Bij da Uitgevers dezes zijn o. a. verschenen: Werken van Mr. J. A. LEVY De jongste aanslag op quivalent. Oppervlakkig zou men meenen, dat eene verdediging van zoodanige afdwaling niet te leveren ware. Dat de justitie tot de kostelijkste bezittingen eens volks behoort, zal wel niet betoog behoeven. Hoe is het mogelijk, zoo vraagt men zich af, dat zij juist, voor onwaarheid en schijn vertooning, de deur wagenwijd ontsluit ? Hoe komt het, dat hare dienaren, rechters en pleitbezorgers, voorzoover zij hunner roeping zich bewust zijn, tot zoodanig handwerk zich leenen ? Vanwaar, dat het slimste bederf, in het hoogste goed ingeslopen — corruptio optimi pessima — niet reeds lang gestuit, gekeerd en verbeterd is ? De reden is niet ver te zoeken. De van meet af valsche voorstelling, die men van het civiele proces heeft, als een strijd voor den rechter, kan dezen tot handlanger maken van hetgeen hij verfoeit, en tot bewerker van hetgeen hij verafschuwt. Eens op dit pad, — bederf in methode vreet altoos door als een kanker — moest de taak, die menig eerlijk man te zwaar vallen zou, verguld en opgehemeld worden. Daartoe dient het opschrift aan het civiele proces gegeven: formeele waarheid. Dit masker is bedrieglijk genoeg om den onnadenkende den dunk te geven als ware het een beginsel. Het dekt de onwaarachtigheid van het civiele proces, terwijl het enkel de bestaansreden daarvan aanduidt. Procedeeren mag wie. wil, wanneer hij wil, zoolang hij wil, is die onaantastbare leuze, waaraan ieder civiel proces onderhevig blijven moet. Deze natuurlijke en onberispelijke kenschets van het civiele proces werd nu echter omgezet in eene eigenschap daarvan, en opgevat als eene oorzaak van 's rechters algeheele onthouding. Er geschiedde, wat in de geesteswetenschappen zoo vaak gebeurt, tusschen conditio sine qua non (levensvoorwaarde), en causaliteit (veroorzaking) werd niet onderscheiden. Wilt gij den onmisbaren regel, dan moet gij 's rechters functie daarnaar inrichten; het een staat tot het ander als oorzaak en gevolg, — zoo redeneerde men. Op dat oogenblik werd de formeele waarheid geboren, en sedert, ontluistert haar huichelachtig wezen de raadzalen onzer civiele justitie. De verbijsterende definitie, die Ihering, in allen ernst, van het civiele proces geeft, vernamen wij reeds. Om evenwel zich te overtuigen van den omvang der drogredenen, waartoe eene dwaling, eens doorgedrongen, verleiden kan, volge men het betoog (1780) van een niet geringere dan Justus Möser. Het luidt: (1) (1) J. Möser. Patriotischp 1'hantasien (Berlin 18r>8) IV. blz. 110. „Van het gewichtig verschil tusschen „werkelijk en vormei ij k recht. „Men vindt tegenwoordig zoo weinig lieden, die het „■vormelijke van het werkelijke weten te onderscheiden, en „het gevaar, waarmede, in onzen wijsgeerigen tijd, de verwisseling dier beide het menschelijk geslacht bedreigt, is „zoo groot, dat het mij plichtmatig schijnt te wezen, dit „overigens wel bekend verschil eenigermate wederom in „herinnering te brengen. Zelfs de vormelijke waarheid „wordt niet behoorlijk meer van de werkelijke onderscheiden, „en daardoor ontstaat talloos krakeel, dat te vermijden „ware, indien men bedoeld verschil, naar behooren, in het „oog hield. „Wat, in het gemeen, werkelijk recht en werkelijke „waarheid is, is aan iedereen bekend, hoe moeilijk het ook „zijn moge, het eene of het andere in een gegeven geval „te ontdekken. Van het vormelijke echter heeft niet ieder „een duidelijk begrip. Deswege, en ter verhooging der „duidelijkheid, wensch ik een voorbeeld te geven. „Hetgeen de kerk of eene vergadering van