Si. Mn nrfy» hm - i Studiën in Nederlandsche Namenkunde. STUDIËN IN NEDERLANDSCHE NAMENKUNDE DOOR JOHAN WINKLER. HAARLEM H. I). TJEENK WILLINK & ZOON 1900 Boeck, ey soo men di wil laecken, •Segg' dat si yet beters maecken. Laecken end maecken is groet verscil, Dye nyet en can maecken magli swigen stil]. 1 D'as barre traeppet plomp yn 't griod, Oer 't goe kruwd hinne in sykt de Podd'. Dy hier uwt naet hz fuwl op-syckje, Mum me eack, mey rjueuht, by Rea-schonck lyckje. Gysbert Japicx. Wy willen gheerne 't onse om een beter gheven, Isser iet ghefaelt, tsy groot oft cleene. Maer qualick can ment elck te passé gheweven: Want niemant volmaeckt, dan God alleene. Marcus van Vaernewyck. inhoud. T Bladz. Inleiding 1 I. Spotnamen van steden en dokpen 3 II. Nederlandsche plaatsnamen in Frankkijk 91 III. Gentsche geslachtsnamen ,oc loo IV. Helmondsche namen uit de middeleeuwen 17x V. Friesche namen i yt> VI. De namen der ingezetenen van Leeuwarden ten jare 1511 .... 255 VII. De hel in Friesland 280 Register .... 293 INLEIDING- De Namenkunde vormt een belangrijk onderdeel van de Taalkunde m haren groot.sten omvang, en staat tevens in menigvuldige betrekking tot Geschiedenis en Volkenkunde. De kennis van de namen in 't algemeen, wat hun oorsprong, geschiedenis en beteekenis aangaat, is inderdaad een zeer bijzonder vak van wetenschap, een tak van studie die mij steeds bijzonder heeft aangetrokken, en die bij voorkeur door mij beoefend is geworden. Herhaaldelijk heb ik dan ook het een en ander werk of werkje geschreven en in 't licht doen komen, dat de Namenkunde van Nederland (plaatsnamen) en van Nederlanders (vóórnamen en geslachtsnamen) in bijzondere onderdeden behandelt. Ik behoef hier slechts mijn werk De Nederlandsehe Geslachtsnamen in Oorsprong, Geschiedenis en Beteekenis (Haarlem, H. I). Ijeenk \Aillink, 1885) te noemen en mijne Friesche Naamlijst (Leeuwarden, Meyer en Schaafsma, 1898), twee uitgebreide, omvangrijke werken, die mij veel moeitevolle studie hebben gekost, maar die mij evenzeer veelvuldige voldoening hebben bereid. Buitendien is er nog in tijdschriften en jaarboekjes 1 menig opstel van mijne hand verschenen, dat het een of ander gedeelte der Namenkunde tot onderwerp heeft, •lat Nederlandsche namen uit verschillende tijdperken van ons volksbestaan, en uit verschillende gouwen en plaatsen behandelt. 1 De Navorscher, De Vrije Fries (tijdschrift van het Friesch Genootschap voor Geschied-, Oudheid- en Taalkunde. Leeuwarden), Rond den Hcerd (Brugge), Ostfriesisches MonatMatt (Emden), Nomina Geographicn Neerlandica (tijdschrift van het Nederandsch Aardrijkskundig Genootschap)), Belfort (Gent), de Friesche Volksalmanak , de Noordbrubantsche Almanak (Helmond), enz. 1 INl.EIDINfï. Een zestal van dit' verhandelingen, uil den aard der /.aak weinig bekend , heb ik uitgekozen , en , ten deele aangevuld , vermeerderd . verbeterd, bier opnieuw doen afdrukken. Een grooter opstel, over de bpotnamen van steden en dorpen, liet hoofdnummer van dezen bundel, heb ik daarbij gevoegd. Dat verschijnt bier voor 't eerst i» 't licht. Deze verschillende verhandelingen hangen slechts los te /.amen ; slechts in zooverre als /.e allen een onderwerp van Namenkunde behandelen. Overigens niet. Millioenen namen , mans- en vrouwen-vóórnamen in honderderlei vormen en vervormingen, oorspronkelijk volkseigene en vreemde, zoowel als geslachts- en plaatsnamen, eveneens in bonderderlei vormen, en die voor een groot deel van die vóórnamen zijn afgeleid — inderdaad millioenen namen zijn over alle Nederlanden verspreid, bij het Nederlandsche volk in gebruik. Klke naam heeft zijnen eigenen, bij/onderen oorsprong, zijne geschiedenis, zijne betcekenis, en zeer vele namen zijn in bunnen oorsprong, in hunne geschiedenis en betcekenis belangrijk en merkwaardig. Elke naam kan met andere soortgelijke in erschillende groepen vereenigd worden, en al die namengroepen afzonderlijk in wetenschappelijken /.in beoefend en behandeld worden. \\ elk een arbeidsveld! En, voor zooveel het onze Nederlandsche namen betreft, is dat veld nog zoo weinig ontgonnen ! Ik heb slechts hier en daar een greep kunnen doen in d.'/.c rijke stol , die zoo ruimschoots voorhanden, en voor iedereen toegankelijk is; slechts bier en daar een greep ter verklaring^van sommige namengroepen en namen. Mogen de volgende studiën, die uit den aard der zaak slechts in zeer beperkten en beknopteu vorm sommige namengroepen behandelen, den lezer welkom zijn , en zijne belangstelling opwekken ! Eu mogen velen , door de lezing en de beoefening dezer verhandelingen zich aangespoord gevoelen om al mede aan dit onderwerp, aan de Namenkunde, hunne krachten te wijden; en moge onze vaderlandsche wetenschap daardoor grootelijks verrijkt en gebaat worden! Den vriendelijken lezer een vriendelijke groet van H aarle m , 1UU0. t .. _ JOHAN WlNKLER. I SPOTNAMEN VAN STEDEN EN DOKPEN. Onderscheid in geaardheid, onderscheid in volkseigene zaken, taal en tongval, kleeding, zeden en gebruiken, nering en bedrijf bij zee-, stee- en landvolk, onderscheid in richting en partijschap op godsdienstig en op staatkundig en maatschappelijk gebied is er heden ten dage in ons vaderland nog ruimschoots voorhanden, tusschen de bevolking van het eene en van het andere gewest, van de verschillende Nederlandsche gewesten onderling. Niettegenstaande dit onderscheid langzamerhand al minder en minder wordt, en gedurig uitslijt, vooral door het meerdere en gemakkelijke verkeer tusschen de lieden uit de \erschillende gewesten van ons land onderling, zoo onderkent men toch den Fries aan allerlei volkseigene en bijzonder Friesche zaken en eigenaardigheden nog gemakkelijk uit alle andere Nederlanders. Maar ook de Groningerlander en de Zeeuw, de Hollander en de Gelderse-liman , de Overijsselaar en de lirabander, de Drent en de Limburger, ja ook de Hollander uit het Noorden (West-Friesland) en die uil het Zuiden (het Overmaassche) zijn voor den opmerkzamen man duidelijk en gemakkelijk te kennen, duidelijk en gemakkelijk de een van den ander te onderscheiden. Oudtijds traden de kenteekenen die den Fries en den Brabander, den Gelderschman en den Hollander, den Drent en den Zeeuw onderscheiden, veel sterker te voorschijn dan heden ten dage. Ja, allerlei bijzondere kenmerken waren zelfs op te merken bij de bewoners van verschillende steden en dorpen — kenmerken, waardoor dezen zich onderscheidden van de ingezetenen van andere, van naburige ol' ook van verderaf'gelegene plaatsen. Het onderscheid tnsschen de bewoners van twee naburige plaatsen , al waren die lieden dan ook oorspronkelijk van geheel den zelfden volksstam, viel juist hen onderling, over en weêr, hijzonder in 't oog, klonk juist te duidelijker in hun oor, werd juist door hen te scherper opgemerkt. Voor den Hollander moge er geen onderscheid zijn te bespeuren, in spraak noch in voorkomen , noch in eenigerlei andere volkseigene zaak tusschen eenen burgerman uit Leeuwarden en eenen uit Dokkum, voor den Leeuwarder en den Dokkumer zeiven is dit onderscheid zeer wel te hooren en te zien. De Friezen mogen de NoordBralmnders en Limburgers dooréén werpen, en niet afzonderlijk onderkennen, Bosschenaren en Maastrichtenaren, die van Breda en die van Roermonde, zijn diep doordrongen van het verschil dat er tusschen hen onderling bestaat. De Hollander, in 't algemeen de Nederlander uil het Westen en het Zuiden des lande moge al Groningerlanders en Friezen over eenen en den zelfden kam scheren en niet onderscheiden, de Ainsterdamsche grootstedeling moge die twee gelijkelijk als „buitenlui", als „provincialen, uit het Noorden" bestempelen en ze niet onderscheidenlijk onderkennen, voor den Fries en den Groningerlander zeiven, over en weêr, zijn de bijzondere kenmerken, die ben onderscheiden , zeer duidelijk en zeer groot, en de Leeuwarder begrijpt zoo min als de Groninger hoe de Hollander den een met den ander als in eenen adem kan noemen, hoe hij den een met den anderen kan verwisselen en verwarren. In oude tijden, toen de gelegenheden van onderling verkeer tusschen de verschillende Nederlandsche gewesten , ook tusschen de verschillende steden en dorpen van het zelfde gewest zoo veel minder en geringer waren dan thans, kwamen de menschen, over 't algemeen genomen, uit de eene plaats vaak weinig of niet, soms schier nooit in aanraking met die uit eene andere plaats, al ware 't ook dat die twee plaatsen , naar ons hedendaagsch begrip, volstrekt niet verre van elkander aflagen. Natuurlijk bleven, ten gevolge van dit besloten zijn binnen de muren en wallen en grachten van de eigene stad, hoogstens binnen de grenzen van de eigene gouw, de oude volkseigenhcden steeds vast en duidelijk in we/.en, hieven scherper begrensd, hielden veel langer stand dan heden ten dage/nn schier de helft van de Nederlanders niet meer woont in de plaatsen, waarin ze geboren en groot gebracht zijn, waar hunne maagschap van oudsher gezeten is. Het onderlinge verschil tusschen de ingezetenen van de eene plaats en die van de andere, werd ook wel eene oorzaak van min vriendelijke verhouding over en weer, van ouderlingen naijver — ja, als 't hoog liep, van ouderlingen afkeer, zelfs van haat. Kleingeestigheid, bekrompenheid, uit onkunde geboren, weerhield, aan den eenen kant, wederzijdsche erkenning als volks-, als staingenooten , en mat, aan de andere zijde, het onderlinge, veelal onwezenlijke verschil ten breed sten, ten hatelijkste!) uit. Leeuwarders en Dokkumers, bij voorbeeld, gevoelden zich niet als volksgenooten, als Friezen, de eene zoo goed als de andere, maar als Leeuwarders en Dokkumers op zich zeiven, als „Leeuwarder Galgelappers" en als «Dokkumer Garnaten", zoo als men eikanderen over en weer betitelde, ja wel uitschold. Tusschen Amsterdammers en Haarlemmers, al hoe nabij eikanderen hunne steden ook gelegen zijn, heerschte in de l eeuw de grootste naijver —een naijver die zich onder anderen lucht gaf in de spotnamen „Koeketers" en „M u ggen", die men eikanderen wederkeerig toevoegde — een naijver die, bij voorbeeld, ook blijkt uit het min of nieef smalende vers, waarmede de blijspeldichter Gerbrand Adriaense Brederoó, een Oud-Amsterdammer in merg en been, de Haarlemmers uitdaagde: »H;itTlemsche drooge harten nu, Toont nu eens wie gy syt! Wy Amsterdammers tarten u Te drincken eens om stryt." En juist zulk eene verhouding bestond er tusschen den Zwolschen Blauwvinger en den Kamper Steur, tusschen den Deventerschinan en den Zutfenaar, tusschen den Franeker Klokkedief en den Harlinger Tobbedanser, tusschen den Rotterdammer en den Dordtenaar, tusschen den Emder Potschijter en den Auriker Pogge, tusschen den Antwerpschen S in j ooien den Mechelschen M a n e b 1 u s s c h e r , tusschen den (rentenaar en den Bruggeling, tusschen den Keu n eter van Duinkerke en den Drinker van Sl. Wïnoksbergen. Overal in al de Nederlanden, Noord en Zuid, en in aangrenzende stamverwante gewesten die thans tot Duitschland en Frankrijk behoort» (Oost-Friesland, Bentheini, Munsterland, 1'ranseh-Vlaanderen en Artesië), had men oudtijds y.ulke spotnaiuen voor de inwoners van steden en dorpen; en al mogen die namen tegenwoordig al minder sterk op den voorgrond treden als in vorige tijden het geval geweest is, ze zijn toch heden ten dage nog geenszins volkomen verdwenen. Oudtijds gaf de onderlinge naijver, zich vooral ook uitende in het wederkeerig elkander noemen en schelden met spotnamen, wel aanleiding tot zeer gespannen verhoudingen, tot wrevel en haat, tot vechtpartijen zelfs, waarbij men clkauderen wel bloedige koppen sloeg. Dit behoort in onzen tijd tot liet verledene, maar de oude spotnamen zijn nog wel hekend, en worden nog wel eens gebruikt, zij liet dan ook in tamelijk onschuldige plagerij , of geheul in scherts. Deze oude spotnamen zijn voor een goed deel belangrijk in menig opzicht. Velen daarvan zijn reeds zeer oud en dagteekenen uit de middeleeuwen. Velen ook berusten op bet eene of andere geschiedkundige feit, anderen op het wapen dat eigen is aan stad of dorp (K lok ked ie ven van Franeker, Balkedieven van 't Ameland, Mollen van Scherinerhorn). Anderen weer danken hun ontstaan aan het eene of andere bijzondere voorval, waarbij door den nabuur, den tegenstander, in 't geven van den spotnaam, juist de domme, de belachelijke zijde der zaak werd in 't licht gesteld (Kalfsehieters van Delft, Keislepers van Amersfoort, M an e b 1 u ssc h ers van Mechelen, Rogstekers van Weert). Weer anderen zijn ontleend aan eenen bijzonderen tak van handel, van nering of bedrijf, die in de eene stad bestond, in de andere niet; Gort buiken of Gortzakken van Alkmaar — te Alkmaar bestonden oudtijds vele grutterijen, en de Alkmaarsche gort was wijd vermaard in den lande; Bot ervreters van Diksmudc en Kaasmakers van Belle — beide deze Vlaamsche plaatsen zijn van ouds bekend om hare zuivelbereiding. Sommigen ook zijn ontstaan door de eene of andere lekkernij, die in de eene of andere stad hijzonder gemaakt en ddor de inwoners hij voorkeur gebeten of gedronken werd. (Koek et cru van Amsterdam, Ivli e n rogge n van de Joure, I) ü 111 k e 1' r e 11 e r h van Sneek , M o 11» o o n e n van Groningen, Kood b i erdrinkers van Harelbeke. Kieskeurig waren de oude Nederlanders geenszins, in liet bedenken en gebruiken van spotnamen. Van daar dat sommige dezer namen lieden ten dage slechts ternauwernood in beschaafd mannen-gezelschap genoemd kunnen worden; (Zand pissers van de Zijpe , (i r uppend r i e t ers van e d ou n»se rs van Harlingen , de I) ü m k e fret te rs van Sneek , du ()a 1 jukoe ke 11 van Bolsward , de Garnalen van Dokkurn , de KI o k k e d i e v e u van Franeker, de Brij hek ken van Workum , de R i h be k I i n \v e r s van Staveren, de Keapmankcs van IJlst, en de Tjeeunken van Hindeloopcn. De burger» van Slooteu zijn eigenlijk geen bijnaam rijk; maar over hen /.al verder in dit opstel nog gesproken worden. Ie Harlingen waren oudtijds vele weverijen, waar eene bijzondere soort van linnen (later katoenen) stof'vervaardigd werd; wit, met licht-blanwe ruitjes in verschillende teekening. Dit weefsel, deze kleedingstof bad eenen /.eer goeden naam in den lande, wegens hare deugdelijkheid, hare sterkte en haar fraai voorkomen. Ze werd vooral voor vrouwensehorten of voorschooten gebruikt, en ze was (en is nog beden, al wordt ze te Harlingen niet meer gemaakt) in Friesland als Harnser btïnt, Harlinger bont, in andere Nederlandsche gewesten als Friescb bont bekend. Dit maken van Harlinger bont geschiedde te Harlingen door wevers en verwers in bet klein, bij wijze van handwerk, in het eigene woonhuis. Dat was lang voor den tijd van groote stoomfabrieken en van maatschappijen tot uitoefening van allerlei takken van nijverheid in het groot. Iedere burger, iedere „baas", werkte toen op zich zeiven en voor zich /.elven als vrij man. Als het linnen garen dan ook blauw geverfd was geworden , moest het ter dege in frisch water uitgespoeld worden, eer het gebruikt, eer het geweven werd. Dat uitspoelen geschiedde in groote kuipen, en de vervver sprong met bloote beenen in die kuip of tobbe, en bearbeidde het garen, al trappelende met zijne voeten, tot het spoelwater helder en ongekleurd afliep, en het garen niet meer afgaf. De Harlinger stoffenverwer stond als 't ware te dansen in de tobbe, en dat zonderling en dwaas schijnende werk beeft den Harlingers in 't algemeen hunnen spotnaam van Tobbedansers bezorgd. Nijverheid, van welken aard ook, is eigenlijk den echten Fries, die boer of zeeman is, een vreemd bedrijf. Nijverheid heeft dan ook nooit vasten voet in Friesland kunnen vatten, vooral geen nijverheid in 't groot. En die daar dan nog de eene of andere tak van noodzakelijke nijverheid uitoefende, deed dit in 't klein, en was in den regel een vreemdeling, veelal een „Bovenlander", uil Westfalen, uit Lippc of uit Hessen. Zulk een vreemdeling was hij voorbeeld ook Toon Wever, die in de geestige /.edescliets van I)r. Keltje halbertsma , iu De Rei» nei de Jichtmasters zijn rol speelt. Ook de Harlinger-bontwevers en verwers waren oorspronkelijk vreemdelingen in Friesland, die hunne kunst, hunne nijverheid uit Vlaanderen, hun vaderland, waar /.e, om geloofs wille, iu de 16de en 17de eeuw waren uitgedreven, naar Friesland hadden meegebracht, en in hunne nieuwe woonplaats uitoefenden, tot eigen opkomst en bloei, en almede lol opkomst en bloei van Harlingen. Die verdrevene Vlaamsche nijverlingen waren Doopsgezinden, en ze stichtten te Harlingen, te Haarlem, aan de Zaan en elders hunne eigene kerkelijke gemeenten , wier leden nog tot in het laatst der vorige eeuw als „Vlamingen" , als „Oude Vlamingen", als „Vlaamsche Mennisten" in Friesland en Holland bekend waren, en zich van de landseigene .Mennonieten afgezonderd hielden. Hunne nakomelingen zijn nog lieden ten dage aan hun veelal bijzonder Vlaamsche namen, en aan andere bijzondere zaken kenbaar. — De Sneekers heeten I) ü 111 k e f re 11 e rs. Het ligt voor de hand aan Ie netnen , dat de Sneekers van ouds bijzondere liefhebbers zijn geweest van dümkes, dus gaarne en veelvuldig dümkes alen, en alzoo zich dezen spotnaam verwierven. Keu bijzonder soort van klein gebak, van koekjes, hard, droog en zoet, en rijkelijk met halve amandelen doorspekt (zal ik maar zeggen), in vorm eeniger mate en in grootte als een mansduim, draagt den naam van dümkes {duumkes), verhollandscht tot duimpjes, en ook wel den griezeligen , alle eetlust benemenden naam van „doodemansfingers". Die dümkes zijn overal in Friesland bekend, en worden er vooral in kermistijd veelvuldig als snoeperij gegeten. Dus zegt ook Hoatse, de bloode vrijer uit het aardige liedje van De Boalserter Merke (bij de Friezen zoo zeer bekend, en zoo gaarne door hen gezongen), als hij voornemens is van de kennis naar buis toe Ie gaan: »Ik koft hwet dümkes for de bern." I)e Sneeker koekbakkers kunnen anders niet uit tegen die van Franeker, in hel bakken van bijzonder lekkere dümkes. De Franeker dümkes hebben den voorrang bij de Friezen, en genieten zekere mate van bekendheid, ja van roem. Toch is ook Sneek niet versloken van eene eigene lekkernij; de dra'tbelkoeken van Sneek zijn vermaard. Ik zie waarlijk geen kans, om dat eigenaardige gebak hier duidelijk te beschrijven. Die liet kennen wil, koope het en ete het. In blikken bussen gesloten , naar hedendaagseh gebruik, zijn de Sneeker drabbelkoeken tegenwoordig ook in Holland en andere Nederlandsche gewesten verkrijgbaar. Nog eene bijzonderheid; de drabbelkoeken hebben van ouds te Leeuwarden eenen eigenen naam. De Leeuwarders noemen ze keugels. Ik versta dezen naam niet, al I>.*11 ik Leeuwarder van ouder tot voorouder. Het Nederlandsche woord kogel is het niet — al zoude de vorm van den drabbelkoek anders wel aanleiding kunnen geven tot dezen naam; immers een kogel heet in de Oud-Leeuwarder spreektaal 'n koegel. Ook die van Bolsward dragen hunnen spotnaam , die aan eene lekkernij, aan zeker gebak ontleend is. De Bolswarders heeten O a 1 j e k o e k e 11, Oliekoeken. Oliekoeken zijn zeker eene versnapering, die bijzonderlijk bij de Friezen in 't algemeen veel gebakken en veel gegeten werd, en nog wordt, en die bij liet Friesche volk zeer in den smaak viel, en nog valt; ofschoon — heden ook al minder dan vroeger. In vroegere tijden, veertig en vijftig jaren geleden, waren de Friesche oliekoek- en wafelkramen op alle kermissen, ook in Holland en andere Nederlandsche gewesten te vinden. Het bakken van de bruin-glanzende oliekoeken, op een rookend vuur van turf en hout, verspreidde zijnen vettigen, scherpen, eigenaardigen walmgeur over alle kermissen in den lande, en het Friesche famke (meisje), Friesch sprekende en in Friesche kleeding, dat de oliekoek- of wafelssmlillende gasten in het kraamke bediende, of anders het gebak aan de huizen der ingezetenen bracht of in de straten uitventte, was als „Friesch wafelmeisje" alom bekend. Zij vervulde eene vroolijke, vriendelijke rol in het Oud-Nederlandsche volksleven, en is in het bekende werk De Nederlanden, Karakterschetsen, enz. ('s-Gravenhage, Nederl. Maatschappij van Sclioone Kunsten, 1862), in woord en beeld verheerlijkt. Zulk eene FrieHche wafel- en oliekoekenkraam zag ik nog ten jare 1S7B te Hamburg, op de Neumarkt, nadat al in de verte de eigenaardige walm aan liet oliekoekhakken verhonden, mijne reukzenuwen had geprikkeld, en, onbewust, Oud-Vaderlandsche herinneringen hij mij luid opgewekt. En een paar jaren later zag ik er nog eene te Brussel, op het plein bij de Halsehe Poort. Beide keeren kon ik het niet laten mijnen landsman, die daar oliekoeken zat te bakken, eens vriendelijk goeden dag te zeggen, en den man en zijne vrouw, die met een oorijzer getooid was, eens aan te spreken in de zoete klanken der Friesche moedertaal. Omstreeks het midden dezer eeuw werden oliekoeken nog te Leeuwarden oj5 straat uitgevent, vooral des Zondags-avonds, en meest in de buiten- en achterbuurten der stad. Dan galmde liet geroep ,,Oliekoeken hie-ie-iet, hiet ende warrem!" oo lang gerekten , weemoedig-zangerigen toon, door de stille straten. I)e verkooper had zijne oliekoeken in eenen grooten schotel van grof aardewerk , dien hij in eene hengselmand aan den arm droeg; en, om zijne waar hiet ende warrem te houden, had hij een kussen boven op het deksel van den schotel gelegd. Uit dezen ouden woordvorm ende (min of meer als inne klinkende), die bij dezen oliekoekenroe]) nog steeds voluit werd gesproken, blijkt het dat deze wijze om oliekoeken uit te venten, al zeer oud, wel minstens twee-honderd jaren oud was. In de dagelijksche spreektaal der Leeuwarders van deze eeuw werd ende (inne) nooit meer gezegd. — Ook op de Oude Veemarkt te Leeuwarden zaten er op marktdag altijd een paar oude wijtkes, bij den ingang van het marktplein, te oliekoekbakken, ten dienste van de veedrijvers , die het vette gebak zóó uit de band opaten, en hunnen voorraad daarvan soms in hunne petten bewaarden. En des winters, bij mooi ijs, als schier alle Friezen en Friezinnen tusschen de zes en de tachtig jaren , op schaatsen waren, zaten er bier en daar te lande, onder bruggen waar veel volk onder door reed , en bij de toegangen der waterherbergen, 1 waar veel volk inkeerde, oude vrouwen te oliekoekbakken, met vuurpot en bakpot in eene oude theekist, voor den wind. Vooral de vrouw, i Zie mijn werk Oml AVi/ci'/f»)'/, ('s-ftravenhuge . 1888) bladz. «J27, <353. «J58 , 3H1. 2 die onder de brug van l ultsjesfein (aan de Bolswarder trekvaar!, halfweg Leeuwarden en Bolsward) oliekoeken Imkte, liail veel gunst xau Leeuwarder jongelieden, die reeds bij haar hunnen voorraad oliekoeken opdeden, waarmede zij de Bolswarders /.ouden hoonen, zoo als hier vervolgens /.al vermeld worden. .Maar om op de Bolswarder oliekoeken in het hijzonder terug te komen — of tnen nu dit volkseigeue gebak oudtijds te Bolsward bijzonder lekker wint te maken, dan wel of de Bolswarder burgers het bijzonder gaarne en veelvuldig aten, daarvan melden „ s Lands Historieblaan" niemendal. Toch heeft iemand verkondigd dat de bijnaam der Bolswarders (Oliekoeken) «el degelijk eenen geschiedkundigen oorsprong zoude hebben. I Al 1,1 s ( . Scheltema vermeldt in zijne Verzameling van Spreekwoorden (traneker, 182(!) liet volgende: «Zoo stamt de naam, „waarmede men de Bolswarders alsnog betitelt, af van den „hoofdman over Bolsward, Edo Jougetna, die vreemde gezangen, bij zekere gelegenheid op oliekoeken onthaalde. Het „spreekwoord Jiotswarder oliekoeken was reeds bekend in de vijftiende eeuw." \\ aar ol 8cheltema dit bericht vandaan had, heeft nog geen h i iesche navorscher ooit kunnen ontdekken; en of hij het misschien uit den mond des volks beeft opge teekend, meen ik steik te mogen betwijfelen. Immers als zulk eene overlevering, sedert de vijftiende eeuw, nog in de eerste helft dezer eeuw bij den volke bekend geweest was, me dunkt dan kon ze in de laatste helft dezer eeuw moeielijk geheel en al reeds bij hel volk vergeten zijn. 1 och hebben anderen en ik nooit ofte nimmer gehoord noch bespeurd, dat het volk iets wist van deze oliekoeken van Jonker Edo. Irouwens, men dient Scheltema's uiededeelingeu altijd cuni ffrano salts op te vatten; dit is hij de Friesche geschied- en oudheidkundigen bekend genoeg. Een ander weet er weêr wat anders op ter verklaring van den spotnaam der Bolswarders. Waling Dïkstka schrijft daarvan in zijn werkje In doaze Jol dlde Snypsnaren (Frjentsjer, 188*2): „lo Bolswert plichte in oaljemounle to wêzen der sokke beste „lyn- en raepkoeken makke waerden, dat de lju fier en hein „der fen ha woene. Dy neamdc uien den, om de aerdichheid, „Bolswertcr oaljekoeken." Maar hel volk weet ook niols al' van die oliekoeken voor het vee. Hel Friesehe volk kent, in betrekking tot de Bolswarders, slechts de oliekoeken voor de inensehen. Om 1111 de Bolswarders niet openlijk en luide met d07.cn spotnaam te noemen, maar toch stilzwijgende daar mode te plagen, als door een toeken, rijden de jonge lieden uit andere plaatsen, des winters als er ijs is, wel te Bolsward op de gracht, die do goheele stad omgeeft, mot oen oliekoek op de punt van do schaats gestoken , gespietst. I)e Bolswarders plegen deze hoon en smaad, hunner oude 011 wijdvermaarde stede aangedaan, bijzonder kwalijk op Ie vatten. Zij vergelden de/.e heleediging gaarne, als 7.0 daar kans toezien, door de bedrijvers van die', in hunne oogen 7.00 gruwelijke wandaad, eens Hink at' te kloppen. Menigeen die het stoute stuk waagde te Holsward op de gracht te rijden met oliekoeken op de schaatspunten, hooft deze zijne koene daad moeten boeten met een duchtig pak slagen, dat de verwoede Bolswarders hem gratis verstrekten, en dat lang niet malsch was, zoodat or wel blauwe oogen, bebloede koppen en andere krijgstropeecn bij te pas kwamen. Het gold in mijne jeugd dan ook nog voor cene schitterende heldendaad, bij de jongelieden van Leeuwarden, Sneek , Makkuin , Harlingcn , Franekcr 011 de tusschen gelegene dorpen , als men te Bolsward de gracht om de stad rondgereden was, met oliekoeken op do schaatspunten. Want bij mooi weer en mooi ijs, als hel Friesehe jongvolk, in kleine of grooto gezelschappen vereenigd, voor pleizier naar naburige, vaak ook naar ver verwijderde plaatsen reed, stonden de Bolswarder jongelui (die anders ook wel uitgereden waren , maar waarvan er altijd eenigen opzettelijk om in de stad bleven) wel op den uitkijk of ook een vreemdeling het zoude wagen dien smaad huiinw stede toe te voegen. En wee hem, dien ze betrapten en achterhaalden ! Er behoorde moed toe 0111 het stuk te bestaan, en vlugheid en behendigheid om de Bolswarder hoonwrekers te ontkomen. Slechts kloeke, dappere jongelingen, llinke schaatsrijders tevens, waagden zich daaraan. Waarlijk, eene eigenaardige, echt Oud-Vaderlandsche soort van sport, die geen Engelsclunan den Frieschen jongelingen had behoeven te loeren! Die de gracht van Bolsward rond gereden had, de geheele stad om, met oliekoeken op de schaatsen, gevolgd, maar niel ingehaald noch gegrepen door de wraaksnuivende bende Bolswarder hoonwrekers, was de held van den winter in 't geheele Friesche land. De Friezen /.ijn van ouds bekend als liefhebbers van zoetigheid , vooral van allerlei soorten koek en zoet gebak. Ook wordt in de Friesehe keuken veelvnldiger en meer suiker gebruikt bij de bereiding der spijzen dan in andere Nederlandsche gewesten gebruikelijk is, veelvnldiger en meer dan den smaak der andere Nederlanders behaagt. Trouwens, hoe noordelijker men komt, hoe meer de smaak voor zoetigheid toeneemt bij 'I eenvoudige, krachtige en frissche, door de scherpe prikkels der verfijnde Fransche kokerij niet verwende en bedorvene volk. In Skandinavië staat de suikerpot bij het middagmaal altijd op tafel, zoo als bij ons het zoutvaatje, de peperbus, het mosterdpotje , en/.. Zelfs strooit men in Zweden wel suiker over gebakken visch, en voQr de Lappen is een mondvol keukenstroop de grootste lekkernij. De liefhebberij der Friezen voor zoet gebak blijkt almede uit hunne hiervoren verklaarde spotnamen D ti m k e fretten* en Oaljekoeken, en blijkt ook uit deu spotnaam, dien men den ingezetenen van 'I stedeke l.llst aanhangt. De lieden van IJlst (of van Drylts, zoo als de Friezen zeiven dit plaatske noemen — en die zullen toch wel best weten hoe het heet —) de lieden van Drylts dan noemt men Keap tn a 11 k e s of K e a p man t s j eh, Kjepinankes of Kypmankes; ik weet waarlijk niet hoe ik dezen naam best spellen zal. Waling Dykstra zegt van dezen naam, in zijne Doaze fol alde Snypsnaren ■. „To Drylts wirdt en „soarte feu moppen bakt, dv kypmantsjes neamd wirde. Dy ,,'t winters oer iis to Drylts komt, moat kypmantsjes mei nei ffhÜ8 nimme." 1 Ook de ingezetenen van 't dorp Halluui dragen hunnen spotnaam naar hunne liefhebberij voor koeketen; zij heeten Koekefretters. Over de Ainsterdamsche koeketers vind men verder in dit opstel nader bescheid. i Te Ulst wordt eene soort van moppen gebakken, die h i/innnntsjes genoemd worden. Die des winters op 't ijs te Ulst komt, moet kypmant^es mede nemen naar huis. (Als zoogenoemd owelkom-t'-huis" voor de t'huisgeblevene huisgenooten.) Niet aan zoetigheid, maar aan eene hartige versnapering danken (of wijten) de Dokkumers hunnen spotnaam. Zij heeten namelijk G ar nat en. Garnaet is liet Friesehe woord , beter uezesrd: de Friesehe ' P P woordvorm voor het bekende schaaldiertje Crangon tndgaris, dat in 't Hollandseh Garnaal heet. I)e Oud- en Kcht-Dietsche, de oorspronkelijke en volledige naam van den Crangon is Geernaart, Oernaart of Garnaart — dat is 't zelfde, met- een gering, onwezenlijk verschil in uitspraak of tongval. De West-Vhimingen , die onder alle Nederlanders juist liet beste de oorspronkelijke, oude woorden en woordvormen tot op den dag van heden in hunne spreek- en schrijftaal hebben bewaard, zeggen nog voluit Geernaart, of, bij afslijting der sluitletter, Geernaar (Zie De Ho, Westvlaavisch Idioticon, op dat woord). Kven als de West-Vlamingen de laatste letter in dit woord wel veronachtzamen , doen de Friezen dit niet de voorlaatste, met de r. Trouwens, dit is geheel volgens den aard der Friesehe taal, geheel volgens de volkweigene uitspraak der Friezen, die in al zulke woorden, vooral als de r op eene d of op eene t stuit, die r zóó Hauw uitspreken, dat zij ter nauwer nood of ook in 't geheel niet gehoord wordt. De Friezen zeggen dan Garnaet (Garnaat), met de volle stemzate op de laatste lettergreep, waardoor de eerste lettergreep zoo onduidelijk wordt, dat het woord in den mond van geheel ongeletterden en van slordig sprekenden wel als Gênant luidt. Deze woordvorm en uitspraak geldt ook voor andere Friesehe gewesten, voor Groningerland, Oost- en Weser-Friesland, met dit onderscheid , dat de oostelijk wonende Friezen de a van de laatste lettergreep niet zuiver, maar op Sassisehe wijze, sterk naar de b zweeniende, uitspreken. De Hollanders vervallen weêr in eene andere fout, door hunne eigenaardige uitspraak van dit woord , waarbij de t aan 't einde, even als bij de West-Vlamingen , vervalt, maar tevens de r in eene l overgaat (r en / zijn wisselletters). Zoo is uit deze bijzonder-Holhindsche tongvalsvorin «Ie hedendaagsche geijkt-Nederlandsche naam Garnaal ontstaan. De Strand-Hollanders spreken den zuiveren, onzijdigen aklank van 't woord garnaal, volgens hunnen eigenen tongval, al blatende, naar de e zweeniende, als te uit. Te Haarlem hoort mende Zandvoorden* (visscherlui van het zeedorp Zandvoort) hunne waar op zangcrigen toon uitventen, zoodat het (les morgens ui vroeg door de straten der stad galmt: Garn ce te le - n • ekoakte garnceoele!" Noordelijker nog in Noord-Holltuid gaat de Strand-Hollandsclie a> klank in de West-Friesche volkotnene e over. Men spreekt daar van Garneel, ol', gerekt, Garreneel. Zie Dr. (1. .1, Boekenoogen, De Xaansche volkstaal. I)e Hoogduitschers, op hunne hergen en in hunne hosschen van geen Oeernaarts wetende, hehben voor hunne boeketaal den Noord-Hollnndsehen vorm des woord overgenomen , ofschoon anders de Oost-Friesehe vorm hen toch veel nader lag. Immers den Crani/on noemen ze Garnele. I )«■ Dokkumers dan heet-en G ar na ten. Hoe ze aan dien naam gekomen zijn, daarvan weet het volksverhaal eene heele geschiedenis te vertellen, eene geschiedenis die men uitvoerig, en op geestige wijze naverteld, kan lezen in de Ritnen ind Téltsjei feu de liroarren Hai.bektsma , het geliefde volksboek nis hij uitnemendheid , van de Friezen, l'il dat werk heh ik die geschiedenis hier overgenomen en uit het Fricsch in het algemeen Nederlandsch vertaald, waarhij ik echter de Dokkumers, den Groninger en den Duitscher hunne v.olkseigene spreektaal heb laten houden. Het is gebeurd in het jaar 1(523, dat een schipper met eene lading hout uil Noorwegen kwam, en te Kzuinazijl1 binnen liep. Die schipper had uit aardigheid cenige levende kreeften in eenen korf meegebracht voor zijnen reeder, die te Leeuwarden woonde. Dien korf met kreeften droeg hij 'savonds, toen het al duister was, door de stad Dokkum, en toen kwam er, bij ongeluk een van die beesten uit de mand te vallen, juist voor de deur van zekeren vroedsman, Grada. Des anderen daags, 's morgens vroeg, toen de dienstmaagd de straat zoude aanvegen, vond zij dat beest daar liggen. Zij liep verschrikt het huis weer in, en _ riep: „Heere, Froedsman ! Kom gau 'ris foor deur. Heere, wat leit ffdaair 'n raair ding op 'e straaite?" Vroedsman, met eene roode kamerjapon aan, met de witte slaapmuts op het hoofd, en met afgezakte kousen, liep terstond naar buiten. Hij sloeg de handen van verbazing in één, en zei: «Dit is 'n mirakel! smid dat ok w'n jong weze van die roek, die hier boven in 'e lynnehoom nes- • Kene kleine havenplaats, oostwaarts van Dokkum, aan de Lauwersee. «telt ?" Hel duurde niet lang of daar liep al spoedig een hall' honderd menschen bijéén, om hel schepsel Ie beschouwen. Ken catechiseermeester, die daar ook voorhij kwam, riep: «Minskcn! inins«ken! sien il heest dochs niet an; want ik looi' dat it de «Basiliscus is, daar men fan in 'e Skril't leest; it kon jiinine «allegaar il leven koste." — «'t Mocht in skvt, meesier!" zeidc een turfdrager, die daar met zijn korf voorbij kwam, „ik hew «him al goed in siin freet sien; 't stomme beest sal ons niks „doen, in die d'r in mingelen hier foor over het, dan sal ik «him daaidlik met (Ie tange in miin korf legge, in draaige him „waair de frinden him hewvve wille". — «Dal gaait an!" zei vroedsman. De tang werd gehaald, de kreeft in den korf gelegd, en toen ging de man eerst naar de brouwerij, om zijn kan bier i>p te drinken. Daar van daan recht ilit naar den burgemeester, met een troep straatjongens achteraan. De tnrfdrager zette den korf in het voorhuis neer, en vroedsman ging in de kamer bij burgemeester. Mij sprak den burgemeester met een erg bedrukt en verschrikt gezicht aan, en zei: «Goeie morden, Kurgemeis«ter!" — «Goeden morgen, Froedsman ! Jou hier soo froeg al «over «Ie Hoer, man?" — «.la, Burgemeister! Wij hew we hier «'11 raair stuk, Burgemeister. Wij hcwwe fan 'e morgen '11 levendig «ding op straait tonnen, en gien ininske weet wat ding of it is, „of boe it hiel, Burgenieister. Wij hewwe it metnomen, Burge«meister: it staait in 'tfoorhuus, Burgemeister. Wil Burgemeister „it ok 'ris sien, Burgemeister?" — „Fooral in believen, Froeds«man!" zei die beer; «.Ion wete, seldsaamhcden biu ik altoos «nieuwsgierig 11a." De Burgemeester, die een eerste grappenmaker was, zag terstond wel dat het een kreeft was, maar bij hield zich nog dommer als de vroedsman eigenlijk was. Hij sloeg dan de handen samen en zei; „Froedsman! Froedsman! ik loof dal «er ons slimme dingen over 't hoofd bange! Soo'n ding staat «in gien kronvk beschreven, in soo lang as de wereld staat is „er soo'n ding in Dokkuui niet vertoond. Hel is een stuk van «te feel belang. Daarom gefoel ik mij verplicht om nog heden «morgen 0111 tien uur den raad Ie beleggen, om dan te bepalen, «wat of wij met dit monster sullen aanlangen. .Ion komme dochs «ok, Froedsman?" — «.Ia wis, Burgemeister!" Des morgens 0111 tien ure dan kwamen de Heeren bij eikanderen in het Kaadlmis. De inand met den kreeft er in werd in de Raadzaal gebracht; ieder van de Heeren zag iK'iirt voor beurt in de mand, en ging daarna weêr op zijne plaats zitten. Sommigen van de Heeren waren maar juist dapper genoeg om het onnoozele heest aan te durven zien. Toen allen weer gezeten waren, zei de Burgemeester: „ Heeren van de Kaad van Dokkum ! De Heeren «hebben gezien dal er in onze stad een wonderlijk creatuur gebonden is , en daar men niet weet, welk dier dit is , en fanwaar liet „gekomen is, soo hel) ik het selve hier gebracht ten einde liet „adv_vs tan de Heeren te hooren. Daarom U, froedsmau Grada! „als de oudste fan den raad dezer stad, traag ik het eerst : „wat dunkt u fan dit beest?" „Ikke!'" zei vroedstnan (Jrada, „ik hliif bij iniin eerste advys, „dat it nainentlik ien fan die jonge roeken is, die foor iniiu deur „daair in die liooge lynneboomen nestele; want waar duvel suud „it ding anders wegkomen weze? 't Kan ok niet nut 'e straait„stienen kropen weze." „Daar hen je mis in, Froedsinan!" zei de burgemeester. „Mijn /soon heeft onlangs een nest fol roeken uitgehaald , en die jonge „roeken geleken nergens meer op as op oude roeken. Nu is de „beurt aan u, froedsmau Inia!" „Heeremistiid, Burgemeister! wat weet ik, froedsmau Ynje, „fan freinde gedierten». Ik hew wel seggen hoord , dat de kanarje„feugels, as se jong hiune, dat se dan kropen. Suud ik ok 'n „kanarjefeugel weze ?" „Zou een jong kanariefogel dan grooter zijn als een oude? „Dat spreekt sicli immers selfs tegen," sprak daaro|) «Ie burgemeester. „Dat weet ik niet," zei vroedsman lnia. „Wij sien alderde„genst, dat groote minsken klein wudde kinne.1 Miin grootlader „is fan burgemeister al bierdrager wudden." Nu wa.s de beurt aan den vroedsman Starkenholte, een Groningerlander, een rijk man en een lijn man; lijn in de kerk, en lijn in de wereld. Toen diens beurt was om te spreken, zeide hij in zijne eigene Groningerlandsche spreektaal: „Ik wijt „nijt, ik leut' Burgemeister! dat onze Meister Douwe nog geliik „had het, dat et nomentlik '11 Bosiliscus of '11 ploagbeest is, „doar de Heere ons met besuiken wil veur onze souden en „ongerechtigheid, en «1 «lat goddelooze vlouken , dat in Dokkom „doan wordt. Doaroni hol ik mi oau Meister Douwe." „Meister Douwe," viel vroedsmau Grada daarop in, „die het „wel eerder de planke mis weest. Ferleden jaar song er foor „it bordtsje in 'e kerk: „Aller oogen wachten", op 'n Kam Bij dezen uitval begon de geheele raad van Dokkum te lachen, maar de burgemeester niet. Die moest zijne deftigheid ophouden , en hij sprak weer : „Als er dan niemand fan de Heeren is, die mij eenige iu„lichtiug in de saak geven kan, soo laat dan eens de beide „stadsboden boven komen, of die ons in dit gefal ook nog „souden kunnen dienen." De boden kwamen boven, en zagen een voor een i» den korf. De een was een stakker; hij durfde het beest niet bezien , en geloofde ook steevast aan Meester Douwe. „Ik sil der miiii „oogen niet na draaye, Heeren!" zei die man. „Want as it gien „Basilisens is, dan is it '11 plaaigbeest, die nachts omloope *'ii „pest en kwalen ferkondige, en ik suud er foor weze om it „heele beest met korf en al te ferbrannen."'Maar de tweede stadsbode zei ronduit, dat het een kleermaker was, omdat hij twee flinke scharen vooruit stak. Toen werd er ook nog een kleermaker, een oude Duitscher, ten raadhuize geroepen. Maar toeu die man den kreeft in de mand zag liggen, toen werd hij nog bleeker om zijne smalle kaken als tien bleeke kleermakers met eikanderen, en hij riep het uit: „Gott beware, Her Pirgemeister! soll inich die sweer„noot straffen , wenn ich solchen l'eesl langer in de Stadt von „Dokkom tolden sollte. Et is de Teufel, prave Herren! de le„bendige Tenfel. On wann ikke Pirgemeister war, ik that den „Hundsfot in de Graft gooyen on versupen liiin." „Heb ik it nijt seid," zei vroedsman Starkenbolte, „dat we „'t hijr met «Ie kwoade te doun hebben? Dat komt nou van „'t vervlouken en 't koartspeulen , «lat «le noatie hvr dout; nou „loat «Ie Heere hem los, en geeft hem an de kwoade over." „Ja," zei vroedsman Inia, «as it «It; kwaaide is, dan is fer„supen «le baais, want dan helpt gien ferbrannen, want die is „fuurfast." En de heele Raad van Dokkum riep: „Fersupe mar, fersupe!" IK* turfdrager smeet den kreeft in de {{nicht, en de lieele stad van Dokkum was blijde. Maar de kreeft nog blijder. Kttelijke jaren daarna, toen de kreeft al lang vergeten was, toen vischten de Heeren van Dokkum de stadsgrachten met een' zegenjaf, en toen vingen ze onzen maat den kreeft weer in hunne netten. „Soo'n groote garnaait is der nog nooit in Kuropa „tonnen, as dizze hier in dit kleine Dokkum," zei een hopman «van de hurgerwacht. «Die sal ik hewnaire, soo lang tot Syu „Hoochheit de I'rins hier komt!" Hij legde de kreeft (anders gezegd de groote garnaal van Dokkum), om hem in 't leven te houden, met een zilveren kettinkje vast in 't water onder eene brug. — Nog heden ten dage pleegt men er de Dokkumers veelvuldig mede te plagen, dat hun „groote garnaal" te Dokkum onder de ffSvl" ligt, dat is onder de hreede, gewelfde steenen hrug over het vaarwater dat midden door de stad stroomt, en welke „Svl", als een plein vlak voor het Raadhuis gelegen, als 't ware liet middenpunt van de stad uitmaakt. De Dokkumers zijn zeer gevoelig op dit punt;'zij worden wrevelig, als men er hen, met geveinsde belangstelling en ernst, naar vraagt of hun „groote garnaat" nog wel veilig aan de ketting ligt. .luist dien tengevolge worden ze daar nog altijd mede voor den gek gehouden. Buitendien, onder de Friesche steden lijdt Dokkum altijd veel aanstoot. Het overoude, gansch niet onaardige, vroeger ook bloeiende stadje, met herinneringen, in overblijfselen en in overleveringen, aan Honifacius, den Apostel der Friezen, moet in Friesland de zelfde ongelukkige rol vervullen, die in de andere Nederlandsehe gewesten aan Kampen eigen is, evenals aan Biisutn in Noord-Friesland, aan Schilda en Kriihwinkel in Duitschland , aan de Pintschgau in Duitsch-Oostenrijk, aan Iglau in Bohenien, aan Beaune in Frankrijk , enz. Van de Dokkumers vertelt men in Friesland honderd en meer domme stukjes, zotternijen, uien, grappen en grollen, de zelfde honderd en meer, die men elders van Kampen, van Hiisum, van Schilda vertelt , en nog honderd anderen bovendien. Deze kluchten strekken nog steeds tot vermaak voor andere Friezen, en worden nog steeds in vroolijke gezelschappen verteld, vooral als er een Dokkumer bij is, en vooral als deze zich daarover gekrenkt toont te zijn — zooals in den regel het geval is. Wij willen hier het leed «Ier Dokkumers niet vermeerderen , en Intoii de domme stukjes die men hen nahoudt, hier verder onvermeld, al zijn velen daarvan ook nog /.oo vermakelijk, en geschikt om geestig verteld en lachende aangehoord te worden. De Dokkumers zijn onder de Nederlanders de eenigsten niet wier bijnaam aan de garnaal is ontleend. Ook de ingezetenen van het zeedorp Blankenberge in Vlaanderen, deelen in deze zaak hun lot. Immers ook dezen dragen hij de andere Vlamingen den spotnaam (leer n aar t s. Klokkedieven, dat is de bijnaam van de burgers van Franekêr, en zij dragen dezen leelijken naam om de onnoozele reden dat het wapenschild hunner stad een gouden klok vertoont oi) een blauw veld. Onschuldiger is wel niemand ooit aan eenen leelijken bijnaam gekomen dan die van Iraneker aan den hunnen. Zij dragen hem echter niet alleen. Ook de ingezetenen van Oudewater, van Delfzijl, van Schermerhorn en van Carolinensyl (Oost-Friesland) deelen hun lot. Maar bij dezen moet eene andere oorzaak als te Franeker in het spel zijn-.immers op hunne wapenschilden prijkt er geen klok. Ook andere Friezen, die van 'teiland Ameland, moeten zich zulk eenen oneerlijken spotnaam laten welgevallen, naai aanleiding van het wapenschild hunner woonplaats. Het wapenschild van het Ameland vertoont op de eene helft drie balken, op de andere eene halve maan. Dies noemen de andere Friezen de Amelanders B a 1 k e t s j e a ven,Balk edieve n, en zingen hen ook dit spotrijmke toe: De Amelander schalken. Die stalen eens drie balken. 's Avonds in den maneschijn, Daarom zal 'thun wapen zijn. Een schalk en een guit, dat is vrijwel het zelfde, volgens de hedeudaagsche beteekenis van deze woorden. Rn zoo heeten de Amelanders niet enkel Schalken, ze heeten ook Guiten. Ie Hol werd, het Friesche dorp aan den vasten wal waar het hoofdveer is op het Ameland, waar dus de Amelanders in den regel eerst voet aan wal zetten, zingt de straatjeugd dien eilanders toe — in het Friesch natuurlijk: De Ameldnner Guten, Dy komme hjir mei Kkuten; Hja geane foar de Unsters «tean Eii kvpje troch de ruten. \ oor eenen Amelander is Holwerd, wat voor eenen Holwerder Leeuwarden is, voor eenen Leeuwarder Amsterdam, voor eenen Amsterdammer Londen. Als een Amelander jongmcnsch voor hel eerst aan den vasten wal komt, /.iet hij daar zoo veel, dat zijne nieuwsgierigheid groot el ij ks opwekt. Hij kan zich niet bedwingen , en, gewend als hij is aan liet vertrouwelijke, ongedwongene, gemeenzame verkeer van de tnenschen onderling op zijn eiland, gaat hij ook te Holwerd al te vrij voor de ramen der ingezetenen staan om naar binnen in de kamer te turen. Die van Workuin heeten Brijbekken. De uitlegging van den oorsprong van dezen spotnaam is tweeërlei. Sommigen meenen, dat er van ouds onder de Workumers steeds velen geweest zijn, die de letter r niet wel konden uitspreken, die dus behept waren met het spraakgebrek dat men in Friesland brijen, en in Holland brouwen noemt; en dat men deswegen den Workumers den spotnaam van Brijbekken gegeven heeft. Anderen denken eenvoudig aan eene bijzondere liefhebberij der Workumers voor het eten van brij. Welke van deze twee meeuingen nu de ware is, moet ik in het midden laten. De eene reden is zoo waarschijnlijk ot zoo mogelijk, als de andere. Onder de Friezen, vooral onder de Friesche stedelingen, zijn er steeds velen voor wie de goede uitspraak der letter /• eeu struikelblok is — meer in aantal dan elders in de Nederlanden het geval is. Wijl dit spraakgebrek veelal erfelijk is, van ouder op kind overgaat, zoo kan het zeer wel zijn dat er een tijd geweest is, waarin een groot deel der Workumers brijde. En aan den anderen kant, brij, de bekende melk- en ineelspijze, is steeds eene zeer algemeen en dagelijks gebruikte spijze bij het Friesche volk geweest; en is dit nog. De Workumers deelen hunnen spotnaam niet de Zwollenaars. Immers de inwoners van Zwolle, ofschoon meest als Blauwvingers bekend, moeten zich toch ook den spotnaam van Brij bekken laten welgevallen. En bij de Zwollenaars behoeft men niet te twijfelen of hun spotnaam Br ij bekken van het brijen of gebrekkig spreken herkomstig /.ij, da» wel van de bekende volkswijze. De Zwollenaren brijen schier allen. Te Zwolle zijn duizenden menschen, die de r niet goed uitspreken; 't zij dan dat deze gebrekkige uitspraak veroorzaakt wordt door eenig aangeboren gebrek aan de spraakwerktuigen — 't zij dat bij dit brijen eenvoudig nabootsing van anderen, of eenvoudig gewoonte in het spel is^ In der daad zijn er duizenden Zwollenaars die, al» ze in Holland zijn, of' met Hollanders spreken, of anderszins bij andere gelegenheden eens niet hunne aangeborene stadstaal willen spreken, maar Hollandsch , — alsdan volstrekt niet brijen. Maar die anders, als ze in hunne eigene stad zijn, of elders met stadgenooten spreken en dus hunne eigenlijke, aangeborene, hunne ware moedertaal spreken, terstond weer in die zonderlinge uitspraak vervallen. Zulk een echte Zwollenaar zal in het eerste geval heel duidelijk b.v. Overijssel zeggen, en in 't andere geval zoo ongeveer Orechiissel (Orech-iissel). Hindeloopen en Staveren zijn twee hoogst merkwaardige stedekens. Hindeloopen, wegens talrijke bijzonderheden en eigenaardigheden in de taal, de kleeding, de zeden en gebruiken der ingezetenen, waardoor ze zich van andere Friezen onderscheiden. En Staveren, omdat het in de middeleeuwen eene welvarende, wijd vermaarde handelstad was, als 't ware de poorte des lands — ja meer! omdat het, volgens de overlevering, de woonplaats is geweest der Oud-Friesche koningen, omdat het de oudste hoofdstad is geweest van het Land tussehen Flie en Lauwers. Het is wel opmerkelijk dat de eigenaardigheden van het bijzondere Hindeloopen en van het Oud-Friesche Staveren als 't ware eenen weerklank gevonden hebben in de spotnamen, waarmede andere Friezen de ingezetenen dezer steden noemen. Immers is (of was althans voor een 50-tal jaren nog) de spreektaal der Hiudeloopers, ofschoon oorspronkelijk goed Oud-Friesch, toch voor andere Friezen ten deele onverstaanbaar, althans moeielijk verstaanbaar, — hunne spotnamen (want ze hebben er wel drie) zijn dit ook. Ik vind als spotnamen der Hindeloopers aangegeven, volgens Halbertsma Thjeunken of Tj ee u n ke n (Waling Oïkstra spelt Tjeunken en zelfs Thé-u n ken) en Thjoaten of Tsjoaten. Deze namen zijn bij het tegenwoordige geslacht niet meer in gebruik. Ik weet niet wat ze beteekenen, nocli ook wat hun oorsprong is, en niemand beeft mij dit ook kunnen verkondigen , al boe dikwijls ik er naar gevraagd, of er anderszins onderzoek naar gedaan heb. Ook W. I'. de Vries, in zijnen Lapekoer trochskodde (Deventer, 1H!)5), schrijft er van: «Ik haw in bulte war dien om to witten to kommen liwat dizze wirden bitsjutte, mar it wier om 'e noclit." De spotnaam van de Hindeloopers, lieden ten dage meest in gebruik, is Uilen (iilen in het Friesch, uien in den tongval der stedelingen); sommigen echter zeggen /uilen, of /uitviert volgens Halbertsma's spelling. Deze tweeërlei uitspraak is bij de nog Friesch sprekende Friezen zeer vreemd, en komt anders nooit voor, tenzij dan bij de Schellingers. Immers de letter // pleegt in den mond der Friezen wel goed vast te staan, en geenszins te wankelen, zooals bij Vlamingen en Zeeuwen, bij Flielanders en Zwollenaren en sommige andere Nederlanders. En waarom de Hindeloopers dan Alen moeten heeten, of anders hiilen, heb ik ook niet kunnen uitvorschen. Inderdaad, het schijnt wel of de Hindeloopers altijd en in alles iets bijzonders moeten hebben, of iets vreemds. Met gaal niet anders! De lieden van Staveren, die oude Friezen, heeten Ribbekliuw.ers — en dit is een naam, dien ik niet met een enkel woord verdietschen kan. Bij hunne wedstrijden in het schaatsrijden, rijden de Friesche hirdriders in voorover gebogene houding (mei de noas op 't iis, zooals de term luidt), al roeiende met de armen, alsof dit molenwieken waren, met korte, krachtige, krassende streken, geenszins met lange, sierlijke zwaaien, maar schier rennende, scharrelende voort; en deze voor 't oog zoo leelijke, maar snel vorderende wijze van schaatsrijden heet in het Friesch kliuwe, volgens den tongval der stedelingen klouwe. Oudtijds, in overoude tijden, toen de hedendaagsche, maar ook reeds zeer oude ijzeren , in hout gevatte schaatsen nog niet bekend en in gebruik waren, reed men op het ijs, op beenderen , op pijpbeenderen uit de pooten, of ook op de ribben van het rund. Zulke runderbeenderen, die den ouden Friezen als schaatsen hebben gediend , glad afgeslepen op hunnen vlakken kant door het schuren over 't ijs, en met gaten doorboord , waar men de riemen door stak , die dienden om ze aan den voet Ie bevestigen, vindt ineu nog wel in Friesland in tien bodem. Bij bet slatten van vaarten en stroonien , bij het afgraven van terpen, komen ze nog wel aan den dag. Natuurlijk was er, bij liet gebruiken de/.er beenderen-schaatsen geen sprake van sehaatsrijden in den hedendaagschen /.in niet bevallige draaien, met zwierige zwenkingen en zwaaien. Het kan niet anders dan een onbevallig en onbeholpen Icliuwen geweest zijn. Al is liet nn eeuwen en eeuwen geleden, dat de oude Friezen zich met zulke runder-pijpbeenderen en runderribben op bet ijs behielpen, de beugenis aan deze zaak is nog steeds bij het Friesehe volk in leven gebleven, zoo als blijkt uit eene spreekwijze, nog heden in zwang. Ken overmoedige Friesehe schaatsrijder daagt nog wel, al spottende en snoevende, eenen anderen uit, in wedstrijd tegen hem te rijden om het hardst of snelst, daarbij aanbiedende dat de tegenpartij op gewone ijzeren schaatsen mag rijden, bij zelf daarentegen het wel op koeribben zal doen. Zoo daagl ook, in het overschoone gedicht van l)r. K. H. Halbektsma , De Winter i/n it Wetterlan" , een overmoedige Friesehe jongeling, Worp met name, de Groningerlanders uit, tegen hein te rijden-. »>Sa geide do d'i'itlitt'ne Woarp: 'k Wol ride om liif en liliben, 'k Wol tsjin de béste ut jimm' doarp, • Den ik op koueribben." ' En ook uit den spotnaam der inwoners van Staveren, Ribbekliuwers, blijkt het gebruik dat de oude Friezen van zulke beender-, van zulke ribbeschaatsen hebben gemaakt. Onder de Friezen die in de vijfde eeuw , met Sassen en Angelen , in Brittanje hunne volkplantingen stichtten, was dit rijden of kliuwen op beenderschaatsen natuurlijk ook in gebruik; en zelfs heeft het, onder hunne nakomelingen, de Engelschen, nog stand gehouden tot in het laatst der vorige eeuw. Immers Dr. .1. H. Halbektsma deelt ons mede: «Het schijnt dat men in Friesland eertijds ook gebruik maakte van koeribben; althans de zwetsers op het ijs, om hunne minachting voor het rijden van eenen mededinger i Zoo schreeuwde toen de uitgelatene Worp: Ik wil rijden om lijf en leven, Ik wil tegen den besten uit ulieder dorp, Dan ik op koeribben. uit te drukken, nemen aan op koeribban tegen hum op ijzeren nchaatsen om snelst te rijden. Kil deze gissing is mij tot zekerheid geworden, toen de bedaagde pedel van het antiquarisch kabinet te Newcastle mij verhaalde, dat hij in zijne kindschheid op koeribben gereden had." 1 Slooten is de laatste en de kleinste der Friesehe steden, en . de inwoners van dit stadje hebben geenen bijzonderen spotnaam. Toch blijven ze van spot niet vrij. Integendeel! De gebruikelijke boeveelheid hoon en smaad wordt hun door de andere Friezen rijkelijk toegediend in een vierregelig rijinke. Men verhaalt dat een gezelschap vroolike en overmoedige jongelingen (en espel biiafeinten), met eikanderen, des avonds laat, den koster van de kerk te Slooten een bezoek bracht, en den man zoo onthaalde op meêgehrachten sterken drank , dat hij daar dronken van werd, ja zich aanstelde alsof hij stapel gek was. Dit werkte aanstekelijk op het jonge volkje. Zij ontnamen den man den sleutel van den kerktoren, klommen in den toren naar boven, en verstelden het uurwerk, zoo dat het te middernacht zes ure zoude wijzen en slaan. Toen weer naar beneden gaande, vonden ze beneden in den toren, in het vertrekje dat den nachtwachter van het stedeke tot verblijfplaats diende als hij zijne ronde had gedaan, dieu man slapende. Zij namen zijnen ratel, waarmede hij op zijne ronde het uur verkondigde , al zingende: tsien ure hal de kink! en verstaken dien, waar de man hem niet zoude kunnen vinden. Ook, van kwaad tot erger vervallende, namen zij zijnen toethoorn, waarmede hij den dageraad verkondigde, en de burgerij wekte (des winters te zes ure), en deden daarin iets wat er volstrekt niet in behoorde. Toen maakten ze door eenig gedruisch den man wakker. Hij hoorde daarop de torenklok zes ure slaan, en geheel verbijsterd denkende dat hij den geheelen nacht doorgeslapen had, wilde hij zijnen ratel nemen, en vond dien niet; nam zijnen hoorn, en wierp dien vol afschuw weer weg; ging naar den koster, en vond dien gek van dronkenschap. In vertwijfeling holde hij de straat op, roepende: i Dr. J. H. Halbertsma, Rinytmintm en oorijzers, in Oeerijsselsche Altnanuk voor Oudheid, en Letteren, 1853. Boargers fen Sleat, stean op! it i» dei: De hotu'11 is fol skyt, en de rottel is wei, De koster in pek . en de toer is mal. Ik wyt net hwet ik roppe aai! Met dit rijmko worden nu nog steeds de ingezetenen van Slooten geplaagd, alsof /.ij liet kunnen helpen dat liet oudtijds eens zóó is toegegaan in hun stadje. Hehhen we hiermede de spotnamen van de elf steden van Friesland (en nog van een Friesch eiland op den koop toe) afgehandeld, thans zijn die van de Friesche dorpen en vlekken aan de beurt. Het aantal dorpen in Friesland is zeer groot; maar onder die dorpen zijn er dan ook velen die zeer klein zijn. Volgens de volksineening zijn er 3(i5 dorpen in Friesland: «sa folie doarpen as der dagen vn 't jier binne", zegt men. En liet getal spotnamen is weinig kleiner dan het aantal dorpen is; immers schier ieder dorp in Friesland heeft zijnen spotnaam. In der daad zijn er in geen ander Nederlandsch gewest zoo vele spotnamen bekend en in gebruik als juist in Friesland. I)r. J. H. Halbektsma zegt van deze zaak: „Dit sit yn 't Frysce laecli om «eltsjoar to narjen mei bynammen, dorp tsjin dorp, ind stsed «tsjin stied. De Anglen ind Angelsaxen hienen dat eak liiein, «ind de scrandre Kemble het yn Sept. 1845 ien geleard stik «foarhezen yn it Archaeologieal Instilute of Great Britain to «London, oer de bv- ind sceldnammen, dy de Angelsaxen «eltsjoar joegen." I)e Friezen zijn dus met hunne spotnamen in oud en goed gezelschap. Maar al zijn die spotnamen ook al oud en volkseigen, ze strekken juist niet ter beschavinge des volks, noch ook ter bevordering van vrede en eendracht , van goede verstandhouding en vriendschap. Waling Dykstra schrijft hiervan: «Overal waren" (oudtijds in Friesland) «befaamde vechtershazen, die snoefden op «hunne kracht en dapperheid, en door velen werden gevreesd. «De feesten waar 'tjonge volk samenkomt om pret te hebben, «bezochten zij met het bepaalde doel 0111 te vechten. Maar dan «moest er eerst tu ist gezocht worden , en hiervoor was gewoon«1 ijk niets anders noodig dan het noemen van den schimpnaam «waarmee de inwoners van een dorp gebrandmerkt waren. Een ((gezelschap jonge lieden van Memildum I». v. bezocht de kennis „te Herlikinn, en begon daar in de herberg, ten aanhoore van „de aanwezigen, te zinspelen op het konsiimeeren van honden. „De Belkumers verstonden dat, en kwamen spoedig tot het „besluit dat die Menamcr Beren voor hun geschimp eens duchtig „dienden afgerost te worden. Zoo ontstond niet zelden een „allerbloedigst gevecht, dat voor de belhamels correctioneele „gevangenisstraf ten gevolge had." In boute rij wil ik die dorps-spotnamen hier opnoemen (voor zooverre ze mij bekend zijn — immers daar zijn er zekerlijk nog veel meer). Zoo heeten de ingezetenen van Berlikum Hounefretters (Hondevreters), bij verkorting Hoiinen (Honden). Ook die van Peasens moeten den hondennaam dragen, maar dan in verkleinvorm; men noemt ze Peasuiner Hountsjes (Hondtjes), in tegenstelling met hunne huren, die van Wierum, die men Ka t sj e s (Katjes) noemt. Honden en