1069 ij/ S. D. A. P. had dus een punt op haar program, dat de ontwikkeling naar het socialisme tegenhield. Bovendien is de eisch, behalve-tegen de richting der ontwikkeling ingaand, ook onuitvoerbaar. Hij paait de pachters met iets, dat onder het kapitalisme niet bereikt worden kan. Want nooit zullen zij, die onder het kapitalisme de macht hebben, hem toestaan. Hij moet dus waarlijk reaktionair genoemd worden. Want bij reaktionaire maatregelen gaat dit altijd samen : ze zijn onwenschelijk, omdat ze de maatschappelijke ontwikkeling terug willen draaien; en daardoor juist zijn ze ook onuitvoerbaar, en stuiten op de werkelijke machtsverhoudingen af. Onwenschelijk en onuitvoerbaar houden ze dan, als ze toch gepropageerd worden, het eene tegen, dat alleen wèl verbetering brengt 1 de bewustwording van de noodzakelijkheid van het socialisme. Aan de pachters beloven wat onuitvoerbaar en onwenschelijk is, is ten slotte iets, dat niet alleen het socialisme schaadt, maar ook hen zelf. Het geluk en de welvaart, die wij hun beloven, zouden toch niet komen, — en de eenige werkelijke uitredding der pachters, het socialisme, zou zijn vertraagd. En niet minder gelden deze bezwaren van het andere punt: de uitgifte van grond aan landarbeiders. In kleine stukjes zou de gemeente haar grond verbrokkelen, talrijke kleine pachters zouden ontstaan, die met alle middelen kleine bazen zouden zien te worden arbeiders zouden gaan uitbuiten, als zij konden, en andere belangen zouden krijgen dan de arbeiders. Het klein bedrijf zou zich ontwikkelen door toedoen van de arbeiderspartij, terwijl toch een der voorwaarden voor het socialisme de ontwikkeling van het grootbedrijf is I En de kleine boer, in den kapitalistischen concurrentiestrijd gebracht, zou zich afbeulen, zooals alleen een kleine boer het doet, .... door ons toedoen. Twee reaktionaire programpunten dus, die niet vóór het socialisme, maar er tegen werken. Daarom verklaarde schrijver dezes, Marxist, zich er tegen en stelde opheffing van die punten voor. Troelstra ijverde heftig vóór hun bewaard blijven, o.a. met deze woorden, die het karakter van het zulke door de regeering en de directies zouden zijn bestreden. Wij laten hier alle nadere bespreking van de zaak weg, vast staat, dat deze daad tegen de besluiten en de taktiek der organisatie inging. Troelstra dacht blijkbaar, dat hij met deze persoonlijke daad van hem de beweging, die naar zijn meening in een slecht spoor ging, in een goed kon krijgen. Hij schreef blijkbaar aan een persoon een macht toe, die een persoon, in de arbeidersbeweging althans, niet hebben kan. Dit is een kenmerk van het Revisionisme, tegenover het Marxisme. De Marxisten meenen, dat de taktiek der arbeidersbeweging, die zij zich zelf oplegt, niet door één man gewijzigd worden mag. De Revisionisten, dat het individu er buiten kan gaan, en dat hij, door er buiten te gaan, voordeel brengt aan de arbeidersbeweging. De daad van Troelstra was, in het klein, gelijk aan de daad van die socialisten, in Frankrijk, die, terwijl hun organisaties besloten hebben niet deel te nemen in ministeries, dit toch doen, meenende daarmee het proletariaat van groot voordeel te zijn. Tot nog toe zijn, zooals bekend, die individualistische pogingen van Revisionisten, nog niet goed voor het proletariaat afgeloopen. Zij hebben verwarring veroorzaakt, en de personen, die die proeven namen, hebben niet het proletariaat verder, maar zich zelf buiten het socialisme gebracht. Zoo heeft ook de poging van T., zijn ingaan tegen de besluiten van zijn partij en het Comité van Verweer, geen licht en voordeel, maar schade en verwarring geschapen. Dat alléén iets doen, dat naar eigen ideeën (die niet uit de organisatie, haar algemeen karakter en wezen voortkomen) de arbeidersbeweging tot iets dat men persoonlijk wil, drijven en dringen, het persoonlijk zoogenaamde „leiding geven", dat zullen wij in den loop onzer beschouwingen nog vaak als het karakter van het Revisionisme zien. Het Revisionisme, — dat niet gelooft in de Marxistische leer, dat alleen die daden slagen, die gedragen en gestuwd worden door de ontwikkeling der ekono- mische krachten in dingen en menschen, — moet gelooven dat menschen, individuen, wonderen kunnen verrichten, ook al gaan zij tegen die krachten in i). De Marxisten zijn, onmiddellijk en later, scherp tegen deze individualistische daad van Troelstra opgekomen. Voor hen was deze geheele actie van de Nederlandsche arbeiders, ja, een misschien te vroege, maar toch ook niet door hen uitgelokte, uiting van kracht, van strijdlust en wil; een, gegeven de verhoudingen, noodzakelijke strijd, waaraan wij, toen wij ons eenmaal hadden verbonden en verbonden bleven, met alle kracht moesten meedoen, en die geen enkele van ons op persoonlijk initiatief, langs onorganisatorischen weg mocht tegenhouden. Hier, in dit optreden van Revisionisten en Marxisten, ziet men ook weder het groot verschil tusschen hen. De eenen verwachten veel meer van een persoon, die zich als een koning boven de massa verheft, de anderen zien in de kracht van zulk een, voor zoover hij zoo handelt, geen heil. Integendeel, zij meenen, dat zulk een optreden grocte schade aan de arbeidersbeweging brengt. De drie tot nu toe behandelde voorbeelden: de Schoolkwestie, de Agrarische kwestie en de Algemeene Staking geven den lezer al een goed beeld van het verschil tusschen de groote richtingen in de sociaaldemocratie. Bescherming van pachters en geven van grond aan landarbeiders, ook tegen de ontwikkeling der maatschappij naar het socialisme in. ... Bereidwilligheid om sektescholen te steunen, ook als men weet dat het klassebewustzijn wordt verstikt door die daad.... Persoonlijk optreden ook tegen het karakter en den I) Eens en voor goed wijzen wij er hier op, dat in de woorden en geschriften van Revisionisten dikwijls wel theorieën van Marx te vinden zijn. Maar het is naar hun daden dat men zien moet. En met deze blijken zij niet aan de theorieën van Marx te gelooven of ze niet te achten. Deze opmerking hier moge gelden als waarschuwing voor den lezer tegen het onder Marxistische taal verbergen van revisionistische daden. wil der organisatie in. Dat zijn alvast drie karaktertrekken van het Revisionisme, waarin het Marxisme het ten felste bekampt. IV DE NIEUWE PERIODE. VEROVERING VAN DE MACHT DOOR HET REVISIONISME i. De persoonlijke politiek Er hebben nog andere botsingen toen tusschen de beide richtingen plaats gehad, maar wij meenen dat de bovengenoemde kunnen volstaan om den lezer van den aard van den aanvang van den strijd, een denkbeeld te geven. Na deze laatste botsing begint een andere periode van den strijd, begint die strijdwijze van de Revisionisten tegen de Marxisten, die ten slotte tot de scheuring, die nu plaats vond, heeft gevoerd. Om dit duidelijk te maken moeten wij van het karakter van den strijd nog iets zeggen, dat wij tot nu toe hebben verzwegen. Het is het volgende: Van den aanvang af heeft de leider der Revisionisten, Troelstra, getracht in de debatten over de partijtaktiek persoonlijke elementen te brengen 1 Van den aanvang af, maar meer en meer, heeft hij het voorgesteld of de strijd der Marxisten er een was tegen hem, heeft hij geklaagd dat men hem wilde verdringen, heeft hij de vertrouwenskwestie gesteld. Tegen de zoogenaamde „Nieuwe-Tijd"-groep, tegen de redacteuren van het maandblad de „Nieuwe Tijd", vooral tegen Henriette Holst, F. v. d. Goes, H. Gorter, tegen Pannekoek, ja letterlijk tegen allen die voor het Marxisme tegen het Revisionisme schreven, heeft hij het argument gebruikt, dat zij niet tegen een richting maar tegen personen streden, dat hij het mikpunt onzer aanvallen was en dat men hem als leider vertrouwen moest. Dat element heeft, van den aanvang af, den strijd der richtingen verpest, en hem voor ons zeer bemoeielijkt. Gij moet hierbij bedenken, lezer, dat de beweging in Holland nog altijd in haar kinderschoenen is, dat de massa's nog altijd niet door haar zijn aangegrepen, en dat dus een dergelijk bederf van den strijd door persoonlijke elementen hier niet wordt uitgewischt door den breeden omvang van den strijd, integendeel wordt toegespitst door de kleine verhoudingen — en dus veel gevaarlijker is. De Marxisten van hun kant, Roland Holst, Pannekoek, Van der Goes, Gorter e.a. hebben zich altijd van dergelijke argumenten ver gehouden. Een enkel te scherp woord moge gevallen zijn, nooit is een aanval op een persoon gedaan of beproefd, dan voorzoover die persoon bepaalde beginselen, een bepaalde taktiek vertegenwoordigde. Het ligt in het karakter van de theorie en de praktijk, die den naam van Marx dragen, om zoo zeer genoeg te hebben aan de feiten, dat zij personen in anderen zin dan als drager van taktiek of principe niet behoeven aan te vallen. Maar van de andere zijde werd anders gehandeld. Enkele voorbeelden om ook dit te bewijzen. Troelstra probeerde de agrarische voorstellen van Gorter, waarbij deze steunde op Kautsky, te doen mislukken op het kongres van 1901 door het verwijt dat G. tegen hem, T., hulp bij buitenlanders zoekt, dat men niet wil neerzitten aan de voeten van een profeet, etc. etc. Toen Henriette Holst de schoolpolitiek der Revisionisten aanviel, werd dit uitgelegd als of zij beschuldigde van jacht op kamerzetels, etc., — toen wij Troelstra's houding bij de spoorwegstaking kritiseerden, zei hij dat zulk een aanval alleen geschiedt „als men iemand voor de partij nadeelig acht en dus kwijt wil zijn". Zoo werd toen reeds de strijd vergiftigd. Maar het gelukte ons, hoewel vaak met veel moeite, toch nog telkens weer hem op het zakelijk terrein terug te brengen, en, door de klacht van onze argumenten, aan de theorieën van Marx ontleend, althans een belangrijk deel der partij aan onze zijde te brengen. Wij zullen later over deze wijze van strijden, die nog veel erger, ja de gewone, soms de eenige geworden is, nog meer te zeggen hebben. Kwamen dus in de drie aangehaalde voorbeelden, de Agrarische kwestie, het Schoolvraagstuk en de Spoorwegstaking reeds zeer belangrijke verschillen tusschen de twee stroomingen aan den dag, toch waren zij met elkaar in Nederland nog niet tot een blijvenden strijd gekomen. De Schoolkwestie, het Landbouwvraagstuk, de Staking, het waren wel zeer diep in de ontwikkeling der arbeidersbeweging ingrijpende dingen, maar ze doken nog maar los van elkaar en plotseling op. Dat er een Opportunisme i) was in de Nederlandsche Sociaal-demokratie, bleek er wel uit, en dat het gevaarlijk kon worden voor haar ook, maar het openbaarde zich nog maar af en toe, stuks- of sprongsgewijze. Wanneer eene Sociaal-Demokratische partij, ook in een klein-burgerlijk en klein-boerenland als Nederland zich vormt, dan moet zij wel, ook al zijn haar leiders in den grond der zaak, zooals later blijkt, zelf nog klein-burgerlijk, Anarchisten als Domela Nieuwenhuis, of Revisionisten als Troelstra, Schaper en Vliegen, dan moeten ook zij wel het sociaal-demokratische, d. w. z. het revolutionaire op den voorgrond stellen. Ter afperking van de andere partijen, tot stichting der eigen partij, tot aantrekking der arbeiders is dat noodig, en het geschiedt dus van zelf. Maar later, als de partij is tot stand gekomen en wat macht heeft gekregen, als zij dan in den politieken praktischen strijd door daden moet bewijzen haar wezenlijk karakter, dan vallen dikwijls de eerst i) Opportunisme beteekent het streven om taktiek en politiek te leiden niet naar een vast beginsel, maar naar de gelegenheid, naar het oogenblik. /Revisionisme beteekent het streven om de Marxislische beginselen van den klassenstrijd te herzien. A'eformisme beteekent het streven om den klassenstrijd niet vooral voor de bewustmaking der arbeiders van hun socialistisch einddoel en van den klassenstrijd te voeren, maar voor het verkrijgen van hervormingen. De drie dingen loopen dooreen, zooals men ziet. noodzakelijke woorden weg, dan blijken de daden anders te zijn dan de eerste woorden lieten vermoeden. Zoo was het ook met de sociaaldemokratische arbeiderspartij in Nederland. Haar eerste optreden was, uitgezonderd die enkele punten, principieel. De eerste begrootingsredevoeringen van Troelstra, de wijze waarop Schaper in de Ongevallenwet b.v. optrad, met zijn vergaande eischen, zonder toenadering of compromis, waren in overeenstemming met het program en zijn Marxistisch karakter, zoo ook het eerste blad de „Sociaal-Demokraat" en de propaganda in het algemeen. Eerst later, toen men gevestigd was en invloed had, kwam langzamerhand de ommekeer, waarvan het landbouwprogram en vooral de Groninger schoolmotie slechts de voorteekenen waren geweest. Evenals door de praktijk in Domela Nieuwenhuis de anarchist herleefde, zoo kwamen in Troelstra c. s. door de praktijk de nog veelal burgerlijk-demokratisch denkende socialisten te voorschijn. Wij zullen gelegenheid hebben in wat volgt dat te bewijzen. Er was evenwel nog een andere reden, waardoor, zelfs al ware het Reformisme of Revisionisme of Opportunisme toen reeds veel duidelijker of geregelder verschenen, het nog niet tot een voortdurenden strijd met de Marxisten had geleid. Dit lag in het karakter van het toenmaals in Nederland aanwezige Marxisme, waarvan de schrijver dezer brochure deel uitmaakte, en dat tot goed verstand van den loop van den strijd, de scheuring, en de stichting der Nieuwe Partij in Nederland, de S. D. P., hier, evenals het Revisionisme, in korte woorden moet worden geschetst. Het Marxisme, als uitgesproken, bewuste richting, dat in de eerste jaren in de Nederlandsche sociaaldemocratie aanwezig was, was vooral theoretisch. Van der Goes, Henriette Holst, Pannekoek, schrijver dezes waren wel ook veel praktisch werkzaam, vooral in de propaganda, — maar wij waren lang niet in de eerste plaats politici, die den geheelen politieken strijd van den dag voerden. Af en toe slechts, wanneer er een bijzonder groot punt, als een van de drie genoemde, onze bijzondere aandacht trok, omdat wij meenden dat het door de praktici niet goed behandeld werd, dan kwamen wij voor den dag, na het eerst goed bestudeerd te hebben, trokken ons theoretisch zwaard, sloegen op onze tegenstanders in en verdwenen dan weer uit de dagelijksche politiek om ons vooral met theoretische studie en propaganda bezig te houden. Onze strijdwijze, veel in de „Nieuwe Tijd" gevoerd, was ook dikwijls nog wat abstrakt, filosofisch, in elk geval niet de massa zoo onmiddellijk pakkend in wat haar, terecht, naast het socialisme, het naast aan het hart ligt: de praktische politiek van eiken, eiken dag. Evenals de eerste Nederlandsche praktische politici van het proletariaat nog in hun ziel klein-burgerlijk waren, wat later in hun Revisionisme voor den dag kwam, toen zij de hervormingpolitiek niet wisten te vereenzelvigen en één te maken met de revolutionaire politiek voor het socialisme, zoo hadden ook wij, Van der Goes, Henriette Holst en ik, nog de fouten van onze afstamming, d. w. z. wij waren nog burgerlijk, doordat wij de theorie, de wetenschap nog eenigszins afzonderlijk stelden van de praktijk, d. w. z. haar nog niet wisten te vereenzelvigen, één te maken met geregelde, duurzame, dagelijksche Marxistische politiek. Die zwakheid lag ook volstrekt niet bij ons alleen. Haar oorzaak zat ook bij de arbeiders. Wij verdedigden tegenover het Revisionisme de marxistische taktiek, maar deze strijd ging nog grootendeels over de hoofden der arbeiders, die evenals wij, nog veel moesten leeren, heen. Het Marxisme bleef voorloopig nog een theoretisch ding, het wezenlijk onderscheid van de praktijk der beide richtingen bleef nog verborgen. Men besliste naar een oogenblikkelijk instinct of gevoel, zonder kennis voorloopig nog van het algemeen karakter der twee stroomingen. Dat alles kon niet anders zijn in een klein-boersch en klein-burgerlijk land als het onze. De eerste aanvangers moeten daar wel haast in een dezer fouten vervallen. Er zou spoedig een tijd komen, dat de arbeiders het Marxisme praktisch noodig kregen, en dat de Marxisten gedwongen zouden worden zich te begeven in den praktischen politieken strijd van eiken dag. Dit tot nadere kenschetsing van den strijd in Nederland tusschen de beide richtingen. Zoo waren dan de eerste botsingen verspreid en van een voorbijgaand karakter, en toen Troelstra, na de spoorweg-staking, in Enschedé op theatrale wijze mij opriep om hem als blijk van verzoening na den heftigen strijd over de taktiek in enkele groote punten, de hand te reiken, kon ik dit rustig doen, omdat ik zelf, zoomin, meen ik, als de andere Marxisten, toen nog meer had gevoeld dan een wantrouwen in belangrijke vragen, en nog geenszins inzag, dat datgene, wat zich nog slechts nu en dan had vertoond, zou blijken een blijvende ziekte te zijn, die de geheele dagelijksche politiek zou aantasten. Hoe kwam nu, en waarin, en waardoor, het blijvend en het wezenlijk karakter van het Revisionisme in Nederland aan den dag? Om dit te begrijpen, moeten wij nu nog de allerbelangrijkste eigenschap van het Revisionisme bespreken, waarop wij bij de spoorweg-staking reeds wezen, maar die van nu af, lezer, uw volle aandacht vraagt. Het is de waardeschatting van den invloed der persoonlijkheid, van het individu, op den ontwikkelingsgang der maatschappij. De Revisionisten zijn aanhangers van de persoonlijke politiek. Zij meenen, dat door de knapheid, politieke bedrevenheid, stuurmanskunst van de sociaaldemocraten in de bestuurslichamen, vooral in de Kamer, hervormingen voor de arbeidersklasse kunnen worden bereikt. Politiek is voor hen voor het grootste deel: parlementarisme. Parlementarisme is hun doel, en het doel van het parlementarisme in de eerste plaats: hervormingen. Voor de Marxisten is het parlementarisme slechts het (onmisbare) middel dat de arbeiders gebruiken: i °. om hun eigen organisatie te versterken en daarmee de staatsmacht te veroveren, 2°. om hervormingen te krijgen. Voor den Marxist is het parlementarisme het middel der politieke aktie van het proletariaat. Voor den Revisionist is de politieke aktie van het proletariaat het middel van het parlementarisme, i) Voor den Marxist leidt de georganiseerde massa zelf. ^Voor den Revisionist „geeft" de parlementaire leider „de leiding". Zoodra men parlementarisme, d. w. z. de aktie der vertegenwoordigers in de Kamer, hooger gaat achten dan de politieke aktie van het proletariaat, stelt men ook de persoonlijke werking van een of meer vertegenwoordigers hooger dan die aktie van het proletariaat. Het een werkt op het ander in. Heeft men uit de burgerlijke maatschappij de, dikwijls diep schuilende en verborgene, vaak onbewuste, overtuiging meegebracht, dat het individu zeer of oppermachtig is in de geschiedenis (dit leert de bourgeoisie), heeft men deze overtuiging door diep doordringen in de leer, dat niet het individu, maar de arbeid, en de arbeidsverhoudingen het doen der menschen bepalen (dit leert het proletariaat), niet vernietigd, dan komt in den praktischen strijd, dien men voor de arbeidersklasse voeren wil, die overtuiging weer terug, en men gaat, b.v. in de Kamer, daardoor zijn eigen beteekenis en kracht en invloed overschatten. Omgekeerd: heeft men in de arbeidersbeweging eenig succes en invloed en beteekenis verkregen, dan gaat men denken, dat dit aan de eigen persoon in de eerste plaats ligt. Men gaat de historischmaterialistische leer (der arbeiders) dan minachten, en denken, dat men, als men, in de Kamer b.v., maar mag doen wat men wil, door de macht van zijn knapheid, slimheid of berekening veel, ja wonderen zal kunnen bereiken. Hoe verder men zich dan in die gedachte inwerkt, des te meer gaat men in het parlementarisme zien, des te minder in de revolutionaire kracht der massa. Maar wat denkt men, dat men in het parlement op die wijze bereiken kan? I) Wij herinneren er hier nogmaals aan, dat men hier, zooals overal, de Revisionisten niet naar hun woorden, maar naar hun daden beoordeelen moet. 3 Dat is natuurlijk niet de sociale revolutie; die kan niet door enkele menschen worden gemaakt; die moet van de massa komen. Maar wat bereiken de parlementariërs binnen de Kamer? De Hervormingen. Wel worden deze hervormingen eigenlijk alleen, ten minste voor de arbeidersklasse, veroverd door de macht die buiten staat: de arbeidersorganisaties, en zijn de afgevaardigden slechts hunne (onmisbare) sprekers en verdedigers en eischers, maar dit lijkt aan de Revisionisten, hoe meer zij zich van hun eigen individueele kracht een grootere voorstelling gaan maken, niet zoo toe. Zij gaan meer en meer van zich zelve, van hun groep, hun kracht, verwachten datgene, wat men in de Kamer bereikt. Maar op welke wijze moet men, als men eenmaal aan die in wezen nog geheel burgerlijke wijze van denken, dat aldus door het individu groote dingen kunnen worden gedaan, heeft toegegeven, op welke wijze moet men dan die gedachte in praktijk brengen? Men heeft, dit voelt men, buiten de Kamer nog niet voldoende macht achter zich, en in de Kamer beschikt men maar over een paar leden. Kr is dus, feitelijk, geen genoeg kracht om de hervormingen, waarvan men .droomt, tot stand te brengen, — toch wil men ze en men gelooft, dat men door zijn eigen politieke knapheid zijn wensch bereiken kan. — Welke weg blijft dan alleen open? Het is duidelijk: er is maar één weg. Steun zoeken bij burgerlijke partijen, toenadering, compromis. Door de eigen politieke persoonlijke knapheid zal men die burgerlijke partijen wel noodzaken tot wat zij nog niet willen. De persoonlijke politiek, deze opvatting van het Reformisme of Revisionisme van den politieken strijd, sluit van zelf de toenadering tot de burgerlijke partijen in zich. Zoodra men niet in de eerste plaats op de massa, haar revolutionairen zin, haar geestdrift voor het einddoel rekent en daarmee in de eerste plaats hervormingen bereiken wil, moet men op de burgerlijke partijen gaan steunen. De eigen groep, de eigen fractie is immers veel te zwak 1 Kn omdat men niet in de eerste plaats op de massa steunt, maar op zich zelf, en door dat men dan op de burgerlijke groepen steunen moet, gaat men ook te veel van deze verwachten. Als men met behulp van hen alleen, zijn doel bereiken kan, krijgen zij van zelf een grootere waarde, een te groote waarde voor het oog. En omgekeerd, naar mate men meer van hen gaat verwachten, des te meer verliest de revolunionaire organisatie, en de strijd der massa voor het einddoel, het socialisme, van beteekenis voor het revisionistisch oog. De Marxisten denken, wij hebben het reeds kortelijk gezegd, over dit alles heel anders. Zij gelooven zeer weinig in de politiek op die manier opgevat. Zeker, ook zij houden de politiek voor een kunst, een hooge kunst, die, zoomin als goed vioolspel, elkeen meester wordt. Het doorzien van de lagen en listen der burgerlijke klassen, het onmiddellijk het middel zien er tegen, de juiste tijd van aanval, wanneer de verdediging scherp, wanneer matig, wanneer niet moet zijn, dat te zien is waarlijk niet het werk van elkeen. Dat erkennen de Marxisten. Maar toch eischen zij van hun politici veel, veel meer. De politiek als kunst is zeker goed, maar zij is niet de hoofdzaak. Voor den Marxist is de politiek een wetenschap in de eerste plaats. En welke wetenschap? De wetenschap der ekonomie, der staathuishoudkunde. De wetenschap, dat de maatschappij, in het algemeen, door haar productieproces wordt gemaakt tot wat zij is, en dat de maatschappij, in het algemeen, door de wijzigingen in het productieproces verandert. De wetenschap, dat onze bijzondere kapitalistische maatschappij nu door de productiekrachten noodzakelijk naar het socialisme gedreven wordt. Die wetenschap, in haar algemeenheid en vooral ook in haar bijzonderheden, in de kennis der feiten, der ervaring. — die wetenschap zoo uitgeoreid mogelijk, met al wat aan haar vastzit van kennis van klassen en verandering van klassen, — van kennis van het proletariaat en de krachten die het drijven, — dat eischen de Marxisten van hun vertegenwoordigers. Die kennis is meer dan de kunst der politiek. Een parlementair vertegenwoordiger, die de kunst der politiek niet erg in zijn macht heeft, kan toch nog een parlementariër der arbeidende klasse zijn, — een, die de kennis niet heeft, is voor haar onbruikbaar, ja zeer schadelijk. De Marxisten meenen dus, dat in de eerste plaats het weten, en dan, in de tweede plaats, zoo mogelijk, ook de kunst der politiek noodig is. Maar zij meenen ook, dat zelfs de helderste en fijnste koppen in het parlement niets bereiken, als niet de macht der arbeiders hen sterk maakt. Daarin verschilllen zij dus van de Revisionisten, die van de persoonlijke politiek het meest verwachten. Daarom kunnen de Marxisten van het naderen tot de bourgeoisie ook niets verwachten. Daarom zien de Marxisten ook alle kracht, óók tot de zoo noodige hervorming, alleen in de propaganda voor ons einddoel, voor de organisatie, voor den strijd om de geheele staatsmacht. Maakt men die organisatie, strijd en organisatie goed, dan komen alle hervormingen, — dat wil natuurlijk zeggen: alle hervormingen, die men onder het kapitalisme krijgen kan. Men versta ons wel. Want hier moeten wij oppassen, dat de Revisionisten, die o zoo gaarne ons hier slecht verstaan, geen vat op ons krijgen. De Marxisten zijn niet altijd en overal afkeerig van een bondgenootschap met een andere partij, tot bereiking van een bepaald, precies omschreven doel, het algemeen kiesrecht bijvoorbeeld. De Marxisten zijn niet de mannen van het ,,alles of niets", of van het: „het moet zoo erg mogelijk worden, dan wordt het pas goed." Neen, zij meenen alleen, dat parlementaire combinaties, die de „leiders" bedenken om een doel te bereiken voor de arbeiders, waartoe de arbeiders zelf nog geen kracht genoeg hebben, dat dergelijke combinaties geen voordeel brengen, dat een dergelijk doel niet bereikt worden kan met hulp der bourgeoisie. Zij meenen, dat een burgerlijke partij alleen dan, in ernst, en met de bedoeling den eisch der arbeiders ook uit te voeren, met de vertegenwoordigers der arbeiders samengaat, als de macht der organisatie der arbeiders hen er toe gedwongen heeft. Het is dus nooit, volgens hen, de burgerlijke klasse, die de arbeiders tot samengaan met haar dringt tot maatregelen voor het proletariaat. Het is altijd de proletarische klasse, haar onafhankelijke machtsvorming, die de burgerlijke klasse tot zulke maatregelen drijft. Want in de bourgoisie ontwaakt de gezindheid om hervormingen te geven alleen uit vrees voor de macht der arbeiders. Niet zoozeer nog door de onmiddellijke vrees voor de reeds gewonnen macht, want die is, vooral ook in ons land, nog te klein om haar kwaad te doen, maar uit vrees voor het toenemen van die macht, waarvan de reeds bestaande macht de belofte in zich houdt. Daarom doet ze haar best door vertoon van hervormingsgezindheid, of, als het ten slotte niet anders kan, door hervormingen zelf, het opkomende klassebewustzijn der arbeiders in de war te brengen, — het besef, dat zij alleen door zich afzonderlijk als klasse aanéén te sluiten, iets vermogen, te verminderen, — m. a. w. de overwinning der proletarische klasse onmogelijk te maken. Burgerlijke hervormingen hebben, in onzen tijd, als eenig doel: de stijging der macht van het proletariaat tegen te gaan; en daarom is, omgekeerd, het de bourgeoisie benauwende stijgen van die macht, de groote drijfkracht der hervormingen. Wij, als minderheid in het parlement, als nog zwakste klasse hebben direkt geen invloed op wat aan hervorming tot stand komt, van ons hangen zij direkt niet af. Alleen indirekt kunnen wij ze bewerken, en wel door versterking van onze macht 1 Het is dus, eigenlijk, altijd, de zelfstandige macht der arbeiders, die de bourgeoisie dwingt. En om die macht te vormen, daarvoor moet in de eerste plaats de propaganda in en buiten het parlement dienen. Men begrijpt, dat, zoodra de Revisionisten hunne boven beschreven taktiek in praktijk gaan brengen, geregeld, als stelsel, — en zij moeten, wij toonden het reeds aan, daartoe komen door de kracht en de strekking hunner ideeën, — dat dan de Marxisten daartegen op moeten komen. Immers, de Marxisten verwachten van die persoonlijke politiek, en dat toenaderen tot de bourgeoisie, en die compromissen, twee dingen voor de arbeiders. Die twee dingen zijn — niet voordeel en verbetering voor klasse of klassestrijd — maar verwarring en teleurstelling. Verwarring, omdat door die politiek de grenzen tusschen bourgeoisie en proletariaat worden uitgewischt, de arbeider gaat denken, dat hij niet door eigen kracht alleen hervormingen veroveren kan, en de eigen strijd voor het socialisme in hem plaats maakt voor den strijd, — nu, door de Revisionisten, dikwijls slechts het spel, — om hervormingen. Teleurstelling, omdat na meer of minder jaren de verwachtingen, die hij zich van de revisionistische politiek maakte, blijken niet te worden vervuld. Daardoor nieuwe verwarring, opgeven van hoop in het socialisme, of inslaan van wegen, die niet naar het doel voeren, als alleen-vakvereenigingsstrijd, Anarchisme van een of ander soort. Maar men begrijpt ook, dat de Revisionisten, zoodra zij bemerken, dat de Marxisten zich tegen hun taktiek en politiek verzetten, trachten dit verzet te overwinnen of te breken. Er ontstaat dus strijd. Strijd over de taktiek, over de wijze waarop men de bourgeoisie bestrijden moet. Dit gebeurt in alle landen. De twee richtingen zijn overal te vinden. Dit gebeurde ook in Holland. Aan den eenen kant kwamen de menschen te staan, die: 1°. in de pachters- en landarbeiderskwestie tegen de ontwikkeling der maatschappij naar het socialisme in hadden willen gaan; 2°. sektescholen wilden steunen ook als het klassebewustzijn daardoor werd verstikt; 3°. bij de algemeene staking persoonlijk optraden, ook tegen den wil en het karakter der organisatie in; 4°. nu, meer en meer, in persoonlijk parlementair handelen en leiden meer gingen zien dan in de actie van het proletariaat. Aan den anderen kant zij, die: 1°. de arbeidersbeweging alleen willen bevorderen zóó, dat de komst van het socialisme in de eerste plaats bevorderd wordt; 2°. die in de eerste plaats het klassebewustzijn willen wakker maken; 3°. die in de politieke actie der massa de eigenlijke kracht, in de parlementaire actie slechts een uiting van deze zien. En deze strijd kon niet meer zijn een nu en dan op enkele groote punten van program of plotselinge actie losbarstende vlam, maar moest, omdat deze politiek de blijvende ging worden der Revisionisten, den vorm van een blijvenden brand gaan aannemen, die, omdat de praktische politiek een blijvend, eiken dag opnieuw bestaand, en telkens nieuwe verschijnselen brengend ding is, aldoor door en met telkens nieuwe brandstof opvlamde. 2. Het Congres van den Haag Hoe en door welke aanleiding ontstond nu die strijd om de praktijk, om de praktische politiek, om de werkelijkheid? Hij ontstond, zoodra de Marxisten zich met de algemeene, de dagelijksche politiek gingen bemoeien en een poging deden om die te brengen in hunne richting. Op het congres van de S. D. A. P. in den Haag van 1905 gingen er van Marxistische zijde reeds stemmen op, die de partij aanspoorden zich bij de komende algemeene verkiezingen alleen en uitsluitend te laten leiden, bij het bepalen van haar taktiek, door het klassenbelang van het proletariaat. Dit gebood, naar hun Marxistisch oordeel, dat men bij de herstemmingen slechts die kandidaten der bourgeoisie zou steunen, die zich verklaarden vóór het algemeene en gelijke kiesrecht, zooals dat in 1903 in een wetsontwerp door de soc. dem. kamerfractie was neergelegd. De Revisionisten zagen daardoor, door die poging der Marxisten om het congres daartoe te bewegen, hun „praktische", persoonlijke politiek, die wij boven schetsten, bedreigd. Want de Revisionisten moeten wel steun zoeken bij links. Waarom? Hierover, tot recht verstand der geheele zaak, eerst nog eene korte uitweiding. Dat sociaaldemokraten, die nog niet uit de burgerlijke en klein-burgerlijke denkbeelden zich hebben bevrijd, bij liberalen en vrijzinnige demokraten steun zoeken, heeft twee voorname oorzaken. De geloovige partijen zijn overblijfsels van klassen, die heerschten vóór de groote omwenteling, die de stoom heeft gebracht op ekonomisch, de Fransche revolutie van 1789 op politiek gebied. De liberalen zijn de klassen, die die revoluties hebben gemaakt tegen die oude heerschende klassen. De Calvinistische kleine burgers en boeren, de Roomsche kleine burgers en boeren, de Katholieke groote heeren, de Gereformeerde groote heeren, zij hebben in hunne ideeën de overblijfsels bewaard van den tijd, toen de godsdienst de vorm was, waarmee algemeen werd geheerscht en onderdrukt; de Katholieke en Calvinistische arbeiders, die die boeren en burgers nog volgen, hebben in hun ideeën de overblijfsels bewaard van den tijd, toen de godsdienst de vorm was, waaronder algemeen werd geleden. De vrijzinnigen daarentegen hebben die overblijfsels van die ideeën der oude heerschers minder. Immers zij hebben, met de macht van die oude heerschers, ook een deel van hun ideeën vernietigd. Omdat de geloovigen oude leuzen van onderdrukking hebben, de liberalen nieuwere leuzen van bevrijding van die oude heerschers, daarom trekt de liberaal meer aan. „Vrijheid" klinkt heel wat beter dan een oud geloofsdogma. Ook al blijkt met het woord: „Vrijheid" even goed de onderdrukking der arbeiders te worden bedoeld. De liberalen trekken dus het instinctieve gevoel meer aan. De arbeider voelt in hen iets beters dan in de geloovigen. Eerst onderzoek of ondervinding kan leeren, of instinkt en gevoel_hier de waarheid zien. Is dit dus de meer ideologische, de in verband met leuzen, en woorden, en frases staande reden, waarom de politieke en slimme Revisionisten, evenals de meer instinktief handelende arbeiders de voorkeur geven aan de vrijzinnigen, er is ook nog een meer praktische. Toen de groote klassenstrijd van het proletariaat tegen de bourgeoisie opkwam, openden zich twee wegen voor de bezittende klassen om de arbeiders in slavernij te houden. De eerste was die van hardheid, grofheid. De andere van slimheid en tegemoetkoming. De eerste wilde de arbeiders gevangen nemen, de andere vangen. Het doel was hetzelfde. En het resultaat is gelijk: de slavernij. Vanzelf lokte de eerste weg de oude heerschende klassen aan, immers die waren vroeger altijd gewoon geweest met geweld te heerschen. De tweede weg lokte de moderne klassen het meest. Immers zij hadden pas voor hun vrijheid gestreden. Zoo viel de ruwe behandeling der arbeiders vanzelf aan de geloovigen, de overblijfselen der oude partijen, de weg van list aan de liberalen toe. De liberaal is slimmer in zijn politiek, dan de Klerikaal of Calvinist. De eerste doet kleine concessies, met den mond, maar in den geest der arbeiders, de ander, opgaand in zijn ouderwetsche ideeën is ruw en fel. Wil men praktische voorbeelden uit de Hollandsche politiek? Lohman is venijnig tegen de arbeiders, Beaufort of zelfs Tydeman veel fatsoenlijker. Kuyper is hard en wreed, Borgesius listig en glad. Passtoors en van Vliet zijn lomp en dom, Treub en Drucker edel en welmeenend. De eene richting strijdt tegen de andere in oppositie, al naar de een of de ander aan de macht is. Maar er is niet veel verschil in de houding van hen, die aan de macht zijn. Beaufort doet dan wel ongeveer hetzelfde als Lohman, Kuyper als Borgesius, en, komt eenmaal de dag der demokratie (Kuyper en Talma kunnen ons dit reeds leeren), Treub als de geloovige demokraat. i) I) Voorbeelden uit de Hollandsche politiek: Het Arbeidskontrakt van Drucker; de houding der Vrijtianizdemokraten bij het militarisme, en bij het Algemeen Kiesrecht. Maar de Revisionisten, die zelf veel van hun eigen personen en woorden verwachten, meer dan van de kracht der massa daarbuiten, die zelf ook, door hun persoonlijke politiek, gedwongen worden meer en meer beloften aan de arbeiders te doen, kiezen van zelf dien kant, waar de gladden, listigen, fatsoenlijken, edelen en welmeenenden zijn, en niet dien van de dommen, plompen, wreeden en harden. Den kant van de beloften en niet dien der grofheid. Den kant der schoonschijnende leuzen en niet dien der ouderwetsche domheden. Den kant van de stroop en niet dien van den azijn. De ontwikkeling van het kapitalisme, van de grootindustrie, het groote bankwezen en het groote vervoer, schuift meer en meer de tegenstelling tusschen geloof en ongeloof naar de oude-rommelkamer, en brengt schitterend de nieuwe tussche» kapitaal en arbeid overal en algemeen naar den voorgrond. De geloovige partijen worden steeds kapitalistischer, de liberale kapitalistische partijen naderen tot de geloovige kapitalistische. De antithese, geloof en ongeloof, gaat meer en meer nog slechts dienen om de arbeiders gescheiden te houden. Zij wordt meer en meer het bewust en onbewust gedreven spel tusschen de heerschers, de bal door de heerschers elkander toegekaatst om het proletariaat af te leiden, en zoo, al samen spelend, te weerstaan. Maar de Revisionisten en Reformisten, die zelf meer in personen en parlementarisme zien dan in de politiek der massa, laten zich ook begoochelen en doen mee aan dat spel. Daar komt dan bij, dat, zoodra de vrijzinnigen bemerken, dat de sociaaldemokratie hen begunstigt, zij ook van hun kant, natuurlijk, haar met nieuwe schijnbeloften te gemoet komen en met steun. Dan ontstaat een nieuw belang, het belang van het aantal zetels, voor de Reformisten. Men gaat vreezen, dat, als men de Vrijzinnigen niet langer steunt, men ook niet meer door hen gesteund zal worden en dus zetels kwijtraken zal. En dat is voor de persoonlijke politiek natuurlijk van geweldig belang! Het was dus in elk opzicht een aanval op hun innigst begeeren, toen Pannekoek, Sannes, H. Roland Holst, Wijnkoop en andere Marxisten op het Kongres in den Haag voorstelden bij de herstemmingen ook links niet te steunen. 