PG 55 ÜOSti uj PG 55 208jy PG 55 2086 HANDBOEKBINDERIJ ASCO OMMEN #. 05291 - 1122* \c\xo\o^y HANDBC ASCC Tel 05 Litteratuuroverzicht der BATAKLANDEN. Bewerkt door M. JOUSTRA. Stoomdr. LOUIS H. BECHERER. Leiden 1907, litteratuuroverzicht . ¥)' Litteratuiiroverzicht der BATAKLANDEN. Bewerkt door M. JOUSTRA. Stoomdr. LOUIS H. BECHERER. Leiden 1907. INLEIDING-. Met deze inleiding beoogt de schrijver hoofdzakelijk een wegwijzer te geven voor hen, die dit werkje willen gebruiken, een leidraad, om hun het zoeken gemakkelijker te maken. Daardoor vindt hij tevens gelegenheid, zich te verantwoorden over de methode en de inrichting van het werkje. Zijn ontstaan heeft het te danken aan het Comité, dat zich Febr. 1906 vormde (zie hierover Indische Gids 1906 1 blz. 614—615) tot het in het leven roepen van een Instituut, hetwelk zich ten doel zal hebben te stellen het verzamelen van zoo volledig mogelijke gegevens betreffende de Bataklanden en hunne bewoners, en het dienstbaar maken dier gegevens aan het welzijn en de ontwikkeling dier landstreken, dus wil werkzaam zijn in wetenschappelijk-practische richting. Daartoe is het natuurlijk onontbeerlijk te weten hoever onze kennis van de Bataklanden thans reeds gaat. Dit litteratuuroverzicht is bedoeld als een voorarbeid voor het beschrijven van die thans voorhanden kennis, en daarmede indirect een voorarbeid ook voor de eigenlijke taak van het Instituut. Hoezeer ook in velerlei opzichten een samenhangend geheel vormende, is het er toch verre vandaan, dat de Bataklanden en hun bewoners overal hetzelfde beeld vertoonen: aan afwijkingen, verschillen, ja tegenstellingen, geen gebrek; om nog niet eens te spreken van het feit, dat sommige deelen reeds jarenlang onder Europeesch bestuur staan, andere streken nog niet of eerst heel onlangs met dat bestuur in aanraking zijn gekomen, en nog vrijwel terra incognita zijn. Zoo'n veld van studie kan dan ook niet in zijn geheel worden overzien, zonder schade te doen aan preciesheid en volledigheid. Allereerst is dus noodig eene verdeeling in kringen, die ook afzonderlijk een min of meer scherp begrensd en afgerond geheel vormen. Men kan zich bij die verdeeling laten leiden öf door de politieke indeeling, öf door de ligging, öf door de natuurlijke gesteldheid, óf door de taal, óf door combinatie van verschillende van deze (en nog andere) factoren; doch wat men ook als maatstaf bezige, deze indeeling blijft toch, als elke andere, min of meer willekeurig en past nooit geheel op bestaande toestanden. Men loopt steeds gevaar, óf wat bij elkaar behoort te scheiden, öf ongelijksoortige dingen bij elkaar te voegen. Die klip heb ook ik niet kunnen vermijden. Toch acht ik mijne indeeling de meest geschikte. De taal heeft daarbij in hoofdzaak den doorslag gegeven, doch niet geheel. Ook de ligging is van invloed geweest, gelijk o.a. hieruit blijkt, dat het Panei- en Bilastroomgebied door mij afzonderlijk is behandeld, hoewel in het Zuiden dezelfde taal ongeveer wordt gesproken als in Mandailing, terwijl het Noorden zich geheel bij Centraal-Toba aansluit. Ik heb grooten lust gevoeld het Tobameer en de naaste omgeving als een afzonderlijk gebied te behandelen. In geographisch, geologisch en hydrographisch opzicht toch vormt deze meerstreek (het centrum der Bataklanden) een goed geheel, maar de aan en bij de meeroevers wonende bevolking biedt de grootste verscheidenheid aan: Karo's, Pakpaks, Tobaneezen, Timoer- en Raja-Bataks ontmoeten elkaar hier! Na zorgvuldig wikken en wegen heb ik eindelijk het Bataksch gebied in de volgende zes kringen verdeeld: I. Karo, 11. Daïri, 111. Timoer, IV. Toba, V. Mandailing, VI. het bovenstroomgebied der Panei- en fi/Va-rivieren. Ter plaatse zal, indien noodig, nader aangegeven worden, wat tot die verschillende kringen gerekend wordt. In een VIIde afdeeling, die evenwel opzettelijk zoo klein mogelijk gehouden is, is dan nog onder het hoofd „Generalia," een en ander bijeengebracht, dat niet tot een bepaalden kring te brengen is. Dit wat de kringen betreft. Maar ook de stof, die behandeld wordt, eischt eene verdeeling in rubrieken. Te vèr kon de specialiseering m. i. niet gedreven worden. Bovendien zal in elk dier rubrieken het ongeveer gelijksoortige zooveel mogelijk bijeengevoegd worden, zoodat men daar vanzelf eene onderverdeeling zal vinden, die echter ook weer niet tot in alle bizonderheden door te voeren is, zal men in een „overzicht" niet al te minutieus worden. Dat ook deze verdeeling hare bezwaren meebrengt, spreekt wel vanzelf. Hier is het trekken van scherpe grenzen zelfs ondoenlijk, en eene poging daartoe m. i. uit den booze. Men kan het leven en denken van een volk niet in stukken snijden: daarvoor is het een organisch geheel. Ik kan dan ook niemand de moeite van zoeken geheel besparen. Best mogelijk, dat iemand iets zal zoeken onder zeden en gewoonten (wat een rekbaar begrip!) wat hij daar niet vindt, maar dat wellicht bijv. onder adatrecht voorkomt, of omgekeerd. Een consequent doorgevoerd systeem zoeke men dus in dit overzicht niet. Vooral maak ik geen aanspraak op onfeilbaarheid, al heb ik althans naar volledigheid gestreefd. En het spreekt wel vanzelf, dat ik mij ten zeerste aanbevolen houd voor terechtwijzingen, aanvullingen, verbeteringen, kortom voor critiek in den ruimsten zin. Dit kan niet anders dan het doel, dat met dit werkje beoogd wordt, ten goede komen. De stof is onder de volgende hoofden gebracht: a. iopographie en karteering, b. geologie, c. flora, fauna, klimaat, d. voorwaarden en middelen van bestaan, e. anthropologie, f. ethnographie, g. zeden en gewoonten, h. adatrecht, i. godsdienst, j. taal- en letterkunde, k. afbeeldingen en platen, I. verhouding tot (resp. invloed van) buurvolken, m. verhouding tot (resp. invloed van) het Europeesch Bestuur. Deze rubrieken behoeven voor het meerendeel geen nadere toelichting; overigens leze men de opmerkingen, die daaromtrent bij de behandeling van den eersten kring zijn gemaakt. Aan de behandeling van elk der zes kringen en van het deel „Generalia" gaat in de daarop betrekkelijke afdeeling een opgave van de litteratuur vooraf. Deze litteratuuropgave is zoo volledig mogelijk, wat daarom nog niet zeggen wil, dat niets mijn aandacht is ontsnapt. Bovendien heb ik welbewust ook achterwege gelaten sommige berichten en mededeelingen, die kennelijk aan andere artikelen of boeken waren ontleend, waartegenover staat, dat meer uitvoerige verzamelwerken voor het meerendeel zijn opgenomen. Soms is daardoor het raadplegen der daarin verwerkte bronnen vrijwel onnoodig geworden. Ook dit verklaart het ontbreken in de opgave van sommige gegevens. Verreweg het meeste van de opgegeven litteratuur heb ik bijeenverzameld en doorgewerkt; een klein gedeelte ontbreekt of was om een of andere reden totnogtoe niet voor mij toegankelijk. Maar dat dit weinige veel zal bevatten, dat het hier gegevene wezenlijk zou verrijken, betwijfel ik. Ook onder het opgenomene is trouwens heel wat, dat voor ons doel van zeer geringe waarde is. Bij de litteratuuropgave mocht het niet ontbreken, maar de vermelding aldaar is dan ook dikwijls het eenige; een verdere bespreking bij de verschillende kringen en rubrieken kon gerust achterwege blijven. Zeer streng ben ik overigens bij mijn oordeel in deze niet geweest. Sommige stukken hebben zelfs hunne latere vermelding te danken juist aan grove onjuistheden en dwaasheden. De latere niet-vermelding is dus als zoodanig nog geen afkeurend oordeel. Ik meende voorts niet met de bloote opgave der litteratuur te kunnen volstaan. Het tusschen haakjes bijgevoegde jaartal, dat óf betrekking heeft op den tijd, waarin de gegevens werden verzameld, óf op dien van het eerste verschijnen, geeft reeds eenigermate een maatstaf ter beoordeeling èn van de waarde voor dezen tijd èn voor de betrouwbaarheid, hoewel natuurlijk niet in allen deele. Een werkje bijv. als Anderson's „Mission to the East-Coast of Sumatra," ofschoon van 1823, is zelfs nu nog niet van belang ontbloot, en pleit voor het goede waarnemingsvermogen van den schrijver, zoowel als voor zijn talent om informaties in te winnen. Behalve dus het aangeven van het jaartal heb ik me hier en daar een korte opmerking veroorloofd, een waardeeringsoordeel uitgesproken, zonder dat ik dat oordeel daar nader kon motiveeren. Men gelieve mij dan voorshands „op gezag" te gelooven; bij het latere overzicht treed ik vanzelf in meer bizonderheden. Voorts zijn er verschillende artikelen, welker waarde in dit opzicht niet in een korte uitspraak kon worden gekenschetst. Veel hangt daarenboven af van den schrijver, van den aard van het stuk, bijv. of het voor wetenschappelijke lezers is geschreven, of een voordracht is voor een gemengd gehoor, of een bijdrage voor een letterkundig tijdschrift. Dit moge hier nog nadrukkelijk vermeld worden, dat de kwaliteit op verre na niet beantwoordt aan de kwantiteit, dat m. a. w. het percentage, dat inderdaad wetenschappelijke waarde heeft, uiterst klein is. Het meest belangrijke zal, ter plaatse waar het behandeld wordt, met vette letters worden aangegeven. Ten slotte nog deze opmerking. In deze litteratuuropgave zijn de naam van den schrijver, de titel van het boek of artikel enz. enz. meestal voluit of met slechts geringe afkortingen opge- geven. Bij het latere overzicht achtte ik echter de grootst mogelijke afkorting gewenscht, voor zooverre deze niet aan de duidelijkheid te kort deed. Ik hoop hierin geslaagd te zijn. Jaarverslagen worden alleen maar aangegeven door den naam (verkort of niet) van den schrijver, met het jaar, waarover het verslag loopt tusschen haakjes. Aan het hoofd van iedere rubriek is nog eens in beknopten vorm opgave gedaan van de daarin behandelde litteratuur. Nogmaals zij hier uitgesproken, dat ik mij voor op- en aanmerkingen ten zeerste aanbevolen houd. Leiden, 1907. M. JOUSTRA. I. K AR O. Litteratuuropgave. J. Anderson. Mission to the East Coast ofSumatrain 1823. Edinburgh, London (1826). (Een voor dien tijd zeer aardig boek, dat blijk geeft van goede waarneming. Op de Karo's slaan: in het „Journal" — blz. 1 —190 — de blz. 43, 52, 61, 68, en in de „History and Description" — blz. 191 —357 — de blz. 202, 222, 242—244, 257, 266, 273, 293, 297, 326—327.) E. J. van den Berg. Jaarverslag (1906). Med. Ned. Zend. Gen. Dl. 51 blz. 45—57 (met schetskaartje). K. Th. Engelbert v. Bevervoorde. Een bezoek aan de Bataksche hoogvlakte (1891). Bijdr. Kon. Inst. 5. Vil, blz. 609—621. H. Bücking. Zur Geologie von Nord- und Ost-Sumatra (met kaart: Die Batak-Hochflache nördlich vom Tobasee). Sammlungen des Geol. Reichsmuseums in Leiden 1. Band VIII Heft I, 1904 (naar persoonlijke waarnemingen gedurende eene reis in 1898). A- Werumeus Buning. Een Bataksche Kampong. Tijds. N. I. 1890 I blz. 231 (uit de N. R. Ct). J. Freiherr von Brenner. Besuch bei den Kannibalen Sumatras (1887); Würzburg 1894 (een bij alle gebreken toch verdienstelijk werk, rijk aan materiaal; de gunstige invloed van den Heer G. Meissner is een hierbij niet te miskennen factor). H. Meijners d'Estrey. Les Bataks Karo. Rev. de Géogr. XXXVI, blz 440 (1895). Dr. M. Greshoff. Indische Vergiftrapporten. (Tweede Uitgave), 's-Gravenhage 1902. H. Guillaume. Beschrijving van het tandenvijlen bij de KaroBataks (1902). Med. Ned. Zend. Gen. Dl. 47 blz. 1—14. C. de Haan. Verslag eener reis in de Bataklanden (1870), Verhandel. Bat. Gen. XXXVIII, blz. 1—57 (over het geheel zeer verward; de mededeelingen omtrent het adatrecht zijn nog het best). Dr. B. Hagen. Rapport über eine im Dezember 1883 unternommene wissenschaftliche Reise an den Toba See. Tijds. Bat. Gen. XXXI blz. 329—385 (zie de atdeeling Timoer). Dezelfde. Die Pflanz- und Thierwelt von Deli. Tijds. K. A. G. 2e S. VU blz. 1-240; Nachtrag blz. 578 (1890). Dezelfde. „Reisebericht." Peterm. Geogr. Mitth. (1883) blz. 42 e. v., 102 e. v., 142 e. v., 167 e. v. E. A. Halewijn. Geographische en Ethnographische gegevens betreffende het rijk van Deli (1875). Tijds. Bat. Gen. XXII blz. 147—158 (alleen de lijst van kampongs heeft eenige waarde, maar welk een spelling!). Dr. J. F. Hoekstra. Die Oro- und Hydrographie Sumatra's (Groningen 1893), met kaart. M. JouBtra. Uit de aanteekeningen der Minahassische Onderwijzers. Med. N. Z. G. Dl. 39 blz. 317—327; ald. Dl. 40 blz. 165—180; blz. 289- 308. Dezelfde. Jaarverslagen (van 1895 tot 1903). ald. Dl. 40 blz. 220-244; Dl. 41 blz. 141 —162; Dl. 42 blz. 292—306; Dl. 43 blz. 325—338; Dl. 45 blz. 1 — 16; ald. blz. 109-119; Dl. 46 blz. 50—62; Dl. 47 blz. 224—229; Dl. 48 blz. 150—162. Dezelfde. Verslag van een reis naar de onafhankelijke Batak- landen (1898) ib. Dl. 43, ald. 123—151. Dezelfde. Een bezoek aan de Rijnsche Zendelingen (1898). ald. Dl. 43, blz. 236—300. Dezelfde. Naar 't landschap Goenoeng-Goenoeng (1900) .ald. Dl. 45 blz. 91 — 101; blz. 165—185; Dl. 46 blz. 357— 372; Dl. 47 blz. 140—165. Dezelfde. Iets over Bataksche litteratuur, ald. Dl. 45 blz. 91—101; blz. 165—185; Dl. 46 blz. 357—372; Dl. 47 blz. 140—165. Dezelfde. Het Përsilihi 'mbëlin. ald. Dl. 46 blz. 1—22. Dezelfde. Het leven, de zeden en gewoonten der Bataks (Lezing), ald. Dl. 46 blz. 385—427 (overgenomen uit de Delicourant Nrs- 82—88, 1902). Dezelfde. Merkwaardige Karo-Bataksche woorden, ald. Dl. 49 blz. 221—250. Dezelfde. Referaat, gehouden op de Jaarverg. v. h. Ned. Zend. Gen. 12 Juli 1905. ald. Dl. 49 blz. 355—369. Dezelfde. Karo'sche taalstudiën. Bijdragen Kon. Inst. 7, II blz. 508—531; ald. 7, V blz. 562—590. Dezelfde. Karo-Bataksche vertellingen (1904). Verhand. Batav. Gen. Dl. LVI le. stuk. Dezelfde. Mededeelingen omtrent, en opmerkingen naar aanleiding van het „PëkOewaloeh"ofhetdoodenfeestdermërga Simbiring (1902). Tijds. Bat. Gen. XLV blz.541—556. Dezelfde. Eene verklaring van den naam van het Sëmbiring'sche doodenfeest, ald. XLV1 blz.472—475,(wegens de foutieve schrijfwijze van den naam van het feest in het hieraan voorafgaand artikel, zijn de opmerkingen omtrent de mogelijke beteekenis daar waardeloos. Doch ook de hier gegeven verklaring deugt niet). Dezelfde. Over schrift en uitspraak van het Karo-Bataksch (1900). Tijds. Bat. Gen. XL1V blz. 12—23 (door het bezigen van het Mandaïlingsch lettertype bij den druk der Karo'sche woorden is dit artikel gedeeltelijk jammerlijk misvormd). Dezelfde. De Bataks (lezing met lichtbeelden gehouden in „Ons Huis," 1906, niet in den handel; eigendom van de Vereeniging tot het houden van voordrachten met lichtbeelden; de origineele photo's zijn in mijn bezit). Dezelfde. Karo-Bataksch woordenboek. Leiden 1907. K. Kehding. Das Pfeilgift der Karo-Batta's (1897). Schriften der naturf. Ges. Dantzig, neue Folge IX. (Uittreksel: Globus LXXII (1897) No. 17 blz. 276.) J. C. J. Kempees. De tocht van Overste van Daalen door de Gajo-, Alas- en Bataklanden (1904). Amsterdam 1905. Dr. H. Kern. Drawidische volksnamen op Sumatra (1903). Bijdr. Kon. Inst. 7 I blz. 358—362. Alt. 0. Kruyt. Het Animisme in den Indischen Archipel. 's-Gravenhage 1906. (Dit werk bevat gegevens, gedeeltelijk op mondelinge mededeelingen berustende, die nergens anders voorkomen.) H. C. Kmyt. Berichten uit Deli. Med. N. Z. G. Dl. 34 (1890); idem uit Boeloeh Awar, ald. Dl. 35 (1891) (alles nog zeer voorloopige mededeelingen). Dezelfde. Bezoekreis op het plateau, ald. Dl. 35 (1891) blz. 309 e. v. (ofschoon zeer uitvoerig, toch, ook naar des schrijvers eigene verklaring van geen bizondere ethnographische waarde). v. L(ingen). De nieuwe zending onder de Bataks. Med. N.Z. G. Dl. 34 blz. 210—222. (UitdeDelicourantvan 1890,Nrs.9en 10.) F. W. E. Muller. Beschreibung einer von G. Meissner zusammengestellten Bataksammlung. Veröffentl. aus dem Kön. Museum für Völkerkunde, III Band, 1—2 Heft. Berlin(1893). J. H. Neumann. De begoe in de godsdienstige begrippen der KaroBataks in de Doesoen (1901). Med. N. Z. G. Dl. 46 blz. 23—39 (een nog zeer onrijpe vrucht, doch met goede beloften voor de toekomst). Dezelfde Iets over den landbouw bij de Karo-Bataks (1902). ald. Dl. 46 blz. 373—384 (geen bespreking van den landbouw als bedrijf zoozeer, maar meer beschrijving der „religieuze plechtigheden"). Dezelfde. De Smid (1902). ald. Dl. 47 blz. 16—20 (als boven). Dezelfde. De Përminakan (1903). ald. Dl. 47 blz. 217—221. Dezelfde. De Tëndi in verband met Sidajang (1904). ald. Dl. 48 blz. 101 —145 (een over het geheel zeer goed artikel, met belangrijke gegevens, maar wel wat veel „theorie"). Dezelfde. Een en ander aangaande de Karo-Bataks (1903 e.v.). Dl. 48 blz. 361—377; Dl. 49 blz. 54—67; Dl. 50 blz. 27—40; blz. 347—364 (de schrijver zegt zelf: „onder dezen titel wensch ik eenige mededeelingen te doen, die ik elders moeilijk kan plaatsen; vandaar, dat hier allerlei zonder eenigen regel geplaatst zal worden, wat betreft de Karo's. Gebrek aan tijd belet mij alles tot een geheel te verwerken." Deze mededeeling karakteriseert de waarde dezer artikelen: veel waardevolle gegevens van allerlei aard, maar zonder onderling verband; het is het aanbrengen van bouwstof.) Dezelfde. Këmali, Pantang en Rëboe bij de Karo-Bataks (1906). Tijds. Bat. Gen. XLVIII (overdruk blz. 1—9) (een kort, maar zeer goed opstel). Dezelfde. Beantwoording van de „Vragenlijst" van het voorloopig Directorium in zake het a.s. Bataksch Instituut Oct. 1906 (manuscript) (1907). Armin von Oefele. Das Schachspiel der Bataker. Leipzig 1904. C. M. Pleyte Wzn. De verkenning der Bataklanden (1895). Tijds. K. A. G. 2e S. XII blz. 71—96; blz. 727—740. (met kaart). (Zie „Generalia".) J. A. M. van Cats Baron de Raet. Reize in de Bataklanden in Dec. 1866 en Jan. 1867. Tijds. Bat. Gen. XXII blz. 164—219 (over Karo: blz. 164—193; van zeer geringe waarde). Dr. R. Römer. Beitrage zur Kenntniss der Medizin der Batak. Janus, jaarg. 