De Crisis van het Boek. VRIJ BEWERKT NAAR HET FRANSCH VAN HENRI BAILLIÈRE % DOOR JACOB BROUWER. (Overgedrukt uit „Het Vakblad" van 7 Januari—4 Maart 1905.) HAARLEM D. J. VAN DER W1LK 1905. De Crisis van het Boek. VRIJ BEWERKT NAAR HET FRANSCH VAN HENRI BAILLIÈRE DOOR JACOB BROUWER. (Overgedrukt uit „Het Vakblad" van 7 Januari—4 Maart 1905.) HAARLEM D. J. VAN DER W1LK 1905. DE CRISIS VAN HET BOEK. VRIJ BEWERKT NAAR HET FRANSCH VAN HENRI BAILLIÈRE DOOR JACOB BROUWER. VOORWOORD. Het werkje, waarvan den lezer hierbij eene vertaling wordt aangeboden, is door een Fransch boekverkooper geschreven voor Fransche lezers. Daardoor moest bij de vertaling het een en ander, dat uit den aard der zaak alleen voor Franschen van belang was, vervallen of voor den Nederlandschen lezer pasklaar worden gemaakt. Toch zijn hier en daar gedeelten, die, ofschoon uitsluitend slaande op Fransche toestanden, waard zijn door den niet-Franschen boekverkooper gelezen te worden, onveranderd vertaald. Eene enkele maal heeft de bewerker zich veroorloofd op eene bewering of „verzuchting" van den auteur nader in te gaan ; deze „aanvullingen" zijn aan den voet der bladzijde als noten gedrukt, soms, bij eenigen omvang, in den vertaalden tekst-zelf ingelascht. De Vertaler. DE CRISIS VAN HET BOEK. INLEIDING. De crisis van het boek is actueel, maar volstrekt niet nieuw. Eertijds was het boek slachtoffer van godsdienstige, politieke en philosofische hartstochten. In de 16e eeuw verbrandde men de boeken en hun verkoopers op den brandstapel (Etienne Dolet, Louis Berquin, Martin Lhomond). In de 17e eeuw werden nog wel de boeken verbrand, maar voor de boekverkoopers had men nog slechts (!) de schandpaal en de galeien. In de 18e eeuw traden als vijanden van het boek op de censuur en de goedkoope nadruk ; in de 19e eindelijk, behalve nog de censuur de oorlogen en politieke woelingen, de leesbibliotheken en de goedkoope volksromans. Thans, in onze dagen van ontaarding en nervositeit, waarin wilskracht onbekend is, is het boek het slachtoffer van onze zielstoestanden, van onze zeden. Nu zou men zoo meenen, dat deze crisis een scherpafgelijnd ziekteverschijnsel aanwijst, maar het tegendeel is waar: zij is voor het boek eene chronische kwaal, die niet van aard verandert. Van de geboorte af lijdt het er aan, het leeft er door en zal er door blijven leven. Het zal er niet van genezen noch van doodgaan, want het is onsterfelijk. I. DE OORZAKEN VAN HET KWAAD. Veel is reeds over dit onderwerp geschreven, en, zooals het altijd gaat : ieder haast zich de fout op een ander te werpen. De uitgever geeft de schuld aan den debitant, deze werpt de verantwoordelijkheid op de leesbibliotheken; de leesbibliotheken beschuldigen de pers, de pers het publiek, en dit weder den uitgever. Het gaat in een kringetje rond, en er is geen uitkomen aan. Volgens mijne meening heeft iedereen gelijk en tevens ongelijk. Ieder draagt zijn steentje bij tot de verantwoordelijkheid. Ik zal trachten de dingen tot hun ware gedaante terug te brengen en aan ieder zeggen, waar het op staat. TE VEEL UITGEVERS. Heden ten dage zijn er, op eene bevolking van vijf millioen inwoners, ongeveer 400 uitgevers, met of zonder debietzaak. Amsterdam, met ruim een half millioen zielen, telt er 100, Den Haag 50, Rotterdam en Utrecht ieder een 20-tal. Eene halve eeuw geleden, toen Amsterdam slechts 248.000 inwoners telde, waren er ongeveer 45 personen binnen zijne grenzen, die van het uitgeven een beroep maakten. In de hoofdstad des rijks heeft de toename van het aantal uitgevers dus vrijwel met die der bevolking gelijken tred gehouden, maar men vergete niet, dat destijds de provinciën minder goed bedeeld waren. Stelt men het aantal uitgevers in 1850 op 150, en de bevolking op 3/5 gedeelte van de tegenwoordige, dan ziet men, dat er thans bijna 3-maal zooveel uitgevers zijn dan vijftig jaar geleden, tegenover eene nog geen 2-maal grootere bevolking. !) Men meent nog maar al te dikwijls, dat het voldoende is, teneinde een groot uitgever te worden, zich te „vestigen", zich met eenige schrijvers van den tweeden of derden rang in verbinding te stellen, en te laten drukken, zwart op wit. De pers wordt door de godin der reclame opgewarmd, ten koste van veel geld dikwijls. Ongelukkig genoeg is het gemakkelijker uit te geven dan te verkoopen, en veel van deze would-beuitgevers verstaan dan ook beter de kunst een boek te fabriceeren dan het aan den man te brengen. En dat is toch in de eerste plaats het doel van ons bedrijf. „Bier, dat niet gedronken wordt, heeft zijn roeping gemist," zei Bismarck, en met het boek, dat niet gelezen en gekocht wordt, is het evenzoo. De uitgever, die zich meer bezighoudt met het boek, dat hij ter perse gaat leggen, dan met dat, hetwelk gereed is de wereld in te gaan (en gij weet, hoeveel tijd en zorgen zoo'n papieren kind vordert), bekommert zich te weinig om den verkoop• Zoodra het verschenen is, bemoeit hij er zich niet meer mee, hij laat het aan het toeval over of het zijn weg zal vinden. Hij handelt als een vader, die niet meer naar zijn kind omziet, zoodra het geboren is, en het wichtje in de armen gooit van het grillige lot. Om te kunnen uitgeven, heeft men zijn kapitaal 1) De verhouding 400 : 150 zal wel niet geheel zuiver zijn, daar ik in Brinkman's Adresboek van 1855 niet na kon gaan, of onder de 150 als uitgevers fungeerendo firma's zich ook bevonden, die uitsluitend eene courant uitgaven; bij de 400 hedendaagsche telde ik die firma's niet mee. N. v. d. V. moeten losmaken, en ik behoef u niet te zeggen, dat in den boekhandel slechts uiterst langzaam nieuw kapitaal gevormd wordt. Ik zou u een firma kunnen noemen, die, met een millioen aan koopwaar in magazijn, ternauwernood vier ton omzet jaarlijks. Zij heeft dus bijna twee en een half jaar noodig om haar kapitaal te vernieuwen. Indien de zaak beschikken kan over belangrijke hulp- bronnen, kan zij wachten, en het batig saldo zal de belooning zijn voor het geduld. Maar indien, zooals meestal het geval is bij pas-opgerichte zaken, de uitgever realiseeren moet om zijne toomelooze productie te voeden, moet zij „opruimen", en dit is, zooals we zien zullen, eene ramp. TE VEEL BOEKEN. Evenals er te veel uitgevers zijn, zijn er ook te veel boeken, en vooral: te veel onwaardige en waardelooze boeken, die, als noodzakelijk gevolg, elkander dooddringen. Men heeft berekend, dat, van de uitvinding der boekdrukkunst af tot het einde van 1900, er ongeveer 25 millioen geschriften verschenen zijn, en dat, sedert 1900, de jaarlijksche productie weinig minder dan 500.000 bedraagt.1) Volgens Hébrard 2) heeft de Fransche boekhandel in 1814 2683 deelen gepubliceerd ; in 1898 bedroeg dit getal 14.781, terwijl Duitschland 23.908 Engeland 14.498 Vereen. Staten 10.630 Italië 9.567 Nederland 2.746 3) België 2.272 boekdeelen de wereld inzonden. Er zijn firma's, die jaarlijks 200 a 300 deelen romans op de markt brengen, De bekende Parijsche uitgever Dentu publiceerde gemiddeld éen deel per dag. 1) La Revue, 15 Oct. 1903, bl. 203. 2) Hébrard, La Librairie, bl. 32. 3) Nieuwsblad voor den Boekhandel, 1899 No. 12. N. v. d. V. Volgens eene statistiek, die tot verscheiden jaren teruggaat, zou Frankrijk het land zijn, waar het grootst aantal boeken, in verhouding tot de bevolking, verschijnt : een boek op de 1600 inwoners. Engeland neemt de tweede plaats in ; Nederland, Denemarken en Noorwegen de derde ; Zweden de vierde ; Italië de vijfde ; Duitschland komt eerst in de zesde plaats met éen boek per 2800 inwoners. Rusland heeft éen boek op iedere 10.000 inwoners. Uitgezonderd Duitschland, zijn de verhoudingen de zelfde gebleven, ofschoon de getallen wel veranderd zullen zijn.*) Het boek is ongetwijfeld een noodzakelijk, onmisbaar voedsel, even zoo goed als het brood. Men kan het niet negeeren, want ieder jaar is er een nieuw geslacht, dat opgroeit en een alphabet, eene spraakkunst, een geschiedenisboek, eene handleiding voor wiskunde of wat anders noodig heeft. Maar tusschen het brood en het boek is een onderscheid : het gebruik van brood houdt gelijken tred met de toename der bevolking ; het gebruik van het boek evenwel overschrijdt haar, en zeer aanzienlijk zelfs. En wat nog het ergste is: de productie van het boek overschrijdt zelfs het gebruik. Het aantal lezers is verdubbeld, verdrievoudigd als men wil. Maar het aantal boeken, dat hun hoogere en hoogste voortreffelijkheden moet aantoonen, is vertienvoudigd, zoo niet meer. Waar vroeger 4 of 5 Fransche grammaires waren, zijn er thans een 30-tal; de uitgevers onder elkaar schijnen eene weddenschap te hebben aangegaan wie van hen jaarlijks het grootst aantal boeken in de wereld zendt. Ook nieuwe tijdschriften schijnen als uit den grond te verrijzen. Iedere bond, iedere politieke fractie heeft niet alleen zijn eigen orgaan of periodiek, — neen, het heeft er tegenwoordig veel van of ieder letterkundige van beteekenis zijn eigen tijdschrift heeft, en iedere inrichting van onderwijs haar eigen schoolboeken. Het spreekt vanzelf, dat eene zoodanige productie snel moet gaan. Onze eeuw van stoom en electriciteit heeft dan ook met succes haar middelen van snelle en geweldige productie toegepast op het boek. Een geestig 1) In Nederland verschenen in 1903 ongeveer 2900 nieuwe en herdrukte werken; dat ia dus 1 op de 1750 inwoners. N. v. D. V. Franschman maakte onderscheid tusschen het schrijven van een boek en het schrijven van een werk. „Een werk is ontstaan uit en door kunst, een boek ontstaat uit de combinatie van papier en inkt", zeide hij. Tegenwoordig is deze onderscheiding meer dan ooit waar. INHOUD EN OMVANG. De boeken van thans zijn leeg en hol, en bevatten afval van couranten-artikelen, opgeblazen en verwaterde wetenschappelijke verhandelingen, samenraapsels, mirnichts-dir-nichts bijeengegaard. Vroeger schreef men een boek als men wat te vertellen had : men deelde het mee en hield verder zijn mond. Tegenwoordig wordt eerst de titel ontworpen, vol beloften en aantrekkelijkheden, maar in het boek wordt zoo goed als niets gezegd. Onze groot- en overgrootvaders beschouwden het omslag van het boek als eene noodzakelijkheid, zonder belang voor het voorwerp. Zie maar de boeken der 18e eeuw : het omslag is een eenvoudig omhulsel van gekleurd papier, effen of gemarmerd, maar onbedrukt. Het schutblad is een blaadje uit een oud boek, zonder eenige waarde. Het bedrukte omslag schijnt eerst omstreeks 1810 voor het eerst gebruikt te zijn door de gebroeders Brasseur, drukkers te Parijs, rue de la Harpe 93; de boekhandelaren, die aan het oude regime getrouw bleven, stelden zich tevreden met op den rug van het boek een klein strookje wit papier te plakken, dat den naam van den schrijver en den titel van het boek aangaf. Daarna werd het gebruik van het gedrukte omslag algemeen; soms nam men een oud omslag en keerde het om, teneinde het voor een tweeden keer te gebruiken. 1) Tegenwoordig echter moet men fraai-geillustreerde omslagen hebben, gelithografeerd en liefst symboliek. Het boek wordt daardoor een valstrik, onder bloemen bedolven. 1) Tot in 't begin der 19e eeuw was hier te lande, en wellicht ook elders, het gebruik om, op een afzonderlijk blad, voor of achter in het boek, eenige malen den titel en schrijver te vermelden; deze strookjes werden dan uitgeknipt en vervingen het eventueel vuil gewordene op den rug. N. v. D. V. Maar laten we terugkeeren tot dat, wat in het boek is, onder het omslag. De schrijvers verstaan niet steeds de kunst kort te zijn ; zij behooren in de eerste plaats hun eigen tijd té sparen en vervolgens dien van den lezer ; dikwijls meenen ze verplicht te zijn te zeggen,dat ze over dit of dat niet zullen spreken: houdt er heelemaal uw mond over, dat is voldoende. Als ge een medisch boek schrijft, vertel dan niet bij elk onderwerp hoe Hippocrates en Galenus er over dachten : zij zijn beide reeds lang dood en hunne meening is een beetje verouderd. Kies als devies : „Daden, geen woorden ; feiten, in plaats van meeningen." Als ge een roman schrijft, schilder het leven zooals het is, zoek geene subtiele zielstoestanden te beschrijven, geene ziekelijke psychologie, geene onwaarschijnlijke toestanden ; geene intieme levensbizonderheden, noch uw heil te vinden in bizarre woorden : dat alles brengt den lezer in verbijstering. Maar ik dwaal af : het geven van raad aan de schrijvers is een beetje heel erg verwaand van de zijde van een eenvoudig uitgever. Te meer, daar deze heeren zich toch reeds allesbehalve lief tegen den uitgever uitlaten. Goethe zeide: „Voor die snuiters (dat zijn wij, horribile dictu !) moest een aparte hel bestaan, erger dan die der dieven en moordenaars !" Alexander von Humboldt *) schreef aan zijn vriend Agassiz : „Geen pardon tegenover de uitgevers: zij vormen een minderwaardig soort lieden, waarvan ik er reeds een paar het leven zuur gemaakt heb." Maar deze vijanden der boekhandelaren waren Duitschers, en de Fransche auteurs zijn beminnelijker. Luister maar naar wat Mary Lafon -) vijftig jaar geleden schreef: „Zekere speculanten verkoopen slijk, gedrenkt in den inkt, en houden een winkel van onzedelijke en idiote dingen, teneinde het gezond verstand en het^ eergevoel in Frankrijk te dooden en zich te verrijken." Hoe zou men er thans over denken ? 1) Brief aan Agassiz 1836. 