3. De Herstemmingen van 1905 De herstemmingen bewezen, dat het gevaar, dat de genoemde Marxisten op het congres in Den Haag voor de arbeiderspartij hadden gezien, werkelijk aanwezig was. Onmiddellijk na de eerste stemming bleek, dat er mogelijkheid was, dat het Kuyper-bewind zou vallen, mits de sociaaldemocratie de liberale partijen hielp. En, in stede van zich te houden aan de motie omtrent de taktiek ook bij de herstemmingen, zooals die op het congres in Den Haag was aangenomen of zooals zij althans door die Marxisten was bedoeld, sloegen de leidende organen der partij onmiddellijk den weg in, waarvoor die Marxisten in Den Haag hadden gewaarschuwd. De motie van Den Haag luidde (in haar slotalinea): „Het Kongres verklaart bij de herstemmingen alleen die kandidaten te zullen steunen, die zich verklaren voor de urgentie van het „Algemeen Kiesrecht". De zin van deze motie was, volgens deze Marxisten, dat de partij in alle gevallen, waar een klerikale en niet-klerikale tegenstander van Algemeen Kiesrecht tegenover elkaar zouden staan, aan de kiezers zou aanraden zich van stemming te onthouden. De uitlegging van de motie-Den Haag, daaraan gegeven door de partij-organen, liet de afdeelingen in dit laatste geval vrij. 1) Het gevolg was, dat bijna overal de sociaaldemokratische stemmen op de liberalen van alle gading overgingen, en dat hierdoor, naar de meening dier Marxisten, de zin, zoo niet de letter, van het congresbesluit was overtreden. En hierop nu, om van deze lange, maar voor het 1 ) De schrijver van deze brochure behoort tot de Marxisten, die toen, niet duidelijk nog de gevolgen van dezen stap op den revisionistischen weg ziende, meenden, dat deze uitlegging in de omstandigheden van 1905 mocht worden gegeven. De verdere revisionistische politiek heeft hem geleerd, dat de Marxisten, die zich terstond verzetten, gelijk hebben gehad. recht verstand van den strijd der twee stroomingen noodzakelijke uiteenzetting de conclusie te maken, hierop werd nu scherpe critiek geoefend door Marxisten. En deze aanval, op hun practisch beleid gedaan in de politiek van den dag, op de politiek die zij besloten waren van nu af te volgen: steun en aansluiting bij de groepen van links, deze aanval deed Troelstra zoozeer het gevaar zien, dat de wil en de macht en de richting der Revisionisten bedreigd werd (toevallig had toen juist het Marxisme wat meer invloed), dat hij besloot nu de Marxistische richting onschadelijk, en voor zijn en der Revisionisten persoonlijke politiek de baan vrij te maken. Van de herstemmingen van 1905 af dateert een nieuwe periode in den strijd tusschen Marxisme en Revisionisme. Van nu af, na dezen aanval der Marxisten, werd het voor de revisionistische meerderheid en haar leiders, een strijd om de macht. Van nu af dateert dan ook een nieuwe strijdwijze, dateert de poging om het Marxisme, dat aanspraak ging maken om haar practische politiek als de ware aan de arbeiders te verkondigen, te vernietigen of tot machteloosheid te brengen. Wij zullen zien, dat de strijd der Revisionisten van nu af tot aan 1909» tot de opheffing van het Marxistische blad ,,De Tribune" en het royement der Marxistische redacteuren toe, wordt voortgezet, aldoor met geen ander doel dan in de praktische persoonlijke politiek in de Kamer de vrije hand te hebben en aan de principieele politiek der Marxisten den weg af te snijden. In 1905 begint aan den eenen kant de praktische toenadering tot de bourgeoisie, aan den anderen kant het, met alle middelen, tot zwijgen brengen der Marxisten. Deze twee acties zijn twee zijden van hetzelfde ding. Toenadering tot de burgerlijke partijen (voor het eerst duidelijk in de herstemming van 1905) en vernietiging en onmogelijk maken van het Marxisme, dat die toenadering niet wil, zijn de beide noodzakelijke en bij elkaar onverbrekelijk behoorende bedoelingen en daden van het Revisionisme of Reformisme. Het Revisionisme, in den persoon van Troelstra, trok nu onmiddellijk tegen het Marxisme het zwaard: „Wat mij in het laatste Kongres," (van den Haag) schrijft Troelstra, „zoo onaangenaam heeft getroffen, waren de verschijnselen, die er op wezen, dat deze geest van dogmatiek... de debatten over ons politiek optreden beheerschte." Dat de sociaaldemokraten de liberalen steunden tegen Kuyper, was een „natuurlijk feit", voortkomende uit het juiste „instinkt", het meest elementaire voelen der arbeiders. „Het is teekenend voor de botheid en verwaandheid van een op een formule doodvallenden óók politicus als Pannekoek, dat al deze dingen aan zijn blik ontsnapt zijn." „Nu echter blijkt dat het wantrouwen in de partijleiding, bij deze lieden lot een manie aangroeiende, eerder nog bevestigd dan verminderd wordt, zal de Partij wel doen, zich op het volgend kongres wat kras en duidelijk uit te spreken." (Artikelen in „Het Volk" van Juli 1905). Het Revisionisme was dus toen reeds van plan op het congres (van 1906 te Utrecht) een besluit te laten nemen, dat de vrijheid aan de Marxisten ontnam. Dit blijkt uit deze woorden. En dit alles, omdat het Marxisme het gewaagd had zijn politiek, zijn taktiek van niet-toenadering, van principieelen strijd (hier voor het kiesrecht), van bewustmaking en organisatie der massa eerst, en dan en daardoor van hervorming, aan te bevelen boven een taktiek, die leiden moest tot persoonlijke politiek in de Kamer en toenadering van Kamerleden tot burgerlijke groepen, zonder dat de arbeidersmassa zelf de kracht had, hare eischen bij die groepen door te zetten. Het Revisionisme vond in de grootendeels onbewuste massa der Nederlandsche arbeiders een gewillig werktuig. Een werktuig dat al van zelf werkte. De arbeiders, de groote massa, die in Nederland nog niet socialistisch is, maar toch reeds zóó ver dat zij socialistisch stemt, — begrijpt nog niet de politiek zoo goed, dat zij haar gevoel, haar „instinkt" beheerscht en door het verstand wijzigt. Die massa was vast besloten, uit haat, Kuyper in elk geval weg te jagen. En de sociaaldemokratie, die, natuurlijk, de kracht De staking zou dus wel degelijk, volgens den voorsteller zelf, een dwangmiddel tot verhindering zijn. Men leze bovendien nog eens de uitingen van Troelstra zelf, aangehaald op pag. /22—24 van deze brochure: over den „vuurdoop", „hard tegen hard", de „schurkenstreek", de „uitbarsting van de gansche Nederlandsche arbeidersbeweging", deze strijd „dien alle georganiseerde arbeiders met geestdrift en leeuwenmoed aanvaarden" etc. etc. Men zal duidelijk zien, dat daar aan méér dan een demonstratie werd gedacht. Wij zullen hierover niet veel spreken, de bewering van Troelstra is waarlijk te enorm onwaar. Maar zij had de werking, in zijn betoog tegen de Marxisten, van hen te beschuldigen dat zij zijn houding bij de staking ten onrechte hadden afgekeurd; van op het congres te Utrecht, waar deze brochure in aller handen was, een motie te doen aannemen tegen hen; van het Marxisme van allen iets beteekenenden invloed te berooven. Troelstra doet het in zijn enkele dagen voor het congres van 1906 verschenen brochure (pag. 21) den lezer toeschijnen alsof i°. hij in den aanvang niet de twee punten van het agrarisch program die Gorter wilde geschrapt zien, had verdedigd; 2°. hij laat het den lezer toeschijnen, dat de partij niet die twee punten, overeenkomstig het voorstel der Marxisten heeft geschrapt (pag. 15—22, vooral 17). Beide is onwaar. Troelstra heeft zich aanvankelijk ten krachtigste tegen de schrapping der beide genoemde punten (zie pag. 14 dezer brochure) verzet, en het Haagsche congres heeft in 1905 de schrapping der twee punten uit het program der S. D. A. P. aangenomen. Maar deze onware schijn had de uitwerking de leden der S. D. A. P. te overtuigen, dat er een motie tegen deze Marxisten, die politiek zoo onbekwaam waren en altijd zoo ten onrechte critiseerden, noodig was. De leden der S. D. A. P., velen onbekend niet de agrarische kwestie, werden er door opgezweept. Die onware voorstelling had de uitwerking dat de leden der S. D. A. P., T's eigen organisatie, gebruikt werden voor de revisionistische persoonlijke politiek, die niet kon doorgezet worden, als het Marxisme niet eerst onschadelijk was gemaakt. Troelstra schreef in zijn artikelen in „Het Volk" van Juli 1905, dat door het optreden der Marxisten hem het vervullen van zijn taak onmogelijk was gemaakt, en dat de Marxisten desorganisatie in de leiding der S. D. A. P. hadden gebracht. Onwaar was ook deze grootste en grofste aantijging. Het partijbestuur der S. D. A. P. onderzocht deze beschuldigingen 1) en kwam tot de conclusie, dat het optreden der Marxisten niet van dien aard was geweest om T. de hem opgedragen leiding der Partij onmogelijk te maken, en dat er van desorganisatie niets was gebleken. Maar Troelstra handhaafde ook na dit onderzoek zijn verdachtmaking. Zij had de uitwerking, dat zij de leden der S. D. A. P. op het congres te Utrecht overtuigde, dat er een muilkorf voor de Marxistische richting moest worden gemaakt, zij had de uitwerking, dat de principieele politiek in Nederland, het principieele optreden tegen alle burgerlijke partijen, onmogelijk werd gemaakt. En die muilkorf was noodig om de persoonlijke revisionistische politiek door te zetten. Van den aanvang af had Troelstra getracht in de debatten over de partijpolitiek persoonlijke elementen te brengen. Van den aanvang af, eerst in de agrarische kwestie, daarna in het schoolvraagstuk, toen in de debatten over de algemeene staking. Wij wezen daar reeds op. Hij had dit echter tot nu toe slechts sporadisch gedaan. Maar toen de Marxisten de geheele revisionistische strijdwijze, in de praktische politiek, aantastten, toen werd deze manier van het Marxisme te bestrijden de blijvende. 1) Op den eisch van Troelstra naar een onderzoek! Het is alleen in Holland, de kinderkamer van het socialisme, mogelijk, dat één persoon zoo iets eischen en gedaan krijgen kan. Maar het is tevens het beste bewijs, hoe de Reformisten de persoon tot het middelpunt maken der politiek, hoe hun politiek de persoonlijke is. De herstemmingen van 1905 waren de aanleiding; de onwetendheid, de „instincten" der groote massa waren ongunstig voor de kritiek van Pannekoek e. a. op de houding der S. D. A. P.; Troelstra greep die gelegenheid toen aan om met zijn Marxistische tegenstanders af te rekenen. Met de artikelen in „Het Volk" en met zijn brochure bracht hij den strijd tegen de Marxisten bijna geheel op het persoonlijk terrein over, hij beschuldigde hen den strijd tegen hem te hebben gevoerd. Hij noemde den strijd der Marxisten tegen hem een strijd om de leiding. Niet om de partijgenooten in te lichten was het den Marxisten te doen, opdat zij zelf, zelfstandig, na ons en hem te hebben gehoord, een besluit zouden kunnen nemen, neen hij beschrijft onze bedoeling aldus (pag. 22 der brochure): „Alleen indien men nu eenmaal heeft besloten, in 't belang der Partij of om persoonlijke redenen, hem van zijn plaats te dringen, bij de Partij en het publiek te diskrediteeren en hem door een ander te vervangen, is zulk een taktiek de eenig juiste." Naar zijne opvatting ging het dus niet om zakelijke discussies, gevoerd opdat de partij den besten weg zou kiezen, maar om een strijd tusschen personen of groepen, die, evenals de burgerlijke partijen m het parlement, kampen om de leiding der zaken, — eene opvatting die geheel eii al op den bodem staat van het burgerlijk parlementarisme, met zijn tegenstelling van „leider" en „geleide" massa, die alleen maar den juisten „leider" heeft te kiezen, — eene opvatting die met sociaaldemokratie niets te maken heeft. ,.Ik kan gemakkelijk aantoonen, dat de .Nieuwe Tijd"groep mij door hare ontijdige en ondoordachte aanvallen in de meest kritieke oogenblikken de leiding der Partij onmogelijk heeft gemaakt. Dat men als zulks is geschied,... liefst zijn taak neerlegt, kan een kind begrijpen" (pag. 9). De kritiek, die verheldering geeft, moet dus ophouden, omdat de „leider" anders zijn werklust verliest 1 Deze kleinheid, deze persoonlijkheid is het karakter van het Revisionisme. Zij is niet een persoonlijke fout der leiders, zij komt uit de richting, het Revisionisme zelf voort. Daar het met kleine middelen den klassenstrijd wil voeren, met persoonlijke talenten en met persoonlijke compromissen, niet van het proletariaat met de bourgeoisie (dit is onmogelijk), maar van kamerfractie met kamerfracties, daarom zien zij ook vanzelf in de taktiek, die dit verhinderen wil, een aanval op de personen die dit willen doen. Hun richting is een persoonlijke, werkt met persoonlijke eigenschappen, elke aanval op hun richting voeleu zij dus als een aanval op personen. Over dezen karaktertrek van het Revisionisme zwijg ik nu verder. Ik zou mij anders medeplichtig maken aan het kleine persoonlijke. Slechts noode heb ik er over gesproken. Maar men begrijpt, dat de geest der arbeiders, die, zooals allen die leven onder het kapitalisme, vanzelf op het kleine, het dagelijksche winstbejag is gericht, — en die eerst en alleen door het socialisme en de propaganda daarvoor uit dat kleine wordt gehaald, — door die taktiek weer in het kleine teruggestooten of gelaten werd. Als een pest drong deze beschouwing van den strijd de Nederlandsche arbeidersbeweging, voorzoover zij de sociaaldemokratie nastond, binnen, en vergiftigde het denken, of, waar zij een ongeschoolde massa vond, verwarde het. Troelstra had geschreven: „Ik weet zeker, dat de groote massa der Partij in deze zaken (van taktiek) eenstemmig met mij denkt. Maar laat zij het dan uitspreken! Laat zij niet schromen te zeggen, wat de ontwikkelde, ten klassenstrijd opgetrokken Nederlandsche arbeider wil. Laat zij paal en perk stellen, voor het te laat is, aan het dogmatisch drijven" (pag 96). Deze oproep aan de nog maar zoo weinig geschoolde massa der partij (die van eene werkelijk marxistische praktijk en taktiek geen idéé had) om een muilkorf te maken voor de Marxisten, was duidelijk. Hij werd prompt uitgevoerd. Het Utrechtsche congres kwam. De geest der leden der S. D. A. P., vooral ook die van de talrijke afdeelingen op het platteland, waar de verhoudingen klein zijn, was voldoende voorbereid. De brochure was zóó kort voor het congres verschenen, dat Van der Goes, H. Roland Holst, Pannekoek, Gorter e. a. die er in werden aangevallen, niet hadden kunnen antwoorden. De werktuigen, de sociaal democraten, die gebruikt zouden worden, om de richting die hun groote voorgangers Marx, Engels, Kautsky hun hadden gewezen, te vernietigen in Nederland, zaten in de zaal. Men had de machine slechts in beweging te stellen en zij zou haar werk doen. Er moest een weg geopend worden om de bourgeoisie te naderen. Schaper, Vliegen e. a. hadden dat al vaak openlijk gezegd, Tak had het mogelijk geacht, Troelstra het bedekt gewild. Om dien weg te openen moesten de Marxisten die er gesloten vóór stonden, weggeruimd. Hunne meeningen, de kracht waarmede zij zich verdedigden, de onoverwinnelijke gedachte van het Marxisme had men nooit aangevallen, uit angst voor haar kracht. Men was na het schoolvraagstuk elk principieel debat uit den weg gegaan. Maar nu — met onwaarheid en kleinheid en persoonlijkheid zou men hen ten onder krijgen. De arbeidersklasse, die niet door het socialisme is geschoold, is een gewillig werktuig in de handen van Demokraten, Anarchisten, Revisionisten. De hervormingen voor de arbeidende klasse liggen in de richting der maatschappelijke ontwikkeling. Elk, die er van spreekt en ze belooft, heeft dus voorloopig kans op succes. Eerst als de groot-industrie zelf de arbeiders heeft geleerd, — en ook dat kost vaak nog langen tijd, — dan zien zij het onjuiste van de burgerlijke Demokratie, het Anarchisme, het Reformisme en Revisionisme, en het eenig juiste van den onverzoenlijken klassestrijd. De Nederlandsche arbeiders in de S. D. A. P. waren zoover nog niet. Zij waren als was in de handen hunner leiders en keurden met groote meerderheid goed, dat hun beste theoretische verdedigers tot zwijgen gebracht, hun kracht vernietigd werd. De resolutie, die de Revisionisten door de meerderheid lieten aannemen, constateerde, dat sinds eenige jaren, stelselmatig op zekere partijgenooten het stempel van beginselzwakheid, opportunisme, revisionisme enz. wordt gedrukt door andere partijgenooten, die meenen in het bijzonder bevoegd en verplicht te zijn om de partij te bewaren voor „verwatering", afwijking van de door het beginsel voorgeschreven lijn, enz., — zij betreurde dit misbruik van de vrijheid van kritiek, keurde het af en legde den plicht op om die kritiek binnen zoodanige perken te houden, dat de waardigheid der partijgenooten en de eenheid der partij wordt hoog gehouden. De resolutie is eenzijdig. Wel wordt gezegd, dat de „andere partijgenooten" de eersten ook hebben >>gegriefd", maar niet waarmee. Er worden daar geen uitdrukkingen genoemd. De andere partijgenooten konden dus rustig blijven „grieven". De strijd der twee richtingen wordt als een strijd van personen voorgesteld. De Marxisten als pedante betweters, niet als vertegenwoordigers van een groote strooming. Het is maar een strijd van „sommige partijgenooten met eenige andere partijgenooten"! De agrarische kwestie, het onderwijsvraagstuk, de staking, het ontwerp arbeidscontract, de strijd hierover, het was maar een persoonlijke strijd 1 Het gebruik van de woorden: opportunisme, revisionisme wordt veroordeeld. Maar het zijn de overal geldige woorden, de namen van twee stroomingen die overal bestaan. Men mag niet van verwatering en afwijking van het beginsel spreken! Maar het is de overtuiging der Marxisten, dat uw taktiek zwak is en van het beginsel afwijkt, en het is hun plicht hun overtuiging in het belang der arbeiders te uiten. Het doet er niet toel Gij wilt slechts personen aanvallen 1 Gij zult die woorden niet meer gebruiken, gij zult over uw overtuiging uw mond houden 1 Op de huichelachtigste wijze wordt in de resolutie beweerd, dat de vrijheid van kritiek blijft bestaan; door het verbieden van de uitdrukkingen, die het Marxisme tegen het Opportunisme in den klassenstrijd gebruiken moet, — werd die vrijheid van kritiek opgeheven. De vrijheid van spreken was van toen af in de S. D. A. P. vermoord. gegeven in 14 distriktcn, waar zelfs dc bloote onthouding van stemmen door de onzen, Kuyper de overwinning zou hebben bezorgd. Anderzijds was het zeker, dat de liberalen, zelfs al wonnen zij het in alle 31 distrikten... het nooit boven 48 zetels zouden kunnen brengen. Tweeërlei winst was dus hier voor ons te behalen: ic. de reaktie.. . te doen tuimelen, en 2°. de antithese... tot een feitelijke onmogelijkheid te maken." E11 verder: „Van nog grooter beteekenis, niet slechts voor onze partij, doch voor de gansche Nederlandsche politiek, is het feit, dat door het optreden der soc. dem. kiezers bij de herstemmingen een parlementaire toestand is geschapen, die de beruchte antithese misschien zelfs officieel en moreel, in elk geval plotseling onmogelijk maakt." En nog verder: ,,Kuyper er onder en de liberalen er niet bovenop — is er voor ons sterker positie denkbaar?" Het Revisionisme stelde dus 1°. de linkerzijde boven de rechter, 2°. de parlementaire politiek in de Kamer boven de bewustwording van het geheele proletariaat, 3°. de politiek in de Kamer boven die daarbuiten, 4°. de antithese als een onnatuurlijke, door een soort boerenbedrog van Kuyper gemaakte tegenstelling, die wèg moest en door een klein parlementair middel verdwijnen zou, 5°. het plotselinge kleine voordeel van Kuyper's verdwijning boven het blijvende van de bewustwording der arbeidende klasse door een principieele politiek naar links en rechts. En onmiddellijk, nadat men het liberale blok (van Karnebeek tot Drucker) gevolgd was, moest nu ook komen, wat, zooals wij reeds uiteenzetten, altijd komt, als men de principieele taktiek verlaat: de voorspiegeling aan de arbeiders van verwachtingen die niet vervuld worden. Men moest aan de arbeiders nu meer doen verwachten van den liberaal dan van den klerikaal, omdat men hem gesteund had zooals men hem eerst gesteund had, omdat men meer van hem verwachtte. Troelstra schrijft (in de „Stem des Volks" van 11 Nov. 1905) over „De verwachtingen, die de socialistische kiezers van 28 Juni aan 't optreden dezer (liberale) regeering vastknoopen:" „Die kiezers toch hebben hunne redenen gehad, om tegen Kuyper op de liberalen, zelfs op Karnebeek en Roëll, te stemmen." „Zij zouden dit niet hebben gedaan, indien zij niet meenden, daarmee de kans te krijgen i) op een regeering, die juist ten opzichte van datgene, wat zij in Kuyper zoo afkeurden, meer in hun geest zou werkzaam zijn.' En daarom biedt T. de volgende rekening aan: NOTA. Aan Mevrouw Blanko Concentratie Binnenhof, den Haag. Voor aan UEd. geleverd. 28 Juni x6 districten Prijs. 1005. Vrije organisatie. Blanco artikel zonder leelijks er aan. Sociale hervormingen. (De politiek wordt hier duidelijk als een handel opgevat.) En als de sociale hervormingen, waarop de kiezers meenden kans te hebben, worden genoemd: „Vriie uitoefening van het verenigingsrecht en van alle politieke burgerrechten, ook voor civiele en militaire ambtenaren en beambten, — uitvoering der plannen in zake het blanko-artikel in dien zin, dat daardoor het algemeen kiesrecht niet gebarrikadeerd of reeds bij voorbaat bedorven en verzwakt, doch bevorderd wordt, — een sociale hervorming, die de arbeiders niet met nieuwe plichten en uitgaven belast, doch hun den last verlicht, dien het kapitalisme op hen laadt, — kerkeloos volksonderwijs, dat hen verstandelijk sterker maakt in den strijd ter verheffing hunner klasse, — demokratische belastinghervorming en ingrijpende bezuiniging op militaire uitgaven met invoering van een volksleger, teneinde voor de gewenschte hervormingen het geld los te krijgen, — ziedaar wel het minste wat wij van deze Regeering eischen, zal haar optreden beantwoorden aan de beweegredenen, die de socialistische kiezers op 28 Junt naar den liberalen kant dreven2) Duidelijker kan niet gezegd worden, dat men van de liberalen grooten steun verwachtte. 1) Cursivceriogcn van ons. 2) Cursivecringen in deze aanhaling van ons. bn geheel in overeenstemming daarmee was, wat nu óók onmiddellijk volgde en wat met de te groote verwachtingen omtrent de liberalen één geheel vormt: de opgeblazen overschatting van de eigen macht. Evenals men dacht, dat van de liberalen heel wat kon komen, als men hen nu maar voortdreef, zoo dacht men ook, dat van de eigen drijfkracht nu heel wat praktisch, heel wat hervorming komen zou. De macht der partij was niet veel vooruit gegaan en het aantal kiezers aan de zijde der S. D. A. P., hoewel flink vermeerderd, was nog gering. Maar de verhoudingen in de Kamer waren zoo gunstig 11 Dus, redeneerden de Revisionisten, nu is het oogenblik daar van groote verbeteringen voor de arbeiders. „Kuyper er onder en de liberalen er niet bovenop — is er voor ons sterker positie denkbaar?" Het echte Revisionisme, om van die toevallige partijverhoudingen in de Kamer zooveel te verwachten 1 Troelstra schrijft (in zijn brochure inzake Partijleiding pag. 67 vlgg.): „Het was op 7 Oktober, dus eenige weken vóór de begrootingsdebatten, dat ik aan het P. B. een nieuw plan van agitatie en propaganda voorstelde, met het 00? op de nieuive Re^eeting. 1) Deze zou, meende ik, de arbeiders niet tarten en provoceeren, als de vorige; zij zou echter, gebonden als zij is aan alle kanten, evenmin uit zichzelf belangrijke hervormingen ten bate der arbeidende klassen voorstellen. Van de georganiseerde arbeiders, onder aanvoering onzer Partij, moest thans een positieve aktie uitgaan. Niet wachten tot de Regeering met wetsontwerpen kwam en dan tegen die ontwerpen agiteeren; neen: zelf een program van direkte eischen opstellen, deze verder uitwerken en formuleeren en op hunne verwezenlijking bij de Regeering aandringen." Troelstra deed dus het voorstel: „ Uit de verkiezingen af te leiden 1) een program van versterking en verheffing der zelfstandige organisatie der arbeidersklasse en hunner klasse in het algemeen." De samenwerking der liberalen en sociaal-demokraten (mogelijk geworden door den steun der laatsten bij de herstemmingen en door het feit dat de liberalen I) Cursiveering van ons. net niet genoeg zetels hadden om alleen meerderheid te zijn), — der liberalen geschoven door de sociaaldemokraten, der sociaal-demokraten in gespannen uitzien naar wat de liberalen, door hen voortgedreven, nu voor groots zouden doen, dat was dus de Revisionistische Taktiek der Blijde Verwachting. Die overschatting van de eigen macht, die gedachte dat men, door den steun aan links, door het toeval der herstemmingen, door de toevallige macht in het Parlement, door de slimheid der politieke berekening en der persoonlijke parlementaire politiek nu groote noodige hervormingen zou kunnen bereiken, die overschatting voltooit het beeld van het Revisionisme, dat wij hier voor de Nederlandsche arbeiders moeten schetsen. Het bestaat nu uit de volgende trekken: Ten eerste: steun zoeken, bij niet-proletarische groepen, ook met niet-proletarische middelen (agrarische politiek); bij proletariërs met middelen die het klassebewustzijn onderdrukken (secteschool-taktiek); persoonlijke politiek. En verder: Links boven Rechts. De parlementaire politiek boven de politiek der massa. De Kamerfractie de eigenlijke leider boven de organisatie, i) De antithese niet begrepen als list van het geheele kapitalisme, alleen door de bewustwording der massa te verijdelen en te vernietigen, maar als een bedrog van de klerikalen alleen, dat verdwijnt door een ver- l) Vóór het Congres te Utrecht was het ook al duidelijk gebleken, hoever de Revisionisten met het onafhankelijk en oppermachtig maken der Kamerfraktie wilden gaan. Troelstra stelde toen voor (pag. 101 zijner brochure „Over Partijleiding"), dat de Kamerfraktie, „die de Partij vertegenwoordigt, wel niet officieel, maar feitelijk in de Kamer, dus in de praktische politiek" meer invloed zou krijgen. Het was niet genoeg dat twee leden der fractie in het Partijbestuur zouden zitten, zij moest „zelve over politieke beslissingen en uitingen van het P. B. niet slechts worden gehoord, doch daaraan, evenals de redaktie van het orgaan, praktisch en verantwoordelijk meewerken. De politieke leiding der Partij, dus die van elke groote beweging, dient te berusten bij den Algemeenen Raad van P. B., Kamerfraktie en Hoofdredaktie, de drie algemeene partij-organen, die aan die beweging leiding en uitvoering geven." Wat de bedoeling van deze reorganisatie was, komt bijzonder duidelijk in het licht op de volgende blz. der brochure (pag. 102): „De redaktie van het orgaan kan het best onder de persoonlijke verantwoordelijk- schuiving iu het parlement. Het kleine voordeel eener liberale regeering boven het groote van klaarheid bij de massa. Compromis, zoo nog niet met het woord, dan toch met de daad, met de linkerzijde. Geven van valsche beloften over een deel der bourgeoisie. Overschatting van de eigen macht om dat deel voort te drijven. Ziedaar, terstond, uit het begin der praktijk nu al, uit de taktiek vóór, bij en dicht na de verkiezingen van 1905, het beeld van het Revisionisme afgeleid, toen het optrad voor het eerst, in al zijn breedte, niet alleen sporadisch meer zooals vroeger bij schoolvraagstuk of staking, maar in de volheid nu van zijn wezen, in de Nederlandsche arbeidersbeweging. 1) Wij zullen nu gaan zien, welke gevolgen het had, tot welke daden het ging of het het Socialisme en het Proletariaat verder bracht met die daden en. ... in één woord wat er wezenlijk terecht kwam van zijn Blijde Verwachtingen. 2. Het Revisionisme tegen de Marxisten Wij gaan nu de praktijk der Revisionisten beschouwen van 1905 tot 1909. En parallel zullen wij nu zien loopen twee acties: Toenadering tot het burgerlijk standpunt aan de eene, afwijking van het sociaaldemokratisch program aan de andere zijde. Of anders uitgedrukt: Toenadering tot de burgerlijke democratie hier. Vervolging van de Marxisten ginds. Nadat men bij de herstemmingen de brug naar de heid van den politieleen leider der partij worden gevoerd, indien deze daarvoor de journalistieke bekwaamheid en tijd heeft." — Diktatuur dus der Kamerfraktie, wier leider Troelstra is. — Ziet men niet dat persoonlijke politiek het kenmerk van het Revisionisme is? En is dat „leiden" van één Persoon niet typisch burgerlijk ? Het uitvoeren van dit plan werd onnoodig, omdat men met de Utrechtsche resolutie een voldoend wapen tegen de Marxisten in handen kroeg. 1) Over hel Revisionisme in andere deelen der Arbeidersbeweging, de Vakvereeniging, de Coöperatie, wordt in deze brochure niet gesproken. Dat wat van de bourgeoisie uitgaat, heet het Imperialisme, dat van de arbeiders: Socialisme. Imperialisme beteekent uitbreiding en bevestiging van het rijk — vooral in de koloniën, maar ook, door een stevig leger, binnenslands. Imperialisme beteekent veroveringspolitiek en ijverzucht tegen andere staten. En het imperialisme is onmogelijk zonder groote oorlogstoerustingen, groote staande legers, en vloten, die in staat zijn ver van huis, b. v. in de koloniën te vechten. Vroeger, toen het kapitalisme der meeste landen nog niet sterk genoeg was om zich buitenslands krachtig uit te breiden, was de bourgeoisie nog niet imperialistisch, en vooral de burgerlijke demokratie, de kleinere burgerij, was het niet. Maar nu het kapitalisme in alle landen — ook in Nederland — al rijker en rijker geworden is, nu er geld te over is en dit zijn belegging zoekt naar buiten, in koloniën waar extra profijten te halen zijn, — nu de onderlinge wedijver der staten om het bezit van koloniën de zwakkere landen (Nederland niet het minst) bedreigt, nu is de geheele bourgeoisie geestdriftig vóór groot leger, groote vloot. Daar is sinds 1880 nog een reden bijgekomen. Overal staan de drommen, de millioenen proletariërs op (ook in Nederland zijn zij sinds '80 op de been), en nu heeft men ook een leger noodig tegen hen, den binnenlandschen vijand. En hoezeer de burgerlijke groepen ook met elkaar over andere belangen soms nog mogen verschillen van elkaar, hier vinden allen elkander, van den conservatiefsten tot den radikaalsten bourgeois: Een sterk leger en vloot moeten er zijn. Onder de verschillendste regeeringspartijen zijn in alle landen de oorlogsbegrootingen aldoor toegenomen. Hiervan geeft het volgend staatje het duidelijk bewijs: De uitgaven bedroegen op de oorlogsbegrooting (in afgeronde cijfers): van 1896—1897 van 1906—1907 Italië 234.754.000 frs. 286 000.000 frs. Engeland .... 453.806.000 „ 744.900.000 „ Frankrijk .... 645.639.000 „ 722.713.000 „ Duitschland . . . 79g.044.000 frs. 1.076.909.000 frs. Rusland 765329.000 „ 1.047.199.000 „ Japan . 164.494000 „ 284855.000 „ Amerika . . 214.375.000 „ 456.550.000 „ net „demokratische Zwitserland. . . . 79.000.000 „ 139.000.000 „ En voor de vloot: 1896—1897 1906—1907 Engeland .... 545.615.000 frs. 839.400.000 frs. Amerika. .... 154.500000 „ 536.775.000 „ Duitschland . . . 109.302.000 „ 333.820.000 „ rranknjk .... 