| UiTOAVKS VAX W. E. •>■ TJEENK WTLLTNK tk. ZWOLLE. 4'. II. C'IjA AWiKK «'H «I. <«• HAJREIOOI', Li>i>rbook voor (lc Groenteteelt. Met veli^ illustraties. 2" vermeerderde druk 3- — C. !|. t'LAAMHKK, Kngolst'ln' en lodcr* laiulselie Uiirklrn, at'zetplaatsen voor tuinbouwproducten. Met een voorwoord van H. S. J. Maas, ConsuiG emiraat der Nederlanden te Londen. Met illustraties. 1.80 l>r. .1. Th. ( ATTIK, lJcines(ingsl<'or voor «Ifii tuinbouwer ^«■(lorlaiiiUclic Tninlnmw almanak, onderredactie van B. A. Plempeb van -Baleh en C. H. < laasskk. Verschijnt jaarl. sedert 1898 . . . • • • • °-7d .1. ]iOOniAK« llodcriic Hocmlprlwlt. Met vele illustraties • (M)(J W. II. WISSKL1*K, Jli'sf en Bemesting. 2r dr. Naar liet hoogd. van Prof. Dr. R. Heinrich. 1.25 W . Bi. WIMMKMXK, Kleine Bemestingsleer voor liïindbou\vwintercursussen . 0.45 « ll.« INSKI JXK A .1.1». I'RIESTKB. I»lnntenteelt. Handboekje ten dienste van landbouwwintercursussen en practische landbouw eis. 2 ' I'. 1- F. .8. V\y l'KSl'll, Bel*nopte handleiding tol «3e kt'tinis van den Xederlamlselieii liaiKlbouw. Met een inleidend woord van F. B. Löhnis. Tweede geheel herziene en vermeerderde druk. Met vele illustraties °- %. VAX LKKl'WK.V De Wederlamlselie Veeteelt. Met vele illustraties 1-90 >|&! .a GOCDKOOPG ll'fe' . 38a HUINBOUW = Wr, gif = BIBLIOTHEEK iip W| ONDER LEIDING VAN: ïfê ft'tW I CH.CM^SSENenJ.<5JHAZELOOPI J^jc3, k MNS' " ||| TULPENTEELT j||lgj wrfflm I liHiSfty WM - teM É^T J. BRAUN |^X|;A| ü.A ft vJl/ Bloembollenkweeker te Noordwijk |UjV» fi'i - ,*ï| P§ §*1 ifó. ~ if# ^ ^ Lh l'i ijs :>'> cent ••'Ifl . voor Zuid- en Noord-Holland N°. 11 DE TULPENTEELT DOOR J. BRAUN Bloembollenkweeker te Noord wijk. ZWOLLE W. E. I. TJEENK WILLINK 1 908 DE TULPENTEELT . ^.^HaaUcliap^u '• v boekerij ) • DOOR s y">\ V^^u;i riQuiÜ^V GEPLAATST \ IN DE \ \ UNIV. EiSLJOTHEEK J. BRAUN \ van y , . V H AMSTERDAM / Bloembnllenkweeker te Hoordwijk\ / ZWOLLE W. E. J. T.1EENK WILLINK 1908 de tulpen. |. Geschiedenis. Tot de oudste * » Heffen^n-e tü.-sfï ïïTf "<= ™u™,: het meest algemee" wordt aangetroffen. ^ kruidkundige Matthias de Reeds in 1581 scme® ,. bedoelde plant: L'Obel in zijn werk ov 1 omstreken van Pad na «'SjT.SfS achrüver van de Moem«»>toUen #srta. »f trT„nic?.tu~ ïïffUS die op onze thans nog e soorten of verscheiden- toepasselijk is. • " t / namen, waarachter de heden noemt hij een 22-tal "^nvermeld. Uit die kleuren van ieder afzonderh.1 fchanö bij de tuip vooropsomming blijkt o. a k d waren ofschoon hier komende kleuren reeds ^'tegenwoordige zeer waarschijnlijk geen sp moeten denken aan de r^^^&ond gedrongen bizarren. bijbeen en éénkleuren of breeders. 1 De tulpen zijn waarschijnlijk tusschen 1550 en 1592 in Nederland ingevoerd. De geschiedenis zegt daaromtrent, dat Augerius Gislenius, heer van Busbecq, geboren te Comines in Fransch Vlaanderen in 1522 en overleden te St. Germain bij Rouaan den 28 Oct.ober 1592, dooT Keizer Frederik I tot diens ambassadeur werd benoemd bij Soliman II. Als zoodanig bezocht hij vele streken van Azië en bracht hij de tulpen naar Nederland over. Deze bloemen worden in Perzië tulband genoemd, waarvan de Franscbe benaming Tulipe en de Nederlandsche Tulp afkomstig zijn. Carolus Culsius, die van 159B—1609 te Leiden hoogleeraar in de kruidkunde was, beschrijft in zijn werk: Caroli Clusi Rariorum plantarum historia, Antverpiae Ex of). Plantinana 1601, 19 verschillende tulpensoorten, en geeft van elk dier variëteiten een afbeelding. Rhembertus Dodonaeus, hoogleeraar in de geneeskunde aan de Leidsche Hoogeschool (1582—1585), schrijft in zijn VIIdl' boek, een werk, dat nog heden ten dage voor vélen een vraagbaak is, van de Tulipa het volgende: „De vijfde Narcis van Matthiolus wordt door Gesnerus en alle andere kruidbeschrijvers Tulipa genoemd. De Tulipa wordt gerekend onder de bloemen met Ajuinachtige wortels. De Tulipa's hebben geen reuk, uitgezonderd één soort gele Tulipa's 1 welke welriekend is. De groote Tulipa groeit in de landschappen van Thracia en Cappadociën. Hier te lande, en zelfs in Italië, is zij vreemd en nergens komt zij in het wild voor. Men vindt ze alleen in de tuinen van liefhebbers. De Tulipa s bloeien in Nederland in de maand April, in Thraciën ziet men ze ook wel in Januari in bloei, zooals ons verhaald wordt door Angekius Busbeqüis in zijne beschrijving van zijne reis naar Constantinopel. Hij vertelt, dat hij op die reis tusschen Adrianopel en Constantinopel in het wild een menigte Tulipa's, Narcissen en Hyacinthen bloeiende zag in het midden van Januari. Men vindt heden ten dage meerdere soorten, welke door C'lusius in drie geslachten zijn verdeeld, behalve die, welke in Frankrijk en Spanje in het wild voorkomen. \ an deze soorten is de eerste de vroegbloeiende, de tweede de noch 1 Zeer waarschijnlijk wordt hier bedoeld Tulipa llorentii a ot lulipa sylvestris. vroeg noch laatbloeiende, de derde de laatbloeiende. Zij zijn in alle landen zeer gezocht om de fraaiheid haiei bladeren en om de verscheidenheid der kleuren haier bloemen, alsook, omdat zij zoo vroeg m het voorjaar bloeien en lang in bloei blijven. In sommige landen wordt de witte het meest gezocht, wanneer daarin wat rood is; elders daarentegen geeft men de voorkeur aan d.e, welke geheel rood zijn. Weer anderen verwerpen alle, waarin geen geel voorkomt. Hier te lande is de gevlamde, gevleugelde, gespikkelde en gehakkelde het meest in aan/ien. Niet diegene, welke het schoonst of het aardigst zijn, gelden het meest, maar die welke het zeldzaamst zijn of dooiden eigenaar het hoogst in prijs kunnen worden gehouden Tot nu toe zijn de schoonste soorten uit Constantinopel afkomstig, n.1. de vroege uit het landschap Caffa bij de Zwarte Zee en de late uit Cavalla, een stad aan de zeekust van Macedonië. De kleine soorten van Dodonaeus en de andere, welke getakte stelen hebben, groeien in Italië op de Apenijnen, en ook in Frankrijk en bpanje. Sommigen zijn van gevoelen, dat de Tulipa anders niet iï dan het Satyrium met drie bladeren ot Satinon triphollon van Dioscorides, anderen houden ze voor de roode Narcis van Plinius, nog anderen voor den Cosmosandalas van de Ouden. De latijnsche naam isLilio Narcissus en Tulipan Turcicum. In Turkije heeten de vioege atfi L of Cafe Lalé, en de late Cavala Lale naar de plaa^en waar zij groeien. De kleinste Tuhpans worden Tulipa numilio genoemd, dat is Naenken Tulipa. Uit deze door Dodonaeus gegeven beschrijving kunnen wij de gevolgtrekking maken, dat reeds in diens tijd ririe prootp groepen van tulpen bestonden: "lVdie vroeg bloeien, de nu nog bekende Duc van Tholsoortenjoch ^ noch laat bloeien, onze gewone pnkf/1.6 Gn dubbel© tulpGn, , , , 3°. de laatbloeiende, welke overeenkomen met onze late tuinen n.1. éénkleuren, violetten, röse's en bizarren. Het is voorts zeer waarschijnlijk, dat Dodonaeus, waar hij spreekt van Tulipa pumilio, ook bedoeld kan hebben i Gemakshalve geven wij liet oud-Hollandsch in onze tegenwoordige taal terug. j ^ de „Duc van Tholl", terwijl hij met de gevlamde, gevleugelde, gehakkelde of gestippelde, de parkiet 01 monströse tulpen op 't oog kan hebben gehad. De kruidkundige Petrus Nu land schrijft in zijn De Nederlandtse Herbarius of Kruidt-Boeck Anno 1(570: „Tulpen, in het Latijn Tulipa. Plaatsen. De tulpen zijn hier te Land en alleen in de hoven deiliefhebbers te vinden. T ij d. Zij dragen hunne bloemen in April en wat later. O e f e n i n g. De tulpen worden van bollen aangewonnen, en in September op eene open luchtige plaats geplant. Gezaaid zijnde hebben zij langen tijd noodig eer zij hare bloemen voortbrengen. Aard en krachten. De tulpen worden nooit voor medicijnen gebruikt. Geslachten. Dit bloemgewas wordt verdeeld in vroege, middelsoort en laatbloeiende. Naar de verscheidenheid van de kleuren der bloemen, is iedere soort onder haar eigen naam bij de liefhebbers der bloemen bekend. Deze zijn zóó veelvuldig, dat de moeite te groot zou zijn, om ze allen op te noemen. Gedaante. De tulpen brengen ieder voort twee of drie lange en breedachtige lijvige bladeren, tusschen welke de steel voortkomt, op den top met eene zesbladerige bloem bezet. Deze bloemen zijn zeer verschillend van kleur. Na de bloem volgt een driekantig zaadbolletje met plat en rood zaad gevuld. De wortel is bolachtig. In Flora Bat ara. Deel V, vinden wij van de tulpen deze beschrijving: Tulipa Sylvestris (Tulipa Sauvage). Gele tulp. Hoog-duitsch: Wilde Tulp, Engelsch: Wild Tulips. bloeit in de maand April. Hexandria, Monogynia (zeshelmigen, éénstijligen). Natuurl. rang volgens Linnaeus, Córonariae, Lilliaceae, Decandolle. . Geslachtskenmerken: de bloemkroon klokvornng, met bloembladen of slippen zonder honigbakje* aan den voet, de stempels dik en onsesteeld. De zaaddoos langwerpig, driekantig. Soortelijke kenmerken, met een éénbloemigen onbehaarden stengel; de bloemen geel en een weinig knikkende, de bloembladeren lancetvormig gespitst, aan oen top gebaard. De meeldraden ruig aan den voet. De bol dezer plant is eirond, gezwollen, donkerbruin van kleur. De stengel onverdeeld, bijna recht, onbehaard, éenbloemig, in het midden van bladeren voorzien, van onderen smallei toeloopende. De bladen zijn overhoeks eenigszins stenge omvattend, lancetvormig. spits, gekield, zeegroenachtig van kleur. De bloem eindelingsch, welriekend, geel, eenigszins groenachtig van buiten, voor den bloeitijd knikkende; de bloembladeren ovaal-lancetvormig zonder homgbakje aan den voet. De meeldraden zijn met den stamper samengedrukt; de helmknopjes langwerpig, geel en met een geel stuifmeel gevuld. Het vruchtbeginsel driekantig; de stempel zonder stijltje op het vruchtbeginsel vastzittende. stomp, driekantig en niet verbreed. De geheele plant groeit ter hoogte van 3 palmen. Groeiplaatsen: In boschachtige weiden. Dezelve is in ons land het eerst gevonden door den heer Six, om het slot van Hagestein, waar zij in 1824, na verloop van meer dan 50 jaren, door den heer Behgsma is weergevonden. De heer Beucker Andreae zag haar in Ferwerderadeel en bij Weidum in Friesland. De heer Bergsma eindelijk heeft haar in het voorjaar van 1826 in menigte gevonden in den omtrek der stad Hoorn en daarvan eene afbeelding toegezonden. Er kan na dit alles wel geen twijfel meer bestaan, ot deze fraaie plant inderdaad onder onze inlandsche soorten te rekenen is. Linnaeus en Haller hebben haar beschouwd als uit tuinen afkomstig te zijn, maar gelijk uit het bovenstaande blijkt, behoort zij bepaald tot de inlandsche gewassen te worden gerekend. Ook in Engeland wordt ze trouwens als zoodanig erkend. De haartjes onder aan de helmdraden bevatten volgens Linnaeus honig, aan welke omstandigheid de bloem hsa' geur ontleent en waardoor tevens de bijen worden gelokt. Volgens den nauwkeurigen Leeks, zijn al de bloembladeren aan de spits, en de drie buitenste ook aan den voet, zachtharig. Volgens Parkinson, aangehaald in Linnaeus fl. Succ., zouden de gekookte bollen, met olie en azijn gebruikt, eene goede spijze opleveren. Ook had reeds Clusius bericht, dat iemand te Antwerpen, welke eenige dezer bollen had ontvangen, die voor uien aanzag, ze deed koken, en zonder hinder nuttigde. De plant wordt dooide geiten gebruikt (Linnaeus Pan. Succ.). De bloem opent zich 's ochtends ten 10 uur. Uit vorenstaande beschrijvingen en geschiedenis blijkt dat men reeds in de 16de en 17de eeuw verschillende tuinvormen onzer tulpen kende. Dat wij hierbij echter niet moeten denken aan de nu in cultuur zijnde tuinvormen, zal nader blijken. Het meerendeel der tegenwoordige vormen zijn van veel lateren datum. De hoogere eischen, welke men in onzen tijd aan bloemen, ook aan die van bolgewassen, stelt, deden de beoefenaars van het bollenvak pogingen aanwenden, om steeds door zaaiing nieuwe en betere verscheidenheden te krijgen. Dat zij hierin wel zijn geslaagd, bewijzen de talrijke nieuwe verscheidenheden, waarmede onze cultures worden verrijkt. Of men hiermede altijd wel op oordeelkundige wijze te werk gaat zouden wij niet gaarne willen beweren. Al te veel wordt de aanwinst aan moeder natuur overgelaten. Nieuwe verscheidenheden ontstaan op twee wijzen: 1°. het gebeurt meermalen, dat midden in eene partij, zonder dat daarvoor een oorzaak is op te geven, de tulpen eene geheel andere kleur verkrijgen dan zij oorspronkelijk bezaten. Men noemt deze kleurverandering, welke veelal constant blijkt te zijn, „verloopen". 