B7 6 - 5 3 ttS VAN DE GOEDERTIERENHEDEN DES HEEREN. . i VAN DE GOEDERTIERENHEDEN t DES HEEREN. t DE STICHTING VAN HET DIACONIE WEESHUIS DER NED. HERV. GEMEENTE TE AMSTERDAM EN ZIJNE GESCHIEDENIS GEDURENDE TWEE EN EEN HALVE EEUW. f t t t t t t door M. J. BEERLING Diaken-Bestuurder. AMSTERDAM — 1907. -- ©pcjcdiac^en aar^ de (Eêzia&azde ^^zoo ic ~Üezcj In Maart geschiedde eene Algemeene Collekte tot den bouw van het «Godtshuijs». De Diakenen felbier en De Sadelaar, Johannes *) Zie aanteekeningen 1. Teerink, Hendrik Scholten, Isaak de la Vione en Abraham van Frieshem, werden met het toezicht over den bouw belast. Onder de groote voorstanders en bevorderaars van deze stichting behoorde cornelis van vloosw1jck, Heer van Vlooswijck, Diemerbroek en Papekop, die in 1656 regeerend burgemeester was. Diens jongsten zoon Jonker ARENT VAN vlooswijck werd de eer gegund van het leggen der eersten steen op 20 April 1656, welke plechtigheid aan de vergetelheid ontrukt werd door dit versje: ♦ Ten beste van Qodts kerk, de stadt en 't algemeen «Leijdt 's Burgemeesters zoon, Jan Vi ooswijk, d'eersten (steen.» II. De inwijding en regeling van den inwendigen dienst. In het einde van 1657 was de bouw reeds zoover gevorderd, dat een aantal kinderen konden opgenomen. Den 15de December werd »het Weeshuis van de Waare Gereformeerde Christelijke Nederduijtsche Gemeente onder de bedieninge van Diaconen,« door Ds. petrus Wittewronqel met eene feestrede ingewijd. Zijn tekst was: Luk. 18 vs. 16: «Laat de kinderkens tot mij komen en verhindert ze niet; want derzulken is het koningkrijk Gods.» Volgens de notulen van het weeshuis waren er op dien dag omtrent 150 «lidmaats-weeskinderen» naar het huis overgebracht. De penning echter, die ter gedachtenis van de inwijding gegraveerd werd, maakt melding van een 400tal kinderen. Een tijdgenoot schrijft naar aanleiding van de inwijdingsplechtigheid : < Met een hartroerend gebedt een aanvang gemaakt «hebbende, deed hij (Ds. WlTTEWRONGEL n. I.) een «treffelijk vertoog ter zake dienende, alles met krach«tige voorbeelden uit de H. Schrift en de wereldlijke «geschiedenissen doorzaaiende, bevestigende de grote «nuttigheid, die de goede regering en de stadt zelf ♦ uit deze oeffenende deuglit der liefdeen barmhertiglieit te wachten hadden; bedankende wijders den Vele aanzienlijken woonden deze plechtigheid bij; namens de regeering der stad: Burgemeester Dr. Gekard schaep, Heer van Cortenhoef, de thesaurieren Dr. nlcolaas Tulp en Joan van de Poll, de commissaris van de wisselbank Dr. cornelis dronckelaer, eenige weesmeesters en schepenen, m. n. Joan Hulft, Cornelis Geelvinck en Coenraad buroh. terwijl de Kerkeraad mede in groote getale was opgekomen. Door den Kerkeraad waren bij de plechtigheid afgevaardigd: Ds. rulaeus Langelius en coop a Groen en de Ouderlingen Quina, Selijnes, van Teijlinoen en Elison. Dat de kinderen, de eerste bevolking alzoo, onthaald werden, al vermelden de geschiedboeken het niet, we mogen het veilig aannemen. Zoo was dan het gebouw door Gods goedertierenheid, door de milddadigheid der gemeente en de hulp der regeering dezer stad, voor zijne bestemming ingewijd als een heerlijke toevlucht, voor die kleine en groote kinderen, die door den dood hunner ouders onverzorgd achterbleven. Vóór de inwijding was hel bestuur en de huishoudelijke inrichting geregeld. De vergadering van Diakenen benoemde tot bestuurders: Hendrik Scholten, isaac de la Vigne, EdMOND SCHARDINEL, ANTHONIE verspreet, alexANDER ENOELCjRAEF eil ANTHONIJ VAN BEAUMONT, die in September 1657 hunne eerste vergadering hielden en vervolgens wekelijks bijeenkwamen, leder broeder vervulde op zijne beurt voor eene week het presidium. Bij de inwijding van het huis op 15 December waren bestuurders anthonij v. beaumont, alexander engelgraef, hendrik heemskerk, jean vincent, philippe d' orville en anthonie verspreet. Eerstgenoemde was praeses. Deze broeders bepaalden o. a. in hunne vergadering van 15 of 16 December dat de drank der kinderen uit drie guldens bier zou bestaan. In het bestuur der stichting werden de broeders, evenals nu een zestal, bijgestaan door een viertal Diakonessen. Wie de vier bestuurderessen waren is niet duidelijk. Wij vinden wel vermeldt, de namen van een twaalftal Diaconessen, die in 1607 in dienst waren en dus onderling al het diakonale dienstwerk verdeelden. *) De dienst der Broederen en Zusteren in het weeshuis werd eerst voor goed geregeld bij het reglement van 12 Juni 1653. f) Dit Reglement begint aldus: *) Zie aanteekeningen 2. t) Zie Aanteekeningen 3. Alzoo de Heeren Burgemeesteren en de Regeerders der stad Amstelredam goed gevonden hebben voor de kinderen van de Arme Ledematen der Ware Gereformeerde Christelijke Nederduijtsche Gemeente door de Diaconie derzelve Stede te doen bouwen een Nieuw Weeshuis: Zoo is 't, dat mijne Heeren van den Gerechte, 't Reglement hier aan volgende door den Eerwaardigen Kerkeraad en de Diaconie voornoemt ontworpen ende in gesteld, ten eijnde alles met behoorlijke ordre zoude geadministreert worden, Gelezen ende Ge-examineert hebbende, 'tzelve Reglement geapprobeert ende geratificeert hebben, gelijk haare Agtb. het approberen ende ratificeeren bij dezen. Ordonneerende ende lastende een iegelijk, zulks aangaande zich daarna in allen zijnen deelen eractelijk te regueleren, ter tijd ende wijlen toe dat anders bij mijne voornoemde Heeren zal worden gestatueert. Art. 111 zegt, dat Bestuurderen zullen gehouden zijn: Tweemaal ter weeke in 't Weeshuijs te vergaderen als des zomers: Woensdags 's morgens ten zeven, Zaterdags namiddags ten vijf uuren. Des winters op gelijke dagen; 's morgens een uur later. — In Art. VII lezen we: De kinderen te straffen naar eijsch van Zaaken ende Nature van 't quaad, maar zullen geen kind vermogen op te sluijten, nog Blok aan 't Been te hangen, nogte ook geen kind uijt het Huijs zetten om eenige Delicten, als met kennisse ende conzent van de geene, die de Heeren Burgemeesteren daar toe zullen committeeren. Eetzaal naar eene schilderij van Victoors. i ► In Artikel IX worden aangegeven welke ambachten de jongens mogen leeren, nl.: Huijs-timmeren, Scheeps-tinimeren, Schoen-maaken, Zeijle-maaken, Kuijpen, Metzelen, Boekbinden, Olaasmaaken, Wit-werken, Mande-maaken, Blikslaan voor de Manke, maar geen Smits-Ambagt, opdat eikanderen het opsluijten van slooten niet leeren, tot Dieverije. Verder worden in dit eerste reglement nauwkeurige instructiën gegeven voor suppoosten, onderwijzers, zelfs een «ordre (Reglement) voor de weeskinderen om ihaar daar naar te comporteeren.» Waarin o.a. deze merkwaardige artikelen voorkomen Art. X: Zij (de kinderen naml.) zullen haar wagten van te krakelen, Verwijtingen, Dreijgementen van Slaan, 1/lllllo \Y / I ■ /vit r .