255.528.000 „ 312.330.000 „ Kusland 150.314.000 „ 239361.000 „ JfP?n 139.983.000 „ 206.205.000 „ ltallé 99.366.000 „ 139.254.000 „ En in Nederland in 1899: voor het leger: in 1909 43.213.000 frs. 54.960.000 frs. voor de vloot: 31.827.000 frs. 38.870.000 „ Zooals gezegd, aan die vermeerdering hebben alle partijen meegedaan, ook de burgerlijke demokraten. Maar waarom is nu de sociaaldemokratie de principieele tegenstander van deze politiek van militarisme en imperialisme? Omdat deze politiek den weg der hervormingen naar het socialisme afsnijdt, omdat militarisme en imperialisme tegenhouden al wat ons brengen moet naar het socialisme, omdat zij samen reaktie zijn. Sinds jaren komt er geen voortgang in de arbeidswetgeving. Toen het industrieel- en bankkapitaal de maatschappij nog niet geheel en al beheerschte en het imperialisme nog niet sterk was, toen de kleine burgers, de intellektueelen en de boeren nog vijandig stonden tegenover het kapitaal, toen kwam er nog verbetering voor de arbeiders nu en dan. Dat kunnen wij het best zien aan de wettelijke verkorting van den arbeidstijd, dien graadmeter van sociale hervorming. Engeland kreeg den 10-urendag voor vrouwen al in 1847. Zwitserland den li-urendag, ook voor mannen, in 1877, Oostenrijk in 1885. Duitschland in 1891, Frankrijk in 1892 den 1 i-urigen arbeidsdag voor vrouwen. Onlangs kwam de 10-urendag voor vrouwen in Duitschland. Voor mannen niets. Die beste aller hervormingen, de verkorting van den arbeidstijd, staat dus sinds jaren en jaren zoo goed als stil. i) En ook de andere sociale hervormingen staan stil of gaan nauwelijks vooruit 1 Daarvan dragen het imperialisme en het militarisme de groote schuld. En geen hervormingen beteekent geen grooten stap naar het socialisme, dat immers alleen door een proletariaat, dat niet afgebeuld, niet een weerlooze prooi van ziekte, ouderdom en werkeloosheid is, kan worden bereikt. Stemmen tegen alle begrootingen van oorlog en marine beteekent dus stemmen voor hervormingen en voor het socialisme. Wij spreken er hier nog niet eens over, dat het ook beteekent stemmen tegen de nationalistische ophitsing der volken tegen elkander. De sociaaldemokraten dus, die niet stemmen tegen een oorlogsbegrooting, laten die propaganda voor hun beginsel : hervormingen en socialisme, varen. Zij stemmen in (zij het dan ook om andere redenen dan de bourgeoisie) met die politiek, die een van de redenen is, waarom de arbeidersklasse niet boven komen kan. En nu zegge men niet: ja maar dat kleine voordeel 1 Noch: het is slechts voor éénmaal, om de bijzondere politieke verhouding van het oogenblik. Want het is juist het streven der bourgeoisie, en het allermeest van hen die zich demokraten noemen, om u met die kleine voordeelen weg te lokken van uw pad. Hun leuzen, en hun politieke verhoudingen, hun kleine verschillen zijn er, in onzen tijd, al meer en meer voor, om u te beletten tot eenheid te komen, arbeiders 1 De één is een ietsje „beter (ach hoe weinig 1) in het militarisme, — daarmee vangt hij de domme „vooruitstrevende" arbeiders voor zich; de andere wat „beter" voor de godsdienstige school, daar pakt hij de christelijke proletariërs mee; — en i) Maar Ue prijzen der levensbehoeften stegen in de laatste io jaar sneller dan liet loon, en de crisissen namen in de laatste 20 jaar in veelvuldigheid en duur sterk toe. En de trusts, de syndikaten, de kartels en de patroonsverbonden, d. \v. z. de machten die de arbeiders neerhouden. groeiden ook enorm'. zóó scheuren zij samen vaneen, wat, bijeen, hen allen te samen verpletteren kon! Als gij dus aan dit eene toegeeft, — (het is waar, de eerste stap lijkt gewoonlijk onschuldig) — als gij vandaag voor de geloovige bourgeoisie in haar schoolkwestie, morgen voor de vrijzinnigen in hun iets „beter" militarisme wijkt, dan doet gij juist wat zij allen te samen willen. Want overmorgen is er weer een nieuwe val opgezet om u te vangen, en overovermorgen weer een. En dan moet ge, want ge hebt u eenmaal aan die „betere" partij gebonden, toegeven en met hen mee. En dan zijt gij binnenkort datgene wat uw eenige kracht is: uw beginsel, waarmee gij het proletariaat oproept en om u heen verzamelt, kwijt. En weet ge wat dan het gevolg is? Dan vreest men u niet meer, noch u, noch uw vroeger zoo zeker wassende kracht. En dan — het was u immers ook om hervormingen te doen? — dan komen er ook geen hervormingen meer, omdat men uw kracht niet meer vreest. En zoo hebt ge dan èn uw beginsel, uw socialisme, èn uw verbeteringen in deze maatschappij, verloren. En dat kleine voordeel-voor-het-oogenblik, dat ge zocht, het blijkt achteraf uw grootste ongeluk, misschien, voor een tijd, uw ondergang. Daarom zijn de Marxisten er voor, dat de arbeidersklasse door haar vertegenwoordigers tegen het militarisme der bourgoisie altijd een trotsch: „Neen", laat hooren. Maar de Revisionisten in Nederland waren, zooals wij zagen, toen zij eenmaal het Marxisme hadden neergeslagen en tot de (linksche) bourgeoisie den stap hadden gedaan, bereid om ook op dit punt het beginsel te laten varen en een sommetje geld, vrijstelling van dienst voor eenige soldaten, en steun aan een burgerlijke partij te stellen boven dat wat het blijvende voordeel brengt. Zoo ziet men wat het „meegaan" al dadelijk geeft. Met die ééne verklaring, dat zij, om den (linkschen) minister te houden, en die kleine verbetering te krijgen, 6 bereid waren niet tegen de begrooting te stemmen, toonde het Hollandsche Revisonisme zijn waren aard. Wie hier toegeeft aan de bourgeoisie, die is tot alles bereid. Want als men dit voor een burgerlijke linkerzijde, met een zoo kleine en zwakke demokratische minderheid, om een zoo klein voordeeltje, doet, wat zal men dan doen als er eens een „Burgerlijke Demokratie" tegenover „Burgerlijk Conservatisme" kwaml b. Het Marxistisch program Het spreekt vanzelf, dat, nu de toenadering tot de linkerzijde feitelijk had plaats gehad, en door de wijze, waarop de ziekteverzekering van Veegens ontvangen en de principieele taktiek bij het militarisme verloochend was, bevestigd was geworden, — het spreekt vanzelf, dat nu ook het Marxistisch program der sociaaldemokratie niet onaangetast kon blijven. Reeds herhaalde malen hadden de leiders der Revisionisten (Troelstra, Schaper, Vliegen) het partij-program, dat in hoofdzaak gelijk is aan het Erfurter program, op bepaalde gewichtige punten als onbruikbaar en verouderd verloochend. Met name op het punt van de ,Verelendung" der arbeidersklasse, de toeneming der crisissen en hare regelmatigheid, etc. Het revisionistisch partijbestuur benoemde een commissie tot herziening van het program i), en door de revisionistische leden dier commissie werd een schrijven gepubliceerd, waarin zij hun bezwaren tegen het oude program bloot legden. Door enkele leden werden zoodanige bezwaren tegen het program geopperd, dat, werd daaraan tegemoet gekomen, de commissie een geheel nieuwe formuleering zou moeten voorstellen. Wij laten enkele der bezwaren hier volgen om den lezer een denkbeeld te geven van de verwarring en I) Revisie beteekent herziening. Dj Revisionisten wilden door een commissie het program laten herzien, en die herziening betrof ook, zooals men ziet, hoofdzaken. Maar toch was het door de Utrechtsche resolutie aan de Marxisten verboden de Revisionisten Revisionisten te noemen. Hieraan ziet men, dat die resolutie slechts een stok was, dien men bij de hand wilde hebben om de kritici tot zwijgen te brengen. onzekerheid, die onder de Revisionisten ten opzichte der theorie bestaan: ,,In het program komt, zoo werd opgemerkt, de voor het proletariaat gunstige tendenz der proletarische aktie, door Marx en Engels erkend, niet voldoende tot zijn recht. Dat de werkeloosheid toeneemt, gelijk het program verklaart, werd onbewezen geacht, terwijl omtrent ae crisissen de formuleering van het program niet genoeg ruimte laat voor de mogelijkheid, dat de organisatie der produktie door trusts enz. de crisissen kan doen verminderen _ Ook wat de vermogensbeweging betreft, werd niet houdbaar geacht de verzekering, dat de arbeidsmiddelen in handen van een steeds kleiner wordend aantal personen komen, maar moest, naar men meende, alleen van een relatieve afname der bezitters worden gesproken.... Dat de armoede der niet-bezitters toeneemt, werd in ieder geval onjuist geoordeeld, afgezien van de vraag of het al dan niet gewenscht is een relatief afnemenden proletarischen levensstandaard te aanvaarden Het historisch beeld der ekonomische ontwikkeling werd verward genoemd; het houdt niet voldoende rekening met het ongebreidelde kapitalisme en het kapitalisme waarin de proletarische aktie als tegentendenz werkt.... Voorts werd opgemerkt, dat in het program verscheidene overdreven en dus niet houdbare uitdrukkingen voorkomen. Zoo wordt gezegd dat de arbeidsmiddelen in handen van „enkele" personen zijn, en dat er een klasse is die van „alle" bezit ontbloot en totaal afhankelijk van de bezittende is Voorts werd de meening geuit, dat in het program moest uitkomen, hoe bij de groepeering in den klassenstrijd wel voornamelijk het belang den doorslag geeft, maar toch ook meerderen, tegen hun klasse- en persoonlijk belang in, de zijde der arbeiders kiezen.... Nog werd de wenschelijkheid uitgesproken van eene verklaring dat het lidmaatschap der partij wel aan het politiek-ekonomisch stelsel van Marx, maar niet aan zijn wijsgeerige denkbeelden bindt.... Eindelijk was er een element in de kommissie, dat nu reeds voor zich zelve tot de konklusie gekomen was, dat schier de geheele gedachtengang van het program onjuist is, hoewel het van een juist uitgangspunt tot een juiste konklusie komt." Wij kunnen hier natuurlijk niet al die revisionistische meeningen gaan bestrijden, daartoe hebben wij geen ruimte en dient dit boekje ook niet. Genoeg zij het te vermelden, dat menig bezwaar, dat hier zoo gewichtig staat, door de Marxisten al lang is weerlegd, opgeheven, of opgehelderd. Over de krisissen komen wij zelf nog te spreken. Maar wij willen op één ding wijzen: Het grootste deel der bezwaren door de Revisionisten hier geopperd, zijn... de bezwaren van.... Treub. Terecht, zeer terecht, neemt men Veegens' ziekteverzekering aan. Terecht, zeer terecht wil men Staal niet laten vallen om toch maar niet van dien vrijzinnige te worden gescheiden. Terecht, zeer terecht vervolgt men de Marxisten en brengt hen tot zwijgen. Want... men is het in de theorie met de vrijzinnigen voor een goed deel eensl Dan moet men ook wel met hen handelen. Maar wij zouden de arbeiders toch willen aanraden: Onderzoekt eerst zelf goed, voor gij met deze socialistische Treubs meegaat. Onderzoekt uwe omgeving zelf eerst goed, kijkt goed rond u en leest en denkt veel. En dan, wat denkt ge zelf van die krisissen, van die „niet-verelendung" der arbeidende klasse als geheel, van de werkeloosheid, van de verscherping van den klassenstrijd, van de wijsgeerige denkbeelden van het socialisme over geloof, ongeloof, goed en kwaad enz. Gelooft gij wel, dat de maatschappij voor de arbeidersklasse als geheel langzamerhand beter wordt, dat de krisissen verminderen, de werkeloosheid minder erg wordt, dat wij zoo geleidelijkjes aan, met de hulp der burgerlijke demokratie, in het socialisme zullen komen? Onderzoekt eens goed. Zult gij wél met die socialistische Treubs meegaan? — Ik geloof, als gij goed nagedacht hebt, van niet. Maar in elk geval: laat dit u een waarschuwing tot voorzichtigheid zijn; de bezwaren der Revisionisten gelijken als een druppel water den anderen, op die van Treub tegen Marx' leer en het oude Marxistisch program. Onderzoekt die bezwaren in de geschriften van ons, Marxisten, tegen Treub. Onderzoekt de taktiek der Revisionisten, of zij misschien ook, gelijk die van Treub, afleidt van het socialisme naar verburgerlijking ! Een dergelijk beeld van onzekerheid en verwarring omtrent de grondslagen onzer beweging gaf het revisionistisch rapport. En de leider der Revisionisten sprak eenigen tijd daarna over het program eene meening uit, die wij, tot nadere illustratie van onze schets, hier ook moeten vermelden. Troelstra schreef („Het Volk" van 7 Januari 1909): ,,Het program kan zijn óf orthodox-marxistisch, óf reformistisch, óf een compromis tusschen beide. Welke van deze drie het zal zijn, dat hangt af van de samenstelling, het bedoelen, het streven der Partij. Eerst als deze beslist, beide richtingen ook verder te kunnen omvatten, is een compromis-program noodig. Lukt dit niet, treden de orthodox-marxistische elementen uit de Partij, zoodat haar verder een strijd met dezen wacht, zoo dient haar program de theoretische gegevens tegen die richting te bevatten, dient het dus reformistisch of revisionistisch te zijn. Over den aard van het Revisionisme of Reformisme ontvangt men hier, uit deze woorden, inlichting, die zelfs den aan veel gewende verstomd doet staan. Tot nu toe meenden wij, dat men eerst, naar zijn diepste overtuiging en weten, een program maakt, — en dan eerst vraagt: wie wil er zich op dit program met mij vereenigen ? Zoo komt, dachten wij, eene partij tot stand. Maar, bij de Revisionisten is het blijkbaar andersom. Hier ziet men eerst rond en telt de hoofden. Wat, Marxisten?, dan een Marxistisch program. Revisionisten?, dan reformistisch. Blijven zij bijeen, dan geven zij den een in dit, den ander in dat programpunt toe. Dit is wel het hoogste van opportunisme wat wij ooit bereikt zagen. Terecht draagt blijkbaar het Revisionisme ook dien naam. Niet de partij naar de meening, maar de meening naar de partij. Geen beginsel, maar de gelegenheid beslist het al. Maar is ook dit niet een waarschuwing voor den arbeider om met het Revisionisme niet te gaan ? Gelooft men, dat het socialisme door de gelegenheid, door de opportuniteit, door het toeval zal komen? c. De Wet op het Arbeidskontrakt Het karakter van de liberale regeering kwam al dadelijk daarin uit, dat het eerste, wat zij aan de orde stelde, de wet tot regeling van het Arbeidskontrakt was. Zulk een regeling was een geliefkoosd plan van alle regeeringen, en van alle, ook de meest vooruitstrevende, burgerlijke partijen geweest. De vrijzinnigdemokraat Drucker had er al vroeger een ontworpen; de christelijke minister Loeff had daarnaar een ontwerp ingediend, en het vrijzinnige ministerie zette het werk voort. Dat is uit de natuur van zulk een wet zeer begrijpelijk. Alle burgerlijke partijen streven er naar de arbeidersbeweging niet op te laten komen of sterk te laten worden. Maar de arbeiders worden in de beweging gedreven door hun armoede, hun ellende, door de persoonlijke onderdrukking, de onrechtvaardigheden, de vernederingen, die ze van de patroons moeten ondergaan. Daarom moet de taktiek van dat deel der bourgeoisie, die de arbeiders door slimheid van den klassenstrijd af wil houden, daarin bestaan, dat ze hun persoonlijk kleine voordeelen geven, en tegelijk de arbeid'ersbeiveging belemmeren. De arbeidersbeweging vreezen zij; ze ruw neerslaan wekt verzet; daarom is de beste taktiek, de beweging te verzwakken door bepalingen, die aan de arbeiders persoonlijk wat voordeel geven. Op dien gedachtengang berustte het wetsontwerp op het Arbeidskontrakt. De arbeider lijdt persoonlijk onder de rechteloosheid, waarin hem de ekonomische overmacht van den patroon brengt. Wettelijk en rechtelijk geldt hij als gelijkgerechtigd warenbezitter, die aan den patroon zijn arbeidskracht voor loon verkoopt; dat is de basis van de burgerlijke maatschappij. In werkelijkheid wordt hij evenwel door deze wettelijke en rechtelijke gelijkheid tot een slaaf van den patroon; de vrees, ontslagen te worden en honger te moeten lijden, bewerkt, dat hij inderdaad niet als gelijke kontraktant, maar als „ekonomisch zwakke" tegenover den patroon staat. Wordt hij met boeten bestraft, als hij iets niet naar den zin van den patroon doet, of moet hij tot zijn schade in bepaalde winkels koopen, hij is machteloos zich daartegen te verzetten. Wordt hij ziek, dan kan hij eenvoudig de straat opgestuurd worden. Een wet tot regeling van het Arbeidskontrakt stelde de arbeiders in uitzicht, dien regelloozen willekeur, waaronder ze persoonlijk leden, te verminderen. Maar tegelijk zouden ze daarbij in hun vrijheid, door staking in verzet te komen, belemmerd worden. Door de vorm van de wet, door het beginsel, waarop ze berustte, de inschakeling in het burgerlijk wetboek, werd een onverbrekelijk verband gelegd tusschen die beide dingen; persoonlijk voordeel voor den arbeider en belemmering van de arbeidersbeweging. De regeling van het arbeidskontrakt als onderdeel van het burgerlijk wetboek brengt van zelf een gelijke behandeling der beide partijen, patroon en arbeider, die in der daad niet gelijk zijn, mee. Vaster positie van den arbeider tegen plotseling ontslag bracht vanzelf mee: vaster positie van den patroon tegen plotselinge staking. Aanspraak van den arbeider op schadevergoeding bij plotseling ontslag bracht vanzelf mee: aanspraak van den patroon op schadevergoeding bij plotselinge staking. En om aan hem, den patroon, bij deze aanspraak vat op de beurs van den arbeider te geven, werd hem het recht gegeven staangeld van het loon in te houden. Welke houding moesten de strijdende arbeiders ten opzichte van zulk een wetsontwerp aannemen? Natuurlijk een beslist afwijzende. Persoonlijke voordeelen kunnen niet tegen het nadeel van een belemmering van den strijd, een vermindering van de vrijheid van beweging opwegen. Hierin komt scherp de vijandige tegenstelling uit, de diepe klove, die de sociaaldemokraten van de vrijzinnig-demokraten scheidt; de laatsten zouden het liefst den zelfstandigen klassebewusten strijd der arbeiders overbodig maken; zij probeeren daarom de arbeiders door kleine persoonlijke voordeelen om te koopen en van hun strijd af te houden; de sociaaldemokraten willen vóór alles de mogelijkheid voor de arbeiders^/ajjé", door strijd voordeelen te veroveren en haar macht te vergrooten. Daarvandaan komt het, dat de vrijzinnig-demokraat Drucker de vader, en zijn partijgenooten de verdedigers van een wettelijke regeling van het arbeidskontract zijn; terwijl van den kant der strijdende arbeiders nooit om zulk een regeling is gevraagd, daar zij het gevaarlijke er van begrijpen. Zij moesten daarom tegen zulk een wet, op zulk een grondslag, principieel atwijzend staan, haar tot stand komen trachten te verhinderen. Wat natuurlijk niet weg nam, dat ze ook de waarde van persoonlijke voordeelen, die aan de arbeiders daarin aangeboden werden, aan den tand voelden en op hun gebrekkigheid wezen. Op dit standpunt hadden zich de vakvereenigingen gesteld, die met de S. D. A. P. het agitatie-komitee vormden. Principieele afwijzing op den onmiddellijken grond van de belemmering van den vakstrijd, op den dieperen grond van den principieel verkeerden grondslag, de inschakeling in het burgerlijk wetboek. Natuurlijk waren er meer punten van kritiek. Wij laten hierbij natuurlijk het eerste ontwerp-Loefïf rusten, dat zulke monsterachtige, onmogelijke bepalingen bevatte, dat ook de christelijke arbeiders, dat zelfs het Kamerlid Talma, lid van de regeeringspartij, ze onaannemelijk verklaarde (in een vergadering te Rotterdam i Nov. 1904). Wij hebben hier alleen met het tweede ontwerp-Loeff te maken. Hoe zagen daarin de voordeelen voor de arbeiders er uit, hoe de benadeeling van hun strijd? De voordeelen: 1 °. Verbod van gedwongen winkelnering. Maar deze wordt nooit in het arbeidscontract opgelegd; zij is een stilzwijgend gebod, waar bij nietnakoming ontslag op staat. De gedwongen winkelnering is alleen met de strafwet, niet met de burgerlijke rechtsvordering te treffen. Zij werd dus met deze wet niet, althans niet afdoende, getroffen. 2°. Verplichting van den patroon tot uitbetaling van het loon bij ziekte, gedurende den opzeggingstermijn (meestal een week). Maar dit is geen dwingend recht; er mag in het contract van afgeweken worden. 30. Uitbetaling van loon bij stilstand van het werk buiten schuld van den arbeider. Dit is evenmin dwingend recht, dus verbetert eigenlijk niets. 4°. De arbeider kan niet plotseling ontslagen worden, anders heeft hij recht op schadevergoeding. Dit is dikwijls een verbetering van zijn persoonlijke positie. Maar ook vóór deze wet is den arbeider bij plotseling ontslag dikwijls door den rechter een schadevergoeding toegekend. En zij berust op hetzelfde artikel over den opzeggingstermijn, dat den vakstrijd belemmert. Daartegenover staan als nadeelen voor de arbeiders persoonlijk: i°. Alle geschillen over arbeidsovereenkomst worden door den kantonrechter berecht, in plaats van door leeken-scheidsgerechten uit arbeiders en patroons bestaande. Het eenige voordeel tegenover den geldenden toestand bestond daarin, dat arbeiders, die minder dan ƒ 5 per dag verdienden, kosteloos konden procedeeren. 2°. Het boeten heften wordt gesanctioneerd, en den patroon veroorloofd een bepaald deel van het loon als boete te heffen. 3°. De persoonlijke bewegingsvrijheid van den arbeider, van wien vroeger, als hij ineens weg liep, niets te halen was, wordt geringer, nu door de bepaling over het staangeld wel wat van hem te halen is. De belemmering voor den vakstrijd lag in de bepalingen over den opzegtermijn, de schadevergoeding en het staangeld. Daarmee werden plotselinge stakingen, die in het tegenwoordig stadium van den strijd dikwijls noodzakelijk zijn, onmogelijk, althans zeer moeielijk gemaakt. Groote sterke vakbonden worden in hun strijd reeds door een verplichten, opzeggingstermijn buitengewoon belemmerd. Maar nog veel meer geldt dat voor de massa der arbeiders, die nog niet zoo sterk vereenigd zijn en voor wie een plotselinge staking vaak het eenige middel is, om tot verbetering van hun positie en een begin van stelselmatigen strijd te komen; deze worden door een verplichten opzeggingstermijn eenvoudig aan de ketting gelegd. De opzegtermijn zou als regel gelijk aan de uitbetalingstermijn zijn, maar kon bij contract langer, zelfs tot zes maanden gemaakt worden. Daardoor was een gelijktijdig neerleggen van het werk met inachtneming van den opzeggingstermijn feitelijk onmogelijk gemaakt. Die verlenging werd er bij de behandeling uitgelicht. Legt een arbeider het werk neer, zonder zich aan den termijn te houden, zoo mag de patroon dit als een dringende reden tot verbreking der dienstbetrekking beschouwen, die hem recht op schadevergoeding geeft. Dat deze bepaling geen dwingend recht is, dat de patroon door de wet niet gedwongen wordt, deze bepaling in zijn contract met zijn arbeiders te zetten, beteekent hier niet veel, omdat alleen een uiterst sterke vakbond hem daarvan af zal kunnen houden. De schadevergoeding haalt hij uit het staangeld, dat hij gerechtigd is, in de eerste weken telkens 1/5 van het loon, af te houden, tot een bepaald bedrag. Zoo zag het tweede ontwerp-Loeff, dat in Januari 1905 verscheen, er uit. Het agitatiekomitee, de vertegenwoordigers der vakvereenigingen en der S.D. A.P., hoezeer ook voldaan over den val der ergerlijkste en onhoudbaarste bepalingen uit het eerste ontwerp, begrepen, dat dezelfde principieele strijd en dezelfde afwijzende houding moesten worden volgehouden. Spiekman schreef als lid van het komitee: „Elke wet, die de loonarbeiders een deel van hun bewegingsvrijheid ontneemt en dus de industrieele actie verzwaart, moet voor ons onaannemelijk zijn, zelfs al zouden er andere voordeelen tegenover staan. En hier staan er zoo bitter weinig goede dingen tegenover, en die er zijn, beteekenen in de praktijk zoo weinig, dat hier teu slotte m.i. de keuze niet moeilijk kan zijn." Anders de kamerfraktie. Eerst was het alleen Schaper, die dadelijk als zijn meening te kennen gaf, dat voor een principieele, felle, onverzoenlijke oppositie nu geen plaats meer was. Naderhand, na den val van het klerikale en het optreden van het liberale ministerie, voegde Troelstra zich bij hem, wat echter eerst in Maart 1906 voor den dag kwam en toen tot het bekende konflikt aanleiding gaf. De revisionistische kamerleden zagen het ontwerp met heel andere oogen aan, dan de vertegenwoordigers der vakbeweging. Zij zagen daarin niet in de eerste plaats een aanslag op de arbeidersbeweging, die met enkele persoonlijke verbeteringen aan de onbewuste arbeiders smakelijk gemaakt moest worden, een aanslag waartegen zij zich dus principieel moesten verzetten, maar ze zagen daarin een gewone sociale hervorming, waarin goede en ook slechte bepalingen voorkwamen, waarbij het van de verhouding tusschen de goede en de slechte bepalingen af zou hangen, of ze ten slotte voor of tegen zouden stemmen. Schaper schreef in de „Volksstrijd" van 11 Januari 1905: En Troelstra zei: „ik acht mij eerlijkheidshalve verplicht, de verklaring af te leggen, dat ik het wenschelijk had geacht, dat na de verschijning van het gewijzigde ontwerp die agitatie een andere richting had genomen De sociaaldemokratische Kamerklub heeft zich noch voor, noch tegen die agitatie geuit. Wat is hieraan te lachen? (Marchant: Omdat de agitatie is uitgegaan van de sociaaldemokratie in haar geheel, daarom lach ik). De sociaaldemokratische Kamerklub heeft met die agitatie niets te maken gehad" i). Van Schaper was 't al lang bekend, dat hij op ander standpunt stond. Troelstra's verklaring, die niemand verwacht had — zijn brochure „In zake Partijleiding" verscheen eerst daarna — maakte daarentegen groote sensatie. Het partijbestuur sprak zijn verwondering over Troelstra's onverwachte houding uit, waarvoor het in een ingezonden stuk in „Het Volk": „Een slecht voorbeeld" van Troelstra den wind van voren kreeg. Het agitatiekomitee deed eveneens op haar laatste vergadering van 11 Maart, waar het P. B. bij monde van Spiekman en Mendels zijn solidariteit met de gedragslijn van het komitee betuigde. Troelstra verdedigde zich in „Het Volk'' van 16 Maart, waar hij er op wees, dat dit konflikt tusschen de fraktie en het komitee door hem al voor een jaar vooruitgezien en voorspeld was. „Heeft men (d. i. het komitee) afstand gedaan van het princibieele verzet tegen het ontwerp en gedaan, wat Spiekman in overeenstemming met het door mij gegeven advies in zijn artikel 2) schreef, nl den tegenstand motiveeren met het oog op het staangeld en den opzeggingstermijn? Reeds uit de aangenomen motie blijkt, dat dit niet is geschied.... De inschakeling in het B. W. bleef, als hoofd- en principieele frief behouden, ook in de aangenomen motie.... ... de agitatie bleef in de oude lijn en de oorzaak van het gevreesde konflikt was daar. Dat dit konflikt zich bij de behandeling in de Kamer zou openbaren, behoefde dus 1) De houding der Kamerfraktie hier is wederom een goed voorbeeld van de persoonlijke politiek, van het „leiding geven". Niet de massa beslist hier wat het best voor haar is, maar de Kamerfraktie. En deze ziet hier weer naar de liberalen, in plaats van naar de arbeiders. 2) Dat n. b. tegen Schaper's standpunt, dat Troelstra ook innam, gericht was! Onderstellen wij een sociaal-demokraat, als klerk op een ministerie werkzaam. Hij krijgt een ontwerp in handen dat zijn klasse bedreigt. Hij steelt het en zendt het aan de „Vorwarts" of „Het Volk'. Dat is uitstekend wat hij doet, in onze oogen. Zulke gevallen komen geregeld voor. Oneerlijkheid tegen de vijandige klasse kan dus een deugd zijn in de oogen der eigen klasse. Vóór de tweede staking in 1903 hadden wij afgesproken plotseling de treinen niet te laten rijden. De mannen die dat uitvoerden, werden ontrouw aan hun maatschappij. Wij vonden hun daad de hoogste trouw. Het is eigenlijk overbodig nog verder te gaan; om tegenover de huichelachtige burgerlijke moraal de onze zoo helder mogelijk te zetten voor het proletariaat, ter wille van de duidelijkheid voor hen, doe ik het: De arbeiders der Commune hebben niet geaarzeld met de vuurwapens, die zij hadden, de vijandige reactionaire klassen te bestiijden Moord in de oogen der tegenstanders,— de hoogste heldenmoed en zelfopoffering in die van ons. En zoo is het ook met onze Russische partijgenooten en kameraden. En omgekeerd zou ik, nogmaals, met bijzondere feiten, kunnen bewijzen dat ook onze tegenstanders', fabrikanten, besturen van patroonsbonden, staatslieden, redacteuren van couranten, de leden der klassen in het algemeen, voortdurend uit klassebelang arbeiders bedriegen, oneerlijk behandelen, onsolidair zijn met hen, en dat zij daarom, als het in het wezenlijk belang der kapitalistische klassen is en binnen den klassenstrijd valt, worden geprezen door de hunnen. Ook dat zij het dooden van arbeiders niet ontzien, als het hun klassebelang schijnt te zijn. Daarvan gaf ik trouwens boven al een sprekend voorbeeld. Maar die dingen zijn aan de arbeiders, voor wie dit toch vooral geschreven wordt, zóó bekend, dat ik er niet lang over behoef te zijn. Het is noodzakelijk, dat de arbeidersklasse ook over de moraal de waarheid weet. Want overal, maar misschien nergens zoo erg als in ons klein-burgerlijk, klein-boersch landje wordt het voeren van den klassenstrijd, op deze wijze, zooals de socia;ildemokratie dit doet, voorgesteld als onzedelijk. Wel voeren alle klassen hem zoo, maar men huichelt en veinst, dat dit niet zoo is. En tienduizenden arbeiders, door priesters, en in de school, en thuis met verouderde beschouwingen verblind, gelooven dit en blijven het tot hun dood gelooven. En zelfs velen die den klassenstrijd voeren, begrijpen toch niet goed, daar de verouderde voorstellingen ook in hen nog nawerken, hoe het toch komt- dat de moraal zoo dubbel is. Dat wij voelen dat het goed zou zijn tegen alle menschen goed te zijn, en dat wij toch, in den klassenstrijd, tegen dat gevoel in handelen, en dan toch overtuigd zijn goed te doen. Als de arbeider weet, dat dit uit het wezen der maatschappij voorkomt, dan zal hij met vreugde de klassemoraal in den klassenstrijd volgen, dan zal het gevoel van twijfel of hij goed handelt, hem niet meer kwellen, dan zal hij gemakkelijker de zijde van het socialisme kiezen, dan zal de oude moraal van het kapitalisme bij hem plaats maken voor de hoogere der sociaaldemokratie. Dan zal hij ook inzien, dat juist door den klassenstrijd van het proletariaat de tijd nadert, dat alle menschen jegens elkander wezenlijk goed zullen zijn. Dit alles had ik uitvoerig besproken en met talrijke voorbeelden uit de praktijk toegelicht. In de Tweede Kamer viel men daarop aan. Het was de aartsconservatieve leider der reactionairen, jhr. de Savornin Lohman, die met volkomen verdraaiing van wat ik gezegd had, de klassemoraal van het proletariaat als onzedelijk beschimpte. Hij deed dit vooral, door, wat ik over den klassenstrijd had geiegd, uit te leggen, alsof ik het ook voor het gewone dagelijksche persoonlijke leven had bedoeld, alsof ik alleen over de moraal der arbeidersklasse had gesproken, — en door het voor te stellen, alsof ik die klassemoraal aan de arbeiders predikte. De vertegenwoordiger der klassen die den klassenstrijd tegen de arbeiders op de wreedste wijze voeren, die, zooals ik in mijn antwoord i) en hier boven toonde, ook voor moord, soms welbewusten moord op het proletariaat niet terugdeinzen, — de vertegenwoordiger van die klasse, die onder de huichelarij van het christendom den klassenstrijd voert, — hij ontkende, verdraaide, bespotte en hoonde de open moraal van de arbeidende l) Zie de brochure „Klassemoraal", Uitgave: „De Tribune", Wijttenbachstraat 13, Amsterdam. klasse, die niet altijd tegen alle menschen goed kan zijn, maar dit ook openlijk erkent. Het was aan den vertegenwoordiger van het proletariaat geweest hem te ontmaskeren en de waarheid te toonen. Maar zooals reeds zoo vaak in de laatste jaren: Troelstra liet de zaak van het proletariaat in den steek, en koos, in diepste wezen van wat hij zeide, de zijde der bourgeoisie. Hij antwoordde aan Lohman o.a.: „Wat ons allen in die uitingen, zooals zij ons door den heer Lohman zijn medegedeeld, het meest tegen de borst heeft gestuit, was, dat daarin werd gezegd dat de geboden van zelfopoffering, solidariteit, voóral ook die van eerlijkheid en trouw, niet zouden gelden tegenover een vijand van onze klassen.... Wanneer het kind van een fabrikant in het water valt, dan behoeft gij niet te denken dat die arbeider zal zeggen : Laat dat kind maar verdrinken.... Tegenover elkaar hebben wij ook daarom waarheid en eerlijkheid te betrachten, omdat de regel: „wat gij niet wilt, dat u geschiedt, doet dat ook aan een ander niet," het uitvloeisel is van deze overtuiging; wij hebben dat tegenover elkaar noodig, als kultuurmenschen matigen wij in ons gemeenschappelijk belang onzen strijd (bedoeld is deklassenstrijd) daarmee... Men ziet het: niet alleen dezelfde verwarring als bij Lohman: gevallen buiten den klassenstrijd (het redden van een fabrikantskind door een arbeider) genomen in plaats van wat in den klassenstrijd geschiedt, maar ook de huichelachtige, binnen het kapitalisme onmogelijk te vervullen moraal van het Christendom (wat gij niet wilt enz.) gesteld in den klassenstrijd boven de moraal der proletarische klasse 1 Weder een groote stap, nu niet op het politieke of ekonomische, maar op het wijsgeerige terrein, — maar daarom niet minder gewichtig, — naar de bourgeoisie. En nu niet naar de burgerlijke demokratie alleen, maar naar de ergste reactie. Het Revisionisme kan het blijkbaar hier met de geheele bourgeoisie wel vinden i). i) 1 roclstra trachtte in het slot van zijn rede wat ik gezegd had eenigszins te vergoelijken. Echter zonder iets van zijn beweringen terug te nemen. Zie hierover „De Tribune" van 13 Februari 1909. e. De werkeloosheid en de krisissen Bij de interpellatie van Troelstra over de werkeloosheid in het najaar van 1908, vertoonde het Revisionisme wederom scherp, hoever het afwijkt van de waarheid, die de sociaaldemokratische wetenschap en het program der sociaaldemokratische partijen verkondigen. Zooals de lezer weet, woedt, nu in het voorjaar van 1909, nog altijd de krisis die in 1907 begon, de grootste, meest verspreide die de wereld nog ooit zag, en, naar het schijnt, niet alleen door de oppervlakte die zij teistert, maar ook door haar langen duur allerhevigst. Over de maatregelen door de Regeering te nemen tegen de werkeloosheid uit de krisis in Nederland ontstaan, hield de leider der revisionistische Nederlandsche Kamerfractie eene rede. Wij zullen ter kenschetsing van haar, en om het onderscheid tusschen Marxisme en Revisionisme immer duidelijker te laten uitkomen, hier eerst laten volgen wat het inmiddels opgerichte Marxistische weekblad „De Tribune" over deze rede schreef. 