mannen, gedeeltelijk zonder 't zelf te weten, met meerdere vrouwen gehuwd 1) Zie N. Rotterdamsclie Courant van 29 Jan. 1902. Eerste Blad A. zijn en ook enkele vrouwen met meer dan één man! Dat vond ons mevrouwtje bij nadere overweging toch ook te kras; maar in plaats nu tevens haar voordeel te doen niet mijn opmerking, dat het huwelijk een rechtsinstituut is, een juridiek-zedelijke vereeniging van man en vrouw tot een voortdurende en volle levensgemeenschap, zeide ze in haar wederwoord eigenzinnig: „Het huwelijk is niets anders dan de vereeniging „van een man en vrouw, die elkaar boven alles lief„hebben, niet alleen zinnelijk, maar ook zedelijk, en „die bereid zijn de kinderen, die uit hunne verbintenis „voortkomen, gezamenlijk op te voeden. „Het wettig, burgerlijk huwelijk regelt alleen de gevolgen daarvan tegenover den Staat." Wederom achtte ik mij genoopt ons vrije-vrouwtje er opmerkzaam op te maken, dat deze huwelijks-definitie, hoewel minder mal dan de voorgaande, niet deugde, de onderscheiding tusschen wettig en waar huwelijk alleen in haar verbeelding bestond en men evenmin met zijn bijzit gehuwd is als een kater met een kat. De vereeniging tusschen man en vrouw kan eerst een huwelijk genoemd worden, als beiden, bij aanwezigheid der wettelijke vereischten en na het voldoen aan de voorgeschreven formaliteiten, door den daartoe bevoegden ambtenaar van den burgerlijken stand door den echt aan elkaar verbonden zijn verklaard. Zoolang dit niet gebeurd is, mogen zij nog zoo „idealistisch" in vrije liefde [niet slechts zinnelijk, maar ook zedelijk!] of, op zijn Borel's, in „pure zielegemeenschap" samen paren en hun kinderen opvoeden, hun verhouding blijft niettemin concubinaat. Bovendien is het huwelijk niet een staatsrechtelijke instelling, doch een burgerrechtelijke, de betrekkingen regelende tusschen de echtgenooten onderling en tusschen hen en hun kinderen, niet tusschen hen en den staat. En nu moet men weten dat ons mevrouwtje presidente is van de vereeniging „Onderlinge Vrouwenbescherming" o. a. ten doel hebbende „juiste begrippen omtrent het „huwelijk ingang te doen vinden." Is 't niet 0111 te proesten, stekeblind en toch leidsvrouw te willen spelen . Maar zoo zijn 1111 eenmaal onze vrije-vrouwtjes! Doch niet alleen tegen dit onvermogen om concubinaat en huwelijk uit elkaar te houden, richtte zich mijn aanval. Ook mevrouw Versluys' ergerlijke stelling dat een ongehuwde, door den vader in den steek gelaten moeder, welke haar kind vermoordt, niet schuldig is en niet gezondigd heeft, maar 't slachtoffer is van het verschillende oordeel dat de maatschappij zeer onbillijk over buitenechtelijk geslachtsverkeer van mannen en van vrouwen velt, bleef niet onaangetast. legen mijn betoog stelden zich èn mevrouw Versluys èn mevrouw doktores Aletta H. Jacobs te weer. Aan du gebelgdheid van deze twee felle kemphennen van de zoogenaamde vrouwenbeweging in ons land, viel duidelijk te bespeuren, dat zij er op onpleizierige wijze aan herinnerd waren, niet in de positie van een dominé te verkeeren, welke op den preekstoel geen tegenspraak te duchten heeft. In de meeste harer geliefkoosde stellingen in t geheel niet meer weersproken wordende, met prof. Treub, Mr. Fokker, prof. Molengraaff enz. als sleepdragers achter zich aan, gevoelden ze zich zoo behagelijk! Ja, begon 't niet, wat haar sexueele ge- lijkheidstheorieën aanging, den schijn aan te nemen, we hier met vanzelfsprekende zedelijke waarheden te doen hebben, die ieder rechtschapen man in theorie aanvaardt, al moge er in de praktijk des levens nog zoo vaak gehandeld worden alsof ze gansch niet bestonden? Geen wonder dus dat de beide vrouwtjes mij met vinnigen blik toebitsten, en mevrouw Jacobs zelfs de ongemanierdheid beging de haar zoo onwelkome beschouwingen op rekening te stellen van het „cynische, verwaarloosde karakter" van hun houder! Maar geen wonder ook dat 't mij toeleek allengs meer dan tijd te worden, dat de vrij-vrouwelijke ideeën eens ronduit en principieel in al haar onnatuur en kortzichtigheid werden blootgelegd. Zondert men een paar voortreffelijke opstellen van Mr. S. R. Steinmetz over het feminisme uit, dan is ten onzent aan de uiteenrafeling van die ideeën nog zoo goed als niets gedaan. Vooral geldt dit voor de in mijn tweede opstel behandelde stof, waarover in het openbaar haast uitsluitend gesproken en geschreven wordt door menschen die, zonder noemenswaardige studie gemaakt te hebben, zich door hun „gevoel" laten leiden, elkaar gedachteloos napraten en opgepropt zitten met allerlei populaire misvattingen en gevoelsvooroordeelen. Aan de onvoorwaardelijk gunstige ontvangst, welke de vertaling van een verregaand prul als „Het sexueele leven van den mensch, door prof. „Alb. Heim" in onze couranten en tijdschriften ten deel viel, kon men weer voor de zóóveelste maal zien hoe men op dit gebied straffeloos, ja zelfs onder bijval, de holste nonsens kan neerschrijven, mits men slechts zorge een hartig woordje in te lasschen tegen die „schandelijke tweeërlei zedewet voor man en vrouw" en ook niet verzuime met groote woorden als „evolutie", „biologische wet", „economische wanverhoudingen" enz. te schermen; want dat is den recensenten een waarborg zoowel voor de ideaal-zedelijke en ernstige opvatting van den schrijver als voor zijn indrukwekkende geleerdheid! Een enkel staaltje van het lage intellektueele peil, waarop het boekje van Heim staat en van de dwaasheid, waarvan het overloopt, zij hier tot stichting meegedeeld. Volgens dien schrijver (professor in de geologie te Ziirich) stamt de mensch [via chimpansee en oerangoetang ongetwijfeld!] af van zoogdieren en vogels. „Het „huwelijk, de familie zijn niet een product van de „menschelijke beschaving, doch men vindt ze reeds bij „de hooger ontwikkelde dieren, waar deze in vrijheid „leven; langzamerhand zijn ze tot ontwikkeling geko„men en als een erfenis(!) op de mensch en (!!) „overgegaan.' Is het niet sterk 0111 een door het Recht geschapen instelling, gelijk het huwelijk, voor te stellen als niet alleen bij beesten bestaande en bestaan hebbende, maar op ons, afstammelingen van die beesten, als een erfenis overgegaan? Een beroemd wijze der oudheid zou zich wel gewacht hebben uit zijnen mond de woorden „er kunnen geen grooter dwaasheden „meer gezegd worden, dan er gezegd zijn" te laten vloeien, had hij het boekje van den Züricher professor kunnen voorzien. Zoo ver heeft zijn profetische blik echter niet mogen reiken! Zonder in de verste verte aanspraak te willen maken °P geheele oorspronkelijkheid — 't geen volgens het bekende epigram van Goethe zooveel beteekent als „ein Narr auf eigene Hand" te zijn — vlei ik mij niettemin op vele der in dit geschrift besproken vraagstukken een breeder en nuchterder kijk te hebben gegeven dan gemeenlijk pleegt te geschieden, en hoop ik althans dit te zullen uitwerken, dat we in 't vervolg verschoond blijven van geschrijf a la mevrouw Jacobs en Dr. Aletrino. R. van der Mei.i. Leiden, December 1902. 1)E VROUWENBEWEGING. „Daa Woib wird erstala Gattin zur „Hiilfte Menscli und erst ala Mutter „ganz Mensch." Eduard von Hartmann. (Tageafragen p. 126). In liet voor eenige jaren verschenen boekje „Vrouwenbelangen. Drie vraagstukken van actueelen aard" schreef dokteres Aletta H. Jacobs: (pag. 7) Evenals aan iedere groote en grootsche „beweging van volkeren of van individuen de zucht „tot vrijheid en onafhankelijkheid ten grondslag „ligt, zoo beoogt ook onze beweging [het feminisme] niets anders dan v r ij h e i d en „o n a fhankelijkheid voor de v r o u w. „Lr is waarlijk geen zelfzuchtiger, geen bekrom„pener standpunt denkbaar dan dat, waarbij de man „meent aan de vrouw niet de keuze te moeten „laten van den levensweg, dien z ij meent dat „h aar zal voeren tot g e 1 u k." i Ik heb deze plaats overgenomen wegens den merkwaardigen kijk, welken zij op het drijven onzer vrije-vrouwtjes geeft. Immers hier wordt aangenomen: 1°. dat liet hoogste levensdoel van de vrouw het geluk is; 2°. dat zij dit geluk slechts bereiken mag o n a f h a n k e 1 ij k en v r ij - z ij n d e van den man. Geen groote scherpzinnigheid is noodig om te bemerken, dat mevrouw Jacobs zich hier aan precies 't zelfde schuldig maakt, wat ze den mannen zoo zwart aanrekent. Deze booze wezens toch kunnen met evenveel recht haar toeroepen: „Er is geen zelfzuchtiger en bekrompener stand„punt denkbaar dan dat, waarop de vrou w meent „aan de vrouw niet de keuze te moeten laten van „den levensweg, dien zij meent, dat haar zal voeren „tot geluk." Wat doet mevrouw Jakobs het geheele werkje door anders dan smalen op „zoovele karakterzwakken onder de zusters," die „hare vrijheid zelfs „niet weten te waardeeren en zich terugwenschen „in den toestand van afhankelijkheid en onderwerping" (pag. 27). „Laat men," zoo roept zij uit, „toch nimmer vergeten dat het niet de vrouwen „zijn van groote gaven, van lijn gevoel of van „liefderijk gemoed, die zich gelukkig en tevreden „gevoelen met de positie, die de vrouw wordt aangewezen in onze hedendaagsche maatschappij." Ja, pag. 82, stemt zij zelfs toe. dat de meeste vrouwen „volstrekt niet haken naar die haar toe- „gedachte onafhankelijkheid en [dat zij] het zoogenaamde juk