HET LAND VAN » * KRUGER EN STEUN door J. N. van Hesteren. UTRECHT, JAC. C. VAN DER STAL. Het Land van Krijger en Steun. Het Land van Kruger en Steun, Transvaal en Oranje=Vrijstaat. DE GESCHIEDENIS DER BOEREN VAN HUN VESTIGING AAN DE KAAP DE GOEDE HOOP TOT HEDEN door J. N. VAN HESTEREN. Utrecht, JAC. C. VAN DER STAL 1901. STOOM-SNELPERSDRUK — KOCH & KNUTTEL — GOUDA INLEIDING. j°ngste twee jaren, die achter ons liggen en de roemrijke eeuw van beschaving sluiten, zijn lang niet de minst belangrijke voor de wereldgeschiedenis. Blaakte gansch Nederland in 1898 van edele geestdrift, toen de lieftallige Oranjedochter, laatste telg van het fiere Vrijheidshuis, kroon en schepter aanvaarden mocht; — het jaar 1899 zag de gezanten van alle Mogendheden binnen de muren der vorstelijke residentie, ten einde de middelen te beramen om het vervloekte monster, dat de maatschappij ondermijnt, de dierste rechten verkrachten de heiligste eeden met voeten treedt, onschadelijk te maken. Helaas!.... De zoo hoog gespannen verwachtingen, die velen van de Haagsche Vredesconferentie koesterden, hoe zijn ze in rook opgegaan! Opnieuw heeft de degen het pleit gewonnen, opnieuw heeft het militairisme de zege behaald en is de stem des harten naar den achtergrond gedrongen. En krampachtig hebben zij de vuist gebald, de vredesapostelen onzer dagen, die zich tot taak gesteld hebben, den ruwen krijgsgod te bestrijden. 1 Vol hope in den aanvang, lieten ze ten slotte moedeloos het hoofd hangen en riepen voor de zooveelste maal uit: zal er dan nimmer een eind komen aan dat bloedvergieten op groote schaal? Helaas!— Terwijl het »Vrerle op aarde" over de velden galmt en het heerlijk Kerstfeest een wijle rust brengt en stille blijdschap in paleis en stulp, slaat de Britsche tijger zijn klauwen in het hart van Zuid-Afrika s vrijheidlievende zonen! Tuk op buit, nooit verzadigd en van een grenzenloozen gouddorst en heerschzucht zwanger, zendt het snoode Albion schepen vol krijgers en moordtuig naar het land van de fiere afstammelingen van Germanen en Galliërs, om — onder den dekmantel van schijnheilige philanthropie — de »lail'e en barbaarsche Boeren" ten onder te brengen. Arme Zuidafrikaansche Boeren! Hoe was het u andere jaren een genot, met vrouw en kroost in de heerlijke dagen van Kerstmis bij elkander te komen, van heinde en verre, om onder gezelligen kout en tevens op echt Christelijke wijze het afgeloopen jaar te herdenken. En thans, terwijl we gereed staan om een nieuwe eeuw binnen te treden?.... Gelijk bij den schandelijken inval van de trawanten der «New Chartered Company", viert ge ook heden uw Kerstmis en Oudjaar bij de wachtvuren van het legerkamp, in het gezicht der gehate «rooineks , die u reeds een eeuw lang met de grootste woede vervolgd hebben. En terwijl moeder en kinderen met hope in het hart de terugkomst van vader verbeiden, blijft diens stoel aan den huiselijken haard maar aldoor onbezet; want intusschen ligt de dappere vader, de dierbare echtgenoot, kermend op het slagveld, wordt hij vertrapt door de hoeven van Britsche strijdrossen, doorstoken door barbaarsche Britsche lanciers, getergd, mishandeld en gekneveld door het Britsche schuim en geboefte, dat, uit tuchthuis en kerker ontslagen, zich als een zwerm giftige horzels werpt op den heiligen bodem, waaraan traditiën verbonden zijn, eenig in de wereldhistorie. Arme, arme Boeren! Hoe beklagen we u, vrome, kloeke strijders! Hoe beklagen we uw weenende echtgenooten, uw teeder kroost! .... Maar zie!.... Het daghet in het Oosten! De donkere wolken worden weggevaagd: de zon breekt door! Zie, aan de zijde der Boeren strijdt de God der gerechtigheid! Het goddelijk recht der volkeren begint te zegepralen. De natiën beginnen haar stem te verhellen tegen den demon van onrecht! Eeuwenlang door sidderende vrees voor heerschers en tirannen in bedwang gehouden, laat die stem zich niet langer smoren. Klagend en kermend ruischt zij van de hut des daglooners naar de geriefelijke woning des burgers, en — het gedonder van kartouwen over- stemmend — baant zij zich met geweld een weg naar de paleizen van vorsten en staatslieden. Heugelijk verschijnsel, tuekomst vol hope! Trillend van verontwaardiging strekten de volkeren de handen hemelwaarts, toen Voltaire den handschoen opnam voorde weduwe van den diep ongelukkigen Jean Calas, den rampzaligen Hugenoot, die viel als het slachtoffer van verblinde dweepzucht en godsdiensthaat. Trillend van verontwaardiging ook balden Europa's zonen hun vuisten, toen Zola de kluisters van zijn overkropt gemoed verbrak en zijn beroemd geworden «J'accuse!" uitbulderde. Zola heeft gezegevierd, zij het dan ook niet volkomen, gelijk Voltaire een eeuw vroeger. Prachtige uniformen en snoode listen, omkooperij en militair geschetter, bedreiging en straf. — ze zijn niet in staat geweest de stem des volks te onderdrukken: teruggekeerd is hij, de onschuldige martelaar van het beruchte Duivelseiland, naar zijn zwaar beproefde gade en kinderen, trots de duivelsche listen van een verdorven tegen partij. Helaas! Nauwelijks heeft de Dreyfuszaak haar beslag gekregen, of andermaal wordt de wereld opgeschrikt dooi' een groot politiek schandaal: den onreehtvaardigen, schandelijken oorlog van het beschaafde (!) Engeland tegen de eenvoudige, vrome en vrijheidlievende Boeren van Zuid-Afrika. En alle natiën nemen den handschoen op voor het heldenvolk daar ginds, dat met leeuwenmoed strijdt voor zijn haardsteden, voor vrouw en kind. Maar nergens is de geestdrift zoo groot, zoo algemeen als in Nederland. Trouwens, Nederlander en Brit zijn nooit groote vrienden geweest. De geschiedenis van de Engelsche oorlogen is nog lang niet vergeten, de schimmen van Zoutman en Kinsbergen waren nog immer rond langs Hollands kusten. En terwijl de statige psalmen plechtig opstijgen uit de Boerenlaagers, denkt Nederland met eerbied aan zijn De Ruyter, die ook een psalm inzette vóór den strijd, en evenals de Zweedsche heldenkoning Gustaaf Adolf, op de knieën viel om 's hemels zegen af te smeeken; De Ruyter, die, vurig patriot en republikein, »ce fameux exploit" volvoerde en den Brit deed sidderen in zijn eigen hoofdstad. En dat ook in Frankrijk zoo menige krachtige stem opgaat voor de verdrukte broeders, wien zal zulks verwonderen, die met de geschiedenis van Zuid-Afrika ook maar eenigszins op de hoogte is! Want, al heeft het Hollandsche element onder de Boeren van Transvaal en Oranje-Vrijstaat verreweg de overhand, —zeker niet gering ook is het aantal Zuidafrikaansche Boeren, wier namen op Fransche afkomst wijzen. Nederlandsche Calvinisten en Fransche Hugenoten één geloofsbelijdenis, één godsdienst, één wil, één beginsel, één doel: vrijheid, onbeperkte vrijheid! Is't wonder, dat het bloed begint te bruisen, de pols sneller te slaan, nu het snoode Albion ook hen belaagt ? Hugenoten en Calvinisten — zwaar voorzeker was beider kamp. Slechts met de grootste moeite konden ze het hoofd boven water houden. Steeds door gevaren omringd, door verraad omgeven, moesten ze voortdurend tegen de lagen hunner vijanden op hun hoede zijn. Doch hun Geloof hield hen staande. Den Bijbel in de eene, het zwaard in de andere hand, streden zij met den moed der wanhoop. Hoe de strijd der Nederlandsche Calvinisten is afgeloopen? Sla Neêrlands geschiedboeken open, en toef een wijle bij het merkwaardige jaar 1648, bij den roemrijken Vrede van Westfalen, die onzeri vaderen vrijheid bracht, onafhankelijkheid en zelfstandigheid. Innig bleef de band tussehen Calvinisten en Hugenoten ook na dien gedenkwaardigen Vrede van Munster. Al was de politiek tussehen beide Mogendheden gewijzigd, Fran- scheen Nederlandsehe protestanten bleven één. Dat zou vooral blijken in het droeve jaar 1685, toen de hel opnieuw haar duivelen van fanatisme had losgelaten. Voor de zooveelste maal als wild gedierte opgejaagd door de ruwe dragonders van den hardvochtigen en wreeden Louvois gekweld, getergd, gepijnigd en vertrapt, was de strijd der Hugenoten zwaar, hun lijden ontzettend. Doch het hoofd buigen voor onrechten dwingelandij, dat nooit! »Ons sterf liever!" was de leus der Boeren op de jan van Riebeek. bijeenkomst te Kleinfontein; — xjusqu'a la mort!" was het wachtwoord van den trouwen Hugenoot. Dan liever het vaderland verlaten, al zou ook het heimwee den boezem verteren. En ze wendden den blik naar het gastvrije Noorden, naar de vruchtbare boorden van Rijn en Maas, van IJsel en Schelde, waar hun een hartelijke ontvangst wachtte. En voort ging het ook naar de Nederlandsehe koloniën, inzonderheid naar de Kaapkolonie, waar de wakkere Jan van Riebkek ruim dertig jaar geleden de vlag van de Vereenigde Nederlandsehe Oostindisclie Compagnie geplant had. Zoo werden ook daar Nederlandsehe Calvinisten en Fransche Hugenoten nauw verbonden. In den beginne rustig naast elkander den bodem bebouwend, gingen ze langzamerhand in elkaar op, vooral daar het gebruik van de Nederlandsehe taal gebiedend werd voorgeschreven: ze werden één van zin, één van godsdienst. Water van dat bondgenootschap geworden is? En of de vereeniging van den vurigen zuidelijken Hugenoot met den kalmen, bedaarden, voorzichtigen, lleginatieken Hollander vruchten gedragen heeft voor de toekomst?.... Lezer, vraag mij zulks niet, maar neem de kaart van de Zuidafrikaansche Republiek en d' OranjeVrijstaat ter hand en raadpleeg zelf de geschiedenis! Lees de namen van Kruger en Steijn, Brand en Schoetnan, Scheepers en De Jager, maar ook van Joubert en Cronjé, Viljoen en Villiers, Dutoit en De la Rey. Lees het protest van Piet Retief tegen de Engelsche dwingelandij, en sta een wijle stil bij de historie van Weenen en Bloedrivier, van Krugersdorp en Vechtkop, van Slachtersnek en Majubaheuvel. Maar vooral — richt uw oog naar Elandslaagte en Colenzo, naar Magerfontein en Stormberg, naar Modderrivieren Spioenkop. En zeg dan, of de vereeniging van Nederlandsehe Calvinisten en Fransche Hugenoten een gelukkige, een practische was! !1 O OF D STUK I. Onder ilf tln(f van de ^ereenijfde Nederlandsehe Oostindische Compagnie. O Land van Hoop, jou toekomst lig Schoon als jou het'rn'lcii voor 't O Afrika! uit donk're skoot Der Nag ontwaakt; jou morgenrood Kreek zaggies aan ; jou glorie-ster Zal opwaarts rijzen, en zoo ver Als d' aarde strek zal dan d' faam Beroemd wees van jou groote naam. In laat're, beet're tijd gehore, Zal jij die schande-naam nie hoore Van "\\ erelds-slaaf' jij lang geskolde. Als j' eens jou strijd-banier ontrolde, Dan skrijf daarop die eernaam nVrij Irap op die graf van Dwinglandij En d' oude grijzende aard' niet nou Haar fraaiste, vrijste kind in jou. I) \ier honderd jaar geleden Volg mij, lezer, naar de hoofdstad van Portugal, nog in den tegenwoordigen tijd een handelsplaats van belang, toen echter het centrum van den wereldhandel. Een klein, maar dapper en voortvarend volk had den nevel weggevaagd, die over de »Zee der Duisternis hing. Aangemoedigd door den rusteloozen Hendiik Navigator, prins van den bloede, was Afrika's westkust verkend ; voet voor voet was het onbekende aan de vergetelheid ontrukt, en met grond mocht de hoop gekoesterd worden, langs Afrika's zuidkust den 1) De aangehaalde gedichten zijn uit het werk van F. W. Reitz, Staatssecretaris van de Zuidafrikaansche Republiek. De titel van dit werk luidt: „Zestig uitgesogte Afrikaansche Gedichte." TJitg: Amsterdam—Pretoria; Höveker en Wormser. weg naar het heerlijk Insulinde te ontdekken nog vóór de vijftiende eeuw ten einde was. Reeds heeft Bartholomeüs Diaz de geduchte Stormkaap gevonden; verder heeft hij zich echter niet durven wagen. D' wakk're zeeman lang geleê-e Doorzeild' die onbekende zeê-e; Hij zag die rotse-reuze vorme En noemcl' dit sidd'rend «Kaap der Stormen." Doch zie — de koene Vasco de Gama onderneemt het stoute waagstuk, tot welks volvoering een halve eeuw noodig was, en komt behouden in Indië aan. Hoezee, de zeeweg naar Insulinde is gevonden, een tijdperk van glorie breekt aan voor Portugals ondernemende zonen! Lissabon de eerste handelsplaats van het ontwaakte Westen ! Renaissance. Hervorming, Haringkaken, Boekdruk¬ kunst, Kompas helaas! ook haakbus en schietkanon.... en nu een veilige zeeweg naar Indië ja, wel mocht men spreken van het ontwaakte Westen. Het jaar 1500 met gulden letteren staat het geschreven in de beschavingsgeschiedenis: ZuidAfrika getrokken bij de bekende wereld, de kust van Afrika inbeeld gebracht. Vier eeuwen later, en datzelfde Zuid-AlVika, tóen een land van wilden, leeuwen, tijgers en slangen, thans een El Dorado voor avonturiers en speculanten, die met krampachtige vingeren en vlammende oogen den Vasco de Gama. (Naar oen oude gravure). b°(lem do™'WOelen om gOU.I, al maar door goud te zoeken en diamanten, die er bij hoopen te vinden zijn. Maar meer dan dat.... Vier eeuwen later, en datzelfde Zuid-Afrika, het land van Kaffers, Boesmans en Hottentotten, thans bewoond door de afstammelingen van de fiere Nederlandsche en Fransche Geuzen, die, gelijk hun roemrijke voorvaderen, de vlag der vrijheid hoog houden, en met ontzettend volhardingsvermogen en nooit geëvenaarden moed tot verbazing van heel de wereld een vijand durven weerstaan, voor wien ieder sterveling beeft Dat is het waardig slotstuk van de beschaafde negentiende eeuw Nederland en Frankrijk, Gevecht bij Vechtkop, Oranje Vrijstaat, October 1836. Vijftig Boeren tegen 5000 .Matabelen. Transvaalsche Boeren in 't gevecht. beiden mogen trotsch zijn op hun heldenzonen daarginds; de vrijheidszucht der oude Germanen zit hun in 't bloed. Het jaar 1580.... Portugal door Alva voor zijn meester veroverd en aan de Spaansche kroon gehecht. Machtige gebeurtenis voor het kleine Noord-Nederland, machtig door haar vérstrekkende gevolgen. Zonder de verovering van Portugal door het reeds zoo rijke Spanje, zou Nederland nimmer geworden zijn, wat het geworden is. Portugal veroverd — en Filips wenscht zich geluk, dat hij nu de Nederlanders dwingen kan uit Lissabon te blijven. Want de Nederlanders zijn in die dagen de vrachtvaarders van Europa, de bemiddelaars tusschen Oosterlingen en Westerlingen. En thans zal dat ophouden, meent Filips, en met dien stilstand zal ook het geld ophouden te vloeien in de zakken der rijke kaas- en veeboeren, 't ls slechts een kwestie van tijd, denkt hij. En hij haalt bij wijze van voorzorgsmaatregel de kwijnende Hanzesteden over, om de taak der Nederlanders te aanvaarden en wenscht zich nogmaals geluk. Intusschen vergeet Zijne Majesteit, dat de Hollanders bij uitstek practische lieden zijn, voorzichtig en bedaard, kalm en bezadigd, net als de Boeren in Zuid-Afrika, maar dat ze ook op tijd van aanpakken weten. Filips vergeet, dat die verachte Hollanders de schepen van Hamburg en Lubeck er in geen geval door zullen laten. Maar voural vergeet hij, dat de Hollanders 't wel eens in het hoofd konden krijgen, zelf per schip naar Indië te gaan. De Spaansche kanselier Terranova waarschuwt zijn koning; — vruchteloos evenwel. Met geweld zet Filips zijn plannen door. Eerst worden de Nederlandsche schippers in de Spaansche havens getergd, daarna wordt er onverhoeds beslag gelegd op hun schepen. Wat Terranova voorspeld en Hlips niet gelooid had, gebeurt: de Hollanders gaan zelf den weg zoeken naar Indië. Ze houden van vrede en willen daarom eerst een doorvaart in het Noorden opsporen. Als dit echter niet lukt, dan maar den steven gericht zuidwaarts; in elk geval: kómen zullen zij er. Worden ze onderweg door Spanjaarden en Portugeezen overvallen, welnu, er zijn toch wel oorlogsschepen bij de hand, om den vijand op een eerbiedigen afstand te houden. En zie, daar gaat het heen! Binnen de twintig jaar is niet alleen de vaart gevonden, maar men heeft Spanjaard en Portugees naar huis toe gestuurd en den Brit op den koop toe. De energieke Jan Pieterszoon Koen had het vooral op dezen laatste gemunt en liet hem geen rust. »Er uit!" gebood de Nederlandsche Leeuw, en met hangenden staart trok de luipaard af. Jubelend en juichend ontving het Nederlandsche volk zijn kloeke zonen, die den weg naar Insulinde gebaand hadden: klokken luidden, kanonschoten dreunden, daverende hoera's gingen op. Het ijs was gebroken; langs Afrika's zuidspits — zegt Prof. Kruin — drong thans de begeerigheid naar den wondertuin van Indië, waar Portugal en Spanje tot nog toe alleen de gouden appelen geplukt hadden. Het rijke Spanje werd in zijn hartader getroffen, — de Gouden Eeuw van Neêrlands glorie brak aan. Zoo geschiedde juist het tegenovergestelde van wat Filips gewild had. Helaas, de trotsche, bemoeizieke monarch groef zich zelf een graf! De oprichting van de Vereenigde Nederlandsche Oostindische Compagnie zette de kroon op het werk. Nu nog een GouverneurGeneraal aan het hoofd, teneinde zooveel mogelijk de eenheid te bevorderen, en — met vertrouwen mocht men de toekomst tegemoet gaan. Al ras gevoelden de Nederlandsche schippers, dat een tusschenstation op den langen weg naar Indië "zoo niet onontbeerlijk dan toch zeer geriefelijk zoude zijn. De Nederlandsche schipper toch hield van pleisteren, zooals hij dat tegenwoordig nog doet. Hij begeerde dan ook een halfweg-station, zooals Brugge dat b.v. voorheen was op den weg tusschen Oosterlingen en Westerlingen. Lang behoefde men niet te zoeken; want zie, er was een schoone gelegenheid om een station te stichten aan de Kaap. Voor en na toch hadden de schippers reeds aan de zuidwestkust van Afrika aangelegd en er een kleinen handel gedreven met de Hottentotten. Vooral de Engelschen wisten hun voordeel te doen met de onwetendheid der inboorlingen. Tegen stukjes oud, verroest ijzer kochten ze b.v. binnen den tijd van acht dagen meer dan duizend schapen en over de veertig ossen. Nog op een andere wijze toonden zij den hebzuchtigen aard, die hun steeds is bijgebleven. Toen n.1. in het jaar 1608 de Hollandsche admiraal Cornelis Maaklof een aantal schapen en rammen op Robbeneiland gebracht had, pakte de Engelsche kapitein Keelay deze in het volgend jaar weg. Ze waren vet genoeg, meende hij, om te slachten ; een stuk of wat broodmagere rammen zette hij er voor in de plaats. Desondanks werd de Tafelbaai geregeld door de Nederlandsche schippers naar Indië bezocht, zoowel op de terugreis als op de heenreis. Ze hadden er zelfs een soort postkantoor opgericht. Het was wel wat primitief, maar toch deed het uitstekend dienst. Groote steenen hadden ze nl. tot dichl bij de kust gewenteld, en daar werd dan zoo duidelijk mogelijk op aangewezen, op welke plek in de nabijlieid de brieven te vinden waren, die door het volgend schip moesten meegenomen worden. Ook hier leerden de Hollanders zich alzoo van hun meest practischen kant B O) X B 'Sc a> fcc tl) s bc C- I £ O O. O -C ü *N O •- ® F Jj c 5 £ -5 "« 5 O. s z = O £ 4J ° V F *■« ■*» es S es ï * bc Z — O 9 - bc > CR © ï> ~ a> e •X W — >» W ö crT * ^ o »• 7. e - oj a> r ^ 7. *» Ü J-I "3 aJ ^ t-J o S fc© § o "o. "3 ° 5 f » ö tc ® ■— cn o J? r . O < w kennen. Zoo ging de eerste helft der zeventiende eeuw voorbij en brak het merkwaardige jaar 1648 aan. In hetzelfde jaar, dat de beroemde vrede van YVestfalen gesloten werd, had er aan de Kaap iets plaats, hetwelk de gewichtigste gevolgen zou hebben voor de toekomst van Zuid-Afrika: in dat jaar toch leed een Hollandsch koopvaardijschip, »de Haarlem", uit Oost-Indië komend, schipbreuk in Tafelbaai. Gelukkig wisten de schepelingen zich te redden ; doch ze moesten daar vijf maanden blijven, alvorens met een ander schip naai' Holland te kunnen terugkeeren. Vijf maanden lang in een woest, onherbergzaam land, waar het krioelt van leeuwen en tijgers en ander wild gedierte — 't was waarlijk geen benijdenswaardige toestand, waarin de schipbreukelingen zich bevonden. Doch de Hollanders bekeken de zaak niet slechts van de donkere zijde. Practisch als ze waren, gingen ze al spoedig op verkenning uit, onderzochten den omtrek, en — de indruk, dien ze ontvingen, was zóó gunstig, dat twee hunner, Leendert Janszoon en Nicolaas Prooty na hun terugkomst in Holland een memorie indienden bij het bestuur van de Oostindische Compagnie, met het verzoek, aan de Kaap een fort te bouwen en een tuin aan te leggen, opdat alle schepen, daar passeerende, zich van het noodige konden voorzien. Dadelijk werd nu de chirurgijn Jan van Riebeek geraadpleegd, die aan de Kaap goed bekend was. Het gevolg was. dat de Compagnie besloot de Hollandsche vlag in het zuidelijk deel van Afrika te doen wapperen. Den 23sten December 1651 staken drie schepen in zee : het waren de Drommedaris, de Reiger en de Goede Hoop. Op het eerste bevond zich Jan van Riebeek; hij was bij resolutie van de Kamer van Amsterdam «aangenomen in qualité als koopman en opperhoofd van het volk voor den tijd van vijfjaar onder een traktement van zeventig gulden 's maands." In het geheel bestond deze eerste expeditie, welke den grond legde tot de tegenwoordige Kaapkolonie niet alleen, maar ook tot de latere Roerenrepublieken, uitc.a. honderd vijfentwintig man. Het waren meest personen van minderen rang: soldaten, timmerlieden, metselaars, tuiniers, smeden e.a. Rovendien waren het niet uitsluitend Hollanders; ook Duitschers trof men onder hen aan. Met zijn juisten blik zag Jan van Riebeek al spoedig in, dat hier, in deze woeste maar hoogst vruchtbare streek, een toekomst was voor den landbouw. Daarom ontsloeg hij reeds in het jaar 1657 eenige der getrouwste dienaren en stond hun toe, voor eigen rekening het land te bebouwen. Zoo werden deze beste elementen in de plaats van dienaren onderdanen van de Compagnie. I [c V T3 1 .2 I 44 5 1 £ 1 i I o. i I V ns c s > c cc t-S De eerste vrije burgers bestonden uit negen personen. Van dezen kozen Herman Remajenne, Jan de Wacht, Jan van Passel, Warner Cornelissen en Roelof Janssen een landstreek uit ten oosten van de Tafelbergheuvels; ze verbouwden er tarwe en noemden hun nederzetting »Groeneveld." De vier anderen nl. Stephen Bothma, Hendrik Elbrechts, Otto Janssen en Jacob Cornelissen trokken daarentegen westwaarts en stichtten er den nHollandschen Tuin", waar zij tabak en graan verbouwden. Teneinde de kolonie voor uitsterven te bewaren, werd door de Compagnie ook voor vrouwelijk personeel gezorgd. Niet alleen, dat verschillende weesmeisjes uit de groote steden er een toekomstig vaderland vonden, maar ook tal van Hollandsche boerinnetjes volgden den weg naar Zuid-Afrika, schoon deze trek in de eerste jaren niet groot was. Ziedaar, lezer, de eerste kolonisten aan de Kaap. En nu moge het waar zijn, dat er gedeserteerde soldaten en matrozen onder hen waren, schipbreukelingen en ongunstige sujetten; en eveneens mogen er zich — althans volgens den heer Tromp — dames onder hen bevonden hebben, op wier zedelijkheid niet te roemen viel en die zelfs door de politie als van de straat waren opgeraapt, — 't is dan toch een feit, dat de afstammelingen dezer min gunstig gequalificeerde kolonisten geheel andere karaktertrekken bezitten. We zullen later gelegenheid te over hebben, om hier nader op terug te komen; slechts dit willen we thans reeds zeggen, dat de Zuidafrikaansche Boer een liefhebbend vader en de Zuidafrikaansche Boerin een brave, zorgvolle moeder is, en dat beiden innig gehecht zijn aan hun kroost. Intusschen verloor het machtige handelslichaam zijn eigen belangen geenszins uit het oog. Dat was trouwens niet te verwachten van de Nederlandsche kooplieden, bij wie geld verdienen, winsten behalen steeds op den voorgrond trad en die, om dat doel te bereiken, zelfs door de hel zouden gevaren zijn »op gevaar af van hun zeilen te zengen." Drie jaren lang mochten de burgers in het volle bezit van den grond blijven. Was die tijd verstreken, dan zou er een matige belasting geheven worden. Bovendien waren de kolonisten gehouden, op zekere voorwaarden gevraagde ververschingen aan de binnenvallende schepen te leveren, terwijl ook hier evenals elders aan het monopolie-systeem streng de hand werd gehouden, teneinde vreemde concurrentie te voorkomen. Zoo was het den kolonisten b. v. uitdrukkelijk verboden, van de inlanders iets voor zich zelf te koopen, en zulks op verbeurte van al hun bezittingen. Alleen voor de Compagnie mochten ze schapen en runderen koopen, de eerste tegen drie, de laatste tegen vijfentwintig gulden per stuk. Daar stond tegenover, dat de Compagnie aan de burgers de benoodigdheden voor den landbouw verschafte: werktuigen, gereedschappen, zaaikoren, enz.; ze mochten later met eigen geteelde producten hun schuld afdoen. Toen in lateren tijd naar aanleiding van dit monopoliestelsel groote ontevredenheid onder de burgers ontstond, werden er wel enkele lastige bepalingen opgeheven en stond de Compagnie o. a. eenigen ruilhandel met de inboorlingen toe; doch de hoofdgrieven werden niet weggenomen, en hoe meer de bevolking aan de Kaap toenam, des te zwaarder drukte de ijzeren arm van het woekerend Handelslichaam op de Vrije Zonen van Nederland. Onbeschaafde inboorlingen kunden zich zoo iets laten welgevallen, en luchtten dezen al eens hun ontevredenheid, ze sloegen de verzenen tegen de prikkels; — afstammelingen van de fiere, vrijheidlievende Germanen legt men ongestraft geen dwangjuk op! Hadde de Oostindische Compagnie daar bijtijds rekening mede gehouden en haar onbeteugelde gouddorst wat getemperd — de schoone Kaapkolonie ware voor Nederland nimmer verloren gegaan. Onder die omstandigheden brak het jaar 1685 aan, met bloedroode letters geschreven in het boek der Wereldhistorie: het beruchte jaar der Herroeping van het Edict van Nantes. Teneinde een goed inzicht te krijgen in de geschiedenis, die thans volgt, is het noodig een wijle terug te gaan tot den tijd van keizer Karei V en Filips II. In de eeuw der Hervorming hadden de gebeurtenissen in Frankrijk een onmiskenbaren invloed op de Nederlanden. De Hervorming toch had in Frankrijk en de Nederlanden dezelfde stelling: ginds tegenover het huis Valois, hier tegenover het huis Oostenrijk. In de dagen van Karei V predikten dan ook reeds Fransche zendelingen en uitgewekenen het Evangelie in de zuidelijke gewesten van België, en de begeerte om het voorbeeld der Hugenoten te volgen werd krachtig versterkt op het hooren zoowel van hetgeen zij leden als van de voordeelen, welke zij behaalden. De gesteldheid der partijen en de aard deionderscheidene belangen waren dan ook geheel dezelfde. Reeds in de dagen van den onverschrokken prediker van Straatsburg, den onvermoeiden Pierre de Brully, verschenen in de Zuidelijke Nederlanden de eerste staatkundige zendelingen: het waren Antoine Pocquet en Claude Préval, beiden dienaars van den koning van Navarre. x) In 1560 vreesde Granvelle een omwenteling in de Nederlanden, zoo de oproerige bewegingen in Frankrijk bleven voortduren; en in 1562 was hij beducht, dat eenigen alhier op hen wachtten en den goeden uitslag verbeidden. Twee jaren later klaagde de landvoogdes Margaretha andermaal, dat 1) E. A. Berthault. La Prédication protestante. 