1). In ,,De Tribune" van 24 October leest men: Onder den aandrang van de toenemende werkeloosheid heeft de Kamerfraktie een interpellatie over de werkeloosheid tot de Regeering gericht bij monde van den leider onzer fraktie, Troelstra. Er is geen twijfel aan, of de interpellant, partijgenoot Troelstra heeft met zijn drie groote redevoeringen tot aan het einde van de debatten tce. die dagen geduurd hebben, in het midden van de aandacht gestaan, die uit de beide klassen van onze maatschappij aan deze interpellatie werd feschonken Noch de Minister met zijn „redding van departiuliere liefdadigheid", noch Professor en Kamerlid, de vrijzinnig-demokraat Treub met zijn vertoon van geleerdheid, konden met hun besprekingen tegen het absolute overwicht van Troelstra's woorden in deze zaak opwegen. En inderdaad, als het enkel erom ging, om met de moeilijk te verkrijgen gegevens een eenigszins tretïend beeld van de werkeloosheid in ons land te geven, dan heeft Troelstra in zijn eerste rede zijn taak zeker uitmuntend volbracht. Of als het enkel maar 1) Wij nemen het voornaamste uit die artikelen ook daarom over, omdat zij vooral ook de aanleiding zijn geworden, waarom de Revisionisten besloten de beste, strijdende Marxisten uit de S. D. A. P. te stooten. de kwestie was, om een frivool politikus als den minister eenige moeilijke oogenblikken om zijn antwoord te bezorgen, dan heeft onze leider met zijn interpellatie en zijn tweede rede vooral zeker zijn werk wel gedaan. Maar er is niet aan te ontkomen, en Troelstra kon er dan ook niet aan ontkomen, in een debat omtrent de werkeloosheid is meer te doen voor den leider n.1. van de sociaaldemokratische arbeiderspartij. Een ding stond vooruit vast en is dan ook achteraf duidelijk gebleken: Direkte gevolgen kon de interpellatie niet hebben en heeft ze dan ook niet gehad. Prof. Treub, wiens motie notabene algemeen aangenomen is, liet vallen het voornaamste, de konstateering nl. van het feit, dat de toestand bijzonder ongunstig is, en eveneens het bevorderen van de werkloosheid verzekering. En de „clericale" minister die met den „demokratischen" meneer Treub arm in arm ging, vatte het restje van Treubs motie zóó op, dat ze niet voor het oogenblik gold en eenvoudig den algemeenen regel stelde, dat de Regeering particulieren en gemeenten zoo noodig in dezen te steunen had. Waarbij de heer Heemskerk natuurlijk van te voren al zoodanige » erklaringen aflegder die deden zien, dat hij op het oogenblik en in de naaste toekomst niet van plan was, in dezen door de Regeering steun te doen geven Resultaat dus, als men op de direkte gevolgen alleen let, zooals wij zeiden: nul. Maar de Internationale Sooiaal-demokratie weet dat wel. Zij weet wel, dat niet het kapitalisme de toenemende werkeloosheid kan bestrijden. Ja, als de ellende van een bijzondere werkloosheid hier of daar misschien tot voor de bourgeoisie gevaarlijke excessen zou leiden, dan zou de Regeering wel — en ook zonder interpellatie van onzen kant — een lapmiddel vinden om tenminste die excessen tegen te gaan, zonder natuurlijk het euvel te kunnen beperken. Maar de gewone en de buitengewone werkeloosheid, die elkaar regelmatig opvolgen als resultaat van de planlooze. particuliere kapitalistische produktie-wijze, wat kan een kapitalistische Regeering daartegen willen doen? Geen Regeering zal zichzelf toch den nek omdraaien! Dat moeten haar vijanden, haar tegenstanders doen en die vijanden op zijn sterkst, dat zijn wij, de Sociaaldemokratie. Als dus een onzer een interpellatie houdt over de bijzondere werkloosheid van thans dan kan — wil de interpellatie niet zinledig zijn — de beteekenis geen andere wezen, dan uit vraag en antwoord den arbeiders duidelijk te toonen, dat er een uitweg is voor het gekwelde en uitgebuite proletariaat, een andere dan de hulp die een Kapitalistische Staat nu eenmaal het proletariaat niet bieden wil. Inderdaad is de arbeidersklasse sinds eenige tientallen van jaren in staat met de feiten, aan ekonomie en historie ontleend, aan te toonen, dat er zonder twijfel een weg is, dat het zelf zulk een weg weet. Dat de arbeiders dien weg kunnen weten en er niet meer aan behoeven te twijfelen is het werk van onze groote voorgangers Marx en Engels en van onze andere Marxistische theoretici, in éen woord van onze theorie: onze socialistische wetenschap. Wil men in zake de werkeloosheid den eenig moselijken uitweg uit het kapitalisme, niet in het kapitalisme, spoediger voor de arbeidersklasse doen oprijzen, wil men de arbeiders de eenig mogelijke politiek, de eenig mogelijke ■praktijk doen kennen om aan de werkloosheid te ontkomen, dan heeft men ze die theorie, die wetenschap van het socialisme mede te deelen, dèirdoor te propageeren het eenige en niet geringe praktische resultaat, dat een interpellatie als die van Troelstra ten slotte kan opleveren: het inzicht in den feller wordenden strijd op leven en dood, dien de arbeidersklasse tegen de kapitalistische maatschappij te strijden heeft. Een praktisch politikus in de sociaaldemokratie moet dus de theorie verstaan, moet ze kennen en kunnen verdedigen. Het is misschien een zware eisch voor een „burgerman", maar de arbeidersklasse kan met minder in haren leider niet toe. Dat weten we, de socialistische wetenschap is zeker voor de arbeidersklasse soms gemakkelijker te verkrijgen dan voor een man voortgekomen uit de bourgeoisie. De arbeider kan onmiddellijk uit zijn eigen leven weten, wat de socialist, uit de burgerklasse voortgekomen, eerst uit de leer moet leeren, bijv. iets wat voor Iroelstra nog niet vaststaat: dat de ekonomische klove tusschen de twee klassen steeds dieper wordt. Maar als men dit niet weet, uit leer of leven niet geleerd heeft, hoe kan men dan weten, weten, dat het Socialisme door het werk der arbeiders zeiven komt? Als de mogelijkheid nog bestaat, dat de klove tusschen de twee klassen niet dieper wordt, dan daalt ons Socialisme van een wetenschap tot een geloof, van een zekerheid tot een verwachting. Met geloof en met hoop evenwel zijn de arbeiders genoeg gepaaid. Daarvoor hebben ze het socialisme niet noodig. Ook de kerk doet ze gelooven dat het hiernamaals beter zal zijn, en de brave liberalen en demokraten hopen dat het gauw beter zal worden. Maar juist het dieper worden van de ekonomische klove tusschen de twee klassen, wat de arbeidersklasse in het leven voor zijn oogenziet gebeuren en die de sociaaldemokratie in haar leer van de scherper wordende klasse-tegenstellingen uitdrukt, dat is wat ons de wetenschappelijke zekerheid geeft, dat er een arbeiders-klasse is, die wel moet kiezen tusschen ondergang van haar zelve of ondergang van de andere klasse. En de sociaal-d mokratie is juist het teeken dat de arbeidersklasse gekozen heeft: den ondergang van de andere, van het kapitalisme. Daar is geen twijfel meer, daar is zekerheid, is het eenige wat wij den arbeiders hebben te zeggen. De keus is geschied. De arbeidersklasse werkt allerwege, niet aan overbrugging van een „mogelijk" kleiner wordende klove, maar door het dieper worden van de klove ziet zij juist in, dat één uitweg slechts bestaat: De proletarische revolutie, de verovering en ommekeer van de kapitalistische maatschappij door de arbeidersklasse. En al onze feiten en statistieken, al onze redekracht en enthusiasme kunnen en moeten wij aanwenden om slechts dit „ééne mogelijke" den arbeiders te laten zien, en ze dus zoo spoedig moizelijk tot dien weg van organisatie en strijd te brengen. Dan alleen houden wij de afrekening die Troelstra niet heeft kunnen houden in het Parlement... uit gebrek aan vast inzicht en socialistische wetenschap. Dan alleen schrikken de kapitalistische regeerders een moment op, zooals zij wel voor de wetenschappelijke zekerheid van een Bebel opschrikten. Maar dan ook alleen wordt het strijdende en lijdende proletariaat een eind verder gebracht door het socialistische licht dat zij zien oprijzen, op den weg der proletarische revolutie- Wij zullen de Handelingen moeten afwachten, om op de verbazingwekkende details van de derde speech van Troelstra in ons blad nadet te kunnen ingaan. Maar één ding staat nu toch wel elkeen voor oogen: Daar mankeert iets in de vertegenwoordiging van de arbeiders-klasse in ons Parlement Niet elkeen zal direkt overtuigd willen zijn, dat het het Marxisme is, dat daar ontbreekt Maar wel is het nu duidelijk uitgesproken in de Kamer, dat onze internationale leer in Troelstra haren verdediger niet zal vinden. Dit thans openlijk te hebben getoond is zeker een niet gering voordeel van Troelstra's werkloosheiddebat. Er gaat immers niets boven het uitspreken van wat werkelijk is." en in het nommer van 31 Oktober: „Wij stellen voorop, dat wat ons betreft, Troelstra inderdaad èn Heemskerk èn Treub verslagen heeft. Maar daarom heeft hij nog niet, en dat was het eene noodige, de arbeiders die naar hem luisteren, van de noodzakelijkheid van het socialisme weten te overtuigen. Dat heeft hij niet kunnen doen, omdat hij zelf wel van de mogelijkheid van het socialisme overtuigd is en sterk in het socialisme gelooft, maar niet uit de maatschappelijke feiten heeft leeren weten, dat het komen moet. De „immanente economische noodzakelijkheid" van het Socialisme staat voor hem niet vast. Maar als die noodzakelijkheid niet vast staat, dan staan we met onzen wil om het Socialisme te brengen op even vasten bodem als de boeren en de kleine burgerij, als de middenstand, die ook allerlei moois en rechtvaardigs willen, maar wier wil niet in overeenstemming is met de noodzakelijke ontwikkeling der maatschappij. Troelstra durft in de Kamer uitroepen: „Wat gaat het ons aan, hoe wij er komen, als wij er maar komen!" Dit is de uitroep van een wanhopige, die niet weet hoe hij er zal komen. Maar dit is juist de groote kracht van den revolutionairen strijd van het proletariaat, dat wij wèl weten, hoe wij er komen. De revolutionaire middelen worden ons door de maatschappelijke ontwikkeling in de hand gedrukt. Onze taak, onze socialistische taak, vooral bij de krisis, is het juist, het proletariaat duidelijk te maken, •jj i rï'e rï°or de maatschappelijke ontwikkeling gegeven middelen gebruiken moet. Dat Troelstra ten slotte de gewone anarchistische en burgerlijke karikatuur van Marx heeft gegeven in zijne derde Kamerrede, als zou«Marx bewezen hebben: ,,dat ook zonder den wil der menschen,... door de werking der ekonomische krachten zelf, zij al ellendiger zullen worden en het socialisme daarom komen moet," — we zullen hem daarom niet hard vallen. Hij kan niet meer anders. Maar we geven hun die willen begrijpen hoe door de werking der ekonomische krachten de wil der menschen, tenminste van het proletariaat, werken moet voor het socialisme, in overweging eens te 5aau 'ezen het boekje van Engels, dat ook in het Hollandsen verschenen is: De Ontwikkeling van het Socialisme van Utopie tot Wetenschap. Dan zullen ze met ons tot onzen spijt zien, als ze dit boekje met Troelstra's derde Kamerrede vergelijken, dat onze leider niet weet te maken van de politiek, wat de Socialist er van maken moet: de wetenschap van de produktie." Inderdaad, ,,De Tribune" had gelijk. Troelstra had het wetenschappelijk socialisme, dat alleen vastheid en zekerheid aan het proletariaat geeft, verloochend en een utopisch socialisme in zijn plaats gesteld. Wij spreken er hier nu niet veel over, dat hij een bespottelijke voorstelling van het Marxisme gaf. Wij wijzen dat slechts even aan. i) Hij stelde op rekening van het orthodoxe Marxisme i°. de Revolutionaire Bedelaarsleer toen hij zeide en met die „theorie" de Marxistische bedoelde: „Die arbeiders (bedoeld zijn georganiseerde, strijdende arbeiders) hebben niet noodig om te streven naar het socialisme, dat er met een abstracte logische theorie bewezen wordt dat zij alle ten slotte in ellende gedompeld worden" 2°. de katastrofentheorie: „de theorie volgens welke in een plotselinge uitbarsting de kapitalistische maatschappij in een socialistische zal worden omgezet". I) Zie over de beteekeuis van Troelstra's redevoering vooral het artikel van Saks in de „Nieuwe Tijd" van Februari 1909. 3°. de van-zelf-Theorie: „om de georganiseerde strijdende arbeiders in beweging te brengen voor een strijd voor een ander maatschappelijk stelsel „behoeft niet de ekonomische immanente noodzakelijkheid bewezen te worden die het kapitalisme uit zich zelf in het socialisme doet overgaan." Dit alles stelde Troelstra op rekening van de Marxisten. Hij verzwakte daarmede van af de tribune der Kamer de sociaaldemokratie, wier program Marxistisch is. Hij uitte precies dezelfde domheden tegen haar als de vrijzinnigdemokraten. Wat hij zei kan men grootendeels ook in het boek van prof. Treub vinden. Hij versterkte dus de vrijzinnige demokraten, en bereidde opnieuw, door afstand te doen van het wetenschappelijk socialisme, een bondgenootschap met die burgerlijke demokratie voor. Maar dit laten wij voor het oogenblik varen. Elk die het Marxisme kent, weet dat geen der hier door den Revisionist genoemde stellingen die van het Marxisme zijn, en dat het Marxisme juist die theorieën heeft bestreden. Het is reeds erg, dat de onwetende proletariër van de tribune der Kamer zulke onwaarheden over het socialisme hoort. Maar erger was dat Troelstra beweerde : „De theorie volgens welke in het ekonomische stelsel zelf de onverbiddelijke noodzakelijkheid bestaat, op straffe van ondergang, tot het socialisme te komen, moogt gij (Treub) ons uit handen slaan. Voor het proletariaat, dat sterk is, is de ntogelijkheid van het socialisme reeds voldoende om de maatschappij in de richting van het socialisme te veranderen." Dit is een verzwakking nog veel grooter dan de valsche voorstelling van de maatschappelijke ontwikkeling volgens Marx. Hier is een reactie zoo groot, als wij zelfs zelden nog door een Revisionist openlijk zagen getoond. De socialisten vóór Marx, ja, die geloofden, dat de mogelijkheid van het socialisme reeds genoeg was om de arbeiders tot verandering der maatschappij naar het socialisme te brengen. Daarom bedachten zij hun schoone plannen van een socialistische gemeenschap, en meenden dat de massa die wel zou kiezen als ze maar de schoonste waren. Zoo deed b.v. Uwen. — En nu nog doen dat de heel dwazen, de reaktionairen als van Eeden. Maar Marx toonde ons, dat het, niet mogelijk, maar noodzakelijk was, dat het socialisme kwam en dat de arbeiders het brachten. Hij toonde dat uit het wezen van den arbeid, van het produktieproces aan. Deze beide moeten het proletariaat tot opstand tegen het kapitalisme brengen, en moeten hun de zege verschaffen. En dat is de kracht der arbeiders in hun strijd. Zij voelen, dat zij iets doen wat moet, wat niet anders kan. Dat geeft hun de reuzenkracht, waardoor zij alles kunnen lijden, en alles, het schijnbaar-oamogelijkste, kunnen ondernemen. Wie hun die kracht afneemt, en hun zegt, dat „de mogelijkheid van het socialisme al voldoende is", die kan dat alleen doen, omdat hij gelooft dat de noodzakelijkheid van het socialisme niet aanwezig is. Anders zou hij een misdaad begaan aan dat deel van het proleteriaat, dat zoo vast op de noodzakelijkheid vertrouwt, de sociaaldemokratie. Troelstra, de Revisionist Troelstra heeft met deze uitspraak getoond, dat hij niet overtuigd is van de noodzakelijkheid van het socialisme. Hij heeft daarmede de zaak van de Nederlandsche sociaaldemokratie enorm verzwakt, maar die van de vrijzinnigdemokratie (die ook gelooft dat het socialisme misschien, over een 500 of 1000 jaar wel eens komen kan) zeer versterkt. Ook deze uiting is dus een stap naar de bourgeoisie en bereidt een zich onderwerpen aan de burgerlijke demokratie voor. Het Revisionisme deed ook aan de praktische propaganda voor het socialisme een zeer slechten dienst, toen Troelstra opmerkte op eene andere plaats in dezelfde rede, dat de periodiciteit (het regelmatig terugkeeren der krisissen) twijfelachtig was, 1) en „Of de crisis periodiek voorkomt, of zij al dan niet ergei wordt, dat is voor ons niet de vraag. Zij hangt ons steeds dreigend boven het hoofd met haar nasleep van nood er 1) Zie over deze en andere plaatsen de Handelingen der Tweede Kamer van 20 October 1908. werkeloosheid, — dat is ons genoeg om ons te verzetten tegen het stelsel, dat zulke rampen kweekt." Ook hiertegen kwam het Marxistisch orgaan „De Tribune" op, terwijl zij in een drietal artikelen, aan de hand van de stukken tegen Treub van J. Saks in het maandschrift „De Nieuwe Tijd" i) o. a. bewees, hoe de krisissen sinds een eeuw periodiek zijn en hun karakter in 't algemeen hetzelfde blijft. Het orgaan schreef o. a. : „Wij vragen niet: wat heeft Marx hierover gezegd, maar wat leert de werkelijkheid'P En deze leert dat de golflengten der productieperioden, de productiekringloopen (d. w. z. de tijden waarin de produktie van krisis tot overproduktie stijgt en dan weer tot krisis daalt) korter worden. Eerst was de periode gewoonlijk n jaar. Krisisjaren immers waren: 1815, 1825, 1836, 1847. Daarna 10: 1847—1857. Daarna 9: 1857—1866. Daarna kwamen de lange depressies: 1873—1879; 1882—1887; 1871—1875. Bij deze laatste waren de jaren 1878—1879, 1886—1887, en 1894—1895 het ergst. Dan tusschenruimten van 8 tot 9 jaren. In 1900 breekt weer een krisis uit of een betrekkelijk korte depressie (tot 1902). En reeds in 1907 komt deze groote over de geheele kapitalistische wereld zich uitbreidende krisis. De zoogenaamde voorspelling van Marx is dus ten volle bewaarheid in dien zin, dal de perioden der modern-kapitalistische ontwikkeling al korter worden, dat in 't algemeen genomen de „krisissen'' als overgangsvorm van hooge naar lage produktie zich handhaven, en dat zij, met de ontwikkeling van het kapitalisme, meer en meer van plaatselijk beperkte rampen tot wereldplagen uitdijen". De feiten spraken dus voor het Marxisme. En wat spoort nu den arbeider meer aan tot het socialisme? Als hij hoort dat de krisis kan, of als hij weet dat zij moet terugkomen, en wel met steeds korter pauzen? Troelstra verzwakte met zijne bewering wederom den klassestrijd. Zoo werd het krisisdebat, ondanks het goede dat er in voorkwam, toch ook weder een stap naar, een versterking van de burgerlijke demokratie, die ook hier, in de hoofdpunten, beweert wat de Revisionisten beweren. 1) Zie den jaargang van 1908 van de „Nieuwe Tijd." tegenwoordiging), maar zooals de sociaaldemokratie nimmer kan dulden, omdat zij den maatschappelijken strijd, die er een van klassen tegen klassen, niet van groepen tegen groepen is, verzwakt. Een stelsel, dat op het breken der arbeidersmacht, met list, door te verdeelen, is gericht, i) En verschillende „Demokraten" van grooten invloed (Bos, Hans, etc.), spraken zich al meer of minder duidelijk tegen algemeen vrouwenkiesrecht uit. Weder dus hetzelfde verschijnsel als in 1905 : Liberalen en Vrijzinnig-Demokraten zoekende naar middelen om het Algemeen Kiesrecht te verschuiven door theoretisch getwist, het te beperken, het onmogelijk te maken door middelen die het ontkrachten. Erger dan in 1905. Want toen wilde men nog een blanco, dat alles open liet. Nu wil men beperkingen (stemrecht alleen aan ongehuwden, dameskiesrecht), die aan de arbeidersklasse waarschijnlijk meer nadeel zouden brengen dan b.v. het huismanskiesrecht der anti-revolutionairen. Maar toch gaan de Revisionisten weer op het bedriegelijk spel in. Troelstra schreef reeds dat Links, om „verschillende belangrijke punten" de voorkeur verdient boven Rechts 2), en het kongres hunner partij in Rotterdam besloot de frase van „Algemeen Kiesrecht" van Vrijzinnig-Demokraten en Liberale Unie aan te nemen, niet te onderzoeken wat daarachter schuilt, niet bij ieder vrijzinnig of liberaal kandidaat precies te vragen wat hij met die frase meent, niet alleen te stemmen op hem die werkelijk algemeen kiesrecht voor mannen en vrouwen wil, en bij de herstemming bij alle anderen onthouding voor te schrijven, maar tevreden te zijn met het woord Algemeen Kiesrecht, wat het dan ook beduiden mag, en het Partijbestuur der Revisionisten de vrije hand te geven bij de herstemmingen. Men is dus weder tot meegaan met de liberalen bereid. 3) 1) De heer Treub gaat ook zelfs al zoover het gelijke kiesrecht in het algemeen als individualistisch af te keuren! 2) /ie onze politieke partijen. De Sociaal-Demokratische Arbeiderspartij, door P. J. Troelstra; Baarn. HollaDdia-Drukkerij. 3) Welk een Verschil is er nu met den tijd toen de S. D. A. P. in het algemeen nog op Marxistische wijze streed! De Kiesrecht-motie De Nederlandsche arbeidersklasse heeft een langen tijd van Anarchisme doorgemaakt. De revolutionaire frase verving in die periode alle praktische arbeid. Nu is het Revisionisme bezig de socialistische propaganda geheel te verstikken onder een schijn van actie voor hervormingen. Tegen beide taktieken heeft de S. D. P. even groote bezwaren. De revolutionaire frase, de propaganda voor-hetSocialisme-alleen van het Anarchisme is leeg, en levert voor de arbeiders niets op dan een plotseling, voorbijgaand vuur. Maar de aktie van het Revisionisme voor-de-hervorvorming-alleen brengt ook niets goeds. Geen hei vorming, maar tegelijk vvèl groote verslapping van het socialistisch bewustzijn, omdat de arbeider op de bourgeoisie vertrouwen gaat, en dan spoedig merkt, dat hij teleurgesteld is, en zijn vertrouwen in het socialisme verliest. De taktiek van beide keurt de S. D. P. evenzeer af, zoowel Revisionisme als Anarchisme, zoowel de actie voor de revolutie alleen, als die voor de hervormingen alleen. Haar taktiek daartegenover is deze: Vóórop de socialistische propaganda in overeenstemming met het beginselprogram. Daarmee de arbeiders opwekken en daarvoor de arbeiders organiseeren. Dat aldoor blijven doen. En met die macht, die men zoo krijgt en blijft krijgen, den politieken strijd strijden. Maar dit zóó, dat men noch op liberale, noch op klerikale bourgeoisie steunt, maar door een taktiek, die zich altijd aan beginsel en strijdprogram vasthoudt, d. w. z. die de eischen daarvan nooit verloochent, maar altijd ten volle laat hooren, de geheele bourgeoisie bedreigt en dwingt. Dus actie bij de massa in de eerste plaats. Vertrouwen op die, op die, ten slotte, in diepsten grond, alleen. Geen vertrouwen op persoonlijke politiek noch op toenadering, maar op de arbeidersklasse. Dus parlementarisme, strijd om politieke hervormingen in de Kamer en Gemeenteraad door vertegen- woordigers, maar: revolutionair-socialistisch parlementarisme i). Door socialistische propaganda in en buiten de Kamer tot hervormingen. Door die telkens hernieuwde, altijd weer bij de onbewusten opnieuw begonnen, bij de bewusten versterkte en verhelderde propaganda naar het socialisme. En dit alles volgens de leer van den klassenstrijd, van de verscherping der klassetegenstellingen, met de overtuiging dat de klove tusschen bezittenden en niet-bezittenden steeds dieper, de tegenstelling scherper wordt, dat de dag van het socialisme nabij is. Wanneer wij ons hier een opheldering van wat en l) Dat het de S. D. P. hiermee ernst is blijkt uit haar eerste daad, de aanneming op baar Kongres van de volgende motie, waarbij in zake het Algemeen Kiesrecht stelling wordt genomen tegenover de gea heele bourgeoisie van links èn rechts: IjA/v.. ,,De constitueerende vergadering der S. D. P. in Nederland, overwegende, dat de politieke actie der sociaaldemocratie — zooals *^"de motie op liet ie Kongres der S. D. A. P. te Deventer ia 1895 aangenomen, terecht zegt — alleen dan aan de arbeidende klasse duurzaam kan ten goede komen, wanneer zij zich niet alleen ten doel stelt het verkrijgen van wettelijke maatregelen tot voorziening in de directe nooden der arbeiders, doch op zulk eeu wijze wordt gevoerd, dat zij de arbeidersklasse rijp maakt voor haar taak in den klassenstrijd; en dat dit juist dan zal geschieden, wanneer de Partij bij de verkiezingen haar einddoel: de verovering van de politieke en economische machtsmiddelen, op den voorgrond stelt; van meening. dat bij den tegenwoordigen stand der economische en staatkundige verhoudingen in Nederland de invoering van het rechtstreeksche en gelijke Algemeen Kiesrecht voor het Parlement, de Gemeenteraden, de Provinciale vertegenwoordiging enz. de voorwaarde is voor de verovering van alle democratische en sociale hervormingen, die de arbeidersklasse alleen nastreeft en die in het strijdprogram zijn geformuleerd; van oordeel, dat tegenover de schijnmanoeuvres der burgerlijke partijen van alle gading, wier streven gericht is op een vorm van A. K., waarbij de arbeidersklasse in ieder geval tegenover andere klassen der maatschappij, inzonderheid tegenover de kleine burgers en boeren, in een ongunstige positie zal worden geplaatst, hetzij dooi invoering van een soort van organisch of meervoudig kiesrecht, hetzij door een deel der vrouweD het kiesrecht te verleenen, of door handhaving of door versterking van de macht v"vn een tweede vertegenwoordigend lichaam volgens niet algemeen en gelijk kiesrecht gekozen, of door invoering van een toetsingsrecht. het de taak van de arbeidersklasse is, deze schijnmanoeuvres in hun wezen te onthullen en ze krachtig te bestrijden; besluit bij de aanstaande verkiezingen den strijd voor het algemeen en gelijk kiesrecht voor mannen en vrouwen in dezen geest te voeren." hoe vvij willen, mogen veroorloven, dan zouden wij dit willen doen met de voorbeelden, die wij in deze brochure hebben gegeven. Hoe zou de S. D. P. in al die gevallen gehandeld hebben? Wij zouden geen grond aan landarbeiders willen geven, o.a. omdat dit de landarbeiders van het socialisme vervreemdt en het socialisme tegenwerkt. Wij willen geen geld aan de secteschool geven, omdat de kerkelijke school de arbeiders tot slaven, tot vijanden van het socialisme maakt. Wij willen geen persoonlijke „leiding", als van Troelstra bij de algemeene staking, omdat de socialistische massa haar taktiek zelf bepalen moet. Wij willen de antithese vernietigen, niet door steun" aan de liberale bourgeoisie, maar door de propaganda van het Socialisme. Wij willen geen ziekteverzekering waarbij de arbeider twee derden der premie betaalt. Wij eischen de volle betaling door de bourgeoisie en den staat, omdat deze eisch de arbeiders tot het socialisme brengt. Wij willen geen stemming voor de oorlogsbegrooting, noch outhouding, want zij zou de arbeiders van de sociaaldemokratie vervreemden en de bourgeoisie versterken. Wij zouden niet toegeven bij liet arbeidskontrakt, zooals de Kamerfraktie der S. D. A. P. deed, maar ter wille van het socialisme en ter wille der hervormingen de hoogste eischen stellen. Wij zouden den 8-urendag nooit verzwijgen, want door dien eisch maakt men beter propaganda. Wij zouden de klassemoraal erkennen, want dat weten maakt de socialistische gedachte helder. Wij zouden de leer van Marx verkondigen bij de krisis. Want zij is de eenig juiste en die het proletariaat zekerheid geeft. Wij zouden het Algemeen Kiesrecht nu alléén eischen, want daarvan hangen alle hervormingen nu af, en die aktie wekt het meest tot organisatie voor het socialisme op. Wij zouden ons beginselprogram nooit verloochenen, want wij houden het voor waar. Wij zouden den geest der arbeiders altijd op het groote richten. Wij zouden dat alles doeu, óók, omdat wij daarmee juist ook het kleinere bereiken. Arbeiders, wij hebben u nu laten zien wat het Revisionisme is. Het is naar onze meening, als het zich uitleeft, even verderfelijk als het Anarchisme. Maar, gelukkig, het Revisionisme is niet de SociaalDemokratie. Er is een andere, een Marxistische; er is in ons land de S. D. P. Arbeiders, leest wat deze schrijft, hoort naar wat deze zegt. Dan twijfelen wij niet of gij zult hare taktiek goedkeuren, en tot haar komen als tot de betere richting in de Sociaal-Demokratie. INHOUD. I. Het doel van dit geschrift. .... Pag' II. Wat beteekenen de woorden Marxisme en Revisio- 3 nisme? III. De eerste praktische Geschillen' in de Neder- ? landsche Sociaal-Demokratie. Het Revisionisme vertoont zich r. De Agrarische Kwestie ...... 2. De Schoolkwestie ..... 's 3. De Spoorwegstaking IV. De Nieuwe Periode. Verovering van de Macht door' * het Revisionisme 1. De persoonlijke Politiek ....... l] 2. Het Congres van den Haag ... . . J 3- De Herstemmingen van 1905 . . . . . ' 44 4- De Strijdwijze van het Revisionisme en het Utrechtsche Kongres ....... V. Het Revisionisme gebruikt zijn Macht. I)e revisio¬ nistische Praktijk 6 1. De blijde verwachtingen 2. Het Revisionisme tegen de Marxisten. . 3. Het Revisionisme vóór de Burgerlijke Demo- kratie a. Het Militarisme f>. Het Marxistische Program ..... 82 c. De Wet op het Arbeidskontrakt ... Sq d. De Klasse-Moraal. ....... e- De Werkeloosheid en de Krisissen . . 101 ƒ. De Algemeene Politiek De Tienuren-Dag. ....... n, h. De verkiezingen van 1909 . . . . ' II? 4. Het Revisionisme tegen de Sociaal-Demo¬ kratie VI. De Revisionistische Praktijk. Haarresultaat. . ' Ï2S VII. De Sociaal-Demokratische Partij (S. D. P.) . Abonneert u op DE TRIBUNE Orgaan der Soc. Dem Partij Verschijnt eiken Zaterdag Abonnementspr. bjj vooruitbet. 40 ct. p. 3 md. Buitenland 65 ct. Losse nummers 3 ct. Administratie Wijtteiibachstraat 13, Amsterdam Het Historisch Materialisme voor arbeiders verklaard DOOR H. GORTER Pr^l» 10 cent, franco per pest 18 ctnts — —ywwwww. klassemoraal Antwoord aan Jhr. de Savornin Lohman en Mr P. J. Troelstra - * DOOB H. GORTER Prijs 5 cent, franco per post 7 cents Die Gründung der Sociaaldemokratische Partij in Nederland (S. D. P.) Adresse an die Internationale, herausgegeben vora Vorstand der S. D. P., Berlin 1909. Verlag Dr. Ant. Pannekoek. Voor Nederland alleen aan ons adres verkrijgbaar Wijttenbachstraat 13, Amsterdam 1 !> Prijs IS Cents. SOCIAAL-DEMOKRATIE EN REVISIONISME DOOR H. GORTER UITGAVE VAN DE SOCIAAL-DEMOKRATISCHK PARTIJ WIJTTENBACHSTRAAT 13, AMSTERDAM 1909 D 5 3 3 SOCIA AL-DEMOKR ATIE EN REVISIONISME DOOR H. GORTER UITGAVE VAN DE SOCIAAL-DEMOKRATISCHE PARTIJ WIJTTF.NBACHSTRAAT 13, AMSTERDAM 1909 SOCI A AL-DEMOKR ATIE EN REVISIONISME DOOR H. GORTER UITGAVE VAN DE SOCIAAL-DEMOKRATISCHE PARTIJ WIJTTF.NBACHSTRAAT 13, AMSTERDAM 1909 Sociaaldemokratie en Revisionisme i HET DOEL VAN DIT GESCHRIFT. Nu de groote strooming in de sociaaldemokratie, die men Revisionisme noemt, zich ook in Nederland duidelijker en duidelijker is gaan vertoonen, nu de Revisionisten zelfs de Nederlandsche Sociaaldemocratie hebben verscheurd en er twee partijen zijn ontstaan, nu moet het de taak van hem, die het socialisme lief heeft, zijn, om de Nederlandsche arbeiders met het wezen dier richting bekend te maken, niet zooals vroeger al meermalen geschied is, alleen theoretisch, maar nu vooral uit de praktijk. Evenals het Anarchisme is het Revisionisme een noodzakelijk doorgangsstadium van die gedeelten der arbeidende klassen, die, in landen met overheerschend klein bedrijf, met veel klein-industrieelen en kleine boeren, zich, door de traag opkomende groot-industrie, maar langzaam ontwikkelen tot de gedachte van organisatie en de taktiek van een om de heerschappij over staat en maatschappij met de bezittende klassen strijdend proletariaat. De arbeider ontveinze het zich niet: de arbeidersklasse, hoewel in vergelijking met een vijftig jaren geleden, wonderlijk snel en ver ontwikkeld in denken en organisatie, is toch nog lang niet algemeen in beide opgeklommen. Slechts in weinige landen nog is het proletariaat waarlijk krachtig georganiseerd. En van die weinige landen zijn er nog maar zeer enkele, waar het socialistisch denken zoo diep in de geesten en gemoederen is doorgedrongen, dat het ze waarlijk vervult. Zelfs industrieel zoo ver ontwikkelde landen als Engeland en de Vereenigde Staten dragen nog maar schaars, in vergelijking met hun groote arbeidersbevolking, de socialistische ideeën. Is het dan wonder, dat Nederland, het landje met zóó veel kleine boeren en burgers, waar de arbeiders in de meeste plaatsen zoo gemengd zijn met dezen, of ten minste voor zéér kort nog waren, waar de industrie veelal nog zoo klein is, waar geen groote onoverzienbare massaas metaalbewerkers, kolendelvers of wevers en spinners zijn, — is het wonder, dat de socialistische gedachte ook hier maar langzaam doordringt, en, waar ze doordringt, telkens nog vreemde vormen aanneemt, vormen, waarin zij de overwinning op het kapitalisme niet behalen kan? Neen, dit is geenszins wonderlijk. Wonderlijk zou het zijn, als wij geen anarchisten van allerlei slag, geen alleen- vakvereenigings-mannen, geen gemeenschappelijkgrondbezitters, geen Revisionisten hadden. De strijd om de macht in staat en maatschappij kan slechts door de arbeiders uitgevochten worden met de kapitalisten, als de industrie, het transportwezen en de handel — misschien ook een deel van den landbouw — zich zóóver hebben ontwikkeld, dat de maatschappij, die op gemeenschappelijke voortbrenging berust, bestaan kan. Dan eerst is ook het proletariaat in zóó grooten getale aanwezig, en, door het grootbedrijf, in staat gesteld zich zoo geweldig en machtig te organiseeren, dat het met vertrouwen zoowel den strijd om de oppermacht, als het stichten van een socialistische gemeenschap aanvaarden kan. Zoolang het proletariaat daar nog zóóver van verwijderd is, als hier, zal het telkens en telkens nog, in grootere of kleinere groepen, wegen inslaan, die in zijn ontwikkelingsgang misschien wel noodzakelijk zijn, maar die toch niet voeren naar het doel. Zulk een weg is het Revisionisme. Evenals het Anarchisme in zijn verschillende gedaanten de arbeiders afbrengt van hun taak, de verovering der maatschappij, — al zijn de anarchisten ook zonder twijfel menschen die een maatschappij zonder loondienst begeeren, — evenals de anarchisten in der daad, met hun taktiek, de arbeiders langer in de loonslavernij en onder de macht der bourgeoisie houden — al bedoelen zij dit zeker niet, — zoo brengt ook het Revisionisme de proletariërs af van hun grooten strijd en hun groote doel, en houdt het ze langer onder de macht der bourgeoisie door zijn taktiek, — al is het ideaal der revisionistische sociaaldemokraten zonder twijfel ook het socialisme, en al bedoelen zij een dergelijk resultaat, als vertraging van den strijd en verburgerlijking der arbeiders en verschuiving van het doel, zelf niet. Dit aan de arbeiders van Nederland duidelijk te maken, hen voor het gevaar, dat in het Revisionisme ligt te waarschuwen, zooals wij dit vroeger voor het gevaar van het Anarchisme hebben gedaan, dat is het doel van dit geschrift. Wij zullen trachten dit weer zoo duidelijk en eenvoudig mogelijk te doen. Vele Nederlandsche arbeiders staan, door de oorzaken die wij boven schetsten, nog aan het begin van hun bevrijding. Zij zijn als kinderen die beginnen te loopen, of als jonge menschen die voor het eerst zelfstandig worden. Eenvoud en klaarheid en preciesheid is, om, wat gezegd wordt, te doen begrijpen, noodig. Het spreekt ook van zelf, dat wij zonder den minsten haat tegen de Revisionisten zullen schrijven. Niet alleen bederft die het heldere begrip zoowel van schrijver als lezers, maar er schuilt, hoewel wij zelf tegenstanders van het Revisionisme zijn, ook niet de minste haat tegen de Revisionisten in ons. Integendeel wij kunnen zeer goed begrijpen, hoe zij, ook als zij vroeger anders waren, door de Hollandsche toestanden, de Hollandsche werkelijkheid, waar zij meer en meer mee in aanraking kwamen, door de Hollandsche politiek, meer en meer anders zijn gaan denken, en in een meer of minder gedeeltelijke verzoening met de bourgeoisie een middel zijn gaan zien om de arbeidersklasse verder te brengen. Maar dat neemt niet weg, dat het Revisionisme als stelsel van taktiek in den klassenstrijd even door en door verderfelijk is, en, als het zich uitleeft, even doodend voor de sociaaldemokratie, als het Anarchisme. / Daarom gaat de strijd. Om de taktiek in den klassenstrijd, die gevoerd wordt om het socialisme te bereiken. De Marxistische of de Revisionistische taktiek? Welke is de beste? Op die vraag zullen wij antwoord geven. Nu ware het zeker zeer wenschelijk, dat wij aan ons betoog lieten voorafgaan eene theoretische bespreking, waarin wij in het algemeen de redenen aantoonden, waarom de Marxistische taktiek de beste is. Wij zouden dan met cijfers en statistieken moeten bewijzen, dat de klassenstrijd zich verscherpt, en dat uit de ekonomische toestanden der klassen en uit het zich ontwikkelend kapitalistisch productiestelsel volgt, dat de arbeiders alleen door onverzoenlijken strijd hun doel, de socialistische maatschappij, kunnen bereiken. Maar wanneer wij dit deden, zou dit boekje veel te groot worden. Daarom verwijzen wij voor de theoretische uiteenzetting van het onderwerp naar de brochure „Marxisme en Revisionisme" van A. Pannekoek, en voor de ekonomische gegevens, die bewijzen, dat de klassenstrijd scherper wordt, naar de brochure „De grondslagen der Sociaal-Demokratie" van schrijver dezes, die, omgewerkt naar de nieuwste gegevens, en met het oog op de nieuwe verhoudingen in de Hollandsche sociaaldemokratie, spoedig in dezelfde uitgave als dit geschrift, verschijnt. Wij zullen nu slechts trachten het Revisionisme te doen begrijpen door voor den lezer den strijd, die in de S. D. A. P. tusschen de twee richtingen heeft gebrand, te schetsen. Wij zullen dan alleen voorbeelden uit het buitenland aanhalen, als dit voor de verheldering van die uit het eigen land noodig is, en als zij de gevolgen, waartoe de revisionistische taktiek noodzakelijk