gekozen en „bevoegde bisschoppen, ten slotte, voor waarheid heeft ver„klaard, dat is vormelijke waarheid, voor al degenen, die „tot deze kerk behooren; en vormelijk recht is, voor „strijdende partijen, hetgeen een gekozen of aangestelde „rechter, ten slotte, daarvoor erkend heeft. In beide uitspraken, kan de werkelijke waarheid of het werkelijke „recht ten grondslag liggen, en er bestaat de hoogste „menseheiijke waarschijnlijkheid, dat dit het geval is. „Inderdaad echter, komt het daarop niet aan. Het doet „absoluut niets tot de zaak, of de bisschoppen, ol de „rechters gedwaald hebben, of niet. Hun laatste uitspraak „verandert werkelijk wit in vormelijk zwart en omgekeerd. „Beiden kunnen, wat vormelijke waarheid belangt, niet „dwalen, indien alles naar behooren toegaat. Hier immers „bestaat een noodrecht voor de menschelijke rust, hetgeen „meebrengt, dat nu eenmaal datgene vormelijke waarheid „en vormelijk recht zijn moet, hetgeen daarvoor verklaard „of uitgesproken is geworden. De mensch zou nooit ophouden „te krakeelen, ieder zou naar zijne eigene opvatting willen „handelen, en daaruit zou de grootste verwarring ontstaan, „indien men niet, ten slotte, wijselijk het eens geworden „ware hierover: dat men, hetgeen daarvoor uitgesproken „is, voor vormelijk recht houden en opvolgen zou. Aan „ieder blijft daarbij zijne vrije meening, omtrent het werkelijke recht, indien hij van het vormelijke niet zich overtuigen kan, maar op die meening slaat men niet acht. „Zoodra men echter deze beide begrippen verwisselt, „veroorlooft men aan ieder, datgene, wat hij voor werkelijk „recht erkent, ook in toepassing te brengen. De vorst kan „iederen raadsman, die, naar de overtuiging van genen, „een onrechtschapen man is, uit zijn dienst ontslaan en „naar welbehagen bestraffen. De rechter kan iedere eerste „uitspraak, wanneer zij, naar zijne meening, werkelijk recht „is, onmiddellijk in toepassing brengen, zonder af te „wachten, dat zij de kracht van vormelijk gewijsde verkrijgt. En om ook iets van de waarheid te zeggen, moest „ieder geestelijke aarzelen de geloofsbelijdenis zijner kerk „te onderschrijven, zoodra zij, naar zijne overtuiging, niet „werkelijk waar ware, terwijl hij haar toch onderschrijven „kan, zoodra hij slechts de zekerheid heeft, dat zij eene „vormelijke waarheid behelst. „Alle menschen kunnen dwalen, de koning gelijk de „wijsgeer, en dezen misschien het eerst, naardien zij beiden „te hoog staan, en van wege de menigte der zaken, die „hun voor oogen zweven, niet een enkele volkomen rustig „en nauwgezet beschouwen kunnen. Deswege hebben alle „volken tot grondzuil hunner vrijheid en van hun eigendom „gemaakt: dat hetgeen een mensch voor recht of waarheid „erkent, nooit vroeger als recht gelden zou, dan nadat „het zegel van den vorm daaraan verleend is. „ 1 ot den vorm rechtens behoort, dat het door een bevoegd „rechter uitgesproken, en in kracht van gewijsde gegaan „is. Dit is eene grondwet, waarin eveneens alle europeesche „volken overeenstemmen; en de monarch, die eene werke„lijke waarheid, gelijk eene vormelijke, in toepassing brengt, „werpt deze eerste en voor iederen Staat heilige grondwet „overhoop. Eene onderneming, welke de wijsheid van Salomo „niet kan verontschuldigen, naardien alle wijsheid in de „wereld enkel tot werkelijke, niet echter tot vormelijke „waarheid voert. „Het werkelijk recht kon desnoods in de wereld geheel „ontbeerd worden. Er zijn volken, die in het geheel niet wetboeken hebben, en onze duitsehe voorvaderen, die van „een werkelijk recht niets afwisten, en zelfs wel betwijfelden, of iets dergelijks in