Ei iMM m mm f 1510 — I DE AMBACHTSHEERLIJKHEID I KORTENHOEF Hf DOOR 5 BERNARDUS JOANNES MARIA DE BONT, AMBACHTSHEER VAN KORTENHOEF. l — |1 AMSTERDAM. Wè l902- JAC v. ZOELEN BOEKBINDER KANAALSTRAAT 8 AMSTERDAM-W. TELEFOON 8 34 70 DE AMBACHTSHEERLIJKHEID KORTENHOEF. Niet in den handel. DE AMBACHTSHEERLIJKHEID KORTENHOEF DOOR BERNARDUS JOANNES MARIA DE BONT, AMBACHTSHEER VAN KORTENHOEF. AMSTERDAM. 1902. Typ. Amst. Boek- en Steendrukkerij, v,h. Ellriinun, Iarms fc Co. Reeds vóór meer dan zevenhonderd jaar wordt van Kortenhoef gewaagd, doch onder anderen naam. In de twaalfde eeuw wordt die landstreek in een latijnsch charter i) genoemd Curtevenne; in de dertiende eeuw Curtehoven*.2) en na dien tijd gaat de aloude naam allengskens verloren en wordt hij veranderd in den thans nog bestaanden naam Kortenhoef. Curte kan beteekenen óf Kort, zijnde in middel- of oud-nederlandsch Curt, óf wijst heen naar een persoon, die den frieschen naam draagt van Curt, d. w. z. Coert. 3) Ventte beteekent volgens Kiliaan »palus": moeras, veen; ook »pascum": weide. De oorspronkelijke naam kan dus de beteekenis gehad hebben van Korte Veen, zooals men spreekt van Hoogeveen, Lageveen, Nederveen, Overveen, dorpen in ons land; of wel van Coerts Weide of van Korte Weide. Daar evenwel in de oudste geschiedenis van Kortenhoef van geen Coert of Curt als bezitter gesproken wordt, zoo vermeen ik dat wij, zonder de geschiedenis geweld aan te doen, ons kunnen bepalen tot het stellen van de vraag: heeft men met het oud-nederlandsch woord Ctirtevenne willen uitdrukken, dat daar was Korte Veen of een Korte Weide? Het antwoord op deze vraag is niet 1) Zie Bijlagen N°. 1. 2) Als boven N°. 2. 3) Zie het Rituale Romanum: Nomina propria Frisica, sanctorum nominibus applicata. met zekerheid te geven, doch zij wordt ons eenigszins minder moeilijk gemaakt door het woord hoven of hoef, dat venne vervangen heeft. In oud-nederlandsch beleekent hoven of hoef een zeker stuk bebouwbaar land. Zoo spreekt men bijvoorbeeld van Egmond op den Hoef, op het land, in tegenstelling van Egmond aan Zee. Waarschijnlijk zal dus het tegenwoordige dorp Kortenhoef, dat wil zeggen de kom van de gemeente, begrensd door 't Meentje, de Zand- en Kleizuwe, een kort stuk bebouwbaar land geweest zijn. Nu wij den oorsprong van den naam Kortenhoef zoo goed mogelijk tot zijne beteekenis hebben teruggebracht, zoo rest ons de vraag: waarom wordt Kortenhoef genoemd een Ambachtsheerlijkheid? Om de vraag te kunnen beantwoorden: wat is een Ambacht, wat is een Heerlijkheid, is het noodzakelijk, dat wij ons nauwkeurig bekend maken met de allereerste inrichting van de regeering in ons vaderland, en een blik slaan op het ontstaan der erfelijke leenen en heerlijkheden. Wij zullen hier ons alleen bepalen tot het Bisdom Utrecht, daar Kortenhoef, waarover onze geschiedenis loopt, daaronder ressorteerde. Nadat het Westersch Romeinsch Rijk, waartoe ook ons land behoorde, vernietigd was, stichtte Clovis, die den christelijken godsdienst had aangenomen, omtrent het jaar 500 het Frankische Rijk. Zijn afstammeling Dagobert I trachtte door het invoeren van den christelijken godsdienst de in zijn gebied wonende volkeren te beschaven. Hij stichtte daarom in de stad Wiltenburg, thans Utrecht, een kleine kapel. Ruim driekwart eeuw later, en wel in 695, werd de engelsche zendeling, de H. Willibrordus, door Paus Sergius tot bisschop gewijd. Hij vestigde zijn zetel te Utrecht, waarin hij voornamelijk steun vond bij 1'epyn van Herstal 1) en later bij diens zoon Karei Martel, den stamvader van Karei den Groote, wiens regeering in vele opzichten zoo gezegend is geweest voor onze gewesten. Karei Martel, die om zijne betoonde dapperheid den bijnaam ontving I) Pepyn was «hofmeyer", dat is eerste ambtenaar van den Frankischen koning. van Martel, dat is: strijdhamer, breidde zijn gezag uit en stiet zijn heer, den Frankischen koning, van den troon om zelf de regeering te aanvaarden. Aan hem vooral dankte het Utrechtsche Bisdom zijn wereldlijke macht. Karei gaf niet alleen Friesland, maar ook de tegenwoordige provincie Utrecht met Gooiland, Amstelland en Woerden, te zamen gemeenlijk het Sticht of Nedersticht genoemd, in leen aan de opvolgers van den H. Willibrordus, onder beding dat zij hem als opperheer zouden erkennen. Hoewel de bisschoppen, als leenmannen van het Duitsche Rijk, den Keizer ondergeschikt waren, oefenden zij in hunne landen de souvereine macht uit, d. w. z. dat zij aan niemand rekenschap verschuldigd waren. Zij hadden die landen, welke allodiale goederen genoemd worden, in leen ontvangen en voerden daar het rechtsgebied of de jurisdictie. Het tegenwoordige dorp Kortenhoef, zijnde allodiaal goed, behoorde derhalve aan de bisschoppen van Utrecht, die het echter in het laatst der elfde eeuw, met de gemeenten Ankenveen, Overmeer en Nederhorst in leen gaven aan het Kapittel van de S. Maria-Kerk te Utrecht. Deze Kerk werd opgericht tegen het einde der elfde eeuw door Conradus, den XXIIcn bisschop van Utrecht. Wij lezen over deze stichting het volgende: • Eindelijk heeft binnen de Stad Utregt, digt aan den vesten, Conradus »eene nieuwe Kerk ter eere van O. L. Vrouwe van den grond opgehaalt »naar de gelijkenisse van eene andere Kerke, die voorhenen bij de »muuren van Milanen had gestaan en onder den naam van de »H. Maagd Maria Gode was toegewijdt, welke Kerke door Conradus »zelf, als hij het leger van Keizer Hendrik IV in Italiën volgde, was sverbrandt. De schrijvers getuigen dat hij dezelve rijkelijk heeft besgiftigt en met een Kapittel voorzien." i) Tot de giften, aan het nieuwe Kapittèi geschonken, behoorde ook o. a. Kortenhoef, dat nu feudaal goed werd, omdat het door den i) Van Heusen en Van Rijn. leenman (Bisdom van Utrecht) aan een ander (Kapittel van S. Maria) werd afgestaan. Of die afstand onder zeker beding heeft plaats gehad is mij onbekend. Waarschijnlijk niet. Kortenhoef werd door deze schenking eene Heerlijkheid. Met Heerlijkheid is te verstaan een landbezit waaraan verleend zijn door den bezitter, den Heer, zekere heerlijke rechten als jacht, visscherij, vogelerij, het recht van den wind, tienden, tollen, cijnsen, pastorij, kosterij, enz. enz. Toen nu Kortenhoef, afgescheiden van de groote allodiale bezittingen van het Bisdom Utrecht, als feudaal goed onder de jurisdictie kwam van het Kapittel van S. Maria, vereenigden zich de gemeente Kortenhoef en de gehuchten Riethoven en de Rade, i) welke thans ééne gemeente uitmaken, tot één lichaam, welk samenvergaderd lichaam den naam ontving van Vr\)e-Ambacht, 2) zijnde »ambacht" een oud-nederlandsch woord, dat de beteekenis heeft van eene vereeniging van twee of meer dorpen of gehuchten onder een rechtsgebied. Het hoofd van eene dusdanige vereeniging werd genoemd de Ambaclitsheer. Bij het uitgeven van eene Heerlijkheid werden öf hoogheerlijke, of middelbare of lage rechten verleend. Eene andere definitie van Ambachtsheerlijkheid vinden wij in Tirioris Tegenwoordige Staat: sin het uitgeven der Heerlijkheden is nog daarenboven dit onderscheid, dat de Heeren, die het regt verkrijgen tot het aanstellen van Baljuwen, die ter hooger vierschaar zitten om Geregt te oefïfenen over lijfstrafbaare zaaken, den titel voeren van Halsheer en of Hooge Heereti; en dat de andere Heeren, die het regt verkrijgen om Schouten aan te stellen, die alleen het geregt en bestier oefïfenen over burgerlijke zaaken, Ambachtsheeren genoemd werden, naar het woord »ambacht", dat in zijn oorsprong in het algemeen overeenkomt met dat van regtsgebied, doch 't welk door het gebruik bepaaldelijk is toegekend aan die Heerlijkheden, waaraan geen hooge, maar alleen middelbare en lage jurisdictie toekomt." 1) Rade beteekent Ring, scheiding tusschen twee gemeenten. 2) Vrij van 's Graven beden en schotponden. Zie Tirion's Tegenwoordige Staat. Aan Kortenhoef waren geen hoogheerlijke, maar lage rechten toegekend, zoodat de Ambachtsheer alleen den schout mocht aanstellen, wiens werkkring was het hooren en onderzoeken van geschillen, van kleine misdrijven, waartegen kleine schoutenboeten gesteld zijn (geen misdrijven die aan den lijve (hals) strafbaar zijn), het stellen van voogden over weezen, overdragen van landerijen, uitvoeren van uitersten wil, enz. Halsrecht was aan Kortenhoef niet toegekend, hetgeen bevestigd wordt door een bevel van den procureur-generaal van Utrecht, gegeven in 1676 op last van de Staten, die zich de wereldlijke macht van het Bisdom Utrecht hadden toegeëigend, waarbij Kortenhoef gelast werd de galg af te breken, 1) welke de toenmalige ambachtsheer, Coenraad Burgh, had doen oprichten. In het Rijksarchief te Utrecht en te Haarlem bevinden zich enkele stukken over Kortenhoef, welke ik voor deze mijne studie heb gebruikt. In Kortenhoef zelf bevindt zich niets, dat mij eenigszins van nut konde zijn. De »gerechtskast" 2) welke aldaar in het voormalig priesterkoor der oude kerk staat en het oud-archief bergt, heb ik, dank de welwillendheid van den Edelachtb. Heer Burgemeester, doorsnuffeld, maar niets gevonden. Zij bevat, of moest bevatten, volgens een inventaris berustend in het Rijksarchief te Haarlem, 80 pakketten, waaronder o. a. n°. 2 »kerkestukken" en n°. 3 skerkerekeningen", welke beide nummers voor mijne studie belangrijk hadden kunnen zijn. Met den besten wil der wereld heb ik ze niet kunnen vinden. De overige 1) Tirion's Tegenwoordige Staat. In voce Kortenhoef. 2) De inventaris der Gereclitskast is opgenomen in achterstaande Bijlagen n°. 