Prijs 20 CENT. joodjes-:-: leven ' Eene vertelling uit den Amsterdamschen „Jodenhoek" door S. VAN DEN EEWAL. TWEEDE DRUK 0 's-GRAVENHAGE (SCHEVENINGEN) W. OVERVOORDE Jr. : i f 35 ¥ '\ 3807 .10 ODJ ES-LEVEN. In mijn serie „Goed, voor Geringen prijs", verscheen als No. 4-5: Phantasiën op Lotte Ricaudet en Peter Dobbe {Figuren uit „Het Zevende Gebod" van H. HE1JERMANS Jb.) door HENRICUS VAN HEESWIJK. Dit werk, circa 100 bladzijden druk, mooi uitgegeven, kost slechts f0,40 gecart. f0.60. Uit de vele gunstige recensies over dit boek, zij hier de volgende aangehaald, omdat zij tevens den inhoud karakteriseert : „Phantasiën op twee figuren uit „Het Zevende gebod" van Heijermans. Een meisje, van jongsaf mishandeld en tot prostituee opgeleid. maar toch mei mooie gevoelens in een hoekje van haar ziel; een jong student, met somber huiselijk leven, smachtend naar wat zonnige warme liefde; beiden elkaar gevend waaraan beiden behoefte hebben. De schrijver fantaseert daarop voort; wel gevoelig, en geheel zich verplaatsend in beider uiterlijk en innerlijk leven..,. Follx in „Vrede". Verkrijgbaar in eiken Boekhandel en tegen postwissel van den Uitgever W. OVERVOORDE Jr. te Scheveningen ('s-Hage). No. 7 der Serie „Goed, voor Geringen Prijs." JOODJES-LEVEN EEN VERTELLING UIT DEN :: :: AMSTERDAMSCHEN :: :: :: :: :: :: JODENHOEK :: :: :: :: :: :: DOOR :: :: S. VAN DEN EEWAL Scheveningen ('s Qravenhage) : W. OVERVOORDE Jr. :: VROUWEN DIE DEN V RECHTEN WEG VERLOREN.V :: Ervaringen opgedaan, gedurende mijne vijfjarige werkzaamheid als politie-assis- tente te Stuttgart :: :: :: :: :: door :: :: :: Zuster HENRIETTE ARENDT. Eene belangrijke bijdrage tot kennis der prostitutie, hare gevolgen en hare bestrijding :: Prijs f 1,25 's-Gravenhage, W. OVERVOORDE Jr. Verkrijgbaar in de Boekhandel en tegen postwissel van den Uitgever W. OVERVOORDE Jr. te Scheveningen. •. . Weet ge, waar ge in Amsterdam het //Nieuwe Grachtje" moet zoeken? Neen, dat weet ge niet, al waart ge twintig maal in de hoofdstad gelogeerd, al zijt ge er geboren en getogen zelts; Amsterdammer in merg en been, van ouder tot ouder. Dan is 't zeker zoo'n pas aangelegde verkeersweg in het spiksplinternieuwste gedeelte van de nieuwe stad, ergens achter de gastabriek aan den Haarlemmerweg, of om 't Concertgebouw, of in de Indische wijk, of in Watergraafsmeer, het stadsachtige buitengemeente'tje dat den weg op moet van grootendeels-wijlen Nieuwer-Amstel... Geen kwestie van. In de nieuwe buurten vindt je haast geen grachten. En waar er werkelijk een rijtje huizen langs 'n watertje kon overschieten, noemden ze dat heel deftig, heel zuiver Nederlandsch, maar önAmsterdainsch: kade, en geen gracht. Neen, het Nieuwe Grachtje staat in het hartje van de oude stad, in de allerdichtst bevolkte wijk, vlak bij de allerdrukste straten. En toch is 't den oudsten Amsterdammer niet kwalijk te nemen, dat hij 't niet thuis kan brengen. Ikzelf heb van het bestaan van het Nieuwe Gracht je niet geweten, voor ik 'n maand of wat geleden op expeditie uit was met 'n informator van „Liefdadigheid naar Vermogen" het mooie genootschap, dat zooveel zegen verspreidt en nog meer verspreiden zou als alle Amsterdammers inderdaad naar hun vermogen liefdadigheid zouden betrachten en niet maar 'n paar rijksdaalders extra-contributie zouden betalen om het bordje met den naam van dat genootschap boven de huisschel in de deurpost te kunnen schroeven, zoodat die heerlijke woordentrits ontzind wordt tot een soort vogelverschrikker voor bedelaars, van wie het algemeen geloof nu eenmaal wil, dat ze 't niet noodig hebben en alle dagen biefstuk eten. De informator was op zoek naar 'n ge- zin, waarvan „het hoofd" buiten z n schuld werkeloos was geworden, en dat op het Nieuwe Grachtje moest wonen. De Liefdadigheidsbode wist wel zoowat waar het grachtje moest uithangen, maar toen hij in de buurt was en overal en iedereen er naar vroeg, wist geen mensch hem terecht te helpen. Nuwe chrachie? Nuwe chrachie? Nee, da's hier niet. Ik cheloof as dat u erreches anders weze mot. Dat hoorden wij in verschillende variatie# van iedereen. Totdat mijn leidsman, die nu zeil aan leiding zoo'n behoefte had, op goed geluk een dwarsstraat door en 'n bruggetje overliep en om den hoek van 'n grachtje met ééu rij huizen — aan den overkant waren alleen achtergevels te zien die in het water stonden — het naambordje raadpleegde. En waarachtig, daar stond het, wit op blauw émail: NieuweGrachtje. — Zal ik sterrewe azzik chewete heb as dat u hier mot weze. Azzu hat chezech an me, op 't Marrekeschrachie ... nó !" riep 'n man ons na, tot wien we ons 't laatst hadden gewend om inlichting en die gedienstig en nog meer uit nieuwsgierigheid misschien, ons was nageloopen op niet al te eerbiedigen afstand. En 't bleek ons spoedig, dat de bewoners zelf niet wisten, dat ze op het N ieu we Grachtje wonen. Dat is de reden, waarom diezelfde onbekendheid niemand kwalijk te nemen is. We waren op het Marrekeschrachie. Daar is v a d e r-o 1 e w e s j o 1 e m *) uit chedraacheen moeder-chot-laat-d'r-chezond woont er noch en as Vraatje metchotshulp chasse ne doet2) zal ze d'r óók konime wone. Wie kan an 't Nuwe Chrachie? Azze ze komrae met die versj war tste8) bekeurings kanne ze je an 't Marrekeschrachie wel 1) Zaliger, (Bij de verklaring der jargon-uitdrukkingen heb ik evenmin als bjj de spelling rekening gehouden met de etymologische beteekenis der oorspronkelijk Hebreeuwsche, Duitsohe of Poolsohe woorden, die op den klank zijn nagesohreven. In de noot wordt slechts het equivalent aangegeven naar de bedoeling, die de spreker er aan heoht en die in de meeste gevallen ver afwijkt van hun eigenlijke beteekenis. S. Y. D. E.) 2) Trouwen gaat. 3) Verwensohte. vinde, al staal 't niet an de hoek te leze, die mamzeirem ') van 't cherèch! Den informator was opgedragen een huisbezoek te brengen aan Heiman van der Liede, Nieuwe Grachtje 14, in den kelder. Maar nu wij voor perceel nummer 14 stonden, zagen wij, dat onder het eenige venster van de woning in de „bel-étage" het bordje was gespijkerd met tot opschrift de heerlijk bureaucratische contradictio in terminis: Onbewoonbaar verklaarde woning. Een aankomend meisje in een geruitrood wollen japonnetje met een wit geweest zijnde ruche en bandfluweelen boordsel, dat hier en daar rafelde, een costuum dat de k i n n e s i 11 e 2) moet hebben opgewekt van alle vriendinnetjes vóór het van sjabbesjurk werd gedegradeerd tot dracht voor door de week, zat neergehurkt op de 1) Vervloekte honden. 