REDE BIJ DE AANVAARDING VAN HET HOOGLERAARSAMBT AAN DE RIJKSUNIVERSITEIT TE UTRECHT OP DE DECEMBER 1908 UITGESPROKEN DOOR J. F. NIERMEYER. TF. GRONINGEN BIJ J. B. WOLTF.RS, 1008. DE AARDRIJKSKUNDE VAN DE OOST-INDIESE ARCHIPEL. DE AARDRIJKSKUNDE VAN DE OOST-INDIESE ARCHIPEL. REDE BIJ DE AANVAARDING VAN HET HOOGLERAARSAMBT AAN DE RIJKSUNIVERSITEIT TE UTRECHT OP DE 9»* DECEMBER 1908 UITGESPROKEN DOOR J. F. NIERMEYER. TE GRONINGEN BIJ J. B. WOLTERS, 1908. STOOMDRUKKERIJ VAN J. B. WOLTERS. Mijne Heken cf katoren , Professoren, Lectoren en Privaat-Docenten dezer Universiteit; Dames en Heren Studenten; en Gij Ali.en, die door Uw tegenwoordigheid Uw belangstelling toont; zeer gewenste hoorderessen en hoorders ! Voor weinig weken is van deze plaats in een bondig betoog uiteengezet, hoe de geomorfologie de vormen der aardkorst onderzoekt om te komen tot een beschrijving en ontvouwing van elk landschapstype. Zoo legt zij de grondslag, waarop de geografie kan gaan bouwen. Want tot het landschap behoort niet alleen een stuk aardoppervlakte, maar ook de lucht daarboven; behoort het plantenkleed; behoren de werken van de mens; en ook sommige dieren nemen hun plaats in het landschap in. Het is de mooie taak van de geograaf zulk een kompleet stuk natuur te beschouwen en te beschrijven in samenhang. De wisselwerkingen tussen deze natuurlike gebieden moeten vervolgens nagegaan en hun mozaïek beschouwd onder het gezichtspunt van grotere gehelen te vormen, waarvan de kontinenten de grootste zijn. Is eenmaal al deze arbeid verricht, dan kan men komen tot een vergelijkende beschouwing van het ganse aardoppervlak. Naast deze chorologiese methode staat in de geografie de systematiese, die de verspreiding van afzonderlike verschijnselen of groepen van verschijnselen over de gehele aarde behandelt; naast de landbeschrijving staat de algemene aardrijkskunde. En voor deze geldt de verde- ling in twee helften: de fvsiese geografie en de geografie van de mens. De laatste is door Ratzei. anthropogeografie gedoo]»t, door anderen kultuurgeografie; sommigen splitsen haar weder in politieke en economiese aardrijkskunde. Te veel namen wellicht reeds, die een lid der Twede Kamer, man van goede smaak, bij de diskussie over het aardrijkskundig onderwijs aan deze Universiteit deden zeggen, dat hij over de daarbij te volgen richting niet zou spreken; want, zeide hij: „de namen, die men daarbij te lezen krijgt, zouden iemand al afschrikken". De geografie wil niet afschrikken, maar aantrekken. Zij wil niet handelen volgens het recept van die vermaarde ethnoloog, die het gewenst achtte over zijn vak in duistere taal te schrijven, opdat niet de eerste de beste leek zou gaan menen te begrijpen en mee gaan praten. Zij wil veler inzicht trachten te verhelderen, gedachtig aan het getuigenis van Lmmajjuel Kant, dat bij veel miskenning de geografen tot troost is geweest: „Xicbts ist fiihiger, den gesunden Menschenverstand aufzuhellen, als gerade die Geographie". Voor andere wetenschappen is het nuttig gebleken, van de geografiese arbeidsmethoden kennis te nemen. Kartografiese voorstellingen beginnen allerwege ingang te vinden. In dit jaar zijn in Saksen de eerste proefbladen verschenen eener kaart der vegetatievormen op de schaal — daarop komt het hier aan — 1 : 25000. Onder invloed van de geografiese beschouwingswijze zijn de meteorologen ertoe gebracht te gaan arbeiden aan de klimatologie, de synthese der dampkringsverschijnselen voor de landschappen der aardrijkskunde. Xieuwe gezichtspunten over het verband tussen bodem, klimaat en vegetatie zijn door geografen aangewezen. En niet minder vruchtbaar heeft hunne methode gewerkt voor de studie dor mensenwereld en van hare geschiedenis. Om slechts een paar voorbeelden uit de jongste tijd te noemen: Edcard Hahn is door een onderzoek naar de verspreiding der huisdieren, vroeger en nuT gekomen tot zijn zuiverende kritiek op de voorstelling van de ontwikkelingsgang der mensheid langs de „trappen": jagers, herders, landbouwers. Jean Beunhes heeft door zijn studie deizeer uiteenlopende typen van bevloeiingen in Noord-Afrika en Spanje inzicht verkregen in de afhankelikheid der vormen van grondbezit van de natuur des lands; een inzicht, dat voor de ekonomie wellicht van waarde is. Als in zovele wetenschappen gevoelt men tans in de geografie vooral de behoefte aan nauwkeurige beschrijving in monografieën, zonder welke „alle generaliseeren praematuur stukwerk" blijft, om een woord van Ten Kate te gebruiken, dat voor de anthropologie geschreven werd. Het zij mij vergund te beproeven, U van de werkwijze en van de behoeften der landbeschrijving een denkbeeld te geven, door die voor een wel omschreven gebied aan te wijzen. I)e keuze valt mij niet moeilik. Al is de wetenschap internationaal en de aardoppervlakte gemeengoed voor alle aardrijkskundigen, het is nu eenmaal zo, dat het eigen grondgebied voor de geograaf, zo o-oed als voor de historicus en voor de beoefenaars van andere beschrijvende wetenschappen, het naastliggend terrein van onderzoek vormt. Van ons grondgebied is het voornaamste deel de Oost-In die se