komen moet, duidelijker toonen dan de binnenlandsche dit doen. Dat wij alleen binnenlandsche voorbeelden gebruiken, heeft dan niet alleen dit voordeel, dat nu vele lezers hiervan reeds eenigszins op de hoogte zijn en dus nog beter zien wat bedoeld wordt, maar ook nog dit andere, dat wij door hun uiteenzetting veel beter en eerder de Hollandsche arbeiders zullen overtuigen van het juiste der Marxistische, het verkeerde der ■ L revisionistische taktiek. Het verre blijft toch altijd eenigszins vreemd en ontoepasselijk, de binnenlandsche klassenstrijd, en de wijze waarop hij gevoerd wordt, is voor eiken proletariër van onmiddellijk belang. II WAT BETEEKENEN DE WOORDEN MARXISME EN REVISIONISME? Hoewel wij, zooals wij zeiden, het wezen van het Revisionisme en dus ook de tegenstelling tusschen de beide stroomingen in de sociaal-demokratie, in de eerste plaats, vooral, zouden beschrijven door de praktijk, en nog wel door den bepaalden strijd in Holland, moeten wij toch wel enkele woorden laten voorafgaan over de beteekenis der namen, die de beide stroomingen dragen. Het Marxisme draagt zijn naam naar onzen grooten voorvechter Marx. Marx' levenswerk is geweest het zoeken naar en het doorgronden van het wezen van het kapitalisme. Bij zijn onderzoek heeft hij het wezen der klassen ontdekt. Hij zag, hoe de loonarbeiders het kapitaal maken door een deel van hun arbeid zonder vergoeding aan den bezitter te geven. Hij heeft geleerd, hoe de klasse der loonarbeiders door de ontwikkeling der producti^krachten NOODZAKELIJK een andere productietijd MOET willen, en hoe zij bij de pogingen om dien wil uit te voeren, te verwezenlijken, in strijd moet komen met hen, die bij de oude productiewijze, de kapitalistische, belang hebben. Die theoretische ontdekkingen heeft Marx in de praktijk omgezet. Zijn leer is tevens daad, is tevens strijd. Hij zeide niet alleen: het kapitaal ontstaat door onbetaalden arbeid, maar ook: proletariërs aller landen vereenigt u om dezen grondslag der maatschappij te vernietigen. En evenals hij theoretisch gevonden had, dat de tegenstelling der niet-bezittenden tegen de bezittenden een onoverbrugbare was, immers gelegen niet in den kwaden wil der menschen, maar in het historisch gegroeide wezen der dingen, in het voortbrengingsproces, — zoo meende hij ook, dat alleen door onverzoenlijken strijd van de proletariërs tegen de kapitalisten die tegenstelling kon worden weggenomen. Marxisme is het geloof in die theorie en in dien strijd Marxisten worden genoemd zij, die meenen, dat die theorie over het ontstaan van kapitaal en over de scheiding der klassen de juiste is, en dat deze wijze van den klassenstrijd te voeren de juiste is. Begrip van de onverzoenlijke tegenstelling tusschen proletariaat en bezittende klassen, begrip van de oplossing van den strijd alleen door de overmacht van het proletariaat, — en niet alleen geloof daarin, want ach, het geloof is goedkoop, als in de kerk, — maar iet handelen naar dat geloof, het voeren van den strijd tegen de kapitalisten vooral, volgens dat geloof, volgens dat begrip, dat is Marxisme. Het beginselprogram van alle sociaaldemocratische partijen, zoover wij ze kennen, is, tot nu toe althans, volgens dit weten, volgens dit geloof samengesteld. Het beginselprogram van alle partijen is, tot nu toe althans, Marxistisch. Om dit te bewijzen laten wij het grootste deel van liet Hollandsche program der S. D. A. P., dat tot nog toe, hoewel de Revisionisten het willen veranderen, niet veranderd is, hier volgen. Het is ook het program der nieuwe partij, der S. D. P , en deze zal het, wel misschien in enkele onderdeden, maar niet in zijn algemeenen geest willen herzien. Hier is dit program. Wij cursiveeren die zinsneden, die zijn Marxistisch karakter, voor zoover wij het hier op het oog hebben, bijzonder doen uitkomen. Vonft,vn-wlukeling ,der maatschappij heeft geleid tot de 1Stlsv voortbrengingswijze, waarbij de grond en de w?fif arbeidsmiddelen zich bevinden in handen van enkele personen, tegetwver welke zich de klasse heeft gevormd t/l,.Wdtel alU bezit onbloot, totaal van de bezittende Klasse afhankelijk zijn. kapitalistische voortbrengingswijze heeft ten gevolge, , . , bezittende klasse zich steeds meer en meer verrijkt ten Kosie aer met-bezitters, wier armoede toeneemt met hun eroeiend aantal en d/e worden vermeerderd met die leden van den ondergaandcn middenstand, welke door de onmogelijkheid om de concurrentie tegen het groot kapitaal vol te houden, hun klem bezit hebben verloren en tot proletariërs zijn gemaakt. loenemende werkeloosheid tegenover overmatig lange arbeidsdagen ;gebrek aan koopkracht bij de massa, waardoor de ontzaglijke vermeerdering van het maatschappelijk arbeidsvermogen haar niet ten goede komt, en de snelle opeenvolging van crisissen en faillissementen bewijzen, dat onder het stelsel der beslaande particuliere voortbrengingswijze de menschheid de produitie niet meer kan beheerschen. Nevens deze teekenen van ondergang der bestaande voortbrengingswijze voeren de noodzakelijkheid om de machinerie op groote schaal in exploitatie te brengen, de snelle samentrekking van alle arbeidsmiddelen in handen van een steeds kleiner wordend getal personen en de vereemging van dezen tot alle concurrentie doodende maatschappijen (trusts enz.) noodwendig tot de maatschappelijke organisatie der voortbrenging (socialistische maatschappij). Under den invloed der oeconomische revolutie heefteen deel van het proletariaat zich vereenigd met het doel, om bevcTde111 ^er soc'a''st'sc^e voortbrengingswijze te Bij dit streven stuit liet op den tegenstand der bezittende Klasse, die hierbij gebruik maakt van de staatsmacht om het gaande oeconomische stelsel te handhaven, waarbij zij steunt op dat gedeelte van het proletar iaat, dat nog niet tot bewustheid van zijne taak als revolutionaire klasse is gekomen. Hieruit heeft zich de klassenstrijd ontwikkeld, die zich zoowel openbaart in den strijd eener zelfstandige arbeiderspartij om de politieke macht en ter opwekking van het klassebewustzijn bij de arbeiders, als in den strijd der vakvereenigingen tegen de patroons ter verkrijging van verbeterde arbeidsvoorwaarden. , Het is de internationale sociaaldemokratie, waarin de arbeiders der geheele wereld, die tot bewustzijn van hunne taak in den klassenstrijd zijn gekomen, zich hebben georganiseerd. De sociaaldemokratische arbeiderspartij in Nederland stelt zich ten doel, ook het Nederlandsche proletariaat te doen deelnemen aan dien internationalen strijd der arbeidende klasse. Zij wil daarbij zooveel mogelijk elke oeconomische of politieke beweging der arbeiders ter verkrijging van betere leven svoorwaarden zoodanig ondersteunen, dat daardoor hun klassebeivustzijn wol dl opgewekt en hunne macht tegenover de bezittende klasse wordt versterkt. Zoolang het den arbeiders nog niet mogelijk is de staatsmacht in handen te nemen, zal zij trachten, alle politieke rechten te veroveren, en deze te gebruiken, zooivel om het geheele proletariaat in den klassenstrijd te organiseeren, als om invloed te verkrijgen op de wetgeving ter invoering van onmddellijke verbeteringen in den toestand der niet bezittende klasse en ter bespoediging der oeconomische revolutie. Ieder lezer ziet het onverzoenlijk karakter van dit program. Het is zonder twijfel Marxistisch. Uitdrukkelijk staat er de onverzoenlijke Marxistische theorie: De klasse van alle bezit ontbloot tegenover de bezitters van den grond en de arbeidsmiddelen. De bezitters steeds rijker, de niet-bezitters afnemend in welvaart, in aantal steeds toenemend. De toenemende ellende, bewijs, dat het stelsel niet kan blijven bestaan. Dat is alles Marxistische theorie. Maar niet minder is wat volgt de onverzoenlijke Marxistische daad: de strijd om de staatsmacht, het sterkste bolwerk der kapitalisten, als allesbeheerschend doel der arbeiders, en, vooral niet minder: elke beweging zóó te voeren, dat het klassebewustzijn van elk arbeider wordt gezvekt. Uitdrukkelijk staat de strijd om de staatsmacht en de opwekking van het klassebewustzijn vóóraan, de verbeterde arbeidsvoorwaarden door de vakvereeniging op de tweede plaats; en uitdrukkelijk staat nogmaals het klassebewustzijn en de macht tegenover de bezittende klassen en de organisatie van het geheele proletariaat in den klassenstrijd vóóraan, en komt daarna, als laatste punt, de onmiddellijke verbetering in het lot der arbeidende klasse. Wij zullen in dit geschrift nog vaak de gelegenheid hebben er op te wijzen, dat de Marxisten deze hoofdzaken van dit program ook, als zijnde geheel in hun geest, willen handhaven, — de Revisionisten het willen verlaten of er van afwijken. Marxisme wil dus zeggen het voeren van den strijd zóó, dat bij elke handeling het socialistisch klassebewustzijn wordt gewekt, en dat de gedachte aan de onverzoenlijke tegenstelling, die onder het kapitalisme tusschen proletariërs en bezitters bestaat, bij de proletariërs opkomt, wakker blijft, sterker wordt. Wat is nu het Revisionisme? Het is iets meer dan tien jaren geleden, dat de twijfel aan de juistheid van de theorieën van Marx en van de strijdwijze, die uit zijn verschillende theorieën voortkomt, een vasteren vorm aannam. Het was vooral Eduard Bernstein, die trachtte dien twijfel in den vorm van nieuwe theorieën te brengen. Dit gelukte hem evenwel niet: tot een nieuw stelsel kon hij niet komen, het bleef bij eenige uitingen van twijfel, het opperen van eenige bezwaren, het aanvoeren van enkele statistieken en cijfers tegen onderdeelen der Marxistische leer. Gegevens en bezwaren, die gewoonlijk gemakkelijk werden weerlegd. Tot nu toe kan men zeggen, dat het daarbij gebleven ts; twijfel hier, twijfel ginds, maar in de plaats van het oude Marxistische gebouw, geen nieuw. En tegenover dien twijfel, steeds meer en grootere nieuwe gegevens, die het gebouw van Marx versterken, i) Het is hier niet de plaats om op de theorieën der Revisionisten in te gaan. In het algemeen beteekenen zij zeer weinig, en in Holland zoo goed als niets. Des te meer is het noodig hun praktijk te beschouwen. Want hierin is hun beteekenis en hun invloed veel grooter. De Revisionisten wilden de leer en de praktijk der Marxisten herzien. Revidere is het Latijnsche woord, dat herzien beteekent. De herziening der theorie van Marx leverde niet veel op, maar die der praktijk lokte zóó velen aan, dat men nu Revisionisten vindt in alle landen, en dat het Marxisme zoowel in den vak- als in den politieken strijd is doorgedrongen en overal een belangrijke plaats inneemt. Wat herzag het Revisionisme nu in de praktijk? Het herzag de praktijk van den onverzoenlijken strijd tegen het kapitalisme, zooals die uit de leer van Marx volgt. Het kon die leer zelve niet herzien. De concentratie van het kapitaal, het steeds toenemend aantal der bezitloozen, de aldoor grooter wordende maatschappelijke ellende, de verscherping van den klassenstrijd, de beheersching van den menschelijken geest l) Wen zie ook hiervoor binnen kort de nieuwe editie van „De grondslagen der Sociaal-Demokratie", door H. Gorter, — Wie van de iheorie der Revisionisten meer wil weten, leze Bernstein zelf en het boek van Kautsky tegen hem in de Hollandsche vertaling. Men zie ook in de ..Nieuwe Tijd'1 van de laatste jaren de bestrijding van prof. Treub, en de artikelen tegen de beschouwingen van W. H. Vliegen door Saks en Van der Goes. Ook de revisionistische brochure „Theorie en Beweging" door P. J. Troelstra en de bestrijding daarvan door F. van der Goes. door het maatschappelijk zijn, het Revisionisme knaagde er wel aan, maar de harde schaal hield den heerlijken kern van het Marxisme ongedeerd. Maar, zonder nieuwe theorie, in de praktijk van het Marxisme zette het Revisionisme diep de tanden, en het wist die praktijk, juist in zijn onverzoenlijkheid, hier en daar (zooals in Frankrijk) zelfs tijdelijk te vernietigen. De herziening der praktijk kwam op dezen nieuwen niet-Marxistischen regel neer: Voer den klassenstrijd niet meer onverzoenlijk, strijd niet altijd zoo dat ge de verovering der staatsmacht en het socialisme vóórop stelt, strijd niet altijd zoo dat het klassebewustzijn der arbeiders wordt opgewekt, maar . .. richt uw actie zoo in, dat ge aan de burgerlijke klasse niet te veel aanstoot geeft, houd uw eigenlijke bedoelingen op den achtergrond, verwacht niet alles van uw eigen kracht, doch ook iets, en zelfs veel, van de bourgeoisie en vooral van de burgerlijke democratie, ondersteun die, sluit compromissen met haar, verwerp niet principieel haar begrootingen maar ga in haar ministeries, als ge er een onmiddellijk voordeel in ziet. Doe dit alles ook al wordt het klassebewustzijn van de arbeiders geschaad. Want.. . het onmiddellijk voordeel, dat ge met uw toegeven behaalt, is meer waard dan het toenemen van het revolutionair bewustzijn. Men voelt het: hier is Herziening aan het woord. Hier is wel geen theorie, waaruit, zooals bij Marx, de praktijk volgt, die met de theorie een geheel is; hier ontbreekt een leer, maar de praktijk is er. En wel een geheel andere dan de Marxistische. Niet de onverzoenlijke meer, die het klassebewustzijn en het socialisme vóórop zet, zooals het Hollandsche program dat wij mededeelden. Niet eerst, als hoofdzaak, de klassestrijd om de staatsmacht en ter opwekking van het klassebewustzijn de taak der Arbeiderspartij. Niet, zooals daar, nogmaals als hoofdzaak herhaald, dat de strijd om elke verbetering zóó moet worden gevoerd, dat, in de eerste plaats, èn om het socialisme èn om de hervorming te bereiken, het klassebewustzijn en de macht wordt versterkt, en eerst daarna, en daardoor, als tweede, de levensstandaard wordt vergroot, — niet, zooals daar, ten derde male herhaald, dat de organisatie van het proletariaat eerste en voornaamste is, en eerst daarna en daardoor moet komen, en het best komt, invloed op de wetgeving ter invoering van onmiddellijke verbeteringen. — Neen, anders, geheel anders. Het onmiddellijk voordeel hoofddoel. Er is geen revisionistische leer, en er is nog geen revisionistisch program, waaruit wij de waarheid, dat dit de praktijk der Revisionisten is, kunnen bewijzen. De Revisionisten tooien zich nog altijd met de Marxistische programs, en zij verbergen gewoonlijk hun afwijken van de Marxistische taktiek door gebruik van de Marxistische leer met den mond. Het is alsof zij zich eigenlijk schamen daarvan af te wijken. Dus daaruit kunnen wij hun praktijk niet zwart op wit laten zien. Maar de praktijk, de taktiek die zij met hun daden volgen, die ligt ook in Holland nu al open genoeg voor ons, dat wij aan de arbeiders, die ons lezen, duidelijk kunnen maken, dat het verschil, wat wij hier tusschen Marxisme en Revisionisme schetsten, werkelijk het feitelijk bestaande verschil is. Marxisme beteekent dus: onverzoenlijke strijd tegen de kapitalisten, met het socialisme en de opwekking van het klassebewustzijn vóórop, de hervorming, als noodzakelijk gevolg hiervan, er na; de Herziening, het Revisionisme beteekent: de onmiddellijke hervorming vóórop, hoe zij ook verkregen wordt, als het moet zonder opwekking van het klassebewustzijn, als het moet met verwaarloozing van het socialistisch einddoel i). Dat dit het onderscheid is, en wat uit dit onderscheid van taktiek in de praktijk voortvloeit, willen wij nu met de geschiedenis der Hollandsche Sociaaldemokratie en haar scheuring, duidelijk maken. l) Wij zullen verder in dit geschrift aantoonen, dat de verwaarloozing van het socialisme en van het wekken van het klassebewustzijn op den duur veroorzaakt, dat er geen verbeteringen komen. Dat dus het Revisionisme, behalve dat het de arbeiders niet tot socialisten maakt, ook zijn eigen doel, de hervormingen, niet bereikt. III. DE EERSTE PRAKTISCHE GESCHILLEN IN DE NEDER- LANDSCHE SOCIAALDEMOCRATIE. HET REVISIONISME VERTOONT ZICH. i. De Agrarische Kwestie Op bijzonder heldere en overtuigende wijze komt het verschil tusschen Revisionisme en Marxisme aan den dag in den eersten stiijd, dien de beide groote richtingen in Holland tegen elkaar voerden. Die eerste strijd liep over het landbouwprogram der sociaaldemocratische arbeiderspartij. _ dat program kwamen twee voorname punten voor, die tegen het onverzoenlijk voeren van den klassenstrijd, tegen de bevordering van het socialisme en het klassebewustzijn ingaan. Het waren de volgende: De S. D. A. P. eischte: i°. dat door de pachters alleen pacht zou behoeven te worden betaald van de netto opbrengst van het bedrijf; 2°. dat tegen matigen prijs door de gemeenten grond en bedrijfsmateriaal zou worden in gebruik gegeven aan landarbeiders, om hun een zelfstandig bestaan te verschaffen. Elk arbeider, die maatschappelijk heeft leeren denken, zal zien, dat het kwijtschelden (van staatswege) aan de pachters van hun pacht een reaktionaire maatregel is. Wanneer het werkelijk geschiedde, dat de pachters alleen pacht zouden betalen, als er, na aftrek van alles wat zij zelf behoeven, nog winst overbleef, dan zouden de pachters niet geprikkeld worden om hun bedrijf tot het uiterste van productie te brengen, en het kapitaal in de handen der groote grondheeren zou dood kapitaal zijn, dat zich niet door jaarlijksche toevoeging der pacht ontwikkelt. De pachter zou zoo beschermd zijn, dat zijn bestaan vereeuwigd genoemd mocht worden. Nu eischt juist de ontwikkeling naar het socialisme, dat het kapitaal steeds sterker wordt en de productie aldoor beter. Zonder den vooruitgang van die beide kan het socialisme niet komen. De Revisionisme voor u, lezers, dadelijk ten duidelijkste zullen doen uitkomen. Henriette Roland Holst had geschreven: „zeker, er zijn op het platteland nog wel arbeiders, die meenen dat hun ziel en zaligheid van het hebben van een klein stukje land afhangt. Maar dat mogen wij niet aankweeken, want dan zouden wij een klasse van menschen vermeerderen, die geen sociaaldemocraten kunnen zijn. Wij moeten juist in die menschen de hoop wekken, dat alleen de sociaaldemocratie hun een gelukkig leven kan brengen". Hierop nu schreef Troelstra („Het Volk" van 12 April 1901): „Heel goed gezegd; uitstekend zuiver op de graat maar toch.... Die arbeiders, zoo weinig thuis in het Marxisme, hebben des winters honger als zij op eigen of gehuurden grond geen aardappels hebben verbouwd. Ik stel me mevrouw Holst voor, tot die menschen betoogende dat het toch heel dom is zoo hun ziel en zaligheid op een stukje grond te zetten, want dat alleen het socialisme... enz. enz. Zorgt dat zij den grond op de voordeeligste wijze in gebruik krijgen, zoo mogelijk coöperatief leeren bebouwen — maar zorgt in elk geval dat zij hem hebben, want daarop komt het voor hen het eerst aan. Eene arbeiderspartij, die ter wille van theoretische overwegingen een deel der arbeidersklasse, dat haar hulp noodig heeft, in zijn benauwdheid en ellende, met hoop op het socialisme afscheept, zal zeker weinig kans hebben, die arbeiders voor hare beginselen ontvankelijk te maken!"... „Wij hebben te doen, wat noodig is, om de ellende der menschen te verzachten, — kan het, op eene wijze, die tevens hunne gedachten in onze richting stuurt, — kan dat niet, dan toch en in elk geval, omdat wij niet een kliekje politici, maar het hongerende volk zelf moeten zijn, in zijn rechtmatig streven, om zich reeds thans, op den bodem der huidige maatschappij van het noodige te voorzien".... „Zelfs een partijgenoot arbeider had verklaard: „Och, als we maar grond hadden!" zei mevrouw Holst op het kongres, blijkbaar verwonderd over zoo weinig inzicht. Ik zeg haar: zorg dat hij grond bezit; hoe hij hem bewerken zal, dat komt eerst in de tweede plaats aan de orde: eerst leven, dan de theorie Men kan zijn eigen oogen niet gelooven, dat een leider van een socialistische partij ooit zoo iets neerschreef, maar het is volkomen naar de regelen der opportunistische taktiek. Wij zullen de praktijk dier taktiek later dikwijls aantreffen. En Van Kol zei zeer duidelijk: „Als Kamerfractie verklaren wij daarvan (van ons landbouwprogram) geen duim breed af te wijken. Aan deze zelfde paragraaf hebben wij onze zege (bij de verkiezingen op het platteland) te danken." In deze woorden der beide Revisionisten komen de volgende eigenschappen van het Revisionisme al zeer duidelijk aan het licht: i°. Men wil niet-proletarische klassen betrekken in den strijd van het proletariaat door hun dingen te beloven, die aan de ontwikkeling van het socialisme, dus aan het proletariaat nadeelig zijn. 2°. Men wil door de proletariërs den strijd ook laten voeren op een wijze, die nadeelig is aan het opwekken van het klassebewustzijn. 3°. Men spiegelt ook dingen voor, die niet alleen nadeelig zijn, maar die men ook niet uitvoeren kan. Men kweekt dus ook nog teleurgestelden. En waarom doen de Revisionisten dit alles ? Niet dus ter opwekking van het klassebewustzijn, niet dus ter bevordering van het socialisme. Deze worden geschaad! Maar waarom dan? Ter verkrijging van een onmiddellijk voordeel. Van Kol zegt het: aan dit program hebben wij onze zege te danken. Troelstra zei het (op het Congres te Utrecht van 1901) als een heerlijk gevolg van dit program: „De meerderheid der socialistische vertegenwoordigers is afgevaardigd door de landbevolking." En: kan de arbeider grond krijgen op socialistische wijze, dan zóó; kan het niet, dan toch en in elk geval. Dus: al gaat een maatregel tegen het socialisme in, al wordt het klassebewustzijn bij het proletariaat tegengehouden, het doet er niet toe, als de partij er maar kamerzetels door krijgt of de landarbeider een lapié grond 1 De Marxisten zijn tegen een dergelijke taktiek. Zij willen alleen maatregelen, die het socialisme bevorderen of niet tegenwerken. De Revisionisten zijn er, na den heftigen tegenstand van Troelstra e. a., toch toe moeten komen, om toe te geven. Ook deze tegenstanders hebben ingezien, dat deze punten uit het program wèg moeten en het congres in Den Haag in 1905 heeft ze weggenomen. Maar toch leeft ook hier het Revisionisme nog voort. Wij lazen zeer onlangs in eene correspondentie in „Het Volk" uit Friesland, waar door den invloed der kleinboersche omgeving en der socialistische predikanten het Revisionisme steeds sterker wordt, dat in de Friesche gemeente Het Bildt de sociaal-demokratische gemeenteraadsleden hebben voorgesteld, dat de gemeente grond zal koopen om aan arbeiders te verpachten. Het Revisionisme gaat dus zóóver I Ter wille van het onmiddellijk succes (want de slechte gevolgen komen later) wordt zelfs een congresbesluit der eigen partij gebroken. Hiertegen is tot nu toe noch door de kamerfractie, noch door het partijbestuur, noch door het orgaan der S. D. A P. openlijk geprotesteerd. Men wil dus toch blijven doorgaan met uitgifte van land aan arbeiders, met het scheppen van een schare kleine ondernemers, die door hun positie en den drang naar eigendom vijanden kunnen worden van het proletariaat en zijn ontwikkeling kunnen tegenhouden. 1) 2. De schoolkwestie Het landbouw-program is het eerste groote geschilpunt geweest, waarin het wezen van het Revisionisme in Nederland duidelijk aan den dag kwam. Spoedig kwam een tweede: de vraag of de S. D. A. P. bereid zou zijn staatsgeld, subsidie, te geven voor godsdienstige scholen, scholen, waar, nog meer dan op de godsdienstlooze staatsschool, de geest der jeugdige arbeiders-kinderen wordt 1) Het voorstel is in dien gemeenteraad met kleine meerderheid verworpen. Men kan er zeker van zijn, dat het in Friesland aan de S. D. A. P. stemmen zal brengen! Hoe de revisionistische geest in de S. D. A. P. is doorgedrongen moge ook blijken uit het volgende feit: Op meer daa eene vergadering in dit jaar, 1909, werden de bovengenoemde woorden van Troelstra. als schrijver dezes ze .citeerde, door de leden der S. D. A. P. luide toegejuicht, ondanks dat, voor eenige jaren, hun eigen partij bij Congresbesluit hun bedoeling had verworpen! vervuld met gedachten van onderworpenheid en slavernij aan de heerschende klassen. De Revisionisten (enkele Marxisten waren mèt hen) waren er vóór het geld toe te staan. De Marxisten er tegen. Ik laat hier in hoofdzaak volgen wat ik zelf toen over het vraagstuk schreef („Het Volk" van 20 Febr. 1902). Het geeft het standpunt, dat de Marxisten in het algemeen en de sociaaldemokratische onderwijzersvereeniging in het bijzonder toen innamen, en dat de Nieuwe Partij, de S. D. P. nu inneemt, duidelijk weer. Wij laten weg de bespreking der godsdienstlooze staatlooze bijzondere school. Die is, als algemeene volksschool, voorloopig onmogelijk. Wij spreken nu alleen over wat wij in den actueelen strijd over al of niet subsidie moeten vragen. Deze strijd dwingt ons partij te kiezen tusschen staatsschool en gesubsidieerde secte-school. En nu is onze gedachtengang deze: De staatsschool en de gesubsidieerde secte-school oefenen beide dwang uit op de arbeidersklasse. Beide oefenen zij uit den politieken en economischen dwang der bezittende klasse. Maar de gesubsidieerde secte-school meer. VVantzij gebruikt het sterke raiddel van den godsdienst ook. De gesubsidieerde secte school is dus schadelijker voor de arbeidende klasse dan de openbare. Daarom zijn wij tegen de eerste, vóór de laatste. Waar de keus is tusschen twee mogelijkheden, kiezen wij de beste. Wij weigeren alle subsidie en vragen als consequentie de verplichte neutrale staatsschool. Wij doen dit op gronden alleen aan den klassenstrijd ontleend. De sociaaldemokratie stelt zich ten doel de onteigening der kapitalisten. Om hiertoe te komen wil zij het proletariaat organiseeren tot een vaste, geschoolde, welbewuste massa. Om dit te doen is er één groot middel: de propaganda. De propaganda door het klaar maken van de hoofden en het doen ontbranden in de harten van den klassenstrijd. Die propaganda wordt gevoerd door het duidelijk voorstellen van de ware verhoudingen in en de ware ontwikkeling van de maatschappij. Die propaganda, en de organisatie die er het gevolg van is, is het hoofddoel, het verreweg belangrijkste doel der partij. Ook van de parlementaire actie. Wel neemt de partij aan en bevordert ze alle wettelijke maatregelen, die kunnen dienen tot verheffing van het proletariaat, maar deze zijn, door den onwil der bezittende klassen, zoo goed als altijd maar klein en armoedig. Eens in de tien, eens in de twintig jaar wordt iets van beteekenis behaald, maar in dienzelfden tijd is de organisatie enorm in kracht toegenomen. De organisatie van het proletariaat door de propaganda is dus het hoofddoel. Nu spreekt net, meen ik, vanzelf, en ligt het in het wezen dier propaganda, dat niet alleen het verkondigen van de volkomen waarheid omtrent de klasseverhoudingen het eenige doeltreffende kan zijn, maar bovendien dat er nooit door de partij daden kunnen worden verricht, die in strijd zijn met de verkondiging van den klassenstrijd. Wanneer men bedenkt, dat het godsdienstig onderwijs op school door de bezittende klassen (en sinas de subsidie, ook door den staatl) wordt gebruikt als middel tot onderdrukking der arbeiders, — wanneer men dan bedenkt, dat de propaganda van den klassenstrijd ook in zich sluit dit overal luide te verkondigen, dan staat het vasl, dat, wanneer wij zelf in de kamer millioenen voor dat onderwijs geven, onze daden niet in overeenstemming zijn met onze propaganda. Aan de propaganda voor onze beginselen wordt dan afbreuk gedaan- De sociaaldemokratie kan nooit in een maatregel toestemmen, die door de bezittende klassen wordt genomen of gebruikt om de onderdrukking der arbeiders te vergrooten. Ik weet zeer goed, dat men hiertegen zal zeggen: Juist door de weigering der subsidie wordt de klassenstrijd bemoeilijkt, de geloovige arbeiders komen minder tot de S. D. A. P, het resultaat is: zwakkere klassenstrijd. Welnu gesteld dan eens, wat niet zal gebeuren, dat de geloovige arbeiders tot ons in massa kwamen, doordat wij ze subsidie gaven. Wat hadden wij dan? Dan hadden wij in onze partij of onder onze kiezers een groot aantal menschen, die het niet met ons eens waren op menig punt. De liefde voor den godsdienst brengt dikwijls met zich angst voor consequenties, vrees voor al te radikale begrippen en maatregelen. Is er niet groote kans, dat wij nieuwe concessies zouden moeten doen? Maken wij door toegeven hier, niet toegeven daar noodzakelijk. Is onze partij zoo sterk, dat zij innerlijke verzwakking dragen kan ? Neen, juist dit zou verzwakking zijn van den klassenstrijd. Vasthouden aan ons program, opkomen tegen alles wat den arbeider verdrukt, dit alleen brengt ook de geloovigen ten slotte, maar dan duurzaam, aan onzen kant Zulke vragen zijn altijd hun eigen antwoord. Het is niet alleen de principieele, maar ook de opportunistische taktiek die ons verbiedt subsidies te geven. Nog een enkel woord over de ethische redenen. Troelstra heeft gezegd: ook om ethische redenen, om het beginsel van rechtvaardigheid en moraal kan de S. D. A. P. de staatsmacht niet gebruiken om de gewetens te dwingen. Ik geloof niet, dat dit juist is gezegd. Juist in de gesubsidit erde secte-school worden de gewetens meer gedwongen. N. B. nog wel van kinderen die niet kunnen ooraeelen. Het is niet een der minste verdiensten van het voorstel der S. D. O. V., dat het een gewetensdwang, door den staat op school uitgeoefend, wegneemt. Het is dwang om van dwang te bevrijden, om grooter vrijheid te brengen. Dit is de S. D. A. P. waardig, die in art. VII van haar strijdprogram van hetzelfde beginsel uitgaat. Van welken kant wij dus ook de kwestie bezien, wij moeten ons voor de motie der S. D. O. V. verklaren. Om ethische en taktische redenen. Maar bovenal om de reden van principieele taktiek, die de onderwijzers tot in het hart hebben geraakt door te zeggen: de staatsmacht is voor de S. D. A. P. het middel tot bevrijding van het proletariaat, niet tot onderdrukking. Daarom moet de S. D. A. P. zijn tegen de millioenen die onderdrukken, vóór de neutrale staatsschool, die lang niet geheel, maar toch meer bevrijdend werkt dan de gesubsidieerde secte-school. Van dit principe hoop ik dat het congres niet zal gaan. Niet met toegeven voert en wint men den klassenstrijd. Niet met toegeven van het schadelijke wint men het proletariaat. Maar men wint en proletariaat en klassenstrijd door, onverzoenlijk, alleen te eischen wat het best, aan te nemen wat goed, en te verwerpen wat slecht is. Dit waren in hoofdzaak de redenen, die de Marxisten voor hun taktiek aanvoerden. Maar zij baatten niet. Op het Groninger Congres van 1902 werd een resolutie aangenomen waarin de S. D. A. P. algemeen, verplicht, kosteloos, voldoend lager onderwijs eischt met betaling aller kosten door den staat, maar tevens „constateert, dat een groot deel der arbeidende klasse in Nederland voor zijn kinderen godsdienstig onderwijs eischt, — en het ongewenscht acht het daarin tegen te werken, daar de sociaaldemokratie de eenheid der arbeidende klasse tegen geloovige en ongeloovige kapitalisten op maatschappelijk gebied niet ter wille van theologische geschilpunten heeft te verstoren." De resolutie stelt daarom alle mogelijke eischen voor goed onderwijs, maar verklaart zich, als deze vervuld zijn, bereid het staatsgeld ook voor de godsdienstige sekteschool toe te staan. Duidelijk wordt dus gezegd, dat men om de geloovige arbeiders niet af te stooten millioenen uit de staatskas wil toestaan aan hen, die door middel van den godsdienst de arbeiders dom en onderworpen houden. Alle actie, zegt het program, moet in de eerste plaats de bewustmaking der arbeiders ten doel hebben. Worden de arbeiders bewust van den klassenstrijd en zijn doel, als de arbeiders zelf de heeren helpen de arbeiders in staat van geestelijke slavernij en domheid te houden? Zeker niet. Het was ter wille van het kleine onmiddellijke voordeel, om arbeiders nu niet af te stooten, die anders toch, misschien later, maar beter, tot ons zouden komen, dat men dien maatregel nam. Zoo zal men eens misschien kunnen zien gebeuren, als de geloovigen maar geld genoeg weten te krijgen voor hun scholen om ze wezenlijk „goed" te maken, dat de S. D. A. P. gedwongen zal zijn dat geld voor die scholen toe te staan 1 Zoo zal men eens misschien zien gebeuren, dat het geld, zoo noodig voor sociale hervorming, verkwist wordt voor een legio scholen voor sekte zoo en sekte zus! Kn het is niet onmogelijk, dat eene klerikale regeering het met de heele of halve hulp der liberalen nog eens zoover brengt. Het Revisionisme ziet hier weer alleen naar het onmiddellijk voordeel. Het Marxisme zag naar het verdere doel, en stelde den onverzoenlijken klassestrijd, de bewustmaking, en het luide verkondigen van het socialisme als de beste taktiek. Met deze resolutie had de S. D. A. P. den eersten stap op den weg naar het Revisionisme gedaan: zij beteekende de breuk met het revolutionaire Marxistische program. 