waaronder zij zouden gebukt gaan, „volstrekt niet onaangenaam vinden," er echter aanstonds bijvoegend: „Dezulken kan ik niet anders „zeggen dan dat zij geheel gelijk te stellen zijn „met vele vroegere s 1 a v e n" enz. Het staat Mevr. Jacobs natuurlijk vrij in heerschen en betaalden bei oeps-arbeid haar liefste leventje te vinden; maar waar zij erkent dat de meeste vrouwen anderszijn aangelegd en nu eenmaal 't geluk zoeken „met en door den man" en niet in politieke baasspelerij of ziuen, eentonigen en karig beloonden arbeid, daar behoort zij, wil niet het spreekwoord van den splinter en den balk op haar toepasbaar worden, die vrouwen op hun manier „zalig" te laten worden, hoe dolgraag zij ook haar eigen abnormaliteit als regel zou wenschen. Vatten we nu haar grondstelling scherper in 't oog, dan treft ons, dat 't zelfde vrije-vrouwtje, dat niet uitgepraat raakt over de zelfzucht en baatzucht der mannen, welke door alle eeuwen louter tot eigen voordeel en gemak de in slavenketens gekluisterde vrouwen onderdrukten en van haar menschenrechten beroofden, dat dit zelfde vrouwtje tot levensideaal voor de vrouw proclameert: het genieten van zooveel mogelijk geluk, een ideaal dus, dat het kraste egoïsme zich niet streelender denken kan. Werpen Mevrouw Jacobs en de verdere aanhangers der leer, dat de menschen op aarde zijn gekomen om zooveel ze maar kunnen te genieten, mij tegen, dat zij lang niet iedere wijze, waarop een menscli hier beneden zijn geluk pleegt te zoeken, „billijken", dan laten zij zonder 't te merken bet geluk als boogsten maatstaf vallen. Want door iets te „billijken", verklaren wij bet ondergeschikt aan iets anders en lioogers, waaraan bet eerst als dienstbaar middel zijn reden van bestaan en rechtvaardiging ontleent. Aan één van deze twee uitersten valt niet te ontkomen: óf mijn persoonlijk welbehagen is het hoogste.... dan is 't onverschillig en toevallig hoe ik dit zoek, hetzij door dagelijks mij een roes te drinken of door nuttigen arbeid, betzij door geslachtelijke uitspattingen of door dooding des vleesches, betzij door bespiegeling of door heerschen of 't behalen van roem en eer. 0 f het is niet onverschillig hoe ik mijn geluk zoek.... dan kan het hoogste levensdoel niet langer 't geluk zijn, doch slechts eene zekere gedragswijze, welke, ook al geeft zij ons meer 1 e e d d a n v r e u g d, toch als zedelijk verplichtend geldt. De zelfbevrediging, als hoogste goed voor den eenling gesteld, brengt, consequent doorgedacht, de ontkenning der moraal met zich mee. Wil Mevr. Jacobs die ontkenning der moraal niet, dan zal zij moeten toegeven, dat bet niet de vraag is of de vrouw in eenigen werkkring gelukkig zal worden [hetzij dan al of niet onafhankelijk van den man] doch t er slechts op aankomt of zij in dien werkkring de samenleving de grootst mogelijke diensten zal kunnen bewijzen. En bedenkt men nu dat een vrouw haar land niet beter dienstbaar kan zijn dan door 't als wakkere huisvrouw een flink getal voortreffelijk opgevoede burgers te schenken »), dan volgt daaruit, tint „de onafhankelijke intellectueel ontwikkelde vrouw", (waarover Mevr. Jacobs op blz. 15 spreekt,) welke „weigert een verbond te „sluiten met een man, in zedelijke waarde2) niet „met haar gelijkstaand", „weigert den wettelijken „huwelijksband, zoolang het burgerlijk wetboek „haar na het aangaan van dien band, bejegent „als een onmondige" en voor wie het huwelijk pas „aannemelijk" zal zijn, wanneer „aan het huwelijksformulier elke der vrouw vernederende paragraaf ontnomen" en „het zedelijk gehalte van het gros der mannen verhoogd" is, niet de ver- 1) Dat wist ook Napoleon, toen bij de naar komplimentjeshengelende Mad. de Staël op haar vraag, wie hij voor de grootste vrouw van zijn tijd hield, toevoegde : celle qui a eu le plus d'enfants. De keizer hield niet van vrouwen met manlijke bevliegingen en hadden onze vrije-vrouwtjes in zijn rijk vertoefd, ik ben hard bang, dat 't haar gegaan ware als de arme Madame de Staël: met een grenadier aan iedere zij in versnelden pas de grenzen overgezet! 2) Mevr. Jacobs bedoelt waarschijnlijk „kuischheid", want een vrouw verstaat onder een „zedelijk" man, niet, gelijk men allereerst mooht verwachten, een rechtvaardig, waarheidlievend en zjjn maatschappelijken plicht getrouw vervullend man, doch iemand die geen liaisons heeft en zich niet met lichte vrouwen afgeeft. hooging van eigen zedelijk gehalte wel 't eerst beginnen mocht. Want onder den schoonen dekmantel van liere onafhankelijkheid verschuilt zich de egoïstische tegenzin in het natuurlijke beroep van echtgenoote en moeder1); te leelijker wanneer zij tevens de vrouwen, die blijmoedig haar dooide natuur aangewezen plicht vervullen, tot ontevredenheid met haar lot poogt aan te hitsen. „Vor allen Dingen" schreef von Hartmann 2) „han„delt es sich darum dem weiblichen Geschlechte „selbst ein klares und sicheres Bewusstsein seiner „sittlichen Aufgabe beizubringen; denn so lange „die Frauen fortfahren, das Geschaft des Gebii„rens und Erziehens ohne rechte Ahnung von „einem sittlichen A\erth dieser Leistungen „aus blossem Stumpfsinn oder in instinctiver Ge„dankenlosigkeit fortzusetzen, ist es kaum zu ver,,langen, dass die Manner vor dem Frauenberuf „das Geluhl einer sittlichen Achtung gewinnen „sollen. Wenn in Frankreich der gebildete Mann 1) Welbekende voorbeelden van die zich onder den phraseologischen mom van „vrijmaking der persoonlijkheid" „waardigheid der vrouw" „zichzelf te wezen" enz. voornaam aanstellende zelfzucht vindt men in Ibsens tooneelstukken. De kngelsche en Amerikaansche „new-women", welke weigeren te huwen, omdat zij niet haar gezondheid en schoonheid aan het moederschap ten offer wenschen te brengen, zijn van do zelfde soort. 2) v. Hartmann, Phanomenologie des sittlichen Bewusstseins. 2e Auflage p. 550. „sich genirt, niit seiner schwangeren Frau ani „Arm iiber die Strasse zu gehen, und wenn in „deutschen Grosstiidten eine hochsclnvangere Frau „auf der Strasze spöttische Blicke und Bemerkun„gen vom Pöbel zu sehen und zu hüren bekommt, .,so sind das kleine aber beachtenswerthe Symp„tome, wie viel in zweien der vorgeschrittensten „Culturvölker noch an einer allgemeinen Wiirdi„gung des Frauenberufes fehlt." Ondanks dikwijls ten beste gegeven phrases over het „verheven moederschap" ontbreekt aan de voorvechtsters der vrouwen-emancipatie ten éénenmale 't inzicht in de zedelijke waarde van het baren, verplegen en opvoeden en miskennen zij het hooge, edele beroep van vorstin in het koninkrijk des huizes cn moeder zoo zeer, dat zij een vrouw eerst door het verrichten van, liefst manlijken, loonarbeid „maatschappelijk nuttig" en „productief" wanen. Ij i e f s t m a 111 ij k e, want de hoogste vrouweneer plaatsen zij niet in het a a n v u 11 e n, doch in het navolgen van den man. Van de vrouw een man te maken en ... . van den man een vrouw, ziedaar de kern van haar streven. En daarom is haar v r o u w e I ij k ideaal: economische zelfstandigheid, schitteren in wetenschap en intellectueele ontwikkeling, zeggingsschap over 'slands aangelegenheden, vrijheid alles te doen wat de zeden tot 1111 toe alleen den man veroorloofden etc. Doch van den m a 11 vergen zij kuischheid, onderdanigheid, zachtheid, meegevoel met 't zieke en zwakke, onzelfzuchtig dienende liefde. Welke verkwikkelijke gewassen deze op hun kop gezette „idealen" reeds deden opschieten, kunnen we waarnemen in zoovele vermande, met verwaten minachting op huiselijke bezigheden neerziende beroepsdames, welke zich zoogenaamd v r ij maakten, d. w. z. haar eigen natuur verloochenden en, zich schamende over haar geslachtskarakter, alle charme, alle fijnheid van gevoel en tact verloren; niet feministen behooren zij te heeten, doch masculinisten, want liet echt-vrouwelijke is haar antipathiek en het manlijke streven zij na. Ook kunnen we ze zien in die wee-zoetige, zich van vleesch onthoudende en den vroolijken wijn schuwende verkondigers der „algemeene schepselenmin", opjubelend als een gevoelsziek juffertje ') de volstrekte gelijkwaardigheid van alle levende wezens bepleit of het een „gezond zedelijkheidsbesef" noemt, dat in hun onderlinge verhouding de sterken allereerst plichten, de zwakken rechten hebben; altijd den mond vol hebbende over altruïsme en zelfversterving en toch de theosophie hierom zoo'n schoone leer vindende, omdat zij .... 't kostbare zieltje dooi* de leer der wedergeboorte zoo prettig in 't gevlei komt 2). 1) Marie Jungius, Over de onbegrensdheid van ons meegevoel. 