^K-usH DR.2 DR.2 RIJKS ARCHIHF JN DRBNT [ DE Archieven der elkander vóór 1814 opgevolgde I/a Kpcfitrpn vnn Hr^nt^ t W ■ ij I\V 1/ViJl MI vil Y wil 1^1 DOOK Mr. J. O. C. JOOST ING, Rijksarchivaris in Drente. BOEKHANDEL EN DHDK8ERH voorbeen E. J BRILL. — LEIDEN 1909. DE OUDE STATEN-ARCHIEVEN VAN DRENTE. RIJKSARCHIEF IN DRENTE. DE Archieven der elkander vóór 1814 opgevolgde gewestelijke besturen van Drente, DOOR Mr. J. G. C. JOOSTING, Rijksarchivaris in Drente BOEKHANDEL EN DRUKKER IJ voorheen E. J. BRILL. — LEIDEN. 1909. INLEIDING. INLEIDING. De eerste maal ongeveer, dat wij den naam Drente genoemd vinden, is hij verbonden met het begrip „pagus", dat naar de tegenwoordig overheerschende meening een algemeen begrip is ter aanduiding van een grondgebied, dat 't midden houdt tusschen een graafschap en een „centena", althans eenige „centenae" omvat1). In 820 schonk n.1. zekere Theodgrim, zoon van Aldgrim, aan de abdij Werden zijne „hereditas" „in villa que dicitur Arlo »in pago Threant" 2). In 944 wordt gesproken van „in pago Thriente „vocato, quod est in comitatu Everhardi" ; een bewijs voor het zooeven gezegde, dat de begrippen „pagus" en „comitatus" elkander niet dekken. In 1006 vinden wij dezelfde omschrijving, behoudens dat een andere graaf is opgetreden: „in pago Thrente nominato, „quod est in comitatu Baldrici" 4). Kort daarna treffen wij Drente aan als graafschap: „comitatum „de T(h)rente" luidt het in 1024*) en 10256). De oude aanduiding ) Fockema Andreae, Bijdragen tot de Nederl. rechtsgeschiedenis, 4^e Bundel, bladz. 14, 17 noot 1; — Schröder, Bechtsgeschichte, 2te Aufl., S 16 noot 15, 17 noot 18, 18-19, § 120-122; - v. Amiba, Grundriss desgerman. Bechts, 2'e Aufl. S. 72—74. — Dat de begrippen,, pagus" en „centena" elkander (ongeveer) zouden dekken, meenen o. a. Waitz, Deutsche Verfassungsgeschichte, I, S. 222-223 en Fdrneaux, The Germania of Tacitus, Introd p. 23. 2) Oorkondenboek van Groningen en Drente N". 3 3) Oork.bk N°. 6. 4) Oork.bk N°. 11. ®) Oork.bk N°. 13. ") Oork bk N°. 16. „pagus" werd daarnaast gebruikt: „in pago Thriente vocato, „quod est in comitatu Temmonis" *). De grenzen van dat graafschap mogen bij benadering gesteld worden op die der tegenwoordige provincie Drente, behoudens eene voorname afwijking in het noorden, waarover zoo aanstonds meer. Het staat immers vast, dat Twente en Yollenhove en (in 1311) Stellingwerf en Schoterwerf bestonden2); dat Munsterland ten oosten lag 3). En door de aanwezigheid bijna overal rondom van uitgestrekte veengronden, die de gemeenschap ten zeerste bemoeilijkten, kan men zich niet indenken, dat óf Drente óf de omliggende pagi enz. over de venen hunne macht hebben uitgestrekt. Terstond zou toch zulk een rechtsgebied verloren zijn. Alleen aan den noordkant was de toestand anders. Groningen en het Gorecht behoorden tot het graafschap Drente 4). Eenigszins hing deze polititieke toestand samen met dien van den bodem: de uitlooper van den hoogen Hondsrug behoorde nog tot Drente. In 1405 is hierin wijziging gekomen en scheidde Groningen zich af 5), wellicht is toen ongeveer de tegenwoordige grenslijn ontstaan. Over de grenzen in de veenstreken is tusschen Drente en de aanliggende landen herhaaldelijk geschil geweest, wellicht doordat in den veengrond de opgerichte grenssteenen of -palen wegzakten en zoo de toestand dubieus werd. In 1046 schonk keizer Hendrik III aan bisschop BernoldüS van Utrecht „comitatum, qui post obitum Goselini ducis nostrae „ditioni in Trente visus est subjacere" 6). De gifte werd gedaan „cum omni integritate et utilitate, quae ad eundem pertinent „comitatum, perpetualiter habendum". Omdat geestelijken niet zelf de crimineele rechtspleging mochten uitoefenen, stelden zij plaatsvervangers aan, „advocatus" of „judex" genaamd. Voor *) Oork.bk N°. 14. — Of mag men hieruit afleiden, dat wat Drente betreft „pagus" hetzelfde gebied aangeeft als „comitatus" ? — Zoo ja, dan zou er wellicht geen bezwaar zijn, dit ook voor den vroegeren tijd aan te nemen. a) Fockema Andreae, a. w. bladz. 41, 181; — Oork.bk N°. 236. 3) Regesta Historiae Westfaliae passim. 4) Oork.bk N°. 17. 5) Oork.bk, deel II, bladz. 600; Teg. St. v. Groningen, deel I, bladz. 124 vlg. •) Oork.bk N°. 21. Drente werd de advocatie verbonden aan het kasteleinschap van Coevorden. Eene omlijning van het kasteleinschap en de daaraan toegevoegde rechten missen wij. Daardoor is niet vast te stellen de positie van den schulte van Drente, die in het begin van de 13de eeuw voorkomt ') (en te Eelde zetelde?). Wellicht heeft de bisschop, tengevolge van zijne moeilijkheden met den toenmaligen kastelein van Coevorden, 3 rechters in het Drentsche gebied aangesteld, waarvan een zetelde te Coevorden, een te Eelde en een te Groningen. Althans omstreeks 't midden der 13de eeuw komen deze 3 ambtenaren voor 2). Waarbij echter moet worden opgemerkt, dat, terwijl in 't begin dier eeuw sprake is van een „scultetus" van Drente, een kwart eeuw later vermeld worden 3 „judices". Hiermede zouden dan kunnen aangewezen zijn de schulte van Coevorden (eene heerlijkheid) zetelende te Coevorden, die van Drente zetelende te Eelde, en die van Groningen zetelende te Groningen. Doch dan zou men de vraag kunnen stellen, of 74 eeuw vroeger die verdeeling in rechtsdistricten niet reeds voldongen was. Het oude graafschap hing toen reeds niet meer zoo nauw samen als vroeger; toen dan ook Groningen door hevige burgertwisten werd geteisterd, werden ook de Drenten daarin gemengd 8). Herhaalde moeilijkheden tusschen Drente en Groningen zijn hierna gevolgd, die eindelijk met Groningen's toenemende ontwikkeling langzamerhand geleid hebben tot hare afscheiding van Drente 4). Dank zij de groote uitgaven, door de bisschoppen voor geestelijke en wereldlijke doeleinden te doen, was 't kasteleinschap van Coevorden met de daaraan verbonden heerlijkheid verpand geworden aan Gerardus Clenke en Hako van Hardenberg 5). De rechtspraak schijnt echter nog niet in ééne hand te zijn gebracht. Althans in een leenregister uit de tweede helft der 14de eeuw wordt genoemd Rolof Polleman, „die in leen hout ') Oork.bk Nos. 67 (1223), 108 en 109 (1247). а) Oork.bk N°. 114: „nostros de Covorde et Elethe et Grocinge judices". ®) Teg. Staat v. Groningen, de?! I, bladz. 61 vlg. *) Zie noot 5 op de vorige bladzijde. б) Oork.bk N°. 133. „syn andeel van den daghelix gherichte in Drenthe' ')• Hoever dit aandeel zich uitstrekte, is niet zeker; doch een vermoeden mag toch worden uitgesproken. Rolof Polleman hield behalve het bewuste aandeel ook in leen verschillende goederen in het noorden van Drente en in Groningen gelegen2). Ongeveer in dienzelfden tijd bezaten andere Polman's (aan Rolof vermaagschapt?) goederen in leen of bezaten eigendom eveneens in 'tnoorden van Drente en in Groningen3); terwijl tusschen 1373 en 1382 Otte Polleman herhaaldelijk voorkomt als burgemeester van Groningen 4). Is wellicht dus in Rolof Polleman de opvolger te zien van den bovengenoemden schulte te Eelde? De voortdurende moeilijkheden tusschen den bisschop en den Coevorder slotvoogd, waaraan, door het krachtig optreden van bisschop Frederik van Utrecht, in het laatst der 14dl' eeuw een einde kwam 5), wekten de overtuiging, dat eene andere bestuursinrichting moest worden in het leven geroepen, waarbij de macht der kasteleins van Coevorden voorgoed werd gebroken. De waardigheid zou niet meer erfelijk zijn, voortaan werden de vertegenwoordigers van den bisschop teruggezet tot ambtenaren, die telkens bij voorkomende vacature werden aangewezen door den bisschop in overleg met de inwoners van Drente en onder goedkeuring der 3 Overijselsche steden 6). 's Bisschops ambtenaar droeg den titel „amptman" of „drost". Karel V, aan wien in 1536 Drente was gekomen, benoemde eerst een stadhouder7), aan wien hij later ook het drostambt opdroeg 8). Deze, George Schenck van Toutenburg, stelde, omdat hij over meerdere provinciën tot stadhouder was benoemd, ') Oork.bk N°. 699. s) Te Yde, Haren, Hemmen, Anderen en 't „swanenvlot, gheleghen in „Drenthe ende een deel om Gronynghen ende oppen Goe". " ») Oorkbk N°®. 606, 609, 714, 822. «) Oork.bk N°s. 612, 614, 616, 621, 626, 633, 640, 659, 706, 707. ®) Oork.bk N08 900—903. 6) Oork.bk N°. 900. 7) Ma&nin, Geschiedkundig Overzigt der besturen in Drenthe, deel 111, lste stuk, bladz. 116 vlg. ®) Magnin, a. w. bladz. 121 vlg. onder zich een waarnemenden drost aan J). Later ontving ook de drost zijne aanstelling van den keizer2). Onder de Republiek was er strijd over het recht van aanstelling van stadhouders en drosten3). De Zeven Provinciën toch erkenden Drente, dat in het laatst der 16de eeuw nu eens hunne doch dan weer de Spaansche zijde had gehouden, niet voor vol; zij beschouwden het als een wingewest, waarover de Staten-Generaal het bestuur moesten aanstellen4). De verkiezing van een stadhouder werd spoedig overgelaten aan de Staten van Drente5) (Ridderschap en Eigenerfden). De benoeming van een drost bleef lang in geschil, een geschil te ingewikkelder, omdat ook de Staten van Overijsel zich daarin mengden6). Eerst in 1685 werd tusschen de Staten van Drente en Overijsel overeengekomen, dat voor eiken 3den en 7den van de 7 drosten de Staten van Overijsel een tweetal zou voordragen aan die van Drente om daaruit de benoeming te doen; de overige drosten zouden door Drente geheel vrij worden aangesteld 7). Sedert dien tijd onthielden ook de Staten-Generaal zich van inmenging 8). Sedert 1749 berustte het recht van benoeming van den drost bij den erfstadhouder9). Met de „tota terra Threntie", die in 1264 ,0) en de gemeente van het land van Drente, die in 1291 en later blijkt te bestaan u) en de landszaken zal hebben behartigd, werd samengewerkt door de etten („judices jurati"),2) ter uitoefening van bestuursaangelegenheden »). In het begin der 16de eeuw is de toestand ') Magnin, a. w. bladz. 128, 129. *) Magnin, a. w. bladz. 130, 131. ») Magnin, a. w. deel III, 2de stuk passim. 4) K. Lijndrajer, Drente's recht op sessie ter Generaliteit Diss. Groningen. 1893. 5) Magnin, a. w. deel III, 2de stuk, bladz 175. 6) Magnin, a. w. bladz. 89—91, 177 vlg. 7) Magnin, a. w. bladz. 190 j°. 180, 181. 8) Magnin, a. w. bladz. 190. ') Magnin, a. w. bladz. 194. 10) Oork.bk N°. 13B. u) Oork.bk N°. 187 („commune terre Threnthie"), N°. 244 d.d. 1313 („uni„versitas terre Drenthie"), N°. 247 d.d. 1314 („communitas terre Threnthie"). " ls) Oork.bk N°. 1228 S. is) Mr. H O. Fbith, Ordelboek van den etstoel van Drenthe, bladz 39 (d.d. 1451) en 145 (d.d. 1485), waar rechtsvoorschriften worden gegeven. anders. Dan vinden wij gesproken van „de ridderscap" ') en „de ridderschap ende de gemeine ingesetenen" 2); later van „de „gemeen ridderscap, eygenerffden ende samentlicke ingesetenen „des landtz van Drenthe" 3), „die gemeyne ridderschap ende „alinge landtschap van Drenthe"4) of ridderschap en eigenerfden. Dezen laatsten naam hebben de Staten van Drente behouden tot den revolutionairen tijd. In 1603 werd door de Staten-Generaal ingesteld het college van Drost en Gedeputeerden van Drente5), de laatsten waren 4 in getal. Dit college (ook „het College" genoemd) was, als elders de Gedeputeerde Staten, belast met de dagelijksche leiding, doch sommige zaken waren aan zijn speciale zorg toevertrouwd, volgens zijne van de Staten-Generaal ontvangen instructie6). Op 7 Februari 1795 riep het Comité Revolutionair in 't landschap Drenthe „het gansche Volk van Drenthe" op voor eene vergadering te Assen tegen 11 Februari d.a.v. Op laatstgemelden datum kwam hier de omwenteling tot stand ; in verband daarmede maakten Ridderschap en Eigenerfden en Drost en Gedeputeerden plaats voor genoemd comité, dat tenzelfden dage weder aftrad, nadat Provisioneele Representanten waren gekozen 7). 14 April d. a. v. werd dit voorloopig bestuur vervangen door het college van Representanten, waaruit een 5-tal werd aangewezen tot de dagelijksche leiding der zaken (Gecommitteerde Representanten) 8). Van welk een kalmen aard deze revolutie in Drente was, kan blijken uit de benoeming op 24 April 1795 door Representanten van „den burger C. de Vos van Steenwijk tot het waarnemen „van soodane functiën, als weleer door de drosten r(atione) „o(fficii) verrigt wierden"9). Terecht merkt Magnin dan ook op: ') Magnin, a.w., deel III, l3te stuk, bladz. 118 (d.d. 1536). ') Magnin, a w. bladz. 172 (d.d. 1637). ®) Magnin, a. w. bladz. 178 ("d.d. 1560). 4) Inventaris oude Staten-archieven van Drente, N°. 202. ') Magnin, a. w., deel III, 2de stuk bladz. 156—160. s) Zie deze instructie bij Magnin, a. w. bladz. 160—167. ') Zie 't verhandelde bij de bedoelde kiezers voorafgaande aan de notulen der Provisioneele Representanten. ®) Notulen Representanten i. d. ') Notulen Representanten i. d. „Het landschap Drenthe kreeg alzoo weldra eène gelijke regering „terug, als het vroeger had gehad, doch onder andere benamingen „van de verschillende collegiën, welker leden door het volk „waren gekozen" '). In verband met de acte van staatsregeling van 1798 werden de Representanten op 30 Januari2), de Gecommitteerde Representanten 3) en de President van Coevorden en Drente '*) op 19 Februari 1798 uit hunne betrekkingen ontslagen en den volgenden dag vervangen door het Intermediair Administratief Bestuur in het voormalig gewest Drente. Van 30 Maart 1799 tot 24 Juni 1802 werd Drente bestuurd door de Financieele Commissie van het voormalig gewest Drente 8). Ter uitvoering der staatsregeling van 1801, die Drente indeelde onder het departement van den Ouden Ysel, ressorteerde Drente onder het Departementaal Bestuur van den Ouden Ysel (later Overijsel) over 1802 — 1805. De dagelijksche leiding was opgedragen aan de Gecommitteerden uit 't Departementaal Bestuur van Overijsel tot de dagelijksche administratie der financiën in Drente. De nieuwe staatsregeling van 1805 verklaarde, dat deze vereeniging voorloopig zou in stand blijven, doch dat de wet daaromtrent nadere voorschriften zou kunnen geven 6). Naar aanleiding daarvan trachtte Drente, met goeden uitslag, te bewerken, dat op het voorloopig de nadruk werd gelegd en de vereeniging werd opgeheven. Zoo trad op 1 Augustus 1805 het Landschapsbestuur van Drente op in plaats van de tegenwoordige Staten, terwijl de functiën van het college van Gedeputeerden werden opgedragen aan den Raad van Financiën 7). ') Magnin, Geschiedkundig Overzigt, deel III, 2de stuk, bladz. 303—304 *) Notulen Representanten i. d. ®) Notulen Gecommitteerde Representanten i. d 4) Magnin, a. w. bladz. 304. Zie ook notulen Gecommitteerde Representanten d.d. 19 Februari 1798 en notulen Intermediair Administratief Bestuur d.d. 20 Februari 1798. 5) Notulen Intermediair Administratief Bestuur d.d 30 Maart 1799; notulen Financieele Commissie d d. 30 Maart 1799 en 24 Juni 1802. 6) Staatsregeling d.d. 1805 art. 10. 7) Notulen Landschapsbestuur en Raad van Financiën i d. In 1806 volgde de oprichting van het koninkrijk Holland ; in verband daarmede werd Drente met 18 Mei 1807 een departement staande onder een landdrost. Assessoren stonden hem bij in zijne taak, terwijl onder hem 2 kwartierdrosten ressorteerden. Op 1 Januari 1811 verdween, na den afstand in 1810 van zijn troon door koning Lodewijk en de inlijving der Nederlandsche gewesten bij Frankrijk, het departement Drente om plaats te maken voor eene sous-prefecture, onder den prefekt van het departement van de Westereems te Groningen. Drente werd toen verdeeld in 4 cantons (Assen, Dalen, Hoogeveen en Meppel). De terugkomst van prins Willem uit Engeland en zijne proclameering tot souverein vorst gaf wederom verandering in het bestuur. Op 14 Mei 1814 trad op de gouverneur van Drente, als eerste ambtenaar ouder de nieuwe bedeeling, waar de grens tusschen oud- en nieuw archief wordt getrokken. De aftredende commissaris, die een overgang had gevormd van den onderprefekt op den gouverneur, bleef nog enkelen tijd zijne functiën bekleeden ter afwikkeling der loopende zaken. De afspiegeling van deze wisseling van besturen vindt men in den inventaris hunner archieven, doch niet geheel en al zuiver omlijnd. Immers de revolutie dd. 1795 was voor Drente niet zoo principieel, dat men het noodig achtte het archief van het heengaande bestuur af te sluiten en een afzonderlijk archief te vormen. Tal van registers werden eenvoudig vervolgd. Deze gedragslijn is ook later betracht, totdat sedert 1805 werd overgegaan tot het vormen telkens van een nieuw archief, wanneer een nieuwe bestuursvorm werd ingevoerd. Zoo kan men de archieven van Ridderschap en Eigenerfden en Drost en Gedeputeerden en de hun opgevolgde besturen splitseu in 2 groote rubrieken: die tot 1805 en die sedert 't optreden in 1805 van 't Landschapsbestuur en den Raad van Financiën. Beide rubrieken vertoonen hunne eigenaardigheden, waarop wij straks terugkomen, na eerst besproken te hebben de zorg door de verschillende besturen gewijd aan de archieven van henzelven en hunne voorgangers. Wanneer Ridderschap en Eigenerfden een aanvang hebben gemaakt met de vorming van hun archief staat niet vast, even- min waar dit werd geborgen. Zooals ik reeds opmerkte, bestaat een voor hen bestemde acte d.d. 1550, zij bestonden toen dus als college, aangenomen dat de schrijver zich niet vergistte. 't Kan zijn, dat zij de bij hen ingekomen stukken ter bewaring afgaven aan den 1 andschrijver, die tevens als secretaris bij den etstoel fungeerde. In dat geval zal deze de stukken hebben medegenomen naar Coevorden en zullen ze daar bewaard zijn geworden, 't zij bij den landschrijver, 't zij bij 't archief van den drost, voor zoover deze ambtenaar een archief vormde. Eene andere mogelijkheid is, dat Ridderschap en Eigenerfden hun archief toevertrouwden aan de zorgen der abdij te Assen, waartoe aanleiding kon zijn, omdat die abdij buiten de Rolder kerk het eenige steenen gebouw was, in de nabijheid van Ballo, Rolde en Grollo gelegen, in welke plaatsen de vergaderingen van Ridderschap en Eigenerfden en den Etstoel werden gehouden. De eerste oplossing komt mij evenwel het meest waarschijnlijk voor, omdat toen, evenals later, de leden der staten zich niet ernstig zullen hebben bekommerd om hun archief en dit hebben overgelaten aan den man, die dagelijks met de stukken te maken had, in ons geval den landschrijver. Eerst van omstreeks 1600 hebben Ridderschap en Eigenerfden en Drost en Gedeputeerden geregistreerde resolutiën nagelaten, en sedert dien tijd ongeveer dagteekent ook, althans nawijsbaar, zorg voor het archief, en voor dien tijd blijkt juist te zijn de boven aangegeven bewaring van het archief bij den landschrijver. In 1607 schijnen de erfgenamen van den overleden landschrijver Mr. Johan Mus van Covorden zich bij herhaling te hebben gewend tot Ridderschap en Eigenerfden met verzoek om eene gratificatie of pensioen. Althans op 15 Juli van dat jaar stelde genoemde vergadering op een request der erfgenamen deze apostille: „De supplianten sullen wel doen ende de protocollen ende pam„ pieren van de landtschap, alsnoch bi den supplianten (gelijck „verstaen wordt) berustende, eerst ende alvoeren der landtschap „ten handen te stellen; ende sall alsdan verners op henlieder „versouck geleth ende sulx gedisponeert worden als naer rede„licheit sall behoeren"1). ') Eesolutie Ridderschap en Eigenerfden i. d. De familie van Mr. Mus was echter niet de eenige, die landschapspapieren onder zich had ; ook de gewezen landschrijver Heimrich van Rossum maakte zich daaraan schuldig. Ten tijde van de bediening zijner functie had hij, evenals de secretarissen van andere colleges, tal van stukken op zijne administratie betrekkelijk mede naar huis genomen, zonder deze bij zijn aftreden over te geven. Te zijnen opzichte hadden Ridderschap en Eigenerfden een krachtig middel om hem tot afstand daarvan te nopen: bij zijn aftreden was hem een pensioen toegekend. Men dreigde nu, dat hij nt' eenemaele sall gefrustreert worden van alsulcke tracte„menten, als hi jaerlix uutth des landtschaps middelen iss genietende", wanneer hij weigerde „alle syne protocollen ende „pampieren, soe deselve onder hem, de landtschap roerende, heft „berustende", aan Drost en Gedeputeerden over te leveren '). Drost en Gedeputeerden besloten ter uitvoering hiervan, enkele dagen later, aan van Rossum uittreksel uit de resolutie van Ridderschap en Eigenerfden toe te zenden, „ met eernstlicke vermaeninge ,deselve landtschaps-pampieren alle in goeder trouwe, sonder „eenige te verholden ofte verdonckeren, bi brenger 's brieves oever „te schicken" 2). v. Rossum bleef weigeren en zoo bleef Drente's bestuur verstoken van „alle protocollen ende registeren, soe van lottingen, „goespraeken als landtdaegen, ende andere pampieren de landtschap „toebehoerende". De gewezen secretaris stelde zich daarbij op een eigenaardig standpunt; hij zeide: de gevorderde boeken en papieren heb ik uit eigen middelen gekocht, Drente heeft ze mij niet geleverd en kan ze dus niet opvorderen. Het behoeft geen betoog, dat Drost en Gedeputeerden op deze redeneering niet ingingen; zij stelden, hoewel er reeds bijna een jaar sedert de vorige aanmaning was verloopen, alsnog een termijn van „dree „weecken precis", waarin v. Rossum „deselve versochte landt„schapspampieren sal hebben over te seinden", als wanneer hem „de penningen, voer de pampieren gedebourseert", zullen worden „gerembourseert" en zijn (achterstallig) pensioen zou worden uitgekeerd. „Maer", zoo gaan zij voort, „in cas van het wederspil ') Resolutie Ridderschap en Eigenerfden d.d. 23 October 1607. *) Resolutie Drost eii Gedeputeerden d.d. 29 October 1607. „ende dat hi bij sijne opinie hartneckelick bleeff persisteeren, „ende dat de landtschap oersaeke gegeeven werde tegens hem „ desfals in process te vallen ende met rechte tot oeverleeveringe „te constringeeren, dat hi sich verseeckert ende gewaerschouwt „mochte houden, dat hi van wegen sijn ongehoersaemheit niet .alleen van sijn tractement soude blijven gepriveert, maer dat „oick alle schaede ende interest, die de landtschap daerdoer „soude comen te lijden, op sijne goederen in dese landtschap „gelegen verhaelt soude worden" '). Ook deze bedreiging bleef zonder gevolg. Heimrich van Rossum leverde de archivalia niet over, en Drost en Gedeputeerden traden niet tegen hem op. Wat hiervan de reden was, is moeilijk te gissen. Het is weinig aannemelijk, daaruit het vermoeden af te leiden, dat Drente's regeering vreesde bij eene eventueele procedure het onderspit te zullen delven. Zij kon zich verwijten, hem niet terstond terugbetaald te hebben de geringe kosten, door hem voor het benoodigde schrijfmateriaal uitgegeven; dat was een verzuim, dat moeilijk goed te praten is. Maar kon daaruit volgen, kon op grond daarvan met succes worden beweerd, dat de protocollen en registers met besluiten zoo van den etstoel en de goorspraken als van Ridderschap en Eigen erfden zijn eigendom waren en de inschrijving dier besluiten niet het karakter van 't schrijfmateriaal veranderd had? Zou een rechter niet hebben toegewezen aan Drost en Gedeputeerden hun eisch tot afgifte der stukken tegen vergoeding aan v. Rossum van de door hem uitgeschoten gelden? Betreurd mag worden, dat de toegezegde procedure niet is ter hand genomen, en wij daardoor in 't onzekere blijven omtrent v. Rossum's beweegredenen. Onwillekeurig komt daardoor bij ons de gedachte op, dat van Rossum's houding in de beginjaren der 17de eeuw daaraan niet vreemd is geweest. De invoering van 't college van Drost en Gedeputeerden was niet zoo eenvoudig te werk gegaan, als had mogen worden gehoopt; groote onaangenaamheden gingen daarmede gepaard, onaangenaamheden van dien aard, dat men 't gewenscht achtte, naast 't officieele resolutieboek een tweede exemplaar te bezitten, waarin de twisten niet werden vermeld. Is men nu wellicht bevreesd geweest, dat bij ') Resolutie Drost ea Gedeputeerden d.d. 2 September 1608. een hardhandig optreden tegen v. Rossum deze wereldkundig zou maken hetgeen men liefst verborgen hield? Of wel berustten onder hem misschien stukken op deze oneenigheden betrekking hebbende? Omstreeks 1609 overleed van Rossum *) en naar men zeide had toen de magistraat van Kampen, zijne woonplaats, „alle „sijne cantoeren, cofferen ende pampieren versloeten ende in „goede bewaerniss gestelt" 2). In verband daarmede vaardigden Drost en Gedeputeerden op 4 Mei 1609 den secretaris van hun college af met een voorschrijven aan bedoelden magistraat, „om „alle de pampieren, de landtschap eenichsints toucherende, van de „erffgenaemen oever te neemen, die hi tot noch toe geweige(r)t „hadde an de landtschap ofte heeren Gedeputeerden te laeten „volgen''. In ruil daarvoor zou de secretaris den erfgenamen „antellen" „de summe van tweehondert gulden, die hi bi de „landtschap van wegen sijn tractement ten achteren was" 3). Deze zending heeft 'tgewenschte gevolg opgeleverd. Althans in den straks te vermelden inventaris der staten-archieven d.d. 1627 worden stukken vermeld „gevonden onder de pampieren van „Hexrick van Rossum", — en „Pampieren van Henrick van „Rossum, lantschrijver, t1 samen gebonden ende alsoo geteijckent". Verder worden in genoemden inventaris vermeld „01de registeren „van besayde landen ende hoornden beesten, staende buitten „op „Papieren van hemrich van Rossum, lantschryver"", die zeker tot de van de erfgenamen overgenomen stukken behoorden; — en „Diverse olde stucken, waeronder verscheijdene Reekeningen „van Henrick van Rossum als ontfanger der lantschap Drenthe, „bijeengebonden ende alsoo geteijckent", en „Olde reekeningen „van den lantschrijver Heimerich van Rossum", waarmede dit wellicht eveneens 't geval was. Drente's bestuur was trouwens in dien tijd zeer zorgvuldig om de „landschapspapieren", die onder ambtenaren berustten, te verwerven. Zoo werden (op 8 Januari 1613 en 18 Mei 1620 4)) ') Zijn testament is van 22 April 1609 (Archief Kampen, Boek van testamenten 1606—1619 fol. 83). ') Aldus was ook aan anderen bericht. Zie de missive van Gedeputeerde Staten van Friesland aan Burgemeesteren en Raad van Kampen d.d. 29 Mei 1609 (Drentsche Volksalmanak voor 1903, bladz. 30, 31). s) Resolutie Drost en Gedeputeerden d.d. 4 Mei 1609. 4) Zie den inventaris van landschapspapieren d.d. 1627. de rekeningen van den schulte (later hopman) Harmen Wessel, die voor Drente tijdelijke administratie had gevoerd, door hem en zijn zoon Lu wig Wessell ter vergadering van Drost en Gedeputeerden ingeleverd. Zoo werden in 1621, na t overlijden van Drente's agent in 's Gravenhage Mr. Jan van Tongeren, alle stukken Drente betreffende uit diens boedel opgevraagd '). En eveneens werden op 15 Mei 161-4 door den secretaris Hubertus Weijnichman eenige stukken „ten huise van wijlen jr. Nicolaes „van Echten" te Dwingelo gelicht om bij 's landschaps archieven te worden gevoegd 2). Met deze zorg voor hunne archieven is in overeenstemming het actieve optreden van Drente's bestuur na 't overlijden van den secretaris Hubertus Weijnichman in 1627. Ridderschap en Eigenerfden oordeelden het toen „goet ende noedich', „dat „deser landtschaps pampieren ende brieven metten eersten ge„visiteert ende behoerlicken geregistreert moegen werden". Dit droegen zij op aan Drost en Gedeputeerden, bijgestaan door een gecommitteerde uit de ridderschap en een vertegenwoordiger uit ieder der 6 dingspelen. Tevens besloten zij op kosten van 't landschap „een goede stercke kiste te doen maken, „om die „voerschreven pampieren ende brieven, mitsgaeders oeck het „groete segel van de landtschap daerin te bewaeren; dewelcke „kiste met verscheyden sloeten sal versien ende de sleutelen „daervan vertrouwt werden aen soedaenige persoenen, als Ridderschap ende Eygenerflfden hijrnaest sullen goetvinden" 3). Dit besluit is tenzelfden dage (17 Augustus 1627) behandeld door Drost en Gedeputeerden, die daarop den 3 September d. a. v. hebben „aengestemt" voor de registratie, waarvan den gecommitteerden bericht zou worden gezonden. Tevens werden „den „ontfanger Struuck", schoonzoon van den overleden secretaris, wegens diens erfgenamen „gelastet sorge te draegen, dat die „kiste mette pampieren, binnen Groningen staende, tegens den „voorschreven tyt naer Assen gebracht worde l|). ') Resolutiën Ridderschap en Eigenerfden d.d. 30 November 1621 en 12 Februari 1622; resolutie Drost en Gedeputeerden d.d. 13 Juli 1621. s) Zie den inventaris van landschapspapieren d.d. 1627. *) Resolutie Ridderschap en Eigenerfden d.d. 17 Augustus 1627. ') Resolutie Drost en Gedeputeerden d.d. 17 Augustus 1627. Deze laatste opdracht vereischt eenige toelichting; ten onrechte toch zou men den ij verigen en zorgzamen Weynichman verdenken van onttrekking van archivalia aan de rechtmatige eigenaars. De overbrenging naar Groningen was zonder twijfel geschied in overleg met Drost en Gedeputeerden. In overeenstemming met de instructie der Staten-Generaal voor 't college van Drost en Gedeputeerden werd op 4 Januari 1602 besloten te Assen te vergaderen *); 2 dagen later werd dit besluit uitgebreid tot alle vergaderingen, in de toekomst te houden 2). Doch spoedig daarop zag men zich genoopt hiervan at te wijken. In verband met 't verlies van Lingen en de daaruit gevolgde strooptochten van troepen in Drente's grondgebied, besloten Drost en Gedeputeerden gedurende den wintertijd van 1605/6 de vergaderingen veiligheidshalve te verleggen naar Groningen3). 2 Januari 1606 achtte men terugkeer naar Assen ongewenscht, voordat Lingen zou zijn heroverd en de vijand zich tot over den Rijn zou hebben teruggetrokken 4). Een jaar later was de toestand nog niet verbeterd: Lingen, Oldenzaal en Groenlo waren door den vijand bezet, en Drost en Gedeputeerden besloten daarom voorshands te Groningen te blijven vergaderen 5). In den volgenden zomer daagde er licht in 't duister; op 12 Juni 1607 werd van Drente's gecommitteerde naar den Haag, Niclaes van Echten, bericht ontvangen omtrent een ampliatie der „trefves", tusschen de Staten-Generaal en Hare Hoogheden Albrecht en Isabella van Oostenrijk, op 12 April tevoren gesloten. Naar aanleiding daarvan scheen terugkeer naar Assen zonder bezwaar te kunnen geschieden; tegen den a. s. rechtdag zou men dus weder te Assen vergaderen c) De eerste vergadering binnen Drente vond plaats op 24 Juni d. a. v.7). Wegens de verlenging van de „trèves" en den wapenstilstand besloten Drost en Gedeputeerden in Januari 1608 tot voortzetting der vergaderingen ') Resolutie Drost en Gedeputeerden d.d 4 Januari 1602. !) Resolutie Drost en Gedeputeerden d d. 6 Januari 1602. *) Resolutie Drost en Gedeputeerden d.d. 5 September 1605. 4) Resolutie Drost en Gedeputeerden d d. 2 Januari 1606. ') Resolutie Drost en Gedeputeerden d.d. 2 Januari 1607. ®) Resolutie Drost en Gedeputeerden d d. 12 Juni 1607. 7) Resolutie Drost en Gedeputeerden d.d. 24 Juni 1607. te Assen 1). In December 1608 liepen er echter geruchten, dat de oorlog weder zou hervat worden; men zon dus op een overbrenging der vergadering naar Groningen, doch zond eerst een bode naar 's Gravenhage om inlichtingen in te winnen 2). 't Bestand werd verlengd, en men bleef dus te Assen vergaderen 3). Tegen 't einde van 't bestand werd met den drost overlegd omtrent de verplaatsing van 't College naar Groningen en bepaald, dat ieder lid van 't College zich van eene woning te Groningen mocht voorzien; aan den secretaris Weynichman werd opgedragen eene woning te huren voor de vergaderingen 4). Zoo vinden wij 't College sedert 4 April 1621 te Groningen terug*). Dit verblijf buiten 't landschap was, 't behoeft niet te worden betoogd, zeer ongewenscht; voor de afdoening der processueele zaken daarenboven bijna onhoudbaar. Daarom verzocht men van de Aartshertogin vrijgeleide voor de gedeputeerden, verkreeg deze via den huisvoogd te Lingen en vroeg, onder overlegging van een afschrift van bedoeld vrijgeleide, de meening van prins Maurits, of een terugkeer uit Groningen naar Drente vertrouwd zou zijn 6). Op 24 Juli 1621 werd van de Aartshertogin een nieuw vrijgeleide ontvangen voor Drost en Gedeputeerden om weder te Assen hunne vergaderingen te houden, doch men aarzelde nog daartoe over te gaan, omdat daarin als voorwaarde was gesteld, dat de gedeputeerden niet zouden zijn in den eed der Geünieerde Provinciën en niet „onder pretext van hunne affairen" iets zouden „ attenter en" tegen de Aartshertogin. De Raden van financiën hadden bovendien bezwaar gemaakt bij 't vrijgeleide te verzekeren, dat geen gedeputeerde bij wanbetaling der aan den vijand op te brengen contributiën zou worden gegijzeld 7). Zoo bleef men te Groningen. In 't volgend jaar trachtte men weder bij den prins diens ') Resolutie Drost en Gedeputeerden d.d. ... Januari 1608 (ingeschreven voor de resolutie d.d. 7 Januari 1608). 2) Resolutie Drost en Gedeputeerden d.d. 8 December 1608. 3) Resolutie Drost en Gedeputeerden d.d... Januari 1609 (ingeschreven voor de resolutie d.d. 5 Januari 1609). «) Resolutie Drost en Gedeputeerden d d. 1 Maart 1621. ') Resolutie Drost en Gedeputeerden d.d. 4 April 1621. ») Resolutie Drost en Gedeputeerden d d. 25 April 1621. ') Resolutie Drost en Gedeputeerden d.d. 24 Juli 1621. meening in te winnen, of anders bij invloedrijke leden der Staten-Generaal 1). De laatsten oordeelden terugkeer uit Groningen naar Assen niet geraden 2). In 't najaar van 1623 verzochten en verwierven Drost en Gedeputeerden weder een vrijgeleide, dat 50 g. kostte behalve de 100 daalders, die de superintendent van 's vijands contributiën en zijn adjunct te zamen ontvingen 3). Zoo werd op 14 Januari 1624 't vrijgeleide van de Infante ontvangen voor de gedeputeerden, den secretaris, den landschrijver, den pander en de boden, om met hunne respectieve familiën ,fiie residentie'' binnen Drente te houden4). Op 4 Februari werd vergaderd te Assen en van den prins van Oranje vernomen, dat z. i. Isabella's vrijgeleide vertrouwbaar was5); op 10 Februari evenwel is 't College weder te Groningen s). In 't laatst van Juni 1624 achtte men Assen niet meer onveilig7), en sedert 1 Juli d. a. v. vergaderden Drost en Gedeputeerden weder te Assen 8). In verband met 't uitblijven van de verlenging der sauvegarde ontmoeten wij 't College sedert 12 September 1625 weder in Groningen's veste9), om vandaar eerst 4 Januari 1626 terug te keerenl0). Naar aanleiding van 's vijands dreigementen is 't College van 17 Juli—October 1626 weder te Groningen vergaderd ll), om 5 October van dat jaar weder te Assen bijeen te komen ,2). Aan dat gedurig tijdenlang vergaderen te Groningen is 't toe te schrijven, dat in 1627 een kist met Drentsche archivalia zich te Groningen bevond, immers de toestand was nog verre van •) Resolutie Drost en Gedeputeerden d.d. 14 Juni 1622. s) Resolutie Drost en Gedeputeerden d.d. 17 Juli 1622. s) Resolutiën Drost en Gedeputeerden d.d. 5 November, 6 en 22 December 1623. 4) Resolutie Drost en Gedeputeerden d.d. 14 Januari 1624 6) Resolutie Drost en Gedeputeerden d.d 4 Februari 1624. 6) Resolutie Drost en Gedeputeerden d.d. 10 Februari 1624. 7) Resolutie Drost en Gedeputeerden d.d. 24 Juni 1624. 8) Resolutiën Drost en Gedeputeerden d.d. 1 Juli 1624 vlg. 9) Resolutie Drost en Gedeputeerden d.d. 12 September 1625. I0) Resolutie Drost en Gedeputeerden d.d. 4 Januari 1626. n) Resolutiën Drost en Gedeputeerden dd. 17 Juli, 7 Augustus, 28 Augustens en volg. 1626. ") Resolutie Drost en Gedeputeerden d.d. 5 October 1626. zeker, zoodat men in 1628 weder dacht aan eene overbrenging naar Groningen van de niet dagelijks benoodigde stukken 3 September 1627 was, zooals wij boven zagen, bepaald voor de registratie van 's landschaps archieven, welke 3 dagen in beslag heeft genomen, n.1. 3, 4 en 6 September 2). Op 3 September werden geïnventariseerd „'s lantschaps pampieren, bij wijlen den „secretaris Weijnichman in verwaeringe geweest sijnde"; den volgenden dag zien wij de heeren inventariseeren „in den „collegio"; den 6 September eindelijk werden „gevisiteert" eenige „stucken, brieven ende pampieren", die „in 's landts kiste te „bewaeren gelecht'' werden. Hieruit mag wellicht niet worden afgeleid, dat den eersten dag bij den secretaris aan huis werd geïnventariseerd. Immers de inventaris begint „Eerst sijn gevisiteert „de pampieren bevonden in des voors. secretarii saeliger schrijf„cammerken", wat betrekking heeft op de inventarisatie van den volgenden dag „in den collegio''. Waarschijnlijk zijn dus den eersten dag onder handen genomen de stukken, die zich bevonden in de kamer ten gouvernemente (s. v. v.), door den secretaris gebruikt. Dit mag worden vermoed, omdat niet gerept wordt van eene overbrenging der stukken uit de woning van den secretaris, en ook uit de stukken, die worden genoemd. Onwaarschijnlijk toch zou 't zijn, dat de secretaris ongeveer al de liassen bij zich aan huis zou hebben gehad en dus steeds aan huis zou hebben gewerkt. In de secretaris-kamer bevonden zich, zooals ik zeide, tal van liassen, die uitteraard aan den muur zullen hebben gehangen, een daarvan wordt althans als hangende vermeld. Dan schijnen er een 4-tal schappen tegen den muur te zijn geweest, wanneer tenminste aan „opt bovenste ruum", opt tweede", „opt darde'' en „opt 4" deze beteekenis mag worden gehecht. Op 't eerste lagen „couranten'', op 't tweede „particuliere dingen", op 't derde rekeningen en acquitten, op 't vierde gedrukte plakkaten van de Staten-Generaal en van 't bestuur van't landschap. ') Resolutie Drost en Gedeputeerden d.d. 22 Januari 1628. *) Zie de hoofden der inventarissen, beschreven onder de afdeeling Varia (Inv. N°. 918 vlg.). 2 Daarna wordt beschreven de inhoud van „seeker kastjen", dat in 3 X 3 vakken blijkt te zijn ingedeeld; wij hebben hier weder de vermelding van stukken „int eerst bovenste ruim", „int tweede", „int darde"; „int eerste middelste ruim", „int „tweede", „int darde"; en eindelijk „int eerste benedenste ruijm", „int tweede", en „int darde" Hierin werden gevonden eenige protocollen, eenige pakken, verscheidene dossiers en stukken, „eene liasse van eenige stucken, gelichtet uit het cantor van „Jan van Tongeren" ('s landschaps agent in 's Gravenhage) en ook „een bleeken doese, daerin de lantschaps sauvegarden sijn". 't „Kastje" is dus geene loketkast geweest. „Op de taeffel" lagen 2 protocollen van resolutiën, de laatste, over 1625—1627. Ten sjotte werd 't bovengenoemde kastje geflankeerd door een „banck" en een „hooge banck"; op de eerste lagen eenige registers en stukken, op de laatste alleen de „staet van geestlicke „goederen tot Dieveren, overgesonden den 6 Februarii 1625". Hiermede was de inventarisatie der stukken in de secretariskamer voltooid. Den volgenden dag werden de archivalia „in den collegie" nagezien; zij waren daar geborgen „in de groote kiste", „ineen „kofferjen" en „int tresorje". Zeer waarschijnlijk geschiedde de distributie over deze 3 bergplaatsen in hoofdzaak niet naar eenig leidend motief. Afgesloten liassen, protocollen, dossiers, pakken en stukken van allerlei aard werden in de groote kist gevonden. Het „tresorje" bevat eveneens stukken van allerlei slag, al zijn deze uit den aard der zaak slechts weinig in getal. Met het „kofferjen" is het eenigszins anders gesteld, dit is te beschouwen als de voorlooper van de latere rubriek Liquidatie met de generaliteit. Bijna de geheele inhoud zou onder dat hoofd te brengen zijn; slechts enkele stukken vallen daarbuiten: a. de stukken betreffende 't geschil tusschen Drente en den heer van Ruinen over 't ressort van diens heerlijkheid (van practisch belang in dien tijd van heffingen), — b. stukken betreffende de vraag, of 't klooster ter Apel in Groningen of in Drente was gelegen, — en c. stukken betreffende 't geschil van Drente met Overijsel over Coevorden. Den 6 September eindelijk werden „gevisiteert" eenige doozen en kistjes, die afzonderlijk schijnen te zijn bewaard geweest, omdat zij niet in een der beide vorige rubrieken werden opgenomen. Toch zal hunne plaats geweest zijn 't zij in de kamer van 't College 't zij in die van den secretaris ; immers de kostbare inhoud der kistjes gedoogde niet onzorgvuldige bewaring. Zoo bestonden er1 o. „een langh kistjen ofte lade" met het opschrift: „In dit „kistjen is de landtbrieff van Drente"; — Behalve den oorspronkelijken landbrief dd. 1412 vinden wij genoemd vidimussen van 't privilege dd. 1394 van Frederik van Blankenheim en van de commissie van Filips II voor VerdüGO en verder eenige 16de eeuwsche rekeningen van bij omslag over Drente geheven gelden en ander financieele stukken. — b. „een lang kistjen met een slott", met 'topschrift: „In dit „kistjen sijn des lantschaps Drenthe versegelde brieven ende „andere stucken" ; — De inhoud hiervan was van denzelfden aard; privileges, aoten de non praejudicando en enkele financieele stukken, waaraan nog groote waarde werd gehecht, vulden't kistje. — c. „een doese genoteert met AA", bevattende eenige stukken over den afstand van Karel V en de huldiging van zijn zoon, stukken over beden, stukken die konden dienen ter ondersteuning van Drente's verlangd recht op sessie ter generaliteit, een exemplaar van de Unie van Utrecht, en eindelijk „een rondt silveren „verguit schilt, gestaen hebbende in een lampett, daerin der „provinciën waepen, ende onder allen mede het waepen van de „lantschap Drenthe gesneden sijn" ; — Dit zilveren instrument is natuurlijk sedert verdwenen. — d. „een does, met BB geteijckent", hield slechts in 't privilege van bisschop Frederik d d. 1394 's daags voor Assumptio Mariae, zoowel 't oorspronkelijke charter als een paar vidimussen ervan; e. „een doese, geteijckent met CC', bewaarde eenige privileges en andere stukken van politieken en financieelen aard Deze kistjes en doozen zijn, zooals ik reeds boven vermeldde, „in 's landts kiste te bewaeren gelecht, binnen Assen den 6 „Septembris 1627". Thans zal men tevergeefs de bedoelde kist te Assen zoeken, hij is niet meer voorhanden, 't zij dat ook over hem een hand vol begeeren zich ontfermd heeft, 't zij (wat minder aannemelijk is) dat de landskist bij een der nog te ver- melden verhuizingen van 't archief te zoek is geraakt. Minder aannemelijk is dit, omdat men bij deze verhuizingen waarschijnlijk de kisten niet heeft ontpakt en bovendien de kisten weer noodig had voor de terugzending. Een secretaris of landschrijver zou in dit geval de schuldige moeten zijn geweest. Op 17 Augustus 1627 voorzagen Ridderschap en Eigenerfden tevens in de vacature, door Weijnichman's overlijden ontstaan; zij benoemden tot secretaris diens schoonzoon Johan StrüUCK, tot dien tijd ontvanger van 't landschap. Nadat hij van dezen post had afstand gedaan in handen van Drost en Gedeputeerden, ontving hij op 3 September d. a. v. zijne commissie als secretaris van 't College1). In verband hiermede zijn ook „de sleutelen „van de groote kiste ende kastje in den collegie .... bij „den secretaris gebleven' 2) Hieruit blijkt, dat 't ambt van secretaris zich langzamerhand had ontwikkeld zelfstandig naast dat van den landschrijver, die sedert 1601 als secretaris van Ridderschap en Eigenerfden bleef fungeeren en den etstoel en den drost als griffier diende. De landdag werd doorgaans slechts eenmaal per jaar gehouden, Drost en Gedeputeerden vergaderden een paar malen per week; vandaar dat 's landschrijvers betrekking tot het staten-archief minder nauw werd, en dat daarentegen de secretaris de man werd, die op den gang der landschapszaken den grootsten invloed verkreeg. Bij vertegenwoordiging van Drente zien wij dan ook in later tijden beide ambtenaren naast elkander optreden. Na de inventarisatie van 1627 heeft 't staten-archief wellicht weder voor 't grootste gedeelte tijdelijk verblijf gehouden te Groningen, doch zekerheid bestaat daaromtrent niet. Het eenige wat wij weten is, dat aan Drost en Gedeputeerden op 22 Januari 1628 werd medegedeeld, „dat die heer drost mede voor geraet„saem vondt, dat men, bij continuatie van den vorst, die lant„schaps-papijren, die men daegelijckx nijet en behoeffde te „gebruijcken, in verseeckeringe tot Groningen soude brengen" 3). ') Resolutie Drost en Gedeputeerden d.d. 3 September 1627. s) Inventaris d.d. 1627 (Inv. N°. 918). ') Resolutie Drost en Gedeputeerden i. d. Of het dagelijksch bestuur van Drente den vrees van den drost deelde en dus is overgegaan tot overbrenging van een deel van 't staten-archief naar de vesting Groningen, blijkt niet. Ook is duister, of de drost het gesloten water geschikt vond voor de overbrenging, of wel dat hij daarvan vreesde gemakkelijker toegang voor krijgsbenden naar Assen. Uit de volgende jaren is ons niet veel bekend omtrent de geschiedenis van 't archief. Waarschijnlijk is dit dus te Assen verbleven onder de hoede van den secretaris. Het eenige, wat wij vernemen, is de opvordering door Drost en Gedeputeerden van bepaalde registers en stukken, meermalen betreffende de geestelijke goederen1). In 1664 blijkt een gedeelte van 't statenarchief te berusten onder den landschrijver, ik wees daarop reeds uitvoerig in de inleiding voor den inventaris van 1t archief van den etstoel. Toen in genoemd jaar de functionaris overleden was, zijn de onder hem berustende stukken, voor zoover zij deel uitmaakten van 't staten-archief, weder ter landschapssecretarie wedergekeerd. Anders werd dit in de oorlogsjaren in de tweede helft der 17de eeuw, toen Drente werd geteisterd door de troepen van den bisschop van Munster, door den volksmond „bommen-Berend" geheeten'). De resolutiën van Ridderschap en Eigenerfden en Drost en Gedeputeerden geven ons hierover geen licht, zij maken geen melding van de tijdelijke verhuizing van 't statenarchief. Doch uit de rekeningen van den ontvanger-generaal van Drente en van den secretaris blijkt, dat Drente's bestuur foen gelijksoortige maatregelen heeft genomen als in 't eerste kwart der 17de eeuw. In 1665 is 't staten-archief veiligheidshalve eerst overgebracht van Assen naar Havelte en vandaar naar Steenwijk 3), terwijl wij later vernemen van eene overbrenging van Meppel naar Eelde 4). Het had bij die gelegenheid veel te lijden, ') Zie b v. resolutiën Drost en Gedepnteerden d.d. 15 October 1630, 21 Mei 1635, 15 April en 5 Mei 1643. s) Bernard van Galen, die in de gelegenheidsschriften dier dagen nog andere minder eervolle bijnamen ontving. s) Rekening van den secretaris over 1665/6 fol. 47/48. 4) Rekening van den ontvanger-generaal over 1666/7, bijlage tot den post op fol. 36vs — 37. zooals aan menig stuk is te zien. Na den terugkeer der stukken heeft de klerk ter landschapssecretarie de „versmeten ende ver„woeste landschapspapijren" weder op orde gebracht '). Doch spoedig werd eene nieuwe verhuizing gewenscht geoordeeld. Toen in 1672 opnieuw de oorlog met den Mansterschen kerkvorst ontbrandde, werd 't staten-archief in kisten en tonnen verpakt en naar Groningen vervoerd'). Daarvandaan een paar jaren later teruggekomen, bekwam 't archief veel waterschade bij den brand, die 11 Augustus 1676 te Assen woedde en ook 't archiet groot nadeel toebracht '), waarvan wederom enkele stukken de sporen nog vertoonen. Aan deze verhuizingen is 't waarschijnlijk te danken, dat in 1678 eene nieuwe inventarisatie werd noodig geoordeeld, die verricht werd door den ijverigen klerk ter landschapssecretarie Caspar Monter, aan wien was opgedragen „om de landtschaps„papyren, die door 't vluchten en den brandt waren verstroijt, „mede op te soecken en in ordre te brengen, oock notulen daer„van te maecken" 4). Aanleiding tot deze inventarisatie was mede 't optreden van een nieuwen secretaris na 't overlijden van W. Sichterman 5). In 1678 zal men evenals in 1627 het toen gewenscht hebben geoordeeld, te doen nagaan, wat aanwezig was, en wat wellicht nog onder des secretaris' erfgenamen berustte; hierop kom ik later terug. Monter heeft zich met groote zorgvuldigheid van zijne opdracht gekweten, zoodat wij een tamelijk volledig beeld ontvangen van den inhoud van 't staten-archief in 1679. Hij vervaardigde 2 inventarissen: 1. „van de charters ende papijren, in de secretarije der landt„schap Drenthe gebracht opten 12 Januarij 1679"; 2. „van de charters ende papijren, de landtschap van Drenthe „toebehorende, in de respective kisten, staende in den collegio „t'Assen, in Januarij ende Februarij 1679 gelecht". ') Rekening van den ontvanger-generaal over 1666/7, bijlage tot den post op fol. 36 s) Inventaris d.d. 1679 en Rekening van den secretaris over 1671/2 fol. 44 verso en 45/46. B) Inventaris d.d. 1679. Vergelijk rekening secretaris over 1677/78 fol. 14vlg. 4) Rekening van den secretaris over 1679/80 fol. 39. s) Deze was slechts 11 jaren secretaris (1666—1677). Waar aan 'tslot van dezen tweeden inventaris wordt gezegd: „alle de protocollen ende andere saken, dagelijx gebruickt vermeerdert ende vermindert wordende, zijn in de secretarye, dus „memorie", is de bedoeling daarvan niet, stukken van de inventarisatie uit te sluiten. Dit blijkt ons uit verschillende opgaven in dezen tweeden inventaris, die meer dan eens vermeldt „de „rest in de secretarije"; zoo b. v. bij rekeningen van rentmeesters, notulen van de verpachting der generale middelen enz Wanneer wij dan den eerstvermelden inventaris nagaan, vinden wij daarin de bedoelde rekeningen, notulen enz. Geacht mag dus worden, dat Monter in de beide inventarissen vrijwel alles omschreven heeft, wat in zijn tijd aan archief aanwezig is geweest. Vrijwel, want niet alles kon door hem geïnventariseerd worden; ten huize van den overleden secretaris heeft nog een en ander moeten berusten. Dit blijkt uit den eersten inventaris, waar Monter b. v. vermeldt de secretaris-rekeningen en daaraan toevoegt: „doch daervan (n. 1 van de rekeningen over 1677) misten „de acquiten; te vernemen, off se ten huise van den heer secretaris „zaliger zijn". Dezelfde beteekenis zal moeten worden toegekend aan 't bijschrift bij „13. 2 sijnodale acten van anno 1668 ende „1678": .moet bij de heer secretaris wesen". Meerdere stukken waren zoek geraakt, waarvan Monter het bestaan kende, doch die hij niet in den boedel van den overleden secretaris durfde vermoeden, waarom hij b. v. noteerde: „Ende vinde de brieff „niet van Studt ende Lande, van anno 1673, daerin de landtschap „voor goede ende getrouwe bontgenoten kennen". De eerste inventaris, van de stukken ter secretarie, is absoluut niet systematisch of chronologisch ingericht; waarschijnlijk is alles genoteerd, naardat het voor de hand kwam. Anders is het gesteld met den tweeden inventaris, die voor een groot deel eene splitsing in rubrieken vertoont. Zooals ik reeds opmerkte, waren de in dezen inventaris omschreven stukken geborgen in 9 kisten, die gemerkt waren A—H, terwijl in de negende, „de „oude eijcken kiste, staende in de secretarije , wellicht te zien is de landskist, die 1627 op last van Drost en Gedeputeerdenis vervaardigd. Kist „A", „de kiste van de privilegiën", bevatte „vooreerst „vyff deusen, daerin de privilegiën van de landtschap", welke gespecificeerd worden opgegeven en ons ook stukken doen kennen, waarop de benaming privilege minder goed past. Uit de opsomming van de stukken, die „buiten de deusen in dese „kiste liggen", blijkt ons, dat dit ten deele ook privileges zijn (— waarom deze niet in de doozen waren gelegd, in ruil voor stukken die geen privileges waren, is niet duidelijk —) doch ten deele stukken van allerlei natuur. Toch blijkt, dat Monter met zorg te werk ging; niet alleen dat hij afzonderlijk beschreef vele stukken in bundels bijeengebonden, wanneer hem dit gewenscht voorkwam, hij verplaatste ook andere stukken, waarschijnlijk tusschen de hier omschrevene aangetroffen, naar andere kisten; zoo heeft hij b. v. nummers „93, 94, 95, 96 ende 97 „uijtgenomen ende in de kiste van de verpachtinghe-notulen „gelecht, als van die natuire sijnde". Elders brengt hij verband tusschen de opgaven van den inhoud der kisten; zoo deelt hij o. a. mede: „stucken van de heerlicheit Ruijnen in een andere „kiste litera G"; zoo „eenige oude rekeningen in de kiste litera „E." En evenzoo teekent hij bij „Stucken van de questiën tus„schen Drenthe ende Steenwrjck over 't demolieren van 't ver„laet in de Aa ende 't apprehenderen van den schults van Havelte" aan: „de reste in de oude eken kiste bij d'oude processen N°. 53 „ende 91." — De 5 doozen waren gemerkt A—E; doos B bevatte stukken, die ter adstructie konden dienen van Drente's verzoek om sessie ter generaliteit. Slechts van de doozen A—C wordt de inhoud opgegeven, die der andere 2 doozen ontbreekt. Kist „B" bevatte „de papijren van de liquidatie vandelandt„schap mette generaliteit." Deze kist stond tusschen de deur en den ten noorden daarvan gelegen schoorsteen, en was door een verticaal middenschot in 2 afdeelingen verdeeld. In 't vak aan de zuidzijde, aan den kant der deur, „sijn suiver gelecht alle „de papijren van de liquidatie, die ende soe deselve int kleine „coffertien hebben gelegen, opdat die papijren van die natuire „alle in een kiste mochten wesen." „Daerop" werden „gesettet de 7 „deusen met de descharges". Aan de noordzijde van 't middenschot werden gelegd „alle andere stucken, mede rakende de „liquidatie, staet ende quota van de landtschap tegens de „generaliteit, die uijt de andere papijren sijn gevonden." — Opgemerkt moet hierbij worden, dat ook in den eersten inven- taris stukken worden genoemd betreffende „generaliteits-pre„tensiën." Wellicht waren deze nog niet verrekend en werden zij afzonderlijk bewaard, omdat zij nog moesten worden afgedaan. In kist „C" „sijn in ordre gelecht alle de registers van de „grontschattingen, metingen, caerten ende anteekeningen van „dien, mitsgaders van de ommeslagen, te samen over de 394 „stucken, waervan een inventaris is gemaeckt, bovenop in de „gemelde kiste gelecht". — Opmerking verdient hierbij 't feit, dat de stukken betreffende de inning der genoemde belastingen niet in deze kist, doch in kist „A" werden bewaard. Daar vinden wij b.v. vermeld: „Brieven op franchijn geschreven, voor de „carspelen, van de 2J/2 paijen grondschatting, de landtschap „op renthe gedaen, die noch niet sijn versegelt". En evenzoo wordt in den eersten inventaris genoemd „d' memorie van wijlen „d: heer secretaris StruüCK van den ontfanck van de gront„schattinge tot 1663 incluis van Havelte ende Sleen, dat se „boven het register moeten betalen;" en als nummer 60 „oude „registers van de besaeijde landen ende omslagen. Daarentegen vinden wij ook in den eersten inventaris onder N°. 31: „Registers „van de nieus getimmerde huisen, om opte registers der gront„schattingen te brengen," die bij de zuivere doorvoering der systematische splitsing naar ons oordeel zouden behooren in de kist van de grondschatting. „In de kiste litera D sijn de rekeningen van de ontfangers „ende secretarissen." Een doos met acquitten van den ontvanger Herman Geerts is in kist E gelegd. In 1679 ontbraken reeds de ontvangers-rekeningen over 1617, 1634 en 1660. Van de rekeningen van den secretaris Weijnichman (over 1602 — 1627) waren slechts de acquitten aanwezig; t dubbel der rekeningen was niet overgegeven of zoek geraakt. Met de eerste 9 rekeningen van den secretaris StrüUCK was dit eveneens het geval; van de latere ontbrak die over 1656, waarvan de acquitten wel werden aangetroffen. Die over 1663 en 1664 „hebben onder vijants „handen geweest." De jongere werden in de secretarie bewaard, omdat de kist vol was. In kist „E" werden bewaard „de rentmeesters-rekeningen", n.1. die van de rentambten der domeinen, van Dikninge en van Assen, wederom voor zoover zij niet ter secretarie bewaard werden en dus in den eersten inventaris zijn vermeld. Hierbij valt echter op te merken, dat „eenige oude rekeningen van Timan ter Linde „(betreffende 't rentambt Dikninge) liggen in de Dickninger „kiste bij de blalïaerts" (zie kist „H");— terwijl daarentegen in deze kist nog werden aangetroffen „een rekeninge ende acquiten „van de kercken- ende torenbouw te Assen, 1663", en oude rekeningen van drosten en landschrijvers en Herman Wessels, acquitten tot oude domein-rekeningen en „een dose, daerin de „quitantiën van den ontfanger Herman Geerts . . . , alsoo in „de ontfangers-rekeningen-kiste geen plaetse is." Kist „F" bevatte de notulen van de verpachting der generale middelen over Drente en over Coevorden, waarvan ook eenige ontbraken. „In de kiste sub litera G- zijn de kerckelijcke saken ende „mescellania." „Vooreerst ten noorden, nae de schoorsteen, liggen „de kerckelijcke saken"; de protocollen der synodale resolutiën echter niet, deze lagen „in de secretarije als dagelijx gebruickt „wordende". Aan den zuidkant, naar de deur, bevonden zich de „mescellania". Deze „mescellania" bestonden hoofdzakelijk uit afgeloopen liassen met brieven (aan en van den Raad van State en de generaliteits-rekenkamer, de naburige provinciën, de drosten, de dingspelen en kerspelen enz enz.); verder stukken betreffende 't proces met den heer van Ruinen over't ressort der heerlijkheid, „verscheyden concepten, brieven, acten, resolutiën" enz., commissiën en instructiën voor gecommitteerden van Drente, een „ordre „opt voortbrengen van de militie door dese landtschap", registers van 't haardsteden-geld d d. 1671, 8 pakken met betaalde declaratiën en een oud landrecht. Hieruit blijkt, dat de hoofdzaak der varia zich naast resolutiën en andere stukken bevond in de eerste kist („A") „De kiste litera H" werd gebruikt (aan den noord- of schoorsteenkant) voor „de blaffarts, brieven ende stucken, gehorende „tot het stift Dickinge", dus voor 't archief dezer gesaeculariseerde abdij, — (aan den zuid- of deurkant) voor „de blaffarts, brieven „ende stucken. behorende tot het convent Assen", dus voor 't archief dezer eveneens gesaeculariseerde abdij. Of deze omschrijving juist is, is moeilijk te zeggen. Zoo ja, dan is er sedert 1679 een en ander van deze archieven verloren gegaan, zooals uit de inventarissen dier archieven blijkt. Van Dikninge vindt men daarin slechts één blaffer genoemd, van Assen is geen zoodanig register meer aanwezig. „In de oude eijcken kiste, staende in de secretarije, sijn inge„lecht 112 stucken van processen ende remonstrantiën, eenige Bd' landtschap maer meestendeel particulieren toucherende, volgens d' besondere notule oft' register, daerin gelechtDeze „notule" is ons bewaard gebleven, waaruit alleen kan worden vastgesteld, dat vele dezer stukken zijn verloren gegaan. Enkele zijn over en bevinden zich bij de stukken betreffende de rechtspraak van Drost en Gedeputeerden op hunne rechtdagen. Als bijlagen tot deze inventarissen van 1679 zijn daarbij gevoegd de zooeven genoemde „notule" en dan een „register ofte „opstellinge van alle de grondtschattinge-registers van derespective „carspelen der landtschap Drenthe, metten behoeve ende ancleven „van dien". Naar dit register zijn de stukken weder geordend, wat zonder bezwaar kon geschieden, omdat de stukken betreffende de kerspelen kerspelsgewijze bijeen zijn gevoegd en de stukken van algemeenen aard afzonderlijk; eene indeeling, die een duidelijk overzicht geeft van 't aanwezige en practisch is in 't gebruik. Zooals uit het gegeven overzicht blijkt, heeft Monter eenige groote rubrieken aangebracht, rubrieken die in later tijd althans voor een groot deel zijn bewaard gebleven. Zoo zullen wij de rubrieken privileges, liquidatie met de generaliteit, grondschattingsregisters, rekeningen, kerkelijke zaken, Dikninge en Assen ook later ontmoeten. In 't „kleine coffertien" bij kist B genoemd hebben wij waarschijnlijk te zien 't „kofferjen" van 1627, waarop reeds boven door mij is gewezen '). Dan zouden dus de rubrieken privileges en liquidatie met de generaliteit tot de oudste afdeelingen van 't archief behooren. Daarnaast zou men kunnen noemen de rekeningen, die in 1627 althans achter elkander worden opgesomd ; terwijl de beide abdijarchieven waarschijnlijk ook toen reeds afzonderlijk werden geborgen. Nieuw zijn dan de rubrieken grondschattingsregisters, verklaarbaar omdat deze heffing na 1627 werd ingevoerd, en l) Zie boven bladz. xvm. kerkelijke zaken. Monter zal dus gedeeltelijk hebben voortgebouwd op den toestand, dien hij vond; doch dezen — ik haalde enkele voorbeelden daarvan aan - wat meer hebben afgewerkt en daarenboven een paar nieuwe rubrieken hebben gevormd. Hoe kwam nu Monter ertoe, juist deze rubrieken te vormen? — Het antwoord hierop is zeer gemakkelijk te geven. Hij was een zeer ijverig ambtenaar, iemand die blijkbaar met liefde zijn werk verrichtte. Dit gaf hem aanleiding, zich bepaaldelijk aan enkele takken van dienst, die hem bizonder aantrokken, in groote mate te wijden. Daardoor heeft hij wellicht, als landschapsklerk, voor den landschapssecretaris diens verplichtingen ten opzichte der grondschatting en omslagen uitgevoerd, waarin hij zoo thuis was, dat, toen eene verbetering der betrokken registers aan de orde kwam, deze aan hem werd opgedragen. Zijne voorliefde voor deze belangrijke zaak (immers uit de grondschatting en de omslagen werden voor een groot deel Drente's uitgaven bestreden) zal ertoe geleid hebben, dat hij al wat betrekking had op de vorming der registers, waarnaar de heffing geschiedde, afscheidde van 't overig deel van 't archief. De administratie van het predikantsweduwenfonds was aan hem opgedragen. Te vermoeden is, dat dit hem bewoog, zich goed in de kerkelijke aangelegenheden in te werken; voor zijn eigen gemak was dus ook hier een rubriek „kerkelijke zaken" dienstig. Eene kleine eeuw verloopt weder, voordat eene nieuwe inventarisatie plaats heeft. Deze geschiedt dan door den landschapsklerk, aan wien bij zijne instructie dd. 29 Maart 1757 de zorg voor de archieven was opgedragen. Eerst van ongeveer 1760 *) dagteekent het „Register van stukken ter secretarie," vervaardigd door den landschapsklerk W. H. Hofstede (later landschapssecretaris) 2). Wanneer wij de juistheid van dien titel mogen aannemen — en er is geen bewijs voor het tegendeel — dan zou uit die lijst bliiken, dat nog in de 2de helft der 18de eeuw een be- ') Vermeld worden de rekeningen van 't predikants-weduwenfonds over 1668—1760. 2) W. H. Hofstede werd op 22 Maart 1757 aangesteld tot klerk (resolutie Ridderschap en Eigenerfden i. d.) en op 23 Maart 1784 bevorderd tot secretaris (resolutie Ridderschap en Eigenerfden i. d.). langrijk doel van do archieven der Staten niet berustte ter secretarie van 't landschap, doch (waarschijnlijk) bij den secretaris aan huis. Nu wil ik volstrekt niet beweren, dat de titel onjuist is, ik zeide immers reeds, dat daarvoor geei. bewijs voorhanden is; maar toch schijnt mij twijfel gewettigd, of inderdaad de inhoud van 't stuk voldoet aan zijnen naam. Daarvoor is 't voldoende eenige vragen te stellen. Niet vermeld worden de protocollen van de resolutiën van Ridderschap en Eigenerfden en van Drost en Gedeputeerden in hunne gewone vergaderingen en op de rechtdagen; zou de secretaris al deze boeken aan huis hebben gehad? — Misschien wel om 't naslaan te vergemakkelijken. Bovendien kunnen zij in bewaring zijn geweest bij den klerk Hofstede, die indices op die resolutiën (behalve op die der rechtdagen) vervaardigde. Maar zouden ook de omvangrijke serieën rekeningen niet op de secretarie hebben berust ? — Zou dit evenmin t geval zijn geweest met de omvangrijke verbalen van de verpachting der generale middelen, wier practisch belang — men had toen reeds meer dan 300 verpachtingen gehad — niet groot kan zijn geweest? — De archieven der beide abdijen te Assen en te Dikninge zullen immers evenmin op de secretarie hebben ontbroken? Daarom schijnt deze inventaris niet volledig te geven, wat in zijn titel wordt toegezegd, doch onvoltooid te zijn gebleven, Niets verzet zich tegen deze opvatting, omdat hij niet is afgesloten op eenigerlei wijze. Doch daar is nog eene andere mogelijkheid. De laatste stukken, die worden genoemd, zijn rekeningen, die door den klerk ter landschapssecretarie werden afgelegd. Dit wekt t vermoeden, dat wij wellicht voor ons hebben eene lijst der stukken, aanwezig in 't vertrek waar de klerk verblijf hield, en dat dit was de eigenlijke secretarie. In dat geval is er geen bepaald beletsel, volledigheid van den inventaris aan te nemen. Het overig deel van 't archief zou dan in een of meer andere vertrekken der voormalige abdij geborgen zijn geweest. De stukken, in den inventaris genoemd, worden verdeeld in 2 rubrieken: „resolutiën" en „andere stukken". De „resolutiën" worden wederom gesplitst, naar gelang zij afkomstig zijn van Ridderschap en Eigenerfden, Drost en Gedeputeerden of de Stat en-Generaal. Deze „resolutiën" zijn noch protocollen noch registers, maar zooals uit hunne omschrijving blijkt, losse stukken in bundels bijeengebonden. Waarschijnlijk zijn 't gedeeltelijk of meerendeels gedrukte stukken, wier verspreiding plaats vond op last of door tusschenkomst van Ridderschap en Eigenerfden en Drost en Gedeputeerden, wellicht plakkaten. Doch ook geschreven stukken kwamen daarbij voor b. v. „diverse generaliteits-brieven „tegen het ophalen van wier", „generaliteits-bededagen". Omtrent de rubriek „Andere stukken" valt weinig mede te deelen. Alleen blijkt, hoe men bijeen bewaarde stukken, die niets met elkander te maken hadden, en dat eene systematische indeeling van 't archief, althans met betrekking tot deze stukken, niet was aangebracht. Van groot nut voor de indeeling van de staten-archieven is dit „register" dus niet. Van 17*7 dagteekent een „Inventaris van stukken, te vinden „in het kastje ter secretarie, ter zyden de noord er-schoorsteen „staande, met laden afgedeelt, genaemt het Privilege-casje." In 1752 of 1753 moet door Ridderschap en Eigenerfden of Drost en Gedeputeerden besloten zijn, de stukken, die van bizonder belang werden geacht, afzonderlijk te bewaren in een daarvoor opzettelijk vervaardigde kast. Althans in de rekening van den secretaris over 1752/3 komt op fol. 76 voor een post van uitgaaf tot den aankoop dezer kast, die nog ten archieve aanwezig is. Het is een eikenhouten meubel, niet fraai maar zeer practisch ingericht, bevattende 30 kleinere en een 3-tal groote laden. De naam „privilege-casje" iB een pars pro toto; de naam werd ontleend aan de gewichtigste stukken, die erin werden geborgen; doch zooals ik reeds zeide, de kast bevatte alle stukken, die naar de toenmalige zienswijze van belang werden geacht. In den inventaris worden eerst opgesomd tal van stukken zonder nadere aanwijzing omtrent de berging, waarna de inhoud wordt opgegeven van 4 doozen, geletterd A.-D. De berging in deze doozen komt niet geheel overeen met die in de doozen genoemd in den inventaris d. d. 1679; eenige verhuizing schijnt intusschen te hebben plaats gehad, zooals uit eene vergelijking van beide inventarissen terstond is te zien. Naast de privileges waren in 't „privilege-casje" geborgen: „enige stukken rakende de sessie ter generaliteit", stukken „rakende de regeringe der landschap en in specie de erectie „van het College" (van Drost en Gedeputeerden), „enige stukken „rakende het drostambt en diens collatie", stukken betreflende „de begevinge van militaire charges" enz. enz.; m.a.w. tal van stukken betrekking hebbende op de rechten van 't landschap. Doch daarnaast kwamen andere voor, die men niet bepaald in een privilege-kast zou zoeken; b.v over de „Latynsche schole te „Meppel, 1636—1755", „praetensiën en verschotten van den ontvanger van Welvelde, heer tot Woltersum", „kosten der postboden in 1673—1674" en meer andere. Daardoor ontbreekt ons een leiddraad, waar de grens was tusschen de stukken, die in de kast al of niet eene plaats behoorden te vinden, en krijgen wij het vermoeden, dat wellicht de behoefte aan geschikte berging op een bepaald oogenblik tal van stukken in 't „privilege-casje" een plaats heeft bereid. Ook de verdeeling der stukken over de doozen schijnt niet naar een vast principe te zijn geschied; alleen valt op te merken, dat de inhoud van doos A grootendeels uit privileges en stukken betreffende beden bestaat, en die van doos B uit stukken betreffende de door Drente verlangde sessie ter generaliteit. De laatste jaren der 18 Notulen Provisioneele Representanten d. d. 26 Februari 1795 p. m. 3 gelden door de rekenmeesters „gevisiteerd" worden. Daarom besloten Provisioneele Representanten op 10 Maart 1795, „den „ouden raad en secretaris W. H. Hofstede aan te schryven, „dat er heden den 10 Maart wagens naar Groningen sullen gebonden worden om morgen den 11 deser 's landschaps geit, „papieren etc. vandaar af te halen, ten einde Donderdag den „12 deser door de rekenmeesters het geit can worden getelt „en van denselven oud-secretaris alle 's landschaps chartres „papieren en de andere effecten en hetgeen by hem verder in betrek„king van syn publicq character in bewaring is geweest, sal „worden overgenomen; waarvan lijsten sullen wordengeformeert „en daarvoor an meergemelden oud-secretaris provisioneel een „recipisse sal worden ter hand gesteld; sullende den voorn, „oud-secretaris W. H. Hofstede het huis, dat ter bewoning voor „den secretaris der landschap geschikt is, binnen agt dagen doen „ruimen." Een 3-tal personen werden door de Provisioneele Representanten uit hun midden aangewezen om „'s lands comp„toir en archiven" van Groningen naar Assen te doen overbrengen 1). Ook nu was de klerk Hofstede weder van de partij. Hij deelde op reis aan de gecommitteerden mede, „dat in een „der kisten gemerkt N°. 19 particuliere papieren en aantekeningen van sijn vader de oud-secretaris Hofstede waren, en „omsulks versogte, van die weder en ten huise van sijn gemelden „vader te mogen hebben." De Provisioneele Representanten besloten daarop de kist te doen openen „en de daarin sijnde „papieren naukeurig te examineren" ; waartoe een 4-tal uit hun midden werden gecommitteerd, die tevens voor de overname en naziening der overige papieren zouden zorg dragen 2) Deze naziening is geschied, wederom ten overstaan van den klerk Hofstede ; en nu bleek, dat niet de oud-secretaris maar wel de klerk eene lijst had vervaardigd van den inhoud der kisten 3). Op den dag der visitatie 25 Maart 1795 deelde hij nog mede, „dat N°. 1, 2, 3, 4 der kisten, op die lijste, elders souden zijn, „en wel N°. 3 en 4 ten huise van de secretaris Hofstede" 3). ') Notulen Provisioneele Representanten d. d. 10 Maart 1796 a. m. 'j Notulen Provisioneele Representanten d. d. 12 Maart 1795. ") Hoofd van den inventaris d. d. 1795 (Inv. N°. 922). Kist N°. 19 zal inderdaad particuliere stukken hebben bevat en komt daarom evenmin op de lijst voor, die door H. Vos naar de lijst van J. Hofstede is afgeschreven. Doch wat is er gebeurd met de kisten Nos. 6 en 9, waaromtrent wij geene reden tot uitsluiting vermeld vinden, en die toch niet op de lijst van Vos worden aangetroffen? Er is voorloopig geen aannemelijke gissing te maken. Evenmin, waarom de inhoud van de laden Nos. 11 — 13enN0S. 18—20van het privilege-kastje, datter zelfder tijd werd nagezien, niet is aangeteekend. Hierbij mag echter het vermoeden worden geopperd, dat genoemde laden ledig zullen zijn geweest; evenzeer ontbreekt de inhoudsopgave van de laden N°s 22 en hooger, waarin wellicht ook geene stukken zijn geborgen geweest. De kisten bevatten over het algemeen de archivalia niet in systematische orde, waarschijnlijk heeft in hoofdzaak op de berging invloed gehad de vorm der stukken In kist N°. 6 waren gelegd gedrukte stukken uitgegaan van Ridderschap en Eigenerfden en Drost en Gedeputeerden en enkele dossiers en stukken '). In kist N°. 7 vond men staten van oorlog, resolutiën der Staten-Generaal, en staten van betaling (der generaliteitslasten?). In kist N°. 8 waren geborgen registers en protocollen van resolutiën der Staten-Generaal, sententiën betreffende geestelijke goederen, resolutiën van Drost en Gedeputeerden, ordonnantiën voor oorlogslasten en inkwartiering en op de rentambten Assen, Dikninge en der domeinen, 1t verhandelde bij Drost en Gedeputeerden op de rechtdagen, resolutiën van Drost en Gedeputeerden met betrekking tot de rentambten Assen en Dikninge, sententiën in pachtzaken, 't verhandelde op den rekendag, verzegelde brieven en verkoopingen en eeden. Kist N°. 10 hield in — naast 2 deelen van den atlas van Janssonius, en protocollen van ordonnantiën voor scheeps- en wagenvrachten, oorlogslasten en van landspenningen, en verpachtingsnotulen der generale middelen, — ook eenige dossiers en stukken. Kist N°. 11 bevatte kaarten, grondschattings- en haardstedenregisters, registers van remissie van omslagen, stukken betref- ') Zie de noot op bladz. xxxvi—xxxvu. fende Coevorden, en stukken betreflende de liquidatie met de generaliteit. In kist N°. 12 waren geborgen protocollen en registers van resolutiën van Ridderschap en Eigenerfden, Drost en Gedeputeerden en de synode, 't verhandelde van Drost en Gedeputeerden op de rechtdagen, van commissiën en van „oude verzegelde brieven, mark- en limietscheidingen", ordonnantiën voor oorlogslasten, genegotieerde penningen, afrekening over de plantage en rekeningen van 't Spijkerboor-verlaat, en een register betreflende 't Aduarder zijlvest. Kist N°. 13 hield in registers van resolutiën der StatenGeneraal. Kist N°. 14 bevatte tal van stukken betreffende geschillen over grensscheiding en verder eenige andere dossiers en stukken en monsterrollen. In kist N°. 15 waren geborgen grondschattings- en goedschattings-registers. Kist N°. 16 bevatte protocollen van 't verhandelde bij Drost en Gedeputeerden op de rechtdagen, — van ordonnantiën voor extraordinaire oorlogslasten, voor oorlogslasten, van landspenningen, op de rentambten Assen, Dikninge en der domeinen, — van ingekomen en uitgegane brieven, van resolutiën van Drost en Gedeputeerden en van sententiën in pachtzaken, resolutiën der StatenGeneraal, verpachtingsnotulen der generale middelen te Coevorden, acta synodi en eene verhandeling van J. van Lier over adders en slangen. In kist N°. 17 bevonden zich rekeningen en acquitten en een inventaris der goederen van 't rentambt Dikninge. Kist N°. 18 bevatte kaarten, plans en bestekken, goorsprakenregisters, 't Recueil van seesaken, 't charterboek van Friesland, ordelen en dossiers. Uit deze globale opgave van den inhoud der kisten ') schijnt l) Onzeker is 't, of de inventaris ook opgeeft den inhoud der kisten Nos. 4 en 5. Voor 2 regels, waar „Tegenbetogen van de H. H. van de „ridderschap" staan genoteerd, staan in de marge resp. een 5 en een 4, 't Kan dus zijn, dat men 't aantal dezer boeken daarmede wilde vermelden; de kisten en laden toch zijn overigens als zoodanig aangegeven. Wees men evenwel met deze cijfers kisten aan, dan bevatte kist N°. 5 gedrukte stuk- te volgen, dat men de archivalia heeft ingepakt, veelal naar de volgorde waarin zij ter secretarie geborgen waren. Daaraan is het toe te schrijven, dat tal van bijeenbehoorende protocollen en registers in eenzelfde kist terecht zijn gekomen; dat ook rekeningen bijeenbleven; dat de grondschattingsregisters bijna geheel in eene kist werden geplaatst; en dat ook de gedrukte stukken niet over tal van kisten verdeeld werden Is deze onderstelling juist, dan heeft dus ook ter secretarie zekere orde bestaan, al is deze waarschijnlijk niet zoo nauwkeurig doorgevoerd geweest, als in den tegenwoordigen tijd zou zijn geschied. Eene volgorde, die althans ten deele haren oorsprong zal hebben gevonden in de wijze van berging in 1679. Behalve den inhoud der kisten geeft de inventaris ook op, wat er in 't privilege-kastje (of althans in eenige laden ervan) geborgen was. Die opgave geeft ons 't duidelijkste bewijs, dat van systematische indeeling van 't archief nog geen sprake was; chronologisch was zij evenmin. Was in 1777 reeds verandering vast te stellen met betrekking tot de in 1679 genoemde doozen, in 1795 is de orde van 1777 wederom verstoord. Wellicht sproot dit hieruit voort, dat een bepaald systeem niet werd toegepast en men daarom, na gebruik van een dossier of een stuk (of wellicht na een schoonmaak), niet angstvallig acht gaf op eene berging der stukken in de lade, waaruit zij waren te voorschijn gekomen En een feit is 't, dat tal van stukken tusschen 1777 en 1795 te voorschijn zijn gehaald; vooral voor de opstelling van 't bekende Tegenbetoog was dit in 1788 noodig. Opmerkelijk is 't, dat men zoo weinig zich bekommerde om eene meer systematische berging, dat de stukken betreffende de geschillen over grensscheiding zoowel in als buiten t privilege-kastje werden aangetroffen. De inventaris van 1795 beschrijft evenwel niet t geheele staten-archief. Boven vermeldde ik reeds, dat de afgetreden secretaris Hofstede loopende registers onder zich had; hij had ken, uitgegaan van de Ridderschap en Eigenerfden en een paar dossiers en kist Nu. 4 dergelijke gedrukte stukken en ook die uitgingen van den Raad van State (wellicht ook van den stadhouder en de Staten-Generaal),; petitiën van den Raad van State en een paar dossiers. Wees men geen kisten aan, dan werden deze stukken gevonden in kist N°. 6. bovendien meer aan huis. Wellicht was bij de genoemde inspectie van 't staten-archief gebleken, dat er stukken ontbraken, die aanwezig hadden moeten zijn; zooveel is zeker, dat op 24 April 1795 bij de Provisioneele Representanten de vraag rees, „of de „oud-secretaris .... niet binnen den tijd van vier weken die „restitutie (n.1. van het door hem ontvangen stuivergeld) aan „den secretaris Vos diende te doen en aan den secretaris Vos „binnen agt dagen overgeven alle boeken en papieren van de „landschap, soo deselve onder sig mogte hebben berustende''? Eene vraag, die door de Provisioneele Representanten toestemmend werd beantwoord, onder opdracht aan Gecommitteerde Representanten „om (so nodig) dese onse resolutie ten effecte „te stellen" '). Of door Hofstede hieraan is voldaan, valt te betwijfelen; althans op 3 April 1796 blijkt, dat hij „de stuiver„gelden, hem opgelegt te betalen, nog niet had gerestitueert" ; of en zoo ja welke landschapspapieren hij onder zich had, was uitteraard onzeker, vandaar dat men wellicht zich beperkte tot de bewijsbaar te storten stuivergelden. Aan Gecommitteerde Representanten werd „overgelaten om dat te effectueren" 2). In hoeverre zy de zaak hebben vervolgd en of zij haar in orde hebben gekregen, blijkt uit de notulen niet'). Duister is ook de volgende geschiedenis. In 1797 wordt ontdekt, dat er archivalia ontbreken. De Representanten hebben daarom de Gecommitteerde Representanten „geautboriseerd om „te inquireren na de stukken, welke ter secretarie manqueren, „en daaromtrend ter bekoming van deselve zodane middelen te „adhiberen, als zy sullen nodig oordelen te behoren"4). Wat toen ontbrak, blijkt niet j en evenmin blijkt van de werkzaamheden door Gecommitteerde Representanten ten dezen aangewend j de notulen bewaren over een en ander een volstrekt stilzwijgen. Op 7 Februari 1799 zond 't Intermediair Administratief Be- l) Notulen Provisioneele Representanten d. d. 24 April 1795. *) Notulen Representanten d. d. 3 April 1796. *) Ook de eerste rekening van zijn opvolger, over 1795/7 ,vermeldt geen ontvangst als bedoeld wordt. 4) Notulen Representanten d. d. 11 April 1797. stuur vau 't voormalig gewest Holland bij 't Uitvoerend Bewind der Bataafsche republiek eene memorie in vau „hetgene bij de „secretarie van dat voormelde gewest nog in orde gebragt of „gedrukt diende te worden" voor 't aftreden van genoemd bestuur ; welke memorie tevens eene lijst bevatte van „de voornaamste publieke archiven daar voorhanden. Een en ander geschiedde, opdat zulke voorzieningen zouden kunnen worden getroffen, als men zoude noodig oordeelen. Dit optreden van t Intermediair Administratief Bestuur van Holland gaf t Uitvoerend Bewind aanleiding, alle intermediaire administratieve besturen (behalve natuurlijk dat van Holland) „aan te schrijven „en te gelasten, om ten spoedigsten aan dit Bewind op te geven, „wat ook bij hun respect i vel ijk nog behoorde gedrukt of in orde „gebragt te worden, midsgaders welke charters en archiven „midsgaders staatsstukken, boeken, kaarten enz. respectivelijk „bij dezelve of bij de departementen van finantie berustende „zijn, ten einde daarover bij de aanstaande introductie der „departementale besturen van dit gemenebest zodanige beschikkingen zullen kunnen worden gemaakt, als dit Bewind „zal dienstig oordelen". Deze aanschrijving, op 15 Februari d.a.v. gelezen ter vergadering van 't Intermediair Administratief Bestuur van het voormalig gewest Drente, werd gesteld in handen eener commissie van 3 leden „om de stukken ter secretarie te „rndersoeken, daarvan een lijst formeren en voorts de vergade„ringe daarop te dienen van rapport' '). Het gewenschte rapport, met een „geconcipieerde inventaris „der secretarie", werd voorgelezen in de vergadering d. d. 14 Maart 1799 doch gehouden in advies. Op 18 Maart d.a-v. werd „nader gedelibereert . . . over 't in de naastvorige sessie in „advis gehoudene rapport van gecommitteerden tot 't vervaar„digen der opgave van den staat dsr secretarie en stukken al„daar voorhanden"; de vergadering heeft „zig met dat rapport „geconformeert, de opgave daarbij vermeld geapprobeert en de ') Zie de notulen van het Intermediair Administratief Bestuur i.d. en 't daarbij behoorend extract uit het register der besluiten van het Uitvoerend Bewind der Bataafsche republiek d. d. 11 Februari 1799. „ter geleide aan 't Uitvoerend Bewind geconcipieerde missive „gearresteert, — zonder resumtie". Zoowel 't rapport als de missive zijn niet van belang ontbloot, zij geven een wel wat gedetailleerd maar toch helder beeld van de wijze van werken der commissie; en omdat deze wijze van werken uit den aard der zaak grooten invloed heeft gehad op 't voorbrengsel van dien arbeid, den inventaris, schijnt het mij gewenscht den inhoud van rapport en brief hier te doen volgen. „Burgers! * „Op den 15 Februarij 1.1. wierden UwE. medeleden D. van der „Wjjck en Tonckens benevens de secretaris H. Vos verzogt en ge^ommitteert om ter voldoening aan 't extract uit het register der „besluiten van 't Uitvoerend Bewind der Bataafsche republiek „van den 11 Februarij 1.1. te ondersoeken de stukken ter secretarie „berustende, daarvan een lijste opmaken en voorts de vergadering „daarop te dienen van raport. „Nadat in t extract als praemissen de aanleidende oorsaak is „ontwikkeld, so treflen wij in hetzelve aan twee hoofdzaaken, „welke ons worden opgelegd; en wel in de eerste plaats, wat er „noch bij onse secretarie behoorde gedrukt of in order gebragt te „worden, en ten tweeden welke chartres en archiven mitsgaders „staatsstukken, boeken en kaarten enz. ter secretarie of bij de „departementen van financie berustende zijn, met oogmerk om „daarvan bij de aanstaande introductie der departementale besturen de nodige beschikking te maaken. „Het eerste vereischte, so gemakkelyk om na de tegenswoordige „omstandigheden af te handelen, zoude van 't zwaarste nasleep „zijn, indien men hetzelve in zijn uitgestrektheid opvattede. Niets „minder, burgers, vereischte eene nodige orde, dan eene nauwkeurige verdeeling van zaaken betrekkelyk tot staatszaaken, „tot jurisdictie, finantie enz., en een goeden aanwijzer van zaaken „en persoonen en waarvan wij niets dan eenige gebrekkige stuk„ken hebben aangetroffen. Echter om dit eerste artikel aangaande „het drukken van stukken, moeten wij verklaren, bij deeze ordre „van zaaken geene ontmoet te hebben, maar veele bijeenfoede„rative regering, welke behoorden ter pers gelegd te worden. „Wij moeten also aanmerken, dat generaale besluiten, in verschil- „lende betrekkelykheid, nimmer stipt na de letter kunnen uitgeroerd worden, terwijl de aard van betrekkelykheid vordert, dat „de toepassing na het voorwerp geschiede en niet omgekeerd. „Het Uitvoerend Bewind heeft zich zekerlyk den staat der secretarie niet so kunnen voorstellen als wij. Hebben wij dan met „geen mogelykheid de orde in eene secretarie na behooren kunnen „herstellen, hebben wij echter getracht, met overhaasting deeze „en geene stukken beter te plaatsen en de stukken dewelke wij „in kisten van 't transport der stukken in den jaare 1795, om „den vijand na Groningen gezonden en herwaarts teruggevoerd, „te sorteeren, om soveel mogelyk iets te doen. "Wij besluiten „also dit eerste artikel met te verklaaren, dat wij UwL. geene „stukken weeten aan te haaien, welke voor het oogmerk van het „Uitvoerend Bewind, om namentlyk daarover eene beschikking „te maaken bij de introductie van de departementale bestuuren, „zouden dienen om gedrukt te moeten worden. Terwijl wij om„trent de orde reeds genoeg meenen gezegd te hebben, om UwL. „de onmogelykheid daarvan in zulk een korte tijd te doen ge„voelen. „2e. Wij zullen also overgaan tot het tweede artikel, hetwelk „vereischt, dat wij een inventaris van de stukken ter secretarie „berustende behooren over te geven, welke wij d' eer hebben „hierbij over te leggen; en daarbij moeten aanmerken, dat wij „geen uitslag ziende om in zulk een korte tijd, na bevind der „secretarie, eenen ordentelyken, netten en welgereguleerden inventaris te kunnen aanbieden, te rade hebben moeten worden, om „geheel plaatslijk te werk te gaan, dat is om aan eene kant van „de secretarie te beginnen en aan de andere te eindigen. Gyl. „zult ondekken, dat er zomwijlen een zaakelyke ordre plaats „heeft, en dit is veroorzaakt, omdat wij eerst het plan hadden, „om alles na betrekkelykheid van zaaken, de stukken te ran„geeren; dan wij ondervonden weldra, dat men alsdan met de „tijd te kort zoude schieten, en wij twijffelen niet, of men zal „aan de omstandigheden differeren en van ons niet vorderen, dat „hetgeen jaaren herwaarts had behooren te geschieden, door ons „in zulk een korte tijd goed en regelmatig konde bewerkstelligd „worden. Intuschen de schifting zal na deezen inventaris wel „kunnen geschieden en dan komen bij te voorsiene verzendingen, „waarbij stuk voor stuk moet behandelt worden, de zaaken van „zei ver, ten oogmerk dienende, regelmatiger. Wij geven also dezen „inventaris aan UwL. beoordeeling over, en hebben verders nodig „gevonden, om eene missive ten geleide te concipieeren, welke „wij tevens Uwlieden aanbieden. „Gelijkheid, Vrijheid, Broederschap. „Het Intermediair Administratief „Bestuur van 't voormalig gewest Drenthe yj cl tl 11 „Het Uitvoerend Bewind der „Bataafsche republiek. „Assen, „Burgers Directeurs! „Toen wij UL. besluit van den 11 Febr. 1.1. op den 15 Inv. N°. 923. schappelijke inventaris; maar men ontwaart te herhaaldelijk de groote zorg der commissie, dan dat haar daarvoor niet een woord van erkenning zou mogen worden gegeven. „Inventaris" is eigenlijk minder juist; immers de inventaris is samengesteld uit eenige inventarissen, waarvan de kennisname voor de indeeling der staten-archieven haar nut heeft, omdat zij haren invloed daarop hebben doen gelden. Deze onder-inventarissen zijn achtereenvolgens: 1. „Inventaris van prothocollen ter secretarie van het voormalig gewest Drente berustende"; 2. „Kast van limietscheiding"; 3. „Stukken tot het finantieele betrekkelyk"; 4. „Stukken voorhanden in een kast binnen de vergaderzaal"; 5. „Stukken berustende in de sogenaamde privilegie-kast, afbedeelt in laden, met elks inhoud van stukken onder „hunne nummers"; 6. „Lijst der stukken, welke aangetroffen worden in de col„legie-kamer in de kast naast de schoorsteen"; 7. „Stukken betrekkelyk de generaliteit"; 8* «Lijst der kaarten". Het geheel was voorzien van den dorsalen titel: „Staat en „inventaris der stukken op de secretarie van dit voormalie gewest „voorhanden". B 6 Uit deze onderverdeeling van den inventaris is te zien het reeds meer aan den dag tredend streven om eene systematische indeeling der staten-archieven te bewerkstelligen. In hoeverre der commissie dank mag worden geweten voor deze meerdere systematiek, is met zeker; zij kan ook aangebracht zijn door den secretaris. En dat dit laatste althans ten deele het geval was zal men willen afleiden uit de „kast van limietscheiding" - de aanwezigheid van een kast, uitsluitend bestemd voor ééne soort stukken, wekt 't vermoeden, dat niet de commissie aan de kast dien titel gaf, maar dat zij ter secretarie onder dien naam bekend was en dus vóór de commissie bestond. Dit verklaart dan tevens het zonderlinge feit, dat men de kast aldus doopte doch erin behalve stukken betreffende de grensscheiding,ook borg: „Diverse „brieven en stukken van de provincie Overijssel", — „Papieren „van en aan den erfstadhouder", waarin wij correspondentie zullen hebben te zien, — „Advys over de persloop", — „Reme„diën tegens de persloop, dissenteria epidemica', — „Remediën „voor ziekten onder paarden en beesten", — en andere stukken en dossiers, die niet bepaaldelijk op de grensscheiding betrekking hadden. Ook de publicatiën waren (althans grootendeels) in deze kast geborgen. Er zal dus ter secretarie van 't landschap door een secretaris (Hofstede of Vos?) eene kast zijn ingericht voor de grensscheidingsstukken1); langzamerhand zijn er tal van stukken in verdwaald, ook pakken met publicatiën, waarvoor elders geene ruimte was; — en de commissie van 1799 noteerde dus onder „Kast van limietscheiding" den inhoud der kast, welk een amalgama deze ook bevatte. De „Stukken tot het finantieele betrekkelyk" bevatten uitsluitend de rekeningen van rentmeesters, ontvangers en administrateurs, en daarnevens „een zak met Fransche assignaten1 . De „Stukken betrekkelyk de generaliteit" bestaan uit registers van resolutiën der Staten-Generaal, staten van oorlog, registers van staten van betaling, „'t raport van de commissie van 't „finantiewezen en van defensiewezen", petitiën van den Raad van State, resolutiën en brieven der Staten-Generaal: en bovendien protocollen van oorlogslasten en extra-ordinaire oorlogslasten. De privilege-kast heeft wederom verandering ondergaan, tal van stukken zijn naar andere laden verhuisd. Niet regelmatig, zoodat die verhuizing als eene opschuiving is te beschouwen; maar een geheel nieuwe indeeling is tot stand gebracht. Toch zoekt men tevergeefs naar eene leidende gedachte, die bij deze verschikking zou kunnen hebben voorgezeten. Het is er verre vandaan, dat deze lijst van den inhoud der privilege-kast zou kunnen dienen tot eene systematische reconstructie. Bovendien verzet zich hiertegen ook de aanwezigheid in de privilege-kast van tal van stukken, die op geene wijze tot de privileges kunnen worden gerekend of zelfs daarmede in verband staan. Als zoodanig noem ik slechts minuteele resolutiën van Ridderschap en Eigenerfden en van de rekendagen, oude inventarissen derland- ') Die wellicht ook vroeger (althans ten deele) bijeen bewaard werden. schapspapieren, brieven van en aan de stadhouders, een staat van genegotieerde kapitalen, staten van den omslag over de kerspelen van te heffen contributiën. Uit de plaatsing dezer stukken in de privilege-kast blijkt ten duidelijkste, dat men daarin, behalve de privileges en daarmede in verband staande stukken, vele andere stukken borg, waarvoor men elders geen geschikte plaats meende te hebben. Dit is te betreuren, omdat daardoor de afscheiding der privileges c. a. niet kon worden aangebracht naar oude opgaven, maar naar eigen inzicht moest geschieden. De „lijst der kaarten" wijst aan, dat zij slechts is opgemaakt in verband met de afzonderlijke berging dezer stukken, niet omdat zij van eenzelfde natuur zouden zijn. Integendeel behooren sommige kaarten bij stukken over grensgeschillen, andere bij stukken over aan te leggen of aangelegde werken, weder andere bij stukken over veenverkoopingen, nog andere bij stukken over de grens verdediging. Deze afzonderlijke wijze van berging is voortgezet en wordt, althans ten deele, nog opgevolgd. Gunstig op het behoud der kaarten heeft zij niet gewerkt; niet alle kaarten, in den inventaris van 1799 genoemd, zijn nog aanwezig. De „inventaris van prothocollen ter secretarie van het voor„malig gewest Drente berustende'' voldoet niet aan zijn titel; behalve de protocollen en registers zijn tal van andere stukken opgenomen, voor zoover zij niet onder een der andere rubrieken een plaats ontvingen. Zoo vindt men o.a. genoemd „5 atlas(sen) „van Janssonius", tal van (of alle?) gedrukte publicatiën, „vak„ken met brieven so van de generaliteit als andere", „een vak rvrachtlysten van Meppelt op \msterdam, van Meppelt op „Campen en Zwol", „tractaten van commercie", „vredestractaten", „admiraliteits- en zeelasten", „over de zee- en legerlasten ten „dienste der generaliteit en bedreigde executie van den Raad „van State", „generaliteits-liquidatiën", „decharges", „vier vakken „met grondschattingen-registers, 1642 etc., en 1750 etc., met de „stukken daartoe relatief, en ommeslagen; 2 goedschattingen„registers van 1694 &a.", „twee vakken met kerkelijke zaaken", vatten reKeningen van de predikants-vveduwen-penningen'', acquitten bij de rekening van den scholtes Hummel", „reke- „ningen van de olde Smildingervaart door Hummel, 1770", „acquit bij de rekening van Kymmel", „oude ordelen", „oude „goorspraken". Bewijzen te over, dat de term „prothocollen" door zijne beperking onjuist is. Doch eveneens bewijzen te over, dat de inventarisatie van 1799, zooals trouwens door de commissie onder opgave van redenen was opgemerkt, niet systematisch is geweest. Men had een rubriek rekeningen en ook hier vindt men rekeningen. Men borg de stukken betreffende de liquidatie met de generaliteit bijeen; doch aan die bijeenvoeging zijn stukken ontsnapt, die hier eene plaats ontvingen. Men had in 1679 voor de kerkelijke zaken (met eenige miscellanea) eene afzonderlijke kist gebruikt; thans zijn de stukken van dezen aard weder ten deele verstrooid. Bij de grondschattingsregisters c.a., die in 1679 eene aparte rubriek vormden, waaraan men een gespecificeerden inventaris had toegevoegd, blijken thans in hetzelfde vak te liggen goedschattingsregisters. Niettegenstaande men in 1799 eene afzonderlijke rubriek Generaliteit had aangenomen, waarin afschriften en afdrukken van resolutiën enz. der generaliteit werden aangetroffen, bevinden zich bij de „prothocollen" tractaten enz., die behoorden te zijn geborgen in de rubriek Generaliteit. Ja zelfs heeft de samenvoeging voor den landschrijver van 't secretariaat bij Ridderschap en Eigenerfden met dat bij den Etstoel nog tot in 1799 haren invloed doen gevoelen. Immers bij de „prothocollen" worden ook genoemd „oude ordelen" en „oude goorspraken". En dat niet alleen, men treft onder de zoogenaamde „prothocollen" ook aan „Grasvellige boedel van „captein Stricker en Hagedoorn . . en „processtukken tus„schen landschrijver Kymmel contra van Delden" ; stukken welke behooren tot 't archief van den landschrijver in zijne qualiteit van curator bonorum, en dus in het archief van den etstoel eene plaats moesten vinden '). Ten slotte moet nog een enkel woord worden gezegd over de „Stukken voorhanden in een kast binnen de vergaderzaal" en de „ . . . stukken, welke aangetroffen worden in de collegie„kamer in de kast naast de schoorsteen". De omschrijving dezer stukken wijst er reeds op, dat deze stukken bijeen worden ge- ') Inventaris Etstoel Nos. 137, 138. noemd, omdat zij in éénzelfde kast waren geborgen, doch dat niet een kenmerk ontdekt was, waaruit een nauwer samenhang der stukken zou volgen. Bij het doorloopen dezer 2 lijsten zoekt men tevergeefs naar een reden, waarom deze stukken bij elkander waren bewaard. In de „kast binnen de vergaderzaal" trof men aan „twee „pacquetten met ingezondene stukken en brieven in 't begin „van 1798", „brieven van Franscbe generaals over inquartiering „van 1795 en 1796 en verdere brieven", „generaliteitsstukken, „waaronder staten van oorlog, civile lijsten en pensioenlijsten over „1796 en 1797", „31ste reken van de Annerveensche compagnie „en verdere stukken", „lijst der paerden voor de Bataafsche „artillerije geleverd in 1796", „notul der praetensiën wegens het „pressen der schepen ten laste der Fransche republiek, door de „schippers, na voorgaande publicatie van Gecommitteerde Representanten ingezonden", „stukken van Meppel de tollen betreffende", „gespecificeerde staat van schulden in 1798 naar's Hage „verzonden". In de bedoelde kast lagen dus stukken uit het laatst der 18de eeuw, die over tal van de toen reeds gevormde rubrieken hadden behooren te zijn verdeeld. Het waren niet stukken, die nog in behandeling waren, immers genoemd worden „afgedane stukken van verschillenden aart, in één pacquet gebonden", „een pacquet met afgedane stukken"; ook dat motief voor eene samenberging kan dus niet gelden. Integendeel blijkt uit de woorden „van verschillenden aart" en uit de afwezigheid eener nadere aanduiding omtrent het tweede pakket, dat geen motief voor de bijeenbewaring voorhanden was. Met de stukken in de kast in de „collegie-kamer" was 't niet anders gesteld. Ik geef slechts weder een uittreksel uit de lijst om dit aan te toonen. Zoo worden genoemd: „publicatiën, „resolutiën, brieven, die gedurig ter tafel gebruikt wierden", „onafgedane stukken van den 9 December 1794", „monsterrollen „van de Switsers", „stukken van den collector van Norg ingebonden", „borgtochten van den tegenwoordigen tijd, meest „afgedane'', „acten voor de oppassers van de jagt", „afgedane „processtukken", „synodale stukken of kerkelijke zaken". Men ziet: ook hier is een amalgama. En voor wie desniettegenstaande toch nog zou willen zoeken naar een band tusschen de stukken worden vermeld: „twee vogtwegers" en „vier zilveren wapens, , welke boven de bussen der bodens pleegden gedragen te worden". Deze voorwerpen, tusschen de stukken in genoemd, wekken het vermoeden, dat de meergenoemde kast een rommelkast was voor dagelijksch gebruik. Maar typisch is, dat in deze rommelkast ook lag een pakje „Stukken op de tafel gevonden den 11 Febr. 1795", den dag waarop het Comité revolutionair de omwenteling van zaken (of liever de omwisseling van personen) in Drente bewerkstelligde. Deze stukken moesten toch uitlokken tot kennisname, omdat zij wellicht nog eene voorziening noodig maakten door 't opvolgend bestuur; vooral het daarin vermelde voortrukken van Fransche troepen in de Nederlandsche gewesten kon het zeer gewenscht, zelfs noodig maken, dat men de stukken inzag. En bij die inzage zou de wegberging der stukken ieder op zijne plaats niet veel tijd hebben gekost. Dit is niet geschied; na 4 jaren waren de stukken verhuisd van de tafel naar de kast, zonder belangstelling te wekken. Volkomen terecht heeft dus de commissie van 1799 hare verontschuldiging aangeboden over 't feit, dat de inventaris niet regelmatig was ingericht. Uit hetgeen ik aanhaalde, waaraan nog veel zou zijn toe te voegen, blijkt reeds voldoende, dat van regelmatigheid en systematiek geen sprake was. Toch heeft ook deze inventaris zijn nut, omdat hij ons een getrouw beeld geeft van den inhoud der staten-archieven in 1799. Bovendien geeft de omschrijving van sommige dossiers of de toelichting bij enkele stukken ons een beter inzicht in het doel, waarmede sommige stukken tot een dossier zijn bijeengevoegd of andere stukken zijn vervaardigd. En ten slotte blijkt ook uit dezen inventaris weder van eene indeeling, die men had willen aanbrengen, doch die later weer verstoord is of wellicht nooit volledig tot stand is gekomen. Oude rubrieken, die zeer gemakkelijk zijn voor den gebruiker van den inventaris, zijn (althans ten deele) nog aanwezig, al werden zij door latere secretarissen of de commissie niet alle meer onderscheiden. Een nieuwe rubriek heeft men wederom aangebracht: de rubriek Generaliteit, die een alleszins practische afscheiding beoogt van de afschriften en afdrukken van al wat uitgegaan was in verloop 4 van tijden van de Staten-Generaal, den Raad van State (en de hen opgevolgde centrale besturen). Ten slotte moet nog een inventaris worden besproken, dagteekenend uit den tijd, voordat de ministerieele aanschrijving d. d. 22 Mei 1827 aan de gouverneurs der provinciën tot betere inventarisatie der archieven den stoot af. In 1802 werd het grondgebied der gezamenlijke Nederlandsche gewesten verdeeld in departementen; het departement van den Ouden IJsel zou omvatten Overijsel en Drente. In verband daarmede besloot het Staatsbewind der Bataafsche republiek „de aanstaande respec„tive departementale bestuuren te authoriseeren, zoals geschied „bij dezen, om uit handen van de ministers der finantieele „commissiën over te neemen al hetgeen tot de administratie der„zelve betrekkelyk was . . . ." 