3. pakketten, welke deerlijk door den mot worden opgevreten en vernield, hebben in 't algemeen betrekking op den polder. Dank de weinige mij bekende archiefstukken en hetgeen ik hier en elders vond, ben ik toch geslaagd enkele bijzonderheden te kunnen mededeelen, welke ik thans hier laat volgen. De Iste Ambachtsheer was, zooals wij hiervoor vermeld hebben het Kapittel van de S. Mariakerk te Utrecht, dat nu eens de tienden, cijnsen en andere inkomsten der Heerlijkheid verpachtte of in eigen beheer nam. Het oudste mij bekende stuk, daarop betrekking hebbende, is van 1310. Er zijn echter oudere stukken, welke de grenzen en tienden nader regelen. Wij zullen ze hier eenigszins toelichten en ze chronologisch als Bijlagen laten volgen. De Hceren van Amstel, die leenmannen waren van den Bisschop van Utrecht, bezaten vele goederen rondom Kortenhoef. Egbertus van Amstel, die leefde van 1131 tot 1172, 1) niet tevreden zijnde met zijn eigen.bezitting, eigende zich enkele tienden toe van het Kapittel van S. Marie. Reeds ten tijde van Bisschop Herbert had hij oneenigheid daarover gehad, welke twist echter in der minne was beslecht. In 1156 vergreep hij zich opnieuw en de Kanunniken met hun voorspreker Hendrik Graaf van Gelder, dienden eene aanklacht in bij Keizer Ferdinand. Niet alleen liep het geschil over de cijnsen en tienden, maar ook over de hoegrootheid van de landen, toebehoorend aan het Kapittel. De Keizer benoemde vier scheidsmannen, wonende in de buurt van Kortenhoef, die, voorgelicht door de »eerlijkste landzaten van die landstreek", de grenzen zouden regelen. Hunne namen waren Wouter en Albrecht van der Aa, Hendrik van Loenersloot en Allard Cultcll, die onder eed beloofden, naar hun beste weten de geschillen te onderzoeken. Zij verklaarden dat aan het Kapittel behoorden: 1) Historie der Heeren v. Amstel, door Van Spaen. 1°. alle tienden van het nieuwe land (novae terra) l) van af Bruntesloot tot aan het land van Willem van Velzen en het huis van Wouter van der Aa en den dijk, welken het Kapittel toebehoorde. Hiervan was uitgezonderd een stuk voorland. 2°. alle tienden van af het land van Willem van Velzen en het huis van Wouter van der Aa tot aan de «Hursceldrecht" 2) en den ban van Weesp, tot de Vecht en de krommingen dier rivier, welke het Keuijenlandt genoemd werden. 3°. de tienden van de landerijen van het gehucht Riethofen met zijn jurisdictie. 40. de jurisdictie en de cijns aan de andere zijde van de Vecht, van af het water genaamd Sidwinde tot aan Overmeer. 50. de gerechtigheid (jurisdictie), de cijns en alle tienden welke aan de te «Curtevenne" toebehooren. Dit stuk, dat gegeven werd in 1156, werd onderteekend door de vorstelijke getuigen Arnold, aartsbisschop van Keulen, Hendrik, bisschop van Luik, Godefridus, bisschop van Utrecht, Hendrik, graaf van Gelder, Dirk, graaf van Holland en Dirk, graaf van Cleef 3). Het is voor de geschiedenis van de Heerlijkheid Kortenhoef zeer belangrijk en doet ons zien: i°. dat de oude naam was Curtevenne; 2°. de juiste grens der Heerlijkheid met hare tienden en jurisdictie; —-) 30. dat in 1156 de kerk van Kortenhoef tienden bezat. De tienden sub 2 en 3 zijn door het Kapittel van S. Marie verkocht met de Heerlijkheid 15 Januari 1624 »ende daartoe die thienden groff ende small". Daar nu bij de herhaalde verkoopen der Heerlijkheid, ook in 1895, het bezit der Ambachtsheerlijkheid is over gegaan »met alle hare ab- en dependentiën, nyet daervan uytgesondert ofte gereserveert" zoo behooren de tienden wel degelijk aan de opvolgende koopers. Waar zijn de tienden gebleven, en wie bezit ze clandestinement ? Ziedaar twee vragen, welke na rijp onderzoek, voor de rechtbank zouden moeten worden beantwoord. Ook het kerkgebouw, dat door het pseudo-Kapittel van 5. Marie aan Godard van Reede verkocht is geworden, behoort den ambachts- 1) Waarschijnlijk aangeplempt land. 2) Holendrecht, een tak van de Amstel, uitloopende in het Geyn. 3) Zie Bijlagen 1. heeren. De regenten van het S. Pietersgasthuis, in hunne hoedanigheid van ambachtsheer, onderhielden nog in de i8e eeuw het kerkgebouw. Het tweede document is een latijnsch stuk i) van »secundo Nonas Maji", zijnde 6 Mei 1235. Het betreft de grensscheiding der tienden van «Curtenhoven welke aan het Kapittel behooren, en die van »Durscinrevenne", d. w. z. Dorssewaard, het eigendom van Gysbrecht van Amstel, vvien men niet verwarren moet met Gysbrecht, die in den moord van Graaf Floris betrokken was. Als getuigen traden op van de zijde van het Kapittel: de Heeren Hendrik van Nienburch, Christiaan, Otto en Dirk van Zeist, Kanunniken van Ste Marie. Van de andere zijde: Heer Gysbrecht van Amstel. Heer Egidius van Mynden. Ridders. Heer Gysbrecht de jonge van Amstel. Egbert van Amstel. Heino, Schout van het Kapittel van S. Marie. Willem van Amstel. Willem van Mynden. VOLRICUS. VtW ^ r 1—'—' 1 | Albertus. Ulrecus. glselbertus. Schepenen en burgers van de lubertus. parochie van S. Marie te Utrecht. Bertholdus. Dirck van Drecht. Herman. Willem. Lamkinus van Nesse. 1) Inventaris der oudste charters te Utrecht n°. 91, Rijksarchief te Utrecht. Zie Bijlagen n°. 2. Dit stuk werd bekrachtigd door de zegels van het Kapittel van S. Marie, van Gysbrecht van Amstel, van Egidius van Mynden en van Ernest van Wlfin, i) ridders. Het derde charter is van 1290 »feria secunda post Tiburcii" 2). Het Kapittel beveelt dat schepenen en gemeenten van Kortenhoef en Ankeveen gehoorzaam zullen zijn aan hun schout aldaar, Egidius genaamd Block, aan wien het de waarneming der heerlijke rechten over genoemde gemeenten heeft opgedragen. Deze Egidius Block zal waarschijnlijk wel een voorvader geweest zijn van Cornelis Block prior der Reguliere Kanunniken te Utrecht, zoon van Egidius Block. Cornelis is vermaard als schrijver eener beduidende klooster-kronijk 3). De gelijkluidendheid van naam doet denken aan verwantschap. Immers de voornamen zijn in vele familiën erfelijk. Zouden de Blocken in Vader Vondel ook van den bloede zijn ? Het vierde document is van 131° °P Sint Bonifaciusdag. In een Feuilleton van de Gooi- en Eemlander van 8 Februari 1896 lezen wij over dit document: »Bij brief van anno 1310, op Sint Bonifaciusdag, gaf het Kapittel het gerecht met cijnsen en tienden van Kortenhoeven en 1 ankenvenne benevens het gerecht van Horstweerde en onse tienden, die men heet slndijkstiende" in pacht aan Sweder van Zuylen, heer van Abcoude, ridder, voor den duur van zijn leven, voor een jaarlijksche pacht van honderd pond goed geld »een goeder groten coninx tormijsen voer 12 penninge gherekent oft payment daervoer;" de eene helft te betalen »tot Kersavont of binnen veertien daghen daerna ombegrepen ende dan al betaelt;" ende andere helft tot Paeschen, enz. Het vijfde stuk is van 1334 op Kerstavond 4) waarbij het Kapittel 1) Wulven. 2) Inventaris Oudste charters te Utrecht n°. 441. Zie Bijlagen n°. 4. 3) Zie Historisch Genootschap te Utrecht. Bijdr. en Mededeelingen XVI, bl. I vv. 4) Liber Pilosus bh. 146. Arch. van S. Marie te Utrecht. Zie Bijlagen n°. 5. verpacht aan Peter, zoon van Herman, een akker, gelegen in het gerecht van »Cortehoeve," begrensd van boven aan een akker van genoemden Peter, van onderen aan dien van Jan Brunic, voor de som van «viginti grossorum Turonenseum" (twintig Doornicksche grossen) welke hij aan den rentmeester van het Kapittel moet betalen. De eene helft in de eerste vijftien dagen na Sint Martinusdag in den winter; de andere helft na S. Pietersstoel (den 18 Januari). Deze pacht was voor eeuwig. Mocht evenwel de pachter of zijne erven nalatig zijn in het betalen der pachtsom, dan verliezen zij alle recht op den akker. Aan het stuk hangt het zegel van het Kapittel. Het zesde document i) is eene verklaring van Gijsbrecht, heer van Abcoude en Gasebeke, ridder, die erkent »int jaer Ons Heren dusent driehondert acht ende veertich, des Vridaghes na Sinte Philips ende Sinte Jacopsdaghe" ontvangen te hebben gedurende zijn leven lang de »gerechte, tinse ende tienden" van Kortenhoef en van Ankeveen van het Kapittel van S. Marie voor een jaarlijksche pacht van >hondert ende seventich ghulden scilden (gouden schilden) goet van goude, van volre wichte ende van goeden monte, jof (of) payment daervoer na dier werde.'' Hij stelde als borgen: Heer Ghisebrecht van Loenresloet. Heer Symon van Haerlem. Heer Vrederic utten Hamme. Heer Jan van Broechusen. Stephen van Zulen. Henric van Broechusen. Voor de geschiedenis der borgstelling uit vroegere eeuwen is dit stuk zeer merkwaardig. Gijsbrecht belooft de pacht te betalen »binnen hore montade 't Utrecht". Ridders. Knapen. I) Liber rilosus der Kerk van s. Marie blz. 75. Rijksarch. te Utrecht. Zie Bijlagen n°. C. Hij stelt aan als borgen de hierbovengenoemde ridders en knapen, die, als hij verzuimt de pacht te betalen, »sonder e(e)nich wedersegghen" op de eerste aanmaning van het Kapittel »in ene herberglie binnen Utrecht, daer si ons in wisen (wijzen)," zullen verschijnen. Hij die het eerst gemaand zal worden, zal, zonder op een ander te wachten, den herberg binnengaan, aldaar »maeltiden (eten) en slapen" en dezelve niet verlaten voor dat aan het Kapittel betaald zijn de pacht en »sulken coste alse si daden om mi ende om mine borghen in te manen." Mocht een der borgen in dien tusschentijd in die »herberghe" sterven, zoo verplicht zich Gijsbrecht een anderen borg »weder te setten in des doden stede." Mocht een der borgen »sijn trouwe" verbreken, dan amoghen hem die ander niet bescudden." Deze brief is geteekend »mit gesamender hant ende elc voer al" door Gijsbrecht van Abcoude en zijne borgers. Volgens mededeeling in het Feuilleton voornoemd is, blijkens brief van 1349 op St. Odulphusdag, »na doode van Gijsbrecht van Loenresloot, Gijsbrecht van Sterkenburg (Starkenborch) in diens opengevallen plaats" getreden. Na den dood van Heer Gijsbrecht van Abcoude, die de pacht slechts gedurende zijn leven had, verpachtte het Kapittel van St. Marie, volgens brief van 1380 »op den Mey-avont" 1) »hoer gerechten, tinze ende tienden groet ende cleyne van Cortehoeven, Tankenvenne, Horstwerde, Dorschervene 2) ende Indix-tienden aan Alfer van der Horst »Knape" voor de jaarlijksche som van »hondert ende vijftien goede oude gulden Vrancrycsche scilden," te voldoen binnen Utrecht zonder eenige korting voor swaternoet" (watersnood) »donre, blicsem, haghel, sne (sneeuw), reghen, herenscattinghe, roef, brand, oerloghe ofte van anders enigherhande onghelde ofte onrade." 