katten behooren bij eikanderen, even goed of even kwaad, als Peasuiners en Wieruiners, beide visseherliên op de Noordzee, dus vrienden of vijanden al naar het valt, medestanders tegenover de boeren van Ternaard en Aujum en Metslawier, maar onderling tegenstanders. De Wierunier Katsjes hebben hunne naamgenooteu in de bewoners van het dorp Winaldum, en in die van Baard , die beide Katten heeten. Bij de katten noemt men zoowel de ratten , als in 't bovenstaande geval de honden. Dies heeten dan de ingezetenen van Midluin , het dorp dat het naaste bij Winaldum ligt, R o t te n. Men heeft van deze Winalduiner Katten en Midlumer Rotten zelfs een volksgezegde, dat eigenlijk een raadsel is, maar waarvan ik de oplossing niet weet: De Winamer Katten Jeye de Mullumer Rotten Troch de Harnser kloksgatten. Verder heeten de ingezetenen van Warga Brêgebidlers (Bruggebedelaars), even als die van Heeg, omdat in deze plaatsen op de bruggen tol placht geheven te worden. Die van Oldeboorn heeten Toerinjitters (Torenmeters) en die van Tzum Lyntsjesniders (Lijntjesnijders); deze twee namen staan met eikanderen in verband, zoo als verder in dit opstel zal worden aangetoond. Die van Ureterp heeten O au- breidt- H oasen (Aangebreide Kousen), en die van Eernewoude Luzeknippers. Dit is een leelijke naam, die de Eernewoudsters als onzindelijke en vuile mensehen voorstelt, 't welk bij de Friezen, die zindelijkheid en reinheid zoo boog in eere houden, eene groote blaam is. De Eernewoudsters nemen het dan ook driedubbel kwalijk, als ze met hunnen bijnaam genoemd worden, en juist daarom is hun schimpnaam meer bekend en wordt meer genoemd dan met die van de bewoners der naburige plaatsen bet geval is. Volgens het volksverhaal zoude't geheele dorp Eernewoude zoo dik in 't ongedierte zitten, dat dit er zelfs den toren bedekt. Als het dan kermis wezen /.al te Eernewoude, en de Eernewoudsters zich zelven , hunne kleeding en hunne huizen wat opknappen tegen dien tijd, wordt het ongedierte dan ook vooraf niet bezemen van den toren geveegd. En zoo hijsehen dan de overmoedige jongelieden uit Leeuwarden en (trouw, die des zomers, al spelevarende, met hunne jachten en boeiers op de breede stroomen langs Eernewoude zeilen, wel eenen bezem in den mast van hun vaartuig, tot eene stilzwijgende beschimping; even als ze des winters te Bolsward op de gracht wel met oliekoeken op de schaatsen rijden (zie bladzijde 10 hiervoren). En even als de Bolswarders door die oliekoeken, zoo worden de Eernewoudsters dan door dien bezem in den mast, in helle woede ontstoken en tot wraak geprikkeld, die dan in vervolging en beschimping van de beleedigers, en zelfs in vechtpartijen, soms te water, als in een zeeslag, voldoening eischt en vindt. De inwoners van Arum lieeten Moudekrüpers (Kruipers in het stof van den weg), en die van de naburige dorpen Pingjum en Kimswerd noemt men ook wel zoo. Deze bijnaam, die nog al raadselachtig is, schijnt dus aan den geheelen noordwestelijken hoek van Wonseradeel eigen te zijn. De ingezetenen van Blija noemt men Bellefleuren, die van Holwerd Roekefretters (Roekevreters), die van Marrum Gibben (Wilde duiven, Veldduiven), van Hallum Koekefretters (Koekvreters), van Stiens Hotten (Ratten), als die van Midlum; van Hijum S k i e p e b i 11 gel s (Schapebengels), van Britsum Keallekoppen (Kalfskoppen), van Rinsumageest H o u new ipp ers (Honde- wipper»), van Kollutn Kattefretters (Kattevreters), van Ternaard BargestrApers (Varkenvilder»), van Hantum M a rge - i t er» (Merg-eters), van Birdaard Skiepekoppen (Schaapskoppen), van Grouw Tsj i iufordounsers (Kaasverdansers), van Irnsmn K a 1t e k 11 e p p e ld e rs (Katteknnppelaaru), van Akkrinn Skyl stoelen (men zie de verklaring van de/en naam verder in «lil opstel), van Makkum 8tranjutten en Miigen (ook deze namen worden verder in dit opstel nader verklaard), van Wirdum Toerke fret ters (Torentjevreters), van Menaldnin Heren, van Finknin F1 i n t e r s (Vlinders), van Sint-Jacohi-Parochie IJ a 111 111 e vreters, van Sint-Aiina-Parochie H aapkop peil, van Onze-Lieve-Vrouwen-Parochie Wortelkoppen, van Oude Hildtzijl Vlashalen (Vlasstengels! deze vier laatstgenoemde namen worden niet in het Frieseli gesproken, noch door mij geschreven , maar in het Nederlandsch, omdat op liet Bildt, de grietenij waarin deze vier plaatsen gelegen zijn, niet liet Friescli de volksspreektaal is, maar een Ond-Hollandsch , met Friescli vermengd dialect. Verder heeten de ingezetenen van Lekkum Mie u wen (.Meeuwen 1, van Tietjerk B i i z e s n i d e r s , van Garijp Klitsefretters, van Suameer 8a 111 a r i t a 11e n , van Berguni Koustirten (Koestaarten), van Oostenneer B r o e k o p h a 1 d e r s (Broekophouders), van Eestruin Oksen (Ossen), van Veenwouden Gleaunk oppen (Gloedkoppen, Heethoofden), van de Valom, een gehucht in Dantumadeel, Gnob; van Buitenpost Bri lusters, van Kollumcrzwuug H y 11 gs t e f i 1 d ers of H y n gs t e s t rü p e rs , (Paardevilders), van de Rottevalle Glêudragers, van Drachten K e al 1 es t i r t e 11 (Kalverstaarten) en Bó 1 le 11 (Wittebrooden), van Boksuni Kneppelders (Knuppelaars), van Beetgum Skierroeken (Bonte Kraaien), een naam dien ze gemeen hebben met die van Balk; van Dronrijp Sleepsloffen, van Minnertsga Ke alle bout en (Kalfsbouten), van Lollum Stippers, van Pingjum B e a 1111 e h ü 1 e 11 (Boonehuilen), van Spannum EartepAlen (Erwtepeulen), van Winsuni Spinsekken (Spinzakken), van Baayiim Eartepotten (Erwtepotten), van Ooster-Littens Ropeinen (Roepeenden), van .lorwerd I) w e i 1 s t i k k e 11, van Weiduni Wynhounen (Windhonden), van Hilaard Promillen (Pruimen), van Molkweruin Tsjoensters (Heksen of Toove- naars), van \V arns 8 k i e p e 1 oa rt en (Sehapekeutels), van Wondsend Driuwpollen (Drijvende eilandjes — zooals er in de meren en strooinen rondom Woudsend wel voorkomen), van Koiidnm Benntajes (men spreekt uit : Bjentsjea) of ook Niike ierdappels (Boontje» ol' zieke aardappelen); van Aehlum Fjftrskiters, (Vuursehijters), van Idsegahui/eii BeannefretI e r s (Hoonevreters), van Gaast O 11 e r t'r e 11 e r s , van de (laastmeer H 1 ij e n , van de Joure K 1 i e n ro gge n (kleine , zoete broodjes van rogge gebakken; aan de .lonre bijzonder eigen), van Langweer I) v k w o a r t e 1 s , (Dijkwortels , een groot en grof soort van wortel» ol' peeën). Kindelijk de inwoners van liet vlek Heerenveen noemt men I'oe li o ii n n e n , dat een bijnaam is voor hoogmoedige en opgeblazene, veel drukte en beweging makende menselien. Elke naam , die onder menselien gegeven en gedragen wordt, heeft eenen oorsprong, eene reden van beslaan, eene beteekenis. Dit is zonder twijfel ook niet alle deze spotnamen liet geval, maar — die oorsprong, ilie beteekenis is geenszins meer bij alle namen bekend. Integendeel, hel grootste gedeelte dezer namen is duister van oorsprong en heduidenis. Wie weet er onder de hedendaagsehe Friezen waarom bijvoorbeeld de ingezetenen van Langweer Dykwoartels lieeten , die van Berguin K ou e h t i r t e n , die van Britsum K ea 11 e k o p pen? Waarom de Lekkumers Mieuwen, de Marrumers (ribben, de Balksters en de Heetguniers Skierroeken lieeten? Kn die van Ariun M o u d e k r ft pe r s , van Hijmn S k i e p e b i n ge I s , van Pingjuni B e a n n e li ü 1 e n ? De huislieden te Warns houden, of hielden, veelal een melkschaap op het erf'hunner woning ('t welk trouwens in Friesland in 't algemeen gebruikelijk is bij de geringe burgerij ten platten lande); des avonds en «les morgens verzamelen ze de sehapekentels, teil deele om hel erf zindelijk Ie houden, ten deele om die keutels als mest te gebruiken op de hooge, zandige akkers van hun dorp. Daarom hoont men die van Warns met den naam van 8 k i e p e 1 o a r t e 11, (Sehapekentels). De oude vrouwen te Winsiim sponnen oudtijds, en nog in liet begin dezer eeuw, veelvuldig het garen voor de wevers te Franeker; zij braehten dan het gesponnen garen in groote zakken naar e kerktoren van het dorp Tzum is zeer hoog; volgens de volksineening is hij de hoogste toren vVn Friesland. De honge toren van de oude Sint-Martens-kerke in het naburige Franeker is eene Deventerkoeks-lengte lager, /.egt het volk. In de 17 eeuw zoude te Oldeboorn een nieuwe kerktoren gebouwd worden, lil dat groote en schoone, van ouds reeds aanzienlijke dorp wilde men nu ook eenen bijzonder ('raaien toren bij de kerk hebben; en niet alleen de fraaiste — het moest ook de hoogste toren van Friesland worden, hooger nog dan de Tzuinmer toren. I)e Boornsters vaardigden dus twee man uit hun midden al' naar Tzuin , om den Tzu er toren te nieten, ten einde daarnaar het bestek van hunnen eigenen nieuwen toren te kunnen maken. Die Hoornster mannen maten dan ook den Tzuinmer toren, en berekenden zijne hoogte, en, toen ze daarmede klaar waren, gingen ze in de herberg te Tzum wat rusten en zich verkwikken met spijs en drank, eer ze weer op de t'huisreis gingen naar Oldeboorn. Maar de Izummers, die de eere van hun dorp niet wilden prijsgeven, de eere van den hoogsten toren des lands te hebben, sneden onderwijl in de herberg listiglijk een paar ellen al van het touw (it lyntsje, lijntje), dat de Boornsters als torenmaal mede naar huis nemen wilden. De Boornsters bemerkten niet, hoe (Ie Izummers hun, in den letterlijken zin des woords, te kort gedaan hadden; zij kwamen met de maat van den 1 zummer toren I huis (met de goede maat, zoo ze meenden), en bouwden in hun dorp eenen nieuwen toren, die nog eene el hooger was, als hunne maat aangaf. En een fraaie toren met opengewerkte spits was het, ook een hooge toren — en zoo staat hij nog heden ten dage, een sieraad van liet dorp Oldeboorn. .la, maar in stede van de hoogste toren van Friesland te zijn, hooger dan de Tzummer toren, was hij integendeel nog eene el lager. In het begin hielden de Tzummers zich stil. Maar toen de Boornster toren kant en klaar was, brachten ze, vol vermaak in het leed van anderen , zelve hun schelmstuk uil. Sedert heeten die van Oldeboorn Toe r mj i t ters (Torenmeters), en die van Tzum Ly n t sj esn i d e r s. De ingezetenen van het dorp Grouw hebben den naam van een vroolijk en levenslustig volkje te zijn, en gaarne, als het pas ol' ook geen pas geeft, eens een deuntje te «lansen. Oudtijds was «laar eens een gezelschap jongvolk hijeen, en, wijl er juist dien «lag een rei/.ende speelman in liet dorp gekomen was, die daar ook overnachten zoude, zoo hnu;htuii de jongelui dien inaii in de herberg, en weldra kwamen de beenen van den vloer, en draaiden en zwaaiden ze lustig rond. De speelman moest betaald worden, en dat deden de Grouwsters ook. Maar zij hadden nog van dansen niet genoeg; al weer en al weer moest de speelman vedelen, Jol laat in den avond, tol middernacht. Eindelijk had niemand van het gezelschap nog geld in den zak, om deu vedelaar te betalen. Maar een van de jongelingen , de zoon van eenen kaaskoopman, wist wel raad. Hij haalde uit zijns vaders pakhuis eene groote nagelkaas, om die den speelman als loon te geven. Deze nam daarmede gaarne genoegen - maar of de vader, des anderen daags, toen het geval uitkwam, dit ook deed, meen ik te moeten betwijfelen. En sedert heeten de Grouwsters T s j i i s ford o u 11 se r s , Kaasverdansers. In der daad is men te Grouw, spoediger dan wel elders in Friesland, klaar niet een dansje, lu de jaren 1N(>4 en't>5 , toen ik als levenslustig jongeling veel Ie Grouw verkeerde, en onder de Grouster fammen eene trouwe verloofde, eene lieve bruid had, werd daar veel gedanst bij 't gezellig samenzijn van het jongvolk, en het devies Efternei dounsje, in Friesland zoo bekend, werd daar toen strijk en zet toegepast bij elke feestelijke volksbijeenkomst , van welken aard ook. Eens op eenen avond in den laten herfst zat ik te Grouw in de herberg, niet eenen vriend, die mijn gast was, student als ik. Jongelingen, jonge mannen uit de Grouwster burgerij, boerezonen, schippers-/em<<;«,, ook een paar matrozen (büte-farjers), waren «laar, gul en vroolijk en eerbaar, gezellig met ons vereenigd. De piano werd tusschenbeiden door den eenen of den anderen bespeeld, en menig Friesch liedje („li wier op in Simmerjoun", „Forjit iny net, as bolle wyutsjes waeye", en vooral „De Bolseter-" en »l)e Snitser-Merke") werd er helder op gezongen. Daar zaten ook een paar bejaarde schippers, en ook «lezen werden door de algemeene vroolijklieid aangestoken. Een van deze twee, een oorbeeldige oude waterrot, niet nog luslig schitterende oogen in 't gelaat, dut door weer en wind gebruind en gerimpeld was, sprong op, en vertoonde ons den Zevensprong. Hij zelf zong het deuntje, dat daar bij behoort: »Hestou wol 'ris lieard fen de suune, de saune? Hestou de saunspron# wol 'ris dounsjen sjoen?" «Da's ien, (la's twa, (la's Irije, da'» fjouwer, da's fiif, da's seis, en da's saun!" en poemp! sloeg hij niet het voorhoofd op den vloer — en boem ! daar stond de zestigjarige niet een sprong weer overeind, lenig en vlug als een jongeling, onder 't gejuich der omstaande Tsj i i sfordou n sers. Kn dan wordt er, reeds van oudsher, nog gezegd: „Frisia nou cantat, nou saltatFriesland zingt niet en springt niet! Het was een alleraardigst tooneeltje uit het Friesche volksleven van den goeden , ouden tijd. 1 En waar vindt men dat 1111 nog zoo in onzen kwaden, hedendaagschen tijd ? Die van Akkruin hebben eenen bijzonderen, geenszins mooicn spotnaam: Skytstoelen heeten ze. Van ouds heet zeker meubel, eene soort van stoel, waar men kleine kinders in zet, op z'11 platst uitgedrukt: skytstoel, in betrekking op het ronde gat, dat in de zitting is, en dat tot zeker bijzonder doel dienstig is. Later, ook nog in deze eeuw, noemde men in Friesland zulk een meubel gewoonlijk kakstoel-, dat was al wat fatsoenlijker. Thans is men al weer een graad fatsoenlijker geworden, en zegt men meest tafelstoel. Hebben de Akkrumers oudtijds misschien zulke skytstoelen eerder of meer in gebruik gehad voor hunne kinderen dan andere Friezen? Of waren juist de Akkruiner skytstoelen bijzonder mooi, of anderszins bijzonder — en is alzoö de spotnaam der ingezetenen van dat groote en fraaie dorp te verklaren. Wie zal 't zeggen! Opmerkelijk is het dat er nog zulk een Oud-Akkrumer skytstoel is overgebleven, en tot op den dag van heden (immers nog voor twee jaar) aan den tand des tijds ontsnapt. Een handelaar in oudheden, op z'11 mooist „antiquaire" genoemd, te Amsterdam, had toen nog zulk een meubelstuk in zijn bezit; — Oud-Friesch model, zooals ik er in mijne jeugd nog velen 1 Zie mijn werk Oud Nedrrland ('s-Gravenhage, 1888), bladzijde 327. in Friesland hel» gezien. Maar deze stoel was zeer bont van verwe, en er was een lüjmke op geschilderd, achter op de bekkeling (ruggeleuning). Dit rijinke: In * t jaer 1710 NVerd ick voor het eerst gesien. lek was vercierd al nae behoor en Als kackstoel voor den eerstgeboren Uyt de houwlickstrou Van Geert Ackrum en syn vrou. De inan die liier genoemd wordt, had geen eigenen geslachtsnaain , zooals vele Friezen uit den geringen hoeren- en burgerstand, in die tijden. Hij was een Geert Sjoukes, een Geert Bonnes, een Geert Hvlkes, een Geert Folkerts ol'zoo iets, maar hij deze gelegenheid schreef hij zijnen naam, deftig, als Geert Ackrum, omdat hij een Akkruiner was, te Akkrum woonde. Zoo iets gebeurde in die tijden, en ook later, tot den jare 1811 toe, wel meer, en is de oorsprong van menigen hedendaagsehen geslachtsnaam. ! Welk een huisselijk, welk een aardig tafereeltje wordt ons door dit eenvoudige en ongekunstelde, maar geenszins onbevallige rijmke als voor de oogen getooverd. Een jonge vader, Irotseh op zijnen eerstgeborenen, verrast zijn wijfje, op den eersten verjaardag van hun kindje, van hun kroonprins, met eenen nieuwen , fraaien, misschien door hem zeiven gemaakten, door hem zeiven met een eigengemaakt „vaers" beschilderden tafelstoel, dien hij ten overvloede, in de vroolijke stemming van zijn hart, Voor dit huisselijke feestje nog bijzonder versierd had met groen en bloemen — zeker wel met palmgroen, dat in de 18de eeuw in geen enkel tuintje ontbrak, met papieren bloemen en met klatergoud — «vercierd al nae behooren". En hoe aardig wordt het kindje aangeduid, de kleine Sjouke of Bonne of Hvlke of Folkert Geerts, als de „eerstgeboren uit de huwelijkstrouw van Geert Ackrum en zijn vrouw." Een tafereeltje van een- 1 Bij voorbeeld, van de hedendaagsche geslachtsnamen Akersloot. Medemblik, Wijdenes. Beets, Barsingerhorn, Schermerhorn, Schagen, Opperdoes, Dokkum. Deinum, Hinloopen, Hoogeveen, Barneveld, Eibergen, Pijnacker. Oosterwijk, Steenbergen, Muntendam, Goudriaan, Valkenburg. Hoogstraten, Leuven, en vele anderen. Bijzonderlijk in Noord-Holland is deze soort van namen veelvuldig vertegenwoordigd. vond, van ongekunstelde en zeker dankbare blijdschap, van waar huwelijksgeluk. O rijkdom van zegen, waer soo de liefde viel!" De ingezetenen van Makkum , een groot dorp ol' vlek aan de Zuiderzee (eigenlijk aan bet Flie), waar rail ouds handel en scheepvaart en nijverheid tierden, zijn zoo rijk als die van Leeuwarden. Even als die, hebben ook de Makkuiners twee spotnamen; men noemt ze zoowel Makkumer Miigen als Makkiimer 81 ra n j u t te u. Deze laatste benaming is eigenlijk een scheldnaam. Een strandjut is een strandroover, iemand die bij nacht en ontijd, bij stormweer, langs het strand loopt, om alles wat uit zee aanspoelt, vooral allerlei goed van gestrande schepen, lading en wrakstukken, ook kisten en kleedingstukken der schepelingen zich wederrechtelijk toe te eigenen; een man die, als hij kan, zich zelfs niet ontziet om den armen schipbreukeling, die nog levend liet strand bereikt, te berooven, of zelfs hem te dooden , om geen getuige van zijne schanddaad in dien man te hebben — in stede van hem hulp en bijstand te verleenen. Van ouds her strandden er jaarlijks wel Friesche schepen, die naar de Oostzee voeren om graan en hout Ie halen, op de westelijke kust van .Jutland. De •lutten nu hadden den naam, en de daad ook, zich veelvuldig aan strandrooverij, in bovengenoetnden zin, schuldig te maken. Menig Friesch zeeman heeft schip en lading, gefd en goed, ook wel 't vege leven, op de .lutsche kust, in handen der .lutsche straudroovers moeten laten, (leen wonder dat de ,,Strdn-jntten" bij de Friezen fel gehaat waren. Het schijnt dat er oudtijds ook onder de Makkutner ingezetenen sommigen waren, die zich aan strandrooverij schuldig maakten, en dat men deze Makkuiners, in navolging van den naam der .lutsche roovers, ook Strandjutten heeft genoemd. De andere bijnaam van de Makkuiners heeft geen oneerlijke beteekenis, maar geeft integendeel eervol getuigenis van den trouwen, Friesehen zin, op liet gebied der taal, die den Makkuiners eigen is. Een Oud-Germaansch woord heet «maag" (oudtijds maegh) in het Nederlandsch, en miich (miiy, myg) in het Friesch, en beteekent bloedverwant in het algemeen, iu 't bijzonder neef, soms ook kleinzoon. Zoo beteekent ook het Latijnsche woord nepos ' zoowel kleinzoon al» neef (broeders of zusters zoon). In liet Nederlandsch is liet woord maai/, op zich zeiven en in deze beteekenis, schier volkomen verouderd, maar bet leeft toch nog in bet woord maagschap, verwantschap, waarvoor vele verbasterde Nederlanders heden ten dage liever de Frunsche woorden familie en parentage gebruiken , die ze dun tot familie en parmentasie verknoeien. Het woord maag leeft ook nog in de uitdrukking „niet man en maag", waaronder men iemands gebeele verwantschap en aanhang verstaat. Dit „man en maag" wordt heden ten dage ook veelvuldig verbasterd tot „met man en maagd", en tot „met man en macht", ja zelfs tol „met mannemacht", omdat men liet oorspronkelijke woord niet meer kent. Met miich, de Friesche weerga van het Nederlandscbe woord maag, is bet al niet veel beter gesteld. Ook dit woord is beden ten dage uil den mond des Frieschen volks (met uitzondering van de Makkumers) verdwenen. Maar de Friezen, die geene vreemdelingen zijn in hunne eigene geschiedenis, kennen dit woord nog uit bel antwoord: Ja, Wibe-miic/i! dat Swob Sjaardema, de weduwe van .larieli Hottinga, (lat valsche wijf, aan haren neef Wibe Sjoerds Sirtema thoe Groustins gaf op zijne vraag Sicob-nift! is 'tlauwa?, toen zij dien neef Wibe, ten jare 1580, met leugentaal lokte op de brug van haren burcht Hottinga-hüs te Nijland, en hem daar verraderlijk door hare krijgsknechten gevangen nemen liet. En zelfs in de 17de en in de vorige eeuw was 't woord miich nog in de spreektaal der Friezen in gebruik. Gysbert Japicx gebruikt liet nog een en ander maal in zijne gedichten; b. v. Lolcke myg, Neef Lolke; ook in de vermaning, die Haytse-yem, Oom Haitse, zijnen neef Nijzgierige Jolle toedient: «Tinkste it tygge oer, foare in ney, Fen dy salm, Myg! rinste wey." (Bedenkt Gij het ter dege, voor en na, van IJ zeiven, Neef! loopt Gij weg — 't is te zeggen •. (Jij krijgt eenen afkeer van U-zelven.) Ook Eei.ke Meindekts gebruikt dit woord nog in dezen ' Van dit Latijnsche nepos is het Fransche neven, en van dit Fransche neven weer het Engelsche nephew afgeleid, terwijl de Hoogduitsche en Nederduitsche en Nederlandscbe woorden Neffe, neve en neef met nepos uit den zelfden taalwortel ontsproten zijn. y.iu, in y.ijn bekend volksboek It libben fen Aagt&je Ysbratids, gedagteekend van 177i>. Maar, is dit Oud-Friesche woord elders al nit den mond des volks verdwenen, de Makkmners hebben het in stand gehouden, en gebruiken het nog heden ten dage, vooral ook als vorm van aanspraak, bij jongelingen en jonge mannen, waar men elders in Friesland befte! /.egt, of ju! En dit oude en goede gebruik, nog getuigende van den bloeitijd onzer tule, strekt den Makkumers tot eere, maar het heeft bun ook, bij de andere Friezen, den spotnaam M a k k timer Miigen bezorgd. Ook in den spotnaam der ingezetenen van Suameer speelt taalkunde eene kleine rol. I)e naam van dit dorp is in het Frieseh Suamar, eene samentrekking van den oorspronkelijke!!, volledigen naam Sudera-mar, flat is in hel Nederlandsch Zuidermeer. Het dorp draagt dezen naam omdat het ligt bezuiden de Bergumermeer, de bekende groote meer bij het dorp Hergum. De naam Suderamar, Suamar, Suameer (Zuiderineer) staat in tegenstelling met dien van het dorp Eastermar, Oostermeer, dat beoosten de Bergumermeer ligt, en met dien van het gehucht Noar(lermar, Noordermeer, dat benoorden die meer gelegen is. De naam ■Suamar, zooals de geijkte Friesche schrijftaal eischt, wordt in de dagelijksche spreektaal der Friezen nog nader ingekrompen tot Samar, Sumar, Semar (met toonlooze e, en den klemtoon op mar). Van Samar tot Samaria, de naam van eene stad en van eene gouw in het oude Palestina, is, op den klank af, geen groote stap; in scherts komt men er geleidelijk toe den Frieschen met den Bijbelschen naam te zamen te brengen. Samar dan eenmaal Samaria genoemd zijnde, moest men er wel geleidelijk toe komen om de ingezetenen van Samar Samaritanen te noemen. Zoo berust de spotnaam der Suameerders op eene letter- en woordspeling, in scherts bedacht. Lollutn is een klein dorp in Wonseradeel; maar deze dorpsnaam is toch in geheel Friesland bekend. Immers een flauw sausje van wat meel, wat edik , wat mosterd , met water te zamen gekookt , en dat de arme huismoeder, in tijden van nood en gebrek, wel haren man en kinders zuchtende voorzet, om, in plaats van vleesch- of spekvet, bij de aardappelen gebruikt te worden , noemt men Lolliimer stip. Stip, omdat men de drooge aardappelen bij liet eten in dit sausje stipt of doopt. Of nu dit schrale, armoedige sausje juist veel, of meest, Ie Lolhim op de tafel van den arme komt, of daar, in hongerjaren , eerst op verschenen en dus eene Lolliimer uitvinding is, weet ik niet. Maar wel, dat Lollumer stip te recht eenen kwaden naam heeft onder de Friezen, en dat de Lollumers, als y.c Slippers genoemd worden, dezen naam juist niet als een vleinaam opvatten, als een naam die van weelde en welstand getuigt, maar als eene getuigenis van kommer en gebrek. De inwoners van het dorp Molkwerum, die oudtijds veel talrijker waren dan tegenwoordig, eu die toen voor een groot deel uit rijke zeelieden en schippers hestonden („welvarenden" in den dubbelen zin des woords), hadden van ouds veel bijzonders in hunne spreektaal, in hunne kleeding, in hunne zeden en gebruiken, evenals die van het naburige Hindeloopen. De eigenaardigheden van de Molkweriiniers kwamen wel in hoofdzaak overeen met die van de Hindeloopers, maar ze waren daar toch ook aanmerkelijk van onderscheiden ; ze hebben slechts tol het einde der vorige eeuw, toen de Molkwerunier welvaart verloopen was, stand kunnen houden. Toch onderkent men nog heden ten dage den Molkwerunier van andere Friezen, aan enkele bijzonderheden in zijne spreektaal. In den bloeitijd van Molkwerum, zoo van de jaren 1(500 tot 1750, lagen daar soms wel twintig en meer, (volgens Halbertsma wol sech stiel") Molkwerunier koopvaardijschepen , allen met het zwaantje, het wapen van Molkwerum, in de witte baan van de vlag, te gelijkertijd te Amsterdam aan den dijk bij de Haringpakkerij (thans het westelijkste deel der Prins-Hendrikskade), en in het Damrak, (e laden en Ie lossen. En zoo ook Ie Breinen en te Hamburg, en verder op teDantzig, Riga,Reval en andere havens in de Oostzee. Aan de Haringpakkerij te Amsterdam, bij de Panaalsteeg is daar nog heden eene herberg, die dien goeden ouden tijd in gedachtenis houdt. Dat huis, 't welk voor weinige jaren uit- en inwendig nog geheel het karakter van 't begin der jaren van 1(500 vertoonde, maar dat sedert verbouwd is in den hedendaagschen trant, draagt nog zijn ouden naam „Het wapen van Molqueren', aan den gevel, en it Mollcivarder Swanke, hel Molkwerunier Zwaantje, slaat er nog steeds, in beeltenis, boven de voordeur. Ei! hoe menige Molkwerunier zeeman, Tsjalling, (rosse of Sierd , heeft, twee honderd jaren geleden, daar bij den waard in liet voorhuis zijn mingelen Haarlemmer bier gedronken! Hoe menige Molkwerunier schippersdoehter, Jildoe, Fod of Kimme, heeft daar bij de waardinne in 't kamerke achter '(voorhuis, haren verscho venen foarflechter te recht gezet, of hare verwaaide frissels wat geordend ! Kveiials de spotnamen van de Hindeloopers zoo bijzonder zijn, dal men ze niet eens meer verstaat, veel minder nog verklaren kan, zoo heeft de spotnaam der Molkweruiners ook al weer iets zeer bijzonders: te weten dit: dat hij niet geldt voor alle Molkweruniers zonder onderscheid, maar dat hij slechts op de Molkwerunier vrouwen betrekking heeft, en de Molkwerunier mannen buiten schot laai. De mannelijke ingezetenen van „het Fi'ieschc doolhof" (zooals liet dorp Molkwerum oudtijds genoemd werd, wegens de onregelmatige, schier verwarde wijze waarop de huizen daar, over zeven pollen, eilandjes, verdeeld, schuins en scheef naast en nevens, voor en achter eikanderen gebouwd waren) — de mannen van Molkwerum dan hebben geeneii spotnaam. Maar de vrouwen van dit zonderlinge dorp heeten bij de andere Friezen en Friezinnen Tsjoensters, Molkwarder Tsjoensters, dat is: Heksen, Molkwerunier Heksen. Het werkwoord heksen, tooveren, is in het Frieseh tsjoene. Daarvan afgeleid, noemt men in Friesland eene vrouw, die tsjoene, die tooveren of heksen kan, eene tsjoenster, eene heks of toovenaarster. De mannelijke vorm van het zelfstandige naamwoord, van tsjoene afgeleid, zoude, volgens de regels der taal, tsjoender moeten wezen; inaar dit woord is mij nooit voorgekomen. Trouwens, tsjoene, heksen, tooveren, was van ouds hoofdzakelijk het werk van vrouwen. Niettemin, de volksverhalen en volksoverleveringen der Friezen weten juist ook wel te berichten van Molkwerunier mannen, die tooveren konden. Men leze daar maar eens over na een geestig verhaal, vol van oude overleveringen , dat onder den naam van It Hexershol geschreven is door Dr. .1. H. Halbertsma, en voorkomt in Leed in Wille in de Flotgearzen, Diinter (Deventer), 1854. > In den bloeitijd van Molkwerum waren de Molkwerunier mannen en jongelingen, als schippers en zeelieden, geregeld negen of tien maanden van het jaar van huis — op zee, of in vreemde havens. Omstreeks Sint-Nicolaas'-dag kwamen ze thuis, en met Sint-Pieter's dag, den Oud-Frieschen zeemansdag, gingen ze al weer aan boord. Van het vroege voorjaar tot het late najaar waren daar te Molkwerum, om zoo te zeggen, geen andere mannelijke wezens in het dorp dan jongens beneden de twaalf, en grijsaards boven de zeventig jaren, behalve dominé, vermaner en schoolmeester, kastelein, bakkeren winkelman, en een paar kleine ambachtslieden. Dan hadden de zeemansvrouwen en dochters een leven zonder tier, zonder rechte fleur — al hadden ze ook volop werk in huis en hof, en met de verzorging van het paar stuks vee, dat allen hielden. Dan zaten ze, na afloop van hare bezigheden, bij eikanderen, en vertelden eikanderen honderd malen de zelfde oude verhalen van heksen en van tsjnenev , van foartsjiernierye en dt'ibeldsicht, van skynseh en van spoek en foarspnek; en wat ze niet van mem of van beppe of van moaike (moeder, grootmoeder en moei) hadden gehoord, dat bedachten ze in hare vaak verhitte en ontstelde verbeelding er bij , zoo dat ze op 't laatst zeiven ook aan tsjoenen, aan allerlei duivelskunstenarijen begonnen te doen. Zoo zijn de Molkwerumers, bijzonderlijk de Molkwerunier vrouwen, de froidju feu 't Heksershol, aan den spotnaam van Tsjoensters gekomen. Te Birdaard, bepaaldelijk in de rij huizen die langs de Dokkumer-Ee zich uitstrekt, woonden van ouds vele kleine slachters, die hunne slacht waar, bijzonderlijk schapevleesch , en t vleesch van nuchteren kalveren (dit laatste ook wel spottender en smalender wijze Birdaerder skyljisk — schelvisch — genoemd) op de weekmarkten te Leeuwarden en te Dokkum uitstalden en verkochten, of anders bij de boeren in den omtrek uitventten. Naar de schapekoppen , het geringste deel van het geslachte beest, noemde men die slachters Birdaerder Sk iepekoppen, Schapekoppen, een spotnaam die op al de ingezetenen van Birdaard is overgegaan. o o Even als in andere gewesten voorkomt (A m s t e r d a m sche Koeketers, K ie k e 11 v r e t e rs van Brussel, Konijn eters van Duinkerke), zoo zijn er ook bij de Friezen vele spotnamen in gebruik,' die aanduiden dat in deze of' gene plaat* de eene „ of andere spijze (of ook geen spijze) bijzonderlijk is gegeten geworden. Zoo heeten de inwoners van liet dorp Herlikuin Hounefretters (Hondenvreters), die van Koll Kattefret- lers, die van Hallum Koe k e f r e 11 e rs, als de Amsterdammers, die van Holwerd H o e k e fre 11 e rs, die van (Jnast 011 e r fr e tters, die van Garijp K 1 i t se f re 11 e r s (Klitsen, in 't Nederlandsch Klissen of Klitten, zijn de hloemhoofdjes van Arctium Lappa), enz. Zoo de overlevering waarheid spreekt, is de spotnaam der Herlikumers al van zeer oude dagteekening. Ten jare 1182 bezochten de Noormannen, als zeeroovers, de Friesche havenplaats Utgong (sedert verdwenen, door de dichtslibbing der Middelzee) en het naburige Berlikum, en ze plunderden, verbrandden, verwoestten die plaatsen. De inwoners, ten gevolge daarvan aan allerlei ellende, ook aan hongersnood ten prooi, kwamen er toe om hunne honden te slachten en te eten, 't welk hunnen nazaten, nu nog heden, zeven eeuwen later, door de andere Friezen, met den spotnaam H o u n e f re t te rs wordt nagehouden. Hij al de niet, of nauwelijks eetbare dingen (klitten, honden, katten, roeken, otters); die, volgens bovenstaand lijstje, door Friezen zijn gegeten, en hun eenen spotnaam hebben bezorgd, overtreffen de Wirdumers de andere fretters nog grootelijks. Den ingezetenen van het dorp Wirdum in Leeuwarderadeel wordt niets meer of minder verweten, dan dat zij eenen toren zouden hebben opgegeten. Zij worden derhalve Toerke fretters, torentje vreters genoemd. De kerk te Wirdum pronkte oudtijds met twee torens — en dat vonden de Wirdumers juist één te veel; ze konden best één van die torens missen, meenden ze. Dies besloten ze, ten jare 1680, in kommerlijken tijd en toen de geldmiddelen deikerk uiterst gering waren, om één van die twee torens voor afbraak te verkoopen, en de opbrengst ten bate der kerk aan te wenden. En zij voorden dit besluit ook uit. Trouwens, als het er enkel oin te doen was om geld te maken, dan misten de Wirdumers in dezen hun doel niet. Want de toren, die toen reeds zeer oud was, maar geenszins vervallen, en die uit de elfde of de twaalfde eeuw dagteekende, was geheel opgetrokken van tufsteen, zoo als de oudste Frieselie kerken allen. De afbraak van den toren leverde 1395 ton tufsteen op, en die steen werd voor 4790 gulden verkocht, en meest naar Makkum vervoerd, waar men er tras van maalde. Men kan uit deze hoeveelheid steen afleiden , dat de toren groot en zwaar moet geweest zijn. Dal hij nu, in den spotnaam van de Wirdumers, een toerke, een torentje, genoemd wordt, heeft dus niet te beduiden dat het een kleine, onaanzienlijke toren zoude geweest zijn. Maar de verkleinvorm van het woord, maar toerkefretter heeft heter val, is den sprekers gemakkelijker om te zeggen, dan het eenigszins stootende toerfretter. .luist de Frieselie volksmond eischt dat men de woorden vloeiend kunne uitspreken. . De toren'was hij de afbraak nog hecht en sterk. Hij zoude, ware hij sedert dien tijd goed onderhouden geworden, nog lieden kunnen staan als een gedenkteeken van den kerkdijken bouwtrant der friezen uit de vroege middeleeuwen. Jammer! dat men hem aan de baatzucht, hoewel dan in nood, heeft opgeofferd. \ oor dit snood bestaan hunner voorouders dragen de Y\ irdumers nog heden hunnen spotnaam. In bovengenoemde namen wordt eten en eters smadelijk als vreten en vreters (frette en fretters) aangeduid. Deze lompheid in spreekwijze is niet den Friezen alleen eigen. Zelfs de burgers van het t/uasi zoo fijn beschaafde, half verfranschte Brussel worden door de andere Brabanders en Vlamingen ruwelijk Kieken vreters gescholden,' even als die van Hulst Wijnzuipers heeten, in tegenstelling met de K ood bi erd r i n kers van Harelbeke. Maar, nevens de fretters weten de Frieselie spotnamen toch ook, in beleefder vorin, van iters, eters. Zoo heeten de ingezetenen van Hilaard wel Prom iters (Pruimeneters), om de reden, die op bladzijde 38 reeds is vermeld. En die van Hantum dragen den naam van Margeiters, Marge-iters (Mergeters, Merg-eters). 1 Opmerkelijk is het, dat men ook in Brabant van fretters spreekt, als in Friesland, en niet van vreters. De bekende spotnaam der Brusselaars wordt door den Zuid-Brabantschen , v°lksmond steeds als K iek e nfretters uitgesproken. ■ De spotnaam Marge-iters is zekerlijk ook van zeer oude dagteekening, misschien nog wel veel ouder dan die van Hounefretters van Berlikum. Reeds in overoude tijden, in den zoogenoemden vóórhistorische!! lijd, in het steentijdvak, was hel merg uil de pijpbeenderen der dieren eene bijzondere lekkernij voor de inenschen. De versteende beenderen van het wilde gedierte, die men in bergholen en in den bodem, of in de hoopen afval van de maaltijden der menschel) uil den grauwen vóórtijd, nog heden wel vindt en uitgraaft, zijn veelal gespleten, door slagen met de steenen hamers en beitels, die den lieden toenmaals lot wapenen en werktuigen dienden — gespleten, stuk geslagen, verbrijzeld, om liet merg er uit te halen, nadat men eerst het vleeseh er af geknaagd had. En al de eeuwen door, tot lieden toe, gold en geldt hel merg der beenderen te recht als eene krachtige spijze, als eene bijzondere lekkernij, die, op een sneedje brood gesmeerd, bij boer en burger bijzonderlijk den huisvader toekomt. Ja, de Friezen, bij wie alle oude zaken zulk een taai leven hebben, gebruiken nog heden een spreekwoordelijk gezegde om aan te duiden dat deze of gene met eene kleine versnapering of eene andere kleinigheid, in 'I algemeen gemakkelijk en lichtelijk kan verlokt en verleid worden. Dan zeggen ze van zoo iemand : det wiif (of dy tzierl) is mei in margebonkje to faiigen , dat wijf (of die kerel) is met een mergbeentje te vangen. In latere tijden, toen de inenschen langzamerhand van ruwe en zwervende jagers tot stille en vreedzame herders, en nog later tot rustige, gezetene landbouwers waren geworden, en men niet meer uitsluitend of hoofdzakelijk het vleeseh at van de dieren op de jacht gedood of uil de kudde geslacht, maar hoe langer hoe meer ook allerlei plantaardig voedsel den inenschen tot spijze begon te dienen — later kwam het merg der beenderen niet meer zoo dagelijks op den discli, niet meer zoo veelvuldig op de tonge. Toen begon de huisvrouw kunstmatig merg te maken — als ik dat zoo eens noemen mag. Zij kookte in een pot allerlei voedsel, zoowel van dierlijken aard, vooral ook zuivel, als van plantaardiger! oorsprong (granen , meelachtige vruchten) te zamen tot eene weeke, zachte brij of pap, waaraan men nog wel den naam van merg bleef geven. Te Leeuwarden is een oud en vermaard en rijk geslicht, uit de middeleeuwen dagteekencnde, het 8int-Anthonij-Gasthuis, dat thans ten deele een zoogenoemd proveniershui» is, waar oude lieden, tegen vooruit-betaling van zekere somme gelds, hun leven lang kunnen inwonen en gevoed worden, zoogenoemd „den kost kunnen koopen". Die kost, de spijzen, die daar gereed gemaakt en den inwonenden verstrekt worden, zijn veelal eigenaardig, en veelal nog zeer ouderwetsch toebereid, zoo als men dat reeds in de middeleeuwen deed. Onder die spijzen is er eene, die een samenkooksel is van varkenshloed, roggenineel en vierkante stukjes reuzel, met stroop, rozijnen en wat kruiderijen daar toe. Dat bloed is van de varkens die in de Slachtmaand geslacht worden, en hun vleesch en spek moeten geven om ingezouten of gerookt te worden, voor de wintertering der bewoners van Sint-Antoon's gesticht. Dal saamgekookte mengsel wordt in wijde darmen gedaan, als beuling, eerst eenige weken bewaard (belegerd), en dan gegeten. Wel! hel is in der daad eene gezonde en krachtige spijze, ook zeer smakelijk voor eenen Frieschen mond, al zoude men de samenstelling aanvankelijk ook wat vreemd vinden. Deze kost noemt men in Friesland Bargemarge, dal is: varkensmerg, en hij wordt als eene bijzondere, veel begeerde lekkernij, die buiten liet SintArilhonij-Gasthuis niet te verkrijgen is, door de bewoners van dat gesticht, tegen Kersttijd, aan verwanten en vrienden ten geschenke gezonden. Dat is dus kunstmatige merg, die nog de gedachtenis aan verouderde tijden en zeden in wezen houdt. Te Hindeloopen placht men ook aan samengestelde, weeke kooksels den naam van marge Ie geven. Nog in deze eeuw droeg «lik gekookte rijstepap aldaar dien naam. Ook gort niet rozijnen samengekookt noemt men hier en daar in Friesland ook wel marge. Al zulk soort van spijzen noemt men er ook wel in 'I algemeen potmarge, in de Sassisehe gewesten van ons land wel pöttiensbeulink, even als men in Holland wel van pot-eten, van hutspot, van gestampte pot spreekt. 1 Volgens Dn. .1. H. Hai.bektsma 1 Deze naam Potmarye is, zonderling genoeg, ook eigen aan eenen ouden, kronkelenden stroom, die. beoosten Leeuwarden, uit de Greuns voortkomt, langs "t d«>rp Huizum vloeit en te Leeuwarden in de Stadsgracht of Buitensingel uitmondt. Hoe dit vaarwater aan dezen bijzonderen nrani komt, is mij niet bekend. (De Lapelcoer fen Gabe Skroar) iH margemiel (letterlijk mergmaal in t Nederlandsch) „de avondmaaltijd die door de boeren bij geeindigden hooioogst aan de hooiers gegeven wordt, en bestaat uit pannekoeken, gort met rozijnen," en/.. Eindelijk meldt de oude Kii.iaan, in zijn zestiende-eenwseh woordenboek, dat Marghe een Friesch woord is en Bolinck (beuling) of worst beteekent. Maar genoeg van marge, en van de Hantumers, die deze spijze zoo gaarne en zoo veelvuldig aten, dat zij van de andere Friezen eenen spotnaam daarom gekregen hebben. Nu resten nog de Heerenveensche Poe h oa n nen, dat zijn hoogen overmoedigen, druktemakers, ophakkers. Naar I)k. E. Laurillahd, mijn voorganger in het verklaren van Nederlandsche spotnamen, w illen we ten slotte luisteren in 't gene hij mededeelt over dezen spotnaam der ingezetenen van het Heerenveen. „Als de burgers wvan Heerenveen den naam van Poehanen krijgen, dan is dit «eene bespotting van dien voornamen naam Heerenveen , — geen ffboerenveen, maar „het veen der heeren". Want wat is een poelman? „'t Is iemand, die zich kenmerkt door stoutheid en grootspraak. „Nu, zóó, zegt men, zijn de Heerenveeners, en dat er iets van «aan kan zijn, zou men haast gissen, als men er bij bedenkt, «dat Heerenveen zich „het Friesehe Haagje" noemt, zoo wel als „de Friesehe Hofstad." Die nu nog wat nazwelen wil op het veld der Friesehe spotnamen , vindt al licht iets van zijne gading in Dr. .1. H. Halbertsma's Skearwinkel feu Joute-baes De spotnamen van steden en dorpen in het Nederlandsche gewest Friesland zijn biermede tamelijk uitvoerig behandeld en verklaard. Zoo ik op deze wijze ook de spotnamen der steden en dorpen van de andere Nederlandsche gewesten wilde beschrijven , zoude dit zekerlijk een al te uitvoerige arbeid worden, en den lezer van dit boek al licht vervelen en verdrieten. Ook zoude 't meer kennis en wetenschap van mij eischen, dan mijn deel is. Dies laat ik het, in dezen uitvoerigen zin, bij de boven behandelde Friesehe namen blijven. Misschien dat anderen zich genoopt gevoelen of lust hebben, de overige, hier vervolgens nader opgenoemde spotnamen op hetere wijze te beschrijven, als mij met «ie Friesche namen gehikt is. Dit hoop ik. Eene opsomming echter van de overige Nederlandsche spotnamen, voor /.oo verre mij die bekend zijn, moge hier nog eene plaats vinden. Die mij /.ouden willen navolgen in 't verklaren van spotnamen, vinden dan hier eene aanleiding daartoe. Enkele korte aanteekeningen wil ik hierbij ook niet achterwege laten. U Sommige volkseigenc karaktertrekken hij Friezen, Sassen en Franken, de drie oorspronkelijke Gerinaansehe stammen, waaruit het Nederlandsche volk hoofdzakelijk is samengesteld, sommige uitingen van de volksziel hij den eenen of den anderen van deze volksstammen, Wijven nog steeds bemerkbaar voor den nauwkeurigen waarnemer van het leven onzes volk in de Friesche gewesten, in de Sassische gouwen, en in de Frankische streken. Tot de bijzondere kenteekenen van den Sassischen stam behoort zekere stijfheid en stemmigheid, zekere nuchterheid en dorheid van geest, behoort eeu gemis aan bewegelijkheid en losheid, aan geestigheid en vroolijkheid, aan huinor vooral. Hij de Drenten , en bij de Overijsselaars in het midden en in het oosten van bun gewest van ouds her gezeten, bij de oude landzaten in den Geldersehen Achterhoek (al 't land beoosten Zutfen), in mindere mate hij de Friso-Sassen in Groningerland , in 't noorden en westen van Drente en in noordelijk Overijssel, is deze kenmerkende eigenschap nog steeds aanwezig. Zij vindt onder anderen ook hierin hare uiting, dat de lieden uit de verschillende steden en dorpen van deze gouwen eikanderen in veel mindere mate spotnamen geven, dan de Friezen en Franken in Friesland, Holland en Vlaanderen doen. Dit blijkt reeds terstond bij de Groningerlanders. Terwijl de spotnamen der Friezen tusschen Flie tin Lauwers bij vele tientallen zijn te tellen, zijn er in het anders zoo na verwante en zoo 11a gelegene Groningerland slechts weinigen van die namen bekend. Dat zijn de Molboonen of Booneters endeKluunkoppen van de stad Groningen, de Klokke dieven en de Krabben van Delfzijl, de Aardapp el doggen van Wagen- borgen, de Koedie ven van Ter Munten, 9) kan men nader bescheid vinden aangaande de Oost-Friesche spotnamen. Dat men verder oostwaarts in Duitschland , onder anderen in Mecklenburg, de spotnamen ook kent, leert het Korrespondenzblatt des Vereins fin' Niederdeutsche Sprachforschung, deel \ 111, bladzijde 47. Van Groningerland zuidwaarts gaande, vinden we in Drente, waar het Sassische bloed (de eigenaardige levensuitingen van den Sassischen volksstam) bij de landzaten zich sterker doet gelden dan het Friesche, de spotnamen weêr weinig bekend en weinig iu gebruik. Geheel het zelfde is het geval in Overijssel en in Gelderland. Met uitzondering van de S t e n r v a n ge m van Kampen en de Blauwvingers van Zwolle, die over geheel Noord-Nederland bekend zijn , komen de weinige Drentsche, Overijsselsche. en Geldersche spotnamen schier niet in aanmerking bij de overtalrijke spotnamen in de Friesclie en Frankische gewesten. Mij zijn bekend de M ngge s j» u i t e r s (of bij verkorting de Mngge 11) en de Kloeten van Meppel, de Knol le 11 van Grolloo, de Moeshappers van Anderen, de Koekoeken van Elp.— Een groote dichte inuggezwerm omzweefde de spits van den toren te Meppel; de burgers (lachten dat liet rook was , en , gedachtig aan het spreekwoord „waar rook is, daar is vuur" , liepen ze te hoop, haalden de brandspuit, en begonnen den vermeenden torenbrand te blusschcn. Die Meppelsche Muggespui ter» vinden hun weerga in de M a 11 e b 1 u ssc li e r s van Meclielen. De andere spotnaam van de Meppelders, Kloeten, hebben ze te danken aan de groote kluiten boter, die in hunne stad door de boeren uit den omtrek, nog tot in de tweede helft dezer eeuw, ter markt werden gebracht, en die hoofdzakelijk hunnen weg naar Amsterdam vonden, waar ze, in den tijd vóór de liedendaagsche boter- en kunstboter-fabrieken, onderden naam van „Meppelder Kluiten" veelvuldig aan de kleine burgerij gesleten werden, wijl de Drentsche boter goedkooper was dan de Friesclie en Hollandsche. Kloete is de Drentsche uitspraak van liet woord kluit. In Overijssel ken ik de Blauwvingers van Zwolle, de Kamper Steuren, de Brijliappers van Blankenham, de Katten van Blokzijl, de Rudekikkers en de Huns vorens van Genemuiden, de K rogge 11 van de Kuinder, de Bleien of Bleisteerten van Zwartsluis, de Windmakers van Hengeloo, de K w e k k e s c li u d d e r s van Delden , de G r u p p e ndrieters van Oldenzaal, de Meel re te rs van Borne, de Stokvisschen, Poepe 11 of Geutendrieters van Deventer. Te Zwolle viel ten jare 1H82 de toren van Sint-Michiel's kerk in , en werd niet wéér opgebouwd. Het klokkenspel dat in dien toren hing, werd aan Amsterdammers verkocht, die den aanmerkelijken 'prijs daarvan in louter dubbeltjes betaalden. De Zwollenaars hadden dagen lang werk (zoo luidt de overlevering) om al die dubbeltjes uit te tellen, 0111 le zien of ze den vollen koopprijs wel ontvangen hadden. Ze vergisten en vertelden zich telkens, en dan moesten ze weer van voren af aan beginnen. Van al dit dubbeltjes tellen kregen ze blauwe vingers. Die nu nog eenen Zwollenaar wil plagen, neemt diens hand en beziet nauwkeurig de vingers. In den regel krijgt hij dan onmiddellijk met de andere hand van den Zwollenaar een peuter om de ooren. De Kampenaars vingen oudtijds in hunne rivier eens eenen bijzonder grooten steur. Wijl ze toch eenigen tijd later een gastmaal wilden aanrichten, en alsdan dien visch zoo goed gebruiken konden, werden ze te rade hein voorloopig nog wat le laten zwemmen, tol tijd en wijle ze hem van noode zouden hebben. Maar om den steur dan te beter weerom te kunnen vinden en vangen, bonden ze hem een bandje met een belletje inn den hals, en zóó ging de visch weer den l.lssel in. Men zegt dat een echte Kampenaar, als hij over de IJsselbrug gaat, nog heden altijd in 't water tuurt, of de steur er soms ook nog is. «Je kunt toch maar nooit weten!" — De inwoners van hel stadje Liinen bij Dortinund in Westfalen deelen met de Kampenaars de eer Storen (Sleuren) genoemd le worden. W aarom, weel ik niet. — De spotnaam der ingezetenen van Oldenzaal is hier boven op bladz. 8 reeds verklaard geworden. Kn die nu den Oldenzaalschen spotnaam verstaat, begrijpt ook al gemakkelijk wat die van Deventer (de derde van de drie vermelde namen) beteekent. De Geldersche spotnamen, weinig in getal, zijn de volgenden: K 11 o t se n d r age r s van Nymegen , Metworsten van Zutfeu, Koolhazen van Lochein, Mosterdpotten van Doesburg, Vleescheters van Driel, Pepernoten van Elburg, Bokkingkoppeu van Harderwijk, H a 11 e kni ppers van Enspijk, Knutten en Hui basten van Nunspeet, Heugters van Uddel, Kraaien van Haaften en Kladden van Ek en van lngen. De ingezetenen van Harderwijk hebben, hunnen spotnaam te danken aan de bokkingnering (haringvisscherij, bokkinghangen en handel) die er veelvuldig wordt uitgeoefend, en die aan de stad zekere vermaardheid gegeven beeft. Oudtijds loen Harderwijk ook nog eene hoogeschool rijk was, werd er wel gefluisterd «int men daar voor geld kon verkrijgen, wat slechts door ingespannen studie verkrijgbaar moest wezen. Hierdoor kwam liet rijmke in zwang, dat de kenmerkende bijzonderheden van Harderwijk weergaf in deze woorden : Harderwijk is een stad van negotie, Men verkoopt er hokking en bullen van promotie. Wat men onder de Hui basten van Nunspeet te verstaan liebbe, /.al wel niet iedereen terstond vatten. Huibas ten zijn lieden die (om bet eens in de onbeschaafdste volksspreektaal te zeggen) veel hui in bun bast (lichaam) zuipen; met andere woorden: die veel wei drinken. Zijn de spotnamen in liet algemeen van oude dagteekening, sommigen reeds uit de middeleeuwen afkomstig, en al komt het zelden of nooit meer voor, dat nog hedendaags zulke namen ontstaan en in gebruik genomen worden, toch is mij een voorbeeld hiervan bekend. H a 11 e k n i p p e r s, de spotnaam der Enspijkers, is eerst eene kwart-eeuw oud. In De Navorscher, jaargang XXVI, hl adzijde 264 schrijft .1. Anspach dienaangaande: „Toen de nieuwsbladen in ons vaderland gewaagden van de toebereidselen, welke in de steden en ten platten lande gemaakt werden om , ieder in zijnen trant, het kroningsfeest van onzen geëerbiedigden koning, 12 Mei 1874, waardig te vieren, werden in een artikel der Tiélsche Courant de inwoners van Enspijk als Enspiksche Hanenknippers begroet, dewijl uit dit dorp in den Tielerwaard een stem was opgegaan, die, tot opluistering der feestelijkheid, hanen tegen elkander in 't strijdperk wenschte te doen treden, nadat men dit fiere pluimgedierte van zijn vederbos zou hebben ontdaan. Uit dit voorbeeld ziet men, hoe toevallig en op wat kinderachtige manier dergelijke spotnamen soms ontstaan." Tegenover den nieuwen naam van -de Enspijkers staat de oude spotnaam die aan de ingezetenen van Driel eigen is. Immers deze naam, Vleescbeters, dankt zijnen oorsprong aan de omstandigheid dat de inwoners van Driel in de middeleeuwen eenen zoogenoeniden vleesch- en boterbrief hadden , eene kerkelijke vergunning, waarbij hen werd toegestaan om ook in den vastentijd zuivel- en vleeschspijzen te mogen gebruiken. Zie hierover Kist, Kerkelijk Archief, 1, 1 7 en III, 469, en Budüingh, Het dorp Driel, in den Geldertchen Volks-Almanak voor 18(!il. De provincie Utrecht, tusschen Gelderland en Holland ingesloten, maakt door haar tweeslachtig wezen op volkenkundigen taalkundig gebied den overgang uit van de oostelijke tot de westelijke gouwen van ons land. En zoo mogen dan ook hier ter plaatse de spotnamen van Utrecht genoemd worden , tusschen die van Gelderland en Holland in. Naar mijn beste weten zijn het maar drie; te weten de Keislepers of Keitrekkers van Amersfoort, de Apeluiders van l.lsselstein en de Herenschiet e rs van Benschop. Immers „Si n t-.M a a rt e n s-m a n n e u", zoo als men oudtijds de inwoners van Utrecht, en ook de landzaten van het Sticht wel noemde, maakt geen spot- of bijnaam uit; veeleer een eerenaam. De burgers van Amersfoort vonden eens op een heideveld, nabij hunne stad , eenen z.e'er grooten keisteen, als een rotsblok. Zij ontgroeven dien steen, en sleepten en trokken hem met veel ophef en met groote moeite triomfantelijk naar hunne stad, waar zij hem, als eene groote zeldzaamheid, op de Varkenmarkt ten toon stelden en voor 't vervolg eene vaste plaats gaven. Dit is waar gebeurd, ten jare lfitil. — En die van l.lsselstein luidden eens, bij vergissing, de doodsklok voor eenen dooden aap. Men vindt beide deze voorvallen vermeld en uitvoerig beschreven met naam en toenaam; het eerste in een opstel Dool om Berg in het tijdschrift Eigen Haard, jaargang 1 Hitti, bladzijde (>18; liet laatste in het Bijblad van De Nai'orscher, jaargang IV, bladzijde XXXVIII. Thans van ons punt van uitgang, Friesland, ons westwaarts wendende over het Flie, naar 't aloude Friesland bewesten Flie, tegenwoordig Noord-Holland genoemd , vinden we ook in die gouw, waar de bevolking in hoofdzaak zuiver Friesch, ten deele ook Friso-frankisch van oorsprong is, de spotnamen weer talrijk vertegenwoordigd. Bijzonder in oudheid- of geschiedkundig opzicht, of bijzonder uit het oogpunt der beschavingsgeschiedenis zijn de West-Friesche spotnamen echter weinig of niet. Integendeel, het grootste deel dier namen is ïiuchteren , alledaagsch, plat. Mij zijn de volgenden bekend: Kwallen van Texel,Truanbokken van de Helder, Kraaien van het Nieuwe-I)iep, Hoodjes van Behagen, Tulen, Schapen (Sleepen) en liigg e n van Wieringen, Spreeuwen van Winkel, Ratten van Kolhorn, Zandpissers en Stroobossen van de Zijp, I)odden ol' Dotten (jonge spreeuwen) van Niedorp, Blauwe Reigers van Heer-Hugo-waard, Moppen van Medeinhlik, Vijgen van Kakhuizen , K re 111 e bo 11 e 11, Krenteko ppen, Wortelen en I) u i v e 1 d rage rs van Hoorn, Turken van Opperdoes, Gladooren van Twisk, Speelmakkers van Benningbroek, 15 loot e b ee n e n en I) ii i v e 1 sh oop e 11 van Aartswoud, Hoon en van Blokker, Theekisten van Binnewijzend, Uilen uui Lutjebroek, Aardappels van Nieuw-Bokswoud, Schokken van Hauwert, Bleien van Oostwoud, Gort/. akken en Gortbuiken, ook K e t e 1 k r u ipers enSteenekwak kers van Alkmaar, Koolstruiken van Langedijk, Wr o eters of Mollen van Scherinerhorn, Knoort, Snirt en Snoeken van de Rijp , Wate rro t ten van Akersloot, I, o mperts van Barsingerhorn, Moppen van (ie Beenister, \ ischteven van Kgnioiid aan Zee , K raa i e n van de Graft, G or t hu ik en van Graftdijk , W i 1 dj es van Groot-Schermer, R a pen p I u kkurs van Heiloo, Koeketers van Uitgeest, Langsl apers van Ursem , M ussche n vanEdain, Muunikentroeters van Monnikendam , Beren van Warder, Platpooten van Purmerland, Boon peulen van den II]), Koe keters en Galg'ezagers van Zaandam, Krentekakkers van Zaandijk, Kroosduikers van West zaan en Landsmeer, Eendepullen, Kooleters, Koolhanen en Kool pikkers (ook \ olk van Klaas Kompaan) van Oostzaan, Moppen, Oo re bijters en Uilen van .Jisp, Koeketers en Zeurooren van Koog aan de Zaan, Koeketers en Guiten van Krommenie, Boon peul en, Steenegooiers en Uilen van Wormer, Gladooren van Wormerveer , Vinken van Broek in Waterland , Kiplanders, Gortlanders en Spanjaard en van Assendelft, K 1 a p b e s se n van de Beverwijk, Muggen van Haarlem, Koeketers van Amsterdam, en Kalven van Naarden. Men zegt dat er onder de ingezetenen van Schagen steeds velen zijn inet hoogblond, naar 't rosse /.weemend hoofdhaar, en dat zij daarvan hunnen spotnaam R o odj es hebben verkregen. Zoo dit eerste waar is, dan zoude deze schoone Oud-Germaansche hoofdtooi tot een bewijs te meer verstrekken, dat de Schagers echte Friezen zijn — 't welk trouwens ook zonder tegenspraak is. Waarom die van Scherinerhorn Mollen en Wroeter» heeten, en die van Alkmaar Gortzakken en Gorthuiken, is op bladzijde 6 reeds medegedeeld. De naam Koolstruiken van den Langendijk vindt zijne gereede verklaring hierin, dat in de vier dorpen die deze landstreek Langendijk samenstellen, de teelt van allerlei soorten van kool de hoofdbron van bestaan voor de ingezetenen is. De naam van de Vischteven van Egniond aan Zee is, even als die van de Tsjoensters van Molkweruni, uit den aard der zaak en uit denaard van het woord, slechts toepasselijk op de vrouwen van dat dorp (tot voor korten tijd nog een visschersdorp in de rechte beteekenis des woords — thans echter niet meer.) De Egmonder mannen, even als de Molkwerumer mannen , blijven in deze buiten schot. De naam van de Wildjes van Groot Schermer is reeds zeer oud, en is ook zeer eigenaardig, in zoo verre dat de GrootSchermers zeiven dezen hunnen bijnaam volstrekt niet beleedigend achten te zijn. Zij winden zich namelijk licht op met kennisbonden en andere feestelijke gelegenheden, en dan komt het wel voor, dat ze zich inderdaad als wilden gedragen. Reeds Leeghwater, in zijn Cleyn Cronykxken (eerste helft der jaren 1600), zegt van hen: „De huys-luyden van Schermer waren in mijn „jonckheydt, doen ik daer eerst ghetrouwd was, wat rouw van „manieren en seden: deweleke 1111 mede al seer betemt ende „manierigh zijn." Volkomen „betemt" zijn ze echter ook thans nog „niet. Immers voor en na heeten ze Wildjes. Ook de naam der Kooleters van Oostzaan dagteekent reeds van den ouden tijd. De Zaansche geschiedschrijver Soeteboom zegt er van in zijn werk De Nederlandsche Beroerten (Amsterdam , 1679): „'t Oostzaner Wapen plagt eertijds (so men segt) een „Buyssekool te wesen, so 't schijnt ontsprongen uyt de menig„vuldighevt der Kolen, die men aldaer plagt te telen en te „eten, so dat se de name voerden van Kool-hanen en Kool-eters," Soeteboom spreekt hier in den verleden tijd („so dat se de name voerden"); oudertusschen voeren de Oostzaners dien naam nog heden, ruim twee eenwen later. Zulk een taai leven hebben die spotnamen; ze gaan eeuwen lang, van geslacht <ïf» geslacht over. I)e andere spotnaam der Oostzaners, Volk van Klaas Kompaan, hebben ze volgens l)r. G. J. Boekenoogen , J)e Zaansche Volkstaal (Leiden, 1M7| te danken aan hunnen ouden dorpsgenoot «den beruchten Oostzaner kaper Claes Oerritsz C'ompaen „(geboren 1587, gestorven na 1655), die, najaren lang de zee „onveilig te hebben gemaakt, door den Stadhouder werd begenadigd , en in zijne geboorteplaats zijn leven eindigde." De Galgezagers van Zaandam ontleenen dezen hunnen naam almede aan een geschiedkundig voorval. Volgens Boekenoogen (in zijn bovengenoemd werk) „ligt de oorsprong van „dezen naam in liet omzagen van de galg, waaraan de schul„digen van liet Zaandammer turlbproer (Mei 1(>78) hingen. „Dit feit gesc hiedde in den nacht van IS op 19 Augustus, 1(>7K." De naam Koeketers van de Amsterdammers is al zeer oud. De bekende, in der daad ook bestaande voorliefde der Friezen voor alles wat zoet van sinaak is (zie lil. 20) in aanmerking genomen, zoo is deze Amsterdamsclie spotnaam almede een bewijs dat de oude burgerij van Amsterdam, in de 16'lceeuw, wier voorouders 411 de middeleeuwen reeds als visschers bij den Dam in den Amstel gezeteu waren , tot den Frieschen volksstam behoorde. Trouwens, ook uit de spreektaal der OudAmsterdammers, gelijk die ons door Gerbrand Adriaensen Brederode is overgeleverd, en zelfs nog uit de spreektaal der liedendaagsche oud-ingezetenen der Noord-Nederlandsche hoofdstad — vooral in sommige bijzondere buurten en wijken — blijkt dit ruimschoots. Dat de smaak in zoetigheid, dat het koek-eten, als een teeken van den Frieschen oorsprong der bevolking, niet enkel tot