1). Dit besluit werd op 19 Juni 1802 door de Commissie van Financie in 't voormalig gewest Drente gelezen en voor notificatie aangenomen. Wellicht is bij die overname aanwezig geweest een kist met stukken, waarbij eene lijst van den inhoud van de kist; dit zou men althans willen afleiden uit de lijst van archivalia met den titel „Notul „van stukken hierin berustende", waarschijnlijk dagteekenend uit 1802 2). Ouder dan 1802 kan zij niet zijn, omdat zij onder N°. 48 vermeldt: „Maandstaten van de respective comptoiren over het „begin van 1802"; jonger dan 1802 zal zij niet zijn, omdat zij geschreven is door Mr. G. Vos, en deze „commies"(= secretaris) was der demissionaire Commissie van Financie. Het vermoeden ligt toch voor de hand, dat deze „notul" zal zijn opgemaakt door een secretaris van 't gewestelijk bestuur, omdat de opgesomde stukken behooren tot de staten-archieven. Is dit vermoeden juist, dan is de lijst dus van 1802. Hare natuur is moeilijk positief vast te stellen; wel kan het een en ander van negatieven aard worden opgemerkt. De lijst bevat niet een opgave van loopende zaken, die zouden behandeld moeten worden door 't nieuwe bestuur. Daartegen verzetten zich „N°. 1. Een pacquet geregistreerde notulen van „Repres. en Gec. Repres.", „N°. 5. Een pacquet geregistreerde 1) Aanschrijving van het Staatsbewind d. d. 15 Juni 1802 N°. 686 La. B. 2) Inv. m 924. „inkomende brieven van November en December 1798", „N°. 6. „Een pacquet dato (lees „dito") meest van September en October „1798", — en meer andere De lijst bevat evenmin stukken van een bepaalden aard- Naast notulen en brieven komen voor: „N°. 16. Stukken rakende de „tractementen van predicanten, schoolmeesters en organisten, „1800", — „N°. 18. Een zak met papieren over de weg bylangs „de vaart agter Wittelte, December 1797", — „N°. 20. Notitiën „van gedane leverantiën aan de Fransche troupes enz.'1, — „N". 46. „Rekeningen van de ontvangers van de heffing van 5 procent op „de inkomsten". De tijd wisselt, voor zoover hij wordt aangegeven, van 1795 tot 1802. Doch ook zijn niet voorhanden de volledige statenarchieven over die jaren. Niet worden genoemd b.v. de registers van notulen en brieven, die toch zeker eene eerste plaats in een volledigen inventaris zouden hebben ingenomen. Bovendien vinden wij evenmin vermeld tal van stukken, waarmede wij reeds door den inventaris van 1799 hebben kennis gemaakt, en die toch niet zouden kunnen worden verborgen onder den titel „N°. 3. Stukken van weinig aanbelang, meest concepten" of een pakje van gelijke strekking. Het eenige wat wij kunnen veronderstellen is, dat wellicht de staten-archieven zich nog grootendeels of geheel bevonden in den toestand, waarin zij in 1799 waren gevonden of gebracht; en dat de „notul van stukken" beschrijft stukken, die öf jonger zijn dan 1799 en daarom nog niet op den inventaris van dat jaar konden worden gebracht, óf om de een of andere reden van hunne plaats zijn genomen en bij het aftreden van de Commissie van Financie te zamen in een kist zijn gelegd. Te meer was dit noodig, omdat 't nieuwe bestuur ('t Departementaal bestuur van den Ouden IJsel) niet zetelde te Assen, doch te Zwolle. Uit den aard der zaak moest deze samensmelting van Overijsel en Drente een eeuw geleden, toen het provincialisme allicht nog sterker sprak dan tegenwoordig, moeilijkheden met zich brengen. Hierin trachtte men te voorzien door de instelling voor Drente van eene Commissie uit 't Departementaal bestuur van den Ouden IJsel (Overijsel) tot de dagelijksche administratie der financiën in Drente, waaronder de bosschen, vaarten en venen *). De leden dezer commissie, Drenten, konden een geschikte brug vormen tusschen 't Overijselsch departementaal bestuur en 't voormalig gewest Drente. Doch niet gemakkelijk verdroegen de Drenten de samenvoeging; zij wilden weder zelfstandig zijn, wat hun 3 jaren later gelukte. Uit de notulen van 't Departementaal bestuur noch uit de notulen der Drentsche commissie blijkt van eene overbrenging der Drentsche staten-archieven naar Zwolle. Wij mogen dus vermoeden, dat deze overbrenging niet heeft plaats gevonden. Te minder was er noodzakelijkheid voor zulk een transport, omdat de Drentsche commissie toch Assen tot zetel behield voor hare vergaderingen en dus 't noodige toezicht op de archieven kon uitoefenen. Er zijn bovendien nog een paar kleinigheden, die ervoor pleiten, dat inderdaad de Drentsche archieven te Assen zijn gebleven. Op 23 Augustus 1802 machtigde de Drentsche commissie uit 't Departementaal bestuur van den Ouden IJsel den commies „alle prothocollen en papieren, tot de burgerwapening „enige relatie hebbende, op de secretarie te doen overbrengen"2), dus naar Assen. Dit zou voorzeker niet zijn geschied, wanneer een later transport van Assen naar Zwolle moest volgen. Toen waren dus de Drentsche staten-archieven nog te Assen. In 't begin van Juli 1802 was 't Departementaal bestuur opgetreden. Wanneer een paar maanden later nog de Drentsche archieven te Assen zijn, valt te vermoeden, dat zij daar bij voortduring zijn gebleven. — Met 1 Augustus 1805 heeft Drente weder een eigen bestuur ontvangen in 't Landschapsbestuur en den Raad van Financiën. Het staatsbesluit d.d. 26 Juli 1805 N°. 8 schreef voor, dat gecommitteerden van Drente en Overijsel te zamen zouden schiften de stukken op de departementale secretarie voorhanden, opdat Drente zou ontvangen wat haar toekwam. Het rapport der Drentsche gecommitteerden bericht, dat 't Departementaal bestuur van Overijsel uittreksel zou geven uit de departementale notulen, voor zoover 't verhandelde Drentsche zaken betrof; dat de losse stukken betreffende Drente, voor zoo- ') Over 6 Juli 1802—1806 Juli 22 heeft deze commissie gefungeerd. s) Notulen der commissie i. d. ver zij nog niet waren overgegeven, zouden worden overgegeven; en dat Drente desniettegenstaande zoude behouden den vrijen toegang tot de noodige stukken uit den tijd van 1802—1805 '). Hieruit volgt, dat de Drentsche staten-archieven in Drente zijn gebleven, toen in 1802 Drente bij Overijsel werd gevoegd. Met 1802 was evenwel voor de staten-archieven een slechte tijd aangebroken. Tot dat jaar zagen wij ze steeds geborgen „ter secretarie", „in de collegie-kamer" en „in de vergaderzaal". Doch toen in 1802 werd bepaald, dat Drente niet meer zou ressorteeren onder 't departementaal gerechtshof te Kampen maar weder onder een gewestelijken etstoel als tot 1799, moest dit rechtscollege onderdak vinden te Assen. En zoo besloot de Drentsche commissie, naar aanleiding van een ontvangen uittreksel uit 't register der besluiten van 't Departementaal bestuur van Overijsel i.d. 27 October 1802, „tot de vergaderzaal van „den etstoel te destineren het collegie met hetgeen daarbij „behoord, en wijders tot plaatsing der secretarie het oude clerqs„huis . . . ." 2). In 1799 waren de staten-archieven, blijkens den boven vermelden inventaris van genoemd jaar, geborgen „op de „secretarie van dit voormalig gewest". Zij moesten dus in 1802 verhuizen en hebben een onderkomen gevonden op een zolder van 't gouvernementsgebouw. Op dien zolder hebben zij vele jaren moeten verblijven; eerst na de overdracht der oude statenarchieven aan het rijk in 1879 hebben zij die uiterst ongeschikte bewaarplaats kunnen verlaten voor eene woning, die bij hare gebreken toch honderdmaal geschikter was dan de zolder. Doch op deze verhuizing kom ik nader terug. De geschiedenis der wetenschappelijke inventarisatie van de staten-archieven gaat terug tot 1827. Bij zijne missive d.d. 22 Mei 1827 N°. 141 gaf de Minister van Binnenlandsche Zaken aan de gouverneurs der provinciën kennis van den wensch des Konings tot het onderzoeken der rijks-, provinciale, stedelijke en andere archieven ten behoeve der vaderlandsche geschiedenis 3). ') Notulen van het Landschapsbestuur d.d. 2 September 1805. ') Notulen der commissie d.d. 24 November 1802. ") Verhandelde bij den gouverneur d.d. 28 Mei 1827 N°. 2. Men wilde weten, of en zoo ja welke documenten en oorkonden zich daaronder bevonden, welke zouden kunnen strekken ter opheldering der Nederlandsche geschiedenis. Deze missive kwam in Drente zeer ongelegen; de staten-archieven bevonden zich nog steeds op een zolder van 't gouvernementshuis, eene plaats waar het werken in den zomer niet doenlyk was vanwege de hitte, terwijl in den winter de koude al evenmin gedoogde, dat geregelde arbeid en vooral schrijfwerk werd verricht. Toch werd aan 't gevraagde onderzoek de hand geslagen; doch 't op 1 September d. a. v. door den betrokken commies bij 't provinciaal bestuur aan den gouverneur uitgebracht verslag deelt slechts mede, dat „het onderzoek . . . nog niet zooverre gevorderd (is), „dat met eenige zekerheid zoude kunnen worden bepaald, of en „welke documenten en oorkonden'' voor eene opgave in aanmerking kwamen. Evenmin was 't natuurlijk mogelijk „een „naauwkeurig verslag der verzamelingen van de aanwezige „archieven en een extract uit de daarvan bestaande registers of „inventarissen in te leveren. Wel had men intusschen getracht zich op de hoogte te stellen der plaatselijke archieven; uit Meppel en Coevorden had men de gevraagde extracten ingezonden, waarvan dat uit Meppel voor 't beoogde doel door den commies van weinig waarde werd geacht. Deze maakte er echter attent op, dat de minister antwoord had gevraagd vóór 1 Augustus, en dus eene mededeeling van de reden der vertraging behoorde verzonden te worden'); die reden wordt door den commies niet genoemd, waaruit blijkt, dat mondelinge bespreking vooraf was gegaan aan dit verslag. Uit de naar aanleiding hiervan op 14 September 1827 door den gouverneur aan den minister geschreven missive blijkt nader, dat de gouverneur de gedane vraag opvatte zoo, dat eene voorloopige opgave omtrent de archieven in de provincie aanwezig gewenscht wordt, „om vervolgens, zooveel noodig, daaromtrent „een meer naauwkeurig onderzoek te kunnen doen plaats hebben''. Buiten de staten-archieven komen z.i. daartoe slechts in aanmerking de stedelijke archieven van Meppel en Coevorden, en dat van Meppel eigenlijk ook niet. De staten-archieven, be- ') Verhandelde bij den gouverneur d.d. 1 September 1827 N°. 4. rustend ter griffie van 't gouvernement, zijn ,van af het jaar „1796 in volledige orde, terwijl nogthans hetgeen tot vroegeren „tyd behoort over het geheel zich in minder goeden staat hervindt." De reden van dit laatste was hierin gelegen, „dat alle „de stukken van het toenmalig archief der landschap 1795, „tydens de invasie des Franschen legers, met het oogmerk om „ze tegen gevaar voor schade of geheele vernieling zooveel „mogelyk te verzekeren, in overhaasting en zonder orde byeen„gepakt en naar de naburige stad en vesting Groningen zyn „overgebragt; terwyl dezelve, vervolgens naar Assen wederom „teruggevoerd, uit gebrek aan toereikend locaal —, daar inmiddels de vertrekken, vroeger tot derzelver bewaring bestemd „geweest, ten behoeve van het hof van justitie waren ingenomen, „zooals die ook nog op dit oogenblik ten dienste der regtbank „worden gebruikt, — zonder orde of rangschikking, tot provisionele berging, hebben moeten worden geplaatst op een der „zolders van het gouvernementsgebouw, alwaar ze, sedert verbleven, voor een aanzienlyk gedeelte zich nog op dit oogenblik „bevinden. „Met de schifting en classificatie van dit gedeelte des archiefs —t waarvan voorheen een inventaris is aanwezig geweest, welk „stuk echter te zoek geraakt en tot op heden niet is kunnen „worden teruggevonden, — reeds vroeger een begin hebbende „gemaakt en ook thans onledig zynde, wordt hiertoe echter „noodzaaklyk tyd en arbeid vereischt & zie ik my, voor het tegenwoordige, niet in de mogelijkheid gesteld, UExc. met hetgeen „voorhanden is reeds nu genoegzaam bekend te kunnen maken". Na eene opgave van eenige belangrijke stukken, waarvan de aanwezigheid is gebleken, belooft de gouverneur, dat hij zich zal „bevlytigen, de vorenbedoelde werkzaamheden zooveel „mogelijk te doen bespoedigen, de stukken tot één geheel in „behoorlijke orde laten brengen, daarvan inventaris vervaardigen; „en voorts, onder mededeeling van een uittreksel uit dezelve en „met toezending der nodige processen-verbaal, Uwe Exc. met „den aard en inhoud der opgemelde verzamelingen nader „trachten bekend te maken" 1). ') Verhandelde bij den gouverneur d. d. 14 September 1827 N". 22. Een paar opmerkingen over deze belangrijke missive. Daaruit blijkt, dat sedert 1802 't gedeelte der staten-archieven van na 1795 is geregeld geworden, en dat het wellicht in verband daarmede zich niet bij de overige op den zolder bevond doch ter secretarie werd bewaard. Niet geheel juist is, wat omtrent het overige deel der staten-archieven wordt medegedeeld. Wij zagen boven reeds, dat na de terugkomst uit Groningen in 1795, naar aanleiding eener vraag van het Uitvoerend Bewind, in 1799 een nieuwe inventaris is vervaardigd. De stukken zullen niet weer in den toestand van 1795 zijn teruggebracht, doch zich (wanneer men ze onaangeroerd heett gelaten) vertoond hebben overeenkomstig den inventaris van 1799. Deze inventaris wordt waarschijnlijk aangewezen als zijnde zoek geraakt; voorshands mag dit worden aangenomen, omdat van eene nieuwe regeling na 1802 niet blijkt. Te meer omdat mag worden verondersteld, dat men, de staten-archieven weder inventariseerende, zou hebben gedaan, wat de commissie van 1799 wel wilde maar door gebrek aan tijd niet kon doen: een systematischen inventaris hebben vervaardigd. Van belang is ook de belofte om „zoo ras doenlyk" de staten-archieven te doen regelen en inventariseeren. Het is den gouverneur hiermede ernst geweest; aan den adjunctcommies ten gouvernemente J. S. Magnin is deze inventarisatie opgedragen; van 1826 — 1829') heeft hij zich daartoe gezet; met het gevolg, dat de inventaris in 1829 gereed was en bij Gedeputeerde Staten kon worden rondgezonden 2). Zoo is Magnin de eerste geweest, die eene systematische inventarisatie der Drentsche staten-archieven heeft ter hand genomen. De regels, die men thans aan een inventaris stelt, zijn van te jonge dagteekening om 't werk van hem en zijne opvolgers daarnaar af te wegen. Integendeel mag men met groote waardeering aanzien den lijvigen door hem vervaardigden inventaris, die voor 't eerst de gelegenheid opende om zich zonder al te veel zoeken op de hoogte te stellen van hetgeen men ') Magnin was reeds bezig met de inventarisatie, vóórdat de ministerieele missive haar verlangde. *) Notulen Gedeputeerde Staten d. d. 22 December 1829 n". 32. wilde nagaan. Zijne indeeling blijft echter verwerpelijk, omdat zij niet is gegrond op den ouden toestand der archieven, doch er eene is van eigen vinding. Dit blijkt uit de afdeelingen, waarover de stukken door hem zijn verdeeld : 1. „ Diverse zaken"; 2. „Stukken van het voormalig klooster Assen"; 3. „Stukken van het voormalig klooster Dikninge"; 4. „Jagt en visscherij"; 5. „Grens- en limietscheidingen"; 6. „Stadhouders, stadhouderschap, leden van het vorstelijke „huis enz."; 7. „Admiraliteit, zeezaken, convoijen en licenten"; 8 „Justitie, politie, geregtelijke zaken enz."; 9. „Oorlog en militaire zaken"; 10. „Waterstaat, vaarten, venen, wateren, wegen, bruggen, „gebouwen enz."; 11. „Kerkelijke zaken"; 12. „Belastingen"; 18. „Rentambten, domeinen" enz."; 14. „Gemeentelijke zaken"; 15. „Ingekomene en verzondene stukken" ; 16. „Gedrukte plakaten en publikatiën"; 17. „Gedrukte ordonnantiën, reglementen enz."; 18 „Prothocollen en registers" ; 19. „Financiën, fondsen, generaliteitslasten en betalingen, comp¬ tabiliteit enz. enz.". Daarna volgen, niet in de inhoudsopgave vermeld,: 20. „Rekeningen en verantwoordingen enz. enz."; 21. „Paketje met de volgende negen stukken" (aangekocht in 1861 op de auctie Mr. J. W. Keiser te Groningen, en blijkbaar later tusschengeschreven); 22. het aanwezige op de „kleine Archievenkamer": staten van oorlog, — extracten daaruit, — petitiën van den Raad van State, — declaratiën van betalingen ten dienste der generaliteit, — protocollen van oorlogslasten, — registers van resolutiën der Staten-Generaal, — protocollen van 't verhandelde op de rechtdagen, — protocollen van ordon- nantiën, protocollen van rekendagen, — enz. enz., ; en daarbij ook de archieven van de besturen na 1795. Midden in de „Rekeningen en verantwoordingen enz." begint de latere provinciale archivaris Mr. H. J. Smidt 't vervolg te leveren, door wiens hand ook meer vooraan in het boek enkele bladzijden zijn geschreven1); 't pakje met de 9 stukken is ook door Mr. Smidt beschreven; terwijl ten slotte de rijksarchivaris Mr. S. Gratama een laatste vervolg inschreef. Deze inventaris toch schijnt voortdurend gebruikt te zijn ten archieve nog tot in het laatst der 19de eeuw. Van de boven meermalen aangewezen rubrieken, waarin de staten-archieven oudtijds waren verdeeld, vindt men in den inventaris-MAGNiN enkele bewaard. Wij treffen nog aan de archieven der abdijen te Assen en te Dikninge, verder stukken betreffende grensscheidingen, kerkelijke zaken en rekeningen; de overige rubrieken zijn niet genoemd, terwijl 't de vraag is, of door Magnin de oude a sc eiding der rubrieken is in acht genomen en, voor zoover deze te wenschen overliet, is verbeterd. Somtijds was dit zeer zeker niet t geval, wat wellicht is toe te schrijven aan den korten tijd, waarin hij zijn inventaris heeft vervaardigd. Overigens draagt zijn werk het kenteeken, te zijn vervaardigd door den ambtenaar ter gouvernementssecretarie, die ook de inhoudsopgaven maakte op 't verhandelde bij den gouverneur en bij Gedeputeerde Staten. Vandaar „Jagt en visscherij", „Justitie, „politie, geregtelijke zaken enz.", „Oorlog en militaire zaken" en andere rubrieken, die men, mutatis mutandis, terugvindt in de genoemde inhoudsopgaven (indices). Ook de omschrijving voldoet niet aan de eischen, die men tegenwoordig daaraan stelt. En toch is deze inventaris van groot nut voor de reconstructie van de archieven. Magnin heeft de stukken aangetroffen voor ) In 1859 had de archivaris des rijks het vermoeden geopperd, dat eenige in zijn archief ontbrekende rekeningen van drosten enz. van Drente zouden aanwezig zijn in 't Drentsch archief Naar aanleiding hiervan ging Mr Smidt de aanwezige rekeningen na, om de al of niet juistheid van het vermoeden vast te stellen. Bij die gelegenheid bracht hij eene betere volgorde m de rekeningen aan. (Jaarverslag van den provincialen archivaris aan Gedeputeerde Staten over 1859, uitgebracht op 30 Januari 1860), een deel in denzelfden toestand, waarin zij oudtijds verkeerden, en heeft ze veelal in dien toestand gelaten en aldus ook beschreven. Wanneer wij dus willen nagaan, hoe oudtijds de stukken bijeen waren gevoegd, kan ook zijn inventaris ons daarover 't gewenschte en niet van elders tot ons komende licht verschaffen. Bepaaldelijk vestig ik hierbij de aandacht op de ingekomen en uitgegane stukken. Wij weten, uit oudere inventarissen, dat er serieën zijn geweest van ontvangen brieven met minuten van uitgegane; de inventaris-magnln geeft ons inlichting omtrent de splitsing der serieën en de jaren, waarover tal van die serieën liepen. Door Magnin weten wij, dat er eene verzameling brieven uit naburige provinciën was over 1602 et seq.; doch dat over 1652—1795 eene afzonderlijke verzameling brieven uit Groningen ter secretarie werd gevonden; over 1728—1794 eene dergelijke verzameling uit Overijsel; over 1753—1795 weder zulk eene verzameling uit Friesland; en over 1766—1794 eene gelijksoortige verzameling uit Holland en West-Friesland. Ten deele zoekt men in de oude inventarissen tevergeefs naar deze verzamelingen brieven uit provinciën. Zoo angstvallig is door Magnin gevolgd de oude toestand, de oude wijze van bewaring, dat hij bij het hoofd „Stukken van „allerlei aard, berustende in de zoogenaamde oude privilegie„kast" aanteekende: „Dient voor memorie, dat de navolgende „stukken, overeenkomstig het verlangen van den heer staatsraad,,gouverneur, in dezelfde laden van de privilegie-kast zijn terug„gebragt, immers voor zooveel mogelijk, waarin die, blijkens „daarvan hier en daar gevondene aanteekeningen, vroeger hebben „gelegen, vóórdat de charters door elkander en in wanorde waren „geraakt". De toestand, waarop hier door Magnin wordt gedoeld, is die van 1799; men behoeft slechts den inhoud van enkele laden in Magnin's inventaris te vergelijken met de opgave dierzelfde laden in den inventaris d.d. 1799, om zich hiervan te overtuigen. Ik meen zelfs, dat wij nog een stap verder mogen gaan en dat mag worden aangenomen, dat Magnin voor zijne omschrijving van de stukken in de charterkast geborgen de omschrijving d.d. 1799 heeft gebruikt, haar af en toe wijzigende, terwijl enkele fouten in de jaartallen zijn ingeslopen. In hoeverre hij gebruik kon maken van oude titels op de stukken zelf, is moeilijk na te gaan ; bovendien zouden tijd noch moeite van 't onderzoek voldoende beloond kunnen worden. Verondersteld mag echter worden, zonder aan Magnin's verdiensten in 't minst te kort te doen, dat hij oude titels als bedoeld steeds zal hebben nagegaan en wellicht gewijzigd overgenomen. Boven zagen wij reeds uit de missive van den gouverneur, dat betreurd werd, dat een oude inventaris zoek was geraakt. Bewijsbaar is, dat Magnin den inventaris d.d. 1799 volgde althans voor de privilege-kast; te verklaren, omdat in 1 < 99 de laatste volledige beschrijving der staten-archieven had plaats gevonden. Hij zal dus ook voor 't overig deel van de staten-archieven dien inventaris als voorbeeld hebben aangenomen. Ook zijne fouten, bepaaldelijk in de jaartallen, worden zoodoende beter verklaarbaar. Enkele zijn veroorzaakt door eene verschrijving van Magnin. Zoo vermeldt hij b.v. „Stukken betrekkelijk de Latijnsche school te Meppel" en voegt daaraan de jaartallen toe „1636 en 1655", terwijl de inventarisatoren van 1799 juister „1755" vermeldden. Maar niet alle fouten van deze soort zullen aan deze eene kwaal te wijten zijn; aanteekeningen op de omslagen, waarin de stukken waren geborgen, kunnen hem ertoe hebben verleid, dat hij daarin genoemde jaartallen zonder onderzoek overnam. Magnin heeft stuk voor stuk beschreven: 1. de „Stukken van het voormalig klooster te Assen" bladz. 30—51 ; 2. de „Stukken van het voormalig klooster Dikninge" „ 52— 73* 3. „Diverse oude stukken" M 74 93. 4. de „Gedrukte plakaten, publikatiën, enz.".. . „ 147 193. vormende samen 111 bladzijden of de helft van den inventarisvoor de protocollen en registers, de serieën van stukken, de dossiers en enkele losse stukken bleef dus de andere helft ter beschikking. Het behoeft dus geen betoog, dat Magnin in den door hem gebruikten tijd niet alles heeft kunnen doorzien en moest steunen op oude omschrijvingen (in den inventaris van 1799) of aanteekeningen op de omslagen, waarin de stukken waren geborgen. Duidelijk blijkt dit ook èn uit de inhoudsopgaven, door den rijksarchivaris Mr. S. Gratama bij verscheidene nummers van Magnin's inventaris geplaatst, — èn uit de zeer willekeurige en irrationeele orde, waarin stukken betreflende het- zelfde onderwerp door Magnin op eene en dezelfde bladzijde worden beschreven. Zijne bemoeiingen met de oude staten-archieven hebben Magnin ertoe uitgelokt, om ook 't aangename werk te verrichten, waartoe de band met een archief de gelegenheid biedt. In verloop van tijd heeft hij eenige werken uitgegeven over Drente's geschiedenis, waarvoor hij putte uit de bronnen zelve. Zoo verschenen achtereenvolgens: in 1835, De voormalige kloosters in Drenthe, bij J. Oomkena te Groningen, 1 deel; van 1838/1851, Geschiedkundig overzigt van de besturen in Drenthe vóór 1814, bij denzelfden uitgever, 3 deelen in 5 stukken; in 1844, Onderzoek naar den adel van het geslacht DE Vos VAN STEKNWIJK, in de drie laatste jaren der XlVde eeuw, bij denzelfden uitgever, 1 deel; in 1846, de 2de druk van zijn werk over de Kloosters, bij F. Hessel, te Heerenveen, 1 deel; in 1855, Overzigt der kerkelijke geschiedenis van Drenthe, bij H. Geertsema Jr. te Groningen, 1 deel; in 1856, Losse bladen uit Drenthe's geschiedenis, bij Willinge Gratama te Assen, 1 deel. Magnin is geen aangenaam schrijver, vooral zijne eerste uitgaven ljjden aan eene groote mate van stroefheid. Het is hem daarin blijkbaar meer te doen om al hetgeen hij heeft gevonden mede te deelen, dan om op eene onderhoudende wijze zijne stof behoorlijk verwerkt den lezer aan te bieden. Eenige meerdere systematische indeeling zou voorzeker niet hebben geschaad. Blijkbaar was zijn doel ook niet, om een aangenaam leesboek te geven, maar wel om de geschiedenis van Drente, tot dusver tamelijk stiefmoederlijk behandeld, meer bekend te doen worden uit de oorspronkelijke gegevens. Doch al schrijvende deed hij meerdere ondervinding op, hoe de stof te behandelen ; zoo is zijn Onderzoek naar den adel van 't geslacht dk Vos van Steenwijk reeds veel leesbaarder, ook doordat hij de mede te deelen stukken als bijlagen aan 't werk toevoegde. De tweede druk zijner Kloosters is echter nog op de oude leest geschoeid. Het best zijn ongetwijfeld zijne Kerkelijke geschiedenis en zijne Losse bladen. lxii Zijn Geschiedkundig overzigt lijdt aan eene groote mate van onevenredigheid. Zoo uitvoerig en in details afdalend, als hij in de beschrijving van den ouderen tijd is, zoo kort, te kort, is hij waar het betreft de 18de en 't begin der 19de eeuwen. Wellicht heeft hem, bij zijne andere bezigheden ten gouvernemente de tijd en de gelegenheid ontbroken om dezelfde uitvoerigheid waarmede hij het werk had op touw gezet, ook bij de voleindiging ervan aan te wenden. Te betreuren is dit, omdat hij geen opvolger heeft gehad en zijn Geschiedkundig overzigt nu nog de vraagbaak is voor ieder, die zich omtrent Drente's geschiedenis op de hoogte wil stellen. Magnin meende, niet ten onrechte, dat iemand, die zooveel arbeid leverde, eene betere bezoldiging waard was, dan hij als adjunct-commies op de provinciale griffie genoot. Hij richtte zich daarvoor tot den Minister van Binnenlandsche Zaken die 't advies inwon van den gouverneur. Deze stelde bij zijne 'missive d.d. 15 April 1844 No. 64 Kabinet voor, aan Magnin uit de post der staatsbegrooting „Kosten voor het archief der provincie" eene gratificatie toe te kennen, welk denkbeeld bij den minister bezwaar ondervond. Deze achtte beter, dat de Provinciale Staten agnin zouden aanstellen tot „provinciaal archivist", onder toekenning eener bezoldiging uit de provinciale fondsen, in welk geval hij daarnevens „eenigerlei toelage" uit 's rijks kas in uitzicht stelde. Overeenkomstig den gegeven wenk stelden Gedeputeerde Staten bij missive d.d 25 Juni 1844 N®. 16 aan de Staten de bedoelde aanstelling van Magnin voor, met behoud zijner functie van adjunct-commies, tegen een jaarlijksche bezoldiging van ƒ150. , wanneer door het rijk een gelijk bedrag zou worden toegekend «) De commissie uit de Staten adviseerde gunstig op ') De overweging in de missive van Gedeputeerde Staten luidde: „Het is TJEdelGrootachtbaren bekend, dat reeds eenige jaren geleden de „oude archieven ter griffie van het gewestelijk bestuur, welke in vroege„ren tijd door elkander en in wanorde waren geraakt en vervolgens met „stukken van latere dagteekening vermengd en in dien toestand waren verbleven, door den heer Magnin met veel moeite en opoffering van tyd zyn „geschift, geclasseerd en in zoodanigen staat gebracht, dat dezelve thans „naar eisch kunnen worden geraadpleegd en daarvan een doelmatig gebrnik „kan worden gemaakt; - alsmede, dat de heer Magnin daarna zich onledig het voorstel bjj haar rapport d.d. 4 Juli 1844 N°. 5; en zoo werd Magnin met ingang van 1 Januari 1845 aangesteld tot provinciaal archivist'). Hij had deze erkenning van zijne verdiensten voorzeker verdiend. Op voordracht van Gedeputeerde Staten 2) van Drente stelde de Minister van Binnenlandsche Zaken bij zijne beschikking d d. 21 April 1846 vast de „Instructie voor den archivaris van de „provincie Drenthe". Deze zou zijne betrekking uitoefenen onder het toezicht van den gouverneur en van de Gedeputeerde Staten (art. 1) In verband daarmede zou hij jaarlijks in Januari aan Gedeputeerde Staten verslag doen van 't door hem in 't afgeloopen jaar verrichte (art. 9); terwijl eene commissie uit Gedeputeerde Staten in de eerste helft van ieder jaar het archief zou opnemen, de daarin aanwezige stukken tegen de registers verifieeren en van hare bevinding (aan Gedeputeerde Staten) verslag uitbrengen (art. 13)3). „Een zijner hoofdbemoeijingen" zou zijn: „de zorgvuldige „bewaring van het archief met al wat daartoe behoort, alsmede „het doen schoon en zindelyk houden der stukken en der kasten „en localen, waarin de archieven geplaatst zyn of zullen worden". Dit wordt hem in de eerste plaats opgedragen, hij werd daarvoor „verantwoordelyk gesteld" (art. 2)! Doch behalve dit toezicht van materieelen aard had hij ook andere (belangrijker) werkzaamheid te verrichten. 1. Hij moest „zich onledig houden met het byeenbrengen en „rangschikken der stukken van het provinciaal archief, anter„rieur aan 't jaar 1814, daaronder in het byzonder begrepen ,.heeft gehouden met de zamenstelling en uitgave van voor de gewestelijke ..geschiedenis niet onbelangrijke werken en daardoor zich wezenlijk verdienstelijk heeft gemaakt". ') Reeds op 11 September 1827 was Magnin, als opvolger van den heer Steinmetz, door den gouverneur benoemd tot archivist (Verhandelde bij den gouverneur d. d. 11 September 1827 N°. 8). Uit de latere benoeming zou men opmaken, dat in 1827 slechts een persoonlijke titel werd verleend. *) Verslag van den gouverneur en van de Gedeputeerde Staten aan de Staten der provincie Drenthe, in derzelver vergadering van Dingsdag den 7 Julij 1846, bladz. 63. ') Of deze bepaling is nageleefd, meen ik te mogen betwijfelen. „alle charters en andere oude oorkonden, welke voor de „geschiedenis of uit eenig ander oogpunt belangryk zyn *). „Dat byeenbrengen zal in dier voege geschieden, dat alle „stukken, tot ééne en dezelfde zaak betrekkelyk, in één of „meer pakken moeten worden verzameld; zullende elk dier „pakken moeten voorzien worden van eene chronologische „lyst der zich daarin bevindende stukken. De thans aan„wezige inventaris van het archief zal in verband met ge„melde verzameling door hem moeten worden bygehouden, „veranderd en verbeterd" (art. 3). 2. Wanneer dit werk afgeloopen was, moesten „de charters en „andere oude oorkonden, welke voor de geschiedenis of uit „eenig ander oogpunt belangryk zyn, .... bovendien in „een afzonderlijk register in eene tydrekenkundige orde. . . . „worden gecatalogiseerd". Deze arbeid moest „met yver aangevangen en voortgezet" worden. Bij elk stuk in 't chronologisch register geboekt, moest naar den inventaris worden verwezen (art. 4). 3. „Nadat het chronologische register voltooid zal zyn, zaj „worden aangelegd een derde register, waarin de belang„ryke charters enz. by art. 4 bedoeld, in eene alphabetische „orde zullen worden geplaatst met verwyzing naar het „chronologische register en naar den inventaris hiervoren „vermeld" (art. 5). De archivist ontving dus een volledig werkplan, dat practisch in elkander sloot; in de eerste plaats moest 't archief worden geregeld, en daarbij het dossier-systeem zoo streng mogelijk toegepast. Ten einde een overzicht van alle stukken te ontvangen, moest dan een chronologische lijst worden vervaardigd, eerst op ieder dossier en daarna op belangrijke stukken (die men blijkbaar niet in de dossiers, en dus ieder afzonderlijk bewaren wilde); en ten slotte moest een alphabetische (index?) op de laatstgenoemde stukken worden gemaakt. Daarbij moesten de noodige verwijzingen van de registers naar den inventaris worden aangebracht, opdat 't beoogde nut ten volle zou worden bereikt en men niet na in een register het gezochte te hebben gevonden, verplicht was ') Men denke aan de aanschrijving d.d 1827. tot een nieuw onderzoek in den inventaris, naar de plaats waar 't gewenschte stuk zich bevond. Daartoe moest in de registers ook de bergplaats („de localen, kasten, doozen en andere voorwerpen") worden aangegeven, en „een dubbel van die registers „voor zooveel ieder locaal betreft .... aldaar altijd voorhanden „ . . . . zijn" (art. 6). In de registers, genoemd sub 2. en 3. zou bovendien in een afzonderlijke kolom moeten worden opgegeven, of de stukken al of niet waren uitgegeven, waarbij de archivarius bovendien alles moest aanteekenen wat hem dienstig voorkwam (art. 8). Afschriften der registers zouden door tusschenkomst van Gedeputeerde Staten worden gezonden aan 't departement van binnenlandsche zaken ten behoeve van 's rijks archief (art. 6). Ten slotte werd bepaald, dat deze voorschriften niet alleen toepasselijk zouden zijn voor 't oud-archief, doch ook voor de nieuwe archieven, voor zoover deze telkens mettertijd zouden worden gesteld onder beheer van den archivarius (art. 7). Deze instructie heeft een zeer ernstige schaduwzijde: zij schreef voor, 't dossier-systeem zonder genade toe te passen op alle stukken; immers geen voorbehoud wordt gemaakt. Het gevolg is geweest, dat de archivarissen, ter nakoming hunner instructie, zich hebben beijverd om de talrijke liassen uiteen te nemen en de stukken her- en derwaarts te verspreiden, opdat deze zouden komen bij andere stukken over dezelfde zaak. Dossiers werden geplunderd, wanneer zich noodlottiger wijze tusschen de stukken over de hoofdzaak andere bevonden over bijzaken of ter toelichting; de retroacta werden uiteengenomen en dikwerf op tal van plaatsen geborgen, 't Sein was gegeven tot een volkomen dislocatie der stukken, tot een volkomen ontwrichting van de inrichting van 't archief; — dit sein is opgevolgd, opgevolgd met den meesten ijver, zoodat in het laatst der 19de eeuw de laatste lias het leven had gelaten en van oude dossiers slechts met moeite een spoor kon worden ontdekt. Men leze niet in 't voorgaande eene veroordeeling van de zienswijze nóch van den ontwerper der instructie nóch van de uitvoerders ervan. Hetzij daar verre van, hoezeer ik de genomen maatregel betreur. Nog te weinig waarde werd over 't algemeen aan een archief gehecht, nog te veel werd 't beheer en gebruik ervan beschouwd als uitsluitend 't domein van historici en lief- 6 hebbers, dan dat een verwijt kan worden gemaakt aan hen. die kinderen van hun tijd waren. Vandaar de groote liefde voor chronologische registers voor de Drentsche staten-archieven, eene voorliefde, die elders nog sterker toegepast moest leiden tot chronologische inventarisatie van alle losse stukken. Indices konden de kwaal minder doen gevoelen, maar niet geheel wegnemen. Gelijk ik reeds mededeelde, moest de archivarius telken jare, en wel in de maand Januari, „van zyne verrigtingen gedurende „het afgeloopen jaar" een verslag inzenden aan Gedeputeerde Staten, die afschrift daarvan moesten doen toekomen aan 't departement van binnenlandsche zaken. In dat verslag moest „worden aangewezen de toestand, waarin het archief en de „daarby behoorende registers zich bevinden, met opgave tevens „van hetgene hem geschikt en belangryk is voorgekomen om „door den druk te worden bekend gemaakt" (art. 9). Hierdoor zou men de wetenschap ontvangen van den voortgang der bovenvermelde voorgeschreven werkzaamheden, en tevens de zekerheid, dat er gewerkt werd. Vermeldde ik boven reeds den prikkel voor 's archivaris „ijver", thans luidt het: „Hem wordt „tot dat einde een vlytig onderzoek der archieven aanbevolen". Uit deze herhaalde aansporing tot werkzaamheid ten opzichte van 't inventariseeren zou men geneigd zijn te onderstellen, dat de lust hiertoe bij den patiënt niet werd verondersteld. Men vreesde wellicht, dat Magnin zich meer aangetrokken zou gevoelen tot 't aangenamer werk van uitgeven van geschiedkundige opstellen, het bewerken der aanwezige geschiedbronnen, dan tot 't minder dankbare, maar zoo hoogst noodige inventariseeren dier bronnen. In verband met 't feit, dat hij zijne functie van adjunct-commies zou blijven vervullen, valt 't moeilijk na te gaan hoeveel tijd door hem aan de inventarisatie kon worden besteed. Uit de jaarverslagen blijkt, dat verschillende serieën werden geordend (o. a. de serie rekeningen); maar wij weten niet, in welken toestand deze zich bevonden, en kunnen dus niet beslissen, of de aansporing tot ijver en vlijt bedoeld was als een stimulans te zijnen opzichte, dan wel voortsproot uit het begrijpelijk verlangen, dat de archieven zoo spoedig mogelijk zouden gebracht worden in een toestand, waarin zij behoorlijk konden worden geraadpleegd. Hoezeer in de eerste artikelen der instructie het belang van 't archief voor geschiedkundige doeleinden op den voorgrond was gesteld, toch zag men niet voorbij, dat het meer nut kon opleveren, ook van practischen aard. Daarom moest de archivarius (art. 11) „alle inlichtingen, opgaven, afschriften van stukken en „anderzins, zyne betrekking aangaande, die van hem door den „gouverneur, de Gedeputeerde Staten en den griffier der Staten „mogten worden verlangd,... geredelyk .. . geven". Voor 't voldoen aan aanvragen van „andere autoriteiten, ambtenaren of „personen" behoefde hij „voor het min belangryke" de machti„ging des griffiers, voor het meer belangryke" die des gouverneurs. Voor afschriften van archiefstukken ten behoeve van „byzondere personen, in hun byzonder belang en daartoe ge„regtigd zynde", mocht hij, „voor zoover zich niets tegen zoodanige „afgifte verzet", „een billyk kopyloon" vorderen. De griffier zou beslissen omtrent de „zwarigheden", die zich ten opzichte der betaling mochten voordoen. Toelating van personen tot persoonlijk onderzoek mocht de archivarius slechts verleenen na bekomen goedkeuring van den gouverneur en met medeweten van den griffier; ten opzichte dier toelating, het gebruik van registers en stukken en het stempelen der laatste moest hij zich gedragen naar 't bepaalde bij de beschikking van den Minister van Binnenlandsche Zaken d.d. 4 Augustus 1829 N°. 137A (art. 12). Ten slotte zou de archivarius de belangen van 't archief ook behartigen met betrekking tot „min of meer belangryke archieven „welke zich elders mogten bevinden"; hij zou toegang daartoe trachten te verwerven om ze te kunnen raadplegen en zoo noodig afschriften te maken. Bij niet-slagen zou de gouverneur hem ter zijde staan (art. 10). In 1847 kwam wederom van den Minister van Binnenlandsche Zaken eene aanschrijving aan de gouverneurs x). Hij wees daarin op de meerdere belangstelling, die bij geleerde genootschappen ') Aanschrijving d.d. 25 Mei 1847 N°. 181,5de Afd.;zie 't verhandelde bij den gouverneur d. d. 31 Mei 1847 N°. 3236, 22 Februari 1849 N°. 1079, 27 Maart 1849 K°. 1793. en particulieren was ontwaakt, waarom het gewenscht was met kracht de regeling der archieven ter hand te nemen, die door den Belgischen opstand in 1830 van de baan was geraakt. In verband daarmede verzocht hij een tweede beantwoording der vragen, bij de bovengenoemde circulaire d.d. 22 Mei 1827 N°. 141 gesteld, voor zoover in den vroegeren toestand wijziging was gekomen. Men haastte zich te Assen niet, waarop een rappel van den minister volgde bij schrijven d.d. 19 Februari 1849 N°. 151. Dit hielp. De archivaris ontving een staat, waarop aan de hand van zijn rapport over 1847 eenige vragen waren gesteld, om te komen tot de wetenschap, wat gedaan en wat nog te doen was en hoeveel tijd de afwerking zou vorderen. Magnin heeft deze vragenlijst ingevuld '), en een paar dagen later bij het uitbrengen van zijn jaarverslag aan Gedeputeerde Staten daarmede rekening gehouden. Zoo blijkt ons, dat 't gedeelte van 't archief over 1795—1813 nog steeds in orde was en geene bepaalde verzorging noodig had. Uit zijne opgave —, dat „de inventarisatie „der oudste charters, zoo van de voormalige geestelijke en kerkelijke stichtingen als van wereldlijken aard, uit de 11de tot en „met de 16e eeuw, afgeloopen is" 2), — mag men niet afleiden, dat deze inventarisatie geschied is na 1829. In Magnin's inventaris d.d. 18*27/9 worden al deze stukken afzonderlijk omschreven, zoodat de „inventarisatie" ervan toen is geschied. Doch tevens blijkt ons van een zeer ongewenschte werkzaamheid. „Die stukken worden steeds vermeerderd met de zoodanigen, „welke nog gevonden worden in de paketten van bescheiden, „ welke, als tot ééne en dezelfde zaak betrekkelyk, voorloopig „by elkander zyn gebragt doch daaruit kunnen worden gemist, „voor zoover zulks aan het nagaan van den loop der zaken niet „hinderlijk is" 3). Men zou willen vragen: Waarom de stukken, die met zorg bijeen waren gevoegd weder uiteen te nemen ? Aan de kennisneming van 't verloop der zaak schaadde dit niet, maar geeft juist dit ') Zie deze lijst in 't verhandelde bij den gouverneur d.d. 27 Maart 1849 N°. 1793. *) Jaarverslag over 1848, uitgebracht op 20 Februari 1849, exliib. bij Gedeputeerde Staten op 22 Februari 1849 N°. 1108. ') Zie 't in de vorige noot genoemde jaarverslag. niet te vreezen, dat 't uiterst moeilijk zoo niet onmogelijk zal zijn, om thans nog vast te stellen, of een bepaald stuk uit een bepaald dossier afkomstig is? Zouden door de vermelde wijze van werken niet gevormd zijn de verzameling stukken, waarvan een verband met andere wordt gemist of wel wordt verondersteld of aangenomen, zonder dat daarover voldoende licht schijnt? Wellicht echter is Magnin's uitdrukking „inventarisatie" niet juist en had hij 't oog op het maken van de chronologische regestenlijst, hierboven op bladz. LXIV sub 2 vermeld. Immers nog is van zijne hand aanwezig op losse bladen, naar de jaren gerangschikt, eene inhoudsopgave van vele stukken d. d. 1141— 1681; waarop door den lateren rijksarchivaris Mr. S. Gratama eenige stukken zijn bijgeschreven. Niet onmogelijk is 't, dat Magnin in zijn rapport 't oog had op deze werkzaamheid, die dan toen tot 1600 zou zijn gereed geweest. Een ander werk, dat evenmin als het straks genoemde valt toe te juichen, doch boven reeds als plicht voor den archivaris is medegedeeld1), lag in 'tplan van den heer Magnin, „zoodra „het saizoen zoover zal zyn gevorderd, dat ik zonder vuur en „licht op de zolders van het gouvernementsgebouw zal kunnen „werkzaam zyn". Dan wilde hij de serieën brieven oplossen over de dossiers enz. Wanneer evenwel die brieven „van gemengden „inhoud" waren, zouden zij „afzonderlijk worden geregistreerd, „geklasseerd en gedeponeerd"2), 't Was 20 Februari 1849 toen de archivaris dit schreef; wellicht is hij in den daarop volgenden zomer aan de vernietiging der liassen begonnen. Gereed gekomen was eene andere werkzaamheid: de rekeningen met hare bijlagen waren door Magnin „byeengebragt en geschift". Doch „gebrek aan geschikte plaats tot berging dier volumineuse „archieven maakt het my uiterst moeyelyk, die stukken uit „elkander te houden" a). Men ziet 't, het archivaris-ambt was een 50 jaren geleden niet in allen deele opwekkend. Zoo juist had men iets in orde, of wat men met zorg had tot stand gebracht, dreigde weder langzaam maar des te zekerder tot de oude wanorde te worden teruggevoerd. ') Hierboven bladz. LXIII—LXIV sub 1. a) Zie het in noot 2 op de vorige bladzijde genoemde jaarverslag. „Om het archief in eeiien alleszins voldoenden staat te brengen", zou volgens 's gouverneurs schrijven aan den minister') nog te doen zijn: 1. „het schiften, inventariseren der ingekomene brieven en „andere schrifturen, gerigt aan de stadhouders, drosten enz. „tot 1795"; 2. „het opmaken van chronologische lysten van de in de „paketten aanwezige stukken"; 6. „het afzonderen en brengen op den algemeenen inventaris „van zoodanige dezer laatst bedoelde stukken, welke voor de „geschiedenis of ook uit eenig ander oogpunt belangryk zyn"; 4. „het inschryven in het chronologische register van dezelfde „stukken, alsmede van de onder de ingekomene brieven zich „bevindende belangryke stukken"; 5. „het opmaken van het alphabetische register"; 6. „het brengen op den algemeenen inventaris en het chronologische register van alle belangryke stukken van na 1814". Over den druk van den inventaris kon de gouverneur zich nog niet uitlaten, omdat het werk eerst gereed moest zijn, en in de werken van Magnin vele stukken gedrukt waren; terwijl hij ten slotte de wenschelijkheid betoogde om de oude staten-archieven in betere localen te bergen. Tegen 1 October 1857 ontving de heer J. S. Magnin op grond van lichaamsgebreken eervol ontslag, zoowel uit zijne betrekking van commies als uit die van provinciaal archivaris2). Tot zijn opvolger werd aangesteld Mr. H J. Smidt, adjunct-commies ter provinciale griffie 3). Op 5 Januari 1859 volgde diens bevordering tot commies 4). In verband met deze persoonswisseling verzochten Gedeputeerde Staten bij hunne missive d.d. '24 September 1857 N°. 42 van den Minister van Binnenlandsche Zaken, te willen bevorderen dat de rijkstoelage, vroeger door Magnin als provinciaal archivaris genoten, voor 't vervolg zou worden ver- ') Missive d.d. 27 Maart 1849 N°. 1793. 2) Verslag van Gedeputeerde Staten aan de Staten der provincie Drenthe in hunne zomervergadering van Julij 1858, bladz. 22, 27, 28. 3) Genoemd verslag bladz. 22, 28. 4) Gelijk verslag over 1869, bladz. 41. leend aan diens opvolger. De minister verklaarde zich bij zijn antwoord d.d. 21 November 1857 N°. 121, 3e Afd., voorloopig bereid; doch merkte tevens op. dat sedert 1849 geen gevolg was gegeven aan 't bepaalde bij de instructie van den archivaris, dat van de jaarverslagen en de registers een afschrift aan zijn departement zou worden ingezonden *). Bij hun besluit d. d. 13 Maart 1858 N°. 4 besloten Gedeputeerde Staten dit verzuim te herstellen en vroegen daarom van den nieuwen titularis „afschrif„ten der registers, voor zoover die tot hiertoe bestaan, alsmede „het jaarverslag van zyne verrigtingen in 1857". De archivaris van het rijk Bakhuizen van den Brink deelde de:i archivaris in dienzelfden tijd mede, dat sedert 's gouverneurs missive d.d. 27 Maart 1849 N°. 1793 (in antwoord op 's ministers aanschrijving d. d. 19 Februari te voren N°. 151, 5e Afd.) niets meer omtrent de Drentsche archieven was vernomen, behalve dat de heer Noordziek zijn bekend overzicht in 1851 inzond 2). Reeds spoedig na zijn optreden ontving Mr. Smidt eene nieuwe instructie, door Gedeputeerde Staten bij hun besluit d. d. 24 Juni 1858 N°. 60 ontworpen en door den Minister van Binnenlandsche Zaken bij zijne beschikking d.d. 22 Juli d. a. v. N°. 149 5e Afd. goedgekeurd. Gevolgd is daarbij, dikwijls woordelijk, de instructie d.d. 1846; kleine wijzigingen (als b. v. ook die van „gouverneur" in „commissaris des konings") kunnen buiten beschouwing blijven. Het voorschrift om „ijverig" te zijn (art. 4) is weggelaten; doch daarmede tevens de verplichting om in 't tijdrekenkundig register te verwijzen naar den inventaris, wat wèlpractisch was; terwijl ook dit register niet behoefde te wachten op de dossiersvorming. Het „vlijtig onderzoek der archieven" bleef echter den archivaris „aanbevolen." Eene belangrijke nieuwe bepaling ontmoeten wij in art. 8 (dat de oude artikelen 8 en volgende een nummer deed stijgen), waarbij werd voorgeschreven de vervaardiging van „indices of „registers" „op de notulen en verdere stukken van de onderschei- •) Notulen Gedeputeerde Staten d. d. 2 December 1857 N°. 8. 2) Missive van den archivaris van het rijk d.d. 6 April 1858 N°. 25 (i/d correspondentie van den provincialen archivaris). „dene administratieve besturen in Drenthe, die gedurende de 20 „jaren aan 1814 voorafgegaan, elkander zyn opgevolgd." Op de resolutien van Ridderschap en Eigenerfden en van Drost en Ge- • Cn ^r*evenb°eken had men indices, vervaardigd in de 2 e helft der 18de eeuw; wel waren deze voor verbetering vatbaar, maar zij gaven toch een grooten steun bij het doen van nasporingen. De losse stukken anterieur aan 1795 waren alle óf afzonderlijk in den inventaris beschreven, óf dossiersgewijze of senesgewijze; mocht men ook hier verbetering wenschen, de weg was toch reeds eenigszins gebaand. Gansch anders evenwel stond het geval ten opzichte van de archieven over 1795— 14. In hoofdzaak was toen gebroken met 't dossier-systeem, ook serieen waren niet meer zooveel aangelegd als vroeger; en indices hierop miste men absoluut. Vandaar dat werd begrepen, in deze hinderlijke lacune te moeten voorzien door het onderhavige voorschrift, dat is ingevoegd op voorstel van den archivaris zeli ), in wiens tijd vele nasporingen schijnen te zijn verricht en die dus zelf de behoefte aan de bedoelde „indices of registers het meest moet hebben gevoeld. Eene andere belangrijke uitbreiding van 's archivaris werkzaamheden of eene, die althans belangrijk kon worden, betreft zynö - bemoeiingen met andere archieven2). In art. 11 (oud art. 1U) vinden wij 2 nieuwe alinea's: „Hij zal na daartoe verkregen magtiging van Gedeputeerde „ötaten gemeentelijke en andere openbare besturen behulpzaam „zijn in de regeling hunner archieven, byzonderlyk van die „voor 1814. J „Hy geniet daarvoor geene belooning, maar is bevoegd van de „ betrokkene besturen vergoeding van reis- en verblyf kosten te „vorderen op den volgenden voet. Voor de heen- en terugreis „bU cents per uur en bovendien voor eiken reis- of verblijfdag nl , gedeelten voor geheel gerekend." Belangrijk was dit voorschrift, omdat daaruit bleek van de g1p« si"""*'*8 °™ 18581 op " J™"' 1869 -"s»" " ') Bij moeilijkheden door hem ondervonden bij zijne pogingen om toegang enz. te erlangen zonden nu Gedeputeerde Staten hem steunen. belangstelling der gewestelijke regeering niet alleen voor hare eigene archieven maar ook voor andere. Hoewel het voorbehoud niet wordt gemaakt, zal de bedoeling der bepaling wel geweest zijn, dat de archivaris zijne zorgen slechts zou uitstrekken tot archieven in de provincie; voor de archieven elders toch was de hulp van andere archivarissen wegens hunne meerdere kennis der plaatselijke toestanden enz. voor de hand liggend. Te betreuren is het alleen, dat den Drentschen archivaris geen hulp voor de gemeentelijke en andere archieven is gevraagd en dat deze dus tot later moesten wachten, toen daaromtrent door de rijksregeering in 1877 weder inlichtingen werden gevraagd. Het uitvoerigst is de instructie d. d. 1846 gewijzigd met betrekking tot het gebruik maken van het archief, de onderzoekingen en nasporingen en 't verleenen van afschriften. Hier kunnen wij vaststellen den invloed van de bepalingen, voor het Rijksarchief uitgevaardigd bij koninklijk besluit d.d. 26 Juni 1856 N°. 79, waarvan vele voorschriften mutatis mutandis woordelijk zijn gevolgd. De archivaris mocht het gebruik der archieven veroorloven slechts aan „hem bekende en vertrouwde personen die in het „algemeen belang nasporingen wenschen te doen." Meende hij „de toelating niet met genoegzame zekerheid te kunnen vergun„nen," dan verwees hij den aanvrager naar Gedeputeerde Staten, aan wie hij zijne bezwaren „onverwijld" mededeelde, opdat dezen met kenDis van zaken zouden kunnen beslissen (art. 12). Wie werd toegelaten mocht slechts „in het locaal der archie„ven of een ander daartoe aan te wyzen vertrek" gebruik maken van de verlangde stukken, die van te voren moesten worden voorzien van het stempel der provincie; van de registers en inventarissen kon men eveneens inzage ontvangen. Het gebruik werd gemaakt onder toezicht van den archivaris, die destukken terstond na gebruik op hunne plaats deed bergen (art. 13). Geen stuk mocht worden gebracht buiten 't locaal, tenzij Gedeputeerde Staten daartoe machtiging hadden verleend en 't stuk was gestempeld; de aanvrage om bedoelde machtiging moest de archivaris doen vergezeld gaan van zijn advies (art. 14). Het uit te leenen stuk werd van te voren ingeschreven in een register, met vermelding van den datum van afgifte en teekening door den leener bij wijze van rei^u; de terugontvangst en bevinding in goeden staat werd door den archivaris in 't register vermeld en onderteekend (art. 15). Wie was toegelaten „om in het algemeen belang geschiedkun„kundige nasporingen te doen", mocht „in dat belang" ook afschriften van en uittreksels uit de stukken vervaardigen en, na toestemming van Gedeputeerde Staten, deze publiceeren. Deze toestemming zou slechts worden verleend onder voorbehoud voor 't provinciaal bestuur van 't recht om de stukken „ander„maal te doen drukken" en onder verplichting van den aanvrager om zich verantwoordelijk te stellen voor 't door hem uit te gevene (art. 16). „De stukken, welke niet geschikt zyn om licht over de geschiedenis te verspreiden, doch welker inhoud van belang kan „zijn voor eenigen tak van administratie of wel voor byzondere „personen" mochten „ook" op het archief zelf slechts ter inzage of ten gebruike worden gegeven aan „hen die kunnen bewyzen, „daartoe gerechtigd te zijn." Achtte de archivaris afgifte ter inzage enz. „niet raadzaam," dan verwees hij den aanvrager weder naar Gedeputeerde Staten (art. 18). Ter handhaving van 't voorgeschrevene moesten zij, die 't archief wenschten te gebruiken, van te voren teekenen in een register, waarin de bovenvermelde artikelen der instructie waren afgeschreven, met eene verklaring, dat zij zich aan die voorschriften onderwierpen; dit register werd tevens gebruikt voor de genoemde uitleening van stukken (art. 17). Afschriften van of uittreksels uit stukken zou de archivaris slechts afgeven na machtiging van den commissaris of Gedeputeerde Staten; deze afschriften en uittreksels zou hij authentiseeren. Een schrijfloon van '20 cents per folio bladzijde was verschuldigd, behalve voor de afschriften enz. gevorderd door 't rijk (via den minister van binnenlandsche zaken) en 't provinciaal bestuur en in gevallen, waarin Gedeputeerde Staten ten behoeve van provinciale ambtenaren of eenigen tak van administratie vrijstelling" verleenden (art. 19). Mr. Smidt vond, toen hij zijne betrekking aanvaardde, de staten-archieven op den zolder; daarheen waren in 1857 ook nog overgebracht de protocollen, registers en portefeuilles, die vroeger een onderkomen hadden gevonden op kamer N°. 15. Die zolder was met een en ander overladen, en dit gevoegd bij het weinige licht, dat op den zolder doordrong, maakte de daar bewaarde stukken schier ontoegankelijk. De commissaris des konings had, ter verbetering van dezen onhoudbaren toestand, dan ook het vooruitzicht geopend, dat 't voor de berging der bedoelde protocollen bestemd locaal zoo spoedig doenlijk daarvoor zou worden ontruimd '). Aan deze toezegging is in 1858 gevolg gegeven, zoodat toen de oude staten-archieven werden gevonden, behalve op den zolder boven de vergaderzaal der Staten, in een der daarvoor afgestane vertrekken der griffie; naar dit laatste waren de bedoelde registers enz. overgebracht. Het behoeft nauwelijks vermelding, dat op den zolder eenige wanorde was ontstaan, zoowel in 't daar aanwezige als het daarbij gevoegde. Van werken kwam daardoor niet veel, de herstelling der orde eischte veel tijd. In 1858 besloten Gedeputeerde Staten daarom tot vertimmering van den zolder, waarbij de archieven betere berging zouden genieten 2); dit was een blij vooruitzicht doch bracht voorshands mede, dat de zolder moest worden ontruimd; m. a. w., dat de oude archieven voor de zooveelste maal den last eener verhuizing ondervonden. Om zooveel mogelijk tegemoet te komen aan 't euvel van 't dooreenraken der stukken, waar men geene gelegenheid bezat, ze tijdens de vertimmering behoorlijk te bergen, zijn de losse stukken inpakken verzameld, opdat niets in 't ongereede zou geraken 3). 't Tijdelijk vrijwel onbruikbaar zijn der stukken was toch van de twee kwaden 't minste. De bouw van de tweede verdieping boven de statenzaal vlotte echter voorspoedig, zoodat de '2 nieuwe localen vrij spoedig konden worden betrokken; in 't najaar van 1859 is, toen de vorst de uitwaseming der versche muren minder hinderlijk deed zijn, alles geborgen in 't grootste ') Concept-jaarverslag van den archivaris aan Gedeputeerde Staten over 1857, d d. 21 Januari 1858. *) Jaarverslag van den archivaris aan Gedeputeerde Staten over 1858, uitgebracht op 14 Januari 1859. ') Jaarverslag van den archivaris aan Gedeputeerde Staten over 1859, uitgebracht op 30 Januari 1860. der nieuwe localen, die als zeer doelmatig door den archivaris worden geroemd. Het kleinste vertrek werd nog niet terstond in gebruik genomen; s archivaris voornemen was, daarheen te doen overbrengen alles wat tot het oud-archief behoorde en gevonden werd in eene kamer der „gewone bureaux" en op de bovengang. Hij werd hiervan evenwel nog teruggehouden uit vrees, dat de protocollen en charters hinder zouden hebben van vocht; 't locaal was nieuw gebouwd, lag op 't noorden en kon evenmin als trouwens 't andere worden gestookt'). Eerst in den zomer van 1861 is daarop de overbrenging geschied; eveneens werd in dat jaar een kachel geplaatst in 't vertrek, zoodat men althans niet in de koude behoefde te werken 2). De boeken, „die eigenaardig tot het oud-archief behooren," werden in 1858 bijeengezocht en op de bovengang der provinciale griffie in behoorlijke orde in eene kast geplaatst3). De vervaardiging van den index op de notulen na 1795 blijkt terstond te zijn aangevangen; echter niet met betrekking tot de notulen der Representanten 4), maar tot die van 't in 1798 opgetreden Intermediair Administratief Bestuur 3). In 1865 was de index op deze notulen gereed, en werd een begin gemaakt met een index op de notulen van 't Landschapsbestuur, dat van 1805— 1807 Drente bestuurde 5); deze index was bij Mr. Smidt's aftreden in 1866 nog niet voltooid a). Van den inventaris-magnin werd in 1858—1863 een afschrift vervaardigd en aan Gedeputeerde Staten stuksgewijze, naardat ') Zie 't in de vorige noot genoemd jaarverslag. •) Jaarverslag van den archivaris aan Gedeputeerde Staten over 1861 uitgebracht op 29 Januari 1862. ') Jaarverslag van den archivaris aan Gedeputeerde Staten over 1868 uitgebracht op 14 Januari 1869. i) De indices op de notulen der Representanten en der Gecommitteerde Representanten zijn van de hand van den archivist J. S. Magnin en moeten dus in 1857 reeds gereed zijn geweest. s) Jaarverslag van den archivaris aan Gedeputeerde Staten over 1865 uitgebracht op 27 Januari 1866. •) Jaarverslag van den archivaris aan Gedeputeerde Staten over 1866 uitgebracht op 28 Februari 1867. t gereed was, toegezonden *). Telkens wanneer weder een gedeelte voltooid was, werd 't vergeleken met de aanwezige archieven Hierdoor kwam langzamerhand alles op zijne plaats, doch bleek ook, wat uit het archief was verdwenen 2). Wellicht was 't het goede gevolg van de mededeeling der ontbrekende stukken in 't jaarverslag, dat eenige d.-zer stukken blijkens latere aanteekeningen weer zijn terugontvangen 3). In verband met de verplichte inzending van een afschrift van den inventaris en andere redenen bracht de archivaris ook wel eens wijzigingen aan in de volgorde van de stukken, waarvan dan eene verschikking in de kasten het gevolg was; in hoofdzaak bleef echter de inventarisatie van Magnin bewaard. Een groot bezwaar evenwel voor een vlotten gang van zaken was, dat Mr. Smidt ook 't archivariaat moest waarnemen bij zijne betrekking van commies ten gouvernemente en deze laatste betrekking zijne hoofdfunctie was. Daardoor ontving het archief alleen den tijd, die restte van overige bezigheden 4), en waarschijnlijk zelden een archivaris met frissche kracht. Het gevolg daarvan bleef niet uit, ik vermeldde het reeds. De index op de notulen van 't Intermediair Administratief Bestuur kwam gereed, doch met dien op 't verhandelde bij 't Landschapsbestuur was slechts een begin gemaakt. Eenige verschikkingen en omplaatsingen zijn geschied, die ontegenzeggelijk nuttig kunnen zijn geweest, maar toch niet veel hebben bijgedragen aan de bevordering der inventarisatie. Veel tijd schijnt den heer Smidt ook te zijn genomen door de ') Jaarverslagen van den archivaris aan Gedeputeerde Staten over 1858, -1863. *) Jaarverslag van den archivaris aan Gedeputeerde Staten over 1858 uitgebracht op 14 Januari 1859. *) Herhaaldelijk klaagt Mr. Smidt in zijn jaarverslagen over gebrek aan tijd. Nu eens zegt hij, „dat de zorg voor het archief voor den mij beschik„baren tijd overvloedig werk opleverde" (jaarverslag over 1858). Dan weer is hij zeer belemmerd o. a. „wegens de vermeerdering van werkzaamheden" buiten het archivariaat, „niettemin meen ik gedaan te hebben, wat ik konde" (jaarverslag over 1860). In 1861 werd hij weder telkens, wanneer hij zich aan archiefwerk dacht te wijden „gestoord en opgehouden". En zoo voorts. *) Zie de vorige noot. onderzoekingen, die hij voor anderen instelde, en de onderzoekers, die zijne hulp van noode hadden: er is geen jaarverslag waarin hierop niet nadruk wordt gelegd. Trouwens het was in den tiid, dat de belangstelling in onze geschiedenis levendig werd; plannen werden beraamd voor een oorkondenboek van Holland en Zeeland '), 't Historisch Genootschap te Utrecht strekte zijn voelhorens uit over 't geheele land 2), overal was of kwam leven. Moest ik straks wijzen op t verloren gaan van eenige stukken, een aanwinst moet worden vermeld en wel de in bruikleengeving in 1859 door t Rijksarchief aan 't provinciaal archief van Drente van eenige rekeningen van drosten en rentmeesters der domeinen van Drente, door de rendanten afgelegd voor het Hollandsche Hof van rekeningen3). Zeker zal thans, nu 't Provenienzprinzip ongeveer overal is doorgedrongen, geen archivaris de woorden van Mr. Smidt tot de zijne maken, waarmede hij Bakhuizen van den Brink's voorstel aannam: „Eigenaardig „behooren de stukken, naar t mij voorkomt, ontegenzeggelijk »in 't provinciaal archief" *). En even zeker zal thans geen archivaris 't voorbeeld van den rijksarchivaris van toen nog volgen. Ten slotte moet nog worden opgemerkt, dat enkele malen uitleening van een archiefstuk heeft plaats gehad; maar niet altijd was de archivaris gunstig gestemd voor zulk eene uitleening, en niet zonder reden 5). ) Missive van den Minister van Binnenlandsche Zaken aan den Commissaris des Konings d. d. 21 April 1858 N» 137, 5de Afd. (zie besluit Commissaris d. d. 1 Mei 1858 N°. 1537 en notulen Gedeputeerde Staten d. d 11 Mei 1858 N°. 21). s) Vergelijk de Kronijk van het Historisch Genootschap en 't ter vergaderingen van zijn bestuur omtrent alle streken des lands medegedeelde ?) Missies van den archivaris des rijks aan den provincialen archivaris d. d. 1 en 22 April 1859, resp. Nos. 36 en 53. 4) Missive van den provincialen archivaris aan den archivaris des riiks d. d. 7 April 1869. Zo° vroeS '4 Provinciaal kerkbestuur bij schrijven d. d. 3 Februari 1863 N°. 4 van Gedeputeerde Staten om toezending van de in 't provinciaal archief aanwezige kerkelijke stukken aan de predikanten j. B. f Hebbspink en B Sanders ; opdat dezen een nauwkeurig bericht daaromtrent aan de synode In de statenvergadering d. d. 5 Juli 1866 werd Mr. H. J. Smidt, die intusschen tot commies ter provinciale griffie was geklommen, met ingang van 1 September d. a. v. benoemd tot griffier der Staten. Op 1 September 1866 trad hij dus af als archivaris; tot zijn opvolger werd aangewezen de heer G. R. W. Kijmmell, commies ter provinciale griffie, welke betrekking hij bleef bekleeden 1). Deze heeft op de bovengenoemde instructie van 1858 het archivariaat bediend bij de provincie, totdat in 1879 het oudarchief in eigendom overging aan het rijk. Hij is in 1875 voortgegaan met het maken van indices op de notulen en bijlagen der besturen van Drente over 1795—1813, en werkte in genoemd jaar af de indices op de notulen en bijlagen over 1802—1805; waarna hij de door Mr. Smidt aangevangen indices over 1805— 1807 voortzette2), die in 1876 gereed kwamen3). In de volgendo jaren zette hij de indices na 1807 voort, zoodat deze in 1879 waren gevorderd tot 't einde van 1808 4j. Doch tevens schijnt hij zijn tijd te hebben besteed aan de vervaardiging van chronologische lijsten van in dossiers en pakken aanwezige stukken; althans van zijne hand worden dergelijke lijsten aangetroffen, al is 't onzeker, wanneer dit werk door hem werd verricht. Daarenboven zijn nog voorhanden eenige rapporten van zijn hand, die er dus op wijzen, dat ook aangenamer bezigheid van hem werd gevraagd. „De dagelijksche aangroei van 't provinciaal archief maakt(e) „het vioodig, meerdere gelegenheid tot berging te hebben." Daartoe wenschten Gedeputeerde Staten „de nog open gebleven .vakken op den zolder van't gouvernementshuis tot bewaarplaats zouden kannen inleveren. Dit verzoek kon natuurlijk niet worden ingewilligd, hoewel de bereidheid om den heeren ten gouvernemente inzage te geven uitdrukkelijk werd vastgesteld. *) Verslag van Gedeputeerde Staten aan de Staten der provincie Drenthe, uitgebragt in hunne zomervergadering van July 1867, bladz 4 en 5. Het tractement van den archivaris blijkt intusschen van /' 300. - (f 150. 1- f150.—) tot /'500.— te zijn geklommen. *) Verslag als voren over 1875 bladz. 11, 12 *) Verslag als voren over 1876 bladz. 7. 4) Verslagen als voren over 1877 bladz. 28, 1879 bladz. 33. „in te richten. De door (hen) geraadpleegde deskundige achtte "het evenwel onraadzaam om, zonder versterking, dat (zuidelijk) „deel van den zolder tot bewaarplaats voor de archieven te gebruiken." Daarom vroegen Gedeputeerde Staten de vereischte f300,— van de regeering aan '). Deze werden voor 1871 toegestaan, waarna 't werk is uitgevoerd 2). 18*9 zette zich echter voor de staten-archieven niet gunstig in. Was in 1877 de ruimte reeds ontoereikend gebleken en dit gebrek er in 1878 niet op verbeterd; was men bovendien in de plaatsing der kasten geenszins vrij, omdat rekening moest worden gehouden met de draagkracht der zolders1); in 1879 moest de archivaris zich terugtrekken uit 't derde locaal, waarin hij werkte en dat ook den bezoekers gelegenheid gaf voor hunne persoonlijke nasporingen. In de kleine archievenkamer, 't eenige der beide vertrekken, dat verwarmd kon worden, moesten dus de archivaris en de bezoekers hunne tenten opslaan 4). Dit gaf Gedeputeerden Staten aanleiding om nader te overwegen de missive van den Minister van Binnenlandsche Zaken d. d. 30 November 18*7 N°. 31 Afd. VI, waarin hij had gewezen op de wenschelijkheid van splitsing der betrekkingen van archivaris en commies. Zij berichtten aan den minister, dat zij waren „te rade geworden, of de beide betrekkingen niet zouden „kunnen worden gescheiden en die van archivaris opgedragen „aan iemand, die zich daaraan meer bepaald zal kunnen wijden." t Eenige bezwaar scheen hun van geldelijken aard; immers de commies zou moeten missen 't salaris als archivaris en 't was billijk dit verschil aan te vullen, omdat zijn bureautijd dezelfde zou blijven®). De minister ging hierop terstond in: splitsing was beter, de heer Kijmmell werd door Gedeputeerde Staten met lof genoemd ) Verslag \ an Gedeputeerde Staten aan de Staten der provincie Drenthe, uitgebragt in hunne zomervergadering in July 1870, bladz. 9, 10. a) Verslag als voren over 1871, bladz. 12. 3) Jaarverslag van den provincialen archivaris over 1877. *) Jaarverslag van den (rijks)archivaris in Drente over 1879, in Verslagen omtrent 's rijks oude archieven, II bladz. 76. ') Missive d.d. 14 Maart 1879 N°. 40. en was dus aangewezen voor 't archivariaat, de minister wilde dus voorstellen hem op 't toen door hem genoten tractement van rijkswege aan te stellen tot archivaris, waarna een ander tot ambtenaar ter griffie kon worden benoemd Gedeputeerde Staten verklaarden toen, aan de Staten te zullen voorstellen „het oud-archief dezer provincie aan den eventueel geheel van „rijkswege te benoemen archivaris van Drenthe over te geven" 2). Dientengevolge kwam ter Statenvergadering van 1 Juli 1879 een brief in van Gedeputeerde Staten d. d. 13 Juni 1879 N°. 36 waarbij zij machtiging verzochten tot overdracht, onder eenige' voorwaarden, van het oud-archief aan den te benoemen rijksarchivaris in Drente, terwijl zij tevens de gevoerde briefwisseling met den minister overlegden 3). Op 8 Juli d. a. v. werd het voorstel van Gedeputeerde Staten zonder hoofdelijke stemming aangenomen, „weshalve besloten is Gedeputeerde |Staten te magtigen „om het oud-archief dezer provincie, dat is het archief betreffende den tijd voorafgegaan aan het jaar 1814, aan den te „benoemen rijksarchivaris in Drenthe over te geven, onder „voorwaarde: „1°. dat het oud-archief voortdurend in de hoofdplaats der „provincie gevestigd zal blijven; „2#. dat aan Gedeputeerde Staten steeds gevraagde inlichtingen „zullen worden verstrekt en desverlangd kosteloos afschriften „van archiefstukken; en „3". dat Gedeputeerde Staten eveneens inlichtingen en kosteloos afschriften zullen kunnen bekomen voor gemeenten en „veen- en waterschappen in de provincie" 4). Bij koninklijk besluit d.d. 2 Augustus 1879 N°. 18 is daarop, met ingang van 1 October d.a.v., tot (rijks)archivaris in Drente benoemd de heer G. R. W. Kijmmell, wiens instructie werd vastgesteld bij ministerieele beschikking d. d. 23 Augustus 1879 'i Missive van den Minister van Binnenlandsche Zaken aan Gedeputeerde Staten d.d. 25 Maart 1879 La. K. afd. K. W. 2) Missive van Gedeputeerde Staten aan den Minister van Binnenlandsche Zaken d. d. 4 April 1879 N°. 13. ') Gedrukte Statennotulen d. d. 1879 bladz. 11 en 78—85. 4) Gedrukte Statennotulen d. d. 1879 bladz. 22, 23. 6 La. V, afd. K. W. !). Deze instructie stemt overeen met die van ambtgenooten, waaruit het vermoeden valt te trekken, dat zij naar een bepaald model zijn vervaardigd. Het beheer in den meest uitgebreiden zin van 't oud-archief in Drente (tot 1813) wordt daarbij opgedragen aan den archivaris, die verantwoordelijk wordt gesteld aan den minister van binnenlandsche zaken, in wiens handen hij vóór zijne ambtsaanvaarding den eed aflegde (artt. 1 en 18). Het onmiddellijk toezicht zou worden uitgeoefend door den archivaris des rijks, die daartoe het archief op onbepaalde tijden zou inspecteeren; van deze inspectiën zou de minister verslag ontvangen (art. 2). De archivaris mocht, zonder voorafgaande machtiging des konings, geene andere betrekking vervullen (art. 3). Hij zou wonen te Assen en voor afwezigheid langer dan 2 dagen verlof vragen van den commissaris des konings; voor afwezigheid langer dan eene week was goedkeuring des ministers vereischt (art. 4). Opdat het archief geen concurrentie van zijnentwege zou ondervinden, mocht hij geen „eigen verzameling" hebben „van „charters, origineele staatsstukken, autografen of zegels" (art. 5). \V at zijne werkzaamheden betreft: hij zou bewaren en in goeden staat houden, rangschikken en inventariseeren alle onder zijn beheer gestelde of te stellen archieven en gedrukte stukken. Voortdurend zou hij opsporen de stukken, die ter aanvulling der verzameling konden strekken, en daarover de noodige voorstellen doen aan den minister (art. 6). Hij mocht geen geschreven stuk, drukwerk of zegel vernietigen, vervreemden of verruilen, geen zegel van een stuk afnemen of een aankoop doen, zonder machtiging des ministers. Dezelfde machtiging werd gevorderd voor 't wegvoeren uit 't archief van eenig stuk, behoudens in geval van brand, wanneer dus 't behoud der stukken zelf die wegvoering eischte (art. 10). Hij moest waken tot voorkoming van brand en hulpmiddelen aanwezig doen zijn ter redding van de archieven en ter blussching in geval van ') Vei slag van Gedeputeerde Staten aan de Staten der provincie Drenthe, uitgebragt in hunne zomervergadering van July 1880, bladz. 32, 33. brand als wanneer hij terstond aanwezig moest zijn (art. 16). Van de archieven zou hij een wetenschappelijken inventaris aanleggen volgens een door den minister goed te keuren plan. Bovendien zou hij inventarissen vervaardigen der boeken en gedrukte stukken, en alle inventarissen bijhouden (art. 6). Alle archivalia en drukwerken zou hij voorzien van een stempel, opdat bij verloren gaan de herkomst steeds mocht blijken (art. 7). Gemeente-, veen- en waterschapsbesturen in Drente zou hij behulpzaam zijn in het ordenen en rangschikken hunner archieven, wanneer hem dit door den minister of Gedeputeerde Staten werd opgedragen (art. 11). Zijne verplichtingen met betrekking tot het gebruik van 't archief steunen grootendeels op 't bovengenoemd koninklijk besluit d. d. 26 Juni 1856 N". 79. Aan de hoofden der departementen van algemeen bestuur, de hooge colleges van staat, de rechterlijke autoriteiten, den commissaris des konings en de Gedeputeerde Staten van Drente zou hij geven de gevraagde inlichtingen en desverlangd kosteloos afschriften van archiefstukken, door hem te collationeer en en te authentiseeren. Gedeputeerde Staten konden deze inlichtingen ook verlangen voor gemeenten en veen- en waterschappen in de provincie (art. 8). In alle andere gevallen vordert hij een schrijfloon, dat hij zou aanteekenen in een register, in 's rijks schatkist zou storten en verantwoorden aan den minister (art. 9). Het archief zou voor 't publiek toegankelijk zijn op de eerste 4 werkdagen der week (behalve op feestdagen) van 10—3 uren (art. 13); de archivaris bevond zich dan in 't aan 't archief verbonden vertrek (art. 12). Hij zou de hand houden aan het bij 't meergenoemde koninklijk besluit d. d. 1856 bepaalde omtrent de toelating tot en 't gebruik van 't archief (art. 14). Ook de boeken zouden door de bezoekers geraadpleegd worden in de werkkamer (art. 15). In de localen mocht niet worden gerookt (art. 16). Jaarlijks moest de archivaris, door tusschenkomst van den archivaris des rijks, verslag zenden aan den minister omtrent den toestand van 't gebouw, de verzamelingen en de reddingsen brandbluschmiddelen, — de ordening en inventarisatie, — de aanwinsten en verliezen, — de gelden, — 't gebruik van 't archief direct of indirect gemaakt, — zijne bemoeiingen met andere archieven, - en voorstellen doen in 't belang van 't archief (art. 17). ^ Bij ^ ministerieele beschikking d. d. 4 Juli 1887 Litt. A afd. K. W. werd vastgesteld eene Instructie voor de commiezenchartermeesters, klerken en beambten (de concierges daaronder niet begrepen) bij 's rijks archieven in de provinciën, welke instructie op 12 September 1899 eene kleine wijziging onderging in verband met den nieuwen rang der adjunct-commiezen. De instructie van 1879 is niet de eenige norm, waarnaar de archivaris zich thans heeft te gedragen; in verloop van tijd zijn meerdere voorschriften omtrent verschillende zaken gevolgd. Het koninklijk besluit d. d. 8 Maart 1879 (Stbl. N°. 40) voorzag in den ongewenschten toestand, dat „de oude regterlijke „archieven, welke dagteekenen van vóór de invoering der „Fransche wetgeving" verdeeld waren over „onderscheiden „regterlijke collegiën en . . . hypotheekbewaarders." Bedoelde archieven zouden worden overgebracht „naar de bewaarplaats „der rijksarchieven te 's Gravenhage of naar het archiefdepöt, „gevestigd in de hoofdplaats der onderscheiden provinciën, en „onder bewaring gesteld worden van den archivaris des rijks of „van de provinciale archivarissen" (art. 1). Later werd ook 't depót der rijksarchieven van 't voormalig Overkwartier van Gelderland te Roermond aangewezen tot opneming der oude rechterlijke archieven J); na 't besluit tot opheffing van genoemd depot en overbrenging zijner archieven naar Maastricht werd Roermond van de lijst der opnemende depots geschrapt2). Ook de titels wijzigden zich (juister) in algemeenen archivaris des rijks en rijksarchivarissen in de provinciën. Art. 2 machtigde den minister van binnenlandsche zaken, op door hem te stellen voorwaarden 3), aan gemeenten, die een eigen archivaris en doelmatige archieflocalen hebben, hunne eigen rechterlijke archieven ') Koninklijk besluit dd. 9 October 1883 S.B. N°. 141. 2) Koninklijk besluit d d. 19 Augustus 1895 S.B. N°. 150. 8) Deze voorwaarden werden vastgesteld bij ministerieele beschikking d.d. 29 Mei 1879. 8 in bruikleen te geven. In Drente is van dit artikel nooit gebruik gemaakt of gemaakt kunnen worden. De termijn, waarbinnen de overbrenging zou moeten plaats hebben, bij art. 3 gesteld op 5 jaren, is later herhaaldelijk verlengd, en daardoor nog loopende. Bij schrijven d. d. 10 Juni 1897 La. A afd. K. W. zond de minister den rijksarchivarissen toe Regelen voor de indeeling, ordening en inventarisatie van 's rijks archieven. Deze regels, in een 4-tal artikelen samengevat, hadden tot grondslag de besprekingen door de vereeniging van archivarissen in vroegere jaren over de genoemde onderwerpen gehouden. Zij geven de omschrijving van een archief en de bepaling, dat tot 't archief van een bestuur behooren de archieven der commissiën uit dat bestuur, — de bepaling dat in een depót behooren te worden bewaard de archieven van een college en de hem later opgevolgde besturen, en in aansluiting daaraan welke archieven in een provinciaal rijksdepöt behooren te worden bewaard, — en ten slotte eene algemeene aanwijzing omtrent de ordening en beschrijving van samenhangende archieven. Het koninklijk besluit d. d. 26 Juni 1856 N°. 79 is thans vervangen door het koninklijk besluit d. d. 30 October 1903 N°. 29, dat hoofdzakelijk de bepalingen van vroeger overneemt, doch enkele verschilpunten oplevert. Zoo is het ter inzage geven van archiefstukken aan bekende en vertrouwde personen niet meer een kunnen, maar een moeten. Voor archieven jonger dan 1813 wordt evenwel de vergunning vereischt der autoriteit, die ze in 't archief deponeerde (art. 1). Het niet toelaten van bezoekers tot de verzamelingen zelf is thans nog scherper tot eisch gesteld (art. 3). Machtiging tot verzending van stukken wordt niet vereischt naar door den minister aangewezen openbare inrichtingen (art. 4). Zij, die van archiefstukken gebruik maken, zijn thans verplicht een afdruk te schenken aan 't depot, waaraan zij hunne wetenschap ontleenden (art. 6). Van de bepalingen in 't koninklijk besluit kan worden afgeweken voor in bruikleen gegeven archieven (art. 9). Onder „archieven" zijn ook begrepen de in een archiefdepót bewaarde handschriften, die geen deel uitmaken van een in 't depót bewaard archief (art. 10). Met dit koninklijk besluit is dus weder een stap gedaan in de goede richting, al schijnt openbaarheid tot 1850 zonder bezwaar te kunnen worden gesteld. Vrijdom van briefport met verschillende colleges en autoriteiten werd den rijksarchivarissen verleend bij koninklijk besluit d.d 25 Januari 1878 (Stbl. N®. 2), welke vrijdom werd uitgebreid ?l™lijke besIuiten d d- 12 Juli 1889 N®. 17, 23 November 189 < N°. 36 en 28 Juli 1905 N® 39. Voor vergoeding van reis- en verblijfkosten, in dienst gemaakt, geldt het koninklijk besluit d. d. 5 Januari 1884 (Stbl. Nu. 4), gewiJzigd biJ koninklijk besluit d.d. 24 Februari 1898 (Stbl. N°. 56). Het verbod tot aankoop zonder machtiging van den minister van binnenlandsche zaken werd bij latere ministerieele beschikkingen opgeheven, voor zoover de aankoop niet meer dan ƒ 50,— bedroeg. Ten slotte valt nog te vermelden een belangrijke beslissing ten opzichte van de afgifte van afschriften van archiefstukken '). aardoor staat vast, dat ongezegelde afschriften alleen kunnen ^0r,6^, a%egeven a's zij ongeteekend zijn; een geauthentiseerd afschrift moet dus op zegel zijn geschreven. Vrijdom van zegel kan men niet verkrijgen door met een gestempelde handteekenmg het stuk te waarmerken. Alle geauthentiseerde afschriften moeten dus op zegel worden geschreven. De toestand der bewaarplaats van 't archief was, wij zagen -t, niet gunstig in 1879. Het volgend jaar was zij nog verergerd. Toen toch is, op verzoek van het provinciaal bestuur, in locaal N«. 2 (berglocaal) eene groote verschikking aangebracht om de verdere doorbuiging van den vloer tegen te gaan enden druk over te brengen ter plaatse, waar steunpunten zwaarte toelieten2). Daarom werd in 1881 met vreugde tegemoet gezien de tegen 1882 voorgenomen verbetering der bestaande bureaux der provinciale griffie; gehoopt werd, dat ook 't rijksarchief ') Periodiek Woordenboek van administratieve en rechterlijke beslissingen m zake de vermogensbelasting, registratie, zegel, hypotheken, successierecht, kadaster, notariaat enz. enz. Ie gedeelte 1897, N°. 8980, bladz. 165-168. , ) Jaarverslag van den (rijks)archivaris over 1880, in Verslagen omtrent s rijks oude archieven, III bladz. 55. daardoor eene betere huisvesting zoude genieten 1). In verband met den beraamden ombouw van het provinciaal gouvernement werd door Gedeputeerde Staten, na machtiging van den minister van binnenlandsche zaken, voor het rijksarchief' en provinciale bureaux gehuurd de bovenwoning van den heer W. Somer aan den Noordersingel voor den tijd van 2 jaren. Op 21 Juli 1882 kon de archivaris den minister het betrekken der gehuurde woning berichten; de vertrekken schenen droog en als noodhulp voldoende. De ruimte was echter beperkt, zoodat geen sprake kon zijn van de opname (volgens 't bovenvermelde koninklijk besluit d d. 1879) van de oude rechterlijke archieven 2). Eerst later, toen onder den rijksarchivaris Mr. S. Gratama, met goedkeuring van den minister, eene vernietiging had plaats gehad van waardelooze stukken en ook 't overtollig wit papier voor een groot deel was verwijderd 3), konden deze archieven worden ondergebracht. Immers de archivaris had niet de beschikking over alle localen in de gehuurde bovenwoning. Hadden oorspronkelijk ook de bureaux van den provincialen waterstaat de beschikbare localen gedeeld met 't rijksarchief, zoodat dit laatste slechts 4 vertrekken ten gebruike ontving4), — na de voltooiing van het nieuwe gouvernementsgebouw en 't vertrek van den provincialen waterstaat klopte 't provinciaal museum van oudheden om huisvesting aan. Dit museum was tengevolge van den verbouw van 't gouvernement terecht gekomen in de schuur van de commissaris-woning4) en behoefde dus zeer dringend een beter onderdak. Zoo ontving het dus ten gebruike „de benedenzaal en een bovenkamer" 5), waar het tot de overbrenging van 't archief naar 't nieuwe gebouw is geborgen geweest, om toen daarin te worden opgenomen. ') Jaarverslag van den (rijksarchivaris over 1881, in Verslagen omtrent 's rijks oude archieven, IV bladz. 92. ') Jaarverslag als voren over 1882, in Verslagen als voren, V bladz. 236. s) Jaarverslag als voren over 1894, in Verslagen als voren, XVII bladz. 280 j°. 282. *) Verslag vau Gedeputeerde Staten aan de Staten der provincie Drenthe, uitgebracht in hunne zomervergadering van Juli 1885 bladz. 41; verslag als voren, Juli 1887 bladz. 36. ') Verslag als voren, Juli 1889 bladz. 43. Hoe geschikt overigens de vertrekken waren, het brandgevaar was op de bovenwoning zeer groot, zoo groot zelfs, dat bii eventueelen brand het archief waarschijnlijk reddeloos verloren zou zijn geweest. Het nieuwe gouvernementsgebouw zou uitsluitend dienen voor de provincie, daarom zou voor 't rijksarchief geen locaal daarin eschikbaar zijn. Vandaar dat de archivaris in zijn jaarverslag over 1883 reeds de wenschelijkheid uitte van de stichting van een nieuw archiefgebouw, een refrein dat in de volgende verslagen gedurig werd herhaald, totdat tegen de eeuwswisseling de wensch in vervulling kwam. Op de staatsbegrooting voor 1897 werd eene post uitgetrokken als eerste termijn voor den bouw van een brandvrij rijksarchiefdepöt, waarvan de kosten begroot werden op ƒ65,250.-. De in November 1897 gehouden aanbesteding leverde geen resultaat op, omdat alle inschrijvers boven de raming gingen. Eene herbesteding volgde op 7 December, waarna het werk werd gegund aan H. Wintkks en H DE VHIES. Groote moeite heeft men gehad om een geschikt terrein te vinden, dat, in 't centrum van Assen gelegen, toch ruimte genoeg zou bieden. Ook de poging om 't gemeentehuis aan te koopen mislukte. Dit was 't eenige oude gebouw, dat gemakkelijk vervormd kon worden tot archief, dat door zijne dikke muren reeds een grooten waarborg voor soliditeit en tegen brandgevaar aanbood, en dat zoodoende gerestaureerd een monument voor de geschiedenis van Drente kon worden. De gemeenteraad nam echter geen genoegen met de door 't rijk geboden som doch vroeg belangrijk meer. Eindelijk slaagde de regeering door den aankoop van de zoogenaamde oude pastorie. Deze met haren grooten tuin tusschen Brink en Oostersingel gelegen stamde voor een deel nog uit den tijd van de abdij, doch was later van bijbouwsels voorzien. Ook al in later tijd gewijzigd was in de gang toch nog te herkennen de oostelijke vleugel van de oude kloostergang, die aan de kerk moet hebben aangesloten. Vele inwoners van Assen richtten zich daarom na den aankoop tot de regeering met het verzoek de oude gang op te nemen in de plannen voor den nieuwen bouw. Hiermede is door de regeering rekening gehouden, en in verband daarmede het gebouw niet aan den Oostersingel tegenover de Stationsstraat gezet, waar het veel beter zou zijn uitgekomen. Te betreuren is het evenwel, dat bij de afbraak der oude pastorie de muren der gang uitbogen en 't dak instortte. Zoodoende is nu van de oude kloostergang niets anders over dan de muren, nu overdekt met cement; nieuw is het dak, nieuw de vloer, nieuw de ramen. Dit gebouw, waarvan ik indertijd eene beschrijving gaf1), voldoet uitstekend aan de eischen. Thans (Januari 1907) is het ruim 5 jaren in gebruik. Was op den Noordersingel aan 't provinciaal museum tegen matige huur een onderkomen verleend, in 't nieuwe archiefgebouw zijn tegen dezelfde huur uitstekende localen aan 't museum ten gebruike afgestaan. De werkzaamheden ten archieve zijn van verschillenden aard geweest. In de eerste plaats zijn er c. 1880 tal van notulen en brieven van jongen datum overgeschreven, waarvan niet blijkt, met welk doel dit is geschied 2). Omstreeks 1800 was wellicht niet altijd gelegenheid voor dadelijke registratie der notulen en brieven, en is deze somwijlen uitgesteld. Daardoor bevatten de registers niet afschrift van alle notulen en brieven, wat evenwel zonder eenig bezwaar is, omdat de minuteele notulen en brieven voorhanden zijn en het schrift uit dien tijd niet geacht kan worden eenige moeilijkheid op te leveren. Van groot nut is daarentegen de voortzetting der indiceering, reeds door Magnin aangevangen. Deze is over den opgegeven tijd (1795 — 1813) in verloop van tijd voltooid; terwijl daarna werd aangevangen het vervaardigen van indices op de resolutiën van Ridderschap en Eigenerfden, Drost en Gedeputeerden op ') Het rijksarchief in Drente, Assen, v. Grorctun en Co., z. j.; — en Het rijksarchiefgebouw in Drente, in Ned. Archievenblad, 1901/2 bladz. 231 234. V Zoo is b.v. overgeschreven 't verhandelde bij den landdrost over 4 Juli 1809—1810 December 81, bij den onderprefect over 1 Januari 1811 — 1813 December 31 en bij den commissaris over 1 Januari 1814—1816 Augustus 29; en brieven verzonden door den landdrost over 2 October 1809—1810 December 31. Gerechtvaardigd is voorzeker de vraag, of de waarde van het werk ook slechts eenigermate tegen het kopieloon voor deze ongeveer 19000 bladzijden opweegt. hunne gewone vergaderingen en Drost en Gedeputeerden op hunne rechtdagen. Dit werk is gereed over 1600—1700 De voortzetting daarvan is echter tijdelijk gestaakt, omdat de inventarisatie veel schrijfwerk opleverde voor den klerk, die zich met do indiceering onledig hield. Bovendien scheen 't aanbevelenswaardig een minder omslachtige wijze van indiceeren te volgen waardoor en de indices practischer zouden zijn ingericht èn de' zaak vlugger zou opschieten. Wel eischt dit meer nadenken bii het vervaardigen der fiches, waarop de indices voorloopig zouden moeten worden geschreven. In verband met de inventari satie is echter dit werk niet verder voortgezet kunnen worden. n alphabetische index was intusschen begonnen doch moest later worden gestaakt, evenals eene aangevangen practischer indiceering. Zoodra de inventarisatie, die voorloopig van meer belang is, zulks toelaat, zullen de indices worden vervolgd. In verloop van tijd is de inventarisatie der staten-archieven van de opgenomen rechterlijke archieven en van de in bruikleen ontvangen kerkelijke archieven gereed gekomen. Zeer fortuinlijk is hare geschiedenis niet. Ik vermeldde reeds, dat de heer G R. W. Kijmmell waarschijnlijk ook tijdens zijn rijksarchivarisschap voort schijnt te zijn gegaan met de vervaardiging van chronologische lijsten op dossiers en pakken. Doch ook aan eene wetenschappelijke inventarisatie is door hem de hand geslagen waarover hij herhaaldelijk met den algemeenen rijksarchivaris' in briefwisseling is geweest. Hij was daarin evenwel niet gelukkig, „een daarvoor ingezonden plan voldeed .... niet, wtarom „nu een nieuw plan wordt ontworpen" '). Andere plannen zijn gevolgd, maar hebben evenmin geleid, voor zoover thans nog te onderkennen valt, tot eene definitieve afwerking van eenig archief in 's rijks depót aanwezig. Zijn opvolger Mr. S. Gratama, die bij koninklijk besluit d d 12 Augustus 1887 N°. 20 met ingang van 1 September d. a. v.' na 't overlijden van den heer Kymmell tot rijksarchivaris in Drente was benoemd, heeft ontwerpen gemaakt voor eene inven- ) Overzicht van de inventarissen der oude rijksarchieven in Nederland s Gravenhage, 1884, bladz. 42. ' tarisatie en eveneens daarover uitvoerige brieven gewisseld met den algemeenen rijksarchivaris. In sommige opzichten schijnt hij zich te hebben aangesloten bij het door zijn voorganger ontworpene en daarop te hebben voortgebouwd. En zoo waren de archieven grootendeels geïnventariseerd, toen ik met 1 Januari 1897 mijn ambt aanvaardde. Toch ontbrak er nog een en ander aan, nog niets was voor de pers gereed gekomen en sommige afdeelingen moesten nog geheel worden in orde gemaakt. Geen aangenaam werk, waar in de laatste jaren andere inzichten zich hadden baan gebroken omtrent regeling en beschrijving van archieven, inzichten, die natuurlijk hunnen invloed moesten doen gelden op de inventarisatie. Inzichten ook, die misschien niet algemeen zouden worden toegepast, omdat men tegen den arbeid zou opzien, maar die toch door mij werden gehuldigd. Het gevolg van een en ander was, dat ik mij niet met hetgeen door mijn voorganger verricht was, kon vereenigen. Twee jaren lang (1895 en 1896) had ik als commies-chartermeester bij s rijks archief in Utrecht (behoudens onderzoekingen enz.) mijn tijd besteed aan de ordening en beschrijving van de dossiers enz. in de Utrechtsche staten-archieven. En in dien tijd had ik ervaren van hoe groot nut het is, als men kan terugvinden den band, die de stukken oudtijds verbond. Het behoeft toch wel geen betoog, dat eerstens de talrijke verhuizingen, waaraan de oude staten-archieven van Drente hebben bloot gestaan, niet gunstig zullen hebben gewerkt op het bijeenblijven der dossiers en pakken, en dat somwijlen allerlei nietige kenmerken het bijeenbehooren van stukken aanwijzen; maar dat ook eerst, wanneer deze stukken aldus bijeen zijn gebracht, het behoorlijke licht valt op hunne beteekenis. Evenmin behoeft in breede woorden erop gewezen te worden, hoe de bewaring van vele stukken ten huize van den secretaris ook hare schaduwzijden had; en dat ook de vrije toegang tot en 't vrije gebruik van stukken uit de archieven, zoowel door regenten oudtijds als door onderzoekers van lateren tijd, niet geschikt was om de stukken bijeen te doen blijven of in de behoorlijke orde te bewaren. Zoo zijn er redenen, die 't gewenscht, ja noodzakelijk zelfs, maken, om zoo nauwkeurig mogelijk kennis te nemen van den ouden toe- stand, waarin zich de archieven bevonden; zoodat, wanneer men met die kennis toegerust den ouden toestand herstelt, in de meeste gevallen een regeling daarop steunende een gemakkelijker weg wijst voor hen, die onderzoekingen willen instellen. Als voorbeeld kan ik aanhalen de oude liassen. Zooals ik boven reeds opmerkte, is den archivaris voorgeschreven geworden, die liassen uiteen te nemen en de stukken te bergen naar 't onderwerp, waarop zij betrekking hebben. Ijverig is aan dit voorschrift gevolg gegeven, zoodat toen mijn voorganger Mr. S. Gkatama zijn ambt aanvaardde, nog slechts éene lias in wezen was. Ter bevordering der eenvormigheid heeft hij deze den weg harer voorgangsters laten opgaan, zoodat ik geen lias meer in leven vond. Toch waren er zeker in de 50 geweest. En een van mijne zorgen was daarom, zooveel doenlijk was. de oude liassen te herstellen. Zooveel mogelijk, immers geheel mogelijk was dit niet meer. Eerstens had men 2 soorten van liassen: liassen van stukken, bijeengevoegd omdat zij van dezelfde autoriteit waren uitgegaan (brieven van drosten, schuiten, dingspelen, de Staten-Generaal enz. enz.), en liassen van stukken, bijeengevoegd omdat zij dezelfde soort van onderwerpen betroffen (ecclesiastica, bezaaide landen enz. enz.). Nu is 't, bij gebrek aan eenige aanwijzing daaromtrent, natuurlijk niet doenlijk, met beslistheid te bewijzen, of een brief van een drost, handelend over eene kerkelijke zaak, bevestigd is geweest aan de lias „drosten" of de lias „ecclesia„stica." Verder trekt het de aandacht, dat van sommige liassen slechts enkele stukken bewaard zouden zijn gebleven, en doet zich de vraag op, of men niet sommige stukken, waarvan geen kenteeken daartoe voorhanden is, geborgen heeft aan liassen, waaraan wij ze niet zouden hechten. Slechts in een enkel geval blijkt ons, aan welke lias een bepaald stuk is gehangen. In 160'2 b.v. zonden Drost en Gedeputeerden hun secretaris naar den stadhouder om hem een „schriftelijck tegenbericht op de voornoemde „15 articulen" (een bezwaarschrift, door Tijmkn Schoeninck en 9 andere eigenerfden ten laste van de gedeputeerden bij den stadhouder ingediend *)) met bewijsstukken voor hunne meening ') Resolutie Drost en Gedeputeerden d.d. 7 October 1602. te overhandigen. Bij dit besluit staat aangeteekend „Het dubbelt „ofte minute van tselve tegenbericht is gehangen in de ligiasse „van den stadtholder" '). Oorspronkelijk had men het stuk willen hangen aan de lias „Landtschap Drente", doch heeft het blijkbaar beter geacht de lias „Stadtholder" te kiezen, omdat men een stuk aan den stadhouder eerder aan deze lias zou zoeken. Over 't algemeen konden de liassen worden gereconstrueerd, soms gaven kleine aanwijzingen een overtuigend bewijs, welke stukken te zamen aan eene lias waren vereenigd. Deze reconstructie heeft dit groote voordeel, dan men thans de stukken gemakkelijk kan vinden, niet verdeeld heeft over tal van (soms uit 1 stuk bestaande) nummers van den inventaris, en ook niet gedwongen is, zoodra een brief over meer dan eene zaak handelde, wat uitteraard herhaaldelijk voorkomt, op tal van plaatsen briefjes te leggen verwijzende naar de bergplaats. En dit laatste was bij een strenge doorvoering van het een halve eeuw geleden gegeven voorschrift noodzakelijk, tenzij men kleine resten van de liassen in leven had gelaten, wat ook niet gewenscht scheen. Een ander voordeel, waarvoor wellicht het groote publiek iets maar een archivaris zeer zeker veel gevoelt, is, dat op deze wijze een steentje wordt bijgedragen tot herstel van de oude wijze van bewaring der stukken en dus het archief zelf ook gereconstrueerd wordt. Weinigen toch zullen het aanbevelenswaardig vinden, de minuteele notulen van de Gedeputeerde Staten van den tegenwoordigen tijd te gaan verdeelen over rubrieken, naar gelang van 't daarin behandelde onderwerp. Vrijwel algemeen zal men van meening zijn, dat de wijze van berging dier stukken door de ambtenaren, die de stukken ontwerpen of ontvangen en indeelen, moet worden gehandhaafd, omdat anders 't archief zou worden ontwricht, daar b. v. de redactie en alle verwijzingen natuurlijk gegrond zijn op het systeem van bewaring. Wanneer eenige wanorde was ontstaan in zulk een archief, zou men het zeer begrijpelijk vinden, wanneer men die wanorde herstelde. Nu is het inventariseeren voor een deel het herstellen van oude toe- ') Resolutie Drost en Gedeputeerden d. d. 8 October 1602. standen, het trachten wat in den loop der eeuwen dooreen was geraakt, in zijne oude orde weder bijeen te brengen. Maar aangenaam is 't niet, wanneer men zulk eene meening deelt en geroepen wordt tot opvolger van iemand, die de oude wijze van inventarisatie had toegepast. Toch meende ik mijne opvatting van inventarisatie te moeten volgen en niet 't werk van mijn voorganger te mogen voltooien in zijn geest. Immers wanneer ik zelf mede verantwoordelijk zou zijn voor de inventarisatie, mocht ik niet hanteeren eene methode, die naar mijn weten door eene betere was vervangen. Zoo heb ik dus het geheele archief opnieuw beschreven, opnieuw geordend en een inventaris ontworpen, die rekening houdt met de wijze van bewaring, die oudtijds op de stukken werd toegepast. Op de indeeling van den inventaris kom ik nader terug. De vervaardiging van rapporten en het doen van somwijlen zeer omvangrijke en tijdroovende nasporingen heeft den opeenvolgenden archivarissen een aangenamer arbeid verschaft tusschen de inventarisatie door. Talrijk zijn de rapporten evenwel nooit geweest. Wat is te betreuren, omdat daaruit blijkt, dat het nut van het archief nog niet voldoende wordt begrepen. Ongetwijfeld evenwel zal de druk en de verspreiding der inventarissen er krachtig toe kunnen bijdragen om hierin verbetering te brengen. Vermeldde ik boven de uitgaven van den heer J. S. Magnin, ook Mr. S. Gratama heeft zich verdienstelijk gemaakt door het in 't licht geven van wetenschappelijken arbeid. Als archivaris heeft hij, behalve opstellen in den Nieuwen Drentschen Volksalmanak, doen verschijnen: Drenthsche rechtsbronnen uit de 14e, 15e en 16e eeuwen (Werken der Vereen, tot uitgave der bronnen van het oude vaderlandsche recht, 1ste reeks N°. 