1) Liber Pilosus blz. 321—324. Zie Bijlagen n°. 7. 2) Door de verbeurtverklaring der goederen van Gijsbrecht van Amstel, naar aanleiding van den moord op Graaf Floris V, kwam „Dorsschevene," de Dorsschewaard, in andere handen, en zoo het schijnt, in die van het Kapittel van St. Marie. Alfer van der Horst nam de goederen in pacht voor tien jaar en stelde als borgen: Rutgheer Scoutenzoen. Gheryd Lubbrechtzoen. Giiisebreciit Cloetinc. Claes van Diemen. Willam Peterszoen. Henric Over-Nesse. Jacob Russche. Dideric Here. Johan Voet. Diederic Voet. Gebroeders Meeus. Hadewaerszoen. Dideric Berenzoen. De voorwaarden der borgstelling zijn bijna gelijkluidend met die van 1348. De brief is bezegeld door allen, met uitzondering van Gheryt Lubbrechtszoen, Ghisebrecht Cloetinc, Claes van Diemen, Willam Peterszoen, Jacob Russche, Dirc Here, Johan en Dirc Voet, die »up dese tijd selve ghene zeghelen en hebben, so hebben wi ghebeden enen eersamen man den officiaal des hoefs van Utrecht desen brief over ons te bezeghelen met des hoefs zeghel voers." Acht jaar later schijnt Alfer van der Horst van zijn pacht ontslagen te zijn geworden, want in »'t jaer Ons Heren duzent driehondert acht ende tachtich des Dinxdaghes na Jaers-dach 1) worden de agherechte, tinse en tiende van Cortehoeven ende van Tankenvene ende gherechte van Horstweerde" door het Kapittel van S. Marie verpacht voor zeventien jaar aan Willam, heer van Abcoude ende van Duersteden, 1) Liber Pilosus van St. Marie. Blz. 210—212. Rijksarcli. te Utrecht. Zie Bijlagen n°. 8. voor »nonaert enae vijinen goeue ouuc gumcu viduui^uic sumcu, ghoet van goude, van volre ghevvichte ende van gherechte munte." Evenals in den brief van 1348, belooft Willem van Abcoude dat hij den inwoners van Kortenhoef geen schatting zal opleggen en »waer oec dat sake dat tot Muden (Muyden) een dam gheslagen worde," waardoor de tienden, gerechten en tinsen »daarbi ghebetert worden," dan zal hij »jaerlix betalen ghelike den andren pachte ten selven terminen, die hiervoer bescreven sijn." Tot zijn borgen stelt hij: Heer Johan van Rijnenstein. Heer Joiian van Lvmiieke. Ai.faer van der Horst. Eerdt Taedse. Eerdt van Steenre. Aelbaren van den Oerde. Johan van Scerfenzeel. Johan die Bole Dircssoen. Lodewijck die Wale. Met bovenstaanden pachtbrief eindigen de mij bekende verpachtingen vau tienden, gerechten en cijnsen van de Heerlijkheid Kortenhoef door het Kapittel van St. Marie, hare ambachtsheeren. Waarschijnlijk heeft het Kapittel, na afloop van dezen pachtbrief, de tienden en verdere inkomsten zelf beheerd. In het Rijksarchief te Haarlem bevindt zich een origineel charter, op perkament geschreven, van 4 Juni 1380, waarin de officiaal van Utrecht bevestigt de vroeger gegeven uitspraak in een geschil, destijds gehangen hebbende tusschen Meester Godschalk, pastoor te Vreeland, rector der kapel van Kortenhoef, en fabriekmeesters der Heilige Stede te Amsterdam, over eene uitkeering, waarvan nu eene nieuwe berechtiging was gevraagd door Heer Arnoldus, gezegd Springer, opvolger van Meester 2 Ridders. Knapen. Burgers van Utrecht. Godschalk, omdat de bescheiden aangaande die zaak, door lang verloop van tijd en door den oorlog waren weggeraakt. Dit merkwaardig, weinig geschonden charter geeft mij aanleiding om te spreken over De voormalige R. K.. Kerk van Kortenhoef. Uit genoemd charter blijkt dat de Heerlijkheid vóór het laatst van de XIVe eeuw slechts een kapel en geen parochiekerk bezat; welke kapel bediend werd door den pastoor van Vreeland. Eerst later, en wel hoogstwaarschijnlijk in het begin der XVI<= eeuw, werd de tegenwoordige kerk met school en pastorie gebouwd, i) De meeste ker en hadden vóór de Reformatie hare eigen parochiale scholen en aan het ambt van koster was tevens dat van schoolmeester verbonden, hetgeen bevestigd wordt uit een verslag van predikanten in de provincie Utrecht vóór 1618. Wij lezen daarin hoe de predikant van Kortenhoef, waarschijnlijk Rumoldus Joannes van Reckhoven, zich beklaagt over »den coster, noopende de schole," die »syn eijgen soon daenn wil dringen, daer nochtans hij (predikant) daertoc aengenomcn was." 2) De koster liet zich zijn recht niet ontnemen, en volgens eenige onder nnj berustende kopieën van archiefstukken hebben ook zijne opvolgers het schoolmeestersambt blijven uitoefenen. ' De voormalige woning van het tegenwoordige hoofd der school, den Heer Garretsen, is ontegenzeggelijk de oude pastorie en school geweest. Zij behoorden tot de kerk en maakten daarvan het integraal deel uit. Volgens mijne meening is derhalve die woning geen eigendom van de o-emeente, maar kerkelijk goed. De later aangebouwde school kan een quaestieus bezit genoemd worden, daar zij door e gemeen c gebouwd is geworden. ,\ Van Ileusen cn v. Rijn. In voce Kortenhoef. 2) Bijdr. tot de Gesch. van de Gemeenten der Hervormden in de 1'rov. Urecht voor 15ij KeminU & Zoon. 1847. Tot mijne verwondering evenwel gaf De Gooi- en Eemlander van Maart 1902 het volgend communiqué te lezen over deze quaestie. » Kortenhoef. De Raad dezer gemeente heeft besloten, behoudens de vereischte hoogere goedkeuring, over te gaan tot den publieken verkoop van het huis, voorheen gebruikt als onderwijzerswoning, met het daaraan verbonden gebouw, hetwelk voorheen dienst deed als openbare lagere school, en den daarbij behoorenden tuin, kadastraal bekend sectie B, no. 1973 en 1974 en groot 12 A. 50 cA., onder bepaling, dat van dien verkoop zal worden uitgezonderd een strook van den tuin, grenzende aan de algemeene begraafplaats, ter lengte van 20 meter en ter breedte van 17 M., waarvan de waarde is bepaald op ƒ 80. De gunning zal 24 uren worden aangehouden en gedurende dien tijd komt aan het bestuur der Ned. Herv. kerk alhier het recht toe, voor den geboden prijs eigenaar te worden van het te verkoopen onroerend, en de opbrengst van het verkochte gelijkelijk te verdeelen tusschen de kerk en de gemeente. Deze dading is getroffen, omdat de noodige gegevens, waaruit zou kunnen worden bewezen, dat de bedoelde goederen het eigendom der gemeente zijn, ontbreken, terwijl het kerkbestuur, van meening, dat het huis en erf aan de kerk toebehoort, staande als zoodanig kadastraal bekend, zijnerzijds niet in staat is titels over te leggen. Nader vernemen wij nog, dat het in de bedoeling van het gemeentebestuur ligt, eerlang de strook gronds, die van den verkoop wordt uitgezonderd, bij de begraafplaats te trekken, daar deze vergroot dient te worden." Indien bovenstaande mededeeling juist is, dan betwijfelen wij zeer of de dading ooit »de hoogere goedkeuring" zal erlangen en wij betreuren ten hoogste dat het kerkbestuur aldus zijn goed recht heeft prijsgegeven. Volgens de kaart van Joost Jansz. doorgaans genoemd »Beeltsnijder" of »Bilhamer," gemaakt in den jare 1575, 1) stond dc kerk geheel vrij, dat wil zeggen, zij was niet van den weg gescheiden door de tegenwoordige vaart, welke in de eerste jaren der zeventiende eeuw gegraven zal zijn geworden door den ambachtsheer Godard van Reede, onder wiens bestuur de meeste waterkeeringen en uitwateringen gemaakt zijn. Er waren langs den weg wel slooten en tochten, doch vóór de kerk lag een groot plein, dat zich uitstrekte tot even voorbij het huis van den heer B. van den Broeck. Waarschijnlijk waren kerk en kerkhof door een lagen steenen muur van den openbaren weg afgesloten. Deze mijne meening is gebaseerd op het woordje «Rooster, dat in den volksmond nog gegeven wordt aan de steenen brug, die tegenwoordig toegang tot de kerk geeft. In de middeleeuwen, en ook later, waren gewoonlijk de kerk en het kerkhof door een lagen steenen muur omsloten en men lag op den grond, vóór den ingang der kerk, een ijzeren rooster, waarvan de staven tamelijk ver van elkander geplaatst waren. Over de beteekenis van een dusdanigen rooster bestaan drie lezingen. Sommige historici zijn van gevoelen dat de rooster diende tot wering van het vee, in het bijzonder van de varkens, die in den grond van het kerkhof zouden komen vroeten. De wijd van elkander liggende staven waren alsdan een beletsel voor den overtocht. Anderen meenen dat die roosters dienst moesten doen als voetenkrabbers, waardoor het slijk en dc modder, welke de kerkgangers, als zij de allerellendigste wegen doorworsteld hadden, medebrachten, van de voeten konden gekrabd worden. Ook zijn eenigen van meening dat zij dienden om, alvorens de gewijde aarde te betreden, het ongewijde stof van de voeten te schrappen. 2) De eerste en tweede lezing zijn zeer aannemelijk, de derde is onzin. 