1533 pe Vegetarische voepinosvljze. * EEN ONDERZOEK NAAR DE WENSCHELIJKHEID HARER TOEPASSING VOOR GEZONDEN EN ZIEKEN DOOR ALBERT ALBU, PRIVAAT-DOCENT AAN DE UNIVERSITEIT TE BERLIJN. ***** ONDER MEDISCH TOEZICHT UIT HET DUITSCH VERTAALD EN VOOR LEEKEN VAN VERKLARENDE AANTEEKEN1NGEN VOORZIEN. * * * P. M. WINK — 1904 — AMERSFOORT. 20] pe Vegetarische V0EPlNGSyiJ2E, EEN ONDERZOEK NAAR DE WENSCHEL1JKHEID HARER TOEPASSING VOOR GEZONDEN EN ZIEKEN door ALBERT ALBU, dr. med. Privaatdocent aan de Universiteit te Berlijn. Onder medisch toezicht uit het Duitsch vertaald, en voor leeken van verklarende aanteekeningen voorzien. P. M. WINK, AMERSFOORT. 1904 iNleipiNg. Het streven der Vegetariërs heeft vele aanvallen te verduren gehad. Men is natuurlijk ook niet in gebreke gebleven er den spot mee te drijven — uitlachen is immers gemakkelijker dan denken — maar men heeft tot nu toe nog steeds niet beproefd een wetenschappelijke bestrijding van hun leer te geven, evenmin als men heeft gepoogd, wetenschappelijk haar juistheid te bewijzen. O. v. B u n g e (1901). Een van deze leemten aan te vullen, is het doel van dit boek: het zal een wetenschappelijke bestrijding geven van de leer van het Vegetariaat. De tweede leemte, het gemis aan pleidooi voor de wetenschappelijke juistheid der leer, bestaat slechts schijnbaar. Dat mannen van wetenschappelijke richting ze gevoeld hebben, bewijst alleen, hoe slecht ze van de litteratuur over het Vegetariaat op de hoogte zijn, hoe weinig ze zich in den gedachtengang van de Vegetariërs verplaatst hebben, en hoe weinig moeite ze zich gegeven hebben óm zich daarin te verplaatsen. Zonder kennis en juiste waardeering van de wetenschappelijke gronden van het Vegetariaat, kan men ook geen wetenschappelijke b estrijding ervan leveren; en daarom heeft er tot nu toe dan ook nog geen het licht gezien. Vele knappe en quasi-knappe leeken hebben hunne krachten ingespannen tot een wetenschappelijk pleidooi voor de juistheid der leer, en zoo nu en dan ook een enkele medicus, die afgeweken was van de school der wetenschappelijke geneeskunde. De medici hebben er dikwijls geen idee van, hoeveel invloed deze pogingen om de juistheid der leer te bewijzen, op de groote menigte gehad hebben. Door den ernst, waarmede het onderwerp behandeld wordt, vindt een gedeelte ervan altijd wel gehoor, zelfs bij zeer verstandige, ontwikkelde menschen, vooral wanneer ze in geval van ziekte niet vlug genoeg genezing vonden bij de officiëele geneeskunde. Ernstige, degelijke, vegetarische lectuur, die toch alleen kan meewerken tot de wetenschappelijke grondvesting van het Vegetariaat, is erg zeldzaam. Aan den anderen kant wordt er in de medische vaklitteratuur zelden ernstig, wetenschappelijk, en grondig over de vegetarische kwestie gesproken. Dit feit juist heeft von Bunge in zijn hierboven aangehaald citaat zoo goed onder woorden gebracht. Dit valt ieder op, die zich de moeite geeft, wat djeper in de studie van dit interessante vraagstuk door te dringen.^We moeten de Vegetariërs niet aanvallen, maar wederleggen! Men toont de onjuistheid van een leer niet aan door bloemrijke redevoeringen of hatelijkheden; ook niet door hooghartige beschimpingen; maar door een zakelijk onderzoek, door rechtvaardig rekening houden mèt, en zorgvuldige analyse van de beweringen en denkbeelden der tegenstanders. Het oppervlakkig oordeelen, dat men den Vegetariërs te recht zoo vaak verwijt, wordt niet minder vaak aangetroffen in de geschriften van vakmenschen, die zich met de oplossing van dit vraagstuk bezig gehouden hebbenj Dikwijls doen de medici dit inderdaad maar kort en vluchtig, omdat ze een diepgaande bespreking van dit onderwerp voor geheel overbodig houden. Op een groot deel der beweegredenen en bewijzen van de Vegetariërs zijn de wetenschappelijke tegenstanders niet eens ingegaan; en een rij van andere argumenten hebben ze alleen maar van hun eigen, eenzijdig standpunt bekeken. Men verwerpt over het algemeen het Vegetariaat niet, omdat het niet deugt, maar omdat het niet onder de vleugelen der wetenschap is opgegroeid. „De vakmenschen behouden maar zelden voor iets anders gevoel, dan voor schoolwijsheid", merkt Eduard Baltzer niet ten onrechte op. Juist door medici hoort men dikwijls in woord en geschrift over het Vegetariaat spreken als over een R e s j u d i c a t a*), alsof er voor de wetenschap hoegenaamd geen aanleiding meer bestond, er zich mee bezig te houden. Neen, adhuc sub judice lis est!**) Dat blijkt vooreerst al hieruit wel heel duidelijk, dat omtrent het vraagstuk zelfs onder de tegenstanders nog steeds geen eenparig oordeel bestaat; immers nog onlangs hebben mannen als B u n g e en H u e p p e, namen, die toch klinken in de wetenschappelijke wereld van onzen tijd — het noodig geacht zich over de zaak uit te spreken ; en juist in de allerlaatste jaren heeft men van verschillende kanten beproefd een wetenschappelijke oplossing van het vraagstuk te leveren. Maar dat blijkt nog veel meer uit het onloochenbare feit, dat het Vegetariaat onder het publiek overal nog talrijke aanhangers telt. Het taaie leven van deze beweging, die zoo oud is als de geschiedenis der menschheid, wijst er op, beter dan alle academische uiteenzettingen, dat er een grond van waarheid, een recht van bestaan moet verborgen zijn in het streven der Vegetariërs ; dat deze beweging een diepliggende oorzaak moet hebben, die de mannen der wetenschap niet over het hoofd moeten zien, maar die ze eerst moeten nagaan; een taak, die volstrekt niet beneden hunne waardigheid is-fRan men a'le waarde ontzeggen aan eene idee, die denkers van alle tijden, van Pythagoras tot T o 1 s t o ï, onder hare aanhangers heeft geteld ? \ De tegenstanders van het Vegetariaat denken er bijna geen van allen aan, dat deze leer buiten den theoretischen kant, buiten het voedingsvraagstuk, nog van groote beteekenis is voor de staathuishoudkunde en de sociaal- *) Res judicata = een uitgemaakte zaak. **) adhuc sub judice lis est! = hierover wordt nog getwist. h y g i è n e; en ook uiting is van een ethische beweging, die van af het tijdperk der oude Egyptiërs tot op onze dagen telkens weer opnieuw op den voorgrond getreden is, en wel als een gemotiveerde reactie tegen daaraan vooraf gegane vergrijpen tegen de zeden en de gezondheid van het menschengeslacht. I De vegetarische levenswijze is niet, zooals onwetenden het dikwijls doen voorkomen, een uitvloeisel van het brein van enkele zonderlingen, maar een gevolg van de werking van plaatselijke en klimatische invloeden, van economische en sociale omstandigheden, soms van eenige klassen der bevolking, soms ook van geheele volksstammen.J Het Vegetariaat op zijne juiste waarde te schatten en te beoordeelen kan dus niet alleen van medisch standpunt uit gebeuren, maar eischt een breeder gezichtskring. De medicus, die zich met het vraagstuk der volksvoeding wil onledig houden, moet zich ook op de hoogte stellen van de grondbeginselen der staathuishoudkunde, en van de inrichting der maatschappij. Ik heb beproefd mijne hier volgende onderzoekingen op zulk een breedere basis te grondvesten, omdat ik dit de voorwaarde achtte, om het te bespreken wetenschappelijk-practische vraagstuk aan een juiste critiek te kunnen onderwerpen. Sedert in 1889 mijne belangstelling voor het vegetarische vraagstuk opgewekt was door de dissertatie van mijn Berlijnschen studiegenoot K a r 1 Peters, heb ik mij ijverig er mee bezig gehouden. Ik heb de vegetarische litteratuur van oudsher tot op heden, èn de geschriften der tegenstanders, bestudeerd, en heb er naar gestreefd zooveel mogelijk in de psychologie der Vegetariërs zelf door te dringen, en de praktische uitwerking van hunne levenswijze door eigen waarneming te leeren kennen. Het resultaat van mijn waarnemingen heb ik in de volgende bladzijden neergelegd. Zij zijn in den dienst der waarheid geschreven, niet om iemand, Vegetariër of anti-Vegetariër, te krenken of te believen. Als zij er toe bijdragen aan vriend en vijand van het Vegetariaat meer kennis der feiten bij te brengen, heeft dit boekje zijn doel bereikt. „Si quid novisti rectius istis, candidus impertijsi non, his utere mecum."*) Horatius; Litterae. De inhoud van het tweede deel is een in de wetenschappelijke geneeskunde nog geheel onbekend gebied; ik hoop dat mijne inededeelingen er toe zullen bijdragen, dit gebied in een vruchtbare landouwe te herscheppen, waartoe het zonder twijfel alle voorwaarden bezit. *) „Si quid. novisti rectius istis, candidus imperti; si non his utere mecum: indien gij beter weet, zeg het mij dan; zoo niet, stel u dan tevreden, met wat ik u gaf. EERSTE DEEL. HOOFDSTUK I. Bijdrage tot de geschiedenis van het Vegetariaat. Om het Vegetariaat tot een leerstelling en een bijzondere levensopvatting te kunnen maken, moest de 19de eeuw eerst geestelijk volwassen zijn. Het vraagstuk zelf echter is overoud, wellicht zoo oud als de menschheid. Als een roode draad, die slechts hier en daar onderbroken wordt, kan men het door de geheele geschiedenis der menschheid heen vervolgen. De Vegetariërs hebben met grooten ijver en volharding de wereldletterkunde, tot de oudste teekenen van menschenhanden, doorsnuffeld, om bewijzen voor hunne theorie uit het leven van alle tijden en volken bijeen te brengen. Waar ook maar een lettergreep duidde op iets, wat met het Vegetariaat in verband gebracht kon worden, hebben ze dadelijk den naam van den schrijver bijgeschreven op den lijst der beroemde voorstanders. Bijzonder sterk was hierin G 1 e i z è s, wiens „Thalysia" nog altijd voor een standaardwerk der vegetarische litteratuur doorgaat. Wat heeft deze veelbelezene man al niet uit de wereldgeschiedenis bij elkaar geschommeld — èn gefantaseerd! Als men hem hoort, zou men zeggen dat er én in de oudheid én in den nieuweren tijd nauwelijks één beroemd man geweest is, dien de Vegetariërs niet als een der hunnen kunnen beschouwen : Brahma en Zarathustra, Boeddha en Mohamed, Hesiodus en Homerus, Heraclides en Democritus, Aristides en Epaminondas, Pythagoras, Socrates en Plato, Diogenes, Zeno en Epicurus, Nu ma Pompilius, de strenge C a t o, Plautus de blijspeldichter, Vergil ius en Ovidius, Seneca, enApolloniusvanTliyana, Plutarchusen Porphyrius; dan na een lange pauze de groote schrijvers uit het laatste gedeelte der middeleeuwen: Mi 1 ton, Bossuet en F é n é 1 o n, I. e i b n i z en Montesqieu; en uit het overgangstijdperk naar den nieuweren tijd : V o 11 a i r e en Jean Jacques Rousseau, Benjamin Franklin, Cuvier en Lamartine, Byron en Shelley, I. Newton, (dien vele Vegetariërs met den in de 17de eeuw levenden natuurkundige Isaac Newton verwarren) en vele anderen, die allen een sieraad der menschheid waren, baanbrekers van hare geestelijke ontwikkeling, de heroën harer cultuur! Gleizès is ongetwijfeld een man van ontwikkeling en smaak geweest, maar zijne methode om de geschiedenis na te vorschen en weer te geven doet erg denken aan de logica der sprookjes en fabels, waarmede men op de lichtgeloovigheid der kinderen werkt. Het meerendeel der Vegetariërs gaat jammer genoeg aan hetzelfde euvel mank als Gleizès. Als men eiken beroemden man, die wel eens gewetensbezwaren heeft gehad tegen het dooden van dieren, die zich verontwaardigd heeft uitgelaten over het zwelgen in fijne spijzen en dranken, en die oin de een of andere reden voor korter of langer tijd geen vleesch heeft gegeten, onder de Vegetariërs wou rekenen, dan zou de hier boven opgenoemde klinkende rij door ijverig zoeken nog belangrijk kunnen uitgebreid worden. Als voorstanders van het Vegetariaat kunnen echter slechts zij de kritiek der historie doorstaan, die het beginsel van deze leer openlijk verdedigd hebben. Op zijn allerlaatst beginnen de Vegetariërs de geschiedkundige ontwikkeling van hunne leer bij A c h i 11 e s, om van andere heroën uit de mythologie als Orpheus en H y p p o I y t u s nog niet eens te spreken. Hun heilige is vóór allen : Pythagoras. Daar er van hem zelf geene geschriften bekend zijn, beroepen ze zich bij hem, als bij vele anderen, op de zeer twijfelachtige letterkundige fragmenten van zijne leerlingen, die deels ook nog maaralleen bij mondelinge overlevering bekend zijn geworden, en op de mededeelingen van latere schrijvers die deze loopende geruchten geboekt hebben. De voornaamste van deze latere schrijvers is Plutarchus, en later Porphyrius, in een uitgebreide levensbeschrijving van den wijsgeer van Samos. De kritische analyse van de leer van Pythagoras, heeft al lang uitgemaakt, dat de Grieksche wijsgeer de grondbeginselen van het Vegetariaat niet verdedigd heeft als een zuiver plantaardige voedingswijze. Antonio Cocchi, medisch professor aan de universiteit te Pisa, heeft de uitgebreidste bestrijdingen gegeven van deze dwaling, waarmede de Vegetariërs graag pronken en die ze steeds in wijden kring verbreiden. Uit zijn leerrijk werk, „du régime Pythagorien" citeer ik het volgende : „Alle schrijvers der oudheid verklaren dat Pythagoras van tijd tot tijd zelf kip, speenvarken, geiten- en kalfsvleesch, visch en dergelijke at en dat hij anderen aanraadde, 't zelfde te doen; en hij had, hoewel men dat algemeen geloofd heeft, geen tegenzin tegen boonen, noch tegen welke andere groente ook. Hij verbood wild, de meeste visschen, en van alle diereu de inwendige organen en de klieren, omdat hij dit voor ongezond hield. Over deze meenigen van Pythagoras vindt men bij verschillende commentatoren van naam dikwijls opvattingen die lijnrecht tegenover elkaar staan. Maar men kan toch uit deze verschillende opvattingen tot een bevredigend resultaat komen, als men aanneemt, dat Pythagoras alles uit den booze vond, wat droog en hard is. Hij voedde zich namelijk met zachte jonge groenten, en tusschenbeide ook met vleesch van jonge gezonde dieren ; zelfs versmaadde hij een enkelen maal een goeden wijn er bij niet, maar dit was toch eene uitzondering. Als men met opmerkzaamheid en oordeel des onderscheids alles nagaat, wat in een groot aantal boeken over deze leer van Pythagoras gezegd wordt, zal men inzien, dat het eenige doel van den grooten wijsgeer dit was : ziekten te voorkomen, het opzetten van het lichaam door te sterke voeding, de traagheid van den geest en afstomping van de zintuigen tegen te houden". Bovendien merkt Cocchi op, dat het beroemde boonenverbod, dat toch zeker niet te rijmen is met de grondbeginselen eener vegetarische levenswijze, een zinnebeeldige, symbolische beteekenis moet gehad hebben. Ter aanvulling wil ik het denkbeeld opperen, of soms een totemistische*) voorstelling er de aanleiding toe geweest zou zijn; men vindt immers nog tegenwoordig bij natuurvolken bepaalde planten, die hun, door een dergelijken gedachtengang heilig zijn en daarom niet gegeten mogen worden. Zeker heeft P y t h agoras het boonenverbod, even als vele andere dingen in zijne leefregelen, niet uit een rationeele beweegreden opgenomen, doch alleen om zijn regime, dat hij om bepaalde redenen noodig achtte, een bijzonder, gemakkelijk te herkennen stempel te geven. Om het verbod van vleesch te eten met meer nadruk te kunnen handhaven, zag deze verstandige en slimme mensciienkenner kans het nog uit een ander oogpunt te rechtvaardigen ; n.1. uit het oogpunt der zielsverhuizing, een leer, die hij met de grondbeginselen der plantaardige voeding uit Egypte meegebracht had. Maar deze leer, zegt C o c c h i, was slechts een voorwendsel om het vleescheten te verbieden. Als de ware aanleiding noemt hij: „Pythagoras wilde de menschheid er aan wennen zich te voeden met dingen, die ze zich gemakkelijk konden verschaffen, die overal gevonden werden, die bij de bereiding slechts weinig of in 't geheel geen vuur behoefden ; de eenige drank moest helder water zijn ; deze dingen vormden te zamen een régime, waar het lichaam gezond en de geest helder bij blijft'. Dit zelfverloochenings-principe treft men in elke godsdienstphilosophie, in elke ascetische zedeleer aan! En hiermede komen we aan de kern van het wezen en van de beteekenis der door Pythagoras voorgeschreven leefwijze. Alle nieuwere taalgeleerden en geschiedkundigen zijn het er over eens, dat Pythagoras niet alleen wetenschappelijk onderzoeker, wijsgeer en staatkundige was, maar vooral grondvester *) Het totem is de klasse van dieren of van voorwerpen, die door bepaalde natuurvolken heilig verklaard worden. Het t o t e m i s m e is de godsdienst dier stammen. van een godsdienstige secte, zooals we dat bij de wijsgeeren der oudheid bijna altijd zien. De levenswijsheid vanPythagoras had voor ruim 2000 jaar al hetzelfde hoogtepunt bereikt, als die van Tolstoï in onze dagen, in de leer, dat de inensch er naar inoet streven eenvoudig en goed te leven. De wijsgeer, die zelf leeft overeenkomstig de door hem gestelde eischen, meent dat ditzelfde einddoel ook door de anderen kan bereikt worden, wanneer ze in hunne voeding ook de grootst mogelijke eenvoud in acht nemen. Hiertoe behoort echter vóór alles de bevrijding van een verfijnde en zelfs geraffineerde kookkunst, die de menschen maar al te zeer gewend heeft aan de aangename streeling van het ver hemelte en alle mogelijke andere zinnelijke genietingen. Hoe weinig Pytha goras het dier zelf voor heilig en onaantastbaar hield, hoe weinig hij het dieren dooden met het een of ander doeleinde onzedelijk achtte, blijkt toch voldoende uit zijn beroemde hekatombe*) die hij den Goden bij de uitvinding van zijne bekende stelling bracht, zoodat de spotzieke B ö r n e niet ten onrechte opmerkte, dat sedert dien tijd alle ossen sidderen bij de ontdekking van een nieuwe waarheid. Tot zulk een godsdienstig-ethisch motief kan men ongetwijfeld het ontstaan van alle vegetarische leefregelen in de grijze oudheid terugbrengen. Hij, die de kunst verstaat, om met verstand de ontwikkelings-geschiedenis van den kultuurmensch na te gaan, zal bemerken dat al deze voedingsvoorschriften alleen van een godsdienstig-wijsgeerig standpunt, duidelijk en voldoende verklaard kunnen worden. Al de groote wijsgeeren van vroegere kuituurperioden, die schijnbaar voor niets anders streden dan voor het grondbeginsel van het Vegetariaat, zijn godsdienststichters geweest, grondvesters van reformatorische secten, verdedigers van een ascetische wereldbeschouwing. Elke nieuwe Heiland heeft, als de grondslag tot het verkrijgen van menschelijke gelukzaligheid, verzaking gepredikt, onthouding van elk *) Hekatombe: een offer (oorspronkelijk van 100 runderen). zinnelijk genot, beperking van de levensbehoeften op het minst mogelijke, terugkeer tot den eenvoud der natuur in alle omstandigheden des levens. Daarom betreffen de leefregelen bij al deze wijsgeeren ook de voedin g, en in dit opzicht vorderen zij, in den geest van hunne leer, bescheidenheid en eenvoud, matigheid in spijs en drank. Het Vegetariaat, als de eenvoudigste vorm van de menschel ij ke voedingswijze, als een soort ascetische onthouding, ligt verborgen in de godsdiens t i g-e t h i sche beschouwingen van alle tijden en volken. De kuituurgeschiedenis van de menschheid leert, dat op hoe lager trap een godsdienst staat, des te grooter plaats er de ascese beslaat. Met de ontwikkeling der godsdiensten treedt ze dan ook hoe ianger hoe meer in de geschiedenis terug, maar nog zien wij er in onze dagen talrijke overblijfselen van, daar de menschheid nog nergens op een zoo hoog zedelijk standpunt staat, dat ze een dogmatischen godsdienst missen kan, en dat ze vrij van geest en niet onder den invloed van de zinnelijkheid, in alle omstandigheden des levens in staat is, de heerschappij over zich zelf te bewaren. Daarom zal men er zich ook niet over verwonderen, dat b.v. zoowel in het Christenals in het Jodendom nog tegenwoordig voorschriften bestaan omtrent vereenvoudigde voedingswijze, die geen andere beteekenis kunnen hebben dan eene ascetische. De voedingswetten bij de Joden hebben, voor zoover ze niet bewust of onbewust een hygiënisch doel dienen, het uitgesproken karakter van matigheid in spijs en drank, wat bijzonder duidelijk aan het licht komt in de Paaschdagen; de Joden mogen dan namelijk niets eten dan ongegist brood, en op de heilige Verzoeningsfeesten is hun zelfs absolute onthouding van spijs en drank voorgeschreven. En ofschoon de geheele strekking van het Christendom in strijd is met de ascese, vindt men ook hier godsdienstige voorschriften van beslist ascetisch karakter, het sterkst in de Roomsch-Katholieke kerk, die b.v. het vleesch eten op Vrijdag verbiedt; maar zelfs wanneer zich in de evangelische kerk reformatorische secten vormden, hebben ook deze zich steeds onderscheiden door een strengere ascetische richting, die zich ook tot matigheid in spijs en drank uitstrekte. Het sterkste voorbeeld van vegetarische voeding uit een ascetisch oogpunt leveren de Trappisten, de Broeders van de beroemde monnikenorde, die ook in hunne overige levenswijsheid toch wel het vegetarische ideaal van natuurlijken eenvoud zullen bereikt hebben. Zoo zijn de eenen langs den weg van den godsdienst tot ascese gekomen, anderen echter door middel der philosophie. Boven allen steekt hier Diogenes van Sinope uit, de voornaamste vertegenwoordiger van die school van wijsgeeren, welke door de verachting van al wat menschelijk is, gekomen waren tot het dooden van alle behoeften en tot afstand doen van alle aardsche goederen. Daar de menschheid er sedert Diogenes nog niet beter op geworden is, maar eerder de geraffineerdheid van de levenswijze met de ontwikkeling der beschaving is toegenomen, zijn er ook sedert dien tijd telkens nieuwe predikers opgestaan, die door denzelfden of dergelijken gedachtengang geleid, tot dezelfde eischen voor een zedelijk leven gekomen zijn. Het is kenschetsend en voor de hier verdedigde opvatting een bewijs, dat het streven, onder het mom van het Vegetariaat, naar vereenvoudigde levenswijze, zich weder krachtig voordeed in het k e i z e r-t ij d p e r k van Rome, toen het menschdom op het gloriepunt van verworven uiterlijke macht, van verschillende genietingen oververzadigd was. Geen wonder dat S e n e c a, een zoo fijn besnaard en zedelijk hoog-staand mensch, uit afschuw voor al deze buitensporigheden, de menschen zich liet kastijden, ten teeken van boete en inkeer. Zijn prijzen van de vegetarische levens- en voedingswijze is niets ander dan een reactie tegen het zich ook tot de voeding uitstrekkende zedenbederf van zijn tijd. De Germanen, de in Rome binnendringende reuzen, veegden al deze meeningen van een verfijnde, verrotte beschaving weg, als een windstoot de dorre bladeren, en tegelijk hiermede verdwijnt ook liet Vegetariaat, in welken vorm dan ook, voor meer dan duizend jaar uit de geschiedenis! Het eerste spoor van dit streven vertoont zich eerst weer als een nieuw zedenverval in de cultuurperiode der Renaissance begint op te treden, dat zijn hoogste punt bereikt in de tweede helft der achttiende eeuw in Frankrijk, het vooruitstrevendste en oudste cultuurland van het nieuwe Europa. Vandaar klonk opnieuw gebiedend de roep: terug tot de natuur, uit den mond van een man, die zelf het beste spiegelbeeld was van zijnen ontzenuwden tijd: J e a n Jacques Rousseau. Wat is deze dichter-philosooph anders geweest dan een groot sociaal hervormer, die een scherp oog had voor het bederf en den achteruitgang van alle maatschappelijke toestanden; die, bezield door een hevig verlangen naar een geheelen omkeer van het leven, naar verbetering en volmaking der zeden en meeningen, de mensohheid terug wilde voeren naar een natuurlijken toestand van gemeenschappelijk leven? Rousseau's terugkeer naar de natuur, dien hij zich overigens niet dacht als een verlangen naar de primitieve levensverhoudingen van onbeschaafde volkeren, heeft ook geen ander grondbeginsel, dan het streven naar vereenvoudiging der levenswijze, der geheele opvatting van het leven: naar matiging in alle omstandigheden en gewoonten. Daarom raadde hij, minder practisch dan wel theoretisch, een eenvoudige plantaardige voeding aan, die de zinnen der menschen minder prikkelde dan de vele verfijnde vleeschspijzen. Terwijl in Frankrijk de groote revolutie aan de verhitte gemoederen lucht verschafte, had de reactie tegen den heerschenden demon van alle zinnelijke genietingen, in het g e e s t e 1 ij k a n t i p o d e n 1 a n d aan gene zijde van het kanaal, veel rustiger en in veel minder grooten omvang plaats. Daar ontstond, juist omstreeks de eeuwwisseling, een beweging voor een ommekeer van de algemeene wijze van leven, die zich op de voeding concentreerde. 1. Newton schreef in 1801 zijn „Retourn to Nature*) «) Retourn to Nature: Terugkeer tot de Natuur. die als het begin van de tegenwoordige periode van het Vegetariaat kan beschouwd worden, waarin het zich pas gevormd heeft tot een zelfstandige leer. Sedert dien is de beweging niet meer uit de geschiedenis verdwenen. Ruim een eeuw is zij nu bijna bij alle cultuurvolken der moderne wereld in zwang, en nog heden zijn de drijfkracht en de karakteristieke trekken van haar diepste wezen vrij wel de zelfde als voor 100, zelfs als voor 2000 en meer jaar: de ethische grondgedachte heeft haar deze levensvatbaarheid bij volkeren en tijden gegeven. Nergens blijkt dit beter uit, dan uit het feit, dat in onzen tijd van oppermachtige geestelijke energie, het Vegetariaat door zijn beste verdedigers op geheel dezelfde gronden verdedigd wordt als eens door B r a h m a en Zarathustra, Pythagoras en Socrates, Ovidius en Seneca, Plutarchus en Porphyrius. Uit een zedelijk oogpunt schrijft ook Graaf Leo T o 1 s t o ï het Vegetariaat voor: een man toch van zeldzame veelzijdigheid, een groot bevattings- en scheppingsvermogen, dichter en wijsgeer, staatkundige en sociaal hervormer terzelfder tijd, misschien de radikaalste denker der 19de eeuw, dien sommigen tegenwoordig als een halfwijze bespotten en uitlachen, anderen als een nieuwen Messias vereeren, maar dien latere geslachten, welke zijne persoonlijkheid uit het oog verloren hebben, met niet minder bewondering zullen herdenken dan wij nu Zarathustra en Pythagor a s. j Den zelfden oorsprong van gedachten vinden wij, evenals bij alle godsdienst-stichters, ook bij dezen prediker.|Tireen weinig bekend boekje, in het Duitsch vertaald onder den titel „Uie erste btute , 'zH'Tolstoï zijne meening over dit onderwerp als volgt uiteen: l „Ik wil maar zeggen, dat voor een goed leven een bepaalde opeenvolging Van goede daden noodig is ; dat, wanneer een inensch er ernstig naar streeft, goed te leven, hij zich onvermijdelijk aan een bepaalde orde moet houden, en dat daarbij de eerste deugd, waar hij naar streven moet, de onthouding, de zelfbeheersching is. De mensch die naar onthouding streeft moet zich dus eveneens aan een bepaalde orde houden, en de eerste stap daartoe is: onthouding van eten, vasten. Hij die vast en er ernstig naar streeft een goed leven te leiden, 2 moet zich al het dierlijk voedsel ontzeggen, want afgezien van de prikkeling der hartstochten, die door dit voedsel opgewekt wordt, is het genieten er van ook beslist onzedelijk, omdat er een handeling — het dooden - aan vooraf moet gaan, die strijdt met ons gevoel van zedelijkheid, en het verlangen daarnaar slechts ontstaat uit begeerte en zinnenstreeling. Waarom de onthouding van vleeschspijzen als de eerste daad van vasten en van een zedelijk leven beschouwd moet worden, is niet door één mensch, maar door de beste vertegenwoordigers van het geheele menschdom, zoolang er een denkend menschengeslacht bestaat, voortreffelijk verklaard. Waarom hebben dan de menschen tot nu toe die wet nog altijd niet erkend, als zij hun reeds zoo lang bekend is? zullen diegenen vragen, die niét gewoon zijn hun eigen verstand te raadplegen, maar zich naar de algemeene meening te richten. Het antwoord op deze vraag luidt, dat de geheele zedelijke beweging der menschheid, die het grondbeginsel is van eiken vooruitgang, onafgebroken langzaam zijn gang gaat, dat echter het tecken van eene werkelijke, niet slechts toevallige beweging, hare continuïteit en aanhoudende versnelling is. De vegetarische beweging is een onafgebrokene. Men vindt de uitdrukking daarvan bij alle schrijvers, die over dit onderwerp geschreven hebben, en ook in het leven zelf, dat o nbewust hoe langer hoe meer van vleesch-eten tot plantaardige voeding overgaat, en bewust in de krachtig op den voorgrond tredende beweging der vegetariërs, die zich steeds meer uitbreidt. Sedert 10 jaar rukt deze beweging in steeds sneller tempo vooruit, elk jaar verschijnen er meer boeken en tijdschriften, die dit onderwerp behandelen, men ontmoet steeds meer menschen die geen vleesch meer eten, en in hét buitenland, vooral in Duitschland, Engeland en Amerika neemt het aantal vegetarische hotels en restaurants jaarlijks toe. Deze beweging moet vooral door diegenen met vreugde begroet worden, die naar de vervulling van het rijk Gods op aarde streven, niet omdat het Vegetariaat een gewichtige stap in die richting is (alle wezenlijke stappen zijn gewichtig en niet gewichtig) maar omdat uit deze beweging blijkt, dat het streven naar zedelijke vervolmaking haar ernstig is en oprecht, want zij heeft de haar passende, volstrekt noodzakelijke orde aangenomen, die met de eerste schrede begint." Terwijl in het voorgaande een poging is gedaan, de geschiedkundige ontwikkeling van het Vegetariaat van een het geheel overziend standpunt voor te stellen en te verklaren, blijft ons nog de afzonderlijke behandeling van de geschiedenis van het Vegetariaat in den nieuweren tijd over, waar het, voor onze beschouwing tenminste, schijnbaar een veel grooter aanzien en uitgebreidheid verkregen heeft dan in de oudheid. Den indruk, dat wij heden ten dage met eene afzonderlijke leer te doen hebben, zullen we wel daaraan te danken hebben, dat deze leer tegenwoordig, door middel van een geheel andere propaganda, overeenkomend met de moderne geestelijke richting, verspreid wordt, zoodat in dezen tijd van boekdrukken en uitgeven zelfs de ongerijmdste ideeën wijd en zijd kunnen doordringen. Als men de eeuw van het Vegetariaat uit den nieuweren tijd overziet, dan vinden wij zelfs tot op onze dagen hier en daar nog godsdienstige motieven ter staving dezer leer; men heeft zelfs weer geprobeerd bij bepaalde kerkelijke plechtigheden deze wijze van voeding aan te nemen. Maar als werkelijke drijfveer moet men in den nieuweren tijd toch ia de eerste plaats letten op de philosophische ethiek. De openlijke voorstanders van deze ethiek zijn doorgaans mannen, die aparte meeningen hebben, op sociaal en zedelijk gebied, óf omdat zij van de natuur een denkvermogen en gemoedsgesteldheid mee gekregen hebben, die van de groote menigte afwijken, óf omdat ze, geschokt door de stormen van een veelbewogen leven, lijden aan „Weltschmerz", en onverbeterlijke pessimisten geworden zijn, die overal moeten muggenziften en verbeteren. Zulke mannen, die meer in hunne eigen gedachtenwereld dan in de werkelijkheid leven, telt de geschiedenis' van het Vegetariaat van den nieuweren tijd bij tientallen. Het zijn menschen van even zonderlinge natuur als D i o g e n e s, dikwijls geestelijk hoog begaafd, maar met een eenzijdige ontwikkeling van hun gedachtengang, excentrieke, ongebreidelde naturen, die al wat gewoon is verachten, en steeds neiging hebben tot buitensporigheden, en die in het volle besef van hunne eigene genialiteit, gemakkelijk te hoog vliegen, en in den overstroomende jacht van hunne gedachten op geestelijke zijwegen geraken. Zulke naturen zijn dikwijls juist de voorvechters voor de leer van het Vegetariaat geweest.] Daaronder moeten we in de eerste plaats twee mannen rangschikken, die de vegetariërs steeds met trots tot de bloem van hunne aanvoerders rekenen, en dat te meer omdat zij de tegenwoordige periode van het Vegetariaat ingeleid hebben: Lord Byron (1788 — 1824) en zijn dichterlijken vriend Shelley (1792 - 1822). Het is overbodig, nog een woord te zeggen over de geestelijke beteekenis van den jongen Lord, die, toen hij nauwelijks dertig jaar was, over de geheele beschaafde wereld den roem van zijn dichters-genie deed weerklinken, den meest uitverkoorne, dien het in dit opzicht in de 19de eeuw zoo rijk gezegende Albion heeft voortgebracht. Maar is Byron niet bij uitstek de dichter der „Weltschmerz", der wereldverachting, de tolk van teleurgestelde hoop en razende vertwijfeling? Geven zijne wonderschoone verzen niet een maar al te juist beeld van zijn eigen twijfelzieke natuur ? Nooit is deze man, die zijn leven lang met zich zelf gevochten heeft over de bevrijding van zijn ziel, en die zijne bewonderaars een blik heeft doen slaan in zijn innerlijken tweestrijd, dien hij zoo goed heeft weten weer te geven, tot klaarheid gekomen over de beschouwing van het leven. En Shelley! Zijne kennis en ontwikkeling, zijn warm gevoel en de adel van zijn taal, zijn hartstochtelijk gevoel, zijn zin voor recht, zijn geestdrift voor het goede en edele, al deze deugden worden overschaduwd door zijn onzeker, twijfelziek karakter, de verwardheid zijner gedachten, zijne troostelooze beschouwing van wereld en menschen. Het is geen wonder, dat het onversaagde toetreden van deze beide dichtervrienden het Vegetariaat vele aanhangers bezorgde. De geestdrift van een dichter is altijd aanstekelijk. Het schijnt echter, of de bodem er toen al voor was voorbereid, en daardoor zich bijzonder vruchtbaar toonde. In het begin van de nieuwe eeuw (1801) werd te Londen de eerste Vegetariër s b o n d opgericht, weldra gevolgd door dergelijke bonden in de groote steden van Engeland, als Manchester en Dublin; Engeland is bij uitstek het land van het Vegetariaat gebleven — eene natuurlijke reactie tegen de overschat- t i n g van de waarde eener v 1 e e s c h voeding, die nergens zoo groot geweest is, als juist bij het Britsche volk. Het is een menschelijke eigenschap, van het eene uiterste in het andere te vervallen, of kwaad met erger te willen verdrijven. Even eenzijdig als de biefstukvereering in Engeland bloeide, waar de vleeschpotten veel meer thuis hoorden dan in Egypte, was ook de sterke reactie, die men daartegen door het Vegetariaat in het leven wilde roepen. Het is opmerkenswaardig, dat het Vegetariaat in den nieuweren tijd vooral bij de Germaansche volksstammen terrein gewonnen heeft. De stamverwante bewoners van Noord-Amerika volgden de Britten terstond, terwijl de beweging in de Romaansche landen tot nu toe zoo goed als niet verbreid is. ïn ae Vereenigae Staten van Noord-Amerika is het voorbeeld van Benjamin Franklin, den grooten staatsman en geleerde, de stoot geweest voor de vegetarische beweging aan gene zijde van den Oceaan. De pionier van het vegetariaat in Amerika was echter Sylvester Graham, (1794—1851), oorspronkelijk leeraar en prediker, later de leider van het Pennsylvanische matigheidsgenootschap, een man die zijn geheele leven zwak en ziekelijk was, en die, zooals uit zijn ontwikkelingsgang volgt, uit ethische redenen Vegetariër geworden was. Van de zedelijke en geestelijke hoogte, waarop Graham stond, beschouwde hij de vegetarische leefwijze als een voorschrift der hygiëne en der zedelijke reinheid van den mensch. Nadat hij reeds jaren lang zijne meeningen uiteengezet had in voordrachten, die in de verschillende steden van Noord-Amerika met bijval werden begroet, verscheen er in 1839 een boek van zijn hand: „Lectures of the science of human life"*), dat talrijke drukken en vertalingen in het Engelsch en Duitsch beleefd heeft. De ascetische ethiek zijner grondbegrippen, die door het heele werk heen loopt, komt nog meer aan het licht in andere boeken van Graham, bijv. in zijn werk over de matigheids-orden. *) Voordrachten over de kennis des menschelijken levens. In zijne voorstelling sluit de ethische zijde zeer eigenaardig en behendig aan bij zijne kennis der natuurwetenschappen, die bij Graham zeer ontwikkeld was. Toch hebben zijn anatomische en physiologische studies op eigen hand hem vaak tot misverstanden en verkeerde eindresultaten gebracht, zooals leeken met een onvoldoende voorbereiding dit zoo moeielijk kunnen vermijden. Ofschoon zijne meeningen en resultaten de kritiek der wetenschap niet kunnen doorstaan, zullen we toch zijn naam met dankbaarheid herdenken, als van den uitvinder van het Graham brood, dat een kostbare vermeerdering van het menschelijke voedsel geworden is. In Frankrijk beproefde ongeveer terzelfder tijd J e a n Anton G 1 e ï z è s (1773-1843) het zaad van het Vegetariaat uit te strooien; maar het heeft geen kiem gezet. On n'est jamais trahis que par les siens. *) Dit spreekwoord van zijne landslieden heeft zich aan G 1 e ï z è s zelf bewaarheid. Het is bijna ironie van het noodlot, dat hij gedurende zijn leven, en ook later nog, alleen in Duitschland gehoor gekregen heeft; ook tegenwoordig nog wordt hij hier als een der stamvaders van de leer vereerd. G 1 e ï z è s was een stoïcijn en asceet van 't ergste soort, die het dieren dooden voor het zwaarste vergrijp tegen de grondbeginselen van het christendom hield. Hij had een afkeer van de wereld; en kon het maar niet zetten, dat zijne tijdgenooten hem niet voor den grootsten hervormer van zijnen tijd hielden. In 1840 verscheen zijn beroemd werk „Thalysia" of „La nouvelle existence", onder het liefelijke motto van Ovidius: „Sunt herbae dulces."