Geïllustreerde Meeste rwerkin pau/ en vircfinie door tNARDIN de St. PIERRE Met 34 illustraties vau Maurice Leloir, wugayc van J. C. DALMEIJER AMSTERDAM. , Geïllustreerde Meesterwerken paul en Virgin ie _ door BERNARDIN de St. PIERRE Met 34 illustraties van Maunce Leloir. Uitgave van J. C. DALMEIJER AMSTERDAM. u Tl 2 I «*■ PAUL EN VIRGINIE door BERNARDIN DE St. P1ERRE Met vier en dertig illustraties van MAURICE LELOIR UITGAVE van I. C. DALMEIIER te AMSTERDAM. PAUL EN VIRG1NIE. Aan de oostzijde van den berg, die zich achter Port-Louis op He de France verheft, vindt men nu nog op een eertijds bebouwd stuk land twee eenvoudige hutjes. Zij liggen tusschen hooge rotsen in een dal, dat slechts één ingang heeft naar het noorden. Links verheft zich een berg, Moine de la Dccouverte genaamd, vanwaar de schepen geseind worden en aan den voet van dien berg ligt de stad Port-Louis. Rechts loopt de weg die van Port-Louis naar de buitenwijken van Pamplemousses leidt; verderop ziet men de kerk van Pamplemousses, meer in de vlakte en omringd door bamboclanen en daarachter strekt het woud zich uit over het geheele eiland. Recht voor zich heeft men aan den oever der zee de baai du Tombeau, een weinig meer naar rechts kaap Malheureux en aan genen kant strekt de wijde zee zich uit. Zich nauwelijks uit het water verheffend, ontdekt men hier en daar een onbewoond eilandje, onder welke Coin de Mire, dat ons onwillekeurig aan eene kleine vesting doet denken midden in de golven. Aan den ingang van dit dal brengt de echo der bergen ons herhaaldelijk het gehuil van den wind in de hooge boomen en het gebulder der golven, die op de riffen breken, maar bij de hutten zelf is alles stil en ernstig en ziet men nog slechts de hooge rotsen, als muren zoo stijl. Aan den voet van den berg, in de spleten en zelfs tot op de hoogste toppen, die zich in de wolken schijnen te verliezen, groeien weelderige bosschen. In den regentijd hebben deze begroeide glooiingen — gewoonlijk groen en bruin wonderbare regenboogkleuren en aan den voet van den berg vindt het beekje van Lataniers steeds eene gevulde bron. I )e diepste stilte Iieerscht in dit dal, waar alles in de natuur van rust spreekt. Men hoort er nauwelijks het ruischen der palmen, die op de hoogvlakten groeien en men ziet er hunne slanke stammen, die steeds door den wind worden gewiegd. Het dal wordt door een zacht licht beschenen en slechts tegen den middag schijnt er de zon; des morgens vroeg echter beschijnen hare stralen de hooge toppen en de hoogsten, die uitsteken boven de omringende bergen, teekenen zich af tegen het hemelsblauw, met tinten van goud en purper. Ik ging zeer gaarne naar dit plekje, waar men een zoo ruim uitzicht en zoo groote eenzaamheid geniet. Op zekeren dag dat ik weder bij een der hutten zat en er de overblijfselen van gadesloeg, kwam een man van hoogen leeftijd voorbij. Hij was gekleed zooals de vroegere bewoners van dit land gekleed gingen, in een kort buis en lange broek. Hij was blootsvoets en leunde op een stok van ebbenhout, zijn haar was sneeuwwit en zijn gelaatstrekken waren edel, schoon eenvoudig. Ik groette hem eerbiedig. Hij groette terug en na mij een oogenblik beschouwd te hebben, trad hij naderbij en kwam uitrusten op het heuveltje waar ik zat. I)oor dit bewijs van vertrouwen aangemoedigd begon ik een gesprek met hem. „Vadertje," vroeg ik, „zoudt gij mij kunnen zeggen aan wie deze hutten hebben toebehoord?" Hij antwoordde: „Mijn zoon, ongeveer twintig jaar geleden werden deze bouwvallige huisjes en dit onbebouwd land bewoond door twee gezinnen die hier hun geluk gevonden hadden. Het is eene aangrijpende geschiedenis, maar wien op dit eenzame eiland kan het verhaal van een paar eenvoudige menschen belang inboezemen? Wie zou hier, schoon gelukkig, toch eenzaam en arm willen leven? De menschheid wil slechts de geschiedenis kennen der grooten en machtigen dezer wereld, hoewel deze niemand van nutte is." „Vader " hernam ik, „ik heb aan uw uiterlijk en aan uw spreken gemerkt, dat gij veel hebt ondervonden; zoo gij tijd hebt, wees dan zoo goed en vertel mij wat gij weet omtrent de vroegere bewoners van deze woestenij. Geloof