1) Deze kaart werd eerst door Harman Allaitsz. van Warmenhuijsen en later in 177^ >4 schotels watervis en 2 met sausvis, brood en wat dun bier, de rest sullen wij zeiven doen suppleeren." Zij noodigden ter tafel de »schout, en de tegenwoordige regeering onzer dorpe, benevens den predicant, de buurmeesters, schepenen, kerkmeesteren, weesmeesteren en brandmeesteren." Het feest had plaats in de herberg van Jacob Willems van Vliet, waarschijnlijk het tegenwoordige café en logement van den Heer W. Beyer. De gasten en de ambachtsheeren schijnen zich kostelijk geamuseerd te hebben, want eenige dagen na het feest werden aan de regenten teruggezonden, onder anderen: »een hoed en 18 lege bouteiljes," met de bemerking »onze mannen hadden nogh smaeck in wijn." Ruim een halve eeuw bleef de Heerlijkheid in bezit van het S. Pietersgasthuis, doch de hooge lasten noodzaakten de Regenten haar ten gelde te maken. In 1752, den 29en Januari, vroegen zij advies aan den advokaat Wantenaer te Utrecht of zij de verlaten landen sten profijte van het dorp mogen laten verveenen, ten eynde niet te kort te komen aan de lasten van de verlaten landen, van de reparatie der kerk" enz. 1) Deze en volgende mededeelingen zijn geput uit het Stadsarch. te Amst. S. Pietersgasthuis. Het antwoord op dezen brief heb ik niet kunnen vinden, doch waarschijnlijk zal het advies wel gunstig geluid hebben, want tegenwoordig zijn de meeste »verlaten landen" tot aan den bodem uitgeveend. Ook de besognes aan het ambachtsheerschap verbonden zullen zeker er wel toe bijgedragen hebben om de regenten te bewegen tot den verkoop. Onophoudelijk worden de Ambachtsheeren lastig gevallen over het gedrag van den schout »die het bieraccijns niet openbaar verpacht, maar geeft aan zijn zwager Van der Vliet, hetgeen ten nadeele is van de de gemeente;" — over den gemeente-secretaris Neeff >wiens papieren wegens fraude verzegeld worden;" — over den brievenbesteller, die »door de dronkenschap de brieven twee a drie dagen te laat bezorgd;' enz. enz. Na al die misères besloot het deftig Amsterdamsch college van Regenten de Heerlijkheid aen den paal te slaan. Zij werd gekocht door Meester Abraham Calkoen, den Vuist™ Heer van Kortenhoef, Abraham Calkoen was baljuw en dijkgraaf van Amstelland en woonde te Amsterdam. In zijn geslacht bleef de Heerlijkheid tot 2 Januari 1832. toen zijne erven haar verkochten aan den IXden Heer van Kortenhoef, Jan Coenraad Duuring, particulier, wonende te Amsterdam aan de Keizersgracht tusschen Binnen-Amstel en Utrechtschestraat. Hij kocht de Heerlijkheid, welke toen nog bestond uit »i8 bunders, 94 roeden, 3 ellen water, weiland, woeste gronden rietland en bosch", voor ƒ 1100. plus ƒ700.— afslag, te zamen dus voor ƒ 1800.--1). In den korten tijd van zijn beheer schijnt hij door het bouwen van enkele huisjes in 1) Dagregister Deel 18 n°. 1688. de Gemeente, het bewijs te hebben willen geven dat hem de belangen der ingezetenen ter harte gingen. Den li Februari 1839 verkocht de notaris Eduard Baek op zijn last de Heerlijkheid voor ƒ1625.— plus afslag ƒ800.— te zamen voor ƒ2425.— 1) aan den Xden Heer van Kortenhoef, Abraham Nicolaas van Pellecom, geboren te Arnhem in 1783 en overleden te Boxtel den 29™ September 1849. Hij was gedurende »een derde eeuw" predikant te Kortenhoef en werd in 1810 naar elders beroepen. In 1839 woonde hij te Schiedam als »emeritus-predikant van Geertruydenberg" en verhuisde later naar Boxtel. Een maand na den aankoop der Heerlijkheid en wel op den 12en Maart 18<$9, hield hij zijn feestelijke intocht. De ontvangst door zijne oud-parochianen schijnt zeer hartelijk geweest te zijn, getuige onderstaande proclamatie 2), welke hij, geheel bewust van zijne waardigheid, vier dagen later aan zijne »Dierbaare Ingezetenen" uitvaardigde : Sedert een derde eeuw was ik door de hartelijkste toegenegenheid aan Ulieden verbonden en mogt wederkeerig die achting van Ulieden genieten, waarop mijne liefde Uwaarts mij eenige aanspraak gaf. Een scheiding bijkans dertig jaren is niet in staat geweest, die onderlinge liefde te verkoelen, des bewust, hield ik mij overtuigd, dat de nieuwe betrekking tot U, w elke ik aanvaard had, U tot genoegen was, en dat ik bij mijne komst tot U welkom zou zijn. Mijne verwachting is niet te leur gesteld. De algemeene bewijzen van achting en verkleefdheid, welke ik van U allen zonder onderscheid van rang, stand, jaren of godsdienst-belijdenis op den I2en dezer mogt ondervinden, hebben mij diep en gevoelig getroffen. Nimmer gaat die dag uit mijn geheugen. Hij was een der aangenaamsten en gelukkigsten van mijn leven. Daarvoor betuig ik U allen mijnen opregten dank, doch ik vrees 1) Deel 351, 19, 307, Nos. 32. 3, 92. Hyp. Kant. te Amst. 2) Archief Polderbestuur. slechts, dat ik in alles niet volkomen aan uw hooggespannen verwachting, die welligt mijne krachten aan mijnen goeden wil geevenredigd acht, zal kunnen beantwoorden. Dit intusschen beloof ik U plechtig dat ik naar mijn vermogen alle mijne krachten zal inspannen, om, waar ik slechts kan, den bloei en voorspoed dezer gemeente, en het geluk en genoegen der mij zoo dierbaare Ingezetenen te helpen bevorderen, waartoe de Almagtige zijnen zegen en bijstand verleene. Gegeven te Kortenhoef den ióen Maart 1839. De Ambachtsheer voornoemd. Get. van Pellecom van Kortenhoef. Deze proclamatie getuigt duidelijk dat de ambachtsheer geheel van zijne waardigheid was bewust. Dat bewustzijn was zoo sterk dat hij zijn wapen in dat der Gemeente liet opnemen. Door een verzuim van het «plaatselijk bestuur der Heerlijkheid en Gemeente Kortenhoef" was verzuimd aan den Hoogen Raad van Adel de bevestiging aan te vragen van het wapen van Kortenhoef. Waarschijnlijk heeft de nieuwe ambachtsheer genoemd Bestuur op dit verzuim gewezen, want een maand na de blijde inkomste werd de teekening van het nieuwe wapen aan den Hoogen Raad ingezonden, waarop de bevestiging is verkregen. Het is jammer, dat door eene kleine ijdelheid van den emeritus-predikant het aloude wapen van Kortenhoef veranderd is geworden en thans gekwartierd is met dat van Van Pellecom. Dominè van Pellecom, ofschoon een man van buitengewone geestvermogens en een verdienstelijk schrijver, 1) was tegenover de katholieken zeer onverdraagzaam en verdedigde met hand en tand de zoogenaamde rechten van de afgeschafte Staatskerk. Men houdt hem voor den schrijver van het pamflet »De Jezuieten, de troon der Nederlanden en het Concordaat" Z. M. de Koning benoemde hem tot ridder in de orde van den Nederlandschen Leeuw. 1) In mijn Kortenhoefsch archief berust o. a. zijn Lof der schilderkunst, met inschrift aden WelEerw. Heer G. J. Gimberg, Predikant te Kortenhoef van zijn medebroeder den schrijver. Bij zijn dood waren zijne kinderen erfgenaam der Heerlijkheid. Zijn zoon werd Burgemeester van 's Graveland en Kortenhoef. Geldelijke omstandigheden waren oorzaak dat zijne laatste levensjaren voor hem diep rampzalig waren. In 1895 verkochten zijne kinderen de Heerlijkheid, welke gekocht werd door den tegenwoordigen XIden Heer van Kortenhoef, r Bernardus Joannes Maria de Bont, Commandeur in de orde van het H. Graf te Jerusalem en in die van den H Gregorius den Groote; zoon van Doctor Bernardus Henricus Cornelius en van Mechteldis Francisca Elisa Schmitz, geboren te Utrecht den 5en September 1845 en gehuwd met Elisabeth Henriette Margareta Reijffert, dochter van Doctor Marcus Henricus en Maria Magdalena Hendriks. Den i6en Juli 1896 werd hij door de inwoners van Kortenhoef op plechtige en hartelijke wijze ingehaald. De architect Jac. van Straaten bouwde voorhem een landhuis, waarin de geschilderde wapens der vorige ambachtsheeren zijn aangebracht. Het landhuis is gelegen aan de zoogenaamde Heerlijkheid, eene vaart welke op oude kaarten genoemd wordt Den Soeten Inval en aan den Tol, waarover wij enkele bijzonderheden willen mededeelen. In 1696 was de Zuwe van af de Kortenhoefsche vaart tot aan de Vecht in zoodanig verval dat zij bij slecht weder niet meer begaanbaar was. De schout Rijck Louvre, maakte met sbuermeesters ende gerechten" een accoord waarbij hij zich verbond de Zuwe in goeden staat te brengen en te onderhouden, mits de Staten van Utrecht hem toestonden een tol te mogen plaatsen. Bij resolutiën van 25 Juni 1697 en van 10 Juni 1698 werd het verzoek van genoemden schout ingewilligd door Gedeputeerde Staten. Rijck Louvre bouwde het thans nog in wezen zijnde tolhuis en hief een tolrecht op de voorwaarden bij resolutie van de Staten vastgesteld, i) De schout-tolgaarder ligt begraven in de protestantsche kerk, zooals blijkt uit de zerk, welke zijn graf dekt en waarop gebeiteld staat: Rijck Loevere, Majoor-Generaal over de steden en forten oan de Vecht. Schout tot Cortenhoef. Zijn nalatenschap schijnt niet schitterend te zijn geweest, want zijne vrouw, Zusanna Lutgens, zuchtte nog jaren lang onder de schuldenlast »van 't gunt (hetgeen) den boedel van den schout Loevere ant dorp schuldigh was". Den 24en Februari 1705 deed zij afstand van den tol ten behoeve van de «gemeene geerfdens," zooals men uit n . 112) van achterstaande Bijlagen kan zien. Deze resolutiën zijn voor de ambachtsheeren van Kortenhoef, Vreeland en Nederhorst zeer belangrijk, daar zij voor hen vrijdom van tolrecht bevatten. Ten slotte nog een enkel woord over het dorp, dat zeer schilderachtig gelegen is en voor een kunstenaarsoog veel aantrekkelijks bezit. Ilct «Rechthuis" van den heer Beijer is dan ook verrijkt met een aantal schetsen in olieverf door verschillende hollandsche en buitenlandsche schilders, in vriendschappelijke herinnering den waard aangeboden. Men vindt er schetsen en teekeningen van Gabriël, Wijsmuller, Verster, Heyl, Wiggers, Poggenbeek, Kruseman van Eist, mevrouw Terpstra en anderen. Het schilderachtigste gedeelte is echter De Wijde Blik; gezien van de tolbrug op de Zuwe. Overweldigend schoon is daar die watermassa met haar tal van grooter en kleiner eilandjes, hier met gras 1) Extract uit de Resolutien van Gedeputeerde Staten van Utrecht, berustende in de verzameling Rijks-archieven te Utrecht. Zie Bijlagen n°. 9 en 10. 