2°. door zaaiing; de bloem der tulpen wordt niet, zooals gewoonlijk, afgesneden of geplukt, maar aileen ontdaan van de bloembladeren, alsdan heeft zaadvorming plaats. Dit zaad wordt nauwkeurig behandeld en bewaard. In den herfst zaait men het uit en na enkele jaren heeft men kans nieuwe variëteiten te verkrijgen. Dit gelukt echter niet altijd. Alles wordt hier overgelaten aan het toeval der bevruchting. Eene betere wijze komt mij voor zaad te verkrijgen langs den weg der hybridisatie. Immers, als van dit middel gebruik wordt gemaakt, kan men vooraf bepalen, wat men wenscht te bereiken en al is het nu juist niet zeker, dat dit ook bereikt zal worden, men handelt toch naar een vooraf' bepaald plan en is niet meer geheel van het toeval afhankelijk. Het mag — dunkt ons — dan ook als een verblijdend verschijnsel worden aangemerkt, dat de kweekers van tulpen hoe langer hoe meer hiervan gebruik trachten te maken, om de vormen en kleuren der bloemen te verbeteren. En hoewel velen meenen, dat de tulpen èn wat vorm èn wat kleuren betreft de volmaaktheid hebben bereikt, zal het later ongetwijfeld blijken, dat zij zich daarin vergissen. „Stilstand is achteruitgang" geldt ook hier. De ondervinding leert trouwens, dat bijna alle bloemen van bolgewassen na korteren of langeren tijd in vorm en kleur achteruitgaan. Reecis om op dezelfde hoogte te blijven staan, is het dus nuttig en noodig, dat de beoefenaren van het bloembollenvak "steeds blijven doorgaan met het aanwinnen van nieuwe verscheidenheden en dat zij dit doen op de meest oordeelkundige wijze. II. Grond en Grondbewerking. De tulpen zijn, wat den grond betreft, niet bizondei kieskeurig. Het 'best gedijen zij echter op een humusrijken grond. Het staat dan ook ongetwijfeld hiermede in verband, dat men weiland, hetwelk voor bloembollengrond gereed gemaakt wordt, het eerste jaar bij voorkeur bezigt voor de cultuur van tulpen. En bijna zonder uitzondeiing verkrijgt men dan dit eerste jaar reeds een uitstekend gewas. Goede kalkbevattende zandgronden, vooral dezulke welke op een behoorlijk waterpeil liggen, eigenen zich mede uitstekend voor tulpen-cultuur. Zandgronden, welke bestaan uit fijne korrels, in de bloembollenstreek meei algemeen bekend onder den naam van geestgronden, zijn — hoewel dikwijls voor de cultuur in gebruik ei niet bij voorkeur voor geschikt. Ook al liggen die gronden op een behoorlijk waterpeil, dan nog blijkt het zeer dikwijls, dat juist in den tijd, dat de tulp het meest moet groeien, deze gronden in de bovenste laag te droog worden. De temperatuur wordt dan in die grondlaag te hoog en daarvan is een te vroeg afsterven van het loof dikwijls het gevolg. In den regel leveren zoodanige gronden dan ook slechts een middelmatig gewas op. De kleigronden van Noord- en Zuid-Holland, welke vooral in de laatste jaren veel voor tulpen-cultuur gebruikt worden, blijken daarvoor uitstekend geschikt te zijn. Voor verreweg het meerendeel der verschillende tulpensoorten is het aanbevelenswaardig, zoo mogelijk, telken jare van grond te verwisselen, b.v. het eene jaar op zandgrond, het volgende op kleigrond of omgekeerd. Tulpen, gegroeid op natte, koude gronden, zooals er aan den voet onzer zeeduinen veel voorkomen, eigenen zich gewoonlijk zeer slecht om te worden overgeplant. Men zij daarmede zeer voorzichtig! Is men in de noodzakelijkheid de tulpen, op zulke gronden gegroeid, het volgende jaar op andere te planten, dan neme men daarvoor nimmer lichte zandgronden, maar brenge ze bij voorkeur op zwaren zand-, of liever nog op kleigrond. Het is af te keuren, om tulpen tweemaal achtereen op denzelfden grond uit te planten. Ook al spit men hem zeer diep en brengt men den ondergrond naar boven, zoodat in de omgeving der bollen versche aarde gebracht wordt, zal men steeds teleurstelling ondervinden, als dit gewas in twee op elkaar volgende jaren op dezelfde plaats gezet wordt. Een tweede oorzaak, waardoor zoo vaak de oogst van tulpen mislukt, is de onoordeelkundige wijze, waarop dooi- sommige kweekers wordt gehandeld met de afgesneden bloemen en het afgestorven loof. De ondervinding leert, dat èn de bloemen èn het loof dikwijls bestanddeelen bevatten, welke zeer nadeelig werken op den groei der tulpen in volgende jaren. Nu gebeurt het vaak, dat tulpenbloemen gebruikt worden, om het verstuiven van met andere gewassen beplante gronden tegen te gaan. Moeten deze gronden het volgende jaar worden gebruikt voor de tulpenteelt, dan is deze maatregel beslist af te keuren, want de gronden nemen uit de tulpenbloemen stoften op, welke blijken een nadeeligen invloed op den groei deibollen uit te oefenen. In de meeste gevallen ontstaat dan een vroegtijdig „vuren" van het loof, waarvan een mislukt gewas het gevolg is. Men verwijdere daarom de bloemen, nadat die afgesneden zijn, zeer zorgvuldig. Geldt het genoemde voor de bloemen, in veel sterkere mate is dit het geval met het afgestorven loot'. Wanneer dit, zooals veelal het geval is, öf op het land achterblijft, öf gelegd wordt op grond, die het volgende jaar voor de cultuur bestemd is, dan is daarvan bepaald een misgewas te verwachten op al die plekken (en de naaste omgeving er van), waarop het loof heeft gelegen. De meeet aanbevelenswaardige wijze van handelen is het loof te verbranden en de asch te verwijderen. Velen zijn de meening toegedaan, dat eene nauwkeurige bewerking van den voor tulpen bestemden grond overbodig is. Deze meening berust echter op eene dwaling. Tulpen houden van een lossen, luchtigen grond. Het verdient daarom aanbeveling hem vóór het beplanten met de ploeg goed los te maken of hem nauwkeurig te delven. Wil men bestaand weiland liet volgend jaar gebruiken voor tulpencultuur, dan is het gewenscht het in den winter of het vroege voorjaar (vooral niet te diep) te ploegen en eenige malen goed te laten eggen. Hoe meelde zode van het weiland verteert, hoe meer dit het gewas der tulpen ten goede zal komen. Bij voorkeur bezaaie men het geploegde weiland met haver. De ondervinding leert ons, dat de teelt van haver het vergaan van de zode het meest in de hand werkt. De door sommigen gevolgde methode, om het weiland terstond te delven en daarbij de zode op aanzienlijke diepte te brengen, verdient bepaald afkeuring. De zode verteert dan zeer langzaam en een groot gedeelte van de voedingswaarde ervan gaat verloren. Wanneer de oogst der haver is verwijderd — hoe eer dit geschiedt hoe beter! — wordt het land flink diep geploegd en, zoo mogelijk, gelijk gemaakt. Meermalen eggen is zeer aanbevelenswaardig, daar dit eene goede verdeeling der zode, welke de zoo noodige humusvorming in de hand werkt, sterk bevordert. In het najaar, wanneer men een aanvang wenscht te maken met het planten der tulpen, worden — zoo noodig — in het land greppels gegraven en met het daaruit gekomen zand de grond gelijk gemaakt. Men zij met het maken van greppels er steeds op bedacht deze, wanneer het althans eenigszins mogelijk is, zóó te leggen, dat de richting en de afvoer van het Westen naar het Oosten loopt. De reden daarvan ligt voor de hand. Yooial in de bloembollenstreek, maar vermoedelijk aan de geheele westkust van ons land, is de natuurlijke loop van het water van het Westen naar het Oosten. We bedoelen, dat daar, waar zich afvoergreppels bevinden, welker bodem zuiver horizontaal liggen, het water steeds geneigd zijn zal om naar het Oosten af' te vloeien. — Bewijzen voor deze stelling acht ik overbodig; ieder ervaren practicus weet, dat dit zoo is en voor hen, welke het niet mochten weten, zij het hier medegedeeld. — Wanneer de greppel is gegraven, kan met het planten begonnen worden. — Men maakt een bed gereed, maar inplaats van het met de hark gelijk te maken, zooals dit op gewoon land gebruikelijk is, neemt men daarvoor een scherpe mestvork. Hiermede worden alle overgebleven deelen der zode zoo fijn mogelijk verdeeld. Vervolgens worden de tulpen op het bed geplant en dit overgeschoten. Hiervoor gebruike men bij voorkeur een platte, vijftandsche vork, geen overschietschop. — Men maakt met deze den over te schieten grond korter dan wanneer zulks met de schop plaats heeft. Daarenboven komt de aarde losser te liggen, wat vooral bij nieuwe gronden van belang is. Wanneer een gedeelte beplant is. maakt men zoo spoedig mogelijk een aanvang met het gelijkmaken der bedden. Dit gebeurt weder met de scherpe mestvork; men late hier bij voorkeur de hark achterwege, omdat men daarmede den grond nimmer goed fijn maakt. Hoe eerder men de bedden gelijk maakt, hoe beter dit is. Ten eerste, omdat, wanneer de grond nog pas is overgeschoten, deze tamelijk gemakkelijk bewerkt kan worden. Men verricht de dubbele hoeveelheid arbeid, wanneer het direct plaats heeft, dan wanneer dezelfde grond door den regen in elkander gedrukt is. Ten tweede, omdat met deze wijze van bewerking kan worden belet, dat het schadelijk gedierte (vooral de muizen) de pas geplante tulpen vernietigt; iets, wat vooral op nieuw land anders veelvuldig voorkomt. Het is daarom bepaald aan te bevelen, zoodra de beplanting van een stuk nieuw land is atgeloopen, terstond maatregelen te nemen, om schadelijke dieren te bestrijden. Het beplante land moet zoo spoedig mogelijk bedekt worden. Het dek legt men vast met zand, dat verkregen kan worden uit de paadjes tusschen de verschillende bedden. Gewone gronden, welke kortere of' langere jaren in cultuur zijn, behoeven niet zooveel arbeid. Eene eerste vereischte is en blijft er voor te zorgen, dat de te beplanten grond goed gelijk ligt. Geldt dit reeds voor alle gronden, van bizondere beteekenis is het voor de zware zand- en kleigronden. Teneinde een goeden waterafvoer te verkrijgen. moeten de akkers op deze gronden vooral niet te breed gemaakt worden. Wanneer het te beplanten gedeelte zorgvuldig gelijk gemaakt is, wordt begonnen met het spitten van den grond. Kan men het eenigszins doen, dan zij ook voor onze gewone en zware zandgronden aanbevolen ze twee steken diep te bewerken. Hoe losser men den grond maakt hoe meer kans men heeft een goeden oogst te verkrijgen. Dit wordt door vele kweekers, ofschoon ten onrechte, wel eens uit het oog verloren. Ook de bemesting van tulpen, is een vraagstuk, dat veel zorg en overleg vereischt. Het is zeer moeielijk op te geven wat wel de beste, en meest aanbevelenswaardige mest voor tulpen is. Dit hangt voor een groot gedeelte af van den grond, welken men heeft te beplanten en wat er als voorvrucht op gestaan heeft. In het gedeelte der bloembollenstreek, waarin de hyacinthencultuur wordt uitgeoefend, wordt het met hyacinthen beplante land gewoonlijk. nadat de oogst daarvan verwijderd is, gebruikt voor de tulpencultuur. Voor het meerendeel bevat zoodanige grond in voldoende mate voedende bestanddeelen, om ook de teelt der tulpen te doen slagen. Acht men het echter in bijzondere gevallen noodzakelijk deze gronden eene extra bemesting te geven, dan is vloeibare mest — Schiedammer of beer — het meest aan te bevelen. Is de grond nog nieuw, de dikte der humuslaag daardoor zeer gering, dan is eene bemesting met gemengden paarden- en varkensmest te prefereeren; men verkrijgt hierdoor langzamerhand de zoo zeer gewenschte humuslaag. Voor gronden, welke niet beplant zijn geweest met hyacinthen, maar waar andere vruchten als voorteelt hebben gediend, is eene bemesting met ruigen paardenen varkensmest het meest aan te bevelen. Bij voorkeur gebruike men voor tulpen geen gewonen koemest. Liever neme men öf lieer of Schiedamschen mest. Ook voor hulpmeststof ligt hier nog een groot terrein open. Welke hulpmeststofl'en men moet gebruiken? Te weinig aandacht is tot heden aan deze vraag geschonken. Nu echter de uitkomsten der tulpen-cultuur gaande weg minder gunstig worden, acht ik het een vereischte, dat men ook dat vraagstuk meer en beter onder de oogen ziet. Er zijn gelukkig ervaren mannen genoeg, welke onze bloembollenkweekers hierin kunnen voorlichten. Voor zware zand- en kleigronden is eene bemesting met vloeibaren mest de meest aanbevelenswaardige. Maakt men gebruik van gemengden paarden- en varkensmest, dan is het altijd een eerste vereischte, om deze zoo gelijk en daarbij zoo fijn mogelijk over den grond te verspreiden en onder de oppervlakte te werken. Is de te beplanten grond diep genoeg geploegd of gespit, dan kan men met het planten aanvangen. III. Planten en dekken. Hoe diep men tulpen moet planten, is in 't algemeen zeer moeielijk, ja zelfs niet op te geven, daar dit van den grond, en voor een groot deel ook van de variëteit, afhankelijk is. Over het algemeen genomen is eene diepe planting nimmer wenschelijk. Ook de afstanden, waarop men de tulpen zet, staan in nauw verband met den aard der variëteit, die geplant wordt. Bij gewone enkele vroege en bii dubbele tulpen verdeele men de partijen in vier of vijf deelen, al naar gelang van de grootte. Bij gewone, goed in staat zijnde partijen, plaatst men van de grootste bollen 8 stuks op eiken regel. Van de bollen, welke het volgende jaar leverbaar moeten zijn, zet men negen of tien op eiken regel. Van de daarop volgende grootte zet men gewoonlijk dertien of vijftien stuks op ééne rij. I)e rest van de partij kan men Of in zijn geheel op voorat met een latje te maken gleufjes zaaien, öf, wat mij nog meer verkieselijk voorkomt, dit gedeelte der partij in tweeën verdeelen. waarvan het grofste plantgoed gelegd, de rest gezaaid wordt. Men plante de tulpen nooit te ver van elkaar. De ondervinding leert, dat tulpen, welke behoorlijk dicht geplant zijn, veelal het beat groeien. Dit geldt speciaal voor het z.g. Ier/- en zaaigoed. In sommige deelen van het bloembollendistrict gebruikt men bij het planten een zoogenaamd raam of hek. Dit werktuig bestaat uit vier of vijf latten, welke even lang zijn als "het te beplanten bed breed is. Aan dit raam is een stok verbonden, waarmede men op het gereed liggende bed de regels aangeeft, welke beplant moeten worden. Bij groote partijen van ééne verscheidenheid kan dit raam wel eens goede diensten bewijzen, in het algemeen echter komt het mij niet aanbevelenswaardig voor. De tulpensoorten verschillen onderling zóóveel in grootte van bol en in de wijze, waarop zij hun lof vormen, dat 't planten van alle variëteiten op denzelfden afstand nooit goed kan zijn. Mij schijnt dan ook het planten op de meer en meer gebruikelijke wijze, d. i. wit de hand. het beste toe. Nadat het bed zorgvuldig mee de hark of vork gelijk gemaakt is, verdeelt men het in de breedte in twee gelijke deelen. Door dan met een lijn deze beide gedeelten over de lengte te scheiden volgt men den aangewezen weg tot