mij, zelfs hij die het meest door de vooroordeelen der wereld bedorven is, hoort gaarne spreken van het geluk dat deugd en natuur geven." En hier volgt het verhaal van den grijsaard, nadat hij, als om zich zekere omstandigheden duidelijker voor den geest te roepen, het gelaat een tijdlang in zijne handen verborg: „In 1726 kwam zekere jonge man de la Tour genaamd, op dit eiland om te pogen hier zijn fortuin te maken. In Frankrijk had bij getracht in het leger te treden, vervolgens had hij hulp bij zijne familie gezocht, doch alles tevergeefs. Zijne jonge vrouw die hij teeder beminde en die hem wederkeerig zeer lief had, vergezelde hem. Zij behoorde tot een oud en adellijk, schoon verarmd geslacht, en hij had haar in het geheim getrouwd, daar de ouders zijner vrouw tegen dit huwelijk waren geweest, omdat hij niet van adel was. Hij liet haar achter te Port-Louis en vertrok zelf naar Madagascar, waar hij van plan was eenige slaven te koopen, om vervolgens zoo snel mogelijk naar hier terug te keeren en eene plantage te beginnen. Hij kwam op Madagascar aan in den regentijd, die half October begint; korten tijd na zijne aankomst echter stierf hij er aan de pest, die 6 maanden van het jaar heerscht op Madagascar en die het steeds onmogelijk zal maken voor Europeanen om er zich duurzaam te vestigen. Alles wat hij me- degenomen liad, werd na /ijn dood rechts en links verspreid, zooals steeds het geval is met de nalatenschap van hen, die alleen en ver van hun vaderland sterven. Zijne vrouw die zwanger was, bleef nu geheel alleen achter, niets anders bezittend op de wereld dan eene negerin, die bij haar diende en daar zij na den dood van den man dien zij had liefgehad, zich tot geen ander wilde wenden 0111 raad noch een van die, welke het voordeeligst waren gelegen voor den handel. Zij zocht een afgelegen dal, eene schuilplaats, waar /ij alleen en onbekend zou kunnen wonen en koos deze rotsachtige streek om er als in een nestje te schuilen. Iedere gevoelige en lijdende ziel voelt instinct- Mevroitw de la Tour en Margaretha. of steun, vond zij juist in haar ongeluk den moed tot handelen. Zij besloot met hare slavin een lapje grond te bebouwen om zoo in haar onderhoud te voorzien. Hoewel zij zich op een bijna volkomen onbewoond eiland bevond waar de grond zoo maar voor het nemen lag, koos zij niet een van de vruchtbaarste gedeelten, matig dien drang in zich 0111 in de meest afgelegen en wildste streken te vluchten; het is hun als konden zij zich achter de rotsen voor alle onheil verschansen en als werd hunne smart er minder en lichter te dragen door de rust der natuur. De Voorzienigheid komt ons evenwel te hulp, indien wij slechts het onontbeerlijke wenschen en zoo schonk zij aan mevrouw de la Tour dat groote geschenk, dat geen rijkdom of aanzien in staat zijn ons te verschaffen. Zij schonk haar eene vriendin. Sedert een jaar reeds woonde juist in dit dal eene jonge, levendige en goedhartige vrouw, Margaretha gehee'en. Zij was in Bretagne geboren en hare ouders waren eenvoudige boerenmenschen die hunne dochter verafgoodden. Zij zou dus zeer gelukkig geweest zijn, zoo zij geen gehoor had geschonken aan de vleitaal van een edelman uit den omtrek, die beloofde haar te zullen trouwen. Toen zijn hartstocht echter bevredigd was, verliet hij haar en weigerde zelfs in het onderhoud van het kind te voorzien, dat /ij onder het hart droeg. Zij besloot voor altijd het dorp waar zij geboren was te verlaten en vluchtte hierheen, om zoover haar slechts mogelijk was, haar schande te verbergen, nu zij haar goeden naam had verloren, den eenigsten bruidschat, dien een arm en eerlijk meisje in het huwelijk mede kan brengen. Hier aangekomen kocht zij van hare laatste spaarpenningen een ouden slaaf, die nu met haar dit stukje land bebouwde. Juist op deze plaats vond mevrouw de la Tour toen zij met hare slavin langs dit hutje kwam, Margaretha, die haar kind zoogde. Zij was zeer verheugd eene vrouw te vinden, die oogenschijnlijk in dezelfde omstandigheden verkeerde als zij zelf. In weinig woorden legde zij haar haren toestand bloot en vertelde haar heur treurig verleden, haar groot verlies en de moeilijke omstandigheden in welke zij zich nu bevond. Bij het hooren van al wat mevrouw de Ia Tour haar vertelde, werd het medelijdend hart van Margaretha ontroerd en daar zij liever het vertrouwen dan de achting wilde winnen van de jonge weduwe, bekende zij haar openhartig den grooten misstap dien zij had begaan. „Wat mij betreft, ik heb mijn tegenwoordig leven verdiend, maar gij... zoo rein en goed... en toch ongelukkig!"