2) Rijks-archief te Haarlem. begroeid, daar niet riet bewassen, ginds met rijshout beplant. Ilier en daar een kerktoren in het verschiet, terwijl visscherschuitjes en bootjes, geladen met ruigt en riet, op dien wijden waterplas dobberen. Kalm en rustig is die plek; aangrijpend hetgeen zij te aanschouwen geeft bij het licht der zon, als zij bloedrood in purperen en gouden wolkgevaarten ondergaat. Doch niet altijd kalm zijn hare wateren. Storm en noodweer veranderen plotseling die rimpellooze watervlakte in een holle zee; onstuimige baren en golven, voortgezweept door een krachtigen zuidwestenwind, bedreigen dam en dijk en beuken in woeste vaart op de nog hier en daar liggende »drooglandjes", welke den eersten aanval van het machtig element hebben kunnen keeren, doch thans machteloos in de onpeilbare diepte verzinken. En als storm en regen en onweer zich verheffen, dan is het uit met het droomen onder den helderen hemel, en wee den onliandigen roeier die niet in veilige haven is. Dan kunnen de ingelanden klagen: Groote plas, groote plas, 'k Wou dat je leeggemalen was, Want je komt mij alle dagen Brokken van mijn »droogland" vragen. De Kortenhoefers zijn een nijverig volk, dat met landbouw en visscherij den kost verdient. Het laatste bedrijf wordt in den laatsten tijd minder voordeelig door het aantal hengelaars, die in de Kortenhoefsche plassen hun vischlust botvieren. Een verbod van eigenaren om niet te mogen visschen zonder bijzondere vergunning zoude hier zeker van pas zijn en voorkomen, dat tallooze kleine vischjes vernietigd werden en het vischwater werd uitgemoord. Ook het visschen met den »kaaskop is een strooperij, welke gerechtelijk verboden moest worden. Dit instrument heet eigenlijk de koddeket, en het heeft waarschijnlijk in de wandeling den bijnaam van Kaaskop gekregen door zijne gelijkenis met den vorm waarin de Edammer kaas gemaakt wordt. Het is een halfronde uitgeholde bol van omstreeks 25 centimeter doorsnede, aan de balzijde voorzien van een steel, om er op den waterspiegel stooten mee te kunnen geven. In de balzijde zijn eenige gaatjes ter grootte van bijna een centimeter geboord om de lucht door te laten. De visscher geeft een harden doch korten stoot met het werktuig op het water, zoodat iedermaal eene soort van ontploffing ontstaat, vergezeld van een pijnlijk gefluit veroorzaakt door de lucht die door de gaatjes ontsnapt. Wanneer men bij stil weder op een kwartier afstand van den visscher is, kan men reeds duidelijk de dof donderende stooten hooren en men denkt, als dit boven het water zulke verbazend angstige geluiden teweegbrengt, hoe is het dan wel beneden gesteld? Wie zal het ons zeggen anders dan de visschen? Mij hebben ze het eens gezegd. Varende in een schuitje kwam ik eens voorbij een visscher die op eene niet zeer diepe plaats aan 't plompen was. De visscherij met den kaaskop heet men plompen. Ik wilde het moordwerk van nabij gadeslaan en voer vlak bij den visscher. Toen de lichte netjes, die kris en kras door het water worden uitgezet klaar stonden, begon de kaaskop zijn werk. Men kon den visch in alle richtingen zien wegschieten, ja enkelen kwamen met den kop tegen mijne schuit terecht en lieten zich dan, voor een oogenblik machteloos naar beneden zinken om weder opnieuw een zet terzijde te doen, waardoor alles zonder uitzondering in de netjes terecht moet komen. De schrik maakte de visch zinneloos en totaal tot verdediging onmachtig. Het gebruik van den kaaskop, kan mijns inziens moeielijk den toets aan de wet van 1857 doorstaan. In artikel 25 lezen wij dat het verboden is » . . . c. te visschen elders dan in de rivieren, stroomen, meren en plassen wanneer het water met ijs bedekt is, tenzij met toestemming van onzen commissaris in de provincie, y>d. visch te vangen door vergif of bedwelmende middelen." Eene uitspraak van den Hoogen Raad heeft onder bedwelmende middelen het slaan op het water gerangschikt, zelfs het slaan met polsstokken, dat op geen stukken na de verschrikkelijke beroering onder den visch teweegbrengt van den kaaskop, heeft veroordeeling tot in de hoogste instantie uitgelokt. Onze visscherij wordt met die moordtuigen doodgevischt en met den dag dooier. De hoofdzaak moet en kan voor een groot deel bij de justitie en bij ons wetboek van strafvordering gezocht worden. Kortenhoef heeft tijden gekend van bloei, maar ook van verval. In 1748 telde het 203 huizen 1), in 1841 slechts 86, door 141 gezinnen bewoond 2). Thans is er weer eene kentering te bespeuren en gaat de gemeente merkbaar vooruit, ofschoon zij nog niet kan bogen op haar scheepstimmerwerf, koren-pelmolen en haarspinnerij 3) van voorheen. Moge de zegen des Allerhoogsten rusten op de Heerlijkheid Kortenhoef met hare nijvere bevolking! 1) Tirion's Tegenwoordige Staat van Utrecht. 1772. 2) Van der Aa. Aardrijkskundig Woordenboek. 3) De spinnerij werd in 1S41 weder opgericht tot ondersteuning van behoeftigen. Reeds vroeger had zij aldaar bestaan. B IJ L A G E N. N". i. Keizer Fredrik I beslist het geschil tusschen de Kanunniken van S. Maria te Utrecht en Egbert van Amstel, in 't jaar 1156. In den naam der heilige en onverdeelde Drie-eenheid, Amen. Ik, Fredrik, door Gods genade Roomsch Keizer, Vermeerderaar des Rijks, doe kond beide aan nakomelingen en tijdgenooten, dat wij den twist, die tusschen onze broeders, de Kanunniken van S. Maria, en Egbertus, Dienstman van S. Maarten, geweest is, beslecht, en de klacht, die zij voor ons hebben gebracht, bij wijzen raad onzer vorsten, ter neder gelegd hebben. Want naardien de gemelde broeders, met hunnen advocaat, Ilenrik, Graaf van Gelder, aan ons geklaagd hadden, dat gemelde Egbertus zich, opnieuw, had toegeëigend het recht van eenige novalen, cijnzen en tienden, hetwelk hij voor Bisschop Herbert goeder gedachtenis erkend had hun toe te behooren; en zij, ten bewijze hiervan, wettige getuigen hadden bijgebracht; zoo is hij ten laatste genoodzaakt geworden het (aangenomen) bewind af te staan, en alles, waarover de broeders geklaagd hadden, aan de Kerk, aan den advocaat, en aan de broeders, in onze tegenwoordigheid, over te geven. Doch, alzoo er daarenboven geschil ontstaan is over de uitgestrektheid der grenzen, zoo hebben wij, bij raad der vorsten, en met toestemming van beide partijen, de voorzienige mannen van die landstreek, Wouter van der A, Albrecht van der A, Henrik van Londersloethe en Alard Cultell, bij eede doen beloven, dat zij, op gedaan onderzoek, naar hun beste kennis, en nasporing bij de eerlijkste landzaten, die zij onder eede zouden moeten hooren, de grenzen regelen zouden. En dezen, tot ons zijnde wedergekeerd, hebben verklaard, dat de gansche tienden van het nieuwe land, van Brunthesloithe af tot aan het land van Willem van Velzen, het huis van Wouter, en den Dijk toe, den broederen toebehoort, een stuk voorland, gemeten met de korte roede van elf voeten, uitgenomen. Voorts, van het land van Willem en het huis van Wouter af tot aan llursceldrecht en de banne van Wisepe, en tot tegen den stroom (de Vecht) tot aan de plaats waar de kromten zijn, Kui (of het Keuijenland) geheeten; en daar die kromten niet zijn, hebben zij verklaard, dat de tienden, volgens de maat van 't gemelde voorland, den broederen toekomen. Ook hebben zij verklaard, dat de tienden der landerijen, Retfelt (Rietveld) genaamd, en de gerechtigheid en cijns aldaar den broederen toekomen. Voorts, hebben zij verklaard, dat aan de andere zijde van den stroom, van het water Sidwinde af tot aan de Meer, die Vuermere genaamd wordt, de gerechtigheid en cijns, en in Curtevennc de gerechtigheid, de cijns en de geheele tienden der Kerk toebehooren. Wij hebben derhalve de Kerk en de broeders door ons gezag in dit alles bevestigd, en opdat niemand zich vermete hierop na dezen eenige inbreuk te doen, hebben wij bevolen, dit geschrift met ons zegel te bekrachtigen. Het overige, hetwelk hij (Egbertus) van de Kerk van S. Maria, tegen den wil der broederen, hoogmoedig en hardnekkig onder zich houdt, stellen wij ter beslissing van de Bisschoppelijke rechtbank. Gedaan te Utrecht, in 't jaar van des Heeren Menschwording duizend eenhonderd zes-en-vijftig, in t vijfde jaar onzer Koninklijke en in het eerste onzer Keizerlijke Regeering, in tegenwoordigheid dezer vorstelijke getuigen, de eerwaardigen Arnold, Aarts- bisschop van Keulen, Henrik, Bisschop van Luik, Godefrid, verkoren Bisschop van Utrecht, en de Graven Henrik van Ghelre, Dirk van Holland, en Dirk van Cleve. (Uit een afschrift, hetwelk in de archieven der Domkerk van Utrecht bewaard wordt Bij Wagenaar, blz. 103.) N°. 2. Notum sit omnibus presentium litterarum inspectoribus, quod de consensu Capituli Beate Marie Trajectensis et D"1 Giselberti militis de Amstelle, per justam limitationem terre factam, separati sunt termini decimarum de Curtenhoven ejusdem Capituli a terminis decimarum de Durscinrevene predicti Dni Giselberti de Amestelle, interposito jurejurando; ut supradictorum terminorum decimarum per limitationem discreta separatio usque ad hominis vitam et terre situm firmiter observetur. Presentes autem huic limitationi interfuerunt ex parte Capituli memorati Dni Henricus de Nienburch, Christianus, Otto, et Theodericus de Seist canonici B. Marie Trajectensis; et ex altera parte ipse Dnl,s Giselbertus de Amestelle, Dm,s Egidius de Minden, D"us Giselbertus junior de Amstelle milites, filii predicti D"' Eg. de Minden, Ecbertus de Amestelle, Heino scultetus Dominorum de St;l Maria et scabini, videlicet Willelmus de Amestelle, Willelmus de Minden, Volcricus, Albertus, Ulricus, Giselbertus, Lubertus, Bertoldus, Theodericus de Drecht, Herimannus, Willelmus, Lamkinus de Nesse et omnes cives parochia; illius et alii quam plures. Acta sunt hec anno Dni millesimo ducentesimo tricesimo quinto, secundo Nonas Maji. Ut autem ea que predicta sunt tam presentibus quam futuris rata et inviolabilia permaneant, presens scriptum sigillorum ecclesie B. Marie Trajectensis, Dni Giselberti de Amestelle, 4 D" Egidii de Minden et D1" Ernesti de Wlfin militum appensio, ne existit communitum. Datum predito die et anno. Naar het oorspronkelijk charter, berustend in het Rijksarchief te Utrecht n°. 