VOORSPEL. Het toneel verbeeldt een deftig eenvoudig vertrek, half studeerkamer; rechts een deur, links ramen, achtergrond een deur. Het is avond. X. AALTJE, GOLTZ. Aaltje komt van de achtergrond, gevolgd door Goltz; dan stuit ze voorzichtig de deur en biedt Goltz een stoel; ze spreekt gedempt. Aal t j e. Neem efkes plaats, meneer. Goltz. Nee, ik blijf maar even staan; waarschuw alsjeblieft meneer Herman maar - — — — Aaltje. Wil u me asteblieft uw naam nog 's zeggen? Goltz. Goltz, Oscar Goltz — — — — Aal tj e. Dank u wel — — — — Aaltje heel stil rechts af. II. GOLTZ. Hij neemt ecu paar boeken uit de kast en zet ze er dan weer in. Goltz. Ah! dit is de plank van mevrouw — — — — en dat van meneer — — — — — De „Imitatio" boven, „Pascal" er vlak onder — — — — — en de Dommelaers Juniores smullen van beide, ten minste — — — — — Enfin, dat belooft wat voor de toekomst, zegt pater Falck. Herman Dommelaer op tan rechts. III. GOLTZ. HERMAN. Her m an. gedempt, koel. Ah — — — — meneer Goltz — — Goltz. Bonjour. Herman — — — — Hoe maak je 't, kerel? Goltz doet heel hartelik, Herman terughoudend, koel. Wanneer ben je thuisgekomen ? Herman. Van middag. Goltz. E11 geen plezierreisje waarachtig - — — — I.'oe is het met je stiefmama? Her 111 a n. Ach, zó — — niet best. Goltz. Ik hoor, ze is bediend, hö? Herman. Ja, gister al. Ga zitten, zeg Beiden qaan zitten. Iladt je iets, Goltz? Go 11 z. Iets hebben nu juist, nee, dat nu niet bepaald — — Ik hoorde van Marie Trippels dat je thuis was en als oud kameraad vond ik 't niet meer dan een staaltje van mijn plicht je even te verwelkomen. Herman. O — — — dat is heel vriendelik en plichtmatig. Goltz. En hoe gaat het jou zelf'? Schiet je wat op met de studie? Herman. Dat gaat wel; ik kom van 't jaar klaar, hoop ik. Goltz. Zo waarachtig; dat 's vlug. Maar je bent altijd een kraan geweest. — Ik heb 't bijltje erbij neergelegd, dat weet je zeker — — — - - Herman. Dat heb ik gehoord. Goltz. Ja, ik ga in de zaak en word steenbakker — Enfin, die moeten er ook zijn! — — — Meer verbaasd heeft het sommigen, dat Karei zo opeens het seminarie verlaten heeft — — — Herman. Zo opeens nu — — — — — — Goltz. Nu ja, er waren er maar weinig die wisten dat er iets broeide — — — Natuurlik „cherchez Ia femme" — Nu, Marie is de zonde wel waard — —, zó opgevat, ja Hernia 11. Ik bad eigenlik graag dat je met mij over die dingen niet sprak; ik versta je liever niet — -- — - G o 11 z. Zó? — 't Is anders toch nogal eenvoudig, dunkt me. Je kunt nu zo lieberaal of filozofies zijn als je wilt, maar dit weet je toch wel, dat 't voor je stiefmama, als voor alle oprecht roomse mensen, geen kleinigheid is, je voorgenomen en haast bereikte priesterschap los te laten voor een vrouw — — -- — Wat blief je! H e r m a 11. Had hij dan volgens jou misschien beter gedaan onder liet mom van de soetane geit en kool te sparen? Goltz. Hoor eens, je moet niet hatelik worden , amice dergelijke nonsens beweer ik niet — — — — — Van rechts zuster Augustine op, stil en rustig. I~V. De vorigen, zuster AUGUSTINE. Augustine. Is juffrouw Marie nog niet hier, meneer Herman ? Her 111 a 11. Nog niet, zuster. Wordt die verwacht? Augustine. Ze heeft allang een boodschap; mevrouw vraagt gedurig naar ze. — — Zo dringend is 't haar toch verzocht — Goltz. Zal ik er misschien nog even heengaan, zuster? Augustine. O, (Link u, nee — — — ze hééft een boodschap ze zal wel komen We moeten geen opschudding maken. Goltz. Hoe is 't nu met mevrouw, zuster? A u g u s t i 11 e. Uch, dat gaat zo gestadig achteruit, meneer Goltz en in de laatste uren heel snel — — — — Zuster Augustine rechts af. ~V. HERMAN, GOLTZ. Goltz. Marie heeft zoeven van geen boodschap gerept tegen mij, ik heb wel tien minuten met haar staan praten. H e r in a li. 't Is toch niet noodzakelik dat ze jou alles op de mouw speldt; ze zal wel reden hebben voor haar zwijgen. Goltz. Ik beweer ook niet van niet, maar — — — ik vind wel, dat jij weergaas onvriendelik bent. Ik snap eigenlik niet, waaraan ik dat verdiend heb. H e r m a n. Dat pleit dan niet voor je fijngevoeligheid — — — — Goltz. Niet? H e r m a n. Nu ja, bewijzen — Trippels weet natuurlik nergens van — — — en mama hier — — ligt op sterven — Bewijzen? je hele houding strekt tot bewijs — — — Ik zou zeggen je hele karakter; — bracht je zelfs vroeger je eigen kameraden niet aan bij de rektor, als ze eens wat los in de mond waren? G o 11 z. Dat ik weieens - en altijd op bevel van méérderen! — iets gedaan heb, wat ik nu niet meer doen zou, is waar — maar is 't billik mij dat nu te verwijten? H errna n. Ik verwijt je niets; ik geef de reden op, waarom ik op je hartelikheden weinig gesteld ben. — en ik wil er wel bij zeggen, dat ik lui die klikken op bevel van méérderen al evenmin vertrouw als de rest, — gisteren niet en morgen ook niet. Het beestje groeit, maar zijn aard verandert niet, — dat geloof ik. G o 11 z. Jullie zegt hier in huis altijd van die filosofiese dingen — — — — Wat kan ik er ten slotte aan doen, dat je stiefmama nu berouw gevoelt, dat ze haar toestemming voor je broers veranderde loopbaan heeft gegeven'? Moet je mij dat voor de voeten gooien'? H e r m a n. Je weet zelf niet wat je zegt. Goltz. Dat weet ik gelukkig drommels goed — — — — Herman. Dan ben je nog minder dan ik dacht — — — — Ja, want je huichelt dan als een virtuoos in 't vak — — — Wat me trouwens niet verbaast — - Niets ver¬ haast ine meer van iemand, die een zieke vrouw durft influisteren , dat door haar toegevendheid haar zoon besmet is met de zonde van twijfel, dat zij de schuld ervan draagt als haar zoon, voor de dienst der kerk aan God beloofd, verloren gaat in ketterse ongerechtigheid — - -en je voelt niet eens, hoe een Opperste Gerechtigheid van zo'n manier van doen moet walgen — — Pater 1' alck heeft je als fatsoenlik man de deur gewezen, toen je met je praatjes bij hem kwam. G o1t z. .Te spreekt onwaarheid — — — — Hernia n. Dan liegt Marie, - en «lat geloof ik eer van jou dan van haar en pater Falck — — — — — Marie op, achtergrond. VI. l)e vorigen, MARIE. M a r i e. i/ceft Herman de hand. Dag. Herman — — — — II e rm a n. Dag, Marie — — - — Marie. Zij buigt roor Goltz. Meneer Goltz — — — — Tol Herman. Je ma heeft naar mo gevraagd . Herman? Kan ik misschien iets voor haar doen? H e 1' 111 ii li. Ik weet liet niet. Marie; ik hoorde het zoeven pas van zuster Augustine — — — — Ma rie. 't Wordt voortdurend minder, he? H e rman. ?t Loopt af, zegt de dokter; daarom hen ik overgekomen. Mi lar jou naam heb ik door haar niet horen noemen. Zuster Augustine rechts. ■VII. De vorigen, zuster AUGUSTINE. Zuster Augustine. Ah! — — is u er eindelik — — — Zou u zo goed willen zijn even bij de zieke te komen, juffrouw Marie? M a r i e. Nu dadelik? A u g u s t i n e. Ja, alsjeblieft dadelik - — ze wacht allang maar stil en rustig — — — ze is zo zwak, zo zwak Belden rechts af. VIII- HERMAN, GOLTZ. Goltz. Je moet me niet kwalik nemen, maar ik vind — II e r m a n. 't Kan me niks schelen wat je vindt, neem 't mij ook niet kwalik - e» zwijg nu verder maar; laat 't maar niet wijer bekend worden - 't is nu eenmaal gebeurd en 't is er te lelik voor Karei op, achtergrond. XX. De vorigen, KAKEL. Karei ziet eruit, of hij geschreid heeft en schijnt verlegen ; zijn ogen doen hem zeer van 't licht. Hij geeft Goltz de hand, zwijgend, en gaat dan naar de andere zij. Herman. Ik dacht, dat je binnen was — — Karei. Ik heb wat in de tuin gelopen, - je raakt op t laatst zo overspannen — — — — je kimt niet meer. Goltz. En 't duurt zolang 't Duurt al maanden nu Karei. 't Is of' ze niet sterven kan — — — O God, Herman , 't is zo verschrikkelik zwaar voor mij G o 11 z. Misschien als je terugkeer beloofde, Karei Hernia n. hem in de rede vallend. Ik dank je voor je bezoek we weten nu genoeg van elkaar 't Dunkt me beter, dat we nu maar afscheid nemen voor goed. Goltz. Ik wou Karei alleen maar zeggen H e r 111 u n. Knrel heeft nu zeker geen oren voor je praatjes Hij leidt hem miar de deur aehter. Wat je wou, inoet je dan later nóg maar eens willen — — — Rek t nu niet, alsjeblieft. (jolt /.. tot Ku rel. Je bent allemachtig beleefd, dat moet ik /.eggen Herman. heeft de deur opengedaan, doet ze dicht. (loeien avond - — — - , . Uoltz of. X. HEKMAN. KAKEL. K a r e 1. Wat behandel je hein ruw, Herman -H e r m a n. Bekommer je daar maar niet om nu; 'k behandel hem niet te ruw . <1*t weet je ook wel. Spionneren is een vuil werk — — -- — K a re 1. Er is toch wéér niet iets voorgevallen tussen jullie? Her m a n. Nu niet, maar vroeger te veel. Laat maar rusten, tot later, bij gelegenheid - — — Jij moetje nu maar kalm houden en je hoofd helder - - - — Karei. Dat is geniakkelik gezegd. Horman. II e r 111 u u. •Ia. dut is ook zo, maar toe-li moet liet, Karei. Karei. Als er mi maar één was die beslist dorst spreken beslist --- — — II er man. Wat zegt pater Falek dan? Die is doorgaans beslist genoeg. Ka re I. Die aarzelt zelfs, omdat ik 't otter niet brengen killi ik kan niet, ik durf niet — — en Marie zou liet niet dragen — — — 't slaat haar leven kapot Dommelt/er op run rechtu. J2CI. De vorigen. DOMMELAEIi. D o ni m e 1 a e r. O. ben je bier - Je hebt naar me gevraagd, Karei Karei. Ja, zoeven - — — Wat moet ik doen? Zeg u 't dan toch — D o ni m e 1 a e r. Beste jongen, daar kan ik geen antwoord opgeven Toen je moeder won, dat je priester zou worden en jij me vroeg, of ik 't goed vond, heb ik ja gezegd en gemeend. Je was jong, maar je dweepte met de idee — — — en ik dacht, dat je in die richting levensvrede vinden zou — — Dat is anders gelopen en ik heb berust in wat je moeder en jij besloten; ik vond liet e 1 s. Van Goltz'? — Dat 's aardig toch. S t ij n t j e. Maar. pastoorke , — verbeeld u, dat die vrek u niets zou geven van zijn overvloed Trip p e 1 s. Een vrek — ho ho! — een vrek ho — wat — S t ij n t j e. Ja wis, dat is hij U wil daar niets van weten, ja. natuurlik — — om nicht Marie T r i p p e 1 s. Stijneke, praat zo niet; ik sta zijn zaakjes wel niet in de weg. dat 's waar — — — — maar St ij IItj e. Ja, pastoorke, ontken maar niet — — - Ons kapelaan die zegt het ook — - - — -— en ieder weet het T r i i> p e 1 s. Stijneke, ge praat te veel — W ie bracht die druifkes? St ij ntj e. Jan, de tuinman — - Trippels. Hebt ge aan de fooi gedacht? - — Ja? Zo'n knecht moet dubbel graag iet.s brengen bij pastoor - Lacht (/uilig en snoept iceer. St ij 111 j e. Ook was daar vrouw Stevels weer om u te spreken T r i p p e 1 s. Och, dat mens alweer — — — — Stij ntj e. Ze dringt maar aan, daar heeft u geen begrip van .... — Ik wou haar afschepen, maar ze beroept zich heel brutaal op u Hat komt van al die goeiigheid — — Pastoor is dit, is dat, en ik ben niks — Trippels. Ja wel, ja wel — — — — — Stij ntj e. Pastoorke is zo goed — — — — ons kapelaan ook, o! _ en ik ben 't boze wief, ja wel — — — — T r i p p e 1 s. Och wat! — — — Wat wil die vrouw nu v^er? S t ij li t j e. Nou, dat is duidelik genoeg -- — Ze maniet 'I gebaar „geld." Ik kan aan 't geven blijven. T r i |> |> e 1 s. Wilt drommel — — Werkt haar man niet meer hij Goltz? .St ij n t j e. Ja wel — — Waar zou-ie anders werken ? Maar Goltz betaalt lieel slecht; — de lui verdienen weinig Eigenlik moest zo'n man zich schamen. zo'n rijke vrek Dat zegt ons kapelaant,je ook - — — En Stevels is er :il jaren, dat \s óók waar, en altijd even arm — Maar geven helpt toch niet, dat zegt ons kapelaantje ook - — — en hij Stevels is 't een mand zonder bojem Ze wil iiaan. T ï- i p p e 1 s. Zeg. Stijntje — — — — S t ij n t j e. in de deur. Ja, pastoor? T r i p p e 1 s. Gch. geef die vrouw twee kwartjes; zeg erbij: voor 't lest - — — Hij neemt, een druifje, Stij ntje. 't Is zonde van het geld. ze snoept. T r i pp els. Nu ja, — — —- wij snoepen immers ook — — — Ze zijn toch arm, — — - nemen trouw hun plichten waar we moeten niet zo karig zijn — — — — S t ij n t j e. U moet liet weten: ik dee 't niet. T r i j) pels. Zeg erbij voor 't lest — — — voor 't lest Stijntje af. G o 11 /.. I)e kapelaan verbiedt het niet — T r i |> p e 1M. Dat hoor ik nu voor 't eerst daar schrik ik van Die Herman Doininelaer is een gevaarlik de¬ magoog . een volksopruier G o 11 z. Precies, een wolf in schapevacht, zoals er meer zijn, heer pastoor. Verdraagzaam — - — o, als elastiek, en zoet als honing — — — Maar zijn volgelingen eisen hoger loon en dreigen mij met staking, en zovoort — een fraaiigheid die totnutoe onbekend bleef in ons dorp: geen tong die er van repte. '1' r i p p e 1 s. Ik hoorde er nooit iets van. G o1t z. Maar nu begint het spel, en hoe, dat weet ik ook — T r i p p e 1 s. Denkt u — door —? Gol t /.. Ja zeker, — en ik denk het niet, ik wéét. Wat ik zeg, wéét ik. T r i p p e 1 s. Dat begrijp ik niet — — Hij is een goed-gelovig zoon der kerk; geen zweem van twijfel, en nooit wordt er een woord gerept van Mr. Herman, nooit — — - G o 11 Er is wel meer, dat hij niet noemt, geduld maar. Ik vel geen oordeel over hem, — ik wéét alleen, dat Mr. Herman Dommelaer zal spreken voor mijn volk. 