OPWIJRDA'S DRUKKERIJ — DIERBN. DE GRONDSLAGEN DER ARTSENIJBEREIDKUNDE. REDE UITGESPROKEN DEN 29STEN MAART 1909, BIJ DE AANVAARDING VAN HET BUITENGEWOON HOOGLEERAARSAMBT IN DE ARTSENIJBEREIDKUNDE AAN DE UNIVERSITEIT VAN AMSTERDAM DOOR P. VAN DER WIELEN. AMSTERDAM D. B. CENTEN 1909. DE GRONDSLAGEN DER ARTSENIJBEREIDKUNDE. DE GRONDSLAGEN DER ARTSENIJBEREIDKUNDE. REDE UITGESPROKEN DEN 29STEN M AART 1909, BIJ DK AANVAARDING VAN HET BUITENGEWOON HOOCI.EEItA ARS AMBT IN DE ARTSENIJBEREIDKUNDE AAN DE UNIVERSITEIT VAN AMSTERDAM DOOR P. VAN DER WIELEN. AMSTERDAM D. B. CENTEN 1909. Mijne Heeren Bestuurderen dezer stad, Curatoren, Hoogleeraren, Lectoren, Privaat-docenten, Doctoren, Dames en Heeren Studenten, en Gij allen, die door Uw tegenwoordigheid van Uw belangstelling doet blijken. Zeer gewaardeerde toehoorderessen en toehoorders. Het streven van elk onderdeel der geneeskunde, en als zoodanig is ook de artsenijbereidkunde op te vatten, moet ten slotte daarheen gericht zijn, ziekten te voorkomen of te genezen en, zoo dit niet mogelijk is, de nadeelige of onaangename gevolgen voor den lijder geheel of ten deele weg te nemen. Het behoeft geen betoog, dat de keuze van de hiervoor gebruikte middelen en de verklaring der daarmede verkregen resultaten in den loop der tijden wijzigingen heeft ondergaan; evenmin dat veel, wat ook in dit verband eenmaal als wetenschap werd geprezen, thans wordt veroordeeld als ruwe empirie of als een theorie, die onverdedigbaar is. Soms zal datgene, wat wij thans veroordeelen, lateials een bewijs van de helderziendheid van het voorgeslacht en als een aanbeveling voor de studie van de geschiedenis eener wetenschap worden aangehaald. Naast suggestieve, diaetetische, mechanische en physische methoden speelt de behandeling van zieken met behulp van geneesmiddelen een belangrijke rol. De hierop berustende geneesmethode heeft kobkrt in 1885 den naam gegeven van „pharmakotherapie". Ter verduidelijking van dezen term geeft kobert aan, dat men onderscheid moet maken tusschen pharmakotherapie en twee nauw daaraan verwante wetenschappen : de „pharmakologie" en de „toxikologie". De pharmakotherapie gaat de werking na van die chemische stoffen — geneesmiddelen — welke de gezondheid of het zich relatief gezond voelen van mensch en dier kunnen bewaren of herstellen. De pharmakologie daarentegen is de wetenschap deiinwerking van alle chemische stoffen op levensverrichtingen van planten en dieren; zij is een zuiver biologische wetenschap en bepaalt zich niet uitsluitend tot de kennis der werking van als geneesmiddel gebruikte stoffen op dieren en menschen. Voor haar is b.v. het onderzoek naar de werking van verschillende alkoholen op plantencellen van evenveel gewicht als dat naar den invloed van Secale cornutum op den hanenkam, of dat omtrent de compensatie van reukstoffen of de oxydatie van morphine en codeïne in het dierlijk lichaam. De pharmakologie is geen toegepaste wetenschap; zij is echter ab, meei bekend onder den naam geber (ca. 700 na Chr.). Sedert geber, dien men welden vader der scheikunde heeft genoemd, gaan scheikunde en geneesmiddelbeïeiding samen. Een aantal chemische middelen, ook die welke geen toepassing vonden buiten de geneeskunde, zooals de meeste oudere uit mineralen bereide geneesmiddelen, worden in den artsenyschatopgenomen. 1 lantaardige geneesmiddelen en daaruit bereide preparaten blijven hoofdzaak, en de ontwikkeling der ki uidkunde of, wat hetzelfde is, der botanie, hangt ten nauwste met de toepassing van planten als voedings- en geneesmiddelen samen. Op wat de Arabieren ons, zij het ook sterk gewijzigd, uit de oudheid overbrachten, werden de geneesmiddelleer, de alchemie en de botanie van het einde der middeleeuwen gebaseerd, galenus, avicenna, averhoes, razes en de geleerden van de school van Salerno waren de leermeesters van de scholastici, die zich op de geneeskunde toelegden en het hunne (-ï toe bijdroegen, om de op de theorieën van galenus gegionde werken der Arabische schrijvers, een overwegenden invloed te doen krijgen, galenus' werk zelf is echter nauwelijks meer in hun geschriften te