Archipel, de grootste en belangrikste eilanden wereld der aarde. — In de loop dezer bespreking zal tevens blijken, hoezeer de geografie de steun deibeoefenaars van andere wetenschappen behoeft. Een eiland heeft, doordat het een eiland is, zooveel eigen- aardigs, dat het onderzoek ervan in veel opzichten belangwekkender is dan van een overeenkomstig stuk vasteland. En een archipel is nog veel interessanter, door de veelsoortige invloeden, die de eilanden op elkander oefenen. De invloed van een eilandnatuur op planten, dieren en mensen is meermalen nagegaan; de veel samengestelder toestanden in een archipel zijn minder bestudeerd. In de internationale aardrijkskundige litteratuur is onze grote Archipel zeer verwaarloosd. De arbeid, daar reeds verricht, is veel te weinig bekend; dat geldt niet alleen van de beschrijvingen, waarbij het taaibezwaar zich, vooral buiten Duitsland, doet gevoelen, maar ook van de kaarten. De bijna onmisbare grondslag voor de studie der bodemvormen , verschaft door goede topografiese kaarten, is voor het Westen van de Archipel al goeddeels aanwezig, het best voor Java en een groot stuk van Sumatra. Men kan veilig zeggen, dat de topografiese opneming dezer eilanden, benevens van enige kleinere en van Borneo's Westerafdeeling de beste kaarten heeft geleverd, die van enig tropies terrein bestaan; ja geen enkel land buiten Europa, met uitzondering van Japan, is zo uitvoerig gekaarteerd als Java en westelijk Midden-Sumatra, waarop nu Zuid-Sumatra volgt; en ook in ons werelddeel zijn er maar weinig landen, die op even grote schaal zijn opgenomen. Het zijn vooral de detailbladen op de schalen 1 : 20 000 en 1 : 25000, met hoogtelijnen op 10 en 12.5 M. vertikale afstand, die een voortreffelik hulpmiddel uitmaken voor geografies onderzoek. Het relief van een land kan niet sprekender dan met zulke dicht bijeen gelegen hoogtelijnen worden voorgesteld. Het is nog pas door Hammer gezegd, wiens scherpe kritiek op officiëele kaartwerken zoo weldadig gewerkt heeft: „er is voor wetenschappelike doeleinden bij kaarten op grote schaal maar één soort van voorstelling van het bodemrelief: die door hoogtelijnen; en het komt er niet op aan, dat zulk een lijnenkaart zonder meer geen zoogenaamde plastiese voorstelling kan vormen." Bij het laatste is een voorbehoud te maken. Plasties werken zulke kaarten wel degelik voor sommige terreinen, met name voor hoogvlakten en terraslanden, die door steilwandige dalen zijn stukgesneden. Wanneer men de detailbladen 1 : 20000 der kaart van de Zuid-Preanger aaneenlegt, dan komen de terrein vormen van dit belangwekkend trappenland sterk sprekend voor den dag. Voorwaarde is daarbij, dat de isohypsen getrokken zijn in zwart of altans in zeer donkere kleur. Daarom is het voor terreinstudie te betreuren, dat men bij de meeste detailbladen der nieuwe opneming van Midden-Java een zeer licht bruin voor de hoogtelijnen heeft gekozen. Wat nauwkeurigheid aangaat, staan deze nieuwe bladen ver boven de oudere, vooral in dichtbegroeide bergterreinen; in Europa is de afstand tussen oudere en nieuwere stafkaarten in dat opzicht niet minder groot. Van veel betekenis zijn deze kaarten o. a. voor de studie der vulkanen. Met uitzondering alleen van Japan bestaan van geen enkel der grote vulkaanterreinen zo goede kaarten als voor de meeste vulkanen van Java en vele van Sumatra. En de Topographisclie Inrichting te Batavia bewijst ons tans de onschatbare dienst, de topgedeelten met de kraters geleidelijk te laten opmeten en in kaart brengen, ten deele op nog groter schaal dan die der detailbladen, 1 : 10000, met een vertikale afstand van 5 M. tussen de hoogtelijnen. In haar jongste jaarverslag komt o. a. een kaart voor van de vulkaan Tampomas, die alleen is hermeten, zooals het verslag uitdrukkelik zegt, omdat tusschen Juxghihx's beschrijving en het oudere blad der topografiese kaart verschil bestond. "Wanneer de wetenschappelike zin, die zich hier openbaart, werd aangetroffen bij alle militaire opnemingsdiensten, Hammer en anderen zouden er niet zoo voor behoeven te ijveren, de topografiese kaarteringen tot burgerlijke diensten te hervormen. Ook hier te lande moge men aan de hoge opvatting harer taak, die de leiding van de Indiese topografiese dienst toont te bezitten, een voorbeeld nemen en geen terreinen van nauwkeurige kaartering uitsluiten, omdat men deze voor militaire doeleinden niet van betekenis acht. Dat de kraters der vulkanen bij een inval van een buitenlandse vijand op Java een terrein voor troepenbewogingen zullen uitmaken, is minder waarschijnlik dan dat in Nederland, ook in militaire kringen, nog wel eens het gemis kan gevoeld worden van een juiste kaart onzer duinen, die nog altijd het slechtst opgemeten terrein van West-Europa vormen. Ook in een ander opzicht kan Indië's topografiese dienst aan die van de meeste Europese landen ten voorbeeld strekken. In bet vorig jaar is daar een regeling tot stand gekomen, zooals die reeds bestond in Engels-lndië: de centralisatie van alle kaarteringsarbeid. Tot dusver deden het kadaster, het boswezen, de dienst der bevloeiingen, dié der