1907. Afl. van Juni, Juli en Augustus. Dr. H. N. van der Tunk. Bijdrage tot de kennis van de taal der Karo-Bataks. Med. N. Z. G. Dl. 36 (1892) blz. 178—181. Dr. P. J. Veth. Het landschap Deli (1877). Tijds. K. A. G. II blz. 152—170. Dr. W. Volz. Beitr. zur somatischen Anthropologie der Batak (1899). Internat. Archiv für Anthropol. XXVI (vg. Globus LXXVII (1900) No. 6. blz. 100). Dezelfde. Die tektonische Geschichte Sumatras (1899? dissertatie). Dezelfde. Beitr. zur geolog. Kenntniss von Nord Sumatra. Zeitschr. d. Deutsch. Geolog. Ges. Berlin 1899. Dezelfde. Zur Geologie von Sumatra (1904). Jena. Geol. und Palaeontol. Abh., herausgegeben von E. Koken, Band VI. Hefl. 2. (Heel onlangs, na zijn terugkeer in Europa, moet door Dr. Volz een voordracht gehouden zijn, die gedeeltelijk ook op het Karogebied betrekking heeft, zie Tijds. K. A. G. 2e S. XXIV blz. 483.) Dezelfde. Hausbau und Dorfanlage. Globus 1899 Nr. 20, blz. 318 e. v. Dezelfde. Zum Toba See. Tijds. K. A. G. 2e S. XVI (1898). C. J. Westenberg. Nota over de onafhankelijke Bataklanden (1890). Tijds. Bat. Gen. XXXIV blz. 105—116. Dezelfde. Wetenschap of Humbug (1892). Tijds. K. A. G. 2e S. IX blz. 49—69. Dezelfde. Aanteekeningen omtrent de godsdienstige begrippen der Karo-Bataks (1891). Bijdr. Kon. Inst. 5. VII blz. 208—253 (zeer belangrijk). Dezelfde. Verslag eener reis naar de onafhankelijke Bataklanden ten Noorden van het Tobameer (1897), met kaartje. Tijds. K. A. G. 2e S. XIV blz. 1 — 112. Dezelfde. Twee Batakstammen (1900). Eigen Haard, Nrs. 31, 32 en 33. Dezelfde. Een lezing, (manuscript) (1902). Dr. A. Wichmann. Ueber die Vulkane von Nord Sumatra (1904). Zeitschr. der Deutsch Geol. Ges. Bd. 56. J. K. Wijngaarden. De zending onder de Karau-Bataks. Med. N. Z. G. Dl. 37 blz. 397 e. v. (overgenomen uit „de Opwekker," No. 151, van 1 Oct. 1893). Dezelfde. Uit de aanteekeningen der Minahassische onderwijzers. ald. Dl. 38 (1894) blz.62-85; ald. blz. 227—246. Dezelfde. Jaarverslag (1893). ald. Dl. 38 blz. 133—185. Dezelfde. Iets over naamgeving en eigennamen, voornamelijk bij de Karau-Bataks. ald. Dl. 38 blz. 311—338. Dr. H. P. Wijsman. Lezing over pijlgiften in Ned-lndië. Bulletin Kolon. Museum, Maart 1900 No. 22 blz. 15—17. Notulen van liet Bataviaasch Genootschap. IV blz. 271 e. v. VI blz. 53, VIII blz. 68, XV blz. 71, XXI blz. 48—49. (Opmerkingen enz. van archaeol. en ethnogr. aard.) A. Topographie en karteering. Litteratuur. Anderson „Mission"; de Raet „Reize"; de Haan „Verslag"; v. Bevervoorde „Bezoek"; Brenner; Hagen „Reiseb."; dez. „Rapport"; Westenb. „Nota"; dez. „Wetenschap"; dez. „Verslag"; Kruyt „Bezoek"; Wijngaarden (1893); Pleyte „Verk."; Joustra (1896); dez. „Reisversl."; dez. „Bezoek"; dez. „Goenoeng"; Volz „Tobasee"; Kempees; v. d. Berg (1906). Kaarten. De Bataklanden en het eiland Nias (1888). 1 : 200.000; kaart behoorende bij v. Brenner. 't Karoland 1 : 200.000; twee kaartjes bij Westenbergs „Verslag", a. Lijang-pas, b. de terugweg, beide 1 : 200.000; a. door Romswinckel, b. door van Loon; kaart bij Hagen. 1 : 200.000; kaart bij Kruyt (dezelfde als die bij v. Brenner); kaart van het Tobameer en omgeving (Topogr. Bureau 1898) 1 -.250.000; kaart bij Volz. 1 : 250.000; kaart bij Pleyte. Geringe waarde van vele mededeelingen. Fouten; gemis van nauwkeurigheid in de details. De opstellen van Cats de Raet en van de Haan hebben in dit opzicht al zeer weinig waarde. De vermelding van de namen der bezochte dorpen enz. is het eenige; hetzelfde geldt van v. Bevervoorde; ja in zekeren zin, zij het in minder mate, van al de „reisbeschrijvingen" bij Hagen, Westenberg, Kruyt, Wijngaarden, Pleyte, Joustra, Kempees, Volz ; dat deze mededeelingen eenige beteekenis hebben, is 1". door de kaarten, 2". door te wijzen op grove fouten in de bestaande kaarten, al moet men instemmen met het oordeel van Kempees, blz. 190: „de bestaande kaarten zijn in hoofdzaak juist." (Nu de Hoogvlakte geannexeerd is, en er wegen worden aangelegd, zijn zeker nauwkeuriger gegevens voorhanden en is er wellicht van Gouver- nementswege een kaart in bewerking. Ik moet hier nog wijzen op niet voor mij toegankelijke kaarten van een grooter of kleiner deel als bijv. van den Tjingkam-pas c. a., door een sergeantopnemer in 1897 vervaardigd, 1 : 200.00, zeer nauwkeurig, naar wat ik er tijdens de bewerking van gezien heb, en van een door de Delispoor vervaardigde kaart, die ook een deel van de Hoogvlakte nl. Si VII Koeta omvat.) Van de Westelijke Karolanden — Laoe Hërnoen, Lëng Mëlas (Lijang Belas), en zelfs het aan de overzijde der Laoe Bijang gelegen gedeelte van Goenoeng-goenoeng — ontbreekt elke ook maar eenigszins nauwkeurige kaart. (Het schetskaartje in de Med. N. Z. G. Dl. 51, tegenover blz. 54 geeft iets, maar de ligging bijv. van Sarinëmbah wijkt zoo zeer af van wat de andere kaarten geven, dat men beter doet met te wachten op de verschijning van een kaart van deskundige zijde.) Wat de beschrijving betreft, ook daar dezelfde leemte, al worden door Brenner, Kruyt en Joustra wel enkele namen van dorpen opgenoemd, die „daar ergens" moeten liggen, terwijl ook Kempees eenige gegevens over dit Westelijk deel geeft, die nergens elders voorkomen. Voorts is mij opgevallen, dat ook wat de Doesoen betreft, er eigenlijk niets bestaat aan gegevens over de Westelijke oeroengs, o.a. het door den stam „Këmbarën" bewoonde gebied aan de Wampoerivier. Overzicht der gegevens. (Wat van minder waarde was of bij anderen beter en uitvoeriger voorkwam, is hier niet opgenomen.) Doesoen. Brenner. blz. 28—32 (betreft hoofdzakel. XII Koeta en den bovenloop der Pëtani). De XII KoetaPas; Kruijt Bez. blz. 309—327 betreft Soekapiring van Boeloeli Awar tot Tjingkam, blz. 328—336. De Tjingkam-pas blz. 403—404. De Békantjan-Pas. Leemten en zeeronvoldoende gegevens. Hoogvlakte. „Tochten." Ooenoeng- (loenoeng. Fouten in de kaarten. Hydrographie. Bergstelsel. Westenberg. „Versl." blz. 6—36, het landschap Si VI Koeta (doesoen) en de Lijang-pas; Hagen „Rapport" blz. 330—336, het aan de Timoerlanden grenzende stuk van de Doesoen; de Boewajapas; dez. Reiseb. blz. 45 e.v., 102 e.v., 142 e.v., 167 e.v., idem; Volz. blz. 421—428 ongeveer als Kruyt; Westenberg, „Wetensch." blz. 50, 52, 54, ongeveer als Kruyt, en nog eenige gegevens omtrent de doesoen in 't algemeen; en vermeldt ook nog de Nëgèri-Pas; Wijngaarden. (1893) blz. 137; Joustra. (1896) blz. 142, korte aardrijksk. beschrijving; blz. 144, hoogte (approximatief) van enkele dorpen boven de zee. Hagen „Rapport." Hier en daar verspreid een enkele mededeeling; Brenner. blz. 35—36, „Overzicht," namen der bergen, blz. 40—65, tochten door 't Karoland; Kempees. blz. 204 e.v., opgave van plaatsen in 't Karogebied, die totnogtoe nergens elders voorkwamen; Westenberg „Nota" (naar schrijvers eigen verklaring van geen waarde), blz. 109, overzicht der „oeroengs"; dez. „Versl." blz. 36—38, totaal indruk; blz. 54—67, reis door de oeroengs Silo en Lima Koeta; Volz. „Tobasee" blz. 429 e.v., voorkomen der Hoogvlakte, canons; Kruyt. „Bezoek" blz. 328 e.v. Joustra, „Reisversl." blz. 126—150; dez. „Bezoek" 296—300; dez. Goenoeng, blz. 69—90. Westenb. „Versl." bl. 44, omtrent Baroe Djahe blz. 56, omtrent Sërboe Djandji; Joustra. „Reisverslag," blz. 141, omtrent Soeka Djoeloe, en de vier A//ï-dorpen; dez. Goenoeng. blz. 88, leemte (betreffende Lëng Mülas en Hërnoeri). Brenner. blz. 149—152; Joustra. Goenoeng, opgave der gepasseerde rivieren; Kempees. blz. 190; Volz. „Tobasee," blz. 438. Brenner. blz. 148; blz. 381, toelichting der 6 panorama's, op blz. 388; Hagen. „Rapport," Panorama der Bergkette von Deli, nördlich vom Tobasee; Volz. „Tobasee, blz. 438; blz. 445. Litteratuuroverzicht. 2 ■ B. Geologie. Opmerking: De bijdragen van den geoloog Volz waren totnogtoe voor mij niet toegankelijk, behalve: W. Volz: zur Geologie von Sumatra, waarin ook het Karogebied ter sprake komt. Na zijn terugkeer in Europa heel onlangs (1907) schijnt door hem een voordracht te zijn gehouden, die waarschijnlijk ook gedeeltelijk op 't Karoland betrekking heeft, (zie T.N.A.Q. 2, XXIV, blz. 483.*) (Stellig hebben ook geheel of gedeeltelijk op dit onderwerp betrekking: Dr. A. Wichman: über die Vulkane v. N. Sumatra, Zeitschr. des Deut. Ges. Bd. 56 (1904). Sammlungen des Qeol. Reichsmus. Leiden I Band Vil Heft 1 (1904) zur Geologie von Nord u. Ost-Sumatra: Die Batakhochflache nördlich vom Tobasee. Men kan wel niet anders verwachten of deze bijdragen van vakmannen moeten van wetenschappelijke waarde zijn. Ik heb ze nog niet kunnen raadplegen.f) Gegevens bij anderen zeer schaarsch en verspreid; wat nogeenigszins waarde heeft, vindt men bij: Brenner; Westenberg. „Verslag" T. N. A. G. 2, XIV; Volz. „Tobasee," ib. XVI; Hagen. „Rapport"; Wing Easton. „Verkenning." (Hier alleen op blz. 107 een particulier bericht van Fennema omtrent de Karolanden.) Overzicht der gegevens. Hoogvlakte. Brenner. blz. 152, korte geologische beschrij¬ ving van de Karo-Hoogvlakte (afgebroken door Verbeek's theorie omtrent het Tobameer), blz. *) Nader blijkt mij dat dit te vinden is in: Sitzungsberichte der Könlglich Preuss Akademie der Wissenschaften 1907 No. VI—VII: Vorlaufiger Bericht über eine Forschungsreise zur Untersuchung des Gebirgsbaues und der Vulkane von Sumatra, in den Jahren 1904-1906. Von Prof. Dr. DR. WILHELM VOLZ, (vorgelegt von Hrn. Branca). t) Dit Heft I van de Sammlungen is nu in mijn bezit. Schrijver is de geoloog H Btteking. Mijne onderstelling, dat dit opstel van wetenschappelijke waarde zou zijn, bleek juist. Vulkanisme en daarmee samenhangende verschijnselen. Metalen: gegesteenten enz. Doesoen. 153—154 voortgezet met de beschouwingen van den geoloog Nagel. Volz. Tobasee blz. 449, theorie omtrent het ontstaan in zijn tegenwoordigen vorm van de Karo-hoogvlakte; blz. 440, verklaring van de eigenaardige formatie van het land ten Zuiden van de Laoe Bijang. Brenner. blz. 33; 69; Westenberg. Verslag blz. 31; Volz. Tobasee blz. 440—449. Brenner. blz. 56, 57, 69; Westenberg. Versl. blz. 52; de Haan. Versl. blz. 5. Hagen. Rapport blz. 337 (eetbare aarde o.a.); Volz. Tobasee blz. 423; Westenb. Versl. blz. 9. C. Flora, fauna, klimaat. Litteratuur. Eigenlijk slechts één werk van beteekenis, nl. Hagen. Pflanz- und Thierwelt von Deli. (1890). T. N. A. G. 2 VII. Een deel heeft betrekking op het kustgebied, maar daar het laagland ongemerkt in 't heuvelland overgaat en hier ook reeds de Bat. dorpen beginnen, is het meeste ook op ons gebied toepasselijk, nl. op de Doesoen-, voorts korte mededeelingen: Hagen. Rapp.; Brenner; Volz. Tobasee; de Haan. Versl.; Kruyt. Reis.; Joustra. Versl. (1895); dez. Versl. (1896); de Raet. Reize. Overzicht der gegevens. Flora. a. Doesoen. b. Hoogvlakte. Fauna. a. Doesoen. b. Hoogvlakte. Hagen. Pfl. u. Thierw., blz. 29—60; dez. Rapp. blz. 334, 336, 337, 338; Brenner. blz. 357 e. v. Hagen. Rapp. blz. 339; blz. 365 (eigenlijk van de dalen in Poerba, maar geldt ook van de Karohoogvlakte); blz. 375 (begroeiing van den Tandoek Bënoewa); Brenner. blz. 57, 69, 352, 353—356. Volz. Tobasee, blz. 449, ontwouding: de Haan. blz. 5, boomloosheid; 5—6 opgave van boomsoorten (de inlandsche namen soms onkenbaar verhaspeld, soms Maleisch, soms??); Kruyt. Reis. blz. 395, armoede aan boomen. Hagen, Pfl. u. Th. blz. 66—240; nl .zoogdieren blz. 66—128; vogels blz. 128—169; slangen en hagedisachtigen blz. 169— 190; insecten 190—240. Brenner blz. 349-351; Volz blz. 453 (de vischsoorten van het Tobameer, waarvan 6 in het Nat. Hist. Museum te Hamburg); de Raet blz. 190 (ook vischsoorten Tobameer met inl. namen); Hagen, Rapp. blz. 365; blz, 375. Klimaat. a. Doesoen. b. Hoogvlakte. Joustra, Versl. (1895). blz. 223; (1896) bl. 144; In de plaatselijke bladen worden maandel. gepubliceerd: Opgaven van den regenval op de bovenondernemingen. Hagen, Rapp. blz. 341—342. (Hagen zou een dunne ijskorst hebben waargenomen) (?); Westenberg, Reis blz. 51; de Haan, Versl. blz. 55 e. v. (barom. waarnemingen); Kruyt, Reis blz. 395, (alle als terloops gedane mededeelingen, zooals er ook in al de andere reisberichten wel voorkomen, wetensch. van weinig belang). D. Voorwaarden en middelen van bestaan. Litteratuur, de Haan. Versl.; Brenner; Kempees. tocht v. Daalen; v. Bevervoorde. Bezoek; Westenb. Versl.; Volz. Tobasee; Kruyt. Bezoek; Joustra. Reisversl.; dez. Goenoeng-goenoeng; dez. Versl. (1901); Neuman. Landbouw; Joustra, Lezing; Neumann., „Een en ander etc."; dez. Beantwoording van de „Vragenlijst"; Joustra, idem*). Overzicht der gegevens. Landbouw. a. Hoogvlakte. Rijstbouw. Andere voedingsgewassen en cultuurplanten. Meerdere of mindere vruchtbaarheid. Bevolkingsdichtheid en andere invloeden (als oorlog; adat) op de welvaart. De Haan. Versl. blz. 35; droge en natte rijstbouw, opbrengst der velden, werkwijze, gebruikte gereedschappen, planttijd en oogsttijd; Volz. Tobasee, blz. 430, Sawahs van Oedj. Sampoen; blz. 457, wijze van bewerking der droge rijstvelden; v. Bevervoorde. Bez. blz. 619, delandbouw met zorg bedreven, bemesting; Brenner. blz. 275—277; Kempees. tocht, blz. 196, de landbouw, roofbouw op groote schaal (geldt blijkbaar W. Karo); Joustra. Beantwoording Vragenlijst. Brenner. blz. 277; blz. 353; Westenb. Reis. blz. 51; de Haan. Versl. blz. 6. Westenb. Versl. blz. 31, vergelijking tusschen hoogvl. en doesoen; blz. 51, hoogvl. dor en onvruchtbaar (klimaatinvloeden); Kruyt. Bez., blz. 388, groote vruchtbaarheid van Goenoeng-goenoeng; Joustra, Goenoeng-goenoeng blz. 72 e. v. Westenb.'s opinie te pessemistisch; spec. de W. Oeroengs en Goenoeng-goenoeng zijn vruchtbaar; (Vg. ook Brenner, blz. 277). Dezelfde. Versi. 1901. Groote droogte, misoogst op de Hoogvlakte; de Haan. blz. 23—29. Brenner. blz. 293; blz. 352; blz. 359—565, schatting van het aantal inwoners; Westenb. ») Bij het ter perse gaan ontvangen: H. J. Van «Ion Berg. Beantwoording der Vragenlijst deze lieeft op de Hoogvlakte betrekking. b. Doesoen. Rijstbouw. Vruchtbaarheid. Andere factoren, als bevolkingsdichtheid etc. Veeteelt. a. Hoogvlakte. b. Doesoen (ontbreekt). Jacht en Vischvangst. Handel. De „tiga's" (marktplaatsen). Versl., blz. 47. Bevolking van VII Koeta, vergel. met Brenner's opgave; blz. 50, zweven tusschen oligarchie en anarchie, maar de nadeelen geneutraliseerd door de zeer uitvoerige adat. Joustra. Goenoeng, blz. 80, Oorlog. Westenb. Versl. blz. 17; Joustra. Versl. 1901 blz. 60; id. Versl. 1902, blz. 228 (met kaartje nieuwe sawah B. Awar). Neumann, landbouw blz. 373—384. (Heeft hoofdz. op drogen rijstbouw betrekking; van belang zijn: de namen der versch. werkzaamheden; enkele gebruiken (zie verder onder: Zeden en gewoonten.) Joustra. Lezing blz. 423—426; dez. Beantw. Vragenlijst; Neum., idem, (omvat VII Koeta, Soekapiring, Sinëmbah-Deli). Westenb. Versl. blz. 31. Westenb. Versl. blz. 9. (VII Koeta Doesoen-, directe Sultansgebied); blz. 23, bevolkingsstaatje Oeroeng Tandjoeng Ngoeda. Joustra. (1901), blz. 62, opgave van aantal geboorten en sterfgevallen te B. Awar. Brenner blz. 40; blz. 343—346 (behandelt feitelijk al de huisdieren bij de Bataks); Kempees. blz. 190 (het W. gedeelte); v. Bevervoorde. Bezoek, blz. 619; Westenb. Versl. blz. 69, 61; De Haan. Bez. blz. 6, 36 ; Kruijt, Bezoek, blz. 383 (versch. wijze van huisvesting v. karbouwen). (Is daar over het geheel ook van minder beteekenis. Toch vindt men met name in Sinëmbah, vrij veel karbouwen; te Rambe ook veel koeien. Joustra.) Neum. Vragenlijst. Geitenfokkerij. Brenner. blz. 278. (Overige gegevens ontbreken; beide zijn trouwens betrekkelijk van weinig belang. Toch mogen jacht op herten en wilde zwijnen genoemd worden. Ook de vischvangst is in de Doesoen van meer gewicht dan op de Hoogvlakte. Joustra). Honingwinnen. Neum. Een en ander: Med. Dl. 50 blz. 30—32. Brenner, blz. 49; blz. 86; blz. 291—293. De Haan. Bezoek, blz. 29—30; blz. 38; Kruijt. Bezoek, blz. 357—361; blz. 364; Joustra. Reis- versl. blz. 142. (Naar mijn waarnemingen wisselen de marktplaatsen nog al eens.) industrie. (Als bestaansmiddel van weinig beteekenis, als kunstuiting het tegendeel; zie bij Ethnographie.) Van eenig belang is het smeden zoowel van gereedschappen (ijzer) als van sieraden (gouden zilver). E. Anthropologie. Lichaamsbouw der vrouwen. *) Afkomst en ras, lichaamsbouw, haar enz. Metingen. Sëmblrlng. Afstamming van sommige der sfémb. v. Draw. volkca boven allen twijfel verheven. Deformatie's. Ziekten. Geestelijke en vcrstandel. aanleg. Litteratuur. Brenner; Volz. Beitr. zursomatischen Anthrop. der Batak. Intern. Arch.für Anthropol. XXVI. (1899). Vg. Globus LXXV11 (1900). No. 6 Seite 100. (Volz' artikel heb ik nog niet kunnen raadplegen.) Hagen. „Anthrop. Studiën auslnsulinde." (Resultaat van 58 afmetingen bij Bataks: overgenomen door Brenner.) Joustra. Lezing. Dezelfde, het Pèkoewaloeh (1902). T. Bat. Gen. XLV (Vg. hierbij Kern. Draw. Volksnamen: Bijdragen 7, I). Overzicht der gegevens. Brenner. blz. 28. Dez. blz. 170 (bestrijding van Junghuhn's meening;) blz. 170—172. Blz. 173—181 (hieronder slechts drie Karo's, onder wie één vrouw); blz. 189 opgave van Dr. Hagens resultaten. Brenner. blz. 191. Joustra. Lezing, blz. 396; Dezelfde. Pëkoewaloeh blz. 541; 554—555. Kern. Draw. Volksn. op Sum. „Bijdragen"7,1. Brenner, blz. 192; blz. 195—196. (Junghuhn vond nog geen syphilis); verspreide gegevens in de Med. N. Z. G. als in Dl. XXXVIII blz. 73—75 (pokken); XL, blz. 235 (lepra). Brenner, blz. 194. Joustra. (1895), blz. 232. •) Bijna alle schrijvers over de Bataks hebben het over de veelal „onberispelijke" vormen der Bat. vrouwen. F. Ethnographie. Litteratuur. Brenner; Müller. Bataksamml.; Kempees; v. Bevervoorde. Bezoek; Mededeelingen N. Z. G. (waarin bijdragen v. Kruyt, Wijngaarden, Joustra, Neumann, Guillaume) Volz. Tobasee; dez. Hausbau, Greshoff. Ind. Vergiftrapp.; Wer. Büning. Bat. Kampong, de Haan. Versl.; Westenb. Versl.; Joustra. de Bataks (Lezing met lichtbeelden: eigendom van de Vereeniging tot het houden van voordr.); dez. Pëkoewaloeh; Kehding ; Wijsman ; Armin v. Oefele, Schachspiel (voor afbeeldingen v. ethn. voorw. zie men de afzonderlijke rubriek.) Waarde der gegevens. Huishouw; dorpen. en Huisraad gereedschappen Kleeding sieraden. en Overzicht der gegevens. ('t Volledigst zijn Brenner en Müller wat het materiaal betreft. (Spelling der woorden dikwijls foutief.) Voor onderdeden belangrijk de monographieën van Neumann (Med. N. Z. G.). De mededeelingen van de Haan, Bevervoodde, Westenberg, e. a. zijn beknopt, vaak weinig teekenend.) De Haan. bl, 11: Beverv. blz. 615; Westenb. blz. 10; blz" 63; Volz, Tobas., blz. 431; dez. Hausbau blz. 318 e. v. (monographie); Kempees, blz. 195. Wijng. (Med. 38) blz. 63; blz. 151; Joustra, (Med. 53) blz. 138; dez. (lezing Med. 56) blz. 420 e. v.; Guill. (Med. 57) blz. 3 (met platte grond); Brenner blz. 260—269; Müller blz. 1—12; Joustra, de Bataks. Brenner. blz. 270; blz. 275 284; Müller, blz. 15-23; 36-37; blz. 44-49 (zie verder bij industrie). Brenner, blz. 272—274; Müller, blz. 26 29, blz. 32—34. Westenb., Versl. blz. 69 (verschil Karo en Wapenen; weermiddelen. Jacht-en visch- tuig. Industrie en Kunstvaardlgh. (Snijwerk, weven, smeedwerk, enz. enz.) Voorwerpen v. „godsd."gebruik (als tooverstaven,përminakën, kalenders e. d.); graven, grafteekenen, offerplaatsen. Spelen, muziek, dans. Wat Bataks alzoo eten; genotmiddelen; opium, tabak. „Wetenschap." Timoer); de Haan. blz. 7. e. v. (zeer verward, niet zelden onjuist). Brenner. blz. 334,337, (sommige in onbruik of al verdwenen. Hier van belang oude wapenen. Neum. Med. 50 blz. 362—364); Müller, blz. 38—40; Greshoff. Vergiftrapp. blz. 69. (De mededeeling