2) Afgunst. bovenste trede van het glibberige houten stoepje. Op haar schoot wiegelde zij een wicht dat met verwoeden ijver uit een fopspeentje probeerde te zuigen wat er niet in zat. — Bij wie mot u weze? — Bij Heiman van der Liede. — Heiman van der Liède?! — met 'n bijzonderen verbazingsnadruk — die woont hier in 't heele huis niet. — Hij moet hier in den kelder hebben gewoond. — Nee, daar hebbe andere mensehe gewoond, gèèn... hoe zei u toch weer? antwoordde het meisje, wier AmsterdamschNederlandsch heel wat van vreemde smetten vrijer was dan dat van onze mentors van zooeven, die allen tot een oudere generatie behoorden. Een oud mannetje in grijs bever borstrok, de warmte ten spijt, stak z'n met een kapje — 't kon ook een pet zonder klep geweest zijn — gedekte afgeleefde hoofdje door het raam, opengelaten „over de frissichheid" alsof' frissche geuren ontsnappen aan de belletjes, die uit het zwarte water van het Marrekeschrachie borrelen! — Wat wiwe de heewe.Waatje? mummelde oud mannetje, hoorbaar laboreerende aan het in deze wijken epidemisch heerschende spraakgebrek, dat de r en / klank doet verworden tot iets onbestemds, door een w slechts zeer uit de verte weergegeven. — Grootvader, hoe het de man geheete uit de kelder? zei Raatje, volgens de traditie der hier geldende conversatie de vraag beantwoordende met een vraag. — Bedoew je an Cheijem van Kwomme Soowie? — Weet ik 't? Hoe heette nie op 't stadhuis ? — Wachteweis effe! ik woep an je moedew. Oud mannetje trok zijn hoofdje naar binnen. Even gewacht, en na wat gestommel verscheen een nieuwe informator in de huisdeur, waarvan de opening niet breed genoeg was als de vrouw zich in haar volle breedte ontplooide, weshalve ze met de posten een scheeven hoek ging vormen. Want 't was geen informator, maar 'n informatrice. Naar de gelijkenis op de respectieve facies te oordeelen de moeder van Raatje en van het onvermoeid sabbelende baby, en, blijkens eenige onmiskenbare uiterlijke fyzische verschijnselen elders, ook de moeder van iets, waarvan de komst hoogstens nog 'n kwestie van dagen was. Met prijzenswaardige moeite om zich zoo correct mogelijk uit te drukken begon ze met haar gewaardeerde inlichtingen: — Ja meheere, de man die hier in de kelder gewoond heef, heef Hijman geheete. Van achtere weet ik niet. U komt zekers over hèm. Zal ik veel vreugde beleven an m'n Resjelletje -— 'n blik vol moederlijke teederheid naar baby, dat, het viuchtelooze lurken wellicht moede, het natte caoutchouc in een van haar oortjes trachtte te boren — azzu an hèm goeds wil doen, beter kan u geen goeds doen! 'n Engel van 'n man,'n braaf man. Voor z'n ouë moeder is tie, zoo zulle ja mijn kindere voor mijn weze as over honderd jaar m'n man 'n oog het komme dich te doen . . . 't Kan nóóit slecht uitgaan an 'em, en toch, het ééne ongeluk over het andere .. Geleerd izzie als 'n meester op school, maar hij is te zwak in z'n hoofd om te leere, hebbe ze gezech, en nou het-ie getop en gezwoech en is t'r ja 'n beetje boven op gekomme, sterf 'm godbetert z'n baas, en de jonge meneere zette de zaak annekant en breke hun hoof d'r niet over. En z'n ouë moeder, gebrekkig as ze is, mot nog sappele dat ze d r bij neervalt. Ze doet kinderwassies voor de mensche, as ze zou kenne zou ze uit werreke gaan óók nog . . . Wat 'n werkezel as tie is . . . — Is hij niet 't laatst bij Van Kuite geweest? stuit mijn medgezel den woordenvloed, die hem weinig verder zou hebben gebracht naar de vaststelling der identiteit van Cheijem van Kromme Soorie, als het antwoord op die handig ertusschen gestoken vraag niet het hoogst noodige licht ontstak. — Juustement. Maar de ouë meneer van Kuite is gestorrewe. En de zoons die hebbe de zaak annekant gedaan. Mot u wete . . . — Wij weten er alles van, juffrouw. Zegt u mij maar waar hij woont. — In de Huituin, vlak tegenover de houtloos, u weet wel, dan de poort in. Maar vraag u maar lieverster 11a Cheijem van Kromme Soorie, daar is tie beters voor bekend. Ne ja, we kijke daar an iemand z'n geboortebriefie na ! . . . Niet te danke! . . . Dag meheer, dag meheer — de laatste groet gold mij — as u goeds wil doen, doet u dan goeds an hèm . . . n Engel van n man ... We waren alweer bij het bruggetje, toen wij de vrouw tot Raatje hoorde zeggen: — God zal ja geve dat 'r 'n mazzel') voor hem uitkomt. Zoo 11 gesjiewes2) en toch zoon sjlemiel3)! Ik hoop 't voor 'm, zal ik mazzeldik menu ut4) hebbe. * * * Moet ik u nu nog zeggen, in welk stadsdeel het Nieuwe Grachtje moet gezocht worden ? In den jodenhoek van Amsterdam. De provinciaal, die na het verplichte bezoek aan Artis de stad weer ingaat, heeft natuurlijk het bekijken van den jodenhoek eveneens op z'n program. Hij heeft er zooveel van gehoord, en gelezen ook. Vooral op Vrijdagmiddag, tegen dat de Sabbath 1) Geluk. 2) Goed mensch. 3) Ongeluksvogel. 4) Voorspoedige bevalling. ingaat, moet 't er zoo „pittoresk" wezen! En als hij dan de Jodenbreestraat door is gewandeld, en de St. Anthoniesluis overgestoken, en doorgeloopen tol aan de Hoogstraat, en hij hoorde het onverstaanbaar straatgeroep van de fruitverkoopers, en hij zag de sporen van de Semitische afkomst bij de menschen die hij voorbijging, en de drukte en het geroezemoes, dan heeft hij den jodenhoek gezien. Och neen! De straathandel is door de waarlijk niet overbodige politie-verordeningen teruggebracht tot de schaduw van wat hij was toen de buurt er haar wereldvermaardheid aan ontleende. En de electrische tram ontnam aan de Jodenbreestraat haar laatste cachet. En bovendien, de Jodenbreestraat is evenmin de jodenbuurt als de Westerstraat de Jordaan is of de Heerengracht heel Amsterdam. Ze is als 't ware de toonbare gevel van een van binnen verwaarloosd huis, de lange winterjas, hoog aan de kraag dicht, waaronder 'n schamel pakje uitsteekt; 'ncachem i sère. Loop, als ge door de Muiderstraat de Plantage hebt verlaten, niet direct door de Jodenbreestraat in, maar ga het pleintje op aan uw rechterhand en steek dan de smalle straat in, die achter de Jodenbreestraat met dezen grooten verkeersweg parallel loopt. Dat is de ,/Joden Houttuinen", waar nog één houtloods aan de aanleiding tot dien naam herinnert. Ga de brug over naar de Valkenburgerstraat — in den volksmond: Marken — waag u door de Batavierstraat en door Uilenburg — het wagen doelt op uw afkeer van modderige straten en vunze krotten ; leed of molest zal men u niet aandoen — steek dan de Jodenbreestraat dwars over — maar denk om de electrische tram en het wagensmeer der handkarren — en doorkruis het complex van straten en wegen om het Waterlooplein, dat Vlooienburg heet. Het nomen est omen is ook toepasselijk op waar menschen wónen. En als ge dan oogen, ooren en neus den kost hebt gegeven, dan heb ge den jodenhoek van Amsterdam gezien, dan weet ge dat ge waart in een buurt van