2) MariJ Lafon, Histoire d'un livre. Paris, 1857, bl. 127. „Hoe meer goede boeken eene natie heeft," zei een Chineesch wijsgeer, „destemeer slechte laat men haar lezen." En dan verwondert men zich nog, dat het publiek niets voelt voor deze minderwaardige literatuur, en vooral, dat het zs niet koopt ! HET „OPRUIMEN". Gegeven de oplaag en vooral de waarde der in den handel gebrachte deelen : wat is dan het einde der niet verkochte ? De dooden worden gauw vergeten, de boeken ook. Het eene verdrijft het andere, en liet boek van heden verdringt in de winkelramen dat van gisteren, in afwachting, dat beide bij den opkooper terecht zullen komen, dat wil zeggen, dat ze elkander weer in etalages en in catalogi zullen ontmoeten met een rabat van CO of 75 %. De practijk van den secondhand-handel wordt niet goedgekeurd en gebruikt door ieder. Vroeger ruimde een uitgever zijne boeken niet op. Ongetwijfeld voldeed niet van alle boeken het succes aan zijne verwachtingen. Doch wat deed men toen ? Men vernietigde de helft der oplaag, en hierdoor behield de rest hare oorspronkelijke waarde. De firma hield hare oude reputatie hoog, en zij, die gekocht hadden, konden den uitgever niet verwijten hun een boek voor het dubbele der waarde te hebben verkocht. l) Nu nog zijn er uitgevers — en niet de minsten ! — die uit principe nooit opruimen ; zij stapelen de balen in hunne zolders of pakhuizen op ; zij zijn trotsch op hunne ontzaggelijke voorraden en bevestigen de waarheid van de stelling, dat liet opruimen van fondsartikelen liet vak bederven is. Dit zijn de kapitalisten. Maar anderen zijn van meening, dat alleen de actualiteit aan het boek zijne waarde geeft : als de verkoop niet den huurprijs der magazijnen, die voor de berging noodig zijn, plus een batig saldo, oplevert, moet er opgeruimd worden. „Het is pijnlijk", zeide mij een mijner confraters, „zoo'n catologus te zien, waarvan de 1) Hébrard, De la librairie, bl. 21. lezing gedachten opwekt aan een kerkhof ; men wandelt langs de graven en tracht de verweerde namen te ontcijferen." Hebben de uitgevers het recht hun fonds op te ruimen ? Deze vraag is eenige jaren geleden door liet gerechtshof der Seine bevestigend beantwoord. Alfred Capus, de bekende Fransche schrijver, beweerde tegen zijn uitgever Paul Ollendorfï: „Gij deprecieert mijne boeken door ze tegen belachelijk goedkoope prijzen aan te bieden ; ge brengt mijn naam als schrijver in gevaar ; ge hebt niet het recht 0111 een bock, dat ge u verbonden hebt tegen 3 francs te verkoopen, zoo verachtelijk te behandelen. Het burgerlijk gerechtshof der Seine antwoordde, (Dec. 1903) dat de uitgever het recht heeft om tegen een minderen prijs dan den gewonen of den overeengekomenen zijne waar van de hand te doen, mits hij betale of betaald liebbe de overeengekomen auteursrechten; dat de uitgever liet recht heeft zijne zaken op denzelfden voet te verzorgen dan die van den schrijver, die zijn toevlucht tot hem genomen heeft. Dus: de uitgever heeft het recht op te ruimen, maar hij benadeelt er zichzelf, zijne collega's en de boekenvrienden mede. En hijzelf is wel het eerste slachtoffer. De boekhandelaren, die hem vertrouwd hebben en een getal exemplaren voor rekening genomen hebben tegen den prijs der uitgave, zijn eveneens slachtoffers. In de derde plaats benadeelt hij de boekenliefhebbers, die het boek op het oogenbiik der verschijning gekocht hebben, en nu niet zonder spijt zien, dat zij te gauw zijn geweest, omdat zij met ecnig geduld voor 10 of 15 francs het werk zouden gekregen hebben, waarvoor zij thans 30 of 40 betaalden. Merk overigens op, dat het onrecht, den liefhebber aangedaan, terugvalt op den uitgever: in plaats van te koopen, zal de liefhebber een volgenden keer wachten. Te erger voor de nauwgezette uitgevers, want zij worden gestraft voor eene fout, die zij niet begaan hebben. Het is zoo gauw gezegd : „opruimen". Om op te ruimen, moet men, evenals om te trouwen, met zijn tweeën zijn. De verkooper is gemakkelijk te vinden, de kooper evenwel moeielijker op te duiken. Ik weet wel, dat de verkoop van boeken tegen rabat niets nieuws is en geheel buiten de tegenwoordige erisis staat. Het is algemeen bekend, dat de firma's Bolle & Cohen den bloei hunner zaak te danken hebben aan den verkoop van de restjes der uitgevers. Maar tegenwoordig is dit gelukkige soort van boekhandel in verval : daar er te veel boeken op de markt komen, zijn er te veel, die opgeruimd moeten worden ; overal is volbloedigheid. De tweedehand-boekverkooper biedt een boek van / 1.50 voor /-.50 aan, 10 deelen voor /—.40 of nog minder. Toch komen op zijne lijst niet steeds onbekende namen voor; er zijn verscheiden, wat men noemt „goede" namen en titels onder de werken, die hij met welsprekendheid aan den man tracht te brengen. Maar goed of niet : het publiek wil geene oude boeken ; het wil nieuwe en moderne. Het wil zelfs niet het boek van gisteren of van verleden jaar, — het verlangt alleen dat, wat nog niet uit is, dat wordt het meest gevraagd. Na een poosje in de winkelramen te hebben gelegen met een bandje ,,pas verschenen", maken de boeken, slecht gedacht, slecht geschreven, slecht gedrukt en slecht geëxploiteerd, een uitstapje naar een 's winters vochtigen en 's zomers stoffigen zolder, en dan begint voor hen de groote, avontuurlijke tocht. De premies. Sommigen worden als premie aangeboden op een werk, een tijdschrift of eene courant : het boek is het lokaas voor het abonnement. Zeventig jaar geleden was het juist omgekeerd : het boek was het voornaamste, de premie vormde de toegift. In 1835 boden gebr. Pourrat, uitgevers van de werken van Chateaubriand in 32 octavo deelen, aan ieder kooper van die 32 deelen a 8 fr., een loterijbriefje aan, dat de kans gaf 180.000 francs te winnen, bestaande uit: 1° 80.000 fr. aan boeken ; 2° een derde van den letterkundigen eigendom van Chateaubriand, geschat op 100.000 francs. Het was een middel om reclame voor hun uitgaven te maken, en den verkoop te vergemakkelijken; zij beriepen zich op het voorbeeld van de gemeente Parijs, die beneden den normalen prijs leende, en de mindere opbrengst harer interesten door de aantrekkelijkheid der premies zocht te herstellen. Het voorbeeld vond navolging. Wie tegenwoordig een boek noodig heeft van eenige beteekenis, b.v. van 100 of 200 francs waarde, krijgt, behalve de handelswaarde, op den koop toe een horloge, een kleedingstuk, zijn portret in olieverf, enz., soms ook wel bons, recht gevende op een aankoop tot een bedrag van 5 fr. ... Twee boekhandelaren uit de provincie gingen nog verder : zij boden aan hunne inteekenaren geneesmiddelen aan, vervaardigd in strijd met het voorschrift der pharmacopee. De geneeskundige faculteit beschouwde dit als een inbreuk op hare rechten, en deed de beide boekhandelaren veroordeelen resp. tot eene boete van 500 en 100 fr. wegens den verkoop van een gekleurd water, dat, volgens het prospectus, de eigenschap bezat aan dooven het gehoor weder te geven, i) De wet van 21 Mei 1836 2) verbood de loterijen en den verkoop van artikelen met premies; men oordeelde, dat ze indruischten tegen den geest der wet en de waardigheid van den handel. In onze dagen heeft men wat nieuws bedacht om tot het koopen van boeken, speciaal van romans te verlokken: gij koopt een roman van 3.50 fr. particulier, en ge vindt 'in het boek een verzegelde envelop, die u de kans geeft om een rijwiel, een klok of een compleet smoking dress te winnen. Ik voor mij heb nog nooit iets anders zien winnen dan drie toegangsbewijzen voor eene massage-behandeling of zes glazen bier. Ik vergat de eerbiedwaardige grootmoeder, die in 1) Pupont, Histoire de 1'Imprimerie, tom. II, bl. 302. 2) Natuurlijk wordt overal, waar naar eene wet verwezen wordt, eene Fransche bedoeld. een boek twee entrée-billetten voor den Moulin-Rouge i) vond. Zij wilde ze niet eens aan hare kleinzonen ten geschenke geven ! 2) Nieuwe titeluitgaven. Eene andere manier om zich te ontdoen van restanten is de truc der nieuwe titeluitgaven : nieuwe omslagen, die er het voorkomen van nieuwe drukken aan moeten geven. Tegenwoordig laat niemand er zich meer bij den neus door nemen, omdat iedereen weet, dat men 10 edities tegelijk maakt, elk van 250 exemplaren. De boekenstalletjes.3) Het arme boek, dat alle mogelijke magazijnen doorloopen heeft, en alle afdeelingen van de hel is gepasseerd, komt ten slotte terecht op de stalletjes. In eene bonte dooreen-menging vindt men daar het duo-decimo van de zeventiende eeuw, met vergulde wapens op den band, naast den roman van gisteren, maagdelijk nog, maar verfomfaaid en verscheurd. Het ligt daar, blootgesteld aan weer en wind, en de aanraking van ruwe handen, die het opnemen en bekijken, — aan de minachting van lieden, die het soms gedeeltelijk lezen en zich dan onverschillig verwijderen. Het boekenstalletje is de gemeenschappelijke grafkuil van het boek. 1) De „Moulin-Rouge" is een bekend — berucht! — café-chantant in Pariis. A oor eene eerbiedwaardige grootmoeder, noch voor hare kleinzonen, eene gepaste vermakelijkheid! N. v. d. V. 2) Bekend is de truc der Engelsche, en, naar ik meen ook Fransche bladen: aan den kooper van een bepaald nummer de kans te geven een „schat" te vinden, op eene onmogelijke plaats in het hart van Londen of Parijs verborgen. N. v. d. V. 3) Zooals men weet, vormen de bouquinistes aan de Seine-kaden te Parijs een integreerend deel van den Parijschen boekhandel. In ons land ontbreekt deze eigenaardige tak; in Amsterdam echter vindt men in de Oude-Manliuispoort, en in de meeste groote steden op de markten de stalletjes met oude boeken, die het best misschien nog de Parijsche nabijkomen. Zie ook v. d. Meulen „Over de liefhebberij voor boeken", pag. 285 v.v. N. v. u. V. Het scheurpapier. Al die krijgslisten, meer of minder vernuftig, zijn in staat nog eenige exemplaren van de hand te doen, maar hunne uitwerking is slechts middelmatig. Wat wordt er van de groote massa ? De uitgever heeft niet langer den kruidenier, den tabakshandelaar, den boterwinkelier of den vruchtenkoopman tot zijne beschikking om hen aan pakmateriaal te helpen. Deze menschen hebben vetvrij of bacillen-loos papier, hun in naam der hygiëne opgedrongen. De papierfabrikanten, die niet dezelfde belangen hebben als de uitgevers, hebben zich beijverd om deze speciale cliëntèle ter wille te zijn. De oplossing, die alzoo de meest voor de hand liggende is, is de verkoop als scheurpapier, per gewicht, voor carton-fabricatie. Het is het ultima ratio der uitgevers. Een riem octavo drukpapier, wit, van 15 kilo's, 500 vel bevattende, kost gemiddeld 6 gulden. Men kan als minimumprijs voor zetten, drukken, illustreeren, brocheeren, exploiteeren en andere onkosten, 50 gulden per vel rekenen. 500 exemplaren kosten alzoo ƒ 56.— — Als gij den prijs van / 50.— te laag vindt, zooals dikwijls het geval zal zijn, verhoog hem dan : mijne berekening zal des te zuiverder worden. Wordt het boek verkocht, — uitstekend, er zal eene groote winst gemaakt worden. Maar als het niet verkocht wordt, — en wij hebben het op het oogenblik over boeken, die niet verkocht worden, — als het „opgeruimd" moet worden. ... wel! dan vertegenwoordigen de 500 vel die f 56.— gekost hebben, niet meer dan / 3.— de 100 kilo, en daar we zeiden, dat de riem 15 kilo woog, krijgt de uitgever er J -.45 voor terug. Het werkelijk verlies bedraagt alzoo ƒ 55.55 ; het spreekt vanzelf, dat men met de enkele verkochte exemplaren rekening moet houden. Wij staan hier tegenover een zeer bizonder soort koopwaar. De manufacturier, die een stuk laken vervaardigt, en het niet verkoopt, vindt altijd in zijne koopwaar, bij gebrek aan winst, den prijs der oorspronkelijke stof en het arbeidsloon terug. De ijzerof meelhandelaar, die een „strop" heeft, liquideert met een minimum-verlies ; de uitgever daarentegen verliest hier ongeveer alles. DE SPECIALE CRISES. Tot nog toe heb ik slechts gesproken over de crisis van het boek in 't algemeen ; maar ieder soort van boek heeft weer zijn speciale crisis. De weelde-uitgaaf. Het weelde-boek is dood ; toch heeft het eens behoord tot den roem en de glorie van den Franschen boekhandel. Veel goede en intelligente uitgevers zijn niet zoo gelukkig geweest als ze dat verdienden ; zij hebben op hun ouden dag, als belooning voor hun vlijt, slechts teleurstelling en verdriet geoogst. Dit komt ook al weer, doordat de boekhandel en het fortuin maken niet wel hand in hand gaan. De schoone letteren. Het hevigst is de roman aangetast. Wij hebben niet meer schrijvers als Balzac, Dumas, Sand, Soulié, Sue, van Lennep, Bosboom-Toussaint en dergelijken. De psychologische roman met zijne ontledingen, de sociale roman met zijne pessimistische wereldbeschouwingen, is in de plaats gekomen van den avontuurlijken, luchtigen, vroolijken roman. Maar de inhoud moge dan al in gebreke blijven hem te vervangen, de hoeveelheid stelt ons schadeloos, onvoldoende weliswaar : de schrijvers zijn legio, voeg er bij de vrouwelijke auteurs, alsook de ontzaggelijke massa's van vreemden bodem. Paul Ollendorfï klaagde in La Revue van 15 Oct. 1903: „Het is, alsof men te Crefeld Lyonsche zijde ging fabriceeren, te Weenen kristal uit Baccarat, te Hamburg cognac, te Keulen champagne", waarom zou men niet te Christiania of te Berlijn Fransche ideëen fabriceeren ? Ja, waarom niet ? Iedereen weet, dat men om eaude-cologne niet naar Keulen behoeft te gaan, dat onvervalschte Weesper moppen overheerlijk te Amsterdam te krijgen zijn. De Franschman, die hier zoo lamenteert, vergeet te denken aan het klassieke woord : „de tijden veranderen en wij met hen"; hij vergeet, dat de geheele wereld tegenwoordig éene groote stad is, zooals Coquelin zoo geestig heeft gezegd ; hij denkt er niet aan, dat menschelijke ideeën gemeenschappelijk bezit zijn. Wat niet wegneemt, dat toch ieder land zijne eigenaardige denkbeelden behoudt. Wat de hedendaagsche roman te kort komt aan „avonturen", aan „vroolijkheid", aan gezelligen verhaaltrant, wordt door de hoogere kunstwaarde van den inhoud vergoed. Het is waar, de psychologie in de tegenwoordige romanhelden is ziekelijk, ontaard, de levensbeschouwingen, die erin gehuldigd worden, in de hoogste mate pessimistisch, maar niet den schrijvers komt daarvoor een verwijt toe. De auteur is kind van zijn tijd, moet zelfs in de toekomst zien, en de geheele toenemende ontaarding van het „beschaafde" menschelijke geslacht, de schrikbarend aanwassende nervositeit, gevolg van den steeds meer krachten eischenden strijd van het bestaan, — strijd, die niet duldt, dat men lichaam en geest de noodige rust geve, — dit alles is van invloed op den gedachtengang der hedendaagsche auteurs. Reeds in Hamiets tijd was er „something rotten in the state", — het is er heusch niet op vooruitgegaan. Hoe ontaarder de maatschappij wordt, des te „beschaafder" wordt de mensch ; dit is ook eene pessimistische, maar helaas ware levensopvatting. En hoe „beschaafder" de mensch, dus ook de auteur, wordt, destemeer zal zich de auteur ,die fijner aangelegd is dan de gewone mensch, zich boven zijn milieu — het leven ! — plaatsen, en, hekelend of bitter, spottend of weemoedig, zingen van het groote leed, dat op de aarde is, en in zijn boek is noch voor „avontuurlijkheid", noch voor „luchtigheid" eene plaats : frappez, frappez toujours, dat moet het wachtwoord zijn, waarop in verre toekomst de idealisten eindelijk een glimp zien van het licht des levens ! (Aanm. v. d. V.) De schoolboeken. De hevige concurrentie en de voortdurende veranderingen van leerplan zijn van grooten invloed op het schoolboek. Vroeger, toen de menschen nog niet zoo „beschaafd" waren, had men slechts eenige weinige soorten van schoolboeken ; de brave Hendrik en de vlijtige Maria, met en benevens de godsvruchtige Kaatje of Keetje, en de wangedrochten van den braven Hieronymus, leerden de nog niet braaf zijnde, aan luiheid of ongodsdienstigheid labroreerende spes patriae hoe ze op den goeden weg konden komen. Tegenwoordig heeft, om zoo te zeggen, schier iedere inrichting van onderwijs zijn eigen leerboeken. Eenige weinige „klassieke" boekjes, zooals de leesboekjes van Leopold en de Roodwit-en-blauw-serie van Mijs, handhaven hun oud debiet. Maar ambulante hoofden van scholen vervaardigen nieuwere