de wereld bestaat, „waren overeengekomen : datgene voor vormelijk recht, in „ieder twistgeding, te laten gelden, wat de, door de „partijen gekozen, mannen, naar hunne groote of geringe „inzichten, voor goed en billijk zouden erkennen. Juist ditzelfde kan men ook van de werkelijke waarheid „zeggen, waarin zoo weinig hoofden met elkander overeenstemmen. Maar vormelijk recht en vormelijke waarheid „laten volstrekt niet zich ontberen, en het is eene ijdele „vraag, of veeleer eene verwisseling dezer beide geheel „verschillende soorten van waarheden : of men werkelijke „dwalingen koesteren en voeden mag . Alleen vormelijke „dwalingen kunnen niet gekoesterd en gevoed worden, of „er kleeft een fout in de grondwettelijke regeling van „den Staat. „Alle volken hebben dit erkend, die vroeger aan procesregelingen dan aan wetboeken gedacht hebben. Crene „wijzen den weg naar het vormelijke recht, en de beste „procesregeling is die, welke den weg zoo kort mogelijk maakt. Deze echter behelzen slechts het werkelijke recht, f) „dat, naar betoogd is, des noods ontbeerd worden kan, „gelijk dan ook de grootkanselier VON Coct'EJi de procesregeling aan het wetboek deed voorafgaan. „Het treurigste geval, waarin een rechter vaak verkeert, „is, wanneer hij het werkelijke recht voor oogen ziet, en „toch liet niet tot vormelijk maken kan. Desniettegenstaande evenwel is het beter, dat een enkel man treurt, „dan dat men alles in gevaar brengt: en dit zou plaats „grijpen, indien ieder rechter, datgene, wat hij als werkelijk recht erkent, dadelijk als kracht van gewijsde hebbende, „aannemen kon. Ieder mensch behoort, met dankbaar „hart, te erkennen, dat men aan het vormelijke boven „het werkelijke de voorkeur geeft, indien beide niet samengaan ; en diegenen bezondigen zich aan de menschheid, „die, hetzij dezen vorm geheel uitsluiten, of onnatuurlijk „verkorten of verzwaren willen. „Overigens is het, wat de middelen tot behoud van het „vormelijk recht, of de processen betreft, een edele hartstocht van den mensch, dat hij, voor hetgeen hem naar „zijne meening toekomt, goed en bloed veil heeft, en tegen „alles, dat hem naar zijn gevoelen onderdrukken wil, met „kracht en macht zich verweert. Deze hartstocht moet „niet onderdrukt, maar, aangemoedigd worden, in het „bijzonder bij geringe lieden, wier menigte den Staat „onderhoudt, en die alras te gronde zouden gaan, indien „zij heden een stuk en morgen een ander, zich lieten „afnemen, zonder er over zich te beklagen. De vorst zelf „is van dien hartstocht bezield; hij laat zich niets nemen, „en eischt, wat hem toekomt. Dat is hij den Staat en is „ieder boer aan het hem toevertrouwde gemeene goed „verschuldigd. Zijn hof is zijn geweer, en hij moet ook „niet een snaphaansteen daarvan verloren laten gaan, „zonder te klagen. „Te dien einde moet de weg naar het vormelijke recht, „hem recht, gemakkelijk en kort gemaakt, maar niet versperd of verengd worden." Wer über gewisse Dinge seinen Verstand nicht verliert, der hat keinen zu verlieren —zegt Lessing. Men bedenke: de schrijver van dit, hier in zijn geheel weergegeven, betoog is een der mannen (1720—1794), waarop Duitschland terecht roem draagt. Zijn standbeeld kan men te Osnabrück vinden. Yoor de eigenlijke Culturgeschichte, was hij de baanbreker. In zijne vaderstad, werd hij, 1747, advocatus patriae, wij zouden zeggen raadpensionaris. Onafgebroken, bleef hij raadsman van den regent van Osnabrück, tijdens de minderjarigheid van den hertog Friedrich von York, die, als protestantsch bisschop, 1763, Osnabrück verkreeg. Vergelijke men thans den eenigen grond, waarop