Amsterdam beperkt is, maar zich over liet geheele Westfriesche Noord-Holland uitstrekt, blijkt uit den spotnaam Koeketers, dien evenzeer de Zaandammers, die van de Koog, van Krommenie en die van Uitgeest dragen. Ook de Moppen van Medemblik, van Hoorn, van de Kreil , van de Beeinster en van Jisp geven getuigenis in deze zaak. In Zuid-Holland, waar het Frankische bloed, bij de oude landzaten weêr langzamerhand, hoe verder zuidwaarts hoe meer, de overhand verkrijgt over het Friesche — iu Zuid-Holland zijn de spotnamen ook weêr minder vertegenwoordigd. Men zoude anders wel ineenen dat, waar de bevolking van menige plaats, van Noordwijk, Katwijk en Scheveningen , van Vlaardingeu en Maassluis, van Dordrecht, enz. zoo opmerkelijk bijzondere eigenaardigheden bezit op volk- en taalkundig gebied, dat daar de spotlust van anders geaarde buren zich wel zoude moeten laten gelden. Mij zijn de volgende Zuid-Hollandsche spotnamen bekend: Hangkousen van Hillegom , Puieraars, Blauwmutsen, H o n d e d oo d e rs en SIeute ld ragers van Leiden, Ooiev a ars, W a t e r k ij kersen Hl u I' f' e r s van 's-G ravenhage, K a 1 fschieters van Delft .Gapers van Gouda, H a k kers van Gouderak , Klokkedieven van Oudewater, ïoove 11 a a rs van Schiedam , Vleet van Vlaardingen , K i e 1 sc h i e te rs van Rotterdam , Schapedie ven van Dordrecht, Zeelepers en Puiers van den Kriel, en Blieken van Gorinchem. Den naderen en volledigen uitleg van deze spotnamen aan anderen overlatende, wil ik er slechts als ter loops op wijzen, dat de eerstvermelde spotnaam der Leidenaars (tevens de meest bekende der vier vermelde), zijnen oorsprong vindt in hunne liefhebberij om in de talrijke wateren die hunne stad omringen , op aal te peuren of te puieren, dat is: op eene bijzondere wijze te visschen. E11 de laatstvermelde spotnaam der Leidenaars oogt op de sleutels van Sint-Pieter, die der stede wapenschild sieren. Ook de Hagenaars hebben hunnen spotnaam aan hun wapenschild te danken (of te wijten), 't welk eenen ooievaar (dat is immers een „waterkijker") vertoont. Van den naamsoorsprong der Kalfschieters van Delft leest men in De Navorscher, jaargang III, bladzijde 373, als volgt: „Zoo was het ook in 't jaar 1574, „toen eenige Spanjaards een aanslag op Delft hadden willen be„proeven, maar tijdig ontdekt zijnde, van onder de muren waren „geweken, waarop hun, reeds lang huiten schot gekomen, een „hagelbui van kogels achterna gezonden werd. Slechts een kalf „dat in de wei liep, werd hierdoor getroffen, en men maakte „toen dit schimpdiehtje: De vrome Delvennren Die schoten een vet kalf, Als zij verdrukket waren Ten tijde van Dnc d'Alf." De ingezetenen van Gouderak danken hunnen spotnaam aan eene woordspeling met den naam van hun dorp: liet Kak in de Gouwe. De Toovenaars van Schiedam, die zich nog het oude gezegde: w twintig van Schiedam, negentien kunnen tooveren" moeten laten welgevallen, maken de Hollandsche weerga uit van dé Friesche Tsjoensters van Molkweruni; evenals de Hollandsche BI i e k e 11 van Gorincheni hunne tegenhangers vinden in de Friesche Bleien van de (iaastmeer. Een bootje, dat omgekeerd, niet de kiel naar boven, midden in de Maas dreef, werd door de Rotterdammers voor een' walvisch gehouden, waar zij hunne geweren op afvuurden. Van daar hun spotnaam. De spotnamen der ingezetenen van de aloude stedekens Brielle en Vlaardingen schijnen mij toe ook oud van oorsprong en oud van vorm Ie zijn. Ik kan ze niet verklaren. Misschien zijn de Brielsehe P u i e rs ook puieraars op aal, en waarschijnlijk hangt de naam der Vlaardingers wel op de eene of andere wijze samen niet hun visschersbedrijf. De inwoners van onze drie zuidelijke gewesten, Zeeland, Noord-Brabant en Limburg, zijn almede niet rijkelijk bedeeld inet spotnamen. Ik ken slechts de Schavotbranders en Maanblusschers van Middelburg, de F'lessched ie ven van Vlissingen, de Ganzekoppen van ter Goes, de Koedieven, Steen koo pers en Toren kruiers van Zierikzee, de Aardappelkappertf van Axel, de S t roo p 1 i k k e rs van Zaamslag, de Peren van Cadzand, de W i n d makers van Sluis. Dan de Wieldraaiers van Heusdeu, de Dubbeltjessnijders van Os, de Brij broeken van Werkendam , de Mosterdpotten van Woudrichem, de H opbellen van Schijndel, de Kaaieschijters van Uden, en de Papbuiken van Sint-Oeden-Rode. Eindelijk nog in Limburg de Rogstekers van Weert en de Wannevliegers van Venloo, Ivuusj (Varkens) van Helden, en Laam m eèker (Lammakers) van Sittard. Aangaande de spotnamen der Venlooërs en der Sittarders meldt het Limburgsche tijdschrift 'tDaghet inden Oosten, (Jaargang IV, bladzijde 104) het volgende: //Ken snaak uit ,/Venloo lind doen uitroepen, dal hij met behulp van twee „wannen, aan zijne schouders bevestigd, zoude van den walmuur «vliegen. Toen het volk in menigte was verzameld, vroeg hij, „of ze al ooit eenen ineusch hadden zien vliegen 't Neen, riep „het volk. Nu, dan zult ge het heden ook niet zien, zei de „snaak, en maakte zich uit de voeten, met de voorop ingehaalde „gelden. Van daar is de spotnaam aan de burgers van N enloo //gebleven. — Het is een Lam maker, zegt men van die van „Sittard. Door laininaken verstaan de Sittnrder burgers (en in t „algemeen alle Limburgers), zich op hunne manier ten koste „van anderen verinaken." De M an e b 1 u ssc h e r s van Middelburg heeten zoo uit de zelfde bekende oorzaak die ook den Mechelaars hunnen gelijken spotnaam heeft gegeven; namelijk het schijnen van de maan op den torentop, 't welk door de burgerij voor brand werd aangezien, en getracht werd te blusschen. Even als te Franeker, te Leiden en elders het geval is, zoo zijn ook uit de wapenschilden van Vlissingen, Goes en Heusden, die met eene tlesch, met eene gans, en niet een wiel be Laden zijn, de spotnamen van de ingezetenen dier steden ontstaan. Zonderling is de oorsprong van den spotnaam (Peren) der Cadzanders. Met de bekende boomvrucht beeft die naam niets te maken. Te Cad/.and spreekt men eikanderen veelvuldig aan (tijdgenooten of evenouders namelijk, en die op vertrouw elijken, vriendschappelijken voet met eikanderen omgaan) met de woorden „Pere! m'n ouwen!" (Pere is hier het 1'ransche woord pere, vader.) .luist zoo spreken de friezen, in de zelfde omstandigheden, eikanderen onderling wel aan met t woord Heite. Dit is het Friesche woord heit, vader. Zelfs knapen en jongelingen noemen eikanderen wel Heite, b. v. Kom Heite! rjiest mei? Kom, mijn vriend! gaat gij mede? Ook onder het volk aan de zeekust in Holland spreekt men op die wijze; onder anderen te Zandvoort. Als jongeling te Haarlem studeerende, liep ik daar menig maal over de Vischniarkt, zoowel om de verschillende mooie visschen te zien, die daar uitgestald waren, als om bet ongekunstelde volksleven gade te slaan , en de volkstaal te hooren spreken uit den mond der Zandvoorder visscherliêu en der Haar- Ionische burgerliiidjes. Dan gebeurde het wel, (lui (leze of gene Zand voorder vischvrouw („Dirkie, Maintje of Miea-rlje" ik kende ze al hij namen) mij toeriep: „ Vwdertje! mot je i/ien mooie pooanen kooape?" of „Kaik'ria vwdertje! watte grooate pooanen/" I'ooiien toch, die schoone visschen, niet hunne fraaie, roode vinnen en groote als gepantserde koppen, trokken steeds bijzonder mijne aandacht. Als ik dan glimlachte, omdat ik, de achttien-jarige, als vwdertje werd toegesproken, riep zoo'n vrouw wel: „Knik! de borxtlacht!" Opmerkelijk is liet toch, dat liet Frieschc heite, liet Hollnndsche radertje en het Vlaainsche (eigenlijk Fransche) pere, zoo geheel in den zelfden zin hij drie verschillende stammen van ons Nederlundschc volk in gebruik is. Ook de vertrouwelijk vriendelijke aanspraak der Cadzanders onderling, „mn ouwen!" vindt in Friesland bare weerga. Immers de Friezen, en ouder dezen de Dokkumers nog het meest, spreken eikanderen wel toe met ,,'ïlde!" als ze hunne eigene taal, of met iioude!" als ze de basterdtaal der stedelingen gebruiken al zijn dan spreker eu toegesprokene ook jonge lieden , in 'I algemeen zonder dat er op den leeftijd van den toegesprokene gelet wordt. He,te! of Voedert je! of Pere, mn ouwen! boe vertrouwelijk en vriendelijk , hoe echt volkseigen en volksaardig klinkt dat ! Do ingezetenen van het Linihurgsehe stedeke Weert lieeten Rogstekers, en dit om nagenoeg de zelfde reden die den Dokkumers hunnen spotnaam Garnalen beeft bezorgd. Men verhaalt namelijk (lat er oudtijds eens eene vrachtkar, die onder anderen ook inet eene mand rog (zeevisch) beladen was, van Antwerpen, over de heide bij Weert, naar Roermond reed. lïij ongeluk gleed er een van die glibberige visschen uit de mand en van de kar, en bleef, door den voerman onbemerkt, in liet breede wagenspoor op de zandige heide liggen. Korten tijd daarna kwam een Weertenaar langs dien weg, en zag den rog. Nog nooit had bij zulk een vervaarlijk schijnend schepsel gezien. Hij schrikte er van: „wat is dat?" De zaak scheen hem lang niet pluis. Hij ijlde naar 't stadje terug, riep alle buren en vrienden 1 Barst is een echt Oud-Hollaiidsctae aanspraaksvorm voor jongeling of jongman Hangt dit woord misschien samen met het Hoogditsche woord Bursche, in de zelfde, beteekenis ? bij eikanderen, en 11a korl hernnd trok men met man en maag er op uit, onder zijn geleide, heidewaarts, om liet vreeselijke monster te zien. Naderbij gekomen werden allen met ontzetting aangegrepen. Maar een paar van de dapperste mannen schepten moed. Zij hadden in de gauwigheid ieder eene spiets meegenomen van het raadhuis, waar op den zolder nog zulk iniddeleeuwseh wapentuig werd bewaard, en staken nu, vol doodsverachting, hun verroest wapen in het lichaam van den visch, dien ze, nadat ze zich van zijnen dood goed en wel overtuigd hadden, als een oorlogsbuit in zegepraal meê terug namen naar hun stadje. Sedert heeten die van Weert Hogstekers, en ze moeten het zich te Eindhoven, te Roermond, te Hasselt, op straat of in de herberg, of waar ze zich maar vertoonen, laten welgevallen dat de lieden hun naroepen, uitjouwen, zingen: De burgerij van Weert Was van eeo dooden rog verveerd! In Zuid-Nederland, waar we enkel de Vlaamsclie, de Dietsche gewesten in aanmerking nemen, zijn de spotnamen weer rijk vertegenwoordigd. De levendige, opgewekte, luidruchtige gemoedsaard , die den Vlaming en den Brabander bijzonder onderscheidt van den Hollander en den Fries, heeft zekerlijk wel aandeel aan den oorsprong en aan het voortbestaan dezer talrijke spotnamen, die immers wel aanleiding geven tot scherts en vroolijkheid , maar ook evenzeer wel tot twist en tweedracht, en bij de 011 beschaafden tot schelden, kijven , vechten. Reeds vroeg hebben de Zuid-Nederlandsche spotnamen de opmerkzaamheid getrokken. Omstreeks het midden der jaren 1500, en zekerlijk veel vroeger ook, waren ze daar reeds algemeen bekend en in gebruik; immers ten jare 15(50 werden ze daar reeds door eenen volksaardigen Vlaming verzameld en in verzen te zamen gesteld. En nog in dezen onzen tijd werden de ZuidNederlandsche spotnamen in de verschillende jaargangen van Ons Volksleven, een Zuid-Nederlandsch tijdschrift, opgesomd, en in hunnen oorsprong en hunne beteekenis nagespoord. Daarheen, en naar andere bronnen , allen achter dit opstel vermeld, verwijs ik dan ook den lezer die er meer van weten wil. Over 't algemeen genomen stemmen de Zuid-Nederlandsche spotnamen in til hunne bijzondere kenmerkende eigenschappen geheel overeen met de Noord-Nederlnndsche. Sommigen van deze namen zijn aan beide landsdeelen gemeen — 't in te zeggen: ze zijn zoowel eigen aan eene Noord- als aan eene Zuid-Nederlandsche plaats. Dat zijn bij voorbeeld: de Muggeblusschers van Turnhout en van Peer, die overeenstemmen met deMnggespuiters van Meppel, ook wat aangaat het verhaaltje, dat den oorsprong van dezen naam vermeldt. Verder de Maneblusschers van Mechelen en die van Middelburg; de Wortels van Ninove en die van Hoorn; de Too venaars van Schiedam , met de Tsj o e 11 s t e rs van Molkwerum en de To o verheksen van Onkerzeele; de Turken van Olabbeek en die van Opperdoes, enz. In beide landsdeelen komen de spotnamen ook veelvuldig, ja zelfs in den regel voor in de gewestelijke of plaatselijke volkseigene spreektaal, en kunnen soms moeilijk in de algemecne boeketaal worden omgezet. In al te platte, soms zelfs onkiesche namen staan de zuidelijke gewesten ook niet boven de noordelijke: A z ij n z ee k e rs van Temseke, Oliezeekers van Sint-Nicolaas, Sc h ij t e r s van Gierle en Most e rd sc h ij t ers van Diest. Het bedrijf dat hoofdzaak is of van ouds was in de eene of andere plaats heeft ook in 't Zuiden menigvuldige aanleiding gegeven tot het ontstaan van spotnamen : Wol sp i n 11 ers van Desschei, Bessem binders van Maxenzeele, Tegelbakkers van Stekene, Pelsmakers van Meenen , Pot at enboeren van Esschene , PI at t e k è èsb o e re n van Opdorp, Saai we vers van Hondschoten, Visschers van Mariakerke. E11 niet minder in 't Zuiden als in 't Noorden de bijzondere liefhebberij in de eene of andere spijze of lekkernij, aan de ingezetenen van deze of gene plaats eigen. In deze zaak staan boven aan de Kiek en vreters van Brussel. Inderdaad is een Brusselsch feestmaal niet volledig, als er geen gebraden «kieken" op tafel is, nog heden ten dage als van ouds; geen Nederlandsche stad waar zoo vele kippen het leven moeten laten, als Brussel. De Brusselaars Worden in hunne liefhebberij ter zijde gestaan door de Kapoeneters van Meessen. Verder de Pastei-eters van Kortrijk, de Smeerkoeketers van Moerbeke, de Papeters van Denterghem, de Schee wei-eters van Winkel-Sint-Kruis, de Gorteters van Arendonk, en nog vele anderen. Ten slotte 1105;; in 't algemeen de Eters van Hingene, en de /eer bijzondere en zonderlinge Zandeters van (iriinhergen. Dan komen ook nog in 't algemeen de Drink e r s van St-Winoks-Bergen en de B ood bierd r i n k ers van Harelbeke. Zie hier eene lijst van de Zuid-Nederlandsche spotnamen, mij bekend, en die allen in den tegenwoordigen tijd nog in zwang zijn. Sinjoren van Antwerpen. In dezen naam schuilt nog eene herinnering aan den Spaansehen tijd (lfie eeuw), toen Antwerpen in grooten bloei, in maeht en rijkdom was — toen Spaansche zeden daar „in de mode'.' waren (als ook elders in de zuidelijke Nederlanden — men denke aan den bekenden Spaenschen Brabander) en de aanzienlijke, voorname en rijke Antwerpenaren den Spaansehen titel Senor droegen. De Antwerpsche Sinjoren zijn in aardige tegenstelling met de Heer en van Gent, die, zoo als deze benaming schijnt aan te duiden, volkseigener in hunne taal en zeden gebleven waren dan de Antwerpsche heeren. Kieken vreters van Brussel, op blz. 71 reeds besproken. M a 11 e bl ussc hers van Mechelen, ook reeds nader aangeduid op bladz. 71. Heeren, en ook Stroppedragers van Gent, Zotten van Brugge, Peter mannen en K oe isc h i e t e r s van Leuven. Dit zijn de bekendsten. Verder nog de Schapekoppen van Lier, de B rek ken van Beersel, de Kortoor en van Hethy, de Karleespoorders van West-Meerbeek, de Po t ee rd d a b be.rs ,van Kamsel, de Eters van Hingene, de Katten en Knikkers van Meerhout, de Soep wei kers van Mol, de Gorteters, Tjok kers en P i n n e k e n m akers van Arendonk, de Wolspinners van Desschei, de .1 a n h a ge Imannen van Poppel, de Muggeblusschers van Turnhout, de Pieren van Liezele, de Kou term olie 11 van Kieldrecht, de Meutes (dat zijn nuchteren kalven) van Breendonk, de Strontboeren en Mestblusschers van Hoboken, de Kraaien van Tisselt, de Geitekoppen van Wilrijk, de Kruiers van Balen, de Boschkrabbers van Bornhein, de Schijters van Gierle, de Kees koppen (Kaaskoppen) van Hove, de Pezerikken en Moes zakken van Loenhout, de Kneuters van Meir, de Joden van Oost-Malle, de K a b a 11 e n van Ruisbroek, de Gipsheeren van St. Amands, de K a k k er» van St. Anthonius, de 81 ij k ne ii 7.c n van Weert in Klein-Brabant, de Smousen van West-Malle, de Vaartkapoenen van Willebroek, de S pee 11.a k ke n van Hoogstraten , de 81 ru i v e n, Halfhouten en M as t e nd op pe n van Brecht, de Pieren van Halle, de Drijvers en Kluppelaars van Zoersel. In Belgisch Limburg vinden we de Tor e n b 1 u ssc h e r s van Neerpelt, en de M ugge b 1 ussch e rs van Peer. In Zuid-Brabant nog: de Ezels van Schaarbeek, de '1 urken van Glubbeek , de K w è kers van Tienen , de M os t e rd s c h ij t e rs van Diest , de Barbaren en St roobra nd ers van SintQiiintens-Lennik, de Waterheer en van Zout-Leeuw, de Pootenvreters van Haasrode, de Soepzakken van liever, de Heeren van Malderen, de Klotboeren van Steenuffel, de Bosch uilen van Dworp, de Teil oorlekkers van Goyek, de Hondeknagers van Elsene, de B o t e r in e 1 k/. a k k e n van Etterbeek, de Kolenkappers van Sint-Gilles bij Brussel, de Heeren van Huisingen, de Po ta te n boe ren van Esschene, de Zotten van Hekelghem, de Heeren van Meldert, de Bessem binders van Maxenzeele, de Koeien van Molbem, de Zandeters van Grimbergen. Uit Oost-Vlaanderen zijn de H e e re n van Gent, de Mak e 1 e t e rs en Knaptanden van Dendermonde, de Kalefaters van Baasrode, de Boschuilen van Baggenhout, de Visschers van Mariakerke, de PI a 11 e k èè sboer e n van Opdorp de Var in kdorschers van Baardegheni, de K1 ok 1 ap pers van Belcele , de W u i t e li s van Ham ine, de K I o d d e m a li n e 11 en Se rg i e \v e v e rs van Zele , de W o r t e 1 s van Ninove, de Z o 11 e u , V 1 i ege n v a ngers en SI e k k en t r e k k er s van Ronse, de Boonenknoopers van Oudenaarde, de Bergkruipers van Geeraartsbergen, de Tooverheksen van Onkerzeele, de Schee wei-eters van Winkel-Sint-Kruis, de Palingstroop ers van Mendonk, de Trotters van Desteldonk, de Zotten van Wachtebeke; de Sm eerkoeketers van Moerbeke, de Schinketers van Sinaai, de Blauwbuiken van Exaarde, de Peerdenprossers en O 1 i e zee k e r s van Sint-Nicolaas, deHottentotten van Daknam, de A zij n zee kers van Temseke, de S i k k e n van Moerzeke, de Witvoeten, Draaiers en Ajuinen van Aalst, de K o o 1 k a p p e r s van Akkergem. En dezen zijn van West-Vlaanderen : De Zotten van Brugge , de 1' a s t e i - e t e r s van Kortrijk, de Boterkoppen van Diksinuiden, de Taar te bakkers en Wagenwielvangers van Meenen , de K e i k o p p e n van Poperingen , de K i n d e r s van Yperen , de K e u n s (Konijnen) van Heist-op-Zee , deGeernaarts van Blankenberge (zie bladz. 21 en 27), de Schapen van Nieuwkerke, de Ezels en Langooren van Kuren (Curen» Cuern, Cuerne), enz. /ie hier eene lange reeks van spotnamen , waaronder er zeker velen zijn, merkwaardig in een geschied-en taalkundig opzicht of uit liet oogpunt der beschavings-geschiedenis. Mogen al deze namen nog eens uitvoerig beschreven en verklaard worden in hunnen oorsprong en beteekenis, op de wijze als ik het, in het begin van dit opstel, met de Friesche namen heb trachten te doen. Yun den eersten van alle in deze opsomming genoemde Zuid-Nederlandsche spotnamen, van dien der Antwerpsche Si nj oren heb ik (op bladzijde 72) den oorsprong vermeld. De oorsprong van den laatstgenoemden dezer spotnamen, die van de Ezels ot' Langooren van Kuren, moge als tegenhanger hier ook vermeld worden. In de Gazette van Kortrijk, en daaruit overgenomen in het Brugsche weekblad Rond den Heerd, in bet nummer van 12 April, 1888 , staat dienaangaande liet volgende te lezen : „'tWas over jaren en jaren, 'ken wete niet hoevele. „De pastor van Cuerue was een allerbraafste oude man. „De koster was ook allerbraafst, maar eenvoudig en oud. „En zoo doof derbij, dat hadt gij hem eenen schip onder „onder zijne sleppen gegeven, bij liet nog niet en zou „gehoord hebben. „ Asschen-oensdag was gekomen en de menschen moesten „om een asschenkruisken gaan. Ja maar, als de pastor te wege „was te beginnen, wierd hij onpasselijk. „Wat nu gedaan? „Een bitje gewacht! Maar 'ten beterde niet met Mijnheer „Pastor, en de menschen wierden ongeduldig! „De pastor kreeg een gedacht. Koster! riep hij, 'k en kan „ik volstrekt in de kerke niet gaan, ge zult gij moeten de „kruiskes geven. „De koster, die zijnen pastor gewend was, verstond dat nog „al wel. „Zegt de pastor toen: «Ge weet wat ge moet /.eggen, binst dat ge de kruiskes „geeft: Memento, homo! quia pulvis es et in pulverum rererteris (Herwinner, mensch! dat gij stof zijt en in stof zult wederkeeren). „Wat belieft er u? zei de koster. „De pastor herhaalde 'tlatiju, maar de koster en verstond „het nog niet. „Na drie of vier keeren wierd de pastor ongeduldig: „Ge zijt ezel geboren, schreeuwde de pastor, en ge zult ezel „sterven! „Ja, Mijnheer Pastor, zei de koster, en hij trok dé kerke „binnen, peinzende in zijn eigen dat ze toch aardige dingen zeggen „aan de menschen in 't latijn. „En hij begon maar kruiskes te geven en te herhalen dat hij „schuimde: „Ge zijt ezel geboren, en ge zult ezel sterven! „De menschen keken wat aardig en dat wierd beklapt en „besproken als zij buiten de kerke kwamen, „En de historie en bleef in de prochie niet; ze wierd wijd „en breed verspreid in 't omliggende en verder, en zoo kwatn 7het dat de lieden van Cuerne den name van ezels kregen. „Onverdiend!" Hier voren (op bladzijde 70) heb ik reeds met een enkel woord vermeld de verzen van eenen Vlaming uit den ouden tijd, waarin al de spotnamen van Vlaamsche steden en dorpen zijn opgenoemd. Op dat hoogst merkwaardige stuk wil ik hier nader terug komen. In het midden der zestiende eeuw leefde te Brugge een procureur, namens Eduwaert deDene, Lymans zone; die „Factor" was van de rederijkerskamer „De drie Sanctinnen" aldaar. Deze man bracht de Vlaamsche spotnamen in rijm te zamen, en smeedde daar lange verzen van, die hij den naam gaf van Den langhen Adieu (het lange Vaarwel). Eduwaert de Dene stelt het voor alsof hij allen Vlamingen, de inwoners van allerlei Vlaamsche steden en dorpen , e ingezetenen van Deventer toch dragen bij de andere Overijsselaars en bij de Gelderschen in hunne nabuurschap ook dezen naam. Kn ook de Zeeuwen noemen hunne Vlaanische en Brabantsche naburen Poepen. Zoo hoorde ik ia lKti!) door een paar burgers van Goes zeggen, van een gezelschap boeren en boerinnen uit de polders van Zandvliet bij Antwerpen , die door 't stadje Goes ronddwaalden: „'t zijn maar Poepen," eenigszins uiinachtender wijze, juist zoo als de Friezen spreken van de Duitschers. Volgens van Dale (zelf een Zeeuwsche Vlaming), Nieuw Woordenboek der Nederlandsche taal, is poep een scheldnaam dien de bewoners van Zuid-Beveland aan de bewoners van Zeeuwsch-Vlaniidereti geven. Kn volgens De Bo's Westvlaamsch Idioticon noemt men in WestVlaanderen „iemand <1 ie weinig verstand of weinig moed heeft," een „dwazerik" dus, of een „lafaard", een „poepgaai." De oorsprong en de verspreiding van dezen raadselachtigen spotnaam Poep uit te vorsehen, zal zeker wel de moeite loonen. Als eene bijzondere uiting van volkseigenaard en van speelsch volksvernuft, dienen ten slotte nog vermeld te worden eenige rijmkes, die van sommige gouwen en eilanden, van sommige steden en dorpen, ook van groepen van nabij eikanderen gelegene plaatsen, bij liet volk bekend zijn, en die als ter kenschetsing dienen van sommige bijzonderheden, aan die gouwen en plaatsen eigen. Deze rijmkes zijn uit de zelfde bron gevloeid, waaruit ook de spotnamen ontstaan zijn; zij komen er ia aard en strekking, veelvuldig ook in oorsprong en in eigenaardig wezen mede overeen, ja, zijn eigenlijk slechts als eene uitbreiding daarvan te Itetichouweu. Ik wil slechts enkele van die rijnikes hier mededeelen , om de aandacht daarop te vestigen van navorsoliers, van allen die belang stellen in volkseigene zaken, en die zulke zaken nog in tijds behouden willen, eer de nieuwe tijd ze uit bet geheugen der mensehen zal hebben doen verdwijnen. Over al de Nederlanden zijn deze rijnikes verspreid, en, even als de spotnamen, ook over Oost-Friesland en andere nabij gelegene gouwen van naburige lauden, waar de bevolking met die van onze eigene gewesten zoo menig punt van overeenkomst heeft, of daarmede oorspronkelijk eenzelvig is. Ken enkel van die Oostfriesche rijnikes, de stad Anrik betreffende, is reeds op bladzijde 58 hit ■rvoren medegedeeld. Anderen uit de Friesche gewesten beoosten Eems kan men vinden in Kf.rn en Wili.ms, Ost'friesland wie es denkt und spricht (Norden, 1869). Ken paar rijnikes van 't Ameland vindt men op bladzijden '27 en '28 biervoren vermeld. Ken paar andere uit Friesland zijn nog: Oostergoo het land , Westergoo het geld. De Wouden het verstand. De Steden het geweld. Hier wordt op geestige wijze het kenmerkende van de drie gouwen, Oostergoo, Westergoo en de Zevenwouden, waarin Friesland tussehen Flie en Lauwers van ouds her verdeeld is, niet de elf steden, uiteengezet. Dokkum is een oude stad, Een oude stad boven maten; Daar verkoopt men anders niet Als taai en ook garnaten. In der daad, de stad Dokkum dagteekent reeds uit zeer ouden tijd; reeds ten jare 754 verkondigde Sint-Bonifaeius daar het. Kvangelie. Het Dokkumer taai, eene soort van grof Sint-Nicolaasgebak, is in geheel Friesland vermaard. Kn wat de Dokkumer garnaten (garnalen) aangaat, daar moet men maar niet t,e luide van spreken, als er Dokkumers bij zijn (zie bladzijde '21 en vervolgens). Zeer aardig kenschetsend zijn deze twee rijnikes, van een Utrechtsch en van een Npordbrabantsch dorp: Neêr-Langbroek. Pie schrale hoek ! Daar wonen niet* dan edellui En bedel lui, Ridders En broodbidders: Daar staan anders niet als kasteelen en nesten. Sterkenburg is het beste. Loon-op-Zand, Licht volk, licht land; Ze schooien den kost. En ze stelen den brand.1 Tamelijk onbeduidend daarentegen is liet volgende rijmke van drie Zeeuwsch-Vlaainsche dorpen Breskens, Sclioondijke en de Groede: De Bressianen Zijn hanen, Maar voor Schoondijke Moeten ze wijken, En komen die van de Groe, Dan houden ze heter hun deuren mnar toe! Veelal heerscht in deze rijmke» een schimpende, smalende toon tegenover andere naburige plaatsen, afgewisseld met lol voor de eigene woonplaats. Bij voorbeeld uit Drente: Koevorden is een fraaie stad . Dalen is een moddergat, Wachtum is een eendepoel, Hesselen is een koningsstoel. Of uit Overijssel en Gelderland : Deventer is een koopstad, Zutfen is een loopstad. Lochem is nog wat. Maar Borkeloo is een hondegat. 1 Brandstoffen, in 'tFriesch branje (brandinga) genoemd. \ uii groote ingenomenheid niet zich zei ven getuigt liet volgende rijm van sommige Noordhollandsche steden, dut l»ij de Monnikendammers in zwang is: Amsterdam ligt aan het IJ. Monnikendam daar wonen wij; Edam is een nest, Hoorn doet zijn best, Enkhuizen staat op tonnen. Medemblik heeft het gewonnen. Aardig is het rijmke van Kootwijk, een zeer nederig dorpke op de Veluwe: Kootwijk is eer. zoetendal. En die er is die blijft er al. Zoetendal, ten Slieten dale dat klinkt zoo rniddeleeuwsch liefelijk! Wie weet hoe oud dil rijm al is! len slotte kan ik nog een zeer hijzonder rijm hier mede deelen, (lat betrekking heeft op de Friesche eilandenreeks die zich uitstrekt tusschen de Weser en bet Marsdie]), en dal door mij is opgeschreven uit den mond van eenen Frieschen schipperszoon, die met de tjalk van zijnen vader wel oostwaarts naar Finden, Breinen en Hamburg, en wel zuidwaarts naar Amsterdam, Rotterdam, Dordrecht en- Antwerpen voer. Hel rijm is niet in de eigenlijke Friesche taal opgesteld, maar in het zoogenoemde Stad Frieseh of „Stêdsk", dal is Oud-Dietsch met Friesche woorden en woordvormen vermengd, en met eenen Frieschen mond uitgesproken. VVrangero de skoone, Spikeroog de krone, Langeroog is 'n hutterfat En Baltrum is 'n sangat. En de Xordernevers frete har mar half sat Juust dat is 'n rooverland; En Borkum is 'n tooverland: Rottumeroog is 'n klein land, Mar Skiermonnikoog is sterk bemand: De Amelander skalken Hewwe stolen drie balken, Avons in 'e maneskijn, Daarom sal "t har wapen sijn. Skilingen het 'n hooge toren , Flielan het siin naam ferloren, Tessel is mar 'n seegat. De Heideree T r aa n bok k e n «egge dat. Eefiige opmerkingen mogen dit rijm nader toelichten. Wrangero (ook de visscherlieden van Urk, die ter uitoefening van hun bedrijf op de Noordzee, wel tot bij dit eiland komen, spreken dezen naam nog op deze Oud-Friesehe wijze uit) — W rangero is een oude en zeer goede, oorspronkelijk Friesche naamsvortn, ouder eu beter dan Wangeroog of Wangerooge, zoo als dit eiland thans in 't geijkte Nederlandse!) en Hoogduitsch heet. Oudtijds woonde aan den vasten wal, aan de Noordzeekust waar dit eiland tegenover ligt, westelijk van den Wesermond, een Friesche volksstam, Wranger-Friezen genoemd, iHunne rechtstreeksche nakomelingen wonen daar nog heden iu het thans zoo genoemde Jeverland en Butjadingerland). Toenmaals noemde men het land dier Wranger-Friezen Wrangerland, en bet eiland daarnevens in de Noordzee: Wrangero, Wranger-o. De woordvormen o, oe (en) ei (in ons woord «land nog bestaande en in den eilandsnaam Norderne/ eveneens) zijn oorspronkelijk eenzelvig mei het hedendaagsche oog, in Siideroog (Noord-Friesland), W angeroog, (Weser-Friesland), Langeroog (Oost-Friesland), Schiermonnikoog (Friesland tusschen Flie en Lauwers), Valkoog (WestFriesland of Noord-Holland), enz. Skilingen is de Friesche naamsvorm voor 't eiland ter Schelling, beter Schellingerland, dat in het dorp Wester-Schelling in der daad eenen zeer hoogen toren heeft, de vuurtoren of Brandaris, die het geheele zeegat van 'I Flie verlicht. Flieland heeft althans voor de helft zijnen naam verloren. De westelijke helft van ilil eiland, met het aldaar gelegene dorp West-Flieland is in de 17de eeuw ten deele, maar in de vorige eeuw volkomen door de zee vernield en weggeslagen. Er is daar nog maar eene zandplaat van over, die nu de Horsheet. Inderdaad, ffFlieland heeft zijn naam verloren." Dit is het einde van mijn opstel over spotnamen, spotrijmen, enz. Mogen anderen hierin aanleiding vinden dit belangrijke onderwerp nog eens beter en uitvoeriger te behandelen. HKONNEN EN L1TTEK ATUl'K OVEK SPOTNAMEN, ENZ. Het tijdschrift De Navorscher (Amsterdam , 1851 en vervolgens), in verschillende jaargangen. Men /.ie de Algemeene Registers, op „Namen (Nederlandsche Spot- en Scheldnamen)." Ons Volksleven. Tijdschrift voor taal-, volks- en oudheidkunde, oiuler leidini/ van .los. Cornelissen en <1. R. \ ervliet. Hrecht (bij Braeckmans, 188!) en vervolgens) in verschillende jaargangen. A. Mertens, Iets over de spotnamen onzer Belgische steden. Antwerpen, 1847. Friesland en de Friezen (Plaatselijke schimpnamen). Leeuwarden, 1877. I)r. E. Laurillard , Vlechtwerk. Amsterdam, 1880. Idem, Sprokkelhout. Amsterdam, 1887. Idem, Op uw' stoel door uw land. Amsterdam, 1891. II NEDERLANDSCHE NAMEN IN FRANKRIJK. »Ks geht eben den Eigennamen wie ilen BQchern: habimt sna fata." Aardrijkskunde, Volkenkunde, Taalkunde — ziedaar drie wetenschappen, die bij de (Jermaansche volkeren onzer dagen, bij de Duitschers met de Duitsche Zwitser» en de Duitsche Oostenrijkers, bij de Nederlanders, de Engelschen en Skandinaviërs, niet groote voorliefde beoefend worden. .Maar ziedaar (tok drie wetenschappen, die van de hedendaagsche Romaansche volken, van de Franschen en de Walen,, van de Italianen, de Spanjaarden en Portugeezen in het algemeen , juist in veel mindere mate belangstelling, beoefening en toewijding mogen ondervinden. De neiging, de smaak, de voorliefde der Germanen richt zich bij voorkeur almede op deze wetenschappen; bij de volken van Romaanschen stam is juist het tegenovergestelde liet geval. Vooral bij de Franschen staan , betrekkelijker wijze gesproken , Aardrijkskunde, Volken- en Taalkunde op eenen lageren trap dan dit met andere wetenschappen onder hen het geval is. Terwijl de behoorlijk ontwikkelde Nederlander, nevens zijne moedertaal, nog drie talen, Hoogduitsch, Engelsch en Fransch spreekt, vergenoegt en bemoeit de Fransch man zich met zijne eigene taal alleen, en meent, in zijnen eigenwaan-en hoogmoed, dat iedere vreemdeling hem te gemoet mdet komen', en zijn Pransch moet verstaan. Hij beeldt zich in, dat hij met zijne eigenu taal (Ie geheele wereld door kan Ie recht komen. 1 Kn , wilt aardrijksklinde betreft, is het niet herhaaldelijk gebleken, onder anderen in den Kransch-Duitscheii oorlog van den jare IS7O, dat de vreemdeling beter den weg wist te vinden in Frankrijk, beter op de hoogte was van de gesteldheid des lands dan de Franschman zelf? Deze onkunde heeft ten gevolge, dat de Franschen deerlijk in menig vooroordeel bevangen zijn, <»p aardrijkskundig, volken-en taalkundig gebied; en dat zij zich dikwijls vergissen, waar deze wetenschappen hare toepassing vinden. Hiervan kunnen getuigen de menigvuldige vooroordeelen en averechtsche inzichten die de Franschen koesteren iu zake de oorspronkelijk Gerniaansche, en weder tot liet groote Duitsche vaderland gelukkiglijk terug gekomen landen Elsate en Lotharingen, en in alles wat met deze zaak te zaïnen hangt. Getuigen ook de meening, vrij algemeen onder het gros der Franschen verspreid, alsof hun land en volk een zuiver afgerond en samenhangend geheel /.oude uilmaken, in alle opzichten ook overal oorbeeldig Fransch zoude zijn (in den zelfden /.in als Parijs oorbeeldig Fransch is), van de noorder- tot de zuidergrenzen, van de oostelijke marken tot de westelijke zeeoevers. .Ia, dat nog menig land en nog menige gouw daarbuiten, eigenlijk van oorsprongs- en rechtswegen 1 Dat ook oudtijds, reeds in de lGde eeuw, de Franschen zoo dachten, daarvan strekt het volgende voorval ten bewijze. Jonker VVigle van Aytta, van Swichum, lid en Voorzitter van den Raad van State, en van den Geheimen Raad ten hove te Brussel, bij Keizer Karei den Vde en later bij diens zoon, was een echte Staridfries. Kens ontving hij als voorzitter van den geheimen raad, een afgezant van den Koning van Frankrijk, die over belangrijke staatszaken met hein wilde onderhandelen. Deze man, van den zeilden aard, die velen Franschen in den tegen woord igen tijd ook nog eigen is, sprak Jonker Wigle aan in liet Fransch, e» bracht hem zijne boodschap over, in die taal sprekende. Jonker Wigle liet hem geheel uitspreken, en gaf den Fransehman toen zijn antwoord in het Friesch. dat is, in zijne eigene moedertaal. De ambassadeur nam dit hoogst euvel op, en vroeg, in zijne Fransche opgeblazenheid gerankt, of de raadsheer met hem en met zijnen koning den spot dreef, door hem bescheid te geven in eene taal, die hij niet verstond. Maar Jonker Wigle antwoordde in kalme en eenvoudige waardigheid, en zeide: »Zijn wij dan meer gehouden, om uwe taal te spreken, als Gij de onze? Wanneer wij iu Frankrijk komen, spreken wij Fransch. Het is dus ook billijk, dat Gij, als Gij hier in de Nederlanden wat te zoeken hebt, ook onze taal gebruikt. Of, zoo Gij dit niet kunt doen, spreek dan Latijn, de taal die allen volkeren gemeen is." Fransch zouden zijn, of /.ouden moeten zijn; hij voorbeeld Waalsch-België, ja misschien wel geheel Vlaanisch-België met Brussel natuurlijk daarbij, als toegift. Verder de Elsate en Lotharingen, ja misschien al liet Duitsche land links van den Kijn; het Franschsprekende deel van Zwitserland, om niet te gewagen van Savove en Nizza en Corsica, reeds wederrechtelijk (uit een volkenkundig, aard rijks- en geschiedkundig oogpunt) hij Frankrijk ingelijfd. Het eisclit maar weinig wetenschap, om deze dwaze meening, die de roemzucht der Fransehen zoo streelt, te wederleggen. Heeds eene oppervlakkige, maar rechtzinnige kennis van de beginselen der drie bovengenoemde wetenschappen, waarbij dan ook de Geschiedkunde niet mag vergeten worden , is voldoende 0111 aan te toonen dat die zaak juist andersom is, dat juist het Fransche volk uit zeer verschillende hestanddeelen samengesteld is, uil allerlei volken van verschillenden, onverwanten oorsprong is voortgesproten. Germanen van Neder- en Hoog-Duitse hen bloede (Franken en Bnrgunden), Skandinaviërs (Noormannen), Galliërs, Kelten (Briltanniërs of Bertoenen Hrétons), Basken, deze allen en nog anderen, hebben het hedendaagsche volk van Frankrijk voortgebracht. De taalgeleerde weet aan te toonen, zoo wel uil de geijkte Fransche boeketaal, als vooral uit de onderscheidene, onderling /.eer ongelijke volksspreektalen in de verschillende gewesten en gouwen van Frankrijk inheemsch, dat deze zaak inderdaad al/.oo bestaat. Den volkenkundige blijkt dit zelfde uit de menigvuldige eigenaardigheden des volks hier en daar, ginds en elders in Frankrijk. Daar is inderdaad geen gedachte en geen sprake, bi j den geleerde niet, en evenmin bij den cenvoudigen , maar bedachtzamen opmerker, van eene eenvormige, in zich zelve afgeronde taal, noch van een eenvormig, onverdeeld volksbestaan bij de Franschen. Eene der bijzonderste aanwijzingen van den vreemden, onfranschen, of liever gezegd, niet romaanschen oorsprong des volks in- menig Fransch gewest (immers Fransch = Frankisch is oorspronkelijk Germaansch, en wel Neder-Duitsch, Dietsch als men wil), is te vinden in de namen der steden en dorpen, der gehuchten en landhoeven, der velden en heuvels, der rivieren en beken, kortom, der plaatsnamen in het algemeen, in dit' gouwen. Daar zijn plaatsnamen in ' Frankrijk , zeer veelvuldig en zeer menigvuldig, uit allerlei lillen, door allerlei volkeren eerst gegeven, eu sedert, ofschoon veelal op allerlei wijzen verbasterd, tot heden in gebruik gebleven, al verstaat de hedendaagscbe Franschman ze geenszins. Plaatsnamen van allerlei oorsprong : van Vlaiunschen, of Dietschen in liet algemeen, in het Noordwesten; van Noorsehen oorsprong in Norniandië; van Britscheu (Keltiselien) oorsprong in de BreIngne en elders; van Hoogduitschen (Burgundischen) oorsprong in de gewesten van het Oosten — om van de Hoogduitsche (Bijn-Frankische en Allemannische) namen in de Elsate en in Lotharingen niet te gewagen. Ook nog elders weer van Gotischen oorsprong; van Baskischen oors])rong iu liet Zuid-Westen, ja zelfs van Arahisehe of Moorsche afkornste. Het is eene zeer belangrijke en, naar mijne meening, ook zeer aangename studie, die Frausche plaatsnamen van vreemden, onfranschen, onromaanschen oorsprong 11a te sporen en in hunne oorspronkelijke beteekenis en vorm te leeren kennen. Maar het zoude ons veel te verre afleiden en wegvoeren, wilden wij deze stoflfc 111 het algemeen hier nader ontvouwen, al ware 't dan ook maar zeer bekuoptelijk en oppervlakkig. 111 bescheidenheid willen wij ons bepalen tot de Gerniaansche namen die in het Noord-Westen van Frankrijk voorkomen. Maar ook dan nog kunnen wij niet anders als in zeer algemeenen zin deze zaak behandelen, en slechts weinige namen uit de honderdtallen die daar zijn, slechts eenigen van de bijzondersten en opmerkelijksten bier den Lezer voorstellen. Moge dit sommigen tot eenen spoorslag strekken om aan dezen tak der aardrijks-, taal- en volkenkundige wetenschap 111 het bijzonder hunne aandacht te wijden. Vooral voor de Vlamingen, Brabanders en Limburgers, voor alle Dietsche Belgen, goede en echte Germanen als zij van oorsprongs wegen zijn, en in hunne neigingen en gevoelens moeten wezen, vooral voor dezen is het zeer nuttig te zien hoe «liep het Germanendom in de Noordwestelijke gouwen van Frankrijk is doorgedrongen. Van dat gewest in Frankrijk, waar nog heden de Vlaamsche, de Dietsche taal in meer of mindere mate de eigenlijke, de levende volksspreektaal' uitmaakt, van Fransch-Vlaanderen dus, heb ik hier niet te gewagen. Immers, dut Duinkerke, Hazebroek , Grevelingen, St-Winoks-Bergeu, dat Mardijk, Hondschoten , Gyvelde, Merkeghem , Boeseghem , Bolle/.eele , Steenvoorde , Wemaarskapel, Godewaarsvelde, en/., enz. zuiver Gerniaansche, oorbeeldig Vlaamsche plaatsnamen zijn, is geheel natuurlijk in een land, waar het volk Vlaamsch spreekt. En hier, waar de woorden duin en kerke, haas en broek (moeras), dijk, ben/ en veld, steen en kapelle nog in de volksspreektaal leven, verstaat men die namen ook grootendeels in hunne beteekenis; terwijl de woorden hem (heiin, woonplaats), zele, zaal of balie, voorde, doorgangsplaats in een water, met de mansnamen We maar en Gode waar allen deel uitmakende van de boven vermelde plaatsnamen, slechts weinig naderen uitleg behoeven om eveneens verstaanbaar te zijn. Eenigszins anders is het gesteld in Artcsië (Artois), het gewest dat, die|>er in Frankrijk gelegen, aan Fransch-Vlaanderen grenst, en de steden Kale» (('alais), Boonen (lioidogne-auv-Mer) en SintOmaars (St.-Omer) bevat, met het land daartusschen en omheneii gelegen. Evenals nog lieden in Fransch-Ylaanderen, zoo is ook oudtijds in dit gewest de Vlaomsche taal volkss])reektaal geweest. En zij is dit zelfs nog heden aldaar in een paar dorpen , onmiddellijk aan de stad Sint-Oniaars grenzende, en daarvan als het ware eene voorstad vormende. Buitendien nog, maar in zeer beperkte mate, te Buminghetn en in enkele andere dorpen, in het Oosten van Artesië, aan de grens van F"ransch-Vlaanderen gelegen. Maar dit alles is van weinig beteekenis, en verliest dagelijks aanmerkelijk. In de steden Boonen en Kales heeft het Vlaamsch eigenlijk nooit rechtstreeks geheerscht, al hebben daar dan ook steeds velen gewoond , uit de omliggende dorpen afkomstig, die Y laamsch spraken, ja, al telt Kales, voornamelijk in hare voorstad St.Pieters-Nesse (Saint-Pierre-lez-Calais) nog heden duizenden Y laanischsprekende Vlamingen, van elders daar heen getogen. Maar iu heden zijnen oorspronkelijken, volledigen vorm behouden. Ric 111 a 11, Rijkman is een mansnaam dit; heden ten dage zeer zeldzaam onder ons geworden is. In Vlaanderen en Holland heb ik dezen naam nooit aangetroffen, oud noch nieuw. Maar onder de Friezen, die veel trouwer dan eenig ander Gerinaausch volk hunne oude namen bewaard hebben, is hij nog heden , /.ij hel dan ook uiterst zeldzaam, in gebruik, als Rykinan. Fürstemann weet in zijn Altdeutsches Namenbuch het bestaan van dezen mansnaam uit eenige oude oorkonden aan te tonnen. Ook leeft hij nog heden in Holland, in de geslachtsnamen Rijkmans en Rikme 11 spoel; in Duitschland als maagschapsnaam , in zijne Duitsche gedaanten als Reichmann en Riechmann; en iu Engeland in den plaatsnaam Ric k in aii s wort h. Overigens is Ricinan een oorbeeldig gevormde naam, bestaande uit de naamstammen ric en wan , die beiden nog menigvuldig deel uitmaken van andere volledige mansnamen; !>. v. van Ric ha rd of K ij kliard , R ij k aer t, Ri k ert; van R icolf of Rijk lof; van Kicwin, van Ricbert, van Ricwold of H i c o u t ; ook van W i 1 r i k , H e n r ik , F r e d e r i k. De naamstam man leeft nog in Her m au, Hart m a n , M angold.Manfred, Zoo is de plaatsnaam R i e ni a n i n g h e n een voorbeeld van de zeldzaam voorkomende volledige hedendaaysche naanisvornieu; en het is nog zoo veel opmerkelijker, dat deze oorbeeldige en oorspronkelijke Gerniaansehe naam in Frankrijk voorkomt, onder eene thans Fransch sprekende bevolking. Onder al de patronymicale plaatsnamen op bladzijden 9t> en 97 vermeld, is daar verder geen een, die den mansnaam , welke aan het patronymicon ten grondslag ligt, nog in volledigen of in onverbasterden vorm vertoont. l)e mansnaam, in Hardinghen en in Bert ing hein verscholen, is nog het gemakkelijkste aan te toonen, omdat Hard ot Hart en Bert mansnamen zijn, bij alle Gerniaansehe volken bekend en in gebruik. Het zijn wel geen volledige namen; het zijn slechts halve namen, ingekorte namen , zoogenoemde naamstammen , of anders gezegd , vleivormen van volkomene namen. Hard en Bert (Bercht, Br echt) maken deel uit van vele volledige namen; bij voorbeeld van Hartman, Hartger (nog heden bij de Friezen in gebruik), van H a rd e wy n (H a rd ou in), H a r t w ig; van Ge r liard (Gerard, Geeraert, Geert), Folkhart (Volkert, Fulk a e r t), enz. En van Bertwyn (Berchtwin, Bertin), Bertolf (Biecht wulf), Berthold (Bertout), Albert (Adelbrecht), Herbert, en vele dergelijken. Hij honderden zijn cie schoone Uur cl- cu Be rt-namen bij onze voorvaderen te vinden. Ter verklaring van de mansnamen die aan Audingheu, Maninghen, Bonningues, Bessingue, Tatinghem, Elingheni, Spangliem ten grondslag liggen moet de bijzonder Friesche namenkunde helpen. Immers slechts onder de Friezen zijn die namen nog in wezen, of anderszins bekend gebleven, terwijl ze bij de andere Germaansche volksstammen verloren gegaan zijn. Zoo vinden wij in den plaatsnaam Klinghein het patronymicon Kling, den mansnaam Ele. Deze mansnaam, ook in zijne verkleinvormen Kelke, Kei co, Keltje, Kelt se, Kei se, en in zijnen vrouwelijken vorm Kelkje, en tevens, oneigenlijk, in zijnen patronymicalen vorm Kling, is nog heden bij de Friezen in volle gebruik. En zeer menigvuldig zijn ook bij de Friezen de geslaelits- en plaatsnamen, van Ele afgeleid; bij voorbeeld: El inga, Ele ma, Kelke ma, Eelcoma, Keisma, Ee 11 j es, El i ugs m a, E 1 i n x in a, enz. En Elahusen, dorp in Friesland; Kiens (voluit Klinga), gehucht bij l lrum in Groningerland; Eelswert, gehucht bij Opwierde in Groningerland , E1 i nga-sat e te Ferwerd in Friesland , Kelsina-sta t e te Siksbierum in Friesland, E1 e ih a-li ee r d bij Godlinse in Groningerland. Ook Ehlingeh, zooals een dorp heet bij Alirweiler tusschen Hoon en Coblent.z gelegen, en Kling hen een dorp bij Halle in Brabant, behooren tot de plaatsnamen, van den mansnaam Ele afgeleid. .Misschien ook Elixein (Elinka hem?) in het land van Luik; Elene in Gost-Vlaanderen ; Ele wijt in Brabant. De oude, oorspronkelijke vormen dezer drie laatstgenoemde Belgische plaatsnamen zijn mij onbekend; dus kan ik ze niet met zekerheid verklaren. Wat nu den mansnaam Ele op zich zeiven aangaat, deze is anders niet dan een vleivorm, in vervloeide gedaante, van Edel of Adel (At li al), deel van zoo menige volledige OudGermaansche mansnaam; bij voorbeeld van Athalberclit, Adelbrecht, A é 1 b e r t, A 1 b e r t; (ook E1 b e r t komt voor in de Sassische gewesten van Nederland); of van At hal win, A 1 e w ij n , in Engeland E 1 w i 11, enz. De Artesische plaatsnaam Spangliem is voluit Spanninghem, Span n i nga-h e ni, en afgeleid van eenen mansnaam Span, in Fübstkmaxn's Altdeutsc/ies Namevbuch vermeld, en die hij de Friezen nog langen lijd na hunne Kerstening in gebruik gebleven is. Hij leeft ook nog heden bij de Friezen in hunne geslachtsnamen 8 pan n inga, Spuns en Span, en in hunnen plaatsnaam Spannum (dat is: Spanna-hein, woonstede van Span), /.ooals een dorp heet in den driehoek tussehen de steden Leeuwarden, Franeker en Bolsward. Van dezen plaatsnaam is dan weêr de maagschapsnaairi S pan hein i 11 s, in verlatijnschten vorm, afgeleid. Eindelijk nog Span ga (f/ca, verhollandscht tol i/a, is hel Friesche woord voor dorp), een dorp in de Friesche gouw Stellingwerf gelegen. Ken ander Span hei in, abdij, ligt er nog bij Kreuznach in de Pruissische Kijn-Provincie. Het zoude ons veel te verre atleiden, zoo wij al de overige patroimnicale plaatsnamen van bladzijden fH» en J>7 hier nader wilden uitleggen. Voor een deel althans vindt men de mansnamen die daar aan ten grondslag liggen, zoo mede hunnen samenhang met Friesche geslachts- eu plaatsnamen aangegeven in mijne Friesche Naamlijst, die, in vereeniging met het Friesche Woordenboek, is uitgegeven bij Mkyek en Schaafsma te Leeuwarden. De overige patroimnicale plaatsnamen van Artesië zijn, in de mansnamen die daarin verdoken zitten, zoodanig verbasterd, ingekort, veranderd, dat zij schier onkenbaar zijn geworden, en het bij velen de grootste ervarenheid in de Germaansche namenkunde vereischt, om ze te ontleden en te verklaren. Ja, zoo de oorspronkelijke, de volledige vormen ons, in vele gevallen, niet uit oude oorkonden bekend waren, het zoude nu onmogelijk zijn om klaarheid in deze duisternis Ie brengen. Immers, om een enkel voorbeeld te noemen, wie zoude met den plaatsnaam Heuringhem niet verlegen staan ter verklaring? Maar de middcleeuwsche oorkonden komen ons te hulpe, en leeren ons dat dit dorp in die tijden Henrickinghem heette. Nu wij dit weten, is de duiding van Heuringhem zeer gemakkelijk; het is het hem, de woonstede der Henrickingen, der afstammelingen of zonen van eenen mail, die den volledige» OudGermaanschcn naam Hen rik of Hein r ie gedragen heeft. Daar bestaat nog eene vierde groep van Germaansche patronyinicale plaatsnamen in Artesië. Evenals de namen van de derde afdeeling (zie bladzijde !>7) patronymica zijn met het woordeken hem daar achter gevoegd, zoo zijn de namen van deze vierde groep patronymica niet liet woordje tun of thun als achtervoegsel. Deze plaatsnamen zijn dan: War ine thun, Todincthun, Alincthun, Olincthun, Baincthun, V e r 1 i 11 c t li u n , T o u r 1 i n c t li u n , C o 1 i n c t h u n, F e 1 i n ct li u n , enz. Dit achtervoegsel tun of thun is een zeer bijzonder en merkwaardig Ond-Gvrmaansoh woordeken. Hut beteekent oorspronkelijk eene omheining, eene omvrediging gevormd van naast eikanderen geplaatste en onderling verbondene, sameiigevlochtene en samengehechte teenen, tinen of twijgen, die een stuk grond, eenen akker, een huis, eene landhoeve om- en insluit. Zulk eene omheining omsluit nog, op oude afbeeldingen, den leeuw \H hiervoren is het ook reeds vermeld), dat juist de Sassische patronymicaal-vorm ink is, terwijl de Frankische ing en de Friesche inga is. De patronvmica op ink zijn bijzonder eigen, zoo io geslachts- als in plaatsnamen, aan de Sassische gouwen van Nederland, terwijl ze in de Frankische en Friesche gewesten ontbreken, en door ing en inga vervangen zijn. Het ligt dus voor de hand om aan te nemen, dat het Gerniaansche, liet Dietsche volk dat Artesië bewoont , 1 In Vlaanderen echter met ééne uitzondering. l)e naam van de hedendaagsche Westvlaamsche stad Waasten komt in oude oorkonden voor als W ar n asthun (1007), als War nest o n (10M-1080. 1103), in 1126 venvaalscht als Garneston, en in 1347, niet ten onrechte, als Garneri fortitudo (de veste, de versterkte, omtuinde plaats, de tuin, tuil of ton van Garner of Warner) in het Latijn vertaald. Zie Ant. Vernvaetermeulen , Westvlaani8clie Oordna>ncnk>inde, in het Bijblad van het tijdschrift Bickorf, Slachtmaand , 1893. De hedendaagsche Fransche naamsvorin van Waas ten is nog War neton. en (lat de bijzonderheden zijner oorspronkelijke taal ons in de Artesische plaatsnamen heeft nagelaten, van tweeërlei stam was, van Sassisehen en van Frankische» of van Friesehen bloede. En tevens dat de Sassen de fr/wnainen, de Franken en de Friezen daarentegen de Aannamen, niet de enkelvoudige patronymieale plaatsnamen, hebben in 't leven geroepen. Daar is niets, voor zoo verre mij bekend is, dat zich tegen deze stelling verzet; integendeel, daar is buiten dien nog veel, dat haar aannemelijk maakt. En zoo straalt hier de namenkunde, versterkt door de kennis van de eigenheden der volkstaal bij de verschillende stammen waaruit ons Dietsche volk bestaat, een verraseend licht uit oj) de geschiedenis van die volken in die overoude tijden, waarvan de gescliiedboeken zwijgen of slechts schaars eene spaarzame getuigenis afleggen — overoude tijden, waaruit geene schriftelijke oorkonden, ter nauwernood enkele vage overleveringen bestaan. Efen licht, dat ons de wegen doet kennen, die de wandelende volksstammen in dien grauwen voortijd gegaan zijn, en de landstreken die /.ij doorgetrokken zijn — een licht, dat de plaatsen ons doet kennen, waar zij zich eindelijk in vaste woonsteden blijvend hebben gevestigd, de Sas in zijnen tuii, de Frank en de Fries in zijn hem. Het moet ons niet verwonderen, dat wij in Artesië, even als ook in Engeland, de Sassisehe tint- en de Frankische en Friesehe Aemnainen thans naast en nevens elkaudereu, als t ware onder eikanderen vermengd vinden. Wij weten immers, dat de benden volks, de volkplanters ot landverhuizers, de uitwijkelingen die Brittannië veroverden en bevolkten, uit maagschappen, gezinnen en enkelingen van verschillenden volksaard, uit Sassen, Angelen, Jutten (of Noord-Friezen) en triezen waren samengesteld. lk stel mij deze zaak aldus voor. In de vijfde eeuw voornamelijk, «maar ook reeds vroeger in de derde en vierde eeuw na Christi geboorte, trokken lieden uit de verschillende volken die in Noordwestelijk Germanië waren gezeten, om lotsverbetering te erlangen, over de Noordzee naar hel rijke en vruchtbare, door de Kelten slechts dun bevolkte Brittannië. Juist zoo, en 0111 de zelfde redenen, als in deze negentiende eeuw lieden uit allerlei volken van Europa naar Noord-Amerika trekken. Westwaarts was de leu/.e, toen zoowel als nu. Geheele benden volks trokken uit hunne oorspronkelijke woonsteden aan den zuidelijken oever der Noordzee en van de meer binnenlands gelegene heidevelden , te scheep gaande in de monden van Eider, Elve en Wener, van Eems, Lauwers en Flie, dwars over de Noordzee naar Hrittannië, in die tijden het Land van Keloften. Die reize ging met groote moeilijkheden gepaard, in aanmerking genomen de kleine en gebrekkige schepen (kielen, ctiola's ol' tsjalkeri), waarmede men zich behelpen moest. Om dit bezwaar, nan dien tocht over de veelal omstuimige Noordzee verbonden , zooveel mogelijk te ontgaan , koos men den kortsten overgang, het nauwste gedeelte der zee, de plek waar de vaste wal liet dichtste tot de oevers van het eiland Brittannië naderde. Mei andere woorden, men koos dat gedeelte van het Engelsche Kanaal, 't welk de Friesche en Hollaudsehe zeelieden van onze dagen de Haden of de Hoofden noemen , en dat in de boekeu als het Nauw van Calais bekend is. Om daar te komen, moesten die uitwijkelingen uit hunne oostelijke woonsteden langs den zuidelijken oever der Noordzee west- en zuid-westwaarts voorttrekken. Kn zoo deden zij. Zooals boven reeds gezegd is, bestonden die benden landverhuizers uit allerlei volk, uit leden van verschillende, maar verwante volksstammen, die elkanderen onderling, met meer of minder moeite, in 'I spreken verstaan konden. Sassen vormden zekerlijk wel het hoofdbestanddeel van deze benden, die slechts los onderling samenhingen , die slechts door den gemeenschappelijk ondernomen tocht, slechts door het gemeenschappelijke doel verbonden waren. Op hunnen tocht door de gewesten , die lieden ten dage Holland , Zeeland, Vlaanderen lieeten, kwamen zij hier en daar door weinig bevolkte of geheel eenzame oorden , die hun genoegzaam levensonderhoud aanboden, en die, door verlatenheid zoowel als door vruchtbaarheid, den armen landverhuizers noopten daar voor goed te blijven. Zoo deed dan ook deze of gene maagschap, dit of dat gezin, versterkt met den een of anderen, of mei meerdere bevriende enkelingen. Dit is waarschijnlijk de oorsprong, bij voorbeeld, van het dorp S a s s e 11 h e i 111 (woonstede der Sassen, eene Sassische volkplanting?) in Holland tusschen Haarlem en Leiden. En tevens van de talrijke sporen van Sassen en Friezen en Sweven, die de opmerkzame navorscher nog heden in Zeeland en in West-Vlaanderen en Zee-Vlaanderen ontmoet. Zoo kwamen de landverhuizers, wier scharen onder weegs reeds aanmerkelijk gedund waren, wier aantal reeds verminderd was door de achterblijvers in Holland, Zeeland en Vlaanderen, eindelijk in het gewest, later Artesië genoemd, waar zij, in hoofdmassa , uit de overoude havens van Kales en Boonen (Calais en Jioulngne sur Mer), eenen korten en gemakkelijke!) overtocht naar Brfltannië vonden. Maar geenszins allen trokken over. Het schijnt wel, dat dit gewest van Gallië, (zoo nabij Brittanië gelegen, en in der daad, in menig opzicht, wat bodem- en liichlsgesteldlieid, ligging, enz. aangaat, veel overeenkomst met het hegeerde Brittenland aanbiedende) den volke bijzonderlijk behaagde, en hen tot blijven, tot duurzame vestiging noopte. In der daad, het onderscheid tusschen dit liefelijke, vruchtbare, heuvelachtige land, langs den zeeoever zich uitstrekkende, en met eeue zachte luchtsgesteldheid gezegend, was groot tegenover het duistere, voor een goed deel onvruchtbare, inet groote moerassen, sombere venen en met onafzienbare dorre heiden bedekte, door onophoudelijke overstroomingen van zee en van riviermonden , endoor eene ruwe luchtsgesteltenis geteisterde land in Noordwestelijk Germanië en op het Kimbrische schiereiland, het erf van Friezen en Sassen en Angelen. Hier in Artesië draalden velen eer zij tot den overtocht naar Brittannië besloten, en velen bleven daar voor goed achter en vestigden zich in verspreide woonsteden, in tunnen en hemmen over het geheele land. Dit gezonde, krachtige en eenvoudiglijk levende volk vermeerderde zich weldra aanmerkelijk in zijne nieuwe woonstede, op deze vruchtbare velden, die rijkelijk levensonderhoud verschaften. Het werd het stamvolk van de Dietsche Artesiërs, die van de jaren 500 en eerder tot 1500 en later, dat geheele land overdekten, en hunne Dietsche taal alomine deden hooren, wier plaatsnamen nog heden getuigenis afleggen van den volksaard der stichters. Sommige benden uitwijkelingen — waarschijnlijk zij die in wat lateren tijd kwamen, en Artesië reeds door hunne voor- gangcrs ingenomen en bezet vonden, trokken nog verder westwaarts voort, zonder naar Brittannië over te «teken, aangelokt door het schoone en vruchtbare land van Gallië. Al verder en verder westwaarts, tot zij eindelijk in het hedendaagsehe Norinandië goede gelegenheid lot duurzame vestiging vonden. Daar, in de hedendaagsehe Départements Calvados en Tm Mandie vinden wij hij eenen schrijver van liet jaar N4Ü eene gouw genoemd Otlinga Saxnnica, en Grec.okivs vax Tours meldt, dat aldaar de Saxones bajocassini wonen. Bajocasiini noemt hij deze Sassen, naar «Ie stad Bajoccas, thans Bayeux geheeten, in die Sassische gouw gelegen, even als de stad die hedendaags den zeer verbasterden naam van Caen draagt, maar oudtijds in het oorspronkelijke Germaansch Catheim of Cathem heette. Hoe langen tijd deze Sassische volksplanting in het hedendaagsehe Normandië nog de oorspronkelijke Sassische volksspraak in stand heeft gehouden, is ons niet bekend. Maar de plaatsnamen in deze streek leggen nog heden ten dage eene onwederlegbare getuigenis af van den volksaard der lieden, die deze plaatsen gesticht en genoemd hebben. Als enkele voorbeelden noemen wij, behalveu het bovengenoemde Cathem of Caen nog: Sassetot, Herin a 11 v il le, Etreham voormaals Ouistreh a m genoemd , met L e H a m , Co 11 u n , E t a i 11 h u s, H e n 1 a n d , Douvres, enz. Verder vele patronvmicale namen als: Herenge vil le, Hardinvast, Thorigny, Potigny, I s i g ny , Cartigny, en anderen. Sassetot beteekent : woonplaats der Sassen ; /■/, een aanhangsel bij plaatsnamen , dat in geheel Normandië veelvuldig voorkomt, is voluit toft, en behoort bijzonderlijk tot het Skandinavische taaleigen. Het achtervoegsel ville in H e r in a 11 v i 11 e, Beren geville, B e 11 e n g r e v i 11 e, B a z e n v i 11 e, en meer andere namen in deze OudSassische gouw, is geenszins het Latijnsche woord villa, het heden daagsche Fransclie ville. Het is eene verbastering van het Oud-Germaansche woord wiler, hedendaagsch Hoogduitsch weiier, 't welk een gehuchtbjteLik ju t. In andere Ond-Gerniaansche gouwen van Frankrijk leeft dit woord eveneens nog in plaatsnamen , onder den vorm vilUers-, bij voorbeeld H ard i v i 11 i e rs. In Duitschland zijn de namen die op weiier uitgaan, nog zeer talrijk; die van de Elsate worden op verschillende wijzen verfranscht: Rap pol ts- weiier lot Ribeauvillé, Gebweiler tot Guebwiller. Dit zelfde algemeen Gerinaansche aardrijkskundige woord leeft nog in België als de naam van het dorp Wilder en in Limburg. En als Wylre in Nederlandsch-Limburg, tusschen Maastricht en Aken. Verder nog W v Ier, een dorp tusschen Nijmegen en Kleef, en/,. — Ouistreham is oorspronkelijk We» te r h a in , de westelijke woonplaats; C' o 11 u n of C' o t u 11 is K o e t u i n , omheinde plaats waar binnen men koeien houdt. Ons woord huis leeft in K t a i 11 h 11 s (Steenhuis); H eu 1 a 11 d is Hoogland; 1) o 11 vrcs is De Oevers,enz. Overigens is geheel Norinandië overdekt met Oermaansehe plaatsnamen; echter zijn dezen niet van Sassischen of anderen Dietschen oorsprong, maar van de Noormannen afkomstig. De Noormannen, die dit deel van Gallië veroverden en bevolkten, hebben de Sassen, welke reeds sedert de derde eeuw daar zaten, ongemoeid gelaten, als zijnde een verwant Germaansch volk. Zoo vinden wij heden ten dage Noorsche namen over geheel Norinandië, met uitzondering van de Sassische gouw rondom Bayeux en Caeii. Langs de geheele Franscbe kust tusschen Hoonen en Bayeux , en min of meer diep landwaarts in, vinden wij Germaansche plaatsnamen, waarvan het soms twijfelachtig is l zij van Noordscben (Skandinavischen), dan wel van Dietschen oorsprong zijn. Ken enkel aardig voorbeeld hier van, moge den lezer voldoende zijn. Etretat is de naam van eene badplaats op de kust van Norinandië, die jaarlijks door duizenden weelderige en vermaakzoekende Parijsenaars bezocht wordt, waarvan wel niemand er aan denkt dat de namen der plaatsen, die hem daar omringen, niet Fransch, maar oorspronkelijk Germaansch, Noorsch zijn. Even als 111 Holland en Vlaanderen bet binnenland door eene duinreeks is afgescheiden van het zeestrand, zoo neemt in Normandië eene reeks rotsen de plaats onzer duinen in. Die rotsen lieeteu daar, en ook 111 Artesië, les Falaises, een verfranscht, maar oorspronkelijk Germaansch woord, dat nog leeft in het Hoogduitsche Fels, rots, steenklip. Door de zee, door de hevige golfslag, die eeuw uit eeuw in tegen die rotsen of falaises beukt en dondert, die ze beknaagt en uitspoelt, zijn hier en daar groote holen en gaten, als poorten, in die steenklippen gemaakt. De mannen, de visscherliên, maken wel van deze zeer groot»' en ruimt' naton gebruik, om Haar door heen op liet strand en in zee te komen. Twee van die holen, de bijzondersten en grootsten, dragen te Etretat den /.elfden naam , maar in twee talen , in gedeeltelijk Oud-Gerniaansch, en in Nieuw-Romaansch. De eene heet le M a n n eporte, en de ingezetenen van Etretat gebruiken dien naam nog dagelijks, al verstaan zij hem niet. Rn de andere heet le Trou a l' Hnmme. Moe aantrekkelijk de studie der Gerinaanscbe plaatsnamen in Normandië ook moge zijn, wij kunnen haar niet verder vervolgen, en keeren weêr terug naar Artesië, en naar de fonnamen , van waar wij /.ijn uitgegaan o|> onzen uitstap westwaarts. Het laatste gedeelte dier namen, tun, genoegzaam verklaard zijnde, blijft ons liet eerste gedeelte, het patronymicon, nog over. Die patronymica, W'arinc, Todinc, Olinc, enz. vertoonen allen oorbeeldige Sassische vormen; maar de mansnamen \\ are, Tode, Ole, waarvan /.ij afgeleid, liggen niet zoo voor de hand. Dat zijn allen ingekorte, vereletene, verbasterde namen, en ze zijn geenszins allen gereedelijk in hunne volledige, oorspronkelijke gedaanten aan te toonen. Ale, den mansnaam, waarvan eerst het patronymicon Alinc, daarna de plaatsnaam Alincthun is ontleend, hebben wij hier voren, op bladz. 