**) Over de beteekenis van dit werk zal ik later nog spreken, hier wil ik over G 1 e ï z è s zelf nog de kenschetsende mededeeling doen, dat hij ook hield van een goed glas wijn, — wat we meer bij vegetarische propagandisten vinden. Hij behoorde blijkbaar tot die menschen, die water voorschrijven en wijn drinken! Ook een tweede poging, om belangstelling voor het Vegetariaat in Frankrijk op te wekken, mislukte; zij werd beproefd door •) Een profeet is niet geëerd in zijn eigen land. ••) Zachtheid is het kenmerk der planten. Miss Ki ngsf ord, die in 1880 een wetenschappelijke grondvesting van het Vegetariaat als haar dissertatie voor de medische faculteit te Parijs verdedigde. In Duitschland kreeg de idee van het Vegetariaat pas aanhang in de tweede helft der negentiende eeuw. Op eenige voorvechters, b.v. den revolutionair uit Baden, Gustavv. Struve, verder W. Zirnmermann, Gustav en Emil Weilsh a ü s e r, werd niet veel acht geslagen. r^nteressanter is de persoonlijkheid van Professor F r i e d r i c h Da um er (1810-1875), eene persoonlijkheid die voor haar neiging tot het Vegetariaat even karakteristiek is, als die van B y r o n en S h e 11 e y, met welke hij naar den geest veel overeenkomst had; ook een hoogbegaafde, maar zeer excentrieke natuur, die door zwakte van karakter gedurende het geheele leven tusschen de uiterste tegenstellingen in denken en willen heen en weer geslingerd is, die als jongeling van vroomheid overging tot S c h i 11 i n g ' s natuurphilosophie, en als volwassene van een der heftigste vijanden van het Christendom een der vurigste strijders voor het orthodoxe Catholicisme werd. Als een produkt van dit bizarre philosophische op- en neergaan brachten zijne hersenen ook een heftige Philippica tegen het vleescheten voort; hij probeerde de schadelijkheid van een „cadaver"-diëet duidelijk aan te toonen, aan het voorbeeld van zijn beroemden, om niet te zeggen beruchten, volgeling, den bekenden vondeling en bedrieger, C a s p a r H a u s e r, die van zijn prille jeugd af gewend aan water en brood degenereerde toen hij vleesch te eten kreeg. Deze geschiedenis is even romantisch en even onwaar als die van Caspar Hauser zelf. Maar zij laat zien, hoeveel waarde men moet hechten aan de argumenten, die de Vegetariërs dikwijls ernstig te berde brengen. ; Met meer gevolg werkte Theodor Hahn, een leek, die zich als arts voordeed, en die een vegetarisch gezondheidsoord bouwde op een weide bij St.-Gallen. Maar de eigenlijke voorman van het Vegetariaat in Duitschland is Eduard Baltzer (1814-1887) geworden. Hij stichtte in zijn geboorteplaats Nordhausen in 1868, de eerste Duitsche Vegetariërsbon d, onder den naam „Vereeniging van vrienden van de natuurlijke leefwijze." Het is van zeer groote beteekenis voor de geschiedenis en de ontwikkeling van het Vegetariaat, dat ook deze nieuwe periode van de leer weer werd ingeleid door een man, die zijne tijdgenooten voor ziek naar lichaam en geest hield, en die zich ernstig gedrongen voelde hun den weg tot heil van lichaam en geest te wijzen. B a 11 z e r was een man met een uitstekend verstand, hoog intellect van uitgebreide, veelzijdige kennis en edele neigingen. Vóór alles moet ook de tegenstander de wijze van mededeelen zijner denkbeelden, de zelfstandigheid van zijn denken, en zijn logische, juiste gevolgtrekkingen bewonderen, die een niet alledaagsch verstand verraden Baltzer had ook den moed, een afwijkende meening openbaarheid te geven, zonder zich om de gevolgen te bekommeren. Hij toch, een critisch theoloog, bezield door den strijdlustigen geest van David Friedrich Strauss, heeft zijn beroep ten offer moeten brengen aan zijne godsdienstigwijsgeerige ideëen. Baltzer was hulpprediker te Delitzsch, en werd, eerst te Halle, later te Nordhausen tot predikant gekozen, beide keeren niet benoemd, om zijn nieuwe uitleggingen van de leer, die niet pasten in het oude schema van het christelijke dogma. Aldus vogelvrij geworden, stichtte Baltzer in 1877 in Nordhausen een vrije gemeente waar hij prediker werd en bleef tot het eind zijner dagen. In dezen man vond het Vegetariaat zijn waardigsten en invloedrijksten vertegenwoordiger, die de kunst verstaan heeft te maken dat de zaak, die hij verdedigde, voortaan ernstig beoordeeld werd. Hij beschouwde het Vegetariaat als den weg tot gezondheid en tot algemeene welvaart. Hij zag in betere verzorging van het lichaam en in de veranderde voedingswijze, de voorboden van het zieleheil der menschheid, dat het evangelie belooft. Bij het lezen zijner geschriften is dikwijls de gedachte bij me opgekomen, dat deze vrijdenker zijn geestelijke wapenen met meer gevolg voor een ander en beter doel had kunnen gebruiken, dan voor den vruchteloozen strijd ten bate van het Vegetariaat; maar hoe het ook zij, hem komt de eer toe, deze leer eenige tientallen jaren haar doel en richting te hebben gewezen, en haar op de geestelijke hoogte gehouden te hebben, die alleen een opvatting uit zedelijk oogpunt in staat is haar te verschaffen, j Sedert dien tijd heeft zich de vegetarische beweging slechts langzaam, tusschenbeide zelfs erg traag, niet in eens door, maar met kortere en langere tusschenpoozen, in Duitschland en in de andere Duitsch-sprekende landen uitgebreid, waar zij echter alleen in Oostenrijk, en hier en daar in Zwitserland wat terrein veroverd heeft. Het voorbeeld van B a 11 z e r volgend, hebben zich later ook in meerdere andere groote steden van Duitschland vegetariërsbonden gevormd, die meestal verborgen voor de groote menigte ageeren. Uit een onlangs verschenen statistisch overzicht (Vegetarische Warte 1901, No. 19) neem ik de volgende merkwaardige feiten over, die helder aantoonen, hoe weinig uitgebreidheid de geheele beweging heeft, zoodat men er zich eigenlijk niet genoeg over verwonderen kan, hoe dit minieme hoopje nog zooveel van zich en zijn dorre theorie laat hooren. De Duitsche Vegetariërsbond telt op 't oogenblik 1011 leden, op 363 plaatsen. Op een millioen menschen vindt men dus door elkaar in Duitschland 22 vegetariërs! In 247 plaatsen heeft de bond slechts één lid, in Erfurt 10, Bremen 12, Halle 20, Dresden 26, München 34, Hamburg 51, Leipzig 59, Berlijn 151. Zelfs in de beide laatstgenoemde plaatsen, die de hoofdzetels zijn van het moderne Vegetariaat, vind inen dus slechts een zoo klein aantal bij elkaar, dat bovendien bestaat uit zoowel geestelijk als maatschappelijk zeer verschillende elementen. Slechts een deel zijn met hart en ziel Vegetariër. Al wordt er van tijd tot wat meer propaganda gemaakt, wil in de geheele beweging toch geen voortgang komen, wat voornamelijk wel hierin zijn oorzaak heeft, dat te uiteenloopende naturen en motieven zich ontmoeten. Bovendien zijn splitsingen en oneenigheden in de kringen en vereenigingen der Vegetariërs aan de orde van den dag, wat de vreedzame ontwikkeling ook zeer bemoeielijkt. De uiterlijk te zamen behoorenden hebben niet een gezamenlijk belang, hun ontbreekt de grondslag van gemeenschappel ij ke wereldbeschouwing! Sedert Baltzer's dood hebben de Duitschers ook geen leider meer gehad, die hem evenaardde in kennis, intelligentie en philosophische ontwikkelingen die genoeg aanzien had kunnen verwerven, om hen bijeen te houden, en den bond en zijn doel een zeker prestige tegenover de buitenwereld te verleenen. Sedert dien hebben de leiders meestal slechts plaatselijk iets beteekend, en is ook daar snel de een op den ander gevolgd. Moe van den strijd en het gekibbel met hun eigene geestverwanten, hebben zij zich meestal vrij spoedig teruggetrokken, en zijn voor een deel later zelfs de geheele beweging ontrouw geworden. Van het groote aantal rondtrekkende redenaars, die de Vegetariërs vele jaren door Duitschland uitgezonden hebben, om voor hun zaak propaganda te maken, is er tegenwoordig nauwelijks één meer over; daarom loont het de moeite niet hunne namen op te sommen. De tegenwoordige ontwikke 1 i ngsphase van het Vegetariaat in D u i t s c h 1 a n d, levert dus geen erg vroolijk beeld op. In de nieuwste geschiedenis van het Vegetariaat vindt men echter een richting, die in grondbeginsel wel is waar niet nieuw is, maar toch nog nooit zoo op den voorgrond is getreden: het is de verdediging van het belang des Vegetariaats op s t a a t h u i s h o u d k u n d i ge gron d e n. De vegetarische oeconomen van den laatsten tijd, bouwen hunne leer niet, als eens Baltzer en vele zijner volgelingen, op zuiver theoretische gronden, maar zij voeren hunne practische plannen en ondernemingen volgens een vast grond-beginsel van de modernste staathuishoudkunde, dat onder den naam „Bodenreform *) een algemeene bekendheid verkregen heeft. De oorspronkelijke schepper, Henry George in Noord-Amerika, heeft in Duitschland reeds *) Een stelsel van verbeterde en meer .intensieve" cultuur. een klein aantal ijverige en bekwame volgelingen gevonden, als Theodor Herzka, den schepper van het phantastische „Vrijland", Franz Oppenhei m, Damaschkee. a. Onder den invloed van deze nieuwe leer hebben zich reeds hier en daar vegetarische kolonies gevestigd, wier doel het is gemeenschappelijk land voor gemeenschappelijk nut te bebouwen. *) Over de beteekenis van deze interessante pogingen om kolonies te vormen, zal ik later mijn oordeel zeggen. Hier is het alleen noodig er op te wijzen, dat deze nieuwste richting van het Vegetariaat een gevaarlijke steen is op haar pad, die, als zij algemeen werd doorgevoerd, de historische ontwikkeling wel eens tot een onverwacht einde zou kunnen brengen. Als men nauwkeuriger toeziet, staat de tendenz van deze nieuwe richting slechts in zeer los verband met het Vegetariaat zelf. In hoofdzaak is het slechts een bijzondere vorm van de sociaalpolitieke hervormingen, die voor den inwendigen strijd van onzen tijd zoo karakteristiek zijn. Hoe in vroeger tijd het streven der Vegetariërs door het publiek werd opgenomen, daarvan weten weinig. Levendigen tegenstand heeft pas de vegetarische beweging van den nieuweren tijd in het leven geroepen : en in Duitschland heeft vooral Baltzer de wetenschappelijke kringen uit hunne onverschilligheid voor de door hem verdedigde leer opgewekt. Virchow (1868) trad het eerst tegen hem in het strijdperk; hij had, zooals bij alle vraagstukken der wetenschap en van het openbare leven, die binnen den ruimen kring van zijne belangstelling lagen, terstond de beteekenis der beweging begrepen, en hij had haar met zijn altijd zakelijke, maar snijdende critiek onpartijdig pogen te beoordeelen — in lijnrechte tegenstelling met het oppervlakkig oordeelen van vele zijne navolgers in later tijd. De critiek van Virchow over het Vegetariaat kan ook tegenwoordig, na ruim dertig jaar, nog als voorbeeld dienen, als *) ln Nederland o.a. te Laren en Blaricum. (Vert.) een reeks van de gewichtigste argumenten, die men tegen deze leer kan aanvoeren, uiterst beknopt, maar daarom niet minder treffend. B a 11 z e r achtte dan ook, kort na het verschijnen, een verweer-schrift noodzakelijk, dat hij op zijn beurt — we moeten het erkennen — er gedeeltelijk heel goed afgebracht heeft. Later volgden de physiologen Justus v. Liebig, Karl v. Voit, Karl Ludwig, J a k o b M o 1 e s c h o 11, en anderen, die met meer of minder ijver en bekwaamheid, het Vegetariaat het recht van bestaan bestreden. Onder zijne verdedigers moeten we nog noemen de Leipzigsche professoren Bock en Reklam en de bekende populair-medische schrijver K 1 e n k e. Op het publiek, voornamelijk op het beschaafde gedeelte, heeft de toetreding van den bekenden piiiiosoof E d u a r d v. Hartmann meer indruk gemaakt dan de betoogen der medici; hij heeft in zijne .Moderne Problemen", dit vraagstuk in't bijzonder besproken. In den jongsten tijd zijn nog twee geleerden van naam: de physioloog G. v. Bunge te Bazel, en de hygiënist F. H u e p p e te Praag, mede ter kampplaats verschenen. HOOFDSTUK II. De vegetarische litteratuur. De vegetarische litteratuur hangt voor een groot deel nauw te zamen met de hierboven geschetste geschiedkundige ontwikkeling van het Vegetariaat. Als we de mededeelingen in de geschriften der leerlingen van Pythagoras over diens leefwijze niet meetellen, dan vinden we voor het eerst in de litteratuur melding gemaakt van het Vegetariaat, in de werken van den reeds even genoemden nieuw-platonischen, Latijnschen philosoof P o r p h y r i u s (223—304 n. Chr.), in zijn geschrift „De abstitinentia ab esu animalium" *); uit de ascetische ethiek van dit *) Over de onthouding van dierlijk voedsel. boek blijkt reeds genoeg, dat de uitsluitend plantaardige voeding bij dezen schrijver niets anders is geweest, dan het uitvloeisel van godsdienstige zelfverloochening. Na dezen tijd vindt men bijna 1500 jaar niets meer van eene speciaal vegetarische litteratuur. De nu en dan in het laatste gedeelte der middeleeuwen opduikende gevoelsuitstortingen van eenige theologische en philosophische schrijvers, wier namen reeds in het vorige hoofdstuk vermeld zijn, kunnen evenmin voor een eigenlijke verdediging van het Vegetariaat doorgaan, als de brieven van goedkeuring en poëtische ontboezemingen van Rousseau (in zijn „Emile"), van B y r o n, en van S h e 11 y (in zijn beroemd gedicht „Queen Mab"). Pas in de tegenwoordige periode van het Vegetariaat, die met het begin der 19de eeuw aanvangt, is er een zelfstandige'litteratuur ontstaan. Het van Engeland uitgaande streven naar vereenvoudiging der leef- en voedingswijze, is voor 't eerst levendig weergegeven in het werk van J. Newton (1811): „Retourn to nature or defence of vegetable regime"*); in de volgende jaren verschenen eenige dergelijke werken van Alcott, Ch. Lane, Laroy Sunderland, A. Nicolsen, B. Lundahl, Lees e.a. Engeland is sedert dien altijd het land gebleven, waar de vegetarische litteratuur het meest verbreid is. Er bestaat daar toch bijna een dozijn vegetarische periodieken, die haast alle, althans tijdelijk, hun lezers gevonden hebben: The Vegetarien, The vegetarien Messenger, The vegetarien Advocate, The Healthian, The new Age, The diatetic Reformer. Journal of Health, The Herald of Health, The Herald of golden Age, e.a. Ook in Amerika vindt men in den laatsten tijd vele vegetarische tijdschriften, die meest alle even voortreffelijk geredigeerd worden als de Engelsche. Grootendeels zijn 't organen van vegetarische vereenigingen en bonden. Uit Amerika kwam in 1 839 het standaardwerk van de vegetarische litteratuur: de reeds boven genoemde Lectures of the Science *) Terugkeer tot de natuur of de verdediging van een plantaardige voedingswijze. of human Life, van Sylv ester Graliam, die in Amerika den stoot aan het Vegetariaat gegeven heeft en ook in de andere cultuurlanden van Europa veel invloed op de beweging uitgeoefend heeft. Het werk is veel gelezen en overgeschreven, dikwijls echter erg slecht. Bijna alles wat de nieuwere en de nieuwste vegetarische litteratuur voor bewijzen voor het vegetariaat pleegt bijeen te brengen, vindt men reeds bij Graham, meestal duidelijk en zoo wetenschappelijk mogelijk uiteengezet. Zeer onvoordeelig steekt daarbij het werk af van Gleïzès (1842) die het gemis aan natuurwetenschappelijke medische kennis, waardoor Graham uitblonk, door geestige theoretische afleidingen tracht te vergoeden. De oppervlakkigheid van zijn oordeel wordt dikwijls onder een levendige phantasie verborgen, die in sierlijke phrases wordt uitgedrukt. Gleïzès, die veelbelezen was, vlocht in zijn werk zijn geschiedkundige en wijsgeerige bespiegelingen in, zoodat het lezen van zijn vloeiend geschreven werk bepaald een genot is. De hoofdkern van zijne uiterst zwakke redeneering ligt in het eerste gedeelte van zijn boek, waarin hij tracht aan te toonen, dat de mensch geen roofdier is, en dat het dierendooden de voornaamste oorzaak is van zijn lichamelijk en geestelijk lijden, en van zijne vergankelijkheid op aarde! Men moet erkennen dat een hoog zedelijk gevoel de drijfveer zijner ideëen is, en dat hij, vervuld van de ideaalste menschenliefde, slechts streeft naar de vervolmaking der menschheid. Hij bedient zich dikwijls van een schoone taal, die wel den weg vindt tot het hart, maar niet tot het verstand van een kritisch lezer. De geschriften van Theodor Hahn, een leek die zich voor arts uitgaf, een buitengewoon strijdlustig man, met scherpe tong, hebben in Duitschland het eerst hun invloed doen gelden op het groote publiek. Zijne energieke verdediging van het Vegetariaat is verdeeld over een geheele reeks van geschriften. Van de voornaamste zullen hier de titels genoemd worden: 1. De natuurlijke voeding, de voeding der toekomst (Köthen). 2. Practische handleiding voor de natuurlijke geneeskunst (Berlijn 1870). 3. Het Vegetariaat, zijne wetenschappelijke grondvesting, en zijne beteekenis voor het lichamelijk, geestelijk en zedelijk heil zoowel van den en- keling als van de geheele menschheid. Een bijdrage tot de oplossing van het sociale vraagstuk (Berlijn 1869). 4. De vleeschridders (Berlijn 1839). Dit laatste zeer strijdlustige geschrift is een antwoord op een reeks van aanvallen op „de ridders van den maag" die toen, onder den invloed van H a h n's werken, in Duitschland de algemeene opmerkzaamheid begonnen te trekken. H a h n trekt in deze brochure heftig te velde tegen de wetenschap en hare vertegenwoordigers, en hij schaamt zich niet ze persoonlijk te beleedigen. Hij verbond zijn toetreden tot het Vegetariaat met zich den openlijken vijand te verklaren van de medische wetenschap, en hij zag slechts heil in de door hem verdedigde natuurgeneeskunde. Zijne medische kennis staat niet boven het gewone peil van die van andere leeken, en zijne grondvesting van het Vegetariaat mist totaal elk dieper inzicht in biologische vraagstukken. H a h n's brochures zijn de eerste voorbeelden geweest van de latere vegetarische litteratuur, meest door leeken geschreven, die zich in plaats van een zakelijke uiteenzetting, gewoonlijk slechts van holle phrasen en van schimpwoorden over de medici en de wetenschap bedienen. H a h n's propaganda was er weinig toe geschikt, de vegetarische beweging in Duitschland den stoot te geven, maar de kort daarna verschijnende werken van Eduard Baltzer waren des te meer in staat de geheele beweging op een hooger niveau te brengen. Zijne rustige, voorname manier van schrijven steekt al dadelijk gunstig af bij die van H a h n. Zijne beschrijving is overal eenvoudig, zakelijk en kritisch, ofschoon hier en daar zijn kennis en zijn oordeel wat oppervlakkig blijken te zijn. Zijne voornaamste werken over het Vegetariaat zijn de volgende: 1. De natuurlijke leefwijze, de weg tot gezondheid en socialen welstand, 4 deelen, 1867-72. 2. Porphyrius, 4 boeken over de onthouding. Een beschrijving der zeden uit den Romeinschen keizertijd, uit het Qrieksch vertaald met een inleiding en opmerkingen. 3. P y t h a g o r a s, de wijsgeer van Samos, 1868. 4. Tijdschrift voor de vrienden der natuurlijke leefwijze, 1868. 5. Vegetarisch kookboek, 1870. De steunpilaar van de vegetarische litteratuur is het eerstgenoemde werk van Baltzer geweest en altijd gebleven; het tweede deel ervan, verschenen onder den titel „De hervorming der staathuishoudkunde van uit het oogpunt der natuurlijke leefwijze", is beter doordacht dan het eerste deel, dat in den vorm van een verhaal geschreven is. Het derde deel van het werk bestaat uit een deels zeer slagvaardige en handige, beantwoording van V i r c h o w's werk over „voedings- en genotsmiddelen". Eindelijk is het vierde deel „Het Vegetariaat in den Bijbel" een strijdschrift tegen B a 11 z e r's geestelijke broeders, die de verdediging van het Vegetariaat door den vrijdenker als een uitvloeisel van zijn heidensche philosophie beschouwden. Wat er na G r a h a m en B a 11 z e r nog in de vegetarische litteratuur is verschenen, heeft in 't algemeen weinig nieuwe gezichtspunten geopend. Latere schrijvers hebben zich steeds moeite gegeven de leer vaster te grondvesten, vooral met behulp van het geheele wetenschappelijk materiaal, dat hun de gemakkelijk te begrijpen vaklitteratuur van den nieuweren tijd verschafte. We moeten de belezenheid van deze leeken-schrijvers en hun streven om een wetenschappelijke basis aan hunne leer te geven, erkennen. Daardoor krijgt een deel van deze litteratuur het voorkomen van ernstigen arbeid, die echter haar waarde weer verliest, doordat de schrijvers met een vooropgestelde meening kennis genomen hebben van het wetenschappelijk materiaal. Daardoor komen ze dikwijls tot scheeve voorstellingen en valsche gevolgtrekkingen, die het lezen voor een vakman, zooal niet geheel ongenietbaar, toch weinig aanlokkelijk maakt. Het beste van alle boeken van dit soort, blijft toch altijd dat van Dr. P. Andries: „Het Vegetariaat en de tegenwerpingen der tegenstanders", hoewel ook hij niet weinig met de hier boven afgekeurde fouten behept is. Zijn schrijven getuigt van veel almeene ontwikkeling, van een logisch denkvermogen, en consequente gevolgtrekkingen, tenminste in den lijn van zijn eigene ideeën. Maar hij is droog theoretisch en werkt zich door zijne vooringenomenheid hoe langer hoe dieper in zijn dwalingen in. Waar hij zijn eigen wetenschappelijke theorieën opbouwt, verkoopt hij, evenals dilettanten in de medicijnen, den grootsten onzin. Als voorbeeld diene slechts de volgende ongehoorde bewering : „Elke oudere man, die in zijn leven veel vleesch gegeten heeft, zonder zwaren physischen arbeid te verrichten, heeft zonder meer een nierziekte." In „Fruit en Brood", een ander zeer veel gelezen boek, d;it als een parel van de vegetarische litteratuur beschouwd wordt, is het met dergelijke verzinsels nog veel erger gesteld. Het is een wetenschappelijke gezondheidsleer der menschheid door Gustav Schlickeysen. Die man, van beroep photograaf, voelde zich in staat en geroepen, de wetenschap, die gedurende 2000 jaren op den dwaalweg was, in nieuwe banen te leiden, en schiep zich een nieuwe wetenschap, die niet op onderzoek, maar op gevoel berustte! Wat hij van de wetenschap denkt, heeft hij in 't schoone epigram uitgedrukt: „De schoonste eigenschap die de wetenschap zich verwerven kan zal toch altijd blijven: zich zelf overbodig te maken." De wetenschap der diaetetiek der menschen, die deze mijnheer Schlickeysen zelf ontdekt heeft, berust dan ook slechts, op wat zijn instinct hem zegt. Ter beoordeeling van de waarde van zulk maakwerk, laat ik hier eenige proeven, van wat zijn instinct hem zoo al zeide, volgen: „Wanneer er sprake is van de beteekenis der „spankracht" bij een voedingsmiddel, moet men daaronder niet de voedingswaarde verstaan, niet de opname van het een of andere m a t e r i ë e I e bestanddeel, maar veeleer het overdragen van een fluïdum, dat met de eigene levens- en spankracht verwant is en haar ten goede komt. Men heeft ten onrechte de organische levenskracht voor het vraagteeken der physiologie gehouden, en de physiologen en chemici van de oude school, die weldra zal uitsterven, gelooven ten onrechte dat ze een verhooging der levenskracht kunnen tot stand brengen door toevoeging van albuminaten. Het omgekeerde toch is waar. De albuminaten hebben veel meer een verhoogde uitgave van spankracht noodig voor hunne oplossing en vertering. We weten tegenwoordig met groote zekerheid, vooral op grond van practische proeven, dat de organische levensvatbaarheid van den mensch, verhoogd wordt door het genot van frissche lucht, frisch water en versche vruchten, en dat deze drie levens-middelen, door verwarming of een andere behandeling, die de natuurlijke spankracht opheft, in het gunstigste geval in gewone voedingsmiddelen veranderen. De physiologie was tot nu toe niet in staat dit onderscheid te maken ; zij heeft zich daarentegen uitsluitend beziggehouden met de werkelijke, of ingebeelde samenstelling der voedingsmiddelen, en heeft het hierin tot een waarlijk belachelijke volmaaktheid gebracht, daar zij alle bestanddeelen, die nooding zijn, of 3 heeten te zijn, voor den bouw der organen, tot op vijf decimalen nauwkeurig berekend heeft." Hierop bouwt dan Schlickeysen zijn eerste physiologische grondbeginsel : „Het voedsel der menschheid, de vrucht, werkt zoowel door haar voedingswaarde als door haar verfrisschende werking, door eiwitprodukten en hunne spankracht, door zuren en oliën, door water en ballast, door hare physiologische reinheid, door haar natuurlijke schoonheid en haar macht om te verlichten." Honderd tegen een dat een medicus, die een dergelijke wirwar van gedachten voor de zijne uitgaf, door zijne collega's voor gek verklaard zou worden. Mijnheer Schlickeysen verwacht echter met ernst behandeld te worden, en zijne geestverwanten hebben dit dan ook gedaan. Hij heeft zich niet de minste moeite gegeven om het eenige idee, dat in zijn grondbeginsel gelegen is, te bewijzen : dat er in de frissche plantaardige voedingsmiddelen een zekere spankracht is, die bij opname in het lichaam dit ten goede komt. Hij heeft het er bij gelaten een phantastisch, onzinnig idee, het uitspinsel van zijne eigen hersenen, uit te spreken en te laten drukken. Daarbij verwaarloost hij de feiten, die duizend maal door de wetenschap zijn vastgesteld, met waarlijk bewonderenswaardige brutaliteit! Er behoort een niet geringe mate van zelfoverschatting toe, iets wetenschap te noemen, wat slechts het product is van eigen brein en in lijnrechte tegenstelling met alle op de wereld bekende feiten. Wat er voor goeds en juists in het boek van Schlickeysen is, vindt men in het eerste deel, dat zich ook gunstiger onderscheidt door een waardiger toon van schrijven. Dit gedeelte steunt ook geheel en al op de uitkomsten van wetenschappelijk onderzoek : hij schrijft Hackel zeer uitvoerig na, en spint diens v.'el-bestreden phantastische uitbreiding van de leer van Dar win nog verder uit. Schlickeysen volgt den man der wetenschap, Hackel, alleen maar omdat zijne theorie over de overeenkomst van den mensch met de apen en over de ontwikkelings- en afstammingsgeschiedenis, hem voortreffelijk in zijn kraam te pas komt, als bewijs voor zijn bewering, dat de mensch van oorsprong een stamverwant der apen is, waaruit hij zich langzamerhand ontwikkeld heeft; dat de menschen dus van origine vruchten-eters zijn, en dat dit dus ook het eenige ware voedsel voor den mensch is. Ik zal het geenszins ontkennen, dat de beschouwingen en gevolgtrekkingen van Schlickeysen in dit gedeelte grootendeels logisch en consequent zijn. Hoe weinig dit echter helpt bewijzen dat het Vegetariaat recht van bestaan heeft, hoop ik later in dit boek aan te toonen. • | De massa kleine geschriften, meestal brochures, die het grootste gedeelte vormen van de moderne vegetarische litteratuur, getuigen meestal van een ongeloofelijk oppervlakkig oordeel, en even oppervlakkige kennis, van een groote vaardigheid in het verkeerd opvatten en 't verdraaien van wetenschappelijke stellingen. Zij disschen den lezer dikwijls verhalen op, die alleen geloofd zullen worden door menschen, even naïef, als zij die ze schreven. Ook de vlugschriftjes, waarmede de Duitsche Vegetarieërsbond sedert jaren de groote menigte poogt te overstelpen, zijn doorgaans zeer minderwaardige producten, die niets dan phrases, en twijfelachtige verhalen inhouden, en die in dienst der goede zaak soms raar met de logica omspringen. Zelfs de welwillende lezer van vegetarische geschriften van den een of anderen schrijver, kan zich niet van het idee losmaken: hoe anders moet het in dit hoofd geschapen zijn dan in dat van zijne medemenschen. jj Eén voorbeeld uit vele is het volgende : L e i n e r noemt het vuur, evenals vele zijner geestverwanten, „het bederf van alle levenskracht", omdat het den menschen — dat kan hij maar niet zetten ! — het koken geleerd heeft; anders zouden zij de vruchten der aarde gegeten hebben, zoo als moeder natuur hun die aanbood; terwijl gewone menschen toch de waarheid van het woord des dichters erkennen „Wohlthatig ist des Feuers Macht." En men kan toch ook niet beweren, dat „des Feuers Macht" in de keuken-kachel niet deugdelijk wordt bewaakt! *) Nog krommer is de meening van Schlickeysen, dat het gebruik van zeep nadeelig is voor de menschheid ! terwijl men juist sedert J u s t u s v o n L i e b i g algemeen aanneemt, dat de hoeveelheid zeep die een volk gebruikt, een graadmeter is voor zijne beschaving. De bewijzen die Schlickeysen aanvoert, zijn merkwaardig: „Ten eerste, zegt hij, is het hoofdbestanddeel van zeep een dierlijk vet, dat, in plaats van het lichaam te reinigen het eerder *) Wohlthatig ist des Feuers Macht, Wenn sie der Mensch bezahmt, bewacht, Doch furchtbar wird die Himmelskraft, Wenn sie der Fessel sich entrafft. (Schiller, Lied von der Glocke.) slijmerig maakt. Verder zijn er in alle zeep aetherische oliën, scherp bijtende loog, die de huid niet alleen prikkelt, maar terstond stuk bijt; eindelijk hebben vele aangezichts- en kiespijnen, als ook zwakke oogen, hun ontstaan aan het gebruik van zeep te danken". Deze onzin is tè duidelijk om er tegen te gaan betoogen. \ Een b"eteren indruk maken de vele vegetarische kookboeken. Het eerste is door Baltzer geschreven, het beste komt echter van C a r 1 o 11 o S c h u 1 z. Hier staat veel praktische kennis in waarmede ook vleesch-etende en -kokende huisvrouwen hun voordeel kunnen