herkennen. Men heeft zich van deze laatste eerst osgemaakt, toen men de schrijvers der oudheid in liun eigen werken leerde kennen. Ware de bestudeering der ouderen, aan de hand van hetgeen men omtrent de eigenschappen van mineralen door den arbeid der alchimisten had leeren kennen, het uitgangspunt geweest, dan was men voor het optreden van een paracelsus (1493—1541) bewaard gebleven. ooi den arbeid van thülde's voorgangers, neergelegd in den „Currus triumphalis antimonii", welke onder den naam van basilius valentinus door thölde is uitgegeven, had niet op de wijze, zooals paracelsus -ïeeft gedaan, reclame gemaakt behoeven te worden. paracelsus, die evenals andere en meer geleerde tijdgenooten inzag, dat de weg, welke de geneeskunde uPging, een verkeerde was, heeft te haastig afgebroken. Met uitspraken als: „Mijn nekhaar weet meer '!an Gij en al Uw scribenten", heeft hij zich zelf de verplichting opgelegd, nieuwe wegen aan te geven. Wat ei goed was in zijn leer, n.m.1. een meer materieele beschouwing van geneesmiddelen en ziekte is aan anderen ontleend. Do door hem aangenomen eerstoffen: zwavel, kwik en zout, vindt men reeds bij de oudere alchimisten als zoodanig genoemd. De door hem aanbevolen terugkeer tot de natuur kwam neer op een geloof aan den invloed van sterconstellaties en het op den voorgrond plaatsen van de „Signatura rerum naturalium", waardoor men uit vorm en kleur der planten en mineralen hun werking kan afleiden. Dit neemt echter niet weg, dat het optreden van paracelsus gewerkt heeft als een verfrisschend stortbad. Het directe gevolg is geweest de iatrochemische richting in de geneeskunde, waarvan de beide Nederlanders van helmont (1577—1644) en de la boë sylvius (1614—1672) wel de meest op den voorgrond tredende en, wat hun wetenschappelijken arbeid betreft, wel de meest uitnemende vertegenwoordigers waren. Het indirecte gevolg is geweest, het inzicht, dat men door het aannemen van in de lucht hangende theorieën op den verkeerden weg was, en de terugkeer tot de ervaring aan het ziekbed als uitgangspunt voor de keuze van geneesmiddelen. Niet weinig heeft daartoe het optreden der iatrochemisten bijgedragen. De toon, welken zij in hun geschriften voerden, was in den regel zoo grof, dat kobert boyle (1629—1691) het noodig vindt aan de samenspraken, die hij laat voeren door verdedigers van verschillende stelsels in de scheikunde, de volgende verontschuldiging te laten voorafgaan voor den beschaafden vorm, waarin hij zijn gesprekken inkleedt. „Ik hoop, dat zij mij zullen vergeven, die zullen bedenken, dat om de gesprekken in den behoorlijken toon te houden, het niet meer dan gepast is, dat in een boek, door een gentleman geschreven, en waarin slechts gentlemen als sprekers worden ingevoerd, de taal vriendelijker en de uitdrukkingen welwillender behooren te zijn, dan in den regel bij de meer scholastische wijze van schrijven het geval is". De iatrochemisten hebben door hun chemischen arbeid vele stoffen bereid, waarvan een beperkt aantal in den loop der tijden gunstig werkende geneesmiddelen zijn gebleken. Hun geloof, dat in mineralende krachten verborgen waren, welke konden voeren tot genezing, heeft gemaakt, dat elk gesteente door gloeien, samensmelten met chemicaliën en uittrekken met steike zuren werd ontleed. De verkregen producten werden terstond als geneesmiddel aangewend, en bleek er eenige Werking, dan meende men het „Arcanum" te hebben gevonden. Het meerendeel der uitvinders wendde het gevondene in de eerste plaats ten voordeele van eigen beurs aan. Het gevolg hiervan was, dat in den tijd der iatrochemisten, de kwakzalverij en het bedrog met geneesmiddelen een omvang kreeg, die onder overeenkomstige invloeden alleen in onze dagen wordt overtroffen. Tusschen toen en nu ligt een periode, waarin op chemisch gebied baanbrekend werk is verricht, dat in vele opzichten de pharmakotherapie ten goede is gekomen en ons nader heeft gebracht tot het goed begrip van de oorzaken der werking van vele geneesmiddelen, en dat in verband daarmede een juiste bereiding dezer geneesmiddelen heeft ten gevolge gehad. De