ellende en ontbering, en van haai' trouwe gezellin: onreinheid. Maar dan weet ge nog niet, dat ge ook waart in een buurt van hard zwoegen en tobben. Want dat zwoegen en tobben doen ze buiten hun buurt meestal. En dan kent ge nog het zieleleven niet van die paria's. Ge hebt van ze gelezen in moderne werken, die in hun conceptie en uitvoering hoog werden geprezen door de groote critiek, wellicht competent in het beoordeelen van den vorm, maar niet, in de schildering van de karakters dier menschen, zoo gesloten, door hun breedsprakigheid heen, voor ieder die niet is van hun sfeer. Ge vertrouwdet echter die karakterschildering, omdat ze was uitgevoerd door een rasgenoot van die menschen. Och kom! Wat weet graal' Van Dieëndie tot Daarendaar van het Bezuidenliout hoe 't toegaat op het Lamgroen, al is ook hij Hagenaar! In hoeverre zijn de toestanden en teekeningen in die moderne romans — als literair product buiten bespreking gelaten — niet te voren aangepast aan de conclusie, die strekken moet tot verheffing van eigen politiekeconomisch-lilozofisch inzicht? Tendenz en waarheid staan met elkaar op gespannen 2 voet. En dan verleiden botsingen in de jeugd, met familie die haar telg elders heen wou leiden dan in de richting die hij uitloopt, en ondervonden teleurstellingen, en gebrek aan appreciatie bij anderen van het in eigen oogen zoo in het oog loopend genie, maar al te dikwijls en onbewust tot die onrechtvaardigheid, welke het scherpst wordt weergegeven in het Engelsche spreekwoord, dat zinspeelt op een vogel, die zijn eigen nest bevuilt. * * * Bij den tocht door den Jodenhouttuin naar Hijman van der Liede's woning was een sigarenmaker onze gids. De informator, nu georiënteerd, vroeg hem dadelijk naar Cheijem van Kromme Soorie en s'mans eerste inboezeming was^ een uit het hart opgeweld ochenebbisj ). En die niet te weer gegeven uitdrukking van medelijden onderschreven we in stilte, toen we de woning betraden. ^ „De poort in tegenover de hout loods" en we stonden in 'n soort hofje, n krotten- 1) Ocharme, Kasian. complex met 'n vies voorplaatsje. In het huis waar Heiman met z'n moeder woonde huisden dertien gezinnen. Een smalle gang liep in het midden; aan weerszijden van die gang lagen de woningen, op elke verdieping drie, en in den kelder was ook een gezin ondergebracht. Ik heb en passant even naar de kelderbewoners gevraagd. Een enkel vertrek, een hok eigenlijk, bergde vader, moeder, grootmoeder en zeven kinderen, waaronder aankomende zoons en dochters. In dat hok werd gegeten en gedronkenals er te eten en te drinken was — geslapen — de zoons in den eenen hoek, de dochters met fraaie1) in den anderen, en der e11e on de memme2) in de bedstee — daar bracht moeder kinderen ter wereld en stond ze aan de waschtobbe, was de negotie-opslagplaats van vader en stond de met een smal plankje maar half gedekte „emmer," dienstdoende als W. C. Een klein stukje statistiek even, betreffende die woonkelders. Ook elders in Amster- 1) Grootmoeder. 2) Vader en moeder. dam kent men dat euvel. Reeds in 1874 werd een onderzoek ingesteld naar de kelderwoningen, toen 4985 in getal. Alleen op de „eilanden" — Kattenburg, Oostenburgen Wittenburg en omliggende buurten — werden 368 kelders bewoond door 1628 menschen. Zestig procent der onderzochte kelders werden door de gezondheidscommissie afgekeurd. In duizend kelders was het voor een volwassene onmogelijk om er rechtop te staan. Uit het gemeenteverslag van achtentwintig jaar later bleek dat van de in 1874 afgekeurde 3650 kelders het grootste gedeelte nog in gebruik was. Dat het gemeentebestuur ze handhaafde was onverantwoordelijk. Dacht het er niet aan, dat in een periode, toen het sterftecijfer der kinderen beneden tien jaar 46.9 PCt. vormde van het totaal aantal overledenen, dit voor de kelderbewoner 54.7 PCt. aanwees? Na de publicatie van bedoeld gemeenteverslag kwam de Rijks-woningwet. . . Wij gingen het huis in. De deurlooze ingang naar de trap was zóó laag, dat we ons zoo klein moesten maken als een kind om er onder door te kunnen kruipen. Hijman woonde vier-hoog-achter. Van eenige vertrekken stonden de deuren open. Veel grooter dan twee vierkante meter zal geen enkele geweest zijn. Ba, wat 'n goor-weeë lucht vunsde ons tegen uit die woningen! Onze reukzenuwen kregen den eersten indruk van het „leven" in die krotten, waar de schoorsteen rookt, de faecaliën niet worden afgevoerd, het hemelwater sijpelt door spleten en kieren en de atmosfeer rottig nat maakt. Duizenden kinderen wonen zoo. Die arme stumperds krijgen geen frische lucht, ook niet als ze spelen voor de deur — schuin tegenover is een huidenzouterij en daar naast een vodden-en-beenen-pakhuis — ze blijven in het benauwde kamertje en in het benauwde straatje. En als ze behoorden tot de gelukkigen, die zomers voor drie weken naar 'n vacantiekolonie mogen, beseffen ze bij hun terugkomst hun ellendig lot eerst recht. Vóórdien hadden ze er zoo geen weet van. Ze wisten niet beter of 't hoorde zoo. U hebt zooeven gehoord van de zit- vastheid der bewoners; al bood men hun voor 't zelfde geld luchtige, gezonde woningen in de nieuwe stad, zouden velen weigeren ze te betrekken, meestal omdat hun ouders en grootouders daar gewoond hebben. En dan nog 'n argument: //hier leef ik onder i i d d e ') hier kan ik zien as 't sjabbes en jontef2) is", of: „ik weet geen ehein3) an de nieuwe stad, 't is net azof ik daar niet meer in mokem o 11 ef4) woon" 't Spreekt vanzelf, dat de huisjesmelkers van dergelijke verlangetjes gretig gebruik maken om de huizen op prijs te houden. Nu de Woningwet eenige jaren gewerkt heeft, begint 't langzaam, heel langzaam wat beter te worden. Onbewoonbaar verklaren is goed ; maar men zorge dat zij, die door het houten bordje op straat zijn gezet, een betere woning terugvinden voor denzelfden prijs. En vóór alles dient men al die krotbewoners te wijzen op hun dwaasheid, zoo gehecht te blijven aan hun goor buurtje en vieze kamertjes, als zij een goede ruil kunnen doen. 1) Joden. 2) Zaterdag en feestdagen. 8)Aardigheid. 4) Amsterdam. Er is met die menschen wel te praten, maar om te onderhandelen zende men hun lieden tot wie ze niet behoeven Al te hoog op te zien, en die zich de moeite getroosten zich uit te drukken in voor hen verstaanbare taal. Als 'n sroore ') komt om met ze te reide2) krijgen ze sj tan nes3) en houden zich Oostindiseh-doof. * * * Cheijeni was niet thuis. Van n buurman had hij 'n sjabbes-pak geleend en nou ging-ie voor 'n gewere4) met de biks5) rond in de J oden breest raat en andere „betere" straten van de buurt. Vanavond was er te eten, vertelde Kromme Soorie. En morgen had ze 'n paar wassies af. Maar hoe ze sjabbes mos make? Afijn, sjemborechoe6) het wel méér geholpe. Kromme Soorie was niet geboren in zoo'n krot, met niks op de vloer — de pijnlijkste schande voor den arme — met 'n paar kreupele stoelen, waarvan op éen de wasch- 1) Deftig heer. 2) Praten. 