17), Eenige rechtsbronnen van Coevorden (Verslagen en mededeelingen der genoemde vereeniging II blz. 369—416). Als bijlagen tot eenige jaarverslagen gaf hij rapporten omtrent de ge- meente- ') en de kerkelijke archieven van Drente en inventarissen van de oude archieven der gemeenten Hoogeveen, Coevorden en Meppel en enkele schuitengerechts-archieven. Ook persoonlijke onderzoekingen hadden af en toe plaats, somtijds over genealogie doch dikwijls over geschied- of rechtskundige onderwerpen. Enkele proefschriften zijn geschreven met gebruikmaking van wat de Drentsche archieven opleverden, terwijl voornamelijk de Nieuwe Drentsche Volksalmanak voorzien werd van bijdragen, waarvoor uit de oude staten-archieven was geput. Belangrijke en minder belangrijke aanwinsten zijn aan 't rijksarchief ten deel gevallen, terwijl ook zeer omvangrijke archieven in bruikleen zijn afgestaan. Onder deze laatste noem ik als de grootste slechts de archieven van 't Provinciaal kerkbestuur van Drente 2) en de Classicale besturen in de provincie 3) en 't huisarchief van Batinge4); terwijl van den gouverneur, van Gedeputeerde Staten s) en van het gemeentebestuur van Coevorden 6) de archieven tot 1851 en van het gemeentebestuur van Meppel het oud-archief7) in 's rijks depót ter bewaring werden ontvangen. Ook de Ned. Herv. diaconie te Coevorden gaf het oudste deel van haar archief in bruikleen. Zoo heeft dus 't rijksarchief in Drente zijn doel grootendeels bereikt: om te worden de bewaarplaats van de oude archieven in de provincie; althans de belangrijkste hebben daar thans een onderkomen gevonden. ') Gelijk ook zijn voorganger de heer G-. R. W. Kijmmell had gedaan. s) Jaarverslag van den rijksarchivaris over 1892, in Verslagen omtrent 's rijks oude archieven XV bladz. 481. a) Jaarverslagen als voren over 4898—1900, in Verslagen als voren XXI. bladz. 532, XXII bladz. 690, XXIII bladz. 807. 4) Jaarverslag als voren over 1903, in Verslagen als voren XXVI bladz. 413. 5) Jaarv.erslag als voren over 1903, in Verslagen als voren XXVI bladz. 414. °) Jaarverslag als voren over 1904, in Verslagen als voren XXVII bladz. 435 en Jaarverslag over 1906, in Verslagen als voren XXIX blad. 444/5. 7) Jaarverslag als voren over 1904, in Verslagen als voren XXVII bladz. 435. Ten slotte moet nog gegeven worden eene korte toelichting op den inventaris der oude staten-archieven. Deze archieven bestaan, zooals ik reeds heb opgemerkt, uit de archieven der verschillende gewestelijke besturen, die elkander in den loop der tijden zijn opgevolgd tot het herstel van de onafhankelijkheid der Nederlandsche gewesten in 1813. De afwikkeling van zaken heeft zich ook na December 1813 nog eenigen tijd voortgezet, waardoor de inventaris niet zuiver met dien termijn kon worden afgesloten, maar zelfs tot in 1816 voor enkele zaken doorloopt. Uit verschillende registers blijkt, dat men nóch in 1795 noch in 1798 nóch in 1799 nóch in 1802 de loopende archieven heeft afgesloten; eerst in 1805, bij het optreden van het Landschapsbestuur, is dit geschied. Wel heeft men voor de notulen telkens nieuwe registers aangelegd en vele serieën afgesloten met de bestuurswisselingen, doch andere registers (die der brieven, die der ordonnantiën van betaling e. a.) zijn vervolgd onder opvolgende besturen tot 1805. Zoodoende moest de splitsing in rubrieken in de eerste plaats worden aangebracht in 1805. De latere bestuurders vormden telkens weder een geheel zelfstandig archief, zoodat na 1805 voor 't archief van ieder nieuw bestuur eene afzonderlijke rubriek kon worden aangenomen. Eene andere eigenaardigheid, die terstond opvalt, is, dat omstreeks 1800 de vorming van dossiers zoo groote vermindering ondergaat en ook de serieën bijkans geheel ophouden. Steeds meer werd het gewoonte de ingekomen en de minuten der uitgaande stukken te voegen bij de minuten van het bij de bestuurders verhandelde; eene gewoonte die sedert vaststaand is geworden, zoodat thans in de nieuwe archieven van den gouverneur en de Gedeputeerde Staten zeer weinig dossiers worden gevonden. De onderverdeeling der staten-archieven tot 1805 kon voor een groot deel rusten op de oudtijds toegepaste splitsing. Wij zagen boven reeds, dat afzonderlijk geborgen zijn geweest de archieven der abdijen te Assen en te Dikninge. Dit waren afgesloten archieven, toen zij werden opgenomen in 't statenarchief, er was dus geen bezwaar ze als zoodanig te behandelen en in afzonderlijke inventarissen te beschrijven. Zij waren dan ook meer een adject tot de staten-archieven, en kunnen minder bepaald als een specifiek onderdeel ervan beschouwd worden. Doch ook de staten-archieven zelf genoten, zooals ik reeds opmerkte, eene onderverdeeling. Uit het hierboven gegeven overzicht van de geschiedenis der inventarisatie herinneren wij ons de rubrieken: 1. Privileges. — De rubriek spreekt duidelijk voor zich zelf. Overal werden de voorrechtsbrieven afzonderlijk, en waarschijnlijk beter, bewaard dan de overige archivalia. Overal ontmoet men naast die acten, waarbij rechten werden geschonken, enkele andere stukken, die van „groote importantie" waren. Zoo ook hier. Nadere toelichting schijnt overbodig 2. Limieten. — Drente heeft van oudsher naar 't schijnt moeilijkheden gehad met zijne naburen over de vraag, waar de juiste grens liep tusschen beider grondgebied. Ik wees er reeds op, dat deze moeilijkheden uitgelokt werden door de aanwezigheid der venen aan bijna alle zijden van 't Drentsche territoir, omdat in de venen het aanbrengen van zichtbare grensteekenen reeds moeilijk was doch deze daarenboven in 't veen wellicht zullen zijn verzonken. Waar nu 't grondgebied een der essentieele bestanddeelen is van een staat, kan 't ons niet verwonderen, dat, afgescheiden van andere, financieele, belangen, meer dan eens geschil ontstond, wanneer de eene buur meende, dat de andere zijn gebied zich toeëigende. En evenmin, dat de landschapssecretaris de stukken over de grensscheiding afzonderlijk bewaarde en dat men zelfs in later tijd een afzonderlijke „kast van limietscheiding" ter secretarie vond. Ook de stukken betreffende geschillen tusschen Drentsche marken onderling over hare grenzen werden in de limietkast bewaard; terwijl een enkel stuk of dossier daarin werd aangetroffen, dat wel betreft de verhouding van Drente of hare ingezetenen tot eene naburige provincie of staat of van de ingezetenen daarvan tot Drente, doch waarbij niet de loop der grens het onderwerp is. Bezwaar om deze stukken, vroeger bij die betreffende limietscheidingen gevoegd, daar te laten scheen niet te bestaan, wanneer men slechts werd gewezen op hunne aanwezigheid. 3. Liquidatie met de generaliteit. — De opgaven, die wij hier- 7 omtrent uit de oude inventarissen ontvangen, geven ons geen helder overzicht, welke stukken in deze rubriek waren opgenomen. Van sommige stukken zijn wij zeker, van andere niet. Niet geheel zuiver was men bovendien vroeger te werk gegaan, waarschijnlijk omdat meestal de omstandigheden dwongen tot vlvigge inventarisatie en omdat de stukken na gebruik niet altijd waren opgeborgen ter plaatse, waar zulks behoorde; tegen een juiste, systematische schifting heeft men toen blijkbaar opgezien. De titel is echter volkomen duidelijk, en zoo was deze rubriek, op grond van 't geen de oude inventarissen ons omtrent haar leeren, zonder bezwaar te reconstrueeren. 4 Kerkelijke zaken. — Toelichting schijnt ook hierbij, na 't geen reeds werd opgemerkt, overbodig. In aansluiting aan deze rubriek is echter voor de gelijkvormigheid eene nieuwe rubriek aangenomen : 5. Militaire zaken. — Dezelfde overweging toch, die in 1679 had doen besluiten tot het vormen der rubriek Kerkelijke zaken, moest nopen tot het aanbrengen van deze rubriek. Te meer omdat ook de omvang dezer rubriek zulk eene afsplitsing rechtvaardigt. 6. Van Commissiën zijn ook tal van stukken tot ons gekomen, voor het overgroote deel in dossier-vorm. Commissiën, die niet ad hoe waren benoemd doch een meer zelfstandig bestaan leidden en daarom ook resolutiën hadden gevormd, waren er slechts weinige. En van vele commissiën hingen de stukken, die tot ons zijn gekomen, somwijlen zóózeer samen met andere dossiers over dezelfde zaak, dat het hoogst onpractisch zou zijn, ze niet bijeen te plaatsen; men vindt ze dus beschreven bij de overige dossiers. Voor de stukken der overige commissiën, die niet zulk een nauwen samenhang met andere dossiers vertoonden, is eene afzonderlijke rubriek aangenomen. 7. Bekeningen. — Blijkens bijna alle inventarissen werden de rekeningen van de aan 't gewest verantwoording schuldige ambtenaren bijeenbewaard en afgezonderd van de overige archivalia. Deze gewoonte der landschapssecretarie is niet vreemd, in de meeste zoo niet alle archieven werd zij toegepast. Een groot voordeel was bij die afzonderlijke bewaring: men kon de rekeningen van eenzelfde administratie bijeenvoegen, de stukken behoefden niet als bijlagen bij de notulen te worden bewaard, en verder had men op deze wijze in éene rubriek een overzicht over 't gansche geldelijk beheer van 't gewest. In den inventaris vindt men deze practische rubriek dan ook behouden. 8. Generaliteit. — In éen inventaris slechts ontmoeten wij deze rubriek, die dan hoofdzakelijk blijkt te bevatten de afschriften en afdrukken van resolutiën en andere stukken, uitgegaan van de Staten-Generaal en den Raad van State. Het plaatsen van deze groote verzameling stukken bijeen, afgezonderd van het overig deel van de staten-archieven, verduidelijkt zoozeer het overzicht van den inventaris, de afscheiding dezer stukken is zoo beslist aan te brengen, dat er niet alleen geen bezwaar scheen te bestaan, ook deze rubriek te vormen, maar zelfs zulk eene vorming zeer gewenscht scheen. Onzeker is 't, of men deze rubriek vervolgd heeft na 1800. De jongere inventarissen geven daaromtrent geen uitsluitsel. Zij is echter zoo practisch, dat het gewenscht scheen haar te vervolgen tot 1813, waar men haar reeds na 1795 had laten doorloopen. In verband hiermede was het echter noodig, de rubriek Generaliteit te plaatsen na de archieven der besturen over 1805— 1813. Andere groote rubrieken dan de genoemde vindt men in de oude inventarissen niet; wel treft men nog aan eene rubriek „Grondschatting," doch deze is in den inventaris zoo gering van omvang, dat eene overname van haar niet noodig scheen. Toch waren er stukken van een zeer bepaalden aard, die niet alleen de vorming van eene afzonderlijke rubriek mogelijk maakten, maar haar zelfs eischten. Behalve Ridderschap en Eigenerfden hebben Drost en Gedeputeerden en de hen opgevolgde besturen recht gesproken, 't laatstgemeld college vooral in belastingzaken. Daarvoor was naast 't protocol van resolutiën van Drost en Gedeputeerden een afzonderlijk protocol aangelegd van hunne besluiten genomen op de zoogenaamde „rechtdagen," een naam die nog tot in de 19de eeuw heeft voortgeleefd. Zoowel die resolutiën als de daarbij behoorende stukken waren volkomen goed af te zonderen; zij vormen als 't ware een archiefje op zich zelf en behoorden daarom ook uit dat oogpunt te worden beschreven. Ook bij deze stukken zien wij, dat in 1795 en bij andere bestuurswisselingen geen nieuw notulenboek werd begonnen en dus blijkbaar 't archief van den voorganger niet werd afgesloten. Eerst bij de invoering der nieuwe belastingwetten in 1806 werd 't archief van voor dien tijd afgesloten en de vorming van een nieuw archief aangevangen. Zelfstandiger nog waren andere stukken, die oudtijds een archief hebben gevormd, doch schandelijk verwaarloosd zijn geworden, zoozeer dat omstreeks 1884 de archivaris G. R W. Kijmmell bovengenoemd aanteekende in den inventaris-magnin, dat hij verschillende stukken behoorende tot 't heerlijkheidsarchief van Ruinen in de staten-archieven zwervende had gevonden. Hij heeft ze toen vereenigd1), zijne opvolgers hebben ook 't teere plantje met zorg behandeld, en zoo is nu in een afzonderlijken inventaris beschreven, wat bijeengezocht is kunnen worden. Hetgeen in te deelen overbleef kon verdeeld worden in 2 categorieën : stukken van algemeenen aard en stukken betreffende een bepaald onderwerp. Vandaar dat zich vanzelf eene geschikte grens aanwees voor eene verdere afscheiding; de resolutiën en de daarbij behoorende serieën stukken van algemeenen aard moesten worden gescheiden van de dossiers en serieën, die van eene meer speciale natuur waren. Eene scheiding zeer gemakkelijk aan te brengen doch die terstond weer eene zeer groote verzameling stukken onder een speciaal hoofd te zamen bracht, afgezonderd van de overige stukken. Zoo is gevormd de rubriek kortheidshalve Resolutiën en brieven geheeten. Wel is deze titel niet volkomen juist, omdat alle soorten van besluiten in deze rubriek zijn vereenigd, doch de termen zijn zoo nauw verwant, dat niet licht mistasting is te vreezen. Zorgvuldig zijn de liassen der ingekomen en minuten der uitgaande stukken hersteld, terwijl ook de overige serieën bijlagen tot de resolutiën enz. voor zoover doenlijk was in hun ouden toestand zijn teruggebracht. Daarbij moet opgemerkt worden, dat ik, wanneer slechts 1 stuk aanwezig was, terwijl op grond van hetgeen de oude inventarissen ons leeren eene serie was te verwachten, niet dat eene stuk afzonderlijk heb beschreven en geborgen bij de dossiers enz., doch 't heb gevoegd bij de bijlagen tot de resolutiën. Bij de dossiers enz. zijn daarentegen gevoegd die stukken, welke blijkbaar buiten zulk eene serie of zonder vorming eener ') Jaarverslagen van den rijksarchivaris in Drente over 1884 en 1885, in Verslagen omtrent 's rijks oude archieven Vil bladz. 74 en VIII bladz. 73. serie zijn bewaard geworden met 't oog op de daarin behandelde zaak; somwijlen is dit ook geschied met minuteele resolutiën, doch 't was niet altijd doenlijk hieromtrent de noodige zekerheid te verkrijgen. Eindelijk bleven over enkele serieën en tal van dossiers en losse stukken over bepaalde onderwerpen, die in geene der reeds beschreven rubrieken eene plaats konden vinden. Deze zijn vereenigd in eene afdeeling Varia, die de eerste afdeeling (de archieven tot 1805) besluit. Zij zijn geplaatst in eene alphabetische volgorde naar de onderwerpen, waarop zij betrekking hebben. Gedeeltelijk althans zullen zij stammen uit een dossiers-kast, wellicht uit 't onfraaie meubel, dat zich bij mijne ambtsaanvaarding in de archivaris-kamer bevond, doch later met andere overbodige meubels is verkocht. En in de dossiers-kast waren zij natuurlijk alphabetisch geordend op gelijke wijze als nu is geschied. Gedeeltelijk zelfs vertrouw ik dezelfde „Stichwörter" te hebben gebruikt; wanneer ik althans mag aannemen, dat in oude inventarissen de daar opgegeven summiere omschrijving van 't dossier overeenkwam met 't toen gebruikte „Stichwort." Voor sommige stukken was 't gewenscht een onder-rubriek te vormen, wanneer er éen band was, die alle stukken kon binden. Zoo b.v. „grondschatting," „Coevorden," „Meppel," „Ruinen" enz.; onder-rubrieken, die desnoods tot rubrieken hadden kunnen worden verheven, voor welke verheffing echter geene noodzakelijkheid aanwezig was. Deze alphabetische rangschikking heeft daarbij dit groote voordeel, dat een alphabetische index schijnt te kunnen worden gemist met betrekking tot de in den inventaris voorkomende onderwerpen; een index, die men anders juist bij een inventaris als de onderhavige zoude wenschen. Uit de tot nu toe opgedane ervaring meen ik te mogen besluiten, dat een dergelijke index hier overbodig is. In de jaren toch, dat de inventaris gebruikt is ten archieve èn door de ambtenaren èn door hen, die onderzoekingen in de oude staten-archieven kwamen instellen, is geene behoefte aan zulk een index gevoeld. De gebruiker was spoedig in de inrichting thuis en vond haar practisch. Zij moge dit voor een ieder zijn, zoodat de inventaris het nut aanbrenge, dat met zijne samenstelling werd beoogd. Eindelijk moet nog worden medegedeeld, dat in dezen inventaris gevonden worden enkele stukken, niet behoorende tot den op den titel aangegeven archieven, stukken welke zouden behooren in de archieven van dingspelen (bepaaldelijk van Diever en van Rolde). Deze stukken schijnen reeds van oudsher in het landschapsarchief te zijn opgenomen, dingspel-archieven schijnen niet te zijn gevormd. Dit althans zou men opmaken uit het feit, dat de stukken d. d. 1447, beschreven onder de privileges als Nos. 186 en 137, vermeld worden in den inventaris d. d. 1627 van het landschapsarchief; — dat verder sauvegardes voor de dingspelen van Diever en Rolde (en 't Groningsche Gorecht) tot ons zijn gekomen door het landschapsarchief. — Eene uitzondering hierop maken eenige aanteekeningen e. a. stukken, afkomstig van den landschrijver Heymrich van Rossum, die hij bij zijne landschapsrekeningen bewaarde en die na zijn dood, bij de overname van zijne papieren in 't landschapsarchief schijnen te zijn aangeland. De sauvegardes zijn door mij bijeengelaten of -gevoegd, die voor de dingspelen en 't Gorecht dus bij de overige. De stukken d. d. 1447 vindt men bij de privileges, als van deze natuur. Eene kwijting voor 't Dieverder dingspel voor betaalde contributie is geborgen bij de Varia in voce Contributiën (tijdens den 80jarigen oorlog, aan den Raad van State). De overige stukken (rekeningen c. a.) zijn, met de daarbij behoorende aanteekeningen van 't verhandelde bij de volmachten van 't Dieverder dingspel, gelaten bij de rekeningen, waarbij zij werden aangetroffen. Afsplitsing van de stukken ouder dan 1600, toen werd aangevangen met het protocolleeren der resolutiën, van de overige jongere, is door mij nagelaten. Volkomen waar is, dat sedert dien tijd dagteekent meerdere zorg voor het archief, doch het college van Ridderschap en Eigenerfden bestond reeds. Ook hadden dan de rekeningen ouder dan 1600 gescheiden moeten worden van de latere, wat onjuist zou zijn. Een landschapsarchief, hoe onvolkomen ook, bestond reeds. Vandaar dat ik gevolgd heb de methode der oude inventarissen van het landschapsarchief en deze oudere stukken heb opgenomen bij de jongere, wat voor het practisch gebruik een groot voordeel biedt. Ter bevordering van het gemakkelijk overzicht is de oude wijze van aanduiding „Kerkelijke zaken" enz. overgenomen, hoewel de titels zouden moeten luiden: „Stukken betreffende de „bemoeiingen van Ridderschap en Eigenerfden met de aangelegenheden der Gereformeerde kerk in het landschap Drente" enz. Voor den gebruiker van den inventaris scheen deze verkorting te verkiezen. Voor den gebruiker zij verder opgemerkt, dat deze inventaris zal gevolgd worden door een waarin de stukken worden omschreven, die afkomstig zijn van ambtenaren al of niet in qualiteit en particulieren. De groote voorraad stukken van dien aard en de omvang, dien deze inventaris toch reeds ontving, rechtvaardigen om practische redenen het uitgeven in een afzonderlijk deel. Eene uitzondering is alleen gemaakt voor de archieven van de advocaten-fiscaal en den procureur-generaal, die te nauw samenhangen met de archieven der concurreerende colleges, dan dat scheiding geoorloofd scheen. Wat betreft de samenvoeging van ambtenaren en particulieren, deze kwam mij gewenscht voor, omdat van vele ambtenaren stukken tot ons zijn gekomen, door hen ontvangen of opgemaakt al of niet in qualiteit. Deze zouden dan moeten worden gesplitst, wat mij hoogst ongeschikt scheen bepaaldelijk voor den onderzoeker. Juist toch de aanwezigheid van beiderlei soort papieren geeft inlichtingen en aanwijzingen, die men ontbeert, wanneer slechts een der beide rubrieken ons wordt voorgelegd. Men zou dus verlangen eene voortdurende verwijzing. Doch practischer dan dit scheen 't, de beide rubrieken naast elkaar te stellen, zonder ze te vereenigen. Op deze wijze komt men ook tegemoet aan 't bezwaar, dat niet van alle stukken blijkt, of zij in qualiteit werden opgemaakt. Ten slotte moet ik hier een tweetal namen noemen, en wel van de heeren A. Oltmans, amanuensis, en H. Bondek, tijdelijk beambte bij 's rijks archief in Drente, die beiden het hunne ertoe hebben bijgebracht, om de inventarisatie der Drentsche archieven geregeld van stapel te kunnen doen loopen. Te verbeteren: Bladz. XIV, regel 2 v. b. lees: Weijnichman. v XV, „ 9 „ , : Weijnichman. „ 20, , 4 v. o. voeg bij: en 2 portefeuilles. „ 51, , 16 „ lees: 1799 Juni 27. „ 79, , 15 v. b. „ : daarmede. „ 86, „ 10 v. o. „ : verzochten. . 87, „ 8 v. b. , : 1067. „ 100, N°. 313 vervalt (is N°. 1176). „ 103, regel 11 v. b. lees: daarmede. „ 112, ff 18 v. o. „ : van Munster. „ „ , 12 „ : Munster--. . 140, „ 2 v. b. „ : a. Stukken betreffende. ff 167, in N°. 520 „ : C. n» Jonge van Ellkmeet. „ 168, regel 8 v. b. „ : Brandenburg. „ 188, in N°. 602 noot lees : B. Lyphardt. „ 192, in N°. 620 lees: 1603 totten „jaer. „ 199, in N°". 634 en 635 en 't hoofd erboven lees: Legler. „ 200, laatste regel lees: N08. 1—38, 40—43 en laat weg 137. ff 201, regel 17 v. b. voeg bij: 137. „ 207, in N°. 667 noot lees : landschrijver J. Nijsingh. „ 208, regel 13 v. o. lees: 1677/8. » 216, , 5 „ „ : toll. „ 223, , 13 v. b. „ : drost. „ 228, voeg in boven N°. 741 : Drostambt (Goederen vayi het—). „ 233, regel 8 v. o. lees: Tenaerloe. „ 238, „ 7 v. b. „ : van Echten tot Echten. 255, voeg 1601/2 van N°. 816 onder N°. 815. „ 268, lees in N°. 857 : 1755; en Elevelt". , 307, boven „ 994 lees: commandeur. „ 320, voeg in bij de noot tot N°. 1025: Zie voor de uittreksels over 1795-1801 Inv. N°. 1786. Bladz. 335, in N°. 1070, lees: ontvanger van Drente. » 346, „ „ 1108, voorlaatste regel v. d. noot, lees: circa 1808. » 349, „ ,1120 noot lees: 1667 (sic). „ 372, voeg in bij de noot tot N. 1193: Zie regesten Nos. 89*, 94, 100. „ 379, regel 10 v. b. laat weg: huis. n » 1 r, 12 v. o. lees: van Coecange. „ 393, „ 9 , „ : van Bronswijk. „ 401, laat het hoofd boven N°. 1278 vervallen. „ 404, regel 9 v. o. lees: markegenooten. * 405, in N°. 1293 „ : Witte wijk. „ 409, regel 11 v. o. „ : van de hand. i> 471, „ 2 v. b. „ : het lid van dien raad Enoelenberö. » 483, „ 12 v. o. „ : Nieuwe laan. „ 533, „ 12 v. b. voeg in achter commissaris: met bijlagen. „ 621, voeg in als regest: 89*. 1476, September 14. Johan Stelling, ambtman te Coevordeti en vaii 't land Drenthe Willem ten Holte en Claes Dkninge, Rolof Husinoe en Rolof Vockinge bepalen —, als overman en scheidslieden tusschen de buren van Valte en van Weerdinge, — de grens tusschen beide marken. Met bezegeling door J. S. Gegeven in den jaere onss Heern duisent vierhondert ses ende tseventich, op des hilligen Cruses dach Exaltationis. Afschrift (17»ie eeuw) in Inv. N°. 1193 (afd. Varia) fol. 1—2. NB. Het oorspronkelijke stuk was geschonden of niet geheel leesbaar, het afschrift vertoont lacunes. Bladz. 623, regels 11 en 13 v. b. lees: Inv. N°. 1193 (afd. Varia). „ 627, in regest N°. 105 lees: Harmen Schijrenbkicke. * 631, „ „ , 117 „ : Clawes Frese. INVENTARIS. fek A. Archieven der elkander opgevolgde gewestelijke besturen van Drente voor 31 Juli 1805. i NB. In deze rubriek zijn niet opgenomen de archieven van commissiën uit de betrokken besturen, de archieven dier besturen met betrekking tot de rechtspraak in belastingzaken enz., de rekeningen der aan die besturen rekenplichtige ambtenaren, en de (periodieke) geschreven en gedrukte stukken, door die besturen ontvangen van het centraal bestunr der Geünieerde Provinciën. Deze werden afzonderlijk bewaard en worden beschreven resp. in de rubrieken B, D, E en F. A. ARCHIEVEN DER ELKANDER OPGEVOLGDE GEWESTELIJKE BESTUREN VAN DRENTE VOOR 31 JULI 1805. I. Resolutiën en brieven. a. Resolutiën van algemeenen aard met de daarbij behoorende brieven. i. Resolutiën en brieven afkomstig van Ridderschap en Eigenerfden en Drost en Gedeputeerden. —10 Februari 1795. NB. In deze rubriek zijn ook opgenomen brieven ontvangen door de drosten A. C. en S. P. A. van Heiden (1753—1787), den landschrijver Schickhart (1627—1662) en de landschapssecretarissen (1627—1794). Het aanwezig zijn van deze serieën wees erop, dat die verzamelingen oudtijds zijn gevormd, terwijl ze ook in de oude inventarissen der landschapsarchieven worden genoemd (in dien d.d. 1679 en dien van Magnin). Een paar brieven aan andere drosten gericht hebben blijkbaar niet tot dergelijke serieën behoord, zij zijn waarschijnlijk verdwaald in de staten-archieven en zijn daarom opgenomen in de archieven van ambtenaren. 1. Minuteele resolutiën en aanteekeningen van het verhandelde bij Ridderschap en Eigenerfden op de landdagen d.d. 6 Mei 1591, 13/15 Maart 1592, 1594; met eene memorie van den landschrijver aan den landdag d.d. circa 1590. 1 omslag. NB. Van 1594 zijn voorhanden 2 stukken: eene „memorie „om te proponijren", gedeeltelijk voorzien van de besluiten door den landdag genomen, en eene gewaarmerkte „resolutie"' d d. 4 Sept. 1594 betreffende de betaling vau nieuwe schansen bij de passen door de moerassen van Drente. De memorie van den landschrijver d.d. circa 1590, vorderende afhooring van zijne rekening, bevat in dorso aanteekening van het ten landdage daarover opgemerkte. Bij de stukken, afkomstig van den landschrijver Hkimbich van Rossüm, is een door den Raad van State geapostilleerd request d.d. 1590 over dezelfde zaak (Conc. Inv. Arch. Ambt. enz. N°. 50). 2. „Eenige resolutiën van landtsdagen en(de) van de heren „Drost ende Gedeputeerden van anno 1600." — Minuteeleresolutiën van Ridderschap en Eigenerfden d.d '29 December 1601, en van „Gedeputierden der landtschap Drente" d.d. 29 October 1600. 1 omslag. 3. Agenda's voor de landdagen van 1642,1656, 1658, 1771, 1779. 1 omslag. 4. „Minuten van de landtsdagen, beginnende den 16 February ,1620 tot opten 25 February 1624, beide incluis." — Minuteele resolutiën van Ridderschap en Eigenerfden. 16 Februari 1620—1772 Juli 10. I portefeuille. NB. Aanwezig zijn minuten d.d. 16 Februari 1620—1624 Februari 25, 16 Augustus 1625, 19 Februari en 22 Mei 1627, 30 Juli 1634, 6 September en 5 December 1643, 29 September 1664, 10 Juli 1772. 5. Protocol van resolutiën van Ridderschap en Eigenerfden. 29 December 1601 —1618 September 14. 1 deel. NB. Hierin komen voor de krachtens besluit van 18 December 1618 op den rekendag van 7 Juni 1619 doorgehaalde resolutiën van 29 December 1601—1603 September 23, ten tijde dat tusschen Ridderschap en Eigenerfden ernstig verschil van meening bestond. Bij dat besluit werd den secretaris Hübertus Wkijnichman gelast, een nieuw register van resolutiën op te maken, met weglating van de aanstoot gevende plaatsen (vergelijk deel I van Inv. N°. 6). 6. Protocol van resolutiën van Ridderschap en Eigenerfden. 29 December 1601 — 1794 November '25. 20 deelen. NB. Het eerste deel (loopende over 29 December 1601 —1626 November 13) is aangelegd krachtens besluit van den rekendag van 7 Juni 1619. Zie de noot bij N°. 4. Een afschrift van de resolutiën, e. 1772—1794 vervaardigd, wordt gevonden in het archief van den Etstoel (onder N°. 160). 7. Afschrift van den alphabetischen index op het protocol van resolutiën van Ridderschap en Eigenerfden. (Laatst 18) Maart 1598—1677 Januari 10. 1 portefeuille (gedeeltelijk verbroken lias). NB. De lias loopt over Maart 1598—1640 Juni 22. De niet-geliasseerde serie, loopende over 1634—1677, is gevormd uit de brieven van de colleges en personen, waarvoor geene afzonderlijke verzamelingen werden aangelegd. De hierbij aanwezige brieven d.d. 1634 en 1641, gevlekt evenals een paar stukken uit dien tijd onder de rubriek Domeinen (afd. Varia) ingedeeld, zijn misschien 't vervolg van de lias Domeinen. 92. Brieven ontvangen door Ridderschap en Eigenerfden en Drost en Gedeputeerden. 13 Januari 1678—1690 Februari 26. 1 portefeuille. NB. Bij den brief d.d. 10 Januari 1687 van den drost van Pallandt is ook aanwezig een minuteel antwoord. Was in 1627 bet liasseer-systeem verlaten (althans in hoofdzaak), in 1678 werd door den secretaris L. Nijsingh weder een nieuw ') De datum is in den brief niet ingevuld. systeem van bewaring toegepast: alle brieven werden, voorzoover ze niet bij dossiers of wellicht bij enkele reeds gevormde rubrieken werden ingedeeld, geborgen in 2 verzamelingen : a. de ingekomen bleven jaarsgewijze bijeengevoegd, b. de minuten der uitgaande brieven eveneens jaarsgewijze bijeengevoegd. Dit systeem is voor de ingekomen brieven gevolgd tot 1690, voor de minuten der uitgaande brieven tot 1696. Daarna werd in hoofdzaak tot de oude wxjze van bewaring teruggekeerd, behalve dat er geene liassen werdeu gevormd. De brieven van en aan de stadhouders en eenige andere der oude rubrieken werden voortgezet; daarentegen werden die van en aan de provinciën gesplitst over die provinciën. 80 ên 81 V X" f' 32' ^ 52' M' «'• "• 65' «, 79, en 81 komen brieven voor ook over 1678—1690, welke om verschillende redenen den indruk wekken, dat zij niet bg deze hier omschreven algemeene verzameling bewaard zijn geweest. 93. Minuten van brieven verzonden door Ridderschap en igenerfden en Drost en Gedeputeerden. 1678—1696 Juli 30. 1 portefeuille. ^ Zie de noot bij het vorig nummer. 94. Brieven door Ridderschap en Eigenerfden en Drost en Gedeputeerden ontvangen van, en minuten van brieven door die Th nT Zï°QÏZ T VerschilIende personen en autoriteiten, lo Oct. 1691 — 179o Januari 16. 1 portefeuille. 95. Requesten aan Ridderschap en Eigenerfden en Drost en Gedeputeerden, meerendeels met apostille. 1616-1672 1699? 1753, 1776, 1786. ' ' 1 portefeuille. NB Enkele stukken (d.d. 1609 en 1616) zijn geliasseerd geweest. Het kan zijn, dat omtrent zulke requesten een schrijven werd gericht b.v. aan den stadhouder, aan de Staten-Generaal enz. en trequest dan in 't minuteele „voorschrijven" werd gelegd. ™»n Ir"1675 draagt in dorso' behalve de nummers " ' " ' " ' . "32 '» tot opschrift: „Hyronder is mede acte, * hyn Excellentie Raebenhaupt als drossart uit het derde part „van de breucken op de lottinck vervallen voor de armen heefft „versocht te geven een gedielte an arme soldaten". 96. „92. Notule van 75 requesten- voor desen ingedient, „daeraen noch gelegen is."— Requesten, met bijlagen, aan Ridderschap en Eigenerfden en Drost en Gedeputeerden, c 1660—1678. 1 portefeuille. NB. De „notule" zelve is niet aanwezig. Ontbreken de requesten Nos- 4, 17, 18, 20, 26, 29, 43, 53, 61, 73, 74. • 97. Adviezen en andere stukken betreffende processen behandeld voor Drost en Gedeputeerden, z. j., 1608 en 1615—1625. 1 portefeuille. NB. Sedert 1627 hielden Drost en Gedeputeerden naast hunne gewone vergaderingen afzonderlijk zitting ter behandeling van rechtszaken, de zoogenaamde „rechtdagen", vgl. rubriek D. De stukken van 1608 bestaan uit een brief van Henkiccs Meinardi Raedt predikant te Zwartsluis aan den advocaat-fiscaal, waarbij hij toezendt de origineele getuigenverklaring, met een afschrift daarvan, inzake zijn geschil met de bewoners van Noetenarve te Colderveen omtrent de verplichting dier bewoners tot opbrengst eener rente ten behoeve van de kerk te Colderveen. Deze stukken zouden dus behooren tot het archief van den advocaat-fiscaal, doch zijn wellicht door dezen aan Drost en Gedeputeerden overgelegd, tenzij dat, na het spoedig daarop gevolgd overlijden van den functionaris Dr. M. Brunsema, de stukken aan Drost en Gedeputeerden zijn overhandigd. 98 Brieven ontvangen door de drosten A. C. en S. P. A. van Heiden. 14 Augustus 1753 —1787 October 23. 1 portefeuille. 99. Brieven ontvangen door den landschrijver J. Schickhart. 21 Juli 1627—1662 Februari 7. 1 omslag. ÏOO. Brief ontvangen door den landschrijver J. Nijsingh. 1666. 1 stuk. 191. Brieven ontvangen door den landschapssecretaris Johan Stbuuck en minuten van brieven door hem verzonden. 22 Juni 1627 —1664 December 3. 1 portefeuille. NB. In Inv. N°. 91 zijn geliasseerde brieven aan den secretaris Struuck over 1627 — 1640 en in Inv. N°. 27 een brief van 1635. Hierbij een brief d.d. 18 Februari 1654, afkomstig uit de rekening van den rentmeester van Dikninge over 1653. Maoki» geeft voor 26q: „Brieven van en aan de secretarissen „Weynichman en Struuck op de jaren 1615 — 1652." Magnin was echter in de opgave der jaartallen meer onnauwkeurig; de meeste brieven aan Struück zijn van 1652, vandaar misschien de vergissing. In afzonderlijken omslag hierin een bundel brieven (1661/2) aan den secretaris Struuck van den ontvanger Z. J. van Welvelde. 102. Brieven ontvangen door den landschapssecretaris W. Sichterman, met minute van een door hem verzonden schrijven. 28 October 1665—1678 Juli 16. 1 portefeuille. NB. Hierbij o. a. brieven van den commies ter griffie van H.H.M. W. Hoppinck over 1672—'76. Een missive d.d. 13 Maart 1666 draagt in dorso van de hand van den secretaris W. H. Hofstede den titel: „Missiven van en „an de tijdelijkse commandeur te Coevorden over diverse zaaken, „als over den eed door de commandeurs te praesteren." Deze is dus gebruikt als omslag voor de brieven vermeld in Inv. N°. 22. Hierbij eene missive d.d. 28 October 1665 van de Gedeputeerden van Overijsel aan den gedeputeerde J. de Vos van Steenwik tot den Havikhorst en den landschrijver ') W. Sichterman over een protest tegen de heffing aan de Zwarte-sluia van impost op zout. Eene commissie voor deze heeren wordt niet in de indices op de resolutiën vermeld. 103. Brieven ontvangen door den landschapssecretaris L. Nijsingh en minuten van brieven door hem verzonden. 27 October 1678—1693 April 5, 28 Dec. 1695. 1 portefeuille NB. Hierbij o. a. brieven van den commies ter griffie van H.H.M. W. Hoppinck over 1678—'83, en een brief van den stadhouder Hendrik Casimir van Nassau d.d. 28 Dec. 1695. 104. Brieven ontvangen door den landschapssecretaris Mr. J. Kymmel 21 Januari 1749, 7 Augustus 1750. 1 omslag. ') Sichterman was van 29 Sept. 1664—1666 Febr. 27 landschrijver, daarna secretaris. 105. Brieven ontvangen door den landschapssecretaris Mr. C. W. Ellents en minuten van brieven door hem verzonden. 2 Mei 1753—1783 Maart 2. 1 portefeuille. 106. Brieven ontvangen door den landschapsklerk (later secretaris) W. H. Hofstede. 9 Januari 1779—1780 Februari 15, 11 April 1784—1794 Mei 14. 1 portefeuille. NB. W. H. Hofstede werd in 1784 landschapssecretaris en was vroeger klerk ter landschapssecretarie. De brieven van vóór 1784 werden door hem in kwaliteit ontvangen. 107. Afschriften van en extracten uit resolutiën van Ridderschap en Eigenerfden over 17 Februari 1624 —1778 Maart 14. 1 portefeuille. NB. Aanwezig zijn afschriften en extracten van resolutiën d. d. 1624, 1627, 1641, 1644, 1647, 1653, 1658, 1660, 1663,1664,1668, 1670, 1672, 1674, 1679, 1738, 1746, 1778. Verschillende extracten zijn gewaarmerkt en daarom in een afzonderlijken omslag bijeengevoegd. Deze stukken zijn niet afgehaald of zijn wellicht gebruikt bij dossiers. 2. Notulen en brieven afkomstig van de Provisioneele Representanten, de Representanten en de Gecommitteerde Representanten. 11(7) Februari 1795—1798 Februari 20. 108. Publicatie uitgevaardigd door het Comité Revolutionair in 't landschap Drente. 7 Februari 1795. 1 stuk (gedrukt). 109. Minuteele notulen, met enkele bijlagen, van de Provisioneele Representanten. 11 Februari—13 April 1795. 1 portefeuille. NB. Deze notulen zijn geregistreerd in het register genoemd in Inv. N°. 116 op fol. 2—133; fol. 1 is onbeschreven. 3 \ oor in de portefeuille ligt eene lijst van de ontbrekende minuten alsmede van de in de notulen aanwezige stukken, waarvan de meeste blijkbaar steeds daarbij hebben gelegen. 11©. Bijlagen tot de minuteele notulen van de Provisioneele Representanten over 11 Februari—13 April 1795 en daarin als zoodanig aangewezen, genummerd Nos 1—47. Met lijst. 1 portefeuille. NB. De nummers 3 en 36 zijn dubbel. Ontbreken N°s. 5, 6, 8, 11, 12, 20, 21, 25, 33, 36 (tweede), 38, 39, 40, 44, 47. 111. Brieven door de Provisioneele Representanten ontvangen van colleges en ambtenaren in Drente. 11 Februari—15 Maart 1795. 1 portefeuille. 112. Requesten aan de Provisioneele Representanten. Maart 1795. 1 omslag. NB. Ofschoon ongetwijfeld eene grootere verzameling heeft bestaan, zijn slechts 2 requesten aanwezig: a. van Mr. H. J. Verschuur, verzoekende, op grond van 't besluit van de Provisioneele Representanten d. d. 16 Febr. 1795, herstelling in zijn post als schulte, waaruit hij in 1788 wegens zijne patriottische gevoelens was ontslagen; in dorso gemerkt „N°. 6", niet behoorende tot de „adressen" (Inv. N°. 571 (afd. Varia)); b. van de ingezetenen van Kuinerwold, verzoekende in de plaats van den door hen ontslagen schulte een anderen schulte te mogen verkiezen. 113 Publicatiën uitgevaardigd door de Provisioneele Representanten. 15 Februari—31 Maart 1795. 1 omslag. NB. Aangezien de minuten niet bewaard zijn gebleven, is deze collectie gevormd uit een exemplaar der gedrukte publicatiën. De publicatie d.d. 25 Febr. 1795 is aangekocht op eene boekverkooping bij van Stockum te 's Gravenhage 6 op 7 Maart 1907. 114. Concept-notulen van de Representanten d.d. 23 April 1795 en 12 Januari 1798 (onvolledig). Met geloofsbrieven en instructiën, door kerspelen afgegeven aan hunne representanten, d.d. Maart, Mei en Augustus 1797. I portefeuille. NB. Hierbij concept van een brief van H. Vos, secretaris der Representanten, aan den afgetreden landschapsklerk J. Hofstede, houdende toezending van een extract uit de notulen der Representanten, waarbij hij wordt ontslagen, en verzoek om afgifte der onder hem (Hofstede) berustende landspapieren. De notulen d.d. 12 Januari 1798 zijn in dorso getiteld: „Extra„ordinaris landsdag den 12 Jan. 1798; met geloofsbrieven en „instructiën." 115. Minuteele notulen van de Representanten, met bijlagen. 14 April 1795—1798 Januari 30. 2 portefeuilles. NB. Voor in iedere portefeuille ligt eene lijst van de ontbrekende minuten, alsmede van de aanwezige bijlagen. 116. Register der notulen, met enkele bijlagen, van de Provisioneele Representanten en van de Representanten. 11 Februari 1795—1798 Januari 30. 2 deelen. 117. Brieven door de Provisioneele Representanten en de Representanten ontvangen van, en minuten van brieven door die colleges verzonden aan de Staten-Generaal, den Raad van State, de Nationale Vergadering en het Comité tot de algemeene zaken van het bondgenootschap te lande. 13 Februari 1795 — 1796 Juni 17. 2 portefeuilles. NB. Deze brieven zijn geregistreerd in het register vermeld in Inv. N°. 155. Ontbreken de brieven geregistreerd op fol. 36 verso—37, 41—41 verso, 42 verso, 48 verso—53, 62 verso—63, 68 verso—70, 74—76, 85 verso—89 verso, 130—131, 168—168 verso, 183 verso, 192 — 192 verso, 194—195 verso, 198—200, 211 verso, 219—219 verso, 222—223 verso, 231—232, 245 verso—246 verso, 247 verso—250, 253 verso—254 verso, 257 verso—258, 263 verso—264. 118. Extracten uit de notulen van de Staten-Generaal, ingekomen bij de Representanten. 27 Februari 1795—1796 Maart 1. 1 portefeuille. 119. Brieven door de Representanten ontvangen van de Nationale Vergadering, het Comité tot de algemeene zaken van het bondgenootschap te lande, en de Commissie van financie uit de Nationale Vergadering. 31 Augustus 1796-1797 December 14. 1 portefeuille. NB. Hierbij een afschrift van een brief d.d. 12 Augustus 1797 van de Representanten aan de Nationale Vergadering. l^O. Brieven door de Representanten ontvangen van het Comité van administratie der Fransche troepen in de republiek der Vereenigde Nederlanden. 23 Augustus 1796 -1797 April 8. 1 omslag. 121. Brieven door de Representanten ontvangen van den Eersten Commissaris voor de Fransche troepen in soldij der Bataafsche republiek. 8 September en 17 December 1797. 1 omslag. NB. In de lijst d.d. 1799 van „ Stukken voorhanden in een kast „binnen de vergaderzaal" worden deze brieven genoemd; „31. „Stukken van Jansen betrekkeiyk de Fransche troepen." 122. Brieven ontvangen door de Representanten, niet behoorende tot die genoemd in Inv. Nos 117 en 119—121. 2 Januari 1796—1797 November 29. 1 omslag. 123. Requesten, met bijlagen, aan de Representanten. 8—11 Augustus 1797. 1 omslag NB. Aanwezig zijn: a. request van Getkot c. s. betreffende het schutten van beesten door de municipaliteit van Coevorden; b. van de municipaliteit van Coevorden, vragende vergoeding voor de kerspelbesturen van de verschotten voor leverantiën en inkwartieringen ; c. van de visitatoren vragende ontslag uit hunne commissie. 124. Brieven door de Representanten ontvangen van de Nationale en Constitueerende Vergaderingen en het Uitvoerend Bewind, begeleidende door hen uitgevaardigde publicatiën en proclamatiën. 6 October 1796 — 1798 Februari 4. 1 portefeuille NB. 2 brieven (d.d. 29 Januari en 4 Februari 1798) zijn gericht aan het Intermediair Administratief Bestuur (dat 20 Februari optrad). Zij zijn bij de Representanten ingekomen, die tot 20 Februari in functie waren. De doorzending aan de schuiten enz. van 'de uit 's Gravenhage ontvangen publicatiën en proclamatiën wordt vermeld in het register van ingekomen brieven genoemd in Inv. N°. 153 (2de deel). 125. Publicatiën uitgevaardigd door de Representanten. 14 April 1795—1797 Mei 11. 1 omslag. NB. Aangezien de minuten niet bewaard zijn gebleven, is deze collectie gevormd uit een exemplaar der gedrukte publicatiën. 126. Minuteele notulen van de Gecommitteerde Representanten, met bijlagen. 5 Mei 1795—1798 Februari *20. 1 portefeuille. NB. Voor in de portefeuille ligt een lijst van de ontbrekende minuten, alsmede van de aanwezige bijlagen. 127. Register der notulen, met bijlagen, van de Gecommitteerde Representanten. 5 Mei 1795—1798 Februari 20. 1 deel. 128. Niot-geregistreerde concept-notulen van de Gecommitteerde Representanten d.d. 15 Juni 1795 en 29 Januari 1798. 1 omslag. NB. Deze notulen betreffen repectievelijk: a. een request van T. Tiddens ; b. de Friesche vaart. 129. Brieven door de Gecommitteerde Representanten ontvangen van, en minuten van brieven door dat college verzonden aan colleges en ambtenaren in Drente. 27 Januari 1796—1797 Augustus 2. 1 omslag. NB. Deze brieven (uitgezonderd 2 ingekomen brieven d.d. 27 en 28 Aug. 1796) zijn geregistreerd in het register vermeld in Inv. N°. 153 (2<*> deel). Ontbreken de brieven aldaar geregistreerd op fol. 1—2 verso, 3—15, 17—22 verso, 23 verso—29 verso, 30 verso—46.. 18©. Publicatiën uitgevaardigd door de Gecommitteerde Representanten 6 Juli 1795-1797 Augustus 12. 1 portefeuille. NB. Op de publicatie d.d. 11 Febr. 1796 staat in dorso ,ge„ registreert". 6 Aangezien de minuten niet zijn bewaard gebleven, is deze co ec ie gevormd uit een exemplaar der gedrukte publicatiën. 131. Brieven door de Representanten en de Gecommitteerde Representanten ontvangen van, en minuten van brieven door d,e colleges verzonden aan de Nationale Vergadering en het Oomite tot de algemeene zaken van het bondgenootschap te lande. 20 Juni—28 September 1796. 1 portefeuille. • ^B' Ï! 'Jr'eVen Zijn ge^g^treerd in het register vermeld in Inv. N°. 154 (3de deel). Ontbreken de brieven aldaar geregistreerd op fol. 2 verso -5, 24 verso 25 verso, 30-31, 35-36, 49 verso-50, 52-52 verso. <2 Brieven door de Representanten en de Gecommitteerde Representanten ontvangen van de Nationale Vergadering, het Gomite tot de algemeene zaken van het bondgenootschap te lande de Commissiën uit de Nationale Vergadering tot afscheiding van kerk en staat, tot examinatie der geloofsbrieven, en tot de binnenlandsche correspondentie, en de Constituteerende Ver- f7Qfirm,g7QfiTeuenteerende h6t Bataafsche Volk. 20 December 1796—1798 Februari 15. 1 portefeuille. NB. Een brief d.d. 21 Februari 1797 van het Comité tot de agemeene zaken van het bondgenootschap te lande aan de Gecommitteerde Representanten bevindt zich in Inv. N°. 134e . 133 Brieven door de Provisioneele Representanten, de Representanten en de Gecommitteerde Representanten ontvangen van en minuten van brieven door die colleges verzonden aan allerlei autoriteiten en colleges. 18 Februari 1795—1797 Juli 15. 1 portefeuille. i XBv.DLbrir Z'iü ^registreerd in het register vermeld in Inv. N . 155 (6le deel). Ontbreken de brieven aldaar geregistreerd op fol. 148verso—151 verso, 153 —155, 159—163,164 — 166,170verso, 185verso — 190, 193—201verso, 203verso, 204verso—206verso, 210 —223, 229verso—230, 231 verso, 237verso—243, 244—245, 254verso—261 verso, 263 en 263verso. 1JJ4. Stukken bij de Provisioneel0 Representanten, de Representanten en de Gecommitteerde Representanten ingekomen, en minuten van stukken van die colleges uitgegaan 27 Maart 1795—1798 Januari. 1 portefeuille. NB. Deze stukken zijn gesplitst in de volgende rubrieken: a. stukken d.d. Maart 1795—1797 Juni 9, ingekomen bij de Provisioneele Representanten en de Representanten, en behandeld in hunne vergaderingen d.d. 27 Maart 1795—1797 Augustus 11; sommige begeleid door een betreffend extract uit de notulen; b. stukken d.d. 23 Juni 1795—1797 Juli 7, ingekomen bij de Gecommitteerde Representanten, en behandeld in hunne vergaderingen d.d. 3 Juli 1795 -1797 October 12; waarbij een ongewaarmerkt extract uit de notulen d.d. 22 Januari 1796; c. stukken ingekomen bij en minuten van stukken uitgegaan van de Representanten en de Gecommitteerde Representanten, niet in de notulen vermeld, 13 Mei 1795—1798 Januari; NB. Deze stukken dragen alle de aanteekening d. d. circa 1890 „Losse stukken" en zijn dus waarschijnlijk indertijd bijeen bewaard geweest. d. brieven ingekomen bij de Representanten, niet in de notulen vermeld, 14 October—16 December 1796; e. stukken ingekomen bij en minuten van stukken uitgegaan van de Gecommitteerde Representanten, niet in de notulen vermeld doch betreffende in die notulen behandelde zaken, 15 Juni 1795— 1797 Februari 21; f. stukken ingekomen bij en minuten van stukken uitgegaan van de Representanten en de Gecommitteerde Representanten, betreffende zaken niet in de notulen behandeld, Augustus 1795— 1798 Januari. NB. Hierbij een paar stukken, waarop vermeld staat „geregistreert," zonder dat blijkt, waar zij geregistreerd zijn. 3. Notulen en brieven afkomstig van het Intermediair Administratief Bestuur van het voormalig gewest Drente 20 Februari 1798—1799 Maart 30. 135. Minuteele notulen van het Intermediair Administratief Bestuur, met bijlagen. 26 Februari 1798 — 1799 Maart 30. 6 portefeuilles. NB Het is niet zeker, dat alle stukken, thans als bijlagen bijde notulen te vinden, indertijd daarbij zijn bewaard geweest. Een Van d® Stukken> waaromtrent twijfel bestaat, is daarom gelegd T°r .TOfl8 6 P°rtefeuille- Opgemerkt moet worden, dat voor 6 Juli 1798 geene bijlagen bij de minuten gevonden worden. Van sommige latere stukken is het echter bewijsbaar, dat zij steeds bij de minuten werden bewaard. 13®. Register der notulen, met enkele bijlagen, van het Intermediair Administratief Bestuur. 20 Februari 1798-1799 Maart 30. 3 deelen. Ï37. Brieven en stukken ingekomen bij het Intermediair Administratief Bestuur. 6 Maart 1798—1799 Maart 27. 2 portefeuilles. NB Deze brieven en stukken zijn geregistreerd in het register vermeld in Inv. N°. 138. Ontbreken de brieven en stukken, geregistreerd in deel 1 op bladz. 1-62, 64-92, 100, 153,154,207,245,309-311,345—347- en in deel 2 op bladz. 188, 189. Register van brieven en stukken, ingekomen bii het ntermediair Administratief Bestuur. 6 Februari 1798—1799 Maart ZT. 2 deelen NB. Het lste deel loopt tot 16 December 1798 ; doch blijkens aanteekemngen daarin zijn een drietal brieven van 16 October, en 2- November 1798 bij vergissing hier vergeten, en daarom geschreven voor in deel 2. 139. Minuten van brieven en stukken, uitgegaan van het Intermediair Administratief Bestuur. 27 Maart 1798—1799 Maart 29. 2 portefeuilles. NB. Deze brieven en stukken zijn geregistreerd in het register vermeld in Inv. N°. 140. Ontbreken de brieven en stukken, geregistreerd in deel 1 op fol. 1—38 verso, 42, 60 verso—61, 84—86, 97 verso, 98 verso —100, lllverso, 154verso—155verso, 160, 169—170, 115 ') verso—116, 121 verso—122 verso, 128 verso-131, 143—144; en in deel 2 op fol. 35 verso—38, 45—45 verso, 47, 47 verso, 53—54 verso. 140. Register van brieven en stukken, uitgegaan van het Intermediair Administratief Bestuur. 22 Februari 1798—1799 Maart 29. 2 deelen. NB. Deel 1 loopt tot 31 Januari 1799. 141. „26 Twee pacquetten met ingezonden stukken en brieven „in het begin van 1798". — Brieven en stukken, ingekomen bij het Intermediair Administratief Bestuur, niet geregistreerd in het register van ingekomen brieven vermeld onder N° 138. 22 Maart—16 Juli 1798. 1 portefeuille. NB. Deze verzameling stukken wordt genoemd in de lijst d.d. 1799 van „Stukken voorhanden in een kast binnen de vergaderzaal" onder N°. 26. Aanwezig zijn: a. brieven en stukken behandeld in de notulen van het Intermediair Administratief Bestuur over 22 Maart—16 Juli 1798, 19 Maart—16 Juli 1798; NB. Een dezer stukken is in dorso gemerkt ,,N°. 26 2 do." b. een brief d.d. 5 Mei 1798 van den chef bij het bureau van algemeene politie aan het Intermediair Administratief Bestuur, meldende dat een stuk, dat verwacht bij den brief d.d. 1 Mei 1798 aan den Agent van algemeene politie en binnenlandsche correspondentie, daarbij niet is aangetroffen. ') Na folio 203 heeft men de folieering vervolgd 104, 105 enz. 142 Brieven en stukken, ingekomen bij het Intermediair Administratief Bestuur, niet geregistreerd in het register van ingekomen brieven vermeld onder N°. 138 3 October 1798—1799 Maart 28. 1 portefeuille. NB. Aanwezig zijn : a. brieven en stukken, behandeld in de notulen van het Intermediair Administratief Bestuur d.d. 3 October 1798—1799 Januari 22, 29 September 1798—1799 Januari 20; NB. Hierbij misschien stukken van 2 dossiers: «. opgaven van plaatselijke besturen aan het Intermediair Administratief Bestuur ingevolge zijne aanschrijving d.d. 3 December 1798 omtrent plaatsen voor het houden der grondvergaderingen ; 0. brieven betreffende een request van Habm ten Wolde te Meppel, December 1798. b. stukken, niet behandeld in de notulen van het Intermediair Administratief Bestuur, Maart 1799. NB Deze stakken bestaan uit een ontvangbewijs, met begeleidend schrijven d.d. 26 Maart 1799 van den secretaris bij het agentschap van de nationale opvoeding, voor toegezonden stukken betreffende „de voorziening van vroedmeesters en vroedvrouwen" • — en een request d.d. 28 Maart 1799 (met bylagen) van H. Benës op Hijkersmilde, daarbij vragende afrekening met Drente met betrekking tot zijn verschotten enz. voor den molen op Kloosterveen. 148. Minuten van brieven en stukken, uitgegaan van het Intermediair Administratief Bestuur, niet opgenomen in het register van uitgegane brieven vermeld onder N°. 140. 10 April 1798—1799 Januari 31. 1 omslag. NB. Het laatste stuk bevat in dorso den titel: „Geprotocolleerde uitgaande brieven van 1798 en 1799"; het is echter niet geregistreerd in de brievenboeken noch in de notulen. Moet daaruit worden afgeleid, dat de niet-geregistreerde stukken werden bewaard bij de geregistreerde en men ze als niet der vermelding waardig beschouwde 'i 144. Publicatiën en notificatiën, uitgevaardigd door het Intermediair Administratief Bestuur. 20 Februari 1798—1799 Maart 28. 1 portefeuille. N B. Aangezien de minuten niet bewaard zijn gebleven, is deze collectie gevormd uit een exemplaar der gedrukte publicatiën en notificatiën. 4- Notulen en stukken, afkomstig van de Commissie van Financie in het voormalig gewest Drente. 30 Maart 1799—1802 Juni 21(24). 145 Minuteele notulen van de Commissie van Financie, met bijlagen. 30 Maart 1799—1802 Juni 24. 16 portefeuilles. NB. Het is niet zeker, dat alle stukken, thans als bijlagen bij de notulen te vinden, indertijd daarbij zijn bewaard geworden. Eene lijst van de stukken, waaromtrent twijfel bestaat, is daarom gelegd voor in iedere portefeuille. 146. Register der notulen, met de bijlagen, van de Commissie van Financie. 30 Maart 1799- 1802 Juni 24. 9 deelen. NB. De notulen van 1 April 1799 zijn niet hierin afgeschreven. 147. Notificatiën uitgevaardigd door de Commissie van Financie. 21 Mei 1799—1801 October 21 en z.j. 1 omslag. NB. Aangezien de minuten niet bewaard zijn gebleven, is deze collectie gevormd uit een exemplaar van de gedrukte notificatiën. 5 Notulen en brieven, afkomstig van de Commissie uit het Departementaal Bestuur van Overijsel tot de dagelijksche administratie der financiën in Drente. 21 Juni(6 Juli) 1802-1805 Juli 31. 148. Minuteele notulen van de Commissie uit het Departementaal Bestuur van Overijsel tot de dagelijksche administratie der financien in Drente, waaronder de bosschen, vaarten en venen. 6 Juli 1802—1805 Juli 22. 2 portefeuilles. NB. Bij de notulen d.d. 28 Februari 1804, behalve het bij de commissie ingekomen extract uit de besluiten van Departementaal Bestuur van Overijsel d.d. 9 Februari 1804, een gelijk extract bestemd voor „de(n) onderbaas van de vaart in Drenthe J. Nuus" waarschijnlijk steeds daarbij bewaard. 149. Register der notulen, met enkele bijlagen, van de Commissie uit het Departementaal Bestuur van Overijsel tot de dagelijksche administratie der financiën in Drente, waaronder de bosschen, vaarten en venen. 6 Juli 1802 — 1804 Mei 24. 1 deel NB. De notulen over 25 November-28 December 1802, die oorspronkelijk waren vergeten, zijn in 1875 naar de minuut afgeschreven na die van 24 Mei 1804; terwijl nog eenige jaren later op een los quatern, achter in het register gelegd, naar de minuut werden afgeschreven de notulen overl4Aug. 1804 1805 «Juli 22. 15©. Stukken, ingekomen bij de Commissie uit het Departementaal Bestuur van Overijsel tot de dagelijksche administratie der financien in Drente en den commies G. Vos, secretaris der commissie; doch niet in hare notulen vermeld. 23 November 1802—1805 Juli 8. 1 portefeuille 151. Stukken, waarschijnlijk ingekomen bij de Commissie uit het Departementaal Bestuur van Overijsel tot de dagelijksche administratie der financiën in Drente, den drost van Drente of den commies Mr. G. Vos, doch niet vermeld in de notulen 'der commissie. En stukken waarschijnlijk ingevolge overeenkomst met het Departementaal Bestuur van Overijsel d.d. 23 Augustus 1805 aan Drente afgestaan. 26 November 1802—1805 Juli 20. 1 portefeuille. NB. Zekerheid omtrent het in den tekst als twijfelachtig aangegevene is niet verkregen. Eene splitsing tusschen beide hoofdsoorten is niet wel doenlijk, omdat veie stukken bij beide rubrieken kunnen worden geplaatst. 152 Notificatiën uitgevaardigd door de Commissie uit het Departementaal Bestuur van Overijsel tot de dagelijksche administratie der financiën in Drente. 11 Januari 1803—1805 April 16. 1 omslag. 6. Registers van brieven, afkomstig van verschillende besturen genoemd onder i—5 gezamenlijk. 153. „Prothocol van binnenlandsche brieven, angelegt den „23 January 1759 " — Register van brieven door Ridderschap en Eigenerfden, Drost en Gedeputeerden, de Provisioneele Representanten, de Representanten, de Gecommitteerde Representanten, het Intermediair Administratief Bestuur en de Commissie van Financie ontvangen van, en door die colleges verzonden aan colleges, ambtenaren en particulieren in Drente. 23 Januari 1759—1799 Juli 18. 2 deelen. NB. Het lste deel is voorzien van een alphabetischen index, het tweede van eene (onvolledige) inhoudsopgave. 154. „Prothocol van Generaliteitsbrieven." — Register van brieven door Ridderschap en Eigenerfden, Drost en Gedeputeerden, de Provisioneele Representanten, de Representanten en de Gecommitteerde Representanten ontvangen van, en door die colleges verzonden aan de Staten-Generaal, den Raad van State, de Generaliteits-colleges, de Nationale Vergadering en het Comité tot de algemeene zaken van het bondgenootschap te lande. 13 Januari 1759—1796 October .. J). 3 deelen. ') De datum van deze uitgegane missive is niet ingevuld. 155. „Inkomende en uitgaande brieven". — Register van brieven door Ridderschap en Eigenerfden, Drost en Gedeputeerden, de Provisioneele Representanten, de Representanten en de Gecommitteerde Representanten ontvangen van, en door die colleges verzonden aan allerlei colleges en autoriteiten. 9 September 1739—1797 Augustus 12. 6 deelen. 156. „Generael register op de prothocollen van brieven." — Alphabetische index op het register van brieven, vermeld in het vorig nummer, over 1741-1794, vervaardigd door den klerk ter landschapssecretarie, later secretaris, W. H. Hofstede en gedeeltelijk door diens zoon Mr. P. Hofstede (later gouverneur van Drente). (2de helft 18de eeuw). 1 deel. b. Resolutiën van bizonderen aard. i Acten, commissiën en instructiën. 157. „Register van commissiën".— Register van acten, commissiën en instructiën, verleend door Drost en Gedeputeerden, de Gecommitteerde Representanten en het Intermediair Administratief Bestuur, als ook door andere autoriteiten, op personen, die hunne functiën in Drente zouden uitoefenen of ter repartitie van Drente stonden. 21 Januari 1633—1798 Juni 12. 3 deelen. NB. Dit register bevat bijna uitsluitend commissiën, slechts enkele instructiën (voor de rentmeesters der 3 rentambten: Assen, Dikninge en domeinen). De inhoud wordt voornamelijk gevormd door commissiën op officieren, staande ter repartitie van Drente. Het bevat niet de acten, commissiën en instructiën, waarvan de minuten worden aangetroffen in Inv. N°. 38. Bestaan deze minuten, naast de instructiën, hoofdzakelijk uit commissiën ad hoe, in dit register worden doorloopende commissiën gevonden. Bij de minuten vindt men slechts enkele doorloopende commissiën. Vandaar dat de minuteele commissiën enz. als bijlagen behooren tot de resolutiën (waarin men ook instructiën vindt opgenomen), en niet bij dit register van commissiën. ^og zij vermeld, dat in dit register telkens worden opgenoemd de leden van Drost en Gedeputeerden, die bij de verleening der commissie tegenwoordig waren. 2. Besluiten omtrent conventsgoederen. 158. „De conventen Dikninge en Assen rakende, 160'2 beginnende tot 1638 incluis".— Boek bevattende: a. afschrift van den „Staett ende inventarium des convents „goederen tho Assen", door den rentmeester van Assen op 9 Januari 1602 ingediend bij Drost en Gedeputeerden;gefolieerd 1-7b de resolutiën van Drost en Gedeputeerden, genomen met ifino i'fif/ï de abdij6D te 188811 eD Dikninge> over 7 Januari lb02 —1614 December 21 (gefolieerd 1 — 135); NB. Deze resolutiën zijn gedeeltelijk ook te vinden in 't protocol van resolutien vermeld in Inv. N'. 14, terwijl ook resolutiën voorkomen, die daar niet worden aangetroffen. c. afschrift of aanteekening van de ordonnantiën van betaling, door Drost en Gedeputeerden geslagen op de rentmeesters van Assen en Dikninge, 4 October 1602-1638 November 10 (gefolieerd 1—104). s 1 deel. 15». Register van „Resolutiën. acten ende verclaeringen „raekende de conventen Assen ende Dickninge, gedaen bij d'H £r°st ,ende Gedeputeerde der landtschap Drenthe". 11 Januari 1615—1620 December 7. 1 deel. NB. Van dit register is alleen beschreven fol 1—84 De acten van 7 Januari 1602-1614 December 21 vindt men m Inv. N°. 158. 160 „Canon. Resolutiën omtrent die te Assen. 1767 1803" — Protocol der besluiten van Drost en Gedeputeerden en de hun opgevolgde besturen met betrekking tot de goederen, afkomstig Ian e fo J? , te As'sen' Met alphabetisch register der persoonsnamen. 13 Februari 1767—1803 Februari 25. 1 deel NB. De requesten, naar aanleiding waarvan meestal de besluiten werden genomen, zijn meerendeels ook opgenomen. -De besluiten werden genomen overr 13 Febr. 1767-1788 April 28 door Drost en Gedeputeerden; r.p im-™8 j"usri ,e <• 28 Augustus-28 December 1798 door het Intermediair Administratief Bestuur j Fiïïncï™1 17"~1802 FebrUari 5 d°°r de C°mmlasie van 6 Juli 1802 en 25 Februari 1803 door (de Commissie uit het Departementaal Bestuur van Overijsel tot de dagelijksche administratie der financiën in Drente). 161. „Cloosterveen. Resoluties en verkoopingen van veen. ,1765—1773" — Met alphabetischen index op de onderwerpen en (los achterin) gedrukte concept-voorwaarden der verkoopingen. 1 deel. NB. Het boek bevat: a. de resolutiën van Drost en Gedeputeerden met betrekking tot de bezittingen van Drente in Kloosterveen, 19 December 1765—1773 October 3; b. de voorwaarden en verbalen der verkoopingen van veengronden aldaar, behoorende aan Drente, 1771— 1773; c. de notulen der sommen, die ingevolge die verkoopingen jaarlijks aan 't landschap moesten worden betaald, 1765—1773. 3. Sententiën omtrent geestelijke goederen. 162. (Protocol van) „Sententiën van giestelicke goederen (bij Drost en Gedeputeerden) „gepasseert opte anclachten Her„manni van Wokmbs loco advocati fiscalis, 1603,1604, 1605, 1606; „opte anclachten in voirgaende qualiteit doctoris Melle Brunsema, 1607, 1608, 1609, 1610, 1611, 1612. 1613". 7 September 1603-1613 Mei 5. 1 deel. NB. Volgens art. 9 der instructie d. d. 8 Dec. 1601 voor het college van Gedeputeerden waren zij verplicht te zorgen, „dat die „voors. predicanten, schoolmeesters ende costers versien wordden „ende mogen genieten nootdruftich onderholdt, ende tot dien eynde „voorderen, soo dickwils noodich wesen sal, de rekeningen van de „kerckvooghden; nemende voorts oock opzichte, dat de geestelycke „goederen tot godtsaligen saecken ende egeenssints tot privaten „nuth misbruyckt wordden." ') Zie ook de noot bij afdeeling D, I. 4 teerden ,1! !ï waar8chij"lijk de jurisdictie van Gedepu- na^r-lT ^ rï g ^ ^ gee8t6lÜke goederen. En't was LpaaJde ijk met het oog op de laatste aangehaalde woorden, dat het college een advocaat-fiscaal aanstelde, die moest opsporen de reeds verduisterde en waken tegen de verdere verduistering van geestelijke goederen. De geschillen over geestelijke goederen tusschen predikanten, kerkvoogden enz en particulieren werden door Drost en Gedeputeerden behandeld op hunne gewone vergaderingen Tot 1 September 1609 bevat dit protocol beslissingen in geschillen op vorderingen van den advocaat-fiscaal. Daarna zijn ingeschreven 4 beslissingen van de tweede soort (d.d. 10 Dec. 1612 7 en 21 Januari en 5 Mei 1613), waarvan alleen de eerste niet'voorkomt in t protocol van resolutiën van D. en G. op hunne gewone vergaderingen. Deze 4 beslissingen betreffen de 0. L. V-vicarie ( 8 6 en 3 e) en de St. Martens-vicarie (2de en 4de) te Dwingelo. 163. Stukken betreffende processen over geestelijke goederen op vordering van den advocaat-fiscaal, behandeld voor Drost en Gedeputeerden. 1604, 1607. 1 omslag. Slechts zijn aanwezig stukken betreffende procedures van den advocaat-fiscaal tegen: a. Paulüs van Noia, als rentmeester der O. L. V.-vicarie te Dwingelo, over 't collatie-recht, 1604; NB. Is dit misschien het proces bedoeld iD N°. 30 van de lijst vlria)0)? m de" lnV6ntaris dd' 1679 (Inv. N°. 919 (afd b Claes Lambers tot afgifte van eigendomsbewijzen aan de kerkvoogden van Die ver, 1607. Deze stukken kunnen behoord hebben tot het archief van den advocaat-fiscaal. 4- Sententien omtrent de generale middelen J). q1?4' by,rotoco11 van sententiën over de generale middelen " — 3 Protocollen van de sententiën van de generale middelen, questien van 1602 tot 1629 (sic) beyde incluis". — (Protocol van) ') Zie ook de noot bij afdeeling D, I. „Sententiën (door Drost en Gedeputeerden) gepasseert tusschen „de pachtenaers der generaele middelen ende d'ingesetenen van „de landtschap". 19 Januari 1602 — 1628 December 4. 3 deelen. 5. „Acten opte remissie van de omslagen." 165. „Register van verscheidene acten opte remissie van de „omslagen". 11 Januari 1622—1731 November 7. 12 deelen. NB. Dit „register" is een protocol. 6 „Register van verzegelde brieven." 166. „Register van verzegelde brieven van verkopingen „1630—1789". — Register van beschikkingen, door Drost en Gedeputeerden en het Intermediair Administratief Bestuur genomen omtrent onroerende bezittingen van Drente, en van enkele andere stukken. 24 September 1629—1789 Juni 27. 1 deel. NB. In hoofdzaak zijn aanwezig acten van uitgifte in erfpacht, pandschap en beklemming, van afkoop van erfpacht en tienden, van overdracht van onroerend goed en van goedkeuring omtrent verplaatsing der erfpacht. Daarnaast komen voor: een acte (d.d. 12 April 1632) tot verheffing van ter Heyl tot een havezate, ten behoeve van den drost C. v. Euwsum;— eene obligatie (d.d. 16 Augustus 1694) van den ritmeester G. Struuck wegens achterstallige erfpacht; aan- koopbrieven (d.d. 29 Mei 1766) van de heerlijkheid Ruinen en (d.d. 23 April 1767) van de Smildervaart; — en eene acte van compromis over de grensscheiding tusschen Zuidwolde en Lutten. Van 't Intermediair Administratief Bestuur zijn alleen aanwezig afschriften van stukken betreffende den verkoop van een strook grond bij de Lokbrug te Havelte. 7 Ordonnantiën van betaling. 167 „Ordonnantiën van laqdtspenningen". - Remster be- rJ nft,°f aanteekening der „Ordonnantiën van betalinge "tot H l ^ d6Ser landtschaP int Particulier ende coemendê „tot derselver pnve last". 6 Juni 1617-1805 Juni 28. 10 deelen. 50'^:/" h6tfT dT' (0Ver 1757-'778) tusschen fol. 49 en schapskler W H HreqUeSt ^ 25 Juli 1??1) Van den land" denX l i HoF8TEDE m Drost en Gedeputeerden, hou¬ dende verzoek om herstelling van zijne woning. ordonnantiën werden geslagen over- 2o'pl!,6"rJL,9s. re,bru,ri" do°'D"»1» tanten ■ PriJ 1795 door de Provieioneele Represen- F«oiST6-'798 27 door de M"rt 30 d°°rhel* Ad- é «f'/dirvr,2 f™" 16 door de va. OveryseL 2' "" »— naJS. vfnTTp beVi'"r{ie aanteekeni"« afschrift der ordon- ÏÏÏÏT q ^ t '°g: geS'ag<,n °P de rentDQeesters van Assen en Dtkninge. 9 Februari 1639-1805 Februari 27. 3 deelen. N'B. De ordonnantiën wenjen geslagen over: » Februari 1M-HB Januari 23 door Drost en Gedeputeerden; Representantenf " d°°' d' erde' Bi;"'" '7" U""Tt " d00' Admini- i? tP,"',!,n9,9~'802 Mei 24 d"r ie van Finaucie; stuur van Overjjsel " " bM Be- beflo"t" ™nnL,e".!T8.V" 4 ^ 16°2-1638 N0VC"" 1«». „Dominiën, van 1602 tot 1628 incluis," enz. — Register bevattende aanteekening of afschrift der ordonnantiën van betaling, geslagen op den ontvanger (later rentmeester) der domeinen (en in 1602 ook op Herman Wessels schulte van Eelde). 27 Maart 1602—1804 Mei 24. 3 deelen. NB. De ordonnantiën werden geslagen over : 27 Maart 1602—1795 Januari 24 door Drost en Gedeputeerden ; 14 Maart 1795—1798 Januari 24 door de Gecommitteerde Representanten; 2 Maart 1798—1799 Maart 28 door het Intermediair Administratief Bestuur; 17 April 1799—1802 November 24 door de Commissie van Financie; 25 November 1803—1804 Mei 24 door het Departementaal Bestuur van Overijsel. ' 7©. „Ordonnantiën op de generale middelen te Coevorden". — Register der ordonnantiën, geslagen op den ontvanger der generale middelen te Coevorden, tot betaling van allerlei vorderingen (van 17 April 1611—1803 Augustus 15) ten laste van Drente, met tusschenvoeging van decharges. ordonnantiën van den Raad van State enz., ingevolge waarvan de ordonnantiën werden geslagen. 27 April 1611 — 1803 September 29. 2 deelen. NB. De ordonnantiën werden geslagen over: 27 April 1611 —1795 Februari 5 door Drost en Gedeputeerden; 28 Augustus 1795—-1797 Augustus 21 door de Gecommitteerde Representanten; 17 Maart—28 September 1798 door het Intermediair Administratief Bestuur; 22 Mei 1799—1802 Maart 9 door de Commissie van Financie; 23 Augustus 1802—1803 September 29 door het Departementaal Bestuur van Overijsel. Achterin een paar aanteekeningen op losse stukken papier over verpachtingen van de belasting op de waag en op wijn en bier (1762—1787). 171. „Oorlogslasten van 1602 tot 1621 incluis," enz. — Register bevattende afschrift of aanteekening der ordonnantiën, geslagen (op den ontvanger der contributiën, later ontvanger (-generaal) van Drente) tot betaling van Drente's aandeel in de ZnTu T11 ,generallt6lt; IDet tnssohenvoeging (in den beginne) an bijbehoorende decharges van den ontvanger-generaal der Unie 2 Juni1 J'eoa-Tsoa Jutn.»en Raad van State °p Drente geslagen 14 deelen. NB. De ordonnantiën werden geslagen over : 2 Juni 1602-1795 Januari 31 door Drost en Gedeputeerden ; tanten-6 FUan ^ APril 1795 door de Provisioneele Represen- 24 April 1795—1798 Januari 16 door de Gecommitteerde Representanten ; 11 Mei 1798-1799 Maart 28 door het Intermediair Administratief Bestuur; Tr tPril '!i9~1802 April 23 d00r ^ Commissie van Financie; " A Un!. f ~1803 Junl 30 door het Departementaal Bestuur van Overijsel. n1f7a, "Ordonnantiën van inquartieringen". _ .Ordonnantiën „opte deurtochte van ruiteren ende knechten". - Register der ordonnantiën, door Drost en Gedeputeerden geslagen op den ontger(-generaal) van Drente, tot betaling aan de ingezetenen der erspelen van de kosten der inkwartiering (over 1 Juli 1627-1665 ZZ l heD V6rstrekt aan troepen der generaliteit. 25 beptember 1626—1665 Juli 7. 2 djeelen. en X1 fifi7. Extract uit de resolutiën van de Staten van Stad en Lande d d. 13 Maart 1716, houdende bekrachtiging der overeenkomst van hunne gecommitteerden met die van Drente d d. 27 Januari 1713, vaststellende de grensscheiding tusschen het Oostermoer en het Oldambt. 1747. 1 stuk. NB. Dit stuk is een afschrift van het op 4 December 1747 door den schulte Homan gewaarmerkt afschrift van het extract. 308. Commissie van Drost en Gedeputeerden op den landschrijver J. kymmel en den landschapssecretaris C. W. Ellents, tot 't onderzoeken, of 't landschap en zijne ingezetenen in het gebruik der venen te Lula en Windeweer worden benadeeld, en of 't landschap geniet, waartoe het volgens overeenkomst gerechtigd is. 1751. 1 stuk NB. Voor Drost en Gedeputeerden waren aanhangig twee processen inzake den pachter in het Oostermoer van den impost op de turf tegen Thijs Feijkes en van Willem Gbevelink tegen denzelfde over de invordering van turftol en diepgeld van turf, bij Zuidlaarderveen gegraven en uitgevoerd door de Kijl. Waarschijnlijk in verband hiermede machtigden Ridderschap en Eigenerfden Drost en Gedeputeerden tot het in den tekst genoemde onderzoek. Ingevolge overeenkomst d.d. 1713 kwam aan Drente en Stad en Lande ieder de helft toe van belastingen, daar ter plaatse geheven. Drost en Gedeputeerden benoemden daarom den 16 Juli 1751 dezelfde commissie, als door hen op 14 Juli op den rechtdag benoemd was in gemelde processen, ter uitvoering van de opdracht door Ridderschap en Eigenerfden gegeven. In het door die commissie uitgebracht rapport vermeldden zij o a. den toestand der grensscheiding (zie het rapport bij de processen voor Drost en Gedeputeerden). 309. Minuteel bevel van Drost en Gedeputeerden op den schulte van Anlo, gelastende het inwinnen van informatiën naar de aanwezigheid ten huize van Lutje Tammes te Zuidlaarderveen van goederen, in Stad en Lande aan impost onderworpen. 1752. 1 stuk. NB. Bij de overeenkomst van 27 Januari 1713 omtrent de grensscheiding tusschen het Oostermoer en het Oldambt was o.a. bepaald, dat ter voorkoming van sluikerijen in het huis „de Vosse„bergh" en drie huisjes te Wolfsbarge geene goederen aanwezig mochten zijn, die in Stad en Lande aan impost onderhevig waren. 310. Stukken betreffende klachten van eenige ingezetenen van het Oostermoer over: 1°. het verduisteren van deSemslinie; 2°. het vervoer van Oostermoersche turf door de Kijlster en Wïldervanker wateren; en 3°. het beletsel door schippers, die in hun vaartuig wonen en geen ander domicilie hebben, ondervonden van de schuitenschuivers te Groningen in het varen op het Schuitendiep; met verzoek om herstel van grieven 1754/56. 1 dossier en 2 kaarten. NB. 'tls niet zeker, of de kaart van Beukek hier behoort. Ze werd echter waarschijnlijk vervaardigd ten behoeve van de voortzetting der onderhandelingen over 't geschil sub 2 genoemd. Vergelijk hierbij de „besoignes over de besichtinge van de Ooster„moerse venen" d.d.20/21 Aug. 1754, waarbij o.a. werd geadviseerd, de venen te laten carteeren. Evenmin is 't zeker, of de kaart van de Semslinie hier behoort. Hierbij een extract-resolutie van Burgemeesteren en Raad van Groningen d.d. 4 Februari 1743, houdende verhooging der vrachtloonen van turf van Wildervank naar Groningen. Tengevolge van het verduisteren der grensscheiding tusschen het Oostermoer en het Oldambt werd de invordering van den Drentschen turftol bemoeilijkt, aangezien niet met juistheid kon worden uitgemaakt, of de turf in Drente dan wel in Groningen was gegraven. De klacht omtrent den uitvoer van turf door de Kijlster en Wildervanker wateren werd gedaan, omdat Drente daardoor schade leed. Drente had er belang bij, dat de turf door haar eigen grondgebied werd vervoerd; hierdoor toch werd de bloei harer koloniën bevorderd. Verder werd daarvan verlaatsgeld genoten, terwijl door L. Grevijlink voor het bevaarbaar maken van het Schuitendiep een diepgeld werd genoten voor elke vracht turf, uit 't landschap door het Schuitendiep vervoerd wordende. De Oostermoersche veengenooten wenschten tevens den uitvoer hunner turf door hét Schuitendiep, omdat zij vreesden, dat het onderhoud der Wildervanker wateren langzamerhand geheel 7 voor hunne rekening zoude komen. In 1713 was n.1. door de Wildervanksche-Westerdiepsche Veengenooten aan hen toegestaan de uitvoer van Oostermoersche turf door de Wildervanker wateren, mits bijdragende in de kosten van onderhoud der vaarten en verlaten; met dien verstande dat, wanneer die van Wildervank hunne turf hadden vergraven, het onderhoud geheel zoude komen ten laste van degenen, die de vaarten gebruikten. Ridderschap en Eigenerfden benoemden op 19 Maart 1754 eene commissie tot onderzoek der grieven. Deze commissie bracht in 1755 rapport uit. Ten aanzien van de eerste klacht gaf zij in overweging, de grens opnieuw te laten uitbakenen. Deze uitbakening had in 1757 met medewerking van Stad en Lande plaats (zie Inv. N°. 312). Omtrent de tweede klacht werden door haar verschillende voorstellen besproken om tot den uitvoer door Drentsch grondgebied te geraken. In verband hiermede werd op 23 Maart 1756 door Ridderschap en Eigenerfden besloten, dat de turf, in de Eexter venen en daarboven liggende, niet anders dan door het Schuitendiep of Drentsch grondgebied mocht worden uitgevoerd, en dat de turf, welke te Zuidlaarderveen en Annerveen werd gegraven en door de Kijlster wijken werd uitgevoerd, aan den pachter van den turftol moest worden aangegeven, voordat ze in „vuuren" werd gebracht. Ten opzichte van de derde klacht werd door de commissie verklaard, hiervoor geen bewijs te hebben gevonden. Zij bleef daarom na het rapport onbesproken. 311. „Roswinkel en Westerwolde, over de knijpen en de „waterstouw in de A bij het clooster Apel". — Stukken betreffende de tusschenkomst van Drente bij de stad Groningen naar aanleiding van de (hier aanwezige) klachten van de eigenerfden van Roswinkel over het opstuwen van water in de rivier de A en het binnendiep door ingezetenen van Westerwolde. 1755/57 en 1763/64. 1 dossier en 1 kaart. NB. Volgens de stukken behoort de bijgevoegde kaart hier. Ofschoon het niet zeker is, dat deze stukken indertijd bij elkaar geborgen zijn geweest, vormen ze toch een goed geheel. In 1763 werd geen nieuwe zaak gemoveerd, doch de kwestie van 1755 weder opgevat. 312. Stukken betreffende het opnieuw uitbakenen door Drente, Stad en Lande en de stad Groningen van de grensscheiding tusschen Drente en het Oldambt (Semslinie) en tusschen Drente en Westerwolde. 1756 —1762. I portefeuille en 1 kaart. NB. De hierbij gevoegde kaart werd op verzoek van wederzijdsehe gecommitteerden vervaardigd. De grensscheiding fSemslinie) was op sommige plaatsen verduisterd. Hierdoor ontstonden geschillen tusschen den Drentschen pachter van den turftol en ingezetenen van Stad en Lande over de invordering van belasting van bij die grens gegraven turf. Op voorstel van Drost en Gedeputeerden had daarom door hunne gecommitteerden, met die van Stad en Lande, in 1757 de nieuwe uitbakening plaats. In 1758 werd tevens op voorstel van de stad Groningen met de uitbakening van de grens tusschen Drente en Westerwolde aangevangen. Bij ter Apel ontstond echter geschil over de juiste plaats van de grens, waarom de verdere uitbakening werd gestaakt. In 1759 werden eenige brieven gewisseld over het houden van besprekingen ter oplossing van het geschil. Er werd toen overeengekomen, dat door wederzijdsche gecommitteerden eene bespreking ter plaatse van het geschil zou worden gehouden. Deze bespreking had eerst plaats in 1761. Na lezing van het rapport, door de gecommitteerden van Drente uitgebracht, werd de landschapssecretaris Ellents door Drost en Gedeputeerden gecommitteerd om ter plaatse nadere informatiën in te winnen, en werd aan de gecommitteerden verzocht eene memorie samen te stellen, waaruit Drente s recht in dezen zou blijken. Behalve deze informatiën is bij de stukken aanwezig een getuigenverhoor door secretaris Ellents gehouden te Sleen den 16 Sept. 1762, ter zake betrekkelijk, waarvan echter de behandeling door Drost en Gedeputeerden niet blijkt. De zaak is daarna blijven rusten tot 1770 (zie Inv. N°. 315). Aanwezig zijn: o. „Pacquet over het weder op(royen) van de Semslinie ter „occasie van de invorderinge van den turftol op de limiten". — Briefwisseling van Drente met Stad en Lande en de stad Groningen over het opnieuw uitbakenen van de Semslinie en van de grenscheiding tusschen Drente en Westerwolde. 1756—1758. 1 dossier. NB. Eén stuk is voorop gemerkt „N°. 20". b. „1759. Brieven over limietscheiding en afwatering bij „klooster ter Apel". — Briefwisseling van den landschapssecretaris C. W. Ellents met den syndicus van Groningen J. H. Lohman en den gedeputeerde van Drente C. S. Nijsingh, en van Drente met de stad Groningen, over het houden van besprekingen ter oplossing van het geschil over de grensscheiding bij ter Apel. 1759. 1 dossier. NB. Over de afwatering schijnt niet te zijn gesproken (zie daarvoor Inv. N°. 311). r. Stukken betreffende onderhandelingen tusschen Drente en de stad Groningen over de vaststelling van de grensscheiding tusschen Drente en Westerwolde bij ter Apel. 1761/2. 1 bundel. 313. Stukken betreffende onderhandelingen tusschen Drente en de stad Groningen tot het aangaan eener overeenkomst omtrent den afvoer van producten uit Drentsche venen naar en door Groninger kanalen. 1762—1764. 1 bundel en 1 kaart. NB. De kaart werd in 1764 vervaardigd door E. Beuker, die toen bij de bezichtiging van de Oostermoersche vaart en venen, door de Drentsche gecommitteerden, assistentie verleende. Ze is daarom hierbij gevoegd. De stukken bestaan hoofdzakelijk uit eene correspondentie van den landschapssecretaris C. W. Ellents. Eene overeenkomst werd thans niet gesloten. De onderhandelingen werden in 1770 voortgezet tegelijk met die over de grensscheiding bij ter Apel (zie Inv. N*. 315). 314. „Neerwolde limiten". „Limiten van Neerwolde".— Stukken betreffende het geschil tusschen Drente en de stad Groningen over de grensscheiding tusschen Eelde en Haren bij Neerwold. 1765/69. 1 dossier. NB. Dit geschil ontstond naar aanleiding van het verkoopen van hout uit het Kappersboschje door den schulte van Eelde, waartegen de ambtman van Selwerd opkwam. In 1769 kwam daarbij het slachten van vee op het betwist grondgebied en het vervoeren ervan naar Eelde. 313. Stukken betreffende onderhandelingen tusschen Drente en de stad Groningen tot regeling van de grensscheiding tusschen Drente en Westerwolde en tot het aangaan eener overeenkomst omtrent den afvoer van producten door de Groninger kanalen. 1770—1772, 1778, 1781 — 1784. 1 portefeuille en 3 kaarten. NB. De kopie van de z.g. Semskaart is vervaardigd door den landschapsklerk (later secretaris) "W. H. Hofstede, van wiens hand stukken hier aanwezig zijn. Ze is daarom hierbij gevoegd. De kaart d.d. 1778 werd vervaardigd op last van Drente en Groningen, overeenkomstig 't in de stukken vermelde. De derde kaart is een kopie van de vorige en misschien gebruikt bij de voortzetting der onderhandelingen in 1781/84. Zie omtrent den afvoer van producten door de Groninger kanalen ook Inv. N08. 1176—1179 (afd. Varia). Hierbij stukken, op den rug gemerkt met „N°. 2", „N°. 5", „NO. 7"—„N°. 11„N°. 23" en „N°. 28"; en in margine met „N0. 24", „N°. 26" en „N°. 33". Sommige stukken zijn wellicht afkomstig van Drentsche gecommitteerden, doch dit is niet met juistheid aan te geven. Wellicht zijn enkele stukken gebruikt door P. Hofstede bij de behandeling dezer zaak in 1800. In 1770 verzocht de stad Groningen aan Drente om gecommitteerden te benoemen, ten einde de grensscheiding tusschen Drente en Westerwolde vast te stellen. Drost en Gedeputeerden gingen hierop in, maar drongen erop aan, dat dan tevens de onderhandelingen over de doorvaart uit Drentsche venen door Groninger kanalen —, welke in 1764 waren geëindigd, — zouden worden voortgezet. Dit werd goedgevonden. Toen in 1772 de stad Groningen aan Drost en Gedeputeerden verzocht om over de zaken te confereeren, vroegen dezen wegens drukke bezigheden uitstel. De behandeling werd daarna in 1778 tijdelijk voortgezet en in 1781 vervolgd. In 1784 was men echter nog niet tot eene overeenkomst gekomen. 316 Requesten van de buren van Roswinkel en Yalte aan Drost en Gedeputeerden en Ridderschap en Eigenerfden om maatregelen te nemen tot opheffing hunner klachten over het gebruik van de in geschil zijnde venen aldaar door de buren van ter Apel en Westerwolde. 1773, 1790 en 1792. 1 omslag. 317. Stukken afkomstig van de gecommitteerden van Drente tot behandeling met gecommitteerden van Stad en Lande van r de grensgeschillen tusschen de beide gewesten bij Een en Zevenhuizen. 1796/7. 1 dossier. ^ Hierbij een minuteele brief van de Gecommitteerde Representanten aan de Nationale Vergadering, waarschijnlijk door de gecommitteerden opgesteld. 318. „ . . . kaarte, een gedeelte van Drenthe, door mij ge„maakt. Ectum Eext den 10 May 1797. A. Meursing". 1 kaart. NB. De kaart vertoont de gronden in Drente en Westerwolde langs de Semslinie. Bij brief van 13 Mei 1797 verzochten de Gecommitteerde Representanten aan de municipaliteit van Groningen om „de Semslinie „te doen oprojen en begruppen" en de onzekere punten door wederzijdsche gecommitteerden vast te stellen. Wellicht is de kaart voor dit doel vervaardigd. 31». Copie van een kaart d.d. b Sept. 1616 van „zekere „royinge tegen die lantschappe van Drenth, gelegen omtrent „'t klooster ter Apel". 5 Maart 1802. 1 kaart. NB. De kaart geeft aan een gedeelte van de grens tusschen Drente en Westerwolde en een gedeelte van de grens tusschen Westerwolde met Drente en Munster. De kopie werd vervaardigd door B. W. Cranssen, landmeter te Annerveensche-kanaal. 320. Copie van de kaart d.d. 20 November 1804 van de „gesustineerde marktscheiding van gecommitteerden der stad. „Groningen tegen de Drenthsche marktgenoten" (Valte, Exlo, Buinen, Drouwen, Gasselter-Nijeveen en Gasselter-Boerveen). 1804. 1 kaart. NB. De kopie is vervaardigd op 21 November 1804 door M. A. Küytenbrouwer te 's Gravenhage. 321. Afschriften van stukken d.d. 1614—1749, betrekking hebbende op de geschillen tusschen Drente en Stad en Lande met de stad Groningen over de grensscheiding tusschen Drente en Westerwolde en het Oldambt. (17de en 18de eeuwen). 1 portefeuille. NB. 2 stukken zijn voorop gemerkt „D" en „E"; 1 stuk is „ „ „N°. 9"; » » » » « »33" (doorgehaald) en „11"; » » » » i) »34'; a ». # *» n a » » » » n op den rug „ „N°. 4". Een stuk is gewaarmerkt door den commies Vos en dus misschien uit een der eerste jaren der 19de eeuw. e. Stukken betreffende geschillen tusschen Drente en Bentheim over de grensscheiding, of daarmee samenhangend. 323. Afschriften van stukken d.d. 1544 en z.j. betreffende het geschil tusschen Drente en Bentheim over de grenzen tusschen Emblicheim en Coevorden. c. 1550. 1 omslag. NB. Uit 't feit, dat de latere landschapssecretaris W. H. Hofstede aanteekeningen op de stukken plaatste, mag misschien worden afgeleid, dat zij toen in 't staten-archief berustten. 323. Stukken betreffende de maatregelen genomen door Drente ter handhaving van de ingezetenen van Schoonebeek in den eigendom van een stuk groenland „de Omkemaat'', welk bezit hen, blijkens (hier aanwezige) klachten, werd betwist door inwoners van Scheerhorn. 1682—1694. 1 bundel. NB. Door bemiddeling van den stadhouder werden in 1694 door den graaf van Bentheim gecommitteerden benoemd, om met gecommitteerden van Drente het geschil over „de Omkemaat" op te lossen. In verband hiermede benoemden Drost en Gedeputeerden op 30 Augustus 1694 eveneens eene commissie. De onderhandelingen, tusschen deze commissiën gevoerd, schijnen echter niet tot een oplossing te hebben geleid (zie 't archief der Drentsche commissie in Inv. N°. 324). In 1748 zijn de klachten over het gebruik van „de Omkemaat" opnieuw aangevangen (zie Inv. N°. 327). Hierbij stukken gemerkt ,A"-„G» waarvan afschriften bij een request d.d. 1748 aan de Staten van Drente zijn overgelegd. n brief, met bijlagen, van 1694 heeft een wormgat. Tevens is aanwezig een afschrift van het stuk beschreven in Inv. V. 333. Dit afschrift is gewaarmerkt door „Henbicüs Flek »p(ro) t(empore) servus J(esu) Christi in Schonebeek" (hij was van 1684—1690 predikant aldaar) en werd eerst gemerkt B, later A. Een dorsaal opschrift spreekt van „het Taterbroek of den Twiist"! Zie regest N°. 122. 824. Stukken afkomstig van de gecommitteerden van Drente tot oplossing met die van Bentheim van het geschil tusschen ingezetenen van Schoonebeek en die van Scheerhorn over den eigendom van het hooiland „de Omkemaat". 1694/95. 1 dossier. NB. De Drentsche commissie werd op 30 Augustus 1694 benoemd door Drost en Gedeputeerden. 325. Stukken betreffende de uitvoering der (hier in minute aanwezige) opdracht van Drost en Gedeputeerden d.d. 3 Juli 1732 aan den schulte van Coevorden, om informatiën in te winnen omtrent het weghalen van gras, op last van de regeering van het graafschap Bentheim, uit „de Pocchert", gelegen bij Coevorden, alsmede omtrent de ligging, de grootte en den eigendom van dit land. 1732. 1 omslag. NB. De opdracht geschiedde naar aanleiding van den hierbij aanwezigen brief van den mede-belanghebbende A. van Eerden. In dienzelfden brief deelde hij mede, dat ingevolge een besluit van den Raad van State de opstal van de landen, gelegen binnen 80 roeden rondom Coevorden, moest worden geslecht; dat daaronder ook was begrepen een stuk land, behoorende tot de domeingoederen ; waarom hij verzocht, dat Drost en Gedeputeerden order zouden stellen op de slechting en uitroeiing van de daarop aanwezige bosschen. Bij bovengenoemd besluit van Drost en Gedeputeerden droegen zij daarom tevens aan den gewezen en den tegenwoordigen schatbeurder op, om eene notule van de grootte en de ligging van meerbedoeld land op te stellen en deze te overhandigen aan A. van Eerden voornoemd; terwijl deze laatste werd gemachtigd om daarna de bosschen te laten uitroeien. 326. Stukken betreffende de pogingen, door Drente aangewend, tot het verkrijgen van de invrijheidstelling van een door den rechter van Emblicheim gevangen genomen Drent. 1742 43. 1 bundel. NB. De gevan gengenomene was door den schulte van Coevorden afgezonden om te berichten, dat een Bentheimer boer, Jan Root, in eene sloot nabij Coevorden was verdronken en naar een nabij gelegen huis was vervoerd. De gevangenneming geschiedde op grond van de bewering der Bentheimer regeering, dat de schulte van Coevorden het lijk eigendunkelijk van hun grondgebied had laten vervoeren. 327. Briefwisseling van Drente met Bentheim en Munster, naar aanleiding van (hier aanwezige) klachten van ingezetenen van Schoonebeek over hunne storing door ingezetenen van Bentheim en Munster in den eigendom van „de Omkemaat", en met Munster ook over storing in het gebruik van „de Strange". 1748—1750. 1 bundel. NB. Hierbij een getuigenverhoor d.d. 1750, door den schulte van Coevorden gehouden, inzake de geschillen tegen Bentheim en Munster, in margine gemerkt „D'\ Bijlage „B" van het request d.d. 11 Sept. 1748 ontbreekt. Tijdens het geschil tusschen Drente en Bentheim en Munster met betrekking tot de Omkemaat ontstond ook geschil tusschen Drente en Munster over de Strange (zie Inv. N°. 340). In een paar hier aanwezige minuteele brieven van Drente aan Munster en een request (d.d. 30 Juli 1749, 18 en 19 Juni 1750) worden beide geschillen genoemd. 328. Stukken betreffende de tusschenkomst van Drost en Gedeputeerden bij de Staten-Generaal en Bentheim naar aanleiding van bij hen ingekomen klachten van ingezetenen van Schoonebeek over hunne storing door die van Scheerhorn (en Bathoorn) in den eigendom van hun groenland „de Omkemaat". 1758— 1761. 1 portefeuille en 1 kaart (in duplo). NB. 't Is niet geheel zeker, of de kaart hierbij behoort. C. W. Ellents, die ook in deze zaak werkzaam was, maakte op een exemplaar aanteekeningen. n verband met de verpanding van het graafschap Bentheim aan den koning van Groot-Brittannië waren ook de archieven .yan Bentheim vervoerd. Met het oog hierop werd door Drost en Raden van het verpande graafschap en Drost en Gedeputeerden m 1761 overeengekomen, dat, als voorloopige maatregel, zij hunnen wederzijdschen belanghebbenden onderdanen het gebruik van „de Omkemaat" zouden verbieden; om, nadat de regeering van Bentheim weder in het bezit zou zijn gesteld van hare archieven, een definitieve overeenkomst tot stand te brengen. Hierbij een brief d.d. 3 October 1765 van de regeering van Bentheim aan Drost en Gedeputeerden, houdende mededeeling dat ook inwoners van Hesepe (Munster) aanspraak op de Omkemaat gaan maken, met verzoek om bericht hoe in dezen moet worden gehandeld. 32». Stukken—, hoofdzakelijk briefwisseling tusschen Drente en Bentheim. betreffende (hier aanwezige) klachten van ingezetenen van Schoonebeek over schade van die van Ringe ondervonden door het schutten van vee en het verzuim om de A op te schoonen. 1767-1772, 1775, 1777 en 1790. 1 portefeuille. NB. De A vormde de grensscheiding tusschen de landen van die van Schoonebeek en die van Ringe; de laatsten weigerden de A aan hunne (Bentheimsche) zijde op te schoonen. 330. Request, met bijlage, van ingezetenen van Schoonebeek aan Drost en Gedeputeerden, vragende tusschenkomst, omdat zij van hunne in Bentheim gelegen gronden meer „landgeld" moeten betalen dan de Bentheimers van de hunne. Met apostille, houdende opdracht aan den landschrijver en den landschapssecretaris tot nader onderzoek. 1789. 1 omslag. NB. Hierbij eene „Notitie van eenige landerijen, welke door „de graafschapper te Coevorden verschat worden"; benevens een brief d.d. 28 februari 1792 van Bentheim aan Drente, mededeelende dat te beginnen met 1791 „het landgeld" voor Drenten en Bentheimers gelijk zal zijn. 331. Stukken betreffende het door Drost en Gedeputeerden verrichte naar aanleiding van de vraag, of het stuk hooiland ,de Vier Zwatten , over den eigendom waarvan geschil is tusschen de pastorie te Coevorden en Gh Luien te Esscherbrugge, — in Drente dan wel in Bentheim is gelegen. 1791/92. 1 portefeuille. NB. Bij request d.d. 15 Maart 1791, met onderscheidene bijlagen, wendden Burgemeesteren en Gezworene gemeente van Coevorden zich tot Ridderschap en Eigenerfden met verzoek om te beslissen op bovengenoemde vraag. Ridderschap en Eigenerfden renvoyeerden het verzoek aan Drost en Gedeputeerden. Dezen beslisten daarop d.d. 23 Mei 1791, dat genoemd land^ongetwijfeld op Drentsch grondgebied was gelegen. Naar aanleiding van deze uitspraak en het plegen van feiten van den kant van Bentheim, waardoor de pastorie te Coevorden in het genot van meergenoemd hooiland werd belemmerd, verzocht Coevorden d.d. 20 Maart 1792 aan Ridderschap en Eigenerfden om zoodanig maatregelen te nemen, dat die belemmeringen zouden eindigen. Ook dit verzoek werd aan Drost en Gedeputeerden gerenvoyeerd. Den 24 Juli 1792 werd, door bemiddeling van Gkerit Luien bovengenoemd, de burgemeester van Coevorden J. Muller, die zich dien dag te Esscherbrugge bevond, aldaar gearresteerd. Door de bemoeiingen van Drost en Gedeputeerden werd hij echter tegen inwisseling van door Drente gevangen genomen Bentheimsche ingezetenen in de volgende maand weder vrijgelaten. Na examinatie van de gewisselde brieven tusschen Drente en Bentheim, over de vrijlating van gevangenen, besloten Drost en Gedeputeerden op 29 Augustus 1792 aan de Bentheimsche regeering te verzoeken, om door wederzijdsche gecommitteerden in der minne te doen regelen het geschil over de grensscheiding, tusscheu hen gerezen, in verband met het geschil over den eigendom van het hooiland „de Vier Zwatten". Bij datzelfde besluit werd hunnerzijds eene commissie benoemd om de Drentsche belangen in dezen te behartigen. Hierbij een gelijktijdig afschrift van eene deductie d.d. 13 Januari 1791 over de grensscheiding tusschen Drente en Bentheim, door den secretaris der stad Coevorden opgemaakt voor den drost. 332. Stukken afkomstig van de gecommitteerden van Drente tot oplossing met die van Bentheim van het geschil over de grensscheiding tusschen Drente en Bentheim. ontstaan naar aanleiding van het geschil tusschen de pastorie te Coevorden en G. Luien 1792—0V8r d6D eig6ndom van »de Vier Zwatten". 