doen. In Duitschland zijn ook een groot aantal bladen en blaadjes in omloop van de natuurlijke geneeskunde en dergelijke, waarin verschillende menschen hunne inrichtingen aanprijzen. Een bijzondere kleur hebben nog eenige nieuwere vegetarische tijdschriften, die het standpunt der zoogenaamde „jongeren" verdedigen, die aan het Vegetariaat een staathuishoudkundige beteekenis trachten te geven. Een van deze is de „Voorwaarts," die tijdelijk ook onder de veelbelovende titel „De Mensch" verscheen, zich een weekblad voor de algemeene hervorming op natuurlijken grondslag noemt, en die in zijn vaandel een van de modernste socialistische gezegden geschreven heeft: „Critiek van verbruik en productie." HOOFDSTUK III. Het begrip Vegetariaat en zijne nauwkeurige bepaling. Sommigen zeggen: Vegetariaat, anderen: Vegetarisme, weer anderen: Vegetarianisme. Welke van deze drie benamingen de meest juiste is, valt moeilijk uit te maken, en is voor de zaak zelf ook van geen belang. De afleiding van deze woorden is duister; het zijn moderne woordvormingen, die men zelfs in het niet klassieke Latijn niet aantreft. Zelfs het woord „vegetabiliën," vindt men niet onder den woordenschat der oude Romeinen. De Vegetariërs zelf leiden den naam van hunne leer af, van het klassieke woord „vegetare," dat „opwekken," „levendig maken" beteekent. Dit kinderlijk genoegen zullen wij hun maar laten, woorden zijn woorden, het gaat hier om de zaak! Het is mogelijk dat iemand de plantaardige levende wezens „vegetabiliën" genoemd heeft. Maar van dit standpunt uit hadden de dieren evenveel recht op dezen naam. Men weet, hoe vele veranderingen en verminkingen de woorden in den volksmond ondergaan. Als voorbeeld daarvan, behoef ik er slechts op te wijzen, hoe een geheel andere beteekenis wij tegenwoordig hechten aan het woord „vegeteeren" dan de Romeinen aan „vegetare." Hier is de beteekenis bijna de tegengestelde van de oorspronkelijke geworden. „Vegeteeren" beteekent immers: ternauwernood leven, zonder de ware opgewektheid en kracht, stil en verborgen als een plant. We kunnen het feit, dat een der bekendste schrijvers van den jongsten tijd, Virchow verweten heeft, dat hij „vegetarische" en „plantaardige" voeding met elkaar verwarde, dan ook zonder gewetensbezwaar woordenzifterij noemen. Door de voorstanders wordt altijd beweerd, dat het vegetariaat niet slechts plantaardige voeding beteekent, maar een geheel systeem ter zedelijke verbetering der menschheid. Hueppe heeft zeer juist opgemerkt, dat deze laatste definitie niet eens op historische gronden berust. Newton, de grondvester van het moderne vegetariaat, bedoelde met dit woord, zooals reeds uit den titel van zijn werk blijkt, niets anders dan de plantaardige voeding. Ik beschouw den strijd over de beteekenis van den naam als zeer onbelangrijk. We kunnen de Vegetariërs gerust in het bezit laten van de nieuwere uitlegging van hunnen naam, zonder dat de leer zelf daardoor iets wint. Men moet echter goed in het oog houden, dat de Vegetariërs uitgaan van het idee, dat de plantaardige voeding slechts de eerste schrede is, op den weg naar de zedelijke levenswijze, waarnaar ze streven. Dat is de kern van de geheele leer, waarmede ze staat o f v a 11. De heeren hebben er dikwijls een zwaar hoofd in, dat men hun streven niet begrijpt als men ze „planteneters" of zelfs „grasvreters" noemt. Voor spot en scherts hebben ze geen zin, als ze er zelf het voorwerp van zijn. Deze namen zijn slechts humoristische benamingen van het volk, dat ook nog de benaming „koolraap-apostelen" uitgevonden heeft. Dat deze onschuldige grappen toch niet geheel uit de lucht gegrepen zijn, blijkt wel hieruit, dat er nog onlangs te St. Louis in de Vereenigde Staten een Vegetariërsbond gevormd is, wiens onderscheidingsteeken een helgroene koolraap in een melkwit veld is. De Vegetariërs hebben de tegenpartij op hun beurt getrakteerd op scheldwoorden als „vleesch-ridders" en dergelijke. We weten wel, dat de Vegetariërs niet leven van de eigenlijke deelen van de plant, van wortels, stengels en bladeren, maar dat zij instinctief zich houden aan de gemakkelijker te verteren vruchten. De volgende lijst geeft er een denkeeld van, wat den menschen aan plantaardige voeding ten dienste staat: *) 1. graankorrels: tarwe, rogge, gerst, haver, gierst, maïs en rijst; 2. peulvruchten: erwten, boonen, linzen; 3. wortelgewassen: aardappelen, wortelen, knoflook, koolraap, bloemkool, enz.; 4. wortelgroenten: ramenas, radijs, mierikswortel, seldery; 5. kruiden en kooien: witte kool, savoye kool, spruitjes, roode kool, spinazie, asperges, uien, enz. 6. verschillende soorten: sla; 7. fruit: appels, peeren, pruimen, kersen, druiven, boschbessen, aalbessen, aardbeiën, frambozen, enz., citroenen, sinaasappelen, augurken; 8. zaadvruchten: amandelen, hazel- en walnoten, kastanjes; 9. zwammen en paddestoelen: moriljes, lorkels, duivelsbrood, champignons, truffels. Dit alles is plantaardig voedsel, dat door hen, die van gemengd voedsel leven, in verschillenden vorm genuttigd wordt. De groote *) De indeeling blijft voor rekening van den schrijver. (Vert.) meerderheid ervan wordt ook door de Vegetariërs gebruikt, hoewel enkele groepen, b.v. de wortelgroenten, bij hen in den ban zijn. Een deel der Vegetariërs leeft enkel van spijzen, bereid uit verschillende graansoorten, en van ooft, soms zelfs van ooft alleen. De wetenschap erkent slechts die voedingswijze als vegetarisch, welke uitsluitend bestaat uit voortbrengselen uithetplantenrijk, van welken aard ook. Deze wetenschappelijke definitie het begrip „vegetarische leefwijze" wordt helaas echter maar door een klein deel der Vegetariërs erkend, alleen door diegenen n.1., die theoretisch en practisch de consequentie van hunne beschouwingen durven te aanvaarden, de volbloed-Vegetariërs, die alles ongekookt eten, zooals de natuur het hun aanbiedt. A n d r i e s is hun voornaamste verdediger in de litteratuur; zijne schranderheid blijkt uit het feit, dat hij zonder eenig voorbehoud, van de leer van het Vegetariaat er toe gekomen was te eischen, dat de mensch uitsluitend leven moest van vruchten die ongekookt eetbaar zijn. Door deze juiste gevolgtrekking zijn deze radikalen verreweg de sympathieksten onder de verschillende variaties van het type: Vegetariër. Zij allAi mogen het geliefde devies voeren: „Trouw aan de Natuur," omdat zij alles zoo gebruiken als de natuur het hun aanbiedt. Ze deinzen echter meestal voor de consequentie terug, hun voedsel als het vee op de weide te grazen, of het ergens anders in de vrije natuur te zoeken. Deze soort onderscheidt zich slechts van het vee, doordat zij inplaats van gras en kruiden, ooft en zaadvruchten kiezen, zij plukken ze echter niet, zooals de eerste menschen in het paradijs, aan boomen en struiken, maar koopen ze, als gewone stervelingen. Een onderdeel weer van deze soort gebruikt ook sla, met lijnolie, en eenige, die nog minder streng zijn, beginnen zelfs gebakken grof brood te eten. Anderen zoeken het in aardappelen, waarvan ze dagelijks twee pond en meer gebruiken. Maar daar dit gerecht bezwaarlijk ongekookt kan genuttigd worden, begaan zij reeds weer de eerste zonde tegen liet grondbeginsel van hunne leer. Hunne beste voedingsmiddelen zijn: appels, pruimen, peeren, sinaasappelen, druiven, rozijnen, vijgen, dadels, aard-, wal- en hazelnoten, alles zooals de natuur het hun geeft, in groote hoeveelheden, b.v. dagelijks 1 a lVs pond en meer appels en pruimen, 1 pond druiven, Va pond noten en dergelijke. Daarbij drinken ze maar weinig. De behoefte aan vloeibare stoffen is uiterst gering, omdat de vruchten zelf veel water, en weinig dorstgevende bestanddeelen, bevatten. Sommigen drinken ook mout- of gerstekoffie, lavendelthee, enz. De noten vormen bijna het eenige voedzame in deze geheele voeding, wegens hun groot vetgehalte; ditzelfde bestandmiddel verschaffen zich veel Vegetariërs instinctief door het bovengenoemde gebruik van olie. Velen vullen hun regime ook aan door het gebruik van suiker. Zij, die er zich over heen gezet hebben dat koken zonde is, gebruiken somtijds, zonder hun grondbeginsel ontrouw te worden, meel- en rijstkost, spinazie en andere gekookte groenten, compote, enz. Hierdoor vervalt eenigszins de eentonigheid, die een gewoon mensch zoo spoedig tegenstaat. Deze verschillende variaties, als gekookt of ongekookt voedsel, ooft of aardvruchten, enz., zijn van geen belang voor de wetenschap die zich bezighoudt met een uitsluitend plantaardige voeding. Het is verkeerd gezien van sommige artsen, dezen voedingsvorm kunstenmakerij te noemen. Hij is veeleer een bepaalde, een geheel vormende systematische voedingsvorm, maar „overeenkomstig de natuur" is hij niet. Gekookt voedsel is dit uit den aard der zaak nooit, en daarom zijn ook slechts zij, die alles rauw eten, volbloed-vegetariërs. Dit soort menschen is wel het zonderlingste onder alle zonderlingen, die zich Vegetariër noemen. Zij zijn tot eiken prijs „natuurmenschen," die ook in hunne andere gewoonten, in kleeding, woning, slaap, enz., op alle mogelijke, of liever gezegd: op alle onmogelijke wijzen weer terug willen naar het paradijs. Al mogen zulke consequenties, ook streng logisch zijn, toch zal geen mensch ze aanvaarden, die de wereld ziet, zooals ze werkelijk is, en in staat is de werkelijkheid der dingen in het oog te houden, en de zeden en gewoonten der beschaafde wereld te waardeeren. Tot zulke buitensporigheden neigen alleen utopisten; ze houden absoluut geen rekening met de werkelijkheid, en streven er naar, hunne dorre theorieën, zonder eenig voorbehoud, in daden om te zetten. Een zóó onverbiddelijk strenge logica loopt altijd op dwaasheden uit, en is reeds een bewijs van ziekelijkheid. Het interessante feit doet zich dus voor, dat de consequente doorvoering van de Vegetarische voedingsprincipes tot een utopie, een hersenschim leidt, welker verwerkelijking de meeste Vegetariërs zelf voor de menschheid onbereikbaar achten. De schrandere, en logisch denkende, A n d r i e s, erkennende, dat de eenige ware voedingswijze, bestaande uit ongekookt plantaardig voedsel, in de meeste streken der aarde voor den enkelen mensch, dus zeker voor de groote volksmassa onmogelijk uit te voeren is, verlangde dan ook, zich volkomen bewust van de groote beteekenis van zijn eisch, dat de mensch uit de noordelijke streken terug moest keeren naar de tropische landen der aarde, waar hij altijd voedsel in natuurlijken toestand, en toch zoo, dat het voor menschen genietbaar is, vinden kan, n.1. versche, door en door rijpe, door de zon gestoofde vruchten, die den menschen als 't ware zoo in den mond vallen. Dit is het Vegetariaat in zijn meest consequenten, natuurlijksten, en volmaaksten vorm! — eene utopie voor elk verstandig mensch, die niet vooringenomen is door de een of andere leerstelling, of phantastische theorie. Dit stemmen trouwens de Vegetariërs zelf toe, want ze hebben er nooit aan gedacht, het voorbeeld van A n d r i e s, om naar de tropen te trekken, na te volgen. Nu en dan hoort men ook tegenwoordig nog van een avontuurlijk jongmensch, dat zijn geboorteland verlaat, en die gelukkige landen doortrekt, waarde menschen zich tenminste nog kunnen verbeelden een natuurleven te leiden. Maar de berichten, die men hierover tusschenbeiden in vegetarische tijdschriften leest, zijn weinig hoopvol; ze zijn meestal ernstige waarschuwingen. Probeert men dus, het Vegetariaat in praktijk te brengen, zooals de logica het eischt, dan blijkt het weldra een droombeeld van onpractische menschenkinderen te zijn, een ongezond idee, dat zijn eigen veroordeeling in zich draagt. De groote meerderheid der Vegetariërs heeft, uit instinctief gevoel der bovengenoemde feiten — het instinct speelt bij de Vegetariërs een veel grooter rol dan bij gewone stervelingen, ja, het moet bij hen soms zelf als bewijsgrond dienen! — van oudsher haar toevlucht genomen tot dierlijk voedsel, niet alleen tot honig, boter en kaas, maar ook tot melk en eieren, dus tot producten, afstammende van het levende dier. Hoe inconsequent zijn deze Semi-Vegetariërs, die er nog altijd groot op gaan, échte Vegetariërs te zijn! Ze rillen van versche oesters, maar ze eten eieren van alle pluimvee! Ze verdedigen dit door te zeggen, dat het gebruik van dit dierlijk voedsel geoorloofd is, omdat het niet van een dood, maar van een levend dier komt. Maar hiermede wordt immers het grondbeginsel der Vegetarische leer met voeten getreden! Er opent zich een geheel nieuw gezichtspunt, dat met het Vegetariaat zelf, met de physiologische beteekenis eener plantaardige voeding, niets heeft uit te staan. Een physiologisch-hygiënisch motief wordt op volstrekt ongeoorloofde wijze met een ethisch verbonden. Welk verband bestaat er tusschen de zoogenaamde zonde van het dierendooden, en de hygiënische voordeelen of de natuurlijke bestemming der plantaardige voeding voor den mensch ? Op een andere plaats zal ik de waarde van het ethische moment uitgebreid bespreken. Hier wil ik slechts op de tegenstrijdigheid wijzen, die de Vegetariërs zelf in hun leer brengen, doordat ze theoretisch, op grond van geschiedkundige ontwikkeling en natuurlijken aanleg, de menschen tot de frugivoren (vrucht-eters) rekenen, in de prakt ij k echter voedingsmiddelen gebruiken, die niet eens van plantaardigen oorsprong zijn! Een kritische beschouwing van de ontwikkeling van het vegetarische grondbeginsel laat d e absurditeit ervan duidelijk blijken. Woorden, niets dan woorden vormen de grondlaag van het vegetarische grondbeginsel. Dit soort Vegetariërs voelen het zwakke hunner positie het meest, als ze er toe gedreven worden, een wetenschappelijke, of zelfs maar een logische grondvesting van hunne leer te geven. Ze komen dan altijd van de anatomisch-physiologische bewijzen, die alleen de Volbloed-Vegetariërs mogen gebruiken, op de etische, die ze dringend noodig hebben, om hun positie nog eenigzins te redden. Iedereen verstaat onder Vegetariaat de plantaardige voeding. Het beste bewijs hiervoor levert mijns inziens het feit, dat de leiders der moderne beweging er zich volkomen van bewust zijn, dat de geheele beweging weldra gedaan zou zijn, als deze opvatting niet meer algemeen onder het volk in zwang was. Hetvoedingsvraagstuk is het uithangbord, om de groote menigte bezig te houden I Voor de ethische zijde van het vraagstuk heeft de gewone man meestal geen zin. Toch mag de leer er aanspraak op maken, door de wetenschap, en door elk denkend mensch ook uit ethisch oogpunt ernstig onderzocht te worden. Later zal ik hierover een aparte bespreking geven: hier wil ik er slechts op wijzen dat de Vegetariërs het Vegetariaat dikwijls beschouwen als de ethische leer, om te komen tot een hooger zedel ij kleven, reinere levensvreugde, en om het hoogste menschelijk geluk: vrijheid en tevredenheid, te bereiken. Het is de moeite waard, aan deze pretentieuze definitie van het begrip nog eenige woorden te wijden. De groote B a 11 z e r heeft gezegd : „het Vegetariaat is de bewuste vervulling van alle levensbehoeften," en dit woord ligt velen Vegetariërs in den mond bestorven. Deze gulden uitspraak van den grooten man komt er altijd weer bij te pas wanneer de materialistische opvatting de overhand dreigt te krijgen. Het Vegetariaat leidt tot een betere manier van leven, omdat het den menschen he* natuurlijke voedsel geeft, dat hen in staat stelt zoo te leven, als de natuur hen geschapen heeft. Het plantaardige voedsel is slechts een deel van de natuurlijke leefwijze; ook alle andere schadelijke invloeden van buiten moeten zooveel mogelijk vermeden worden. De Vegetariër streeft in het algemeen naar den grootst mogelijken eenvoud in alle levensomstandigheden, in woning, slapen, kleeding: hij leidt een geregeld leven, wisselt arbeid en ontspanning, rust en beweging geregeld af; hij vermijdt alle uitspattingen, waartoe men vooral in het moderne leven der groote steden gemakkelijk wordt verleid. Hij onthoudt zich van alcoholische dranken, en van koffie, en verafschuwt het rooken. Hij beproeft de eischen der hygiëne in het practische leven zooveel mogelijk door te voeren en aan alle depraveerende gebruiken te ontkomen. Welk zedelijk denkend en voelend mensch zou deze opvatting niet gezond en verstandig noemen, waardig om over te denken en na te volgen! Ik wil dan ook niet ontkennen, dat er in het Vegetariaat, zóó opgevat, een niet te onderschatten beteekenis zou liggen voor de openbare hygiëne, en het algemeen maatschappelijk heil — wat de tegenstanders bijna allen hebben ontkend of over 't hoofd gezien, — daar het zou kunnen dienen tot practisch middel ter verheffing der algemeene moraal, ter verhooging der tevredenheid, ter verkleining van de maatschappelijke misstanden. Dit goede doel zou de middelen heiligenUOngetwijfeld staat menig Vegetariër uit moreel oogpunt hooger dan de middelmaat der moderne cultuurmenschen, / met hun aanhang van onzedelijke zeden en gewoonten; mlfS aan den anderen kant zijn er talrijke voorbeelden, dat vegetarisch leven vereenigbaar is met een onzedelijken levenswandel — een bewijs, hoe weinig de manier van voeden toch eigenlijk met ethiek te maken heeft. Ook in de geschiedenis vinden we geen enkel bewijs, dat het streven der Vegetariërs, dat bijna zoo lang bestaat als de menschheid zelf, in welken tijd ook veredelend op de menschheid gewerkt heeft. De vegetariërs schrijven het uitblijven van deze heilzame gevolgen toe aan het feit, dat deze voedingswijze geen gemeengoed van het volk geworden is; maar daarmee leveren ze slechts een bewijs voor de onbruikbaarheid van dit middel ter verhooging van het algemeen zedelijk peil. De Vegetariërs verbeelden zich, alleen in het bezit te zijn van den steen der wijzen om de menschheid gelukkig te maken. Langs hoeveel verschillende wegen hebben philosophen en politici van alle tijden en volken er naar gestreefd het einddoel: de menschelijke gelukzaligheid, te bereiken! Zoovele wegen voeren naar geluk en tevredenheid! Doch de philosophie der vegetarische levensbeschouwing lijkt al b ij zonder öngeschikt om de menschen nader tot dit doel te brengen, omdat zij onafscheidelijk verbonden is met een grootere matigheid in/Te vo e d i n g, die nu eenmaal voor ons allen, zondige menschen, de hoofdbron van onze kracht is. Voor de groote menigte is deze weg juist het moeielijkst te begaan, omdat geen sterveling in dit opzicht beperken wil. Dit is nu eenmaal een der karakteristiekste motieven van het menschelijk leven, waarmede de tevredenheid met het leven staat of valt. Niets verdraagt zelfs de bescheidenste mensch minder dan een beperking in zijn voedsel, voor iedereen de eerste levensvoorwaarde. Uit het vegetariaat volgt echter altijd een beperking van het voedsel, hoeveel afwisseling men ook poogt aan te brengen. Daarom heeft een levensphilosophie, op zulke voedings-principes gebaseerd, nooit kans gemeengoed van groote volksmassa's te worden. Alleen de enkeling die meer ethisch ontwikkeld is, en die een groote mate van zelfkennis, en resignatie voor de materiëele vreugden van dit leven verworven heeft, zal in staat zijn en neiging hebben zulk een offer aan zijne overtuiging en zieleleven te brengen. Tolstoï is hiervan het meest sprekende voorbeeld./ Aan den anderen kant neemt de voeding in het menschelijk leven echter weer niet zóó'n groote plaats in, als haar door de Vegetariërs wordt ingeruimd. Alleen vegetarische philosopen en politici hebben een poging gedaan, de voeding der menschen tot middel- en uitgangspunt van het geheele leven te maken. Het sociale vraagstuk is echter geen voedingsvraagstuk, zonder meer. Al heeft ook eens de wijsgeer op den Pruissischen koningstroon het klassieke woord gesproken, dat „alle cultuur van de maag uitgaat," en al komt van den schrijver van de „Kritik der reinen Vernunft" *) het later zoo vaak misbruikte „de mensch is wat hij eet," toch begrijpt elk redelijk denkend mensch, dat dergelijke uitspraken niet woordelijk opgevat moeten worden, dat ze meer dienen om te schitteren dan om te overtuigen. Eene moraal-philosophie, die de voeding het hoofddoel van het leven noemde, zou tot dezelfde ruwe materialistische levensbeschouwing komen, die in het midden der vorige eeuw door vele groote geesten van Duitschland werd aangehangen. De waarde van het leven vermindert als de voeding het hoofddoel is. Er zijn én voor den enkeling én voor de groote menigte nog een massa andere levensvoorwaarden, welke tot het in stand houden van het leven, tot het verkrijgen van gelukzaligheid en tevredenheid, noodzakelijk zijn. Niet alleen de zorg voor het dagelijksch brood is in den sociaal-politieken strijd van alle tijden het leidmotief geweest, maar de drang naar vrijheid, naar zelfstandigheid van het individu, naar het verkrijgen van zoo goed mogelijke uiterlijke omstandigheden, naar het verwerven van aardsche goederen enz. Het voedingsvraagstuk is maar een van de vele factoren in de reeks der sociaal-politieke momenten, die zich onafgebroken voordoen in het leven van alle volken. Als de beteekenis der voeding voor den socialen en politieken toestand van den mensch aangevoerd wordt, als een aanbeveling voor de vegetarische levensopvatting, dan is het Vegetariaat met zich zelf in tegenspraak in zooverre als het uitgegeven wordt voor een uitvloeisel van een hooger zedelijk standpunt. Want deze materialistische zijde is niet in overeenstemming te brengen met de ideale opvatting dat het Vegetariaat een gelouterde levensopvatting is, waarbij de materiëele vreugden geheel op den achtergrond getreden zijn. Dus ook deze definitie van het begrip: Vegetariaat voert, als *) Een beroemd werk van den wijsgeer Kant. (1724-1804.) men al de consequenties van het idee aanvaardt, tot een absurditeit, tot eene contradictio in adjecto. *) In zijne ethische definitie verliest het Vegetariaat heelemaal de grenzen van een exact begrip; de philosophie, waarop het zou baseeren, kent geen omlijning, daar haar elke bepaalde vorm ontbreekt. Voor een natuurwetenschappelijk criticus is en blijft het Vegetariaat dus niets, dan een der vele voedingswijzen, die den menschen ten dienste staan, zooals men op elk physisch en geestelijk gebied vele vormen aantreft, die bij de intellectueele veelzijdigheid van het geslacht, „homo sapiens" naast elkander kunnen bestaan. De onvermoeide pogingen der Vegetariërs om hunne bijzondere manier van voeden op een breede, het gansche menschdom omvattende basis te grondvesten, getuigt van een streven naar zedelijke vervolmaking, waar we respect voor moeten hebben; maar de kritische onderzoeker kan een dusdanige uitbreiding van het begrip Vegetariaat niet aanvaarden. Het Vegetariaat moet binnen de eigen grenzen blijven van zijn gebied, om niet een niets zeggende philosophische phrase te worden. HOOFDSTUK IV. De Vegetariërs. Het aantal Vegetariërs in Duitschland bedraagt ongeveer 2000. Dit is een handje vol in verhouding tot de bijna 50 millioen inwoners; maar toch verstaan zij de kunst, van zich te doen spreken, en de opmerkzaamheid op zich te vestigen. Dit zou niet mogelijk zijn, als de beweging niet een grond van waarheid, een reden van bestaan had. En die heeft zij inderdaad. Van het standpunt der geschiedkundige ontwikkeling van de volksvoeding, neemt het Vegetariaat de plaats in, van de reactie tegen de uit- •) Een bijvoeging die in strijd is met hetgeen ze omschrijft (bijv. droog water). wassen eener overdadig verfijnde voeding, en in het bijzonder van het onmatig gebruik van vleesch, en in vereeniging hiermede van vele andere schadelijke genietingen en gebruiken. Tegenwoordig behooren er ongeveer 1300 van deze 2000 tot den Duitschen Vegetariërsbond, die hare leden, als een politieke partij of een godsdienstige sekte, merkwaardig onder bedwang heeft. Hoewel de intelligentsten het nooit willen weten, staan ze apart, als een bepaalde godsdienstige gemeente, die weinig betrekking met de buitenwereld heeft, of aanknoopt. Ze hebben hun eigene meeningen over de wereld en de menschen, en maken dikwijls propaganda voor hunne overtuiging in woord en geschrift, met een ijver, een betere zaak waardig. De vastheid hunner ideeën, die de critiek van buitenstaanders onmogelijk maakt, is oorzaak van het merkwaardige feit, dat dikwijls zelfs hoogbegaafde mannen binnen dezen toovercirkel hun zin voor critiek en logica verliezen, en zich zoo vastwerken in hunne vooropgestelde meeningen, dat ze alle dingen ter wereld van hun standpunt van Vegetariër gaan bekijken. Zoo laat het zich verklaren, dat men onder dit kleine hoopken zooveel zonderlingen aantreft. De vegetarische gemeente bestaat uit een eigenaardig samenraapsel van menschen, maar de N hoofdtypen vindt men toch overal weer terug. ' Vooreerst de zieken. flVlinstens 80 a 90 procent der Vegetariërs zijn het geworden in dagen van ziekte, als verandering van voedingswijze hun het laatste redmiddel scheen ; en minstens 50 % zijn nóg ziek, al zetten ze dit regime ook jaren lang voort, dikwijls zonder te willen toestemmen, dat ze niet volkomen gezond zijn. Want niet alijd uit zich bij hen het ziek-zijn in hevige symptomen, die hen bedlegerig maken, of niet in staat hun dagelijksch werk te doen, maar in latente verschijnselen, die slechts de kundige blik van een ervaren arts herkennen kan. Dan zien zij er mager uit, met slappe huid en bleeke gelaatskleur, zonder frischheid of veerkracht, met niets van die stralende gezondheid, die men toch bij een tamelijk groot aantal willekeurig uitgekozen gewone menschen aantreft. Bij 't zien van de groote meerderheid der Vegetariërs zal de ervaren arts dadelijk zijn diagnose in het alles-zeggende woord: „ondervoeding" samenvatten. Zelfs de best doorvoedden onder hen, komen nooit boven de normale doorsnede; dit ligt nu niet daaraan, dat ze een plantaardige voeding hebben, maar dat hiermede bijna altijd een te geringe toevoer van voedsel verbonden is.j Bij den overgang van een gemengde voeding tot een vegetarische, neemt bijna altijd vrij snel het lichaamsgewicht af, om dan constant minder te blijven. De Vegetariërs beschouwen dit als een teeken dat het lichaam gezonder wordt, dat het gereinigd wordt van de schadelijke overblijfselen der vleeschvoeding. „Het lichaamsgewicht der meeste menschen," zegt August Leiner, „is in de meeste landen abnormaal, veel te hoog. Zoolang er gekookt voedsel, zij het dan ook plantaardig of gemengd, genuttigd wordt, moet er noodzakelijk uit de dagelijksehe, onnatuurlijke prikkeling der smaakzenuwen een toestand van overlading volgen, die alle organen in hunne natuurlijke funktie stoort; niet het maximum, maar het minimum van lichaamsgewicht beteekent gezondheid, weerstands-vermogen en kracht." Van het wijsheidsstandpunt van dezen bevoegden „physioloog" zijn dus vermagering en tering geen ziekten, maar zijn het symptomen van het krachtig worden des lichaams. Deze beschouwing is weer een voorbeeld van zóó krasse onzin, als alleen iemand kan uitspreken, die van de biologische grondbeginselen niet het minste begrip heeft. Overdaad van voedsel kan schadelijk zijn, en reeds ten tijde van Hippocrates heeft de wetenschap geleerd, dat een maximum van voedsel evenzeer af te raden is als een minimum. Iemand, die werkelijk gezond is, houdt ook in zijne voeding de middelmaat. Dus ook hier heeft de argumentatie van het Vegetariaat iets gekunstelds en onlogisch. ■""" Even kenbaar als de 1 i c h a m e 1 ij k e, zijn ook de g e e s t elijke eigenaardigheden der Vegetariërs. Uit hun voorkomen proeft men dikwijls reeds den zonderling. Ze dragen lange, ongeknipte hoofdharen, omdat de mensch alles zoo laten moet, als de natuur het geeft. Ze dragen geen leeren schoenen en handschoenen, geen bont, en geen wollen kleeren, omdat alles wat van het dier komt, uit den booze is: ze bergen hun, 4 lacy dikwijls luttele, geldstukken niet in een lederen portemonnaie, en de onvervalschte Vegetariër slaapt in geen veeren bed, inaar laat zich een leger spreiden van hooi, mos en varenkruid. *) Slechts een klein gedeelte echter der Vegetariërs, komt, in de onverbiddelijke consequentie van hunne logica, tot zulke absurditeiten. Het is de reeds vroeger gekenschetste groep, wier denkvermogen op den grens van het abnormale staat, als het niet reeds ziek De haat tegen al wat van het dier komt, is bij hen een idéé f i x e geworden; ze verwarren zich des te meer in hunne ideëen, als ze bemerken, dat anderen hen griezelig vinden, of niet op hen letten. Ze kunnen zich in geene andere manier van denken en voelen indenken, en houden zich *) Hun opvattingen heeft Rudolf Bauir.bach in een eenvoudig gedichtje kostelijk gepersifleerd: Liefken, bekoorlijk in uitgangsgewaad, En hermelijnen, wel duizend of meer, Ruischend van kostbare zijde, Schonk men't hiernamaals voor't zijnde. Vraagt mij of haar deez' kleeding wel Cfqat" " ' Uwen handschoen, glad en week. Of ik haar trotsch zal geleiden. q3j u £en |jej k|ejn |ammetje> En de schildpad in liefelijke beek, Als ik haar jeugdige, sierlijke praal, Leverde u uw kammetje. Monster met stralende blikken, Is 't of een harde, ijskoude straal, Walvisschen wonen in wijde' oceaan, Mij allerhevigst doet schrikken. Sterke, groote, trage, — Sterft, en brengt uw baleinen aan: Alles, van 't laarsje tot aan den hoed, 'k w" een corset gaan dragen! Zit als aan 't lichaam gegoten, Dierbareldochhoeveelonschuldigbloed Dood'lijk getroffen een olifant, ls om dien tooi niet vergoten! Zeeg in het oer-woud ter aarde, Had voor den waaier in uwe hand, Zijderupsen, wel duizend, wie weet! Immers onmisbare waarde. Hebben het leven gelaten, Voor den sleep, dien ge ijselijk wreed, Struisvogel werd in zijn zonland verSliert langs de stoffige straten. moord, Sterven voor u moest ook deze, Voor uwe schoentjes van'tsoepelsteleer Zuig mij de ziel uit indien'tu bekoort, Vond een klein kalfje zijn einde, Lieflijk, gedrochtelijk wezen ! zelf voor de beste, geestelijk het hoogst staande menschen, hunne Ssbeschouwing voor de helderste. :ht op deze soort volgt een andere groep, van een uitgeen pathlogisch karakter: die van de zwakzinnigen, van menschen met een aangeboren geestelijke minderwaardigheid: de i m b e c i 11 e n, die zich laten leiden door hun gevoel in plaats van door hun verstand, en tot het Vegetariaat overgaan uit medelijden met het lieve vee. «)|Dit medelijden gaat meestal gepaard met vurigen haat tegenUe vivisectie. De humaniteits-phrase, en het eeuwige gescherm met het „Gevoel" zijn hier de drijfveer, meest onbewuste gewaarwordingen, die voor de kritiek van het verstand onmiddellijk bezwijken moeten. Deze menschen krijgen het van eiken druppel bloed, dien zij zien vloeien, op hunne zenuwen, en wenden zich vol afschuw af van een slagerswinkel. Met alle achting voor het diepe gevoel van deze menschen, valt er met hen over geestelijke belangen niet te praten: dit onderwerp ligt buiten het gebiedje, dat door hunne hersenen wordt omvat, fflet meerendeel van de v r o u w e 1 ij kjg^anhangers van het Vegetariaat behoort tot .deze soort.!