spoorwegen en die van het mijnwezen hunne opnemingen ieder afzonderlik. In 't vervolg zullen alle opmetingen geschieden door de Topographische Dienst, waardoor, zooals het verslag zegt, „het voor verschillende doeleinden herhaaldelijk opmeten van eenzelfde terrein, met de daaraan verbonden groote geldelijke nadeelen voor den Lande, in de toekomst te eenen male uitgesloten zal zijn". En naast dit geldelik voordeel staat liet wetenschappelike: dat de gebreken, die de kaarten der afzonderlike diensten bezaten, aan het licht komen. Zoo heeft dus de Topographische Dienst, hoewel nog onder het Departement van Oorlog geplaatst, op eigen initiatief opgehouden een zuiver militaire inrichting te zijn. Hier dus geen spoor van het exklusivisme, in militaire kringen somtijds aan te treffen. Dat het plan tot deze centralisatie, in 1892 gevormd door de Minister van Koloniën, van Dehe.m. maar in Indië aanvankelik slecht ontvangen, thans tot uitvoering is gekomen, is zeker voor een niet gering deel te danken aan de tegenwoordige Chef van de Topographische Dienst, Kolonel Exthovex. Mos;e dan nu aan dit voor de kennis des lands zo gewichtig staatsbedrijf niet langer onthouden worden wat het zo dringend behoeft. Het laatste jaarverslag klaagt terecht over het gebrek aan geografies en kartografies ontwikkeld personeel, dat in staat is op juiste wijze het kaarten materiaal te generaliseren voor de vervaardiging van overzichtskaarten, die de geografie evenzeer noodig heeft als de praktijk. Door te kort aan opnemers ondervindt de kaartering, door gebrek aan materiaal de druk der kaarten vertraging. Er is te Batavia een andere staatsinstelling, voor de geografie mede van hoge betekenis, die beter is uitgerust dan het „kaartenkantoor", zooals de inlanders zeggen; dat is het „windkantoor", het Meteorologisch en Magnetisch Observatorium. Door zij 11 werkzaamlieid is Batavia een der klassieke stations, waarvan het klimaat met de uiterste nauwkeurigheid in cijfers is gebracht. Het plan voor een meteorologiese opneming van de archipel, door Bitys Ballot ontworpen bij het in funktie treden van de eerste directeur, Bergsma, omvatte niet alleen de stichting van dit hoofdobservatorium, maar ook van een aantal andere waarnemingstations. Door gebrek aan personeel en velerlei tegenwerking heeft Bergsma slechts het eerste deel van dat plan ten uitvoer kunnen leggen. Alleen voor de waarneming van de regenval zijn later een groot aantal stations opgericht, vooral op Java; in vele streken der buitenbezittingen zijn ze nog te schaars, of ontbreken geheel. De observatie der andere faktoren van het klimaat — temperatuur, vochtigheidstoestand, luchtdruk, windrichting, windkracht — liet men tot voor kort bijna geheel over aan de ijver van partikuliere waarnemers, die onvoldoende bleek voor zulk een reuzentaak. De luchtdrukverdeling over de Archipel is dan ook bijna volslagen onbekend, evenals de afneming der temperatuur met de hoogte, waarvan de kennis in dit equatoriaal klimaat zoo belangrijk zou wezen. De grootste equatoriale mogendheid, wier gebied % van de evenaar omvat, heeft hier een taak te vervullen. Gelukkig dat het belangrikst element voor de kennis der luchtcirkulatie, de richting, kracht en geaardheid van de wind, altans voor de zeeën goed bekend is, dank zij van der Stok's standaardwerk. De afwijkingen der winden tengevolge van de orografiese gesteldheid, de geaardheid der dikwils krachtige lokale winden, zijn nog nagenoeg niet onderzocht. Een der sterkste schijnt de föhnachtige westenwind te zijn, die over de dorre grassteppe van Padang Bolak waait, het bovendeel van het Pane-stroomgebied, in de regenschaduw van Sumatra's bergland gelegen. Deze wind waait, indien de levendige beschrijvingen van W'ii.lek en Neumann juist zijn, gedurende meer dan het halve jaar onafgebroken, meestal met de kracht van een orkaan en niet alleen overdag, maar ook in de nacht, die anders bijna overal in Indië bladstil is. In vijf tot zes maanden valt er, volgens Neumaxx, geen druppel regen. Een klimaat dus, als men in Sumatra niet verwachten zou, maar waarvan men de beschrijving gaarne door waarnemingen gesteund zou zien. — Het zou gewenst zijn omtrent plaatselike klimaattoestanden ook de kennis der inlanders te benutten, zoals dit pas uitnemend gedaan is door Linke voor de Samoa-eilanden. Wat voor de zuivere wetenschap niet te bereiken valt. dat gebeurt soms ter wille der praktijk. Tot op heden berust ons inzicht in het bergklimaat van Java nog grotendeels op Junghuhx's beschrijvingen — van dat der overige eilanden weten we nog veel minder — en van geografiese zijde is te vergeefs aangedrongen op de opening van bergstations, gemakshalve alleen van zelf-registrerende instrumenten voorzien. Maar het eerste jaarverslag van het nieuwe Departement van Landbouw verraste met de mededeling, dat op Java met de aanvang van 1900 enige van zulke stations zijn opgericht, benevens enkele in de vlakten. Het is in deze dagen bijna onbehoorlik over de dampkring te spreken zonder van waarnemingen met ballons en vliegers te gewagen. Maar het onderzoek der hogere luchtlagen, hoe