3) Argwaan. 4) Genoot¬ schap. 5) Collectebus. 8) Onze Lieve Heer. tobbe stond, en 'n witwerkers-tafeltje „met zonder" kleedje, en een bedstee, evenals 't ©enige raam „met zonder" gordijnen . . . Neen 't was haar aan te zien, aan de moeite om zindelijk te blijven, aan 'n zeker cachet van fatsoen op 't ontberingsgezichtje. En haar wijze van zich uit te drukken was zoo geheel anders, ook haar jargon dat ze onwillekeurig aansloeg, toen ze vertrouwelijk werd. Ze was niet eens 'n Amsterdamsche. Ze waren van een klein jiesjif1) in den Achterhoek, waar haar man-olewesjolem gazzen2) en rebbe3), was, maar hij was jong overleden, en de kleine kille4) kon geen pensioen geven. Toen was ze met haar eenig zoontje naar het Land van Belofte getogen, naar Amsterdam, waar iedereen z'n pernoosse5) vindt, als men niet te lui is en het mazzel 'n beetje wil. En 't is goed gegaan, 'n tijdje. Brave menschen hebben haar voortgeholpen, van die ouërwetsche menschen die weten wat tsdooke6) is. Die hebben gezorgd voor naaihuizen, en afentoe ging ze uit bakeren, en Cheijempie 1) Dorp. 2) Voorzanger. 3) Godsdienstonderwijzer. 4) Gemeente. 5) Buurtwinning. 6) Weldoen. kwam voor niemendal op T a 1 m et o u r e ') in de Plantage. Verscheidene jaren ging alles goed. Totdat de s j 1 em ielighei d 2) kwam zoo namekaar. De onërwetsche menschen gaan weg, en een nieuw geslacht komt, dat doet t sdooke op zijn manier. Ze geven niet, maar gaan in vereenigings, die onderzoeken net zoolang totdat je precies gekrepeerd bent als ze met de eerste paar ehalles3) kommen. En dan doen ze aan an polletiek, die de arremoe uit de were'd wil helpen, maar ondertusschen bennen de arme lui de wereld uit van de honger. En ze krijgen kei we4) en kennen die klantjes van de ouëlui niet meer. Afijn meneer, u weet dat alles wel, modern heet dat, maar geef mij de ouë tijd maar terug, met de Lehren's en de Rubensen. Wil u wel gelooven, dat Beertje Rubens, zeicher Sadek 1 ewrooche5; voor zich alleen meer goeds gedaan het op één dag, dan al die genootschappen en vereenigings bij mekaar in 'n heele maand. En ze hebben niet alleen ge- 1) Bijzondere sohool voor lager onderwijs. 2) Tegenspoed. 3) Brooden. 4) Trots. 5) Hot aandenken der recht¬ vaardigen Bij ten zegen. geven, an 'n pernoosse hebben ze je geholpen! Anne sj peisnach aven(1') stond z'n gang vol straatsochrum2),diekregen geld te leen, zonder pandje en zonder reboessera3) om ervoor massematte4) in te slaan, en anne Vrijdagmiddag, 'n uur voor sjabbes, most je 't teruggeven, en dan kon je weer krijgen. Kom daar nou om! De ooren toeteren ze je vol, dat je moet strijden voor een betere toekomst. Och, maak 'n vuist as je geen hand heb! As je maag leeg is, dan loopt de toekomst niet verder dan tot aanstaande sjabbes — misschien hebben ze recht, misschien hebben ze onrecht — maar as 111e de een wat belooft voor andere week, en de andere helpt me voor vandaag, dan zeg ik blijt gezond tot de een en ik laat me helpen van de ander . . . Neemt 11 111e niet kwalijk, meneeren, ik zal u verder vertellen. Ik kreeg 't op m'n oogen. Ik heb me op Uilenburg laten behandelen in de kleniek van de kille onder de sjoel5) en goddank en godloof m'n gezicht is behouën, maar 't 1) Zaterdagavond 2) Kooplui 3) liente 4) Negotie 5) Kerk naaien dat ging "iet meer. Ik probeerde uit werken te gaan, maar lang kon ik t niet volhouën — as u me ziet loopen zal u zien dat ik gebrekkig ben . . . overgehouën van de kraam. M n jongen zou op t semnariejum kommen, maar hij kreeg last van toevallen. De dokter uit n gesticht zei, dat ie niet studeeren mocht. Door voorspraak het-ie toen 'n baantje gekregen bij meneer van Kuite olewesjolem, misschien weet u t, die handelaar in tagrijn en voor de schepen op Rapenburg. Daarom bennen we toen in de buurt gaan wonen op t grachje waar u na me gezocht heb. Sterk was-ie nooit geweest, m'n Cheijem, voor zware vrachten was-ie niet te gebruiken, maar vlug van begrip en eerlijk as goud. Ochen e b i s j, m'n sjlemiel! Na 'n paar jaar we hebben ons d'r doorheen gegooid zoo goed en zoo kwaad as 't ging — d'r waren wel reis Vrijdagmiddagen dat ik 'n pot met enkel water op 't fornuis had staan omdat ik me sjeneerde voor de sjabbes vrouw ') 1) Christenvrouw die op Zaterdag in orthodox Joodgche gezinnen kleine huishoudelijke werkzaamheden verricht . dat ik geen soep had op staan — maar we bennen d'r gekomen zonder '11 menscli 'n liallefie te kort te doen. Om voort te gaan, daar krijgt-ie weer z'n ouë kezeire') toevallen. Meneer van Kuite het 'n maand lang z'n loon gestuurd, alle Vrijdag, en nog wel reis 'n kip en 'n zak met boonen en erreten of kaartjes voor c hal les toe. Maar nou 't ergste. Meneer van Kuite gaat naar Nieuwediep, waar 'n groot schip in de veiling komt voor afbraak, en as-ie 't bezichtigt siapt-ie mis en valt morsdood . . . Mot ik verder vertellen ? Meneer van Kuite is altijd 'n eenvoudig mensch geweest, maar zijn zoons hei-ie te groot laten grootbrengen Die voelden zich veel te voornaam voor zoo'n efFère, al benne ze ook maar op Rapenburg geboren en getogen, en ze gingen in de diamant en werden juweliers. Nou vader dood is, en de sjiw we2) is nog niet recht uit, of ze halen de notaris en de zaak gaat an 'n kant. 'n Ne wei re3) was 't, 't gong je an je hart. En 'n stuk of tien huishouëns was de hals afgesnejen. 1) Kwaal. 2) Treurweek. 3) Zonde. 't Ergste nog voor mijn Cheijem; 'n rechtschapen vak oin zoo maar te zegge kan-ie niet, en hij ziet er zwakkies uit. Wie neemt em een-twee-drie? De jonge meneeren van Kuite hebben hem wel als loopknecht willen hebben, maar, zoo heer zoo knecht: de diamantslijpers willen d'r geen nieuwe bij hebben, de loopknechten hebben óók 'n bond gesticht en nemen óók geen nieuwe. Wil u wel gelooven, as mijn Cheijem boodschappen had begonnen te doen, dat er dan 'n staking was gekomen ! Net wat voor die jongeheeren, om zich daaraan te wagen! En nou is 't scharrelen van 'd ééne dagop d'andere ... S j e m b o r e c h o e zal uitkomst geven, misschien bent u wel 'n paar m e 1 o c h e m ') van hem ... Misschien kan u 'm an 'n vast stukkie brood helpen, want van giften en gaven!... Weet u watte we bidden altijd na den eten : „Niet door gaven van handen van vleesch en bloed, en niet door handen van leeners, maar door Uw gevulde hand, Uw geopende, heilige, milde hand, opdat wij nooit vernederd en schaamrood worden"... 