{Geestelijk meestal nog zeer onrijp is ook het groot e co ntingent van jeugdige, half volwas-sen personen, dat gestadig de gelederen der Vegetariërs helpt versterken. Het gebeurt zelden, dat een ouder man zich bij de Vegetariërs aansluitjDe meesten die er zich voor warm maken, zijn tusschen de dertig en veertig; en dan geschiedt het niet zoozeer omdat zij zoo diep doordrongen zijn van de juistheid der grondbeginselen van het Vegetariaat, maar omdat ze een onduidelijke voorstelling er van gekregen hebben, uit half-begrepen *) Tot welke absurditeiten dit kan leiden, blijkt wel uit de volgende advertentie, die ik vond in de hier te lande verschijnende „Vegetarische Bode": ANTI-MUSKITO I Voor ƒ7,50 een komplete „klambou", zeer bevorderlik voor ongestoorde nachtrust en onwillekeurige aanslagen op 't leven der muggen. Bloemendaal. D DE CLERQ. (Vert.) vegetarische geschriften, of door de overtuigende rede van den een of anderen geestverwant. Een jeugdig gemoed is erg vatbaar voor indrukken, en tot handelen bereid, vóórdat het verstand alles goed verwerkt heeft. Door een toevallige inwerking van buiten, wordt een jongmensch, dat begint na te denken, gemakkelijk zeer eenzijdig. Hij heeft geen levenservaring, kennis en inzicht, hij kan hetgeen hem verteld wordt, nog niet genoeg beoordeelen; het komt niet in hem op, dat men de dingen ook van een ander standpunt kan bekijken, dan van dèt, dat toevallig 't zijne is. Critiek oefenen zij uit, die veel ervaring hebben, en wier denkvermogen sterk ontwikkeld is, wat men bij half volwassen personen zelden aantreft. Deze jonge menschen blijven dikwijls jarenlang bij dezen zelfden gedachtengang; ze worden soms de ijverigste apostelen van het Vegetariaat, vóór ze nog weten waarop het berust. Vele jonge menschen worden ook op zuiver materiëele gronden Vegetariërs, n.m. door een te kleine beurs. Ze moeten rondkomen met een kleine toelage van huis, of van hunne eigen karige verdiensten en hebben dikwijls niet de middelen voor een gewonen maaltijd, bestaande uit gemengde voeding, waar echter de dure vleeschspijzen een groot gedeelte van innemen; ze nemen dan vaak hun toevlucht tot het vegetarische restaurant, dat ze trouw b 1 ij ven, tot hun beurs beter gespekt is. Menig familie-vader, die rijker was aan kinderen dan aan vermogen, en waar Schraalhans keukenmeester was, is ook om dezelfde zuiver economische reden, met zijn gezin vegetariër geworden, en heeft zijne kinderen tegen wil en dank in deze levensbeschouwing opgevoed, — niet altijd met de blijvendste resultaten! Uit het gegeven overzicht van de verschillende groepen van Vegetariërs, blijkt dat zeer verschillende motieven deze bont gemengelde schaar bij elkander brengt. Men vindt er menschen onder van van alle rang, stand en ouderdom — het meerendeel vormen echter de jonge ambachtslui en kleine industriëelen. Opmerking verdient ook nog het groote aantal volksonderwijzers, schrijvers en dergelijken met half wetenschappelijke ontwikkeling. Eenige Vegetariër-typen verdienen nog een afzonderlijke bespreking. Vooreerst de h o uders van vegetarische restaurants, meestal mannen, die zich opofferen om propaganda voor het vegetariaat te maken. Een vegetarisch restaurant is niet iets om rijk mee te worden. De houders werken voor de goede zaak, niet voor zich zelf. Want de echte Vegetariërs eten niet in een restaurant, zij bereiden hun plantaardig voedsel op hun eigen vuur . . . . ik bedoel in hun eigen schotel: vuur is bij de bereiding van hunne rauwe kost contrabande. De minder verwoedden — die echter nog wel in zooverre echte Vegetariërs zijn, dat ze dierlijke produkten van eiken aard versmaden — koken wel vaak aardappelen, grutjes, meelspijzen enz., en maken ook hun ooft en vruchten lekker klaar. De vegetarische restaurants echter verdienen ook aan hen weinig of niets; en op deze wijze zijn de houders dikwijls genoodzaakt, om, willen ze uitkomen of aan de aanvragen der gasten voldoen, melk, boter, kaas en eieren, en daarmede bereide spijzen, soms zelfs wijn en bier, te verkoopen. Onder de vegetarische restaurants heeft men evenveel soorten, als onder de Vegetariërs zelf. De bezoekers zijn lang niet allen Vegetariërs: vele nieuwsgierigen komen er, en ook vele arme slokkers, die geen vleesch betalen kunnen. Het publiek wisselt merkwaardig vaak; dit komt voor een groot deel hierdoor, dat vele menschen, die het probeeren, deze wijze van voeden op den duur niet smakelijk vinden. Maar in de beste restaurants kan men er zich van overtuigen, dat de vegetarische kost volstrekt niet onsmakelijk is, zooals zoovelen beweren: de smakelijkste spijzen, b.v. de „vegetarische cöteletten," zijn meestal ook het duurst, zoodat bij een goede eetlust een maaltijd in een vegetarisch restaurant niet eens veel goedkooper wordt! Een huisvrouw kan de vegetarische kost nog smakelijker bereiden. Eentonig moet het, lijkt mij, op den duur wel worden, want men heeft onder de gewone gerechten weinig keus. Onder de Berlijnsche studenten gold jarenlang Carlotto Schulz, die de gasten zoowel lichamelijk als geestelijk versterkte, als het voorbeeld van een vegetarisch restaurant-houder. Dat men er onder deze lieden ook velen aantreft, die het uit zuiver winstbejag doen, spreekt vanzelf. De menschen die uit het Vegetariaat munt trachten te slaan, vindt men in een andere groep, n.ni. onder hen, die in het Vegetariaat als geneeswijze „doen." Dit zijn meest menschen die in het leven schipbreuk geleden hebben, en nu de geneeskunde, die in Duitschland immers vogelvrij is, voor de gemakkelijkste manier houden om hun brood te verdienen. Omdat ze op dit gebied slechts succes kunnen hebben mei methoden, die de scherpste tegenstelling vormen met de wetenschappelijke geneeskunde, stellen ze zich in alle therapeutische vraagstukken, dus ook in de dtèetetiek, op een standpunt, dat door de medici over 't algemeen niet erkend wordt. Ze maken van het Vegetariaat hun voor alle kwalen helpend geneesmiddel, en worden ijverige apostelen, niet uit belangstelling voor de zaak, maar voor hun eigen beurs; ze doen dikwijls zelf niet eens de dingen, die ze anderen preken. Jammer genoeg treden deze kwakzalvers op den voorgrond der vegetarische beweging. Ook anders hoort men nog al eens van Vegetariërs, die het meer in woorden dan in daden zijn; die in theorie de grondbeginselen verdedigen, doch deze zelf zeer slordig, of zelfs in 't geheel niet, opvolgen. In tegenstelling met de vele hierbeschreven typen van Vegetariërs, die op den onbevangen beoordeelaar een weinig aangenamen indruk maken, is er toch een klein aantal onder hen, die als mensch en man aanspraak op onze achting mogen maken. Het oordeel van deze mannen reikt wel niet verder dan de eenzijdige, beperkte gezichtskring van hunne levensbeschouwing, maar zij strijden met eerlijke overtuiging voor hunne zaak, ze willen slechts het beste voor hunne medemenschen. Al beschouwt men ze als verblinde dwepers, idealisten, utopisten enz., hunne beweeggronden zijn rein en edel, hun willen is ernstig, hun handelen te goeder trouw. Onder hen zijn mannen van veelzijdige ontwikkeling en scherp verstand. Als men rechtvaardig zijn wil en kan, mag men ze evenmin als een politieken tegenstander spottend of honend behandelen, of schouderschokkend en medelijdend tegemoet komen. Hun de oogen te openen voor de zwakheid van hunne meeningen en bewijsvoeringen, — dit is tegenover anders-denkenden, de eenig juiste en waardige taktiek, die ook der wetenschap past in een vraagstuk, dat zonder twijfel van groot wetenschappelijk belang is. Dit te beproeven, is dan ook het doel van het volgende deel van dit boek. De argumenten der Vegetariërs. HOOFDSTUK V. Vergelijkende anatomie, ontwikkelingsgeschiedenis, oer-geschiedenis en ethnologie *). De Vegetariërs hebben hun uiterste best gedaan, inet alle hulpmiddelen der wetenschap, welke hun, daar zij voor het grootste deel leeken zijn, ten dienste staan, te bewijzen, dat de vegetarische voeding reden tot bestaan heeft, noodzakelijk is. Zij hebben ijverig natuurkundige en medische werken doorsnuffeld, en bij elkaar gezocht, al wat hunne theorie ook maar eenigszins kon steunen. Zij hebben zelfs nu en dan een merkwaardige scherpte van verstand getoond, en dikwijls uit feiten juiste gevolgtrekkingen gemaakt, welke hunne leer schenen te staven. We zullen in den geest der Vegetariërs handelen, en bij de kritische beoordeeling van deze wetenschappelijke bewijzen beginnen met de anatomische. Met deze hebben ze toch het meeste succes gehad. Het geslacht „homo sapiens" is door de organisatie van zijn lichaam aangewezen op de plantaardige voeding. Dit is het dogma van den wetenscliappelijken Vegetariër, waarvoor ze het bewijs uit de feiten der vergelijkende anatomie hebben opgehaald. De mensch heeft, als elk ander dier, van nature een bepaald diaetetisch karakter, en wel dat van een vruchteneter, zegt Schlickeysen. Dit kan men duidelijk zien aan de anatomische gesteldheid van den mensch, niet alleen in de inrichting van het geheele verteringsapparaat, van de tanden tot den endeldarm, maar ook aan vele andere specifieke eigenaardigheden van zijn lichamelijken bouw. Lichaamsbouw, ontwikkeling en vorm van zijne in- en uitwendige organen, rangschikken den mensch onder de planteneters, meenen *) Volkenkunde. de Vegetariërs. Ze verdeelen de dierenwereld gaarne naar haar voedsel in de volgende groepen: 1. omnivoren (alles-eters): het varken. 2. zoöphagen of karnivoren (vleescheters): de carn a r i a (roofdieren b.v. de tijger, leeuw, beer, hond en kat; en de insecteneters: egel, mol, vleermuis); 3. phytophagen (plant-eters): a.) wortel-eters, waartoe sommige buideldieren behooren; b.) gras-eters, als het rund, het paard, de herkauwende dieren, de olifant, en c.) f r u g i v o r e n (vruchten-eters), de platneuzige apen met staarten, en de anthropoïden: de orang, de gorilla en Hylobates (Gibbon). De wetenschappelijke zoölogie hecht niet aan een zoodanige verdeeling op diaetetischen grondslag, omdat het voedsel van een enkele diersoort niet onveranderlijk is. De inrichting van het spijsverteringskanaal, vooral van het gebit, is meestal wel is waar aangewezen voor bepaald voedsel, maar toch zijn er vele voorbeelden in alle klassen der dierenwereld, vooral van de zoogdieren, dat bijna alle diersoorten onder andere omstandigheden leeren ander voedsel tot zich te nemen en te verteren. Zoo heeft b.v. het palaeontologisch onderzoek bewezen, dat in het tertiaire en diluviale tijdperk de planten-etende zoogdieren het talrijkst geweest zijn, terwijl in het quartaire tijdperk de vleesch-etende hoe langer hoe meer in aantal toegenomen zijn, klaarblijkelijk, omdat ze op aarde andere levensvoorwaarden gevonden hebben. Elke diersoort, met een werkelijk, niet te veranderen anatomisch diaetetisch karakter, zou uitsterven, zoodra aan deze natuurlijke dispositie niet meer voldaan werd. Maar het tegendeel zien we juist dagelijks om ons heen gebeuren. De dieren weten zich evengoed als de menschen in hunne voeding te schikken naar wat de buitenwereld hun aanbiedt. Hoe meer we doordringen in de levenswijzen der verschillende diersoorten, des te duidelijker springt de verscheidenheid der voedingswijzen in het oog. In een physiologisch labatorium kan men bijna dagelijks zien hoe planteneters bij uitnemendheid als marmotjes en konijntjes, met pleizier aan vleesch knabbelen, als ze het toevallig vinden. Van meer belang voor ons vraagstuk zijn de waarnemingen over apen, die we vinden in het beroemde werk van B r e h m : „Het leven der dieren". „Uit verschillende reisbeschrijvingen blijkt, dat alle aapsoorten, wier leefwijze in de vrije natuur is gadegeslagen, volslagen omnivoren zijn- Ze eten niet alleen plantaardig voedsel, maar ook insecten, spinnen, wormen, slakken, reptiliën; vogeleieren zijn een lekkernij voor hen, en op jonge nestvogels zijn ze bijzonder gesteld. Sommige apen jagen ook grootere vogels na, vooral eenige Zuid-Amerikaansche soorten bespringen als katten de vogels in de vlucht, en leven voornamelijk van vleesch." Men ziet dus, dat niet eens de dieren, die het dichtst bij den mensch staan, en volgens de Vegetariërs uitgesproken frugivoren zijn, op plantaardige voeding zijn aangewezen. Het iigt voor de hand aan te nemen, dat de Anthropoïden slechts daarom van plantaardig voedsel leven, omdat ze de vruchten in de weelderige plantengroei der tropen, waar zij sinds eeuwen en eeuwen alleen gevonden worden, als gemakkelijk te verkrijgen voedsel klaar vinden hangen aan de boomen, waar ze hun geheele leven nestelen. De stelling dat het voedsel van een diersoort afhangt van zijnen anatomischen bouw, zou ik als volgt willen omkeeren: het voedsel, dat een dier vindt, terwijl het zich ontwikkelt, geeft aan zijn verterings-apparaat een bepaalden en houdt het in dezen doelmatigen, vorm. Ofschoon voor alle diersoorten, en in 't bijzonder voor de apen, bewezen is, dat zij onder andere omstandigheden in het leven blijven met welk ander voedsel ook, is het toch een feit, dat het meerendeel der apen en vooral de Anthropoïden, in de vrije natuur uitsluitend vruchten-eters zijn, dus door de natuur op dezen voedingsbron zijn aangewezen. Daar de menschen volgens Darwin en Hackel zich uit de apen ontwikkeld hebben, en er bovendien nog tegenwoordig groote overeenkomst bestaat tusschen hunnen anatomischen bouw, vooral tusschen het gebit en het geheele verdere spijsverterings-apparaat, zeggen de Vegetariërs, dat de mensch van nature frugivoor geweest is en dat hij ook tegenwoordig gemaakt is voor een vruchtendiëet. Aangenomen dat het vooropgestelde juist is, moeten we erkennen, dat de gevolgtrekkingen logisch zijn. Maar laten we dit vooropgestelde eens nader beschouwen: 1. Ten eerste is over de afstamming van den mensch van de apen, deze populair geworden theorie, nog lang niet het laatste woord gesproken; maar het is hier de plaats niet dezen strijd opnieuw te doen ontbranden. De Vegetariërs hebben in ieder geval juist ingezien, van hoe groot belang de Darwin-Hackelsche theorie voor hunne leer is; ze hebben zich met grooten ijver toegelegd op de studie van dit gebied der moderne wetenschap, waar zij anders niet veel aan hechten, zelfs niet aan feiten, die vaster staan en minder bestreden worden dan de Hackelsche hypothese. Voor de Vegetariërs is zij echter al een vaststaand feit, omdat zij hunne eigen theorie zoo krachtdadig steunt. Laten we nu eens voor een oogenblik aannemen, dat de Hackelsche theorie bewezen is, dat dus de op apen gelijkende voorvaderen der menschen vruchten-eters geweest zijn. Dan bewijst dit nog niets, voor den tegenwoordigen mensch. De bovengenoemde conclusies gelden niet meer, zoodra het genus Homo optreedt, dat noch in zijnen anatomischen bouw, noch in zijne individueele ontwikkeling iets identieks heeft met de apen. De kloof tusschen mensch en aap is te groot, dan dat men een voor het eene diersoort geldende conclusie, ook voor het andere kan trekken. De navorschers der oergeschiedenis hebben, voor zoover ze doorgedrongen zijn in de duistere voorwereld, nog geen enkel bewijs gevonden, dat de oermensch zich op dezelfde wijze als de apen gevoed heeft. Men heeft bij het nauwkeurig doorzoeken der overblijfselen van het jongere steen-tijdperk (neolitische periode), van de Zwitsersche paal-woningen, noch van de Deensche Kjökkenmöddinger *), ook maar het kleinste graankorreltje of eenig ander overblijfsel van den landbouw gevonden. Ook de mensch uit het diluviale tijdperk was vleesch-eter, zoowel in de dalen bij Picardië, bij Taubach en bij Schlussenried, in de holen van het *) Overblijfselen van keuken-gereedschap uit den vóór-historischen tijd. (Vert.) Zwabische Ach-dal, bij Amiens, Périgord of elders. In de voorraadkamers dezer troglodyten (hol-bewoners) vindt men mammoet en neushoorn, haas en mol, zwanen en eenden, vinken en kraaien. Overal leveren de overblijfselen van de verdwenen woonplaatsen dezer oermenschen het bewijs, dat zij van jacht en vischvangst geleefd hebben. En de mensch uit het tertiare tijdperk? Over zijn bestaan wordt nog heftig gestreden. Al zouden de beroemde schedel uit het dal der Neander, het skelet van Spy, of de Pithecanthropus erectus van Dubois bewijzen, dat de mensch reeds voor het ijs-tijdperk op aarde leefde, zal toch bij geen verstandig onderzoeker in ernst het idee opkomen, dat deze oermensch op een hoogeren trap van beschaving stond, dan de mensch, die duizenden jaren na hem geleefd heeft. *) Want overal is de landbouw een teeken van den vooruitgang der menschelijke ontwikkeling. Nomadenvolken beoefenen geen landbouw, slechts volkstammen, die een blijvende woonplaats gekozen hebben, gemeenschappen, die grootere stukken blijvend in hun bezit hebben. De plantaardige voeding, voornamelijk bestaande uit graankorrels, en de daaruit bereidde spijzen, behooren zonder twijfel eerst bij een latere ontwikkelingsperiode der menschheid. Uit het feit, dat onze oudste voorvaderen, voor zooverre zij menschen waren, vleesch-eters geweest zijn, volgt ook, wat bovendien uit vele andere vondsten gebleken is, dat de troglodyten reeds in het bezit der kookkunst waren. De kunst, het voedsel zooals de natuur het aanbiedt, in een anderen, smakelijker en vóór alles gemakkelijker te verteren vorm te brengen, is reeds de eerste stap in de ontwikkeling der menschheid, van den weg van het Vegetariaat af, al waren de oermenschen dan ook oorspronkelijk vruchten-eters geweest. ♦) Geheel onaannemelijk is de onderstelling, dat het bevriezen der aardkorst alle sporen van een vroeger menschenbestaan zou hebben vernietigd, daar er uit de laatste interglaciaal-periode die aan het laatste gletschertijdperk voorafging, nog zekere overblijfselen van dierlijk en menschelijk leven zijn gevonden. „De mensch is het eenige kokende dier", zegtGraves. Maar hierdoor is de mensch onafhankelijk geworden van het plantaardige voedsel. Dus kunnen we alleen nog veronderstellen, dat de oermensch, toen hij nog half aap was, en den lichaamsbouw en de gewoonten der apen had, zich gevoed heeft met in het wild groeiende vruchten. Deze hypothese kan niet betwist, maar ook niet bewezen worden, het is een zuivere schepping der phantasie. Maar verondersteld, dat zij der waarheid nabij kwam, dan was hiermede niets bewezen, dan dat een dierlijk wezen in den ontwikkelings-gang van aap tot mensch nog de eigenaardigheden van den eerste behouden had. Deze „Pithecanthropus" zou zich, evenals de apen in de wildernis der tropische wouden, te zamen met zijne stamgenooten, met de vruchten der boomen gevoed hebben. Eene dusdanige hypothese zou gesteund worden door de algemeen verbreidde meening, die door de wetenschap echter als een onbewezen theorie beschouwd wordt, dat de wieg van het menschengeslacht ifrvde heete zonen van de tropische landen gestaan heeft, waar een weelderige plantengroei den dieren rijkelijk maar eensoortig voedsel verstrekt. Daar waren misschien ook eens de stamvormen van het menschengeslacht frugivoren, evengoed als ze daar naakt om het hardst konden loopen met hunne broeders, de apen. Maar, toen ze dit „Paradijs" verlieten, kwam er ook vanzelf verandering in hunne leef- en voedingswijze! De logische gevolgtrekkingen ten gunste van eene natuurlijke geschiktheid van het menschengeslacht voor een vruchtenvoeding, gaan alleen dan door, als men van het feit uitgaat, dat de oermensch zich uit de apen ontwikkeld heeft. Maar van deze redeneering mogen alleen de Vegetariërs gebruik maken, die werkelijk nu nog van rauwe versche vruchten leven. Een vruchtenvoeding is immers nog geheel iets anders dan een plantaardige voeding! De groote hoop van Vegetariërs bedient zich zonder een oogenblik na te denken, van een zoodanige redeneering, terwijl het niet bij hen opkomt, dat zij hunne manier van leven absoluut niet rechtvaardigt. We zullen de Vegetariërs die werkelijk van rauwe vruchten leven, echter het pleizier doen, toe te stemmen, dat de op apen gelijkende voorvaderen van het menschengeslacht in de tropische wouden misschien wel van vruchten geleefd hebben! Maar de mensch, het zoölogische Genus „Homo sapiens" heeft het nooit gedaan! Dit wordt bewezen door de hier boven aangevoerde getuigenissen uit de vroegste periode van zijne ontwikkeling op aarde. De mensch is mensch geworden, juist omdat hij door zijnen lichamelijken en geestelijken bouw zich verhief boven de hem omgevende dierenwereld, ook boven de apen. Hem hebben de natuurlijke levensbehoeften tot vleescheter gemaakt. Nadat de mensch zich uit den aap ontwikkeld had, was het voor den eerste ook niet meer noodig te leven en zich te voeden als zijn stamvader. Hij kon zich nu, door zijn grootere kracht en slimheid, dierlijk voedsel verschaffen. De mensch kon, ondanks zijnen lichaamsbouw, die zelfs tegenwoordig nog eenige gelijkenis met dien der apen vertoont, aan dierlijk voedsel gewennen, — wel een teeken, dat de vroegere vruchtenvoeding onmogelijk de eenige bij zijne natuur passende geweest kan zijn. H e t dierlijke wezen dat tot mensch geworden is, moet van nature in staatgeweestzijn, dierlijk, zoowel als plantaardig voedsel te gebruiken. Bovendien hebben de Vegetariërs bij het gebruikmaken van de leer van D a r w i n en van H a c k e I twee gewichtige feiten die er op berusten, over het hoofd gezien: ten eerste, dat de geheele levende wereld eene ontwikkeling ondergaat, dat dus de mensch door zijne menschwording een hoogeren trap van lichamelijke ontwikkeling bereikt heeft, dus dat een vergelijking of zelfs een gelijkstelling van zijne natuurlijke bekwaamheden met die der apen geen reden van bestaan meer heeft; ten tweede blijkt uit een natuurwetenschappelijke beschouwing van de ontwikkelings-geschiedenis der levende wereld, overal het gewichtig feit, dat alle dieren en planten begiftigd zijn met het vermogen zich aan de bestaande omgeving aan te passen, zoodat niets eenvoudiger is, dan dat de mensch, ondanks zijne gelijkenis met de apen, en ondanks zijnen oorspronkelijken frugivoren anatomischen bouw, geleerd heeft ook ander voedsel te kauwen en te verteren. Toen de mensch ontstaan was, was voor hem het voedsel van het „paradijs" niet meer voldoende: daarom heeft de mensch het daar niet uitgehouden en is naar andere landen verhuisd, waar hij voor z ij n e n lichamelijken bouw, gunstiger, d.i. voor hem natuurlijker levensvoorwaarden vond. In de tropen hebben zich de wegen van aap en mensch gescheiden, zoodra de een een hoogeren trap bereikt had. De aap is aap gebleven en klautert nog steeds, stompzinnig vruchten knabbelende in de palmen rond. De mensch is naar het koelere noorden getrokken is vleescheter geworden, heeft zich geestelijk ontwikkeld en de schatten der beschaving verworven. Hij is van een instinctmatig levend en handelend dier, een met verstand begiftigd wezen geworden. Welk lot lijkt u het meest te benijden ? 2. Hoe staat het nu met hetgeen in de tweede plaats wordt vooropgesteld bij de conclusie der Vegetariërs, dat de mensch door zijne gelijkenis met de apen, door zijn anatomischen bouw, nog tegenwoordig het meest geschikt zou zijn voor de frugivoré voeding? ö „Het is een feit," zegt H a c k e 1, „dat, welk lichaamsdeel men ook neemt men bij nauwkeurige beschouwing steeds vindt, dat er meer overeenkomst bestaat tusschen den mensch en den hoogst georganiseerden aap, dan tusschen den hoogst- en laagst georganiseerden aap. Het zou dus gedwongen en onnatuurlijk zijn, als wij in het zoölogisch stelsel de menschen als eene afzonderlijke klasse van de apen scheidden. Het is in de wetenschappelijke zoologie veeleer noodig, den mensch of hij wil of niet, een plaats aan te wijzen midden tusschen de apen in." In dezen zin hebben ook de Vegetariërs uit de vergelijkende anatomie talrijke bewijzen bijeen gebracht, dat de bouw van het menschelijk lichaam groote overeenkomst met dien der apen vertoont. Ze beroepen zich op de gewicht in de schaal leggende stemmen van groote natuur-onderzoekers als C u v i e r, F 1 o u- I rens, Owen, Linnaeus, Bell, Blumenbach enz. Daar het er om te doen is te bewijzen, dat het voedsel der Anthropoïden het eenige ware en goede voor de menschen is, moet er in de eerste plaats gewezen worden op de gelijkenis in den bouw van het spijsverteringskanaal. Van het begin tot het einde moet die duidelijk blijken. In de eerste plaats bij het gebit! Juist aan de groote identiteit ten deze hebben de Vegetariërs sedert Grahain en Baltzer groote waarde gehecht. Hoort maar eens, wat zij daarvan zeggen. „De meest in het oog vallende eigenaardigheid, is de absoluut gesloten tandenrij, d.w.z. dat bij gesloten kaken de respectievelijk tegenover elkaar staande tanden recht op elkaar komen te staan, zonder dat er tusschen de hoektanden ook maar de kleinste tusschenruimte overblijft, zooals dit nog bij de Anthropoïden het geval is. Het aantal tanden bedraagt 32, dus 8 n elke halve kaak : twee snijtanden, tamelijk regelmatig vierkant, een hoektand, twee valsche kiezen met elk een kroon van twee knobbels, en drie ware kiezen met elk een kroon van vier knobbels. Als we nu dit menschelijk gebit gaan vergelijken met dat der hoofdvertegenwoordigers van de verschillende soorten, zullen we zien, dat het volkomen overeenkomt in zijne eigenaardigheden, als soort en grootte der tanden, hunne betrekkelijke lengte en sterkte, tusschenruimten, enz. met dat der Anthropoïden. Het volkomen gemis aan tusschenruimten tusschen de tanden der menschen — diastema genaamd — karakteriseert hem als de zuiverste en hoogste frugivoorMen heeft dikwijls gemeend dat de hoektand van de Gorilla het bewijs was, dat de Gorilla zelf niet het type van een frugivoor kon genoemd worden; maar waarneming en ervaring hebben de eigenlijke zuiver theoretische onderstelling bevestigd en voldoende bewezen, dat én de Gorillaénde Orang én de Schimpansee in de vrije natuur slechts van vruchten leven, al vergrijpt er zich een, hetzij uit nood, hetzij uit apen-ondeugd, wel eens aan wat anders. Maar de hoektanden der Anthropoïden zien er ook geheel anders uit dan die der Carnivoren. De doorsnede van de eerste is meer driehoekig, die der laatste rond; die der eerste zijn gedrongen en klein, die der laatste smal. Zeer merkwaardig is het ook, dat de hoektand der Anthropoïden op de plaats waar de wortel uit het tandvleesch komt, met sleuven bezet en kraakbeenachtig is, terwijl die der carnivoren glad en scherp is. Uit dit alles volgt, en wordt door de ervaring ook bevestigd dat de hoektand der Anthropoïden gemaakt is om plat te drukken, b.v. om noten en dergelijke te kraken, daarentegen die der Carnivoren uitsluitend om saprijke stukken vleesch vast te houden en te verscheuren." 1 Deze zelfde redeneering vindt men met andere woorden in alle vegetarische geschriften. We zullen daarom hier nog maar alleen de slot-conclusie van een tweeden schrijver, den zakelijken, kritischen D r. A n d r i e s, citeeren : „Juist dit aanpassen (n.m. van de tanden aan het voedsel) maakt het mogelijk, uit de soort tanden de manier van leven en zich te voeden, en den algemeenen bouw van een dier op te maken : scherpe, dicht op elkaar staande kiezen, duiden op vleeschvoeding, kiezen met scherpe punten op een voeding met insecten, met stompe punten op een gemengde voeding, aan het oppervlak platte en oneffene op een plantaardige voeding. Als men nu bedenkt, dat de mensch uitsluitend de laatste soort kiezen heeft, dat zijne hoektanden niet ontwikkeld zijn, dus niet meer in staat het vleesch van een te scheuren, en bovendien het zijdelinge bewegen van den onderkaak bij het kauwen een over elkaar glijden van de oneffene vlakten der kiezen veroorzaakt, zoodat het voedsel fijngemalen wordt, wat bij dc planteneters noodig, bij de vleescheters onnoodig en dus niet mogelijk is, uit dit alles kan inen met bijna wiskundige zekerheid de gevolgtrekking maken dat de mensch noch carnivoor, noch omnivoor is". V i r c h O w is met vele anderen te velde getrokken tegen de conclusies die de Vegetariërs uit deze eigenschappen van het menschelijk gebit getrokken hebben. „Ook het varken en de beer hebben in hunne kauw- en verteringsorganen vele punten van overeenkomst met de apen en de menschen. Maar zij zijn toch aan geen bepaald soort voedsel gebonden. Ze eten alle soorten plantaardig zoowel als dierlijk voedsel. Geen van deze dieren, ook geen enkele aap, heeft gecopieerd hetzelfde gebit als de mensch, ze hebben elk voor zich verschillende eigenaardigheden, die niet volkomen verklaard kunnen worden uit het voedsel, dat zij tot zich nemen. Zelfs bij de hoogst ontwikkelde apen, de zoogenaamde Anthropoiden, zijn de zij- en vooral de hoektanden zeer afwijkend van die van den mensch, en het oordeel van C u v i e r zou misschien anders geluid hebben, als in zijn tijd, reeds volkomen volwassen dieren van dit soort in Europa bekend geweest waren. Hij kende slechts den schedel van jongere apen, die wel is waar den mensch, maar in den tijd van diens voeding met melk, nader staan. John Hunter, een der nauwkeurigste natuurvorschers, merkte reeds op, dat de tanden der dieren geenszins altijd precies overeen kwamen met het soort voedsel of met den bouw van den maag, maar hij legde er den nadruk op, dat men uit den vorm van den mond in verhouding tot den stand der tanden de wijze kon opmaken 5 waarop zij het voedsel grepen en vasthielden. De vleeschetende dieren hadden den kortsten muil, en hunne tanden stonden regelmatig, de hoektanden stonden niet vlak tegen de kiezen. Deze overweging is van zeer groot belang, want juist in dit opzicht heeft het menschelijk gebit iets zoo eigenaardigs en afwijkends, dat de menschelijke physiognomie door niets meer geleekend wordt dan door de weinige ontwikkeling der kaken. Hoe edeler een gelaat is, des te minder treedt het gebit op den voorgrond: sterk ontwikkelde kaken geven altijd iets dierlijks aan een gezicht, zelfs de apen, die het meest den menschen gelijken, hebben nog deze sterk ontwikkelde kaken". Virchow is dus van dezelfde opinie als de Amerikaansche tandarts Mac Q u i 11 e n, dat de mensch, wat betreft zijne tanden, het midden inneemt tusschen planten- en vleescheters. Een eerlijk wetenschappelijk criticus moet echter mijns inziens toestemmen, dat de tegenwerpingen zwakker zijn dan de beweringen der Vegetariërs zelf, waartegen zij te berde gebracht worden, en dat zij deze tenminste niet afdoende afmaken. Wij kunnen dit toegeven, zonder dat wij daardoor, zooals misschien schijnen zou, den Vegetariërs een wetenschappelijk grondbeginsel gegeven hebben; want we zullen later zien, hoe weinig er, zelfs door toe te geven, dat hunne redeneering de juiste is, gewonnen wordt voor de meening, dat plantaardige kost het eenige natuurlijke voedsel is, voor de organisatie van het menschelijke spijsverteringskanaal. Maar eerst moeten wij nog spreken over een geheele rij andere punten in de anatomische gesteldheid van den bouw van het menschelijk lichaam, welke volgens de Vegetariërs de doelmatigheid der plantaardige voeding duidelijk aan het licht brengen. In de eerste plaats wordt over de tong gezegd, dat zij bij vleescheters ruw en met knobbels bezet is waardoor zij het vleesch van de beenderen kan knagen; bij de plant- en vruchteneters is zij glad en met kleine zachte wratjes bezet. Van grooter belang is het verschil in den bouw van het maag-, en darmkanaal bij vleesch- en vruchteneters. Hier moet een groot verschil in het resorptievermogen van het voedsel blijken. Het uitvoerigst tracht weer Schickeysen, die zijn best heeft gedaan de frugivore voedingsleer der menschen wetenschappelijk te rechtvaardigen, dit principiëele verschil te bewijzen. Hij zegt: „Daar het maag- en darmsap langer werk heeft de celstof van vruchten en vooral van planten, te verwerken, dan van het vleesch, is het maag- en darmkanaal bij vruchten- en planten-etende dieren aanmerkelijk grooter en langer, dan bij vleescheters, en de kronkeldarm is voor deze zorgvuldigere verwerking der celstof bij de eersten bochtig gemaakt door ringvormige cellen, terwijl hij bij vleeschetende dieren geheel glad is. Ook is er een groot verschil in de grootte van den maag en de lengte der darmen. Dit manifesteert zich reeds in den dwarsstand der respectievelijke magen, wier vorm, in overeenstemming met de voeding, belangrijke afwijkingen vertoont, van den eenvoudigen maag tot talrijke bijmagen. De lengte der darmen van een leeuw is driemaal zoolang als zijn romp, die van den inensch en den oerang bijna twaalfmaal, van het schaap vijfentwintig maal, omdat het gras, waarmede het zich uitsluitend voedt, eene veei langere bewerking noodig heeft." Deze verschillen zijn van veel minder groot belang en veel minder overtuigende bewijskracht dan de conclusies uit den bouw van het gebit. Want de lengte van de darmen der dieren en der menschen is geen vast getal, maar wisselt zeer sterk af, zoodat men er nog eerder een vaste betrekking tot de lichaamsgrootte van het dierlijk individu uit zou kunnen opmaken. Het onderling vergel ij ken der darmlengten bijdeverschillende diersoorten is zonder eenige waarde, omdat hier grootheden naast elkaar geplaatst worden, die niet met elkaar kunnen vergeleken worden, b.v. darmen met plooien en vlokken, met darmen zonder dergelijke verdubbelingen van de oppervlakte van den darmwand. Voor het bepalen van de resorptie van het voedsel komt het v e e 1 m e e r aan op d e grootte van het inwendige resorbeerendedarmoppervlak, dan op de lengte van hetdarmkanaal. Om dezelfde reden zijn ook de door von Bunge opgegeven getallen over de verhouding van de lengte van het darmkanaal tot het lichaamsgewicht, bij verschillende diersoorten van nul en geener waarde. Juist dit naast elkaar plaatsen veroorzaakt de tegenstrijdigheid van conclusies, die getrokken moeten worden uit een rij getallen van zoo verschillende elementen. Von Bunge merkt dan ook terecht op, dat er juist over den anatomischen bouw en de functie van het darmkanaal der Anthropoïden nog weinig bekend is, zoodat de vergelijkende conclusies der Vegetariërs eigenlijk meer berusten op een theoretische abstractie, terwille van hunne leer, dan op door de wetenschap gestaafde feiten. Ten slotte moeten wij er nog de aandacht op vestigen, dat de Vegetariërs naast vele andere punten van overeenkomt tusschen mensch en aap (vele zweetporiën, ontbreken van de eigenlijke staart, recht vooruitkijkende oogen, enz.) veel waarde hechten aan den vorm van de handen, waarmede èn menschen èn apen het voedsel kunnen grijpen. De handen met de platte nagels schijnen „er veel meer voor bestemd het liefelijk ooft te plukken en het rijke koren bijeen te zamelen, dan levend vleesch aan stukken te trekken", waarvoor het roofdier klauwen inplaats van handen heeft. Het kan waar zijn, maar hoe naïef is toch zulk eene opvatting, die blijk geeft van totaal gebrek aan inzicht in de ontwikkeling van het menschengeslacht in de harde school van het leven, in den strijd met de natuur en de dieren! Alsof de mensch nog altijd niet dat gewaande paradijs verlaten had! De geschiedenis van de menschelijke hand toont bij den eersten oogopslag, dat zij voor alles meer noodig is, dan om te eten. We hebben immers zelfs ook voor het vruchteneten plaatsvervangers voor haar gevonden in mes en vork, zonder dat de nood er ons toe drong. Van even weinig waarde voor eene verstandige opvatting van de plaats, die de mensch in de natuur inneemt, is zijn rechtoppe gang. Zijne gelijkenis met de apen en zijne natuurlijke aanleg voor frugivoor zou bewezen zijn, omdat hij niet als een roofdier op vier pooten