gewichtig ook voor de meteorologie, heeft voor de klimaatbeschrijving gering belang. De geograaf vliegt niet zo hoog en speurt liever na, welke invloed winden en stromen gehad hebben op de beweging der mensen door de Archipel; hoe liet klimaat inwerkt op de kuituur, zowel rechtstreeks als door wijziging van de bodem. De vegetatie vormen zijn alweder voor Java het best bekend, dank zij Juxghuhn's klassieke beschrijving. Zijn verdeling in hoogtegordels acht Koordeks voor West-Java in hoofdtrekken juist. Voor Oost-Java moet zij gewijzigd; maar hoe, dat is nog niet omschreven. Voor de andere eilanden bestaan enkele belangrike botaniese reisverhalen, inaar geen samenvattende beschrijvingen, geen verdelingen in vegetatietypen en in hoogtegordels. Voor Sumatra is geen algemeen beeld ontworpen 11a dat van Miquel, dat hoe voortreffelik ook, natuurlik zeer onvolledig is. Miquel spreekt al over de wenselikheid van klimatologiese gegevens, in verband met de grote verschillen in vegetatie tussen Java en Sumatra. Nu zelfs gebleken is dat tussen equatoriaal-Sumatra en equatoriaal-Borneo de verschillen zeer aanzienlik zijn, klemt die behoefte te meer, en daarnaast die aan bodemonderzoekingen. In de wouden van Middel-Sumatra bijv. armoede aan epifyten, in die van Borneo grote rijkdom. Hoe het daarmee gesteld is in het zeer regenrijke deel van Java, in het gebergte van Pekalongan, is onbekend; dr. Koorders heeft beloofd dat zo mogelik na te gaan. Ook de tropiese veenvorming wacht nog op vollediger onderzoek, zoowel de uitgestrekte laagvenen van Oost-Sumatra als het in Borneo ontdekte hoogveen. De topografiese kaarten geven een goed overzicht van de afwisseling der terreinen met natuurlike plantbekleeding en met kuituurgewassen. Voor Java is daarmede en met de gegevens van het boswezen een fraai uitgevoerde overzichtskaart van de begroeiing samengesteld ten behoeve der Parijsclie tentoonstelling in 1900. Die kaart is helaas niet gedrukt en moet ergens in Indië zijn. Het jongste verslag van 's Lands Plantentuin klaagt, dat het uitzenden van inlanders ter verzameling van planten, in de laatste jaren gebruikelik, onvoldoende blijkt en dat de tuin zal verarmen, als niet opnieuw botanici te haren behoeve gaan reizen. Hoezeer dat ook de geografie ten goede zou komen, blijkt uit de reisverhalen van Reinwahdt, Teysmaxx, Kooruf.ks en anderen. Bodemonderzoekingen in verband met de landbouw zijn vroeger alleen verricht voor de wereldmarkt-kultures. Het nieuwe Departement heeft ze ook voor de inlandse landbouw ondernomen. Uitbreiding van de afdeeling daarvoor, waaraan nu één deskundige arbeidt, is zeker gewenst en ook wel bereikbaar; want hier is arbeid, die dadelik rente afwerpt. De wetenschappelike landbouw kan deze bodems wijzigen van samenstelling en heeft daarmede in Indië al een begin gemaakt. Maar van oudsher bracht de onwetenschappelike landbouw op veel groter schaal verbetering aan, door de bevloeiing. Te haren behoeve is door de A\ aterstaat bet regime van enkele rivieren onderzocht. Zoo is voor Solo en Brantas een en ander bekend omtrent stroomsnelheid, vermogen, dwars- en lengteprofiel, slibafvoer; de Brantas is zelfs voor een groot deel „genormaliseerd", zooals de term luidt. Maar in dit alles staan we nog aan 't begin. Ook op de kaarten is de voorstelling der hydrografie een der zwakke punten, al is met waterstaatskaarten voor Java een begin gemaakt. De ondergrondse cirkulatie van het water in de kalkgebergten is nog nergens nagegaan. De beste wijze te vinden om een gebied in te delen, is een goed geograaf veel hoofdbreken waard. Ook voor de Archipel zijn verschillende natuurlike indelingen voorgeslagen. De Regering echter blijft bij de hare: Java (met Madoera) en de Buiten bezittingen. En zeker terecht, want wel berust deze verdeling niet op de natuur, maar zij is in overeenstemming met de kuituur. Zij is dat nog meer, wanneer men bij Java en Madoera twee naburige eilanden, Bali en Lombok voegt. Treffend is de tegenstelling tussen dit middenstuk der Soenda-rij en al het overige samen; de eerste vier eilanden zijn dicht bevolkt, van geen der andere kan dat gezegd, enkele zeer kleine uitgezonderd. De Java-Lombok-rij heeft op een dertiende der grootte van het geheel (binnen de Nederlandse grenzen gerekend) drie vierden van het aantal bewoners. En deze tegenstelling is zeer oud. AVel is de bevolking van Java en Madoera in de 10® eeuw sterk toegenomen, maar reeds in de Hindoetijd had Java vele dichtbewoonde laagvlakten en berghellingen. Kan men de oorzaak benaderen, waardoor altijd Java, niet Sumatra of Borneo, het hoofdeiland van de Archipel is geweest? Zij is wel in de geografiese gesteldheid te zoeken. Java heeft het voorrecht, dat soort van laagvlakten te bezitten, waar de sawahbouw, de rijstbouw met kunstmatige bevloeiing, zich het best kon ontwikkelen. De vlakten van Borneo zijn bedekt met onafzienbare moeraswouden, die zich tot het weinig vruchtbare, niet-vulkaniese heuvel- en bergland uitstrekken. Door hun bijna horizontale ligging konden de inlanders er de toevoer en afvoer van het water niet beheersen. De polderbouw in