... Weenend verzocht zij mevrouw de la Tour bij haar te blijven leven. Hoor zooveel vriendschap diep bewogen omhelsde deze haar teeder. „Ood heeft nu een einde aan mijn lijden gemaakt, want Hij heeft in uw hart meer liefde gelegd dan ik ooit bij mijne familie ontmoet heb." Ik kende Margaretha en ofschoon ik ongeveer anderhalf uur van hier woon, beschouwde ik mij toch als haar buurman. In Europa is het anders; door eene enkele straat of zelfs door slechts een muur van elkander gescheiden, leeren sommige huisgezinnen elkander nooit kennen; hier in de koloniën noemt men zich buren, ofschoon men door wouden en bergen gescheiden is en vooral in dien tijd toen het eiland nog weinig handel dreef met Indië, beteekende „buren-zijn" „vrienden-zijn". De gastvrijheid was toen evenzeer een plicht als een genoegen. Zoodra ik hoorde dat Margaretha eene vriendin bij zich had, ging ik er heen om te zien ot ik haar van dienst kon zijn. Mevrouw de la Tour maakte op mij den indruk eene schoone, edele vrouw te zijn, hoewel haar heele wezen getuigenis aflegde van smart en lijden. Daar zij op het punt stond te bevallen, raadde ik de beide vrouwen aan met het oog op de kinderen en vooral voor het geval dat andere kolonisten zich in de nabijheid zouden komen vestigen, het dal waar zij woonden en dat ongeveer twintig hectaren groot was, tusschen elkander te verdeelen. Zij verzochten mij het te doen en ik maakte er twee bijna gelijke deelen van. Het eene bevatte de hoogvlakte, die ligt tusschen den berg, waar de rivier van Lataniers ontspringt en die spleet die gij ginds ziet en die men het schietgat noemt, wijl zij inderdaad aan een schietgat herinnert. De bodem van die hoogvlakte is zoo steenachtig dat men er zelfs moeilijk loopen kan; groote hoornen groeien er evenwel en overal treft men er beekjes en bronnen. Het andere deel bevatte het dal zelf waardoor de rivier van Lataniers stroomt, tot aan de plek waar wij ons bevinden en vanwaar die rivier verder tusschen twee heuvels haren loop vervolgd. Gij ziet er eenige grasvelden en ook eenige akkergronden, die zeer goed bebouwd kunnen worden; de grond is er echter niet veel beter dan ginds, daar hij in den regentijd zeer moerassig is en tijdens de droogte zoo hard wordt als steen, zoodat men genoodzaakt is hem met den bijl te bewerken. Nadat ik den bodem had verdeeld, verzocht ik de beide vrouwen er om te loten. Mevrouw de Ia Tour trok de hoogvlakte en Margaretha het dal. Zij waren beiden zeer tevreden met haar deel en verzochten mij hare woningen zoo dicht mogelijk bij elkander te bouwen, opdat zij elkaar steeds zouden kunnen spreken en helpen. Zij moesten evenwel elk haar eigen hutje hebben en daar dat van Margaretha zich midden in het dal bevond, juist op de grens van hare bezitting, bouwde ik voor mevrouw de la Tour een ander zoo dicht mogelijk bij de grens van haar land, zoodat de beide vriendinnen vlak bij elkander woonden en toch elk op haar eigen grond. Ik heb zelf de palen voor de omheining gereed gemaakt en heb palmbladeren gezocht om deze hutten te bouwen die gij nu geheel vervallen ziet, zonder deuren en vensters. In mijne herinnering echter leeft het gansche verledene onveranderd voort. Hoewel de tijd zelf de herinnering aan de grooten dezer wereld uitwischt, heeft hij blijkbaar hier de gedenkteekens der vriendschap gedeeltelijk verschoond en zij schijnen overgebleven te zijn om mij mijn verlies steeds met vernieuwde kracht te doen gevoelen. Nauwelijks was ik met het bouwen der tweede hut klaar, of mevrouw de la Tour beviel van eene dochter. Daar ik de peetoom van Margaretha's kind was geweest — wij hadden hem Paul genoemd — verzocht mevrouw de la Tour hare vriendin en mij peettante en peetoom van