beplanting. Gewoonlijk worden de tulpen geplant door twee personen, waarvan hij, die den onderlingen afstand bepaalt, voorplanter genoemd wordt. Van hem mag vooral eene goede vakkennis vereischt worden; hij toch is de man, die moet weten op welke wijdte men elke soort moet planten en op hem rust de verantwoordelijkheid van den goeden gang van het werk. De andere planter heeft slechts zijn voorganger na te volgen. De meening. dat het er voor een tulp zoo precies niet op aankomt, berust op eene dwaling. Hoe nauwkeuriger alles geschiedt, des te beter zullen de resultaten zijn. Vooral zorge men er in de eerste plaats voor, dat de onderlinge afstand bij dezelfde variëteit en grootte der bollen zoo gelijk mogelijk zij, zoodat alle planten evenveel ruimte hebben om te groeien, en evenveel kunnen genieten van het in den grond aanwezige voedsel. Het is noodzakelijk, dat elke tulp rechtop wordt gezet, zoodat de spruit, waaruit de bebladerde stengei zich moet ontwikkelen, rechtstandig uit den grond kan komen. Poot * men de bollen niet rechtop, dan heeft de stengel een langeren weg te maken, alvorens de oppervlakte te bereiken. Wanneer een gedeelte van het bed beplant is, kan de overschieter zijn werk aanvangen. Met de schop neemt hij de aarde uit een volgend bed, dat nog beplant moet. worden en werpt deze op de geplante bollen. Dit werk moet met eenige voorzichtigheid geschieden. Van „gooien" mag geen sprake zijn, maar de aarde moet gelijkmatig van het eene bed over het andere gebracht worden. Worden de tulpen door onvoorzichtigheid of ruwheid omgeworpen, dan is dit zeer ten nadeele van den groei. Is het geheele bed beplant en overgeschoten, dan wordt door de planters het nu opengekomen bed weder zorgvuldig gelijk gemaakt. Zij kunnen daarmede zelfs reeds aanvangen, zoodra het vorige bed geheel gezet is. De planter harkt de helft van het bed en blijve daarbij zooveel mogelijk aan één zijde. Is het voor den beteren voortgang van hét werk noodzakelijk, dat de andere planter daarbij helpt, dan springe deze over het openliggend bed heen of loopt even om. De door sommigen gevolgde wijze, om met één been in het bed te stappen, vermijde men. Vooral op zware gronden is dit zeer nadeelig, want men maakt daardoor (al zijn ze dan ook niet groot) toch min of meer vaste plekken in het bed, welke den groei der tulpen benadeelen. Wanneer een geheele akker beplant is moet men de kanten der bedden met de hark eenigszins gelijk maken. Men belet daardoor muizen, die vooral op tulpen zeer belust zijn, hun vraatzucht bot te vieren. Op gronden, welke aan verstuiven onderhevig zijn, levert deze maatregel nog al eens bezwaar op. Hiervoor is een spoedige bedekking zeer gewenscht. De vraag, of het bedekken van tulpen nuttig en noodzakelijk is, mag volkomen bevestigend worden beantwoord. Het moge waar zijn, dat op zware gronden een gewas tulpen kan slagen zonder bedekking, op zandgronden, vooral op diegene, welke aan verstuiving onderhevig zijn, is deze beschutting bepaald een vereischte. Wanneer men de tulpen moet dekken, hangt van vele omstandigheden af. Men zorge er echter voor, dat het plaats vindt vóór dat ze uit den grond te voorschijn komen. Men gebruikt voor dek meestal riet. maar soms ook wel ruigen paarden- of varkensmest, soms zelfs turfstrooisel- paardenmest. Het eerste wordt uit de veenplaatsen en de polders van Noord- en Zuid-Holland, Overijsel en Friesland aangevoerd. Dit riet wordt meer dan één jaar gebruikt en gedurende den zomer op hoopen, „scheften" geheeten. zorgvuldig bewaard. Voor tulpen gebruike men bij voorkeur nieuw riet. De ondervinding heeft meermalen bewezen, dat het gebruik van oud riet het vuren der bladeren in hooge mate bevordert. Dit geldt vooral voor lichtere zandgronden. Op zware of gemengde zandgronden blijken de tulpen hiervoor minder vatbaar te zijn. Het dekken geschiedt op twee wijzen. De eerste is die, waarbij men de bedden overlangs dekt, de tweede waarop het overdwars geschiedt. Zonder eenig voorbehoud geef ik de voorkeur aan de eerste wijze, omdat daarbij de geheele oppervlakte, dus ook de paden, welke zich tusschen de bedden bevinden, gedekt worden. Zoodra van een beplanten akker een bed en het daarnaast liggende pad gereed is, neemt men met een schop van smalle afmeting een weinig grond en legt daarmede het dek onmiddellijk vast. Hoe nauwkeuriger dit geschiedt, des te beter, want wordt aan dit werk niet de noodige aandacht geschonken, dan gebeurt het vaak, dat sterke winden in den winter en het voorjaar het dek doen afwaaien, waardoor zoowel het riet als de bollen schade lijden. Daardoor ontstaan nl. grootere en kleinere stuifplekken. welke vooral veel kwaad doen, als de planten reeds boven den grond gekomen zijn. Niet alleen heeft het opwaaien van het riet tot gevolg, dat de bollen op sommige plaatsen bloot komen te liggen, maar het is tevens oorzaak, dat het dek hier en daar te dik wordt, hetwelk eveneens als een nadeel moet worden beschouwd. Het dekken der tulpen behoeft niet dik te geschieden; wanneer de grond slechts bedekt is, kan men dit voor de meeste soorten voldoende achten. Voor enkele variëteiten is eene dikkere bedekking wel gewenscht. Bij de behandeling der verschillende soorten zal op deze verschillen trouwens wel nader worden gewezen. Door sommige kweekers worden de tulpenbedden wèl gedekt, maar de paden ongedekt gelaten. Het dek wordt dan vastgelegd met grond uit deze laatste. Deze manier komt mij voor niet de meest gewenschte te zijn. Men heeft dan wrel is waar bijna nooit last, dat het dek opwaait, maar het onbedekt laten der paden werkt de vruchtbaarheid daarvan zeer tegen. Waar men deze paden gebruikt voor nateelt, wat op de meeste plaatsen geschiedt, is die mindere vruchtbaarheid natuurlijk van belang. Daarbij komt nog, dat — vooral op lichtere zandgronden — de paden gemakkelijk gaan stuiven. Bij de tweede wijze van dekken begint men aan het eene einde van een hoek of' akker en dekt dezen verder in de breedte, steeds het zand uit de tusschenliggende paden gebruikende, om het dek vast te leggen. Ofschoon deze wijze op veel plaatsen wordt gevolgd, komt ze mij minder aanbevelenswaardig voor. Wel zijn dan de paden bedekt, maar deze blijven hol liggen; zij worden dan uitmuntende schuilplaatsen voor muizen en andere schadelijke dieren, terwijl in de tweede plaats de wind veel meer gelegenheid heeft om het dek van het bed op te nemen. Door sommige kweekers worden de tulpen, zooals ik reeds boven aangaf, met ruigen paarden- en varkensmest gedekt. Ofschoon ik altijd de voorkeur geef aan riet. kan mest toch zeer goed dienst doen. Men zorge er echter vooral voor, dat hij zoo fijn mogelijk wordt uitgestrooid en wanneer de tulpen opkomen, deze geen last hebben van de kluitjes. Op lichtere zandgronden echter is het gebruik van mest beslist af te keuren, omdat daar het optreden van het „vuur" in de bladeren er door wordt bevorderd; iets, wat op zwaardere zand- en kleigronden niet in die mate het geval is. De meening, dat mest op de bedden den groei der tulpen belangrijk bevordert, kan ik niet deelen. Hij is te veel aan de lucht blootgesteld, zoodat bepaald groot verlies aan voldoende bestanddeelen moet plaats hebben. Ik acht daarom een kruiwagen mest in den grond beter dan meerdere er op Zijn de bollen behoorlijk gedekt, dan is voor de kweekers de komkommertijd aangebroken. Het voornaamste werk. dat men dan nog te doen heeft, is het acht geven op schadelijk gedierte. Vooral mollen, die niet algemeen onder de schadelijke dieren worden gerangschikt, zijn voor de bollenkweekers zeer gevreesde vijanden De mol biedt in zijn gangen een al te gemakkelijke schuilplaats aan voor muizen en bijna zeker is het, dat wanneer een mol een bezoek heeft gebracht aan onze tulpen bedden, dit gevolgd wordt door een visite van muizen en deze vraatzuchtige dieren kunnen heel wat schade teweeg brengen. Tuinen, welke aan water gelegen zijn, ondervinden zeer dikwijls last van ratten, welke eveneens als zeer gevaarlijke vijanden moeten beschouwd worden. Men zorge er dan ook voor ze te dooden of zoover mogelijk verwijderd te houden. Een afdoend, hoewel kostbaar, middel tegen deze plaag is aan de waterzijde vlechtdraad te brengen. Wanneer men daarvan een afsluiting maakt ter hoogte van 1 M. en deze in den grond plaatst, zal men de ratten van de tulpenbedden verwijderd houden. Op tuinen, welke aan den voet onzei zeeduinen zijn geleden, heeft men nog al eens last van konijnen en ook deze zijn °voor de tulpenkweekers zeer nadeelig. Wanneer zij eenmaal een veld hebben bezocht, gaat het niet gemakkelijk ze daar in het vervolg af te houden. Zij graven holen in de bedden, waarin zij hun nesten maken en bij hunne snelle vermenigvuldiging kunnen zij aan de te veld staande tulpen heel wat schade toebrengen. Men zij daarom ook voor deze op zijn hoede en neme intijds zijn maatregelen. Vóórdat konijnen ons een bezoek brengen, behoort men de met tulpen beplante akkers en hoeken vooi hen onbereikbaar te maken. Men doet dit het gemakkelijkst dooi het beplante gedeelte af te zetten met vlechtdraad. Het is een betrekkelijk kostbare maatregel, maar de uitgaven zijn niet voor één jaar, daar het materiaal vooi meeideie jaren kan dienen. Alle andere maatregelen, om konijnen verwijderd te houden, loopen gewoonlijk op mislukking uit. Men moet er echter vooral voor zorgen geen te laag vlechtdraad te nemen, opdat de konijnen niet in de gelegenheid zijn er over heen te springen. De zuinigheid zou dan de wijsheid bedriegen. IV Behandeling gedurende en na den groei. Langzamerhand komt nu de tijd om onze tulpenbedden van het dek te ontdoen. Wanneer dit moet geschieden kan niet zoo precies worden gezegd, daar het van verschillende omstandigheden afhangt. Gaarne zou ik mijn vakgenooten den raad willen geven „haast u langzaam , Bkaun, Tulpen. 2 want over het algemeen worden de meeste tulpen te vroeg van haar bedekking ontdaan. Op den eersten rnooien dag den beste beginnen vele kweekers het dek reeds te verwijderen zonder rekening te houden met de dagen, welke nog zullen komen. En toch. hoe dikwijls gebeurt het niet, dat zulke vroeg blootgemaakte bollen naderhand veel te lijden hebben van het vaak ruwe voorjaarsweder! Indien men lichte zandgronden beplant, zij men vooral op zijn hoede. Deze gronden, die gewoonlijk zeer spoedig verstuiven, zijn daaraan na het verwijderen van de bedekking in sterke mate onderhevig. Nu past men wel eens den maatregel toe om de ontbloote tulpenbedden met verdunden koemest te begieren; een voorzorg, welke — mits goed toegepast — afdoende kan geacht worden, maar waaraan toch verschillende nadeelen zijn verbonden. Het begieren van tulpen werkt m. i. zeer nadeelig: het komt mij daarom veel verstandiger voor het dek eenigen tijd langer te laten liggen, tot dat deze geheel stuifvrij zijn. Men make zich niet ongerust, dat het latere losdekken meerderen arbeid met zich zal sleepen, want deze wordt dubbel vergoed door de zekerheid, welke men heeft, dat de tulpen niet zullen lijden van ruw voorjaarsweder. Geldt dit als algemeene maatregel, voor enkele variëteiten, welke ik later nader hoop te vermelden, is het in het bijzonder van toepassing. Zijn de tulpen losgedekt en behoorlijk schoongemaakt, dan zijn de werkzaamheden voorloopig zeer gering. Zijn de paden tusschen de bedden bestemd, om te worden beplant of bezaaid, dan doet men goed deze zoo spoedig mogelijk met een smalle spade om te spitten. Wacht men ermede, totdat de bladeren der tulpen flink zijn gegroeid, dan kan het bijna nooit geschieden zonder aan deze organen nadeel toe te brengen. Langzamerhand beginnen de tulpen haar bloemen te ontwikkelen en is het tijdstip aangebroken, waarop men deze van de stengels moet verwijderen. Men zij vooral bedachtzaam daarmede intijds te beginnen, omdat het niet mag voorkomen dat de bloembladeren van de stengels afvallen. Mocht dit evenwel toch plaats hebben, dan verdient het bizondere aanbeveling de afgevallen bloembladeren zorgvuldig op te rapen en te vernietigen. Men verwijdert de bloemen van hare stengels op twee 1°. door ze met een scherp mes al te snijden; 2® door ze af te plukken. Mij komt de eerste wijze voor de beste te zijn en lang zamerhand begint deze meening algemeen veld te winnen. Hoe eenvoudig het werk ook moge zijn. men zij ook hiermede niet onverschillig. Vooreerst moet men er voor zorgen zoo weinig mogelijk van den stengel te verwilderen dooi den bloemsteel precies onder de bloem al te snijden. Ik mag het van algemeene bekendheid achten, dat elke plan :• ■n]n voedsel op tweeërlei wijzen tot zich neemt, nl. door haar wortels uit den grond en door haar bovenaai dsche iryoene deelen uit de lucht. Nu is het verklaaibaai, dat hoe grooter de bovengrondsche deelen, dus ook de « i Z hoe meer voedsel een plant kan opnemen. Daarom sniide men dus van de groene stengeldeelen zoo weinig mogelijk af. Schijnbaar is de invloed niet van gioote b teekenis. zoodat men er gewoonlijk weinig op let Bij eenigszins nauwkeurige, vergelijkende proeven zal men echter wel opmerken, dat de zaak lang niet zoo onbetee- kenend is als men zou vermoeden. Zijn de bloemen zorgvuldig afgesneden, dan is de tijd aangebroken, om de tulpenbedden van onkruid te zuiveren Wanneer het mogelijk is moet men dit slechts eenmaal doen Verkeert men in de noodzakelijkheid, om het een of meermalen te herhalen, dan verdient het aanbeveling daarmede zoo spoedig mogelijk aan te vangen, do vioege soorten het eerst, de latere in