de omtrek van Pontianak waar men duizenden kilometers sloten gegraven heeft om de moerassen droog te leggen, dagtekent uit later tijd. De Sumatraanse vlakte heeft eveneens een zeer breede moeras- gordel en ook daar konden de rijstbouwers de grote rivieren, die de lage landen doorstromen, niet benutten en beteugelen. Zoo bleef ook op Sumatra de sawahbouw beperkt tot enkele streken öf van geringeren omvang dan op Java, of verder weg in de binnenlanden gelegen, en dus voorden handel moeilik bereikbaar. Op Java zijn de laaglanden zeer vruchtbaar, want nergens is het aantal vulkanen in verhouding tot het oppervlak zoo groot; ook hebben de meeste vlakten meer helling en daar, aan de oevers der kleine beken en zijrivieren, zijn de Indiese boeren in hun element; in die stroompjes bouwden zij hun stuwdammen van klapperbomen; de eerste banjir van elke westmoeson slaat ze weg, maar telken jare legt het dorp met hetzelfde geduld een nieuwe dam. Aldus ontstond die echt-Javaanse landbouw, die een zó dichte bevolking op het platteland mogelik maakt, als waarvan men in Europa geen voorstelling heeft. Aan de irrigatie der vruchtbare laaglanden was de kuituur in de Archipel gebonden, evenals dat geldt van de vier oudste beschavingcentra der Oude Wereld: Egypte, Mesopotamië, het Vijfstromenland, de Chineese laagvlakte. En ook in Amerika, waar de oude beschaafde staten op hoogvlakten lagen, beheerste de bevloeiing de landbouw, in Mexico en Peru beide. Java's twede voordeel was zijn centrale ligging. Deze had het vóór boven Noordoost-Suuiatra, dat overigens de meest gelijksoortige voorwaarden bood, maar op kleiner schaal. Door die ligging kon Java in de Hindoe-tijd de eerste handelsmogendheid worden, met die grote uitvoer van rijst en vee, die het tot de voorraadschuur van de Archipel maakte en met het monopolie der Molukken-vaart. Men heeft wel gelijk met te zeggen, dat de llindoe's pas de 2 kracht hebben aangebracht, die aan de Hindoe-Javaanse rijken voor lange tijd de hegemonie in de Archipel verzekerd heeft Maar de fijnste beschaving van alle volken van de Archipel bezaten de Javanen reeds vóór de komst der Hindoe's, als blijkt uit hun muziek en toneel. En juist op Java vestigden zich de Hindoe's het meest, gelijk later Chinezen, Arabieren, Nederlanders, omdat zij daar het beste milieu vonden. Dat het Hindoe-Javaanse koloniale rijk groter en machtiger is geweest dan de vele andere leenstaten, vroeger of later door kustvolken in de Archipel gesticht — Djohor, Atjeli, Makasser, Ternate, Tidore —, dat is mede te danken aan de volkrijkheid der Javaanse vlakten, waardoor de kolonieën voortdurend nieuwe immigranten uit het moederland konden krijgen; zoodat ze niet, als die der andere Archipelvolken, overal aan de kusten bleven hangen, maar zich hier en daar uitbreidden tot ver in het binnenland. In de 15" eeuw waren de Hindoe-Javanen de omwoners der Java-zee geworden, zooals de Grieken die der Aegeïse zee, en bezat het rijk van Madjapahit het dominium ma ris javani, daarin één van streven met Rome en Zweden, met dit verschil, dat hier niet één sont toegang gaf, zoodat Java niet was af te sluiten, maar ook niet anderen afsluiten kon. I)e sterkste tegenstelling tot dit Javaanse rijk vormen de leenstaten der Molukken: Ternate en Tidore. Roofstaten zijn het altijd geweest, door de kleinheid van het moedereiland niet in staat tot vestiging van volkrijke kolonieën, boven hun kracht levend, alleen door de macht hunner vloten en de onmacht hunner buren; daarin overeenkomend 7net Venetië en met Nederland in Europa, maar nog merkwaardiger dan deze om hun uiterst geringe omvang. Twee vulkaaneilandjes, elk zoo groot als Urk, vlak naast elkander gelegen; twee sultanaten, die, onderling zeer naijverig, alle omgelegen kusten tot schatting wisten te dwingen, westwaarts tot op Celebes, oostwaarts tot op Nieuw-Guinea. Het verschijnsel, dat de kleine eilanden machtiger en belangriker zijn geweest dan de naburige grote, is trouwens voor de gehele Molukken kenmerkend. In een geografie van Insulinde kan een hoofdstuk over de tegenwoordige bewegingen der bevolking veel belangwekkends bevatten. Xog altijd herbergt de Archipel een groot aantal zeevarende natieën. Hunne kolonieën liggen op allerlei kusten verspreid. Voor het onderzoek naar dit punt, als naar vele andere, is het een groot bezwaar, dat een onmisbare groep van gegevens voor de bevolkingsgeografie in chaotiese toestand verkeert: de statistiek. Ten eerste die van de bevolkingsterkte. Dat de opnemingen van het aantal inwoners op Java en in enkele andere gewesten geen volkstellingen mogen lieten, is bekend. Minder algemeen gevoelt men het toch even wezenlik gemis eener statistiek der bevolking van steden en dorpen. Van geen enkele stad in Indië weten wij hoe groot zij is, d. w. z. niet als administratief begrip, maar als geografies komplex; ja als in een grote plaats toevallig geen hoog ambtenaar zetelt, dan blijft haar volkrijkheid geheel onvermeld. Ook aan de statistieken van de landbouw, van handel, scheepvaart en nijverheid is veel te verbeteren. Hier kan Indië een voorbeeld aan Nederland