v. d. Control. v. Bindjai, dat de vergiftigde pijltjes ook in oorlogstijd gebruikt worden, komt me absoluut ongeloofwaardig voor.) Wijsman. Pijlgiften. Buil. Kol. Mus. No. 22 (Maart 1900) blz. 15—17; Kehdino, Pfeilgift. Brenner. blz. 278 e. v.; Muller, blz. 49 e. v. Brenner. blz. 269, blz. 284—289; Müller (bijna op elke bladzijde); Neum., Med. 47, De smid (Monogr.) blz. 16—20; Brennkr. blz. 29, doodenhuisje; blz. 35, offerplaats; blz. 225; blz. 233 (Tijdindeeling); dez. blz. 270, 271, 296 (Poestaka); blz. 299 (commentaar op Taf. V en VI); blz. 293—300 (schrift schrijfkunst, lezen); blz. 292 (Maten en gewichten). Müller. blz. 64 e. v. tooverstaven enz.; blz. 71—75, proeven van schrift; Wijng. (1893), blz. 160, schrijfkunst; Neum. Med. 47, përminakën (monographie) blz. 217—211 (zie ook „godsdienst"); Joustra. Pëkoewaloeh blz. 550. Beschr. van de „përahoe." Brenner. blz. 330—332; Müller. blz. 55—63; Wijng. (Med. 38), blz. 65; Westenb. Versl. blz. 39—40; de Haan, Versl. blz. 9—10(vermakelijk dwaze mededeelingen); Neum. Een en ander (Med. 50), monographie kinderspelen blz. 347—361; v. Oefele, Schachspiel. (Bij bijna iederen schrijver vindt men hierover mededeelingen, speciaal wat het eerste betreft; de conclusie is dat (met eenige overdrijving) de Batak alles eet! Over genotmiddelen 't voornaamste: Westenb. Versl. blz. 10 e. v.; Wijng. (1893) blz. 178 ;Joustra (1895), blz. 242; Brenner, blz. 255. Brenner. blz. 221—223, astronomische kennis zie ook rubriek I); blz. 230,) vogunstige en ongunstige dagen en tijdstippen. Neum. Een en ander. Med. Dl. 48 blz. 373 e. v. Laga Loemajang (met plaat); blz. 374 e. v. „Paka" (de opvatting van Paka als substantief ongeveer met de beteekenis van maand is stellig foutief, 't Kan niet anders dan een praefix zijn, ter vorming van rangschikkende telwoorden). Een en ander, Med. Dl. 49 blz. 54 e. v. Iets over zon, maan en sterren; namen v. sterrebeelden; opvatting van onweder en bliksem. G. Zeden en gewoonten. Inleidende op- Specialiseering is hier haast ondoenlijk van merking. wege den overstelpenden rijkdom, te meer, omdat hieronder ook zal opgenomen worden alles wat samenhangt met de animistische en spiritistische voorstellingen van de Karo's, alles wat men gewoonlijk „bijgeloof," „geestendienst," „heidendom" enz. noemt. — Onder „godsdienst" (rubr. I) zoeke men dan alleen dat, wat betrekking heeft op den invloed van wat ik gemakshalve „wereldgodsdiensten" zal noemen, alsmede alles van mythischen en mythologischen aard: godenleer, myth. verhalen, cosmogenie e.d. — Toch is eenige klassificeering wenschelijk. Voor de hand liggend is 't samenvatten van gebruiken resp. op de verschillende belangrijke momenten van 't leven betrekking hebbend (geboorte, puberteit, verloving enz. enz.), alsook die betreffende landbouw, huisinwijding; voorts alles wat op de (in aard zeer verschillende) „zielkundige" begrippen van téndi, liantoe, begoe betrekking heeft, en plechtigheden, offers, feesten enz., die daarmede samenhangen. Wat men hier zal zoeken en niet vinden, komt allicht onder „adatrecht" (rubr. H) voor (en omgekeerd), daar de grens niet altijd scherp te trekken is. — Nog zij opgemerkt, dat bijna alle schrijvers hunne persoonlijke opvatting in deze ten beste geven, vandaar veel gegevens van twijfelachtige waarde; ook dezelfde gegevens bij verschillende schrijvers, maar ook zeer belangrijke bijdragen, welker rijkdom eigenlijk het best uitkomt door een kort overzicht van den inhoud, voor zoover die hier thuis behoort, en die dus min of meer buiten de indeeling vallen. Men verwachte dus niet een scherp doorgevoerde onderscheiding en getrooste zich de moeite van zoeken. Litteratuur. Afzonderlijk mogen hier genoemd worden: a. onderscheidene van Prof. Wilken's monographieën; b. Kruyt, de Rijstmoeder enz.; dez. Het Animisme, in welke studiën reeds heel wat materiaal verwerkt is. Men sla die werken zelf na. De vermelding zij hier voldoende. — Brenner; Muller. Bataksamml.; De Haan. Bez.; Bevervoorde. Bez.; Kruyt. Bez.; Med. N. Z. Q. (versch. bijdragen van Wijngaarden; Joustra; Neumann; Guillaume); Joustra. Pëkoewaloeh; Westenberg. Aanteek., Joustra. Kar.-Bat. vertellingen. (Men zou hier wellicht ook Hagen. Batakreligion, verwachten, maar dit heeft zóó overwegend op Timoer (Simëloengoen) betrekking, dat het in die afd. is opgenomen. Voorts is nog te mijner beschikking een M.S. van Dr. R. Römer: Beitrage zur Kenntniss der Medizin der Batak, dat in „Janus" verschijnen zal; 't is evenwel, wat de hier besproken stof betreft, grootendeels compilatie van de boven aangeduide werken.) Zwangerschap, Brenner. blz. 242—247, geboorte, eerste levens- fev^nsda' da£en' het rnaar de rivier brengen," naamgeving, geenz voorbeelden van namen met vertaling, naamsverandering, het zogen, naaktloopen; blz. 251, een hond („kaban" = gezel), dien iedere zuigeling zou hebben (?). Wijngaarden. „Naamgev." Med. 38 blz. 311— 338, monographie over de naamgeving. De „van"; de keuze van den voornaam en factoren, die op die keuze invloed oefenen; men „vernoemt" geen familieleden (levende noch doode). Verband met den dag der geboorte. Lijstje van de dagen; goede, gelukkige, ongelukkige dagen. Invloed van het „tijdstip ' van den dag. Wie den naam geeft. De eigenlijke naamgeving („padipadikën") „Nomen est omen"; „naamlooze" kinderen; verandering van den naam. „Scherts-namen". Joustra. Lezing, blz. 409; over 't „naar 't water brengen"; de naamgeving; het „përdjoema-djoemakën"; dezelfde, blz. 406—407, dingen waarvoor Puberteit, tandenvijlen; besnijdenis. Verloving, huwelijk. Verkeer der jongelingen en meisjes. „Vrije liefde." Lijkbezorging;. Het „pëkoewaloeh'' der mërga Sëmbiring. een zwangere vrouw zich heeft in acht te nemen; Neum. Een en ander. Med. 50 blz. 28, over ','t naar de rivier brengen"; Dezelfde, de Tëndi enz. Med. 48 blz. 108 e. v. over het „haar knippen" voor de eerste maal; de beteekenis van het haar; idem van de tanden. Brenner. blz. 247; Guillaume Tandenvijlen Med. 47 blz. 1—14 inonographie; Neum, Tëndi blz. 134, 135. Brenner. blz. 247—252; Müller. Bataksamm. blz. 71; Wijng.. Versl. (1893) blz. 176; Joustra. Lezing, blz. 397—405. (MS. Opstel in 't Karo'sch van den onderwijzer Këlin, over het „ërpëtoerangën"). Brenner. blz. 259—260; v. Bevervoorde. Bezoek, blz. 617. Zeer overdreven en ook onjuiste voorstelling van de vrije liefde, 't Bezigen van steentjes e. d. ad augendam coitus voluptatem; Joustra. Litterat. Med. 45 blz. 170—171 over pantoens; beteekenis van „anak përana"; dez. id. Med. 46 blz. 358, over bilang-bilang; dezelfde. Lezing blz. 400—401. Brenner. blz. 200, blz. 238; Müller. blz. 10—12 (de verklaring van 't woord „pëkoewaloeh" is foutief); De Haan blz. 41; Joustra: Pëkoewaloeh. Het geopperde omtrent de beteekenis is, als gebaseerd op een verkeerde schrijfwijze, waardeloos; later volgde eene „verklaring" (T. Bat. Gen. Dl. 46, blz. 472—475). Toch is ook dat niet het juiste; 't vermoeden door Neum. geopperd, in een brief aan mij, dat we 't woord hebben te beschouwen als te bestaan uit pc + koe -f aloeh, waarvan dit laatste een „Verkaro'scht" Atj. woord, nl. aloe'è — water, heeft alles voor. Blz. 541—556. Deze inonographie is 't belangrijkste en 't meest volledige, dat over dit gebruik geschreven is: Hier zij de opmerking geplaatst dat de lijkverbranding niet alleen bij de Sëmbiring voorkomt, maar het normale besluit is ook bij de andere stammen. Dit is iets geheel eenigs waardoor de Karo's zich van de andere Bataks, Begraven èn (of) verbranden; schedelhuisjes enz. enz. Ziekte, beschouwing, middelen ter bestrijding (plechtigheden) Tëndi, Begoe, Hantoe; beteekenis v.droomen Shamanisme, Fetisisme enz. enz. Offers, feesten, heilige plaatsen. ook van zeer veel andere Indon. volken onderscheiden (vg. hierbij Kruyt's Anim. blz. 333—339). Brenner. blz. 47 blz. 233—238; Muller, blz. 10—12; de Haan. blz. 41, Kruyt. blz. 365(van belang is hier dat een Batakhoofd zelf getuigt, dat de gevallen van lijkverbranding die van het begraven overtreffen). Neum. de Begoe Med. 46, blz. 24—28;Joustra lezing blz. 415; Joustra (naar aant. goeroe Pinontoan). Med 40 blz. 179—180, Westenb. Aant. bl. 222 (v. jonge kinderen). Brenner. blz. 227, gebruik v.d. tooverstaf; blz. 228 v. e. drudenvoet; blz. 229, zekere plechtigheid (de naam wordt niet genoemd, maar bedoeld is 't „ngarkari"; wèl genoemd het daarmee verbonden „pangir") ;Joustra (aant. Pesik) Med. 40, blz, 170; Joustra, Përsilihi blz. 1—22; dez. lezing, blz. 410—414. Dez. Vertell. No. 3 der verhalen, blz. 55—84. Zie vooral blz. 78—84, de uitvoerigste en meest gedetailleerde opgave van alles wat er bij het terugroepen der tëndi noodig is; Neum. Tëndi, blz. 114 e. v. (zie korte inhoudsopgave van 't artikel in zijn geheel beneden). Neum. Een en ander, Med. 49 blz. 57—66. Over ,,'t ngarkari"; blz. 57, de beteekenis v.h. woord; wat het onderscheidt van ,,'t përsilihi": bl 58, beschrijving van den „stander" met de ijzeren bilanga; blz. 59, 't onderzoek van een ei en een roode kip; bestanddeelen en rangschikking der mboe-mboen, gebruik van de "desa" e. a. blz. 61 e. v. de tabas ; de verklaring. Brenner, blz. 75—76; blz. 220, 221, 224,237, 238, blz. 239—241; Joustra (Aant. Pesik) Med. 40; blz. 169. Westenb. Aant. (een zeer belangrijk artikel). Een deel is aan mythologie enz. gewijd; hier komen vooral in aanmerking: blz. 219, groot belang v. d. vereering der geesten, al mist die „Ahnendienst" alle „moreele' beteekenis. (Is dit in allen deele juist? In negatieven zin is zelfs die moreele beteekenis zeer groot, zie blz. 220!) Blz. 221, de vier soorten van begoe's; blz. 222 verklaring van den naam bitjara goeroe; blz. 223—227, verdere bizonderheden (verschil met Hagen's voorstelling); blz. 228-230, naar aanleiding van Hagen's verkeerde opvatting van de „pëngoeloebalang" eene uitwijding over 't begrip fêndi. Blz. 230, 231, onderscheid tusschen hanloe en begoe(W's verklaring zeer aannemelijk!); blz. 231 — 234, over Omang (beter K~émang), Orang Boen\n, enz.; blz. 235—238, vereering v. stoffelijke voorwerpen ; pingoeloebalang; poepoek. Blz. 239, heilige plaatsen bij Boeloeh Awar en Salaboelan; blz. 240 e.v. het „pZnoeroeni," 't gebruik van tooverstaven en përminakën, offers hieraan; Pngar; P'éndapatén; blz. 243, Goeroe's; Sibaso's. Wijng. Versl. (1893) blz. 173; dez. (Aant.) blz. 246. Joustra (Aant.) Med. 40. blz. 169, 't Hechten aan droomen; Neum. Een en ander. Med. Dl. 48 blz. 368 e. v. idem; Joustra (1895) blz. 229, hetpiroemah begoe; dez. (1895) blz. 145 e.v. enkele nog zeer voorloopige mededeelingen over fêndi en begoe; Neum. Begoe. blz. 23—39. (De mededeelingen zijn nog zeer verward, vaak onjuist, de conclusie's haastig, kortom : 't is nog een onrijpe vrucht; maar niettegenstaande dat toch van belofte voor de toekomst.) Joustra Lezing, blz. 408 (over „tëndi" = soemangat); blz. 415 e.v. vrees voor geesten; begoe; sibaso; Neum. Tëndi en si Dajang. blz. 101—146, een zeer belangrijk en over 't geheel zeer goed artikel. Hiervan moge de korte inhoudsopgave getuigen. Voorop stelt Neum. het „resultaat" zijner onderzoekingen, spreekt dan over de „zeven" tendi, en tracht dit getal te verklaren in verband met de versch. polskloppingen (blz. 104 e.v.); over de „soedara" als schutsgeesten, en over omineuze trekkingen. Op blz. 108 e.v. komt ter sprake het voor de eerste maal knippen van het haar, en in verband hiermede de beteekenis van het haar, zoo ook 3 Gebruiken bij den rijstbouw. Feesten, die of geheel of min of meer met den landbouw samenhangen. Huisbouw, huisinwijding enz. van de tanden. Hij wijst op het tweeslachtig karakter van 't begrip fêndi en bespreekt nog enkele andere min of meer met fêndi synonieme woorden als nawa, ramboe. Blz. 114 e.v., handelt over het terugroepen der tëndi, en onderscheidt zeven graden, (gevallen?) Blz. 120 e.v., meer losse gedachten dan deugdelijk bewijsmateriaal over dibata en ümpneng. 't Zielenland zou ontbreken? (vg. hierbij Kruijt: Animisme). Geen vergelding (?). Blz. 122, over „bilang". De beteekenis onzeker. (Neen, die is niet onzeker, maar de schrijver verkeert in 't onzekere! Over t geheel lijdt dit gedeelte aan verwardheid.) Blz. 123 e.v., de godsdienst der Karo's is iets meer dan „voorouderdienst." (zeer juist!) De „algemeene levenskracht" heet ook tëndi. (Ja, zoo noemt schrijver ze, maar ze heeft geen naam, öf het moet zijn, gelijk later S. zelf opmerkt:yang, (dajang). Zoo komt S. op de rijst (blz. 129 e.v.) en bespreekt Sidajang. Een zeer treffende opmerking over de beteekenis van het tandenvijlen (blz. 134) besluit dit gedeelte. De rest is van mythologischen aard. Men zie dus onder 1. Neum. Landbouw, blz. 373—384; dez. Beantw. „Vragenlijst" vr. 35. Voorts allerlei korte mededeelingen over den regen roepen, om droogte vragen enz. Med. N. Z. Q. Dl. 38 blz. 234, Dl. 39 blz. 318; Dl. 40 blz. 176; blz. 155—158. Joustra (1897) blz. 295—298. Beschrijving van het „Mere Pagar Batoe Pikpik" (vg. Westenb. Aant. blz. 239); goeroe-goeroe arün. Joustra, Pëkoewaloeh, vooral het daar gezegde omtrent het ngangin-ngangin, ërtëlboeh en moero lango op blz. 544. (Vg. hierbij de Haan, Bez. 40 en 41. Voorts is in mijn bezit een schrijven van den heer Meerwaldt, dat op dit „èrfêlboeh" een aardig licht werpt; zie ook warneck:TobDeut. Wörterbuch op tulbu.) Med. Dl. 38, blz. 68, 242; Dl. 40, blz. 170. Over verbodsbepalingen; over de woorden pantang, këmali en rëboe. Varia. Kannibalisme. „Hoffelijkheid" en andere dingen die tot „den goeden toon" behooren. blz. 304, Joustra (1895) blz. 224 (het feit van een huisinwijding wordt hier vermeld met verwijzing naar een vroeger door mij gegeven beschrijving. Deze beschrijving is nooit in druk verschenen, maar de copie van den brief (23 Juli 1895) is nog in mijn bezit. De adat werd bij deze inwijding niet gevolgd, omdat de eigenaar christen was) ;dezelfde. (1903) blz. 158—159; dezelfde. Woordenb. zie mantëk, mëngkét, ngërëntjët) en andere. (Al het hier vermelde geeft slechts losse mededeelingen; een volledige beschrijving omtrent dit belangrijk punt ontbreekt.) Brenner blz. 178, losse mededeelingen over dieren, die door sommige stammen niet mogen gegeten worden; Joustra. Goenoeng blz. 81 hetzelfde; dez. Pëkoewaloeh, blz. 546 (invloed van het feest op het maatschappelijk leven). Voorts verschillende kleine mededeelingen, in de bovenopgegeven artikelen verspreid. Maar eene samenvatting van 't meeste vindt men bij Neum. Kemali, Pantang en Rëboe. Med. Dl. 40, blz. 292, Neum. de smid blz. 40; dez. Een en ander. Med. Dl. 48 blz. 361—367 (Over tëgas en kahoel)\ blz. 370 de Vorst. Blz. 371 Toewah, blz. 376 Tapa; Joustra. Merkwaardige woorden blz. 232, over de badoebadoe\ Neum. Een en ander. Med. Dl. 50. Blz. 27. Si Nanggël, Mëkëlesa, blz. 29. Boeboe 'ngkësah (lees Boeboeng késah). Anderson. Mission, blz. 202. Kannibalisme: reeds toen waren de Karo-Bataks geen kannibalen meer; verdere korte mededeelingen bij Brenner blz. 205—207 (kritiek op Junghuhns meening); Joustra (1903) blz. 157; Westenb. Nota blz. 114. Brenner blz. 256—258; Joustra. Lezing blz. 388; blz. 392. Inleidende opmerking. Litteratuur. H. Adatrecht. Ook dit onderwerp laat eene verdeeling in tal van onderdeelen toe; bovendien is de grens tusschen adatrecht en adat dikwijls zeer moeielijk te trekken. Hier zullen slechts de volgende punten onderscheiden worden: 1. verwantschapsstelsel (mërga), 2. bestuursinrichting, 3. de standen, 4. de rechtsspraak, 5. strafrecht, 6. oorlogsrecht, 7. grondrechten, 8. huwelijksrecht, 9. erfrecht, en eindelijk 10. varia, waaronder alles zal gebracht worden, wat er nog overschiet. Uit de gegevens zal blijken, dat dit terrein wetenschappelijk nog tamelijk wel braak ligt! Brenner; Muller, Bataksamml.; Bevervoorde, Bez.; Westenb. Versl.; dez. Nota; Volz. Toba See; De Haan, Bez. (Deze is het uitvoerigst, en wijdt opzettelijk een aanzienlijk deel van zijn opstel aan de bespreking van deze dingen; het is wel het beste uit zijn overigens zeer onbeduidend geschrift. Een eenigszins gedetailleerde opgave lijkt mij derhalve wel gewenscht, ook om de aandacht van bevoegden hierop te vestigen, want ik vermoed, dat tegenspraak op verschillende punten dan niet zal uitblijven. Er kan bovendien na 1870 ook wel een en ander veranderd zijn (vg. Westenb. Nota) tengevolge van de politieke aanrakingen met het Europeesch bestuur ter Oostkust van Sumatra.) Verschillende gegevens in de „Mededeelingen van het Ned. Zend. Oen." (beneden nader aangegeven); Neum. Beantw. „Vragen!." Overzicht der gegevens. BRTER bU' '»7-20'. «PPve der 5 groote mtrga s met hare onderverdeelingen (behoudens hier en daar foutieve schrijfwijze, zeer goed); mededeeling omtrent den oorsprong dier stammen (naar Bat. zienswijze nl.; dus legendarische gegevens). Tarigan de band tusschen Timoer- en Karo-Bataks. Eene afzonderlijke bespreking der Sëmbiring; De Haan. Bez. blz. 19 e. v. verdeeling in stammen; verhaal omtrent den oorsprong der mërga's; Joustra. Lezing blz. 387; Westenb. Nota blz. 114; Joustra, Pëkoewaloeh, blz. 541, blz. 548. Bestuursin- Brenner, blz. 197 verdeeling in oeroengs, blz. inrichting, jgg over wheerschende" mërga's; het anak-bëroeschap; blz. 339 het dorpsbestuur, erfopvolging, regentschap; Bevervoorde, blz. 613; Westenb. „Nota" blz. 107— 110 (Hoogvlakte), blz. 111—112 (Doesoen); Dez. Versl. blz. 48 e. v. (betreft Si VII Koeta), blz. SS (de enclaves Bawangen Tjingkës), blz. 63 e. v. de eigenaardige positie van Si V Koeta, blz. 20 het ambt van den „anak-bëroebale" (eigenlijk pëngoeloe bale), blz. 42 erfopvolging (het ontbreken van vaste regels); blz. 50 't zwerven tusschen oligarchie en anarchie (zie ook D.); De Haan, Bez. blz. 21 e. v. inrichting van het dorpsbestuur; verkiezing der hoofden (vg. Westenb. Wetensch. blz. 67: „van verkiezingen is bij de Karo-Bataks geen sprake"); sënina en anak-bëroe, rechten en plichten der besturenden; blz. 23 opgave der Oeroengs (metpërbapans en doesoens); blz. 26 de toestand in Si VII Koeta. Med. Ned. Zend. Gen. Dl. 38, blz. 67. De „prasi" (lees përasih = përatjih) in Soekapiring; Joustra, lezing blz. 394, de pëngoeloe bale; blz. 395 over de „heerschende" mërga. Neum. Beantw. „Vragenlijst" vr. 10; vr. 51 en 52; vr. 67. Standen. Brenner blz. 340. Sociale „Gliederung" bestaat, maar niet zóó dat men van „kasten" kan spreken. (Zeer juist: alleen zou men kunnen onderscheiden adel (bijak radja) en ginëmgëm, maar wie hier tot de „ginëmgëm" (het volk) behoort, zou elders waar zijn mërga „heerscht", tot den adel gerekend moeten worden vg. Joustra. Lezing blz. 395—396.) Af Blz. 341 slaven (veelal vrouwen uit Toba);WEStenb. Nota blz. 113 de Karo kan onder zijn stamgenooten nooit slaaf worden. (Zie verder oorlogsrecht.) Rechtspraak. Brenner blz. 211, twee categorieën nl. 1° misdaad en 2" overtreding, de eerste behandeld door de „volksvergadering" de tweede door het hoofd. (Is dit inderdaad een Bataksche onderscheiding? Ik vrees eene „uitvinding" van den schrijver of van zijn zegslieden.) Blz. 212, middelen om den schuldige te vinden; de eed; De Haan blz. 21, 22; blz. 34 e. v.; blz. 39 beteekenis van het anak-bëroe-sënina-schap; hetzelfde: Med. N. Z. G. Dl. 38 blz. 68; Joustra Lezing blz. 392—394 en Westenb. Nota blz. 114; Med. N. Z. G. Dl. 40, blz. 289, over „zweren"(ën/oe/?om). Strafrecht. De Haan. Bez. blz. 52—55; Brenner, blz. 211, blz. 212. Westenb. Versl. blz. 13, strenge (maar haast in elk landschap verschillende) dobbelwetten. De adat laat niet toe, dat vorderingen uit het spel verhaald worden op vrouw, kinderen enz., alleen op den persoon van den verliezer. (Ook hierin dus, als op zooveel andere punten, treedt aan 't licht de betrekkelijk groote humaniteit Atx KaroBataks, vergeleken bij de andere stammen.) Med. N. Z. G. Dl. 38 blz. 85, 234; Dl. 39 blz. 325. Oorlogsrecht. Brenner blz. 59—61, blz. 82, blz. 213—215, de „moesoeh bërngi" (volgens den schrijver „het zwaarst te verstane Instituut in het Bataksche rechtsleven"; m.i. niet zoo moeilijk te begrijpen); blz. 333; Westenb. Versl. blz. 49; Volz. Tobasee blz. 441; De Haan blz. 31—32; Kruyt Bez. blz. 375. Grondrechten. Brenner. blz. 340 (de daar voorkomende uitspraak: „alles Land gehort dem Dorfobersten enz." is niet juist, zeer zeker niet wat de Hoogvlakte betreft); Westenb. Versl. blz. 15; recht van eerste occupatie; moeielijkheden bij 'tover en weer leenen van den grond; het grondbezit is communaal in den vollen zin des woords (uitzonderingen, zie blz. 16). Huwelijksrecht. Etfrecht. Varia. Joustra. Versl. blz, 140 voorbeeld van individueel bezit (Hoogvlakte). Neum. Beantw. Vragenl. (de vragen 53, 55—59; 61—63; 66, 67 bijna geheel op de Doesoen betrekking hebbende). Brenner blz. 248—250: de Haan blz. 44—47; Wijngaarden (1893) blz. 176—178; Westenb. Nota blz. 116 („sterft een Batak, zoo vervalt zijne vrouw aan zijn oudsten broeder enz." Opmerkelijk het verschil met Toba e. a.; dit punt dient nader onderzocht); Joustra Lezing blz. 397—404. Brenner blz. 341; de Haan Bez., blz. 48; Neum. Beantw. Vragenl. 