haar dochtertje te willen wezen. Margaretha noemde haar Virginie „want," zeide zij, „zij zal deugdzaam en gelukkig zijn; slechts door het pad der deugd te verlaten, ben ik ongelukkig geworden." Toen mevrouw de la Tour van hare bevalling hersteld was, begon het land dat om de hutjes ligt, langzamerhand het voorkomen van bebouwden grond aan te nemen; hoewel ik nu en dan een handje hielp, was het toch vooral aan de twee slaven te danken, dat het zoo vruchtbaar werd. Domingo, Margaretha's slaaf, een neger van de oostkust, was, ofschoon niet meer zeer jong, nog krachtig en sterk. Daarbij bezat hij eene goede dosis gezond verstand en tamelijk veel ondervinding. Hij bewerkte om beurten de beide terreinen en plantte en zaaide er wat hem het beste dunkte. Op de minder vruchtbare gedeelten zaaide hij gierst en turksche tarwe en daar waar hij meende dat de grond beter was tarwe of rijst, aan den voet der bergen meloenen en komkommers, op drogen grond aardappelen, op de hoogvlakte katoenboomen, koffiestruiken langs de hellingen en pisangboomen langs de oevers der rivier en rondom de hutten, daar zoowel de vruchten als de bladeren beide van zeer groote waarde zijn; ten slotte ging hij in het woud brandhout hakken en verbeterde zooveel als in zijn vermogen was de wegen, die over het algemeen zeer onbegaanbaar waren. En dit alles geschiedde met vlijt en overleg. Hij diende Margaretha en mevrouw de la Tour, wier slavin hij bij de geboorte van Virginie gehuwd had, met roerende toewijding. Zijne vrouw, Marie genaamd, beminde liij hartstochtelijk. Zij was te Madagascar geboren en had daar verscheidene dingen geleerd. Zoo was zij onder anderen zeer handig in het vervaardigen van manden en matten uit gras en slingerplanten die zij in het bosch /ocht. Zij bereidde het eten en hield eenige kippen, die zij te Port-Louis ging verkoopen tegelijk met hetgeen de grond ie veel opleverde voor het onderhoud der beide huisgezinnen. Stel u bij dit alles nog twee geiten en een waakhond voor en gij kent den geheelen rijkdom der twee vriendinnen. Van 's morgens vroeg tot 's avonds laat zaten zij aan het spinnewiel en de opbrengst van haar arbeid kwam haar goed te pas. Zij leefden uiterst eenvoudig, gingen steeds blootsvoets en trokken slechts schoenen aan, wanneer /ij Zondags in den vroegen morgen naar de mis te Pamplemousses gingen. Ofschoon de afstand daarheen veel grooter is dan die naar Port-Louis, gingen zij toch zeer zelden naar die stad, daar zij vreesden geminacht te zullen worden, omdat zij in grof, bcngaalsch linnen gekleed gingen, eene kleeding, die slechts door slaven wordt gedragen. Is de achting eigenlijk wel waard, dat men er het geluk aan opoffert? Als zij onder de menschen een weinig te lijden hadden, keerden de beide vriendinnen met des te meer genoegen in hare eenzaamheid terug en nauwelijks bemerkten Domingo en Marie haar uit de verte, of zij snelden ze tegemoet om ze te helpen de hoogte te beklimmen. Zij lazen dan in de stralende oogen van hare slaven de oprechte vreugde die haar thuiskomst hun bereidde en vonden thuis al hetgene zij zichzelven en de teedere zorg van de beide slaven te danken hadden : vrijheid en geluk. Zij noemden zich vriendinnen en zusters, zich geheel één voelend in de be¬ proevingen, die zij hadden doorgemaakt, ;i"es samen declend, vreugde en leed. Soms kwam het voor dat zij iets anders begeerden dan enkel vriendschap, begeerten, aangewakkerd door herinneringen aan het verleden, maar hare gezonde levenswijze en vooral haar ware, eenvoudige godsdienst, deden haar naar een hooger, edeler leven trachten, gelijk de vlam zich ten hemel verheft wanneer zij op aarde niets meer vindt om zich te voeden. Zij hadden plichten, haar door de natuur opgelegd en haar groote wederzijdsche vriendschap werd nog vergroot, wanneer zij hare kinderen zagen, beiden uit eene zoo noodlottige liefde geboren. Gaarne baadden zij hen in hetzelfde water of lieten ze in dezelfde wieg slapen en dikwijls zoogden zij om beurten elkanders kinderen. „Liefste," zei mevrouw de la Tour, „wij zullen ieder twee kinderen hebben en elk van onze kinderen zal twee moeders hebben." Het komt soms