105 reeds in zijn oorsprong en verband nagespeurd. \\ ij willen dit ook met Cole doen, met den mansnaam die aan het patronymicon Coiïnc, aan den plaatsnaam Colincthun ten grondslag ligt. Ken mansnaam Cole, Colen, Kooien was oudtijds in sommige Nederlandsche gewesten zeer wel bekend en in gebruik, als ingekorte vorm van den volledigen Kerkelijken naam Nicolaus. Maar daar heeft van oudsher buiten dien nog een andere, een oorspronkelijk Gerniaansche mansnaam C oio bestaan, die nog leeft in sommige geslachts- en plaatsnamen, hier en daar in Gerniaansche landen verspreid. Wat deze naam eigentlijk beteekent, en niet welke andere Germaansche namen hij in verband staat, is mij niet duidelijk. En van gissingen wensch ik mij hier te onthouden. Genoeg, dat hij ook nog deel uitmaakt van de volledige mansnamen Colobert en Coloman. Veelvuldig in gebruik, en menigvuldig in samenstellingen is de naam Colo niet. In Friesland leefde hij, als Kole, nog in de jaren 1500. Thans komt hij nog slechts in afgeleide geslacht.*- en plaatsnamen voor; te weten als Coolsma eu Koolsma, ook in den enkelen vorm Cool en Kool, in Friesland; elders in de Nederlanden als Cools, Colen, Co lens, Cool en; en, in verkleinvorm Kooltjes; ook Colinck als patronymicon. In Engeland als Co les. Dit zijn allen geslachtsnamen. Verder in de plaatsnamen: Coleshill, eene stad in Warvvickshire; Engeland: Kohlstiidt in Lippe-Detmold (Duitschland), in eene oorkonde van de 1 l,|e eeuw voorkomende als Colstidi; verder in Kölliken, in het kanton Aarau (Zwitserland), samengetrokken uil den volledigen vorm Kolinkhoven, die onder anderen in eene oorkonde van den jare N(>4 als Cholinchova voorkomt, enz. Eindelijk Cool ska mp, een dorp iu West-Vlaanderen ; in eene oude oorkonde wordt deze naam alsColescamp vermeld. Maar in den naam van een ander Westvlaamsch dorp, van Cool kerke, schuilt niet deze Ond-Germaansche mansnaam. De kerk van dit dorp is aan Sint-Nicolaas gewijd , en 't is duidelijk dat de dorpsnaam ontleend is aan den ingekorten naam van den Patroon der Parochie. Niet alle fannamcn in het Gerniaansche Frankrijk zijn met patronymica samengesteld. Daar zijn nog anderen, als de opgenoemden. Cottun of de Koetuin is reeds op hladz. 111 genoemd. En verder liggen daar in Artesië nog plaatsen, die Fréthun, Offrethun, Hardenthun, Landrethun, Witerthun, Koet huil, Wad en tli un heeten. Deze namen zijn ook in hun eerste lid van ontwijfelbaar Germaanschen oorsprong. Bij het grootste deel dezer namen zal ook wel een mansnaam , op zich •zeiven en niet als patronymicon, ten grondslag liggen. Oude namen vinden wij hier terug, die ons evenzeer uit Friesche namen, patronymicale geslachtsnamen en anderszins, bekend zijn: Offringa en Vitringa (voluit Witheringa van den mansnaam Wit li er i, Witer) bij voorbeeld. Het getal van Gerniaansche plaatsnamen in Artesië is zeer groot en zeer menigvuldig. Wij moeten nog vernielden: Audreselles, Aringzele, Tram ezele. De eerste dezer namen is verfranscht in zijnen hedendaagschen vorm. Is hij oors])ron- kelijk Ouderzele (Ter ouder Zele, woonstede bij de oude zale of halle) geweest ? Dus de /elfde naam die nog eigen is aan liel dorp Oudezele.in Fransch-V laanderen, en aan het stadje Olde n/. aal (ook O ld enz eel genoemd) in Twente? Waarschijnlijk wel. Aringzele is weer een oorbeeldig Germaansche naam, bestaande uil een patroimnicon, met het bekeude woord zele daar achter, dat zoo menigvuldig aan Vlaamsche plaatsnamen eigen is. De mansnaaiu, die aan dit patronvniicon ten grondslag ligt komt ,ils Ara en Aro, en in samengestelde vormen nis de mansnamen Arafrid en A ra gis, en de vrouwennamen Arohildis en Arolinda in oude geschriften voor. Ook leefde hij nog, als Are, bij de Friezen in de jaren 1500. Areina, oudtijds Aerma geschreven, is nog heden een 1-riesche inaagschapsnaam, even als het patronyniieon in den Sassisehen vorm Arink nog elders in de Nederlanden als geslachtsnaam bestaat. Zoo het al twijfelachtig is, bij gemis aan bescheiden, ol' de bovengenoemde verfranschte naam And re se 11 es wel werkelijk Ouder/.ele zij, bij eenen anderen verfranschten naam, die eveneens als eerste lid dit Audre heeft, is het wel zeker, dat oorspronkelijk het Dietsche woord oud, verbogen tot ouder, oudtijds, en nog beden in sommige onzer oostelijke gouwspraken ald, alder, aan den hedendaagschen verfranschten vorm ten grondslag ligt. Namelijk bij den naam van Audruicq, een stedeke, de hoofdplaats van het Land van Bredenaerde, eene bijzondere gouw van Artesië. Deze naam is anders niet als Ouderwijk, in goed Nederlandsch: ter ouder Wijk. In eene oorkonde van de 12'Je eeuw komt deze naam voor als Alder Wiek, en in latere eeuwen vindt men hem geschreven als Auderwick en Ouderwick. De vorm aud voor oud, ook in België niet onbekend , komt nog voor in de Artesische plaatsnamen Aud el and, een gehucht bij Licques; Aud rehem, enz. Het woord hof, in verbogen vorm hove, komt niet zeldzaam in Artesische plaatsnamen voor. Polincove is de verbasterde naam van een dorp. In goed Nederlandsch zoude men Pol in khove moeten schrijven; dat is, het hot (in den loeativus ten hove) der Polinks of Polingen, der afstammelingen van den man die I'olc heette. Deze was waarschijnlijk een Sas, te oordeelen nntir den vorm van het patronymicou, ink. Dit zelfde patronyniicoii leeft nog, in den Friesehen vorm, als Poli lenen, de naam van eene (Jostfriesche maagschap. Verder vinden wij het woord hof nog in de namen van eenige land/iowx?» of hofsteden en gehuchten in Artesië. Hij voorbeeld: Westhove hij Blendecques (Hlendekens of Blindekens , als in West-Vlaanderen Westerhove hij Kperlecques; Zuthove (Zuidhove) hij Boisilingheni; Monekliove (de hoeve der monniken), Ophove, enz. Alle deze zuiver Dielsche nainjii bestaan iu gouwen, waar thans geen woord Dietsch ineer gesproken wordt, en waar men dus ook deze namen niet meer verstaat, (reen wonder dan ook , dat men ze niet meer kan schrijven , en dat men ze langzamerhand verfranscht, verbasterd. Zoo is de naam der hoeve Ophove in deze eeuw reeds verbasterd tot „Au 1'auvre". Daar zal in de volgende eeuw misschien een Franschman zijn, die naspoort, hoe deze hofstede aan zulkcn vreemden naam, „Aan den Arme" gekomen zij. Waarlijk, van de namen, zoo wel als van de boeken , mag het oude gezegde gelden : habent sua fata. hene andere verbastering van het woord hove kan men aanloonen hij den naam van het Artesische dorp O ffe k e rq u e, eene verbastering die lichtelijk op een dwaalspoor, ter naamsverklaring, leiden kan. Immers het ligt voor de hand om dezen naam te duiden als Offe kerke, de kerk (ter kerke in den loeativus) van Offe, van den man die' Offe heette. Offe toch (Ofto, Otfa, Uffo) is een Oii(l-Gerinaansche mansnaam, die nog heden hij de Friezen als zoodanig in volle gebruik is, en al mede oorsprong gegeven heeft aan de Friesche geslachtsnamen Offinga, Offe in a , Offes, Offen, Ofkes, enz. en aan de plaatsnamen Offingawier, een dorp in Friesland ; O ff e 11w arde 11, een dorp bij Breinen (Duitschlaud); 0 f f i g n i e s (dat is oorspronkelijk liet patronymicon Offingen), dorp iu Picardië (t rankrijk); Offa s Dyke, een oude grenswal iu Engeland, in de 8SU' eeuw opgericht door Offa den Angel-Sassischeu koning van Mercia ; enz. Intiisschen , liet Artesische O ffe ke rq u e heeft met dezen ouden mansnaam niets te maken. Deze plaatsnaam is oorspronkelijk Hove kerke (ter kerke bij den hove), zoo als hij nog in oude geschriften voorkomt. In eene oorkonde van den ja re 1100 heet deze plaats eenvoudig Hove; misschien wa» daar toenmaals nog geen kerk aanwezig. Ook nog andere plaatsnamen met kerke samengesteld , komen in Artesië voor: Os t kerke, Nor d kerke, Zutkerke, StMarie-kerke, die ook wel gelijk D u u ke rq n e en O f fe k e r'111> geschreven worden: Ostkerque, enz. Twee andere dorpen aldaar hebben hunne namen heden ten dage volkomen verfranscht, als Vieille-Eylise en Nouvelle-Eglise. Maar op oude landkaarten, /.elf's nog uit de vorige eeuw, heeten ze Ouderkereke en Nieuw er kereke. Laatstgenoemde plaats vinden wij in oorkonden van de 12'e eeuw als: Niukerka en N i w kerk a. Artesië is, vooral in hare zuidelijke helft, eene schoone landstreek, met zacht glooiende heuvels en liefelijke dalen, met schoone bosschen en heldere bronnen en beken. Deze eigenheden van den bodem worden ook in de namen der plaatsen aangeduid. De heuvels heeten bergen — naardien het woord berg bij alle volken van het berglooze Neder-Germanië (onze Nederlandsche gewesten, Noord en Zuid, en die in Frankrijk daarbij inbegrepen) in gebruik is voor de heuvels en de kleine, soms baast onmerkbare verheffingen des bodems. Zulke éer^namen als plaatsnamen, zijn Bouleinberg, Colemberg, Bru Hemberg, Reberg, Fauquembergue (dit is V a 1 ken berge), enz. Verder heet een heuvel bij het dorp Tilques: Blacken berg. Die bij Journv gelegen is, komt in oude oorkonden voor als Calen berg, die bij Tournehem als Vierberg, en die bij Moulle, ofschoon thans tot Hautmont verfranscht, komt in een stuk van de 15J* eeuw voor als de H o b e rc li (hooge berg). Aan den naam van het dorp Bruneraberg bovengenoemd, ligt ongetwijfeld de oud- en algemeen-Germaansche, zeer bekende mansnaam Bruno ten grondslag, naardien Lambert van Ardres , een Artesische schrijver uit de l'2de eeuw, dezen naam als Bruneshergh (de berg van Brune, Bruno of Bruin) vermeldt. De dorpsnaam Colenberg of Colemberg wordt heden ten dage door de Franschen ook wel als Colembert misschreven. In oude oorkonden vindt men wel Coleberg, en Lambert van Ardbek bovengenoemd verlatijnsc.ht dezen imam tol Co 1 sbergi u 111. 01' de mansnaam Cole, op bladzijde 112 liiervoren vermeld, de oorsprong aan dezen plaatsnaam gegeven hebbe, dan wel Sint-Nicolaas, of iemand of iets anders, moet ik in liet midden laten.* Aan den voet der heuvels of bergen strekken de dalen zich uit; en zoo zoekt men ook, nevens de ém/nanieii, onder de Artesische plaatsnamen de rfalnatneu niet te vergeefs. Deze namen zijn zoo wel eigen aan de werkelijke dalen zeiven, als aan de dorpen, gehuchten, landhoeven, in die dalen gelegen. Op zich zeiven, zonder bijvoegsel, is het woord dal, als naam, eigen aan Dal le, een gehucht bij Lacre. Met hijvoegsels vinden wij de plaatsnamen Waterdal, gehucht bij Seninghein; H ra in e n dal, bij Hoisdiughem ; L a ng h e 11 d a 1 e ; D i e pe n dal, geh. hij Boiicquehault. Verder Bruckdal, gehucht hij Hesdin1'Abbé; (i r i se n d a 1 e , eene landhoeve hij Wlinille; M e r 1 i n gd a I, hoeve hij Verlinctliuii; I'ittendal, Toteudal, Wysqueda], Kinendale, enz. De vier eerstgenoenideii van deze dalnameii zijn nog geheel oorbeeldig Dietsch, en in hunne beteekenis volkomen duidelijk voor iederen Nederlander. In Bruckdal herkennen wij het woord bruck, broek, moeras, dat ook in den naam Brussel (oorspronkelijk Broekzele) voorkomt; in I'ittendal het woord put, dat ook in West-Vlaanderen en elders in dezen bijzonderen vorm wordt uitgesproken. Aan den naam Merlingdal ligt een patronymicon ten grondslag. Aan de hellingen der heuvels en bergen ontspringen bronnen, en het water van die bronnen vloeit als beken door de dalen. Verschillende plaatsen in Artesië zijn naar die bronnen en beken genoemd. Het algemeen Dietsche woord bron komt even menigvuldig voor als bom; Hoosjduitsch Brunnen en Bom ; Enaelsch O 'O ° burn , bom (in de plaatsnamen B 1 a c k b u r u , T y hu rn, O s b o r n e, Hachborn) en bourne (Bou mem outh, Ashbourne, Is hou me, E ast bou me). In Noord-Nederland als bom , borue, boom, in de plaatsnamen Hom, Borue, Warnsborn, Boarnwert (Boriiwerd), Boarn (Hoorn), Aldeboarn (Oldeboorn), Easterboarn (Oosterboorn), Boarnsweach (Boornzwaag), enz. Zoo wisselt ook dit woord in heide vormen af, in de Artesische plaatsnamen. Een gehucht bij Licques heet heden ten (lutje Courtebou rn e, maar wordt in de iniddeleeuwselie oorkonden als C' n r t e I) ro n a en C' u r t e b r n11 e vermeld. De naam van een ander gehucht, hij Audrehem , wordt hedendaags als l'o u s e bo u r n e geschreven, maar oudtijds Cu sebroua, dat is: Kuischehron, o(' born van rein, helder water. Hall' verfratiseht is tegenwoordig de naam Bel lebrune, alsof'het de schoone bron beteekende. .Maar in de l*2deeeuw werd deze naam dooiden geschiedschrijver Lambekt van Ahdres vermeld als He re brona (de bron van den lier ol' heer, den edelman ot baron?). Nog vroeger, in de }•'" eeuw, droeg deze /.elfde bron den naam van Hel ich bru na, de heilige bron. Keu openbare bornput te Wimille heet Losenbrune, en een andere bij Tingrv Lienbrune, de Liên- ot' Liedenbron, de bron voor alle liên, voor iedereen. Dus als tegenhanger ol' weerga van de bovengenoemde Herebron? Dit zelfde woord komt ook voor in den naam L i e nstrate, openbare straat of weg, zooals in de 17Je eeuw nog eene buurt heette in het stedeke Ouderwijk of Audruicq. Hij Vieux-Moutier, eene plaats die in eene iniddeleeuwselie oorkonde O u d e m o n s t re heet, is eene K o u sq u e b r 1111 e bekend , oudtijds ook als K u sc li ebrune geschreven; dat is: de ruischende bron, waarvan het water, bij het afvloeien, een ruischend, klaterend gerucht maakt. Kstienbecq (overeenkomende met Steen beke in FranschVlaandcren en met St een beek bij Zetten in Gelderland) en Morb e c q 11 e (oorspronkelijk de zelfde naam als M o e r b e k e in KransehVlaanderen, dat ook wel tot Morbecque wordt verwaalsebt , met Moerbeke in 't Land van Waas, Oost-Vlaanderen, en met Moerbeek, gehucht bij Niedorp in Noord-Holland) zijn twee Artesische plaatsnamen, waar het woord beek in voorkomt. Eene straat in de stad Sint-Oinaars, hedendaags Rue de l' Arbalcte geheeten, werd in de niiddeleeuweii Hecq uest raet (Heekstraat) genoemd. Nevens al de bovengenoemde plaatsnamen, die allen samenhangen met algemeen aardrijkskundige woorden , zijn daar in Artesië nog vele plaatsnamen, die elk voor zich meer op zich zeiven staan. Uit het groote aantal dezer namen, allen ook zuiver Dietseh van oorsprong en heteekenis, allen ook zeer bijzonder en zeer merkwaardig, en tevens in hunne hedendaagsche geijkte «peiling min of' meer verfranscht, kunnen wij hier ook slechts eenige weinigen den Lezer van dit opstel nader voorstellen. Als voor de hand opgenomen vernield ik dan, vooreerst: San ga 11 e , en Wissant. Dat deze namen werkelijk in goed Nederlanduch, iu algemeen Dietseh , Z a n d ga t en W i t za 11 <1 zijn , namen geheel eigenaardig aan plaatsen die aan zee en in het witte duinzand gelegen zijn, bewijst ons Lambert van Ardres. Deze niiddeneeiiwsche Artesische geschiedschrijver, reeds meermalen in deze verhandeling genoemd, schrijft (in Latijn) dat de hooge, onstuimige zee oudtijds een gat zich had gebaand dwars door de zandduinen, ter plaatse waar later liet dorp San gat te verrees en dat de bevolking dieshalve aan die plaats den naam van Areiiae foramen gegeven had. K11 van het dorp Wissant, dat lieden ten dage, nog meer verbasterd, ook wel als Wissan geschreven wordt, schrijft hij : „ Ah a/bedine arenae vulgari nomine appellatur IVitsan l." Verder Marei] (mark of grens), Oye, hedendaags door de Franschen ten onrechte uitgesproken als bun woord oie, gans ('t is echter ode of eenzame onbewoonde plaats); Wie re (Friesch wier of vluchtheuvel?); Ie W a t (wad of doorwaadbare plaats in waterstroom of beek): W i 111 i 11e (windmolen), eu vele anderen zijn eveneens zulke bijzondere namen. \ ' Al de plaatsnamen, tot dusverre in deze verhandeling genoemd eu verklaard, zijn eigen aan plaatsen die nog heden ten dage bestaan, en komen in bovenvermelde, zoowel verbasterde als zuiver Dietsche vormen, in de hedendaags geldige Fransclie taal voor. Deze namen zijn bij honderdtallen te tellen. Wil men echter in grondboeken en in oude geschriften , in iniddeleeuwsehe oorkonden, vooral in oude koopbrieven gaan zoeken, dan vindt men de Dietsche namen van velden en wegen , van huizen en straten in Oud-Artesië bij duizendtallen. Ook onder dat zeer groote aantal Oud-Dietsche namen van dat gewest, die 111 den loop der eeuwen door den overheerschenden Franschen invloed zijn verloren gegaan, en die den hedendaagschen ingezetenen volkomen onbekend zijn, komen er zeer velen voor die uit een taalkundig oogpunt allermerkwaardigst zijn , en die ten volsten de aandacht, de opsporing en onderzoeking der Germaansche taalgeleerden van onzen tijd verdienen. Hoe gaarne zonde ik dezen schat van oude namen den Lezer nader onlKluiten, ten volle kenbaar maken. Ken geheel boekdeel zoude ik daarmede kunnen vullen, en — slechts weinige bladzijden hier slaan mij daar voor ten dienste. Zoo moet ik mij tot enkele tientallen van deze oude namen beperken. Namen van stukken land, velden, akkers, enz. Kriedstic, (Irotstic, Langstic, C'roinstic (Breed-, Groot-, Lang-, Kromstuk), Haugstic (aan de helling van eeuen heuvel), S k e rmeslic, Vierhornstic en Driehornstie (het stuk met vier en dat met drie hoeken of' hoornen; nog heden is het woord hoek in 't Friesch horn of hoarne, en is daar een stuk land te Marsuin in Friesland , dat de T rv e - h oa r n e - f'i n 11 e, de Driehornfenne, heet ). Verder S t r i d 1 a 11 d , G e 11 d e k i n s 1 a 111 (G e 11 d e k i n is een mansnaam, in verkleinvorm), Morlant, Hodelant, Tarwelant, B r u 11 e v e 11, S t i e 11 velt en S a 11 e t i 11 g e v e 11 (Sint-I nge-veld ? aan den weg van Gisen (Gaines) naar Witzand (Wissant), heden ten dage tot Saint-Inglevert verfranscht), Stridaker, Gomenaere, Hob benaker, Bleken aker, Nantacre, A 1 ves 111 ersce 11 e (Alvesmeerschen; A 1 f' is een Oud-Germaansche mansnaam), Bonemersene, enz. Namen van bosschen en hout. C'ortebosc, Maf'ferbosc, Boe li out en Hoe holt (Beukenhout of' bosch; deze naam bestaat heden nog en is nu tol Boucquchault verfranscht), Ekhout (Eekhout, Eikenboscb), Muishout, Scapshout, M u t s h o u t, L a 111 e r s b o 111. Namen van straten en wegen, dijken, putten, huizen, bruggen. Hostraet, Host rat, Os tra et (Hoogstraat, zeer algemeen in schier al de steden en dorpen van Oud-Artesië, even als de Highstreet is in de Engelsche plaatsen). Hag hestra et, 81 i e 11 s t r a e t, Witestraet, Weststraet, Weetstraet, Waghest ra et; in de stad Sint-Oniaars: Arkestraet (Rue d' Arques — Arques is een naburig dorp —, hedendaags Rue d' Ai-ras genoemd), Becquestraet, zie bladzijde 11H, PotestrfMjt — Rue du Pot —, Wackestraet, V i 11 cquestraet, enz. M e 11 e w o g , O u d e w o g en 011 d ewoghe, Scalrewoge, de weg naar Sealle, hedendaags tot Esnalles verfranscht; Gisenewog, Papenwoge, Herewog; Kol- die iKoldyk is ook de imam van eene sate of landhoeve bij den dorpe Grauw in Friesland, en deze naam komt Itij de hedendaagsche Friezen ook nog veelvuldig als geslachtsnaam voor), 8c ard i c (Seliaardijk ; 8c h a r e 11 d ij k e is de naam van een dorp op het eiland Schouwen in Zeeland). Calkpit, Marlepit. Pit iu plaats van put is nog hedendaags Westvlaamsch. Wol luis, Wi 111 h u s. Het raadhuis van het stadje Ouderwijk (A u d r 11 icq) heette voor twee eeuwen nog le Landsluis, Landshuis, omdat het niet enkel voor Ouderwijk diende, maar tevens voor het geheele Land van Breedenaerde, eene kleine gouw in Artesië, waar van dit stedeke middenpunt en hoofdplaats was. En zoo ook heette liet raadhuis van het Land van den Hoeke, eene andere kleine gouw in dit gewest, G y se I li 11 s. — Lenehrigge. Het dorp Hooghrugge hij 8int-()maars heet tegenwoordigHautpont , maar komt in de geschriften uit vorige eeuwen als Hohrigge voor, en de ingezetenen van dat dorp als Hohrighenards, Hoogbruggenaren in onze hedendaagsehe taal en spelling. Twee bruggen te, of bij Sint-Omaars lieeten in oorkouden van de 14de en 15de eeuw: Lobrighe en Texbrighe. Nog enkele Oud-I Hetsche namen, uit niiddeleeuwsche oorkonden verzameld en allen aan plaatsen iu Artesië eigen, mogen hier ten slotte een plaatsken vinden: H e 1 de, Stapele, Stripe, Witst ie 11, Walrichove (hof van Walrik, Gerinaansche mansnaam), Hongercoutre, Bof fersb i 1, W o 1 f h a 111, B o 11 tun, Bi ede, Knol, Broes hole, Doet lage, S tien rok k e s (Steenrots), Bavenstiene, B o b a r s dal, W a 11 e sh o u e k (Wa 11 e is een mansnaam), Hasewinkel, Ba m breetesgat (van Banibert, Bavenbrecht, volledige oude mansnaam), enz. Als aanhangsel noemen wij hier nog de namen van sommige Artesische wateren, en wel eerstelijk den naam van het riviertje, dat langs de stad St. Omaars vloeiende, de grensscheiding vormt tusschen Artesië en Franscli-Vlaanderen , en dat de A a heet. Geen oorbeeldiger Dietsche waternaam is er bekend, dan juist deze naam Aa, die eigen is aan riviertjes, stroomkes, beken, schier zonder tal, in alle landen, gewesten en gouwen van geheel Neder-Germanië, van Artesië langs de kusten van Noord- en Oostzee tot in de Oostzee-gewesten van Rusland toe. Deze naam , in de Friesche gewesten als Ee of Ie en Ye, Y voorkomende, beteekent eenvoudig water, stroom end water. Een water liij liet stedeke Ouderwijk (A u d r 11 i e q), waarschijnlijk eene gegravene vaart, heette nog in de 17de eeuw Stavart, (8ta(de), oever* ook voorkomende iu den ouden naam van eene kade te St-Oniaars, namelijk Erbostade, thans Qitai des Tanneurs genoemd; en vaart). Het riviertje dat tusschen Gisen (Guines) en Kale» (Ca/ais) vloeit, komt iu eene iniddeleeuwsehe oorkonde voor als Leda, in eene andere van den jare 1208 als Gisen let, en nog anders als Ghisnenlet. De vergelijking met den naam van het rivierke Leda in Oost-Friesland, en niet den naam Leie, die in Friesland tusschen Mie en Lauwers aiin verschillende wateren eigen is, zoo mede aan de Ylaamsche plaatsnamen Lende lede, Lede, Lede/, el e, Lede berg ligt voor de hand. In Artesië vloeit een helder stroomke, weinig meer dan eene beek, al westwaarts kronkelend door een liefelijk dal; het verbreedt zich verder tot eenen Hinken stroom, die langs de stad Hooucti (Boulogne sur Mei') loopt, en de haven van deze schoone zeestad vormt. Deze rivier draagt den naam van Liane, een naam die volstrekt geen Dietscli voorkomen heeft. 1 och meen ik dat ook deze naam van Dietschen oorsprong zij. Maar oude, iniddeleeuwsehe vormen van den naam Liane zijn mij niet bekend. Zoo neme men den volgenden naamsuitleg voor anders niet als voor eene ongegronde gissing. En, men weet liet, gissen doet missen. De grondslag, de oorsprong van den naam Liane dan, meen ik te vinden iu den eenvoudigen , boven reeds vermelden waternaam Aaol'A. In sommige Nederduitsche tongvallen wordt de naam of het woord Aa verbogen tot Ane, Aan; dezen verbogenen vorm vinden wij in de plaatsnamen Mundahn (Mond van de Aa of Aan) en Overahn, Nordahn (in de middeleeuwen N o r <1 a) en Middelste n a li e (in de middeleeuwen Middelste na ne), die in de Friesche gouwen van Oldenhurg en van Hannover (Land Wursten) voorkomen. Het mannelijke lidwoord luidt in de gouwspraak van het Kransch, die hedendaags aan Artesië eigen is, als li. Dit lidwoord neemt wel de plaats in van het Dietsche lidwoord de, ook al blijft het hoofdwoord dat er op volgt, onvertaald. Zoo is de geslachtsnaam De Jager, De Jaghere heden ten dage in Artesië half- verfranscht geworden lot FJagre (IJ .lagre) en niet geheel (Ae Chasseur). Zoude 1111 dit lidwoord ook niet liet eerste gedeelte van den naam Liane zijn (Li Alle), en deze naam DeAne, De Aa, met andere woorden het water , liet strooinende water lieteekenen ? Al deze Artesische plaatsnamen , op de voorgaande bladzijden opgenoemd, en nog honderden dergelijken zijn (bij enkelen is dit nader aangeduid geworden) iu vorm , oorsprong en beteekenis naverwant of ook volkomen gelijk aan andere namen, die in alle andere Germaansche landen, maar vooral iu Vlaanderen, Friesland en Engeland voorkomen, in die lauden dus, waar de bevolking oorspronkelijk geheel of teu deele van eenen zelfden stain, van eenen zelfden bloede is niet die van Artesië. De namen, op bladzijde 120 en vervolgens vermeld, zijn allen aan iniddeleeuwsehe oorkonden ontleend, en, naar men mij in Artesië mededeelde, zijn ze daar heden ten dage onbekend; dus uitgestorven. Dit moge voor een groot gedeelte dezer namen waar zijn; dat het echter voor allen zonder onderscheid zoude gelden, meen ik te mogen betwijfelen. Immers namen over het algemeen, en bijzonderlijk plaatsnamen hebben een taai leven. En , al zijn zulke namen van velden en akkers, van dijken en vaarten, van straten en wegen niet meer in geijkten zin bekend, en al komen ze nooit meer in geschrifte voor, het eenvoudige landvolk kent ze nog wel, en gebruikt ze nog wel, zoo goed als hunne voorouders, van geslacht tot geslacht, die deze namen eerst gegeven hebben. De taalvorscher, die dus bij het van ouds ingezetene volk te lande in Artesië naar zulke OudDietsche namen zoeken wil, zal dit zekerlijk niet te vergeefs doen. Zelfs in de steden vindt men nog wel zulke namen, ja, in de .stad Kales (Calais), die toch nooit volkomen Dietsch is geweest, zooals de dorpen in den omtrek. Daar ter stede draagt een buurtje aan de haven, waarde visschersschepen liggen , buiten den ouden vestingwal, ter plaatse waar oudtijds het strand zich uitstrekte, den naam van Place de l'Estran, zoo als ik zelf gelezen heb op het naambordje aan liet hoekhuis. Wie herkent iu dit Estran niet den verfrinischteii vorm van ons woord strand, of strange volgens de Westvlaamsche, stnin volgens de Friesche uitspraak? En, als om de Oud-Dietsche herinnering te volmaken, de tapper die in dat hoekhuis zijn Jiedrijl't uitoefent (althans in 1 Si> 1 uitoefende) draagt den oorbeeld igen geslachtsnaam van Harends. Zeer hijzonder en hoogst opmerkelijk zijn sommige woordvormen die in deze Ond-Artesisehe nnnien voorkomen; zoo «Is wog (in verbogenen vorm woge, woghe) voor weg, en brigge voor hrug. Ook mille en melle voor molen, rok voor rots, enz. Voorheelden van wog en brigge, iu plaatsnamen, zijn op bladzijden 120 en 121 reed» genoemd. Anders en elders is dit woord wog mij nooit voorgekomen, lil eene oorkonde van den jare 12>Sti wordt bepaaldelijk de weg die van liet stedeken Gisen (Guines) naar het dorp Witzand (Wissant) voert, de Gisenewog genoemd. Men vergelijke <1 e O i se n le t op bladzijde 122 vermeld. Dal men evenwel oudtijds het algemeen geldige Dietsche woord weg, verhogen als wege, ook wel kende in Artesië, blijkt uit oorkonden van de veertiende en vijftiende eeuw, waarin melding gemaakt wordt van den Koerwegiie bij Haienghem, en van den Oude weg bij Sa 1 perwij k (Salperwic). Aan het voorkomen dezer twee woordvormen wog en weg, nevens elkanderen, zal wel de zelfde of eene soortgelijke oorzaak ten grondslag liggen, als die is, welke het voorkomen der twee vormen ing en ink, bij den patronvmioaleu uitgang, heeft te weeg gebraeht. Zie bladzijden en lOfi hiervoren. I)e vormen brigge (op bladzijde 121 vermeld). Friesch bregge, brug; mille of melle, molen (in den hedendaagschen dorpsnaam Wi mille, oudtijds voluit Windmille, windmolen, en in Melle wog, dat in eene oorkonde van 128(i voorkomt, en als Chemin du moulin wordt verfraiischt), en rok voor rots (in 81 i e n r o k k e s meervoudsvorm , en misschien ook in K o c c a 1 f en in Brocshole = bij Rokshole, bij het hol in de rots?), deze drie ook in de oorkonde van 128(i vermeld, bieden eene zeer opmerkelijke overeenkomst , ja eene volkomene gelijkvormigheid aan met de vormen die deze drie woorden in de Engelsche taal hebben (bridge, mill en rock). Deze overeenkomst bevestigt te meer mijne meening dat de voorouders van een deel der hedendaagsche Engelschen, en die van de oorspronkelijk Germaansche bevolking van Artesië, lieden zijn geweest van eenen en den zelfden bijzonderen Sassisehen volksstam, lieden die, gezamenlijk uil lu-t Oosten (dat is in dit geval, voor liet naast uil Noordwestelijk Duitschland) opgetrokken en westwaarts getogen zijnde, voor een deel naar Brittnnnië overstaken, uit de havens van Kales en Hoonen, maar voor een ander deel achter bleven in de gouw rondom deze oude, reeds door de Homcinen bezette steden. Kn niet enkel met bet Kngelsch, ook niet het Friesch leveren de Oud-Germaansohe plaatsnamen van Artesië punten van overeenkomst op. Trouwens dit kan wel niet anders, waar Friesch en Kngelscb beiden nog hedeu zoo naverwant en oudtijds uit eeue zelfde bron zijn ontsproten. Deze overeenkomst vinden we, in ge/.amentlijken zin, in bet woord aker, ook wel gespeld acre, hedendaagsch geijkt Dietsch akker, dal deel uitmaakt van sommige Oud-Artesische plaatsnamen. Dit woord , in het Friesch zoowel als in bet Kngelscb als eker uitgesproken , is nog heden eigen aan de taal van Friezen en Kngelschen, en komt in de plaatsnamen dezer volken voor: Fraueker in Friesland; I, o u ga c re in Engeland. A erder stemmen de Artesische woorden stic voor stuk, hom voor boek, stripe voor streep, stien voor steen, enz. allen in oude plaatsnamen voorkomende, letterlijk overeen met dezelfde woordvormen in bet Friesch , zooals bet nog hedendaags leeft. Trouwens, in den loop dezer verhandeling hebben wij reeds meermalen gelegenheid gehad , den Lezer te wijzen op de bijzondere overeenkomst tusschen Oud-Artesisch en Friesch. Indien men niet opmerkzaamheid eene aardrijkskundige kaart van Artesië gadeslaat , valt het den Nederlander al spoedig in het oog dat een zeer groot deel der plaatsnamen, daarop vermeld, Dietsche namen zijn, gelijk hierboven breedvoerig is aangetoond. Maar nevens en tusschen deze Dietsche namen kan men ook vele namen opmerken, die een Fransch voorkomen vertoonen in bunnen vorm en in hunne spelwijze, en die door niemand voor oorspronkelijk Dietsche namen zullen worden gehouden. Werkelijk zijn dan ook eenigen van die namen, welke van jonge dagteekening zijn, en ontstaan ten tijde dat de Dietsche volkstaal in die gouw van bet Artesische land reeds geheel of ten deele uitgestorven was, Fransch, behooren tot de Fransche taal. Maar anderen zijn toch oorspronkelijk Dietsch, al zien ze er in hunne hedendaags geldige vormen ook nog zoo Fransch uit. Die namen zijn eenvoudig in sterke mate ver- anderd, verbasterd, naar de uitspraak der Fransche tonge, naar de spelwij/e der Fransche peinie vervormd , verdraaid , mismaakt. Keeds zijn een paar van dat soort van namen vermeld op bladzijden 1<)'2 en II."), waar medegedeeld is dat van den ouden en oorspronkelijke!) naam H e n r i e k i 11 g li e m heden ten dage H e u r i n gli e in is geworden, en dal Opliove lot Au I'inivre is verfranscht. De volgende Artesische plaatsnamen belmoren verder nog tol (leze groep: Hydrequent, de hedendaagsehe naam van een dorp in Artesië, is oorspronkelijk H i 1 d h e r i ngah e in, de woonplaats der Hilderingen, der nakomelingen van H i ld her i of Uil der, een volledige algemeen Oud-Germnansche mansnaam. In eene oorkonde van den jure l'2Ht> staat deze volledige (lorpsnaain in den vorm H i 1 d r i c h e ni vermeld , een vorm die wel reeds eeniger mate versleten is, maar die nog duidelijk een Germaanse!) voorkomen heeft, terwijl het hedendaagsehe Hydrequent volkomen onkenbaar zoude zijn, ware 't niet dal de genoemde niiddeleemvsehe oorkonde ons op het goede spoor bracht ter herkenning en verklaring. Ken tegenhanger van H vdrequent is de hedendaagsehe naam Kinxent, mede eigen aan een Artesisch dorp. Deze naam vinden wij in eene oude oorkonde vermeld als K ru i u gess e m , en in een ander middeleeuwse!) geschrift, maar van latere dagteekening, als R e li i li gesse in. De oudste vorm is de oorspronkelijkste, en doet ons dezen naam duiden als Erninges hem, Ernings li e m , E r n i ïi g' s woonplaats. De vorm H eningess e m is slechts een letterkeer van K r u i ngesse m , en Kinxent is daarvan eene verdere verbastering. Eindelijk nog Hardinxent, dat van oorsprong» wegen H ard i ngesse m , Hard i n gsh e tn , de woonplaats van den imin H ard i ng is. E r n i ng en H ard i ng, als samenstellende deelen van de twee laatstgenoemde plaatsnamen zijn wel patronymicale vormen , maar deden toch dienst als eenvoudige inansvóórnainen , gelijk uit hunne genitiefvormen op es uitgaande blijkt, en gelijk nog heden in Friesland voorkomt, waar Tjalli ng, Waling, Eling, enz. ofschoon eigentlijk patronyniica zijnde, toch ook als eenvoudige mansvóórnamen dienst doen. Verder, Dohem heette in de elfde eeuw Dalhem, de woonplaats in het dal, een plaatsnaam die als Dalhem (in 't Land van Luik), als Dalem (in Gelderland) en als Thalheim, nog lieden iuui Helgië, Nederland en Diiitschland eigen is. U pen komt in oude oorkonden als Op hem voor, een naam die door eenen geleerden Fnutselimnn dezer eeuw lerechl als nVilUu/e (Ven haut" is verklaard. Het hedendaagsche \V e i ni s is ook zeer verbasterd, naardien de oorspronkelijke vorm van dezen naam is Widinghem, flat is: woonplaats der afstammelingen van W i (I o , W ito, W v t , (Guido in verl'ransebteii vorm). IK mansnaam W ido is in verschillende vormen en onderseheidene afleidingen en samenstellingen zeer algemeen, vooral onder de Friezen (Wytse). — I)e dorpsnaam T u hersent van heden ten dage doet ook den oorspronkelijke)! vorm niet raden noch erkennen. Die oude, volledige vorm is Thiirhudensem, Thorhodes hem, de woonplaats van den man, die den zeer ouden en sehoonen mansnaam Thorbodo droeg. Nog drie dorpsnamen zijn in Artesië, die in zoo sterke mate verbasterd en verfranscht zijn, dat niemand ze meer zoude kunnen herkennen als namen die eenen Oermaaiisehen oorsprong hebben, (lat iedereen ze voor Homaansche, voorecht Fransche namen moet houden. Dat zijn (Ie namen Herhelle, Annex in en Fampoux. Den eerstgenoeinden naam vinden ij in eene oorkonde van de elfde et uw vermeld als Hardberg. Inderdaad ligt Herbelle op eenen heuvel of berg, die beden ten dage Roide-Mont heet. — Anne/.in is verbasterd van A 11 »ineshen), zooals deze dorpsnaam in oude geschriften voorkomt. De oorsprong, de beteekenis van dit A 11 niueshem is niet recht duidelijk. Het kan oorspronkelijk Anningshein zijn, samengesteld niet eenen mansnaam Anning, die een patronvmicale vorm van den mausiiaaiii Anne is, oneigenlijk gebruikt , zooals op de voorgaande bladzijde aangegeven is bij Harding en Erning, Tjalling, enz. Het kan ook beteekenen : woonplaats van A 1111 i 11, 't welk dan als een verkleinvorm van Anne gelden kan. Anne, op zich zeiven, is nog heden als mansnaam bij de Friezen in volle gebruik, en sommige Friesche geslachts- en plaatsnamen zijn aan dezen mansnaam ontleend : bij voorbeeld , 0111 van beide naamsoorten slechts eenen naam te noemen: de geslachtsnaam Anne ma, en de naam van het dorp Aujum, oorspronkelijk voluit Au 11 in gahem. — Fampoux eindelijk is langs de vormen Fam poel, Vaiipoel, Ven poel, ontslaan uit den oorspronkelijke!» naam V ene poel (Friesch Feanpoel, Oud-Friesch ook Faen voor veen), door eenen Artesischen geleerde van deze eeuw vrij juist vertaald als Etang de la tourbière. Aan liet slot van dit opstel willen wij nog eene bijzondere zaak hier te berde brengen, die wel de aandacht verdient der volkenkundigen, bijzonderlijk van hen, die de tochten nasporen van die volken en volksstammen uit Noordwestelijk Germanië, welke Brittanië hebben ingenomen en aldaar hunne volkplantingen hebben gevestigd. Reeds een en andermaal is er in deze verhandeling Op gewezen , dat eenige bijzondere woorden en woordvormen, die in Artesische plaatsnamen voorkomen, eveneens gevonden worden in Engelsche plaatsnamen, of anderszins eigen zijn aan de Engelsche taal. Dit betrof echter in hoofdzaak slechts eenige samenstellende deelen van die namen. Maar daar bestaat nog eene grootere overeenkomst tusschen sommige Artesische en Engelsche namen, eene overeenkomst die den geheelen naam betreft. Zoo vinden wij de volgende namen: In Artesië en in Engeland. W a r h e m. Warha 111. Fréthun. F r e ton. Hollebecque. Holbeek. Sa 11 gat te. (Zie bladz. 11S>). Sandgate. Inghem. Ingham. Wi mille (Zie bladz. 121). Windmill. Grisendale. G r i s d a 1 e. Rattekot. Radcot. Le Wast. Wast. Appegarbe. Applegarth. Het valt niet te ontkennen dat enkelen dezer namen een meer algemeen karakter hebben, en zeer wel, volkomen onafhankelijk van elkanderen, elk op zich zeiven, Noord en Zuid van het Engelsche-Kanaal kunnen zijn ontstaan; bij voorbeeld : W i m i 11 e, Windmill eu San gat te, Sandgate. Toch blijft, bij de andere namen, de overeenkomst opmerkelijk, en een gemeenschappelijke oorsprong blijft niet buitengesloten. In sommige patronymicale namen ligt y.ulk een gemeenschappelijke oorsprong nog nader voor de hand. Zie hier nog een lijstje van die overeenstemmende patronymicale plaatsnamen, in Artesië en in Engeland. Alincthuu. Allington. Bazi n gh e 111. Bassi ngh a m. C o 1 i n c t h u n. C o 11 i n g t o n. Harding hem. H ard i n g h a m. L i n g h e m. Ij i " g h a in. B a 1 i n g h e m. B a 11 i u g h a m. Berlinghen. Birlingham (Nevens Berli- c u in , dut is voluit Berl i 11 k heini, in Noord-Brabant en in Friesland). Elinghen. Ellingham. Er in gh e m. E r r i n g h a m (Nevens Er ichem, dat is voluit Erinkhem, in Gelderland). L o z i n g li e 111. Lossing li a in. M a n i n g li e m. M an n i n g h a m. Masin ghe n. Massingham. Pelincthun. Pallington. T od i n c t h u n. T o d d i n g t o n. De patronymica die den grondslag van deze namen uitmaken,, en die, aan den Artesischen en aan den Engelschen kant geheel de zelfden zijn, of anders zoo gelijkvormig, dat een zelfde oorsprong voor beiden aangenomen mag worden, hebben bij sommigen de meening doen ontstaan dat zoowel de Artesische als de Engelsche plaatsen , waaraan deze namen eigen zijn , juist ook door de zelfde lieden zouden zijn gesticht. Met andere woorden , dat de zelfde H ar ding en , de afstammelingen van eenen zelfden aartsvader Hard o, in Artesië zoowel een hem , eene woonstede zouden hebben gevestigd , een H a r d i n g a - h e m (H a r d i n gh e m), als in Engeland (H a r ding h a m). Ofschoon deze zaak geenszins onmogelijk , zelfs niet onwaarschijnlijk te achten is, zoo vloeit ze toch ook geenszins noodzakelijk voort uit deze gelijkheid der plaatsnamen. Immers Hardo was, en is nog heden, een algemeene mansvóórnaam , die door verschillende personen te gelijker tijde gedragen werd en wordt. Zoo zijn er ook verschillende'maagschappen H a rdinga of Harding, Hardink, onderling niet verwant. De eene maagschap van dien naam kan in Artesië, de andere in Engeland een hem hebben gegrondvest. Kngelsehe Jiavorschers en geleerden hebben uit deze gelijkluidende of volkomen gelijke plaatsnamen nog eene andere meening afgeleid. Volgens hen zouden lieden, inwoners uit Hardingham in Engeland (om bij liet eens genomen voorbeeld te blijven), als landverhuizers of volkplanters zijn uitgetogen, om in Artesië zich te vestigen. Hij hunne vestiging aldaar zouden zij dan, in herinnering aan hunne voormalige woonplaats, hunne nieuwe woonstede genoemd hebben met den zelfden" naam, dien liet oude hem (ham) in Engeland droeg — gelijk zulks in deze eeuw menigvuldiglijk is geschied bij de volkplantingen van Engelsehen, Nederlanders en andere Europeanen in Amerika. Intusschen, de geschiedenis leert ons dat de vestiging van Sassen en andere Neder-Duitschers in Artesië reeds van zeer oude dagteekening is, en, voor een deel althans, zeer zeker ouder dan de nederzetting dier volken in Hrittannië. Wij meenen dus bij onze voorstelling dezer zake te mogen volharden, gelijk die op bladzijde 107 en vervolgens hiervoren is medegedeeld. Ook komt liet ons aannemelijker voor bij deze gelijke namen in Artesië en in Engeland liever te willen denken aan eene toevallige gelijkheid, ontstaan door de algemeenheid van dezen of genen mansnaam (Hardo; Ale of Alle in Alincthun en in Allington en in Allingawier in Friesland) — dan aan eenzelvigheid in den persoon van den aartsvader, 't zij deze dan Hardo of Ale, Colo, Colle of iets anders heette. De patronymica van bovengenoemde Artesische en Engelsche plaatsnamen, en nog talrijke anderen bier niet opgenoemd, zoo mede de mansvóórnamen, waarvan /.ij afgeleid zijn, komen verder nog, in verschillende onwezenlijk afwijkende vormen, bij schier alle andere Germaansche volkeren en volksstammen eveneens voor, en hebben ook daar aan een groot aantal geslachtsen plaatsnamen hunnen oorsprong gegeven. Dit alles na te sporen en uitvoerig, naar den vollen eisch , bier te vermelden, en dan ook de menigerlei opmerkingen, die zich daarbij voordoen, nader hier te ontvouwen, is zeker eene aangename studie. Wil ik echter niet te veel hooi op de vork nemen, wil ik niet te veel ruimte hier heslaan, niet te veel van de belangstelling mijner Lezers vergen, dan moet ik mij bescheidenlijk met het bovenstaande vergenoegen. Zoo korl en beknopt mogelijk dien ik echter toch ook nog een paar bladzijden te wijden aan de Germaansche mans- en vrouwen-vóórnamen en aan de Germaansche geslachtsnamen, die in Frankrijk, die vooral in de, Dietsche gewesten van dat land in gebruik zijn en voorkomen. Wat de mans- en vrouwen-vóórnamen aangaat, zoo heb ik hier niet zoo zeer het oog op die namen van Germaanschen oorsprong, die over schier geheel de beschaafde wereld verspreid zijn, en die ook in Frankrijk geenszins ontbreken, zij het dan ook in verfranschten vorm. Zulke namen (Henri, Fréderic, Albert, Bertrand , Gérard, Guillaume, Louis, Charles — dan ook Henriëtte, Adèle, Mathilde, Gertrude, Berthe, en vele (I erge lij ken) zijn wel van Ond-Germaanschen oorsprong; ze zijn zeker nog afkomstig van de Germaansche Franken, het volk van Keizer Karei den Grooten , die voor een deel de voorvaderen zijn van het hedendaagsche Franséhe volk. Maar in het bijzonder vestig ik hier de aandacht op die Oud-Dietsche, OudNederlandsche namen, die, veelal min of meer versleten, of in vlei- of verkleinvorm, nog eigen zijn aan de Dietsche, de Vlaamsche bevolking van Franach-Vlaanderen en van Artesië, die daar in de middeleeuwen, en nog in de zestiende eeuw algemeen of vrij algemeen in gebruik waren, en die ook heden nog daar leven, zij het dan niet in geijkten zin, dan toch in het dagelijksche leven, in den huisselijken en vriendschappelijken kring. Eene uitvoerige en belangrijke verhandeling over dit onderwerp , over deze Oud-Dietsche mans- en vrouwen-vóórnamen bij de bevolking van Noordwestelijk Frankrijk, is door C. Thelu geschreven, onder den titel Noms de baptême avec leitrs contractifs et diminutifs en usage chez les Flamands de France, en geplaatst in het derde deel van het tijdschrift Annales du Comité flamand de France. In die verhandeling wordt een zeer groot aantal van die namen vernield. Het is inderdaad zeer merkwaardig te zien hoe vele echt Oud-Dietsche, echt Oud-Germaansche namen daar in die Oud-Dietsche gewesten, al behooren ze sedert twee ot' drie eeuwen en langer tot Frankrijk, nog in gehruik gebleven zijn, of' voor jaren nog in gebruik waren. Onder deze namen treft men er aan , die men liedendaagsche Algenieen-Germaansehe, ook Algemeeu-Nederlandsche kan noemen, zoo wel als bijzonder Friesehe namen; dat is: Oud-Germaansche namen in Friesehen vorm, zj>o vlei- als verkleinvorm. Uit dit voorkomen van Friesehe namen en naamsvormen onder de Dietschen van Artesië, onder de Vlamingen van Fransch- of ZeeVlaanderen blijkt eens te meer dat een deel des volks in die gewesten, langs den zeekant gezeten, van Friesehen oorsprong is, en van Friesehen volksaard. Als enkele voorbeelden van zulke algemeen Oud-Dietsche namen in die gewesten, vermeld ik hier de mansnamen Alart (Adelhart), Arend (Arnhold, Aeruout), Kartelt (Barthold, Herehthold, Hertout), Harent (Hernhart, Hernaart), Hruyn (Hruno), Evert (Everhart, Everaart), Ewout, Franck, Gysbert, Willem, Heynrick, Huybrecht, Coenradt, Hyekaert. En de vrouwennamen Brechtje, Engeltje, Duyfken, Truy, Aaltje (Adela), Koos je, enz. En als voorbeelden van bijzonder Friesehe namen en naamsvormen in die gouwen mogen de volgenden gelden: Mansnamen. Eppo, Agge, Honken, Houwen (een samengetrokken vorm van Boudewijn), Wessel, Binnert, H o 11 n e , H o y e, C y r i c k (in Friesehe spelling Sierk), Dotiwe, Egge, Eling, Eise, Feycke, Feyen, Fouger, Gabe, Gauke, Gerken, Wybe, Hille, Ide, Jeiken, J e 11 e 11, L i n s, L i e u w, L y c k e 1, L o 1 c k, L u y t, L o 11 e, Mouten, Meune, Bonten, K int se, Keyn, Kiem er, Konike, Wimar, Wisse, Fedde, Hayeu, Ytzen, enz. Vrouwennamen. Lamke, Nieske, Aefje en Aefken, M i n t j e en M i 11 k e, 11 j e n , Fe m in e t j e, Gepke.Wybrig, H e y 11 j e n, H i 11 e k e n, 1 d t s k e n, J a y k e, .lel, L u t s , M e tj e n , H i x , K i c h tj e, Walleken, VV e n t j e, Die w e rtj e, Swaeutje, Haeske, enz. Al deze namen zijn juist zóó nis ze hier vermeld staan, of anders met geringe, onwezenlijke afwijkingen in de spelling, nog heden ook onder de Friezen in volle gebruik. De schrijver van bovengenoemde verhandeling in de Annales dn Comité flamaud de France heeft den Oud-Germaanschen oorsprong van deze namen niet erkend. Hij is in zijne verklaring dezer namen volkomen op eenen doolweg. In al deze namen ziet hij slechts verknoeide , verminkte, versletene, saamgetrokkehe, verkleinde, in sommige gevallen ook vertaalde vormen (Minke van Charitas) van Bijbelsche en van Kerkelijke namen , uitsluitend van zulke namen die door de Koomsch-Catholvkc Kerk als doopnamen voor «le kinderen van de belijders harer leer, in geijkten zin erkend worden. En zoo worden in die verhandeling die volledige Hijbelsche en Kerkelijke namen dan ook steeds als de oorspronkelijke namen vermeld , nevens die Oud-Dietsclie en Friesehe namen en naainsvormen. De schrijver staat in deze zaak geheel op het zelfde onjuiste standpunt, waar ook het bekende lijstje van doopnamen , ten dienste der Koomsch-Catholyke geestelijken op staat; te weten, de Nomina vernacula Hollandomm et Frisiorum, adjuncta nominibus Sanctonim, quae per illa signijicantur, gevoegd achter het Rituale Romantim contractum et abbreviatum in usum Sacerdotem Missionum Ilollandiae. Als voorbeelden van zulke geheel averechtsche naamsafleidingen , in Thelu's verhandeling voorkomende, wijs ik hier op gedrochtelijke verklaringen, als Cyrick (Sierk, Sigerik, Zegerijk, rijk in overwinning) van den Kerkdijken naam C'yriacus; Eppo van den Bijbelsehen naam Absalon , of van den Kerkdijken , oorspronkelijk Griekschei! naam Epimachus ; Dou we van David ; Eecken (Fekke) van Felix; Lol ka van Lucas, Haven (Havo) van Hyacinthus. Verder op de vrouwennamen Lamke en Nieske die beide oorspronkelijk Agnes zouden zijn; op Minke dat van Charitas zoude komen; Fe in met je van Eupheniia, .lel (.leitje) van Juliana, Grets (Gretske, Graetske) van Grata , enz. Maar genoeg van dezen onzin. In het tijdschrift De Navorscher, jaargang XX, bladzijde '251, heb ik zelf, onder den titel Friesehe namen 'in Frankrijk op bovengenoemde verhandeling van Thelu de aandacht gevestigd, en de zaak der Friesehe nainen in Frankrijk nader ontvouwd, en met voorbeelden geslaafd. Naar deze twee geschriften , dat van Thelu en dat van mij, verwijs ik verder den belangstellenden lezer. Wat mt de bijzonder Dietsche geslachtsnamen aangaat, die in schoone, veelal zeer oude vormen nog heden onder de Vlamingen en de Dietschen van noordwestelijk Frankrijk voorkomen, als eene getuigenis van den alouden oorsprong des volks in die gewesten , als eene getuigenis van de nauwe verwantschap , ja van de eenzelvigheid die ons, Noord- en Zuid-Nederlanders, met dien verlatenen broederstam in Frankrijk verbindt, vereenigt — daarvan weet ik nog minder mede te deelen dan van de Oud-Dietsche inansen vrouwen-vóórnamen in die gouwen. Ik kan hier slechts enkele Oud-Dietsche maagschapsnamen geven, die door mij , op mijne omdolingen door de straten der steden Duinkerke, Sint-WinoksBergen, Hazebroek, Sint-Omaars, Kales en Boonen (St. Omer, Valais en Boulogne sur Mer) van de naambordjes der huizen zijn opgeteekend. Zie hier dat lijstje: De Poorter, Houvenaghel, Van Cauwenberghe.1 1 Aernout, Van. Graefschepe, De Coussemaker, De Baecker (Bakker), Hase, Baert, Bernaert, Becuwe, Blavoet, Bloeme, Cappelaere, De H a e n e, De Rode, De Ruywe, De Smidt, De Swarte, Meneboo (elders Minneboo), Strobbel, Top, Treutenaere, Van de Walle (ook half verfranscht al* DclouaUe, Versta vel, De Conynck, De Meunynck (de Monnik), De Grendel, De Laeter, De Smyttere, De Vos, Goudaert, Hopsomer (een, door Franschen invloed verbasterde vorm van Opsomer, Opzomer, dat ook in Noord- en in Zuid-Nederland voorkomt), Ryngaert, Van den Abeele, Van den Kerckove, Van der Veene, Verclytte, De Schodt, De Zitter, Wayenburg, Van der Colme, Beekmans, Behaghel, Bieswal, Blanckaert, De Beyer, De Coster, De Groote, De Man, Eeckman, Goemaere, Govaere, Herreman, Hooft, Liefooghe, Lootgieter, Spille maker, Wittevronghel, Wyckaert, Wellecomme, Vinckevleugel, Wallaert, De Broere, Cleenewerck, Schoonheere, Van de Velde, Hazewindt, Van Acker, De Stuynder, De Waegemaeker, Plaetevoet, De Grave, Raeckelboom, De Mol, Elleboode, Yserbyt, "2 hier- voren nader besproken in, en Godsfriund of Godsfrjeon, een Friesehe naam, overeenkomende met Gods vriend in het algemeen Nederlandsch, en die in de zestiende eeuw nog door Friesehe mannen, geenszins zeldzaam, als doopnaam werd gedragen. Ook Godsskalk was in de middeleeuwen onder de Friezen een tamelijk algenieene naam. De Friesehe vleivorm van Godsskalk is Goasse (Gosse). Heden ten dage is de volledige naam G o d s s c balk bij de Friezen en ook bij de overige Nederlanders nog tnaar weinig als mansvóórnaam in gebruik ; inaar de vleivorm Gosse wordt nog steeds door menigen Fries gedragen. Ook leeft de volle naamsvorm nog in den naam van bet gehucht Godsschalksoord (veelal als Goidschalxoord misschreven), gelegen bij bet dorp Heinenoord , in Zuid-Holland. Ten slotte; van den Oud-Gerinaanschen mansnaam Geldolf, die almede onder de hedendaagsche Gentenaren nog als maagsehapsnaam leeft, is niet veel mede te deelen. Hij is samengesteld uit de naamsstaininen geld en olf. Deze eerste stam, ook als gild en oorspronkelijk als gald voorkomende, maakt ook deel uit van de namen Geld hard en Geldheri, die als Geldert en Gelder nog heden in de noordelijke Nederlanden als mansvóórnamen voorkomen, zij het dan ook zeldzaam. De tweede mansstam olf is het woord wolf, het bekende roofdier. Bij de behandeling van den naam Wolfaert, op bladz. 