-1 ! "T «71 « i ïu.jit «vuuiucii, Ligivaaiuig z.weeren, vioeKen, Lasteren ende Oneerlijke Boeken, etc. Wie van de jongens hier aan schuldig zal zijn, zal Gestraft worden naar goedvinden van de Gecommitteerde Broederen en de Meijsjens naar goedvinden van de Gecommitteerde Diaconessen. Art. XI: De Jongens nog Meijsjens zullen niet converzeren nog komen op de Plaatse daar de Jongens logeren, nog de Jongens daar de Meijsjens logeren; zij en zullen niet vermogen tezamen discoureren, nog eenige familiariteijt houden, ook niet, als tot Jaren gekomen zijn, om ten Houwelijk te verlooven, zoo lange zij nog in 't Huijs zijn. Voorts bevat dit Reglement de gebeden voor de Vergaderingen van het Bestuur, voor suppoosten en kinderen. Zoo eindigt het avondgebed aldus: «... behoed deze Stad en Uw Volk, neemt onze Overlieden, die Regeerders van deze Stad zijn, en Voed«ster Heeren van Uwe Kerke, deze Nagt met haar < Huijsgezinnen in Uwe bescherminge en zegent haar «Regeeringe enz.» Het bevreemde ons dan ook niet, als wij aan liet slot van dit Reglement lezen: Aldus gearresteert den 12'1™ Juli 1658, praesentibus den Heeren cornelis de Graaf, Vrijheer van ZuijdPolsbroek, Dr. cornelis WlTSEN ende Joan van de poll, Burgemeesteren; mitsgaders Dr. Frans Reaal, Coenraadt Burgh, Mr. Gillis Valckenier, nlcolaas pancras, Mr. joachim rendorp, fredrick Alewijn en cornelis Backer, Schepenen. In kennisse van mij, Secretaris, N. Nicolai. Zoo stond daar dan het Weeshuis, wat de uitwendige bouw aangaat, als een kloek stuk werk, terwijl er blijkbaar van hooger hand naar gestreefd werd om door Reglementeering te trachten, voor dien tijd naar het volmaakte te streven, wat de geestelijke en stoffelijke verzorging van de bewoners betrof. Kleedzaal naar eene schilderij van Victoors III. De gedachtenisviering van het 100- en 200jarig bestaan. Na de eemgszins breedvoerige beschrijving omtrent de stichting, inwijding enz., gaan we een volle eeuw met stilzwijgen voorbij, ofschoon er in de eerste eeuw van het bestaan van het Weeshuis heel wat geschiedt is, dat der vermelding waard zou zijn. Laat ons aanstippen niet alleen, maar ook dankbaar vermelden, dat de goedertierenheden des Heeren in ruime mate ondervonden werden. Gods zegen rustte kennelijk op deze stichting der barmhartigheid. Dit werd wel voornamentlijk in moeielijke tijden gevoeld. Zoo o. a. in het jaar 1695. Toen moest de Diaconie in de voeding en opvoeding voorzien van meer dan duizend kinderen, die aan de zorgen van het Bestuur waren toevertrouwd. In het jaar 1757 mocht de gemeente zich in het honderdjarig bezit van het Weeshuis verheugen. Een voorstel van Diakenen aan den Kerkeraad, om dit eeuwfeest plechtig te vieren, vondt gehoor. Eene volledige beschrijving daarvan te geven zou ondoenlijk zijn. Alleen zij vermeld, dat in de Stichting op den 15dcn December des morgens le 10 ure, Ds. van der Vorm voor de jongens en Ds. van den Broek voor de meisjes een toespraak hield. Daarna werden de kinderen aan een feestelijken maaltijd vereenigd, waarbij Prof. curtenius en Ds. van den broek het gebed uitspraken. De kinderen werden onthaald op soep met gehakt vleesch, daarna gebraden rundvleesch met gestoofde appelen en als nagerecht: kleine noten en appelen, terwijl niet minder dan witte wijn de tafeldrank was. Als feestgift kwam in tijdens den maaltijd, waaraan kerkeraadsleden zich vereenigd hadden, van den ouderling Johan Heinsius de som van: duizend gulden. Op Zondag 18 December werd het eeuwgetijde in al onze kerken herdacht, inzonderheid in de Zuiderkerk. Ten aanhoore van de weezen, predikte daar Ds. KULENKAMP, naar aanleiding van de woorden uit Psalm 68 vers 6a: «God is een Vader der weezen.» De collekten in al de kerken op dien dag, bedroegen ruim drie duizend drie honderd gulden meer, dan men gewoonlijk des Zondags in den wintertijd inzamelde. Een gedenkpenning werd gestempeld, vervaardigd door den bekwamen juwelier: JOHANNES HENNEBO. Als een kenteeken van den tijd, waarin het eeuwfeest gevierd werd en waarin men met zijn woordenkeus niet al te kieskeurig was, om uitdrukking te geven aan waardeering, zij het mij vergund u enkele regels te laten hooren uit een gedicht van J. van Hoogstraten. Het had tot titel: Het juichend Amsteldam op het eerste eeuwgetijde van het Diaconie-Weeshuis, gevierd in het zelve Godshuis den XV en vervolgens in alle Hervormde Kerken den XVIII van winter maand MDCCLVII. De mannen die de Stichting voorbereidden en zij, die haar toen (in 1757) bestuurden, worden aldus bewierookt! ♦ Gij zijt, al ligt ge in 't graf, drie werf onze achting waardt, «O, Zaalge Mannen, puik der ed'le Burgerije! «Is 'twaar, gloeit Uw gebeent' niet, op dit Eeuwgetije, «Van loutre vreugde, daar gij sluimert in Uw graf! «Gij Weezen—Vaders, gij, die op dienzelfden draf «Dier wakkre Mannen, op het edel spoor dier Braven, «Uw noestigheid en vlijt, Uw wetenschap en gaven «Tot 's Weezen nut besteet, naar't voorschrift van Gods Geest, «Gij viert dan, blij te moê! de vroegste jubelfeest «Van treflijk Godsgebouw, Uw zorgen aanbevolen. «Dat vrij de Laster krimpe in haar vloek riolen. «Gij viert het jubeljaar; dog van Uw eigen goud. *) «Ach, wierd Uw lastig werk met ware vreugd bedouwt, «Met onderlinge liefde, om 't gunstig Welbehagen «Van Jezus ted're Bruid grootdadig weg te dragen! «Schoon 't werk zijn' meester loont, verwagt geen loon op aard, «Want inden hemel wordt dien loon voor U bewaardt, «Een Kroon van zaligheid, door 't algenoegzaam Wezen, «'t Geen eeuwig wordt door 't heir der Zaligen geprezen; «Denkt dan dat Uwe zorg oneindig is betaalt, «Als gij hier na omhoog eens Zegepraalt •) Zie aanteekeningen 4. Voor de kinderen was door denzelfden dichter een vers gemaakt, getiteld: Gezang der Arme Weezen van het Diaconie Weeshuis ter gelegenheid van des zelfs Eerste eeuw getijde Door hen plechtig gezongen op de wijze van den XLV. Psalm Een paar coupletten er van geef ik te Uwer stichting. Wij Weeskens, aan den lagen dis gezeten, Vergast op Wijn en keur van stnaaklijk eten, Dat, naast Gods hand, het jubeljaar ons schenkt; Waaraan elkeen der. Bouw van 't Huis gedenkt, Waarin we ons zien. van 's avonds tot den morgen. Opkweken, en van spijs en drank bezorgen, Getoest op Mann' den invloed van Gods Geest; Wij juichen op dit vrolijk jubelfeest. O, Gij, die staag, door uwe tedre lonken, Het schamel hart in liefde weet te ontvonken; Uitdeelders der meedogende offergaaf, Gij, die zoo trouw, zoo mannelijk, zoo braaf, Op 'tedel spoor des eersten Bloedgetuigen, Ons hart tot deugd en Godsvrugt tragt te buigen, Wij kusschen blij, met dankbaarheid het meest, Uw dierbre zorg op 't heuchlijk jubelfeest. Ge ontvangt met zweet de tedre liefdegaven, Van hen. wiens hart, om d' armen wees te laven, Meedogend krimpt, wiens milderijke hand Barmhartig houdt dit Godsgestigt in stant, En groeien doet in welvaart en vermogen, De vreugd perst ons de tranen uit onze oogen, Des roepen wij, vervrolijkt in den geest: Gods zegen dauwe op u, in 't jubelfeest! Gij, Raaden, die aan 'troer der stad verheven, Ons schenkt een zoet, een stil en vreedzaam leven: Gij, Vaderen en Moeders, die uw zweet Zoo trouw tot heil van 't Weezental besteedt. Gij, Amstelskerk, die, door uw milde driften, Ons hart vervuld met dankbare offergiften ; Verwagt van God, als alles is geweest, De gloriekroon, in 'teeuwig jubelfeest! Niet waar, te oordeelen naar deze gedichten scheen 't wel of heel Amsterdam opging in het 100-jarig bestaan van 't Weeshuis. *) In 1832 werd het 175 jarig bestaan plechtig herdacht, doch oinstandigheden eischten eenig uitstel van de feestelijke viering. Onze stad werd door de Cholera bezocht en een 50tal weesjongens bevonden zich in militairen dienst, ten gevolge der Belgische onlusten, waarom de feestviering 25 Sept. 1833 plaatsvondt. Alzoo: dagen van vreugd maar ook van angstige zorg kende dit Huis. Omstreeks 1838 dreigde het te verzakken. Er moest een belangrijke verbouwing geschieden, die in 1838 begonnen, in 1843 eindigde, bijna f124.000 kostte, waarin alweder voor het grootste deel door bijdragen van de gemeente voorzien werd. f) Maar daar naderde het tweede eeuwfeest in 1857, dat op zeer luisterijke wijze gevierd