1 portefeuille en 1 kaart. NB. De hierbij gevoegde kaart behoort vrij zeker hierbij. Ver* gelijk de hier aanwezige overeenkomst d.d. 1793. De Drentsche commissie werd op 29 Augustus 1792 benoemd door Drost en Gedeputeerden. Hierbij eene deductie, door de Drentsche commissie samengesteld d.d. 1794, met bijlagen waarvan ontbreken „-k „tr en „T". VerdLer ,?.?n aanwezig onderscheidene afschriften van stukken, waarschijnlijk door den secretaris van Coevorden aan de commissie toegezonden. f. Stukken betreffende geschillen tusschen Drente en Munster over de grensscheiding, of daarmede samenhangend. 333. Overeenkomst tusschen de ingezetenen van Schoonebeek en die van Hesepe en Rühle ter voorloopige beslechting van hun geschil over het al of niet gemeenschappelijk gebruik van het Taterbroek. 1556. 1 stuk. NB. Zie regest N°. 122. Schoonebeek werd vertegenwoordigd door den drost van Coevorden en Drente Reynolt van Burmannia ; de Munstersche plaatsen door den drost van Neuenhaus Harman van Yelen. Het stuk, dat zeer veel geleden had, is aangetroffen geplakt op 2 andere (uit de 17de en 18(je eeuwen?). Hierbij een stuk van den omslag, waarin 't stuk in 't laatst der 18de eeuw geborgen was, waarop de secretaris Ellents schreef: „Hierin is het origineel accoord tusschen den drost „Burmania en den drost Herman van Velyn over de limiten en „het gebruik van den Twist, a° 1556. 124". 334 Getuigenverklaring omtrent de vraag o. a. of zekere steen bij Lindloh een markesteen is en of „Vbbenbarch" binnen Drente's grenzen ligt. 5 Sept. 1561. 1 stuk. NB. Zie regest N°. 125. Het, zeer geschonden, stuk is gemerkt „E". Op den omslag, waarin het geborgen is, schreef de latere landschapssecretaris W. H. Hofstede „Origineele rochtbriev van schults Schyrenbeek, „rakende de limite tusschen Munsterland en de landschap". 335. Afschrift der getuigenverklaring genoemd in N°. 334. c. 1565? 1 stuk. NB. Het stuk is gemerkt „E". Zie regest N°. 125. 336. „82. Van de limiten tusschen Drente ende Munsterlant".— Stukken betreffende het verbod van Drost en Gedeputeerden aan ingezetenen van Roswinkel tot het huren van gronden in Drente van Munsterschen. 1635, 1637. 1 omslag. 337. Minuteele opdracht van Drost en Gedeputeerden aan den schulte van Emmen, Odoorn en Roswinkel tot het inwinnen van getuigenverklaringen, of een steen bij Lindloh de grens aanwijst tusschen Drente en Munsterland. 17 November 1660. 1 stuk. 33H. Stukken betreffende de pogingen van de ingezetenen van Roswinkel tot 't verkrijgen van opheffing van 't arrest, op hen gelegd wegens het niet-opbrengen van de aan den drost te Meppen verschuldigde rookhoenders. Met retroacta d.d. (1662 P) en 1699. 1708. 1 bundel. 339. Briefwisseling, met bijlagen, van Drente met den directeur der fortificatiën te Coevorden en den Raad van State over bewijsmateriaal, door den Raad van State verlangd, ten behoeve van onderhandelingen met den bisschop van Munster tot vaststelling van de grensscheiding tusschen Drente en Munster. 1718—1740. 1 bundel en 1 kaart. NB. De kaart behoort vrij zeker hierbij. Vergelijk den hier aanwezigen brief van gecommitteerden van den Raad van State d.d. 7 Sept. 1729. Deze bundel bestaat uit: -T COmmissie d-d" 1718 voor den directeur der fortificatiën te Coevorden Mellema door den Raad van State om inzage te nemen van stukken, ter landschapssecretarie van' scheeIidingaanWeZlg' bCtrekking hebbende °P voorschreven grens- b. (minuteele ?) brief van Drost en Gedeputeerden aan dien enri718)1718 ^ r6tr°aCta VaD 1561 (zie re§est N®. 125), c. brief van den Raad van State d.d. 1 Juni 1720, met antwoord vau Drost en Gedeputeerden ; d. brief van gecommitteerden van den Raad van State d.d. 9 bept. 1729 (aan den landschapssecretaris?), o. a. verzoekende bewijsmateriaal als in den tekst bedoeld; e. afschriften van stukken d.d. 1648, 1718, 1719 en 1727 ge gewaarmerkt (behalve 'tstuk d.d. 1648) door den schulte'van Coevorden A. Stcibman, waarschijnlijk vervaardigd naar aanleiding van den hiervoor genoemden brief; f. brief van den Raad van State d.d. 15 Febr. 1740 (met bijlagen waarvan ontbreken N«- 1-6), met antwoord van Drost en Gedeputeerden. Zie Inv. N°. 835 (afd. Varia). 84©. Stukken betreffende de tusschenkomst van Drente bii de Staten-Generaal, den stadhouder en Munster naar aanleiding van (hier aanwezige) klachten van ingezetenen van Schoonebeek over het schutten van vee door ingezetenen van Hesepe in hunne gemeenschappelijke weide „de Strange". 1749—1751 1754, 1755. ë ' 1 bundel en 1 kaart. NB. Hoewel 't niet zeker is, dat de kaart hier behoort, kan ze zeer goed ten behoeve van deze kwestie vervaardigd zijn. Hierbij afschrift van een stuk d.d. 1556 (zie regest N°. 122) Verder zijn aanwezig afschriften van 3 brieven d.d. 31 October 1754 van Drost en Gedeputeerden, waarvan de minuten ook aanwezig zijn. Zie ook Inv. N°. 327. 341. Stukken betreffende de uitvoering der (hier in minute aanwezige) opdracht van Drost en Gedeputeerden op den schulte van Emmen enz., om een onderzoek in te stellen naar de ligging, de huurders enz. van veengronden onder Roswinkel door Munsterschen aan ingezetenen van Roswinkel verhuurd, en om die huurders te bevelen zich voorloopig van het gebruik dier gronden te onthouden. 1768. 1 omslag. 842. Stukken betreffende het door Drente's bestuur verrichte ter behartiging van hare belangen bij de onderhandelingen tusschen de Staten-Generaal en den bisschop van Munster over de vaststelling van de grensscheiding tusschen Groningen met Drente en Munster. 1763/65. 1 dossier. NB. Hierbij afschriften van stukken (d.d. 1743, 1744 en 1754) betreffende de conventie d.d. 1743 (welke nimmer door de StatenGeneraal is bekrachtigd). In 1764 kwam eene conventie tot stand, bij brief van 18 Februari 1765 door de Staten-Generaal aan Drente in afschrift toegezonden (hier aanwezig). 343. Stukken betreffende de tusschenkomst van Drost en Gedeputeerden bij de Staten-Generaal en den stadhouder naar aanleiding van klachten van inwoners van Roswinkel over schade, van ingezetenen van Altharen enz. ondervonden, in strijd met de conventie d.d. 1764. 1773, 1775. 1 dossier. NB. Hierbij 2 stukken gemerkt „N°. 4" en „N°. 5". De conventie d.d. 1764, tusschen de Staten-Generaal en den bisschop van Munster gesloten, regelde de grensscheiding tusschen Groningen met Drente en Munster. 344. Briefwisseling van Drost en Gedeputeerden, en andere stukken, over de bevoegdheid van den etstoel in een geschil tusschen ingezetenen van Munster en die van Roswinkel over den eigendom van gronden op de grens tusschen Drente en Munster. 1776—1779. 1 omslag en 1 kaart. NB. De kaart, die betrekking heeft op deze kwestie, is vervaardigd door H. G. Steun, die meer werkzaamheden in deze zaak verrichtte. Ze is daarom hierbij gevoegd. In dezen tijd was wederom onzeker de grensscheiding. Een uitspraak door den etstoel over den eigendom van gronden, gelegen aan de andere zijde der grens, zou natuurlijk groote bezwaren met zich brengen. Vandaar aan de zijde van Drost en gedeputeerden groote voorzichtigheid, welke er echter toe leidde, dat het proces niet was afgedaan, toen een nieuwe conventie in de onzekerheid over de grensscheiding ophief. Hierbij 2 stukken waarschijnlijk door den etstoel aan Drost en Gedeputeerden ter kennisneming doorgezonden. 345. Afschriften van stukken betreffende onderhandelingen tusschen de Staten-Generaal en den bisschop van Munster over e grensscheiding tusschen Groningen met Drente en Munster oor den drost S. P. A. van Heiden, gecommitteerde van Drente naar s xravenhage, aan den landschapssecretaris toegezonden. Met een paar begeleidende brieven 1777, 1778. 1 omslag en 4 kaarten. NB. Hoewel 't niet zeker is, dat de kaarten hier behooren, zijn daarop aanwijzingen aanwezig, die zulks doen vermoeden. 346. Geapostilleerd request, met bijlagen, van de gemeene boer van Roswinkel aan Drost en Gedeputeerden, verzoekende om niet-ontvankelijkverklaring van den eisch van ingezetenen Munster om schadevergoeding voor het gebruik van tusschen nen in geschil zijnde gronden. 1779. 1 dossier. NB. De bijlage A. is eene verklaring van den pander en twee eigenerfden van Roswinkel omtrent den toestand der in geschil zijnde gronden. Bijlagen B. en D. zijn het request en de bijlagen van de Muntersche ingezetenen (in afschrift) waarbij de eisch werd ingesteld. De gemeene boer van Roswinkel voerde in het request aan dat voor de overtredingen van enkelen zij niet allen konden worden gestraft. Volgens apostille, door Drost en Gedeputeerden op het request gesteld, gelastten zij, dat de namen der overtreders met behoorlijk bewijs op den a. s. rechtdag moesten worden ingeleverd en dat de stukken tot zoolang in advies zouden blijven. Blijkens gelijktijdige aanteekeningen op een lossen omslag van het request hadden die van Munster op 14 October 1779 nog met aan de apostille gevolg gegeven. 347. Stukken betreffende het door Drost en Gedeputeerden verrichte, ter voorkoming dat de ingezetenen van Emmen en Roswinkel schade zouden lijden door de conventie tusschen de Staten-Generaal en den bisschop van Munster d.d. 11 October 1784, waarbij de grenzen tusschen Groningen met Drente en Munster werden vastgesteld. 1785 — 1787. 1 portefeuille en 1 kaart. -NB. 't Is niet zeker, of de hierbij gevoegde kaart hier behoort. • Naar aanleiding van een door Drost en Gedeputeerden ingesteld onderzoek naar de gegrondheid van klachten der ingezetenen van Ober- en Niederlangen en Altharen —, over het niet-naleven der bepalingen van de conventie d.d. 1784 en het plegen van feiten in strijd met deze conventie door ingezetenen van Emmen en Roswinkel, — bleek hun, dat tengevolge van die conventie een groot gedeelte van gronden van ingezetenen van Emmen en Roswinkel aan de Munsterschen overging. Zij wendden daarom pogingen aan bij de Staten-Generaal om de belanghebbenden in het bezit hunner gronden te handhaven. Toen echter bleek, dat door de goedkeuring van de Staten-Generaal de conventie was bekrachtigd, berustten zij erin en verzochten, ook naar aanleiding van bij hen ingekomen requesten van de ingezetenen van Emmen en Roswinkel, om schadevergoeding voor de belanghebbenden. De onderhandelingen met de Staten-Generaal over het vaststellen en de betaling dezer schadevergoeding liepen over 1786 en 1787. 348. Stukken betreffende de tusschenkomst van Drost en Gedeputeerden bij de Staten-Generaal naar aanleiding van klachten van inwoners van Schoonebeek en Roswinkel over schade, van Munstersche kolonisten ondervonden in strijd met de conventie d.d. 1784. 1788—1793. 1 portefeuille. NB. Hierbij stukken gemerkt „15 " en „N°.l", BN°. 2", „N°. 3". De conventie d.d. 11 October 1784 tusschen de Staten-Generaal en den bisschop van Munster regelde de grensscheiding tusschen Groningen met Drente en Munster. Na de vaststelling ervan was ten oosten van Drente eene kolonie ontstaan „de Heseper Twist," welker bewoners de aangrenzende Drentsche ingezetenen op onderscheidene wijzen benadeelden, als door het beweiden hunner gronden, het verhinderen van het laten weiden van hun vee, 8 het schutten van hun vee en het afpersen van geld daarvoor en het afleiden van water naar de gronden van Drentsche ingezetenen. Wat de laatste klacht betreft zochten Drost en Gedeputeerden tegenover de Staten-Generaal nog een argument in het droog en begaanbaar maken der moerassen door de Munsterschen, wat door de Staten-Generaal met het oog op mogelijke invallen niet niet werd gewenscht. IV. Kerkelijke zaken. Kerkenordening. 34». „ Extracten van eenige kerckelijcke resolutiën, waeruijt „geformeert is de kerckenordre. E." 1631. 1 deel. NB. Op de synode d.d. 9 November 1630 werd eene commissie benoemd tot het opmaken eener kerkenordening voor Drente. Naar aanleiding daarvan werden de synodale resolutiën over 1598—1630 geëxcerpeerd. Een ontwerp was 8 December 1631 gereed, doch zou volgens de synodale resolutie van dien dag worden herzien en vergeleken met de algemeene kerkenordening, waartoe het mandaat dezer commissie werd verlengd. Volgens besluit der synode d.d. 7 November 1632 werd het ontwerp (en de in den tekst genoemde uittreksels ?) toegezonden aan Ridderschap en Eigenerfden (resol. Ridderschap en Eigenerfden d.d. 19 lebruari 1633). Gedurig drong de synode op afdoening aan, doch het duurde tot 1638, voordat de kerkenordening voor Drente werd vastgesteld. 850. „12. Kerckenordre". — Kerkenordening voor 't landschap Drente, vastgesteld op den landdag d d. 13 Februari 1638 en door Drost en Gedeputeerden uitgevaardigd op 8 December d. a.v.; met ontwerp d.d. 1634, door de synode bij Ridderschap en Eigenerfden ingezonden, en enkele nota's betreffende dat ontwerp. 1634—1638. 1 portefeuille. NB. Zie de noot bij Inv. N°. 349. 351. Afschrift van het hoofdstuk uit de kerkenordening van 1638 betreffende „de predigers ende derselver beroepinge". (c. 1638). 1 stuk. NB. Het doel van dit ongewaarmerkt, ter landschapssecretarie vervaardigd, afschrift, in dorso geteekend „Kercken-ordre der „landtschap Drenthe" is niet bekend. 353. Brief van de classis Roldana aan Drost en Gedeputeerden. mededeelende dat zij geene wijzigingen in de geldende kerkenordening noodig acht. 26 Juni 1727. 1 stuk. NB. Deze brief werd gezonden naar aanleiding van bet synodaal besluit d.d. 23 Januari 1725 tot herziening der kerkenordening. 353. „Kerckenordre der landschap Drenthe, gearresteert en „geapprobeert op de ordinaris landsdag gehouden binnen Assen „den 14 Marty 1730". Meppel, J. Lensink, 1730. 1 deel (gedrukt). Beroepen van predikanten en schoolmeesters. 354. „Predicanten ende beroepingen, Latijnsche schoolmeesters „ende andere ecclesiasticque saken ende questiën van predigers„ende om de beroepingen. D. — In specie mede van D. Donu t' „Dieveren ende Apeldoorn t' Meppel". — Stukken betreffende de medewerking door Drost en Gedeputeerden tot het beroepen van predikanten en schoolmeesters en de beëindiging der in sommige gevallen daarbij gerezen moeilijkheden (o.a. betreffende het collatie-recht van eenige plaatsen). 1600—1793. 3 portefeuilles. NB. Dit nummer bestaat hoofdzakelijk uit dossiers en dossiertjes, terwijl enkele losse ingekomen en minuten van uitgegane stukken daarbij aanwezig zijn. Deze losse stukken zijn hierbij gelaten en niet overgebracht naar de verzameling ingekomen en uitgegane stukken, beschreven in Inv. N°. 26 (afd. Resolutiën en brieven), omdat zij alle betrekking hebben op het beroepen van predikanten. 355. „Stucken raekende gerhardus van Essen gepretendeerde prediger van Runen".— Afschriften van stukken betreffende de collatie door Drost en Gedeputeerden van 't predikambt te Ruinen op Gerhardus van Essen en zijne latere weigering om daarvan afstand te doen. 16*21. 1 bundel (verbroken lias). NB. Stukken (niet-geliasseerd) over deze zaak bevinden zich ook in Inv. N°. 354. 356. „Schoolmeesters ende derselver opcompsten in Drenthe. »H • Stukken betreffende de regeling van de bezoldiging der schoolmeesters. 1630—1771. 1 portefeuille. NB. Ridderschap en Eigenerfden bepaalden —, nadat zij en ook Drost en Gedeputeerden eene goede regeling van het onderwijs hadden trachten te bevorderen door verbetering der bezoldiging,— op 12 October 1630, dat het tractement zou gesteld worden voor ieder op 100 car. guldens. Dit zou gevonden worden uit: le. de opbrengst der kosterij- en schoolmeesters-goederen in ieder kerspel, en 2e. eene belasting van 1 stuiver op ieder mud land; terwijl t landschap het dan ontbrekende zou bijdragen uit de kloostergoederen. Bovendien moest ieder ingezetene 15 stuivers 'sjaars betalen voor ieder zijner kinderen ouder dan 7 jaar, „'tsij dat „se deselve ter schole senden ofte niet, ende sulx ter tijdt sij „wel lesen ende schrijven connen, oock de catechismus ende „de fundamenten van de religie geleert sullen hebben". In verband daarmede vinden wij hierbij 2 staten van door t landschap uit te keeren en verleende subsidiën en eenige daarbij behoorende requesten van schoolmeesters om subsidie. Aanwezig zijn de volgende stukken: a. „Notule van t geene die landtschap moet leggen tot subsidie „van het onderholt, 't welck den schoelmesters van eenige car„spelen der landtschap Drenthe jaerlix te genieten hebben, volgents „resolutie van de landtschap van den 12 Octobris 1630"; met afschrift dier resolutie, waarbij het tractement bepaald wordt op 100 car. g.; b. 1. Minuteele aanschrijving d.d. 6 November 1630 van Drost en Gedeputeerden aan de kerspelen, om ingevolge hun plakkaat d.d. 4 November 1.1. binnen 8 & 10 dagen schoolmeesters aan te stellen, en binnen 14 dagen nauwkeurige opgave in te zenden van de jaarlijksche inkomsten der schoolmeesters; 2. 2 rondgezonden aanschrijvingen d.d. 22 Juli 1631 van Drost en Gedeputeerden aan de kerspelen van de 6 dingspelen en de heerlijkheid Ruinen, voor de 2de maal bevelende (tegen 10 Aug. d. a. v.) nauwkeurige opgave van de jaarlijksche inkomsten der schoolmeesters te doen; 3. „Notule van de carspelen, die den 11 Augusti 1631 die „registers van der schoelmesteren jaerlixe opcompsten in de „collegie overgelevert hebben"; Opgaven door de kerspelen gedaan naar aanleiding der aanschrijvingen sub 1 en 2 ; NB. Ontbreken van de volgens de „notule" ingekomen opgaven die van Diever, Echten en Gieten ; die in antwoord op de l8te wn. schrijving zijn gering in aantal. Bij sommige opgaven andere stukken op de zaak betrekking hebbende. c. „Notule ofte register van 't geene die schoelmesters der „lantschap Drenthe bij der lantschap tot subsidie van haer onderhout geaccordeert is", 24 Sept. 1631-1641 Oct. 23; met de daarbij behoorende requesteD (en 2 stukken d.d. 1632 en 1634, waarop geene ordonnantie van betaling gevolgd is); d. Stukken betreffende geschillen naar aanleiding der schoolmeesters-tractementeu: Coecange (1634); Westerbork (1632/3, 1637, 1665); Ruinen (1633, 1637); Oosterhesselen (1766/9); Hijkersmilde (1771). NB. De stukken betreffende Hijkersmilde zijn requesten om verhooging van tractement. 357. „N°. 16. Stukken rakende de tractementen van predikanten, schoolmeesters en organisten. 1800." — Opgaven van de predikanten en de schoolmeesters in het voormalig gewest Drente van hunne inkomsten van 's lands wege boven hun tractement. Juni, Juli 1800. 1 portefeuille. NB. Deze opgaven zijn ingezonden aan de Commissie van Financie in het voormalig gewest Drente, ter beantwoording harer circulaire d.d. 1 Juni 1800. De commissie vroeg deze opgaven om te kunnen indienen bij den Agent van financiën der Bataafsche republiek de door hem verlangde „opgave der revenuen van zodanige geestelijke goederen, „welken bij het 4de der additionele articulen in de acte van „staatsregeling bedoeld" door de predikanten en de schoolmeesters werden geadministreerd. Acta synodi. 35S. „Acta synodi Drenthinae".— Resolutiën der provinciale synode van Drente over 1622—1790, met marginale resumtie door Drost en Gedeputeerden (tot 1728) en namens den stadhouder (tot 1693), en door Ridderschap en Eigenerfden (sedert 1731). 1622—1790. 6 portefeuilles. NB. Voor in de eerste portefeuille liggen 2 losse titels, de eene „Ecclesiastica" en de andere „28. Acta synodi Drenthinse van „de jaren 1620, 1622, 1623, 1624, 1626, 1627, 1629, 1630, 1631, „1632, 1633, 1634, 1635, 1636, 1637, 1638, 1640, 1641, 1643, „1646, 1647, 1650, 1652, 1654, 1657, 1660, 1663, 1668, 1678, „1683, 1693. B". Ontbreken de resolutiën van de jaren 1620 (deze bevinden zich aan de lias Ecclesiastica (Inv. N°. 26)), 1697, 1721, 1734—1739, 1753, 1759, 1760, 1766, 1769, 1781, 1784. Niet voorhanden die over 1793—1809. Die d.d. 1758 dragen in dorso de aanteekening „geregistreert." In afschrift de resumtiën op de resolutiën van 1626, 1678, 1683, (1693?), 1725, 1728.—Niet geresumeerd namens den stadhouder de resolutiën van 1632, 1668 (wegens minderjarigheid van den stadhouder), 1678 (wegens afwezigheid van den stadhouder). — Niet geresumeerd door Ridderschap en Eigenerfden de resolutiën van 1754, 1757, 1758 en 1759. —Niet geteekend de resumtie der resolutiën van 1790. — De resolutiën der synodi contractae d.d. 5 Juli 1758 en 13 Februari 1759 zijn in dorso gemerkt 106 (doorgehaald), 53* en (van Magnin) 20 i. Qravamina politica. 359. G-ravamina politica et mixta en (sedert 1730) opgaven der op vast-, dank- en bededagen door de predikanten gebruikte teksten, door de visitatoren ingezonden bij Drost en Gedeputeerden ; gedeeltelijk voorzien van aanteekeningen van den landschapssecretaris omtrent de door Drost en Gedeputeerden op het gerapporteerde genomen besluiten. 1634 — 1798. 1 portefeuille. NB. Aanwezig zijn stukken van de jaren 1634, 1669, 1671, 1675, 1680, 1682, 1684, 1686, 1689, (1693?), 1695, 1697, 1699, 1701, 1705, 1707, 1709, 1713, 1715, 1717, 1719,1721,1723,1725, 1727, 1731, 1733, 1735, 1737, 1739, 1743, 1745,1747, 1749,1752, 1753, 1755, 1757, 1759, 1761, 1763, 1765, 1767, 1769, 1771,1775, 1777, 1779, 1783, 1785, 1787, 1789, 1791, 1793. Van 1735 is geen rapport aanwezig, alleen eene opgave der teksten gebruikt in 1733—1735. De bijlagen A.—E. genoemd in het rapport d.d. 1747 ontbreken. Van 1751 is er geen rapport aanwezig ; wèl zijn voorhanden brieven der visitatoren d.d. 1752 omtrent de verbetering der in 1751 bevonden misbruiken en daarbij de opgave der teksten over 1750—1751. Bij het rapport d.d. 1755 een brief van den schulte van Emmen aan den landschapssecretaris in antwoord op diens informatiën naar aanleiding der gravamina. Bij dat van 1757 een gelijksoortig bericht van een predikant aan Drost en Gedeputeerden. Toezicht op predikanten en gemeenten. 360. „Rakende Ds. Dompselaek". — Stukken betreffende de bemoeiingen van Drost en Gedeputeerden met de klachten over het wangedrag van H. van Dompselaer, predikant te Roswinkel 1751/53. 1 dossier. NB. Naar aanleiding van de klachten over Ds. van Dompselarr, door de synode bij Drost en Gedeputeerden ingebracht, benoemden dezen eene commissie, waaraan de Gouvernante een lid toevoegde. De predikant eindigde met het nemen van ontslag, omdat hij zich niet geheel aan de op hem toegepaste tucht wilde onderwerpen. 381. Stukken betreffende de bemoeiingen van Drost en Gedeputeerden met de klachten over de beroering in de Gereformeerde gemeente te Hoogeveen, waardoor de predikant in de uitoefening van zijn ambt werd belemmerd. 1751/57. 1 dossier NB. De beroering, zich doorgaans uitende onder de godsdienstoefening, kwam voort uit verschil van gevoelen tusschen den predikant en zijn gemeenteleden op het stuk der bekeering. 302. „Heer van Echten". — Briefwisseling van Drost en Gedeputeerden met den heer van Echten, over wegneming der klachten, door de kerkvisitatoren over de kerkelijke zaken te Echtens-Hoogeveen ingebracht. 1761/2. 1 dossier. 363. Stukken betreffende het verbod van den drost en Drost en Gedeputeerden aan G. Verbeet, gebannen predikant van Batavia, om in Drente te prediken. 1763. 1 dossier. NB. G. Verbeet, wegens „atroce injurie" gebannen, beriep zich hierop, dat geene kerkelijke censuur over hem was uitgesproken. 364. Stukken betreffende de bemoeiingen van Drost ei! Gedeputeerden, opdat niet de vrede, door gecommitteerden uit de synode bewerkt tusschen de beide predikanten te Meppel van Riemsdijk en Hein, door den kerkeraad aldaar zou worden verstoord. 1766/7. 1 dossier. Geestelijke en kerkelijke goederen. 365. „Verclaeringe bij die carspelen ende ingesetenen der „lantschap Drente, op die last ende bevel van S. Genaden den „heren stadtholder-generael over Frieslandt, Gronningen ende „Oinblanden, Drente etc., van alle haere kerckengoederen, pasto„riën, vicariën, costeriën ofte andere, soe die oock genoemt moegen „worden ende in jeder carspel gelegen ende tot die voors. kercken, „pastoriën, propenden, costoriën gehoerende". 1597/8. — Met verbeteringen tot 1608 1 deel. NB. Graaf Willem Lodewijk schreef op 11 November 1597—, in verband met zijne aanstelling tot stadhouder en den daarop gegevolgden last der Staten-Generaal tot bevordering der Reformatie in Drente, — aan Menso Altinö, predikant te Emden, dat hij voornemens was aan die Reformatie de hand te slaan '). Volgens een schrijven d.d. 9 Februari 1598 van den stadhouder aan Alti.no was gebleken, dat de kerspelen vrij voldoende middelen bezaten tot onderhoud van een predikant s). Het in den tekst beschreven register bevat de registratie van de opgaven der kerspelen, op last van den stadhouder tusschen 12 December 1597 en 23 Januari 1598 aan den rentmeester der domeinen van Drente gedaan, en schijnt dus verband te houden met des stadhouders plannen. Naar aanleiding van een later door den stadhouder gedaan voorstel werd door de Drentsche synode Cakst van Lingen aan de Staten-Generaal voorgedragen tot „sollicitator .oft advocaet der „pastoren und geistliken guderen in Drente". Tevens werd besloten, in een request aan de Staten-Generaal „de not der prediger und „bose thostandt, de idt met den geistliken goderen in Drente hefft", kenbaar te maken8). In verband daarmede had een onderzoek ') Brieven van den stadhouder Willem Lodewijk aan M. Alting, achter de Levensbeschrijving van Jhr. A. Koekders en Jhr. Fred. Koendebs, Groningen, 1775, blz. 88, 89. 2) a. w bladz. 90 volg., en J. S. Magnin, Overzigt der Kerkelijke geschiedenis van Drenthe, Bijl. II. *) Reitsma en v. Veen, Acta der provinciale en particuliere synoden, VIII, bladz. 58, 59 (d.d. 1603). over alle kerspelen in Drente plaats in 16081). De fouten, toen (en vroeger) in de opgaven d.d. 1597/8 bevonden, werden in ons register verbeterd, dat dus in dien tijd als legger der geestelijke en kerkelijke goederen in Drente dienst deed. De eerste vergadering der Drentsche synode werd gehouden 12 Aug. 1598. Oorspronkelijk behoorde dit register dus niet aan haar. Of het sedert 1608 aan haar heeft behoord, is niet gebleken. — Het oorspronkelijk register d.d. 1597/8 is waarschijnlijk aan den stadhouder opgezonden. 366. Opgaven der goederen, behoorende aan kerken, pastorieën, vicarieën en kosterieën in Drente, in 1598 opgegeven aan den rentmeester der domeinen van Drente, — in 1600 en 1601 door de predikanten of kerspelbesturen ingezonden bij den drost in verband met het plakkaat van den stadhouder d.d. 29 September 1600, — óf in 1608 overgelegd bij het onderzoek door de synodale commissie. 1598, 1600, 1601, 1608. 1 portefeuille. NB. Aanwezig zijn opgaven omtrent Emmen(1601,1608), Schoonebeek (1601, 1608), Odoorn (1601?), Westerbork (1601 en z. j.), Zuidwolde (1601 en z. j.), Vries (1601), Vledder (1600), Wapserveen (1601 en z. j.), Havelte (1601), Nijeveen (1601), Colderveen, (1601), Gasselte (1600). Bovendien hierbij eene opgave van Roden d.d. 1593 en een van Peise d.d. 1598 (blijkbaar te laat ingekomen voor de opmaking van het register vermeld in Inv. N°. 365, althans daarin niet opgenomen). 367. „Overslach van de geestelijcke goederen ende wat die „jaerlix sullen connen opbrengen, gemaeckt bij den Ed. Mo. „Heeren Drost ende Gedeputeerde der landtschap Drenthe, den „5 Novembris 1632 Noch geresumeert den 13 Februarij 1633''. — Met de aanschrijvingen d.d. 24 September 1632 (in minute) en 22 December 1632 (in 2 bij de schuiten rondgezonden exemplaren) van Drost en Gedeputeerden aan de schuiten tot inzending van nauwkeurige registers van de inkomsten der pastorieën, vicarieën en kosterieën; en met de naar aanleiding daarvan in 1632 en 1633 ingekomen antwoorden. 1632/3. 1 portefeuille. ■) a.w. blz. 76-105. NB. Ontbreken de opgaven van Schoonebeek. Bovendien hier aanwezig: a. van Dalen opgaven van „veralieneerde" kerkegoederen d.d. 1629 en 1630; —van Zweelo eene ongedagteekende „anteikinge „vant veralieneerde pastorije- ende kercken-guedt des carsfils „Sweele", en een request d.d. 1635 van den predikant om vrijdom van lasten; —van Dwingelo een geapostilleerd request d.d. 1633 van den predikant om vrijstelling voor pastorale inkomsten van omslagen, eene verklaring d.d. 1638 van de classis Meppelana, dat ook de gebruikers van pastoralia vrij van omslagen en huurlasten zijn, en eene informatie genomen door den advocaat-fiscaal naar de grootte enz. der pastoralia enz. te Dwingelo, ingeleverd bij Drost en Gedeputeerden op 12 Juni 1634; — van Yledder eene verklaring d.d. 1640 van het kerspel omtrent inkomsten van den predikant (geëischt door de synode); — van Wapserveen een request d.d. (1632) van den predikant, klagende dat in het „nije „kercken-register" niet alle geestelijke en kerkelijke goederen zijn opgenomen; — van Borger afschrift eener opgave „der „vorswegener und alienerde kercken-guderen" z.j.; NB. De requesten van de predikanten van Zweelo en Dwingelo om vrijstelling van omslagen zijn steeds bij de verzameling bewaard geweest; althans ten tijde van Magnjn waren ze hierbij geborgen. b. de niet in den „O vers lach" opgenomen opgaven van Coevorden. 368. Opgaven omtrent „pastoryen-, vicarijen-, costeryen-, „kercken-opkomsten", die „verdonckert" zijn, door eenige kerspelen ingezonden aan Drost en Gedeputeerden ingevolge hunne, bijgevoegde, aanschrijving d.d. 16 Januari 1635. 1635. 1 portefeuille. NB. De aanschrijving is voorhanden in 2 exemplaren, waarvan een rondgezonden is bij de kerspelen in Rolder dingspel en Noordenveld, het andere bij de kerspelen in Dieverder dingspel, de heerlijkheid Ruinen en Zuidwolde. Aanwezig zijn opgaven van Sleen, Dalen, Zweelo, Diever (waarbij eene tweede opgave d.d. 1635 a 1636 van kerkegoederen die „verdonckert ende verswegen sijn", welke in handen is gesteld van den advocaat-fiscaal op 5 Februari 1636), Wapserveen, Colderen Nijeveen, Coecange, Echten, Peise, Eelde, Norch, Roden, Roderwolde (waarbij eene ongedagteekende opgave van landerijen behoorende aan de pastorie en de vicarie), Zuidlaren, Anlo, Gasselte, Borger, Ruinen. 369. Antwoorden der „carspellieden, kerkvoogden, predikanten, schoolmeesters, diaconen en andere bestierders van alle „gesinten, diaconijen en geestelijke goederen" op de circulaire van de Gecommitteerde Representanten d.d. 1 Februari 1797, vragende inlichtingen met het oog op de door de Nationale Vergadering voorgenomen scheiding van kerk en staat. Februari 1797. 1 portefeuille. NB. Bij art. 4 van het decreet der Nationale Vergadering d.d. 5 Augustus 1796 werd bepaald: „Dat er eene provisioneele commissie uit het midden dezer „vergadering zal worden benoemd, welke de bezwaren, die de „gevolgen zijn van het oude stelsel eener bevoorrechte of „heerschende kerk, zal opnemen en verzamelen; de middelen tot „een radicaal redres opgeven ; den oorsprong en tegenwoordigen „staat van alle goederen en inkomsten van kerk- en armenkassen, „diaconiën, wees- en godshuizen onderzoeken; ; de fondsen „en wijze, op welke de leeraren der geweeze heerschende kerk „(wier onderhoud intusschen op denzelfden voet blijft voortduuren) „tot hiertoe zijn bezoldigd geworden, naarspooren; en aan de hand ' „geven derzelver bedenkingen nopens de geschiktste wijze, op „welke voortaan in het onderhoud der leerraaren en kerkelijke „beampten zoude kunnen worden voorzien; " De door de Nationale Vergadering benoemde commissie vroeg bij brief d.d. 10 Januari 1797 de noodige inlichtingen aan de Representanten van Drente. De Gecommitteerde Representanten wonnen daarop de in den tekst genoemde inlichtingen in. 370. Aansporingen van J. DE Vos aan de meiers der geestelijke goederen in Drente tot betaling der verschenen huren en pachten. 1606. 1 omslag. NB. J. de Vos was rentmeester der domeinen aan 's vijands zijde (vergel. resol. Ridderschap en Eigenerfden d.d. 16Febr. 1607). 371. Staten der door den schulte ter plaatse verhuurde en verpachte pastorie- en kerke-goederen van Diever; met afschrift der overeenkomst tusschen het kerspel en den predikant, waarbij de administratie der pastoralia enz. wordt opgedragen aan den schulte tegen een vaste jaarlijksche uitkeering aan den predikant. 1624. 1 dossier. NB. Deze stukkeu zijn ingekomen bij Drost en Gedeputeerden op 5 Maart 1624. 372. „1629. Een permutatie van 10 mudde rogge tusschen „en de heer van Ansen en de collatoren van St. Martens-vicarie „te Dwingelo".— Acte van bekrachtiging door Drost en Gedeputeerden eener overeenkomst, waarbij jr. R. de Voss van Steenwijck tot Anssen o.a. overdraagt aan de collatoren der St. Martens-vicarie te Dwingelo een pacht van 10 mudden rogge uit het erf Astebrinck te Halen. 1629. 1 charter. NB. Deze 10 mudden rogge (afkomstig van de abdij te Dikninge) waren door jr. de Vos yan Steenwijck gekocht van 't landschap. In het stuk (op perkament) is eene doorhaling; ook is het niet gezegeld geweest. Waarschijnlijk is het daarom als minute bewaard. 373. „Annotatie undt affschrifft von den guederen, pachten „undt renthen undt anderss der kercken, vicariën undt pastorije „tot Gasselthe". — „Gasselte. Staet opte kercken-, pastorijen„vicarijen- ende costerijen-goed eren aldaer, oevergesonden den „24 Marty 1626". — Afschrift van oude staten van kerkelijke en geestelijke goederen en van diaconie-rekeningen te Gasselte. 1626. 1 stuk. NB. Dit afschrift is vervaardigd door den predikant op 12 Februari 1626 en op 24 Maart d.a.v. ingekomen bij Drost en Gedeputeerden. 374. Aanteekeningboeken omtrent de administratie der kerkvoogdij van Roderwolde. 1538 — 1578, 1600—1607; 1608—1637. 2 deelen. 375. „Pertinent register van alle die emolumenten ende op„kumpsten der pastorie tot Ruinen". — „Rekeninge van denpre„dicant toe Ruinen van zyn ontfanck" over 1608—1617. — En „Staet van de opkompsten van de kercke tot Runen" d.d. 1625. 1625 1 dossier. NB. Deze stukken zijn ingekomen bij Drost en Gedeputeerden op 1 April 1625. Het „pertinent register" en de staat van opkomsten zijn opgemaakt door den predikant in 1625. 376. Wapsterveen. Staet van de giestelicke goederen aldaer „oevergebracht den 21 Decembris 1625". 1 stuk. NB. Dit stuk bevat een afschrift van den staat der geestelijke goederen te Wapserveen, op 1 October 1612 uit de oude registers opgemaakt door schulte, predikant, kerkvoogden en aanwezigen uit het kerspel, en van een 3-tal stukken d.d. 1617—1623 betreffende die goederen. Het is ingekomen bij Drost en Gedeputeerden op 21 December 1625. Vicarie te Dwingelo. 377. Briefwisseling van Drost en Gedeputeerden met B. VAN ESTERHOLT en R VAN DEN BOETSKLAER TOT TOUTENBURG en Batinge over het voordragen door de laatsten van een leerling eener Jezuieten-school voor de vicarie te Dwingelo. 1625. 1 omslag. Vicarie te Qasselte. 378. Afschrift van het request van den heer van Ruinen Henrich von Monster aan de Staten-Generaal, om cassatie der uitspraak van Drost en Gedeputeerden, waarbij de te zijner begeving staande vicarie te Gasselte wordt toegewezen ter verhooging van het predikantstractement ter plaatse. Met de bijlagen A. en B. 1616. J 6 1 omslag. NB. Blijkens onderschrift van Wilbrand™ Olffenn notarius heeft hij dit afschrift op 28 Dec. 1616 overhandigd aan den secretaris van het landschap; van h. Weijnichman's hand staat dan ook op 't stuk „ontfangen den 28 Decembris 1616". Op 30 Dec. d.a v. werd de zaak door Drost en Gedeputeerden behandeld en besloten, Roeloff van Echten tot Echten naar 's Gravenhage te zenden „om opte voers. saeken de meininge van Haer Ho: Mo: te verstaen" (resolutie Drost en Gedeputeerden i.d.). Hierbij afschrift van den brief d.d. 2 Maart 1599 van den stadhouder aan den heer van Ruinen, zonder bespreking van 't jus patronatus afkeurende de collatie der vicarie op een „pa„penkindt". 87». Stukken betreffende het geschil tusschen den predikant te Gasselte en den zoon van den laatsten pastoor aldaar over het recht op den vicarie-hof te Gasselte. 1632. 1 dossier. NB. Hierin stukken gemerkt: A, (B), C, D, dagteekenend d.d. 1600 en 1612. Bovendien is aanwezig een (gelijktijdig?) afschrift van een stuk d.d. 1605. Uit den index op de rechtdagsresolutiën blijkt niet van een proces over deze zaak. Werd zij wellicht behandeld op de gewone vergadering van Drost en Gedeputeerden, waarvan de resolutiën gemist worden; of is het wellicht niet tot een proces gekomen? Kerkbouw Anlo. 38©. Acte waarbij schulte, kerkvoogden en [ *)] van 't kerspel Anlo restitutie beloven van het van Drost en Gedeputeerden voor het herstel van hun kerktoren ontvangen subsidie, wanneer de rekening daarvan te doen niet mocht worden goedgekeurd. 17 Sept. 1615. 1 stuk. Kerkbouw Coevorden. 381 „Coevorder kerke".— „Verscheiden missiven en andere „papyren van weinich belangh".— Stukken betreffende de medewerking van Drost en Gedeputeerden tot het vinden der kosten voor den bouw eener nieuwe kerk te Coevorden. 1628, 1639, 1644. 1 bundel. Kerkglazen. 382. Stukken betreffende de schenking of vernieuwing door Drost en Gedeputeerden van glazen in kerken te Havelte, Groningen (A-kerk) en Steenwijk (St. Clemens-kerk). 1615, 1687, 1725. 1 bundel. Diaconieën. 383. „Colderveen ende Dinxterveen". — Stukken betreffende de medewerking van Drost en Gedeputeerden tot oplossing van het geschil tusschen Colderveen en Dingsterveen over de verdeeling tusschen beide plaatsen der voor de armen gecollecteerde gelden. 1739. 1 dossier. NB. Het dossier schijnt niet volledig te zijn. 384. Stukken betreffende de medewerking van Ridderschap en Eigenerfden en Drost en Gedeputeerden tot oplossing van ') 't Stuk is defect. het geschil tusschen de diakenen van Yhorst en die van de Wijk over de verdeeling tusschen beide plaatsen der voor de armen gecollecteerde gelden. 1764/6. 1 dossier. 885. Stukken betreffende het door J. Jelles te Hijkersmilde tot Drost en Gedeputeerden gericht verzoek, dat de diakenen van Beilen en die van Hoogersmilde zouden verplicht zijn „uit„vondig' te maken, op wie van beiden de verplichting rustte hem te onderhouden; en de daaruit voortgesproten regeling door Drost en Gedeputeerden van het onderhoud der armlastigen te Hijkersmilde. 1768/77. 1 dossier. 386. „Colderveen".— Stukken betreffende de medewerking van Ridderschap en Eigenerfden en Drost en Gedeputeerden tot oplossing van het geschil tusschen de diakenen van Colderveen en Dingsterveen over het plaatsen van armbussen in catechisatiën door die van Colderveen en de verdeeling tusschen beide plaatsen der te Dingsterveen voor de armen gecollecteerde gelden. 1787/8. 1 dossier. NB. Het dossier is onvolledig; bet bestaat uit brieven en een requeat gemerkt C. Latijnsche school te Meppel. 387. „Latijnsche schole te Meppel. 1686—1755.24".— Stukken betreffende de regeling van het onderwijs op, de aanstelling van rectoren, conrectoren en curatoren aan, en de bevordering van het bezoek van de Latijnsche school te Meppel. 1636—1640, 1753—1794. 1 bundel. Visie autographa. 388. „K. 14 besondere acta van de vergaderinge der „gedeputeerde uijt de respective sijnoden van de Vereenichde „Nederlanden, over het visiteren der sijnodale schriften ende „oversettinge des Bijbels, tot Meij 1677 incluis. K". — Handelingen der gecommitteerden uit de provinciale synoden der Vereenigde Nederlanden tot de 3-jaarlijksche visie der autographa over 1625—1794; een enkele met bijlage. 1641—1794. 1 portefeuille. NB. De handelingen zijn gedeeltelijk in originali, gedeeltelijk in afschrift; ook komen voor rapporten omtrent het verhandelde, opgesteld door den afgevaardigde der Drentsche synode. Bij enkele handelingen eene verklaring van praeses en scriba der vergadering, dat de gecommitteerde van Drente haar heeft bijgewoond; bij de handelingen van 1755 de commissie van Drost en Gedeputeerden op Drente's vertegenwoordiger. Nadeelen bedreigen de Gereformeerde Kerk. 389. „Stucken oevergegeven bij dominum Joannem Knijp„huijsen, pastoor tot Gieten, wegens de Haechse reijsse beneffens „d'andere gecommitteerde van de respective Nederlantsche sijnoden. „Actum Assen den 7 Augusti 1651." — Stukken betreffende de medewerking door een gecommitteerde van Drente aan het verzoek van de gecommitteerden der provinciale synoden aan de Staten-Generaal, om voorziening tegen de nadeelen, die de Gereformeerde kerk dreigen. 1651. 1 dossier. Psalmberijming. 390. Praeadvies omtrent de vraag: welke der ontworpen berijmingen der psalmen de voorkeur verdient, door gecommitteerden der Drentsche synode uitgebracht aan Drost en Gedeputeerden. 1764. 1 dossier. NB. Het praeadvies draagt aanteekening van zijne behandeling op den landdag d.d. 22 Maart 1764. Hierbij een uittreksel uit de resolutiën der Staten-Generaal d.d. 25 Mei 1763, houdende insertie van het rapport d.d. 25 April 1763, door Gelderland in hunne vergadering uitgebracht. 391. „Rympslamen (sic). 1774". — Stukken betreffende de medewerking door Ds. H. J. Folmer te Dwingelo aan de vaststelling, door daartoe door de provinciale besturen gecommitteerde predikanten, eener nieuwe berijming der psalmen, en de invoering der nieuwe berijming in de kerken en scholen. 1772/4. 1 dossier. 9 V. Militaire zaken. Algemeen. 392. „Instructie van den capiteyn-generael. Anneminge van „chrijchsvolck. Capitulatiën ende andere saken ende resolutiën van „de oorlochssaken, ende dat daervan dependeert". 1672. 1 bundel. NB. Aanwezig zijn afdrukken en afschriften van stukken d.d. 1672, uitgegaan van de Staten-Greneraal en den Raad van State, met betrekking tot de in den tekst genoemde onderwerpen. 393 „Missives van 't battallon van Drenthe, de sterkte „behelsende, en andere missives aan 't collegie".— Brieven meldende marschroutes, garnizoensveranderingen, overlijden van officieren enz., door den commandant van het bataillon OrangeDrenthe gezonden aan Drost en Gedeputeerden. 13 Januari 1781 — 1793 Mei 9. 1 portefeuille. NB. Blijkens den inventaris van het staten-archief d.d. c. 1799 werden de brieven van het bataillon Orange-Drenthe afzonderlijk bewaard. Daarom is deze verzameling behouden. De geleidebrieven bij de sterktestaten zijn echter bij die staten (waarbij zij werden aangetroffen) gelaten. Rechtspraak over militairen. 394. „136. Judicature over gemene middelen en de jagtten „ansien der militairen behoren niet tot den krygsraad, maar de „ordinaris regtbank. 1750—1751".— Berichten van den stadhouder d.d. 6 Maart 1750 en 24 Juni 1751, dat militairen, die overtredingen plegen betreffende de generale middelen en de jacht, zich voor den gewonen rechter zullen hebben te verantwoorden. 1 dossier. 895. »Order aan de commandeur van Groningen, rakende „gepensioneerde officieren. 1768". -Voorschrift van den stadhouder, dat in Drente wonende gepensioneerde officieren voor alle overtredingen (niet betreffende de generale middelen of de jacht) voor den krijgsraad te Groningen zullen terecht staan; met begeleidenden brief aan den drost. 1768. 1 omslag. NB. Door den landschapssecretaris Mr. C. W. Ellents is hierop aangeteekend: „NB. Hyrby word de krygsraad te Groningen ten „ansien deser officieren in Drente wonende als competent door „Syn Hoogheit gedesigneert. 132". Begeving van militaire charges. 396. Briefwisseling van Drost en Gedeputeerden met den kapitein-generaal der Unie en den stadhouder van Drente en onderling over Drente s recht van „nomineeren" voor vacante militaire charges bij regimenten staande ter repartitie van Drente en het „eligeeren" door den kapitein-generaal der Unie. Met minuteele nominatiën, uitgegaan van Drost en Gedeputeerden. 1629—1693. 1 portefeuille. NB. Hierbij een los blad, waarop staat: „Nominatie ende „electie van militaire charges, daeronder van de nominatie van „Syne Furstelyke Doorluchticheit stadtholder op capitain Vos ende „Sijn Hoocheit op capitain Sickinga in plaetse van capitain „Birckholts. 12 (doorgehaald) 8". De stukken betreffende benoemingen, waarover eenig geschil heerschte, zijn zooveel mogelijk bij elkaar gevoegd ; eveneens de nominatiën. 397. Stukken betreffende de medewerking van Drost en Gedeputeerden bij de overname door jhr. Sweer Georgh van Wf.lvelde van de compagnie van kapitein Moda. 1632. 1 omslag. 398. „Memorie van tgene by d'heer drost Echten met S. „Hooch'. is afgesproken nopende het vergeven van de militaire „charges, uyt crachte van seeckere resolutie by de heeren Drost „ende Gedeputeerden der landschap Drenthe genomen op den „29 January 1642". — Stukken betrefiende het sluiten eener overeenkomst door Drente inet den kapitein-generaal der Unie omtrent de begeving der militaire charges en de dienovereenkomstige vervulling van bestaande vacatures. 1641/2. 1 dossier. 399. Stukken betreffende de afwezigheid uit zijn garnizoen van den kornet Lepel en de overdracht zijner kornetsplaats aan G. Struuck. 1653/4. 1 omslag. 400. „Missive ende sustenue van Sijn F. D'. stadth. prins Wil„iielm Fredrich van Nassau, dat de 1', cornets ende vendrichs „schoon niet genomineert evenswei tot ritmrs ende capns eligibel „sijn d: d: 2 Febr. 1656 51".— Stukken betreffende het geschil tusschen Drente en den stadhouder over diens vordering, dat op de voordrachten voor vaceerende ritmeestersplaatsen niet worden gesteld de luitenants, kornetten en vaandrigs der compagnieën, als ook zonder nominatie verkiesbaar 1656. 1 omslag. 401. „Copia van protest van die heeren van die ridderschap „op desen landdach den 3 Martij 1679, noopende het confereren „van de militaire charges. N°. 59".— Afschrift van 't besluit der ridderschap d.d. 9 Maart 1679, om op den a.s. landdag voor te stellen, gecommitteerden te benoemen ter bewerking eener schikking tusschen den kapitein-generaal der Unie en den stadhouder van Drente enz. in hun geschil over de begeving van militaire charges; met uitdrukkelijke verklaring, dat, bijaldien door eigenerfden anders wordt besloten, zij zich niet aansprakelijk stellen voor de gevolgen daarvan voor Drente. (1679). 1 stuk. 402. Stukken betreffende de begeving door Drost en Gedeputeerden der militaire charges in het regiment van den overste von Linstow, naar aanleiding van 't aan dat regiment gegeven bevel om zich „te ambarqueeren" voor de „expeditie ter zee" tegen Spanje en Frankrijk. 1702. 1 portefeuille. 403. Brieven van den majoor Depraille van 't regiment van den kolonel Junius, ter repartitie van Drente, aan Drosten Gedeputeerden, om bevordering. Met 2 brieven van aanbeveling. 1706. 1 omslag. 4©4. Requesten van militairen, dienende bij regimenten ter repartitie van Drente, om bevordering. 1748 1 omslag. 4©5. Voordrachten, door Drost en Gedeputeerden ten landdage ingediend, voor de vervulling van officiersplaatsen bij regimenten ter repartitie van Drente. 1714, 1715. 1 omslag. NB. De voordracht d.d. 1715 bevat ook een voordracht voor schulte van Anlo. 406. Verzoeken van den stadhouder aan Drost en Gedeputeerden om nieuw aangestelde officieren vrij te stellen van den zuiveringseed met betrekking tot het toegezegde ambtgeld, en volmachten van die officieren tot het afleggen van dien eed. 1771—1787. 1 omslag. Doormarcheerende militie. 407. „Originele ordre van sijn excellencie prins Maijrits „VAN OliAGNlËN, dat geen militie in Drenthe mach comen voor „ende alleer sulx Drost ende Gedeputeerde is per expresse be„kent gemaeckt. Den 14 Febr. 1624 affgegeven. 32". 1 stuk. NB. Om het stuk is bij de inventarisatie van het archief in 1679 een omslag gedaan met den in den tekst opgenomen titel. 408. „15. Ordre opt voortbrengen der militie door dese „landtschap". — Stukken betreffende de medewerking van den drost en Drost en Gedeputeerden tot de inkwartiering en het verstrekken van transport aan door Drente marcheerende troepen. 1629. 1 dossier 409. „Ordres op de deurmarcherende militie in dese landt„schap Drenthe". — Stukken betreöende de medewerking van Drost en Gedeputeerden tot de inkwartiering en het verstrekken van transport aan compagnieën, die uit Groningen door Drente naar Overijsel trekken. 1630. 1 dossier. 41©. Minuteele marschroutes, door Drost en Gedeputeerden vastgesteld voor door Drente trekkende troepen; met daarover gevoerde briefwisseling. 1630 — 1786. 1 pak. XB. Aanwezig zijn marschroutes van de jaren 1630—1632, 1635—1637, 1701 — 1706, 1710, 1711, 1714, 1717, 1718, 1746, 1757, 1763, 1786. Hierbij een omslag bevattende gelijksoortige stukken voor ruiterij over 1703 — 1705, indertijd blijkbaar afzonderlijk bewaard geweest, doch zonder dat eenige reden hiervoor blijkt. 411. Aanschrijvingen van Drost en Gedeputeerden aan schuiten tot het beschikbaar stellen van wagens voor het vervoer door Drente van soldaten uit Groningen. 1631. 1 omslag. NB. Deze aanschrijvingen zijn door de schuiten voor gezien geteekend. 413. Stukken betreffende de medewerking van Drost en Gedeputeerden tot de inkwartiering van compagnieën, die uit Groningen door Drente zullen trekken. 1647. 1 omslag. 413. Marschroutes voor door Drente trekkende militairen, door Drost en Gedeputeerden opgemaakt en toegezonden aan schuiten en door dezen weder teruggezonden. 1701/4. 1 omslag. 414. „28 Maart 1747. Versoek'' (der Staten van Overijsel aan Drost en Gedeputeerden) nom het regiment van Schults „van Hagen binnen de landschap so lange te logeren, totdat de „Hanoversche troepes, in Overijssel opgehouden, plaats zullen „hebben gemaakt"; met minuteel antwoord. 1747. 1 dossier. 41®. Brieven door Ridderschap en Eigenerfden en Drost en Gedeputeerden ontvangen van den kwartiermeester-generaal, houdende kennisgeving, dat troepen Drente zullen passeeren, en verzoek de noodigo maatregelen te dien opzichte te treffen. 6 Maart 1767—1784 October 29. 1 bundel. 41G. Stukken betreffende het verzoek der ingezetenen van Beilen om vrijstelling van de betaling der door den schulte van hen gevorderde schrijf kosten der inkwartieringsbilletten. 1784/85. 1 dossier. Foules van de militie. NB. Zie omtrent foules van de militie ook onder Contributiën, Inv. N08. 1042, 1044, 1048 en 1049. 417. Geapostilleerd request, met bijlage, van Drente aan den Raad van State, om bevel op den hopman Cornelis Coppier van Calslagen, de Drentsche kerspelen, die eene vijandige of onverschillige houding tegenover zijne soldaten aannamen, met rust te laten of in Drente voor den stadhouder te vervolgen. 1600. 1 omslag. NB. De bijlage is een aangehecht afschrift van het request van den hopman aan den Raad van State, waarvan de apostille mededeeling aan de tegenpartij en 't kiezen van domicilie te 's Gravenhage beval. Bij de apostille d.d. 18 Februari 1600 op het request van Drente handhaafde de Raad zijn „voorgaende „appointement". 418. Afschrift van 't verzoek van Ernst Casimir graaf te Nassau aan graaf Hendrik van den Berghe om voorziening tegen den overlast, door Drente van soldaten (bepaaldelijk uit Lingen, Oldenzaal en Groenlo) ondervonden (f 5 Maart 1626) en van diens antwoord (5 April 1626). 1626. 1 omslag. 419 „Generaliteits-placcaet tegens d'foules van de militie ten „platten lande. 1651. 83".— Met begeleidend schrijven van de Staten-Generaal aan Drost en Gedeputeerden d.d. 18 April 1651. 1 omslag. NB. Het plakkaat zelf onbreekt. De dorsale titel staat op den brief, die dus altijd bij het plakkaat bewaard werd. 42©. „Placcaet van Haer Hooch Mog. van de doortreckende „militie, van den 14 Oct. 1673". 's Gravenhage, Jacobus Scheltus. 1 stuk (gedrukt). -421. Stukken betreffende ongeregeldheden door doortrekkend krijgsvolk (ruiters van den prins van Hessen-Homburg) in October 1701 in Drente gepleegd. 1701/2. 1 dossier. XB. Aanwezig zijn de informatiën, door de schuiten toegezonden aan Drost en Gedeputeerden, en hunne minuteele opdracht d.d. 27 October 1701 tot 't inwiiinen dezer informatiën. 422. Minuteele klacht, met bijlage, van Drost en Gedeputeerden aan Gedeputeerde Staten van Stad en Lande, over ongeregeldheden door de doortrekkende ruiterij van den prins van Hessen—Homburg in Drente gepleegd. 1703. 1 omslag. Monstering van troepen. 423. „70. Monsteringe bij de heeren Drost ende Gedeputeerde „ende haren commissaris gedaen metten ancleve van dien ende „d'oppositie van de generaliteit Conducteur". - Stukken betreffende de aanstelling door Drost en Gedeputeerden van commissarissen tot de monstering der troepen ter repartitie staande van Drente en het protest daartegen van den Raad van State: en stukken betreffende het aanstellen door Drost en Gedeputeerden van personen ten geleide van troepen door Drente. 1630 1761. 1 bundel. NB. Aanwezig zijn stukken van de jaren 1630, 1632, 1634 1636, 1640, 1667, 1677, 1719, 1761. Monsterrollen en sterktestaten. 424. „Monsterrollen van capiteyns Moda, Polman, Coignet „ende Beaumont." — 1620—1626. 1 portefeuille (gedeeltelijk verbroken lias). NB. Aanwezig zijn monsterrollen der compagnieën: n. infanterie van den kapitein D. H. Moda, 14 Juni 16231626 Juli 13/3, en b. ruiters van den ritmeester Cüignet 15 Augustus 1625—1626 Februari 22, en ruiters van den ritmeester J. de Bkaumont 14 April 1621 —1626 Juni 1 (verbroken lias), c. ruiters van den ritmeester Cuignet 17 November 1626 (ongeliasseerd). Monsterrollen van den kapitein Polman zie Inv. N°. 425. Niet meer is te onderscheiden, welke daarvan behooren in deze lias en welke in de lias monsterrollen Polman. 425. „Monsterrollen van capiteyn Pollman, in een liasse". — 7 Augustus 1623—1624 Mei 21. 1 portefeuille (verbroken lias). NB. De kapitein Antonis Polman stond aan 't hoofd eener compagnie voetvolk. 426. „Monsterrollen van den rittmeester Puignet, in een „liasse''. — 27 December 1621 —1624 Juni 19/9. 1 portefeuille (verbroken lias). NB. De ritmeester A. Paignet stond aan 't hoofd eener compagnie ruiters. 427. Monsterrollen van compagnieën staande ter repartitie van Drente, (alle?) door of van wege de generaliteit toegezonden aan Ridderschap en Eigenerfden of Drost en Gedeputeerden ten behoeve der tractements-betaling. Met enkele begeleidende brieven. 1634—1748. 3 portefeuilles. NB. Aanwezig zijn monsterrollen van de jaren 1634—1636, 1640, 1666-1668, 1670—1672, 1675, 1677, 1679, 1680,1682-1685, 1688, 1700, 1707, 1710, 1727, 1742, 1748. 428. Sterktestaten van het regiment infanterie ter repartitie van Drente, over 1 Januari 1727—1795 April 1, door den commandant toegezonden aan Drost en Gedeputeerden. Gedeeltelijk met begeleidende brieven. 1727—1795. 5 portefeuilles. NB. Dit regiment droeg in verloop van tijd verschillende namen. Aanwezig zijn sterktestaten : a. van het regiment van den brigadier van Echten, over 1 Januari 1727—1730 Maart 27; b. van het regiment van Z. H. den prins van Orange en Nassau, over 7 Mei 1730-1748 April 1; NB. Niet is met zekerheid aan te geven, öf en welke staten van a en 6 ontbreken. c. van het regiment Orange-Drenthe, over 25 Maart 1748—1750 December 31; NB. Deze staten sluiten aan bij de vorige, doch alleen heeft men zich eene week vergist. Ontbreken de staten over 10 Sept.—21 Oct 1748 en 13 Februari — 25 Maart 1749 d. van het bataillon Orange-Drenthe bataillon van het regiment Orange-Stad en Lande en Orange-Drenthe), over 30 Juli 1756-1778 Mei 8; NB. Over 1756 —1772 is steeds sprake van „het bataillon „Orange-Drenthe"", van 1773—1778 van „Zyne Hoogheids tweede bataillon „„Orange-Drenthe"". e. van het 2'1e bataillon Orange-Drenthe van het regiment infanterie Orange-Stad en Lande, over 22 October 1778 — 1795 April 1. NB. Ontbreken de staten over 1 April—18 Juni 1779; 29 Juli9 Sept.. 21 Oct.—2 Dec. 1780; 1 Jan.—12 Febr., 7 Mei—10 Sept., 22 Oct.—3 Dec. 1781 ; 30 Juli—10 Sept. 1782; 42 Febr.-l April, 7 Mei—10 Sept. 1783; 12 Febr.-1 April 17S5; 7 Mei—18 Juni 1788; 30 Juli—10 Sept. 1791 ; 1 Januari—12 Febr. 1792. 429. Missive van den generaal-majoor, commandant der compagnie artillerie ter repartitie van Drente, aan Drost en Gedeputeerden, belovende voortaan toezending der sterktestaten zijner compagnie. 19 Augustus 1765. 1 stuk. NB. Deze missive, „lecta in collegio 4 Octob. 1765", is geregistreerd in het register van in- en uitgaande brieven (Inv. N°. 155), fol. 187—188 (niet in het protocol van resolutiën). 430. Sterktestaten der compagnie artillerie ter repartitie van Drente, over 1 Augustus 1765—1793 Januari 1, door den commandant toegezonden aan Drost en Gedeputeerden. Met begeleidende brieven (tot 1 Oct 1774). 1765—1793. 1 portefeuille. NB. Ontbreken de staten over 1 October 1765—1766 Januari 1; 1 April—1 Juli 1767; 1 April 1768 — 1769 October 1; 1 April 1770—1771 Juli 1; 1 Oct. 1771 —1772 Januari 1; 1 April 1772—1774 Juli 1; 1 Octob. 1774—1775 Oct. 1; 1 Januari — 1 April, 1 Juli—1 October 1776; 1 Januari—1 Juli 1777; 1 April —1 October 1778; 1 Januari—1 April 1779; 1 April—1 Juli 1780; 1 April—1 Juli 1781; 1 Januari—1 Juli 1783; 1 October 1786—1787 April 1; 1 Januari—1 April 1791. 431. Maandelijksche monsterrollen der compagnie van den kolonel Hess in het lste bataillon van 't regiment Zwitsersche gardes over 1 Januari 1795—1796 Februari 1. Met een sterktestaat dier compagnie ten behoeve der uitkeering van „het „douceur van 7 stuijvers 's weeks" (surplus lijst) over 30 Maart— 10 Mei 1795. 1795—1796. 1 portefeuille. NB. Ontbreken de monsterrollen over 1 Maart—1 April en 1 Juni—1 November 1795. Wagendiensten. 432. „Wagendiensten moeten bij de Gedeputeerden geor„donneert worden. Interdictie hyrover an de commandeurs van „Coevorden en Steenwij k, 24 August. 1674".— Request van gecommitteerden van Drente aan den Raad van State, om verbod van 't vorderen van wagendiensten van ingezetenen van Drente door de commandeurs van Coevorden en Steenwijk; met gunstige apostille. 1674. I stuk. VI. Liquidatie met de generaliteit i. Stukken betreffende de betaling van land- en zee-zaken. i. Instructiën voor de generaliteits-rekenkamer. 433. Instructiën voor de gecommitteerden ter generaliteitsrekenkamer en orders omtrent de wijze van behandeling der zaken aldaar (gelijktijdige afschriften). 1607, 1622, 1624, enz.j. 1 omslag. 2. Extract-Staten van oorlog. . Uittreksels uit de staten van oorlog, voor verschillende jaren over 1648—1677, grootendeels betreflende het op Drente gereparteerde (bijeengebonden). (1648 ?) — (1677 ?). 1 deel. NB. Deze uittreksels zijn ter landschapssecretarie vervaardigd. 435. Uittreksel uit den „Staat van oorlog 1768". 1768. 1 stuk. NB. Dit uittreksel is ter landschapssecretarie vervaardigd. 3- „Acten van versoeck" van den Raad van State. NB. Zie ook Inv. N°. 460. De inventaris der staten-archieven d.d. 1679 kent een nummer ,49. Eenige acten van versoeck van den Rade van State, om „aen de generaliteits-officieren, op de ordinarise staten van oorloge „staende, betalinge te doen. Is niet veel gelegen." 43B. „Acten van versoeck" van den Raad van State ten laste van „de Gedeputeerden van de (van de landschap) Drenthe" tot betaling van generaliteitslasten (genummerd II—XXXI). 1638—1664. 1 portefeuille. NB. Aanwezig zijn acten van de jaren 1638, 1645, 1646, 1649, 1652, 1659 — 1664. Hierbij een „acte van versoeck" d.d. 31 December 1646 betreffende de betaling aan de weduwe en de erfgenamen van kolonel Starckenborch, in leven commandeur van Coevorden, van verschotten enz., door hem qq. gedaan, genummerd „259". Ingevolge deze acten sloegen Drost en Gedeputeerden ordonnantiën op de generale middelen te Coevorden. Deze stukken zijn aldus genummerd in 1093, toen zij werden medegegeven aan de gecommitteerden van Drente om bij de generaliteit te gaan bespreken de kwestie over de 500 pond 'smaands uit de generale middelen te Coevorden (zie Inv. N°. 1016 (afd. Varia)). Zij behooren bij den „Staet opte betaelinge," onder N°. 14 op de lijst der medegegeven stukken vermeld. Reeds toen werd I overgeslagen, zoodat er geen ontbreekt. 437. „Acten van versoeck" van den Raad van State ten laste van „de Gedeputeerden van de (vant lantschap) Drenthe" tot betaling van kosten ten laste van de magazijnen te Coevorden. 1651 — 1656. 1 portefeuille. NB. Ingevolge deze „acten van versoeck" sloegen Drost en Gedeputeerden ordonnantiën op den ontvanger van Drente. Hebben misschien deze stukken ook moeten dienen in het geschil van Drente met de generaliteit over de 500 pond 's maands uit de generale middelen te Coevorden ? 438. „Acten van versoeck" van den Raad van State ten laste van „de Gedeputeerden van de (vant landtschap) Drenthe" tot betaling van generaliteitslasten. 1626—1677. 1 omslag. NB. Aanwezig zijn „acten van versoeck" van 1626,1648, 1657, 1671, 1675, 1677. Ingevolge de acten d.d. 1626 en 1657 sloegen Drost en Gedeputeerden ordonnantiën op den ontvanger van Drente; deze acten betreffen echter geene betaling van kosten ten laste van de magazijnen te Coevorden (zie Inv. N°. 437). Omtrent afgifte van ordonnantiën ingevolge de overige acten blijkt niet. De acten d.d. 1648 (betreffende herstellingen aan 't landshuis, t commandeurslogement en de magazijnen te Coevorden) zijn aaneengehecht geweest; misschien ook die d.d. 1671 (betreffende aan den proviandmeester te Coevorden geleverde rogge en serviesgelden en logiesgelden voor Coevorden). Van 1657 is slechts eene aanwezig (betreffende krijgsvolk voor Brazilië); van 1675 en 1677 (betreffende zeezaken) slechts afschriften. Wellicht is deze verzameling een toevallig overschot van de acten, die vroeger in grooten getale aanwezig moeten zijn geweest, maar volgens de aanteekening in den inventaris d.d. 1679 van weinig belang waren. Of hebben misschien deze (of sommige van deze) stukken moeten dienen in het geschil van Drente met de generaliteit over de 500 pond 's maands uit de generale middelen te Coevorden ? Of wel zijn zij bewaard om de aangegevene onderwerpen, waarover meer stukken aanwezig zijn? Vergelijk Inv. Nos. 518, 542, 553 en 1016 (afd. Varia). 4. Aanmaningen om betaling van quote en soldijen en staten van achterstallen. NB. Aanmaningen om betaling van gelden voor speciale doeleinden vindt men in de rubrieken b 4 en c. 439. Brieven en requesten van den commies (A. Hartmans) van den ontvanger-generaal der Unie aan de (Gedeputeerde) Staten en den landschapssecretaris van Drente, aandringende op betaling van Drente's quote in de generaliteitslasten; met bijlagen. 1629, 1633—1635. 1 bundel. NB. Hierbij eene minuteele resolutie van Drost en Gedeputeerden, houdende ordonnantie van betaling in 's landschaps quote op den ontvanger van het landschap, en een brief daaromtrent van den ontvanger aan den landschapssecretaris, 1635. 440. „Staet van onbetaelde descharges alsnoch onder den „gewezen ontfanger Johan Doublet berustende", ten laste der verschillende provinciën. (1634?). 1 deeltje. 441. Brieven van den commies (van Hoogenhuysen) van den ontvanger-generaal der Unie aan den landschapssecretaris, aandringende op betaling van Drente's quote in de generaliteitslasten. 1646. 1 omslag. 443. (Minuteele?) „Memorie van tgeene aen den Raedt (van „State) deur den (landschaps)secretaris JOHAN StrüUCK den 21 „Novembris 1648 is oevergegeven", ter verkrijging van verlichting voor Drente van hare quote. 1648. 1 stuk. NB. 't In den tekst opgenomen dorsale opschrift is van de hand van J. Struuck. 443 Briefwisseling van Drost en Gedeputeerden met de gecommitteerden ter generaliteits-rekenkamer enz. betreffende eene post van 3079 gld. 8 st., in de boeken van den overleden ontvanger-generaal der Unie Johan Doublet alsnog staande ten laste van Drente. 1667 —1669. 1 omslag. 444. Briefwisseling van Drost en Gedeputeerden met de gecommitteerden ter generaliteits-rekenkamer enz betreffende decharges ten laste van Drente over 1661/6, door den ontvangergeneraal Mr. Philips Doublet als onvoldaan opgegeven. 1667, 1669, 1670. 1 omslag. 445. „Staat van 't geene 't lantschap Drenthe schuldich is „tzedert den jare 1661 tot den jare 1668 incluijs" wegens onbepaalde decharges". (1669?) 1 stuk. 446. Stukken — (gemerkt ,N°. 1", „N°. 3", „N°. 5"— „N°. 8", (vóórop) en andere ,N°. 4", „N°. 7", „N°. 8", „N°. 10", „N°. 12", „N°. 19", „N°. 21"', „N°. 22", „N°. 23", „N°. 25", „N°. 32" (in dorso)), — waarschijnlijk gediend hebbende bij een geschil van Drente met de Staten-Generaal over de betaling harer quote in de generaliteitslasten. (1603?)—(1657 ?). 1 portefeuille. NB. In een stuk komt voorop de datum Nov. 1657, de verzameling is dus na dien tijd bijeengevoegd. 't Kan zijn, dat de stukken voorop gemerkt 1, 3, 5—8, hebben gediend bij het rapport, door jonkheer van den Boetselaek op den landdag d.d. 13 Juli 1640 uitgebracht, over het door hem verhandelde met den Raad van State betreffende de liquidatie van Drente's generaliteitslasten. Vele nummers bestaan uit meerdere stukken. In N °. 32 ligt een los briefje waarop staat: „N°. 32. Eenige oude recepissen van „inlegeringen ende wagens, die nu niet te passé konnen komen." In verband met enkele aanteekeningen op de stukken, ontvangt men den indruk, dat zij eerst gebruikt, wellicht ook bijeengebracht, zijn door den landschapssecretaris J. Strüück (1627—1666), doch later voor eene nieuwe zaak nagezien (bijeengebracht ?) en genummerd zijn door den landschapsklerk Gaspar Monter(1 653—1690). Omstreeks 1675 waren de moeilijkheden voor Drente met betrekking tot de betaling harer quote wederom zeer hoog gestegen; wellicht is in dien tijd deze verzameling gevormd. 447. Brieven van de gecommitteerden ter generaliteitsrekenkamer aan Drost en Gedeputeerden, vragende onderzoek van den bijgevoegden staat van restanten, door Drente op hare generaliteits-quote over 1667—1671 verschuldigd en door den ontvanger-generaal der Unie, van Volbergen, in uitgaaf gebracht in zijne rekening over 1671. 1674. 1 omslag. 448. „Summaire staet van de ordnirarse (sic) ende extra„ordse staet van oorloge over den jaere 1675 over alle de Geünieerde Provintiën gerepartieert". 1675. 1 stuk. NB. Dit stuk, ter landschapssecretarie vervaardigd, dient voornamelijk ten betooge, dat van Drente meer gevorderd wordt dan 1 % der generaliteitslasten. 449. Stukken betreffende het „Arrest van gedeputeerde „Weinichman en secretaris Sichterman uit ordre van de Raad „van State 1676", om betaling te verkrijgen van Drente's achterstallige quote in de generaliteitslasten, en hare poging om opheffing ervan te verkrijgen. 1676. 1 dossier NB. De stukken zijn verschillend gevlekt; het kan dus zijn, dat na de vorming van het dossier andere stukken daarmede vereenigd zijn. 450. Staat van hetgeen Drente schuldig is in de genoemde petitiën en van het daarop betaalde, over 1672—1677. Met „Corte staet van 's lants debet en credit ter generaliteit in 1675, „in 1676 et in 1677". (1677 ?). 1 omslag. NB. De staat over 1672—1677 is opgemaakt (ten kantore van den thesaurier-generaal ?), de korte staat ter landschapssecretarie. 451. „Gedreygde executie". — Stukken betreffende de bedreiging van Drente door den Raad van State met executie om betaling te verkrijgen van hare achterstallige quote in de generaliteitslasten ; en hare pogingen tot afwending ervan. 1692. 1 dossier. 452. Staten en berekeningen omtrent het door Drente ter voldoening van hare quote over 1675—1691 betaalde (berekend naar l°/0 in de generaliteitslasten) en het door haar verschuldigde naar 1 boven het honderd. (1692?). 1 omslag. 453. Staten van hetgeen Drente over 1675—1693 ten achter is in de betaling harer quote. (1693?). 1 omslag. NB. Een der staten bevat de vermelding van hetgeen 't landschap op de genoemde petitiën schuldig is, betaald heeft en nog schuldig bleef over 1688—1693. 454. Staten van hetgeen door de respectieve provinciën — volgens den op 26 September 1692 bij de Staten-Generaal ingedienden, en in afschrift hierbij aanwezigen, staat — in de extra-ordinaire petitiën en consenten (voor den laatsten oorlog) is betaald en is schuldig gebleven. (1693?). 1 omslag. 10 NB. Deze staten, opgemaakt ter landschapssecretarie, zijn zeer summier wat betreft de overige provinciën doch uitvoerig voor Drente. Eenige stukken vertoonen wormgaten. 455. Staten van het door de respectieve provinciën en Drente ter voldoening van hare quote over 1691 —1695 betaalde en nog verschuldigde; met eenige becijferingen bepaaldelijk met betrekking tot Drente. (1696?). 1 omslag. NB. De staten zijn opgemaakt ter griffie der generaliteit, de becijferingen ter landschapssecretarie. 456. Staten van het door de respectieve provinciën en Drente ter voldoening van hare quota over 1688—1697 betaalde en nog verschuldigde; met eenige becijferingen bepaaldelijk met betrekking tot Drente. 1698. 1 omslag. NB. De staten zijn opgemaakt ter griffie der generaliteit, de becijferingen ter landschapssecretarie. 457. Staten van hetgeen de respectieve provinciën schuldig zijn en hebben betaald op verschillende posten der generaliteitslasten over 1701 —1705, (1706?). 1 omslag. NB. Deze staten zijn opgemaakt ter griffie der generaliteit. Zij loopen tot 31 December 1705. 458. Staten van hetgeen het landschap Drente ten kantoregeneraal der Unie schuldig was, betaald hoeft en nog schuldig is gebleven op de genoemde extra-ordinaire consenten, opgemaakt over 1702 tot 31 December resp. 1708, 1709 en 1710. (1709, 1710 en 1711?). 1 omslag 459. Staten van nog onbetaalde ordonnantiën over 1710— 1715 onder den commies Hoppinck berustende. (1715?). 1 omslag. NB. Deze staten zijn opgemaakt door den commies Hoppinck en ter landschapssecretarie van Drente. 460. Brieven dooi Drost en Gedeputeerden en den landschapssecretaris ontvangen van commiezen ten kantore-generaal der Unie, houdende aanmaning om betaling en strekkende ten geleide van ordonnantiën van betaling en „acten van versouck", vanwege de generaliteit afgegeven op Drente. 1734—1783. 1 portefeuille. NB. Hierbij minuten van brieven betreffende deze zaak van Drost en Gedeputeerden aan den ontvanger Ellents en van den secretaris aan den commies (21 April 1735), en enkele brieven van p. H. Gilles aan den secretaris met minuten vao antwoorden (1776—'81). De inventaris Magnin van 1829 noemt onder 11 q, waaruit dit nummer is gevormd: „Brieven van commisen ten kantore-generaal „der Unie, 1742 — 1761." 5- Decharges. 461. „Descharges van de betaelde contributiën". — „Een „doese continerende descharges van de betaelde contributiën van „de lantschap Drente". — „7 dosen met descharges". — Decharges, door of namens den ontvanger-generaal der Unie afgegeven aan „de Gedeputeerde van de Drenthe" (later aan „de Staten" van het landschap Drente) wegens door hen gedane betalingen in mindering hunner maandelijksche contributiën en in mindering der 500 pond 's maands uit de generale middelen te Coevorden. 1602—1679. 2 doozen. NB. Aanwezig zijn decharges van de jaren 1602—1605 1612-1650, 1654—1657, 1659—1661, 1664, 1669—1671, 1676. 1678, 1679. De decharges in mindering der 500 pond 's maands uit de generale middelen te Coevorden d.d. 1611 —1650, 1664 zijn genummerd 1—289. Ontbreken Nos. 1—3 en N°. 17 (een recepis van den commies v. Volbergen d.d. 19 Maart 1615). N°. 44 was per abuis genummerd 49, N°. 199 100, N». 265 256. N°«. 252 en 286 droegen geen nummer. Zij zijn in 1693 overgelegd in het geschil tusschen Drente en de Staten-Generaal (zie Inv. N°. 1016 (afd. Varia)) en toen genummerd 1—289, van welke nummers evenwel sommige geene decharges aanwezen maar andere stukken. Vandaar dat in de hier omschreven verzameling eenige nummers niet worden gevonden (vergelijk den „Staet opte betaelinge van de maendtlicke vijffhondert Carolus„ guldens uijth de middelen tot Coevorden an de generaliteijt", onder N°. 14 bij de stukken medegegeven aan Drente's gecommitteerden in 1693 naar 's Gravenhage (Inv. N°. 1016 (afd. V aria)). Het ontbrekend N°. '259 bevindt zich in Inv. N°. 436. 6. Stukken betreffende de afrekening van Drente met de generaliteit. 462. Concepten van „declaratien) van betalinge, gedaen by „de Staten der lantschap Drenthe in minderinge van derselver „quote totte ordinaris ende extra-ordinaris consenten", voor de jaren 1613—1638. 15 deelen. NB. Aanwezig zijn de 12de, 13de, 15de, i7dej 1,3de, 26*'*—29<"<=, 31ste 34ste, 36s,e en 378te declaratiën. De 12de declaratie (1613) loopt over 1 April—31 December, de andere loopen over 1 Januari— 31 December. Ontbreken de declaratiën voor 1615, 1617, 1620—1626, 1631, 1636. 463. „Declaratiën van de betalinge, gedaen bij de Staten „van de lantschap Drenthe tot dienste van de generaliteijt in „minderinge van derselver quote... in de ordinarise ende „ extra-ordinarise consenten, bij de provinciën respective gedragen". 1 April 1602/1603 Maart 31 —1 April 1612/1613 Maart 31, 1 April—31 Dec. 1613, 1614-1638. 35 deelen. NB. De declaratiën werden gesloten door de generaliteitsrekenkamer in Nov. 1615, Sept. 1623, Sept. 1628, Dec. 1633, Maart 1634, Oct. 1635, Juni 1640. Aanwezig zijn de lste_24s'e, 26ste—29ste, 31s!c—37ste declaratiën. Ontbreken die voor de jaren 1626 en 1631. Bij sommige declaratiën daarop betrekkelijke stukken, waarvan althans sommige steeds daarbij gevoegd waren. De eerste declaratie is voorop gemerkt „N®. 2°." op dezelfde wijze als de stukken, genoemd in Inv, N°. 1016 (afd. Varia). 464. Stukken gediend hebbende bij de liquidatie van Drente met de generaliteit met betrekking tot Drente's quote in de generaliteitslasten over 1599—1643. (1615?)—(1643?). 2 portefeuilles. NB. Aanwezig zijn stukken: a. betreffende de afsluiting der declaratiën in 1615, 1623, 1628; — en b. betreffende de steeds voorgenomen doch niet gevolgde liquidatie in 1615, 1623, 1628, 1634?, 1635, 1638?, 1639, 1640, 1643?. 7. Stukken betreffende de afrekening van Drente met den ontvanger-generaal der Unie. 465. „42. Ontfanger-generael Volbergen ofte generaliteits„pretensiën gedurende sijn leven, alsmede van de 12000 f. ende „Lunenburgse troupes". — Stukken betreffende de liquidatie door de gecommitteerden ter generaliteits-rekenkamer van het beheer van den overleden ontvanger-generaal der Unie J. van Volbergen over 1667—1674 Juli 15, bepaaldelijk met betrekking tot eene post van 12000 gulden, door hem ten nadeele van Drente verzuimd te rekenen, en betreffende de besteding van het te goed van Drente tot betaling van Brunswijksche en Luneburgsche troepen. 1674/80. 1 pak. NB. Hierin een extract uit de staten van oorlog voor 1671 en 1672 voor Groningen en Drente, dat elders schijnt te behooren. 466. ^Declaratoir off generale decharge van den heer ontfanger-generael". — Stukken betreffende de verleening van verklaringen door Drente aan den ontvanger-generaal der Unie Mr. C. de jonge van Ellemeet omtrent het door haar ter voldoening harer quote in de generaliteitslasten betaalde over 1675/83, 1683/91, 1691/99, 1699/1706 en 1 Januari—1 Juni 1707. 1683/4, 1692, 1700, 1710. 4 dossiers. NB. De ontvanger-generaal was, volgens besluit der StatenGeneraal d.d. 28 December 1640, verplicht tot het om de 8 jaren inleveren ter generaliteits-rekenkamer eener „conclusive" rekening. De in den tekst omschreven stukken betreffen Mr. de Jonge's jst»—4.1e rekeningen eu het 2de halfjaar van 1707, dat hij boven het laatste 8jarig tijdvak in functie was. Opdat de rekenkamer de zekerheid zou hebben, dat de ontvanger-generaal geene ontvangsten in zijne rekening verzweeg, werden de rekeningen belegd met verklaringen der verschillende provinciën omtrent het door haar ten kantore-generaal gestorte. De ontvanger-generaal gaf daartoe aan de provinciën de door haar volgens zijne boeken gedane stortingen op, met verzoek om deze ten kantore der provincie na te cijferen en hem daarop de gewenschte verklaring af te geven. 467. Brief van den ontvanger-generaal der Unie G-. van Hogendorp aan Drost en Gedeputeerden, begeleidende eene becijfering omtrent het door Drente over het 2de halfjaar van 1707 ter voldoening harer quote betaalde, met verzoek om nacijfering; met afschrift van het declaratoir van Drost en Gedeputeerden omtrent de juistheid de becijfering. 1708. 1 omslag. NB. De afrekening over het lste halfjaar van 1707 is begrepen in de laatste 8jarige rekening, afgelegd door den ontvangergeneraal der Unie C. de Jonge van Ellemeet (zie Inv. N°. 466). De ontvanger-generaal vroeg de verklaring voor het afleggen van zijne eerste rekening, welke, ingevolge de in 1707 gewijzigde instructie, voortaan jaarlijks moest plaats hebben. 46». Staten „van de betalingen ten comptoire-generael van „de Unie gedaen door de landtschap Drenthe op de legerlasten" over 1701 — 1703. (1705?). 1 omslag. NB. Een staat vermeldt betalingen gedaan in 1705. 469. Aanteekeningen van hetgeen door Drente volgens eigen boeken en volgens opgave van den ontvanger-generaal der Unie is betaald over 1703—1712 voor de magazijnen en over 1704—1713 voor de legerlasten. (1714?). 1 stuk. 470. Staten van hetgeen door Drente ten kantore van den ontvanger-generaal der Unie G. van Hogendorp over 1 Juli 1707—1720 December 31 is betaald ter voldoening van hare quote. Met betrekkelijke (minuteele) brieven van de gecommit- teerden ter generaliteits-rekenkamer en Drost en uecieputeerden 1720/21. 1 portefeuille. NB. In verband met de wijziging der instructie van den ontvanger-generaal der Unie in 1707, waardoor deze, in plaats van om de 8 jaar, elk jaar rekening moest afleggen, kon hij niet voor het afleggen van iedere rekening de verschillende provinciën bezoeken, omdat dit te kostbaar werd; daardoor verkreeg hij ook geen bewijs van zijne verantwoording van de verschillende provinciën, zooals vroeger. De jaarlijksche staten van ontvangst van de resp. provinciën door den ontvanger-generaal ingediend konden dientengevolge door de rekenkamer slechts provisioneel worden goedgekeurd. Daarom verzocht zij in 1720: a. gelijksoortige opgaven van de verschillende provinciën van het door haar over 1 Juli 1707—1719 (administratie van den ontvanger-generaal G. van Hogendokp) betaalde, ter controleering van de rekeningen van den ontvanger-generaal; en b. voortaan elk jaar een dergelijken staat in te zenden. Toen in 1721 noch de verzochte staat noch eenig bericht daarover van Drente was ingekomen, drong de rekenkamer opnieuw op inzending aan, en verzocht tevens een gelijken staat over 1720. 471. Afschriften der 16 staten van de betalingen, door Drente ten kantore van den ontvanger-generaal der Unie G. van Hogendorp gedaan over het 2de halfjaar van 1707, over de jaren 1708 1721 en over 1 Januari —19 October 1722, zooals die door gemelden ontvanger-generaal in zijne respectieve rekeningen zijn verantwoord; met eene ter secretarie van Drente omtrent deze staten ten behoeve van de rekenkamer opgemaakte memorie. (1722?). 1 bundel. NB. Blijkbaar zijn de oorspronkelijke staten door de rekenkamer of den ontvanger-generaal toegezonden aan 't landschap en later weder door Drente teruggezonden. 472. „Staat van betaling (door Drente) an de generaliteit „en admiraliteit te Harlingen, beginnende met mijn anstelling „als clerq ...Maart 1757"— 1797. 1 deel. NB. Dit protocol, aangelegd door den landschapsklerk W. H. Hofstede, is ook tijdens zijn secretariaat door hem en later door zijn opvolger H. Vos vervolgd. Het bevat een overzicht van het door Drente in generaliteitspetitiën (ook aan de admiraliteit te Harlingen) betaalde. b. Stukken betreffende de betaling van land-zaken. i. Briefwisseling over het nemen van bepaalde troepen ter repartitie van Drente. 473. „Missiven aengaende d'aenneminge van de twee derde „parten van de compagnie van capiteyn Moriac". — Briefwisseling van Drost en Gedeputeerden met den Raad van State, den drost en den landschrijver betreffende Drente's bezwaar tegen het nemen voor 2/3 ter repartitie van 't landschap van de compagnie Fransch voetvolk van den kapitein MoRiACQ, overeenkomstig 's Raads verzoek. 1634. 1 dossier. 474. „Gideon Salamon, Villeers ende Dudan, Bellijn, Ver„REIJCKEn". — Stukken betreffende het nemen door Drente, al of niet onder protest, ter repartitie van het landschap van door den kapitein-generaal benoemde doch niet door Drente voorgedragen officieren. 1679, 1682, 1689. 1 bundel. 475 Stukken betreffende Drente's bezwaar tegen het nemen ter repartitie van het landschap van een post voor kruit, lood en lonten in ruil voor het van Drente afgevoerde regiment van den overste von Linstow. 1681/2, 1688/9. 1 bundel. NB. Door den genoemden maatregel werd Drente's recht op nominatie voor militaire charges, ter harer repartitie staande, geschonden geacht. Nadat de gedachtenwisseling in 1681/2 geen resultaat had gehad, werd in 1688/9 door Drente, door weigering van de betaling der nieuwe post, nogmaals gestreefd naar eene oplossing van het geschil volgens haren wensch. 476. Staten van 't door Drente over 1675—1685 aan verschillende onderwerpen in de generaliteitslasten verschuldigde en betaalde; bijgehouden tot 1686 a 1690. (1686/91 ?). 1 bundel. NB. De in den tekst bedoelde onderwerpen zijn : de magazijnen te Coevorden; de serviesgelden aldaar; kruit, loot en lonten; vrachten, bodeloonen, „verdachte ende onverdachte" kosten; fortificatiën. 477. Briefwisseling van Drost en Gedeputeerden met de Staten-Generaal en van den landschapssecretaris met verschillende personen, betreffende Drente's bezwaar tegen de betaling van een regiment Wurtembergsche ruiters gedurende de 5 maanden in 1688, waarin de Franschen hen beletten naar de 7 Provinciën door te breken. 1698. 1 bundel. 478. „Acte de non praejudicando " — Brief van de Staten-Generaal aan Drost en Gedeputeerden, uitdrukkelijk verklarende dat het nemen ter repartitie van Drente van de compagnieën ruiters van A. H. Sloot en voetvolk van M. Fckharten nimmer zal strekken ten prejudicie van het landschap. 4 Julil 701. 1 stuk. 479. „Compagnie van Linstouw en Westerbeek". — Stukken betreffende Drente's bezwaar tegen het nemen ter repartitie van het landschap van de compagnie voetvolk van den overste von Linstow in plaats van de compagnie van den kapitein A. van Westerbeek. 1716. 1 dossier. 480. „Mineurs". — Briefwisseling van Drost en Gedeputeerden met den Raad van State betreffende Drente's bezwaar tegen het nemen ter repartitie van 't landschap van de 63 man, waarmede de 3 detachementen mineurs zijn versterkt. 1745/6. 1 dossier. 2. Declaratiën van legerlasten. 481. Concept-declaratie van de betaling van door 't landschap verschuldigde legerlasten over de jaren 1675/78; met staten van het door Drente ten dezen betaalde en brieven terzake van den agent C. Wolfsen. 1678/9. 1 portefeuille. 3- Declaratiën van doortochten, inkwartieringen enz. 482. Concept-(Eerste) declaratie van kosten, door Drost en Gedeputeerden ingeleverd bij den Raad van State, wegens „inlegeringen, deurtochten ende confoijen" van militairen in 1621 ; met minuteele „notule" van de ter betaling daarvan door Drost en Gedeputeerden geslagen ordonnantiën. (1622?). 1 omslag. NB. Hierbij eene minuteele notule van door Drost en Gedeputeerden geslagen ordonnantiën ter betaling van onderscheidene kerspelen, van gelijke posten over 1621/1623. 483. Geapostilleerd request, met bijlagen, van Roelof van Echten, als gecommitteerde van Drente, aan Gedeputeerde Staten van Friesland om betaling van kosten voor inkwartiering enz. in Drente van troepen staande ter repartitie van Friesland. 1623. 1 omslag. NB. De aan het request gehechte bijlagen zijn in minute aanwezig in Inv. N° 482. 484. Concept ordonnantiën van betaling ten behoeve van verschillende kerspelen door Drost en Gedeputeerden geslagen „tot subsidie van de schaede, die sy" op 24 en 25 October 1623 „oever den inval ende inlegeringe van drie ende dertich com„paigniën ruiteren van den heer furst Christian von Brunswijck „geleden hebben." 29 December 1623 1 bundel. 485. Verklaring van Thomas van Stakebroeck, dat hij op last van den prins van Oranje de compagnie van den ritmeester Paignye ,,tot des landts dijenst" 2 maal van garnizoen heeft doen veranderen (naar Coevorden en naar Groningen), en daarom Gedeputeerden van Drente verzoekt, haar de gemaakte inkwartieringskosten terug te geven. 1624. 1 stuk. 486. „Deurtochten ende inquartieringen van de landtschap „bij de generaliteit goetgedaen." — Extract-declaratiën van betalingen, door Drost en Gedeputeerden gedaan aan kerspelen en ingezetenen, wegens „inlegeringen ende deurtochten'' van verschillende compagnieën in en door het landschap; voorzien van apostillen van den Raad van State, waarbij de bedragen in mindering worden gebracht aan de quote van Drente in de generaliteitslasten; in gewaarmerkt afschrift door den ontvangergeneraal Ph. Doublet toegezonden aan Drost en Gedeputeerden; en genummerd 1 — 21. 1629 — 1610. 1 bundel. NB. Bij het eerste extract een paar bewijsstukken, die misschien later zijn bijgevoegd. 487. Aanschrijvingen van Drost en Gedeputeerden aan de kerspelen, verzoekende kwijting te geven voor hunne verschotten wegens levering van wagens voor doortrekkende troepen en belovende betaling na voldoening door de generaliteit. 1635 1 omslag. 488. 4 Declaratiën van betalingen door Drost en Gedeputeerden gedaan aan kerspelen en ingezetenen wegens ,.deurtochten „ende wagenvrachten" van verschillende compagnieën door 't landschap; voorzien van bewijsstukken en (de eerste 2) van apostillen van den Raad van State, waarbij de bedragen in mindering worden gebracht aan de quote van Drente in de generaliteitslasten; en loopende respectievelijk over April 1640—1613 Mei, November 1643—1647 December, Juli 1649—1656 April en April 1656—1658 Augustus. 4 liassen in 1 portefeuille. NB. De apostillen op de eerste 2 declaratiën dagteekenen resp. van 7 October 1643 en 22 Februari 1649. Voor in de portefeuille ligt een losse titel: „1. Oude ende nieuwe declaratiën van deurtochten van 1640, „1643, 1649, 1656 ende 1658 ende andere saken daertoe „specterende." 489. ,,Recepissen van de doortochten ende inlegeringe." — Verklaringen omtrent inkwartiering en wagon vrachten, in verschillende kerspelen aan doortrekkende compagnieën verleend, voorzien van aanteekeningen van den landschapssecretaris omtrent de daarop door Drost en Gedeputeerden geslagen ordonnantiën 15 December 1657 —1665 Juni 27. 1 verbroken lias. 490. „Extra -ordinarise declaratie van betalinge bij de landt„schap van Drenthe in generaliteitssaken, ten tijde van de „Munstersche invasie gedaen, van den len Septembris 1665 tot„ten laetsten Aprilis 1666" ; door Drente ingediend ter generaliteitsrekenkamer, en door deze, na goedkeuring op 12 October 1668, teruggezonden aan 't landschap. 1668 1 deel. 491. „53. Alle de staten, registers, reeckeningen, declaratiën „ende anders van de wagenvrachten, leverantiën, arbeytsloonen „van de bisschoplijcke invasie van 1665 ende 1666; sijnde de „inquartieringe doorgeslagen ende vereffent mette generaliteit." — Stukken betreffende de samenstelling der declaratie en de verrekening door de generaliteit met Drente en door Drente met de kerspelen van de uitgaven, gedaan ten behoeve van de generaliteit ten tijde van de Munstersche invallen. 1 September 1665—1666 April 30. 3 portefeuilles. NB. Aanwezig zijn: a. „Notule ofte opstellinge van alle de recepissen ende attestatiën „bij de respective carspelen overgegeven, nopende de doortochten „ende inquartieringe neffens de wagendiensten, die deselve voor „ende nae over den gepasseerden jaere 1665 tot op desen tegen„woordigen landtsdach begonnen den 27 Febr. 1666 ten dienste „van de generaliteijt van ruijteren ende knechten hebben gehadt „ende gedaen." 1666. 1 deel. NB. Deze notule vermeldt wel stukken, als voorkomen onder ft, doch met gansch andere nummering, zoodat zij niet bij die stukken behoort. b. Kwijtingen, ordonnantiën van betaling en recepissen betreffende het door de kerspelen gevorderde voor inkwartiering, wagenvrachten enz. ten behoeve van generaliteitstroepen „ten tijde van de Mun„stersche invasie van den len Septembris 1665 totten laetsten „Aprilis 1666". 1665/7. 1 pak. NB. Deze stukken kunnen gediend hebben bij het opmaken der ,,Extra-ordinarise declaratie," doch vormden geene bijlagen daartoe. Hierbij eene minuteele aanschrijving van D. en G. aan de kerspelen, houdende oproeping naar Assen tot wijziging van de ingezonden recepissen in declaratiën. c. Ontwerpen in duplo voor verschillende rubrieken der „Extra„ordinarise declaratie van betalinge bij de landtsehap van Drenthe „in generaliteitssaken ten tijde van de Munstersche invasie gedaen, „van den le" Septembris 1665 totten laetsten Aprilis 1666". (1668?). 7 deelen. d. Bewijsstukken tot folia 42—55 verso der „Extra-ordinarise declaratie van betalinge bij de landtsehap van Drenthe in generaliteitssaken ten tijde van de Munstersche invasie gedaen, van „den leu Septembris 1665 totten laetsten Aprilis 1666." (Verbroken lias). Met betreffend uittreksel der declaratie. 1666. 1 pak. f. Aanteekeningen betreffende de verrekening met de generaliteit en met de kerspelen van de buitengewone onkosten van Drente over September 1665 tot 1666 Mei, naar aanleiding van den inval van den bisschop van Munster. 1668 en z. j. 1669?. 1 bundel. NB. Een stuk is gemerkt „K". f. „Register van sodanige ordonnantiën, als bij de heeren Drost „en Gedeputeerden der landtsehap Drenthe zijn afgegeven over „inquartieringen, wagenvrachten en andere tovallen, gepasseert „in den jaere 1665 ende 1666 geduirende de bischoplike invasie „in dese landen. Ende staet sonderling te letten, dat de voors. „ordonnantiën bij de carspelsvulmachten ende eenige particulieren „ter goeder trouwen zijn gequitteert, hoewel die niet vuldaen „zijn ; waer t' ziner tijdt tegen een ander sullen moeten geliquideert „ende goetgemaeckt worden; dat oock de welgemelte heeren Gedeputeerden de voors. ordonnantiën nu in desen jaere 1668 in „Augusto hebben getekent, hoewel die in dato zijn van den „jaere 1666 en 1667 ; alles nochtans mede ter goeder trouwe om „te bequamer voor de generaliteits-rekencamer daeruit te konnen „declareren." (1668). 1 deel. N.B. Dit register is gefolieerd „1"—„43". Het vervolg ervan wordt gevonden in Inv. Nos. 494 en 495c. Vergelijk Inv. N°. 173 (afd. Resolutiën en brieven). g. „Ordonnantiën van 't verrekenen over het bischopsjaer." — Ordonnantiën van betaling en minuten daarvan, geslagen door Drost en Gedeputeerden, ter voldoening van vorderingen op 't landschap met betrekking tot de verdediging van Drente tegen den inval van den bisschop van Munster in 1665/6. 1670. 1 bundel. NB. In den omslag ligt een oude titel: „Declaratiën ende ordonnantiën van den 19 Septembris 1666 van de inquartieringe van „de militie van desen staet geschiet in de jaren 1665 ende 1666. — „Doch is alles bij de generaliteit doorgeslagen, ende alsoo niet „willen goetdoen." — Deze heeft dus niet betrekking op de in den tekst beschreven declaratiën. die van 1670 dateeren; doch op thans verloren declaratiën. 492. „ Extra-ordinarise declaratië(n) van betalinge, bij de Staten „van de landtschap Drenthe in generaliteitssaecken „gedaen" over 1 Mei 1666 — 1679 Juli 31. 2 deelen. NB. Exemplaar voor de rendanten, afgesloten door de generaliteits-rekenkamer op 28 Januari 1682. 493. Stukken betreffende de samenstelling en de afrekening der 2 extra-ordinaire declaratiën van betaling door 't landschap in generaliteitszaken over 1 Mei 1666 — 1679 Juli 81 gedaan, afgesloten door de generaliteits-rekenkamer op 28 Januari 1682. (1681?). 1 omslag. 494. „Ordonnantiën, 1671, van de wagenvrachten, die de „respective carspelen der landtschap Drenthe tijtlijx hebben „gedaen ten dienste van de generaliteit t'zedert den jaere „1666 totten 23 Februarij 1670, soo veel ter vergaderinge „van de Ed. Mo H. H. Drost ende Gedeputeerden sijn ge„exhibeert, om de doormarcherende militie ende compagniën „bagagiën voor te brengen. Sijnde desen d'twede ofte laeste „helfte." Vervolgd met opgave van ordonnantiën op 15 Februari 1681 geslagen voor leverantiën enz. over 1670—1679. (1670/1681 ?). 1 deel. NB. Naast den titel staat in margine: „D'ordon[nantiën . . . .] „helfte van de wagenbetalinge staen geregistreert hijrvan fol. 37." Gefolieerd „61"—„80." De ordonnantiën voor 1670—1679 vangen aan op fol. 77. Vergelijk de noot bij Inv. N°. 495c. Zie Inv. N°. 173 (afd. Resolutiën en brieven). 495. „Stucken, notulen ende recepissen t'zedert Meij 1666 „van inquartieringen ende wagenvrachten sijn ingedient totten „jare 1670. die mette generaliteit noch moeten verrekent .worden, mits bevorens daervan formerende behoorlijcke decla- „ratiën. Off an d'hijrin liggende papijren ijeets gelegen is. na "te sien." — „'2." — Stukken behoorende tot de „Ie extra„ordinarise declaratie van betalinge bij de Staten van de landt„schap Drenthe in generaliteitssaecken van den eersten Maij ,1666 totten 23en Februarij 1670 gedaen," afgesloten door de generaliteits-rekenkamer op 28 Januari 1682 1 portefeuille. NB. Aanwezig zijn; a. „Notule van de recepissen van de carspelen over inlegeringen ,ende wagenvrachten t'zedert den bisschoplijcken oorlog van Meij „1666 totten 23 Februarij 1670 gedragen ende gedaen, soo vele „haere recepissen hebben overgegeven .... voor de wagenvrachten „d originele recepissen gelaten ende d'copiën bij de inquartieringen „daer se in een papijr sijn geschreven." (1682?). 1 deel. b. Stukken betreffende de verrekening met de kerspelen van het door hen gevorderde wegens inkwartiering en wagenvrachten door hen verleend aan doortrekkende troepen der generaliteit over Mei 1666-1670 Februari 23. (1671 ?). 1 bundel. c. „Inquartieringen 1670". — Ordonnantiën „van de inquartieringen van ruijteren ende knechten, die de respective car„spelen der landtschap Drenthe t'sedert den len Meij 1666 totten „23 t ebruarij 1670 hebben gehadt, waervan die recepissen aen „de vergaderinge van de Ed. Mo. Heeren Drost ende Gedeputeerden sijn overgeven." (1670?). 1 deel. NB. Gefolieerd „44"—„61", doch folio 61 is niet beschreven. Folio 45 (onbeschreven geweest?) ontbreekt. De ordonnantiën voor de inkwartieringen enz. in 1665/6 zijn in een gelijksoortig register bewaard, gefolieerd 1 —43, zie Inv. N°. 49V. Die voor de wagenvrachten in 1666—1670 en de inkwartieringen in 1670—1679 zijn ingeschreven in een register, gefolieerd 61—80, zie Inv. N°. 494. Zie Inv. N°. 173 (afd Resolutiën en brieven), d. Ordonnantiën van betaling (genummerd 1 — 27), uitgegeven door Drost en Gedeputeerden ter betaling van aangehechte vorderingen door de respectieve kerspelen ingediend, vermeld in de lste extra-ordinaire declaratie bovengenoemd, fol. 36—46 verso. (1666/71 ?). I pak. N.B. Een losse titel vermeldt: „Fol. 36 et seqq. Totte Ie declamatie behoren dese 27 ordonnantiën van de verpleginge ende „onderhoudt van de militie van desen staet, bij de respective car„spelen der landtschap Drenthe ten dienste van de generaliteit „gedaen". 496. Stukken behoorende tot de „Ilde extra-ordinarise declamatie van betalinge. bij de Staten van de landtschap Drenthe „in generaliteitssaecken van den 24en Februarij 1670 totten „lesten Julij 1679 gedaen;" afgesloten door de generaliteits-rekenkamer op 28 Januari 1682. NB. Aanwezig zijn : a. „Register van de declaratiën ende recepissen van de respec„tive carspelen der landtschap Drenthe van den jaere 1670—1679". — „Notulen van de arbeitsloonen, inquartieringen, wagenvrachten, „leverantiën ende logiesgelden, de respective carspelen der landtschap Drenthe ten dienste van de generaliteijt van den jare 1670 „tot 1680 incluis gedaen." — Protocol bevattende specifieke aanteekening der voorgenoemde uitgaven, opgemaakt ten dienste der 2de „Extra-ordinarise declaratie van betalinge, bij de Staten „van de landtschap Drenthe in generaliteitssaecken .... gedaen." (1681?). 1 deel. b. Ordonnantiën van betaling (genummerd 1—5,8), uitgegeven door Drost en Gedeputeerden ter betaling van aangehechte vorderingen, door de respectieve kerspelen ingediend, vermeld in de 2de extra-ordinaire declaratie bovengenoemd fol. 53—55 verso, 56 verso—57. 1681. 1 bundel. NB. In 't 2de deel van N". 49-2 (over 24 Febr. 1670—1679 Juli 31) ligt een papier luidende: „Folio 53 et seqq. Totte tweede declaratie „behoren dese 34 ordonnantiën van de verpleginge ende onderhout „van de doormarcherende militie van desen staet, ten dienste van „de generaliteijt bij de ingesetenen der landtschap Drenthe van den „24 Febr. 1670 totten lesten Julij 1679 gedaen." Er zijn dus 34 ordonnantiën geweest, waarvan Nos. 6, 7, 9—34 thans ontbreken. 497. Briefwisseling van Drost en Gedeputeerden met de generaliteits-rekenkamer en den Baad van State en van den landschapssecretaris met den agent Wolfsen over de verrekening van het door Drente betaalde ten behoeve van inkwartieringen, wagenvrachten en doortochten van militairen; hoofdzakelijk van het betaalde over 1666—1679. 1680—1682. 1 omslag. 408. Minuteele „Notule van de recepissen bij de respective „carspelen ingelevert van de inquartieringen ende wagenvrachten „ten dienste van de generaliteijt t'zedert den jaere 1679 totten „lesten Decembris 1686 t ij tl ijx gedaen"; met de daarbij behoorende recepissen over dien tijd (1687?). 1 portefeuille. NB. Hierbij een paar declaratiën van Ansen van wagenvrachten en inkwartiering over 1679 en 1682, en een request, met bijlagen, van J. R. vak den Camp aan Drost en Gedeputeerden om vergoeding der door hem „door de militie van desen staet" geleden schade. 400. Antwoorden van de schuiten op de aanschrijving van Drost en Gedeputeerden dd. 8 December 1704, vragende een staat van de compagnieën, sedert 1 Januari 1701 ingekwartierd geweest; met de recepissen of getuigschriften ten bewijze van de juistheid dier zaken. 1705. 1 bundel. NB. Drost en Gedeputeerden vroegen deze stukken ten einde „bij ons de nodige reglementen en aegalisatiën mogen worden „geformeert tot ontlastinge van de beswaarde karspelen" (zie resolutiën Drost en Gedeputeerden dd. 8 Dec. 1704). 500. „N . 20. Notitiën van gedane leverantiën aan de Fransche „troepes enz." — „Stukken van leverantiën en requisitiën, 1795. „2 loquetten. Stukken betreffende inkwartieringen, wagenvrachten en leveringen, door ingezetenen van Drente gedaan ten behoeve van doortrekkende Bataafsche en Fransche troepen, door de kerspelbesturen ingezonden bij Gecommitteerde Representanten. 