16H hiervoren is deze uaainsstam reeds vermeld. Eene opmerking, die telkens en telkens weer opkomt in de gedachten, als men Ylaamsche namenkunde beoefent, is deze: dat er zulk eene groote overeenkomst, zulk eene aanmerkelijke overeenstemming, zulk eene bijzondere eenvormigheid bestaat tusschen de Oud-Vlaamsche en de Oud-Friesche namen — eene gelijkheid, die zoo groot is, dat ze zich als 't ware opdringt tot een bewijs van den Frieschen oorsprong van een aanmerkelijk deel des Vlaamschen volks. IV HELMONDSCHE NAMEN UIT DE MIDDELEEUWEN. Met blijdschap mocht ik, op mijn verzoek, van den lieer Aug. Sassen , den welgeleerden en volijverigeu Archivaris van Helmond, eene lijst ontvangen van namen der Helmondsche burgerij uit de veertiende en de vijftiende eeuw. Die namen, door den Heer Sassen met veel zorgvuldigheid uit oude Helmondsche oorkonden en geschriften , vooral ook uit de Helmondsche Schepenacten bijeen verzameld, waren mij, in menig opzicht, voor mijne navorschingen op 't gebied der namenkunde van groot belang. Zij hebben mij dan ook aanleiding gegeven tot het opstellen van de volgende verhandeling. Deze namen van ingezetenen der stede Helmond in de twee laatste middeleeuwen, ten getale van ruim twee-honderd, leveren in de groote verscheidenheid en in de zeer verschillende vormen waar in ze ons in geschrifte zijn overgeleverd geworden, een spiegelbeeld op van den toestand der persoonsbenamingen, gelijk die toen ten tijde in de hoofdplaats van het Peellaud bestond. Die Helmondsche toestand mag men wel achten in hoofdzaak eveneens van geldigheid te zijn voor al de Brabantsche gewesten en gouwen van die tijden, met name wat het platteland en de kleine steden aangaat; minder misschien wat de groote steden, vooral Brussel en Leuven, wellicht ook 's-Hertogeubosch en Breda betreft. Die toestand der benamingen was in de verschillende Neder- landsche gewesten en in de verschillende eeuwen steeds zeer ongelijk ; tot dat de invoering vnn den /.oogenoemden „Burgerlijken Stand", en de wetgevingen op de benamingen der ingezetenen, ten jare 1N11 in ons vaderland ingevoerd, in die zaak eene gewenschte eenheid bracht. Deze zaak der persoonsbenamingen levert een belangrijk en merkwaardig hoofdstuk op in het boek van de geschiedenis der beschaving onzes volks. Vormen van benamingen die wij, volgens onze naamlijst, te Helmond en zekerlijk ook elders in Brabant, in de vijftiende eeuw nog wel in zwang vinden, maar die sedert dien tijd daar volkomen buiten gebruik geraakt en verdwenen zijn, bestonden twee eeuwen later nog ten volsten in Holland en Zeeland, en bleven in onze Friesche gewesten (Friesland, Groningerland, Drente, noordwestelijk Overijssel en Noord-Holland) nog tot in het begin dezer eeuw heerschen. Geslachtsnamen, gelijk wij allen die thans dragen, waren in de zuidelijke gewesten, in Vlaanderen en Brabant reeds in de dertiende en veertiende eeuw bij de aanzienlijke maagschappen in zwang, en later ook algemeen bij de burgerij in de steden en bij de landzaten daar buiten, toen men in Holland nog een paar eeuwen lang enkel den doopnaam met den naam des vaders als patronymicum voerde, en terwijl in Friesland het gros der bevolking met deze wijze van naamsvoering nog stand hield tot in het laatst der vorige eeuw. Ja, nog heden laat men in de Friesche gewesten die oude, eenvoudige naainsvormen niet varen, ook al hebben zij, in geijkten /.in, geen geldigheid meer. Al die verschillende naamsvormen, eenvoudige en zeer samengestelde, oude en nieuwere en nieuwste, komen in onze Helmondsche namenlijst voor. Wij willen ze een voor een nader beschouwen. In de oudste tijden, en bij alle volkeren, hadden de menschen maar eenen enkelen naam: den naam, dien men thans, in Christelijken zin doopnaam, in burgerlijken zin vóórnaam noemt,. En die enkele naam was voldoende. Later, bij vermeerdering en uitbreiding van het menschelijke geslacht, bij vermeerderd en levendiger verkeer der lieden onderling, was die eene, enkele naam wel oorzaak van verwarring — omdat, bij het wel zeer groote, maar daarom toch niet onbeperkte getal namen , dat de lieden te hunner beschikking hadden, verschillende personen wel eencn gelijken, wel den zelfden naam droegen. Zoo werd men wel genoodzaakt, om die gelijknamige personen van eikanderen te kunnen onderscheiden, hen bij hunnen eigentlijken naam nog eenen tweeden naam, als bijnaam of toenaam te geven. Zulken tweeden naam vond men het gereedste in de namen van de vaders dier gelijknamige lieden. Deze vadersnamen of patronymica, oorspronkelijk voluit met het woord zoon, in de onderscheidene talen, daarachter, en dus natuurlijk in den tweeden naamval geplaatst , zijn bij alle Germaansche volken in zwang geweest , en zijn tot op den dag van heden bij de Friezen nog in gebruik gebleven. Vele patronymica zijn in verloop der tijden langzamerhand van steeds wisselende, enkel voor de kinderen van eenen en den zelfden vader geldende namen, geworden tot vaste, onveranderlijke maagschapsnamen, en als zoodanig nu aan zeer vele maagschappen, ook hier in de Nederlanden, eigen. In het midden der veertiende eeuw, ten jare 1348, het oudste jaar dat in onze naamlijst voorkomt, waren er te Helmond geene personen meer die nog op dien alleroudsten en eenvoudigsten trap der benaming stonden, waar bij de lieden slechts eenen enkelen naam, en geenen toenaam, in welken vorm dan ook, hadden. Althans onze lijst vermeldt zulke benamingen niet. Achter alle doopnamen, daarin vermeld, staat een andere naam als toenaam ; een vadersnaam veelal, of anders een plaatsnaam , ot ook 't eene of andere algemeene woord, als bijnaam, aan het bedrijf van den man of van diens vader, of aan de eene of andere bijzondere geestelijke of lichamelijke eigenschap ontleend. De oudste vorm der patronymicale benamingen, volledig, met het woord zoon (in dit geval soen) daar achter, is in onze naamlijst vertegenwoordigd in de namen van Henric Roefssoen (1389)1 , God ar t Ly z en soen (1401), G h e vart Lutensoen (1401), Jan Colensoen (1419), Anchem Goeswijns- • De getallen achter de namen duiden de jaren aan waar in de oorkonden zijn opgesteld, die deze namen vermelden: de jaren dus (in den regel) waar in de personen leefden, welke die namen droegen. noen (14'24), Bruysten Y s e b o u t ssoe 11 (1426), God art Vrankensoen (1439), enz. Dat is: Henric snen van Roef of Hendrik zoon van Hoef (Rodfred); God art zoon van Lyse (een vrouwennaam? ElizabethP); Ghevart of Gevaart zoon van Lu te (Hlodo); Jan zoon van Colen (N icolaas); Anchem (Anselm?) zoon van Goeswijn (Gosew ij n , Gods win); Bruysten zoon van Y se bout (Isbold, Idishald); Godart (Gothard) zoon van Vranke (Franco, Fran k) Het kwam wel voor, dat twee personen niet slechts den zelfden doopnaam hadden, maar ook den zelfden vadersnaani voerden, omdat toevalliger wijze ook hunne vaders beiden den zelfden naam hadden gedragen. Dan was nog eene andere toevoeging achter hun patronymicum noodig, om die twee personen van eikanderen te kunnen onderscheiden. Of ook, bij bijzondere, belangrijke aangelegenheden, zoo als die, welke het opstellen van oorkonden (uiterste wilsbeschikkingen, koopbrieven, of andere overeenkomsten) ten gevolge hadden, was eene zeer nauwkeurige aanduiding der verschillende personen noodig, en voegde inen daarom 'nog eene nadere onderscheiding achter het patronymicum. Daar toe was de naam van de plaats (stad of dorp, berg, bosch of heide) waar deze of gene persoon woonde, of anderszins herkomstig was, bijzonder dienstig. Zulke namen komen op de naamlijst voor als:' Dyrc Cnoopsoen van Zoemere n (1389); J au Claeussoen van Laucheze (1401); L a m b recht Stevens s o e n v a 11 M i 1 h e z e (1401); I) i d d e r i c .la n ss oen van den H roe ke (1402); Ayen Herman ssoen van E y n d h o u t s (1407); R o e f A 1 a r t s s o e n uten Vehuse, dat is Roef of Rodfred, de zoon van Alart of Adelhart uit den veehuize, uit het veehuis (dus de man die in een huis woont, waar in het bijzonder vee gehouden of gestald wordt ?). i Van alle deze oude benamingen zal, in het vervolg van dit opstel, de volledige overzetting in onze hedendaagsche taal niet gegeven worden: de opmerkzame lezer zal, bij eenig nadenken, zeil' die namen wel kunnen duiden en verklaren. Slechts sommige, anders schier onbekende benamingen zullen met een enkel woord nader worden aangeduid: terwijl eenige zeer bijzondere en zeer opmerkelijke vóórnamen aan het slot van dit opstel nog afzonderlijk nader zullen behandeld worden. Verder Lodewich Lodewiehssoen van Loeffen (141H). Deze /.elfde man komt in eene vroegere oorkonde van den jare 1410 eenvoudig voor, met ingekorten doopnaam, als Lodeken van Lofen; waarschijnlijk moet de/.e plaatsnaam Loeffen of Lof en wel den naam der stad Leuven voorstellen. Eindelijk nog Vrientke» Vrients van Doemen (I)eurne) (1423); Jan Ywaenssoen van den Berglie (14213); Ryin bout Henrixsoen van den Berge (1444), enz. Jongelingen en jonge mannen die nog bij hunne vaders in huis woonden, wier vaders dus, nog in de volle kracht huns levens, meer en beter bekend waren in hunne omgeving als die jonge lieden zeiven, voerden slechts hunnen doopnaam, met den volledigen naam hunner vaders, voorzien van dier mannen patronymicale of andere toenamen, ter verduidelijking daar achter gevoegd. Voorbeelden van deze benamingen vinden wij in H ubr ech t soe 11 Ha p p enSmolners (1435), dat is : Hubrecht, zoon van H a p p e M o 1 n e r, van H a p p e den molenaar (smolners — des molenaars). Verder in Willem soen Jan Touwers (1400), Willem zoon van J an Touwer; Jan soen A e rt A 1 a e r t s (1481) en J a n s o e n wilenJansvan d e r C a p e 1len (1407.) Bij deze laatste benaming voerde de zoon Jan nog den vollen naam van zijnen vader, niettegenstaande deze laatste niet meer in leven was. Jan was toen zekerlijk nog een jongeling; anders toch hodde hem, als man, zijnen eigenen naam Jan Janssoen beter gevoegd. Omslachtiger nog werd deze soort van benaming, als een man achter zijnen eigenen vollen vóórnaam en toenaam, ook nog den vollen naam zijns vaders voerde, met diens patronymicum nog daar bij. Bij voorbeeld: Art van den Loe Henrics Metten soens soen (1403), dat is: Art van den Loe (A r n o 1 d van den L o o) zoon van H e n r i c Mettensoen, met andere woorden: zoon van Henric, die een zoon was van Met te. Uit zulken naam blijkt dan niet slechts de naam van den vader, maar ook die van den grootvader des mans, die den naam draagt. Voor het dagelijksche leven zijn die namen te omslachtig; maar in geschrevene stukken laten zij aan duidelijkheid weinig te wenschen over. De personen die ze voeren, worden er duidelijk door aangewezen, schier omschreven. Of zulke omschrijvende benamingen ook nog heden bij het Brabantsche volk in het dagelijksche leven gebruikelijk zijn, weet ik niet. Maar ik betwijfel het. Bij het Friesche volk echter, zoo gehecht aan zijne eigene oude zaken en vormen, vooral op taalkundig gebied, komen zulke samengestelde benamingen (natuurlijk in sterk afgekorte vormen) nog heden. wel voor. Zoo leefde daar in de eerste helft dezer eeuw op het eiland Ameland een man, die in het dagelijksche leven Be t s e-R i 11 se-Pi e t genoemd werd ; dnt is P i e t e r, zoon van B i n s (R i 11 s of R i 11 s k e is een Friesche vrouwennaam), dochter van Bet je. Eene Friezin op bet eiland Sylt ten jare 1766 voerde in de wandeling de benaming van Moike n-M an ne-Jens-Eben ; dat is: Moiken, de dochter van Ebe, de zoon van Jens, de zoon van Manne. Deze vrouw torste dus nog den naam van haren overgrootvader. Zij werd echter in deze zaak nog overtroffen door eenen man op 'teiland Marken, omtrent het midden dezer eeuw levende. Deze toch werd genoemd : S ij m e n van Neel e-K e e' n-P i eters-Dirk; dat is: 8 ij men, zoon van Dirk, die een zoon was van Piet er, die een zoon was van Kee (Cornelis), die een zoon was van Neeltje (Cornelia). Nevens dien eenen naam, hierboven reeds genoemd, komen in onze Helmondsche namenlijst nog andere zulke omslachtige benamingen in gelijken vorm voor. Het zijn : Roef G h e ry t J anssoens soen van Boerdonc (1395), dat is: Roef van Boerdonc, zoon van Gheryt, zoon van Jan. Verder J an Ke rman Henrics Robben soens soen = Jan (de karreman? de karrevoerder?) de zoon van Hendrik, de zoon van Robbe (Robbert, Rodbrecht); Dirc Dieric Guelden soens soen (1414) en Roever Godart Meeussoens soen (1419). De dubbele vermelding van het woord soen of zoon in bovenstaande benamingen was toch op den duur in 't dagelijksche spraak- en schrijfgebruik te lastig. Men liet dus dat tweede woord soen achter wege, waardoor de benaming toch niet van hare duidelijkheid inboette. Van zulke ingekorte namen, die toch nog achter den doopnaam van den drager, met of zonder zijnen toenaam, den naam van-zijnen vader en grootvader ver- melden, levert onze naamlijst vele voorbeelden. Zie hier eenigen daarvan: Hoegard wilen .lans 0 o d a r t ss oe n s van Bruheze (1423); dat is Hoegard de zoon van wijlen J an, die een zoon was van Godart van Bruheze, of anders gezeid Hoegard van Bruheze, zoon van Jan, enz. Lambrecht A 1 a i r t s Salensoen van Bakel (1416); Art Peter Meeussoen (1418); dat is Art de zoon van Peter, de zoon van Meeus (Bartholomeus). Een zoon van dezen Art droeg weer naar zijnen grootvader den naam van Peter; hij komt in eene oorkonde van den jare 1439 voor als Peter Art Peter Meeussoens noen l)c toenamen van Bruheze, van Ba kei, enz. achter deze namen, aan plaatsnamen ontleend, zijn geenszins als vaste geslachtsnamen te beschouwen, maar wijzen enkel aan, duidelijkheids halven, dat de dragers dier namen in die plaatsen wonen of van daar herkomstig zijn. Leverden de namen van Peter Art Peter Meeussoenss o e n en vele anderen bovengenoemd , reeds voorbeelden op van zeer omslachtige naamsvormen , nog langer, nog samengestelder zijn sommige namen, almede op onze naamlijst voorkomende. Het zijn in der daad ware omschrijvingen van de maagschapsverhoudingen der personen die zulke monsters van namen hebben getorst: Jan soen Jan Lemmenssoens van M i 1 h e z e (1401); Heynken Heynen Diddekens Tsweertssoens soen (1431) = Heynken (kleine Hen d ri k) zoon van H ey n , die een zoon was van Diddeken (kleine Dirk, Diederik) den Weerd. Verder nog Willem Ghevarts Luten Medemanssoen soen (1401) = Willem, zoon van Ghevart, 20011 van Lu te Mede inans, zoon dus van Lu te die een zoon was van eenen man dien men om de eene of andere reden de Medeman had genoemd. De vader van dezen langnamigen 1 Lambrecht Lauwreyzen Tielmanssoen (1460); Willem Gerits Tsweertssoen (14311). dat is waarschijnlijk: Willem de zoon van Gerrit den Weerd, den Waard, den herberghouder (Tsweerts — des weer'ds): Art Art Metten Swagerssoen van M i 1 h e z e (1416); CelenClads W ol f ss o e n (1416); He yncke Willem Duysschensoen (1416); Claes Claes Wieltnanssoen -(1418): Dirc Udemans Swolfssoen (1435); Peter Willem Luppensoen van Bakel 1419; Lodewich wilen Heynen S t o k s s o e n (1419): H e n n e k e n Jan Deynensoen (14781. 12 Willem komt in eene oorkonde van den jare 1401 voor als Ghevart Lu tensoen Willems vader; hier dient dn», omgekeerd als gewoonlijk het geval is, de naam van den zoon tot verduidelijking van dien den vaders. Al deze lange benamingen worden nog overtroffen door dien van J a co p s o e 11 w i 1 e n .lans gehevten van den Ho men God artssoen van Bruheze (1440), dat is Jacob, zoon van wijlen Jan van den Bomen die een zoon was van God art van Brnheze. Maar zulke monsterachtige, als 't ware op eikanderen gestapelde naamsvormen konden op den duur onmogelijk in stand en in gebruik blijven. Hunne langheid en ongeschiktheid bracht eenen tegenslag in de zaak der persoonsbenamingen te weeg, waardoor men weer tot de eenvoudigste benaming terug keerde, te weten tot die van den enkelen doopnaam des mans, met den naam van zijnen vader als patronynlicum daar achter. Op bladzijden 173 en 174 hiervoren zijn deze namen, nog met het oorspronkelijke woord soen daarachter, reeds vermeld. Maar men liet dit woordje soen, dat eigentlijk ook overtollig was, ook nog achter wege, en behield dan, als patronymicale toenaam, enkel den vadersnaain in den tweeden naamval. Daar mede was men weêr aangeland bij eene eenvoudige en doelmatige wijze van naamsvorming, die nog heden onder de bevolking in alle Friesche gewesten en gouwen, West en Oost en Noord, gebruikelijk is. Voorbeelden van dezen naamsvorm vinden wij in onze naamlijst als: Peter Michiels (1471) = Peter (zoon) v a n M ic h i e 1; Jan K ey ners (1460), in 14<»7 Jan Reyniers genoemd , enz. 1. Het bleek echter op nieuw dat deze korte benamingen niet in alle gevallen voldoende waren. Indien het toch geviel dat daar in ééne plaats twee personen waren die beiden niet enkel den zelfden doopnaam maar ook den zelfden vadersnaain droegen, dan was men wel genoodzaakt, zoo men die twee lieden nauw- 1 Hubreclit Kerstiaens (1413), Cornelis Vriens (140"), in 1492 als C o r n e1 i a V r i e n t a voorkomende; D i r c \\ RUtgers (1439); Godart Yrancken (1418), in 143!) Godart Vranke na oen genoemd; Willem Meynsen (1431M; Maes Weylarts (1416): Fil ips Goukens (1402): Godert Bants (1435), enz. keurig van eikanderen onderscheiden wilde, weer de toevlucht te nemen tot allerlei toe- en bijnamen. I)e cirkelgang der benamingen, die weer moest nitloopen op eene opéénhooping van allerlei naamsvormen, was hier mede weer een nieuw tijdperk ingetreden. Die toe- en bijnamen werden weer op allerlei verschillende wijzen gezocht en gevonden. Hij voorbeeld in de maagschapsbetrekkingen der nienschen : Henneken Koeselmans M e 1 y s b r u e d e r (1430); ,1 a li v a n d é n L o e (d e 8 se 1 I's) A rt s oem, de oom van Art van den Loe HenricMettensoens soen, op bladzijde 175 reeds vernield. Misschien hebooren hier ook toe .) a 11 N e v e (1348) en .1 a n L o d e 11 N eefssoen(l 4*24), Jan zoon van Lode (Lod e w ij k) N ee f (of van N ee f-Lod e?). Omslachtiger, omschrijvender, werden die namen al weer in benamingen als de volgenden : J an 8clierpen van Ty el (1400), dat is: Jan, zoon van Scherp van Tiel (Scherp, Scharp, Scarp kwam in de middeleeuwen als doopnaam voor), of Jan van Tiel, zoon van Sch e r p ; Willem ende A r n t w i 1 en Noyen kinderen van Doemen (1423) ;_Ra bout heer en Ha bonts soen van Vloedorp (1425); Gherit van der Sc ha ut J orde ns soen van der Scha ut (1433). Deze vader en zoon droegen hunnen toenaam naar den naam van eene plaats (eene hoeve, of een landgoed of iets van dien aard), hun toebehoorende. Immers in de oorkonde is er sprake dat Gherit eikenhout verkoopt „staende te Scha ut."1. i Wouter Maessoeri die handschoemeker van Son (1418). Dat deze Wouter, zoon van Ma es (Thomas), een broeder had die even als zijn vader ook Maes heette, en dat zoowel die broeder als vader Maes beiden ook handschoenmakers waren, blijkt uit de benaming Maes den Hantscomekersoen Maes Hantscomekers, die wij in eene oorkonde van den jare 1430 ontmoeten. — Willem Didde nsoen vanGrotel (1410); G o d a r t M a t h ij s B l o x s o e n (1450); Ruelken dien ScoemekerLambrechtRuelkenssoen (1401); Gherit wilen Aerts van den Put (1440). Daar was nog een andere Gherit van den Put in die jaren te Helmond. Maar de vader van dezen heette niet Aert gelijk die van den eerstgenoemden Gherit; hij heette Jan, en droeg den bijnaam van Hollander, waarschijnlijk omdat hij een Hollander van geboorte of herkomst was. Dies wordt die tweede Gherit in eene oorkonde van den jare 1413 genoemd: Gheritgeheiten van den PutJans Hollanders soen. — Symon Lambrechts Langsmeedssoen (1348). Willem van Eyke soen wilen Henrix Boyfaes van Eyke )1421) ; deze zelfde man komt in eene oorkonde van het volgende jaar voor als Willem Ook de boveiiHtaande namen leden al weer aan het gewone euvel dezer willekeurige benamingen — '/.ij waren door al die toe- en bijvoegsels te lang, te ongeschikt geworden voor het dagelij ksche leven. Men zag in dat men, door iemand slechts met zijnen doopnaam en met eenen enkelen bij- of toenaam te noemen, eene betere, dat is kortere en duidelijkere benaming voor zulken persoon had, dan waneer men ook nog al die patronymicale benamingen daar bij voegde. Te meer, omdat die vadersnamen toch gelijkluidend waren voor al de kinderen van eenen en den zelfden vader; terwijl een bij- of toenaam veelal slechts voor eenen enkelen man gold, dus geheel persoonlijk was. Zulke benamingen dan hadden volkomen het voorkomen onzer hedendaagsche eenvoudigste namen: één vóórnaam en een maagschapsnaam. Toch moet men deze toenamen achter den enkelen vóórnaam geenszins als onze hedendaagsche vaste en overervende maagschapsnamen beschouwen. Integendeel, zij golden dikwijls slechts voor eenen enkelen man , en gingen veelal niet op diens kinderen over. Voorbeelden van zulke benamingen biedt onze Helmondsche namenlijst in menigte. De toenamen zijn aan allerlei verschillende zaken ontleend ; aan plaatsnamen, beroepsnamen, spotnamen zelfs, enz. Zie bier eenigen van die benamingen: Willem vander Kijt(l 4(17); H e n r i c M o r t e 1 (1389); L a robrecht van Liessel (1401); Jan die Kremer (1418); Daenel van Bruheze end e Art Staemelaert sy n soen Boyfaessoen van Evke (14221. Hubrechtnoen Happen Smolners, roeds op bladzijde 17.r> hiervoren vermeld. Willem den Weder wil en Dirc Sweederssoen (1428): Weder, ook met het lidwoord den Weder of d i e Weder, schijnt reeds als een vaste bijnaam, alsof 'teen hedendaagsche geslachtsnaam ware, bij Willem en bij zijnen vader D i rk in gebruik te zijn geweest. Immers Sweederss 0 e n in Willems benaming staat voor '«w&lera suen , den weder» zoun. De vader komt in eene oorkonde van 142" voor als D i r c k d i e W' e d e r: en ook in een geschrift van den jare 1481 wordt een Dirc die Weder genoemd. Weder, ook saamgetrokken tot wen', is een goed Oud-Nederlandseli woord, dat ram, mannelijk schaap beteekent. Het woord ram komt ook nog heden als maagschapsnaam (Ram en De Rami voor. 1 Nolle vander E ge lmeere (14011: .1 anTempeler <1408i: Florensvanden Vijfeyken (1430): nog heden dragen drie verschillende maagschappen, die echter zeer wel allen van dezen zelfden Helmondschen Florens kunnen afstammen . de geslachtsnamen Vijfeiken, Van Vijfeyken en Vijfeyken: Michiel die Keteler (1472): K 1 a e s M ij s (1472): Hevnric van den Kerckhove: dat deze toenaam aan Deze /.eer eenvoudige namen konden op hunne beurt ook al weêr niet het gewone lot ontkomen van de persoonsbenamingen in de tijden, toen deze /.aak nog niet wettelijk geregeld was; zij waren aan wisseling en verandering onderhevig, en, hij de zonen der mannen die deze benamingen eerst gevoerd hadden, aan patronyinieale vervormingen. Werd hij voorbeeld een man die hij doopname eenvoudig Jan heette, en die geenen afzonderlijken toe- of bijnaam voerde, in zijne dagelijksehe omgeving gemeenlijk Jan de Timmerman genoemd, omdat hij een timmerman was van zijn handwerk — zijn zoon Willem, in zooverre deze zijn rechtmatig patronyinicum Janssoen of J a n se n niet voerde, en evenmin zich-zelven nog geenen eigenen bij- of toenaam, van welken aard dan ook, verworven had, — zijn zoon Willem kreeg, ter onderscheiding, den vaderlijken toenaam als een oneigenlijk patronyinicum , natuurlijk in den tweeden naamval; men noemde hem Willem Timmermans, d. i. de ligging van 's mans huis ontleend was, blijkt uit de oorkonde die zijnen naam vermeldt, van den jare 1414, en waarbij hij zijn huis verkoopt, gelegen te Helmond, »bij den kerckkofDit zelfde is het geval met den toenaam van Peter van den Doseldonck (146!»), die eigenaar was van het landgoed Doseldonk. Verder Art van den Paependonck (143!»); Heyn van den Berken (1410); GheritdieVolre (de volder, lakenvolder: 1492»; Jan de Blake (1416); Heyn Queyen (1429), Jan de Berre.geheiten van Eyndoven 11419); HenricKuylman (1410): Reyner van den Wintmoelen (1348): Godert van Bistervelt(1348):JanvanStipdonc (1395); Art den \V i z e van Asten (1416) — een bijnaam aan 's mans wijsheid ontleend? Ook zekere Henric had vroeger dien zelfden bijnaam gedragen, zoo als blijkt uit de benaming waaronder diens zoon ten jare 1416 voorkomt. Godart Henric Swisen s o e n, dat is Godart Henric des Wisen soen, Godart zoon van Hendrik den Wijze. Eindelijk nog Jan van Honth u ys (1418); Yde van Roezei (1481): U d e m a n van T h e f e 1 e n (1439); Godart van der Ca pellen (1460) iLemmen van de La e r (1416): Henric Scuerman (1394): J a n VV y f I e t (1417): Marcelys Bruynswvck (1477), waarschijnlijk een Duitscher.en van de stadH3ru ris wijk herkomstig: Wouter Terlink (1427) — terlink, teerling, dobbelsteen, de bijnaam van eenen speler, eenen dobbelaar? Jan die Vleeschouwer (1404): Jan Col i bra n t (1450) : Jan van den Bocht (1450): Henric vanden Hoeghenhuys (1386); Willem Cortsmet (1462): Vranck van den Dijck (1462): H e nr ic Wau nav s (1429): Lodeken van Lof en (1410), reeds vroeger vermeld op bladzijde 175: W il I e ke n van Ghemert (1410): Reynier Haengreve (den Hanegraaf of Pluimgraaf was oudtijds het toezicht op het pluimgedierte van eenen heerenhof, kasteel of landgoed opgedragen) van Stak en borc h M a theus soe n van Boesscot (1389): Jan de Blake (1416). Wille in , de zoon van den timmerman , van .1 a 11 d e n T i m m e r111 a 11. Droeg de vaderden bijnaam van Breughelman omdat hij, te Helmond wonende, uit den dorpe Breugel herkomstig was, zijn zoon heette Breughelmans. Zulke oneigenlijke patronviiiicale benamingen — oneigenlijk, omdat zij niet van den vaderlijken doopnaam, maar van den vaderlijken toe- of bijnaam afgeleid zijn — komen almede op onze Helinondsche naamlijst voor. Hier zijn ze: Jan Berbiers (143!)), de zoon van den barbier, van den man die, naar zijn bedrijf, Peterof He 11 rie Ber bier genoemd werd J oha 11 nes Roeselmanssoen (1400), d. i. .1 oha 1111 eh zoon van Hoewel 111 a 11, van iemand die Knesel 111 a 11 genoemd werd, omdat hij uit den dorpe Roesel, Reusel, afkomstig was ; Wou t er S t ox (143i>), W i 11 em 81ox (1389) en II e 11 r ic Stocs, zonen (of anderszins nakomelingen) van eenen man die 0111 d'eene of andere reden den bijnaam van Stok had gedragen Tot nog toe hebben wij sleehts mansnamen vermeld en verklaard , die op onze naamlijst voorkomen. Die lijst bevat echter ook evenzeer sommige vrouwennamen, al is het dan, uit den aard der zake, in geringer aantal. Die benamingen van vrouwen zijn samengesteld volgens de zelfde regelen die voor de mansbenamingen gelden, en zij komen, even als dezen, in allerlei * Herman Eycmans (1439); JanStarkens (141)8), d. i. Ja n, zoon van Willem (?) Star ken; deze toenaam Starken is ook weór een patronymicale naamsvorm, beteekenende van Stark of zoon van Peter (?) Stark, van den man, die om zijne bijzondere sterkte, den bijnaam van Stark (of S t e r k) verworven had. Stark en Sterk, Sterck komen nog heden als maagschapsnamen voor; ook de patronymicale vormen daar van: Sterks, Sterckx, Sterken, enz. Verder Peter van Eyndhouts (1467;; Pete r Stippel mans, Hen ricT ouwe rs (1439: touwer = touwslager? zie bladzijde 175), in 143T> Heyn Touwers genoemd: Peter Pedelmans (1416); Goswyn Wevers (1402) en HermanSwevers (1492: des Wevers); Math vsJan Spapen soen van Zomeren (1417), d. i. M a 11 h ij s, zoon van Jan de Paap of de Pastoor van den dorpe Zomeren, of zoon van Jan die om d'eene of andere reden den bijnaam van Paap droeg, zonder daarom juist een Pastoor of ander Geestelijk Heer te zijn, en die van Zomeren herkomstig was. Dan nog Diryck Swerts (1492); Heyn T e u 1 i n x (1389); Goeswyn Schuermans (1419), met andere woorden: G o s e w ij n, de zoon of kleinzoon van eenen man, die den toenaam Schuerman voerde (omdat zijn huis kenbaar was aan eene groote of anderszins bijzonder in 'toog vallende schuur?); de naam Schuermans is nog heden als maagschapsnaam aan Brabantsche geslachten eigen. Eindelijk nog Jan Coffer mans (1436) en Goessen Scorten (1460). verschillende vormen voor, van de eenvoudigsten tot de meest samengestelden. Toch zijn de toenamen dezer Oud-Helmondsche vrouwen bijna zonder uitzondering ware vadersnamen. Voor de vrouw, die slechts zelden zelfstandig optreedt in het dagelijksche leven, die zich dus niet zoo lichtelijk eenen toe- of bijnaam aan bedrijf of herkomst of eenige andere zaak ontleend, verwerven kan, ligt deze soort van benaming dan ook nog nader voor de hand, als voor den man. Zulke vrouwennamen zijn die van Mar ie Wouters (142) en V r a n e T h u y n » (1435). Rabout, voluit Radbout, Radbold of Redbald. — Met eenige verwondering, maar tevens met veel genoegen vinden wij dezen schoonen , tamelijk zeldzamen , Oud-Frieschen koningsnaain nog in de 15" eeuw in Brabant (of in Limburg? Neder-Rijnland ?) in gebruik : Rabout heeren Ra bonts soen van Vloedorp (1425). Dit V 1 o e d o r p is toch zeker liet hedendaagscbe V 1 o d o r p of Vlodrop in Limburg, bij Roermond, op de grens van Neder-Rijnland. R y m bout, waarschijnlijk eene misschrijving voor R ey nbout, voluit, Reginbold of Raginbald, eveneens een schoone Oud-Germaansche mansnaam. — Rymbout Henrixsoen van den Berge (1444). Nevens deze en meer andere merkwaardige mansnamen levert de Helniondsche namenlijst ons ook eenige bijzondere vrouwennamen op, die eveneens heden ten dage volkomen of geheel buiten gebruik zijn geraakt, maar die ook eveneens als schoone, volledige Oud-Germaansche namen onze belangstelling ten volsten waardig zijn. Ook deze namen worden bijzonderlijk den hedendaagsclien Brabanderen voorgesteld en aanbevolen oin daar hunne jonggeborene dochterkens, in oud-vaderlandschen, in oud-volkseigenen geest mede te noemen. Ermgarde, ook E r in gae r t, Ir m ingard ; zóó heetten , onder anderen, Boergondische koninginnen in de 9de en 11de eeuw.— Ermgarde Jan Beliensoensdochter (1401), dat is : Ermgarde, dochter van Jan, die een zoon was van Bel ie (zie bladzijde 183 hiervoren). A1 ey t, A 1 eida, voluit Adelheid, ook een naam die oudtijds door Germaansche koningsvrouwen en dochters gedragen is, en dien de Franschen tot Adelaïde hebben verknoeid. Aleit, Aleida was ook in de middeleeuwen in Holland geenszins zeldzaam (Aleyt van Poelgeest). — Te Helmond Aleyt M o e r k e n s (1395) en A 1 e y t ArlsCre p p e 11 d o c h t e r (1427). I. u y t g a r t of L u y t g a e r d e, L n t g a r d i s, een welluidende en liefelijke naam , de naam van Sint e-L u u t gaa rde van Tongeren , bij de Roomsch-Catholyken bijzonderlijk als Beschermheilige der Nederlandsche (Dietsche, Vlaamsebe) taal vereerd , wier gedenkdag o]) den Kiden Juni valt. Luytgaert Houben (1394), wier naam in den jare 1400 als I, u y t ga r t Hu ben doch ter voorkomt. Ka gel, in Friesland nog als Engeltje (veelal uitgesproken Ingeltsje), en elders in Noord-Nederland in den wansinakelijkopgesmukten vorm E n ge 1 in a voorkomende. — Engel v a 11 d en Doren Peters dochter van den Vehuse (1419). Wandel, ook Wen del, Wendela. — Wandel Jan Embrechts dochter (1419). H e i 1 w i g. — Heil wig dochter w i 1 e n Hermans I) i r c s Guedelen soens (1443). I)e oude naam Guedele, Goedela, Gndula, iu deze benaming voorkomende als eigen aan de grootmoeder of overgrootmoeder van H e i 1 w i g, is mede een Oud-Nederlandsche naam, Ie Brussel welbekend. Den bij/ondersten en merkwaardigsten naam van de OudHehnondsclie benamingen hebben wij voor het lest bewaard. Het is die van Swenelt wilen Henrics Mortelsdochter (1436); Swenelt, verloopeu in vorm en klank uit den ouden, volledigen vorm Swan bilde, een welluidende en overschoone naam, die zoo menige herinnering aan den Oud-Germaanschen sagen- en heldentijd onzes volks opwekt. Zeer ongewoon, ten deele ook mij onverklaarbaar, ofschoon niet onbekend, zijn nog enkele andere namen van onze lijst. Bij voorbeeld die van Udenian van Thefelen (1439); (U deman is een bijvorm van den bekenden mansnaam Udo, in Friesland nog heden ten dage in verkleinvorm Oed tse n , Oeds, Oets); van Bruysten Yseboutssoen (1426) en van Dyrc Cnoopsoen van Zoemeren (1389.) De namen Bruysten, B rus te n of Brustyn en Cnoop komen ook elders in de Nederlanden voor, in de middeleeuwen en later nog. Den laatstgenoemden naam, ook als Knoop, treft men nog lieden als maagschapsnaam aan; ook in patronvmicalen vorm: Knoops, Cnoops, en veriatij nacht als Cnopius. Halve, ingekorte, samengetrokkene, vervloeide en versletene naamsvormen, als zoogenoemde vleinamen ontstaan en hekend, komen ook menigvuldig en in allerlei gedaanten in de Helmondschc lijst voor. Sommigen daarvan hebben wij reeds medegedeeld en verklaard: Maes, voluit Thomas; Hoef en Roverke = Rovert, Hodfred, Rodfried, enz. Verder vermelden wij hier nog Hen nek en = Johannes, voorkomende in de benamingen van Henneken Jan Devnensoen (147Hj; Henneken Hoeselmans Melyshrueder (1439); en Heuneke Gerrit Celen soen (1460). Ruelken, in de Friesehe gewesten nog wel, zonder den verkleinvorm, voorkomende als Roel, een verkorte of afgekapte naamsvorm van Roelof, Rolof, RodlofofRodolf (bij letterkeer), Rudo 1 f, H rodo 1 f; wij vinden dezen naamsvorm bij Hu el ken die Scoemeker L a m hrecht Ruelkenssoen (1401). Le m m e n , hij L e m m e n van de Laer (1416), geldt heden ten dage in de Vlaamsehe gouwen voor eene verbastering van Willem, Wilhelm; in de Friesehe gewesten, waar Lein en Lemke ook voorkomen, heeft deze vleirifcim waarschijnlijk eenen anderen oorsprong. Eene andere verbastering van Wille m of van eenigen anderen inet den naamsstam wil samengestelden naam (Wilbald of Wi 11 ehout, Wi 1 mar, Wilbrecht) is Willeken, zoo als Willeken van Ghem ert (1410) heette. Dat op gelijke wijze de naam L od e k e n, de dagelijksche benaming van L o d e k e n van Lofen (1410), eene verkorting in verkleinvorm is van den naain Lodewijk, blijkt hieruit dat bovengenoemde L o d e k e n acht jaren later in eene oorkonde van 1418 voorkomt als Lodewich Lodewichssoen van Loeffen. Ook nog van eene andere verkorting en vleivorm geeft onze naamlijst eene oplossing. Te weten van Aernout, Arnold, Arnwald, een naam die in de laatste middeleeuwen veelvuldig in gebruik was. Deze naam, in Holland en andere Noord-Nederlandsche gewesten gemeenlijk tot Arend en ook nog wel korter tot Aart versleten (in Friesland zelfs wel tot Aan), was onder de Helmondsche burgerij in don regel tot Arnt en Art ingekort. Bij voorbeeld bij Art Peter Meeussuen (1418); Art van den Paependonck (1439); Art van Gheel (1419); Arnt Lvsen Lyskenssoen (1392); Arnt Ebben (1395) enz. Van deze reed» ingekorte en saamgetrokkene naamsvormen Arnt en Art had men oudtijds te Helmond nog den vleinaam Aye of Aven gemaakt. Dit wordt ons bewezen uit de benamingen van Art geheyten Aven naturlike «oen Hermans van Eyndhouts (1418). Hel schijnt in der daad als of deze man, dien wij nog in eene oorkonde van den jare 1420 ontmoeten als Arnt geheyten A y e n Hermans natuerlic soen van Eyndhouts (1420), en in eene andere van 1421 als Arnt geheyten Aye natuerlic s o e n w i 1 e n Hermans van Eyndhouts, bij zijne tijdgenooten schier uitsluitend en vast algemeen als Aven of Aye bekend was, zoo dat deswegen die omslachtige omschrijving van zijn persoon in zijne benaming noodzakelijk was. Dat ook de vrouwennamen alzoo verbasterd werden leert ons de namenlijst in de benamingen van Heyle van den Put (1394), van Jutte van Rijthoven (1416) en van Jutte Gobbels (1436). Heyle is een vleinaam van den eenen of anderen volledigen, met den naamsstam heil samengestelden vrouwennaam — van Heil wig waarschijnlijk. AlsHeiltje is deze naamsvorm nog heden ten dage in de Friesche gewesten geenszins zeldzaam. En Jutte is een zonderlinge vleivorm van den naam Johanna. In de middeleeuwen kwam deze naam Jutte ook in Holland en in andere onzer gewesten voor; thans is hij, voor zoo verre mij bekend is, ganschelijk bij ons volk buiten gebruik geraakt. Aangaande de gewone ook hedendaags nog gebruikelijke verkortingen en verbasteringen van gewone namen, zoo als Jan van Johannes, K 1 aes, Claus van Nico 1 aas, Gerit of G h e r y t, G e r r i t van G e r h a r d , L y s b e t van E 1 i s a b e t h, enz. die ook rijkelijk vertegenwoordigd zijn in de Helniondsche namenlijst, behoef ik hier wel geen woord ter verklaring te verspillen. Heden ten dage komen onder de Nederlanders veel vreemde, vooral Fransche namen voor, en tevens veel lieden, die met twee, drie, vier, ja met nog meer vóórnamen zijn opgepronkt. Zóó te doen is eene wanzede. In de zuidelijke Nederlanden , hij Brabanders en Vlamingen is dit misbruik juist meest inheemsch. Hoe noordelijker in de Nederlanden, hoe minder men zulke vreemde namen aantreft. In de Friesche gewesten zijn ze zeldzaam. Ten platten lande in Friesland komen vreemde namen en dubbele of veelvoudige namen slechts uiterst zeldzaam, schier nimmer voor. Deze zelfde Oud-Germaansche reinheid en eenvoud van zeden in de namen der menschen heerschte in de laatste middeleeuwen ook nog te Helmond. In onze gansche lange lijst van ruim twee-honderd namen vind ik slechts één Fransche en één dubbele naam: Louis Orsuen (1481), in f477 voluit Louis Aert Orssen soen genoemd; en Marie Luytgarde des Visschers dochter (1404). Als bijzonder opmerkelijk kunnen wij er nog op wijzen, dat twee soorten van toe- of geslachtsnamen, die nog heden ten dage bijzonder eigen zijn aan de Brabantsche gewesten, ook in de iniddeleeuwsche Helmondsche namenlijst niet ontbreken. Wij bedoelen de geslachtsnamen, die op mans eindigen, in Brabant ongemeen talrijk vertegenwoordigd; en die, welke gevormd zijn door eene s, als overblijfsel van het verbogene lidwoord (Zes, vóór den eigentlijken naam geplaatst. Die /.elfde s wordt bij plaatsnamen zeer te recht nog afzonderlijk geschreven, als 's; bij voorbeeld 's-G raven ha ge, 's-H ertogenbosch, 's-H e e r e n b erg. Bij de geslachtsnamen is /.ij echter reeds onafscheidelijk met den eigentlijken naam verbonden, in éen woord; bij voorbeeld Smulders, eigentlijk 's-Mulders, des mulders (zoon), de zoon ran den molenaar; Smertens, dat is: 's-Mertens, des Mertens (zoon), de zoon van den man die Merten, Marten, M a r t i n u s heette ; S m e.u n i n c k x , de zoon van den m onnik , enz. De namen op mans eindigende, en als Mosmans, S ijst elin an s, Heuvel mans, Pelle m a n s, M uyldernians.Bor gni a ns, Roymans, enz. enz. /.oo menigvuldig in Brabant voorkomende, dat zij als 't ware eenen eigenen stempel drukken op de Brabantsche namen in het algemeen , zijn echte of ook oncigentlijke patronymica, afgeleid van doopnamen die reeds op 13 man eindigen, als H e r 111 a n, H a r t m a n, T i e 1 in a 11, 1' (1 e in a n , of van l>ij- of toenamen met dien uitgang; bij voorbeeld Roynia ïi, (de roode, roodharige man, of de man die aan eene rode [rooi], aan eene uitgerode,'van hoornen ontbloote plaats in het hosch woonde), Wiel man, Bergman, Schuurman, ern. (),n/.e naamlijst vermeldt de namen van Lam brech t Lauwrey /.en Tielmanssoen (1460 — Lam brech t, de zoon van Laii \vre vs [Laurens], die een zoon was van T iel man); Willem Ghevarts Luten Medeinanssoen s soen(1401); Johannes Roesel m anssoen (1400); Claes Claes Wielmanssoen (1418); Lisebeth H ar e m ansd ocli t e r (1388); L v sbet h en de H i 11 e doehteron A rts SI ippel mans (1417). Bij deze vijf eerste namen is het woord soen (zoon) of dochter nog achter den racfersnaani gehecht gebleven ; den oorsprong van deze namen duidelijk aangevende. Andere mansnamen in onze lijst hebben dat kenmerk reeds verloren, en onderscheiden zich in niets meer van de hedendaagsche geijkte maagschapsnanien die op mans eindigen. Dat zijn de namen van Peter Stippelmans (14t>0), van Herman Ey e in an s (1439), P e t e r Pe d elmans (141(5), Goeswyn Schuerman» (1410 — deze naam , oorspronkelijk als toenaam dienende voor mannen die een schuur bij hun huis hadden, of misschien wel in eene schuur woonden, is zeer algemeen, niet alleen in de Brabantsche, maar ook, meestal als Schuurman en Schuurman», in alle andere Nederlandsche gewesten). Verder nog Jan Cofferinaus (1436), H e n ne k e n Ro e se l m a n s (1439 — zie bladzijde 182), enz. Namen met voorgevoegde s vinden wij bij H ubrech t soen Happen Smolners (1435 — Hubrecht zoon van Ha pp e den molner of molenaar); l)irc I1 de mans Swolfssoen (1435); Matthys Jan Spapensoen van Zomeren (1417—Matthijs, zoon van Jan [bijgenaamd Paap? of Paap = Priester?] van Zomeren); Herm'an Swevers (1492 — des Wevers); Sophie van Gel drop Dircs Sjoncheren soen s dochter (1400). Twee zonen, een wettige en een natuurlijke, van Maes Hoge of H o e gh e, d. i. van T li o m asde II o o g e, onder de benamingen Art van Glieel wittige soen wilen Maes Shoeghen (1419) en Jan van Berlaer natuerlic soen wilen Maes Shogen (1419); Goessen Scorten, dat is: Goossen of Gosewyn 4, 't welk van groote geleerdheid en navorschingsijver getuigt. Rn eindelijk een opstel van Aio. Lubben, Einiges iiber Friesische Namen, voorkomende in Haupt's Zeitschrijt für Deutsches Alterthum, 185(>. Ten slotte moet hier nog genoemd worden een boek, waarin ook de Friesche namen en na en z. Die halve, verloopene, vloeiende en suizende medeklinkers zijn te flauw en te zwevende voor de Friesche tonge; zij worden in het Frieseh door ƒ en s vervangen. Dat inen dus niet Zijtze, 15 in ze, Z w e i t z e en Z w o p k j e, noch ook V e t j e, Vrank, V e d d e, Vo 1 ke r t of Yolmer schrijve, maar Fe tsj e (Fe tj e), Fr an k , Fedde, Folkert, F olm er met Sytse, Binse, S weit se en Swobkje. Even min schrijve men de bijzondere Friesche en Engelsche tweeklank ea (in de woorden brea of bread, dea of dead), waar deze klank in Friesche persoonsnamen voorkomt, als ae, als of het een Oud-Hollandsche lange a ware. Dus niet Aebe, Taeke, ïaetsche, Aede, Paezens gelijk inen heden ten dage wel doet, maar Eabe, Teake, Teatske, E a d e (of JE b e, d e) en Peasen». Mogen zulke misvormde namen nooit meer worden geschreven! Dat de Friezen zich niet door allerlei vreemdelingen allerlei knollen voor citroenen in de handen laten stoppen. Maar dat zij zuiver Frieseh mogen blijven, ook in de goede Friesche spelling hunner Friesche namen! Immers, men kan geen Friesche woorden en namen, geen Friesche klanken met Hollandsche letterteekens afbeelden. Die dit nochtans doet, die Wietsche schrijft en Zijtze, Taeke en Vet je, handelt even dwaas als de man die Engelsche, Duitsche en Fransche namen niet Hollandsche klanken en letterverbindingen afbeeldt — die dus Dzjeems, Loedxvieg en Zjaak, of Swensie, Karrelsroe en Bordo schrijven zoude, in stede van James, Lud wig, Jacq ues, S wansea, Karlsruhe en Bordeaux. Alles wisselt, verandert, verslijt, teert uit, sterft af, in 't ondermaansehe. Alles! Ook de bijzonderheden in zeden, taal en kleeding der Friezen, al hoe trouw anders de Friezen in den regel ook gehecht zijn aan de eigenaardigheden, door hunne edele en roemrijke voorouders hen overgeleverd. In deze zaken toch zijn de hedendaagsche Friezen geenszins meer de zelfden , die ze van ouds geweest zijn , die ze nog voor honderd en voor vijftig jaren waren. Zelfs kan de opmerkzame veel korter tijdsbestek noemen, 0111 veranderingen aan te toonen. Ook in de Friesche mans- en vrouwennamen doet zich deze wisseling en verslijting, dit afsterven of buiten gebruik raken bemerken — al is dit* ook betrekkelijk gering en weinig, veel minder dan bij onze stamverwante volken met hunne volkseigene namen geschiedt. Maar toch droeg deze en gene onder onze voorouders in de middeleeuwen en later eenen naain die thans onder ons niet meer gehoord wordt. Ja zelfs in de vorige eeuw nog kwamen onder de Friezen sommige namen, goed Oud-Friesche namen voor, die men thans slechts uiterst zeldzaam of in het geheel niet meer aan kinderen geeft, 't en zij dan in veranderden vorm , als R i c lij e voor Rixta, Lutske voor Luxta, Jeltsje voor Jildou, Rei 11 ts je voor Rei nou. Ook in deze zaak heerscht — — de mode! Sedert de helft dezer eeuw vooral schijnt het alsof de Friesche namen sommigen ontaarden Friezen niet meer goed genoeg zijn. Die verbasterden en verbijsterden tooien hun kroost , dwaas genoeg! liever met de romantische namen van allerlei vreemde lui, vooral liefst met Fransche en Engelsche namen, dan met de eenvoudige en eerlijke namen der eigene voorouders. Hier en daar is er onder ons eene ijdele moeder en een zwakke vader die aan zoontje of dochterke niet den Frieschen naam geven van hunnen eigenen vader , van hunne eigene moeder , gelijk de Friesche zede dit van ouds eischt, maar eenen vreemden , eenen zoogenoemd rrwoien naam. Daartoe wordt dan de Friesche naam, die het kind rechtmatig toekomt, verknoeid en verdraaid , zoogenoemd verfraaid, maar in der daad misvormd en onken- O ' baar gemaakt. Of wel — men bedenkt maar eenen geheel vreemden naam, hoe vreemder en romantischer, hoe mooier; hij voorbeeld : Aurelia voor A u k j e; El 1 a voor .Tel 18j e; Henri voor H a r k e; Georg voor Gosse; Titus voor Tiete of Tsjitte, enz. 15 Dwaas, die zoo handelen! Onwaardig, onfriesch, die zoo doen! Zal men den kinderen de oude en eervolle namen der eigene ouders en voorouder» onthouden, die kenmerken hunner Friesche afstamming, de edelste onder de Germanen? Zal men ze tooien (?) met de soms verachtelijke namen van vreemde schurken en schelmen, hoeren en snoeren misschien? Neen immers! Geen ware Fries, geen Stand-Fries zal aldus zijn kroost ontadelen. Behalve deze dwaze en treurige gezindheid, die het vreemde, opgesmukte, opzichtige, gekunstelde in alle opzichten verkiest boven het eigene, eenvoudig-schoone, degelijke, — eene gezindheid die gelukkiger wijze onder de Friezen nog weinig voorkomt, minder dan hij eenig ander volk — is daar nog eene andere reden die het uitsterven en verbasteren van Friesche namen ten gevolge heeft. Die reden is gelegen in de meening welke niet weinigen, overigens goed Frieschen Friezen eigen is, dat de Friesche namen leelijk zijn, leelijk klinken, dat het slechts zinlooze klanken zijn, en dal zij den dragers van die namen iets onbeschaafds, iets weinig gedistiugueerds (basterd-woorden passen bij verbasterde gezindheden) zouden verleenen. En lijn beschaafd en gepolitoerd (op zijn Fransch, God betere '!!), ook gedistingueerd (al is het dan ook valsch) willen er heden teu dage zoo velen zijn ! Nu — ik wil hier ook niet ten eenen male ontkennen dat sommige Friesche namen , zoo wel van mannen als van vrouwen, in der daad niet schoon van klank en vorm zijn. Ik kan mij zeer wel voorstellen dat deze of gene, met een lijn ontwikkeld gehoor en met goeden smaak begaafd, namen als Sjerp, Nam111 e 1 e, O e g e , Oebele,Goaitsen,Dnrk,H a rin, P r e a r k , 01 f e r t, Hoatse,Jisk,Gouke,Gurhe,Wopke, namen als E k e, Iiaeye, Akke, Wobbeltsje, Gatske,Jis8eltsje, N a m m en tsj e, M u rk j e, Jae i k e , Sj oe rd tsj e , leelijk , zeer leelijk, op den duur ondragelijk vindt. Maar aan deze, in zich zeiven reeds misvormde, verkorte namen is men immers ook niet gebonden! Men kan die namen in hunnen oorspronkelijken, volledigen, onverbasterden vorm herstellen. Dan zijn ze niet leelijk, noch zonder zin. Hier boven hebben wij dit reeds aangetoond bij 't behandelen der namen Eke of Kelkje, Eelke of Ee lisje met Sjoerd en Sjoerdtsje, Fr e ark en Sier k enz. Als eene kleine proeve, hoe men in deze zaak te handelen hebbe, wil ik aan het einde van deze verhandeling een lijstje geven van eenige hedendaagsche, verbasterde en verkorte Friesche namen, met hunne Oud-Friesche, volledige vormen daar achter. Al geel' ik toe dat eenige, zelfs vele hedendaagsch Friesche namen leelijke, wanklinkende, onbehagelijke vormen vertoonen, dit is toch geenszins bij allen liet geval. De mansnamen A 11 e rt, Edsard of Idsert, Alef, Alge r, A y ol t (meest in Groningerland in gebruik), Brucht, Frank, Jildert, Wy brand, Sy br a n d en G e rb ra u d , O n n o, G e r 1 o f, T sj a 11 i n g, H a y o, H i 11e b rand, Hu bert, Hero, Ivo, Me inert, Heindert, Taco, Hartger, en de vrouwennamen Brechtje, Ymkje, 8 i b r i c h en Wibrich,Aukje,Minke,Wytske en S y t s k e, W y p k j e , R i n s k e , Elske.Geeske zijn namen die , al zijn het ten deele ook slechts verdraaide en verkorte namen , toch geenszins leelijk van klank en vorm zijn te noemen. Deze en vele soortgelijke namen hebben in de mansnamen iets krachtigs , edels, manhaftigs, in de vrouwennamen iets liefelijks, ongekunstelds, dat Fries en uitman behaagt. Maar, het zij dat men nu deze namen in deze vormen aanhoude of afschaffe, liet zij men ze tot hunne oorspronkelijke zuivere vormen terug brenge, men wachte zich wel die namen nog meer te verdraaien , in de meening ze te verfraaien. Ware misbaksels en monsters van namen zijn er al, door dat zoogenoemde «mooier maken", door weinig belezene en weinig beschaafde, door sinakelooze menschen tot stand gebracht. Die Romkje tot Romelia, Wobkje tot Wobbina, Geeske tot Geziena, Elske tot Elziena, Aaltje tot Alida, Jeltje tot Jellina, Sjoerdtje lot Sjoerdina, Fok eitje tot Fokelina, of Doede tot Doed e r u s , S i b b 1 e tot S y b i 11 u s , Anne tot A n n e e , F e d <1 e tot Fedderus, E a b e 1 e tot A b e 1 i u s, Ti in e n t( it T i m o t h e u s, H a r t e 1 e tot Bartholomeus, J e n t j e tot G e n t i u s, H e s s e 1 tot Hesselius, .1 i 11 e r t tot .1 i 11 a r d u s maakt, geeft daar door een bewijs van onverstand en wansmaak. Gelukkig is deze dwaasheid bij ons Friesche volk tusschen Flie en Lauwers, dus bij de kern des geheelen Frieschen volks, veel minder in zwang dan hij de andere Friesche stammen , vooral bij Groningerlanders en Oost-Friezen. Dezen maken van Roelfke, Swaantje, Gerkje, Geertje, Lammechien en Lubbe. chien (in 't eigenlijke Friesland Lamkje en Lubkje), van Fro u k j e, enz. Koelfina.Swaantina, G e r c o 1 i 11 a, G e e r t j e d i n a , L a 111mechiena en Lubbechiena, Froukelina, en/,.; de OostFriezen van H a i k e (de vrouwelijke vorm van H a y o), H a y o n e 11 a en H ay o 1 i 11 a, van Geeske.HilkeenLubke wel Geeskea, Hilkea en Lubkea. Dit zijn ware monsters van namen, wannamen, die hoe eer hoe liever buiten gebruik moeten gesteld worden, en die geen waarlijk beschaafd man zijnen kinderen geven zal. Dan nog maar liever geheel vreemde namen, zoo als zij doen die eenen knaap, welke naar zijnen grootvader Het te of' Tiete moest lieeten, Hector of Titus noemen, of een meiske dat den naam van hare grootmoeder Ank je of Heiltje toekwam, Aurelia of Hele na noemen — al geeft zulke handelwijze dan ook getuigenis van onfriesche gezindheid, van weinig gevoel voor de eere van 't eigene volk , van de eigene voorouders. Dat men echter oorspronkelijk onfriesche namen als Klaas, T h ij s, Pier, Jan en Kees, als Neelt je,Leent je, Trij u t je, Grietje, Angen ie t j e, M art j e, enz., die grootendeels ook bij de Hollanders en andere Nederlanders in deze vormen voorkomen, terug brengt tot de oude volle vormen Nicolaas, Mat t heus, Petrus, Johannes, Co melis, Corn el ia, Magda-lena, Catliarina, Margaretha, Agnes en Mart ha, daar kan niemand wat op tegen hebben. Dat druischt niet in tegen den goeden smaak. In tegendeel, die volle namen zijn verre weg te verkiezen boven de hier vermelde verdraaide en ingekorte verbasteringen daar van. Reeds in de vorige eeuw is men begonnen sommige Frieschen mansnamen, die op eene toonlooze e eindigen (Hobbe, Ynte, Harke), welluidender, aannemelijker te maken door die e met eene o te verwisselen , en dus van bovengenoemde namen Hob bo, Into, Harco te maken. Deze namen , op o eindigende, vertoonen in der daad, volkomen of ten naasten bij, de Oud-Friesche vormen, waarvan de namen op toonlooze e slechts verbasteringen, afslijtingen uitmaken. Men handelt dus zeer redelijk zoo men die oorspronkelijke o weer in zijn recht herstelt. Ook zijn deze naamsvormen, op o uitgaande, eigenlijk nooit geheel buiten gebruik geweest, ook in de zestiende en zeventiende eeuw niet. In sommige aanzienlijke maagschappen hield inen dien vorm op o steeds in gebruik, al was liet dat bij boeren, burgers en geringe lieden de toonlooze e in plaats van die o getreden was. In Oost-Friesland en Groningerland is deze o nooit zoo algemeen door de e verdrongen geweest, als in Friesland bewesten Lauwere. Ook heden nog treft men in die gewesten meer Friesche namen in hunnen oorspronkelijk op o uitgaanden vorm aan , dan in 't eigenlijke Friesland. Men kan veilig de nainen , op toonlooze e eindigende, in beteren vorm herstellen door eene o de plaats van die e te doen innemen ; door bij voorbeeld van A i se en van S i 1) e, van H a 1 be en van Wytse, van Rinse en van Minne, van At se en van L y k e 1 e te maken A i s o en 8 i b o, H a 1 h o en Wytso, Rinso en Mi n no of Menno, Atso en Lyklo. Maar men doet beter, men handelt in taalkundig opzicht wetenschappelijker, men bereikt in den regel ook beter zijn doel (te weten liet herstellen der namen in zuiverder en welluidender vormen), zoo men die namen welke op tse en le uitgaan (Atse,Fetse,8eakele,Lykele, O e b e 1 e) en die, gelijk op hl. '213 en vervolgens reeds is aangetoond, eigenlijk slechts verkleinvormen zijn — eerst herstelle in den oorspronkelijken , onverkleinden vorm, en er dan de o achter plaatse. Zoo men dus van Atse en Fetse (At-tse en Fed-tse, de kleine At te en de kleine Fedde) maakt Atto en Feddo; van Seakele en Oebele, Saco en Ubo (inen spreke Oebo). Zie hier, als verdere voorbeelden, eenige Friesche mansnamen in den hedendaags meest gehruikelijken, versletenen vorm, met den oorspronkelijken Oud-Friesehen vorm er achter. A b b e — A b 1) o. Abe, Abele, Eabe, E a b e 1 e, — A b o. Adde — Addo. Ade, Eade, Ede — Ado, Edo. Age — Ag o. Agge, Egge — Aggo, Eggo. A i k e — A ico. Ailke — Ailco. A i s e, E i s e — A i s o, E i s o. Ale, Alle — Aio, Allo. E p p e, E p k e — E p p o, E p c o. A t e, A 11, e — A t o, Atto. Auke — Auco, Avo. Bauwe, Bauke — Bavo. Bouwe, Bouke — Bu vo. Bote — Bot li o. Bruin — B r u n o. Doede — Dodo. Poeke, Doekele — Du co, in zuiverder, onverkleinden vorin echter Dodo, Ede — E d o. Eelke, Eeltje — Eelco; in zuiverder, onverkleinden vorm echter Adel. F e y e, F e i k e—F e y o, F e i c o. Fokke, Foeke — Focco, F ii c c o. F o 1 k e — F ii 1 c o. Have, H ii i k e, H a i t e, H a i t s e — |Iayo,Haico; de laatste vorm is niet te verkiezen. H e r e, H e e re, H ea r e, H j e r r e, — H e r o. O e d s — O d o, U d o (spreek O e d o). O e n e — O n n o , IJ n o (spreek O e n o). Poppe, Popke — Poppö, Po pc o; de laatste vorm is niet te verkiezen. Sake, S a k e 1 e, S e k e 1 e, 8 e akele — Saco. Ta k e, Teake, Teke, Tek e 1 e, T e a k e 1 e — Taco. Schelte — Scelto. Solke — 8 o 1 c o. T a d e , T e a d e — T a d o. Ti ede, Tiete, Tjitte T j i t s e — T h i e d o of' T li e o d o. S i b e, Sibbe, S i p p e, 8 i p k e, Sibbele — Sibo, Sibbo. W i b e — W i b o. Uilke, Uiltje, Uiltzeu — Ulo. Wite, Witte, Wytse — Wito. Wob be, Wop, Wopke — W u b b o. ^ «ii deze soort van eenvoudige, zoogenoemde stamnamen zijn H a y o , Hugo, O n n o, 011 o, llenno, B e n n o, enz. steeds in gebruik geweest, ook bij de andere volksstammen in de Nederlanden en Duitschland. Geheel in overeenstemming met de bovengenoemde mansnamen kan men de toonlooze e, waarop vele hedendaagsch Friesche vrouwennamen eindigen, veranderen in eene a. Die namen herkrijgen daar door veelal hunnen ouden, oorspronkelijke» vorm , en worden tevens welluidender en aannemelijker. Zoo kan men van Tet, Tette of Tetsje maken Tetta, van Ath of A t sj e A 11 a, en Minna van M i n k e of Mint s j e. De Friesche vrouwennamen komen heden ten dage meest in verkleinvormen voor; gaan dus veelal op je, tje, kje, ke uit. Zoo men deze onnoodige, meestal leelijke verkleinvormen eerst van de namen afneemt, en dan eene a voegt achter den over- blijvt?nden naamsstani, dan verkrijgt men in den regel den onrspronkelijken vorm van den naam. Zoo men dus van Ytsje ot 11 sj e (eigenlijk 1 d -1 j e of Y d - t j e) den verkleinvorm tje wegneemt, en achter den overblij venden naamsstani ld of Yd eene a voegt, is de naam in zijnen oorspronkelijken en schoonen vorm Ida hersteld. Zie hier, als verdere voorbeelden, eenige Friesche vrouwennamen in den hedendaags meest gebrnikelijken vorm, met den oors| tronkelij ken Oud-Frieseben vorm daar achter. De tje — Dedda. Elske, Elsje — Elsa. F r o ii k j e — F r o u w a , Frowa ; de laatste is de beste vorm. Heil tje — Hei la. H i 11 j e , H i k k e, H y 11 j e, H v 1 k j e , H i k e — H i 1 d a. Honkje, H o 1 k j e — H o I d a. Y n s k j e — I n a. J e 11 j e , .1 e i k e — J e 11 a. Bontje — Bonna. Botje — Bot ha. Mei n tje — Meina; in den alleroudsten vorm M e g i n a of Magina. F e t j e, (F e d -1 j e) — F e d d a. Fokje, Foekje, Fokeltje — Focca, Fucca, Foca. Y m k j e, I m k j e , E m k j e — Ima, Imma, Em m a. Eadske, At je — Ada. Rein tje — Reina; in den " , alleroudsten vorm R e g ï n a i of Ragina, waarbij men echter niet aan het Latijnsche woord regina (koningin) te denken bebbe. Geesje, Geeske — Gesa. De meer bijzonder OudDuitsche vorm Gisela (ook een verkleinvorin), kan ook /.eer wel in de plaats van Geeske genomen worden. Epkje, Epje — Eppa. A a f k e — Ava. Doetje (d. i. Doed-tje), Doekje, Doekeitje — D od a. Dou t j e, Do u w t sen—Du v a. D i e n w k e , I) i e u w e r t j e — Diuva, Dietwara, Thiadwar e. Haitske, Haikje. Hai tje — Hav a. Geeltje, Gealtje — Gela. Hitje (Hid-tje) — Hidda. Tiet j e—T h i ed a ofT h eoda. De namen Ada, Einina, Ida zijn van ouds lier ook bij andere Germaansche volken buiten Friesland in gebruik gebleven. De meeste overigen hebben alleen de Friezen behouden. Ten slotte nog geef ik hier eene lijst van Friesche persoonsnamen in liunuen hedendaagsehen, verbasterden en verkleinden vorm, met de oude, oorspronkelijke, volle vormen daar achter. De letters m en v achter de namen duiden aan of zij mans- of vrouwennamen zijn. Aart, Arent, Aan m. — A rn of ook A rn old. Alger. 111. — Adelgar. Allert. m. — Adelhart. A ndele. m. — Ando. Aafje, Aafke. v. — Ava of ook A b a. Aaltje, v. — Adela. Anske. m. — Anso. Auke. ni. — Audo, Au co of A v o. A u k j e. v. — A u d a of A v a. Bean, Haart, Beert, Herend, Harend, in. — Bern hard. Haartje, Baatje, Berendje (Beren dina). v. — Berilha r d a. Ba uwe. m. — Bavo. B a u k j e, H a a i e. v. — B a v a. B a r t e 1 e, B a r 11 e. m. — Bart ofBrecht en Barthold. Barteltje, Bartje, Brechtje, v. — Hart ha of B e r t h a, of B r e c h t a en Bartholda. B o u w e. m. — Buvo. Boukje. v. — Bu va. B i n n e , B i n s e , B eïi t e, m. — Benno. B entje, Benskje, Bints, Binke,Bintje,Bint ske, | v. — Benna. ) Ben ner t, Binnert. m. — Bern hard. ( Boete, Botte, B o t e. m. — B o t h o. Boele, in. — Bolo. Brechtje' v. —■ Brechta, B e r t li a. Eel ke, Eeltje. m. — Adel. Eke, Eel kje. v. — Adela. Dirk, Durk, Derk, üuye. in. — Di ederi k of T heod o r i k of T h i ad r i k. Dirkje, Durkje, Derk je, Dukke. v. — Diederica, T h c o d o r i c a of T li i a d r i k a. Dedmer. m. — Dethniar, D i t m a r, D i e t m a r. Evert. m. — Ever li art. Evertje (Everdina). v. — Everharda. Egbert, Ei bert. m. — Egb recht, E kb recht. Freerk. m. — Frederik. Freerkje. v. — Frederika. Gerrit, Geert. m. — Gerliart. Ger ritje, Geertje, Gertje, Getje. v. — Gerharda. Gerben, Gerbren. m. — G e r b er n. Gerbentje. v. — Gerbern. Gerbrich. v. — Gerbrechta. Gel f, Geil if, Gellof, m. — G e r 1 o f of' G e r o 1 f. Gerit,Geit. m. — Gerho 1 d. G e r 1 k k e , Gelske. v. — Ger- h o 1 (1 a. Govert. m. — Godferth Go vertj e fGo verd ina) v. — God fr e d a. Edger. m. — Edgar. Eilert. m. — Eilhart of A g i 1 h a r t. E1 g e r. in. — A d e 1 g a r of Athalgar. E1 brich. v.—Adelbrechta. F o 1 k e r t. m. — F o 1 k h a r t. F e m k j e, Femke, Fimke v. — Fe in ni a. G o s s e. 111. — Godssclialkof beter G odsskal k. G r e u 11, G r eo 1 d , G r e e 11. m. — G e r h o 1 d. He i n e, H ei 11 se. m.—H age n. Harm, H armen. m. — Herin a n. Harmke. v. — Herman na (niet Hermin a). Koen. in. — Kuno (spreek Koen o), Koert. m. — Koen raad, Ku n rad. Lam m er t. m.—Landbrecht. Lambert. m.