werd. *) Zie aanteekening 5. t) Zie aanteekening 6 Uit kerkeraad en Diaconale vergadering waren stemmen opgegaan om het twee honderdjarig bestaan op waardige wijze te vieren. In April van 'tjaar '57 was men reeds met de voorbereiding begonnen. In de lijst voor dien tijd dezer feestelijke herdenking, zouden wij bijna geneigd zijn te zeggen: heel den opzet en heel de feestviering riekte geweldig naar reclame. Eigenaardig is het dan ook te lezen welke corporatiën er alzoo tot bijwoning van de plechtigheid, eene grootsche bijeenkomst in de Nieuwe kerk, werden uitgenoodigd. Door Ds. L. S. P. MEIJBOOM werd in de Nieuwe Kerk op den stichtingsdag, 15 Dec. dus, een feestrede uitgesproken, die afgewisseld werd door gezang der Weezen, van liederen door Ds. J. P. HASEBROEK vervaardigd. De Weezen, in lange rij ter kerk gegaan, begeleid door politie en voorafgegaan door Regenten, hadden hunne plaats op eene tribune onder het orgel. De kerk was overvol van belangstellenden. Onder hen bevonden zich de Burgemeester Mr. C. H. B. BOOT, de Wethouder Mr. W. E. J. BERG VAN DUSSEN MUILKERK, leden van den Raad, de kommandant van de stad en vele andere autoriteiten en vertegenwoordigers van verschillende corporatiën. De collekte bij het einde van deze bijeenkomst bracht f 469.— op. Waarlijk geen onbeduidend bedrag. Van zulk een som lezende, doet bij ons de vraag rijzen: Is de Gemeente op het punt van het offeren in de kerk dan zóó achteruitgegaan? De volgende dagen en avonden van die week, de Het huis in 1857. 15dc viel op Dinsdag, werden alle min of meer feestelijk doorgebracht. Het Huis was smaakvol versierd, en tegen toegangsprijzen van f 1.—, 50, 25 en 5 ct. ter bezichtiging opengesteld, waarvan door 12878 bezoekers op zes dagen gebruik werd gemaakt. Aan entréegelden kwam f 1466.20 in. Binnenvader en Suppoosten en Suppoostinnen hadden zich bijzonder geweerd en de veelheid van gedichten, bij die gelegenheid uitgesproken, doet ons aarzelen uit die verzameling iets te citeeren. Had men in den kring van het Bestuur het denkbeeld geopperd om een gedenksteen aan te brengen, in het gebouw, men had dit denkbeeld laten varen. Blijkbaar was men echter diep getroffen, toen op den feestdag een steen werd onthuld, door het personeel der stichting aan het Bestuur geschonken, waarop het feit van het twee honderdjarig bestaan, benevens de namen van Bestuurders en Bestuurderessen vermeld stonden. Deze steen is nog aanwezig in het verbouwde of liever, nieuw gebouwde huis aan den Amstel. Eene verloting van voorwerpen, door de weezen vervaardigd en waarvoor door H. M. Koningin SOPHIA twee kostbare vazen geschonken waren, bracht eenig geld op en voorts was de opbrengst van de gedenkpenningen van goud, zilver en brons, die met belangrijke winst verkocht werden, niet onaanzienlijk, zoodat de feestviering, waarvan de onkosten eenige duizenden guldens beliepen, door die buitengewone ontvangsten gedekt kon worden. De kinderen ontvingen elk een gedenkpenning van compositie. Vermelding verdienen de feestgaven, die het Bestuur mocht ontvangen en wel: Acht certificaten van duizend gulden 2V»% Werkelijke Schuld, ƒ500.— van een onbekende, en ƒ650.— van eenige Ouderlingen, voor een orgel in de jongens eetzaal. Een gedenkboek van deze feestviering met vele Historische bijzonderheden verscheen, waarvan de vervaardiging was opgedragen aan de beide predikanten, aan de Stichting verbonden, J. P. hasebroek en L. S. P. Mijboom, en de Diakenen-Bestuurders, Ant. Schouten en joh. H. C. Zimmerman, zoodat wij hen, die meer wenschen te weten van de luisterrijke feestviering in 1857 zeer kunnen aanraden, om met bedoeld gedenkboek kennis te maken.*) Toch mogen wij wel opmerken, dat bij het afsluiten van een tweede eeuw opnieuw kon getuigd worden van en geroemd in de goedertierenheden des Heeren. *) Zie aanteekeningen 7. IV. Van de laatste vijftig jaren. I. Zoo zijn wij dan, beeld van onzen tijd, met de snelheid van een bliksemtrein, twee eeuwen dóórgerend, om plots geplaatst te worden in het midden van de 19de eeuw. Wel niet een gouden eeuw als de Zeventiende, maar volgens sommigen méér dan dat; immers wij allen hebben 't nog met onze eigen ooren kunnen vernemen, dat de Negentiende eeuw boven alle vóórgaande uitblonk! Niet waar, stoom en electriciteit ontwikkelden zich meer en meer; verlichting en beschaving, neen, noch nooit waren zij zóó het deel geweest van de menschheid; naar men meende althans; en dan de humaniteit en het liberalisme, ook in de kerk, zat ten troon. Het hoogtepunt waarop wij ons thans als het ware bevinden, veroorlooft ons dus, nu wij slechts een vijftigtal jaren te overzien hebben, aan verschillende zaken wat nauwgezetter de aandacht te wijden. Vergun ons als uw gids te mogen dienen en u opmerkzaam te maken op datgene, wat naar onze meening opmerkzaamheid verdient; daarmede volstrekt niet bewerende, u alles aan te wijzen wat het panorama der geschiedenis van onze Diaconie-Weeshuizen te aanschouwen geeft. Wij bevinden ons nog altijd in het eerbiedwaardige huis aan de Zwanenburgerstraat. In het jubeljaar 1857 werd nog niet gedacht aan eene nieuwe woning voor onze weezen. 't Was er blijkbaar nog zoo gezellig, zoo echt huiselijk. Bovendien het was een stuk geschiedenis: immers het eerste liefdadigheidsgesticht van de Hervormde Gemeente. Zeide Ds. HASEBROEK niet in zijnen feestgroet aan den feestdisch op het tweede eeuwfeest: En nu, gij grijs! twee eeuwen oud, Die andermaal reeds eeuwfeest houdt, Maar altijd jong door 't vuur van Boven, Dat in uw ruimen boezem blaakt', En u een groenen grijsaard maakt, Moog' nimmermeer dit vuur verdooven! Vier't derde en vierde en vijfde feest, Gelijk dit tweede, blij van geest! Blijf leven ook als wij haast sterven. Blijf leven, zoo lang gij een kind Van ouderen verstoken vindt, Dat zonder u het al zou derven. Blijf levtn tot de laatste wees U als zijn laatste toevlugt prees, En Jezus komt om alle lijden, Ook 't leed van armoê, rouw en dood, Van ouder- en van kindernood Te wisslen met een groot verblijden! En dan, als eindlijk de ure daagt, Waarop ge uw sterfdag komen zaagt, Moog' heilger mond u 't eerloon geven: Rust, oude! uw arbeid is verricht, Gij sterft, maar 't heil, door u gesticht, Blijft eeuwig, als Gods liefde, leven! 't Zou alras blijken, dat niettegenstaande belangrijke reparatiën en vernieuwingen het Weeshuis de twee en een halve eeuw niet zou halen en de wensch van Ds. HASEBROEK niet in vervulling gaan, in zoo verre daarmede hetzelfde huis bedoeld werd. Wij lezen in de notulen van 1858 het eerst over klachten van te weinig ruimte. De bevolking in de stichting bedroeg in dat jaar meer clan 700. Regel was dat twee, soms drie kinderen in één bed sliepen. Alles was, vooral in den tijd dat er meer op frisch, ruim en zindelijk wonen werd aangestuurd, in ons Weeshuis zeer primitief ingericht. Toestanden werden er aangetroffen, die, wanneer zij in het licht van onzen tijd bezien worden, van verbazing de handen in één doen slaan. Met de thans, gelukkig, heerschende begrippen omtrent opvoeding en hygiëne, waren zij in flagranten strijd. Baden bijv. geschiedde zóó, dat één badkuip in gereedheid werd gebracht voor meerdere verpleegden ; met dien verstande, dat zij achtereenvolgens van hetzelfde water gebruik maakten. Ook orde en tucht schenen veel te wenschen te laten. Wij lezen herhaaldelijk, dat meisjes en jongens gestraft werden met «water en brood» en «het blok», ja «met opzending haar Veenhuizen». Nu, uit een finantiëel oogpunt was tegen dit laatste zeker geen bezwaar want men betaalde voor verpleging te Veenhuizen slechts ƒ35.