91. Het charter is nog voorzien van de zegels van 't kapittel van S. Marie en van heer Gijsbert van Amstel, doch merkelijk geschonden. De andere ontbreken. (Vriendelijke mededeeling van den ZeerEerw. Heer J. H. Hofman.) N°. 3- Inventaris van het Archief der Gemeente Kortenhoef, berustende in de uRegtkas ' dier Gemeente, staande in het koor der Hervormde Kerk. No. 1. Diverse oude boeken. 2. » kerkestukken. 3- » kerkerekeningen. 4. Kwitantiën van de kerk. 5. Oude kwitantiën. 6. Kwitantiën van de landspenningen. 7. » » » kerk. 8. » » » 40" penning. 9- » » » verlaten landen. 10. » » den polder. 11. Oude kwitantiën en specificatiën. 12. Omslag van het familiegeld. 13. Rekening » » » 14. Consumptie-zittingen. 15. Reparatiën van de Zeedijkspolder. 16. Stukken van den Zeedijk. 17. Stukken van den Zeedijk. 18. Koopconditiën. No. 19. Aanschrijving van den Zeedijk. 20. Rekeningen van de veenlieden. 21. Omslagen van den polder. 22. » » de dorplasten. 23. Rekwesten. 24. Nominatiën. 25. Huwelijkszaken. 26. Verpacht-conditiën. 27. Bandingsrollen. 28. Aanschrijvingen. 29. Rekening van de verlaten landen. 30. Omslagen van de binnenlandsche kosten. 31. Generale rekening van de Zeedijksgelden. 32. Rekening van Staten-penningen. 33. Aanteekeningen van 't slagturven. 34. Schouw-cedullen. 35. Specificatie van den polder. 36. Memoriën. 37. Rekeningen van het logeergeld. 38. Gaden.cedullen. 39. Kohieren van zes cedullen van het huisgeld. 40. Visitatiën van de veenlieden. 41. Consenten tot begraven van drenkelingen. 42. Uitzetting van de ontgronding. 43. Rekeningen » » » 44. Attestatiën. 45- Rekening van het gemaal wegens de thuisleggers. 46. Lijsten van extra ordinaire middelen. 47. Exploiten. 48. Papieren van Schout Louvre in 't Gerecht. 49. Diverse polderstukken. 50. Stukken van de veenlieden. 4* No. 51. Actens van indemniteit. 52. Inventarissen. 53. Papieren behoorende tot de obl. van de veenlieden. 54. Bestekken. 55. Molenbrieven. 56. Resolutiën. 57. Resolutieboeken. 58. Rekeningen van de slikgelden. 59. Zet-cedullen van 't Redemptiegeld. 60. Estimatiën. 61. Concept-minuut transporten. 62. Registers van patenten. 63. Slagturven en borgtochten van de veenlieden. 64. Lijsten van de brandspuit. 65. Boedelrekeningen en inventarissen. 66. Diverse papieren van 't gemaal. 67. Lijsten van weerbare mannen, huisgezinnen etc. 68. Papieren van het bakkersgemaal. 69. Rekening van verhoogen der kerk. 70. » » collecte voor brand. 71. Weesboeken. 72. Aanschrijvingen en publicatiën. 73. Arrondissements-bevolking en bulletins der wetten. 74. Diverse oude wetten. 75. Kerkeboeken. 76. Extract resolutieboeken. 77. Taxatielijst. 78. Een doos met oude transporten. 79. Schalen en gewicht. 80. Een slot, sleutels en bakjes. (Rijksarchief te Haarlem.) N°. 4- Officialis curie Trajectensis universis presentia visuris et audituris salutem et agnoscere veritatem. Noverint universi, quod nos litteras decani et capituli ecclesie Beate Marie Trajectensis sigillo ejusdem ecclesie sigillatas, non abolitas, non concancellatas, nee in aliqua parte viciatas vidimus, in hec verba: Decanus et Capitulum ecclesie Beate Marie Trajectensis scabinis et communitati in Curtenhoven et Tankenvene, necnon universis presentia visuris ët audituris salutem in Dno. Universitatem vestram scire volumus, presentibus protestando, jurisdictionem nostram in Curtenhoven et in Tankenvene ad Egidium dictum Block et ad nullum alium pertinere nee ab ipso E(gidio) posse i) ad alium posse transferri, secundum formam litterarum dicto Egidio a nostro Capitulo concessarum; et si aliquis preterquam dictus E(gidius) jurisdictionem predictam sibi presumpserit usurpare, nullum warandiam a nostro Capitulo se noverit habiturum et in nostrum prejudicium et contra nostram agere voluntatem. Quare universitatem vestram exoramus, precipimus nichilominus et mandamus, quod nulli alii, quam dicto Egidio in hys que ad jurisdictionem praedictam pertinent, pareatis, scientes quod quicumque oppositum fecerit, contra ipsum, quantum de jure poterimus, procedemus. Datum anno Dni MCC nonagesimo, feria secunda post Tiburcii. In cujus rei testimonium et munimen, de consensa dicti Egidii sigillum curie Trajectensis duximus presentibus apponendum. Datum anno et die predictis. „ ^ Inventaris oudste charters, Rijksarchief te Utrecht N°. 441. (Vriendelijke mededeeling van den zeereerw. heer J. II. Hofman.) I) Dit «posse" is blijkbaar een vergissing; doch 't staat in den tekst, maar is door stipjes onderteekend. N°. 5- Capitulum ecclesie Beate Marie Trajetensis universis presentia visuris facimus manifestum, quodnos locavimus Petro filio Hermanni agrum... quondam situm in jurisdictione nostra de Cortehoeve, inter agros Petri jam dicti a parte superiori et Johannis Brunic a parte inferiori, pro annuo pacto viginti grossorum Turonensium regalium, singulis annis camerario nostro, pro una media parte infra quindenam post festum Beati Martini hyemalis et pro alia parte media infra quindenam post festum Beati Petri ad Cathedram solvendorum, etiam de herede in heredem perpetuo possidendam; ita tarnen, quod si Petrus Hermanni predictus vel sui heredes pactum prefatum terminis antedictis solvere neglexerint, extunc cadent ab omni jure, quod ipsis in locatione agri predicti fuerat acquisitum; nichilominus tarnen pactum preneglectum solvere tenebuntur In quorum omniam testimonium sigillum ecclesie nostre antedicte presentibus est appensum. Datum anno Domini MCCCXXXIV in vigilia Natalis Domini. Liber 1'ilosus. lilz. 146. Rijksarch. Utrecht. (Vriendelijke mededeeiing van den ZeerEerw. Heer J. II. Ilofman.) N°. 6. Alle denghencn, die desen brief sullen sien of horen lesen, doe ic verstaen Ghisebrecht, here van Apcoude ende van Gasebeke, ridder, dat ic in pachte ontfangheii hebbe tot minen live, van eersamen luden den deken ende den ghemenen capitel der kerken van Sinte Marien t'Utrecht, hore gerechte, tinse ende tienden van Cortehoeven ende van Tankenvene, hoer gherechte van Horstwerde ende Indijx-tiende, also alse si gheleghen sijn ende hem ende horen goedshuse vors van ouds toebehoert hebben ende noch doen, elx jaers om hondert ende seventich ghulden scilde, goet van goude, van volre vvichte ende van goeder monte, jof payment daervoer na die werde, dat binnen Utrecht in der tijt der betalinghe ghenge ende ghave is, vrij ghelt, sonder afcorten van onghelde of van enigherhande onghevalle dat daer op vallen mochte. Dien vorseyden heren jof horen cameraer te betalen ende vriliken te leveren op minen cost, op minen anxt ende op minen arbeyt, binnen hore montade t'Utrecht, die ene helft tot Kers-avonde naest comende ende die ander helft tot Paeschen daernaest comende, of binnen viertien daghen na eiken termine voers onbegh(r)epen, ende ummer tot eiken termine vorseit al vol betaelt, ende also voert jaerlix also langhc alse ic leve: ende na minre doet comen dese voerghenoemde gherechten, tinse ende tienden vrij ende los weder an den heren vorghenoemt, horen vrijen wille (daer)mede te doen, behoudenlike hem hore pensie, die hem daeraf dan verscenen ware. Oec soe hebbe ic gheloefc ende ghelove desen voerg. heren, dat ic hore luden, die in desen voerg. gherechten woenachtich sijn ende hem toebehoeren niet bidden, noch bescatten, noch in enigher manieren beswaren en sel, noch ymant van minen weghen, vorder dan ic mijns selfs luden doe. Ende waer oec dat sake dat tot Muden een dam gheslaghen worde ende die vorg. gerechten, tinse ende tienden daerbi ghebetert worden, dat soude staen tot vier lude segghen, twe(e) die de heren daertoe namen ende twe(e) die ic daerteghens nomen sel, ende wes dat si segghen dat ic dien heren vors. daervoer gheven sel jaerlix tot die pachte die hiervoer bescreven is, dat sel ic hem dan jaerlix betalen ghelike den andren pachte ten selven terminen, die hiervoer bescreven sijn, also langhe alse ic leve. Ende waer oec dat sake, dat ic die betalinghe des pachts tot enighe termine vorseyt in enighen jare versumede, of dat ic mi jeghens den heren voerg. in enighen vors. ponte verbrake, so sel ic ende mine borghen, die ic hierop hebbe gheset mit ghesamender hant ende elx voer al, eersamen lude alse haer Ghisebrecht van Loenresloet, haer Symon van Haerlem, haer Vrederic uten Hamme, haer Jan van Broechusen ridders, Stephen van Zulen ende Henric van Broechusen knapen, tot maninghe der heren vors. of hoers boden incomen leysten, sonder enich wedersegghen, in ene herberghe binnen Utrecht, daer si ons in wisen; ende wie dat eerst ghemaent worde, die soude eerste incomen sonder verbeyt der ander, aldaer des daghes rechte maeltiden terene(n) ende des nachts te slapene(n), ons selven te winnen, niemant met sinen andele quite te laten ende uter herberghe niet te sceyden, desen voerg. heren den deken ende capitel en ware eerste voldaen van horen versetene pachte ende van allen ponten voers., daer si ghebrec in hadden, ende mede van sulken coste alse si daden om mi ende om mine borghen in te manen. Ende soe wie van ons dan laghe van andre scout of selve niet leyste en mochte, die sel voer hem legghen enen anderen goeden man. Ende waer dat enich van minen voers. borghen hier binnen storve, so sel ic binnen viertien daghen daerna enen anderen borghe also goet weder setten in des doden stede; of ic ende dieghene die van minen borghen te live blive sellen daervoer incomen leysten alse voers. is, also langhe (h)ent ic enen anderen borghe, also goet, weder gheset hebbe in des doden stede. Ende waer oec dat iemant van ons hyrof sijn trouwe verbrake, dat God verbieden moete, daermede en moghen hem die ander niet bescudden. Ende dese voerg. heren en dorven niemant trouweloes scelden of mit enighen rechte verwinnen, si ne willen 't doen, noch men sel's hem niet verghen. i) — Alle dese voers. voerwarden hebbe ic Ghisebrecht here van Apcoude ende van Gasebeke, ridder, principale sacwoude voers., ende wi Gisebrecht van Loenresloet, Symon van Haerlem, Vrederic uten Hamme, Johan van Broeckhusen, ridders, Stephen van Zulen ende Henric van Broechusen, knapen, borghen voerg., gheloeft ende gheloven mit gesamender hant ende elc voer al, witteliken ende wel vast ende stade te houden ende te voldoen mit goeden trouwen, sonder arghelist ende sonder enich weder segghen of wedertale, mit gheesteliken rechte of mit weerliken rechte of mit anders enigherhande feyte. — In orconde des briefs, i) De lezing: «berghe^' is ook mogelijk. beseghelt mit onsen seghelen. Ghegheven in 't jaer Ons Heren dusent drehoudert achtendeviertich, des Vridaghes na Sinte Philipes ende Sinte Jacobs-daghe. Liber Pilosus. Blz. 75. Rijks-archief te Utrecht. (Vriendelijke mededeeling van den ZeerEerw. Heer J. H. Hofman.) N°. 