—Landbrecht. Lubbert, in. — Ludbrecht. L u t s k e. v. — L ii d a of L u tg a r d a. M e i n e. m. — M a g i n of | M e g i n o. Meinert, Meindert, Min- n e r t, Mindert, m. — M e i n- h a r t of M e g i 11 li a r t. Hauke. -m. — Hauk of Havi k. H i 1 le. m. — H i 1 d o. Hiltje, Hikke, Hylkje, Hike. v. — H i 1 d a. I in e , m. — 1 in », 1 in in o. .lorrit. m. — Everhart. Oege. m. — Ugo (Oego). Hein. m. — Reino.Regino of Ragi n. Heintje, v. — Re ina, R e g i n a. R e i n e r t, R e i n d e r t, R i n n e r t. m. — R e i n h a r t. Heintje, R e i 11 s k e , Reinskje. v. — Reinh a r d a. Rtiurd. in. — Rudhart. Roelof, m. — Ru dolf. Ro ni inert, Roinke. in. — K o in b r e c h t. Sybren, Sib ren. m. — Sigbern. Sybrand. m. — Sigbrand. Sjoerd. ni. — "Sigurd. Sjoerdtje, Sjutte, v. — Si gurda. Sybrichje. v. — Sibrechta. Sigbrechta. Sjaard. m. — Sighart. Sierk. m. — Si ge rik. Wemeltje. v. — Welmoed. Wol moed. Wimer. m. — Wigmar. Wibren, Wybren. m. — Wig bern. Wy b r a 11 d. m. —W i g br an d. Wytse. m. — Wito. Wytske, v. — Wita. Wibrichje. v. — Wigb re c b t n. Willem. — Wilhelm. W i 11 e 111 k e. v. — W i 1 h e 1- 111 a fniet W i 1 h e lm i n a). Wobbe, Wopke. m. — Wo 11» r e c li t. Wopkje. v. —Wolbrechta. Wouter, in. — Walt lier. Kr zijn heden ten dage bonderden van bijzondere mans- en vrouwennamen, in allerlei versletene en verkorte vormen, bij de Friezen in gebruik. Het gaat natuurlijk niet aan, al die namen hier in liunne oorspronkelijke vormen te herstellen. Ruimte en tijd laten dat niet toe. Maar die van andere Friesche namen de oorspronkelijke vormen wil kennen, kan zeer velen daar van vinden in Dr. Ernst Förstemann's Altdeutsches Namenbuch, deel I, Personennamen (Nordhausen, 185H). Niemand leide uit deze verhandeling, uit deze naamlijsten af, dat ik het mijne heb willen toebrengen tot het jammerlijke in onbruik stellen onzer edele en schoone Oud-Friesche mans- en vrouwennamen. O! zulk streven, den Stand-Fries onwaardig, is verre van mij! Juist het tegenovergestelde heb ik beoogd. En wat mijzelven persoonlijk aangaat , mij dunken de Friesche namen ook in hunne hedendaagsche verbasterde vormen, schooner, althans den waren Fries, der echte Friezinne passender, in allen gevalle eigenaardiger en vólkseigener, als de oude, oorspronkelijke vormen. Ik voor mij hoor eenen Fries liever G re uit en Frjeark noemen als Gerliold en Frederik, eene Friezinne liever H a r m li e en R o m k j e als H er m annaen Rombrechta, al zijn dan ook de eerstgenoemde namen slechts verbasterde en verkorte vormen van de laatsten. Maar niet iedereen denkt aldus. En zoo hoop ik dan met dit opstel te bereiken dat deze of gene Fries, die zijnen kinderen niet niet de oude Friesche namen zijner eigene ouders en verwanten noemen wil, omdat die namen hein niet meer behagen in hunne hedendaagsche vormen, dan daarvoor in de plaats geen vreemde, onfriesche, vaak ongermaansche namen neme, noch ook die oude namen op dwaze en gansch onredelijke wijze verbastere en verderve, maar dat die man die namen in hunne oude, oorspronkelijke, volle, schoone en zinrijke vormen, volgens bovenstaande handleiding, herstelle. Een /.eer beknopt algemeen overzicht van de Friesche geslachtsnamen , van de verschillende vormen die de wezenlijke eigenaardigheden der Friesche geslachtsnamen uitmaken, moge aan de volgende verhandeling voorafgaan, tot beter verstand en inzicht bij het hier vervolgens behandelde onderwerp. \ olgens hunnen oorsprong en hunne beteekenis vervallen de eigenaardige Friesche geslachtsnamen in twee hoofd-afdeelingen; ten eersten, in geslachtsnamen die van inansvóórnamen zijn afgeleid; ten tweeden, in zul ken die van plaatsnamen afstammen. De geslachtsnamen, waaraan een mausvóórnaam ten grondslag ligt, zijn a. die, welke op den Oud-Frieschen patronymicalen vorm inga uitgaan. Dit inga komt ook in versletenen vorm als enga voor, en in Oost-Friesland, door Hoogduitschen invloed, als unga. Voorbeelden hier van zijn de geslachtsnamen : Bot t i nga en Bottenga (van den mansnaam Botte), Sibinga en Sybenga (van Sibe, vleivorm van Si brand, Sigbrand), Boy en ga, Booyenga, Booienga, in Oost-Friesland Boy unga (van den mansnaam Hoaye, Boye, Booye). Zoo beteekent dan Botting Sibinga, B o y e 11 g a zoon of afstammeling van eenen man, van eenen stamvader, die Botte, Si be of Boaye heette. b. die, welke op ia eindigen. Dit ia is een vorm die uit inga is samengetrokken, volgens eene kenmerkende bijzonderheid van het Friesche taaleigen. Zoo is bij voorbeeld de geslachtsnaam Sin ia oorspronkelijk voluit Sin inga, en beteekent zoon of afstammeling van Sine, van den man, den stamvader, die den naam Sine droeg. Andere zul ke namen zijn nog (V a 11) B o t h n i a, voluit Bot tin ga, van Botte; Unia, voluit Uninga, van U n e of O e n e, enz. c. die op eene enkele «, een Oud-Frieschen tweede-naamvalsvorm uitgaan. Bij voorbeeld: Alberda en Al bar da, dat is: A 1 b e r t s, A1 b e r t' s zoon, de zoon van den man , den stamvader, die Al bert (Adelbrecht) heette. Verder A11 de la, van Andele; Tsjaerda lin Nederlandsche spelling Tjaarda), zoon van Tsjaerd (Tjaard). il. die op het aanhangsel ma (mnn) eindigen , op den ouden , oorspronkelijken vorm, of op .vna, eenen daaruit ontstanen vorm, van jongere dagteekcning (samengesteld uit den tweeden naamvals-vorin s , en uit ma). Hij voorbeeld , Min n e m a, Po p m a, S y t s e m a, of Sy t s in a, zoon, afstammeling of hoorige van M i 1111 e, van Po p p e, van S y 18e. E11 T j e e r d s 111 a , M eind e r s 111 a, W igeruina, van Tsjeard (in Nederlandsche spelling Tjeerd), M einder en W i g e r ('1' h i e d h a r t, M e g i n h e r en W i g h e r). e. die op na en sna uitgaan (in de zelfde verhouding tot eikanderen staande als ma en sma, ouder letter d hierboven vernield). Dit zijn eigenlijk Oost-Friesche vormen, die echter ook wel eene enkele maal in ons Friesland voorkomen. Hij voorbeeld: Franke na en .lorna, zoon van Frank en zoon van Jorre. Intusschen, men kan met evenveel recht aannemen, dat deze twee geslachtsnamen tot de onder letter c hier voren vermelde groep (op enkele a eindigende) behooren, en dus moeten ontleed worden als Franken-a en Jorn-a; dat is dan: zoon van Franken of F r a 11 k w in, en zoon van .1 o r 11, dat is Ever w i 11. ƒ. die op den nieuweren, algemeen geijkt Nederlandschen tweeden-naamvalsvorm op s uitgaan, of op den verouderden, nog slechts hier en daar (ook in Holland) in den volksmond levenden tweeden-naamvalsvorm op en, n. Hij voorbeeld Y p es, G o s 1 i 11 g s, J e 11 e s, H e e r e s, Hoinkes, en Poppen,Yben, Kaïn pen, namen die voor iedereen die de Friesche mansvóórnamen 1 p e of Y p e, G o as 1 i 11 g of G o s 1 i n g, enz. kent, duidelijk en verstaanbaar zijn. I)e tweede hoofd-afdeeling van oorbeeldige Friesche geslachtsnamen is niet uit mansvóórnamen , maar uit plaatsnamen gevormd , en komt overeen met de geslachtsnamen, samengesteld uit het voorzetsel van en eenen plaatsnaam (van V e 1 se 11, va 11 Assen), die in de andere Nederlandsche gewesten zoo menigvuldig voorkomen. Deze afdeeling vervalt nader in twee groepen: a. Geslachtsnamen die slechts eene enkele a achter den plaatsnaam hebben; bij voorbeeld: Ferwerda, Holwerda, Rauwerda, Salverda, afgeleid van de plaatsnamen Ferwerd, H o 1 w e r d , R a 11 w e r d, Friesche dorpen , en van den plaatsnaam Salwerd, eigen aan een gehucht bij Franeker. b. Namen, die op stra eindigen : Lemstra, D ra gg t r a (eigen- lijk voluit Drachtstra), J o u s t r a, Balkstra, Troelstra, van de plaatsnamen <1 e Lemmer, Dra c li ten,deJo ure,Balk en Ter-Oele, aan Friesche vlekken en dorpen eigen. Hierbij komen nog de talrijke geslachtsnamen, die bestaan uit het achtervoegsel stra en een woord van algemeen-aardrijkskundigen aard, dat als 't ware staat in de plaats van eenen echten plaatsnaam. B.v. dylc, syl, terp, die aan de geslachtsnamen Dij kst ra (eigenlijk Dykstra), Zijlstra (eigenlijk Sylstra) en Terpstra ten grondslag liggen. De Friesche taalgeleerde, Prof. Evekwïn Wassenberoh, die in het begin dezer eeuw Hoogleeraar was aan de Hoogeschool te Franeker, zegt in zijne « Verhandeling over de Eigennamen der Friezen" (voorkomende in zijne „Taalkundige Bijdragen ', Leeuwarden, 1802), waar hij spreekt van de Friesche geslachtsnamen, zooals die in het laatst der achttiende eeuw veelvuldig bij de eenvoudige burgerlieden, bij de neringdoenden en du handwerkslieden, en ook wel bij de boeren (voor zoo verre ze geen eigenerfden waren), in Friesland in zwang kwamen, het volgende: „Een bakker noemde zich Baks ma; een slager Bij ls ma of Schraagsma; een timmerman Latsma of Schaafsma; een mandemaker Tiensma; een bleeker Os inga. Hiertoe behooren nog Smedema, Hoorns ma, Batsma, Hammersma, Draadsma, Ram karna, Pompsma, Peke'lsma". Deze woorden bevatten waarheid. Maar volledig waar, in alle opzichten waar — dat zijn ze niet. Zoo men deze uitspraak niet cuni grano salis opvat, zoo men haar niet met onderscheiding en met goed verstand aanneemt, maar integendeel haar houdt voor slechtweg waar, voor ten volsten waar in alle opzichten, dan komt men , in zake de verklaring van vele Friesche geslachtsnamen , op een dwaalspoor. In der daad hebben sommige Friezen in de vorige eeuw zich van geslachtsnamen voorzien , op zulk eene onredelijke, willekeurige en zonderlinge wijze, als Professor Wassenberoh mededeelt in zijne -bovenaangehaalde woorden. En nu, honderd en meer jaren nadat die eigenaardige soort van geslachtsnamen zijn opgekomen, meenen sommige Friezen, dat juist die wijze om geslachtsnamen te vormen, de regelmatige manier was, de wijze die schier uitsluitend, althans zeer menigvuldig, gevolgd werd. Zij meenen an nog een verwer Ferwerda, wiens naam met verwen niets te maken heeft, maar voor eeuwen en eeuwen reeds is afgeleid van den dorpsnaam F e r w e r d , even als H o 1 w e r d a van H o lw e r d , Jorwerda van .lor werd, Rauwerda van R au werd, enz. I)e zakelijke inhoud nu van het bovenstaande betoog, in het kort samengevat, is: De geslachtsnamen, in de vorige en in het begin dezer eeuw, door sommige burgers en boeren in Friesland aangenomen, in toespeling op liuu bedrijf of hunne levensomstandigheden , zijn grootendecls Oud-Friesche, reed» eeuwen lang bestaande, patronymicale (dat is: van vaders-, van mansnamen afgeleide) geslachtsnamen , die toenmaals ten deele reeds uitgestorven (ofschoon den volke nog hekend), ten deele ook nog in leven waren. Een kleiner gedeelte van die eigenmachtig aangenomene namen is willekeurig bedacht en gevormd, in toespeling op het bedrijf of de levensomstandigheden dier lieden. In mijne Friesche Naamlijst kan men nazien welke van deze namen tot de eerste, welke tot de tweede groep behoorcn, wijl hun samenhang met Oud-Friesche mansvóórnamen daar is aangetoond; of anderszins deze geslachtsnamen daar op zich zeiven vermeld staan. De volgende verhandeling over de vleinamen der Friezen is eene uitbreiding van 't gene reeds voorloopig, op bladzijde 211 hiervoren, van die zaak is vermeld geworden. Het woord vleinaam (of vleivorm van eenen naam) is door mij bedacht geworden, en eerst in gebruik genomen, in navolging van het Hoogduitsehe woord Kosename (Koseform eines Namens), waarmede de Duitschers hetzelfde begrip aanduiden. Ook Kosename is een kunstmatig gevormd woord, door eenen geleerde bedacht, en niet door de spraakmakende gemeente; het is niet in den levenden volksmond ontstaan. Waar Duitschers en Nederlanders dus tot eenen kunstmatigen vorm hunne toevlucht nemen moeten, om zeker begrip aan te duiden, daar kan de nooit volprezene Friesche taal, die zoo overrijk is in kernachtige, de zaken duidelijk en op volksaardige wijze omschrijvende woorden, maar vrijelijk putten uit haren woordenschat. De Friezen toch gebruiken, om hetzelfde begrip aan te duiden, dat Duitschers en Nederlanders met Kosename en vleinaam weergeven, het woord poppenamme; afgeleid van poppe, schoot kindje. Dit wooril poppenamme is zooveel te kernachtiger, duidelijker en heter, drukt zooveel te juister uit wat men er inedc wil te kennen geven, als pnppe juist niet een schoot kindje in het algemeen en in alle voorkomende gevallen beteekent, maar bepaaldelijk het woord is waarmede teedere moeders, in moederlijke troetelliefde, hare kleine kinderen liefkoozenderwijze noemen. Een vleinaam dan in die vonn van den eenen of anderen vóórnaam , zooals die door kinderen, welke nog niet goed spreken kunnen, worden verbasterd, en zooals die dan door moeders, welke hare schootkinders liefkoozen en vertroetelen , in't gebruik worden overgenomen en behouden. Menig klein ineiske van tweejarigen leeftijd kan haren naam Aeltsje (in Nederlandsche spelling Aaltje) nog niet duidelijk uitspreken, maar noemt zieh-zelve Aeye (in Nederlandsche spelling Aaye). De moeder, in deze kinderlijke uitspraak behagen vindende, noemt haar kind, door moederlijke teederheid gedreven, ook Aeve (Aaye). De vader volgt haar hierin wel na, en de oudere kinderen, met de overige huisgenooten en de nabestaanden, eveneens. Weldra wordt het kind, ook al wordt het grooter en grooter, en al kan het al lang ten duidelijksten Aeltsje (Aaltje) zeggen, in den huiselijken kring, en ook daar huiten, nooit anders genoemd dan Aeye (Aaye). En als het kind volwassen geworden is, ook dan nog blijft (in menig geval niet als vaste regel, altijd en overal) die vleivorm van haren eigenlijken naam haar eigen en bij, en uitsluitend in gebruik; en op 't laatst weet schier niemand anders, of de maagd, de vrouw, heet werkelijk Aeye (Aaye), haar heele leven lang. In oude tijden, toen vele menschen weinig of nooit lazen en schreven, en velen dit zelfs niet konden doen, hadden de vleivormen nog veel meer geldigheid dan heden ten dage. Toen gebeurde het wel dat de eene of andere Aaye, grootmoeder geworden, haren naam in dezen vleivorm (en niet in zijne oorspronkelijke gedaante, als Aaltje voluit, van ouds, Adela) aan haar kleindochterke overerfde, dat de ouders van dat kleinkind werkelijk de jonggeborene als Aaye, en niet als Aaltje, lieten doopen, en in het doopboek (in lateren tijd ook in de registers van den burgerlijken staudi lieten inschrijven. Zoo is het gekomen dat heden ten dage de eene Aaye als Aaltje te boek staat (dit is de regel), en dat de andere Aaye werkelijk onder dezen naamsvorm in het doopboek der Kerk, in de registers van den burgerlijken stand ten gemeentehuize van hare geboorteplaats, slaat ingeschreven. Zoo als dit hier nu met den vrouwennaam Aaltje, en zijnen vleivorm Aaye is aangeduid, zoo is het ook gegaan met zoo menigen anderen Friesohen vóórnaam. Zie hier een lijntje van eenige Friesche vóórnamen, met hunne vleivormen. Daar zijn er wel meer. Maar velen van die namen hebben meer het karakter van verkortingen, en van samengetrokkene naamsvormen; ware vleivormen zijn dat niet. Het onderscheid tussehen deze soorten van naamsverbasteringen is niet altijd, of in alle gevallen, even gemakkelijk aan te toonen Dies heb ik hier slechts enkele, slechts de meest bekende vleivormen willen opsommen. Mansnamen. Kelk e. Verkleinvorm van E1 e, dat een vervloeide vortn is van Edel, bijvorm van Adel, in ouder vorm At hal, een samenstellend deel van volledige namen Athalbercht (Adelbrecht, Albert), Athalbrand, Athalger (Alger). In vleivorm Eke. Zie bladzijde 218. Gerrit (Gerhardi, in vleivorm Kei. Dirk, Durk (Dieder ik, Thiadrik), in vleivorm Duye, D y e , D u k k e. .1 e 11 e , in vleivorm Je y e. Reit se, in vleivorm Reye. Si b ren, in vleivorm Pibe. Folkert, in vleivorm Tol le. Willem, in vleivorm Wim of Pim. Dit zijn alle acht bijzonder Friesche, maar in hunnen oorsprong goed algemeen Germaansche namen. Onder de mansnamen van vreemden oorsprong, maar die onder de Friezen burgerrecht verkregen hebben, zijn er ook enkelen met vleivormen. Te weten: Johannes, in vleivorm Jan, Hanne en Kanne, weer verkleind tot Jancko (verouderd) en Hanke. Frans, in vleivorm Panne. Cornelis, in vleivorm Kees. Klaas (samengetrokken en ingekorte vorm van Ni co laas), in vleivorm Kaeye (Kaaye). Jurjen (oorspronkelijk Georgius), in vleivorm Jui. Uit den aard der zaak zijn de vrouwennamen, die in vleivorm voorkomen, grooter in aantal dan de mansnamen. J V rou wen namen. Ae 11sje(Aa 1tje), Adela, in vleivorm Aeye (Aaye). A u k j e, « A k k e. Barteltsje (Barteltje), ,< » Hakke. Baukje, « » Baeye (Baaye). Dirkje, Durkje, „ « Du k k.e, Duy e, Dy e, D i d d e, D i r r e. Eelkje, „ ,, Eke, Eek je. Fokeltsje (Fokeitje), » « Po. Froukje, » „ Poai, Poi. Hylkje, f, « Hike. Hiltsje (Hiltje), ,, n Hikke. Jeltsje (Jeltje), « .lei, Jeye; weer verkleind tot Jeike. Ri nske, „ n Ki nge. R o m k j e , „ n P o m in e. Sibbeltsje (Sibbeltje), „ « Pibbe. Sibrechtje of Sibrichje, „ „ Pibe. Sjoukje, n i, Koai, Koi. Tsjeardtsje (Tjeerdje) en Geartsje (Geertje), „ „ Kekke. T j e t s k e , ,, » J e k ke. Tjitske, n ii Jikke. U u 1 k j e , ii ii U k e en O e k e. W y t s k e, ,i ii W i k e. Willem ke, „ „ Wim.Wimke, Pimke. V r o u wennamen met vleivormen, van vreemden oorsprong, zijn: Elisabetb, in vleivorm Lyske, Li ke, Lite. G r y t s j e (Grietje), Mar- g a r e t h a, „ n K i k e. Jurjentsje (van Jurjen = Georgius afgeleid), ,, ,, Jui of Jnike. Sfaria, Maryke, ,, „ Maei ke (Maaike). Pytsje (Pietje) (van Pieter = Petrus), „ « Pike. Tryutsje (Trijntje), Catharinn, in vleivorm Nynke en Nine. In de steden ook Tine en Tynke. John 11 na, in vleivorm Hanne, Kinine en Kanke. Te Leeuwarden, en misschien ook elders in Friesland, komen nog onder de ingezetenen, van ouds, de vreemde vrouwennamen Keatrix en I)e hor ah voor, die als vleivormen Haetsje (Kaatje) en Deetsje (Deetje) hebben. Onder de bovengenoemde vleinamen zijn er eenigen, die enkel maar in mondeling gebruik zijn, maar nooit geschreven worden, en nooit als geijkte namen voorkomen. Dat zijn bij voorbeeld Koai en Poai, Po mme en Pilibe, Kin ge en Bakke bij de vrouwennamen; Kei en Kaeve en Panne bij de mansnamen. Dezen, en eenige anderen, zijn nog lieden louter als echte vleivormen, louter als noemnamen (sit ven ia verboj, en niet als schrijfnamen in gebruik. Maar Akke en Baeye (Baaye), Eke en II ke, Hike en Jikke, al zijn ze den volke nog genoegzaam als vleivormen van Ank je en Bankje, enz. bekend, komen toch ook wel als geijkte namen voor in doopboek en register van den burgerlijken stand, op de wijze als dit hier voren, hij Aeltsje en Aeve is aangetoond. En dat de mansnamen I'ibe, .leve, Duve eigenlijk slechts vleivormen zijn van Sibren, Jelle en Durk of Dirk (om van Jau = Johannes.Pieter = Petrus, Klaas = Nicolaas niet te gewagen) — dit is maar weinigen bekend, omdat deze namen even menigvuldig als de ware en oorspronkelijke namen, in geijkten zin, voorkomen. Slechts zeer kortelijk en zeer oppervlakkig, slechts als ter loops heb ik de zaak der Friesche vleinamen hier te berde gebracht, ofschoon er juist van dit onderwerp zoo oneindig veel ter verklaring van de eigenheden en bijzonderheden der Friesche namen in het algemeen, te zeggen valt. Ik hel) slechts voorloopig willen aanduiden, dat vele Friesche mans- en vrouwenvóórnamen anders niet zijn dan zulke vleivormen, afgeleid of verbasterd van volledige, oorspronkelijke namen, die de Fïiezen met andere Germaansche volken gemeen hebben of hadden. (Zie ook bl. *205). P i b e bij voorbeeld is reeds sedert vele eeuwen onder de Friezen in gebruik in geijkten zin , du» schijnbaar al» een echte, een volslagene mansvóórnaam; en toch is deze naam ontwijfelbaar een vleivorm van S vb ren (Sigbern), en anders niet; evenals Jeye en Heye slechts vleivormen zijn van Jelle en Heitse, Piin en Kei van Willem en Gerrit, enz. Die dit niet weet, moet Pibe wel houden voor eeuen 011 verklaarbaren, geheel bijzonder Frieschen naam , die zijn weerga bij andere Germaansche volken niet heeft. En zoo moet bij ook deuken over dat zeer groote aantal Friesche namen , die reeds sedert eeuwen en eeuwen , en nog heden ten dage, onder ons in zwang zijn, en die, evenals Pibe, onder de Germaansche namen geheel op zich zclven schijnen te staan, geheel bijzonder Friesch schijnen te wezen. Toch is niets minder waar, dan dit. "Honderden Friesche namen zijn eigenlijk slechts zulke vleivormen van volledige, algemeen Germaansche namen. (Zie bladzijde '211). Maar dit kan niet altijd en in alle gevallen met zekerheid worden aangetoond. Integendeel , het is veelal hoogst moeilijk om het bewijs daarvan te leveren, ja ondoenlijk, uit gebrek aan oude oorkonden en bescheiden, waar dit uit zoude kunnen blijken. Immers die vleivormen zijn reeds sedert eeuwen, velen reeds sedert 1000 jaren, in volle, geijkte gebruik; zij werden reeds in de vroege middeleeuwen, veelvuldig als zoodanig, en niet in hunne oorspronkelijke, volledige, onverbasterde vormen geschreven. Bij de Friezen kwam dit zeer menigvuldig voor, terwijl Sassen en Franken en andere den Friezen naverwante volken, in geschrifte, in den regel de volledige, onverbasterde namen hun recht gaven, ook al hadden ze, even als de Friezen, in het dagelijksche leven vleivormen van die volle namen in gebruik. Ik heb eens eene oude oorkonde, een koopbrief, in het Friesch geschreven, en uit de 15'l(' eeuw dagteekenende, in handen geluid en gelezen. Dat stuk begon alzoo: „lek Wolbrecht Hayesin uhlye end diva ennd mei dissen jenwirdigen breve, dat ic in ncac'p joiven habbe" , enz. Verder op, in dezen koopbrief, noemt de schrijver, die zich in den aanvang voluit Wolbrecht, de zoon van Have, had genoemd, zich eenvoudig en plat weg: Wobbe (iiIc Wobbe voersein"). Wobbe geldt dus hier ontwijfelbaar voor den dagelijkschen noemnaam dezes mans Wolbrecht, en was ontwijfelbaar de vleivorm zijns naams, die hem nog van moeders schoot af was bijgebleven. W o b b e was de naanisvorm , waarbij Wolbrecht dagelijks genoemd werd, en bij iedereen bekend was. Toch wist de man, dat zijn naam, in volledigen vorm eigenlijk Wolbrecht was, en zóó noemt hij zich dan ook te recht, in den aanvang van de voor hem gewichtige oorkonde, die hij schreef. Evenals wij nu weten, dat de volledige naam Sybren (Sigbem) tot I'ibe en ook (minder verbasterd) tot Sibe geworden is, en dat Wobbe (met den verkleinvorm Wobke, misschreven als Wopke) als vleivorm van Wolbrecht is afgeleid, zoo mogen wij met alle waarschijnlijkheid, schier met zekerheid stellen, dat de Friesche mansnaam Abbe zulk een vleivorm is van Albert (oudtijds voluit Adelbrecht, A t li al be rel» t). En waar wij nu weten , dat de oorspronkelijke vorm Adelbrecht niet enkel tot Albrecht, Albert is geworden, maar (bij de oude Hollanders vooral) evenzeer tot Aal bert (Aelbrecht); waar ook de oorspronkelijke, volle naam Adel hart bij de Friezen zoowel tot Aldert als tot Aaldert is vervormd, daar mogen wij toch wel aannemen, dat ook Abe, zoowel als Abbe, een vleivorm is van Albert of Aal bert. Abbe 1111 en Abe behooren al tot de oudst bekende Friesche mansnamen. Zij komen, al de laatst verloopene acht eeuwen door, in verschillende schrijfwijzen of spellingen, in oude geschriften voor, hebben ook aan talrijke geslachtsnamen en plaatsnamen oorsprong gegeven, en leven nog heden ouder ons. Dit alles wordt in mijne Friesche Naamlijst aangetoond. Mij zeiven is wel nooit, onder het Friesche volk, ter oore gekomen, dat een knaapke, als Albert gedoopt en ingeschreven, door zijne moeder, «uit lievigheid" Abbe (of Ahke) werd genoemd (ofschoon dit zeer mogelijk is); maar wel hoorde ik dat eene Hollandsche moeder haar zoontje, Albert geheeten, liefkoozenderwijze Appi noemde, en dat bare andere kinderen hun broerke evenzóó heetten. Heden ten dage zal nu niemand in Holland den naain van dit kind ook als „Appi" schrijven. Maar de oude Friezen, in dezen hunnen schier al te nuchteren zin voor huiselijker! eenvoud ook in liet openbare leven , schreven wel Wobbe als de man voluit Wolbrecht heette, of P i h e en 8 i b e voor 8 y h r e n , W i b e voor W y b r e n (W i gberil), T j a m m e voor T j a d m e r (T hiadmar), enz. Dit een en ander is slechts eene vingerwijzing, slechts eene oppervlakkige aanduiding ter verklaring van zoo vele honderden bijzondere, bij de verwante Germaansche volkeren niet voorkomende Friesche namen — namen, die juist door hunne bijzonderheid, velen taalgeleerden navorscheren, oudtijds en nog heden ten dage , zoo veel hoofdbrekens gekost hebben, en zoo menigmaal tot averechtsche beschouwingen aanleiding hebben gegeven, en die toch zoo eenvoudig en geleidelijk als vleivormen van volledige algemeen Germaansche namen ontleend zijn. VI DE NAMEN DER INGEZETENEN VAN LEEUWARDEN ten jare 1511. De oorsprong, de beteekeni» van zeer velen onzer hedendaagsche namen is onduidelijk, ja vaak, in schijn, volkomen onverklaarbaar. De oorzaak daar van is hier in gelegen, dat de hedendaagsche vormen der namen veelal zeer verbasterd, ontaard, ingekort, ook door onwetende schrijvers in hunne spelling verknoeid, schier onkenbaar gemaakt zijn. Met de Friesche namen is dit vooral en in sterke mate het geval. Dies is de kennis van de oude en oudste, van de oorspronkelijke, volledige of althans slechts weinig verkorte, weinig versletene vormen onzer namen, gelijk die in oude oorkonden uit oude tijden ons overgeleverd zijn, ons dringend noodig, zoo wij een helder inzicht in den oorsprong en in de beteekenis onzer namen ons willen eigen maken. Gelukkig vloeit die bron onzer kennisse niet zuinig — gelukkig leveren vele oorkonden die ons ten dienste staan, het zij dan in 't oorspronkelijke, het zij in afschrift of in afdruk, ons eenen waren schat op van de doopnamen, de vadersnamen of patronymica en de maagschapsnamen onzer voorgeslachten , en van hunne woonplaatsen, in steden en dorpen, in huizen , burchten en stinsen , staten en saten , van akkers en weiden, enz. enz. Zulk eenen rijk beladenen boom van kennisse vinden wij onder anderen in de zoogenoemde „Registers van den Aanbreng", die in vier deelen , ten jare 1880, door het Friesch Genootschap van Geschied-, Oudheid- en Taalkunde zijn uitgegeven, en die uitgebreide lijsten bevatten van de bebouwde en onbebouwde eigendommen, huizen en landerijen, in sommige steden en grietenijen van Friesland, met de namen der eigenaars of der pachters en huurders daarbij. Die registers, opgesteld door de regeering tot regeling der belasting, zijn van veel belang voor den taal- en naainkundigen navorscher in het bijzonder; maar eveneens in het algemeen voor iedereen die belang stelt in de kennis van het leven onzer voorouders, van de omgeving en van de toestanden waar in zij verkeerden. Zij vormen inderdaad eene leerrijke bladzijde in het boek van de beschavingsgeschiedenis der Friezen in het begin der zestiende eeuw, in een belangrijk tijdsgewricht dus, toen daar nog geen sprake was of gedachte van de groote omwentelingen op kerkelijk en staatkundig gebied, welke die 1 ',e eeuw in haar verder beloop gekenmerkt hebben — een tijdsgewricht dat nog ten ruisten gerekend moet worden als tot de middeleeuwen te hehooren. I)e persoonsnamen, voorkomende in een dezer „Registers van den Aanbreng", te weten: in dat der stad Leeuwarden, willen wij als het onderwerp onzer beschouwing nemen. De personen, die in dat Register genoemd worden als eigenaars van landerijen , gelegen ouder den zoogenoemden „Klokslag" of het rechtsgebied der stad Leeuwarden , of ook als pachters en anderszins gebruikers daarvan, of als eigenaars en als huurders en anderszins bewoners van huizen binnen de wallen der Friesche hoofdstad, behooren tot allerlei rang en stand. Wij vinden daaronder zoo wel de aanzienlijkste en de rijkste edellieden als de armste bedelaars vermeld, zoo wel de aanzienlijke regeeringsambtenaren als de kleine handwerkslieden, zoo wel de groote kooplui en neringdoenden als de geringste daglooners, zoo wel de eerwaarde geestelijken, hoog en laag, en de deftige geleerden, als de beoefenaars der schoone kunsten — kortom de gansche bevolking der stad , rijk en arm , groot en klein. Bij de beschouwing van de namen al dezer personen valt in de eerste plaats op te merken , dat slechts de edelingen ware geslachts- of maagschapsnamen dragen, de aloude patronymica, in bijzonder Friesche vormen, die van zeer oude dagteekening zijn, en vermoedelijk nog wel uit den Heidenschei) tijd des volks stammen; bij voorbeeld: de namen van Frans Men na ma (Minnama), Tiard Burmannie (in onze hedendaagsche spelling Tjaard Hurmania), Peter Kammin ga (Cammingha) en anderen. Maar de onedelen , al waren het ook zeer aanzienlijke lieden, hadden in 1511 te Leeuwarden nog geene vaste geslachtsnamen , zoo min als ergens in de Friesche gewesten. Of, zoo zij, als hij uitzondering, wel zulke maagschapsnamen hadden (en dit was in der daad met vele eigenerfden ten platten lande het geval, en ook met sommige oud-ingezetene geslachten in de Friesche steden), dan voerden zij die namen in het dagelijksche leven toch niet. Zij worden dan ook niet onder hunne maagschapsnamen, die even als de geslachtsnamen der edelen bijna uitsluitend Oud-Friesche patronymica zijn, in ons register vermeld. Waar, als bij groote uitzondering, een onedele met eenen waren of schijnbaren geslachtsnaam genoemd wordt, blijkt het, juist uit den vorrn van dien naam, dat die man geen Fries — dat hij een vreemdeling was; bij voorbeeld: Thomas Schleyswick, Jan Hollander, Geert van Dorsten. Feitelijk bestond in 1511 te Leeuwarden de zelfde toestand, die tot in onze dagen vooral ten platten lande in Friesland heeft voortbestaan; namelijk, dat men iemand noemde bij den doop- of vóórnaam, en dan, ter onderscheiding van andere, gelijknamige personen, den vadersnaam in den tweeden naamval, dus als een waar patronymicum , daar achter voegde — terwijl men den eigenlijken geslachtsnaam geheel verwaarloosde. Ja, dit gebruik in de benaming heeft nog tot in onze dagen onder de Friezen stand gehouden. Menig man wordt nog heden door de lieden in zijne omgeving nooit anders genoemd als hij zijnen doop- ol vóórnaam (dat is eigenlijk ook de naam bij uitnemendheid) en zijn vadersnaam daar achter; bij voorbeeld : TsjallingHiddes, Folkert O en es, Hoatse Sjuks, enz. I)e geslachtsnaam Algra, Romkema, Brongersma, of hoe ook, blijft dan volkomen buiten spel, en schijnt slechts in aanmerking te komen , als de volle naam , in geijkten zin, geschreven worden moet. Zoo gebeurt het nog wel heden, dat men, op de vraag naar den naam van dezen of genen man — ho hjit er? — ten antwoord bekomt: Sjirk Obbes, of Fokke Franks, of 17 Hayo Ro 111111 erts, zonder meer. Wil men daarenboven den geslachtsnaam van dien man weten, dan moet men vragen: ho akriuwt er him? Eerst daarop wordt dan And la, Hom m inga, Weerst ra ofeenige andere niaagschapsnaam ten antwoord gegeven. Deze eenvoudige wijze van benaming, naar Oud-Friesche zede, was in 1511 te Leeuwarden nog ten vollen in zwang. Een zeer groot deel van de namen in ons register komt op die wijze voor. Zie hier eenigen daarvan: Wigle Sywrdz (dat is in onze hedendaagsche spelling: Sjoerdszoon of Sjoerds), Tiard Bauckez (Tjaard Banken), Dowe Ryoerdsz (Douwt; Huurds), S y d s Wybez, R i 111 h i e 8 i b r e u z (R i ntsje), Hotte Obbez, enz.1. Dit zijn allen oorbeeldig Friesche namen en naamsvormen. Ook andere namen, algemeen Germaansche, en Hijbelsche, of zulken die van Kerkelijken oorsprong zijn, waren oudtijds, zoo wel als nog heden, nevens de eigene Friesche namen, bij de Friezen, in dit geval bijzonderlijk bij ingezetenen van Leeuwarden, in zwang. Wij vinden ze in de benamingen van Willem A 1 b e r t z, van HermanDirckz, Willem H e v n d r i c k x z, alle zes algemeen Germaansche namen. Bijbelsebe namen of Kerkelijke (te weten: namen van Heiligen die niet in den Bijbel voorkomen), dragen C1 a e s T h y sz (C 1 ae s, Klaas, Ni co laas is een Kerkelijke, en Thys, Mat t hijs, Mattheus een Bijbelsche naam), Mat thys Gerrytz, Peter Janz (Petrus en Johannes, twee Bijbelsche namen), Wolter Janz, Adam Albertz, Claes Heynez, Ysbrant C1 a e s z, J o e s t W i 11 e m s z , 2 enz. 1 Wilke Folk erts, Aesge Aesgesz (in betere spelling E asge) , S y w r d Sickez, Gerief Abbez, Abele Jeltez, Herke Feykez, W ybe Saecklez /Seakle of Seakele), Haya Sywrdz, Tzalingh Tiebbez (Tjalling Tjebbes), Janke Fongerz, Tyesse Mennes, Doythye Feyckez (D o a i t s j e of D o a i t s e n), T i e t h e T i e r c k s (Tiet jerks), Dowe Bottez, Heerke Takaz (Take of Teake), Botte Aukenz,Gerbren Sackez(Sake), Gerleff Abbez, Iw Eekez (1 w —Ivo, luw, Juw, Jou, Jouke), Jarich Hiddes, en zeer vele andere dergelijken meer 2 Gerryt Jacobz, Peter La m b e r tz (St. La m b e r t, in ouden oorspronkelijken vorm Landb recht, is de naam van eenen Heilige), W i 11 e m A 1 b e r t z (ook St. Albert, Adelbert, Athalbrecht is de naam van eenen Heilige, maar tevens, even als Lam bert en vele andere dergelyken, een algemeen Germaansche naum), Frans C 1 aesz, Claes Laurens, Albert Pouwels, Tryu Heyn- Mansnamen op eene toonlooze e eindigende (Jelle, Hohbe, Rinse), in den tweeden naamval staande en als patrony mica voorkomende, werden oudtijds iu de Friesche gewesten dikwijls met is, in plaats van met es geschreven; dus .lellis, Hobbis, in stede van .lelies, Hohbes, 7.00 als de hedendaagsche spelling voorschrijft. Dit gebruik, dat nog wel in de vorige eeuw in Friesland voorkwam 1 , is daar tusschen Flie en Lauwers thans volkomen uitgestorven, maar heeft zijne sporen nagelaten in sommige West-Friesche of Noord-Hollandsche geslachtsnamen (vooral aan de Zaan). Die namen, oorspronkelijk /ulke vadersnamen zijnde, worden thans nog met is geschreven ; bij voorbeeld A v i s, I) u y v i s (overeenkomende met Do uw es), Galis, He in is, Tan is, Warris, enz. Voorbeelden van die spelwijze en naamsvorming leveren in ons. register de benamingen van Al bert Wil kis, Tiepke Jellis (Tje])ke, Tjebheke), W y b e Saeckisz (Sakes), Hilke Gabbis; ook Jan Sioerdisz (Sjoerds)en anderen. Ware geslachtsnamen, en wel in het bijzonder oorbeeldig Friesche maagschapsnamen op a' eindigende, komen er in ons register slechts weinig voor. Dit moge aanvankelijk eenige bevreemding wekken — de oorzaak daar van is echter wel uit te vinden. Immers zulke geslachtsnamen bestonden er toen wel evenzeer als vroeger en als heden , al is het ook dat er in de achttiende eeuw en in het begin van deze eeuw vele zulke namen in Oud-Frieschen vorm door de Friezen willekeurig gemaakt en aangenomen zijn (Zie bl. 237). Zoowaren daar, ten tijde dat ons register opgesteld werd , te Leeuwarden even als elders in de Friesche gouwen , ongetwijfeld vele Oud-Friesche maagschappen, ook al waren ze niet van edelen bloede noch van eigenerfden staat, zelfs niet van aanzienlijken huize, maar tot eenvoudigen en geringen levenskring behoorende, die eenen eigenen Oud- d r i c k s (T r y n , voluit C a t li a r i n a is de naam van eene Heilige : de naam is Grieksch , en beteekent de reine, de kuische) ,JohannesJorretz,TialleHanss,Jacob Adserts, Ba rent Gerbrenz (Ba rent, Berent, verbastering van Bernard Bernhart. een algemeen Germaansche naam, tevens de naam van S t. B er nar du s) enz. 1 Mijne grootmoeder bij voorbeeld, eene dochter van Johannes Schaap, die in het laatst der achttiende eeuw stadsbouwmeester te Leeuwarden was , schreef hnrer» naam als J e 11 j e Johannis Schaap. Frieschen naam voerden. Maar die nainen werden veelvuldig verwaarloosd, in liet dagelijksche leven werden ze zeldzaam, slechts als bij uitzondering gebruikt. Dien ten gevolge werden /.ij ook in geschrifte en in geijkten zin dikwijls veronachtzaamd en buiten spel gelaten , vooral als men met eene oppervlakkige aanwijzing der personen, bij hunne dagelijksche benamingen, volstaan kon, gelijk dit bij de „Registers van den Aanbreng" het geval was. Wij mogen dus veilig aannemen, dat vele personen, die in deze registers slechts met hunnen vóórnaam en met bunnen vadersnaani als patfonyinicum worden aangeduid, toch wel degelijk ook eenen eigenen, Oud-Frieschen, op a eindigenden geslachtsnaam hadden. Maar slechts zeer weinigen worden werkelijk ook met zulk eenen maagschapsnaam aangeduid; het zijn W y b r e 11 B owts 111 a (B o u t s 111 a), .1 e 1 c k L y w a m a, H e s s e 1 Interna.' Voor de hand houd ik deze lieden niet voor edelingen. Maar het kan zeer wel zijn, dat ik mij hier in vergis (weinig ervaren als ik ben in de kennis der Oud-Friesche adellijke maagschappen), en dat de personen, die deze namen voerden, wel degelijk tot den adeldom behoorden. E11 zoo dit in der daad het geval is, dan vervalt daar mede de bijzonderheid dezer namen. Immers de leden der adellijke geslachten worden in ons register wel degelijk met hunnen Oud-Frieschen geslachtsnaam genoemd; althans in den regel. Zoo vinden wij vermeld: Frans Men 11ama (Min 11 a m a, Minne 111 a), T i a r d Burmannie, PeterKamm i 11 g a de voorstander der Oud-Friesche taal, H e s s e 1 en D o e k e M a r t e 11 a , J 0 w ,1 o w s 111 a , J o w (ook I w geschreven) I) e k a 111 a , W y tz J o n ge 111 a , T r y 11 Her 111 an e , enz. Nog eene andere reden is er, waarom Oud-Friesche, op a uitgaande maagschapsnamen zoo zeldzaam zijn in liet Leeuwarder register. In het begin der lfide eeuw toch, toen het register geschreven werd, verliep de Oud-Friesche taal, verloor zij hare oude, volle uitgangen op a en o, die door eene toonlooze e werden vervangen. De uitspraak en de spelling van woorden en namen als pundameta, als to ermora ende elindigliera liodena bihoff, als om Jiuwa ende Beyka beda willa, als Syard upper • Doed Juyssma (Juws ma, Jousma?), Eelck Ousta, Tierck B o n g a, His Taeckema, Lywe Kampstera, Jelte Bonge, P o p p e Obbema. Wasa, als M a 111 m a M a 111 m i u g h a , Ka 111 p o Abbarna, Bencko Syuxzama, enz. 1 die in de 15de eeuw nog volle kracht en geldigheid had gehad, verliep in de 16de eeuw. En hij den aanvang der 17de eeuw «prak en schreef inen nog slechts van pünmiëtte, van to bihnef fen earme end elindige liuwe, van omme wille fenne bede fen Bouwe end Beihe, van Sjaerd oppe Wease, van Mammu Ma min in ga, Kampe Abhema, Beneke Sjuksnta. Dit verloop der taal, dit verloren gaan der volle a- en o-klanken op het einde van woorden en namen, had in het begin ook invloed op de geslachtsnamen, die eveneens hunne eind-a in spreken en schrijven moesten missen. Maar terwijl de vóórnamen en de algemeene woorden dien a-klank voor goed verloren hebben, is die oorspronkelijke en schoone uitgang, wat de geslachtsnamen aangaat, later, in de 17de eeuw vooral, weer hersteld geworden, zoo dat zij allen dien vorm, als een kenmerk van hunnen Oud-Frieschen oorsprong, nog heden, in geijkten zin vertoonen. Onze lijst geeft ons, in de spelling van sommige Oud-Friesche geslachtsnamen, voorbeelden van deze aanvankelijke wijziging der taal. Heeds hebben wij hier boven eenen Tiard Hurman 11 ie en eene Tryn H erin ane, leden van de maagschappen Ru rma.it ia en Herin aria ontmoet. Pi eter Ka mm inga (C a 111 in i 11 gh a) komt in ons register ook als Peter Kam i tig h voor. Vooral als de namen in verbogenen vorm staan, als zij dus, naar den eisch der oude taal, ook eenen verbogenen uitgang vertoonen, is daarbij de a verloren gegaan. Zoo vinden wij in het, register den naam van Pi eter Cammingha verbogen als: „van Peter Kaminghen" en „den Steed (van) Peter Kammingen". Verder „van Hei• Fedden" = van Heer Feddo, „van Fevcke Doetinge", „van Renick Entingen" (Eminga), den Steden A hingen" en «Ae hingen" (van Abinga of Eab inga), enz. Het is geheel volgens Oud-Friesche zede dat de benamingen in het register over het algemeen zoo kort en eenvoudig mogelijk 1 Deze voorheelden zijn genomen uit Oorkonden der Geschiedenis van het Sint-Anth-myGasihnis te Leeuwarden. allen in de Oud-Friesche taal opgesteld en uit de 15de eeuw dagteekenende. zijn, eensdeels zonder geslachtsnamen, anderdeels zonder bij- of toenamen ter onderscheiding, of ook zonder bijzondere titels van edeldoni of rang. Slechts zeldzaam komen zulke toenamen en zulke titels voor. Alles geheel anders als in andere Nederlandsche gewesten, bij voorbeeld in het hoofsche Brabant, waar men zich met zeer lange en omslachtige benamingen uitsloofde. 1 Ja, men ging in Friesland nog wel verder in dien eenvoud, en liet ook den vadersnaam achterwege, zoo dat enkel de eigentlijke naam, de doop- of vóórnaam overbleef. Dit was vooral het geval bij zeer geringe of bij geheel arme lieden, die ook nog heden onder de Friezen veelal enkel en alleen bij hunnen vóórnaam genoemd worden. Zoo vinden wij in de Leeuwarder naamlijst „Lam bert een knecht." Verder een Alef, een Jarich, een Homino, een Ti ebbe (Tsjebbe), een Ocko, een Fedde, een Rolof, zonder meer. Dit waren geringe lieden; zij bewoonden slechts eene „carrier". Dit zelfde was het geval met sommige arme vrouwen als Fem, Baeff, Eelck, Aeff, Foeck, L u b b r i c h , die „alheel Paupers" (armen) worden genoemd, en, zekerlijk om Gods wil (of „propter Deurn" gelijk herhaaldelijk in het register voorkomt), „camera" bewoonden, die aan Sint-Vyt, aan de hoofdkerk van Oldehove, toebehoorden. Zoo ook Ariaen, Wybe, Jesel, Rynths, Gosso, Griet, Geert, Focko, Feyck, Jeths, allen geringe en arme lieden, zoo mannen als vrouwen, die „carneren" bewoonden. Nog heden noemt men in Friesland eene kleine en geringe woning, die slechts één vertrek bevat, een keamer, en spreekt men niet van huis- of woninghuur , maar van keamerhier. Ter nadere onderscheiding van zulke éénnamige lieden, en zoo men daartoe geen gebruik wilde maken van het gewone redmiddel in zulke gevallen, het bijvoegen van den vadersnaam, had men eenen bij- of toenaam noodig. Zulke namen vinden wij dan ook in het register vermeld, als Groote Jeldert, Olde Wybrant, Witte Dirck, Blynde Gertza, enz. Deze bijvoegsels tot den naam zijn gereedelijk te verklaren; ze 1 Zie Helmondsche ruimen in de middeleeuwen , bl. 171. zijn nog lieden wel in gebruik, lt.v. Blvne Bauke, G rente Hantsje, Lytse Sipke, Reade Tsjerk, enz. Bij (ie benamingen van Nye Gerryt en van Lee u werd er Jelle is die verklaring niet zoo gereedelijk. Was die Gerryt (nog heden wordt deze naam in het Friesch uitgesproken als Gerryt, met duidelijk hoorbaren, zuiveren, openen /-klank in de tweede lettergreep) — was die Gerryt ny, nieuw, te Leeuwarden komen wonen en had die omstandigheid aanleiding gegeven tot zijnen bijnaam? Maar waarom Jelle, te midden van duizenden Leeuwarders levende en wonende, in het bijzonder den toenaam van «Leen werd er Jelle" verdiende, blijft mij een raadsel. De onderscheiding met oud en jong, waarvan O 1 d e Wy b ran t ons een voorbeeld geeft, ligt, bij twee gelijknamige personen, bijzonder voor de hand. Wij vinden die onderscheiding dan ook herhaaldelijk in liet register toegepast; bij voorbeeld, bij Olde Peter Symonsz en Jonge Peter Symonsz, bij Olde Her I) o w e en Jonge H er Do we, bij OldeHerAlbert, enz. Eene andere onderscheiding voor sommige gelijknamige personen werd ontleend aan het huis, waar in zij woonden, of naar den naam, naar het teeken van dat huis. Die onderscheiding was ten jare 1511 te Leeuwarden nog weinig in gebruik ; hadden misschien de huizen aldaar toen nog weinig eenen bijzonderen naam , een eigen huisteeken of uithangbord ? Het register vermeldt slechts eenen Ewt int A nek er, eenen Ewald, die in het huis het Anker woonde. Was dit het zelfde huis aan de Voorstreek bij de Korfmakerspijp te Leeuwarden, dat nog heden een anker als teeken, en dus ook als naam draagt ? Opmerkelijk, dat de hedendangsche eigenaar en bewoner van dat huis, de Heer Ottema, bijna vier eeuwen later, ook nog wel in de wandeling als „Ottema in 't Anker" wordt aangeduid. — Verder noemt het register nog eenen Her Johannes int Gast h u u s. De bovenstaande benamingen van Olde Peter Symonsz, van Olde Her Do we en Olde Her Albert luiden zoo vertrouwelijk, zoo gemoedelijk en ongekunsteld, niet waar? Zij worden in die eigenschappen nog overtroffen door de benamingen , waaronder sommige rijke en aanzienlijke, bij het volk om hare deugden en milde, moederlijk weldadige eigenschappen beminde oude vrouwen, ware matronae, bekend waren. Te weten: Tialeke moer, Heill moer en Tyethsmoer (Tsjalkje, Heiltsje en Tsjetske naar onze spelling). En dat deze eerwaardige vrouwen onder die eenvoudige, gemeenzame, maar van achting en eerbied getuigende benamingen in bet register vermeld staan, strekt nog heden tot hare eere. Nevens deze matronen worden nog een paar aanzienlijke of welgestelde vrouwen in bet register vermeld , die echter, ongehuwd en kinderloos, met het vertrouwelijke moer niet konden worden aangeduid. Dies worden zij genoemd en beschreven met het woord dat haren ongehuwden staat in eere aanduidt, als G ree t Joncfrow en Aecht Jonckfrouw. Eene andere, waarschijnlijk minder aanzienlijke, ongehuwde vrouw wordt als Lysch Menne dochter (Lisk of' Lyskje, de dochter van Menno of Minne) vermeld. Overigens worden de betrekkelijk weinige vrouwen die in het register voorkomen, in den regel enkel met haren vóórnaam genoemd, gelijk boven reeds vermeld is; of anders met vóórnaam en vadersnaani. Zulke benamingen dragen Tryn Gaeles, Aeff Willem s, Auck Piers,1 enz. Bij de benamingen der weduwen wordt haar staat steeds bijzonderlijk vermeld, gemeenlijk als toevoegsel bij haren enkelen vóórnaam ; bij voorbeeld A m ck wedue, Ly sbe t h wed ue, A e 1' w edue, L y o e t h s w'e d e. Deze laatste vrouw was eigenaresse van vele huizen; zij komt dus herhaaldelijk in het register voor, ook als Lvoets wedue en als Lyoeds wedue. Andere weduwen voeren ook nog den naam van haren overledenen echtgenoot: Styn He in erts wedue; dat is: Stijn (Christin a), de weduwe van H e i n e r t of R e i n li a r t; Y m c k J o e 11 k e wedue, M i n c k a G h y s e wedue, Kauck Jans wedue en Ryuths Sypt Unama wedue, anders gezeid: i Frouck Martens, R i n s c k a D o e k e s, die op de zelfde bladzijde als Reynsck Doek es voorkomt, Griet Heynes, D e w Go w erts (Die iiwke), Aleyt Hayes, F o 11 z w Piers, Tryn Gernants (de bijzondere namen van deze twee laatstgenoemde vrouwen zullen nog nader in dit opstel besproken worden). Griet B a c k e r voert eenen schijnbaren geslachtsnaam . en T r y n H e r m a n e (H e r m a n a) eenen waren , Oud-Frieschen , patronymicalen maagsehapsnaam , terwijl Auck Mester Sywcks in hare benaming nog den titel van haren vader behouden heeft. K y 111 h s (Kinske) de weduwe van Sypt Unairia (Sibalt Oenama). Eene enkele wordt in het geheel niet bij haren eigenen naam, enkel bij dien van baren man vermeld; het is P o w e 1 s Flej'skers w e d u e, de weduwe van P a u 1 u s de vleeschhouwer. De geestelijken der Christelijke Kerk werden door de Friezen, vóór de hervorming, steeds getrouwelijk met den titel van Heer (Her) vereerd. Geestelijken worden niet zeldzaam in ons register genoemd , steeds met dien titel, welke meestal, naar Oud-Friesche zede, bij hunnen enkelen vóórnaam gevoegd is: Her I)owe (Heer Douwe), Her Hotthio, elders Her Hottye genoemd (Heer Hoatse), Her Feddo, Her Syffriet (waarschijnlijk een Duitscher, Siegfried — of anders is dit Syffriet de gebruikelijke verlatijnsching [Suffridus] van den mansnaam Sjoerd; zie bl. 217), Her Sipke, Heer Albert. enz. Soms komen deze namen ook met toevoegsels voor-. Her Joh au nes Jorretz, dus met zijn patronyniicum ; Her Douwe sacrista, Her Peter commissarius, Her Pier t o Leckum en Her Dythio by Galilee (het klooster Galilea bij Leeuwarden, waar nu nog de buurt O 1 de-Gali 1 eën haren naam af draagt), enz. De kloosterlingen worden met de toenamen Broer en Snater onderscheiden (in het register is herhaaldelijk sprake van eene, zekerlijk rijke nonne in het klooster Hswert, Sus ter Ansck); terwijl een rijke kloosterpater een en ander maal, zonder eigennaam en zonder nadere aanduiding, als de Pater wordt vermeld. De titel Meester (Mester) kwam den mannen toe, die wetenschappen en kunsten beoefenden en uitoefenden, en hij werd, op de zelfde wijze als dit met den titel Her het geval was, bij den enkelen doopnaam gevoegd: Mester Bucho, Mester Hemmo, Mester Andries; ook wel in Latijnschen vorm: Magister Sybrand. Het waren vooral ook de wondartsen of chirurgijns, en zij die dergelijke ambten uitoefenden, en waar bij oudtijds ook het baardscheren gevoegd was, welke in liet bijzonder' met den titel van Meester werden vereerd. 1 Zoo meldt 1 Nog heden onderncl.eidt liet volk hier e» daar in Holland, onder anderen te Haarlem, nauwkeurig «den Meester' (wondarts, chirurgijn) van «den Doder'. het register de benamingen van Mester Joest Wondtartz, die elders als Mester Joest Barbier voorkomt; Mester Tzem Harbier, Mester Jancke Harbier, Mester F e y c k e den o 1 d e n Barbier, en ook Mester Pieter pudibunda Snyde r. Welke pudibunda Meester Pjeter sneed, van mensehen of van dieren, blijft onzeker; waarschijnlijk wel die van dieren. Eindelijk nog Mester Augustyn Apoteker, de eenigste artsenybereider die in het register genoemd wordt. Ook komt daarin slechts één maal de titel Doctor voor, eigen aan Doctor Dionisius Dodo, elders enkel Doctor Dodo genoemd, waarschijnlijk een arts. Deze titels en namen voeren ons geleidelijk tot die soort van benamingen die aan een handwerk ontleend zijn, en die zeer menigvuldig in het register voorkomen. Het schijnt omstreeks den jare 1500 te Leeuwarden gebruikelijk geweest te zijn om den handswerkman, 't zij hij aanzienlijk ware of gering, een kunstrijke beeldsnijder bij voorbeeld, of een nederige ketellapper, te noemen met zijnen enkelen vóórnaam en daar den naam van zijn handwerk als toenaam achter. Ook anderen, die geen eigentlijk handwerk uitoefenden, maar die niet de handwerkslieden in hunnen burgerlijken stand werden gelijk gesteld, de kleine koopman of kramer, de sjouwerman en de houtzager, zoo wel als de koster en de stadsbode — zij allen voerden hunne benamingen op die wijze: Adam Sco maker en Upke Smidt, O b b e Seriuwer en P y b e H o g d r a g e r. Als de zoon het zelfde handwerk uitoefende als zijn vader, 't welk dikwijls voorkwam (vroeger by 't bestaan der gilden nog meer dan tegenwoordig), dan ging de toenaam van den vader natuurlijk ook op zijnen zoon over, waardoor deze toenamen wel den aard van ware geslachtsnamen verkregen, en als zoodanig ook nog heden veelvuldig voorkomen. Zie hl. 179: Ma es den Hantscomeker soen Ma es Hantscomekers. Gelijk van zelve spreekt, zijn de meest gewone handwerksbedrijven, timmerman, tmid, metselaar, bakker, schoen- en kleêrinaker, ook het meest vertegenwoordigd onder de benamingen der Leeuwarder burgerij. Zeer talrijk zijn benamingen als Take Tymmerman, Peter Janz Smidt, Syoucke Metzeler, Tzomme Backer, Wigle Scomaker, Rouke Scroer,' enz. De skroaren (kleermakers) echter niet zoo talrijk als men zoude verwachten. Maar toen ten tijde behoorde het maken der kleedingstukken , ook van die der mannen , veelal lol den plicht der huisvrouwen. I)e wevers daarentegen waren zeer talrijk in die dagen, toen de groote stoomweverijen van den tegenwoordige!» tijd nog verre te zoeken waren: Hero Wever, Willem Wever, Sybren Wever, en soortgelijke benamingen, hij tientallen. Opmerkelijk, maar gereedelijk te verklaren uit de omstandigheid dat de Friezen in de middeleeuwen veel pelswerk droegen, gelijk de oude afbeeldingen van lieden uil die tijden nog aantoonen — opmerkelijk is ook hel groot aantal pelswerkers of bontwerkers, in de middeleeuwen pelsers, pelssers en pelsters, ook wel, bij letterkeer, peltsers genoemd. Deze handwerkslieden waren zoo talrijk dat geheele straten, waar zij hoofdzakelijk hunne woningen hadden , naar hen werden genoemd : zooals de Pelser- of Pelsterstraten te 0rollingen en te Einden. Dat zij ook te Leeuwarden geenszins ontbraken , bewijzen de voorkomende namen, als.JelkePelser,Renick Pe 1 szer, Luthie Pelsser, enz. Talrijk waren, blijkens hunne namen, te Leeuwarden omstreeks den jare 1500 ook de goudsmeden, even als dit steeds, en ook nog omstreeks de helft dezer eeuw het geval was, als een gevolg van de vele gouden en zilveren sieraden, die zoo menigvuldig door de Friezinnen werden en nog worden gedragen, en waarom zij reeds in de middeleeuwen vermaard waren: Jaricli Goltsmit, Menno Goldsmidt, Wilcke Goltsmid, en anderen. Zeer vele andere handwerken en bedrijven vinden wij nog in de benamingen van Leeuwarder burgers vertegenwoordigd: Syword Scu te maker (de schuitmakers komen talrijk voor), Zierck Wagenmaker (het handwerk der wagenmakers wordt, even als dat der kleermakers of skroaren (scroer), ook wel in het Friesch vermeld: Je 11e Weyn maker), Meynt Wiel maker, Gosse Kuper, Dirck Glaes- 1 P o w e 1 s Tymmerman, W y b e Tymmerman, G y s b e r t T v m ra e rm a n, Alltert Smidt, llyoerdt Smidt, Tyalle Smid, Oacle Met?, elaer, Gauke Metzeler, Aelthie Metzl er, Pa esc h c Backer, Eine B a c k e r, H e s s e 1 Backer, Dowe Scomaker, S y r i c k Scomaker, Wyb r a n t Scomaker, Menno Scroer, Botte Scroer, Her m a 11 Scroer, enz. mnecker, A b h e Ferwer, Dowe Decker, Frans L e ydecker (de makers van leien daken op de huizen), Jacob Lyndeslagher (touw- of lijnslager), Wybe Kiste maker (de kistemakers, later noemde men ze schrijnwerkers, nu meubelmakers, waren zeer talrijk te Leeuwarden), Jucke H o 11 s n y d e r, Gerbren Beeldesnyder, Herman Mesmaker, Hercke Koe perslager, Nanninck Yserm a 11 (deze laatste behoort zeker ook tot de smeden — of was hij misschien een ijzerkramer?); Harinck Slot e maker, Symon Zweert slager, elders in het register Symon Swertfeger genoemd: Herke Ketel boter, misschien de zelfde man , die elders Hercke Koeperslager genoemd wordt; A 11 e r t K a n n e m a k e r, G e r r o 11 Steen bicker (steenbikkers komen talrijk voor; waren het de lieden die baksteenen bebikten, bekapten, besiepen ? zooals in de middeleeuwen wel gebruikelijk was); Jan Saelmaker (zadelmaker), B r u y n 8 y d e n s t ic k e r (die zijden kledingstoffen, of stoffen voor kerkelijk en ander siergebruik bestikte); Arent Hoed maker, I)irck C'ransmaker, M a r t e n H r o w e r, T i e r c k Tapper, Peter Casteleyn, Oeswalt Koken mester, elders in het register Oeswalt Koeckenmester genoemd (was dit een kok?); Men the K rem er, Peter Moelker (mólker, moolker is nog de hedendaagsch Friesche benaming voor den man die mooi meel, verkoopt); Aesge ende Wybe Molner (molenaar), P o w e 1 s 01 y s 1 a g e r, GovertJiokebinder, 0 b b e S c h r iver (de achrivers, ook in het Friesch als scriuer genoemd, komen niet zeldzaam voor; waren dit openbare schrijvers, lieden die, om loon, voor hen die niet schrijven konden , brieven en dergelijke stukken schreven, of schrijvers bij een regiment soldaten of burgerwacht, zoo als dezen ook later werden genoemd?); I)irck Stadbode en Rucho Koster. Verder Willem F1 e v shouwer en .1 aco b Lam meslager, Bon thie Fis ker, Peter Tyeusker, elders in het register als Peter Tiesker voorkomende, (was dit een lysker of tüesker? iemand die allerlei dingen inruilt en tegen andere verruilt, een soort uitdrager dus, of een hynatetysker, te Leeuwarden peerdetiiesker, een paardekoopman of paarderuiler?); Tierck Scherrier (Friesch skerjer — een lakenscheerder, zoogenoemde wandskeer, of eenvoudig een baardscheerderP); Ede Wagenaer (een wagenmaker, of' een wagenverhuurder? gelijk misschien Gerryt Weynman ook); Willem Por ter, ook Willem Poerther genoemd (deurwachter of portier?); Saeka Drager (een sjouwerman of' vrachtdrager); Pybe Rogdrager (de roggedragers worden steeds afzonderlijk en uitdrukkelijk niet dien naam van de andere dragers of sjouwers onderscheiden; /.ij vormen te Leeuwarden nog heden een afzonderlijk gilde; rogge is het Friesche broodkoorn bij uitnemendheid); .1 u cke Kale maker, Her m a n Straetmaker; Gercke Holtsager, Claes Spoelman (speulman, speelman, muzikant of toonkunstenaar), Foppe Ho r n b 1 a s e r, 1 enz. Herhaaldelijk komen in liet register mannen voor, die den toenaam Seuteferger of' Scutefergier voeren: Claes Seuteferger, Hille Seuteferger, UpkeScutefergier, Jetthie (Jetse) Scutefergier. Dit is een Friesch woord en het luidt naar onze hedendaagsche uitspraak en schrijfwijze als skiitefarjer, schuitenvaarder. Dat waren lieden die koopwaren en andere vrachten, om loon, in hunne schuiten vervoerden, gelijk nog heden de zoogenoemde schuitenvoerders te Amsterdam ; dus het. zelfde te water, wat de „ Wagenaers" te lande waren? Deze „skütefarjers" waren wel te onderscheiden van de aanzienlijkere „scippers", de eigenaars van groote schepen, tjalken en „cagen" of koggen, waar mede zij, in dienst van den 1 BauckeScut maker, Wattie Scutmaker (W atse), Peter Scutmaker, S y b r e n W i e 1 m a k e r, H e d Wielmaker, H a n z Wyelmaker, Gerryt Kuyper, InthieKuper, Egbert Kuper. Arys Glaes maker, G o s s e Glaes maker, Alle Ferwer, Jacob Decker, Jan Decker, Hilthyen Leydecker (Hiltje of Hyltje, H y 1 k ej, Wynthie Leydecker, Ga le Kistemaker, Wybren Kistmaeker, Si bet Kistemaker, Homke Holtsnyder, Fop po Holtsnider, Bar tolt Mesmaker, Thomas Mesmaker, Wolter Slotemaker,ReynKannemaker, Claes Steenbicker, Ar ent Brouwer, Ede Kremer, Gerryt Kramer, Jan Cramer, Jelle Kremer, Sywert Molner, IdeMoller, G h e e r t ende Jancke Molner, Verbout Boeckbi nder, RoloffSchriver, Jancke Scriuer, Rothger Schriver. Hille Coster, Jan Fleyshouwer, Herman Fleyshouwer, Anthonius Fyscker, Renick Drager, Claes Drager, Ysbrant Drager, Anscke Rogdrager, Wilke Rogdrager, Wythie Calcmakcr, Jelle Holtsager, Baucke Holts a g e r, R o m e r t Wagenaer, Ydssche Wagenaer, S y b e t Wagener. handel, reizen ondernamen naar andere plaatsen en landen over Znider- en Noordzee, en elders. Het schijnt dat deze schippers zeer bekende mannen waren hij de Leeuwarder ingezetenen; iminmers zij worden in het register enkel hij hunnen vóórnaam vernield met het woord Scipper daarvoor, als of het een titel ware, gelijk Her en Mester, op bladzijde 265 hiervoren aangetoond. In het register worden Scipper Hommo, Scipper Eeme, Sc i pper Sy b re n, Scipper öen th ie (Oent sj e) en anderen meer genoemd. Opmerkelijk is liet dat ook nog heden, nu het noemen der lieden naar hun beroep of bedrijf nagenoeg geheel buiten gebruik gekomen is, hij de schippers toch nog wel, juist als voor vier eeuwen, de naam van hun bedrijf aan hunnen eigenen naam, 't zij vóór- of geslachtsnaam , wordt gekoppeld: «Skipper I)a m sm a" hij voorbeeld, Skipper de Jong, Skipper S k e 11 e , enz. Vrouwen, genoemd naar een beroep dat zij uitoefenen, komen uit den aard der zake zeldzaam voor. Te Leeuwarden, ten jare 1511, waren zij zeer zeldzaam. Trouwens, de tijd der zelfstandige, ongehuwde, allerlei ambt en bedrijf uitoefenende, naar gelijkheid niet den man strevende vrouwen was in den goeden lijd van 1500 gelukkig nog lang niet aangebroken! In ons register vinden wij geene andere vermeld als Saek Dekenn ai ster (Sack = S aak je; nog omstreeks de helft dezer negentiende eeuw was er te Leeuwarden eene «dekennaaister", eene oude vrouw die er in liet bijzonder haar werk van maakte om dekens te naaien, over te kleeden, door te stikken); verder eene Aleyt Weefster, eene Hilck Naaister, eeneJoest N a i s t e r en eene S a p e Bakster. Bij deze twee laatste benamingen valt het zonderlinge gebruik op te merken, dat in de middeleeuwen niet enkel in Friesland, maar ook evenzeer in Holland en in de andere Nederlandsche gewesten voorkwam , en dat zelfs heden ten dage nog niet geheel in Friesland uitgestorven is, namelijk dat eene vrouw eenen mansnaam of anders den mannelijken vorm van eenen naam draagt, bij voorbeeld Jacob, en niet Jacoba. De Hollandsche gravinne Jacoba v an Beieren komt in oude oorkonden als Vrou Jacob voor; en zulke voorbeelden zijn bij honderden aan te wijzen (zie bl. 184). Zoo ook worden deze Oud-Leeuwarder naaister en bakster Joest (Joost) en Sape genoemd, in stede van Joestken of Joestyne (Joost je, J ust ine) en Sa e pk je. Verder doet het register ons nog eene Lysbeth Oly slager en eene Griet Backeikennen. Omdat deze bedrijfsnamen in den mannelijken en niet in den vrouwelijken vorm staan, dien ze anders toch moesten vertoonen in overeenstemming met de vrouwelijke vóórnamen, zoo vermoed ik dat Lysbeth en Griet het olieslagers- en het bakkersbedrijf slechts waarnamen als weduwen (bij Lysbeth worden hare kinden, kinderen, vermeld) van eenen olieslager en van eenen bakker, en niet uit en op zich zelve. Ten slotte vinden wij in het register nog eene G beert Froedinoer (G.eartsje — Geertje) vermeld, de eenigste vroedvrouw die destijds te Leeuwarden was , naar het schijnt; even als het register ons ook maar één apotheker en één doctor noemt. Ook onder de ingezetenen van Dokkum vinden wij ten jare 1511 slechts ééne vroedvrouw, Ken Froedinoer. Even als men de beroepsnamen wel als toenamen, ter ouderscheiding en ter nadere aanduiding, achter de persoonsnamen voegde, zoo plaatste men ook wel, voor dat zelfde doel, eenen plaatsnaam achter den persoonsnaam. Dat was dan de naam van stad of dorj), waarvan de betrokken persoon herkomstig was. Die plaatsnaam werd dan onmiddellijk achter den persoonsnaam gevoegd, of door bemiddeling van het woordeken van daaraan gehecht. Zulke benamingen, waaruit zeer vele hedendaagsche geslachtsnamen ontstaan zijn, waren vooral in Holland en in andere Nederlandsche gewesten zeer gebruikelijk ; veel meer dan in Friesland. Ons register vermeldt dan ook slechts weinigen van zulke benamingen. Het zijn die van Johannes Goch, van Henrick Bylefeit en van Thomas Schleyswick (Sleeswijk, nog heden in Friesland als geslachtsnaam voorkomende); verder Marten van Straesborch (Straatsburg) en Geert van Dorsten. Dit zijn allen namen van buitenlandsche plaatsen. Binnenlandsche en bepaaldelijk Friesche plaatsen hebben oorsprong gegeven aan de benamingen van Jacob van Franicker, Sybe van Hallum, Henrick van Sloten, Jacop van Wy ringen , Sy wert van Holwert, Jacob van Scalsen (Schalsum), Jan van Horen, Peter van Harlingen en Betthie van Staueren. Ook de namen van Jan Hollander en Hans Hettn moeten tot deze afdeeling gerekend worden; misschien ook die van Claes Flammingh (Vlaming?), en, in zekeren zin, ook die van Leeuwerder .lelie (zie bladzijde 263), met die van Jan van den Gouwkamer, een naam die ik niet nader verklaren kan. Allerlei andere woorden, soms als bijnamen en zelfs als spotnamen, werden oudtijds ter nadere onderscheiding achter den eigenlijken persoonsnaam gevoegd, en ook deze namen kregen veelvuldig de geldigheid van ware maagschapsnamen. Als zoodanigen levert het register de benamingen op van I)irck Steen werper en van Gry t h ie (Grietje) 011 be 1 ee 1 d, van Jan Wytbroot en van Jan Hoysack. Verder Mester Ghysbert Spalinan, Matthijs Heek, Jan Hattaler, Arien Busschut (de naam van een schutter, Schütze, die met een bus of buks, Bilchse, schiet). Eindelijk nog Bernert Lucht, Hans Cruysschar, Peter Trap en Rolof Gryp. Wat nu de vóórnamen op zich zeiven aangaat , enkel uit een taalkundig oogpunt beschouwd, zoo leveren de benamingen der Oud-Leeuwarder ingezetenen, gelijk zij in het Register van ilen Aanbreng voorkomen, ook nog menige bijzonderheid en merkwaardigheid op. Grootendeels zijn deze vóórnamen bijzonder Friesche namen, en de zelfden die ook nog heden algemeen bij de Friezen in gebruik zijn. Natuurlijk, wat hunne spelling aangaat, wijken zij eenigermate af van de hedendaagsche rechtschrijviug, en stemmen zij overeen met de spelwijze, gelijk die omstreeks den jare 1500 in Friesland gebruikelijk was: Duyff in plaats van Duif (D u i f j e), T z a 1 i n g h in plaats van T j a 11 i n g, R e y n s c k voor Reinske, G er ry t en H ey n d r i c k in stede van G e r r i t en Hendrik. De mansnamen die thans in den regel op eene toonlooze e uitgaan, maar die in de middeleeuwen op eene o, en toenmaals bij de Friezen bijzonderlijk veelvuldig op eene a eindigden, worden in het Register bijna zonder uitzondering reeds met eene e geschreven: Kpe, Gabbe, Menne, Het te, ^ ilke. Omstreeks den jare 1500 was daar juist eene kentering in de Friesche taal; zij verloor hare oude, volle vormen op a (an) en o (on), niet enkel in de namen , maar eveneens in de gemeene woorden , en nain daarvoor, op liet voetspoor der Nederduitsche (Hollandsche, Vlaamsehe en Brabantsche, en Nedersassische of Platduitsche) taalvormen van de andere Nederlandsche gewesten en van Duitschland, eene toonlooze e in de plaats. Het schijnt, dat in de stad Leeuwarden, door vreemden invloed, ten jare 1500 en wat later, die kentering reeds grootendeels haar beslag gekregen had. Maar in het Oud-Friesch, gelijk dat toen nog ten platten lande in wezen was, bleven ook de onde, volle taalvormen langer in gebruik. Zoo vinden wij in onze registers de namen der dorpelingen nog veelvuldig met eene a of met eene o geschreven: (Aesga Syckaz, dat is: Easge, Sikke-zoon of Sik k es, te Wirdum, en Egga Jellazoen te Swichum ; Sasko op de Dick te Blya, en Buwko op Westerfelden te Holwert), terwijl dit te Leeuwarden nog maar weinig voorkwam. De naamlijst vermeldt aldaar .slechts een Hal ba en een Haya; verder F o p p o, O c k o , J e 11 o, enz. nevens Halbe en H a y e , Foppe, Ocke, .lelie en anderen. Oude spelwijzen, bij voorbeeld oiv in plaats van ou, tretfen wij aan bij de namen van D o w e, P o w e 1 s (P o u 1 u s, P a u 1 u s), .1 o w k w e d n e (J o u k j e); tz in stede van het hedendaagsche tsj, •verhollandsclit tot tj, bij Tzalingh, T zo in me, Tzem (T s j a m , T j a m , T j a m in e, de weinig gebruikelijke mansnaam , waarvan het meer gebruikelijke Tsjamke, Tjamke, oudtijds Tzamck, de vrouwelijke vorm is). Verder ti (ty of thi en thy) in plaats van tsj, tj bij denamen van Tiebbe (Tsj ebbe, Tjebbe), Tiepke (Tsjepke, Tjepke, eigentlijk Tjebke), Tierck (Tsjerk, Tjerk), Ty e ss e en T h v esse (Tsjesse, Tjesse), Tiard, Tyard en Tyaert (Tsjaerd, Tjaard), Tyalle (Tsjalle, Tjalle), Syoucke (Sjouke) en Her Sywck Peters (Sjuk); en ae (dat verwarring oplevert met ae = aa) in stede van ea, bij die van Aesge, Saeckle, Aebbe (Eabe) en Aepke (Eabke). In plaats van den uitgang ts (tz, ook verhollandscht tot tj) vinden wij tie, tye, thie, thye geschreven, in namen als Mynthye en Rynthve (Mintsje en Rintsje als mansnamen), Wat tie (Wat se), Hanthie, In th ie, Geerthie, Wynthie voor Hantsje, Intsje of Y n t s j e, enz. Ook L u y tien en L u t h i e voor Luutsen, L u i t- 18 sen, L uu tsj e; Wythie voor Wytse; Doythye voor Doaitseu; bijzonderlijk ook Jaythye Hilbrantz, want deze naam Jaitsje of Jaeitsje, Jaitje of J a a i tj e is geen vrouwennaam, maar een mansnaam, zooals blijkt uit de aanteekeuiug „Jaythi/e Hilbrantz van zijn wijffs wegen'; en Tyatye Martena (ïsjaedje? de kleine Tsjade? of Tsjaerd?). 