1795/6. 4 portefeuilles. NB. De stukken betreffende ieder kerspel zijn telkens in een afzonderlijken omslag geborgen; die omslagen liggen naar de kerspelen in alphabetische volgorde. De nota s der wagenvrachten en leveringen van Assen zijn genummerd 1 — 15. De bons betreffende Coevorden zijn in een afzonderlijken omslag gelegd, in verband met de resolutiën van Representanten dd. 22 October 1795 Nos. 19, 20. Hierbij een bundeltje „rekeningen op 't collegie gevonden op „den 12 Febr. 1795" wegens inkwartiering van Fransche e.a. 11 troepen over denzelfden tijd. Enkele dier rekeningen zijn genummerd „9, 11—14" volgens eene daarbij gevoegde lijst. Volgens besluit der Representanten dd. 22 Oct. 1795 zouden alle kerspelen „in het dragen der costen, welke met het doormarcheren, inquartiering of andersins ten dienste der Fransche „armee als ook voor de Engelschen hebbende moeten worden „aangewend, op eenen egalen voet.... worden behandelt;..., „zullende de carspelen de rekens daarvan soo van de Franschen „als Engelschen ieder apart op nadere anschrijving van Gecom„mitteerde Representanten insenden" (notulen Representanten i.d.). Dienovereenkomstig vroegen deze laatsten op 16 November 1795 inzending dier rekeningen binnen 4 weken (notulen Gecommitteerde Representanten i.d ) Bij publicatie dd. 27 Aug. 1796 werden nadere opgaven gevraagd, omdat de ingezonden stukken geen voldoend overzicht gaven van den tijd der leveringen enz. en de legers waaraan zij waren geschied. 501. „Lijst der peerden, volgens ingekomene brieven op den „13 Meij 1796. N°. 19." — „19. Lijst der peerden voor de Ba„taafsche artillerije geleverd in 1796", ingevolge aanschrijving van Gecommitteerde Representanten d.d. 9 Mei 1796 ; met de daarbij behoorende opgaven der municipaliteiten en schuiten (genummerd 1—28). 1796. 1 dossier. NB. De opgave van den schulte genoemd onder N°. 27 ontbreekt. De Nation. Vergad. deelde bij schrijven d.d. 4 Mei 1796 mede, dat het noodig was 3000 paarden aan te schaffen voor het artillerie-park en de rijdende artillerie, en verzocht daarvoor de medewerking der gewesten (in verband met het zielental). Gecommitteerde Representanten richtten daarom een rondschrijven aan de municipaliteiten en de schuiten met verzoek op te geven, hoeveel paarden in de verschillende plaatsen zouden geleverd worden, waaruit door den secretaris Mr. H. Vos een algemeene staat werd getrokken De door Drente ten dezen voorgeschoten gelden zouden strekken in mindering van hare „contributie" aan de „generale casse." 502. „N°. 16. Notul der praetensiën wegens het pressen der „schepen ten laste der Fransche republiek, door de schippers „in het landschap Drenthe na voorgaande publicatie van Ge„com.de Reprsten ingezonden." (31 Augustus 1797). 1 stuk. NB. De opgaven werden ingezonden ingevolge publicatie van Gecommitteerde Representanten dd. 25 April 1797. Hierbij eene concept-verklaring van den commies bij 't Dep. Bestuur van Overijsel G. Vos, dat de bedoelde pretensiën door Gec. Representanten bij schrijven dd. 31 Aug. 1797 aan 't Comité tot de algemeene zaken van 't bondgenootschap te lande werden ingezonden en daaronder eenige posten waren als wordt opgegeven. 503. „Notul van eenige praetensiën ten dienste van het „campement, in den jare 1796 bij Scbipbork en Zuidlaren gestaan hebbende, waarvoor vergoeding bij de landschap gevraagt „word"; met bijlagen. (1797?). 1 bundel. NB. Van de bijlagen zijn aanwezig 2 brieven van den commissaris van oorlog Tinse en een brief van den kolonel Lambbkchts, resp. genummerd „3", „4" en „5". 504. „27. In de maand Maart 1798 terruggesondene stukken „van het Committe te lande over de Bataafsche inquartiering." — Opgave, met toelichtenden brief van het gecontinueerd departement van financie van het gewezen Comité te lande aan het Intermediair Administratief Bestuur, welke posten in de bijgevoegde nota's der Drentsche kerspelen, betreffende de inkwartiering en de leverantiën van paarden en wagens voor de Bataafsche troepen, komen ten laste der republiek. Met een paar minuteele staten betreffende deze posten. 1798. 1 bundel NB. De nota's zijn genummerd 1—40; ontbreken N°s. 3 en 18. De brief van het gecontinueerd departement bovengenoemd aan het Intermediair Administratief Bestuur is van 17 Maart 1798 en betreft ook de verrekening van de verschotten door Drente ten behoeve der Fransche troepen en ten behoeve der Zwitsers en eene schadevergoeding van f 10395—8—0 aan Emmen en Roswinkel. 4- Stukken betreffende verschillende onderwerpen. 505. ^Een sack met stucken van seeker proces tusschen de „lantschap Drente ende cap. Cornput nopende het servicegeit „van de compagnije. geteijckent „Drenthe contra Cornput."" Stukken van het proces voor de Staten-Generaal, waarbij de hopman Jan van Coknput van het landschap Drente vordert betaling van logiesgelden. (1604/5?). 1 dossier. NB. Het dossier is blijkbaar onvolledig. Vergelijk Inv. N°. 1772 (afd. Rekeningen). Concepten en minuten der door Drente aan gecommitteerden van de Staten-Generaal, ter mededeeling aan hunne lastgevers, overgegeven stukken, ter aantooning van Drente's onmacht tot betaling der compagnie van den ritmeester Beaumont. 1622. 1 dossier. NB. Aanwezig zijn: 1. „Sommaire verclaeringe van den soberen staet, waerinne zich „altehans d' ingesetenen der landtschap Drenthe bevinden'' (concept en minute) ; 2. „Staet sommier van tgene de landtschap Drenthe soe tot „voldoeninge van haere contributiën, als andere lasten, op te „brengen ende te betalen heft" (concept en minute); 3. „Staet opte bestialen, die in den voerledenen winter 1621 „tot op Aprili 1622 in de landtschap Drenthe gestorven zijn (conc.).'' Afschriften van deze stukken werden bij missive d.d. 1 Mei 1622 aan den Raad van State toegezonden, vergelijk 't volgend nummer. De daar genoemde stukken zijn blijkbaar nimmer met de in den tekst genoemde vereenigd geweest. £>©7. „Gijselaers te halen a°. 1622 over de betaelinge van „Baümons comp." — Afschriften van een brief dd. 1 Mei 1622 van Drente aan den Raad van State, betoogende Drente's onmacht tot betaling van de compagnie van den ritmeester Beaumont, en het naar aanleiding daarvan door den Raad genomen besluit dd. 9 Juni 1622. 1622. 1 omslag. NB. Bij den in den tekst genoemden brief zond Drente afschriften van de stukken genoemd in 't voorgaande nummer. De daar genoemde stukken zijn blijkbaar nimmer met de in den tekst genoemde vereenigd geweest. 508. „Een liasse van eenige stucken nopende seeker verpeeringen bij eenige gecommitteerde van de heeren Staeten- „Generael, Raden van Staete ende statt Groeningen ende Omhanden in de lantschap Drente gedaen." c. 1626. 1 stuk (liasstuk). NB. Slechts is aanwezig eene concept-declaratie van de kosten, in November 1626 door gecommitteerden van den Raad van State gemaakt bij de inspectie der grenzen; van welke kosten, als gedaan ten behoeve der generaliteit, door „de herbergiers" vergoeding verzocht werd van den Raad van State. 509. Stukken betreffende het geschil tusschen Drente en de generaliteits-rekenkamer over de vraag, of de liquidatie met betrekking tot Drente's generaliteitsquote moet aanvangen bij 1599 of 1601. 1627/9. 1 bundel NB. Het geschil ontstond naar aanleiding van de liquidatie der declaratiën over 1622—1626. 510 „Magistraet. van Grolloe." — Stukken betreffende de betaling door Drente van de buitengewone serviesgelden aan Groenlo. 1634/42. 1 dossier. 511. „Stucken ende pretensiën van particuliere wegens „d'generaliteit op de landtschap geassigneert ende betalinge „versoekende gelijck oock tijtlijx is geschiet. 3." — Decharges van Drente door den ontvanger-generaal der Unie met betrekking tot betalingen, over 1627—1634 gedaan aan de compagnie van kapitein Diedrich Hans Moda en de kapiteins Eerentreiter, Eysinga en OviNGK in garnizoen te Emden, 1631, 1635 ; met de daarbij behoorende bewijsstukken, staten van betaling en een verzamelstaat. (1635 ?). 1 bundel. NB. De 6de decharge ontbreekt. Reeds kort na 't opmaken van den verzamelstaat werd daarop aangeteekend „decharge is noch „bij den agent Persijn berustende." Hierbij een schrijven d.d f £ Sept. 1634 van G. Schaffer aan Drost en Gedeputeerden, mededeelende de gronden, waarom hij niet van den Raad van State kan bewerken ontheffing van Drente van de betaling der compagnieën Ehrentreüter en Eissinoa. 512. Requesten van Jasper van Huls te 'sGravenhage aan Drost en Gedeputeerden, om betaling van Drente's quote in de nog onbetaalde gelden, verschuldigd ivoor de in 1632 voor Maastricht aangenomen ruiters en knechten. 1635/9. 1 bundel. NB. Aanwezig zijn 4 requesten, waarvan 1 niet geapostilleerd is; de apostille op 't laatste request beveelt afbetaling van het restant. 513 Inventarissen van stukken, aan gecommitteerden van Drente naar 'sGravenhage medegegeven of toegezonden, 1635 en 1640; en afschriften van stukken (dd. 1618, 1627, z.j., 1629 -1634) betreffende de liquidatie van Drente met de generaliteit, 1641 en z.j. c. 1641 1 bundel. NB. Deze stukken zijn geruimen tijd bijeen bewaard, blijkens vlekken en wormgaten. Hierbij een concept voor een paar artikelen van 't 4de boek van 't landrecht van 1608, op een vel foliopapier, gepagineerd 33—36. 514. Afschriften van den „Voorslach van den Raet van State «ter vergaderinge van de Ho: Mo: Heeren Staten-Generael over„gelevert opt stuck van de reductie van 't volck van oorloge te «voet, ende d'ordre van dien"; en van 2 brieven van de Staten-Generaal en den Raad van State over deze zaak. 1643. 1 omslag. NB. 't Afschrift van den r Voorslach" is wellicht vervaardigd in 's Gravenhage; de brieven zijn ter landschapssecretarie afgeschreven. 515. Stukken betreffende de betaling door Drente van de versterking der ter harer repartitie staande troepen en de cassatie dier versterkingen. 1665, 1666, 1670. 1 bundel. 51®. Verzoeken van en ten behoeve van de commandanten der Luneburgsche troepen (Konigk, von Grosigk en von Raesfeldt) om voldoening hunner soldijen; met enkele desbetreffende stukken. 1668. 1 omslag 517. Verklaring van burgemeesteren, schepenen en raad van Coevorden, dat de ritmeester H. van Echten met zijne compagnie sedert 1663 te Coevorden in garnizoen ligt en voor eigen logies enz. zorgt, zoodat de servies- en logiesgelden aan de compagnie zelf toekomen. 1669. 1 stuk. N.B. Hierbij eene „notule van de betalinge, gedaen voor de „servisen van den heer ritmeester Echtens compagnie" over 1 Januari 1660—1667 December 31. 518 „Voor haer gepretendeerde servijsen tCoevorden." — Stukken betreffende de vordering door burgemeesteren en raad van Coevorden op het landschap Drente van serviesgelden wegens inlegering van troepen over 1666/9, de tusschenkomst voor Coevorden van den Raad van State en de tegen de betaling door Drost en Gedeputeerden aangewende bezwaren. [1672?]/1682. 1 portefeuille. 519. „Eenige rollen van 't regiment van collonel Feersen „ind collonel ter Bruggen ende desselfs betalinge ende re„commandatiën van Sijn Hoocheit ende d'generaliteit van dien, „— d' solliciteurs verschott, —van capitain Hervelt ende van „andere militairen." — Stukken betreffende de betaling door Drente van de soldijen der regimenten van de kolonels van Vërsen en ter Bruggen 1675—1678; extract-resolutie van Drost en Gedeputeerden dd. 27 April 1676, dat de solliciteurs voor de door hen voorgeschoten soldijen 1 of 2 ordonnantiën zullen mogen „inhouden" (4 exx ); — en stukken betreffende de betaling van de compagnie van den kapitein van Hervelt en na diens ontslag van den kapitein Gleints, die met de noorderzon vertrok. 1675—1677. 1 portefeuille 520. Brieven van den ontvanger-generaal der Unie G. de jonge van Ellemeet en zijn commies W. Hoppinck, houdende aanmaning om betaling van Drente's quote in de legerlasten der generaliteit over 1671 —1678. 1675, 1678, 1679. 1 omslag. 521. „Aegalisatie van de compagniën d'anno 1672 tott an ,'t overgaen van Coevorden, sijnde gewest den 3/13 Juli." — Becijferingen en concept-besluiten van Drost en Gedeputeerden, 168 omtrent de vereffening met de compagnieën ter repartitie van Drente van de hun toekomende gelden over Mei/Juli 1672.1679 1 deel. 522. ,An de hr. cheurvorst van Brandenborch." — Afschriften van verzoeken dd. 1685 en 1686 van den commies ten kantore van den ontvanger-generaal der Unie aan Drost en Gedeputeerden om betaling van Drente's quote in het aan den keurvorst van Brandenborg volgens tractaat verschuldigde. (1686?). 1 dossier. N.B. Deze afschriften, ter secretarie van Drente vervaardigd, zijn waarschijnlijk gemaakt in verband met de moeilijkheid om' betaling dezer gelden van Drente te verkrijgen (vgl. het request van den commies Hoppinck in Inv. N°. 542). 533. Aanmaningen van den ontvanger-generaal der Unie en den commies ten zijnen kantore om betaling van Drente's quote in de verbetering van den Rijn en de IJsel, het leggen van een dijk in 't Slaak en de legerlasten. 1687/9. 1 bundel. 324. Briefwisseling van Drost en Gedeputeerden en den landschapssecretaris met den overste G. C. von Linstow, betreffende de vervulling van vacante officiersplaatsen in en de betaling der soldij aan zijn regiment. 1689/1698. 1 portefeuille. 525. „ Brieven van den Raadt (van State), rakende de af„betalinge en reductie der militie." 13 Juli — 5 September 1713. 1 bundel. 52G. „Praetensiën van den koning van Pruissen ten laste „van de respective provinciën en het lantschap Drenthe." — Brief van de Staten-Generaal aan Drente verzoekende —, onder toezending van berekeningen van den Raad van State, — betaling van hetgeen de koning van Pruisen te vorderen heeft aan achterstallen van door hem geleverde troepen. Met enkele ter secretarie van Drente gemaakte uittreksels hierop betrekkelijk. 1715. 1 dossier. NB. Hierbij een uittreksel, in 1717 vervaardigd, uit 't protocol der ongereparteerde oorlogslasten betreffende de betalingen aan den koning van Pruisen over 1702 (en 1705). 527. Briefwisseling van Drost en Gedeputeerden over de betaling van soldij aan het regiment van den kolonel van Echten, naar aanleiding van door schuldeischers te Nijmegen en te Venlo gedane eischen tot voldoening hunner vorderingen bij 't vertrok van het regiment van Venlo naar Grave. 1726/7. 1 bundel. 528. Brieven van den Raad van State en den commandeur van Coevorden aan Drost en Gedeputeerden, aandringende op betaling, althans van een gedeelte, eener post van 1982 gl. voor „serviciën off logisgelden'' ten behoeve van het garnizoen te Coevorden; met een minuteel antwoord van Drost en Gedeputeerden aan den Raad van State. 1727. 1 dossier. 929. „Staet van 't geene de respective provintiën ten comp„toire-generael van de Unie schuldig sijn, betaelt- hebben ende „noch resteeren op de een millioen ponden, den 11 October 1741 „tot de fortificatiën gepetitioneert." 1742. 1 stuk. J».B. Misschien zijn meerdere dergelijke staten aanwezig geweest. 530. Brieven, met bijlagen, van de Staten-Generaal aan Drost en Gedeputeerden over de reductie van de militie. 1749, 1751, 1752. 1 portefeuille. N.B. Zie over de reductie van de militie ook brieven d.d. 16 Mei 1735 en 6 Juni 1736 in Inv. N°. 62 (atd. Resolutien en brieven). 531. Stukken betreffende de door de Staten-Generaal aangegane loterij leening groot 71/, millioen gulden, en de aflossing zoowel van Drente's quote daarin als van de voorschotten van Holland ontvangen op Drente's quote in aangekochte artillerie en amunitie op den staat van oorlog. 1749/53. 1 dossier. 532. Stukken betreffende de medewerking van Drente aan de uitvoering der ontworpen „reforme" inzake de betaling der militie en de wijzigingen in het bedrag der ambts-, wapen- en administratie-gelden. 1752/4. 1 portefeuille. 533. Briefwisseling van Drost en Gedeputeerden met de Staten-Jïeneraal en den Raad yan State over de uitvoering van het besluit der Staten-Generaal tot het doen uitsterven van de pensioenen voor „gereformeerde" officieren. 1753. 1 dossier. •>34. Brief, met bijlagen, van de Staten-Generaal aan Drost en Gedeputeerdeu over de verrekening van „het profyt door „het verstarf en remplacement der ofiicieren met tractementen „en pensioenen, onder het 8, 9 en 10e capittel op de extra„ordinaris staat van oorlog d'anno 1751 gestaan hebbende, ver„oorsaakt." 1753. 1 omslag. 535. „Liquidatie over de pensioenen." — Brief van de Staten-Generaal aan Drost en Gedeputeerden met bijgevoegde staten omtrent de liquidatie tusschen de verschillende provinciën „van het profijt veroorsaakt door het niet of minder betaalen „van tractementen en pensioenen aan gestorven, geremplaceerde „of gedimitteerde officieren" over 1752. 1758. 1 dossier. 536. Brief, met bijlagen, van de Staten-Generaal, aanbevelende het beschikbaar stellen van gelden tot het uitrusten van 25000 man Oostenrijkers met 8000 paarden, noodig geacht „voor de defensie en het behoud van het lieve vaderland." Met rondzendbrief van den landschapssecretaris aan Drost en Gedeputeerden, die eene onmiddellijke bijeenroeping van de Staten noodig achtten. 1794. 1 omslag. 537. „Quitantie van C. van Berestein" ten behoeve van het Intermediair Administratief Bestuur van Drente „van 430— „10 douceur-gelden van de Zwitsers," dezen „toegelegd bij resolutie van H. H. Mog. van den 8e April 1793." 20 Maart 1798. 1 stuk. 538. „Notitie en quitantiën van de te betalene penningen „van de carspelsbesturen wegens leverantiën op het feest den „19 Mey 1798. N° 38." — bN°. 38. Notitie van gedane leveran„tiën op het feest den 19 Meij 1798.'' — Lijst der rekeningen voor wijn, brood en kaas, door de kerspelbesturen geleverd op het feest van 19 Mei 1798, door hen ingediend bij het Intermediair Administratief Bestuur; opgave der door den agent van oorlog hiervan goedgekeurde uitgaven; en kwijtingen van het Intermediair Administratief Bestuur door de kerspelbesturen voor de hun gerestitueerde bedragen. 1798. 1 dossier. NB. In zijne vergadering d. d. 26 April 1798 behandelde het Intermediair Administratief Bestuur het extract uit de besluiten van het Uitvoerend Bewind d.d. 16 April 1798, niet aansporing den 19 Mei d.a.v. te bestemmen tot een nationalen feestdag ter viering van het aannemen der constitutie (notulen Intermediair Administratief Bestuur d.d. 26 April, besluiten Uitvoerend Bewind d.d. 16 April 1798). Naar aanleiding daarvan verzond het Intermediair Administratief Bestuur in het begin van Mei eene publicatie om tot de feestviering op te wekken. Bij schrijven d.d. 17 Juli 1798 zond het Intermediair Administratief Bestuur eene lijst der rekeningen in bij den agent van oorlog, met verzoek ook de posten, die strikt genomen konden geschrapt worden, goed te keuren (register van brieven uitgegaan van het I. A. B. dl. 2 fol. 107 verso). Hieraan werd althans in hoofdzaak voldaan in het laatst van Augustus; waarna in het laatst van September en in het begin van October de restitutie aan de kerspelbesturen plaats vond. c Stukken betreffende de betaling van zee~zaken. i. Algemeene stukken (meest aanmaningen om betaling). 539. „Staet van onbetaelde descharges alsnoch onder den „gewesen ontfanger-generael Johan Doübleth berustende," ten laste van Drente. (1634 ?). 1 stuk JJ.B. Dit stuk is een uittreksel uit den staat genoemd in Inv. N°. 440 en noemt alleen één decharge d.d. 1630 betreffende de admiraliteitsquote. Wellicht is het geschreven ter griffie der generaliteit. In de memorie vermeld in Inv. N°. 540 wordt gesproken van betalingen op deze decharge in 1634. Waarschijnlijk dagteekent deze staat van dien tijd; althans niet van lateren tijd, omdat geene afbetaling hierin vermeld wordt. 540. „Memorie voor den heere van Echten aengaende het „versouck van den commijs Abbesteech nopende die 12000 L., daer„van hij bttaelinge versachtmet brieven van den stadhouder en de Staten van Holland en West-Friesland, eveneens aandringende op betaling, en een afschrift der betrokken decharge 1637. S 1 dossier. N.B. Vergelijk hierbij N°. 539, waar sprake is van dezelfde decharge. 541. „2. Zeesaken d' landtschap rakende." — Stukken betreffende de betaling door Drente van hare quote tot de zaken van de zee (grootendeels aanmaningen om betaling en staten van het door de provinciën sedert 1652 hierop betaalde) 1651 -1670. 1 bundel. 542. „Generale zeesaecken en de executie daerover gedreijgt." — Stukken betreffende de betaling door Drente van hare quote tot de zaken van de zee (grootendeels aanmaningen om betaling onder bedreiging met executie en becijferingen van den achterstal)1676—1690 2 portefeuilles. N.B. Hierbij als bijlagen 2 decharges d.d. 1676 en 1677. De stukken over 1676/77 betreffen de betaling door Drente van premiën voor het vernielen van vijandelijke brandersin 1673, ter voldoening harer quote tot de zaken voor de zee over 1673. Eenige stukken d.d 1686/7 betreffen 't arrest door den heer van de Nienoord gelegd op gelden, bestemd van de admiraliteit van Friesland. De stukken betreffende de executie zelve werden afzonderlijk bewaard, zie 't volgend nummer. 543 „Copie-resolutie omme het lantschap Drenthe te executeren voor een somme van f85031: 4: 4," en andere stukken betreffende de door den Raad van State voorgenomen executie wegens Drente's wanbetaling. 1688/9. 1 dossier. NB. Vergelijk het vorig nummer. 2. Jachten „de Engel Gabriël" en ,.Drenthe". NB. Deze jachten stonden voor de helft ter repartitie van Drente. 544. Briefwisseling van Drost en Gedeputeerden betreffende de uitrusting enz. van de jachten „de Engel Gabriël" en „Drenthe" en de betaling dier kosten. 1636/8 en 1638/43. 1 portefeuille. NB. In 1638 werd in plaats van „de Engel Gabriël" gekocht een ander jacht, dat den naam van het landschap ontving. Voortdurend had men geld noodig voor de uitrusting van de schepen en wat daarmede samenhing; voortdurend werd dus Drente aangezocht om medewerking en aangemaand om betaling. 545 Declaratiën, met bijlagen, van de onkosten van het uitrusten enz. der jachten „de Engel Gabriël" en „Drenthe." Met enkele aanteekeningen omtrent de vereffening. 1637/41. 1 portefeuille. 546. Stukken betreffende de afrekening door Drente met Gijsbert Koninck van de uitrusting enz., over 1636—1643, van de jachten „de Engel Gabriël" en „Drenthe." 1645/59. 1 portefeuille. 547. Brieven van de Staten-Generaal en de Gecommitteerde Raden ter admiraliteit te Amsterdam aan Drost en Gedeputeerden, verzoekende geldelijke medewerking tot het weder-uitrusten en in zee brengen van het jacht „Drenthe." 1645/6. 1 omslag. 548. Rekening van den ontvanger-generaal van 't college ter admiraliteit te Amsterdam omtrent zijne administratie over 1644—1647 van de ontvangsten en uitgaven met betrekking tot het jacht „Drenthe"; met borderel. 1647. 1 deel en 1 omslag. N.B. Deze rekening, op 5 December 1647 afgesloten ter generaliteits-rekenkamer, was blijkens opschrift bestemd „Voor de Ed. H. „des lantschaps Drenthe". Hierbij een request van den kapitein M. Schaeff aan Drost en Gedeputeerden om betaling van zijn achterstallig tractement en voorgeschoten koksgereedschap over 1644/49, 1649. 3. Admiraliteit te Amsterdam. 549 Brieven door (Drost en Gedeputeerden?) ontvangen van Gecommitteerde Raden ter admiraliteit te Amsterdam, houdende verzoek om betaling van ordonnantiën, door den Raad van State ten behoeve van genoemde admiraliteit en ten laste van Drente gedepescheerd. 18 December 1793—1794 April. 1 omslag. 4. Admiraliteit te Harlingen. '">•» „Stukken over 35000 gldts. jaarlijks gepraetendeert door „de admiraliteit van Vriesland, een pakket." — Brieven e. a. stukken betreffende de betaling door Drente van de f35.000 's jaars tot „het in 't staet stellen van 't collegie ter admiraliteit „tot Harlingen," ingevolge besluit der Staten-Generaal dd. 10 Januari 1691, en het vinden der achterstallen. 1691 —1756. 3 portefeuilles. N.B. Op 10 Januari 1691 besloten de Staten-Generaal ƒ35.000 uit te trekken voor het genoemde doel. De gelden zouden worden gevonden uit de 1 ~/oi door Drente te betalen in de extra-ordinaire oorlogslasten, of in tijd van vrede uit een aanslag van Drente in de admiraliteitslasten tot een maximum van ƒ35.000; het dan door Drente voor dit doel te betalene zou aanleiding geven, Drente's aanslag voor de militie met gelijk bedrag te verminderen. De Raad van State werd gemachtigd bij wanbetaling krachtig te constringeeren. Drente betaalde evenwel toch niet op tijd, waarom de StatenGeneraal op 19 November 1721 besloten voor de achterstallen niet een nieuwe post ten laste van Drente te brengen op de repartitie, maar alleen Drente's aanslag voor de militie niet te verminderen. d. West-Indische Compagnie. aai Afschrift der instructie dd. 1636 voor het bestuur der bezittingen van de West-Indische Compagnie. (1636?). 1 stuk. N.B. De instructie werd vastgesteld door de Staten-Generaal op 23 Augustus 1636. 552 Briefwisseling van Drost en Gedeputeerden en den landschapssecretaris met den stadhouder, de Staten-Generaal en „de bewinthebber van de West-Ind. Comp. ter camer van stadt „Groeningen ende Ommelanden," betreffende de betaling van de door Drente ten behoeve der West-Indische Compagnie verschuldigde quote voor in 1629 aan de generaliteit geleende gelden, in 1632 voor haar uitgeruste schepen en toegekende subsidiën. 1631 — 1658. 1 portefeuille. NB. Aanwezig zijn stukken d.d. 1631/2 betreffende de geleende gelden, en d.d. 1633, 1634, 1638, 1652, 1657 en 1658 betreffende de beide andere zaken. 555i. Stukken betreffende de betaling door Drente van krijgsvolk, in 1651/2 in Brazilië hebbende gediend. 1657/60. 1 portefeuille. N.B. Bij de „acten van versoeck" van deu Raad van State is ook eene aanwezig betreffende deze zaak. Vergelijk Inv. N°. 438. e. Suriname. 5o4. „1781. Liquidatie met Holland over het regiment van „Fourgeont wegens het profit de annes 1775— 1776". — Stukken betreffende de betaling door Holland en West-Friesland aan Drente van haar aandeel in het batig saldo, dat de expeditie naar Suriname onder den kolonel Fourgeont wegens niet-betaalde soldijen over 1775/6 heeft opgeleverd. 1781. 1 dossier. f. Renten van opgenomen gelden. 555. Staten van hetgeen het landschap aan de generaliteit ten achter is wegens „dubbelde" en „driedubbelde intressen", verschenen Maart en Juni 1699, Januari 1700 en Maart 1703, „waervan ordonnantiën en betalingen wert versogt." 1699, (1700) en 1703. 1 omslag. NB. Deze staten (blijkbaar door den ontvanger-generaal der Unie aan Drost en Gedeputeerden toegezonden) bevatten aanteekening, dat ordonnantiën werden geslagen. 556. „Liquidatie van de renten 1715. Generaliteit." — Brief van de generaliteits-rekenkamer aan Drost en Gedeputeerden, geleidende eenige staten van het door Drente op 1 Januari 1715 nog verschuldigde „op de dubbelde en driedubbelde intressen, „twintigjarige renten, lijfrenten en andere diergelijke posten" van sedert 1691 opgenomen gelden. 1715. 1 omslag. NB. Aan ieder der provinciën en Drente werden de haar betreffende staten toegezonden, vergezeld van een algeraeenen brief, welke echter niet onderteekend is. Uit de staten blijkt het telkens in mindering afbetaalde. 557. Stukken betreffende het door Drente verschuldigde en betaalde over 1716—1718 met betrekking tot de volgens besluit der Staten-Generaal dd. Nov. 1715 opgenomen gelden. 1718. 1 omslag. VII. Varia. Admiraliteit. 558. Briefwisseling van Drost en Gedeputeerden met 't stadsbestuur en den commandeur van Coevorden over de klacht van t stadsbestuur wegens de voorgenomen plaatsing van een slagboom op den weg naar Dalen. 1654. 1 omslag. N.B. De plaatsing van den slagboom zou plaats hebben op verzoek van den convooi- en licentmeester (te Coevorden?). 559 "Admiraliteit. Over de commysen." - Stukken betreffende moeilijkheden door ambtenaren der convooien en licenten bij de uitoefening hunner functie ondervonden van Drentsche ambtenaren en ingezetenen; en betreffende andere onderwerpen in verband met genoemde belastingen. 1724 1735 1 dossier. N.B. Volgens de ordonnantiën der Staten-Generaal op de convooien en licenten d.d. 19 Juni 1687 en 31 Juli 1725 was de nasporing en berechting der sluikerij opgedragen uitsluitend aan de admiraliteiten; voor Drente aan die te Harlingen. De Drentsche schuiten, die ongaarne eenige macht aan vreemden zagen gegeven bemoeilijkten de controleurs en commiezen meer dan eens of lokten zulk een bemoeilijking uit. Zij werden daarin gesteund door Drost en Gedeputeerden, die weinig recht deden wedervaren aan de klachten der Harlinger admiraliteit. 56© Stukken betreffende het geschil tusschen Drente en de admiraliteit van Friesland over het vorderen door ambtenaren der convooien en licenten van binnenlandsche paspoorten voor binnen Drente vervoerde goederen. 1734/35. 1 dossier. 12 561. Stukken betreffende de tusschenkomst van Drost en Gedeputeerden bij de Staten-Generaal naar aanleiding van nieuwe klachten over het vorderen door ambtenaren der convooien en ]icenten van binnenlandsche paspoorten voor binnen Drente te vervoeren goederen en binnen de Vereenigde Provinciën te vervoeren vee. 1738/39. 1 dossier. N.B. Hierbij afschriften der resolutiën der Staten van Stad en Lande d.d. 1 April en 6 Dec. 1737 naar aanleiding van aanhalingen van koeien en paarden wegens gemis van paspoorten. 562. Stukken betreffende het geschil tusschen Drente en de admiraliteit van Friesland over de vraag naar de competentie in processen, ontstaan tengevolge van de uitoefening in Drente door de commiezen der convooien en licenten van hunne functie 1742/43. 1 dossier. 563. „Antoine Joseph Folssé, over 2 pakken te Halen agter„gelaten, 1747. Stukken betreffende de opsporing op last van Drost en Gedeputeerden van den eigenaar van 2 pakken batist enz. door doorreizende personen te Halen achtergelaten, en de vordering van den commies der convooien en licenten te Meppel tot afgifte ervan als zijnde gevonden zonder behoorlijk paspoort. 1746/47. F 1 1 dossier. 564. Stukken betreffende het geschil tusschen Drente en de admiraliteit \an Friesland over het eischen door de commiezen der convooien en licenten van binnenlandsche paspoorten voor schepen beladen met hout en turf. 1746/50. 1 dossier. 565. Verzoek van den schulte der heerlijkheid Hoogersmilde E. de Jonge te Diever aan den landschapssecretaris, om inlichtingen hoe te handelen met een pak linnen, gevonden in het Appelscher veld en te Smilde gedeponeerd. 1753 1 stuk. 566. Briefwisseling van Drost en Gedeputeerden met de admiraliteit van Friesland over het te kwader trouw afteekenen door Drentsche ingezetenen van binnenlandsche paspoorten 1755. F 1 dossier. 567. „Binnenlandsche paspoorten. Admiraliteit." — Stukken betreffende het geschil tusschen Drente en de admiraliteit van Friesland over het vorderen door ambtenaren der convooien en licenten van binnenlandsche paspoorten voor binnen Drente te vervoeren vee. 1758/59. 1 dossier. N.B. Dit geschil ontstond naar aanleiding van de aanhaling te Beilen van 25 runderen, behoorende aan H. Roklkkb te Ruinen. 568. Stukken betreffende het vorderen door de ambtenaren der convooien en licenten van binnenlandsche paspoorten voor binnen Drente te vervoeren goederen en vee, het aanhalen van goederen en vee zonder paspoort, bet recht tot afgifte van de voor paspoorten vereischte beëedigde verklaringen en het verzet daartegen van Drentsche ingezetenen en ambtenaren. 1765—1787. 1 portefeuille. N.B. Aanwezig zijn stukken van de jaren 1765, 1766, 1768, 1776 en 1787. — Hierbij een gedrukt uittreksel uit deresolutiën van den Raad van State d.d. 14 Sept. 1789, vorderend bewijs, dat de borgen der rekenplichtige ambtenaren nog in leven zijn. 369. Stukken betreffende het vorderen door de ambtenaren der convooien en licenten van binnenlandsche paspoorten voor binnen Drente te vervoeren vee, het aanhalen te Coevorden van Schoonebeeksch vee zonder paspoort, en de pogingen van Drentsche zijde aangewend ter verkrijging van vrij vervoer binnenslands. 1790/91. 1 omslag. 5TO. Missives van den schulte van Dalen en de Gecommitteerde Raden ter admiraliteit van Friesland aan Drost en Gedeputeerden, naar aanleiding van het aanhouden van een paard aan de poort te Coevorden en het verkoopen ervan met medewerking van den convooimeester aldaar. 1793/94. 1 omslag. Adressen om posten. 571. „Adressen om posten. 1798." - Requesten, met bijlagen, om handhaving in of benoeming tot posten, ingediend bij het Intermediair Administratief Bestuur. 6—17 Maart 1798. 1 portefeuille. NB. Bij publicatie van 't Intermediair Administratief Bestuur d.d. 24 Februari 1798 werden „alle ambtenaren en bedienden, „hoe ook genaamd (het justitiewezen en deszelfs bedienden alleen „uitgezonderd)... van hunne respective bedieningen . .. ontbonden " doch hun binnen 14 dagen gelegenheid gegeven tot inzending van verzoeken om handhaving of benoeming. Aduarder zijlvest. 572. „10 Augusti 1661. Concepte rescriptie aen de sijlvesten „van Adewerder zijl," „bij N°. 13." - Briefwisseling van Ridderschap en Eigenerfden, hunne gecommitteerden en den landschapssecretaris Struuck met de scheppers van het Aduarder zijlvest, over de voorgenomen verhooging en verbreeding der Drentsche Laan en de doortrekking daarvan tot aan den Roderwolder diik 1661/62. J ' 1 dossier. NB. Door den landschapssecretaris Mr. C. W. Ellents is dit dossier in 1777 gevoegd bij N°- 13 („Aduwerder Zijlvesten, — „contest over de jurisdictie en evocatie") van den door hem in dat jaar opgemaakten inventaris der stukken aanwezig in 't privilegekastje (zie Inv. N°. 921). De Drentsche Laan ligt tusschen Peise en Groningen. 573. „Peysse, rakende de zijlvesten van Aduwerder zijlen „ende visscheryen. 25." — Stukken betreffende het geschil tusschen Drente en het Aduarder zijlvest over de jurisdictie over het Peiser diep. 1666/67. Met retroacta d.d. 1555, 1563, 1573 en 1575. 1 dossier. NB. Zie regesten N°". 91, 121, 127, 140 en 143. 't Is niet zeker of de retroacta hier behooren. Agent. 574. „ Agent, commys ter griffie van Haar Hoog Mogenden. „Hyruit blykt, dat de commysen van der IIaar en Hoppinck „ter griffie van Haar Hoog Mogenden als 2^ clerquen van Stad „en Lande zyn geconniveert, dog de beide laasten Schiefel en „Bymholt op de naam van de landschap Drenthe zyn angesworen. „1658, 1/17, 1772, 177b."—Stukken betreffende de benoemingen beëediging van Drente's agenten in 's Gravenhage en klerken ter griffie van de Staten-Generaal. 1629—1780. 1 portefeuille. NB. De verzameling, die is aangevuld, bestond reeds in 1777. Waarschijnlijk werd zij gevormd met't oog op's agents positie. Of echter alle stukken (ook de aanbevelingsbrieven) toenmaals hierin bewaard werden, is niet zeker. Kene verzameling aanbevelingsbrieven vindt men in Inv. N°. 90 (afd. Resolutiën en brieven). Ambtgeld. 575. Afschrift van de „Taxatie der ampten in de landtschap „Drenthe," in 1694 vastgesteld door den stadhouder. 1727. 1 stuk. NB. Het stuk is gewaarmerkt door P. Ketel, schulte te Diever — Wapserveen. 57Ö. „Lijst van de gewesene ambtenaren, welke hun om scha„vergoedinge van betaalde equivalenten hebben vervoegt, ingevolge „publicatie van d. 4 Sept. 1798."—Requesten, met bijlagen, van gewezen ambtenaren om schadevergoeding wegens de door hen betaalde ambtgelden, in verband met het vacant verklaren hunner betrekking. Met lijst der requesten. 1798. 1 portefeuille. NB. Ontbreken de requesten op de lijst genoemd onder Nos. 6, 7, 9, 35—51, 53, 55; terwijl ook aanwezig is een in de lijst niet genoemd request van J. Hoüwink, wed. M. Dassen. In verband met het besluit der Eerste Kamer van het Vertegenwoordigend Lichaam d.d. 15 Augustus 1798, met betrekking tot de restitutie der ambtgelden en het verleenen van schadevergoeding wegens betaalde recognitie-penningen, verzocht de agent van financiën bij schrijven d.d. 27 Aug. d.a.v. van het Intermediair Administratief Bestuur verschillende opgaven hieromtrent (Inv. N°. 138 (afd. Resolutiën en brieven) deel I, bladz. 309—311). Nadat de zaak eerst commissoriaal was gemaakt (not. I. A. B. d.d. 31 Aug. 1798 N°. 4), besloot het I. A. B. op 4 Sept. 1798 den ingezetenen bij publicatie van de zaak kennis te geven, opdat zij hunne belangen zouden kunnen inbrengen. Op 28 Sept. d.a.v. brachten de gecommitteerden, in wier handen de ingekomen requesten waren gesteld, aan het I. A. B. rapport uit, onder overlegging van een concept-missive aan den agent van financiën, welke missive door het Bestuur werd overgenomen (notulen I. A. B. d.d. 28 Sept. 1798 N°. 3; Inv. N°. 140 (afd. Resolutiën en brieven) deel I, fol. 145 — 154 verso). Annerveensche Compagnie. 577. Request, met bijlage, van Geert Jans ten Velde te Zuidlaarderveen aan Drost en Gedeputeerden om opname van een stuk grond onder het octrooi der Annerveensche compagnie d d 22 Maart 1768. 1778. 1 omslag NB. De bijlage is een ouder request, gericht aan Ridderschap en Eigenerfden. 578. „Reglement over de turfgraveryen in de Kylhoek en „Annerveense hrn comp6., welke de uitvaart langs de Kijl en Mar„tenshoek hebben..." Groningen, L. Huisingh, 1784. 1 deel (gedrukt). 57®. Uittreksels uit de 19de—368te rekeningen der Annerveensche compagnie, over 1 Januari 1785—1802 December 31, met jaarlijksche staten van hare bezittingen en lasten. 1786—1803. 1 portefeuille. NB. Bij besluit d.d. 5 Maart 1785 stelden Drost en Gedeputeerden den boedel van den voortvluchtigen ontvanger-generaal Mr. J. van Lier wegens den grooten achterstand onder sequestratie. Zij benoemden tot curator den landschrijver Mr. W. H. Erkenswijk, terwijl wegens „de grote extensie van desen boedel" aan L. Nijsikgh, schulte te Diever, werd opgedragen de bizondere belangen van Drente in dezen waar te nemen. Hij zou tevens den curator behulpzaam zijn bij den verkoop der goederen, 't nazien der boedelpapieren en 't opmaken van den boedel-inventaris. Bij besluit van Drost en Gedeputeerden d.d. 29 Maart 1785 werd de commissie van Nijsi.noh overgedragen op Mr. C. Kniphorst, schulte te Meppel. Het tot den boedel behoorende 1/4 in de Annerveensche compagnie werd door Drente gekocht of geannexeerd. Een spoor van aankoop is echter niet gevonden, doch de rekeningen der compagnie sedert 1794 vermelden Drente als deelgerechtigde. De uittreksels zijn vervaardigd door Mr. Kniphorst en door latere vertegenwoordigers van Drente bij de aflegging der rekening. Zie voor de lste—13de rekeningen het archief der Annerveensche compagnie; een uittreksel uit de 41s*e rekening is aanwezig in het archief van den landdrost (Inv. N°. 1546). Het uittreksel uit de 25ste rekening en de daarbij behoorende staat zijn gemerkt 13 en C, waarnaar de bijlagen B en C. van 't in 't volgend nummer beschreven rapport zijn vervaardigd. Het uittreksel der 31s,e rekening is in dorso gemerkt „N°. 29", onder welk nummer het wordt vermeld in den inventaris der Staten-archieven d.d. c. 1799 (zie Inv. N°. 924), onder de .Stukken „voorhanden in een kast binnen de vergaderzaal". Hierbij is aanwezig eene nota van A. Braams, schulte te Anlo, ten laste van Drente, wegens van hem op 24 Sept. 1804 voor 't Annerveensch verlaat gekocht hout. 580. „Rapport van de schulte Knipiiorst over de Anner„veensche compagnie, 1792", aan Drost en Gedeputeerden omtrent de 25ste rekening der compagnie (over 1791) en 't belang van Drente om haar aandeel in de venen der compagnie te verkoopen; met bijlagen (A—D). 1792. 1 dossier. NB. Vergelijk de noot bij Inv. N®. 579. ter Apel '). 581. Stukken betreffende het geschil tusschen Drente en de de stad Groningen over het recht op de goederen, afkomstig van het klooster ter Apel. 1629/31. 1 dossier. NB. Hierbij een los blaadje met den titel van N°. 15 in den inventaris van 1777: „15. Qusestie over de goederen van het „clooster Apel, rekeninge en scheidinge etc."; onder welken titel wellicht de nummers 581 — 585 waren te samen gebonden. ') In den 18de eeuwschen index op de resolutiën van Ridderschap en Eigenerfden wordt ter Apel gebracht onder het hoofd Limieten. In den gelijktijdigen index op de resolutiën van Drost en Gedeputeerden treft men echter een afzonderlijk hoofd ter Apel aan. Volgens de inventarissen d.d. "1777,1795 en c. 1799 vond men (de) ter Apelsche stukken in de privilegekast. Er bestond dus geen noodzaak, ze bij Limietscheiding op te nemen, integendeel. 582. Stukken betreffende het verweer door Drente en de stad Groningen tegen de klacht —, door den administrateur der goederen van het klooster ter Apel bij de Staten-Generaal ingebracht, — over hunne toeeigening van opbrengsten der erven, afkomstig van dat klooster L633/34 1 dossier. 583. Stukken betreffende het protest van Drente tegen den door de Staten-Generaal voorgenomen verkoop, ten behoeve der generaliteit, van de goederen afkomstig van het klooster ter Apel. 1640. 1 dossier. 584. „Vergarffzedell van d'mejers tot Zuidtbarge en Emmen". (c. 1650?) 1 stuk. 585. „Scheidinge van dApelsche goederen." — Stukken betreffende de verdeeling door Drente en de stad Groningen van hunne gemeenschappelijke erven te Emmen en Zuidbarge, afkomstig van het klooster ter Apel. 1676/77. 1 dossier. Assen, Dikninge en de domeinen (rentambten). •>86. Stukken betreffende het onderzoek door de commissie uit Ridderschap en Eigenerfden naar de bemerkingen der commissie tot den rekendag op de rekeningen der rentmeesters van Assen, Dikninge en de domeinen. 1751. 1 dossier. NB. Door de commissie tot den rekendag was bevonden, dat door de rentmeesters enkele posten in uitgaaf werden gebracht, die door 't landschap niet behoefden te worden gedragen, terwijl daarentegen enkele ontvangsten niet waren verantwoord. Zij vroeg daarom van de rentmeesters eene opgave der tot de rentambten behoorende goederen en der door hen genoten voordeelen. Naar aanleiding van het rapport, door die commissie aan Ridderschap en Eigenerfden uitgebracht, werd door dezen bij hun besluit van 23 Maart 1751 de in den tekst bedoelde commissie benoemd. Aan deze commissie werd opgedragen: de bemerkingen op de rekeningen gemaakt en de staten door de rentmeesters overgegeven te onderzoeken, daarvan eene „notule'' te vervaar- digen en het advies van den erfstadhouder daarover in te winnen. Achter het rapport is afgeschreven een extract uit de resolutiën van Ridderschap en Eigenerfden d.d. 21 Maart 1752, behelzende het besluit door hen genomen op 't door laatstgenoemde commissie uitgebracht rapport. Tevens is hieraan gehecht de minuteele brief van de commissie aan de voogdes van den erfstadhouder. 587. Voorwaarden van periodieke verpachting der tot de 3 rentambten behoorende goederen, over 1 Mei 1632—1799 April 30. Met eene opgave omtrent de verpachting dier goederen op 22 November 1670. 1 portefeuille. NB. De voorwaarden voor de verpachting over 1649/55 zijn in duplo aanwezig. De voorwaarden der verpachting over 1642/48 zijn ook gebruikt voor de verpachting over 1661/67, die voor 1702/8 ook voor 1708/14, die voor 1751/57 ook voor 1757/63. Hoewel op 14 Maart 1661 verpacht werd voor 6 jaren (1661/67), werd reeds op 21 Maart 1665 weder eene verpachting voor 6 jaren (1665/71) gehouden. Ontbreken de voorwaarden voor de verpachtingen over 164 J/42, 1648/49, 1655/61, 1677/84, 1690/97, 1714/20, 1744/51. Het is niet zeker, of de in den tekst genoemde opgave werkelijk hier behoort. 588. „Sommiere staet(en) van de vererffpachtede goederen „ende landerijen", behoorend tot de 3 rentambten. 1630,1638/9, 1641. 1 omslag 589 „Dominiën, Assen ende Dickninge, vercopinge den 31 „Martij 1653". — „Notule ofte aenteijckeninge van de erven, „landerijen ende andere goederen", behoorend tot de 3 rentambten, „gelijck dieselve opten 31 Martij 1653 bij die heeren „Drost ende Gedeputeerde, mitsgaeders gecommitteerde uijtte „Ridderschap ende Eijgenerffden der landtschap Drenthe, uijtge„slaegen ende vercoft sijn". 1653. 1 stuk. 590. „Aflosse van de rogge tot Dickeninge, dominiën en „Assen, 150 mudden". — Lijst van hen, die hebben verzocht, roggepachten behoorend tot de 3 rentambten te mogen aflossen, (c. 1670). 1 stuk. 591 Voorwaarden van verkoop door Drost en Gedeputeerden van goederen, behoorend tot de 3 rentambten. 1696. 1 stuk (gedrukt). 593^ Stukken betreffende den verkoop van goederen, behoorend tot de 3 rentambten. 1749/52. 1 portefeuille. NB. Deze goederen werden ingevolge resolutie van Ridderschap en L'generfden d d. 4 November 1749 in overleg met den erf stadhouder verkocht, om uit de opbrengst ervan de landschapsschulden af te lossen. 593. Stukken betreffende den afkoop van erfpachten, behoorend tot de 3 rentambten. 1797. 1 dossier. NB. Bij besluit d.d. 11 Augustus 1797 hadden Gecommitteerde Representanten besloten, de gelegenheid tot afkoop open te stellen Aanwezig zijn opgaven der 3 rentmeesters van hen, die van dit voorrecht wenschten gebruik te maken, en enkele andere ter zake betrekkelijke stukken. 594^ „Staat van gevallene onkosten op de respective in „ Drenthe gehoudene domeinverkopingen" in 1801—1803.(1804?). 1 stuk. NB. Onder „domeinen" verstond men in dezen tijd ook de goederen afkomstig van de abdijen te Assen en te Dikninge. Assen en Dikninge (rentambten). , 5®5 Afschrift der scheidsrechterlijke uitspraak d.d. 1534 usschen de abdijen te Dikninge en te Assen omtrent het gebruik van een stuk broekland in Geelbroek, tot dien tijd in gebruik bij de meiers van Halen, Huisloe en Vpganck. (17ie eeuw). 1 stuk. NB. Zie regest Nn. 104. m,et biJ'lagen' van Pieter Hindriks en r! ' als mede-gerechtigden in de marke van Halen aan Drost en Gedeputeerden, om uitkeering van '2/9 der opbrengst van het door de rentmeesters van Assen en Dikninge verkocht eikenhout van den gemeenen boergrond. Met het hierop ingewonnen bericht van den rentmeester van Assen. 1794/95. 1 dossier. «597. Stukken betreffende den verkoop van 't erf Eleveld en goederen te Halen en te Witten behoorend aan Drente. 1796. 1 portefeuille. NB. 't Erf Eleveld was afkomstig van de goederen behoorend tot de heerlijkheid Ruinen (vergel. Inv. N°. 1213); 't werd op 13 Februari 1767 onder 't rentambt Assen gesteld (Inv. N°. 17). De goederen te Witten waren afkomstig van het rentambt Assen ; die te Halen van de rentambten Assen en Dikninge. Assen (rentambt). 508. „Rakende de administratie des rentambts Assen". — Stukken betreffende de opdracht aan den deurwaarder P. Haak, tot waarneming der administratie van 't rentambt Assen voor den rentmeester J. Ellents en de vaststelling eener belooning daarvoor. 1757, 1759. 1 dossier. «599. Jaarlijksche rapporten, met bijlagen, omtrent den toestand der goederen, behoorend tot het rentambt Assen, door den rentmeester uitgebracht aan Drost en Gedeputeerden; in margine voorzien van de door dezen ter zake genomen besluiten. 1738—1773. 1 portefeuille. NB. Aanwezig zijn rapporten van de jaren 1738, 1740—1742, 1744, 1749, 1750, 1765, 1773. 600. „Staat van het rentambt van Assen, 25 Nov. 1794", van den stand der kas; — met begeleidende missive van den „administrator". 1794. 1 omslag. NB. De inzending had plaats ingevolge order van Drost en Gedeputeerden van dienzelfden dag. 601. Maandstaten van ontvangst en uitgaaf bij den rentmeester van Assen, over Augustus 1798 —1803 April. 1798—1803. 1 portefeuille. NB. Deze staten werden door den rentmeester ingezonden bij de Commissie van Financie en de Gecommitteerden uit het Departementaal bestuur van Overijsel tot de financiën enz. van Drente. Ontbreken de staten over December 1802 en Maart 1803. Gelijke staten over Juli 1805-1808 November zijn te vinden in de archieven van den Raad van Financiën en van den landdrost (Inv. Nos. 1460 en 1557). Vergelijk Inv. N°. 1148. 602. Cedelen van de verpachting, door of namens Drost en Gedeputeerden en 't Interm. Admin. Bestuur der erven en landerijen, behoorend tot het rentambt Assen, over Mei 1610—1802 of Mei 1805. 1610—1798. 2 portefeuilles NB. Ontbreken de cedelen der verpachtingen over Mei 1622/25 en Mei 1648/55. Hier schijnen aanwezig te zijn exemplaren zoowel van de Staten als van den rentmeester of wel concept-cedelen en grossen. Van den cedel der verpachting ingaande Mei 1616 is nog een exemplaar voorhanden, in eenigszins andere volgorde en met opschrift „Overgelevert den XXVI™ May 1617, J. Lyphardt, „1617"; van den cedel der verpachting ingaande Mei 1625 zijn 2 exemplaren. Tusschen de cedelen van 1642 en 1655 ligt een lijst der pachters met aanteekening omtrent hunne borgtocht. De cedelen d.d. 1655 en 1763 zijn in duplo aanwezig. In den cedel van de verpachting d.d. 21 November 1798 ligt een ongeteekende brief aan den landschapsklerk D. van Roten, met verzoek den schrijver uittreksels uit eenige stukken te zenden, (1803?). 603. Schuldbekentenissen, ten behoeve van Drente afgegeven, wegens achterstallige huren van goederen te Benneveld, Vries, Witten en Zeyen. 1710. 7 charters. 604. Processen-verbaal van verhuring door de Commissie van Financie van landerijen, behoorend tot het rentambt Assen, met inlassching der voorwaarden van verhuring. 1802. 1 omslag. NB. De huur eindigde voor sommige landerijen op den laatsten December 1802, voor andere op den laatsten April 1803. 605. Staten der landerijen behoorend tot het rentambt Assen, met opgave der pachters en pachtsommen, 1689, 1742, 1764, 1770, 1776, 1782, 1789, (1795?). Met, memorie om 't canon „te Assen te verhogen", d.d. ± 1755. 1 portefeuille. NB. De staat d.d. 1689 is blijkbaar de oudste, die opgemaakt is; dit schijnt te mogen worden verondersteld naar aanleiding van de daarin voorkomende algemeene beschouwingen omtrent den toestand sedert de opheffing der abdij en van de uitvoerige omschrijvingen. Hij is waarschijnlijk opgemaakt in verband met het besluit van Ridderschap en Eigenerfden d.d. 5 Maart 1689 om alle landerijen te Assen publiek te verhuren. In 1742 kwam de zaak opnieuw ter sprake. Ridderschap en Eigenerfden verzochten toen „de heeren van 't collegie", „sig te informeren, of van „de huisen en landen tot Assen al te zamen ook canon betaalt „werd"; den eerstvolgenden landdag werd rapport verwacht „van „'t geene alsnog geen canon doet" (resolutie Ridderschap en Eigenerfden d.d. 13 Maart 1742). De staat van 1742 is „overgegeven den 22 Meij 1742" niet op een landdag, terwijl Drost en Gedeputeerden toen evenmin zoowel gewoon als op den rechtdag vergaderd waren; den eerstvolgenden landdag vernemen wij niets van de zaak. Bij de staten d.d. 1742 en 1782 telkens een borderel. (iOfi Antwoord van den rentmeester van Assen aan Drost en Gedeputeerden, opgevende de tot het rentambt behoorende goederen, die het voordeeligst kunnen worden verkocht, en de wijze waarop die verkoop zal moeten plaats hebben. 1794. 1 omslag. NB 't Antwoord is gehecht aan de desbetreffende aanschrijving van Drost en Gedeputeerden. 607. Voorwaarden van de periodieke verpachting van „het „corpus des convents Assen", 1625. Met „settinge van de lan„deryen gehoerende onder 't corpus van Assen", (1625?). 1 dossier. 608. Voorwaarden van de periodieke verpachting „van de „plaetsen, gronden, landerijen ende campen, diewelcke die coeters „in Assen int gebruijck hebben" over 1649—1798. 1649—1792. 1 portefeuille. NB. De voorwaarden voor de verpachting in 1649 zijn tot grondslag aangenomen voor de latere verpachtingen. De verpachtingen vonden elke 6 jaren plaats; doch ook van 1658 zijn voorwaarden aanwezig. Daarna geene tot 1696, toen de oude voorwaarden werden herzien. De voorwaarden van 1743 ontbreken. Die van 1750 zijn voorzien van opmerkingen enz. van den land- schapssecretaris Mr. C. W. Ellentb ten behoeve van de verpachting van 1756. Hierbij gevonden een geappostilleerd request d.d. 1652 van de huurders der erven te Assen aan Drost en Oedeputeerden, klagende over weigering van de keuters aldaar om mede te betalen de kosten van een gemeenschappelijk aangestelden „koekeerder" ; terwijl aan de voorwaarden d.d. 1658 gehecht zijn geweest 2 requesten d.d. 1654 van de huurders der erven te Assen, klagende over de schade door hen geleden van de losloopende varkens van keuters. 609 „Meetinge van ijder acker op de Hooge Want, 1651 „geschiet." — Staten en aanteekeningen van de meting der akkers op het Hooge want te Assen. 1651. 1 dossier 61©. Stukken betreffende den publieken verkoop door Drost en Gedeputeerden van huisplaatsen aan de vaart te Assen. 1780. 1 dossier. 611. „Grondschattinge en omslaegen van de verkogte huis„plaetsen. 1780." — Aanteekeningen over 1781—1792 omtrent de betaling van de grondschatting en de omslagen van de in 1780 door Drente verkochte huisplaatsen aan de vaart te Assen. (1793?). 1 dossier. NB. Hierbij eene notitie d.d. 20 Aug. 1789 van J. Tebbertman omtrent de meting van de gronden gekocht door A. M. Sorg en C. Hilbrants. 612. Request van A. M. Sorg te Assen aan Drost en Gedeputeerden om een stuk grond aan den noordkant der vaart te Assen te mogen koopen; met gunstige apostille. 1784. 1 stuk. . 613. „Lijste van het canon." — „Opgaave van de huizen en „landerijen te Assen, welke met canon bezwaard zijn, alsmeede „van de personen, die daarvan thans eigenaren zijn." 1803. 1 stuk. NB. Deze opgave is opgemaakt en geteekend door den rentmeester van Assen J. C. Andrews. 614. Stukken betreffende den verkoop van goederen te Assen, behoorende tot 't rentambt Assen. 1803. 1 dossier. 615 Acte van overdracht aan Drente door J. Th. Steenbergen c.s. van het Smittiesveen in de marke van Zeyen. 1777. 1 charter. NB. De overdracht geschiedde aan den rentmeester van Assen. 616. Acte van indemniteit, door den drost Caspar van Ewsum afgegeven aan Drente, met betrekking tot de hem door haar geschonken Ossenweide bij Groningen, voor 't geval dat ^620 aan de abd^ t8 ASSen Z°U moeten worden teruggegeven. 1 charter. 617. „Proevenbrieff van juffer Gent. 9". — Minuteele resolutie van Drost en Gedeputeerden, houdende verleening eener prebende uit de goederen der voormalige abdij te Assen aan Anna Sibile van Gent, dochter van Johan van Gent heer te Oostermieden. 1669. 1 stuk Besmettelijke ziekte. 618. „Van de besmettelike ziekte onder menschen en beesten." — Stukken betreffende de maatregelen van Drente's bestuur tot wering van besmettelijke ziekten. 1711 1794. 1 portefeuille. NB. Aanwezig zijn stukken van 1711 — 1715, 1718 1732 1745 1768, 1769, 1772, 1773, 1779-1781, 1794. Hierbij 1 stuk, gericht aan Drost en Gedeputeerden, afkomstig uit verzameling N«. 7 (M«. J. W. en P. D. Kymmell te Utrecht en te Leeuwarden). Bestiaal. 619. Request, met bijlage, van de kooplieden Lucht en schaap te Amsterdam aan Drost en Gedeputeerden om vrijstelling van het bestiaal voor 't door hen op de Nietap geslacht vee, bestemd voor Holland. 1794. 1 omslag. NB. Als bijlage is aan 't request toegevoegd een gelijksoortig request ingediend bij Ridderschap en Eigenerfden, die de vragers verwezen naar Drost en Gedeputeerden. De vrijstelling werd verzocht, op grond dat 't geslachte niet in Drente zou worden verbruikt. Bezaaide landen. 620. „Staet van de nombre ende quantiteit van de besayde „landen ende daerop gemaekte verdelinge vant jaer 1603 „totten jaer 1620 incluis." — Registers van de bezaaide landen in Drente; met in aansluiting daaraan ontworpen verdeelingen der omslagen over de dingspelen en kerspelen. 1603—1616. 1 portefeuille. Nü. Volgens de hoofden der registers moesten de pachters van de belasting op de bezaaide landen ter landschapssecretarie opgeven de grootte der door de ingezetenen bebouwde gronden, omdat men de woeste gronden niet wilde belasten. Naar aanleiding van de aldus ontvangen opgaven ontwierpen gecommitteerden uit Ridderschap en Eigenerfden of wel Drost en Gedeputeerden in opdracht van R. en E. dan telkens eene verdeeling der omslagen over de dingspelen en kerspelen. De registers zijn daarvoor dingspelsgewijze gehouden. Aanwezig zijn de registers der bezaaide landen voor 1605, 1607, 1614, 1615 (met watervlekken en wormgaatjes); de verdeelingen voor 1610, 1615, 1616 (met gelijke vlekken en gaatjes), en voor 1603, 1611, 1614 (met andere vlekken en zonder wormgaatje). 621. Afschriften der registers van aangifte door de ingezetenen bij de pachters der belasting op de bezaaide landen 1612. 1 portefeuille NB. Ter voorkoming van: „d'executie van ruiteren ende „knechten," te wachten wegens gebrek aan voldoende fondsen tot betaling van 's landschaps quote in de generaliteitslasten, besloten Ridderschap en Eigenerfden op 17 Februari 1612, o.a. Drost en Gedeputeerden te machtigen tot het heffen over 't landschap van 10.000 gulden „nae de nieuwe verdeilinge, te beraemen „opten voet vant soemergesaij als in Maio 1612 bij d' ingezetenen sall angegeeven worden." Op 15 Mei d.a.v. gelastten Drost en Gedeputeerden daarop den pachters der belasting op het bebouwde, binnen 10 dagen ter secretarie in te zenden afschrift der registers van de aangifte bij hen door de ingezetenen gedaan. Naar aanleiding van deze lastgeving zijn de in den tekst omschreven afschriften ingezonden. Boden. 622. „Boden." — Stukken betreffende de aanstelling, de bezoldiging en de werkzaamheden van de landschapsboden. 1740/68. 1 dossier. Boekwerken (Ontvangen ). 623. Geschriften van Doede van Amsweer (1595—1613), door hem, blijkens vooringeschreven opdracht, ten geschenke gegeven „an de heren Gedeputerden der lantschap Drenthe." 1 deel (gedrukt). NB. Op het schutblad staat „J. Buini(n?)qe weduw Hilbinge", wellicht de naam van eene bezitster van het boek, nadat het(tijdelijk) uit het archief der Staten was afgedwaald. De geschriften bestaan uit; 1. Christlicke und schriftmetige kercken-ordenung, om alle desorder voor te comen und eenicheyt, rust und vrede in de Gereformeerde kercke in de Stadt und Omlanden van Groeningen toe mogen onderholden, — vastgesteld door graaf Wilhelm Lüdwig op 27 Februari 1595, — te Franeker, by Gillis van den Rade, drucker der Staten van Vrieslandt, 1595; 2. Christelijcke unde truhartighe vermaenschriften an de ghemene collatoren unde prediger in de provintie van Stadt unde Omlanden van Groningen; handelende van den jure patronatus unde reformatioen der kercken in dersulven provintie. Tot Franeker, ghedruckt by Abbe Wybes, 1597; 3. De praeposituris reformatis. Waerhafte ende grondtlijcke bericht ende verclaringhe van wedtlijcke vocatie tot bedieninghe der probstye tho Vsquert in den Omlanden ghelegen, ende wat verhinderingh daerop ghevallen. Ghedruckt int iaer onses Heeren MDCXI; 4. Gedenckweerdige Acta Memoriae, na dato den 10 Januarij 1611 teghens sekere erresen misverstandt nopende de Reformation van de Omlandtsche praeposituren ende oock weghen sekere armenbedeninghe. Tot Franeker bij Vlricum Balck, boeckdrucker woonende teghens over de Academie, 1612; 5. Acta memoriae defensive ghestelt, weghen mijn tweede vocation streckende tot ghemeene tafel-dienst aen den armen in 13 den Ommelanden tusschen de Eems ende de Lauwere. Tot franeker, by Vlricum Balck, boeckdrucker, woonende teghens over de Academie, 1612; 6. Corte ende sommarie wthstel van rekeningh ende contrarekeningh, presenteert aendeH. Ghecommitteerden der Omlanden, op het slodt van mijn laetste resignerende armenrekening, die geschiet ende gesloten is den 20 Novembris 1612. Tot Franeker, bij Vlricum Balck, boeckdrucker, woonende teghens over de Academie, 1613. Van de hand van Doede vak Amsweer vindt men voorin het boek eene opdracht aan Gedeputeerden van Drente en achterin eene .Corte instructie. Om recht to lesen unde wal toe ver„staen desen oversonden tafelknechte wilt cortlich dese instructie „darbij oick mede etwes nadencken." 024. „ . . . Hoe est vera immanuelis generatio, ex virgine „viro desponsata, secundum prophetiam Jesaise cap. VII, vers: „ 14 . , . Necnon elucidatio quaestionis illius: Quo tempore Christus „Pascha cum discipulis suis celebraverit, quod ex Joh. XVIII „28 secundum ritus ecclesiae Judaic® factum esse probatur „auctore Christiano Meyer, ecclesiae Judaica} Hamburgensis „ante conversionem ad Christum doctore; hebraice et latine. „Amstelodami, sumptibus auctoris, apud Cornelium ab Hoogen„huysen, MDCCXXII." 2 deelen („partes") in 1 band (gedrukt). NB. Op de laatste bladzijde (216) van de verhandeling over de immanuelis generatio staat onderaan rechts „Pare," verwijzing naar den titel der tweede verhandeling, welker paginatuur weder met 1 begint, „De tempore coente Domini Pars Secunda" (n.1. van het geheele werk). Het blad voor den titel draagt het opschrift van de hand van den landschapssecretaris S. Nijsingh : „Den 31 October 1725 dit boek „door den aucteur vereert an de heren Drost en Gedeputeerden.'- 625. „Present-exemplaar van den Raad van State an de „landschap van de Unie van Utrecht en enige stukken daartoe „betrekkelijk, zynde een kunststuk der drukperse." Haarlem, Joh. Enschede en Zn. 1778. 1 deel (gedrukt). NB. Het deel bevat: a. provisioneel tractaat en tractaat van de Nadere Unie d.d. 6 December 1578 en 23 Januari 1579; b. ampliatie van art. 15 van het tractaat d.d. 1 Februari 1579- c. verklaringen van toetreding tot de Nadere Unie, afgelegd door verschillende Nederlandsche landstreken en steden d.d. 4 Februari 1579—1580 April 11 ; d. acte van submissie „nopens het furneren van [de] consenten" d.d. 13 Juli 1579. De Baad van State besloot op 28 Aug. 1777 (zie het extract uit de notulen van den Raad van State voorin dit deel gedrukt) tot eene officieele uitgave der genoemde stukken. Het opschrift op de eerste bladzijde luidde: „Exemplaar voor de heeren Staten „van de landschap Drenthe"; doch is zooveel mogelijk onleesbaar gemaakt, terwijl daarover werd geschreven „Exemplaar „van de Unie van Ltrecht 1578." Daaronder staat van de hand van den provincialen archivaris van Drente G. R. W. Kymmell en door hem onderteekend: „In 1871 door Mr. W. H. Hofstede oud-griffier der Staten van Drenthe aan 't prov. arhief „geschonken." ®S®. Mr. J. van Lier. Verhandeling over de slangen en adders, die in het landschap Drenthe gevonden worden; met bijvoeging van eenige aanmerkingen en byzonderheden, tot deze en andere slangsoorten betrekkelijk. Amsterdam en Groningen, bij de erven Houtuin en L. Huisingh, boekverkopers, 1781. 1 deel (gedrukt i. NB. Dit werk met nederduitschen en franschen tekst werd door den schrijver Mr. J. van Lier, ontvanger-generaal en ette van het landschap Drente, opgedragen aan Bidderschap en Eigenerfden en den stadhouder. Volgens den inventaris d.d. c. 1799 was het toen in 't staten-archief aanwezig. Borgtochten. 627. „110. Borgtogten, alle uitgedient." — Borgtochten ten behoeve van Drente gepasseerd tot zekerheid voor de getrouwe ambtsvervulling van aan haar rekenplichtige ambtenaren; met daartoe betrekkelijke stukken. 1628—1805. 5 portefeuilles. NB. De borgtochten zijn verdeeld over rubrieken, naar de ambten waarvoor zekerheid werd gesteld. Zie ook de archieven van t Landschapsbestuur en den Landdrost (Inv. N". 1465 en 1560). Brand. 628. „Ordonnantie op het voorkomen en blusschen van brand „te Assen", uitgegeven door Drost en Gedeputeerden. Meppel J. van Buren Lensink, 1761. 1 deel (gedrukt). Breuken voor 't College. 62». „88. Notule van de breucken voor het Collegie." — „Memorie van de breucken, daervan condemnatie is geschiet "t sedert den 23 Martij 1639." - Lijst der door Drost en Gedeputeerden over 23 Maart-11 Juli 1639 geslagen breuken; met aanteekemng omtrent verleende remissie, de betaling en de verdeeling ervan over de leden van 't College tot Augustus 1640. Met bevel op den executeur tot het aanzeggen aan beboete personen d.d. 17 Augustus 1639. 1639/40. 1 dossier. NB. De lijst is van de hand van den landschapssecretaris J. Stkuuck. „Buner veenplaatsen." 630. „Buner veenplaatze. 1762. 134."- Stukken betreffende den aankoop door Drente van veenplaatsen in het Buiner veen van de weduwe van A Hovinge, van J. Hoijtinge en van K. Jansen. 1762. 1 dossier. Declaratiën (Geordonnanceerde-). 631. Schuldvorderingen en verzoeken om betaling, voorzien van aanteekeningen der daarop door Drost en Gedeputeerden geslagen ordonnantiën van betaling ten laste van de ontvangersgeneraal, de secretarissen, den klerk C. Monter of de rentmeesters. 1 Februari 1610-1678 December 11 (onvolledig). 10 portefeuilles (gedeeltelijk verbroken lias). NB. Het schijnt, dat indertijd niet alle hier aanwezige stukken bijeen bewaard werden, of wel eenige splitsing in rubrieken bestond; immers tusschen gave stukken vindt men geschondene of gevlekte. Meerdere stukken werden vermengd met deze gevonden, die zeer zeker in later tijd hierbij zijn gevoegd, b.v. stukken uit het archief van den agent Mr. J. van Tongeren; misschien is dit met meerdere geschied doch nog niet gebleken. Van eene splitsing blijkt uit de oude inventarissen niet. — Waarschijnlijk hebben wij hier uit den inventaris d.d. 1627: „Geslooten ende affgerekende rekenschappen van particuliere „personen" ; „Een liasse inhoudende verscheydene declaratiën van ge„comraitteerden ofte particulieren, daerop ordonnantiën gepas„see(rt) sijn, genoteert „Reekenschap bij particuliere personen „ „ verscheidentlick overgegeven" "; „Reekenschappen bij particuliere personen verscheidentlick „overgegeven tot den jaer 1617 incluis, in een liasse"; „Reekenschappen bij particulieren verscheidentlick overgegeven, „beginnende metten jaer 1618 totten jaer 1623 excluis"; .Declaratiën bij particulieren overgegeven, daerop ordonnan„nantiën gepasseert sijn, beginnende metten jaere 1623, in een „liasse." Zeer zeker vormen deze stukken Nos. 87 en 88 van de stukken op 12 Januari 1679 ter secretarie van 't landschap gebracht en in den inventaris aldus omschreven: „87. Affgedaene declaratiën, daerop voor desen ordonnantiën „sijn gepasseert, in 2 pacquetten gebonden''; „88. Ende de declaratiën over den jaere 1678 allene gebonden „off in de rekeninge over 't selve jaer te doen. Yeets moste „nagesien worden. „Ende hebben Haer Ed. Mo. verstaen, dat int compstich de „declaratiën d'ordonnantiën sullen werden geannexeert; dus „memorie." De bedoeling van Drost en Gedeputeerden met deze laatste clausule was, de controle bij het nazien der rekeningen te vergemakkelijken. Zoowel de uitgegeven ordonnantiën van betaling als de schuldvorderingen zelve zouden dienen ter rechtvaardiging der verschillende posten. Doch daardoor kwamen tevens die schuldvorderingen bij de rekeningen; vandaar dat zij na 1678 uitgetrokken worden pro memorie. De schuldvorderingen zijn thans in verschillende portefeuilles geborgen naar de betalende ambtenaren en in iedere portefeuille gesplitst naar de registers, waarin de bevelschriften tot betaling geboekt werden. In de laatste portefeuille zijn geborgen in 2 omslagen: a. de declaratiën, die zelf niet, doch waarvan gelijksoortige in de protocollen voorkomen; b. de declaratiën, waaromtrent geen licht ia verkregen. Hierbij afschrift eener schuldvordering van de erfgenamen van den agent A. van Persijn, d.d. Aug. 1679, en eene declaratie op de magazijnen te Coevorden d.d. 19 Juli 1679. „Declarato irs-vertekeningen." 632. „Declaratoirs-vertekeningen, 1795". — Lijsten van hen, die door onderteekening erkennen in te stemmen met het declaratoir, door de Representanten van Drente vastgesteld op 24 September 1795, uitsprekende de gelijkheid van rechten van alle menschen. Met memorie der plaatsen, die eene lijst hebben ingezonden. 1795. 1 portefeuille. NB. De lijsten zijn door de schuiten ingezonden ter landschapssecretarie. Deductiën. 633. „Deductiën wegens de lan(d ?)schap Drenth, haer rechten „en privilegiën, op distincte tijden gepubliceert off oock ter „vergaederinge van Haer Ho: Mog: ingedient". 1651 —1690. 1 deel (gedrukt). NB. Het deel bevat: a. „Propositie ter vergaderinge van de Hooge ende Moghende „Heeren, mijnheeren de Staten-Generael der Vereenichde Nederlanden gedaen, ende volgens schriftelijck overgegeven den 9 „Octob. 1643 .... relatijf tot seekere andere remonstrantie .... „ter hoochgem. vergaderinge gepresenteert den 27 Oct. 1618; „met de documenten ende bewijsstucken.... waerby claerlijcken „geblijcket, dat de Staten van .... Drenthe .... van allen ouden „tijden gerechtiget zijn geweest, ende noch gerechtiget zijn, tot de „sessie .... in de meer hoochgem. vergaderinge .. . ." (vergelijk Inv. Nos. 1233—1241), „gedruckt tot Groningen, by Hans Sas," 1651; b. „Instructie voor de drosten van Coeverden ende der landt„schap Drenthe . . . den 13 Martii 1671..., tot Groningen, by „Rembertus Huysman"; c. „Summiere deductie," bij de Staten-Generaal ingediend door den drost Henrick Musster Wilhelm van Bernsaw, tegen hunne benoeming van Carkl Rabenhaupt baron van Sucha tot drost van Drente, 31 Januari 1673; d. „Deductie raeckende de collatie van 't drostampt van Drenthe, „ende d'abusive begevinge van dien op den persoon van . . „Rabknhaupt . . met bijlagen, aan de Staten-Generaal overgegeven door gecommitteerden van Drente, 's Gravenhage, Ioh. Rammazeyn, 1674; e. Deductie, op f $ Febr. 1681 door gecommitteerden van Drente bij de Staten-Generaal ingediend, betreffende de begeving van 't drostambt, met bijlagen, 's Gravenhage, L. van Dyck; ƒ. „Memoriën", tusschen gecommitteerden van „stadt Groningen „en Ommelanden" en gecommitteerden van Drente gewisseld, betreffende de kwestieuse grens bij Zuidlaarderveen, 1683; g. Deductie, opgesteld door de Gedeputeerden e.a. ingevolge resolutie van Ridderschap en Eigenerfden d.d. 11 Maart 1690, nopens hun recht tot het verleenen van instructiën voor de ambtenaren (bepaaldelijk den drost), met bijlagen. Dieverder, Leggeler en Smilder venen. 634. Greapostilleerde requesten van de participanten der Dieverder, Leggeler en Smilder venen aan Ridderschap en Eigenerfden om verlenging van het octrooi d.d. 16 Maart 1706. 1745—1762. 1 bundel. NB. Aanwezig zijn requesten van de jaren 1745, 1754, 1755, 1756, 1757, 1758, 1759 en 1762. In 1745 werd het octrooi met 11 jaar verlengd; in 1754 en 1755 werd de zaak aangehouden; in 1756 en volgende jaren werd telkens 1 jaar aan den duur van het octrooi toegevoegd, in 1759 echter 3 jaren; in 1762 werd het verzoek weder gerenvoyeerd aan Drost en Gedeputeerden. 635. Afschrift der overeenkomst d.d. 10 April 1614 tusschen de gevolmachtigden van de eigenerfden in de Dieverder en Leggeler marken en Barent Evert Keteltas te Amsterdam, houdende overdracht aan laatstgenoemde van 1/3 der Dieverder, Leggeler en Smilder venen met den ondergrond, van de Hijker marke tot de Friesche grens, onder verplichting tot het graven en onderhouden van een „bekwame torfgrifte" c. a van „den stroom" tot in 't veen, en regelende het gebruik dier vaart c. a. (c. 1800). 1 stuk. NB. Het stuk is vervaardigd naar een door den schulte C. Hilbrants in 1794 gewaarmerkt afschrift. t Is niet afkomstig uit de verzameliug Fleddebus ; op de daarvan aanwezige lijst komt het niet voor ; het stamt dus vermoedelijk niet uit 't archief der Dieverder, Leggeler en Smilder venen. Ook blijkt niet, dat het afkomstig is vau den een of anderen ambtenaar. Dikninge (rentambt). 636. „Register van alle dess convents Dickeninge upkonisten „soe geltrenten, tinsen, rogge, tenden, haver, moltzaet etc „anno 1602 gescreven in Octobri per me Antonium Holle". 1 portefeuille. NB. Dit register is opgemaakt ingevolge resolutie van Drost en Gedeputeerden d.d. 8 Sept. 1602. Hierbij eene instructie d.d. 19 Sept. 1602 voor de door Drost en Gedeputeerden benoemde commissie tot het instellen van een onderzoek naar de bezittingen enz. van de abdij te Dikninge. De commissie kreeg opdracht om van den rentmeester van de abdij te Dikninge af te vorderen een staat van de vaste goederen, van de pachten, tienden, renten, schulden, meubelen enz., en verder aan te teekenen het getal en den ouderdom van de „jufferen, wercksusters ende proevenaers." 637. „Inventarium van al des convents upcomsten bij rolle „avergesat anno 1606". 1 deel. NB. Dit register is opgemaakt ingevolge resolutie van Drost en Gedeputeerden d.d. 20 Juni 1605. 638. Stukken afkomstig van de commissie uit Drost en Gedeputeerden tot overname van den gewezen rentmeester van Dikninge Tyman ter Linde van alle papieren, registers, pachtcedelen enz. betreffende de opgeheven abdij, en tot opmaking van inventarissen daarvan. 1619. 1 dossier. N B. De overname zou geschieden ten overstaan van den nieuw opgetreden rentmeester G. Struuck. 639. Uittreksel uit het cartularium der abdij te Dikninge, vervaardigd door den landschapssecretaris H. Weijnichman (Begin 17de eeuw). 1 deel. NB. Zie regesten Nns. 1-43, 45-53, 55- 67, 70—73, 75, 78, 137. De stukken hierin opgenomen zijn genummerd 1 — 67, welke nummering ook in 't cartularium is aangebracht. Hierbij: 1. een index der merkwaardige zaken in dit uittreksel vermeld; 2. een uittreksel uit 't uittreksel, ten betooge dat de heerlijkheid Ruinen in Drente ligt en een deel daarvan uitmaakt; 3. afschrift der stukken Nos. 24 en 25 (in dorso gemerkt A. en B); alle van een 17de eeuwsche hand, die op 't uittreksel zelf nog aanteekende eenige ter loops in de stukken ontmoete wetenswaardigheden. 64©. „Copiën van sommige Dickninger contracten ende „brieven" d.d. 1247—1570. (17de eeuw). 1 portefeuille. NB. Zie regesten Nos. 24, 53, 54, 61, 62, 64, 74, 76, 80, 81, 82, 90, 98, 135, 136. 641. Jaarlijksohe rapporten omtrent den toestand der goederen behoorend tot het rentambt Dikninge, door den rentmeester uitgebracht aan Drost en Gedeputeerden; gedeeltelijk in margine voorzien van de door dezen ter zake genomen besluiten. 1627—1793. 1 portefeuille. NB. Aanwezig zijn rapporten van de jaren 1627, 1740, 1742 —1746, 1749-1758, 1760-1772, 1793. 642. Stukken betreffende de verhuring van de erven en landerijen behoorend tot het rentambt Dikninge, over 1614—1632. 1614, 1620, 1626. 1 portefeuille. NB. Van sommige stukken zijn bovendien concepten of minuten aanwezig. Bij de stukken d.d. 1614 zijn behalve de voorwaarden en de acte van verhuring aanwezig: a. een „notule van de meijeren des convents Dickninge, die „doer Geert Harmens Hondtijen volgens synen last in Oever„ijssel 't gebruick van haere landen gerichtelicken opgesegt sullen „worden"; b. eene verklaring van den landschapssecretaris H. Weijnichman, dat bij de verpachting op 7 Februari 1614 de dijklasten zijn gebracht ten laste der pachters; c. eene „notule van wat een ieder meyer voer pacht beloeft heft"; d. eene „notule van de minutiliën van de Dickninger pachten „ende andere kleine perceelen, die ter dispositie van Ridderschap ende Eigenerffden gestelt werden, om te werden verkoft ofte „affgelost"; f. eene borgstelling van den predikant te Ruinen voor de betaling door Bernhabdus van zijne huishuur, 10 Februari 1614. Bij de stukken d.d. 1620 is een acte van verhuring, waarin groote (wijn?) vlek ken. In den inventaris d.d. 1627 vindt men: (N°. 84). „Verpachtinge ende conditiën van deselve van Dicke„ninge arve in 't jaer 1614 gedaen"; (N°. 83). „Verhuiringe van de arven vant convent Dickeninge „gedaen den 5 Novembris 1619 ingaende op Maj 1620"; (N°. 80). „Verpachtinge van de erven's convents Dickeninge in„gaende op Maj 1626, gedaen binnen Meppel den 20 Januari 1626'*; (N°. 81). „De conditiën, waerop de voorseyde verpachtinge „gedaen sijn." 643. Cedelen van de verpachting door of namens Drost en Gedeputeerden der erven en landerijen, behoorend tot het rentambt Dikninge, over Mei 1632—1799 Mei. 1632—1792. 1 portefeuille. NB. Van de verpachting ingaande Mei 1655 is geen verpachtingscedel aanwezig, wel een lijstje der pachters en de borgtochten voor hunne goede betaling; — van den cedel der verpachting ingaande Mei 1665 is naast den cedel aanwezig eene lijst der pachters, met aanteekening omtrent de al of niet vrijstelling van borgtocht. 644. „Dickninge, verdingh van de rogge 't sedert den jaere „1621 tott 1627 incluis''. — 2 Staten van de waarde in geld, waarnaar ieder mud pachtrogge is gerekend over de jaren 1621 — 1627 en 1633-1655. (1655?) 1 dossier. NB. Op den staat over 1621 —1627 staat in dorso aangeteekend: „Aengaende den prediger Rusium." 645. „Dickninge 1653. Vercopinge van eenige goederen, 31 „Martij 1653 geschiet'. — Minuteel verbaal van verkoop van eenige pachten behoorend tot het rentambt Dikninge. 1653. 1 stuk. NB. Wellicht zijn hierbij meerdere stukken aanwezig geweest. 646. Voorstellen van den rentmeester van 't rentambt Dikninge aan Drost en Gedeputeerden omtrent verhuur, verkoop en onderhoud van goederen. 1794. 1 omslag. NB. Deze stukken zijn door den rentmeester bij begeleidend schrijven ingezonden bij den landschapssecretaris Hofstede. 647. Maandstaten van ontvangst en uitgaaf bij den rentmeester van Dikninge, over September 1798—1802 Juni. 1798—1802. 1 portefeuille. NB. Deze staten werden door den rentmeester ingezonden bij ('tint. Adm. Bestuur en de Commissie van Financie?). Ontbreken de staten over November en December 1798. De staten over Januari en Februari 1799 zijn in duplo. Vergelijk Inv. N°. 1148. 648. Afschriften der processen-verbaal van verkoop d.d. December 1795 van hout en vast goed te Dikninge, afkomstig van 't rentambt; met begeleidend schrijven van den schulte van de Wijk aan 't Intermediair Administratief Bestuur. 1797. 1 bundel. NB. De afschriften zijn gewaarmerkt door den schulte. 649 Afschrift van 't proces-verbaal van verkoop d.d. 5 Januari 1797 van erfpachten uit erven en landerijen in de Wijk, Dikninge en Schiphorst, afkomstig van 't rentambt Dikninge (1798?). 1 stuk. NB. 't Stuk (gewaarmerkt door den schulte van de Wijk) vermeldt in 1798 betaalde koopsommen. 65©. Request van Johan van Echten, heer tot Echten, aan Ridderschap en Eigenerfden, om overschrijving zijner huur van den molen te Dikninge op jonker van Monster tot de Havjxhorst; met gunstige apostille d.d. 23 Maart 1650. 1 stuk. 631. „Consideratiën van de verbrande meule t' Dickninge, „die nieuws opgetimmert is volgens ordre van den 7 July 1674 „ende geperfecteert in den jare 1675." — Memorie, met bijlagen, van don klerk ter landschapssecretarie Caspar Monter over de onmogelijkheid huur te vorderen voor den molen te Dikninge, omdat deze in den oorlog met Munster verbrand werd. 1679. 1 dossier. NB. Is deze memorie misschien opgemaakt naar aanleiding van een request om vermindering der huur, zooals na de oorlogsjaren zeer vele werden ingediend ? 652 „Dickninger meule." — Minuteel besluit van Drost en Gedeputeerden, der „meyerse" van den Dikninger molen bevelende, haren zwager bij zich in huis te nemen en den molen door hem te laten bedienen, opdat er voldoend beheer zij. 13 Maart 1686. 1 stuk. 653. Stukken betreffende de geschillen tusschen Drost en Gedeputeerden en W. en J. L. Tonkens, te de Wijk en te Westervelde, over den eigendom van een bengelklokje en een schuurtje te Dikninge, een kerkbank in de kerk te Yhorst en andere goederen van Dikninge. Met declaratiën van kosten van den advocaat Mr C. E. Carsten junior te Hoogeveen (genummerd 1—7.) 1789/1790. 4 dossiers. NB. W. en J. L. Tonkens eigenden zich de goederen toe, op grond dat zij erfgenamen waren van den overleden oud-gedeputeerde W. Lunsingh, tot 1760 rentmeester van Dikninge, aan wien die goederen zouden hebben behoord. Bij zijne benoeming tot gedeputeerde op 18 Maart 1760 werden hem door Ridderschap en Eigenerfden de woning en de overige voordeelen, aan het rentmeesterschap verbonden, uitgezonderd het tractement ten gebruike gelaten. Drost en Gedeputeerden achtten het recht van Drente onbetwistbaar als eigenares der gesaeculariseerde goederen van Dikninge. Aanwezig zijn de stukken van 3 processen (over het bengelklokje, het schuurtje en de kerkbank) en verder de stukken over eene schikking in der minne met betrekking tot de andere goederen. 654. Acte van verhuring door Drost en Gedeputeerden aan Peter Janss. en zijne ertgenamen van het erf Tesinge te Hesselte bij Havelte. '21 Januari 1614. 1 stuk. NB. De verhuring, ten overstaan van den rentmeester van Dikninge, geschiedde met ingang van Mei 1614. 655. Acte van overdracht aan Drente door Hendrik Jans Timmer van t/1 waardeel in de marke van Oldendiever. 1701. 1 charter. 656. Schuldbekentenis, ten behoeve van Drente afgegeven door Hendrik Jans Timmer te Oldendiever, wegens achterstallige landhuur. 1701. 1 charter. 657. „Memorie," met bijlage, van Mr. B. pigge en de wed. J. Dulman, als pachters der Dikninger tienden te Ruinen, aan (Drost en Gedeputeerden?) vragende vermindering van pacht. (1626 ?). 1 dossier. NB. In dorso is de bijlage getiteld: „Requeste voor Mr. „Berent Pioge ende de weduwe van wijlen Jan Dulmans, als „pachtenaers van de Dickninger tenden tot Ruunen." Misschien deed dus deze memorie dienst als request. Vergelijk resolutie Drost en Gedeputeerden d.d. 28 Juni 1626. 658. Stukken betreffende verzoeken van beklemde meiers van landschapserven te Ruinen aan Drost en Gedeputeerden. 1755-1791. 1 portefeuille NB. De stukken bestaan hoofdzakelijk uit rapporten van den rentmeester van Dikninge, met bijlagen. Aanwezig zijn stukken van: 1755, 1762, 1765, 1767, 1782, 1791. 659. Stukken betreffende de beslechting door Drost en Gedeputeerden en den drost der geschillen tusschen de Dikninger meiers te Ruinen en die te Hees en Gijsselte ten gevolge van de scheiding in 1662 hunner gemeenschappelijke groenlanden in de marke van Ruinen 1662/63. 1 dossier. 660. Verzoek van den rentmeester van Dikninge aan Drost en Gedeputeerden om advies, of de Dikninger meiers in Overijsel hun aanslag in de verponding op de huur mogen korten. 1621. 1 stuk. NB. Het verzoek is geschreven onder een „copia-extract"-resolutie van Ridderschap en Steden van Overijsel d.d. 10 Maart 1621, bepalende dat de omslag in Vollenhove ten laste van de eigenaars der gronden is. 661. „Het hofftal van ieder arve in der Ihorst; die groot„heyt van boulandt, weydelant ende hoeylant, hierna beschreven. „1612." 1 stuk. 662. Stukken betreffende het protest van Drost en Gedeputeerden tegen den door de erfgenamen Telvoorens voorgenomen verkoop der naweide van „de ses dachmaten an de Wester-egge „in de Munnicke-maet" te Yhorst. 1682. 1 dossier. NB. Drost en Gedeputeerden protesteerden tegen den verkoop, op grond dat deze landen geheel zouden behooren tot het rentambt Dikninge. 663. Stukken betreffende het protest van Drost en Gedeputeerden tegen den aanslag der Dikninger erven te Olde-Staphorst en Bullinge in de kosten van den nieuw gelegden dijk tusschen Hasselt en Zwartsluis. 1664/65. 1 dossier. NB. De kosten werden omgeslagen door een commissie uit de de Staten van Overijsel. Drost en Gedeputeerden droegen eerst den rentmeester van Dikninge en, toen dit vruchteloos bleef, eener commissie op, de belangen der Dikninger erven bij de Overijselsche commissie te bepleiten. 664. „Rakende de angave van het erve Boelinge inde50ste „penning in Overyssel, en de gewisselde brieven daarover met „die provintie. 1753." — Stukken betreffende het geschil tusschen Drente en Overijsel over de vraag, of van het in beklemming uitgegeven erf Bullinge te Yhorst door Overijsel de 50ste penning op den overgang mag worden geheven. 1763. 1 dossier. 665. Stukken betreffende de vraag, of de erfpacht van het Habbenslach te Leeuwte onder Vollenhove splitsbaar is. z.j., 1610, 1616. 1 omslag. NB. In 1215 ontving de abdij te Ruinen van Otto elect van Utrecht een tiend in Leeuwte, door wijlen Hfeo Radink van 'a bisachops voorgangers in leen gehouden (cart. Dikninge fol. 7 verso, Inv. v. h. archief der abdij te Dikninge regest N°. 13). In 1217 bevestigde bisschop Otto deze gift (cart. Dikninge fol. 5. Inv. v. h. archief der abdij te Dikninge regest N°. 14). In 1543—1546 trekt de abdij „van weghen joffer Marie van „Isklmüden" 15 goudguldens, te betalen door Reyner Bonckkn in de Leeuwte (Inv. Dikninge N°. 16). 't Manuaal d.d. 1572 (Inv. Dikninge N°. 12) vermeldt nog andere inkomsten onder Vollenhove. Wellicht hangen deze posten (althans ten deele) samen. Hoe 't zij, op een der in den tekst omschreven stukken staat met 17de eeuwsche hand „Dickeninghe", waaruit blijkt, dat een band moet bestaan hebben tusschen de abdij en 't Habbenslach. Geen licht is te putten uit de resolutiën van R. en E. en D. en G. over 1608—1616, de rekeningen van Dikninge over 1601 en 1619 en de verschillende manualen en registers vermeldende de bezittingen der abdij. Vruchteloos zal men ook naslaan Magnin, Kloosters, 't lottingsregister over 1616; en den index op de lottingsregisters in voce erfpacht. 666. Acte waarbij Gerrit Jansen Brouwer c.u. te Mastenbroek ten behoeve van Drente verbinden hunne goederen in Mastenbroek en in 't kerspel Zwolle voor de dijk-, polder- en andere lasten, welke rusten op de goederen door hen op 15 Maart 1641 van 't landschap in erfpacht ontvangen. 1651. 1 charter. 667. „N°. 16. Accoort van Ridderschap en Egenerfden wegens „de prebenden." — Overeenkomst tusschen de Ridderschap en de Eigenerfden omtrent de begeving van prebenden uit de goederen der voormalige abdij te Dikninge. 12 Maart 1669. 1 stuk. NB. Dit stuk is een gelijktijdig uittreksel uit het register der resolutiën van Ridderschap en Eigenerfden, gewaarmerkt door den secretaris J. Nijsinoh. In dorso is het, buiten het reeds vermelde opschrift, getiteld: „15. Questiën over het stight Dickeningen „ende accoert." 668 Minuteele resolutiën van Drost en Gedeputeerden, houdende verleening van prebenden uit de goederen der voormalige abdij te Dikninge; met aanvragen om prebenden. 1603 — 1766. 1 bundel. NB. Aanwezig zijn: resolutiën d.d. 1603, 1621, 1653, 1662 en 1766; en aanvragen d.d. z.j. (1605 & 1618), 1651 en 1652. Hieronder een grosse eener dergelijke resolutie, — een afschrift van zulk een resolutie getiteld in dorso „concepte „van een stiftsjuffers-preuvenbrieff 9", — en een voorschrijven van den stadhouder voor eene sollicitante. 't Is niet zeker of de resolutie d.d. 1766 hier altijd bij geborgen is geweest. 669 „Jonker van Echten tot den Oldrutenborch". — Stukken betreffende de uitbetaling aan Everhard van Echten tot den Oldenrutenborg ende Closterhorsts van de achterstallen der Dikninger prebende van wijlen juffer Anna Elisabeth van Echten tot den Oldengaerde. 1661/2. 1 dossier. NB. Deze stukken bestaan uit brieven aan den landschapssecretaris, een request aan Ridderschap en Eigenerfden, kwijtingen voor gedane betaling en memoriën van betaling. 67©. „Hr. van Nyenoerts pretensiën ende jufïer Bijma „nopende d' prebenden". — Stukken betreffende den aandrang van de Staten-Generaal en den stadhouder bij Drost en Gedeputeerden, opdat George Wilhelm vrijheer van Kniphuijsen (als eigenaar der havezate ter Heyl) geniete 't recht van begeving eener Dikninger prebende en Drentina van Bijma ontvange de achterstallen harer Dikninger prebende. 1777/8. 1 dossier. NB. Hierbij een brief d.d. 1650 van den ritmeester tan Bijma aan Drost en Gedeputeerden, waarbij hij, onder dankbetuiging voor de bijwoning van den doop zijner dochter Deentina door hun gecommitteerden, den landschrijver en den landschapssecretaris en hunne vrouwen noodigt op het doopmaal. 671. Stukken betreffende de regeling der nalatenschap van Kerst Jans, provenier te Dikninge, in ^1615?). 1612, (1615?). 1 omslag. NB. Aanwezig zijn: a. eene notarieele making van Kerst Janssen „pravener in „ Dicklinge'' ten behoeve van de vrouwe en de jufferen van de abdij en van „syn bewaester voer haeren truwen „dienst," 1612; b. afschrift van den proveniersbrief van Kakst Jans: d.d. 17 Maart 1569, „daer hij mede in den convente gecoeraen is," (1615?). Zie regest N°. 134. Dit afschrift is gewaarmerkt door den secretaris der stad Hasselt S. Siccama. Een S(ybrand) Siccama wordt als secretaris van Hasselt vermeld in een jaar tusschen 1563 en 1594 en in 1618; in 1601 zou hij (tijdelijk) uit Hasselt vertrokken zijn (Inventaris archief Hasselt blz. 27, 40, 59). Op 13 Oct. en 30 Nov. 1615 werd bij Drost en Gedeputeerden behandeld de afgifte van een deel der erfenis van Kerst aan zijne erfgenamen. In verband met den proveniersbrief werden aan den rentmeester bevelen gegeven. Misschien is daarvoor het hier vermeld afschrift, gewaarmerkt door den secretaris der stad Hasselt S. Siccama, vervaardigd. Voor deze onderstelling pleit, dat in 't stuk onderhaald zijn zingedeelten betrekking hebbende op de regeling der nalatenschap. Domeinen en geestelijke goederen. 672. Opgaven der landerijen, bosschen en huizen enz behoorend tot de domeinen en geestelijke goederen van het Bataafsche volk gelegen in 't voormalig gewest Drente, met gemotiveerde voordrachten tot hun verkoop. 1800. 2 stukken. NB. Het eene stuk behoort tot de notulen der Commissie van Financie d.d. 15 Mei 1800 (N°. 3), gelijk ook in dorso vermeld staat. Het is eene bijlage tot een rapport, in die vergadering uitgebracht door gecommitteerden ad hoe uit genoemde Commissie naar aanleiding van een schrijven van den agent van financiën d.d. 9 April 1800. Het voldeed echter niet aan de inzichten van den agent, die daarom bij schrijven d d. 27 Juni 1800 Litt. B. eene nadere opgave vroeg (notulen Commissie van Financie d.d. 16 Juli 1800 (N°. 5.) Dientengevolge werd de in de tweede plaats aanwezige opgave vervaardigd, die op 19 Juli d.a.v. werd vastgesteld en aan den agent ingezonden. Dit laatste stuk heeft tot dorsale aanteekening „behorende bij de notulen van d. 19e Julij 1800." De stukken schijnen afgescheiden van de notulen bewaard te zijn geweest. 14 Domeinen, vaart en veenen. 67ii. Berichten van den rentmeester der domeinen, den administrateur van vaart en venen en den boschbewaarder te Assen omtrent de schade door den storm op 9 November 1800 veroorzaakt aan onder hunne administratie staande goederen, met begrooting der kosten van herstel. 1800. 1 omslag. NB. De Commissie van Financie vroeg deze berichten bij hare aanschrijving d.d. 25 November 1800. Zij won deze gegevens in naar aanleiding van eene aanschrijving van den agent van financiën d.d. 15 November 1800 Litt. B. Domeinen (rentambt). NB. Zie omtrent de scheiding van markegroüden te Coevorden, waarbij, 's landschaps domeinen waren gemoeid, Inv. Nüs. 223 en 224 (afd. Limietscheiding). Zie omtrent de domeinen ook onder Contributiën N"8. 1042, 1044, 1047—1049. 674. „6. Copie van de antwoorden sulcx als deselve by „de heeren Drost en Gedeputeerden overgegeven is wegents „'tlibell van vrouw Johanna van den Clooster1'. — ,50. „Stucken van 't proces van de landtschap Drenthe contra vrouw „Johanna van den Clooster weduwe Ensse". — „61. Ad „idem". — Stukken betreffende de vordering van Johanna van den Clooster, weduwe van den drost Evert van Ensse, tegen Drente, tot betaling uit de domeinen van 4 jaren rente eener som van 12000 gulden, door van Ensse op 31 Juli 1577 aan den koning voorgeschoten onder verband der domeinen van Groningen en Drente. 1609—1623. 1 dossier. NB. Hierbij eene missive d.d. 1605 van van Ensse aan Ridderschap en Eigenerfden, verzoekende betaling. Volgens eene missive d.d. 14 Sept. 1609 van Drost en Gedeputeerden aan de Staten-Generaal had van Ensse „int anneemen „synes drostampts" de bovengenoemde som moeten voorschieten „tot behouff van den coninck van Spaignen", die op van Ensse's aandrang daarvoor verbond de domeinen van Groningen en Drente, buiten medewerking van Ridderschap en Eigenerfden. Tot de reductie van Groningen in 1594 werd de rente betaald door 's konings rentmeester, doch sedert werd door den Raad van State, „die de volcommene dispositie van de domeinen doenmaels „anveerde," de verdere betaling geweigerd. Dit gaf aanleiding tot eigenrichting bij van Ensse, die echter na represaille-maatregelen van Drente met zijne vexatiën ophield. De domeinen werden in 1598 weder ter beschikking van Drente gesteld. In 1605 „met 's vyants leger over Ryns gecomen synde", herhaalde van Ensse zijne vordering en kreeg met geweld een jaar rente binnen, waarbij hij de jaren 1595—1597 onbesproken liet, „wel wetende dat den Raedt van State hem van deselve jaren „weinich soude te wille wesen." In 1609 hield zijne weduwe opnieuw aan bij Drente om betaling der rente en wel over 1595—1598 (over 1599—1605 was betaald geworden). Eidderschap en Eigenerfden meenden echter daartoe niet gehouden te zijn, omdat koning Philips indertijd had beloofd de domeinen niet te belasten zonder hunne medewerking. Nadat de zaak toen eerst was aangebracht op een goorspraak, wisten Drost en Gedeputeerden den voortgang te beletten onder bewering, dat de zaak behoorde berecht te worden door de Staten-Generaal. Dit gaf der weduwe van Ensse aanleiding zich te richten tot de Staten-Generaal. Doch nu werd door Drente opgeworpen de exceptie gegrond op hei privilege de non evocando. Tegenover de Staten-Generaal moest echter Drente op den duur zwichten en zoo zien wij de zaak dienen op de goorspraak te Eolde in 1616 en sedert 1617 op het lotting. Van de zijde van Drost en Gedeputeerden werd toen gezorgd, dat de verdediging zoo goed mogelijk zou zijn; daarom ontving 's landschaps agent in 's Gravenhage Mr. J. van Tongeren vele der (of alle?) gewisselde stukken, opdat niemand minder dan Hdqo dk Groot zijn bijstand zou verleenen. Diens gevangenzetting juist in dezen tijd maakte, dat de processtukken een tijdlang zoek waren. Enkele stukken zijn afkomstig van Drente's gecommitteerden naar 's Gravenhage, doch werden blijkens een merkteeken achterop hierbij bewaard. Hierbij ook een brief d.d. 1618 van Drost en Gedeputeerden aan Hugo dk Groot, bij de teruggave der processtukken weer door Drost en Gedeputeerden terugontvangen. Vergelijk het archief van den agent van Tongeren (Conc. Inv. Arch. Ambtenaren enz. N°. 146). 075. „D' vrouw weduwe Rabenhauit contra rent.mr. Vos, ,2". — Stukken betreffende het verzoek van de weduwe Rabenhaupt aan de Staten-Generaal, om het proces, door den rentmeester der domeinen van Drente tegen haar ingesteld, te verwijzen naar den krijgsraad 1076. 1 dossier. 076. Stukken betreffende de inning door Drost en Gedeputeerden van hetgeen de rentmeester der domeinen wegens zijne administratie over 1653 was schuldig gebleven. 1654/55. 1 dossier. 677. Jaarlijksche rapporten omtrent den toestand der goederen behoorend tot het rentambt der domeinen, door den rentmeester uitgebracht aan Drost en Gedeputeerden, gedeeltelijk in margine voorzien van de door dezen ter zake genomen besluiten. 1740—1794. 1 portefeuille. NB. Aanwezig zijn rapporten van de jaren 1740—1750, 1762—1772, 1781, 1782, 1794. Ook enkele rapporten in antwoord op bepaalde vragen komen hierbij voor. 078. Maandstaten van ontvangst en uitgaaf bij den rentmeester der domeinen, over September 1798—1803 Februari 3. 1798—1803. 1 portefeuille. NB. Deze staten werden door den rentmeester ingezonden bij de Commissie van Financie en de Gecommitteerden uit het Departementaal bestuur van Overijsel tot de financiën enz. van Drente. Hierbij 2 staten van ontvangst en uitgaaf over de jaren 1801 en 1802 opgemaakt in Januari 1803. Ontbreken de staten over October—December 1798, Mei— Augustus 1800, Juni en September—December 1802. Gelijke staten over 5 September 1805—1806 Februari 27 zijn te vinden in het archief van den Raad van Financiën (Inv. N®. 1469). Vergelijk Inv. N°. 1148. 079. Aan 's konings rentmeester van Drente beteekende vidimus van 't request der ingezetenen van Drente en der eigenaren te Groningen van onroerend goed in Drente, om kwijtschelding en vermindering der achterstallen van domeinpachten, en van de daarop door den raad van financiën bij apostille dd. 15 December 1591 verleende vergunning tot afbetaling in termijnen. 1592. 1 charter. NB. Zie regesten Nos. 154 — 157. 680. Minuteele acten van uitgifte in erfpacht door Drost en Gedeputeerden van goederen behoorend tot 't rentambt der domeinen. 1634, 1635, 1639. 1 omslag. €M1. Cedelen van de verpachting door of namens Drost en Gedeputeerden der erven en landerijen, behoorend tot het rentambt der domeinen, over 1 Mei 1610—1799 April 30. Met enkele borgtochten ten behoeve van pachters en een paar andere stukken. 1609—1792. 1 portefeuille NB. Ontbreken de cedelen der verpachtingen over 1623/25, 1641/42, 1648/49, 1686/90, 1696/97, 1750/51. Hoewel op 14 Maart 1661 verpacht werd voor 6 jaren (1661/67) werd reeds op 21 Maart 1665 weder eene verpachting voor 6 jaren (1665/71) gehouden. Borgtochten zijn aanwezig bij de cedelen der verpachting over 1642/48, 1649/1655, 1655/58, 1658/61, 1726/32, 1781/87, 1787/93, 1794/99. — Bovendien is aanwezig eene „notule" betreffende de verpachting van eenige landerijen bij de verpachting d.d. 26 Maart 1678; en eene aanteekening van den landschapssecretaris L. Nijsinoh betreffende huis en hof van A. Been te Emmen bij de verpachting over 1697/1702. De stukken betreffende de verpachting in 1609 en 1625 vertoonen gelijke watervlekken; die van 1610 en 1616 hebben (wijn?)vlekken. De cedel van 1610 heeft een liasgat en wormgaten; dat van 1616 een wormgat. De stukken van 1609—1625 zijn dus vroeger waarschijnlijk niet bijeen geweest. „Reversael van Harmen Harkens van twee arven, toe „Mitlaren ende Glimmen gelegen, die hem bij de lantschap „verpacht sijn voor den tijt van 30 jaren. 1600 den 21 Decemb." 1 stuk. 6&3. Staat van eigendommen in Drente en het Gorecht, den erven van den rentmeester Harckens toebehoorend en in gebruik bij meiers van domein-erven, zonder dat dezen eenige huur betalen. (1633 ?). 