scheikundigen der 17e en de eerste helft der 18e eeuw meenden, dat de werkzame bestanddeelen niet alleen van minerale maar ook van plantaardige geneesmiddelen gezocht moesten worden in datgene wat tegen vuur bestand was, of wel door middel van verhitting door destillatie of sublimatie verkregen kon worden. Slechts bij weinige plantaardige geneesmiddelen is dit, en dan nog maar ten deele, juist gebleken. Van de thans nog gebruikte uit planten afkomstige stoffen dateeren uit dien tyd o.a. een groot aantal vluchtige oliën, het in 1546 door agricola door droge destillatie van barnsteen verkregen barnsteenzuur, het uit benzoë door pedemontanus in 1560 voor het eerst bereide benzoëzuur. De meeste stammen uit den tijd, toen de iatrocheraie in haar opkomst was en nog niet in maatschappelijke en wetenschappelijke richting was ontaard, zooals later is geschied. De eerste, die tegen deze wijze van werken opkwam, was de zooeven genoemde robert boyle in zijn „Chemista septicus" van 1661. homberg (1692) n7iaw! ,ü°g ,meer systcmatische wijze, lemery u-» raethode, om door uittrekking met verschillende vloeistoffen werkzame plantenbestandn uit planten te verkrijgen, uitgewerkt. In 1754 moest linnaeus echter nog met kracht opkomen tegen de pyroanalyse, terwijl boerhave in zijn Elementa ïemiae van 1732 slechts zeer onvolkomen melding maakt van het onderzoek van plantaardige stoffen door middel van extractie. In het begin heeft men door deze methode slechts weinig belangrijke ontdekkingen gedaan, want zelfs de door waterextractie bereide „Seis essentiels des vegetaux' van den graaf de garaye (1745) zijn niet veel anders dan onze droge extracten. Langzamerhand heeft men echter de methoden leeren kennen, orn de verkregen aftreksels te zuiveren; de ontdekkin°van verschillende plantenzuren en de aanwezigheid van suiker in beetwortels, hebben we o.a. aan de beginperiode der extractie-analyses te danken. Hun aanwezigheid verklaarde echter slechts ten deele de werking der onderzochte, als geneesmiddel gebruikte grondstoffen. Geheel anders werd het toen in 1817 meer algemeen de aandacht gevestigd werd op de reeds in 1804 gedane ontdekking van de morphine in opium door sertürner. Dit is het begin geweest van een nieuw tijdperkniet alleen in de scheikunde der planten, de phyto' chemie, maar ook in de artsenijbereidkunde. Het aantal stoffen naar de methode van sebtQrneh uit planten afgescheiden is legio. In de eerste plaats werden de plantenbases, de alkaloïden: kinine, strychnine, coniïne en zoovele andere achtereenvolgens ontdekt. Nieuwe reeksen van stoffen, welke naar hunne chemische of physiologische eigenschappen den naam kregen van glukosiden, bitterstoffen en werkzame zuten, werden uit planten en dieren afgescheiden. L>e geneesiniddelschat werd verrijkt met digitaline, quassiïne, cantharidine en zooveel andere. Niet meer do planten en de door eenvoudige physische en mechanische bewerking verkregen preparaten, maar de uit de planten langs chemischen weg bereide werkzame stoffen zouden voortaan den geneeskundige ten dienste staan. Men had zijn verwachtingen echter te hoog gespannen, en teleurstelling is gevolgd op deze illusie van het midden der 19e eeuw. Slechts een betrekkelijk klein aantal dezer stoffen bleek bruikbaar, maar dan ook zeer bruikbaar. Morphine, kinine, cocaïne, codeïne, atropine, coffeïne, santonine en andere zijn belangrijke aanwinsten geworden voor onzen geneesiniddelschat. Zeer duidelijk bleek echter, dat de werking dezer stoffen afweek van die der grondstof, waaruit ze bereid werden. Morphine is geen versterkt opium; kinabast werkt anders, soms beter, zelfs als koortsmiddel, dan kinine. De coffeïnehoudende grondstoffen werken elk op hun eigen wijze, zoodat de werking van een enkele daaronder, als b.v. de kolanaat, een geheel andere is, en afhankelijk blijkt van andere bestanddeelen. Nadere bestudeering der plantaardige grondstoffen bleek noodzakelijk. Uit ricinuszaden werd behalve de sedert de oudheid gebruikte olie een glukoside afgescheiden, de drager naar men hoopte van de zeer giftige eigenschappen van het zaad. Het bleek zelfs in