3. De Spoorwegstaking De derde groote kwestie, die het Revisionisme met het Marxisme in botsing bracht, betrof de SpoorwegWerkstaking van 1903. Hierover kunnen wij kort zijn, omdat hierbij slechts een enkele karaktertrek van het Revisionisme aan den dag komt. Deze evenwel zeer sterk. De feiten liggen zeker nog elk in het geheugen. Zij waren in hoofdzaak deze: Na de gelukte eerste staking, had de regeering de dwangwetten tegen eene herhaling gereed gemaakt. Met de organisatie van onderkruipers en met militair vertoon trachtte zij de arbeiders in bedwang te houden. Door de arbeiders zelf was het Comité van Verweer ingesteld, waarbij de S. D. A. P. was aangesloten. Dit had besloten in het uiterste geval een algemeene staking van spoorweg- en havenarbeiders af te kondigen. Troelstra, toen hoofdredacteur van „Het Volk", schreef o. a. ter opwekking en aanmaning van de arbeiders in het algemeen en de leden der S. D. A. P. in het bijzonder („Het Volk" van 3 Februari 1903): „De heeren die thans in hunne woonkamers, op hunne societeiten of redactiebureaux, zoo kalm en logisch weten te betoogen, dat de arbeiders allen het kiesrecht niet behooren te verkrijgen, zullen óók eenmaal het kaartenhuis hunner redeneeringen door den sterken adem der arbeidereorganisatie omver zien blazen. De algemeene werkstaking zal, zoo noodig, ook in ons land de konservatieven tot rede moeten brengen — en zij zal dat doen, daarover valt ondanks de houding der meeste vakvereenigingen op dit oogenblik niet te twijfelen. En nog grooter overwinningen, door middel der werkstaking behaald, bergt de toekomst in haar schoot." In een ander artikel (22 Febr. 1903): „Een deel der arbeiders, de rechten die zij in den strijd voor en met hunne organisatie noodig hebben, bedreigd ziende door de aanranding daarvan door de Regeering, leggen ter afivering daarvan hunneltaak in het arbeidsproces neder. „Wij willen," zeggen zij, „zelfs den honger trotseeren om althans het eigendomsrecht op ons eigen lijf onverkort te handhaven. Om niet een slaaf of koelie te worden, willen wij ditmaal eens niet uw knecht zijn." En nog elders (1 Feb.): „Als zij (de transportarbeiders) het willen, hebben wij binnen enkele jaren het algemeen kiesrecht; als zij daarvoor blind zijn (n.1. om hun organisatie daarvoor te geven), verkrijgen wij het niet." En wederom elders (21 Febr.): „Arbeiders, kameraden, vrienden, — dit wordt onze vuurdoop." Op 27 Febr.: „Uit dezen strijd, dien alle georganiseerde arbeiders met geestdrift en leeuwenmoed aanvaarden, zal het Nederlandsche proletariaat gelouterd en gesterkt te voorschijn komen." En op 28 Febr.: „Alles gereedhouden, opdat op het eerste woord van het Comité van Verweer een reuzenstaking toone, dat de Nederlandsche arbeider liever ten onder gaat dan zich te laten vertrappen. Thans is het niet anders mogelijk dan hard tegen hard, — deze schurkenstreek dwingt tot alle wettige middelen van verzet en verweer." Troelstra zelf was het bovendien geweest, die in de vergadering van 20 Febr. het voorstel had gedaan namens het bestuur der S. D. A. P. om „ter wering van een wet, die de vrijheid van staking aanrandt" den arbeid neer te leggen. En ook later (10 Maart) schrijft hij nog: „De beweging door de dwangwetten van Dr. Kuyper onder de arbeiders gewekt, overtreft in kracht en revolutionaire gezindheid alles wat tot heden in de Nederlandsche arbeidersbeweging heeft plaats gehad. De agitatie door het Comité van Verweer op touw gezet slaagt uitmuntend; de meetings der christejijke verraders der arbeiderszaak worden geregeld omgezet in propagandavergaderirigpn teg^n de Regeering; de geest van verzet tegen den aanslag op de vakbeweging groeit overal — het gaat goed zoo .... De leiders der beweging kunnen thans het aangename besef hebben, dat het niet meer noodig is de massa op te wekken; zij is reeds opgewekt, haar revolutionair instinkt ontwaakte en zij is tot groote dingen in staat Zet de vijand zijn moordval voor u open, gij zult er niet in loopen. En tot den uitersten strijd, de werkstaking, zult gij alleen overgaan, als het moet, en gij de zekerheid hebt, dat gij uwe vakorganisatie, dat werk van zooveel jaren van moeite en vlijt, niet aan ontbinding en vernietiging ten prooi stelt.... Arbeiders blijft nuchter en waakt." Kortom, Troelstra had voortdurend, in overeenstemming met het Comité, waarbij de S. D. A. P. was aangesloten, de arbeiders tot staking, als zij noodig mocht worden, als ze moest gebeuren, aangezet. En plotseling laat hij daarna zijn bekend artikel: „Wat nu ?" verschijnen, waarin hij, zonder voorstel of besluit van zijn partij, zonder besluit van het Comité van Verweer, aanraadt de politieke staking tegen de wetten op te geven, en, waar het kan, te staken voor ekonomische eischen. Ekonomische stakingen, die, in dien toestand, tegenover die regeering en die directies, natuurlijk ook politieke stakingen waren geweest en als Het kwam er op aan, — en dit gevaar stond toen reeds, nog niet allen, maar velen Marxisten voor oogen, — dat de arbeiderspartij zich op het beslissend oogenblik niet zou laten meesleepen op den weg van het antiklerikalisme, d. w. z. tot scherper optreden tegen de klerikale partijen, die onder Kuyper sinds 1901 aan de regeering waren. Die regeering was in 1903 wel zeer fel tegen de arbeidersklasse opgetreden, maar in hoofdzaak toch op dezelfde wijze als elk kapitalistisch bewind in zulke omstandigheden optreedt. En zij was daarbij door een groot deel der liberalen gesteund. Het kwam er dus, volgens de Marxisten, op aan, dat de arbeiderspartij bij de verkiezingen geen strijd voerde tegen de bijzondere kapitalistische partijen en personen van rechts, maar tegen het kapitalisme in het algemeen, d. w. z. tegen rechts en links. Het kwam er op aan, dat de arbeiderspartij niet toegaf aan de neiging bij vele onbewuste arbeiders, bij kleinburgerlijke en klein-boersche elementen, om zich te laten bedotten door de zoogenaamde burgerlijkedemokraten, die tegenover Dr.Kuyper, de dwangwetten, en het onder klerikaal bewind dreigend protectionisme de ,,vrijheidsleuzen" der liberalen en vrijzinnig-demokraten zouden aanheffen. Om die gevaren te voorkomen, en tevens om den strijd voor het algemeen kiesrecht, zonder hetwelk de arbeiders, naar de meening der Marxisten, voorloopig, bij de politieke verhoudingen die nu al sinds vele jaren in Nederland heerschen, geen hervormingen van beteekenis meer krijgen kunnen, — om tevens dien strijd zoo krachtig mogelijk aan te wakkeren, meenden deze Marxisten, dat bij deze verkiezingen en herstemmingen alleen de vraag: „zijt gij bereid het algemeen kiesrecht te geven zooals de soc. demokratie het wil" den doorslag mocht geven, en dat, wanneer geen van beide kandidaten hierop rechtuit »ja" antwoordde, onthouding zoowel van steun links als rechts voor de arbeiders de beste taktiek zou zijn. 1) 1) Op deze meening der Marxisten, toen nog niet algemeen onder hen, komen wij later uitvoeriger terug. Zij is door de feiten na 1905 gebleken de juiste te zijn. Bij de bespreking dier feiten zullen wij dit aantoonen. niet had om die massa _ »randeren (iets wat niemand haar euvei had ook de kracht niet (en dit mag mt _i kwalijk nemen) om de eigen partij het „ir. ' der massa niet te laten volgen. Eenige Marxisten trachtten haar nog tegen te houden. De Revisionisten dreven haar met de massa mee. Troelstra, die in Den Haag nog, dubbelzinnig, gezegd had: „Wij moeten krijgen een flink geschoold kiezerscorps, wij moeten ons wennen aan het uitgeven van een parool, ook al wordt dit niet opgevolgd," dezelfde Troelstra liep — nu met de massa mee, en vond eiken raad om dit niet te doen, pedant en bot. De Revisionisten wilden, het was in Den Haag reeds hun plan, als de herstemmingen zoo uitvielen als zij uitgevallen zijn, met de liberalen mee! De massa wilde dit ook en diende dus de Revisionisten. En toen dreven de Revisionisten ook de S. D. A. P. in die richting. Het was den Marxisten er alleen om te doen aan de arbeiders de politiek, die hun de beste leek, te verkondigen, opdat de arbeiders dan zelf zouden beslissen welke richting zij wilden gaan. Voor de Marxisten was van een persoonlijken strijd om de macht geen sprake. Om de eenvoudige reden, dat de Marxisten niet in personen, maar in de massa in de eerste plaats gelooven. Maar de Revisionisten, die gelooven in de persoonlijke politiek, de macht van het individu, in het parlementarisme vooral, maakten van de taktiek\raag, die door de Marxisten werd gesteld, natuurlijk, uit hun aard, een strijd om de leiding, een strijd om de macht. De massa volgde intusschen de bedoeling der Revisionisten, was met hen eensgezind en stemde op alle liberalen, zelfs op de meest conservatieve. Dit was wat het Revisionisme wilde. Maar de Marxisten vonden dus twee vijanden van hun politiek tegenover zich : de groote massa der S. D. A. P. met haar reformistische leiders, èn de massa van kiezers. Het gevaar was er toen al, dat het Marxisme niet gemakkelijk aan dien dubbelen druk zou ontsnappen. Maar toen Troelstra en de overige Reformisten zagen, wat zij ook wel hadden verwacht, dat de massa mèt hen was, nam hun besluit om nu een vernietigenden slag aan de Marxisten toe te brengen, die hen in hun „praktische" bedoelingen wilden weerstreven, een nog veel vasteren vorm aan i). Zij werden nu door het „instinkt", het „natuurlijke gevoel" der massa, tégen de Iderikalen en vóór de liberalen, gesteund. Zij konden nu veilig, naar hun wensch en op hunne wijze, de andere richting onmogelijk en krachteloos maken. Om nu te doen inzien hoe dat geschied is, moeten wij de wijze van strijden der Revisionisten nog van eene andere zijde bezien. 4. De strijdwijze van het Revisionisme en het Utrechtsche Kongres De klassestrijd der arbeiders, op de Marxistische wijze opgevat, is een groote open strijd met groote middelen. De propaganda voor het socialisme en den klassenstrijd, de bewustwording der onderdrukten door de verkondiging van de waarheid omtrent het kapitalisme, omtrent de concentratie van het bezit, de toeneming der proletariërs, de steeds grooter wordende maatschappelijke ellende en de beheersching van het denken door het maatschappelijk zijn, — de organisatie der massa daardoor in de eerste plaats, — de invloed dien de aldus georganiseerde massa op de bezitters uitoefent. — de vrees die daardoor bij de bezittenden ontstaat, — de hervormingen die aldus worden afgedwongen, — de organisatie der massa die dan weer door die her- I) De botsingen der beide richtingen, die plaats hadden tusschen de herstemmingen en het congres van Utrecht, over de te volgen praktische politiek, behandel ik, om zoo duidelijk mogelijk te kunnen zijn, verder op, bij de geheele politiek na 1905 gevolgd. vormingen groeit, — het zijn alles groote, ja grootsche middelen. Daartegenover zijn de middelen van het Revisionisme zeer klein. Persoonlijke politiek en zoeken van steun bij de burgerlijken, tot hervormingen waartoe de massa de kracht nog niet heeft, — wat zijn het laffe en zwakke en ontoereikende middelen vergeleken met gene. Maar waartoe moeten die middelen der Revisionisten wel leiden ? Noodzakelijk tot valsche voorstellingen van de macht der vertegenwoordigers van het proletariaat 1 Om de arbeiders te doen gelooven, dat persoonlijke politiek de goede is, moet men hun, wat er mede te behalen is, te groot, overdreven, onwaar voorstellen. De personen in de Kamer zijn zwak, hun aantal gering, als zij gekozen zijn zonder dat er een waarlijk socialistische massa van proletariërs achter hen staat, vermogen zij nog niets, al zijn zij tientallen sterk, ergo 1.... wil men de arbeiders doen gelooven, dat een taktiek, die dit zoekt te bereiken, dan, met hulp van de burgerlijken, wonderen zal doen, dan moet men onware voorstellingen van de te bereiken hervormingen, van de eigen macht en van de bereidwilligheid der burgerlijken geven. Dit kan niet anders, het volgt uit den aard der revisionistische politiek. Dat sluit dus in zich, dat men de eigen klasse bedriegt. Hun iets voorgoochelt, wat niet, op deze wijze niet, gebeuren zal. Dit is bij de Marxistische taktiek uitgesloten, omdat zij, als zij tot de arbeiders zegt: gij kunt dit en dit, b. v. tienurendag of pensioen, krijgen, altijd tevens zegt (en met de daden met die woorden één is): het hangt alleen van u, niet van mij, vertegenwoordiger, noch van die of die burgerlijke groep af. Wij zeggen geenszins, dat de Revisionisten de arbeiders aldus opzettelijk bedriegen. Dat beweren wij ook van de Anarchisten niet. . Maar het feit is hetzelfde: Bedrog, voorspiegeling is noodzakelijk aan het Revisionisme eigen. Maar van die kleine middelen tot andere is maar één stap. Ziet men in het persoonlijk^handelen van de leiders de machtigste drijfveer der arbeidersbeweging, beschouwt en maakt men den persoon met zijn knapheid, redenaarsgave, politiek doorzicht, tot de hoofdzaak, tot de voornaamste kracht in de politiek, dan treedt ook de persoon, met al zijn kleinere eigenschappen, het politieke leven binnen. Troelstra, de leider der Revisionisten, gebruikte de slechtste middelen om de Marxisten te vernietigen. Wij zullen hier slechts weinig zeggen van wat hij, politiek, om zijn politiek te doen zegevieren, tegen ons deed. Wij zouden gaarne alles laten rusten, want het is treurig over zulke dingen te spreken in de arbeidersbeweging. Maar, nu het Revisionisme ook door zijn drijven, ook door deze zijne middelen, de Marxisten uit de sociaaldemokratische partij in Nederland hee t geworpen, nu het ook de partij verscheurd heeft nu heeft de nieuwe partij, de S. D. P., nu heeft de arbeidersklasse er een recht op, om, althans door enkele feiten, te weten hoe dit is geschied, opdat zij zelt ook hierdoor kunne oordeelen. Troelstra wilde op het kongres van Utrecht van 1006 eene resolutie tegen de Marxisten. De voornaamste middelen, die hij gebruikte om deze van het kongres te krijgen, waren: een viertal brieven in „Het Volk", en een brochure, („Over Partijleiding ) die kort voor het kongres verscheen. In die brochure en brieven werden de arbeiders tegen de Marxisten opgezet Maar hoef Van der Goes en Pannekoek hadden kritiek geoefend op de herstemmingstaktiek. Zij hadden een paar artikelen voor „Het Volk geschreven vóór den afloop der herstemmingen. Troelstra schrijft hierover in zijn artikelen in „Het V olk van Juli 1905: „hunne artikelen zijn reeds veroordeeld doorhundaUira. Hoe kan men. als de verantwoordelijke organenvan de Dartii gesproken hebben, een paar dagen vóór den attoop van den smjd, en de leiding en de gansche party zóó d»krediteeren, als vooral in het artikel van Pannekoek wordt gedaan?... Wie geeft aan een paar individuen in de Partij het recht het parool der partijleiding door een tegen-parool te willen ontzielen, terwijl de strijd op het heetst is? Het ongepaste hiervan voelt, zou ik zeggen, ieder strijdend arbeider. Het is het a van ons a-b-c. Zonder dat zijn wij geen organisatie meer, doch een hoop knappe — of onknappe - koppen, elk zich aanvoerder voelend, orders of tegenorders uitschreeuwend, de partij vervormend tot een dispuutgezelschap op het oogenblik, dat zij als een leger in gesloten gelid moet opmarcheeren tegen den vijand langs de route haar door de bevoegde leiding gegeven " Pannekoek en Van der Goes hadden geschreven vóór de herstemmingen. Maar de artikelen waren na de herstemmingen geplaatst. En de schrijvers hadden geen opneming vóór de herstemmingen verlangd, maar de plaatsing aan de redaktie overgelaten. De redaktie heeft dat zelf vermeld in het nummer van 28 Juni. Bovendien doet Troelstra het voorkomen, alsof deze Marxisten den aanval op de taktiek begonnen waren zonder aanleiding. Ook dit is onwaar. In vele ingezonden stukken was reeds hierover gedebatteerd, ook tegen die taktiek. Troelstra geeft dus een valsche voorstelling. Die valsche voorstelling heeft de partijgenooten tegen de Marxisten opgehitst, en hen er toe aangezet eene resolutie aan te nemen, die de Marxisten onschadelijk maakte. Vele afgevaardigden op het kongres te Utrecht geloofden Troelstra. Troelstra schrijft verder in die brieven van Juli 1905 : „Erger maakte Pannekoek het, die mij naar aanleiding y^1},^ikel „Wat nu?" een ingezonden stuk voor „Het Volk zond, waarin ik kort-weg verrader werd gescholden. Natuurlijk weigerde ik het te plaatsen " Troelstra deelt de juiste woorden van dit nooit geplaatste ingezonden stuk van Pannekoek niet mee. De wezenlijke inhoud der bedoelde plaats was deze. Na gezegd te hebben, dat Troelstra alleen in overleg met het Komité van Verweer zijn bekenden raad in het artikel „Wat nu?" had mogen geven, schrijft P.: „Is dit echter niet beproefd of niet gelukt, dan is het artikel „Wat nu?"... weinig minder dan verraad, dat door de Partij niet goedgekeurd mag worden. Door zonder overleg met of tegen de opinie van de bondgenooten aldus een raad te geven, die door de wijze waarop hij gegeven werd, schadelijk moest werken op de eensgezindheid der beweging, stelt onze partij zich, in den persoon van haar hoofdredakteur, tegenover de beweging, los van de anderen, volgt zij een eigen weg. Dat is het in zijn handelwijze wat verontwaardiging wekt en rechtvaardiging eischt; dat is in strijd met wat goede socialisten betaamt enz." Men ziet, dat Pannekoek niet geschreven had dat Troelstra een verrader was. ,,U\v daad is weinig minder dan verraad," wanneer ik dit zeg tegen iemand, dan veroordeel ik het gehalte van zijn daad, zonder over de bedoeling van den dader te oordeelen. Als ik zeg: „gij zijt een verrader", dan kan dit niet anders beteekenen, dan dat ik geloof dat gij opzettelijk verraden hebt. Dit laatste nu had Pannekoek niet geschreven. Maar Pannekoek schreef ten overvloede in dat ingezonden si.uk: ,,Het is ons geen oogenblik ingevallen te meenen, dat hij (Troelstra) zich door onzuivere beweegredenen liet leiden. Wij schrijven zijn verkeerde houding toe aan gemis aan inzicht, niet overzien van den toestand... enz. Aan persoonlijke goede trouw wordt niet getwijfeld.... Troelstra heeft de beweging op zijne wijze willen dienen, maar als die wijze verkeerd is, mogen wij den wil niet voor de daad nemen, enz." Men ziet uit de door ons gecursiveerde woorden: Pannekoek heeft juist niet Troelstra voor een verrader gescholden. Maar die beschuldiging deed dienst om de arbeiders tegen de Marxisten op te hitsen, om het Marxisme onschadelijk en de baan geheel vrij te maken voor het Opportunisme. Deze politieke uitwerking had de valsche voorstelling van Troelstra bij zijn eigen partij. Troelstra schrijft in zijn brieven van Juli 1905, dat „de soc. dem. Kamerleden bekrieweld. bekritikasterd, uit pure Marxisterigheid vaak zoo wat uit de hoogte behandeld" zijn geworden door de Marxisten. Het Partijbestuur, dat onderzocht heeft of dit waar is, schreef hierover in zijn rapport, dat de kamerfractie op de vraag van het P. B. geantwoord heeft: „dat de Kamerfraktie niemand beschuldigd heeft en in zake dit verzoek dus niets heeft te staven.'' „Zoo kon het P. B zegt het rapport, ,,dit punt hiermede als voldoende toegelicht en afgehandeld beschouwen.'' Troelstra's beschuldiging was onwaar. Maar zij had de uitwerking om aan de andere groote richting in de sociaaldemokratie, de principieele die de bourgeoisie bestrijdt zonder toenadering, den invloed en het gezag bij de arbeiders te ontrooven. Troelstra schrijft in zijn artikelen van Juli I905.dat hij door de Marxisten uit de redaktie van „Het Volk" is gedrongen, en dat zij met oneerlijke middelen en in 't verborgen, „met wroeten" tegen hem hebben gestreden. Als bewijs haalt hij o. a. in zijn brochure aan, dat Van der Goes en Gorter in 1905 verborgen hadden gehouden, dat Troelstra wel hoofdredakteur wilde worden in plaats van Tak, en dat zij, dit verzwijgend, zijn kandidatuur hebben bestookt. Hij zegt: „van de dwangpositie, die mij zelf het zwijgen oplegde, hebben de tegenstanders mijner kandidatuur een dankbaar maar weinig ridderlijk gebruik gemaakt, om hun doel te bereiken" (blz. 74). (en op pag. 73): „Onridderlijk was de houding van Gorter, die op den avond van den dag, waarop ik mij in zijne tegenwoordigheid in het P. B. bereid had verklaard, de benoeming als hoofdredakteur te aanvaarden, in de afdeeling Bussum bij de bespreking der candidaten alleen Mendels en Van der Goes. nevens Tak, noemde en de zaak aldus voorstelde, alsof er van mijn candidatuur geen sprake was In een schrijven van Gorter, waarin hij zijn houding nader motiveerde, gaf hij als reden op, dat hij meende dat de besprekingen in het P. B. over mijne candidatuur geheim waren." Hierop antwoord ik, wat ik op het congres in Utrecht reeds zeide: „Ja, dat meende ik en dat meen ik nog! Niet alleen was er besloten de samenkomst van P. B. en „Nieuwe Tijd"redactie niet te publiceeren, maar in de gecombineerde vergadering van het t. B. stelde ik zelf voor, dat onmid' dellijk zou worden overgegaan tot bekendmaking in „Het Volk": i°. dat Tak aftrad, 2•. dat Troelstra zich disponibel stelde. Bovendien wenschte ik openlijk Tak boven Troelstra aan te bevelen in ons orgaan. Het artikel waarin ik dit deed, had ik bij mij. Men antwoordde mij evenwel, dat men alleen zou mededeelen, dat Tak niet wenschte herbenoemd te worden. En zoo is het ook geschied. Mijn indruk was dus volkomen juist. Men wenschte voor het congres niet precies te zeggen hoe het stond: ook Troelstra heeft dit niet gedaan. In die omstandigheden had ik geen lust om Troelstra's candidatuur op eigen houtje publiek te maken, ik hield mijn artikel in den zak en deelde aan de afd. Biissuni alleen mede, waarom ik persoonlijk Tak beter vond dan Troelstra." (Verslag van het Congres te Utrecht blz. 28). Men ziet, het waren de Marxisten, die, niet zooals Troelstra hen beschuldigt, heimelijk stookten tegen zijn candidatuur voor het redacteurschap, — het Marxisme heeft zulke middelen niet noodig, — maar die juist aandrongen op publicatie van die candidatuur. Ook wat Troelstra daarover schreef was dus onwaar, maar het had de uitwerking om de leden der S. D. A. P. tegen de Marxisten op te zetten en zoo het Marxisme ten onder te brengen. Troelstra zegt in zijn brochure (blz. 39), enkele dagen voor het congres van Utrecht in 1906 verschenen, zoo kort vóór het congres dat antwoorden niet meer mogelijk was: „Wat mij betreft, ik heb in de staking (van 1903) door het spoorwegpersoneel aangekondigd, niet (zooals de Durgerpers) een dwangmiddel, om de aanneming der wetten te verhinderen, doch een demonstratie gezien." Dit is eene onwaarheid. Troelstra zelf had uit naam van het partijbestuur der S. D. A. P. de motie voorgesteld om zoo noodig te staken om de dwangwetten te weren. Troelstra zelf had dit in „Het Volk" uitgelegd met het woord: afweren 1), hij was dus de eerste geweest die van politieke dwangstakingen gesproken had. Er zou gestaakt worden, als de wetten kwamen, zoodra zij kwamen, om ze te „weren", d. w. z. om de regeering te dwingen ze in te trekken of te verwerpen. 1) De arbeiders „leggen ter afwering daarvan (van de dwangwetten) hunne taak in het arbeidsproces neer." Dit was het eerste resultaat van het Revisionisme, binnen de sociaaldemocratie. De resolutie was natuurlijk bedoeld als een wapen voor de toekomst. Zoodra het Marxisme het zou wagen weer haar eigen taktiek voor te stellen, dan had men slechts te zeggen: Ah, daar zijn die personen weer met hun grievende beleedigingen. Maar hier is ook de Utrechtsche motie: Gij hebt te zwijgen. Wij zullen in het verder verloop van onze beschouwingen aantoonen, dat er geen enkele botsing tusschen de twee richtingen is geweest, of de Utrechtsche resolutie is zoo gebruikt. Met haar hadden dus de Revisionisten de „macht", op hunne wijze, veroverd. Hun „strijd om de leiding" was, op hunne wijze, beslist. Zij zouden die nu ook, op hunne wijze, gaan gebruiken. De Marxisten waren onschadelijk gemaakt, althans men had een krachtig wapen tegen hen. De meerderheid der partijgenooten was in den waan gebracht, dat de strijd slechts een persoonlijke was en dat de Marxisten schandelijk hadden gehandeld tegen personen. De minderheid was vernietigd en de meerderheid tot werktuig geworden. De toenadering tot de bourgeoisie kon nu beginnen. Wij zulien zien, hoe, in korten tijd, de S. D. A. P. het karakter van revolutionaire klassepartij verloor. V. HET REVISIONISME GEBRUIKT ZIJN MACHT DE REVISIONISTISCHE PRAKTIJK i. De blijde verwachtingen Wij moeten nu iets terug gaan, vóór het congres te Utrecht, om, wat het Revisionisme nu in de practische politiek wenschte, te zien. Want het spreekt van zelf, dat het dat ook al wilde vóór het Marxisme was neergeslagen, en dat het dit al bijzonder duidelijk in 1905, het verkiezingsjaar vóór het Utrechtsche congres, moest toonen. Wij zullen nu onderzoeken wat het Revisionisme wilde, wat het zich ten doel stelde, welke verwachtingen het had. Daarna welke middelen het gebruikte om tot dat doel te komen en die verwachtingen te verwezenlijken. En daarna in hoeverre het tot zijn doel is gekomen en hoe die verwachtingen zijn vervuld. Dit toch moet de toetssteen voor het Revisionisme zijn. Als het waar is, dat het bereikte heeft beantwoord aan zijn wil, dat zijn middelen doel hebben getroffen, dat het met zijn verwachtingen juist had gezien, dan blijkt het Revisionisme een goede methode te zijn. Want elk Socialist, ook de Anarchist, ook de Marxist wil hervormingen. Maar als het blijkt, dat de Revisionist vergeefs heeft gewild, dat zijn middelen geen doel troffen en dat zijn verwachtingen ijdel waren, dan zal hij blijken, evenals de Anarchist geen goede methode te hebben. Wij meenen, dat het Revisionisme in Holland reeds getoond heeft, wat het kan en is, en dat reeds gebleken is, dat zijn methode niet de juiste is. Dit zullen wij nu in wat volgt, trachten aan te toonen. Wat is in onzen tijd de algemeene verhouding der klassen en der haar vertegenwoordigende politieke partijen, — en wat was de bijzondere verhouding in 1905? De algemeene verhouding is deze: Onder den aandrang van het proletariaat voegen zich de burgerlijke klassen in alle landen meer en meer bijeen. De oude leuzen die hen vroeger scheidden, doen grootendeels slechts tot het verdeeld houden der arbeiders dienst. De Tories en de Whig's in Engeland, de Jonkers en de Liberalen in Duitschland, de Radikalen en de Progressieven in Frankrijk, de Liberalen en de Klerikalen in Holland, hunne verschillen zijn verbleekt, het kapitalisme heeft hen verbonden tegen het proletariaat. ,,Die, door het verbond der oude partijen tegen het proletariaat gevormde, meerderheid der burgerlijke partijen verklaart zich, in Holland, of openlijk zoowel tegen grootere uitbreiding der politieke rechten van de arbeidersklasse, zoowel tegen grootere demokratiseering onzer staatsinstellingen, als tegen uitbreiding der sociale wetten op een wijze die de heerschende klassen eenig geld zou kosten. Dit doen b.v. de OudLiberalen en de partij van Lohman. Of zij geeft valsche, niets zeggende leuzen uit. (Liberale Unie, de Katholieke partij, een deel van de partij van Kuyper.) Dezelfde meerderheid is daarentegen vóór uitbreiding van de militaire lasten en verslechtering van het beetje bestaande sociale wetgeving (Ongevallenwet). Die meerderheid omvat in Holland de groote meerderheid der „rechterzijde" en de grootere helft der „linkerzijde". De minderheid der burgerlijke politieke partijen, een onbeduidende en machtelooze minderheid, spreekt (in de hoop de arbeiders en andere groepen, die van het kapitalistische stelsel slechts de nadeelen lijden, voor een deel althans te vangen als kiezers), zich uit voor het of een algemeen kiesrecht en voor een reeks sociale maatregelen, — zonder ook maar eenigszins aan te geven, hoe die te bekostigen zijn als men het militarisme niet aantast, eene aantasting waartoe deze minderheid niet te vinden is. Het is in het belang dezer minderheid zich zoo „vooruitstrevend" mogelijk te toonen, omdat dit haar eenige kans is de elementen uit de uitgebuite klassen als stemvee mee te krijgen. Deze minderheid omvat de kleine minderheid der rechterzijde en de kleine helft der linkerzijde. Evenwel is deze zelfde minderheid der burgerlijke politieke partijen, — het blijkt uit haar daden en woorden, — altijd bereid de regeering te aanvaarden in samenwerking met de conservatieven, en dan haar „democratie" en haar „vooruitstrevendheid" op den mestvaalt te werpen." i) Met andere woorden: De vrijzinnig-democraten zijn bereid om samen te gaan met Borgesius en Beaufort, met Liberale Unie en Conservatief-Liberalen. Zij werpen om dit te kunnen doen, zoodra zij aan de macht kunnen i) Uit een artikel van Van Ravesteyn in „De Tribune". komen, hun democratisch „beginsel" weg, om alleen het liberale, het vrijzinnige te behouden. En zoo staat het, aan den anderen kant, met de „democraten" Kuyper, Talma, Van Vliet, Nolens en Passtoors, deze behouden het klericale en smijten het demokratische in den hoek. De zoogenaamd radikale of demokratische burgerlijke minderheid gaat met de groote partijen samen, zoodra zij kan, en strijdt tegen, onderdrukt, bemoeielijkt het proletariaat. Dit is de algemeene toestand. Hoe was nu de bijzondere toestand in 1905? De rechtsche demokraten, Kuyper en Talma en de katholieke demokraten hadden van 1901 tot 1905 getoond wat zij waren: wachthonden van het kapitalisme. De „linksche" demokraten der Liberale Unie hadden nu voor de verkiezingen een nieuwe leus: het blancoartikel. Om het Algemeen Kiesrecht mogelijk te maken, wilden zij in de Grondwet over het kiesrecht zetten ... niets bepaalds. Van die zijde: een schijnleus, een poging tot uitstel, een blinddoek voor het proletariaat. En daarmede gingen de Vrijzinnig-Demokraten, even begeerig om met de Liberalen aan de macht te komen als voor eenige jaren Kuyper om met de ConservatiefGeloovigen te regeeren, meel De Vrijzinnig-Demokraten zoeken altijd in de eerste plaats zich met de andere vrijzinnigen te verbinden, zij vvillen in de eerste plaats een leuze, die hen aan de liberalen bindt. Maar tegelijk willen zij, dat die leuze zóó is, dat zij het proletariaat er mee kunnen bedriegen, aan hun lijn en op sleeptouw houden. Een leuze die in werkelijkheid tot niets bond, die moest hen met hun natuurlijke bondgenooten, de liberalen, binden. Maar dezelfde leuze moest een schijn hebben, die de arbeiders kon begoochelen. 1) Daarvoor diende het blanko-artikel. Deze „schoonste uitvinding der eeuw" was daarvoor gemaakt. De vrijzinnig-demokraten grepen die leuze met beide handen aan. I) Wij zullen zien dat zij in 1909 dat zelfde spel spelen. In deze omstandigheden is het eerste, het alles beheerschende belang eener arbeiderspartij, die meer wil zijn dan een partij van arbeiders, doch die in de eerste plaats versterking van de macht der arbeiders door vergrooting van hun klassebewustzijn nastreeft, haar eerste belang is: vóór alles de manoeuvres der partijen te doorgronden cn aan de kaak te stellen. Wat deed de S. D. A. P.? Wij zagen het reeds. In plaats van zich streng aan haar eigen leus: algemeen kiesrecht (toen nog voor mannen alleen) te houden, en bij de herstemming onthouding te gebieden in alle gevallen waar geen voorstander van algemeen kiesrecht te steunen was, steunde zij ... de geheele linkerzijde, ook die liberalen, die van het blanko-artikel slechts een schijnleuze maakten, die er over huichelden of zwegen, of tegenstanders er van waren. De S. D. A. P. zette van af 1905 haar politiek dus op één kaart: de vooruitstrevendheid — nog niet eens der geheele „demokratische" minderheid van alle burgerlijke partijen (liberalen en klerikalen) — maar van de geheele linkerzijde. Een vooruitstrevende linkerzijde, die nota bene de Liberale Unie zoowel als de vrijzinnigdemokraten omvat, d. w. z. zoowel de elementen, wier belang het is den demokraat uit te hangen, als de uitgesproken kapitalistisch-gezinde liberalen. Een vooruitstrevende linkerzijde, die, door de Liberale Unie heen, vastzit aan de conservatieve liberalen, de meest oprechte vijanden der arbeiders. Er waren Marxisten, wij beschreven het reeds gedeeltelijk, die toen reeds duidelijk zagen, dat dat steunen der linkerzijde de S. D. A. P. zou verlammen en berooven van haar kracht. Er waren Marxisten, die zagen, dat, als de S. D. A. P. zich voegde bij de linkerzijde, dit de antithese niet zou verzwakken maar versterken. De Revisionisten zagen in de liberalen en vrijzinnigdemokraten niet de kapitalistische partijen, die, de een met deze, de andere met die middelen, het proletariaat willen houden in onderdrukking en ver van de macht, zij zagen in die partijen niet de organen die de macht S van het kapitalisme verdedigen in de eerste plaats, maar ... in de eerste plaats partijen, die min of meer hervormen willen. De Revisionisten zagen metterdaad ook den werkelijken grond der antithese niet: de twee groote kapitalistische partijen, die hun oude ideologie, hun oude ideeën en frases, welke voor hen zelf, voor hun strijd onder elkaar, weinig beteekenis meer hebben, nu gebruiken om de arbeiders te verdeelen en af te houden van het socialisme. De Marxisten zagen èn in de partij van Lohman, èn in die van Kuyper, èn in die van Treub, èn in die van Borgesius èn in die van Tydeman, hoewel zij niet ontkenden dat er verschil van nuance tusschen deze is, in de eerste plaats de organen der bourgeoisie, die, de eene op deze, de andere op gene wijze, de arbeiders onder willen houden. En zij meenden, dat alleen dan de bedriegelijke antithese klerikaal-liberaal gebroken wordt, — niet als de sociaaldemokraten méégaan met de liberalen (daardoor wordt de antithese sterker), — maar wanneer door de vaste principieele taktiek der sociaaldemokraten die zich tegen het geheele kapitalisme richt, de geloovige arbeiders geleidelijk anders worden en den klassenstrijd mee gaan strijden. Daarom eischten deze Marxisten geen anti-Kuyperpolitiek, een vasten kiesrecht-eisch en in geen geval meegaan met de geheele linkerzijde. Zien wij in bijzonderheden hoe de Revisionisten dachten en handelden. Reeds in.1902 had Troelstra (in de Brochure „Theorie en Beweging" pag. 39) geschreven: __ „Het optreden der sociaaldemokratie in het parlement moet wel leiden tot het compromis. Zeker bestrijdt zij daar de burgerlijke partijen en de regeering; maar zij zal meermalen gedwongen zijn, de regeering te steunen (men denke aan Italië en Frankrijk), en dan kan zij zich niet meer geheel onttrekken aan de verantwoordelijkheid voor het bestaande. En deze noodzakelijkheid dwingt haar van zelt' tot compromissen met de burgerlijke klassen." De aanhaling van de voorbeelden Italië en Frankrijk bewijst, dat toen al aan een vast steunen van, een vast meegaan met een of andere partij werd gedacht. Op het verkiezingskongres van I9°S 'n den Haag namen vele Revisionisten zich dan ook feitelijk reeds den vasten steun aan de liberalen, aan de linkerzijde voor. Leiden en Middelburg hadden voorgesteld bij de herstemmingen alléén hen te stemmen, die vóór onmiddellijke invoering van het algemeen kiesrecht waren. Wijnkoop en Henriette Roland Holst o. a. verdedigden dat voorstel krachtig. Maar Tak zeide: „Blijkt het dat de arbeiders willen: Kuyper moet weg, dan zullen wij de leiding nemen." Hij stemde dus al van te voren in met het stilzwijgend compromis met de liberalen. En Troelstra ried aan om de voorstanders van het blanco-artikel in elk geval te steunen, ook al wilden zij het A. K. nog niet invoeren. „Wat ik heb gezegd is dit: van de voorstanders, van het blanco-artikel kan men geen onmiddellijke invoering van het A. K. eischen. Al wat men van hen eischen kan, is bereidverklaring om op het blanco-artikel algemeen kiesrecht te schrijven." Troelstra ging dus in op de listen der Liberale Unie, en ried, met hèn te steunen, feitelijk meegaan met de linkerzijde aan. En wel had Tak geschreven („Het Volk" van 27 April 1905): „In de tegenwoordige politieke omstandigheden is voor ons tusschen Treub en Karnebeek geen verschil', maar hij bedoelde deze uiting in de praktijk blijkbaar in dien zin, dat men èn Treub èn Karnebeek steunen moest. Dit geschiedde, en toen de bedoelde Marxisten kritiek op dit steunen door de arbeiders en het niet ontraden van dien steun bleven oefenen, schreef Troelstra in zijn grooten aanval op de Marxisten in Juli 1905, dat de sociaaldemokraten en de arbeiders den juisten weg waren gegaan: „De uitslag (T. in „Het Volk" van 21 Juli 1905) der verkiezingen van 16 Juni stelde het lot der burgerlijke partijen in onze handen.... Wij toch hebben den doorslag liberalen had geslagen, was de eerste daad tegen de Marxisten — het kongres van Utrecht. Daar werd, zooals wij beschreven, aan het Marxisme onmogelijk gemaakt zich vrij te uiten. Een muilband was voor deze vijanden binnen de partij gereed gemaakt. De tweede daad was, dat men de Utrechtsche motie tegen de Marxisten ging gebruiken. Onmiddellijk na het kongres schreef Troelstra, dat, als Gorter het weer zou wagen van toenadering tot de burgerlijke partijen te spreken, „aan deze kritiek nu de angel was uitgetrokken." Men had immers de motiej En onverschillig of, wat Gorter nu zou zeggen, waar was of niet, daarover zou niet behoeven gedisputeerd, dat kon in het midden blijven, men kon eenvoudig het Utrechtsche besluit gebruiken tegen hem. Toen Henriette Roland Holst hare (Marxistische) meening in „Het Volk" gaf over de Fransche Radicosocialisten en deze burgerlijke partijen scherp kritiseerde, brandmerkte de redactie ze als vooropgezet en verblind en ging tegen haar op zulk een wijs te keer, dat zij zich uit de medewerking aan het blad terugtrok. De Marxiste werd veroordeeld, aan de burgerlijke richting werd hulp gegeven, i) Toen de vrijzinnig-demokraat en liberale minister Veegens een wetsontwerp tot verzekering der arbeiders tegen ziekte indiende, waarbij o. a.