2 de Hugenoten een aanval op de Nederlanden in den zin hadden Op de vergadering van de verbonden edelen te St.-Truyen verscheen een afgezant van den Prins van Condé en den Admiraal van Chatillon, om hun elk verdrag met de landvoogdes te ontraden. Vier jaren later werd zelfs een definitief plan van aanval uit het zuiden opo-emaakt: de Fransche edelman De Coqueville zou een aanslag wagen op Henegouwen en Artois. Een innige verstandhouding bestond er bovenal tusschen de hoofden der Fransche Hugenoten en die der Nederlandsche Calvinisten Niet slechts dat Lodewijk van Nassau van uit La Rochelle de bewegingen der Watergeuzen bestuurde, maar Vader Willem zelf streed een tijd lang onder de vanen der zuidelijke broeders, toen nl. de sluwe Alva hem genoodzaakt had zijn leger te ontbinden. En tervvijlde Hugenoten in het jaar 1572 onder de heeren Genlis en Jumelles een leger van vijf duizend krijgers naar Bergen zonden, om deze gewichtige vestin» — de brug tusschen Frankrijk en Nederland - te ontzette"», werd zes jaar later Pranpois de Ia Noue, de dappere krijgsoverste met den ijzeren arm, tot maarschalk van het leger der Algemeene Staten aangesteld en hij versterkte Oudenaarden gedurende zijn verblijf alhier zoo geducht' dat hij het zijn »Petite Rochelle" noemde. Inderdaad - allemaal feiten' die op de intieme verstandhouding tusschen Fransche Hugenoten en Nederlandsche Calvinisten wijzen. Dat de band tusschen de noordelijke en zuidelijke broeders innig was, bleek vooral in het jaar 1627. toen de Staten-Generaal een vloot onder den vice-admiraal Haulthain naar La Rochelle had gezonden, teneinde Richelieu bij diens merkwaardis beleg bij te staan. Groote verontwaardiging maakte zich hier te lande van de gemoederen meester, i) Alleen in Den Haag werd een som van ruim tienduizend gulden bijeengebracht om de geloofsgenooten van La Rochelle te ondersteunen. En toen de welsprekende kanselredenaar Ds. Jean Doucher en de vurige Ds. Smout in de kerken te Amsterdam hun machtige stem verhieven en de overheid duchtig onder handen namen, was het volk niet langer in toom te houden. Deuren werden ingetrapt, ruiten stuk geslagen en de regeering zag zich ten slotte genoodzaakt haar bevelhebber terug te roepen. Maar nog krachtiger bleek het solidariteitsgevoel tusschen Hugenoten en Calvinisten na de beruchte Herroeping van het Edict van Nantes. Wel was het bond genootschap tusschen Frankrijk en de Vereenigde Nederlanden tengevolge van het afzonderlijk vrede sluiten met Spanje in het jaar 1648 1) IJsselstein. Hugenoten en Calvinisten in het jaar 1625. verbroken, en was achterdocht en wantrouwen in de plaats getreden van de vroegere intieme verstandhouding; doch de band tusschen de wederkeerige geloofsbroeders was even hecht gebleven, en vanaf het jaar 1660, toen de geloofsvervolgingen in Frankrijk andermaal een aanvang namen, werden dan ook door de Hugenoten aldaar tal van expedities op touw gezet naar de Nederlandsche koloniën in den vreemde. Ook naar de Kaap werd de steven gericht. Helaas! De natuur werkte tegen ; zwaar gehavend moesten de uitgeruste schepen de terugreis aanvaarden. Doch daar kwam de verpletterende tijding van de Herroeping van het Edict van Nantes! Nu zou het beter gaan, onder de hoede van de Nederlandsche Vrijheidsmaagd! Reeds in het jaar 1684 verklaarde de Raad van Zeventienen zich bereid om alle Fransche Hervormden, die zich aan den landbouw of eenig ambacht wilden wijden, naar de Kaapkolonie te transporteeren. Bovendien werd aan eiken kolonist zooveel land beloofd als hij bebouwen kon, benevens de eerste landbouwzaden en de noodzakelijke landbouwwerktuigen, onder voorwaarde echter, dat deze later zouden teruggegeven worden. Ongeveer tachtig families namen de gunstige aanbieding aan en scheepten zich in onder bevel van een neef van den beroemden admiraal Duquesne. Simon van der Stel, de toenmalige gouverneur van de Kaapkolonie, plaatste hen in het district Drakenstein, werwaarts vele réfugiés hen later volgden. Nog vóór de zeventiende eeuw ten einde was, vormden de réfugiés aldaar een kolonie van drie duizend zielen. Ze was gelegen in een vruchtbare vallei, welke later den naam ontving van «Het Dal der Franschen", onder aan den voet van den zoogenaamden «Franschen Berg". ') Van lieverlede ontstonden hier verschillende dorpen, o. a. Drakenstein, Fransche Hoek, Charron en De Parel. Het oudste dorp is Drakenstein; daar werd de eerste kerk gebouwd, en de naam van den eersten predikant, Simon, werd later aan een berg aldaar gegeven. Het dorp Charron ontving den naam van zijn stichter, en bijna alle inwoners stamden van diens familie af. De leden van dezen Franschen stam hebben altijd tot hoofd gehad een grijsaard, uit de oudsten der gemeente gekozen, en zonder wiens raad geen enkele belangrijke onderneming beproefd werd. Dit aartsvaderlijk bestuur, zoo geheel overeenkomend met de democratische begrippen der eerste Calvinisten, heeft allergunstigst gewerkt op de nijverheid, welke zich in dat dorp meer ontwikkeld heeft dan in de zustergemeenten. 1) Weiss. L'Histoire des Protestants réfugiés de France. De bewoners van »De Parel" legden zich vooral op den landbouw toe, meer bepaaldelijk op den koren- en wijnbouw en de ooftteelt; de velden van Louis le Grand en Abraham Villiers behoorden tot de bloeiendste van liet land. De familie Desmarets schonk aan de kolonie de beroemde wijnen van Constance, terwijl de families Charonne en Fontaine tot den bloei van den landbouw in deze weleer zoo woeste streken zeer veel hebben bijgedragen. Die wingerstok is ou9 bestaan, Dis al wat ons uitvoer; Hij hou ous nog in stand en is Die beste ver die boer. Ons plant hom in Septembermaand, V\ ant dan grooi hij net fraai; Dan is dit nie te nat of droog, Dit kan jij sommar raai. Nou trap ons al die druiwe fijn, Ons parskuipe loop o'er, — Die Heere is groot, die Heere is goed, Dank sij sijn Naam daarvoor. Tot het jaar 1739 wisten de réfugiés de taal van hun geboortegrond zuiver te bewaren. Sedert dat jaar werden ze echter door het gouvernement verplicht Nederlandsch te leeren, en mochten ze hun godsdienstoefeningen zelfs niet meer in het Fransch houden. Dientengevolge raakte hun moedertaal langzamerhand bij hen in onbruik. Zoo is het te verklaren, dat de reiziger Levaillant, die in het jaar 1780 de kolonie bezocht, nog slechts één grijsaard aantrof, die Fransch verstond. Zooveel te meer familienamen ontmoette hij daarentegen, die op Fransche afkomst wezen: De Malherbe, Dutoit, Rétif, Cocher, e. a. Ook onderscheidde men de afstammelingen van de réfugiés nog op andere wijze gemakkelijk van de Nederlandsche kolonisten. De eersten toch kon men kennen aan hun bruin hoofdhaar en de bruine huidkleur, de laatsten waren daarentegen blond. We hebben het gezien, de taal hunner vaderen hebben de réfugiés in Zuid-Afrika verloren, zij het dan ook al niet door eigen schuld. Maar wat zij niet verloren hebben, dat zijn de zeden en de strenge tucht dierzelfde voorvaderen. Jarenlang leefden zij geïsoleerd te midden hunner korenakkers en wijnvelden. Met weinig tevreden, waren zij spaarzaam en vlijtig, vroom en deugdzaam. Het zedenbederl bleef hun vreemd, het spel kenden ze niet. Heteenige genot, dat ze zich gunden, was des Zondagsochtends bij de opkomst der zon hun wagens in orde te brengen en zich met het geheele gezin naar het centrum te begeven, teneinde er de godsdienstoefening bijtte wonen. Zoo bleven de zeden der vaderen in hun nakroost bewaard. En dat ook in de laatste kwart eeuw, die achter ons ligt, de vrijheidsliefde van het voorgeslacht op de afstammelingen is overgegaan — lezer, volg mij naar De Paarl. Nergens werd het tweehonderdjarig herinneringsfeest in het jaar 1885 met meer enthousiasme gevierd dan hier, nergens was de deelneming zoo algemeen, nergens toonde men zich zoo dankbaar voor het bezit van godsdienstvrijheid. Enthans? Geen stad of dorp in de Kaapkolonie, waar men hartelijker belangstelling toont in het lot der broeders aan gene zijde van de Oranje-rivier. Engeland noemt De Paarl een »broeinest van muiterij". Eén Hoij-andsch Zuid-A krika!— Wie weet, wat straks zal gebeuren, wanneer de kracht van den Brit gebroken is en hij machteloos zal staan tegenover de Boeren der Kaapkolonie. Zullen de mannen van De Paarl, die zich tot nu toe in bedwang gehouden hebben, dan in hun leidelijk verzet volharden? Of zullen zij de vrijheidsvaan ontplooien en zich in triomf een weg banen naar Bloemfontein en Pretoria, om hun hand te leggen in die van Oom Paul en Oom Steyn en, trouw zwerend aan de nieuwe Zuidafrikaansche vlag, één machtigen staat te stichten, gelijk de mannen van Franklin en Washington het eenmaal in het verre Westen deden ? Kén Republiek is Afrika Van Grootrivier tot Tugela. , Een Anglo-Hollans uasie vrij, Een Afrikaanse broedren rij. Ons wil gên Konings o'er ons meer! Dit sal ons ver ons kinders leer. Ja net nou kom die blijde dag, Dan waai die Afrikaanse vlag. Keeren we thans tot de Nederlandsche Oostindische Compagnie terug. Dat de Boeren aan de Kaap volstrekt geen reden hadden om tevreden te zijn met het bestuur van dit machtige handelslichaam, hebben we bereids aangestipt; we komen er thans op terug. Allerlei drukkende bepalingen kwelden de kolonisten; de kolonie werd eenvoudig als een handelszaak beschouwd. Niet alleen dat de ruilhandel met de inboorlingen verboden of althans aan zeer beperkende voorwaarden gebonden was, maar de burgers moesten bovendien zware tienden opbrengen. Het werd hun zelfs meermalen verboden de stad te bezoeken; op die Daarbij 11 " " 'Js • «'>»»'' marbu kwanten afpers,ngen en kneveln,ijel, van d„ zij(|e gestelde ambtenaren d.e, zelve karige loonen genietend, alle mogelijke ongeoorloofde middelen in nraetiik l u i , , , . . _ practyk brachten om hun eigen zak te spekken. Inderdaad do Boeren hadden hpf 7i„n * , ' n ,iet Zvvaa'' te verantwoorden. En als om de maat vol te meten werd Hpn u* * ilof u . j , ambtenaren met den meesten ernst op het hart sedrukt. vooral /nro- to ^ i ^ 1 flnr,iah«iH» w , g dlaSen' dat het gevoel van «onderden ^^rd aangekweekt Als waren de Germaansche , * er ,un vnjheid kwamen zoeken, dezelfde schepsels als de onbeschaafde inboorlingen, die een blanke als een Godmenseh .... °UW 6n 1 b> v- de gouverneur voorbij, dan moest iedereen blijven staan en den hoed afnemen. Wie op Jat oogenblik in en wagen zat, moest uitstappen en eveneens eerbiedig groeten. Kwam Van^deTwaalf I ' d J51""6"' dan moesten alle aanwezigen opstaan. eVLirr s t:~e * rnie hrr^ , LJ, ° een re8enScherm dragen; ook het dragen van be ,-eft »k'" I e" "tC° ™S Stre°g ,e'b0tlen- Wat ,len «"dienst etieft, ook deze was aan strenge bepalingen gebonden. Alleen de ge e formeerde leer werd toegelaten, e„ een ieder was op zware straffen verplicht des Zondags den kerkdienst bij te wonen. Was liet wonder, dat door het toepassen van dergelijke dwangmiddelen de ontevredenheid bii de kolnnicrfn^ 11 i i . bereikte ? En kunnen we hun nt," ^ ^ peinsden om het gehate juk van W gGVen' , ♦* T °P * J, van de Compagnie af te schudden? Gelijk de Hollandsche regenten bij den dood van stadhouder Willem II zongeii: »De Prins is dood, Mijn gaaf vergroot!" - zoo riepen de Boeren bij het overlijden van den zoozeer gehaten gouverneur Piet Gijsbert van der Noot. »Noot is dood. nu is er geen nood!" En hadde met zijn dood de willekeur opgehouden te regeeren! .... Helaas, de onzalige tactiek van de Compagnie bleef voortduren, de ontevredenheid nam toe, en met die ontevredenheid werd de aandrang geboren om huis en erf vaarwel te zeggen en het binnenland in te trekken, teneinde daar te leven onder den heiligen adem der vrijheid. Hadden zij niet hun dierbaren Staten-B.jbel, hun goddelijk boek, dat hun steeds tot troost geweest was in dagen van bitter lijden en nood ? En verhaalde diezelfde Bijbel hun niet van de zwerftochten der oude Israëlieten ? En beschouwden zij zich zelve ook niet als het volk Gods, dat in Frankrijk en Neder- Ztf7° T !nmi r' ^ 7eten Verd,n'en t6r Wille Van hun herbaar geloof. Ten slotte werd de aandrang naar het vreemde land den Ken nachtelijk concert om de wachtvuren. Hoeren te machtig: — voort ging het naar Zuid-Afrika's onherbergzame wildernissen ! En — teekenend verschijnsel — die aandrang heeft ook in de negentiende eeuw zijn onweerstaanbare kracht doen blijken, niet slechts toen Engelsch geweld voor het systeem van de üostindische Compagnie in de plaats trad, niet slechts in de jaren tusschen 1836 en 1840, maar zelfs in de laatste kwarteeuw, die achter ons ligt. »Het was een geestesaandoening, — zegt de heer Hendrik P. N. Muller, 1) — aan de oud-testamentische herdersvorsten, een herdersheimwee, overgebleven uit tijden, toen, lang geleden, de groote kudden van weide naar weide werden gedreven; maar opeens komt het, eerst mijmerend, dan onweerstaanbaar drijvend, tot daad." Nog in 1880 verklaarden Jacobus Botha, Gert van der Merwe, Gert Albertse, Lourens du Plessis en Hermannus Grobler, de leiders van den Trek naar »Januario Humpata" in het Portugeesch gebied: »Wij bevonden een roerenden geest in ons hart van trek; de reden van dezen treklust was niet te doorzien; onze woning was stil en goed; wij hadden geen bezwaar tegen de regeering van ons land, noch tegen eenige belastingen, noch ook van wege het geloof; maar een drijvende geest was in ons hart, waarvan wij zelve niet konden begrijpen, wat de roerende oorzaak was." Ons hoop oek nie op mense, Dat die ons helpe moet; Oek op gen ho'e prinse, Want dit doet ons gèn goed. Ons roep mar tot die Ilere, Die al ons sugte hoort, Die wind en storm en raere, Lat luister na sijn woord. Ongetwijfeld is de aandrang om het binnenland in te trekken bij de Fransche kolonisten het sterkst geweest. Bij hun aankomst in de Kaapkolonie openbaarde zich reeds onder deze arbeidzame, vlijtige maar ook vurige en opbruisende kolonisten een onrustig element. Minder gehecht aan de Vereenigde Nederlanden, levendiger en doortastender dan de flegmatieke Hollander, die eenmaal aan de bestaande toestand was gewoon geraakt, kon het Fransche geslacht zich moeilijk schikken in de omstandigheden. Hoe, ze hadden hun eigen dierbaren vaderlandse hen bodem vaarwel gezegd, om in een vreemd land, mijlen ver, vrijheid te vinden!... En die vrijheid werd hun hier onthouden?... 1) Hendrik I'. N. Muller. Zuiil-Al'rika. Keisherinneringen. Aouaen ze aaarin oerusien < unmogenjK! Aiies, aiies Konaen ze nerven, voedsel en kleeding, maar vrijheid, — dat was het dierbaarst eigendom hunner vaderen, datzelfde kostbaar kleinood zouden ook zij weten te verdedigen, al ware het met den laatsten druppel bloeds! Reeds onder het bestuur van den ouden Simon van der Stel verhieven ze nu en dan hun stem tegen de dreigende willekeur, en onder de hoofden van de onlusten te Stellenbosch en Drakenstein komen dan ook meest Fransche leiders voor. De tocht naar het oosten begon eerst langzaam, heel langzaam, doch strekte zich steeds verder en verder uit. Tever- De karavaan op weg. geefs trachtte het bestuur der Oostindische Compagnie hieraan paal en perk te stellen; — de soldaten, door haar afgezonden, werden met zware verliezen teruggeslagen en allengskens slaagden de burgers erin de districten Swellendam en Graakf' Reinet te vormen. Op die wijze ging het centraal gezag van Neêrlands eerste handelslichaam meer en meer in Zuid-Afrika verloren. De Boeren in het binnenland leefden afgezonderd van de beschaafde wereld, geheel onafhankelijk als kleine vorsten op hun erf. Afgesloten van de buitenwereld, hadden ze een geheel zelfstandige ontwikkeling: en karaktervorming, waarop de Europeesche gevoelens uit het laatst dei- achttiende eeuw geen merkbaren invloed uitoefenend; ook de ontdekkingen der wetenschap drongen slechts bij gerucht tot hen door. In het jaar 18'28 — zegt de heer Weiss — wisten velen zelfs nog niet, dat er godsdienstvrijheid in Frankrijk bestond. Toen de zendelingen hen met die heerlijke weldaad bekend maakten, stortten de grijsaards tranen en konden eerst maar niet gelooverj, dat hun broeders zoo genadig behandeld werden in een land, waar hun voorouders zoo bitter wreed geleden hadden. Zoo bleef het gezag der Vereenigde Nederlandsche Oostindische Compagnie slechts in de nabijheid van Kaapstad bestaan. Vruchteloos werd van daar uit telkenmale op mildere bepalingen in het bestuur aangedrongen; men eischte er o. a. verbetering van het belastingwezen, duidelijke verklaring der wetten, vrijheid van handel. Helaas — alle dergelijke pogingen leden schipbreuk op het egoïsme der Nederlandsche kapitalisten. Trots de toenemende ontevredenheid onder de Kaapsche kolonisten, gedroegen de ambtenaren ook in de laatste helft der achttiende eeuw zich nog even ruw en aanmatigend als vóór dien tijd. Wat meer is. hun trotschheid en willekeur werden met den dag ondragelijker, en in het jaar 1779 zonden de burgers, tot het uiterste gedreven, zelfs afgevaardigden naar Holland, die met klem aandrongen op ophet'ling der talrijke grieven. Doch ook thans spraken zij voor doovemansooren; men liet hen praten, zonder op hun rechtmatige klachten acht te slaan. Een korte tijd van verademing brak aan, toen in het jaar 1781 onverwachts een Fransche vloot aan de Kaap verscheen om de kolonie tegen Engeland te verdedigen; want er was een plan van deze Mogendheid uitgelekt om nl. de Nederlandsche bezitting in alle stilte te vermeesteren. Doch de vreugde was slechts van korten duur: de Fransche vloot, met stormachtig gejuich begroet, vertrok weder, even snel als ze gekomen was. Treurig werd ze door een groot gedeelte der kolonisten nagestaard, die met dat vertrek hun hoop in rook zagen verdwijnen. Nog treuriger werd de toestand tengevolge van de woeste plundertochten der roofzieke Kalfers, die van de gelegenheid gebruik maakten en alleen in het jaar 1793 den armen Boeren over de honderdduizend stuks vee ontstalen. En tot overmaat van ramp brak er, evenals in Holland, verdeeldheid uit in het kamp der kolonisten. Ook hier stonden Keezen en Orangisten scherp tegenover elkander, ook hier waren twee politieke partijen: een Engelschgezinde en een Franschgezinde. Zoo brak het jaar 1795 aan; de Oostindische Compagnie had uitgediend, en met weinig moeite werd de schoone Kaapkolonie door den Britschen admiraal Elphinstone en generaal Craig voor Engeland veroverd. Boerenvrouwen verdedigen haar huis en erf. Het ligt voor de hand, dat de kolonisten, die het verst van de Kaap woonden, niet tot de zacbtzinnigsten behoorden; want zij juist hadden de verschrikkelijkste gevaren te trotseeren, waren voortdurend aan de grootste ontberingen ten prooi. Niet alleen toch moesten zij dag op dag op de jacht gaan, teneinde in hun levensonderhoud te voorzien; maar ook waren ze genoodzaakt huis en have te verdedigen tegen ^ j allerlei wilde dieren, niet bet minst tegen leeuwen, buffels en tijgers. ^ ^ • Bovendien moesten ze zuinig zijn met hun ammunitie; en — wilden ze huishoudelijke artikelen koopen — de jacht op olifanten was daartoe de eenige uitweg, om reden het ivoor een belangrijk handelsartikel was. Maar nog meer strijd hadden de vrijheidlievende Burgers te voeren. Tegen de wilde Bantoestammen aan de oostkust, die den Blanken een kwaad hart toedroegen en voortdurend op de loer lagen om hun vee te stelen en ben te overvallen, moesten ze dag en nacht op bun hoede zijn. Was bet wonder, dat onder dergelijke omstandigheden het »mis skiet" bij hen langzamerhand een onbekende factor werd; dat zelfs knapen en meisjes het typisch geweer met vaardigheid leerden hanteeren en dat de Boerenvrouw gaandeweg zeer bedreven werd in bet «kogelsgiet"? Maar geen wonder ook, dat zulke menschen niet beschaafder en ontwikkelder werden, dat ze zich b. v. met de kleeren aan te bed begaven, liet geweer in de onmiddellijke nabijheid, steeds op hun quivive! Zulk een leven kweekt vastberadenheid en moed, koelbloedigheid en zelfvertrouwen, — allemaal eigenschappen, die de Boer van bet jaar 1900 van zijn vaderen geërfd heeft en welke hem in staat stellen, tegenover een verpletterende overmacht stand te houden. Zulk een leven kweekt ook van den anderen kant een geest van zelfstandigheid en een verachting van de autoriteiten, welke gemakkelijk tot bandeloosheid en wetteloosheid overslaat, en waarmede de overheid, zelfs een Paul Kruger, in den tegenwoordigen tijd nog dient rekening te houden. Ieder was in zulke gevallen zijn eigen baas; slechts aan den vader 1 als het hoofd des huizes gehoorzaamde men. Men verwondert zich, dat de Boeren van 1/90 tot 1820, in de beruchte dagen van Slachtersnek, niet geheel tot bandeloosheid zijn overgeslagen, vooral als men bedenkt, dat zich onder hen een aantal weggeloopen schurken van allerlei slag bevonden: deserteurs, ontvluchte misdadigers en andere bandieten, die zich veilig achtten op een afstand van duizend mijlen van de Tafelbaai Dat zulks niet geschied is, is alleen toe te schrijven aan hun innigen De Boer te paanl. godsdienstigen zin, hun hangen aan den Bijbel en het Geloof hunner vaderen, aan hun onbeperkt vertrouwen op God. Oom Tijs bewaak „die suivre leer", Hij het sijn ooë op „Meneer", "ij laat hem nie sijn skape skeer, Als iets aan zijn geloof mankeer, Sijn „salm-boek" moet „met noten" wees, Sijn Bijbel „ou-druk", als hij lees „Ëndè hij zeide" .. .; want hij vrees Hierin die „nieuwe dwaling" mees. Hoe ruw de Zuidafrikaansche Boeren ook mochten zijn in hun dagelijkschen handel en wandel, hoe onbeschaafd ze ook in menig opzicht waren, hun Bijbel bleven ze lezen, en hun geloof aan Gods Woord bleef in tijden van voorspoed en tegenspoed ongeschokt. Inderdaad hun Staten-Bijbel, de Nederlandsche Bijbel van het jaar 1618/1619 redde hun zelfstandigheid, hun onafhankelijkheid, hun taal, hun alles! Dat was het plechtanker hunner hope, dat was hun trouwe raadsman en vriend, hun machtige beschermer en bondgenoot in de woedende stormen huns veelbewogen levens. HOOFDSTUK II. Onder Itritsche Vlag;. Daar is 'n land wat koning kraai, D' is mar 'n kleine bog, Mar 'n metis die lag jou somnier slap As jij hoor hoe hij kan spog. Ver alles goed en wijs en vroom Geef hij homself krediet, En als hij sè, '/nou dat is reg" Dan praat jij net verniet. Watter land is dit, raai as jij kan? l>' is die land van die wintinaker Engelsman. Die nasie reis van Noord tot Suid, Verliefd op seè en strand. Hij seg, hij is so vreeselik rijk, Mar soek na nog meer land. Hij annekseer so links en regs, Al moet hij jou bedrie, En vra jij hem "Wie geef jou reg?" Dan seg hij: «Traak jou nie." Wie praat so groot, raai as jij kan ? 