2) Het is opmerkelijk, hoe gemeenlijk, naarmate iemand onbeduidender is en er minder kans bestaat dat hy in zijn werken of In koor kunnen ze zingen: Ich bin ein Zvvitter, ein Mittelding Das weder Fleisch noch Fisch ist, Das von den Extremen unserer Zeit Ein narrisches Geniisch ist. (Heink.) Onbewimpeld zij het uitgesproken: die van alle daken predikt, dat het hoogste geluk der vrouw viij beid is en onaf hankelijkheid, is geen vrouw. Want een w e z e n 1 ij k e vrouw voelt zich eerst recht gelukkig in vrijwillige onderwerping aaneen man, dien zij liefheeft, tegen wien zij als haar meerdere kan opzien, en die haar tegen de buitenwereld en haar zelve vermag te beschermen. Mevr. Jacobs begrijpt daar niets van en roept spijtig uit: „Met en door den man gelukkig zijn, dat moet „haar levensdoel wezen, d e r h alve moet zij afstand doen van elke individualiteit." Zij heeft 't mis, daarin ontplooit zich eerst haar individuali- daden zal blijven voortleven, hij des te sterker haakt naar persoonlijk voortbestaan na den dood. Men lette maar eens op 't publiek, dat zich onder theosophische lezingen aan de zielsverliuizingsleer laaft of op spiritistische zittingen onnoozele vragen doet: het zijn voornamelijk ongehuwde of kinderlooze vrouwen boven de veertig! Moeders weten dat zij in haar kinderen, in haar eigen vleesoh en bloed bljjven leven, en vinden dat een mooier voortbestaan dan als grauwe schimmen rond te waren en opgeklopt te worden. Wat ieder evenwel glimlachend bij oude jongejuffrouwen aanziet, wordt stuitend bij een man. teit. Wat zij de vrouw opdringen wil, is het nab o o t s e 11 van den man, liet doen van werk dat liij evengoed of beter kan verrichten, dus niets eigens of a p a r t s. Dit o 11 verv a 11 g b a re, die eigen natuur openbaart zij eerst als opvroolijkende en liefdevolle levensgezellin van den man en als trouwe moeder liarer kinderen. Eene vrouw, welke dat geweest is, kan zeggen als vrouw met eere geleefd te hebben; al 't andere is niets als eene schamele plaatsvervanging. Kr zou geen w e r k e 1 ij k v r u li w e nvraagstuk bestaan als niet zoovele mannen öf in 't geheel niet of veel te laat t r ouwden en door dit plicht sverzuim zoo t a 11 0 o z e meisjes hun e i g e 111 ij k e r 0 e p i 11 g miste n. \\el zijn er in 't geheel genomen meer vrouwen dan mannen, doch tusschen de twinti" O en dertig jiiai', de voor het huwen aangewezen leeftijd, zijn beide geslachten even talrijk. Eerst boven de veertig vinden we een steeds toenemend meerbedrag aan vrouwen. Nam dus ieder naar lijf en geest gezond jongman vóór zijn dertigste jaar een vrouw, dan bleven slechts de leelijkste, ziekelijkste. onbeminlijkste en zelfzuchtigste meisjes zitten en niet zooals 1111 tevens vele knappe en gezonde en lieftallige. Hier schuilt de zenuw der vrouwenkwestie en hier moet bij iedere poging tot verbetering de geheele aandacht op worden gevestigd. Hoe kan nu die stuwkracht van liet feminisme, liet niet of te 1 a a t huwen dei' jonge mannen uit de beschaafde standen met hoop op goeden uitslag worden gestuit ? Rechtstreeks tot een huwelijk dwingen, op voorbeeld van Lodewijk XIV in Canada, gaat niet aan, maar wel kan men de vrijgezellen op gevoelige en niet mis te verstane wijze duidelijk maken dat zij eerst als echtgenoot en vader ten volle hun maatschappelijken plicht vervullen. De taak van den wetgever zal hier moeten wezen den ongehuwden staat een goed deel van zijn aantrekkelijkheid te ontnemen. Want aantrekkelijkheid heeft hij! Vergunt hij niet de jonggezellen hun geheele inkomen voor zichzelf te gebruiken, terwijl liet huwelijk bindt en de kostelijke vrijheid beperkt, zware lasten oplegt en zorgen te over scliait Welnu, een geduchte belasting op hun inkomen zal onzen losloopenden heeren den ongehuwden staat in een heel wat minder koesterend licht plaatsen! Deze belasting, bijvoorbeeld vanaf het i28e jaar geheven, behoort progressief te zijn, want hoe welgestelder de vrijgezel is. des te minder verdient hij pardon; zij zou bijvoorbeeld op een inkomen van f 2000 f :»00 kunnen bedragen. Zoodra men huwt, wordt men van verdere betaling vrijgesteld en is 't dus alsof de vrouwdie jaarlijksche belastingsom mee ten huwelijk brengt. Door dezen maatregel zal 't van een huwelijk afschrikkend geldelijk bezwaar: zich per- soonlijk zeer te moeten bekrimpen, grootendeels komen weg te vallen; men wordt immers ongehuwd danig in zijn inkomen gekortwiekt, terwijl men gehuwd 't volle inkomen terug erlangt. Bovendien kan men de gehuwden nog tegemoet komen en de hen drukkende lasten verlichten door de opgebrachte gelden in mindering te brengen van het van hen te vorderen belasting-percentage. Hoe meer kinderen, des te meer men zou moeten korten. Het is alleronbillijkst dat een ongehuwd en geheel alleen zijn inkomen verterend persoon in evenredigheid evenveel betaalt als een huisvader. Men moge denken over een extra belasting op losloopende heeren zooals men wil, maar dit behoort ieder toe te geven: de rechtvaardigheid eisclit dat de ongehuwde, die alléén van zijn inkomen leeft, niet hetzelfde belastinspercentage betale als de gehuwde, die bijvoorbeeld zes personen (zichzelf, vrouw en vier kinderen) heeft te verzorgen, doch het zesvoudige. Een belastinghervorming in dien zin is noodiger dan eenige andere. Ziet elk. die 't wel meent met zijn land, met bezorgdheid naar het ernstige verschijnsel dat zoovele ontwikkelde meisjes laat of niet haar natuurlijke bestemming vervullen, onze vrije-vrouwtjes daarentegen doen al hun best de kwaal te verergeren. Zij geven toe dat haar streven „ontegenzeggelijk het aantal huwelijken en de daaruit voort- „spruitende geboorten verminderen zal," (pag. 15) en dat in 't bijzonder de intellectueel ontwikkelde vrouwen weigeren zullen zich aan den man door den echt te binden. Wat hierop neerkomt: a.) dat de begaafdste vrouwen, inplaats haar land knappe kinderen te schenken, werk verrichten dat de man vroeger over 't algemeen evengoed ol beter deed, b.) dat de voortplanting hoofdzakelijk overgelaten wordt aan minder talentvolle vrouwen, die wel meest minder knappe kinderen zullen baren, c.) dat de aanwassende stroom van vrouwen, welke beroepen uitoefenen, rechtens of feitelijk tot nu toe slechts mannen toegankelijk, niet alleen tal van dezen een betrekking wegkapen maar ook de loonen en inkomens door hare mededinging naar de laagte doen gaan, waardoor d.) weer een grooter aantal mannen niet of l a ter aan trouwen kunnen denken en weer meerdere meisjes hare bestemming missen en, door den nood gedwongen, zelfden kost moeten verdienen; zoodat we van de asch in het vuur, van het vagevuur in de hel geraken. Wat deert dat evenwel onze vrije-vrouwtjes ? Wat kan 't haar schelen of de beste vrouwelijke elementen zich niet of minder voortplanten en 't volk hierdoor in gehalte achteruitgaat, wat raakt 't haar dat zoovele meisjes haar zenuwen door zware examenstudie afmatten en verzwakken, en dor en vreugdeloos werk moeten verrichten, waaraan haar gemoed geen deelneemt? Om haar idee fixe, de onafhankelijkheid der vrouw tegenover dat zelfzuchtig, heerschzuchtig monster, man genaamd, te verwezenlijken, zouden zij zelfs tegen een verhond met Beëlzebub niet opzien! Eerst bij zoodanige wijziging der huwelijkswet „dat zij vormt een verbond van twee gelijk berechtigde personen begint het huwelijk voor de „intellectueel ontwikkelde vrouwen" aannemelijk te worden. Ik zeg met voorbedacht: begint, want het is die „intellectueel ontwikkelde vrouwen" niet om gelijke rechten te doen, doch om de heerschappij. Bij Mevr. Jacobs gluurt zulks alleraardigst om den hoek. Zoo beklaagt zij zich (pag. 17) dat in de wet omtient de ouderlijke macht en de voogdij geen sprake is „van eene erkenning dat de moeder een „grooter recht, op zijn minst genomen, een „even groot recht heeft op het kind als de vader." Zoo vraagt zij (pag. sprekende over het wetsontwerp betredende den rechtstoestand der natuurlijke kinderen: „diende men in eene kwestie, zoo „geheel en al het belang van vrouw en kind rakende, „de vrouw niet een stem, ja zelfs een ove r„wegende stem te geven?" In een opstel over „willekeurige beperking van het kindertal" eischt zij voor de gehuwde vrouw 't recht, het aantal harer kinderen zelf te regelen (pag. 63) en hen uit eigen vrijen wil te ontvangen (pag. li). Recht van meespreken heeft de man hier dus niet eens! Nog grijnzender komt de aap uit de mouw in een merkwaardig artikel van Mevrouw Versluys—Poelman in „Minerva" van (3 Maart l!K)2, over „Onderlinge Vrouwenbescherming". Daar komt zij te spreken over vrouwen „die zichzelf weten te doen eerbiedigen door hare kinderen" en zegt: „Deze soort vrouwen zijn het, die zijn gaan „meepraten en meedenken in de maatschappij. „Zeer natuurlijk is hare aandacht in het bijzonder „gevallen op de achteruitzetting van de vrouw, „op de oorzaken daarvan en op de middelen om „daarin verandering te brengen. Dit is vooral „daarom zoo natuurlijk, omdat ze voelen, dat haar „invloed op hare dochters blijft, maar dat die op „haar zonen ondermijnd wordt, zoodra ze „volwassen zijn. Ze gevoelen, dat daar dan „iets verrijst tusschen moeder en zoon, waartegen „zij niet in staat zijn zich te verzetten, omdat „haar invloed eindigt wegens den „staat van onmondigheid, waarin ze „v erkeere n. Slechts aan zeer weinige, zeer krachtige vrouwen is het gegeven om niettegenstaande „de belemmeringen haar door wet en zeden in „den weggelegd, haar gezag te doen gelden." Heelt m en ooit zo o 'n b a z i g, d e pantoffelzwaaiend vrouwtje gezien? Dat de moeder over haar volwassen zoons geen gezag meer kan doen gelden is volgens het tyranniekc mevrouwtje het bewijs van hare onmondigheid en achteruitzetting door de wet!! Men ziet 1111 zwart op wit waarom 't te doen is: een vrouwen-tyrannie, waarvan de geschiedenis geen weerga kent! De heerschzucht van een man is altijd nog in 't breede en laat individueele speelruimte, maar die