— per jaar. 't Scheen dan ook over het algemeen, dat het verblijf in alle weeshuizen te dezer stede niet zeer begeerlijk was. In 1858 werd met regenten van het Evangelisch Luthersche en Burger-weeshuis geconfereerd: staat. Op deze vergadering werd de wenschelijkheid uitgesproken: «om in Hilversum het paviljoen-systeem toe te passen.» Het terrein aan den Binnen Amstel: voor een «meisjeshuis* en het bestaande in de Zwanenburgerstraat: te bestemmen voor de werkjongens. In de buitengewone vergadering van 20 Sept. 1876 werd echter afgestemd: eene stichting in het Gooi en eveneens (hoe jammer, zeggen we thans uit den grond van ons hart!): het paviljoen-stelsel, waarvan Br. OREVERS een warm voorstander bleef. Met opzet worden deze bijzonderheden vermeld, om te doen zien, hoe toen reeds, een dertigtal jaren f) Zie aant. 9. terug, alle stelsels van weezenverpleging onder dc oogen werden gezien. Wij houden ons overtuigd: werden we nu vooi dezelfde aanbieding geplaatst: het paviljoen-stelsel in het Gooi, dat we dan voor het grootste deel ten minste, zouden uitroepen: «dat is 't, wat wij noodie hebben!» Er zal na 1876 nog heel wat gesproken zijn in Commissie-vergaderingen, want wie zou iets anders van commissie-vergaderingen durven verwachten? — maar uit de notulen blijkt, dat er een tijd van rustig voortwerken in ééne richting bleef. We lezen, dat in de vergadering van 19 Juni 1879: «door Br. J. Ph. Meijnink wordt medegedeeld: dat hedenavond (19 Juni 1879 nl.) door de weezen: johannes öerardus koot, Johan Marinus Leemans, Maria Griemelijkhuijzen en Maria Johanna Wiedemeijer, de eerste steen is gelegd van het nieuw te bouwen Weeshuis in de Tesselschadestraat, in tegenwoordigheid van den Praeses en Scriba van de commissie voor den bouw van een nieuw Weeshuis, j. Ph. Meijnink en Mr. a. Pet, de Praeses en Scriba van de commissie ter vertegenwoordiging van den kerkeraad bij de commissie tot stichting van een nieuw Weeshuis Ds. B. j. Adriani en Dr. G. j. vos Azn., en de Praeses en Scriba van de Eerw. groote vergadering van Diakenen j. W. holzmann en j. M. hessel. Van dit feit zijn twee oorkonden gemaakt, welke door genoemde personen voorzien zijn van hunne handteekeningen en waarvan een exemplaar, gesloten É Het nieuwe huis gez;en van de Stadhouderskade. Zoo naderen wij liet jaar 1882, waarin op de vergadering van 19 October besloten wordt, op eene desbetreffende vraag van de Diaconale vergadering te antwoorden: Naar aanleiding van uwe geëerde missive van 10 dezer, heeft liet Bestuur van liet Diaconie-Weeshuis der Ned. Herv. Gemeente alhier de eer UEerw. mede te deelen, dat al de gecommitteerden tot de stichting, zitting hebben in de commissie voor den bouw van een nieuw Weeshuis, zoodat bij den bouw steeds is gelet op hetgeen hun voorkwam, dat in het belang zoude zijn voor de aan hunne zorg toevertrouwde weezen. »Het Bestuur kan daarom op uw vraag toestemmend antwoorden, daar de nieuwe stichting voldoet aan hare wenschen behoudens kleine veranderingen, die later zouden kunnen blijken noodig te zijn, als het gebouw door de weezen wordt bewoond. ) «Na eenige diskussie waarbij Br. GREVERS zijn leedwezen uitspreekt, dat de commissie voor den bouw, op een genomen besluit om bij de Nieuwe Stichting een ziekenhuis te bouwen, is teruggekomen, wordt het antwoord goedgekeurd.» Op den 15den December 1882 werd het Nieuwe Weeshuis ingewijd. Tot bijwoning van deze plechtigheid waren uitgenoodigd: de Edelachtbare Heer Mr. g. van tienhoven, Burgemeester en Mr. W. W. van lennep, Weth. dezer stad; afgevaardigden van 'net Burgerlijk Armbestuur, van verschillende Weeshuisbesturen, leden van den Algem. Kerkeraad en Kerkelijke Collegiën. De Heer J. Ph. MEIJNINK opende te 10 ure de * Kerkzaal. bijeenkomst die in de fraaie kerkzaal gehouden werd met een welkomstgroet. Nadat door hem gelezen was een gedeelte van Psalm 146 en Ds. Adhiani in gebed was voorgegaan, werd door Br. Meijnink als voorzitter van de Bouwcommissie, een historisch overzicht gegeven. Terecht zeide de Heer Meijnink aan het slot zijner rede: Maakt met mij groot den Naam des Heeren!» «En vertelt —teruggekeerd— uwen kinderen daarvan en laat het uwe kinderen hunnen kinderen vertellen en derzelver kinderen aan een ander geslacht, opdat ieder wete, wat groote dingen God aan ons gedaan heeft.» Want afgescheiden van alles, wat belemmerend gewerkt had op de eindelijke voltooiing, men meende in die dagen althans in het bezit te zijn gekomen van een /«(^/-stichting! Daarom dat niet in 't breede werd uitgeweid, over de smartelijke ervaringen die waren opgedaan en die voor een groot deel, hun ontstaan dankten aan de felle partijstrijd dier dagen, waardoor wel voornamentlijk de som van ƒ 28436 voor den bouw bestemd, teruggeëischt werd. — Wij volgen dit goede voorbeeld om te laten rusten datgene, wat geen hoog denkbeeld zou geven van het laat ons zeggen, «zonderlinge standpunt», door Voorgangers en vertegenwoordigers der Gemeente ingenomen. Er bleef gelukkig nog veel te roemen. Dat getuigde de stroom van welsprekendheid, die op den morgen van 15 December 1882 niet bruisend, maar rustig en stil als een ruischend beekje zich voortbewoog. — Het woord werd gevoerd door: Ds. adriani, Voorzitter der «Commissie ter vertegenwoordiging des Kerkeraads bij de Stichtingscommissie», den Eerw. Heer w. H. van schaick, tijdelijk voorzitter van de Diaconale Vergadering, en Dr. O. J. vos Azn., terwijl door Br. J. J. orevers, het Weeshuis namens het Bestuur aanvaard werd. — Al 't gesprokene werd afgewisseld door het gezang der kinderen. De liederen waren gemaakt door Ds. J. P. HASEBROEK. Wij kunnen ons voorstellen, dat het indruk maakte, toen na de rede van den Heer Meijnink gezongen werd: Heft aan! rijz' nu ons hoogtijdslied! 't Nieuw Weeshuis is verrezen. Voor 't Nieuwe Huis een nieuw gezang! Een stem van vreugd, een stem van dank Uit mond en hart der weezen! Zooals eens Sions tempeltent Week voor Moria's tempel, Vervangt hier 'toude een Schooner Huis. Wij groeten, onder 't feestgedruisch, Met blij gejuich zijn drempel. Ja, rijs, ons feestlied, rijs omhoog! Geef roem en prijs den Heere! De bouwliên brachten kalk en steen; Maar Opperbouwheer is slechts Eén: Dien Bouwheer, Gode, de eere! De geheele dag werd door de Weezen op feestelijke wijze doorgebracht. Wie van den inwijdingsdag meer wil weten, verzuime niet te lezen: het gedenk- Eetzaal voor de meisjes en schooljongens. boek van de inwijding. Dit hoek rijk aan bijzonderheden, werd samengesteld door de Brs. Meijnink, VAN Meer en hessel, mannen na hun dood nog met eere genoemd. *) III. Zoo waren dan nu de meisjes, èn de jongens onder 14 jaar overgebracht in het nieuwe huis. Voor de zieken en groote jongens moest thans gewerkt. De wenschelijkheid werd uitgesproken, zoo lezen we in de notulen van Juni 1883, om een ziekenhuis te bouwen met isoleer-gebouw, naast de nieuwe stichting. Hiervan werd kennis gegeven aan de commissie voor de stichting van het nieuwe jongens-weeshuis en aan de Diaconale Vergadering. Hieruit blijkt dus, dat men de reconstructie van het huis in de Zwanenburgerstraat heeft laten varen, hoewel daarvoor ƒ100.000 in kas was. Den 16den September 1884 duikt een voorstel op om een jongenshuis te bouwen op het terrein, grenzende aan de Koepelkerk, naar een plan van den Architekt A. N. Godefroy. De Brs. Barqer, Haselaoer