en nieuwe methodes, de eene al beter en practischer dan de andere, en er is, zooals de man, die aan 't verdrinken was, zeide, geen uitkomen meer aan. Er is overvloed van keus, en daardoor staat men met de handen in 't haar. In „de eeuw van het kind" is dit echter een logisch verschijnsel. De wetenschappelijke boeken. Deze varen er nog het best bij ; door de toenemende zucht naar kennis, die ons bezielt, en de toepassingen van de nieuwe ontdekkingen der wetenschap op kunst en industrie, is hun toekomst verzekerd. TE VEEL DEBIETZAKEN. Dit, wat de zijde der uitgevers betreft; thans een woordje over de boekhandelaren. Zij ook zijn te groot in aantal: als door toovenarij hebben zij zich vermenigvuldigd. Hilversum b.v., een plaats van 21.000 inwoners, telt 12 boekhandelaren. In 1850 was er slechts 1 op eene bevolking van bijna 6000 zielen. Het heeft er werkelijk veel van, of de boekhandel het gemakkelijkste en meest winstgevende beroep is, dat bestaat, en alsof men het, zonder de minste speciale roeping noch lange voorbereiding,practische kennis en kapitaal, kan uitoefenen. Men vestigt zich als boekhandelaar, zooals men zich als winkelier in glas en aardewerk, of als groenteverkooper, vestigt. Het is voldoende om eene partij boeken in te slaan, die op den zolder van een uitgever liggen, en daarmede een winkel te openen. Maar wat ziet men nu gebeuren ? De 12 Hilversumsche boekhandelaren willen allemaal precies evenveel verkoopen — zelfs een beetje meer nog alstublieft — als de heer van Cleef, die in 1850 den 5800 Hilversummers alléén van boeken voorzag. En teneinde dat doel te bereiken tracht men zieltjes te winnen door het geven van korting, en aldus doet de debitant afstand van een groot gedeelte van het hem toegestane rabat, i) Het wordt een strijd op leven en dood. In het winkelraam of in de bladen biedt men het nieuwe boek tegen verminderden prijs aan ; zelfs gaat men er toe over de premie, en alle extra-rabatjes, die eene eenigszins belangrijke factuur geeft, met den afnemer te deelen. Wat blijft, zoodoende, voor den debitant over om zijne onkosten van huishuur, belasting, personeel en contributies te bestrijden, eventueele faillissementen te overkomen, zonder nog te spreken van vrouw en schreeuwende kinderen, van een ouden dag ? Wat ik hier zeg, geldt niet alleen voor de hoofdstad : ook op het platteland en in de provinciesteden is de toestand zoo: allen hebben zich te verwijten eene miskenning van hun eigenbelang. Maar voor de debitanten „van buiten" is de kwestie ingewikkelder : zij hebben rekening te houden met de kosten van transport, die wel, door ons bestelhuis, tot een minimum worden gereduceerd, maar toch nog aardig oploopen. 1) Wordt niet boos, Hilversummers! Natuurlijk wordt gij niet speciaal bedoeld, ik koos de plaats uwer inwoning als een sprekend voorbeeld. En wat de verwijten van korting geven aangaat: troost u, gij staat niet alleen. Tezamen zondigen is zoet, waar het geweten van den enkelling te kloppen aanvangen zou. N. v. d. V. En als zij nu nog maar alleen zich konden bepalen tot den verkoop van boeken-alleen! Maar om het hoofd boven water te houden, zijn zij wel verplicht er doozen postpapier met rozen bij te gaan verkoopen, als om te laten zien hoe hun weg op rozen gaat. Ik zou u den naam kunnen noemen van den boekhandelaar, in een klein Brabantsch plaatsje, die een cliënt op het bestelde boek liet wachten. Later bleek, dat het werk per ongeluk tusschen de pakpapieren der afdeeling „komenijs" was geraakt! Ik zou u kunnen binnenvoeren in een winkel, welke in het midden ingericht is voor den verkoop van boeken ; met de pen achter het oor troont daar de pater familias. Rechts staat de blonde dochter des huizes en debiteert met succes lintjes en strikjes ; aan den linkerkant weegt mama koffie en suiker af ! De debitanten in de provincie hebben nog een ander nadeel, dat den stedeling ontbreekt: de post en de spoor zijn de onbewuste oorzaak daarvan. Veronderstel, dat een dokter of notaris in een of ander plaatsje een boek, dat hem interesseert en dat de uitgever adverteert als te bekomen bij alle solide boekhandelaars, wenseht te koopen. Hij gaat naar den soliden boekverkooper in de plaats zijner inwoning en vraagt erom. „Ja", zegt deze, ,,ik heb het gehad en juist vanmorgen het laatste exemplaar verkocht, Maar ik zal 't voor u bestellen, — 't is eene kwestie van twee of drie dagen." Natuurlijk duurt het altijd tweemaal zoo lang. !) Daar de aspirant-kooper een boek steeds onmiddellijk wil hebben, stuurt hij doodeenvoudig een postwissel aan den uitgever en krijgt 24 uur later het boek in huis. Dit winstje is alzoo de neus van den soliden boekverkooper voorbijgegaan. Een uitgever kan natuurlijk gemakkelijk adverteeren, dat elke aanvraag op ontvangst van postwissel onmiddellijk door hem franco wordt uitgevoerd, daar de kosten van frankeering in den regel niet het rabat, dat hij aan den debitant moet geven, overschrijden. Wil daarentegen de debitant zijn cliënt ter wille zijn, en ter bespoediging het boek direct per post betrekken, dan moet hij óf zijn winst grootendeels of geheel derven, 1) Deze hatelijkheid is werkelijk van den schrijver. N. V. D. V. doordat de uitgever natuurlijk niet èn franco èn met korting kan leveren, öf hij moet de risico loopen van een uitbrander van de zijde van den kooper, daar hij port in rekening brengt voor iets wat de uitgever-zelf franco levert. En maak het den cliënt maar wijs, dat de vork zus en niet zóo in den steel zit ! Tot de crisis van het boek werken ook oorzaken mede, die minder de schuld zijn van den handel, dan wel van de lauwheid van den boekverkooper. Zeker, er zijn, goddank, nog werkzame, intelligente en flinke boekhandelaren, maar hoeveel lauwe, onverschillige en zorgelooze collega's hebben ze niet ! Zij kennen noch de namen van schrijvers, noch zelfs den titel, en radbraken ze op eene verschrikkelijke manier. Bij hen vindt de uitgever niet de medewerking, waarop hij recht heeft. Bij een mij bekend boekverkooper kwam eenige jaren geleden een heer, die een werk van een der Fransche klassieken wenschte te hebben, doch den titel noch den schrijver wist. Het was hem te doen om ,,L'Imprécation de Camille". Zonder te aarzelen zeide de boekhandelaar : „Mijnheer, dat vindt u bij Corneille, in zijn „Horace", ik weet niet precies welk bedrijf." De kooper keek aangenaam verrast op, want de opgave klopte precies : de 4e acte, 5e tooneel bevat de beroemde serie „Imprécations". Zoo zij het : men behoeft nu juist Corneille niet te bestudeeren, doch kan zich wel wat meer rekenschap gaan geven van hetgeen men geroepen is te verkoopen. (Aanm. v. d. V.). Men zal zeggen : de debitanten in de provincie moeten grooten voorraad hebben, teneinde hun clientèle direct te kunnen helpen. Toegestemd, maar daar is in de eerste plaats kapitaal voor noodig, en dit ontbreekt menig debitant, zooals ik reeds zeide. Jong nog, vestigt hij zich zonder kapitaal, om, ouder geworden,, niet voldoende te hebben oververdiend om veel te kunnen inslaan. Ten slotte is de boekhandelaar uit de provincie huiverig om veel in voorraad te hebben, omdat hij vreest, dat vandaag of morgen de geheele oplaag van de hand wordt gedaan, en hij de boeken, die hij natuurlijk tegen den prijs van uitgave heeft gekocht, niet meer voor dien prijs van de hand kan doen. Hij wantrouwt de nieuwe uitgaven, die maar al te spoedig,^vooral waar het wetenschappelijke boeken betreft, ,,oude" uitgaven worden. Gelukkig geldt dit verwijt niet den Hollandschen uitgever : met prijzenswaardige welwillendheid stelt hij den debitant in de gelegenheid oude drukken voor nieuwe te ruilen, en het is alleen aan de nonchalance van den debitant te wijten, zoo deze met oude drukken blijft zitten. De (trouwens sporadische) uitzonderingen bevestigen den regel. Toch zou het aanbeveling verdienen, zoo de uitgever eens in overweging nam de klacht van K. in het „Nieuwsblad voor den Boekhandel" van 16 Aug. 1904. K. klaagt, dat zoo dikwijls schoolboeken ter ruiling voor nieuwe drukken opgevraagd worden op een tijdstip, dat ze het meest gevraagd worden, n.1. tegen het einde der groote vacantie. De debitant, wil hij geen over eenige weken als „oude" druk van de markt afgevoerd boek verkoopen, moet neen zeggen, bij de navraag naar het verlangde, met de mededeeling, dat binnenkort de nieuwe uitgaaf verschijnen zal. maar de exemplaren van den „ouden" druk moeten toch verkocht worden, en mijnheer X, mijnheer Y, en de firma Z & Co. leveren ze af, als zijnde minder consciëntieus in die dingen. Zoodoende gaat de knaap, die het schoolboek noodig heeft, naar de heeren X, Y of Z, die hem den „ouden" druk in handen stoppen, en mijnheer K., met al zijn conscientieusigheid, mag, evenals de bovengenoemde collega, toezien. Met wat goeden wil ware hier toch wel een mouw aan te passen. Where there is a will.... (Aanm. v. d. V.). Laten we nu eens luisteren naar de klachten van den provincialen boekverkooper. De concurrentie der inrichtingen van onderwijs. De eenige gelegenheden, die wij zouden hebben, om eens een omzet van eenige beteekenis te maken, zoo zeggen zij, en die ons schadeloos zouden stellen voor de verliezen die wij verplicht zijn te lijden, zijn de leveranties van schoolboeken. Welnu, de heeren uitgevers, die ons goed genoeg vinden om in hunne advertenties onder „soliede boekhandelaren" te worden opgenomen x), die ons gebruiken als ze ons noodig hebben, voor éen boekje tegelijk, begunstigen hen, die ons het gras voor de voeten wegmaaien, als het om eene groote leverantie te doen is. Zij verkoopen direct aan de schoolcommissies of aan de leeraren de benoodigde boeken ; aan de pedels der universiteiten de wetenschappelijke boeken ; zij verkoopen met veel meer zekerheid aan deze geïmproviseerde boekhandelaren, die niet de risico hebben, waaraan wij zijn blootgesteld, daar de leeraar slechts dat bestelt, wat hij weet noodig te hebben voor eene clientèle die hem niet ontsnappen kan. De instituteurs, die in dienst van den staat of van de gemeente zijn, die noch huur, noch onkosten te hunnen laste hebben, doen ons eene deloyale concurrentie aan, geholpen door de uitgevers, en maken eene winst zonder de minste risico te loopen. De trusts. Dit is echter nog niet alles ; er worden zelfs trusts gevormd (dat is tegenwoordig de mode), om boeken te koopen. Ziehier wat mij onlangs een boekhandelaar uit Nancy verhaalde. Een professor aan de faculteit der letteren heeft een boek geschreven, dat als gids dient voor de studenten. Er zijn 25 studenten : ik rekende erop, dat ik wel 13 koopers zou vinden, eu ik bestelde daarom 13/12 ex. met 20% rabat plus de port. Ik bood het boek aan met 13%, wat, met de port meegerekend, zoo ongeveer 18% vertegenwoordigde. Ik heb er geen enkel van verkocht. De leerlingen hadden een trust gevormd en hun 13 exemplaren direct van Parijs laten komen. Zij hadden, evenals ik, hun 20% ontvangen ; zij hadden, evenals ik, de port betaald. De twee of drie percent, die zij mij geweigerd hadden, hadden zij verdiend. Ik mag mijn 13/12 ex. behouden, ik heb ze besteld en betaald, 1) Wanneer zal, tusschen twee haakjes, die dwaasheid eens ophouden? Een „solied" uitgever levert slechts aan „soliede" boekverkoopers, dat is toch zoo klaar als de dag. N. v. d. V. en de hemel weet, wanneer ik ze verkoopen zal. Men zal zich herinneren, dat, eenige jaren geleden, zich in den Bond van Nederlandsche onderwijzers, dezelfde trustvormige symptomen vertoonden. De Bond wilde een eigen, centrale boekhandel hebben, die dan natuurlijk met een minimum-winst, voldoende ter dekking van de kosten, zou afleveren. Gelukkig is dit lumineuze idéé nog niet tot uitvoering gekomen, en de Nederlandsche onderwijzer, die zoo ontzettend veel boeken noodig heeft{!) en zoo verschrikkelijk slecht gesalarieerd wordt (zonder uitroepingsteeken, helaas!) mag zich altijd nog beroemen den boekhandelaar van de plaats zijner inwoning te bevoordeelen. (Aanm. v. d. V.). HET PUBLIEK. Ik heb gezegd, wat naar mijne overtuiging de waarheid is in zake uitgevers en debitanten ; thans dien ik ook een woordje van het publiek te zeggen, want ook dit heeft schuld aan de crisis in den boekhandel. Het koopen tegen rabat Het publiek heeft de gewoonte aangenomen altijd af te dingen, altijd te koopen met rabat en van huis tot huis te loopen om te trachten eenige stuivers te besparen. Dikwijls komt het bedrogen uit, maar dit is zijn eigen schuld. Ik ken een advocaat in de provincie, die de gewoonte had zijn boeken bij eene bekende firma te koopen. Ieder jaar, in Januari, kreeg hij zijne rekening, die 25 of 30 francs beliep, over welk bedrag gedisponeerd werd. Aangelokt door de advertenties van een opkooper, die in de couranten nieuwe boeken aanbood met 21% korting, wendt onze advocaat zich tot hem, en voegt een postwissel bij zijne bestelling. Hij ontvangt.... niets, niet eens een antwoord op twee brieven, die hij schreef. Hij wendde zich tot zijn ouden leverancier, verhaalde hem zijn avontuur, en vroeg hem hoe hij in dezen handelen moest. De boekhandelaar antwoordde : ,,u hebt het goedkoop willen hebben, ik ben erg bang, dat u het nu al te goedkoop krijgt." Wat echter nog algemeener is dan het verlangen een boek zoo goedkoop mogelijk, dus met de hoogst mogelijke korting, te bekomen, dat is de wansmaak van het publiek. Niet, wat de lectuur betreft, want er wordt veel gelezen, meer dan vroeger, dank zij de toenemende ontwikkeling — maar wat het boek aangaat. Men koopt een boek, dat men noodig heeft, hetzij voor studie, hetzij om het als ontspanning te lezen, maar, dit eenmaal geschied, wordt het opzij gelegd, uitgeleend, weggegeven, — in 't kort, men kijkt het niet meer aan. Ja, — er zijn bibliomanen, die het boek slechts wenschen te bezitten, om het in hun kast te zetten, die er niet aan denken, het te lezen: zij hebben geen tijd daarvoor noch lust! x) Bij hen is de liefhebberij voor boeken tot eene ware manie geworden ; ze zijn de slaven van hun verzamelhartstocht. Ze zijn even erg als de gierigaards, die hun geldstukken slechts verzamelen met het doel zich in den aanblik van het blinkende zilver, het glanzende goud te vermeien, en wier eenige muziek is de klank der schijven. Andere dwazen besteden sommen aan een boekje, of een onbeduidend pamphletje, dikwijls van zeer scabreuzen inhoud, alleen om het mooie bandje; ze schamen zich als fatsoenlijk mensch dergelijke lectuur in hun boekenkast te hebben, en zijn verplicht het zorgvuldig weg te sluiten. Men spreekt spottend over den dwazen tulpenhandel, maar is het tegenwoordig niet even zoo als vroeger ? Geene plaatsing voor de boeken. De boeken houden van ruimte, en die ontbreekt, helaas ! in de tegenwoordige burgerwoningen. Voor deuren en vensters wordt gezorgd,maar aan kasten denkt