7. Alle denghenen die desen brief zeilen zien of horen lesen, doe ic verstaen Alfer van der Horst, knape, dat ic in pachte ontfanghen hebbe van eersamen luden den deken ende capitel der kerken van Sinte Marien t'Utrecht, tot tien jaren toe naestcomende na der daten des briefs, hoer gerechten, tinze ende tienden, groet ende cleyne, van Cortehoeven, Tankenvene, Horstwerde, Dorschervene ende Jndix-tienden, (mit) egghen ende eynden, also alse ghelegen zijn ende si horen Goedshuze van Sinte Marien voers. van outs toe behoert hebben ende toebehoren, elx jaers om hondert ende vijftien goede oude gulden Vrancrijcsche scilde, goet van goude, van volre ghewichten ende van gherechter munten, oft paeyment daervoer, daer men ze in eiker tijt der betalinge om copen mach in der wissel binnen Utrecht, vrijs ghel(t)s, te betalen ende vri ende commerloes te leveren binnen Utrecht in hore montaden op minen cost, anxt ende arbeyt den voers. heren van Sinte Marien ofte hoers cameraers indertijt, alse die ene helfte tot Korsavont, nu naestcomende ende die ander helfte tot Paeschen daernaest comende ofte binnen viertien daghen na eiken termine voers. onbegrepen, ende also voert jaerlix deze voers. tien jaren uut, zonder enigherhande ofcortinghe ofte verminringhe des voers. pachts van de cost ofte van enigherhande ongheval ofte onghelde, het waer van tientrechte, waternoet, donre, blicsen, haghel, sne, reghen, herenscattinghe, roef, brant, oerloghe ofte van anders enigherhande onghelde ofte onrade, dat daerop vallen mochte in enigherwijs, in wat manieren dattet toecomen mochte. Ende t'enden den tien jaren voers. zelen die voerseide gherechten, tinze ende tienden vri ende los wedercomen aen den deken ende capittel voers., horen vrien willen daermede te doen, behoudelike denzelven deken ende capitel voerscr. horen pacht, die hem dan van den voers. goede versoenen ware. Voert so sijnt vorwaerden, waer dat zake dat ic binnen desen voers. tien jaren oflivich worde so soude dese voerscr. pacht comen op minen ousten ghetruweden zoen of ik en hadde mer en had ic ghenen zoen, so zoude dieselve pacht comen op mine outste ghetruwede dochter; ende waer 't dat ic gheen zoen nochte dochter en hadde, so zou 't comen op minen naesten ghetruweden erfnaem, also dattet ummer op enen erfenaem bliven zei die tien jaren uut voers. Ende ic noch mine erfenamen en zeilen dezen voers. pacht niemant vercopen noch wechgheven, noch bespreken, noch versetten, noch verzeilen, noch verwandelen, nochte uutgheven in een deel ofte al, nochte in gheenrehande manieren, buten volcomen wil ende consente des dekens ende capitels voers. Ende waer oec dat zake dat ic of mine erfenamen ghebraec mijns (in gebreke bleef), die betalinge des pachts voers. tot enigherhande voers. terminen versumeden, of dat ic of mine erfnamen voers. tieghens den voers. heren enich punten verbraken, so viel wi van dezen pachte voers. ende van allen rechte ende toezegghen, dat wi aen desen voers. goede hadden; ende datselve goet quaem dan vri ende ledich weder aen den deken ende capitel voers., horen vrien wille daermede te doen, also verre alse sij 't aennemen wouden, sonder yemant wedersegghen ende sonder vervolghe mit enighen rechte, behoudeliken ummer den deken ende capitel voers. hoers versetens pachts in allen denselven manyeren ende vorwaerden alse hiervoer bescreven staen. Ende waer dat ic of mine erfenamen, ghebrake mijns, desen voers. pacht tot eiken voers. termine jaerlix niet en betaelden nochte en voldeden of enich van desen punten ende voerwaerden voerghenoemt verbraken, het waer in een deel of al, so soude wi ende onze borghen, die wi hierop hebben gheset, alze Rutghecr scoutenzoen, Gheryd Lubbrechtzoen, Ghisebrecht Cloetinc, Claes van Diemen, Willam Peterszoen, Henric Over Nesse, Jacob Rusche, Dideric Here, Johan Voet, Diederic Voet, ghebroeders Meeus Hadewaerszoen ende Dideric Berenzoen, te maninghe des dekens ende capitels voers. of hoers ghewaerden boden in comen leysten, sonder enich wederzegghen, in een herberghe binnen Utrecht, daer men ons in wijst; alse so wie dan eerst ghemaent wert, die sel eerst incomen leysten, sonder enich verbeit der ander aldaer, des daghes rechte maeltiden te eten, in der herberghen voers. ons selven te winnen ende uut der herberghen niet te sceiden, den deken ende capitel voers. en waer eerst van horen voers. pacht ende van allen punten voers., daer si ghebrec in hadden al voldaen, ende mede van zulken coste alsi deden om ons ofte enich van minen borghen voerscr. in te manen; ende so wie van ons laghe voer ander scout, ofte selve niet leysten en mochte, die sel voer hem selven legghen enen anderen goeden man. Ende waer 't dat enich van minen voers. borghen storve binnen desen voers. tien jaren of eer ic hem al voldaen hadde in allen manieren, als hier bescreven staet, so sel ic of mine erfename, ghebrake mijns, binnen viertien daghen na siere doet enen anderen borghe also goet ofte beter weder setten in siere stat, of ic ente ghene, die van minen borghe te live bliven, sellen daervoer in comen leysten alse voers. is, also langhe ent ic of mine erfename, ghebrake mijns, enen anderen borghe also goet ofte beter weder hebbe gheset in des doden steden. Ende so wanneer enich van ons borghen voers. sijn twaeleften deel van den voers. pacht, die tot enich voers. termijn onbetaelt ware, betaelde ofte van enighen voers. punten, daer ghebrec in ware, van sinen twalefstendeel voldede, mit alsulken coste alse daerom ghedaen ware, om ons in te manen, daer waer hi dan tot dier tijt mede qwijt alse voer sijn aendeel van der tijt voerleden; mer van den pacht van allen toecomender terminen ende van den anderen punten voers. bleve hi nochtans den voers. heren verbonden, alse voers. is. Maer wanneer den deken ende capitel voers. dit voers. goet vrij ende los weder aenghecomen is, hetsi t'ends den voers. tien jaren ofte hierbinnen mit horen willen, of dat die voers. pacht anders yment overghegheven worde bi wille ende consente des dekens ende capitels voerg., so sijn alle deze voers. borghen van al dier losten ende borchtochten voers. claerliken qwijt, also verre als hem dan van horen verscenen pacht ende van allen horen vorwaerden voers. al voldaen waer, ende anders niet; ende daer hem niet of voldaen en waer, daer soude vvi of voldoen in allen manieren ende vorwaerden, alse hiervoer bescreven staet. Ende waer oec dat yemant van ons hierof sijn truwe verbrake, dat God verbieden moete, daermede en mach hen die ander niet bescudden; noch die deken ende capitel voers. en sijn nymant sculdich trouweloes te scelden, noch te verwinnen mit enighen rechte, sine willen 't doen, noch men seis hem niet verghen. Alle dese voers. vorwaerden ghelove ic Alfer van der Horst, knape, principale zacwoude ende wi borgen voerghenoemt ghelovent mit hem witteliken ende wel, vast ende stade te houden ende vol te doen bi onser trouwen sonder enich arghelist; ende vertien mede alre wcre ende wederwoerde, die wi of yemant van ons hier wederzegghen ofte proven moghen mit gheesteliken rechte, ofte mit waerliken rechte, ofte mit ander enigerhande feyte ofte zaken, in wat manieren dattet toecomen mochte. — Ende opdat alle deze voers. voerwaerden vast ende stade ende onverbroken bliven, so hebbe wi Alfer van der Horst, Rutgher scoutenzoen, Henric Over Nesse, Meeus Hadewaertszoen ende Dideric Rerenzoen voerglienoemde dezen brief bezeghelt mit onsen zeghelen; ende want wi Gheryd Lubbrechtzoen, Ghisebrecht Clotinc, Claes van Diemen, Willam Peterszoen, Jacob Rusche, Dirc Here, Johan Voet ende Dirc Voet voerghenoemt op dese tijd selve ghene zeghelen en hebben, so hebben wi ghebeden enen eersamen man den officiael des hoefs van Utrecht dezen brief over ons te bezeghelen mit des hoefs zeghel voers. in orconde der waerheyt; ende vvi officiael des hoefs van Utrecht voers. hebben om bede wille Gheryd Lubbrechtszoens, Ghisebert Cloetinx, Claes van Diemen, Willam Peterszoens, Jacobs Ruschen, Dircs Heren, Jan Voets en Dircs Voets voerghenoemde desen brief over hem bezeghelt mit ons hoefs zeghel. — Jn orconde ende kennisse der waerheyt ghegheven in 't jaer Ons Heren dusent drehondert ende tachtich op den Mey-avont. Liber I'ilosus. Blz. 321—24. Rijksarch. Utrecht. (Vriendelijke mededeeling van den zeereerw. heer J. H. Hofman.) N°. 