1)' is niemand as die wintinaker Engelsman. Hoewel het Engelsche bestuur in de Kaapkolonie zich in den beginne kenmerkte door een geest van mildheid, welke gunstig afstak bij het onderdrukkingssysteem van de weleer zoo gehate Oostindische Compagnie, toch bleek al ras, dat de Boeren ook van den Engelschman volstrekt niet gediend waren. Vooral in het district Graalf-Reinet was het lang niet pluis. Niet alleen, dat daar voortdurend strijd gevoerd werd tegen de trouwelooze, diefachtige Kaffers en Boesmans, maar er heerschte bovendien een oproerige geest onder de Boeren. De ideeën 3 e ■ 9 fiü ë w c B w van de Fransche Revolutie hadden ook in de Kaapkolonie veldgewonnen, en de twisten tussehen Patriotten en Prinsgezinden deden zelfs hun invloed in Graatf-Reinet gelden. In één opzicht trokken evenwel de partijen één lijn : van de Oostindische Compagnie had men meer dan genoeg, men sprak het rondweg uit, maar evenmin wilde men den eed afleggen aan koning George. Daarentegen was het ideaal van velen : [ «een onafhankelijke republiek met een Oranje aan het hoofd!" Werkelijk werd er een adres in dien geest tot de gevluchte stadhouderlijke familie gericht; doch de brief werd door de Engelschen onderschept, die ook toen al een voor hen voordeelig gebruik van de censuur wisten te maken. Trouwens de laatste der Stadhouders zou zeker niet berekend geweest zijn voor de zware taak, welke hem in Zuid-Afrika wachtte. Alleen een Vader Willem had men daar veilig het roer in handen kunnen geven; hij zou het met den Brit klaar gespeeld hebben, zooals hij het in zijn geliefd Holland met den Spanjool deed. Intusschen was goede raad duur: het Engelsche bestuur werd ingevoerd, de »Union-Jacq — de »Britsche Spinnekop", zooals onze matrozen zeggen woei over Zuid-Afrika. Maar toch — boven de poort van het kasteel der Kaapstad, voor het grootste gedeelte uit Hollandsche bouwstoffen opgetrokken, bleef nog steeds de Leeuw met zijn historisclien pijlenbundel postvatten, starend in de toekomst, droomend van één groot en machtig Zuid-Afrika. Nee! — zegt bij — Afrika een mag tig land, Begrensd deur 'n Afrikaanse strand, Gesterkt deur Vrijheids broederhand So '11 Afrika kom eens tot stand ; Dan koin die lang verwagte dag, Dan wapper daar ons eije vlag Langs strand en kus van Afrika, Van Grootrivier tot Tngela! Engelsche soldaten werden naar den Oostrand gestuurd; mokkend schikten de Boeren van Graalï-Reinet zich in het harde noodlot. Maar niet lang! Want zie ... . reeds in 1799 breekt er een oproer uit onder de misnoegde burgers, wier makker, de kommandant Adriaan van Jaarsveld, beschuldigd van valschheid in geschrifte, op last van het Britsche gouvernement was gevangen genomen. Bekende namen ontmoeten we onder die eerste insurgenten: Prinsloo en Kruger, Meijer en Venter, Dester en Scheepers — we treilen ze hier aan in de dagen van het eerste I'oort van het kasteel te Kaapstad. verzet tegen den gehaten »Rooinek," we ontmoeten ze later tal van malen in de oorlogen tegen Brit en Kaffer. De eerste opstand der Boeren had intusschen weinig succes. Een sterke troepenmacht onder Generaal Van de Leur werd naar Graaff Reinet gezonden tot demping van het oproer, en hieronder behoorde ook een Hottentotten-regiment. Toen zich in de grensdistricten het gerucht verspreidde, dat de Hottentotten met de Blanke soldaten tegen de Boeren zouden vechten, sloten tal van Hottentotten, in dienst der Boeren, zich bij hen aan. Zij begrepen terecht, dat het goed visschen is in troebel water. Door dit alles werden de nationale Boeren ontmoedigd; hun steun was gering. Zonder bloedvergieten werd de opstand gedempt. Honderd en dertien Boeren gaven de wapenen over en waren van meening, dat hierin vergiffenis begrepen was. In strijd met hun verwachting werden zij echter gevangen genomen, waartegen zij met alle kracht protesteerden. Na betaling van geldboeten werden er 93 losgelaten, maar de overige twintig werden naar Kaapstad gezonden en in het kasteel gevangen gezet. Daarmede was de opstand gebroken, de storm voor het oogenblik bezworen. !) Voor het oogenblik, zeg ik; want een ontzettenden invloed had deze schijnbaar nietige gebeurtenis op de grensboeren. De smaad en hoon, hun bloedverwanten aangedaan, liet diepen wrok achter; de uit hun gevangenschap ontslagen leiders wakkerden den haat tegen al wat Engelsch was aan; bij de minste vonk zou het smeulend vuur met geweld uitslaan... Nauwelijks zestien jaar later, of de wraak uit zich met ziedende woede! Inderdaad Slachtersnek van 1815, het staat in onmiddellijk verband met den opstand van 1709; dezelfde families hebben er een rol in gespeeld. En we zeggen zeker niet te veel, als we beweren: de grondsteen tot den Grooten Trek werd gelegd in het jaar 1800. Met dat jaar begint Je haat tegen Engeland, en honderd jaar zijn niet bij machte geweest, dien haat te onderdrukken; integendeel steeds ongunstiger is de verstandhouding tusscheu Boer en Brit geworden, en, dank zij het werk van Chamberlain en Rhodes, is er thans geen denken meer aan, de klove te dempen ; jaren en jaren zullen er moeten verloopen, eer de wonden geheeld zijn. De vrede van Amiëns in het jaar 1802 bracht de Kaapkolonie weder onder liet Nederlandsch gezag, niet onder het despotisch wanbeheer van de Oostindische Compagnie, maar onder het ordelijk bestuur der Bataafsche Republiek. Toen het volgend jaar het Bataafsch bestuur werd ingevoerd en gouverneur Janssens naar de Kaap vertrok, zag liet 1) Dr. H. Blink. De Britsche koloniale politiek in Zuid-At'rika en de vrijheidsstrijd der Boeren. aldaar treurig uit. Vooral in Graaiï-Reinet was alles in de war : de schatkist was leeg, de boeken waren niet in orde, de publieke gebouwen vond men vernield ; wat er nog was blijven staan, leverde niets dan een treurig monument der gepleegde misdaden. De belangrijkste posten werden door onbekwame, zelfzuchtige lieden bekleed, terwijl tweedracht heerschte onder de bewoners. Zwijgend onderwierpen de Boeren zich onder het nieuwe bestuur; ze hielden zich stil, omdat men hen alleen belasting liet betalen, of wel ze trokken dieper het binnenland in, teneinde betere oorden op te zoeken, waar ze minder overlast hadden vau de geweldige strooptochten der roofzuchtige Ivalïers. Want deze laatsten maakten het den Boeren hoe langer hoe lastiger; in minder dan tien jaar ontstalen ze hun 740 paarden en bij de vijftien duizend stuks vee. Toch moet gezegd, dat het Nederlandsch bestuur ditmaal een vrij wat beteren indruk maakte dan dat van de gehate Hollandsche Compagnie. Jammer alleen maar, dat zijn dagen geteld waren : In het jaar 1806 werd de gouver- . neur Janssens verslagen, en voor de tweede maal nam Engeland de Kaap wederrechtelijk in bezit. Vruchteloos riepen de Boeren, dat ze onder den trouweloozen Brit niet staan wilden ; vruchteloos verklaarden ze, dat Oranje hun wettige souverein was; — Engeland beantwoordde hun protest met een minachtend schouderophalen en durfde N.B. later zelfs verklaren, dat het de Kaap van Nederland niet geroofd maar gekocht had. Na dien tijd was en bleef de Kaapkolonie Engelsch. Niet echter in haar hart. Want nog steeds is er een overwegend krachtig Hollandsch element, nog steeds is er een krachtige partij, die van Engelands heerschzuchtige, schandelijke politiek niet het minst gediend is. Cecil Rhodes en zijn trawanten mogen met hun zoet Jan Hendrik Holmeyer, op 40-jarigen leeftijd. gekweel de Hollandsche Afrikaners („Onze jan.") trachten te verschalken, — de laatsten "vertrouwen de verraderlijke Britten niet langer. Sedert 1882 mag in de zittingen van het Kaapsche Parlement even goed Hollandsch als Engelsch gesproken worden, en de partij van »0/ize Jan" (Hofmeyer) aldaar is vooral tengevolge van den Jameson-inval sterk vooruitgegaan. Tal van Nederlanders en Afrikaners ijveren in Zuid-Afrika voor de Hollandsche taal, voor Hollandsche belangen en trachten de Hollandsche elementen tot elkander te brengen. En het lijdt geen twijfel — vroeg of laat zal de stichting van »de Vereenigde Staten van Zuid-Afrika" een voldongen feit zijn. Ons is ons Republiek getrouw, tën, hoe jul dit oek wil beskou, Ons vra net wat ons toebehoor, En waarom dan ver ous kom stoor? Laat staan ons land, ons arine land; Loop heen! ons wil geen dief sijn hand! Met de formeele inbezitneming der Kaapkolonie door Engeland begint een nieuw tijdperk in het leven der Boeren. Het Engelsche bestuur overtrof in menig opzicht liet Nederlandsche. Met kracht streefde Albion er naar, de nieuwe kolonie aan zich te verbinden: de handel werd aangemoedigd, de kolonisatie zooveel mogelijk bevorderd. In het jaar 1809 stond het Lagerhuis een som van vijftigduizend pond sterling toe voor de emigratie van meer dan vierduizend Engelschen, en herhaaldelijk werden pogingen in het werk gesteld om den trek yan vreemdelingen te bevorderen. Zelfs werd het vreemdenlegioen er heengestuurd, door de Britsche regeering voor den Krimoorlog aangeworven, doch dat geen deel aan den strijd had behoeven te nemen. Elk soldaat ontving o. a. een groot stuk grond aan de grenzen. Op die wijze werd repatriatie voorkomen en tegelijk een militaire' gordel om de kolonie getrokken, welke van het grootste gewicht kon worden voor de bedreigde provinciën. Met dat al trokken de Boeren aan de grens al heel weinig voordeel van de Britsche maatregelen. Het gebrek toch aan concurrentie hield de prijzen laag, en andere marktplaatsen te bezoeken dan Kaapstad, daar was met het oog op den slechten toestand der wegen heelemaal geen denken aan. Doch er was iets anders, waardoor Engeland de Boeren bitter griefde: we bedoelen nl. de ziekelijke philanthropische politiek tegenover de inboorlingen. Van al ons //Kaffer-politiek" Wordt die ou kerel sommer ziek: «Weg met die slegte ,Jingo kliek' "Van ,Eksterhol' naar Mosambiek!" «Die setulelings is algaar gek, «Hul kan maar niet hul .swartjies' trek." De Kaapstad met omliggend bergen en reede. (Naar eene gravure uit liet begin der 19e eeuw, vervaardigd naar de origineele teekening 1777). Als er iets is, dat de Afrikaansche Boeren steeds onderscheiden heeft van de zoogenaamde meer beschaafde Engelschen, dan is het de behandeling van de naturellen. Niet dat de Boer tegen de Zending is. Immers de zendelingen mogen hun bagage invoeren zonder tol. Maar de Boeren bemoeien zich niet met hen. De Engelschen daarentegen beschouwen de zendelingen van groot belang met het oog op hun handel, en zij kunnen het den »koppigen" Boeren maar niet vergeven, dat dezen niet ijverig medewerken tot de verbreiding der hoog opgevijzelde Britsche beschaving, — met de jenevertlesch en den Bijbel — wat erger is, dat ze zich vrij koel daartegenover gedragen. Volgens het idee van den Boer behooren de Kaffer, de Hottentoten de Boesman tot een lager ras dan de blanken. »De zwarten", zoo spreken de Boeren, »dragen het merk van Kain', God de Heere heeft hen bestemd tot waterdragers en houthakkers voor ons, blanken! Bij de eerste ontmoeting reeds hadden de naturellen een hoogst ongunstigen indruk op den Boer gemaakt. Niet alleen, dat zij geen Christenen waren en buiten het Evangelie stonden, maar ze hadden bovendien geen greintje karakter. Die ongunstige indruk werd met den dag sterker. De Boer bespeurde namelijk al ras, dat de Kaffer een eerste dief was, dat hij een zeer trouweloozen aard bezat, aan veelwijverij deed, zijn vrouwen als slaven mishandelde en zelf niets liever deed dan zich de maag volstoppen, pijpjes rooken of zich op een matje in de zon uitstrekken. Had de Boer Kaffers in zijn werk, dan moest hij zorgen, hen geen enkel oogenblik uit het oog te verliezen. Niet slechts, dat ze van de gelegenheid profiteerden en allerlei huishoudelijke artikelen wegkaapten; maar ook liepen ze vaak plotseling onder het werk weg en lieten den baas midden in den oogst verlegen zitten. Is het wonder, dat de Boer een gereserveerde houding tegenover de«e halfmenschen aannam? Dat het menschen waren, ja, zulks geloofde de hoer nu wel, — want Kaffer houdt hond en Kaffer werk — maar aan het bestaan van een Kaffer- of Hottentotziel (Hotnot, zegt de Boer) twijfelden toch velen. Dergelijke wezens in eer en deugd op te voeden, daar kon geen sprake \an zijn, meende de Boer. Vrees alleen was het eenige middel, dat den inboorling in bedwang kon houden. »As jij een skepsel in jou diens het, en hij wil nie goed doen nie, — zegt de Boer — dan geef jij hem een drag slaag, maar geef hom nie een roer of assegaai nie en zeg hom ik zal>ok een van die dinge vat en sien wie die sterke man .is. Mijn idee is, dat een Kaffur is een kint; je mot hom nie gevaarleik speelgoed gee nie, want met die speelgoet doet hij kwaat, en jij kan nooit een Kaffur vei ti ouwe nie, hij is een makke tijger en kan die bloed van die witte mense drink as hij maar die kans daarvoor sou sien. Die woort dankbaarheid is nie in zijn woordenboek nie. Ik kan mij nie begrijp nie, dat een partij van die Engelse mense zoo maar die partij trek voor die zwarte goed en wil hê dat jij met hom net zoo mot veg as met een witte mens. As jij Boeren er. Kaffers. die gezaaide van die Kalï'ur nie verwoes nie, dan veg die KaPfur al me leven deur en laat zijn vrouwen die tuin in orde hou. Ons weet, dat die Kalï'ur zoo barbaars is!" x) Ziedaar de theorie, die de Boeren aangaande de Katï'ers van den beginne leerden in practijk brengen. l)ie «swartgoeA" is ver '/ou baas" bang Net soo 's een apie ver een slang : Zijn «achter-os sambok" is lang; 1'as op ! als hij hnn ledig vang! De theorie van de vrees brengen de Boeren nog heden ten dage in praktijk. Nog altijd beschouwt de Zuidafrikaansche Boer de natu- 1) Klaas Waarzegger. Tien jaren uit den Zuidafr. Oorlog. rellen als inferieure wezens; nog steeds is hij hun heer en meester; hij mijdt hun gezelschap en houdt zich slechts met hen op, voor zoover noodig is. Huwelijken tusschen Boeren en kleurlingen, ze komen niet voor en worden als iets zondigs, als iets misdadigs beschouwd; en wee den Hollander, die zich met Katl'ermeiden afgeeft; hij heeft het vertrouwen der Boeren verloren en wint het nimmer terug! Meen niet, dat de Boer den Kalï'er of Hottentot mishandelt. Wel is het in vroeger dagen gebeurd, dat hij voor een licht vergrijp den zwarten knecht een kogel door den kop joeg of hem met zijn sjambok afranselde, maar dit was noodig: het geschiedde om den schrik te brengen in het ontrouwe volkje; zonder dat paardenmiddel was de boer geen baas kunnen blijven. Maar overigens laat «ie behandeling niets te wenschen over. En de Kalïer van zijn kant is tevreden met zijn lot. Hij noemt den boer zijn vader, de boerin zijn moeder, en is van lieverlede gewend zoo niet gehecht geworden aan zijn nieuwe meesters. »Zal dan ook," zoo vraagt Dr. Hendrik P. N. Muller, «het beschaafde Afrika met christendom en rum gelukkiger zijn dan het barbaarsche ? Een Kalïer, in dienst van den boer of in een kraal te midden der zijnen, is een gelukkig mensch. Zorgen kent hij niet. Is zijn panno, d. i. lendendoek, versleten, dan vraagt hij ergens een ouden zak, snijdt er drie gaten in en steekt daar vroolijk hoofd en armen door. Heeft hij dorst, dan klimt hij in een palmboom om een kokosnoot te halen. Daartoe zet hij de voeten in de inkervingen, die hij in den boomstam hakt; hij slaat een rieten hoepel om zijn middel en den boomstam, duwt dezen steeds zooveel mogelijk van zich af en is op deze wijze in een oogwenk boven. Is hij hongerig, en heeft hij geld en levensbehoeften verteerd, dan zendt hij zijn vrouwen het bosch in om wortels te zoeken, welke hij smakelijk afknabbelt. Is ook dat middel uitgeput, dan snoert hij zich met een bamboetouw of doek de maag toe en legt zich met een vergenoegd gezicht op een matje voor zijn huis in de zon. Nog eenigen tijd kun hij het uithouden door het rooken van hennep, totdat hij eindelijk besluit om weer een dag of wat te gaan werken. Zijn handwerk bestaat in het smeden van eenvoudige voorwerpen, o. a. grendels, hengsels, krammen, het vlechten van fraaie lieten matjes en mandjes, het timmeren van ruwe houten tafels, het kalefaten van booten enz. Aan zijn woning besteedt de Kalïer hoegenaamd geen moeite en zorg, en aan zijn huisraad al evenmin. Een strooien hut met een gat er in, net zoo groot om er door te kruipen, ziedaar zijn huis. Een mat om op te slapen, een eigengemaakte houten lepel, een houten hoofdkussen, een assegaai — het geliefkoosde wapen — en een kleine schop om het land te bewerken, ziedaar zijn huis¬ raad. Op jeugdigen leeftijd gaat de Kaffer de wijde wereld in, werkt een paar jaar bij den een of anderen boer, steelt daar onderdehand allerlei snuisterijen, liefst blinkende dingen, waar hij sterk verzot op is, of arbeidt eenige maanden in de goudmijnen van Witwatersrand en Lijdenburg of op de diamantvelden van Kimberley. In de laatste wordt hij niet dan ongekleed toegelaten. Zulks neemt echter niet weg, dat hij op allerlei sluwe manieren zijn talrijke opzichters weet te bedriegen ; want verlaat hij de mijn, men kan er zeker van wezen, dat hij zelf een goede vangst meeneemt. Heeft de Kalfer in den vreemde geld genoeg verdiend om een paar vrouwen, een geweer en een half dozijn jachtmessen te koopen, dan keert hij naar zijn geboorteërf terug om daar zijn verdere levensdagen in ledigheid door te brengen. Een kaffer in een Kokospalm klimmende. Niet zelden evenwel gebeurt het, dat hij onderweg in handen valt van den een of anderen zendeling. De Engelsche zendelingen van Zuid-Afrika, zij hebben werkelijk tot den kommervollen toestand van de steeds door gevaren omringde Boeren niet weinig bijgedragen. Gaan wij in korte trekken de geschiedenis van de Engelsche Zuidafrikaansche Zending na : De Nederlandsche regeering heeft zich, wat den godsdienst der inboorlingen betreft, steeds gehouden aan den stelregel: laat de menschen hierin vrij, dring hun onzen godsdienst niet op. Niet alzoo de regeering van Portugal en Engeland. ^ Werden, gelijk Busken Huet in zijn »Land van Rembrand" zegt, de Portugeesche kapiteins op hun veroveringstochten op het kleed getrapt door de Jezuïetenpaters, — we voe- 1) Dr. P. L. Muller. Onze Gouden Eeuw. gen er bij, de Britsche overweldigers werden op den voet gevolgd dooide Britsp.he zendelin¬ gen. Reeds den 313ten Maart 1799 kwam de man te Kaapstad aan, die zooveel heeft bijgedragen tot de ontevredenheid, welke zich gaandeweg van de Boeren meester maakte, en die met het klimmen der jaren aldoor verergerd is. Die man was Dr. Van der Kemp. Hij wns vprcrnyplil v.i11 rlp collega's Kicherer en Een Kafferllllt van buiten. Edmond. Duitscher van geboorte, diende Van der Kemp zestien jaar in uc;t van den Prins van Oranje, doch kreeg woorden met deze en vertrok naar Leiden, waar hij in de medicijnen studeerde, om lateials zendeling naar Zuid-Afrika te gaan. Had hij als militair een woest en losbandig leven geleid, zijn levenswijze in Zuid-Afrika was zeer zonderling. Zoo had hij de gewoonte, bloothoofds door de . «u uer ivfllip. straten te loopen, den hoed op den rug. Do straatjongens vulden dien telkens met steenen, zon- der dat de goeie man er het minst geraakt door werd. Bevond hij zich onder zijn vrienden, de Hottentotten en KalTers, dan droeg hij kousen noch schoenen. En teneinde de vriendschapsbanden nog sterker aan te halen, kocht hij zeven slavinnen en huwde met een van haar. Beschouwden de Boeren de naturellen als schepsels en duldden zij in geen geval gelijkstelling tusschen blanken en kleurlingen, — een regel, waaraan zij zich steeds trouw zullen houden—, Dr. Van iikh Kemp en zijn vriend Read leerden den inboorlingen, dat dezen evengoed menschen waren als zij. In den beginne vertrouwden de Zwarten de zendelingen in het geheel niet. Geboren diplomaat, weinig sprekende en zijn tegenpartij aan het woord latend, hoorde de kleurling hen uit, zonder zich zelf bloot te geven. Gesteund door de Kafferkapiteins, wisten de eerste zendelingen zich echter langzamerhand bij de inboorlingen in te dringen en gaandeweg een onbegrensden invloed op hen uit te oefenen. Verschillende genootschappen stelden zich tot taak missionarissen naar Zuid-Afrika te zenden, zoodat weldra velen zich geroepen achtten het Evangelie onder de zwarte bevolking te gaan verbreiden. Engeland steunde bovendien de edele pogingen met kracht; zoo moest deze gezegende arbeid wel met succes bekroond worden. Haddon werkelijk de Engelsche zendelingen liefde gepredikt en waren zij met wijsheid en overleg opgetreden. — heel de wereld zou er hun dankbaar voor zijn, dat ze als pioniers van de beschavingen uitbreiders van het Godsrijk op aarde het hunne hadden bijgedragen tot het ware geluk van Zuid-Afrika's bewoners. Helaas, dat de Engelsche politiek samenhing met de Engelsche Zending ! In steile toch zich te houden binnen de perken van hun verheven werkkring en den inboorlingen gehoorzaamheid en onderdanigheid jegens de blanken in te prenten, wierpen Dr. Van der Kemp en zijn volgelingen den Boeren allerlei beschuldigingen voor de voeten en stookten de inboorlingen tegen hun meesters op. En tegelijk schreven ze ellenlange brieven naar Londen en bezwoeren hun edele, philanthropische landgenooten om toch een eind te maken aan de martelingen, waaraan de arme Zwarten en Zwartjes van de zijde der barbaarsche Boeren blootstonden. Zwarte kinderen waren levend verbrand, kaffervrouwen doodgeslagen, «Ie ijselijkste verhalen deden de ronde; een ontzettende opgewondenheid heersehte in Engeland zoowel als in Zuid-Afrika. Een kreet van verontwaardiging steeg op uit den boezem van de edele Engelsche natie. Collecten werden gehouden, biddagen uitgeschreven en algemeen was de deelneming en het medelijden. De brave zendelingen schreven het, dus wie zou er aan twijfelen? Eindelijk bemoeide zich zelfs het Parlement met de zaak. Er werd een «Rondgaand Hof' ingesteld — de Zwarte Ommegang — dat in de laatste maanden van 1812 zijn zittingen hield in Graafï Reinet, Uitenhage en George. Niet minder dan 58 Blanken stonden hier terecht wegens misdaden, die men beweerde dat tegen Hottentotten of Slaven gepleegd waren. Meer dan duizend getuigen, Europeanen, Kaffers en Hottentotten werden gedagvaard. En wat bleek nu ten slotte? Wel werden verschillende personen wegens lichte overtredingen tot geldboeten veroordeeld, maar de meer ernstige beschuldigingen — zegt de heer Van Oordt — vielen als rotte vaten ineen. *) Ach. dat Engeland geleerd hadde uit deze netelige kwestie!, Veel onschuldig bloed ware in latere jaren gespaard gebleven! Helaas, Engeland deed het niet. Een eeuw is voorbijgegaan, — Engeland doet het nog niet. Trots hun erkende dwaling gingen de zendelingen maar steeds voort, zoowel het Engelsche publiek als de Kaffers en Hottentotten tegen de Boeren op te hitsen. In hun oog waren de inboorlingen de eerlijkste, braafste mensehen van de wereld; de vuile Boeren daarentegen deugden heelemaal niet, evenmin als ze in het jaar 1900 deugen, in Engelsche oogen althans. De zonen der Boeren, werd er uit Zuid-Afrika naar Londen geschreven, ofschoon jong en sterk, doen den geheelen dag niets anders dan met de beenen over elkaar zitten en slapen. Menigmaal zelfs gebeurt het, dat een Hottentot den heelen dag niets heeft te doen dan een zweep uit den stal te halen of een stoof uit de keuken. En heel wijsgeerig voegden de lieden er bij: »de Hottentotten worden zoo lui als hun meesters; het leven wordt hun een last!" "So'n Hottentot is baing taai, Sijn kop is nes'n klip, Al val hij oek, dat hij so skuif," So seg laas ou oom Flip. Inderdaad, er scheen geen eind te komen aan het geschetter der vredestichtende (!) zendelingen. Hun vijf artikelen 2) kende bijna elk Engelschman en iedere Hottentot en Kaller van buiten. Hoe die vijf artikelen luidden ? Gelieve te luisteren: 1. De Boeren zijn altijd geweest, zijn en zullen altijd zijn de verdrukkers van Kaffers en Hottentotten. '2. De Hottentotten kunnen niet behouden worden, zoolang zij aan de Boeren ondergeschikt zijn. 1) J. F. van Oordt. Paul Kruger en de Opkomst van de Zuidafrikaanscho Republiek. 2) F. Lion Cachet. De Worstelstrijd der Transvalers. :è o > 0 rs I 1 4 3. De Engelsche regeering is verplicht den vuilsten, luisten, diepst gezonken kleurling burgerlijk gelijk te stellen met den aanzienlijksten Boer. 4. Het getuigenis van één Hottentot is altijd meer te vertrouwen dan de verklaringen van honderd Boeren. De zendeling moet zijn hun leeraar, onderwijzer, magistraat, advokaat, geneesheer, verzorger, zaakwaarnemer, beschermer en ook — de «publieke aanklager" der Boeren. 