'i' r i p p e 1 s. Wat zegt u nu? Onniogelik — — Nee, nee, dat zal niet gebeuren; hier treden geen volksmisleiders op, — neen — — — - Goltz. Heb maar geduld: 11 zult liet zien. Ik zal u meer zeggen Spreekt nu zacht Ik spreek natuurlik in vertrouwen, heer pastoor — . Trippels. •Ia, ja, dat spreekt vanzelf. Goltz. - Toen ik ziek was, laatst met Pasen — U hult een euvel aan de voet — —- - — T r i p p e 1 s. Ja, ja G o 11 z. Toen wou ik mijn Paas-plieht doen bij hem, 't kon niet anders — — — - T r i ]> p e 1 s. Ja, ja — ik weet het ----- we lagen beiden ziek - — — — Goltz. Welnu — — — versta me goed, ik klaag niet, anders was ik éér gekomen; uit oude vriendschap heb ik hem gespaard — — — T r i p p e 1 s. Nu —■ nu verder — — Goltz. Welnu, ik kreeg het schuifje, ik werd uitgesteld 3 M a r i e. Maar ik heb er niets dan moois gezien, mooie kleuren in de zonneschijn, en lachen T r i i> p e 1 s. Ik /en: voorstad van Parijs, waar saamvergaart wat nog slecht is voor de stad der zonde zelt. M a r i e. Oompje! Oompje! T r i p pe 1 s. Kind. spreek dat niet tegen. Ik ben geen femelaar, ik houd van pret, maar denk ik aan Parijs of Brussel, dan word ik grimmig — Ongeloof en revolusie tieren en bloeien daar als nergens anders op de wijde wereld Karei. En toch zijn er nergens mooier kerken, nergens zijn ze voller. T r i p p e 1 s. Dat zijn de oasen in de woestenij van zonde, van doren zengend ongeloof, verstikkend zieleleven. M a r i e. Ik vertoefde alleen in de oasen, oom, en rustte onder palmen, rijpe dadels vielen in mijn mond — — •- l was vroeger altijd opgeruimd, gaat u nu de vrolikheid haten op uw ouwe dag'? T r i p p e 1 s. V rol ik ben ik nog — — Een goedgelovig zoon van onze Heilige kerk mag vrolik zijn en blij door t leven gaan — —- - 't Berouwend hart vindt steeds genade, maar ik huiver van de bron waaruit de zonde vloeit bij stromen — — — — — Jv ure 1. Soms rees bij mij de vraag, of daar de priesterschap haar plicht wel deed -- — — — T r i p p e 1 s. l)e priesterschap — - — haar plicht? K a r e 1. Ik meen: is er ook te veel door de vingers gezien bij de voornamen en de groten? T r i p p e 1 s. Maar de oude adel bleef getrouw - - — Het kwaad zit dieper, lager — — — Het intellekt misleidt liet arme volk, de demagogen, als ook hirr de kop opsteken die doen het volk dromen van vrijheid en gelijkheid, broederschap, zonder rede of tucht Ka rel. Naar mijn ervaring — — — — T r i p p e 1 s. Zeker toch minder dan de mijne! K a r e 1. Zeker, veel geringer dan de uwe; laat me t dan zo zeggen: naar ik het volk nu ken, en stellig liet volk bij ons, gelooft liet als voor eeuwen. Is iet aan kerk ot leer, aan God of Heiligen twijfelt liet volk. maar t geloott niet meer de priester die de groten strijkt en streelt het twijfelt aan de rijken, de machtigen, wier vroomheid zich uit in wat ekstra kaarsen, of in mooie ramen, die de kerk versieren — — — — (lultz slaat d rif tij op. G o 11 z. Gooi u ze dan kapot, eerwaarde kapelaan. T r i p pels. opstaande, sussend. Blijf kalm, goe-vriend — — M a r i e. lachend. Ben ik 1111 oorzaak van oen twist door 't simpele loflied op mijn vrolik Brussel? (rol tz. Neen — pardon; 11 voelt 't verwijt niet, kon 't niet voelen, want 11 weet het niet — — — — Trippels. tut Marie. Meneer Goltz wil ons een raam kado doen, weet je, ter gedachtenis aan zijn vadei Karei. staat op. Neem mij niet kwalik dan; ik hoor dit nu voor 't eerst, ik wist het niet, niemand heeft mij dat ooit gezegd M a r i e. Dan is de oorlog uit, niet waar? — Een misverstand. Trippels. Een misverstand, vriend Goltz - eea misverstand neem plaats — — Karei. Ik verzeker, dat ik niet bekend was met uw plan, en dat ik op zichzelf dit volstrekt niet af te keuren acht Goltz. |t :a — we kennen elkander — — — Juffrouw Marie, ik kom morgen in de stad en wou uw moeder graag bezoeken — — M a r i e. O G o 11 z. Zou it zo goed willen zij 11 mijn komst haar aan te kondigen f M a ï' i e. O ja G o 11 z. En tref ik u thuis? M a rii*. Misschien; ik weet niet, wat er morgen voor mij valt te doen; maar als u 't uur bepalen kunt G o 11 Zo tegen drieën — — M a r i e. Ik zal 't moeder zeggen. O o 11 z. Ik dank u wel; tot morgen — — Mar ie. Adieu - — T l' i p i> e 1. Ik laat u uit — — - - G o 11 z. Spaar die moeite, 't is zo warm '1' ri p pels. Nee, nee -- ik smelt niet; ik ben taai Kom kom — -- — - Trippels met. Goltz vaar tuil link*. 1 X. De vorige», STIJNTJE. S t ij n t j e. Die stuurman van 't mebiel vraagt, of liij maar door moet rijden naar 't lozjement, juffrouw? M a r i e. Ik kom, Stijntje; heeft hij wat gehad? St ij ntj e. Ilij heeft genoeg, eerst kwast, toen bier • — M a r i e. Nu, zeg maar dat ik kom. Trip pels. Zo'n toertje met 't mebiel doen wij vandaag of morgen ook eens, Stijntje. Stijntje. Gunst, pastoor voor heel de wereld niet - Stijntje af. XI. MARIE, TRIPPELS, KAREL. M a r i e. staat nj>. Nu, oom — addio! Wanneer bezoekt u ons? T r i p p e 1 s. Lief kind, ik ga haast nooit meer uit; ik leef maar stil, totdat de Heer me afroept van mijn post M a r i e. Mama wordt boos op u — - T r i p p e 1 s. Op mij wordt niemand boos. — Herinner haar nogeens aan de zevende zoon, om 't „keuningszeer"' — -- en lach er niet om • M a r i e. Vaarwel, oom - lk lach er heus niet om ik kan 't alleen maar niet geloven T r i ppels. Dat is 't juist met jou - — ja, ja — nu - ik ga mee; ik wil je zien paraderen in 't me- biel - jou ongelovige M a r i e. Dat 's liet' van u — — —• Adieu. meneer de kapelaan - — - Karei. Adieu, Marie —■ — — Mar ie en Trippels links uf. XXX. KAKEL. K a r e 1. zucht, eenvoudig. „Dat ge arendswieken hadt, gij jammervolle jaren, die kruipend om zult gaan, eerdat mijn bloed bedaren, mijn hart berusten zal — — —" O God, geef kracht mijn schreden zijn niet vast — — — Het pad is steil - - en hoog de top — — Zo zwaar de vracht — Aioeder Gods - - — — o bid voor mij - — laat mij niet neerslaan, Heer - — — Was het een ijdel wanen. dat ik in moeders stem uir stem verstond . mijn God ? Vergeef, vergeef mij ~ — — ik zal ook die vraag versmoren — ik ben uw dienstknecht. God, de die- 4* naar van uw kerk Zend uw Cherubijnen tot mijn •steun — en werp «le duivelen uit die mij mijn hart verzengen - O, schaamte Voort, op de knieën — — Hij iril haastig heengaan m iar Trippel* komt lenig. XIII. KAKEL, TRIPPELS. T r i p p e 1 s. Marie is weer ,.vertuft" - 't Is toch een aardig ding Waar wil u heen? K a r e 1. Ik wil alleen zijn T r i p p e 1 s. t Is etenstijd — blijf nu maar hier Karei. Als u dat wilt Trip p e 1 s. Of ik dat teil nu Ik vraag het u (ia ook wat zitten Ik vind 't ontzettend warm vandaag — — Karei. Ja. 't is heet — — — T r i p p e 1 s. Onweer, dunkt me, — - onweer Karei. 't Broeit in 't westen al; 't heeft ook al wat gerommeld — T r i p p e 1 s, Ik dacht het wel Jongen, dat was toch jammer straks: me dunkt, we moesten er nogeens over praten bij gelegel)huid Karei. Ik ben tot uw dienst, op staande voet, pastoor T r i p p e 1 s. Op staande voet — — U spreekt zo vreemd Er blijft iets vreemds, er is altijd iets vreemds in u, in uw spraak, in uw doen - —- — Ik wil daar op 't ogenblik niet over uitweiden, maar uw leven hééft een vreemde keer genomen, — •—• Ik beschuldig u niet. versta mij goed, maar u begrijpt natuurlik vanzelf, dat men mijn oordeel vraagt over u — en 't een en ander en dat is gunstig tot vandaag — Karei. VandaagV Is dat vandaag veranderd V T r i p p e 1 s. Ik hoor, er heerst hier onder 't volk een geest, die (Jod zij dank totnutoe onbekend was in mijn parochie, en daar opeens verneem ik, dat een spreker méér en erger nog dan demokraat, voor 't volk zal spreken — — Is u niets daarvan bekend? Heeft u niets van die oproerigheid vernomen ? Ka re 1. Van 't laatste niet. T r i p p e 1 s. Dus wel van 't eerste 'i Karei. Dat wil zeggen — ik vónd , toen ik hier kwam al ontevredenheid bij 't volk. bij allen nagenoeg. Ontevreden is men, niet oproerig; van oproerigheid heb ik niets bespeurd. Tri p pels. Kn ik bespeurde vroeger niets van ontevredeiihciil - Ka rel. Ik geloot' dnt graag; toch zult u mij geloven, «hit ik hier ontevredenheid vond — - T r i p p e 1 s. Kn waarover? NVat verlangt men dan? Karei. I)e mensen vragen meer waardering van hun werk niet in woorden, maar in behoorlik gangbare Nederlandse munt. T r i p p e 1 s. Welzeker, 't gewone liedje, — de oproerkreet «lor mode We moeten dat te keer gaan — — — Doet il dat? K a re 1. Ik betwijfel, of «lat wel goed zou zijn. T r i p pel s. U twijfelt? IJ betwijfelt, of «lat plicht zou zijn? Op welke grond'? Karei. ik vrees zelfs, «lat het kwaad zou zijn. De mensen werken veertien uren daags, van 's morgens zes tot 's avonds acht, verdienen negentig cent per dag en kinderen niets of weinig. kinderen die n«>g niet werken moesten. T r i p p e 1 s. Buiten kinderen kan men op een steenfabriek onmogelik. K ar el. Dat zegt men, ja. In elk geval het loon is veel te laag. 3C-VIXI. TRIPPELS. T r i p p e 1 s. Mo.> Hij keert- zich naar linnen, spreekt, cii ij p e 1 s. Jawel — de mens in eigen kracht, d. i ruw geweld, jawel — - - — Maar wij verlenen onze steun alleen, als 't volk zich onder geestelike leiding stelt — — en niets waagt te onderstaan dan 't geen de leider goedkeurt dat is toch zeker u bekend'? II e r m a n. Ja zeker, eerwaarde, en daarom dunkt de kans me hier dubbel schoon. Mijn broer wil niets liever dan deze richting uit en hij wenst, als ik, zich daarover met u te verstaan -— — — — — T r i p p e 1 s. Ik vind dat heel vriendelik, maar weet vooruit dat liet niet gaan zal. II e r m a n. Niet, zegt u? T r i p pe 1 s. .Ia juist, dat zei ik, niet. Ik kan niet .samenwerken niet een man als u. Goltz. Dat begrijpt een kind , waarachtig. He r ma n. Maar ik begrijp het werkelik niet — — G o 11 z. Dan speelt u komedie, want vroeger begreep u 't best. Hernia n. En welk belang zou ik hebben bij dat spel? Goltz. Dat is mijn zaak niet. T r i p p e 1 s. Maar. u bestrijdt immers de kerk overal - — - H e r m a n. Pardon, ik zoek haar steun. Goltz. Komaan! T r i p p e 1 s. Men is ervóór — — — of tegen - - — — Tertio non datur — — — u is dus een gelovig man? Her m a n. Dat wil zeggen, ik geloof vast dat de kerk het wel der mensen wil, rt belang der duizenden die onder t lot gebukt gaan, en ik bied liaar mijn hulp aan in die strijd T r i p pels. Maar buiten God? H e 1' 111 il 11. Duiten God? Geschiedt er iets buiten Hem? Valt er een mus ter narde zonder zijn wil? Goltz. Komaan! De vos preekt de passie - — — — Herman. U heeft dit voor. dat u wéét hoe llij gediend uil worden — - — — - T r i p p e 1 s. Juist! juist! Her m a n. U kunt de arme strijders 't leven lichter maken, doordat u hoop op later heil kunt beloven — — — T r i p p e 1 s. Van hoop spreken wij niet. ons geloof is geen spekulasie — — - de kerk beloott zekerheid. II e r in a n. Dit valt buiten onze macht. Ik benijd u vaak T r i p p e 1 s. Maar zelf begeert u dat benijde niet II e r in a n. Wij reizen samen — — U weet waar 't heengaat en hoe het wezen zal aan 't eind der reis, ik niet. Maar ik doe volgaarne alles wat het lot der armen kan verbeteren in 't aards bestaan, ik trek geen ziel van kerkeplichten af. G o 11 z. Oho! G O 1 t ■/.. Do aap komt uit do mouw, eerwaarde — — II o r ma n. En ook, wie om geen recht durft vragen doet zonde. T r i p p e 1 s. 't Klinkt alles mooi — maar wij zijn overbodig - — G o 11 z. Natuurlik. Blad voor blad van uw geschriften leert opstand tegen God en overheid ■— — — H e r m a n. En heb je zelf «lat dn li gelezen? G o 11 z. Neen, goddank. II e r m a n. U praat dus altijd nog over dingen, die je niet kent, kwajongenswerk. Er staat geen letter in mijn werk van wat u zej;t. G o 11 z. Misschien niet letterlik. maar naar de geest. II e r m a n. Waar iets van geest spreekt, kun jij niet luisteren. T r i p p e 1 s. Hoe dit zij met uw eisen - — uw revolusie- eisen — — van gelijkheid, vrijheid, broederschap — doen wij niet mee — — — Hernia n. Ik eis gelijkheid voor de wet alleen en vrijheid naar recht en rede. niet naar wat dwazen daarvan denken. maar wel naar 't dol gepraat van holle woonlen. dan — steelt meneer Dommelaer het brood uit de mond der armen, want ik ontsla ze allen oud en jong, op staande voet. Nu moet hij zelf 't maar weten — — — — Hij steekt Trippels de haml toe; inmiddels nadert Karei van rechts. XX. De vorigen, KAKEL. Trippels. tut Herman. Bedenk wat u gaat doen en breng hier geen ellende. Herman. Dikwels is de weg naar heil alleen door ellende. Trippels. Dat zijn satans woorden. Hernia u. Ik dacht aan Golgotha. T r i p p e 1 s. O, laster — — — - godslasterlike taal — tut Karei. Houd uw brour terug van 't kwaad — K ar el. Indien hij kwaad wil — — — — Trippels. Twijfelt u daaraan? Is 't zó ver met u gekomen? Goltz. naar de uchtergrond yaande. Ik heb 't u gezegd, er schuilt een adder onder 't gras — — — deloos mijn liefde mocht vermeren voor God "| 'k niet ter «luiks verbergen wou een groter liefde en ik met God bedriegen wou met lege woorden M a r i e. Lege woorden gaf je mij Karei. O.hot je da„ .Int J.z» hutali*. <»"" "» 'm '"f"" „1„ bi. « .1.- T* H„» dio zoul.t,, ,.. .j Nee. niet waar, nee ZIT—e» M ».» .•«- H-. « hem tarten zelfs het sterven aan het knus T r i p p e 1 s. 1, uw pri»Ur»h.P •». kerk een sterven aan het knus. nog op ons neer — - M a r i e. staat wild op m strekt de armen naar Karei uit. O werp dat kruis dan af - - en smeek God, dat H>1 • • een teken geev' en kwijt scheld' deze schuld in zijn gena een xeh.