58. (Hierbij is merkwaardig, dat ook meisjes erven, maar.... „dit is een daad van welwillendheid, geen adat.)" Brenner blz. 64, over 't verdeelen van slachtvee e. d.; ditzelfde de Haan. Bez. bl. 22; zoo ook Med. N. Z. G. Dl. 38 blz. 77 en Guillaume, tandenvijlen blz. 4. Brenner blz. 126, over 't brengen van „vreemdelingen" in het Batak-gebied; over pandelingen bij Brenner blz. 341, Westenb. Nota blz. 113. De Haan Bez. blz. 39 en 40; Müller, Bataksamml. blz. 1 huurcontract; Volz. Tobasee blz. 422 borgstelsel; Med. N. Z. G. Dl. 38, blz. 84, over de „kërin" (kampong-wacht);JousTRA(1899), een geval van „soembang" (bloedschande). I. Godsdienst. Inleiding. Onder zeden en gewoonten is reeds allerlei vermeld, dat men gewoonlijk onder 't begrip godsdienst samenvat, als men handelt over volken, die op ongeveer denzelfden trap van geestelijke ontwikkeling staan als de Bataks. Het moest daar wel opgenomen worden om het onafscheidelijk verband, dat er tusschen dezen godsdienst en de i.ieeste dier zeden en gewoonten bestaat. Wat hier zal vermeld worden heeft meer betrekking op wat men zou kunnen noemen den invloed van „wereldgodsdiensten," en voorts op alles wat met een bepaalde godenleer verband houdt. Deze laatste kan ook van vreemden oorsprong zijn, maar behoeft zulks niet te wezen. Of (met het oog op dit concreet geval) juister uitgedrukt, men kan gerust aannemen, dat er ook eene oorspronkelijke godenleer bestond, die ten nauwste samenhing met en opgegroeid was uit de animitische, maar vooral spiritistische begrippen. Doch t was (gelijk steeds) juist deze zijde van de godsdienstige opvattingen, die het meest aan de inwerking van vreemde invloeden bloot stond. Men krijgt dan eene vergroeiing van inheemsche en vreemde elementen, een zeker soort van theologie als ik het zoo noemen mag, die geen gemeengoed meer is van het geheele volk, maar een bijzondere wetenschap, alleen in 't bezit van enkelen die men dan „priesters, toovenaars" of iets dergelijks noemt. Dat dit geen theorie is, maar een feit, dat ook andere streken van den O. I. Archipel ons te zien geven, behoeft geen nader betoog. Men zal hier dus vinden godenleer, cosmogenie, mythische verhalen e. d.» alsook de resultaten der zending, der Moh. propaganda enz. Wat de resultaten der zending betreft meen ik te kunnen volstaan met te verwijzen Litteratuur. Litteratuuropgave. naar de verschillende jaarverslagen in de Med. N. Z. G., inzonderheid natuurlijk naar de laatst verschenen verslagen van de Heeren Neumann en Van den Berg, zonder daarover in bizonderheden te treden. In het „Overzicht" zullen voorts slechts de belangrijkste bijdragen behandeld worden. Ook daarover vooraf een enkele opmerking. Men zou hier allicht verwachten de vermelding van Dr. Hagen's „Beitrage zur Kenntnis der Battareligion". Enkele passages hebben inderdaad op de Karo's betrekking, doch deze (gelijk ook de mededeelingen over Toba) zijn aan andere schrijvers ontleend. Het meerendeel der gegevens heeft betrekking op de Timoerlanden, in de behandeling van welken kring dan ook Hagens werk zal worden opgenomen. Zoo zullen ook de artikelen van Prof. Niemann (compilatie) en van Köddinq, die op dit onderwerp betrekking hebben, hoewel evenals Hagens artikel den indruk gevende als zou er een algemeene „Battareligion" bestaan, geplaatst worden in dien kring, waaruit blijkbaar de gegevens over 't geheel afkomstig zijn, terwijl het feit dat Pleyte's boek „Bataksche vertellingen" (waarin ook allerlei over mythologie voorkomt) een verzamelwerk is, mij voldoende verantwoordt, indien ik het slechts opneem onder de litteratuuropgave bij de verschillende kringen, waarmede ik niet zeggen wil, dat hel verdere kennisneming niet waard zou zijn. Niettegenstaande haastige en gewaagde conclusies en nog andere gebreken, die tot een omzichtig gebruik manen, is het toch in zijn soort verdienstelijk. — De studie's van Wilken en Kruyt mogen ook hier wel afzonderlijk vermeld worden (zie G.). Brenner; Westenb. Aant.; de Haan. Bez.; Jaarverslagen Med. Ned. Zend. Gen.; Joustra. „Vertellingen"; Neum. Tëndi; dez. Përminakan. Overzicht der gegevens. Brenner, blz. 202, verhaal van den vogel „Radja Bein" (lees Bajan), verklarende den oorsprong der „geneeskrachtige" planten en bladeren; blz. 202—203 verhaal omtrent de afstamming van een deel der menschheid van verschillende diersoorten; opmerking omtrent de „Maleische" namen der goden. (De mededeelingen zijn vrij verward en vaag. Vg. hierbij Joustra. Vertellingen, No. 4 der verhalen, blz. 85—123, terwijl ik nog moet opmerken dat ik nog onuitgegeven verhalen bezit, die o. a. ook over Radja Bajan handelen. Zooals steeds bij paralellen, heeft men tal van afwijkingen, terwijl ook dikwijls in één verhaal gegevens van verschillende aard en oorsprong verwerkt zijn.) Blz. 218 Karo'sch Zondvloedverhaal (in een noot de opmerking omtrent den „Arabischen" oorsprong); blz. 222—224, sage omtrent de maan (verward; vermoedelijk heeft de schrijver niet juist de bedoeling van den verhaler begrepen); over maansverduistering; over den regenboog; voorstellingen omtrent het onweder, de aarde, het uitspansel, de onderwereld; blz. 226 verhaal van Si Doendang (bedoeld is Doenda Katekoetan, dat evenwel veel uitvoeriger voorkomt, a. bij Westenb. Aant. blz. 244—252, b. Joustra, Vertellingen, No. 2 blz. 28—54. Zie vooral van de inleiding — blz. 28—33 — de blz. 30—32, en voorts verschillende noten onder de vertaling); blz. 227 een ander verhaal omtrent den tooverstaf; iets over 't gebruik dier staven. Westenb. Aant. blz. 210, het gebruik der woorden: swarga en naraka is napraterij van de Maleiers, geen Bataksche voorstelling; hij aanvaardt niet Dr. Hagen's conclusie, dat het Islamisme vroeger „tot in het hartje van Toba" zijn invloed heeft doen gelden (vg. over Mal. invloed mijn opmerking Vertellingen, blz. 89—90); blz. 211, de beweging van het Islamisme kwam al lang tot staan, 't is bij de Bataks impopulair (maar in Boven-Langkat?), ook wil W. niet weten van een algemeene „Battareligion" en wijst met nadruk (m.i. met wel iets te veel nadruk) op de „bijna in alle opzichten afwijkende voorstellingen" (wat ook daarin zijne verklaring kan vinden, dat Hagens voorstelling van die „voorstellingen" niet deugt!); blz. 212 scherp te onderscheiden de mythologie (van buitenlandschen, zeg „Hindoeschen" oorsprong) van de vereering van voorouders. Blz. 213. Een schakel tusschen deze vormen de oude tooverformules; (een zeer juiste opmerking, en daarom raadplege men ook de vroeger bij de „plechtigheden" in rubriek G. opgenoemde litteratuur.) Blz. 213—218, verhaal van de schepping der wereld (vg. daarbij Joustra Vert. No. 4 der verhalen, zie boven). De opgave der kompasroos op blz. 217 is foutief (vg. o.a. Joustra, ald. blz. 42); blz. 218 de mythische vogel Si Nanggoer Dawa-dawa; oordeel omtrent de waarde van 't scheppingsverhaal bij Dr. Hagen ; blz. 219. Over den naam Debata (lees Dibata); Joustra. Vert. (Ofschoon hoofdzakelijk taalkundig bewerkt, geven deze vier verhalen èn in de inleidingen èn in verschillende noten opmerkingen en verklaringen, die voor 't hier behandelde onderwerp van belang zijn. Boven is reeds een paar maal naar dit werk verwezen; een gedetailleerde opgave is hier niet noodig, ook niet wel doenlijk door den aard van de artikelen. De Haan, blz. 14, blz. 16. Diens mededeelingen zijn zeer verward, hier en daar beslist fout (zóó waar Toewan Banoewa Koeling de oudste zoon genoemd wordt), en hebben tegenover de uitvoeriger en juister gegevens bij Westenb., Joustra, Neumann alle waarde verloren. Neumann. Tëndi blz. 139 e,v. De mythe van Sidajang. (Vg. hierbij Joustra. Vert. No. 3 der verhalen, en zie ook Pleyte Bat. vertell.) J. Taal- en Letterkunde. Opmerking. Het meest volledige hierover geven uit den aard der zaak die artikelen en werken van mij, die zich speciaal op dit gebied bewegen. Kennisneming van het overige wordt daardoor vrijwel overbodig, en zou eigenlijk een litteratuuropgave zonder meer voldoende zijn. Mij zij nog vergund er op te wijzen, dat men in de meeste dier artikelen, hoewel de litteraire zijde bij de bewerking op den voorgrond treedt, heel wat vindt, dat ook voor den ethnoloog van belang is. Van een woordenboek, dat, als het goed is, min of meer een encyclopaedie moet zijn, spreekt dit al van zelf, maar ook de andere studies leveren materiaal van allerlei aard. Bij de rubriek godsdienst kwamen dan ook de Karo-Bataksche vertellingen reeds ter sprake. Men zou zich dus moedwillig van een belangrijke bron berooven, indien men deze letterkundige bijdragen ongebruikt liet liggen. Nog zij medegedeeld, dat ik nog eenige onuitgegeven verhalen in manucript in mijn bezit heb. Van enkele daarvan heb ik den korten inhoud in de „Med. van het Ned. Zend. Gen." opgegeven. Litteratuur. De belangrijkste gegevens zijn te vinden, bij Brenner; Muller Bataksamml.; v.d. Tuuk, Bijdrage; Neumann, Përminakan; dez., Een en ander, en voorts Joustra (zie beneden voor nadere specificatie). Overzicht der gegevens. Brenner, blz. 214, een „brandbrief," blz. 293, over schrift enz., blz. 299 (opmerking van Waitz); blz. 301—327, woordenlijstje (Duitsch — Maleisch Karo'sch — Toba'sch — Sanskrit, zeer gebrekkig en met veel fouten); blz. 328—330, vijftien pantoens, op zichzelf goed, maar vol fouten, en de vertaling zoo tamelijk; Muller 75—78, opmerkingen over taal en schrift; 79—91, glossarium (tamelijk goed); v. d. Tuuk, Bijdrage, blz.178—181, toont aan de nauwe verwantschap met het Dairisch. Joustra, Litterat. Med. Dl. 45 blz. 91—101 (raadsels), blz. 165—185 (Poëzie); Dl. 46 blz. 357—372 (Spreekwoorden enz. bilang-bilang); Dl. 47 blz. 140—165 (eenige verhalen); dez. Goenoeng, blz. 86—88, over 't verschil met de taal van Goenoeng-goenoeng. Voorts varia, Dl. 46 blz. 58; Dl. 47 blz. 166—172; Dl. 48 blz. 80—89; Dl. 49 blz. 221—250; Neum, Përminakan, blz. 217—220; dez. Een en ander Dl. 50 blz. 33—37. Joustra. Schrift en uitspraak (zie algemeene litteratuuropgave); dez. Vertellingen, vier mythischlegendarische verhalen in tekst en vertaling met inleidingen en aanteekeningen: I. Si Laga Man (uit de nalatenschap van J. K. Wijngaarden); 11. Si Adji Doenda Katekoetan; 111. Sarindoe Toeboeh; IV. Radja Këtëngahën; dez. Taalstudiën (over woordherhaling en reduplicatie, telwoorden, voornaamwoorden). Dez. Karo-Bataksch woordenboek. K. Afbeeldingen en Platen. Opmerking. Slechts het allerbelangrijkste zij hier vermeld. Als curiosa de plaatjes in Anderson; zeer goed zijn over 't geheel de afbeeldingen in Brenner; Müller Bataksamm. Voor huizen vooral Volz. Hausbau und Dorfanlage(zeerfraai,naarphoto's). Voorts zijn in mijn bezit een 25 a 30 tal photo's van landschappen, dorpen, personen, en vestig ik de aandacht op een aantal door C. W. Th. Baron van Boetzelaer van Dubbeldam vervaardigde photo's, waarschijnlijk wel in 't bezit van het Ned. Zendelinggenootschap. Bepaalde plaatwerken zijn voorts: Views from Deli door F. Feilberg (1870), die De Haan vergezelde, en Deli in woord en beeld (Amsterdam 1905). Voor modellen en ethnographica bezoeke men de musea. Het Ethnographisch Museum in Leiden is zeer rijk, maar de expositie laat veel te wenschen over. Deze laatste is zeer goed in het Museum voor Land- en Volkenkunde en Maritiem Museum Prins Hendrik te Rotterdam. Bizondere vermelding verdient de aldaar aanwezige Bataksche Kampong (vg. Werumeus Buning. Tijd. N. I. 1890 I blz. 231). L Verhouding tot buurvolken. Opmerking. De gegevens hieromtrent zijn zeer schaarsch, en moeilijk systematisch te rangschikken; omtrent de ware verhouding tot de Maleiers (als ras) verkeert men vrijwel in 't onzekere. Tot iets meer zekerheid is men gekomen op 't punt van de betrekking van een deel der Karo-Bataks tot de Drawidische volken van Voor-lndië. Een overzicht hiervan ga dus vooraf; het overige zal zijn eene opsomming van losse mededeelingen, eenigszins gerangschikt naar de volken, tot wie de Bataks in een of andere betrekking staan. Litteratuur. Brenner; Müller. Bataksamml.; Kempees; Westenb., Versl.; Volz. Tobasee; Joustra Pëkoewaloeh; dez. verklaring; Kern. Drawid. Volksnamen; Joustra. Goenoeng.; dez. (1900); dez. lezing; De Haan. Versl. Overzicht der gegevens. sëmbiring. Brenner. blz. 200. blijkbaar twee groepen: de eene wordt met Atjeh in verband gebracht, de andere met een goeroe-familie uit Toba. Joustra. Lezing, blz. 398—397; dez. Pëkoewaloeh blz. 553 556 opmerkingen over den naam Sëmbiring, en de namen der ondermërga's die leiden tot de conclusie: wij hebben hier met Drawidische elementen te doen, die van Atjehsche zijde zijn binnengekomen. Nader gepreciseerd en boven allen twijfel gesteld door Kern, Draw. Volksn. 358—362. Van die volken zijn ontwijfelbaar vertegenwoordigd : Malayalam (Kar. Mëlijala)1, S'Oliyan (Kar. 1) Ook in Qajo en Alaskomt deze stam voor (Melala of Meiiala: SNOUCK HUROR. Blz. 68). Tjolija), Pcindiya (Skr.; Kar. Pandija); Joustra. Verklaring (zie de opmerking bij de rubriek zeden en gewoonten). Hindoe invloed. Deze komt in elke eenigszins uitvoerige mededeeling omtrent de Bataks ter sprake; een paar verwijzingen mogen voldoende zijn: Brenner. blz. 158; Müller, Bataksamml. blz. VI van de de voorrede. (In een noot opsomming van wat de Bataksche „Cultur" aan Voor-Indië te danken heeft.) AtJeh' Zie vooreerst de onder „Sëmbiring"' vermelde Gajö. Alas. litteratuur> Voorts Joustra. Litteratuur. Med. Dl. 47, het 3e verhaal blz. 160—162 in verband met de opmerking bij Sn. Huror. Gajöland. blz. 64 spec. de noot (ook de volgende blz. van dit werk verdienen de aandacht); Brenner, blz. 156 e.v; Kempees, blz. 145: de Karo's vormen blijkbaar een aanzienlijk bestanddeel van de bevolking der Alaslanden. (Onder de mërgö-namen vond ik de volgende, die aan Karo'sche beantwoorden: Pinëm (idem), Mocnte (idem), Karo (idem), Pase (uitgestorven Ginting-stam), Ijëbéro (Tjibéro), Térigan (Tarigan), Sépajoeng (Sinoepajoeng), Sinagö (Sëragih?); verder blz. 187; blz. 189; Westenb. Versl. blz. 56, 57; VOLZ. Tobasee blz. 437. Rooftochten der Atjehers; beweerde afstamming der bewoners van de Atjehers (?). Joustra, Goenoeng blz. 81. Maleiers. Over de verhouding tot de Maleiers, speciaal tot den Sultan en de Datoeks van Deli c.a., vindt men in hoofdzaak overeenstemmende, maar weinig beteekenende gegeven bij haast allen die over de Karo's geschreven hebben. Mij is nog nooit recht duidelijk op welke(n) rechtsgrond(en) de Maleische vorsten hun aanspraken baseeren. Ook twijfel ik aan de juistheid der voorstelling omtrent die verhouding, niet zooals die nu bestaat, maar dat ze vroeger ook zoo geweest zou zijn. Daar evenwel aan die verhouding, die door het Europ. Bestuur bestendigd is, niets meer is te veranderen, heeft een onderzoek daarnaar alleen theoretisch-historische beteekenis. 't Voornaamste vindt men bij Anderson, Mission; de Haan, Versl. blz. 1 en 2; Westenb., Nota, blz. 110 en 112; Joustra (1900), blz. 60; Veth, Deli, blz. 157 (ontleend aan de Raet, Reize), blz. 162; Joustra, Litteratuur, Med. Dl. 47, 't verhaal van Poetëri ldjo, bl. 162 e.v., inzonderheid de noot. Deze kwestie hangt samen met de verhouding tot het Europ. Bestuur. Of het onlangs gesloten nieuwe contract met den Sultan v. Deli hierin verandering heeft gebracht, is mij niet bekend. Littcratuuroverzicht. 