voor dat twee boomen, door den storm van alle takken beroofd, nog knoppen overhouden die, worden zij op een vreemden boom geënt, saprijker vruchten zullen voortbrengen, dan wanneer zij op den eigen stam waren gebleven; zoo dronken ook deze twee kleine kinderen, beroofd \an alles wat de wereld kan bieden, met de moedermelk gevoelens voor elkander in, die teederder waren dan die van broeder en zuster. Aan hun wieg spraken de moeders reeds over hun huwelijk en dikwijls weenden zij van blijdschap, wanneer zij aan dat echtelijk geluk dachten, dat in het verschiet lag en dachten zij aan haar eigen lot. De eene had zich boven haar stand willen verheffen, de andere daarentegen had een man bemind beneden haar stand. Zij troostten zich evenwel met de gedachte dat hare kinderen later gelukkiger zouden zijn dan zij geweest waren en dat zij ver van de wreede vooroordeelen die nog in Europa Ferst meende ik dat zij alleen was, maar toen ik naderbij kwam, bemerkte ik dat zij Paul bij den arm liicld. heerschen, het geluk der liefde en der vrijheid zouden smaken. Hun wederzijdsche liefde was ook waarlijk opvallend. Was Paul treurig, men behoefde hem slechts Virginie te toonen en zijne tranen veranderden in een glimlach en weende Virginie, zoo hield zij dadelijk op wanneer Paul verscheen, opdat hij niet droevig zou worden. Eiken keer dat ik hier kwam zag ik ze beide volgens de gewoonte van het land geheel naakt en daar zij nauwelijks loopen konden, hielden zij elkander bij de hand of ondersteunden zij elkaar, en 's nachts sliepen zij vaak in dezelfde wieg, wang tegen wang, borst tegen borst, de armen om elkanders hals gestrengeld. De eerste woorden die zij leerden uitspreken waren broeder en zuster en waarlijk, de jeugd met al hare behoefte aan teederheid, kan geen namen vinden die lieflijker klinken dan juist deze twee. Met de jaren groeide hunne vriendschap; alles wat behoorde tot de kleine huishoudelijke bezigheden werd door Virginie verricht en iedere daad vond steeds hare belooning in de teederste liefkozingen en de oprechtste bewondering van Paul. Wat hem zelf betreft, hij was steeds met Domingo in de weer; hij hielp hein in den tuin of volgde hem in het bosch wanneer hij er hout ging hakken. Zag hij onderweg eene mooie bloem, eene sappige vrucht of een vogelnestje, altijd bracht hij het voor zijn zusje mede, ook al moest hij het uit den top van een hoogen boom halen. Ontmoette men een van beiden, dan kon men er zeker van zijn dat de andere niet ver af was. Op zekeren dag dat ik hier met een stortregen kwam, zag ik Virginie mij tegemoet komen. Zij had haar rokje over haar hoofd geslagen wat haar als regenscherm moest dienen. Eerst meende ik dat zij alleen was, maar toen ik naderbij kwam, bemerkte ik dat zij Paul bij den arm hield; beiden straalden van blijdschap, samen onder hun zelfuitgevonden mantel te kunnen schuilen. Die twee kopjes, die uit den rok te voorschijn kwamen, deden mij onwillekeurig denken aan Leda's kinderen, geborgen in ééne schelp. Zij hadden elkander lief en leefden slechts voor elkander. Voor het overige waren zij zoo onwetend als kreolen en konden lezen noch schrijven. Wat er in de wereld voorviel was hun volkomen onbekend, zij bekommerden zich slechts om datgene, wat in hunne onmiddellijke nabijheid "gebeurde en meenden dat dc wereld niet grooter was dan hun eiland. Nergens kon het zoo heerlijk zijn als hier."Hunne wederzijdsche liefde en die van hunne moeders was hun voldoende. Nog nooit hadden zij over eene vervelende les behoeven te weenen; het was hun zelfs nooit verteld geworden, dat men niet mag stelen — alles was immers gemeenschappelijk goed, noch dat liegen verboden is — want zij hadden niets te verbergen. Nooit had men ze bang gemaakt door te vertellen dat Ood ondankbare kinderen vreeselijk straft; liefde en dankbaarheid waren in hun hartje, als voortvloeiend uit de groote liefde hunner moeders. Zij kenden slechts het lieflijke van den godsdienst en hoewel zij geen lange gebeden gingen opzeggen in de ke: k, verhieven zich hunne reine hartjes tot den God der Liefde, als in een gebed, dat onbewust uit hun ziel tot Hem opsteeg. Zoo ging hunne