< u n 1» e 1 s. Zeg satans wil — — - — die. boeit liaar > sleurt ze lnee — — maar niet ile poorten van den hemel overweldigt hij — — — — — Ga naar binnen, Marie! M a r i e. Ik kom u waarschuwen, — — 't volk heeft Goltz omsingeld, jouwt hem uit en dreigt — — Men lwor! buiten lauaai, gelach, yjouir — 111(11 luistert even. Stijntje in de deur links. T2C- De vorigen, STIJNTJE. S t ij n t j e. Meneer pastoor — kom Goltz te hulp — gauw, gauw — — — — — 2e slaan der handen aan hem _ ZiJ Vlt "r,J- X. De vorigen, behalve STIJNTJE. Uoiumelaer. Waar is Herman'? M a r i e. Die komt er bij — — — — • Dotnmelaer volgt Trippels en gaat met hem linies af. 2CI- MARIE, KAKEL. Kavel wil volgen. Marie lmudt hem tegen. M a r i e. Blijf hier — — — — K a r <■ 1. Het volk vermoordt hem — — — — M a r i e. Nee, Herman komt er bij — — — — Men hoort Inwaai. K a r e 1. Hoor eens! hoor! — — - — M a r i e. Herman zal ze wel beheersen — — — — Ik heb je wat te zeggen. Karei. Je schendt je woord, Marie — — ik luister niet M a r i e. Heb jij je woord dan niet geschonden — — — — Dit ene poosje hoort aan mij — — — Je moet me horen. Karei. Hoor eens aan! — — — — Men hoort Hermans stem. M a r i e. Daar is Herman — — hoor maar, hoor! — — — ze lachen al — — - Nu, hoor mij aan — — — — Karei. Ik mag het niet; ik moet daar ginds zijn — — M a r i e. Straks dan straks — Het is maar weinig wat ik te zeggen heb — — — Diirt je niet? Kare 1. Ik durf wel, Marie — — — — riept mijn arme /iel, mijn armer lijf in 't leven — Gij hebt dat leven uitgespreid voor liet graag gezicht, zo wondermooi, dat ik U juichend noemen en danken kun mijn milde Vader — — en dan steelt ge alles weg opeens, al wat gespreid lag voor het gulzig kinderoog Waarom dat gruwelik spel gedreven met het zwakke kind — Karei in wanhopig, houdt ten xlotle de handen voor zijn oren. Verstom mijn tong, verschroei mijn lijt'. vernietig dan mijn /.iel, als Gij niet w ilt dat ik u lasteren zal en haten — Ka rel. O. Marie, Marie — — - M a r i e. Opeens — een krans van licht omstraalt het Mariabeeldje naast mijn lied — — — — ze lacht — - — haar armen breidt ze uit — -• haar lippen openen zich Karei. Een wonder van genade — — — — M a r i e. Ze spreekt: „ik heb liefgehad als jij — — — vervolgd als jij ben ik gevlucht naar verre landen — — -- — Bid en vlucht als ik — — - Karei. Dat was Satan. die je verleiden wil en ons verderf zoekt — - — — — M a r i e. Neen - 't was God die sprak in haar — — want engelen daalden neer als vroeger en streelden me en kusten mij in slaap — -- 't Was wel haar stem — — God wil niet, dat we het loven doden — — — Ilij wil het niet — — en daarom slaat Ilij jou hier met machteloosheid : je kunt hier niets — — — — We moeten samen vluchten, vluchten ver van hier — — — — Karei. Vluchten — — — Waarheen? M a r i e. Naar verre, ver — — 't is onverschillig waar — — van deze mensen weg, naar een andere wereld, naar de eenzaamheid, het geeft niet waarheen, want overal is God — — En ergens bouwen wij ons huis, waar zon en sterren schijnen — — — — en kweken bloemen, liefde-bloemen, die we noemen met de liefste namen. Kom, we hebben haast geen tijd — - Zó kan ik niet langer leven — — Kom. kom — — K a re 1. Ik kan niet gaan, Marie — — — mijn voeten zitten vast — — — ik kan ze niet verzetten — — — Marie. Mijn liefde draagt je voort — — — Karei. Ik mag niet gaan, Marie — — — — M a r i e. Je durft niet, Karei - - — — — K a re 1. Ik wil niet gaan, Marie — — M a r i e. Wees jij dan God — — — en dood me — — — en heb genade — «lood me — — K a rel. Heilige Moeder Gods — — — — — M a r i e. — — — dood me — — — want erger pijn dan zó te leven, kan de dood niet zijn en kun er na de dood niet zijn — — — ik smeek je, Karei, doe het, doe het, vóór ik mezelve — — — — K a re 1. grijpt huur hutul. Mijn lieve — - zuster — — — — M a r i e. vult hem mikkend om den huls. En kus me, kus me, dat ik het sterven toch niet voel, mijn smart niet voel in liefde — — — kus me, kus me — — — — Ze kust hem; Karei kun zich niet loswringen uit huur omhelzing. O/i dit, ogenblik verschijnt op de achtergrond Goltz en links in de deur Stijntje. XIX. De vorigen, GOLTZ, STIJNTJE. Stijntje slaat de handen voor de ogen en ijlt wet). Marie laat Karei los. XIIII. MARIE, KAKEL, GOLTZ. Goltz. Zó iemand durft mij betichten van „wrake-roepend" kwaad — - — — Het liederlikste volk schreeuwt straks je schande uit op straat — — — — Ka rel. Hat wil dan zeggen: jij zult schreeuwen van mijn schande — maar wat jij zegt, interesseert me niet langer. G o 11 z. Natuurlik — bij meineed tegenover God pust wel schaamteloosheid — — — — — 51 a r i e. vut snel Kanis hoofd tussen huur handen en kust hem opnieuw. Laat hij dan zien wie schuldig is - Xe treedt op Ooltz toe. Ik, ik, ik alleen — en roep het uit de straten langs — — ik wil die schande, wil je haat — en wees .jij Gods-gezant en laat je haat me doden — — — doe jij wat hij niet wil en ik niet durf. neem mijn leven weg Ik zal 't niet voelen — — ik zal zingen, danken — het laatst word' li"' schemerdonker. X. DOMMEL AKI,', SÏ'IJNT JE. S t ij n t j e. biedt hem een stoel. Ga maar even zitten, meneer — — Ik zal uw zoon wel roepen, hij loopt in de tuin — — — — Dom mei ae r. Kan ik er ook heen gaan ? S t i j 111 j e. Nee, noe — — ik zou lieni roepen — — — Laat in 's hemels naam nu alles kalm blijven — — 't is nu toch wezenlik mooi genoog — — Ik ben geen mens meer — —■ — — '/.c uil achtergrond afgaan, als Karei daar opkomt. II. I)e vorigen, STIJNTJE. S t ij li t j e. Daar is meneer al — — — — nou — — — — in Godsnaam — — — - - Xe gaat mompelend links af. XII. DOMMELAER, KAKEL. i/reen elkander ernstig zwijgend de hand. l)nn ontspint zich langzaam het volgende gesprek. Karei. Ik ben blij. dat u gekomen is — — — — Ls Marie niet bij u? I)om 111 el ao r. Neen, — zo komt straks. Ik wou nietje alleen zijn Kunnen we hier veilig praten. Karei? K a r e 1. Men kan ons hier misschien beluisteren en desnoods overvallen, — daarmee bewijzen wij. dat we niemand vrezen en gehoord mag worden wat we spreken — ik vind dat rustiger voor mijn gemoed. Wat ik te zeggen heb, durf ik zeggen voor heel do wereld. Do 111 m ela e r. Wat mij betreft, mag dat ook; - maar zonder afscheid kan ik je toch niet laten gaan — — Blijft het zó, dat je morgen vertrekt ? Karei Morgenmiddag. 1) o m lil e 1 a e r. En waarheen? K a r e 1. Naar Rome; ik ga in stille afzondering leven in een klooster tot ik weer gesterkt bon door 't geloof en waardig word gekeurd voor Goddelike dienst — — I) o m ni e 1 a e r. Dus je blijft volharden, Karei? K a rel. Ik geloof min 'God en aan de Heilige Kerk als lichaam Gods. — — Al wat de wetenschap leert, is onvoldoende om de majesteit te verklaren in de levende schepping en zal steeds onvoldoende blijven; een eeinv van wetenschappeuk vorsen méér ontneemt geen grein aan 't gewicht van liet bovemnenselik wonder (Jod blijft zó onvindbaar, even hoog. Al wat vernuftige geesten dachten en denken blijft onvoldoende om de eenvoudige leer der kerk. die uit (iod in God is te ontzenuwen of te ondermijnen. Wetenschap en wijsbegeerte zijn niets en kunnen niets zijn, als ze niet tot uitkomst hebben: boven ons staat 011veranderlik vast de hoge Majesteit van God, onverklaard en onverklaarbaar. Mijn gelooi' is niet geschokt. Dom in e 1 a e r. Ik betwist dat niet; evenmin wil ik je overhalen tot een ander inzicht. Ik deed alleen de vraag om je nogeens op de diepe ernst te wijzen dat je niet voortgaan zou dan met je volle en innige zielsovertuiging. .Te hebt de kracht dus, uit heilige overtuiging van plicht. Marie op te offeren K a rel. Ik weet, dat ik het schoonste van het aardse leven otteren moet, dat ik gewankeld heb, in 't priesterkleed gewankeld heli, is mijn schuld, waarvoor ik boeten zal tot God mij mijn zwakheid kan vergeven. Voor haar zal ik bidden, tot zij Gods wil als weldaad neer voelt dalen in haar ziel als zachte zomerregen die 't zengend vuur verdooft. 1) o ni ni e 1 a e r. Maar met 't gebluste vuur gaat, vrees ik, ook haar leven uit, en je weet wel heel zeker, dat (Jod dit wil — —- Ka rel. Ik weet, dat t'A- Gods wil te doen heb — en dat Hij kracht naar kruis geeft naar zijn wijze raad. Ik heb de taak mij opgelegd te vervullen. niet te treden 111 zijn raad. Dommelae r. 't Is mogelik wijs en goed, al kan niet ieder dit verstaan; maar je maatschappelik leven, je streven, parallel haast aan dat van Herman, ligt nu ook gebroken Karei. Dat zullen we later zien. Zolang niet de Heilige Vader excathedra gesproken heeft, rest mij het recht te strijden voor mijn mening en zal ik strijden. 1) o 111 m e 1 a e r. Ik vrees, dat je je zult moeten voorbereiden op een verbod, of ten minste op iets wat daarmee gelijk staat. Karei. 't Is meermalen gebeurd, dat God - te zijner tijd de blik verhelderde van zijn Stedehouder op aarde en nadere openbaring schonk van zijn wil; het betaamt ons ons naar zijn wil en altijd wijs beleid te schikken. D o m ni e 1 a e r. Ik heb vrede met je vroom en krachtig willen - ga met q01I je hele leven door en maak het tot iets schoons, mijn jongen. Vaarwel! - we zullen elkander in lange tijd niet weerzien, misschien nooit weer Karei. Ik dank u, vader, voor al uw goedheid ook als ik verweg ben. zal ik voor u bidden D o m 111 e 1 a e r. Dat zal voor mij een blijvende herinnering zijn te meer aan de hartelike vriendschap die ons verhond ten einde toe; — maak je leven tot iets schoons — — — Karei. Ik wil het wijden aan Gods kerk tot heil der zielen die llein zoeken — — — — — D o m ni e 1 a e r. 't Zij dan gezegend — — - Ik dank je voor de zorg die je aan Hermans moordenaar lieht gewijd — — — - K a re 1. Hij was haast nog kind en in armoe zo licht verleid door 't geld — — — - Toen hij de wanhoop van zijn vader zag, dorst hij zelf niet langer leven I) o m m e 1 a e r. En Go Hz is zonder schuld bevonden — — — Karei. Is vrijgesproken ja. Dom m e 1 a e r. Ik weet niet, of 't goed is, schoon ik geen straf begeer — - - — Herman werd er niet levend door — — — Jij weet nu, Karei, wat je op je weg ontmoeten kunt — Levensechtheid is heel schaars —■ — - de woorden en de leuzen van de mensen zijn niet hun daden, niet hun wezen — — — volkomen juist, is de vloek van ons bestaan door de jonge generasie onder de schallende bent van artiesten „woordkunst" genoemd — d. w. z. de kunst om mooie praatjes te verkopen — — — — klinkklank zonder wezensgrond — — vroomheid is vormpolitiek, is verlakkerij, alles is mom, geluid, kleur, vorm — maar dat alles is dan alleen schoon, wanneer het past bij t wezen — — voor wie 't wezen zoeken — — anders is dat lelik, foei-lelik —-. — — — •i K11 rel. Ik weet liet, vader Hij ontluist lu m. Dommelae r. Vaarwel dan, jongen vergeet 't nooit, ook geen ogenblik — - - Karei. Vaarwel — — ik vergeet het niet, ook geen ogenblik Dimnnelurr yuiit uchteiyroud «/• I"V"- KAREL. Hij stunt een oynblil; diep in ijednchten. — — 1>«« kom' Mar ie oji vim linies. •V- KAliEL, MAUIE. K a re 1. verschrikt. Kom jij toch nog weer alléén, Marie — Waar is je moeder ? — — M a r i e. Ik ben met je vader gekomen — - afscheid nemen die won alléén zijn — — Karei. — - óók alleen is 't goed M a r i e. Ik wil zelf ook nog eenmaal met je spreken K a r e 1. 11**1» j« me "".u: iets te zeggen wat ik niet weet of denken kan -- — — — M a r i e. •Ta, nog iets — — — • Karei. Wat dan. Marie? M a r i e. Véél — — zoveel, dat ik niet alles zeggen kan. Karei. Waar t dan niet veel beter inaar gezwegen? M a r i e. Nee, 't moet gezegd, 't Brandt me in de keel — — — maar je doodse kalmte — — - slaat me stom Je boze drift was zachter dan je dode liefde — — — Karei. Dood is mijn liefde niet, Marie, - —■ — overwonnen. Mar ie. Liefde die overwonnen worden kan, is vals. Liefde, smart, 't was alles vals, en leugen was 't — — leugen — — — - K a 1' e 1. Neen, niet vals, geen leugen — maar over¬ wonnen is mijn liefde. Mens ben ik en dus ook mij is levenszin ingeschapen — — en eens droomde ik het heil van samenleven zo schoon als jij. M a r i e. Maar jij blaast die dromen weg als rook — Karei. Ik korf in 't levend leven, Marie — — — — bood ii» mijn kostbaarst otter aan God en schonk oen vrome ziel de stervensvrede. Marie. Maar nam de mijne allo levenslust. Karei. Ik hid 0111 kracht, die jou en mij in staat stelt onze plicht te doen en onderworpen te zijn aan God M a r i e. En noemt, -- - in koud geredeneer - je zwakheid kracht naar Gods-bevel — — Karei. Je dwaalt Marie — — — — Die kracht is overgaaf aan God — — — M a r i e. En bespotting van mijn lijden K a rel. Een lijden dat ook jou zal voeren tot de heerlikheid van godgelatenheid en stilte — — — Marie. Wat dood beduidt in mensetaai Karei. "t Beduidt een leven boven het leven — — — M a r i e. Boven 't leven — daar deren mensen niet en menselijden niet Bekreun je je daar nog om ongeluk- kigen en armen ? Wat gaat zo hóóg hun leed je aan? Wie ziet zo hóóg gestegen 't leed omlaag, of hoort er klachten — — Ka r<• 1. Juist daar, Mnrie - daar vraag ik voor mezelve niets, ik strijd er torli in '» Hoogstel» naam — — — — JE a r i e. Voor anderen, misschien - — — alléén niet voor mij — - - — — — Karei. •Jij vraagt wat ik niet geven kan. — ■— .Tij doet als iemand die tot God bidt, m een ster te werpen