4 M. Verhouding tot en invloed van het Eur. Bestuur. De gegevens hieromtrent zijn wat de Karo-landen betreft in de litteratuur al heel schaarsch. De laatste jaren is die invloed enorm veel grooter geworden, en de verhouding inzonderheid tot de voorheen onafhankelijke Karolanden zeer gewijzigd; uitvoerige gegevens hierover zijn naar mijn weten nog niet gepubliceerd. Verschenen is o.a. een uittreksel uit de Memorie van overgave van het Bestuur over de Residentie Oostkust door G. Schaap (1907), Tijds. K. A. G. 2e S. Dl. XXIV, blz. 28—56, waarvan op de Karolanden betrekking hebben de blz. 43 en 44. De koloniale verslagen der laatste jaren geven daaromtrent ook korte mededeelingen; ook het werk v. Kempees dient hier te worden genoemd. Men mag verwachten, dat hierover belangrijke gegevens voorkomen hetzij op het Min. v. Koloniën, hetzij op de bureaux der Res. S. O. K. De korte mededeelingen in de memorie bovengenoemd geven echter een goed beeld van de geweldige veranderingen, die grootendeels op vreedzame wijze zijn tot stand gekomen. Ik zelf ben voor een groot deel nog getuige geweest van dezen ommekeer en de laatste jaarverslagen van dezendelingen in de Karolanden gewagen ook daarvan. De naam van den heer C. J. Westenberg blijft onafscheidelijk aan deze veranderingen verbonden. Deze verwijzing zij voor de nieuwste geschiedenis voldoende. De vroegere gegevens hebben alleen nog maar historische beteekenis. De reizen van de Raet, de Haan, later van Westenberg, bewijzen, dat reeds van den beginne aanraking met de onafh. Bataks werd gezocht. Veth, Deli geeft voorts iets over „de(n) oorlog van 1872," blz. 162—165. Bij de Bataks staat deze oorlog bekend als de „përang Songgal". Zij zijn mede in dezen strijd betrokken, maar hoever hun aandeel daarin gaat, en of de voorstelling van zaken, daar gegeven, wel geheel juist is, weet ik niet te beoordeelen bij gebrek aan gegevens. Notities van meer of minder belang vindt men nog bij Bevervoorde, Bez. blz. 620; Westenb., Versl. blz. 9; Wijngaarden (1893) blz. 135, 138, 181 ; Joustra (1898) blz. 331 ; Dez. Goenoeng. blz. 78 (oordeel van Si Kiras). II. D A i'R I. (PAKPAKLANDEN). Litteratuuropgave. J. Freiherr von Brenner. Besuch bei den Kannibalen Sumatra's (1887). Würzberg 1894. (De gegevens zijn bijna geheel gebaseerd op inlichtingen — van wie(n)? —). J. C. J. Kempees. De tocht van Overste van Daalen door de Gajö-, Alas- en Bataklanden (1904). Amsterdam 1905. H. von Rosenberg. Geografische en ethnografische beschrijving van het Distrikt Singkel enz. (1853). Tijds. Bat. Gen. 111 blz. 397—476 (waarvan een betrekkelijk klein deel, dat dan nog van zeer weinig waarde is, op de Pakpaklanden betrekking heeft; langen tijd was dit de eenige bron). Dezelfde. Een woord ter toelichting der kaart van de Afdeeling Singkel en onderhoorigheden (met kaart, welke laatste alleen voor een klein gedeelte van eenig, doch uiterst gering belang is). Bijdr. Kon. Inst. 4, VI blz. 353—356. Dr. H. N. van der Tuuk. Bataksch-Nederduitsch woordenboek. Amsterdam 1861. Dezelfde. Bataksch leesboek 3de stuk. 1862. Dezelfde. Tobasche spraakkunst 1867. Dezelfde. Taalkundige aanteekeningen en bladwijzer enz. 1862. Dr. W. Volz. Zum Toba See. Tijds. K. A. G. 2e S. XVI (1898). Opmerking. Wat totnogtoe over deze landstreken in geschrifte verschenen is, is zóó uiterst weinig en wetenschappelijk van zoo luttel beteekenis (uitgezonderd de taalkundige werken van Dr. H. N. Van der Tuuk), heeft bovendien slechts op zoo'n klein gedeelte van dit gebied, aan welks grenzen ook niet met juistheid zijn te geven, betrekking, dat het ons recht geeft, hier van TERRA INCOGN1TA te spreken. Men zou daarom eigenlijk met de litteratuuropgave kunnen volstaan. — Het meeste geeft uit den aard der zaak Kempees, en men mag wel met zekerheid verwachten dat thans der Regeering uitvoeriger inlichtingen ten dienste staan. Ook moet er naar ik heb hooren verluiden in de „Bijdr. Kon. Inst." binnenkort een opstel te verwachten zijn van den Controleur IJpes, dat wellicht nieuw materiaal geeft. Het „Overzicht" mag daarom in dit geval wel een beknopt weergeven van den inhoud zijn; een verkorte litteratuuropgave aan 't hoofd van elke rubriek is hier geheel overbodig. A. Topographie en karteering. Rosenberg, Kaart (de rivier Soelambie is wel Rivieren. de Soelampi bij Brenner en Kempees); Rosenberg, Singkel blz. 453 vermelding der rivieren Soelampi en Sinoendang en de besliste ontkenning, dat deze de afwatering van het Tobameer zouden zijn; Volz. Tobasee blz. 462 -478 [voornl. over den tocht Pcirobbo (lees Paropo) — Kotosang (lees Koeta Oesang) — Lengsibattan (lees Délcug Siboewatcn), op welken tocht bleek, dat de ligging Ligging van van eerstgenoemd dorp op de kaarten o.a. bij Koeta Oesang. Brenner verkeerd isj. Brenner, Kaart, 1:250.000. Unabhangige Bataklande (berust voor dit gebied grootendeels op informatie's, maar schijn! toch in hoofdzaak juist te zijn). Kempees blz. 206—212. Tocht door het Pakpakland, vermeldt onderscheidene dorpen (welker namen, zij het vaak met afwijkende spelling, ook meerendeels op de kaart bij Brenner voorkomen). B. Geologie. Volz. Tobasee blz. 476. 't Heele land van Kotosang tot den Dëleng Siboewafên bestaat uit lateriet. C. Flora, Fauna, Klimaat. Hieromtrent zeer beknopte mededeelingen: Brenner blz. 349. Rosenberg, Singkel, blz. 453. Volz,, Tobasee blz. 477. Kempees blz. 205, 254. 1). Middelen van bestaan. Brenner, blz. 368. Zeer approximatieve schatting van het huizenaantal en het bevolkingscijfer der Pakpaklanden (1040 huizen, 26.000 inwoners). Rosenberg. Singkel. blz. 456, Kempees blz. 198—200. Rosenberg vermeldt uitdrukkelijk de mais als voedingsmiddel, Kempees zegt: mais komt hier niet voor. (De oplossing van deze tegenstrijdigheid is wellicht, dat Kempees alleen het koude gebied Bevolkingscijfer. Voedsel, huisdieren, landbouw, demoralisatie, opium. — de Hoogvlakte — betrad en Rosenbergs informaties betrekking hebben op lager gelegen streken.) Iets over veeteelt. Beide wijzen op de demoralisatie en het sterke opiumgebruik; Kempees noemt ook armoede, slavernij, rooftochten en afpersingen (deze laatste van Boven-Singkelsche Maleiers in wier gebied de afvoerplaatsen der Pakpaklanden liggen). Volz. Tobasee blz. 466. De Pakpak krijgen hun kleeding (daar ze de weefkunst niet verstaan), alsook vele andere noodige zaken, door handel. E. Anthropologie. Volz. Tobasee. blz. 466. Zeer korte mededeelingen omtrent de groote overeenkomst der Pakpak met de Karo's, afwijkingen van den gelaatsvorm, en de sterke vermenging met „vreemd" bloed („Alas — en Atjeh — d. i. in laatster instantie Klingenbloed".) F. Ethnographie. Huizen en dorpen. Beschrijving van Roemah Korong bij Kempees blz, 200; van Kotosang (Koeta Oesang) bij Volz blz. 470—471. Bewapening. Kempees, blz. 193, over 't gebruik van blaasroeren; Volz blz. 467, over een „eigen" wapentype nl. de ,,mirmoe(?) Pakpak" en de „badik." Varia. Rosenberg, Singkel, blz. 454—457 allerlei oppervlakkige mededeelingen omtrent kleeding, haardracht, versterkte dorpen, woningen, muziekinstrumenten, poestaka's, enz.; Volz blz. 464. Handel. (i. Zeden en gewoonten. Kannibalisme. Brenner, blz. 207—211 (belangrijk is hier het authenthieke verhaal omtrent Si Galak); Kempees. blz. 199. Kannibalisme op groote schaal; tal van bewijzen; Rosenberg, Singkel. blz. 456 e. v.; Volz, Tobasee blz. 473, waar uitvoeriger medegedeeld wordt de wijze, waarop het slachtoffer wordt gedood. Dooden- Kempees, blz. 192, over 't bewaren der been- behandeling. deren; doodenverzorging; Rozenberg, Singkel. idem. blz. 456. „Geesten"- Kempees, blz. 191 e. v., vereering van goede vereering enz. cn booze geesten; de beelden zeer kinderlijk van opvatting; toovermiddelen; Rosenberg, Singkel blz. 457—459, over tooverstaven en poestaka's; beschrijving van het maken van een pëngoeloebalang, welke beschrijving door tal van latere schrijvers is overgenomen en die inderdaad zooals ook Hagen, Religion, blz. 513 noot zegt: „wörtlich wahr" is). H. Adatrecht. Stammen. Bestuursinrichting. Wetten en straffen, Brenner. blz. 204, maar zuiverder bij Kempees blz 197—198, die opgeeft: 1 Pegagan, II Kèpas, 111 Sèmsèm, IV Kalcisan. Voorts iets over de titels der hoofden: Sibajak (Karo'sch idem), of pértaki (Karo. ptngoeloe; vg. piutahi Neumann, Panei en Bila). De voornaamste is hij, in wiens gebied de Onan (marktplaats) ligt, waar de përtoempoekan (rechtsvergaderingen) gehouden worden. Rosenb. Singkel. blz 458. Rosenb. Singkel. blz. 457, wetten en gebruiken zijn Toba'sch (?). Strenge handhaving; vandaar weinig diefstal (vg. hierbij Volz, Tobasee blz. 475 welke passus hier in zijn geheel moge volgen : „Ausserdem steht das Aufgefressenwerden als Strafe auf Diebstahl, und zwar wird nicht der Dieb gefressen, sondern sein Sohn; der Dieb aber wird gezwungen mitzufressen. Hat er keinen Sohn, so trifft ihn die Strafe natiirlich selbst. Daher herrscht eine ausserordentliche Sicherheit des Eigenthums; selbst gefundene Sachen rühret niemand an, um nicht in den Verdacht des Diebstahls zu kommen. — Dit klopt met de eenstemmige verklaringen der Karo-Bataks, meermalen mij gedaan). Polygamie; Rosenb. Singkel blz. 458—459 een notitie om- erfrecht- trent huwelijk en erfrecht. I. Godsdienst. Rosenb., Singkel blz. 459, zeer korte mededeelingen, in hoofdzaak de namen der drie hoofdgoden, die bij Brahma, Vishnoe en £iva vergeleken worden (zie overigens Q.) Mohamm. pro- Kempees, blz. 193. Mohamm. propaganda van paganda. uit Gëmoentoer (Boven-Singkël). J. Taal- en Letterkunde. Rosenberg, Singkel. Blz. 459, waar wordt verwezen naar de tabel (blz. 466—476), die in kolommen naast elkaar geeft: Atjehsche-Singkelsche-Pakpak-Tobawoorden en woorden van de Van der Tuuks Banjak-eilanden. De spelling laat nogal te wenwerken. schen over. Van oneindig meer belang zijn hier natuurlijk de geleerde werken van Van der Tuuk: Bat. Ned. Wdb.; Bat. Leesb. 3e stuk Tob. 1861 waarin ook het Daïri'sch dialect behan- deld wordt; Taalk. aanteekeningen enz. en een paar kleinere tijdschriftartikelen. Dat deze werken behalve hunne verdienste op zuiver taalkundig terrein, ook hunne waarde hebben voor de kennis van het volk in zijn geheel, dat met name het woordenboek encyclopedische waarde heeft, spreekt bij iemand als Van der Tuuk wel vanzelf. Een overzicht van den inhoud zou een werk op zichzelf zijn. K. Afbeeldingen en platen. Kempees. tegenover blz. 161 (Sarcophaag in si Témorong), blz. 192 (balei in si Timorong); blz. 200. (Laü Goenoeng). L. Verhouding tot (resp. invloed van) buurvolken. Kempees. blz. 200 (kwam reeds onder D. ter sprake); Volz. blz. 466 (zie onder E. anthropologie); blz. 473, groote afgeslotenheid van 't land. Alleen zeer sterk doen zich Atjehsche in vloeden gelden. M. Verhouding tot (resp. invloed van) het Europeesch Bestuur. Die invloed wordt eerst van eenige beteekenis in de laatste jaren: Kempees blz. 210, vergadete Sidi Kalang: mededeelingen omtrent Bestuursplannen. Verbod van kannibalisme en slavernij. Voorts nog in 't Naschrift", blz. 260. III. T I M O E R. Litteratuuropgave. J. Anderson. Mission to the Eastcoast. (Zie I. Karo.) J. Freiherr von Brenner. Besuch bei den Kannibalen Sumatra's. (Zie I. Karo.) P. A. L. E. van Dijk. Rapport betreffende de Sibaloengoensche landschappen Tandjoeng Kassau, Tanah Djawa en Si Antar (1893), Tijds. Bat. Gen. XXXVIII blz. 145—200. (Eenigszins verward en in herhalingen vervallend; ook niet diepgaand, het gevolg waarschijnlijk van het verloren gaan der aanteekeningen bij den overval.) Dr. B. Hagen. Eine Reise nach dem Tobah-see '). Peterm. Mitth. 1883. blz. 41—53; 102—105; 142—148; 167—176. Dezelfde. Rapport über eine im Dezember 1883 unternommene wissenschaftliche Reise an den Toba-See (met platen, panorama en kaart), Tijds. Bat, Gen. XXXI blz. 329— 385. Dr. Hagen heeft zich hoofdzakelijk bewogen op het grensgebied tusschen Karo, Timoer en Sub-Toba. Hier ligt ook zijn verblijfplaats, Naga Sariboe. Vandaar het tweeslachtige van zijn werk. Hier zal alleen behandeld worden wat op Poerba en het Noordelijk bekken van het Tobameer betrekking heeft.) Dezelfde. Beitrage zur Kenntniss der Battareligion, Tijds. Bat. Gew. XXVIII 498—545. (Gedeeltelijk compilatie, gedeeltelijk naar gegevens, persoonlijk ter plaatse verzameld; met groote reserve te gebruiken.) J. A. Kroessn. Eene reis door de landschappen Tandjoeng Kassau, Siantar en Tanah Djawa (1893), Tijds. Bat. Gen. XXXIX blz. 229—304. (Zeer omslachtig; in verhouding tot de lengte is de inhoud weinig zakelijk.) Dezelfde. Rapport betreffende de aanvaarding van de onderwerping aan het Nederlandsche Oppergezag van het landschap Tanah Djawa (1890), ald. XL1 blz. 211—252. 1) In de litteratuuropgave bij I Karo is verkeerdelijk deze volledige titel vervangen door „Reisebe richt" Litteratuuroverzicht. 5 Dezelfde. Nota omtrent de Bataklanden (speciaal Simëloengoen), ald. blz. 253—285. (In alle drie stukken komt nog al eens hetzelfde voor. In de toelichtingen, speciaal de historische, zijn ze uitvoeriger dan van Dijks Rapport, terwijl een gedeelte feitelijk een bestrijding is van van Dijks opvatting, dat de vier vorsten = de Radja na Opat van Toba zouden zijn. Wie gelijk heeft? Ik vermoed van Dijk. Overigens hebben beiden den (Javaanschen) Hindoe-invloed buiten rekening gelaten, en deze kan de meer dan gewone macht der radja's verklaren). C. M. Pleyte. De Verkenning der Bataklanden. (Zie „Generalia"). J. A. M. van Cats Baron de Raet. Reize in de Bataklanden in December 1866 en Januari 1867. (Zie onder I. Karojover Timoer de blz. 194—209; zeer vaag en onbeduidend.) L. De Scheemaker. Aanteekeningen, gehouden op eene reis naar de marktplaats (Pëdagangan) der Lima Laras, vier dagreizen de rivier van Batoe Bara opwaarts gelegen. Tijds. Bat. Gen. XVII blz. 412—430. (Waar de schrijver precies geweest is, is uit zijn eigen opgaven niet recht duidelijk. De Soengei Bélocroe is waarschijnlijk de Aek Silan Toewa van Kroesen c.s., de grensrivier tusschen Asahan en Batoe Bara. Dit besluit ik daaruit, dat de schrijver zegt, dat aan den rechteroever het landschap Përdembanan ligt, aan den linker Siniéloengoen. Zie echter in afdeeling IV. Toba het Rapport van Van den Bor. Daar komt op het kaartje tegenover blz. 390 de „Bloera" rivier voor, die op 8 uur afstands ongeveer evenwijdig aan de „Aek Silouw" — zonder het predicaat „toewa" — loopt). G. K. Simon. Tolé! (Vorwarts!) Gütersloh 1904. (Hoofdzakelijk met een stichtelijk doel geschreven, maar van belang o.a. om de illustraties.) Dezelfde. Beantwoording der „Vragenlijst". C. J. Westenberg. Nota over de onafhankelijke Bataklanden. Tijds. Bat. Gen. XXXIV b'z. 105—116 (alleen de blz. 106—107 slaan op Timoer; het zijn slechts schaarsche, voorloopige en oppervlakkige mededeelingen). Dezelfde. Verslag eener reis naar de onafhankelijke Bataklanden benoorden het Tobameer. Tijds K. A. G. 2e S. XIV blz. 1 — 112. 1. Mededeelingen betreffende liet landschap Panei (met een kaart in twee deelen) en het Rajahgebied, Bijdr. Kon. lnst. 7, II blz. 558—586. (De mededeelingen over Panei zijn ontleend aan een verslag van controleur R. H. Kroesen die over het Rajah-gebied — lees: Raja — aan een verslag van controleur W. D. Helderman. Tusschen de namen in den tekst en die op de kaart is niet altijd overeenstemming.) 2. Monatsberichte der Rheinischen Missionsgesellschaft, de jaar¬ gangen 1903 tot 1907, voor zoover thans verschenen. (Deze geven echter vrijwel hetzelfde als in het werkje van slmon „Tolé!" behandeld wordt, daar het medegedeelde toch op de verslagen van Simon in de allereerste plaats gebaseerd is. Het belangrijkste is:„Zum zweiten Mal durch Si Balungun," 1903 blz. 69 e. v. blz. 159 e. v.) Voorts staan ons ten dienste eenige brieven van Simon, in afschrift, door die Rh. Miss. Gesellschaft ons met groote welwillendheid verstrekt. (Deze verschillende mededeelingen getuigen in. i. van een goed waarnemingsvermogen en een helder oordeel, maar daar de tochten geheel het karakter van verkenningen droegen, mag men niet verwachten er meer in te vinden dan de eerste indrukken van een goed opmerker.'t Is nog geen eigenlijke kennis, laat staan wetenschap.) 3. Uittreksels uit de memorie van overgave van het bestuur over de Residentie Oostkust van Sumatra, door G. Schaap, aftredend Resident (30 Sept. 1905) Tijds. K. A. G.2eS. XXIV. blz. 29—56. (Hier komt in aanmerking blz. 42; ook de blz. 43—44 die op de Karolanden slaan, bevatten iets, dat onder Simëloengoen thuis behoort). A. Topographie en Karteering. Litteratuur. De Raet, Reize; Hagen, Reise; dez. Rapport; Brenner; van Dijk, Baloengoen; Kroesen, Reis T. Kassau; dez., Rapport; dez., Nota; Westenb., Verslag; Simon, „Tolé"; Mededeel. Panei en Raja. Kaarten. Behalve de reeds in dezelfde rubriek onder I. Karo opgegeven kaarten, die alle ook voor een grooter of kleiner gedeelte op dit gebied betrekking hebben, mag hier nog vermeld worden: de kaart 1 bij Brenner, Die unabhangigen Batakl. (1: 250.000); de kaartjes bij de verschillende artikelen zijn meest vluchtige schetskaarten. Deze komen later, voor zoover noodig nog in het overzicht ter sprake. Mijn indruk is, dat ze nog zeer gebrekkig en onvolledig zijn. Overzicht der gegevens. (Ook hier geldt de opmerking bij Karo gemaakt). Tevens is het hier de geschikste plaats voor de opgaaf van wat ik onder Timoer (Simëloengoen) versta. Het is de landstreek tusschen de Zuid-Oostelijke Karolanden en de bovenlanden van Asahan, en omvat dus de rijkjes Poerba e. a. Raja, üolok, Panei, Siantar, Tanah Djawa, Bandar en Tandjoeng Kasau. Het Noordelijk bekken van het Tobameer en de naaste omgeving: Poerba, Kinalang, Nagori enz. Brenner. blz. 90—91; blz. 149; blz. 151; Hagen. Rapport, blz. 358 correctie en aanvulling van zijn vroegere kaart (Peterm. Mitth. 1883); ligging van Kinalang. (Eens voor al zij hier medegedeeld dat ik de juiste schrijfwijze bezig. Hagen, als zoovele onzer oostelijke naburen, is telkens met de mediae en tenues in de war!) blz. 365—369 reis van Kinalang langs de Si Pinggan, Boenga Sapang, Poerba Tongah (zeer vreemd! waarschijnlijk Poerba Toewa) en Poerba, verder naar den Dolok Pareara. Voor het Raja. Panel.1) uitzicht van hier op het meer verwijst de schrijver naar het „Panorama". (De zwavelvelden op den Poesoek Boekit zag Hagen van hier niet. Vergelijk over dit duistere punt Wing Easton en Dr. J. F. Hoekstra. Tijds. K. A. Q. 2e S. XIII blz. 77.) Blz. 370. Hagen schat den afstand van D. Pareara tot Balige op „nauwelijks 6 a 7 uren". (Hagen vergiste zich deerlijk! de afstand is + 75 K.M. 