men niet, Het is met de boeken als met het linnengoed : ze 1) Een collega van den bewerker dezer causerie vroeg mij eens of ik zeker boek zou wenschen te bezitten. „Jawel", was mijn antwoord, „maar voorloopig niet, ik zou niet weten wanneer ik den tijd vond het te lezen." Twee oogen als die van den hond uit Andersen's sprookje: „O, koop jij boeken 0.11 ze te lezen???" This speaks volumes. N. v. d. V. eischen plaats. De kasten en koffers van onze grootmoeders, opgevuld met lakens en servetten, voldoende voor het geheele leven van haar en hare kinderen en kindskinderen, — ze maken geen deel meer uit van het meubilair eener hedendaagsche woning. Een bibliotheek van eenigen omvang wordt niet meer aangelegd, en het getal van hen, die 300 of 400 deelen bezitten, is spoedig geteld. In de provincie zijn de huizen ruimer ; daar vindt men nog vrij vaak bibliotheken, die geheele zalen in beslag nemen, en daar is nog, als de bibliotheek vol is, de zolder, waar de ingepakte boeken een gemakkelijke prooi zijn voor ratten en muizen. Maar deze bibliotheken vormen geen débouché voor de hedendaagsche productie: ze zijn erfenissen, en men vindt er wel de Geschiedenis der wereld van Adolf Streckfuss, de werken van vader Cats, Voltaire en Rousseau, maar niet het moderne boek, Wat den verzamelaar uit de provincie betreft, hij beperkt zich meer in 't bizonder tot de werken van plaatselijk belang, tot geleerde verhandelingen, enz. En voor romans stelt hij zich tevreden met de Revue des deux Mondes, waarvan hij een oud en getrouw abonné is! !) Van de Revue des deux Mondes gesproken, ga eens na den ontzettenden omvang van deze collectie, die in 1828 begint; bereken eens het aantal kilometers ruimte, dat zij in beslag neemt ; de huur, die men voor de plaatsruimte moet betalen, beloopt meer dan een jaar abonnement. Het eind is, dat, als men abonné blijft, men zich van de collectie ontdoet. Belachelijk ook zijn de prijzen, die voor dergelijke lastige en omvangrijke collecties worden besteed ; een heelen jaargang, bestaande uit 24 boekdeelen, kan men gemakkelijk op eene auctie voor twee kwartjes koopen. Oude ,,afgelezen" jaargangen van tijdschriften worden graag van de hand gedaan voor 50, 60 cent tot ƒ 1.50 a / 2.50 toe. Als een tijdschrift twintig jaar oud is, is het niets meer waard. 1) Sarcey, Le (ïagne-petit. 6 April 1886. De bibliophielen van vroeger. Wij, Franschen, moeten destemeer de oorzaken van dien achteruitgang betreuren, daar wij op dit gebied bovenaan hebben gestaan. Vóór de Revolutie was Frankrijk het land, dat de meeste bibliotheken bezat. Elk klooster, ieder kasteel, ieder patricisch- of burgerhuis had zijne bibliotheek ; de rechtsgeleerde, de dokter, de professor was verplicht er eene meer of minder complete verzameling boeken, op zijn studieveld betrekking hebbend, op na te houden, !) en ieder rekende het zich eene eer eene bibliotheek te bezitten, die van vader op zoon overging en zich voortdurend uitbreidde. Zoo vormden zich de beroemde collecties van Grolier, A. J. de Thou, Colbert, in de 17e eeuw ; Falconet, Hoym (1738), Orleans de Rothelin (1746), d'Aguesseau, Paulmy, Choiseul, Soubise, den hertog de la Vaillière (1784,) de gravin de Verrue, in de 18e eeuw. Na de Revolutie werden de Kloosterbibliotheken en die van de kasteelen verbeurd verklaard, en vormden ze den grondslag der openbare bibliotheken. Vele boeken werden vernield en gingen te loor; eenige mannen beijverden zich niettemin om de overgebleven fragmenten te verzamelen en vormden daarmede bibliotheken, die nu nog beroemd zijn. Van 1827 tot 1873 heeft Techener meer dan 400 catalogi samengesteld, waaruit ik de namen citeer van Peignot, baron Taylor, Ch. Nodier, Le Roux de Lincy, de Sollinne, Cailhava, Armand Bertin, Solar, Doublé, enz. Silvestre verkocht de bibliotheken van La Bédoyère, Fernaux-Compans, Motteley, Pixéricourt. Nog citeer ik onder de groote verzamelaars van die dagen: Yemeniz, Sellière, Quatremère, Cicongne, enz. De bibliophiel Boulard. Na deze ietwat droge opsomming, wil ik u eens laten zien, tot hoever soms de boekenliefhebberij ging, door u iets mee te deelen over een origineel bibliophiel of liever bibliomaan, A. M. H. Boulard. 1) P. L. Jacob, La Librairie, halftnaand. tijdschrift, 31 Deo. 1876' Hij was notaris, maar deed zijne practijk van de hand om zich geheel aan zijn hartstocht te kunnen wijden. Deze ontwikkelde bibliophiel, deze degelijke boekenkenner, die niet alleen de titels van de zeldzame en kostbare boeken op zijn duimpje kende, maar wien alle trucs van den boekhandel niet om den tuin konven leiden, dulde zijn huis met editiones principes van Aldus Manutius x) en met manuscripten uit de middeleeuwen. Eindelijk kwam hij tot de overtuiging, dat alles wat in 4°, en, beter nog, in folio bestond, recht had op zijne gastvrijheid, en hij verkondigde dit ook in 't publiek. Hij beweerde, dat de hedendaagsche uitgevers ten onrechte deze fraaie formaten hadden afgedankt, en thans de octavo's, duo-decimo's en nog kleinere in den handel brachten. Hij werd zelfs voor de paria's van den boekhandel de trouwe vriend, die hij geweest was voor de bannelingen van de Terreur. Zonder den titel van een foliant te lezen, alleen op het gezicht van het reusachtige, eerbiedwaardige formaat, kocht hij hem en liet hem thuisbrengen, als hij het boek tenminste niet de eer aandeed zelf mee naar huis te nemen. 's Morgens kon men Boulard op de kaden vinden, gekleed in eene lange regenjas niet panden en reusactige zakken. Alle bouquinisten kenden hem en groetten hem onderdanig, hetgeen hem zeer gelukkig maakte ; ieder beijverde zich hem het naar zijne meening kostbaarste aan te bieden. Hoewel Boulard een bekwaam kenner en een van de geleerdste bibliophielen was, liet hij zich liever door het formaat dan door den titel verleiden, en in iedere zak van zijn overjas verdwenen soms twee folianten. Henrv Berthoud, aan wien ik deze bizonderheden gedeeltelijk ontleen 2), verhaalt, dat hij hem zeer vaak heeft ontmoet in zijne jeugd, met trots zijn boekenlast dragend, en zelf somtijds glimlachend om zijn manie. „Och", zoo zei hij dan, „ik weet het wel, dat ze me bespotten, maar mijne dwaasheid is in ieder geval van onschuldigen aard, en aan mij is toch het behoud van 1) Zie over Aldus Manutius Van der Meiden, Over de Liefhebberij voor Boeken, pag. 29 v.v. N. V. D. V. 2) Ilenry Berthoud, Le Constitutionnel, 1 Maart 1855 enkele typografische meesterwerken en het opduiken van onvindbare uitgaven te danken." Boulard kocht dikwijls boeken bij de el; hij betaalde over 't algemeen 100 francs de el. Het is waar dat ik, omstreeks 1805, op de Quai Conti, in het magazijn van vader Joux, die toen reeds overleden was, boeken heb zien verkoopen voor 20 en 30 centimes het kilogram. Langzamerhand geraakte zijne woning en zelfs zijn trap volgepropt met boeken, zoodat hij verplicht was de huurders van dezelfde verdieping als die hij bewoonde op te zeggen. Toen kwam de beurt aan de bovenburen, daarna aan de benedenburen ; de vlieringen, de winkels van het onderhuis volgden hen op, en een huis van aanzienlijken omvang werd aldus totaal in beslag genomen, door eenige duizendtallen groote deelen, welker titels, hij moest het wel toegeven, de eigenaar zelf niet wist, en die hij nog veel minder las. Toen Boulard dan eindelijk de huurders van zijn huis hun congé had gegeven, en de door hen verlaten kamers met boeken had gevuld, nam hij zich voor geen boeken meer te koopen, zonder er plaats voor te hebben, en bedacht terecht, dat het beter geweest was als hij voor de 30.000 francs aan rente, die hem zijn huis opbracht, een gebouw voor deze oude boeken had laten zetten. Acht dagen lang hield hij zich werkelijk goed ; hij vermeed de wandelingen langs de kaden en draaide zich om bij het zien van een boekwinkel zooals het schip zich afwendt van eene gevaarlijke klip. Maar het noodlot wilde, dat hij op den hoek eener straat, voor de deur van den boekhandelaar Fournier, plotseling geplaatst werd voor eene karvol van de heerlijkste folianten. Boulard kon aan den aanblik hiervan geen weerstand bieden, en, met de vaderlijke welwillendheid, die hem karakteriseerde, richtte hij zich tot den jongen man, die de kar bestuurde, en vroeg hem : „Waar breng je die boeken heen ?" „Naar mijn patroon. Hij heeft ze gekocht." „En wat doet je patroon er mee ?" „Hij maakt er zakken van," antwoordde de kruideniersloopjongen. Deze meer dan vijfhonderd folianten waren werkelijk voor vernietiging bestemd. Boulard voelde een steek in zijn hart, en zonder aarzelen, zonder te luisteren naar zijne overwegingen van zooeven, kocht hij de karrevracht boeken. Daar hij er geene plaats meer voor had, huurde hij een huis om ze op te bergen. Eens maakte hij eene overeenkomst met de boekhandelaren om hem een door hen gekocht huis te verkoopen, voor zijne boeken, daar het zijne reeds vol was. Hij verzekerde hun, dat ze er niet slecht bij zouden varen, — integendeel. Aldus huurde of kocht hij achtereenvolgens vier huizen, en bij zijn dood, 6 Mei 1825, was hij huurder of eigenaar van 5 huizen en van 5 a 600.000 deelen, op weinig uitzonderingen na alle in folio en in kwarto. Volgens Mary Lafon l) stierf hij op eene hem waardige manier : hij ging naar huis terug, na tevergeefs een rijtuig te hebben gezocht van wege het groote pak boeken, dat hij onder zijn arm droeg. Met moeite sleepte hij zich voort tot aan zijn huis, overdekt met zweet, en wilde den kelder ingaan om zijne laatste aankoopen daar te bergen. Daar kreeg hij een longontsteking, waar hij in bleef. Na zijn dood begon men twee der huizen te ontlasten van de zoo beminde boeken ; men verjoeg ze uit een gastvrij huis, waar ze door een vriend waren bijeengebracht, on bracht ze terug naar de kaden, waar ze vandaan waren gekomen, en naar de handelaars, die ze verkocht hadden. Een catalogus, of liever 3 catalogi, tezamen 5 octavo deelen, vrij slecht samengesteld, en waarin slechts 150.000 deelen waren beschreven in 18.974 nummers, hielden drie jaar lang een leger schriftgeleerden bezig, en de grootste private bibliotheek, die ooit te Parijs bestaan heeft, en die men toch wel met wat meer piëteit had mogen behandelen, werd aldus verspreid en aan den spot prijsgegeven. Zal ik u nog eene vermakelijke anecdote verhalen van een dezer snuffelaars, die nooit thuiskwamen zonder hunne zakken met boeken gevuld te hebben ? Leber, een geacht bibliophiel, had een onfeilbaar middel gevonden om zijne aankoopen thuis te krijgen, waar hij, doordat zijne vrouw zijne liefhebberij niet deelde, nog wel eens last mee had. Als hij een kostbaar werk ge- 1) Mary LafoD, Histoire d'un livre, bl. 128. kocht had, kocht hij in een winkel een of ander toiletartikel voor zijne vrouw ; daarna ging hij stoutmoedig naar haar toe en werd natuurlijk allerliefst ontvangen vanwege het cadeautje. „Op die manier", zeide Leber, „heb ik de kostbaarste boeken kunnen aanschaffen." i) DE BIBLIOPHIELEN VAN THANS. De boekenverzamelaars onzer dagen kunnen gerangschikt worden in twee klassen : de verstandige en de hartstochtelijke bibliophielen. De wijze verzamelaar koopt de boeken om hun innerlijke waarde. Hij zoekt goede edities en wenscht een betamelijk uiterlijk. Hij leest en herleest ze, en zegt met d'Alembert : „Ongelukkig het boek, dat men nooit verlangt te herlezen." Cardau, een geleerd mathematicus en dokter uit de 16e eeuw, wilde slechts drie boeken hebben : 1°. Eene levensbeschrijving der heiligen en andere groote mannen. 2°. Een bundel verzen ter verstrooiing. 3°. Eene handleiding voor den omgang in het dagelijksch leven. Indien deze praktijk ingang had gevonden, zouden de boekhandelaars er slecht afgekomen zijn. Maar 't is waar, wie de boeken weet lief te hebben, behoeft er geen groot aantal van te bezitten. Veel lezen is de taak van den geleerde ; het komt er maar op aan goed te lezen, en uit een boek de schatten te halen, die het genie of de wetenschap er in gelegd hebben. In 't algemeen geldt zelfs de regel, dat, hoe meer boeken men heeft, hoe minder men ze leest (zie het gezegde van den Chineeschen philosoof), en ik zou er bij willen voegen, dat, indien men slechts kocht, dat, waarvan men nut had, er niet veel zou gekocht worden. Carmen Sylva, in haar koninginne-naïveteit, heeft beweerd, dat ieder mensch zich moest omringen met boeken ; in de slaapkamer, in de huiskamer, in éen woord, overal, waar men in huis ging of stond, moest het boek u toelachen. Bij het opstaan, en bij het naar 1) hVnnroia, Le Chasseur bibliographe, le jg. 1862. bl. 11. bed gaan, bij liet middagmaal, — de boeken moesten aanwezig zijn ter stichting en verstrooiing. Eene dergelijke, goedbedoelde enormiteit kan slechts in het brein eener koningin, die van de toestanden van laaggeboren schepselen geen flauw idéé heeft, ontstaan. Immers, het is te dol om van te spreken : tweederde van het menschdom, zoo niet meer, zucht onder den strijd om 't bestaan, en is veel te blij, wanneer het zich en de zijnen boven water kan houden, en onder de rijke standen, — nu, als daar de boekenliefhebbers vandaan moeten komen (althans de boekenliefhebbers die Carmen Sylva bedoelt), dan.... Daarom is het onverklaarbaar dat de redacteur van 't Handelsblad indertijd zoo in extase kwam over dit in waarheid koninklijke denkbeeld. (Aanm. v. d. V.). De hartstochtelijke verzamelaar zoekt noch een Estienne, noch een Colines, een Didot of een Crapelet. Hij veracht een Caxton, een Elsevier, een Aldus, een Bononi; hij leest nimmer. Wat hij zoekt, is een of andere buitengewone afkomst, een mooi, met wapens versierd bandje, uit het atelier van een beroemd binder, of een werk, waarvan een klein getal op papier de luxe is gedrukt. Hij zoekt eene serie vignetten in verschillende staten of oorspronkelijke aquarellen, verzamelt ex-libris, of wordt eene specialiteit in origineele edities van Molière en Corneille, van Van Lennep „met de blauwe bandjes". Hij raakt in vuur over galante poëzie der 18e eeuw (vooral wegens de gravures !), ja, — betaalt sommen voor vuile potloodteekeningen van eene of andere 18e eeuwsche perversiteit. Hij tracht pamphletten uit de gouden eeuw machtig te worden, coüte que coüte dikwijls. Origineele uitgaven der romantieken, met het omslag, zelfs eerste edities van moderne romans, die noch van inhoud, noch van wezen met de volgende verschillen, — dat alles is van zijne gading. Vooral is het hem er om te doen iets te hebben, dat zijn buurman niet heeft. Hij lijkt op dien tulpenliefhebber, die, toen hij het bestaan vernam van een grooteren bol dan den zijnen, dien hij dacht dat eenig was, dien voor 30.000 gulden kocht om hem onder zijne voeten te verbrijzelen. \ oor hem is het boek niet een voorwerp voor studie, het is een luxeding, een kleinood : hij koopt het, zooals hij een Vlaamsch