1) Engelen. Het oudje kon niet meer. Zij was op.. De mal och') beloofde te zullen doen wat hij kon. En wij lieten iets achter, dat althans voldoende was om sjabbes te maken. * * * Een meer dan gewone bedrijvigheid wijst er op dat de jodenbuurt zich voorbereid om „Prinzessin Sabbath", de bevrijdster voor vierentwintig uur uit het slavenjuk van knechtschap en vernedering, waardiglijk te ontvangen. Er wordt geboend, geschuurd, gevvasschen, vleesch wordt gehaald, de lange gekronkelde c hal les worden bezorgd, de fruitvrouw heeft geen handen genoeg om haar cliënteele van oups2) te voorzien, het sjabbes-pak wordt ,,uitgesehuierd" waarin vader straks in sjoel der koninging van één dag begroeten zal: ,,Kom, mijn vriend, der bruid tegemoet..." In de krotten der armen is 't toch anders. Daar sappele ze op Vrijdag nog harder dan anders — zij moeten zorgen dat 1) Engel. 2) Ooft. de beter bedeelde broeder alles gereed heeft voor de ontvangst van de bruid. Hier staat er een k rij 11 ') te raspen — de prikkelende stofdeeltjes, veel scherper dan mosterd, persen hem de tranen uit de roodberande oogen zelfs al houdt hij ze afgewend ; een ander sorteert de grootste en mooiste reetisj2) om die bovenaan te leggen op z'n kar; een derde probeert den zooeven afgeknotten steel weer in n kanteloep te werken want daarzonder kan hij ze niet aan den man brengen — inbeelding van de mensche, blijtt de smaak niet precies eender? —; weer 'n ander droogt tros voor tros z'n druiven af; hier blaast er een z'n schelvisch op en traint zich alvast in zijn beroepskreet; Mooie skellevisch, ik heb ze as de kabbeljouë...; Itzik Polk, de zuurman, maakt heibel met z'n knecht omdat-ie nou nog niet klaar is met het vullen van de flesschen uit een grooten keulschen pot met olijven — op die flesschen staat het etiket van 'n bekende export-firma, 1) Mierikwortel. 2)KamenaB. want „azze de eleiwes niet van Van Vliet binnc denke de mensehe datte ze niet deuge. Allemaal mesjokkaas'); hij krijgt ze van dezelfde azze wij allemaal... nou ja, ze groeien daar voor Meelechie van Vliet alleen ..!! En van de mooie stal2) om den hoek van de Uilenburgersteeg en Braatekas3) schittert het verlokkende fruit den koopers tegen: blauwe rozijnen, kokelekoos3) Kersouse mangelen4), dale, van 'n dubbeltje 't pond af, maar dat binne maar konfijte, tot de netjes in 'n doosje om 'n steeltje gerangschikte Tunis-dadels toe, dieë wel op 'n kwartje 'n halfpond komme, inchekoch — op 't orredeneere choet zit soms meer reiwech5) dan op de fijne sehour e 6) —vijgen in matjes en in kistjes, en dan peere, in soorte zooveel as je maar bedenke kan: wijnpeere, jutte, sapperdegroentjes, blonde lewies, boerrees. En de laatste pruime, gele Friesche en rijne-klodders ... Maar Sjijntje zit achter haar stal met de handen over mekaar. Ze het amper handgif. 1) Onzin 2) Uitstalling 3) Jodenbreestraat 4) Brazili- aansche noten 5) Pinda's 6) "Winst 7) Koopwaar. Vanavend, in 't menuut van sjabbes, dan het ze cheen handen genoch en mot de heele misjpooche1) haar hellepe, tot Sjaakie, haar choosen2j, die schijveschuurder is, toe. Want 't is krimineneel, de klante komme allemaal op 't laatste menuut. En weet je waarom? Om datte ze niet eerder klaar biune ? Ben je rn esjokke3)! Omdatte 'n 't hartsousreisers 4) binne die wete datte we 't tegen de avond wolveler5) geve motte, want azzet fruit over sjabbes mot !egge blijve, dan bedierf meer as de helt... Zoo u i t c hesj p i ts 6) binne ze; de a n s t o u s j in ze!7) Het ging niet gemakkelijk om voor Hijman van der Liede 'n baantje te vinden. De jongen was wel voor allerlei dingen te gebruiken, hij kon goed schrijven en rekenen, bijvoorbeeld, maar daarvoor kiezen de patroons toch liever iemand, die er half en half als meneer uitziet. En zijn langdurig verblijf in het rommelpakhuis van 'n handelaar in scheepsafbraak, en de omgang met 1) Familie. 2) Vrijer. 3) Dwaas 4) Pingelaars. 5) Goedkooper. 6) Uitgeslepen. 7) Een verwensching. 3 knechts van de allerruwste soort, om niet te spreken van de geburen uit 't Marekeaehrachie, hadden van den stempel van kind van beteren komaf veel doen verloren gaan. Zoo op 't, eerste gezicht meende men niet anders dan met 'n gewonen pakjood te doen te hebben. Maar eindelijk was het genootschap in onderhandeling getreden met 'n wijnkoopersfirma ; waarschijnlijk had die wel plaats voor hem : op de bottelarij, en met kwitanties loopen. en zoo'n beetje huisknecht spelen bij den getrouwden meneer van de twee broers. Om te beginnen voor acht galden. Maar de heeren waren er al dikwijls ingeloopen, zoodat ze nog geen vastigheid wilden geven. Zij wilden ook nog eens zelf informeeren. — Vooral die toevallen — als dat ongeneeslijk was, neen, dan viel er niets mee te beginnen. Maar de directeur van 't jodengasthuis had verzekerd dat, wanneer de arme kerel voor al te sterke emoties bleef bewaard, dat wel zou losloopen. lederen morgen bad Kromme Soore, dat de goeje besoere1) vandaag toch zou 1) Blijde boodsohap. komen, dat-ie geroepen werd voor de nieuwe betrekking. Het genootschap had zoolang geholpen met 'n klein voorschot, om er straathandel mee te drijven. Maar ach, Cheijem was niet voor soucher') in de wieg gelegd; van de negotie had hij weinig of geen verstand, en al die trucjes en handigheidjes om zijn waar op te sieren en ooglijker te maken, en overvragen, gingen hem onhandig af, en wat het ergste is, hij kon niet hard schreeuwen. En 'n straat-s o u c h e r, die niet k reis je2) kan, laat die maar thuis blijve. Ze motte in de Vinkebuurt3) kenne hoore as je over de Hortus-brug met vijfentwintig neute voor 'n stuiver staat te roepe. In de eerste dagen van September had Hijman nog al wat verkocht van die lekkernijen, aan Artisgangers die er de apen op wilden tracteeren, maar toch niet zooveel als zijn concurrenten. n n Kuns! had 'n sjoochen4) hem gezegd, „die hebbe allemaal hun neute gezwaweld, dan ziene ze d'r uit 1) Koopman 2) Schreeuwen 3) Raponburgerutraat4) Buurman. dat je zou zwere 't binne nuwe ! De sjoochen had hem geleerd hoe-ie zwavelen moest, maar hij deed 't niet; z'n borst kon er niet tegen. Hij had tenslotte het heele restantje overgedaan voor 'n halvegulden reiwech. Van ochtend was-ie uitgereje met 'n kar schelvisch. No ja, schellevisch — 't ware maar schellevis s i e s! Voor dag en voor dauw was-ie naar den vischafslag gereje met z'n kar, maar an de goeie schoure was geen ankomme-'nan. Die houë de grossiers voor de vaste sochrem die d'r s e i c h e 1') van hebbe en vaste klandizie in de gezete buurte. En hij had trouwens ook geen geld genoeg — hij moest zich tevreden stellen met 't uitschot; heele kleintjes, die niet eens in tweeën konden. En wie anne sjabbesmorrege schelvisch eet mot bomme hebbe, minstens in drie inoote, en dan nog 'n flinke kop en 'n staart. En de sjoochen, die hem steeds ter zijde stond met raad en met daad — leende 'nie Cheijem niet alle week zijn sjabbes 1) Veratand. pak, waarin-ie zelf ouder de choppe was gegaan1), as-tie met de biks uitging? — had hem nu ook 'n goeien raad gegeven. Ga de jiddehoek2) uit met de pietsi e s 3), Cheijem, want ze late je d'r mee over de hand. Anne Vrijdag, azze de Roomsche vaste, dan éte ze óók visch. Voor 'n dubbeltje per stuk, door de bank, de eene wat meer en de andere wat minder, hou je óók nog 'n dertig stuiver over... Nu, aju, masse1 e b r o o c h e4). 