't Is zeer leerzaam de achtereenvolgens verschenen kaarten van het Tobameer met elkaar te vergelijken. Naarmate de kennis toeneemt, wordt ook het meer grooter. De beste opgaven zijn die van Wing Easton.) Blz, 371—376, tochtjes in de omstreken van Nagasariboe, beklimming van den Tandoek Bënoewa\ De Raet, Reize blz. 199; blz. 206. Westenb. Verslag blz. 67—82, inzonderheid blz. 80, blz. 96—112 de terugreis, opgave der gepasseerde dorpen; Simon. blz. 23. Kroesen, Reis T. Kassau. blz. 245, zeer korte beschrijving van Poerba. Westenb. Versl. blz. 82—96; Mededeelingen (ontleend aan het rapport van Helderman), blz. 578, e. v. grenzen (eenigszins onzeker, door veranderingen in de machtsuitoefening); rivierstelsel; bergstelsel. (Ook hier treft mij weer 't voorkomen van de namen Dolok Simbolon en Dëlëng Simbëlin, de eene Timoersch, de andere Karo'sch en hetzelfde beteekenende, maar hier blijkbaar bedoeld als namen voor twee verschillende toppen, gelijk ook o. a. op de kaart van Haver Droeze voorkomende. Ik ben zoo vrij aan een vergissing te denken, gebaseerd juist op 't hooren dier twee hetzelfde beteekenende namen. Ik zelf kon van uit Poerba maar één hoogen top ontdekken; zie ik hierin juist, dan werpt dit een eigenaardig licht op de waarde der mededeelingen! Westenb. Versl. blz. 82—96; IVleded. Panei 1) In de memorie v. Res. Schaap: Panai; niet te verwarren met het Panei uit J. B- Neumanns bekende werk, gelijk zulks gebeurt Tijds. K. A. G. 2e S. XXIV blz. 34 noot. 62 Bandar, Panei Siantar, Tanal Djawa. ontleend aan liet rapport van R. H. Kroesen), Mz. 564—573 aardrijksk. beschr, van eigenlijk Panei; blz, 574—578 van Dolok. Hierbij 2 kaartjes 1 : 100.000 tegenover blz. 558, (Op blz. 565 wordt de hoogte van den Dolok Mantjar-Oendoeng jpgegeven als te zijn 1800 voet, Simon (die hem Mardjarungdjung noemt blz. 83 zegt 1800 M.!). Simon. blz. 71; 83; 87; 95; 104. v. Dijk. Rapport, blz. 145—150. een algemeen overzicht over Si Baloengoen nl. opgave van de tot dit gebied behoorende landschappen, de grenzen, de bergketens en -toppen (met critische opmerking omtrent den naam Si Manoek-manoek), voor zoover ze grensgebergten zijn. Enkele toppen in het Noorden, 't Plateau een voortzetting van de 7ofta-Hoogvlakte, die het geheele meer omgeeft. (In casu lijkt mij beter A'flra-Hoogvlakte!) (Voor de bizonderheden zie beneden Kroesf.n, die daarin uitvoeriger is. Van Dijk schrijft Si Baloengoen en zoo noemen ook de Tobaneezen dit gebied; de Karo's zeggen Si Mcloengoen, de de bewoners van het land zelf Si Maloengoen, welke schrijfwijze dus als de meest aanbevelenswaardige is te beschouwen, en die ook in de memorie van Res. Schaap is aangenomen. Al de in die memorie voorkomende namen zijn zuiverder van spelling, dan de door Krof.sen gevolgde, die over 't geheel ook nog achterstaat bij die van Van Dijk.) Kroesen, Reis, blz. 233—231; 238; 240; 243; 246—248; 250—252; dez., Rapport blz. 211—212; dez., Nota blz. 253—256. (Zeer bevreemdend, ja verbijsterend is op blz. 254 de opmerking omtrent de Bah Bol!oek{?): „Naar alle waarschijnlijkheid is deze rivier te beschouwen als de uitwatering van het Tobameer." Hoe kon Kroesen in 1890 (!) zóó schrijven. Heeft hij dan met geen enkel stukje litteratuur over de Bataklanden kennis gemaakt, noch ooit een kaart bijv. die van Haver Droeze gezien?) B. Geologie. Hieromtrent ontbreken alle gegevens, tenzij men berichtjes als in de Mededeelingen over Panei blz. 566, dat „de bodem schraal is, en op vele plaatsen aan het Tobameer rotsachtig", als zoodanig gelieft te beschouwen. C. Flora, Fauna, Klimaat. Flora. Ook hieromtrent zijn de gegevens meer dan schraal. Hagen, Rapport blz. 365, eigenaardige flora der dalen: aan de Europeesche flora herinneren de Stellaria en het Galium; blz. 375, enkele plantenvormen van den Tandoek Bhioewa. Klimaat. De Raet, Reize blz. 198, opgave der in het Tobameer voorkomende vischsoorten, en wel de inlandsche namen daarvan. De spelling lijkt mij echter weinig betrouwbaar: ikan, endeiep, itoe, dijkej (lees dengke, uitspr. dèkkè, Karo'sch déngke), djangkaldjangkal, rendo, dikiris, garampang. Fauna. Meded. Panei blz. 566; Simon, blz. 72. I). Voorwaarden en middelen van bestaan. Litteratuur: Brenner; Westenb., Versl.; Van Dijk, Rapp.; Kroesen, Reis; dez., Nota; Meded. Panei en Raja; Schaap, Memorie; de Raet, Reize; Hagen, Rapp.; Simon; dez. Beantwoording Vragenlijst. Overzicht der gegevens. Bevolking. Brenner. blz. 374—376 opgave van het aantal huizen en bewoners in Timoer (waarbij dorpen zijn vermeld als Tjingkes, Bawang, Rakoet Bési, die tot Karo behooren); blz. 378—379 idem van Raja. (Alles zeer approximatief); Westenb. Versl. blz. 72. over de „kleine" dorpen, maar dit is geen maatstaf voor de dichtheid der bevolking; v. Dijk. Rapp. blz. 162, het verspreid wonen der bevolking; Kroesen, Reis, blz. 246; 252; dez. Nota blz. 262—265 dichtheid der bevolking — kampongs. — Bevolking van T. Djawa; opgave der voornaamste dorpen van Batoe Bara tot het Tobameer, met aantal gezinnen en nog speciale opgaven over Girsang, Simpangan Bolon, Djelrang Kataran en Parapat; Med. Panei en Raja, blz. 567; blz. 575; blz. 580; Simon, blz. 65 over Poerba; blz. 73 over Pane. Vruchtbaarheid en gesteldheid van den bodem. Welvaart. Factoren (behalve bovengenoemde), die daarop invloed oefenen. Van Dijk, Rapp. blz. 147; blz. 149 (waar gewezen wordt op de gemakkelijkheid en de te verwachten schitterende resultaten der bevloeiing); Meded. Panei enz. blz. 574; blz. 579-580. Westenb., Versl. blz. 72; Van Dijk. Rapp. blz. 149; 151; Kroesen, Reis, blz. 246; blz. 256; dez., Nota, blz. 265; Meded. Panei enz. blz. 567; Simon blz. 24; 66; blz. 73; blz. 99; 101 —102; blz. 117; Schaap. Memorie blz. 43. a. Rijstbouw. b. Tweede en andere gewassen. Veeteelt. Jacht en vischvangst. Handel. Marktplaatsen. (Tiga en Onan). Nijverheid. Westenb., Versl. blz. 82—96 waar telkens blijkt dat alleen ladangbouw voorkomt; blz. 105 de Boewaja-pas rijk aan sawahs; Van Dijk, Rapp. blz. 160, behalve in de meerlandschappen nergens sawahs; Kroesen, Reis blz. 231 ; blz. 259 bizonderheden over sawah-aanleg; dez. Nota, blz. 265; Meded. Panei enz. blz. 568 sawahs zijn er niet; ladangbouw; blz. 580; Simon. Beantw. Vragenlijst. Van Dijk, Rapp. blz. 160—161; Kroesen, Reis blz. 260 e. v. (als Van Dijk). Meded. Panei enz. blz. 568; blz. 580. Van Dijk, Rapp. blz. 163; Kroesen, Nota. blz. 266; Meded. Panei enz. blz. 568—569; blz. 574; blz. 581; Simon, blz. 25. De Raet, blz. 199 (overigens geen gegevens). Van Dijk, Rapp. blz. 164, 't ontbreken van marktdagen (opmerking van den schrijver omtrent den invloed, dien de onan's in Toba hebben). Kroesen, Reis. blz. 252; blz. 256 (over ruilmiddelen en geldcirculatie) ; Meded. Panei enz. blz. 569. Van Dijk, Rapp. blz. 164; Kroesen. Nota, blz. 266; Meded. Panei enz. blz. 569; blz. 574; blz. 581. E. Anthropologie. Opmerking. Feitelijk ontbreken ook hier alle weten¬ schappelijke gegevens. Opmerkingen van algemeenen aard, als over lichaamslengte, huidkleur vindt men o. a. bij Van Dijk, Rapp. blz. 151; Anderson blz. 83 en blz. 122 (met een curieuse afbeelding); verder Meded. Panei enz. blz. 567 (waar meegedeeld wordt, dat de SimëloengoenBataks gunstig afsteken bij de Tobaneezen, een oordeel dat in overeenstemming is met de indrukken die Westenb. en ik gekregen hebben, en waaraan meermalen uiting is gegeven." De eenige inderdaad anthropologische aanteekening van belang vindt men Hagen. Rapp. blz. 337 (over een typischen schedel, die schrijver aan den Neanderdal-schedel doet denken). F. Ethnographie. Litteratuur. Brenner; Westenb., Versl.; Van Dijk, Rapp.; Kroesen, Reis; dez. Nota; Meded. Panei enz.; Simon ; Hagen, Rapp.; De Raet, Reize. Huishouw; dorpen. Huisraad en gereedschappen. Kleeding en sieraden. Wapenen; weermiddelen. Jacht-envischtuig. Soloe. Industrie en kunstzin. (Snijwerk, smeedwerk, weven, enz.) Spelen, muziek, dans. Overzicht der gegevens. Brenner, blz. 79 ; 81; 84; 265-266 (vg. blz. 284); Westenb., Versl. blz. 69—71; blz. 87—88; Van Dijk, Rapp. blz. 155—156; blz. 157 (vg. Kroesen, Reis blz. 249, waar hetzelfde omtrent den afwijkenden bouwtrant wordt medegedeeld); Kroesen, Nota blz. 279; Meded. Panei enz. blz. 567 (klopt met Van Dijk, Rapp. blz. 157 en Kroesen, Reis blz. 249); Simon blz. 25—28; blz. 69. De Raet, Reize, blz. 195; Hagen. Rapp. blz. 359; Van Dijk, Rapp. blz. 158; Kroesen, Nota, blz. 280. Brenner, blz. 273; Van Dijk, Rapp. blz. 153; Kroesen, Nota blz. 277—278 resp. van kinderen van + 4 jaar, van idem na het 7e of 8e jaar, van huwbare meisjes, van arme lieden; nabootsing van Mal. kleederdracht; haardracht, sieraden; Hagen. Rapp. blz. 359. Van Dijk, Rapp. blz. 154; Kroesen. Nota. blz. 278—279 (vreemd komt mij voor dat uitsluitend vrouwen — inzonderheid maagden buskruit vervaardigen. Brenner, blz. 284; Simon, blz. 23;L)ekaet, Reize, blz. 198; 199. Brenner, blz. 84 (vg. blz. 265; 284); Westenb. Versl. blz. 69; Kroesen, Nota blz. 279; De Rakt, Reize, blz. 195; Hagen Rapp. blz. 360 (zie de afbeelding achter het artikel); Van Dijk, Rapp. blz. 154; Simon, blz. 23, blz, 66, (zie voorts onder zeden en gewoonten). Genotmiddelen: Opium; tabak Van Dijk. Rapp. blz. 158; Kroesen, Nota, blz. 280. Hagen, Rapp. blz. 361 waar deze zegt: „der Batak muss allabendlicli, ob alt oder jung, Mann oder Weib sein Opium haben." Ook Simon vermeldt speciaal in zijn brieven met nadruk lietgroote opiumgebruik. Toch lijkt mij Hagens voorstelling overdreven, want waar zouden de vele arme onderhoorigen het geld vandaan krijgen? Neemt men echter in aanmerking dat Hagen (en ook de anderen) bij zijne onderhandelingen met radja's en gevolg te doen had, dan is misschien zijn bewering dat „zeker 19 van de 20 mannen schuiven" niet ver van de waarheid. (Zie voorts boven onder voorwaarden enz. van bestaan.) (j. Zeden en gewoonten. (Zie de inleidende opmerking bij I. Karo, die ook hier van toepassing is. Een werk als van Dr. Hagen. Batak-religion, moet bij de bespreking vanzelf eenigszins buiten de indeeling vallen). Litteratuur. Westenb., Versl.; Van Dijk, Rapp; Kroesen. Reis; dez., Nota; De Raet, Reize; Brenner; Hagen, Religion. Overzicht der gegevens. Zwangerschap, geboorte, eerste levensdagen; naamgeving. Huwelijk. Polygamie. Kannibalisme. Hieromtrent ontbreken alle gegevens van eenig belang. Alleen Kroesen, Nota vermeldt iets daaromtrent op blz. 281 e. v. Kroesen. Nota blz. 281 (zie verder onder Adatrecht). Wfstenb., Versl. blz. 71, 88; van Dijk, Rapp. blz. 152. Westenb., Versl. blz. 92; Kroesen, Rapp. blz. 212, die zelfs den naam van het land (simeioengoen) met deze gewoonte in verband brengt (m.i. is de verklaring eenvoudig: „eenzaam land," en pardembanan, „land waar (veel) sirih groeit"). Van Dijk, Rapp. blz. 158-159; Hagen, Religion blz. 525 vermeldende het dwaze bericht van Boudijk over 't opeten van oude lieden. Zie nader onder Adatrecht). Westenb., Versl. blz, 91, bizonderheden omtrent de doodenfeesten voor overleden radja's; Kroesen, Nota blz. 284; Hagen, Religion blz. 515 — 522, uitvoerige mededeelingen en toch m.i. met groote reserve te aanvaarden, over de 3 wijzen van lijkbezorging; over het „ Topèng-spiel" (schrijver bedoelt hier wel het 'ngkoeda-koedaï\ masker en handen o. a. in 't Museum van het Bataviaasch Genootschap; ik bezit hiervan een paar lichtdrukken; de beteekenis van deze „maskerade" is mij duister); het „mandoengauï." Een overzicht van Hagen, Religion, voor zooverre hier thuis behoorende (zie ook de rubriek „Godsdienst") moge hier gegeven worden. De inleiding — blz. 498—504 — geeft aanhalingen uit Waitz. Anthropol. der Naturvölk; Schreiber. Die Batta's in ihrem Verhaltniss zu den Malaien; Warneck. Nacht und Morgen auf Sumatra, en bevat tevens een overzicht van de berichten bij Burton en Ward, Willer, Anderson, Olivier, von Kessel e. a. Blz. 509—514 over schimmen der voorvaderen; opvatting van üe pangoeioeouiung ais „mciuchic Ahnenbilder" (beslist foutief, vg. Westenberg, Kruijt e. a.; toch is m. i. nog niet alles omtrent de beteekenis dier beelden helder); voor de afbeelding zie Tafel III fig. 1. Over de drie zielen (schrijver hoorde nooit van zeven, gelijk Warneck e. a. melden). (M. i. moet men deze gegevens met groote omzichtigheid, zoo niet met wantrouwen behandelen). Blz. 530 - 538, geestenvereering, vereering van begoe's en andere (natuur)geesten, oorzaken van den bloei der tooverij en geestenbezwering; talismans, toovermiddelen; Oerang boenijan, pelimoenan en komang (die hier met elkaar verward worden. (Vg. hierbij Tafel II met de „verklaring" op blz. 543; dit gedeelte heeft Lijkbezorging. Animisme. Schimmen, zielen. Varia. op de Karo-landen betrekking; de afbeelding is zeer schematisch en onjuist; nauwkeurig is de Batoe kemang beschreven en afgebeeld in het artikel van E. J. van den Berg en J. H. Neumann. Bijdr. Kon. Inst. 7 VI blz. 89—92, welk artikel pas is verschenen en daarom niet in het litteratuuroverzicht over Karo kon worden opgenomen). Voorts nog iets over feesten, over „taboe"; over goeroe's, tooverstokken, sibaso's, De gegevens omtrent dit onderwerp bij de andere schrijvers zijn zeer schaarsch en niet best te ordenen; van Dijk, Rapp. blz. 167 waar de bevreemdende mededeeling gevonden wordt, dat ganagana en „tooverstaven" ontbreken. (Dit is bijna ondenkbaar!) Kroesen, Reis blz. 232 over feesten ter eere van begoe's en de godheid Si Noemba (welk woord men m. i. heeft te lezen Sinomba, van somba, en dus in beteekenis — sombaon); dez. Nota, blz. 273—274, waaro.a. de mededeeling, dat al wat van 't vrouwelijk geslacht is nooit mag geofferd worden, en de verklaring (?) hiervan, nl. „dat de vereering der vrouw in het bizonder in het leven van den Batak ingeweven is." (Die „vereering" laat naar Eur. maatstaf nog al te wenschen over!) Blz. 275, het schimmenrijk, op de voorstelling waarvan zou gebaseerd zijn het niet toelaten van echtscheidingen; blz, 276, offerhuisjes; bestanddeelen van een offer. Kroesen, Nota blz. 279 over werken en werkverdeling; de Raet, Reize blz. 201, over het „alléén" eten van den zoon der vorstin van Poerba. (Zeer goed opgemerkt; van het „eten" bij volken als de Bataks mocht wel eens een afzonderlijke studie gemaakt worden; er zit meer aan vast dan men denkt.) 11. Adatrecht. Opmerking. Hierover zijn betrekkelijk veel gegevens, inzon¬ derheid bij van Dijk en Kroesen, bij deze laatste het uitvoerigst. Uit de artikelen blijkt verschil van inzicht tusschen van Dijk en Kroesen; de zienswijze van den laatste heeft bij de Indische Regeering gezegevierd. Litteratuur. Westenb., Versl.; van Dijk, Rapp.; Kroesen, Reis; dez., Rapport; dez. Nota; de Raet, Reise; Meded. F'anei en Raja; Simon; dez. Beantw. Vragenlijst. Verwantschapsstelscl cn marga. Bestuursinrichting. Overzicht der gegevens. Hieromtrent komt eigenlijk niets voor. Kroesen, Nota blz. 256 spreekt van marga in politieken zin, nl. als onderdeel van een landschap. Bij de bestuursinrichting komt dit dus ter sprake. Ik vind het gebruik van 't woord marga in dien zin bevreemdend. (Bekend is, gelijk bij 1. Karo is vermeld, dat o.a. de regeerende vorsten in de eigenl. Timoerstaatjes van den stam Tarigan zijn). Kroesen, Reis blz. 269: Radja — Partoeanan — Karadjaan (lees: Haradjaon)', blz. 279 297, politieke indeelingen bestuur: a. Tandjoeng Kassau (blz. 279—281); b. Siantar (blz. 281—292); hier komt nog eens uitvoerig de verhouding van Bandar tot Siantar ter sprake, alsmede de houding van Si Polha blz. 285—289; vg. hierbij van Dijk. Rapp. blz. 187—189, die andere inzichten heeft); C. Tanah Djawa blz. 292—297). (Uitvoeriger mededeelingen in het „Rapport' (1890). Daar echter het reisverslag eerst geschreven is in 1893, na de tuchtiging van Dolok Paribocan, geeft dit, volgens schrijvers verklaring een meer volledig en afgerond overzicht. Dit geldt dan vooral de slotaanteekeningen.) Dez., Nota, Standen. Rechtspraak. Strafrecht. Oorlogsrecht. Grondrechten. enz. blz. 256, over de verdeeling in landschappen enz.; blz. 257, over „Vasallen"; blz. 258, rechten en plichten der radja's; blz. 260, inkomsten van den Radja. Meded. Panei en Raja, blz. 569—570 betreffende Panei-, blz. 575, Dolok; blz. 581—582, Raja. Geen bepaalde mededeelingen, behalve dat alle schrijvers melding maken van de talrijke slaven en van de groote macht der vorsten. Een soort tusschenstand schijnt hier niet te bestaan; 't belangrijkste Med. Panei, Raja blz. 573 Kroesen, Nota blz. 258—259 (o. a. over recht van appèl, recht van ontvluchting naar 't gebied van een anderen Partoeanan); Van Dijk, Rapp. blz. 199—200; Med. Panei en Raja. blz. 571—572; blz. 575 (verschil tusschen Dolok en Panei); blz. 581—583. Westenb., Versl. blz. 73, opsluiting in 't blok; hetzelfde blz. 79; blz. 92 over de misdaden, waarop de straf van geslacht en opgegeten worden staat; formule van dit vonnis; voorts v. Dijk; Rapp. blz. 159; Kroesen, Nota blz, 259—260; Med. Panei en Raja, blz 572; Si.mon blz 96. Geen gegevens. Zeer uitvoerig is hier Kroesen, Reis blz. 264— 277 waar gehandeld wordt over de soorten van en rechten op onbebouwde gronden; gronden die van ontginning zijn uitgesloten; de bezitters (eigenaar) der gronden enz. enz.; recht om producten in te zamelen; waterrecht. (Kroesen is hier veel uitvoeriger dan Van Dijk. Rapp. blz. 196—199; merkwaardig is dat Kroesen zoo den nadruk legt op de souvereine macht van de Radja, deze als een oorspronkelijk stuk adat beschouwt, daarom o.a. de aanspraken van Si Polha onrechtmatig acht. De voorstelling op blz. 266 is louter hypothetisch). Nog enkele korte gegevens: Med. Panei en Raja blz, 572. Voorts bij van Dijk en in Simon. Beantw. vragenlijst de mededeeling dat er geen eenstemmigheid is omtrent de vraag, wie in de verschillende staatjes gerechtigd is grond aan Europeanen uit te geven. Huwelijksrecht. Erfrecht en erfopvolging Varia. Omtrent de poewang-bolon (voornaamste vrouw van de vorsten in de verschillende rijkjes): Westenb, Versl. blz. 73, blz. 89 (met vermelding van eene uitzondering); Van DijK, Rapp. blz. 152; Kroesen, Rapport, blz. 213 (afwijking met het door Westenb. meegedeelde!); Med. Panei en Raja blz. 570; blz. 583; de Raet. Reize, blz. 207. Andere gegevens alleen bij Kroesen blz. 281—284 (waar echter vreemde, m. i. willekeurige onderscheidingen gemaakt worden, terwijl het gezegde op blz. 283 „een derde, niet door de adat bekrachtigde, wijze is de schaking" een dwaze bewering is, gelijk dan ook uit het vervolg blijkt, dat de adat er zich mee bemoeit. M. i. past groote voorzichtigheid tegenover Kroesens mededeelingen). Simon, blz. 120. het ongehoorde, dat de vorst van T. Djawa onder zijn vrouwen ook zijn eigen stiefzuster heeft. Kroesen, Nota, blz. 256; Meded. Panei en Raja, blz. 569; blz. 584. (Inderdaad zeer schrale gegevens.) Westenb., Versl. blz. 77; Van Dijk, Rapp. blz. 158—159; Kroesen, Nota blz. 259; Med. Panei en Raja, blz. 573; blz. 584—585. [Door en door onjuist is de slotopmerking bij Kroesen. Nota blz 285: „wordt het cannibalisme uitgesloten, dan geldt verreweg 't grootste gedeelte van het bekendgestelde ook voor de Tobalanden en Karo-Karo.") I. Godsdienst. Litteratuur. Van Dijk, Rapp.; Kroesen, Nota; Hagen, Religion; Meded. Panei en RajajSiMON. Overzicht der gegevens. Godenleer, Kroesen, Nota, blz. 266—276 (de voorstelling Cosmogenie. munt niet uit door bizondere helderheid; de schrijfwijze der namen laat ook nog al te wenschen over); Haoen, Religion, blz. 505—506; resumé blz. 539—542, waar ook de invloed van Brahmanisme en Islam ter sprake komt. (Dat de begrippen Invloed van „goed en kwaad" eerst door de „Indische" godswereldgodsdien- jienstleer zouden zijn gekomen, is toch een wel wat naïeve onderstelling!) Moh. propa- Van Dijk, Rapp. blz. 150; Meded. Panei en ganda. Raja, blz. 578; Simon blz. 70; blz. 79; blz. 106—109. Zendingsarbeid. Simon blz. 91—92 (en zie de Rhein. Miss. Berichte, alsmede de Jahres-Berichte sedert 1904). J. Taal- en Letterkunde. Gegevens van wetenschappelijke waarde ontbreken. Weinig belangrijke mededeelingen vindt men: bij Brenner, blz. 329, twee Timoersche liedjes met (foutieve!)vertaling; Westenb., Versl. blz. 7, overeenkomst met het Toba'sch, meer nog met het Mandaïlingsch; Van Dijk, blz. 165 (niet juist is daar de bewering dat het letterschrift het gewone Toba'sche is); Poestaka's, Troembo's (soort van kroniek, naar ik meen iets eenigs in de Bataklanden)'); blz. 150, 155 over 't spreken en verstaan van Maleisch. ') Toch niet zóó eenig als ik dacht. Prof. van Ophuysen deelde mij het volgende mede: „In het N. en Z. Mandaïlingschc heeft men tarombo-, vgl. Minangk. tamba, geschiedverhaal, verhaal omtrent den eersten oorsprong of de eerste verschijning van een bevolking; tamba radja — geslachtslijst, enz. Litteratuuroverzicht. 