grootere doses onwerkzaam, en men vond eerst de verklaring, toen door stillmark een aan eiwit gebonden stof werd verkregen, die chemisch slecht gedefinieerd den naam kreeg van ricine; en nadat ook uit Jequirityzaad een dergelijke stof werd bereid, die den naam abrine kreeg, werd aan deze stoffen de naam „toxinen" gegeven. Een dergelijk toxine is ook in opium ontdekt, en men meent daaraan ten deele de van morphine afwijkende eigenschappen te moeten toeschrijven, wat men te eerder doet, omdat tusschen de ontdekking van het toxine in ricinuszaad en van dat in opium een reeks onderzoekingen ligt. die er op wijzen, dat soortgelijke aan eiwit gebonden stoffen worden afgescheiden door ziekte veroorzakende bacteriën. Deze ontdekking heeft het aanzijn gegeven aan een nieuwe reeks van geneesmiddelen. De daaraan vastgeknoopte theoretische beschouwingen zijn echter in hun onzekerheid nog voortdurend aan wisseling onderhevig. Wel heeft de meerdere zekerheid, die men meent te hebben door bacteriën als de directe of indirecte oorzaak van sommige ziekten aan te nemen, gemaakt, dat thans de zeer oude ervaring, volgens welke in het lichaam verdedigingsstoffen tegen vergiften worden gevormd, als een gewichtigen grondslag voor de bereiding van geneesmiddelen toepassing vindt. Het is hiermede gegaan als met het overoude gebruik in de geneeskunde van organen afkomstig van dieren. Is met behulp van toxineachtige lichamen de verschillende werking of de oorzaak daarvan ook bij eenige van planten afkomstige geneesmiddelen schijn- baar te verklaren, er zijn vele plantaardige geneesmiddelen, waarbij dit niet het geval schijnt te zijn. Men slaagde er in naast het in zijn werking meest op den voorgrond tredende bestanddeel in den regel andere stoffen af te zonderen. Telde men de werking dezer stoffen samen, dan bleek echter deze totaalwerking niet identisch met die, welke verkregen werd door het mengsel der bestanddeelen. Treffende voorbeelden leveren in deze de Secale cornutum, de kamala, het extractum Filicis maris, de kolanoot en andere. Bij kamala, een tegen lintworm gebruikt geneesmiddel, wordt de betere werking van de geheele grondstof toegeschreven aan de eigenschap der scherp gepunte haren, die gemengd zijn onder de klieren, welke het pharmakologisch werkzaam bestanddeel bevatten. De haren heeten den worm te verwonden, die daardoor minder in staat is aan den inhoud der klieren weerstand te bieden. Bij Filixextract ondersteunt de vluchtige olie, die den worm verlamt, de werking van het meest op den voorgrond tredende bestanddeel, de phloroglucinebutanonen, terwijl een derde bestanddeel van het varenextract, de vette olie, als oplosmiddel voor de beide andere dienst doet, en zoo de werking hiervan bevordert. Bij andere geneesmiddelen worden minder voor de hand liggende verklaringen gegeven, en dikwijls bepaalt men zich eenvoudig tot het constateeren van het uit de ervaring bekende feit. Dergelijke gecombineerde werkingen als de zooeven genoemde zullen ook wel de oorzaak zijn, dat in vroeger tijden als geneesmiddel zeer geroemde stoffen van anorganischen oorsprong thans als zeer weinig of niet werkzaam ter zijde zijn gesteld. Dat aan sommige stibium-, bismuth-, lood- en ijzerpreparaten, aan spiritus Minderen en meer andere eenmaal zulk een waarde werd gehecht, is den pharmakotherapeut van heden tot op zekere hoogte een raadsel. Wellicht moet de verklaring hiervan gezocht worden daarin, dat liet met de ontwikkeling der scheikunde mogelijk is geworden, om zelfs zeer geringe hoeveelheden v-an bijmengsels op te sporen en af te zonderen. Had de analyticus zich bepaald tot ei-n meer bescheiden rol, en slechts aanwijzing gegeven omtrent de samenstelling der door hem onderzochte geneesmiddelen, dan had hij medegeholpen aan het verkrijgen van een juist inzicht in het verband, dat tusschen samenstelling en werking van geneesmiddelen bestaat. Dit deed hij echter niet, en het gevolg was, dat, waar door een steeds verbeterde techniek naast liet hoofdbestanddeel een hoeveelheid bijstoffen aantoonbaar bleken, deze volgens hem niet meer in het geneesmiddel mochten