S->Cj JJof £ 3/ INSTALLATIE VAN DEN WELEERW. HEER S. MEERTJES. ALS OPPERRABBIJN DER SYNAGOGALE RESSORTEN NOORD-BRABANT EN LIMBURG. TYP. J. VAN DE VEERDONK 5. ZOON. — s-BOSCH. 0), /f/ïetrfeco' —GHStOXfr- 's Bosch, April 1908. De voorzitter der Ned. Israël. Hoofdsynagoge van het Ressort Noordbrabant heeft de eer ter herinnering aan de Installatie van den Opperrabbijn den WelEerw. Heer S. Heertjes op 29 December 1907, aan de heeren leden van den Kerkeraad, alsmede aan de Wel.Eerw. Heeren Opperrabbijnen die daarbij tegenwoordig waren, aan te bieden een Exemplaar van het bij die gelegenheid gevolgde programma. Vertrouwende dat UEd. dit als aandenken aan die feestelijke plechtigheid wel zult willen aanvaarden. De Voorzitter van het Synagogaal Ressort Noordbrabant, MAURITZ AZIJNMAN. INSTALLATIE van den WelEerw. Heer S HEERTJES, als Opperrabbijn der Synagogale Ressorten Noord-Brabant en Limburg. Jl. Zondag was een dag van groote beteekenis voor het godsdienstig leven der beide hierboven genoemde synagogale ressorten. Toen zou immers de kroon worden gezet op de velerlei bemoeiingen om den vacanten Opperrabinaatszetel op alleszins waardige wijze te bezetten. Op dien dag zou de uitverkorene der beide ressorten /.ijn hoog geestelijk ambt aanvaarden, plechtig als Opperrabbijn worden bevestigd * sfe ❖ Ten 2 ure vereenigden zich in de groote, versierde ontvangstzaal van het fraaie Casinogebouw te 's Hosch alwaar de nieuwbenoemde Opperherder woonachtig zal zijn — het dagel. bestuur der Hoofdsynagoge, afgevaardigden der verschillende gemeenten van N.-Brabant, die van Maastricht, Roermond en Gennep, en een groot aantal genoodigden, waaronder ook de w.eerw heer Monasch, Opperrabbijn van Drenthe—Amersfoort. (Telegrammen van gelukwenschen waren o. a ingekomen van de hh. Opperrabbijnen Van Loen en Wagenaar en van den heer rabbijn Vredenburg) Nadat het bestuur en de afgevaardigden op de estrade hadden plaats genomen, opende de voorzitter, de heer M. Azijnman, deze buitengewone vergadering der beide ressorten en las de secretaris, de eerw. heer I. E. Monasch, de zeer uitgebreide en keurig gestyleerde notulen der op 7 Juli jl. te Eindhoven gehouden gecombineerde ressortale vergadering, waarin de weleerw. heer S. Heertjes met groote meerderheid van stemmen tot Opperrabijn van beide ressorten was benoemd. Deze notulen werden ongewijzigd gearresteerd, waarna de w.eerw. heeren S. Heertjes en S. J. S. Hirsch — welke laatste den laatsten tijd als Opperrabijn ad-interim had gefungeerd — door eene commissie binnen werden geleid. Alle aanwezigen rezen van hunne zitplaatsen op. Nadat beide Opperrabbijnen op de voor hen voor het podium gereserveerde sierlijke fauteuils hadden plaats genomen, nam de voorzitter, de heer M. Azijnman, het woord. WelEerw. Heer, Als Voorzitter van het Synagogaal Ressort NoordBrabant is mij de hooge eer toegewezen, U bij het intreden in de plaats, waar U Uwen zetel zult vestigen namens de Ressorten Noord-Brabant en Limburg, het eerst toe te spreken. Uit naam der Isr. Gemeenten dier beide Provinciën in 't algemeen en namens den Kerkraad van den Bosch in het bizonder, roep ik U hartelijk welkom toe. Zoolang de geschiedenis van Noord-Brabant bij ons kan worden nagegaan, hebben wij nog nimmer de eer gehad, dat deze provincie zich in het bezit van een definitieven Opperrabbijn heeft mogen verheugen. Na veel inspanning en jaren arbeid is het ons gelukt met medewerking van het Ressort Limburg tot ons einddoel te geraken en na vele opofferingen van beide Provinciën zullen wij heden een eigen Opperrabbijn bezitten. Niet het minst zijn wij daarvoor een hoogen dank