prilste jeugd voorbij. Zij was als een schoone morgen, die een nog schooner dag voorspelt. Zij hielpen hunne moeders in alles wat zij konden; bij het krieken van den dag stond Virginie op en ging water scheppen aan de bron en bereidde vervolgens het ontbijt. Zoodra de eerste stralen der zon de bergen met hunnen goudglans kleurden, kwam Margaretha met haar zoon. Na een eenvoudig gebed ontbeet men samen, dikwijls buiten, voor de deur onder de pisangboomen, die hun een heerlijk voedsel leverden, terwijl de lange, breede, glanzige bladeren als tafellaken dienst deden. Een sober maar overvloedig voedsel ontwikkelde vroegtijdig de lichamen der jongelieden, terwijl de rus- grooter dan Virginie en zijn gelaatskleur was donkerder; men zou zijne zwarte oogen trots genoemd hebben, zoo niet de lange wimpers die ze beschaduwden, ze juist iets teeders en streelends verleend hadden. Hij was zeer levendig van aard, doch het bijzijn zijner zuster stemde hem dadelijk rustig; uren lang kon hij Van 's morgens vroeg tol 's avonds laat zaten zij aan het spinnenwiet- tige, natuurlijke omgeving er veel toe bijdroeg om eene reine en kalme uitdrukking aan hunne jeugdige gezichtjes te geven. Hoewel Virginie eerst twaalf jaar oud was, had haar lichaam reeds eene bijna volkomen ontwikkeling bereikt. Zij had weelderig blond haar; wanneer zij sprak straalden hare blauwe oogen en schenen hare koraalroode lippen steeds te glimlachen. Gewoonlijk echter gaf haar blik . dien zij meestal ten hemel gericht hield, haar iets bijzonder teeders en zelfs iets droefgeestigs. Wat Paul betreft, trots zijn jeugdig uiterlijk, voelde men reeds in hem een geordend karakter. Hij was dan stil naast haar zitten en vaak gebruikten zij hunne maaltijden zonder een enkel woord te spreken. Wanneer men ze zoo zag, zoo volkomen onschuldig en natuurlijk in hunne houding en bewegingen, dan dacht men onwillekeurig aan die schoone marmergroep die Niobe's kinderen voorstelt; doch, ving men hunne blikken op die elkander zochten, zag men die teedere glimlachen die zij wisselden, dan dacht men eerder aan ware gelukskinderen bij wie het liefhebben als het ware in hun wezen ligt en die geene woorden noodig hebben om elkander hunne gevoelens mede te deelen. Mevrouw de la Tour voelde naarmate /ij hare dochter steeds schooner zag opgroeien, hare ongerustheid grooter worden en soms zeide zij tot mij: „Wat zou Virginie moeten beginnen als ik kwam te sterven, daar zij toch geheel onbemiddeld achterblijft?" In Frankrijk leefde nog een oude, rijke tante, die ongehuwd was en overdreven godsdienstig. Deze had zich, bij haar huwelijk met den heer de la Tour, zoo onbarmhartig getoond toen zij haar om eenigen steun had gevraagd, dat de jonge vrouw zich vast voorgenomen had haar nooit weder om hulp te vragen, al mocht de nood bok nog zoo hoog stijgen. Toen zij echter moeder geworden was had zij haar fierheid overwonnen. Zij deelde hare tante den plotselinge» dood van haren man mede, berichtte haar later de geboorte van haar dochtertje en schreef haar over de moeilijke omstandigheden in welke zij zich bevond. Zij ontving echter nooit eenig antwoord. Nogmaals evenwel vernederde zij zich 'uit liefde voor haar kind door die vrouw ook weder te schrijven, in wier oogen zij slechts één misstap had begaan, dien van een man zonder titel te huwen. Zoo vaak zij slechts kon, schreef zij haar, steeds hopende dat koude hart voor Virginie te winnen. Jaren evenwel waren verloopen en nog steeds kwam er geen antwoord. Het was in 1738, het jaar dat de heer de la Bourdonnaye gouverneur van het eiland werd. Op zekeren dag vernam mevrouw de la Tour dat hij haar een brief uit naam harer tante te overhandigen had. Zij begaf zich onmiddellijk naar Port-Louis en dezen keer sloeg zij er geen acht op of zij ook armoedig gekleed was; de vreugde, misschien iets voor Virginie te kunnen doen, deed haar al het andere vergeten. De heer de la Bourdonnaye gaf haar inderdaad een brief van hare tante; vele goede berichten stonden er echter niet in. Zij schreef dat haar nicht slechts haar verdiende loon had, dat zij een losbandigen gelukzoeker had getrouwd, dat de dood van haar man