'n Daalder! Daar kon moeder mee sjabbes maken ... met 'n paar ons kopvleesch .. Soep!... Zonder soep immers geen ounek sjabbes!5) En hij ging op stap; bij zichzelf' mompelde hij nog eens: mazzelebrooche, Cheijem! * * * Z'n buurman had gelijk, kleine vischjes slijt je niet bij j idd e. Hij had't geprobeerd, en geroepen met zijn waar «Ze benne klein maar rein!" — het gaf hem niet. «No 1) Voor 't trouwaltaar stond. 2) Jodenbuurt 3)Kleintjes. 4) Geluk en zegen. 5) Sabbath-geneugt. schellevissies van de veertig-vier') '."had 'n vrouwtje — aan de uitdrukking te herkennen als 'n diamantbewerkers-eega, — gesmaald, toen hij 't op den Kloveniersburgwal bij de Nieuwmarkt wilde probeeren, want als het hem meeviel, en hij kwam los in de buurt, dan bespaarde hij zich het vermoeiende hossen over de hobbelige en glibberige keien heelemaal naar de Jordaan, en kwam hij eerder thuis met z'n cente. Dan had moeder niet noodig mechal lel sjabbes te zij n 2) door nog te moeten koopen en koken als de rustdag al lang is ingetreden. En met een zucht duwde hij zijn kar den Zeedijk op. In Godsnaam dan! En werkelijk; om den hoek van de Stormsteeg kocht hem, na lang loven en bieden, de vrouw uit het wijnhuisie drie stnks af voor zeven stuiver. Geen kwaje handgif ! Een joodsch vrouwtje, getuige van den koop, fluisterde hem in 't oor, nadat de koopster met haar zoo weer in 't kroegje was verdwenen: 1) Kleine diamantjes, waarvan veertig stuks te zaïnen een partijtje van vier karaat vorinen. 2) Den Sabbat ontwijden. „Onder ons gezech en gezweege, maar ik had ze niet wille hebbe voor geen zeve sjtuiwer toe. Zajje leewe en ikke n ook. Maar zijlui schlikke 'nalles. Wat waar is. De jood is onzindelijk, wat betreft zijn omgeving, de straat waarin hij woont, zijn huis, zijn kamer, zijn kleeren maar zoodra het zijn lichaam betreft munt hij in reinheid uit verre boven zijn christenstandgenooten. Men herinnere zich de discussies in den Amsterdamschen Gemeenteraad uver het zescents-badhuis in de Karthuizerstraat aan den zoom van de .lordaan. I)e inrichting werkte met enorm verlies. De vrouwtjes, die er zich in durfden wagen, werden door de buurtgenooten voor hoer gescholden! Welke fatsoenlijke vrouw wascht zich over 't heele lijf! nDaar komt ommers niks van te zien!" Terwijl het badhuis op het Jonas Daniël Meyerplein, in het hartje van den jodenhoek, vergroot moest worden. En op z'n inwendige is de jood nog kieschkeuriger. Of het de nawerking is van de Mozaïsche spijswetten, die nu niet meer zoo trouw worden nageleefd, is niet onmolijk. maar een feit is 't, dat levensmiddelen waaraan 'n luchtje zit, in de .jodenbuurten zelfs door de armsten onder de armen niet gekocht worden. Men zal er de winkeltjes met wagensmeer, margarine en worst voor vier cent 'n ons, kaas 'n dubbeltje het pond, die men in de christen-achterbuurten bijna om het derde vierde huis aantreft, niet vinden. En wie minderwaardige schoure kwijt wil worden, gaat er mee de wGojemhoek" in. Is het betrekkelijk kleine kinderstertte-cijfer, dat de joodsche achterbuurt aanwijst ondanks de ellendige woningtoestanden, niet voor een deel daaraan te danken ? Voor een deel; de joodsche vrouw is vóór alles moeder, zooals door den Londenschen Graafschapsraad werd betuigd, toen dit Lichaam onderzoek deed naar hetzelfde verschijnsel, het kleine kindersterfte-cijfer in Whitechapel, vergeleken bij dat in de andere achterbuurten van de reuzenstad. En... de joodsche moeder drinkt niet. D'r zat geen mazzel aan de handgif van de kroegjes-bazin uit den Zeedijk, 't Scheen, wel dat de Septembermaand de lui in de maag zat, zoodat er voor 'n versnapering geen plaats meer was. Toen hij de kar de sluis opduwde over de Prinsengracht tusschen de Haarlemmerstraat en den Haarlemmerdijk, had Cheijem nog geen gulden gel eist1). Afijn, dc klok van de Noordermarkt wees nog pas halfelf. Vooruit, de Lindengracht op. „Mooie skhellefis — ze benne klein maar rein ... Fijne waar!" — Mooie skhelletis ... Ze bhenne khlein mhaar rhein ... attenom watte fhijne whaar! echoën 'n paar straatbengels, die Cheijem al volgen van de Marnixgracht af, maar in de drukke Haarlemmerstraat niet durfden om de smerissen. Nu omstuwen ze zijn kar en overschreeuwen hem, met door de overdrijving mislukte nabootsing van z'n tongval ... „Watte fhijne whaar!" ... Cheijem is filozoof. Tegen de skootsj e m 2) is toch niks te beginnen ; ze loopen harder dan hij. En als hij 't lef had d'r een te pakken, zou de heele buurt, jong en 1) Ontvangen. 2) Kwajongens. oud, op hem losstormen om dien smous op z'n flikker te geven, die 'n kleinen .jongen aandurfde. „Doe 't mijn as je 'n kerel bent, maar daar ben je te belaserd voor." En zijn sc hou re zou in den tusschentijd wel afnemers hebben gevonden, al waren die dan ook geen koopers. Of' de fissies zouën terecht zijn gekomen in hun primitief element, al is 't water van de Baangracht, waarheen hij zoo langzamerhand verzeild was geraakt, meer brak dan zout. Maar de jongens waren hem trouwens van onberekenbaar nut. Cheijem's stem droeg niet ver; het knapenkoor overstemde zijn beroepskreet — en zoo wisten alle vrouwtjes, dat er 'n vischjoodje voorbijging. A1 d e r a bb e '), nu behoefde hij zich niet uit te schreeuwen ; alleen riep hij afentoe z'n roep in mineur, om den jongens aan den gang te houden. Gratis reclame! Reclame die insloeg. Uit 'n gangetje, om den hoek van de Baangracht, kwam 'n vrouwtje aangedrenteld met 'n karrebies in 1) Des te beter. de hand. „Mooie waar, juffrouw, klein maar rein..." — Pakt u ze maar er es an ; zoo hard als 'n bikkel... — O, benne 't maor skellefies; 'k dacht dat je bot hadt... jokte 't vrouwtje, als allen die koopen wilden veinzende iets anders dan het ge'üodene te verkiezen. „En wat 'n ukkies! — 't lijkent wel sprot!" Juffrouw, Je mot ze probeere. Zoo fijn heb je ze nooit gegete... En Cheijem draaide 't heele repertoire af, dat hij van andere vischlui had afgeluisterd als ze 'n kijkster tot koopster wilden suggereeren. Om zelf iets uit te vinden dat overredend kon werken, daartoe ontbrak hem het mercantiele flair. Ten slotte wees de vrouw met den top van haar wijsvinger naar vijf stuks, op t oog de grootste van de collectie. „Die kosse je vijf kwartjes, juffrouw." De vrouw zei niemendal en keerde zich om. — Nou, juffrouw, benne ze je niks waard!... Je ken toch altijd biejen — Ik zal je geen kwaad bescheid geven1 riep Cheijem haar na, feitelijk veel te vroeg. 