1 stuk. «84. „Affgeloste 500 gis. van Evert Janssen tot Groningen." — Acte der conversie door Drost en Gedeputeerden eener rente uit de domeinen, onder verband van 't erf Wirmelinge te Glimmen. 1656. 1 stuk. «85. Geïnsinueerd verbod van Drost en Gedeputeerden aan den beklemden meier van het erf Bettinge te Loon, eikenhout van dat erf te verkoopen. 1754. 1 stuk. 68«. Acte van beleening van Coep Hoenrekinck, na doode zijns vaders Roloff Hoenrekinck, met het goed to Hoenrekingh in 't kerspel Anlo. 1565. 1 charter. NB. Zie regest N°. 132. 6H7. „Sententiën en huircedulen over de smalle thijnden van „Annen, Ext en Gieten etc." — Stukken betreffende de betaling van smalle tienden aan 't rentambt der domeinen door ingezetenen van Annen, Eext en Gieten. 1686—1692. 1 dossier. NB. Hierbij eene acte d.d. 1619, waarbij de smalle tienden te Lext voor den tijd van 6 jaar door den rentmeester der domeinen worden verhuurd aan Johan Meyekink. ©88. „Jan Gortinge." — Declaratie der kosten van opmeting en afgraving der Buiner marke voor zoover aan 't erf Gortenge toegewezen 1677. 1 stuk. NB. De declaratie bestaat uit eene opgave van verschotten door Jan (jortenge betaald, met ondergeschreven verklaringen omtrent het door hem per roede graven betaalde. Vergelijk de rekening van den rentmeester der domeinen over 1679, folio 46. «89. Proces-verbaal van verkoop van 't erf Gortinge te Buinen. behoorend tot 't rentambt der domeinen. November 1801. 1 stuk. 699. Kwijting van Johan Blominck en Johan LoEKINGE door den rentmeester der domeinen voor den afkoop eener rente van 1|2 braspenning uit 't goed Loekinge te Exlo. Met opgeschreven bekrachtiging van den afkoop door Drost en Gedeputeerden. 1638. 1 stuk. <591 „Attestaetie voor Jan Eltijnge tot Valte." — Verklaring van Willem Roesinge omtrent zijne opmeting van 3 slooten, door J E. gegraven tot „befredijnge" van een stuk „toegeslaegen" land in „Kamperveene" behoorend tot 't erf Eltijnge. 1677. 1 stuk. 692. Acte van uitgifte in erfpacht door Drost en Gedeputeerden van hooiland te Roswinkel aan Willem Ellinge aldaar. 1635. 1 charter. NB. Bij het einde der pacht is blijkbaar het landschapszegel aan het stuk ontnomen. 93. Stukken betreffende de overdracht door Drente aan de ingezetenen van Roswinkel van 't aandeel der domeinen in 4 waren in de marke van Weerdinge, geheetcn het Nijelandt. 1631. 1 omslag. <594. Request van den landschapsmeier op Altinge te Weerdinge aan Drost en Gedeputeerden om herstelling van 't door hem bewoonde huis en bouw van een turfschuurtje; met gunstige apostille. 1698. 1 stuk. <595. Stukken betreflende de vraag, of 2 dagwerken hooiland in de . Emmer maden in den Noerthagen behooren tot 't erf Weekinge te Westenesch of tot de erven Lippinge en Mouwenerf te Emmen. 1632/3. 1 dossier. 696 Stukken betreffende de tusschen komst door Drots en Gedeputeerden verleend aan den meier van de Kleine Scheer, opdat hij deele in het veen aan Steenwijksmoer, in de marke van Coevorden, en turf moge graven „op sijn ordinaris oever". 1651. 1 dossier. 697. Processen-verbaal van verhuring der tienden op de Haar en de overige domeingoederen onder Coevorden. 1757, 1758 1 omslag. OOM. Minuteele cedelen van de verpachting van „den toll ende „wechgelt (de zwijgende tol) en de „wage, wijnen en bieren" te Coevorden, over 1 October 1667—1798 Sept. 30. 1667—1797 1 portefeuille. NB. Ontbreken de cedelen voor de verpachtingen over 1 Oct. 1672/1673 Sept. 30, 1 Oct. 1679/1680 Sept. 30, 1 Oct. 1688/1689 Sept. 30, 1 Oct. 1692/1693 Sept. 30, 1 Oct. 1698-1701 Sept. 30, 1 Oct. 1708/1709 Sept. 30,1 Oct. 1711/1712 Sept. 30, 1 Oct. 1731/1732 Sept. 30, 1 Oct. 1746—1750 Sept. 30. De rentmeester der domeinen ontving telken jare een gelijken cedel ter inning der pacht; hij legde ze over bij zijne iekening. Misschien heeft dit mindere zorg ten gevolge gehad voor het minuteele exemplaar. De cedelen voor de verpachting over 1 Oct. 1615/1616 Sept. 30, 1 Oct. 1617—1621 Sept. 30, 1 Oct. 1623—1633 Sept. 30, 1 Oct. 1636-1648 Sept. 30, 1 Oct. 1649-1651 Sept. 30, 1 Oct. 1652—1654 Sept. 30, 1 Oct. 1655-1660 Sept. 30,1 Oct. 1661/1662 Sept. 30, 1 Oct. 1664—1666 Sept. 30, 1 Oct. 1668—1670 Sept. 30, 1 Oct. 1671 1672 Sept. 30, 1 Oct. 1673—1675 Sept, 30, 1 Oct. 1676 -1678 Sept. 30, 1 Oct. 1681 — 1688 Sept. 30, 1 Oct. 1689 —1691 Sept. 30, 1 Oct. 1695/1696 Sept. 30, 1 Oct. 1709/1710 Sept. 30, 1 Oct. 1712/1713 Sept. 30, 1 Oct. 1714-1717 Sept. 30, 1 Oct, 1718— 1723 [Sept. 30, 1 Oct. 1724-1728 Sept. 30, 1 Oct. 1730/1731 Sept. 30, 1 Oct. 1760/1761 Sept. 30, 1 Oct. 1780-1784 Sept. 30, 1 Oct. 1785/1786 Sept. 30, 1 Oct. 1791/1792 Sept. 30, 1 Oct. 1794/1795 Sept. 30 zijn aanwezig als bijlagen tot de rekeningen van den rentmeester der domeinen over 1616—1795. De verpachting had plaats voor de jaren : 1615/16 1664/65 door gecommitteerden van Drost en Gedeputeerden ; 1665/66—1794'5 door Drost en Gedeputeerden; 1795/6—1797/8 door Gecommitteerde Representanten; telkens ten overstaan van den rentmeester der domeinen. Bij den cedel der verpachting over Maart/Sept. 1666 een aanteekening der opbrengst. 699. Minuteele cedelen van de verpachting van „den toll- ende „wechgeldt" (de zwijgende tol) te Meppel, over 1 October 1670— 1797 September 30. 1670—1796. 1 portefeuille. XB. Ontbreken de cedelen van de verpachtingen over 1 Oct. 1672-1674 Mei 13, 1 Oct. 1679/1680 Sept. 30, 1 Oct. 1688/1689 Sept. 30, 1 Oct. 1692/1693 Sept. 30, 1 Oct. 1696/1697 Sept. 30, 1 Oct. 1698—1701 Sept. 30, 1 Oct. 1708/1709 Sept. 30, 1 Oct. 1711/1712 Sept. 30, 1 Oct. 1724/1725 Sept. 30, 1 Oct. 1731/1732 Sept. 30, 1 Oct. 1739/1740 Sept. 30, 1 Oct. 1746-1751 Sept 30. De rentmeester der domeinen ontving telken jare een gelijken cedel ter inning der pacht, hij legde ze over bij zijne rekening. Misschien heeft dit minder zorg ten gevolge gehad voor het minuteele exemplaar. De cedelen der verpachting over 1 Oct. 1616—1618 Sept. 30, 1 Oct. 1620/1621 Sept. 30, 1 Oct. 1629/1630 Sept. 30, 1 Oct. 1631-1633 Sept. 30, 1 Oct. 1636-1651 Sept. 30, 1 Oct. 1652— 1654 Sept. 30, 1 Oct. 1655—1662 Sept. 30, 1 Oct. 1664—1665 Sept. 30, 1 April—30 Sept. 1666, Oct. 1667-1670 Sept. 30, 1 Oct. 1671/1672 Sept. 30, 14 Mei—30 Sept. 1674, 1 Oct. 1674— 1676 Sept. 30, 1 Oct. 1677/1678 Sept. 30, 1 Oct. 1680-1688 Sept. 30, 1 Oct. 1695/1696 Sept. 30, 1 Oct. 1701/1702 Sept. 30, 1 Oct. 1709/1710 Sept. 30, 1 Oct. 1712/1713 Sept. 30, 1 Oct. 1714-1717 Sept. 30, 1 Oct. 1718—1723 Sept. 30, 1 Oct. 1725— 1728 Sept. 30, 1 Oct. 1729-1731 Sept. 30, 1 Oct. 1733—1735 Sept. 30, 1 October 1737—1739 Sept. 30, 1 Oct. 1744/1745 Sept. 30, 1 Oct. 1751 -1753 Sept. 30. 1 Oct. 1754/1755 Sept. 30, 1 Oct. 1756—1759 Sept. 30, 1 Oct. 1760-1762 Sept. 30, 1 Oct. 1765/1766 Sept. 30, 1 Oct. 1767/1768 Sept. 30, 1 Oct. 1775/1776 Sept. 30, 1 Oct. 1780—1784 Sept. 30,1 Oct. 1785/1786 Sept. 30, 1 Oct. 1791/1792 Sept. 30, zijn aanwezig als bijlagen tot de rekeningen over 1617—1792. De verpachting had plaats voor de jaren: 1616/17—1664/65 door gecommitteerden van Drost en Gedeputeerden ; 1666/67 —1794/95 door Drost en Gedeputeerden; 1795/96— 1796/97 door Gecommitteerde Representanten; telkens ten overstaan van den rentmeester der domeinen. 700. Minuteel request van gecommitteerden van Drente aan den Raad van State om opheffing van het arrest op de pachtpenningen der tollen te Coevorden. (1610?). 1 stuk. NB. De Raad van State had dit arrest gelegd, ten einde daaruit de kosten tot verbetering van de wegen naar Coevorden te kunnen verhalen. 717. " Stukken betreffende de hernieuwde pogingen door H M. W. van Bernsaw, heer van Ruinen, bij de Staten-Generaal aangewend tot herkrijging van het drostambt, in verband met 't overlijden van C. Rabenhaupt baron van Sucha; en de medewerking hem daarbij door een deel van Ridderschap en Eigenerfden verleend. Aug./Oct. 1675. 1 dossier. NB. Vergelijk Inv. Nos. 714—716. 718. Stukken betreffende het geschil tusschen Drente en de Stat en-Generaal over het recht van benoeming van den drost van Drente. 28 December 1680 —1681 Juni 24. 1 dossier. NB. De strijd ontstond reeds bij het leven van H. M. W. van Beknsaw, heer van Ruinen, doordat, naar Drente had vernomen, bij de Staten-Generaal werd gesolliciteerd naar de te wachten vacature. In den loop van het geschil hebben Ridderschap en Eigenerfden eene deductie doen drukken (zie Inv. N°. 633), waarvan concepten hier aanwezig zijn. Ten slotte heeft de candidaat der Staten-Generaal, E. A. baron van Pallandt, het drostambt bezeten (vergelijk Inv. N°. 720). Hierbij meerdere afschriften van eenzelfde stuk. Bij de deductie d.d. 1681 zijn aanwezig bijlagen gemerkt A.—R, waarvan ontbreken E., N. en S.; de bijlagen D., E. en G. zijn in duplo aanwezig. 719. In de kerspelen afgekondigde publicatiën van Ridderschap en Eigenerfden, den ambtenaren bevelende slechts Johan van Welvelde tot Oosterbroeck als drost te erkennen en diens bevelen uit te voeren. 19 Januari 1681. 1 portefeuille NB. De publicatiën dragen de ondergeschreven verklaringen van afkondiging door de predikanten van 18 kerspelen. 720. Stukken betreffende de electie door Ridderschap en Steden van Overijsel uit de nominatie door de Staten van van Drente van E. A. baron van Pallandt tot drost van Drente overeenkomstig de overeenkomst d.d. 18 October 1668 tusschen beide provinciën, en de goedkeuring dier overeenkomst door de Staten-Generaal. 1685 1 portefeuille. NB. De stukken bestaan uit eene briefwisseling van Drost en Gedeputeerden met de Staten van Overijsel. 721. Concepten en minute der deductie, door Ridderschap en Eigenerfden op 18 Juni 1690 ingeleverd bij de Staten-Generaal, ten betooge van hun recht 's landschaps ambtenaren aan te stellen en voor dezen instructiën vast te stellen. 1690. 1 portefeuille. NB. De minute is geteekend. De deductie werd opgesteld in verband met de bewering van Overijsel, dat Drente niet zou nakomen de overeenkomst d.d. 1668 omtrent de begeving van 't drostambt. Zie ook Inv. N°. 633. Drostambt (rechten en plichten van den dorst). 722. „Copiële instructie voir drost Engelbf.rt van Ensse, „anno 1558" April 17. — Afschrift der „Instructie voir Engel„brecht van Ensse, bij den Co. Mateyt gecommitteert in den staet ende offitie van castelleyn van Couverden ende drossart „van den lande van der Drenthe, hoe ende wat manieren hij „deselve ampten houden ende bedienen ende wat preëminentiën „profyten ende emolumenten hij genieten sall." 1 stuk (liasstuk). NB. Het afschrift, genomen uit het „Registre des actes despeschees „en finances, commenfandt en Janvier XVC cincquante sept et „finissant en Decembre LXII", en dus van 1563 of jonger, is gewaarmerkt door E. Biscopiüs, notarius publicus. 723 Afschrift der „Instructie voor Euert van Eensse, by „der Coe. Ma', gecommitteert in den staet ende offitie van caste„leyn van Coeuorden ende drossaert van de landen van de „Drenthe, hoe ende in wat manieren hy deselve ampten houden „ende bedienen ende in wat preëminenciën, prouffyten ende „emolumenten hy genieten sall," d.d. 26 Mei 1576. 1583, 1 stuk. NB. Het afschrift is op 14 Mei 1583 gewaarmerkt door Rataller. 724. „Vera copia van de commission dess jetzigen drosten „Hijndrick de Vosss" van Steenwijck, en van de in dorso dier acte geschreven verklaring van eedsaflegging in banden van den aartshertog, van de bekrachtiging der benoeming door den raad van financiën en van de verklaring van eedsaflegging in handen van „de luijden van der rekeninge residerende binnen Vtrecht" dd. 1580. c. 1593. 1 stuk. NB. Het stuk is een afschrift uit 't laatst der 16de (of hoogstens begin der 17Je) eeuw naar het afschrift d.d. 31 Juli 1593 door „H. ter Stkühe", „notarius publicus ende secretarius." Zeger ter Steghe was secretaris van Hasselt in een jaar tusschen 1563 en 1594 (Inventaris archief Hasselt, bladz. 27). Dit stuk kan gebruikt zijn in een geschil over het drostambt. Althans de daarin voorkomende uitdrukking: „in den staedt ende „officie van casteleijn van onsen huyse ende sloote van Coeuerden „ende drossart ons lantz van der Drente, vacerende", is onderhaald, met de opmerking in margine: „Nota distinctionem.' 725. „Certificatie (van) burgemeesteren ende schepenen der „stadt Coeuerden" omtrent de uitoefening door den drost van het recht van justitie en politie aldaar. 1605. 1 stuk. NB. De verklaring werd afgelegd ten verzoeke van den drost Caspar van Ewsüm. 726. Afschriften van stukken betreffende het verzet, door Drost en Gedeputeerden aangeteekend bij de Staten-Generaal, tegen hun verlangen om kennis te nemen van een door den drost behandeld proces. 1619. 1 omslag. NB. Drost en Gedeputeerden handhaafden 't recht van den drost tot het wijzen van vonnissen zonder appel op de StatenGeneraal. Aanleiding tot het voor den drost gevoerd proces was een geschil over het verleenen van 't recht van medeweiding in de marke aan ongewaarden. 727. Afschrift van de instructie d.d 1644 voor den drost van Drente. (1644?). 1 stuk. NB. Vergelijk Inv. N°. 728. 728. „Originele instructie, die getiekent is, en watt daertoe „specteert." — Minuteele instructie voor den drost van Drente en der heerlijkheid Coevorden, ontworpen en geteekend door ge- committeerden ad hoe uit Ridderschap en Eigenerfden en daarna vastgesteld op den landdag d.d 13 Maart 1671 ; met enkele stukken betreffende het ontwerpen ervan. 1671. 1 dossier. NB. Zie ook Inv. Nos. 633 en 727. 739. ,102. Dr. nljekercke voor eenige doleanciers van „breucken contra d'heer drost van den Boetselaer. 1652." — Stukken betreffende de aanklacht van simonie, tyrannie, knevelarij enz., door Dr. g. Niekerck. namens ingezetenen van Drente bij den stadhouder, de Staten-Generaal en den etstoel van Drente ingebracht tegen den drost Rutger van den Boetzelaer. 1652/3. 1 dossier. NB. Dank zij de diplomatieke handigheid van den drost en eenige andere, in deze zaak betrokken, personen, werd de aanklacht nimmer onderzocht, maar de klager steeds afgewezen op grond van incompetentie, terwijl de Staten-Generaal hem verwezen naar den etstoel of den landdag! Toen was alles gewonnen voor den beschuldigde, die eenvoudig den klager bande buiten Drente. 730. „Schonenbekers torff voor d1 drosten opt thuis te Coe„vorden te brengen. 42." — Stukken betreffende het verrichte door Ridderschap en Eigenerfden en de Gedeputeerden ten behoeve van den drost, met betrekking tot de weigering der inwoners van Schoonebeek, voortaan kosteloos turf te leveren ten gebruike op het ambtshuis te Coevorden. 1654/55. 1 dossier. NB. Een stuk draagt tot dorsaal opschrift: „Brieff aen Sijne „Vorstel. Gen. stathouder, — wegens de sake van Schonenbeeck, „— over d' leverantie van de turff opt ampthuis t' Coevorden.'' 731. Briefwisseling van Drost en Gedeputeerden met den stadhouder en de Gedeputeerde Staten van Overijsel over de ongeneigdheid van Drente, den drost de emolumenten van zijn ambt te doen genieten volgens de overeenkomst d.d. 18 October 1668 tusschen beide gewesten. 1686. 1 omslag. NB. Vergelijk Inv. N°». 733, 735 en 737. 733. „Publicatie ende watt tegen Vledderus gedaen is." — Stukken betreffende het geschil tusschen den drost E A. baron 15 van' Pallandt en Ridderschap en Eigenerfden over het recht van benoeming van verwalter-schuiten. 1689. 1 dossier. 733. „Resolutiën en missiven van Haer Hooch Mog: overt „drostampt en emolumenten/' — Stukken betreffende Drente's verweer bij de Staten-Generaal tegen de klacht van den drost E. A. baron van pallandt aan de Staten van Overijsel, dat hem werd onthouden het volle genot der emolumenten enz. van zijn ambt. 1689/91. 1 dossier. NB. Hierbij concepten van een overeenkomst d.d. 14 Maart 1690, een vertoog d.d. 27 October 1691, door Drost en Gedeputeerden ter vergadering van de Staten-Generaal ingediend, en enkele andere stukken, voornamelijk betreffende de aanbeveling van Drente's verweer tegen de vorderingen van den drost. Vergelijk Inv. Nos. 731, 735 en 737. 734. „Mooie tot Dwingelo. Heer drost baron van Pallant." — Stukken betreffende het protest van Drost en Gedeputeerden bij den stadhouder en de Staten-Generaal tegen het onbruikbaar maken van een nieuw gebouwden molen te Dwingelo op last van den drost, op grond van door hem beweerd windrecht. 1690/1. 1 dossier. NB. Het schijnt, dat de Staten verlof hadden gegeven tot het zetten van een molen aan iemand, wien het reeds door den drost was geweigerd. De drost liet daarop door soldaten belangrijke stukken van den molen onbruikbaar maken. De Staten meenden, dat de drost ten onrechte op het windrecht aanspraak maakte, en beklaagden zich bij den stadhouder en de Staten-Generaal. Eerstgenoemde was wederom vertoornd, dat soldaten waren gebruikt. Het geschil eindigde hiermede, dat de drost toegaf en daarom zich zijne jaarlijksche vereering zag toegekend. 735. Minuteele besluiten van Ridderschap en Eigenerfden, houdende regelingen met E. A. baron van Pallandt omtrent de emolumenten en de rechten, door hem als drost van Drente te genieten en uit te oefenen. 1692. 1 dossier. NB. Vergelijk Inv. Nos. 731, 733, 737 en 738. 736. Stukken betreffende het verlangen van den stadhouder, dat Gedeputeerden geen schuiten zouden benoemen, hangende het geschil tusschen den drost en Ridderschap en Eigenerfden over het recht van begeving der schuitambten. 1692. 1 dossier. NB. De stadhouder meende, dat het beter was, hangende het geschil tusschen den drost en Ridderschap en Eigenerfden over het recht van begeving der schuitambten in het algemeen, geene commissiën te verleenen. Gedeputeerden en zelfs de gecommitteerden tot den rekendag gingen echter met het aanstellen voort. 737. «Approbatie van Zijne Majesteit van Groot-Brittanniën „van het accoord tusschen de provincie van Overijssel en de „landschap Drenthe, over de emolumenten etc. van 't drostampt „van opgemelt landschap opgeright." 1692. 1 stuk. NB. Vergelijk Inv. N™. 731, 733 en 735. 738. Afschrift van het besluit van Ridderschap en Eigenerfden d.d. 19 December 1699, bepalende, dat de in afschrift bijgevoegde overeenkomst d.d. 1692 zoo moet worden opgevat, dat de weduwe van den drost nog een jaar lang na zijn overlijden het volle tractement zal genieten. 1699. 1 omslag. NB. De overeenkomst is onvolledig. Vergelijk Inv. N08. 735 en 737. 739. Besluiten van Ridderschap en Eigenerfden d.d. 21 Maart 1702, houdende: 1. opdracht aan eene commissie tot gedachtenwisseling met den drost over de regeling zijner emolumenten en tractementen; — 2. rapport der commissie; — 3. vergunning aan den drost tot „bestellinge van den halven etstoel", terwijl „de bestellinge van de andere etten sal geschieden bij de etten „van jeder dingspil dan in den eedt sijnde." 1702. 1 dossier. NB. De eerste beide stukken zijn gewaarmerkt door den landschrijver B. Kiers. Het laatste stuk is niet ingeschreven in het protocol der resolutiën, blijkens gelijktijdige aanteekening op den omslag, „om de consequentie voor te komen," „doch verstaen „datt bij de secretaris en landtschrijver een jeder eene daervan „sall bewaert worden tot naerichtinge." De beide andere stukken vindt men in het protocol d.d. 1702 fol. 100—100 verso en 103 verso -104 verso. 74©. Briefwisseling van Drost en Gedeputeerden met Gedeputeerde Staten van Stad en Lande over de aanhouding op verzoek der laatsten van den sluiker Jozef Knie ; met enkele stukken betreffende het protest van den drost tegen het doen aanhouden door het College, zonder zijne medewerking. 1772/3. 2 dossiers. NB. Wat J. Knie had gesloken, blijkt uit de stukken niet. 741. Stukken betreffende den verkoop van goederen te Coevorden, waarvan de inkomsten behoorden tot de emolumenten van het drostambt. 1796/7. 1 portefeuille. NB. Bij besluit van Representanten d.d. 11 October 1796 werden Gecommitteerde Representanten gemachtigd tot den verkoop dezer goederen. Op 28 December 1796 werden echter slechts enkele perceelen verkocht en de andere ingehouden. Tot den verkoop van de ingehouden perceelen werden Gecommitteerde Representanten gemachtigd bij besluit van Representanten d.d. 11 Mei 1797. Aanwezig zijn: gewaarmerkte gelijktijdige afschriften der processen-verbaal van verkoop op 28 December 1796 en Juli 1797 ; en lijsten van de te verkoopen goederen en de jaarlijksche opbrengst ervan. Echtens-Hoogeveen {octrooi). 742. „Echten. — Octroij op sijn E. opgesteecken veen." — Stukken betreffende de verleening van octrooi aan Roleff van Echten tot Echten tot ontginning der venen in (het latere) Echtens-Hoogeveen. 1626. 1 dossier. NB. Aanwezig zijn: „Poincten ende articulen, soe de weled. „jor. Roeloff van Echten tot Echten versocht bij Ridderschap ende „Eijgenerfden geaccordeert ende geoctroyeert te moegen worden", met wijzigingen door den landschapssecretaris H. Weijnichman ; en een minuteele acte van Drost en Gedeputeerden d.d. 30 Maart 1626, houdende verleening van het octrooi, waarin die „Poincten „ende articulen" behooren te worden ingelascht. — Ontbreekt de overeenkomst tusschen den heer van Echten en de geërfden onder Steenbergen en ten Arlo. Het octrooi werd verleend voor 50 jaren. 743 „Copia vant ottroy aen jr. van Echten verleent vant „veen." — Notarieel afschrift d.d. 1626 van 't octrooi genoemd in Inv. N°. 742. 1 stuk. 744. G-eapostilleerd request van den heer van Echten, met de participanten en markegenooten van Steenbergen en ten Arlo, aan Ridderschap en Eigenerfden om verlenging van het octrooi d d. 1626 (voor Echtens-Hoogeveen). 1656. 1 omslag. NB. Bij de apostille d.d. 22 Januari 1656 werd de beslissing aangehouden, omdat 't octrooi nog 20 jaar zou loopen. Hierbij een ongewaarmerkt doch gelijktijdig uittreksel uit de resolutiën van Ridderschap en Eigenerfden d.d. 23 Febr. 1664, houdende verlenging van het octrooi na 1676 met 30 jaren, 't Is niet zeker, of deze stukken oudtijds bij elkander geborgen zijn geweest. 745. „Rakende octrooy van 't Hoogeveen." — Stukken betreffende de verlenging van het octrooi voor Echtens-Hoogeveen met 20 jaren. 1753/55. 1 dossier. NB. Het octrooi, aanvankelijk verleend tot 1676, werd in 1664 verlengd tot 1706, in 1706 tot 1726, in 1724 tot 1756. Echtens-Hoogeveen (jurisdictie). 746 Stukken betreffende de klacht van Carst Petersen aan den drost over de schending door den heer van Echten der jurisdictie van 't schuitambt Zuidwolde. 1656. 1 dossier. 747. Request van den schulte van Zuidwolde aan (Ridderschap en Eigenerfden ?) om order te stellen op de ongeoorloofde uitoefening der jurisdictie over de marke van Zuidwolde door den heer van Echten. 1658. 1 stuk. NB. Ridderschap en Eigenerfden bepaalden bij apostille d.d. 23 Febr. 1658, dat de inhoud van 't stuk ter kennis van den heer van Echten zou worden gebracht, opdat deze op den eerst- volgenden rechtdag zijn tegenbericht kon inzenden; en droegen de verdere behandeling op aan Drost en Gedeputeerden. Volgens aanteekening op het stuk werd het den 26 Maart 1658 aan den heer van Echten geïnsinueerd. 748. Stukken van het proces voor Ridderschap en Eigenerfden en hunne gecommitteerden tusschen de markegenooten van Steenbergen en ten Arlo en Jam van Echten lieer van Echten, over het gezag over de Zuidwoldinger schipsloot en het daarin aanwezige verlaat, en in verband daarmede over den omvang der heerlijke jurisdictie. 1658/62. 1 dossier. NB. Ridderschap en Eigenerfden benoemden op 17 Febr. 1657 eene commissie, om de kwestieuse plaats te bezichtigen, partijen zoo mogelijk in der minne te vereenigen en op den a.s. landdag rapport uit te brengen. Uit het rapport dezer commissie en de gewisselde stukken bleek, dat de pogingen tot minlijke schikking vruchteloos waren geweest. Daarom besloten Ridderschap en Eigenerfden op 23 Februari 1658, dat nader door de partijen stukken zouden worden gewisseld, en dat op den volgenden landdag uitspraak zou worden gedaan. Op verzoek van den heer van Echten werd door Ridderschap en Eigenerfden op 28 Februari 1660 de zaak verwezen naar de goorspraak, te Diever te houden, en werd de landschrijver Schickhart gecommitteerd om partijen onder eede te hooren op zoodanige vragen, als door tegenpartij zouden worden gesteld; waarna de zaak weder op den landdag zoude dienen. Op 10 April 1660 werd het proces door Ridderschap en Eigenerfden gesloten en werden de stukken in handen gesteld eener commissie, ter examinatie en om te dienen van rapport. Partijen werden daarbij in de gelegenheid gesteld, alsnog stukken te wisselen. Op 12 Februari 1661 werd door deze commissie gerapporteerd en door Ridderschap en Eigenerfden eene voorloopige beslissing genomen. Inmiddels werd een advies ingewonnen van 3 raadsheeren in het hof van Friesland. Tengevolge van het overlijden van den heer van Echten op 6 Aug. 1661 werd de eindbeslissing eerst genomen op 11 Maart 1662. Hierbij enkele stukken, betreffende 't proces, afkomstig van den advocaat Joiiam Nijsinqh te Eelde, die in deze zaak optrad als raadsman van den heer van Echten. 749. Stukken betreffende klachten van bloedverwanten van den heer van Echten over de schending door den drost der jurisdictie van den heer van Echten. 1661. 1 omslag NB. De bloedverwanten klaagden bij de Staten van Friesland en van Overijsel, die daarover schreven aan den stadhouder. De laatste stelde daarop de stukken in handen van Ridderschap en Eigenerfden. 750. Stukken betreffende het door Drost en Gedeputeerden verrichte naar aanleiding van 't aan de Staten-Generaal gericht verzoek van Roelof van Echten, heer van Echten, om „redres" der sententie d.d. II Maart 1662, door Ridderschap en Eigenerfden gewezen in 't geschil tusschen Jan van Echten, heer van Echten, en de markegenooten van Steenbergen en ten Arlo, over den omvang der jurisdictie van den heer van Echten in Echtens-Hoogeveen. 1677/80. 1 dossier. NB. Vergelijk Inv. N°. 748. 751. Stukken afkomstig van de commissie, door Ridderschap en Eigenerfden den 2 Maart 1680 benoemd, om in der minne te regelen het geschil tusschen Roelof van Echten, heer van Echten, en de markegenooten van Steenbergen en ten Arlo, over den omvang der jurisdictie van den heer van Echten in Echtens-Hoogeveen. 1680/81. Met retroacta d.d. 1626, (1662?), 1678. 1 dossier. NB. In Februari 1678 verzocht de heer van Echten aan de Staten-Generaal redres der sententie, door Ridderschap en Eigenerfden op 11 Maart 1662 in deze kwestie tusschen zijn grootvader en de markegenooten van Steenbergen en ten Arlo gewezen (zie Inv. N°. 750). De Staten-Generaal vroegen hierop bericht van Drost en Gedeputeerden en handhaafden den heer van Echten voorloopig in zyn beweerd recht. Naar aanleiding van de klacht der markegenooten van Steenbergen en ten Arlo, als zoude de heer van Echten hen onder zijne jurisdictie zoeken te trekken, benoemden Ridderschap en Eigenerfden op 4 Maart 1679 eene commissie om deze zaak te onderzoeken en daarvan rapport te doen. Dit rapport werd 2 Maart 1680 uitgebracht; waarop Ridderschap en Eigenerfden deze commissie opnieuw I benoemden om te trachten eene minlijke schikking tusschen partijen te bewerken. Deze schikking kwam tot stand op 27 December 1680. Eender stukken is in dorso genummerd „21"; waarop dit nummer betrekking heeft, is onbekend. 752. Protest van den heer van Echten bij Ridderschap en Eigenerfden tegen de inmenging van Drost en Gedeputeerden in het geschil tusschen den pachter van den impost op wijnen en bieren Roeland a Been en eenige kolonisten op EchtensHoogeveen. (1682?). 1 stuk. NB. Op den rechtdag d.d. 27 Januari 1682 werd behandeld het proces van Roeland a Been, pachter van den impost op wijnen en bieren over Pesse, Echten en Ansen, tegen 17 huisgezinnen in Pesser Legeveld. 't Is niet zeker, of 't stuk oorspronkelijk dan wel een afschrift is. 753. Concept-beklag van Drost en Gedeputeerden bij den heer van Echten over zijn verbod aan den schulte te Echten om in opdracht van den drost getuigen te hooren uit zijne heerlijkheid. 1ste helft 18de eeuw. 1 stuk. NB. Op de laatstgehouden synode was volgens dit schrijven door de classis Meppel geklaagd over zeker „vuijlaardig pasquil „op de predicanten van dat classis alsmede op den predicant „van het Hogeveen en de zijne gemaakt, op het Hogeveen gevonden „en op het synode vertoont." Het was ter ontdekking van den schrijver, dat de drost een getuigenverhoor beval. In den index op de synodale resolutiën en de resolutiën van Drost en Gedeputeerden is de zaak niet te vinden. Echtens-Hoogeveen (jachtrecht). 754. Antwoord, met bijlagen, van Roelof van Echten, heer van Echten, aan den drost, ten bctooge dat het jachtrecht in Echten en Zuidwolde hem toekomt. 1765. 1 omslag Echtens-Hoogeveen (Echtensche (Hoogevee.nsche)vaart). * 5•>. Minuteel plakkaat van Drost en Gedeputeerden tegon het openen en sluiten der verlaten in het diep van Echten naar Meppel en het doorsteken van dammen, zonder voorkennis van den heer van Echten. 5 September 1627. 1 stuk. 75®. Minuteele aanschrijving van Drost en Gedeputeerden aan 5 personen (te Dikninge ?) tot het schadeloosstellen van den heer van Echten wegens het openen der verlaten in het diep van Echten naar Meppel, in strijd met hun (in afschrift aanwezig) plakkaat d d. 5 September 1627. 1629. 1 omslag. 757. Uitspraak der commissie uit Ridderschap cn Eigenerfden ter vaststelling der vergoeding, door de participanten der Echtinger venen uit te keeren aan de eigenaars der voor de nieuwe vaart vergraven landen. 1635. 1 omslag. NB. De uitspraak is in duplo aanwezig. Het exemplaar, geschreven door den landschrijver Schickhart, bevat enkele regels meer, die de gecommitteerden bij de resumtie van hunne uitspraak deden vervallen. 758. „Echtense vaert". — Getuigenverklaringen omtrent het leggen door buren van Coecange van een' dam in de grift van Echten naar Meppel. 29 Juli 1635. 1 dossier. NB. Deze verklaringen zijn op last van den heer van Echten ingewonnen door diens schulte en daarna waarschijnlijk toegezonden aan Drost en Gedeputeerden in verband niet zijne aan het College gedane klacht (vgl. rechtdagsresolutiën d.d. 23 Juli 1635). 759. Stukken betreffende de klacht van „de marckgenoten „van Zuitwolde tot Stienberch en Tenarloe" bij Ridderschap en Eigenerfden over het reglement der directeuren en participanten van Echtens-Hoogeveen op den peilbalk in de Hoogeveensche vaart. 1659/60. 1 dossier. NB. In het reglement was o. a. bepaald, dat de schippers, met turf van Hoogeveen of de Zuidwoldinger venen komende, voortaan met hunne vaartuigen drijvende over den peilbalk zouden meoten varen; dat voor elk vaartuig dat daarop bleef vastzitten boete zou moeten worden betaald, en dat de overvloedige last zou moeten worden afgeladen. — De markegenooten verzetten zich hiertegen, op grond dat de directeuren en participanten van EcbtensHoogeveen niet het recht zouden hebben om zonder goedkeuring van Drost en Gedeputeerden reglementen te maken. 760 Verantwoording, met bijlagen, der hoofdparticipanten van 'tHoogeveen tegen de klacht der ingezetenen van de Schiphorst, over het vernielen door ingezetenen van 't Hoogeveen eener in de stuwkade der Hoogeveensche vaart gelegde pomp. 1660. 1 dossier. NB. Jhr. Johan de Vos van Steenwijck had namens de ingegezetenen van de Schiphorst op de goorspraak te Meppel d.d. 25 Aug. 1659 eene klacht ingediend over de vernieling en uit-denweg-ruiming door ingezetenen van 't Hoogeveen eener in de stuwkade der Hoogeveensche vaart onder de marke van de Havixhorst gelegde pomp. Daartegen was de verantwoording door Joha» van Echten, heer van Echten, met de hoofdparticipanten gericht, toen de klacht door den drost in hunne handen was gesteld. De bijlagen zijn gemerkt A—I. 761. Minuteele missive van Drost en Gedeputeerden aan den heer van Echten, berichtende de door hen aan de inwoners van Meppel met Oosterboer en de Schiphorst verleende machtiging tot het voorzien in de schade, door hen te lijden van het slecht beheer der „Echtinger vaert," en gelastende de vaststelling van een reglement daarop; met antwoord van den heer van Echten. 1661. 1 omslag. 762. Stukken betreffende de bemoeiingen van Ridderschap en Eigenerfden en Drost en Gedeputeerden bij den heer van Echten en de ingezetenen van Meppel met Oosterboer en Zuidwolde, ter verkrijging van een reglement op het onderhoud en het gebruik der Hoogeveensche vaart. 1663. 1 dossier. NB. Bij sententie van Ridderschap en Eigenerfden d.d. 11 Maart 1662, gewezen tusschen de markegenooten van Steenbergen en ten Arlo en den heer van Echten, werd de heer van Echten o. a. belast met het ontwerpen van een reglement op de vaart en de verlaten. Door de voogden over de kinderen van Jan van Echten (6 Aug. 1661 overleden) werd op 24 Februari 1663 een concept-reglement op het onderhoud der vaart, den afvoer van turf, het gebruik van een peilbalk enz. bij Ridderschap en Eigenerfden ingezonden. Hierop werden de ingezetenen van Meppel en Zuidwolde gehoord, die hunne aanmerkingen daarop indienden. Tusschen de voogden voornoemd met de participanten van Hoogeveen en de markegenooten van Steenbergen en ten Arlo werd den 24 Februari 1664 eene overeenkomst betreffende dit reglement gesloten; waarbij o. a. werd bepaald, dat de markegenooten van Steenbergen en ten Arlo een eigen reglement over hunne venen, slooten en wijken, benevens over hunne arbeiders en verkoop van turf, van Drost en Gedeputeerden zouden mogen verzoeken. Hierbij een afschrift van het request der markegenooten voornoemd aan Drost en Gedeputeerden om goedkeuring van het daarin gestelde concept-reglement op de Zuidwoldinger venen enz., met voorloopige goedkeuring. 703. Afschriften van de uitspraak d.d. 1635 der commissie uit Ridderschap en Eigenerfden over de vergoeding aan de eigenaars der voor de Hoogeveensche vaart vergraven landen, van de acte van aanbesteding van het onderhoud en van het schouwrapport dier vaart d.d. 1693. (1700). 1 dossier. NB. Deze stukken waren oudtijds bijeengevoegd onder den titel: „Hoogeveene „1. Uitspraeke van d'gecommitteerdens" (zie Inv. N°. 757); „2. Contract met d' Vriese over de vaert; ,3. Peijlinge van de vaert.'' Verder is aanwezig eene berekening van het bij 't schutten verplaatste water. 764. Stukken betreffende de bemoeiingen van Drost en Gedeputeerden bij directeuren van Echtens-Hoogeveen en de aangelande eigenaren der Hoogeveensche vaart, ter verkrijging van een reglement op het heffen van op- en afvaartsgeld op die vaart van waren, geen turf zijnde. 1759/60. Met retroacta d.d. 1682, 1635, 1654, 1682, 1757, 1758. 1 dossier. NB. Aanleiding tot deze bemoeiingen gaf een geschil tusschen de genoemde directeuren en Hendrik Cüiper te de Wijk over de betaling van op- en afvaartsgeld, voor reizen door hem gedaan in 1748 — 1756. 7Ö5. „Aanmerkingen over de qusestieuse planke op de Hoge„veensche verlaaten. 1764". — Stukken betrefïende het verhoogen door de compagnie van Eclitens-Hoogeveen van verlaatsschotten in de „Echtense vaart" ten nadeele der aangelanden. 1764. 1 dossier. 7ÖO. Minuteele resolutie van Drost en Gedeputeerden, bevelende. op klachte der markegenooten van de Schiphorst, de verlaging van den drempel van het Rookgats-verlaat. 1767. 1 stuk. NB. Het beroep van den heer van Echten en de participanten van de Hoogeveensche vaart, dat deze questie niet zou vallen onder de [lottingssententie d.d. 25 Juni 1765, — waarbij de verhooging der verlaatsschotten was verboden, — werd door Drost en Gedeputeerden niet ontvankelijk verklaard; daarom werd hun de verlaging van den door hen verhoogden drempel gelast. 767. Antwoord, met bijlagen, van den heer van Echten, als hoofd-directeur van Echtens-Hoogeveen, op het door Drost en Gedeputeerden in zijne handen gestelde request van aangelanden der Hoogeveensche vaart bij Seinen-verlaat, om maatregelen te nemen, waardoor 't water hunner gronden op de Hoogeveensche vaart kan worden afgevoerd. 1768. 1 dossier. NE. De bijlagen zijn gemerkt A, M, S, T. 76H. Request, met bijlage, van de „carspelluyden" van de Wijk aan Drost en Gedeputeerden, om schouw te houden over de Hoogeveensche vaart. 1779. 1 omslag. NB. De bijlage is het dienaangaande ingediende request aan Ridderschap en Eigenerfden, hetwelk aan Drost en Gedeputeerden werd gerenvoieerd. De daarin genoemde bijlagen ontbreken. De ingezetenen van de Wijk verzochten den schouw opgrond eener resolutie van Ridderschap en Eigenerfden, waarbij werd besloten dat de landschrijver Erkenswijk de vaart c. a. zoude inspecteeren en de gebreken op kosten der aangelande eigenaren doen herstellen. Dit besluit was genomen naar aanleiding van ingekomen klachten van eenige schippers en ingezetenen van Hoogeveen, als zoude door aangelanden de Hoogeveensche vaart zijn vernauwd en de stuwkaden zoodanig met hout beplant, dat de vaart daardoor bezwaarlijk bevaarbaar werd. — De requestranten kwamen daartegen op, mededeelende dat de vaart c. a. niet voldoende door de participanten werd onderhouden en dezen ook de voorbedoelde resolutie zouden hebben uitgelokt. Drost en Gedeputeerden benoemden, blijkens op het request gestelde apostille, eene commissie tot inspectie van de vaart, de verlaten en de stuwkaden. 769. „Rapport van de Hoogeveensche vaart. 1780." — Rapport van de door Drost en Gedeputeerden op 22 Mei 1779 benoemde commissie tot inspectie der Hoogeveensche vaart c.a.; met minute van het daarop door Drost en Gedeputeerden genomen besluit; en 1 kaart. 1779. 1 dossier en 1 kaart NB. Vergelijk Inv. N°. 768. 770. „Reglement op de Hoogeveensche vaart, 1783" (gedrukt); met minuteele resolutiën van Drost en Gedeputeerden betreffende de vaststelling daarvan zonder medewerking van den heer van Echten. 1783. 1 omslag. 771. Request (in duplo) van de participanten van Echtens— Hoogeveen aan Ridderschap en Eigenerfden, om alsnog gehandhaafd te worden in hun recht om van ingezetenen van Steenbergen en ten Arlo een op- en afvaartsgeld op de Hoogeveensche vaart te mogen heffen van waren, geen turf zijnde. 1784. 1 omslag. NB. Bij vonnis van den etstoel d.d. 24 Juli 1683 werd uitgemaakt, dat de markegenooten van Steenbergen en ten Arlo vrijdom van betaling van afvaartsgeld langs de Hoogeveensche vaart zouden hebben van waren geen turf zijnde, uit hunne marken afkomstig; zulks op grond van een overeenkomst d.d. 1626 Beide stukken vertoonen dezelfde wijzigingen en aanvullingen van de hand van den advocaat Mr. H. J. Causten te Hoogeveen. Echtens-Hoogeveen (vaart in het Pesserveld). 772. Request van Johan van Echten, heer van Echten, aan Ridderschap en Eigenerfden om vergunning voor den aanleg eener vaart in het Pesserveld; met goedkeurende apostille. 1650. 1 stuk. Echtens-Hoogeveen (kerspelreglement). 773. „Hoogeveen, Carspelsreglement, 1707". — „Reglement „van 't Hoogeveen, gearresteerd bij de Ed. Mog. Heeren Drost en „Gedepden en den heere drossard van Echten tot Echten, den „22 Septembris 1707". — Stukken betreffende het door Drost en Gedeputeerden verrichte in het geschil tusschen de ingezetenen en den schulte van Hoogeveen over 't ontduiken door de eersten van het kerspel-reglement d d. 12 November 1695, en de vaststelling met den heer van Echten van een nieuw reglement. 1707. 1 dossier. NB. Het reglement d.d. 1695 was vastgesteld door den etstoel. Omdat 't voortdurend ontdoken werd, vroeg de schulte van Ridderschap en Eigenerfden handhaving ervan; waartegen de ingezetenen zich verzetten, door intrekking te vragen. Bij hun vonnis d.d. 15 Maart 1707 verklaarden Ridderschap en Eigenerfden, dat een reglement voor Hoogeveen noodig was, en bepaalden, dat de ingezetenen van Hoogeveen de bij hen noodzakelijk geoordeelde veranderingen bij Drost en Gedeputeerden op den eerstvolgenden rechtdag konden indienen. Den 22 September 1707 werd door Drost en Gedeputeerden en den heer van Echten een nieuw reglement vastgesteld. Van dit reglement zijn 2 exemplaren aanwezig, beide geteekend namens 't landschap, waarvan slechts één is geteekend door den heer van Echten. Echtens-Hoogeveen (broodzetting). 774. „Hoogeveense bakkers, 1772". — Stukken betreffende het door Drost en Gedeputeerden verrichte ter voorkoming eener staking onder de bakkers te Hoogeveen, in verband met hunne bezwaren tegen de broodzetting aldaar. 1772. 1 dossier. Echtens-Hoogeveen (molens). 775. „Bomen bij de Hoogeveense molens". — Stukken betreffende het onderzoek door gecommitteerden uit Drost en Gedeputeerden naar het voldoen door de eigenaars van boomen te Hoogeveen aan hunne uitspraak d.d. 1 October 1760 omtrent het snoeien dier boomen. 1767, 1786. 1 dossier. NB. Bij hunne sententie d.d. 1 October 1760, tusschen de eigenaars van boomen en de windmolenaars te Hoogeveen, badden Drost en Gedeputeeiden o. a. bepaald, dat de molenaars, na een maand te voren aan de tegenpartij daarvan aanzegging te hebben gedaan, zich ten allen tijde tot het College konden wenden om door gecommitteerden te doen beslissen, in hoeverre aan hunne uitspraak was voldaan. Echtens-Hoogeveen (grondgelden). 776. Stukken betreffende 't verzoek van Jacob Jannes Simpels en cons. aan Drost en Gedeputeerden om de betaling der grondvelden te Hoogeveen bij bloote citatie te mogen vorderen. 1782. 1 omslag. NB. 't Verzoekschrift ontbreekt. Wel is aanwezig een op 't verzoek ingewonnen bericht van R. van Echten tot Echten d.d. 14 November 1782. Deze brief behelst mede diens oordeel over een, hem toegezonden, willekeur der kerapellieden van Hoogeveen en Echtens-Hoogeveen. Echtens-Hoogeveen (begraafplaats). 777. Concept-notulen van Gecommitteerde Representanten inzake de municipaliteit van 't Hoogeveen tegen de Joden-gemeente aldaar, over het begraven op een stuk kerspel- of pastorie-grond ten noorden van het Krakeelsche Opgaande en ten ooston van de nieuwe pastorie op Echtens-Hoogeveen. (1797 ?). 1 stuk. NB. Het stuk draagt in dorso tot titel: „Verbaal van de „regtdag Aug. 1797," doch is toen niet geregistreerd. Volgens het gelijktijdig opgeschreven nummer „81" zou het behooren tot den rechtdag d.d. 9 Januari 1798, doch in de notulen van dien dag zoeken wij eveneens tevergeefs. Evenmin past het stuk bij de gewone notulen van de Gecommitteerde Representanten. In de notulen d.d. '28 Nov. 1799 komt de zaak voor, gedeeltelijk overeenkomend met dit concept. Die notulen zijn echter niet van de Gecommitteerde Representanten, doch van de Commissie uit het Departementaal bestuur van Overijsel tot de financiën enz. van Drente. Beden. 778. Protocol bevattende onderteekende beloften van getrouwe plichtsvervulling door de autoriteiten en ambtenaren van 't landschap; gedeeltelijk met afschrift hunner instructiën. 1601—1802. 4 deelen. NB. In deel I (over 1601 — 1668 en voor sommige ambten vervolgd tot 1725) eenige tusschengevoegde, niet gefolieerde, bladen ter opname van onderteekeningen, waarvoor de noodige ruimte in 't protocol ontbrak; en eene aanteekening omtrent de wijziging in 1649 van den eed voor de comparanten ten landdage- Los achter in deel II eene acte van eedsaflegging d.d. 17 Sept. (1713?) door den collecteur der belastingen op de Lula en Windeweer, welke ingevolge het convenant van 27 Januari 1713 door Groningen en Drente gemeenschappelijk werden genoten. Deel IV is gebruikt tot 28 Dec. 1802. Mr. P. Hofstede schreef hierin echter op 3 Februari 1806 2 verklaringen: dat Mrs. J. H. Willingk en L. Oortwijn den eed hadden afgelegd, resp. als secretaris en als procureur-generaal van den etstoel (op fol. 57 en 63). Eelde. 779. Minuteel bevel van Drost en Gedeputeerden aan Jacop. Hendrickx tot verwijdering der door hem in de vaart te Eelde geplaatste palen. 1661. 1 stuk. NB. Dit bevel werd uitgelokt door een request van ingezetenen van Eelde. Executorialen. 780 „Nieuwe ordre ende reglement op 't stuck van de „executorialen in de lantschap Drenthe, ghearresteert op den „landesdach gehouden binnen Assen den 17 Februarij 1646." Groningen, H. Sas, (1646). 1 deel (gedrukt). 781. „Nieuwe ordre ende reglement op 't stuck van de execu„torialen in de landtschap Drenthe, gearresteert op den landts„dach gehouden binnen Assen den 16 Februarij 1648." Groningen H. Sas, 1648. 1 deel (gedrukt). 782. „Nodige verbeteringe opt stuck van de executie in den „lande van Drenthe , — Stukken betreffende de herziening van het reglement op de executorialen d.d. 1648. 1649. 1 bundel. NB. De herziening had plaats op den landdag d.d. 12 Februari 1649. Hierbij een minuteele brief van Drost en Gedeputeerden aan de predikanten in de heerlijkheid Ruinen, onder toezending van de gedrukte „Naerder ordre op 't stuck van de executorialen „der lantschap Drenthe," gelastende de nakoming daarvan. 783. .Nieuwe ordre ende reglement op 't stuk van de executorialen in de landschap Drenthe, gearresteert op den landsdag, gehouden binnen Assen den 14 Marty 1730." Meppel J. Lensink, 1730. 1 deel (gedrukt). Exercitie-genootschappen en societeiten. 784. Beteekende insinuatie van den schulte van Meppel (namens Drost en Gedeputeerden) aan den majoor en den kapitein van „het schuttersgenoodschap" te Meppel, om de gedrukte reglementen, waarvan de artt. 30 en 33 niet overeenstemmen met het door Ridderschap en Eigenerfden bekrachtigd origineel, voorzoover uitgegeven, weder in te trekken en met het origineel in overeenstemming te brengen. 1785. 1 stuk. NB. Blijkens de ondergeschreven beteekening zegden de geïnsinueerden herdruk van het reglement toe. 785. Stukken betreffende de woelingen in Drente tusschen patriotten en prinsgezinden, vooral tot uiting gekomen bij de komst van den erfstadhouder prins Willem V te Meppel op 11 November 1785, en naar aanleiding van de exercitie-genootschappen. 1786—1789. 3 portefeuilles. NB. De inventaris der staten-archieven d.d. 1795 (Inv. N°. 922) vermeldt op bladz. 8: „Processtukken van den drost in 1786 tegen „eenige Meppelaaren." Die d.d. circa 1799 (Inv. N°. 923) noemt op blz. 16 dezen bundel doch voegt daaraan toe „ter secretarie „gespeponeert (sic) 1786" en vermeldt op bladz. 17: „Informatiën „door den scholtes van Dalen G. R. W. Kymmel genomen 1787" en „Papieren van de commissie 1787." Deze „Papieren" doelen 16 wellicht op de in Inv. N°. 786 omschreven stukken doch de beide andere bundels worden hier aangetroffen. Maonin omschreef deze stukken in zijn inventaris d.d. 1829 onder Nos. 30 f en 31/", waarvan 't eerste de meer algemeene stukken en het tweede die „omtrent de vernietiging der exercitie-genoot„ schappen" bevatte. In later tijd zijn de nummers 30f en 31/ bijeengevoegd en werd abusievelijk alles vermeld als afkomstig uit 30/. Eene scheiding is nu niet meer aan te brengen, waar voortdurend leden of tegenstanders van exercitie-genootschappen optreden in de stukken. De woelingen hingen te nauw samen, dan dat eene juiste splitsing thans nog mogelijk zou zijn. Ridderschap en Eigenerfden hielden om het belangrijke der feiten eene buitengewone vergadering op 22 November 1785. loen werd besloten, dat de drost nader onderzoek ïoude doen en zijne bevindingen mededeelen op den volgenden landdag. Tengevolge van dit besluit meende de etstoel zich, althans voorloopig, van inmenging te moeten onthouden (Lotting d.d. 19 J»ov. 1785 fol. 45 verso). Waarschijnlijk is het daaraan te danken, dat bij de in den tekst omschreven stukken voorkomen niet alleen zulke, die vervaardigd zijn op last van Ridderschap en Eigenerfden, maar ook andere die stipt genomen in het archief van den etstoel zouden thuis behooren. Splitsing echter der stukken, die tijdens hunne vervaardiging met opzet bijeen zijn gevoegd om een juist inzicht in de zaak te geven, alleen om de genoemde reden, scheen niet aan te bevelen. De aanwezige stukken zijn meest getuigenverhooren. 786. „ Exercitie-genootschappen en societeiten. 1787." — Stukken betreffende de opheffing door Ridderschap en Eigenerfden der „exercitie-genootschappen" en „vaderlandsche societeiten ' in Drente, wegens de anti-stadhouderlijke gevoelens der leden. 1787/88. , . . ... 1 portefeuille. NB. De stukken bestaan uit: 1. gedrukt uittreksel uit de resolutiën van Ridderschap en Eigenerfden d.d. 20 December 1787, bevattende insertie van het rapport van Drost en Gedeputeerden en gecommitteerden adhoc uit Ridderschap en Eigenerfden, bij hun besluit d.d. 29 September 1787 benoemd tot het doen overbrengen ter landschapssecretarie van de archieven der genootschappen en societeiten ; 2. resolutiën, met bijbehoorende stukken, dier commissie, 18 October—17 November 1787; 3. brieven van de schuiten in Drente aan de commissie of den landschapssecretaris betreffende de overbrenging ter landschapssecretarie van geweren e. a. voorwerpen, behoorende aan de genootschappen en societeiten, 1 Oct. 1787—1788 April; 4. informatiën door eenige schuiten en keurnooten ingewonnen op last van den drost „nopens het gedrag van enige kerkelyke „en andere personen in deze landschap," 14 Februari 1787—1788 Januari 5, bij uittreksel afgedrukt in het rapport sub 1 op bladz. 101—113; 5. berichten van de schuiten in Drente ingevolge aanschrijvingen van Drost en Gedeputeerden d.d. 30 Aug. en 13 Sept. 1788 — waarbij hun toegezonden werd de „Naamlyst der leeden van „de vernietigde exercitie-genoodschappen . .. welke nalatig zyn „gebleven, het declaratoir by de heeren Ridderschap en Eigen„erfdens den 20 Dec. 1787 eenparig gearresteert, intyds te „tekenen . .(zie Inv. N°. 787), — met verklaring omtrent hunne ervaring bij het nogmaals tot teekening aansporen; met de „Naamlyst"; 20 September—25 October 1788. 787. Uittreksel uit de resolutiën van Ridderschap en Eigenerfden d.d. 24 Maart 1789 met „Naamlyst der leeden van de ver„nietigde exercitie-genoodschappen, werkende of honoraire burger„societeiten en directeuren van het zogenaamde vaderlandsche „fonds, welke nalatig zyn gebleven, het declaratoir, by de heeren „Ridderschap en Eigenerfdens den 20 Dec. 1787 éénparig gearresteert, intijds te tekenen, en dus conform resolutie van hoog„gem. heeren Staten in dato den 30 Jan. 1788 tot het waarnemen „van politique of kerkelyke bedieningen binnen dese landschap „onbekwaam verklaart". 1789. 1 stuk (gedrukt). 788. ,N°. 11. Geseponeerde requesten van leeden van ge„wezene exercitie-genoodschappen en societeiten". — Requesten, met bijlagen, van de leden der in 1787 opgeheven exercitiegenootschappen en burger-societeiten aan de Representanten, om restitutie der bij de opheffing ontnomen archieven, wapenen en andere goederen. 1795. 1 dossier. NB. Eenige requesten zijn in dorso genummerd respectievelijk Nos. 2, 3, 4,11, 15. — Op 27 Februari 1795 werd bij Representanten gelezen het request van Hoogeveen (N°. 4), doch daar- omtrent geen besluit genomen. 23 April d.a.v. staat aangeteekend : „Versoek van genoodschappen en societeiten geaccordeert tot „restitutie der papieren, op order der thoenmalige regenten in „1787 opgehaalt, en de secretaris Vos geauthoriseert, die na gesmakte inventaris te doen. „Hebben gecommitteert de burgers Abbebiito, Pieks en „Ramaker om bij de scholtes C. Hilbrands te inquireren na de „geweren, trommen etc. toebehorende aan de gedissolveerde „schutters-genoodschappen." Later wordt evenwel omtrent de zaak niets meer vernomen. Exue. 789. Stukken betreffende het bij wederkeerige overeenkomsten tusschen Drente en Amsterdam, Bentheim, Haarlem en Rotterdam afschaffen van het recht van exue op nalatenschappen. 1686, 1778, 1783, 1793. 1 bundel. Financiën. 790. „Corten staet van de staet van oorloge ende pititiën „van den Raedt van State deser Vereenichde Nederlanden over „desen lopenden jaere 1665". 1665. 1 stuk. NB. Dit stuk is „exhibitum ende gelesen op den landtsdach „gehouden tot Assen den 4 Julij 1665"; ongetwijfeld in verband met de bespreking der noodwendigheid, betaling te doen in de generaliteitslasten en daarom belasting te heffen. 791. „Staet van 'tgene op den anstaenden landtdach moet „worden ingewillicht" ter bestrijding der militaire uitgaven. Met eene becijfering. 1672. 1 omslag. 793. „Korte staten van de lasten by de lantschap . . . te „dragen . . ." in de generaliteitslasten over de jaren 1684—1794. 3 portefeuilles. NB. Ontbreken de staten voor de jaren 1685—1689, 1711, 1715, 1785, 1787—1792. Deze staten werden telken jare ter landschapssecretarie vervaardigd en ten landdage behandeld met het oog op de te heffen belastingen. Aanwezig zijn 3 verzamelingen: o. waarvan de lacunes boven zijn opgegeven; naar't voorkomen een minuteel-exemplaar; b. waarvan slechts voorhanden zijn de jaren 1697, 1703—1707, 1710,1730, 1735,1738-1740, 1742-1748,1751-1754,1756-1760,' 1762—1772, 1781, 1786; naar 't voorkomen een net exemplaar; de staat voor 1735 was blijkens opschrift bestemd voor „'t Col„legie"; waarschijnlijk ter voorbereiding der behandeling ten landdage; c. waarvan slechts voorhanden zijn de jaren 1705, 1738, 1739, 1742, 1752, 1757 (in duplo), 1758, 1766, 1767; naar 't voorkomen een dubbel of een afschrift van het net exemplaar genoemd onder b. 793. Becijferingen omtrent het door Drente en de 7 provinciën in de generaliteitslasten verschuldigde en betaalde, opgemaakt ter landschapssecretarie. (1771?), 1780—1782, 1794. 1 omslag. NB. Eenige stukken d.d. 1794 zijn in dorso betiteld respectievelijk: „Petitiën zedert 1 Nov. 1793"; „Ontvanger"; „Secretaris", „Extra-ordinaris petitiën''; „Acquiten". Een der stukken heeft tot hoofd: „Ordonn. op de regtdag den „13 Meij 1794"; de resolutiën van den rechtdag vermelden de zaak echter niet. Deze stukken hebben waarschijnlijk gediend bij de behandeling der iinancieele aangelegenheden op de land- of rechtdagen. 794. „Finantiën". — Aanteekeningen betreffende of ten behoeve van de behandeling der financiën ten landdage. (1742?)— 1783. 1 omslag. NB. Aanwezig zijn stukken d.d. (1742?), 1757, 1758, 1781—1783. 795. Stukken betreffende de uitgifte van obligatiën (ook op 't kantoor der venen) en los- en lijfrente-brieven, en de betaling van gereparteerde en ongereparteerde oorlogslasten. 1746, 1773— 1797. 4 bundels. 796. „13. Finantieele stukken houdende opgaven van capi„talen, heerstede-gelden, pagten, comptoiren etc., in 1796 en .1798') naar 's Hage verzonden; met opgave der geemployeer„dens". 1797/1798. 2 dossiers. NB. Aanwezig zijn: a. „Copiën der stukken, in Julii 1797 aan D. van i.kh Wijk „gesonden. N°. 13." — Minuten der brieven en stukken (gedeeltelijk genummerd 1 8) betreffende den staat der financiën van Drente, door de Gecommitteerde Representanten gezonden aan den Drentschen representant ter Nationale Vergadering D. van dkb Wijk ; met brieven van D. van der Wijk, bij een waarvan het , Rapport der commissie „tot het onderzoek van den staat der finantiën" van Holland d.d. 4 Januari 1797. 1797. 1 dossier. NB. De Nationale Vergadering verzocht bij schrijven d.d. 17 Juni 1796(Brievenboek B(Inv. N°. 154, dl. 2)fol 266/8) aan de Representanten in de verschillende gewesten, tegen 27 Juni d. a. v. 1 of 2 hunner leden te zenden naar 's Gravenhage, ora met hare gecommitteerden tot de zaken van financie te confereeren ; èn om van hen te vernemen mededeelingen omtrent ,,'s lands financiele behoefte", én om hen in te „lichten omtrent de zekerheid en rigtigheid van den opbrengst der „quotes . . . mitsgaders nopens de middelen, welke daartoe zijn „aangewend of verder staan aangewend te worden" in de verschillende gewesten. Bij deze zaak werd Drente vertegenwoordigd door D. van der Wijk. b. Minuten van stukken, ter landschapssecretarie opgemaakt naar aanleiding van de aanschrijving van den agent van financiën d.d. 13 Maart 1798, om toezending van een „exacten staat van alle de „inkomsten van het voormalig gewest" Drente, „eene gedetailleerde „lijst van alle geëmployeerden bij het financieel bestuur" binnen het landschap en „een compleet exemplaar van alle resolutiën, „statuten ... en in het algemeen van alle wetten," in Drente vigeerende. Met eenige opgaven daartoe van financieele ambtenaren van 't landschap. 1798. 1 dossier. NB. De brief d.d. 13 Maart 1798 van den agent is geregistreerd in het register van brieven ingekomen bij het Intermediair Administratief Bestuur (Inv. N°. 138, afd. Resolutiën en brieven) deel I bladz. 95—97. Het was wellicht deze brief,die op 15 Maart 1798 in handen werd gesteld van de gecommitteerden tot de financiën; terwijl den betrokken ambtenaren in het voormalig gewest Drente op 10 April d. a. v. werd aangeschreven, binnen 8 dagen staten van de door hen ') In plaats van „1796 en 1798" stond eerst „1797", wat werd gewijzigd in „1798", terwijl „1796 en" boven werd geschreven. beheerde goederen en de inkomsten daarvan in te zenden. De notulen zwijgen verder over de zaak, doch het register der uitgaande brieven (Inv. N°. 140, afd. Resolutiën en brieven) bevat op fol. 61—61 verso den brief d.d. 12 Mei 1798, waarbij het Intermediair Administratief Bestuur aan den agent de gewenschte opgaven inzendt. 797. „Gespecificeerde staat van schulden, verzonden den 10 „April 1798. N°. 14." — „14. Gespecificeerde staat van schulden, „in 1798 naar 's Hage verzonden." — Minuteele gespecificeerde staat der schuldbrieven ten laste van Drente. Met opgaven der betrokken ambtenaren omtrent hunne kantoren, en berekeningen. 1798. 1 dossier. NB. De agent van financiën verzocht bij schrijven d.d. 13 Maart 1798 uiterlijk binnen een maand „een exacten gespecificeerden staat „van alle de ten lasten van het voormalig landschap, aan ul. Administratief Bestuur toevertrouwd, lopende schuldbrieven, hetsij „ordinaris obligatiën, losrenten, lijfrenten, guarantiën of onder „welken naam dezelve ook mogen bekend zijn"; met de data der verschillende negotiatiën, de primitieve som en wat reeds daarop is afgelost, de gestelde voorwaarden, de rente enz. (register v. ingekomen brieven b. h. Intermediair Administratief Bestuur (Inv. N°. 138), deel I, bladz. 93—94). Op 27 Maart 1798 werd deze brief van den agent in handen gesteld van de gecommitteerden tot de financiën, terwijl den ontvangers werd aangeschreven, binnen 8 dagen de noodige opgaven te doen. Een later besluit omtrent deze zaak bevatten de notulen niet. Op 10 April 1798 zond het Intermediair Administratief Bestuur den door hem opgemaakten staat aan den agent in (register van brieven uitgegaan van het I. A. B. (Inv. N°. 140) fol. 42). 798. „Stukken wegens de gedane opgave aan den agent „van finantie, den 7 Sept. 1798 afgezonden. N°. 39." — Opgaven van hetgeen tot 31 December 1798 nog zal kunnen worden ontvangen en zal moeten worden uitgegeven bij de verschillende „comptoiren" van Drente. 1798. 1 dossier. NB. Deze opgaven zijn ingekomen bij of opgemaakt door de commissie van iiuanciën uit het Intermediair Administratief Bestuur van het voormalig gewest Drente, in verband met de aanschrijving d.d. 29 Aug. 1798 va,. de,, agent van financiën aan het Intermediair Administratief Bestuur. Hierbij extract uit de notulen van het Intermediair Administratief Bestuur, waarbij rapport in dezen van de commissie werd gevraagd, en minuteele aanschrijving der commissie aan de ontvangers en rentmeesters. De agent van financiën vroeg bij zijne aanschrijving bovendien, dat de „ontfangers van 's lands cassen" terstond zouden inzenden de maandstaten over Augustus 1798; - dat het Intermediair Administratief Bestuur zou inzenden eene nauwkeurige opgave van de m Augustus op de verschillende landskantoren geslagen assignatiën welke voldaan waren, teneinde te weten, welke nog loopende waren; - en dat het zoo nauwkeurig mogelijk zou opgeven, hoeveel Drente, na aftrek van hetgeen het voor eigen behoeften noodig had, zou kunnen bijdragen in „de behoeften van het gemeene land". Een en ander ingevolge den wensch van het Vertegenwoordigend Lichaam en daarop gevolgd besluit van het Uitvoerend Bewind. 79» „NO. 85 Stukken betrekkelyk de gedane opgave van „de huishoudelyke uitgaven in het voormalig gewest Drenthe „in den jaare 1799." — Opgaven betreffende de huishoudelijke uitgaven van Drente. 1798 1 dossier. NB. Het Intermediair Administratief Bestuur stelde op 13 Sept. 1798 m handen van hare gecommitteerden tot de financiën een extract uit de besluiten van het Uitvoerend Bewind d.d. 10 Sept. 1798, waarbij dit voor den laatsten September d. a. v. vroeg inzending eener „speceficque en behoorlijk gemotiveerde begroting der huishoudelijke kosten" der „voormalige gewesten" (notulen Intermediair Administratief Bestuur d.d. 13 Sept. 1798 (Inv. N». 135); register van brieven ingekomen bij dat bestuur (Inv. N°. 138) bladz. 311 — 313). Dientengevolge ontving de commissie van verschillende ambtenaren opgaven betrekkelijk hunne administratie en verzamelde ook zelf gegevens, die het tot een rapport verwerkte, dat zij met concept begeleidend schrijven op 27 Sept. d. a. v. ter vergadering van het Intermediair Administratief Bestuur inbracht. Rapport en brief werden door dit bestuur overgenomen (notulen Intermediair Administratief Bestuur i. d.). 800. Minuteele summiere opgave der inkomsten en uitgaven van het Intermediair Administratief Bestuur over 1798. Met de daarvoor gevraagde opgaven van den ontvanger-generaal en de rentmeesters van Drente. Augustus 1799. 1 omslag. NB. Deze opgave werd op 27 Augustus 1799 opgezonden aan den agent van financiën, ingevolge zijne aanschrijving d.d. 24 Juli t.v. SOI. Driemaandelijksche staten, met bijlagen, omtrent de „betalingen gedaan op de respecten der begroting voor 1802" voor Drente. 1802/3. 1 dossier. XB. Deze staten zijn opgemaakt door den commies bij 't Depart. bestuur van Overijsel Mr. G. Vos ten behoeve van de opgaven, door de Commissie uit het Departementaal bestuur van Overijsel tot de financiën enz. van Drente aan dat bestuur te doen. Concepten en minuten van „specifique en gemotiveerde „begroting(en) van alle zodanige sommen als jaarlijks in het „voormalig gewest Drenthe zullen benodigd zijn" voor 1803, 1804 en 1805. 1803, 1804. 1 bundel. NB. Deze begrootingen zijn opgemaakt door den ontvangergeneraal van Drente en den commies bij 't Dep. bestuur van Overijsel Mr. G. Vos. Voor 1805 zijn er 2 begrootingen; de eene d.d. 16 Juli 1804, uitvoerig en geteekend door den ontvanger en den commies; de andere d.d. 23 Juli 1804, slechts enkele rubrieken van de vorige bevattend, daarvan eenigszins afwijkend en niet geteekend. Beide evenwel zijn opgemaakt „door de ... ontvanger-generaal en commis" „tengevolge aanschrijving van het Dep'. bestuur van Overijssel „in dato 6 Julij 1804." Fransche emigranten. HOS „Brieven, dat hier geene goederen van Fransche emi„granten etc. zijn. Julii 1798." — Opgaven der kerspelbesturen omtrent de „eigendommen toebehorende aan Fransche emigranten „of aan geestelijke corporatiën, bestaan hebbende in de Oosten„rijksche Nederlanden, thans mede behorende aan de Fransche „Republiek." 1798. 1 bundel. NB. Hierin bevinden zich 2 ongenummerde brieven, terwijl de overige brieven in dorso genummerd zijn: 4, 6, 8, 11 — 13 15 17-19, 21—25. ' ' Deze opgaven werden ingezonden aan het Intermediair Administratief Bestuur in antwoord op zijne aanschrijving d.d. 7 Juli 1798. Die aanschrijving geschiedde naar aanleiding van een schrijven van den agent van financiën d.d. 28 Juni 1798, waarbij hij toezond een uittreksel uit het bij hem verhandelde. Daaruit blijkt, dat de „Fransche commissaris ter directie en ontfangst „der inkomsten van de domeinen der Fransche republiek op het „Bataafsche grondgebied" van den agent inlichtingen omtrent de bewuste goederen had gevraagd (notulen Intermediair Administratief Bestuur d.d. 5 en 7 Juli 1798 (Inv. N°. 135); register ingekomen brieven (Inv. N°. 138) I, bladz. 248-253; register uitgaande brieven (Inv. N°. 140) fol. 106 — 106 verso. Gelijk te verwachten was, luidden de berichten der kerspelbesturen ontkennend. Fransche troepen. 804. Brief, met bijlage, van den griffier der Staten van Overijsel (M. Tijdeman) aan den lundschapssecretaris W. H. Hofstede, voorstellende 1 of 2 gecommitteerden te benoemen, om te beraadslagen over het sluiten eener capitulatie met de naderende Fransche troepen, nu de Engelsche en Oostenrijksche troepen zullen terugtrekken. Met minuteel antwoord van Hofstede. Januari 1795. 1 omslag. NB. In den brief van Tijdeman komt de volgende zinsnede voor: „De reden, waarom dit, op eene indirecte wijze, van minister „tot minister, geschied, is gelegen in de secretesse, welke dit „werk voor onze provincie, die 'nog met Engelsche troupes „overladen is, vereischt; terwijl teffens aan hunne Ed. Mog. „niet zal ontgaan de pressance, welke sulks voor onze provincie „mede requireert, omdat de vyand maar weinige uuren van „ons af is." Het antwoord van Hofstede is gevolg van zijn overleg met Drost en Gedeputeerden, die voor voorloopige aanneming van 't voorstel waren. 805. „Correspondentie van Mr. P. Hofstede in commissie „met jr. F. O. van Doknberg Heiden tot ter Borg, om eene „capitulatie met de Fransche te treffen. 1795." — 23 Januari — 1 Februari 1795. 1 dossier. NB. De brieven van Mr. Hofstede zijn gericht aan Drost en Gedeputeerden; sommige hebben bijlagen. S06. Brieven betreffende de bewegingen der Engelsche, Oostenrijksche en Fransche troepen in Drente; door de schuiten, den commandeur van Coevorden enz. ingezonden bij Drost en Gedeputeerden, den drost en den landschapssecretaris. Met lijst. 21 Januari — 2 Februari 1795. 1 portefeuille NB. Bij de regeling is op de lijst eene nummering in potlood aangebracht. Ontbreken daarvan de nummers: 2, 5, 7, 9, 11, 14, 20, 23, 25, 29, 32, 36, 37, 39, 40, 43, 44, 53, 57. Eenige brieven zijn oudtijds in dorso genummerd 3, 6, 8, 11, 13, 14, 16, 19, 22, 27, 32, 33, 40, 43, 50, 52, 57. Bovendien zijn aanwezig eenige brieven d.d. 29 Januari — 9 Februari 1795, gedeeltelijk oudtijds in dorso genummerd 58, 61, 62, 64, 67, 71. De lijst is later voorop genummerd „N°. 72". H07. „N°. 4. Documenten, concepten etc. raakende den landsdag, Drost en Ged., politique en militaire zaaken; op'tcollegie „gevonden1) den 12 Februari 1795." — Stukken betreffende het door Ridderschap en Eigenerfden en Drost en Gedeputeerden verrichte naar aanleiding van de nadering der Fransche en het terugtrekken der Engelsche en Oostenrijksche troepen. (Genummerd N°s. 1—29; met lijst). Januari/Februari 1795. 1 portefeuille NB. Ontbreekt N°. 19. N°. 11 bevat meer dan alleen de minuteele notulen van de staten-vergadering d.d. 11 Februari 1795, en wel concept-notulen over 11—28 Febr. 1795; daarom wordt wellicht een ander stuk bedoeld ? Gasten. H©8. „Gasten." — Minuteele resolutie van Drost en Gedeputeerden, bepalende dat voortaan in de rekeningen ten laste van 't landschap niet meer zullen worden geleden: 1. verterin- ') „Op 't collegie gevonden" wordt op 't stuk herhaald. geu vau gasten, nagelagen en schadeloosstellingen, tenzij door het College goedgekeurd, — en 2. verteringen gemaakt op den dag van aanvang der rechtdagen of andere vergaderingen bij „do heeren die haer kostgelt betaelen." 31 Mei 1687. 1 stuk. Gebeden. 80®. „Gebeden voor regenten." — Formulieren van gebeden voor besturen der landschapsregeering van Drente. (Laatst der 17de eeuw en 18de eeuw). 1 omslag. NB. Op den landdag d d. 19 Maart 1737 werd, op voorstel der synode bepaald: „dat de sessiën op de landsdagen, lottiugen, „regtdagen eu rekendagen inkomstigh met een gebed sullen beginnen, 'twelke door eene der ministers opentlijk voorgedragen „sal worden." Waarschijnlijk dagteekent van dien tijd een dezer „formulieren. De beide andere behooren bijeen en zijn van dezelfde hand; een dezer stukken draagt een opschrift geschreven door eene hand van de landschapssecretarie uit het laatste kwart der 17de eeuw („Formulieren van gebedt"). Hierbij gevoegd een formulier van een gebed, waarop de secretaris H. Vos schreef: „Gebed in collegie te Assen." De tekst is ongeveer gelijk als een der hier aanwezige. Misschien is dit het laatst vastgestelde gebed en werd het door Vos afzonderlijk bewaard, omdat het geregeld gebruikt moest worden, 't Stuk werd in 1869 aan het rijksarchief in Drente geschonken door de erven Mr. H. Vos. Gemaal. 81©. Vergelijkende staat van de opbrengst van 't gemaal over 1750 1753 tegen de opbrengst over 1745 —1748. (1753). 1 stuk. Generale middelen. 811. Generale ordonnantiën op de heffing der generale middelen in Drente. 1687, 1759. 2 deelen (gedrukt). NB. Achterin de ordonnantie van 1687 zijn geschreven: een rechtdagsbesluit d.d. 10 Januari 1741 en een landdagsbesluit d.d. 23 Maart 1756, ter zake betrekkelijk. 812. Stukkeu betreffende de generale middelen, den turftol te Meppel en de heffing van nieuwe provinciale belastingen 1612-1674. 6 1 portefeuille. NB. De inventaris van 't staten-archief d.d. 1679, die deze stukken onder N#. 18 bijeen vermeldt, onderscheidt daarbij: „l. Conditiën van (de) verpachtinge" der generale middelen in Drente. 1612—1624. 1 bundel (verbroken lias). NB. Aanwezig zijn voorwaarden d.d. September 1612, Maart en September 1613, Maart 1619, Maart 1620, September 1621 en Maart 1624. Alle stukken zijn geliasseerd geweest ; de voorwaarden d.d. 1620 zijn oorspronkelijk met hier bewaard geworden, doch aan eene loopende lias, die niet is verdeeld over de liassen met respecten. „2. Pachten nopende de 5 speciën". — Briefwisseling van Drost en Gedeputeerden met de Staten-Generaal, betreffende de verantwoording der imposten, geheven op wijnen, bieren, zout, zeep en laken, uit andere provinciën of van elders ingevoerd. 1633. 1 dossier. NB. Deze stukken vormden oorspronkelijk N°. 93 aan den inventaris d d. 1679 doch zijn later in dien inventaris bij N°. 18 gevoegd, als betreffende de verpachting der generale middelen. »3* LiJste hoe speciën van pachten in Hollant sijn verpacht „alsmede in Drenthe, 1604 ende 1605"; met een „som(mier?) „van de lijste van generale middelen, die in de landtschap „Drente verpacht werden." (1605?) 1 dossier. NB. Deze stukken vormden oorspronkelijk N°. 94 van den inventaris d.d. 1679 doch zijn later in dien inventaris bij N°. 18 gevoegd, als betreffende de verpachting der generale middelen. Het in de tweede plaats genoemde stuk is van de hand van den landschrijver Heymbich van Rossum. „4. De havencijsen van de vreemde bieren te betalen." — Stukken betreffende de inning van havenaccijns van bieren, die in Drente worden ingevoerd. 1640/74. 1 dossier. NB. Aanwezig zijn stukken van de jaren 1640, 1642 1643 1646 1647, 1650, 1654, 1674. Deze stukken vormden oorspronkelijk N°. 95 van den inventaris d.d. 1679, doch zijn later in dien inventaris bij N°. 18 gevoegd, als betreffende de verpachting der generale middelen. — Het is niet zeker, dat deze verzameling aldus bijeen behoort. „5. Turfftollen t' Meppel t' betalen". — Stukken betreffende het heffen door Drente van impost op in Drente en de heerlijkheid Ruinen gegraven turf, welke wordt uitgevoerd door de Zwarte-sluis. 1621/22. 2 dossiers. NB Het eene dossier is getiteld als in den tekst is aangegeven Deze stukken vormden oorspronkelijk N°. 90 van den inventaris d d 1679, doch zijn later in dien inventaris bij N°. 18 gevoegd, als betreffende de verpachting der generale middelen. Het andere dossier, met dorsalen titel ,,Torfftollen", bevat: „Poincten die met den heere drost voor d' anstaende verpachtinge „gecommuniceert sullen worden," waarop in margine staat aangeteekend: „Gebesoigneert op dese articulen met den h. drost Euwsum „den 7 Septembris 1621." Hoewel zij dezelfde zaak betreffen, is het niet zeker, dat deze stukken bij het eerste dossier behooren. 6. ,5 (sic). Voorslach ven nieuwe impositiën bij Dr. Nyekerck „gedaen". — Ontwerp voor eene nieuwe belasting (impost op vee en rogge), bij Ridderschap en Eigenerfden ingediend door Dr. G. Niekebck. 1648. 1 stuk. NB. Dit stuk vormde oorspronkelijk N°. 97 van den inventaris d.d. 1679, doch is later in dien inventaris bij N°. 18 gevoegd als betreffende de verpachting der generale middelen. 813. „17. „Corte ende summiere notulen van verpachtingen : „1. — doch eene van Coevorden compleet, ingaende den 1 Augusti 1602, eindigende den lesten Martij 1603; „2. — corte notulen van de Coevordsche verpachtinge van 1613, 1614, 1615, 1616, '17, '18, '19, '20, 1621; „3. — 5 summiere staten van de verpachtinge van de lantschap, zijnde de 31, 32, 33, 34 ende 35ste notule; „4. — 4 verpachtingen ende conditiën van de taback d°. 1666." 1 bundel. NB. Bij N°. 3 (oorspronkelijk geliasseerde stukken) de minute eener commissie d.d. 23 Sept. 1625 tot het doen der verpachtingen. N°. 4 ontbreekt. Reeds in den inventaris d.d. 1679 werden deze stukken bijeen vermeld. Zie voor de verpachting der generale middelen te Coevorden ook Inv. N08. 816, 1013 en 1017. 814. Verbalen van de verpachting der generale middelen over 1 December 1600-1805 September 30; met bijlagen 1600—1805. 107 portefeuilles. NB. De eerste 2 verbalen over 1 Dec. 1600—1602 Maart 31 zijn niet genummerd. De volgende verbalen zijn genummerd als lsle_407 delen met 2 vrouwen, die op last van den etstoel voorloopig te Assen waren gevangen gezet als gevaarlijk voor de samenleving, doch wier zinneloosheid was gebleken. 1791 1 omslag. Kerspelsoldaten. 957. Ordonnantie op het houden en onderhouden van kerspelsoldaten in Drente, vastgesteld door Ridderschap en Eigenerfden 16 Maart 1717. 1 stuk (gedrukt). NB. De ordonnantie is vervat in eene extract-resolutie d.d 16 Maart 1717. Kijlcompagnie. 958. „161. Overdragt van aangekogte ondergronden in de „Kielcompagnie, uit de boedel van van Lier, 29 November „1794". — Acte van overdracht aan Drente van den ondergrond van eenige perceelen veen in den nieuwen aanleg boven in de Kijlcompagnie. 1794. 1 charter. NB. Op 15 Mei 1794 machtigden Drost en Gedeputeerden den ingenieur L. Grkvijlink tot den aankoop voor Drente van de ondergronden in de Kijl, behoord hebbende tot den boedel van van den gewezen ontvanger-generaal van Lieb, door Burgemeesteren en Raad van Groningen op verzoek der crediteuren aldaar ten verkoop aangeslagen. 25 Juli d.a.v. bracht Gbevijlink aan hen rapport uit over den aankoop. Klerkambt. 959. „Rakende het clercqsampt". — Stukken betreffende de benoeming en de regeling der werkzaamheden van den klerk ter landschapssecretarie. 1756/7, 1777, 1782. 1 dossier. NB. Hierbij afschrift der instructiën voor de klerken bij de secretarieën van Overijsel (d.d. 1712) en van Stad en Lande (z.j.). 960. „Instructie voor de clerq bij de Commissie van Finantie „over het voormalig gewest Drenthe". (1802?). 1 stuk. NB. Het stuk is voor afschrift gewaarmerkt door den commies ter griffie bij het Departementaal bestuur van Overijsel H. G. Jordk.vs. Coevorden (Overijselsch of Drentsch?). 961. „Corte deductie des gueden rechts ende wettigen titels, „zoo die landtschap van Overyssel ende bysonder de drie steden „Deventer, Campen ende Swolle hebben op den huijse, borch „ende stadt van Coeuerden." Met bijlagen. 1692. 1 omslag. NB. Het stuk is gemerkt „A" en „Exhibitum len Septembris „1593"; blijkbaar is dit een abuis, op 1 Sept. 1592 is deze deductie ingeleverd bij de Staten-Generaal. Ontbreken de bijlagen B, C, F — H, K, L. Daarentegen is hier aanwezig een ongewaarmerkt afschrift d.d. c. 1593 van eenige stukken d.d. 1395—1590. 962. Stukken betreffende 't proces voor de Staten-Generaal, door de Staten van Overijsel tegen die van Drente gevoerd, over het ressort van de burcht en de plaats Coevorden 1606. 3 portefeuilles. NB. Deze stukken zijn wellicht alle afschriften; immers ook die stukken, welke de hierbij aanwezige inventarissen niet als afschrift vermelden, zijn wel in afschrift aanwezig. Aanwezig zijn: o. Stukken (gemerkt A—R), door de Staten van Overijsel als eischers geproduceerd. Met inventaris. 1606. 1 portefeuille. NB. F. is niet gequoteerd; hier behoort dus blijkbaar een ander exemplaar en wel van 2 (niet 1) brieven. I. ontbreekt. Van B, D, F, I, K, L, M, N, P, Q en R zijn dubbelen aanwezig. b. Stukken (gemerkt A—K), door de Staten van Drente als verweerders geproduceerd. Met inventaris en, in den inventaris eventueel toegezegde, additiën. 1606. 1 portefeuille. NB. Een der stukken is afkomstig van Drente's agent in 's Gravehage Mr. J. vak Tongeeen. Andere zijn misschien afkomstig van Nic. van Echten, die de Staten van Drente bij de Staten-Generaal vertegenwoordigde. Van A, B, C, G, H en K zijn dubbelen aanwezig. c. „Overgebleven ende niet geproduceerde stucken". — Memo- nen en bijlagen, van Drentsche zijde opgesteld of verzameld. (1606?). 1 portefeuille. NB. Of deze stukken bijeen behooren, is niet zeker. Een paar stukken zijn geliasseerd geweest. Hierbij een memorie, in 1603 door Overijsel bij de StatenGeneraal ingediend, tegen de versterking en bezetting van Coevorden door de Staten van Friesland. Coevorden (zelfstandige heerlijkheid?). »63. „Coevorden een aparte heerlijckheijt. — Item om de „pachten te t.recken en sich te betalen etc. de servijsen". Stukken betreffende het verzet van Drost en Gedeputeerden bij de Staten-Generaal tegen het verzoek van Burgemeesteren van Coevorden, om belastingen te mogen heffen van de ingezetenen en in belasting-geschillen te mogen vonnissen, op grond dat Coevorden eene zelfstandige heerlijkheid zou zijn. 1681. 1 portefeuille. NB. Bovendien zijn aanwezig: 1. een request van burgemeesteren en gezworen gemeente en gecommitteerden uit de breede gemeente van Coevorden aan Gedeputeerden van Drente, om erkenning als lid van't landschap; met apostille, toezeggende overbrenging van dit (billijk) verzoek aan Ridderschap en Eigenerfden, 15 April 1682; 2°. een 16de eeuwsch afschrift van privileges van Coevorden d.d. 1386, 1387, 1408, 1424 en 1425, in dorso door den schulte dier stad R. Camermngh getiteld : r Privilegiën van Coevorden". Het motief voor de vervaardiging van dit afschrift wordt boven een paar stukken medegedeeld in deze woorden: „Copia daer„mede die borger van Couorden bewijsen, dat Couorden is eene „hoge vrijheijt, soedat daer geene banbreve mogen gaen"; „Lth dussen nabeschreven copiën hefft een etzlicker verstendiger „claerlicken toe vernemen, als die borgere van Couordenn tot „hoeren noetdrufftigen saecken wes behoeven uth der gemeiner „marcken van Coeuordenn toe vercopen, dat daer niemants van „den erffachtigen, die buten der stadt van Couorden sint ge„seten, inne hefft toe berichten dann alleene die drost mit den „gemeijnen borgeren." Coevorden (landschapsgebouwen). „Besteck of „Overslach van de costen vant verwecken vant proviandthuijs opt casteel tot Coevorden." - Met teekening en begeleidend schrijven van Jan Hordeman te Coevorden aan Drost en Gedeputeerden. 1639. 1 dossier. 965. Minuteel protest van Drost en Gedeputeerden bij den Raad van State tegen het beletten door den commandeur van Coevorden aan den drost van 't gebruik van 't ambts- of landschapshuis aldaar. 15 Mei 1641. 1 omslag. NB. Hierbij een concept en een net-exemplaar der protestmissive. Vergelijk Inv. N° 990. 966 Stukken betreffende den bouw van een turfschuur voor den proviandmeester en van 2 kamers en een kelder in 't kasteel te Coevorden ten behoeve der commandeurswoning. 1642. 1 dossier. M3. 2 Stukken zijn bovenaan geschonden, de andere 2 niet. Vergelijk Inv. N°. 990. 967. „Provianthuijs opt casteel tot Coevorden". — Stukken betreffende de ontruiming van het oude proviandhuis te Coevorden en de beschikbaarstelling ervan voor Drente, en de opneming varf het nieuwe proviandhuis. 1647/8. 1 dossier. 968. Stukken betreffende het vervoer van materialen ten behoeve van het onderhoud der „baracquen" te Coevorden. 1673. 1 dossier. NB. De schulte van Coevorden R. Camerlinöh was aannemer van het onderhoud, 't Vervoer der materialen moest volgens 't bestek door de zorg van Drost en Gedeputeerden plaats hebben. 969. „Coevorden, amptshuis." — Missive, met bijlage, van den schulte van Coevorden aan Drost en Gedeputeerden, vragende hunne zienswijze ten opzichte van door den drost Rabenhahpt geëischte herstellingen aan het drostenhuis te Coevorden. 1674. 1 dossier. NB. De bijlage bevat afschrift van door den schulte van Coevorden van den drost ontvangen brieven en heeft in dorso de aanteekening „ordre an d' scholts van Coevorden tot repareeren „van 't amptshuis". De schulte was aannemer van het onderhoud der landschapsgebouwen te Coevorden. Vergelijk hierbij Inv. N°s. 715—717. 970. Stukken betreffende de aanbesteding en de opname van herstellingen aan het drostenhuis en het landschrijvershuis te Coevorden. 1686/87. 1 dossier. Coevorden (versterking en verdediging). NB. Zie voor de versterking en verdediging van Coevorden ook onder Contributiën (Inv. N<*. 1042, 1044, 1048 en 1049). 971. „Coevorden te fortificeren, ende d'betalinge van dien, „mette reparatie vant huis Coevorden, ende van andere schant„sen te leggen etc. 1580, 1592, etc. .54". - Stukken betreffende de versterking van Coevorden van wege de Geünieerde Provinciën 1579, 1580, 1592 1 dossier. NB. In den titel van het dossier ligt eene acte d.d. 10 Juni 1592, waarbij Fran9ois de Verdugo bepaalt, dat alle soldaten van den vijand tot nog toe in sauvegarde op adellijke goederen in Drente, die niet binnen 2 maal '24 uren (uit Drente) vertrokken zijn, beschouwd zullen worden als „van goeden pryse." 972. Afschrift van het besluit der Staten-Generaal d.d. 24 Juli 1596, bepalende: 1. dat de versterking van Coevorden evenals die van andere grenssteden en -forten zal worden gedragen door de generaliteit, die zal verklaren welke koopmanschappen of neringen te Coevorden mogen worden uitgeoefend; 2. dat de bezetting en bewaring van Coevorden zal staan ter beschikking van den stadhouder graaf Willem Lodewijk van Nassau, behoudens dat deze en de commandeur en de kapiteins, die telkens in Coevorden zullen worden gelegd, „aen de Lantschap „en de steden van Ouerijssel" en andere gerechtigden gelijke beloften zullen doen als voor den oorlog de drosten van Coevorden ; een en ander zonder afbreuk te doen aan de rechten van Overijsel en Drente; 3. dat de gelden, door Friesland, stad Groningen en Omlanden en Drente bij anticipatie te betalen voor de versterking van Coevorden, in korting zullen strekken op hunne consenten voor de versterking der grensplaatsen, (c. 1600?). 1 stuk. _ Het 8tuk bevat voorop de waarschuwing „Nota", terwijl de zinsnede omtrent de koopmanschappen en neringen is onderhaald. 973. Stukken betreffende 't verzoek van Drost en Gedeputeerden aan den stadhouder om zijne tusschenkomst ter opheffing van toestanden, nadeelig voor eene goede bewaking van Coevorden. 1636. 1 omslag. 974. Stukken betreffende de bewaring van Coevorden tijdens de afwezigheid van den commandeur. 1640. 1 dossier. NB. De stukken bestaan hoofdzakelijk uit eene briefwisseling van Drost en Gedeputeerden met den stadhouder en diens secretaris. De stadhouder had namelijk de bewaring opgedragen aan den kapitein Andkinga, waartegenover Drost en Gedeputeerden beweerden, dat de bewaring alleen den drost toekwam. Hierbij een missive van den kapitein Andringa d.d. 19 December 1639 aan Drost en Gedeputeerden verzoekende om, met het oog op de weinige officieren te Coevorden, te zorgen, dat een officier der compagnie van den kapitein Polmak te Coevorden werd geplaatst. Met minuteel antwoord van Drost en Gedeputeerden en minuteele order voor den luitenant de Mepsche om zich naar Coevorden te begeven. 975. Request van Drost en Gedeputeerden aan den Raad van State, om den ingezetenen van Schoonebeek 't gebruik te vergunnen van een pas door het moeras aldaar. 1641. 1 stuk. NB. Het request heeft een apostille, waarbij „bericht" wordt gevraagd van den commandeur van Coevorden, die het gebruik van den pas had verboden. 976. Uittreksels uit de resolutiën van den Raad van State d.d. 21 December 1641 en 15 Januari, 4 en 6 Juni 1642 betreffende de bezetting en de verdediging van Coevorden. 1641/42. 1 omslag. NB. De besluiten werden genomen naar aanleiding eener memorie van grieven, door Drost en Gedeputeerden overgegeven aan de commissie uit den Raad van State tot de inspectie der grenzen en een verzoek van gecommitteerden van Drente, aan den Raad in Juni 1642 gedaan. eeD, minuteele mi88ive van Crost en Gedeputeerden • . 15 December 1641 aan de commissie uit den Raad van State voornoemd, verzoekende eene gunstige beschikking op hunne bilden Raad van State ingediende memorie te willen bevorderen. Het besluit d.d. 21 December 1641 bepaalt de inrichting eener woning voor den commandeur op het kasteel te Coevorden en et stellen van orde op het graven van turf op de grens van Dalen en Coevorden. Dat d.d. 15 Januari 1642: de vaststelling van het peil in de wateren in en bij Coevorden, het gebruik van den weg naar Dalerveen en de regeling van de rechtspleging usschen burgers en militairen. De besluiten d.d. 4 en 6 Juni betreffen het turfsteken te Dalen en het innen van belastingen door inlegering uit het garnizoen. p ftuk^en betreffende de tusschenkomst van Drost en Gedeputeerden bij den Raad van State naar aanleiding van de arrestatie door den commandeur van Coevorden van ingezetenen 1642 WegeDS het Passeeren der moerassen met wagens. 1 omslag. »78 Memorie aen sijne doorluchtige hoocheyt ende d'edele „mogende heeren Raeden van Staete der Vereenichde Nederlanden" in overweging gevende de inspectie der werken en de beschikking over proviand, amumtie enz. aan Drost en Gedeputeerden over te laten. c. 1645. 1 stuk. le^'lfiTQT^fV"1 Ur°8t ^ GedePuteerden ontbreken over 1629 1679; het stuk ,s geschreven door J. Strüück, landschapssecretaris over 1627—1666. 979. „Coevorden, aengaende dien perjl van de stouwinge der „wae eren, 1649 ende 1650.» - Stukken betreffende de tusschenkomst van Drost en Gedeputeerden bij den Raad van State, 1649/50 VO°r water om Coevorden niet verhoogd worde. 1 dossier. 980. Stukken betreffende het overleg van den drost met de gedeputeerden over de beplanting van de wallen te Coevorden 1654. 1 dossier. NB. De drost lokte dit overleg uit naar aanleiding eener aanschrijving, door hem van den stadhouder ontvangen. 981. „Raekende d'in[smytinge] van de liraytscheydinge tus„schen Daelen en Coevorden, 1657". — Stukken betreffende het protest van Drente bij den Raad van State tegen de demping, op last van den commandeur van Coevorden, van de scheidsloot tusschen Coevorden en Dalen. 1657. 1 dossier. Bet dempen van de scheidsloot had plaats met het oog op het gevaar voor droogmaking der moerassen, waardoor de verdediging van Coevorden werd verzwakt. Naar aanleiding van een klacht van Drente bij den Raad van State werd door eene commissie uit dien Raad een onderzoek ingesteld. De minuten der uitgegane stukken zijn anders gevlekt dan de ingekomen stukken, zoodat de vraag rijst, of zij oorspronkelijk daarmede vereenigd zijn geweest. 982. Request, met bijlage, van ingezetenen van Coevorden aan Ridderschap en Eigenerfden, om hunne tusschenkomst ter herkrijging van 't door den commandeur van Coevorden verboden vrije gebruik hunner landerijen. 1661. 1 dossier. NB. De commandeur had orders, waardoor het vrij gebruik werd beperkt, gegeven met 't oog op eene eventueele verdediging van Coevorden. 983 „Weg naer Esscherbrugge." — Briefwisseling van Drost en Gedeputeerden met den Raad van State en diens gecommitteerden over de verbetering en verhooging van den weg van Coevorden naar Esscherbrugge. 1703, 1705, 1707. 1 dossier. 984 , Vergravene landen bij Coevorden." „Tot de landtsdach." „Landen tot de Coevortse fortificatiën vergraven." — Stukken betreffende 't verzoek van ingezetenen van Coevorden aan „Gede„putteerde Staaten van Drente, om vrijstelling van grondschatting voor hunne ten behoeve der fortificatie van Coevorden vergraven landen. 1707. 1 omslag. 9M5 Stukken betreffende het protest van Drente tegen de resolutie van den Raad van State d.d. 1 Februari 1786, bepalende maatregelen ter verdediging der vesting Coevorden; 1789. Met retroacta d.d. 1785 en 1786. 1 dossier. NB. Bij besluit van den Raad van State d.d. 1 Februari 1786 werd gelast, dat de landerijen binnen 80 roeden rondom Coevorden zouden moeten worden afgegraven tot gelijke hoogte als de aangrenzende landerijen, en dat de slooten en afwateringen in de heerlijkheid Coevorden moesten worden gedempt. Naar aanleiding van de hierover ingekomen klacht van 't bestuur van Coevorden verzochten Ridderschap en Eigenerfden van den Raad van State intrekking zijner resolutie. Ter tegemoetkoming hieraan schorste de Raad, blijkens zijne missive aan Drost en Gedeputeerden d.d. 4 April 1786, de uitvoering van genoemde resolutie tot de komst van den directeur-generaal der genie Ddmoulin. Ridderschap en Eigenerfden stelden de zaak in handen van Drost en Gedeputeerden, die den landschrijver Mr. W. H. Erkenswijk en den secretaris W. H. Hofstede opdroegen, bij de komst van den directeur-generaal de belangen der eigenaren van de betrokken landen te behartigen. Coevorden (begeving commandement). 98Ö. „Commandement van Coevorden Polman & Renesse. „1631." — Stukken betreffende de oplossing der moeilijkheden, gerezen tusschen Drente en Friesland en den stadhouder van Drente en de Staten-Generaal, over het recht van begeving van 't commandement van Coevorden. 1633/6. Met retroacta d.d. 1596—(1631 ?). 1 dossier. NB. Friesland verzette zich, op grond dat het garnizoen dier vesting te harer repartitie stond. Deze stukken werden gevonden vermengd met eenige behoorende aan Drente's agent in 's Gravenhage M. van Persijn. Eene splitsing is beproefd, doch kan onvolledig geschied zijn. 3 Stukken zijn in dorso onderaan gemerkt „N°. 1", „N°. 3" en „N°. 5". „N°. 3" is bovendien gemerkt „5". Een stuk is in dorso boven- aan gemerkt „3"; terwijl een stuk . gemerkt is met „6", op gelijke wijze als de „5" van N°. 3". Een stuk is in dorso bovenaan gemerkt „H". Over Januari—November 1635 zijn geene stukken voorhanden. 987. Stukken betreffende het protest van Drente bij de Staten-Generaal tegen hunne vordering, dat de commandeur van Coevorden van hen zijne commissie zou ontvangen en aan hen den eed zou afleggen. 1651/2. « 1 dossier. 988. Stukken betreffende het geschil tusschen Friesland, Stad en Lande en Drente over het recht van begeving van het commandement van Coevorden en van beëediging van den commandeur. 1658/9. 1 dossier. NB. Eenige stukken zijn in dorso onderaan gemerkt „9", „11", „12", „13", „14", „15", „16", „17", „18", „19", „21", „22", „23", „24", „25", „26", „27"; een stuk is in dorso gemerkt „A". Hierbij ook de op 18 April 1659 tusschen de 3 gewesten gesloten overeenkomst, waarbij den stadhouder het recht van begeving werd toegekend, werd bepaald dat gekozen moest worden een ingezetene van een der 3 gewesten en dat de benoemde den eed zou afleggen aan Drost en Gedeputeerden van Drente. Coevorden (verhouding commandeur tot lastgevers). 989. „D'gerechticheijt van de wint, d'landtschap toebehorende, „van de Coevordse meulens."— Stukken betreffende de vergunning, door Drost en Gedeputeerden verleend aan den commandeur van Coevorden, tot het weder-opbouwen van een omgewaaiden windmolen op het bolwerk. 1649/1650. 1 dossier. NB. Hierbij afschriften van stukken (d.d. 1611) betreffende de plaatsing van den molen. (1649 of '50?). 990. „Acte van Sijn Hoocheit van den '25 Martij 1651 (sic) „aangaende het geven van 't woord tot Coevorden" en het genot van 't landschapshuis in 't kleine kasteel. 1641. 1 stuk. NB. Het stuk is een voorschrift van prins Frederik Hendrik, dat Drost en Gedeputeerden te Coevorden vergaderd, of wel de drost alleen als hij de vesting bezoekt, eene enkele maal moeten '20 worden uitgenoodigd tot het geven van het woord; en dat de commandeur der vesting aan Drost en Gedeputeerden moet inruimen het landschapshuis binnen het kleine kasteel, mits voor hem binnen dat kasteel een behoorlijke woning wordt gebouwd. Vergelyk Inv. N°8. 965 en 967. •91. Stukken betreffende het verzoek der weduwe van den commandeur van Eybergen te Coevorden aan Drost en Gedeputeerden, om bij dë komst van den nieuwen commandeur, wanneer zij het commandeurshuis zal moeten ontruimen, gedurende eenigen tijd in het kasteel te Coevorden te mogen wonen. 1678. 1 omslag NB. Eene resolutie van den Raad van State d.d. 30 April 1678, beschikkende op een gelijk verzoek, is in 3-voudig afschrift voorhanden, waarvan een gemerkt D en een ander E (abusievelijk gedagteekend 3 April 1678). Vergelijk Inv. N°. 992. 992. „Huijs en castelijnschap van Coevorden." — Stukken betreffende het geschil tusschen Drente en den commandeur van Coevorden (den luitenant-generaal Delwich) over den inhoud van zijn ambt, naar aanleiding van den door de Staten-Generaal in zijne instructie gebruikten term „kastelein van Coevorden"; en de voorzorgen van Drente, dat in de instructie van zijn opvolger die term niet zou worden gebezigd. 1677/83. '2 portefeuilles. NB. Het geschil betrof vooral de heerlijke rechten van Coevorden. Nadat de prins van Oranje op '26 Dec. 1681 uitspraak had gedaan, werd op 25/15 — 26/16 April 1682 door partijen eene definitieve overeenkomst gesloten. Blijkbaar is deze verzameling samengesteld uit meerdere. Immers een stuk d.d. 26/16 April 1682 vermeldt in dorso, dat het oorspronkelijke ervan te Assen berust. Verder is aanwezig een brief, ingekomen bij den griffier van den prins Ph. Th. Tollids, met dorsaal opschrift „Raeckende de landschap Drenthe". Een zuivere splitsing is echter niet meer mogelijk. Een paar stukken dragen als dorsaal opschrift „Resolutiën" en „Concepten". 993. Stukken betreffende het voornemen van Drost en Gedeputeerden, te klagen bij den Raad van State wegens het verzuimen door den commandeur te Coevorden van het doen van eerbewijzen voor hunne commissie tot de verpachtingen te Coevorden. 1737. 1 dossier. NB. De stukken bestaan uit eene briefwisseling van den landschapssecretaris S. Nij8in8h met S. G. J. baron van Bdrmania te IJsbrechtum, lid van den Raad van State. Coevorden (rechten en plichten v/d commandant). 994. Missive, met bijlage, van burgemeesteren en gezworen gemeente van Coevorden aan den landschrijver G. van Selbach, verzoekende te bewerken dat de ingezetenen worden vrijgesteld van de opruiming van ijs uit de grachten van Coevorden, hun door den commandeerenden officier bevolen, en klagende over overlast van 't garnizoen ondervonden. 1683. 1 omslag. 995. Afschrift van het betoog van Drente aan de StatenGeneraal, dat de commandeur van Coevorden nimmer genoot de inkomsten uit de domeinen te Coevorden, met verzoek daarom den drost ze als van ouds te laten genieten. 1716 1 stuk. 996. ,139. Zyne Hoogheits missive en bylage, waarby aan „de gouverneur van Coevorden het geprsetendeerde regt tot de „ jagt word ontzegt, 1774." — Met ter zake betrekkelijke stukken 1774/5. 1 dossier. NB. De commandeur van Coevorden maakte voor zich en zijne officieren aanspraak op de jacht om Coevorden. De stadhouder stelde hem echter in 't ongelijk en zond van zijne beslissing afschrift aan Drost en Gedeputeerden. Wellicht zijn bij dit oud dossier later stukken gevoegd, behoorende aan den landschapssecretaris. Coevorden (garnizoen). NB. Zie voor het garnizoen te Coevorden ook onder Contributiën Nos. 459, 460 en 464. 997. Minuteele missive van Drost en Gedeputeerden aan den prins van Oranje, verzoekende versterking van het garnizoen te Coevorden. 1647. 1 stuk. 998. Geapostilleerd request van den commies te Coevorden Nicolaas van 't Hof aan Drost en Gedeputeerden, om voorziening in het onderhoud van en het toezicht op de aldaar aanwezige wapenen. 1652. 1 stuk. NB. Bij de apostille droegen Drost en Gedeputeerden de voorziening hierin op aan de gecommitteerden tot de verpachting der generale middelen te Coevorden, totdat de eerstkomende landdag zou hebben beslist. Achter op 't stuk staat: „eijscht „jaerlix 50 gl. voor het onderhout van de cuirassen". 999. Stukken betreffende het verschaffen, op last van Drost en Gedeputeerden, van brandstoffen aan het garnizoen te Coevorden. 1673. 1 dossier. Coevorden (verlaten). 1000. Stukken betreffende de bemoeiingen van Drente met de overeenkomst tusschen den Raad van State en de stad Coevorden, waarbij de stad het recht verkrijgt tot den bouw van 2 verlaten „buijten die conterscherpsgraffte int canael tegens het „oude verlaet liggende" en het heffen van verlaatsgeld. 1634/35. 1 dossier. NB. Vergelijk het verhandelde op den landdag d.d. 17 Febr. 1635, waarbij Ridderschap en Eigenerfden de zaak casseerden, voor zoover zij achtten 's landschaps souvereiniteit geschonden te zijn, en zelf toestemming gaven tot den bouw, doch onder beding v van 't recht van naasting. 1001. Stukken betreffende herstellingen aan de verlaten te Coevorden ten laste van Drente. 1665 — 1691. 1 bundel. NB. Het bestek d.d. 1665 is in dorso getiteld „Origineel vant „verlaet van Coevorden bij d'landtschap gestelt, 1665." 1002. Tarief van de heffing over 1635/6 en voorwaarden der verpachting van het verlaatsgeld aan de 2 nieuwe verlaten te Coevorden. 1635. 1 dossier. NB. Het tarief is vastgesteld in overleg met den commandeur en geteekend door een burgemeester en den secretaris van Coevorden. De voorwaarden zijn geschreven ter landschapssecretarie. 1003. Cedelen van de verpachting door gecommitteerden van Drost en Gedeputeerden van het verlaatsgeld aan de 2 nieuwe verlaten te Coevorden. 1635/6—1796/7. I portefeuille. NB. Ontbreken de cedelen over 1672/73 N°. xxxvm, 1705/06 N°. 72, 1736/37 N°«. 