slechts eene rechtvaardige strafwas, haar door God toegezonden en dat zij goed gehandeld had door Frankrijk te verlaten om hare schande te verbergen. Zij besloot haar briet met zichzelve in de lioogie te steken, bewerende dat /ij daarom alleen nooit getrouwd was, wijl zij vaak treurige gevolgen van het huwelijk vreesde. De ware reden voor haar ongehuwd blijven, was echter eene andere. Daar zij zeer eerzuchtig was geweest, had zij steeds een voornaam huwelijk op 't oog gehad, doch hoewel zij zeer rijk was, had toch nooit iemand er toe kunnen besluiten eene vrouw te huwen met zulk een slecht karakter, die bovendien nog zeer leelijk was. In een naschrift deelde zij mede, dat zij mevrouw de la Tour den gouverneur sterk aanbevolen had. Maar zij had het op eene wijze gedaan, die maakte dat men een beschermer meer te vreezen heeft dan een vijand, want om zichzelf en hare hardvochtigheid vrij te pleiten, had zij haar in een zeer slecht daglicht bij den heer de la Bourdonnaye voorgesteld. En zoo kwam het dat de gouverneur de jonge vrouw uiterst koel ontving. Op alles wat zij hem mededeelde omtrent zichzelf en haar kind, antwoordde hij slechts ontwijkend: „Wij zullen zien ... later misschien ... waarom handelt gij ook zoo dat uwe tante zich over u schamen moet..., het is uw eigen schuld .. Het hart vol smart en bitterheid keerde mevrouw de la Tour huiswaarts. Thuis gekomen wierp zij den brief harer tante op de tafel en zeide tot hare vriendin: „Dit is de vrucht van elf jaren geduld." Daar zij echter de eenige was die lezen kon, was zij wel gedwongen den inhoud van den briet mede te deelen. Nauwelijks was zij hiermede gereed of 'Margaretha riep met hare gewone levendigheid en vrijmoedigheid uit: „Wat kan ons uwe vroegere familie schelen? Heeft Ood ons soms verlaten? Hij alleen zorgt voor ons; zijn wij tot nu toe niet gelukkig geweest; hebt gij dan geen moed meer dat gij zoo treurig zijt?" En zij sloot mevrouw de la Tour aan haar hart. „Liefste, lieve , vriendin," fluisterde zij; doch door haar eigen aandoening overmand, barstte zij in tranen uit, terwijl Virginie weenend de handen harer beide moeders aan de lippen en aan het hart drukte. Paul balde de vuisten en stampvoette van machtelooze woede. Zelfs Domingo en Marie namen deel in de algemeene droefheid en gedurende eenigen tijd vernam men in de hut slechts gesmoorde uitroepen en snikken: „Moeder... mevrouw... lieveling... ween toch niet!" Door zoovele bewijzen van liefde getroost, nam mevrouw de la Tour Paul en Virginie in hare armen: „Lieve kinderen," sprak zij, „hoewel het slechts om u is, dat ik lijd, zijt gij toch mijn grootste geluk. De smart mij aangedaan komt van zooverre en ziet, ik heb het geluk zoo dicht bij mij." Zonder haar volkomen te begrijpen, glimlachten Paul en Virginie echter zoodra zij haar getroost zagen en zoo dreef deze donkere wolk voorbij en spoedig was zij zelfs geheel vergeten. Op zekeren Zondagochtend terwijl de' beide moeders naar de mis in de kerk van Pamplemousses gegaan waren en Virginie het ontbijt bereidde, verscheen ecne negerin onder de pisangboomen die de hut beschaduwden. Zij was zoo mager als een geraamte en als eenig kleedingstuk droeg zij een oude lap om haar middel gebonden. Zij wierp zich voor Virginie op de knieën. „Heb medelijden, erbarm u over eene arme, vluchtende slavin," riep zij. „Sedert een maand reeds zwerf ik in de bosschen, ik sterf bijna van honger en word achtervolgd gelijk een dier. Ik ben weggeloopen omdat mijn meester, een rijke grondbezitter in de nabijheid der Rivière-Noire, mij mishandeld heeft." En zij toonde haar de wonden, waarmede haar lichaam bedekt was, wonden veroorzaakt door zweepslagen. „Ik wilde mij verdrinken," ging zij voort, „doch ik heb aan u gedacht; zoolang er nog barmhartige menschen in dit land wonen, wil 'ik nog niet allen moed opgeven." „Wees gerust, arme vrouw," antwoordde Virginie; „eet een weinig," en zij zette haar het ontbijt voor, dat zij zoo juist klaar gemaakt had. In weinige oogenblikken had de slavin alles verslonden. Toen zij verzadigd was zeide Virginie: „Arm schepsel, ik zou gaarne zelt uwen meester genade voor u gaan vragen. Hij