5. De zendeling is gehouden, dit alles den Hottentotten zoo aanhoudend en stelselmatig mogelijk uit te leggen en in te prenten. Ziedaar, lezer, het Evangelie der Engelsche zendelingen. Dat de Boeren met dergelijke personen weinig op hadden, ligt voor Kaffers, uitjle mijnen naar hun kraal terugkeereml. de hand, te meer daar het bleek, dat, hoe meer zendelingen er kwamen, hoe minder de Zwarten begonnen te deugen, hoe parmantiger, luier en brutaler ze werden, totdat ze ten slotte het bijltje er bij neer legden en den baas ontliepen, om op het een of ander zendingsstation, met kwistige hand door heel Zuid-Afrika verspreid, een lui en gemakkelijk leventje te leiden. Van godsdienst en beschaving leeren ze intusschen heel weinig. Men heeft de proef genomen en jonge Kalfertjes een zorgvuldige Europeesche opvoeding gegeven. En wat bleek later? Nauwelijks in hun kraal teruggekeerd, wierpen ze hun kleeren weg, gooiden hoed en schoenen aan den kant en namen dezelfde manieren en gewoonten weer aan van hun zwarte broeders en zusters. Komen de Kaffers met de zakken vol goudstukken uit Kimberley of van den Rand terug, dan is è het eerste, wat zij doen, hun Oranjepakje uit te trekken, te vloeken en gemeene liedjes te zingen, brandewijn en rum te drinken en dagga te rooken, hun vrouwen bij de minste overtreding af te ranselen en zelf een lui en dierlijk leven te leiden. Duidelijk bewijs, dat de Kallers wel geneigd zijn het kwade en verkeerde aan te nemen, het goede daarentegen niet. Toen iemand op zekeren keer aan een Kaffer, die door zijn Bijbelkennis uitmuntte en aan zijn broeders en zusters onderricht gaf, vroeg: »wat is de hemel?" kreeg hij ten antwoord: »ï)e hemel is de plaats, waar die Groot Baas zoo maar ieder dag al die kelovige een banje groote zopie, d. i. een heel groote borrel, gê!' En op een vraag, wat Hemelvaartsdag beteekent, volgde het spottend bescheid: »die kleine kaptein is gaan kuier d. i. logeeren bij die groote kaptein!" — Zie, dat de echt vrome, brave Calvinistische Boer zich met zulk een Christelijke zedeleer niet kan vereenigen, dat hij deze beschouwt als een verfoeilijke bespotting van zijn eigen dierbaren godsdienst, zoo iets komt ons heel natuurlijk voor. Dergelijke zottetaal vindt hij in zijn Bijbel niet, evenmin als hij er in lezen kan, »dat Klaas (de zwarte knecht) en zijn baas broeders zijn!" Met dat al nam de haat van de Boeren tegen de Britten met den dag toe. Klachten van dienstdoende Hottentotten werden gretig dooide Engelsche ambtenaren aangehoord en zelfs ontzag het Britsche gouvernement zich niet Hottentot-soldaten op de grens te plaatsen ten einde de wreede Boeren (N. B.) te beletten, de brave Kaffers onk maar het minst te hinderen. Dat dergelijke maatregel vroeg of laat een vreeselijke uitbarsting ten gevolge zou hebben, was te voorzien. Maar meer dan dat: de onvoorzichtige daad van Engeland, hetwelk den kleurling tegen den blanke wapende, zou vér reikende gevolgen hebben. Helaas, ook in den oorlog van 1899/1900 — het is een bewezen feit — ontziet het beschaafde christelijke Engeland zich niet, Kaffers tegen de Boeren in dienst te nemen en Kaiïers tegen de Boeren op te stoken. Ja, het durft Kaffers uitzenden naar eenzame, verlaten hoeven, om daar weerlooze vrouwen en meisjes te mishandelen en dooden niet alleen, maar om deze straks aan het Jan-Hagel van het Britsche leger uit te leveren. ') Waarlijk, het snoode Albion kan niet langer zijn huichelachtige rol volhouden; het aantal feiten, die het schaamrood naar de wangen jagen, klimt met den dag. Inderdaad, we kunnen het ons voorstellen, 1) Onze lezers herinneren zich bet gebeurde bij „Derdepoort", waar 2000 Kaffers, gedreven door 300 Engelsche soldaten, een inval gedaan en weerlooze vrouwen en kinderen hebben weggevoerd of vermoord. (Kaapsche corresp. der „Arnh. Ct.") dat van zeshonderd Britsche lanciers, die onlangs door de Boeren omsingeld werden, er slechts een vijftal levend naar Ladysmith gestuurd werden om daar te gaan zeggen, wat er met hun makkers gebeurd was. Eindelijk was de maat vol. Alvorens ons naar de plaats te begeven, waar de bom uiteensprong, stellen we er prijs op het getuigenis van een Duitscher aan te halen, die in zijn reisverhaal een vergelijking maakt tusschen het Engelsche Kaffer-regime, door de Britsche philanthropen een eeuw lang in Zuid-Afrika als het eenige ware gehuldigd, en het eenvoudige, practische stelsel van de Transvaalsche Boeren. De schrijver zegt o. a.: »Als men uit de Engelsche koloniën komt, waar de inboorlingen volkomen »vrij" zijn, d. w. z. zooveel snaps mogen koopen, als zij kunnen betalen, en men komt dan in Transvaal met zijn patriarchale gehoorzaamheid voor de zwarten, dan is men ten hoogste verrast door de tegenstelling. Daar is de Kaffer een verzopen, ontevreden, ruwe, onbeschofte kerel, die eiken arbeid met tegenzin en onwil doet; hier daarentegen is hij vol kinderlijke vroolijkheid — dikwijls zelfs kruipend onderdanig — en vlijtig. De inboorling weet niet beter, of de Boer is zijn meester, — een strenge meester dikwijls. Hij bemint hem wel niet, maar is er ook zeer ver van verwijderd hem te haten ; want het is hem een behoefte, geregeerd te worden. Zoo leven blanken en zwarten in eendracht op de hoeve." !) Wat die mooie blndjie uitgeef; ons sal dit so nooit vergeet! As jou predikant nog vrage: „teken dan tog daarvoor in," Denk dan an die Deputasie — seker krijg hij dan sijn sin! Maar daar het ons weer bewijse, wat hul doel en drijfveer is: An^\o-eva>igelisasie, anders loop hun planne mis. En as men van reg durf prate, wordt evenvoudig dit geseg: „Jou retnoer- en oproermaker, weet jij dan nie „Mag is Rkg!" .... En nu het springen van de bom: In hetzelfde jaar, dat de Fransche dwingeland zijn generaalstaf liet op de slagvelden van Waterloo, en heel Europa met angst en siddering den uitslag van den geweldigen strijd verbeidde, — in datzelfde jaar verliet de lang getergde Zuidafrikaansche Leeuw zijn eenzame woonstede en rende brullend den wreeden, gevoelloozen vijand tegemoet. Nooit, nooit — de wereld wordt zoo oud niet — zal de Zuidafrikaansche Boer Slachtersnek vergeten. Nog op zijn sterfbed zal de grijsaard het aan de weenende omstanders verhalen, wat daar geschied is in den jare 1816. Staan wij een oogenblik 1) Het Nieuws van den Dag. Yeekraal der Hottentotten. (Naar eeu gravure uit het begin der 18e eeuw). stil bij het drama, waarop de geheele volgende geschiedenis van de Zuidafrikaansche Republiek en d'Oranje Vrijstaat gebaseerd is: Op de grens van K.afïcrland woonde destijds een Hollandsche Boei. Frederik Bezuidenhout, een wakker strijder voor het recht en tengevolge van liet aanhoudend geterg der Engelschen wat opvliegend en driftig geworden. Terwijl hij naar oud vaderlijk gebruik op de jacht gaat om voor zijn gezin een blesbok te schieten, valt onder het rijden zijn jachtmes uit de scheede. Fluks wendt hij den teugel, en na enkele oogenblikken ziet hij het blinken aan gene zijde van de rivier. Hij vraagt een Hottentot, die zich in de nabijheid bevindt en in wien hij een vroeger weggeloopen dienstknecht erkent, het hem even over te reiken. Deze weigert; bij ervaring is 't hem bekend, dat verzet tegen de Boeren geoorloofd is. Bezuidenhout voelt zijn bloed koken. Hij rent op den brutalen kleurling aan, gaat hem te lijf en dient hem met de karwats een dracht slagen toe. Wat te voorzieu was gebeurt: de mishandelde Hottentot klaagt den barbaarschen Boer bij de Engelsche regeering aan. Eenige dagen later, het was in de maand Septembei 181o, woidt Bezuidenhout gedagvaard om voor den landdrost Stockenstrom te GraatïReinet te verschijnen. Er wordt een vergadering van omliggende Boeren belegd en, het voorstel van den aangeklaagden makker om aan het bevel van den gehaten rooinek niet te voldoen, vindt algemeen bijval. De gevolgen blijven niet uit: Luitenant Rousseau wordt met twintig soldaten uitgezonden om den rebel gevangen te nemen. Op hun nadering vlucht Bezuidenhout met een getrouwen slaaf in een weiverschanste veekraal, omgeven door een vijf meter hoogen muur, van klipsteenen gevormd. »Die nader komt, is een man des doods!" dondert hij den soldaten toe. Helaas! De kraal wordt ingenomen en de getergde Boer verbergt zich door een opening in een spelonk van den bergrug. Doch ook daar is hij niet veilig voor het loerend oog van den Brit. «Geef over!" roept men hem toe. «Nooit!" buldert Bezuidenhout. Daar knalt een schot De bediende treedt te voorschijn Zijn baas is dood. Het is intusschen avond geworden, en luitenant Rousseau, met grond beducht voor een nachtelijken overval, laat den doode aan zijn lot over en trekt met zijn expeditie terug. Intusschen komen de buren van alle kanten toesnellen. Een kreet van jammer gaat uit hun midden op, als zij hun trouwen vriend en makker daar zien liggen, badende in zijn bloed. Zorgvuldig wordt het lijk naar het huis zijns broeders gedragen, en wanneer deze den volgenden dag aan de geopende groeve een hartstochtelijke, roerende toespraak houdt, ballen de mis- kende en bitter gegriefde landgenooten hun vuist, en in stilte zweert ieder voor den rechtvaardigen God: »we zullen Frederik Bezuidenhout wreken!" „Treur manne, broeders! treur," zegt hij, „Beween sijn heldendood; Maar moedig op die Engels in Met kogels en met skroot!" En zij deden hun woord gestand: binnen weinige dagen was het heele land in oproer. Van alle kanten kwamen de Boeren opzetten, ten einde de middelen te beramen om de Britsche soldaten te verjagen. Weldra is de opstand georganiseerd: Jan Bezuidenhout, Prinsloo, De Klerk en Kruger plaatsen zich met Faber, een zwager van het gevallen slachtoffer, aan het hoofd van de ontevredenen. Ongelukkig echter viel een brief met de plannen den Engelschen in handen, en onverwijld werd er een geheime patrouille uitgezonden om de leiders te arresteeren. Helaas! De dappere Prinsloo, de ziel van de beweging, wordt gevangen genomen op het oogenblik, dat hij zijn woning verlaat om de leiding in handen te nemen. Tevergeefs tracht Jan Bezuidenhout den moed er in te houden. »Bij den Allerhoogste!" roept hij uit, «vooraleer de verdrukkers onzer natie het land uit zijn, zal dit geweer niet rusten!" En driehonderd broeders heffen plechtig de handen in de hoogte en zwaaien hun hoeden ten teeken van instemming. Doch op den duur zullen ze geen succes hebben. Vruchteloos wachten ze op de toegezegde hulp van den hoofdman Gaika met zijn Kaffers; voor de zooveelste maal moesten ze het — en dan nog wel in zulk een oogenblik — ondervinden, dat op de beloften van een Kaffer niet te rekenen valt. Moedig houdt de heldhaftige Jan Bezuidenhout stand tot het uiterste. «Overwinnen of sterven!" klinkt het door de rijen der dapperen. Doch de strijd wordt al zwakker en zwakker, de heldenschaar al dunner; ten laatste staat Jan Bezuidenhout alleen. Zie, daar trekt hij zich terug achter zijn wagen. »Geef over!" roept de rooinek hem toe. En andermaal klinkt het met donderende stem: «Nooit! Nooit!" Moedig houdt de dappere man stand. Wee, die hem durft genaken! Ieder schot is raak. En terwijl zijn trouwe echtgenoot, de heldhaftige Martha Faber, en zijn veertienjarige zoon de geweren laden, die vader afvuurt, dringen de rooineks, woedend op het gezicht van zooveel heldenmoed, naar voren. Nog eenige seconden, — en ook het bloed van Jan Bezuidenhout drenkt den vaderlandschen bodem; doodelijk getroffen stort hij neer. Maar nog is de tegenstand niet gebroken, nog is het drama niet afgespeeld. Woedend grijpt Martha Faber liet geweer, aan de hand van haar dierbaren man ontvallen, en terwijl ze het lichaam van den zieltogenden vader beschermt, dreigt zij de naderende soldaten met den dood De gevangenneming van moeder en zoon voltooien de Britsche schanddaad de strijd is gestreden Albion heeft gezegevierd een vreeselijke straf dreigt de rebellen. As hij met overmag van volk, En al die oorlogstuig, Met swakke nasies oorlog maak, Dan: uitroei, sterf of buig! As hij in welversterkte forts En achter skanse leg, Dan is de Brit verbasend sterk, Wee dan wie met hom veg! Maar bring hom' op die vlakke veld, En geef hom net sijn roer, Dau stuif sijn mag uiteen soos kaf, Ver die veragte boer. Ach, dat Engeland, al ware het slechts op dat oogenblik, zich grootmoedig getoond hadde jegens de Boeren ! Slachtersnek zou niet met roode letters in de Britsche annalen geschreven staan. Maar neen; edelmoedigheid kent de Brit niet, evenmin als hij echte Christelijke liefde verstaat; de Bijbel en de jeneverflesch zijn bij hem één. De dag der wrake breekt aan. Het is de '15 Januari 1816: het vonnis wordt door de Engelsche rechtbank uitgesproken. «Drie hoofden van den opstand ten eeuwigen dage verbannen, vijf rebellen ter dood veroordeeld, zestien insurgenteu gedwongen om in een kring de executie bij te wonen. Frans Marais, de onderhandelaar met Gaika, met den strop om den hals verschijnend ter terechtstelling; Martha Faber met haar gezin verbannen!" Tal van andere deelnemers aan het complot worden tot minder zware stratïen of boeten veroordeeld. En nu de executie Op Slachtersnek is een schavot opgericht; een ruwe galg met vijf stroppen is gereed gemaakt; vrienden en verwanten staan er zwijgend omheen. Daar verschijnen, door een sterk escorte begeleid, de ter dood veroordeelden: het zijn de dappere Prinsloo, Bothma, Faber, De Klerk en Kruger. Met opgeheven hoofde bestijgen zij het schavot: zij kunnen het voor God den Heere getuigen, dat alleen liefde voor de vrijheid hen dreef tot de daad, die ze verricht hebben; en vrijheidsliefde is een deugd, zeggen zij. Vechtwijze der Boeren. Vechtwijze der Kaffers. Ze willen hun makkers moed inspreken; doch de hardvochtige Brit staat ook die laatste bede niet toe. Daar klinkt een schot vijf mannen de eeuwigheid ingeslingerd, vijf trouwe, edele mannen, brave echtgenooten, liefhebbende vaders, vijf fiere, kloeke zonen van het vrijheidlievende Germanië, dappere, onverschrokken strijders voor waarheid en recht. Maar neen,_ de God der Liefde kan zooveel barbaarschheid niet lijdelijk aanzien. Daar is een Oog wat alles merk, Op alle dade let; Kn duur dit kort of duur dit lank, Verdrukkers pale set. Vergelding kom 't sij vroeg of laat, Hoe lank oek uitgestel; Want of die mensch dit al vergeet, Die Heere onthou dit wel. De straf is te zwaar.... Het schavot hijgt onder den last.... Met een dollen dreun vallen de gehangenen ter aarde .... Een geluk voor den hardvochtigen Brit! Nog is het tijd om terug te keeren, nog kan hij den Engel der wrake bevredigen! «Een teeken van den hemel!" roepen de geestdriftige omstanders. »Vrij zijn ze, vrij!" En ze dringen naar voren om den veroordeelden makkers de hand te drukken en hen plechtig uitgeleide te doen. Helaas! De Britsche wraakgierigheid eischt haar offers; de galg wordt opnieuw opgericht, en onder de smartkreten der diep geschokte menigte ontvangt de dood nu één voor één zijn prooi. »Geef ons de lijken onzer dierbaren!" klinkt het den beul tegemoet, «opdat wij ze op ons erf begraven!" «Neen, neen. onder de galg!" snauwt de bevelhebber; «hij kan niet anders; het bevel van de regeering dient uitgevoerd!" — De executie is voltrokken; de Britsche Leeuw is in zijn eer hersteld — Maar bloedrood gaat de zon dien avond over Zuid-Afrika onder er is een schanddaad gepleegd, die onberekenbare gevolgen zal hebben voor de toekomst. Stormberg en Colenzo, Ladysmith en Magerfontein zal de nazaat eenmaal vergeten; maar Slachtersnek, nimmer — zoo oud wordt de wereld niet — zal het uit zijn geheugen gaan. Dat de Zuidafrikaansche Boer hem aangedanen hoon en smaad niet licht vergeet, en dat de Zuidafrikaansche Boerin het karakter van Martha Faber niet verloochent — niemand, lezer, die zulks beter ondervonden heeft dan de Brit zelf: Majubas rotse, Ingogos veld, En waar die graf van menig held Paar in die Drakensberge is, Getuig! getuig! jul weet gewis; Jul het ons dade angezien: Het ons nie trou ons land gedieu? Ons het gestrij — Reg an ons sij — Die strijd's verbij, Ons land is vrij. Bronkhorstspruit en Spitskop, Schuinshoogte en Langnek, Stormberg en Modderrivier, Magerfontein en Colenzo — schitterend hebben de vrije Hollandsche Boeren van Zuid-Afrika Slachtersnek gewroken. Wat er ook gebeure — het teeken van den hemel op dien noodlottigen avond van 9 Maart 1810 zullen Transvalers en Oranje-Vrijstaters nooit vergeten. Bij hun houwitsers en in hun loopgraven, tegen tiendubbele overmacht en blinkende bajonetten, onder den regen van dumdumsen lydietbommen, zal de galg van Slachtersnek voor hun geest zweven. Vroeg of laat zal, wat daar geschied is, één machtig Zuid-Afrika scheppen. Een waardig collega van Di\ van der Kemp arriveerde in het jaar 1819 te Kaapstad. Het was de zendeling Dr. Philip. Ook hij nam een werkzaam aandeel in het belasteren van de Hollandsche Boeren. Er werd uitgestrooid, dat de Hottentotten, bij de Boeren in dienst, geheel naakt liepen, dat ze gevoed werden met het slechtste vleescli. wat er maar te vinden was, ja, dat er zelfs zebra's voor hen gevild werden. Volgens den vromen Dr. Philip was er slechts één middel: de arme, brave Hottentotten moesten geëmancipeerd worden. Ijverig werd dit denkbeeld door de talrijke Britsche zendelingen van de daken gepredikt. «Emancipatie van de slaven!" — hoe zoet en liefelijk klonk die leuze den edelen Brit in de ooren. In Zuid-Afrika en Engeland beide steeg de geestdrift ten top. Weldra was er niemand in Albion, die niet met warmte voor het grootsche idee pleitte. Zoo werd het gewichtig besluit voorbereid, zoo werd de geest van barmhartigheid en medelijden vaardig over de Engelsche natie. Dat de Boeren intusschen meer en meer op den achtergrond gedrongen werden, zulks bleek met den dag; het werd vooral duidelijk, toen in het jaar 4822 een aanslag op hun taal gepleegd werd, hun taal, waaraan ze zoo innig gehecht waren en die hen anderhalve eeuw gered had uit de klauwen des Britschen tijgers. Ons moet ons erftaal nie verruil, Al seg hul hij is dom en vuil; Die andre tale was oek so, Dis hoogmoed, wat dit nie wil glo. Ons kan ons erftaal nie verruil, Of ons sal net soos Ezau huil. Ons sal ons net soos Ezau fop, Toen hij sijn reg verruil ver sop. «Ontneem hun de taal!" rieden de zendelingen, »en ge hebt hun toekomst in handen!" En de Engelsche regeering volgde den goeden raad. In het jaar 1822 werd een ordonnantie uitgevaardigd, dat vanaf 1 Januari 1825 alle officiëele documenten in het Engelsch moesten geschreven worden en dat na 1 Januari 1828 ook in de gerechtshoven geen andere taal mocht gebezigd worden. «Kijk in ons Geregtshove" — schreef de Afrikaansche Almanak — «daar het hulle ook Hulle taal ingevoer. Nou mot ons daar staan in ons eigen Geregtshove, soo als vreemdelings, en worden beschuldigd en veroordeeld in een vreemde taal wat ons nie verstaan nie. En in ons skole gaat het nog erger. Op die examen vraag hulle niks als Engels; Hollans wor nie vereischt nie, mar gelijkgestel met Kaffertaai; en soo kom ons kinders in ons eigen skole soo net as papegaaien. Op die manier wil hulle nou met geweld ons moedertaal bij ons kinders uitroei Die taal, waarin ons vrome moeder ons as kinders geleerd het, om die dierbare naam van onse Heere Jezus uit te spreek, — die taal, waarin ons ouders altijd hulle God gediend het, — die taal, waarin ons brave vader ons op zijn sterfbed nog vermaand het, — die taal, waarin ons moeder stervend haar laatste aassem uitgeblaas het, in een gebed voor ons; die taal blijf ons heilig!!!" *) Een aanslag op hun taal! Niemand die het beter begreep dan de Hoeren zelf. Het was hun duidelijk .... Engeland wilde Britten van hen maken. Intusschen waren ze op Engelands plagerijen voorbereid. Sedert de komst toch van Dr. Philip hadden zij ontzettend te lijden van de strooptochten dei' Kaffers. En daar Engeland heelemaal niet naar hen omzag, waren ze geheel en al aan de ongenade der naturellen overgeleverd; ternauwernood konden ze het leven van vrouw en kinderen redden. — Eindelijk zou het vurig gewenschte doel bereikt worden; het uur der vrijheid brak voor de slaven aan. Twintig millioen pond sterling werd door het Parlement te Londen 1) A. Weruméus Buning. Ethnographische Schetsen. uitgetrokken om als schadeloosstelling over de verschillende eigenaars te worden verdeeld. Voor Amerika mocht de afschaffing der slavernij een zegen heeten, daar de kolonisten hun slaven op barbaarsche, schandelijke wijze behandelden, — voor Zuid-Afrika was dit echter geenszins het geval. Want de Zuidafrikaansche Boer behandelde zijn slaven over het geheel vrij goed; en er werden er later heel wat aangetroffen, die met geweld van den baas en de vrouw moesten worden losgerukt. Trouwens de Hollandsche Boer had er het grootste belang bij, zijn slaven goed te behandelen. Men bedenke slechts, dat hetgeen zeldzaamheid was, dat hij voor één enkelen goed onderwezen slaaf vier, vijf, ja zesduizend pond sterling betaalde. De Boeren schikten zich in het onvermijdelijke, ze hadden het onweder lang voorzien. Toch hadden ze één verzoek: ze wensehten, dat de emancipatie geleidelijk zou geschieden. Ze richtten daarom een »Menschlievend Genootschap" op, waarvan het doel was, alle jonge meisjes, die de jaren der huwbaarheid bereikt hadden, op te koopen, deze onmiddellijk te emancipeeren, doch haar voor drie of vier jaren bij personen van haar eigen keuze als leerlingen te plaatsen, totdat zij een zeker klein Fonds verzameld hadden en genoegzaam waren opgekweekt om met de volkomen vrijheid te kunnen begiftigd worden. Een driehonderdtal meisjes werd op deze wijze binnen den tijd van een paar jaar vrijgemaakt. Tot het gouvernement werd het verzoek gericht deze vereeniging te steunen met een subsidie van zeventig a tachtig duizend pond sterling. Inderdaad, voor dit plan viel veel te zeggen, het had een gezonde practijk tot grondslag. Vooreerst zou de rust in Zuid-Afrika bewaard blijven en de kleurlingen zouden niet uit den band slaan, ten andere zouden de eigenaars maatregelen kunnen nemen, teneinde hun bedrijf te kunnen voortzetten. Daar de slaven zelf over het geheel genomen lang niet met de zoo hoog opgevijzelde emancipatie dweepten, had Engeland den wensch der Boeren gereedelijk kunnen inwilligen. Doch Engeland weigerde zulks; Engeland zocht blijkbaar naar een middel om de verachtelijke Boeren, die — de Britten wisten het zelf heel best — o, zoo hoog boven hen stonden, te vernietigen. Hetzelfde, wat Albion thans zoekt te bereiken, getuige de onmenschelijke, wreede, kanibaalsche behandeling der krijgsgevangenen door de Britsche lanciers, hetzelfde plan zweefde het ook toen voor oogen, en in beide gevallen was het 1) J. Stuart. De Hollandsche Afrikanen. fl x> a> o en fl rS fl 9 fl ,a> 9 o ■Ö O *N e" a> fil eö fl fl O) u 9 o CQ de dekmantel van schijnheilige philanthropie van de laagste soort, die de ongerechtigheid moest verbergen. Inderdaad, het is diep treurig, te moeten constateeren, dat thans daar aan gene zijde van het kanaal met den meest mogelijken ophef bede- en boetedagen worden uitgeschreven om den Heer der Legerscharen te vermurwen. We schrijven de verblindheid van het anders toch zoo beschaafde Engelsche volk toe aan de kracht der gewoonte, gevoegd bij de scheeve voorstellingen, door beroemde schrijvers als Stanley, Livingstone e. a. in de wereld gestuurd. Gelukkig ziju er intusschen ook nog andere getuigenissen, die de waarheid vrij wat dichter nabijkomen: Dr. Theal •) heeft eens gezegd — en hij is een onpartijdig Engelschman, geen handlanger van Rhodes of Chamberlain —: »Geen volk, dat niet van Britsche afkomst is, leverde ooit zulk voortreffelijk materiaal om samen te smelten met eerlijke Britsche onderdanen, als de bewoners van ZuidAfrika, toen zij door verovering onder Engelsche heerschappij kwamen." Het bezadigd woord van dezen geleerden schrijver geeft overvloedig stof tot denken, 't Is te vreezen, dat Engeland de waarheid dezer woorden eerst zal erkennen, als het te laat zal zijn, als de afkeer tusschen beide volken zoo diep zal zijn geworteld, dat aan uitroeien niet meer te denken valt. Mocht Engeland wat meer denken aan den Nederlandschen Vrijheidskamp tegen het machtige Spanje! Intusschen verheugen we ons van ganscher harte, dat de wandeling naar Pretoria en de viering van het Nieuwjaarsfeest te Johannesburg in den kring van heer Rhodes en de mannen van de New Chartered