^ de arbeiders twee i) Het is vooral uit de geschiedenis van het Fransche Revisionisme, dat de Marxisten de gevolgen der nieuwe taktiek hebben doorgrond. Enkele feiten willen wij hier noemen. Toen Millerand in het burgerlijk-demokratische ministerie plaats nam. zat hij daar naast den moordenaar der Commune, Gallifet. Dat ministerie liet stakers te Chalons en op Martinique neerschieten. Om het ministerie te sparen moesten de socialisten een enquête daarnaar helpen weigeren. Om het wederom te redden moesten de socialisten toegeven, dat in de Dreyfus zaak niet het volle licht werd gebracht, maar aan de wezenlijke schuldigen amnestie werd gegeven (tegen den wil van Zola, Picquart en Dreyfus zelf). De socialistische minister Millerand sloot verder een verdrag (met de \ ereenigde Staten, waarin de hooge invoerrechten op levensmiddelen bleven bestaan. Dit zijn slechts enkele van de feiten, waartoe het samenwerken met de burgerlijke demokraten de socialisten in Frankrijk dwong. De geheele revisionistische politiek heeft in Frankrijk tengevolge gehad teleurstelling bij een groot aantal arbeiders en sterke toename van het anarchisme. De lezer, die Duitsch verstaat, zie hierover vooral de derden van de premie betaalden; de ongevallen, die den arbeider minder dan negen weken werkeloos maken, op de ziekteverzekering werden gebracht; ongehuwde arbeiders meebetaalden in gezinsverzekering tegen ziekten; en de fabriekskassen tegen ziekte wettelijk onder beheer van patroon en arbeiders werden gesteld; toen juichte de redactie van ,,Het Volk' dit ontwerp van den liberaal toe, o. a. met de volgende woorden (artikelen in „Het Volk" van October 1906): „De totaal-indruk der geheele wet is vrij gunstig"; „de agitatie die er over moet worden gevoerd, moet o. i. uitgaan van het standpunt, dat totstandkomen dezer verzekering zeer wenschelijk is" en behoort slechts „bepaalde veranderingen te bedoelen"; terwijl zij het opkomen tegen het bestaan van fabriekskassen — als middelen in handen der patroons tegen de arbeiders — „monnikenwerk' noemde. Maar toen Van der] Goes dit [ontwerp afkeurde, een sterke agitatie er tegen aanried en de redaktie van „Het Volk" aanviel o. a. op deze gronden („Het Volk" van 7 December 1906): „De redaktie wekt niet op tot verzet tegen de fabriekskassen, niet tegen de betaling van gezinspremie door de arbeiders, niet tegen het verbloemde verslechteren van de ongevallenwet, althans niet tegen de afwezigheid van waarv borgen; niet tegen het belasten ook van de allerarmsten. Wat wij tevergeefs zoeken in haar opstel: het besef, dat door ons van alle sociale maatregelen verlangd moet worden, dat ze den toestand der arbeidende klassen zooveel mogelijk verbeteren. Door kapitalistische regeeringen wordt nooit meer dan het minste aangeboden. De socialistische partij, daartegenover, heeft den plicht te strijden voor het meeste. Doch op grond van deze artikelen, zal, vreezen wij, socialistische propaganda niet kunnen worden gevoerd", toen viel eerst het blad een anderen Marxist, die het met Van der Goes eens was, aldus aan: artikelen van Rosa Luxemburg in de „Neue Zeit" van 1900, 1901 en 1902, waar al de nadeelige gevolgen van het Fransche Revisionisme voor de arbeidersklasse en het luttele voordeel dat zij er door hebben behaald, zeer duidelijk worden beschreven. — Het Fransche Revisionisme, dat de konsekwenties van het naderen tot de burgerlijke demokratie heeft getrokken, is het meest leerzame en tegelijk afschrikwekkende voorbeeld van wat deze taktiek brengt, „Het propagandistische van gestelde eischen gaat verloren als de massa er van moet zeggen, dat zij volslagen utopie i) zijn" cn daarna Troelstra Van der Goes zelf: „het meeningsverschil, dat volgens Van der Goes ook al weer in deze zaak zou bestaan in de Partij, wordt in werkelijkheid slechts gevonden bij een paar partijgenooten, van wie wij nu eenmaal gewend zijn, dat zij bij voorkeur zoeken naar steile standpunten, die onze partij plaatsen buiten het werkelijk voelen en wenschen der arbeiders in plaats van hare aktie daarin te gronden.'' i) („Het Volk" van 8 Dec. 1906). En „Het Volk" keerde zich (22 Dec.) nogmaals aldus tegen hem: „Men gaat nu den strijd tusschen Marxisme en Revisionisme trachten te brengen op het gebied der praktische voorbeelden. Heel moeilijk is dit niet. Men heeft slechts te zorgen, dat men een andere, wat minder praktische meening over de aan de orde zijnde zaken heeft dan de „revisionistische" redaktie en het „revisionistische" partijbestuur, en Klaar is Kees. Met een samenhang, een betere zaak waardig, sluiten zich dan de Marxisten aanéén, verklaren hun meening voor de Marxistische en die van de anderen voor anti-Marxistisch, en zoo hebben we het meeningsverschil in de partij geïllustreerd door een praktisch voorbeeld. Wij zullen deze manier van doen nu maar terstond sig'taleereh 1) nu ze voor het eerst duidelijk wordt gevolgd. Bij den 1 o-urendag is zij mislukt. Reeds voor het vorig Congres hadden de Marxistische leden van het P. B, die de meerderheid vormden, besloten ongunstig te adviseeren in zake de agitatie voor den 10-urendag." Zonder de Utrechtsche motie had men zoo niet durven spreken. Het Revisionisme juichte dus den vrijzinnig-demokratischen minister toe voor zijn fraaie plannen. Maar toen de Marxist de slechtheid van het ontwerp liet zien, en tot agitatie tegen, vervolging van den minister en het liberale kabinet opwekte, toen vervolgde het Revisionisme hèm. En toch had Van der Goes niets anders gedaan dan, volgens het beginselprogram, de opwekking van het klassebewustzijn stellen vóóraan. En toch had hij 1) Cursiveering van ons. niets anders gedaan, dan, volgens dat program, gemeend, dat daardoor de hervormingen het snelst en het best komen, doordat er met de verstgaande eischen druk wordt uitgeoefend op de bourgeoisie, — en dat die hervormingen niet worden bereikt door meegaan met den vrijzinnigen demokraat. Maar het Revisionisme is juist van het andere gevoelen. Het ziet in het meegaan en het compromissen maken en het naderen tot de burgerlijken meer, dan in de propaganda voor het socialisme door onze verstgaande eischen. En daarom vleide het Veegens en vervolgde het Van der Goes, alsof hij een steile bedilzieke kritikus was, die maar opzettelijk kritiseert om te kritiseeren i). 3. Het Revisionisme vóór de Burgerlijke Democratie a. Het Militarisme En duidelijk, immer duidelijker, kwam aan den dag wat Revisionistische politiek is en waarheen zij leidt, in het Militarisme. De vrijzinnige minister Staal wilde een kleine be- x) Men deed hetzelfde over de Duitsche Marxisten. De ruimte ontbreekt om breedvoerig op het buitenlandsche Revisionisme in te gaan. Maai het Hollandsche maakte de Duitsche Marxisten op dezelfde wijze als Van der Goes verdacht. ,.Er is in Duitschland bij eeu deel der partij (bedoeld zijn de Marxisten) een stemming, die zich uit in een verschrikkelijke kritiekzucht." ..Blijkbaar liad men weer te doen met een der gevallen waarin het weer was kritiek om de kritiek. \,jHet Volk van 21 Sept. 1907). „Als de andere richting (de Marxistische) iets van meer beteekenis had gewild dan een groote kijfpartij („Het Volk van 21 Sept. 1907); „....de groote konflikten die de (Duitsche) partijorganisatie als op hare grondvesten doen schudden, moeten blijkbaar immer loopen over zaken waarvoor de massa niets kan voelen." En als voorbeeld volgt dan: de strijd over Bernsteins boek! („Het Volk" van 22 Sept. 1908). „Dat is over het algemeen in alle landen een karaktertrek van den strijd tusschen „revisionisten" en „radikalen". ..De oneenigheid loopt steeds over zaken die de laatsten meenen dat verboden moeten zijn, terwijl de eersten daar anders over denken. Er is een kern van waarheid in wat Frank, de spreker van Baden zei: „het geldt meestal strijd over een ceremonie, of ook wel over woorden, over zakelijke eischen schier nooit." Men ziet, evenals over de Hollandsche geschillen tusschen de twee richtingen stelt men de Duitsche als opzettelijk gezochte, over kleinigheden loopende voor. Geen grondig onderzoek van de zaken zelf, maar verdachtmaking als in de Utrechtsche motie. L. zuinigiug (van ccn 150,000 gulden) invoeren door de miliciens, die onder de wapenen moeten blijven (het zoogenaamde blijvend gedeelte), te verminderen. De kerkelijken waren hiertegen, en konden, als de sociaaldcmokraten tegen de begrooting van oorlog stemden, of zich onthielden, den minister laten vallen. De sociaaldcmokraten stonden dus voor de keus: óf deze bezuiniging niet en een anderen minister van oorlog, óf stemmen voor de oorlogsbegrooting, althans er niet tegen. Zij kozen, na vergeefs getracht te hebben door een motie zich uit de moeielijkheid te redden, — het laatste. Zij verklaarden, dat zij zich van stemming over de militaire begrooting zouden onthouden 1). Dit geval is een klaar voorbeeld van wat Revisionisme en Marxisme zijn. Wij zullen er dus iets nader op ingaan. Wij vermoeden, ja weten, dat er, door de weinige ontwikkeling, die de klassenstrijd in Nederland nog heeft, nog vele, zeer vele arbeiders zijn, die vinden, dat de Revisionisten hier gelijk hadden, en dat het wezenlijk beter is ter wille van een kleine verbetering de principieele propaganda (die in dit geval door het weigeren van de oorlogsbegrooting bereikt en zelfs dubbel duidelijk gemaakt wordt) te laten varen. Want, zegt men, door die bezuiniging kwam er geld vrij voor andere doeleinden, en werd de hatelijke diensttijd althans voor eenigen verminderd. Dat schijnt aan velen nog een zeer goede redeneering. En toch is zij valsch, zooals wij nu zullen aantoonen. Hiervoor is het slechts noodig de zaak wat breeder en dieper te beschouwen. Sinds 1880 ongeveer beheerschen twee groote verschijnselen de politiek van zoo goed als alle Europeesche Staten, ook van Nederland. Twee verschijnselen, waarvan het eene uitgaat van de kapitalistische klasse, het ander van het proletariaat. 1) Door een nieuwe wending der burgerlijke partijen kwam het hiertoe niet. De bereidverklaring tot onthouding van stemmen heeft intusschen. in de politiek, dezelfde beteekenis als de daad zou hebben gehad. „De groote steen des aanstoots is verdwenen" Nog staan er minder goede dingen in het wetsontwerp, maar vootwerp van felle oppositie kan het nu niet meer zijn, en de soc. dem. Kamerleden zullen nu rustig kunnen overwegen, hoe ze ten slotte zullen stemmen." En Troelstra schreef in zijn brochure „In zake partijleiding": „Het ware nu de tijd geweest, de reeds behaalde overwinning der agitatie te boeken. Maar dit kon men niet doen, als men tegelijkertijd het gansche ontwerp principieel bleef verwerpen. Men kon wijzen op de belemmering tegen de vakbeweging, die in 't ontwerp, hoewel sterk verminderd, was overgebleven; men had op de verwijdering daarvan alle aktie moeten richten; men had het verder aan de Kamerfraktie moeten overlaten, bij de eindstemming te beslissen, in hoever het kwaad in het ontwerp het goea overtrof om daarnaar haar stem te bepalen." Hierin komt duidelijk voor den dag, dat de revisionistische kamerleden het karakter dezer ..hervorming" in het geheel niet doorzagen, door hunne illusies over de hervormingsgezindheid der vooruitstrevende burgerlijke partijen misleid werden en in hun streven „praktische hervormingsarbeid" te verrichten, met het spontane klassebewustzijn der vakarbeiders in tegenspraak kwamen. Dit bleek, toen, na den val van het Kuyper-ministerie, — waarmee de meesten ook dit „dwangcontract" begraven meenden, — het vooruitstrevend liberale ministerie het eerst in 1906 het arbeidscontract aan de orde stelde. De kamerfractie liet dadelijk, terwijl de burgerlijke sprekers (Drucker, Van Nispen) een feilen aanval op de „kwaadaardige" agitatie van het komitee deden, deze agitatie in den steek. Schaper zei 8 Maart: „Daarom heb ik er nooit aan willen meedoen om ter wille van de een of andere onderscheiding van juridischen aard zonder meer het ontwerp af te breken.... Kan men van die half ontwikkelde arbeiders, zonder juridisch en parlementair inzicht, die den ganschen dag werken, vergen, dat zij inzien, dat een ernstige fout juridisch misschien zoo erg niet is bedoeld en wel in orde zal komen?" Hij verontschuldigde dus de agitatie, in plaats van haar standpunt te verdedigen. niemand te verrassen. Dat de soc. dem. Kamerfraktie zich in deze omstandigheden niet als woordvoerder van het Agitatiekomitee kon gedragen, ligt voor de hand." Hier worden sluwtwee dingen tegenover elkaar gesteld, die niet tegenover elkaar staan. Want de belemmering der werkstaking door staangeld, opzeggingstermijn en schadevergoeding waren ook voor het komitee redenen tot verwerping. Maar het zag tegelijk dieper en vond in het burgerrechtelijk karakter de grondfout, waarop deze belemmering der werkstaking berustte. Het schijnt enkel een misverstand als de een zegt: omdat de grondslag die bepalingen meebrengt, verwerpen wij de wet; en de ander zegt: als die bepalingen er niet uitgaan, verwerpen wij de wet, dus daarvan zal onze stem afhangen. Voor de praktische houding maakt het ook niet veel verschil. Maar wel voor de principieele: het agitatie-komitee zag, dat het er om te doen was, de vakbeweging te belemmeren, terwijl de Kamerfractie de illusie trachtte te wekken, dat het een wetsontwerp met goed en kwaad was, dat door de voorstellen der Kamerleden zoo te wijzigen zou zijn, dat de werkstaking tenminste onbelemmerd zou gelaten worden. Natuurlijk was het er de bourgeoisie niet om te doen, de werkstaking vrij te laten; natuurlijk raakte deze niet bij ongeluk door hun weldaden aan de arbeiders in het gedrang. Het was hun in de eerste plaats te doen om de werkstaking te belemmeren, zonder dit uitdrukkelijk te zeggen, onder den schijn van sociale rechtvaardigheid. Daarom werd de vorm van een regeling van het arbeidscontract, als onderdeel van het burgerlijk wetboek, gekozen, die van nature een gelijke behandeling der beide partijen meebracht. Wat er van de illusie der kamerfractie terecht kwam, bleek, toen de behandeling aan de drie artikelen toe was, waar het op aan kwam. Troelstra verdedigde den I2den Juni een amendement op art. 1639/ over de schadevergoeding, dat het niet als dringende reden tot opheffing van het kontrakt met recht op schadevergoeding geldt, als deze het onmiddellijk gevolg van werkstaking of uitsluiting is. Van de aanneming of verwerping van dit ame ndement zou de stem der sociaaldemokraten vóór of tegen het ontwerp afhangen. Het werd natuurlijk verworpen; en de fractie kon dus tegenstemmen. Maar het merkwaardige was, dat het er eigenlijk niet eens zoo heel veel toe deed, of het amendement verworpen of aangenomen was; want het artikel bevatte geen dwingend recht, i) Schaper drukt dit in zijn pas verschenen werkje „In den Strijd" (blz. 48) zeer slim aldus uit: „Men kon deze zaak overlaten aan de ekonomische macht der partijen; de wet moet alleen geen aansporing of drijfkracht zijn in de verkeerde richting. Dit zou door het amendement worden voorkomen, terwijl het artikel de slechte richting inslaat." Het tweede der artikelen, dat hierbij van belang is, over den opzegtertnijn, werd met goedkeuring der sociaaldemokratische fractie zonder stemming aangenomen. „Op zich zelve beschouwd was er dus voor een opzegtermijn ter lengte van den betalingstermijn — zooals het artikel 16392' ten slotte luidde — wel wat te zeggen" (Schaper in hetzelfde boekje). Op het derde dier artikelen, over het staangeld (1638^) stelde de sociaaldemokratische fractie een amendement voor, om elk beding van staangeld nietig te verklaren. Toen dit verworpen was, stemden ze vóór het artikel, dat het staangeld sanctioneert, op grond, dat het de hoogte van het staangeld beperkt. 2) Net den vorigen dag had de Kameroverzichtschrijver van „Het Volk" nog geschreven: „Dat het staangeld verboden.... zal worden, is uitgesloten; de groote meerderheid der Kamer is blijkens de stemming van Dinsdag vast besloten om de belemmeringen der werkstaking, die in het ontwerp voorkomen, te behouden." Van een verbetering van het ontwerp in deze hoofdzaak — dat op andere punten zooveel mogelijk ver- 1) Troelstra zeide (zie Handelingen der Staten-Generaal) op 12 Juni 1906 zelf: „Maar wil men bij aanneming van ons amendement de poenale sanctie ook in geval van werkstaking bij tusschentijdsche inbreuk op het contract handhaven, laat men dan in het collectief contract van dit wetsariikel uitdrukkelijk afwijken.... Men vraagt is dit dwingend recht? Neen, men zal er van kunnen afwijken.... 2) Het artikel werd aangenomen met 63 tegen 3 stemmen. (Handelingen Tweede Kamer van 14 Juni 1906). beteringen voorgesteld werden, spreekt van zelf — was dus niets terecht gekomen. Het standpunt van het komitee, dat het ontwerp in zijn kernpunt onverbeterlijk en principieel verwerpelijk had genoemd, werd door dit resultaat geheel gerechtvaardigd. Tegelijk bleek hoe verkeerd het standpunt van de Kamerfractie was. Ze stemde natuurlijk tegen de geheele wet, omdat deze door haar heele opzet en uitvoering den strijd der vakbeweging belemmert. Maar door niet dit groote en algemeene standpunt voorop te stellen, moest ze de kleine punten voor en tegen tegen elkaar afwegen, en moest ze haar stem tegen laten afhangen van een amendement op een artikel, dat niet eens dwingend recht was. Hadden de burgerlijke partijen het amendement op art. 1639 £ aangenomen, dan was formeel de werkstaking erkend, maar in werkelijkheid hadden de patroons dezelfde kontrakten kunnen maken die ze nu de arbeiders opdringen, maar dan volgens een wet, door de sociaaldemokraten goedgekeurd 1 Een schijnvertooning, dat verwerpen van de wet om het niet aannemen van een amendement, dat niet eens dwingend recht bevat. Een zwakheid, de aanneming van den opzegtermijn. Een onsociaaldemokratische daad, het stemmen voor het staangeld. Dat waren de noodzakelijke gevolgen daarvan, dat de Kamerfraktie niet, als 't Agitatiekomitee der Vakvereenigingen een principieel standpunt ingenomen had. Het Agitatiekomitee durfde handelen naar deze overtuiging: de bourgeoisie schakelt deze wet in het burgerlijk wetboek in en beschouwt daardoor patroon en arbeider als gelijke. Maar zij zijn geen gelijken en wij willen dus hier ook niet als gelijken behandeld worden, want dat bevoordeelt de patroons- en benadeelt de arbeidersklasse. De revisionistische kamerfraktie aanvaardde de juridische gelijkstelling. De vakvereenigingen zagen in de burgerlijke regeeringen, die na elkaar hen met dit wetsontwerp bedreigden, den vijand hunner klasse, die hun klassenstrijd belemmeren wilde De revisionistische kamerfractie zag in de regeering vooruitstrevende hervormers, die aan de arbeiders sociale verbeteringen wilden brengen. Zij verwachtte hervormingen van de liberale regeering en moest trachten dit ook aan de arbeiders voor te spiegelen. Daarom moesten zij bij de wet op het arbeidskontrakt die houding aannemen. d. De Klassemoraal. Een nieuw bewijs van de geestelijke verzwakking en den achteruitgang, die het Revisionisme onder de arbeiders brengt 1 Ik had in een brochure i) geschreven over klassemoraal. Ik had aangetoond, dat in de kapitalistische maatschappij, in den klassenstrijd die daar gevoerd wordt, een algemeene (b.v. de christelijke) moraal niet gelden kan. De verdeeling in klassen, door het produktieproces veroorzaakt, dwingt ons, had ik geschreven, het zedelijk gebod dat in ons leeft, niet te volgen tegenover alle menschen, maar, in den klassenstrijd, onzen tegenstanders kwaad, alleen onzen klassegenooten goed te doen. De belangen der klassen zijn tegenstrijdig, wij kunnen niet tegelijk onze klasse en de vijandige klasse dienen, wij moeten één van beide doen, en brengen dan van zelf door de eene te helpen aan de andere schade toe. Het zedelijk gebod zelf schrijft ons in den klassestrijd voor, onze kameraden te hulp te komen. En dit sluit de benadeeling der vijandige klasse in zich. Als voorbeelden van wat ik bedoelde moge het volgende, uit een der brochures over het onderwerp aangehaalde, gelden: „Toen verleden jaar bij de groote mijnramp in Reden, in Duitschland, in het Saargebied, tweehonderd mijnwerkers vreeselijk omkwamen, weigerde de Pruisische regeering, bij monde van minister Delbrück, de instelling van door den staat bezoldigde, bij geheime keuze door de arbeiders aangestelde mijn-controleurs, uit de rijen der arbeiders zelve aan alle mijnen. Hij zeide, dat deze menschen politieke agitatoren zouden worden en verdedigers van de „brutale" eischen der arbeiders. Daarom kon hij ze niet aan de werkgevers „op i) «Het Historisch Materialisme, aan Arbeiders verklaard", Uitgave s „De Tribune", Wijttenbaclistraat 13, Amsterdam. den hals laden". Dat'er geen arbeiders-controleurs zijn, is een van de oorzaken der steeds talrijker wordende mijnrampen, De Pruisische klasse-regeering wil dus liever de arbeiders dooden, dan het profijt der kapitalisten en hun macht in den staat verkleinen. Uit klassebeiang. Dit is klasse-moraal. Men kent het ongeluk in de Radbod-mijn bij Hamm, voor eenige dagen, waarbij 350 arbeiders werden verstikt en verbrand. Misschien, zeer waarschijnlijk, had het door arbeiders controleurs voorkomen kunnen worden want het water vooi de bevochtiging der steenkool en het neerhouden der koolstof ontbrak. Misschien kan ook onvoorzichtigheid medeoorzaak zijn geweest. De mijn was vol nieuwe ongeoefende krachten, grootendeels Polen. Velen pas uit hun land aangekomen. Verleden jaar heeft de Rijksdag bepaald, dat in volksvergaderingen geen vreemde talen gesproken mogen worden: o.a. om de socialistische propaganda onder de vreemdelingen tegen te houden. In de mijnwerkersvergaderingen in Westfalen wordt ook veel over de gevaarlijkheid van het bedrijf en de maatregelen daartegen gesproken. Dit nu was met de Polen onmogelijk, ze verstonden geen Duitsch, hen in massa in hun eigen taal toespreken is verboden Waarschijnlijk is het ontbreken van arbeiderscontrole de oorzaak van de ramp, misschien de onwetendheid van een niet genoeg ingelichten vreemdeling. In beide gevallen is de Duitsche regeering, d. w. z. de Duitsche regeerende klasse, schuldig aan gewonen moord op klassetegenstanders En op welbewusten, vooraf goedgekeurden moord, want de regeering was van te voren door de socialisten voor deze gevolgen gewaarschuwd. En deze moord, herhaal ik, geldt als klassemoraal, als iets goeds dat de regeerende klasse moet doen. Want wederom heeft de Pruisische minister, nu, na de laatste ramp, de aanstelling van arbeiderscontroleurs op dezelfde gronden geweigerd - tot levendige voldoening en onder applaus der meerderheid. Liever moord op de arbeiders dan vermindering van eigen klassemacht. Is dit een voorbeeld van de klassemoraal der heerschenden, de volgende illustreeren wat wij bedoelen, uit de moraal der onderdrukte klassen: „Onderstellen wij eens een fabriek waar de loonen slecht zijn en een vakvereeniging die ze op wil voeren. Alleen met een plotselinge staking is dat te bereiken. Alles is zoover, de arbeiders staan klaar, na een paar dagen zal het beginnen. De patroon evenwel heeft iets gemerkt, hij laat een arbeider, een voorman komen, en vraagt hem of er wat gaande is en wat. Als de arbeider een ontwijkend antwoord geeft, dan begrijpt de patroon en bestelt onderkruipers. De arbeider liegt dus: er is niets gaande, ik weet van niets. In de oogen van den patroon is dat slecht, in die van de arbeiders goed. Dergelijke gevallen komen onophoudelijk voor. Leugen kan dus goed zijn. 7 f. De Algemeene Politiek Maar de tot nu toe genoemde fouten en zwakheden van het Revisionisme, hoe groot ook, zijn klein in vergelijking van de algemeene politiek, waarvan zij de onderdeelen en gevolgen zijn. Evenals, wanneer op een stoomschip de machinerie niet goed werkt, alle deelen van het schip gevaar loopen ontwricht en ontzet te worden, zoo is het met de klassepartij van het proletariaat, als de politiek die de verhouding tot de andere klassen regelt, niet in orde is. Voor de strijdende arbeidersklasse is, praktisch, dat de hoofdzaak. Regel de verhouding tot de andere klassen in uw praktische politiek zóó, dat zij aan de werkelijke maatschappelijke verhoudingen, de verhoudingen van den klassenstrijd beantwoordt, en uw machine zal goed loopen, uw schip hecht en sterk blijven en naar zijn doel gaan. Maar verzet de politiek naar uw persoonlijken zin, ga buiten de verhoudingen der klassen een plan bedenken, dan hort en stoot uw machine binnen kort, de romp loopt gevaar, de machine weigert en gij wordt een prooi van den wind. De Revisionisten, baas op het schip der sociaaldemocratie, regelden de politiek naar hun persoonlijk plan, niet naar de kracht der massa, niet naar de wezenlijke ekonomische verhoudingen. Men had in 1905 op de liberalen vertrouwd en was meegegaan met het blanko-artikel. Wat kwam daar nu van terecht? De zwakke liberale Regeering, wier positie door de verkiezing der Prov. Staten nog zwakker geworden was, kwam eindelijk in den herfst van 1907 met haar voorstel van Grondwetsherziening. Haar voorstel was, dat alle bepalingen omtrent het kiesrecht uit de Grondwet zouden verdwijnen en een blanko-artikel, dat niets bepaalde, in hun plaats zou komen. In welke houding werd toen de revisionistische Sociaaldemokratie geplaatst? Het leege en waardelooze van zulk een artikel, de holheid van die schijnleuze der liberalen kon zij niet aantoonen. Een rede van propaganda voor de arbeiders, waarin zij hun toeriep, dat de vrijzinnigdemokraat en liberaal bedriegers zijn, die de zaken verschuiven en niets eerlijks zeggen willen, en, als het blanko-artikel soms wegvalt, weer wat nieuws zullen bedenken om weer de arbeiders te lijmen en te sleepen, — die kon zij niet houden. Immers, zij was gebonden door de houding bij de herstemming van 1905. De urgentie (onmiddellijke noodzakelijkheid) van het algemeen kiesrecht was toen geweken voor anti-Kuyperianisme. Daar moest zij nu mee mede. De houding der Revisionisten moest nu wel dubbelzinnig worden, zooals zij het na 1905, wij zagen het, in alle groote vraagstukken was. Iets naar de arbeiders, iets naar de vrijzinnigen. De politiek van de twee gezichten. In eene uitvoerige rede stelde haar leider als de natuurlijke verhouding der partijen in onzen tijd de antithese : democratie tegenover conservatisme. En dat terwijl in de parlementaire en politieke praktijk in de laatste jaren gebleken was, dat alle demokraten, links en rechts, de belangen der arbeiders verwaarloozen, en dat het er hun slechts om te doen is, om, door den steun der arbeiders, met de kapitalistische partijen (rechts met Katholieken en Hervormden, links met liberalen en vrij-liberalen) te kunnen regeeren. Terwijl zoo goed als alle demokraten in de Kamer voor het militarisme aldoor grootere uitgaven toestaan, en geen van hen weet waar hij het geld voor de sociale hervormingen halen moet. Terwijl de vrijzinnigdemokraten juist voor het algemeen kiesrecht niet ernstig strijden, noch bereid zijn het vóóraan te doen gaan. „Wij moeten, zeide Troelstra (Handelingen der Tweede Kamer van 1907), naar een antithese van konservatief en dernokraat: „Wij moeten alles toejuichen wat de strekking kan hebben den politieken strijd in ons land te plaatsen op een reëelen bodem, en de re'cele bodem is iti onze dagen, nu de sociale kwestie de politiek zoo zeer beheerscht, naar het mij voorkomt: de konservatieven aan den eenen, de demokraten aan den anderen kant. Wat zal de sociaaldemokratie doen? Het antwoord van het Revisionisme luidt: „De partijen die in hoofdzaak voor dezelfde belangen strijden, zullen door de feiten elkaar vinden, niet om in elkaar op te gaan, maar om door den aard van hun streven elkander bij belangrijke dingen te ontmoeten. Wanneer er dus een strijd komt van konservatieven tegenover demokraten, geloof ik niet, dat de S. D. A. P. eenige verandering zal behoeven te brengen... in haar tot nu toe gevolgde gedragslijn". En over het blanco artikel: Troelstra gunt de regeering gaarne de aanneming: „Ik meen juist, dat, het voorstel daar eenmaal liggende, hei in het belang van de zaak is, om tot aanneming er van nude te werken Maar tot de arbeiders kon hij er niet mee gaan: „Het zou nu toch goed zijn, wanneer wij de arbeidersbeweging (de kiesrechtbeweging) konden spannen voor het voorstel der regeeriug. Wij kunnen dat echter niet doen, omdat het voorstel toch in den grond der zaak eigenlijk niets positiefs bevat, omdat het blanco artikel door zijn vader is aangeprezen aan tegenstanders en aan voorstanders van Algemeen Kiesrecht, juist de reden waarom de heer Roodhuizen dat blanco artikel de schoonste uitvinding der eeuw achtte, is voor ons een beletsel om het als een ernstig stuk van agitatie voor de arbeidersklasse voorop te stellen." En het Revisionisme sprak ten slotte de hoop uit, dat wij, als het blanco-artikel niet werd aangenomen, van de burgerlijk-demokratische partijen een stevige, meer principieele beweging zullen krijgen voor het Algemeen Kiesrecht. Wij zullen zoo aanstonds zien, wat wij, toen het blanco-artikel verworpen was, wezenlijk van de burgerlijke demokratie hébben gekregen 11 Maar wij vragen nu met uitersten aandrang en klem aan u, arbeiders: Zou het niet beter geweest zijn als daar een sociaaldemokraat gestaan had, die, terwijl hij dit blanco-attikel ontmaskerde als een leugen der geheele linkerzijde, een oproep had gericht tot u om samen met zijn partij afzonderlijk, zonder steunen meer op de linkerzijde, voor het kiesrecht te strijden, totdat men door uw machtigen druk het grootste deel der bourgeoisie zou hebben gedwongen toe te geven f Zou het niet beter zijn geweest, als men hier, bij deze vraag van het algemeen kiesrecht, zooals zij toen reeds zich voordeed, tot verheldering der proletarische hoofden daar buiten en tot bedreiging van alle partijen daar binnen, niet de voor u zoo bedriegelijke en zoo weinig wezenlijke antithese: conservatisme en demokratie, maar de andere: kapitaal en arbeid, had laten klinken? Maar dit geschiedde niet. Niet op het proletariaat werd in de eerste en eenige plaats gebouwd, maar er werd „gehoopt" op de burgerlijke demokratie. En scherp willen wij er nog eens op wijzen, dat reeds toen werd gezegd, dat, als de burgerlijke demokratie er eenmaal was, strijdend tegen het conservatisme, dat dan de partijen, die in hoofdzaak voor dezelfde belangen strijden, door de feiten elkaar zullen vinden, i) Zwak stond toen het Revisionisme; door zijn politieke politiek, het niet vertrouwen meest op de massa, maar op de politieke parlementaire verhoudingen, begon zijn wankelen. Maar veel zwakker zou het Revisionisme nog worden bij de eerste praktische daad, die het op zijn eigen initiatief ondernam: de actie van den tienurendag. g. De Ti en uren dag Deze eisch aan de liberale regeering was een deel van het revisionistische program na 1905. Wij hebben gezien, hoe toen de gedachte heerschte, dat, als de socialisten nu maar de liberalen voortschoven, hervormingen konden worden bereikt. De eerste, die men nu vroeg, was de tienurendag. Om ook deze aktie goed te begrijpen, en in te zien, waarom het Revisionisme de sociaaldemokratie daarmee verzwakte, moeten wij ook hier een oogenblik uitweiden. Zooals altijd moeten wij, om duidelijkheid aan de arbeiders te brengen, niet vreezen een oogenblik wat wijdloopig te worden. Waardoor worden hervormingen verkregen? Nogmaals : alleen en uitsluitend door de kracht, waarmede de arbeiders drukken op de bourgeoisie. Tot nu toe hebben de arbeiders in Nederland slechts ééne wet van groote beteekenis gekregen: de Onge- 1) In het licht der na 1905 gevolgde politiek, de houding bij de herstemmingen, bij de ziekteverzekering van Veegens, het arbeidscontract, het militarisme, en de resolutie van Utrecht, kan dat niet anders beteekenen, dan dat men voor de vrijzinnige demokratie tot alles bereid is. vallenwet. En deze hebben zij gekregen, nadat dc sociaaldemokratie zich voor het eerst dreigend aan de bezitters had vertoond. Na dien tijd is de lust voor hervorming bij de bourgeoisie weder zeer verzwakt. Noch liberaal, noch klerikaal heeft een ernstige poging gedaan voor een nieuwe goede sociale wet. Want van de pogingen in de richting van pensioen- en ziekteverzekering wisten zij, die ze deden, dat ze niet tot stand zouden komen. Hoe komt het, dat de bourgeoisie in Nederland niets meer wil na de Ongevallenwet? Zij heeft gezien, dat de arbeidersklasse niet zoo sterk was, als zij bij haar eersten aanstorm scheen. Toen Troelstra, Schaper, Van Kol in de Kamer kwamen, en zij in de eerste jaren zoo flink het beginsel op den voorgrond stelden, dacht de bourgeoisie, dat een geweldige kracht aan het opkomen was, en spoedig daar zou zijn. Maar zij vergiste zich. De Nederlandsche arbeidersklasse was nog niet zoo sterk als zij dacht. Zij kwam nog niet tot krachtige socialistische organisatie, en (als gevolg daarvan waarschijnlijk ook, althans ten deele) de vertegenwoordigers der arbeiders gingen spoedig, en al sneller en sneller, naar het Revisionisme over. En als gevolg daarvan weder groeide de onwil der bourgeoisie voor hervormingen. Zij zag, dat zij zich het proletariaat als sterker had voorgesteld dan het was, zij had het groote beginsel, het socialistische, het Marxistische, een oogenblik gevreesd, maar dit verslapte. Toen vreesde zij niet meer. Men kon het blijkbaar met listen wel winnen, hervormingen waren niet noodig. Men zegt: „Het is de ongelukkige verhouding der partijen, het is de antithese etc. die maakt, dat de burgerlijke politiek ,,in het moeras" zit, — en daardoor krijgt de arbeidersklasse niets." Het is, in waarheid, omgekeerd. De arbeidersklasse oefent geen drang genoeg uit en daardoor zitten de burgerlijke partijen, tot innerlijke voldoening van het kapitaal, dat nu niets behoeft te doen, in het moeras. Sinds de Ongevallenwet kwam niets van beteekenis tot stand. • 8 Hoe daar nu uit te komen, hoe nieuwe hervormingen te krijgen? Als het waar is wat wij zeiden, alléén door een nieuwen stormloop der arbeiders, door nieuwe kracht, door nieuwe machtsvorming, door nieuwen druk van hèn! En waarop, naar welk doel gericht? Natuurlijk op het algemeen kiesrecht. Want zonder verbetering daarvan is er geen mogelijkheid, dat de arbeiders weer een zeer veel belangrijker druk uitoefenen. Daarvoor is hun aantal kiezers nog "te gering, daarvoor is het kiesrecht te veel aan de kleine burgers, te weinig aan de arbeiders toegedeeld. Maar evenals de Ongevallenwet kwam, toen de arbeiders, na de uitbreiding van het kiesrecht, de eerste socialisten in het Parlement zonden, zoo zeker zullen nu nieuwe verbeteringen komen, die ons den tocht naar het socialisme mogelijk maken, alleen als de sociaaldemokratie weder met nieuwen stormloop op het parlement haar macht doet blijken. En voor het socialisme en voor de hervormingen is de strijd voor het algemeen kiesrecht de alles beheerschende. Voor dien strijd moet elke andere wijken, ook omdat elke grootere hervorming zonder het algemeen kiesrecht onmogelijk is. Maar dan moet die strijd voor het Algemeen Kiesrecht ook zoo gevoerd, dat het proletariaat zich met geestdrift om die leus scharen kan; dat het voelt, dat het door-zijn-actie-alléén komen moet; dat ook de geloovigen zien dat het vóór de arbeiders en door de arbeiders alléén is; d. w. z. dus: zonder toegeven aan blanco artikel, of een andere schijnheilige leus. Actie van arbeiders en druk van arbeiders, dat moet het alles en alles beheerschende zijn. Wanneer men dit goed overdenkt en dit in praktijk wil brengen, dan ziet men hoe zwak en nadeelig de actie der Revisionisten was. Zij gaven de leus: tienurendag. Maar daar kon niets van komen, omdat het A. K. er niet was! — Zij begonnen dus iets onmogelijks, terwijl zij voor het algemeen kiesrecht vertrouwden op wie het niet willen geven. Wat was daarvan het gevolg? Ten eerste, dat de arbeiders, door het strijden ook hiervoor, voor den 10 urendag, niet begrepen het volle gewicht van den Kiesrechtstrijd. Hun aandacht werd verdeeld niet alleen, maar het werd hun voorgesteld of men zonder kiesrecht deze hervorming zou kunnen bereiken, dus door de welwillendheid der „demokratie." Maar erger nog! Toen men het in de Kamer voorstelde den tienurendag in te voeren, wisten natuurlijk de „demokraten" daar, even goed als ieder ander politicus, dat er voor invoering, zonder kiesrecht, niet de minste kans was. Zij konden dus zonder eenig gevaar vóór stemmen. En daarmee hadden de sociaal-demokraten niets praktisch bereikt, maar de burgerlijke demokraten hadden den mooien schijn voor zich gewonnen! De Revisionisten hadden voor de arbeiders niets gewonnen (want niemand die bij zijn zinnen is, gelooft dat de 10 urendag in Holland ook maar in 't gezicht is i), maar de „burgerlijken" hadden een prachtige leus voor de verkiezingen. Ja sterker nog, de burgerlijken, die het werkelijke algemeen kiesrecht (zooals wij zien zullen) ook nu nog niet willen, konden nu door de taktiek der Revisionisten bij de verkiezingen roepen: „ja, het kiesrecht willen wij wel niet zoo precies als gij, maar wèl den 10 urendag. Dus gij, socialisten, die dien dag ook zonder het kiesrecht vraagt, moet ons toch steunen." Volkomen terecht en logisch. De Revisionisten hadden met deze taktiek dus een brug gebouwd, waarlangs de vrijzinnigen zich met hen konden verbinden, en waarlangs de socialisten tot hen moesten gaan 2). En daar de kiesrechtstrijd juist alleen van de onwillige bourgeoisie kan gewonnen worden door druk I) Duitschland heeft nog niets voor mannen-arbeiders, geen wettelijke beperking van den arbeidstijd. Is er iemand, die wezenlijk gelooft, dat Holland den 10-urendag zal krijgen zelfs zonder algemeen kiesrecht? 