in zijn schoot. en als de Almachtige zo dwaas een bede niet verhoort , dan smaalt men op de wijsheid Gods — — — — M a r i e. Schiep God dan in zijn hoge wijsheid maar het leven tot wéérzin in het leven? De purpere druiven maar tot kwelling in 't versmachten? — — — — Bloeien bloemen om vertrapt te worden? Stilt levend warme liefde haar honger met koud sterrelicht ? Zal ze lucht omarmen, lege lucht? Ivarel. Marie, je lastert God — — — - De zinsbekoring, noch de lessing van die dorst, noch stilling van die honger is het hoogste heil dat do Algenade ons schenkt. — Dat alles is maar tijdelik, duurt een wijl, maar Gods kracht, op voorbèe van zijn heiligen, leent ons wieken, draagt ons dóór en boven het lijden tot een eeuwig heil — — waar niemand honger kent of dorst, waar liefde slechts aanbidding zoekt en geen omarming — —• — in schaduwloze glans en kommerloos geluk. — Als hier het einde van 't leven was, o dan ■— — — — O, dan zou ik je schoonheid en je liefde niet versmaden — — — — M a r i e. Maar nu — — — nu verschop je mij en doemt me in je waanzin nog tot zondares — — — — — Ka rel. Neen — ik bén een mens en kèn jou ook als mens - — Bedenk. Marie, wat God laat gebeuren — — — als ik door zijn genade — — jou ziel, die onder de mensen mij liet dierbaarst in — — — en blijft, — — — jou ziel behouden mag — Laat mij die heerlike gedachte — buig je wil in Gods wil, en stel geen aards genot -- — — hoe zoet ook, hoe bekorend — - - — boven enig eeuwig heil en de dienst van de Allerhoogste — — — Ik wéét, je hebt me liefgehad — -- — M a r i e. Je weet dus niets — — — Ik heb je lief. Karei. Toon dat dan, — en dien me, dat is : dien God - - — Wijd je liefde dan aan de armen in mijn naam — •— — ik kan ze nu niet helpen, ik moet ze verlaten help jij ze dan — — — Wie God dus zoekt, die komt Hij naderbij en maakt de duisternis tot licht, en stilt hun honger met een spijs, die zoeter smaakt dan zingenot en brood M a r i e. Spreek niet verder zo, bedwelm me niet — — — Maar zie me aan — —■ — — Nee, zie me aan, jou ogen in de mijne — — — zó — — — Wil je dat ik ga? — - — Versmaad je mij? — — — Bekoort mijn leven niet? mijn liefde niet — — — — Nee, zie me aan — — — Karei. raait in (Je war. Ik heb 't al gezegd, Marie — — -- ■ — Marie. Dus jij gelooft nu nog, dat God al die martelingen van krankzinnige mensen wil — — — G o 11 tot de werklui. Laat Korevaer nu kalvers slachten en laat er mooi l>i.j praten tloor je kapelaan — — — Of vreet het puin nu van mijn stuk geslagen stenen. T r i p p e 1 s. Ja, erken nu, «lat je schuld ontzettend is — — Ste Veis. Wij bennen der allemaal diep van overtuigd — - — is ?t niet waar, mannen? Allemaal — — - Goedkeurend gemompel. T r i p p e 1 s. Zó veel jaren gaf de tinna brood — - Je werd niet rijk. maar dat kan nu eenmaal niet: we kunnen niet allemaal even rijk zijn - — dat is onmogelik maar je leefde toch en kon je kinderen voeden en kleden God vergeet de armen niet en in den hemel heeft geen rijke vóór - — Maar jullie hebt de aarde meer liefgehad dan 't bovenaardse — Ja, je schuld is zwaar — — - Go vers. Verschrikkelik — — — — — Trip p e 1 s. Maar ik ben blij. dat je met een man te doen hebt, die lankmoedig is - - — — die na dat alles nog vergeven wil — — — — Goltz. Ik vind anders, dat de heren wel wat laat komen — Trippels. Is het ooit te laat voor oprecht berouw, vriend Goltz? Wij arme mensen buigen zo dikwels te laat de trotse nek voor do Oppermajesteit - bedenk dat wel (ji O 1 t Z, Ik zei 't u al: we zijn maar mensen en dus we kunnen moeilijk anders handelen - Eéns komt er een eind aan menselike lankmoedigheid — ééns is de maat vol Hebben ze mij zelfs niet van misdaad durven beschuldigen ? T r i p p e 1 s. 't Is volkomen waar; maar we zijn rekenschap verschul__ en hoe edeler onze daden, hoe meer we mogen geloven op goedertierenheid daarboven lk dwing u niet ik doe een beroep op uw gemoed — en zij ook eisen niets S t e v e 1 s. Niemendal e» we hebben voor 't gerecht alles eerlik ingetrokken Mijn jongen had niet goed begrepen - — G o v e r s. We vragen nu vergeving — We jongen is nou ommers dood! T r i p p e 1 s. Ze vragen, smeken, schuld belijdend, trouw belovend Dat geeft God hun in, - - dat is de stem des Heren G o1t z. Is Korevaer ook bij jullie? Waar is Korevaer i '1' r i p p e 1 s. Korevaer verloochenen ze; die is uitgestoten G o v e r s. Korevaer is een schelm S t e v e 1 s. We vervloeken Korevaer - — - wij allemaal — Bijvallend gentoni/iel. Komend profest. T r i p p e 1 s. Die man zij God genadig — —- — — 't Kijk van zulke lui heeft uit in deze streek, voor goed — — — — Niet waar, voor goed — — — — — Benige stemmen onder dc werklui: voolt hokip. G o 11 z. Dat moeten ze dan maar tonen. G o v e r s. Wat eist meneer? Zeg maar op — — -- -- S t e v e 1 s. We doen wat u verlangt — — - — Hij val. Ooit z. Je brengt hem hier, en als hij dat niet wil, dan jaag je hem weg, het dorp uit — — — •• • G o v e r s. Dat zal gebeuren — — — — — >S t e v e 1 s. Hij komt, of anders slaan we hem dood Beweging onder de menigte — de protesten nemen toe. T r i p p e 1 s. oj) hen toe. Nee, mannen, nee — — — — Luister naar me, luister — — — geen geweld Geen kwaad met kwaad vergelden, nee — — want daar geeft God geen zegen op — — — geen doden méér — — (i o 11 z. Ik eis voldoening — — — van Korevaer — — — en ook van Dommelaer de kapelaan, die schuldiger is dan hij — — — — Lang heb ik geduld, maar laat niet met me spotten — — — — Beiregini/ onder de mensen — er komt me,et rerzet. T r i p p e 1 s. tot Goltz. O, -- — — dat was beter toch verzwegen. — Dommelaer reist af — — — — Goltz. Recht is recht, eerwaarde — — — — Zij noemen zich immers de partij van het recht? — — -- Welnu, recht moet dan maar recht zijn — — — — De grondslag van de maatschappij moet gezond zijn, kerngezond — — — — Mar ie van links op. X. De vorigen. MARIE. Marie wordt opgemerkt — doch de pastoor haast zieli nu tot de werklui te spreken. Trippels. Nu, roep de man maar hier, ■— — — maar — — — geen geweld, geen geweld — — — — — Aan (Jod de straf, bedenk dat wel; geen kwaad met kwaad vergelden, dat voegt ons mensen niet, — dat heb ik nooit gewild en kom van middag weer — — — — en breng je kin- deren mee, er is nog wat te eten in de pastorie Alles zal zich schikken nu, alles komt door Gods ge na terecht — - doe nu voorzichtig als wijze vrome mannen — — — — — Onder gemompel ij Trippels. GO VERS, werkman. STEVELS, „ KOREVAER „ . AALTJE, dienstmeisje. Volk achter de schermen. Alle rechten voorbehouden volgens de wet van 2S Juni 1HN1 (Staatsblad nu. l'~i). Her m a n. Neen. — Allesbehalve. Keil je me dan niet lang genoeg oni te weten, dat ik het misselik vind dingen over te brieven, te verklikken — waarvan je vooruit berekent dat ze anderen benadelen zullen, 0111 zodoende je slag te kunnen slaan'? G o 11 z. Dat zijn algemeenheden — — — Als je iemand beschuldigen wil, moet je man en paard noemen. H e r in a n. .Te vertrouwt er weer op, dat ik geen namen noemen zal. G o 11 z. Kunnen is ook iets. Herman. Kunnen'? — - Ik zal dan eens kunnen — — — Jij hebt de verhouding van Karei en Marie overgebriefd aan pastoor Trippels te Leidrecht; jij hebt verklikt, dat ze korrespondeerden — — — je wist, dat haar oom alles zou overbrengen aan Kareis moeder hier en aan de rektor te Nijmegen; 't hele spektakel wist jij vooruit — en dat heb je zo gewild, omdat je zelf verliefd bent op Marie — die trouwens niks van je weten wil; en dat wist je ook, dus 't is eenvoudig wrok uit latte jaloersheid — — — - Zie je, zeg nu nogeens, dat ik niet kan — — — — — — G o 11 z. Hoe weet je dat'? H e r m a n. Dus je erkent'? je bekent het'? G o 11 z. Ik meen - — — je moet zo'n beschuldiging kunnen bewijzen — — — anders noem ik het verdachtmaking. dragen kon, maar dat is dwaas — - Straks ga ook ik heen en er rest niets dan wat je binnen in je draagt dat moet genoeg zijn — - Zuster Awjii.iline recht*. XII. I>e vorigen, zuster AUGUSTINE. A u g u s t i n e. Of ti dadelik even komen kunt, meneer Doinmelaer, dadelik I) o m m e 1 a e r. Zeker, zuster. Aui/ustine en Dommelt/er af. XXIX. HEKMAN, KAKEL. Karei. Kan ik priester zijn'? Kan ik ooit vergeten en overwinnen wat in me leeft? Geef dan toch antwoord, Herman He r m a n. Hoe kan ik dat? Dat is immers voor mij totaal oninogelik. — — Ik heb al méér gezegd dan ik zeggen mocht. Karei. Zou jij 't kunnen? Zou jij zo sterk zijn? Her ma n. Dat weet ik niet; mij is zoiets nooit gevraagd en 't kan me nooit gevraagd worden - — — Zodra ik klaar ben, ga ik de wereld in en leven in het leven; ik voel mijn roeping als een soort van apostel onder de armen en leef dan voor hun zaa . —■ — — ; dat zal ik kunnen. K u r e 1. Dat kan de priester ook — - misschien nog beter — — Herin n n. Misschien — Karei. Maar dan moet hij priester zijn Hernia n. Je valt me tegen, Karei -Ie bent altijd Hink geweest, irist wat je wou Toen je inzag, dat je niet verder kon, ben je beslist teruggegaan, en nu klaag je en zucht Is je geloof geknakt? Karei. O neen! — — ik geloof oprecht Herman. En mis je dan de moed om uit te rukken, watje ergeit . Werp weg je oog, gooi weg je hart, óf durf het andere doen, maar slinger niet rechts en links tot staan en gaan je onmogelik wordt Pijn duurt nooit lang, als je je er maar boven-uit denkt. — Durf dat dan Marie op van rechts, - ze heeft geschreid en moet zich (/oedhoitdcn. XIV. De vorigen, MARIE. M a r i e. tot Herman. Goeien avond, Herman — — — 't beste H e r 111 a n. Dank je, Marie — — — M ü l' ie. tot Karei. Dag, Karei — - — — beterschap — — - — Ka rel. Scheelt jou iets, Marie'? — — M a r i e. Nee, niets — 't maakt me alleen wat angstig — Ka rel. Is 't met moeder erger'? — — Loopt het af'? - - — Marie haal/ de schouders ojt en gaat heen, achtergrind. XTV. HEKMAN, KAKEL. K a rel. Wat scheelt haar, Herman'? — - — Moeder kan toch niet gedaan hebben wat ze dreigde te doen'? Als dat z was — - Herman. Waar dreigde ze mee'? — — Ik weet nergens van Karei. Zou ze toch van Marie de belofte gevraagd hebben, dat ze nooit mijn vrouw zal zijn -- — zou ze dat toch hebben gedaan — — — Herman. Is dat haar dreigement'? K are 1. O, als dat zo was wat kan ik dan nog Zuster Aujustine van rechts. XVI. I)e vorigen, zuster AUGUSTINE. A u g ii s t i n e. tul Kurel, gedwongen kalm. Ga dadelik naar mama — — — ze wacht, ze wacht — — — — Karei ziet haar even aan, aarzelt en gaat. XVII. HEKMAN, AUGUSTINE. Aitgitsline gaat lij de tafel zitten en bidt. Kleine pauze. II e r in a n. Was 't erger, zuster ? AllgUsti II Ik geloof, «lat 't einde nadert hier op aarde O, dat lijden — — — — ze lijdt zo zwaar — liidt dun uier. Hernia n. Lijdt ze nu'? — - ik dacht ze leed maar weinig A u g u s t i n e. Lichamelik, ja, — — — maar ze treurt • —- — ze treurt om Karei -— — — — Zo plechtig deed zij eens gelofte, toen Karei ziek was, dat hij priester worden zou, indien God hem sparen wou — — - — en brak haar woord — — O, 't is of iets in die omgeving hier haar vast geloof heeft ondermijnd, — ze vindt geen rust — — O, bid voor haar — Dat maant nu, ja dat maant — — - Bid voor haar He r m ii n. na kleine pauze. 't Geloof moet sterk zijn, en wonderdadig, dat men na zoveel eeuwen biddens nog bidden kan — -- - III- T HIPPELS. Hij neem! een druifje en raapt zijn getij hoek op; op p e 1 «• Ah — daar is Goltz -- goe-middag, Goltz, goe-middag. G o 11 z. Och, pastoor, wat doet m nu — 't is heet, de zon verbrandt .. nog - 't I» vriendelik van u. haast al te vriendelik T ri |> pels. lachend. Ik smelt niet, man G o1t z. nu in de veranda. Hoe maakt meneer pastoor het .J T r i p p e 1 s. Perfekt, man, opperbest, alleen wat warm maar — — hij wij ut op de druiccn — - dat frist wat op. 't Is prachtig goedje , heerlik : zeker kasgoed , hé . ( * O 11 /.. Natuurlik, uit de kassen. Och, in de buitenlucht is 't zelden. dat ze rijpen T r i p p e 1 s. Blauwe nooit, witte soms. en nis de witte nog wat 1 ij kon, komen die verwenste wespen ; dat 'a een drommels ding — Ga zitten. Goltz, neem plaats. Goltz. Een ogenblik — — — zr gaan zitten — — Is u alleen? Trippels. Hoe meent u dat? — Ik ben doorgaans alleen. G o 11 z. Dus uw kapelaan is niet thuis. Hij trijst naar rerh/s. Trippels. 0, meent u Dommelaer — — Nee, die is er veel op uit — — — nu ook weer — — — ten minste — — — Nes, hij zit niet voor zijn raam, dus zeker uit; Dommelaer is onvermoeid — --- — Maar al was hij thuis, dan zat ik toch alleen; maar zelden houdt hij mij gezelschap, haast nooit — — — — — Goltz. Die heeft vast andere zaken aan zijn hoofd — T r i p p e 1 s. Hij leest veel, heel veel — — ... G o 11 z. Wat ? T r i p p e 1 s. Studeert veel; zit eeuwig in de boeken; hij is een studiosus — — — Hij is te Rome gedoktoreerd — — - G o 11 z. Ja. ja, — — ons Kareltje is een kraan geworden, 't Is jammer voor hem op zo'n dorp te zitten; maar — daar is de bekende reden voor - — — — T r i i> i«e1 s. yt! daar niet over praten — — Ootmoed leert men nooit te vroeg. Goltz. Nee. zeker niet. 't Is wel heel wijs gedaan, hem hier te plaatsen — Tri ppe 1 s. Ht! — — hij is ijverig en doet knap zijn plicht. O ol 17,. Hij werd hier populair in korte tijd '1' r i p p e 1 s. Dat hoor ik graag. Go 11 z. Ten minste onder 't volk. 