verschuldigd aan Hare Majesteit onze geëerbiedigde Koningin, die hierin weder bewezen heeft, dat Zij de traditiën van het Oranjehuis steeds hoog weet te houden en wel door de Rijkssubsidie te verleenen, waardoor wij in de gelegenheid worden gesteld, U heden in Uwe functie te mogen begroeten. Het zij mij vergund, hierbij een enkel oogenblik te verwijlen. De groote liefde, die wij niet alleen als Nederlander maar als Israëliet aan ons Vorstenhuis verschuldigd zijn, berust op rechtmatige gronden. Als men de geschiedenis nagaat, die U zeker allen bekend zal zijn, hoe Prins Willem I voor meer dan driehonderd jaren voor de vrijheid der Israëlieten optrad, hun, uit vele landen verjaagd, een toevluchtsoord in het vrije Nederland aanbood, hetgeen door zijne nakomelingen verder werd voortgezet, totdat de Staten-Generaal van Holland en Zeeland hun op 12 Juli 1657 als onderdanen van den Staat erkende en hun vrijheid van Godsdienst en gelijkheid met andersdenkenden gaf; als wij dit alles in herinnering brengen, dan kan het niet anders of elk rechtgeaard Israëliet moet het beroemde Oranjehuis hoog houden en vereeren. Wij willen den Allerhoogsten smeken dat Hij Hare Majesteit onze geëerbiedigde Koningin met Z. K. H. Prins Hendrik Haar Gemaal een langdurig leven en eene gelukkige regeering schenke, tot heil en zegen van hare onderdanen. Ik gevoel mij gedrongen U hierbij enkele woorden in herinnering te brengen van den helaas te vroeg ontslapen Opperrabbijn den WelEerw. heer Tal en wel uit de gedenkbladen van Neerlands Israël getiteld: Oranje-bloesems »Voor ons staat een edel beeld; een beeld van Majesteit in schoonsten glans. Wij zwijgen maar onze oogen ^stralen van liefde en innigen trouw; Wij bidden God »den Almachtigen om zegen voor Wilhelmina. Koningin »der Nederlanden, zegen voor haar, voor wie in onze »zielen samenvatten, drie eeuwen van liefde." Ook zijn wij bizonderen dank verschuldigd aan de Commissie van Voorbereiding in zake het Opperrabbinaat daar door het actief en doortastend optreden van den Voorzitter dezer Commissie, den heer K. Heymans en zijne medeleden, den eersten stoot werd gegeven, die geleid heeft tot het benoemen van een Opperrabbijn en ik geloof. de tolk van beiden Ressorten te zijn, door hun hiervoor onzen openlijken dank te betuigen. Ook U, Weleerw. Heer Hirsch, zij niet minder dank toegebracht voor uwe geestelijke hulp aan beide ressorten tijdens Uw intérimaat bewezen; Uwe taak was dikwijls niet gemakkelijk, maar door Uw wel doordacht en kalm optreden, hebt gij steeds den vrede helpen bevorderen; dat het U vergund zij nog lange jaren in gezondheid tot heil der Godsdienst en der menschheid Uwe functiën te mogen waarnemen. Nu, Eerw. Heer Heertjes komen wij op Uwe zeer omvattende en grootsche werkkring. Door beide ressorten is U met eene groote meerderheid tot deze hooge waardigheid benoemd; ten bewijze dat uw roem U is vooruitgeloopen. Hiermede wensch ik U nogmaals geluk; wij willen hopen en vertrouwen dat de keuze eene alleszins gelukkige is geweest. Uwe werkkring zal vooral in het eerst zwaar zijn; maar met Uw leeftijd, wilskracht en zielenadel, zal dit spoedig met een weinig moeite wel gelukken. Godsdienst en vrede stichten zij uw devies. Ik kan u verzekeren, wij allen zullen trachten, zooveel onze zwakke krachten dit gedogen, u ter wille te zijn. Wij verzoeken u zoo mogelijk een weinig rekening te willen houden, zonder uwe godsdienstige beginselen prijs te geven, met de tegenwoordige maatschappelijke toestanden en den strijd voor het bestaan. Uwe kalmte en waardigheid waarborgen ons, gij een- maal vruchten zult plukken van het zaad