104 en 105. In het laatst van 1635 kwam bij 't bestuur van Drente in een verzoek van burgemeesteren en gezworen gemeente van Coevorden, dat Drente zou overnemen de 2 nieuwe verlaten te Coevorden. Bij besluit van Drost en Gedeputeerden op den rechtdag d.d. 19 November 1635 werden gecommitteerden benoemd ter onderzoek, terwijl overeenkomstig de resolutie d.d. 17 Februari 1635 van Ridderschap en Eigenerfden werd besloten, de verlaten „aen „de hand te houden". Terstond werd de zaak uitgevoerd, blijkens het tegelijkertijd door Drost en Gedeputeerden genomen besluit, de verlaatsgelden over 1635/6 te verpachten namens Drente. Die verpachting is een week later gevolgd. Coevorden (geschillen bestuurscolleges). 1004. „Coevorder artikelen, 1753". — Stukken betreffende de gedachtenwisseling tusschen de prinses-gouvernante Anna en Drost en Gedeputeerden over de „Petitiën en articulen", door den magistraat van Coevorden in 1748 bij den erfstadhouder en Ridderschap en Eigenerfden ingediend. 1753/4. 1 dossier. NB. De „Petitiën en articulen" bevatten grieven van den magistraat over allerlei onderwerpen van bestuur, neergelegd in 10 artikelen. In ongewaarmerkt afschrift zijn ze hier aanwezig. 1005. „Tol op de nieuwe brugge te Coeverden". — Stukken betreffende het verzet, door de gecommitteerden der breede gemeente te Coevorden en de Gedeputeerde Staten van Overijsel, tegen den tol op de nieuwe brug over de wetering bij het Klooster in den weg naar Overijsel, en de opheffing van dien tol door Ridderschap en Eigenerfden. 1768/69. 1 dossier. NB. Hierbij het geapostilleerd request d.d. 1766 van den magistraat van Coevorden aan den drost, om den bewusten tol te mogen heffen. 1006. Stukken betreffende de medewerking van Drost en Gedeputeerden tot oplossing van het geschil, tusschen den maci- den oe" a g6™mmitteerden der breede gemeente te Coe^rden over de wijze waarop de kosten ter verkrijging van het behoor rnSt,>I!T" ^ deD °ntVanger van het haardstedengeld behooren te worden gedekt. 1770. 1 dossier. 1007. Processtukken, door den drost van Drente als eischer en de gecommitteerden der breede gemeente te Coevorden als gedaagden geproduceerd in hun proces voor Ridderschap en Eigenerfden over de bevoegdheid der gecommitteerden tot toezichf op en medewerking aan het bestuur der stad, en over hun optreden toen zij door den mag,straat van deze mede-regeering werden uitgesloten. Met inventaris. 1771 — 1775. 2 portefeuilles. NB. Vergelijk Inv. N". 1008. Ontbreken de stukken volgens den inventaris genummerd 6 en 7. De inventaris der stukken is in 1775 opgemaakt door daartoe door partijen gecommitteerden en hunne advocaten. De advocaat der gedaagden „cbreef i» 1779 achter den mventari, rrêr.i r°' v°"de door die evenwel hier aanwezig zijn. Het geschil schijnt te zijn ontstaan naar aanleiding van het bekende ijzerkoeken-oproer te Coevorden; hierover loopt althans de eerste placht. De kerkeraad der Gereformeerde gemeente te Coevorden had bij den magistraat (burgemeesteren en gezworen gemeente) he verzoek ingediend „ter afweringe van ongodsdienstige „ergern.ssen te willen afschaffen „het oude misbruik van op „Nieuwjaarsdagen yserkoeken op te halen". De magistraat ging IZ Lh eU,Vaard,gdehetnoodige verbod uit. De gecommitteerden sTn» geacht T* ^ dat V6rb°d "een verke<^e " . g„ht h6bben en de lngezetenen opgewekt hebben tot verzet „alleen maar u,t wrevel om hun pratense gezag te doen „gelden sustinerende dat een zodanige bestellinge niet anders „dan onder hunne opzigt hadde behoren te worden geperfecteert » Op de onrust toen gewekt was door gecommitteerden vertier voortgebouwd, waarover zij door den drost ter verantwoording werden geroepen. (Zie over dit oproer: Drenthe in vlugtige en loss! omtrekken geschetst, door Drie podagristen, dl. I bfz. 1,5 vlgT Hierbij een request d.d. 1772 van de gecommitteerden van de breede gemeente te Coevorden aan Drost en Gedeputeerden, om afschriften van enkele stukken, ter landschapssecretarie aanwezig, ten behoeve van de beantwoording der repliek van den drost. ÏOÖH. Stukken afkomstig van de commissie uit Ridderschap en Eigenerfden tot onderzoek der stukken van het proces, voor Ridderschap en Eigenerfden gevoerd tusschen den drost en de gecommitteerden der breede gemeente te Coevorden, over de bevoegdheid der laatsten tot toezicht op en medewerking aan het bestuur der stad. 1773/6. I portefeuille. NB. Vergelijk Inv. N°. 1009. Ridderschap en Eigenerfden benoemden de commissie op 10 Maart 1772. Naar aanleiding van haar rapport droegen zij 23 Maart 1773 der commissie op, de stukken aan twee rechtsgeleerden te zenden om advies. Blijkbaar liet men de zaak echter rusten, waarom de gecommitteerden van de breede gemeente op 23 Maart 1775 aandrongen op naleving van het genoemd besluit. Toen werd door de commissie in overleg met partijen de procedure gesloten en bedoeld advies ingewonnen. Na het inkomen hiervan bracht de commissie op 19 Maart 1776 rapport uit aan Ridderschap en Eigenerfden, die daarop besloten, dat de procedure door Drost en Gedeputeerden zou worden geopend en de sententie conform het ingewonnen advies zou worden geveld. Wederom bleef de zaak rusten, totdat op 23 Januari 1779 — naar aanleiding van het request van de gecommitteerden van de breede gemeente, om beëindiging van de zaak, — door Drost en Gedeputeerden vonnis werd gewezen. 1009. Stukken betreffende de medewerking van Ridderschap en Eigenerfden tot oplossing van het geschil tusschen de gecommitteerden der breede gemeente te Coevorden en den drost met den magistraat aldaar over de vordering der eersten om mede te werken aan de benoeming van ambtenaren en het beheer der financiën. 1779/81. 1 dossier. NB. Vergelijk Inv. N°. 1010. 1010. Stukken afkomstig van de commissie uit Ridderschap en Eigenerfden tot onderzoek naar de rechten der breede gemeente te Coevorden, in verband met hare vordering om mede alnd'r°i/2.e benoemi°8 van <*■ I"" «er de, 1 dossier. NB. Vergelijk Inv. N°. 1009. Jtfm' ,af'h'JT beh°re,"le tot de """"Wie der deductie der breede J*L, burge,??ste"'n «■ gecommitteerde,, van de "h i f ™eente. waarbij consideratiën onder de hand van Ceei* v.C„ rr ERKENSW,JK'' - SM*™ betreffende het aan Riddersch T'™'' 6D de burgeriJ van Coevorden Drentsch l."?Jhte°en hft°erfdr "m k"™"'"* ^ V»° het lieden p„ andreCÜt> en *et verzet van burgemeesteren, gemeensden t ",Th tof* ,aD d" breede m"°te ™ Coevor- d°or ir„Cetztcexr • oph8ffi°8 ™ 1 dossier. RidderfchaD^erF- ^ maSistraat van Coevorden aan Mei-schap en Eigenerfden, om te worden gehoord op het re- quest van den schulte van Coevorden, om der stad nn L 1 de verplichting tot schadevergoeding aan hem wegens de^n- voenng aldaar van het Drentsch landrecht. 1793. 1 stuk. Coevorden (generale middelen). Verbaien van de halfjaarlijksche verpachting der ge nerale middelen te Coevorden, over 1 April 1610-1805^1 tember 30; met bijlagen. 1610-1805. Ifal°-1805 Sep- 8 portefeuilles. • dergelijk Inv. N°». 813 en 816. De verbalen zijn genummerd als l8'®—390s,e iï ,e *°im " 'l 'rehief ™ h« —»p»- v.r0blbrkd.° ^ 5d\,'25"-' ,28'"' ««-. 2«8~ >«et. ssrjrT' De verpachtingen over 1 April-30 Sept. 1784 en 1 Oct 1784<85 Maart 31 worden beide genoemd de 348*"» duPieo *r:zirpachting (over 1 Aprü-3°i79i> - - De bijlagen bestaan uit: 1. notulen van de rantsoenpenningen (welke meestal werden geschreven op het verbaal); 2. eenige borgtochten voor pachters; 3. het verbaal der verpachting van den accijns op de uitheemsche bieren over denzelfden tijd en met gelijke vlek als 't 7de verbaal, doch geliasseerd geweest; 4. een register der collecte van den impost op de bieren over 1 Oct. 1630—1631 Maart 31; 5. een paar requesten om met de collecte eener belasting te worden begunstigd; 6. in plaats van de 24ste verpachting zijn aanwezig stukken betreffende de onderhandsche verpachting aan Willem Gbrrits ; 7. een door den landschapssecretaris Nijsingh onderteekende verklaring omtrent de verpachting en de opbrengst vandel68s,e verpachting, over 1 April—30 Sept. 1684; 8. aanteekeningen omtrent de opbrengst der verpachtingen, aanwezig van alle verpachtingen sedert de 173ste (over 1 Oct. 1696—1697 Maart 31), behalve van de 174ste, 175ste, 177ste, I808te 190sle, 192ste, 195ste, 21 lde, 268^-, 282sl«, 290'« verpachtingen; ' 9. losse aanteekeningen omtrent stuiver- en armoortjes-gelden, te ontvangen bij de 208fi'« en 209de verpachtingen (dikwijls werden deze berekeningen geschreven op het verbaal); 10. eene verklaring van 2 slagers te Hoogeveen omtrent hun bedrijf (bij de 317de verpachting); Uit enkele vlekken en moeten schijnt te mogen worden afgeleid, dat de als bijlagen genoemde stukken steeds bij de verbalen zijn bewaard geweest. 1014. Stukken betreffende de verpachting der generale middelen te Coevorden en de betalingen daaruit te doen, waaronder 500 gulden 's maands aan de generaliteit. 1610, 1611 en 1619. 1 omslag. NB. Vergelijk Inv. N°. 1016. 1©15. Minuteele memorie voor Drente's gecommitteerden tot het inroepen van de medewerking der naburige provinciën bij Drente s terugvordering van de generaliteit der gesequestreerde gelden uit de generale middelen van Coevorden, (c. 1616) Met retroacta d.d. 1605—1611 (gemerkt A—K). 1 dossier. memorie is opgesteld door den landschapssecretaris H. Weijnichman. Zij is gemerkt „N°. 8". De stukken zijn geliasseerd geweest. — Ontbreken de bijlagen E. en J. — De bijlage, in de memorie aangeduid als A, is gemerkt B; zij heeft niet evenals de andere liasstukken een liasgat, doch wel een gelijke watervlek. Bijlage B is niet geliasseerd geweest, maar heeft wel een gelijke vlek. Bijlage C is gemerkt D; bijlage D B'i de bijlage onder G genoemd is gemerkt C; de bijlage onder K genoemd is gemerkt J en heeft geen liasgat. In verband met Drente's geschil met Overijsel over de heerlijkheid Coevorden (vergel. Inv. N°. 962) werd bij resolutie van de Staten-Generaal d.d. 23 Mei 1604 bepaald, dat de gelden uit de verpachting der generale middelen van Coevorden provisioneel door den ontvanger-generaal der Unie zouden worden geïnd. 28 November 1609 stelden de Staten-Generaal Drente tegenover Overijsel in 't gelijk, waardoor de sequestratie een einde nam. In verband met Drente s groote achterstallen in de generaliteits1 as ten bepaalden de Staten-Generaal, dat de Raad van State de Coevorder middelen zou blijven verpachten, totdat de achterstand door Drente was aangezuiverd (resol. Staten-Generaal d.d. 22 Maart 1610). Het was vooral tegen dit besluit, dat Drente's oppositie was gericht. Op 17 Febr. 1612 benoemden Ridderschap en Eigenerfden de in den tekst genoemde gecommitteerden. 1016 „Stukken rakende de 500 gids. maandelijks uit de ge„neraale middelen van Coevorden". — Stukken betreffende het geschil tusschen Drente en de generaliteit over het recht der laatste op eene uitkeering van /"600.—'s maands uit de opbrengst der generale middelen van Coevorden. 1664, 1684/94, 1699/1701. 3 portefeuilles. NB. Blijkens de oude inventarissen zijn al deze stukken, die eigenlijk zooal niet meerdere geschillen dan toch verschillende phasen van hetzelfde geschil betreffen, bijeen bewaard geweest; immers wij vinden alleen den in den tekst vermelden verzameltitel en geen der bundels afzonderlijk genoemd. In 1600 werd Drente's quote in de generaliteitslasten vastgesteld °P % % >n de ordinaire en extra-ordinaire lasten en bovendien 500 gulden per maand uit de opbrengst der generale middelen van Coevorden ten behoeve van de vestingwerken dier stad. Tien jaren later vond eene voorloopige verhooging der quote plaats tot 1 % (resol. Ridderschap en Eigenerfden d.d. 10 Augustus 1610), welke in 1617 door Drente onder een „mits" aanvaard werd doch verder op dat bedrag bepaald bleef, al waren de vertoogen vele, door Drente bij de generaliteit ingediend, ten einde vermindering der lasten te verkrijgen. Toen de Raad van State bij vergissing nagelaten had de 500 gulden te innen en in 1664 ongeveer 25000 gl. uit dien hoofde vorderde, verklaarde Drente zich daartoe niet alleen ongenegen, doch stelde een tegenvordering in met betrekking tot het vroeger daarop betaalde (resolutie Ridderschap en Eigenerfden d.d. 7 Juni 1664). Hieraan is te danken de bundel getiteld „Staeten van 'tgeene de landtschap „op de gepraetendeerde maentelijcke 500 gl. uijt de generale „middelen van Coevorden betaelt heeft van anno 1611 tott 1663"; met eenige summiere becijferingen over het door Drente nog verschuldigde op 31 December 1664. Waarschijnlijk bleef de zaak hangende. Drente was steeds zeer zuiinachtig in het betalen der quote, en zoo ontstond waarschijnlijk de resolutie d.d. 22 Mei 1676 van den Raad van State, gelezen in de vergadering van Ridderschap en Eigenerfden d.d. 16 Juni 1676, waarbij de commandeur van Coevorden gemachtigd werd te gijzelen den drost, den secretaris of 1 of 2 andere regeeringspersonen van Drente, totdat 't landschap zijne achterstallige quote zoude hebben voldaan. Aan dat bevel werd voldaan, doch de gegijzelden werden op borgstelling vrijgelaten, terwijl der generaliteit eenig „contentement" werd gegeven. Voortaan werd door Drente naar betere betaling der quote gestreefd. In 1684 kwamen wederom ter sprake de 500 gulden per maand uit de generale middelen van Coevorden, naar aanleiding van het besluit van den Raad van State d.d. 5 Sept. 1684, dat gecommitteerden van zijnentwege zouden onderzoek doen naar hetgeen Drente in dat opzicht betaald had en wat het dus nog schuldig was. In het voorjaar van 1687 was de schuld nog niet voldaan. De Raad van fetate gaf daarom ^assignatiën" of „acten van versoeck" af op Drente, te betalen uit de 500 g. 's maands. Dit hielp in zooverre, dat nu de zaak aanhangig bleef en niet werd doodgezwegen. Zij vorderde echter niet hard, schriftelijke en mondelinge betoogen werden gewisseld zonder groot resultaat. Krachtiger werkte het beslag, door den Raad van State gelegd op de Coevorder generale middelen; terwijl door dien Raad op 1 Aug. 1693 werd bepaald, dat de generaliteit '/5 uit de opbrengst dier middelen moest genieten. Drente moest nu toegeven, omdat het van belangrijke inkomsten verstoken was; op den buitengewonen landdag van 12 Januari 1694 werd besloten de verdeeling van 1611 tot grondslag te nemen, terwij) in verband met de afwisselende opbrengst de Staten-Generaal steeds */8 daarvan zouden ontvangen. 18 Februari d. a. v. hief de Raad van State het arrest op de generale middelen van Coevorden op. — De stukken over 1684/94 vindt men in een tweeden bundel. Doch beslist was de zaak nog niet. Dit bleek toen in 1699 Drost en Gedeputeerden het verzoek ontvingen om betaling eener assignatie uit de achterstallen van de 500 gulden 's maands. Naar aanleiding van wat daarover vroeger was voorgevallen, achtten Drost en Gedeputeerden het noodig, de beslissing aan Ridderschap en Eigenerfden over te laten. Toen herleefden weder de oude geschillen. Ridderschap en Eigenerfden weigerden betaling. Wederom briefwisseling, wederom een Drentsche commissie naar 's Gravenhage, toegerust met een omvangrijken bundel stukken tot staving van Drente's bewering. Ook nu werd de zaak ten principale niet uitgemaakt. Volgens resolutie der Staten-Generaal d.d. 19 Januari 1701 zou Drente, wanneer het de assignatie voldeed, niet. verder met assignatiën op de genoemde achterstallen belast worden, voordat nauwkeurig was uitgemaakt, „hoeveel de landschap „daarop nog schuldig is, en of, en hoever, deselve soude mogen „te hoog aangeslaagen wesen, ter oorsake dat de middelen van „Coevorden geen vyffhondert gl. ter maand souden gerendeert „hebben." Dat in deze bundels in later tijden geen stukken zijn bijgevoegd, is niet zeker. Tevens valt op te merken, dat van de stukken, door de Drentsche gecommitteerden in 1693 en 1701 mede naar 's Gravenhage genomen, enkele nummers ontbreken, die misschien later in andere bundels zijn gevoegd. Zoo van 1693 N08. 4, 5, 7, 10, 11, 13; — van 1701 Nos. 2'2—7, 3—8 (decharges over 1611 —1689, in dezen inventaris gedeeltelijk vermeld onder N°. 461 (afd. Liquidatie met de generaliteit)), uit N°. 15 „de oude deductie", uit N°. 17 de 3 origineele declaratiën van Drente, door de generaliteits-rekenkamer „gevalideert" op 12 October 1668 en (2) op 28 Januari 1682 (Inv. Kos. 490 en 492 (afd. Liquidatie met de generaliteit)), N°. 18 (welke stukken blijkens aanteekening op den aanwezigen omslag aan den heer Slinqelandt werden afgegeven), N°. 19 (resol. van de Staten van Overijsel d.d. 25 Maart 1693), en N°. 22 („Praeseance vis Eeck"). — De inventarissen der stukken, door de gecommitteerden naar 's Gravenhage medegenomen, zijn hier in duplo voorhanden. 1017. Stukken betreffende het verzet van Drente tegen eene door de Staten van Groningen en Omlanden, en daarna door den Raad van State, voorgenomen verpachting der generale middelen van Coevorden. 1678. 1 dossier. NB. Wegens het in gebreke blijven van Drente hare contributie te betalen werden de Staten van Groningen en Omlanden door de Staten-Generaal gemachtigd, Drente daarover aan te spreken. De Staten van Groningen enz. richtten zich daarop den 19 October 1672 met een dreigbrief tot Drost en Gedeputeerden, om binnen 14 dagen door wederzijdsche gecommitteerden een overeenkomst te sluiten omtrent de betaling van Drente's contributie (zie Inv. N°. 1064). Drente schijnt daaraan echter niet te hebben voldaan. Op 1 Januari 1673 kondigden daarop de Staten van Groningen enz. aan, dat zij voornemens waren op 6 Januari d. a. v. de generale middelen van Coevorden te verpachten. Hiertegen verzetten zich de Staten van Drente. Naar aanleiding daarvan kwam eene overeenkomst met Groningen en Omlanden tot stand, waarbij Drente zich verbond tot de betaling van 18000 gl., voor welk bedrag zij door de provincie Groningen bij de StatenGeneraal zou worden gegarandeerd (zie Inv. ft0. 1067). Op grond van een bij den Raad van State ingekomen bericht van Drente's weigering bij te dragen in de algemeene kosten van bestuur, droeg hij aan den ontvanger der generale middelen in Wedde en Westerwolde de verpachting van de generale middelen van Coevorden op. Eene commissie uit Drost en Gedeputeerden wist echter bij de Staten-Generaal te bewerken, dat de verpachting door Drente zou mogen plaats hebben, doch de opbrengst moest gestort worden ten kantore van den ontvangergeneraal der Unie J. van Volbergen te 's Gravenhage. 1018. „Verlaat, wage, wijnen en bieren, tol en weggeld te „Coevorden, niet onder de generale middelen". — Stukken betreffende het protest van Drente tegen de aanspraak, door den ontvanger van Wedde en Westerwolde van wege de generali- teits-rekenkamer gemaakt op 3/5 van het „verlaats-, wage- en -weggelt" te Coevorden. 1C99. 1 dossier. NB. De generaliteit had volgens hare overeenkomst met Ridderschap en Eigenerfden recht op 3/5 van de generale middelen van Coevorden (zie de noot bij Inv. N°. 1016). De ontvanger begreep daaronder ook de in den tekst genoemde heffingen, waartegen Drente protesteerde. ÏOl®. „Coevordse generale middelen". — „Havencyns der „wynen en brandewynen voor zo verre het district van Coevorden „betreft, en accoord over 150 f. an de generaliteit jaarlyks te „betalen. 1758 —1759. 140". — Stukken betreffende de vordering der generaliteit om (reeds sedert 1750) voor 3/5 te deelen in de opbrengst van den havenaccijns der wijnen en brandewijnen, over Coevorden in Drente ingevoerd. 1757/59. 1 dossier. XB. Het geschil tusschen de generaliteit en Drente werd beëindigd bij eene overeenkomst, waarbij het recht der generaliteit en haar aandeel op ƒ150 'sjaars werd vastgesteld. 1020. „Memorie van de goudguldens tot strijkgeld van de „Coevordse verpagtinge". — Stukken betreffende het geschil tusschen Drente en de generaliteit over het door de laatste verschuldigde in de bij de verpachting der generale middelen van Coevorden uitgekeerde strijkgelden. 1773/4. 1 dossier. NB. Volgens eene overeenkomst van Drente met de generaliteit (resolutiën Ridderschap en Eigenerfden dd. 12 Januari 1694, zie de noot bij Inv. N°. 1016) zou de laatste 3/5 genieten van de generale middelen van Coevorden. In 1743 werd voor die middelen een strijkgeld ten bate der hoogers ingevoerd; de landschapssecretaris betaalde dit uit en ontving in 1749 en in 1753 3/5 van den Raad van State terug. Doch later beschouwde men in 's Gravenhage de zaak anders; en toen de secretaris in 1773 weder restitutie vroeg over 1754— 1773, werd deze niet alleen geweigerd doch werden tevens de in 1749 en 1753 ten dezen betaalde gelden teruggeëischt. De Staten van Drente protesteerden hiertegen, doch meenden zeer terecht, dat men om zulk eene kleinigheid geen twist moest uitlokken. Toen nu de Raad van State wel de betaling bleef weigeren doch tevens afzag van zijn gedanen eisch tot terugvordering van het reeds betaalde, berustte Drente hierin doch besloot tevens geen strijkgeld meer uit te keeren (resol. Ridderschap en Eigenerfden d.d. 5 Mei 1774), 1021. Request van Hillebrand Nyenhuijs koekbakker te Coevorden aan Drost en Gedeputeerden, om art. 2 der ordonnantie op 't gemaal ook op koek van toepassing te verklaren. 1781. 1 dossier. NB. Bij de op het request geplaatste apostille dd. 16 Mei 1781 bepaalden Drost en Gedeputeerden, dat van de in Coevorden in te voeren koek de dertiende penning in het gemaal zou worden betaald, waarvan te voren publicatie zou geschieden. Hierbij de concept-publicatie. Op een lossen omslag staat door den landschapssecretaris Ellents aangeteekend: „1781 den 16 Mey, resolutie over de 13de „penning van het gemaal over Coevorden op de inkomende „koek. „NB. De inleggende publicatie reets gearresteert en het appoin„tement geschreven zynde, is geresolveerd, alvorens dezelve ten uit..voer te brengen, nog eens op de anstaande verpagtinge met den „pagter van het gemaal of anders te spreken. „1781, den 27 Sepf. gesproken Jan de Gboot, L Tesinge, G. „Cbemers, volgens welker rapport de last voornamentlyk soude „komen op de bakkers van Dwingelo en Borger." 1022 Request, met bijlage, van de jeneverstokers te Coevorden aan Ridderschap en Eigenerfden, om vrijstelling van de betaling van ketelaccijns; met afwijzende apostille. 1753. 1 omslag. NB. Het request is in dorso genummerd „N°. 21". Coevorden (toewayens-gilde). 1023. „Reglement en vragtlijst voor het toewagens-gilde der „stad Coevorden." — Coevorden, J. v d. Scheer, 1790. 1 deel (gedrukt). Collaterale successiën. — Vrijwillige verkoopingen. 1024. Reglementen „ter sake van den ontfank der collaterale „successiën en vrywillige verkopingen," vastgesteld door Ridder- schap en Eigenerfden, 1696, 1716, 1788; met eenige stukken daartoe betrekkelijk. 1696—1788 en z.j. 1 portefeuille. NB. Bij besluit van 12 Februari 1661 voerden Ridderschapen Eigenerfden eene belasting in op de collaterale successiën en vrijwillige verkoopingen ten laste van de inwoners van die provinciën, waar Drenten eene dergelijke belasting moesten betalen. Sedert 1696 (resolutie R. en E. d.d. 21 Januari 1696) werden voor collaterale successiën ook Drenten aangeslagen, doch lager. Later (resolutie Ridderschap en Eigenerfden d.d. 21 Maart 1741) werd zoowel voor Drenten als anderen de belasting bepaald op den 30sten penning van erfenissen, den 40s'e« van vrijwillige verkoopingen. Behalve de reglementen zijn aanwezig: stukken betreffende de samenstelling der reglementen d.d. 1696 en 1788; een concept-plan tot wijziging van dit laatste; en stukken betreffende de uitvoering door Drost en Gedeputeerden van het besluit van Ridderschap en Eigenerfden d.d. 24 Maart 1778, waarbij werd bepaald dat de aangiften in de 3(H« en 40^ penningen voortaan niet meer bij den ontvanger, maar bij de schuiten moesten worden gedaan, die daarvan op door Drost en Gedeputeerden te bepalen tijdstippen uittreksels ter landschapssecretarie moesten inzenden (1779). 1025. Uittreksels uit de protocollen der aangifte in de belastingen van de 308te en 406tp penningen wegens collaterale successiën en aankoop van vaste goederen over 1779—1794 en 1802—1804. 1779-1805. 7 portefeuilles. NB. Deze uittreksels werden door de schuiten ter landschapssecretarie ingezonden. Zie de noot bij Inv. N°. 1024. De inzending der uittreksels, die aanvankelijk eens per jaar plaats had, werd bij reglement d.d. 15 Januari 1788 kwartaalsgewijze verlangd. De uittreksels over de eerste drie maanden van 1805 berusten, hoewel misschien ingekomen in April 1805, bij de overige uittreksels over 1805 ingekomen bij den Raad van Financiën (zie Inv. N». 1484 (afd. Arch. 1805-1813). Immers de administratie liep over een geheel jaar. Splitsing aan te brengen scheen ongewenscht. 1026. Generale registers der aangiften in de belastingen van de 30ste en 408te penningen, wegens collaterale successiën en aankoop van vaste goederen over 1790—1793 en 1803, opgemaakt door den ontvanger dier belastingen. 1791—1794, 1804. 1 portefeuille. NB. Art. 9 van 't reglement op de ontvangst van de in den tekst genoemde belastingen d.d. 15 Januari 1788 bepaalde, dat de schuiten elk kwartaal een uittreksel uit de protocollen der aangiften moesten inzenden ter landscbapssecretarie en een bij den ontvanger-generaal. Art. 10 droeg den ontvanger op, uit de bij hem ingekomen uittreksels jaarlijks een generaal register samen te stellen en ter landschapssecretarie in te zenden. Collecten. 1027. „49. Collecte en betalinge voor die nootlijdende predigers „int landt van Cleve1'. — Stukken betreffende de administratie door den landschapssecretaris Joh. Struuck van de gelden, in 1643 en 1644 gecollecteerd voor de noodlijdende kerken en predikanten in het land van Cleve, Gulik en de Mark. 1643/1645. 1 dossier. 1028. „Collecte voor de Piemontoisen. 3." — „4. Rekeninge „ende reliqua, gedaen aen de Ed. Mo. Heeren Drost ende Gedeputeerden der landtschap Drenthe bij C. Monter, van den ont„fanck bij denselven gehadt in Novembris 1687, volgens Haer „Ed. Mo. authorisatie ende last van den 25e" Octobris 1687, van „de penningen, in de respective carspelen van de welgemelde „landtschap tot soulaes ende ondersteuninge van de arme verdrevene Christelijcke Gereformeerde Dalluiden in Piemont ende „gevlucht nae de Gereformeerde cantons in Switserlandt, volgens „resolutie ende aenschrijvinge aen de respective provinciën ende „landtschappen etc. van de Vereenichde Nederlanden van den .. „Octobris 1687." 1 dossier. NB. Hierbij een summier overzicht der ontvangsten en de „collectzedels" der verschillende kerspelen, genummerd 1—39. 1029. „Watt de collecte in de landtschap heeft opgebracht." — Staat van de penningen, die in de landschap Drenthe den I6eu Februarii 1699 sijn gecollecteert tot onderstant van de Gerefor- 21 „meerde vluchtelingen uit Vranckrijck, Piemont en de Palts, voor „'t merendeel zich jegenwoordich in Switserlandt onthoudende, „doch die elders een etablissement sullen moeten soeken, volgens „ Haar Hooch Mog. resolutie en anscriven van den ; welke „penningen bij den clerck Monter zijn ontfangen." 1699. 1 dossier. NB. De collecte werd gehouden ingevolge aanschrijving van -Drost en Gedeputeerden d.d. 8 Februari 1699. De aanschrijving vorderde een bededag op den 15den, de collecte op den 16den Februari 1699. Naast de rekening zijn aanwezig: een afschrift houdende aanwijzing der ter verzending gereedgemaakte geldzakken, de aanschrijving van Drost en Gedeputeerden (rondgezonden in Zuidenveld, Beüer dingspel, Oostermoer en Coevorden) en de „collectzeduls" der verschillende kerspelen. Ook is aanwezig eene opgave omtrent Schoonebeek, niet in de rekening opgenomen. 1030. „Notule en quitantie van de collecte voor Bergen „op Zoom etc. 1749." — Aanteekening der gelden, in de kerspelen gecollecteerd ten behoeve der „geruïneerde" kerken te Bergen-op-Zoom en Sas-van-Gent; met kwijting voor de storting der opbrengst. 1749. 1 dossier. NB. Bij Muller, Historie-prenten, vindt men onder N°. 3974: „Collecte voor de land- en geloofsgenooten van Bergen op Zoom, „Sas van Gent enz. tot herstelling van hunne schade in den „oorlog geleden en herbouwing hunner kerken, gedaan 16 Junii „1749." 1031. Stukken betreffende de schade, door ingezetenen van Beilen geleden bij den brand op 4 April 1796, en de verdeeling der ingezamelde gelden door Gecommitteerde Representanten met medewerking van 3 burgers van Beilen. 1796/7, 1 dossier. NB. Beilen is meermalen, niet alleen in de 19de eeuw, door hevige branden geteisterd. Nog lag de herinnering aan een vorigen brand in de heugenis der menschen, toen op de vergadering van Representanten d.d. 5 April 1796 werd behandeld het request van „Willem Asssn en Berent Hendriks, door den laatsten brand te „ Beilen ongelukkig geworden." Een door hen gewenschte collecte werd toegestaan, terwijl Gecommitteerde Representanten werden belast met de verdere behandeling ook der nog te verwachten verzoeken om hulp (not. Representanten d.d. 5 April 1796 N°. 25). Andere requestranten werden dan ook naar Gecommitteerde Representanten verwezen (not. Representanten van denzelfden dag Nos. 35, 36). Toen er geschil ontstond over de verdeeling der ingezamelde gelden, werd de regeling daarvan opgedragen aan Gecommitteerde Representanten met 3 door hen aan zich toe te voegen burgers van Beilen (not. Representanten d.d. 14 Maart 1797 N°. 48). College. 1032 Stukken betreffende het geschil tusschen den drost met de eigenerfden en de ridderschap met de gedeputeerden van Drente over hunne wederzijdsche bevoegdheden, bepaaldelijk ten opzichte van de inning der generale middelen, het verschijnen van schuiten op de landdagen en de verkiezing der gedeputeerden 1601/3. 1 dossier. NB. Hierbij stukken met dorsaal opschrift „Lan(t)saken mede „nopende de dispute tegens de drost Ewsum," afkomstig van Joachim van den Boetzelaer, gecommitteerde uit de ridderschap ter onderhandeling met den drost c.s. Op verschillende stukken zijn door den landschapsklerk C. Monter, en later door W. H. Hofstede, dorsale titels aangebracht. Hieruit mag niet worden afgeleid, dat meerdere dossiers aanwezig zijn geweest; in den inventaris van 1627 waren deze stukken onder één titel samengebracht. Ten onrechte vermelden de inventarissen van 1679 en later de stukken betreffende „Schuiten op geen landtsdagen" afzonderlijk, omdat die kwestie met t geschil samenhing en in ook in meerdere stukken met andere kwesties genoemd wordt. 1033. „Secreta quaedam nopende de verledene dispute tusschen „Ridderschap en de Eigenaerfden over de erectie van den Collegie, „t' samen gebonden." 1601. 1 omslag (verbroken lias). 1034. „Instructie voor 't Collegie van a°. 1603." — Afschrift van de „instructie van t College en van het regeeringsreglement voor Drente, beide vastgesteld door de Staten-Generaal op 13 September 1603. (2de helft 17de eeuw). 1 dossier. NB. Hierbij een uittreksel uit de resolutiën van Ridderschap en Eigenerfden dd. 23 Sept. 1603, bevattende het regeeringsreglement (de resolutie van de Staten-Generaal dd. 13 Sept. 1603 „opte bedieninge van de saeken der landtschap Drenthe „provisionelick ende voor dei) tijdt van tijn jaren genomen"). 1035. Huishoudelijk reglement voor de vergaderingen der gedeputeerden, door hen vastgesteld op 29 Maart 1604. 1604. 1 stuk. XB. De bepalingen betreffen slechts het aanwezig zijn ter vergadering en het voorzitterschap. „Confoederatie." 1036. „Acte van confoederatij de dato den 7 Octobr. 1673," door eenige leden van Ridderschap en Eigenerfden gesloten, „om „de arme ende verdorvene ingesetenen van de landtschap Drente „in haere tegenwoordige pressante noodt soveel doenlijck te „redden, ende oock intcompstigh van alle onheylen, overlast „ende dwingeland ij e te bevrijen." 1673. 1 stuk. Contributiën (voor den 80-jarigen oorlog). 1037. „Quitantie van den griffier van Overijssel aen den drost „Coert d1 Vos van Steenwijck voor d'landtschap gegeven, a° 1538, „(62)," wegens betaling van „de jonckeren ende ruteren lant„saten onder den regiment van Adriaen van Rede." 1538. 1 stuk. 1038. „Franchijne notulen endv verdelinge van de olde „duisenden, 66." — Staten van den omslag over de kerspelen van de contributiën, door Drente op te brengen aan koning Philips. 1565. 1 dossier. NB. Zie Maqnin's Geschiedkundig overzigt van de besturen in Drenthe, III, 2, bladz. 75. Aanwezig zijn: a. eene lijst dd. 1565 getiteld „Settinge van eenduysent gul„den, daernha de alinge landtschap van Drente die uutsettinge „und beede van wegen C°. Ma", den eersten termijn verscheden op Meye a°. 1565, heft betaelt"; b. een afschrift eener lijst der omslagen verschenen op dienzelfden tijd. Contributiën (tijdens den 80-j. oorlog a/d Baad v. State). 1039. „76. Eenige copiën van oude stucken ende daerbij «een brieff van den graeff van Hohenloe, 1580." — Verzoek van Philips graaf zum Hohenloe aan de Staten van Drente om gevolmachtigden tot hem („int leger voer Groeningen") te zenden. 20 Mei 1580. 1 stuk. 1040. „53. 1582, Missive van den lantraet om Drenthe niet „boven behoren te beswaren". — Antwoord van „die overicheitt „unnd landtraedt an deser zijde der Maeze" aan (de Staten van) Drente, dat zij reeds aan den heer van de Nienoort en zijn oversten luitenant bevel gaven, de inwoners van Drente „in „gienen wege (te) beschwaren," en dat de drost mondeling zal berichten omtrent het ontvangerschap van Drente. 26 Maart 1582. 1 stuk. 1041 „64. 1583, Saken tegens d'militaire executie." — Geapostilleerd request, met bijlagen, van den landschrijver van Drente heymrich van Rossum aan het hof van Friesland, om zijne tusschenkomst bij graaf Willem Lodewijk van Nassau, opdat de door diens soldaten gevangen genomen Drenten worden in vrijheid gesteld en het hun geroofd vee worde teruggegeven 1583. 1 dossier. NB. De bijlagen dagteekenen van 1582 en 1583 1042. Minuten van requesten en remonstrantiën van Drente aan de Generale Staten, den Raad van State, den graaf van Leycester, en den stadhouder van Drente, om opheffing van den Overijselschen tol aan de Zwarte-sluis, voorziening tegen overlast van militairen ondervonden, vaststelling (en later verlichting) der door Drente op te brengen contributie, toekenning van het beheer en het genot der Drentsche domeinen, en aanneming van soldaten ter bescherming van het Drentsch grondgebied. (1584?)—(1598 ?). 1 bundel. NB. Hierbij eene minuteele instructie dd. (± Oct. 1593P) voor Joest Valckk e.a. als afgevaardigden van Drente naar de Generale Staten en den Raad van State; — en een request aan den Raad van State dd. Mei 1594 van 5 gevangen huislieden en een jongen uit Lee in het kerspel Dwingelo, om invrijheidstelling, met afschriften van 2 brieven over deze zaak van den Raad van State aan bevelhebbers. Tot den graaf van Leycester wendde men zich in zijne hoedanigheid van gouverneur en kapitein-generaal. De overlast van militairen ondervonden betrof bepaaldelijk de geëischte levering voor de garnizoenen te Coevorden en aan de Zwarte-sluis en het pressen van schepen. Het genot der Drentsche domeinen werd verlangd vooral met het oog op de herstellingen aan de vesting Coevorden. 1043. Kwijting van het Dieverder dingspel door Wilhelm Ludwig graaf zr Nassau voor de 1300 car. g., door ingezetenen van dat dingspel te betalen in de hem verschuldigde 5000 gl. contributie uit Drente. Met een brief van den graaf aan het dingspel, bevelende de gijzelaars uit hun district voor de richtige betaling dier schuld schadeloos te stellen, bepaaldelijk Lüitien Berndtsz alias Knoop. 4, 5 Juli 1586. 1 omslag. 1044. Geapostilleerde requesten en remonstrantiën van Drente aan den Raad van State en den graaf van Leycester, om opheffing van den Overijselschen tol aan de Zwarte-sluis, voorziening tegen overlast van militairen ondervonden, vaststelling (en later verlichting) der door Drente op te brengen contributie, en toekenning van het beheer en het genot der Drentsche domeinen 1587—1592. 1 bundel. NB. Hierbij: a. een door den griffier gewaarmerkt besluit van den Raad van State dd. 8 April 1591, waarbij de maandelijksche contributie voor Drente en de heerlijkheid Ruinen wordt gesteld op 2800 gulden ; bij prompte betaling daarvan zouden zij „saul„ vegarde van de Generale Staten genieten; b. een request dd. 1588 van gevangen huislieden uit het kerspel Beilen (liasstuk); c. een request dd. 1588 van de schippers en potschuivers te Meppel, waarbij een betoog van de Staten van Overijsel en een beklag van 3 personen over bezwaren door hen aan de (Zwarte-) sluis ondervonden. Een der stukken is in dorso gemerkt A+B, en is dus waarschijnlijk uit den bundel genoemd in den inventaris dd. 1627: „Een packet van verscheijdene brieven, requesten ende andere „stucken, diverse saeken concernerende genoteert „A+B"". Tot den graaf van Leycester wendde men zich in zijne hoedanigheid van gouverneur en kapitein-generaal. De overlast van militairen ondervonden betrof bepaaldelijk de geëischte levering voor de garnizoenen te Coevorden en aan de Zwarte-sluis. Het genot der Drentsche domeinen werd verlangd, vooral met het oog op de herstellingen aan de vesting Coevorden. 1045. „Oude smaldelinge, hoe de carspelen d' contributiën „sullen opbrengen. 92." — Staten van den omslag over de kerspelen van de contributiën, door Drente over 1591 en (1597 ?) aan den Raad van State op te brengen 1591, (1597?). 1 omslag. NB. Zie Magnin, Geschiedk. overzigt, III, 2, bladz. 33 noot. Aanwezig zijn : a. een lijst dd. 1591 getiteld: „Verdielinge aver die landtschap „Drente ende die heerlickheijt Ruijnen tot die somma 2800 gl., „so bij mijn heren Raden van State geresolviert unde geaccor„diert maentlix gecontribuiert sollen worden, als volcht binnen „Hasselt getauxiert ende gemaeckt;" b. een staat z.j. getiteld: „Smalle verdelinge der landtschap „Drente over die dinckspelen ende kerspelen, so voermaels „verdielt gewest, als hierna beschreven staet"; deze staat is geteekend door Conraedt de Vos van Stenwyck drost van Drente (c. 1597) en Herman Gekrijsenn (ontvanger der contributiën 1585—1617 ; vergelijk Inv. N°. 1054 noot). 1046. „65. Drente. Doleantiën over de sware lasten ende exe„cutiën, 1593". — Geapostilleerd request, met bijlagen, van Drente aan den Raad van State om voorziening tegen onrechtmatige handelingen van Friesche hoplieden en verlichting der door Drente op te brengen contributie. 1593. 1 dossier. 1047. Geapostilleerd request van Drente aan de Staten-Generaal, om toekenning van het recht van sessie ter generaliteit, verlichting der door Drente op te brengen contributie, opheffing van den Overijselschen tol aan de Zwarte-sluis, en toekenning van het beheer en het genot der Drentsche domeinen, 1594. Met eene instructie voor de te dier zake gecommitteerden naar de StatenUeneraal en een bundel (door hen medegenomen ?) bewijsstukken met inventaris. 1594. 1 dossier. NB. Van de bewijsstukken ontbreken de stukken dd. 1516 30 Nov. 1555 (van Karel V), 1556, 1574, 1579, 1587. De brieven van Matthias en de Generale Staten d.d. resp. 11 Aug. en 25 Sept. 1579 zijn beschreven in Inv. No. 1233; het uittreksel uit de resolutiën van de Gedeputeerden der Nadere Unie in Inv. N°. 1266. 1048. Geapostilleerde requesten en remonstrantiën van Drente aan de Staten-Generaal, den Raad van State en den stadhouder met de Gedeputeerde Staten van Friesland, om opheffing van den Overijselschen tol aan de Zwarte-sluis, voorziening tegen overlast van militairen ondervonden, verlichting der door Drente op te brengen contributie, en toekenning van het beheer en het genot der Drentsche domeinen (vooral met het oog op de herstellingen aan de vesting Coevorden). Met 2 instructiën voor de te dier zake gecommitteerden van Drente d.d. 1596. 1594—1598. 1 bundel. 1049. Afschriften van besluiten en brieven van de StatenGeneraal, den Raad van State, den graaf van Leycester en graaf Willem Lodewijk van Nassau, betreffende den Overijselschen tol aan de Zwarte-sluis, voorziening tegen overlast door Drente van militairen ondervonden, de verlichting der door Drente op te brengen contributie, en de toekenning aan Drente van het beheer en het genot der Drentsche domeinen. 1584 1598. 1 bundel. NB. Deze afschriften zijn waarschijnlijk ook in de jaren 1584 1598 vervaardigd, doch niet gewaarmerkt. Hierbij in afschrift een tegenbericht van de Staten vau Overijsel op een verzoekschrift van Drente d.d. 1588. Een stuk d d. 1592 is gemerkt rD". De brieven van den graaf van Leycester zijn door hem verzonden in zijne hoedanigheid van gouverneur en kapitein-generaal. De overlast van militairen ondervonden betrof bepaaldelijk de geëischte levering voor de garnizoenen te Coevorden en aan de Zwarte-sluis en het pressen van schepen. Het genot der Drentsche domeinen werd verlangd vooral met het oog op de herstellingen aan de vesting Coevorden. 1050. Stukken betreffende de regeling der betaling, desnoods onder dwang van „daedtlicke executie", van Drente's (achterstallige) contributie aan den Raad van State. 1600. 1 dossier. Resolutie der Staten-Generaal op Drente's verzoek om verlichting van contributie. 17 Mei 1610. 1 stuk. NB. De Staten-Generaal bepaalden bij deze resolutie, dat Drente's aandeel in de contributiën, door den Raad van State in den staat van oorlog aangegeven, voorloopig zou gehouden worden voor hare quote. In dorso staat: „Acte by de Hoge Mogende E. Heren Staten„Generael de gecommitteerden van der lantschap gepasseert, „waermede de vors. gecommitteerde nyet tevreden zynde, „andere acta naemaels van dato den 13erl July stilo novo hebben „uuytgebracht." 1052 Missive van den stadhouder van Drente graaf Willem Lodewijk van Nassau aan de Staten-Generaal, ter ondersteuning van Drente s verzoek om verlichting van contributie. '26 Februari 1613 1 stuk. NB. Op den landdag d.d. 13 Febr. 1613 werden de eigenerfden Johannes Dortmundt en Johannks Flobis gecommitteerd naar de Staten-Generaal, om te vragen verlichting van contributie op grond van den oeconomisch slechten toestand van Drente. Hunne instructie werd door Drost en Gedeputeerden vastgesteld (resol. R. en E. i. d., resol. D. en G. d.d. 3 Maart 1613). De missive is echter niet bij de Staten-Generaal ingekomen. De gecommitteerden hebben hem dus, om een of andere reden, niet overgelegd. Hij heeft een gelijke vlek als brieven van graaf Willem Lodewijk van Nassau aun de drosten Henrick en Coenraedt de Vos van Steenwijck (Conc. Inv. Arch. Ambt. enz., N°. 7). 1053. Minuteel request van Drente aan den Raad van State om verlichting van contributie. Met nota's van verbetering. 1616. 1 omslag. NB. In het request zijn wijzigingen aangebracht naar de nota van jr. Roblof van Echten. 1054. „Stuckende (sic) raekende de questie tusschen de lantschap „Drente ende Harmen Geers arfgenamen, aengaende de restitutie „van den L00e" penni(nc)k — „Stucken raekende de questie „tusschen d'erffgenaemen van den ontfanger Hermen Geerts ter „eenre ende Drost ende Gedeputeerde der landtsohap Drenthe ter „andere syden, noepende den eisch oever restitutie van den „hondersten penninck, die sij pretendeeren, dat hun gedaen „behoere te werden. 88." 1620/3. Met retroacta d.d. 1585-1617. 3 portefeuilles. NB. De erfgenamen van den ontvanger der contributiën H. Gerrijsenn beweerden recht te hebben op restitutie van den 100ste" penning, als door hem bij zijne betaling van soldijen gekort, ten laste der betrokken compagnieën, en door hem ingevolge sententie van de Staten-Generaal dd. 1 Mei 1620 aan Drente uitgekeerd, en op restitutie van reiskosten; terwijl Drost en Gedeputeerden vermoedden, dat H. Gkkrijsenn meer geïnd had, dan verantwoord werd. In verband daarmede trachtte Drente's bestuur over 't geheele landschap „te doen collecteeren alle de „quitantiën, die den ontfanger Herman Gekrts bij sijnen levende „an de carspelen van haere gedaene betaelinge gegeven heeft", opdat blijken zou of 't vermoeden van Drost en Gedeputeerden waarheid bevatte. Aanwezig zijn: a. eene (minuteele of verzonden en terugontvangen) casus-positie van 't geschil, met bijbehoorende stukken gezonden aan Drente's agent in 's Gravenhage A. van Berlicom, opdat deze Drente's rechten voor de generaliteit kon verdedigen; b. stukken waarvan 't niet zeker is, of ze aan den agent zijn verzonden geweest; c. een opdracht dd. 5 Mei 1603 aan H, G. om voor Drente op te nemen een som van 2000 car. gld.; d. eenige brieven, over 't geschil, van de erfgenamen van H.G. aan den landschapssecretaris H. Weijnichman en den gedeputeerde R. van Echten tot Echten ; e. kwijtingen, door of namens H. G. afgegeven aan kerspelen voor gestorte gelden in de over Drente omgeslagen contributiën, over 1585—1617. NB. Deze kwijtingen zijn ter landschapssecretarie ingeleverd in 1622/23. De inventaris d.d. 1627 vermeldt: „Een doese raekende die van „Peijse, continerende oude quittantiën van betaelinge aen Harmen „Geers gedaen". — „Een doese met quittantiën van Roswinckel''. — ,,Een doese met quittantiën van Rolde". Hierbij een brief van Rotger Staels aan Johan Hendricx over de inning van belastingen, waarop in dorso is geschreven: „Quitan„seyen van Harmen Gers tho Stenwick". „Norch." Vergelijk Inv. N°. 1323. Contributiën (tijdens den 80jar. oorlog a/d vijand). 1055. Bevelschrift van den stadhouder en kapitein-generaal over Drente enz. Georg van Lalaing aan zijne hoplieden te Coevorden tot het verleen en van hulp aan de gedeputeerden van Drente bij de inning der over de ingezetenen omgeslagen gelden, door hen uitgegeven tot verwijdering der in Drente aanwezige „ruyteren ende knechten". 1 Februari 1580. 1 stuk. 1056. Staten van den omslag over de kerspelen van de contributie, door Drente op te brengen aan den koning, z. j. en 1593. 1 bundel. NB. Aanwezig zijn: a. een staat z.j. getiteld: „Schattinghe van eenduysent gulden, „daerna d'alinghe lantschap van Drente de beeden ende schat„tinghen betaelt"; b. staten van 1593, opgesteld door den landschrijver Heymrich van Robsum, getiteld: „Verdielinge up den huise Couorden anno „1593 den 4 February". Zie ook Magnin, Geschiedk. Overz., III, 2, bladz. 74. 1057. ,98. Olde duisenden, yders casspels quota, 1593 en „1594." — Uittreksels uit registers van den omslag over de kerspelen van de contributie, door Drente op te brengen aan den koning over 1593 en 1594. (c. 1595?). 1 dossier. NB. De stukken zijn gewaarmerkt door den notarius publicus Egb. Wantscher. De staat van den omslag over 1593 is in originali te vinden in Inv. N°. 1056. 1058. „Oude Spanse pretentiën op de landschap Drenthe" d.d. 1596. (1696?)—(1624?). 1 dossier. NB. Aanwezig zijn: a. een afschrift van het „Register unde lijste, waerinne wort „referiert 'tgene concerneert de contributie van de Drenthe, „welcker gestalt Gerhard Gijginck deselve aengefangen heeft „t ontfangen anno 1596 in de maent van Meij"; NB. Gebhart Giginck was in de jaren 1596-1600 's konings rentmeester van de contributiën op de Veluwe (Verslagen 's rijks archieven 1895, XVIII, bladz. 531). Het afschrift is in 1624 gewaarmerkt door Joannes Colman, notarius publicus in 's Gravenhage. b. een afschrift van de „Lyste waerna de contribution der „lantscap Drente henverder, beginnende den 1 Novemb. a°. 96 „tot Syn Genad. revocatie en wyder ordonantie, alle maent tot „1426 M sal betalt worden in handen van Syn Majest. rentm'. „Giginck"; c. eene lijst van hetgeen door ieder dingspel moet worden opgebracht in de maandelijksche contributie van 2225 gl., aanvangende 1 Augustus 1605; d. een afschrift eener lijst als voren, aanvangende 1 Januari 1606 (in 3 ex., waarvan een gemerkt „E" en een „E N°. 1")- e. een staat van de quota welke in de dingspelen Zuidenveld, Diever, Rolde en Noordenveld moeten worden opgebracht in de 1000 gl., te betalen aan de kinderen van wijlen den landschriiver Mus, (1611?). De stukken zijn blijkens de watervlek oudtijds bijeen bewaard geweest. 1059. Volmacht van (de?) 4 gedeputeerden van Drente op Petrus Mulert om de belangen van 't landschap „der beschwernisse „halben' waar te nemen bepaaldelijk bij Friedrich graaf zu dem Berge. 16 Oct. 1596. 1 stuk (gecancelleerd liasstuk). NB. Mulert zou volgens 't stuk een jaarlijksch salaris van 100 daalders genieten. 1060. „D landtschap Drenthe a°. 1596 maentlijcx te betalen „aen de sijde van de zijde (sic) van den coninck van Spaig„niën dsomma van 1400 £. tot contributie, volgents d' originele ,handt van graeff Fredrick van den Berge. 68". — Verklaring van Friderich graaf zum Berg, waarbij hij de contributie van Drente tot onderhoud van 's konings krijgsvolk (vastgesteld volgens een lijst dd. 4 Febr 1593) ter ontlasting van Drente vermindert tot 1400 gl. volgens bijgevoegde lijst. 31 October 1596. 1 dossier. 1061. Afschrift der rekening van Bernart Boncamp, secretaris van den stadhouder van Drente enz. verdugo, wegens zijn beheer der gelden, door Drente opgebracht als contributie over de maanden Juni—Augustus 1594. (c. 1602). 1 stuk (liasstuk). NB. De rekening werd afgesloten door de rekenkamer van Gelderland op 20 October 1600. Na de afsluiting zijn nog enkele aanteekeningen op het oorspronkelijk stuk geplaatst tot 1606 & 1607. Het afschrift is ongewaarmerkt. 1062. „Register van de quittantiën over de betaelinge van „contributiën van de ingeseetenen van Drente aen 's coninx „sijde, over de jaeren 1621, 1622, 1623,1624; met A. geteijckent." 3 Juli 1621—1624 Augustus 12. 1 deel. NB. Op 23 Juni 1621 besloten Ridderschap en Eigenerfden met het oog op „de disordre in de betaelinge der vijantlicke „contributiën" en het feit, dat de dingspelen, die getrouw de schatting opbrachten, zouden mededragen de kosten der door den vijand te nemen gijzelaars —, dat die kosten voortaan zouden komen ten laste van hen, „dewelcke met genouchsaeme quitan„tiën an de h. Drost en Gedeputeerden niet sullen connen betoenen, haere quote betaelt te hebben". Een storting van het verschuldigde werd tevens uitgeschreven tegen 3 Juli d. a. v.. In verband daarmede werd dit register der kwijtingen aangelegd, om te weten wie aan hunne verplichtingen hadden voldaan; de kwijtingen werden daarin geschreven over bovengenoemden tijd. Hierbij zijn aanwezig: a. 9 kwijtingen, geregistreerd d.d. 3 Juli 1621 en 22 Februari 1622 (fol. 1 en 10 verso—11 verso); b. een „Staet opt' verhoeginge van des vijants contributiën „ende hoeveele vergoedinge die beswaerde carspelen genooten „hebben", over 1621—1631 c. een „Register van de maendtlycke twaelff carolus gl. Lingse „contributie, die die van Schoenenbeecke aen de lantschap te „betaelen schuldich zijn ende bij mij ontfangen ende jaerlix „verreeckent moeten werden, in qualiteijt als secretaris", over 1627—1636. Volgens de watervlekken behooren deze stukken bijeen. 1063. Stukken betreffende de betaling der contributie aan den vijand. 1625—1628. 1 bundel. NB. Hierbij afschriften van enkele verwante stukken d.d. 1621, 1624 en 1633. Contributiën (na den 80-jarigen oorlog). 1064. „Dreigement-schrijven van Stadt ende Lande om d' „landtschaps-ingesetenen door vuyr ende sweert (t)willen vervolgen, „soo se geen contributiën betalen. 1672. 33". 1 stuk. NB. Ook in den inventaris d.d. 1679 der staten-archieven schreef de landschapsklerk C. Monter onder den vermelden titel „NBene. „Ende vinde de brieff niet van Stadt ende Lande van a°. 1673, „daerin deaelve d' landtschap voor goede ende getrouwe bontgenoten erkennen". Vergelijk Inv. N°. 1017. 1065. „Munstersse stucken". — „ Orders van d[en] bisschop „van Munster". — Bevel van Balthasar Hamd aan burgemeesteren van Coevorden, tot het doen vervaardigen voor 't Munstersche garnizoen van 500 matrassen, in afkorting op de maandelijksche contributie. 24 Oct. 1672. 1 stuk. 1066. Stukken betreffende onderhandelingen tusschen Drente en den bisschop van Munster over de vaststelling en de betaling der door hem te heffen contributie 1672/74. 1 dossier. NB. Aanwezig zijn: a. stukken betreffende onderhandelingen in 1672; b. stukken betreffende onderhandelingen in 1674; c. overeenkomst tusschen 's bisschops gecommitteerden en die van Drente, regelende de heffing der contributie, 1674; d. kwijtingen van Drentsche kerspelen door de bisschoppelijke commissarissen, 1674. 1067. „Accord ende verdrag tusschen de provincie van „Groningen ende de landschap Drenthe over de contributie, ten „dienste van de generaliteit te betaelen (aan Stad en Lande) in „den jaere 1673"; met de minute. 1673 1 dossier. NB. De titel staat op de minute. Vergelijk Inv. N°». 299 (afd. Limieten) en 1017. Koren. 1068. Opgave van den schulte van Dwingelo aan Drost en Gedeputeerden van den voorraad koren bij ieder ingezetene aanwezig. 1630. 1 stuk. NB. Naar aanleiding van de groote korenschaarschte bepaalden Ridderschap en Eigenerfden op 15 Nov. 1630, dat de kerspelen den aanwezigen voorraad moesten opgeven aan Drost en Gedeputeerden. Op 22 Dec. 1630 brachten dezen rapport uit, onder mededeeling dat zij een voorloopig verbod van uitvoer hadden uitgevaardigd. Opdat hieraan verder de hand zou worden gehouden, gaven Ridderschap en Eigenerfden een plakkaat in gelijken geest. Vergelijk Inv. N°. 1197. Krijgsraden. 1069. „N°. 7. Lijsten der leeden van onderscheidene krijgsdaden, welke den eed hebben afgelegd; in een pacquet''.— Lijsten van de leden der krijgsraden in Drente, die den eed hebben afgelegd op de voor die krijgsraden opgestelde en door de Gecommitteerde Representanten goedgekeurde reglementen. 1795/7. 1 dossier. NB. Deze lijsten zijn door de schuiten ingezonden aan de Gecommitteerde Representanten. Landdag. 1070. Betoog van Reinolt de Vos van Steenwijck tot Ansen, rentmeester der domeinen, en Rutger van den Boetzelaer, ontvanger-generaal van Drente, van hun recht op sessie ten landdage 1617. 1 stuk. NB. Als riddermatigen en eigenaars van havezaten waren de betoogers gerechtigd; als ambtenaren der provincie kon hun be- zwaarlijk zitting worden verleend. Vandaar dit betoog. Op 9 December 1617 besloten Ridderschap en Eigenerfden de rentmeesters, die reeds zitting hadden genomen, te blijven toelaten, doch voortaan de ambtenaren, hoezeer overigens gerechtigd, van den landdag uit te sluiten. 1071. Volmachten voor comparanten uit de dingspelen ten landdage van 8 October 1627. 1 bundel. NB. Ontbreekt de volmacht voor den comparant uit Noordenveld. Op 8 Oct. 1627 is volgens het resolutie-boek geen landdag gegehouden. 1072. „Eenvoudig doch nauwkeurig verhaal van zaken, „voorgevallen op den landsdag, welke Dinsdag den 13 Maart „1787 binnen Assen begonnen, doch op Zaturdag den 17 vrug„teloos gescheiden is. Alomme te bekomen". 1787. 1 deel (gedrukt). NB. Geschil ontstond, doordat zich 2 volmachten van Anreep aanmeldden, die elkaar het zitting nemen ten landdage betwistten. Landrechten. 1©73. „Een olt landtrecht; met drie concepten van 't lant„recht. 17".— „Concepte van de nieuwe reformatie der landt„rechten, onder correctie''. — Concept voor een landrecht voor Drente. (1608) (3 exx.). 1 portefeuille. NB. Dit landrecht is gedrukt in de dissertatie van Mr. M. Oldenhdis Gratama, „Het landrecht van Drenthe van 1608", Assen, Willinge Gratama, 1883. De stukken zijn volgens de adressen afschriften, volgens besluit van Drost en Gedeputeerden d.d. 16 Februari 1608 aan de dingspelen Oostermoer en Rolde en de ridderschap toegezonden tot het maken van opmerkingen, en blijkens de resolutie van Ridderschap en Eigenerfden d.d. 2 Mei 1608 later weder bij hen ingekomen. Een concept voor een paar artikelen van 't 4de boek is te vinden in N°. 513 (afd. Liquidatie met de generaliteit). 1074. Boek bevattende afschrift van : 1. het landrecht d.d. 17 Februari 1614, gewaarmerkt door den landschrijver B. Lyphardt en den landschapssecretaris Hubertus Weijnichman in 1614; 2. de „constitutie van bijschof Frederich vann Blanckenheim „in dato den 16 Septembris 1412"; 3. het plakkaat op de jacht d.d. 24 Mei 1608; 4. het plakkaat „op die opruiminge van die waterstroomen" d.d. 24 Mei 1608; 5. het plakkaat „op seekere ecclesiastique abuisen" d.d. 28 October 1608; 6. het plakkaat „op die afschaffinge van eijken dixelboomen, „eijken coeklaven ende schwepestocken" d.d. 16 Februari 1609; 7. het plakkaat „op die heerloosen soldaten ende uuitheimische „starcke bedelaers" d.d. '25 Juni 1612; 8. het nader plakkaat op de jacht en de visscherij en bepaaldelijk „opt affschaffen van die legerhondenn" d.d. 20 Mei 1618. Met fragment inhoudsopgave van het landrecht. 1614. 1 deel. NB. Alle stukken zijn door eenzelfde hand geschreven. Lyphardt en Weijnichman vermelden beiden in hunne handteekening onder het landrecht het jaar 1614; wellicht is alles in dat jaar geschreven. Het landrecht schijnt te zijn geschreven na de vaststelling ervan door Drost en Gedeputeerden en gecommitteerden uit Ridderschap en Eigenerfden, doch vóór de bekrachtiging op den landdag; immers de datum der inwerkingtreding op 2 Aug. 1614 is door Lyphardt ingevoegd. Naast het landrecht komen verwijzingen voor uit de eerste helft der 17de eeuw naar de reformatie ervan d.d. 1629. Het boek is in 1883 aan het rijksarchief in Drente geschonken door Mr. J. T. Kymmell notaris te Westerbork. In den perkamenten band bevinden zich, ter meerdere stevigheid, bladen uit den „Deventer schrijfcalender ofte alraanach" voor 1613, en bladen met aanteekeningen omtrent aan verschillende personen geleverd bier. 1075. Boek bevattende afschrift van: 1. het landrecht d.d. 17 Februari 1614; met naastgeschreven reformatie d.d. 16 Februari 1629 en extract-resolutiën van Ridderschap en Eigenerfden d.d. 10 Januari 1625, 16 Februari 1630 en 19 Februari 1633, en achtergeschreven „Constitutie by bisschop 22 „Frederick. van Blanckenhkim in dato den 16 Septemb 1412", gewaarmerkt door den landschrijver J. Schickhart en den landschapssecretaris J. Struuck in 1635; 2. het plakkaat op de jacht d.d. 24 Mei 1608; 3. het plakkaat „opte opruiminge van de waeterstroemen" d.d. 24 Mei 1608; 4. het plakkaat „op seeckere ecclesiastique abusen'' d.d. 28 October 1608; 5. het plakkaat „opte afFschaffinge van de eicken dixelboemen, „eicken coeclaven ende swepestocken" d.d. 16 Februari 1609; 6. het plakkaat „opte heerloese soldaeten ende uutheemsche „stercke bedelaers" d.d. 25 Juni 1612; 7. het nader plakkaat op de jacht en de visscherij en bepaaldelijk „opt affschaffen van de legerhonden" d.d. 20 Mei 1613; 8. het nader plakkaat „opte ecclesiastique abuisen" d.d. 3 Februari 1614. 1635. 1 deel. NB. Het afschrift is van de hand van Hexrick Weijnichma*, klerk ter landschapssecretarie. Wellicht werd alles in hetzelfde jaar (1635) afgeschreven. Bij artikel 40 Boek II van't landrechtde bijvoeging. „Dije fijkansije «begijnt drije dage vor Pijnxster (ende duert tot) drije dage nae „Pijnxster", van eene hand, die voor in het boek schreef: „Anno ,1661, het fijmtal van Karst (Hansien ?) (Rofs ?) het darde part „an wijnterroge, 6 fijme 7 gast 3 garfen, an somerroge 6 fijme *3 gast 3 garfen'. Eene andere hand schreef op de keerzijde van deze aanteekening „Egbkrt Luytgehs ende Jacob Helpe„ringh.es". 1076. Concepten voor gedeelten van het landrecht d.d. 1712. (1711?). 1 portefeuille. NB. Het eene concept omvat slechts de eerste 23 artikelenhet tweede omvat boek I—lil. 1077. Minute van het landrecht voor Drente, vastgesteld, door Ridderschap en Eigenerfden op 22 Maart 1712. 1712. 1 deel. 1078. Het landrecht van Drente. Groningen, Catharina Zandt, 1713. 1 deel (gedrukt). 1079. „Nadere resolutiën, placcaten en reglementen, gearresteerd bij de Ed. Mog. Heeren Staten van het landschap „Drenthe", 1690—1753; Meppel, J. van Buren Lensink, 1757 ; met register. Met een supplement bevattende resolutiën over 1762—1772; z j. 2 deelen (gedrukt). Landschapsgebouwen. NB. Zie voor de landschapsgebouwen te Coevorden N08. 964—970. 1080. „Accoord met Haak over het opsigt op de materialen „te Assen". — Besluit van Drost en Gedeputeerden houdende opdracht aan den deurwaarder Haak te Assen van het toezicht op de levering en het beheer der materialen, noodig voor het onderhoud enz der landschapsgebouwen. 13 Februari 1761. 1 omslag. NB. Aanwezig zijn de minute en de grosse van het besluit. De opdracht gold bij wijze van proef voorloopig voor '/2 jaar. 1081. „Front of voorzijde van 's lands huis, de collegie etc." te Assen, vervaardigd door C. Kooijstra. 1763. 1 teekening. 1082. „Plan(nen) van gevangenhuisen voor de landschap" te Assen, vervaardigd door C Kooijstra. 1765. 3 teekeningen. NB. Bij besluit van Ridderschap en Eigenerfden d.d. 19 Maart 1765 werden Drost en Gedeputeerden gemachtigd, de gevangenissen te Assen zoo te laten maken, dat geen 2 personen, aan hetzelfde misdrijf schuldig, bij elkander geplaatst behoefden te worden. Het „Gezigt ten zuiden van de straat van de cipiers of capt ,geweldigers-woning, & het oude gevangenhuis" is op 13 Febr. 1907 geschonken aan het rijksarchief in Drente door mej. de weduwe R. Winters—Snoeijenbos te Assen. 1083. Stukken betreffende het overleg tusschen den drost en de gedeputeerden over den bouw van een nieuw drostenhuis en de bestemming van het oude 1774/80. 1 dossier. 1084. Bevel van Drost en Gedeputeerden aan den rentmeester van Assen Jan Tymans, om de gang naast zijn huis te doen ophoogen en bestraten, een goot loopende voorbij het huis van Harmen de Boode naar het „keukenhoff" te doen opmaken, en een vonder te doen leggen van den dijk bij den vijver van den secretaris naar 't kloostergebouw. 14 December 1628. 1 stuk. NB. Met ondergeschreven verklaring van B. Tyddens, dat hij het stuk aan den rentmeester heeft geïnsinueerd op 28 December 1628. 10H5 Huurovereenkomsten betreffende de „clercqsbehuizinge" te Assen met Dr Wolvendijk en Willem Ha.rms. 1799, 1800. 1 omslag. NB. De Commissie van Financie verhuurde de geheele behuizing aan Dr. Wolvendijk over 1799/1800 en alleen 't achterste gedeelte ervan aan Willem Harms over 1800/1. 1086. Stukken betreffende de aanbesteding door Drost en Gedeputeerden van den opbouw van 4 afgebrande „camers" te Assen. 1679. 1 dossier. Leenen. JOH7 „Drenthe pretendeert d'Stichtse leenen in de landt„schap sijnde; daervan d'placaten etc. 43". — Stukken betreffende het bezwaar der Staten van Overijsel tegen het door Ridderschap en Eigenerfden van Drente in Overijsel doen aanplakken eener publicatie, waarbij de bezitters van, vroeger den bisschop behoorende, leenen in Drente worden aangemaand, de verheffing voortaan van hen te vragen. Met de publicatie van Ridderschap en Eigenerfden, den geloofsbrief voor den aanplakker, en eene gelijksoortige publicatie der Staten van Overijsel. 1602/1603. I dossier. NB. Deze stukken zijn (althans gedeeltelijk) indertijd geliasseerd geweest aan de lias „Nabuir-Provinciën ende Steden", gelijk uit watervlekken blijkt. Het in den tekst medegedeelde oude opschrift dagteekent van den inventaris d.d. 1679. Die lias is dus reeds in 1679 uiteen geweest. Leeningen. 1G88. Stukken betreffende de uitgifte eener leening groot 18.000 gulden ten laste van Drente, met medewerking van Drente's agent in 's Gravenhage. 1641/3, 1 dossier. NB. In 't najaar van 1640 was Drente weder groote sommen ten achter aan de generaliteit. De Raad van State ging toen tot dadelijkheden over, en liet den gedeputeerde jr. W. H. van Welvelde in 's Gravenhage „detineren". Dit had 't gewenschte gevolg. In 't voorjaar van 1641 werden door Drente de noodige gelden opgenomen, om de door v. Welvei.de ter verkrijging van zijn ontslag gedane beloften te vervullen. De stukken bestaan meerendeels uit rekeningen van den agent omtrent hetgeen door hem ter zake ontvangen en uitgegeven was, met bewijsstukken en ongedagteekende afschriften op zegel der 5 in 1650 afgeloste obligatiën d.d. 1641 (zie Inv. N°. 1089). 1089. „Vijff affgeloste obligatiën van de lantschap Drenthe, „bedragende tsamen 18 000 uitgegeven 30 April 1641, door Drente's agent in 's Gravenhage M. van Persijn afgelost; met eene nota van zijne ontvangst en uitgave ten dezen en kwijtingen voor het van Drente ontvangen bedrag. 1650 1 dossier. 1090. Stukken betreffende de uitgifte eener leening groot 10.500 gulden ten laste van Drente, ter afbetaling van den ritmeester Harmen Kloekens. 1643. 1 omslag. NB. Hierbij de kwijting van Drente door den ritmeester. 1091. „90. Staet sommir vant gene tot laste van de landt,schap verset ende genegocieert is, den 25 February 1652 gestelt „door den secretaris Struuck. 90". 1652. 1 stuk. 1092. Afschrift der vrijwaring, door eenige leden van Ridderschap en Eigenerfden afgegeven aan den landschrijver J. Schickhart en den landschapssecretaris J. StruüCK, met betrekking tot hunne borgstelling voor de door den ontvangergeneraal ten dienste van Drente opgenomen 36.000 gulden en de renten daarvan. 1652. 1 stuk. NB. Het afschrift is gewaarmerkt „J. Struück, 1652". 1093. «1653, wegen 't opnemen van 30.000 £ Ct".— „Acte" (van Drost en Gedeputeerden) „opten agent Mr. Marten van „persijn om 30.000 guldens voor die landtschap Drenthe te „negocieren, den 6 Septembris 1653". Met nota van den landschrijver voor den landschapssecretaris voor 't opstellen der acte. 1653. 1 dossier. 1Ü94. „Thien getraceerde obligatiën van de landschap „ Drenthe".— Obligatiën in blanco ten laste van Drente, gedagteekend op 20 Augustus 1653, door Drost en Gedeputeerden ter uitgifte toegezonden aan Drente's agent in 's Gravenhage Mr. M van Persijn en door hem later ,getraceerd" teruggezonden; met minuteel besluit van Drost en Gedeputeerden tot ontheffing van den agent van zijn verantwoordelijkheid in dezen. 1657. 1 dossier. NB. Bidderschap en Eigenerfden bepaalden bij hun besluit d.d. 18 Aug. 1653, dat Mr. van Peksijn 30.000 car. guldens op deze stukken mocht negotieeren. Toen hem de uitgifte onnoodig was gebleken, zond hij de stukken, onbruikbaar gemaakt, terug. 1095. „Opsegginge van 1800 gulden van Remen den 1 No„vembris (1654) op den lantdach".— Request van den ontvangergeneraal aan Ridderschap en Eigenerfden, om mededeeling van hun goedvinden ten opzichte eener aangehechte opzegging van geleend kapitaal door jr. S. G VAN Remen. 1654. 1 omslag. NB. De aangehechte brief van den jr. van Remen is reeds een tweede verzoek om terugbetaling van het door hem geleend kapitaal. Eene apostille van Drost en Gedeputeerden op het request renvoieert 't verzoek naar den landdag. 1096. „Memorie van de capitalen, diewelcke die heeren „johan van welvelde TOT oosterbroeck ende FeYO SlCKINGA „tot Warffumborch als borgen voor die landtschap Drenthe „den 23 Octobris 1656 hebben laten opseggen; welcke opsegginge „bij die H.H. Drost ende Gedeputeerde der voors. landtschap is „aengenoemen". Met brieven aan Drost en Gedeputeerden en den landschapssecretaris over de opzegging, de betaling der renten en het opnemen van nieuw kapitaal. 1656/7. 1 dossier. NB. Hierbij eene door J. Struück (landschapssecretaris) geteekende en gekegelde schuldbekentenis; met wijzigingen en dus blijkbaar niet uitgegeven. 1097. ,22. Brieven, op franchijn geschreven, voor de car„spelen van de 2*/2 paijen grontschattinge d' landtschap op „renthe gedaen, die noch niet sijn versegelt''.— Onuitgegeven obligatiën voor de niet-doorgegane leening van 2*/a paeye grondschatting, door Ridderschap en Eigenerfden op 6 April 1668 uitgeschreven ten laste der kerspelen. Met opgave van den ontvanger-generaal omtrent de quote van ieder kerspel in die leening. 1669. 1 bundel. NB. Ridderschap en Eigenerfden besloten op 2 Maart 1669, in plaats van de gedwongen leening berekend naar 2'/a paeye grondschatting, uit te schrijven 4 paeyen grondschatting en 4 vierendeelen van een omslag. In verband daarmede werden deze obligatiën niet uitgegeven. De opgave van den ontvanger-generaal is in dorso geteekend „22". 1098. Minuteele opdracht van Drost en Gedeputeerden aan den rentmeester der domeinen en den ontvanger-generaal tot het opnemen in Holland van 80 000 gulden ten laste van Drente. 1693. 1 stuk. 1099. Staten der in 1704, 1706—1713, 1717, 1735 tegen los- en lijfrenten ten laste van Drente opgenomen kapitalen; met aanteekening omtrent de te betalen renten. (1ste helft 18de eeuw). 1 portefeuille. NB. De staat van 1717 betreft alleen de kapitalen opgenomen van kerken, pastorieën, kosterieën en diaconieën. Hij is vergezeld van een desbetreffend landdagsbesluit d.d. 27 Juli 1717, waarbij de rente der 8 bij de kerspelen genegotieerde grondschattingen en der ingevolge besluiten van 13 Maart 1693 en 12 Januari 1694 opgenomen gelden van 5% wordt gereduceerd tot 4*/0. ÏIOO. Verslag van gecommitteerden omtrent dein 1728—1731 onder waarborg door Drente gesloten leeningen ten laste van kerspelen en omtrent de daarvoor door Drost en Gedeputeerden gegeven orders. 1737. 1 omslag. NB. Hierbij de publicatie van Drost en Gedeputeerden d.d. 8 Mei 1728 omtrent zulk een negotiatie. Dit verslag, nader onderzocht op den landdag d.d. 19 Maart 1737, had ten gevolge, dat de ontvanger-generaal C. Ellents, ter verantwoording geroepen, in verzuim werd bevonden. Hem werd daarom bevolen, zich van de waarneming van zijn post te onthouden, terwijl maatregelen werden genomen tot dekking van zijn tekort. — Afk. uit verz. N°. 7 (Mrs. J. W. en P. D. Kymmell, te Utrecht en te Leeuwarden). HOI. Stukken betreffende de uitgifte eener leening ten laste van Drente, ter aflossing der door Holland aan Drente voorgeschoten gelden en ter betaling van 's landschaps aandeel in de 7.500.000 gl. door de generaliteit te negotieeren. 1752/3. 1 dossier. 11 OS. „Resolutie over de negotiatie". — Minuteele resolutiën van Drost en Gedeputeerden, regelende de uitgifte eener leening van 70.000 gulden op losrenten. 1756. 1 dossier. 1103. „Plan van negotiatie, 1772". — Stukken betreffende de uitgifte eener leening groot 100.000 gulden, ter aflossing aan de generaliteit van de kapitalen, door haar sedert 1690 ten laste van Drente genegotieerd, en de betaling van het geld aan de generaliteit. 1772. 1 dossier. NB. Op enkele stukken aanteekeningen d.d. 1773 en 1774. 1104. Stukken betreffende het geschil van den landschapssecretaris Mr C. W. Ellents met den ontvanger-generaal Mr. J. van Lier over de vraag tot wiens kantoor behoort de ontvangst eener leening groot 100.000 gulden, en't verzoek van den eerste aan Ridderschap en Eigenerfden om eene instructie met betrekking tot zijn geldelijk beheer. 1773/4. 1 dossier. NB. Naar aanleiding van de in Inv. N°. 1103 genoemde leening ontstond het in den tekst genoemd geschil, dat eindigde doordat Ridderschap en Eigenerfden aan Mr. van Lier de inning opdroegen tegen honorarium. Dit hinderde Mr. Ellents, die als ontvanger der losrenten had gemeend tot de inning gerechtigd te zijn, waarom hij eene instructie verzocht met betrekking tot zijn geldelijk beheer. Enkele atukken zijn waarschijnlijk afkomstig van den landschapssecretaris (particulier). 1105. „Bericht an den heer drost gesonden in Juli 1779," omtrent de wijze van negotiatie van 200.000 gulden. 1 stuk. NB. Het stuk is van den hand van den landschapssecretaris Mr. C. W. Ellents. 1106. „Lijste der carspelen, die hunne gelden, in de geforceerde negotiatie opgeschoten, hebben teruggeëischt. N°. 5". — Lijst der kerspelen, die het door hen gestorte in de op 25 November 1794 door Ridderschap en Eigenerfden uitgeschreven gedwongen leening, naar aanleiding der publicatie der Representanten d.d. 24 Maart 1795, hebben teruggevorderd. Met de brieven der kerspelen (genummerd 1— 12). 1795. 1 dossier. NB. Ter vergadering van Ridderschap en Eigenerfden d.d. 17 October 1794 werd behandeld „de gevoeglijkste wijse en „extra-ordinaire middelen om 's lands comptoir in deze bekom„merlijke tijden door de respective carspillen deser landschap tot „een nader te bepalene somma en binnen een vast te stellen „korte termijn van de benodigde penningen te voorsien". Ingevolge het toen besprokene en de later ingekomen adviezen besloot de landdag op 25 November d. a. v. tot de heffing eener gedwongen geldleening van 100.000 gulden. „Ter herstelling van 's landschaps credit" brachten de Representanten op 24 Maart 1795 de toegezegde rente terug van 4% op 3%, zoowel voor de nog te storten als voor de reeds gestorte gelden; „terwijl een ieder de faculteit behoudt om syn capitaal „tegen 3 pet. ten laste der landschap niet begerende te continueren, „terug te kunnen eischen". Het toestemmen in de rente-vermindering zou evenwel aangemerkt worden „als een kenteken van „zuivere vaderlandsche beginsels". Hierbij een schrijven van P. A. G. van Heiden, dat hij genegen is, de door hem aan het kerspel Zuidlaren voor die leening voorgeschoten gelden „tegen 3 pc. op de landschap te ... „laten verblijven." 1107. „72. Pacquet afgeloste obligatiën".— Vervallen en daarom gecancelleerde lijfrente-brieven ten laste van Drente, uitgegeven van 28 October 1704 — 1746 April 28. 65 stuks in 1 kist. NB. Er zijn geen lijfrente-brieven d.d. 1714 — 1726, 1728—1731, 1733-1745. De brieven liggen in de volgorde, waarin ze ingeschreven zijn in het register der genegotieerde penningen (Inv. N°. 177 (afd. Resolutiën en brieven)); naar die volgorde zijn zij van van een nummer voorzien. 1108. Afgeloste en daarom gecancelleerde obligatiën ten laste van Drente, uitgegeven van 15 Mei 1640—1773 Maart 30. 83 stuks in 1 kist. NB. De stukken liggen in de volgorde, waarin zij zijn ingeschreven in het register van genegotieerde penningen (Inv. N°. 177 (afd. Resolutiën en brieven)); naar die volgorde zijn zij van een nummer voorzien. Geen obligatiën zijn aanwezig van de jaren 1641, 1644, 1647, 1649, 1651, 1655, 1657, 1659, 1661 — 1666, 1668—1670, 1672— 1689, 1691—1703, 1705, 1707, 1708, 1714-1717, 1719, 1721 — 1726, 1732—1734, 1738—1747, 1749—1772. De data van aflossing, op verschillende stukken geschreven, loopen van 14 Juni 1642—1761 Juli 10. Nos. 2, 3, 5, 16, 20,24, 28, 30, 56, 72 en 82 zijn wel gecancelleerd doch niet voorzien van opgeschreven kwijting. Nos. 13, 27 en 38 missen, ten bewijze der aflossing(P), alleen 't zegel. Bij Nos. 31 en 83 is geen spoor van aflossing aanwezig; zijn deze misschien ingeleverd, toen de oude schulden van het landschap werden geconverteerd in staatsschulden (vergelijk Inv. Nos. 797 en 1131)? N°- 14 is een afschrift eener schuldbekentenis d.d. 12 Aug. 1646, op 12 Juli 1746 afgegeven door den schulte van Sleen ; N°. 39 een uittreksel uit het register van kapitalen ten laste van het landschap Drente, circa 1806 afgegeven door den secretarisgeneraal G. Vos. Liberale gift. 1109. „Placcaat tot het doen van de liberale gifte door „de ingesetenen der lantschap Drenthe" Meppel, J. Lensink, 1747. 1 deel (gedrukt). NB. Deze gedwongen „liberale gifte" zou bestaan uit den 508ten penning der bezittingen en geïnd worden in 4 termijnen. 11ÏO. „N°. 25. Stukken rakende de liberale gifte".— Aanteekeningen van schulte en erfburen der kerspelen omtrent de gedane stortingen in de liberale gift; met onderteekende eedsafleggingen voor de richtige opgave der bezittingen van personen, die niet persoonlijk konden verschijnen. 174^/49. 4 portefeuilles. NB. Deze stukken zijn door de schuiten ingezonden bij Drost en Gedeputeerden overeenkomstig het op den rekendag d.d. 12 December 1747 vastgestelde plakkaat. 1111. Kwijtingen voor verschotten, gevallen op de inning der liberale gift in eenige kerspelen. Met specificatiën der geldsoorten, in de 4 termijnen ontvangen in de heerlijkheid Echten. 1748/49. 1 dossier. NB. Volgens het plakkaat op het doen van de liberale gift door de ingezetenen van 't landschap Drente d.d. 12 December 1747 artt. 27 en 30 mochten de schuiten en erfburen en de gedeputeerden, de landschrijver en de secretaris aan 't landschap alleen in rekening brengen „de onkosten, die zy genootzaakt zullen „zyn ter uitvoeringe van haare commissie onvermydelyk te moeten „maken". Art. 29 van het plakkaat droeg den schuiten en erfburen op, de geïnde penningen „ordentlyk in sacken van eene specie te „verzamelen". De ontvanger-generaal was met de algemeene inning belast. Te Echten hield men van de ontvangst de verschoten gelden in; vandaar misschien de aanwezigheid der specificatiën. Mallegatschut. 1112. Request van ingezetenen van Oosterboer, aangelanden aan de Wold A, aan Drost en Gedeputeerden, om handhaving van het peil aan het Mallegatschut en bevel tot verlaging der sluisdeuren te Meppel. 1779. 1 stuk. NB. Hierbij een ongeteekende verklaring, dat de aanstelling van den schutwachter van het Mallegatschut steeds stond ter beschikking van den etstoel, althans sedert 1687. Meppel (armhuis). 111®- «Armhuis te Meppel. 1771". — Stukken, af komstig van de commissiën uit Drost en Gedeputeerden ter oplossing van het geschil tusschen schulte en volmachten te Meppel en den kerkeraad, over de plaats van het nieuw te bouwen armhuis. 1765, 1771. 1 dossier. Meppel (bank van leening). 1114. „Bank van leninge". — Stukken betreffende het verleenen van octrooi door Drost en Gedeputeerden tot het houden eener bank van leening te Meppel. 1757. 1 dossier. NB. Hierbij afschrift eener gelijke vergunning d.d. 1737. Deze stukken zijn afkomstig van Drost en Gedeputeerden en van eene commissie ad hoe; doch zijn bijeengevoegd geweest. 1115. Gelijktijdige afschriften der processen-verbaal van verkoop der in de bank van leening te Meppel verstane panden; ingezonden bij Drost en Gedeputeerden. 1781, 1784, 1787, 1790-1794. 1 bundel. NB. Bij het verbaal van 1781 is een begeleidend schrijven van den houder der bank van leening aan den landschapssecretaris Mr. C. W. Ellents. Meppel (burgerwacht, ratelwacht, enz.). 1116. „Reglementen voor de burgerwagt, ratelwagts, carspels„soldaat en op de brandspuyten tot Meppel. 1783". 1 deel (gedrukt). NB. De reglementen zijn bekrachtigd door Ridderschap en Eigenerfden. Meppel (feest van Sept. 1795). 1117. »Kort verhaal van de plechtigheden, gehouden binnen „Meppel den 17 September 1795, 't eerste jaar der Bataafsche „vrijheid, ter gelegenheid van de viering der geslotene alliancie „tusschen het machtig Fransche volk en ons gemeenebest. — „Uitgegeven op verzoek van Gecommitteerde Representanten „van het landschap Drente". Groningen, J. Bolt. (1795). 1 deel. Meppel (vergrooting der kerk). 1118. Stukken betreffende het door Drost en Gedeputeerden Terrichte ter oplossing van 't geschil tusschen den schulte van Meppel met eenige volmachten en de volmachten Claas Cuinder en Jan Clasen, over het plan tot vergrooting der kerk. 1775. Met retroacta d.d. 1765. 1 omslag. Meppel (schipperij). 1119. Stukken betreffende de aanhouding op verzoek van het grootschippers-gilde te Meppel van schepen, op verboden tijd het Meppelerdiep tot uitvoer van turf gebruikende. 1661. Met retroacta d.d. 1607 en 1658. 1 omslag. NB. Vergelijk de resolutie van Ridderschap en Eigenerfden d.d. 12 Febr. 1661. Het was verboden turf langs het Meppelerdiep uit te voeren vóór Lichtmis en na St. Catharina. De overtreding van dit verbod door schippers uit Hoogeveen, Smilde, Colder- en Nijeveen noopte het gilde tot de klacht. 1120. Afschriften van vonnissen van den etstoel d.d. 1608— 1623, gewezen in processen van de schippers van Meppel tegen veenlieden in Havelte, Colder- en Nijeveen, over het koopen, verkoopen, meten en leveren van turf. (2de helft 17de eeuw) 1 omslag. NB. Een stuk is in 1667 gewaarmerkt door den landschrijver J. Schickhart; de overige zijn afschriften naar zulke gewaarmerkte copieën genomen. 1121. „Tott de lantsdach". — „Meppeller schippers-gilde".— Stukken betreffende de wijziging, op verzoek der „gemeene „schipperen" te Meppel, van den in 1682 aan hen verleenden gildebrief. (1684). 1 omslag. NB. Ridderschap en Eigenerfden stelden op 26 Februari 1684 het in den tekst genoemd verzoek in handen van „de vorige „heeren gecommitteerden over de Meppeler gildesaecken, om de „retroacta na te sien en van alles ten naesten lantsdach raport „te doen". Aanwezig zijn afschriften van: 1°. den gildebrief d.d. 1682; 2°. 't geapostilleerd request d.d. 1684 tot wijziging van dien brief. 1122. Stukken betreffende het door Drost en Gedeputeerden verrichte ter oplossing van het geschil tusschen de Meppeler veerschippers en den Amsterdamschen schipper Jan Roelofs Kist, over de regeling van het beurtveer van Meppel op Amsterdam. 1710/11. 1 omslag. 1123. Request der „grootschippers" van Meppel aan Drost en Gedeputeerden, om voortaan hunne schepen weder op Drentsch grondgebied bij Olde-Dingstede te mogen lossen en laden 1759. 1 stuk NB. De grootschippers vroegen deze vergunning, omdat zij van Overijselsche zijde hinder ondervonden bij het lossen en laden hunner schepen aan de Zwarte-sluis. In dorso schreef de landschapssecretaris Mr. C. W. Ellents „sal blijven leggen tot nadere ordre". 1124. Request van het kleinschippers-gilde te Meppel aan Drost en Gedeputeerden, om bekrachtiging van zijn besluit omtrent het bevrachten tusschen Meppel en den oliemolen daarboven van schepen van niet-gildeleden; met gunstige apostille 1770. 1 stuk. NB. Dit request is waarschijnlijk overgelegd in 1780/1, (zie Inv. N°. 1126). 1125. Requesten van het grootschippers-gilde te Meppel aan Ridderschap en Eigenerfden en Drost en Gedeputeerden, om eene boete vast te stellen voor personen, die in strijd met het verbod van 31 Aug 1686 in de veerschepen goederen medenemen, zonder deze bij den commissaris aan te geven. 1773. 1 bundel. NB. Aanvankelijk richtten de schippers zich tot Drost en Gedeputeerden bij een request d.d. 2 Januari 1773, die hen verwezen naar Ridderschap en Eigenerfden. Bij request d.d. 4 Maart 1773 wendden zij zich daarna tot dezen, door wie hun verzoek werd gerenvoieerd aan Drost en Gedeputeerden, om daarop naar bevinding te beslissen. Op 8 Mei 1773 herhaalden de schippers daarom het verzoek aan Drost en Gedeputeerden. — Van eene verdere behandeling blijkt niet. 1126. „Over het laden onder Colderveen en Nyveen an de „gecom. tot de vaart 17 Mey 1781". — „Requeste van de klein„schipper(en) en bericht van Colder- en Nyveen". — Stukken betreffende het door Drost en Gedeputeerden verrichte naar aanleiding van het verzoek van het kleinschippers-gilde te Meppel, om bekrachtiging van zijn besluit omtrent het bevrachten onder Colder- en Nijeveen van schepen van niet-gildeleden. 1780/81. 1 dossier. Meppel (pacht v/d. waag). 1127. „Request wegens de waege tot Meppell". — Request, met bijlagen, van de kerspellieden van Meppel aan Drost en Gedeputeerden, om hun pachter van de waag te gelasten de pacht op den ouden voet te innen, en af te (doen) wijzen zijn verzoek aan Ridderschap en Eigenerfden om een nieuw reglement op de waag. (c. 1704). 1 omslag. NB. Als bijlagen zijn hierbij aanwezig : „ Opslagcedulle(n) van „de wage tot Meppel voor den jare 1642" en 1643. In dorso van het request staat: „NB. dat den 3den Julij „1704 an de adv'. Beeltsnijder het ander req'. is uijtgelangt". Meppel (wevers-gilde). 1128. Gildebrief voor de wevers te Meppel, afgegeven door den drost van Drente. 1634. 1 charter. NB. Het stuk is blijkbaar onderaan beschadigd; het zegel ontbreekt. Meppel (zilversmeden-gilde). 1129. Stukken betreffende de bemoeiingen van Drost en Gedeputeerden in zake de oprichting van een zilversmeden-gilde te Meppel. 1765. 1 dossier. Munt. 1180 Stukken betreffende de door Drost en Gedeputeerden genomen maatregelen ter bekendmaking van het plakkaat der Stat en-Gen er aal tot reductie der schellingen en stuivers. 1693. 1 dossier. Nationale schuld. 1131. Stukken betreffende de medewerking van Drente's bestuur tot de conversie in nationale schuldbrieven van de oude landschapsobligatiën. 1799 —1802. 1 portefeuille. 1132. Stukken betreffende de medewerking van de Commissie van Financie tot de conversie in nationale schuldbrieven van de recepissen, gesproten uit de heffingen van 4 en 1% van de bezittingen, uitgeschreven bij publicatiën van het Uitvoerend Bewind d.d. 30 November 1798 en 29 October 1799. 1800—1803. 1 portefeuille. 1183. Stukken betreffende de medewerking van Drente's bestuur tot de conversie in nationale schuldbrieven van de recepissen, gesproten uit de heffing van 3% van de bezittingen en 2, 4 en 7% van de inkomsten, uitgeschreven bij publicatie van het Uitvoerend Bewind d.d. 15 Maart 1800. 1801, (1802?). 1 omslag. 1134. Stukken betreffende de medewerking van Drente's bestuur tot de conversie in nationale schuldbrieven van de recepissen, gesproten uit de „vrijwillige geldnegotiatie" van 30 millioen gulden, uitgeschreven bij publicatie van het Uitvoerend Bewind d.d. 20 Februari 1801. 1802. 1 omslag. 1135. Stukken betreffende de medewerking van de Commissie uit het Departementaal bestuur van Overijsel tot de dagelijksche administratie der financiën in Drente tot de conversie in nationale schuldbrieven van de recepissen, gesproten uit de heffing van 2% van de bezittingen boven 500 gulden, uitgeschreven bij publicatie van het Uitvoerend Bewind d.d. 19 Juni 1801. 1802/3. 1 omslag. 1136. Nota's der schuldbrieven en recepissen, toegezonden aan de Commissie van Financie en de Gecommitteerden uit het Departementaal bestuur van Overijsel tot de dagelijksche administratie der financiën in Drente voor de renversalen N°s 8466, 12197 en 31478. z. j., 1801, 1802. 1 omslag. NB. Bij de nota voor het renversaal N°. 31478 een begeleidend schrijven d.d. 18 Dec. 1802 van den commissaris bij het departement ter verwisseling der staatsschulden. Welke conversie deze stukken betreffen, is niet zeker. Nieuwe Inwoners. 1137. „Nieuwe inwooners. 1790". — Bewijzen van goed gedrag en aanhankelijkheid aan de nieuwe constitutie voor personen, na de „omwenteling van 1787" zich in Drente gevestigd hebbend. 19 April 1789-1794 Mei 23. 1 portefeuille. NB. De bewijzen werden door de betrokken personen uit hunne vroegere woonplaats medegebracht en bij den schulte hunner nieuwe woonplaats ingeleverd; en door de schuiten ingezonden bij Drost en Gedeputeerden ingevolge resolutie van Ridderschap en Eigenerfden d.d. 24 Maart 1789 en daarop gevolgde publicatie van Drost en Gedeputeerden d.d. I April 1789. Nadat Ridderschap en Eigenerfden op 23 Maart 1790 geëischt hadden, dat ieder nieuw inwoner van Drente den eed op de constitutie van 1787 zoude afleggen te Assen voor Drost en Gedeputeerden, werd de oude toestand hersteld op den landdag d.d. 22 Maart 1791, uit overweging dat het niet doenlijk was van ieder eene reis naar Assen te vergen. Octrooien. NB. Zie ook Iuv. N°. 577 (Anuerveensche compagnie;; Inv. N°. 634 (Dieverder, Legler eu Smilder venen); Inv. Nos. 742—745 (Echtens-Hoogeveen); Inv. N°. 1321 (Veeren); Inv. Nos. 1311, 1313 (Veenhuizen). 1138. „Octroijen bij jor. Gruis versocht tot culture van lan„den, 86". — „Ottroij om landen te cultiveren bij Glauber versocht, ,86". — Requesten, met bijlagen, van H. Gruys te Groningen en J. R. Glauber te Amsterdam aan de Staten van Drente, om octrooi voor door hen voorgenomen land-ontginning. 1648, 1658. 2 dossiers 1139. Geapostilleerd request van jr. Johan van Oostrum heer van Moersbergen aan Ridderschap en Eigenerfden, om octrooi voor de ontginning der Moersberger venen in de marke van Nyensleek. 1650. 1 stuk. 23 1140. Besluit van Ridderschap en Eigenerfden d. d. 16 Maart 1706, houdende verlenging der octrooien voor Echtens-Hoogeveen, de Dieverder, Legler en Smilder venen, de Moersberger venen, de Gasselter venen, en de Hijker venen. Met eene aanteekening van den landschapssecretaris L. Nijsingh omtrent het bij de laatste verpachting der generale middelen vastgestelde ten opzichte van de betaling dier middelen door de inwoners van Echtens-Hoogeveen. 1706. 1 omslag. Onderzoek. 1141. „Rapport der commissie van onderzoek, geregistreert. ,,N°. 4". — „N°. 4. Garegistreerd rapport van gecommitteerdens „tot onderzoek na het gedrag der amptenaren van het vorig „bestuur. Maart 1797"; met enkele bij die commissie ingekomen stukken. 1 dossier. NB. Representauten benoemden op den landdag d.d. 24 Sept. 1795, op voorstel der municipaliteit van Hoogeveen, „een com„missie tot ondersoek van het gedrag der amptenaaren of leeden „van het vorig bewind". Tal van klachten van besturen en personen, die meenden in eenig (dikwijls geldelijk) opzicht onrechtvaardig te zijn behandeld onder het vorig bestuur, werden in handen der commissie gesteld. Op den landdag d.d. 11 Oct. 1796 werd een voorloopig rapport der commissie behandeld; doch het definitieve rapport d.d. 25/28 Oct. 1796 kon eerst worden ingebracht op den landdag d.d. 14 Maart 1797. Of de hierbij gevonden stukken inderdaad hierbij behooren, en niet in later tijd zijn bijgevoegd, is niet zeker. Ontvanger(-generaal). 1142. Oommissie voor j'. Zeino Jochem van Welvelde als ontvanger van Drente; met opgeschreven verklaring van eedsaflegging. 25 September 1643. 1 charter. NB. Is misschien dit stuk weder ter landschapssecretarie teruggekeerd in verband met de in Inv. N°. 1143 omschreven questie ? De oude inventarissen, ook die van Maonin, noemen het stuk niet afzonderlijk. 1143. „27. Heer van Woltersum pretensie als ontfanger, „van sijn verschott ende d' gegeven uijttstallen". — „18. Prae„tensiën en verschotten van den ontfanger van Welvelde heer „tot Woltersum". — Stukken afkomstig van de commissie uit Ridderschap en Eigenerfden tot onderzoek van de juistheid der vordering op Drente van den ontvanger-generaal Z. J. van Welvelde, heer van Woltersum, wegens voor Drente verschoten gelden 1661—1687. 1 portefeuille. NB. Op den landdag d.d. 12 Februari 1661 richtte van Welvelde een mondeling verzoek tot Ridderschap en Eigenerfden om schadeloosstelling voor hetgeen door hem voor het landschap was verschoten, doch niet in de rekeningen was gebracht. Wel werd toen eene commissie benoemd, doch eerst op 13 Juli 1687 werd de zaak beëindigd door eene overeenkomst tusschen Drost en Gedeputeerden en de erfgenamen van van Welvelde op den grondslag, vastgesteld op den daaraan laatstvoorafgeganen rekendag (door Ridderschap en Eigenerfden op den landdag overgenomen). 1144. Staten van het kantoor van den ontvanger(-generaal), met bijlagen en restantlijsten. 1640—1791. 6 portefeuilles. NB. Op 21 Februari 1637 bepaalden Ridderschap en Eigenerfden, na de vaststelling van de ordonnantie op de executorialen: „Ende ten eynde de heeren Drost ende Gedeputeerden altoes „pertinente notitie moegen hebben van den staet vant cantoir, „sal den ontfanger schuldich sijn alle rechtdaegen dienselven staet „precyselyck in te geeven, oock sonder vermaeninge ofte ontbieden „van de heeren Drost ende Gedeputeerden. „Insgelyx sal op alle verpachtingen een notule gemaeckt werden „van sodanige middelen, als in elcke maendt sullen coemen te „verschijnen, omme voor het scheyden van elcken rechtdach alle „ordonnantiën van betaelinge, die t'elckens gepasseert werden „nevens het slot van de leste gedaene reeckeninge daertegens te „confereeren ende te balanceeren. „Ende sal men oock ordre stellen, dat alle de penningen, soo „van de ommeslaegen als van de pachten procedeerende, directe„lyck ten cantoir van den ontfanger sullen gebracht werden, „sonder eenige assignatiën daerop te verleenen ofte uyth te „geeven". (resol. R. en E. i. d.). Art. „9 der „Instructie en ordre op 't comptoir van de ontfanger„generael der landschap Drenthe" d.d. 18 Maart 1738 luidt: „Sal ook de ontfanger gehouden sijn, op alle regtdagen in „handen van de presiderende gedeputeerde bij aenvank van „de vergaderinge onaengemaent inleveren een pertinente en op„regte staet van sijn ontfangh en uitgave geverificeert met ordonnantiën en behoirlijke quitantiën, exprimerende deselve staet „bij name en toename van de restanten, die daer alsdan sijn; „ten einde deselve in 't begin van de vergaderinge nagesien „ende geexamineert sijnde, in 't afgeven van de ordonnantiën „daerop regart genomen ende staet gemaekt, ook geweten konne „worden, hoeveele gerede penningen in cassa vrijlijk en in der „daet in voorraed sijn" (resol. R. en E. i.d.). Aanwezig zijn: a. een staat der ordonnantiën, gepasseerd sedert 18 December 1639 (datum der inlevering van des ontvangers jongsten staat) ingezonden 28 Januari 1640; b. staten van het kantoor, opgesteld 27 Maart, .. Augustus en 5 December 1640; c. een „korte ende summarische staet" van het kantoor sedert 1 April 1642, ingezonden 20 Maart 1643 ; d. staten van het kantoor, ingezonden 11 April 1643 (met bijlagen), '20 Februari en 30 Mei 1665, 23 Februari 1672; e. een provisioneele staat van het kantoor, ingezonden 12 October 1680; f. een staat der ordonnantiën, geslagen ten laste van het kantoor over 10 December 1720—1721 Maart 1; g. staten van het kantoor, met restantlijsteu, ingezonden op de rechtdagen d.d. 29 Oct. 1737—1784 Augustus 24, en 17 Mei 1791; NB. Ontbreken de staten ingezonden op de rechtdagen d.d. 1 Augustus 1752, 23 Augustus 1768, 16 Mei en 7 November 1780, 28 Mei 1782, 28 October 1783. h. staten van het kantoor, met restantlijsteu, ingezonden op de landdagen d.d. 13 Maart 1742—1783 Maart 25; NB. Van de jaren 1745, 1749, 1751, 1752, 1757, 1764 en 1781 zijn geen dergelijke staten aanwezig. staten van restanten van pachten en schattingen, ingezonden op de rekendagen d.d. 12 December 1741 — 1782 Februari 5; NB. Van de jaren 1751, 1753, 1754, 1757,1763—1774,1776—1778, 1780 en 1781 zijn geen dergelijke staten aanwezig. „Notitie van de spetie overgegeven bij de visitatie van het „comptoir den 22 Junij 1759"; k. „Notitie der aangave in de negociatie van f 20.000 tegen „1°. Januari 1779, op ordre van Hun Ed. Mog. de Heeren Drost „en Gedeputeerde Staten gedaan". 1145. (Maand)staten van ontvangst en uitgaaf bij den ontvanger-generaal, met betrekking tot zijn eigenlijk kantoor en tot dat der 30s'e en 4te penningen, over 15 Mei 1796—1803 Februari 28. 1796—1803. 1 portefeuille. N.B. Deze staten zijn door den ontvanger-generaal ingezonden bij de Commissie van Financie en bij de Commissie uit het Departementaal bestuur van Overijsel tot de dagelijksche administratie der financiën in Drente. Ontbreken: de staten over October 1796—1798 Juni en over October en December 1802. Op de staten over Juli 1798—1799 Februari zijn aangeteekend de ontvangen advies-brieven over Augustus 1798—1799 Maart. De opbrengst van de 308te en 40ste penningen werd door de schuiten overgestort bij den ontvanger-generaal. De staat over September 1796 en eenige latere bevatten geen post als opbrengst der 30ste en 40ste penningen. 1146. Maandstaten van ontvangst en uitgaaf bij den ontvanger-generaal met betrekking tot het kantoor der grondschattingen en rantsoenpenningen, over 1 April 1799—1803 Februari 28. 1799—1803. 1 portefeuille. N.B. Deze staten zijn door den ontvanger-generaal ingezonden bij de Commissie van Financie en bij de Commissie uit het Departementaal bestuur van Overijsel tot de dagelijksche administratie der financiën in Drente. Ontbreken: de staten over October en December 1802. Het beheei der grondschattingen en rantsoen penningen, over April ad interim waargenomen door G. Vos q.q., berustte sedert 1 Mei 1799 bij den ontvanger-generaal (notulen Commissie van Financie d.d. 30 April 1799 N°. 4). 1147. Maandstaten van ontvangst en uitgaaf bij den ontvanger-generaal met betrekking tot zijn eigenlijk kantoor en tot dat der grondschattingen en rantsoenpenningen, over 1 Juni 1803—1805 Juni 31. 1803—1805. 1 deel. N.B. Deze staten zijn door den ontvanger-generaal ingezonden bij de Commissie uit het Departementaal bestuur van Overijsel tot de dagelijksche administratie der financiën in Drente. Voor elke maand zijn 2 staten aanwezig: één van het eigenlijk kantoor en één van het kantoor der grondschattingen en rantsoenpenningen. Ontbreken: de staten over November en December 1804. 1148 Register der maandstaten van ontvangst en uitgaaf bij den ontvanger-generaal, den landschapssecretaris en den ontvangergeneraal met betrekking tot het kantoor der grondschattingen en rantsoenpenningen, en de rentmeesters van Dikninge, der domeinen en van Assen, over 1 Maart 1799—1802 Mei 31. 1799—1802. 1 deel. N.B. Deze staten waren door de genoemde ambtenaren ingezonden bij de Commissie van Financie. Vergelijk Inv. N°s. 601, 647, 678, 1146 en 1232. Ontvanger (van Wedde en Westerwolde). 1149. „Ontfanger van Wedde en Westerwolde".—Stukken betreffende het protest van Drost en Gedeputeerden bij de Staten-Generaal tegen den door den ontvanger van Wedde en Westerwolde gevorderden voorrang boven den secretaris en den ontvanger-generaal van Drente bij de verpachting der generale middelen te Coevorden. 1694/5. 1 dossier. Oostermoersche vaart („schuytensloet"). 11 óO. Geapostilleerd request der ingezetenen van Oostermoer aan Ridderschap en Eigenerfden, om op de markescheiding tusschen Annen en Eext een „schuytensloet" te mogen leggen op kosten van 't landschap. 1612. 1 stuk. N.B. Bij apostille d.d. 17 Februari 1612 stelden Ridderschap en Eigenerfden de zaak voorloopig uit. Oostermoersche vaart (verbetering en onderhoud). 1151. Besigtinge van de Oostermoerse vaart van den 7 „Juni 1753"; „dit hoort an de landschap".—Stukken afkomstig van de commissie uit Ridderschap en Eigenerfden tot het houden eener inspectie over en het nemen van maatregelen tot verbetering en onderhoud van de Oostermoersche vaart. 1752/53. 1 dossier. N.B. De commissie werd benoemd op 21 Maart 1752 op verzoek van marke- en veengenooten van Oostermoer, op grond dat er onder de belanghebbenden enkelen waren, die niet tot de verbetering wilden medewerken. Na inspectie van de vaart op 7 Juni 1753 en verhoor van partijen deed de commissie den 9 Juni 1753 uitspraak, op welke wijze door de belanghebbenden in het herstel der vaart moest worden voorzien. 