't Is Donnuelaer voor en na - - — - T r i )>pels. Zo zo! G o 11 z. Men speelt hem al tegen mij uit — T r i p p e 1 s. Hoe zo'? dat klinkt als een oorlogsverklaring (Jolt Heeft u dat niet gemerkt? liet volk is ontevreden, moppert heel den dag Heimelik leest men de kranten en brosjures van zijn halfbroer — Mr. lier¬ man Dommelaer, de advokaat de volksman bij uitnemendheid T r i p p e 1 s. Doet men dat toch? Dat heb ik zó verboden. Trippels. Uitgesteld? Met Pasen — - geen absolusie? in staat van ongenade? Gol t z. Geen absolusie, van hém ten minste niet T r i p p e 1 s. Maar — — — lieve hemel, Goltz! — Goltz. Ik ben toch geholpen 'k Heb het rijtuig naaide stad gestuurd om pater Falck — - die kwam Trippels. Goddank. Goltz. Die vond volstrekt geen bezwaar te absolveren, schoon de doktor-kapelaan me schuldig vond aan „wrake- roepend kwaad' — — T r i p p e 1 s. Erbarmen! — Op wat voor grond? Er moet een grond zijn toch — — — Goltz. 0 ja — — ik ontsteel mijn volk het eerlik loon, beweert hij, — eist berouw daarover, en wijl ik geen berouw daarover tonen uil, heet ik schuldig aan zo grote zonde -— - — — — T r i p pels. Sint Jozef — — — Goltz. Ik wou 't u nu toch eens vertellen — - — - T r i p p e 1s. Zeker, zeker - — — O, die jonge mensen, die jonge mensen. Ooi tz. Daargelaten nu die zaak met mij persoonlik — waar wel wat anders achter schuilt — én die natuurlik niet voor 't publiek bestemd is — T r i p p e 1 s. Nee, o nee Goltz. Is 't toch de vraag, of de invloed van zo'n geest — — hij mag dan nog zo goedgelovig zijn — niet schadelik- inwerkt oj) 't volk — — — T r i p p e 1 s. Ik zit verslagen - O, Satan kraait viktorie tegenwoordig — - - God vergeve 't mij — — — In Frankrijk, België, Duitsland, in Spanje zelfs en in Italië, overal vangt hij in zijn net jonge priesters - — — En dit ontroert me diep, dit had ik niet meer verwacht en heb ik niet vermoed — — Go 11 z. En méér nog, méér en erger vermoed ik — -— — - T r i p p e I s. Méér nog en nog erger? Go 11 z. U weet het haarfijn wat er vroeger is gebeurd en waarom hier juist Dommelaer de kerk zou dienen — — — — Men hoort een automobiel. Het verlaten van het seminarie — — - en de scène bij het sterfbed van zijn moeder, 't dient onthouden -- — — 3» T r i p pol». Wees voorzichtig, Goltz — — — rep er niet van Goltz. Anderen niet, nee maar 't móét er eindelik „jt Men hoovt een vrouw lachen. T r i p p e 1 s. Drommels! - -- — dat is de stem van nicht Marie Goltz. Ik geloot' "t ook ik wou u juist - - Marie i:an link* op. ~V- Do vorigen, MAKIE. Marie. Dag, ooin! Trippels. Dag, Marie Hij kust haar —- Komaan, zoiets gebeurt niet alle dagen — — Marie. Of ik u dan ook gauw vervelen zou Meneer Goltz! (ioltz buigt verlegen. T r i p p e 1 s. Is 't met mama goed thuis? M a r i e. Dat gaat zo, oom; dat been verkiest maar niet te genezen. Trippels. Zo, nog dat been. Dat is een drommels ding - Ik houd die kwaal voor „keuningszeer" — Ja, of er om gelachen wordt of niet — Ik geloof eraan en alleen de zevende zoon" kan het genezen M a 1' i e. De dokter zegt, dat het terecht komt - —- — — Trippels. De dokter — -- och, die dokters! - — De zevende zoon, ja, die — ■— — — Ja, lach jij maar — — — — En weet je moeder, dat je hier bent? M a r i e. Nee — — — — Trippel s. Niet ? Marie. 'k Was eerst van plan langs Leur terug te rijden — — - Trippels. Maar onderweg veranderd ? Goltz. Me dunkt, meneer Pastoor, u moest wel blij zijn, dat juffrouw Marie eens komt — — — — M a r i e. Ziezo, — meneer verdedigt mij, dat 's flink. T r i [) p e 1 s. een beetje in de war. .Ta, ik ben ook blij — — — wel zeker — — ze zijn intussen gaan zitten - — — Dit is de eerste maal sinds Dommelaer hier kapelaan is — — — — Marie. U ziet dus, 'k overloop u niet — — — — G ol t z. Uw nicht Marie is mogelik bang geworden voor zo'n hooggeleerde doktor — — — M a r i e. O nee — — — ik ben zo gauw niet bang, waar oom? Trippel 3. Nee, niet zo heel gauw, dat is waar — M a r i e. Oude kennissen. zo u weet — — — G o 11 z. O ja, — — heel goed. T r i p p e 1 s. En waar kan ik je nu mee dienen? Ilier, een druifje - - Juist kado gekregen van vriend Goltz. M a r i e. O troost, wat mooie druiven ■— — -- — Dank, nu niet — — straks misschien — — — -- Kweekt 11 die zelf, meneer Goltz? Goltz. « Om u te dienen — — d. w. z. mijn tuinman — M a i' i o. Natuurlik — uw tuinman — — — Oom, 'k heb een glaasje kwast gevraagd aan Stijntje T r i p p e 1 s. wil opstaan, Marie belet dit. Kom, een glaasje kwast — — — ■— Marie. opstaand. Nee nee, ik haal het zelf'. Is 't goed? Trippels. Natuurlik is het goed. M a r i e. tol Goltz. U ook een ^las? G o 11 z. Heel fjraag. Marie. tot Trippels. En u T r i p p e 1 s. Ik dank. als 't mag. M a r i e. Dat mag dan maar; 'k bederf n wel, maar soit! — Marie links af. VI. TE1PPELS, GOLTZ. T r i p p e 1 s. 't Is toch wel een braaf kind, Goltz. Die praatjes van vroeger hebben toch niet veel om 't lijf gehad - — — — Goltz. En ze is ook verrukkelik mooi! Trippels. En altijd vrolik — — — dat geeft gepraat Goltz. Als u misschien nogeens zo niet een enkel woordje mijn belang — — — Trippels. lachend. Ik deug niet meer voor postiljon d' amour — — — ik ben te oud, en onbedreven in dut werk - — - ine dunkt, trek zelf de stoute schoenen aan - — -- Ik sta je niet in de weg — — G o 11 z. Maar ze blijft altijd even koel voor mij. T r i p p e 1 s. Ze kan toch kwalik zelf je vragen — — Sint Julfus, Goltz, wie over zee wil, is niet bang voor natte voeten. Drommels, man, ik steun je, maar zelf moet je het spit afbijten — — — - Vroeger hadt je moed - Men hoort stemmen. Stil — — — ik hoor de kapelaan bij haar Goltz. Dat treft toevallig! — — — heel toevallig — — — — Marie en Karei op, Marie draagt tirce glazen k trant op een blaadje. ■VII- Do vorigen, MARIE, KAREL. M a r i e. presenteert Goltz. Eén kwast, als 't u — — ■— G o 11 z. Ik dank u wel. M a r i e. presenteert Karei. En u? Karei. bedankt. Merci. G o 11 /.. 't Is heerlik. M a r i e. Stijntjes kunst. Trippels. Mij verhit het. M11 r i e. Ik vind 't lekker. Trippels. Ga zitten. Dommelaer. Karei. Als ik niet stoor — — -- — T r i p p e 1 s. Wel nee — — — — En je bent zo heel naar Brussel geweest, Marie; — en was 't er mooi ? M a r i e. Verrukkelik — — o, Brussel zien — — Trippels. En dan maar sterven! Marie. Nee, — dan juist leven en Brussel wéér zien — — — Uren kan ik er van vertellen, pret en pracht en nogeens pracht en pret — — — — Trippels. Eoei! — — — — Brussel is een klein Parijs. Marie. Een vlinderstad. Trippels. Maar 't kwaad tiert er welig, 't kwaad in 't groot. K a r e 1. Zwijg dan, of /.eg de waarheid. j\l a r i e. 't Zou 111e niet helpen ik móét hierheen. Ik kim niet langer vliegen óm liet licht, in de vlam moet ik, in 't vuur stalen of verzenyen. Ik moet en tril mijn leven leven Ka r e 1. Nodeloos martel je /.o je arme ziel en oude wonden krab je open, - tot schade van jou en mijn geluk. M ar ie. Ik kan niet anders Laat me toch die pijn ten minste, neem die marteling niet weg, dan heb ik niets meer Alles heb je me ontnomen liet me alleen die pijn. Ka rel. Verwijt me niets, Marie - t Was God die riep M ar ie. Ik kan dat niet geloven ik heb 't nooit geloofd K a rel. Maar ik geloof Je eigen zwakheid moet je niet aan mij verwijten Bid! bid dat maakt sterk M a r i e. Ik verwijt je niets ik spreek maar van mezelf. Duizend, duizend keer heb ik gebeden en herhaal ik: nu is 't uit, nu is Karei dood, voor altijd dood, maar ik moet zelf eerst dood zijn . éér komt de rust niet Trippel* komt term/. T r i p pe 1 s. Ik meende, dat het loon op zeker tijdstip steeds gelijk is iian de werkelike waarde van de arbeid. Ka re 1. Ook dat beweert men, ja; maar vader (ioltz is met niets begonnen en de zoon is nu schatrijk; de werklui slaven voort, presies als jaren vroeger. Mij dunkt, dat is niet billik — daar zit toch diefstal in — — T r i p p e 1 s. Hoho! —■ geen grote woorden — — — — Hoho! — diefstal! — — Karei. Het lijkt mi j waarheid — - - — — T r i p p e 1 s. Ju 't waarheid? Karei. Goltz wordt geschat op een inkomen van honderd vijftig duizend gulden sjaars — zeker niet te hoog a vijl prosent vertegenwoordigt dit een kapitaal van drie miljoen: die zijn verdiend in twintig jaar — verdiend, maar niet door hem. T r i p p e 1 s. Ook niet zonder hem. Karei. Ook hij heeft aandeel, zeker; maar Jan Govers werkt nu twintig jaar bij hem, verdient nog altijd vijf gulden vijf en zeventig, heeft kinderen, vier en een ervan heeft tering. Arie Korevaer is negentien jaar in dienst der firma, heett vrouw en zes kinderen, waarvan het oudste iedieoot, de tweede kreupelt; vijf gulden vijftig in de week. De oude Stevels — — T r i p p e 1 s. Houd op, houd op! zo'n lijstjt» zegt niet veel, zo op zichzelf - — Hoe komt u aan die sijfers? K n r e 1. Ik vroeg ernaar natuurlik. T r i p p e 1 s. Vindt u dat nu zo natuurlik? K a re I. Zeker, ik zoek waarheid, en wil de wereld rondom mij kennen en dienen; wij bidden om 's Heren Koninkrijk ook op aarde T r i p p e 1 s. Ik hoor in uw woorden — - alweer iets vreemds iets zonderlings - — iets strijdigs met de geest der kerk — — i<'ts wat me denken doet aan ideeën uit een andere wereld — - Hoe dit zij, u speelt gevaarlik spel — — — — K a r e 1. Gevaarlik spel? Door aan to dringen op recht? T r i p p e 1 s. IJ wekt verwachtingen - en kunt u die bevredigen? Iv a re 1. Ik wil trachten, streven —■ - T r i p p e 1 s. O, wie wil dat niet! maar wek geen ontevredenheid •— — We moeten geven kunnen, dikwels, nemen soms, en dit is het geheim waarmee we wèl doen kunnen. Zeker kunnen wij beloven een eeuwig heil aan hen, die hier hun plicht «■n plichten doen — dat is zeker, al het andere komt, zodra als God dat wil — — De sijfers die u noemt zijn niet hoog, dat is waar, maar bedenk dat weelde week mankt - — - Het mensdom moet door druk gebonden blijven , de historie bewijst het, de kerk leert het; zorgen maken ook sterk. Wat vloek genoemd wordt, is een zegen, blijft het ook een straf voor zondig overtreden. De kerk weet wèl wat waar is, Dommelaer, en jonge mensen,jonge priesters ook. doen het veiligst aan te nemen. vast en eerbiedig, 't geen ze later ook ryt:twijn waar te zijn - K a rel. Ik twijfel niet aan de onfeilbaarheid der kerk, en waar is alles wat zij leert, — maar dit betreft haar leer niet Daden van armelik egoïste mensen zijn het, — woeker is het - — en woeker laakt de k rk en noemt het diefstal T r i p p e 1 s. Spreek nu zulke grote woorden niet — — Men moet wat prakties denken; mensen blijven mensen En stel n voor. dat Goltz die lui ontsloeg wat dan? Ka rel. Dan zou dat schandelik zijn. — ine dunkt de Ilemel zelf zou getuigen - - — — — T r i p p e 1 s. Eéns heeft God gesproken, dat herhaalt Hij niet. Wij kennen tans zijn woord en wil, we weten dat gelijkheid hier op aarde niet bestaat en niet bestaan kan ook K a rel. Ik droom ook van gelijkheid niet, en zoek geen iedeaal op aarde, maar God dienend naar menselik recht naar menselik vermogen — — — — T r i p p e 1 s. De kerk alleen is met Gods wil bekend en wij in haar — — — U zoekt uzelf toch niet? — - Plicht is alles te onderdrukken — -- — — -- Stijnlje op. 2CI"V"_ De vorigen, STIJNTJE. S t ij 111 j e. Komen tan rechts. III. HEKMAN, KAKEL. K a r e 1. Ben jij 't, Herman — - - — Herm an. St! -- — niemand kent mij nog — — — K a r e !. Wat kom je doen? Hoe kom je hier? II e r lil a li. Ik ben met Marie meegekomen — — — Stevels. Heren! — — - 't kan wel minder, Stijntje. K o r e v ii e r. Mooie heren — — — Trippels. Heel goed, Stijntje — — — heel goed — — - - Stij ntj e. Zijn alle voeten schoon? T r i p p e 1 s. Ja, ja, — we hebben goed opgepast. S t ij n t j e. Is er nog iets naders van uw dienst, meneer pastoor? Of van de heren ? Trippels. Dank je. Stijntje — — S t ij n t j e. Nou dan — — — -- dan moeten ze maar goed oproer- maken, dan zijn ze 't eerst klaar — — de val staat open - — — - Stijntje af. VI. I)e vorigen, behalve STIJNTJE. T r i p p e 1 s. Wat zeit ze? ik verstond ze ni^t — — — - Ze kijken eikuur aan — — — Nu, dat hoor ik straks wel Ga zitten, astublieft — — —• — Ze nemen allen plaats. — — — — en laat nu maar eens horen — — — — praat nu maar vrij uit Jullie bent dus ontevreden, schromelik ontevreden, zo opeens (} o v e r s. 