is uitgesteld, afgesteld, mogen we wel zeggen. Alle groote aanvallen in het oosten en westen krachtig afgeslagen, duizenden Britten krijgsgevangen gemaakt, kanonnen veroverd, de grootspreker Lord Methuen in de klem, Ladysmith ingesloten, een goed deel van Kaapkolonie en Natal bezet, heer Rhodes en Chamberlain met den dag zenuwachtiger enz. enz. enz brave, vrome Boeren van Zuid-Afrika, uw Neder- landsche broeders wenschen u van harte geluk met den voorspoed uwer wapenen; moge God u blijven steunen! Neen oom Paul is nog niet bevreesd voor den atloop; nog altijd is zijn vertrouwen op den Koning der Koningen ongeschokt, al is ook de dappere Cronjé krijgsgevangen gemaak, al is zijn trouwe vriend Joubert hem ontvallen en heeft Lord Roberts zelfs Bloemfontein bezet. Laat Brittenland maar al door soldaten en kanonnen zenden, rustig wacht de Leeuw van Pretoria de 1) Geo. M. Thcal. Geschiedenis van Zuid-Afrika. komende dingen af. Hij heeft gezorgd, gereed te zijn, en hij heeft alle reden om de toekomst niet al te donker in te zien. Immers: Victoria zond chocolade, Ooin Paul is in zijn nopjes, En zegt: .Hul klink en drink nog nie, Want ons heeft alle kopjes. Met vrees in het hart zagen de Zuidafrikaansche Boeren de komende dingen te gemoet; de zendelingen gingen voort met lasteren, driester en driester werden ze in hun optreden. Daar brak plotseling de storm los! In het jaar 1834brak een nieuwe vreeselijke Kafferoorlog uit. De Boeren hadden verschrikkelijk te lijden; hun huizen werden verbrand, hun kudden geroofd, de scherpe assegaai bedreigde hun leven. Dertig jaar lang hadden zij nu reeds voortdurend in onrust geleefd, de ongelukkige Boeren van Zuid-Afrika. Maanden achtereen hadden ze op hun eenzame hoeven politiedienst moeten doen voor het Engelsche gouvernement; in weinige jaren waren meer dan vijfhonderd woningen verbrand, driehonderd boerenplaatsen vernield, zestig wagens weggevoerd en over de driehonderd duizend stuks vee gestolen, ter waarde van drie en een half millioen gulden. Eindelijk hoopten ze dan toch rust te zullen genieten na al die jaren vol rampen en ellende. Ze mochten die hoop koesteren: immers had het Engelsche Gouvernement hun niet na alloop van den geweldigen Kalleroorlog bescherming en steun toegezegd? Helaas, ook thans kwamen de Boeren bedrogen uit. De oorlog ja, die was ten einde, maar de beloofde steun van Engeland bleef uit. Integendeel daar verscheen plotseling een proclamatie van den volgenden inhoud; als een donderslag uit een wolkeloozen hemel bracht zij schrik en ontsteltenis te weeg in de gemoederen der Boeren. »0, Boeren, — zoo luidde deze proclamatie g[j zijt de schuldigen, niet de arme Kaffers. Als gij niet vermoord wilt worden, dan moet gij maar dichter bij de Kaap gaan wonen. Hebt gij er bezwaar tegen, dat de Kalïers uw vee wegvoeren, trekt dan met vee en al, tot gij buiten hun bereik zijt. De Kaffers moeten vriendelijk en met beleefdheid behandeld worden; men moet toonen, dat men vertrouwen in hen heeft, en zij moeten hersteld worden in het bezit der gronden, waaruit ze verdreven zijn. En wat compensatie betreft, geen penning zult ge krijgen. Uw eigen ossen zullen voor uw oogen verkocht worden ter vergoeding der oorlogskosten. En wanneer ge tegen dat alles durft pruttelen, dan .... past op! Geen volk op aard — in eige oog — So dapper as die Brit; Daarom — seg hij — dat hij ook So menig land besit. Regverdigheid is steeds sijn leus, Geen brawer man op aard; Hij is in sijn geschiedenisboek Ver heldendeugd vermaard. Ver onreg het hij nooit gestri j, Daar is nie van te praat; En krijg hij oit die nederlaag, Dan was dit met verraad. Ziedaar de kroon gezet op het werk der zendelingen. Dat de verheerlijkte KalTers en Hottentotten zich niet onbetuigd lieten, ligt voor de hand. De brave zwarten legden het bijltje er bij neer, gingen aan den haal, vereenigden zich in bandelooze troepen en stroopten het land af. Ze maakten van de dorpen »legplekken"; dronkenschap en ontucht waren schering en inslag, en daar ze nu geen passen meer noodig hadden zooals vroeger, werd de kolonie een nest van landloopers, onder welke zeer gevaarlijke individuen. Het jaar 183:> bracht ook al geen uitkomst, integendeel donkere wolken pakten zich aan den Zuidafrikaanschen hemel samen. Hoewel toch de schadevergoeding, aan de Boeren van ZuidAfrika uit te betalen voor het vrijlaten der slaven, — er waren er in het geheel ruim vijf en dertig duizend ') — bij taxatie was vastgesteld op drie millioen pond sterling, werd in genoemd jaar te Kaapstad de tijding ontvangen, dat deze tot 40% gereduceerd en alzoo gebracht was op 1 millioen l247 duizend pond sterling. Bovendien werd er de voorwaarde bij bedongen, dat het geld niet in klinkende munt zou betaald worden, maar in Engelsche schuldbrieven; en deze schuldbrieven zouden alleen te Londen betaalbaar worden gesteld. De Boeren konden natuurlijk niet naar Londen gaan; — weldra overstroomde een heir van Engelsche agenten de Kaapkolonie, om tegen veel verminderde prijzen de Boeren uit te betalen. Het was een ontzettend verlies voor de eigenaars. 1) Dc heer J. Stuart schat het getal op 35 duizend 745 ; het gemiddeld bedrag per hoofd bedroeg ajzoo 85 pond sterling. Dr. Theal zegt ervan: «Sommige familiën kwamen het verlies nimmer te boven. Oude mannen en vrouwen, die nooit gebrek hadden gekend, gingen in armoede te gronde, en honderden van de beste gezinnen weiden in ellende gedompeld. Behalve dit waren de koren- en wijnboeren niet in staat om hun producten naar de markt te brengen, tengevolge van de schaarschheid aan werkvolk!" Maar nu ook was de lijdenskelk boordevol, de maat liep over. Te gronde gericht en bestuurd door een regeering, die hem en zijn behoeften niet het minst begreep en die hij reden had te haten; omringd door roofzieke, trouwelooze Kaffers, die, door zendeling en gouvernement gesteund, dag en nacht op den loer lagen om zijn huis en erf onveilig te maken, zijn vrouw en kinderen te slachten; afhankelijk van schurkachtige ambtenaren vaak, die zich aan knevelarijen en afpersingen van het laagst allooi schuldig maakten; beroofd eindelijk van zijn dierbaar Hollandsch, de taal, welke zijn vaderen als een eeuwigdurende herinnering hadden medegenomen van den gastvrijen geboortegrond; die heerlijke taal, zonder welke ze hun geliefden Bijbel niet konden verstaan en lezen, hun God niet dienen; — waarlijk, wat bleef er voor dien armen grensboer over dan zijn oog hemelwaarts te wenden en — evenals Vader Willem indertijd — een verbond te sluiten met den «Potentaat der Potentaten", teneinde Hem om sterkte te bidden in het besluit, dat hij genomen had. En dat besluit was: »Weg uit dit land der ongerechtigheden! Weg! Ver weg! De woestijn in! Trek! Trek! God bescherme ons!" tn ■ a> fco eö £ fl eö > ■v bc e« e3 H I HOOFDSTUK III. He Gronte Trek. Een dertig jaar gelede trok noordwaarts in die woestijn Een klompie mense, droef van hart en vol van smart en pijn, O'er smaad en onrecht, aangedaan door vreemde heerschappij, Ja! Heen! in kommer, nood en dood, zoolang maar vroom en vrij. Bij ongelukken zuur en zwaar en ook bij rampen groot, Het hulle gevech manmoedig tot in die koue dood! Ga, lees hun tocht, ga, leer. hun strijd en tel hun heldental, Vergeet ook nie die klompie, die bij Dingaan is geval. Daar's Wepener, Uys, Pretorius, Joubert en ook Villiers, Ik kan nie al die name noem dier trotse helden rij, Daar zijn nog Trickard, Potgieter, Joubert, Smit Roos, en al Die duizende, die met Retief en Maris streden tot hun val. Zoo was dan eindelijk het besluit genomen: de Boeren zouden het land verlaten, waar hun vaderen weleer als de eerste pioniers op het veld van beschaving waren opgetreden. Verlaten zouden zij het oord, waar zij zooveel lief en leed met gade en kroost gedeeld hadden. Ze wisten, dat ze met enorme bezwaren zouden te kampen hebben, dat ze, in een vijandelijk land, door wilde dieren en woeste stammen besprongen, de vreeselijkste gevaren te doorstaan, de grootste ellende zouden te lijden hebben. Maar God de Heere zou hun schreden richten, hen bijstaan in de ure van gevaar en hen leiden naar het Beloofde Land. Hij sal ons redding skenke, Met sijne sterke hand; Hij sal an ons gedenke; Hij geef gewis ons land. Want Gij, o Heer! is meerder Dan alle volk te saam, Daarom sal ons te eerder, Steeds lowe uwe naam! Al dadelijk werden de handen aan den ploeg geslagen. Vertrouwbare vrienden, flinke schutters werden overal heengezonden ten einde den omtrek te verkennen; bezittingen werden te gelde gemaakt, de uittocht werd georganiseerd. Niet in massa zou men optrekken, maar in troepjes van enkele honderden. In het jaar 183(> kwamen tal van boerenplaatsen onder den hamer; op de markt van Graatf-Reinet en Grahamstad werden kapitale boerderijen tegen bespottelijk lage prijzen verkocht: voor een troepje schapen of runderen, voor een zak koffie, een geweer, enz. Geheele provincies werden weggegeven voor een wagen; want daar kwam het vooral op aan. Het was een drukte en beweging van belang. Mannen, vrouwen en dochters, allen waren in de weer. Tenten werden gemaakt, zakken vol harde beschuit gebakken, zeep gekookt, rijst, koffie, suiker en meel bij groote hoeveelheden opgeladen. De noodige potten en pannen, ketels, schoppen, bijlen, timmer- en smidsgereedschappen vergat men niet, evenmin als de onmisbare ploegscharen en tal van andere landbouwwerktuigen. Ook de typische huisapotheek van »Oom Tijs" werd nog eens terdege nagezien, terwijl stukken zeildoek, katoen, molvel, chits en wollen dekens werden medegenomen voor den kwajen dag. Is Oom Tijs siek, dan zeg hij — '/Vrouw, //Haal uit die 'huis-apteekie' nou //'Levens liksens' en 'dulcies' gou: Die dokters kan ik nie vertrou. Maar wat vooral terdege wordt nagezien, dat zijn de geweren. Van den zwaren trekker van »Ou-baas" tot de lichte buks van «klein jong", krijgen de vuurroeren een flinke beurt, en bovendien zorgt men, dat er later geen gebrek aan kruit en lood zal zijn. Want — men heeft er een voorgevoel van — schieten zal er heel wat gebeuren, eer men het Boer in trekkostuun^ Beloofde Land bereikt zal hebben. Wat vleescb betreft, er zullen wel altijd blesbokken te schieten zijn: in een land, waar troepen van honderdduizend bokken en geiten geen zeldzaamheid zijn, behoeft zeker geen honger geleden te worden. Doch »Ou-baas" is voorzichtig en tante Sannie eveneens, »men kan nooit nie weet nie," en dus wordt ook de noodige hoeveelheid biltong en touwtjesvleesch in den wagen gepakt. Biltong en touwtjesvleesch, — de tegenwoordige oorlogshoer weet er over mee te praten; een korte verklaring mag hier dan ook niet achterwege blijven. «Biltong" is rookvleesch, dat in de zon gedroogd is. Het wordt rauw gegeten met brood, of ook wel gekookt of geroosterd boven een vuur van hout of droge koemest. «Touwtjesvleesch" bestaat uit smalle strooken schapevleesch. welke, terdege gezouten, in de zon gedroogd en daarna gebraden worden. Dat het braden in tijd van oorlog niet zoo nauw genomen wordt, zullen onze lezers licht begrijpen. Bij voorkeur doen alsdan bij dat werk afgesneden telegraafdraden dienst. Het laatst worden de grootere huismeubels opgeladen: stoelen, kasten, tafels en bedden. Dan wordt de teerputs klaar gezet, de ramketting benevens de trektouwen en jukken legt men er naast, terwijl ook de twaalf voet lange zweep en de kortere sjambok op het eerste gezicht te vinden zijn. De Bijbel wordt niet ingepakt, maar door een der huisgenooten gedragen om, zoodra het gezin reisvaardig is, geopend te worden. Eindelijk is alles gereed. Wil men op den bepaalden dag aan het vereenigingspunt zijn, dan dient thans te worden opgebroken. Het uur van vertrek is genaderd, — nog éénmaal zal de harde, stoere Boer zijn gewone, dagelijksche ronde doen. Ditmaal gaat hij intusschen niet alleen, hij is van vrouw en kinderen vergezeld; het geladen roer knelt hij ook thans in den stevigen arm, de vinger aan den trekker. Zwijgend vervolgt het droeve gezin den bangen weg. O, wat tal van herinneringen doemen thans voor hun geest op gedurende die laatste ronde over het vaderlijk erf! Het gemoed schiet vol, als men daar bij gindsc.hen treurwilg komt, waar zoo menige dierbare onder begraven ligt. Snikkend verlaat moeder en kroost den doodenakker. Daar nadert men den wagen; het hart breekt ! Maak het kort, trouwe vader! Zie, hoe moeder en kinderen lijden!.... Daar knalt het schot van den kommandant! Weg uit het land der ellende, weg uit dit oord vol boosheid en bedrog! , .... Hoor!.... Daar ruischen de plechtige tonen van het hartverheffend psalmgezang hemelwaarts!.... Plechtanker in de benauwde oogen- n!.... De rust is weergekeerd in de harten — de tranen worden aincJroogd — God de Heer heeft hen gesterkt! Barmhartig God en Vader! Bestuurder, altoos goed! Ons kom nou tot U nader, En val voor U te voet. Wil ouse vijand breidel, En red ons .uit siju hand; Wil toch siju daad verijdel, Eu skenk ons onderstand! Thans gaat het voort, immer voort. Onderweg voegen nieuwe trekkers zich bij den stoet. Straks komen ze aan het vereenigingspunt. Weder knalt een schot, en — een onafzienbare rij wagens niet hagelwitte zeilen trekt de wildernis in. En voort gaat het over ongebaande wegen en door woest struikgewas, voort naar het onbekende land, honderden uren ver, om daar rust te vinden na het smartelijk lijden van tientallen jaren. Eindelijk breekt het uur van ontspanning aan: men is aan een spruit gekomen, die men niet kan overtrekken, tenminste nü niet; bovendien — de moede trekdieren hebben dringend behoefte aan rust. De beesten worden afgespannen, de trekkers zullen eenige dagen halt houden. Doch vóór alles dient de voorzichtigheid betracht; men dient op zijn hoede te zijn tegen vijandelijke overvallen, men moet ook water hebben voor de duizenden schapen, die men meegevoerd heeft. Zie, daar komt de kommandant aanrennen. »Ou-baas" heeft een geschikte plaats voor het Boerenlaager gevonden. Ginds bij den snelvlietenden stroom is een prachtig punt. Die platte heuvel is uitmuntend gelegen voor het doel. Van daar heeft men een heerlijk vergezicht en kan men de bewegingen van naderende Kafferstammen op grooten afstand gadeslaan, terwijl de omliggende «koppies" het laager zelf aan hun oogen onttrekken. Bovendien — er is malsch gras in overvloed, terwijl een groep hoog opgaande wilgen en eenige mimosenboschjes tot nadere kennismaking uitlokken. Daarheen dus den teugel gewend! De stoet is ter bestemder plaatse gekomen, de kommandant deelt zijn bevelen uit: de wagens worden dicht aaneengesloten in een langwerpig vierkant geplaatst. De disselboom van den eenen wagen komt onder de buikplank van den anderen; de wielen worden met stevige kettingen verbonden; zoodoende kan geen enkele wagen het kamp verlaten, tenzij het geheele laager worde opgebroken. Tocht door 't woud. Ducht men gevaar, dan sluit men bovendien de openingen tusschen de wielen met staketsels van doorntakken, om op die wijze te beletten onder de wagens door te kruipen. In weinige uren is zulk een laager kant en klaar, en — de Boer beweegt er zich zoo gemakkelijk in, als hadde hij nooit een ander erf gekend, 's Nachts wordt er natuurlijk wacht gehouden, en wanneer het dag wordt, is ieder fluks uit de veeren. Daar de Boeren hun bovenkleeren voor het grootste gedeelte bij liet naar bed gaan hebben aangehouden, is ieder in een oogenblik klaar. Vader stopt een pijp, moeder zet koffie; er wordt een stuk uit den Bijbel gelezen, een psalm gezongen; daarna gaat elk aan zijn gewone bezigheden: de mannen begeven zich naar het vee, de vrouwen zorgen voor de huishouding. Vroeg staan die ou-mans 's morrens op En trek die kam net o'r sijn kop, Eu steek dan gou eeu kleine dop, En wek die «zwartgoed" met een strop. Tegen acht of negen uur is het ontbijt gereed; de zoons laten daarna het vee grazen; vader tracht intusschen een stuk wild voor zijn gezin te schieten, wat hem nooit mislukt. Daags worden knapen en meisjes bezig gehouden door een of ander persoon uit het laager, die voor schoolmeester speelt. Zoo brengt men den dag door. Komt »Ou-baas" terug, dan wordt er gemiddagmaald, en tegen tien uur is het laager in diepe rust. 'Saans vroeg gaat hij weerom te rus, Geef sijn ou bottel net een kus, Dan trek hij o'r zeu kop die mus, En snork dan op met hartelus. Soms heerscht er vroolijkheid in het Boerenkamp. Ook huwelijken worden er nl. gesloten, en wanneer de familie met een nieuwen wereldburger of een nieuwe wereldburgeres vermeerderd is, wordt er blijde feest gevierd. Ek is so blij, ek is so blij, Mijn vrouijie het 'n seun gekrij, Hij lijk precies nes ek: Hij het mijn oge, mond en neus, En is 'u dikke vette reus, Ek is so in mijn skik. Mijn pa is blij, mijn ma is blij, Mijn vrous familjie oek daarbij, Hul krijg nie klaar met kijk; Yan 's morrens vroe tot 'savons laat lloor ek maar hoe die mense praat, 1 'at hij so na mij lijk. 1'artij keer huil hij toa oteal En trek sijn lippies nes sijn ma, Maar anders is hij soet; Die skapie is so rep; gesond, Hij kijk so slim die kamer rond, En sing, en slaap so goed. Bij dergelijke gelegenheden vervult de kommandant de rol van burgerlijk ambtenaar, terwijl de ouderlingen bij kerkelijke inzegeningen Gezicht in Potchefstroom. het ambt van predikant waarnemen. Dezelfde ouderlingen leiden de godsdienstoefeningen, welke geregeld plaats hebben, als bevond men zich in een rustige omgeving. Dronkenschap wordt niet geduld, diefstal, vloeken en onzedelijkheid evenmin. Jij hoor Oom Tijsie nooit nie vloek: Dit is verbode in «die boek;" Hij seg maar net — «Jou olie koek 1" «Jou snuiter!" of «Jou semelbroek!" Sijn «Paterjot" en «Almanak", Sijn «Cnngo-soopie" op die rak, Sijn «kromsteel pijp" eu «pruiiupietwak", Sijn rolle van Transvaal tabak; Die maak, mijn kint, Oom 'lijs so Paterjots-gezind. Ziedaar, lezer, een korte beschrijving van een Boerenlaager. In zulk een laager hebben de tegenwoordige Boeren of hun ouders jaren lang gewoond, in zulk een laager heeft ook Oom Paul een groot gedeelte van zijn jongelingsjaren versleten. In het Boerenlaager van de oude Voortrekkers heeft het dappere volk van de Zuidafrikaansche Republiek en d' Oranje- Vrij staat zijn opvoeding genoten; wel geen fijn beschaafde, maar toch een, die het kloek en dapper, godsdienstig en braaf maakte. Het leven in gevaar stellend en opofferend voor de dierbare vrijheid, heeft »het Boerenlaager" een onschatbaren invloed uitgeoefend op de karaktervorming van het stoere volk, dat daar leerde handelen, regeeren en gehoorzamen tegelijk. Deze Groote Trek der Boeren, welke plaats greep tusschen de jaren 1836 en 1840 en waaraan c.a. tienduizend personen in verschillende onderafdeelingen deelnamen, is een der merkwaardigste perioden uit de geschiedenis van Zuid-Afrika. Ze legt krachtig getuigenis af van wat een klein en kloek volk vermag, dat, getergd tot het uiterste, ten laatste in zich zelve keert, een besluit neemt en — den Bijbel in de eene, het geweer in de andere hand — de woestijn ingaat, om aan gene zijde van rotsen en klippen twee staten te stichten, die een halve eeuw later Albions kapitalisten doen watertanden. Het meest karakteristieke in de Boerenlaagers is zeker, dat het begrip Staat er sterk gehandhaafd blijft. Ieder laager is een Republiek, een Staat op zich zelf, door de oudsten bestuurd; en nauw hebben de laagers zich in een vaste streek gevestigd, waar het hun goed dunkt metterwoon te blijven, of er wordt een grondwet vastgesteld, waaraan ieder zich behoort te onderwerpen en waarop de latere constituties van beide Boerenrepublieken gebaseerd zijn. In deze geïmproviseerde grondwet komen o. a. de volgende artikelen voor: 1. Het hoogste gezag berust bij den Volksraad, door alle meerderjarige emigranten gekozen. 2. De wet van onze Maatschappij zal zijn liet Romeinscli-Hollandsch recht. 3. Slavernij zal door de burgers niet geduld worden. 4. Het hoogste uitvoerend gezag berust bij den kommandant-generaal. 5. Er zal een Hof van Landdrost en er zullen Heemraden zijn. Een ider misie het sgu Wet, Wat goed gebied en kwaad belet ; En elk sijn wet is na sijn aard En gaat met sijn natuur gepaard; So volg ons oek die sede na, Wat thuis hoor in Suid Afrika. Merkwaardig vooral is ook het Manifest, opgesteld door den genialen Piet Retief, een der beroemde Voortrekkers. Het bevat een krachtig protest tegen de snoode handelingen, waaraan de verdrukte Boeren tientallen jaren lang van de zijde van het heerschzuchtig Albion hebben blootgestaan. Het is een klemmende apologie, namens zijn vluchtende landgenooten tot de Britsche regeering gericht. VVenschelijk ware het voorzeker, zoo heer Chamberlain en confrater Rhodes die nog eens met aandacht overlazen. We achten het van groot belang, de kloeke taal van den beschaafden Piet Retief hier neer te schrijven, overtuigd als- wij zijn, dat onze lezers er met belangstelling mede kennis zullen maken. 1. Wij wanhopen de kolonie te redden van de euvels, die haar bedreigen door het oneerlijk en oproerig gedrag van landloopers, die toegelaten worden elk deel er van te verpesten. 2. Wij beklagen ons over de tergende wetten op de emancipatie der slaven. 3. Wij klagen over het systematisch geplunder, dat wij hebben moeten lijden van de Kalfers en andere inboorlingen, die onze Grensdistricten verwoest hebben en de meeste inwoners ten gronde gericht. 4. Wij klagen over de onrechtvaardige beschuldigingen, op ons geworpen door oneerlijke personen onder den dekmantel van den godsdienst, wier getuigenis in Engeland geloofd wordt, en wij zien tengevolge daarvan den geheelen ondergang der kolonie tegemoet. 5. Wij zijn besloten, waar wij ook gaan, de billijke beginselen van vrijheid te bewaren; we zullen zorg dragen, dat niemand in slavernij worde gehouden, en zullen behoorlijke relatiën daarstellen tusschen meester en dienstbode. ra I cö 13 "ö sa Cm O ^3 ■ 6. Wij verklaren plechtig, dat wij deze kolonie verlaten om een rustiger leven te leiden; we zullen niemand hinderen, maar indien aangevallen, zullen we ons tot den laatsten druppel bloeds verdedigen tegen eiken vijand. 7. Wij verlaten deze kolonie met de volle verzekering, dat het Engelsche gouvernement niets meer van ons te eischen heeft en ons zal toelaten, ons zelve te besturen, zonder zich ooit met ons te bemoeien. 