kruipt, of omdat hij niet op de loer ligt op het beest, dat hem tot voedsel dient. Alsof er geen trappen waren tusschen de apen en de roofdieren! Als we nu uit alle deze meeningen voor en tegen het résumé opmaken, dan zien we, dat de natuur bij de lichamelijke organisatie der dierenwereld niet zoo schematisch te werk is gegaan, als de theorie der Vegetariërs. Zij geeft dezelfde anatomische vormen aan zeer verschillende diersoorten, maar ook dikwijls aan zeer verwante soorten uiterst verschillende vormen voor hetzelfde physiologische doel. Juist het dogma van C u v i e r over de onveranderlijkheid der soort is door Lamarck en Darwin aan 't wankelen gebracht, en het is een van de zekerste feiten uit de ontwikkelingsgeschiedenis, dat de natuurlijke aanleg van een dier alleen in de werkelijke anatomische kenteekenen onveranderd blijft, terwijl duizenden kleine eigenaardigheden van den lichaamsbouw, in den loop der ontwikkeling herhaaldelijk veranderingen ondergaan, die voor zijn bestaan doelmatig zijn, die zich vormen onder den dwang der omstandigheden, en somtijds zelfs een nieuwe soort in 't leven roepen. De kieuwen van de visch zullen nooit veranderen, zij dwingen de visch in het water te leven, om daardoor de zuurstof te absorbeeren; maar de ligging en de vorm der kieuwen zijn in de rij der vischsoorten dikwijls veranderd, zonder dat ze daardoor minder aan hunne bestemming beantwoorden. Evenzoo heeft de mensch een spijsverteringskanaal van een bepaalden grondaanleg noodig, maar h ij heeft het vermogen verworven, daarin alle mogelijke soorten voedsel te verteren. Oogenschijnlijk hebben de anatomische vormen zich hier, zooals zoo vaak geschiedt, aangepast aan het voedsel, dat ze te verteren kregen, zoodat we hier speciaal tot het eindresultaat komen, dat de w ij ze van voeding meer invloed gehad heeft op denorganischen bouw van het lichaam, dan omgekeerd. Al is dus ook de anatomische organisatie van het menschelijk lichaam oorspronkelijk gepraedisponeerd geweest voor vruchtenvoeding (niet voor plantaardige voeding!), dan heeft toch de mensch zich aangepast aan veranderde levensomstandigheden, en zijn gebit en maagdarmkanaal ook bruikbaar gemaakt om dierlijk voedsel te verteren. Het feit, dat we dagelijks kunnen waarnemen, dat het gebit en het spijsverteringskanaal van den mensch instaat zijn zonder moeite vleeschkost te verwerken en er genoeg voedsel uit te halen, tot instandhouding van het individu, is honderdmaal overtuigender dan de theoretische bewijzen, dat de mensch voor de plantaardige voeding anatomisch is aangelegd! Ethnologie. Als de bewering der Vegetariërs waar was, dat de mensch in natuurstaat die nog niet door de beschaving bedorven is, zich voedt met vruchten of plantaardig voedsel, dan moest men kunnen nagaan, dat alle volken, die nooit de beschaving zijn deelachtig geworden of die nog heden ten dage ongeciviliseerd in de primitiefste omstandigheden leven, zich gevoed hebben of voeden met plantaardig voedsel; en dan moest men ook bewijzen bijeen kunnen brengen, dat de tegenwoordige kultuurvolken in de eerste periode van hunne ontwikkeling vegetarisch geleefd hebben. Als men in deze richting het heelal en de cultuurgeschiedenis doorzoekt, komen er slechts enkele feiten aan het licht, die deze theorie der Vegetariërs schijnbaar steunen. Deze feiten krijgen bij een scherper onderzoek, dan zij van den kant der Vegetariërs ondergaan, die nooit vrij van oordeel zijn — als ze zelfs wel ooit iets ernstig onderzoeken — een geheel andere beteekenis. Zoover men de geschiedenis der tegenwoordige cultuurvolken tot op den voor-historischen tijd heeft kunnen nagaan heeft men nimmer een tijdperk gevonden, waarin de volkeren uitsluitend van plantaardig voedsel leefden. Er is integendeel gebleken, dat het in Europa en Azië meest verbreidde en overheerschende I n d o-g ermaansche ras, in zijn oorsprong zich voornamelijk gevoed heeft met vleesch en dierlijke producten. In het licht der onvervalschte geschiedenis zijn alle Indo-g ermaansche volken vleescheters. Een enkele uitzondering maken hier de Indiërs op, die in hun jongsten tijd voornamelijk, maar niet uitsluitend, van plantaardig voedsel geleefd hebben; melk dronken ze echter wel geregeld Eenige nieuwe geschiedkundigen Koppen, Duncker, Kern, B o h 1 e n, e.a. hebben echter ontdekt, dat ook in Indië het eten van vleesch pas verboden is door de godsdienstige voorschriften der Brahmanen, zoodat het daar toch eertijds geregeld geschied moet zijn. Het verbod, dieren te dooden en te eten vindt zijn oorzaak in het geloof der Brahmanen aan de zielsverhuizing, een taktiek, die zij, evenals Pythagoras, van de oude Egyptenaren overgenomen hebben. Toen het Boeddhisme in Indië de overhand verkreeg, is daar later dit verbod ook weer opgeheven. Dat plantaardig voedsel over 't algemeen pas later op het dierlijk voedsel gevolgd is, wordt volkomen verklaard, door het feit, waar we reeds over gesproken hebben, dat de landbouw een teeken is van een hooger standpunt van beschaving dan de jacht en de vischvangst, die in de geschiedenis algemeen als de primitiefste wijze van voedsel verschaffen beschouwd wordt. Dat alle maatschappelijk levende volken of menschen zich oorspronkelijk met vleesch gevoed hebben, wordt nog door iets anders, zeer karakteristieks bevestigd, n.m. door het offeren aan de Goden, dat voorkomt in alle godsdiensten der oudheid, en bij alle onbeschaafde volken van tegenwoordig. Op hoe lager trap van beschaving een volk staat, hoe meer het nog in gebruik is. Het voornaamste doel ervan was, en is nog heden, den toorn der goden af te wenden of hunne gunst te verwerven, en daarom besteedde men voor het offer steeds het beste wat men had, omdat slechts het beste voor de Goden goed genoeg was. Later zijn ook de dankoffers in zwang gekomen, waarbij echter het beste evenmin werd gespaard. Nu is er uit onderzoekingen gebleken dat er reeds bij de primitiefste cultuurvolken, b.v. bij de Perzen en Scyten bloedige offers plachten geplengd te worden, en wel omdat er de landbouw te weinig beoefend werd, dan dat van zijne voortbrengselen waardige offers zouden kunnen aangericht worden. T a c i t u s vertelt ons, dat ook bij de oude Germanen de dieren-offers het heiligste waren. O. S c h r a d e r, de grootste geleerde van den nieuweren tijd op het gebied der vergelijkende taalstudie, voegt aan deze feiten nog de mededeeling toe, dat de algemeen verbreidde opinie, dat het eerste gewas van het veld, het eerste offer zou geweest zijn, meer op een theoretische hypothese berust, dan dat ze werkelijk niet de bekende omstandigheden der jongste cultuurvolken overeenkomt. En leven er tegenwoordig nog ergens op aarde onbeschaafde rassen uitsluitend van de „natuurlijke" plantaardige voeding? Dat er uitsluitend „frugivore" volkeren geweest zijn of zijn, dat hebben, geloof ik, de Vegetariërs zelf nooit beweerd. Ze hebben reeds eene concessie gedaan aan het dogma van de grondvesting van het Vegetariaat op „natuurlijke" basis, door altijd slechts zeer algemeen te spreken van plantenetende volken. Als voorbeelden dienden de Hindoes, de Chineezen, de koelies van het geheele Aziatische Oosten, de Arabiërs van het schiereiland Sinaï, die zouden leven van gedroogde dadels en ongegist brood, de Japanneezen en eenige negerstammen uit Afrika en Amerika. Maar in den laatsten tijd is men door de ethnologische onderzoekingen veel meer van deze volken te weten gekomen, dan wat de Vegetariërs bij overlevering gehoord hadden, en is het gebleken dat het meerendeel dezer volken werkelijk hoofdzakelijk leeft van plantaardig voedsel, maar volstrekt niet uitsluitend. Al deze rassen en volken hebben bij de vruchten geheel instinctief naar de veel voedzamer cerealiën *) gegrepen, die ze doelmatig toebereidden, o.a. ook de aan eiwit rijke leguminosen **). Tot de laatsten behooren o.a. de soja-boonen, die in Japan bij groote massa's gegeten worden. De Japanneezen geven een schitterend voorbeeld, hoe en in hoe grooten omvang een plantaardig voedsel het heerschende volksvoedsel kan worden. We weten hier bijzonder veel van, omdat dit volk het eenige is, van alle die bovengenoemd zijn, van wiens gebruiken en gewoonten we in den laatsten tijd meer te weten zijn gekomen. Er is dan ook gebleken dat de aan de kust wonende menschen van het geele ras veel visch eten, een goedkoop voedsel, dat ze zich gemakkelijk kunnen verschaffen. *) Afgeleid van Ceres, de godin van den landbouw. (Vert.) **) Peulvruchten. Ook in het binnenland wordt ze graag gegeten, als ze te krijgen is, door de gegoede standen zelf zeer dikwijls. De r ij s t, hun hoofdschotel, koken de Japanneezen en Chineezen — deze „vegetarische" natuurvolken eten niets ongekookt — bijna altijd met melk. Het voorbeeld der Japanneezen leert ons, dat elk volk dat zich ontwikkelt, onder betere omstandigheden, ook afwisseling tracht te brengen in de eentonigheden van het inheemsche voedsel. Het eten van rijst bij de Japanneezen is ook bij het volk lang niet meer zoo algemeen, sedert de vleeschvoeding op Europeesch voorbeeld in het leger ingevoerd is, om het weerstandsvermogen der soldaten te verhoogen. Van de op den trap der beschaving nog veel lager staande volken uit Azië, Afrika en Australië hebben we meest alleen gelegenheid de levenswijze te leeren kennen bij de een of andere tentoonstelling; over de manier van eten van deze volken citeer ik de volgende mededeelingen: „Deze kerels" zegt Hauchecorne, „verslinden eigenlijk alles wat maar eetbaar is. Hun honger naar vleesch stillen ze met alle mogelijke dieren. Ik noem slechts den trepang, gedroogde en gerookte staaldieren die in den Indo-Chineeschen Archipel een handelsartikel geworden is. En de „vegetarische" Wilden ? Deze leven van insekten, eten mieren, larven van kevers, slakken, enz." H u e p p e vertelt van deze stammen : „Ze zoeken allen dikwijls bijna met hartstocht naar aanvullingen uit het dierenrijk en eten als lekkernijen dingen, die ons walgelijk schijnen: rupsen, wormen versmaden ze niet, ook schorpioenen en slangen moeten er aan geloven, ratten is eene lekkernij. Als de zee uitkomst biedt, worden als frutti di mare alle mogelijke beesten gegeten, tot de sl&aldieren toe. En als er een sprinkhanenzwerm komt, doet de Arabier zich, ondanks zijne dadels, duchtig aan deze gasten te goed". Soortgelijke mededeelingen doet ons von Bun ge op grond van de ervaring van reizigers: „Zelfs de in het paradijs levende volken aan de Zuidzee, dien de lekkerste vruchten als t ware in den mond hangen, terwijl hun eiland arm is aan smakelijk dierlijk voedsel, hebben zoo n heftig verlangen naar vleesch, dat ze katten, honden, vampyren, houtlarven, rauwe visch ja zelfs ratten levend verslinden/* Het onderzoek van het bewoonde wereldrond heeft aan het licht gebracht, dat er evenmin ergens een volksstam is, die uitsluitend van plantaardig voedsel leeft, als er ergens op de wereld een ras is, dat op een lageren trap van lichamelijke ontwikkeling is blijven staan. De Vegetariër L e i n e r concludeert uit dit feit, dat hij niet loochenen kan : „dat onbedorven natuurvolken maar al te zeer geneigd zijn het rechte pad der natuur te verlaten en de slechte voorbeelden en kwade gewoonten van hunne overweldigers, de ontaarde cultuurvolken, aan te nemen." Met zulke menschen valt niet te praten. Voor hen die de zaken zien, zooals ze werkelijk zijn, is de beteekenis dezer feiten juist de omgekeerde. Overal zien we bij het gadeslaan van het volksleven, d a t het zoowel tegenwoordig als vroeger overheerschen der plantaardige voeding bij alle natuurvolken, niet afhangt van een populair geworden overtuiging omtrent het aanpassen van het voedsel aan de lichamelijke organisatie van den mensch, noch van het door de traditie overgebrachte instinct van de volksmenigte, maar enkel en alleen van de geographische, climatische, en maatschappelijke omstandigheden van land en volk. Evenals het individu, worden soms ook geheele volksklassen en -stammen door de sociale voorwaarden van hun bestaan tot het Vegetariaat gedwongen, waarvan ze zich instinctmatig zoo spoedig mogelijk weer zien te bevrijden. Alleen de sociale nood maakt geheele volken of enkele s t a n d e n V e g e t a r i ë jJ. Hoe zeer het voedsel van een volk afhangt van de uiterlijke omstandigheden, bewijst ook wel het voorbeeld van de tegenhangers dezer schijnbaar vegetarische volken : de vleeschetende volken, als de Kalmukken, Tartaren, Kirgizen en Eskimo's die in dit opzicht beroemd zijn. Zij leven bijna uitsluitend van het buitgemaakte wild en de gevangen visch, enkel en alleen, omdat de landbouw in hunne landen weinig opbrengt of zelfs in het geheel niet bekend is. Als zij plantaardig voedsel krijgen kunnen, nemen zij dit even goed als de Roodhuiden, Vuureilanders, Bosjesmannen en Kannibalen der Carabische eilanden, die bij gebrek aan beter voedsel zelfs het vleesch van den homo sapiens niet versmaden ! Ook de voeding der vleeschetende volken is niets anders, dan een uitvloeisel van den nood, hun opgedrongen door de misère van hun land. Het blijkt dus dat de ethnologische feiten verkeerd zijn weergegeven door de Vegetariërs. Door de ethnologische verhoudingen wat critischer na te gaan, zouden zij opgemerkt hebben, dat er juist uit volgt, hoezeer de voeding van een mensch het produkt is van zijne levens-omstandigheden. De juiste conclusie is lijnrecht tegengesteld aan diegene, die de Vegetariërs uit de ontwikkelingsgeschiedenis getrokken hebben. Het Darwinisme verklaart ons het wezen der voedingswijze bij de verschillende volken : overal is het slechts een gevolg van een in den loop der ontwikkeling aanpassen aan de natuurlijke levensvoorwaarden. Evenals de lichamelijke bouw van den mensch, zijn alle zijne verrichtingen slechts het natuurlijke produkt der uitwendige omstandigheden. Nergens kan hier sprake zijn van doelmatigheid in teleologischen *) zin. Van een Vegetariër is het begrijpelijk dat hij die volken het gelukkigst acht, welke gebleven zijn bij plantaardige voeding, omdat hij dit voor de natuurlijkste leefwijze houdt. Dat deze volken werkelijk gelukkiger zijn, daarvoor bestaat noch in hunne geschiedenis noch in hunnen tegenwoordigen cultuurtoestand ook maar het kleinste aanknoopingspunt. Het tegendeel is echter waarschijnlijk, want het streven én van den enkelen mensch én van geheele volkstammen, om hun voedsel afwisselender te maken, wijst er zonder twijfel op, dat eenvoud en eentonigheid van *) De^feologie is de leer der doelmatigheid in de inrichting der wereld. voedsel bij de meeste menschen niet in den smaak valt. Reeds een vluchtige blik, die een onbevooroordeelde in de wereldgeschiedenis slaat, laat zien, dat alle stappen van vooruitgang in beschaving, met betrekking tot verbetering van de uiterlijke omstandigheden, tot het verzekeren van een sterker gevoel van geluk en tevredenheid, niet gedaan zijn door volken, die door de armoede van hun land op een bepaald soort voedsel aangewezen waren, maar door die volksstammen, bij welke de gemengde kost het teeken is van gezonde, bloeiende maatschappelijke verhoudingen. Deze merkwaardige feiten verliezen niet van hunne waarde voor de objectieve historische critiek, hoe ze ook verdraaid worden in de vegetarische litteratuur (Schlickeysen e.a.). Eene bewering als: -In de geheele geschiedenis zien we hoe de vleeschetende en jagende volken het onderspit moeten delven tegen de frugivore stammen," is in strijd met elke geschiedkundige waarheid. Als dit zoo was, dan was de wereld-heerschappij nu niet in handen van het Indo-Germaansche ras, maar van de Koelies en Hindoes, het Mongoolsche en Maleische ras. Het begrip geluk is zeer betrekkelijk: ook een op lageren trap staande, van plantaardig voedsel levende stam, kan gelukkig zijn; maar voor het begrip van een modern mensch, voor een door de beschaving bezoedelden Europeër zijn de levensvoorwaarden van de vleeschetende naties, al hebben ze dan nog zooveel behoefte aan verbetering, honderdmaal begeerlijker dan het doellooze, stompzinnige bestaan van een dadels knabbelenden Arabier of van een bananen etende Zuidzee-eilander. Physiologie. Hic Rhodus, hic salta! *) Dit is de kern van het geheele vraagstuk, tenminste voor hen die het Vegetariaat uitsluitend *) Hier hebt ge gelegenheid, uw woorden waar te maken. van een wetenschappelijk standpunt beschouwen. De vraag luidt dan als volgt: Is het bij vegetarische, dus uitsluitend plantaardige, voeding, mogelijk op den duur leven en gezondheid te behouden? Wij zullen de beantwoording van dit vraagstuk in onderdeelen splitsen: 1. De resultaten van het physiologisch onderzoek der stofwisseling van vegetarisch levende menschen. 2. De resultaten der praktische ervaringen a) in betrekking tot de voeding en de krachten; b) in betrekking tot de bestendigheid der gezondheid en van den lichamelijken toestand in 't algemeen; c) tot den levensduur; d) tot den lichamelijken werkkracht van de Vegetariërs. In 1869 is Theodor Hahn, een der heftigste tegenstanders van de medische wetenschap, welke hij, zooals later vele zijner geestverwanten, steeds met spot en hoon bejegende, in een geschrift over het vegetariaat een hoofdstuk met deze woorden begonnen: „In de natuurwetenschappen hechten de geleerden gewoonlijk aan niets dan aan de proef, het experiment, d.w.z. slechts aan feiten die door een groote rij proeven bewezen zijn. Slechts dan mag men conclusies trekken. Maar komt men bij deze geleerde heeren met het vegetarische vraagstuk, dan vallen zij heelemaal uit hun rol, en veroordeelen zij en trekken zij conclusies a priori op zuiver theoretische gronden". Dit verwijt was in dien tijd volkomen rechtvaardig. Deze aprioristische veroordeelig van een, nog niet overwogen, vraagstuk, was der wetenschap onwaardig. In den tusschentijd heeft de wetenschap echter van de gelegenheid gebruik gemaakt, dit gemis aan te vullen. Toch bezitten we tegenwoordig ook nog slechts een klein aantal ptysiologische proeven, die we kunnen gebruiken voor de zakelijke oplossing van het vraagstuk. Maar de bewijskracht van dit materiaal is zóó groot, dat het een objectief oordeel mogelijk maakt. T. Cramer deed in 1822 voor het eerst onderzoekingen op de stofwisseling van een Vegetariër, die echter een derde van zijn eiwit uit dierlijk voedsel, als melk, boter, kaas en eieren kreeg. Daarom kunnen we ook geen waarde hechten aan dit onderzoek en zullen het hier niet mededeelen. Van grooter waarde zijn de waarnemingen van I. Hartman n in 1885, die zelf 224 dagen aan één stuk van plantaardig voedsel leefde, en die van Dr. Rutgers in 1888, aan zichzelf en zijne vrouw. De eerste lette alleen op het af-, of toenemen van het lichaamsgewicht en merkte dat dit afnam; D r. Rutgers nam ook den eiwit-omzet waar; maar niet volgens een goede methode, zoodat de verkregen resultaten geen maatstaf kunnen zijn voor ons vraagstuk. Het eerste onderzoek van de stofwisseling bij vegetarische voeding, dat waarde heeft, hebben we te danken aan K a r 1 von Voit, den vader van de voedingsphysiologie, die in 1889 met zijne assistenten E. V o i t en Constantinidi, de voedingsbestanddeelen naging van den 28-jarigen behangersknecht G r u e n, die reeds 3 jaar lang zuiver vegetarisch geleefd had. Gedurende de drie proeven, respectievelijk van 6, 5, en 4 dagen, at de man zijne gewone kost, bestaande uit pompernikkel *), grahambrood, appelen, vijgen, dadels, oranjeappels en olie. Dit voedsel bestond per dag uit 54,2 gr. eiwit, 22.0 gr. vet en 557.0 gr. koolhydraten, en vertegenwoordigde een voedingwaarde van 2700 Calorieën **). Ze werden in het maag-darmkanaal slecht *) Westfaalsch roggebrood (Vert.) **) In ons lichaam opgenomen, verbinden zich de bestanddeelen van ons voedsel (d.z. eiwit, koolhydraten en vet) met een gas, dat door middel van de ademhaling aan ons lichaam wordt toegevoegd: de zuurstof. De beteekenis van dit „verbrandings"-proces is deze : dat eene bepaalde hoeveelheid warmte daarbij ontstaat, „vrij komt", zooals de technische term luidt, leder weet dit, die een gas-komfoor ontsteekt, d. w. z. het licht-gas zich met de zuurstof der lucht doet verbinden en de daarbij vrijkomende warmte gebruikt om water te verhitten. Nu leert ons de eenvoudige waarneming van een stoom-machine, dat wij in staat zijn, met die warmte arbeid van allerlei aard te verrichten, anders gezegd: dat warmte een vorm van „arbeids-vermogen" is, en dat arbeids-vermogen van elke soort in arbeids-vermogen van een andere soort kan worden omgezet; zoo bijv. warmte in beweging (stoommachine). Ten einde nu hoeveelheden warmte, verwerkt, want 41 % eiwit, 30 %> vet en 6 % zetmeel *) verlieten ongebruikt het lichaam. De hoeveelheid eiwit was niet voldoende om het lichaam in evenwicht te houden, want de Vegetariër verloor dagelijks 2.5 gr. van zijn lichaams-eiwit. Een beter resultaat verkregen in 1899 Th. Rumpf en O. Schumm bij een negentien-jarigen kleermakersjongen, die vroeger in het ouderlijke huis naast plantaardig voedsel ook eieren, boter, kaas en melk gegeten had, maar die sedert een jaar uitsluitend leefde van Grahambrood, appels, dadels, havermout, suiker en walnoten. Deze voeding had een voedingswaarde van 3430 calorieën en bestond uit 73 gr. eiwit, 28.6 gr. vet en 689 gr. koolhydraten. Ofschoon het eiwitquantum relatief kleiner was, maar de koolhydraten zeer rijkelijk, ging hij niet alleen niet in lichaamsgewicht achteruit, maar won hij zelfs dagelijks O.b gr. stikstof = 3.76 gr. eiwit **). Het resultaat van deze proef bewijst d.i. dus hoeveelheden arbeids-vermogen, in absoluten maat te kunnen uitdrukken, heeft men de hoeveelheid warmte berekend die noodig is, om 1 L. water 1°. C. in warmte te doen s t ij g e n, en die behoeveelheid heeft men een calorie genoemd. Met de „voedingswaarde" van een bepaalde hoeveelheid voedsel in calorieën uit te drukken, bedoelt men dus aan te geven, hoeveel calorieën door die hoeveelheid aan ons lichaam worden toegevoegd. Zooveel calorieën worden dan in ons lichaam „omgezet" in beweging (spierarbeid, d.i. dus loopen, hartsbeweging, spreken, enz.), en waarschijnlijk ook in g e e s t e 1 ij k e n arbeid, behalve dat gedeelte, dat onveranderd gebruikt wordt om onze lichaams-t e m p er a t u u r constant te houden, die immers, wegens afgifte aan de omgeving voortdurend nieuwen toevoer behoeft. In deze beteekenis hebben dus water en zouten, die niet meer in staat zijn zich met zuurstof te verbinden, voor ons lichaam geen „voedingswaarde". (Vert.) *) Onder koolhydraten verstaat men een groep chemische lichamen van hooge „voedingswaarde". Ze worden aan ons lichaam toegevoegd in den vorm waarin ze in de natuur voorkomen: n.1. zetmeel (dat in het lichaam in suiker wordt omgezet, en dan „verbrand") en suiker. (Vert.) **) Daar alle stikstof (een gas dat ook een vierde deel van de dampkringslucht uitmaakt), die aan het lichaam wordt toegevoegd, uitsluitend door middel der e i w i t-lichamen (waarvan het een bestanddeel is) wordt reeds dat het behouden van het stofwisselings-evenwicht bij vegetarische voeding slechts mogelijk is, wanneer het tekort aan eiwit wordt vergoed door een toevoer van een der andere voedingsbestanddeelen. Nog duidelijker bleek deze voorwaarde bij het onderzoek der stofwisseling, dat ik zelf 2 jaar geleden heb ingesteld, bij een 37 jarige dame (schrijfster); zij leefde sedert 6 jaar vegetarisch, nadat zij door deze voedingswijze van haar vroegere ziekte meende genezen te zijn. Ze woog slechts 37Vü kilo en was 1.35 M. lang. De voedingswaarde van haar dagelijkschen kost bedroeg 1400 calorieën, d. i. 37.3 cal. per kilo lichaamsgewicht, hoewel 40 calorieën per kilo lichaamsgewicht als het minimum beschouwd wordt voor een niet arbeidend mensch. V o i t' s Vegetariër gebruikte 47.5 calorieën per kilo lichaamsgewicht, die van Rurapf zelfs 55 3. Eiwit nam mijn patiënt slechts 34 gr. tot zich d. i. 0.9 gr. eiwit per kilo lichaamsgewicht. Dat is juist evenveel als bij V o i t en iets minder dan die van R u m p f. Mijn Vegetariër behield bij deze minimale hoeveelheid eiwit niet alleen het stikstof-evenwicht, maar nam in die vijf dagen, toen ze niets at dan grahambrood, appels, pruimen, druiven, dadels en kropsalade met citroensap, nog 11 x/a gram eiwit toe. Wie meer wil weten van dit onderzoek wordt verwezen naar mijn mededeeling in het „Zeitschrift fiir klin. Med." Bd. 43, waar men de opgenomen, pleegt men uit de hoeveelheid stikstof die het lichaam verlaat (door middel van de urine), te berekenen hoeveel eiwit in het lichaam wordt teruggehouden. Wordt bijv., zooals in dit geval, dagelijks 0,6 gr. stikstof minder uit het lichaam uitgescheiden dan correspondeert met de hoeveelheid die er door middel van eiwit aan is toegevoerd (in dit geval 73 gr.) dan moet het lichaam dagelijks zooveel aan eiwit winnen, als met die 0,6 gr. stikstof correspondeert. Berekent men dit, dan vindt men 3,76 gr. eiwit. — Tot goed begrip van de zaak moet nog worden vermeld, dat de eiwit-lichamen (zoo min als de andere bestanddeelen van ons voedsel) niet in denzelfden vorm het lichaam weder verlaten, doch gesplitst in verschillende andere stoffen wier hoeveelheid het gemakkelijkst uit de hoeveelheid stikstof die ze bevatten, kan worden bepaald. (Vert.) geheele desbetreffende litteratuur kritisch vermeld vindt. *) Het wetenschappelijk belang van deze laboratorium-onderzoekingen op afzonderlijke Vegetariërs, is gelegen in het door hen geleverde bewijs, dat het mogelijk is, bij een eiwit-toevoer, die ver onder de vroeger als noodzakelijk opgegeven grens ligt, n.m. nauwelijks de helft daarvan bedraagt (in ronde getallen 1,0 inplaats van 2,0 gr. eiwit per kilo lichaamsgewicht) de eiwitstofwisseling en het lichaamsgewicht op de normale hoogte te houden. Tot hetzelfde resultaat hebben ook de stofwisselings-onderzoekingen gevoerd, die, zij het tot nu toe ook nog in zeer geringen getale, bij lieden uit de volks-klasse, die zich hoofdzakelijk vegetarisch voedden, zijn gedaan. Von Rechenberg vond bij handwevers uit Zittau in doorsnede een opname van slechts 65 gr. eiwit bij een lichaamsgewicht van 56 kilo, terwijl al het voedsel te zaïnen een voedingswaarde had van 2700 calorieën. M a n f r e d i vond in de Napelsche volkskost bij een voedingswaarde van 2100 calorieën 70 gr. eiwit voor menschen, die gemiddeld slechts 51 kilo wogen. Kellner en Mori hebben echter gevonden, dat het voedsel van het arme volk in Japan veel rijker en vooral veel rijker aan eiwit is. Bij 3000 calorieën voedingswaarde bevat het 108 gr. eiwit, 17 gr. vet en 600 gr. koolhydraten. Uit deze beide groepen van stofwisselings-onderzoekingen blijkt dus, dat het lichaam voldoende gevoed kan worden, met twee derden of zelfs met de helft der hoeveelheid eiwit, die V o i t op •) Van de critici uit het kamp der Vegetariërs, die mijn arbeid bespraken, heeft Dr. Z i e g e 1 r o t h het 't bontste gemaakt. Zijn geweldige toorn en zijn beschimpingen, waarvoor in de verste verte geen oorzaak te vinden is, treffen mij niet. Maar de ongeloofelijke onwetendheid van dezen Vegetariër, die tegenwoordig onder de aanvoerders schijnt te hooren, moet aan de kaak gesteld worden : hij noemt het diëet van de vrouw waarbij ik mijn onderzoekingen verrichtte een „karikatuur der vegetarische voeding". Zoo is hij koiT'isch zonder het zelf te willen en levert hij tevens een afdoende veroordeel van het vegetarisch diëet. 6 grond van talrijke statistische gegevens in doorsnede noodig achtte voor een volwassen arbeidend mensch. Maar reeds uit de eerste navorschingen op ditzelfde gebied van Pflüger en Bohland, Bohland en Bleibtreu, Na ka ha ma, e.a. bleek, dat Voit's gemiddelde, 120 gr. eiwit zelfs voor een zwaar werkend man te veel was. Tegenwoordig zijn de voornaamste physiologen, op enkele uitzonderingen na, het er over eens, dat 90 gr. eiwit ruim voldoende is. Uit de boven beschreven onderzoekingen blijkt, dat het zoo noodig met nog minder kan. Onlangs heeft Baltz (Tokio) op grond van zijne uitgebreide kennis der voedingsverhoudingen in Japan, medegedeeld, dat de hard werkende bevolking, daar 20 tot 30% minder aan eiwit tot zich neemt, dan V o i t aangeeft. Het inzicht, dat de stofwisseling van den mensch in evenwicht kan blijven met een geringe hoeveelheid eiwit, heeft geleid tot het onderzoek naar het minimum eiwit, waarvan een mensch kan leven. Het onderzoek van Hirschfeld, Kumagava, Klemperer, Peschel, Breisacher, Sivén en laatstelijk van C a s p a r i heeft ons het zeer belangrijke feit geleerd, dat het minimum eiwit voor elk individu zeer verschillend is, omdat het organisme van den een moeilijker te verzadigen is, dan dat van den ander. Aan de absolute getallen kan dus niet de waarde gehecht worden van vaststaande gegevens. Daardoor is ook het tweede resultaat dat zij verkregen hebben, n.m. dat het minimum eiwit tot het behouden van het stofwisselingsevenwicht op 6 gr. stikstof = 37,5 gr. eiwit kan gebracht worden, van weinig belang. Maar dit geldt ook niet voor iedereen. De onderzoekingen over het minimum in de eiwit-toevoer, is voor ons van bijzonder belang, omdat de vegetarische voeding dikwijls, maar niet alt ij d, bij uitstek arm aan eiwit is.*) *) De Vegetariërs vinden juist om deze armoede aan eiwit, hunne voeding zooveel beter dan de vleeschvoeding, die vooral zoo schadelijk zou zijn door haren eiwit-rijkdom. Inderdaad is het eiwit-gehalte van het voedsel van die Vegetariërs, welke alles ongekookt eten, hoogstens 60 of De ondervindingen, die men heeft opgedaan bij de vegetarische voeding, komen overeen met de resultaten der experimenteele voedings-physiologie. De overeenstemming gaat zoo ver, dat uit beide rijen onderzoekingen hetzelfde feit blijkt, n.1. dat de armoede aan eiwit daarom niet schadelijk is voor het organisme, omdat de geheele calorieën-toevoer te zamen voldoende is voor de energie die het lichaam noodig heeft; omdat dus het tekort aan eiwit vergoed wordt door het plus aan koolhydraten. Mijn patiente schijnt hierop een uitzondering te maken, omdat zij geen plus aan koolhydraten in haar voedsel had, — evenals de proef, die S i v é n bij zichzelf gedaan heeft, die zonder zijn overig voedsel te vermeerderen, bij 6 gr. stikstof per kilo lichaamsgewicht, zijne stofwisseling in evenwicht hield. M ij n e Vegetariër had het tekort aan eiwit op eene andere, misschien nog veel doelmatiger wijze vergoed, n.1. door een surplus aan vet, zoodat in ieder geval de behoefte aan energie van het lichaam bevredigd was. Al blijkt uit deze wetenschappelijke onderzoekingen zonder twijfel, dat het lichaam in stand kan blijven bij een minimum eiwit, toch is het onphysiologisch en onredelijk, ja bijna ongerijmd omzoo'n minimum het normale te noemen, waarnaar we moeten streven, en het voor de volksvoeding aan te raden, zooals de Vegetariërs, die geen begrip van logica meer 50 gr. Het menscheüjke lichaam verdraagt veel, als het van nature een groot weerstandsvermogen heeft! Een zekere Bürdorf uit Leipzig, een der nieuwste vegetarische lichten, die onlangs zijn geestverwanten verblijd heeft met een leerrijke mededeeling over „de voedingswaarde van het fruit" vertelt daar onder andere merkwaardigheden ook, als een vaststaand „feit", dat het menschelijk lichaam zelfs instand kan blijven met een minimum eiwit-toevoer van 25 gr. per dag. Hij beroept zich op het werk van Klemperer, J. Munk e.a., waaruit toch niemand, die iets van het vak afweet, zoo'n onzin zal lezen. Toen Bürdorf over deze zeldzame bewering in de „Vegetarische Warte" door een lezer geïnterpelleerd werd, gaf hij het volgende ongeloofelijke antwoord: „Ieder die het niet gelooft, moet zelf in de Universiteits-bibliotheek maar de werken nalezen van de door mij genoemde en niet genoemde onderzoekers." Zoo ver is men wel zelden gegaan met een systematische voor den gekhouderij van het publiek! hebben, toch doen. Hoogstens kan men de voor een gezond mensch gemiddeld noodige hoeveelheid als 't normale beschouwen. De wetenschap heeft echter nog geen zoodanig gemiddelde bepaald, omdat dit zeer veranderlijk is. In elk geval ligt zij nog veel dichter bij de veel te hooge getallen van V o i t, dan bij de uiterst lage der echte Vegetariërs. Op goede gronden hebben de physiologen tot nu toe steeds vermeden uit de beschreven theoretische gevolgtrekkingen over het mogelijke eiwit-minimum, gevolgtrekkingen te maken voor de praktijk; wanneer deze eenzijdig aan den eenen kant liggende ervaringen in de praktijk werden toegepast, zou er gevaar ontstaan voor een algemeene chronische ondervoeding, waarop de vegetarische kost zoo dikwijls uitloopt. Ook doet de vraag zich voor, of een voeding met een minimum eiwit, zooais de vegetarische er gewoonlijk een is, al is zij dan toereikend, aan te bevelen is, of zij eenige voordeelen geeft voor het menschelijk organisme, óf dat zij integendeel niet veeleer Ondoelmatig, practisch minderwaardig, moet genoemd worden. Ter oplossing van deze tweede vraag is het vooreerst noodig, de hoedanigheid der plantaardige voedingsmiddelen, de wijze van gebruiken en de rol, die zij in het menschelijk lichaam spelen, te analyseeren. Want om de eiwit-stofwisseling te beoordeelen, komt het niet alleen aan op de hoeveelheid eiwit, die toegevoerd wordt, maar ook zeer zeker op zijne qualiteit en op de wijze hoe het opgenomen wordt. *) Want deze beide laatste faktoren hebben geen geringen invloed op het nut, dat er van getrokken wordt en op den omzet van het eiwit. Wordt het een of andere eiwit-bevattende voedsel in het lichaam slecht verwerkt, dan komt dat practisch op hetzelfde neer, of de in het voedsel aanwezige hoeveelheid eiwit aanmerkelijk minder ware. De Vegetariër moet •) In de physiologie wordt onder „opnemen" niet verstaan: opeten, doch spreekt men eerst van opnemen wanneer het voedsel door den darmwand is opgezogen. Voedsel dat het geheele darmkanaal doorloopt en onverteerd weder wordt uitgescheiden, wordt dus ganschelijk niet „opgenomen". (Vert.) er, bij zijn betrekkei ij k geringen toevoer van eiwit, meer dan ieder ander op letten, zoo mogelijk, goed, d. w. z. in het darmkanaal gemakkei ij k op te zuigen eiwit met zijn voedsel tot zich te nemen. Met betrekking hiertoe komt de vraag bij ons op, wélk eiwit, het dierlijke of het plantaardige, voor ons de meeste waarde heeft. Ofschoon de Vegetariërs als leeken zich van een oordeel hierover moesten onthouden, aarzelen zij geen oogenblik te zeggen, dat het plantaardige eiwit voor het menschelijk organisme van evenveel, zoo niet van grooter nut is, dan het dierlijke. De medici beweren integendeel dikwijls het omgekeerde. Het vraagstuk is niet zoo eenvoudig als velen meenen, en daarom houd ik eene opheldering van dit belangrijke en interessante punt voor onmisbaar. In het algemeen wordt er in het darmkanaal minder voedsel opgenomen uit vegetabiliën, dan uit dierlijke voedingsmiddelen, en dit juist met betrekking tot eiwit en koolhydraten. De oorzaak daarvan ligt in de wijze, waarop de voedingsstoffen binnen in de plantaardige voedingsmiddelen besloten liggen. Deze stoffen zijn namelijk bij de granen, de peulvruchten, bij het fruit en de zaadvruchten door plantencellen omgeven, wier wand bestaat uit de voor het m e n s c h e 1 ij k verteringskanaal onverteerbare cellulose. Zeer sterk springt dit nadeel juist bij de cerealiën in 't oog. Het is in 't algemeen niet genoeg bekend, hoe grooten invloed de soort meel van het baksel heeft op het opnemen van de voedingsstoffen die het bevat, in het lichaam. Het fijne meel, dat alleen bestaat uit het binnenste van de rogge- en tarwekorrels is heel licht verteerbaar. Worden echter de zemelen, dat zijn de cellulose-bevattende omhulsels der korrels, meegebakken, dan wordt het baksel dadelijk minder goed verteerbaar. Van ongemalen tarwebrood werd b.v. 30 %>, van ongemalen roggebrood (pompernikkel en dergelijke) zelfs 45% der vaste bestanddeelen onverteerd weer uitgescheiden. Zeer leerrijk is in dit opzicht de volgende kleine tabel, die ik overgenomen heb uit het „Handbuch der Ernahrungstherapie" van von Leyden waarin Rubner de voedings-physiologie behandelt: Er wordt in het darmkanaal procentsgewijze Eiv,jt Koolniet geresorbeerd. deelen. hydraten. Van tarwebrood van fijn meel ... 