't Mokt allang, pastoor — - -Korevae r. De /.weer is rijp - — T 1' i p p e 1 s. Maar niemand heeft mij ooit iets gezegd - — je hebt toch nooit geklaagd — — Stevels. Zie je. dat is het juist — — — — Trippels. Ik weet nergens van geen woord, geen kik dove r s. We dorsten niet. pastoor — — — Korevae r. We waren 't ook niet eens; nou bennen we solledéér eendracht maakt macht — — — — — Trippels. Maar wij vertel je niets — Ben ik een onbetrouwbaar man? •Stevels. Nee. daar niet van — — — — Govers. Dat volstrekt niet. Korevaer. Dat zegt geeu mens, eerwaarde. Trippels. Is niet mijn hele leven aan uw heil gewijd in dienst der Heilige kerk — — — schaving om zich hoen verspreid on «loot haar werk. met Gods hulp, nog dageliks opgewekt in alle landen, in alle werelddelen, lloor jullie niet? Zie je niet? Daar komen vreemde lui met mooie holle woorden lokken — — — satan zelf begon dat werk in 't paradijs — en jullie volgt hem blind De blinde leidt de blinden. Korevaer. Maar — — — de kapelaan, eerwaarde T r i p p e 1 s. Geloof je mij dan niet? S t e v e 1 s. Ja, zeker wel - - — — K o r e v a e r. Dat is de kwestie niet, — «laar loopt 't niet over Go vers. Persies! T r i p p e 1 s. Geloof je soms volstrekt niet meer? S t e v e 1 s. Lieve Moeder Gods! G o v e rs. We doen ons plichten — — — T r i p p e 1 s. Met woorden alleen ben ik niet tovree — Wat jullie wilt is oproer, verzet, weerspannigheid aan kerk en wet en zeden, hoogmoed, eigenbaat en wijzer zijn dan God zelf — — -- — - Goltz tan de achtergrond ongemerkt naar voren. -VII. De vorigen, GOLTZ. T r i p j> e 1 s. spreekt door. Ik voel ine diep gekrenkt door jullie — en diep bedroefd, als ik bedenk, hoe je arme ziel verdwaalt — — en oproer kweken dagelijks werk is voor wie 't gezag is gegeven vóór de moedermelk — — — — G o 11 z. Eerwaarde — - — deze mannen hebben twintig jaar bij ons hun brood verdiend — -— — — K o r e v a e r. Eerwaarde. deze mannen hebben twintig jaar voor hem gesloofd en zelf gebrek geleden, honger dikwels met vrouw en kinderen — — — Kijk alleen werd hij — — — G o vers. Persies! G ol t z. Nu hoort u 't zelf, eerwaarde, ik hoef geen woord meer te zeggen — — — Trippel s. 't Is meer dan erg. — Begrijp je dan niet, mannen, dat jullie bestaan voor nu en morgen veilig is, wanneer de man die werk verschaft een zekere bank en toevlucht is, al gaan de zaken slecht'? Begrijp je dat dan niet? Korevaer. Als de zaken slecht gaan, zet hij stop. G o v e r s. Persies! T r i p p e 1 s. Kan iemand ter wereld werken met verlies? Korevaer. Dat moeten wij alleen — — — — Trippels. Draag .jullie dan de riezieko? Korevae r. Veel meer as hij — — — — As wij versleten bennen, dan maggen we gaan schooien, as hij stop zetten wil. hebben we geen eten, en as alles mooi gaat, worden we as God 't wil op onze ouwe dag opgenomen in een armehuis, en anders — — — anders kunnen we verrekken van de honger, ziedaar — — — — Trippels. Zwijg stil! — - — — dat zijn woorden uit een kroeg, te plat nog voor een kroeg G o 11 z. U ziet, hoe welig 't zaad ontkiemt, eerwaarde Nu komt Mr. Herman Dommelaer hier spreken en dan is alles in orde — — — ■— — Trippels. Mr. Dommelaer zal hier niet spreken - - - -- dat zal niet gebeuren - — -— God hoort 't me zeggen — G o 11 z. De heren willen het en dan betaamt het u te zwijgen — — Trippels. Er zal geen zaal, geen kamer, geen hokje zelfs voor hem beschikbaar zijn — — — — Goltz. De zaal is al gehuurd — — — — T r ip pels. Waar? Bij wie? Stevels. Nog niet gehuurd zozeer — - K o r e v a e r. Ja. wel gehuurd. Je moet niet draaien, Stevels G o v e r s. Gehuurd, voor vast 't is wèl waar - Golt z. Nu, ik kom ook en wie van mijn arbeiders er is, die wordt ontslagen op staande voet Trippels. Heel goed! Heel goed! Ze mogen dan toezien - Stevels. Ik doe niet meer mee — — — ik docht t wel ik heb 't jullie vooruit gezeid Gavers. We kennen nog terug, gemakkelik Stevels. Ik doe niet mee Korevae r. Jullie krabbelt nou terug? — Ik zeg je dan, je bent om op te spugen laf kwajongensachtig laf Hij staat op. Daarna de anderen ook. Trippels. Ze handelen braaf, ze doen hun plicht Korevaer. Nou, mij ontsla je maar gerust — Eerwaarde, anders as ohm recht bekeurt geen niens; verbiedt u ons nu. dat we ons recht zoeken ? Trip p e 1 s. Vraag oin recht aan liein die werk en loon, die brood je geeft. K o r e v a e r. En 'Jf'ft die man ons brood? Dan kon ik wel een stok in mijn keel binden — —-Ik verdien mijn brood zelf met hard werken, droog brood en weinig — — — En recht ? Vast tienmaal hebben we om recht gevraagd en altijd nul gekregen op 't rekest — — — Ik ben dat schooien zat — - — Ik vraag niet meer — - — — En laat jullie me nou in de steek? Stevels. Meneer pastoor verbiedt 't ons onmiers -— — — G o v e r s. •Te hoort 11011 zelf toch, Korevaer. dat het niet anders kan — — — T r i i> p e 1 s. W ie beloofde hier zijn zaal? Stevels. De ouwe Wiggers bij 't verlaat. T r i p p e 1 s. Ga dadelik naar hem toe en zeg. dat ik zo?n schande voor ons dorp niet wil — — — Uit moet 't zijn, en zeg dat ik zelf kom — — — — Govers, Ga je met me mee, Stevels'? Korevaer. Doe wat je wilt, maar spreken zal-ie — - - — Ik maak ruimte in mijn schuur — Als u dut schande noemt, eerwaarde, weet ik niet meer wat schande is en dan trek ik mij geen spier meer aan van heel de rommel - — — En jullie — — — jullie bent niet waard dat ik op je spuug — — geen trap ben je waard — niks — — - Korevaer af; Goltz lach!; de anderen staan verslagen. -VIII- De vorigen, behalve KOREVAER. T r i p p e 1 s. Erbarmen! erbarmen - - — - — (Jolt/.. Ziet u, — de gevolgen — — — — T r i p p e 1 s. Ga naar Wiggers toe. en zeg hem, dat ik kom — — -(Ja vooruit, ik kom - — — - Ik duld geen revolusie hier — — Stevels en Gorers (/aan. XX. TRIPPELS, GOLTZ. T r i p p e 1 s. 't Bederf is gulzig — — — 't vreet ras in — — — — G o 11 z. Ik heb 't u gezegd — — — — Ze. willen gaan; van rechts komt Herman op. X. l)f vorige», HERMAN. H e r m a n. Meneer pastoor mag ik me even aan u presen- teren Mijn naam is Herman Dommelaer Trippels. U is Grote hemel Mijn naam is Trippels — Herman. Ik ben blij, «lat ik u thuis tref — — Meneer Goltz kent mij wel — — — — Goltz. O ja — — — heel goed. Trippels. En wat is er van uw dienst, meneer'? Her man. Ik zou graag met u een enkel woord spreken, eerwaarde — — — Trippels. Mij spreken? — U mij spreken Neem dan even plaats — — — en maak t kort Her in a n. Heel graag 't Is u natuurlik wel bekend, dat wij de arbeiders trachten doen beseffen — waar het kan — «lat hun lot alleen te verbeteren is door eigen kracht — — — — Trippels. Zo-iets, jawel - lierman. tot Goltz, driftig. Wat weet jij van ernstig streven naar iets goeds en ichoons ? T r i p p e 1 s. wordt eveneen» driftig. Maar God kent ge niet en dankt ge niet II e r m a n. Is dan niet elke goede daad als dank, eerwaarde? T r i p p e 1 s. Dankt u iemand zonder hem te kennen i H e r ni a n. Staat er niet geschreven, dat ook het uitspansel Gods ©er en heerlikheid verkondigt. Cr o 11 Zt Woorden, meneer Dommelaer — woorden. Trippels. l)e mens draagt kennis, onderscheidt — Her in a n. Wat schaadt het aan de hulp der armen, dat ik dit anders versta dan u? - Uw gezag betwist ik immers me . Trippels. Heel uw wezen twist met God — " A'"' desehuid waarvoor de kerk verzoening biedt, geloott u niet -- — — Herman. Ik geloof dat zonde doet - en onvergefelike zonde! wie onrecht doet, bewust en uit hebzucht O o 11 z. Meneer wil met „rede en beleid" de boel kapot slaan II e r in a n. Zelfs de mannen der grote revolutie wilden nooit gelijkheid van die dwaze soort. Artiekel zes (lol tz. Komaan! Artiekel zes T r i p p e 1 s. „Der rechten van de mens" zeker o. spaai m« «« artiekels spaar ze me II e r m a n. Artiekel zes van de „Déclaration des Droits" zegt: alle burgers zijn benoembaar voor een staatsbetrekking en geen onderscheid bestaat er tussen heil — G O 1 t /.. Welnu dan! II e r in a n. Pardon - geen onderscheid bestaat er tussen beu, dan door talenten of door deugden - - - Onderscheid dus degelik. Ik eis — G o 11 z. 't Wordt al mooier: ik eis — II e rm a n. Ik spreek tot jou niet. - Ik wens de deugden en talenten heel hoog aan te slaan G o 11 z. Uit bescheidenheid ziet men dan bij vakatuur de kroon op een talentenhoofd geplaatst van de eerste de beste. He r 111 a n. Ik wil u wel zeggen, dat ik niet wens méér te zijn, dan wat ik ben, - stel je 1111 tevreden. — — — Tot Trippels. Maar dit bekoort me in de kerk. «lat zelfs een herdersknaap Paus worden kan — — — - G O 1 t z. Een handig advokaat — Tot Hrrnian. U durft dus nu beweren de kerk niet te ondermijnen, maar te steunen Her lil a n. Ik durf beweren, dat mannen als 11 dóór hun steun de kerk ondermijnen. Trippels. U gaat te ver, meneer — — veel te ver Herma li. Ik ga niet verder dan 't licht der waarheid — — - — T rippel s. / ic waarheid — - maar er is op aarde geen waarheid buiten de kerk. li is een kind des tijds. man van de dag, de kerk is eeuwig en bestaat door mensen niet. Wat wilt u niet uw waarheid? Go 11 z. En u nioogt nu luisteren of niet, ik zeg u dit: als u liet waagt hier op te treden, en de eerwaarde lieer pastoor bewaart het volk niet tegen die bekoring — — — T r i p p e I s. Ileehtens kan ik niets: men ontstal de kerk haar wereldli ke macht. G o 11 z. Ik meen het z. pastoor: dat 't volk niet naar U luistert , Ci* T rippels. Gedenk uw hoge wijding! Karei. Dat beloof ik u. Trippels volgt Ooit;, leiden langs (Ie achtergrond af. XIX. HERMAN, KAKEL. Hernia n. Stenen luisteren eer Om erger te voorkomen dunkt 't me 't beste, dat ik van verder pogen afzie, want Goltz ontslaat de arme tobbers. Hij is rijk genoeg, maar nergens kan die massa heen. Ander werk kunnen ze niet krijgen, ze kennen het ook niet Karei. Ik weet het niet Ik moet hier blijven; ik mag niet weg Hier iets doen zal onmogelik zijn en niets doen mij nog onmogeliker — Ik wil van hier, maar men zegt, dat ik uit ijdelheid dit dorp wil verlaten Alles wat ik zeg wordt uitgelegd als zwakte of ijdelheid — — Her m a n. Zelf heb je dit gewild Karei. Wat ik gedaan heb, voelde ik als plicht en voel dat nóg zo — — — — H e r in a n. Doe dan je plicht en zwijg Je gelooft dat, nu doe het ook. Ik geloof niet aan plicht die offers vraagt van mensenzielen — — — Ka rel. Ik nller zonder rouw en klaag niet daarover. II e r 111 a 11. Jij jiV) jij Karei. Aan wie dacht jij dan? He rm a n. Niets — — — aan niemand. Ka rel. Wij veinsden nooit. Herman — — II e r ni a n. Dat is ook zo — — — — Ik ben naar hier gekomen met Marie, heb ik je gezegd. Karei. Ze ging immers terug en komt hier niet - II e r ni a li. Dat zei ik maar — maar 't is niet zo, ze komt hier wel Karei. Ze heeft mij beloofd van niet H e r in a n. Ze kan haar woord niet houden; jij hadt óók beloofd dat je geen priester worden zou en liieldt je woord niet. Zij kan haar leed niet dragen — ■— je hebt liet zelf voorspeld -- — — K a r e 1. Dat gaat voorbij — — 't Zal haar ook eindelik worden tot een heerlik weten, dat ze 't beste wat ze offeren kon gegeven heeft aan Go«l — - — 1,11 ("e ',k rusting geeft een zaligheid die alle leed verkeren zal in heil H e r in a n. _ — nu, 't is te hopen Mnrii' op van links. XIII. I)e vorigen. MAKIE. Ma r ie. Dag. Karei — — Karei. Dag, Marie • - — - Mar ie. •k Verras je telkens Is oom er niet? II e r 111 a n. Is even uit, niet Goltz Marie. tot Karei. Ik heb Vermaat ontmoet die met jou gelijk het semenarie heeft verlaten Hij is nu notaris en getrouwd ----- en gelukkig Hij vroeg naar jou en lacht nu om die ouders die liever t ge u der kinderen stelen dan ze vrij te laten kinderen voor de goden werpen als een ofterand - Karei. Marie! — zeg zo iets niet — M a r i e. Ik zeg het wel, ik zeg zo 't is - - - - Dat moet bewijzen, hoe ze aards geluk niet tellen, zélf voldaan en nu maar God offeren in devosie, wat hun eigendom niet K a rel. Kinderen zijn hun eigendom, van God gegeven — M a 1' i e. En vraagt God dan menseofters? K a rel. God vraagt deemoed en berusting, vast vertrouwen en onwankelbaar geloof; dan zal Hij de harten leiden als stille waterbeken — — •— — Marie. Arme harten, die zo kronkelend naar omlaag een spoor van bloed zullen achterlaten, anders niet — — — — Karei. Dat is klinkklank uit romans, die harten roert en sentimenteel maakt. Niet naar omlaag dient de Idik gericht maar naar omhoog, Wij zijn door God en leven tot zijn eer, en als dat ons tijdelik behagen kost — - -■ — liat voluntas, zijn wil geschie — M a r i e. O ja, zijn wil geschie — — Hoe kan iets anders ook geschieden dan zijn wil, — — maar daarmee werkt iedereen, ook Goltz, en zweept de armen voort in honger en ellende, en als ze niet kunnen maar de zweep erover, dat de slagen kermen in het vlees — zijn wil geschie - — Wat bemoei je je daar dan mee? Is dat lijden van die armen — een vreselik lijden — — — is dat lijden iets in vergelijking van wat de arme ziel moet lijden die weggeschopt wordt ■—• — — omdat ze niet meer geloven kan — — — omdat ze Gods stem zo anders heeft ver- staan en niet gelooft meer, maar nu wéét — —■ zo smartelik wéét, -- - — dat al haar martelingen Hem daarboven /.elf doen huiveren van een versteend geloof Karei. Marie, je lastert God — — — — M a r i e. Is dan de bede van een afgeleefde stervende ziel die opvaart naar den hemel, God zoveel heiliger en welgevalliger dan het gebed van 't jongeleven, dat Hem dienen wil en 't leven zelf daardoor voor zich ziet als een heerlik paradijs — — — — — — is dan de angst méér dan de hoop'? --- — — — Leer mij dat dan verstaan — — — — ik smeek het je — — — ik smeek erom — — — — Trippels komt op de achtergrond op; Herman treil Karei mee tiaar rechts. Marie gaat, hem eren te gemoet. XIV- MAKIE, TRIPPELS. T r i p p e 1 s. Men zei me, dat je weer hier was — — — en waar is nu je reisgenoot ineens? — — — 'k Begrijp niet, dat je toch weer komt en zulk gezelschap zoekt - — — — M a r i e. Herman moest zijn broer spreken — — — — ik ken hem trouwens goed en mag hem graag — - — T r i p p e 1 s. Je moeder keurt dat toch niet goed — — — — M a r i e. Ze weet het niet en 't deert dus niet — — — — T r i i' p <■ I s. yy, meen je dat Het is gevaarlik omgaan niet zo'n man — - M a r i e. Gevaarlik waarom? T r i p p e 1 s. Waarom? — 1'nt is een barriekadeheld! M a r i e. Och, laat de mensen praten, oom. Wat Goltz gelieft te zeggen, daar ^eet ik niets om. T r i p p e 1 s. Zo — Waar geef .jij wèl om? -- Geweld en opstand keur ,je goed? M a r i e. Welnee; maar dat wil Herman niet — - — — T r i p p e 1 s. Dat wil hij wèl — Waar dwaal je heen? — Móét ik dan de mensen geloven? — — Is ons geloof jou ook niet heilig meer? M a r i e. () ja — 't is mooi — — - - Do kerk. liet licht, de kleur, de poëzie 't intieme leven met die reinheid van gedachten — — — — T r i p p e 1 s. Ik versta je niet, Marie Ik weet niet, wat je zegt — — — Versta je soms jezelf niet meer? Wat kom je doen? Wat is de reden dat je nu alweer je woord breekt? — alweer — — — - M a r i e. Uw brief. T r i p p e 1 s. Mijn briefV M a r i e. Uw brief aan moeder — — — U weet, dat moeder bij 11 zweert en nu schrijft u over (ioltz en mij -ik zal, ik moet hem nemen, ik word met hom vervolgd — Hij lijkt een fooi, die Onze-Lieve-Heer me toe wil stoppen — — T r i p p e 1 s. Dat is ruwe taal — — — M a r i e. Maar 't is toch zo, 't is de waarheid toch. T r i p p e 1 s. Goltz heeft je oprecht lief, anders schreef ik niet — M a r i e. Maar ik heb hem niet lief — — — — T r i p p e 1 s. Dat komt, omdat je hein niet kent, - niet kennen trilt — — — Hij is goed — — M a r i e. Hij — — goed'? T r i p p e 1 s. .Ta goed. M a r i e. Mij wèl, maar 't scheelt me niet. T r i p p e 1 s. En hij is rijk. M a r i e. Dat scheelt me nog minder. '1' r i p pel s. En vroom — — — M a r i e. O ja. dat kerkraam - - — Maar 't scheelt me niets ik wil hem niet en daarmee uit. Ik houd niet van hem. vroeger niet, nu niet, en nooit — — — — Wil u me dwingen? Ik laat me niet dwingen — T r i p p e 1 s. Dwingen ? — nee — — Maar dat kon ik niet weten Ik zag je graag gelukkig, en ik dacht dat hij je alles geven kon Je bent gewend aan weelde en moeder is njpt rijk — ik bezit wel wat, maar ben niet rijk, rijk is mijn gemeente niet — — M a r i e. 