voorkomen. Ilij had zich op hetzelfde standpunt moeten plaatsen als dit bij het onderzoek van levensmiddelen behoort gedaan te worden, d.w.z., hij had uit hot resultaat van zijn analyse niet de gevolgtrekking mogen maken, dat de door hem gevonden bijstoffen verwijderd moesten worden. Was hij aldus binnen de perken van zijn bevoegdheid gebleven, dan zouden we thans niet een aantal werkzame geneesmiddelen vervangen zien door nagenoeg zuivere chemicaliën, welke als reagentia en als uitgangspunt voor pharmakologische onderzoekingen wel is waar hun nut hebben, maar als geneesmiddel onbruikbaar blijken te zijn. Op welke wyze kleine hoeveelheden bijstoffen op de levensverrichtingen van organismen kunnen inwer- ken is in 1870 bewezen door raulin, die vond, dat de ontwikkeling van Aspergillus niger in hooge mate bevorderd werd door aan den voedingsbodem, waarop de schimmel werd gekweekt, zeer kleine hoeveelheden ijzer-, zink- en siliciumverbindingen toe te voegen. Door een ander veel jonger onderzoek, van i.oeb in 1906, werd bewezen, dat in oplossingen van zuiver natriumchloride in gedestilleerd water, even sterk, wat het chloor- en natriumgehalte betreft, als zeewater, zoutwatervisschen niet kunnen blijven leven; toevoeging van kleine hoeveelheden kalium- en calciumzouten is noodzakelijk. Het resultaat van een dergelijk onderzoek acht men van een biologisch standpunt bijna van zelf sprekend. Dit heeft echter niet verhinderd, dat ook het als geneesmiddel gebruikte natriumchloride zoo goed als chemisch zuiver wordt gemaakt en daardoor feitelijk een voor het levend organisme schadelijk vergift is geworden. Bij enkele organische verbindingen, welke synthetisch zeer zuiver gemaakt kunnen worden, is een verschil in werking met het minder zuivere uit planten afgescheiden geneesmiddel gebleken. Zoo heeft men het empyreumatische stoffen bevattende, uit benzoë bereide benzoëzuur niet kunnen vervangen door het synthetisch bereide chemische lichaam; terwijl de hinderlijke nevenwerkingen van salicylzuur in veel geringere mate optreden bij het uit wintergreenolie bereide salicylzuur, dan het uit phenol of anthranilzuur gemaakte synthetische zuur. De hoeveelheid deibijgemengde stoffen is hier zoo gering, dat men chemisch geen verschil tusschen beide lichamen heeft kunnen aantoonen. Dat een steeds verder gaande zuivering ook van uit planten bereide chemische lichamen somtijds gevaar met zich meebrengt, hebben droeve ervaringen geleerd bij het gebruik van de uit Digitalis en Aconitum bereide lichamen. Hoe zelfs door de verwijdering van geringe hoeveelheden bijstoffen de werking van het geneesmiddel kan gewijzigd worden, bewijst o.a. het feit, dat de koortsverwekkende eigenschappen van het in 1876 door pel pharmakotherapeutisch onderzochte digitaline bij verdere zuivering van dit lichaam geheel verloren zijn gegaan. Minerale wateren als voorbeeld hier aan te halen is gevaarlijk, omdat datgene, wat men als natuurlijke minerale wateren aanprijst, in den regel grootendeels door de bewerking, welke het water ondergaat, voordat het in kruiken of flesschen afgetapt tot ons komt, met het kunstmatig bereide nagenoeg identisch is. Het verschil echter tusschen de uitwerking van minerale wateren aan de bron en thuis is te opvallend, om hier niet aan invloeden te denken, die niet door een chemische analyse zijn aangetoond. Voorloopig zullen we aan het veel vermogende radium de schuld moeten geven en in de toekomst zal uitgemaakt moeten worden, of de volgens de methode van jaboin en beaudoin aan kunstmatig mineraalwater toegevoegde radioactiviteit practische resultaten zal hebben. Wel leert de goede werking van slechts sporen arsenicum bevattende ijzerhoudende minerale wateren, dat het tot op onderdeelen van duizendste procenten weren van arsenicum uit de in de pharmacopeeën opgenomen ijzerpreparaten niet op medische overwegingen is geschied. Het is een gevolg van de mogelijkheid, om juist dit bestanddeel zelfs in zeer kleine hoeveelheden naast andere stoffen aan te toonen. Het schijnt mij zeer gewenscht, dat men bij een aantal dezer chemische geneesmiddelen