6 K. Afbeeldingen en platen. Totnogtoe bestaat hiervan heel weinig. Aardige plaatjes in Simon; voorts goede afbeeldingen achter Hagen, Rapp. o.a. de fraai besneden zuil, en in Brenner, op blz. 265 en blz. 284. L. Verhouding tot en invloed van buurvolken. Opmerking. Van eigenlijk gezegde buurvolken is weinig of geen sprake in de gegevens, Atjeh uitgezonderd, des te meer van buurstammen en van de verschillende stammen onderling; m.a.w. deze verschillende rijkjes hebben eene geschiedenis, en die zal hier behandeld worden. Natuurlijk, dat dit op sommige punten met adatrecht samenhangt. Litteratuur. Van Dijk, Rapp.; Kroesen, Reis; dez., Rapp.; Hagen, Rapp.; Simon; Westenb., Versl.; Meded. Panei en Raja. Overzicht der gegevens. Van Dijk, Rapp., blz. 167—169, over de landschappen aan 't meer in verband met de „grenskwestie." Staatkundig behooren ze bij Sibaloengoen, geographisch en ethnographisch bij Toba\ de grens op de gouvernementskaart is dan ook geheel foutief. Landschappen, die weer niet tot Sibaloengoen willen behooren. (Een netelige kwestie, die m.i. ook niet vreemd is aan de zeer onlangs plaats gehad hebbende „rustverstoringen" in Adji Bata c.a.) Schrijver geeft aan, hoe de grens dan moet zijn. Blz. 171—175, de verhouding der 4 rijken Silau, Paneh (lees Pane of Panai), Si Antar en Tanah Djawa. Hunne verhouding tot Atjeh. Rol van Deli hierin; het Radja-na-Opat-schap (zie „Generalia" waar het best de figuur van Singa Mangaradja onder dak te brengen is); blz. 176, Van Dijks verklaring van de macht der vier vorsten in Sibaloengoen; blz. 177—178, feiten, die dit zouden staven; blz. 179 de insignes van Atjeh. (Is de voorstelling, hier gegeven, juist, dan is de aanspraak, die de Sultan van Dëli maakt op machtsuitoefening ook over de Karo's, niet geheel zonder grond.) Over ongeveer dezelfde dingen Kroesen, Rapp. blz. 214—215. De verschillen met van Dijk zijn vele. De verklaring van de namen der rijken op blz. 215 is natuurlijk de inlandsche verklaring, ('t Is evenwel niet duidelijk, of de schrijver het ook niet als geschiedenis opneemt, wat nog al naïef zou zijn. Men oordeele: silau van hijau, siantar van pantar, e. d.) Van Dijk, Rapp. blz. 180—184, nadere bizonderheden over de verhouding der vier rijken; verder over Raja (Rea), blz. 185; TandjoengKasau, blz. 186; ald. ook over Si Antar; blz. 187—189, splitsing van Si Antar-, blz. 190, veroveringen der Raja's; blz. 191 —193, over enkele kleinere landschappen; verhouding tusschen Repa en Polha; resumé. Blz. 194, over Tanah Djawa; de twee rijken, één onder Radja Maligas, één onder Toean Dolok; Vg. hierbij Kroesen, Reis blz. 234—237, en Simon, blz. 81. Kroesen, Rapp., blz. 216 begint de geschiedenis op te halen van omstreeks een eeuw geleden, nl. van de groote beweging tengevolge van het optreden van Toewan Radja (lees: Toehan Raja); blz. 217 over de oorzaken der onlusten, nl. de aspiratiën der verschillende vorsten. Vermelding der „troembo" (geschiedboek, kroniek); Rapporteur heeft deze niet gezien, maar een goeroe heeft blijkbaar uit de school geklapt. Dit relaas is vervat in de blz. 219—225. (Van hoeveel waarde deze „geschiedenis" is blijkt o. a. hieruit: Ofschoon men de lieden niet verstaan kon, sloot men vriendschap en betuigde enz. enz Dan een „beeldschoone" dochter en een huwelijk natuurlijk. De negende Koning van deze dynastie doodde zichzelf om een sprekende toepei (eekhoorn). Men krijgt den indruk dat Kroesen toch min of meer hechtte aan de gegevens, maar hij zegt, er niet het rechte van te weten, omdat de Bataks „zoo geheimzinnig waren met deze toepei-geschiedenis." Blz. 227—234 geeft eene beschrijving van de voortdurende oorlogen om den troon. Het slot was: Radja Maligas heerscher, en Toean Naposo banneling. (Zie de verdere blz., die onder M. vermeld zijn. Vreemd is m. i. hier Kroesens politiek, waardoor T. Naposo niet definitief werd verdreven, zelfs later met veel égards behandeld werd. Mij is Kroesens houding, gegeven zijne eigene mededeelingen, onbegrijpelijk. Zie ook Simon, blz. 115, het verhaal van de vrouw — weduwe — van Radja Na Poso.) Mededeel. Panei en Raja, blz. 558—564. Zeer uitvoerige geschiedkundige beschrijving, wat de laatste jaren (tot 1894) aangaat, zeer gedetailleerd; blz. 558—59 geeft de vóórgeschiedenis, zooals ik zou willen zeggen. (Mijn vraag is, welke waren de bronnen? Troembo's misschien? En waar komt de naam „Nagoer" vandaan? Vergis ik me niet, dan spreekt W. P. Groeneveldt in zijn „Oude Chin. berichten omtrent Indië" over het rijk Nakoer, dat — op welke gronden ?— het Batakgebied zou moeten aanduiden.) De rest bevat allerlei, dat ook bij Kroesen voorkomt, maar er is ook heel wat verschil. Zeer belangrijk zijn de blz. 561—564 over Toean Rondahaim en Radja Kapoeltakan. Vg. hierbij Westenberg, Versl. blz. 1 en 2. Een paar opmerkingen van weinig belang bij Hagen, Rapp. blz. 362, verhouding van Timoer (Kinalang) tot Raja; blz. 367, nauwe verwantschap tusschen Kinalang, Nagari en Poerba. VI. Verhouding tot en invloed van het Europeesch Bestuur. Litteratuur. Kroesen, Reis; dez., Rapp.; Meded. Panei en Raja; Westenb., Versl.; Schaap, Memorie. Doel der reis. Nieuwe regelingen Onderhandelingen in Tanah Djawa. Overzicht der gegevens. Kroesen, Reis, blz. 229, noot, mededeeling van het „Besluit v. d. Gouv. Gen. 18 Feb, 1892, No. 5. Blz. 238, verhouding tot Panei sedert 1888; blz. 243—244, conferentie's te Hadji Batak (\ees Adjibata) en Si Polha; blz. 248—249, overal werd de commissie goed ontvangen, met uitzondering van Dolok Pariboean. Blz. 297—304, geeft onder No. 8, „Slotaanteekeningen," eerst eene bestrijding van van Dijks opvatting (zie boven in de litteratuuropgave), geeft dan zijn eigen voorstelling van de wording en den stand der zaken, waarop dan zijne voorstellen en wenschelijk geachte regelingen zijn gebaseerd. Kroesen, Rapp. blz. 211. doel der reis, op last van Resident Scherer ondernomen. Blz. 232—252, uitvoerig relaas der onderhandelingen; blz. 242, eensluidende verklaring van alle partoewanan omtrent Radja Maligas' Raja. Varia. rechten; blz. 245—252 onderhandelingen met Toewan Naposo (brieven, gezanten, bijna ad infinitum); 17 Juni 1889 kwam de verzoening tot stand tusschen R. Maligas en T. Naposo; blz. 249, nog eens (Jan. 1890) eene vergadering, waarin nota bene! T. Naposo vroeg, op welke gronden de rijksgrooten hem niet als radja wilde erkennen; blz. 250, alweer vergaderen! Sloteffect: Toewan Naposo door R. Maligas tot Radja Moeda verheven, met behoud van zijn titel! Meded. Panei en Raja, blz. 564, inmenging van het Gouvernement in den strijd tegen Raja; vg. hierbij Westenb., Versl. blz. 93 en 94. Schaap, Memorie, blz. 42, teekening der korte acte van onderwerping door de hoofden van Tanah Djawa, Siantar met Bandar, Panei en Raja; politieke indeeling; plan om Simaloengoen af te scheiden van Asahan en te brengen onder den Ass-Resident, die op de Karo-Hoogvlakte woont. Opgaaf der „vasalstaatjes". Inlijving der rijkjes Dolok en Poerba. Westenb., blz. 90, afschaffing van het stelsel van opsluiting in 't blok; vervanging door boeien, gevangenis; tewerkstelling; blz. 95, bevrijding van 11 lieden uit het blok. IV. TOBA. Litteratuuropgave. J. Anderson. Mission to the Eastcoast of Sumatra. (Op Toba, d.i. hier, de bovenlanden van Asahan, hebben betrekking: van het „Journal" — blz. 1 —190— de blz. 130, 134, 135—155, en van „History and Description — blz. 191—357 — de blz. 222—226 (blz. 223 eene aanhaling uit „Captain Forests' Voyages", blz. 38, welk werk mij niet bekend is); blz. 323—325; blz. 326—327. Q-. van Asselt. Achttien jaren onder de Bataks. Rotterdam (1906?) A. C. van den Bor. Rapport over eene reis van Tandjong Balei naar de omstreken van Pasir Mendagei. Bovenlanden van Asahan. Tijds. Bat. Gen. XVII, blz. 377—411 (1869). Op door de Bataks bewoonde streken hebben slechts betrekking de blz. 386—404. De beschrijving raakt slechts den buitenkant der dingen, maar is voor de topographie niet geheel zonder waarde. J. Freiherr von Brenner. Unter den Kannibalen Sumatra's (zie I. Karo). A. Bruch. Reise nach Lumban Pinasa. Manuscript, in het archief der Rh. Miss. Gesellschaft. Barmen. Burton en Ward. Verslag van eene reis in het land der Bataks, in 1824, (medegedeeld door wijlen Sir Stamford Raffles; vertaald uit de „Transactions of the Royal Asiatic Society" D. 1.) Bijdr. K. 1. 2, 1, blz. 270—308. M. Buys. Twee jaren op Sumatra's Westkust. (1886). Gr. J. J. Deutz. Baros. Tijds. Bat. Gen. XXII, blz. 156—163. (Vg. Notulen Bat. Gen. 1873, blz. 138). D. Dietz. Krijgsverrichtingen in Toba, gedurende de maanden Juli, Augustus en September 1883. Ind. Mil. Tijds. 1885 I, blz, 413; blz. 525; II blz. 625. P. van Dijk. Zwartkolen in en nabij de baai van Tapanoeli. Nat. Tijds. v. N. I. XXVI 1864, blz. 41. P. A. L. E. van Dijk. Nota over Habinsaran. Tijds. K. A. G., 2e S. IX, blz. 477—505. Met recht een „Nota", nl. beknopte mededeelingen van waarnemingen, gedaan op twee reizen, resp. in 1884 en 1890; misplaatst zijn daarom de lange uitweidingen over dingen, die niets ter zake doen. Dezelfde. Rapport omtrent het onderzoek naar de mogelijkheid en wenschelijkheid om eenen voor voertuigen geschikten verbindingsweg aan te leggen tusschen de uitwatering van het Tobanieer en het in de Residentie Sum. Oostkust gelegen Bandar Poelo (met kaart). Tijds. K. A. G. 2e S. IX, blz. 1076—1091. Dezelfde. De uitwatering van het Tobameer en de Batoe Bongbong, Tijds. Bat. Gen. XXXV, blz. 640—657. Dezelfde. Excursie naar de westelijke landschappen in de Tobalanden (met schetskaart; de schaal niet aangegeven), Tijds. K. A. G., 2e S. XII, blz. 464—490. Daar de excursie plaats had in 1889 en de beschrijving dateert van 1895, en uit de herinnering opgeschreven (hoewel ik vermoed, dat de schrijver toch enkele aanteekeningen heeft geraadpleegd), zal dit allicht aan de nauwkeurigheid in bijzonderheden schade hebben gedaan. Zie schrijvers eigen uitspraak. De gegevens betreffende het land zullen wel goed zijn, omdat hij ook later in de nabijheid werkzaam geweest is. Dezelfde. Een tochtje per prauw langs Zuid Samosir van Nainggolan tot Lottoeng, en eene korte beschrijving van den Oostelijken oever van het Tobameer van Si Regartot Poerba. Tijds. K. A. G., 2e S. XIII, blz. 419—436. Met schetskaart, en „opmerkingen" van Dr.J. F. Hoekstra, blz. 437—438. Door deze „opmerkingen" wordt de kwestie van de zwavelvelden van den Poesoek Boekit nog ingewikkelder. N. Wing Easton. Het Tobameer en Samosir (mei naschrift van Dr. Hoekstra) Tijds. K. A. G., 2e S. XV, blz. 236—240. Dezelfde. Bismuth op Samosir. Jaarboek v. h. Mijnwezen in N.-l. 1894, Technisch en Administratiaf gedeelte, blz. 84—93. Dezelfde. Geologische verkenning der onderafdeeling Toba en Silindoeng. Aid. wetenschapp. gedeelte, blz. 99—164. (Met kaart.) Dezelfde. Eenige nadere opmerkingen aangaande de geologie van het Tobameer en omgeving. Aid. 1895, wetensch. ged., blz. 149—157. £. W. L. von Faber. Eenige mededeelingen omtrent het voorkomen van geophagie in de Res. Tapanoeli. Tijds. Bat. Gen. 1864 XXXVII, blz. 310—312. A. L. van Hasselt. Aanteekeningen omtrent de pottenbakkerij in de Res. Tapanoeli. Intern. Archiv für Ethnographie VI (1893). Dezelfde. Verschillende artikelen in de Encyclopedie v. Ned.Indië als: Siboga, Sipirok, Silindoeng, Tapanoeli enz. Belangrijk ook om de litteratuuropgave aan't eind der artikelen. De overzichten zijn helder en zakelijk. Dezelfde. Tapanoeli's Hoogland. (In Prof. Veth's feestbundel Leiden 1894.) W. A. Henny. Reis naar Sigompoelon en Silindoeng (1858). Tijds. Bat. Gen. 1868, XVII, blz. 1—58. Dr. J. F. Hoekstra. Die Oro- und Hydrographie Sumatra's. Voor Toba: I, 5 [A], B, C. blz. 60—61; en 6. A. blz. 68—70. Dit werk is een oordeelkundige samenvatting van al wat er toen op dit speciale gebied reeds geleverd was; vandaar de rijke litteratuuropgave (tot 1892); Wing Eastons publicaties zijn van later tijd. Dezelfde. Onze kennis van het schiereiland Samosir en van het Tobameer in 1895. Tijds. K. A. G. 2e S. XIII, blz. 73—80. (Zie ook boven: Easton, Tobameer; Van Dijk, Tochtje.) G. W. W. C. Baron van Hoëvell. Iets over het oorlogvoeren der Batta's. Tijds. Ned.-Indië 1878, II blz. 431—445. Dr. C. W- Janssen. Die Hollandische Kolonialwirthschaft in den Battalandern. Acad. Proefschrift. Straatsburg 1886. Compilatie, waarin veel litteratuur met oordeel is verwerkt. Zie voorts de opmerking beneden gemaakt bij Kielstra, Sum. Westkust. F. Junghuhn. Die Battalander auf Sumatra. Berlin 1847. Langen tijd het eenige wetenschappelijke werk overdeBataklanden. Toch is later gebleken, dat zelfs op Junghuhns speciaal terrein, (geologie e. d.) dit werk lang niet op hetzelfde niveau staat als zijn werk over Java's vulkanen. Oordeel van den bij uitstek bevoegden ingenieur R. Fennema. En wat het anthropologisch, zoowel als het ethnographisch deel betreft, zijn hierop door verschillende bevoegden zeer gegronde aanmerkingen gemaakt. De spelling en schrijfwijze van plaats- namen, in het algemeen van de woorden uit inlandsche talen is allertreurigst (bijv. Gudarim Baru, lees Huta Rimbaru). In dit overzicht zal het werk niet nader behandeld worden, wat te minder noodig is, daar het boek zelf een zeer gedetailleerde inhoudsopgave bevat en men dus gemakkelijk vindt wat men zoekt. Voor de kennis der Bataklanden, een 60-tal jaren geleden, bevat het intusschen belangrijke gegevens. Oscar von KeseeJ. Reis in de nog onafhankelijke Bataklanden van Klein-Toba, op Sumatra, in 1844. (Vertaald uit „Das Ausland" 1854.) Bijdr. K. I. 1, IV, blz. 55—97; blz. 208—220. Dr. E. B. Kielstra. Sum. Westkust van 1826—1832; id. van 1833—1835; id. van 1836—1840; id. van 1840—1849; id. sedert 1850. Bijdr. Kon. Inst. 5, III blz. 216—380; 5, IV, blz. 161-249; blz. 313-379; blz. 467—514; 5, V, blz. 127-221; blz. 263—348; 5. VI, blz. 106—147; blz. 385-462; blz. 531—611; 5, VII, blz. 254—330; blz. 622—706. Vooral (doch niet uitsluitend) voor de politieke en militaire geschiedenis van gewicht, gelijk Dr. Janssens werk voornamelijk voor de sociaal» economische zijde van belang is. Daar Kielstra ook uit het schriftelijk materiaal, aanwezig op 't Ministerie v. Koloniën heeft mogen putten (tot het jaar 1873), en voor de latere jaren de Koloniale Verslagen en andere gedrukten heeft verwerkt, is het raadplegen van die Verslagen enz. vrijwel overbodig geworden. Mr. T. H. Der Kinderen. De algemeene verordeningen tot regeling van het rechtswezen in het Gouvernement Sumatra's West-kust, 2 dln. Batavia 1875. Alleen Deel II komt voor ons in aanmerking, en daarvan voornl. de blz. 31—51; blz. 145; blz. 217. De mededeelingen zijn zeer schaarsch en weinig diepgaand, blijkbaar een gevolg daarvan dat de schrijver de adat der „Noorderdistricten" als eene eigenlijk niet toe te laten afwijking beschouwt van een voor hem geldende fictieve norm. Hiermede is de waarde voor ons gebied voldoende gekenschetst. W. Ködding. Die Batakschen Götter und ihr Verhaltniss zum Brahmanismus. Algem. Miss. Zeitschr. XII blz. 401—409; blz. 475—480. Dezelfde. Die Batta's auf Sumatra. Globus. Bd. 53, blz. 48 e. v., 57 e. v., 75 e. v., 90 e. v., 107 e. v. Dezelfde. Si Adji Panurat en Adji Pamasa. Marchen. Globus Bd. 49, No. 13. C. A. Kroesen. Geschiedenis van Asahan. Tijds. Bat. Gen. 1886, XXXI, blz. 82—139. Dit opstel bevat den sleutel tot de reis van van den Bor (zie boven), en geeft het vervolg der geschiedenis na die reis. Ofschoon veel de Bataks niet raakt, is er toch telkens sprake van aanrakingen en verwikkelingen met hen. Het werk is zeer zakelijk, maar had in hoofdstukken en paragraphen ingedeeld moeten worden; nu is de lectuur vermoeiend en een overzicht niet gemakkelijk te geven. W. Marsden. History of Sumatra 1811; blz. 365—395. (Zeer interessant!) J. H. Meerwaldt. Aanteekeningen betreffende de Bataklanden (1891). Tijds. Bat. Gen. XXXVII (1894). Ik bezit een door den schrijver zelf van kantteekeningen voorzien overdrukje. Gelijk alles van dezen kenner der Toba-Bataks, zijn ook deze aanteekeningen volkomen betrouwbaar. Dezelfde. Wijzen de tegenwoordige zeden en gewoonten der Bataks nog sporen aan van een oorspronkelijk matriarchaat? Bijdr. Kon. Inst. 5, VII blz. 197—207. Eene bestrijding van Wilkens opvatting, voor zoover de Tobalanden betreffende. Dezelfde. De Bataksche tooverstaf. Bijdr. Kon. Inst. 6, X blz. 297—310. (vg. hierbij in I. Karo. Westenb. Aant. en Joustra. Vert.) Dezelfde. Gebruiken in het maatschappelijk leven der Bataks Med. Ned. Zend. Gen. Dl. 48, blz, 273—292; Dl. 49, blz. 104—130; Dl. 50, blz. 1—26; Dl. 51, blz. 83—123. Deze opstellen zijn eene vertaling en bewerking (tevens aanvulling!) van het in het Toba'sch door een Bataksclien onderwijzer geschreven, en te Singapoera (1898) gedrukte boekje: Ruhut Parsaoron di Habatahon. Van de bewerking zijn totnogtoe (1907) vier stukken verschenen, d. i. ruim de helft. Dezelfde. „Pidari" Utrecht 1903. In een viertal verhalen, hoofdzakelijk van stichtelijken aard, geeft de schrijver hier tal van mededeelingen, die van zijn groote kennis van het Bataksche leven getuigen. Alleen de kleuren zijn, waar het de schildering van „Heidensche" gebruiken en ondeugden betreft, m. i. wel wat sterk gekozen, verklaarbaar evenwel uit de strekking van het boekje. Dezelfde. Handleiding tot de beoefening der Bataksche taal. Leiden 1904. Dr. E. Modigliani. Fra i Batacchi indipendenti. Boll. Soc. Qeog. Ital. No. 3 IV, blz. 367. Dezelfde. 