't Is alles waar en goed; maar ik wil hem niet. T r i p p e 1 s. Nu, dan gewacht totdat er iemand anders komt, van wie je wel kunt houden. Zeg dat dan, en wacht M a r i e. Die komt er nooit Wat zal ik wachten? T r i p p e 1 s. Nooit ? M a r i e. Neen, nooit, nooit — — — — Mar ie schreit; Trippels verlegen. Trippels, Marie, wat scheelt je nou? — Wat doe je vreemd -- Ik keil je haast niet meer Verberg je soms een droef geheim? En durf je mij niet ronduit zeggen wat het is? - — - 'k Ben altijd toch je lieve oom ge- weest, ik verdien tocli wel een beetje hurtelik vertrouwen. Schrei uu niet, daar kau ik niet goed tegen; zeg me eerlik wat je hebt Te leur gesteld? - M a r i e. Ik was zo gelukkig, oom Als ik s avonds slapen ging, dankte ik voor de mooie dag — — alle dagen waren mooi — ik bad de nachten kort te maken ik wou maar gauw de mooie wereld weerzien en daarin mijn mooi geluk - - Dromend sliep ik in en door mijn lijf trilde een huivering van gezond en mooi verlan' _ . dat ik ziel en lichaam wijden mocht mijn liefde — bevend, lachend, blij l)ie vulde al het heilige Gods- en menseleven niet onuitsprekelike blijdschap — -Nu is alles dood en dor T r i p p e 1 s. Arm kind — — — — Kn wie ontnam je dat geluk dan? M a ri e. l)e vroomheid! T r i p p e 1 s. Kind! - Marie ! —- — M a r i e. Een domme waan van zieke mensen, egoïsten T r i p p e 1 s. Zo uil ik je niet horen spreken, Marie -- Dat wil ik niet Mari e. Zieke mensen, zeg ik die God tevreden stellen willen met vermoording van wat schoonst door Hem is geschapen — Ik weet nu, dat 't zo is een vroom¬ heid die een schroeiwind over 't paradijs «loet gaan van onze jeugd. een dorre woestijn maakt van het heerlik eden — — schrompelblad van bloemen, lijk en nacht van zonnewarm bestaan en zonnedag — Tri pp els. Zwijg, Marie — — — — 't is slechte romantiek, ijdele praat van godvergeten mensen - - — — — M a r i e. Ik kan niet langer zwijgen, kan niet meer stil zijn, kan niet meer geloven — — zulke, offers vraagt de goeie God niet, die heel andere dingen zegt in mijn hart — Ik versta heel andere dingen — — — — Karei van rechts op; lierman -« pels. Is het dan toch wiii'tr — — toch Marie. En zegent God het otter dat .jij bracht? En vraagt Ilij niensezielen, stuk geslagen, plat getrapt en weggegooid? Nu moet je 't weten, nu is liet lang genoeg — Eens heb je mij gezegd: „God redt ook zonder mij de zielen die Hem zoeken, priester word ik niet. ik wil Hem dienen niet jou samen — —■ — T r i p p e 1 s. Ik wil die taal niet horen. zeg ik je — M a r i e. Ik kan niet meer zwijgen • —-Ik zag je weggaan, Karei, haast nog kind en ik schreide, niet beseffend wat er wegging — - - Later kwam je weer en zei waaróm je weerkwam, toen gevoelde ik eerst waarom ik vroeger had geschreid — - — Toch ben je wéér heengegaan Waarom kwam je dan terug? waarom blies je 't vuur weer am. dat stil verteerde tot as zonder deze ondraaglike pijn — - Besef je dan niet wat liefde is voor ons? K a r e 1. Ik weet, Marie, wat liefde is voor mij Ik had je lief — ik heb je lief — — T r i p p e 1 s. O, Moeder Gods -- — K a re 1. God kent ons door en door; Hij weet, dat ik Hein 't kostbaarst offer bracht, dat ik ooit brengen kan — — Ik stond aan 't doodsbed van mijn moeder — en ik hoorde vragen — ■— — of 't wel waar was wat ik bad, dat ein- K a r e 1. Almachtige, sta ons bij - — —■ T r i p p e I s. Weg, — — — gu weg — — — — M :i r i e. Ik kan niet gaan. Karei. Ik wil niet gaan — — — het moet volstreden worden ten einde toe — — — Tr i p pels. Moeder Gods - — erbarmen — — — — erbar¬ men Karei houdt zijn arm om Maria geslagen; — onderwijl valt de gordijn. EINDE VAN HET TWEEDE BEDRIJF. Denlc "Bedrijf- Toneel: de studeerkamer van Trippel*. Op de achtergrond en links een deur, — rechts ramen. liet wordt donker en is het op 't laatst. I- TRIPPELS. Trip p e 1 s. tuurt door 't raam. Lieve hemel hoe is Jat mo8elik' ll0e 'S mo„elik twee, drie, bij vieren, vijven te gelijk n n ios — — Dc mensen hollen naar trekken ze er op los de ellende Hij 9aat "r3 ra" 7 raam ' , Ik kau het niet langer aanzien — — En 1 * s a machteloos geen toevlucht dan tot God Hij neemt zijn getij hoek. Mijntje op, opgewonden , van luiks. XX. TRIPPELS, STIJNTJE. Stij ntje. Nou is die Korevaer er weer, pastoor Trippels. Laat hem dadelik hier — S t ij 111 j e. u is veel te goed ik «•« ]wm T r i p p e 1 s. Praat nu niet en laat hem hier — — — — Stijvtje wo/i] erend af. III. TRIPPELS. T r i p p e 1 s. Misschien komt toch zijn beter ik nog boven — — - is er toch nog hoop — - — Allen laten ine in de steek — — — de Deken antwoordt niet — — — — de oude Dommelaer blijft weg — — — geen sterveling die teken van leven geeft — — - - misschien is dit liet antwoord van God zelt — — — — die mensewaan buigt als biezen Koreaier op. VI. TRIPPELS, KOREVAER. K o r e v a e r. Meneer pastoor — T r i p p e 1 s. Het doet me veel genoegen, datje toch nog komt dat maakt me blij — -- - — (Ja even bij int! zitten, Korevaer, en laten we nögeens praten — — — — K o r e v a e r. "k Heb maar weinig tijd anders - — — 't volk loopt druk — —- — de sprekers zijn er al — T r i p p e 1 s. Zijn er meer dan één? Korevaer. Ik hoor van ja - — — -- — T r i p p e 1 s. De mensen weten niet wat ze doen ■ - j'j » Korevaer — — een uur nog en dan sta .je brodeloos K o r e v a e r. Dat sta ik nu al ik vanmiddag al ontslagen — — — T r i p p e 1 s. Ga naar de mensen toe en raad /.e aan naar huis te gaan dan sta ik borg, dat je ontslag herroepen wordt — — — — K o r e v a e r. Dank u wel, pastoor ééns moet het toch geleden worden, as 't ooit wat beter staan zal met ons en daarom bijten wij maar door — — - T r i p pe 1 s. En tel ,je dan de straf des hemels niet? Korevae r. Dat zal zo'n vaart niet lopen T r i p p e 1 s. Durf je al spotten ook? Is er voor jou geen kwaad te kwaad? Korevae r. Ik weet niet wat voor kwaads ik doe — T r i p p e 1 s. Ik zeg dat liet kwaad is op zichzelf is -t misschien goed, maar niet in verband met openlik verzet in dienst van revolusie en oproer Eerbied voor de door God gestelde overheid is eerste plicht — Je bent op de verkeerde weg en wilt daar edel handelen, maar de teeg is verkeerd Al wat je onderneemt, is verkeerd — — K i) r c v ae r. Anderen denken er anilers over — — — — T r i p p e 1 s. Die anderen dwalen, zeg ik je. Ze dwalen; de kerk spreekt met mijn mond en zal die anderen openlik verloochenen — — Dat dit nóg niet is gebeurd in dit biezondere geval is louter toeval — — — — Men heeft 't gevaar zo ernstig niet ingezien, maar men zal het inzien en openlik getuigen — — — en straffen ook — O. 't is schoon alle mensen als door een toverslag, een wonderspreuk, gelukkig te maken de idee is schoon maar durf jij nu denken, dat je de eerste bent die van zoiets droomt'? — — Meen je, dat de kapelaan de eerste is, die zich verleiden laat door de mooiheid van zijn dichterlik medelijden ? — Vóór vele eeuwen waven er al zulke mensen - en kón het, de kerk had allang de wens verwezenlikt — Wij weten, dat alle dingen met orde moeten geschieden en naar gezag — — gezag van God, dat is de kerk — — — In één sprong i* men niet van de voet boven op de top van de berg: er voert een pad heen, langs gevaarlike hellingen, vervaarlike afgronden, een moeizaam pad, dat des te zwaarder valt te bestijgen naarmate men hoger komt — en wie de gids niet volgt, verdwaalt op ongebaande wegen - - — — — 't Is onze taak de eigenzinnige» te straffen, in hun eigen belang, opdat ze niet verloren gaan - — — en verloren doen gaan wie hen volgen — — — Kore v a e r. staat hoos op. Dan maggen ze voor mijn part mij ook straffen — — — Trippels. Je weet niet wat je zegt en lastert God — — — — Ko re vae r. 'k Geloof er niks van — — — Een man als onze kapelaan zon 't me verboden hebben - — — T r i p p e 1 s. Ook een priester )>lijft mens en dwaalt soms — — — God laat toe dat zelfs de dienaars van zijn huis in Satans strikken vallen — — Heel de wereld móét het zien, hoe ook de Godgewijden vast in het geloof gehoorzaam moeten zijn in al hun denken, al hun doen — — — en één en nog één kunnen dwalen, maar niet de kerk Maar mensen, priesters zelf staan aan verleiding bloot en heiligen zijn geen heiligen geworden zonder strijd Als ze dwalen, bid voor hen — — -- K o r e v a e r. 'k Beloof 't u — T r i p p e 1 s. Wat beloof je'? K o r e v a e r. wil i/iuni. Ik zal voor u bidden •— — -- — T r i p p e 1 s. Kèn je zelfs geen gezag meer? Durf je mij bespotten? Als kind zie ik je nog voor me — - - toen ik je voor de Heilige Communie voorbereidde als aardige jongen , goedgelovig kind — — — — Als koorknaap deed je trouw je plicht, de Moeder Gods zag vriendelik op je neer, als je van zoete Jezus zong — — als man nog heb ik je gekend trouw en gehoorzaam — en nu! nu! Korevaer. Dat ben ik nog, eerwaarde; dat wil ik zijn — — — Ik bid nu nog als toen, maar handel als man, niet meer als '1' r i p ji e 1 s. Kn komt u im vanavond — II weet toch wat er dreigt te gebeuren? D o m m e 1 a e r. Ik kom ervoor, eerwaarde. T r i p p e 1 s. Komt u als redder misschien — — —? D o m 111 e 1 a e r. I)e gelegenheid was schoon om nu mijn zoon Herman eens te horen spreken, en meteen kan ik aan uw verlangen voldoen er was een plaatsje voor me open in het rijtuig T r i p p e 1 s. Komt u hem horen ? — — — Keurt u «lat dan goed wat hier gebeurt ? I) o in m e 1 a e r. Of ik zijn streven goedkeur? — — — - Héél goed al is er natuurlik veel in, dat ik anders zou willen of met andere middelen — — — — T r i p p e 1 s. Ik kan dat niet verstaan — — — Uw jongste zoon liet u priester worden! Dommel a e r. Zeker, dat vond ik ook heel goed, ze vullen zo elkander aan en vinden saam misschien een stukje waarheid meer ■— - — Trippels. Ik duizel van uw taal - — — Met vuur en water wil u waarheid zoeken? -- — — Waar wij de waarheid kennen — — — Do m in e 1 a e i'. Ik drukte ine minder juist uit, eerwaarde zó zijn ze de waarheid, wou ik zeggen — voor mijn verstand Trip p e 1 s. Verstand? Veel méér dan één verstand bevatten kan. bestaat in God — — — — Dom m e 1 a e r. Ik neem het aan; maar naar wat boven en buiten mijn verstand valt, zoek ik niet. T r i p i> e 1 s. Ik kan liet niet verstaan, zeg ik u — — - Ieder sijfert uit, hoe naar zijn verstand de wereld eigenlik wezen moest — — — en dicht zijn God .juist zoveel wijsheid toe, als met de uitkomst achter in het sommenboekje klopt het antwoord stond van te voren al vast — D o lil in e 1 a e r. Juist daarom sijfer ik niet ten minste niet om een gegeven antwoord te verkrijgen T r i p p e 1 s. Maar - — — — u wist toch waarover ik u spreken wou — — de halve wereld weet het — — - Waarom mij dan niet eer bericht gezonden? Dan had ik niet in het onzekere verkeerd Do in m e 1 a e r. Ik had het druk , en vond liet beter u mijn mening mondeling te zeg je. n; schrijven is maar gebrekkig werk. Mij docht, er was ook niet zo'n haast bij — - - Ik wou meteen n vragen steun te bieden aan mijn zoon — — — — T r i p p e 1 s. Uw zoon? Aan welke zoon? De een is dwalende, de ander lang verdwaald — Do ni 111 e 1 ui' r. Aan de priester, eerwaarde. Hij doorleeft een moeilike tijd, hij moet geholpen worden — — — - T r i p p e 1 s. Zeker, dat is waar — — — Welnu, treed u dan tussenbeiden — — — Juist daarop was mijn hoop gebouwd lk heb getracht het gezag der kerk te doen gelden, maar men aarzelt — — — — ziet zeker het gevaar van