vaneen vrouw is de ergste welke bestaat: eng, kleingeestig, en hatelijk-benepen tot in de beuzelachtigste dingen toe. Hoe beperkter iemands horizont, des te onduldbaarder zijn tyrannie. Ieder verstandig opvoeder weet, dat zijne taak is de jeugd te leeren op eigen beenen te staan, zelfstandig te oordeelen en baaieigen gedachten te denken. De feministe V. 1'. daarentegen vermeent dat de opvoeding dient om zoons tot willige instrumenten en gedachtenlooze echo's van hun bazige mama's te maken! Al hebben die mama's, zooals naar ruiterlijke bekentenis met haar zelf 't geval is, ook bedroefd weinig geleerd ') en zich nooit op ernstige studie toegelegd, al hebben zij zeer bekrompen huismoederlijke ideeën, dat is niets, leve de pantoffel! Meer dan men vermoedt is deze baasspeelzucht een gewichtige drijf- 1) In die zelfde .Minerva' stelt Mevr. Versluys zich aan ons voor als een „vrouw, die niet meer geleerd heeft dan „ra en vroeger gewoon was aan meisjes te leere n." En dat dit bedroevend, bedroevend weinig was, dat de arme schepsels kunstmatig dom gehouden werden door die boosaardige mannen, heeft Mevrouw Versluys-Poelman ons zoo uit den treure voorgepreekt, dat daar niemand meer aan twijfelt. veer van liet rumoerig feministen-troepje en zij vindt natuurlijk ruimschoots bevrediging in een tijd, welke als tegenhanger zooveel mannen oplevert, die door wilsslapte en klamme sentimentaliteit, om van nog stuitender verschijnselen maar te zwijgen, hun manzijn verloochenen. Hoewel meest uitgegeven als iets zeer voortreffelijks, zijn die toomelooze vrijheidsdrang, heerschen economische onafhankelijkheidszucht, niet slechts volmaakt zelfzuchtig, maar in veel opzichten zedelijk zelfs zeer bedenkelijk. Zonder inschikkelijkheid en tegemoetkoming van weerskanten, zonder welwillende samenwerking, is geen huwelijk met eere bestaanbaar, en gingen de vrouwen, prat op haar economische onafhankelijkheid en „menschenwaarde", bij ieder meeningsverschil op haar achterste beenen staan inplaats van zich verstandigerwijze aan de leiding van haar man toe te vertrouwen, dan ware de verhouding van hond en kat daarmee vergeleken nog idyllisch. De vrouw is evenmin als de man op aarde gekomen om „vrij" te zijn en te doen wat haar belieft, doch om haar land te dienen, en eerst door zich met hart en ziel en met onverdeelde kracht aan haar gezin te wijden kan de gehuwde vrouw gezegd worden zich menschwaardig te gedragen. Stuurt zij evenwel, ten einde door loonarbeid van haar man onafhankelijk te blijven, haar tot één of twee beperkt kindertal naar de crèche of laat ze 't aan zijn lot over en draagt 2 zij aan een meid-huishoudster het huishestier op, dan schendt zij uit zelfzucht de plichten jegens haar land, haar kinderen en haar man, en gedraagt zich een vrouw onwaardig. Het is hard voor onze vrije-vrouwtjes dit te hooren, maar 't moet gezegd worden. Vergelijkt men overigens de mate van „vrijheid", welke de gehuwde vrouw en de man genieten, dan ziet men dat die zoogenaamde „slavin" in den regel als gebiedster des huizes veel minder gebonden is dan zoo menig man, welke als militair aan strenge tucht onderworpen, als ambtenaar aan zijn superieuren ondergeschikt of als arbeider de veelbeklaagde „loonslaaf" van het kapitalisme is. Ook een niet zelf in haar onderhoud voorziend meisje is vrij om het aanzoek van een haar afkeer inboezemenden man te weigeren; gedwongen huwelijken, waarbij de ouders, ondanks den tegenstand van het meisje, het huwelijk toch lieten voltrekken, bestaan slechts in de verbeelding van Mevr. Jacobs '), en economische onafhankelijkheid is dus voor die vrijheid geen vereischte. Dat tallooze huwelijken gesloten werden, waarin de vrouw niet het gehoopte geluk vond, blijft onwedersprekelijk, doet echter niets ter zake. Het huwelijk is een verbintenis, welke een meisje niet in de eerste plaats met het oogmerk behoort te 1) Mevr. Jacobs op. cit. p. 11. sluiten om voor do toekomst haar geluk te verhoogen, doch waartoe van haar kant vóór alles de gezindheid vereischt wordt als huisvrouw en eventueel als moeder trouw haar plichten te vervullen. Eerst door dat voornemen verkrijgt haar overgave aan den man een zedelijk karakter, niet. zooals gewoonlijk wordt beweerd, door de geslachtsliefde. In een overspannen, liefdez wij melend boekje van jonkvrouwe A. de Savornin Lohman, „De liefde in de vrouwenkwestie ') viert die foutieve opvatting wel haar hoogtijd. Deze schrijfster meent dat „het" geluk slechts voor die héél enkele bevoorrechte vrouwen is weggelegd, die een groote, ware liefde deelachtig zijn (pag. 27); de groote meerderheid „liet gewone banale genre", „het aantal „gansjes, dat jaarlijks naar de markt wordt ge„dreven om er een man te zoeken" (pag. 29), dat doet alsof 't zich een voorstelling van liefde maakt, terwijl t in werkelijkheid „slechts op on„noozele wijze reikhalst naar 't groote ideaal van „„mevrouw" heeten (zonder eenig begrip van „de realiteit aan t huwelijk verbonden)" (pag. „5:5), sluit „een zonder e elite liefde onzede„1 ij k huwelijk" (pag. 44), niet wetende „hoe „alléén het zoo uiterst zelden voorkomende liefde- 1) Dat echter ook een rake eu leuk ongegeneerde kritiek geeft op het abominabele „Hilda van Suylenburg" van Mevrouw Goekoop. „huwelijk wezenlijk benijdbaar is, hoe liet nog „beter is alléén door liet leven te gaan dan zich „in den gewonen alledaagschen zin te binden aan „een onbekenden echtgenoot en daarmee tevens „de ontzaggelijke verantwoording op zich te ne„men van een daardoor te wekken nageslacht." (pag. 41). Er kan niet genoeg de klemtoon op gelegd worden dat zulke, zoogenaamd „idealistische", beschouwingen in waarheid even liefdeloos als ondoordacht zijn. 01' freule Lolunan wèl ingelicht is, waar zij beweert, dat die liefdehuwelijken zoo uiterst zeldzaam zijn betwijfel ik hard, maar is van geen belang. Zeker is 't dat zij geheel miskent. dat het huwelijk in hoofdzaak het doen geboren worden en opkweeken van een nieuw geslacht ten doel heeft, zoodat het eerste vereischte voor de vrouw niet kan wezen vurige geslachtsliefde jegens haar man, doch geduldige en trouwe plichtsvervulling tegenover haar kinderen. liet is dan ook in het moederschap dat het gemoedsleven der vrouw zijn schoonste uiting vindt en ondanks liet smakelooze afgeven van freule de Savornin Lobman op liet gros van haar sexe. kunnen we met blijdschap constateeren dat de goede moeders nog altijd de „gansjes" in aantal verre overtreffen. Krijgt een meisje een huwelijksaanzoek van iemand, voor wien zij achting en genegenheid koestert en van wien zij verwachten mag dat liij een gezin zal kunnen onderhouden, dan handelt zij niet verachtelijk, doch goed en verstandig als zij dien persoon tot echtgenoot neemt en niet wacht of er misschien nog een ideaal-man komt opdagen, voor wien zij in liefde zal ontbranden. Want tien tegen één dat zij zitten blijft en haar roeping van echtgenoote en moeder niet zal kunnen vervullen. Trouwden, naar den wensch van mej. Lobman, alleen die volgens haar zoo zeldzame meisjes, welke den om haar hand dingenden man hartstochtelijk liefhebben, dan ware het menschelijk geslacht na een paar eeuwen uitgestorven. En dat mogen Skopten en dergelijk volkje een ideaal vinden, niet zij. naar wier overtuiging de zedelijkheid haar richtsnoer behoort te vinden in den groei en den bloei van het menschelijkgeslacht. Bovendien: zelfs de hartstochtelijkste liefde duurt betrekkelijk kort en gaat in gunstige gevallen allengs over in een innige vriendschap en aanhankelijkheid, terwijl te vaak, helaas, na het uitgewoed hebben der blindmakende passie, de ecbtgenooten blijken in geestesaard en temperament niet bij elkaar te passen en door boos humeur, kleingeestige kwalijknemendheid en gekrakeel hun samenzijn vergallen. Wie de geslachtsliefde als de onmisbare voorwaarde tot een „zedelijk" huwelijksleven verklaart, begaat de dwaasheid een juridisch-zedelijke levensgemeenschap op de broosteen vergankelij kste van alle menschelijke natuurdriften als op stuifzand te willen bouwen. Die dwaasheid begaan alle ij veraars eti ijveraarsters voor vrije liefde en vrije echtscheiding. Inplaats van den natuurlijken gevoelsdrang ondergeschikt te maken aan zedelijke doeleinden, maken zij deze laatste tot speelbal van toevallige hartstocht en willekeur. Het hoofddoel van het huwelijk, de voortplanting van 't geslacht en de zedelijke opvoeding der kinderen, behandelen de leeraars der „vrije liefde" zelfs als een private zaak, waarvan de echtgenooten geen rekenschap schuldig zijn en waaraan zij zich naar goedvinden mogen onttrekken. Niettegenstaande hun mooie praatjes, missen zij 't bewustzijn van de zedelijke plichten, welke man en vrouw jegens hun land, jegens elkaar en hun kinderen hebben te vervullen. De grootere sterfte en misdadigheid van die jeugd, welke t ongeluk heelt de verzorging van beide of van één der ouders te missen, het grootere contingent dat van haar de prostitutie ten offer valt, getuigen nu reeds wat we van die vrije-vlinderliefde te wachten hebben '). Stelt men het huwelijk bij éénzijdige opzegging 1) Vergelijk de oijfera der Statistiek bij A. von Oettingen, Moralstutistik. 3e Auflage. 1882. Abel Pouzol, La recherche de la paternite. 