11 lago Toba. Boll. S. G. Ital. S 3, IV, blz. 217,633. J. J. A. Muller. De triangulatie van Sumatra. Tijds. K. A. G. 2e S. XIV, blz. 113—117. Dezelfde. De hoogte van den waterspiegel van het Tobameer. W. F. H. Miiller. Beschreibung einer von G. Meissner zusammen- gestellten Bataksammlung. (Zie 1. Karo.) Cr. K. Niemann. Bijdrage tot de kennis van den godsdienst der Bataks. Tijds. Ned. Ind. 1870, I, blz. 288—307. Een compilatiewerk, maar verdienstelijk, ook om de toelichtingen uit bij andere volken van den Archipel voorkomende gebruiken enz. G. Pilgram, Referat über heidnische Musik und Tanz (1885). Manuscript. C. M. Pleyte Wzn. De verkenning der Bataklanden. Tijds. K. A. G. 2e S. XII, blz. 71—96; blz. 727—740. Dezelfde. Bataksche vertellingen. (Zie I. Karo). Dezelfde. Zur Kenntnis der religiösen Anschauungen der Bataks. Globus Bd. 60, Nr. 19 en 20. P. Pohlig. Reise von Toba nach Asahan. Ber. der Rh. Miss.-Ges. 1893 blz. 100—111. Dezelfde. Reis naar Loemban Pinasa. Rijnsche Zending XXVI (1895) No. 5. Dezellde. Erwerbsquellen, enz. Referaat, gehouden 25 Juni 1896 te Si Antar. Manuscript. J. W. Eetgers. Mikroskopisch onderzoek van gesteenten uit Ned. Indië (Collectie E.). Jaarb. Mijnwezen Ned. Ind. 1895, Wetensch. Ged. blz. 99—107. Dr. A. Schreiber. Zur Ethnologie der Bataks auf Sumatra. Ausland 1882. No. 16. blz. 316. Dezelfde. Die Battas auf Sumatra. Alg. Missionszeitschr. 1876. Dezelfde. Die Südlichen Batta-Lander auf Sumatra, Peterm. Mitth. 1876, blz. 64. E. J. Sillem. Het Tobameer (met schetskaart). Tijds A. G. III blz. 82—84 (1877). H. J. J. L. Ridder de Stuers. De vestiging en uitbreiding der Nederlanders ter West-kust van Sumatra. Amsterdam 1849. 2 Deelen. (Uitgegeven door P. J. Veth.) Over de Bataks handelen: Inleiding blz. XLVII1—LIV; LXV11, LXXI. Deel I blz. 219—234, Deel II blz. 44-66; blz. 122—152. J. R. Stuurman. Aardrijkskundige beschrijving der onderafd. Sipirok (met kaart). Tijds. K. A. G. 2e S. XI blz. 169—194. Dr. H. N. vanderTuuk. Bataksch-Nederduitsch woordenboek. Amsterdam 1861. Dezelfde. Bataksch leesboek, le stuk ald. 1862. Dezelfde. Toba'sche Spraakkunst ald. 1867. Dezelfde. Taalkundige Aanteekeningen en Bladwijzer enz. R. D. M. Verbeek. Verslag No. 10. Geologische beschrijving van de landstreek tusschen Siboga en Sipirok. Jaarb. Mijnwezen Ned. Ind. 1877,1 blz. 21, met kaart 1 :250.000. Joh. Warneck. Das Eherecht bei den Toba-Batak. Bijdr. Kon. Inst. 6, IX blz. 532—543. Dit artikel, gelijk trouwens alles van dezen schrijver munt uit door helderheid en nauwkeurigheid. Dezelfde. Studiën tiber die Literatur der Toba-Batak. Mitth. des Seminars für Oriënt. Sprachen a.d. Kön. Friedr. Wilhelms-Universitat. Berlin Ile Abt. 1 (1899), blz. 101-139. Dezelfde. Der Bataksche Ahnen- und Geisterkuit. Algem. Mis- sionszeitschrift 1904. Dezelfde. Tobabataksch-Deutsches Wörterbuch. Batavia 1906. Monatsberichte der Rheinischen Missions-Gesellschaft, te beginnen met het jaar 1861. Ofschoon het eigenlijke werk der zending uit den aard der zaak verreweg de grootste plaats inneemt, bevatten toch deze „Berichte" heel wat gegevens ook van anderen aard. Bij het doorzoeken van het archief te Barmen is mij gebleken, dat over het geheel de brieven enz. zeer goed in die „Berichte" verwerkt zijn. Ook komen er belangrijke opstellen in voor, wat land- en volkenkunde aangaat, vooral in de eerste jaargangen. Het belangrijkste moge hier aangeduid worden: 1864, blz. 33 e. v. Missionsreise nach Silindung und Sipoholon (met interessante kaart); ald. blz. 271, Sitten und Gebraüche der Batta's; 1865, blz. 69 e.v.; Allerlei zur Geschichte und Religion der Batta's; 1873. blz. 306, Reisbau bei den Batta's; 1875, blz. 240, BattaBegrabnis; 1892, blz. 82, Untersuchungsreise nach Garoga; ald. blz. 100. Merkwürdige Bewegung am Tobasee. 1893, blz. 100 e.v. (zie litteratuuropgave onder Pohlig); voorts zijn van belang de jaargangen uit de tijden van beroering, die het gevolg waren van het optreden van Singa Mangaradja, nl. de jaren 1878 en 1883. Rheinische Missions-Traktate (later Missions-Schriften), hiervan vooral No. 57, Ein Besuch auf Samosir, von Miss. Bruch; No. 69, Der Batak, wie er leibt und lebt, von seiner Geburt an bis zu seinem Tode, von Miss. Bruch; No. 109. Siebenmal nach dem Tobasee, von J. H. Meerwaldt. De Koloniale Verslagen (zie echter mijne opmerking in de litteratuuropgave, onder Kielstra, Sum.-Westkust). Notulen van het Bat. Genootschap. IV blz. 34; X blz. 71; 81; 168; XI blz. 80; XVII blz. 109; 179; XIX blz. 77; XX blz. 102; XXI blz. 111; XXX blz. 80; XXXVI blz. 102. Hierbij zijn bepaald belangrijke niededeelingen van archaeologischen en ethnologischen aard. A. Topographie en karteering. Litteratuur. Brenner; van Dijk, Habinsaran; dez., Verbin¬ dingsweg; dez., Uitwatering; dez., Excursie; dez., Tochtje; van den Bor, Rapp.; Hoekstra, Onze kennis; Easton, Verkenning; Pleyte, Verkenning; Muller, Tobameer; Sillem, Tobameer; Stuurman, Sipirok; Verbeek, No. 10. Kaarten. Behalve de in bovengenoemde, en andere arti¬ kelen en werken opgenomen kaarten en kaartjes (zie onder „litteratuuropgave") zijn van groote beteekenis: a. Kaart der Bataklanden en van het eiland Nias (1888), door F. J. Haver Droeze, tot welker samenstelling al het toen beschikbare materieel is verwerkt, gelijk daar is aangegeven. b. Het Tobameer en omgeving (Topogr. Bureau 1898). Waarschijnlijk staan der Regeering nu nog betere gegevens ten dienste. Overzicht der gegevens. (Hier zij opgegeven wat ik tot Toba heb gerekend: Het zuidelijk bekken van het Tobameer inclusief Samosir) en omgeving; de bovenlanden van Asahan en Hoewaloe, de eigenlijke TobaHoogvlakte, Silindoeng, de westelijke landen van Baroes tot Batang Toroe, Sipirok, i. e. w. de centrale Bataklanden, ten Noorden door het Tobameer, ten Zuiden door den Si Boewal-boewali begrensd. Op taalkundige en geographische gronden leek mij deze grensbepaling de beste. Dat in zulk een uitgestrekt gebied groote locale verschillen voorkomen spreekt vanzelf, en later zal een scherper verdeeling in bepaalde kringen noodig zijn. Mij ontbreekt de locale kennis, waarop ik ten opzichte der Karolanden kon bouwen, om Litteratuuroverzicht. 7 Het Tobameer en omgeving. De bovenlanden van Asahan en Hoewaloe. op eigen verantwoording die verdeeling door te voeren, en de voorhanden gegevens zijn nu ook nog niet van dien aard, dat deze een deugdelijke splitsing mogelijk maken.) Brenner, blz. 150, beschrijving van en opgaven omtrent het meer; blz. 136, de vlakte langs den zuidelijken oever; van Dijk, uitwatering, blz. 640 korte beschrijving van het meer; blz. 642, gebleken onjuistheid van de veronderstelling, dat het meer vroeger in het N.W. een afvoerweg had; blz. 650—653, boottocht van Naroemonda tot Siroewar-, de Batoe Bongbong-, van Dijk, Excursie, blz. 479—481 het Tobameer; afstandsopgaven (vg. bij het overigens aardige schetskaartje, de nieuwste kaart, Topogr. Bureau 1898; de afwijkingen zijn dan niet onbelangrijk. Zie ook de kaartjes bij W. Easton en bij Pleyte); van Dijk, Tochtje, schetskaart; blz. 42), afstandsopgave; blz. 422, grootte; blz. 424 e.v., beschrijving van Samosir; blz. 430—434, van den Oostelijken meeroever. De daar gevonden mededeelingen, verstrekt door lieden van Poerba en Kinalang zijn juist. Easton, Verkenning, blz. 100 102; Muller, Tobameer; en een resumé bij Hoekstra, „Onze kennis; Pleyte, Verkenning. van Dijk, Habinsaran, blz. 478—480 beschrijving van dit landschap, en blz. 481, van Hoewaloe. Hier trof mij zeer de mededeeling: „Op den bodem van het ravijn gekomen, staat men aan den rand van een steenen kloof of koker van 10 tot 20 M. diepte; de wanden van den koker zijn meestal rechtstandig enz." (Woordelijk nl. zou deze beschrijving toe te passen zijn op de beruchte „Loehoeng" d.i. „afgrond" in het Karo-land, — vg. Westenb., Versl. blz. 21, — die, wat Europeanen betreft, totnogtoe slechts gepasseerd is door zendeling H. Guillaume en door mij. Ook Neumann vermeldt soortgelijke formaties in zijn „Panei- en Bila-stroomgebied", wat dus wijst op een speciaal voorkomen van die formatie over een groote oppervlakte aan de Hoogvlakte; Silindoeng. Landstreek Siboga-Sipirok. Oostelijke helling van het Sumatraansch bergland. Van den geoloog Dr. Volz, die ook Koewaloe (Hoewaloe) bereisde staan mij geen gegevens ten dienste.) Blz. 492—500, eenigszins gedetailleerde reisbeschrijving (in dagboek-vorm) van den tocht naar Loemban Pinasa. (Vg. hierbij Bruch, Loemban Pinasa; Pohlig, idem.) Van Dijk, verbindingsweg, blz. 1076—1091, zeer zakelijk rapport omtrent het geheele tracé, toegelicht door een uitstekende kaart. De oorspronkelijke (bij Koloniën berustende?) kaart was 1 : 20.000, en zeer fraai in kleuren uitgevoerd. De reproductie is op halve grootte en in zwart. De namen der andere reisgenooten: Keil, opzichter bij de triangulatie-brigade en kapitein Stoutjesdijk, waarborgen voldoende de nauwkeurigheid. Het jaar te voren had van Dijk reeds een gedeelte verkend: Van Dijk, Uitwatering, blz. 640—657; van den Bor, Rapp., blz. 386, ligging van Maria Dagei(bij Kroesen Dogei, zoo ook Pasir Mandogei); blz. 386—390 en blz. 392 de „Aek Silouw"; blz. 391, Kota Berhoe; blz. 398, tocht naar Kota Berhoe; opgave der riviertjes; blz. 401—404, de terugreis, en uitstapje naar Pingan (?) Mendjawa. Easton, Verkenn., blz. 103—105, waar van belang zijn de vergelijkingen met de kaart van Haver Droeze; Meerwaldt, Pidari, blz. 50—52, beschrijving van Silindoeng (met afbeelding); van Dijk, Habinsaran, blz. 482—486, reisbeschrijving van Taroetoeng (in Silindoeng) tot het landschap Pangariboean. (Hoofdbron voor de topographische kennis van het geheele gebied blijft totnogtoe de groote kaart van Haver Droeze.) Stuurman, Sipirok, blz. 169 grenzen ; grootte; geographische beschrijving van de hoogvlakte; voorloopige opsomming der gebergten, die later — blz. 175—186 — in verband met de daarop ontspringende rivieren, voorzoover deze niet tot het stroomgebied van de Aek Poeli behooren, uit- voeriger worden behandeld; blz. 174—175, beschrijving der Aek Poeli. De beschreven gebergten zijn: de Boewal-boewali, het Pangarambangangebergte, de Dolok Saoet, de Dolok Hadjoran (vg. Neum. Panei en Bi la), de Timbang Malaha, de Si Hombingan (met de Ba toe Nanggar Djati, de mythologische berg der Bataks, waar vroeger aarde en hemel met elkaar in verbinding stonden), het Maondang-gebergte, de Si Idjoek, de Pipisan, en enkele kleinere ruggen en uitloopers; blz. 189—192, wegen. (Zoowel bij de beschrijving der wegen als bij die der bergen en rivieren worden de dorpen en pagaran opgenoemd). Verbeek, Versl. 10, blz. 37, ligging van Siboga, volgens den Reg. Alm., en voorts hoogteopgaven van verschillende plaatsen, naar Junghunn en van Nagel. De kaart is een geologische, eigenl. geognostische, maar ook uit topographisch oogpunt van belang. B. Geologie. Tobameer en Samosir. Toba-Hoogvlakte en Silindoeng. Litteratuur. Brenner; Van Dijk, Zwartkolen (met 2 kaartjes); Van Dijk, Uitwatering; Van den Bor, Rapp.; Easton, Bismuth; dez., Verkenning (met kaart); dez., Opmerkingen (met schetskaartje); Retgers, Onderzoek; Verbeek, Versl. No. 10, (met kaart); Volz (zie de opmerking bij I. Karo gemaakt). Overzicht der gegevens. (Van verreweg het grootste belang, als zijnde inderdaad wetenschappelijk werk, zijn natuurlijk de artikelen von de vakmannen Dr. Verbeek en Wing Easton). Easton, Bismuth, blz. 85—88, het onderzoek; blz. 88—91, de opsporingen; blz. 91 — 93, de conclusies; Van Dijk, Uitwatering, blz 641, schrijvers meening omtrent het ontstaan van het Tobameer (een gevaarlijk gebied voor een niet deskundige ! zie beneden); blz. 643, de aardstorting, waardoor 't niveau van het meer gerezen is; Brenner, blz. 152, theorie van Verbeek omtrent het ontstaan van het Tobameer; Easton, blz. 151—154, zijn theorie omtrent het ontstaan; het Tobameer geen ingestorte krater, maar een door verschillende omstandigheden afgesloten zeearm. Ditzelfde, nader toegelicht: Easton, Opmerkingen blz. 155—157 (met hypothetische voorstelling). Retgers, onderzoek, blz. 99—107, hoofdzakelijk Liparieten van Samosir, den Poesoek Boekit en de Zuidkust van het Tobameer. Brenner, blz. 154, warme bronnen op Samosir. Brenner, blz 138; blz. 139; Easton, Verkenn., Hoofdst. II, blz. 106, uittreksel uit een verslag van kapitein Haver Droeze (Ind. Mil. tijd 1885; blz. 418—425); blz. 107—148, overzicht over Siboga-Sipirok. Boven-Asahan. de gesteenten (vier hoofdgroepen: A, Trachieten en kwartstrachieten; B, Andesieten; C, Granieten, D, Sedimentgesteenten; blz. 157—163, Beschrijving dier gesteenten. Easton, Opmerkingen, blz 149—155 nadere toelichting en gedeeltelijk ook wijziging van de geologische conclusies in Verkenning, blz. 149 e. v. als gevolg van vergelijking met wat de schrijver op Borneo heeft waargenomen. Verbeek, Versl. No. 10 (naar een rapport van Nagel) blz. 21. De oorspr. kaart was 1 :50.000. Ze is „voorloopig"; de benamingen der gesteenten zijn juist (Verbeek kon de monsters controleeren), de grenzen laten wellicht te wenschen over; blz. 23—36, overzicht der gesteenten; Van DijK,Zwartkolen,blz.41—63, beschrijving van het onderzoek. De uitkomsten waren negatief. Van den Bor, Rapp. blz. 400, 't voorkomen van kristallen te Boeloe Aijo, die schrijver herinnerden aan de uit de mijnstreken van Banka afkomstige, in 't mineralenkabinet te Buitenzorg. C. Flora, Fauna, Klimaat. De gegevens hierover bepalen zich tot enkele verspreide, weinigzeggende mededeelingen, en die vindt men dan ook bij bijna alle schrijvers. — Voor den regenval op verschillende plaatsen zie men den Regeerings-Almanak van Ned. Indië. I). Voorwaarden en Middelen van Bestaan. Litteratuur. Van Dijk, Habinsaran; dez., Uitwatering; dez., Tochtje; Van den Bor, Rapp.; Kroksen, Asahan; Henny, Qompoelon; Meerwaldt, Aant.; dez., „Pidari"; v. Hoëvell, Oorlogvoeren; Van Hasselt, Rijstcultuur; Dez. pottenbakkerij ; Pohlig, Erwerbsquellen. Overzicht der gegevens. Rijstbouw. Van Hasselt, Rijstcultuur, blz. 4—31, mono- graphie. Ook andere gedeelten van de Bataklanden worden hierin behandeld, omdat deze Nota betrekking heeft op de geheele Res. Tapanoeli; de laatste bladzijden handelen over gebruiken en plechtigheden, met den rijstbouw in verband staande (zie: zeden en gewoonten). Blz. 3, Tijd, noodig om te rijpen; blz. 4 en 5, soorten van rijst; blz. 5—23, de verschillende werkzaamheden en werktuigen bij den rijstbouw; blz. 23—24, de opbrengst. Verschillende gegevens van meer of minder belang nog bij van Dijk, Habinsaran, blz. 481; blz. 502; dez., Tochtje blz. 425; Henny, Gompoelon, blz. 6—8, waar de mededeeling, dat een goede oogst slechts het 8 k Qvoud der zaaipadi zou opleveren, mij ten hoogste bevreemdt, gelijk dit evenzeer doet de mededeeling, dat in Silindoeng de grond schraal en onvruchtbaar is. Van den Bor, Rapp. blz. 386—387. (Zie in de litteratuuropgave nog „Rh. Miss. Berichte" 1873.) Koffie. Meerwaldt. Aant., blz. 38. Veeteelt. Hoe bevreemdend het schijne, blijken hierover juiste gegevens te ontbreken, althans in de litteratuur. Algemeenheden vindt men bij alle schrijvers in overvloed; deze geven den indruk dat er over 't geheel zeer veel karbouwen voor- Handel en Industrie. Markten (Onan). komen, zoo ook koeien, paarden, geiten en varkens. Bij de karbouwen alleen kan men eenigszins van teelt spreken. Van Dijk, Habinsaran, blz. 502; dez. Uitwatering blz. 642; Van den Bor, Rapp.; blz. 394; Meerwaldt, Aant. blz. 37—38; Van Hasselt, Pottenbakkerij, blz. 1—3 (met zeer fraaie platen!) Meerwaldt, Pidari, blz, 40—44. (Voor de waarde van al het hier genoemde als middel van bestaan is kenschetsend liet begin van Pohligs referaat, dat hier moge volgen. „...Was hat unser volk für Erwerbsquellen ? Eigentlich gar keine. Ilir habt doch auf Sumatra Viehzucht, Ackerbau, Kaffee, Guttapercha etc.; sind das denn keine Erwerbsquellen? wird man antworten. Sehen wir uns diese Erwerbsquellen darauf an, ob sie wirklich solche sind....) E. Anthropologie. Litteratuur. Brenner; Meerwaldt, Aanteekeningen. Overzicht der gegevens. Lichamelijke Brenner, blz. 170—171, vermeldingen bestrij— eigenschappen. djng van jUNGHUHNS opvatting, die de Bataks een „Arischen Descendenz" toeschrijft; beschrijving van lichaamsbouw, haar, oogen enz.; blz. 181. Anthropol. opname van een meisje van Samosir; blz. 183—187 van drie mannen; blz. 189, Dr. Hagens opgaven; blz. 191, over de „smalle neuzen" bij velen op Zuid-Samosir en in Silindoeng; welke invloed is hier in het spel? Geestelijke De uitlatingen van verschillende schrijvers daar- eigenschappen. over ]00pen n0g a| ujj eer]j ZOodat Dr. DE Hollander spreekt van „zonderlinge tegenstrij- digheden." Hier volsta de verwijzing naar Meerwaldt, Aanteek. blz. 6—8, waar men m.i. het getuigenis van een goed en onbevooroordeeld waarnemer vindt; over de Bataks van Samosir en de Sub-Toba, wonende in de grenslanden der Karo's, luidt het oordeel van Westenberg, Joustra e. a. minder gunstig. F. Bthnographie. Litteratuur. Brenner; Muller, Bataksaminl.; Meerwaldt, „Gebruiken" I.; dez., Tooverstaf; dez., Aanteekeningen; dez., Pidari;vAN Dijk, Habinsaran; dez., Tochtje; v. d. Bor, Rapp.; Henny, Gompoelon; v. Hoëvell, Oorlogvoeren; Dietz, Krijgsverrichtingen; v. Hasselt, Pottenbakkerij; v. d. Tuuk, Woordenboek (de platen). Overzicht der gegevens. Huisbouw; dorpen. Huisraad en gereedschappen Kleeding en sieraden. Wapenen, weermiddelen. Opmerking. Hier staan de gegevens bij Meerwaldt bovenaan ; deze munten uit door groote helderheid en juistheid. Brenner, blz. 271, karakteristiek der dorpen op Samosir; zeer goed is zijne opmerking, dat een „Ortschaft" bestaat uit verschillende „Weiier"; Meerwaldt, Pidari, blz. 1—4, uitvoerige beschrijving van een dorp, de afzonderlijke huizen; de sopo; blz. 7, de losoeng; dez. Aant. blz. 12—13; Van Dijk, Habinsaran, blz. 487, 501, 503; Henny, Gompoelon, blz. 14—16. Meerwaldt, Aant. blz. 14; dez. Pidari, blz. 11. Brenner, blz. 273; 287; van Dijk, Habinsaran, blz. 486, 503; Henny, Gompoelon, blz. 16; Meerwaldt. Aant. blz. 9—11; dez. Pidari, blz. 8. Meerwaldt, Aant. blz. 12, v. Hoëvell, Oorlogvoeren blz. 435—437 (zie hierbij de afbeel- Industrie en kunstvaardigheid. Voorwerpen van „godsdienstig" gebruik; graven en grafteekenen enz. Spelen; muziek en dans. Voedsel enz. „Wetenschap." dingen bij Dietz, Krijgsverrichtingen); v. D. Bor, Rapp. blz. 399; Henny, Qompoelon, blz. 14—16; Zie behalve de bij kleeding, sieraden, wapenen enz. aangegeven plaatsen nog: Brenner, blz. 286; Müller, Bataksamml. blz. 13—14; Meerwaldt, Tooverstaf, blz. 297-299; van Hasselt, Pottenbakkerij blz. 1 (en zie de afbeeldingen). (Zie voor de Industrieschool te Si Antar. Rh. Miss. Ber. 1900 blz. 261; 1901 blz. 53, 150; 1902 blz. 223 e.v.; 1904 blz. 330 e.v.; 1905 blz. 226 e.v.) v. d. Bor, Rapp. blz. 399 (opmerkelijk dat v. d. B. hier wel tooverstaven vindt, die volgens v. Dijk, — zie boven III, Timoer — in het toch vlak daaraan grenzend Simëloen