niet zó nabij — -• - ikzelf dacht liet niet zó na — en daarom juist riep ik uw lmlp in; treed nu nog tussenbeiden — D o in m e 1 a e r. Tussenbeiden komen kan ik niet; het enige wat ik wens. is dat Karei eerlik man zal blijven verder gaan mijn wensen niet. Trippels. Wat moet er dan gebeuren? Wat beduidt uw komsf dan hier? D o ni m e 1 a e r. Dat heb ik u gezegd, eerwaarde. En mijn zoon ver» telde mij — ■ - — — T '■ i p p e 1 s. Hebt u hem al gesproken? D o m ni e 1 a e r. Een ogenblik; en hij vertelde me, dat u hem liadt ontboden — — - Dij dat onderhoud zou ik graag tegenwoordig zijn. T 1' i p p e 1 s. Dat onderhoud is nu ook overbodig — — - - Er baat geen praten meer; 't kwaad moet uitgesneden — — Karei op van de achtergrond. VII- De vorige», KARKL. K n r e 1. Wenst u mij te spreken? T r i ]) j> e 1 s. Ik heb dat gewenst, maar nu eigenlik niet meer, tenzij u zelf t nog tijd mocht vinden nu terug te keren, vóór de wereld juicht dat weer een priester viel - — Iv a r e 1. De wereld weet niet wat ze zegt, en juicht ook zonder reden. T r i p p e 1 s. Goed «lat ning zo zijn ; maar u moogt niet verder gaan Ka rel. Ik kan niet anders — - — T r i i» p e 1 s. Spot niet. jonge man spot niet. Haal geen sclmnde op uit de donkere dagen van weleer. K a rel. Ik spot niet, -- - denk alleen aan eigen duisternis. -- — Niets heb ik gedacht, gedaan. gewild . «hit ook in 't minst maar strijdt met het geloot' of met de leer der kerk - — Wat zondig was in mijn gedachten, was menselik tekort in kracht -- en daarvoor doe ik boete — Mijn aardse liefde heb ik oprecht gebiecht en in berouw kreeg ik vergiffenis — — — Mijn boete is oprecht — — — -- — T r i ]) p e 1 s. Ik spreek daar niet van — — Roem daarop be¬ taamt u niet, dat is zeker -- — — — K nr e 1. Ik room niet op mijn schaad e — ik buig in 't stof en bid genn om Jezus en der Heiligen wil, op voorbee vim de Moeder Gods —- T r i p e 1 h. Na berouw is voor die zonde zelfs vergiffenis, ook voor de mens die priester is; maar God to dienen sluit gehoorzaamheid aan God in zich — Ge moet begrijpen met uw hart — Karei. Mijn hart begrijpt, dat hulp aan armen en miskenden Gode welgevallig is. T r i p pels. Iets kan in wezen God niet ongevallig zijn, wat tocli do kerk verbiedt. Po in in e 1 a e 1'. Dat is toch vreemd, eerwaarde. T r i p p e 1 s. Dat is volstrekt niet vreemd voor wie verstaat. Het kan ontijdig zijn, en bovendien, de wijze waarop verdient niet altijd lof — - Voor 's mensen heil is zelfverloochening plicht, voor de priester 't eerst. Ze kweekt gelatenheid en stil berusten in een hoger wijsheid dan de onze. Dit beseft uw zoon niet en moet hij leren (ia tot de mensen en zeg, dat ge tot beter inzicht bent gekomen 't Is nóg tijd — -- — - K a rel. Ik mag niets doen tegen mijn geweten. T r i p p e 1 s. Maar niet uw waan is uw geweten — Ten minste, dat geve God! De bittere herinnering door u op- geroepen zoeven, doet liet ergste vrezen -- Uw ge¬ weten i.s de kerk, en ik zeg 11, dat ge handelt tegen n\v plicht en ben gerechtigd n te zeggen, dat 11 van hier geroepen wordt - tot straf — — - Karei. Dat zon me spijten, want hier is veel te doen. Trippels E11 als ge voortgaat op die weg, ontneemt men 11 het recht Gods-dienst te doen als priester; men zal geen schande 11 sparen, 0111 schonding van het heilige te voorkomen. K a r e 1. Dan zal ik naar Kome gaan en recht vragen T r i p p e 1 s. U gaat waar de Overheid 11 zendt; die eist gehoorzaamlieitl, — haar wil is de uwe nw wil is onderworpen¬ heid aan haar — — K a r e 1. Ik schond die niet. T r i p p e 1 s. U schendt ze 1111 en slaat op ons vermaan geen acht. U zaait twist en tweedracht, — roept ellende 0111 u heen — K a rel. Ik leid de ontevredenheid, waar ik ze vond, waar ze terecht bestaat; het strijdt niet met de leer der kerk, het volk besef te geven van eigen waarde en kracht, - niet niet haar leer noch wil. T r i p p e 1 s. Die mooie woorden heeft ieder in de mond, zells nw li roer; maar hoogmoed kweekt ge. eigenwaan en overschat- tin»; van 11 zelf, anders niet. \V:it méér f minder loon, dat zegt voor 't volk toch niets; plichtsbesef is nodig; armoe blijft er. Wat baat het dat de lonen zijn gestegen? Is er minder armoe dan vijftig jaar geleden? Neen; maar wel ontzaglik veel geluk verdween. Gij meent, als t donune volk, dat geld en overvloed geluk beduidt en gij vergist 11, jonge man. Iv a rol. Ik meen dat niet; ik meen eenvoudig dat wie werkt, moet weten dat zijn vlijt en oordeel wordt beloond. T r i |' i> els. Geschiedt dat niet? K a rel. Neen, ten minste hier niet. Hot volk vergaat in armoe, slaaft het ganse leven lang, en kent niet méér dan slaven. Het slaapt en rust pressies g. noeg om weer te kunnen slaven, zonder ooit genot te smaken; 't l.eiit niet eens genot. Bedwelming kent het; 't wil vergeten voor een poos en zuipt zich dronken. Vrolikheid is de armoe vreemd. T r i p p e 1 s. En li wilt om wat vrolikheid kort en goed liet verschaffen van arbeid onniogelik maken. Moet (ioltz de vrolikheid der heren dan betalen? Karei. Zij betalen hém. wanneer hij de arbeid lust maakt. T r i p p e 1 s. En — - waarmee? Waarmee betalen ze? K a re 1. Met méér arbeid en beter ook; mijn broer heeft dat bewezen. T r i 1> P e 1 s. Stel uw broer niet als macht tegen «le kerk over. Dat is juist uw grote dwaling - - - — - U verschaft n wijsheid op verkeerd terrein en zoekt uw kennis waar ze niet of vals gevonden wordt. K a rel. Wetenschap van zulke zaken staat buiten het geloof, ten minste T r i p p e 1 s. Dat riekt naar Kant Geen wetenschap heeft waarde, die niet ontspruit uit ons geloof en daardoor blijft in 't rechte spoor. Karei. Laten irij de wetenschap dan geven, die mensen opheft uit de druk . die slaven maakt tot mensen. T r i p p e 1 s. Verder praten baat niets; de kerk leert Gods wil - -- • is die zelf. Karei. Ja zeker; maar de daden van velen van haar dienaars deugen niet, - ze zijn niet van haar geest doordrongen. '1' r i p p e 1 s. Dat is uw vonnis, jonge man, uw eigen vonnis. Zoek n zelf niet, en ge verstaat het ras — —• wij zijn niets dan delen van een groot geheel, niet één van ons beslist wat goed is voor zijn eigen eer: de kerk beslist - de Heilige Vader, mond der kerk, en méér in Gods nabijheid ook dan wij — — — lk roep niet, 't is God die nu roept: terug! terug! — Ik bid u, keer terug, en dood om Gods wil 't eigen ik. het eigen ijdel ,.ik. D o in m e 1 u e r. Meneer Pastoor, neem me niet kwalik, dat is mis, dat gaat te ver. Als hij in eerlik streven zijn eigen ziel durft wagen, tegen alle hevelen in, dan acht ik hem daarom te meer — Trippels. Niet ik beveel maar u verstaat dat niet, kimt het niet verstaan En ik begrijp nog altijd niet, hoe u van steun durft spreken; — dat schijnt me, zo niet erger, dwaasheid toe, waanzin is het, uit de donkere dagen zoeven opgeroepen D o m m e 1 a e r. Het spijt me, dat u dwaasheid noemt, wat u blijkbaar niet begrijpt; maar ik wil geen twist daarover. Mij is liet om het even, of mijn zoon u, de kerk en heel de wereld wil bestrijden — mits hij doe, wat 't hart hein zegt. En dan daarbij zijn hoofd, — de wereld is geen gekkehuis. Maar niet u, en niemand, wie ook, betaamt het het hart te krenken met venijn van boos veronderstellen. Hij dient geloofd, en zelf gelovend moet hij doen wat hij gevoelt als plicht. Dat is mannewerk - en als u dat duisternis noemt, dan is de duisternis mij licht. K a rel. En dat wil ik doen, - mijn plicht - — T r i p p e 1 s. Niemand keurt dat op zichzelf af; maar ge hebt gehoorzaamheid beloofd in alles wat de kerk betreft, --- eerste plicht — — En buiten haar is niets. Heel de wereld is haar gebied ; ze is onveranderlik. K a re 1. Maar de mensen veranderen, en in andere tijden verstaan ze de dingen anders, die anders zijn T r i p p o 1 s. Die leer is lang veroordeeld, lang. Waarheid is eeuwig en onveranderlik. Eeuwig waar en onveranderlik is de kerk. Wie dat niet als het A B C aanvaardt, dio schendt zijn eed van trouw in 't heiligst uur gezworen. — Schendt u die? Durft 11 het oordeel tarten? Karei. Menseoordeel, ja, djVt toets ik aan het oordeel Gods. Do 111 in e 1 a e r. Ileel goed. T r i p p e 1 s, Neen kwaad — — — Ik spreek niet van mensen; de kerk bestaat niet uit mensen, niet door mensen ze is uit God. Wie haar schaadt, schendt God De priester schendt zijn God! Bedenk toch, wat ge doet en buig het trotse hoofd. Hoe durft ge God dus tarten, kleine mens - Zult gij uw ziel met zulke schuld beladen? Wie kan u daarvan ontlasten? Daar is geen vergeving voor! ------ Het allerheiligst durft gij ontwijden? Ik smeek u, keer terug, om Gods wil keer terug, 't Is nu nog tijd, een onkel woord van u en allen gaan naar huis en de ellende wordt geweerd uit zoveel huisgezinnen, van zoveel zielen. Karei. Ik kan dat woord niet spreken. Trippels. O. blinde hoogmoed! Ziet u niet, hoe satan lacht ,J Karei. Ik vrees zijn grijns niet, noch zijn lach. T r i p p e 1 s. <»e moet terug — M h r i e. Karei — — — ik kan niet meer bidden — — — K a re I. Wat zeg je 1111. Marie ? M a r i e. 't Is donkere nacht voor mij — - — God is weg — — en alle heiligen zijn maar poppen, stenen beelden, stom en dood — — — Jezus stéén — — — de Moeder Gods een blinkend ding met klatergoud — — — — K a re 1. Grote God, -- — — Marie — — — M a r i e. Maar goddank — vannacht werd alles anders — - Ik had de ganse nacht geschreid en alles opgebiecht aan God , 'k heb niets verzwegen, niets - K are 1. Goddank! M a r i e. Ik heb gezegd: Mijn God — — — mijn hele ziel en lijf, en al mijn wensen en verlangen strekken als mijn armen uit naar hem — — — zo smachtend uit — — — en als dat zonde is, sla mij dan neer en maak me stom en blind — Doe mij uw wil weten, lieve God. of — — — ik smijt uw beelden neer en trap ze stuk — — — • — K a r e 1. leyt zijn hand op haar mond. O, zwijg, Marie — — — — zwijg, zwijg — — — — M a r i e. Ik vervloek het loven zo — — — Waarom, almachtige God, mij zó getergd. dat ik het vloeken móét — Gij Karei. Is jou wijsheid hoger dan de zijne? M a r i e. Ik heb geen wijsheid, — ik heb mijn leven maar, mijn liefde, mijn dromen, mijn hartstocht en 't verstand dat ik niet vroeg, maar kreeg — - — — En ik geloof niet meer aan een Almacht die maar te den ken had dat alles goed zou zijn en 't was goed —- en niet meer, dat die met opzet kwaad zou scheppen — — — — — Karei. Dat is Hermans stem. Marie — — — — M a r i e. Zo leven doden eeuwig naar Gods wil, ook al sterven ze — - — - - lk geloof niet, dat ik slecht ben — ik zou niet durven leven als ik 't was — — — ik ben goed en wat ik doe is goed — — — ik heb een nieuw geloof — — — en nu zal ik alles kunnen, alles wat ik wil — — Blijf me aanzien. Karei — -- — dwaal niet met je blik — — zoals nu hebben wij elkaar nog nooit aangezien — — — nu staat mijn leven vóór je, mijn geloof tegenover jou geloof Wil je dat ik zo zal heengaan ? Karei. Ik stel mijn wil naar Godes wil — — — Marie. Ik zal dan gaan — — — Ik zal mijn liefde aan jou armen geven — — •— brood /.al ik kopen voor jou armen, door mijn liefde, dat zal het geld dan zijn — Je ogen zullen zien, hoe echt mijn leven is en hoe sterk mijn nieuw geloof — — -- — Karei. Wat meen je? Wat wil je doen? M iv r i e. Wat ik zeg. — Ik zal el do wereld wat God jou vraagt - en offer maar een menseziel als jij. — — — — nu overwonnen — — — — — K re 1. » Heb medelijden, Marie — Alles bied ik Hein ik buig me tot gehoorzaamheid aan de Overheid door God gesteld — — —; ik ga heen en moet de armen loslaten, die niet begrijpen waarvoor dat 1111 geschieden moet. die mij verwensen zullen Ik vraag je, je grote liefde nu te tonen door mijn troost te zijn in deze ellende — M a r i e. //,■ zal die troost jou geven — — — Karei. Voltooi mijn nauweliks begonnen werk — dat is een hoger één-zijn toch dan lager leven ooit kan geven dat heiligt onze liefde — — — M a r i e. Dat lager leven moet dan offer zijn voor 't hoger — Goltz stelt als eis, dat ik mijn lijf zal geven; dim zal hij do armen niet ontslaan — -- - — daarvoor geeft hij . brood aan de ongelukkigen — — — Luister jij nu; dat is immers ook de stem van God, die vast vergiffenis biedt voor al het kwaad dat ik jou deed — - dat wil jou God toch zó — — — —- Karei. Vergeet jezelve niet, Marie — -- — — doe dat kwaad niet, doe mij dat leed niet aan — M a r i e. Ik zal ook mijn offer brengen aan liet hógere en kan geen leed jou doen met godewelgevallig werk Marie gaal links af. VI- * KAKEL. Karei keert zich tegen de maar en kunt met het Iwofd ia dr handen — in zichtbare wanhoop. Colli van achtergrond op. -VII- KAKEL, GOLTZ. G ol t Z. Ik dacht meneer pastoor hier te vinden Karei. Ik weet niet waar hij is Golt Z. Wat ziet u er ontdaan uit — — — Maak ik je zo verschrikt? Of kwam ik ongelegen? — Stoor ik u in wat anders? Ik zag de lieve nicht zoeven — — — — Is 't aas misschien niet lekker genoeg? — — walgt ze van je satyrspoten? _ — Is nog de kroon niet op je werk gezet? Een ganse bevolking heb je tot ellende gebracht, een eenvoudig priester doen gebukt gaan onder schaamte — 't Mooiste is je nog ontgaan nHÏ had Je 8raag vernietigd door een vonnis — — — Maar die toeleg is mislukt 't Bewijs voor mijn schuld bestond alleen in jou brein Er is goddank nog recht in Nederland — «•» ««« KüZaK * ~