en Baumann worden tot eene commissie benoemd, om dit plan nader uit te werken. De werkzaamheden dezer Commissie hadden blijkbaar een goed verloop. Den 15den April 1885 kwam het bericht, dat de Diaconale Vergadering «den bouw van een nieuw jongens- en ziekenhuis heeft goedgekeurd en derhalve *) Zie aanteekening 10. spoedig daarmede zal kunnen aangevangen worden. Tegen den bouw van een jongenshuis op dat terrein schijnt echter van wege Burgemeester en Wethouders bezwaar te zijn gemaakt, «want«, zoo lezen we: <26 Maart 1886 zal Burgemeester VAN TlENHOVEN andermaal de stichting bezoeken. Men hoopt dan meteen te kunnen spreken: over den voorgenomen maar niet toegestanen bouw, van een nieuw jongenshuis in de Tesselschadestraat. Die samenspreking schijnt echter dit gevolg gehad te hebben, dat voor goed van den bouw van een jongenshuis in de Tesselschadestraat werd afgezien, want 17 Februari 1887 verklaart de vergadering eenparig : het terrein Zwanenburgerstraat voor een nieuw jongensweeshuis wenschelijk te achten.» Dat een andere toestand voor de groote jongens zeer wenschelijk was, blijkt wel uit een schrijven van 4 Augustus 1887 van de Diaconale Vergadering, over den toestand in het huis Zwanenburgerstraat, die zij in 't belang van huiselijkheid, zedelijkheid en gezondheid onhoudbaar acht.» < Plannen voor verbouwing, die in de lucht bleven hangen», zoo meende het Bestuur, «dragen er de schuld van.» Aan de dringende, schriftelijke uitnoodiging van de Diaconale Vergadering in November 1887 «om met den meesten spoed de reconstructie van het jongenshuis te bevorderen», schijnt gevolg te zijn gegeven. Den 16den Februari 1888 werd de laatste Bestuursvergadering in het oude huis (Zwanenburgerstraat) gehouden. 1 Maart daaraanvolgende kwam de mededeeling, «dat de Eerwaarde groote vergadering hare De sloopers aan 'twerk. goedkeuring aan de Bouwplannen voor liet nieuwe hnis hechtte en daarvan schriftelijk ïieeft doen blijken. De groene grijsaard», zooals Ds. hasebrof.k het Weeshuis noemde, werd dus niet gesloopt door den tand des tijds, maar moest sneven onder de mokerslagen van den sloopcr. Vrijdag 29 Juni 1838 >eschiedde de eerste steenlegging, ook thans wed v bij Ju huis als bij het oude, door een zoon van den Burgemeester, nu: David Willem Hacke van Tienhoven. De bevolking werd zoo lang in belendende perceelen, eigendom van de Diaconie, gehuisvest, doch kon reeds op 22 November 1889 de nieuwe woning betrekken, op welken datum \ie inwijding plaats vond. Als voorzitter van den Kerkeraad werd o. a. door Ds. A. VOORHOEVE het woord gevoerd. Tal van genoodigden woonden ook deze openingsplechtigheid bij, die natuurlijk alweer met de noodige opgewektheid door de bewoners gevierd werd. Dit gebouw werd opgetrokken naar de plannen van den architekt C. B. POSTHUMUS MEiJES. *) Zoo was dan de Diaconie der Ned. iierv. Gem. thans eigenaresse van twee Weeshuizen. Had het Weeshuisbestuur gehoopt ook nog in het bezit te komen vari een Ziekenhuis met isoleergebouw, voor 40 kribben, begroot op ƒ40.000. de Diac. Vergadering kon hieraan hare goedkeuring niet schenken. Zij meende, «dat liet aanbeveling verdiende, om de besmettelijke zieken in het buiten gasthuis te doen verplegen . — *) Zie aanteekening 11. Nu wij in den geest als het ware, die twee groote stichtingen hebben nedergezet en het geprojecteerde ziekenhuis begraven, noodigen wij u uit, om opnieuw den blik achterwaarts te wenden en daarbij minder te letten op het uitwendige, dan wel op datgene, wat in de Stichtingen in den loop der tijden veranderde, en wat er zoo vermeldingswaard voorviel. — IV. Wij lezen in de notulen van 'tjaar 1866, dat er vele jongens ter Koopvaardij gingen, wat door Bestuurderen werd aangemoedigd, en wat de gezondheidstoestand van de ten platte lande uitbesteede kinderen aangaat, «over het geheel genomen gunstig, doch de andere resultaten omtrent de uitbesteding, minder gunstig zijn te noemen.» «Zij, de uitbesteding namelijk, beantwoordt niet ten volle aan de verwachting.» Welke die verwachting was, vinden wij niet vermeld. Tot onzegroote vreugde kunnen wij constateeren dat de cholera die in dat jaar onze goede stad teisterde, onder de verpleegden geene slachtoffers maakte. Trouwens over het geheel genomen, werd onze stichting van epidemieën gelukkig gevrijwaard; influenza uitgezonderd. In het jaar 1867 werd een belangrijk besluit genomen. Als we zoo oppervlakkig lezen, hoe de Zondag in de stichting werd doorgebracht, dan zouden we geneigd zijn om uit te roepen: De dag des Heeren werd toen wèl in eere gehouden. Welk een verschil toen of thans, 's Morgens naar de Zuiderkerk; 's middags de meisjes naar de bijbellezing in de Oude Zijdskapel en de jongens in huis catechetisch onderwijs. Wij vreezen echter, dat men al te veel aan vormen hechtte en te zeer gebonden was aan eene gewoonte, die, hoe goed ook bedoeld, het tegenovergestelde bewerkte, van wat men er mede trachtte te bereiken. Er kwam echter kentering; men begon met af te schaffen het bezoeken van de Bijbellezing in de Oude Zijdskapel en er werd rekening gehouden met den in 1864 uitgesproken wensch van het bestuur, «om eene beurt aan te wijzen, alwaar eene predikatie naar de behoefte van de verpleegden en beantwoordende aan hunne vatbaarheid, gehouden wordt.» Den 6den Januari 1867, werd de eerste predikbeurt gehouden voor de Diaconie- en de Burgerweezen, in de Oude Kerk. De leerrede bij die gelegenheid door Ds. K. F. Ternooij ApÈL uitgesproken, werd uitgegeven ten voordeele van het Nieuwe Weeshuis. In 1869 kwam nog eene belangrijke verandering tot stand. Het was namelijk gewoonte, om de wenschen, door een jongen en meisje uitgesproken, namens allen die op 1 Mei ontslagen werden, te doen drukken. Een exemplaar werd dan aan elk kerkeraadslid aangeboden, met het doel om daarvoor eene geldelijke belooning te ontvangen. Dit gebruik, het aanbieden van een afdruk n.1. werd afgeschaft, doch om de wenschers schadeloos te stellen, werd besloten tot het schenken van een douceur; een stelsel, dat nog tot 1903 gehandhaafd bleef, doch sedert is afgeschaft. We zouden tegenwoordig niet weten hoe of we het hadden, als een verpleegde hij het verlaten der stichting namens alle vertrekkenden kwam aanbieden : Een Woord van Dankerkentenis aan God. den Vader der Weezen, mitsgaders aan den WelEerwaarden Leeraar, Ouderlingen, Diakenen en Diakonessen der Hervormde Gemeente te Amsterdam en aan alle onze Weldoeners door de jongelingen (meisjes) bij derzelver vertrek uit het Diakonie-Weeshuis. Vooral wanneer Diakenen toegesproken worden in dezer voege: O Armverzorgers, die met onvermoeide vlijt, Uw troost en hulp verleent, waar d' armoe klagend schreit, Stokoude grijzen sterkt, waar zij uw bijstand vragen, En voor ons, als uw kroost, de beste zorg wilt dragen! 