1902. Het percentage is zoo hoog, dat een ongunstige erfelijke aanleg mee in rekening moet gebracht worden. ontbindbaar, dan vermag de van zijn vastheid beroofde rechtsband zelfs de grilligste opwellingen en neigingen niet meer in toom te houden en kan ieder der echtgenooten, zoodra 't hem (haar) bij de(n) ander niet meer bevalt of hij (zij) naar afwisseling verlangt, de kinderen vader- of moederloos maken, zonder dat iets of iemand hem (haar) daarin kan verhinderen. Ook Mr. S. van Houten „Bijdragen tot den strijd „over God, eigendom en familie" schrijft (pag. 173): „Een tijdelijke connectie is onbestaanbaar met den „plicht eener zorgvuldige opvoeding der kinderen. „Zoodanige zorgvuldige opvoeding eischt de samen„woning der ouders, eischt opvoeding in het huis„gezin, m. a. w. het huwelijk der ouders." Het is vreemd, dat hij niet inziet, dat een zoodanige zorgvuldige opvoeding dan natuurlijk óók eischt, dat dit huwelijk niet door het believen van één der partijen ieder oogenblik kan ontbonden worden en dat persoonlijke willekeur niet zal beslissen of we met een tijdelijke connectie te doen hebben ja dan neen '). Nog vreemder schijnt 't mij toe, dat zoo'n scherpzinnig man als Mr. van Houten niet bevroedt, dat nevens de door een 1) „Gerade dies iat der Sinn des Reohtsinstitutes der Ehe, das „launenhafte Spiel von Neigungen und Abneigungen durch die „testigkeit des reohtliclien Bandes abzusclineiden." Lasson, System der Rechtsphilosophie p. 577. der ouders verlaten en verwaarloosde kinderen hoofdzakelijk vrouwen, niet haar grooter huwelijkstrouw en bij uitstek monogamische neigingen, de slachtoffers zouden zijn. Wel tweemaal mogen zij zich bedenken, voor ze zich aan een verbintenis wagen, welke haar elk moment door een op verandering belusten man kan worden opgezegd! ') Het is een toeval dat de liefde bij beide partijen tegelijk uitdooft en menigmaal zal de vrouw nog O beminnen als de man reeds op scheiding bedacht is. En die vrouw mag zich geheel gegeven hebben en haar maagdelijkheid en schoonheid hebben veis loren; zij mag, zooals ieder, die waarachtig liefheeft. den echt niet als een tijdelijken hebben gewild, doch voor 't leven „for better and for worse , het zal haar niet baten en de man heeft 1) Mr. van Houten verwacht van de eenzjjdige ontbindbaarlieid juist een gunstigen invloed op de vorming van huwelijken. Hij meent n.1. dat men nu vaak huiverig is zich aan elkaar te binden, omdat die stap, ook zoo hij een misstap blijkt, onherstelbaar is. Nemen we aan dat dit met de werkelijkheid strookt, is het dan aanbevelingswaardig lichtzinnige verbintenissen te bevorderen tussohen menschen, die elkaar in 't geheel niet of nog maar half kennen en vertrouwen, en hen een ernstige instelling, gelijk het huwelijk, te leeren beschouwen als een kleedingstuk, dat men een tijdje „op proef" draagt? „Het gemis aan zorg voor de toekomst, het leven bij den dag maakt korte liaisons in alle „opzichten ruineus" schreef Mr. van Houten zelf (p. 179. Bijdrage tot den.strijd enz.) en hoe kan hij dan een stelsel verantwoorden, dat dergelijke liaisons als 't ware uitlokt? het wettelijk recht haar en de kinderen, zoodra hij verkiest, te verlaten '). Zeer goed merkt Lecky op: (Democracy and Liberty. 2 vol. 1SÏM3), „Marriage, bevond all other „relations, depends upon a slow and steady for„mation of habits. When men and women look „upon certain conditions as permanent and inevi„table, their feelings and habits will gradually „accommodate themselves to them. J'»ut if the tie „is a very lax one, separate interests will soon „grow up; vagrant caprices will be indulged; prolon„ged sacrifice will be impatiently borne when an „alternative is easy; passing dillerences will deepen „into aversion; and the repose, the conlidence, and „the security that are essential to happy marriages „will be fatally impaired. „Another important consideration is the inequa„lity that subsists between the two parties. The „woman is the weaker, she is coinmonly the poo„rer; her happiness is usually nuicli more bound „witli domestic life than that of tbe man; a. s. o." Slechts bij liooge noodzaak, als de gedragingvan één der ecbtgenooten de samenleving voor de(n) ander onduldbaar maakt en voor de kinderen ernstige gevaren oplevert, mag het huwelijk bij 1) Mr. van Houten wil tenminste nog de verplichting tot onderhoud na scheiding behouden ; heeft daal' echter de vrouw uit de minvermogende standen veel aan'! éénzijdige vordering, op duidelijk in de wet aangewezen gronden, ontbindbaar zijn; ook tegen ontbinding bij wederzijdse]) goedvinden in geval van kinderloosheid na een zeker aantal jaren kan geen steekhoudend bezwaar opgeworpen worden. De verdedigers van vrije liefde en vrije echtscheiding verliezen uit 't oog, dat de nü levenden slechts een nietig hoopje zijn, vergeleken met de ontelbare geslachten, die komen zullen, en zij willen aan het welbehagen van het in het heden levende geslacht de oneindig zwaarder in't gewicht vallende belangen der nakomelingschap opofferen. Voor die belangen heeft de wetgever bij het regelen der familieverhoudingen bovenal te waken, en daarom moet liij de ouders voorschrijven zelfs tegen hun zin te blijven samenwonen, ten einde zich gemeenschappelijk aan de opvoeding hunner kinderen te wijden. En de ondervinding bewijst, dat in de meeste gevallen het besef onherroepelijk aan elkaar gebonden te zijn, benevens de gewoonte en de gemeenschappelijke zorg voor de kinderen, de echtgenooten in den dwang der wet leeren te berusten. De vastheid der vereeniging van man, vrouw en kinderen in het gezin is zoo'n levensbelang O voor ieder volk. dat de verdrietelijkheid knellende huwelijksverbintenissen niet te mogen opzeggen, daarbij niet in aanmerking komt. Tot de kern van het vrouwenvraagstuk, het ongehuwd blijven van zeer vele meisjes uit den mid- denstand, terugkeerend, stol ik er prijs op te onderstreepen dat, wil men billijk zijn. niet verhinderd mag worden dat die meisjes, voor welke de natuurlijke werkkring door de geringe trouwlustigheid der mannen niet ontsloten wordt, op eigen beenen gaan staan en, liever dan met hongerige o maag rond te loopen, ook in tot nog toe uitsluitend door mannen vervulde beroepen trachten meetedingen. lloe onvermijdelijk en plausibel dit evenwel voor t oogenblik schijne, het blijft een misstand, welke hoe eer hoe liever dient te verdwijnen. En dat kan alleen als weer iedere jongeman vóór zijn dertigste jaar een vrouw neemt. Want elk niet van de natuur vervreemd meisje verkiest het huwelijk verre boven het uitoefenen van welk beroep ook. en door vermeerdering van 't getal huwelijken zal de mededinging in de manlijke beroe pen dan van zelf ophouden. Onze vrije vrouwtjes achten het evenwel een zegen voor de maatschappij, wanneer alle intelligente meisjes opgeleid worden tot het bekleeden van mannelijke betrekkingen. Van af de schepping, zoo redeneeren zij, werden de vermogens der vrouw verwaarloosd en verhinderd zich te ontplooien; neemt men 1111 de beletselen van hun groei weg, besteedt men voortaan evenveel zorg aan de geestelijke ontwikkeling van meisjes als van jongens, en stelt men alle hoogescholen en inrichtingen van onderwijs voor haar open, dan kan 't niet uit- blijven of weldra zal zij in wetenschap en techniek, 111 kunst en wijsbegeerte als gelijke van den man uitblinken. Sedert John Stuart Mi 1 I's ') ,.The Subjection of women is dit soort beschouwingen geliefd bij al wat dweept met „vrijmaking der vrouw". O]» steviger» grondslag nogtans rusten die verwachtingen niet, en wie de desbetreffende betoogen bij Mill leest, wordt voor de zoóveelste maal in zijne overtuiging bevestigd, dat zelden een talentvolle middelmatigheid sterker overschat is, en meer ten onrechte een wereldnaam heeft verworven, dan deze wijsgeer. Reeds aanstonds treft, dat Mill genoopt is te erkennen (p. 133 van de eerste uitgaaf) dat in de schoone kunsten, in welker beoefening men de vrouw nooit verhinderd, doch veeleer aangemoedigd heeft, de minderwaardigheid van haar werk zeer sterk uitkomt. liet lag voor de hand dit aan geringer begaafdheid en scheppingsvermogen te wijten, doch dat zou niet Mill s vooropgezette theorie der natuurlijke gelijkheid van man en vrouw hebben gestreden. Hij vond er daarom wat anders op en schreef 't op rekening van drie 1) Vergelijk over Mill o.a. Stanley Jevong, Tlieory of political eoonomy, en Principles of the aoience; verder Von Hartmann, Das uittliche Bewusstsein pag. 486 — 488, von Jhering, Der Zweck irn Recht. 1. p. 543 - 550. feiten. 1". (pag. 135) ontvangen vrouwen onderricht in de schoone kunsten niet met 't doel daardoor later in haar onderhoud te kunnen voorzien. 