kantwerk koopt of een Japansche porceleinen vaas. La Rochefoucauld zeide : „Hij beschouwt de boeken als meubels, die dienen om zijn huis te vullen en te verfraaien meer dan om zijn geest tc beschaven en te verrijken." x) Dit type van bibliophiel, die nimmer leest, is overigens volstrekt niet nieuw ; zijn voorgangers waren: De bibliotapen, die, volgens Robert Estienne, de boeken verzamelen zooals de gierigaard de daalders, om zich in den aanblik te vermeien en niemand het gebruik te vergunnen ; De bibliomanen, waarvan La Bruyère 2) spreekt, en die alleen verzamelen om er op te kunnen pochen, om de leerlooierij, die ze hunne bibliotheek noemen, te kunnen toonen ; Graaf d'Estrées, die, volgens Saint-Simon, 52.000 deelen bezat, die hij, zoolang hij leefde, in pakken opborg, in een hem door zijn zuster geleend lokaal; En het door d'Alembert aangehaalde type, dat tegen ongehoorde prijzen alle astronomische werken kocht, terwijl hij absoluut niets van astronomie afwist, ze achter slot en grendel bewaarde zonder er ooit naar om te zien, en ze een sterrekundige weigerde te toonen. Men zal toestemmen, dat deze wijze van verzamelen niet medewerkt tot den bloei van den handel, en dat zij dus is eene zijde van de crisis van het boek. TIJDSCHRIFTEN EN DAGBLADEN. Pessimistische naturen beweren, (en dit is eene laatste oorzaak van de crisis van het boek), dat zij, die nog lezen, slechts tijdschriften of couranten ter hand nemen, en geene boeken. Nordau heeft eene vrij leerzame statistiek opgemaakt, volgens hem waren er : In Engeland in 1846, 551 couranten. in 1891, 2255 In Duitschland in 1840, 305 ,, in 1891 3680 1) Iemand, die een boekenkast zonder boeken bezat, kocht voor goed geld een 30-tal deeltjes om haar te vullen. Natuurlijk denkt hij er niet aan ze te gaan lezen! Verbeeld u, ze lezen! N. v. D. V. 2) La Bruyère, Les Caractères, hfdst. over de mode. In Frankrijk in 1840, 776 „ in 1891, 5182 Alleen in Frankrijk verschenen in 900 70 nieuwe tijdschriften, waarvan 15 te Parijs en 55 in de provincies. En toch zijn het niet de Franschen, die het meeste voor hun lectuur uitgeven: de Engelschman geeft gemiddeld 11 fr. 37 per jaar, de Franschman slechts 7 fr. 87 en de Duitscher 7 fr. 12 uit. In Nederland schijnen de nieuwe tijdschriften, dagen weekbladen in den laatsten tijd als uit den grond op te rijzen. 1>E LECTUUR DER DAGBLADEN. Het dagblad is eene sociale noodzakelijkheid geworden, zeide Royer-Collard, meer nog dan eene politieke instelling. Sedert de afschaffing van het zegel, dat erg op de couranten drukte, en sedert het verschijnen van den feuilleton-roman in de couranten, heeft de boekhandel een geduchte slag gekregen. De uitvinding der telegraphie, de meer of minder pikante-nieuwtjes-jagerij, maar vooral het letterkundig bijvoegsel („Zondagsblad") hebben de lichte lectuur in de mode gebracht. De goedkoope prijs was eene aantrekkelijkheid te meer. De meeste couranten geven des Zaterdagsavonds voor 5 centen drie of vier bladen, het „Nieuws van den Dag" somtijds zelfs zeven, en, ofschoon een aanzienlijk deel der ruimte ingenomen wordt door advertenties, blijft nog genoeg, nog te veel dikwijls, voor lectuur over; er zijn couranten, die artikelen bevatten, geschreven door de beroemdste letterkundigen ; (dit geldt vooral de Fransche bladen. Aanm. v. d. V.) ook illustraties blijven niet achterwege ; in Nederland zijn het vooral de goedkoopere volksbladen, die hun Zondagsnummer door illustraties aantrekkelijk maken ; we noemen hier slechts de „Echo" en het „Nieuwsblad voor Nederland", „Het Volk" met dikwijls fraaie teekeningen van Hahn, en vooral de provinciale pers, met het „geïllustreerd Zondagsblad" van de firma F. B. van Ditrnar te Utrecht, voor elk blaadje door titel-verandering pasklaar gemaakt. Maar dit is nog niet alles ; gelijk in Frankrijk en Engeland het gebruik algemeen is om u voor uw 5 centimes of uw penny, plakjes chocolade, okshoofden wijn, toegangsbewijzen voor den schouwburg, fietsen, automobielen, villa's in de omstreken van Longchamp aan te bieden, een kans te geven om 100.000 francs (excusez du peu !) te winnen als ge het getal graankorreltjes raadt, dat in eene zekere flesch zit of de plaats ontdekt waar een schat verborgen ligt, zoo heeft men in Nederland de levensverzekering : abonneert u op de „Echo" en uw leven is verzekerd ; gaat in den trein zitten met het laatste „Stuiversblad" in den zak, en gij krijgt eene zekere som, indien een spoorwegongeluk u verminken mocht. Al deze dingen voor een stuiver of een luttel bedrag aan abonnement, terwijl een boek van / 1.90 zoo weinig geeft. En daarom heeft de courant het boek gedood ! MOREELE INVLOED VAN HET DAGBLAD. Het dagblad heeft het gemiddelde intellectueele niveau der lezers doen dalen. Maar ook moreel werkt het verderf lijk : de koningin der aarde, zooals zich de pers gaarne noemt, is allesbehalve koninklijk. De snorkende, opgeschroefde artikelen, waar het de vriendjes geldt, de minachting of spotternij, ook wel het doodzwijgen, waarmede de vijanden worden behandeld, — zij zijn een wanklank in het koor, dat de menschheid sinds hare geboorte heeft aangeheven, en waarvan het refrein luidt: Excelsior ! De advertentie-rubriek biedt ruimte voor de meest gewetenlooze bedriegers en kwakzalvers om der goê gemeente de zuur-verdiende penningen uit den zak te halen voor waardelooze vergiften ; niets is heilig voor het dagblad, mits het maar geld opbrengt. Wij zijn op een hellend vlak, en snellen, willens en wetens, ons verderf, moreel en intellectueel, tegemoet. Want de enkelling van goeden wil kan niet tegen den stroom oproeien. (Aanm. v. d. V.). ONTAARDING VAN DE LITERAIRE CRITIEK. Dit zijn echter niet de eenige misdaden van het dagblad tegenover het boek. Men schrijft de crisis van het boek vooral toe aan de ontaarding van de literaire critiek. Deze soort van literatuur, die zoo gebloeid heeft, is thans verloopen, en de schuld ligt voor een groot deel bij de dagbladen. '2 W1]jG Tan keoordeeling, vermelden ze slechts opgeschroefde bizonderheden, voortgekomen uit het brein van den uitgever of den schrijver, door de toepassing van het axioma, dat men nooit zoo goed bediend wordt als door zichzelf, — mededeelingen, die met opzet het publiek misleiden moeten, evenals de reclames van finantieele maatschappijen tot uitgifte van obligatiën voor Zuid-Amerikaansche sporen of voor aandeelen in eene (meer of minder Siberische) mijn. Het boek wordt door het dagblad behandeld als eau-de-cologne of Sunlight-zeep ; het wordt slechts tegen klinkende munt geadverteerd. Ik ken een criticus van naam, die niet minder dan 800 francs vroeg voor een hoofdartikel in een der door hem omgekochte bladen. Er zijn directies, die hun redacteuren verbieden den titel van een bepaald boek te noemen. Iets dergelijks overkwam een journalist, wien men om een verslag over het Landbouwkundig Congres gevraagd had, en die den naam van den fabrikant van eene ploeg of eene zaaimachine niet mocht noemen. Critiek, wil zij eerlijk zijn, moet ten allen tijde onpartijdig worden uitgeoefend : zonder aanzien des persoons moet het geesteskind van den auteur beschouwd en beoordeeld worden. Helaas ! Maar al te vaak geschiedt het tegendeel; de criticus plaatst zich op een standpunt, en, du haut de sa grandeur, bekijkt hij het voorwerp aan zijne voeten. ,,Er is, ja, wel wat goeds in, maar het komt ons voor, dat.... en dat" • •• ^oe dikwijls ook is niet persoonlijke welgezindf ri° i ntipatllie inleiding tot het opkammen ot afbreken van een boek, dat, ware de criticus onbevooroordeeld geweest, wellicht noch het een, noch het andere verdiende: ni eet excès d'honneur, ni cette indignite ! Het mag hier wel eens gezegd worden, dat de couranten maar al te zeer afhankelijk zijn van de coterie van kapitalisten, die ze financieel steunt, ergo : ze naar haar pijpen laat dansen. In ons landje, waar eene dagblad-oplage zoo beperkt is, en dus eene courant noodzakelijkerwijze gesteund moet worden, wil zij blijven bestaan, is deze bewering vooral van kracht. (Aanm. v. d. V.) CURIEUSE RECLAME. Het volgende is een typisch staaltje van fin-desiècle-reclame ; het dagblad heeft er wel niets mee te maken, maar niettemin wil ik het vermelden om de originaliteit. Een jaar of wat geleden, zoo verhaalt een Parijsch journalist, had een zeker schrijver, dien ik Durand wil noemen, een roman uitgegeven, „het Meer van Genève" genaamd, die allesbehalve verkocht werd. Te Nizza, waar ik mij bevond, list een vriend mij een „vertrouwelijken", ongeteekenden brief lezen, van den volgenden inhoud : „Een vriend deelt u mede, dat gij in het boek, getiteld „het Meer van Genève", op pag. 131 en vv. onthullingen over het private leven uwer vrouw zult vinden medegedeeld." „Ik heb het boek gekocht", voegde mijn vriend er bij, „maar er niets in gevonden, dat mij interesseerde, noch als echtgenoot, noch als lezer ; ik heb spijt van mijn 3 fr. 50." 's Avonds bleek het, in de sociëteit, dat verscheiden notabelen dergelijke epistels hadden ontvangen : „Zie tot eiken prijs „Het Meer van Genève" te krijgen, en lees hoofdstuk 5 ; het geldt uw geluk". Een ander las : „Gij schijnt kalm ; gisteren heb ik er op gelet. Gij weet dus nog niets. Gij wordt belasterd in „het Meer van Genève", een pas verschenen roman ; op een lage manier wordt uw goede naam er in aangerand." Den volgenden dag zeide mij de boekhandelaar van de Place Masséna : „Iedereen vraagt naar „Het Meer van Genève" ; ik had er zes exemplaren van en was ze in weinige minuten kwijt. Nu heb ik er honderd in Parijs besteld." Keeren wij thans tot het dagblad terug. In een land als Frankrijk, waar het intellectueel leven zulk eene groote plaats inneemt, is het geen absoluut vereischte voor hen, die de publieke meening onderrichten, haar geregeld op de hoogte te houden van de intellectueele beweging. *) De verschijning van een boek is van minstens even groot belang als een automobielongeluk of een inbraak in een kinderkamer. Men zou overigens, als de Engelsche en Amerikaansche (en goddank ! ook de Hollandsche ! A. v. d. V.) pers kunnen doen, die, om aan de betaalde reclame al haar recht te laten wedervaren, eene plaats hebben ingeruimd aan de onafhankelijke boekcritiek. II. DE MIDDELEN TER GENEZING. Dit zijn alle oorzaken van het kwaad : veelvuldig en verscheiden, zooals men ziet. Is er voor dezen stand van zaken een geneesmiddel ? Aan raadgevingen heeft het niet ontbroken, en velen hebben een radicaal middel voorgesteld om aan het lijden van den boekhandel een eind te maken. Wij zullen eenige dezer middelen onderzoeken. DE PREMIE'S. In de eerste plaats de premie's. Oorspronkelijk was de boekhandelaar de tusschenpersoon van den drukker en kreeg hij 5 % commissieloon. Later vroegen de boekhandelaren een verhoogd rabat, en de korting werd op 8, vervolgens op 10% gesteld; toen, boden zij den drukker-uitgever aan eenige exemplaren op risico te nemen, mits zij een 25e gratis ontvingen. Dat was de oorsprong van de premiegetallen. Een handel van beteekenis werd de boekhandel omstreeks 1770; de boekhandelaars-zelf legden zich op uitgeven toe. Machtiger nu en meereischender, vroegen 1) FaBquelle, La Revue, Oct. 1903. zij onder voorwendsel van verhooging van de waarde van hun arbeid, 25% en de premie 13/12 ; dat maakte 33%. Dit was een maximum en bleef tot 1815 in zwang. Toen begon de debiethandel ; de klad kwam erin en de debitant vroeg 25% en twee premie's op de 13, tezamen 40%.:) Moeten de premie's worden afgeschaft ? Maar aan zullen de boekhandelaren zich beklagen, en te recht, dat zij op gelijken voet als de clienten worden behandeld, en ze zullen jammeren, dat de uitgever hun zelfs niet zich hun levensonderhoud laat verdienen. ,,üe uitgevers", zoo heeft men gezegd, „moeten verhinderd worden extra-rabatten te geven ; dat zal den verkoop door leeraren, enz. tegengaan. Het rabat moet voor allen gelijk zijn." In theorie is dit heel aardig, maar het is slechts eene utopie. Of zoudt gij, menschlievende lezer, willen, dat de uitgever niet luistert naar de voorstellen van een groot magazijn of een groot debitant, om hem eene geheele partij voor rekening a contant of tenminste op korten termijn, af te koopen, hetgeen hem dus vrijwaart voor het gezeur en gezanik van zooveel verkoopjes op jaarrekening, noodig om hetzelfde bedrag te bereiken ? Nu zullen we nog de terugkomende wissels buiten beschouwing laten. Bovendien, als het er hem niet om te doen was zijne confraters te verplichten, zou hij zelf het slachtoffer worden van zijne goedhartigheid. Waarlijk, wie kan dit of dat magazijn van nouveauté's verhinderen zichzelf uitgever te maken, en een rij kerstmis- of schoolboeken aan te bieden tegelijk met eene verzameling . dassen of parapluies ? Het zou hem gemakkelijk vallen aan het hoofd van deze afdeeling een. intelligent bediende te plaatsen, misschien wel een oud-uitgever, door het fortuin verlaten. Deze zou verrukt zijn over eene dergelijke goede betrekking, duurzaam en soliede, onbezorgd en weelderig : immers, hij heeft de noodige gelden, de clientèle, en — wie weet ? hij zou misschien in staat zijn zijne boeken met verlies te verkoopen, zooals hij het met de étalage-artikelen doet, die slechts dienen om koopers te lokken. De schrijver wordt hier ondeugend, of liever gezegd- 1) Jobard, Annales de 1'Imprimerie, 1852, No. 10, pag. 261. bitter. In ons land — we zijne onze voorvaderen dank, baar, die zoo klein een gebied aan de baren ontworstelden ! — zijn dergelijke praktijken nog niet in functie. Eene eigenaardige manier van premie-berekening (of liever van wtei-premie-berekening), zooals die sinds eenigen tijd in Nederland in praktijk is gebracht door eene uitgeversfirma, verdient wel even hier gememoreerd te worden. De drukkerij „Vrede" te Amersfoort, is, zooals men weet, de inrichting, door welke de zoogenaamde „christen-anarchisten" hunne ideeën in de wereld zenden. Deze drukkerij-vennootschap is tevens de uitgeefster van de verschillende propagandageschriften. En deze drukkerij redeneerde nu aldus : het is onbillijk, dat eene groote, kapitaalkrachtige zaak met veel clientèle, door het nemen van een groot getal voor rekening, in de gebruikelijke premies een extra-verdienste ontvangt, die eene kleine zaak, welke niet in staat is zoo'n groot getal in te slaan, moet derven. En daarom schafte zij de premies af, en verhoogde het rabat van 20% tot 25%, een maatregel, waardoor ieder boekhandelaar gelijkelijk bevoordeeld wordt. Uit een moreel oogpunt verdient deze manier van doen warme aanbeveling. Maar plaatst men zich op het standpunt van de maatschappij, zooals zij is, (en een practisch mensch moet dat wel doen), dan zal het ieder duidelijk zijn, dat zij slechts in toepassing gebracht kan worden door eene inrichting, wie het in de eerste plaats om propaganda te doen is. De man van zaken, wat een uitgever natuurlijk is, kan zich met dergelijke „gewetens-futiliteiten" niet ophouden, het is zijn belang zooveel mogelijk te verkoopen en als hij dat door het geven van extra-korting bevorderen kan, zal hij het niet nalaten. En zoo zal ook dit denkbeeld van gelijke bevoordeeling wel eene utopie blijven : de kapitaalkrachtige zaken krijgen de extraatjes, de tobbers blijven tobben, maar zien de premies hun neus voorbijgaan : zoo is nu eenmaal het leven ! Eene aardige manier van premie-berekening is de volgende. Ik weet niet, of ze in ons land gebruikt wordt: ik zag haar voor het eerst op eene factuur van een Fransch uitgever. Iemand bestelt 10 verschillende boeken, laten we zeggen 3 van fr. 1.