4.2 21.8 1.1 Van tarwebrood van middelsoort meel 5.6 24.6 2.9 Van tarwebrood van grofgemalen korrels 6,7 30,5 7,4 De oorzaak der geringere opzuiging van het grove meel door de chylusvaten van den darmwand ligt in het gehalte aan cellulose, dat een scheidsmuur is tusschen de voedingsstof en het opzuigende celepitiieel. Hoe minder cellulose het meel bevat, dus hoe fijner het gemalen is, hoe gemakkelijker het geresorbeerd wordt. Van de granen is rijst bijna even verteerbaar als het fijn gemalen tarwemeel, juist omdat zij arm aan cellulose is, ook de de maïs, die evenals de rijst bij enkele volken, die voornamelijk van plantaardig voedsel leven, het hoofdvoedsel is en b.v. in Zuid-Tyrol en Italië met melk gekookt als „Polenta" door de arme landbevolking gegeten wordt. Ook de leguminosen (erwten, boonen, linzen) met hun cellulose-bevattend omhulsel, geven daarom betrekkelijk weinig voedsel aan het lichaam af, zoodat een groot deel van hun werkelijk zeer groot eiwitgehalte, dat hen tot het beste van alle plantaardige voedingsmiddelen moet maken, en een deel der koolhydraten, verloren gaat. Er is echter gebleken uit vele onderzoekingen van R u b n e r< Constantinidi e.a., dat plantaardig eiwit op zich zelf, b.v. lijmstof, zeer goed in den darm opgezogen wordt, zonder echter in dit opzicht de beste dierlijke eiwit-substanties te evenaren. Nog onlangs hebben Laves, Loewy, Pickardt e.a. bewezen, dat een als voedingspraeparaat in den handel gebracht zuiver plantaardig eiwit, „Roborat" genaamd, dat van graan gemaakt was, evengoed verteerd werd als dierlijk eiwit. Wat volgt er dus uit de tot nu toe bekende wetenschappelijke feiten? Het plantaardig eiwit op zich zelf kan, wat betreft zijne verteerbaarheid wel met het dierlijke gelijk gesteld worden. Nu vindt men echter in het plantaardig voedsel bijna nooit plantaardig eiwit op zich zelf, maar altijd besloten in plantaardige voedingsbestanddeelen, waaruit de darm het eiwit niet zoo volkomen kan uitzuigen als uit de veel gemakkelijker op te lossen dierlijke eiwitsubstanties. Dit is de kern van het geheele vraagstuk. I n werkelijkheid wordt dus het plantaardige eiwit betrekkei ij k slechter verwerkt, door de menschlijke darmen, dan het dierlijke. Juist daarom schijnt de mensch bestemd te zijn, het plantaardig eiwit aan te vullen met het dierlijke. De Vegetariërs doen, alsof deze physiologische feiten niet bestaan en begaan meestal een fout, juist dit grove brood als bijzonder goed verteerbaar aan te bevelen; ze zeggen dat de omhulsels en de schalen der korrels goed zijn voor de spijsvertering, maar deze werken alleen mee onder pathologische omstandigheden der darmen, n.1. wanneer de cellulose een bijzonder sterken prikkel moet uitoefenen en veel onverteerbare restes in het darmkanaal gewenscht zijn. (Zie pag. 91 en „4" in Deel II.) Een fout tegen de logica, voortkomend uit onvoldoende kennis der physiologie, brengt de Vegetariërs tot verkeerde, veel te veel gegeneraliseerde conclusies. Zij begaan nog grooter fout, als zij op grond van de genoemde physiologische overwegingen, het^ongekookte voedsel uit een wetenschappelijk oogpunt rationeel noemen. Door het koken en meer dergelijke behandelingen, die de plantaardige voedingsmiddelen in de keuken ondergaan, worden het eiwit en de koolhydraten vrijgemaakt, zoodat ze gemakkelijker door den darmwand geresorbeerd worden. Juist door het koken wordt een groot gedeelte van de onbruikbaarheid der Vegetabiliën weer opgeheven. Zoo is b.v. gebleken, dat én het eiwit én de koolhydraten van tot moes gekookte aardappelen, veel beter opgenomen werden, dan van geheele aardappelen, dus zeker dan van aardappelen in de schil gekookt. Van alle tot moes gekookte groenten en vruchten worden de voedingsstoffen beter opgenomen. In het algemeen worden van plantaardige voedingsmiddelen de koolhydraten beter verwerkt dan het eiwit. De voedingswaarde van de plantaardige kost, zooals de Vegetariërs ze gebruiken ligt dus minder in het eiwit dan in het groote gehalte koolhydraten, b.v. zetmeel of suiker! Men heeft gevonden, dat er van het eiwit bij zuivere vegetarische voeding 1—2—4 gr. en meer stikstof in de uitwerpselen verloren gaat, daarentegen 0,8—1,5 gr. N. *) bij gemengde voeding en 0,5—1,5 gr. N. bij een voeding voornamelijk van dierlijke producten, een verschil, dat het elk onpartijdig beoordeelaar niet moeilijk maakt te zeggen, welke voedingswijze de beste is voor het menschelijk lichaam. Bij de persoon, die ik waargenomen heb, werd 32,79% van het eiwit, dat zich in haar voedsel bevond, onverteerd weder uitgesclieden, bij die van R u m p f 33,93% en bij die van V o i t zelfs 40,73 °/o, terwijl het eiwit, dat verloren gaat bij gemengde voeding 10—15, hoogstens 20% bedraagt van het eiwit, dat opgenomen wordt. Dit groote verlies aan voedingsstoffen moet worden goed gemaakt door het opnemen van grootere hoeveelheden voedsel, waardoor de Vegetariërs dan ook den geheelen dag bezig zijn met eten en verteren! Uit een en ander blijkt overtuigend, dat in de uitsluitend plantaardige voeding physiologisch geen voordeel gelegen is voor het organisme, ja zelfs dat het een oneconomische voedingswijze is. Nu zijn er aan de vegetarische voeding ontegenzeggelijk nog eenige nadeelen verbonden, die van het standpunt der voedingsphysiologie hare toepassing beslist ongewenscht maken: 1. De groote omvangvan hetvoedsel.Het bedraagt bij vegetarische voeding in doorsnede 3—3* pond, daarentegen bij gemengde voeding 2—2\ pond en bij grootendeels dierlijke voeding slechts li 2 pond. De Vegetariër moet een groote hoeveelheid voedsel tot zich nemen, alleen reeds om naast de waardelooze cellulose der plantaardige voedingsmiddelen nog een voldoende hoeveelheid werkelijk verteerbare voedingsstoffen op te nemen ! Gelukkig is de plantaardige voedingswijze goedkoop, zoodat het aanschaffen *) N. (nitrogenium) is de in de chemie gebruikelijke verkorting voor stikstof. (Vert) van groote hoeveelheden geen bezwaar oplevert, en de voeding toch nog toereikend kan worden. Voor menschen die niet begaafd zijn met een voortdurenden goeden eetlust, krachtige kauwspieren en een spijsverteringskanaal met een groot weerstandsvermogen — er zijn gelukkig nog vele van die normale menschen zal reeds de opname van een zoo groot volume voedsel een bezwaar zijn. Ik moet echter toestemmen, dat dit geen reden is, die den doorslag zal geven: de meeste menschen eten gaai ne en veel, en beschouwen het zelfs als een levenstaak. De veelvraten met de reuzenmagen, waarin zelfs zulke hoeveelheden voedsel verdwijnen, zijn bekend. 2. Een belangrijke tegewerping tegen de algemeene invoering van het vegetarische voedsel, is de reeds dikwijls uitgesproken eentonigheid, — noewei daar door een goede kookkunst vtel aan tegemoet kan gekomen worden. Vooral in de huiskeuken kan men groote afwisseling brengen in het toebereiden der plantaardige levensmiddelen. Een groot voordeel heeft de gebruikelijke vegetarische voeding in hare afwisseling boven de voeding met ongekookte spijzen : om deze laatste op den duur vol te houden moet men gewapend zijn met een groote mate van energie en zelfverloochening. B a e r heeft er immers dikwijls op gewezen hoe in de gevangenissen de eentonigheid van het, meestal plantaardige, voedsel den bewoners zóó tegenstond, dat zij ten slotte elke opname van voedsel weigerden. Onder anderen heeft W a 1 d er op gewezen, dat de afschrikwekkende eentonigheid van het voedsel ten slotte aanleiding geeft tot ernstige voedingsstoornissen, die de gevangenissen ontvolken. Het vaststellen van deze feiten is vooral in Pruisen voor de overheid reeds sedert jaren de aanleiding geweest, van de eenzijdige plantaardige voeding in de gevangenissen af te zien, en een geregelde portie vleesch toe te staan, samengaande met het noodzakelijke inwilligen van grootere sommen gelds. Het gevoel van eentonigheid der voeding, en den hiermede gepaard gaanden tegenzin, bedwingen de Vegetariërs meestal met bewonderenswaardige zelfbeheersching. Dit gevoel van eentonigheid hangt ook meer af van persoonlijke en maatschappelijke omstandigheden dan van de smaakzenuwen van den tong. Het verlangen naar afwisseling wordt steeds en overal grooter bij een verfijning der tafel, en bereikt zijn hoogtepunt in de aanmatigende eischen van een „Gourmet", dien de scherpzinnige Franschman, die verstand heeft van de gastronomie, onderscheidt van den „Gourmand", die véél eet, omdat hij gaarne eet! Toujours perdrix! *) is ook de verzuchting van een arm man die spoedig genoeg heeft, niet van patrijzen, maar van brood en aardappelen. 3. Het weinig smakelijke van de vegetarische voeding hangt zeer nauw te zamen met hare eentonigheid. Voor den normalen mensch blijkt dit gebrek hoofdzakelijk te zijn het gemis aan prikkelende stoffen, die de meeste menschen meenen noodig te hebben, en die ze vinden in het vleesch, de jus, de sauzen, zout en kruiden en ten slotte in allerhande dranken. Ook een ontwikkeld mensch verstaat onder een aangenamen smaak en iets wat prikkelt en opwekt, meestal hetzelfde. In dit opzicht zouden de Vegetariërs ethisch en aesthetisch werkelijk iets op de vleescheters voor hebben; want alles wat prikkelt is een kunstmatige belasting, die het menschelijk lichaam gewoonlijk niet noodig heeft, en wanneer het genieten van prikkelende spijzen overdreven wordt, is dit nadeeliger voor de gezondheid dan het vermijden van alle prikkels voordeel is. Smakelijk voedsel is ook denkbaar en dikwijls genoeg verkregen, zonder toevoeging van prikkelende stoffen. In werkelijkheid ligt de smakeloosheid van of zelfs de tegenzin tegen plantaardig voedsel, hoofdzakelijk daarin, dat het niet op zooveel verschillende wijzen kan toebereid worden, als de dierlijke producten. Maar mijns inziens geeft het gebrek aan smakelijkheid niet den doorslag bij een veroordeeling van deze voedingswijze. 4. Een onaangename nevenwerking van de vegetarische kost is ten slotte nog de sterke ontwikkeling van gassen en zuren in het darmkanaal, die voor veel menschen een meer of min ondragelijke last wordt. Toch schijnen de meeste menschen *) Altijd patrijs. langzamerhand aan deze last te gewennen, nog afgezien van het feit, dat lang niet iedereen dit lastige gevolg van de plantaardige voeding ondervindt. Al is dit gevolg niet aangenaam, toch is het geen reden het geheele diëet te verwerpen, als het niet, op andere, boven aangevoerde gronden, ondoelmatig was gebleken. Men zou, wanneer de plantaardige voedingwijze overigens doelmatig was gebleken, deze onaangename bijomstandigheid des te eerder op den koop toe nemen, omdat de sterke ontwikkeling van gassen en zuren in het darmkanaal als gevolg van de gisting der koolhydraten, ook een voordeel oplevert, dat voor vele menschen van niet weinig belang is: nm. het opwekken der darmwerkzaamheid en de daardoor bevorderde spoedige ^ verwijdering der onverteerde spijsresten.jBij de groote verbreiding uie hel ongemak chronische darmzwakte (verstopping) steeds onder de menschen gehad heeft, mag men deze eigenschap der vegetarische voeding een voortreffelijke noemenjjOverigens heeft ook de omstandigheid, dat een grooter deel /an het voedsel dan bij een niet-vegetarische voeding in het darmkanaal liggen blijft, en dat deze groote massa een gewenschte prikkel op verzwakte darmspieren uitoefent, een levendig aandeel aan deze werking A ,1- i i > o KObl. ^Met dit voordeel van krachtige darmontlasting is nog een ander verbonden, dat echter voor de functie van het geheele organisme van ondergeschikt belang is: nm. het verminderen van het eiwit-bederf in de darmen, iets dat ook de leek kan waarnemen, daar de ontlasting een minder onaangenamen geur heeft, dan bij vleeschvoeding. Dit geringere eiwit-bederf berust deels op de vluggere ontlasting van het darmkanaal, deels echter ook op het wetenschapelijk vastgestelde feit, dat het plantaardige eiwit minder aan bederf onderhevig is dan het dierlijke. Dit voordeel van de vegetarische voeding is, ook omdat het verschil niet bijzonder groot is, van zoo weinig belang voor het organisme, dat het geen gewicht in de schaal legt^ De voordeelen der vegetarische voeding komen niet in aanmerking voor den gezonden, maar voor den niet-gezonden mensch. Hiermede is duidelijk gezegd welke hare waarde is. Nu de theorie te kort schiet, moeten we nog onderzoeken, welke praktische resultaten de vegetarische voeding ons oplevert. Als men de vegetarische litteratuur hierop naleest, kan men zich niet genoeg verwonderen over de kinderlijke naïveteit waarmede ongeloofelijke verhalen, onbetrouwbare berichten, praatjes uit de derde of vierde hand als objectieve meeningen en feiten worden opgedischt. Dat de enkele geloofwaardige verhalen ook een andere betekenis kunnen hebben, dan in vegetarisch opzicht, zulks komt bij de berichtgevers nooit op. Bij de vooringenomenheid van hunne beschouwing en hun oordeel, kan de eenzijdigheid hunner logische gevolgtrekkingen geen opzien meer baren. Eenige voorbeelden zullen dit kras genoeg illustreeren. In de brochure: „111 feiten ten gunste van het vegetarische dieet," vinden we onder N°. 93 de volgende mededeeling. „Dr. James Bary, een vrouwelijke armendokter, is opgeklommen tot den rang van generaal-inspecteur. Wat de oorzaak was, dat deze dame eene zoo hooge positie bekleedde, weet men niet; eerst na haar dood, werd haar geheim bekend: zij was Vegetariër." Of onder N°. 109 „93 Jaar Vegetarier": „In Februari 1870 stierf te Leicester Miss Coltment in den ouderdom van 93 jaar. Haar lang leven was aan de edelste menschenliefde gewijd: zij leefde vegetarisch van haar kinderjaren tot haar laatste oogenblik." Buiten den kring van alles op gezag aannemende, zwakzinnige Vegetariërs, zal niemand zulke en dergelijke verhaaltjes, waarde vegetarische litteratuur van wemelt, ernstig opnemen. Een groot deel van deze vegetarische „feiten" zijn hopeloos belachelijk. Tegenover deze woestenij en onvruchtbaarheid van eigen meeningen der Vegetariërs blijft ons niets anders over, dan ons zelf een oordeel te vormen, over wat zij met hunne leef- en voedingswijze bereikt hebben, door ons meer in bijzonderheden bezig te houden met de Physiologie van hunne lichamelijke organisatie en hunne levensverschijnselen. 1. Wat ten eerste betreft de voedings- en gezondheidstoestand der Vegetariërs, vinden wij bij de groote meerderheid niet alleen der volbloed-, maar ook der halve Vegetariërs, alles eerder dan bloeiende gezondheid, krachtige gevuldheid van het lichaam, of zelfs dan het voorkomen van een gewoon normaal mensch. Dit vindt zijn oorzaak, zooals ik vroeger reeds opmerkte, in het feit dat de meeste Vegetariërs zeer sterk belast zijn met en gekweld worden door ziekten, waarvoor ze van deze voedingswijze beterschap verwachten. Zij blijven somtijds zelfs hun geheele leven Vegetariër, maar ook even lang .. .ziek.|"f4ooit krijgen zij dat gevoel van volkomen gezondheid, dat den mensch tevreden met zijn lot maakt, hem frisch van geest houdt, hem moed geeft te hopeiuj Door hunne kalme leefwijze, en door het vermijden van elke ^buitensporigheid, elk exces, dat toch een gezond, krachtig mensch zonder nadeel voor zijne gezondheid dikwijls in zijn leven kan doorstaan, blijven deze lichamelijk gedegenereerden, zwak-kelingen zou ik ze willen noemen, merkwaardig lang in leven, en zonder dat ernstige ziekteverschijnselen ze aan het ziekbed kluisteren. Maar zij leven op den grens van voldoende integriteit der lichamelijke functies en zijn zoo zuinig mogelijk op hunne levenskracht. {Hun gering lichaamsgewicht heeft ook niet veel noodig. Deze lichamelijk minderwaardigen hebben vele kenteekenen voor den scherpen blik van een kundig arts: slappe, onfrissche, bloedarmoedige schepsels, van tengeren lichaamsbouw, met een slecht ontwikkeld spierstelsel, dunne beenderen, weinig lichaamsgewicht, steeds uit hun humeur en prikkelbaar,J— het is de lichamelijke décadence van den culfuurmensch, die door drie symptonen gekenmerkt wordt: ondervoeding, neurasthenie, anaemie. Het is natuurlijk niet juist, te beweren dat er onder de Vegetariërs geen uitzonderingen op dit type bestaan, maar dit zijn werkelijk slechts uitzonderingen. Deze enkelingen zijn gezonde, goed doorvoedde, krachtige naturen, meestal jongere menschen of op zijn hoogst menschen van middelbaren leeftijd die pas sedert eenige jaren Vegetariër zijn. Het meerendeel der Vegetariërs is in de dertig of veertig jaren; oudere menschen vindt men zelden onder de aanhangers. Dat deze gezonde Vegetariërs, zooals zij zelf meenen, hun lichamelijk welzijn aan hunne voedingswijze te danken hebben, hiervoor hebben we geen enkel bewijs. Ik geloof niet, dat er onder de Vegetariërs beter gevoede individuen zijn, dan onder de normale menschen. Hier speelt de individueele, overgeërfde aanleg een groote rol. Op zijn allerhoogst wil ik toestemmen, dat een krachtige gezondheidstoestand gepaard kan gaan met een voortdurende vegetarische leefwijze en dat die hierdoor niet verstoord behoeft te worden. In 't bijzonder zullen we het vraagstuk naar een vegetarische leefwijze voor kinderen bespreken. In de vegetarische litteratuur vinden we een groot aantal mededeelingen, hoe kinderen geheel vegetarisch zijn opgevoed, hoe er zelfs families zijn, die reeds sedert 3 of 4 geslachten vegetarisch leven. Deze mededeelingen zijn doorgaans moeielijk te controleeren. Bij twee families, waar ik gelegenheid had de zoogenaamde vegetarische opvoeding der kinderen na te gaan, bleek het, dat het voedsel lang niet zuiver plantaardig was, vooral niet op den duur, toen de kinderen grooter werden. De overgeërfde goede aanleg scheen mij echter het grootste aandeel te hebben, in het werkelijk gezond en krachtig opgroeien van deze kinderen. Wanneer de Vegetariërs in hunne fanatieke verblinding eens het feit niet over het hoofd wilden zien, dat het werkelijk het door hen zoo hoog geschatte instinct is, dat den zuigeling de dierlijke producten der moederborst of hunne surrogaten toevoert, dan zou er geen oogenblik ernstig over gediscussieerd behoeven te worden, of de natuur dierlijke producten voor het groeiende organisme als noodzakelijk of doelmatig had voorgeschreven. Eerst wanneer de Vegetariërs ons hunne zuigelingen toonen, die zonder melk groot gebracht zijn, zou men ernstig gaan nadenken over een vraagstuk, als dat hetwelk te berde gebracht is door de veelbesproken stichting van den professor in de rechten D r. Baron te Berlijn: n.m. of het stichten van een vegetarisch weeshuis wetenschappelijk of praktisch te rechtvaardigen of aan te bevelen zou zijn. Ik ben het in dit opzicht eens met de overheid van onze residentie, die op raad van Virchow deze stichting niet aangenomen heeft, omdat de er aan toegevoegde bepaling zeer onnoodig is voor de verdere ontwikkeling van het menschengeslacht, en zij ook onhoudbaar en met zich zelf in strijd is. Dat men zuigelingen groot kan brengen met melk en pap, dat behoeven de Vegetariërs ons niet te leeren. Van dit noodzakelijk kwaad maken de medici sedert Hippocrates dagelijks gebruik! Voor de mogelijkheid van een vegetarische voeding van zuigelingen heeft de praktische ervaring tot nu toe geen enkel bewijs gegeven en zal het ook niet geven, omdat we hier staan voor een physiologisch onoplosbaar probleem! *) 2. Hoe staat het nu met hun tweede, op de ervaring gegronde feit, dat de vegetarische leefwijze een langeren levensduur verzekert? Wat zullen we zeggen van de verregaande naïveteit der bewijs-voering, die daarop staat, dat hier en daar wel eens een Vegetariër een meer of minder zeldzaam hoogen ouderdom genoten heeft? Als of er geen menschen met een andere leefwijze, even oud of nog veel ouder werden! fBe duur van het menschelijk leven is niet uitsluitend of hoofdzakelijk afhankelijk van de voedingswijze, maar van een rij andere faktoren, die in ideale concurrentie naast elkander werken: in de eerste plaats de aangeboren aanleg, de regelmatigheid en soliditeit van den levenswandel, het vermijden van veelvuldige excessen in Baccho et Venere, het vrijblijven van toevallige ziekten, onthouding van tabak en andere prikkelende, opwekkende en verdoovende middelen, het voorkomen van geestelijke overspanning, opwinding, *) Door den bekenden natuurarts: Dr. Lahmann te Weisser Hirsch bij Diesden, wordt in den laatsten tijd de toediening van een zuiver plantaardige melk aan zuigelingen hemelhoog geroemd. (Vert.) enz. enz. j Ik zou mij aan dezelfde fout schuldig maken als zij, wanneer ik het opvallende verschijnsel, dat een groot aantal' hoofdmannen van het Vegetariaat, zooals onlangs weer L o t h a r Vol km ar, jong gestorven zijn, wilde toeschrijven aan hunne voedingswijze! De Vegetariërs moesten eens een statistiek van den levensduur hunner aanhangers maken, die dan natuurlijk eenige tientallen jaren moest voortgezet worden. Daaruit zou dan tegelijkertijd blijken, hoe kort het meerendeel der Vegetariërs hunne zaak trouw blijft. Ik twijfel geen oogenblik, of uit zulk een statistiek zou blijken, dat het vegetariaat het leven evenmin verlengt als gezonder of krachtiger maakt. Als deze statistiek ook zou loopen over de ziekten, die onder de Vegetariërs voorkomen, dan zouden we ook weten, of er niet meer zieken zijn onder de Vegetariërs, dan onder de gewone menschen, vooral lijders aan voedings-stoornissen, bloedarmoede en zenuwziekten. Minder zeldzaam zijn ze in elk geval niet. Als het Vegetariaat de menschen gezonder maakte, dan was dit reeds lang tot het algemeene bewustzijn van de volksmenigte doorgedrongen, en dan zou de geheele wereld vegetarisch leven. 3. We komen nu tot het onderzoek der bewering, dat het vegetarische voedsel het lichaam grootere werkkracht geeft, dan het dierlijke of het gemengde voedsel. De bewijsvoering der Vegetariërs verdeelt zich over waarnemingen aan het dier en aan den mensch. Wat het eerste betreft, wijzen de Vegetariërs altijd met veel nadruk op de bijzondere krachts-ontwikkeling van de plantenetende werk- en lastdieren, die de mensch juist daarom voor zich gebruikt: os en paard, die den mensch bij zijn beroep en cultuurwerk zulke belangrijke diensten bewijzen, omdat ze over veel grootere lichamelijke kracht beschikken dan hij zelf, en den arbeid ook veel langer kunnen volhouden. Wie zal loochenen, dat paard en rund over veel spierkracht beschikken ? Maar deze lichaamskracht is bij deze planteneters (hoewel zij de grootste dieren zijn) nog niet zoo groot als bij andere vleescheters. Terwijl de eerste niet in staat zijn een gewicht te dragen dat zwaarder is dan zij zeiven, kunnen de laatste veel meer torschen. Nog onlangs heeft Hauchecorne dit verschil duidelijk aangetoond. Een kskimo-hond draagt 30 pond, zoolang als zijn heer zijne langdurige jacht voortzet. Zes tot acht honden - deze honden hebben ongeveer de de grootte en omvang van een grooten spitshond, een herdershond! — trekken een slede met 5 tot 6 menschen of 600 - 800 pond, 8-10 geographische mijlen per dag op een effen weg, na rust en goede voedering; d. i. twee Duitsche mijlen per uur, onder vroolijk geblaf. De Kamschatkahonden, 2 voet 3 duim lang, 1 voet staartlengte, 20-22 duim schouderhoogte trekken, met zijn vieren gespannen voor een slede inet 2J centenaar beladen deze 80—100 Werst = 106.7 K M. per dag langs de slechtste wegen, waar geen ander dier doorkomt." Het beroep op de dierenwereld als bewijs, gaat hier in het geneel niet op : dit argument zou op grond van de hierboven aangehaalde feiten eerder ter aanbeveling van de dierlijke voedingswijze kunnen gelden. Veel gewichtiger is een andere tegenwerping der Vegetariërs, n.m. dat er een groot verschil in de w ij z e van krachtsontwikkeling valt waar te nemen bij de verschillende soorten: over het algemeen gaat het op, dat de carnivoren in staat zijn op een gegeven oogenblik merkwaardig veel kracht te ontwikkelen, terwijl de dieren, die lang achtereen moeten werken, bijna uitsluitend planteneters zijn, zoodat het schijnt, of in de dierenwereld de e n e r g i e der krachtsontwikkeling verkregen wordt door vleeschvoeding, de volharding door plantaardig voedsel. Om te bewijzen, dat de vleeschvoeding ook de menschen in staat stelt op een oogenblik veel kracht te ontwikkelen, maar dat de plantaardige voeding veel meer geëigend is, hen voor te bereiden op langdurigen lichamelijken arbeid, beroepen de Vegetariërs zich op een geheele reeks feiten, die we hier in t kort zullen bespreken. Het is algemeen bekend, dat de voeding van de volksstreken, waar met het lichaam gewerkt wordt, in alle landen der aarde, ook daar waar de plantaardige voeding niet algemeen verbreid is, hoofdzakelijk vegetarisch is. Wij behoeven niet eens te herinneren aan de massa's aardappelen etende Ieren, of aan de Italianen en Zuid-Tyrolers, die van maïs op verschillende 7 wijzen toebereid leven, of aan de rijst etende Chineezen en Japanneezen, die allen minder geestelijken dan zwaren lichamelijken arbeid verrichten. Wij vinden in ons eigen vaderland voorbeelden genoeg, hoe brood en aardappels het hoofdvoedsel vormen van die volksklassen, die den zwaarsten spierarbeid te verrichten hebben. De opperlieden en houthakkers, de sinid en de slotenmaker en nog vele andere typen der hard werkende arbeidersklasse, voelen zich op den duur gezond en in staat te werken, bij een zoodanige, overwegend plantaardige voeding, waarbij op zijn hoogst Zondags en bij feestelijke gelegenheden een vleeschspijs genuttigd wordt. In de groote steden eet de arbeider soms ook worst, kaas, eieren enz. Maar op het land zijn deze dierlijke voedingsmiddelen lekkernijen, die alleeri op groote feestdagen gegeten worden, en juist de landarbeider heeft minstens even zwaren, zoo niet zwaarder arbeid te verrichten dan de fabrieksarbeider. Prof. Baeltz te Tokio, een der beste kenners en beoordeelaars van land en volk van Japan, heeft onlangs zijne waarnemingen, die de waarde hebben van een wetenschappelijk experiment, medegedeeld: „Ik had twee wagen-trekkers, twee krachtige jonge mannen, een van 22, een van 25 jaar. Zij hadden jarenlang hetzelfde beroep uitgeoefend. Ik liet hun hun gewone voedsel, mat nauwkeurig wat zij aten en dronken en op de gewone manier stelde ik de chemische bestanddeelen van hun voedsel vast. Ze kregen een bepaalde taak. Ze moesten een man van 80 Kilo gedurende 3 weken dagelijks 40 K.M. aan één stuk trekken. Dit schijnt een moeilijke taak, maar het is minder dan waarvoor de lieden zich aanboden. Voor mijn doel was dit echter genoeg, want wij vinden een wandeling van 40 K.M. al iets bijzonders; maar een man van 80 Kilo op een zonnigen Augustusdag 40 K.M. voort te trekken, is meer, dan men gewoonlijk van ons verwacht. Zij behielden gedurende deze proef hun gewone voedsel; het vetgehalte daarvan bedroeg minder dan de helft van Voit's getal, terwijl het eiwit-gehalte tusschen 60 en 80pCt. van diens vereischte wisselde. De koolhydraten werden in buitengewoon groote hoeveelheden toegevoerd, in den vorm van rijst, aardappelen, gerst, kastanjes en andere, daar in zwang zijnde, voedingsmiddelen. Na 14 dagen woog ik hen. Het gewicht van den een was niet veranderd, de andere was een half pond toegenomen. Na deze veertien dagen wilde ik hun vleesch geven. Ze waren erg dankbaar, want vleesch was voor hen weelde. Ik verving dus een deel der koolhydraten door een daarmee overeenkomende hoeveelheid eiwit, niet zooveel als V o i t noodig acht, maar toch tamelijk veel. Zij aten met smaak, maar na drie dagen kwamen ze bij me, om te vragen hun het vleesch na het einde van den proeftijd te geven, omdat zij niet meer zoo goed loopen konden als vroeger. Toen gaf ik hun tot het einde der proef weer hun gewone voedsel en het resultaat was hetzelfde gebleven. De een behield zijn gewicht misschien op 100 gr. na, de ander was iets minder dan een half pond toeogenomen. fifkan u van nog grooter arbeid vertellen, verricht bij dezelfde voeding. Ik voer ! slechts aan, wat ik zelf gezien heb. Voor den weg van de hoofdstad Tokio naar Nikko — deze plaats ligt op een afstand van 110 K.M in het gebergte — had ik in den zomer met een rijtuig, waarvan de paarden 6 maal vernieuwd werden, werk van 's avonds 6 uur tot den volgenden ochtend 8 uur (er werd 's nachts gereden wegens de groote hitte) d. i. 14 uur. In hetzelfde oogenblik, dat wij uit Tokio wegreden, zag ik een Japannees in een Djinrikiska (draagstoel) zitten en vroeg hem waar hij heen moest; hij ging ook naar Nikko. Deze man werd door één mensch getrokken. Hij kwam een half uur na ons aan. Wij hadden zes maal van paarden verwisseld, deze eene Japanner had een volwassen landsman, die gemiddeld 54 Kilo weegt, 110 K.M. ver in draf getrokken gedurende 14J uur — bij uitsluitend plantaardige voeding I" Wat volgt uit dit alles? Juist het feit, waaraan in medische kringen zoo dikwijls getwijfeld is, en dat zoo dikwijls bestreden is, n.1. dat hetmogelijk is bij vegetarische kost, een buitengewoon groote spierkracht te ontwikkelen, die niet achterstaat bij die der vleescheters, even goed als het mogelijk is het leven en het lichaamsgewicht er bij te behouden. Maar hiermede is nog niet bewezen, dat de vegetarische kost in dit opzicht de beste is, noch in betrekking tot de grootte, noch tot den duur der krachtsontwikkeling. Dit wordt reeds hierdoor verklaard, dat de mensch als redelijk wezen door de energie van zijnen wil een grooten invloed uitoefent op de sterkte en den omvang van zijn arbeid, zoodaj deze zelfs van grooter beteekenis schijnt, dan de voedingswijze. |Voor de groote rij bezigheden, die de mensch bij zijn dagelijksch werk moet verrichten, komt het juist aan op de verbinding van deze beide soorten spierwerkzaamheid (het ontwikkelen van kracht en het lang volhouden van den arbeid). In vele takken van beroep wordt er bij den lichamelijken arbeid evenveel energie als volharding vereischt. Daarom is ook een zoodanige scheiding van spierarbeid in twee, in qualiteit verschillende soorten voor het practische leven zeer gekunsteld. Zij gaat ook niet eens door voor de verschillende lichaamsoefeningen. » e eerste plaats eischen deze een opeens gegeven, terstond te ontwikkelen spierarbeid. Zelfs alle mogelijke „races", die overigens van een physiologisch-hygiënisch standpunt zeer af te keuren zijn, maken hierop geene uitzondering. Het nadeel voor de gezondheid ligt ook meer in de onzinnige opdrijving van spierarbeid. Er zijn toch immers ook genoeg wedstrijden bv ■n het zwemmen, roeien, hardloopen enz., waarbij het er slechts op aan komt, in den kortst mogelijken tijd buitengewoon veel kracht te ontwikkelen. Aan den anderen kant komt het ook bij wedstrijden over groote afstanden dikwijls veel op het ontwikkelen van maximalen spierarbeid aan. Hij, die het vlugst gaat, spaart tijd uit en volbrengt in een minuut, en dus ook op en duur, meer dan iemand, die in een langzamer tempo het langer zou kunnen volhouden. De invloed van den wil op den spierarbeid valt het meest in het oog bij de toepassing van de z.g.n. training, waardoor kracht èn duur van den spierarbeid terzelfder ijd geoefend worden. Slechts door oefening van deze beide hoedanigheden van den spierarbeid, kan men op het gebied der sport iets gaan beteekenen. Daarom is het ook verkeerd een van deze beide hoedanigheden de beste te noemen. Hoe staat het nu met het overwicht der Vegetariers op sportgebied, waarop zij zoo gaarne groot gaan? „Sport" is tegenwoordig bijna synoniem met „wedstrijd". Want de moderne ontwikkeling der sport beweegt zich bijna uitsluitend op het gebied der wedstrijden, en streeft er naar de moeilijkste toeren te doen, niet om het lichaam te harden en krachtig te maken, maar meestal om er geld mede te verdienen, en het op sensatie beluste publiek e evredigen. Het turnen is de eenige lichaamsoefening, die zich niet in deze richting ontwikkeld heeft, en is daarom de edelste sport gebleven. Ook de bij ons helaas zoo weinig in zwang zijnde gymnastiek is uit den aard der zaak van een zoodanige ontaarding vrij gebleven. Zoowel op het gebied der eigenlijke lichaamsoefeningen, als op dat der moderne sport, hebben carnivoren, en personen met gemengde voeding den zegepalm behaald. Overeenkomend met het geringe aantal Vegetariërs, hoort men ook maar zelden van een, die in een wedstrijd overwonnen heeft. Alleen op èèn gebied s c h ij n e n de Vegetariërs beter te zijn: in wedstrijden in het loopen over lange afstanden. Toch vindt men in de sportkroniek vele voorbeelden, hoe ook vleescheters hierin uitgeblonken en dikwijls de overwinning behaald hebben. Dit nader te bewijzen is hier van geen groot belang. Hoewel de Vegetariërs meenen, dat zij op sportgebied boven alle anderen uitblinken, kunnen w ij alleen tot deze conclusie komen: bij de plantaardige voeding kan de mensch ook groote lichamelijke kracht ontwikkelen, en op sportgebied uitblinken. Het vegetarisch diëet schijnt dus in dit opzicht van even veel waarde, als de vleeschvoeding. Maar de Vegetariërs gaan zelf meestal verder: zij bazuinen gewoonlijk hunne roemrijke overwinningen op sportgebied over de geheele wèreld uit, leiden hieruit niet alleen de waarde, maar ook het overwicht der vegetarische op alle andere voedingswijzen af, en meenen dat dit voor iedereen glashelder is. Ze geven als verklaring meestal den voor leeken zoo mooi klinkenden uitleg, dat de vleescheters wel in staat zijn op een gegeven oogenblik terstond veel kracht te ontwikkelen, maar dat de Vegetariërs de taaiheid, die noodig is voor zulke langdurige krachtsinspanning, aan hunne plantaardige voeding ontleenen. Ofschoon het geen bewezen feit is, dat de Vegetariers op dit speciale gebied in doorsnede en in het algemeen meer vermogen dan alle anderen, zullen we dit echter nu eens voor een oogenblik aannemen. De kritische waarnemer en kenner van hunne fevensomstandigheden zai voor de schijnbare nieerderheid der Vegetariërs geheel andere oorzaken vinden dan de voeding In ™ Plaat,s vinden we zulk «en oorzaak in de omstandigheid, dat de Vegetariërs van oudsher met bijzondere voorliefde en grooten ijver zich hebben toegelegd op dezen tak van sport. het ZT u 'mmerS dC lichaam^efening, die 't best past in hii hnn HVan. levensbeschouwing. Zij komen het dichtst te lïvpn h natuurmensch te zijn en overeenkomstig de natuur te leven, door lange wandelingen te maken in Gods vrije natuur. wedstHid "I" t" Va" ZClf mCer de gelegenheid zich voor VpII h da" anderen' neemt steeds een groot aantal dat een V T" dee'' ka" het °"S niet meer verwonderen, a een Vegetaner op dit gebied vaak als een overwinnaar uit den strijd treedt. Een tweede oorzaak is, dat de Vegetariërs in !t ewus zijn van hunne kracht in deze sport, fanatiek voor hunne zaak zooals ze meestal zijn, deze kracht zooveel mogelijk zien wilskracht" he' belang van hunne zaak- spannen al hun wilskracht in, om door verbazingwekkende toeren op dit gebied de goede uitwerking der vegetarische leefwijze aan iedereen te oonen De geestdrift en opoffering voor hunne wedstfeIe" n" dC t3aie vo,harding in zulke 1 h! 1 ,ƒ"■ vIeescheters d°en meestal aan deze sport r zelfs wille, zonder nevenbelang voor een ander idee DuttTnSSeTdUSidH ideaIC °vergave' waaruit de Vegetariërs kracht waardin H ? 