2". ontbreekt 't haar aan tijd (pag. 130), 3°. bezielt de zucht naar roem en eer haar niet zoo sterk als den man (pag. 110). Een weinig nadenken is voldoende liet onsteekhoudende der drie aangevoerde gronden aan 't licht te brengen. In den eersten grond schuilt de ongeloofelijke dwaasheid, dat men slechts dan in een kunst meesterwerken vermag voort te brengen, wanneer men haar aangeleerd heeft om er zijn brood mee te verdienen. Daar noch Sophokles, noch Dante, noch Shakespeare, noch Goethe, met dat doel in de woordkunst opgeleid werden, zouden dus. hield deze theorie steek, hunne scheppingen niet van den eersten rang moeten zijn! De goede Mill zag evenwel de geheele litteratuur over 't hoofd en dacht alleen aan muziek en tooneelspeelkunst. Deze laatste is echter een reproduceere n d e kunst en komt hier dus niet in aanmerking en 't geen hij van de muziek beweert, is bijkans te potsig om voor vollen ernst doortegaan. De vrouwen, aldus Mill, (pag. J34—130) leeren muziek slechts om stukken te kunnen uitvoeren en niet. zooals de mannen, ten einde eenmaal hun brood te verdienen, en dientengevolge (!) staan de mannen als componisten hooger; waarbij komt, dat deze laat- sten beter met de beginselen der muziekleer bekend zijn. Compositielust en componeergenie schijnen dus merkwaardigerwijze slechts hen aan te waaien, welke muzikaal onderricht genieten om later den kost te kunnen verdienen! Het is jammer voor Mill s theorie, dat met dit doel noch een Schumann, noch een Wagner, die toch geniale werken schiepen, hun muzikale opleiding ontvingen, en dat aan den anderen kant in de 10e eeuw een ontal musiciennes op conservatoria enz. onderwezen werden, zonder dat ook maar één van haar een werk maakte van groote beteekenis. Ongetwijfeld is theoretische kennis onmisbaar tot het maken van een muziekwerk van blijvende waarde; de vrouwen namen echter vroeger evengoed als nu compositie-onderricht of konden het althans nemen en dei-gelijke lessen zijn bovendien zoo weinig noodig om een oorspronkelijken aanleg tot produceeren te brengen, dat van bijna alle geniale componisten vermeld staat, dat zij hun ingevingen reeds op papier brachten, voor ze eenige kennis van compositieleer hadden. De tweede aangevoerde reden staat op hetzelfde peil. Als nog meer dan de wijsbegeerte de kunst den geheelen mensch eischt, al zijn denken en voelen (pag. 130), en het uitoefenen van een ander beroep nevens dat van schrijver of kunstenaar, noodzakelijk verhindert iets geniaals te scheppen, dan hadden noch Goethe, die minister, noch Shakespeare, die tooneelspeler, noch Schiller, die professor, noch Vondel «lie koopman was, onsterfelijke werken kunnen voortbrengen! Een kunstenaar bij de gratie Gods vindt wel tijd om te scheppen, al vergen buiten zijn talent liggende bezigheden ook nog zooveel van hem. De derde grond is niet veel beter. Al weten we dat sommige kunstenaars (b. v. Balzac) door een onverzadel ij ke roemzucht werden gedreven en de meesten voor lof en blaam lang niet ongevoelig zijn geweest, dan geeft ons dat nog geen recht aan te nemen, dat ze hun meesterwerken aan het menschdom eigenlijk slechts hebben geschonken om naam te maken en eer te behalen en niet uit innerlijken, onberedeneerden scheppingsdrang. Doch gesteld dit ware niet zoo, hoe laat zich dan die geringe eerzucht der vrouw anders dan zóó begrijpen. dat de natuur met wijze beschikking dien machtigen prikkel tot productiviteit hoofdzakelijk in dat geslacht gelegd heeft, aan hetwelk zij tegelijk liet hoogste scheppingsvermogen geschonken heeft? We zien in 't algemeen ieder geslacht zijn eer stellen in die eigenschappen welke het moet bezitten om zijn bijzondere bestemming te vervullen. Zoo de man in moed, rechtvaardigheid, geschiktheid voor de verschillende takken van 1) Of althans den ui terlij ken achjjn ervan! staatsdienst, wetenschappelijke begaafdheid en waarheidsliefde enz.; doch de vrouw in schoonheid, lieftalligheid, kuischheid, meegevoel voor het zwakke, hulpbehoevende, zieke enz. Niettegenstaande het kunstenaarstalent der vrouw zich altijd vrij kon ontplooien, bracht het nimmer werken van hooge beteekenis voort, en welken grond hebben we nu om te verwachten, dat de vrouw in de wijsbegeerte, waarin zij volstrekt niets en in wetenschap en techniek, waarin zij nagenoeg niets noemenswaardigs praesteerde, op eenmaal supérieure begaafdheid zal gaan vertonnen? Ik kan er geen vinden, met den besten wil niet. Ook de eminentste wijsgeeren en geleerden misten vaak een academische opleiding en hadden tegen de grootste moeilijkheden te kampen en toch welkten ze zich tot den eersten rang omhoog. Meent men waarlijk dat de Voorzienigheid, had zij aan zoovele vrouwen de hoogste genialiteit geschonken, niet ten minste in enkele die vorstelijke g'ft tot rijken bloei zou hebben doen ontluiken? Het is ondenkbaar. De natuur heeft ook de vrouw in één opzicht scheppend bij uitnemendheid gemaakt: in het baren van kinderen, en dat doet geen man haar na. „Ten koste van haar „geheele, sterke productieve kracht, van haar bloed „en zenuwen, van dagen en nachten in smart en „angst doorgebracht, schenkt de vrouw aan een „nieuw schepsel het leven. Ten koste van een „even zoo groote inspanning schenkt de man de „wereld een nieuwe kunstschepping, een nieuwe „gedachte, een ontdekking. Voor deze beide soor„ten van barensweeën kan dezelfde persoon niet „de krachten hebben en hierom schittert de „naam der vrouw niet te midden der onvergankelijke namen in de geschiedenis der wereld" '). Verrijking der wetenschap, gewichtige ontdekkingen en verdieping van wijsgeerig inzicht zal de academische studie der vrouw niet ten gevolge hebben, al mogen meisjes misschien nog beter dan jonge mannen afterichten zijn op het doen van „schitterende" examens; wel, zooals reeds de ondervinding toont, een hoogmoedig intellectualisme dat, opgeblazen van onverteerde kennis, minachtend den neus optrekt voor handenarbeid en een rijken kinderzegen als iets „dierlijks" beneden de waardigheid der vrouw acht. Het is van onschatbaar belang, dat de vrouw haar onverdeelde krachten wijden kan aan die functie, waartoe de natuur haar zoozeer heeft aangelegd: de voortplanting van het geslacht en de daarmee verbonden verzorging en opvoedingtier jeugd. Een vrouw, welke haar land eenige wakkere burgers schenkt, geeft iets van oneindig 1) Ellen Key, Do misbruikte kraoliten der vrouw. Uit het Deensch vertaald, pag. 13. 3 liooger waarde, dan wanneer zij wat romannetjes of' sonnetten knutselt, die na een paar jaar geen sterveling meer leest. Moesten we op eens alles missen, wat sedert Eva door vrouwen in de kunst is gepraesteerd. ik geloof dat we ons spoedig troosten zouden! Wie geeft niet toe dat de wereld bij bet verlies van slechts één uit de groote meerderheid der composities van een Bach, een Beethoven, een Schumann, een Chopin, een Wagner meer scha zou lijden dan wanneer alle vrouwelijke composities, die van de juffrouwen Ghaminade en van Oosterzee inkluis, door een toeval plotseling te loor gingen ? Wie geeft niet voor één drama van Sophokles of Shakespeare of voor den Faust van Goethe alle brieven van Madame de Sévigné en alle romans van George Sand en alle bundels verzen, die juffrouw Swarth vervaardigd heeft en met noeste vlijt nog zal vervaardigen, met blijdschap en een gerust geweten prijs? En in dien trant kunnen we voor alle kunsten wel blijven doorvragen! Waarmee ik natuurlijk geenszins wil gezegd hebben, dat vrouwen niet menigmaal in litteratuur en schilderkunst voortreffelijke dingen hebben voortgebracht, verre boven tallooze onbeduidende manlijke producten staande. Slechts als echtgenoote en moeder is de vrouw o 11 v e r v a 11 g b a a r en o n m i s b a a r, en ouders die I11111 dochters groot brengen ,,inet het bepaalde „doel en in het stil vertrouwen dat ze, eenmaal volwassen, wel zullen trouwen" '), handelen niet w a 1 g e 1 ij k, zooals freule Lohman zich weinig gedistingeerd uitdrukt, doch verstandig. Het is waar, dat een niet onaanzienlijke minderheid die bestemming niet bereikt; gaven nogtans alle ouders, op aanstoken van het feminisme, hun dochters een even kostbare opleiding als hun zoons, dan ware dat grootendeels weggegooid geld. Immers de meeste meisjes huwen na korter of na langer tijd en kunnen dan niet twee heeren dienen door zóówel te baren, de borst te geven, voor een behagelijken huiselijken haard te zorgen en de kinderen te verplegen en te leiden, als tegelijkertijd op bureaux te werken of geneeskundige praktijk uit te oefenen of voor rechtbanken te pleiten. Ze doen daarom wijs die laatste bezigheden aan haar echtgenooten over te laten; deze kunnen geen moederplichten vervullen, maar des te beter den kost verdienen, en zoodoende komt een doelmatige arbeidsverdeeling tot stand, verricht ieder de hem (haar) van nature aangewezen taak en vult de een de(n) ander aan. Daar verreweg de meeste meisjes trouwen, is het van groot belang dat de arbeid, dien zij vóórhaar huwelijk verrichten, haar niet voor dat huwelijk bederft, doch zooveel mogelijk voorbereidt op den werkkring van huisvrouw en moeder. Een deel der 1) „De liefde in de vrouwenquestie" pag. 24. manlijke beroepen eisclit ingespannen geestesarbeid, terwijl, volgens ervaring, zulk zwaar werk de vrouwelijke hersens en zenuwen in den regel sneller uitput dan de manlijke. „La réserve des for„ces féminines ayant pour principal objet laviede „la race, on comprend que tout ce qui sert a la „dépense musculaire ou cérébrale, soutien de la „vie individuelle, devait acquérir chez la femme „un moindre iléveloppement" '). Gaan nu de knappe meisjes, in plaats van haar energie te bewaren tot het kweeken van een gezonde en talrijke nakomelingschap, alle inspanning wijden aan afmattende examenstudies, dan