nemen, waal- in de laatste jaren uitnemende economiesstatistiese arbeid is verricht, al ontbreken daaraan nog de kartografiese voorstellingen. Dan, liet Departement van Landbouw, dat in zijn eerste Jaarboek reeds zijn jeugdige voortvarendheid toont, zal wel spoedig een goed begin maken. O» Veel bouwstoffen tot de kennis van land en volk zijn al door ambtenaren en officieren geleverd, maar nog altijd gaat in Indië te veel goed geordende kennis voor de wetenschap verloren. Hoe hierin verbetering is na te streven, kan tans niet worden uiteengezet. Na het onderzoek moet de beschrijving volgen. Welke eisen zijn daaraan te stellen? Twintig jaar geleden zijn hierover treffend juiste dingen gezegd door Fkaxcis Galton, de anthropoloog en ethnoloog, in een diskussie in het Londens Aardrijkskundig Genootschap. „De kunst der geografie," zeide hij o. a., „is, een levendige en doorwerkte beschrijving te geven van de belangrikste karaktertrekken van bepaalde gebieden. Deze kunst van het geven ener levendige beschrijving is buitengewoon zeldzaam. Het is ongelofelijk, zoo zwak als de gewone taal is in het weergeven van zichtbare dingen. AVie kan een gelaat in deze zaal beschrijven, zodanig, dat een ander, die het nooit gezien heeft, het herkent als hij het ziet? Dezelfde opmerking geldt voor landstreken. In de laatste jaren zijn een aantal monografieën verschenen, waaraan Galton* vreugde beleefd kan hebben. Levendigheid en kracht van voorstelling blijkt vooral te bereiken, door de kontrasten tussen aangrenzende gebieden, die ook de aard hunner wisselwerking bepalen, sterk te doen uitkomen. Aan kontrasten is de Archipel bizonder rijk, zelfs waar men ze niet zou zoeken. AVie, om één voorbeeld te noemen, van Java oversteekt naar Madoera, dat een voortzetting der Oost-Javaansche heuvelrijen vormt, vindt een geheel eigen landschapsbeeld. Madoera s heuvelland is een land van zachte tinten en zachte lijnen, met hier en daar een scherpe, witte kalkspits ter afwisseling. Het eentonige djatiwoud, dat in de overeenkomstige heuvels van Rembang het landschapskarakter bepaalt, is op Madoera bijna geheel uitgeroeid. In de plaats ervan is een parklandschap gevormd, geen natuurlike savanne dus, maar door de Madoerezen aangelegd. De kalk- en mergelbodem is schraal, maar waar het even te doen is, met bouwvelden bedekt; op Java liggen die nergens zo aaneengesloten op zo arme grond. Bevloeiing wordt niet toegepast, doordat de beken in diepe dalen stroomen; maar toeh zijn de velden, waarop vooral maïs groeit, meest als sawahs aangelegd, door walletjes gescheiden, om het regenwater vast te houden en het afspoelen der bouwkruin te voorkomen. Op die kleine dammen staan levende of stenen paggers, die aan tuinen doen denken. En overal ziet men alleenstaande bomen en bamboegroepen; ook de meeste huizen staan afzonderlik, te midden der velden, iets wat op Java nergens voorkomt. In de onvruchtbaarste deelen liggen de kalkgronden, met steenbrokken bezaaid, om beurten braak en bedekken zich dan met laag en stekelig kreupelhout, of er groeien weiden van kort gras, door hun droogte de kleur onzer heiden hebbend, waarop de sapi's grazen, het beste vee van de Archipel, de trots van de Madoerees en het voornaamste uitvoerartikel des eilands. Alang-alang, op Java ondragelik veelvuldig, komt weinig voor; het neemt met zo slechte gronden geen genoegen. Kaktusachtige planten zijn een bizondere trek van het landschap. De kleine kustvlakten, met hun sawahs, hun dorpsbosjes, hun klappertuinen, zijn stukjes Java op Madoera, en door dezelfde Javaanse trekken verrast, te midden van het heuvelland, het Pajoedan-plateau, waar tabak en aardnoten groeien, die de Madoerezen zo nodig plant voor plant begieten; hetzelfde woekeren met kleine middelen, dat in het schrale bergland van Zuid-China do talrijke bevolking toepast. Ook Madoera is dicht bevolkt, veel meer dan Java, tweemaal zo sterk als Nederland ; het is 't dichtst bevolkte eiland van de Archipel, en toch een der onvruchtbaarste. Vroeger was dat mogelik door de zeeroof, nu nog door visscherij en door scheepvaart, die met grote prauwen tot Singapore gaat, en tot in de Banda-zee; maar ook door het werkzoeken op Java's overwal, waarheen jaarliks tienduizenden Madoerezen oversteken oni naar hunne dorpen terug te keren tegen de oogsttijd. Weg te blijven geldt voor onbehoorlik, en zoo blijkt, dat ook de Madoerezen niet verstoken zijn van gemeenschapszin, al is die minder krachtig dan bij de Javanen. Zij treft te meer, waar toch de Madoerees een volbloed-individualist is. Communaal grondbezit is hier ondenkbaar. De pogingen, vroeger door onze ambtenaren gedaan, om het in de afdeling Famekasan in te voeren, zijn evenzeer mislukt als de omgekeerde, om Javaansche dessa's over te halen tot „conversie", d. w. z. tot verwisseling van het communaal voor individueel bezit. In een geografie van Madoera zou 11a dit algemene beeld een nauwkeurige beschrijving der onderdelen moeten volgen, der natuurlike landschappen, in al hun kenmerkende eigenaardigheden. Misschien zal iemand menen, dat dit toch wat vervelend moet worden. E11 dat