der godsdienst door u gestrooid. En, de Algoede die'smenschen handelingen kent; zijne harten en nieren proeft en al het geen, hetwelk uit zuivere oogmerken en edele grondbeginselen is voortgesproten bekroont, hij ook door uwe handelingen bekoord, zal u in al uwe verrichtingen doen slagen. Hij make den levensweg voor u gemakkelijk en verlenge uwe levensjaren ; uwe jaren van levensgenot en vreugde; dan zal ook onze vreugde volmaakt zijn, wanneer wij eenmaal uw gelukster in vollen glans zien schitteren ; dan zullen ook wij ons gelukkig achten, wanneer uw bloei en welvaart volkomen zijn. En namaals in een toekomstig en beter leven, zult gij onder den schaduw des Allerhoogsten overnachten, dan zult gij onder zijne vleugelen toevlucht vinden, dan behoeft gij voor den schrik bij nacht niet te vreezen, de pijl die bij dag snort, zal u niet treffen, want Hij is uw toeverlaat, uw rots en uw redder. Straks als uwe kerkelijke installatie zal hebben plaats gevonden, zullen uwe vrome vvenschen, als die uwer waarde ouders vervuld zijn en ziet gij alsdan de verlangens uwer jeugd bevredigd. Wij willen hopen, dat gij vele jaren in deze proviniën zult werkzaam zijn, tot heil der godsdienst, tot voldoening van u zelf en tot tevredenheid der beiden Ressorten. En nu verklaar, ik u, voor het administratief gedeelte uwer waardigheid geinstalleerd als Opperrabijn der beide Ressorten Noord-Brabant en Limburg. De tweede spreker was de heer Max J. Caan, voorzitter van het ressort Limburg, die in de allereerste plaats eenige woorden van dankbare herinnering wijdde aan de nagedachtenis van den vroegeren Opperrabijn, dr. Landsberg z.g. en hem hulde bracht voor alles wat hij voor het ressort had gedaan. Diens werken te schetsen achtte spr. overbodig, het is zeer zeker bij de aanwezigen bekend. Zich tot den heer Heertjes wendend, zegt spr.: groot en verheven is de taak, die u wacht. Maar die roeping, hoe hoog en edel deze zij, heeft ook hare keerzijde. Ook in het geestelijk ambt ondervindt men maar al te vaak, dat ondank 's werelds loon is De geestelijke ziet meermalen de %vet verkrachten, waartegen hij behoort op te komen met liefde en wijsheid. Spr roept hem daarom toe: betoon u een leerling van Aron, bemin den vrede en jaag dien na de profeet Maleachi zeide het: »Want de lippen des priesters verkondigden kennis en de Leer zoeken zij van Zijne mond, want een engel des Eeuwigen Zebaoth is hij." Wees gij die leering verbreidende engel. Spr. eindigde zijn toespraak met de verzekering van steun en medewerking en met woorden van dank aan de weleerw. heeren Hirsch en Wagenaar voor hunne tijdelijke waarneming van het rabbinaat. De weleerw. heer S. Heertjes alsnu onder diepe stilte het woord verkrijgend, zeide de woorden der vorige sprekers niet slechts met vreugde maar ook met ontroering te hebben vernomen, omdat hij daarin vond wat zijne ziel zocht. De dag van heden is voor spr. te vergelijken met dien van Salomon's regeeringsaanvaarding. Het was een tijd van zaligheid welken hij toen doorleefde. Een aan God gewijd gebouw, een heilige tempel zou verrijzen. Ook Salomon zag met vreugde, maar ook met schroom, dien dag te gemoet. Hij kende de moeielijkheid van zijn ambt. Hij moest zijn vader David opvolgen. Zijn schroom was echter spoedig geweken, omdat hij wist dat hij een 2b een luisterend hart, dat de volkswenschen zou vernemen, dat gaarne wenken zou ontvangen, omdat hij wist dat hij raadslieden, kundige beproefde raadslieden ontmoeten zou. Spr. dankt den besturen dat zij hem hebben geroepen tot hoogepriester in den geestelijken stand. Hij hoopt, dat hij aan hunne verwachtingen zal