't Herdenken aan die zorg en liefde aan ons betoond, Eischt dat ons hart met dank en weermin u beloont. Gii immers waart naast God de Redders van ons leven; Toen wij ons ouderpaar door 'tsterflot zagen sneven; Gij traadt in hunne plaats, 't aanvaarden van hun taak Was wellust voor uvr hart, uw allergrootst vermaak! God zij uw steun, uw hulp, uw toeverlaat in 't leven, Een leidsman op Uw weg, die nimmer zal begeven; En als de doodsklok slaat, zij 't sterven u gewin, En sluimert dan vol hoop ten eeuwgen leven in! Afmetende naar hetgeen door de verpleegden in die tijden werd genoten, was zulk blijk geven van dankbaarheid overweldigend, haast benauwend, doch wij kunnen het niet dan zeer hartelijk toejuichen, dat sedert eenige jaren niet die betaalde dankerkentenis voor goed is gebroken. Natuurlijk is het aangenaam, wanneer een jongen of meisje uit naam van de vertrekkenden een hartelijk woord van dank uitspreekt, doch wij meenen terecht, dat zoo iets nooit van bovenaf » moet worden uitgelokt. De jaren 1870 en 1871 waren voor het DiaconieWeeshuis in zekeren zin merkwaardig. De strenge winter van 1870 was oorzaak, dat het besluit genomen werd, om de verblijfplaatsen der meisjes gedurende de strenge koude te verwarmen. Blijkbaar geschiedde zulks tot dien winter nog niet en we gelooven, dat Bestuurders van die dagen, als zij zouden kunnen vernemen, dat het Diaconie-Weeshuis thans verwarmd wordt in den winter door 74 kachels, zij zeker allen, indien het nu nog mogelijk ware, evenals met het voorstel voor verbeterde voeding dit door twee hunner geschiedde, zouden protesteeren, en daarvan aanteekening verzoeken in de notulen. We zullen echter wachten met die aanteekening, totdat, naar wij hartelijk wenschen, het huis van eene centrale stoomverwarming zal voorzien zijn. Dat het Weeshuis opnieuw in gevaar verkeerd heeft blijkt uit hetgeen de geschiedenis vermeldt. Vrijdag 10 Februari, 's avonds te circa Th. uur ontstond een begin van brand in het pakhuis van de firma HUNCK staande tegenover het Weeshuis. Het duurde niet lang of bedoeld pakhuis stond in < lichte laaie , zoo lezen we. Ten gevolge van de felle wind die juist naar de stichting oversloeg, ontstond er niet weinig gevaar. De stichting was in het bezit van een brandspuit, die door de jongens uitstekend bediend werd. Toch, in die dagen, was het brandbluschmateriaal niet zóó voortreffelijk als thans; de angst, die er in huis heerschte was niet gering, want het blusschen ondervond veel tegenstand door de felle vorst. Het water dat tegen de belendende perceelen en het Weeshuis werd gespoten, veranderde in reusachtige ijspegels. Voorwaar een fantastisch, doch tegelijk een angstwekkend gezicht! en te weten: dat overbevolkte Weeshuis verkeert in gevaar,... ons dunkt, menigeen zal het hebben aangezien met angst in het hart, en zeker God gebeden om het gevaar te wenden. De Bestuurders waren in allerijl te samen gekomen en bevonden zich in de stichting. Wat zullen er spannende oogenblikken doorleefd zijn! Alle kinderen met geheel het personeel, stonden gereed, om, als de nood te hoog en't gevaar te groot werd, te verhuizen naar de Zuiderkerk, waar alles reeds voor de ontvangst in gereedheid gebracht was. Gelukkig, het beliefde God om het gevaar af te wenden. Wij lezen daarvan in de notulen: «Te 12 uur des nachts was het gevaar in zoo verre geweken naar menscheliike berekening, dat het Bestuur zonder bezwaar de Weezen ter rwst kon laten gaan, doch als voorzorgsmaatregel besloot, dien nacht het gesticht door een dubbele wacht te doen bewaken.» Verder, «dat de goede orde in de stichting geen oogenblik verstoord werd en de brandspuit der stichting ondanks de felle vorst, door het personeel der stichting bestuurd, en door eenige Weesjongens bediend, zijn goede diensten heeft bewezen, om het gesticht voor de overwaaiende vonken te beveiligen.» Voor dat de kinderen naar bed gingen, werd op de zalen door allen gezongen: Psalm 103 vs. 1. Het geloofsoog had in de hoogopgaande vlammen die zich dreigend tegen en boven de stichting verhieven, deze heerlijke woorden gelezen: «Laat uwe weezen achter, Ik zal hen in het teven behouden. > V. Was het gevaar, dat van buiten af zoo onheilspellend dreigde, doch door God Almachtig, genadig werd gekeerd, soms een teeken van de gevaren, die in het Huis zouden ontstaan? 't Scheen wel zoo. In diezelfde maand toch, moest de Hoofdsuppoost worden aangemaand, naar aanleiding van een deswege ontvangen mededeeling, (het was een klacht van Dr. A. KUIJPER, destijds met Dr. G. VAN GORKOM als jongste predikanten, belast met het catechetisch onderwijs in de stichting) «zich bij het lezen in den Bijbel des morgens, in het vervolg te onthouden van alle dogmatische op- of aanmerkingen.» De strijd tusschen de belijders van den Christus naar de Schriften en de Modernen woedde in de kerk op z'ri hevigst. De gevolgen daarvan bleven ook in onze stichting niet uit. Ook daar stonden partijen tegenover elkander. — Van de 25 zich tot het afleggen van de geloofsbelijdenis aangemeld hebbende jongelingen, werden door Dr. Kuijper 13 tot lid der gemeente aangenomen en 12 afgewezen. Meisjes, die door Dr. van Gorkom catechetisch onderwijs ontvingen, verzochten vergunning om dit onderwijs bij Dr. kuijper aan huis te mogen ontvangen; omgekeerd anderen, om van het onderwijs van Dr. kuijper ontslagen te mogen worden. Aan laatstgenoemde meisjes wordt vergund, «om stoornis op de catechesatie te voorkomen, door den (Modernen) Godsdienstonderwijzer van Houten, zich te laten voorbereiden voor het afleggen harer geloofsbelijdenis.» Dat die toestand, die zonderlinge toestand niet bestendigd werd, bij de veranderingen, die in de kerkbesturen hadden plaats gevonden, spreekt vanzelf. De (Moderne) Godsdienstonderwijzer werd ontslagen. Er kwam zelfs een schrijven van de Diaconale Vergadering, behelzende een verzoek, «om de Weezen overal en altijd Godsdienstige leiding en Christelijk onderwijs te geven, overeenkomstig Gods woord.» Ook het kerkgaan en het kiezen van voorgangers bij de predikbeurten, wenschte het Bestuur in eigen hand te hebben. Men besloot in 1872 nl.: le. De Kerkeraad te bedanken voor de Weezenbeurt vanaf 1 October. Jongenshuis in 1889. 2e. Dat eene afzonderlijke Godsdienstoefening voor Weezen alléén zal worden ingesteld. 3e. Daarvoor bij de Kerkelijke Commissie een kerkgebouw aan te vragen. 4e. Eene commissie van twee leden te benoemen, die met de uitnoodiging der voorgangers zal worden belast. Deze «Weezenbeurt», die blijkbaar in liet leven was geroepen, om zekerheid te hebben, dat de verpleegden alleen de prediking overeenkomstig de belijdenis onzer kerk zouden kunnen bijwonen, werd eveneens gehouden in de Oude Kerk. — Dat orde en tucht in die dagen nog al te wenschen lieten, en het handhaven daarvan aan Bestuurderen niet weinig zorg gaf, blijkt uit eene aiededeeling van Br. OREVERS, gedaan in de Vergadering van 31 Juli 1873, over plannen van werkstaking bij de werkjongens, bij diverse patroons ni.. wegens strenge controle op het loon door hen verdiend en op het zakgeld. In Augustus van dat jaar had die bandeloosheid zelfs zulk een uitbreiding gekregen, dat het er al den schijn van had, alsof sommige jongens, daarin gesteund door familieleden, een oproertje in het leven wilden roepen. Men was reeds begonnen met het inwerpen van ruiten; buiten en in de Stichting heerschte eene «opgewonden» stemming en op de onbeschaamdste wijze werd het Bestuur beleedigd. Maar al te duidelijk bleek, hier was een brutaal en driest verzet, tegen maatregelen van orde en tucht. Doch niet alleen de groote jongens, maar ook de groote meisjes gaven aanstoot en toonden dit voor- namenlijk, zoo lezen we «in de onvoegzame wijze, waarop de muts gedragen werd, waarom zij (de meisjes) eene strenge berisping ontvingen.» Inmiddels ging het Bestuur geregeld voort met het invoeren van verbeteringen, zoowel wat voeding en kleeding als ligging betreft. Vele bestaande misstanden werden opgeruimd. Weesjongens werden vaak voor diensten gebruikt, die hun belemmerden in de uitoefening van hun vak, of het geregeld volgen van het onderwijs. Zoo behoefden de jongens