zou hier ter plaatse ook zo wezen, omdat wij de beschouwing der kaarten zouden missen. Beschrijvingen, die het kaartbeeld door woorden trachten te vervangen, zijn onnut en langdradig. Maar overigens, als men dieper doordringt, dan wordt het pas belangwekkend. Dan gaat men niet alleen de regels zien, maar ook de uitzonderingen, die meestal interessanter dan de regels zijn en bovendien het nut hebben, te leren, dat de laatste geen onomstootelike wetten kunnen wezen. Wie Madoera's Noordkust bereist, vindt daar een reeks van welgestelde handelsen visschersdorpen; trekt hij dan in 't Noordoosten over de duinrij, waar do punten van het opgeheven strandrif, dat als natuurlike stuifdijk dienst deed, nog hier en daar door het zand heensteken, dan zal hij verwachten daarachter het gewone binnenlandse type van bewoning aan te treffen, waar de boeren, evenmin als in Friesland, in dorpen wonen, en deze laatste alleen kleine marktplaatsjes zijn. Hij is dan zeer verwonderd, ook hier achter de duinen een rij van blijkbaar welvarende kampongs te vinden. Maar deze dorpen leven van een zeer bizonder bedrijf. Do talrijke prinsen deihoofdplaats Soenienep hebben hun opgedragen voor de aanvulling hunner harems te zorgen. Zo geeft hier het Oosterse leven de uitzondering op den regel. Er is dus verschil tussen een aardrijkskundige regel en een natuurkundige wet en ook over dit verschil heeft Galton* wijze woorden gesproken, al zijn die in de geografiese wereld met minder instemming vernomen dan de reeds aangehaalde. Men moet echter in 't oog houden, dat ze niet bedoeld zijn voor de problemen der geofysica en de geomorfologie, maar voor de arbeid der landbeschrijving, die ons tans bezig houdt. „Ik heb," zei hij, „niet zo'n hoge dunk als anderen van de vooruitzichten der aardrijkskunde als natuurwetenschap. Het is goed, een hoog doel te hebben, maar als we trachten de toestanden in een landstreek te ontleden, dan bespeuren we dat we op 't ogenblik heel weinig weten van de wisselwerkingen der verschillende natuurkrachten. Wij kunnen tot een zeker inzicht komen, maar te menen dat iemand werkelik een aardrijkskundig vraagstuk in al zijn ingewikkeldheid kan oplossen op dezelfde wijze als hij met een niechanies of mathematies vraagstuk kan doen, dat lijkt mij veel te ver te gaan." Wij zijn nu twintig jaar verder, maar als ik wel zie, niet zo heel veel verder dan Galton voorspeld heeft. Zij, die de aardrijkskunde tot een zuivere natuurwetenschap hebben willen verklaren, hebben haar geen dienst bewezen. Hun opvatting, die gelukkig niet algemeen is geworden, zou voeren tot een averechtse beschouwing van de plaats en de rol des mensen in het landschap. Wij willen de natuur der landen leren kennen 0111 die te kennen, zoover dat inogelik is, maar ook omdat de landen onze woonplaatsen zijn, en omdat wij de volken niet kunnen verstaan en helpen als wij hunne woonplaatsen niet evenzeer bestuderen als hunne ethniese eigenschappen. Het is schoon de wetenschap te beoefenen om haar zelve, en zo eigen geluk, en dus dat zijner omgeving, te verhogen; het is nog schoner door die beoefening het welzijn der grote groepen te vermeerderen, die van wetenschappelike kennis verstoken blijven. Bij sommige wetenschappen geschiedt dat als vanzelf, en leiden zuiver theoretiese beschouwingen soms plotseling tot in het leven dadelik bruikbare toepassingen. Bij de aardrijkskunde, als bij andere, doet men goed het doel in 't oog te houden. De taak van ons Nederlanders in de Archipel is zeer moeilik. Wij staan tegenover een vreemde natuur, die onze kunstenaars bijna niet kunnen doorgronden. Wij staan tegenover ons vreemde volken, zó vreemd nog, dat zelfs de bekwaamsten en bestwillenden onzer telkens weer gevoelen, hoe moeilik het helpen valt. Treih spreekt er van in zijn nieuw .laarhoek, met enig ongeduld, hoe lastig het is, de Javanen tot lering te brengen. Hij haalt de woorden van ooii zijner inlandse helpers aan: ,,Wensclit men een bijtende lombok (Spaanse peper| te oogsten, dan moot men |naaide mening der bevolking] tijdons liet aandrukken der aarde bij liet planten door de tanden sissen en mot de eeno hand zijn oor wrijven. Wil men eehtor een zoete lombok krijgen, dan moet do mond gedurende hot overplanten suiker bevatten. Toch kan men moed houden. In Nederland is de boerenstand pas in de laatste jaren algemeen wakker, geworden en nog is hot bijgeloof niet overal verdwenen. Dat onverwacht soms bij een volk verandering komen kan, daarvan zijn voorbeelden to over. Ook de Javanen beginnen nu te ontwaken, naar men zegt. Ik herinnor mij de beeldspraak, waarin een hunner meest ontwikkelde regenton mij antwoord gaf op de vraag, wat hij meende van de indruk der Westerse denkbeelden op zijn volk. Stel u voor, sprak hij, dat velen lang geleefd hebben in een donkere ruimte. Nu komt iemand plotseling daar binnen mot een zeer sterk licht. In 't eerst zijn ze verblind, begrijpen hot niet, waarderen het niet. Maar langzaam beginnen zo to zien. En dan duurt het nog heel lang, oer ze allen een eigen lampje hebben. Bij de arbeid, die veler hulp vereist, kan ook de geografie van nut