beantwoorden; dat hij zal kunnen bevorderen de godsdienstige belangen der beide ressorten, die van het Jodendom in het algemeen. Spreker weet dat de taak, die hij thans aanvaarden gaat eene moeielijke is, maar hij weet ook, dat men alom den drager der Thora eert. En toch, hij zal een David moeten opvolgen, hen die al hunne krachten aan dit ressort hebben gewijd. En wat Salomon zag bij de aanvaarding zijner regeertaak, de raadslieden die hem te gemoet traden met liefde en welwillendheid met innerlijken drang tot medewerking en steun, zal ook spr. die aantreffen. Ja! Hij heeft die zekerheid gevonden in de hartelijke woorden tot hem gericht Met moed en de beste voornemens bezield, aanvaardt spr. dan zijne taak en hoopt dat allen later met voldoening op dezen dag zullen kunnen terugzien. Spr. dankt den weleerw. heer Hirsch, alsmede den weleerwaarden heer Monasch, zijn voormaligen leermeester, voor de eer hunner tegenwoordigheid en bidt hun toe dat God hun lang nog de krachten moge schenom werkzaam te zijn voor de belangen van het Jodendom (luid applaus). De weleerw. heer opperrabijn Hirsch, ofschoon nog niet geheel hersteld en die daarom zich had voorgenomen zich te beperken tot zijne rede in de synagoge, waarvoor hij bij voorbaat de clementie inriep, wenschte thans toch enkele woorden van dank te spreken tot de voorzitters van beide ressorten voor de aan zijn adres gerichte woorden. Wanneer spr. hier gedaan heeft wat hij kon doen dan was dit omdat zijne taak hem gemakkelijk was gemaakt door den steun dien hij van zoovelen had mogen ondervinden. De herinnering aan den tijd dien spr. hier fungeerde, zal nimmer bij hem uitgewischt worden. Ook den godsdienstleeraren betuigde hij zijne erkentelijkheid voor de vriendschap, die hij in zoo ruime mate van hen had mogen ondervinden, voor hun steun bij de bescheiden stappen, die hij deed. Allen hebben aanspraak op spr. dank. Eén is er echter, die boven allen uitsteekt en wien spr. bijzondere waardeering betuigt, het is de gemoedelijke, bekwame, brave secretaris van Noord-Brabant s Hoofdsynagoge. En spr. drukt allen de hand. Hij is verheugd met de aanwezigen wegens den dag van heden, die een feit van beteekenis is in de historie van het Ned. Jodendom. Daarom juicht en jubelt spr. *n "30"1' "Ti?!1 en dankt hij den Algoede p*1? Hij is ver¬ heugd dat hier thans een priester, een kweekeling van ons seminarium, een man van onvervalschte orthodoxie zal voorgaan te leeraren nx ,p~, dc wetten Gods en Zijne Leer. Hij wenscht beide ressorten groei en bloei toe, feleciteert den nieuwen titularis, wenscht hem lange jaren van onverflauwde levenskracht en levenslust, succes van zijn streven ''jt Trp^N JT2 JUS1, en zegen op zijn verderen loopbaan (luid applaus). De weleerw. heer opperrabijn Monasch sprak zijn voormaligen leerling, thans zijn ambtbroeder toe met de woorden : -JTJ7J 1DH ~|b Deze woorden geven terug wat spr. thans gevoelt, nu hij een afstammeling van Aron begroeten mag als hoogepriester in het heiligdom Gods. Ik denk nog — zeide spreker ongeveer — aan de dagen uwer jeugd, toen gij voor het eerst onze alma mater, het Ned. Isr. seminarium betraadt. Ik zie u nog aan de hand van uw waardigen vader, die, u binnenbrengende, de woorden van Ghana sprak : i'rtst n1* »ik wijd hem aan God." Ik heb u, vervolgde spr. aandachtig gevolgd op uw levensweg, heb gadegeslagen uw vlijt, uw leerlust, uw gehoorzaamheid, uw oppassendheid, uw reinen levenswandel. Hoe zou ik nu niet juichen, niet jubelen, niet een Hallelujah aanheffen, nu gij, mijn voormalige leerling, mijn ambtsbroeder zijt geworden, nu gij uw hoogste verlangen verwezenlijkt