voortaan niet meer te assisteeren bij 't wekelijksche collecteeren langs de huizen, 't Was ook een zeer eigenaardige gewoonte en misschien werd menigeen, door het zien van den verpleegde en zijn roep in portaal of gang: diaken met de bus«, wel wat luidruchtig aangemaand om te offeren. Wij schrijven echter de belangrijke vermindering van de collecten langs de huizen niet daaraan toe. Het is voor ons een teekenend bewijs, dat de gemeente gedachteloos hare onverschilligheid betoont, in het doen van handreiking aan weduw en wees. Dat de handelingen van het Bestuur in die dagen, steeds nauwlettend werden gadegeslagen en het niet altijd met welwillende critiek te doen had, bleek duidelijk in het jaar 1880, toen de straf, op twee meisjes toegepast, aanleiding gaf tot veel rumoer in de Pers. Er verschenen zelfs schotschriften en spotprenten. Het lawaai werd zóó erg, dat politietoezicht noodig was, om twee Bestuursleden n.1. de Brs. Meijnink en van Meer, die in hun zaken dnen nn Hp Rphi-c bemoeilijkt werden en op straat gemolesteerd, tegen die aandoenlijke liefde van Jan Publiek voor 't Weeskind, te beschermen. De geschiedenis leert, dat de taak van het Bestuur, het zij eene troost voor het tegenwoordige, dat dezelfde ervaring opdoet, niet eene gemakkelijke is. Meestentijds weten zij, die er buiten staan «hoe» het gedaan moet worden, het belangrijk werk der opvoeding in eene Weezenstichting en aarzelen niet in liet leveren van afbrekende, zelden opbouwendecntizV ! Voor een groot deel moest er vooral in vroeger jaren getobd met personeel, dat niet berekend was voor zijn taak. Wij wenschen er niet verder over uit te wijden. Alleen vermelden wij, dat van 1867 tot 1905 veertien menschenparen beurtelings aan het hoofd der Stichtingen stonden, waarvan een tweetal, elk elf jaren aan de Stichting Tesselschadestraat. Van het groot aantal mutatiën onder het overig personeel zullen we maar geen melding maken, maar dat dit alles van grooten invloed was op den minder goeden gang van zaken, spreekt vanzelf. Men meende ook dat het telkens verwisselen van predikanten voor het te geven godsdienstonderwijs, op dat onderwijs geen goeden invloed kon uitoefenen, waarom besloten werd dadrin verandering te brengen. De predikanten O. J. Vos Azn.enj. Brummelkamp werden, voor het eerst voor vast aangesteld, om zich met het godsdienstonderwijs (daarin door twee onderwijzers bijgestaan) in de stichting te belasten. Dat het Diaconie-Weeshuis eens beschouwd werd als een inrichting voor vondelingen, blijkt uit de notulen van 7 Aug. 1879. President deelt mede, zoo lezen we, dat Maandag j.l. in het portiek, door eene onbekende is geplaatst een mandje, waarin zicli bevond een jongentje, met een briefje van den volgenden inhoud: 500000.— En er is voor de inrichting van ons Ziekenhuis en de reconstructie van de woning voor onze werkjongens, die het niet minder goed zullen krijgen dan onze meisjes en kinderen, aan geld en grond nog over. . . _. » 100.000 — ƒ900.000.— Terwijl het oude huis, dat in ruil zou worden afgestaan voor het nieuwe, nog onaangeroerd bleef. Zijn er dan wonderen geschied? hoor ik vragen. Ja, dat zijn er; onze God, de God onzer vaderen, de God van Abraham, Izak en Jacob, dat is de levende God, doet wonderen ook nog heden ten dage. Het is met den voorraad onzer kas gegaan, als mei het meel van de kruik en de olie van de flesch der Weduwe te Sarfatli bij Sidon. Wij disponeerden, maar ■ie voorraad werd niet verteerd. Veel, zeer veel hebben we ondervonden, maar ten laatste moest alles medewerken om ons schoone plan te doen gelukken. Om iets te noemen. De gevreesde hoek hier werd in de schoonste wijk van Amsterdam herschapen en daardoor was het mogelijk om van den overtolligen grond zóóveel te verkoopen, en tot zulk een prijs dat we de 6000 Meter die we behoefden, kosteloos, als een geschenk uit de hand onzes Gods behielden en er nog / 110570.53 in kas kwam. Voorts wist de Heer uit ons veeljarig overleg en de teleurstellingen, die wij ondervonden, munt te slaan voor de Weezen; de gronden konden tijdelijk worden verhuurd en de kas gebaat met • 17136. Maar wat deed dc commissie met de in kas zijnde gelden ? Zij heeft de haar toevertrouwde talenten niet in de aarde begraven, maar op woeker gezet en er nog andere (tot 1 Nov. 1882) 163246.61 «aan rente» er mede gewonnen, terwijl aan legaten bij haar inkwam * '7422.20' Zoodat er nog ƒ308375.34" kon gevoegd worden bij de primitieve. . . «293538.49" en er alzoo in kas kwam (tot 1 Nov. 1882) ƒ601913.84 «Loof den Heer, onze ziel! en vergeet geen van Zijne weldaden.» I (11) Leden van de Bouwcommissie voor het jongenshuis waren: J. Ph. Meijnink, Praeses, J. E. H. van der Bom, Scriba, G. C. Wernf.r, J. K. Verloop, C. Haselaoer, P. Baroer, G. J. Fruijthoff, H. Cruijef, J. C. Proes. Naar aanleiding van het leggen van den eersten steen werd door den Burgemeester Ur. O. van Tienhoven den kinderen een feestje aangeboden, waarvan een dankbaar gebrnik werd gemaakt. Verrees het huis alzoo op de oude historische plek, er kwam toch eene radicale verandering. — Door ruiling en afstand van grond met en aan de stad, was het mogelijk om liet nieuwe jongenshuis» om te keeren . De voorgevel eertijds aan de Zwauenburgerstraat, kwam nu aan den Amstel, waardoor de siad [evens gelegenheid kreeg tot het aanbrengen van eene kade, wat niet weinig tot verfraaiing van dat stadsgedeelte heeft bijgedragen. De herinnering aan het oude huis wordt nog bewaard door de 17de eeuwsche schouw, die in het nieuwe huis is overgebracht in de groote Bestuurskamer en door den gedenksteen van 1857. (12) In de notulen van 16 December 1869 komt aangaande de uitbesteding» een belangrijk rapport voor; een stukje geschiedenis». Wij lezen: Br alsnu het woord nemende, zegt dat aan Z.Eerw.s in zijne vervulde betrekking als Effectief Bestuurder van dit gesticht immer nog eene verplichting heeft ontbroken ging tevens het bericht, dat zij zich had vereenigd met het rapport der benoemde Commissie in deze zaak, luidende, dat gepaste middelen zouden worden aangewend en beproefd om kinderen, hetzij in de stad of anders op het platte land uit te besteden en zulks op ruime en breede schaal, en dientengevolge aan een vereenigde Commissie, bestaande uit 8 leden van den Algemeenen Kerkeraad in vereeniging met dit bestuur, de taak opdroeg dienaangaande maatregelen te beramen, daarbij evenwel bepalende,dat taan te koopen perceel niet tot uitbreiding zou worden aangewend, dan na alvorens den Kerkeraad hierover te hebben gehoord. Nadat over deze zaak eenige bijeenkomsten hadden plaats gehad, werd in de vergadering van dit bestuur 25 October 1862 besloten de volgende missive aan den Algemeenen Kerkeraad in antwoord op eene, op deze aangelegenheid doelende missive van den Voorzitter der bovengemelde commissie te schrijven als volgt: WelEerw. en Eerw. Heeren en Broeders! Naar aanleiding van de ontvangen missiven van de Commissie des Algemeenen Kerkeraads hebben Bestuurderen van het D. 1. A. Weeshuis de eer te antwoorden: le dat zij bereids en reeds aanvankelijk begonnen zijn, proeven van uitbesteding op breeder schaal dan vroeger te nemen en daarmede wenschen voort te gaan, naarmate het zal blijken deze handeling strekt tot bevordering van het welzijn der aan hunue zoigen toevertrouwde weezen. 2e Dat zij echter wenschen ontslagen te zijn van het leggen van vaste grondslagen nu reeds, omdat zij dit beschouwen als ontijdig en belemmerend. 