zijn. Haar plaats onder de wetenschappen is bescheiden; haar werk is niet het zwaarste, noch misschien het fijnste. Maar blijft het onverricht, dan is dit tot schade van hot geheel onzer kennis, tót schade ook van de volkswelvaart, in Nederland en Groot-Nederland beide. Mijne Heren Curatoren! Door uwe krachtdadige en beslissende medewerking is hot mogelik geweest, de geografie eindelik een zelfstandige plaats te geven bij het lfijks Universitair Onderwijs hier te lande. Gij hebt daardoor de warme dankbaarheid verworven van allen, die in de ontwikkeling onzer wetenschap belang stellen. Wilt mij veroorloven daarbij te voegen een woord van persoonlike dank voor de vriendelike ontvangst, mij Uwerzijds na mijne benoeming te beurt gevallen. Mijne Heren Professoren! Voor een tiental jaren werd in een voordracht, voor het „Koninklijk Nederlandscli Aardrijkskundig Genootschap" gehouden, het volgende gezegd: „Nooit heeft, voor zoover bekend is geworden, eenige faculteit eener Hoogeschool tot dusver ingezien, dat het tot schade van het geheel der moderne wetenschappen is, wanneer de aardrijkskunde niet in hun midden wordt opgenomen, of althans van dat inzicht door een daad, een verzoek aan de Regeering, blijk gegeven." Dadelik na de voordracht nam een der bestuursleden het woord en deelde mede, dat wel degelik pogingen waren aangewend bij de Regering om de aardrijkskunde een plaats te geven aan een Rijks-Universiteit, maar dat die pogingen voorlopig waren mislukt. Dat bestuurslid was een man, wiens heengaan in geografiese kringen evenzeer is betreurd, als door U, zijn kollega's. Het was Gallee , die zo gaarne krachtig meehielp om wat goeds tot stand te brengen. Zijn woorden geven het bewijs voor de zeldzame vasthoudendheid, waarmede de Utrechtse faculteiten voor het goed recht der aardrijkskunde hebben gestreden. Uw steun is ook verder onontbeerlik. Sommigen Uwer. hebben zich reeds met grote welwillendheid bereid verklaard, tot inrichting ener volledige opleiding der geografen mede te werken. Moge het ons gelukken die binnen niet te lange tijd tot stand te brengen. Geachte kollega Oestreich ! Ten zeerste verheug ik mij, met U te kunnen samenwerken. Uw arbeid in Turkije en de Himalaja, in de Oost-Alpen en de Rijnstreek, heeft TJw naam als geomorfoloog gevestigd; maar dat gij ook de andere zijde der aardrijkskunde met zorg beoefent, dat hebben Uw gewichtige bijdragen tot de kennis van land en volk van Macedonië en Albanië getoond. Bij een waar geograaf kruipt het bloed, waar het niet gaan kan. Eeeds bij ons eerste gesprek bleek, tot mijn grote vreugde, van hoeveel gewicht gij, als ik, ook voor het universitair onderwijs, de landbeschrijving, de Landerkunde, acht. Zullen onze studieën in de delen der algemene aardrijkskunde uiteenlopen, hier zullen we elkaar ontmoeten. Zoo zal ook aan ons en aan ons onderwijs de landkunde hare roeping vervullen, syntheties te werk te gaan. AVaarde kollega's van het Erasmiaans Gymnasium! Jaren lang heb ik van U veel vriendschap ondervonden, veel met U overlegd en veel van U geleerd en ik dank U daarvoor van harte. Er zijn er onder U, die veel meer dan ik zouden verdienen op deze plaats te staan. Maar ik weet dat ook zij, als gij allen, zich voor mij verheugen, nu het mij vergund is mede te arbeiden op het ogenblik, dat voor de beoefening der geografie ten onzent een betere tijd aanbreekt. Uw tegenwoordigheid stel ik op hoge prijs. Niet minder die van U, Eotterdamse vakgenoten, met wie mij enge banden binden, en van U, oud-leerlingen van het Erasmianum; uwe aanwezigheid roept de herinnering op aan uren in en buiten de school te samen doorgebracht, de eerste in hoofdzaak gelukkig aangenaam, de laatste tot de aangenaamste mijns levens behoorend. In uw aller blijvende vriendschap beveel ik mij met aandrang aan. Dames en Heren Studenten en Toehoorders dezer Universiteit ! Nog altijd is de toestand zo, dat de meesten hunner, die van de aardrijkskunde hun hoofdstudie maken, geen volledige opleiding aan de hogeschool ontvangen. ij hopen dat dit spoedig anders zal worden, maar zullen inmiddels ons best doen, hen altans zoo goed niogelik toe te rusten. Litteratoren en historici, die later ook geografie willen onderwijzen, hebber enige handreiking allicht evenzeer van node, als zij die uit voorkeur tot de aardrijkskunde komen; ook bij hen genegenheid te wekken zou een schone verovering zijn. Schoon ook zal het wezen, wanneer enige bevoorrechten zich aanmelden, in staat en willens hunne krachten geheel te wijden aan het aardrijkskundig onderzoek. Maar in elk geval zal de vorming van aanstaande leraren een hoofdtaak blijven. Indien daarvoor belangstelling blijkt te bestaan, wil ik trachten hun ook enige rechtstreekse voorbereiding te bieden voor hun beroep. Wij staan aan de vooravond ener hervorming van ons middelbaar en gymnasiaal onderwijs. Zoo wacht u, aanstaande leraren in geografie, een mooie dubbele taak: zich indenken in een nieuw ontbloeiende wetenschap, zich rekenschap geven van nieuwe eisen der opvoeding. U in beide leiding te mogen verstrekken, zal mij een voorrecht zijn. Ik heb gezegd.