ziet. Eerst nu gevoel ik de waarheid der vermaning: fhv T2H "JTD^n T33 »laat de eer van uwen leerling u zoo dierbaar zijn als de uwe," want van de hooge eer die u thans te beurt valt meen ook ik iets te genieten. En spr. roept thans zijn ambtgenoot toe : '*y, p'~ noa" HST »neem den staf ter hand," niet om er mede op te treden met onverbiddelijke gestrengheid, maar om de groote kudde er mede te leiden, met gevoel, met menschenkennis, met beleid, met een open oog voor de behoeften van den tijd, zonder aan uwe godsdienstige ge- voeiens ie Kort te aoen, aan zult gij met dien stal wonderen kunnen verrichten tot heil van het Zuid-Ned. Jodendom in het bijzonder, van het Ned. Jodendom in het algemeen. Deze met veel talent en groote hartelijkheid uitgesproken rede, maakte op de talrijke aanwezigen bijzonderen indruk en werd luide toegejuicht. De laatste spr. was de heer Jos. de Heer, die zeer gevoelig voor de woorden door den voorz. tot de commissie van voorbereiding gericht, namens haar daarvoor dank betuigt. Hij gaat het verloop der zaak na, herdenkt wijlen den heer M. van den Bergh z.g. en richt als vertegenwoordiger van een der grootste gemeenten in het ressort, Eindhoven, een hartelijk welkomstwoord tot den nieuwbenoemde titularis. Het ressort zal blijven toonen te bezitten een yQ -b, zal de adviezen des opperrabijns volledig erkennen, zich steeds onderwerpen aan diens beslissingen op godsdienstig gebied, waarop hij alleen heerscher zal zijn. Zooveel slechts eenigszins mogelijk, zal men den opperrabijn steunen. Hij wenscht hem in het eind kracht van God toe op de verheven taak, die hij thans aanvaardt (luid applaus). Hierna werd wijn gediend en het mincha verricht, waarbij de heer Philipson op voortreffelijke wijze als voorzanger fungeerde. Het eerste deel der plechtigheid was hiermede ten einde. IN DE SYNAGOGE. De feestelijke aanblik van het fraaie kerkgebouw was nog zeer verhoogd door de keurige bloemenversiering die met kwistige hand was aangebracht. Het was niet slechts tot in de uiterste hoeken bezet, maar er was onder de vrouwengaanderij eene speciale tribune gebouwd om zoovelen mogelijk de plechtigheid te doen bijwonen. En laat ons alvorens in details te treden, constateeren, dat die plechtigheid inderdaad verheffend en indrukwekkend was. Zij werd ingeleid met de voordracht door een zangkoor van nS> compositie van den voorzanger, den eerwaarden heer I. E. Monasch, en voortgezet door den even verdienstelijken zang van JOH -p-Q, toen de opperrabbijnen, door het bestuur voorafgegaan, binnentraden. De weleerw. heer S. J. S. Hirsch beklom aanstonds den kansel tot het houden der BEVESTIGINGSREDE. Spr. schetst naar aanleiding der woorden uit het Hooglied e- v- den zieletoestand der herderin en stelt de vraag : wat heeft Sulamith's ziel zoo machtig bewogen? Het is de verlokkende stem van haren minnaar, die haar ontrouw scheen geworden; daar verneemt zij een geklop op de deur harer tente en onder het uiten der liefelijkste benamingen als \-pjn 'POn, treedt hij bij haar binnen en belijdt hij zijne liefde voor haar. Het Hoogelied is geen minnezang, maar teekent allegorisch de innige verhouding tusschen God en Israël. En naar de interpretatie onzer Wijzen spreekt het volk rasr "ON 11' '3b' ITS03 al ga ik niet op in mijne ideale roeping, toch wordt die niet geheel door mij miskend. Ik slaap wel is waar wat betreft de uitoefening van alle geboden maar mijn hart is wakker waar het geldt de beoefening der weldadigheid, ik slaap voor de leerhuizen maar mijn hart is wakker in de bedehuizen. Waarom deze schildering heden zoo machtig bij spr. opdoemt? Slaapt