8. Allen denghenen die dezen brief zeilen zien of horen lezen, doe vvi verstaen Willam here van Abcoude ende van Duersteden, dat wi in pachte ontfanghen hebben, van eersamen luden den deken ende capitel der kerken van Sinte Marien t'Utrecht, hoer gherechte, tinse ende tiende van Cortehoeven ende van Tankenvene, hoer gerechte van Horstvveerde ende Indijcstiende (mit) egghen ende eynden, also alsi ghelegen sijn ende hem ende horen Goedshusen voers. van outs toebehoert hebben ende noch toebehoren, tot zeventien jaren toe, die ingaen zullen opten Mey-avont nu naest comende, elx jaers om hondert ende vijftien goede oude gulden Vrancrijcsche scilde, ghoet van goude, van volre ghewichte ende van gherechter munte, oft payment daervoer, daer men ze in eiker tijt der betalinghe om copen mach in der wissel binnen Utrecht (... genoegzaam zooals in den voorgaanden brief van 1380). Voert hebben vvi gheloeft ende gheloven mit goeden trouwen voer ons ende voer onze erfnamen den deken ende capitel voers alse dat vvi noch niemant van onzer weghen die lude in den voers. gerechte bescatten nochte bezwaren en zelen vorder dan des Ghestichts recht is van Utrecht, ende dat wi nemen zeilen den tins, smalen tiende ende boeten aen zulker paye, ofte die vvaerde daervoer, in alle diese manieren, dattet van outs den deken ende capittel voers. toebehoert heeft (... als in den voorgaanden. Hij verbindt zich als zijn voorganger tot »leisting" en zet tot zijne borgen) haer Johan van Rijnensteyne, haer Johan van Lymbeke, ridders, Alfaer van der Horst, Eerst Taedse, Eerst van Steenre, Aelbarcn van den Oerde. Johan van Scerpenzeel, Johan die Bole Dircssoen ende Lodewyck die Wale knapen (.. . verder als in den voorgaanden. Zij beloven den leistings-plicht trouw na te komen) wi Johan van Rijnensteyne, Johan van Lymbeec, ridders, Alfaer van der Horst, Eerst Taedse, Eerst van Steenre ende Aelberen van der Oerde voers. mit hem mit ghesamender hant elc voer al ende onghescheyden, ende wie Johan van Scerpenzeel, Johan die Bole ende Lodewyck die Wale, borgers t'Utrecht, gheloven 't mede alse goede borghen, alse elc mit neghen deel van den voerzeyden ghelde ende ghelofte hem selven te quiten... (verder als in deti voorgaanden.) Ghegheven in 't jaer Ons Heren duzent driehondert achte ende tachtich des Dinxdaghes na Jaers-dach. Liber Pilosus van S. Marie. Blz. 210 — 12. Rijks-arch. Utrecht. (Vriendelijke mededeeling van den ZeerEerw. lieer J. II. Ilofman.) Charter betreffende de kai'ei. van Kortenhoef. 1. 4 Juni 1380. De Officiaal van Utrecht bevestigt de vroeger gegeven uitspraak in een geschil, destijds gehangen hebbende tusschen Mr. Godschalk, pastoor van Vreeland, rector der kapel van Kortenhoef en fafriekmeesters der heilige stede te Amsterdam, over eene uitkeering en waarvan nu eene nieuwe berechting was gevraagd door Beer Arnoldus Pietersz. gezegd Springer, opvolger van Mr. Godschalk, omdat de bescheiden aangaande die zaak, door lang verloop van tijd en door den oorlog, waren weggeraakt. Charter; perkament; origineel. Weinig geschonden. 2. Protocol van rentebrieven, van 1556—1595 en van 1650—1665. 3. Protocol van plechten en andere gerechtelijke akten, van 1698—1811. 4. Bandingrechtsrollen, van 1659, 1660, 1680, 1686 tot 1716, 1731 tot 1748, 1767 en 1793. 5. Vierschaarsrol, van i December 1623 tot 1 Maart 1632. 6. Gerechtsregister, van 5 September 1631 tot 15 October 1658. 7. Procedure van Buurmeesteren, Schepenen en Ingelanden van Kortenhoef, tegen Rijck Loevere, Schout aldaar, over het doen van iekening A°. 1686. 8. Stukken, meest van gerechtelijken aard, 17= en i8e eenw. 9. Transport akten, I7e en i8e eeuwen. 10. Voorwaarden van verkoopingen van roerende en onroerende goederen, van 1593 tot 1813. 11. Weesboeken, van 31 Mei 1621 tot 25 Maart 1801. 12. Bewijsakten wegens voogdij, I7e en i8e eeuw. (Rijksarchief Haarlem.) N°. 9. Veneris den 25 Junij 1697. Op de requeste van Rijck Louvre, schout ende waarsman van Cortehoufif vertonende dat de wegh op de Suwe van Cortehouff na de Vecht soodanigh in vervall was gekomen dat deselve bij regenachtigh weer niet konde gereden worden, dat hij suppliant met buermeesters ende gerechten op approbatie van haar Ed. Mo. na voorgaende ratificatie van de geërfdens op den 30en Julij 1696 hadde opgerecht het annexe accoord of contract tot makinge van de voors. wegen, dat op den dagh van ratificatie bij eenige wierd ingesproocken; ende alsoo gemelte wegh diende te worden gemaeckt, soo versochte hij suppliant eenige heeren uyt haar Ed. Mo. Collegie daar voor hij suppliant ende de contrahenten, mitsgaders den poldermeester van Hilfersum ende vordere geërfdens ofte hare gecommitteerden mochten worden gehoort om een nader of ander middel te beramen tot het maken van de voors. zuwen, ofte dat haar Ed. Mog. et concept-accoord na verhoor van den suppliant ende verdere geinteresseerdens, geliefden te approberen ende een ider te ordonneren daar na te gedragen den 9"' Septembar 1696 alhier nogh gedient. Is geappointeert. De Gedeputeerden etc. gehoort het rapport van de heeren van Heemstede ende andere haar Ed. Mo. Gecommitteerden accorderen den suppliant de gabelle over de zuweweg van Cortehoufif na de Vecht wordende geheven, mits geen hoger gabel vorderende als van outs betaalt is geweest ende daar voor aen de kerck van Cortehoufif jaarlijcx uijtkerende de somme van dertigh gulden, ende authoriseren die van den gerechte van Cortehoufif voors. om over de gemelte wegh jaarlijcx de schourde exactelijck te voeren. (Rijksarchief Utrecht. Extract uit Resoluticn Ged. Staten van Utrecht.) N°. 10. Gehoort zijnde het nader rapport van de heeren van Heemstede ende andere haar Ed. Mo. Gecommitteerden den 95n Septembris 1696 ende 25*=" Junij 1697. Is na deliberatie goedgevonden aen Rijck Louvre, schout van Cortehoufif, te consenteren gelijck aen deselven geconsenteert word bij desen de gabelle op de zuwen van Cortehoufif te vorderen ende ontfangen in maniere als volght: dat van ider wagen, cheze of ander rijtuijgh voor 't gebruijck van den zuwenwegh sal worden betaelt by t'openen van den boom ider reys eene stuijver. Dogh bij nacht of na sons ondergangh dubbeld. Voor ossen of koejen of paerden ider vier penningen. Schapen ende verkens twe penningen. Dat van de voors. gabelle exempt sullen zijn de Ed. Mo. heren Staten 's lands van Utrecht ende alle de heren comparerende ter dagvaart van de provintie van Utrecht mitsgaders de heren raden van t'Hoff van Justitie procureur-generaal ende de maarschalcken, mitsgaders de ambachtsheren van Cortehoufif, Vreland ende Nederhorst. dat voor de voors. gabelle den voornoemden schout Louvre of sijns rechts hebbende, in plaatse van gehoefslaagdens verplicht sal of sullen zijn jaarlijx ende alle jaar op een sekere hooghte ende peijl, bij die van den gerechte aen de brugge in de zuvven leggende te doen slaen of tekenen, deselve zuwenwegh te doen maken ende uijt de schouwe te houden van die van den gerechte van Cortehoufif op de boete daartoe staende volgens haar Ed. Mo. appointement van den 25™ Junij 1697. dat niemand den boomwachter sal mogen injuriëren ofif qualijck handelen, maar bij het openen van den boom sijn stuijver sal moeten betalen op pene van vijf en twintig gulden te verbeuren, d'eene helft ten behouve van de kerck van Cortehoufif ende d'ander helfte ten behouve van de boomwachter. dat den schout Louvre of sijns rechthebbende jaarlijcx ende alle jaar sal moeten betalen aen de kerck van Cortehouff een somme van dertigh gulden, sullende ingaen na dat den toll daarvan sal worden genoten. dat daarentegens den voors. schout Louvre de gemelte zuwenvveg sal mogen beweijden ende met hout of bomen bepoten, ende die vermogen te doen kappen soo hij te rade sal vinden, mits de wegh onderhoudende op de schouwe van die van den gerechte van Cortehoufif als voors. is. Ende ordonneren haar Ed. Mo. d'ingesetenen van Cortehouff ende allen anderen sigh na de voors. articulen te reguleren. Ende permitteren den voornoemden schout Louvre om dese articulen tot Cortehouff voors te mogen doen publiceren ende affigeren opdat een ider sigh daarna kan gedragen. (Rijksarchief Utrecht. Extract uit Resolutiën Ged. Staten van Utrecht.) N°. ii. Wij Barent Udo Schout, Dirck Abrahamsz. Kool en Klaas Willemsz. Manten, Schepenen tot Kortenhoefïf, en den Wel Ed. Heere Zilvester Heereman, heere van Kortenhoefïf etc. syn geregte, doen cont enz. dat voor ons gecompareert ende verschenen is Juff. Zusanna Lutgens in qualiteit als Wede en boedelhouster van Ryck Loevere in syn leven schout alhier en verclaarde in dier qualiteit te cederen en te transporteeren, aen en ten behoeve van de gemeene geerfdens van Cortenhoef een huys en d'actie van coop tot het erf (waeraen geen cooppenningen resteren) staende naest en aen de Zuwe, met het regt dat den boedel van den Schout Loevere heeft tot het water en lant daer annen, gelegen binnen de twee roeden breete, langs de Zuwe mitsgrs tot den tol, welcke Haer Ed. Moge op de voors. Zuwe hebben geheven, volgens resolutie van haer Ed. Mog. van dato den 25 Juny 1697 en 10 Juny 1698 daervan zynde, en verder nogh anders niet, op de lasten van het onderhouden van de Zuwe en uytkerende aen de Kerck van Kortenhoef jaerlycxs dartig gulden, mitsgaders op de lasten van 2 X verl acker en 't ongeld op de landen annex de Zuwe staende of zodanige als het selve volgens den blaffer, manualen en cautieboecken mogt subject zyn, voorts met sodanige servituyten enz. bekennende de compüte van de volle cooppenningen voldaen te syn by uytwisseling van eene quitantie van gelycke somme door de gecommitteerdens van de geerfdens aen haer verleent, in mindering vant gunt den boedel van den Schout Loevere ant dorp schuldigh was, renuncieerende enz. Kortenhoef 24 Feb. 1705. (Rijksarchief Haarlem.) Schouten te Kortenhoef (voor zoover mij bekend). Claes Heynensoen in 1465. Daam van Outshoorn in 1594. Splinter van Lyenrode in 1624. pleter van der leeu in 1641. huvbert van schadyck in 1669. Rijck Loevere in 1680. Bakent Udo in 1705. Adolf Winckler in 1715. Elhert Mooy obiit 1731. Claes Poock in 1731. Kryn Hoogeveen in 1748.