volgorde. Met de verwijdering van het onkruid zij men zeer voorzichtig. Niets is voor den groei der bollen zoo nadeelig als eene ruwe behandeling van de bladeren. Deze zijn n 1. zee* en het breken ervan veroorzaakt wonden , welkt op haar beurt indirecte oorzaken voor ziekten kunnen zijn. Zijn de tulpen bedden behoorlijk van onkruid gezui vei d, dan kan men het voorjaarswerk als afgeloopen beschouwen en heeft men slechts na te gaan, of op de bladeren soms vuur" mocht ontstaan. Ontdekt men deze ziekte dan doet men verstandig, de aangetaste bladeren zoo spoedig mogelijk met een scherp mes af te snijden en te verwijderen. Langzamerhand beginnen nu de tulpen aan te lijpen en wordt het tijd ze op te nemen. Men begint langzaam aan, bij voorkeur eerst die verscheidenheden, welke het vroegst rijp zijn. Vooral de tulpen, welke bestemd zijn afgeleverd te worden, late men goed rijp worden. De ondervinding der laatste jaren heeft afdoende bewezen, dat tulpen, welke te vroeg zijn opgenomen en dus niet rijp genoeg waren, zeer slecht in bloei getrokken kunnen worden De eene variëteit is in dit opzicht niet geheel gelijk aan de andere, maar als regel geldt: neem de bollen niet te vroeg op. De tulpen worden, wanneer zij uit den grond zijn, met een zeef of hor van het zand ontdaan. Men zij hiermede echter voorzichtig en doe die werkzaamheid niet te ruw. Nog altijd bestaat de geheel verkeerde meening, dat tulpen tot die bolgewassen behooren, waarmede men zonder schade wel ruw kan omgaan. Niets is echter minder waar, daar dit bolgewas juist zeer gevoelig is, zoodat eene voortdurende voorzichtige behandeling noodzakelijk mag worden genoemd. Geldt dit reeds bij het opnemen, in nog meerdere mate moet daarmede rekening worden gehouden bij de verdere behandeling. Elk kwetsuur, dat de bollen door vallen of eenige andere oorzaak krijgen, heeft een schadelijken invloed op het volgend gewas tengevolge. De tulpen worden nu in de schuren geborgen en gedroogd. Men legge ze op de stellingen niet te dik, opdat het drogen zoo spoedig mogelijk kan geschieden. Een te snelle droging, dat is eene, waarbij de tulpen aan zeer sterken wind en scherpe zon worden blootgesteld, is af te raden. De bollen worden dan wel is waar winddroog, maar zij rijpen onvoldoende aan. Dit kan tot gevolg hebben, dat dé bollen, nadat zij van de oude huid ontdaan zijn, tegen den planttijd beginnen te schimmelen en dat zulks moet worden vermeden, behoeft zeker niet betoogd. Teneinde dit schimmelen tot een minimum te beperken, is het ook gewenscht, om de tulpen-bollen niet op te groote hoopen te bewaren, terwijl voor enkele variëteiten mag worden aanbevolen ze niet direct na het drogen, doch eerst later, schoon te maken. Bij de bewaring moet vooral een droge plaats worden gekozen, welke niet in den wind gelegen en evenmin aan de volle inwerking van de zon blootgesteld mag zijn. Beschrijving van de voornaamste variëteiten, die thans van de tulp in cultuur zijn. a. Duc van Tholl-tulpen. Onder de meest belangrijke verscheidenheden mag wel in de eerste plaats de groep der Duc- van Tholl-soorten worden genoemd. Wat den naam zelf betreft, heeft men lang gemeend dat „Duc" Hertog beteekende en de naam dus in 't Hollandsch door Hertog van Tholl vertaald moest worden. Deze opvatting is echter gebleken op een dwaling te berusten. Bij een onderzoek van den heer A. van Damme te Haarlem, — aan wien wij meerdere bijzonderheden omtrent de geschiedenis der tulpen te danken hebben — is het volgende omtrent de herkomst van de bovenbedoelde groep gebleken. Reeds in 1535 bestond in het toenmalige Holland een geslacht, dat den naam Duyck droeg. Hij vond daarvan opgeteekend, dat Adriaan Diyck gehuwd was met Alyd van Tol. Zeer waarschijnlijk hebben deze personen, die te Haarlem woonden en behoorden tot de liefhebbers van tulpen, aan eene soort daarvan hun naamgegeven, nl Duyck van Tol, waaruit het tegenwoordige Duc van Tholl isontstaan. Dat deze meening juist kan zijn, zal ons duidelijk worden, wanneer wij in aanmerking nemen, dat de vroegere beoefenaren van het bloem bollen vak steeds spraken van Duyken of Duikjes. Het geven van den naam Duc en daaraan een geslachts- of plaatsnaam toe te voegen schijnt later veel in zwang te zijn geweest. Tot vóór enkele jaren waren nog in den handel bekend: Duc de Cardoes, Duc de Nieuwkerk, Duc Voorhelm, Duc Storm; in deze vinden wij de familienamen terug van bloemisten, welke in de 17de eeuw te Haarlem woonden. Verder vond men nog Duc de Winckel, Duc de Flory, Duc van den Broeken, Duc Flamke en nog een 40-tal andere Duc-variëteiten. Tot 1867 waren deze alle nog in den handel, maar sedert dat jaar zijn ze langzamerhand verdwenen, terwijl toen tevens gebroken werd met de gewoonte, om nieuwe tulpen steeds den naam te geven van Duc. Tegenwoordig gebruikt men dezen naam alleen nog voor die variëteiten, welke zich door zeer vroegen bloei onderscheiden. Tot de groep Duc van Tholl worden gerekend: 1°. Enkele Duc van Tholl (de type); 2°. Duc van Tholl maximus, eene variëteit, welke eene verbetering is, zoowel wat bol als bloem betreft, van de gewone enkele duc en daaruit voor ongeveer 30 jaren is ontstaan bij een te Uitgeest wonenden kweeker. K. Zaadnoordijk ; 3°. Duc van Tholl cramoisie; 4°. Duc van Tholl gloriosa. wat als een synoniem van Duc van Tholl cramoisie is te beschouwen, ofschoon men voorheen de meening was toegedaan, dat men hier met twee verschillende soorten te doen had: 5°. Duc van Tholl cochenille, eene zeer verdienstelijke grootbloemige variëteit. Zij werd omstreeks 40 jaren geleden door den Uitgeester kweeker M. Zaadnoordijk uit zaad gewonnen. Bij den verkoop van diens nalatenschap werd de geheele partij aangekocht door zijn zoon, R. Zaadnoordijk, te Limmen en door dezen in den handel gebracht. Door de vaste commissie van de Nederlandsche Maatschappij voor Tuinbouw en Plantkunde werd op hare bijeenkomst van 12 Februari 1890 aan deze verscheidenheid een getuigschrift le klasse toegekend; i ">°. Duc van Tholl scarlet. deze soort is uit zaad gewonnen door de firma Gebr. Eldkring te Overveen. Zij wordt bij gi'oote hoeveelheden gekweekt en munt in het bizondei uit door de eigenschap van gemakkelijk te kunnen worden vervroegd. Deze verscheidenheid droeg voorheen den naam van enkele vroege tulp Dolfijn, die echter nu geheel in onbruik is geraakt: 7°. Grand Duc van Tholl. oranje. Deze werd voor een 35-tal jaren gevonden door Albertus Wernke, te Wijk aan Duin. Zij is ontstaan uit Scarlet duc. Meende men destijds dat deze soort opgang in den handel zou maken, die verwachting is niet verwezenlijkt. Ze wordt nu weinig meer gekweekt; 8°. Duc van Tholl. geel. de bekende vaiiëteit, welke voor vroeg broeien zeer geëigend is: 9°. Duc van Tholl, geel echt. Deze is pl. m. 45 jaren geleden met één bloemblaadje begonnen te verloopen, bij den heer T. Teeuwen op „Vruchtrijk" te Haarlem en constant geel geworden. Zij is echter zeer zwak. vervuurt spoedig en kweekt daardoor zeer slecht: 10". Duc van Tholl. vermilloen. eenigszins overeenkomend met Duc van Tholl cramoisie. Aan deze verscheidenheid kende men in vroegere jaren groote waarde toe: 11°. Duc van Toll. goudbont. Ook aan deze heeft men voorheen groote waarde toegekend, zóó zelfs, dat men haar in 1856 met f 2.625 per regel betaalde: 12°. Duc van Tholl. oranje. niet te verwarren met de vroeger genoemde Duc d'Orange. Door have heldere oranjekleur, waarvan zij de eenige is onder de Duc van Thohverscheidenheden, wordt zij zeer gezocht: 13°. Duc van Tholl, rose, eene oude bekende welke nog altijd zeer gewild is. Van deze soort kennen wij nog eene rood gestreepte afwijking, bekend onder den naam Duc van Tholl, rusebont, welke echter uit een kweekei soogpunt weinig waarde bezit. 14°. Duc van Tholl. violet, die in den handel ook voorkomt onder den naam van enkele vroege tulp Minister Thorbecke; 15°. Duc van Tholl. vit, eene zeer oude algemeen bekende verscheidenheid; 16°. Duc van Tholl. wit maximus. uit zaad gewonnen door P. v. Leeuwen Chrz. , te Noordwijk. Door de firma C. Alkemade Az. te Noordwijk aangekocht, werd zij door deze in den handel gebracht. Door hare voortreffelijke hoedanigheden, om te worden vervroegd, wordt zij in den handel zeer gezocht; 17°. Dubbele Duc van Tholl, echt. vóór omstreeks 30 jaren bij K. Zaadnoordijk te Uitgeest ontstaan uit de gewone enkele Duc; 18°. Dubbele Duc van Tholl, rood. echt, ontstaan uit de voorgaande: 19". Dubbele Duc van Tholl. de oude algemeen bekende verscheidenheid; 20°. Dubbele Duc van Tholl. rood. verloopen uit de voorgaande : 21". Dubbele Duc van Tholl, rose, eene te Uitgeest uit zaad gewonnen verscheidenheid. Vóór omstreeks 25 jaren werd zij voor het eerst verkocht. Blijkbaar maakt zij geen opgang: ' 22°. Dubbele duc van Tholl, wit: deze is afkomstig uit hetzelfde zaaisel, waaraan wij Duc van Tholl, wit maximus te danken hebben, doch ze is eerst veel later dan deze in den handel gekomen. Zij vereenigt in zich echter ook de goede eigenschappen van hare tweelingzuster. Over het geheel genomen kweeken de Duc van Thollvariëteiten vrij goed. Daar zij echter zeer gevoelig zijn voor koude en nachtvorsten, is het bepaald aan te raden om ze in het vroege voorjaar niet al te vroeg van het winterdek te ontdoen. Een tweede belangrijke groep van tulpen vormen de zoogenaamde: b. Enkele vroege tulpen. Tot de voornaamste thans in den handel voorkomende behooren: Artus, eene roode verscheidenheid, welke zeer veel gekweekt wordt en welke zich voor alle doeleinden uitstekend leent. Daar deze variëteit zich in het najaar zeer vroeg begint te ontwikkelen, is eene voorzichtige behandeling zeer aan te bevelen. Belle Alliance, eene roode verscheidenheid van goede hoedanigheid, welke vooral voor Amerika zeer veel gevraagd wordt. Zij komt in den handel ook voor onder den naam van Waterloo. Zij behoort tot die soorten, welke zeer gemakkelijk vermenigvuldigen. Bruid van Haarlem. Deze behoort tot eene der fijnste gestreepte talpen en kwam reeds in het begin der 19dr eeuw in den handel. In dien tijd werden door de tulpenkweekers bij voorliefde bonte of gestreepte tulpen gekweekt, Later is die smaak gewijzigd en kweekt men thans bij voorkeur tulpen van ééne kleur. Uit deze variëteit is de Gouden Bruid van Haarlem ontstaan. Deze verschilt van bovengenoemde, doordat het wit is overgegaan in goudachtig geel. Eigenaardig noemt men de oorspronkelijke Bruid van Haarlem veelal Zilveren Bruid. Beide hebben de eigenschap, dat zij zich moeitlijk laten aankweeken. Chrysolora. Deze gele variëteit, welke tegenwoordig -in massa's gekweekt wordt, werd in 1837 voor het eerst als zaailing verkocht bij de firma Zochef en Voorhelm Schneevoogt te Haarlem. Waarschijnlijk bleet de partij tot 1860 in ééne hand en kwam toen in den handel. Cramoisie Brillant, een roode variëteit, welke eerst in de laatste jaren meer op den voorgrond is getreden. Zij kwam vroeger zeer dikwijls voor onder de foutieve namen van Couleur Cramoisie, Cramoisie Royale en Willem Barendz. Door een der Hollandsche exporteurs werd zij reeds voor verscheidene jaren in Amerika aangeboden onder den naam van Eldorado. De Amerikanen zijn het geweest, welke op de goede hoedanigheden dezer verscheidenheid hebben gewezen en thans neemt zij eene eerste plaats onder de handelssoorten in. In deze omstandigheid ligt voor onze Hollandsche bloembollenkweekers eene les, waarvan wij zeer veel kunnen leeren. Veel te weinig kennen wij de hoedanigheden onzer producten en moeten wij daarop door buitenlanders attent worden gemaakt. Hierin schuilt eene groote fout, want over het algemeen wordt de waarde der variëteiten niet voldoende onderzocht, vóórdat men ze begint te kweeken. Meer onderlinge tentoonstellingen, meer onderlinge perkbeplanting zou dit euvel zoo al niet geheel wegnemen, dan toch zeer belangrijk kunnen verminderen. Couleur Cardinal. Deze thans zeer gevraagde vaneteit is reeds van ouderen datum. Hare prachtige kleur en mooie stand maakt haar tot eene gewilde verscheidenheid, welke vooral in den Amerikaanschen handel zeer gezocht is. Duchesse de Panna. Deze variëteit, welke ons wel eenigszins doet denken aan de bekende Keizerskroon (Grand Duc), is eene zaailing der firma Zocher en Voorhelm Schneevoogt te Haarlem en kwam in 1837 voor het eerst in den handel. Zij is eene variëteit, welke uitstekend kweekt en door hare groote bloemen zich voor verschillende doeleinden goed leent. Uit Duchesse de Panna is eene gestreepte verscheidenheid ontstaan, welke^ in den handel bekend is onder den naam van Duchesse d' Autrichienne. Dusart, eene roode variëteit, welke vooral in Engeland veel gevraagd wordt voor perkbeplanting. Voorheen was de partij in ééne hand en eerst in de laatste jaren is zij meer algemeen verspreid en wordt nu ook steeds meer gekweekt. Gele Prins. Deze altijd nog gewilde en bij groote massa s gekweekt wordende tulp is eene van zeer ouden datum. Toch behoort zij tot degene, welke in menig opzicht door geen enkele in deze kleur wordt overtroffen. Zij wordt bij massa's in het buitenland gebruikt. Gele Prins laat zich zeer gemakkelijk vervroegen en is dan uitmuntend geschikt voor bloemschikking. Ook als tulp voor perkbeplanting leent zij zich bij uitnemendheid. Staande op een stevigen stengel blijft zij lang in bloei. Wanneetde bloei enkele dagen heeft geduurd, komen in de bloemen licht-bruine strepen en beginnen zij tevens een vrij sterken geur af te geven. Door sommigen wordt deze geur welriekend genoemd; mij kan ze