zal gewis medelijden hebben wanneer hij u ziet. Wilt gij mij bij hem brengen?" — „Gij zijt een engel," antwoordde de negerin, „en ik zal u volgen waarheen gij ook wilt." Hierop riep Virginie haar broeder en verzocht hem haar te vergezellen. Zij volgden de slavin door bosschen, over bergen en doorwaadden zelfs verscheidene riviertjes. Tegen den middag kwamen zij bij een kleinen, alleenstaanden berg op de oevers der Rivière-Noire. Daar zagen zij een groot huis, omringd door uitgestrekte plantages, waarin een groot aantal negers arbeidden. Hun meester liep op eenigen afstand 'op en neer met een pijp in den mond en een rotting in de hand houdend. Het was een groote, magere m in en zij'ie oogen, door zware wenkbrauwen beschaduwd, lagen diep in het hoofd. Virginie die van angst beefde, nam Paul bij de hand en naderde den vreeselijken meester. Zij bad hem om zijne slavin, die op eenigen afstand wachtte, in Gods naam te willen vergeven. Eerst schonk de man niet veel acht aan die twee kinderen die zoo. armoedig gekleed waren, maar toen hij Virginie's sierlijke gestalte had opgemerkt, haar lief, blond kopje onder haar blauw kapertje /ag en toen hij hare zachte stem had gehoord, nam hij zijne pijp uit den mond en zijn rotting ten hemel heffend, zwoer hij met een vcrschrikkelijken vloek, dat hij zijne slavin genade schonk, er bij voegende dat hij het niet uit liefde tot () Hartkwalen door \ gen volledige handleiding Dr. O. BURWINKEL. ter overwinning van elke Hoofdpijnen Slapeloos- \ depressie van geest en ziel. held door Dr. O. PRAGER. \ DOOR Hardlijvigheid of Chron. \ Darmverzwakkins door \ '^'r- , C\rv Dr. PACZKOWSKI. \. DR. P. E. LtVV. Prijs van elk nummer 50 ceilt. Prjjs gebonden f 1.50. Voorhanden bij alle Boekhandelaren of na ontvangst van het bedrag I franco toezending door den uitgever J. C. DALMElJER^t£_^|^^£^]^_j Uitgaven van J. C. DALMEIJER te Amsterdam Vrouwengeluk Een boek voor mannen, vrouwen en meisjes. Dit helder geschreven en mooi-gedacht boek, dat ons een diepen blik in het wezen en het gemoed van de vrouw doet slaan en dat ook zonder bedenken aan alle jonge meisjes in handen kan worden gegeven, heeft ten doel eene meer innige verhouding in de betrekkingen tusschen de beide geslachten tot stand te brengen en eene juistere erkenning van elkanders waarde, zoowel in als buiten het huwelijk, ingang te doen vinden en aan te toonen waar en hoe de vrouw haar grootste kracht en geluk vinden en aanwenden kan. Prijs in sierlijk gecartonneerden omslag f 1,25 Gebonden in linnen band - 1,65 O, Mocht Ik Moeder zijn Het Recht op het Moederschap, door RUTH BRÉ. De schrijfster, die uitgaat van de stelling, dat het Moederschap de hoogste ontwikkeling en volmaking voor de vrouw in zich sluit, behandelt in dit werkje een hoogst belangrijk onderwerp van algemeen menschelijk belang, dat diep ingrijpt in het groot maatschappelijk vraagstuk. Iedere vrouw, zoowel moeder als niet-moeder moet het lezen. En laat ons hopen, dat de mannen het ook lezen zullen. Prijs .... 60 cent. De Schoone Wereld door Lilian Whiting, bewerkt naar de 17e engelsche uitgaaf, door A. W. Scheltema-Tideman. □ Prijs f 1,90; geb. f2,40. ■ Boeken als dit zijn uitmuntend. De Telegraaf. ....in een mooi gewaad gestoken.... Door het geheele boek ademt een idealistisch religieuse geest, die goed doet, die verheft en veredelt. De Wereldstrijd. De schrijfster is een idyllische natuur .... zij heeft fijne snaren op haar lier en zingt van een schoone wereld, waarvan zoovelen in de stille uren van het leven droomen, liefde en rust en vrede brengend in hun eigen gemoed en daarvan uitstortend over anderen. Tijdspiegel. In schoonen vorm en met citaten vooral uit Emerson's werken, geeft de schrijfster vele goede, opwekkende gedachten. Kerkelijke Ct. Het Leven Een Zegen De Weg tot Waar Leven, Ware Grootheid, Vrede, Kracht en Geluk. Door Ralph Waldo Trine (schrijver van „In Harmonie met het Oneindige")- Met een voorrede van P. H. HUGENHOLTZ Jr. Prijs f1,90? geb. f2,40. .... Een boek, geschreven door een aristocraat van den geest.... Een mooi, een buitengewoon mooi boek.... Doet ons onwillekeurig aan Emerson denken....