terugkeert tot de oude apotheekvoorschriften, en voor geneeskundige doeleinden geen gebruik meer maakt van de dooide chemische fabrieken zooveel mogelijk chemisch zuiver bereide verbindingen. Eerst dan zal men het recht hebben het geneesmiddel door het chemische lichaam te vervangen, wanneer de gelijkheid in werking door den pharmakotherapeut is geconstateerd. Men zoekt onwillekeurig naar een verklaring, hoe bijstoffen zoo'n merkbaren invloed kunnen hebben. De oudere geneesheer zou hier een bevestiging in vinden van het aanbevelenswaardige, om niet alleen met zorg de basis van het geneesmiddel te kiezen, maar ook zijn aandacht te schenken aan het adjuvans, het corrigens en constituens, een indeeling, die op biologisch-chemische gronden op het medisch congres in Madrid in carracido een warmen verdediger vond. De theoretisch-scheikundige zou zich allicht de reactiesnelheid tusschen basis en organisme gewijzigd denken door organische en anorganische enzymen (katalysatoren), aan het corrigens als behoorende tot de zymoexcitatoren gewicht hechten en de studies van bredig en zijn leerlingen ter nadere kennismaking aanbevelen. De pharmakoloog zou wijzen op onderzoekingen als van feigi,, waaruit de invloed van kleine hoeveelheden pharmakologisch werkzame stoffen op de afscheiding van verteringssappen bewezen wordt. De invloed der analytische scheikunde, die uit het pharmaceutisch laboratorium voortgekomen en aldaar nog steeds het meest en het best, ten minste hier in Nederland, wordt beoefend, is op de samenstelling onzer geneesmiddelen, zooals werd opgemerkt, groot geweest. Op het vinden van nieuwe geneesmiddelen hebben andere invloeden gewerkt. Na de afscheiding van enkelvoudige scheikundige lichamen van bepaalde en goede werking, vooral kinine, heeft men getracht deze stoffen onafhankelijk van de planten, waaruit ze worden afgezonderd, te bereiden. Dit is tot heden nagenoeg niet gelukt, wat den pharmakotherapeut met de ervaring bij salicylzuur opgedaan niet behoeft te spijten, maar wel heeft men bij deze pogingen organische verbindingen leeren kennen, die pharmakologisch werkzaam bleken. Ze pharmakotherapeutisch toe te passen lag voor de hand. Bij vele kwamen weldra ongewenschte nevenwerkingen aan het licht, en ijverig is men gaan zoeken naar middelen om deze ongewenschte nevenwerkingen op te heffen. Wanneer dit slechts ten deele of soms zelfs in het geheel niet was gelukt, heeft men het middel toch als een goed geneesmiddel aanbevolen. Een enkele stof, die op den duur bruikbaar bleek, had financieel zulke goede gevolgen voor den fabrikant, dat hij zelf en ook anderen aangegrepen door het „auri sacra fames" niet rustte, voordat wederom een gelukkige vondst werd gedaan. Op deze wijze is de geneesmiddelmarkt overstroomd geworden door nieuwere en nieuwste geneesmiddelen, bereid langs synthetischen weg. Bij een aantal dezer bleek tusschen samenstelling en werking zeker verband te bestaan, en nu heeft men hieruit een nieuwe signaturenleer gemaakt, waardoor een neoparacelsistische periode is ontstaan, die weinig verschilt van wat op dit gebied in de 16do en het begin der 17de eeuw met zooveel kracht door de overheid moest onderdrukt worden. Gerugsteund door onbetrouwbare medische verkla- ringen, verdringt het eene geneesmiddel het andere. De moeite, die sommigen nemen om werkelijk chemische verbindingen temaken, wordt door anderen overbodig geacht. Een fraaien utiliteitsnaam laat men door een fantastische formule volgen, en eenvoudige mengsels van al lang bekende chemische stoffen worden als geneesmiddel in den handel gebracht. De groote trom wordt daarbij geroerd, en de reclame voor geneesmiddelen gemaakt, overtreft elke andere. Het bedrijfskapitaal voor den verkoop der geneesmiddelen vereischt zit niet meer in de voor de bereiding benoodigde hulpmiddelen, maar in de kosten voor advertenties en mededeelingen in de courant, brochures en andere rcclamevormen. De prijs van het geneesmiddel wordt beheerscht door de er voorgemaakte reclame, de waarde als geneesmiddel is er zoo goed als omgekeerd evenredig aan. Het bedrog ten koste van 