echter nooit bekoren. Uit Gele Prins is verloopen: 1°. eene zuiver gele verscheidenheid, waaraan men den naam heeft gegeven van Goudvink. Deze soort trekt in de laatste jaren de aandacht. De licht-bruine strepen komen hierin niet voor. wat de waarde der verscheidenheid ongetwijfeld verhoogt. Overigens heeft zij al de goede eigenschappen van de Gele Prins behouden: 2°. eene varëiteit, waarin het bruin van de Gele Prins donkerder is geworden en het geel eene ondergeschikte plaats inneemt. Men noemt deze Bruine Prins, ook wel eens Roode Prins, ofschoon de laatste naam mij minder juist voorkomt. Zij heeft weinig waarde en wordt daarom dan ook minder aangekweekt, De variëteit Gele Prins is vaak lijdende aan een gebrek, dat vooral onder de de toppers 1 van de partijen voorkomt. De bollen maken zeer slechte wortels, de spruil komt of in het geheel niet óf zeer zwak op. Bij het opnemen der bollen blijkt het, dat deze bijna geheel vergaan zijn en slechts enkele kleine bolletjes zijn overgebleven. Mij komt het wenschelijk voor om deze aldus aangetaste bollen in het voorjaar te verwijderen en onschadelijk te maken. Al voorkomt men daarmede de kwaal niet geheel, men bewerkt toch, dat er geen ras van tulpen ontstaat, dat de kiem der kwaal reeds in zich bevat. Ter voorkoming der kwaal is zeer aan te bevelen om de toppers der partij in den grond voldoende rijp te laten worden, niet vroeg schoon te maken en vooral de schoongemaakte tulpen te bewaren op eene droge plaats, waar zij niet dik worden neergelegd. Hobbema. welke door sommige kweekers, m. i. ten onrechte, onder de late tulpen wordt gerangschikt, heett eerst in de latere jaren de aandacht getrokken. Vroeger bestond reeds eene variëteit onder denzelfden naam. Deze schijnt echter uit de cultures verdwenen te zijn. De 1 Onder toppers verstaat men tulpen, die uitsluitend voor den voort kweek en niet voor den handel bestemd zijn. Deze toppers bezitten de eigenschap groote en krachtige jonge bollen voort te brengen. verscheidenheid, welke wij nu als Hobbema kennen, werd vroeger ook wel genoemd L'Admirable. Haar uitloopende röse violettebloem maakt haar bij uitnemendheid geschikt voor bloemschikking, waarvoor zij thans zeer veel wordt gebruikt. In het buitenland is deze soort bekend onder de namen van Sarah Bernhard, La Rêve en The Dream. Joost van den Vondel, eene in vorm en houding zoowel als in heldere kleur uitmuntende verscheidenheid, welke veel wordt gekweekt. Uit deze variëteit is vevloopen:1 1°. eene zuiver witte, bekend onder den naam van Joost van den Vondel wit, eene der beste, zoo niet de beste van alle bekende witte tulpen; 2°. Mr. Cleveland, waarvan de kleur helder zuiver wit is, met uitzondering van de randen der bloembladeren, welke vrij breed door heldei röse zijn afgezet. Yan deze zijn nog slechts zeer kleine partijtjes bekend. Zij zal echter ongetwijfeld, wanneer er voldoende kunnen worden aangeboden, wel worden gevraagd. Het is zeer moeielijk onder de tulpenbloemen eene te noemen schooner dan Mr. Cleveland. Het is opvallend, dat van alle tulpen variëteiten er geen enkele bestaat, welke zoo zeer geneigd is, om te vei loopen, als Joost van den "Vondel. Er bestaan bijna geen partijen van of steeds komen telken jare daarin ver- loopen exemplaren voor. Jacoba van Beijeren; deze witte variëteit, welke vooial in den lateren tijd als perktulp zeer gezocht is. kwam vroeger nog al eens in den handel voor als Blanchaid en ook als Witte Zwaan. Beide namen waren echter foutief. Aan de commissie tot opnaamstelling van bloembollen, geplant in den proeftuin te Haarlem, komt de eei toe aan dezen misstand een einde te hebben gemaakt. Jenny is eene verscheidenheid van den lateien tut welke door hare aangename, zachte satijnröse kleur de aandacht der kweekers tot zich trekt. Zij is afkomstig uit hetzelfde zaaisel, waaraan wij ook de Witte duc maximus en de dubbele Duc van Tholl wit te danken hebben. Opvallend is het. dat de variëteit, welke het zaad opleverde, Standaaul zilver, in geen enkele der uit dit zaaisel voorgekomen ■ Onder „verhopen" wordt in de bollenstreek het verschijnsel verstaan, waarbij een geheel anders gekleurde bloem in een partij ontstaat en die bij voortteling constant blijkt te zijn. tulpen is te herkennen. Jenny werd in 1872 bij den verkoop van den boedel van den toenmaligen eigenaar C. Alkemade Az., als zaailing aangeboden en ontving bij die gelegenheid haren naam. De partij bleef bij den verkoop het eigendom der familie, welke haar sedert enkele jaren in den handel bracht. Onze Engelsche afnemers, welke, wat namen betreft, nog al eens gaarne pronken met de hunne, geven aan Jenny den naam van Mrs. Coope. Kanarievogel, eene goede gele verscheidenheid van ouderen datum, welke als tulp voor den trek nog altijd zeer veel gevraagd wordt. Van deze variëteit zijn twee zoowel aan de bloem als aan de bol geheel te onderscheiden ondervariëteiten bekend. De eerste, welke verreweg het meeste voorkomt, is bekend als Kanarievogel echt. De langwerpige bol van deze is vooral kenbaar, doordat een gedeelte van den bloemstengel aan den voet van den bol bij het schoonmaken vast blijft zitten. De andere soort, bekend onder den naam van Kanarievogel prinsenbol, komt niet zoo veelvuldig voor en wordt ook niet bij groote partijen gekweekt. Wat echter de bloemen betreft, is deze van betere hoedanigheid dan die van de eerstgenoemde. Keizerskroon; deze bekende verscheidenheid neemt eene eerste plaats in onder de gevraagde handelssoorten. Zoowel voor perktulp als om te gebruiken voor de broeierij, wordt Keizerskroon veel gevraagd. Zij vormt een forsche plant en, daar de bloem op een vrij langen stevigen stengel staat, steekt Keizerskroon hare bloemen boven die harer zusters uit. Zij komt in sommige deelen van het bloembollendistrict voor onder den naam van Grand duc. King of the Yelloivs. een gele variëteit, van uitstekende hoedanigheid, welke eerst de laatste jaren meer op den voorgrond is getreden. Zij is eene tulp, welke op het veld niet den indruk maakt van eene beste tulp; gebroeid echter behoort zij tot de beste van alle gele variëteiten. Zij behoort tot de k'eine bollenmakers en is daardoor voor de kweekers eene gewilde verscheidenheid. Koningin der Nederlanden, deze nieuwe rösekleurige tulp, welke door de firma M. van Waveren & Zonen te Hillegom in den handel is gebracht, is eene verscheidenheid van groote waarde, vooral voor de broeierij. Haar zachte rösekleurige bloemen trekken zeer terecht ieders aandacht. Daarenboven kweekt deze tulp uitmuntend en zal zij vermoedelijk een eerste plaats ondev de handelssoorten innemen. , La Reine, is wel de hoofdsoort van de thans in cultuur zijnde, zij wordt in elk land gevraagd en gebruikt en wordt bij groote hoeveelheden gekweekt, zoodat zij by groote quantiteiten kan worden aangeboden. Zij leent zich uitstekend, om te worden vervroegd, en heeft voor de bloemschikking groote waarde. Ook als perktulp heeft zr, goede verdiensten. Niettegenstaande de prijs van La Reine niet hoog is. blijft haar teelt voor de kweekers eene voordeelige. Zij kweekt n.l. uitstekend en_ behoort tot de sterkste der enkele vroege tulpen. Uit haar zijn verloopen: 1°. eene zuivere witte La Reine, welke in den handel den naam draagt van Albion; 2". eene donkei röse verscheidenheid en waaraan nog geen naam gegeven is: 3°. eene zuiver gele variëteit van groote waarde en aan welke de naam gegeven is van Herman Schlegel. Het blijkt, dat deze laatste al de goede hoedanigheden van La Reine heeft behouden en daardooi ongetwijfeld eenmaal eene eerste plaats zal innemen in de rij der hoofdsoorten van onzen tulpenhandel. La Précieuse, eender voornaamste tulpen, welke tegenwoordig in groote hoeveelheden gekweekt wordt. Het is eene variëteit, welke zoowel voor perkbeplanting als \ooi broeierij uitmuntende eigenschappen bezit. Zij behoort tot diegene, wélke zeer sterk kweeken. Lit La Precieuse zijn verloopen: 1°. eene gestreepte verscheidenheid, bekend onder den naam van La Précieuse fijn, en 2°. eene geelbonte variëteit, bekend onder den naam van Cottage Boy. Blijkbaar wordt aan deze beide geen groote waarde gehecht.' althans in groote partijen worden zij niet gegekweekt. La Précieuse komt in den Engelschen en Amerikaanschen handel voor onder den naam van Cottage Maid. , ... Le Matelas is eene der nieuwste onder de rosekleurige soorten. Zij kwam omstreeks 1870 in den handel. Al de goede eigenschappen, welke men aan tulpen kan en mag stellen, vindt men vrijwel in haar vereenigd. Mooi donkerröse, buitengewoon vroeg, leent zij zich bij uitstelvoor vroegbroeierij, zoo zelfs, dat zij zondei eenig bezwaai tegelijk met de Duc van Tholl-variëteiten in bloei kan zijn. Ook voor perkbeplanting is Le Matelas uitstekend geschikt. Haar bloei duurt beduidend langer dan van de meeste andere tulpen. Zij behoort tot de kleine bollenmakers en is zeer bloemrijk. Wil men met succes Le Matelas kweeken, dan zij men er vooral op bedacht te zorgen, dat men bij zijne partij een zoo groot mogelijk aantal toppers heeft en deze zorgvuldig op voldoenden voorraad houdt. Daarenboven is het een bepaald vereischte, om haar in het vroege voorjaar zoo lang mogelijk onder het dek te houden. Zij is zeer vatbaar voor vorst en juist omdat zij bizonder vroeg opkomt, is het noodzakelijk ze daarvoor zoo veel mogelijk te vrijwaren. Mon Trésor, eene vroeg bloeiende gele soort. Deze tulp heeft veel aanleiding gegeven tot verwarring. Tot vóór enkele jaren maakten zij met Chrysolora ééne verscheidenheid uit. De meening, dat zij uit Chrysolora verloopen is, kan ik niet deelen. Wel verloopt bij tulpen de bloem, maar het karakter van den bol gaat nooit verloren, althans voorbeelden daarvan zijn mij onbekend. Waarschijnlijker komt het mij voor, dat Mon Trésor reeds aanwezig was in de Chrysolora, toen deze als zaailing verkocht werd, of dat zij door een der koopers verward is met een door hem gewonnen soort. Deze meening is te aannemelijker, omdat Mon Trésor het meest gevonden werd in partijen, welke te Noordwijk gekweekt werden, en men daar tusschen 1830—1860 veel voorname kweekers van tulpen had. De bloem van Mon Trésor heeft veel overeenkomst met die van Chrysolora, zoo zelfs, dat het hoogst moeielijk gaat, om ze daarvan te onderscheiden. Eerstgenoemde is alleen beduidend vroeger dan de laatste. De bollen hebben echter in het geheel geen overeenkomst; die van Mon Trésor is kort en glad. die van Chrysolora langwerpig en ruw. Ophir d'Or, eene gele variëteit van goede hoedanigheden. welke wij te danken hebben aan den heer H. Hogervorst te Oegstgeest. Zij maakt een zeer groote bloem en bol. Tot vóór enkele jaren werd deze verscheidenheid door sommige kweekers Mon Trésor genoemd, terwijl men Mon Trésor den naam gaf van Ophir d'Or. De meergenoemde proeftuin te Haarlem heeft daaraan een einde gemaakt en de namen voor elk dezer verscheidenheden officieel vastgesteld. President Lincoln, eene tulp, welke vooral voor perk- beplanting in Engeland veel gebruikt wordt. Zij wordt daar genoemd Queen ot the Violets. Van licht violette kleur maakt zij, geplant in vereeniging met andere tulpen van de/elfde hoogte, een uitmuntend effect. Princess Marianne; deze witte, met rood afgezette tulp heeft door haar fraaien vorm en groote bloemrijkheid zeer veel waarde voor perkbeplanting. Vóór enkele jaren besteedde men voor haar betrekkelijk zeer hooge prijzen, welke tot zelfs f 12 — per 100 gingen. Spoedig echter is het gebleken, dat deze prijs niet in overeenstemming was met hare waarde en thans wordt ze zeer billijk verkocht, waardoor zij binnen het bereik is gekomen van onze afnemers, weike haar dan ook voor perkbeplanting bij groote hoeveelheden betrekken. Pink Beauty, eene rösekleurige variëteit van den lateren tijd. Zij werd te Uitgeest uit zaad gewonnen en kwam vóór omstreeks 25 jaren voor het eerst in den handel. Zij behoort tot de laatbloeiende tulpen. De groote fraai gevormde bloem maakt, op haar stevigen stengel, een mooi effect. Voor beplanting van perken zal zij dan ook, wanneer voldoende hoeveelheden kunnen worden aangeboden, ongetwijfeld veel worden gevraagd, (jok om te worden vervroegd is zij uitmuntend geschikt, ofschoon zij niet zeer vroeg in bloei komt. Pink Beauty maakt een grooten bol. welke zeer goed kweekt. Pottebakker wit. Deze altijd nog gevraagde en veel gekweekt wordende verscheidenheid behoort tot de beste der witte tulpen. Zij is waarschijnlijk te Uitgeest uit zaad gewonnen en behoort tot de oudste nu nog in den handel bekende enkele vroege tulpen. Bij het vervroegen wordt zij nog door geen enkele andere witte overtroffen. Uit haar zijn verloopen: 1°. eene roode variëteit van groote waarde, waaraan men jaren lang ten onrechte den naam gaf van Pottebakker scarlet, Eerst lin de laatste jaren is deze naam vervangen door dien van Grace Darling. Ongetwijfeld zal deze variëteit, welke alle goede hoedanigheden harer afkomst behouden heeft, eenmaal een eerste plaats innemen in de rij der voornaamste handelstulpen-. 