Israël niet in onze dagen voor zijn geloof? Meent men niet dat het voortbestaan des Jodendoms slechts een vraag van tijd is? in hoevele gemeenten waar het Jodendom weleer in den hoogsten luister glansde in hoevele gezinnen waar voorheen echt joodschen geest leefde, vindt men thans niet nog slechts puinhoopen? Aldus wordt veelal gesproken en een oogenblik kunnen deze woorden indruk maken. Maar de ontboezeming van Sulamith door Midrasch geïnterpreteerd geven een trouw beeld van den toestand onzer dagen. Voor zekere categoriën is het Jodendom slechts gewoontedrang, geen hoeksteen meer voor alle levensvreugde. Er is schijnbaar grond voor pessimisme, voor wanhoop. Daar verneemt men echter geklop ; als alle licht uitgedoofd schijnt dan heeft er soms eene plotselinge gebeurtenis plaats die dat licht wederom in volle helderheid doet stralen; treedt een moment in. zoo verheffend en weldoend, dat men ontwaart J3/N N1? 'D dat het duidelijk blijkt, dat het gemoed van den Israëliet ontvankelijk blijft voor den godsdienst, dat de vlam niet is uitgedoofd en niet uitgedoofd zal worden. Van deze opleving, van deze verjonging blijkt de dag van heden, nu hier plechtig en feestelijk de man is binnengehaald, die alles zal doen om hart en ziel te doen ontvlammen voor het geloof der vaderen, die het Jodendom zal leeraren naar zijne historische, wijsgeerige, etische en practische eischen. Deze dag getuigt van de onsterfelijkheid des Jodendoms. Spr. begrijpt dat de opperrabbijn, die zijn ambt nu gaat aanvaarden dit doet met schroom, niet omdat hem bekwaamheden ontbreken, neen, zijn groote theologische en profane kennis, gansch zijn verleden waarborgen, dat hij den weg kent, dien hij heeft in te slaan, maar schroom wegens de gedachte of zijn arbeid wel vruchtbaar zal zijn. En spr. raadt hem steeds den vrede na te jagen, maar niet ten koste der waarheid, geen schijnvrede, alleen dan vrede indien deze kan samengaan met onwankelbaar vasthouden aan de waarheden van het onvervalste traditioneele Jodendom. De ervaring dat de Godsgedachte steeds overwint strekke hierbij tot troost. Het leeraren van het Jodendom onvermengd en onverzwakt, de leeringen aan het bolwerk der traditie, het Nederl. Israël. Seminarium waar onze leeraar V731 ~ de vaan des Jodendoms hoog houdt en niettegenstaande zijn grijsheid als hoogepriester en trouwe wachter, wien God nog lange, lange jaren van frischheid en levenskracht moge schenken, met helderen blik den weg des levens bewaakt — met die leeringen op de bres gestaan, vol optimisme, vol kracht uw volk gedrenkt met de droppelen van den dauw, en hen op- gevoerd tot een machtige vlucht! Geleerd, dat weldadigheid, zeker, één der pijlers is, waarop de wereld berust, maar dat daarnaast ~Tn en geoefend en betrachting verdienen. Voer uw gemeentenaren op tot liefde en eikenning, tot machtige vlucht, tot uw eigen vreugde, tot vreugde ook uwer brave ouders, die u voor het herderlijk ambt hebben opgeleid en die heden het onschatbare voorrecht hebben u tot opperpriester te zien wijden. Moge met den dag van heden een aera van opleving van echt joodschen geest zich openen die gansch het Jodendom ten goede komt. Moge Gods besten zegen ilisten op den heden gesloten bond. Deze rede, waarvan wij met liet oog op onze ruimte slechts de lijnen konden aangeven, trof zeer en bracht diepen indruk teweeg. Er werd nu eene collecte gehouden, door het koor "TOT'S "inb van herlijn voorgedragen, waarna de weleerw. heer S. Heertjes den kansel besteeg tot het houden der installatierede. Er heerschte ademlooze stilte. Had het gesprokene in de officieele bijeenkomst goede verwachtingen gewekt, er waren thans velen die dit woord niet hadden gehoord; onder het talrijk auditorium heerschte spanning. -O*? 