's menschen gezondheid en leven gepleegd vindt slechts llauwe bestrijding. Men acht het soms zelfs een zegen, dat de bereiding van geneesmiddelen in handen gekomen is van fabrikanten, die door aan het uiterlijk hunner preparaten de meeste zorg te besteden, het innemen er van aanlokkelijk maken, en er niet tegen opzien, sterk werkende stoffen als antifebrine, phenacetine, sulfonal, chloraalhydraat, morphine, opium, cocaïne en vele andere direct onder het bereik van het publiek te brengen. Het zijn vergiften, welke alleen in de juiste hoeveelheid en op het juiste oogenblik aangewend heilaanbrengende geneesmiddelen zijn. De omvang, die dit kwaad in het buitenland heeft gekregen, zij ons een waarschuwing. Met dankbaarheid mag hier vermeld worden, dat de Nederlandsche geneesheer en de Nederlandsche apotheker tot heden slechts bij uitzondering het bedrog met geneesmiddelen actief in de hand hebben gewerkt. Dit heeft echter niet kunnen voorkomen, dat ook ons land overstroomd is door geneesmiddelen, waarvan de aanbeveling noch op ervaring, noch op theorie, en wel het allerminst op waarachtige belangstelling in den zieke berust. Zoekt men een grondslag voor deze geneesmiddelkeuze door hen van wie de aanbeveling uitgaat, dan vindt men die in een niets ontziende geldzucht, die alleen wordt overtroffen door de lafheid, waarmede getracht wordt aan die zucht te voldoen. Zonder kans op straf berooft men den goedgeloovigen, den meest bescherming behoevenden, onontwikkelden zieke door leugenachtige voorspiegelingen van zijn geld, en met schoonklinkende drogredenen trachten zij, die voordeel hebben bij deze bedriegerij, hun medeplichtigheid goed te praten. Ik heb gemeend dezen laatsten grondslag, welke invloed op de artsenijbereidkunde heeft gehad, niet to moeten verzwijgen, maar aangezien hij meer maatschappelijke dan wetenschappelijke verhoudingen raakt, wil ik er thans niet verder op ingaan. Mijne Heeren Curatoren. Op Uw voordracht door den Raad dezer stad benoemd, is het mij een behoefte U voor het in mij gestelde vertrouwen te danken en U de verzekering te geven, dat ik naar mijn vermogen zal medewerken aan den bloei dezer Universiteit. Zoo de onderscheiding, mij persoonlijk verleend met erkentelijkheid wordt aanvaard, niet minder verheugt het mij, dat Gij den hoogleeraarstitel voor den docent in de artsenijbereidkunde aan deze Hoogeschool hebt hersteld en daarmede erkent, dat het onderwijs in de Pharmacie de waardige plaats toekomt, die het bij de oprichting dezer Hoogeschool innam. Weest verzekerd, dat ik ook de tolk ben van de Nederlandsche apothekers wanneer ik U daarvoor openlijk van deze plaats hartelijk dank zeg. Mijne Heeren Hoogleeraren. Ik acht het een voorrecht, in Uw kring een, zij het ook bescheiden plaats, te mogen innemen. De omgang met U zal, hoop ik, niet alleen mij zelf ten goede komen, maar ook de door mij beoefende wetenschap. In het bijzonder doe ik een beroep op U, mijne Heeren leden der Natuurphilosophische en der Medische faculteit. De methoden, welke voor de artsenijbereidkunde als wetenschap onmisbaar zijn, zijn die, welke de Natuurphilosophie eenmaal aan de artsenijbereidkunde ontleende, en waardoor vooral de plantkunde en do scheikunde zich hebben kunnen ontwikkelen tot de hoogte, waarop zij thans staan; het door de artsenijbereidkunde beoogde doel gaat samen met dat, wat den geneesheer steeds voor oogen staat: lijden te verlichten, te overwinnen, te voorkomen. Met dankbaarheid herdenk ik hierbij hen, die tot mijn vorming als apotheker zooveel bijdroegen, de mannen, die onder U een zoo eervolle plaats innamen: gunning den scheikundige, oudkmans den pharmacognost en botanicus, stoeder den pharmaceut bij uitnemendheid. Zij hebben gedurende vele jaren den goeden naam van deze Hoogeschool ook voor de opleiding van apothekers hooggehouden; moge het ons, waarde versciiaffelt en hondius boldingh, gegeven zijn dezen naam te bevestigen. Mijne Heeren Apothekers, leden der Nederlandsche Maatschappij ter Bevordering der Pharniacie. Als één der Uwen meen ik het algemeen belang het best te dienen door met U samen te