'n Handiger verkooper zou stilletjes gewacht hebben tot ze uit eigen beweging terug kwam. Want 't was haar aan te zien, dat ze even happig was om te koopen als hij om te verknopen. — Daor bie ik nie op. Ben je mal, fejnt? Voor vaifetfintig stuifer... — Kom, ik zal je niet opete... Na heel wat pourparlers kwam 't bod voor den dag. Acht stuivers en geen rooie cent meer. Cheijem trachtte zi;h verontwaardigd te toonen; hij wachtte niet tot 't vrouwtje uit eigen beweging haar bod verhoogde, maar retireerde zonder zich te dekken tot twaalf stuiver. — Geen rooie cjent meer as acht stuifer. As je nie doen wil dan mot je 't laote. Ik eet veel lieferster bot en me man ook. — Blijf gezond, juffrouw... ik kan ze niet minder geve... Ze kosse mezelf door de bank meer ingekoch... as u die neemt — hij wees naar eenige kleinere specimen van 't genus schellevisch — dan ken u ze krijge voor nege stuiver. Maar u heb mij de grootste uitgepik... ik zie wel dat men n geen knolle voor citroene kan verkoope .. Voor de vleierij capituleerde de vrouw. — Weet je wat, koopman, ik zal je 'n hallefe gulde gefe. En geen cjent meer... En as ik nou heenga dan ken je na me fluite .. Cheijem dacht even na. 't Kon niet. Als hij de grootste verkocht voor 'n dubbeltje, wat zou hij dan tegen den avond voor 't, uitschot maken? — Juffrouw, blijft u gezond, maar geloof me, 't kan niet. U bent toch niet met mijn verlies gediend ! Weet je wat, elf stuiver ; dan verdien ik net vijf spie aan je, Zulle me kindere bij me in de wereld blijve (bij zijn eeden deed Cheijem altijd als zekere beursspeculanten; hij verpandde alleen waarden, die hij niet bezat). Wees u nou niet tegen u eiges... Voor één stuiver... De vrouw hoorde hem niet... Zij was al in haar gangetje verdwenen. Hij kruide 'n paar huisjes verder. Daar bleef hij staan en verruilde twee van de grootste der vijf uitverkorenen tegen twee kleinere. Toen keerde hij terug, liep 't gan- getje in en riep : No juffrouw, komt u dan maar hier. Eet ze met smaak!" Och, de arme kerel had zijn trucje zoo weergaas onhandig uitgevoerd! In plaast van in de ligging dei' vijf' visschen den climax te bewaren, had hij de kleintjes gelegd op de plaats, waar de groote exemplaren gelegen hadden, 't Bedrog moest wel in het oog vallen. Trouwens, ook daarzonder zou Cheijem tegen de lamp zijn geloopen. Een van de knapen, die ook gedurende de transactie bij de kar waren blijven staan, zette, zoodra de vrouw zich weer vertoonde, een keel op van geweld. — Sjeg, jeffrou, laat je niet neme van die smous! De gannef heit ze allemaal verruild ... Kuik maar uit je doppe, dan kan je 't zellevers zien !... — Soo, stinkende parreg, dacht je mij te kenne verneuke?... En de vrouw schreeuwde en schold, haalde er Rusland bij te pas,' datte ze daar groot gelijk hadde om al dat tuig uit te banne, en maakte een kabaal en 'n herrie tot de menschen stonden tot aan de wallekant En allen namen het in 't koor over. Die bedriegers, late se in d'r lui pesthoek blijve!... Cheijem stond 't angstzweet op 't voorhoofd. Vooruit kon hij niet; de menschendrom had hem ingesloten in een klein kringetje, anders had hij zich wel hasjeweine') gemaakt. En van alle kanten dreigden hem vijandige gezichten tegen. Sommige vrouwen, die zich opwonden in haar eigen woorden, hielden hem de vuisten onder den neus, een man met verloopen tronie sprak er al van om die vuile rotsmous met kar en al in het water te flikkeren, dan was er tenminste een van die pestnatie minder in de wereld. .. En ook zag hij, dat 'n jonge meid met verdachte gebaren haar boezelaar over 'n hoekje van de kar had gespreid en met haar handen er onder woelde... — Lemane rachemiem,2) hoe kom ik hier vandaan ! prevelde hij. — Haal de politie! schreeuwde er een. Waarschijnlijk was 't geen meenens. Dr moet heel veel gebeuren, eer dat slag volk politie haalt. Maar voor Cheijem, voor eiken straatventer, heeft het woord politie reeds een l)~üït de voeten. 2) Barmhartige God. schrikwekkenden klank. In het. gunstigste geval zou een agent hem hebben ontzet, maar zijn besten tijd zou hij op het bureau moeten doorbrengen. En een bekeuring zou hij niet kunnen ontloopen. Hij kwam op 'n inval, een reddenden misschien. Met moeite maakte hij zich verstaanbaar. Verontschuldigen of ontkennen deed hij niet. Maar 't einde was, dat hij de vijf uitgezochte visschen aan de juffrouw liet voor haar eerste bod, acht stuivers. — Ben je 'n haartje beduveld! schreeuwde de man, die zooeven had aangeboden den smous in de Baangracht te gooien. Hij mot se je kedoo geve. En anders... Weetje wat, pak an ! En zonder boe of ba wierp de ongeroepen verdediger 'n paar stuks, zonder te tellen, in de karrebies. — Geef mij maar 'n borrel voor de moeite, riep hij nog het vrouwtje toe. Er zijn advocaten, die 'n hooger honorarium bedingen voor hun juridische tusschenkomst! Wat kon Cheijem doen? Door gejouw, schaterlachen en schimpscheuten achtervolgd, kruide hij voort, zonder om te kijken, langs het stinkende water van de Lijnbaangracht, tot hij de Elandsgracht had bereikt. Daar hield Fokkie, de dochter van Hewvve Nos, die indertijd met haar stalletje met gebraje kestenge1) en kokernoot op den hoek van de Vlooienburgersteeg stond, maar nu reeds jaren w'n zandkeldertje had op Zeeburg,"2) een kosj e r3) schafthuis voor de kooplui aan de groente- en fruitmarkt. Cheijem trad binnen. Pokkie's dochtertje zou zoolang wel 'n oogje op de kar houden. Adesjem,4) Cheijem, wat izzer an jou overgekomme? Nog bevend aan al zijn leden vertelde hij zijn wedervaren. — De kouë koors in ze! was al waarmee Fokkie hem kon troosten. Fokkie dr man, die hem niet ree hm ones5) had staan aankijken gedurende zijn verhaal, schonk hem 'n bakkie koffie in en 1) Kastanjes. 2) Jodenkerkhof, waar meerendeels de armen begraven worden. 3) Rituëele spijzen 4) Liove hemel. 