formeel recht (of formeele waarheid) aan werkelijk recht wordt voorgetrokken. Die grond is: quieta non movere, — er mocht eens meeningsverschil of twist ontstaan. Nu, er is altoos baas boven baas. Dan had Fredertk Willem I een beter middel om dat doel te bereiken. Den 15en November 1739, vaardigde hij een kabinetsorder uit, die iedere vertaling van kleur berooven zou: „von Morgen „über acht Tage ab, wenn ein Advocat oder Procurator „oder andrer dergleichen Mensch Sr. K. Maj. durch „Soldaten Memorialien in Prozess- oder (jnadensachen, ein- „leiehen zu lassen sich unterstehen oder aueh wenn ein „oder der andre Leute aufwiegeln wird, um in abgethanen „und abgedroschenen Sachen Sr. K. M. Memorialien zu „übergeben, alsdan S. K. M. einen solehen ohne Gnade „aufhangen und neben ihm einen Hund hangen lassen „wollen." (1) Alle respect voor Z. M.'s nagedachtenis, ééne vraag echter blijft onopgelost. Zij is deze: hoe zou Luther geoordeeld hebben over de, door Müser, aangeprezen gedragslijn? VIL 's Rechters bemiddeling. Ter voorkoming of minnelijke beëindiging van geschillen, kent de fransche rechtspraak, in eersten aanleg, het middel van rechterlijke tusschenkomst, dat verplichtend gemaakt is (conciliation). Aangewezen daartoe is de kantonrechter, wiens bemoeiing, door de wet geregeld is (Art. 48 vlg. Cod. d. Procéd.). Als uitslag dier bemiddeling, vermeldt Bordeaux, voor 1847, dat het den kantonrechters gelukt is, in 24.806 van de 53.252, alzoo in 47 pCt., van de, door hen behandelde, zaken eene schikking tot stand te brengen. (2) (1) A. Stölzel. Brandenburg-Preussens Rechstverwaltung und Rechtsverfassung (Berlin 1X88) ii blz 137. (2) t. a. p. blz. 414. liet loont de moeite een oogenblik bij de herkomst van dit onderdeel der fransche rechtspleging stil te staan, al ware het slechts om te toonen, hoe wankel het voetstuk van menschelijke instellingen zijn kan. Ons Oud-Hollandseh recht kende vredemakers, in drieledigen zin. Vooreerst, die, vermeld in den Codex Batavus van Zurk (1): „In verscheide Steden van Holland heeft „men subalterne regtbanken van kleine of geringe zaken; „in welke de plano werd regt gedaan, tot zekere som „gewezen bij arrest; en tot zekere meerder bepaalde „somme, behoudens appel aan Schepenen. „Zodanige regters werden te Rotterdam genoemd „ Vredemakers of Commissarissen van kleine zaken." Ten tweede, die, aangeduid door van Leeuwen, in zijn Roomsch Hollandsch recht (2): „Lijf om lijf te vegten „bij beroep, schijnt van ouds onder de Hollandse Ridder„matig en een geoorloofde zaak geweest te zijn." Tot het keeren dier hebbelijkheid werkte mede: „dat so wanneer „tusschen twe of meer enige twist of geschil was ontstaan, „waar uit men vreesde dat eenige handadigheid sou volgen, „op de aanklagt of anders ex officio, so des kenlijk wierd, „bij den Rechter van de plaats, aan deselve persoonen „een vrede wierd aangeseid, en deselve bij gijzeling, of (1) Rotterdam 1757 blz. 1174 § I en II. (2) Amsterdam 1783 11 blz. 201 en '264. „anuerb op eene nooge ooete, van 8 Heren wegen gelast, „deselve vrede te houden, tot dat het geschil geslegt en „ter neder geleit soude zyn." Ten derde, die, aangewezen door van dek Linden, in zijn Regtsgel. Handboek (1): „ Bij de Gerechten geschieden „de dagvaardingen op eigen gezag, en zonder voorafgaande „kennis van den rechter; doch bij de Hoven van Justitie „geschiedt nimmer eenige dagvaarding tenzij daartoe door „het Hof vooraf Autorisatie op een deurwaarder is „verleend. „Het request, op zegel geschreven, en door een advocaat „en procureur geteekend zijnde, werdt aan Heeren Commis„sarissen van