—, 3 van fr. 3.— en 4 van fr. 3.50. De uitgever factureerde als vofgt: 3 werken a fr. 1.— 3 ,, a „ 3. 4 „ a „ 3.50 Tezamen 26/24 exemplaren a fr. 1.—/—.75; fr. 18.— (Aanm. v. d. V.) Op het voorbeeld van de Duitsche uitgevers — zoo gaat de Fransche causeur hier weder voort) heeft iemand in de Revue van 15 Oct. 1903 eene lans gebroken voor hoogere rabatten op „baar" bestelde exemplaren. Ongetwijfeld zou dit een rationeel middel zijn, en het is in Duitschland in gebruik, maar de depots zijn zoo gemakkelijk voor den provinciaal, dat het wel moeielijk zal wezen daarvan afstand te doen. Wij, Hollanders, hebben treurige ervaringen opgedaan op het gebied van contante verrekening. Het „Verrekenkantoor" ingesteld in 1893 heeft slechts 1 jaar bestaan; het bezweek aan verval van krachten. VERBOD VAN OPRUIMING. Men zou den verkoop en bloc willen verbieden, maar als een uitgever, die een beetje in 't nauw zit, ziet, dat een boek niet wil; en als hij, door dit boek met groot verlies te realiseeren, daardoor eene som in handen krijgt, die hem in staat zal stellen opnieuw het geluk te beproeven of tenminste uit de moeielijkheden te komen, die hem omringen, — zeg dan maar tegen hem, dat hij ongelijk heeft en dat hij beter deed te blijven wat hij is, teneinde de exemplaren, die zijn confrater heeft, niet te deprecieeren ; — zeg het hem maar : ik wed, dat hij u naar de maan wenscht, en hij heeft gelijk ook. DE LOTERIJEN EN DE WEDERZLJDSCHE LIQUIDATIES. In 1848 was er, tengevolge van de Februari-revolutie, eenc crisis in den boekhandel, evenals in iederen tak van handel te Parijs. Eenige boekhandelaren, met de beste bedoelingen bezield, kregen het denkbeeld een algemeen débouché voor den boekhandel in het leven te roepen, en zoo ontstond de boekhandel-loterij. Alle uitgevers werden uitgenoodigd eene lijst te maken van de werken, waarvoor zij deel wensehten te nemen aan de onderneming. Uit de aanbiedingen werden de beste gekozen ; er was voor 5 millioen boeken (voor rekening) aan kapitaal. Uitgegeven werden 120.000 nummers a fr. 25.—, vormend een totaal van fr. 3.000.000 zoodat het publiek eene groote keuze had. De prijzen bestonden in boeken met eene remise van 50% op den catalogusprijs. Tedereen was even blij : de schrijvers, de uitgevers, de drukkers, de papierfabrikanten, de werklui. Want er kwam kapitaal om nieuwe boeken te vervaardigen. Paulin, een der oprichters, kreeg de toestemming op 28 Augustus 1848 ; maar de uitgevers, die niet medededen in de combinatie, protesteerden. Zij beweerden, dat het tot aller schade was, en dat slechts de enkelen' die de komedie op touw hadden gezet, met de voordeeltjes gingen strijken. Zij schilderden den toestand, die ontstaan zou, doordat de groothandel den kleinhandel verdringen zou. doordat de boekhandel te niet zou gaan, tengevolge der waardevermindering van het boek, doordat de daling der fondsen den ondergang van alle industrieën zou bewerken. Zij noemden het eene schending van de wetten van het Convent, het Directoire, de Republiek en de Monarchie ; het was een aanslag op de welvaart, de Vrijheid, Gelijkheid, Broederschap; het was de kruistocht van den rijke tegen den arme. Zoo ontstond een strijd op leven en dood tusschen de gecombineerden en hen, die niet waren toegetreden tot de coöperatie. Deze laatsten waren de sterksten en de machtiging werd 29 September 1848 ingetrokken, zonder dat een stap tot oplossing van de crisis was gedaan. In April 1891 zond Baragnon, tweede-hands-boekverkooper, een rondeehrij ven aan den boekhandel waarin het denkbeeld van de oprichting van een „Société de liquidation mutuelle" werd uiteengezet. Elk kon daarin zijn restanten brengen. De maatschappij moest een kapitaal hebben van fr. 200.000, verdeeld in 200 aandeelen. Tien uitgevers, ieder inschrijvend voor 10 aandeelen, brachten voor fr. 100.000 bruto aan boeken in. Bovendien bleven er fr. 100.000 over voor de oprichters. De maatschappij, die met 90% zou koopen, zou verkoopen met 70% op overeen te komen termijn. Het verschil moest dienen om den deelnemers een dividend uit te keeren, het algemeen fonds van nieuwen voorraad te voorzien, en, vooral, om de onkosten en het salaris van den directeur te betalen. Nog zou ik kunnen noemen de groote boekenloterij, die opgericht was (zo tals de aankondiging luidde) onder beschermheerschap van de „Société des gens de lettres" : de maatschappij zou van de uitgevers de restanten opkoopsn met 90% rabat, en deze restanten zouden de loten vormen. Het batig saldo der onderneming kwam der weerstandskas van de „Société des gens de lettres" ten goede. Ik zie niet goed in, hoe deze organisatie den handel in boeken zou redden : de verkoop met 90% korting kan nimmer door iemand als een „goede zaak" worden beschouwd. In denzelfden gedachtengang heeft men een voorstel te berde gebracht om de verdragen, die de „Société des gens de lettres" met de dagbladen had aangegaan betreffende den nadruk van literaire werken a 5 centimes of meer den regel, (naar overeenkomst of inschrijving); nietig te doen verklaren. De prijzen van het recht tot nadruk zouden verhoogd worden, waardoor men hoopte, dat de couranten nu liever iets nieuws zouden willen geven dan het oude, daar zij er toch nagenoeg hetzelfde voor betalen moesten. Dit was, naar men meende, het middel om de concurrentie, die deze nadruk den reeds verschenen boeken aandeed, den kop in te drukken. Ik voor mij zie er in de eerste plaats in een afname-gebied voor het proza van de derderangs-auteurs, die niet weten, hoe zij hun werken anders gedrukt krijgen; een premie voor het doen ontstaan van nieuwe feuilleton-romans, die toch reeds zoo welig tieren. Dank zij de zegeningen(l) der niet-toetreding tot de Berner Conventie, werpen zich de Nederlandsche couranten-redacties, als wespen op den exotischen roman. Of deze reeds door een gewetensvol uitgever, met inachtname van de ,,faire" praktijken, als boek is uitgegeven, komt er minder op aan. Ja, erger nog : men maakt het zich nog gemakkelijker, en knipt doodeenvoudig de feuilletons van eene zuster-courant uit en gebruikt ze zelve. Doux pays, ons Holland ! (Aanm. v. d. V.) GOEDKOOPE BOEKEN. Zou het niet noodzakelijk zijn de boeken goedkoop te maken, om zoodoende het aantal koopers te verdubbelen of te verdrievouden ? Dat was de wensch van Louis Hachette. Hij wilde den fabrieksprijs van het boek zooveel lager maken, dat men het, na lezing, met een gerust geweten wegsmijten kon. Het is ook wat de heer Kahn in den Siècle van 21 Oct. 1903 verlangt. Hij vindt het boek te duur, en zegt, dat de crisis zal ophouden, zoodra het boek ophoudt fr. 3.50 te kosten, evenals in 1848, toen het zilver 5 per 100 opbracht. 'Werkelijk heeft, tusschen 1789 en 1889, de prijs van het boek geene noemenswaardige verandering ondergaan, en bijgeval is het betrekkelijk minder duur. i) Maar zij, die een nieuwen basis wenschen voor de prijsberekening, kennen de moeielijkheden niet, waarmede een uitgever te kampen heeft, als hij er tenminste iets fraais van wil maken. Sedert 20 jaren heeft de hand des artisten de prijzen op eene zeer gevoelige manier in de hoogte gedreven ; de schrijvers en verluchters vragen eene hernieuwde, verhoogde berekening. De schrijvers-honoraria zijn over 't algemeen gebaseerd op den prijs van het deel, zoodat de uitgever, die den schrijver zooveel meer moet betalen naarmate zijn kostprijs hooger is, zich gedwongen ziet den handelsprijs te verhoogen om het evenwicht te herstellen. Hij is in eene blinde straat terechtgekomen, en kan 1) Babeau, Paris en 1789. Paris, 1892, p. 349. er niet meer uit om de goedkoope markt te bereiken.1) Als de prijs van het boek met een derde verminderd werd, zou men nog niet eens het dubbele aantal exemplaren verkoopen: het verschil, dat den uitgever tevreden zou kunnen stellen, is voor den kooper slechts een onbeduidend bedrag, en het ontneemt den debitant de winst, waarvan hij moet leven. VERHOOGING DER PRIJZEN. Moet de prijs van het boek verhoogd worden ? Moeten er alleen dure boeken in den handel gebracht worden om den debitant meer rabat te kunnen geven ? Maar dit zou de quaestie niet oplossen, want het ongelukkigste is juist, dat de debitanten reeds grootendeels hun rabat afstaan aan de clientèle. De verhooging van het rabat zal eene gelegenheid te meer zijn om te knoeien met de prijzen. Sedert 1 Oct. 1899 is het den Parijschen boekhandel vergund een deel van fr. 3.50, dat vroeger voor fr. 2.75 verkocht werd, voor fr. 3.— te verkoopen. Deze verhooging schijnt in strijd met de economische regels : een handelaar verdient meer door vele artikelen tegen kleine winst om te zetten, dan door eene kleinere hoeveelheid koopwaar met groote winst van de hand te doen. Het had er veel van afsof de boekhandelaren handelden als de huiseigenaar, die den huurprijs van zijne perceelen gaat verhoogen, als hij er geen huurder voor vindt. De boekhandel zou dus zijn eene geheel bizondere industrie, want hoe meer men den toch reeds zeldzamen cliënt van zich vervreemdt, des te meer verdient men. ... , Au fond evenwel is de zaak van weinig belang : de cliënt went zich gemakkelijk aan den nieuwen prijs. Maar ik zal u, met uw verlof, een gemakkelijker middel om de prijzen te verhoogen aan de hand doen : een middel, dat we verschuldigd zijn aan een geacht lid der académie, thans weliswaar vergeten, maar die 1) II est enfermé dans une impasse, dont il nn peut sortir pour yieer au bon marché. Deze woordspelling kan in 't Nederlandsch niet weergegeven worden. v. D. zijn tijdperk van beroemdheid gehad heeft, tusschen 1801 en 1806. Hij stierf in 1854. Baour-Lormian was zijn naam. Aan het einde van zijn loopbaan, wanhopig, toen hij zag, dat al zijn boeken op de kasten aan de Seine terechtkwamen, kocht hij ze terug, maar het duurde niet lang, of hij bemerkte, evenals de oude sergeant voor de Engelsche bataillons te Waterloo, „dat er te veel waren" : zijn bescheiden beurs liet niet toe ze alle van den ondergang te redden. Hij nam van een der etalages van 5 sous een zijner boeken, de Poèmes gaëliques, of Osmasis, of de vertaling van 't Bevrijd Jerusalem ; hij bekeek het, draaide het om en om, opende het, doorliep het, en, partijtrekkende van een oogenblik, dat de bouquiniste niet op hem lette., vrees niet, lezer, hij stak het niet in zijn zak — verhoogde hij het in rang door het van de 5 sous-kast naar die van 1 franc te doen verhuizen. Het maakte hem gelukkig, aldus het boek een weinig in prijs te hebben verhoogd, ofschoon het, volgens zijne overtuiging, nog lang niet op de werkelijke waarde was genoteerd. Dit is een zeer eenvoudig middel om de boeken in prijs te verhoogen. Wie weet : Baour-Lormian geloofde misschien wel het middel tot oplossing van de crisis gevonden te hebben. UITGEVERS- EN DEB1TANTENBONDEN. In de hoop een meer ernstig geneesmiddel voor het kwaad te zullen vinden, werden bonden opgericht: een bond van uitgevers, een bond van boekhandelaren. Zelfs hebben de grootsre plaatsen elk hare eigen plaatselijke vereenigingen. Allen hebben éenzelfde doel : den verkoopprijs te handhaven, en deze verplichting is den leden opgelegd. Het middel is zeer eenvoudig en de toepassing ervan sluit de weerspannige boekhandelaren uit. Op zichzelf is t idee niet kwaad : de practijk echter ontmoet vele moeielijkheden. Wat het meest den overtreders in den weg staat, is het feit, dat het boek niet een koopwaar is als het ijzer of het linnen, waarbij men gemakkelijk het eene fabrieksmerk door een ander vervangen kan. Als de kooper een dictionnaire van Littré wenscht te hebben, kan men hem moeielijk die van Larousse in de hand stoppen. De tot nu toe bereikte resultaten van de bonden zijn in ieder geval vrij voldoende om het beste van de toekomst te mogen hopen. BONDEN VAN SCHRIJVERS. Niet alleen de boekhandelaren, maar ook de schrijvers, hebben hetzelfde denkbeeld gehad om zich de associeeren, teneinde gezamenlijk uit te geven. Eene vereeniging dus op coöperatieven grondslag te stichten. Leibnitz en later Klopstock hadden het ontwerp van eene dergelijke aansluiting gemaakt, teneinde de boekhandelaars te kunnen missen, en zelf de winsten in den zak te steken.!) Nog vele andere dergelijke pogingen zijn gedaan, maar zij hebben alle schipbreuk geleden. BREVET VAN UITVINDING. Moet een geneesmiddel gezocht worden in het brevet van uitvinding, dat Schwarz voorstelde, en dat de onderlinge concurrentie onder de uitgevers, als het een nieuw denkbeeld betrof, tegen zou gaan ? Een genre, een formaat, een bepaalde wijze van drukken, zou men zich voorbehouden kunnen, en niemand zou het recht hebben den titel, de volgorde of het formaat na te maken. Zooiets schijnt mij erg moeielijk tot stand te brengen te zijn. AFSCHAFFING DER POSTPAKKETTEN. Nog heeft men voorgesteld de postpakketten af te schaffen en de vrachtprijzen te verhoogen. Maar aldus zou men het algemeen streven tegenwerken : men heeft mij gezegd, maar voor de juistheid van het bericht sta ik niet in, dat Nieuw-Grenada, om de ontwikkeling van het algemeen onderwijs in de hand te werken, 1) Warée, De la patente ü. imposer aux libraires-óditeurs. 