8. We gaan naar een woest en gevaarlijk land, maar met een vast vertrouwen op een alziend, rechtvaardig en genadig Wezen, Dien wij naar het beste van onze krachten zullen trachten te vreezen en ootmoedig te gehoorzamen. ') Inderdaad schoone en treilende woorden van dezen eenvoudigen, degelijken, eerlijken Boerenleider, die, helaas! eerlang zou bezwijken onder de assegaaisteken van de woestelingen van koning Dingaan, na eerst zijn vriendenschaar onder de wreedste martelingen uitgeleide te hebben gedaan! Ken ider nnsie het sijn Reg, Al is hij nog so swak en sleg. Daar is een Oog wat alles merk; Hij set die onreg paal en perk. Hij kijk oek ons verdrukkers na, En waak oek ver Suid Afrika. We zeggen het nog eens: dat beer Chamberlain en confrater Rhodes dit «protest" met aandacht mochten overlezen; gansch het verleden spreekt er uit; de toekomst wordt er in ontraadseld. Mochten beiden er in deze kritische oogenblikken mede kennis maken; mogelijk kwamen zij dan nog tot inkeer, schoon hun beider «donkere geschiedenis", vooral na den beruchten Jameson-inval, ons doet wanhopen. Hun beider gedrag is zóó liefdeloos, hun houding zoo weerzinwekkend, hun handelwijze zoo brutaal en laag, dat heel de wereld er van walgt en hun aanstaanden val met gejuich begroet. «Wat daar thans in Zuid-Afrika geschiedt, schrijft het «Nieuws van den Dag": brutaal geweld, zich werpend op eenvoudige eerlijkheid, én dat uit begeerte naar goud en naar macht, het is zóó stuitend, dat de gansche beschaafde wereld, dat alle, ja alle beschaafde natiën koken van den gerechtsten toorn!" De streek ten noorden van de Oranjerivier was vóór het jaar 1836 nog maar weinig bekend. Nu en dan hadden dappere jagers het gewaagd hun gevaarlijken arbeid tot over de rivier uit te strekken. De zendelingen, 1) J. F. Van Oordt. Paul Kiuger en de Opkomst van de Zuid-Afrikaansche Republiek. van ijver blakend om de leer van het Evangelie te verbreiden, waren de jagers op den voet gevolgd en hadden o. a. reeds in het jaar 1823 te Philippolis een zendingstation gesticht. Ook in tijden van droogte waren nu en dan troepjes Boeren noordwaarts getrokken en waren zelfs doorgedrongen tot Sama's Poort, het tegenwoordige Fauresmith. Twee jaren vóór de Groote Trek trokken insgelijks al eenige Boeren naar Natal. Hoogst waarschijnlijk waren zij uitgezonden om de onbekende Het Drakengebergte op de grens van Natal en Oranje-Vrijstaat. streek te verkennen, hier en daar connecties aan te knoopen en alzoo den weg te banen. Üe Kaffer-oorlog van 1834/1835 kwam tusschenbeide. Nauwelijks is deze geëindigd, of op de markten te Graaff-Reinet, Somerset, Oost en Grahamstad komen tal van boerenplaatsen in publieke veiling. Kort daarop — het was in het jaar 1836 — verlaat het eerste klompje Voortrekkers de Kaapkolonie. Aan hun hoofd stond Louis Trichard, een boer uit Albanië. Aan de Oranjerivier gekomen, voegde zich een tweede troepje bij hen onder leiding van Johannes van Rensburg en voort ging het nu met een dertigtal wagens in Noordoostelijke A Chaka, koning der Zoeloe's. 6 richting. In de Meimaand van genoemd jaar bereikten zij de Zoutpansbergen. Van Rensburg trok nu noordwaarts, terwijl Trichard in oostelijke richting de Delagoa-baai hoopte te bereiken. Beiden luidden weinig succes, wat meer is, ontzettend moet het lijden dezer eerste trekkers geweest zijn. Van alle kanten door woeste stammen besprongen, gekweld door de vreeselijke malaria, gepijnigd door de lastige tsetsevlieg, die bij voorkeur de onbewoonde streken opzoekt, bereikten slechts weinigen het eindpunt hunner reis. Van de trekkers van Rensbnrg bleven niet meer dan twee kinderen gespaard, terwijl van het gezelschap van Trichard slechts een zesentwintigtal leden in uitgeputten toestand te Delagoa-baai aankwamen, waar ze door de verraste Portugeezen liefderijk werden opgenomen. De tweede groep Trekkers verliet de kolonie in het midden van 183(5. Ze was vrij talrijk en telde alles te zamen wel tienduizend personen. Aan haar hoofd stond de energieke Andries Hendrik Potgieter, terwijl ook de tegenwoordige president van de Zuidafrikaansche Republiek den tocht medemaakte. Potgieter leidde zijn mannen naar Colesberg en nam onderweg tal van families op, o. a. die van Dn Toit, Botha, Kruger, Broekhuizen e. a. Zoo werd de Vaalrivier bereikt. Sommigen bleven in den tegenwoordigen Oranje-Vrijstaat, anderen vestigden zich in het tegenwoordige district Potchefstroom. Van hier uit deed Potgieter een verkenningstocht naar het noorden, ten einde te zien, of van uit Zoutpansberg de zee mogelijk te bereiken was. De streek, die hij door moest, behoorde aan den machtigen Mozilikatze, het hoofd der Matabelen, die van tijd tot tijd het land ten zuiden van de Vaalrivier kwam afstroopen. Ongelukkig had Potgieter hierbij de onvoorzichtigheid geen geschenk aan het beruchte Kafferhoofd te brengen, wat de Engelsche kooplieden wel deden, wanneer ze door zijn land trokken. !) Hierover vertoornd, deden de Kaffers een aanval op het Boerenlaager. Een leger van vijfduizend woeste, strijdlustige Matabelen trachtte niet alleen den doortocht te versperren, maar de vreemdelingen zelfs te vernietigen. Moedig hielden intusschen de mannen van Potgieter bij Vechtkop 2) stand. Geen oogenblik verloren zij hun koelbloedigheid. Als een ijzeren muur vormden ze de wagens tot een stevigen «Wagenburg", en van daar uit maaiden zij met hun nooit falende kogels de onstuimige inboorlingen weg, die in dichte drommen nader kwamen. Dat het hier een strijd gold op leven en dood, werd algemeen 1) P. Kat. Een paar bladzijden uit de Geschiedenis van Zuid-Afrika. 2) Zie plaat: blz. 8 en 9. 00 co • C -+ c 2 bC bc Z :s» N O) C. gevoeld; de toekomst stond op het spel. Iedereen was dan ook een held. ieder streed met den moed der wanhoop. Vastberaden hielden zij stand; de vijand trok ten slotte af; honderden Kaffers bedekten het slagveld — het leven was gered. Het leven ... helaas, geen schaap om te slachten, geen os om den wagen te trekken, al het vee was een prooi van den vijand geworden: vijftig duizend schapen, honderd paarden, zesenveertig honderd runderen had hij hun ontstolen en naar zijn land medegevoerd. Treurig zag het er inderdaad uit voor de mannen van Potgieter na dezen schitterenden strijd bij Vechtkop. Doch God de Heere zou uitkomst geven, vertrouwden zij; Hij, de Redder in den nood, zou Zijn geliefd volk niet verlaten. En zie, er kwam uitkomst, en wel in den persoon van Gerrit Maritz. In liet midden van 1837 ondernam deze ondernemende Boer uit het land van GraalT-Reinet, evenals Potgieter een man van grooten invloed, een nieuwen Trek naar het noorden; c. a. honderd wagens stonden onder zijn bevel. De plotselinge verschijning van Gerrit Maritz was een ware uitkomst voor Potgieter en de zijnen. Moedig trok de held met zijn wapenbroeders tegen den vijand op. Het geluk bekroonde zijn ijver. De trotsche en geduchte Mozilikatze werd in diens eigen hoofdstad Mesiga aangetast en was genoodzaakt den Limpopo over te trekken, waardoor het land tusschen Limpopo en Oranjerivier in handen der Boeren kwam. Nauwelijks in zijn laager bij Thaba Unchu (Thabancho), ten oosten van liet tegenwoordige Bloemfontein, teruggekeerd, ontmoette Gerrit Maritz aldaar een nieuw gezelschap landverhuizers: Piet Jietief, de auteur van het op bladzijden 77 en 79 door ons aangehaalde protest, was de leider. Hij was een man van moed, vastheid van karakter en ondervinding, iemand, die in hooge achting stond bij de kolonisten. Toen er dan ook een opperbevelhebber moest gekozen worden, viel de keuze metgroote meerderheid van stemmen op hem. Zulks was intusschen niet naar den zin van Potgieter; zoo vormden zich twee partijen, die ieder huns weegs gingen. Potgieter en de zijnen bleven in het westen, Piet Retief en Gerrit Maritz trokken oostwaarts. Door het verbranden van de bosschen baanden zij zich met de grootste moeite een weg over het Drakengebergte naar het tegenwoordige Natal, waar de Zoeloekoning Dingaan onbeperkt heerschte. Tengevolge van het wanbestuur van den vroegeren Chaka was ) Hij had een kist met boeken en bijbels medegekregen. Met uitbundig gejuich werd hij ontvangen. Zijn reis van Durban naar Pieter-Maritzburg was een zegetocht. Onderweg groeide de menigte steeds aan; iedereen liep of reed mede. Het duurde niet lang, of de trekossen werden van zijn wagen gespannen. De vurige Hollandsch-Afrikaansche jongelingen misgunden den beesten hun rlierbare vracht, trokken die over berg en dal, door moerassen, stroomen en rivieren, en met dat edel voorspan deed de heer Smellenkamp zijn intocht in de rozenrijke hoofdplaats, die met eerebogen en vlaggen en bloemkransen prijkte. Van zijn kant beloofde de gezant, dat hij al het mogelijke voor de burgers doen zou en gaf hun zelfs hoop op militaire en diplomatische ondersteuning van Z. M. den koning der Nederlanden, terwijl er ook geschikte predikanten en onderwijzers gezonden zouden worden. Vol dankbaarheid drukten de Boeren den goeden man de hand en schonken hem zelfs hij zijn vertrek naar Nederland een som van 150 pond sterling voor reisgeld. Helaas, hoe deerlijk bedrogen kwamen zij uit! De regeering van Nederland kon niets doen voor de arme Boeren; Engeland was te machtig en de buitengewone sympathie, welke de Boeren voor het Hollandsche schip, dat den heer Smellenkamp te Durban bracht, aan den dag hadden gelegd, was juist de oorzaak dat Engeland des te beslister op de onderwerping aandrong. Helaas, »de Boeren steunden op een rietstaf, die hun de hand doorboorde!" 8) Zoo werd Natal Engelsch grondgebied; de eenvoudige maar dappere Boeren hadden den bodem bereid; toen de vruchten rijp waren, roofde Albion ze weg. Niet zonder protest evenwel, want de Volksraad te Pieter-Maritzburg schreef aan den gouverneur van de Kaapkolonie, sir George Napier, deze merkwaardige woorden: «Wij weten, dat er een God is, die hemel en aarde beheerscht, die gewillig en machtig is de zwakken tegen onderdrukkers te beschermen. Op Hem vertrouwen wij en op de rechtvaardigheid onzer zaak. Indien het Zijn wil is, dat wij, onze vrouwen en kinderen, totaal vernietigd worden, zullen wij ons 1) J. Stuart. De Hollandsche Afrikanen. 2) Lion Cachet. De Worstelstrijd der Transvalers. ootmoedig aan Zijn wil onderwerpen. Wij willen de macht van Engeland niet uitdagen, doch wij kunnen niet toelaten, dat macht over recht zal zegevieren, zonder er tegen geprotesteerd te hebben met al de krachten, die wij bezitten." ') Die reg drijf eindlik bowe, Hoe lang dit dure mag; Al wil gên mens gelowe, Hul' siet dit tog een dag. Ja, God sal dit nog tone, Dat Natal ons behoort, — l>ie vijand eens belone, Verdrijwe uit deus oord. Het Engelsche bestuur in Natal was voor de Boeren een ramp, hun toestand aldaar werd ten leste onhoudbaar. Vóór de annexatie was door den Volksraad aan eiken landverhuizer vier duizend morgen grond toegewezen. De Elngelsche regeering beperkte dit gebied tot de helft. Het stelen en rooven der Kaffers ging weer zijn ouden gangen door de philanthropie der Engelsehen werden den Hoeren de handen gebonden.... Dan maar liever den zwervelingsstaf weer opgevat en opnieuw aan ontelbare moeiten en gevaren het hoofd geboden! Mokkend schikten zich velen in hun lot en droegen zwijgend het gehate Engelsche juk. Niet alzoo echter de echte Trekkers. Engelsche beloften klonken hun als zoovele wanklanken in de ooren en ten slotte besloten zij in westelijke richting «nieuw land" te zoeken. Andries Willem Pretorius, de held van Bloedrivier, zou hun gids zijn en hen voeren naar het «Beloofde Land", waar eindelijk na zoovele jaren zwervens een Republiek gesticht zou worden voor de nakomelingen der eerste Voortrekkers. Met dien tocht van Pretorius naar het westen breekt de dageraad deivrijheid aan. Volgen wij daarom dezen merkwaardigen man op zijn reis naar Potchefstroom en Zandrivier; dat zijn weg over Bloemfontein loopt, zullen wij dra zien. Het was een droevig gezicht, de arme Boeren van Natal den hun ontnomen bodem te zien verlaten. De Engelsche gouverneur sir Harry Smith, een waarlijk welwillend en godsdienstig man, die den emigranten een goed hart toedroeg, moest zelf erkennen, dat deze uittocht een tooneel van groote ellende te aanschouwen gaf. »Het ging mij aan het hart", zoo schreef hij, «drie- of vierhonderd huisvaders zóó diep bekommerd te zien. En dat, terwijl de wegen ten- 1) P. Kat. Een paar bladzijden uit de Geschiedenis van Zuid-Afrika. gevolge van de aanhoudende regensin modderpoelen waren herschapen.' «Goede vriend, heer Gouverneur," spraken zij, »\vij leefden onder een bestuur, waaronder wij tevreden zouden geweest zijn en waarvoor wij eerbied hadden. Maar men vertrouwde ons niet. Men gaf ons te weinig land en liet ons niet toe meer te koopen. De Kaffers hebben zich op Engelands verzoek naast ons nedergezet en bezit genomen van onze landerijen. Daarom hebben we ons erf, onze vruchten, den te velde staanden oogst, onze tuinen, die wij met zooveel zyrg en vlijt bearbeid hadden, wij hebben dit alles verlaten. Wij verlangen met heimwee naar de rust, de eenzaamheid der woestijnen!" Pretorius en de zijnen vonden de streek tusschen Oranjerivier en Vaalrivier niet onbewoond; voor en na toch waren — gehjk we reeds gezien hebben — burgers van de Kaapkolonie, door de droogte genoodzaakt, de Oranjerivier overgetrokken en hadden zich in Boshof en het latere Vaalrivier district gevestigd. Met hen trachtte Pretorius zich te vereenigen, teneinde een onafhankelijke republiek te stichten, welke zich langs beide oevers van de Vaal zou uitstrekken. Mochten de Britten hen ook hier niet met rust laten, dan was er toch volop gelegenheid om de Vaalrivier over te steken, en daar behoefde men in geen geval de zoo zeer gehate Engelsche vlag te vreezen. Onder die omstandigheden zette de Trek zich in beweging, en voort ging het naar het nieuwe vaderland. Voor de Voortrekkers en hun vrouwen, de weduwen en weezen der door den wreeden Dingaan vermoorde slachtoffers, de echte zonen en dochteren der vrijheid klonk ten tweeden male het wachtwoord: »Weg uit dit land der ongerechtigheid, God behoede ons!' Toen Pretorius in den tegenwoordigen Oranje-Vrijstaat verscheen, werd hij door vele aldaar wonende Boeren met open armen ontvangen. Kr waren daar nl. geschillen ontstaan met den stam der Griqua's, een volk tot de Hottentotten behoorende en onder de bescherming staande van liet Londensch Zendingsgenootschap. De aanleiding tot deze geschillen was het volgende: Een veldkornet der Boeren had een paar naturellen, die zich aan diefstal hadden schuldig gemaakt, als straf een dertigtal stokslagen opgelegd. De Griqua's protesteerden hiertegen en verklaarden den kolonisten den oorlog. En zie, nauwelijks is de strijd bij Philippolis begonnen, of een afdeeling Engelsche troepen onder overste Richardson, verschijnt op het slagveld. De onthutste Boeren weten niet, wat daarvan te moeten denken. Ze staken oogenblikkelijk 1) G. M. Theal. Geschiedenis van Zuid-Afrika. het gevecht en verklaren, niet tegen Engelsche troepen te willen strijden. En wat doet Richardson nu? Hij ontneemt den Boeren de wapenen en stuurt ze daarop «huis toe!' Natuurlijk dat dezen daar in het geheel niet van gediend waren. Men had hun de middelen ontnomen om op de jacht te gaan; hoe zouden ze verder in hun levensonderhoud voorzien? Ze protesteerden dan ook tegen deze ergerlijke daad van willekeur: vruchteloos echter. En toen ze afgevaardigden zonden naar Kaapstad, werden dezen zelfs in 't geheel niet tot den Gouverneur toegelaten. Zoo hadden de Engelschen dus ook hier de gemoederen aan het gisten gebracht, en toen Sir Harry Smith in het begin van 1848 den Vrijstaat bezocht, vond hij aldaar een sterke anti-Engelschgezinde partij. In plaats van hiermede rekening te houden, liet hij zich door de veel zwakkere partij bewerken, die op de hand van Engeland was, en dus proclameerde hij »al het land benoorden de Oranjerivier, insluitende het grondgebied van Moshesh, Moroko, Moletsani, Sikonyella, Adam Kok, Gert Taaibosch en andere kleinere hoofden, ten noorden tot aan de Vaalrivier en ten oosten tot aan het Drakengebergte" tot Britsch gebied. Het was den 2 Februari van het jaar 1848, dat de nieuwe gouverneur deze proclamatie afkondigde. Ze wekte groote verontwaardiging bij'de vrijheidlievende Boeren. Vooral Pretorius toonde er zich gebelgd over. Hij was intusschen de man er niet naar, om zich door deze daad van willekeur schrik aan te laten jagen. Nauwelijks heeft hij van het befaamde staatsstuk kennis genomen, of hij rust zich tot den strijd toe, en niet eerder zal hij de wapens nederleggen, of zijn volk moet vrij en onafhankelijk zijn. In de eerste plaats richtte hij een adres tot sir Harry Smith. waarin hij verklaarde, dat verreweg de meerderheid der Vrijstaters een republiek wenschten. Het antwoord was niet malsch: De gouverneur wees op de stamverwanten in de Kaapkolonie, die onder Engelsch bestuur het vette der aarde genoten, wol, koren, schapen, paarden en rundvee verkochten, de weldaden en het geluk deelden van een beschaafde omgeving en des Zondags in fraaie rijtuigen naar de kerk konden rijden. Maar ook waarschuwde hij hen voor de ellenden des oorlogs. die niet zouden uitblijven, wanneer ze zich oproerig mochten toonen, en zijn goede bedoelingen bleven misduiden. «Want" — zoo schreef hij — in dit leven is men verplicht aan de edelste gevoelens grenzen te stellen. Helpt mij, bid ik u, dut ik niet genoodzaakt moge zijn, die te overschrijden, en laat liever ons gemeenschappelijk gebed ten hemel gezonden worden!" De bezadigde taal van Sir Harry Smith bracht velen aan het wankelen; Pretorius en de zijnen echter niet. Ze bleven onverzettelijk en voegden de daad bij het woord. In de maand Juli hadden ze een laager gevormd bij Bloemfontein. De Rritsche resident aldaar, Majoor Warden, die nauwelijks vijftig man onder zijn bevelen had, werd uitgenoodigd het land te verlaten. Hij willigde het verzoek in en werd door eenige Boerenoflicieren uitgeleide gedaan. Doch nu kwam de gouverneur met een troepenmacht van een duizendtal goed uitgeruste soldaten in persoon opdagen. In zijn verontwaardiging verklaarde hij Pretorius vogelvrij en stelde een premie van twee dui- liooin plaats. zend pond sterling op diens hoofd. Wel werden van weerszijden pogingen aangewend om de zaak alsnog inderminne te schikken; vruchteloos evenwel; en toen de Engelsche soldaten de Oranje-rivier overtrokken, was de teerling geworpen, de wapenen moesten beslissen. Helaas, liet geluk diende den Boeren ditmaal niet; ze werden bij Boomplaats verslagen. Eerst na heel wat strijd echter, want Sir Harris Smith verklaarde, »dat hij nooit te voren sneller, woedender en beter bestuurd schieten had gezien dan liier!" I)e gouverneur deed zijn intocht te Bloemfontein en legde den Vrijstaters een contributie op van tienduizend pond sterling. Zoo wapperde weer de Union Jacq tusschen Oranje-rivier en Vaal. Doch op hetzelfde oogenblik deed een Tweede Slachtersnek de klove van vijandschap dieper en gevaarlijker worden: op 't slagveld was een jonge Boer gevangen genomen; hij was niet kunnen vluchten, omdat zijn paard hem ontnomen was. Door den krijgsraad ter dood veroordeeld, werd dit wreede vonnis maar al te stipt voltrokken. Vruchteloos waren de smeekgebeden van ouders en zusters, vruchteloos de tranen van vrienden en verwanten; — de Brit eischte zijn offer, het aantal grieven was met één vermeerderd. Intusschen hadden Pretorius en de zijnen de wijk genomen naar de overzijde der Vaalrivier. Daar lag het land der vrijheid, daar zou men — ten minste voor het oogenblik — niet door Kaffers en Engelschen gekweld worden; daar voelde men zich veilig, en zelfs de vogelvrij verklaarde kon er vrij ademhalen zonder getergd te worden door den gehaten Engelschen Spinnekop. Wat ook van groot belang was — daar woonden bovendien tal van Boerengezinnen, die er volgens vaste, zij het dan ook zeer primitieve wetten, geregeerd werden. Het dorp Potchefstroom bood een geschikt centrum. Het was in het jaar 1839 gesticht door den dapperen Potgieter, nadat deze zich van Piet Retief en Gerrit Maritz had afgescheiden en westwaarts getrokken was. Doch thans woonde Hendrik Potgieter er niet meer. Verontrust door een bericht, dat de Britsche regeering aanspraak maakte op Zuid-Afrika, van de Kaap tot den 26s,on breedtegraad, had hij zijn geliefd Potchefstroom verlaten; want in geen geval wilde hij onder Engeland staan. Hij was naar het noordoosten getrokken en had aldaar een koopcontract gesloten met den Amazwazistam; zoo werd hij eigenaar van de districten Lijdenburg, Middelburg en Zoutpansberg. Met zijn scherpzienden blik begreep hij zeer goed, dat de waarde van Delagoa-baai aanmerkelijk zou stijgen, wanneer Natal Engelsch gebied was geworden. Hij sloot daarom ook een overeenkomst met de Portugeesche regeering betreffende de oostelijke grensregeling en stichtte Ohrigstad, van waaruit hij een gemakkelijke gemeenschap met Delagao-baai kon onderhouden. Hendrik Potgieter en Andries Pretorius, beide groote leiders waren dus na al hun zwerftochten te land gekomen in de vruchtbare streken ten noorden van de Vaalrivier. Ontelbaar waren de moeilijkheden en bezwaren geweest, die men ontmoet had; maar men had ze, Gode zij dank, weten te overwinnen. Het «Beloofde Land" was thans gevonden; moede van al het strijdvoeren en het gedurig heen en weer trekken, mocht men thans de ossen afspannen, de wagens afpakken en met ernst denken aan de stichting eener onafhankelijke, vrije Republiek, waar men geen last had van roofzuchtige, wraakgierige Kaffers en inhalige Engelschen. De. ure was gekomen: het »Vereenigt U!" klonk thans door de gelederen. Vrede! vrede iii Transvaal! Kniel neer, Iioof en dank tienduisendmanl Die Heer! Wapper over stad en veld, THerb're vlag in eer hersteld! Toon nw kleur op beri;, in dal, In Transvaal, ja overal. HOOFDSTUK IV. Vijfciihvinti»' jaren — 1852 tot 1877. Transvaal is vrij! (icon dwinglandij Kan ons tot sla we mank. Geen vijand sal ons land ooit krij, Die lleere self staat au onse sij, En iu Sij n krag het ons gestrij; Sijn oog blijf ons bewaak. God gaf die land Ons vau Sijn hand, Tot wettig eigendom. Ontneem Natal, met bloed gedrenk, Met Weenens graftc, maar gedenk: Transvaal is ons 'n Godsgeschenk, liedenk dit en verstom. Laat Zandrivier Getuige hier Van 't ]>legtig lirits traktaat, Waarbij ons erfreg is erkend, Na soveul ongehoorde ellend; W ie dit verbreek het, is bekend — Met lis en sluw verraad. De jaren 1852 en 1854, — met gulden letteren prijken beide in de geschiedenis van Zuid-Afrika, — ze behooren tot de merkwaardigste mijlpalen uit het leven der Boeren-republieken. Allereerst het jaar 1852, de geboorte van de Zuidafrikaansche Republiek. Het was den 17 Januari. Op de plaats van den heer P. A. Venter, aan Zandriyier gelegen, waren verschillende afgevaardigden bijeengekomen, teneinde een verdrag van vrede en vriendschap tusschen Engeland en de Boeren ten noorden van de Vaalrivier te sluiten. Engeland was vertegen- woordigd door de heeren Hogge en Ohwen, terwijl men onder de Boerenafgevaardigden o. a. opmerkte de heeren 1'retorius, — hij was nu niet meer vogelvrij — Lombard, Joubert en Kruger. De onderhandelingen slaagden naar wensch; het merkwaardige Zandrivier-Traciaal waarborgde aan de Emigranten-Boeren namens Engeland: »om haar eigen zaken te besturen en hun eigen regeering te hebben volgens eigen wetten en zonder bemoeiing van de Engelsche regeering." Een volks- 1'. J. Joubert. raadsbesluit van November 1853 stelde voorts vast, dut het land, bewoond door de Boeren ten noorden van de Vaal den naam zou dragen: »De Zuidafrikaansche Republiek ten noorden van de Vaalrivier." ') Spoedig daarop besloot Engeland ook het gebied tusschen de Vaalrivier en de Oranjerivier aan de Boeren over te laten. Twee jaar later nl. — het was den '23 Februari 1854 — werd de zelfstandigheid van d'Oranje-Vrijstaat door Engeland geproclameerd. Men meene intusschen niet, dat dit laatste uit menschlievendheid door Engeland geschiedde: 1) De Eugelschen hadden een afkeer van dieu naam. Ze spraken liever van Transvaal. veeleer was het een gevolg van de verklaring van den gouverneur van de Kaapkolonie, die aan de Britsche regeering had te kennen gegeven, den Vrijstaat niet voor Engeland in bezit te kunnen houden en de Britsche onderdanen aldaar te beschermen, zonder een vaste bezetting van minstens tweeduizend man en een jaarlijksch crediet van twee¬ honderdduizend pona sterling. !) Ten oosten van den Vrijstaat nl., in de woeste maar natuurschoone kloven en valleien van het Drakengebergte, had een jong en dichterlijk maar wreed en heerschzuchtig Ka lierhoofdman, Moshesh geheeten, uit een samenraapsel van gevluchte Beetsjoeanen en Boschjesmannen een rijkje weten te stichten, dat in weinige jaren zich ontwikkelde tot een zekere mate van welvaarten macht, en dat door de naburen gevreesd was wegens zijn brutale rooftochten. De Basoeto's, zoo heetten de onderdanen van Moshesh, hadden een leger van tienduizend man op de been, voor 'tmeerendeel uitmuntend bereden manschappen, Een Beetsjoeaan. (^e met hun vlugge paarden niet alleen op het open veld wisten te manoeuvreeren, maar zich ook met groote gemakkelijkheid bewogen door de ravijnen en over de steile paden van liet bergland. De Basoeto's waren dan ook geduchte vijanden voor Engeland. Een Engelsch schrijver zegt o. a.: »Wij ondervonden in 1852, dat de oorlogen met de naturellen en Hollanders kostbaar en nutteloos waren, dat het uitzenden van troepen en het dooden van duizenden naturellen een vreemde manier was van beschermen. Wij 1) Dr. J A. Koovila Smit. liet goed recht der Transvaalsche Boeren. Bosclvjesmannen. Aan de Vaalrivier. besloten daarom binnen ons gebied te blijven, ons niet te mengen in de toestanden aan de andere zijde der Oranjerivier, en naturellen en Hollanders alleen te laten, om hun zaken zelf te regelen!" Ook de Vrijstaatsche Boeren hebben het ondervonden, dat met de Basoeto's niet te spotten viel. Jaren lang hebben ze een strijd op leven en dood tegen hen moeten voeren en nog altijd moeten ze naar dien kant een oog in het zeil houden. Intusschen verschaften ze den Boeren in het jaar 1899 een niet te versmaden voordeel, door hun een dertigduizendtal paarden voor den oorlog te verkoopen. Toen Engeland een bod kwam doen, was de koop al voltrokken. Ziedaar de stichting van de beide zusterrepublieken in Zuid- Afrika. Oranje-Vrijstaat is sedert voortdurend onafhankelijk gebleven; de Zuidafrikaansche Bepubliek had het ongeluk, later onder de Britsche vlag te komen. Maar.... slechts voor korten tijd; want zie, vier jaren zuchtte de Transvaalsche Leeuw onder het juk van den gehaten rooinek; toen verbrak hij de kluisters en vocht zich vrij. lloe vier jaar lang Die dwangjuk bang Ons skouwers liet