werken, zoowel in wetenschappelijken als in maatschappelijken zin. Terecht waakt Gij ervoor, waar de verplichtingen, welke Gij hebt te vervullen vele zijn, dat de met deze verplichtingen onafscheidbaar verbonden rechten gehandhaafd worden. j Mijn taak is het aan Uw toekomstige collega s in de eerste plaats, datgene te doceeren, waardoor zij in staat zullen zijn hun plichten als apothekei te vervullen, in de tweede plaats, de grondslagen te leggen, waarop zij door zelfstandige studie en aibeid voort kunnen bouwen. Daarnaast echter, en Gij zult deze verklaring zeker van mij willen aanvaarden, acht ik het mijn levenstaak mede te werken tot datgene, wat den bloei der Pharmacie in Nederland kan bevorderen. Dames en Heeren Studenten in de Pharmacie. Al zijt Gij ook in den laatsten tijd op zoo vele en velerlei wijzen toegesproken, meen ik toch l ook mijne opvatting omtrent het doel van l w studie en de toepassing van Uw kennis niet te moeten onthouden vertrouwende, dat Gij voldoende zelfstandigheid zult bezitten om, ondanks al de raadgevingen, die in den laatsten tijd in het openbaar tot U gericht zijn, Uw eigen weg te kunnen kiezen in verband met Uw aanleg. Ik stel voorop, dat ik het, in het belang van den apotheker en van de in het geheel niet eens ben met hen, die alle anothekers bij voorkeur ambtenaren zouden willen maken en voor den zieke zou ik het zeer betreuren, wanneer de zoo gemakkelijk toegankelijke apotheek TaTgedurende dag en nacht hulp te vinden is, werd vervangen door een Ryksgeneesmiddelkantoor. Gedurende Uw studietijd moet Gijveel analytische scheikunde en toegepaste botanie besteden dit is in de eerste plaats noodig, opdat Gij dooi de 'daardoor verworven kennis in staat zult zijn geneesmiddelen te bereiden. Het seneesmiddeonterzoek is het meest omvattende van alle analytis scheikundig werk. Iemand, die daartoe naar ehooren in staat is, kan gemakkelijk voedingsmiddelen en handelsartikelen onderzoeken. Voelt Gij meer vooi dergelijk werk, dan kunt Gij Uw studie aan de universiteit gevoeglijk afsluiten, nadat Gij met goed gevolg het eerste gedeelte van Uw practisch apothe- LXrw«hNedeltt meer op titels gesteld w„ zouden terwille van degenen, die niet verder wenschen te gaan, den titel van analyst, practisch scheikundige ol voedingsmiddelscheikundige aan dit examen verbinden; misschien zou dit tegenover het groote publiek wen schelijk zijn. Waren wij wat minder bekrompen in het toelaten tot een examen, wij zenden ook voor de doctorandi in de scheikunde en de chemische ingi nieurs die als analytisch scheikundige wenschen op te treden, den toegang tot dit examen openstellen ondat ook zij een getuigschrift zouden kunnen eilangei , waaruit bleek, dat zij voldoende ke.mis zich verder in chemisch analytische richting zelfstan dig te ontwikkelen. Eerst door het afleggen van het tweede gedeelte kunt Gij het recht krijgen, Uw wetenschap in dienst van den zieke te stellen, en moogt Gij beloven de artsenijbereidkunst naar weten en vermogen uit te oefenen. Ik zou willen, dat Gij er voor U zelf de woorden „met liefde en toewijding" aan toevoegdet; want dan kunt Gij overtuigd zijn, dat Uw keuze om apotheker te worden een gelukkige is geweest. Wanneer Gij bevreesd zijt, dat een gedeelte van Uw kennis als practisch scheikundige in de apotheek niet tot zijn recht komt, zoo maakt juist de omstandigheid, dat Gij als apotheker in Uw eigen belang niet vreemd moogt blijven aan handel en nijverheid, en warenkennis voor U een vereischte is, U geschikter dan anderen om voorlichting te geven, in practisch scheikundige vraagstukken. Hebt Gij na de vervulling van Uw dagtaak nog tijd en lust zelfstandig wetenschappelijk onderzoek te verrichten, dan prijs ik U dubbel gelukkig: vele vraagstukken ook op Uw gebied wachten op oplossing, en zoo ik U hierbij van dienst kan zyn, dan kunt Gij op mij rekenen. Vergeet echter niet, dat, wanneer Gij eenmaal het naar mijn oordeel beste deel hebt gekozen en apotheker zijt geworden, dat dan Uw arbeid en studie in de eerste plaats daarheen gericht moeten wezen, dat Gij tracht een goed apotheker te zijn. Ik heb gezegd. V