2°. Pottebakker, wit met gelen voet; aan deze was de naam gegeven van L'Unique. Een Engelsch kweeker kon zich met dezen naam echter niet vereenigen en noemde haar Brunhilde. Na eenig geschrijf heen en weder tusschen den Engelschen kweeker en den voorzitter van de Algemeene Yereeniging voor Bloembollencultuur, den heer J. H. Krelage — de man, die zeer veel heeft gedaan voor eene goede nomenclatuur onzer bloembollen — werd aan onze Hollandsche kweekers de raad gegeven om zich te vereenigen met den naam van Brunhilde. Met dit advies van Krelage hebben de kweekers zich vereenigd; 3°. Pottebakker wit, rood gestreept. Aan deze wordt klaarblijkelijk door de kweekers weinig waarde gehecht; 4°. Pottebakker geel. Eerst in de laatste jaren is deze bij den heer C. Jonkheer te Hillegom verloopen. Ongetwijfeld zal aan deze soort eene afzonderlijke naam gegeven dienen te worden, omdat er in den handel reeds een verscheidenheid onder den naam van Pottebakker geel bekend is, welke echter met de hierboven beschrevene niets anders dan den naam gemeen heeft. De zucht heeft onder de kweekers jaren bestaan, om aan verschillende variëteiten den naam van Pottebakker te geven. Men kende vóór enkele jaren een Pottebakker rood, welke echter daarmede niets gemeen had en eigenlijk den naam van Samson droeg. Mede ten onrechte gaf men aan eene gele tulp, Golden Queen genaamd, den naam van Pottebakker geel. Pottebakker wit en de daaruit verloopen verscheidenheden behooren tot de slechte kweekers. Door haar vroegtijdig opkomen zijn zij zeer vatbaar voor vorst. Wat ik hierboven schreef ten opzichte van eene ruwe behandeling van tulpen, geldt in de eerste plaats voor Pottebakker. Deze is zeer gevoelig en behoort zeer voorzichtig behandeld te worden. Pottebakker, zuiver geel. Hier hebben wij eene variëteit van zeer groote verdienste, welke echter ook weder met Pottebakker wit niets dan den naam gemeen heeft. Een afzonderlijke naam ware voor deze verscheidenheid ongetwijfeld zeer gewenscht. Er is onder alle tulpen wel geen enkele aan te wijzen, waarmede zooveel andere soorten worden verwisseld als met deze. Er bestaan verschillende verscheidenheden, welke den naam van „Pottebakker geel" dragen, maar die alle van veel mindere hoedanigheid zijn. Daaruit ontstaan zeer dikwijls verwarringen ten nadeele van deze verdienstelijke soort. Prins van Oostenrijk, donker oranje, eene reeds lang bestaande verscheidenheid, welke echter de laatste jaren meer op den voorgrond is getreden. De meeideie vraag, vooral in Engeland, naar oranjekleuiige tulpen, heeft ook de groote waarde dezer soort meer aan het licht gebracht. Hare bloem is groot, mooi van vorm en van aangenamen geur. Zij maakt een grooten, mooi gevormden. zeer kenbaren bol, welke uitstekend kweekt. Daai dooi kunnen flinke partijen worden aangeboden en ongetwijfeld zal deze soort hoe langer hoe meer worden gevraagd. Procerpine; deze satijnröse tulp behooit tot de fraaiste, welke thans in cultuur zijn. Reeds een 50tal jaien komt zij in den handel voor. Dadelijk bij hare eerste verschijning kenden de toenmalige kweekers aan deze verscheidenheid groote verdiensten toe. In 1866 weid Procerpine met f 6 per regel betaald. Da groote \eiwachting, welke men koesterde, is tot op heden niet beschaamd. In alle landen, waar men onze Hollandsche tulpen gebruikt, wordt zij nog altijd bij steeds stijgend aantal gevraagd. En dit kan ons niet verwonderen. Aan alle eischen van eene uitmuntende broeitulp voldoet Procerpine. Zeer gemakkelijk kan men haai tegelijk met de Duc van Tholl-verscheidenheden in bloei trekken. En juist voor het aan bloemen arme jaargetijde is dit van groot gewicht. Daarenboven gelukt het broeien van liocerpine bij eene zorgvuldige behandeling altijd. Haai groote bloem, van de aangenaamste kleur, maakt haar tot een der meest gewilde tulpen. Zij maakt een viij giooten, langwerpigen, goed gevormden bol, welke bij eenezoigvuldige behandeling vrij goed kweekt. Wat ik ten aanzien van Pottebakker wit hierboven aangaf, geldt in niet minder mate vooi Procerpine. Zij behoort tot de gevoeligste vei scheidenheden en eene zachte behandeling is voor haai bizondei aan tebe\elen. Rosamundi Huikman. Deze behoort tot de meest gebruikt wordende rösekleurige tulpen en tot de oudste dei in den handel bestaande variëteiten, die nog altijd bij massa s gekweekt en gebruikt worden. Rose gris de lin; deze rösekleurige variëteit danken wij aan de firma Zocher & Voorhelm Schkeevoogt te Haai lem. Geschikt, zoowel om te vervroegen als voor perktulp, is zij langzamerhand eene der hoofdsoorten van onze cultures geworden. Jaren lang is hare verdienste niet opgevallen en werd zij niet gewaardeerd. Toen echter de viaag naai tulpen in' het buitenland grooter werd, begon men ook bkaun. meer aan haar aandacht te wijden en thans wordt zij bij massa's gekweekt. De bol van Rose gris de lin is van zeer mooien vorm en kweekt bij eene zorgvuldige behandeling zeer goed. Wanneer men met succes deze verscheidenheid wenscht te kweeken. zij men er in de eerste plaats op bedacht, om haar niet al te laat te planten. Kene vroege en eenigszins dikke bedekking is bepaald noodzakelijk. In het voorjaar is spoedig losdekken voor deze tulp zeer nadeelig; het is daarom aan te raden haar zelfs zoo lang mogelijk onder dek te laten. Rose Luisante. eene der beste rösekleurige tulpen. Haar kleur is donkerröse. de bloem van zeer fraaien vorm. Zij is, evenals Rose gris de lin, door de firma Zochkh en Voorhelm Schneevoogt uit zaad gewonnen en in 1837 voor het eerst in den handel gebracht. Hoewel op het veld niet behoorende tot de vroegbloeiende, laat zij zich toch zeer gemakkelijk vervroegen en is dan een opvallend fraaie variëteit. Haar eigenaardig gevormde bol kweekt niet bizonder vlug. Wanneer men haar echter een zorgvuldige behandeling geeft, kan men zich van een goed gewas verzekeren. Wat de bedekking betreft, stelt zij dezelfde eischen als haar zuster Rose gris de lin. Het is daarenboven een bepaald vereischte, om te zorgen, dat men van haar een voldoenden voorraad toppers heeft. Laat men deze in den grond goed rijp worden en, na ze opgenomen te hebben, langzaam drogen, dan is het bizonder aan te bevelen, om ze slechts eenige dagen vóór men ze weder wenscht te planten, schoon te maken. Rose Luisante heeft de eigenaardigheid, om jongen te maken, waarvan het buitenste vlies geheel wit is. Worden die jonge bollen vroeg van de oude tulp afgenomen, dan gaan zij zeer gemakkelijk tot schimmelen over, waardoor zij voor de verdere cultuur öf zeer verzwakken öf geheel verloren gaan. Een droge, eenigszins warme ligplaats is voor deze verscheidenheid mede zeer aan te bevelen. Roi Pepin, eene der fijnste onder de gestreepte tulpen. In den tijd, toen aan de gestreepte tulpen meer dan thans de aandacht werd geschonken, behoorde Roi Pepin tot een der meest gezochte. Zij leent zich uitstekend, om te worden vervroegd en maakt dan te midden van andere bloeiende tulpen een fraai effect. Roi Pepin heeft de eigen- aardigheid, om te verloopen. Meerendeels bleven deze verloopen exemplaren echter niet constant en keeien zij in volgende jaren tot de oorspronkelijke kleur terug. Hierop maakt echter een geheel wit geworden verscheidenheid een uitzondering. Roi Pepin behoort tot de variëteiten, welke zeer slecht kweeken. , , , Roi Cramosie. eene veel gebruikt wordende roode tulp, welke in den Engelschen en Amerikaanschen handel voorkomt onder den naam Prinson King. Zij is uitstekend voor perken en daar zij behoort tot de goede kweekers komen er belangrijke partijen van voor. In het meerendeel der partijen komt eene afwijking, meestal dwaling ^enoemd. voor, welke echter gemakkeli.ik aan den bol is te onderscheiden. Men noemt deze afwijking ^apeau Cardinal. Deze maakt een langwerpigen, gladden bol met eene witte plek aan de onderzijde. De bol van Roi Cramosie is eveneens langwerpig, maar ruw. Ook: aan de bloem zijn zij te onderscheiden. Roi Cramosie blieft recht op haar steel staan, terwijl die van Capeau Cardinal eenigszins ombuigt. , Zilveren Standaard. Met deze verscheidenheid noemen wij een der oudste, welke tot nu toe nog in den handel voorkomt. Zij was reeds omstreeks 1750 bekend. Behoorende tot de fijn gestreepte tulpen heeft zij, wat de waarde betreft, veel beter omstandigheden gekend. Zij leent zich bizonder voor perkbeplanting. Hare lijn gestreepte bloem maakt dan ook, staande op een rechten stevigen steel, een goeden indruk. Door hare overeenkomst in bloem met de reeds vroeger beschreven Bruid van Haarlem woiden deze beide wel eens met elkander verward. Bi] eenige oplettendheid, waarvoor eene nadere omschrijving bepaald overbodig is, gaat het echtei geina. e ij beide variëteiten van elkander te onderscheiden. Uit Zilveren Standaard is verloopen Gouden Standaard; hiei is het wit der Zilveren Standaard overgegaan in goudachtig geel. Beide zijn zeer sleclde kweekers, Toch komen in meerdere plaatsen van het bloembollendistrict kweekers voor welke in hunne verzamelingen ook bij voorkeur deze beide verscheidenheden kweeken. Zilveren Standaard woidt in Engeland en Amerika meestal Standard Royale genoemd. Thomas Moore. Deze oranjekleurige verscheidenheid is van Engelschen oorsprong. De kleur is lichter dan die van 3* Prins van Oostenrijk. Eerst in de laatste jaren is de aandacht meer algemeen op deze tulp gevestigd. Zij leent zich uitstekend voor bloemschikking en wordt daarvoor ook zeer veel gebruikt. Zelfs in ons vaderland maakt men van het broeien van Thomas Moore veel werk; in de meeste bloemenwinkels onzer steden vindt men in den winter deze tulp. Er zijn twee variëteiten van bekend: 1" de lichtbloeiende; 2e de meer donker bloeiende. Men heeft zich nooit eenige moeite gegeven, om er wegens ■dit verschil in bloem twee verschillende soorten van te benoemen. Sedert verleden jaar is men daar echter mede begonnen. Door de Algemeene Yereeniging voor Bloembollencultuur is benoemd eene commissie voor Nomenclatuur. Aan deze is opgedragen, om aan nieuwe verscheidenheden of aan die, waaromtrent verschil of waarin verwarring bestaat, nieuwe namen te geven. Alle bizonderheden worden dan nagegaan en beschreven. Hierdoor zal, naar ik vertrouw, binnen een niet te lang tijdsverloop een stamboek ontstaan, hetwelk voor de geschiedenis onzer cultures van groote waarde zal zijn. Deze commissie, aan wier oordeel ook beide verscheidenheden van Thomas Moore onderworpen worden, heeft aan de lichtbloeiende den naam van Thomas Moore laten behouden, terwijl door haar aan de donkerbloeiende de naam van Fred. Moore gegeven is. Van der Neer. Is eene der beste paarsche variëteiten. Hoewel voor broeitulp minder geschikt , wordt zij voor perktulp om hare zeldzame kleur nog veel gevraagd. Een bezwaar voor de cultuur dezer verscheidenheid is hare vatbaarheid om te vuren, waardoor veelal een misgewas ontstaat. Het best gelukt de cultuur nog op zware gronden, ofschoon zij nimmer geacht kan worden tot de goede kweekers te behooren. Voorheen kwam deze tulp veel voor onder den naam van Netcher Satine, welke naam echter in onbruik geraakt is. Vermielloen Brillant. In de rij der roode tulpen is dit ongetwijfeld wel de beste. Zij is waarschijnlijk te Uitgeest uit zaad gewonnen. Ze kwam reeds in de eerste jaren der 19de eeuw in den handel voor. Van onberispelijken vorm en kleur, uitstekend geschikt om vervroegd te worden, is zij een der hoofdvariëteiten onzer cultures. Hoewel niet behoorende tot de sterke kweekers, komen, vooral in het noordelijk deel van het bloembollendistrict, belang- rijke partijen voor. Kan voor het meerendeel van de tulpen worden gezegd, dat zij bij voorkeur het best groeien, wanneer zij van de eene soort grond worden overgeplant naar de andere, dit geldt niet voor Vennielloen Brillant. In het meerendeel van de partijen dezer soort vindt men zeer dikwijls de veel met haar overeenkomende verscheidenheid Duc van Tholl searlet. Er behoort wel eenige geoefendheid toe. om beide van elkander te onderscheiden. Het best geschiedt dit nog aan den stamper, die bij Vermielloen Brillant geel, bij Duc van Tholl searlet groen gekleurd is. Een minder algemeen bekend onderscheid is, dat Vennielloen Brillant behoort tot de welriekende tulpen, hetgeen niet het geval is met Duc van Tholl searlet. Aan den bol zijn beide echter gemakkelijker te herkennen. Daar Vennielloen Brillant in het voorjaar zeer gevoelig is voor nachtvorsten en koude winden. verdient het wei aanbeveling haar zoo lang mogelijk onder het dek te laten. Vesuvius. Deze fraaie, donker glimmend roode verscheidenheid heeft eerst in de laatste jaren de aandacht tot zich getrokken, ofschoon reeds jaren in de cultuur bekend. Het zijn ook hier weder de Amerikanen geweest, die de waarde aan het licht hebben gebracht. Vesuvius laat zich zeer gemakkelijk vervroegen en maakt dan door hare zeldzame kleur een fraai effect. De bol is langwerpig en geneigd, om te scheuren. Eene met haar veel oveieenkomende variëteit, waarmede zij wel eens verward wordt, is Bachus; van deze echter is de bol stomp, terwijl ook de bloem van veel minder goede hoedanigheid is. Witte Zwaan. Deze laatbloeiende witte verscheidenheid begint, vooral in de laatste jaren, weder meer op den voorgrond te treden, nu de vraag naar langsteligo tulpen, voor bloemschikking toenemende is. De vrij groote bloem staat op een slappen steel, waardoor zij ons wel eenigszins aan den hals van een zwaan doet denken, vandaar haar naam. Witte Zwaan behoort tot de kleine hollenmakers. Wouwerman; deze bekende donker paarse tulp weid voorheen bij groote partyen gekweekt en vrij duui betaald. Omstreeks 1860 kwam zij in den handel. In latere jaren werd zij weer veel minder gevraagd. Thans is de vraag naar Wouwerman weder zeer groot. Vooral voor perkbe- planting eigent zij zich uitstekend wegens haar uitloopende kleur. c. Dubbele vroege tulpen. De derde groote groep onzer tulpen zijn de Dubbele Vroege. Men "heeft een tijd gehad, waarin men deze zeer weinig en nog maar in enkele verscheidenheden kweekte. De in latere jaren meer en meer ontwaakte liefhebberij voor tulpen in het algemeen heeft ook deze groep op den voorgrond doen treden. De talrijke aanwinsten van betere en schoonere verscheidenheden heeft zeker het gebruik daarvan zeer in de hand gewerkt en m. i. terecht. Dubbele tulpen eigenen zich in het algemeen uitstekend voor perkbeplanting en maken dan. wanneer men deze op oordeelkundige wijze rangschikt, veelal een beteren indruk dan de enkele. Daarbij komt, dat een groot gedeelte deidubbele vroege tulpen zich even gemakkelijk laat vervroegen; er zijn ei' zelfs, welke voor de enkele tulpen niet onderdoen. Wat de cultuur betreft komt deze met die der enkele overeen. Alleen zij het aanbevolen de dubbele tulpen vroeger te planten en iets dikker te dekken dan enkele. Agnes, eene laagbloeiende, helder roode tulp. Zij geeft fraai gevormde bloemen, welke zich vooral voor perkbeplanting leenen. Alba maxima; deze fraaie, roomwitte tulp danken wij aan P. van Leeuwen Chrz., welke haar tegelijk met zeer veel andere soorten uit zaad heeft gewonnen. In 1871 werd zij door den toenmaligen eigenaar der partij, den heer C. Alkemade Az. te Noordwijk, in den handel gebracht. Vier regels, welke toen aangeboden werden, brachten de vrij belangrijke som van f 36.