5) Medelijden. legde ongevraagd 'n paar plakken komijnekaas op 'n challetje, en dnwde het hem in de hand. — Cheijem, jonge, hoor na mijn. Jij bent niet geschik voor straatsoucher evemin as ik voor avvekaat. Jij mot wel sof in neme1) Jij hebt geen chospe2) genog. Az ik jou was dan liet ik de kar hier en ging naar huis; misschien kan ik ze nog wel kwijt worre. Fokkie kan 'n paar bakke, en d'r zal wel nog wel 'n soucher komme voor de rest... Attenom... wat is dat? O c h e 11 e b e s j!... De keurmeester staat an je kar, Cheijem...! Zoo was 't. bij de herrie op de Baangracht was er zoo gewoeld en gemorreld in de koopwaar, hadden de zichzelf tot woede en verontwaardiging snggereerende Jordaners zoo gerukt en getrokken aan de vischjes, dat die 'n onoogelijk aanzien hadden gekregen. Bij eenige puilden de ingewanden uit de buikholte, van andere was het vleesch uitgereten zoodat de graat bloot lag. En de stank 1) Van 'n kwaade kermia thuiskomen. 2) Brutaliteit. die nu uit de koopwaar opsteeg — 'n pienterder vischsoucher zou al bij het inslaan gemerkt hebben, dat de vischjes hun eerste frischheid hadden verloren en ze 'n geduchte reinigingskuur hebben doen ondergaan — was werkelijk van dien aard, dat de keurmeester zich genoodzaakt zag, de visch voor consumptie ongeschikt te verklaren. — Och, m'n sj lem iel! zei Fokkie meewarig. — Sjem jisjmereirie') wat moet ik nou beginne! jammerde Cheijem, terwijl de knecht van Fokkie met den door den keurmeester gerrequireerden politie-agent meeging om den voorraad te vernietigen. Want Cheijem was niet in staat 'n voet te verzetten. — Wat nou ? De cente hoore van Liefdadigheid naar Vermogen. As ik ze niet teruggeef dan sta ik voor altijd bij ze in 'n slecht blaadje. En ik heb hun voorspraak zoo noodig om an 't baantje te komme, datte ze me beloofd hebbe ... — Hoeveel hebbe ze an je voorgeschote ? vroeg Fokkie d'r man. 1) De hemel beware me. — Vijf gulde. En ik heb geen vijfentwintig stuiver geleist!... En thuis wacht m'n moeder ncbbesj om sjabbes te make. Ik weet me geen raad ... As ik bij haar thuis kom, en ik vertel er datte we alles motte c h e i i e t ') blijve aan Liefdadigheid — ze zal 't besterrewe! — Hou je nou maar sjtiekum, Cheijem. Ik zal wel zien of d'r niks te doen valt. Ga naar boven en rust je wat uit. Je bent zoo ondersteboven ... Over 'n uurtje kom ik terug. Fokkie d'r man ging de deur uit. Hij liep alle geloofsgenooten af in de buurt; bij de bokkenslachter in de Goudbloemstraat, den lommerd baas in de Westerstraat, den kruidenier tegenover de Noordermarkt, den vodden-s o u c h e r in de Willemstraat, en bij nog 'n paar. Toen hij thuis kwam telde hij na wat ze hem gegeven hadden. Met wat Fokkie er uit de winkellade bijdeed, was het sommetje afgegrond tot drie rijksdaalders. — Cheijem, kom effe na benede! 1) Schuldig. — Nou, Cheijem, daar wil je dagwerk van hebbe, wat? schertste Fokkie om den armen sjlemiel wat op te montere, 'n Knaak schoon reiwech... En weet je wat, ga nou ehaam') en vertel je moeder geen os2) van wat vandaag an je gebeurd is... Zeg maar, dat je heelemaal los bent... En met de haar natie eigen Mutterwitz, die overal gelegenheid ziet om 'n woordspeling te plaatsen, besloot ze: — Ochenebbisj, Kromme Soorie het werachtig al soores3) genog! Cheijem was te aangedaan om veel te zeggen. — Sjkouch!4) Sjemboorechoe zal't jelui loonen... 't Is toch maar waar — kol jisrool acheiem5). Nooit werd Kromme Soorie gewaar hoe haar zoon geleden had op den laatsten Vrijdag van zijn straatsoucherschap. De rijksdaalder reiwech was toereikend tot Dinsdag. En toen Cheijem de vijf gulden voor- 1) Naai- huis. 2) Letter. 3) Verdriet. 4) Dank. 5) Alle joden zijn broeders. schot terugbracht naar het bureau van het genootschap op de Raamgracht, werd hij verblijd met de mededeeling, dat hij dadelijk naar de wijnkooperij kon gaan aan de Nieuwe Heerengracht. De heeren wilden 't eens met hem probeeren, om te beginnen voor acht gulden in de week. Boroech hatauf hameitief1) prevelde Soorie, toen Cheijem met de besjoere thuis kwam. Dat had je vader olewesj o 1 e m motte beleve! 1) Geprezen zij da Algoede. " In de serie „Goed voor Geringen Prijs" verscheen tot heden: No. 1. Strandflirt, een Haagsch Verhaal door Henri Dura, 2e druk (50 bladz.) f 0.10 2. Drinkers, (Balikluiver, Bufletjuf, Oud-Heertje) door W. ten Oever (64 bladz.) „ 0.20 „ 3. Desillusie, een oorspronkelijke novelle van johan schmidt » 0.20 „ 4-5. Phantasiën op Lotte Ricaudet en Peter Dobbe. („Het Zevende gebod van Herm. Heijermans Jr.) door H. van Heeswijk (100 bladz.) „ 0.40 „ 6. Passieleed, door Johanna Steketee „ 0.15 „ 7. Joodjes-Leven, een verhaal uit denAmsterdamsche „Jodenhoek' door S. van den Eewal „0 20 J. v. Goldmar, „De Nieuwe Man ', (Uit de herinneringen eener moderne vrouw) Prijs: ingenaaid slechts f0.90 in prachtband » '-25 Dit hoogst actueele werk. dat in boeienden romanvorm hoofdzakelijk speelt in de elegante Berlijnsche wereld, stelt de bespottelijkheid in het licht van het gewild feminisme, het pionken met vrouwen-emancipatie, doet voelen hoe de toekomst der mouw in het huwelijk ligt en in de vorming harer hinderen. Johanna Steketee, Verloving, roman f I 20 Idem in prachtband » ' •60 Van 't Plankenleven, door Prulletje Naijver. slechts » 125 Dit werk geeft ons, als geen ander, een beeld van het tooneelleven, en wat wij, leeken, niet zien^ van dat leven. De schrijver, die zich achter het aardige pseudoniem „Prulletje Naijver'' verbergt, is, zelf tooneelspeler-auteur, natuurlijk uitstekend op de hoogte van zijn onderwerp. In dit talenvolle, geestige boek geeft hij ons een interessanten kijk op het acteurs- en Ü actrices-bestaan, zoodat dit voor het publiek de aantrekkelijkheid van het geheimzinnig-bekorende heeft. Ir'\. » Actrice-Veine" laat hij ons op pijnlijk aandoende wijze doen voelen, hoe het succes van een actrice veelal niet alleen aan talent te danken is.... en hoe een actrice van werkelijk talent wel eens armoede kan blijven lijden, wanneer ze op moreel gebied wat nauw van geweten is. . . » Het is een boek, dat men leest en herleest en nooit moe wordt te lezen! Wat zijn de Vrijmetselaars en wat willen zij? Een woord tot leer en verweer over oorsprong, karakter, beteekenis en doel der Vrijmetselarij, door een Br Vrijmetselaar ƒ 0.75 Wat zijn Odd-Fellow broeders en wat willen zij ? Karakter, beteekenis en doel der Odd-Fellowloges, tevens een wegwijzer voor hen, die hierin willen worden opgenomen, door een Br. Vrijmetselaar 0 50 Van een meisje dat het dansen niet kon leeren en toch een man kreeg, door L. W. (50 bladz.) n 0.10 Van t Leed der Waarheid. door Johan Schmidt, met portret van de Auteur, 3e goedkoope druk (435 bladz) j 9q Idem in Prachtband 2.50 Vrouwen, die den rechten weg verloren. Ervaringen gedurende mijn vijfjarige werkzaamheid als politieassistente te Stuttgart, door Zr. Henriette Arendt. Met een inleiding van Dr. Fr. Naumann, Lid van den Rijksdag. (150 bladzijden). „ 1.25 Deze uitgayen zijn in eiken boekhandel verkrijgbaar en tegen postwissel franco van den Uitgever: W. OVERVOORDE JR. TE SCHEVENINGEN.