1844. bl. 12. voor alle boeken vrijdom van port heeft toegestaan. Hoe het zij, België, Zwitserland en Duitschland, om niet verder te gaan, hebben de verspreiding van het boek begunstigd door goedkoope tarieven en door de „besteikaart voor den boekhandel" a 5 centimen. In Nederland, waar we, zooals bekend is, in dit opzicht betere toestanden hebben, en het postpakket en de spoorzendingen slechts bij zéér dringende bestellingen gebruiken, heeft de administratie der posterijen ten opzichte van buitenlandsche postpakketten sinds kort een, min of meer vexatieven, maatregel ingevoerd : n.1. door de kosten van „inklaring" (boeken zijn vrij van rechten) door middel van een portzegel a 5 cents van den geadresseerde te heffen. Ofschoon deze maatregel niet van ingrijpend belang is, veroorzaakt hij toch last, en, geheel onmoodig, weet het rijk er een aardig slaatje uit te slaan. (Aanm. v. d. V.). Resumeerende, komen we tot de droevige waarheid, dat er geen geneesmiddel is voor de crisis van het boek. Maar bij gebrek aan eene algemeene reglementatie, wensch ik eenige raadgevingen te geven aan uitgevers en debitanten. III. RAADGEVINGEN AAN DE UITGEVERS. Ik wensch den uitgevers het volgende te zeggen : Zoekt het middel ter genezing slechts in persoonlijke voorzichtigheid. Geeft niet te veel uit. Vervaardigt slechts boeken naar gelang uwer middelen en de vraag van het publiek. De mooiste posities in den boekhandel behooren aan hen, die met bescheiden kapitaal begonnen zijn, en het verstandig gebruikt hebben; aan hen, die vaak slechts hun eigen wérkkracht, werklust en wilskracht tot kapitaal hadden. Dat is, laten we het vooral niet vergeten, ten allen tijde het geheim van 't slagen. DE UITGEVER MOET ONTWIKKELD ZIJN. Het is niet noodig, dat de uitgever een geleerde zij, als Henri of Robert Estienne, als Renouard of Didot. Hij behoeft volstrekt geen Latijn te kennen noch Grieksch te kunnen lezen, zooals het edict van Augustus 1686 (titel VI, art. 40) het wilde. Maar de uitgever moet ontwikkeld zijn. Het was in 1803 van algemeene bekendheid, dat van de drie voornaamste Parijsche firma's, er twee waren, welker oprichters, die bij hun dood een groot vermogen nalieten, lezen noch schrijven konden. De eigenaar van de derde zaak alleen had het zoover gebracht, dat hij op rijpen leeftijd vrij aardig spellen kon. Alle drie hadden geruimen tijd met groente gevent in de straten van Parijs, en bij toeval werden ze den boekhandel in de armen geworpen, i) Balzac, die niet veel met de uitgevers ophad, zeide, dat er in zijn tijd twintig boekenverkoopende groentehandelaars waren, die naar de handschriften de beteekenis van de titels beoordeelden. 2) Balzac overdreef ; in ieder geval vindt men tegenwoordig dergelijke wondermenschen niet meer in den Parijschen boekhandel. DE TAAK VAN DEN UITGEVER. Men stelt zich deze niet altijd juist voor. Men meent dikwijls, dat het voldoende is, als de uitgever het manuscript uit de hand van den schrijver aanvaardt, het zonder het in te zien naar de drukkerij zendt en ten slotte een zeker aantal gedrukte exemplaren, al of niet gebonden, in ontvangst neemt en door den omzet daarvan een zoet winstje in den zak steekt. Als de uitgever slechts een eenvoudig handelaar in bedrukt papier wil zijn, dan is het bovenstaande ongetwijfeld voldoende. Het is evenwel zijn plicht de manuscripten met aandacht te lezen, en slechts de goede te aanvaarden. 1) A. de Saint-Maurya, artikel Lefèvre (Jean—Jacquea), 2 kol 8°. 2) Balzac, Notes a MM. lea Députés compoaant la eommiasion de la loi aur la propriété litteraire nomméa en 1836. Er zijn werkelijk twee soorten van boeken : de overbodige en de noodige. Van de eersten spreken we niet : iedereen zal u zeggen, dat ge ze niet moet koopen. Maar de boeken, die noodig zijn, dat zijn die, welke aan eene practische behoefte voldoen ; zij zijn even noodig als geld of brood. Zij vormen het intellectueele kapitaal, onmisbaar voor de wisseling der ideeën ; zij zijn het voedsel voor den geest, even onmisbaar voor den mensch als dat voor het lichaam. Regeeren is kiezen, zeide een politicus ; uitgeven is óok kiezen, en een lichte hand en critisch en scherp verstand zijn de eerste vereischten. Al geeft de auteursnaam niet steeds cachet aan het boek, — men kan niettemin eenigszins rekening houden met de kansen op een succes in deze richting. Men moet het publiek weten te beoordeelen, ,,zijne Pappenheimers kennen", en met een oogopslag de geschiktheid, bekwaamheid en het verstand van dit groote kind kunnen ontdekken. Als de uitgever aldus doet, zal hij het voordeel hebben, dat hij zijne schrijvers kan kiezen. De industrie van het boek moet een waardig, edel karakter dragen ; vroeger was de uitgever trotsch op de boeken, die hij in de wereld zond, en hij zou zijn naam niet gegeven hebben aan een boek, dat zonder talent geschreven was. DE UITGEVER MOET EEN IDEE HEBBEN. Niet het drukken van een hem door een auteur aangeboden boek is de verdienste en het fortuin van den uitgever : de boeken, die het best verkocht worden, zijn dikwijls niet de aangebodene, maar die welke men heeft opgezocht. Een groot Fransch uitgever, Charles-Louis-Henry Pancoucke, gaf uit principe nooit anders uit dan werken, die uit een lange reeks van deelen bestonden. „Ik werk voor de drie of vier eerste", placht hij te zeggen, daar span ik me voor, en de zaak marcheert vanzelf, zonder dat ik er mij verder mee bezighoud. Ik heb aldus het genoegen mezelf de voldoening te geven van mijn artistieken smaak en practischen zin." „Hoeveel schrijvers zijn er niet, die alleen door de dringende verzoeken van een uitgever tot schrijven zijn gekomen ? Hoeveel beroemde werken zouden nooit het brein van den auteur, dien zij onsterfelijk gemaakt hebben, zijn ontsproten, zonder de tusschenkomst, zonder twijfel dikwijls geenszins belangeloos, maar ook vaak welwillend, vriendschappelijk en edelmoedig, van den uitgever ?" i) De uitgever moet altijd de neus in den wind hebben, om te weten van welken kant de actualiteit waait. Voor uitgevers, die zich van den toestand op de hoogte weten te houden, bestaat geen werkelijke crisis. De poëzie was dood vóór Lamartine, Victor Hugo en Alfred de Musset verschenen en eenige uitgevers zagen, dat zij de toekomst beheerschten. De roman der 19e eeuw vertegenwoordigde twee tijdperken: het eerste, van 1830 tot 1840 met George Sand, Alexandre Dumas, Eugène Sue en Balzac ; het tweede, van 1875 tot 1885, met Zola, Alph. Daudet, Ohnet en Bourget. En voor elk tijdperk waren intelligente uitgevers te vinden, die begrepen hebben waar het succes lag. Daar de literatuur der verbeelding dood is, of tenminste eene „verduistering" ondergaat, moeten we in andere richting werken : kunnen wij onze vaders en grootvaders al niet overtreffen, dan kunnen wij ze toch in wat anders evenaren. Maakt alzoo practische, nuttige en wijze boeken. Bovenal moet de uitgever een denkbeeld hebben, maar een, dat inslaat, en bovenal ook moet hij in staat zijn het in praktijk te brengen. De firma Larousse heeft, binnen een tijdsverloop van tweeëneenhalf jaar, 150.000 exemplaren van haar Woordenboek verkocht, — die, tegen den gemiddelden prijs van 200 fr., een omzet van 30 millioen vertegenwoordigen. Kan deze firma wel spreken van eene crisis ? In Nederland ontbreekt het gelukkig evenmin aan energieke uitgevers ; een dergelijke, reusachtige omzet is natuurlijk binnen het Nederlandsch taalgebied, niet wel mogelijk. Maar firma's als Van Stockum (we herinneren hier aan het grootsche werk „Amsterdam in 1) Werdet, De la librairie franpaise, bl. 316. de 17e Eeuw", zoo juist compleet gekomen), Sijthoff, Nijhoff, Van Holkema & Warendorf, de beide Tjeenk Willinks, Van Kampen en nog zoovele meer! mogen met eere genoemd worden : zij ook hadden en hebben, nu eens meer, dan eens minder, de neus in den wind. (Aanm. v. d. V.). WELK BOEK MEN MOET UITGEVEN. Gelezen wordt er niet meer: de boeken worden geraadpleegd. Ze worden in eere gehouden om de bronnen, die ze bevatten. Voor alles zoekt men naar feiten, —men leest om te leeren. Dokter, advocaat en industrieel, — zij willen, met practisch verstand, een boek, dat hun nuttig is, dat, bij een minimum van kosten, hen in staat stelt 10 of 20 guldens te verdienen. Onze grootvaders lazen anders, i) De boekhandelaren der 17e en 18e eeuw vervaardigden boeken voor enkele bevoorrechten. Tegenwoordig moeten voor Jan en alleman boeken worden vervaardigd 2). Moet de uitgever trachten zijne keus aan het publiek op te dringen, of moet hij gelaten den wil van 't publiek ondergaan ? Het is een interessante strijd, waarin de uitgever zeer tactvol en voorichting moet optreden. DE VERVAARDIGING VAN HET BOEK. Als de uitgever het manuscript gekozen heeft, is zijn taak geenszins afgeloopen. Over het algemeen kan het den auteurs weinig schelen, wat de materieele bestemming van een boek is ; de drukkers zien in het ter perse leggen maar al te vaak niets dan een middel om hunne persen aan den gang te houden. De uitgever is voor het boek, wat de architect is voor het huis. Van groot belang is de titel; hij is inderdaad meer 1) Ch. Bigot, Philoaophes francais. Ern. Beraot. (Revue politique, 2 Oct. 1875, bl. 316). 2) La Beyue, 1899. afhankelijk van het tijdstip der uitgave dan van den inhoud, Dikwijls wordt een boek op den titel afgaande gekocht. Hij is vaak het beste gedicht van den ganschen bundel, dien hij zijn naam geeft. In onze huidige dagen van impressionisme, mysticisme en andere ismen, zoekt men veelal in éen enkel woord uitdruk te geven aan den inhoud van het boek. Zola vooral, de meester van het naturalisme, was hier sterk in. In ,,1'Assommoir" b.v. schildert hij het leven van een dronkaard. Het woord assommoir beteekent letterlijk „rattenval" : was niet de held, Coupeau, in den (ratten)val van den drank geraakt ? Het woord beteekent ook „ploertendooder" (een met lood beslagen stok): was niet de kroeg van vader Colombe de dooder van al wat mensch is ? Het Parijsehe kernachtige argot aanvaardde den naam voor een te kwader faam staande achterbuurtkroeg. In het enkele woord „assommoir" ligt alzoo een wereld van uitdrukking, het „speaks volumes". Zoo kon ik voortgaan: „la Debacle" (de omkeer), „Pót-Bouille" en nog zoovele meer. (Aanm. v. d. V.). DE UITWENDIGE VORM VAN HET BOEK. Voor een belangrijk deel is de vorm oorzaak van liet meer of minder goede succes van het boek, dikwijls beheerscht hij het geheel. De uitgever dient voortdurend zijn zorgen aan den uitwendigen vorm te besteden, zooals dat ook de drukkers uit de kindsheid der boekdrukkunst deden. Hij kieze een elegant en gemakkelijk formaat, aangepast aan den aard van het boek. Het papier moet van goede kwaliteit zijn, solide, opdat de woorden van de keerzijde niet aan de voorzijde overdrukken ; hij moet zorgen voor een letter, die het oog aangenaam aandoet, duidelijk en niet te klein, met voldoende interlinies, om goed leesbaar te zijn, maar ook compact genoeg om zooveel mogelijk ruimte te besparen. De theorie van dezen ideaal-druk mogen de Nederlandsche roman-uitgevers wel eens grondig bestudeeren. Het is met vele van de tegenwoordige persproducten als met het ventje van 6 jaar, dat, met een reuzen- sigaar in 't hoofd, door zijn kornuiten nageroepen wordt: „sigaar, waar ga je met dien jongen heen ?!" De „letter, die het oog aangenaam aandoet", enz. (zie boven), zinkt weg op het „papier van elegant en gemakkelijk formaat" (zie boven), als de rij stenbrij-eter in den Luilekkerlandschen berg ! (Aanm. v. d. V.). Verder moet hij een degelijke zwarte inktsoort nemen1); terwijl hij voor zijne illustraties al de moderne procédé's, die de houtgravure en den steendruk hebben verdrongen, tot zijne dispositie heeft ; ten slotte kieze hij een binder, die werk maakt, dat niet bij de eerste de beste gelegenheid uit elkaar valt. De boeken van thans gelijken de zoogenaamde „ beauté's du diable" : schitterend in trotsche schoonheid, een lust voor de oogen, maar oud en verwelkt vóór den tijd. (N. v. d. V.). DE CORRECTIE. De uitgever moet vooral waken voor zorgvuldige correctie. Deze laat dikwijls veel te wenschen over, doordat de auteurs, die hunne proeven corrigeeren, niet lezen, wat er staat, maar wat er moet staan, en ook, doordat de drukkers voor het meerendeel geen artisten, maar industrieeleii zijn. Goed corrigeeren vereischt eene bizondere bekwaamheid ; men moet er als 't ware „oog" voor hebben. Het is niet genoeg de fouten er uit te halen, men moet ook de gebroken letters of de typen van een ander soort, die er per ongeluk tusschen verdwaalden, opmerken. Van der Meulen verhaalt van drukfouten, die enkele werken in prijs deden stijgen2), doch het zou mij leed doen, als speculatieve lezers-uitgevers met opzet eene fout, waardoor mogelijk hun boek in prijs zou stijgen, over het hoofd zagen. Want weet, dat het kwaad zich altijd straft, en dat men slecht te pas 1) De onder Lodewijk XIV en XV gedrukte boeken zijn nog als nieuw, terwijl men onder onze nieuwste uitgaven, vele zou kunnen aanwijzen, die in weinig jaren oud en versleten zijn, waarvan het papier vergaat en aan beide zijden van het blad een geelaehtigen, olieachtige» inkt laten zien. (Hébrard, De la librairie, 1847, p. 11.) 2) Vaïl der Meuletl, De Boekenwereld, bl. 173, noot. komt als men den (drukfouten-) duivel verzoekt ! (Aanm. v. d. V.). In de dagen der Fransche Revolutie geschiedde het, dat een eerzaam boekverkoopertje om een drukfout naar het schavot werd geleid. Een arme drommel van een boekhandelaar-drukker leefde, of liever vegeteerde, te Verdun. Om niet van honger om te komen, kreeg hij 't rampzalige idéé, een „Almanach de Verdun pour F an II de la République fra^aise une et indivisible" uit te geven. Ongelukkig vergat hij een lettergreep en drukte in plaats van indivisible (ondeelbaar) invisible (onzichtbaar). Dit was voldoende om hem voor het revolutionair gerechtshof te brengen als reactionnair. Hij werd ter dood veroordeeld en terechtgesteld. i) DE BOEKEN DIE „INSLAAN". En toch, de uitgever moet zich beijveren om meer den geest dan de oogen tevreden te stellen, minder de nieuwsgierigheid van den liefhebber dan het gemak van den lezer. Het boek moet worden vervaardigd, niet voor hem, die het schrijft, zelfs niet voor hem, die het verkoopt, maar voor den kooper, den lezer of hem, die het raadpleegt. De kooper moet waar hebben voor zijn geld ; 't is schandelijk, als hij voor zijn 3 fr. in 't bezit komt van een deel, dat er minder goed uitziet dan de catalogus van een of ander magazijn, die gratis verspreid wordt. De fraaiste boeken zijn niet steeds de beste. -) De beste worden niet steeds het best verkocht ; maar het zijn ook nooit de slechte, die zich in de gunst van het publiek verheugen. Ook voor het boek is in het algemeen de middenweg, de gulden weg. Voor de middelmatige boeken is een goede titel voldoende; als zij maar geschreven zijn over een actueel onderwerp in een gemakkelijken, 1) Werdet, Histoire du Livre. 