2) Wij laten geheel in het midden of dit opzettelijk is geschied. Het doet er niet toe of de Revisionisten deze gevolgen van hun taktiek willen. Zij zijn er en zij komen, dit is voldoende om die taktiek te veroordeelen. Hebben zij ze heimelijk gewild, dan waren zij valsch: wilden zij ze niet, dom. op dat punt alleen, en compromis op geen enkel ander punt zoolang dit niet gewonnen is, is deze houding der Revisionisten dus een zeer groote verzwakking voor den kiesrechtstrijd, de sociaaldemokratie, het proletariaat. En om dit te bereiken, dat men het proletariaat verzwakte en de bourgeoisie hielp, daartoe had men eerst bij de agitatie onder de arbeiders den uitdrukkelijken eisch, dat de io-urendag slechts zou dienen als overgang naar den 8-urendag weggelaten; — om den steun van zekere onbewuste groepen van liberale en vrijzinnig-demokratische arbeiders (het WerkliedenVerbond) te verwerven, den internationalen-revolutionairen eisch van het geheele socialistische proletariaat achter gesteld. En in de Tweede Kamer, toen Schaper de motie voor den i o-urendag voorstelde, die praktisch, zoolang het kiesrecht er niet is, niets opleveren kan, maar die een valsche leus voor de vrijzinnige demokratie en liberalen geeft zoolang het kiesrecht er niet is, — toen eischte Schaper niet: den werkelijken io-urigen arbeidsdag, maar voegde er, om toch maar de vrijzinnigen ter wille te zijn, de woorden: „behoudens bijzondere omstandigheden aan toe. Een toevoeging, waarmee de deur voor alle mogelijke uitzonderingen is opengezet. Hij verzwakte dus op nieuw het proletariaat, dat, al moet het ten slotte met minder tevreden zijn, bij zijn eischen alles vragen moet. Zoo was de verzwakking volkomen: De bourgeoisie weet nu, dat de arbeidersklasse hier concessies wil doen. Zij weet, dat de S. D. A. P. niet zal staan op den eisch: io-urendag voor allen. En ook, dat wij den 8-urendag niet als praktische leuze erkennen. En het proletariaat weet dit ook ! En wij hebben niet den minsten kans, dat wij dien 1 o-urendag krijgen, zoolang het algemeen kiesrecht er niet is. En de aandacht van het proletariaat is verdeeld en niet alleen op datgene gericht, zonder hetwelk voorloopig niets goeds komen kan! En de bourgeoisie heeft een leus, waarmee zij de arbeiders vangen kan. En zij heeft die leus van de sociaaldemokratie cadeau. En de bourgeoisie weet door deze taktiek der Revisionisten, dat wij het algemeen kiesrecht niet als het eenig-onontbeerlijke zien. En de arbeidersklasse, zoo onbewust nog, komt ook in dien waan. En praktisch is niets verkregen. Ja toch: onduidelijkheid en verzwakking bij ons 1 Maar der tegenstanders versterking 1 h. De Verkiezingen van 1909 Maar toch beteekent de krachteloosheid en averechtsheid van deze taktiek bij het blanco artikel en den 1 O-urendag nog betrekkelijk weinig bij de actie, die nu bij de Revisionisten volgde tegenover de bourgeoisie : de taktiek bij de verkiezingen van dit jaar, 1909. De politieke toestand is sinds 1905 veranderd, maar niet beter voor de arbeiders geworden. Wel is het blanco artikel, nadat het zijn listige diensten gedaan had, als de schaduw van rook verdwenen, maar de liberalen en vrijzinnig-demokraten staan met nieuwe listen gereed. De Liberale Unie heeft een beperkt vrouwenkiesrecht naast een nog niet algemeen mannenkiesrecht in haar program gezet. De Vrijzinnige-Demokratie heeft zich als organisatie nog niet uitgesproken, maar ook zij heeft, het blijkt uit de woorden harer leiders, tegen de arbeiders weer wat in het schild, en zij is reeds weer tot meegaan met de Liberalen bereid. Prof. Treub sprak zich al voor een andere regeling van het kiesrecht voor de Eerste Kamer uit: een organisch kiesrecht, vertegenwoordiging van groepen in de maatschappij, de industrie apart, de handel apart, de landbouw afzonderlijk, maar ook de arbeiders in den handel apart van die in industrie, visscherij, landbouw enz. In het groot een scheiding tusschen de arbeiders naar vakken, zooals de spoorwegmaatschappijen wel gaarne zien bij hun personeel (groepsver- 4. Het Revisionisme tegen de Sociaaldemokratie Het spreekt wel van zelf, voor wie het socialisme kent en de wezenlijke verhoudingen der klassen, dat al deze verzwakkingen van het proletariaat in zijn klassenstrijd niet konden gebeuren, zonder dat er steeds meer mannen en vrouwen kwamen, die voelden dat het zoo niet goed ging, dat zoo de arbeiders de overwinning niet behalen kunnen. De tegenstelling der klassen is veel te scherp geworden. Een dusdanig verbergen der waarheiden poging tot toenadering, als de Revisionisten nu slag op slag, bij alle groote vraagstukken, lieten zien, is te veel met de werkelijkheid in strijd. Ook in Nederland, de statistieken wijzen het uit, concentreert zich het kapitaal, wordt het proletariaat talrijker, neemt de groot-industrie toe. Dat moest zijne gevolgen hebben. Het moest het Marxisme versterken. Nadat het Marxisme op het congres te Haarlem in 1907 (waar zijn kritiek op de Revisionisten met over- van 1899 luidde nog: Het Kongres der S. D. A. P., overwegende, dat de bestaande kieswet, die er op ingericht blijkt, de arbeidende klasse grootendeels van de stembus te weren, het aanzijn heeft geschonken aan eene Regeering en Kamer, die wel liefhebberen in sociale hervorming, doch door het verspillen van een derde deel der staatsinkomsten aan militarisme, en door hun vrees, om de kapitalisten te treffen, elke finantieele verbetering voor de arbeiders achterwege doen blijven; van oordeel, dat geeue werkelijke arbeidswetgeving kan tot stand komen, zoolang niet de arbeidende klasse zelve, door invoering van algemeen kiesrecht en na een oordeelkundig gebruik daarvan, hare belangen in de wetgevende macht behartigt; protesteertj tegen het voorwendsel, als zouden de Regeering en de burgerlijke partijen daarom de verbetering van ons kiesstelsel laten rusten, omdat door deze ter hand te nemen de sociale hervormingen zouden worden vertraagd, terwijl juist elke sociale hervorming buiten de medewerking der arbeiders zelve om, gevaar voor nieuwe benadeeling der arbeidersbelangen doet ontstaan; eischt voor de arbeiders, die alle lasten dragen, hun eerste recht als staatsburger op, opdat het werkende volk van Nederland zich door middel eener zelfstandige arbeiderspartij den invloed, die de arbeidende klasse in den staat toekomt, kunne verzekeren; betuigt, van nu af met alle wettige middelen een onvermoeiden en onophoudelijken strijd te zullen voeren voor de herziening der grondwet ter invoering van algemeen Kiesrecht. weldigënde meerderheid verworpen was) zijn tweede groote nederlaag had geleden, werden eenige jongere Marxisten zich van de noodzakelijkheid van een blad bewust, dat, aan de praktijk van den dag, de noodzakelijkheid van de principieele actie zou bewijzen. Dit scheen hun te meer noodig, omdat niet alleen de kamerfractie der S. D. A. P., maar ook het orgaan dier partij, Het Volk, de arbeiders een geheel valsch beeld gaf van wat Sociaaldemokratie is, de propaganda van het socialisme geheel naliet, en over den klassenstrijd in binnen- en buitenland voorstellingen gaf die den geest der arbeiders verzwakten en verwarden. In het bijzonder leek een eigen blad aan deze Marxisten ook noodig voor een heldere uiteenzetting der buitenlandsche politiek. Het Volk gaf, evenals voor het binnenland, zoo ook voor het buitenland voortdurend mooie voorspiegelingen over de burgerlijke demokratie. Voorspiegelingen, die, evenals hier, nimmer werden verwezenlijkt. Voor Frankrijk verwachtte het b.v. in 1906 en zelfs in 1907 nog groote dingen van deze demokratische partijen, en Troelstra stelde denuitslag van de Duitsche verkiezingen van 1907 als een nederlaag der Duitsche partij voor, die zij aan haar „dog matisch" optreden te wijten had. De partijgenooten die om die redenen de Tribune uitgaven, waren van een ander gevoelen, zij deelden daarin de meening van het overgroote deel der Duitsche partij zelf. Zij hielden het voor des te gevaarlijker, zulke beschouwingen, als die van Het Volk en Troelstra, te propageeren, omdat de ligging van Nederland en de ekonomische zwakheid der Nederlandsche arbeiders het noodzakelijk maken, dat wij ons steunen op, ons leunen aan onze klassegenooten over de grenzen, vooral aan die in Duitschland. Dat wij vooral van hèn, de machtigsten, leeren en te weten komen wat wij kunnen. Deze Marxisten achtten het voor de bevrijding der Nederlandsche arbeidersklasse onontbeerlijk, dat de internationale taktiek van den klassenstrijd haar duidelijk en zonder partijdige verdraaiing voor oogen werd gesteld. In Het Volk was daarvoor geen ruimte meer. Een ongehinderde, vrije uiteenzetting van de Marxistische opvatting van den klassenstrijd was na de congressen van Utrecht en Haarlem (hier werd de Utrechtsche resolutie in stand gehouden) onmogelijk. Een nieuw blad, De Tribune, was een levensvoorwaarde voor het Marxisme. Het groote, dat deze jongere Marxisten van hunne oudere kameraden Van der Goes, H. Roland Holst, Gorter e. a., De Nieuwe Tijd-groep, onderscheidde, was, dat zij het Marxisme niet langer wilden hanteeren als een theorie, die alleen bij enkele zeer groote praktische vraagstukken, en verder alleen bij de algemeene propaganda, dienst deed. Dit hadden, wij bespraken het boven reeds, de ouderen gedaan. Maar deze jongeren gingen het Marxisme nu maken tot het richtsnoer voor de praktische politiek van eiken dag, voor de geheele dagelijksche politiek, in Kamer, Gemeenteraden, overal. Theoretisch goed geschoold, stonden deze jongere Marxisten ook allen, van den aanvang van hun sociaaldemokraat worden haast, in de praktijk van den dagelijkschen strijd. Theorie en dagelijksche praktijk was voor hen één geworden, de ééne leefde niet méér in hen dan de andere. In elk onderdeel van den dagelijkschen kamp voelden zij, dat de Marxistische theorie leven kon en moest. De manier, waarop zij in „De Tribune" direktden strijd voor het Marxisme aanvatten en gebruikten, was een bewijs, dat de kleine Nederlandsche maatschappij bezig was flink vooruit te gaan. Marxisme, toegepast op den geheelen strijd met de bourgeoisie, in al de onderdeelen, die de praktijk van den dag biedt, — dat dit mogelijk was, gedaan werd, en lezers en hoorders vond, bewees, dat wij verder waren gekomen. Wat Troelstra, Schaper en Vliegen niet blijvend hadden kunnen doen, den strijd om de hervormingen verbinden met het opwekken van het revolutionaire klassebewustzijn, dat werd nu door „De Tribune" met goed gevotg beproefd. Wat „De Nieuwe Tijd"-groep maar weinig was gelukt: het verbinden van het opwekken van het revolutionaire klassebewustzijn met den dagelijkschen strijd voor hervormingen, „De Tribune" begon er in te slagen. Dat was de groote stap, dien de jongere Marxisten, de redactie der „Tribune": Wijnkoop, Van Ravesteijn en Ceton in de eerste plaats, maar talrijke anderen, in de groote steden van het land vooral, naast hen, nu vooruit deden. „De Tribune" stelde zich van den aanvang af twee doeleinden voornamelijk: i°. de wezenlijke beteekenis der schijn-manoeuvres der burgerlijke demokratie op het gebied van het kiesrecht en der sociale hervormingen te ontmaskeren, en 2°. aan de arbeiders inzicht in de beteekenis der internationale verhoudingen en van den buitenlandschen klassenstrijd te brengen. Die taak heeft zij schitterend vervuld. Van der Goes heeft op het Congres in Deventer van 1909 gezegd, dat ,,De Tribune" de beste verzameling van socialistische lectuur is, die in Holland bestaat. Dat oordeel is niet te gunstig. Met groote helderheid en soms buitengewone scherpzinnigheid zijn, beter dan het tot nu toe ooit in ons land was gedaan, de listen der liberalen en demokraten voor de arbeiders duidelijk gemaakt, en de buitenlandsche politiek is dikwijls met buitengewoon inzicht behandeld. Voortdurend in de praktijk van den dag werkzaam toonden de redacteuren zich èn daar èn in de theorie uitstekende sociaaldemokraten, — zulke als waarop elke sociaaldemokratische partij trotsch zou kunnen zijn. Terwijl de Revisionisten, op de wijze die wij hebben geschetst, bezig waren de vrijzinnige demokratie door hun taktiek te bevorderen, — gingen zij verder met dat deel der sociaaldemokratie, dat naar Marx genoemd wordt, te onderdrukken. Wij legden hiervoor reeds uit, waarom deze beide acties noodzakelijk moeten samengaan, waarom zij de keerzijden van dezelfde zaak zijn, waarom zij beide te zamen het Revisionisme uitmaken. Wij hebben ook reeds aangetoond, dat de aktie tegen de Marxisten begon, toen dit aanving zich met de praktische politiek en de verhouding tot de burgerlijke partijen te bemoeien, en de lezer herinnert zich, dat de Revisionisten toen terstond er voor zorgden, dat de vrijheid van spreken in de S. D. A. P. van toen af belemmerd kon worden door eene resolutie, die de Marxisten verdacht maakte en hun kritiek van te voren al in een ongunstig licht zette. Deze resolutie is na dien tijd voortdurend gebruikt 0111 de kritiek te dooden. Er is geen belangrijk meeningsverschil in de sociaaldemokratie meer geweest, of zij is als muilkorf voor den dag gehaald. Na het congres te Utrecht was in de sociaaldemokratische arbeiderspartij de vrijheid van spreken dood. Troelstra verklaarde na het congres te Utrecht, dat als Gorter weer waagde te spreken van toenadering tot de burgerlijke partijen, die kritiek nu krachteloos was gemaakt. Aan Henriette Holst werd het spreken met de Utrechtsche motie onmogelijk gemaakt, zooals wij boven reeds beschreven. Toen Van der Goes over de ziekteverzekering het Marxistisch oordeel gaf, werd hij gesignaleerd. Toen de houding der Revisionisten bij de agitatie van den tienurendag werd besproken, werd die kritiek als dogmatisch en onbehoorlijk gehoond, bijzonder scherp op het congres van den tienurendag. Toen ik de houding der kamerfractie o. a. bij het arbeidscontract veroordeelde op het congres te Haarlem, werd de Utrechtsche resolutie gebruikt. „Tegen zulk een kritiek bewees zij haar nut". Toen de Tribune Troelstra's werkeloosheid-debat scherp had gekritiseerd, werd de Utrechtsche motie te hulp geroepen. Toen ik tegen den aanval van Troelstra in de Kamer op mijn beschouwingen over moraal, antwoordde, werd de Utrechtsche motie tegen mij gebruikt. Zonder dat men ook maar cén van mijn zakelijke argumenten weerlegde, zonder dat men onderzoek naar de zaak zelf deed, werd getracht mij den muilkorf aan te doen. Men mocht niet zeggen, dat de Revisionisten naderden naar de bourgeoisie. Het noemen van het feit, het bewijzen er van was ongeoorloofd. Dit zijn slechts enkele voorbeelden. Zij zouden met vele kunnen vermeerderd worden. De vrijheid van spreken was waarlijk na 1905 in de S. D. A. P. dood! Voor ééne richting 1 Want de andere mocht ons, die N.B. het program verdedigden, vrijelijk beschimpen. Tegen haar is de Utrechtsche resolutie nimmer gebruikt. De demokratie is, na het congres van 1905, in de S. D. A. P. voortdurend geschonden, als demokratische partij bestond zij reeds in 1905 niet meer. Maar men gevoelt, dat, toen „de Tribune" eiken dag van haar verschijnen, ging hameren op dit ééne aanbeeld: Arbeiders, stelt geen vertrouwen op de bourgeoisie, niet op de burgerlijke demokratie, maar alleen op uw eigen kracht, — men begrijpt dat toen de pogingen verdubbelden om deze stem, die juist tot het tegendeel opriep van wat de Revisionisten wilden, te smoren. In het voorjaar van 1908 werd de openlijke strijd tegen het Marxistisch orgaan geopend naar aanleiding van eenige door Henriette Roland Holst geschreven artikelen. Daarin had de schrijfster de internationale verhoudingen behandeld, op de versterking van het revolutionair bewustzijn tengevolge der wereldkrisis gewezen, en de hoop uitgesproken, dat ook onder de Hollandsche arbeiders een nieuwe periode van krachtiger strijd zou aanbreken. In een te Amsterdam gehouden cursus werkte zij dit nog verder uit. „Het Volk" teekende deze beschouwingen als „anarchistisch" en zeide: „Van alle schrijvers in „de Tribune" heeft Mevrouw Roland Holst het 't bontst gemaakt. Zij schold de partij van besmetting met antisocialistische tendenzen. Haar afwijken naar Cornelissen houden wij vol. Dat is de onverbiddelijke konsekwentie van haar geheele in haar kursus ingenomen standpunt, een konsekwentie die zij niet zal kunnen ontloopen." Op het Arnhemsche congres van 1908 werd een voorstel om ,,de Tribune" te verbieden nog bestreden door het partijbestuur (Troelstra was door ziekte maanden lang afwezig) en door het congres verworpen. 1) 1) Dit was het congres, waar over een voorstel der afdeeliug Goor, om verbod van den fabrieksarbeid der gehuwde vrouw te eischen, niet beslist kon worden, omdat men voelde, dat een j.root aantal leden geneigd was vóór het reaktionaire voorstel te stemmen. — Ook een vrucht van de revisionistische taktiek om liefst geen principieele propaganda te voeren! Maar toen ia den loop van 1908 ,,de Tribune" met haar boven aangehaalde kritiek op Troelstra's werkeloosheid-interpellatie en met die van Gorter op het eveneens boven beschreven moraal-debat kwam, toen werd de woede der Revisionisten op nieuw opgewekt. De Utrechtsche resolutie werd tegen „de Tribune" voor den dag gehaald, en in Rotterdam de colportage met het blad in eene openbare vergadering door eenige leden van het bestuur der afdeeling verboden. In December 1908 waren de verhoudingen in de S. D. A. P. zoo gespannen geworden, dat het partijbestuur, vooral met het oog op de naderende verkiezingen, besloot in te grijpen. Het daagde de Tribune redactie voor zich. Deze zette haar standpunt uiteen en verklaarde zich bereid aan hare polemieken het scherpe karakter te ontnemen. Het partijbestuur verklaarde zich hiermee bevredigd. Maar niet de Kamerfractie! De twee Kamerleden, Schaper en Helsdingen, namen hun ontslag als leden van het partijbestuur, omdat zij met zijn verzoenende houding geen genoegen namen. Dit optreden der Kamerfractie maakte de krisis weder brandend. Van dit oogenblik was het duidelijk, dat Troelstra en de Kamerfractie meer wilden dan de meerderheid van het partijbestuur, n.1. dat zij wilden de opheffing der „Tribune" of het royement harer redakteuren. De mannen, die zoo even nog bij het Arbeidscontract, het Werkeloosheid-Debat, het Militairisme, het Moraal-Debat zich gebogen hadden voor de Bourgeoisie, waren vast besloten de Sociaaldemokratie in haar beste kracht, het Marxisme, te breken, om hun politiek van tegemoetkoming te kunnen doorzetten en volvoeren. Het partijbestuur bezat helaas niet de kracht zich tegen de Kamerfractie te verzetten. In plaats van op het eenmaal ingenomen standpunt te blijven staan en het Paaschcongres af te wachten, ging het wankelen en schreef een referendum uit over de vraag of een buitengewoon congres noodig was. Het vond dit congres zelf niet noodig, maar de massa der partij, door de leden der Kamerfractie Schaper, Helsdingen en vooral door Troelstra opgehitst, besloot het te houden. Het Deventer Kongres kwam, en andermaal zat daar de S. D. A. ?. in Nederland als een gewillig werktuig in de handen harer revisionistische leiders. De meeste afgevaardigden hadden „De Tribune" nooit gezien, laat staan gelezen, maar waren vast besloten haar op te heffen of haar redaktie te roijeeren. Dit had echter zonder twijfel kunnen worden voorkomen, wanneer de Marxisten, vooral ook de ouderen, zich als één man om „De Tribune" hadden geschaard en met uittreding uit de partij hadden blijven dreigen. Vele Marxisten en ook de ouderen deden dit, helaas, evenwel niet, volhardden althans daarbij niet, hiermee een nieuw bewijs gevend, dat zij, ondanks hun uitstekend theoretisch inzicht en hun groote liefde voor onze zaak, den dagelijkschen praktischen strijd niet verstaan. Troelstra had op deze wijze bewerkt, dat de Marxisten hunne jongere kameraden niet te hulp kwamen: Evenals in het parlement de eene burgerlijke fraktie de hulp van de andere weet te krijgen door haar iets in het politieke spel te beloven, een troef, een aas, een ruil bij stemmingen, — zoo had Troelstra aan de Marxisten iets beloofd, toen zij dreigden heen te gaan uit de partij of zich aan haar werk te onttrekken. Er was n.1. voor het Kongres een vergadering gehouden van „vooraanstaande" partijgenooten, — een vergadering waar over de „Tribune"-kwestie zou worden gesproken, maar waar de „Tribune"-redaktie niet toegelaten was. (De Kamerfraktie had verklaard heen te zullen gaan als zij kwam. . ..) En daar was, volgens Troelstra's plan, aan de Marxisten een eigen blaadje als bijlage van „Het Volk" aangeboden. Daardoor lieten zeer vele Marxisten hun plan varen om .,De Tribune" zoo noodig tot het uiterste bij te staan. De redakteuren der „Tribune" zelve gingen op dezen voorslag niet in. Het nieuwe orgaan gaf hun noch toen, noch later borg genoeg, dat daarin een Marxistische kritiek altijd tot haar recht zou kunnen komen. De wijze waarop de Revisionisten in de laatste jaren tegen de Marxistische kritiek waren opgetreden, sloot het geloof uit, dat zij nu in eens anders zouden worden. Het weekblad was immers ook geen vrije koncessie van verdraagzaamheid, maar eerst na een bedreiging toegestaan. Maar de hoofdgrond, waarom de Tribune-redaktie den voorslag afwees, lag daarin, dat zij anders zelve aan eene nieuwe schending der demokratie in de S. D. A. P. zou hebben meegewerkt. Deze Demokratie eischt immers voor alle leden eener partij de vrije kritiek, de vrije meeningsuiting op den bodem van het program, en dit, en niets anders, had de redaktie der „Tribune" altijd gedaan. Ja, zij had het program altijd tegen de Revisionisten verdedigd. De redaktie der „Tribune" antwoordde daarom kalm en rustig, dat zij haar orgaan in geen geval ophief, i) En daarop besloot de S. D. A. P. volgens den wil der Revisionisten en wierp de strijdende Marxisten uit. i) Om dezelfde reden weigerde de nieuwe Marxistische partij, de S. D. P. later het voorstel van het Internat. Bureau, dat een der „Tribune"-redakteuren in de redaktie van het nieuwe Marxistische orgaan zou zitting nemen, terwijl noch de opheffing der „Tribune", noch het roijement werd ingetrokken. Tot recht verstand van den strgd, halen wij nog deze woorden van Troelstra op het Kongres te Deventer aan: „ik erken dat „De Tribune" het ten opzichte van den goeden toon nog al schappelijk heeft gemaakt". En verder: „Dat is de beteekenis der „Tribune", dat zij onverzoenlijk staat tegenover de taktiek, die de Partij in Nederland steeds heeft gevoerd en zal blijven voeren. Uw standpunt stelt u buiten de Partij'. (Zie Kongresverslag pag. 9 en 10). - „De Tribune" heeft niets anders dan de Marxistische taktiek verkondigd. Haar standpunt is het Marxistische. Duidelijker kan dus niet gezegd worden, dat zij wordt uitgeworpen om het Marxisme. En ook deze woorden van Troelstra, na het Kongres, moeten worden onthouden: „Die omstandigheden echter maakten voor de redakteuren en medewerkers aan dit weekblad (het aan de Marxisten beloofde orgaan) de aanvaarding dier taak al heel moeielijk, omdat zij daardoor het juist de Partij mogelijk maakten, haar bekende scherpe besluiten te nemen tegen een groepje Marxisten, wier streven, afgezien van de wijze waarop, door hen werd gedeeld.'' De S. D. P. besloot alleen dan op voorstellen tot liereeniging in te gaan als: 1°. „door de S. D. A. P. bij referendum wordt besloten tot het intrekken van het besluit tot royement van de drie „Tribune"-redakteuren en van dat tot opheffing der „Tribune", en 2°. door de S. D. A. P. in eene duidelijk gestelde resolutie wordt erkend de vrijheid van elk harer leden of van elke groep harer leden om in het openbaar, onder eiken vorm, schriftelijk en mondeling, de beginselen in het program belichaamd te verkondigen en kritiek te oefenen. VI. DE REVISIONISTISCHE PRAKTIJK Haar Resultaat Herinneren wij ons de verwachtingen en beloften van het Revisionisme. Er is een bedriegelijke leuze bij liberaal en klerikaal in ons land, een leuze die de arbeiders listig verdeelt: de antithese. Hiervan schreef Troelstra („Het Volk" van 20 Juli 1905): „De verkiezingen van 16 Juni stelden het lot der burgerlijke partijen in onze handen.. . . Wij toch hebben den doorslag gegeven in 14 districten. . . . Tweeërlei winst was hier dus te behalen: i°. de reaktie te doen tuimelen, en 2°. de antithese ... tot een feitelijke 07im0gelijkheid te maken." En verder: „Door het optreden der sociaaldemocratische kiezers bij de herstemmingen is een toestand geschapen, die de beruchte antithese misschien zelfs officieel en moreel, in elk geval plotseling onmogelijk maakt." Daarom had men de taktiek gekozen, de liberalen te steunen. Wat is van die verwachting uitgekomen? Niets. De reaktie en de antithese leeft. En hoe zou zij ook niet leven? De antithese wordt alleen gebroken als men de arbeiders, geloovigen en ongeloovigen, brengt tot de sociaaldemokratie door propaganda voor de sociaaldemokratie. Als de sociaaldemokratie laat zien wat ze is, een klassepartij tegenover de geheele bourgeoisie; — als zij nooit maatregelen neemt tegen de arbeiders (zooals de schoolmotie van Groningen), maar altijd vóór hen strijdt; — als zij niet gaat steunen op een fractie der bourgeoisie; — dan komen geloovig en ongeloovig, misschien langzaam, maar zeker, tot haar. En dan vervalt de antithese: liberaal en klerikaal, de bedriegelijke, vanzelf, omdat de kapitalistische partijen, links en rechts, hun steun, de arbeiders, verliezen. En dan komt: kapitaal tegen arbeid, de waarheid, duidelijk in de plaats voor het leugenachtig bedrog, en brengt vanzelf nieuwe reusachtige aantrekking voor de arbeiders. Maar, als men links steunt boven rechts, dan verdwijnt de antithese niet, maar wordt zij versterkt. Als men de arbeiders paait met beloften en toegeven aan hun reaktionaire wenschen, met de schoolmotie de geloovige arbeiders, met den steun aan de liberalen de ongeloovige, dan groeit de antithese, want men versterkt dan de partijen, die die dingen zelf eischen. De arbeider, die ziet, dat de sociaaldemokratie daarin toegeeft, kan niet anders denken dan dat die burgerlijke partijen gelijk hebben, en dat het dus niet noodig is dat hij tot het socialisme overgaat.. . . De antithese is dan ook niet verdwenen, en de reaktie, die ook van de antithese leeft, evenmin. Zij zijn gebleven, ook door de schuld der Revisionisten. Op dit punt is dus niets van de beloften en verwachtingen der Revisionisten uitgekomen. En de hervormingen? Wat beloofden en dachten de Revisionisten van de hervormingen ? Herinneren wij ons ook die woorden: „Die (socialistische) kiezers", schreef Troelstra in „De Stem des Volks" van u Nov. 1905 „hebben hunne redenen gehad om tegen Kuyper op de liberalen, zelfs op Karnebeek en Roëll te stemmen. Zij zouden dit niet hebben gedaan indien zij niet meenden, daarmee de kans te krijge?i op een regeering, die ... meer in hun geest zou werkzaam zijn" (dan Kuyper). En op de rekening, die hij aan het liberalisme (van Karnebeek tot Treub) aanbiedt, eischt hij als betaling voor 16 geleverde districten, vrije organisatie, blanco artikel zonder leelijks er aan, en sociale hervormingen. En als die sociale hervormingen, waarop die kiezers „kans meenden te hebben", worden genoemd o. a. zulke die den arbeider het leven verlichten, dernokratische belasting-hervorming, ingrijpende vermindering van het militarisme. Wat is van al die mooie dingen gekomen? Niets. Absoluut niets. De liberalen hebben niet bezuinigd, ingrijpende hervorming in het militarisme is niet gekomen, integen- 9 deel liet militarisme is verzwaard. Sociale hervormingen zijn niet gekomen. En het blanco artikel is als rook verdwenen, niemand denkt er meer aan. Van kiesrecht . Niets. Het liberalisme, dat toch met de soc. deni. de meerderheid had, heeft niets gedaan. Ja, de sociaaldemokraten zijn, hoe dan ook, gedwongen geweest zelf dat liberale ministerie te laten vallen. Al hun verwachtingen waren dus ijdel. En zij moesten ijdel zijn. Er is geen burgerlijk ministerie, dat het militarisme verminderen kan. Imperialisme en Koloniale politiek willen alle burgerlijke partijen van Talma tot Lohman, van Treub tot Karnebeek, omdat het nationale kapitalisme ze noodig heeft. En daarom o. a. geven ze geen hervormingen. De Revisionisten dachten, och armel dat, omdat zij de liberalen tot bijna de meerderheid hadden geholpen, en omdat zij „het lot der partijen nu in handen hadden", de hervormingen komen zouden. Neen. Het tegenovergestelde van goede hervormingen kwam. Wat kwam was .. . het Arbeidscontract! En daarin waren Rechts en Links eensgezind tegen de arbeiders. — En wat kwam was een nieuwe list om het Algemeen Kiesrecht te verschuiven en te bederven. De feiten bewijzen dus het tegendeel van wat het Revisionisme dacht en toezegde. Arbeiders, onthoudt dit. Door hun taktiek, die van de parlementaire, persoonlijke politiek, de combinaties en de toenaderingen, het toegeven hier en het toegeven daar, door die taktiek zelf meegesleurd, spiegelen de Revisionisten u dingen voor, die, zóó, niet verwezenlijkt worden. Hun verwachtingen en beloften verwezenlijken zich niet. Zij leiden u, evenals de Anarchisten, op een dwaalweg, i) Vertrouwt hen niet, hun voorspiegeling van wat zou komen, is ijdel. i) Er is geen twijfel of de Revisionisten zouden, wanneer zij geheel de vrije hand kregen, de politiek der sociaaldemokratie geheel verburgerlijken. Dit bewijzen Millerand, Briand en Viviani in Frankrijk. Alleen de arbeiders kunnen dat zelf verhinderen. En zij kunnen dat vooral door krachtig steunen der Marxistische taktiek. Alleen ''e drang der massa kan de Revisionisten tegenhouden. Maar . . wat is wèl gekomen door hun taktiek? Verzwakking van het proletariaat. Versterking der bourgeoisie! Want de meening, dat de parlementaire politiek der kamerleden boven de politiek der massa gaat, is door hen versterkt. De antithese is niet begrepen als een list van het kapitalisme, maar de sociaaldemokratie heeft haar bevestigd, ze, praktisch, erkend... door hun toedoen. Zij hebben de ziekteverzekering der vrijzinnig-demokraten geprezen. Zij hebben aan het Militarisme willen toegeven door niet stemmen tegen de oorlogsbegrooting. Zij zijn bij het arbeidscontract gezwicht voor de bourgeoisie. Zij hebben erkend, dat men bij den 10 urendag bereid is tot inschikkelijkheid, zij hebben den achtureneisch verwaarloosd. Zij hebben de huichelachtige moraal van een Lohman erkend. Zij hebben bij het werkeloozendebat het wetenschappelijk socialisme, de diepste, hechtste kracht van het proletariaat verloochend. Zij hebben de actie voor het Algemeen Kiesrecht verzwakt door vertrouwen op de linkerzijde. Zij hebben aan de bourgeoisie, die het Algemeen Kiesrecht niet wil, de leuzen voor pensioneering der oude arbeiders en iO-urendag, die zonder het algemeen kiesrecht niet kunnen komen, als wapens in handen gegeven, om het Algemeen Kiesrecht, en dus ook die hervormingen, te beletten. Zij geven aan de bourgeoisie, nu in 1909, weer een verkiezing, waardoor haar macht om het proletariaat te verdeelen, grooter wordt. Zij maken daardoor, door de versterking van het listig antithese-spel der bourgeoisie, dat het algemeen kiesrecht verdei van ons is, dan ooit. Zij hebben het beginselprogram verloochend. Zij hebben den geest der arbeiders alleen op het kleine gericht, op de hervormingen, die juist omdat men daarvan hoofdzaak maakt, niet komen. Zij hebben de propaganda voor het socialisme gestaakt. 9* De arbeidersklasse heeft van de Revisionisten geleerd niet alleen op zich zelf te vertrouwen. Het klassebewustzijn der arbeidersklasse is door de Revisionisten verminderd. Door al die dingen is het proletariaat verzwakt, de bourgeoisie sterker geworden. Maar terwijl het Revisionisme dat alles deed om hervormingen te verkrijgen, en terwijl die hervormingen niet kwamen, heeft het iets nog veel ergers, iets afschuwelijks, iets zoo nog nimmer in de Sociaaldemokratie voorgekomens gedaan. Het heeft, met de allerslechtste middelen vaak, met onwaarheid en ophitsing, de vrije meeningsuiting, de demokratie vermoord, en de beste sociaaldemokraten uitgeworpen. Het Revisionisme heeft de Sociaaldemokratie verscheurd. De Revisionisten gingen uit om hervormingen te krijgen van de bourgeoisie! Die hervormingen kregen ze niet. Maar toen zij vier jaren de macht in handen hadden gehad, was de bourgeoisie sterker, het proletariaat zwakker in den strijd geworden, en lag de sociaaldemokratie verscheurd uiteen door hèn. Arbeiders, dat zijn de vruchten, die het Revisionisme u brengt. VII De Sociaaldemokratische Partij. (S. D. P.) Intusschen is in Nederland een nieuwe Marxistische partij ontstaan. De uit de S. D. A. P. geworpen Marxisten hebben haar opgericht. Over haar wezen, haar karakter slechts enkele woorden.