gedruk; Maar hoe na terging, smaad en I10011, Ons vaders God ons hulp betoon, En lloe Hij self, die God der goön, Verbreek die dwinglands juk. Ons vrije vlag Geef nou ontsag, Die vierkleur waai in eer, Kn wapper o'er die Republiek ; Geen mag, geen lis, geen politiek Van Kati'er, Brit of Jingo-kliek Haal ooit die vlag weer neer! Het jaar 1853.... een zware slag trof de Zuidafrikaansche Republiek in de eerste dagen harer zwakke kindsheid: Andries Pretorius en Hendrik Potgieter, de beide beroemde leiders, die goed en bloed hadden geofferd om hun geliefd volk van den ondergang te redden, stierven kort na elkander. Inderdaad, er zijn weinig mannen in Zuid-Afrika geweest, die in zulke hooge mate den welgemeenden dank van hun volk verdiend hebben als zij. Was het wonder, dat jong en oud, Boer en Inboorling, weende, toen deze trouwe vaderlanders grafwaarts gedragen werden ? Laat ons een oogenblik stil staan bij deze kloeke veteranen en aan Andries Pretorius en Hendrik Potgieter de eer geven, die hun toekomt! Doch niet alleen daarom — wie een helderen blik wil hebben in de geschiedenis van de Zuidafrikaansche Republiek en zich rekenschap wil geven van de staatspartijen in het Land van Kruger en Steyn, moet opklimmen tot deze invloedrijke Voortrekkers. Hendrik Potgieter, zegt Lion Cachet, de wakkere verdediger der Boeren, was een oprechte Afrikaner, eenvoudig in kleeding en levenswijze, innig gehecht aan de gereformeerde kerk, met veel natuurlijk Kerk te Potchefstroom. verstand begiftigd, volhardend en doortastend, — iemand, op wien men rekenen kan in moeilijke omstandigheden. Hij vertegenwoordigde het ultra-conservatieve deel der Emigranten, dat geen heil zag in het zich inlaten met andere staten, vooral niet met Engeland, waartegen hij en de zijnen den diepsten haat koesterden. Isolatie was de grondslag van zijn politiek. Volgens hem moesten de Transvalers een eigen zeehaven hebben, zoodat met alle natiën een vrije handel kon gedreven worden, zonder van Natal en de Kaapkolonie afhankelijk te zijn. »Ook Andries Pretorius, zegt Lion Cachet, was een trouw patriot. Hij had grooter, meer omvattende ideeën dan Potgieter, doch niet diens beslistheid en degelijkheid van handelen. Hij was meer man van de wereld, meer politicus, en kon zich gemakkelijker naar de omstandigheden schikken, maar stond dan ook tegen over Engeland op een minder zuiver standpunt. Beschouwde Potgieter de Engelsclien als een soort Egyptenaren of Kanaiinieten, Pretorius daarentegen stond gaarne met hen op goeden voet en liet zich door hen vleien." Zulks neemt echter niet weg, dat Kerk te Pretoria. ware Potgieter alleen het hoofd geweest, het merkwaardige Zandriviertractaat zou nimmer gesloten geworden zijn. «Inderdaad, de grondslag van de Zuidafrikaansche Republiek is door Pretorius gelegd, niet door Potgieter, en al is de hoeksteen van dat staatsgebouw dikwijls verschoven en ten onderst boven gekeerd, zoo blijft het nog steeds de hoeksteen, door den grooten Voortrekker gelegd." ') Potgieter en Pretorius, beiden hadden hun aandeel in de stichting van de Zuidafrikaansche Republiek. Potgieter stichtte Potchefstrooni, dat sedert 1) J. F. van Oordt. Paul Kruger en de Opkomst der Zuidafrikaansche Republiek. ♦ \ é de hoofdstad gebleven is, het Amsterdam van de Boeren; naar den zooh van Pretorius werd de nieuwe residentie genoemd, hun 's Grailenhage. In beschaafdheid en innemendheid spande Pretorius de kroon. Was Potgieter hard en stug, Pretorius toonde meer zucht tot toenadering, was meer verzoeningsgezind, hoewel zijn wilskracht even groot, zoo niet grooter was. Vaak gedwarsboomd door de vrienden van Potgieter, gaf hij nooit den moed op en behartigde met de grootste toewijding de belangen van zijn volk. Potgieter was een echt Calvinist, maar ook Pretorius was een uiterst godsdienstig man, met ware godsvrucht bezield, en het Transvaalsche volk was innig aan hem gehecht. Andries Pretorius en Hendrik Potgieter, beiden hadden hun aanhangers, beiden hadden hun vrienden en vijanden. En toen ze in het jaar '18i>3 kort na elkander stierven en er dientengevolge diepe rouw heerschte in den pas gestichten staat, bleven hun wederzijdsche partijen bestaan. Wel waren Pretorius en Potgieter vóór hun scheiden van deze aarde vrienden geworden, wel was reeds den 23 Mei 1849 »de Vereenigde Bond voor de geheele Maatschappij aan deze zijde van de Vaalrivier" vastgesteld, welk verbond nog in September van hetzelfde jaar te Krugerspost werd bekrachtigd; — doch de volgelingen van de beide groote Voortrekkers bleven een afwachtende houding aannemen. Hun beginsels schoten diepen wortel bij het Zuidafrikaansche volk, en het zijn vooral de ideeën van Potgieter, welke nog heden ten dage — na deintrigues der Engelschen in de laatste jaren — den grondslag vormen van de politiek van den grootsten staatsman van Zuid-Afrika, van Stephanus Johannes Paulus Kruger, en ook van den edelen Martinus Th. Steyn, den wakkeren staatspresident van d'Oranje-Vrijstaat. Teneinde het evenwicht te bewaren, werden de oudste zonen van Pretorius en Potgieter beiden tot commandant-generaal aangesteld. Helaas, liet doel, dat men zich met deze keuze voorstelde, werd geenszins bereikt. Integendeel, 't scheen, of de oude twisten en familieveeten, die gedurende de gespannen verhouding tot het buitenland hadden gezwegen, thans, nu van dezen kant geen gevaar meer dreigde, hun stem krachtiger dan ooit verhieven.') De oostelijke districten Lijdenburg en Zoutpansberg stonden naijverig tegenover de zuidwestelijke, Potchefstroom en Rustenburg, vooral omdat de oude vijandschap tusschen de Potgieters en de Pretoriussen, nu de vaders reeds ten grave .waren gedaald, dooide kinderen uit de vonk, die was blijven smeulen, weer was aange- 1) Treffende overeenkomst met de Republiek der Zeven Provinciën gedurende haar worstelstrijd tegen Spanje; het Twaalfjarig Bestand in de eerste jaren na 1048. blazen tot een hoog opflikkerende vlam. In het zuidwesten, in «Ie eigenlijke Transvaalsche landen, waar Martinus Wessel Pretorius, de zoon van den ouden voortrekker, groot gezag uitoefende, wenschte men een vereeniging van alle districten onder een centraal bestuur, waarvan de zetel zooveel mogelijk in 't midden van het land zou gevestigd zijn. Te dien einde had Pretorius reeds een paar boerderijen aangekocht aan de Apiesrivier, een zijstroompje van de Limpopo, en daar den grondslag gelegd van het tegenwoordige Pretoria. Lijden burg en Zoutpansberg waren daarentegen vijandig gestemd tegen het denkbeeld van een ondeelbare republiek. Gelukkig voor den jeugdigen staat werd te elfder ure de hand der verzoening uitgestoken: Pretorius en Schoeman, de hoofdleiders van beide partijen, kwamen met elkander overeen, de kwestie door een Hooggerechtshof te laten uitmaken. Zulks geschiedde; dit gerechtshof vergaderde in de maand Januari 1858 te Rustenburg. Beide partijen verschenen er gewapend; ,]och — het dreigend onweer trok gelukkig voorbij, de vrede werd geteekend. Er volgde een verzoening tusschen Pretorius en Schoeman; de eerste werd tot presiueni, ue uuusie m. w. Pretorius. totkommandant-generaal uitgeroepen. Terzelfder tijd — bet was den 13 Februari 1858 — werd de Grondwet der Zuidafrikaansche Republiek vastgesteld. En nu vijf dagen later een gewichtig moment in de geschiedenis van Zuid-Afrika saluutschoten donderen door het luchtruim en doen den zonen der kloeke voortrekkers kond, dat de Zuidafrikaansche Republiek zich thans geconstitueerd heeft onder één wet en één regeering met Martinus Wessel Pretorius als staatspresident aan het hoofd. Enter- wijl de eerste president de nieuwe grondwet bezwoer, werden hem tevens »vlag" en «wapen" van de Republiek overhandigd; hij aanvaardde ze onder den krachtigen uitroep: » Wij zullen handhaven! » We besloten zegt het volksraadsbesluit — »dat een Vlag voor de Zuidafrikaansche Republiek zal aangenomen worden, bestaande uit de volgende kleuren: liood, Wit en Blauw, horizontaal, even breed boven elkander gesteld, en Groen, perpendiculair langs den stok; daarop zullen de woorden worden geplaatst: «Eendracht maakt macht!" En voorts bepaalde de volksraad met betrekking tot het nieuwe wapen: »0peen zilveren veld zal een Wagen staan en een gouden Anker, en op dat wapen een Arend rusten. Aan de rechterzijde van dat wapen een Man in'slands kleederdracht, gewapend met een geweer en toebehooren ; aan de linkerzijde een Leeuw." De uitspraak van het Hooggerechtshof bracht een wijle rust in de gemoederen teweeg; doch ook een wijle slechts. Een oogenblik scheen het zelfs, alsof de tijd niet ver meer was, dat men een vereeniging zou beleven van alle koloniën aan weerszijden der Vaalrivier met de familiën, die zich bij de noordoostelijke Drakenbergen hadden neergezet, tot één grooten Zuidafrikaanschen Vrijstaat. Tot uitvoering van dit plan is het intusschen niet gekomen, en zulks tengevolge van verschillende oorzaken. Niet alleen dat het Britsche gouvernement bezwaren tegen dit plan opperde, maar vooral de jaloezie en de daaruit voortvloeiende oneenigheid tus«chen de kolonisten onderling stond de vereeniging het meest in den weg. De regeering van Martinus Wessel Pretorius was dan ook'een tijd van onrust en woelingen op kerkelijk en politiek gebied. Evenals zijn vader met hoogst edele eigenschappen toegerust, besteedde hij al zijn krachten om de binnenlandsche rust te handhaven en de Republiek vooruit te brengen, 't Was een hoogst moeilijke taak. Tweedracht tusschen de beide staatspartijen, strijd tegen de Kaffers, kerkelijke twisten, geschillen met d'Oranje-Vrijstaat en nijpend geldgebrek. — waarlijk het was geen gemakkelijke rol, die de eerste President te vervullen had. De oneenigheden met de zusterrepubliek liepen over grensgeschillen, en werden gelukkig spoedig uit den weg geruimd; toen de beide legers tegenover alkander stonden, lieten de strijders de geweren vallen en omhelsden ze elkander. Ook de strijd tegen de Kaders werd tot een gewenscht einde gebracht door toepassing van den regel: «Eendracht maakt macht!" Wat den financiëelen toestand betreft, — in 'tnijpendst gebrek besloten de beide republieken tot de uitgifte van banknoten.') De Vrijstaat bracht het eerst de zoogenaamde blue-backs in omloop, tot een waarde van acht duizend pond sterling, zes procent rente gevende en na achttien maanden door het gouvernement terug te nemen tegen gangbaar papier. Deze eerste noten hadden een nationaal karakter; de waarde ervan werd uitgedrukt in Kaapsche rijksdaalders van ƒ0,90. In de Zuidafrikaansche Republiek werden de blue-backs op veel grooter schaal in omloop gebracht. De regeering aldaar gaf ze uit tot een waarde van zestig 1) Dr. Hendrik P. N. Muller. Zuid-Afrika. (luizend pond sterling en bepaalde voorts, dat een ieder dit papierengeld als wettig betaalmiddel en tegen den vollen koers moest aannemen en dat de winkeliers, die zulks weigerden, beboet zouden worden, terwijl alsdan liun licenten zouden worden ingetrokken. Deze banknoten waren een noodzakelijk kwaad. De groote fout was, dat er veel te veel in omloop gebracht werden; zelfs handelaars, kerkbesturen en private personen deelden ze kwistig uit; het gevolg was, dat de nood- Aan de; Krokoililrivier. munt spoedig daalde, zoodat de werkelijke waarde slechts één ^vijfde bedroeg. Bij dezen hoogst zorgwekkenden toestand van 's lands financiewezen, verscheurden inwendige verdeeldheden de gemoederen. Vier jaar lang werd de zwakke staat opnieuw door burgertwisten geteisterd, en het mocht een geluk heeten, dat den 8 Januari 1864 aan Krokodilrivier de vrede door de afgevaardigden van beide partijen geteekend werd. De Potgieterpartij had de heeren Kruger, Grobler en Prinsloo afgevaardigd, terwijl namens de Pretoriuspartij de heeren Sleijn, 1're- torius en Fourrie aan de beraadslagingen deelnamen. De besluiten, op deze vergadering genomen, hadden heilzame gevolgen voor de toekomst en veroorzaakten een algemeene voldoening. Alle vonnissen wegens politieke misdaden werden vernietigd, alle straffen opgeheven. Op deze wijze kwamen de opgezweepte gemoederen tot rust, de moede krijgers trokken huiswaarts, de orde was hersteld. Inderdaad het werd hoog tijd, dat er eendracht kwam; want hoogst treurig zag de toestand dei' republiek er uit: — de schatkist was ledig, de salarissen der ambtenaren waren in maanden niet uitbetaald, belastingen waren in den laatsten tijd heelemaal niet ingevorderd en de burgers konden onmogelijk het achterstallige aanzuiveren, zoodat dit feitelijk voor de schatkist verloren ging. En in den Oranje-Vrijstaat was het al even droevig gesteld; ook daar verkeerde het land in een geldcrisis, wel niet als een gevolg van binnenlandsche partijtwisten, maar door de kostbare oorlogen tegen de Basoeto's, die voortdurend grensinvallen deden en zich aan roof en mishandeling schuldig maakten. Vruchteloos ijverde de wakkere Pretorius dag en nacht om het land van den wissen ondergang te redden; — het scheen, alsof hij met onmacht ware geslagen. Daarbij kwam, dat hij een groote fout beging, door zich nl. te omringen met welopgevoede maar onwaardige en nietsbeduidende ambtenaren, meestal vreemdelingen nog wel, aan wie hij de gewichtigste betrekkingen opdroeg, in plaats van ze in handen te leggen van degelijke Afrikanen. Vooral naar Hollanders luisterde hij; hij werd hun speelbal, en zoo gaf hij onwillekeurig aanleiding tot den afkeer, dien de Boeren van al wat Hollandsch was, koesterden. Gelukkig is die afkeer de laatste jaren sterk verminderd. Bovendien zal het gedrag der dappere Hollanders te Elandslaagte de verhouding nog meer verbeteren. Ook het kordaat optreden van de Hollandsche ambtenaren der Nederlandsche Zuidafrikaansche Spoorwegmaatschappij zal het zijne er toe bijdragen om den band te versterken. Maar nog zijn we niet aan het einde van de rampen, die de jeugdige Republiek 11a den dood van Andries Pretorius en Hendrik Potgieter trollen. Nog zullen we een oogenblik de aandacht moeten wijden aan de kerkelijke beroeringen, die den staat in zijn geboorte ondermijnden. Oom Tijs kom dikwijls naar (le kerk: Hij is een schaap al lang gemerk, Ilij sit daar in de voorste vlerk, K11 kauw /.ijn wprnimpies" lekker sterk. 8 Oek is hij tegen «nieuwigheid" In kerk of school of overheid; Hij zeg : «l)ie modes van ons tijd Die maak ninar net van ons protijt." De kerk dor Boeren was do Nederduitsch-Gereformeerde, door Jan van Riebeek in Afrika geplant. De afstammelingen der Hollandsche Calvinisten en Fransehe Hugenoten waren aan haar gehecht gebleven ook in de benauwde dagen van den Trek. Den ouden Staten-Bijbel met psalmen en formulieren hadden zij met eerbied naar hun nieuwe vaderland medegevoerd; kerkorde en tucht hadden ze steeds streng gehandhaafd, kerkelijke gebruiken eveneens stipt gevolgd. De gemeenten in de republieken kwamen geleidelijk onder de Kaapsche Synode, werden bediend door leeraren van de Kaap en bleven tot het jaar 18G2 als de »Ring van Transgariep" een groot deel uitmaken van de Gereformeerde Kerk van Zuid-Afrika onder bestuur van de Kaapsche Synode. Voor en na had deze Synode er tal van leeraren heen gezonden; we noemen slechts de heeren Faure, Albertijn, Andrevv Murray, Neethling, Louwen Daniël Lindley. Al spoedig evenwel kwam de Kaapsche Synode tot de treurige ervaring, dat de Boeren niet slechts een zelfstandigen staat maar ook een onafhankelijke kerk wenschten te bezitten. Immers in Augustus 1803 werd er te Rustenburg een kerkvergadering gehouden,waar o. a. besloten werd: 1. Geen andere kerk zal in de Republiek geduld worden dan de Hollandsche Gereformeerde kerk. 2. De kerk in de Republiek zal onafhankelijk zijn van de Kaapsche Synode. 3. Elk mannelijk inwoner boven » i ,r u v/iiv* VU IVyU Anurew Murray. de twintig en elk vrouwelijk inwoner hoven de zestien jaar zal jaarlijks drie shilling moeten betalen tot onderhoud der kerk. Toch waren er ook vele Boeren, die aan de Kaapsche Synode wensch- 1'aul Kruger. ton verbonden te blijven. Een ander punt van kwestie was bet al of niet volgen van de Evangelische Gezangen bij de godsdienstoefeningen. Velen waren tegen deze nieuwigheid, !) inzonderheid de streng Gereformeerden, in de wandeling de Doppers genoemd. l)ie //Sankies-lietjes" in die kerk Dink Oompie is des duivels werk; Daartegen ook krapeer hij sterk, Hij set die dwaling paal en perk. Aan het hoofd der Dopperkerk plaatste zich Ds. Postma, die door de Synode van de Christelijk Afgescheiden Gereformeerden in Nederland 1'ark te Potchefstroom. naar de Zuidafrikaansche Republiek was gezonden, en krachtig gesteund werd dooi' Paul Kruger, die destijds het ambt van kommandant bekleedde. Met leede oogen had Ds. van der Hoff, die tot de Pretorius-partij behoorde, de komst van dezen nieuwen leeraar aangezien, terwijl het district Lijdenburg zich formeel aan diens kerkbestuur onttrok en zich andermaal onder de Kaapsche Synode stelde. Hier vestigde zich o.a. Ds. van Heyningen. Zoo ontstonden er in de Zuidafrikaansche Republiek drie kerkelijke partijen. Dat dit alles niet zonder ernstige tooneelen gepaard ging, ligt voor de hand. Landdrost en heemraden kwamen er 1) Ook in ons land nam men dit verschijnsel waar. aan te pas. Het mocht dan ook een geluk genoemd worden, dat een algeineene kerkvergadering de zaak definitief regelde. Op deze vergadering, die te Potchefstroom gehouden werd en waar nevens de drie genoemde predikanten met hun kerkeraadsleden ook Ds. Louw van Fauresmith en Ds. Hoffmeyer van Colesberg tegenwoordig waren, werden o.a. deze drie gewichtige besluiten genomen: 1. Ds. Postma werd gehandhaafd als predikant van Rustenburg. 2. Het gebruik van de Evangelische Gezangen werd vrij gelaten aan de gemeenten. 3. Geen predikant zou erkend worden, die niet behoorlijk door de Kaapsche Synode gelegitimeerd was. Zoo was de rust ook in de kerk weergekeerd. Na dien tijd leefden de drie kerkgenootschappen in vrede naast elkander en werkte ieder voor zich aan het heil der hun toevertrouwde kudde. Vrille! vrede in Transvaal! Kniel neer. Nogmaals dank, tien duizendmaal O lieer! .la, Uw nooitvolpresen naam, Loof en dank en prijs ons saam, (iod is groot in majesteit Halleluja in eeuwigheid! Sing die vrije Republiek Een lied! Uit die hart en met muziek — En skiet — Brand die vreugdeskote los, IV eggo klink in kloof en bos. .luig nou ouderdom eu jeugd Dis 'u dag, 'u dag van vreugd ! Wij zijn thans genaderd tot het jaar 1871, het jaar, dat Martinus VVessel Pretorius zag aftreden als staatspresident van de Zuidafrikaansche Republiek, en een ander persoon op het 'staatstooneel verschijnen, wiens naam we nog nooit hebben hooren noemen: we bedoelen nl. den nieuwen president Thomas Frangois Banjers. Gaan we in het kort het aftreden of liever den val van Pretorius na. In het jaar 1867, toen de vrede op politiek en kerkelijk gebied geteekend en de rust in de Republiek was weergekeerd, had een gelukkig toeval — we komen hier later op terug — aanleiding gegeven tot de ontdekking van de Diamantvelden in het tegenwoordige Griquitland-West, en gedurende de beide volgende jaren werd de onmetelijke rijkdom dezer velden proefondervindelijk aangetoond. Een gedeelte dier velden, gelegen bij Klipdrift aan de Vaalrivier, viel volgens de meening van president Pretorius binnen de grenzen van de Zuidafrikaansche Republiek. Bij het Zandrivier-tractaat waren de westelijke grenzen niet nauwkeurig bepaald, zoodat nu verschillende personen op de Diamantvelden aanspraak maakten; de voornaamste onder hen waren o. a. de Barolong kapitein Maroko, de Griqua kapitein Nicolaas Waterboer en verder eenige Baslapin kapiteins. De zaak werd ten slotte aan de uitspraak van den gouverneur van Natal, William Keate, onderworpen, die al eerder als scheidsrechter was opgetreden in de grenskwestie tusschen de beide zusterrepublieken. Intusseheu was Engeland ten aanzien van de Boeren een geheel andere taktiek gaan volgen, nu zijn oog gevestigd was op de kostbare diamanten, die straks uit den schoot der aarde zouden worden gedolven. Had in 1854 de hertog van Newcastle verklaard, dat het voor Engeland niet mogelijk was, «voortdurend troepen op de been te houden om vooruitgeschoven posten te bezetten en te verdedigen, terwijl het toch eigenlijk slechts Kaapstad en de Tafelbaai wettig had verworven," — thans, in 1S70, keurde Lord Kimberley elke uitbreiding van 't gezag der Boerenrepublieken af, omdat de Boeren daardoor (N.B.) een uitmuntende gelegenheid zouden krijgen voor hun slavenhandel, waarvan onderdrukking der inboorlingen en verstoring van den vrede het gevolg zouden zijn. We zien het, de Engelsche staatslieden waren buitengewoon gevat in het zoeken van middeltjes om hun onrechtvaardig gedrag te verbloemen. Trouwens het heeft hun aan die gevatheid nooit ontbroken en ook in den tegenwoordigen oorlog is zulks andermaal schitterend (!) gebleken. De door den scheidsrechter genomen beslissing, de zoogenaamde arbitrage van Bloemhof, meestal »Keate-award" genoemd, was ten nadeele der republieken. Pretorius meende echter niet anders te kunnen doen dan het tractaat te onderteekenen. Zoodra zulks te Pretoria bekend werd, heerschte er een ontzettende opgewondenheid. Een hevige agitatie werd tegen de regeering op touw gezet; de Volksraad viel den president heftig aan en gaf in hooge woorden aan zijn ontevredenheid lucht. Dit bewoog den beleedigden man zijn ontslag te nemen en als ambteloos burger te gaan leven; het oudste lid van den Uitvoerenden Raad, de heer J. Erasmus, werd tot waarnemend president benoemd. Veel gelukkige dagen had Martinus Wessel Pretorius tijdens zijn presidentschap waarlijk niet beleefd. Wel was het gedurende de laatste jaren in de Republiek tamelijk rustig geweest; daar stond evenwel tegenover, dat de toekomst groote zorg baarde. De financiëele toestand van de Zuidafrikaansche Republiek was hoe langer hoe ellendiger geworden. Kontant geld was bijna niet te krijgen, de gouvernementsnoten waren tot op Thomas Fran^ois Burgers. Jan Hendrik BratnU één vierde der waarde gedaald; de handelshuizen weigerden zelfs tegen dit papieren geld goederen af te zenden. Koffie en suiker waren buitengewoon duur. Te Potchefstroom kostte het meel zesendertig gulden per Hectoliter en mealies zeven shilling per emmer. De mensehen hadden heelemaal geen geld om kleeren te koopen en welgestelde boeren liepen als het ware in vodden rond. De handel was geheel gestremd, en tot overmaat van ramp: — de Kaffers toonden zich onrustiger dan ooit. Waarlijk de toestand der Zuidafrikaansche Republiek zag er donker uit, ieder staarde somber voor zich heen en vroeg zich af: wie zal ons door dezen chaos heen brengen? Welk schipper zal het ontredderd vaartuig een veilige haven binnenloodsen? Die sprinkhaau en die droogte ls swiiar op onse land, En wat vau ous sal worde Is bowe mij verstaut. Ons skape het die brandziek, Ons koren het die roes, Die heeste krij rooi water, En die paerde vrek ') vau droes. Die geld is ook so danig skaars, Die koffie wordt so duur, Die vreemde fianke raak ons haas, En die intres vreet soo 's ■) vuur. Laas rij ek na neef 1'ieter, Hij vraa, «Waar gaat dat heen?" Ek sê, «Ek kom na jou toe «Oin bietje geld te leen." Dij sö, «Mijn lieve kerel, «Die ding is op 'n ent, «Want, die bauk die het mij opgedruk, «En mij boedel 's insolvent." Toen Pretorius als president was afgetreden en zich tot het ambteloos leven teruggetrokken had, luidde de groote vraag: »wie zal thans president van de Zuidafrikaansche Republiek worden? Wie zal ons redden 1) Sterven. 