2) Ik ga verder, en beweer, dat de degelijkste boeken liet eenvoudigste gewaad dragen; de spreuk „eenvoud is het kenmerk van het ware" is even eenvoudig als waar. N. v. u. V. vlotten stijl. Preault, de groote beeldhouwer, zeide, dat slechts de middelmatigheid van den eersten rang aan ons karakter kon behagen. MAAKT UW OPLAAG NIET TE GROOT. Maakt uw oplaag niet te groot: het is, ongetwijfeld, wel hard, wanneer ge uw ontzaggelijke kosten gemaakt hebt, de pers aan het draaien is, en gij, door uw verdrag met den auteur, het recht hebt het cijfer der oplaag te verhoogen. Het kost u slechts eenige riemen papier en eenige uren arbeidsloon meer. Maar ge moet zorg dragen het publiek niet te lang op een nieuwe oplaag te laten wachten. Ik wil u naar aanleiding hiervan een feit mededeelen. Dr. X. had een medisch boek gepubliceerd, dat een groot succes had. De eerste oplaag van 2500 ex. werd gevolgd door een tweede van 3000 en om de twee of drie jaar volgden achtereenvolgens vijf drukken elkander op. Op een gegeven oogenblik had de auteur geld noodig, en zegt tegen zijn uitgever: „Zeg mij, hoeveel exemplaren gij moet drukken om mij 100.000 francs te kunnen geven." De uitgever gaat hierop in, en legde 10 of 12.000 exemplaren op. Maar na drie jaar was de uitgaaf niet uitverkocht, slechts 3000 van 12.000 waren verkocht. De cliënt, die gewoon was om op gezette tijden (om zoo te zeggen) een nieuwe druk te zien aangekondigd, werd wantrouwend en dacht: ,,er moet een nieuwe druk komen, ik zal wachten", en hij wachtte zóo lang, dat deze nooit kwam. Schrijver en uitgever hadden tezamen de kip met de gouden eieren gedood. DE GROOTE BOEKHANDELAREN DER 19e EEUW Zonder tot de 16e eeuw terug te gaan, kan de uitgever, die verlangt, dat „zijne boeken getuigen, dat hij niet als een onnut en werkeloos lid van de maatschappij heeft geleefd." {Etienne Dolet), zich spiegelen aan de groote boekverkoopers der 19e eeuw, waarvan ik alleen de volgende namen citeer; A. W. Sijthoff, Martinus Nijhofï, Isaac Anne Nijhofï, W. P. van Stockum, P. Noordhoff, ,J. B. Wolters, Julius Vuylsteke, Fredcrik Muller.... j'en passé, et des meilleurs ! PROVINCIALE BOEKVERKOOPERS. Tot de boekhandelaren uit de provincie wil ik deze woorden zeggen : Aan ontwikkeling en aan de vermeerdering van kapitaal moet u alles gelegen zijn. Het mooie beroep, dat gij uitoefent, behoort niet tot diegene, die men zonder leerjaren en zonder speciale kennis zich eigen kan maken. Gij hebt de uitgevers noodig, zoo goed als zij u. Het is als de geschiedenis van de fabel der ledematen en de maag. De oplossing van het vraagstuk is niet gelegen in eene vervreemding van elkander, die niemand ten bate kan zijn en allen vervelen moet. EEN WOORDJE AAN DE BEDIENDEN. De Fransche schrijver richt onder het opschrift „Conseils aux Commis-libraires" eenige beleefde woorden .aan den bond van bedienden in Frankrijk. Daar den Nederlandschen bediende uit den aard der zaak deze hoffelijkheid jegens vreemde collega's minder zal interesseeren, zullen wij de woorden van den beleefden Franse hman niet overnemen, doch eenige mededeelingen doen van het werk en streven van den Bond van Nederlandsche Boekverlcoopersbedienden.x) 7 Mei 1893 door een 30-tal bedienden in het leven geroepen, mocht hij zich reeds in het tweede jaar van zijn bestaan verheugen in 51 leden, een getal, dat allengs aanwies en tot ruim 200 is geklommen, benevens 130 donateurs. De bond stelt zich ten doel „de belangen van hen, die als bediende in den Nederlandschen boekhandel werkzaam zijn, te behartigen" (art. 1 statuten), welk 1) De heer \V. A van Rooyen, thans boekhandelaar te Amsterdam en eere-lid van den Bond van Bedienden, gedurende vele jaren voorzitter, verschafte mij met de meeste bereidwilligheid het materiaal voor het onderstaande, waarvoor hem bij dezen dank gebracht wordt. doel door de volgende middelen tracht te worden bereikt: a. het houden van vergaderingen ; b. het oprichten van provinciale af deelingen ; c. het behulpzaam zijn van de leden bij het zoe¬ ken naar betrekkingen ; d. het geldelijk steunen der leden bij ziekte of bij werkeloosheid buiten eigen schuld ; e. het streven naar verhooging van salaris ; /. het streven naar verkorting van arbeidstijd. Ofschoon het ledental van 228, in verhouding tot het aantal bedienden, dat zeer zeker meer dan 1000 bedraagt, nog geding te noemen is, mag toch de Bond met voldoening op zijne werkzaamheden terugzien. Niet alleen, dat vele patroons en bedienden van de onder c geboden (gratis) gelegenheid gebruik maakten en de Arbeidsbeurs allengs meer populair wordt, — niet alleen, dat de geldelijke uitkeeringen van het ondersteuningsfonds in 1903 ƒ «98.50 beliepen (nl. / 259.50 wegens ziekte en / 409.— wegens werkeloosheid) — maar de Bond heeft ook reeds, althans in verscheiden Amsterdamsche zaken, een vervroegd sluitingsuur in de zomermaanden gedaan gekregen.!) Een Pensioen-spaarfonds, opgericht door de vereeniging der patroons voor de bedienden, eischt nog te groote offers van den bediende om zich in populariteit te mogen verheugen. Op de laatste patroons-vergadering moest beslist worden of het tijdperk van twee jaar, dat als „proefjaar" gesteld was, nog verlengd zou worden. Het voorstel van den Bond van Bedienden om het nog twee jaar aan te zien, werd, met amendement van „twee" in „een", aangenomen. Heeft dus het fonds het gewenschte aantal deelnemers (100) het volgend jaar niet, dan wordt het opgeheven. Een bibliotheekje, eene leesinrichting, gegroeid uit door patroons welwillend afgestane present-exemplaren, eene reductie van 50% voor leden, verleend door een paar sympathiseerende uitgevers-firma's, en gezellige winteravond-bijeenkomsten op het verjaarfeest van de afdeelingen, dat zijn de genoegens, die den leden, boven de maatschappelijke voordeelen, te beurt vallen. 1) Zie voor nadere bizonderheden het „Correspondentieblad" van den Bond van April en Juli 1904. TE VERMIJDEN VERGISSINGEN. Als ge een boek tegenkomt, dat getiteld is Ad extrahendum calculum, dat is: over de operatie van den niersteen, rangschik het dan niet onder de mathematische wetenschappen, in de meening, dat het over calculatie handelt. Moet ge werken, in eene u vreemde taal geschreven, catalogiseeren, zorg dan, dat ge omtrent de beteekenis van den titel hier of daar uw licht opsteekt, 't Is natuurlijk overbodig(?) te zeggen dat ge de „Divina Commedia" van Dante niet onder de rubriek „Tooneel", noch onder „Theologie" moogt plaatsen, evenmin de „Camera Obscura" van Hildebrand onder photographie. De Engelschen, die van het standpunt uitgaan, dat een vreemdeling maar zorgen moet zich in 't Engelsch uit te drukken, — de Engelschen zijn sterk in het schieten van bibliographische bokken. Talrijk zijn de anecdotes, die daarover in omloop zijn ; ik zal er u een van vermelden: de „Max Havelaar" was aldus gecatalogiseerd : Havelaar, (Max), Multa Tuli. (Aanm. v. d. V.). Jn vroeger dagen hadden de bedienden onder elkaar de aardigheid om op 1 April den jongsten hunner uitte zenden, van huis tot huis, om de „Hygiëne van den ter-dood-veroordeelde", een werk over de „Cultuur van waterkers op zinken daken" of de „Verhandeling over de constructie der bogen van den Pont-Eudin" te vragen. Maar dat was natuurlijk maar een grapje. BEDIENDEN, DIE PATROON ZIJN GEWORDEN. Keeren we tot ons onderwerp terug. Diderot, die voortdurend overhoop lag met Lebreton, uitgever der Encyclopédie, heeft niettemin den boekhandel recht doen wedervaren : „In zijn soort", zeide hij, „dwingt het vak van boekhandel achting af. Als hij, die het uitoefent, de geschiktheid en de energie bezit, die het vereischt, kan dit beroep beschouwd worden als een der mooiste en meest gedistingeerde." Ik wensch daarom diegenen onder u, die het doel, dat zij zich gesteld hebben, bereiken, en van bediende patroon worden, geluk. Het zou banaal zijn om te spreken over bedienden, die groote uitgevers zijn geworden, en in eer en aanzien zijn gekomen door bun beroep : het is de gewone weg en.... de klassieke weg. Liever dus dan u te vervelen met eene opsomming, die ons bovendien te ver zou voeren, wil ik u spreken van bedienden, die geen patroon zijn geworden, en die zich naam gemaakt hebben in eene geheel andere loopbaan, dan hun oorspronkelijke opleiding deed vermoeden. BEDIENDEN DIE GEEN PATROON ZIJN GEWORDEN. Er zijn beroemden en doorluchtigen onder hen. In de eerste plaats noem ik u Van Pract, in 1754 te Brugge geboren; zijn vader was boekdrukker. Hij kwam als bediende bij Desaint, daarna bij Guillaume de Bure senior, hij werkte mede in 1783 aan de samenstelling van den catalogus van den hertog van La Vaillière, die 5668 artikelen omvatte en 404.000 livres opbracht. In 1792, werd hij vice-conservator van de gedrukte boeken der Bibliothèque Nationale, vervol gens, in 1795, conservator. Hij werd lid van het Institut.1) Millevoye, de dichter, die in 1801 als bediende in een boekwinkel in betrekking trad, in de hoop er rustig te kunnen leven met de beroemde dooden van den ouden en nieuwen tijd. Zijn droom werd weldra andere werkelijkheid dan hij verwacht had : de stem van den patroon riep hem terug tot zijne plichten. „Jongmensch", zei deze zakenman, die niet van de familie der Etienne's en der Didot's was ; „jongmensch, ge leest, en zult zoodoende nimmer een boekhandelaar worden." Deze prozaïsche opmerking bracht hem tot de overtuiging, dat hij niet voor den handel geboren was, zelfs niet voor dien in boeken, en zonder zich om zijne practische belangen te bekommeren, volgde hij de onweerstaanbare roeping voor de letteren. -) Béranger, de beroemde chansonnier, verheft er zich op geweest te zijn 1) Daunou, Notice sur Van Praet (Acad. des Insc., 9 avril 1839). '2) Oh. Louandre, Notice sur Millevoye, in Oeuvres de Millevoye, édit. P.—L. Jacob. 1880. tome lp. IX. Gargon d'auberge, et libraire et commis. Honoré Daumier, de caricaturist, werd, toen hij in Parijs kwam, in den boekhandel geplaatst. Chintreuil, de schilder, idem; Louis Frangais, de groote landschapschilder, was in 1838 bediende bij den boekhandelaar Menier, place de la Bourse, op een salaris van 10 fr. (sic !) per maand ; hij bleef werkzaam bij zijn opvolger Paulin, den oprichter der Illustration, en werkte daarna aan de Revue des Deux-Mondes bij Buloz.*) En wilt gij tooneelspelers ? De volgenden zijn uwe collega's geweest : Berthelier, beroemd uit de Deux Aveuqles ; Saint Germain, de talentvolle speler, die geruimen tijd deel uitmaakte van het Vaudeville- en het Gymnase-gezelschap ; en Porei, die afleveringen van 20 centimes bij Charlieu, boekverkooper in de rue Git-le-Coeur, verkocht, vóórdat hij acteur van het Odéon-theater, en daarna directeur van den Vaudeville-schouwburg werd. jij Onder de literators kunt gij ten slotte de volgende opnoemen: . Michel Massan (1800—1883), die bediende was voor hij vaudevilles schreef voor V. Dejazet, en drama s voor het Ambigu-theater. 2) Champfleury, die een vriendschapsverbond sloot met zijn collega Chintreuil bij Edouard Legrand. André Lemoyne, de beminde dichter der Roses d'Anlan en der Charmeuses, die lang verbonden was aan het huis Didot. Albert Cim, bibliothecaris der posterijen en telegrapnie en lid van de Société des gens de lettre, die bij een van zijn ooms als boekverkoopers-bediende heeft gedebuteerd. Charles Joliet, Victor Chauvin en Emile Zola, die alle drie bediende waren bij Hachette; de beide eersten kregen zekere bekendheid, en de naam van Zola is reeds nu, zoo kort na zijn dood, klassiek. Maar dit zijn allen Franschen, en de Nederlandsche lezer heeft recht op eenige namen van landgenooten, 1) Ueorges Lafenestre, Notice sur Francais, aan het hoofd van den Catalogue de sa vente après décès. 2) Le monde illustré, 1883, p. 304. die, in den boekhandel grootgebracht, toch in andere richting der maatschappij tot nut zijn. Welnu, de namen van : Louis D. Petit, wiens jubileum wij pas herdacht hebben, als conservator aan de Leidsche UniversiteitsBibliotheek ; J. F. van Someren, als bibliothecaris van dezelfde instelling te Utrecht; zijn daar om te bewijzen, dat ook de Nederlandsche bediende illustre collega's heeft gehad. * * * Het wordt tijd om tot ons onderwerp terug te keeren. Al pratende met u over uitgevers en bedienden heb ik het nooit uit het gezicht verloren. BESLUIT. Alles is veranderlijk op dit ondermaansche : de diligences zijn verdrongen door de sporen, de moderateurlampen door het gas, dit laatste door de electriciteit. De handel zelf verandert ook, en de boekhandel vooral is niet meer wat hij 20, 50 jaar geleden was. De veranderingen, die zich op alle gebied kenbaar maken, zijn, niet het minst, op dezen tak, van invloed geweest. Het boek is bovenal het middel om de levenden te doen verkeeren, met de levenden niet alleen, maar ook met de dooden en hun verleden. Het boek is „conservator" bij uitnemendheid, de grondslag aller philosofische leerstelsels, het aanvangspunt van alle wetenschap en kennis.1) Al wat wij weten, al wat wij zijn, — we zijn het verschuldigd aan het boek. Maar de smaken veranderen : de folianten van vroeger ziet men thans schier niet meer. Ook de duo-decimo's en de 18°'s, ze zijn verdrongen door het octavo-formaat; men heeft groot octavo, klein octavo, post octavo, en slechts de prachtwerken met hunne illustraties vereischen een folio of groot kwarto formaat. Om het publiek te trekken en door goedkoopen prijs tot koopen te verleiden, om het liefde voor het boek in te boezemen, vond men van alles uit : ,de „volks- 1) About, Le Soir, 5 Jan. 1870. uitgave" in afleveringen van 5 of 10 cent ; de series van 50 of 75 cent per deeltje, enz. inaar het is alles tevergeefs : het publiek houdt niet langer van de boeken. * * * Misschien zijn de opvoeders onzer jeugd er wel oorzaak van. Als men gedurende 10 of 15 jaren verzadigd is van droge lectuur, dank zij de overlading der universitaire programma's, krijgt men er genoeg van en bedankt ervoor om nog meer te lezen. De pessimisten voegen er nog aan toe, dat lectuur de physieke krachten verslapt en oorzaak is van de bijziendheid. Medegesleept door den strijd om het bestaan, die de kern van ons leven is, heeft men geen tijd beschikbaar om te lezen. De een, die den ganschen dag gearbeid heeft aan de taak, die al zijne krachten van hem vergt, verlaat zijn bureau of zijn atelier, in een geestestoestand, die het hem onmogelijk maakt een boek te lezen. Hoogstens zal hij een krant ter hand nemen. De ander houdt van sport : fietsen of de jacht, en thuiskomende uit de buitenlucht wil hij niet studeeren : hij wil rusten. Weer een ander ten slotte leeft voor zijn genoegen, of is verzamelaar van curiositeiten ; deze soort bezigheid is absoluut onvereenigbaar met lectuur. Eene evolutie in onze gewoonten en zeden is heden ten dage aan den gang, en niets kan haar tegenhouden, evenmin als men den cirkelgang van het leven kan doen stilhouden, — het leven, dat sterft in een eeuwigdurend ontstaan. * * * Door de eeuwen heen heeft het boek zijne onverzoenlijke vijanden gehad, — vijanden, die het met verbittering vervolgden. Het heeft er zich niet aan gestoord. Het is belasterd geworden en verboden : het heeft zich gehandhaafd trots alles. Het heeft zijne tegenspoeden gehad en zal ze blijven hebben. Maar ik heb vertrouwen in het boek, en ik zie, hoe het, dwars door alle hindernissen heen, zijn weg vervolgt, zonder zijn plicht te verzuimen, tot heil van allen. * * * Liber libro, vrij door het boek. Dat is en dat zal ten allen tijde zijn de leus der geheele menschheid. EINDE.