— op. Alba maxima leent zich vrij góed, om te worden vervroegd. Voor perkbeplanting is zij eene onovertroffen witte tulp. Hare fraai gevormde bloem staat op een stevigen steel. Uit Alba maxima is verloopen eene zuiver gele verscheidenheid, waaraan eene goede toekomst kan voorspeld worden. Arabella, satijn-róse. welke ateeds meer de aandacht trekt. Hoewel geheel ten onrechte, wordt zij door sommigen wel eens de dubbele Procerpme genoemd, wegens hare overeenkomst in kleur. Deze naam is echter beslist foutief; er bestaat niet de minste overeenkomst behalve de kleur bij deze twee soorten. Arabella, welke tot cle vroegstbloeiende der dubbele tulpen behoort, leent zich uitstekend om te worden vervroegd. In den handel komt zij ook voor onder den naam van Rosalie. Blawhe Hative. eene zuiver witte vroeg bloeiende tulp. welke zich bizondei' gemakkelijk laat vervroegen. De bol is fraai gevormd en behoort tot de beste kweekers onder de dubbele tulpen. Clothilde. Deze fraai gevormde tulp is van eene uitloopende röse kleur. Zij is eene der fraaist gevormde en fijnste der tot nu toe bekende dubbele tulpen. Zij kweekt zeer langzaam en behoort daarom tot de duurste verscheidenheden. Concenille, een roode tulp van onberispelijken vorm en goede kleur. Vooral in den tegenwoordigen tijd, nu de vraag naar dubbele roode tulpen, geschikt voor broeiing, bizonder groot is, vraagt deze de aandacht. Zij leent zich goed. om te worden vervroegd en kweekt daarbij zeer goed. Ongetwijfeld zal zij binnen enkele jaren tot de meest gevraagde handelssoorten behooren. Wij danken haar ontstaan aan den heer D. v. Leeuwen Chrz. te Noordwijk. welke haar uit zaad heeft gewonnen. Door de opvolgende bezitters van de partij werd zij voor het eerst in 1871 in den handel gebracht en slechts één regel aangeboden. die toen voor f 6.25 het eigendom werd van de firma Y Schertzer & Zonen te Haarlem. Couronne des Roses, is eene der fijnste dubbele rösekleurige tulpen van zeer fraaien vorm. Zij leent zich uitstekend, om te worden vervroegd, maar is zeer geneigd om te vuren. Hoewel het zeer moeielijk is dit te voorkomen, verdient het aanbeveling haar vroeg te dekken en daarvoor nooit anders te gebruiken dan nieuw riet. Een niet al te vroeg losdekken moet daarmede gepaard gaan. Toch is Couronne des Roses, zelfs bij alle voorzorgen, een zeer slechte kweekster en blijft zij, hoewel reeds jaren in den handel bekend, nog altijd vrij duur. Couronne d'Or is eene zeer oude dubbele gele tulp. Men noemt haar geel, ofschoon dit niet geheel juist is. Er komt in de kleur dezer bloem bijna evenveel licht rood als geel voor. Reeds in het begin der vorige eeuw was zij in den handel bekend. Yoorloopig beschouwde men haar van weinig of geen waarde. Uitstekend geschikt, om te worden vervroegd, wordt zij voor den Amerikaanschen handel zeer gezocht. Door de groote vraag hebben de kweekers zich op de cultuur toegelegd, zoodat zij thans in massa's kan worden aangeboden. Hoewel er onder de dubbele tulpen enkele aan te wijzen zijn, die beter kweeken, kan Couronne d'Or toch onder de goede kweekers gerangschikt worden. Langzamerhand komen in verschillende partijen van deze verscheidenheid enkele zuiver gele exemplaren voor, waaraan men nu bizondere aandacht begint te schenken. Het is te voorzien, dat, wanneer er van deze genoegzaam voorhanden zullen zijn, zij eene goede toekomst tegemoet zullen gaan. Cousine, eene donkere violetkleurige tulp; wier bloembladeren met wit afgezet zijn. Zij behoort tot de laagen daarbij laatbloeiende verscheidenheden. Geplant in vereeniging met andere laagbloeiende soorten, is zij voor perken geschikt. In den handel komt deze variëteit ook wel eens voor onder den naam van Couleur de Yin. Gloria Solus, eene vrij algemeen bekende en gewilde dubbele tulp. Zij behoort tot de oudere verscheidenheden. Hare bronsachtige, roode bloembladeren zijn met een vrij breeden, helder gelen rand omboord. Zij is voor alle doeleinden zeer geschikt en wordt in massa's gekweekt. Ze behoort tot de sterkkweekende tulpen. Er is een afwijkende vorm uit haar ontstaan, welke geheel de roode kleur heeft behouden, maar waarvan de gele rand eveneens geheel rood is geworden. Aan deze heeft men den naam gegeven van Leo XIII. Hechtte men in de eerste jaren van haar komst in den handel aan deze verscheidenheid weinig waarde, de laatste jaren is dit veranderd. Henrif Witte. Onder alle dubbele tulpen trekt deze vooral de aandacht om hare kleur. Deze is van zeer fraai oranje, de kleur, welke men bij dubbele tulpen zelden ziet. Henry Witte behoort tot de nieuwere verscheidenheden, waarvan tot op heden nog geen groote partijen gekweekt worden. Koningin der Nederlanden, deze fraai gevormde zeer gevulde tulp van bijzonder fijne rösekleur kan gevoegelijk gerangschikt worden onder de beste van alle dubbele tulpen. Zij behoort tot de laatbloeiende en munt uit door hare forsche houding op een stevigen steel. Zij is ontstaan uit hetzelfde zaaisel, waaruit ook Al na Maxima en anaere voortkwamen. In 1871 werd zij voor het eerst in den handel aangeboden. Acht stuks, aangekocht door de heeren A. Roozen Jr. te O verveen en L. Kruijff te Sassenheim, brachten toen f 28 op. Deze tulp kweekt zeer langzaam en zal daardoor nog jaren lang duur blijven. lm parator Rubrorum. Onder alle dubbele, roode tulpen neemt deze, hoewel eene der oudste, nog altijd eene eereplaats in. Zij kwam omstreeks 1830 in den handel en is nog altijd eene gevraagde handelssoort. Alle goede hoedanigheden, welke men van tulpen eiseht, vereenigt zij in zich. Een broeitulp van den eersten rang en een perk tulp van uitmuntende hoedanigheid kan zij genoemd worden. Imparator Rubrorum behoort niet tot de sterke kweeksters, veeleer kan zij onder de slechte gerangschikt worden. Vooral voor deze variëteit, welke zeer gevoelig is, geldt de meermalen gegeven raad: behandel haar niet ruw en laat haar vooral in het voorjaar zoo lang mogelijk onder dek. La Candeur, eene der oudste dubbele witte tulpen, welke zich bij uitstek voor perkbeplanting leent. Zij wordt nog altijd bij groote partijen gekweekt en, niettegenstaande er in de latere jaren meerdere zuiver witte verscheidenheden in den handel kwamen, heeft zij nog steeds haren rang in deze rij behouden. Uit haar is verloopen eene violette afwijking, waarvan alleen de boorden der bloembladeren hare oorspronkelijke kleur hebben behouden. Aan deze is geen naam gegeven. Men acht haar niet van veel waarde, zoodat er geen belangrijke partijen van worden gekweekt. Om met succes La Candeur te kweeken, is het bepaald een vereischte den bol in den grond goed rijp te laten worden en met het schoonmaken te wachten, totdat hij goed droog is. La Grandesse. Deze rösekleurige tulp behoort wel tot eene der fijnste in deze kleur. Zij is afkomstig uit hetzelfde zaaisel, waaruit Alba maxima is voortgekomen, en is eveneens in 1871 in den handel gebracht. La Grandesse maakt een bol van zeer goeden vorm en kweekt vrij goed. Le Matador. Deze goede roode dubbele tulp is ook eerst in de laatste jaren meer op den voorgrond getreden. Dit staat voornamelijk daarmede in verband, dat tegenwoordig in Amerika eene zekere voorliefde voor roode tulpen bestaat. Dit deed de kweekers bedacht zijn. 0111 bollen van deze kleur meer aan te kweeken. Le Matador, ofschoon niet zoo goed als Irnparator Rubrorura en enkele andere roode variëteiten, blijft toch eene tulp voor het vervroegen. Zij behoort tot de kleine bollen makers en kweekt zeer goed. Lac van Haarlem. Deze dubbele violet-kleurige tulp is van eene opvallende, onder de tulpen zeldzame, kleur. Bij haar eerste verschijning in den handel werd zij zeer duur betaald. In latere jaren is de cultuur wel wat gewijzigd en kweekt men haar niet meer in groote partijen. Lady Palmerston. Deze rösekleurige verscheidenheid danken wij aan het meermalen genoemde zaaisel van P. van Leeuwen Chrz.; zij kwam in 1871 voor het eerst in den handel. Toen vóór enkele jaren eene algemeene vraag in het buitenland was naar de Salvator Rose, meende men, dat deze eene goede plaatsvervangster zou kunnen worden. De ondervinding heeft echter geleerd, dat men zich daarin vergist heeft. Lady Palmerston bezit niet die goede hoedanigheden en zal waarschijnlijk niet den opgang maken, welken men haar voorspelde. Iij Haarlem, uit eene fijne late tulp een Parkiet verloopen, welke eene geheel afwijkende kleur heeft behouden. Bekend is het. dat de Parkieten reeds zeer lang in cultuur zijn geweest. Reeds vóór twee eeuwen waren zij in Holland békend. Niettegenstaande de cultuur eene vrij gemakkelijke is en zij zich op bijna alle gronden thuis gevoelen, verèischen Parkiet-tulpen toch een zorgvuldige behandeling. Zij vertoont altijd eene zekere geneigdheid, om bollen te geven welke wel zeer hard kweeken, maar nimmer bloeien. Men noemt zulke bollen ook bij andere 1 ulpengroepen gewoonlijk éénbladerigen. Zij zijn geheel waar. e oos en elke kweeker moet er dus op bedacht zyn, deze uit zijn partijen te verwijderen. Aangezien de laikieten 0 woonlijk zeer slecht bloeien, vereischt het voorkomen van éénbladerigen in de partijen eene voortdurende ;oig. Daai nj komt dat de bollen van Parkieten, welke met bloeien, eene overeenkomst vertoonen met den bol van deeenbladengen, Zij. die zich op de cultuur van Parkieten wonschen toe te leggen, zij aanbevolen, om zich eerst een partij gebloeid hebbende tulpen aan te schaffen en deze voort te kweeken. Men heeft dan jaarlijks toe te zien, dat er geen eenblader^en blijven, door deze te verwijderen. Het best doet me dit, wanneer de Tulpen nog op het veld zijn. ^un /.y eenmaal droog, dan verliezen zij haar jonge 1bollen en kan men weder van voren af aan beginnen. Ook htlopbeigen T-» 1 • i I 1 . tr /"*»•/ 11 kJ I «lil Ml • I I I V» » • I WOUCI vn.il O -li A/\nir i 1 hilnuii VArftlSClll, * *i * 111L en bewaren uer uroge r#iMöir u.r., . i,.rt„n X» zorg Men zij er steeds op bedacht, er eene dio„e .11 Sb» UnJL voor „It te kieam ,n -Ie. vooml niet te dik te leggen. Parkieten willen in het najaai, wanneer het weder vochtig begint te w°r(len gsiai ie beginnen om op de stelling wortels te luaken Dit moe men, zoo mogelijk, tot eiken prijs voorkomen, want zijn eenmaal wortels gemaakt, dan is de kans op , gewas zoo goed als verkeken. Men plante de Paikie t ui pen ook niet- al te dicht; zij behoeven meer rmmte dan gewone tulpen, omdat zij nog al vat 1 taai zijn, > " r 4* De verscheidenheden der Parkieten, welke het meest in den handel voorkomen, zijn: Admiraal van Constantinopel, welke ook voorkomt onder den naam van Monstra Rouge. Zij is eene roode variëteit. Cramoisie brillant is van jongeren datum, want zij is omstreeks 1850 door verloopen ontstaan. Zij is glimmend karmijn van kleur en in die kleur ongetwijfeld wel de beste. Yan deze verscheidenheid worden belangrijke partijen gekweekt. Zij komt ook voor onder den naam van Monstre Cramoisie. Lutea major is de eenige onder de Parkieten, welke eene geheele zuiver gele kleur heeft. Zij komt in groote partijen voor. Markgraaf van Baden is eene zeer fraaie grootbloemige verscheidenheid, waarvan geen groote partijen bestaan; de grondkleur is geel, met rood gevlamd, vooral aan de buitenzijde der bloembladeren. Perfecta. Deze wordt in massa's gekweekt en heelt £eel tot irrondkleur, en roode middenstrepen. Rubra major, welke tevens voorkomt onder den naam van Monstre rouge, is eene zeer oude, zeldzame variëteit, welke zich door bizonder sterk misvormde en met dikke knobbels bezette bloembladeren onderscheidt. De bol van deze doet ons meer aan een gewonen tulpenbol, dan aan die van Parkieten denken. Rubra major is geen beste kweeker. Violacea lutea. Yan deze verscheidenheid schreef ik reeds, dat zij verloopen was uit de enkele fijne late tulpen. Zij wijkt, wat de kleur betreft, geheel af van de overigen, waarvan de grondkleuren rood en geel zijn; bij deze is zij zeer fraai violet en daarbij geel gestreept. Aan deze verscheidenheid werd vóór eenige jaren door de vaste commissie der Nederlandsche Maatschappij voor Tuinbouw en Plantkunde een getuigschrift 1® klasse toegekend. Later is zij door de firma Rozenkkantz in den