kunnen twee dingen niet uitblijven: 1°. Zal een deel zich vroegtijdig uitputten en zenuwziek maken; 2°. zullen meisjes, die een lange voorstudie doorgemaakt en een goede positie verworven hebben, niet licht trouwen, daar dan immers die inspanning en kostbare studie vrij wel onnut zouden zijn geweest*); en willen ze in haar huwelijk toch 't beroep aanhouden, dan kan dat slechts op voorwaarde van kinderloosheid of het 1) Fouillée, Tempérament et caractère. Chap. IV p. 227. Vergelijk verder: Guyau, Education et hérédité. Chap. VII. 2) Volgens een artikel van Mrs. Gordon in de Nineteenth Century huwden op 1486 meisjes, welke de Engelsohe universiteiten of hoogere inrichtingen voor onderwijs afgeloopen hudden, amper 200. Ook in Australië en Nieuw-Engeland trouwen de mannelijke beroepen vervullende dames minder en later en zijn zij weinig vruchtbaar. zich beperken tut hoogtens één of twee aan een meid-huishoudster overgelaten kinderen. Zoodat dus de intelligente vrouwen, wier voortplanting het meest gewenscht is: a) voor een deel niet of laat zullen trouwen en dus geen of minder kinderen zullen baren, b) bovendien dikwijls kunstmatig de geboorten zullen beperken, c) voor zoover zij zich overwerkt hebben of een beroep uitoefenen, niet haar volle krachten aan het gezin zullen kunnen wijden, d) voor zoover zij ontzenuwd zijn, menigmaal op minder gezonde kinderen haar eigenschappen zullen voortplanten i). Kan men nu nog betwijfelen dat dergelijke feministische theorieën op den duur noodlottig voor 't gehalte en de beteekenis van ieder volk zouden blijken, waaronder ze in practijk werden gebracht? Het weinige dat men ten gunste van liet feminisme zeggen kan, bepaalt zich tot dit: het heeft een krachtigen stoot gegeven tot het verwijderen van eenige ongegronde achterstellingen der vrouw in het privaatrecht en voor zoover die opruiming niet zijn beslag gekregen heeft, kan 't nog nuttig werken. Ook een betere bescherming der gehuwde vrouw tegen manlijke drankzucht, verkwisting en slechte behandeling kan t helpen bespoedigen. Toch wordt ook hier door onze vrije vrouwtjes belachelijk overdreven. Leest of hoort men haar jammer- 1) Vergelijk Steinmetz, Het feminisme, pag. 16-10, klachten over de achterstelling der gehuwde vrouw, dan zou men denken, dat bijna alle mannen de goederen der gemeenschap verkwisten en 't vermogen der vrouw in een oogwenk verbrassen; dat de getrouwde vrouw een slavin is, vliegende op de wenken van haar heer en gebieder en de kinderen alleen onder z ij n tyrannieke macht staan. I i t z o n d e r i n g e n worden, teneinde een schel koloriet te verkrijgen, ongegeneerd tot regel aangedikt en tevens wacht men zich wel de keerzij te vermelden: dat o 11 d anks den wettelijken gehoorzaamheidsplicht ') der vrouw de „pantoffelhelden" legio zijn en niet weinig vrouwen haar man, al moge hij dan volgens de wet het beheer en de beschikking over het vermogen hebben, door uitgaven op krediet voor opschik, luxe en pretjes ruineeren. Zeer ter snede zegt bovendien Mme Lampérière 2): „Dans les revendications feministes, jamais on ne „trouve de protestations contre les progrès obtenus „par 1'homme, contre le partage de la fortune ac„quise, contre le partage des titres et des honneurs, 1) Welke gehoorzaamheidsplieht feitelijk niet eens op de wet steunt, want rechtens is zij niet afdwingbaar! Dat de man hoofd van het gezin is, vindt zjjn verklaring en rechtvaardiging in de natuurlijke volgzaamheid der normale vrouw, de meerdere intellectualiteit en vastheid van karakter van den man, en de omstandigheid, dat deze laatste door zijn ambt, betrekking of beroep de maatschappelijke positie van het gezin bepaalt. 2) Mme Anna Lampérière, Le róle social de la femme, p. 93. „om n'en trouve que contre la dissipation de la „fortune apportée, contre los llétrissures rösultant „de la conduite mallieureuse ou coupable, — comme „si ceci n'était pas le corollaire obligé de cela." Ten slotte sta ik stil bij bet heersehzuchtsverlangen onzer vrije-vrouwtjes: bet politieke stemrecht der vrouw. Hierbij vinden zij zelfs steun van mannen, die voor 't overige haar theorieën krachtdadig bestrijden. Zoo onder anderen van Mr. S. R. Steinmetz in „Los en Vast", Jaargang 1890, p. 375 seq. Het verlepte argument, bij iedere beweging om kiesrechtuitbreiding dienst doende: dat de klasse of groep, welke men tot het staatsbestel wil toelaten, belang heeft bij een goede regeering en daarom een natuurlijk recht kan doen gelden om aan die regeering deel te nemen, vindt men gelukkig bij hem niet. De nietswaardigheid van dat argument is dan ook zoo herhaaldelijk aangetoond, dat men zich verwondert het desondanks nog steeds gebezigd te zien. De vrouwen behooren kiesgerechtigd te worden, o m d a t zij hetzelfde belang bij een goede regeering hebben als de mannen, zoo luidt de redeneering. Men gaat hierbij van tweeërlei gedachte uit. Ten eerste dat het kiesrecht aan de burgers geschonken wordt om het in hun eigen belang of in het belang van hun klasse of geslacht te gebruiken. Ten tweede dat de belangen van hen, die aan de samenstelling der vertegenwoordi- ging geen deel nemen, steeds verwaarloosd worden en elke klasse of groep slechts voor zich zelf opkomt. Beide onderstellingen zijn onhoudbaar, liet kiesrecht is geen burgerlijk recht, doch een publiek recht, t welk de staat ons toevertrouwt in de verwachting dat wij ei' als zijn organen een voor het volk in z ij n geheel nuttig gebruik van zullen maken, en volkomen juist is dan ook Steinmetz' uitgangspunt (p. 375): „Een aangeboren „abstract recht op medewerking aan de regeering „bestaat er niet. Het belang van het geheel en „van de toekomst is het eenig denkbare criterium „voor de al of niet toekenning van zulk een recht." Dit laatste moet natuurlijk zijn: behoort het eenige criterium te zijn voor de al of niet toekenning van zulk een recht, want of feitelijk dergelijke theoretische overwegingen wel den doorslag geven, is een vraag afzonderlijk, welke hier niets ter zake doet, doch door Steinmetz er mee verward wordt, wanneer hij bij voorbeeld tegenwerpt dat zij. die nu dat recht bezitten, niet eerst met dien maatstaf gemeten zijn (pag. 370), of dat behoefte en sociale macht in werkelijkheid over het meeregeeren beslissen (p. 377). Deze laatste bewering staat niet alleen buiten de bespiegeling over het wenschelijke of rechtvaardige van die mederegeering, doch is bovendien gedeeltelijk onwaar, daar zij de voorname rol over 't hoofd ziet die ideeële overwegingen bij het toekennen van politieke rechten gespeeld hebben en nog zullen spelen. Waarom heeft do bourgeoisie, voor zoover ze er over te zeggen had, den werklieden kiesrecht gegeven (of zal ze 't hun nog geven)? Omdat deze er groote behoefte aan hadden ? Neen. want <1 ie bestond niet ol weinig en dan nog meest kunstmatig gekweekt. Omdat de arbeiders een sociale macht van beteekenis geworden zijn ? Dan kan men dadelijk vragen: geschiedde het omdat men vreesde, dat ze met geweld zouden nemen wat men hun niet goedschiks gaf! Of omdat men oordeelde dat t hun naar rechtvaardigheid toekwam? En 't antwoord luidt in de meeste gevallen: omdat men meende, dat zij er krachtens de liberalistische beginselen van zelfregeering en volkssouvereiniteit „zedelijk recht op hadden, en de bourgeoisie liever haar eigen glazen stuk gooide dan die beginselen te verloochenen. En evengoed nu als de bourgeoisie bij de toekenning van kiesrecht aan den vierden stand ideeële overwegingen liet gelden, deed zij ook bij de overige wetgeving ideeën van recht, billijkheid en algemeen belang invloed hebben en behartigde ze niet alleen haar klassebelangen. Bevatte de bewering, dat de belangen van hen, die niet meewerken aan de samenstelling der vertegenwoordiging, steeds verwaarloosd worden, waarheid, dan zou het er met de arme kinderen bedroefd uitzien, want hun zal zelfs de dweepziekste democraat wel nimmer politieke rechten willen toebedeelen. Toch hebben ij de vleet zullen voorkomen, zal ieder voor zeker achten, die niet in den utopischen waan verkeert, dat de annexeering der produktiemiddelen door den staat als met een tooverslag schaamtelooze vrouwen zedig en ingetogen zal maken en alle luie en lichtzinnige en slechts voor opschik en pretjes levende meisjes ijverig, ernstig en degelijk. Verbetering van maatschappelijke misstanden kan de prostitutie doen verminderen, niet doen verdwijnen. Over het feit dat de prostitutie een onuitroeibaar kwaad ') is. heerscht dan ook bij de meeste niet-socialistische schrijvers eenstemmigheid. De strijd loopt gewoonlijk hierover: moet de overheid de beroepsmatige ontucht door verbodsbepalingen en straffen zooveel mogelijk den kop trachten in te drukken, of moet zij, wetende dat dit grootendeels niet gelukken kan, het prostitutiebedrijf dusdanig regelen dat het zoo min mogelijk schade aanricht ? Daar ongetwijfeld het grootste kwaad, 'twelk de prostitutie tengevolge heeft, het voortwoekeren der geslachtsziekten is. zal het antwoord ten gunste van 't systeem moeten uitvallen, dat de verspreiding van die ziekten het 1) Dat de prostitutie zich „met noodwendigheid" in alle tijden vertoont, wil natuurlijk niet zeggen dat zij „zedelijk noodzakelijk" is! beste