de Rolle gepresenteerd die doorgaans gewoon „zijn daarop vooraf eene Comparitie van partijen te „ordonneeren, ten einde te beproeven, of de zaak door een „minnelijk vergelijk kan worden gevonden; hetwelk gelukkende, wordt daarvan eene acte ten overstaan van „Commissarissen verleden, die den naam draagt van „ Verbaal accord." Zóó stond de zaak, toen — men zou het niet zoo gemakkelijk raden, — Voltaire ermee zich inliet. Of dat vruchtbare brein, ergens in ons land, de klok had hooren luiden, dan wel of hij, grootmachtig, — ook literarische vorsten stellen een hofstoet aan — vredemakers behoefde, dus schiep, weet ik niet. Zeker is, dat hij, in 1745, der (1) Amsterdam 1806 blz. •_>99 § VII. justitie van zijn tijd niet al te best gezind, en zijn wrok willende koelen, bedoelde hersenschimmige wezens inleidde, door een brief, waarvan de zilte smaak uit het volgend fragment genoegzaam blijkt (1): „En Hollande quand deux hommes veulent plaider „1'un contre 1'autre, ils sont obligés d'aller d'abord au „tribunal des juges conciliateurs, appelés faiseurs de paix. „Si les parties arrivent avee un avocat et un procureur, „on fait d'abord retirer ces derniers, comme on óte le „bois d'un feu qu'on veut cteindre. Les faiseurs de paix „disent aux parties: vous êtes de grands fous de vouloir „manger votre argent a vous rendre mutuellement mal„heureux, nous allons vous accommoder sans qu'il vous „en coüte rien. Si la rage de la chicane est trop forte „dans les plaideurs, on les remet a un autre jour, afin „que le temps adoucisse les symptómes de leur maladie, „ensuite les juges les envoient chercher une seconde, une „troisième fois; si leur folie est incurable on leur permet „de plaider, comme 011 abandonne k 1'amputation des „chirurgiens des membres gangrenés; alors la justice fait „sa main." Men ziet, dat Voltaire op mise-en-scène zich verstaat. (1) Zie M. Sei.iüman. Les réformes dont notre procédure civile est susceptible (Paris 1855) blz. 115. Voltaire zelf was een onvermoeibaar pleiter. Eens, uit de audientie-zaal teruggekeerd, vroeg men hem, wat daar zijn aandacht getrokken had. Het bitse antwoord luidde: «J'ai vu la justice d'un cóté et les juges de l'autre». Het zou mij niet verbazen, als hij toen juist een zaak verloren had. (Zie Bordeaux t. a. p. blz. 75 n. 1 ) Intusschen de „faiseurs de paix", door hem, in de theorie ingeleid, kwamen er weldra in de practijk, en juist zoo als hij had gewenseht. Bij wet van 24 Augustus 1790 werden zij aangesteld, terwijl verordend werd, dat de pleiters in den dop, in persoon hadden te verschijnen. In alle fransche Constitutiën, van 1791 af, tot het jaar VIII toe, werden zij gehandhaafd, ondanks soms zeer scherpe critiek van de hoven van appèl, door welke colleges, hoofdzakelijk, in de instelling, eene ijdele formaliteit werd gezien. Op deze wijze, is 's rechters bemiddeling, in de fransche procesregeling van 1806, gehuisvest. Verdient de zaak navolging? Op den voorgrond sta, dat, hier, van den vorm alles afhangt. Indien men een beginsel beschouwt, heeft men niet het oog op hetgeen daarvan den naam bewaard, doch het wezen verloren heeft. Om die reden, treft de fransche critiek niet doel. Hebben de rechters, door hare censuur beoogd, den maatregel tot een ijdele formaliteit gemaakt, des te erger voor hen, niet voor den maatregel. De beste wettelijke bedoeling kan, door onwil of lichtzinnigheid, verijdeld worden. Verder, moet ieder wettelijk voorschrift, met gezond verstand, op menschkundige wijze, niet door dik en dun worden toegepast. In de toelichting der procesregeling van Genève, waarschuwt Bkllot: „II y a une limite que le „juge conciliateur ne doit point dépasser. Qu'il se garde, „dans la ferveur de son zèle, de pousser ses instances „jusqu a l importunité; d arracher k 1'ignorance, k la „timidité, k la crainte de passer pour dur et proeessif, „le sacrifice de droits évidents; de se prévaloir des aveux „échappés dans 1'abandon de 1'entretien; qu'il se garde „de menacer jamais de son autorité de juge : la conciliation „ne serait plus qu'un piége; elle n'offrirait plus qu'un „nouvel appat & la chicane. „Alors la perspective d'obtenir, par une conciliation, „une partie tout au moins de ce qu'un jugement aurait „rejeté, ferait hasarder plus d'une demande qui, sans eet „espoir, n'aurait jamais été introduite. La conciliation „deviendrait une affaire de calcul et de spéculation de la „part de quelques plaideurs. Le juge conciliateur donnerait „lieu, par son zMe même et contre son intention, k des „demandes sans légitime fondement; il contribuerait, k „son insu, k accroitre le nombre des proces." (1) Dit zijn gulden woorden, die niet genoeg ter harte genomen kunnen worden. Zij raken echter wederom de toepassing, en richten zich tot het doorzicht van den rechter. In gansch het maatschappelijk samenstel, bestaat er niet ééne functie, die meer en grootere eischen van menschenkennis stelt, dan het rechterlijk ambt. Uit kleine en kleinste gegevens, moet hij, zelf gesloten en onaandoenlijk, een gedragslijn putten, het best en het meest geschikt tot bereiking van zijn oogmerk, 's Rechters (1) Bordeaux t. a. p. blz. 422. bemiddeling kan tot voorwerp van speculatie worden gemaakt. Dergelijk onwaardig opzet, bij den minsten zweem daarvan, den kop in te drukken, is des rechters taak. Die taak is lang niet gemakkelijk, maar het rechterlijk ambt zelf is ver van gemakkelijk, en, over niets valt meer zich te verheugen, — of te verbazen, dan dat, bij iedere vacature, er zoo velen zijn, die zich in staat er toe rekenen. Gelijk er personen zijn, die, liet men hen vrij, de bemiddeling zouden misbruiken, zijn er zaken, die ganschelijk niet er toe zich leenen. Ieder herinnert zich, of kent geschillen, waarin het gaat om een hoogernstig belang, gewichtige principieele vraag, of voor de toekomst rechtens vast te stellen richtsnoer. In zoodanige gevallen, zou bemiddeling volmaakt ongepast, ja kan zij belachelijk zijn. Ook hier echter, staan wij buiten de grens der te bespreken instelling. Voor hetgeen van nature daartoe geschikt dan wel ongeschikt is, kan men noch een wet, noch een handboek maken. Het is een vraag van tact, het eenige, naar mij voorkomen wil, dat niet op schrift zich brengen laat. Ook het tijdstip van 's rechters bemiddeling is geenszins onverschillig. Zij moet, óf aan het proces voorafgaan, of achterwege blijven. Meyer, die, in het algemeen, haar ongunstig gezind is, — waarover straks — heeft dit punt in helder licht gesteld. Dat 's rechters tusschenkomst, verleend na instructie der zaak, of zelfs na den afloop der pleidooien, hare eigenlijke bedoeling, van namelijk de twistgedingen te verminderen, mist, ligt vlak voor de hand. De hoofdgrond echter geeft Meyek aan, als volgt: „Lorsque la procédure „est instruite, qu'il ne reste plus qu'a prononcer le „jugement, que ce jugement est déja arrêté entre les „juges, ou que chacun a déja son opinion formée, c'est „un véritable piöge tendu a la honne foi de celui en faveur „duquel la sentence va être rendue, que de lui présenter ' „Tissue comme douteuse, et de lui arracher 1'aveu d'un „arrangement, qui le privé en pure perte de ce qui allait „lui être adjugé." (1) Dit is afdoende. De