'n nrx begon spr. Het eerst innigen dank aan God" >Gij, o, God, die de gevoelens kent die thans mijne ziel vervullen, weet dat in deze woorden mijn diepste dank is gelegen voor de genade mij tot dusverre bewezen." En op de vraag, die tot mij kwam om de helder dezer schare te worden, antwoordt hij ijj~, ,jjn» hier ben ik ! Met liefde wil spr. de op zijne schouderen gelegde taak dragen, wil hij leider zijn van Israël. Zoo dacht hij in den beginne toen de eervolle roep tot hem kwam. Later maakte echter een gevoel van angst zich van hem meester. Voor zijn geest trad het verschijnst, dat zelts een Mozes niet jubelen kon toen hem door God werd opgedragen Israels leidsman te zijn. Welke uitvluchten om aan die taak te ontkomen! Hoe was op eens zijn moed vervlogen toen hij smeekend uitriep V3 N3 »ik wil Israels leider niet zijn, zend toch een ander!" Eerst nu in deze plechtige ure wordt spr. ten volle duidelijk wat hem in Mozes steeds bevreemdde. Een Goddelijke belofte vervulde Mozes intusschen met nieuwen moed, 'D' npn 'T~ riü?w~ nxi »Neem dezen staf ter hand, waarmede gij wonderen zult doen." Na deze toezegging was hij gerustgesteld. Dien staf moest hij niet ter hand nemen om te verdeelen, maar om allen tot één onwrikbaar geheel te vereenigen; overal zou hij verteederend zijn, niet kwetsend, niet honend zou hij het volk toespreken, hij zou hun verstand ontwikkelen, hun hart veredelen, hen vormen tot geloof in de menschen. Ook spr. kwelde de vraag : zal ik kunnen voldoen aan de hooge eischen welke een leider zijn gesteld: Ook hij werd door gevoelens van vrees bevangen. De taak van den rabbijn is immers moeilijk. Waarmede — vroeg hij zich zeiven — zult gij uw schat bewaken? Doch daar kwam het goddelijk antwoord Elia op zijn klacht gegeven hem voor den geest Kü rVlDJH- profeet Elia leefde in een tijd van godsdienstverval. Hij was zijn volk ontvlucht en verborg zich in een spelonk. En op de vraag Gods "ll,S "ï ^ "13 »watdoet gij hier Elia?" klaagde de profeet: wat baatte het, dat ik ijverde voor uw geloof, dat ik mijn bloed, mijn zweet offerde ? Uwe altaren heeft men vernield, uwe profeten gedood; ik alleen ben overgebleven en men staat ook mij naar het leven. En de Eeuwige antwoordde: trek u terug uit de spelonk, en ga staan op den berg. En de Eeuwige trok langs hem henen. Niet in den storm, die uiteenslaat was God, niet in het vuur, dat vernielt maar in het zacht suizend windje. Mozes sloeg waar hij spreken moest. Spr. begrijpt de beteekenis dezer woorden, die verklaart zijn 133-! Hij richt nu eerst hartelijke woorden van dank tot zijne ouders, die hem verschaften een zorglooze jeugd om zich ongestoord te kunnen wijden aan de studie van Gods Leer. Zijne moeder, UT3ö2ri\ zij duldde slechts in haar huis wat goed en schoon is. Hij bidt God hem zulke edelmoedigheid te schenken als zij bezitten. Steeds zal spr. be- trachten de wijze lessen in het ouderlijk huis opgedaan. Zijn vader bracht hem naar de welbeschutte tente der joodsche wetenschap, waar hij onder de leiding van hoofd en leeraren met zorg en liefde in de schatkameren der joodsche en profane wetenschap werd ingeleid. Hij acht het zijn dure plicht hun daarvoor thans dank te brengen, inzonderheid den weleerw. heer Monasch, wiens aanwezigheid spr's treugde van den dag verhoogt; voor diens vriendschap en wijze lessen, voor zijn nobel voorgaan, oprechten dank! Erkentelijkheid betuigt spr. aan de besturen der ressorten voor het in hem gestelde vertrouwen. Dit vertrouwen, de genegenheid