'S W "°g Ce" derde belangriike en prijzensVeeetriërr n d' SOlide ,evenswandel van verreweg de meeste Baccho et v 2,J zich onthouden van uitspattingen in hebben 7ii hT*-. °mdat ^ a"e m°geIiike prikkels vermijden, dan dë V? l!T1J gr00ter weerstaildsvermogen en volharding hPt lh L,eS< dC e"ergie V3n hunnen wil vooral door gebruik van alcohol verlammen. Ik hoop hiermede aangetoond te hebben, dat d e ge vol e- «If • L? g C " der Vegetariërs, n.m. hun werkvermogen en hun wiizT10 aa" lichaarnskracht toe te schrijven aan de voedingswijze, geen recht van bestaan hebben. Ook uit de theoretische wetenschap blijkt het evenmin als uit de praktische ervaring, dat plantaardig voedsel meer lichamelijk arbeidsvermogen verleent dan vleeschkost. De physiologie geeft ons tot nu toe geen reden voor een qualitatieve verdeeling der spierwerkzaamheid naar kracht en duur, ook niet voor de afhankelijkheid der spierwerkzaamheid van een bepaalde voedingswijze. Wij weten veel van het verbruik van stoffen in het lichaam bij spierarbeid, zoowel bij dier, hond os en paard, als bij den mensch. Door de bekende proeven van Pettenkofer, C. Voit, F i c k en W i s I i c e n u s, E. W o 1 ff en K e 11 n e r, e. a. is bewezen, dat het verbruik van voedingsstoffen in het dierlijk en menschelijk organisme veel grooter is bij spierwerkzaamheid dan in rust, maar dit geldt slechts voor de koolhydraten en het vet. Van deze voedingsstoffen wordt bij veel spierarbeid dubbel zooveel in het lichaam verbruikt als in rust, terwijl de stikstofuitscheiding, die maatstaf voor den eiwit-omzet is, weinig of niet vermeerdert door de spierwerkzaamheid. De bron der spierkracht is dus niet het voedingseiwit, maar de stikstof-vrije voedingsstoffen: de koolhydraten en het vet. (Wie hier meer van wil weten, verwijs ik naar de uiteenzettingen van den bekenden physioloog J. Mun k, pag. 272 en 838-839 van den 5den druk van zijn leerboek „Physiologie des Menschen und der Saugetiere.") Bij veel spierarbeid behoeft men dus alleen inzóóverre meer toevoer van eiwit-houdend voedsel, als dienen moet ter aanvulling van het verbruik van het eiwit, waaruit de spieren bestaan.*) Daarom moet er bij veel spierarbeid altijd toch wel een bepaald gehalte eiwit in het voedsel aanwezig zijn, en wel ♦) Populair uitgedrukt, wil dat dus zeggen: zooveel eiwit als noodig is ter bestrijding der s 1 ij t a g e. Men kan toch de zaak duidelijk maken door een vergelijking met 't geen aan een locomotief geschiedt: de steenenkolen die noodig zijn ter ontwikkeling der gewenschte kracht, komen overeen met de koolhydraten en 't vet, wier verbrandingswaarde immers de spierkracht leveren moet; terwijl het ijzer, waarmee de slijtage der stoommachine wordt hersteld, vergelijkbaar is met het eiwit waaruit in de slijtage der spierzelfstandigheid wordt voorzien. (Vert.) een grooter gehalte dan gewoonlijk in het vegetarisch voedsel aanwezig is. Men kan het den Vegetariërs niet euvel duiden, dat zij uit bovenstaande feiten, die zij uit de wetenschappelijke literatuur bijeen gezocht hebben, munt hebben trachten te slaan voor hunne leer De slimste van hen, D r. Andries, heeft juist deze punten aan zijn cntiek onderworpen. Hij besluit zeer logisch dat er uit het feit, dat het eiwit alleen dient tot opbouw en' onderhoud van de weefsels en organen van het lichaam dus alleen scheppend voedingsmiddel is, volgt, dat het ook niet nood'g IS eiwit in zoo'n overvloed, als bij de vleeschvoeding geschiedt, toe te dienen, maar dat de behoefte aan eiwit voldoende bevredigd wordt door het eiwitgehalte der plantaardige voedingsmiddelen. De groote hoeveelheid koolhydraten, die zij bevatten nee.t de mensch in de eerste plaats noodig voor den spierarbeid' dien ieder verrichten moet. Een verlies van lichaams-eiwit is' vo gens wetenschappelijke proeven slechts dan te vreezen, wanneer iet voedsel niet genoeg koolhydraten en vet bevat. Dit gevaar estaat echter nog niet bij plantaardig voedsel. Daarom moeten die menschen het krachtigst van spieren genoemd worden, die betrekkelijk weinig eiwit, daarentegen veel koolhydraten en vet met hun voedsel opnemen. Dit is ongeveer de gedachtengang an Dr Andries. Bij zijne conclusies heeft hij echter het elangnjke feit over het hoofd gezien, dat de spierkracht niet slechts afhangt van de toegevoerde voedingsstoffen, maar veeleer van de aanwezige ontwikkeling der spieren. De spierwerkzaamheid is in de eerste plaats altijd afhankelijk van den graad van ontwikkeling der spieren. En deze is een aangeboren, overgeërfde faktor, die van de keuze van het voedsel geheel onafhankelijk is. Zij is een individueele aanleg voed! loed wordt door menschelijk vermogen of door de o * Bij bovenstaande conclusies begaan de Vegetariërs ook nog de fout het dierlijke eiwit ongeschikt te verklaren, om te voldoen aan de behoefte aan eiwit van het lichaam, het plantaardig eiwit daarentegen voor uiterst geschikt, twee tegenstrijdige onderstellingen, beide volkomen hypothetisch. Aan den anderen kant zullen wij billijkheidshalve niet verzwijgen, dat, gedeeltelijk onder den in vloed der nieuwere physiologische wetenschap, de meening verbreid is, ook onder het ontwikkelde publiek, dat een overdadige vleeschvoeding samen moet gaan met een groote mate van spierkracht,waaraan het overdreven veel vleesch-eten in de meeste moderne landen zijn ontstaan te danken heett. De wetenschap neemt tegenwoordig dit standpunt in, dat het mogelijk is meer spierkracht te verkrijgen, wanneer er slechts voldoende vet en koolhydraten in het voedsel aanwezig zijn ; door de goedkoopte van < beide is daaraan, zelfs in het voedsel van arme lieden, meestal geen gebrek De physiologen en clinici zijn het er tegenwoordig hijna alle over eens, dat het eens door V o i t bepaalde getal voor de hoeveelheid eiwit, die de mensch per dag noodig heeft (120 Gr.) in doorsnede 20—30% te hoog gesteld is. Onlangs heeft ook weer Baeltz dit uitgemaakt doornauwkeurige stofwisselings-onderzoekingen van de bijna uitsluitend rijst etende Japansche wagentrekkers. Wanneer het dus al wetenschappelijk zeker is, dat voor de oogenblikkelijke werkzaamheid der spierkracht slechts de koolhydraten en het vet in aanmerking komen, toch mogen we niet vergeten, dat toch ook een hoeveelheid eiwit in het voedsel aan het lichaam moet worden toegevoegd, om de noodige spankrachten op te zamelen en aan te vullen. En deze noodige hoeveelheid eiwit neemt het lichaam gemakkelijker op uit dierlijk dan uit plantaardig voedsel! H a i g, een bekend Engelsch clinicus, die veel voelt voor liet vegetariaat, heeft reeds sedert jaren geprobeerd, de tegenovergestelde opvatting door een groote reeks van experimenteele onderzoekingen betreffende de stofwisseling van den mensch, wetenschappelijk te grondvesten, en heeft ze nog onlangs te zamen gepubliceerd in een werk, getiteld „Het Urinezuur". Haig verdedigt hierin de meening, dat alleen de plantaardige levensmiddelen een krachtige spierwerkzaamheid kunnen onderhouden, omdat bij dit voedsel de resorbtie der voedingsstoffen veel langzamer in zijn werk gaat, en de daaruit ontstane kracht veel langer in het organisme voorhanden blijft, dan na een voeding met vleesch en dierlijk eiwit. Die zouden n.1. wel een levendiger en sneller resorbtie van de voedingsstoffen met zich brengen en daardoor de stofwisseling krachtig opwekken, maar deze werking zou ook weer sneller afloopen en dus minder lang nawerken. H a i g meent de juistheid van zijne stellingen bewezen te hebben, door vergelijkende quantitatief-chemische analysen van de urine, die geproduceerd werd na het gebruiken van verschillende voedingsmiddelen. Hij beschouwt namelijk het urinezuur en de chemisch hiermede verwante stoffen als kreatine, kreatinine, xanthine enz, die hij, wat betreft hun werking op het organisme, kortweg met elkaar gelijk stelt, ais het schadelijk bestanddeel van het dierlijk eiwit, en verlangt daarom alle urinezuur-bevattende en -vormende voedingsmiddelen den menschen te onthouden, vooral hun, die gedwongen zijn veel spierarbeid te verrichten. Daarom raadt hij vooral aan sportslui een urinezuur-vrij diëet aan, omdat zij daarbij het best langdurige groote spierkracht zouden kunnen ontwikkelen. Zonder hier het geheele boek van Haig, dat reeds in zijne grondbeginselen vele fouten heeft, aan een diepgaande kritiek te onderwerpen, zal ik slechts wijzen op een feit, dat voor ons van bijzonder groot belang is: n.m. dat al de gevolgtrekkingen van Haig op een onjuist beginsel berusten, daar zij uitgaan van de onderstelling, dat de spierkracht afhankelijk is van het eiwit-gehalte van het voedsel, reden waarom hij dan ook nog groote waarde hecht aan de merkwaardig hooge getallen van Voit! Zijn wetenschappelijk Vegetariaat geeft dus het grondbeginsel der eiwitarmoede van het plantaardig voedsel volkomen prijs, wat ook hieruit blijkt, dat hij melk een voedingsmiddel der Vegetariërs noemt — dus eigenlijk is het heelemaal geen Vegetariaat meer! Doch afgezien hiervan heb ik reeds uitvoerig uiteengezet, dat uit de resultaten van de jongste physiologische onderzoekingen op mensch en dier, zonder uitzondering gebleken is, dat de spierwerkzaamheid niet afhankelijk is van het eiwitgehalte van het voedsel. De geheele leer van H a i g zweeft dus wetenschappelijk in de lucht en daarom zal de begrijpelijke vreugde der Vegetariers, in H a i g eindelijk een algemeen erkend wetenschappelijk man tot verdediger van hunne zaak gevonden te hebben, vermoedelijk weldra in rook vervliegen. Want deze vriend schijnt een slecht vriend te zijn. Om niet de verdenking op mij te laden, iets te verzwijgen, wil ik niet onvermeld laten, dat er werkelijk uit proeven van V o i t en eenige andere geleerden gebleken is dat na veel eiwit-houdend voedsel de stikstof-uitscheiding zeer spoedig begint en reeds na eenige uren haar maximum bereikt, om dan langzamerhand weer af te nemen. Zonder twijfel heeft er dus onmiddellijk na de voedselopname, vooral na een overvloedigen vleeschmaaltijd,een levendiger eiwit-omzet in het lichaam plaats. Daar de dierlijke eiwitstoffen gewoonlijk gemakkelijk verteerd en geresorbeerd worden, komen ze snel in het bloed en zijn ze weldra in staat het verbruikte lichaamsmateriaal weer aan te vullen en op te bouwen. Tusschen dit alles en de spierwerkzaamheid bestaat echter geen enkel verband: het eiwit-verbruik oefent in geen enkel opzicht invloed uit op het verbruik van voedingsstoffen bij spierarbeid. Wanneer uit de boven medegedeelde proeven blijkt, dat de eiwit-, en vooral de vleeschvoeding een krachtig opwekkingsmiddel voor de stofwisseling, een prikkel ter bespoediging van deze is, dan kan dit slechts een aanbeveling zijn voor eiwithoudend voedsel. Dat het vuur, hetwelk liet eiwit-voedsel in het lichaam ontsteekt niet al te krachtig aanwakkert, daarvoor zorgt een verstandige voedingsphysiologie zooveel mogelijk, door de toevoeging van stikstofvrij voedsel, dat langzamer in het lichaam verbrandt en dus als spaarmiddel dienst doet voor de eiwit-substantie van het organisme. Ook op dit gebied heeft de natuur er voor gezorgd, dat er paal en perk gesteld werd. Ook hier volgt uit een onbevangen beschouwing der feiten slechts de conclusie en de eisch, dat een onmatige toename van de stofwisseling in het organisme tegengegaan moet worden door een beperking van den eiwittoevoer. Slechts door een overdreven eiwitvoeding wordt de gezondheid geschaad. De resultaten van dit hoofdstuk zal ik nog eens in het kort als volgt samenvatten : 1. De voeding van de arme bevolking is overal over geheele streken hoofdzakelijk vegetarisch. Daarmede is bewezen, dat men er het leven bij kan houden. 2. Door wetenschappelijke onderzoekingen betreffende de stofwisseling is vastgesteld, dat zelfs bij uitsluitendongekooktplantaardig voedsel het lichaamsgewicht, en speciaal ook het eiwit- en vetgehalte van het lichaam, hetzelfde kan bl ij ven. 3. De geschiktheid van de hoofdzakelijk vegetarisch levende arme bevolking voor zwaren lichamelijken arbeid, benevens het behalen van overwinningen op het gebied der sport door Vegetariërs, bewijzen, dat ook bij plantaardig voedsel groote spierkracht kan ontwikkeld worden. 4 De vegetarische voeding sw ij ze levert geen enkel voordeelop, noch voor de voedingvan een gezond mensch, noch voor zijnlichamelijk werkvermogen. Integendeel zijn aan hare toepassing vele onaangenaamheden en nadeelen voor het organisme verbonden. Zij is een onnoodige vezwaring der voedingsvertioudingen. In dit aanhangsel vestig ik nog even den aandacht op een zeer merkwaardig verschijnsel in de nieuwere ontwikkeling van het Vegetariaat, dat zeer karakteristiek het feit illustreert, dat de intelligentste der moderne Vegetariers de physiologische ontoereikendheid van hunne voedingswijze, bewust of onbewust reeds ondervonden en erkend hebben. Het Vegetariaat schijnt zich te hebben opgemaakt, de middelen te zoeken om de voedingstoevoer te verbeteren. Uit de vegetarische kringen in Amerika (D r. J. H. K e 11 o c h) zijn in de laatste tien jaren de plantaardige voedingsmiddelen, in een kunstig toebereidden vorm in den handel gebracht die de opname in het menschelijk spijsverteringskanaal veel gemakkelijker' maken. Deze kunstmatige toebereiding (zooals van zelf spreekt geheel in strijd met het grondbeginsel „natuurlijke voeding") verbetert de voornaamste physiologische fout, die volgens onze uiteenzetting den plantaardigen voedingsmiddelen aankleeft, n.m. de hinderpaal, die de cellulose, welke de vegetabiliën omsluit en onverteerbaar maakt, vormt voor de resorbtie der voedingsstoffen. De granen en vooral de noten ondergaan deze kunstmatige toebereiding. De laatste worden eerst fijn gestampt en zijn in dezen vorm veel lichter te verteren. Deze producten, waarvoor aardnoten, hazelnoten, amandelen enz. het materiaal leveren, worden „Protose" en „Bromose" genoemd. Zij zijn ook reeds in Duitschland ingevoerd en vinden steeds meer aftrek. In Frankrijk wordt in de laatste jaren veel kokosnoteboter onder den naam „Vegetaline" gebruikt. De diepe beteekenis van deze kunstmatige toebereiding is de verbetering der bruikbaarheid van het plantaardige vet, dat voor een groot deel de eiwit-armoede van het vegetarische voedsel kan aanvullen De granen worden op dezelfde wijze verwerkt, door het bereiden van bijzonder fijne meelsoorten, (waarvan de eiwithoudende deelen fijn verdeeld worden) en de producten daarvan: fijne biscuits en dergelijke. Deze praeparaten hebben den naam van „O I u t e n", „Granola" en „G r a n o s e" gekregen en worden, evenals de nootpraeparaten in Duitschland, reeds bereid door de fabriek van voedingsmiddelen van de „Duitsche vereeniging voor hygiëne," in Friedenau bij Maagdenburg. Door het gebruiken van zoodanige voedingsmiddelen begint het Vegetariaat weer een rationeele voeding te worden, een eerste belangrijke stap tot inzicht van de waarheid. HOOFDSTUK VII. Hygiëne. Het vleesch eten is schade lij k voor de gezondheid! Dit is het grof geschut der Vegetariërs! Daarmede beproeven zij iedereen schrik aan te jagen, en vangen er werkelijk hier en daar een angstig zieltje mede. Dit motief heeft een groot aandeel gehad in de verbreiding van het Vegetariaat. Wordt een bewering, dat het een of ander voedingsmiddel schadelijk voor de gezondheid is, ook maar een beetje handig verdedigd, dan vindt zij al heel spoedig geloof, niet alleen bij het volk, maar zelfs bij ontwikkelde leeken, daar de vrees voor ziekte een der algemeenste verschijnselen is van het menschelijk egoïsme. Zelden zijn er echter geruchten onder het publiek verspreid, waarvoor men minder grond had, dan voor die over de nadeelige werking van het vleesch. Wij zullen ze aan een critische beschouwing onderwerpen, om te zien wat zij waard zijn. 1. Vleesch heeft altijd een lijkenlucht! Vleesch komt van het doode dier! Het is doode stof, die op het punt is in bederf over te gaan of reeds over gegaan is, voornamelijk door zijn gehalte aan bloed, dat spoedig bederft! Dit is wel een der voornaamste verwijten die men in de vegetarische brochures tegenkomt. De aesthetische tegenzin der Vegetariërs tegen vleesch, berust, schijnt het, op een fijnere ontwikkeling van hunne zintuigen j want zij verbeelden zich te kunnen waarnemen dang durende, zeer krachtige mesttoepassen, die vooral bij maag-antonie dikwijls aangewezen is, omdat deze ziekte-toestand dikwijls slechts een onderdeel is van algemeene weefselverslapping en ondervoeding. Bij den tegenzin dien juist nerveuze zieken zoo dikwijls tegen vleeschspijzen hebben, is zoo'n mestkuur dikwijls zeer wenschelijk • zij veroorlooft den zieken in de laatste weken namelijk een gróote hoeveelheid groenten en ooft in brei- of moesvorm, die bij de anaemie dezer zieken in staat zijn het gehalte aan ijzer en andere mineraalzouten van het bloed te verbeteren of te verhoogen. Wat voor de nerveuze maagaandoeningen gezegd is, gaat ook bijna zonder veranderingen door voor de nerveuze darmziekten, die men tegenwoordig ook reeds in verscheidene groepen onderscheidt, zonder ook hier een streng wetenschappelijke classificatie te kunnen geven. Dikwijls nog worden woorden gebruikt, waar exacte begrippen ontbreken. De nerveuze darmdyspepsie, de nerveuze slijmkoliek, de darmkramp, de spastische verstopping *) de nerveuze diarrhee, zijn eenige voorbeelden van nerveuze darmziekten, die men in de praktijk het meest aantreft. Ook hier heeft dikwijls een verandering der voeding, samengaande met een grondige verandering der geheele leefwijze, een gunstige uitwerking, en ook hier blijkt de vegetarische van alle mogelijke voedingswijzen de doelmatigste. De toonaangevende ervaren schrijvers van dezen tijd zijn het over deze voeding bijna allen eens wat betreft de spastische verstopping en de slijmkoliek. Vreemd lijkt de aanbeveling van het vegetarische diëet bij nerveuze diarrhee. Inderdaad moet men bij de doorvoering van deze kuur uiterst voorzichtig zijn en streng individualiseeren. Men moet beginnen met dikke soepen van zooveel mogelijk geconcentreerde voedingswaarde (toevoeging van roborat, hygiama of wat voor meelsoort ook, boter en suiker!), en brei gemaakt van verschillende graansoorten. Melk is in de meeste gevallen geoorloofd, omdat zij in den regel verstoppend werkt. Naderhand kan men dan overgaan tot groenten in purée-vorm en tot moes gekookt fruit met suiker. Algemeen erkend is de geneeskracht van het vegetarische diëet bij chronische stoelververstopping, waar wij *) Verstopping die ontstaat door een toestand van aanhoudenden kramn van de darmspieren. 12 in het algemeen onder verstaan dien vorm van obstipatie, die berust op atonie, d.i. spierzwakte, van den darmwand. Over de factoren van deze genezende werking, die hierbij in aanmerking komen, heb ik in het hoofdstuk „Physiologie" genoeg gezegd, zoodat ik het niet noodig vind, hier nogmaals een lans te breken voor deze diaetetische therapie. Ik wijs er alleen nog maar eens op, dat hier het ruwe, deels zelfs rauwe vegetarische voedsel op zijn plaats is ! *) In aansluiting aan de nerveuze ziekten van het spijsverteringsapparaat noem ik verder als indicaties voor het vegetarische diëet: de anatomische ziekten van de maag-darmstreek, vooral de catarrhale aandoeningen. Het grove vegetarische voedsel is hier natuurlijk uitgesloten. Maar het lakto-vegetabilisch diëet in den fijnsten breivorm, is hier zeer doelmatig en zou ik een der merkwaardigste vorderingen op diaetetisch gebied willen noemen, die de moderne therapie kan aanwijzen. Wel staan ons hier nog slechts eenige schuchtere pogingen van enkele schrijvers ten dienste. Het wordt niet beproefd omdat bij velen aan het begrip van de op zich zelf meestal reeds afgekeurde vegetarische voeding, altijd de voorstelling verbonden is van grof, ruw voedsel, dat bij catarrhale aandoeningen te recht altijd verboden wordt. Het vegetarische diëet waarvan hier sprake is, en dat de meeste medici nog niet eens kennen, moet echter én van het standpunt der physiologie én van dat der pathologie geheel anders beoordeeld worden. De uit granen, leguminosen enz. bereide dunne, fijn verdeelde pappen, prikkelen het slijmvlies niet meer of zelfs minder dan de vleeschspijzen en dergelijke gerechten. Zij prikkelen de afscheiding der verteringssappen niet en wekken ook geene sterke peristaltische bewegingen der darmspieren op. Men moet hunne voedingswaarde ook niet onderschatten, daar hunne voedingsstof, ook het eiwit, veel beter opgenomen wordt dan bij de gewone voedingsmiddelen en bijna zoo goed verwerkt wordt als het dierlijke eiwit en vet. Bovendien kan aan dergelijke zorgvuldig toebereide •) (Zie pag. 91.) spijzen iets voedzamers toegevoegd worden, b.v. meel, boter, suiker enz. Een voldoende voeding voor een zieke is dus mogelijk. Daarom mag men ook geen principiëele bezwaren hebben tegen een zoodanig diëet bij anatomische ziekten van het spijsverteringskanaal, wanneer zij aan het therapeutisch doel voldoet. Hiervoor hebben we tot nu toe nog weinig bewijzen. Er ontbreken nog de juiste indicaties voor dezen gewijzigden diaetetischen leefregel op dit gebied der pathologie. Uit mijne eigen rijke ervaring kan ik de uitspraak van anderen bevestigen, dat dit diëet ook zonder nadeelige gevolgen verdragen wordt door maag en darmen, die verslapte spieren hebben of meer of minder catarrhaal aangedaan zijn. Dujardin-Beaumetz, een meester in de ziekenkeuken, raadt het vegetarische diëet in breivorm ten zeerste aan, zoowel bij chronische diarrhee, als bij een aantal anatomische maagziekten ; bij acute en chronische catarrh, bij maag-dilatatie *) en zelfs bij een nog open maagzweer, wanneer namelijk de eerste heftige ziekteverschijnselen voorbij zijn wordt een zoodanig diëet zonder nadeelige gevolgen verdragen. (R o s e n h e i m.) Men moet er echter altijd op letten, dat de porties voedsel telkens zoo klein mogelijk zijn, om elke belasting van het zieke slijmvlies te voorkomen en de maagspieren den arbeid van het verwerken van zijn inhoud zoo gemakkelijk mogelijk te maken. Reeds langen tijd geleden (Deutsche Medizinische Wochenschrift 1900 No. 11) wees ik er op, dat men bij de diaetetische behandeling van de maag-dilatatie met goed gevolg gebruik kan maken van tot moes gekookte vegetabiliën. Ik heb sedert dien tijd bij het toepassen van mestkuren bij zieken met gastroptose, enteroptose **) enz. zeer dikwijls een gelukkig gebruik gemaakt van op deze wijze toebereid plantaardig voedsel, een zeer welkome afwisseling van de bij mestkuren zoo dikwijls eentonige diëetlijst. *) Uitzetting v. d. maag. ♦*) Enteroptose is eene ziekte, waarbij, in vele gevallen door verslapping van den buikwand, de ingewanden te ver naar beneden zakken. Gastroptose, afzakking van den maag, is daar een van de verschijnselen van. Gaan wij nu over tot de voortzetting der bespreking over de indicaties bij ziekten van het zenuwstelsel, dan zijn de neuralgieën, aan de beurt omdat deze zeer naverwant zijn met de boven besproken functioneele neurosen. Over deze sterk gekarakteriseerde zenuwpijnen hebben vele schrijvers, in de eerste plaats H a i g in Londen en de clinicus F. A. Hoffmann in Leipzig, ons gunstige resultaten medegedeeld, vooral bij ischias en bij de neuralgieën van lijders aan j i c h t en t a b e s. Het is zeer moeilijk eene verklaring van de uitwerking van het vegetarische diëet bij deze neuralgieën te geven, vooral omdat wij nog zoo weinig van hunne oorzaken weten. Zeker is tenminste, dat een deel dezer neuralgieën het gevolg is van den prikkel van abnormale stofwisselingsproducten op die zenuwen. Het beste voorbeeld hiervan is de ischias bij lijders aan suikerziekte. Daarmede in overstemming kunnen wij de mogelijkheid ook niet uitsluiten, dat eene grondige verandering van de voedingswijze een zoo groote verandering in de samenstelling van het bloed en van de sappen te weeg brengt, dat de aanwezige prikkel verminderd wordt, en ten slotte geheel verdwijnt. Zekerder is echter de poging een verklaring te geven van de genezing van die neuralgieën door diaetische maatregelen, welke in direct verband staan met maag-darmziekten, vooral met chronische obstipatie. Hier beïnvloedt het diëet de verwijdering der ophooping van uitwerpselen in de darmen, die langs reflectorischen of toxischen weg die zenuwkrampen veroorzaken. Bij h a r t-n e u r o s e n heeft Rumpf gunstige resultaten van de vegetarische voeding gezien; ook bij nerveus asthma heeft deze voeding schijnbaar gebaat. Ervaren practici kunnen ons vertellen, dat hoofdpijnen, zwaarmoedige stemmingen en andere nerveuze of zelfs psychische storingen, dikwijls spoedig kunnen beter gemaakt worden door den stoelgang te regelen, waarvoor het vegetarische diëet het beste middel blijkt te zijn. In den laatsten tijd vinden wij in de litteratuur dikwijls mededeelingen over den gunstigen invloed van het vegetarische diëet op de epilepsie, voornamelijk op het aanta! aanvallen binnen een bepaalden tijd en op het verloop van eiken aanval op zich zelf. Z i e g e 1 r o t li meent haar zelfs hiermede te kunnen genezen. Hoewel dit laatste niet erg geloofwaardig is, schijnt toch de mogelijkheid, dat de eerste waarnemingen juist zijn, niet uitgesloten. Bij de epilepsie spelen volgens het oordeel van vele nieuwere schrijvers (Alt, F 1 e u r y, K r a i n s k y e.a.) storingen in de stofwisseling (autointoxicaties) een directe of in-directe rol van niet geringen omvang, die wel onder den invloed zouden kunnen komen van grondige verandering van de voeding. Of deze factor ook niet aandeel heeft in de gunstige uitwerking van een chloor-arm (bij het lacto-vegetabilisch) diëet, dat op grond van aanbevelingen van Toulouse en Richet, Balint, Schafer e.a. dikwijls toegepast wordt bij lijders aan epilepsie, moet verloopig nog in het midden gelaten worden. Wanneer we nu van de ziekten van het zenuwstelsel overgaan tot de stofwisselingsziekten, vinden wij in de eerste plaats dat het vegetarische diëet bij de drie hoofdvormen: de jicht, de vetlijvigheid, en de suikerziekte reeds meermalen beproefd en niet te licht bevonden is. Het zekerste is de gunstige uitwerking van het vegetarische diëet bij jicht, omdat de moderne wetenschappelijke meeningen over het ontstaan en het wezen der jicht juist zulke diaetetische maatregelen voorstaan, als met een vegetarische voeding overeenkomen. Vooral moet men zich hier van vleesch onthouden, omdat dit door zijn bijzonder rijk gehalte aan nucleïne zeer geschikt is, om urinezuur te vormen en in het lichaam op te hoopen. Er zijn ook plantaardige voedingsmiddelen, b.v. koffie, thee en dergelijke, die door hun nucleïnegehalte ditzelfde gevaar opleveren. Maar in het gewone plantaardige voedsel ontbreekt dit bestanddeel totaal of zoo goed als totaal. Het is, aan den anderen kant, door menigvuldigde onderzoekingen vastgesteld dat zuiver plantaardig voedsel de urinezuurafscheiding in de urine, dus ook hare vorming in het lichaam, tegengaat (Horbaczewsky, e.a. en onlangs Berding, Berl. klin. Wochenschrift 1902 N°261). De vorming van urinezuur wordt dus bij plantaardig voedsel minder, omdat, zooals vaak bewezen is, na de opname van het plantaardig voedsel de spijsverteringsleucocytose *) en de daaraan verbonden ondergang van leucocyten waarbij zich xantine en aanverwante chemische lichamen vormen, minder is dan na dierlijk voedsel. We kunnen dus bij den tegenwoordigen stand der wetenschap het vegetarische diëet bij jicht schijnbaar zelfs met redenen staven ! De melk is voor zulke zieken onschadelijk, omdat zij geen nucleïne, alleen het daaraan verwante paranucleïne bevat, waaruit geen urinezuur gevormd wordt. Geheel anders luidt de verklaring van het door verschillende wetenschappelijke schrijvers als F. A. H o f f m a n n, K o 1 i s c h e.a, aanbevolen vegetarische diëet als geneesmiddel voor de v e 11 ij v i g h e i d. Hier wordt het nadeel van deze voedingswijze voor een gezond mensch, een voordeel voor deze lijders: n.m. het buitengewoon groote volumen der plantaardige voedingsmiddelen, waarvan een groot gedeelte onontbonden, nietgeresorbeerd het lichaam weer verlaat, wanneer zij zoo weinig mogelijk toebereid gegeten worden. Door dezen ballast krijgen de vetlijvigen spoedig een gevoel van verzadiging, zonder dat er een buitengewone hoeveelheid voedingsstof wordt opgenomen. De zieken eten veel maar zij verteren slechts een gedeelte. „De plantaardige voedingsmiddelen nemen het gevoel van leegte weg en regelen