3e Eindelijk, dat zij na zoodanig tijdsverloop als noodig zal zijn. om over een uitbesteding een juist oordeel te vellen, bereid zijn, van hunne handelingen verslag te geven aan den Algemeenen Kerkeraad. Waarmede enz., enz. Uit deze missive blijkt alzoo, dat de Algeineene Kerke raad billijk het verslag van de ten platten lande uitbestede weezen van dit bestuur mag inwachten en om Uwe Eerw. Vergadering in staat testellen, aan deze billijke verwachting gevolg te kunnen geven, heb ik mij als medelid der Commissie van uitbesteding, daartoe in uwe vergadering van 10 Febr. 1863 benoemd, verplicht geacht, het volgende verslag, wegens mijne gehouden administratie in deze, op te maken. Vanaf Augustus 1862 tot Mei 1869 zijn door dit Bestuur blijkens bijgaanden specifieken staat ten platten lande uitbesteed geworden: 51 jongelingen en 41 jonge-dochters, tezamen was dat 92 weezen, Waarvan de uitkomst op primo Mei 1869 was, dat: 2 weezen zijn overleden, 10 » die uitmuntend zijn geslaagd, 9 » goed zijn geslaagd, 8 » redelijk zijn geslaagd, terwijl 33 » zijn mislukt, waarvan 15 weezen, die tengevolge van hun gedrag en ongeschiktheid in het weeshuis vóór hun ontslag zijn teruggekomen, of na hun ontslag zich weder in Amsterdam hebben gevestigd, 8 weezen die wegens ongeschiktheid of losbandigheid in Militairen dienst zijn gegaan en 10 weezen waarvan de uitkomst geheel mislukt is. 33 Zijnde de overige 30 weezen twijfelachtig te noemen, van welk getal nog 29 ^ zijn, die nog niet zijn ontslagen en alzoo nog tot de - uitbestede weezen behoorende, over het eindresul¬ taat nog geen bepaalde uitkomst kan worden aangegeven. Gedurende dien tijd hebben de kosten van uitbesteding, bestaande uit verplegingskosten, kleeding en onderhoud derzelven, geneeskundige hulp, schoolgeld van enkelen, toezichtkosten en reis- en verblijfkosten van de commissie bij liet bezoek der uitbestede weezen tweemaal in liet jaar, bedragen ƒ28636.35 en wel: In 1863/64 /4047.56 voor 39 weezen per hoofd ƒ103.78 1864/65 » 4582.54 » 49 » 93.52 1865/66 5305.23 60 » » 88.42 1866/67 5632.85' 69 Sl.635 . 1867/68 » 4786.30 55 » » » 87. 1868/69 4281.86' 52 » » 82.35 Uit dit verslag zal u blijken, dat wat de uitkomst dezer uitbesteding aangaat, het te betreuren is, een tal van 33 kinderen, als totaal mislukt zijn aan te wijzen en waaruit als vanzelve de vraag voortvloeit, waaraan dit treurig verschijnsel is toe te schrijven, en zulks een in het oog loopend verschil maakt bij de verslagen, der ten platten lande uitbestede stads-bestedelingen; waarop ik met alle bescheidenheiden vrijmoedigheid dit antwoord meen te moeten geven, dat het Bestuur mijns inziens niet geheel aan de bedoelingen welke de Algem. Kerkeraad met deze uitbesteding had, heeft gehandeld, hetwelk blijken kan uit den toestand van gezondheid en het gedrag der weezen vermeld in bijgevoegden staat bij den aanvang hunner uitbesteding, waaruit UEerw. zult ontwaren, dat de meesten als gezondheidsmaatregel of om hunne te weinige ontwikkeling en vooruitgang in hun werk zijn uitbesteed geworden. Een tweede vraag zal dus daarvan het noodzakelijk gevolg zijn, en wel deze: Zal het Bestuur met zulk een verslag in handen aan den Algem. Kerkeraad de vraag kunnen voorstellen: .Zal het Bestuur met eene uitbesteding der Weezen ten platte lande blijven voortgaan ?« Ik aarzel niet deze vraag met alle vrijmoedigheid toestemmend te beantwoorden en neem alzoo de vrijheid als Praeadvies in dezen voor te stellen, het volgende voorstel aan den Algem. Kerkeraad, bij liet in tc leveren verslagaan te bieden: Het Bestuur is van oordeel in liet vervolg met de uitbesteding der Weezen voort te gaan en daartoe voornamentlijk te bestemmen: le. Hen, wier bepaalde keuze het is, na het schoolontslag tot den boerenstand te worden opgeleid en daarvoor toonen aanleg te bezitten. 2e. Hen, die wegens hunne geringe lichamelijke en geestelijke ontwikkeling ongeschikt zijn voor een beroep of ambacht hier ter stede. 3e. Hen, voor wie tengevolge van ziekelijkheid, eene verpleging op het platte land, als gezondheidsmaatregel door den geneesheer der Stichting wordt voorgeschreven, terwijl ik eindelijk van oordeel zou zijn, dat de kolonie Frederiksoord, die thans niet meer als eene strafkolonie kan worden aangemerkt, bij voorkeur werd aangewezen, als de plaats, werwaarts de Weezen ter verpleging werden opgezonden. le. om de gezonde luchtstreek; 2e. om het aldaar bestaande goede toezicht; en 3e. om de geringe kosten, waarvoor weezen aldaar worden verzorgd, zijnde voorzeker minder als het eindcijfer, hetwelk uit het opgemaakte verslag der kosten onzer uitbestede Weezen blijken kan. Een en ander gaarne aan Uw welwillend oordeel onderwerpende, heb ik de eer te zijn: was get 16 Dec. 1869. (13) Art. 151 bepaalt: De Directeur wordt gekozen en aangesteld door de Diaconale Vergadering, telkens voor een tijdvak van vier jaren. Opmerkelijk, dat het eerste reglement voor het Diaconie Weeshuis eveneens aangeeft, dat de Binne Vader en Binne Moeder door de Diaconale Vergadering worden aange- stcld. Immers in de Ordre» voor dit tweetal lezen we: De Binne Vader ende Binne Moeder zullen bestaan uijt Twee perzoonen, aan malkanderen getrouwt, buijten apparentie van kinderen te zullen procreëren ende zullen verkoozen werden door de gantsche Vergaderinge der Diaconie. * II. ♦ Geene andere en zullen toegelaten nog verkozen werden tot Binne Vader ofte Binne Moeder, als die in der daat Lidmaten zijn van de ware Gereformeerde Nederduijtsche Gemeente Jesu Cliristi, Godvruchtige Liedens, Stadig, Getrouw ende Voorzichtig. (14) Volgens de Statistische Mededeelingen, uitgegeven door het Bureau van Statistiek der Gemeente Amsterdam berekende het Weeshuis der Evangelisch Luthersche Diaconie als verplegingskosten voor de weezen: in 1897 per hoofd en per jaar ƒ 238.98 in 1905 » » » » » * 404.30 Het Roomsch-Katholieke Jongens Weeshuis: in 1897 per hoofd en per jaar ƒ 271.41 in 1905 » » »» » » 276.52 De Weezenverpleging der Diaconie van de Gereformeerde Kerk: in 1898 per hoofd en per jaar ƒ 162.03 in 1905 » » » » » * 246.07 Ned. Israëlitisch Jongens Weeshuis: in 1897 per hoofd en per jaar ƒ 369.05 in 1905 » » » » » « 445.08 Weeshuis der Ned. Herv. Diaconie per hoofd en per jaar: in 1897 / 206.39 in 1905 »257.38 In het Diaconie Weeshuis worden opgenomen, wettige kinderen uit den behoeftigen stand, mits a. zij, op den sterfdag van den langstlevenden hunner ouders, den leeftijd van 16 jaren nog niet bereikt hebben. b. zij gedoopt zijn in de Nederl. Herv. Kerk, hetzij Nederduitsch, hetzij Waalsch, of, in geval van gemengd huwelijk, voor den dood van den langstlevenden hunner ouders, in de boeken onzer gemeente zijn overgeschreven. c. langs wettigen weg een voogd of toeziende voogd over hen is benoemd, In den regel wordt de voogdij aanvaard door het Diaconie Weeshuis, volgens Art. 421 B. W.; heeft het kind reeds een voogd, dan moet die voogd zich schriftelijk verbinden, zijn pupil, na aanschrijving van het Bestuur, uit het Weeshuis terug te nemen. — d. ten minste één hunner ouders als lidmaat der Nederlandsch Hervormde Kerk alhier is ingeschreven, en in hare gemeenschap, wonende te Amsterdam stierf. * INHOUD. !! I O I ! Blz. I. Van de stichting en wat daaraan voorafging 1 II. De inwijding en regeling van den inwen- digen dienst 7 III. De gedachtenisviering van het 100 en 200 jarig bestaan 13 j IV. Van de laatste vijftig jaren 21 V. Hoe de stichting er van binnen uitziet . . 69 Aanteekeningen en bijlagen 77