vrucht der bemiddeling zou te duur gekocht zijn, moest men haar inruilen tegen den pijnlijken toestand, waarin een rechter wordt gebracht, genoodzaakt om te veinzen, of zorgvuldig te verbergen, wat hij weet. Dat ons art. 19 Rv. hiertoe de gelegenheid biedend, zoo uiterst zelden wordt toegepast, zal wel het gevolg zijn van de scheeve verhouding, waarin de naleving van bedoeld voorschrift den rechter brengen zou. Trouwens de bemiddeling, waarvan, hier, sprake is, ligt geheel en al buiten het terrein, dat art. 19 bestrijkt. Gelijk het tijdstip niet onverschillig is, mag de persoon des bemiddelaars het evenmin lieeten. Sprekende over 's rechters lijdelijkheid, zeide ik reeds, terug te zullen komen op de reden, die kan doen aarzelen haar op te geven: om den wille der onbevangenheid, moet de rechter (1) J. D. Meyer. Institutions judiciaires (Amsterdam 18'23) VI blz. 569. Levy, Procesvorm. 5 ongerept staan tegenover de zaak, die hij te beslissen heeft. Men kan dit zeer ernstige oogmerk, ten civiele, bereiken op volkomen dezelfde wijze als strafrechtelijk geschiedt: door afwisseling van personeel. De fransche regeling (de juge de paix, bemiddelend, alvorens in eerste instantie de zaak aanhangig wordt gemaakt), schijnt hier een voorbeeld ter navolging. Ongeven alzoo van deze cantelen, waardoor de vraag zuiver wordt gesteld, luidt zij : is de zaak aanbevelenswaardig ? Meyer (1) antwoordt ontkennend. Ik kan met zijne zienswijze mij niet vereenigen, en ga de kern zijner gronden na. „Si les lois accueillent ma réclamation, de quel front „celui qui est chargé de 1'application de ces lois peut-il „me demander un sacrifice qu'elles n'exigent pas? si, au „contraire, mes prétentions sont mal fondces ou exorbi„tantes, comment peut-il les admettre contre mon adver„saire?" De rechter, die bemiddelt, handelt niet als orgaan deiwet, maar als ambtenaar van den Staat, dien er aan gelegen is zelfs met opoffering van eenig beweerd of bewezen recht, eendracht te bevorderen en twist te mijden. Hield Meyer's opvatting streek, zij gold, op internationaal gebied, waar men volmaakt hetzelfde dilemma stellen kan, eveneens. Daarmede vervielen alle „Vredesconferenties" (1) t. a. p. blz. 562. niet alleen, maar tevens het, sedert lang, volkenrechtelijk erkend instituut, uit krachte waarvan, bij dreigend conflict, de „bons offices" worden aangeboden. Ook het gevolg der bemiddeling wijst Meyer af: (1) „De deux choses 1'une: ou la loi laisse entière liberté „aux parties de se concilier, et de refuser selon leur „gré tout accom'modement, lorsque 1'occasion en est offerte ; „ou bien elle attaché au refus obstiné de 1'arrangement, „et par conséquent au voeu du législateur, quelque désa„vantage. Dans le premier cas, la tentative de conciliation „dégénéré bientót en simple formalité; — dans le second „cas c'est un déni de justice évident." De opmerking is, wat het tweede geval betreft, onbetwistbaar. Daaraan echter denkt niemand. Het eerste geval hebben wij meer vernomen o. a. van de fransche Hoven van Appel. Zij is zooeven weerlegd. Eindelijk acht hij den invloed der bemiddeling verkeerd: (2) „En général, celui qui réclame 1'intervention du juge, „croit le bon droit de son cöté, et c'est un motif pérem„toire pour ne point charger le magistrat de la tentative „de conciliation: le demandeur a effectivement lieu de se „plaindre; il a des droits incontestables, ou du moins „telle est son opinion; il s'attend k trouver dès le premier „moment les mêmes dispositions auprès du magistrat dont (1) t. a. p. blz. 564. (2) t. a. p. blz. 507. „il invoque l'autorité; il ne peut gu