waarmede zij hem te gemoet kwamen, geeft hem moed om zijne verantwoordelijke taak te aanvaarden. Die taak is moeielijk. Kon de rabbijn van voorheen rustig blijven zitten "V3~ rpB33, waar men tot hem kwam om kennis en leering op te doen. indien de geestelijke van heden den fakkel des Jodendoms brandend wil houden dan moet hij den Ta" rHp3 verlaten en gaan tot het volk -ire mom* En spr. wil gaan tot het volk, hun leeren wat Thouroh is; welke plichten ons Jodendom leeraart, hun gids zijn; hun leeraren zijn geschiedenis en zijn idealen, leeraren wat ,tqj; is, wat onder weldadigheid verstaat, hoe die begrepen en toegepast moet worden. Maar alleen dan kan de bede om zegen op den arbeid slagen, als evenals bij Mozes, een Aron en Chur hem ter zijde staan. En daarom roept spr. den steun, raad en voorlichting in van de besturen, »verleent mij die met innigheid," ook de hulp en medewerking der godsdienstleeraren, maar ook die van -pin, vaders en moeders van joodschen huize moeten medehelpen. Spr. roept hun waardeering voor, en belangstelling in het godsdienstonderwijs in. Ruimt ook voor dit onderwijs den noodigen tijd in, zendt uw kinderen naar de godsdienstschool om de kennis op te doen die leidt tot een godvruchtig leven. Met ernst en vastberadenheid, doch ook met geduld- en toegevendheid wil spr. zijne gemeenten leiden, niet met storm en vuur, maar als het zacht suizend windje. Als hij zal moeten vermanen, zal hij trachten niet te kwetsen, maar als een vriend, opbouwend zijn. Hij komt met liefde die te zanten brengt, niet scheidt en vraagt wederkeerig hun liefde, hun vriendschap. Laat uw treur de mijne zijn, uw geluk het mijne, laat mij ook medegevoelen uw blijdschap. Met liefde kom ik tot u, maar ook met de waarheid der godde lijke leer. "Dn Liefde en waarheid zoo samen¬ gebracht moeten tot het begeerde doel leiden. En tot God bidt spr. in het eind — het publiek rijst eerbiedig op — om kracht en sterkte, om steun op zijn pogingen en om zegen voor zijne gemeenteleden. Hij besluit met "het '3* 'r Geruimen tijd bleef het publiek onder den machtigen indruk dien de gloedvolle rede had te weeg gebracht Men had een schitterende rede gehoord met waar redenaarstalent uitgesproken en waarnaar de menigte tot het einde toe met de diepste aandacht had geluisterd. Men had al dadelijk de overtuiging gekregen dat hier een begaafde priester zijn intrede had gedaan, van wiens optreden de schoonste verwachtingen mogen worden gekoesterd. En het algemeen gevoelen was, dat hier eene voortreffelijke hoogst gelukkige en verblijdende keuze was gedaan. Ofschoon de aandacht schier uitgeput was door den langen duur waarin zij in boeien was geslaakt, volgde men het hier volgend gelegenheidsgebed, samengesteld door den oppervoorzanger, den eerw I. E. Monasch "rpbx n'22 bip d'-ij -jj-ir nn: •J3T utd Toab D'jr r-rx ~rr qtcx bnp jp: rrrn r-"" pw rijm o*Tnx nnxs b^n ncra Dvn pbrxmnn sdd bj? tnswn Trc 'rrsr rrr©Dn brab nrca vinp r' ^rbj? ïjjszn ïyoo p'ir1^ nw 'irnjr bv 'nbsroi (tip fjiTO bv *ppns ww werd gezongen, het avondgebed onder de verdienstelijke leiding des oppervoorzangers verricht en de godsd. viering der plechtigheid was ten einde. En zoo behoort de officieele installatie tot het verleden. Moge de bezetting van den opperrabinaatszetel in de beide ressorten Noord-Brabant en Limburg, het Nederl. Jodendom ten zegen zijn. Moge de medewerking die den Opperrabbijn in zoo ruime mate toegezegd is hem steeds verleend blijven, TOP Ou? D321? JP* "O en geve het Opperwezen den weleerw. heer Heertjes de kracht om in onverzwakte levenslust zijn hooge taak te volbrengen tot in lengte van dagen !