1 w, J u w en J o w k e met J o u k e, een en de zelfde naam (Jou is de bijzonder Friesche vorm van den algemeen Germaanschen naam Ivo) in verschillende spelling. Si rek, Zierck en Syrick voor het hedendaagsch Sierk of Sjirk, en Sywrd, Syord en Syword voor Sjoerd vertoonep ook geheel verouderde schrijfwijzen, even als Ken ie k (Kienkj, Rioerd (Ruurd), Lv we (L ie uwe) en anderen. Ingekorte vrouwennamen, die in de middeleeuwen zoo veelvuldig, schier algemeen in gebruik waren, en ook nu nog in geijkten zin te Hindeloopen en elders in den Zuidhoek voorkomen , gelijk ze ook overal in Friesland in de dagelijksche spreektaal nog in zwang zijn, vinden wij vertegenwoordigd in namen als B e y t h s, W y t z, B a u e k , F o k e 1, S i b b e 1, D o e d , T r y n , A t h, A u c k , H y 1 c k, Jel, enz. In L y s c h staat de Hollandsche sch in plaats van de Friesche sk : Ly s k, Lis k , Ly s kj e. Daarentegen vertoont de vrouwennaam Metta (hedendaags Metsje) juist den vollen, ouden vorm. Aanmerkelijk is ook een tamelijk groot getal oude namen, die heden ten dage ten deele reeds geheel verouderd en uit der lieden gebruik verdwenen zijn , ten deele ook zeer zeldzaam zijn geworden, of in eenen vorm, met eenen klank voorkomen, dien wij hedendaags anders hebben. Zulke namen zijn die van N e m ck wedue, tegenwoordig Nainkje, en Mester Tzem, thans Tsjam, Tsjammo; Petrick, tegenwoordig de zeldzame vrouwennaam Pietrikje; Dode, hedendaags meestal Do ede; Nannick en Helmich, Wold en Ayle, Hed en Paesche (Paeske = Paschasius? een Kerkelijke naam), Gale (de naam waarvan de oude maagschapsnaam Galama is afgeleid ; hedendaags meestal G e a 1 e), L y o r k en R y p e r d (de naam die oorsprong gaf aan den geslachtsnaam Ripperda of Ryperd a), R o p k e (R o b k e, verkleinvorm van Robbert, Rodbrecht?) en Lanke (in den maagschapsnaam Lankema «n in den plaatsnaam Lanknm voorkomende) zijn ook verouderde mansnamen en naamsvormen. Zij vinden hunne tegenhangers in vrouwennamen als Oed, Lyoets ook nis Lyoeths en als Lyoeds voorkomende (heden ten dage Luts, Lutske), Hen, Koelek en Duyff. Deze laatste naam eischt eenige toelichting. Duif, Duifje, in ouden vorm Duveke, was in de middeleeuwen in Holland als vrouwenvóórnaam niet zeldzaam. Nevens deze „Duyff wedue", deze Leeuwarder vrouw van 1511, is ons ook nog een Leeuwarder man hekend, die een menschenleeftijd later leefde, en die eveneens Duif heette bij vóórnaam ; te weten : Duv ff J e 1 les, tenjare 1582. 1 Het Friesche woord voor het Hollandsche duif (vogel) is don; en zoo komt ook de Hollandsche mansnaam Duif (Duyff) overeen met den Frieschen mansnaam Douwe, en de vrouwennaam Duifje (Duvff, Duveke) met Douwtsen of Doutsje. Nog heden zijn Douwe en D o u w t s e n algemeen gebruikelijke vóórnamen in Friesland; maar eenen Duif of eene Duifje is mij daar nooit te voren gekomen, oud nochte nieuw — behalve dan bovengenoemde twee te Leeuwarden, in de lb'le eeuw. Ik vermoed dus dat wij deze twee 7)?«/'namen te beschouwen hebben als overzettingen in het Hollandsch van de Friesche namen Douwe en Douwtsen. Dat de naam van den Fries Douwe Sikkes.die in de 15'lu eeuw leefde, te dien tijde in het toen nog voor een deel Friesche Haarlem als Don Sixz (dou = duif, vogelnaam) werd geschreven, 2 kan almede licht geven in deze zaak. Vier bijzondere namen, die hier eene afzonderlijke vermelding en nadere bespreking eischen, komen nog in de Leeuwarder naamlijst voor. Het zijn twee mans- en twee vrouwennamen: Godfriond en Gernant, met Lwdw en I1 o 1 z o w. De eerstgenoemde, Godfriond (ook als Godsfrjond, Goeds freond, enz. voorkomende)3 is een bij uitstek Friesche 1 Zie Oorkonden der Geschiedenis van het Sint-Anthonij-Gas thuis te Leeuwarden. Deel II, bladzijde 720. 2 Zie De Navorscher. Deel XLI, bladzijde 203. 3 Hoe zeer deze naam oudtijds onderhevig was aan allerlei spellingen en misspellingen (even als het Friesche woord frjeon nog heden), leert ons de naam van eenen boer te Wons, in 1511. Die naam wordt op drie onderscheidene plaatsen van de Registers van den Aanbreng (deel III, bl. 321, 341 en 350) geschreven alsJohannesGoedsvrients, Jo hannes Goedsfrioens en Jo hannes Goedsvriond. naam. Hij wordt ook in andere Friesche oorkonden van de 15de en de ltidp eeuw wel aangetroffen; maar nooit menigvuldig. Heden ten dage zal er wel niemand meer zijn onder de Friezen, die zóó heet. Mij althaiiH is deze naam zoo min in de vorige eeuw, als hij het thans levende geslacht te voren gekomen. In de 1 7d" eeuw leefden er in Friesland nog dragers van dezen naam. Immers de dichter Gysbert Japicx geeft hem aan eene zijner verdichte persoonlijkheden in zijn gedicht Tydkirttige pittear lanze wey tivissche Egge, Wynering in Goadsfrjuen. Ik noem dezen naam hij uitstek Friesch, omdat hij samengezet is met een woord in zuiver Friesehen vorm, met het woord frjeon , ook friund, frjon, frjeun en frjueti geschreven, en dat vriei d beteekent. Dus G ó d s f r i u n d of Godsfreond is te zeggen Gods vriend, lil Holland, njcli elders hij eenig Germaansch volk, is mij nooit eenen man «doopnaam Godsvriend, Gottesfreund, Godsfriend voorgekomen. De Friezen zijn eenig met dezen schoonen naam. Trouwens, de Oud- en Algemeen-Germaansche mansvóórnaam Gods win beteekent geheel het zelfde als Godsvriend, naardien win (Oud-Hoogduitsch wini, Gothisch vinjis) in de Oud-Germaansche talen de beduidenis van vriend had. In de Skandinavische talen beteekent ven, van (men spreke v — tv) nog heden vriend. En deze naam Godswin, Godeswin was oudtijds ook den Friezen eigen, en komt onder de samengetrokkene, versletene vormen Goeswin, Goesewyn, Goessen, Goossen wel voor (zie bl. 162). Waarschijnlijk is in de 15de eeuw de Friesche naamsvorm Godsfreond opgekomen en in gebruik genomen, als eene vernieuwing, als eene overzetting in nieuwen taalvorm, toen men win = vriend, toen men den naam Godswin niet meer verstond. De mansvóórnaam Gemand, in ons register voorkomende als de naam van den vader eener vrouw die met de patronymicale benaming van Tryn Gernants bekend staat, is een zeer bijzondere naam , die in zijn tweede samenstellend deel nand verwant is aan de namen Winand en Ferdinand. Deze naam schijnt bij de Germaansche volken steeds een zeer zeldzame geweest te zijn. Dr. Ernst Förstemann in zijn Altdeutsclies Namenbuch vermeldt hem uit de 8ste, 9dc en 10de eeuw; en Bernhard Brons, in zijn werk Friesische Namen, vermeldt een Gemand in Oost- Friesland, in de 17de eeuw. En anders is deze schoone en volledige naain mij nooit voorgekomen. Wat nu de twee bijzondere vrouwenvóórnamen Lwdw en Folzow aangaat, moet ik vooraf' opmerken dat er onder de bijzonder Friesche namen eene kleine groep voorkomt 'an vrouwennamen , die uitgaan op ou (ook geschreven ouw, au, en oudtijds wel uw of enkel w); zie bl. 201. Deze namen, allen tamelijk zeldzaam, sommigen zeer zeldzaam voorkomende, zijn: .1 i 1 d o u (J ie ld ou, Jeldou, .loldou), de bekendste, af was het maar omdat Gabe Scroar eene nicht had die zoo heette: ,;nift Jie 1 douw, fen Aldegea." Meinou en Hei nou, tegenwoordig dikwijls verkeerdelijk als M e i u o en K e i n o geschreven , en , met J i 1 d o u , niet zóó zeldzaam als de volgenden: Edou, Edo 11 w. Bern ou, Bernw. Fardou, ook Ferdou, heden ten dage, bij misverstand, ook wel Fardo en F er do geschreven. Nog kort geleden leefde er eene vrouw , Fardo P i e t e r s Roersma geheeten , te Heet- sterzwaag. Kenou, door de Hollanders meestal Kenau geschreven, bekend door Kenau Simonsdochter Hasselaer, de Haarlemsche heldinne, in den tijd (16lle eeuw) toen Haarlem nog voor een goed deel Friesch was. F e r k o u , Merkou of Merckw, G e 1 d o u en G a d o u , waarvan de eerste en de laatste door Leendertz in zijne naamlijst (Navorscher XV1I1) vermeld worden, maar die mij anders nooit zijn voorgekomen. Eindelijk nog Ludou, een naam die in de vorige eeuw nog geenszins bijzonder zeldzaam was, en toen ook nog wel in noordelijk Noord-Holland , onder anderen te Hoorn en aan de Zaan voorkwam in den vorm Luvduw. Deze naam Ludou of Luyduw is de zelfde dien wij onder de Leeuwarder vrouwennamen van 1511 als Lwdw vinden opgeteekend. De spelwijze Lwdw moet een hedendaagsch Nederlandsch oog zekerlijk wel zeer vreemd voorkomen. Maar deze bijzonderheid, ja schijnbare ongerijmdheid verdwijnt, als men bedenkt dat de oude iv eigentlijk eene dubbele u is, zoo als zij dan ook nog in het Engelsch en in het Friesch heet, en dat de u, de v, de uu, de w oudtijds zoo wel den klank van onze hedendaagsche Fransch-Nederlandsche u, als dien van de Algemeen-Germaansehe u = oe, en van ou (owj had. Vertegenwoordigt dus de 16de eeuwsche Leeuwarder Lwdw geen onbekende naam , dit is wel het geval met den vrouwenvóórnaam Folzow, dien wij almede, bij de benaming van „Folzo w Piers", in ons register vinden. Mij althans en ook anderen namenkenners en namenvorschers, bij wien ik onderzoek daar naar gedaan heb, is de naam Folzow (Folzou) nooit ontmoet. Het is niettemin een oorbeeldig Friesche naam, die wis tot de groep der ounainen behoort. Ik reken dezen naam zoo veel te meer als bijzonder Friesch, omdat het eerste gedeelte van den naam den bijzonder Frieschen vorm Folts vertoond, die in de 16d'' eeuw nog volle gelding had, maar heden ten dage in het Friesch meest tot Folk verloopen is. Immers de z van Folzou hebben wij zekerlijk voor eene Hoogduitsche z — ts te houden, dus Foltsou; en Folts — Folk (ts = k, tserke = kerk) vinden wij terug in vele andere mans- en vrouwenvóórnamen. Bij voorbeeld in Folkert (Folkhart) waar van de geslachtsnamen Folkertsma, Folkerda en Folkringa (Folkhard i n g a), met de plaatsnamen F o 1 k e r d a-b u r e h t te Noordwolde bij Bedum in Hunsegoo, Folkertsweer, verdronken dorp in den Dollart, Fol kersh usen, gehucht bij Seeriein in Harlingerland (Oost-Friesland), Folkertswerf, gehucht op de hallig Hooge in Noord-Friesland, enz. afstammen. Verder Foliner, voluit Folk mar; Folbed, voluit Fol k bal d, waarvan de oude maagschapsnaam Folkbalda, tot Folbada, thans tot Volbeda verloopen; Folger, dat is Folkgar, nog overig in den geslachtsnaam Folgera, enz. enz. Al deze Friesche namen hangen weêr samen met soortgelijke namen, aan Hollanders, Vlamingen, Neder- en Hoog-Duitschers in Duitschland, aan Engelschen en Skandinaviërs eigen; bij voorbeeld aan geslachtsnamen als Folkerts, Volkers, Volkaerts,\ olmerinck, Vollbeding, Folers, Volkering, Volquardtsen, en met plaatsnamen als Volbringen (Folkbrechtingen), een dorp bij Soest in Westtalen; Volmerink, eene sate bij Ahaus in Westfalen; Vollmaringen, een dorp bij Horb in Zwaben; Volkerinkhove, dorp in Fransch-Vlaanderen, Frankrijk, (Departement du Novd); Volkers wurth, gehucht bij Meldorf in Dithmarschen; Volkwardingen, dorp hij Soltau in Hanover, eu vele anderen meer. Dit alles strekt maar om den lezer de belangrijkheid en den omvang der Friesehe namenstudie in het algemeen als met eene enkele vingerwijzing aan te toonen. VII DE HEL IN FRIESLAND. De oude Germanen in liet algemeen, en dus ook de oude Friezen, hadden in hunnen heidenschen tijd eene voorstelling van de hel, van de plaats waar de onzalige geesten of zielen verblijven, als van een duister, koud en vochtig oord. Zij dachten zich deze plaats, deze hel (reeds door hen aldus genoemd) als een groot hol ergens in het binnenste der aarde, onder de wateren. Holen en spleten en kloven in bergen en rotsen , geheimzinnige bronnen (in de bergachtige streken), of, in de lage huiden aan zee, gelijk Friesland er een is, diepe, schier onpeilbare putten met water gevuld, diepe poelen of kleine meerkes, of ook diepe kolken in stroom of zeegat, waar de golvenJmiisten en de stormwind loeide, gaven, naar hunne meening, toegang tot het onzalige oord. Dat waren de heisdeuren, en de randen van zulken put, de boorden van zulken poel, waren de randen, de boorden van de hel. Deze voorstelling uit het heidendom kon eerst langzamerhand door het Christendom uit de gedachtenis der lieden verdrongen worden. Ja, nog heden vindt men, overal in Germaansche landen, de sporen van die oude voorstelling, de herinnering aan die heidensche denkwijze in de namen , aan sommige plaatsen eigen. Ook in Friesland ontbreken die niet. Het woord of de naam hel is toegepast geworden, in verloop van tijd, op de putten, poelen, meertjes, stroomen, die oorspronkelijk slechts als heisdeuren, als toegangen tot de eigenlijke hel beschouwd geweest waren. En al» later neven» zulk eene zoogenoemde hel een stins werd gebouwd, eene sate gesticht, of ook eene buurt of zelfs wel een dorp ontstond, dan ging die naam hel ook op die stins, die sate, die buurt, dat dorp over. Zoo bestaat daar nog heden ten dage eene sate in het Heidenschap onder Workum, die de Hel heet, en daar nevens eene andere, de Lytse Hel, Kleine Hel genoemd. Oudtijds was daar nabij deze sate een poel, gelijk daar nog heden zeer velen in die krite gevonden worden. Aan dien poel, sedert drooggelegd, kwam van ouds en eigenlijk die helnaam toe, als heisdeur of toegang tot de hel. Opmerkelijk is het, dat deze oude hel of heisdeur juist in It Heidenskip gevonden wordt, in die laag gelegene, waterrijke, weinig vruchtbare en weinig bewoonde krite, die, ten Oosten van Workum zich uitstrekkende, tot den zoogenoemden Klokslag, tot het oude Rechtsgebied dier stad behoort, en van aaninerkelijken omvang is. Men mag veilig aannemen, dat juist bij de bewoners van dit eenzame en afgelegene oord het heidendom langer in stand gebleven is als in de naast bij gelegene plaatsen Workum en Kouduin, die reeds vroeg aanzienlijke Christenkerken moeten gehad hebben; en dat de zonderlinge naam It Heidenskip aan die omstandigheid zijnen oorsprong dankt. Ook bij Grouw, oostwaarts van het dorp, over de Pikmeer, draagt zulk eene lage krite van magere hooilanden, die lang woest gelegen heeft, dien naam van 11 Heidenskip. Tevens is daar zulk eene krite, inet gehucht, het Heidenschap, bij het dorp Garmerwolde in Groningerland. Beiden zijn zekerlijk uit de zelfde oorzaak zoo genoemd, die ook bij het Workumer-Heidenschap den naam gegeven heeft. In liet WorkumerHeidenschap, zoo min als in de beide anderen, is dan ook nooit eene parochie-kerk gesticht geweest, teil bijzonderen dienste deibewoners, al hebben de laatst verloopene jaren daar een hoogst eenvoudig preekhuisje zien verrijzen. Daar is dus ook nooit een eigenlijk dorp ontstaan, al besloeg die krite ook vele uren gaans in omtrek. Maar wel bestond daar in de laatste middeleeuwen een kloosterke 1 , het Klooster van Sinte-Ursula, in de volksspreektaal It Sinte-Orsele-Kleaste* genoemd, nabij eenen i Ook in liet Garmerwolder Heidenschap was in de middeleeuwen een klooster gesticht. poel ciie nog heden den naam draagt van Sin te-O r se le-Poel, St-Ursula of St-Urselpoel. Daar woonden dan in heur cleyn cloiaterkyn die vrome, nederige zusterkens van Sinte-Ursula, de donkere, grove wollene pij in hreede, zware plooien oin de slanke leest, de witte huive het hoofd omhullende, liefde, vrede en eenvoud als weerspiegelende in hare stille, liefelijke gelaatstrekken; en zij braehten, in begeesterde toewijding, door leer en leven , „de Blijde Boodschap" in de hutten en de harten der ruwe, schier nog heidensehe landzaten. Daar klonk het fijn tinkelende kloosterklokje over de woeste vlakte en over de donkere, diepe poelen, en noodde het volk tot zonden-belijdenis en gebed. Ook dit is voorbij gegaan. Maar nog heden bewaart eene sate, daar ter plaatse, naam en gedachtenis aan it lytse kleasterke few Sinte Orsele. En nog heden draagt hier of daar eene enkele Friezin den naam der Heilige Ursula, zij het dan ook in de verbasterde, schier onkenbare vormen Orseltsje en zelfs Osseltsje. Niet verre van de Workumer-Hel is nog een poel, die den wel wat bijzonderen naam draagt van De Li ach te-Mar, de Lichtemeer. Of deze naam ook in eenig verband (of tegenstelling ?) staat met dien zwarten helnaam, kan ik niet beslissen, maar acht ik wel waarschijnlijk. Intussehen, wij moeten nog verder terug uit het licht tot de duisternis, uit het Christelijke klooster naar de heidensehe hel. Eene andere hel bestaat er, of bestond er, in de Trynwouden, nabij het dorp Oudkerk. Welk van de vele poelt jes daar in den omtrek in het veld verspreid, van ouds voor de eigenlijke heisdeur is gehouden geworden, weet men nu niet meer. Maar het gehucht Helbird aldaar, dicht bij Oudkerk gelegen, maar ambtelijk tot Roodkerk behoorende, houdt die oude hel in aandenken. Helbird (Hella birda), heden ten dage, en reeds in de vorige eeuw veelal verkeerdelijk als Healbird geschreven (alsof het Halfboord of zelfs Halfbaard ware) — Helbird beteekent eenvoudig de bird, de boord, de oever, de rand van de hel. Het komt mij niet onwaarschijnlijk voor, dat de namen der twee dorpen, die het naaste bij deze Trynwouder-hel liggen, in verband staan met dat oud stuk heidendom. Oudkerk als de oudste, de eerste, langen tijd de eenigste Christenkerk in deze Wouden, reeds vroegtijdig of terstond na de invoering des Christendoms in dat oord, juist daar gesticht als tegenwicht tegen het heidendom, dat daar, hij dat helle-oord, bijzonderlijk in bloei stond. En Headtsjerk of Roodkerk, als Christelijke tegenhangei tegen de zwarte hel der heidenen, gelijk Readhel, Reahel, Ra hol of Rob el, waarvan verder in dit opstel sprake zal zijn. Eene derde hel was er, of is er, in Ferwerderadeel, alweer in het lage land, onder Hallum, in de zoogenoemde HalluinerMieden. Daar heet nog een stuk land, zekerlijk vroeger een poeltje, de Hel; en een ander in de nabijheid, door een dijkje half omgeven, en hierdoor nog zooveel te meer het voorkomen van een droog gelegd poeltje vertoonende, draagt nog den vollen ouden naam van de Helsdoar, de Heisdeur. Dezen volledigen naam tretTen wij ook elders aan. Zoo was daar nog in de vorige eeuw een poel of kolk nabij het dorp Rirdaard in Dantumadeel, die den naam van de Heldoar droeg, op de kaart van Schotanus als Healtloor misschreven. In de 16lie eeuw lag bij deze hellekolk eene sate die in eene oorkonde van den jare 1581 vermeld staat als „de sate genoemt de Helldoer te Berdaert" ', en in eene andere van 1580 als Heldoor Sedert is die kolk dicht gemaakt en tot land geworden, en die oude naam is daardoor bij bet volk in vergetelheid gekomen. Maar in den naam Kolkhuzen, heden ten dage eigen aan twee saten aldaar, blijft de herinnering aan deze hellekolk, aan deze heisdeur bewaard. 2 De naam Heisdeur koint ook nog voor in het naburige gewest West-Friesland, bewesten Flie. Hij is aldaar eigen aan eenen 1 Zie: Oosteroo, fteyister van Geestelijke Opkomsten van Oostergo, bewerkt door Prof. Dr. J. Reitsma, Leeuwarden. -1888, bladz. 162. 2 Ook in het dagelijksche leven is nog heden bij het Friesche volk het woord helsdoar niet vergeten, maar komt nog in de volksspreektaal voor. Bij voorbeeld: Iemand heeft zekere zaak niet dan met uiterst veel moeite kunnen verkrijgen, waarbij hij hevigen tegenstand van anderen had te bestrijden; dan zegt hij wel: lk maast it foar de helsdoarren wei skürre. Of anderszins, als een boos wijf, door helsche drift vervoerd, begint te razen, te schelden en te rachen. en haren tegenstander, onder groot misbaar, met beschuldigingen en verwringen begint te overladen, dan zegt men: It is eft de helsdoarren iepen komma. feilen stroom , in het groote West-Friesche zeegat tusschen het eiland Texel en den hedendaagschen vasten wal van NoordHolland, ook door de Friesche zeelieden steeds de Helsdoar genoemd. (Halbertsma, Lexicon frisicum , bladz. 407). En ook in den naam van D e (11) Helder (Heldoar, Hella-dora), eene zeer oude buurt aldaar aan den vasten wal, die thans wel eene stad inag heeten, is een toegang tot de onderwereld nog te herkennen. Verder op in Holland en in andere Nederlandsche gewesten (Hel of Maasmond, door de Romeinen tot Helium verlatijnscht — Hellevoet, den Briel of Br iel le — Brie-Helle, de Breede Hel ? enz. enz.) zullen \<*ij de heinamen maar niet vervolgen, maar tot Friesland weêrkeeren. Kene bijzondere helleplaats bestaat er nog in Wonseradeel, tusschen de dorpen Pingjum, Witmarsuin en Wons. Daar draagt een laag gelegen stuk land , waar in oude tijden eene kolk was, nog heden den naam van Okkehel, Okke-Hel, de hel van Okke, van den man die Okke heette. Die kolk was eertijds uit zee, uit liet Flie, toegankelijk, en diende als haven van Pingjum. K11 die Okke was een zeeman, een ruwe heiden, die vloekte en God lasterde, en die, tot straf daarvoor, met zijn schip, door den bliksem diep in die kolk werd weg geslagen, zoodat hij, door die hellepoort, onmiddellijk ter helle voer. Zoo bericht ons nog heden de sage, aan deze overoude plek verbonden. Deze sage is door den Frieschen dichter Salverda in dicht gesteld (Snipper Ocke, in Salverda's Hiljuivns Uwren — Ljeauwerd, 1858), en door S. Koopmans nader beschreven, en van geschiedkundige aanteekeningen voorzien (De Middelzee in verbinding met den Fliestroom langs Bolsivard, in den Friesclie(n) Volksalmanak voor 1890,. Leeuwarden). Nog in deze eeuw werd het aandenken aan deze sage levendig gehouden door een paaltje, dat midden in het stuk land De Okkehel, in den grond gedreven stond. Dat was voor de kinderen en eenvoudigen van harte (liefelijke zielen in deze eeuw van ontkenning!) nog het topje van den mast van Okke's schip. — Is daar niemand, die zulk een paaltje daar weêr herstelt? Eene zichtbare, tastbare prediking zoude 't den volke weêr zijn, over het derde gebod des Heeren: «Gv en sult den name des Heeren uwes Godts niet ydelick „gebruycken; want de Heere en sal niet onschuldigh houden, „die synen name ydelick gebruyckt." I)e sage .spreekt van overoude tijden , toen liet heidendom in Friesland nog geenszins ten volle door het Christendom vervangen was, en dit maakt den heidenschen oorsprong van dezen hellenaam zooveel te zekerder. Volgens eene aanteekening bij genoemd opstel van Koopmans, op bladz. 127, zoude het woord hel, inden naam Okkehel, Ml of heuvel beteekenen; eene duiding, waar mede juist de lage, holle ligging van het stuk land, waaraan nu nog den naam van Okkehel gehecht is gebleven, in zichtbare tegenspraak is. Trouwens, dit wordt ook in die aanteekening erkend. Maar de duiding hel als waterkolk stemt overeen met de nog hedendaags zeer duidelijk waarneembare gesteldheid van den bodem daar ter plaatse. In den bijzonderen tongval van de Friesche taal, gelijk die in den Zuidwesthoek van Friesland gesproken wordt, en die oudtijds over geheel het land bezuiden Bolsward en Sneek, en bewesten de Joure verspreid was, terwijl die eigenaardige uitspraak heden ten dage hoofdzakelijk slechts tot Hindeloopen, in mindere mate tot Molkwerum, Workum en geheel de Hemelumer-Oldefert en Noordwolde met Gaasterland beperkt is, — in dat zoogenoemde Zuidhoeksch-Friesch luidt, in menig woord en naam, de e als o. Zoo heeten de lieden daar Jolle en Joltsje, ook Joliner, J o11sj e , enz.; die elders J e 11 e en Je 11sj e, Je 1 m er en J e t s e heeten , en het Gaasterlandsche dorp S o n d e 1 heet in de gewone, algemeen Friesche uitspraak Sin del, dat is eigenlijk S end el. Zoo spreekt of sprak men daar van spjolde, fjold, kjolt, jolne, van kol en dol, van sotte en notteu, van fon, enz., terwijl men in het middengedeelte, in het Noorden en Oosten van Friesland deze woorden als spjeld, fjild, kjeltme, jelne , kei en del, sette en (JiskJ-netten, als fenne of finne uitspreekt. Deze zelfde uitspraak geldt ook voor het woord hel, dat in het Oud-Zuidhoeksch als hol luidt. Zelfs Gysbert Japicx gebruikt het woord hel nog in dien vorm , 't welk niet vreemd is als men bedenkt dat die uitspraak in de zeventiende eeuw nog in zwang was in het zuidelijke deel van Wonseradeel, tot Bolsward toe. Zoo dicht hij: Dear me opslingret oonne wolcke, In fen dear delduwckt ynn' kolcke, ,4s fenne Hymmel ynne Hol. 1 Deze oude woordvorm vinden wij dan ook nog heden terug in sommige plaatsnamen van Zuid-westelijk Friesland, volkomen in de zelfde beteekenis als in de hellenamen uit het overige deel des lands, hier voren reeds vermeld. Zoo heb ik de zelfde poelen en de zelfde saten in het Wnrkumer-Heidensehap, die men thans de Hel en de Lytse Hel noemt, in eene oorkonde uit het begin der vorige eeuw gevonden als Hol en Lyttick Hol. Verder maakt dit woord hol deel uit van de samengestelde namen Hollegrêft, dat is de Hellegracht , zoo als een vaarwater heet tusschen de Geeuw en de Dolte (Delte) , onder Uitwellingerga ; de H o 11 eb re k ke n (een naam dien men als Hellebroek zoude kunnen verhollandschen; broek, brekken = moeras of gebroken land), een poel onder Wijkei, en na bij Slooten 2 gelegen jdeHollemarofHolmar, Holle- of Hellemeer, vaarwater van Workum naar de voormalige Workumer-meer, eigenlijk het verlengstuk van de Oiepe-Dolte te Workum. I)e zeer oude, diepe gracht die het Sint-Pieterskerkhof te Grouw omringt, draagt den naam van Holsgrêft. Door den grooten Friesehen taalgeleerde Dr. J. H. Halbertsma, wordt deze naam te recht geduid als infermis canalis, de gracht der onderwereld, de hellegracht, even als ook de bovengenoemde H o 1 m a r door hem als infermis lacus wordt overgezet. 3 De plaats, waar zekerlijk reeds terstond of althans vroeg na de invoering des Christendoms in Friesland de Sint-Pieters-kerk gesticht werd aan den oever van den Grouwstrooni, was hoogst waarschijnlijk 1 Zeer opmerkelijk is het, dat zelfs gysijert japicx nog van de hel spreekt, vergelijkender wijze, als van eene diepe waterkolk. 2 Immers zóó, met twee letters o, moet de naam dezer Friesche stede geschreven worden, naar dien die naam in de Friesche taal Sleat is, het welk overeenkomt met het woord sloot in het Nederlandsch, waarvan de vorm Slooten den locativus voorstelt. De vorm Sloten zoude een locativus zijn van het woord «/of, kasteel, en het sprekende wapen der stad, een slot (kasteel) en twee sleutels, begunstigt deze opvatting van den oorsprong des naams. Maar de Friesche naam Sleat weerspreekt dit ten stelligsten, en heeft alleen gelding. 3 Lexicon Frisicum, bladz. 407. reed» onder het heidendom eene geheiligde plaats geweest, gelijk dit met vele oude kerkplaatsen in Friesland en elders het geval is; bij voorbeeld, met de slede waar oudtijds de SintVitus-kerk stond en waar thans nog de toren van Oldehove te Leeuwarden staat; niet de terp waarop Sint-Martens-kerke te Dokkum gebouwd is, enz. Dit maakt de duiding van Halbertsma , Holsgrêft - Hellegracht, zooveel te aannemelijker. Opmerkelijk is het, dat wij dus, zoo noordelijk en oostelijk als Grouw gelegen is, die oude uitspraak van hel als hol nog aantreffen, eene uitspraak die daar ter plaatse en in den omtrek thans eeheel niet meer voorkomt noch bekend is. Immers in de o zeventiende eeuw moge zij zich tot Rolsward en Sneek hebben uitgestrekt, benoorden en beoosten die sleden werd zij toen ter tijde, en zeker eeuwen vroeger reeds niet meer gehoord. Bezuiden Sneek komt nog lieden een bijzondere hellenaam voor, eene aardige weerga van de Heldoarren bij Birdaard en bij Hallum. Dal is de Holpoarte, de Hellepoort, zooals eene sate heet, die al weer in een waterrijk oord , even benoorden het dorp Jutrijp gelegen is. Daarnevens is nog een poel, lieden ten dage de Holpoarte poel geheeten. Deze poel is ongetwijfeld, in de meening der heideusche Friezen, de eigenlijke Hellepoort geweest; maar de naam is van het water, van den poel overgegaan op de sate, op het huis dat later daar nevens is gesticht geworden, juist zoo als ook bij de Workumer-Hel en elders heeft plaats gegrepen. Ik vond ook nog een oude hellenaam, die thans niet meer bekend is, naar het schijnt; te weten: de Sk raer der-Hol of Schraarder-Hel, in eene oorkonde van den jare 1543 Sc ra erde ra hol genoemd, in Woneeradeel, tusschen Pingjum, Surich en Wons. Sedert het heidendom onder de Friezen plaats gemaakt had voor het Christendom, kreeg ook eene andere voorstelling van de verblijfplaats der onzaligen ingang bij het volk. Hadde men tot dusverre die verblijfplaats zich gedacht als een duister, koud en vochtig oord, de Christelijke voorstelling is die van eenen vuurpoel, hevig en onophoudelijk brandende. Onder het heidendom had men gesproken van «de zwarte hel"; de Christenen spraken voortaan van „de roode hel, reade hel, rade hol, rea' hel of ra hol." En sommige reeds lang bestaande oude heinamen kregen sedert dit voorvoegsel rood, read, ra onafscheidelijk bij zich, alsof men daarmede de oud-heidensche voorstelling verwierp, de oud-heidensche hellenaam verkerstelijkte. Zoo heet nog heden ten dage eene sate nabij Bolsward gelegen, onder den Klokslag dier stad, voluit de Reade Hel, Roode-Hel; en ook de Workumer-Hel wordt wel zoo genoemd. En deze zelfde naam, meestal in den versletenen vorm Rea hel, Nederlandsch Kohel, is nog aan verschillende andere plaatsen eigen. Vooreerst aan een dorpje dat aan de Tjeukemeer ligt, in den zuidwestelijken uithoek van Schoterland. In het Zuidhoeksche Friesch, dat oudtijds ook tot hiertoe zijn gebied uitstrekte, heet dit plaatske Ra hol, en het draagt ook wel den naam van Nyegea of Nijega. Dan aan een gehucht bij Augustinusga; de poel daar (er plaatse, die oorspronkelijk den naam Re ah el droeg, was in de vorige eeuw nog aanwezig , maar is sedert gedempt. Eindelijk is er nog eene sate onder Slappeterp, die Re ah el of Rohel heet. De laatste der mij bekende Friesche hellenamen is die van de Fetsehol. Dezen naam draagt een poel of een meertje, gelegen in het Noorden van Doniawarstal, tusschen Langweer en Uitwellingerga, aan de samenvloeiing van vier stroomen, de Geeuw, het Slingerrak, het Stobberak en de Langweerder-vaart; alweer in een zeer laag gelegen en waterrijk oord. Deze naam Fetsehol brengt mij geleidelijk tot eene kleine, bijzondere groep van Friesche plaatsnamen, die eveneens met water in verband staan, en die ik hier nog even, als ten slotte, nader wensch te behandelen. Immers hebben wij dien naam Fetsehol niet te beschouwen als samengesteld uit den mans- , naam Fetse en het woord hol of hel, zooals bij voorbeeld de plaatsnaam Okkehel wel uit den mansnaam Okke en het woord hel bestaat, en niettegenstaande Halbertsma , lexicon 411, Fetsehol vertaalt met Fetsii inferi. Neen — maar Fetse heeft hier eene gansch andere beduidenis, te weten: die van bron of wel, plaats waar water uit den bodem opwelt. Dit woord is Oud-Friesch, en, in algeineenen zin, bij de hedendaagsche Friezen niet meer bekend noch in gebruik. Trouwens, bronnen, wellen, in de eigenlijke beteekenis dezer woorden, zijn in de lage landen, waaruit Friesland hoofdzakelijk bestaat, dan ook zeldzaam. Wel vindt men overal in Friesland zoogenoemde welputten ; maar dit zijn geen ware bronnen, waar het water diep uit de aardlagen naar boven zoude komen. Integendeel, het water dnt in die welputten staat is bijna altijd maar zakwater, water dat van de oppervlakte der aarde naar beneden in eenen kunstmatig gegraven put of kuil, door de bovenste aardlaag heen gesijpeld is. Toch zijn er enkele ware bronnen of wellen, bornputten of welputten in Friesland. Men denke hierbij echter niet aan bronnen, gelijk die in bergachtige landen uit de spleten en kloven en holen der rotsen en berghellingen springen en vloeien; maar aan diepe putten, 't zij dan kunstmatig met muren van baksteen ingevat, 't zij open en bloot in het veld liggende. Men kent deze bornputten aan de eigenaardigheid dat het water , 't welk zij bevatten, van bijzonder zuivere hoedanigheid is, en ook in den droogsten zomertijd niet vermindert, veel min nog opdroogt, maar steeds aanwezig blijft, hoe veel men daar ook van gebruiken moge. Het schijnt dat men zulke bornputten, zulke borndobben in het Oud-Friesch bij voorkeur met den naam van Fetsa of Fetse heeft bestempeld. Dit woord hangt ongetwijfeld samen, of is oorspronkelijk één en het zelfde met het NoordFriesche woord fething, ook, volgens sommiger uitspraak fathing of fading geschreven (de th lispelend, als in bet Engelsch, uit te spreken). Maar al is fetse en fething van oorsprongswegen één en het zelfde, het laatstgenoemde woord heeft nu toch in NoordFriesland eene gewijzigde beteekenis erlangd. Immers zoo noemt men aldaar nu eene opene kuil of dobbe in het veld, vooral voorkomende op de zoogenoemde Halligen of onbedijkte eilandjes in de Noord-Friesehe Wadden. Die fethingen zijn ten deele niet regenwater, ten deele ook met zakwater gevuld, maar zijn geen bronnen of wellen. Zij voorzien op die kleine eilandjes, rondom open in de zoute zee liggende, mensch en vee van zoet drinkwater. Ook de overoude en bekende, met sagen versierde Sapskuhle 0]) het eiland Helgoland is zulk eene fething. In sommige dorpen op het Zeemvsche eiland Zuid-Beveland zag ik opene waterkommen, van tamelijken omvang, midden op het dorpsplein; zij dienen den ingezetenen tot allerlei gerief, als waschplaats voor wagens en landbouwgereedschappen, als paardewed , 10 en/.., misschien ook wel, in tijd van nood, om drinkwater te verschaffen, en dragen den naam van „voute". Op het eiland Over-Flakee zag ik eene ruime en diepe, opene waterkom, bij het dorp Dirksland, benoorden de dorpsbuurt, aan den voet van den linker-havendijk, gevuld niet zuiver en zoet water, niettegenstaande het water in de haven, vlak daarnaast, zeer brak is. In den zeer drogen zomer van het jaar 1893 voorzag deze „fetse", door de omwonenden n't vaatje" (in verkleinvorm) genoemd , den Dirkslanders en andere eilandbewoners ver in den omtrek, volop van drinkwater voor mensch en vee. Ongetwijfeld hangt deze Zeeuwsche benaming „vcete" of „veentje" samen met de Friesche woorden fetse en fathing. Trouwens, het woord vat, Friesch fet, in algemeenen zin een voorwerp beteekenende, dat eene holte omra<, is zekerlijk de stam, waaruit deze verschillende woorden en woordvormen gesproten zijn. Fetse is dus eigenlijk fet-tse, verkleinvorm van fet, letterlijk het zelfde als het Flakeesche woord „vaatje", vaatje. Om na dezen taalkundigen uitstap naar de Fetsehol terug te keeren, zoo houd ik het er voor, dat deze naam eene hol of hel (eigenlijk helledeur of hellepoort) beteekent, die de bijzondere eigenschap van een fetse, van eene bron vertoont. Die oude naam fetse treffen wij nog heden op vier andere plaatsen in Friesland aan. Vooreerst in het oude Dokkum, waar, op korten afstand van eikanderen, twee van die bronnen gevonden worden, hoewel slechts aan eene van die twee de /eteenaam verbonden is. Door eenen schrijver, die in het laatst der jaren 700 na C'hr. leefde, worden deze Dokkumer bronnen reeds, in hunne bijzondere vermaardheid, vermeld. En volgens sommigen zoude de Romeinsche schrijver Plinius daarvan reeds gewag maken. 1 De eerste is de vermaarde Sint-Bonifacius-bron of -fontein, eene opene dobbe in een weiland even buiten de Woudpoort te Dokkum. En de tweede is de Fetse, als bij uitnemendheid zoo genoemd , een weinig minder vermaarde bron midden in de stad , op de kruin van de terp, waarop Sint-Martens-kerk gebouwd i Zie Mr. J. Dirks, Geschiedkundig Onde-zoek van den Koophandel der Friezen. Utrecht, 1846, blz. 69. is, nabij het koor, dus ten oosten van die kerk gelegen, en nog heden daar aanwezig, vroeger als een opene put, thans gesloten, gedekt, en met eene pomp voorzien. Zonder twijfel zijn deze twee Dokkumer bronnen van hoogen ouderdom en reeds voor duizend en meer jaren, als de Friezen nog heidenen waren, bekend en in gebruik geweest, waarschijnlijk wel als plaatsen waar godsdienstige plechtigheden gehouden werden. Ook bij den tempel van Fosete, een der afgoden van de Friezen in hun heidendom ('t zij die dan op 't eiland Ameland of op 'teiland Melgoland — de Sapskuhle? — bestond), was zulk eene heilige bron. De eene Dokkumer bron is bijzonderlijk door den Apostel der Friezen, door den Heiligen Bonifacius, als 't ware gewijd, gekerstend geworden. De overlevering doet die bron op wonderdadige wijze ontstaan of eerstmaal opborrelen onder den hoefslag van het ros, dat de Heilige bereed. Ik vermoed dat men op deze wijze het heidensche karakter aan de bron heeft willen ontnemen, maar dat deze welle zelve veel ouder is. De dwaze volksmeening, dat de naam Bonifacius eigenlijk in het Friesch „goede Fetse" zoude zijn (Fetse komt nog heden als mansvóórnaam onder de Friezen voor), heeft misschien eenen grondslag in het woord fetse, waarmede men destijds ook wel deze bron zal hebben genoemd. Intusschen, de mansnaam Fetse en het woord fetse, bron, staan, in taalkundigen zin, in geenerlei verband met eikanderen. Een tweede fetse bestaat er nog heden in West-Dongeradeel, waar eene sate dien naam draagt (de Fetse), zuidwaarts van den dorpe Ternaard gelegen, aan de Tsjettelfeart of Ketelvaart, ook een naam, die eenen oud-heidenschen oorsprong (van den offerketel ?) vermoeden doet. Deze naam Fetse vindt men ook wel als F e t z e, F e d s e, F e d z e gespeld, en , volgens de bijzondere uitspraak der Donger-Friezen, als Fitse; op de kaart van Schotanus , F i t z e. Eene tweede hofstede , nevens de eigenlijke Fetse gelegen, doet beide saten als een gehucht zich voordoen, waaraan men den naam van Fetse- of Fit Befa ilr ren geeft, evenals ook te Dokkum de naam van de Fetse overgegaan is op de straat, die daar langs loopt, en die als de Fetse of de Fetsestraat (bij Schotanus „op de F e t z e") bekend is. I)e derde fetse in te Dronrijp: eene oude «late, even benoorden an Tie- Blokzijl 59 tjerk 36 Blomhard, Bloera hart 145 Bindert, Binnert, Bloramaert 145 Bernhard 132, 200, 232 Bloote Beenen van Binke 215, 232 Aartswoud 63 Biune 212, 216, 232, 241 Bluffers van 's-Graven- Binnert. (Zie Bindert) liage 66 Binnewijzend 63 Blya 35 Binse 214 , 223, 232, 241 Blynde Gertza 262 Binsma 241 Boaike (Booike, Boike) Binte 214 215 , 216 Bints 232 Bonite (Booite, Boite) Bintse, Bintsen 214, 216 214, 216 Biutsje (Bintje) 215, 232 Boaitse, Boaitsen(Booi- Bintske 232 tse, Booitsen, Boitse) Birdaard 36 , 49 215 , 216 Birlingham 129 Boaitsje (Booitje) 215 , 216 Bisschop, de Bisschop 140 Boarn (Boom) 117 Bjintsen 214 Boarnsweaeh (Boorn- Blackburn 117 zwaag) 117 Blackeuberg 116 Boarnwert (Bornwerd) 117 Blaes 146, 147 Boaye (Booye, Boye) Blanckaert 134 212, 216, 235 Blanckenberghe, Blan- Boaying (Boying). .. . 216 kenberge 27, 74, 77 Bob 150, 210 Blankenham 59 Bockhexen van Blauw 246 Thunum 57 Blauwbuiken van Boe hou t, Bocholt ... 12') Eiuarde 73 Boddaert 144 de Blauwe 141 Bodse 214 Blauwe Reigers van Boekema 240 Heer-Hugo-waard. . 63 Boele , Bolo. .. 212 , 232 Blauwmutsen van Boeltsje (Boeltje).... 215 Leiden 66 Boerma 240 Blauwstra 246 Boersraa 240 Blauwvingers van Boerwegue 124 Zwolle... 5 , 28 , 59 Boeseghera 95 Blavoet 134 Boete 214 , 232 de Bleecker 139 de Boeve 141 Bleien van de Gaast- Boeykens 146 meer 37, 67 Boffershil 121 Bleien van Oostwoud 63 Bokke 212 Bleien en Bleisteerten Bokkingkoppen van van Zwartsluis. ... 59 Harderwijk 60 Blekenaker 120 Boksum , Boxunri. ... 36 de Bleye 143 Bolke 215 Blieken van Gorinchem Bollema 237 » 240 66 , 67 Bollen van Drachten 36 Bloeme 134 Bollezeele 95 Blokker 63 Bolsward 14 , 16 Bloklichters van Warf- Bolte 214 Boltjes 240 Bonemersene 120 Bonne.. 182, 212, 224 Bonningues 96 , 97 , 101 Bonsen 214 Bonte 214 Bontinck 146 Bonthie Fisker 268 Buiitjema 244 Boutsje (Bontje), Bonna 214, 215,231, 244 Bontun 121 Boonaert 144 Boone 146 Boonen van Blokker 63 Boonenknoopers van Oudenaarde .. 73 , 79 Boon-eters van Gro- niugen 55, 56 Boonpenlen van den lip 63 Boonpeulen van Wor- mer 63 Bootjema, Botiema.. . 244 Bootsje (Bootje) 244 Bootsma 240 de Borchgrave 140 Borenga 237 Borgmans 193 Borkeloo 87 Borkurn 88 Bom, Borne . .. 59, 117 Bom hem 72 Bornlef, Berulof, Bernolf, 201 , 202 Boschkrabben van Boruhem 72 Boschma 239 , 246 Boschuilen van Bug- genhout 73 Boschuilen van Dworp 73 Boskpleats 239 Bote, Botho 212, 229, 232, 244 Boterkoppen van Uiks- muiden 74 , 79 Botermelkzskken van Etterbeek 73 Botervreters van Dix- mude 6 van Bothnia 235 Botsje (Botje), Botha 231 Botte. .. 212, 232 , 235 Botte Aukeuz 258 Botte Obbez 258 Botte Scroer 267 Bottinga, Bottenga . . 235 Bouekaert 144 Bouchoute 77 Boucquehault 120 Boudewijn 132,162, 167 Bouke 215, 244 Boukema 244 Bouken 132 Boukje 232 Boulemberg 116 Bouroa 241 Bournemouth 117 Bo«we212, 229, 232, 241 Bouwen 132 Boxum , Boksum .... 36 Boye 132 Boyenga, Hooyenga, Booieuga, Boyungn, 235 de Brabander 143 Braken van Kassei . . 82 Bramendal 117 Braucquart 144 Brand 211 de Brauwere 140 Brecht (mansnaam). . 100 Brecht (plaatsnaam).. 73 Brechtje. 132, 227, 232 Brecht wulf 100 Breendonk 72 Breeuwsma 245 Brêgebidlers vau Heeg 34 Örêgebidlers van War- ga 34 Brekken van Beersel 72 Breskens 87 Breughelman 182 Briedstic 120 deu Br iel, Brie 11e, 66 , 67, 284 Brij bekken van Wor- kum 14 , 28 Brijbekkeu van Zwolle 28 Brijbroeken van Wer- keudam ^7 Brijhappers van Blankenham 59 Brimsters van Buitenpost 36 Britiura 35 , 37 Brocshole 121 , 124 Broek in Waterland 63 Broekophfilders van Oo9termeert 36 Broeksma 240 Broekzele, Brussel... 117 de Broere 134 Brongar 161 Bronger 200 Brotrvck 201 Brucht 227 Bruckdal 117 Brugge 72 , 74 , 76 Bruggema 239 , 240 Brugsma 240 Bruin, Bruno 229 Bruneraberg, Brunes- berg 116 Brunevelt 120 Bruno, Bruyn 116, 132 , 147 Brussel 50, 51 , 71 , 72 «le Bruycker 141 Bruyn Sydensticker.. . 268 de Bruyne 141 Bruynooghe. .. 137 , 142 Bruyuchaert 144 Bruysten, Brusten , Brustjn 190 Bruysten Yseboutssoen 174, 190 Bucho Koster 268 de Buck 143 Bueter-eters van Dix- inude 76 , 79 Buggenhout 73 Buisma 240 Buitenpost 36 Bultinck 146 Burger 141 Burggraeve 140 Burhafe 57 Buttstekers van Oldorf 57 Buva 232 Buvo 229 , 232 BuwkoopWesterfelden 273 Buysse 146 Cabeljau-eters van Nieupoort 77 Cadzaud 67, 68 Caen 110 Caerdemaeckers van Deynse 77, 81 de Caesemaecker .... 140 Caesemaeckers van Belle 77, 82 Calenberg 116 Calkpit 121 Gallens 146 Caluwaert 142, 144 de Caluwe 141 Cammenga, Cammin- gha 240 Candeel-eters van Meenen...... 77, 81 Caunaert 144 Cappelaere 134 Cappoen-eters van Aleessene 77 Caprycke 77 Cardinael 140 Carels 146 Carolinensyl 57 Cartigny 110 Cassele, Kassei 76 Gastele)'n 140 Gaiharina. 213 , 217, 228 Cuthem 110 van Cauwenberghe.. . 134 Celen Claes Wolfssoen 177 de Ceuninck... 138, 140 Charles 182, 133 Cholinchova 113 Christiaens 146 Cies 210 Claes Claes Wielmans- soen 177, 194 Claes Drager 269 Claes Heynez 258 Claes Laurens 258 Claes Scnleferger. . . . 269 Claes Spoelman 269 Claes Steenbicker.. . . 269 Claes Thysz 258 Claey 150 Claeys, Clays.. 148, 150 Claeyssens, Clays- sens 146, 147 Claus 192 Clauwaeri 137, 144 de Clerck, de Clercq. 140 Cleverns 57 Cnoop, Cnoops, Cnopius .... 190, 191 Cocquyt 143 Coelinek 146 Coen 162 de Coen 142 Coenradt 132 Coens... 162, 146, 158 Cokermaeckers \an Ruurl 77 Col brandt 146 Cole, Colen ... 112, 117 Coleberg, Colemberg, Colenberg 116 Coleinberi 116 Colen, Colens 113 Coles 113 Coleshill 113 Colinck 113 Colincktuu . . . . 1'13 , 129 Colle 113 Collington 129 van der Colme 13 i Colo. .. . 112, 113, 130 Colobert 112 Coloman 112 Colpaert 144 Colsbergium 117 Colstidi 113 Comene, Komen.... 77 Compoost-eters van Loo 77 Connaert 144, 145 Conyn-eters van Duun- kercke 76, 82 de Couinck 140 de Conynck 134 Cool, Coolen 113 Coolkereke 77, 113 Cools 113 Coolskamp, Colescamp 113 Coolsma 183 de Cooman 140 Coopman 140 Coppejans 146 Coppieters 146 Cornelia. 211, 213, 218 Cornelis. 150, 210, 213 228, 249 Cornelis Vriens 178 de Corte 141 Cortebosc 120 Cortvriend 141 de Cosler 134, 140 Cottun .. 110, 111, 113 Coui'tebourne 118 Cousebourne 118 de Coussemaker 143 de Craecker 141 Cromstic 120 Crudeniers van Oost- burch 77 , 78 Cuern, Cuerne, Knren 74 Cunibert 162 Cuonbercht 162 Cuonrath 162 Cupers van Damme.. 76 Cureu , Kuren. . . . ^. 74 de Curte 13 7, 141 Curtebrona, Curte- brune 118 Curtrycke, Kortrijk.. 76 Cusebrona 118 de Cuupere 11-0 van Cuyck. . .. 187, 138 de Cuyper.... 138, 140 Cyrick 132 Daenel van Bruheze.. 180 Dagbert 134 Daknam 73 Dalem 126 Dalen 87 Dalbem 126 Dalle 117 Damme 76 Dammekens 146 Dams 146 Dansers van Everghem 81 Daryncbarners van den Vryen... 76, 79 De Backer 140 — Backere ... 138 , 140 — Baeeker 134 — Beer 143 — Bever 134 — Biê 143 — Bisschop 140 — Blauwe 141 — Bleecker 139 — Bleye 143 — Boeve 141 Deborah 251 De Borchgrave 143 De Brabander 143 — Brauwere 143 — Broere 143 — Bruyeker 141 — Bruytie 141 — Buck 143 — Caesemaecker. ... 140 — Caluwe 141 — Ceuninck . . 138, 140 — Clerk, De Clercq 140 — Coen 142 — Couinck 140 — Couynck 134 — Cooman 140 — Corte 141 — Coater 134, 140 — Coussemaker 134 — Craecker 141 — Curte 137, 141 — Cuupere 140 — Cuyper.... 138, 140 — Dapper 142 — Decker 140 Dedda 231 Dedde 212 Dediner, Dethraar. . . 232 Deetsje (Deelje) 251 De Dry ver 139 — Gave 143 — Gheele 141 — Ghellinck 146 — Gheselle 141 — Graeve 140 — Grave 134 — Grendel 134 — Gryse 141 — Groote .. .. 134. 141 — Gruyter 140 — Haas 137 — Haene 134 — Jaegher 140 — Jong 137 — Jonghe.... 138, 141 — Ketelaere 139 — Keyser 140 — Koek 140 — Koninek 140 — Kryger 141 — Laeter 134 — Langhe 141 — Lantsheere 140 Delden 59 De Leener 141 — Leeuw 143 — Lepelaere 143 — Lepe lei re .. 137 , 143 Delft 6, 66 Delfzijl 55 De Maesschalck 140 — Um 134, 141 — Mangelaere 139 — Meersman 140 — Meester 141 — Meulemeester. ... 140 — .Meulenaere 137 , 140 — Meuleneire 140 — Meunynck 134 — Meyer 140 — Moerloose 141 — Mol 134 — Moor 143 — Mulder 140 — Munter 140 — Muynck. .. 137 , 140 — M uy ter 141 — Naeyer 139 Dendermonde. .. 73 , 76 Den Dooven 141 Den Duyts 143 De Neve 141 Den Haeze 143 Deuterghem .... 71 , 77 De Pachtere 140 — Paepe 140 — Paunemaecker ... 139 — Pauw 143 — Poorter.. / 134, 141 — Potter 139 — Praeter 141 — Prince 140 — Proost 140 — Puydt 143 — Raeve 143 — Ram 180 — Ridder 140 Derk , Dirk , Durk, 232, 249 , 251 Derkje, Dirkje,Durkje, 232, 250 Dermonde, Dendermonde 76 De Rode 134 — Roo 141 — Rouck 143 De Rudder 140 — Russeher 141 — Ruysscher 141 — Ruyter 140 — Ruywe 134 — Rycke 142 — Saegher 139 — Scheeraaecker.... 139 — Scheirder 140 — Schepper 139 — Schodt 134 — Schoenmaker 140 — Schrijver 140 — Sehuyter 141 — Seeldraeyer 140 — Sloover 141 — Smedt, De Smet, 139 — Smidt 134 — Smyttere 134 — Spiegelaere 140 Desschei 71 , 72 De Staercke 142 — Staute 142 Desteldouk 73 De Stuynder 134 — Surgeloose 141 — Svvarte 134 — Taeye 141 — Ta vernier 140 — Temniaeker 134 Detje 231 De Turck 143 Deunynck 146 De Valck 143 Deventer 59 , 87 De Vilder 134 — Vincke 143 — Vis 143 — Visscher 140 — Vlieghei* 141 — Vogelaere, De Voghelaere 140 — Vos 134, 143 — Vreese 143 — Vriendt 141 — Vriese 143 — Vulder 141 — Vylder 139 — Waegemaeker. ... 134 — Wagenaere 14Ö — Waegeneire 140 — VVaele 143 De Wandeleer 141 — Weert 140 — Wevere 139 Dew Gowerta 264 De Witte 141 — Wolf 143 Deyaert I 144 Deynae 77 , 81 De Zitter 134 — Zutter 140 — Zwaef 148 D'Haeae 138, 143 D'Hane 143 D'Hollauder 143 D'Hondt 143 D'Hoog 141 D'Hooghe 137 D' Hu y vetter... 137, 139 Dick.. 150, 210 Dickedeutera van Dunura 57 Didde 250 Diddeken 177 Diddcric Junssoen van den Broeke 174 Diederik 217, 232 , 249 Diederika 217 , 232 Dienders van Sint- Anna ter Mude. . . 77 Diependal 117 Dierick 146 Diest 7, 71, 73 Dietwara 231 Dieuwke, Dienwertje 231 Diewertje 132 Diksmude... 6 , 74 , 76 Dirc Dieric Guelden- aoens aoen 176 Dirck Cranamaker.. . 268 Dirck Glaeamaecker.. 267 Dirck Stad bode 268 Dirck Steen werper. . . 272 Dirck die Weder 180 , 195 Dirc Udemana Swolfa- aoeu 177 , 194 Dirc Wautgera 178 Dirk, Durk, 217, 226 , 232, 249 , 251 Dirkje , üurkje 217 , 232 Dirre 250 Diryck Swerta 182 Ditmar, Dietmar. . . . 232 Diuva 231 Dixmude 76 Djoere, Djurre 212 Doaike (Dooike) .... 215 Doaite (Dooite) 214 Doaitae (Dooitae) 215 , 258 Doaitaen (l)ooitaen).. . 274 Doaye (Dooye) 212 Dobbelaere 141 Doctor DioniaiuaDodo, Doctor Dodo 266 Doda 231 Dodden van Niedorp 63 Dode 274 Dodo 229, 230 Doed 274 Doede 212, 227, 229, 274 Doederua 227 Doed Juyaama 260 Doeke 214, 215, 221, 229 Doekele214,221, 222, 229 Doeke Martena 260 Doekje, Doekeitje ... 231 Doeaburg 60 Doetje 231 Doetlage 121 Dohem 126 Doitae 221 Dokkum. 5, 14, 21, 86 Dolialaeger 140 Dolphyn 143 Dominicua ... 207 Doofpotten van Hol- wierde 56 Dordrecht 66 Douay 76 Dou Sixz, Douwe Sik- kea 275 Doutaje (Doutje) Douwtaen... 231, 275 Douvrea 110, 111 Douwe132,133,203, 207, 212, 275 Douwea 259 Douwtaen 203, 215, 221, 231, 275 Dowe 273 Do we Bottez 258 Dowe Decker 268 Dowe Ryoerdaz 258 Dowe Scomaker .... 267 , Doythye 274 t Doythye Peyckez.. .. 258 Draadama 237, 238, 245 Draaiers van Aalat. . 74 Draaiama 245 Drachten 36, 237 Dragatra 236 Drapeniera van Co- mene 77 Driehornatic 120 Driel 60, 61 Driea 148 Drieaaens 146, 147 Drijvers van Zoerael . 73 Drinkera van Sint-Wi- noka-Bergen 6, 72, 76 Driuwpöllen van Woudsend 37 Drourijp 36 L)rooghaert9 van Wer- veke 77, 79, 81 Dubbeltjeaanijdera van Os 67 Duco 215, 229 Duerinck 146 Duinkerke... 6, 50, 95 Duiveldragers van Hoorn 63 Duivelahoopen van Aartawoud 63 Dukke 217,232,249, 250 Diimkefrettera van Sneek 7, 8, 14, 15, 20 Dunkercke 76, 82 Dunum 57 Durinckx 146 Duva 231 Doye 217, 232, 249, 250, 251 Duyff (Duif, Duifje), Duveke 272, 275 Dnyff Jellea 275 Duyff wedue 275 Duyvia 259 Duyfken 132 Dweilatikken van Jor- werd 36 Dworp 73 Dye 249, 250 Dykema, Dykaraa. . . 240 Dykatra 237 Dykwoartela van Langweer 37 Byrc Cnoopsoen van Zoemeren 17-1 Eabe. ... 212, 221, 229 Eabele 214, 221, 222, 229 Eade 212, 229 Eadsger 200 Eatlske 231 Eagc 212 Eagele 214 Eale 212 Ealke 215 Ealse ^14 Kali Be 215 Ealtaje 215 Eartepotten van Baay- um 88 Eartepfilen van Spau- nura 86 Eusge 258 Easge Sikkes 273 Eastbourne 117 Easterboam 117 Eatse.' 215 Eauwe (Eeuwe) 212 Ebbele 214 Ebbing 218 Ebe 176, 212 Ebke 215 Eckington 105 Eilam 63, 88 Ede, Edo 211, 212, 229, 230 Eile Kremer 269 Ede Wageuaer 269 Edel, Edele .. . 101, 219 Edelmar 212 Edgar, Edger. . 201, 233 Edington 105 Edleff 201 Edou, Edouw. . 202, 277 Edse 214 Edser 200 Edsert 200 Edsard, Edzard 200, 227 Eduai'd 211 Edwer, Eed «er 201 Edzard, Edsard 200, 227 Ee 121 Eeckman 134 Eecloo 77 van Eeke 134 Eekje 250 Eelck 262 Eelck Onsla 260 Eelco, Eelke 101 Eelcoma 101 Eelke, Eelco 101, 205, 215 218, 220, 226, 230 232, 249 Eelkema 101 Eelkje 101, 217, 218 220, 226, 232, 250 Eelse 101, 214 Eclama 101 EeUma-atale 101 Eelswert 101 Eeltjea 101 Eeltse 101, 215 Eeltsje (Eeltje). 101, S14 215, 218, 220, 226 230, 232 Eendepullen van Oost- zaan 63 Eeute, Eento 214 Eernewoude 7 , 35 Eestrum 36 Egbert, Eibert 200, 212, 232 Egbert Kuper 269 Egbrecht, Ekbrecht. 232 Egga Jellazoen 273 Egge , Eggo 132, 212, 229 Egilbald 201 Egmond aan Zee 63 , 64 Ehlingjn 101 Eidse 214 Eilavd, Eilert, Eilhart, Agilbart. . . . 200, 233 Eilbrand 201 Eilof, Agilolf 200 Eise, Eiso 132, 214, 229, 239 Eisinga 239 Eisselsdorf 166 Eile 214 Eilae 215 Ek 60 Eke 217, 218, 226, 232 249 , 250, 251 Ekhout . 120 Ekke 212 Elahusen 101 Eland, Edelland 201 , 202 Eibert 101, 167 Elbod 167 Elbrich, Adelberchla, 233 Elburg 60 Elburga 167 Ele 101, 212, 218, 249 Elema 101 Elema-heerd 101 Elene 101 Elens 101 Elewaut, Edelwnnt, 145, 149, 164, 165 Elewyt 101 Elger, Adelgar 233 Eling 101, 126, 132, 216 Elinga 101 Elinga-sate 101 Elinghem 97, 101 Elinghen 101, 126 Elingsma 101 Elinxma 101 Elisabeth 186, 192, 250 Elixem 101 Ella 225 Ellebode 134 Élleboudt 146, 149, 164 167 Kllinglium 126 Elout 165 - 59 Elsa 281 Elske, Elsje, Elsa.. 227, 231 van Elslandt 134 Elverdiuge, Elverdingen , Elverdinghe.. 97 Eltvin 101, 167 Elziena 227 Emden 5,7, 57 | Erae Backer 267 Emma 231 Engel, Engeltje. .... 190 Engel van den Doren Peters dochter van den Vehuze. 183, 190 Engelbert, Engel- b recht 167 Engele 167 Engeltje 132, 167 Enkhuizen 63 , 88 ! Enne, Enno 212 Enspijk 60, dl Feike 215, 230 Ente 214 Feikje. 220 Entjo 216 Feite 214, 221 Epe 272iFeitse 214, 215 Epke, JOpco 315, 220, 229 | Fekkc 212 Epkje, Epje, Eppa.. 231 Fcmkje, Femke, Fimke 233 Eppe, Eppu 133, 212, 229, Femma 233 Erbostade 122 Femmetje 123, 133 Erffelinck 146 Ferdinand .... 161 , 276 Erichem 129 Ferdou, Fardou 201 , 202 Erning 126, 127 Ferkou 277 Erningessem 126 Ferwerd, Ferwerda. . 246 Eringhera 129 Fetsa , F'etse, Fedse, Ermgarde, Ermgaert. 189 Fedze, Filse, Fitze Ermgarde Jan Belien- 289, 290, 291 soens dochter 183 Fetsa-state 292 Erringham 129 tetse 215, 229 Esechene 71, 73 Fetse- (Fitse-) bürren 291 Estienbecq 119 Fetsehol 288, 290 Etainhus 110, 111 Fetsestraat 291 Eters van Hingene . . 72 Fetsje (Ketje) 223, Etreham H"j 224, 231 Etterbeek 73 Feyck 262 Everaart, Everaert, Feyeke 132 132,145, 149,166, 204 Fe.vcke Doetinge . ... 261 Everghem 81. Feye, Feyo ... 212, 230 Everhard, Everhart, 132 Feyen 132 145, 166, 204, 232 Fezant 143 Evert 132, 200, j Filips Goukens 178 202, 204, 232 Fimke 233 Evertje, Everdina, Finkum 36 Everharda 232 Fitse, Fitze 291 Ewald 263 Fjurskiters van Ach- Ewout 132 lum 37 Ewt int Ancker 263 Flesschedieven van Eiaarde..: 73 Vlissingen 67, 68 Ezels van Kuren 74 Fleuters van Niigen- Ezela van Schaarbeek 73 bargen 57 F'iieland 89 Fahlfangers van Hook- Flinters van Fiukuin 36 8jl 57 F'lorens van den Vijf- Fampoux 127 eyken 180 Fanny 211 Focke 262 Fardou, Ferdou, Far- Fod 185 do, Ferdo 277 Foeck • . 262 Fauquembergue 116 Foeke, Fucco. . 212, 230 Feeken 133 Foekje, Fucca . 220, 231 Fedda.. .. • 231 Fokel 274 Fedde 132, 212. 224, Fokelina 227 227, 262 Fokeltsje (Fokeltje), Fedderue 227 . Foca 223 , 227 , Fedtje 185 231, 250 Fokje, Focca.. 220, 231 Fokke, Fokko. 212, 230 Fokkele 214 Folbed, Folkbald 278 Folrbrat 201 Folers 278 Folger, Folkgar 278 Folgera ■ 278 Folkaert 167 Folkbalda, F'olbada, Volbeda 278 Folke, F'ulco. . 220, 230 Folkcn, Folkwin. . . . 200 Folkerda 278 Folkerda-bureht 278 Folkemhusen 278 Folkert, Folk hart, 212, 223, 224, 233, 278 Folkerts 278 Folkertsma 278 Folkertsweer 278 F'olkertswerf 278 Folkhart 100, 167, 200, 233 Folkmar 201 1'olkou 202 Folkrad 167 Folkringa, Folkhar- dinga 278 Folkwart 201 Foilzow Piers.. 264, 278 Folmer, Folkmar 224, 278 Folzow . . 275 , 277, 278 Fonger 132 Fopke 215 Foppe, Foppo.. 212, 273 F'oppo Holtsnider.. . . 269 F'oppe Hornbiaser . .. 269 F'ranciaca.... 211 Franciscus 210 Franck 132 ïYaneker, 5,6,14, 27 68, 125 Frank, Franke, Franco 174, 189, 224, 227, 236 FVanken 236 F'rankena 236 F'rank van Borsselen 189 F'rankwin 236 . Frans 249 Frans Claesz 258 Frans Levdecker .... 268 Frans Meunama (Min- nema) 257, 260 Freark, Frjeark, Frjerk 200, 204, 211 226 , 234 Frederic, Frederik, 100, 131, 167, 205, 232, 234, Fredcrica 232 Fredericq 145 Fredou 201 Fredrik 205 Freek 205 Freerk.. . 204, 211, 232 Freerkje 232 Fréthun 113, 128 Friedrich 205, 210, 214 Frits, Fritz... 150, 210 Fritzchen 214 Frouck Marten» 264 Froukelina 228 Froukje 220, 223, 228, 231, 250 Frouwa, Frowa 231 Fulkaert 100 Fyndoek9poep 8-4 Gaaat 37. 50 de Gaastmeer. . . 37 , 67 Gabbe 212, 272 Gabe 132, 212 Gadon 202 , 277 Gaele Metzelaer 267 Galama 273 Gale 212 Gale Kistemaker .... 