115SS. Stukken betreffende het door Drost en Gedeputeerden verrichte tot het doen uitvoeren van de uitspraak der commissie uit Ridderschap en Eigenerfden dd. 9 Juni 1753 omtrent de verbetering en het onderhoud der Oostermoersche vaart. 1754/6. 1 dossier. N.B. Naar aanleiding eener klacht van schippers over schade door hen geleden ten gevolge van het niet verdiepen der vaart van de Groeve tot het Zuidlaarder meer, wonnen Drost en Gedeputeerden in 1754 en 1755 inlichtingen in, in hoeverre was voldaan aan de in den tekst genoemde uitspraak d.d. 9 Juni 1753. Voordat een besluit was genomen, kwamen in 1756 nieuwe klachten in, die de afdoening der zaak ten gevolge hadden. Bij het ter zake ingewonnen bericht van W. Grkvijlink zijn bijlagen aanwezig, gemerkt: „A." — „O", waarvan de bijlage „N" ontbreekt. Oostermoersche vaart (reglement). 1153. Stukken betreffende het door Drost en Gedeputeerden verrichte, in zake de vaststelling van een reglement voor de Oostermoersche vaart. 1758/59, 1762. 1 dossier. N.B. Door de commissie uit Ridderschap en Eigenerfden tot de inspectie der Oostermoersche vaart (vergelijk Inv. N°. 1151) was in Juni 1753 o.a. bepaald, dat door de participanten der vaart, met medewerking der marke- en veengenooten van Oostermoer en Willem Grevijlink, een reglement op de vaart en de verlaten zou worden gemaakt, hetwelk ter goedkeuring aan Drost en Gedeputeerden moest worden aangeboden. In 1755 deelde Grevijlink aan Drost en Gedeputeerden mede, dat de samenstelling van het reglement was opgedragen aan Mr. P. de Cock (vergelijk lnv. N°. 1152). Eerst in December 1758 werd door Mr. de Cock een ontwerp-reglement aan Drost en Gedeputeerden aangeboden, waarop belanghebbenden werden gehoord. Naar aanleiding der op het reglement gemaakte bemerkingen benoemden Drost en Gedeputeerden in 1759 uit hun midden eene commissie, om partijen hieromtrent te vereenigen. In 1762 werd door die commissie rapport uitgebracht. Bij hun besluit d.d. 15 Juli 1762 werd daarna door Drost en Gedeputeerden het reglement vastgesteld. 1154. Stukken afkomstig van de commissie uit Drost en Gedeputeerden tot het hooren van de volmachten der marke- en veengenooten van Gasselte, Gieten, Bonnen, Eext en Annen over hunne bemerkingen op het ontwerp-reglement voor de Oostermoersche vaart, het hen zoo mogelijk vereenigen en het daarover uitbrengen van rapport. 1759, 1762. 1 dossier. NB. Van 1759 is aanwezig de opdracht aan de commissie. Eerst in 1762 werd aan de opdracht gevolg gegeven. Oostermoersche vaart (overname door Drente en verbetering). 1155. Stukken betreffende plannen tot verbetering der Oostermoersche vaart, onder overname der vaart door 't landschap, en tot het graven van een kanaal naast de vaart. (1762). 1 omslag. NB. Een stuk is gemerkt „cub. A", een ander „C". Het stuk, waarin geopperd wordt een nieuw kanaal te graven is gericht aan de veengenooten, waaronder de schrijver ook 't landschap verstaat. Of de stukken voor 't landschap zijn opgemaakt of voor de overige veengenooten, is niet zeker. 1156. Stukken betreffende: 1. de overname door Drente van het recht tot heffing van afvaartsgeld op de Oostermoersche vaart, van 3/4 van het in die vaart gelegen Spijkerboor-verlaat en van de verdere bezittingen aldaar van W. Grevijlink, — en 2. de verbetering en het houden van toezicht op de Oostermoersche vaart. 1762—1765, 1767. 1 bundel. NB. De hierbij gevoegde kaart is in 1766 vervaardigd door L. Geevijlikk, die in 1765 werd aangesteld tot opzichter van de Oostermoersche vaart, 't Is echter niet zeker, of ze hier behoort. Van 1767 is alleen aanwezig de acte van overdracht der in den tekst bedoelde goederen. Op 25 Mei 1737 had W. Grevijlink van de marke- en veengenooten van Oostermoer het in den tekst genoemde recht verkregen, onder verplichting tot het verdiepen en bevaarbaar maken en houden der vaart. Bij de overdracht van meergenoemd recht aan Drente ging ook de daaraan verbonden verplichting aan haar over. Oostermoersche vaart (schouw). 1157. Rapporten van en andere stukken betreffende den schouw over de Oostermoersche vaart. 1765—1767, 1771, 1787. 1 bundel. Oostermoersche vaart (Spijkerboor-verlaat). 115&. Acte van aankoop door Drente van '/4 in het Spijkerboor-verlaat op Annerveen uit den boedel van D. N. Tiassens en A. E. Ellents e. 1. 3 November 1772. 1 charter. NB. Drente bezat reeds de overige 3/4 (zie Inv. N°. 1156) en werd dus door dezen aankoop eenig eigenares van 't verlaat. 1151). Verklaringen van schippers over het bedienen van het Spijkerboor-verlaat door den verlaatmeester Popke de Haan 1792 1 omslag. 1160. „Scheidinge van het broek en dallen op Annerveen, ,1794". „Voor de landschap an Popke de Haan" — Afschrift van het verbaal dd. 1794 der scheiding tusschen de eigenaren van het Boerbroek en de dallen te Annerveen. c. 1794. 1 stuk. NB. 't Stuk is gewaarmerkt door de landmeters L. Grevijlink en A. Meürsinq. Bij overeenkomst d.d. 16 Augustus 1785 tusschen Drost en Gedeputeerden en Popke Klaasen de Haas nam deze op zich het opzicht over en 't onderhoud van de Oostermoersche vaart en het verlaat te Spijkerboor (door 't landschap van W. Grevijlink aangekocht), alsmede het innen van het diep- en verlaatsgeld. Daartegenover ontving hij het gebruik van het huis c. a., omschreven in 't contract met Gbevijlink d.d. 28 Maart 1763 (resol. D. en G. d.d. 16 Aug. 1785), en een aandeel in bovenbedoeld broek en dallen ? Het opschrift „voor de landschap an Popke de Haan" geeft dus aan, dat dit exemplaar oorspronkelijk bestemd was voor Drente's bestuur. Het stuk is echter gevonden in 't archief der 9 veenmarken. 1161. „Verhuiringe van het Spijkerboor den 23 Augusti „1798". — Acte van verhuring-aanbesteding door het Intermediair Administratief Bestuur aan Egge Aalders Schuimnge van „het huis, hof en landerijen, het oppassen van het Spijkerboor„sche verlaat en onderhoudt van het diep, alles in een massa". 1798. 1 stuk. NB. Onder 't stuk komt voor eene verlenging der huur dd. 1804 door de Commissie uit het Departementaal bestuur van Overijsel tot de dagelijksche administratie der financiën in Drente. Vergelijk de noot bij Inv. N°. 1160. 1162 „Spijkerboors vallaat. Nodige reparatiën aan het val„laat." — Stukken betreffende de afrekening van de Commissie uit het Departementaal bestuur van Overijsel tot de dagelijksche administratie der financiën in Drente met den huurder van het huis en verlaat te Spijkerboor, met betrekking tot de door hem ten behoeve van Drente gedane betalingen over 1799—1805. 1805. 1 dossier. Oostermoersche vaart (onderhoud dam bij 't Spijkerboor). 1163. Stukken betreffende het proces van de volmachten voor de Oostermoersche vaart tegen Drente en andere eigenaren van gronden bij 't Spijkerboor-verlaat tot vaststelling van den onderhoudsplicht van een dam bij het Spijkerboor. 1791/5. 1 dossier. NB. Bij apostille d.d. 2 Aug. 1791 werd door Drost en Gedeputeerden aan den klerk J. Hofstede de waarneming van 's landschaps belangen opgedragen. Nadat de zaak verloopen was, heeft hij in 1795 de stukken bij de Provisioneele Representanten ingezonden. Oostermoersche vaart (willekeur op 't laden van turf). 1164. Stukken betreffende de tusschenkomst der stad Grro- ningen bij Drost en Gedeputeerden, naar aanleiding van het maken door de Oostermoersche veengenooten eener nieuwe willekeur op het laden van turf door de schuitenschuivers te Groningen. 1655. 1 dossier. NB. De st ad bemoeide zich met de zaak naar aanleiding eener klacht van het schuitenschuivers-gilde te Groningen. Oostermoersche vaart (vrije vaart). 1165. „Eenige missiven ende resolutiën nopende d'vrije „vaert aent Oostermoer, om turff te halen etc. N". '27 . Stukken betreffende geschillen tusschen de veengenooten van Annen, Bonnen en Gieten c. a. en het schuitenschuivers-gilde te Groningen over de vrije vaart op de Oostermoersche vaart, z.j., 1634, 1640/3. 1 dossier. NB. De stukken d.d. 1640/3 dragen eenzelfde vlek en zijn blijkbaar geruimen tijd bijeen bewaard geweest. 1166. Stukken betreffende het geschil tusschen Drente (waarbij zich later voegden Friesland en de Omlanden tusschen Eems en Lauwers) en de stad Groningen met het schuitenschuivers-gilde aldaar, over de vrije vaart op de Oostermoersche vaart. 1663/65, 1667. 1 portefeuille NB. Naar aanleiding van de meerdere neiging tot het aan de snede brengen der Oostermoersche venen vonden de eigenaars dier venen het noodig, zich los te maken van contracten door hen met het schuitenschuivers-gilde te Groningen gesloten omtrent het bevaren der Oostermoersche vaart. Daardoor trachtten zij te bewerken, dat deze vaart als een gemeene rivier door een ieder bevaren zou kunnen worden. De opzegging dier contracten had in 1663 plaats. De handel op de Oostermoersche vaart begon zich daardoor uit te breiden tot de Omlanden tusschen Eems en Lauwers. Zelfs Friesche schippers kwamen hunne waren tegen Drentsche producten inruilen. De schuitenschuivers te Groningen zagen dit met leede oogen aan, omdat zij vroeger uitsluitend de Oostermoersche vaart hadden bevaren. Op allerhande manieren trachtten zij daarom die vrije vaart te beletten. In vereeniging met de stad Groningen werd door hen ten slotte bepaald, dat alleen de schuitenschuivers te Groningen gerechtigd waren tot het bevaren der vaart. Het gevolg hiervan was, dat vele Drentse be, Friesche en Omlander schippers door Groningen werden beboet en in hechtenis genomen wegens het bevaren dier vaart. Nadat verschillende aanschrijvingen en betoogen van Drente, Friesland en de Omlanden geen succes hadden om de vrije vaart te handhaven, werd op 15 Maart 1665 tusschen partijen overeengekomen het geschil te doen beslissen door de Staten-Generaal, en werd tevens aangegeven de wijze waarop de stukken zouden worden gewisseld. Tengevolge van den Munsterschen inval ontstond eenige stagnatie in het wisselen der stukken. De hier aanwezige brieven dd. 1667 betreffen het aandringen bij Groningen op voortzetting daarvan. Een der stukken draagt in dorso de aanteekening dd. c. 1800 van Mr. P. Hofstede : „Oude stukken de lantschap betreffende van onderscheidene inhoud van de gedep. Niesingh." 't Is echter niet met juistheid aan te geven, welke deze stukken zijn. — Vergelijk Inv. N°. 1167. 1167. Stukken, door partijen gewisseld in de procedure gevoerd voor de Staten-Generaal door de Staten van Friesland met de Omlanden en Drente ter eene, en de stad Groningen met het schuitenschuivers-gilde aldaar ter andere zijde, over de vrije vaart op de Hunse of Oostermoersche vaart. 1665—1667. 1 portefeuille. NB. Op 16 Maart 1665 kwamen gecommitteerden van Ridderschap en Eigenerfden van Drente met gecommitteerden van de Staten van Friesland, van de Omlanden en van de stad Groningen overeen omtrent de wijze, waarop men zou wisselen de stukken met betrekking tot hun geschil over de vrije vaart op de Hunse; waarna de Staten-Generaal op die stukken uitspraak zouden doen (resolutiën Ridderschap en Eigenerfden dd. 4 Juli 1665). Daaraan zijn de hier aanwezige processtukken te danken. Hierbij 3 afdrukken van de uitspraak der Staten-Generaal, op een waarvan 't dorsaal opschrift dd. c. 1800 van de hand van J. H. Oostino : „10. Sententie tussen Vriesland, de Omlanden en „Drenthe ter eenre en de stad Groningen ter andere zyde over „de Dreuthse wateren etc. in dato 13 Maart 1667" (lees 13 December 1667). 1168. Brief van Burgemeesteren en Raad van Groningen aan Drost en Gedeputeerden, weerleggende de gronden, waarop de gewezen olderman van het schuitenschuivers-gilde te Groningen op den rechtdag te Assen is gedagvaard, in zake het verzet van schuitenschuivers tegen de peiling der turf door den pachter van den impost op de Oostermoersche turf; met minuteel antwoord. 24, 25 April 1667. 1 omslag. NB. Deze stukken zijn blijkbaar afzonderlijk, buiten de verzameling brieven, bewaard geweest. 1169. Stukken betrelïende de klachten van kerspellieden van Anlo, Annen, Eext, Gieten en Bonnen aan Ridderschap en Eigenerfden, om maatregelen te nemen tot handhaving van de sententie der Staten-Generaal dd. 1667 in verband met door de schuitenschuivers te Groningen gepleegde balddadigheden op de Oostermoersche vaart. 1668. 1 omslag. 1170. Stukken betreffende het geschil tusschen Drente en de stad Groningen over het stellen eener „knijpe" in de Oostermoersche vaart door de stad Groningen en het schuitenschuivers-gilde aldaar, in strijd met de uitspraak der Staten-Generaal dd. 13 December 1667. 1677/78. 1 portefeuille. NB. Bij de uitspraak der Staten-Generaal d.d. 13 December 1667 werd vastgesteld de vrije vaart op de Oostermoersche vaart (zie Inv. N°. 1167). Desniettegenstaande hadden de stad Groningen en het schuitenschuivers-gilde aldaar door metselwerk en palen eene vernauwing („knijpe") in de vaart aangebracht, zoodat slechts de Groningsche bokken konden passeeren, doch niet de grootere Drentsche schepen. Naar aanleiding daarvan ontstond de in den tekst genoemde kwestie. 1171. „Groninger commissie over de Oostermoerse vaertt „van anno 1681". — Stukken afkomstig van de gecommitteerden van Drente om met die der stad Groningen te beraadslagen over de klachten van het Groninger schuitenschuivers-gilde tegen een van Drentsche zijde geheven tol op uit Drente afgevoerde turf. 1681. 1 dossier. 1172. Stukken betreffende de tusschenkomst van Drost en Gedeputeerden bij Burgemeesteren en Raad van Groningen, naar aanleiding van klachten der schippers van Gasselter-Nijeveen over de verhooging van den Groninger turftol voor hunne schepen. 1706, 1706, 1708. 1 omslag. 1173. Stukken betreffende het protest van Drenteen Friesland bij de stad Groningen tegen het heffen van belasting door de stad op turf, uit Oostermoer naar Friesland vervoerd wordend. Met retroacta d.d. 1665—1667. 1738—1740. 1 portefeuille. NB. De retroacta zijn afschriften van processtukken, vermeld in Inv. N°. 1167. 1174. (2) Afschriften eener deductie dd. 1750 der markeen veengenooten van Oostermoer aan den stadhouder tegen het heffen van belasting door de stad Groningen van producten langs de Oostermoersche vaart afgevoerd, en het sluiten van de vaart voor het halen van producten. 1762. 1 portefeuille. NB. Deze deductie is waarschijnlijk opgesteld door Mr. P. de Cock. Aanwezig zijn: a. een afschrift gewaarmerkt door den landschapssecretaris Mr. C. W. Ellents d.d. 1762; b. een afschrift vervaardigd door den landschapsklerk W. H. Hofstede. 1175. Stukken betreffende het proces tusschen de „olderman „en heuvelingen der snabbevaarder-gilde" te Groningen tegen Seijrck Korneles, wegens het halen van turf uit Drente, terwijl hij inwoner van Drente noch gildebroeder was (genummerd 1—6) 1753/4. 1 dossier. NB. Het buitenste stuk is door den landschapssecretaris Mr. C. W. Ellents getiteld „ Oostermoerse vaart". De stukken (afkomstig van S. Kokneles ?) zijn dus reeds toen in het staten-archief of in Ellents' bezit geweest. 1176. Stukken betreffende onderhandelingen tusschen Drente en de stad Groningen tot het aangaan eener overeenkomst, om- trent den afvoer van producten uit Drentsche venen naar en door Groninger kanalen. 1762—1764. 1 dossier en 1 kaart. NB. De kaart werd in 1764 vervaardigd door E. Beuker, die toen bij de bezichtiging der Oostermoersche vaart en venen aan de Drentsche gecommitteerden assistentie verleende. Ze is daarom hierbij gevoegd. De stukken bestaan hoofdzakelijk uit eene correspondentie van den landschapssecretaris Mr. C. W. Ellents. Eene overeenkomst werd niet gesloten. De onderhandelingen werden in 1770 voortgezet, tegelijk met die over de grensscheiding bij ter Apel (zie Inv. N°. 315 (afd. Limieten)). 1177. „Concept-rapport van de commissie met de Ooster,,moersche en gedeeltelijk Zuidenveldsche veen-eigenaren en „markgenooten. N°. 13." — „N°. 13. Concept-rapport van de „commissie met de Oostermoersche en gedeeltelijk Zuidenveldsche „veeneigenaren. Oct 1796." — Concept-rapport van gecommitteerden uit de Representanten omtrent het door hen verrichte ter verkrijging voor de veeneigenaren en markegenooten in Oostermoer en Zuidenveld van eene vrije vaart op Groningen; met aanteekeningen omtrent het bij de commissie verhandelde. 1796. 1 dossier. NB. Naar aanleiding van het rapport eener op 24 September 1795 benoemde commissie, uitgebracht in de vergadering van Representanten op 5 April 1796, werd eene nieuwe commissie benoemd om nader te onderhandelen met de veengenooten en gecommitteerden der stad Groningen. Het rapport, dientengevolge op 11 April 1797 uitgebracht, was zeer naar den geest der Representanten, doch bracht nog geen einde aan de zaak, waarom het mandaat der commissie toen vernieuwd werd. 1178. Stukken afkomstig van gecommitteerden van Drente tot onderhandelingen met de marke- en veengenooten van Oostermoer en gecommitteerden der stad Groningen over de regeling van den doorvoer van producten uit de Oostermoersche en Zuidenveldsche venen door de stadswateren, en den verkoop in verband daarmede door Drente aan de veengenooten van de Oostermoersche vaart. 1796/7. 1 dossier. NB. Hierbij enkele stukken afkomstig van den oud-landschrijver Mr. W. H. Erkenbwijk en van den secretaris H. Vos. De eerste was een der leden van eene vroegere commissie, terwijl de laatste als secretaris der Gecommitteerde Representanten deel uitmaakte van de in den tekst genoemde commissie. Sommige stukken kunnen afkomstig zijn van L. Grevijlink. 1179. Stukken betreffende de voorbereiding van het convenant dd. 21 Augustus 1800 tusschen de Oostermoersche en Zuidenveldsche veengenooten en de stad Groningen, omtrent den doorvoer van turf en andere producten door de stadswateren. 1800. 1 dossier. NB. In een der stukken worden aangetroffen wijzingen van de hand van Mr. P Hofstede (een der gecommitteerden van de veengenooten). Misschien zijn deze stukken dus van hem afkomstig. Panders. 1180. „Lijst van de panders, welke beëdigt zijn." (1803). 1 stuk. NB. De Commissie uit het Departementaal bestuur van Overijsel tot de financiën van Drente had in het laatst van December 1802 den schuiten opgedragen, hunne panders op den rechtdag in Febr. 1803 ter beëediging naar Assen te zenden. Niet allen hadden daaraan gevolg gegeven. Daarom richtte de Commissie op 21 Maart 1803 eene aanschrijving aan de schuiten, wier panders nog niet beëedigd waren, met last hen alsnog op den rechtdag van 2 Mei d. a. v. te doen beëedigen. Op 2 Mei werd evenwel geen rechtdag gehouden en de notulen der eerstvolgende vergadering zwijgen over deze zaak, evenals die van Febr. 1803. Het stuk is echter geschreven door dezelfde hand als de geregistreerde notulen, terwijl op 27 April 1809 de landdrost goedkeurde de aanstelling van den opvolger voor den in deze lijst genoemde pander te Zweelo. Patriottische woelingen. NB. Vergelijk Inv. Nos. 784—788 (Exercitie-genootschappen en societeiten). 1181. Couranten met berichten omtrent de patriottische woelingen in 1787 en 1788 1 Januari 1787—1788 Maart 31. 1 deel. NB. Deze couranten werden in 1885 gevonden ter griffie der provincie Drente en zijn door den toenmaligen Commissaris des Konings in Drente geschonken aan 't rijksarchief in Drente (Verslag van Gedeputeerde Staten der provincie Drenthe, uitgebracht in hunne zomervergadering van Juli 1886, bladz. 38). Aanwezig zijn: De Hofcourant over 1787 Nos. 1, 3—4, 6—7, 9—15, en over 1788 N08. 2, 4—13 ; De's Gravenhaagsche courant over 1787 N08. 1—2,6—-17, 19—25, 28—71, 73, 75- 104, 106-109,111,113-120,123-127,129—131, 133-137, 139 — 144, 146-149, 151 — 158, 160—163, 165—171, en over 1788 Nos. 1, 3-5, 7—13, 15—17, 20—26, 28, 30—32, 34-39; De Leydsche courant over 1787 Nos. 1, 26, 32, 36—37, 46 48, 57, 60-61, 68, 71, 77, 94, 98—99, 101-102, 104, 105, 111 114—116, 122, 123, 126, 141, 144, 145, 149, en over 1788 N°8. 17, 30, 31 ; De Geldersche Historische courant over 1787 Nos. 121, 122; De Rotterdamsche courant over 1787 Nos. 142, 143; De Brielsche courant over 1787 N°. 97 ma-courant), 98, 103, 104, 110 Plaatselijke besturen. 1182. „N°. 10. Een pacquet rapporten van gecommitteerdens „uit het Intermediair Administratief Bestuur, concernerende de „organisatie der plaatselijke bestuuren in anno 1798 &c. &c." — Met verklaringen der in die besturen aangestelden, dat zij een afkeer hebben van het stadhouderschap, de aristocratie, de regeeringloosheid en het foederalisme; en minuten van stukken, ten dezen uitgegaan van het Intermediair Administratief Bestuur of zijne gecommitteerden. 1798. 1 dossier. NB. Het Intermediair Administratief Bestuur overwoog in zijne vergadering d.d. 24 Febr. 1798, dat het volgens art. 23 zijner instructie „verplicht is, om binnen den kortst mogelyken tyd alle „nutteloze of onwaardige ambtenaren en bedienden in de steeden „en plaatzen te ontzetten van hunne posten en de nodigen met „kundige en waardige vaderlanders weder (te) voorzien etc". Het benoemde in verband daarmede gecommitteerden ter reorganisatie der plaatselijke besturen, met verplichting tot het doen van 24 rapport (notulen I. A. B. i. d.). De rapporten kwamen in Maart en April 1798 in (zie de notulen dier maanden). In de verklaring van het nieuwe bestuur van Havelte en Uffelte ligt een schrijven d.d. 23 Juni 1798 van dat bestuur aan het Intermediair Administratief Bestuur, houdende toezending eener soortgelijke verklaring, onderteekend door een toen optredend bestuurslid Een der hierbij aanwezige minuten is in dorso gemerkt „N". „10", geschreven door Mr. G. Vos — (op 16 Maart 1796 aangesteld tot klerk bij het Dreatsch bestuur, welke functie hij in 1802 verwisselde met die van commies bij (de Commissie uit) het Departementaal bestuur van Overijsel tot de dagelijksche administratie der financiën in Drente) —, die de „Notul van „stukken" (Inv. N°. 924) schreef; andere minuten dragen van zijn hand de aanteekening „Geregistreerd" of andere opschriften. Plantage. 1183. „Singel te Assen". — Stukken betreffende de aanbesteding van den aanleg van „het Cingel ' te Assen. 1738. 1 dossier. 1184. Request van E. Barelts weduwe van J. H Bakker te Assen aan Drost en Gedeputeerden, om eenig hout tot herstel van haar huis; met gunstige apostille. 1768. 1 stuk. 1185. „Boekweiten in de Plantage. 1771". —Conditiën van verhuring van land bij Assen achter het Goor om te beboekweiten. 1771. 1 stuk. NB. De verhuring geschiedde voor 3 jaren, 't Stuk vermeldt tevens de namen der huurders. 1186. „Schoonhouden van het bos te Assen."—Minuteel besluit van Drost en Gedeputeerden tot uittrekking van een post van 100 car. gids. voor het schoonmaken der paden in het bosch met het oog op de komst van „Hare Hoogheden". 27Sept. 1777. 1 stuk. NB. De opdracht gold bij wijze van proef voorloopig voor 1 jaar. Het besluit komt uiet voor in de registers van resolutiën, niettegenstaande het dorsaal opschrift „geregistreerd." De erfstadhouder bezocht Assen op 12 Sept. 1777 (resol. D. en G. rechtdag i. d.). 1187. „J. Tebbkrtman, bosbewaarder". — Stukken betreffende de aanstelling van J Tebbertman te Assen tot boschbewaarder. 1779. 1 dossier. 1188. Minuteel besluit van Drost en Gedeputeerden, verbiedende de korte jacht in 'slandschaps plantage te Assen tusschen den Beiier Postweg en den zaagmolen. 1783. 1 stuk. Post. 1189. „Conditiën metten postmeester Flugger opgericht". — Minuteele (concept?) overeenkomsten van Drost en Gedeputeerden met den postmeester johan Flugger te Groningen betreffende de bezorging der brieven, couranten, enz. van en naar Drente; met enkele brieven van FlüGGER, naar aanleiding van gerezen klachten. 1660. 1 dossier. 1190. „Post-ruiters 1673 ende 1674.24.". — Stukken betreffende de aanneming door kerspelen in Oostermoer en Zuidenveld van 2 postruiters ieder, in plaats der „ordonnantie-ruiters", ter overbrenging der brieven tusschen Groningen en Coevorden; en de betaling dier post-ruiters. 1673/4. 1 dossier. NB. Hierbij de minute van het besluit van Drost en Gedeputeerden d.d. 12 November 1673, waarbij zij aan eenige kerspelen de aanneming der postruiters opdragen. 1191. „Reglement, lijst en taxt vooi de postwagen van „Groningen op Coevorden en vice-versa rijdende". — Groningen, J. H. Bolt, 1789. 1 deel (gedrukt). 1193. Requesten aan Drost en Gedeputeerden betreffende de opening en heropening van een postwagendienst van Meppel op Groningen; het bezwaar dier heropening voor den postwagendienst van Groningen op Zwolle; en de vaststelling der postroute voor laatstgenoemden dienst. 1774, 1784, 1785, 1788. 1 bundel. NB. Blijkens een lossen omslag van den bundel werden de requesten d.d. 1774 „geseponeert". Reglementen. 1193. „Reglementen en oude bezegelde brieven, markt- en „limitscheidingen". — Register van stukken d. d. 1476—1796, grootendeels uitgegaan van of uitgegeven ten behoeve van Drente, en afgeschreven met het oog op de bewaring van 'slandschaps rechten, (c. 1630)—(1796?). 1 deel. NB. Een besluit, ingevolge waarvan dit register zou zijn aangelegd, is niet gevonden. De eerste stukken zijn geschreven door Hfnrick Wkijnichman; de registratie is dus begonnen inde eerste helft der 17de eeuw. Het voorlaatste stuk is van de hand van Mr. G. Yos, in 1796 benoemd tot klerk bij de gewestelijke secretarie (zie de noot bij Inv. N°. 1182). Rekenmeesters. 1194. „Rekenmeester te Coevorden en verdere, exemt Havelte". — Acten van benoeming van rekenmeesters door de stemgerechtigden der municipaliteiten. 1796. 1 bundel. NB. Alleen zijn aanwezig de acten van Coecange, Borger, Coevorden, Hijkersmilde met Kloosterveen en Beilen, gedagteekend d.d. 29 Maart—6 April 1796. Reviseurs. 1195. Berichten aan Drost en Gedeputeerden der door hen benoemde reviseurs met betrekking tot '2 vonnissen van den etstoel over de aanneming hunner benoeming. 1792. 1 omslag. Rijsbuninge. 1196. „Rijsbuninge. N°. 27." — „N°. 27. Bestek en conditiën van het gemaakte rijshoofd in de mond van het Zuidlaar„der meer; met. enige daartoe relative stukken. 1798". 1 dossier. Rogge-magazijnen. 1197. Stukken betreffende de oprichting van rogge-magazijnen te Assen (en Vries), Coevorden (en Hoogeveen) en Meppel en de administratie daarvan, en het verbod van uitvoer van jenever en mouten van andere granen; een en ander wegens de schaarschte van het koren. 1771/3. 1 dossier. NB. De stukken bepaaldelijk betreffende het magazijn te Coevorden bevinden zich in een afzonderlijken omslag. Zie het aangeteekende omtrent het doel dezer magazijnen bij de rekeningen betreffende deze administratie (Inv. N°. 1803). Vergelijk Inv. N". 1068. Ruinen (ressort, en zaken daarmede in verband staande). 1198. Stukken betreffende het proces voor den Raad van State tusschen Drente en den heer van Ruinen over het ressort der heerlijkheid. (1618—1622?) 1 dossier. NB. Zie N0R. 1200, 1202, 1204, en de stukken afkomstig van den agent Mr. J. van Tongeren (Conc. Inv. Arch. Ambt. enz. N°8. 144, 145). Een der stukken, een „Recueil" van Drentsche zijde, is bovenaan geliasseerd geweest; aan welke lias het heeft gehangen, is echter niet bekend. De liassen Ruinen en van den agent van Tongeren hebben het liasgat onderaan; terwijl ook overigens geen bewijs voorhanden is, dat 't stuk aan een dier liassen heeft gehangen. 1199. Stukken betreffende de uitvoering van het vonnis van den Raad van State d.d. 26 Juli 1623 tusschen de ingezetenen der heerlijkheid Ruinen en Drente, over de weigering der eersten om te deelen in de over Drente geheven contributiën; het appel van Drente op de Staten-Generaal, en de bekrachtiging van het vonnis door het Hof van Holland bij delegatie. 1623/24. 1 omslag. 1SOO. Stukken betreffende het verweer van Drente bij den Raad van State tegen het verzoek van den heer van Ruinen aan dat college, om tijdens het proces over het ressort der heerlijk heid geen appel van het landrecht op den etstoel toe te laten. 1628/31 1 dossier en 1 kaart. NB. De kaart is evenals de hier aanwezige stukken uit N°. 6 f van den inventaris-magnin. De kaart behoort vrij zeker bij dit dossier. Hierbij eene verklaring d.d. 26 Febr. 1634 van den schulte te Budding- en Haakswolde omtrent eene in verband met de onderhavige zaak gedane aanzegging aan personen, om zich niet uit 't Wold te verwijderen, voordat de zaak was opgelost. 1201. Stukken betreffende het door Drost en Gedeputeerden verrichte tot oplossing van het geschil tusschen de „bouwluiden" en de „coeteren" te Ruinen, over den aanslag der laatsten in de op te brengen contributiën. 1632/33. 1 bundel. NB. Vergelijk Inv. N°. 1207. 1202. Stukken betreffende het proces in hooger beroep voor de Sta ten-Generaal, door Drost en Gedeputeerden ingesteld van de uitspraak van den Raad van State d.d. 11 Februari 1634 en diens interlocutoire sententie d. d. 6 Juni 1629, in haar proces met den heer van Ruinen over het ressort dier heerlijkheid. 1634/35, 1642—1654. 1 dossier en 1 kaart. NB. 't Is niet zeker, of de hierbij aanwezige kaart hier behoort. — Hierin enkele brieven aan den landschapssecretaris. Van 1636—1641 zijn geene stukken aanwezig. De stilstand van het proces in 1635 was misschien te wijten aan het overlijden in 1634 van Henrick van Monster heer van Ruinen. Een uittreksel uit de resolutiën der Staten-Generaal d.d. 27 Sept. 1641 is in dorso gemerkt „Generaliteitsbrieven". Een ander uittreksel d.d. 1 Maart 1642 is in dorso gemerkt „W." Het proces werd beëindigd bij sententie d.d. 3 Januari 1654, waarbij het gezag van Ridderschap en Eigenerfden werd erkend. 1203. Stukken betreffende het verzet van den heer van Ruinen tegen de door Drente voorgenomen markescheiding van Ruinen. (1636). 1 omslag. NB. De heer van Ruinen verzette zich tegen de markescheiding, op grond dat in het voor de Staten-Generaal aanhangig proces met Drente over het ressort der heerlijkheid nog geene uitspraak was gedaan. 1204. Stukken betreffende klachten van den heer van Ruinen aan de Staten-Generaal over het door drost en 24 etten stellen van Henrick Alerts Tyng in 't bezit van een erf in Ruinen, hangende het proces over het ressort der heerlijkheid. 1640/1. 1 dossier. 1205. Stukken betreffende het verzet van Drente tegen het voornemen van den heer van Ruinen tot herziening van het landrecht 1651. 1 dossier. NB. Drente verzette zich uit overweging, dat deze herziening was „een saecke die notoirlicken de hoge landts-overicheyt „ende niet een particulier heere is competerende". 1206. Overeenkomst tusschen Ridderschap en Eigenerfden en den heer van Ruinen ter uitvoering van de sententie der Staten-Generaal d d. 3 Januari 1654; met stukken betreffende de voorbereiding ervan. 1654 1 dossier. 1207. Stukken betreffende het proces in revisie, voor Ridderschap en Eigenerfden gevoerd door de keuters van Ruinen tegen de bouwlieden aldaar met den rentmeester van Dikninge, over den aanslag der keuters in de door de heerlijkheid Ruinen op te brengen omslagen. 1636/44. 1 dossier. NB. Nadat de zaak reeds van 1624 aanhangig was geweest en Drost en Gedeputeerden op 5 Febr. 1636 uitspraak hadden gedaan ten nadeele der keuters, wendden dezen zich tot Ridderschap en Eigenerfden. Veel baat gaf dit niet. Misschien vonden R. en E. de beslissing van D. en G. onbillijk, doch meenden zij 't prestige van 't College te moeten handhaven door geene tegenbeslissing te geven. Immers zij stelden voortdurend de zaak uit, om ten slotte partijen aan te raden eene oplossing in der minne te zoeken. Dit is geschied, op 8 Febr. 1644 werd de zaak geregeld. De commissie uit Ridderschap en Eigenerfden, die deze oplossing zou bevorderen, besloot den volgenden dag, niet de overeenkomst te bekrachtigen doch haar op den volgenden landdag aan R. en E. voor te leggen. De resolutiën (tot 1647) zwijgen echter over deze zaak. Vergelijk Inv. Xos. 1201 en 1723 (afd. Rechtdagen). Ruinen (sessie ten landdage). 1208. „Requesten voor de sambtlijke eijgenerfden des carspels „Buddinge-, Haxwolt en Blijedenstede, om sessie te moeghen „hebben op alle vergaederinghen in de landtschap. Num 15" 1655/6. I bundel NB. Het in den tekst omschreven verzoek werd gedaan in verband met de uitspraak der Staten-Generaal d.d. 3 Januari, 1654 (vlg. Inv. N°. 1202), waarbij de heerlijkheid Ruinen verklaard werd deel uit te maken van Drente „ende daeronder in politie „justitie, lasten ende in allen deelen desselfs landtschapsregieringe „te resorteren " De oudere requesten zijn als bijlagen gehecht aan een request, waarin de datum van 7 Oct. 1656 als reeds verleden wordt' genoemd. Hierbij een ongewaarmerkt uittreksel uit het register der resolutiën der Staten-Generaal d.d. 17 October 1656, waarbij eene commissie werd benoemd tot onderzoek naar aanleiding eener missive ter zake van Drost en Gedeputeerden d.d. 26 Sept. 1656. Ruinen (invoering van het Drentsch landrecht). 1209. nD'e heere van Ruynen tegens d'ingesetenen van „Buddinge- ende Haeckxwolt". — Stukken betreffende de medewerking van Drost eu Gedeputeerden tot opheffing van het verzet der ingezetenen van Budding- en Haakswolde tegen de invoering van het Drentsch landrecht door den heer van Ruinen 1656. 1 dossier. NB. De invoering van het Drentsch landrecht in de heerlijkheid Ruinen werd geboden bij de sententie der Staten-Generaal d.d 3 Jan. 1654 (zie Inv. N°. 1202). Ruinen (loterij). 1210 «Over de derde loterije te Ruijnen". — Stukken betreffende de tenuitvoerlegging door Drost en Gedeputeerden van het verbod van den Raad van State, eene „derde goud-, silvere„en geldloterye" te Ruinen te houden. 1739. 1 dossier. Ruinen (aankoop door Drente). 1211. Antwoord van den markies van Hoenshroeck aan (den landschrijver?) op diens vraag, of hij genegen was de heerlijkheid Ruinen aan Drente te verkoopen; met bijlage. 1735. 1 omslag. NB. De markies had de heerlijkheid op 14 Dec. 1734 verkocht aan Benedictus Levie Gompers. Hij deed hiervan mededeeling aan (den landschrijver?) onder toezending van een afschrift van het koopcontract, opdat Drost en Gedeputeerden zouden kunnen onderhandelen met Gompers. De acte van verkoop der heerlijkheid d.d. 1765 door den markies tan Hoensbroeck aan Koert Winkel c.s. is mede geteekend door S. L. Gompers, zonder dat blijkt hoe in dezen de verhouding was tusschen den markies en Gompers ; waarschijnlijk had de laatste geld opgeschoten onder verband der heerlijkheid. 1213. „Stukken behoorende tot de ankoop der heerlykheit „Runen en gevolgen van dien, 137," door Drente van coert Winkel c.s. 1766/67; 178*2/83. 1 dossier. NB. Hierbij enkele stukken, wellicht afkomstig van gecommitteerden uit Drost en Gedeputeerden. In 1735 waren Drost en Gedeputeerden reeds door Ridderschap van Eigenerfden gemachtigd tot den aankoop der heerlijkheid Ruinen, destijds behoorende aan den markies van Hoensbroeck. Pogingen, door Drost en Gedeputeerden aangewend om tot den aankoop te geraken, waren toen echter mislukt (zie Inv. N° 1211). In 1765 verkocht de markies van Hoensbroeck de heerlijkheid aan Coert Winkel c.s. Met de nieuwe eigenaars traden Drost en Gedeputeerden toen in onderhandeling, en kochten in 1766 de regalia der heerlijkheid. Deze koop werd door Ridderschap en Eigenerfden bekrachtigd bij besluit van 22 April 1766. Bij dat besluit werden Drost en Gedeputeerden tevens gemachtigd tot aankoop van het huis enz. en tot het maken van schikkingen omtrent de administratie der goederen, de jurisdictie enz. De verdere aankoop volgde spoedig daarna. Echter bleef de finale afdoening der zaak nog wachten tot na den aankoop eener bank in de kerk te Ruinen, welke den 13 November 1782 plaats had. Intusschen had de afrekening plaats gehad en waren ook de zaken geregeld tusschen de verkoopers en den markies van Hoensbroeck. Bij besluit van Drost en Gedeputeerden d.d. 14 November 1782 werd de gedeputeerde G. W. v. d. Feltz gemachtigd, de heerlijkheid door wettige overdracht voor Drente in ontvangst te nemen. De definitieve overdracht had plaats op 3 Januari 1783. Zie ook Inv. N°. 1213. 1213. Acte van overdracht van het op 11 December 1766 door Drente in publieken verkoop aangekochte erf Eleveld onder Rolde, behoord hebbende tot de goederen van de heerlijkheid Ruinen. 1777. 1 stuk. NB. Het zegel is verloren. Zie hierbij het besluit van Drost en Gedeputeerden dd. 1 Mei 1767 en Inv. N°. 1212. Ruinen (regeling na den aankoop). 1214. Stukken betreffende het maken van schikkingen door Drost en Gedeputee den omtrent de door Drente aangekochte heerlijkheid Ruinen, met betrekking tot de leenkamer, het huis en de havezate, de jurisdictie en de jacht. 1766—1768. 1 bundel. NB. Drost en Gedeputeerden waren hiertoe gemachtigd bij beschikking van Ridderschap en Eigenerfden dd. 22 April 1766. Bij besluit van Drost en Gedeputeerden dd. 21 Maart 1768 werd een reglement vastgesteld. Hierbij enkele stukken uit verzameling N°. 7 (Mrs. J. W. en P. D. Kymmell, te Utrecht en te Leeuwarden), welke blijkbaar behooren tot het staten-archief. 1215. „Stukken rakende de heerlijkheit Runen, diens ankoop „ant land, 1767; behoren mij particulier." — Stukken afkomstig van Drost en Gedeputeerden en den landschapssecretaris Mr. C. W. Ellents betreffende het ontwerpen van een bestuursreglement voor de heerlijkheid Ruinen. 1767. 1 omslag. NB. Bij hun besluit dd. 22 April 1766 droegen Ridderschap en Eigenerfden aan Drost en Gedeputeerden op, de noodige schik ■ kingen ten make ten opzichte der aangekochte heerlijkheid. 't In den tekst genoemde reglement werd op 21 Maart 1768 vastgesteld (resolutie Drost en Gedeputeerden i.d.). Hierin een stuk uit verzameling N°. 7 (Mrs. J. W. en P. D. Kymmell, te Utrecht en te Leeuwarden), waarin een gedeelte der overige stukken is gevonden. Misschien zijn dus ook die uit de verzameling afkomstig. Niet van alle stukken (gedeeltelijk afschriften) is het zeker, dat zij hier behooren. Volgens het in de tekst medegedeelde opschrift toch behoorden stukken aan Ellentb particulier. Eene juiste scheiding is echter niet wel mogelijk. 1216. Minuteele commissie d.d. 9 Februari 1770 van Drost en Gedeputeerden op de heeren Schwartz tot Ansen en Nijsingh, om in overleg met den drost uitvoering te geven aan hun besluit van 21 Maart 1768, tot verbouwing en herstelling van het huis huis te Ruinen. 1770. 1 stuk. 1217. Stukken betreffende voor Ridderschap en Eigenerfden in revisie behandelde processen, te voren aanhangig geweest op het landrecht van de heerlijkheid Ruinen. 1772, 1778. 1 bundel. NB. Deze stukken, afkomstig van de arrondissements-rechtbank te Assen, zijn blijkens opgesteld exhibitum ter hand gesteld aan den landschrijver, opdat deze ze zou overleggen aan Ridderschap en Eigenerfden als rechters in revisie. Aanwezig zijn: a. 1 stuk in zake Eobëst Slompjes c.s. tegen Leffert Roelofs over de scheiding van den boedel van Pieter Roelfs en Deeltien Arents, 1772; NB. Vergelijk 't protocol van 't landrecht van Ruinen, dl. II blz. 63 en 133, en resolutie Ridderschap en Eigenerfden d.d. 26 Maart 1773, fol. 266. b. 2 stukken in zake den drost (als heer van Ruinen) tegen Hendrik Jans van Coecanoe over het jagen in de heerlijkheid, 1778; NB. Vergelijk 't protocol van 't landrecht van Ruinen, dl. II blz. 331, en resolutie Ridderschap en Eigenerfden d.d. 24 Maart 1778, fol. 143 verso. c. stukken in zake den drost (als heer van Ruinen) tegen Hendrik Jans, voor zijn minderjarigen zoon Hendrik Hendriks, over het jagen in de heerlijkheid, 1778. NB. Vergelijk 't protocol van 't landrecht van Ruinen, dl II blz. 337, en resolutie Ridderschap en Eigenerfden d.d. 24 Maart 1778 fol. 145 verso. 1218. Minuteel besluit van Drost en Gedeputeerden betreffende de betaling van vacatiën en verschotten aan den schulte te Ruinen en den landschrijver voor 't inwinnen van informatiën naar feiten in Ruinen voorgevallen. 1774. 1 omslag. NB. Volgens 't bestuursreglement van de heerlijkheid had de drost het recht, informatiën te doen inwinnen door den landschrijver. 1219. „ Veranderinge omtrent het tractament van den ge„ngtschrijver van Runen. 1779." _ „P.M. bij de stukken van „Runen te leggen." - Stukken betreffende de wijziging door Drost en Gedeputeerden, met goedkeuring van den stadhouder, van t tractement van den gerichtsschrijver van Ruinen. 1779. 1 dossier. XB. Het tractement was vastgesteld bij het bestuursreglement voor de heerlijkheid Kuinen d.d. 21 Maart 1768. Ruinen (inlijving in '< landschap). 1220. „Rakende de heerlykheid Ruinen en Runerwold; „rapport van ingezetenen." — Stukken afkomstig van Drost en Gedeputeerden en gecommitteerden uit Ridderschap en Eigenerfden tot het ontwerpen van een plan tot inlijving der heerlijkheid Ruinen in 't landschap. 1785. 1 dossier. 1221 Extract-resolutie van Ridderschap en Steden van Overijsel, houdende afwijzende beschikking op het verzoek van Drost en Gedeputeerden om opheffing van de leenroerigheid der heerijkheid Ruinen, met 't oog op de inlijving ervan in 't landschap; met begeleidende missive. 19, 20 October 1787. 1 omslag. Ruinen (verkoop van goederen). 1222. Gewaarmerkte afschriften der processen-verbaal van verkoop dd. 1795 van vast goed en hout te Ruinen, afkomstig van de goederen der heerlijkheid. 1797, 1799. 1 bundel. NB. Aanwezig zijn: 2 afschriften (d.d. 8 Dec. 1797 en 1 Juli 1799) van het proces-verbaal van verkoop der vaste goederen ('t jongste is gemerkt „E"); — en 1 afschrift (d.d. Juli 1799 ?) van het proces-verbaal van verkoop van het hout gemerkt „B". Runderziekte. 1223. „N°. 16. Stukken concernerende den opbrengst van „de belasting op het rundvhee ingevolge publicatie van 26 Dec. ,1799," ter bestrijding der runderpest. 1800. 1 dossier. NB. Art. 11 der publicatie van het Uitvoerend Bewind d.d. 26 Dec. 1799 bepaalde, dat door alle veehouders binnen de Bataafsche republiek zoude worden gecontribueerd naar verhouding van ieders veestal tot een fonds, waaruit zou worden betaald de schadevergoeding, in andere artikelen toegekend bij onteigening van besmet geacht vee. De contributie zou worden geïnd „onder „opzicht van de respective gemeentebestuuren en opzichters van „de gemeene-lands middelen". In Drente belastte de Commissie van Financie de schatbeurders (onder haar toezicht) met de inning der contributie in de kerspelen; zij moesten het ontvangene afdragen aan den ontvanger-generaal, die de gelden in zijn kantoor afzonderlijk zou houden ter dispositie van den agent van oeconomie. Aanwezig zijn: aanteekeningen van den ontvanger-generaal omtrent de opbrengst der collecte ten behoeve van het fonds, de kasboeken der schatbeurders, hunne verklaringen van storting bij den ontvanger-generaal, en enkele andere stukken tot de heffing betrekkelijk. 1221. „Redemiën tegen de contagieuse siekte onder de .paarden en hoornbeesten." (1732). 1 deel (gedrukt). NB. De inventaris van het staten-archief d.d. c. 1799 vermeldt dit geschrift, als in het archief berustende. 1225. „Aanmerkinge over contagieuse siekte, die regneert „onder de paarden en hoornbeesten". „Gedrukt te Brussel, en „zijn te bekomen te Groningen bij Jacobus Sipkes, drukker en „boekverkoper in de Herestraat in de Son. 1732." I stuk (gedrukt). Sauvegardes. 1226. „Een bleken doese, daerin de lantschaps sauvegar„den sijn." — „Authentique sauveguarden van de gouverneur„generael Leijcester, Haer Ho: Mo:, eertshertogen Albertus, „ende Isabella, ende anderen, Spinola, VerdüGO, grave Her„man van den behge. 31." 1581 — 1632. 1 bundel. NB. Aanwezig zijn: a. sauvegardes voor Drente: 1. van Willem van Oranje, stadhouder-generaal van Zijne Hoogheid, d.d. 10 Juni 1581 (afschr.); NB. Zie regest N°. 147. 2. van den gouverneur en kapitein-generaal der Vereenigde Nederl. provinciën Robert graaf van Leycester, d.d. 31 Juli 1586 (oorspr.) ; NB. Zie regest N°. 150. 3. van den aartshertog Albertds, d.d. *3 April 1621 (oorspr. en vertaling); 4. van Isabella, d.d. *28 Jan. 1622 ("oorspr. en afschr.), *23 Mei 1623 (oorspr.), 24 November 1623 (oorspr.), 20 Dec. 1623 (oorspr.), 3 Oct. 1629 (oorspr.), 3 Oct. 1630 (oorspr.), 3 Oct. 1631 (oorspr.), 3 Nov. 1632 (oorspr.); 5. van Lucas Cairo, kapitein van een compagnie curassiers te Lingen, d.d. *17 Febr. 1626 (oorspr.); 6. van graaf Herman tan den Berg, d.d. 6 April 1626 (afschr.); b. sauvegarde voor Dieverder dingspel: 1. van den Raad van State, d.d. 1 Januari 1585 (oorspr.): NB. Zie regest N°. 149. c. sauvegarde voor Rolder dingspel: 1. van Ambrosius Spinola, d.d. *30 Aug. 1605 (oorspr.); d. sauvegarde voor 't Gorecht : 1. van Isabella, d.d. 21 Juli 1625 (oorspr.); e. sauvegarde voor Overijsel : 1. van Isabella, d.d. 16 Maart 1627 (afschr.); f. sauvegarde voor den ambtschrijver van Lingen: 1. van Maürits, prins van Oranje, d.d. *2 April 1622 (2 afschr.); g. sauvegarde voor Anthoni Broersma en Johan Cüijermanb, raden van den koning van Spanje : 1. van Frederik Hendrik, prins van Oranje, d.d. *14 Anril 1627 (afschr.). De met * gemerkte zijn geliasseerd geweest. Schouw. 1227. Rapporten van den schouw der wegen, waterlossingen en „kerktuinen," op last van den drost door den landschrijver van Drente of den betrokken schulte met 2 eigenerfden ter plaatse in de marken ingesteld. 1719—1750 1 portefeuille. NB. De rapporten zijn gedeeltelijk voorzien van aanteekeningen omtrent herstelde panden en betaalde boeten. 1228 „Over de missive van 't plaatslijk bestuur van Em„men, en verdere inkomende schouwcedullen". — „Schouwcedul„len."' — Rapporten omtrent den door de kerspelbesturen in Drente gehouden schouw en herschouw in Augustus —November 1798 (genummerd 1—27). Met lijst der ingekomen „schouwcedullen" en extract-resolutie van het Intermediair Administratief Bestuur dd. 25 September 1798. 1798. 1 dossier. NB. Naar aanleiding van „de slegtheid der wegen en waterlossingen op zommige plaatsen in dit voormalig gewest" besloot het Intermediair Administratief Bestuur op 5 September 1798 „daarover eene publicatie te doen". Aan 2 leden uit zijn midden droeg het bestuur het ontwerpen dier publicatie op, welke op 11 September d.a.v. met een begeleidend rapport inkwam en werd vastgesteld. Daarbij werd den kerspelbesturen voorgeschreven, een schouw en herschouw te houden en bij het Intermediair Administratief Bestuur verslag in te zenden van den gehouden schouw. Een ingekomen bericht van 't kerspelbestuur van Emmen werd op 25 September 1798 gesteld in handen van de ontwerpers der publicatie, die rapport zouden uitbrengen ook over de nog te verwachten berichten. Op 1 November 1798 werd nog weder eene schouw-rapport in handen der commissie gesteld om bij het door haar uit te brengen rapport daarop te letten (notulen Intermediair Administratief Bestuur i.d.). Ook later werden eenige schouw-rapporten commissoriaal gemaakt. De indices op de notuleu van het Intermediair Administratief Bestuur vermelden echter geen rapport. Schuiten. 1229. „Van schultampt Dalen op Joh. Bottichius gedefereert; „is mede annex 't jus de non evocando, want renvoij nae de landt„schap werdt versocht. 7 " — Stukken betreffende het door Drost en Gedeputeerden verrichte naar aanleiding van het verzoek van Johannes Bottichius aan de Staten-Generaal, om te worden gehandhaafd in zijne functie als schulte van Dalen en Oosterhesselen, hem door den drost Rabenhaupt, met goedkeuring van Ridderschap en Eigenerfden, opgedragen. 1675. 1 dossier. NB. In 1672 was wegens het overlijden van den schulte van Dalen en Oosterhesselen deze functie komen te vaceeren. In 1673 werd door den drost Rabenhaupt tot schulte benoemd Johannes Bottichius, welke benoeming den 7 October 1673 door Ridderschap en Eigenerfden werd bekrachtigd. De vorige, ontzette, drost Henrick Munster Wilhelm van Bernsauw, heer van Ruinen, betwistte echter het recht tot deze benoeming, op grond dat de vacature was ontstaan tijdens zijn drostschap. Toen hij na den dood van den drost Rabenhaupt weder in het drostambt werd hersteld, benoemde hij dan ook tot schulte van Dalen en Oosterhesselen Jan Krul, den broeder van den in 1672 overleden schulte Eilardt Krul. Op grond van het door de Utrechtsche bisschoppen aan de ingezetenen van Drente verleend jus de non evocando verzochten Drost en Gedeputeerden aan de Staten-Generaal de beslissing in dezen niet te vellen, doch de zaak te renvoieeren aan Ridderschap en Eigenerfden, als hoogste macht in Drente. Hierbij een brief d.d. 1673 van van Bernsadw aan den landschapssecretaris W. Sichterman over deze zaak. 1230. Stukken betreffende de vergoeding, door Drost en Gedeputeerden geschonken aan P. Budde, verwalter-schulte van Vries, in verband met de opdracht van het schuitambt aan L. WoLTllERS. 1692, 1698 1 dossier. XB. De gecommitteerden tot den rekendag droegen 't schuitambt op aan L. Wolthers, met voorbijgang van den door den stadhouder tot verwalter benoemden P. Budde. Door bemiddeling van den stadhouder verkreeg deze daarop „een soldaten„paeie tot dertich stuivers sweekx onder de comp®. van de capt. „Rutger van Dongen." Secretarie. 1231. „Ordre op de jura ter secretarie." 1758. 1 stuk. XB. Dit stuk (genummerd „36") is een uittreksel uit de resolutiën van Drost en Gedeputeerden dd. 18 Febr. 1758. Secretaris. 1232. Maandstaten van ontvangst en uitgaaf' bij den landschapssecretaris met betrekking tot het kantoor der grondschattingen en rantsoenpenningen, door dien ambtenaar ingezonden bij de Commissie van Financie, over 1 Augustus 1798—1799 Maart 31. 1798 — 99. 1 bundel. NB. Zie voor de gelijksoortige maandstaten na Maart 1799 Inv. N<®. 1146 en 1147. Vergelijk Inv. Nl. 1148. Sessie ter Generaliteit. NB. Zie omtrent de Sessie ter Generaliteit ook onder Contributiën N°. 1047. 1233 Brieven van den gouverneur en kapitein-generaal der Nederlanden Matthias aartshertog van Oostenrijk (3), van de Generale Staten van de Nederlanden fl) en van de Gedeputeerden der Nadere Unie (1) aan de Staten (of Ridderschap en Eigenerfden) van Drente, houdende verzoek afgevaardigden te zenden op vergaderingen van de Generale Staten en Gedeputeerden der Nadere Unie, ter bespreking der vredes-onderhandelingen te Keulen e. a. zaken. 1579, 1580. 1 bundel. NB. Deze brieven dd. 20 Juni, 11 Augustus, 22 en 25 September 1579 en 24 December 1580, in dorso gemerkt ,A, B, C, „D, G". werden zorgvuldig bewaard in verband met Drente's aanspraak op sessie ter generaliteit. De brieven dd. 11 Aug. van Matthias en 25 Sept. 1579 van de Generale Staten zijn vermeld op den inventaris van stukken genoemd in Inv. N°. 1047. De brieven dd. 1579 betreffen alle de vredesonderhandelingen te Keulen, de brief d.d. 1580 is eene algemeene oproeping. De brieven hebben gediend als bijlagen tot de remonstrantie aanwezig in Inv. N°. 1235. — In den inventaris van de statenarchieven dd. 1627 en 1679 enz. worden ze afzonderlijk genoemd; terwijl de toestand der stukken aangeeft, dat ze steeds afzonderlijk bewaard zijn geweest. 1234. „Drenthe. Remonstrautiën verscheijdentlijck ingedient „ende daerop gevolchde appointementen" „rakende de sessie ter „generaliteit". 1608/9. 1 dossier 25 NB. Dit dossier is waarschijnlijk onvolledig. Het bevat slechts afschriften van de betrekkelijke resolutiën der Staten-Generaal dd. 20 Februari 1608 en 28 Mei 1609 en afschrift (of minute?) der namens Drente bij de Staten-Generaal ingediende remonstrantie dd. 16 Mei 1609. 1235. Stukken betreffende de hernieuwde poging van Drente ter verkrijging van het recht van sessie ter generaliteit. 1618/9. 1 dossier. NB. Een der stukken is voorop gemerkt „L." Vergelijk Inv. Nos. 633 en 1233. 1236. Afschriften van resolutiën der Staten-Generaal d.d. 8 en 24 Augustus 1594, 19 Januari—20 Februari 1608 en 2S Mei 1609 met betrekking tot de door Drente gevraagde sessie ter generaliteit, (c 1630). 1 bundel. NB. Het dorsaal opschrift van een der stukken is „1594, 1608 „ende 1609". Hierbij een omslag met een opschrift van de hand van den landschapssecretaris Mr. C. W. Ellents : „Dit stuk raakt eigen„lyk de collatie van het drostambt, schoon de superscriptie hetzelve tot de sessie brengt." 1237. Stukken betreffende de hernieuwde poging van Drente ter verkrijging van het recht van sessie ter generaliteit. 1633. Met retroacta dd. 1632/3. 1 dossier. NB. Enkele stukken hebben aanteekeningen van de hand van Drente's agent in 's Gravenhage M. van Pkrsijn. 1238. Minuteel verzoekschrift namens Drost en Gedeputeerden aan prins Willem II, herinnerend aan het verzoek van Ridderschap en Eigenerfden om erkenning van Drente's recht op sessie ter generaliteit. 1637. 1 stuk. NB. V olgens dorsaal opschrift werd het verzoekschrift den prins overhandigd „anno 1637 int leger voor Breda". 1239. Stukken betrelfende de hernieuwde poging van Drente ter verkrijging van het recht van sessie ter generaliteit. 1643. 1 dossier. NB. Zie ook Iriv. N°. 633. Het hier aanwezige afschrift eener memorie van Drente's agent in 'sGravenhage Mr. M. van Peesijn verwijst naar zijne (verloren) vroegere memorie dd. 9 October 1643. 1240. Stukken betreffende de poging van Drente ter verkrijging van het recht van sessie ter generaliteit, naar aanleiding van eene vergissing ter kanselarij der Staten-Generaal. 1650/51. 1 dossier. NB. Na het overlijden van prins Willem II werd bij vergissing ook aan Drente een brief gezonden met verzoek te komen beraadslagen omtrent de te volgen gedragslijn (zie Inv. N°. 1254). Gretig werd hierin door Ridderschap en Eigenerfden aanleiding gezocht tot het opnieuw te berde brengen van de kwestie der sessie ter generaliteit. Wederom echter zonder goeden uitslag. 1341. Afschriften van stukken d.d. 1579, 1580, 1608, 1619, 1639 en 1651, vervaardigd ten behoeve van Drente's pogingen ter verkrijging van het recht van sessie ter generaliteit. (17de eeuw). 1 bundel. NB. De stukken zijn gemerkt A, A, B, C, F, F, K, K, M, gedeeltelijk overeenkomende met de bijlagen tot de deductie d.d. 1618 (verg. Inv. N°. 633); terwijl verder enkele niet gemerkte stukken aanwezig zijn. 3 Afschriften zijn gewaarmerkt in 1624, 1639 en 1668. Springhengsten. 1242. „tHouden van springhengsten int landt, ende goede „race te trecken. 44". — Missive van den stadhouder aan Ridderschap en Eigenerfden, aandringende op het houden van dekhengsten; met minuteel antwoord. 1664. 1 dossier. Staatsstemminge. 1243. „Staatsstemminge. 1787". — Stukken betreffende het geschil tusschen de 4 dingspelen Beilen, Diever, Noordenveld eu Oostermoer en de meerderheid der ridderschap met de 2 dingspelen Zuidenveld en Rolde, omtrent het recht van overstemming ter statenvergadering, door de laatsten tegenover de eerstgenoemden gepretendeerd. 1787/9, 1792. 2 portefeuilles. NB. Omtrent de aanleiding tot het geschil zie men het: „Eenvoudig doch nauwkeurig verhaal van zaken, voorgevallen op den „landsdag, welke Dinsdag den 13 Maart 1787 binnen Assen begonnen, doch op Zaturdag den 17 vrugteloos gescheiden is. „Alomme te bekomen." De aanwezige stukken worden in de inventarissen der Statenarchieven d.d. 1795 en 1799 gedeeltelijk afzonderlijk omschreven ; waarschijnlijk om het belang der zaak. In de genoemde inventarissen worden bovendien vermeld: „Staadsrapporten van 1787" (1795) of ,Staatsrapporten 1788" (1799); wellicht doelend op (gedrukte exemplaren van) het tegenbetoog, dat echter ook wordt vermeld. De stukken bestaan uit: a. „ Origineele deductie over het regt van overstemming der „staatsvergadering; met de bijlagen." — „Deductie nopens het „regt van overstemming ter staatsvergadering van het landschap „Drente door de vier dinspelen van Beilen, Diever. Noordenveld „en het Oostermoer tegens het gevoelen der meerderheid van de „ridderschap en de dingspelen Zuidenveld en Rolde," 1787, (minute en gedrukt exemplaar); 1 stuk en 1 deel; b. „Het origineele tegenbetoog van de ridderschap."— „Tegenbetoog over de staatsstemminge in Drente", met bijlagen, 26 Augustus 1788, (minute en gedrukt exemplaar); 1 portefeuille en 1 deel; c. „Stukken adparentlyk bij elkander gezogt bij het opmaaken „van de stemming in 1787." — Aanteekeningen en afschriften, waarschijnlijk vervaardigd voor de samenstelling van het tegenbetoog; 1 bundel; NB. Het is niet zeker, of de in den tekst vermelde titel, ontleend aan den inventaris der staten-archieven d.d. c. 1799, dezen bundel betreft dan wel de bijlagen tot het tegenbetoog, die wellicht daarvan waren afgedwaald. d. „Acten der respective carspelen deser landschap, houdende „antwoorden van de eygenerfdens over de maniere van stemming „ten landsdage, 24 Maart 1789 geëxhibeert en gelesen" ter vergadering van Ridderschap en Eigenerfden. — Antwoorden der kerspelen omtrent hunne instemming met het tegenbetoog, inge- zonden ingevolge aanschrijving van Drost en Gedeputeerden d.d. 9 Februari 1789, 1789; 1 bundel; e. Stukken betreffende de procedure wegens injurie, door de meerderheid der ridderschap ingesteld tegen de onderteekenaars der deductie, 1788/9, 1792; 1 dossier. NB. Van 1792 is slechts aanwezig eene missive van den etstoel aan Ridderschap en Eigenerfden, berichtende dat de procedure der ridderschap tegen Jan Hemsingh Bavingh te Peiserwolde, tenzij buitengewone maatregelen door geadresseerden worden genomen, geen voortgang kan hebben, omdat 4 raden, „als advocaaten in die pro„ceduire betrokken geweest, onbevoegt zijn daarover vonnis te helpen „wijsen," en daarvoor het aantal der overige (4) raden te gering is- Stadhouders. 1244. Vidimus der acte van aanstelling d.d. 10 October 1587 door koning Philips van Franqois van Verdugo tot stadhouder en kapitein-generaal van 't land van Drente enz., en der in dorso daarvan geschreven verklaring omtrent zijne eedsaflegging. 11 Januari 1589. 1 charter. NB. Zie regesten N°. 151—153. Het vidimus werd verleend door stadhouder en hoofdmannen van Stad en Omlanden. 124» Acte van geheime opdracht door Drente van het stadhouderschap aan Wilhelm Lodewich graaf te Nassaw-Catzenelbogen etc. 5 Januari 1593. 1 stuk. NB. De acte is geteekend door 6 gevolmachtigden van 't landschap (vertegenwoordigers der 6 dingspelen?). Onder voorbehoud van hare privileges beloofde Drente den stadhouder openlijk te zullen aannemen, „so balde die landtschap „van Drente van den overlast ende gewalt der wedersyde be„schutzet ende bevryet zal wesen". Tot dien tijd toe werd van Wilhelm Lodewich geheimhouding verzocht, „daermit wij ofte onse „principalen der landtschap hierdoer niet in eenigen unlust ofte „gevaer van der anderen pertye en geraecken." 1246. Afschrift van het vidimus d.d. 11 Januari 1589 der acte van aanstelling d.d. 10 October 1587 door koning Philips van Franqois van Verdugo tot stadhouder en kapitein-generaal van Drente enz. (c. 1615). 1 stuk. NB. Zie regesten Nos. 151 en 153. Het vidimus was verleend door stadhouder en hoofdmannen van Stad en Omlanden. Dit afschrift is geschreven en geteekend door Hübertcs Weijnichm an, van 1601 — 1627 landschapssecretaris. Vergelijk N°. 1244. 1247. „Copiële commissie (van de Staten-G-eneraal) voor syn „g. graefï Wilhelm Ludewich van Nassaw als stadthouder van „Drenthe. 1596 " (c. 1615.)" 1 omslag. NB. Het stuk is aanwezig in 3 exemplaren, met gelijke wormgaten. Een exemplaar is geschreven door Hdbkrtüs Weijnichman (van 1601 —1627 landschapssecretaris), de beide andere door Henrick Weijnichm&n (in het begin der 17de eeuw klerk ter landschapssecretarie). 1248. Afschrift der acten van aanstelling d.d. 3 en 2 April 1590 door de Staten-Generaal en de Staten van Utrecht van Mauritz prins van Orangiën tot gouverneur en kapitein-generaal der provincie Utrecht en van zijne instructie. (1620?). 1 stuk. NB. Dit afschrift draagt in dorso de aanteekening ,,17 Juli „1620", den datum waarop Ridderschap en Eigenerfden besloten het stadhouderschap van Drente aan prins Maürits aan te bieden. Vergelijk Inv. N°. 1249. 1249. „Originele instructie ende commissie van sijne prin„celyke excellentie prins Mauritz van Orangiën als stadthouder „van Drenthe, den 10 Januarij 1621." 1 dossier. NB. Aanwezig zijn: a. de minuteele instructie; b. de origineele instructie; c. een gelijktijdig afschrift der commissie. Vergelijk Inv. N®. 1248. 1250. „Originele commissie ende instructie voor sijn gen. „graeff Ernst Casimir van Nassau als stadthouder van Drenthe, „den 6 Augusti 1626". 1 dossier. 1251. „Copiële commissie ende instructie ende stucken rae„kende die commissie van syne gen. graeff Ernst Casimir van „Nassau, a°. 1625''. 1 dossier 1252. Afschriften van stukken d.d. 1625 en 1630, betreffende de opdracht door Overijsel van het stadhouderschap aan Henrick prins van Oranje graaf van Nassau, en de verleening door haar van de survivance aan diens zoon Wilhelm prins van Nassau. (1630?). 1 omslag. 1253 „7. Anstellingen van en instructiën voor de doorluchtige stadhouderen, en andere stukken daartoe relatif". 1632— 1676, 1730. 1 portefeuille en 1 charter. NB. Aanwezig zijn stukken betreffende : a. de opdracht van het stadhouderschap aan en de vaststelling der instructie voor graaf Hendrik Casimir van Nassau, 1632; b. de opdracht van het stadhouderschap aan en de vaststelling der instructie voor prins Frkderik Hendrik van Oranje, 1640; c. de verleening der survivance aan prins Willem (II) van Oranje, 1641; NB Op de acte van survivance schreef de landschapssecretaris J. Struuck in dorso: „ Dese acte ofte commissie van survivance is by Sijne „Hoocheyt prince Wilhelm nyet angenoemen, in vougen sij gestelt „was, maer in suiker vougen als int protocol van den lansdaegen ,,des jaers 1641 folio quinto verso et sexto recto te syen is. Quod „notandum." d. de aanstelling als stadhouder van prins Willem (II) van Oranje, 1647; e. de opdracht van het stadhouderschap aan en de vaststelling der instructie voor graaf Willem Frederik van Nassau, 1650; f. de verleening der survivance aan vorst Hendrik Casimir van Nassau, 1661 ; g. de aanstelling als stadhouder van vorst Hendrik Casimir van Nassau, 1674/75; h. het geschil over zijne instructie met vorst Hendrik Casimir van Nassau, 1676; de verleening der survivance aan prins Willem (III) vanOranje, 1676 ; j. de beëediging als stadhouder van Willem Carel Hendrik Friso, prins van Oranje ek Nassau, 1730. 1254 „71. Notificatie van Haer Hooch Mogenden aen de „Ed. Mogende Heren Drost ende Gedeputeerden der landtschap „Drenthe, dat Zijn Hoocheit prins Wilhelm van Oragniën den „6 Novembris 1650 was overleden, om haer advijsen in te bren„gen ter vergaderinge van Haer Hooch Mogenden". 1650 1 stuk. NB. Is dit stuk misschien afzonderlijk bewaard geworden met het oog op Drente's verlangen naar sessie ter generaliteit? Vergelijk N°. 1240. 12.».> Briefwisseling van Drost en Gedeputeerden met den stadhouder Willem Frederik van Nassau over zijne aanvaarding van het stadhouderschap van Overijsel gedurende de minderjarigheid van prins Willem III. 1654. 1 dossier. 1256. „Frieslandt ende princesse Albertina Missiven ende „responsiën aengaende het stadhouderschap." — Briefwisseling van Drost en Gedeputeerden met Gedeputeerde Staten van Friesland en prinses Albertine van Nassau over de ratificatie der acte van survivance als stadhouder van Drente voor Hendrik Casimir vorst van Nassau, en eenige particuliere aangelegenheden. 1664—1674. 1 buDdel. NB. Hierbij eene (minuteele?) commissie voor Hendrik Casimir als stadhouder. 1257. „Complimenteren van den coninck". — Brieven door de Gedeputeerden van Drente ontvangen van den drost van Pallandt en minuten van antwoorden, betreffende het gelukwenschen door hem namens Drente van Willem III bij diens uitroeping tot koning van Engeland. 1691. 1 dossier. NB. Willem III werd eerst in 1696, na 't overlijden van Hendrik Casimir, stadhouder van Drente. 1258. Briefwisseling van Drost en Gedeputeerden met hunne gecommitteerden naar 's Gravenhage over de vaststelling der commissie voor Willem III als stadhouder, de regeling met hem van de begeving der militaire charges, en het verzet van den commandeur van Coevorden tegen het drijven van vee over de leidijken bij Coevorden. 1696. 1 bundel. NB. Zie over het in den tekst genoemd optreden van den commandeur van Coevorden ook Inv. N°. 833. 1259. Stukken betreffende de opdracht van het erfstadhouderschap aan Willem Carel Hendrik Friso prins van OranjeNassau (Willem IV) en zijne nakomelingen, en de regeling van de waarneming van het stadhouderschap tijdens de minderjarigheid van prins Willem V. 1748—1788. 2 portefeuilles en 2 charters. NB. De stukken betreffen: a. de opdracht door Drente van het erfstadhouderschap aan Willem Cakel Hendrik Friso prins van Oranje-Nassaü (Willem IV), 1748/9; b. het overlijden en de begrafenis van den erfstadhouder prins Willem IV, en de beëediging van zijne weduwe als gouvernante, 1751/2 ; c. „Stukken rakende de eventuele tutele over den here erfstadhouder, 1752, '53, '54,'55,'56, N°. 143" ; — de voorziening in de voogdij over den minderjarigen erfstadhouder, bij eventueel voor-overlijden van prinses Anna, weduwe van Willem IV, 1752/6 ; d. het overlijden van prinses Anna en het optreden als kapiteingeneraal van den hertog van Brunswijk-Wolfenbuttel, 1759; e. het afleggen zijner geloofsbelijdenis door en het verleenen van zitting in de staten van Drente aan den erfstadhouder prins Willem V, 1764; f. de meerderjarig-wording van en de aanvaarding van het erfstadhouderschap door Willem V, en de aanbieding van een don gratuit aan den hertog van Bronswijk, 1765/6; g. de medewerking van Drente aan de overgifte der acte van „guarantie" van het erfstadhouderschap aan Willem V, 1787/8. 1260. Stukken — hoofdzakelijk briefwisseling van Ridderschap en Eigenerfden en Drost en Gedeputeerden met leden van de stadhouderlijke huizen — betreffende familie-aangelegenheden van de stadhouders en hunne familie. 1632—1794. 1 portefeuille. NB. De stukken betreffen: a. de begrafenis van den stadhouder graaf Ernst Casimir van Nassau, 1632; b. de begrafenis van den stadhouder graaf Hendrik Casimir van Nassau, 1640; c. het overlijden en de begrafenis van Sophie Hedtwigh, hertogin van Brunswijk-Luneburg, douairière van den stadhouder graaf Ernst Casimir van Nassau, 1642; d. de bevalling van de „princesse royale," douairière van den stadhouder prins Willem II, 1650; e. het overlijden en de begrafenis van den stadhouder graaf Willem Frederik van Nassau, 1664; ƒ. het overlijden van den stadhouder graaf Hendrik Casimir van Nassau, 1696; g. het overlijden van Albertine van Oranje, douairière van den stadhouder graaf Willem Fredekik van Nassau, 1696; h. de bevalling der douairière van den stadhouder vorst Hendrik Casimir van Nassau, 1696; i. het huwelijk van prinses Caroline, dochter van prins Willem IV, met prins Charles van Nassau-Weilburg, 1760; j. geboorten en overlijden van kinderen uit het huwelijk van Charles van Nassad-Weilburg met prinses Caroline, 1760—1776 ; k. het overlijden van Maria Louise\an Hessen-Gasbel, douairière van Johan Willem Friso, prins van Oranje-Nassau, 1765; l. het bezoek aan Drente van prins Willem V, 1766; m. het huwelijk van den erfstadhouder Willem V, prins van Oranje-Nassau, met prinses Wilhklmina van Pruisen, 1767 ; n. de zwangerschap van prinses Wilhklmina, gemalin van den erfstadhouder, 1768/9; o. de ziekte en het herstel van prinses Wilhelmina, gemalin van den erfstadhouder, 1769/70; p de zwangerschap van prinses Wilhelmina, gemalin van den erfstadhouder, de geboorte en den doop van prinses Frkderica Louise Wilhelmina en de toekenning aan haar van een „lijfpensioen", 1770; q. de zwangerschap van prinses Wilhelmina, gemalin van den erfstadhouder, de geboorte en den doop van een erfprins, 1772; r. het overlijden van Louise Amalia, prinses van Brunswijk, prinses-douairière van Pruisen, 1780; s. het huwelijk van Frederik Willem, zoon van prins Charles van Nassau-Weilburg, met Louisa Isabklla burggravin van Kirchberg, 1788; t. het overlijden van Charles prins van Nassaü-Weilbubg, 1788; u. het huwelijk van den erfprins (later koning Willem I) met Frederika Louisa Wilhelmina, prinses van Pruisen, en de geboorte van een zoon uit dit huwelijk, 1791/2; v. bevallingen van Louise Isabella, gemalin van graaf Frederik Willem van Nassau, 1792/94. Steenwijk. 1261. „Steenwijk". — Stukken betreffende de door Drost en Gedeputeerden genomen maatregelen tegen de verspreiding van een schotschrift van den schulte tegen den magistraat van Steenwijk. 1753. 1 dossier. NB. Drost en Gedeputeerden traden op naar aanleiding van de, hier aanwezige, klacht van den magistraat. Het libel verscheen ter plaatse. Tabak-accijns. 1262. Stukken betreffende het onderzoek naar de onregelmatigheden, door de pachters gepleegd bij de heffing van den tabak-accijns. 1768. 1 dossier. NB. Hierbij een minuteel besluit van Drost en Gedeputeerden dd. 18 Juni 1768, waarbij den landschapssecretaris Mr. C. W. Ellents dit onderzoek werd opgedragen. „Tapcijs." NB. zie ook Inv. N°. 879. 1263. Request, met bijlage, van den pachter van den impost op de wijnen en brandewijnen aan Ridderschap en Eigenerfden, om opdracht aan de grossiers in wijnen tot inlevering telkens bij den pachter van den impost van een uitslagcedel der wijnen, die door hen aan tappers in Drente zijn uitgeslagen. 1793. 1 omslag. NB. Hierbij een onvoltooid concept-besluit ter zake van Ridderschap en Eigenerfden. 1264. Missives van schuiten aan Gecommitteerde Representanten, betreiïende de aanstelling van collecteurs van den „tapcijs" (genummerd 1—8; met lijst). 1795. 1 bundel. ^B. De lijst vermeldt bovendien nog onder Nos. 9 en 10 aanstellingen door Gecommitteerde Representanten (en dus misschien mondeling ter vergadering medegedeeld). Hierbij een door den secretaris gewaarmerkt uittreksel uit de notulen van Gecommitteerde Representanten dd. 30 Sept. 1795 bevelende de aanstelling. „Troubles". 1265. „Eenige brieven en stukken rakende de troubles en „onenigheden sedert den jare 1748." - Stukken betreffende het door Ridderschap en Eigenerfden en Drost en Gedeputeerden verrichte tot wegneming van de bezwaren der ingezetenen van Drente tegen het bestuur, bepaaldelijk in financieele zaken 1748/49. 1 portefeuille. XB. Een deel der stukken is afkomstig uit verzameling N°. 7 (Mrs. J. W. en P. D. Kymmell, te Utrecht en te Leeuwarden), en bevat zeer vele stukken ontwijfelbaar behoorende tot het staten-archief (bv. brieven aan Ridderschap en Eigenerfden). Deze stukken zijn bijeengevoegd door den toenmaligen landschapssecretaris Mr. J. Kijmmel, die het pak tot opschrift gaf: „In dit pacquet is vervat al het„geene in dese landschap sedert den 8 Meert 1748, tijd der „ verhef finge van Syn Hoogh., is voorgevallen en geresolveert tot „en met den 17 Nov. 1749." Hierbij „Authentique stukken, requesten en resolutiën, behorende tot de extra-ordinaire landdag, gehouden te Assen den „25 Juny 1748", Groningen, W. Febens, 1748, 1 deel (geschonken in 1871 door den heer F. A. Ebbinge Wubben, te Staphorst). Unie van Utrecht. 1206. Stukken betreffende de toetreding van Drente tot de Unie van Utrecht. 1580. 1 dossier. NB. Aanwezig zijn: a. door den secretaris der Generale Staten gewaarmerkt afschrift der volmacht dd. 20 Maart 1580 van Drente op hare afgevaardigden ter vergadering der nader geünieerde provinciën, 1580; b. „ V erhandelinghe van de Vnie, evvich verbont ende eendracht „... binnen die stadt Vtrecht ghesloten ende ghepvbliceert ...den „29 Januarij anno MDLXXIX," met „Verclaringhe vant 13 artikel", „Ampliatie vant 15 artikel", en opgevolgde ratificatie door ver- schillende kwartieren enz. tot 1 Februari 1580 (gedrukt) en dd. 16 Februari en 11 April 1580 (betreffende de onderteekening door Drente's afgevaardigden), gewaarmerkt door den secretaris der Generale Staten. Met achtergeschreven verklaringen van instemming door den adel (geteekend), de schuiten (geteekeud), de pastoors en de „papen", de eigenerfden en vertegenwoordigers der kerspelen van Drente; c. uittreksel uit de Acte der Nadere iJnie dd. 23 Januari 1579, bevattende de artt. 1, 23 en 24, gemerkt „2". Zie ook Inv. N°. 625. Utrecht (kapittel van St. Pieter). 1267. Acte, waarbij het kapittel van St. Pieter te Utrecht Coenraet ten Houe c. u. uit den hoorigen echt ontslaat en aan hen verhuurt een huis c. a. te Uffelte. 1438. 1 charter. NB. Zie regest N°. 79. Niet blijkt, hoe dit stuk gekomen is in het staten-archief. 1268. Stukken betreffende een geschil tusschen het kapittel van St. Pieter te Utrecht en eenige zijner erfpachters in Drente, wegens het door hen in strijd met het recht of het erfpachtcontract verrichte, (c. 1612). 1 bundel. NB. Een stuk is geadresseerd aan den schulte van Havelte. G. Struock was schulte over 1603—1634. In een stuk dd. 1612 wordt hij rentmeester van 't kapittel (van St. Pieter) genoemd. De verzameling kan dus van c. 1612 zijn. Deze stukken bestaan uit: a. een schrijven aan en eenige adviezen voor 's kapittels rentmeester in Drente G. Steüück (tevens schulte van Havelte); b. afschriften van 2 stukken dd. 20 Juni 1439 en 24 Maart 1490, gewaarmerkt door 's kapittels secretaris G. de Wijs Cl580 k'82-1607 è.'08); c. uittreksels uit löde eeuwsche (alle?) erfpacht-contracten door 't kapittel met Drenten gesloten, gewaarmerkt door 's kapittels secretaris C. Brünings (1608—1634). Vergelijk Inv. N°. 1269. Het is niet zeker, op welke wijze deze stukken in het archief zijn gekomen. Maonin noemt ze reeds, terwijl ook oudere inventarissen stukken betreffende pachten van 't kapittel van St. Pieter kenden, zondere nadere aanduiding. Mogelijk is nog, dat zij op dezelfde zaak betrekking hebben als t volgend nummer. 126». Afschriften van stukken d.d. 1040—1561, waarschijnlijk gediend hebbend in een geschil tusschen het kapittel van St. Pieter te Utrecht en Drost en Gedeputeerden over de vraag, welke rechter competent was met betrekking tot de pachtgoederen van het kapittel in Drente. (Begin 17de eeuw). 1 portefeuille. NB. Vergelijk de noot b\j Inv. N°. 1268. Alle stukken zijn gewaarmerkt door den secretaris van het kapittel C. Bnvmms (1608-1634). Er waren 2 serieën: 1. eene ongenummerde en 2. eene genummerde, waarvan aanwezig de nummers 2 (welk stuk ook voorkomt in de andere serie), 10,11,12. Bovendien is aanwezig van dezelfde hand een o'ngeteek'end (minuteel ?) pacht-contract d.d. 1615. N°. 12 is geadresseerd aan „G. Strdick, schulte te Havelte " tevens rentmeester van het kapittel (zie resol. Drost en Gedeputeerden d.d. 6 Juni en 2 Augustus 1611). Op verzoek van G. Stroück, namens deken en kapittel, bepaalden Drost en Gedeputeerden op 27 Mei 1611, „dat, voortaen „en bij provisie de questiën rijsende uit de betalinge van der„selver H. pachten, wesende verdongen tenden als andersints, „voor de heeren Drost en Gedeputeerden der landtschap geventi„leert en gedecideert sullen worden." Toen echter in 1618 wederom een geschil (over de aflossing van zulk een pacht) voor Drost en Gedeputeerden aanhangig was (resol. D. en G. d.d. 29 Oct. 1618), vroegen zij aan Ridderschap en Eigenerfden inlichting omtrent hunne bevoegdheid in dezen (resol. R. en E. d.d. 18 Dec. 1618). Ridderschap en Eigenerfden verwezen toen de zaak naar den etstoel als zijnde „proces civil." Op het lotting d.d. Mei 1619 ontmoeten wij dan ook partijen (lotting d.d. 1619 bladz. 39); terwijl op 13 November 1620 vonnis werd gewezen (lotting d.d.' 1620 bladz. 167). Blijkbaar heeft het kapittel zich dus bij de behandeling door den etstoel nedergelegd. ^ Misschien heeft dus de rentmeester, toen hij voor Drost en Gedeputeerden de exceptio declinatoria fori opwierp (resol. Drost en Gedeputeerden d.d. 29 Oct. 1618), deze stukken terzelfder gelegenheid overgegeven. Vergelijk hierbij Mr. S. Muller Fz., Catalogus van het archief van het kapittel vau St. Pieter, N°. 990. 1270. „Capittel van St. Peter te Utrecht, over de versplittinge „der erfpacht en het regt tot jagt en visscherie, 176, 1770". — „Jagt en visscherie vant capittel van St. Peter te Utrecht". — Stukken betreffende het verzoek van deken en kapittel van St Pieter te Utrecht aan Drost en Gedeputeerden om: le. hun ambtman bij te staan in de wegneming der verkeerde rechtsverhouding tusschen 't kapittel en zijne meiers ;2e. hem het genot van 'skapittel's jachtrecht niet te verhinderen. 1769/73. 1 dossier. NB. Vergelijk: Mr. S. Muller Fz. Catalogus van het archief van het kapittel van St. Pieter, N°. 991. 1271. „76. Over 't versoek van 't capittel van Utregt". — Afschrift der publicatie van Drost en Gedeputeerden d.d. 17 Mei 1784, houdende oproeping tegen den rechtdag van allen, die bezwaren willen inbrengen tegen het verzoek van bet kapittel van St. Pieter te Utrecht met betrekking tot de verzekering der pacht bij verkoop of verdeeling van landerijen van het kapittel. (1784?). 1 stuk. NB. Vergelijk : Mr. S. Muller Fz., Catalogus van het archief van het kapittel van St. Pieter, N°. 976. Vaart en venen (teglement voor Kloosterveen en de vaart). 1272. „Reglementen op de Smildervaart of Cloosterveen en „vaart, 1771".— Stukken betreffende de vaststelling door Drost en Gedeputeerden en de afkondiging van het „reglement over „het Cloosterenveen en de vaart vandaar tot in het Meppeler „diep loopende." 1771. 1 omslag. NB. Aanwezig zijn: o. een ordonnantie d.d. 1695 van de participanten der Smilder venen, inhoudende een reglement op 't gebruik van de „schipvaert" en de T revier de A"; 6. een onvolledig exemplaar dier ordonnantie, met wijzigingen vau de hand van den landschapssecretaris Mr. C. W. Ellents ; F. het naar aanleiding daarvan opgemaakt reglement, vastgesteld op 29 Maart 1771 ; d. 2 bij Drost en Gedeputeerden teruggekeerde publicatiën van de vaststelling. Vaart en Venen (schouw). 1273. Stukken betreffende den schouw van de landschapsvaart en -venen 1771 —1783, 1794, 1795, 1803, 1804. 1 portefeuille. NB. De stukken d.d. 1771—1783 zijn afkomstig van den administrateur van vaart en venen W. H. Hofstede. Na diens benoeming in 1784 tot landschapssecretaris werd benoemd tot administrateur Mr. L. 0. Kijmmell. Van diens ambtstijd zijn thans geene stukken aanwezig van hem afkomstig, de stukken d.d. 1794/5 zijn afkomstig van Mr. P. Hofstede. De schouw werd aanvankelijk uitgeoefend door den administrateur van vaart en venen, die daarover rapport uitbracht aan de „gecommitteerden tot de veenen en vaart." Later schouwde de commissie zelf. Tusschen 1802 en 1805 werd de schouw uitgeoefend door de Commissie uit het Departementaal bestuur van Overijsel tot de dagelijksche administratie der financiën in Drente. Vaart en Venen (onderhoud en gebruik). 1274. Stukken betreffende het onderhoud en het gebruik van 's landschaps vaart en venen en het maken van nieuwe werken ten behoeve daarvan. 1773—1783, 1790—1792. I portefeuille. NB Voornamelijk zijn aanwezig rapporten enz. van den administrateur van vaart en venen W. H. Hofstede. Na het optreden in 1784 van Mr. L. O. Kijmmell als administrateur zijn bijna geen stukken hier voorhanden (vergelijk de noot bij Inv. N°. 1273). Vaart en Venen (Smildervaart (Landschapsvaart)). 1275. Stukken afkomstig van de gecommitteerden van Drente tot het onderhandelen met de participanten der Smildervaart over de voorwaarden, waarop Drente de turf enz. uit hare venen te Halen en te Witten door de vaart naar Meppel kan vervoeren. 1755—1760. 1 portefeuille en 2 kaarten. NB. De kaarten zijn hierbij gevoegd, omdat zij aangeven de verlenging van de oude Smildervaart, waarvan hier sprake was. De commissie bestond uit den landschrijver Mr. J. Kijmmel en den landschapssecretaris Mr. C. W. Ellents. Op 30 September 17t>0 bracht de secretaris Ellents rapport uit over hunne werkzaamheden en het afbreken der onderhandelingen, wegens de onaannemelijke eischen, door de participanten gesteld. Hierop besloten Drost en Gedeputeerden, dat de onderhandelingen afgebroken zouden blijven en Drente andere wegen zou zoeken om het aan de snede brengen harer venen te bevorderen. Laatstgenoemd besluit van Drost en Gedeputeerden is in minute hier aanwezig en is waarschijnlijk door den secretaris Ellents, door wien het is opgesteld, bij de stukken der commissie gevoegd. Ook is in minute aanwezig een besluit van Drost en Gedeputeerden dd. 6 October 1757, eveneens naar aanleiding van een rapport van den secretaris Ellents genomen, waarbij de landschrijver Kijmmel en de secretaris Ellents opnieuw worden gecommitteerd om de onderhandelingen verder voort te zetten. Hierbij een „Copia Octroy voor de Compagnons van Opster„Landt, 1704", — en een afschrift der „Conventie over den uitvoer „der Hauler veenen door de Bakkeveensche vaarten en vallaten, „den 25 Junij 1756"; — waarschijnlijk door de commissie bij de beoordeeling van de eischen der participanten gebruikt. 1276. „Caart van de Hycker Smilder veenen, zooals zij nu „zijn toebehoorende aan de hr. grietman D. B Lyckelema a „Nieholt nevens zijn partytiepanten . .., verveerdight en afge„geven den 8 Maart An°. 1757" door den landmeter M. Withoudt. 1 kaart. NB. Deze kaart geeft de Hijker venen gelegen aan weerszijden van 't noordelijkste deel der Oude Smildervaart, met opgave van de verdeeling ervan over Lïcki.ama c.s. Wellicht staat deze kaart in verband met het in 't vorig nummer vermeld plan tot verlenging dier vaart door de ten noorden daaraan grenzende landschapsvenen. 1277. „Commissie over de Vaart", „van het Hoogeveen in „de Witter venen, 1762." — Stukken afkomstig van gecommitteerden van Drente tot het ontwerpen van een verbindingskanaal van de Witter venen naar de Hoogeveensche vaart 1762. 1 dossier. Vaart en Venen (Smildervaart (Landschapsvaart)). 1278 Stukken afkomstig van de gecommitteerden van Drente tot het onderhandelen met de participanten der Smildervaart over de overname dier vaart. 1765—1767. 1 dossier. 26 NB. De commissie bestond uit den gedeputeerde Ldnsingh, den landschapssecretaris Ellents en den landschrijver Kijmmel. Van 1766 zijn geene stukken aanwezig. De onderhandelingen hebben geleid tot de overeenkomst van 23 April 1767 (in originali hier aanwezig), waarbij door de participanten de vaart c.a. aan Drente werd verkocht. Hierbij een minuteel besluit van Drost en Gedeputeerden dd. 1 Mei 1767, houdende bekrachtiging van de op 23 April 1767 gesloten overeenkomst, opgesteld door den secretaris Ellents en misschien door hem als lid der commissie hierbij gevoegd. Voor de acte van overdracht zie Inv. N°. 1279. 1279 „Originele koopbriev of contract, betalinge en transport „van de Smildingervaart, 1767, 127". 1767. 1 charter. 12SO. Stukken betreffende de richting te geven aan de voorgestelde nieuwe vaart van de Witter venen naar Smilde, en de verbetering der reeds bestaande vaart van Smilde naar Meppel. 1766—1769. 1 portefeuille en 7 kaarten. 1281. Stukken afkomstig van de commissie benoemd bij landdagsbesluit d.d. 14 Maart 1769 tot het doen van rapport omtrent het plan tot aanleg der „Nieuwe vaart" en de daartegen ingebrachte bezwaren. 1769. 1 dossier. NB. Sommige stukken dragen in dorso de aanteekening „geregistreert." Het register, waarin zij zouden zijn opgenomen, is echter niet tot ons gekomen. Is het wellicht het zoogenaamd Smilder protocol, genoemd in de noot bij 't hoofd der rekeningen van Vaart en Venen, onder k ? 1282. Minuteele resolutiën van Drost en Gedeputeerden als bij commissoriaal besluit d d. 21 April 1769 belast met de uitvoering van het plan tot aanleg der „Nieuwe vaart" van „de Q-rifte" tot den oliemolen bij Meppel, 22 April 1769—1772 November 23. Met ingekomen en minuten van uitgegane stukken en aanteekeningen. 1 portefeuille. NB. Op 14 Maart 1769 benoemden Ridderschap en Eigenerfden eene commissie om aan hen te rapporteeren over het plan tot aanleg eener nieuwe vaart van „de Grifte" tot den oliemolen bij Meppel. Bij besluit dier commissie d d. 21 April 1769 (geregistreerd in het landdagsprotocol) werd aan Drost en Gedeputeerden de uitvoering van dien aanleg opgedragen. Op den landdag d.d. 10 Maart 1772 werd door „de heeren, „gecommitteert tot de directie over den aanleg van de Nieuwe „vaart, verlaten en aankleeve van dien", rapport uitgebracht, „dat „de geheele vaart . . . thans uit het diep te Meppel tot in de „veenen van het Cloosterenveen verveerdigt'' was, en werden de kosten opgegeven. Daarop werd besloten, Drost en Gedeputeerden te machtigen tot het slaan der noodige ordonnantiën. Hoe Drost en Gedeputeerden plaats maakten voor deze gecommitteerden wordt niet opgehelderd. Sommige stukken dragen in dorso de aanteekening „geregistreert". Het register, waarin zij zouden zijn opgenomen, is echter niet tot ons gekomen, is het wellicht het zoogenaamde Smilder protocol, genoemd in 't hoofd der rekeningen van Vaart en Venen, onder k? 1283. Acten van aanbesteding van verschillende perceelen der „Nieuwe vaart" en van daarbij behoorende werken; met teekeningen voor den bouw van een huis. 1767, 1769/70. 1 bundel. 1284 Aanteekeningen van uitgaven, gevallen bij de aanbesteding en den aanleg der „Nieuwe vaart". 1769—1771. 1 omslag. 1285. Stukken betreffende den aankoop door Drente van land ten behoeve der „Nieuwe vaart" („Landschapsvaart"). 1770—1774, 1778-1781. 1 bundel. 1286. „Jagt voor de landschap op de Smildingervaart" — Stukken betreffende den aankoop door Drente van een jacht op de „Smildingervaart". 1772/3. 1 dossier. 1287. „Accoord met H. Hummel en de heer grietman „Lyklama a Nyeholt, 1762." — Afschrift eener acte dd. 24 Dec. 1762, waarbij H. Hummel erkent, in 1751 te hebben verkocht aan Daeniel de Blok Lyelama a Nyeholt, grietman van OostStellingwerf, te Makkinga c.s. 1/4 in de „soogenaemde Smildi„ger vaert". 1773. 1 stuk. NB. 't Afschrift is gewaarmerkt door den landschapssecretaris Mr. C. W. Ellknts. Bij overeenkomst d.d 19 Maart 1751 had H. Hummel als gehuwd met J. Fleddkrüs en als gemachtigde van zijne schoonmoeder Fledderus-Veklkt 3/4 der vaart overgedragen en 't resteerend 1/4 aan zich behouden. Doch in 't zelfde jaar nog verkocht hij zijn 1/4 aan Lycklama, die toen dus eigenaar was der geheele vaart. 1288. Bestekken voor het verdiepen en verbreeden van een gedeelte der „vaart" en het vernieuwen of verhoogen van wegen langs die vaart. 1774, 1782, 1783, (1806). 1 bundel. NB. Het bestek dd. 1774 is in duplo aanwezig, waarvan een exemplaar tevens is acte van aanbesteding. Bij dat dd. (1805) zijn 2 concepten. 1289. Requesten aan Drost en Gedeputeerden, om uitreiking eener obligatie voor den koopprijs en om afslag van grondschatting van voor de „Nieuwe vaart" vergraven landen. 1771, 1781. 1 omslag. NB. Hierbij een afschrift der resolutie van Drost en Gedeputeerden d.d. 15 Februari 1777, betreffende een toen behandeld (hier aanwezig) request 1290. „Aankoop van de grondt bij de Lokkebrugge door de „boer van Havelte, 25 Sept. 1798." — Stukken betreffende den verkoop door Drente aan de markegenoten van Havelte van een stukje grond bij de Lokbrug. 1798/9 1 dossier. NB. Op 25 September 1798 gingen de boeren van Havelte in op de gestelde voorwaarden, op 27 Juni 1799 had de overdracht plaats. Vaart en Venen (Friesche vaart). 1291. Stukken afkomstig van de commissie uit Drost en Gedeputeerden om te onderhandelen met den grietman Lycklama a Nyeholt over den aanleg eener vaart ter verbinding van de Opsterlandsche- en Hijker-Smildervaarten. 1779/80. 1 omslag en 1 kaart 1292. Concept-overeenkomst met den grietman van Opsterland omtrent ruiling van grond bij en aanleg van wijken uit de Witte wijk. (c. 1785?). 1 stuk. NB. Het stuk bevat tevens eene schetsteekening der gronden. 't Heeft tot opschrift „Concept om de plaatsen van die van „Hijken en Jan Otten gekogt an te leggen en om met den „heere grietman over de wyke ten oosten hetzelve te accortdeeren". 't Blijkt niet, of die plaatsen door 't landschap zijn aangekocht; in 't register van verzegelde brieven komt geen acte daarvan voor. 't Kan dus zijn; dat dit stuk afkomstig is van den schrijver (W. H. Hofstedk) particulier. In 1779/80 werd door 't landschap met den grietman van Opsterland onderhandeld over 't graven van de z. g. Friesche vaart (ter verbinding van de bestaande Opsterlandsche- met de Smildervaart). De grietman zou de helft laten graven en 't landschap de andere helft, waarvoor de grietman zou toestaan de z.g. Wittewijk te verbreeden. Waarschijnlijk dagteekent 't in den tekst omschreven stuk van iets lateren tijd. 1293 Afschrift eener overeenkomst d.d. 13 Aug. 1790 tusschen eigenaren van de Witterwijk, omtrent de voorwaarden, waarop zij aan de gecommitteerden van Drente tot den aanleg der Friesche vaart, zullen toestaan de verwijding van genoemde wijk. (c. 1790). 1 stuk. 1294. Kaart van de waterpassing van een gedeelte der aan te leggen Friesche vaart, opgemaakt door den landmeter L. Gbevijlink 1791. 1 kaart. 1295. Bestek en voorwaarden van aanbesteding, namens gecommitteerden tot den aanleg der „Friese scheepvaart", voor den bouw van verlaat N°. 1 in die vaart Met teekeningen 1792. 1 omslag en 1 rol. 1296. „Remarkes over de Vriesche vaart door de Smilde." — Minuteele „Remarques op het plan om uit 's landschaps „Hoofdvaart op de Smildo te graven een kanaal naar Vriesland" (1804?). 1 stuk. XB. Dit stuk (opgemaakt ten behoeve van den secretaris van staat van ) is gevonden bij de verzameling stukken, die zijn ingekomen bij de Commissie uit het Departementaal bestuur van Overijsel tot de financiën enz. van Drente. Het is voorzien van wijzigingen van de hand van Mr. P. Hofstede. Vaart en Venen (Norgervaart). 1297. Stukken betreffende den verkoop door Drente van veen zonder ondergrond, in de rooiing der aan te leggen Norgervaart 1784, 1795, (c. 1801). 1 omslag. Vaart en Venen (Beilervaart). 1298. Stukken betreffende het verleenen van schadevergoeding aan Lucas Lucas te Beilen c s. voor het, tijdens den aanleg der Beilervaart in 1791 tot dijk en noksloot vergraven, oostelijk gedeelte van het Vorrelveen. 1794. 1 dossier. Vaart en Venen (landschapsvenen). 1299. Stukken afkomstig van de commissie, door Drost en Gedeputeerden op 7 September 1715 benoemd, om voor Drente te verkoopen het recht van beboekweiten, gedurende 12 jaren, van de landschapsvenen tusschen Hijken en Halen. 17J5. 1 omslag en 1 kaart. NB. De hierbij gevoegde kaart werd in 1715 door een der commissieleden vervaardigd, 't Is dus vrij zeker, dat ze bij dit dossier behoort. 1300. Minuteele machtiging door Drost en Gedeputeerden op den ingenieur Beuker tot verderen aanleg der landschapsvenen te Halen, onder aanwijzing hoe te verkrijgen afvoer van turf door de (particuliere) Smildervaart. 23 Juni 1763. 1 stuk 1301. Stukken betreffende de verhuring ter beboekweiting van landschapsvenen bij de Smildervaart. 1765, 1767. 1 omslag en 1 kaart. ^B. Achter de voorwaarden van verhuring volgen de processenverbaal. De kaart vertoont de begreppeling der venen langs de Srnildervaart en is blijkens enkele opschriften waarschijnlijk vervaardigd ten behoeve van de beboekweiting. 1303. „Kaarte der Witter en Haler veene," op last van Drost en Gedeputeerden gemeten in October en November 1767 door den landmeter J. J. Stakman. 1767. 1 kaart. NB. Deze kaart werd zeer waarschijnlijk vervaardigd ingevolge het voorstel van W. H. Hofstede, vervat in zijn rapport van 28 Juli 1767 (Inv. N°. 1280), om daarnaar een plan van aanleg der venen te maken. Drost en Gedeputeerden besloten volgens marginale aanteekening in het rapport tot het doen vervaardigen dier kaart. 1303. „Kaarte & aanleg der Haaler en "Witter veenen"; met 2 concepten en eene kaart van de meting der grenzen. 1769. 4 kaarten. NB. Met opgeschreven verklaring van Drost en Gedeputeerden dd. 21 Febr. 1769, dat deze kaart op hun last werd vervaardigd „om te dienen tot een plan, waarna de gravinge in de venen „van Halen en Witten sal geschieden; erkennende hetselve voor „het ontwerp, waarna haare opsigter, veenebaas en alle, die het „opsigt der graverie en anleg der colonie sal worden toebetrout, „sig sullen hebben te reguleren." 1304 Processen-verbaal van verkoop van landschapsvenen te Kloosterveen; met enkele daartoe betrekkelijk stukken. 1771—1773, 1784, 1796, 1797, 1802. 1 portefeuille en 1 kaart. NB. Van het procesverbaal dd. 5 Januari 1796 is tevens een afschrift en een uittreksel aanwezig. Vergelijk hierbij den Inventaris van kaarten en platen Nus. 124 en 130. 1305. Afschrift van het procesverbaal van verkoop dd. 1775 van het recht van beboekweiten, gedurende 12 jaren, van landen in de marke van Halen 1775. 1 stuk. NB. De verkoop geschiedde op verzoek van Drente en eenige mede-eigenaren te Halen. Het afschrift is gewaarmerkt door den schulte van Beilen en heeft eene aanteekening van de hand van den landschapsklerk W. H. Hofstede. 1306. „ Verkopinge van turf, 1783, te Assen." — Stukken betreffende den verkoop door Drost en Gedeputeerden van perceelen veen, zonder den ondergrond, bij Assen, aan beide zijden van de (particuliere) Smildervaart. 23 Juni 1763. 1 dossier. NB. De verkoop geschiedde uitsluitend ten behoeve der ingezetenen van Assen om daaruit hunne benoodigde brandstof te bekomen. Vaart en Venen (molen te Kloosterveen). 1307. „Memoriaal" der door Drost en Gedeputeerden gecommitteerden tot de aanbesteding van het bouwen van een molen te Kloosterveen; met eene aanteekening van den administrateur van vaart en venen W. H. Hofstede. 1771. 1 omslag. NB. Op een klacht van enkele ingezetenen van Hoogersmilde over de moeilijkheid, hun koren te Hijken te laten malen, besloten Ridderschap en Eigenerfden op 19 Maart 1771, voor rekening van 't landschap in de marke van Halen een korenmolen te laten bouwen, en machtigden zij tot de uitvoering Drost en Gedeputeerden, die de zaak commissoriaal maakten (resol. D. en G. d.d. 30 April d.a.v.). Vaart en Venen (kerkbouw Hijkersmilde en Kloosterveen). _ 1308. „Stukken rakende de kerk op Cloosterenveen". „Bestek „van de Smilder kerk, met annexe stukken; een pakket". „Nog „een pakket van de kerk op Cloosterenveen". — Stukken betreffende den bouw van wege 't landschap van eene kerk voor de ingezetenen van Hijkersmilde en Kloosterveen, en de geschillen tusschen den opzichter A M. Sorg en de aannemers. Met een plattegrond der kerk. 1778 — 1785. 4 portefeuilles en 1 kaart. NB. Een verzoek der ingezetenen van Hijkersmilde en Kloosterveen, ingekomen op den landdag- d.d. 19 Maart 1776, werd door Ridderschap en Eigenerfden gerenvoieerd aan Drost en Gedepudeerden ten fine van rapport. Dit rapport kwam eerst 2 jaren later in, en op grond daarvan besloten Eidderschap en Eigenerfden op 24 Maart 1778 tot den bouw der gewenschte kerk. Drost en Gedeputeerden zouden den volgenden landdag een nauwkeurig ontwerp inzenden. Dit geschiedde en op den landdag van 23 Maart 1779 werd besloten hiervoor 40.000 gulden ten laste van 't landschap te negotieeren. Betrekkelijk spoedig (1781) ontstonden er geschillen tusschen den opzichter van het werk en de aannemers, zoowel over den aard der materialen als over den tragen voortgang van den bouw; waarvan allerlei (soms zeer grove) plagerijen in het gevolg waren. Zoowelde opzichter als de aannemer beklaagden zich bij Drost en Gedeputeerden. Hierbij is ook een schrijven van den opzichter Sobg d.d. 28 October 1783, waarbij hij aan Drost en Gedeputeerden toezendt teekeningen Toor eene pastorie en kosterie bij de nieuw gebouwde kerk, doch verder weder de questiën betreffende den kerkbouw ter sprake brengt. Stukken betreffende den bouw dier pastorie en kosterie vindt men in Inv. N°. 1310. 1309. Lijst van, met het oog op de inwijding der kerk te Kloosterveen, te nemen maatregelen en voor den kerkdienst aan te schaffen voorwerpen; opgemaakt door den landschapssecretaris W. H. Hofstede. (1788). 1 stuk. NB. De kerk te Kloosterveen werd ingewijd op 17 Febr. 1788 (Romein, De Hervormde predikanten van Drenthe, bladz. 120). 1310. Door den aannemer onderteekend bestek van de aanbesteding door Drost en Gedeputeerden van „het bouwen van „een nieuwe kosterie op 't Cloosterenveen, bij de kerk". Met 2 rapporten van A. M. öorg omtrent de oplevering van het werk. 1788/9. 1 dossier. NB. Het eene rapport d.d. 1788 is een afschrift (d.d. 1789) van de land van A. M. Sorg. Veenhuizen. 1311. „Octroeij van Veenhuyser veenen".— Extract-resolutie van Ridderschap en Eigenerfden d.d. 24 Februari 1640, bevattende het octrooi voor Mr. G. Duckmans c.s. tot ontginning der door hen aangekochte „Veenhuijser veenen". (c. 1650). 1 stuk. NB. Een kaart van Veenhuizen d.d. 1639 is aanwezig in de verzameling N°. 1 (Mr. J. Tonckens, te Westervelde). 1312. „Veenhuiser grifte contra d'sylvesten van Aewerder „zijlen". — Stukken betreffende het door Drente's bestuur ver- richte tot oplossing der geschillen tusschen de scheppers van 't Aduarder zijlvest en de participanten der Veenhuizer venen over het graven, uitdiepen en verbreeden door de laatsten van afwateringskanalen. 1647 —1653. 1 dossier. 1313. Stukken betreffende het verzoek van de participanten der Veenhuizer venen aan Drente's bestuur, om den participanten der Noordwolder compagnie geen octrooi te verleenen ten hunnen nadeele en om te bewerken de herstelling der door het Aduarder zijlvest gedempte Schipsloot. 1654. 1 dossier. NB. Vergelijk Inv. N°. 1312. 1314. Request der „eygenaers van Veenhuisen" aan Drost en Gedeputeerden, om den predikant en de volmachten van 't kerspel Norch te veroordeelen in de kosten van den rechtdag, waartegen zij requestranten hebben gedagvaard, doch waarop zij zelf niet zijn verschenen. 1659 1 stuk. >