tegengaat. Meent .le overheid dus (hetzij terecht of ten onrechte) dat reglementeering van het bedrijf in dit opzicht gunstiger zal werken dan het sluiten van bordeelen, 't strafbaar stellen van houders of houdsters van rendez-vous-huizen enz men 't h^r niet als een verwijt aanwrijven, dat zij de prostitutie de hand boven 't hoofd houdt Immers zij is zedelijk verplicht van deze twee kwaden het minst eme te kiezen. Evenmin behoeft ze zich dan de gewone sentimenteele praatjes aantetrekken over die ongelukkige prostituees, welke opgeofferd worden aan ••«'e lusten der mannen." Want het is meestal uit vrije verkiezing dat een meisje zich prostitueert, en het bedrijf regelt de staat niet ten gerieve van op geslachtsgenot beluste mannen, doch ten einde zooveel doenlijk besmetting te voorkomen. ttie nu als onbevooroordeeld buitenstaander (•enige geschriften van voor- en tegenstanders van wettelijke controle leest, bemerkt spoedig: i° dat de meeste statistische cijfers, door beide partijen tot staving hunner zienswijze aangehaald, weinig of niets zeggen en elkaar soms vierkant tegenspreken, - • «lat we m de meeste gevallen te weinig gegevens hebben om een voldoend gemotiveerd oordeel te kunnen vellen, 3» dat men op het dikwerf geheel uiteenloopen der plaatselijke toestanden te weinig let. En deze laatsten zijn toch van niet te onderschatten gewicht bij de l>eoordeeling der vraa« of controle gewenscht is of niet! Zoo mag men verwachten dat in plaatsen, waar venerische ziekten erg onder de prostituees heerschen, invoering van een strenge keuring en daarmee gepaard gaande verwijdering en geneeskundige behandeling van ziek bevonden individuen, welke anders zeker velen zouden hebben aangestoken, die nu w a a r s c h ij n I ij k voor een deel o f v o o r langer tijd gevrijwaard blijven, de gevallen van besmetting zal doen verminderen l). Daarentegen kan men wel aannemen dat in een plaats, waar die ziekten betrekkelijk weinig voorkomen, het oprichten of dulden van eenige bordeelen eer ongunstig zal werken2). Immers zijn de zich daarin bevindende prostituees door menigvuldiger geslachtsomgang meer aan besmetting blootgesteld dan de buiten die inrichtingen zich prostitueerende vrouwen '); bieden die bordeelen aan veel mannen. die anders niet of zeer zelden met vrouwen van slechte zeden gemeenschap zouden hebben, een gemakkelijke gelegenheid zich te bevredigen 1) Vergelijk bijvoorbeeld wat Ströhmberg (een vooratander) over Dorpat meedeelt. 2) Men zie Louis Fiaux, „La prostitution cloitrée" (een tegenstander). 3) Waar weer tegenover staat, dat deze laatste langer ziek blijven rondloopen en daardoor dus gevaarlijker zijn (ook voor haar omgeving). v-u,ge',®nomenoloffie des aittlichen Bewusstseins, 2) De Nieuw-Malthusianiste Mevrouw Dr. Aletta H. Jacobs raa.lt zelfs de vrouwen aan zich tot één of twee kinderen te bepalen, ten einde haar economische onafhankelijkheid te bewaren < tvpe van ieder volk. waar het Malthusianisme succes heeft, minder intelligent en ruwer wordt en dat andere, niet voor de plichten en lasten van het ouderschap terugdeinzende naties, op dat gemak- en genotzuchtige!' volk een voorsprong krijgen. Frankrijk, waar het Malthusianisme zoo algemeen is. dat van de ÏO.SOO.OOO families ö . 8 0 0 . 0 0 0 géén of één a twee kinderen hebben en slechts ruim 600.000 meer dan zes1), is een leerrijk voorbeeld hoe een volk, alleen bedacht om in 't heden zoo behagelijk mogelijk te leven, zijn invloed en beteekenis allengs ziet verminderen. In het begin der vorige eeuw was in het Europeesch beschavingsgebied de moedertaal van 19.4 °/0 der inwoners het Fransch, van 12.7 °/0 het Engelsch. Aan het einde der eeuw zijn de verhoudingen echter omgekeerd en slechts 12.7 °/0 voor het Fransch, doch 27.7 °/0 voor het Engelsch. zoodat het Fransch geheel blijkt overvleugeld te zijn. Hoofdzakelijk ten gevolge van hun geringere vruchtbaarheid werden de Franschen in het midden der achttiende eeuw door de zich snel vermenigvuldigende Engelschen van hun Amerikaansch koloniaal bezit beroofd, en terwijl Engeland over de 1) Zooals te verwachten was, hebben ook hier de armste, onontwikkeldste families de meeste kinderen en vinden in de best gelegen en vruohtbaarste departementen de minste geboorten plaats. geheele wereld machtige rijken heeft gevormd, is I ïtUikrijk niet in staat zijn in deze eeuw verworven koloniën voldoende te bevolken en kan 't zijn eigen bevolking slechts door den grooten toevloed van vreemdelingen op dezelfde hoogte houden; zoodat naar menschenberekening het getal zijner inwoners op 't eind dezer eeuw niet eens meer de helft zal beloopen van die van Duitschland en het tot een tweede-rangs-mogendheid zal zijn afgedaald. We laten deze kwestie verder rusten en komen aan de derde fout, de geschriften over het sexueele leven eigen. Het is deze, dat men de sterkte der manlijke geslachtsdrift gemeenlijk onderschat en de onthouding te gemakkelijk voorstelt. Dat kan zijn paedagogisch nut hebben, doch is niettemin een fout. Men pleegt, ten bewijze dat 't een man niet onmogelijk is zijn geheele leven lang zich geslachtelijk te onthouden, veelal te wijzen op het coelibaat der Roomsche geestelijkheid. Ik denk dat zij. die dit doen, wel niet de werken van Mr. Henry C. Lea en van pater M. Chiniquy zullen gelezen hebben Bovendien vergeten zij dat men zeer onkuisch kan zijn, ook al onthoudt men zich van geslachtsomgang met vrouwen, en dat die priesters religieuze motieven hebben om zich in 1) Mr. Henry C. Lea, History of saoerdotal Celibaoy. M. Chiniquy, Fifty years in the Churoh of Rome. bedwang te houden, welke een leek niet ten dienste staan. Zoo stonden ook de martelaren, die door kuischheid een goede plaats in 't hemelrijk dachten te verwerven en in toegeven aan zinnelijke lusten liet slechte xz~' zagen, in gunstiger conditie dan de gemiddelde, in geslachtsgenieting op zich zeil geen kwaad ziende jongeman, op wien de praatjes van feministen en Dr. Aletrino ij, dat ieder, die gemeenschap met een prostituee heeft, daardoor „misbruik van haar maakt, natuurlijk geen indruk maken: want zoo ooit het „volenti non lit injuria" waarheid bevat, dan wel hier. Men kan dan ook veilig aannemen, dat weinige der wat later in den echt tredende mannen voor hun huwelijk zich van geslachtsoingang zouden onthouden hebben, als de vrees voor besmetting niet zoovelen had teruggehouden. Zeker overdrijft Richet als liij zegt: „On ne peut exiger que de vingt a 1) Dr. Aletrino schrijft zelfs („Bespreking van het prostitutievraagstuk enz. , p. 12) dat, ieder keer, wanneer een man „zich „aan een prostituee geeft, hjj een vrouw benadeelt, een vrouw „schendt (!), een vrouw mishandelt (!), omdat hij telkenmale mee„helpt haar vrouwelijk gemoed te bederven (!), omdat hij door „zijn daad belet, dat haar gemoed wordt opgeheven uit de diepe „duisterheid, waarin een man haar heeft geatooten." Belachelijkonwijze praat! Want 1°. valt er aan dat gemoed der prostituées bijster weinig te bederven, 2". heeft de omstandigheid, dat een willekeurig mijnheer zich al of niet met haar afgeeft, op haar levenswijze niet den minsten invloed, 3". hebben de meeste prostituees haar val hoofdzakelijk aan zich zeiven te wijten. „vingt-sept ans les jeunes gens mènent une vie „chaste: cela est absolument contraire a leur orga„nisation physique et psychique"; naar de meeste medici aannemen ') heeft onthouding bij gezonde, niet neuropathische individuen geen nadeelige gevolgen en het ideaal moet blijven dat geslachtsverkeer slechts b i 1111 e n het huwelijk plaats vindt. Niettemin verdient de volle aandacht wat een zoo aan ervaring rijke dokter als Moll *) zegt (p. 546): „Wenn behauptet wird dass kein Trieb so sehr „wie der Geschlechtstrieb gezügelt werden kann, „so glaube icli dein widersprechen zu müssen. In „privaten Gesprachen über diese Frage ist mir „sehr liaufig der Einwand gemacht worden, dass der „Geschlechtstriebunterdrücktwerdenkönne. Merk„w i'i rdigerweise hat aber kaurn einer „\ o n allen, die dies behaupteten, „auf die weitere Frage, ob erihn bei „s i c li s t e t s unterdrückt li a b e, eine „bejahende Antwort ge ben können." „Mit den Jahren wechselt die Starke des Trie„bes. Es kann kaum allgemein gesagt werden, „wann er unterdrückbar und wann er nicht un„terdrückbar ist. Die Thatsache aber. 1) Charles Richet, Revue des deux mondes, 1891, p. 163. 2) Men zie de aangehaalde litteratuur bij Moll, Untersuchungen über die Libido sexualis, p. 7, 8. „d a s s nur wenige i h n d a u e r n d u n„t e r d r ü c k t e n u n d s t e t s a b s t i n e n t „1 e b t e n , w e i s t d a r a u f h i n , dass w i r „es m i t einera nicht a b s o 1 u t u n t e r„d r ü c k bar e n T r ieb z u t hu n habe n." Kuischheid is nu eenmaal een deugd, die meer met de vrouwelijke dan met de manlijke geslachtsnatuur in overeenstemming is; daar zal men steeds rekening mee moeten houden, of men wil of niet. A A N V IJ L L I N G. Bladzijde 2G, regel 5 van boven: En evenmin tegen echtscheiding op grond van kwaadwillige verlating, en van ongeneeslijke krankzinnigheid na een paar jaar. Want in die gevallen bestaat er feitelijk geen samenleving en is het huwelijk eigenlijk slechts een huwelijk in 11 a a m.