269 Galgelappers van Leeuwarden ... 5 , 8 Galgezagers van Zaandam.. .. 63 , 65 Galis 259 Galke 215 Galtsje (Galtje) 215 Gangolf 166 Ganzekoppen van Goes 67 Gapers van Gouda... 66 Gardolf 201 Garencoepera van Deynze 81 Garhelm 201 1 Garijp 36 , 50 Garlef 201 Garnalen van Dokkum 5 , 14 . 21 , 69 Garneri fortitudo.... 106 Garnwerd 56 Gasaaert 144 ; Gatse 215 Gatske 226 Gauke 132 Gauke Melzeler 267 Ganthier 159 de Gaye 148 Geale, Gale 273 Gealtsje (Geeltje).... 231 Geart (Geert) 262, 211 , 232 Geartsje (Geertje) 227 , 232, 250 Gebehartesdorf. 165 Gebhart 165, 188 Gebweiler (Guebwiler) 111 Geeltje (Gealtsje) Gela 231 Geeraartsbergen 73 , 76, 78, 79 Geeraert 100 , 145 , 149 Geerhart 161 Geerincki 146 Geernaarts van Blankenberge .... 27 , 74 Geerolf. 161 Geert (Geart) 100 . 211 , 232 Geerthie 273 Geertje (Geartsje) 227, 232, 250 Geertjedina 228 Geertruida, Gertrudis 186 Geertruyen 185 Geert van Dorateu 257, 271 Geeskea 228 Geeake, Geesje 227 , 231 Geirnaert 143 Geitekoppen van Wilrijk 72 Gela 231 Gelder, Geldert 170 Geldhart, Geldheri. . 170 Gelcfolf 146, 149 . 166, 170, 164 Geldou 277 Gelf 200, 202, 233 Gellif, Gellof 232 Gelske 223 Gendekin, Gendekins- lant 120 Genemniden 59 Gent 72 , 79 Gentiua 227 George, Georgius .. . 225 Gepke 132 Gerard 100 Gérard 131, 149 Gerbald 201 Gerben, Gerbren, Gerbern.. 200. 202, 232 Gcrbersdorf 165 Gerbertje , Gerbern. . 232 Gerbrand 200. 227 Gerbren Beeldesuider 268 Gerbren Sackez 258 Gerbrich, Gerbrechta 233 Gercke Holtaager.. . . 269 Gereolina 228 Gerhard 100, 145, 149, 192,210, 232 Gerharda 210, 232 Gerhold 200, 201, 232 , 233, 234 Gerholda 233 Gerit, Gheryt, Gerrit 192 Gerk, Gerke 215 Gerken 132 Gerkje 227 Gerland 201, 202, 203 Gerlandtsje(Gerlandje) 203 Gerlof Abbez 258 Gerlof, Geerlof 200, 227, 232 Gerlske , Gelske 233 Gerit, Geit 233 German, Germen.... 200 Gernand , Gernant 275 . 276 Gerolf, Gerwolf 200 , 232 Gerrit, Gerhard 249, 252, 272, 192, 250, 232 Gerritje , Geertje.... 232 Gerrolt, Grealt, Greolt, Greult, Gerhold 200 Gerrolt Steenbicker. . 268 Gerryt Jacobz .... v. 258 Gerryt Kramer 269 Gerryt Kuyper 269 Gerryt Weynman.... 269 Gertje, Gjet... 210, 232 Gertrude 131, 210 Gertse, Gertsen 215 Gerwald 201 Gesa 231 Geurt, Guurt, Gödert 188 Geutend rieters van Deventer 59 Geutslikkers van Bedum 56 Gevaert 145, 164, 165, 174, 188 Gevaerts 165 Gevers 165 Gevert, Gewert, Ghewert, Gewaert. ... 165 Geziena 227 de Gheele 141 Gheerdsberghe, Geerts- bergen 76 Gheert Froedmoer. . . 271 Gheert Molner 269 Gheertruy dochter Heynen Coensen Maessoen van der Heyden 184 de Ghellinck 146 Ghendt, Gent 76 Gherit die Volre.... 181 Gherit geheiten van den Put Jan Hollanders soen 179 Gherit natuerlic soen heeren Daem Duys- schen 186 Gherit van der Schaut Jordenssoen van der Schaut... 179 Gherit wilen Aerts van den Put 179 Gheryf, Gherit, Gerit, Gerrit 192 de Gheselle 141 | Ghevart, Gevart, Gee- vaert 188 Ghevart Lutensoen 173, 174! Ghevart Lutensoen Willem» vader.. .. 178 Ghistel, Gistel 77 Ghyselinck 146 Gibben van Marrum 35, 37 Gierle 71 , 72 Gillebert 146 Gipshecren vun Sint- Amanda 72 Gisela 231 Gisenewog . ... 120, 124 Gisenlet, Ghisnenlet 122, 124 Gisold 201 Gistel, Ghistel 77 Gjalt 202 Gjet 232 Glabbeek 71, 73 Gladhakken van Win- 9um 56 Gladooren van Wor- merveer 63 Gleaunkoppen van Veenwouden 36 Glêsdragers van de Rottevalle 36 Gnob van de Valora 36 Goait9e, Goaitsen (Gooitse, Gooitsen) 215 , 226 Goaitsje (Gooitje).... 215 Goasling (Gosling). . . 236 Goasse (Gosse) 170 Goaye (Gooye, Goye) 212 Godard, God hard, Gothard 188 Godart Henric Swi9en soen 181 Godart Lyzensoen... 173; Godart Mathys Blox- soen 179 Godart van der Ca- pellen 181 , 188 Godart Vraucken , Godart Vranckensoen 174, 178, 188 Godert Bants.. 178, 188 Godert natuerlvc soen Goderts wilen Aleyten socns van Stiphout 186 i Godert van Bistervelt 181 , 188 Godeswin 162, 188 Godewaar 95 Godewaarsvelde 95 Godferth 233 Godfreda 233 Godfriond, Godsfrjond, Goedsfreond. 275 , 276 Godolf 166 Godsfriund, Gods- frjeond 170, 201 Godsschalk 169, 170, 204 Godsschalksoord, Goid- schalxoord 170 Godsskalk, Godsschalk 201 , 210, 233 Godswin, Godeswin 162 , 169 , 276 Godtschalck , 146 , 149, 164 Goemaere 134 Goeneute 134 Goes 67 » 68 Goesen , Goessen .... 162 Goessen Scorten 182 , 188, 194 Goeswin , Goesewijn , Goessen , Goossen 276 Goeswyn Heilwighsoen van Gherwen 185, 188 Goeswvn Schuermans 182 , 188, 194 Goetgeluck 137 Goethals 142 Goevaere 141 Goffe 212 Goisen , Goissen,.... 162 Gomenacre 120 Gommaerts 146 Gondebald 201 Goossaert 144 Goossen, Gosen 158, 162, 169 Goossens. 146, 158, 162 Gorinchem 66, 67 Gortbuiken van Alkmaar 6 , 63, 64 Gortbuiken van Graft- dijk 63 Gort-eters van Aren- donk 72 20 Gortlanders van As- Bendelft AS Gortvreters van Garn- werd 56 Gortzakken van Alkmaar 6, 63, 64 Goslings 236 Gosse Glaesmaker . .. 269 Gosse Kuper 267 Gosso, Gosse (Goasse) 262 170,204,205, 210 212, 225, 233 Gosuin 162 Goswyn Wevers 182, 188 Gouda 66 Goudaert 134 Gouderak 66, 67 Goukc 226 Govaere 134 Govaert 146, 149 Govert, Godferth.. . . 233 Govert Bokebinder... 268 Govertje, Goverdina.. 233 Goyck 73 Gozewin, Gozewijn 162, 188 Graansmn. 245 Graets 221 de Graeve 140 Graft, Graftdijk 63 Grasma 245 Graspoep 84 de Grave 134 's-Gravenhage. . . 66, 193 Grealt 202 Greate Hantsje 263 Greet Joncfrou 264 de Grendel 134 Greult, Greold , Greelt 233, 234 Grets ' 132 Grevelingen, Greve- lvnghe ..... 77, 95 Griet 262 Griet Backer 271 Griet Heynes 264 Grietje (Grytsje) 217, 228 Grijpskerk 56 Grimbergen .... 72, 73 Grisdale 128 Grisendale.. . . 117, 128 Groede 87 Groene Poep 84 Grolloo 59 Groningen.. . 7 , 55 , 56 Grootaert 144 de Groote 134, 141 Groote Jeldert 262 Groot-Schermer.. 63, 64 Grootsprekers van Thorout 77, 78 Grotstic 120 Grouw 36, 41 Gruppendrieters van Oldenzanl ..7,8, 59 de Gryse 141 Grythie Onbeleefd. . . 272 Grytsje (Grietje) 217, 250 Gualtherus 160 Gudula, Guedele, Goedele 190 Guillaume 131, 149 Guiten van't Ameland, 27 Guiten van Krommenie 63 Gurbe 212, 226 Guurt, Guurtje 188 Gysbert, Giselbrecht 132, 200 Gysbert Tymmerman. 267 Gyselhus 121 Gyselynck 146 Gyssens 146 Gyvelde, Ghyvelde... 95 Haaften 60 Haarlem 5, 63 de Haas 137 Haasrode 73 Hacbborn 117 Hadewei, Hedwig... 201 Hadlef 201 Haeike (Haaike) 215, 216 Haeise (Haaise) 214, 216 Haeite (Haaite). 214, 216 Haeitsje (Haaitje) 215, 216 Haemelinck.. . . 137, 146 de Haene 134 Haentsje (Haantje)... 220 Haerlebeke, Haarlebeke 7 7 Haesaert 144 d' Haese 138, 143 Haeske 132 Haeye (Haaye), Hayo 212 den Haeze 143 Hagen 233 Haghestraet 120 Haike 228, 230 Haikje 231 Haite 221, 230 Haitsje (Haitje) 231 Haitse 221, 230 Haitske 231 Halba , Halbe, Halbo 212, 229, 273 Halfhouten van Brecht 73 Halle 73 Halluin. . . . 20, 35 , 50 le Ham 101 Hamar, Hamr. 161, 242 Hamareshusun. 162, 243 Hamarithi 161, 243 Hamarolf 161, 242 Hamconius 242 Hamelinck 146 Hamer 161, 242 Hamerard 161, 242 Hameringa . . . . 161, 243 Hamerrich .... 161, 242 Hamers 148, 158, 161, 243 Hamersna 161, 243 Hamerstille.... 161, 243 Hamke, Hamko Hamco 242 Harokema 242 Hamkes 242 Hamme 73 Hammer 242 Hammeka 242 Ilammekens 242 Hammerga.... 161, 243 Hammers 243 Hammersma 161,237, 238, 243 Hammerum... . 161, 243 Hamringa 161, 243 d' Hane 143 Hanekuippers van En- spijk 60, 61 Hangkousen van Hil- legom 66 Hangstie 120 j Hanke 24£ Hanne 249 Hans 148, 211 Hans Cruvsschar. . .. 272 Han9 Hess 272 Haya Sywrdz 258 Heynric 102, 132, 167 Hans-Michel 83 Hayco.. 230 Heintje 213 Hansgen 146, 147 Hayen 132, 133 Heist 77 Hanthie 273 Hayinga 98 Heist op Zee 77 Hautsje (Hantje). . .. 220 Haye, Hayo 98 , 133, Heite 214 Hantum 36, 51 216, 227, 230 llekelghem 73 Hanz Wyelmaker. . . . 269 Hayolina, Hayonetta. 228 Hel 281, 284, 286 Harald 201 Hazebroek 82, 95 Helbird 282 Hard, Hardo, Hart Hazebroekje-Piisse- Helde 121 100, 129, 130 ternps 82 Helden 67 Hardberg 127 Hazewindt 134 de Helder 63, 83, Hardenthun 110 Heabele 214, 221 89, 284 Harderwijk 60 Heare 230 Heldoar 283 Hardewijn 100 Hebbele 214 Helena 228 Harding. 126, 127, 130 Hebbelinck, Hebbe- Helichbruna 118 Hardinga 130 lynck 146 Helium 284 Hardingessem, Har- Hebele 214 Helle... 156, 157» 158 dingshem 126 Hector 207 Hellebaut 146, 167 Hardingham 129 Hed 274 Hellebecq 158 Hardinghem 129 Hed Wielmaker 269 Hellema 157 Hardinghen .... 96 , 100 Heeg 34 Hellenga, Hellinga. . 157 Hardink 130 van Heeghe 134 Hellens 146 Hardinva9t 110 Heems 146 Helles 157 Hardinxent 126 Heer Albert 265 Hellevoet 284 Hardivilliers 110 Heeralma, Heerallema 152 Hellingbern. . . 201, 202 Hardo 129, 130 's Heerenberg 193 Hellinck 146, 156, 157 Hardouin 100 Heeren van Gent 72, Hellinckx 157 Harelbeke. .. 7, 51, 72 76 , 79 Helling 157 Harinck Slotemaker. . 268 Heeren van Huisingen 73 Hellinga, Hellenga.. 157 Haring 216 Heeren van Malderen 73 Hellinga-sate 158 Hark, Harke, Harco Heeren van Meldert 73 Hellinga-state 158 215, 220, 225, 228 Heerenveen.... 37, 54 Hellinghausen 158 Harlingeu 5, 14 Heeres 236 Hellinghen 158 Harm, Harmen 226, 233 Heer-Hugo-Waard . .. 63 Hellinghill 158 Harmke 233 Heerke 215 Helium 158 Harre 212 Heerke Takaz 258 Hellynek. Hellynckx 157 Hartger 100, 201 Heidenskip (Heiden- Helmich 27^ Hartman 100, 163, schap) 281 Helmrik 201 194, 201 Heila 231 Helsdoar 283, 284 Harlmod 201 Heill-moer 264 Heisken 157 Hartogh 140 Heiloo 63 Helskens 146, 157 Hartwig 100 Heiltsje (Heiltje) 192, Heitje 156 Hase 134 231, 264 Helwart, Helwert... 158 Hasewinkel 121 Heilwig 185, 190 Hemert 161, 243 Hatebrand 201 Heilwig dochter wilen Hemke 215 Hattem, Hattum, Hermans DircsGue- Hemme 212 Harthelm... 201, 202 delen soens. 183, 190 Hemsing 216 Hatheburgia 20lXHeimrik 149 Hen 275 Hauk, Ilauke 233^ Hein 150. 211 Hendrickx.. . . 146 , 149 Hauwert 63f Heine Heinse 233 Hendrik 149, 150, Havik 233 i Heinis 259 184, 211, 213, 272 Haya, Haye... 231, 273 ?-.Heinric , Heinrik , Hendrika 184 Heugeloo 59 Henk 150, 211 Henne 212 Henueke Gerrit Ce- leuaoen 191 Heuuekeu Jan Dey- uensoen .... 177 , 191 Hennekcn Roeselmans 191 Henneke Roeaelmans \lelya bruederl79, 191 Heuuiug 216 Heuri. .. 131 , 149 , 225 Heuric Bylefelt 271 Henrickiughem 102, 126 Heuric Kuylman.... 181 Henrick van Sloten.. 271 Henric Mortel 180 Heuric Roefaaoeu.. . . 173 Heuric Scuerman.... 181 Heuric Stoca 182 Henric (Heyn) Touwers 182 Heuric Trudenaoen.. 186 Heuric van den Hoeghenhuya 181 Heuric Wauoaya.... 181 Henriette 131 Henrik 100 , 102 Heuae 214 Heute 214 Heulse 215 Hepke 215 Heppe 212 Herbelle 127 Herbern 201 , 202 Herbert 100 Herbilda 201 Herbinghern 97 Herbrand. 201 Hereke Koeperalager 268 Her Donwe sacrista. . 265 Herdrad 201 Her Dowe 265 Her Dythio by Galilee 265 Here, Heere . . 212, 230 Herewog 120 Her Feddo 265 Her Hotthio, Her Hottye 265 Her Johannea Jorretz 265 Herke 215 Herke Feykez 258 Herke Ketelbotcr.... 268 Herman 100, 163, 194 , 233 Hermana 261 lierman Dirckz 258 Herman Eycmansl82, 194 Herman Fleyahonwer 269 Herman Meamaker .. 268 Hermanna 233 Herman Scroer 267 Herman Straetmaker 269 Herman Sweveral82. 194 Herman ville 101 llero, Heero. . 213 , 227 Hero Wever 267 Her Peter commiaea- rius 265 Her Pier to Leckum 265 Herre 212 Herrebrand 146 Herreman 131 Her Sipke 265 Her Syffriet 265 Her Sywck Petera... 273 'a-Hertogenboach .... 193 Hertae, Hertaen .... 215 Hervelinghen 96 Heaael 214 , 227 Hesael Hacker 267 Hesaelen, 87 Hesael Interna 260 Hesaelius 227 Heaael MarteDa 260 Hette ... 207, 212, 272 Heugters van Uddel . 60 Heuland 110, 111 Heuringhem.. . 102, 126 Heusden 67 Heuvelmana 193 Heyle 192 Heyle van den Put. . 192 Heylgar 201 Heyltjen 132 Heyncke Willem Duysschenaoen.... 177 Heyndrick 272 Heyndryckx 146 Heynken Heynen lliddeken Taweerta soena soen 177 Heyu Queyen 181 Heyni'ic 132 Heynric van den Kerckhove 180 Heynaaena 146 Heyn Teuliux 182 Heyn Truyen 186 Heyn van den Berken 181 Heyvaert 144 Hidda 231 Hidde, Hiddo.. 212, 213 Hijum, Hyum .. 35, 37 Hike 217, 231, 233, 250 Hikke 217, 231, 233, 250 Hilaard.... 36 , 38, 51 Hilbert, Hildbrecht.. 201 Hilbraud, Hillebrand, Hildbrand 201, 214, 227 Hilda 231 , 233 Hildegrim 201 Hilderik 201 Hildhard 145 Hildheri, Hilder 126 tlildheriugahem 126 Hildmar 201 Hildo 233 Hildrichem 126 Hilduir 201 Hildwin 201 Hilke, Hilkea 228 Hilke Gabbia 259 Hilck Naaister 270 Hillaert 144, 145 Hille 132, 214, 233 Hille Coater 269 Hille dochter Art8 Stippelmans. 183, 194 Hille Scuteferger.. .. 269 Hillegom 66 Hilleken 132 "Hilthyen Leydecker.. 269 Hiltrude 186 Hiltaje (Hiltje) 217, 231, 233, 250 Hiudeloopen . . . . 14, 29 Ilingene 72 Hiakje 220 Hilje 231 Hjerre 230 Hliodbern 202 Hlodliart 145 Iloaite (Hooite) 214 Hoaitse (Hooitse).... 215 Hoatse (Hotte), 215, 221 Hobbe, Hobbo. 212, 228, 259 Hobbenaker 120 Hobei'ch 116 Hoboken 72 Hobrigge . : 121 Hocquinghem 97 Hoegard wilen Jans Godartssoens van Bruheze 177 Hoite 221 Hoitse 221 Hol 286 Holbeek 128 Holda 231 Holdhart 145 Holkje 231 Hollaert 144, 145 d'Hollander 143 Hollanders 143 Holle 212 Hollebecque 128 Hollebrekken 286 Hollegrèft 286 Hollemar, Holmar... 286 Holpoarte, Holpoarte- poel 287 Holsgrêft 286, 287 Hohverd 35, 50, 236, 246 Holwerda 236, 246 Holwierde 56 Hombrecht 146, 164, 168 Hommo 262 Hondedooders van Leiden < 66 HoDdeknager9 van Elsene 73 Houdschoten, Hond- scote 71, 77, 78, 95 d'Hondt 143 Hongercoutre 121 Hooft 134 Hoogbrngge 121 d'Hooghe 137, 141 Hoogstraten 73 Hooite (Hoaite) 214 Hooitse (Hoaitse). ... 215 Hooksvl 97 Hoorn 63 , 65 , 71, 88 Hoornaert 144 Hoornsma, 237 Hopbellen van Schijn- del 67 Hoppewinders van Okeghera 77 Hopsomer 134 Ho9traet, Hostrat.... 120 Hotse (Hoatse) 215, 221 Hottentotten van Dak- nam 73 Houkje 220, 231 Houuefretters, Hounen van Berlikum 34 , 50 Hounewippers van Rinsumageest. 35, 39 Hountjes van Peasens 34 Hout, Houte, Holt.. 246 Houtsager 139 Hout se 246 Houlsma 240 , 246 Houvenaghel 134 Hove 72, 116 van Hove 134 i Hovekerke 115' Hovelyngben van Ghislele 77 Hrodbercht 155 i Hrodger 155 Hrodmar 155, Hrodwolf 162' Hrudigar 155 Hrudolf 162 Hubert, Hubertus 148 , 2271 Hubrprht, Hubercht. 148 Hubrecht Kerstiaena . 178 Hubrecht soen Happen Smoluers 175. 180, 194 Hudevetters van Gheerdsberghe 76 , 78 Hugibercht 148 > Hugo . 230 Huibasten van Nun- speet fiO , 61 Huidevetters van Gee- vaartsbergen 79 Hülen , Huwleu , van Hindeloopen 30 Hulst 51, 77 HnUlaerl 144 Humbert 168, 169 Humbrechtshausen. . . 109 Humraersen... 162, 243 Hundedragers van Schorten» 57 Huvaert 144 Hiiybrecht.... 132, 148 Hnjbrechls.... 146, 148 Huyghe 146 d'Huyvetter ... 137, 139 Hwytyngha 156 Hydrequent 126 Hylck 274 Hylkje 231 233 Hyllje 231 HyngslefilderB, Hyngstestrüpers van Kol- lumerzwaag 36 Hyum , Hijum.. 35 , 37 Ibe, Ybe 212 Ibele, Yble... 203, 214 lbellsje, Ybeltsje (1 beitje) 203 Ibrand 201 Ida 231 Ide 132, 212 Ide Moller 269 ld isbald 174 Ids 239 Idsinga 239 Idsegahuizeu, 37 Idsert 201 , 227 Idtsken 132 te 121 Iebe 212 lede 212 Ieme 212 Igle 214 IJlst 14, 20 IJèselstein 62 Ikele 214 den lip 63 Ima 231 Ime 212 , 233 Imele 214 Inima 231 Immo 233 Ina 231 Ingelbaert, Ingelbert 167 Ingelbrecht 146. 149, 167 Ingen, 60 Ingham 128 Inghclbrecht 164 Inghela llfi Inghem 128 Inne 212 Inse....» 214 Iothie 273 Inthie Kuper 269 Into 228 Intsje (Intje) 273 Ipe, Ype 212 Iperen, YpereD 7-1 I pre 76 Irmgard 201 Irmingard, Ermgurde 189 Irmtrude 201 Irnaum 36, 38 Isambert 166 Isanbrecht 165 Isau brand 166 Isangrim 166 Isanpertesdorf. 166 Iabald , Ysbout 189 Iabold 174 Isbourne 117 ]aebrecbt, Iaebert. .. 165 laeibi 134 Iaerbyt 142 Isigny 110 Isuwarth, Isoard, I- souard 166 Itjeo 132 Itsje 231 Ivo, Iwe 212, 227 , 274 Iw 274 ïw Eekez 258 Jacob. . 210, 211 , 213 Jacuba van Beieren, 184, 270 Jacob Decker 269 Jacob Lammeslager. . 268 Jacob Lyndeslagher. . 268 Jacob van Franicker 271 Jacob van Scalsen... 271 Jacop soen wilen Jana gehcyten van den Bomen Godartaaoen vun Bruheze 178 Jacop van Wyrjngen 271 de Jaegher 140 Jaeike (Jaaike) 226 Jaeitaje, Jaitaje (Jaaitje, Jaitje) 274 de Jager, de Jaghere 122' Jakkele 214, 221 James 210 Jau 148, 192, 211, 228, 249] Jan Berbiers 182 Jaucke Molner 269 Jancke Scriuer 269 Jancko. 249 Jan Claeussoeu van Laucheze 174 Jau Coffermans 182, 194 Jan Colensoen 173, Jan Colibrant 181 Jan Cramer 269 Jan de Berre geheiteu van Eyndoven.... 181, Jan de Blake 181 Jau Decker 269 Jau die Kreraer 180 Jau die Vleeschouwcr 181 Jan Fleyshouwer. . . . 269 Janhagelmaunen van Poppel, 72 Jan Herman Henrics Robbensoens soen,. 176 Jan Hoyiack 272 Jauke Fongerz 258 Jan Hollander 272, Jan Loden Neefssoen 179 Jan Neve 179 Jan Rattaler 272 Jau Reyners, Jan Rey- niers 178 Jau Saelmaker 268 Jan Scherpen van Tyel 179 Jan Sioerdisz 259 Jan soen Aert Alaerts 175 Jan soen Jan Lemmes- soen van Milheze 177, Jau soen wilen Jans vau den Cappellen 17 5 ' Jaussen 146 Janssen» 146, 147 ; Jausje 213 Jan Starkens 182 Jan Tempeler 180 ( Jantje-Kaas 83 Jan van Berlaer natuerlike soen wilen Maes Shogen die hi hadde van Juffrouw Margrieten vau Berlaer 187, 194 Jan van den Bocht.. 181 Jau van den Gouwkamer 272 Jan van den Grave wittige soen wilen Jans Comans van Helmont 187 Jan van den Loe des- selfs Arts oem.... 179 Jan van Honthuys... 181 Jan van Horen 271 Jan van Rixtel natuerlyke soen Jan Kemerlinx 186 Jan van Stipdonc ... 181 Jan Wyflet 181 Jan Wytbrood 272 Jan Ywaenssoen van den Berghe 175 Jarich 202 , 262 Jarich Goltsmit 267 Jarich Hiddes 258 Jayke 132 Jaythye Hilbrantz . .. 274 Jean 211 Jean-Potage 83 Jei, Jeike 217, 250 Jekke 250 Jel 132, 133, 274 Jelck Lywama 260 Jeldou, Jildou, Jol- dou .. 201 , 202, 225 Jelger, Ethelgar . ... 201 Jelke 215, 216 Jelken 132 Jelke Pelser 267 Jella 231 Jelle 212. 216, 217, 249, 251, 252, 259, 285 Jelle Holtsager 269 Jelle Kremer 269 Jelles 236 Jelle Weynmaker.... 267 Jellina 227 Jelmer, Ethelmar 201, 202, 285 Jelse 216 Jelte Bonge 260 Jelte, Jelto 214, 216, 273 Jelten 132 Jeltse, Jeltsen 215, 216, 221 Jeltsje (Jeitje). 18J-, 215, 216, 217, 225 , 227, 231 , 250, 285 Jeltje Johannis Schaap 259 Jeutsje (Jentje). 220, 227 Jesel 262 Jeths 262 Jetse 215, 221, 285 Jetthie Scutefergier. . 269 Jetske 223 Jevet 165 Jeye 217, 2*9, 251, 252 Jikke... 217, 250, 251 Jildert 201, 227 Jildou, Jieldou, Jeldou, Joldou 201, 202, 225, 277 Jillardus 227 Jillert 227 Jisk 215, 226 Jisle 214 Jisp 63 , 65 Jisse 212 Jis9eltsje (Jisseltje) . . 226 Jitse 215 Jitske 217 Joden van Oost-Malle 73 Jodserd 201 Joest Naister 270 Joest Willemsz 258 Johanna 192, 213 Johannes 192, 211, 228, 249 Johannes Goch 271 Jobannes Goedsvrients, — Goedsfrioens, — Goedsvriond £75 Johannes int Ga9thun8 263 Johannes Jorretz.... 259 Johanues Roeselmans- soen 182, 194 Johannes Schaap.... 259 John 211 John-Bull 83 Jolle 212, 285 Jolmer 285 Joltsje (Joltje) 285 Jonckheere 140 de Jong 137 Jonge lier I)owe. . . . 263 Jonge Peter Symonsz 263 Jongerliock 141 de Jonghe 138, 141 Jooris 146 , 147 Joo9ten 146 Jorn, Everwin, 236 Jorna 236 Jorre 236 Jorrit, Everhart 201, 202, 233 Jorwerd 36 .fottsj e 285 Jou, Jouke, Jon, Jowke 212, 215 , 274 de Joure. .. 7, 37 , 237 Joustra 237 Jonte 214 Jou werd 201 Jow (Iw) Dekama. . . 260 Jow Jowsma 260 Jozef 150 Juan 211 Jucke Holtsnyder.. . . 268 Jucke Kalcmaker. .. . 269 Jui, Juike. . . . 249, 250 Junkers van Warnsaih 57 Jurjen 249, 250 Jurjentsje (Jurjentje) 250 Jutte 192 Jutte dochter Meys van Herzei die dieselve natuerlic gewonnen hadde Corstine van de Goer .... 184, 187 Jutte Gobbels. . 183, 192 Jutte van Rijthoven 184 , 192 Juu9t, Juist 88 Juw 274 Kaaieschijters van Uden 67 Kaasmakers van Belle 6, 78 , 79 .Kaatje.., 213 Kaballen van Ruisbroek 73 Kabeljauw-eters van Nieuwpoort 78 Kaeye ^Kaaye) 249 Kalefaters van Haasrode 73 Kalfschieters van Delft 6 , 66 Kalven van Naarden 63 Kampen (plaatsn.) 5 , 59 , 60 Kampen (geslachtsn.) 236 Kandeel-eters van Meenen 79 Kanne, Kanke 249, 250 Kapoen-eters van Meessen 71 Karleespoorders van West-Meerbeek.. . . 72 Kassei, Cassel.. 78, 82 Katlin geheiten van de Donc Marcelys Scillinx wilen spa9toirs van Baerle natuerlike dochter, . . 184 Katsjes van Wierum. 34 Kattefretters van Kol- lum 36 , 50 Kattekneppelders van Irnsum 36, 38 Katteu van Baard ... 34 Katten van Blokzijl. . 59 Katteu van Meerhout 72 Katten van Winal- dum 34 Keallebouten van Min- nertsga. . . .' 36 Keullekoppen van Brit- snm 35 , 37 Keallestirten van Drachten 36 Keapmankes, Keapmantsjes van IJlst 14 , 20 Keermeshouders van Ruusselare 77 Kees 210, 228 Keesje 213 Kèèskoppen van Hove 72 Keetje 211« 213 Kei .... 210 Keikoppen van Pope- ringe 74, 79 Keimpe 212 Keingaert 134» Keialepers, Keitrekkers van Amersfoort 6 , 62 Kekke 217 Kenau Simona dochter Haaselaer 277 Keu Froedmoer 271 Kenou, Kenau 277 Kensin^ton 105 Kerckaert 144 van den Kerckove... 134 Kermishouders van Rousselare 78 de Ketelaere 139 Kelelboeters vau Middelburg in VI.... 77 Ketelkruipers van Alkmaar 63 Ketelschijters van Meeden 56 Keun-eters van Duin- kerke 6 , 82 Keuns van Heist-op-Zee 74 de Keyser 140 Kiekenvreters van Brussel 50, 51, 71, 72 Kieldrecht 72 Kielschieters van Rotterdam 66; 67 Kievits 143 Kike 250 Kimswerd 35 Kinderen van Iperen 74, 76, 79 Kindt 141 Kinendale 117 Kinge 250, 251 Kiplanders van Assendelft 63 Klaas (Klaet) 148 , 192, 210 Klaes Mya 180 Kladden van Ek. .. . 60 Kladden van Ingen.. 60 Klapbessen van de Beverwijk, 63 Klienroggen van de Joure 7, 37 Klitsefretters van Garijp 36 , 50 Klockendefe van Carolinensyl 57 Kloddemanneu van Zele 73 Kloeten van Meppel 59 Klokkedieven van Delfzijl 55 Klokkedieven van Franeker 5,6 , 14, 27 Klokkedieven van Oudewater 66 Kloklappers van Bel- cele 73 Klotboereu van Steen- utl'el 73 Kluppelaars van Zoor- sel 73 Kluuukoppen van Groningen 55, 56 Knaptanden van Den- derrnonde 73 Kneppelders van Bok- surn 36 Kneuteu van Meir. .. 73 Knikkers van Meerhout 72 Knockaert 144 Knol 121 Knollen van Grolloo 59 Knoop, Knoops 191 Knoort van de Rijp 63 Knotsendragers van Nijmegen 60 Knutten van Nunapeet 60 Koai, Koi 250 Koarschoevers van Bafloo 56 de Koek 140 Koedieven van Ter- munten 56 Koedieven van Zierik- zee 67 Koeien van Molhem 73 Koeischieters van Leuven 72 Koekefreters van Hallum 20, 35, 50 Koek-eters van Amsterdam 5, 7, 50, 63, 65 Koek-eters van Koog- aan de Zaan . 63 , 65 Koek-eters van Krommenie 63, 65 Koek-eters van Uit¬ geest 63, 65 Koek-eters van Zaandam 63, 65 Koekoeken van Elp. . 59 Koen, Koene... 163, 233 Koena 163 K oen bert ... 162 Koendert, Koenert. . . 162 Koenhart, Koenaart 162, 145 Koenraad 233 Koens 163 Koeutje 163 Koert 233 Koesjes van Boeschepe 82 Koesjes van Godewaars- velde 82 Koestra 245 Koevorden 87 Koe vreters van Ëzinge 56 Kohlstadt 113 Koldic, Koldijk 120, 121 Kole 113 Kolenkappcra van St. Gillis 73 Kolhorn 63 Kolinkhoven 113 Kolkbuzen 283 Kölliken 113 Kollum 36, 50 Kollumerzwaag 36 de Koninck 140 Koning 137 Koniju-eters van Duin- kerke 50, 78 Konrad 210 Koog aan de Zaan 63, 65 Kool .^,113 Kool-eters van Oost- zaan 63, 64 Koolhanen van Oost- zaan 63 Koolhazen van Lochem 60 Koolkappers van Ak- kerghem 74 Koolsma 113 Koolstruiken van Lan- gedijk 63, 64 Koolljes 113 Koornatra 245 Koos 211 Koosje 213 Litus Saxonicum .... 106 ■ Liudger 201 Liudmund 201 Liudric 201 Lobrighe 121 Lochera 87 Loileken van Lofen 175 , 181 , 191 Lodewich Lodewichasoeus van Loeffen 175, 191 Lodewich wilen Hey- neu Stokssoen .... 177 Loenhout 72 Lokke 217 Lolck 132 Lolka 133 Lolke 215 Lolkje 220 Lolle 132, 212 Lollum 36 , 46 Lornbaert 143, 144 Lomperts van Barsin- gerhorn 63 Longacre 125 Loo\ 77 Loon-op-Zand 87 Lootens 146 Lootgieter 134 Losenbrune 118 Lossingham 129 Lottinghera 97 , 98 , 106 Louis 131 Louis Orssen Louis Aert Orssen soen.. 193 Lozinghen 129 Lubbechien 227 Lubbechiena 228 Lubbert, Hludbrecht 201 Lubbrieh 260 Lubke, Lubkea 228 Lubkje 228 Luda 233 Ludelef, Ludelf, Ludolf, Lulof, Hlud- wolf 201 Ludewei, Hlodwige. . 2(tl Lueghenaers van Ar- denburch 77 Lukke 217 Lute, Hlodo 174 Luthie Pelsser 267 Luts, Lutske. . 132, 275 Lütsen, Luutsen (Lui- tsen) 215, 221 Lutske . . 217, 225. 23* Luyt 132 Luytgart, Luytgaerde, Lutgardis, Lutgar- da 190, 233 Luytgart Huben, Luyt- gaert Houben 183 , 190 Luytien, Luthie (Luutsen. Luitsen, Luutsje 273 , 274 Luxta 225 Luzeknippers van Eernewoude. . . 7, 35 Lwdw, Luyduw, Ludou 277 Lybaert 143 Lyckel 132 Lykele, Lykle, Lyklo 214 , 221 , ?29 Lyntsjesniders van Tzum 34 , 40 Lyoet hs wede, Lyoets wedue, Lyoeds wedue 26 t Lyoets , Lyoetlis , Lyoeds 275 Lyork 274 Lvsbet 192 Lysbeth dochter Arts Slippelmaos 183 , 194 Lysbeth Olyslager. . . 271 Lysbeth wedue 264 Lysbet Jan Bynts wyff 184 Lysch Menne dochter 264 Lvse, LisoT, Lysken 174, 186 Lysebetten 185 Lysk, Lisk, Lyakje 274 Lyske, Like, Lite.. 250 Lyttick Hol, 286 Lytse Hel 281, 286 Lywe (Lieuwe) 274 Lywe Kampstera .... 260 Maarteu , Merten, Martinus . . . 148 , 193 Mabelia 183 Machteld 201 Mackel-eters van Der- monde. . 73 , 76, 79 Maebely doehter wilen Emouts van der Siraeten 183 Maeike (Maaike) 220, 250 Maertens 146. 147 Maes *179, 191 Macs den Handscomeker soen Maes Hantscomekers. . .. 179 de Maesschalck 140 Mae* Shoghen 187* Mae* Weylarts 178 Mafferbosc 120 Magdalena 228 Magherman 142 Mngin, Megino 233 Magina, Megina. . . . 231 Magister Sybrand.. . 265 Makel-eters van Den- dermonde 73, 76, 79 Makkum 36, 44 Maldeghem 77 Malderen 73 Malshout 120 Mamma Mammin^ha 261 de Man 134, 141 Maneblusschers van Mccheleu 5 , 6 , .59, 71, 72 Muueblusschers van Middelburg ... 67 , 68 Manfred 100, 163 de Mangelaere 139 Mangold 100, 163 Maninghem 129 Maninghen,.... 96 , 101 Manke 163 Mankes 163 Manna 163 Manne, Manno 162, 163, 176 Mannens 146 , 158, 162 Manning 163 Manninga, 163 Manningham 129 Mannington 163 Manningtree 168 Mansana 163 Manse 163 Mansholt 163 Mansiug, Mansiugh 163 Manaingen 163 Mante 98 , 163 Mantgum 98, 163 Mauiing 98 , 163 Mantinghausen 163 Mantiok 163 Mareelvs Bruynswyck 181 Marcq 119 Mardijk 95 Margaretha 210, 217, 228 Marge-iters van Han- tum 36 , 51 Margriet Swedersdochter wilen Jana van Hinderen... 183, 195 Maria 210, 250 Mariakerke . .. 71, 73 Mariaune 83 Marinckx 146 Marie Luytgarde des Visschers dochter.. 193 Marie Wouters 183 Marlepit 121 Marrum 35 , 37 Marten Brower 268 Marten van Straes- borch 271 Martha 228 Mart je 228 Martsen 221 Maryke 250 Masinghen 129 Massingham 129 Mastendoppen van B recht 73 Mathilde 131 Mathys Jan Spapeusoeu van Zomeren 182, 194 Mattheus 228 Matthys Beek 27 2 Matthys Gerrytz .... 258 Mazenzeele 71, 73 Mechelen. k5, 6, 71, 72 Mechelynck 146 Medemblik. 63, 65, 88 Meeden 56 Meelvreters van Borne 59 Meenen 71, 74, 77, ' 79, 81 Meerhout 72 Meerschaert 144 Meessen 71, 77 de Meester 141 Meeus 177 Meginhard, Meiuhart, 145, 233 Meginher 236 Meina 231 Meinbern 201 Meinder 236 Meindersma 236 Meindert 201 , 233 Meiue 233 Meinert.. 201, 227, 233 Meinhart, Meginhard, 145, 233 Meino, Meinou 201, 202, 277 (Meintje 205, 231 Meinward 201 Meir 73 Meiresonne 146 Meldert 73 Melle 212 Mellewog 120, 124 Menaldum 36 Mendonk 73 Meneboo 134 Menne, Menno 132, 212 229, 272 Menno Goldsmith . . . 267 Menno Scroer 267 Menke, Menco .. .. 215 Menscbaert 144 Mense, Menso 214 Menthe Kreiner 268 Meppel 59, 71 Merkeghem 95 Merlingdal 117 Merk 202 Merris 82 Merten, Marten, Mar- tinus 193 Mertens 146 , 147 Mestblusschers van Hoboken 72 Mester Andries 265 Mester Auguatyn Apo- teker 266 Mester Bucho 265 Mester Feycke den olden Barbier.. .. 266 Mester Ghysbert Spal- man 272 Mester Hemmo 265 Mester Janeke Barbier 266, 274 Mester Joest Barbier, Mester Joest Woudt- artz 266 Mester Pieter pudibun- Ju Suyder 266 Mester Tzem Barbier 266 Metjeo 132 Metta, Metsje 274 Mette 175 Metworsten van Usk- werd 56 Metworsten vanZutfen 60 de Meuuynck 134 de Meulemeester .... 140 de Meulenaere. 137, 140 de Meuleneire 140 Meuters van Breendonk 7 2 de Meyer 140 Meynt Wiel maker. . . 267 Meynum, Meginhelm 201 Meyvaert.. 144 Michel 83 Michiel 148 Michiel die Keteler. . 180 Michielssens. . . 146, 147 Middelburg 67 Middelburg in Vlaanderen 77 Middelstenahe 122 Midlum 34 Mie 210 Mieuwen van Lekkum 36, 37 Miigen van Makkum 36, 44 Mincka Ghyse wedue 264 Mindert, Minnert. . . 233 Minia-Roorda-sate . . . 239 Minke 132, 133, 220, 227, 230 Minna 230 Minnaert 144, 145 Minne, Minno. 203, 212, 229, 236 Mioneboo 134 Mionema 236 Minnens 146 Oeswalt Kokenmester, Oostzaan... 63 , 64 , 65 Koeckenmeester. . . 268 Opdorp 71, 73 Offa'a Dyke, 115 Ophem 127 Offa, Ofle, Offo 115, Ophove 115, 126 203, 212 Opperdoea 63, 71 Offekerque 115 Orchies 76 Offema . 115 Ork 202 Offen 115 Orseltije. Osseltsje.. 282 Offenwarden 115 Os 67 Offei 115 Oaborne 117 Offiguies 115 Ose, Osi 239 Offinga 115 Osinga, Osenga, Offingawier 115 Ozinga, 237,238, Ofke 203 , 220 239 , 240 . 244 Ofkes 115 Osinga-hfis 238 Offrethun 113 Osinga-huzen, Oessin- Offringa 113 gahuyssen, Oedayn- Okeghem 77 gahuysen 238 Okele 214 Osiuga-state 238 Okke 212 Ostkeïke 116 Okkehel 284 , 285, 288 Ostraet 120 Oksen van Eestrum 36 Oswio 134 Olbren 202 Otte 212 OldeboorD.. 34, 40, 117 Otterfretters van Gaast Olde Her Albert. ... 263 87 , 50 Olde Her Dowe.. . . 263 Ollinga Saxonica. ... 110 Oldenzaal 7, 8, 59, 114 Otrauge 160 Olde Peter Symousz 263 Oude Bildlzijl 36 Olde Wybrant 262 Oudemonstre 118 Oldorf 57 Oudenaarde 73, 76, 79 Olfert, Olfhart, Wolf- Oudenburgh 77 bart 201, 226 Ouderkercke 116 Oliezeekers vau St.-Ni- Ouderwijk, Ouderwick 114 colaas 71, 73 Oudewater 66 Olincthun 103 Oudeweg 121 Ouderdendam 56 Oudewog, Oudewoghe 120 Onkerzeele 71, 73 Oudezele 114 Onne , Onno 212, Ouistreham... . 110, 111 227 , 230 Overahn 122 Onze-Lievc-Vrouwen- Overraoedighe van Parochie. 36 Ronsse 77, 79 Ooievaars van 's-Gra- Oye 119 venhage 66 Oorebijters van Jisp 63 Pabe 212 Oostburch 77, 78 de Pachtere 140 Oosterboorn 117 Patldelanders van Oostergoo 86 Zuid-Beveland .... 83 Ooster-Littens 36 ; de Paepe 140 Oostermeer. 36 Paesche Backer 267 Ooster-Wvtwerd 157 Paesche, Paeske, Oost-Malle 72 Paschasius 274 Oostwond 63 . Palingstroopers van Mendonk 73 Pallington 129 Panne 249 , 251 de Pannemaecker. ... 139 Papbuiken van St.- Oeden-Rode 67 Papenwoge 120 Pap-eters van Deuter- ghem 71, 77 Pastei-eters van Kortrijk, Pastey-eters van Curtrycke 71 , 74, 76, 78, 79 de Pauw 143 Pauwels 146, 147 Peasens 34 Peer 71, 73 Peerdenprossers van St.-Nicolaas 73 Peeters 146 , 147 Peevreters van Noord- Beveland 83 Pekelsma 237, 238, 245 Pelinctun 103 , 129 Pellemans 193 Pelserstraat, Pelster- straat 267 Pelsmakers van Meenen 71 , 81 Pelsnaaiers vanNinove, Pelsnaeyers van Nieneven .... 76 , 78 Peperloock-eters vau Eecloo 77 Pepernoten van El- burg 60 Peren van Cadzand. . 67 Peter Art Peter Meeussoens soeu 177 Peter Castelevn 268 Peter Corstken Lem- mens dochter 185 Peter Janz 258 Peter kamingh 261 Peter Kamminga 257 , 260 Peterken, Pietertje , Pietje, Petronella . 185 Peter Lambertz 258 Petermannen van Leuven 72 Peter Michiels 178 Peter Moelker 268 Peter Pedelmans 182 , 194 Peter Scutmaker . . . . 269 Peter Stippelmans 182, 194' Peter Trap 272; Peter Tyeusker 268 Peter van den Dosel- donck 181 Peter van Eyndhouts 182 Peter van Harlingen 27*1 Peter Willem Luppensoen van Bakel. . . 177 Peting 1+6 Petrick, Pietrikje . . . 274 Petrus 228 Peuplingue 96 Pezerikken van Loen- hout 72 Pibbe 210, 217, 218, 250, 251 Pibe 212, 249, 250, 252 Pickaert 143, 144 Pier 147, 228 Pieren van Halle.... 73 Pieren van Liezele . . 72 Piers 146 , 147 Pieter , Piet 176 Pieter Cammingha, Pieter Kamminga.. 261 Pieters 146, 147 Pike 250 Pim 150, 249, 252 Piugjum... 35, 36 , 37 Pinnekenmakers van Arendonk 72 Pittendal 117 Plaetevoet 134 Plasschaert^ 144 Platpooten van Pur- merland 63 Platte gesellen van Sleedingen 81 Plattekèèsboeren van Opdorp 71, 73 Pletinckx , Plettinckx 146 Ploegsma 245 Po 250 Poai, Poi 250 Poehoannen van 't Heerenveen . . 37 , 54 Poepen 83 Poepen van Deventer 59 , 85 Poepen van Onderden- dam 56 Poggen van Aurik 5, 57, 58 Pohlenga 115 Poi 217, 218 Pole 115 PoMncove 114( Pollema 139, 246 Pomme 217, 218 Pompsma 237 , 238 , 245 de Poorter.... 134 , 141 Poorters van Brugge, 76, 79 Pootenvreters van Haasrode 73 Poperingen, Popervnghe 74 , 76 , 79, 81 Popke, Popco. 215, 230 Popma 241 Poppe, Poppo 212 , 230, 241 Poppel 72 Poppen 236 Potatenboeren van Esschene .... 71 , 73 Poteerddabbers van Ramsel 72 Potestraet 120 Potigny 110 Potschijters van Emden, ...5,7, 57 de Potter 139 Powels Olyslager. .. . 268 Powels Tymmerman 267 Praamsma 245 de Praeter 141 de Prince 140 Prom-iters, Prommen van Hilaard. . 36 , 38 de Proost 140 Pruiksma 245 Pruimsma . . 245 Prunkers van Burhafe 57 Puieraars van Leiden 66 Puiers van den Briel 66 Purmerland 63 Putoor-eters van Waes- tene 77 Puutfangers van Sil- lenstede 57 de Puydt 143 Pybe Rogdrager 266 Pynaert 144 Pypaert 144 Pyttsje (Pietje) 218 , 250 Quaesaet 137 Raapkoppen van St.- Auua-Parochie. . . 3R Rabout heeren Raboutssoen van Vloedorp 179 Rabout, Radbout, Rad- bold . Iledbald .... 189 Rad ba ld, Rad bad, Radbod , Rabbod, Rabbold . Radbout. ... 201 Radcot 128 Raeckelboom 134 Raepeters van Waes 76, 78 de Raeve 143 Raginwulf, Reinolf. . 162 Rakkers van Gouderak 66 Rakkers van St.-An- thouius 72 Rambrectesgat 121 Ramkama , Ramkema 237, 238 Rammevreters van St.Jacobi-Parochie ... 36 Ramsel 72 Randolf 201 Rapenplukkers van Heiloo 63 Rappolts weiier 110 Ratger, Redger 201 Ratsma 237 Ratten van Kolhorn . 63 Rattekot 128 Rauwerd , Rauwerda 236, 246 Ruvenstiene 121 de Reade Hel . 283 , 288 Readhel, Reahel, Ra- hel, Rohel. . 283 , 288 Readtsjerk (Roodkerk) 283 Reberg 116 Redle 214 Redlef 201 Redward 201 Regina, Ragina 231, 233 Reginhald , Reginald, lieinuld , Reinout.. 1C2 Reginhurt, Reinhart , Reinaert 162 Regiuo , Ragin 233 Reichmann 100 Rein, Reino 233 Reinn. . . 163 , 231 , 233 Beinbern 201 , 202 Reinderl- 227 , 233 Reinema 163 Reiner , Reinder .... 189 Reinert 233 Reinger , Regingar.. . 203 Reinhard , Reinhart, Reinert, Reindert, Regiuhart... 201, 203 Reinharda 233 Reinliusen 164 Reiningh, Reinink... 163 Reinkens 163 Reiuuu. . 201 , 202, 225 Rein9 163 Reinseel 164 Reiuske, Reynsck 233 , 272 Reinskje 203 , 233 Reintsje (Reintje) 163, 205, 225 , 231 , 233 Reintjens 163 Reitse 215 , 221 , 249 , 252 _ Reltjo 216 Rem, Rcmmertje . . . 185 Renick Drager 269 Renick Emioga 261 Renick Pelszer 267 Renick, Rienk 274 Reningessem 126 Rentjo 216 Reppelmonde 77 Relhy 72 Reye 249 , 252 Reyn ... 132 , 162, 163 Reyneu 163 Reyner, Reinier, Ra- ginheri 189 Reyner van den Wint- moelen 181 Reynier Haengreve. . 181 , 189 Reyninga 163 Reyn kannemaker. . . 269 Rcyns 146 , 158 , 162 , 163 Reynsck, Reinske. . . 272 Ribtekliuwers van Staveren 14 , 30 Ribeauvillé 111 Ricbald 201 Ricbern 201, 202 Ricberl 100 Ricfred 201 Richard.. 100, 150 , 210 Richoll 201 Richtje 132 Rickmansworth 100 Rieman 99 , 100 Ricmaninghen 96 , 97 , 99 , 106 Ricolf 100 Ricout 100 Ricward 201 Ricwin 100 Ricwold 100 de Ridder 140 Rieehniann 100 Riede 121 Riemer 132 ISiemke 220 liients 221 Rijkhard 100 Rijklof, 100 Rijkman 99 Rijkmans 100 Rikaert, Richard , Richaert 167 Rikert 100 Riklef 201 Rikmenspoel 100 Rikou 201 , 202 Rink, Rinke. . 185 , 215 Rinne 241 Rinnert 233 Rinse, Rinso, 203, ."14 , 223 , 229 , 241 Rinske, Rins 184, 203, 220, 227 , 250 Rinsmu 241 Rinsumageest. . . 36 , 39 liinthie Sibrenz 258 Rintse 132 Riutnje (Rintje) 220 , 258 , 273 Riment 126 Riuerd , Ruurd 274 Ripperda, Ryperda . 274 Rilse 221 Ritsert, Richard , Rikhart 201 Rix 132 Robarsda) 121 Robbe, Robbert, Hrodbrecht 176 Robert. . 150 , 155 , 210 Robet, Hrodbald. ... 201 Rocthun 113 Rodbern 201 , 202 Rodbrecht 155 de Rode 134 Rodelant 120 Rodger 155 Rudiner , Rudimer, Hrodmar ... 155 , 201 lioeckaert 144 Roef Alartssoen uten Vehuse 174 Roef Gheryt Janssoens soen van Boer- donc- 176 Roef, Rodfred 174, 191 Roekefretters van Holwerd 35 , 50 Roel 162 , 163 , 191 Roelandts 146 Roelant 145 , 149 Roela-sate 164 Roelck 275 Roelens 146 Roelfentje 164 Roelfina 228 Roelfke 227 Roeling, Roelink.... 164 lioelinga, Roelenga.. 164 Roelke 163 Roelof, Rolof, Rodlof, Rodolf, Rudolf, Hrodolf 162, 191, 233 Roels 146, 158, 162, 163 , 164 Roelsma 164 Roeltje IBS 1 Roever Godart Meeus- soens Boen 176 I Roger, Rogier 155 ! Rog-eters van Munnikeroede, Rocheters van Muenickeree, 76, 78, 79 Rogstekers van Weert 6 , 67 , «9 Roland 14(1, H9 Rolof 252 Roloff Schriver 269 Rolof Gryp 272 Rombrecht, Rom- mert 283 Rombrechta 231 Romelia 208, 227 Romer 155 Romert Wagenaer... 269 Ronike 132, 233 Romke Holtanyder. . . 269 Romkea 236 Romkje 208, 217, 227, 234, 250 Rommert, Rombrecht 233 Ron9e 73, 77 de Roo 141 Roodbierdrinkers van Harelbeke, Roodbierdryuckers van Haerlebeke 7, 51, 72, 77 Roodjes van Schagen 63 Rooibaaitjie 83 Rooinek 83 Room-etera van Moer- beke 77 , 79 Roosje 182 Ropeinen van Oo9ter- Littens 36 Ropke , Robke, Robbert, Rodbrecht... 274 Rotten van Midlum . 34 Rotten van Stien9. . . 35 Rotterdam 66, 67 de Kottevalle 36 Rothger Schriver. . . . 269 Rotaaert 144 Rottumeroog 98 de Rouck 143 Rouke Scroer 266 Roulaert 144 Kousquebrune 118 Rousselare 78 Roverke 191 Roverke Juttenaoen van Bakel 185 Rovert, Rodfred . ... 191 Royaert 144 Roymans 193 de Rudder 140 RudekikVera van Ge- nemuiden 59 Rudhart. 233 Rudolf 283 Ruelken 191 Ruelken dien Scoemeker Lambrecht RnelkeD38oen 179 , 191 Ruetena 155 Ruisbroek 72 Ruit 155 Ruitema 155 Ruiten 155 Ruitenhuizen 155 Ruitenveen 155 Ruitinga, Ruitenga.. 155 Ruitje 155 Rnminghem 97 Ruachebrune 118 de Rus9cher 141 Rut, Ruth 155 Rut, Rute 155 Rutenbeck, Ruten- becke 155 Rutenbroek 155 Rutens 155 Rutcsheim 155 Rutger 155 Ruting 155 Rut je 155 Rntjens 155 Rutsaert 144 Rutae 155 Rütsje 155 i Rulake 155 ' Rutskema 155 1 Rutskema-sate 155 I Rutten 155 Ruttens 155 i Ruurd 233 I Ruurle 77 Ruusvorens van Gene- muideu 59 Ruutse 155 de Ruysscher 141 Ruyten 155 de Ruvter 140 Ruytincki, Ruytinck, Ruytinci, Ruytini 146 , 154 , 155 Ruytse 155 de Ruywe 134 Ryckaert 100, 132 de Rycke 142 Rvken , Rikwin, .... 201 Rykle 221 Rymbout 189 Rymbout Henrixsoen van den Berge 175 , 189 Ryngaert 134 Rynths 252 Rynths Sypt Unama wedue 265 Rynthye 273 ltyoerdt Smidt 267 Ryperd 274 Ryssel 76 Saaiwevers van Hondschoten, Saey wevers van Hontscote 71, 77, 78 Sack Dekennaiater. .. 270 Saco , Sake, Sakele 229 , 230 Saeckle 273 de Saegher 139 Saepke (Saapke) 220 Salvevda , Salwerd. . . 236 Samaritanen van Sua- meer 36 , 46 Sanctingeveld 120 Sandgate 128 Sangatte 119, 128 Sape Bakster 270 Sapskuhle 289, 291 Saske op de Dick. . . 273 Sassenheim 108 Sasaetot HO Saudeniers van Greve- lynghe 77 Sauwert 56 Scalle, Scalrewoghe. . 120 Scapshout 120 Scardic 121 Scelto 230 Sehaafsma 237, 238, 243 , 245 Schaapdefe van Seng- warden 57 Schaapstra 245 Schaepelinck 146 Schapen 63 van Schaik, van Schayck, van Schavk 169 Schalk. 169 Schalken van 't Ameland 27 > 88 Schalkesteeg 169 Schalkwijk, Schaik.. 169 Schapekoppen van Lier 72 Schapen van Wierin- gen 63 , 83 Schauw vlieger 141 Sehavotbrauders van Middelburg 67 de Scheeinaecker. ... 139 Scheepma 240 Scheewei-eters van Winkel-Sint-Kruis 71 73 de Scheirder 140 ter Sehelling. Schel- lingerland 89 Schelle 230 , 239 Schelt inga 239 Schepens 146 de Schepper 139 Schermerhorn.. . . 6 , 63 Scherp , Scharp, Scarp 179 Schiedam 66, 67 Schiermonnikoog.... 88 Schijndel 67 Schijters van Gierle 71 , 72 Schink-eters van Sinaai 73 Schipgaernemaeckers van Oudenburgh . . 76 de Schodt 134 de Schoenmaker 140 Schokkers van Hau- wert 63 Schollaert 144 Schoondijke 86 1 Schoon heere 134 Schortens 57 Schotsaert 144 Schotters van Douay 76 Schraagsma 237, 238, 245 Schrijfsma 245 de Schrijver 140 Schuermans 182 Schuurman, Schuur- maus 194 de Schuyter 141 Scipheereu van der Muus 81 Scipper Eeme 270 Scipper Hornmo 270 Scipper Oenthie 270 Scipper Sybren 270 Seakele.. *221 , 229 , 230 Seegersma 159, de Seeldraeyer 140 Seerp.... * 202 , Set'ke 210 Segaert 144 , 145 Segehard , Sieghart . . 145 Seger 159 Segerik, Zegerijk.. . . 204 Segers 159 Segersma 159 Segertje 159 Segher 158 j Seghers 146 , 158 Sengw arden 57 Serbruyns 147 Serdobbel 147 Sergeaut 140 Sergeys 147 Sergiewevers van Zele 73 Seruiclaes 147 Serreyns 168 Servaes 147 's-Gravenhage 193 's-Heerenberg 193 Sherrington 103 's-Hertogenbosch .... 193 Sibbe 230 Sibbel 274 Sibbele, Sibble 214, 221 , 227 , 230 Sibbeltsje (Sibbeltje) 207, 210, 217, 250 Sibe, Sibo, 210, 229, 231, 235, 253 Sibet Kistemaker. ... 269 Sibinga, Sibenga. ... 235 Si bout, Sigbald 201 Si brand , Sigebrand , Sigbrand 201, 210, 233, 235 Sibrechta, Sigbrechta 233 Sibrechtje 250 Sibreu , Sybren , Sigbern, 201, 202, 233,249,251,252, 253 Sibrich, Sigburg 203 , 277 Sibrichje 203 , 250 Sieger, Siger 159 Siegerke 159 Siegersdiep 159 Siegersleben 159 Siegersma 159 Siegerswfilde (Siegers- woude) 159 Siegfert, Segevert. . . 206 Siegfried 206 Siegrich 204 Sierk , Sjirk , Sigrik 133,202 204, ' 226 , 233 Sieuwertsz .... 206 , 209 Sievert, Sieuwert.. .. 206 Siewerts , Siewertz 206 , 209 Siger , Sieger 159 Sigera 159 Sigera-state 159 Siger ik 133 , 204 Sigurd 206 , 233 Sigurda 206 , 233 j Sigwald 160 Siike ierdapels van Koudum 37 Sijmen van Neele Kee'n Pieters Dirk 176 Sikken van Moerzeke 73 Sillenstede 57 | Simoens 146 , 147 Sinaai 73 Sine 235 Sinia , Sininga 235 ( Sinjoren van Antwerpen 5 72 Sint-Amands 73 Sint-Anna-Parochie.. . 36 Sint-Anna ter Mude 77 Sint-Anthonius 73 21 Sint-Bonifaciu»-bron, -fontein 290 Sinte-Orsele-kleaater, -poel 281 , 282 Sint-Gilles 73 Sint-Jacobi-I'arochie.. 36 Sint-Jans Steen 77 Sinl-Maartensmanueii van Utrecht (52 Sint-Marie-kerke .... 116 Sint-N icoiaas 73 Sint-Oeden Ruile .... 67 Sint-yuintens Lennik. 73 Siut-W'inoks Bergen 6, 95 Sippe, Sipke.. 220. 230 Sirck , Zierck , Syrick (Sierk , Sjirk) 274 Site 241 Sittavil 67 Siudl» 209 Siurtz. 209 Siut 207 Siuts , Siulz 209 Siwrilesnin, Siwrdisma, Siwrilsma 209 Sjaard 205 , 233 Sjef 150 Sjerp 226 Sjoerd, Sigurd 202 , 226 , 233 , 265 Sjoerda 209 Sjoerdenia 209 Sjoerdina 208 , 227 Sjuerdinga 209 Sjoerds 207 , 209 Sjocrdsma, 209 Sjuerdtsje (Sjoerdtje , Sjoerdje , Sjoertje) 205, 208 , 217, 226 , 227, 233 Sjoers 209 Sjolle 212 Sjoorda 209 Sjouke 215 Sjoukje , Sjouk 184 , 220, 250 Sjiik 202, 273 Sjürd 207 Sjutte, Sjutsje, Sjnttsje, Sjute. 208, 217, 233 Skepen van Wieringen 63, 83 Skerinestic 120 Skiepebingel» van Soetaerl 144 Hyum 35, 37 Solke, Solco.. 215 281 Skiepekoppen va» Sondel, Sendel, Sin- Birdaard.. ,.36, 49 del 285 Skiepeloarten van Sophie van Geldorp Wnrn9 8 , 37 Dircs Sjoncheren Skierroeken van Balk soens dochter 184 , 194 36 , 37 Span 102 Skilingen 89 Spanga 102 Skraerder Hol, Scraer- Spanghem 97,101 dera Hol 287 Spanheim 102 Skytsloelen van Ak- Spanhemins 102 kruni 36 , 42 Spanjaardeu van As- Slapers van Veurne, sendelft 63 Slaepers van Vnerne 76 Spanninga 102 Sleedingen, Sleidinge 81 Spannum 36, 102 Sleepsloflen van Dron- Spanogbe 141 rijp, 36 Span» 102 Slees»ijk 271 Speeckaert 144 Slekkentrekkers van Speelman. . . 140 Konse 73, 79 Speelmakkers van Sleuteldragers van Betiningbroek 63 l.eiden 66 Speelzakken van Hoog- Slijkneuzen van Weert straten 73 in Kleiii-Brabant. . 73 Speerebrekers van Slooten 32 Ryssel 76 de Sloovtr 141 Speknekken van Leeu- Slotsm» 245 warden 8 Sluis, Sluus, in Vlaan- de Spiegelaere 140 deren 67, 81 Spillemaker 134 Smuliuggen van Grijps- Spinsekken van Win- kerk 56 sum 36 , 37 Smedcma 237 Spikeroog 88 Smeerkoek-eters van Spreeuwen van Win- Moerbeke 71, 73, 79 kei 63 de Smedt, de Smet.. 139 Staelens 146 Smelten» 193 de Siaercke 141 Smeuninckx 193 Siallinga 240 de Smidt 134 Slampaert 144 Smolders 140 Stapele 121 Smousen van West- Stappaert 144 Malle 73 Stark , Sterk, Sterck 182 Smulders 193 Statema 239 , 246 de Smjttere 134 de Staute 141 Sneek... 7 , 8 , 14 , 15 Stavart ... 122 Snirt van de Rijp... 63 Staverei 14, 30 Snoeck 143 Steenbeek, Steenbeke 118 Snoeken van de Rijp 63 Steengooiers van Snoek-eters van Aksel, Wormer 63 Snouck-eters van Stee nek wakkers van Acxele 77 , 78 Alkmaar 63 Soepweikers van Mol 72 Steenkooper» van Soepzakken van Hever 73 | Zierikzee . . 67 Steen uffel 73 Steen voorde 95 Stekene 71 , 77 Sterks, Sterckx, Sterken 182 Steuren. Steurvangers van Kampen 5, 59, 60 Stevens 146, 147 Steyaert 144 Stieurokkes . . . 121 , 124 Stiens 35 Stienstraei 120 Stienvelt 120 Stiermans van Wen- dune 77, 78 Stijf koppen (Friesche) 83 Stippers van Lollum 36, 46 Stoffels 146 Stokvisschen van Deventer 59 StrAnjutten van Mak- kinn 36 , 44 Stridaker 120 Stridland 120 Stripe 121 Strobbel 134 Strontboeren van Hoboken 72 Stroobossen van de Zijp 63 Stroobranders van Sint-Quintens-Len- nik 73 Strooplikkers van Zaamslag 67 Stroppedragers van Gent 72 Struiven van Brecht 73 Stuurlieden van Wenduine 78 de Stuvnder 134 Slyn Reinerts wedue 264 Suameer 36 , 46 Suffridus, Suffried 207, 265 de Surgeloose 141 Suster Ansck 265 Swaantina 228 Swaantje 227 Swaentje 132 Swanelt 201 Swanhilde .... 190 , 201 de Swarte 134 Swenelt. 183, 190, 201 Sweuelt wilen Henrics Mortels dochter 183 , 190 Sweitae.. 220, 223, 224 Swithburga 201 Swobke 220 Swobkje 223 , 224 Swyngedauw 134 Syard upper Wasa , Sjaerd oppe Weaze 261 Sybe van Hallum ... 271 Svbet Wagener 269 Sybilla 207 Sybillus 227 Sybout, Sibout. ... 224 Sybraud , Sibrand . . . 227 Sybren 212 Sybren Wever 267 Sybren Wielmaker.. . 269 Sybrichje 233 Syds Wybez 258 Sygersma 159 Symen , Sigman . .: . 201 Symon Lambrechts Langsmeedssoen. . . 179 Symon Zweertslager , Symon Swtrtfeger 268 Syoueke 273 Syoueke Metzeler.. . . 266 Sypt Unama, Sibalt Oenama 265 Syrick Scomaker . . . 267 Systelmans 193 Svtse 215 , 221 , 223 , 224 , 241 Svtsema , Sytsma 236, 241 S\ tske 220, 227 Sywert Molner 269 Sywert van Holwert 271 Syword Seutemaker.. 267 Sywrd Sickez 258 Sywrd , Syord, Syword 274 Tnartebakkers van Meenen 74 Taco 227 Tade, Tado 230 de Taeye 141 Take Tymerman .... 266 Tamme 212 Tancmar 201, 202 Tanis. . 259 Tardinghen .... 96 , 98 Tarwelant 120 Tate 98 Tatinga villa 97 Tatinghem 97 de Tavernier 140 Teade 230 Teake 223 Teakele 214 Teatske 220 , 223 Teetaert 144, 145 Tegelbakkers (Teghelbackers) van Stekene 71 , 77 Teirlynck 137 Tem, Tamkje 185 de Temmaeker 134 Temmerman 139 Temseke, Theemsehe 71 , 73 , 81 Ternaard 36 Ter Oele 237 Terpsma 245 Terpstra 237 Tet, Telte, Tetsje.. . 230 Tétar 145 Tetbard 145 , 201 Tetman 201 Tetta 230 'lVxbrighe 121 Texel 63, 83, 89 Thalheiin 126 Theekisten van Binne- wijzend 63 Theemsehe , Temseke 71 , 73 , 81 Theodo 230 Theresia 210 Thetinga-sate 239 Thé-unken van Hiude- loopen 29 Thiadlef 201 Thiadlindis 201 Thiadinar 253 Thiadrik, Theodorik 202 , 249 Thieda , Theoda 231 Thiedhart 236 Thiedo 230 Thijs ... 228 Thjeunkeu en Thjoaten van Hindeloopen... 29 Thomas, Maes 179 Thomas Mesmaker.. . 269 Thomas Schlevswick 257, 271 Thoolnaars van Rep- pelmonde 77 Thorbodesaem, Thor- bodeshem 127 Thorbodo 127 Thorhout, Thorout 77, 78 Thorigny 110 Thunnm 57 Tialcke-moer 264 Tialle Hansa 259 Tiard Bauckez, Tjaard Baukes. . . . 258 Tiard Burmannie, Tjaard Burmania 257 , 260, 2«1 Tiard . Tvard, Tv Bert, Tsjaerd (Tjaard) 273 Tibbaerl 146 Tiberiua 207 Tiebbe , 1'sjebbe (Tjebbe) 262, 273 Tiede 212, 230 Tielman 194 Tienen 73 Tiensma, 237 Tiepke, Tsjepke (Tjepke) 273 Tiepke Jelles 259 Tierck , Tajerk (Tjerk) 273 Tierck Scherrier .... 268 Tierck Tapper 268 Tierssoene 147 Tiete 212, 221 , 225, 228, 230 Tielhe Tiercks, Tiete Tjerks 258 Tielje 231 Tieljerk 36 Tillema 239 Timen 227 Timotheus 227 Tine, Tynke.. . 217, 251 Tisselt 72 Titu» 225 , 228 Tjadmer 253 Tjeerdsma 286 Tjeeunken, Tjeunken van Hindeloopen 14, 29 Tjokkers van Aren- donk 72 Tobbedounsers (Tobbedansers) van Har- lingcn 5 , 14 Toddington 129 Todiucthun 108, 106, 129 Toerkefretters van Wirduin 36 , 50 Toermjitters van Oldeboorn .... 84 , 40 Tolle 212, 249 Tolleuaere 140 Toovenaars van Schiedam .... 66 , 67 ■ 71 Tooverheksen van Onkerzeele. . . 71, 73 Top 184 Torenblusschers van Neerpelt 73 Torenkruiers van Zierikzee 67 Tolendal 117 Tourlincthun 103 Truanbokken van de Helder 63, 89 Tramezeele 113 Treeake 210 Trelinghem 97 Trensaerl 144 Trculeuaere . . . 134 Troelstra 237 Trossaert 144 Trotlers van Deatel- donk 73 Trny 132 Trye-hoarne-finne. ... 120 Tryn 274 Trynes 185 Tryn Gaeles 264 Tryn Gernants 264, 276 Tryn Heyndricks.. . . 258 Trvn Hermane 260 , 261 , 264 Trvutsje (Trijntje) 217 , 228 , 250 Tserclaes 147 Tservranckx 147 Tsjaerd (Tjaard) 202 , 235 Tsjaerda (Tjaarda)... 235 Tsjalf, Thiadlef (Tjalf) 201 Tsjalke (Tjalke) 215 Tsjalle (Tjalle) 212 Tsjalling (Tjalling) 126, 127, 216, 227, 272 Tijamke , Tzamck (Tjamke) 278 Tsjamme (Tjamme) 212, 253 Tsjeard (Tjeerd) 202 , 236 Tajeardtaje (Tjeerdje) 217 , 250 Tsjebbe (Tjebbe) .... 212 Tsjepke (Tjepke).... 215 Tsjerne (Tjerne) . . . 202 Tsjerk (Tjerk) 202, 205 Tsjerkeburren (Kerke- buren) 292 , Tsjetske (Tjetske) ... 250 Tsjettelfeart (Ketel- vaart) 291 Tajibbe (Tjibbe) .... 207 Tsjiiafordounsers (kaasverdanaera) van Grouw... 36, 41 Tajilse (Tjitse) 215, 221 , 230 Tajitske (Tjitske).. . . 250 Tajitte (Tjitte) 212, 221 , 225, 230 | Tsjoaten van Hindeloopen 29 Tsjoensters van Molk- werutn 36 , 48 , 67, 71 Tubersent 127 Tulen van Wieringen 63 Tunsingers van Cleverns 57 de Turck 143 Turken van den Andel 56, 71 Turken van Glabbeek 71, 78 Turken van Opperdoes 63, 71 Turnhout 71. 72 Tuuschers vau Theem- sehe 81 Tvvisk 63 Tyalle Smid 267 Tyalle, Tsjalle (Tjalle) 273 Tyatye Marlena. . . . 274 Tyburn 117 Tyesse Mennes 258 Tyesse, Thyesse, Tajesse (Tjesse). . . 273 Tyeths moer 264 Tyuke, Tine 217 Tzalingh 272 , 273 Tzalingh Tiebbez (Tjalling Tjebbea). 258 Tzem, Tajam (Tjam) 273 , 274 Tzomme 273 Tzomme Baeker .... 266 Tziim, Tjum... 34, 40 Ubbo 221 Ublant 202 Ubo 229 Uddel 60 l'dernaii van Thefelen 181 , 190 Udemau, Udo 190, 194 Uffo 115 Ugo 233 Uilen van Hindeloopen 30 Uilen van Jisp 63 Uileu vau Lutjebroek 63 Uilen van Wormer.. 63 Uilke, Uiltje, Uiltzen 230 Uitgeest 63 Uke 250 Ulbern 202 Ulfbold 201 Ulo 230 Umberto 169 Une 235 l'nia, Uninga 235 Upen 127 Upke Scutefergier . . . 269 Upke Smidt 266 €reterp 34 Ursem 63 Ursula-klooster, -poel (Sinte) 281 , 282 Uskwerd 56 Utrecht 62 Utrechtsche Vlamingen van de vier Ambachten 81 Uulke (Uilke) 220 Huikje (Uilkje) 250 Uultsen 221 Vaartkapoenen van Willebroek 78 Vachtploters van Po- peringen 81 Vachtpluckers van Po- pervnghe 76 , 79 , 81 de Valck 143 Valkenberge 116 Valom 36 Van Acker 134 — Alteina 153 — Assen! 236 — Cauwenberghe . . . 134 — Cuyck 138 — den Abeele 134 — — Kerckove.. . . 134 — der Colme 134 — — Veene 134 — de Velde 134 W alle 134 — Eeke 134 1 — Klslandt 134 — Graefschepe 134 — Heeghe 134 Vanpoel, Venpoel . . . 128 Van Velsen 236 Varinckdorsrhers van Haurdeghem 73 Veenwouden 36 Yeesaert . . . . 144 Venloo. . . 67 Verbout Boeckbinder 269 Verclytte 134 Vergrietens 185 Vergulder 139 Verlincthun 103 Versla vel 134 Verwaten lieden van Werveke 81 Verzeylders van Heyst 77 Veurne, Vuerne 76, 78 Victor 159 , 204 Vier-Ambachten 81 Vierberg 116 Vierhornstic 120 Vijfeiken, van Vijfey- ken, Vijfeyken.. . . 180 Vijgen van Enkhuizen 63 de Vincke 143 Vinckevleugel 134 Vincquestraet 120 Vinkeu van Broek in Waterland 63 Virginie , Virse 150 de Vis 143 Vischteven van Eg- mond aan Zee 63 , 64 de Visscher 140 Visschers van Blankeu- berghe 77 Visschers van Maria- kerke, 71 , 73 Vitringa 113 Vlaardingen. ... 66 , 67 Vlasblooters van Zele 77 Vlashalen van Oiide- Bildtzijl 36 Vleesehauw er 140 Vleesch-eters van Driel 60, 61 Vleet van Vlaardingen 66 , 67 Vleurinek 146 Vliegenvangers van Konse 73 , 79 Vlieghe 143 de Yliegher 141 Vlodorp , Vloedorp . . 189 de Vogelaere, de Voghelaere 140 Volbriugen, Folk- breehtingen 278 Volckeryk 167 Volekrik 146 , 164 , 166 Volkaerts 278 Volkering 278 Volkerinkhove 278 Volkers 278 Volkerswurth 279 Volkert 100, 146 Volk van Klaas Kompaan van Oostzaan 63 Volkwardingen 279 Vollbeding 278 Vollmaringen 278 Volmerinck,Volmerink 278 Volquardtsen 278 Voorvechters van Cas- sele . . . . 76, 78 , 82 de Vos 134 , 143 Vranck 189 Vranck van den Dijck 181 , 189 Vraucki 146 Wandel Jan Em- ' Welling 157 Vranc Thuyns 189 brecht» dochter Wellinna 156 de Vreese 148 183, 190 Wellingborough 157 Vrientken Vrients van Wandel t Wendel , Wellingen 157 Doemen 175 Wendela 190 Wellinghusen 157 de Vriese 143 de Wandeleer. 141 Wellington 157 het Vrije van Brugge Wannevliegers van Welliugsbüttel 157 76, 79 Venloo 67 Wells 157 Vrou Jacob 184 WarJer 63 Welma 156 Yuerne, Veurne 76 , 78 Ware 112 Welmoed 201, 203 , 233 de Vnlder 141 Warfum 56 < Welmoedlsje (Wel- Vulders van Caprycke 77 Warga 34 moedje) 203 de Vylder 139 Warham, Warhem . 128 Weitje 156 deVyncke.... 138, 143 Warinc 112 Wemaar, Wemaars- Warincihnn 103 kapel 95 Waas, Waes ... 76, 78 Wavnaslhun, Warnes- Wemeitje 233 Waasten, Wae9tene77. 106 ton., 106 Wenduine 77, 78 Waehtebeke 73 Warneton 106 Wentje 132 Wachtum 87 Warns 8 , 37 Werinhad 201 Wackestraet 120 Warnsath 57 Werkendam 67 Waequinghen. .. 96, 106 Warnsborn 117 Wer'.eke 77, 81 Waddewarden 57 Warris 259 Wessel 214 Wadenthun 113 le Wast 128 Westergoo 86 de Wagenaere, de le Wat 119 Westerhove 115 Wa^eneire 140 Waterdal 117 Westhove 115 de Waele 143 Waterrotten van West-Malle 73 Waermoes-eters van Akersloot 63 Weststraet 120 Coolkercke 77 Walse 214, 221 Westzaan 63 Wafel-eters van Waltie (Watse) 273 de Wevere 140 Heltinne 81 Wattie Sentmaker .. . 269 Whiting, Whitting.. 156 Wagenaar 140 Wautcr 159 Wibe, Wybe 161, Waghestraet 120 Wimters 145, 158, 160 239, 253, 262 Wanner 140 Wayenbnrg 134 Wibrand, Wybraud, Waldbert 160 Weert 6, 67 Wigbrand 201, Waldburga 160 de Weert 140 227 , 234 Waldger 201 Weert in Klein Wibren , Wybren , Waldman 160 Brabant 73 Wigbern 161, 201 , Waldomar .... 160 , 165 Weetstraet 120 202 , 204 , 224 , 234 Waldrade 160 Weidum 36 Wibrieh, Wibrichje Waldraven , Waltram 165 1 Weims 127 227, 234 Walinï 126, 216 Weilse 221 Wicholt 201 Wallaert 134 Welke 157 Widinghem 127 ■\Valle 121, 213 Welkenraedt 157 Wido, Wito', Wyt.. 127 van de Walle 134 Welle, Wello, Wel, Wieldraaiers van Walleken 132 156, 157 Heusden 67 Walleshouck 121 Wellecomme 134 Wielman 194 Walrickove 121 Welleke 157 Wiemer 145, 233 Walsrhaert 144 Wellekens 157 ; Wier 246 WMterswSld (Wouters- Wellema 156 Wiere 119 wonde) 160 Wellen 157 Wierema, Wierma... 246 Walther, Wolther Wellens 156 Wieringa 246 159, 160, 165, 234 Welles 156 Wieringen 63, 83 Walttruda 160 Wellinck 145 Wiersnia 246 Wierum 34 Wigbercht, Wibert. . 161 Wigbrechta 234 Wigbern, Wibren 161. 284 Wigbold 201 Wigbrand, 234 Wigersma 236 Wiggele 214 Wigle Scomaker 266 Wigle Sywrdz 258 Wigmar, Wimer 160 , 233 Wigmod. . 201 Wignand 160 Wijnzuipers, Wvnzupers van Hulst ... 77 Wike 250 Wilbald , Willebout. . 191 Wilbrecht 191 Wilcke Goltsmid .... 267 * Wilderen 111 Wildjes van Groot Schermer. ... 63 , 64 Wilhard 145 Wilhelma, Wilhelmina 234 Wilke 272 Wilke Folkerts 258 Wilke llogdrager. ... 269 Willaert 144 , 145 Wille 150 Willebroek 73 Willeken 191 Willeken van Ghemert 181, 191 Willem, Wilm, Wilhelm 98,149,150 161 , 184 , 191 , 201, 234, 249, 252 Willem Albertz 258 Willem Boyfaessoen van Eyke 180 Willem Corlsmet.... 181 W'illem den Weder wilen Dirc Sv*eeders- soen 180, 195 Willem Diddenssoen van Grotel 179 Willem Fleyshouwer. 268 Willem Gerits Tsweertssoen 177 Willem GhevartsLuten Medemanssoen 177, 194 Willem Heyndrickx.. 258 Willeminn 184 Willetnke 234, 250 Willem Meynsen. . . . 178 Willem Porter, -Poer- ther 269 Willems 145, 149 Willem soeu Jan Tou- wer» 175 Willem Stoi 182 Willem van der Rijt. 180 Willem van Eyke soen wilen Henrix Boyfaes van Eyke. . . . 179 Willem Wever 267 Willem wilen Noyen van Doemen 179 Willing 150 Willing:i 15° Williak 150 Wilmar 191 Wilmink 98 Wilrijk 72 Wilrik 100 Wiltjaghers van Malde- ghem 77 Wilisje (Wiltje) 220 Wim , Wirnke 150, 249, 250 Wimar 132, 233 Wimer.. 132, 145, 233 Wimille. 119, 124, 128 Winaldum 34 Winaud 276 Winantsrade, Wynants- raede 161 Windmakers van Hen- geloo 59 Windmakers van Sluis 67 Windmill 128 Wind mille 124 Winkel 63 Winkel-Sint-Kruis 72, 73 Winsum in Friesland 36, 37 Winsum in Groningerland 56 Winnoksbergen, Win- noxberghe 6, 95 WTinthus 121 Wirdum 36, 50 Wissaert 144 Wissau, Wissant. ... 119 Wisse 132 Wita 234 Wite, Wito, Witte 230, 234, 241 Witema 156 Witertbun 113 Witestraet... 120 Witheri, Witert . . . . 113 Wit heringa 113 Witikon, Witinchova 157 Witinga 156 Witmakers van Zuid- Laren 56 Witslien. 121 de Witte 141 Witte Dirck . 262 Wittevronghel 134 Wittigteu van Belle . 82 Witum 156 Witzaud 119 Wobbe, Wop, Wopke, Wubbo 210, 213, 230, 252, 253, 234 Wobbele 214 Wobbeltsje(Wobbeltje) 226 Wobbiua 227 Wobke, Wopke 253 Wolbern 201 Wolbraud 201, 210 Wolbrecht 201, 210, 212, 234, 252, 253 Wold 274 de Wolf 143 Wolfaartsdijk 166 Wolfaert 145, 164, 166 Wolfert, Wolphert. . 160 Wolfgang 166 Wol 1 ham 121 Wolhus 121 Wolfram 166 Wolmoed 233 Wolspiuners van Besschei 71, 72 Wolter 159 Wolter Janz 258 Wolter Slotemaker . . 269 Wolterinck, Wolterink 160 Wolters 160 Woltersen 160 Woltershausen 160 Woltersum 160 Wopke 226 Workum 14, 28 Wormer 63 Wormerveer 63 Worp 202 Wortelkoppen van Onze-Lieve-Vrouwe- Parochie 36 Wortel* van Hoorn «3, 71 WortelsvanNinove 71» 73 Wouden (de Friesche) 86 Woudrichem 67 Woudsend 37* Wouter 159, 234 Wouteringen 160 Wouter Maessoen die ha»»dschoemeker van Son 179 Wouters 160 Wouter Stox 182 Wouter Terlink... . 181 Wrangero 88 Wroeiers van Scher- merhorn. . . 63, 6 4 Wybe Kistemaker. .. 268 Wybe Molner 268 Wybe Saekisz 259 Wybe Saecklez 258 Wybe Tymrnerman . . 267 Wy bi nga 239 Wybrand 227 , 234 Wvbrand Scomaker. . 267 Wybren 253 Wybren Bowtsma. . .. 260 Wybren Kistmaeker . 269 Wyckaert 134 , 144 Wylre» Wyler 111 Wynant, Winant. . . 160 Wynants 145 , 146 , 160 W.vnhounen van Wei- 'dum 36 Wyuthie (Wyntsje). . 273 Wypkje 227 Wysquedal 117 Wyt 156 Wytema 156 Wyten , Wytten.. . 156 Wvthie Calcraaker.. 269 Wythie (Wytse) 274 Wvtinck 145 , 156 Wytke, Wyttie 156 Wytsehaete 157 Wytse , Wytso 156 , 203, 215, 221, 224, 229 , 230, 234, 250 Wytsma 141 Wyttinga 156 Wytwerd 157 Wytynck 156 Wytz 274 Wytz Jongema 260 Wubbo 230 Wuiten van Harame 73 Y, Ye 121 Ybe , Ibe 212 Ybeltsje, lbeltsje 203 , 214 Yben 236 Yble, Ibele .. . 203, 214 Yde van Roessel .... 181 Ydssche Wageuaer.. . 269 Ytke 220 Yke 220 Ylsl, Ylts, Drylst, Drylts (IJlst) 14, 20 Ymck Joenke wedue 264 Ynse, Ynsen 214 Ynskje 231 Ynte 214, 228 Yntse, Yntsen 215, 220, 273 Ype, Ipe 212, 236 Yperen , Iperen 74, 76 Ypes 236 Ysbrand (IJsbrand) 166, 201 Ysbrandi 166 Ysbrandsz 166 Ysbrant Drager 269 Ysbout (IJsbout) .... 189 Ysbout Dirx Snoexsoen van den Zautvoert 189 Ysebaert 145 , 149 , 164, 162 Ysebout 175 Ysebrand 166 : Ysebrant 146 Yserbyt 134 Yslanl 205 iYtsen, Ytzen.. 132, 216 i Ytsje 231 Yzegrim 166 Zaadsraa 245 Zaagsma 245 Zaandam 63 Zaandijk 68 Zand-eiers van Grimbergen 72, 73 Zandpissers van de Zijpe 7 , 63 Zeelepers van den Briel 66 , 67 Zeger 159 Zegerik 204 Zegera 159 Zegerscapel 159 Zegertje 159 Zeghers 159 Zele 73, 77 Zeurooren van Koog aan de Zaan 63 Ziefersöker van Waddewarden .... 57 Ziegersma 159 Zierck Wagenmaker . 267 Zierikzee 67 Ziger 159 de Zijpe 7 » 63 de Zitter 134 Zoersel 73 Zotjes vau Hondschoote 82 Zots van Merris .... 82 Zots vau de witte torre 82 , Zotten vau Brugge.. 72 Zotten van Hekelgbem 73 Zotten van Ronse .. . 73 Zotten van Wachte- beke 73 Zont-Leeuw 73 Zoutzieders van Biervliet 76 Zuid-Beveland 83. Zutfen 60, 87 Zuthove 115 Zutkerke 116 de Zutter 1*49 de Zwaef 143 Zwartsluis ...... • 59 Zwolle 5 , 28 , 59 Zylma 239 Zylsina 246 Zvlstra 237