handel gebracht en gaat ongetwijfeld eene goede toekomst tegemoet. Zij heeft als 't ware een geheelen omkeer gebracht in de meening over parkieten. Wat er op dit gebied misschien nog moge ontstaan, zeker is het, dat deze nieuwe variëteit een zeer groote aanwinst voor onze cultures is geweest. Zooals wij bij de beschrijving der Parkieten zagen, komen er geen witte of rösekleuren in voor. Door een ter zake kundig liefhebber zijn sedert enkele jaren proeven genomen, om onze cultures langs kunstmatigen weg met Parkieten van deze kleuren te verrijken. Of deze pogingen zullen gelukken, kan ik thans nog niet mededeelen. Bij voorkeur gebruikt men voor de verzending van Parkieten naar het buitenland die bollen, welke hier reeds minstens éénmaal hebben gebloeid. Er is echter, aangezien het zeer slechte bloeiers zijn, veelal een veel te kleinen voorraad van, om aan alle aanvragen te kunnen voldoen. Men gebruikt dan ook dikwijls de groote bollen, welke niet hebben gebloeid, maar waarvan men veronderstelt, dat zij het in het nu volgend seizoen wel zullen doen. Trouwens wanneer men van Parkieten niet anders leverde dan alleen bollen, welke gebloeid hebben, zou die cultuur geen loonende meer zijn. Toch ware het in het algemeen wenschelijk, dat onze exporteurs met de Parkieten voorzichtiger waren dan wel eens het geval is. l)oor nauwlettend toe te zien en na te gaan hoe groot een bol moet zijn, om te kunnen bloeien, zou men voor de buitenlanders zeer dikwijls de onaangename ontdekking besparen, dat zij, meenende mooie Parkietbloenien te zien, niets anders krijgen dan bladeren, waaruit geen bloemen voortkomen. Tot vóór enkele jaren was de nomenclatuur der Parkieten zeer slecht in orde. Aan de Algemeene Vereeniging voor Bloembollencultuur komt de eer toe daaraan een einde te hebben gemaakt. Door haar werd in 1894 eene commissie benoemd, welkeeeneopnaamstellingheeftbewerkt. Door velen wordt nog wel eens de meening verkondigd, dat Parkieten niet geschikt zijn, om te worden vervroegd. Niets is echter minder waar; ofschoon de Parkieten niet gemakkelijk vroeg in bioei zijn te krijgen, gelukt dit bij eene nauwkeurige behandeling toch wel. Meermalen zag ik op de vijfjaarlijksche tentoonstellingen van de Algemeene Vereeniging voor Bloembollencultuur fraaie collecties Parkieten. Men moet echter, wil men succes hebben, zeer langzaam forceeren en niet verlangen, dat zij vóór Maart in bloei zijn, want dit zal zeer moeielijk gelukken. g. Éénkleuren, Bizarren en Bybloemen. Deze tulpen, met de parkieten ééne groep uitmakende, zijn de oudste tuinvormen in cultuur. Of- schoon zij, vooral in de laatste jaren, door invoering van nieuwe groepen wel eenigszins op den achtergrond zijn gedrongen, blijven er nog altyd genoeg liefhebbers voor deze fraaie, fijn gekleurde en gestreepte tulpen, om de cultuur ervan een loonende te maken. In Engeland noemt men de tulpen dezer groep the Old Mothertulips en zeer waarschijnlijk zijn zij de waarheid daarin zeer nabij. Vooral in de omstreken van Haarlem vindt men collecties dezer tulpen, welke voor de liefhebbers bezienswaardig zijn. Met een zekere voorliefde worden die collecties zeer nauwkeurig op naam gehouden en gekweekt op eene voortreffelijke wijze. Wat de cultuur der bollen van deze groep aangaat, zij komt met die der parkieten overeen en wat ik daarvan opgaf, geldt evenzeer voor deze tulpen. Eénkleuren, welke men in Engeland onder den naam van Breeders kent, hebben, zooals de naam reeds aangeeft, slechts ééne kleur. De bloeitijd valt midden Mei, een aan bloemen van bolgewassen arm tijdstip. Daar de bloemen van de tulpen uit deze groep bijna zonder uitzondering zeer langstelig zijn, leveren zij voor de bloemschikking een kostbaar materiaal op. In het geslacht der Breeders zijn een veertigtal verscheidenheden als meer van algemeene bekendheid te achten. Onder deze komen er verschillende voor, welke eerst in latere jaren een naam hebben gekregen. Toch mag men de nomenclatuur van de Tulpen dezer groep niet geheel in orde beschouwen en komt het meermalen voor, dat dezelfde variëteit bij verschillende kweekers een anderen naam draagt. Eene herziening komt mij dan ook gewenscht voor. Er is trouwens grond, om te verwachten dat de Algemeene Vereeniging voor Bloembollencultuur ook deze groep onzer Tulpen onderhanden zal nemen en een einde maken aan de naamsverwarringen. Bizarren zijn die laatbloeiende verscheidenheden, waarvan de grondkleur geel is. Verder vindt men in deze afdeeling, behalve wit, alle kleurschakeeringen. Zij zijn, evenals de eénkleuren. zeer lang van steel en daardoor als geëigend voor de binderij. Met een honderdtal variëteiten is deze afdeeling beperkt, waarvan enkele zeer zeldzaam voorkomen. De afdeeling Bijbloemen wordt verdeeld in twee af- deelingen. de rösekleurige en de violetkleurige. Het zijn alle zeer fraai gestreepte langstelige tulpen, waarin men echter tevergeefs de gele kleur zoekt. Onder beide afdeelingen vindt men zeer zeldzame variëteiten. h. Specie's Tulpen. Dit is eene groep, welke vooral in de laatste jaren meer de aandacht begint te vragen. Zij is uit verschillende streken der wereld ingevoerd. Zij is bijna zonder uitzondering een afwijking van onze bekende Tulpen en zoowel zeer vroeg- als zeer laatbloeiende verscheidenheden komen erin voor. Dat de nomenclatuur dezer groep, zoowel als die der volgende en van de enkele late of CottageTulpen zeer veel te wenschen overliet, is zeer begrijpelijk. De aandacht, welke men er de laatste jaren aan heeft geschonken, is echter van dien aard geweest, dat de Algemeene Yereeniging voor Bloembollencultuur in 1900 besloot, de zaak ter hand te nemen. Eene commissie van deskundigen heeft op een tweetal tentoonstellingen, op 14—15 en 21—22 Mei 1901. de ingezonden variëteiten nauwkeurig op naam gesteld en beschreven. Een der leden dier commissie, de heer Ernst H. Kbelagk te Haarlem, heeft van hare werkzaamheden een verslag samengesteld en dit in de Engelsche taal ter beschikking gesteld van hel Journal, of the Royal llorticuUural Society te Lomion. Door deze niet genoeg te waardeeren werkzaamheid zijn onze Engelsche naburen voldoende op de hoogte gesteld en mogen wij verwachten, dat daar de kweekers het hunne er toe zullen bijdragen, om deze belangrijke groep tulpen meer algemeen ingang te doen vinden. Ofschoon van deze groep reeds talrijke variëteiten in den handel zijn, noem ik slechts de onderstaande, welke geacht kunnen worden meer algemeen bekend te zijn: Tulipa (llimana, 7 . Gfeiyi, /. Kaufttuiuniavui, » • Kolpakmvskyana, T. Mauriona, T. Oculis Solis, 1 Ostroieskyana, T. Proesten*, T. Persico, T. Sprenycri en T. Tubergeniona. Sommige van deze soorten zijn voor vervroegen ongeschikt. i. Enkele late tulpen. (Cottage-tulpen). Er is wel geen groep onzer tulpen, waaraan tijdens de laatste jaren zóóveel aandacht is gewijd als aan deze. Talrijk zijn de verscheidenheden, die onze cultures verlijken. Deze zijn grootendeels uit Engeland ingevoerd. Met een zekere voorliefde worden zij gekweekt en van sommige soorten komen dan ook belangrijke partijen voor. Ofschoon voor een gedeelte de vraag naar deze Tulipa's toe te schrijven is aan inlandsche liefhebberij, blijkt het toch, dat ook onze buitenlandsche afnemers aan deze groep meer hunne aandacht schenken. Zoowel voor perktulpen als voor bloemschikking leenen zij zich. mede tengevolge van hare gewoonlijk lange stelen. In hoeverre de smaak in deze tulpen zal toenemen, is nog eene vraag, waarop de toekomst ons eerst later het antwoord zal geven. Eene meer bizondere zorg eischen de enkele late tulpen niet, bijna zonder uitzondering kweeken zij vrij sterk. Daar zij echter geneigd zijn, om in het najaar vroeg wortels te maken, verdient het aanbeveling, ze in den zomer op eene frissche plaats te bewaren en ze vooral niet te dik te leggen. Over het algemeen gaan de planten dezer groep zeer gaarne tot vuren over. Het verdient daarom aanbeveling ze te dekken met nieuw riet en dit zoo lang mogelijk op de bedden te laten liggen. Mocht er niettemin vuur ontstaan, dan snijde men dit met een scherp mes zoo spoedig mogelijk af. Hoewel het vrij moeilijk is, om op te geven, welke soorten van deze groep de voornaamste zijn, geef ik in onderstaand lijstje de namen van eenige variëteiten, die in. i. tot de belangrijkste gerekend kunnen worden: Bouton il'Or. ('olwnbus, Elegans. Elegans alba, (Jesneriana ixioides, (rem. Iiiteu, (fesn. lulea pdlida, Gesn. spathulata, dolden Crown, Inglesaombe scarlet Isabe.lla, Jaune (TOenf, La Vandeur, La Merveille, La Nigrette. Mrs. Moon. (bange King, Parisian Yellow, Picotée, RetroflexaRosalino, Scarlet Emperor, The Fatvn, Virginalis, Vüellina en Yellow Queen. k. Dar win-tulpen. Vóór een twintigtal jaren werd door de bekende tinna E. H. Krelage & Zoon te Haarlem een verbeterd ras van éénkleurige late tulpen in den handel gebracht onder den naam vap Darwin-tulpen. Wanneer ooit de spreuk: Ik kwam, zag, en overwon, toegepast kan worden, dan is dit zeker het geval met deze groep. Er komt geen prijscourant meer voor, of men vindt ze er in aangeboden. Het gebruik neemt dan ook jaarlijks in groote mate toe en niet ten onrechte. Er zijn geen tulpen met zooveel goede eigenschappen als deze. De bladeren zijn groot, breed, frisch en groen. Op den langen, stevigen stengel ontwikkelen zich de bloemen, waarin men, met uitzondering van geel, alle denkbare kleuren vindt. De schitterende gloed dezer kleuren zocht men te vergeefs bij eemge andere tulpengroep. De bloeitijd is midden Mei, dus juist in het overgangstijdperkvan bloei. De bloeitijd duurt weken lang en de afgesneden bloemen houden zich bijzonder lang goed. Voor vervroeging meende men eerst, dat zij ongeschikt waren ; niets is echter minder waar. Hoewel het vervroegen van de gewone enkele en dubbele tulpen gemakkelijker gaat en vroeger kan geschieden, laten de Darwin-tulpen zich toch ook zeer goed in bloei trekken. Einde Maart en begin April kan men gemakkelijk over bloeiende planten beschikken. De firma E. H. Krelaöe & Zoon zond op de vijfjaarlijksche tentoonstelling van de „Algemeene Vereeniging voor Bloembollencultuur", einde Maart 1900 te Haarlem gehouden, eene in lage potten gekweekte collectie Darwintulpen welke de aandacht trok, zoowel van leek als vakman. Deze inzending is door verschillende verslaggevers van buitenlandsche tuinbouwbladen besproken en allen waren enthousiast over de verkregen resultaten. Het komt mij dan ook niet twijfelachtig voor, of de Darwin-tulpen zullen meer en meer voor de trekkerij gebruikt worden. Door hare lange stelen zijn zij als geeigend voor de versiering van bloemvazen, terwijl zij ook voor bloemschikking een kostbaar materiaal opleveren. De firma Krelaoe en Zoon heeft haar verzameling Darwin-tulpen met de grootst mogelijke zorg behandeld, de minderwaardige verscheidenheden daaruit verwijderd en alleen de meer aanbevelenswaardige in den handel gebracht. Door het voortdurend inzenden op binnen- en buitenlandsche tentoonstellingen heeft zij reclame gemaakt voor dit nieuwe ras en daardoor voor onze cultures eene nieuwe bron van inkomsten geschapen, welke aan de beoefenaren van het bloem bollen vak ten goede komt. Zeer talrijk is het aantal variëteiten dezer groep: Angelina, zacht röse, Ant. Roozen, levendig röse, Arentine Arendsen (May Queen), levendig röse, Baronne de la Tonnaye, levendig röse, Calliope, zacht röse, Clara Butt, levendig röse appelbloesem, Europe, vurig scharlaken karmijn, Faust, donker violet. Fra Angelico, donkerbruin zwart, Gretchen (Margaret, Marguérite), zacht vleeschkleurie röse, La Candeur (White Queen),' zuiver wit, Lantern (Nizza), zacht lila, van buiten zilverig wit. La tulipa noire, de zwarste van alle zwarte soorten, Le Nègre, zwart, Madame Krelage levendig röse, zeer groot, Mercello, donker bruin, Mirderis Blush, röse, Mr. Farnr.ombe Saunders. vurig scharlaken, Mrs. Ceveand, zacht vleeschkleur, Nora Ware. zacht lila, Ph. de Comminet, zwart, Bride of Haarlem, zacht satin röse, enorme groote bloem, Psyche vroeg zachtröse, The Sultan (Joseph Israi-ls), zwart, van Poortvliet, gloeiend donkerrood en Wedding Veil, bijna zuiver wit. I. Rembrandt-tulpen. Deze groep is ontstaan uit de Darwin-tulpen. Gelijk de oude Hollandsche gepanaceerde tulpen zijn ontstaan uit de gewone ëénkleuren, is deze de gestreepte en gevederde Darwin-tulp. De vormen en teekening der panaceering zijn zeer eigenaardig en volstrekt niet regelmatig. Evenmin, als het nog gelukt is bij de Darwin-tulpen de gele kleur te voorschijn te roepen, zoo ook ontbreken hielde verscheidenheden met gelen ondergrond. Menige jaren van cultuur hebben bewezen, dat de Rembrandt-tulpen constant blijven. Voor aanplant in groote 'groepen of' perken komen ze ons echter minder geschikt voor. Wil men van deze bloemen recht genieten, dan plante men ze in kleine partijtjes, zes of twaalf van dezelfde verscheidenheid ; elke bloem komt dan tot haar recht en kan men van hare schoonheid het meest genieten. De cultuur van de Darwin- en Rembrandt-tulpen iseenezeer gemakkelijke. Voor het meerendcel kweeken zij zeer sterk'. Het is alleen noodig, om den ouderlingen afstand bij het planten iets grooter te nemen dan bij de gewone tulpen noodig is. Door haar forsche bladeren vragen zij wat meer ruimte. Men kan ze het laatst van alle planten. Zij gedijen nog zeer goed, ook al zijn zij wat later geplant. Overigens komt de cultuur met alle anderen overeen en kunnen wij naar de daar gegeven wenken verwijzen.