de ontlasting" zegt de beroemde Fransche clinicus Bouchardat zeer treffend. Daar de vetlijvige op deze wijze zijn behoefte aan calorieën niet voldoet, teert hij van zijn eigen lichaam in ; het vele vetweefsel verdwijnt en hij wordt magerder. Deze diaetetische behandeling der vetlijvigheid is echter niet algemeen erkend en ingevoerd, en wel op verscheidene goede gronden, die de waarde van zulk een diëet zeer twijfelachtig maken, en slechts in enkele gevallen een gunstig resultaat verzekeren. Het is al dadelijk zeer bedenkelijk, bij eene vermageringskuur de hoeveelheid voedsel niet te •) Onder bepaalde omstandigheden ondergaat het aantal witte bloedlichaampjes (leucocyten) in het bloed eene voorbijgaande vermeerdering. Dit heet leucocytose. Een van die omstandigheden is de voedselopname. (Vert.) verminderen, omdat hierdoor het gevaar van te sterke voeding bij vetlijvigen bestaan blijft, die immers altijd gaarne eten en hieraan misschien hunne vetlijvigheid te danken hebben. Een voeding, die niet voldoet aan de calorieënbehoefte, de eerste taak van een vermageringskuur, kan ook bij vegetarisch voedsel slechts dan bereikt worden, wanneer ook de hoeveelheid voedsel beperkt wordt. Dit is vooral ook noodig, omdat vele plantaardige voedingsmiddelen b.v. peulvruchten in breivorm, betrekkelijk zoo goed opgenomen worden, dat er van een verlies aan voedingsstof van beteekenis geen kwestie zijn kan. Zulke zieken moeten veel groenten, sla en vruchten eten, die veel onverteerbare restes vormen. Meermalen levert de eentonigheid van het grove vegetarische voedsel, bij vetlijvigen, met hunne levendige en dikwijls wisselende eetlust, in de praktijk moeilijkheden op. Bij mijne eigene pogingen heb ik slechts tijdelijk gunstige resultaten van het vegetarische diëet bij vetlijvigheid kunnen bereiken, zooals bij andere vermageringskuren, helaas, ook zoo dikwijls het geval is. Men kan in elk geval het in hardnekkige gevallen ook eens met het vegetarische diëet probeeren. Het voorschrift van plantaardig voedsel bij diabetes (suikerziekte) zou misschien eerst onzinnig klinken, omdat deze zieken zich juist moeten onthouden van de suikervormende koolhydraten in het voedsel. Voor een plantaardige voedingswijze van deze zieken komen dan ook niet de koolhydraat-rijke cerealiën en leguminosen in aanmerking, maar de groenten en kruidsoorten, die arm zijn aan amylum (zetmeel): paddestoelen en dergelijke. Reeds Bouchardat schreef lijders aan suikerziekte het gebruik van jonge, frissche groenten voor en legde er den nadruk op, dat de schadelijke werking van het koolhydraat-gehalte meestal te veel geteld werd. Want een deel van deze koolhydraten bestaan uit inuline, inosit en mannit, die voor suikerziekte volkomen onschadelijk zijn. Ook kan het suikervormende zetmeelgehalte door koken in veel water zeer veel verminderd worden. B o u- c h a r d a t heeft, om zijne zieken het geheele jaar dit voedsel te kunnen verschaffen, eenige wintergroentenexpresselijkdoen kweeken. Bouchardat erkende ook reeds, dat de op zich zelf geringe voedingswaarde van de groenten door er al kokende vet en olie bij te voegen, aanmerkelijk kon vermeerderd worden. Terwijl Bouchardat deze plantenkost slechts beschouwde als een zeer welkome aanvulling van het dierlijk voedsel der diabetici, hebben de Renzi en Reale een rijkelijken toevoer van frissche groene groenten als een direct genezende voedingswijze voor diabetici aanbevolen. Ook F. A. Hoffmann en Th. Rumpf hebben in vele gevallen van diabetes plantaardig voedsel aangeraden. Von Noorden heeft voorgesteld in het diëet der diabetici groentedagen in te ruimen, met het doel om het met suiker overstroomde organisme gelegenheid te geven zich daarvan te reinigen. Het meest echter heeft in den laatsten tijd K o 1 i s c h een vegetarische voedingswijze bij de behandeling van suikerziekte voorgeschreven, en wel van het gezichtspunt uit, den diabetici eene voeding te geven, die hun, bij een minimum calorieën en een minimum eiwit toch nog voldoende voedt. K o 1 i s c h houdt eiken overdaad in de voeding der diabetici voor schadelijk, omdat dit prikkelt tot meerdere suikerafscheiding. Het omvangrijke vegetarische voedsel bevredigt den grooten eetlust der suikerzieken, maar door de slechte verteerbaarheid komt slechts een zoo klein gedeelte van de voedingsmiddelen tot zijne bestemming, n.m. tot resorptie en assimilatie, dat zij de suikervormende cellen van het diabetische organisme zoo goed als niet prikkelen. De bevrediging van het gevoel van honger der diabetici is werkelijk een belangrijk motief, om het vegetarische voedsel hier rationeel te noemen. Toch zou i k een algemeene aanwending bij suikerziekte afraden, omdat de voeding der diabetici, wat betreft de dekking van de volstrekt noodige calorieën-behoefte van het lichaam, altijd op het kantje van te weinig zijn zou. Bij de noodzakelijke beperking der hoeveelheid van juist de voedzaamste koolhydraten (granen en peulvruchten) kan de lijder aan diabetes gemakkelijk in een toestand van ondervoeding komen, die juist voor hem bijzonder gevaarlijk is. Het vegetarische diëet kan bij diabetes niet doorgevoerd worden, omdat het uit den aard der zaak niet zuiver plantaardig zijn kan. Toch is het zeer doelmatig in het diëet der suikerzieken een zoo groot mogelijke plaats in te ruimen voor groenten en fruit, om hen hierdoor te bewaren voor de schadelijke opname van te groote hoeveelheden eiwithoudend voedsel. In aansluiting met de stofwisselingsziekten zal ik nu de Basedowsche ziekte, behandelen, die volgens de nieuwste wetenschappelijke opvatting een thyreogene *) autoïntoxicatie is, tengevolge waarvan niet-afgewerkte („intermediaire") stofwisselingsproducten in den kringloop komen en een vergiftigende werking hebben op de verschillende weefsels van het lichaam. Von Ziemssen en Rumpf hebben ook hierbij gunstige resultaten van het vegetarische diëet gezien, die ook hier verklaard kunnen worden uit eene vermindering van den op het zenuwstelsel inwerkenden prikkel. Strueh te Chicago zou er myxoedeem **) mee genezen (?) hebben. Bij bleekzucht (chlorose) heb ik zelf wezenlijke en snelle verbetering zien optreden na vegetarische diëetkuren. Ook Winternitz en Strasser hebben ook zeer gunstige resultaten verkregen. Vooral groene groenten en versch fruit zijn aanbevelenswaardig, omdat zij de meestal aanwezige verstopping der zieken verbeteren. Een zeer geliefd gebied, waarop de kwakzalvers gunstige resultaten trachten te verkrijgen, zijn de nierziekten. Ofschoon hier in vele gevallen eene verbetering, die berust op eene tijdelijke spontane stilstand der nephritis, slechts schijnbaar is, moet men toch zeker dikwijls deze tijdelijke verbetering toeschrijven aan een invloed der voedingswijze. Want het nietprikkelende, eiwitarme plantaardige voedsel spaart de nieren, en *) Zijri oorzaak vindend in een abnormale werking van de schildklier. **) Een ziekte die ontstaat door te geringe werking der schildklier. (Vert.) speciaal de gemakkelijk te kneuzen epitheliën der urinekanaaltjes en beperkt door de vermindering van liet eiwitverlies den ondergang van de werkzame cellen van deze organen. DujardinB e a u m e t z, een der bekwaamste clinici van Frankrijk, heeft het vegetarische diëet bij nierziekten het warmst aanbevolen. De tegenwoordig gebruikelijke voedingsvoorschriften bij de behandeling van nierziekten, vooral van de acute nephritis, b.v. roodvonk-nephritis, verschillen niet veel met het vegetarische diëet. Het voorschrift van een melkdiëet zonder prikkels, berust eigenlijk op dezelfde grondgedachte, en de van oudsher beproefde voorkeur van het aan vleeschbasen armere blanke vleesch, die in den laatsten tijd door v. Noorden en zijn school weer heftig bestreden wordt, kan talrijke gunstige resultaten aanwijzen in de medische praktijk van de behandeling der nierziekten. De medici zouden hunne belangstelling nog niet verspillen, wanneer zij zich eens bezighielden met een veel omvattend zorgvuldig onderzoek van de waarde van het vegetarische diëet bij de verschillende soorten acute en chronische nierziekten! De ervaringen van de wetenschap over dit punt zijn tot nu toe weinig in getal, maar des te belangrijker. Ten slotte zijn er in den laatsten tijd ook steeds meer schrijvers gekomen, die hoofdzakelijk plantaardig voedsel aanraden bij bepaalde huidziekten. Men heeft dikwijls een verrassende uitwerking bij huidaandoeningen gezien, die alle medicamenten overtreffen, voornamelijk bij die huidziekten, welke samengaan met bloedanomaiieën, stofwisselingsstoornissen, en ziekten van het maag-darmkanaal. De voornaamste hiervan zijn: pruritus, psoriaris, urticaria, furunculose, erythema exsudativum multiforme en nodosum, verschillende vormen van chronisch eczeem en dergelijke. Ik zal op deze plaats echter niet de enkele in de litteratuur vermelde bewijzen hiervoor aanvoeren (vergelijk Lederman n, S t r a s s e r e.a.) Als aanhangsel zal ik hier nog mededeelen, dat het vegetarische diëet, vooral het eten van versche groenten en ooft, van oudsher geldt als geneesmiddel voor scheurbuik, en tegenwoordig ook van de Barlowsche ziekte bij zuigelingen, die zij krijgen van een te langdurige uitsluitende voeding met gesteriliseerde melk. De uitwerking van deze therapie bewijst, dat een toevoer van bepaalde zouten in het voedsel, wier afwezigheid de oorzaak was van de ziekte, haar geneest (verg. pag. 166 en 167). Bij elke diaetetische behandeling moet de medicus zich de vraag naar de contra-indicaties voorleggen. Dit is het groote verschil tusschen hem en de kwakzalvers en natuurgeneeskundigen, die de geneesmethode zijner keuze als panacee gebruikt zonder te letten op hinderende bijomstandigheden [?? Vert.] Het vegetarische dieet heeft zijne contra-indicaties, zoo goed als elke andere voedingswijze. Zij zijn niet zeer omvangrijk, maar moeten toch geteld worden. Bovendien zijn ze niet absoluut, maar relatief, en moeten ze voor de aanwending van de streng vegetarische kost anders geformuleerd worden, dan voor het lakto-vegetabilische dieet in den vorm, dien ik in bovenstaande uiteenzettingen als ziekenvoedsel aangeraden heb. Voor het eerste is een voorwaarde voor de aanwending een volkomen anatomische integriteit van het spijsverteringskanaal. Het gebruik van grof plantaardig voedsel is aan den eenen kant uitgesloten bij alle beleedigingen van het slijmvlies van den maag en de darmen, aan den anderen kant bij elke sterke verslapping van den spierwand van den maag. De groote schuwheid en afkeer der meeste medici tegen de vegetarische voeding vinden voor het grootste deel hun oorzaak in de beweerde schadelijke invloeden en nevenwerkingen van deze voedingswijze. In de litteratuur wordt dikwijls melding gemaakt van voedingsstoornissen na vegetarische kost, zonder dat deze meestal nauwkeuriger omschreven worden. Ik zal niet loochenen, dat er vooral in het begin van deze kuur, dikwijls een lastig en onaangenaam gevoel van volheid in den maag en den buik mee gepaard gaat. Deze verschijnselen verdwijnen weldra of treden zelfs in het geheel niet op, wanneer de plantaardige voedingsmiddelen eerst in de keuken toebereid worden. Dat er echter uitzetting van den maag, gasontwikkeling, en dyspepsie het gevolg van zou zijn, zooals Schönstadt beweert, heb ik zelf nooit waargenomen, en er ook nooit eene beschrijving van gevonden bij andere, op dit gebied ervaren, schrijvers. Dit zou alleen een gevaar zijn, wanneer de maag overladen werd door te groote hoeveelheden voedsel. Slechts een lastig verschijnsel vertoonen bijna alle patiënten: de overmatige ontwikkeling van gas in de darmen, die zich door kwalijk riekende explosies pleegt te manifesteeren. Maar de darmen passen zich aan dit nieuwe soort voedsel aan, waardoor de gasontwikkeling steeds minder wordt; en bovendien hebben we in de carminativa een tamelijk zeker geneesmiddel. Een thee bestaande uit komijn, pepermunt, venkel, anijs, muskaatnoot en dergelijke heeft ook meestal een goede uitwerking. Ook een regelmatiger ontlasting van de darmen maakt er meestal een einde aan. Bovendien zou men zulk een klein nadeel, wanneer het niet overging, maar op den koop toe moeten nemen, als er ernstige bezwaren mede uit den weg geruimd werden. Noch bloedarmoede (Rump f), noch verkalking van de arteries (Winkler) heb ik zelf waargenomen, als slechte gevolgen van het vegetarische voedsel. Toch schijnt het theoretisch juist, een te groote toevoer anorganische zouten onder bepaalde omstandigheden te voorkomen; vooral kalkrijke voedingsmiddelen, b.v. melk, spinazie, kool en peulvruchten, in groote hoeveelheden, zijn vooral bij neiging tot verkalking der bloedvaten (van oudere menschen *) streng verboden; ook zijn oxaalzuur-rijke voedings- *) Hierin ben ik het niet eens met S t r a s s e r, die juist de vegetarische voeding aanbeveelt bij arteriosklerose. Deze voeding vind ik voor oudere menschen, met het oog op ondervoeding, die dikwijls reeds voorhanden is en gemakkelijk optreedt, zeer gewaagd en daarom verwerpelijk. Ofschoon R u m p f bewezen heeft, dat door den toevoer van kali- en natronzouten, die rijkelijk voorhanden zijn in de plantaardige voedingsmiddelen, de uitscheiding van kalkzouten door de urine vermeerderd wordt, slaat dit toch slechts op de kalkzouten van het voedsel, niet van de vaten. Ik ben het evenmin eens met St rasser, waar hij het vegetarische diëet aanbeveelt bij plethoreuse toestanden, die zich op vergevorderden leeftijd, dikwijls in verbinding met arteriosclerose, vetlij vigheid, jicht of aanleg voor een dezer ziekten middelen als spinazie, asperges, zuurkool, thee, cacao enz., verboden voor menschen met aanleg voor steenvormingen in blaas en nieren, en ten slotte is het eten van groene vegetabiliën en ooft geheel of gedeeltelijk verboden bij sterke phosphaturie *) De voornaamste contraïndicatie lijkt mij naar mijne eigen ervaringen, de dikwijls waarlijk verrassende individuëele idiosyncrasie van vele menschen tegen elke uitsluitend vegetarische voeding. Dit zijn meestal zieken met weinig weerstandsvermogen, van algemeene lichaamszwakte, vooral menschen met hartzwakte, ingrijpende psychische depressies enz., meestal bij ondervoeding, maar ook nog al eens integendeel bij vetlijvigheid. Bij zulke personen treedt na het begin van een vegetarische diëetkuur dikwijls verergering van hunne kwalen op, zwaktetoestanden, vermagering, psychische depressies, enz. enz. Ik ben er tot nu toe niet in geslaagd, zulke personen van te voren te onderscheiden. Door toevoeging van wat vleesch verdwijnen deze onthoudingsverschijnselen meestal weer spoedig. Deze personen heb ik bij een lacto-vegetabilisch diëet 2 maal in de week vleesch gegeven en op deze wijze verdroegen zij dit diëet dikwijls 2, 3 maanden zonder eenig nadeel. Vele patiënten wennen zoo aan deze veranderde voedingswijze, dat zij na afloop der kuur aan groenten en fruit een veel grooter plaats in hunne voeding inruimen, ten voordeele van een langdurige gezondheid. Daar er in de kringen én van leeken én van medici nog onvolledige en verkeerde voorstellingen in omloop zijn over het vegetarische diëet, zal ik in aansluiting met bovenstaande uiteenzettingen, een reeks gerechten opnoemen, die in de ziekenkeuken kunnen klaar gemaakt worden. 1. Soepen: Vermicellisoep, erwtensoep, haverdegort,-havermouth-, rijst-, ontwikkelen. Een eenvoudige beperking van het voedsel, samengaande met een verbod om misbruik te maken van alcoholische dranken, werkt hier meestal beter en onschadelijker. *) Het voorkomen van veel phosphaten in de urine. griesmeel-, sago-, tapiocasoep, mondaminsoep*), aardappelensoep, soep van gortmeel, broodsoep, abricozensoep, die men kan afwisselen door er appels of andere vruchten bij te doen. Ook van boonenpurée met verschillende groenten kunnen zeer smakelijke soepen gemaakt worden, die gemiddeld voedzamer zijn dan vleeschbouilion. De voedingswaarde kan door toevoeging van roborat, hygiama, nutrose en andere kunstpraeparaten nog aanmerkelijk verhoogd worden. De soepen kunnen ook met melk gekookt worden en naar smaak dik gegeten. 2. Meel- en melkspijzen, aardappelgerechten enz.: havermouth met melk of met op stoom gekookt fruit of met honig, rijst met appelen, rijst met frambozensap, mondaminscbotel, porridge, griesmeel met vruchtensap, gierst of rijst in melk gekookt met vruchten, sinaasappelgelei, griesmeelknoedels met gestoofd fruit, rijstpannekoekjes met vruchten, vermicelli met of zonder kaas, aardappelballetjes enz.; verder rijstvlokken en puddingen met vruchtensauzen, chocoladevla enz. 3. Groenten en peulvruchten: spinazie, groote boonen, asperges, knolletjes, doperwten met gebakken aardappelen, witte boonen met zoete appelen, ragout van paddestoelen, gebakken champignons, worteltjes, gesmoorde tomaten of tomatenpurée, stoof-asperges, linzenragoüt, schorseneeren met doperwtjes, groene erwten-, kastanjes- en artisjokkenpurée. 4. Vruchten, sla en compote. Dit zijn zoo algemeen bekende gerechten dat ik ze niet behoef op te noemen. 5. Gebak: zandtaart, taart van ongebuild meel met vruchten, kruisbessentaart, rijsttaart, appeltaart enz. enz. 6. Dranken: Melk, room, kefir, kumis, karnemelk, dikke melk, citroen-, frambozen- en kersenlimonade, appel-, bessen-, boschbessen- en kersenwijn, cacao, malzkoffie, en slappe thee. Uit de lange reeks gerechten en dranken, waaruit wel voldoende de veelzijdigheid en afwisseling van het vegetarische diëet blijkt, zal de arts, naar de indicaties van elk ziektegeval, een keuze doen. Bij de diaetetische behandeling van chronische verstopping zal b.v. de diëetlijst veel langer en afwisselender zijn, dan bij een sensibele maagneurose. Bij anatomische integriteit van de spijsverteringsstreek zal de keuze meestal veel rijker en afwisselender zijn, dan de zieken zelf mogelijk achten. Onder deze omstandigheden zou ik geen bezwaar voelen, zieken met hartneurosen, of jicht, of psoriasis en dergelijke, zwaar te verteren spijzen, b.v.: aardappelpurée, champignons, sinaasappelgelei, *) Mondamin is een bestanddeel der maïskorrel. linzenpurée, te geven. Hier komt alles aan op het individueele oordeel van den medicus over den zieke. Ik heb meermalen met voldoening ondervonden dat deze zieken zulk voedsel goed verdroegen, en ten slotte lekker gingen vinden, wanneer ik hun eerst den moed om er mede te beginnen, gegeven had. De schuwheid voor plantaardige voedingsmiddelen berust voor het grootste deel op de algemeen verbreide meening, dat bij elke ziekte, ook al heeft deze niets met het spijsverteringskanaal uit te staan, een zoogenaamd licht diëet aangewezen is — een onbepaald, verward begrip, dat veel verwarring en schade aanricht, vooral wanneer, wat dikwijls geschiedt, de keuze van het voedsel aan den zieke zelf wordt overgelaten. Goede dokters weten, dat men bij de diaetetische behandeling van een ziekte, niet precies genoeg zijn kan in het bepalen van de soort en hoeveelheid der voedingsmiddelen en gerechten. Om te bewijzen, dat het vegetarische diëet ook den smaak van een verwenden „G o u r m e t" kan bevredigen, laat ik hier tot slot twee spijslijsten volgen, van de table d' höte van het vanouds bekende gezondheidsoord „Atif der Waid", bij St. Gallen, dat door wetenschappelijk^ gevormde medici bestuurd wordt. Spijslijst in den zomer. 1. Groentesoep met gebakken knoedels, bloemkool of asperges met roomsaus (botersaus) en gekookte aardappelen, omelette met sla, aniandeltaaart, abrikozen en kersencompóte. 2. Linzensoep, spinazie met spiegeleieren, gebakken aardappelen met schijn-gehakt, salade, wafels, bessen- en appelcompóte. 3. Zuringsoep, groote boonenmet aardappelcroquettes en rijst, sla, blanc manger met frambozensaus en peerencompöte. 4. Watergruwel, worteltjes met doperwtjes, gebakken maccaroni, Spijslijst in den winter. 1. Groentesoep met eieren, knoedels, roode kool met kastanjes en gepofte aardappelen, sla, beschuitpudding met rozebottelsaus, kersenen bessencompóte. 2. Vermicellisoep, linzen en aardappelcroquettes, meelspijs, sla, rijstebrij, appel- en boschbessen-compóte. 3. Tuinkerssoep, worteltjes met kleine aardappelen, maccaroni met tomatensaus, appelpudding, ingemaakte peren, kwetsencompóte. 4. Rijstsoep, schorseneeren met gekookte aardappelen, pannekoekenen gevulde tomalen, kabinetpudding, kruisbessen en kwetsencompóte. 5. Erwtensoep met sago, koolraap, aardappels in de schil met boter, eiergerecht, sla, vruchtentaart, kersen- en bessencompöte. 6. Qerstesoep, gevulde kool met roomsaus, risotto en aardappelballetjes, sla, gerezen tulband en gebrande roomsaus, aardbeien- en peren-compöte. 7. Tuinkerssoep, spinazie met gepofte aardappelen, sla, pap van grahammeel, kwetsen- en rhabarbercompóte. sla, griesmeelpap, abrikozen en boschbessencompóte. 5. Sagosoep, Beiersch kruid, kastanje- en aardappelpurée, hangop, appel- en roode boschbessengelei. G. Boonensoep, kool met gebakken aardappels, eierstruis, sla, hazelnotentaart, kweeën- en braambeziëncompöte. 7. Erwtensoep met rijst, mierikswortel en gebakken aardappels, maccaroni, flensjes, appel- en perzikken-compóte. Dergelijke voorname menu's heeft ook D u j a r d i n B e a u m e t z als verleidelijke voorbeelden samengesteld. Besluit. „Wenn ihr's nicht fühlt, ihr werdet's nicht erjagen." Dit mooie gezegde van G o e t h e heb ik eens als devies gezien van een vegetarisch strijdschrift, dat eerst dan tegenstanders wilde laten meespreken over het vegetariaat, wanneer zij het zelf eenige jaren geprobeerd hadden. Men moet, volgens den met zich zelf ingenomen schrijver, zich in het idee van het vegetariaat ingeleefd hebben, om het volkomen te kunnen begrijpen; men moet het verlangen naar de vegetarische leefwijze in zich gevoeld hebben, om het op de volle waarde te kunnen schatten. Deze bekentenis heeft een groote waarde en is zeer karakteristiek voor de beoordeeling van het vegetariaat. Men kan dus hare waarde slechts met het gevoel, niet met het verstand, bepalen. Alle bewijsvoeringen der Vegetariërs komen er op neer, dat de menschen uit instinct naar plantaardig voedsel grijpen. Met een op zoodanigen grond gebouwd systeem heeft de wetenschap eigenlijk van te voren reeds afgedaan; want zij oordeelt niet naar gevoel en instinct, maar naar waarnemingen en feiten. Hoe meer we het begrip vegetariaat opvatten in den zin der voorstanders, des te minder laat zich eene juiste definitie van dit systeem geven. Bepaalt men zich tot de zuiver materiëele opvatting van het vegetariaat, dan stuit men op den heftigsten tegenstand van de Vegetariërs zelf. Het vegetariaat wordt dan alleen een maag- en voedingsvraagstuk. Daar we echter in het hoofdstuk „Physiologie" gezien hebben, dat het voor den gezonden mensch geen waarde heeft, blijft naar mijn inzien deze voedingswijze nog alleen van belang voor de ziekenkost! Van welk gezichtspunt men het vraagstuk van het vegetariaat ook poogt op te vatten, telkens komt men weer tot 13 het inzicht, dat zijne beteekenis in elk opzicht overschat is. Ik zou de grond-idee van het vegetariaat in hare geheele ontwikkeling, zooal geen doodgeboren, dan toch een scheefgeboren en achterlijk kind willen noemen. Eene voedingswijze, die slechts onder bepaalde omstandigheden moet aangewend worden, is ten onrechte algemeen geworden en met een reeks andere ideeën verbonden, waarmede zij eigenlijk in geen enkel verband staat; want ethiek, aesthetica, godsdienst en dergelijke hebben met het absolute feit der plantaardige voedingswijze op zich zelf niets uit te staan. Hoewel ik het resultaat van mijne uiteenzettingen tezamen vattende — de beweging van het vegetariaat in de sociaal-ethische beteekenis, die haar toegeschreven wordt, mislukt moet noemen, kan ik over 't algemeen toch niet loochenen, dat deze beweging door zedelijken ernst gekenmerkt wordt en dat haar een niet te onderschatten beteekenis voor de zedelijke en hygiënische vorming van groote volksmassa's toekomt. Deze beteekenis vindt zijn oorzaak niet zoozeer in de voedingswijze zelf, als wel in het hiermede steeds gepaard gaande, ernstige streven naar een verstandiger en beter leefwijze. Ten allen tijde hebben de Vegetariërs er naar gestreefd vereenvoudiging der leefwijze, geluk en tevredenheid onder zeer bescheiden omstandigheden te bereiken! Dit hebben zij pogen te bereiken door het nalaten van alle, voor de gezondheid schadelijke en onzedelijke, gewoonten, die van tijd tot tijd in zwang zijn tengevolge van de overbeschaving van een ontaarde menschheid. Wij stemmen daarom ook toe, dat aan de vegetarische beweging een zekere zedelijke beteekenis toekomt, daar zij opvoedend op de groote massa werkt, door haar een bescheiden leefwijze aan te raden. Om deze reden heeft de beweging ook nooit veel aanhang gekregen in de klasse der rijken en der bezitters, maar voornamelijk in de armere en zoogenaamd mindere klassen van het volk, die reeds door hunne plaatsen in de maatschappij ooren hebben naar eene vereenvoudiging der leefwijze. De zedelijke waarde van dit streven kan niet ontkend worden, wanneer het door de wijste mannen van alle tijden en volken, die toch het beste deel der menschheid uit- maken, als het einddoel van het aardsche streven beschouwd wordt. Dit streven is altijd slechts de reactie tegen zedelijke ontaarding aan den eenen kant, overmatige verfijning van alle gewoonten aan den anderen kant, en daarom moet men dit streven ook niet vijandig tegemoet gaan. Men zou het dwaze begrip van de plantaardige voeding best op den koop toe nemen, wanneer het geheele grondbeginsel van de hiermede verbonden leefwijze een gunstigen zedelijken invloed had op de groote volkmassa, en zij, die toch de groote cultuurwerken moet uitvoeren, aldus voor den achteruitgang der zeden van de hoogere klassen bewaard bleef. Nu kan men vereenvoudiging der gewoonten en gebruiken ook langs vele andere wegen, zonder plantaardige voeding bereiken. Het „Thalysianisme", de kunst om gelukkig te maken, zooals de Vegetariërs somtijds met vergeefelijk optimisme hun streven noemen, wordt ook door duizenden andere menschen beoefend. Alle sociaal-politici en alle wetgevers, alle vorsten en staatslieden, die zich van den ernst van hun ambt bewust zijn, hebben ditzelfde doel. Lassalle en Marx meenden evengoed den steen der wijzen gevonden te hebben, als nu de moderne agrariërs meenen door het verdedigen van hunne belangen het algemeen welzijn te dienen. Vele wegen voeren naar Rome en ook naar een gelukkig en tevreden leven. De weg door middel van het Vegetariaat lijkt echter een der bezwaarlijkste en ongemakkelijkste, en een onnoodig vermoeiende. De Vegetariër lijkt op iemand, die eiken dag een langen, vermoeienden weg heeft af te leggen, maar te voet gaat, in plaats van te rijden. Wanneer hij hiervoor geen geld heeft, zal iedereen het begrijpen. Anders verbruikt hij hiervoor lichaamskracht en lichaamsstof, die hij op andere wijze doelmatiger had kunnen aanwenden. De Vegetariër moet steeds een overmatige hoeveelheid verwarmingsmateriaal mee op reis nemen, om het ongewoon groote stofverbruik aan te vullen. Voor een normaal mensch is deze onredelijke en ondoelmatige voedingswijze eene uitzondering, waarvan hij slechts bij nood of in geval van ziekte gebruik maakt. Een matige voeding gaat niet enkel en alleen te zamen met plantaardig voedsel; ook bij vleeschvoeding en gemengd voedsel kan iedereen matig zijn; zoo is ook een eenvoudige en bescheiden leefwijze mogelijk, zonder zich te houden aan de kloosterachtige resignatie, die de vegetarische leefwijze kenmerkt. Het einddoel van het Vegetariaat kan dus bereikt worden zonder het eerste grondbeginsel de plantaardige voeding! Maar wel is het waar, dat elk dogma een bijzonder stempel noodig heeft om zijne aanhangers te boeien. Elke kerk heeft hare bijzondere voorschriften; van het in acht nemen van deze hangt dikwijls het lidmaatschap af. Dezelfde levensphilosophie, als die van het Vegetariaat zou hoogst waarschijnlijk geen invloed hebben op het groote publiek, wanneer zij niet verbonden was met het opmerkelijk grondbeginsel der plantaardige voeding. De plantaardige voeding is in den zin eener hoogere zedelijke opvatting van de beteekenis van het Vegetariaat, slechts een middel om het doel te bereiken. Wanneer de hoofdmannen en aanhangers met volle bewustzijn den nadruk legden op deze ethische strekking van het Vegetariaat, en haar altijd volhielden, dan zou deze beweging e'en zeer gewenscht middel zijn ter verhooging van het peil der zedelijkheid, zooals het openbare leven er vele heeft. Maar in de werkelijkheid merkt men niet veel van deze hoogere strekking van het Vegetariaat. Hel is een phrase, waarmede in gewichtige brochures en schoone redevoeringen gepronkt wordt. Hoewel wij over het algemeen niet spotten met het streven der Vegetariërs, is toch nog nooit gebleken, dat zij zedelijk hooger staan, en beter weten te leven dan anderen met hetzelfde doel. Tot de zedelijke en hygiënische verbeteringen, waar de Vegetariërs zoo voor ijveren, behoort ook het afschaffen van het drankmisbruik, waaraan de vleescheters, zooals alle cultuurmenschen, zich zoo dikwijls bezondigen. De onthouding van alcohol is een der prijzenswaardigste factoren in den verstandigen leefregel der Vegetariërs Zij heeft met het Vegetariaat op zich zelf echter niets uit te staan. Daarom begaan de Vegetariërs een logische inconsequentie, die slechts verklaarbaar is door het bewustzijn hunner zwakke positie in het openbare leven, wanneer zij probeeren zich onder één vaandel te scharen met matigheidsmannen en onthouders, of zelfs aan hunne rokken te hangen. Deze waren echter in het geheel niet op hen gesteld en wel met het volste recht, omdat de bestrijding van het alcoholmisbruik op zich zelf in geen enkel verband staat met de vleeschvoeding. Dat vleeschkost, en vooral overmatig gebruik van vleesch, praedisponeert tot alcoholisme, in bier- of wijnvorm, zal ik niet ontkennen; toch kan men het alcoholisme bestrijden, zonder tegen het gebruik van vleesch te velde te trekken; de aanvoerders van de bestrijding van het alcoholmisbruik zouden een groote tactische en misschien noodlottige fout begaan, wanneer zij gemeene zaak maakten met de Vegetariërs. Ze zouden hierdoor hunnen strijd even vruchteloos maken, als de poging van de Vegetariërs om het plantaardig voedsel algemeen in te voeren. Wanneer de Vegetariërs echter in hunne kringen de alcoholonthouding aanprijzen, bewijzen zij hiermede deze zaak een grooten dienst. De vegetarische beweging werkt ongetwijfeld gunstig voor de alcoholbeweging. De Vegetariërs zullen waarschijnlijk met voldoening en vreugde constateeren, dat de wetenschap tegenover hunne zaak in de laatste jaren werkelijk een ander standpunt inneemt. Dit is zonder twijfel het gevolg van een dieper doordringen van de wetenschap in een tevoren weinig bestudeerd probleem. De wetenschappelijke critiek stemt tegenwoordig zonder aarzelen toe, dat het bewezen is, dat de vegetarische voedingswijze physiologisch mogelijk en voldoende is, en dat haar biologisch recht van bestaan versterkt is door een hiermede verkregen gelijk lichamelijk werkvermogen. Hiermede is niets ineer bewezen, dan dat het plantaardige voedsel in het gunstigste geval gelijkwaardig is met de gemengde kost. Nog heel iets anders is de dikwijls terugkeerende bewering der Vegetariërs, dat zij veel beter is. Omdat zij op vele, deels niet onbelangrijke, punten verre achter staat bij de gemengde voeding, schijnt zij zoo ondoelmatig, dat eene alge meene invoering dwaasheid ware. Als men langs twee verschillende wegen hetzelfde doel bereiken kan, kiest elk verstandig mensch, den kortsten en gemakkelijksten. Het gemengde voedsel' is voor de voeding van een gezond mensch niet alleen de kortste, maar ook de gemakkelijkste weg. De over plantaardige en dierlijke voedingsmiddelen zooveel mogelijk gelijk verdeelde voeding, is voor den gezonden mensch de eenige ware. Dit feit is ons weer opnieuw duidelijk geworden uit de reactiebeweging van het Vegetariaat. Dit is dus een goede uitwerking. Voor den gezonden mensch heeft het vegetarische diëet alleen n a d e e 1 e n. De voordeelen komen slechts voor de zieken in aanmerking! EINDE. INHOUD. INLEIDING blZg EERSTE DEEL. Hoofdstuk I. Bijdrage tot de geschiedenis van het Vegetariaat 9 Hoofdstuk II. De vegetarische litteratuur 28 Hoofdstuk III. Het begrip Vegetariaat en zijne nauwkeurige bepaling Hoofdstuk IV. De Vegetariërs 47 De argumenten der Vegetariërs. Hoofdstuk v. Vergelijkende anatomie, ontwikkelingsgeschiedenis, oer-geschiedenis en ethnologie ... 56 Hoofdstuk VI. Physiologie yg Hoofdstuk VII. Hygiëne 109 Hoofdstuk VIII. Aesthetica 120 Hoofdstuk ix. Ethica ,24 Hoofdstuk x. Staathuishoudkunde j^o Hoofdstuk XI. Godsdienst j4g TWEEDE DEEL. De waarde van het vegetarische dieet voor zieken ... * BESLU,T errata. Pag. 39, regel 14 van oud. staat: zij allen, lees:zij alleen. » 61, „ 18 van boven „ is, n fa, " 73' de kleine letters » staaldieren, „ straaldïeren.&X) " 75, ln de noot » teologie, „ teleologie. " 77, regel 7 van ond- » psysiologische, „ physiologische. " 119' " 8 » » » vergiftingen, . vergiftigingen. « 176, „ 2 „ „ „ autonie. „ atonie. " 191, " 20 » boven » wetenschappelijke „ wetenschappelijk. Op pag. 76 boven: Physiologie in te vullen: Hoofdstuk VI.