2) Zooals. uit den neteligen toestand, waarin do burgeroorlog ons gebracht heeft ? Inderdaad er was een krachtig, voortvarend staatsman noodig, iemand die over een groote mate van wilskracht beschikte en recht op het doel afging, zonder zich door verkeerde raadgevers van den goeden weg te laten leiden; iemand ook, die door en door met Afrikaansche toestanden op de hoogte was en ontrouwe ambtenaren streng wist te straffen. Want de ambtenaarswereld liet veel te wenschen over; in den Volks-, raad hadden lieden zitting, wier zetel hun broodwinning was; het gezag der regeering was tot een buitengewoon laag peil gedaald en in alle kringen heerschte een soort politieke moedeloosheid. Warme vrienden van de Republiek wanhoopten zelfs aan haar voortbestaan. Toch behoefde men niet lang in ongerustheid te verkeeren. Was Jan Hendrik Brand, de populaire, energieke staatspresident van d' Oranje-Vrijstaat, niet de aangewezen persoon, die liet land van zijn wissen ondergang redden zou? Geen sympathieker persoon in geheel Zuid-Afrika! Toen in het jaar 1864 de toestand van Oranje-Vrijstaat even erg, zoo niet erger was dan thans in de Zuidafrikaansche Republiek, waren de oogen der Vrijstaters op den kloeken Brand gevestigd, een man uit één stuk. Immers Jan Hendrik Brand — hij volgde Martinus Wessel Pretorius op, die van 18(30 tot 180i ook president van den Vrijstaat geweest was—redde liet land uit een geldcrisis, bracht het inwendig bestuur op een goeden voet en brak de kracht van de weerspannige Basoeto's. Ook was hij voorstander van degelijk onderwijs en had in weinige jaren den aan zijn zorg toevertrouwden Staat krachtig vooruitgebracht op het pad van beschaving. «Alles zal reg kom!" had hij gezegd, toen liij de teugels van het bewind in handen nam. En alles was »reg gekomen," boven verwachting. Elk een is hier eeu demokraat; Hier is gên eeu aristokraat In ouse kleine Vrije Staat Ons kleine en dappre Vrije staat — Die kern van vrije Afrika — Van onafhanklik Afrika, Van Afrika niet eije vlag, Van Afrika, uie meer verag, Nie meer beskender en onteer, Want klein en swak en arm nie meer. Jan Hendrik Brand was in 1823 te Kaapstad geboren, als HollandschAfrikaner opgevoed, gepromoveerd in de rechten en met Engelsch en Hollandsch vertrouwd. Hij was zoowel in Holland als Engeland geweest; aan de Leidsche en Londensche hoogeschool had hij gestudeerd en aan beide had hij de examens der rechtsgeleerde faculteit afgelegd. Jan Hendrik Brand was alzoo een man van wetenschap. Maar hij was meer dan dat: — ook man van opvoeding en ervaring, iemand met wilskracht, energie en onkreukbare eerlijkheid. Geen geldzoeker was hij, en evenmin was het hem om eerbejag te doen. Men kon er stellig op rekenen, dat hij eiken ontrouwen ambtenaar onverbiddelijk zou afzetten, dat hij waken zou voor een onpartijdige rechtspleging en de belangen van het onderwijs zooveel mogelijk zou behartigen. Ook mocht men vertrouwen, dat hij den Kalfers het noodige ontzag zou weten in te boezemen; met de krijgshaftige Basoeto's had hij liet immers ook wel klaar gespeeld. Een man voorts, die kon omgaan met -vreemde gezanten, met koningen en keizers, maar ook met den minste des volks, een man, vroom, vroed en kloek. Kon men werkelijk geschikter candidaat uitkiezen? Jan Hendrik Brand president van de Zuidafrikaausche Republiek en — het land was gered, de crisis opgelost, met hope mocht men de toekomst tegemoet gaan. Helaas!... wat men niet voorzien had, gebeurde.... Brand bedankte voor den presidentszetel. Wel deed men alle mogelijke moeite om hem te bewegen, zich de keuze te laten welgevallen; men gaf hem bovendien te kennen, dat beide republieken haar afzonderlijk bestuur zouden behouden;... doch het mocht niet baten; — Brand bleef bij zijn eens genomen besluit. Dat was een treurige tijding voor de hoopvolle Transvalers! Zwaarder slag kon er op dat oogenblik niet komen. De groote vraag was nu: wie zou er thans president worden? Er bleven nog twee candidaten over: het waren Burgers en Robinson. De laatste had heelemaal geen kans; alzoo werd de moderne predikant Thomas Franco is Banjers met overgroote meerderheid van stemmen tot staatspresident verkozen. Hij hing de toga aan den kapstok en werd den 1 Juli 1872 met groote vreugde en geestdrift te Pretoria ingehaald en beëedigd. Een enkel woord over den man, die in de plaats van den kloeken Jan Hendrik Brand geroepen werd om den Augiusstal van de Zuidafrikaansche Republiek te zuiveren: De naam Banjers was in het jaar 1871 door geheel Zuid-Afrika bekend. Gesproten uit een boerenfamilie in Graaft' Reinet, toonde hij op jeugdigen leeftijd zooveel weetgierigheid en talent, dat eenige vrienden hem in staat stelden zich aan de studie te wijden. Daarop ging hij naar de universiteit te Utrecht en werd later predikant te Hanno- ver in de Kaapkolonie. Burgers was de moderne richting toegedaan en werd deswegen in 18(>4 door de Synode uit zijn ambt ontzet. De wereldlijke rechter handhaafde hem evenwel, wat groote opschudding teweegbracht. Door zijn vijanden als ketter uitgekreten, door zijn vrienden daarentegen vergood, onderscheidde hij zich door een schitterende'welsprekendheid en zeer bevallige manieren. Die welsprekendheid had hem op zijn rondreis door de Republiek gedurende de verkiezingsdagen vele vrienden bezorgd. Daarbij kwam, dat Jan Hendrik Brand hem aanbevolen had. »Ziet dan, waarde landgenoten," had deze gezegd, »onder biddend opzien naar den rechten man uit — een geboren Afrikaner van de noodige kennis, bekwaamheid en levenskracht, die zijn krachten aan een staat, welke zooveel rijke hulpbronnen bevat, kan en wil toewijden!" Wel hadden Paul Kruger en Du Plessis met alle macht zijn verkiezing tegengewerkt, wel had de gereformeerde domine Lion Cachet in Kaapsche en Transvaalsche nieuwsbladen sterk tegen hem geageerd, en zelfs hadden Kruger en Joubert gedreigd het land te verlaten. Maar met dat al kwam Burgers' naam zegevierend uit de stembus; bij de drie duizend stemmen waren op hem uitgebracht. Dat had hij vooral te danken aan het feit, dat hij geen geschikt candidaat tegenover zich had; maar vooral aan zijn schitterende welsprekendheid, waarmede hij de burgers in vervoering wist te brengen. Het volk was machteloos, hij daarentegen vol moed. Het papieren F Ljon Cachct geld zou hij dadelijk tegen goud inwisselen, spiegelde hij den Boeren voor. Hij zou een leening tot stand brengen, bruggen over de rivieren slaan, publieke wegen voor het transport aanleggen, het rechtswezen verbeteren. Kantoren zou hij zuiveren, degelijke ambtenaren aanstellen, scholen stichten met uitstekende onderwijzers, fabrieken oprichten, nieuwe bronnen van welvaart openen, grenskwesties regelen, handelsbetrekkingen aanknoopen met het buitenland en — summa summarum de spoorweg van Delagoa-baai naar Pretoria zou de kroon op het werk zetten. Was het wonder, dat de burgers aan zulk een candidaat wel hun stem wilden geven ? Wel was hij de liberale richting toegedaan; doch even bekend was het, dat hij de liberale gevoelens aan een ander niet opdrong. Ook was het voor velen geen geheim, dat hij nog al verspilziek van aard was, hetwelk hij vooral getoond had bij den bouw zijner pastorie: »hooge muren, veel front, breed uitgebouwd, grootsch aangelegd, een Pretoria met de spoorwegljjn naar Delagoa-baai. echt Hollandsch Buitenverblijf." Doch dat deed minder ter zake. Had Burgers niet eerlijk verklaard, dat hij de grootst mogelijke zuinigheid in regeeringszaken zou betrachten ? Inderdaad zulk een man boezemde vertrouwen en eerbied in, met zulk een schipper durfde men de reis wel wagen. Maar niet allen dachten er zoo over. Paul Kruger, de Leeuw van Rustenburg, nam zijn ontslag als kommandant-generaal en trok zich in het ambtelooze leven terug. Ontzettende ontevredenheid heerschte onder de leden der Dopperkerk, die beweerden, dat er geen zegen op het land meer rusten kon, nu zulk een' goddeloos persoon, de anti-christ, gelijk zij hem noemden, president van den staat was. Velen zelfs verlieten hun geboortegrond en trokken naar Damaraland. 1) Lion Cachet. De Worstelstrijd der Transvalers. Helaas! Het bestuur van president Burgers heeft velen teleurgesteld, zijn regeering is een algeheele mislukking geweest. Nooit is de geluksster van een man zoo snel gerezen als de zijne, maar ook nooit zoo snel gedaald. De oorzaak was, dat hij niet het minste begrip had van de eigenaardigheden van het volk, dat hij bestierde. Zelf te hoog opgevoed, scheen het hem onmogelijk af te dalen tot de begrippen van eenvoudige Boeren. De Zuidafrikaansche Boer — zegt de heer Van Oordt terecht — is een eigenaardig wezen. Hij erkent zich koning op eigen grond; hij betaalt zijn belastingen aan zijn regeering en hij verlangt, dat deze zijn belangen zal voorstaan. Doch de regeering moet zich niet te veel met zijn zaken inlaten en hem liever stilletjes zijn gang laten gaan op zijn eigen boerderij, zoo hij zich maar niet schuldig maakt aan overtreding der wet. •) Met dien toestand moet bepaald rekening gehouden worden, zoowel door den laagsten ambtenaar als door den hooggeplaatsten staatspresident. Zelfs Paul Kruger, die toch bij zijn volk zoo hoog staat aangeschreven, zou de liefde der Boeren verbeuren, wanneer hij ophield, zich door die gedachte te laten leiden. Ons wil gfin konings o'er ons meer! Dit sal ons ver ons kimlers leer. Sr kompelimente ver Jan Brand, l)ic groote staatsman van ons land; //Lank mog hij leve" dis die wens Van hier die Afrikaander mens. Het was een grove fout in het optreden van Burgers, dat hij de Boeren niet beter bestudeerd had. Zeker, een omwenteling in het staatsleven kon hij tot stand brengen; maar een omwenteling in het volkskarakter, dat was onmogelijk. Ongetwijfeld meende de nieuwe president het goed met zijn volk. doch zijn al te groote voortvarendheid bedierf alles. Bovendien wist hij zijn persoonlijke gevoelens omtrent den godsdienst niet op den achtergrond te houden. Zoo kwam het, dat een groot deel van het Tranvaalsche volk schuw voor hem werd en hem mistrouwde. Zelf een slecht financier, sprong hij kwistig met 's lands gelden om, en hij begreep niet, dat dit den ouderen en zuinigen Boeren vooral erg hinderlijk moest wezen. Schitterende elfecten te maken, pakkende redevoeringen te houden, dat kon hij echter uitstekend, 1) J. F. Van Oordt. Panl Krngcr en de Opkomst der Zuidafrikaansche Republiek. en wat hij voorstelde, werd dan ook grif aangenomen. De eerste politieke daad van Thomas Franpois Burgers was de sluiting der toegezegde leening; dat was het noodzakelijkste artikel van het program, meende hij. Het gelukte hem werkelijk bij de Cape Commercial Bank te Kaapstad drieënzestig duizend pond sterling op te nemen. De Boeren kregen goud voor die vervloekte Banknoten, de ambtenaren behoefden niet langer gebrek te lijden; de staatskolfers waren boordevol, de populariteit van den knappen president steeg met den dag. Vooral zijn krachtig protest tegen de arbitrage van Bloemhof, een meesterstuk van stijl en met alle zorg en uitvoerigheid bewerkt, viel in den smaak van zijn volk. »Dat was eerst een president!" riep men overal. Maar Burgers deed meer: Hij bracht persoonlijk een bezoek aan de ontdekte goudvelden in Lijdenburg i), liet den leden van den Volksraad stukken gevonden goud van zestien en drieëntwintig ons in de hand nemen en gaf buitendien aan elk lid een gouden penning van een pond sterling ten geschenke, waarop zijn beeltenaar prijkte en waarvan hij duizend exemplaren in omloop liet brengen. Met groote zorgvuldigheid werden deze eerste Tranvaalsche munten door de Boeren bewaard. Ze pronkten later aan horlogekettingen en in broches. Op die wijze wist Burgers het vertrouwen der eenvoudige Boeren te-winnen, die aan zulke prachtige goudstukken niet gewend waren. Doch terzelfder tijd omringde hij zich door tal van avonturiers, agenten en rechtsgeleerden, zoodat de regeering eigenlijk in handen van vreemdelingen kwam. Helaas! Dat de voortvarende president het niet inzag, hoe hij op deze wijze het staatsschip op twee gevaarlijke rotsen aanstuurde: staatsbankroet en annexatie! Na de leening bracht Burgers de nieuwe Onderwijswet in den Volksraad. Een boeiende toespraak, waarin hij o. a. deed uitkomen, dat hij maar niet begrijpen kon, waarom men den Bijbel op school noodig had, haalde de meerderheid tot zijn zienswijze over; de afgevaardigde P. J. Joubert ondersteunde hem krachtig, en zoo werd het beginsel: neutraal onderwijs aangenomen. Daarna kwam de beurt aan de Zuidafrikaansche Vlag en het Zuidafrikaansche Wapen. Die strookten heelemaal niet met het schoonheidsgevoel van den fijn beschaafden president en moesten door andere vervangen worden. Vruchteloos was de tegenstand van den hoer Prinsloo, den kloeken afgevaardigde van Pretoria, die voor niets ter wereld de dierbare Vierkleur der oude Emigranten wilde prijsgeven, en in gloedvolle taal zijn zaak verdedigde. 1) De goudvelden te Barbei'ton, die Oom Paul thans weer laat exploiteeren. Burgers' rede was ook nu den leden te machtig; — de Vierkleur moest wijken voor de geïmproviseerde Vlag van den nieuwen staatspresident. Ons natie met sija eije vlag: Ontstaat tog seker nog een dag; Wat raakt dit ons niet Holland dan, Wat gaat ons Engeland dan aan ? Suid Afrika alleen 's ons land, Hier stig ons dan een broederband, Met Afrikaanders werk ik saam ; [s llollans of is Brits sijn naam, Is Frnnsch of Duits sijn afkomst ook, Dit isf gHi saak om o'er te spook. Europa's volk kan tuis regeer, De Republiek sal ons hier eer; Ons wil gên Konings o'er ons meer! Dit sal ons ver ons kinders leer. Ju net nou kom die blijde dag, Dan waai die Afrikaanse vlag! Thans kwam de spoorweg Delagoabaai-Pretoria ter tafel. Het nieuwe spoorwegontwerp van den wakkeren, ondernemenden staatspresident beloofde werkelijk veel voor de toekomst. Durban en Port-Elizabeth waren in die dagen de voornaamste havens van Transvaal. Daar hadden de Engelsehen hun magazijnen en voorraadschuren; van daar uit werden de Boeren door rondreizende kooplieden van het noodige voorzien. Deze laatsten vestigden hier en daar winkels, waar alles te krijgen was, doch die van uitgenoemde 1m d1s c 111'. 0 C E A a jv haven plaatsen steeds werden aangevuld Richting van den geprojecteerden spoorweg van en (|us eigenlijk ZOOVelc depots WarCU Delagoa-baai tot aan dc grenzen der Z. A. R. y;m (]en Engelschen groothandel. De hooge invoerrechten alsmede dc kostbaarheid van het lange, onzekere en gebrekkige transport der goederen naar de plaats van bestemming deden de prijzen der invoerartikelen tot een ongeloollijke hoogte stijgen. Aan «vechten" en transportrijders betaahle de Republiek alleen reeds over de honderd vijftig duizend pond sterling 's jaars. Daarbij kwam, dat de uitvoer daarentegen voor vele artikelen onmogelijk gemaakt werd door de enorme vervoerkosten. Een gevolg daarvan was, dat de Boeren slechts voor het hoog noodige arbeidden. Kon men nu een overeenkomst met Portugal omtrent den ontworpen spoorweg aangaan, dan zou door lager transportkosten en minder hooge rechten de aanvoer gemakkelijker, goedkooper en zekerder worden. Maar er waren nog meer voordeelen aan het spoorwegplan verbonden. Door de uitroeiing der bosschen van den Lebombo zouden de koortsen verminderen, en door het werken der menschen zou de tsetsevlieg verdwijnen, die het was bekend — bewoonde streken schuwt. Groote transportkosten zouden dan tevens bespaard worden, en de uitvoer zou daardoor aanmerkelijk toenemen. Zoolang de lijn Pretoria-Lorengo Marqués niet bestond, zou de invoer den uitvoer overtreffen, en de Republiek ging haar ondergang tegemoet. Was de spoorweg echter klaar, dan zouden de Boeren te Delagoa-baai steeds een markt vinden voor hun waren; de werkkrachten van het land zouden zich ontwikkelen, in het buitenland zou men de Zuidafrikaansche Republiek leeren kennen als de voorraadschuur van Zuid-Afrika, en de degelijkheid der voortbrengselen zou hoogst voordeelige handelsrelatiën uitlokken. En ten slotte duizenden vreemdelingen zouden toestroomen naar het heerlijk land der toekomst, naar het El Dorado van het Zwarte Werelddeel.1) Intusschen waren de conservatieve Boeren maar half met die nieuwerwetsche dingen ingenomen; ze wilden liever bij het oude blijven. Voor //vrijheid" in die Kerk en Staat Veg ou Oom Tijsie in die Raad: Belasting, tollen, //assistaat,'' Die maak de ou man sommer kwaat. Die Staat is nes een koffie-kan; Die koffie drink die heertjies van, Die 'moer is ver die arme man. Praat nie van //spoor-weg" met Ou-Oora: Hij hou van //pert-en-zaal-en-toom," Hij sit maar op sijn disselboom, En klap sijn zweep en skree: //dis 'bog', die stoom. Toch kreeg Burgers zijn reusachtig lievelingsplan er door. Wat meer jS) _ de Volksraad schonk hem een buitengewone volmacht om een 1) Dr. Hendrik P. N. Muller. Zuid-Afrika. leening van drie honderd duizend pond sterling te sluiten, en persoonlijk de zaak in Europa te gaan regelen. Werkelijk was de fmanciëele toestand van de Republiek in den korten tijd van Burgers' presidentschap heel wat verbeterd. Wat in jaren niet gebeurd was, zag men nu: er bleek over het jaar 4874 een batig saldo van ruim tien duizend pond sterling. Vol goeden moed scheepte de staatspresident zich dan ook den 15en Februari 1875 in naar Europa, zijn vriend Petrus Jacobus Joubert Aanleg van den spoorweg van Loren^o Marqués naar de Transvaal. tot waarnemend president achterlatende. Met groote geestdrift werd hij in Europa ontvangen, vooral in Holland en België. Terloops werd de Britsche minister van koloniën, Lord Carnarvon, beter onderricht aangaande de ware toestanden in Transvaal, door de Kaapsche regeering steeds zoo onjuist voorgesteld, gelijk zulks nog steeds geschiedt. Daarna zocht hij in Holland een geschikt superintendent voor de uitvoering der nieuwe onderwijswet. Zijn oog viel op den heer W. J. van Gorcum, terwijl Dr. E. P. J. Jorissen door hem benoemd werd tot hoofdonderwijzer aan de Hoogere School te Pretoria x). Beide heeren behoorden 1) Deze betrekking is echter niet door hem aanvaard. tot «le moderne richting. Een kreet van verontwaardiging ging in ZuidAfrika op, toen beide mannen aldaar aankwamen. Men liep iet ui e, dat Burgers de Transvaal modern wilde maken, en de oude patriottische Hans Steijn, de daad bij het woord voegend, rukte de nieuwe vla* te Pretoria naar beneden en verscheurde ze, welk feit met een boete van twintig pond sterling gestraft werd. Ook de leening werd gesloten: de firma Insinger en Co. te Amsterdam bracht ze aan de markt, en teneinde de zaak met vereischten spoed te kunnen doorzetten, werd al vast te Luik voor zeventig duizend pond sterling aan spoorwegmateriaal gekocht. (De Mausergeweren, in den oorlog van 1899—\M zoo (link doel treffend, werden ook door een Belgische vereeniging nl. te Herstal geleverd). Voorts sloot Burgers een voordeelig handelsverdrag met Portugal. Met roem beladen keerde de voortvarende president naar Zuid-Afrika terug. De koning van Portugal had hem tot ridder geslagen; Z. M. koning Willem 111 had zijn borst met het commandeurskruis van den Nederlandschen Leeuw versierd; de Utrechtsche hoogeschool verleende haar oud-leerling den titel van doctor in de rechten honoris causa. Met gejuich werd Burgers door de Boeren te Pretoria ontvangen. Hoera! De leening was volteekend, het spoorwegmateriaal zou spoedig te Delagoa-baai zijn, allervoordeeligste handelsverdragen waren gesloten met Portugal. Dit laatste was in ei aa waar. Goederen, voor de Zuidafrikaansche Republiek bestemd, zouden slechts met drie percent belast worden, en later zelfs niet hooger dan anderhalf percent. En zulks, terwijl Portugal andere natiën tien tot tweehonderd percent liet betalen. Wat intusschen de eerste beide punten betreft, daarin overdreef Burgers schromelijk. Van de leening kon hij nl. slechts negentig duizend pond geplaatst krijgen; en honderden staven, rails, wielen, assen en houten leggers, door hem te Luik en elders eigenmachtig gekocht voor over de zeventigduizend pond, kwamen op het strand te Loren?o-Marques naast de Hollandsche factorij te liggen, om later voor nog niet het vierde gedeelte weer verkocht te worden. Van de negentig duizend pond — we bedoelen de leening trok vei ei het huis Insinger 2450 pond voor commissieloon. Zelf bracht Burgers 459 pond in rekening, terwijl zijn particuliere secretaris, de heer Tromp, er 250 pond van kreeg voor reiskosten van Holland naar Zuid-Afrika. Toen dergelijke zaken uitlekten, was zulks natuurlijk niet in het belang van Burgers' populariteit, en hij moest zich in den Volksraad verant woorden. Hij wist er zich echter als gewoonlijk meesterlijk door te slaan en — het onweer trok voorbij, zonder hem veel t< deren. )oc ï er kwamen andere donkere wolken aandrijven, die niet voorbij trokken maar hangen bleven, zelfs tot na den val van den president. Bij zijn E --- -—- — n— l)e haven van Durban. Gezicht op Port Elizabeth. terugkomst in Zuid-Afrika vond hij nl. de Republiek opnieuw in een gevaarlijken Kafferoorlog gewikkeld. Onderweg reeds hoorde hij de vreemdste geschiedenissen verluiden: Boeren waren vermoord, kinderen en vrouwen weggeroofd, Pretoria ingenomen 't was een slecht voorteeken.1) Wat was er intusschen gebeurd? Tusschen de Boeren en KafTers waren grensgeschillen ontstaan, en het opperhoofd Secoecoeni was met een groot leger het distriet Lijdenburg binnengetrokken. Toen Sekokoeni's Kail'errot Ons dreig van alle kant, Trek bij and' hoofd der burgers uit, Voor God en Vaderland. //Op dappere Transvalere, op!" So klinkt zijn stem alom, //Vertrouw op God en doet jul plig, Verdrijf die Kntlerdom!" Sijn stern was ver die volk genoeg, En hul kom aangesneld, Hul skaar hul met 'n dapper hart Om Badenhorst, die held. Reeds hadden de Boeren zich verzameld om tegen den indringer op te trekken. Burgers plaatste zich aan hun hoofd. Helaas, de moderne ex-predikant, de gevierde redenaar, de man van de theorie, bezat het vertrouwen der Boerenkrijgers niet. Groote ontevredenheid heerschte in het hoofdlaager. Er werd gemompeld over de nieuwe wijze van oorlogvoeren, en men verweet Burgers, dat hij geen kennis had van oorlogvoeren met de Kaffers. Zeer tegen het advies van verschillende ervaren kommandanten, besloot hij ten slotte, tot een aanval op de residentie van het weerspannige Kafferhoofd over te gaan. Wat te voorzien was, gebeurde: het roekelooze plan mislukte totaal. De vijand had groote, hooge schansen gebouwd en onderhield een vernielend vuur op de Boeren. En toen de president den volgenden dag krijgsraad hield, riep men algemeen: y>huis toe!" Dat was een benauwd oogenblik voor den wakkeren man, die het toch werkelijk goed met de Transvalers meende. Met geweld dreef hij zijn krijgers terug en riep met donderende stem: «Lafaards, schiet mij liever dood dan te vluchten!" Vruchteloos.... bijna geheel verlaten, radeloos van smart en wanhoop, en in tranen losbarstend, moest hij zijn stout plan opgeven, en zag hij zich genoodzaakt liet kommando over te dragen aan den Duitschen oud-officier Kapitein Von Schlichmann, die weldra aan het hoofd stond van een bezoldigd corps vrijwilligers en — het stelsel van uithongering 1) Tromp. Herinneringen uit Zuid-Afrika gedurende de annexatie. toepassende — den strijd met succes voerde. Burgers zelf trok naar Pretoria terug, waar hem een zware arbeid wachtte. Er moest nl. een nieuwe leening van twintig duizend pond sterling gesloten worden bij de Cape Commercial Bank. Er moest ook een oorlogsbelasting worden geheven. Dit alles deed het aantal tegenstanders van den weleer zoo gevierden staatspresident met den dag toenemen. Thomas Frangois Burgers had de liefde van zijn volk verloren; en die het vertrouwen der Transvalers verliest, herwint het nooit meer. Burgers verloor ten slotte al zijn populariteit en kon niet langer den tegenstand van de Dopperpartij onderdrukken. Den 12 Maart 18/0 moest hij zelfs op aandrang van Paul Kruger toestaan, dat voortaan godsdienstonderwijs op de scholen gegeven werd. Terzelfder tijd snelden de jaren van Burgers' presidentschap ten einde, er moest een nieuwe staatspresident gekozen worden. Piet Joubert werkte voor Burgers, die bovendien in de beschaafde kringen nog altijd veel aanhangers vond. De Doppers en Gereformeerden daarentegen deden al hun best om Paul Kruger, den Leeuw van Rustenburg, te doen zegepralen. Wel bezat deze geen algemeene en grondige kennis, zooals Burgers; maar hij deelde de overtuiging, dat hij, door Gods hulp en medewerking af te bidden, de gave zou erlangen, om op het juiste oogenblik naar behooren te handelen. De Leeuw van Rustenburg had langzamerhand een zeker overwicht over zijn partij verworven, zijn aanhang was met den dag vermeerderd, en — het was te voorzien — bij de presidentsverkiezing zou hij een hoogst gevaarlijk concurrent blijken te zijn. Des te meer moeite deden zijn politieke tegenstanders om hem in een hatelijk daglicht te stellen, en in de «Pretoriasche Volksstem" brachten eenige spotters o. a. de volgende plannen van het a. s. régime ter kennis van het publiek: 1. Het hoofddoel van de regeering (van Paul Kruger) zal zijn, het land binnen den kortst mogelijken tijd terug te brengen tot het peil beneden beschaving. 2. De schoolwet zal worden verbrand. 3. Het gebruik van zakdoeken wordt onherroepelijk afgeschaft en verboden. /(.. Alle piano's en violen zullen door de regeering in beslaggenomen en verbrand worden. 5. De Gereformeerde kerk zal de staatskerk zijn. t). Alle loges zullen worden afgebroken en alle Vrijmetselaars verbrand. 7. Het land zal bestuurd worden zonder heffing van belasting. Een bereden afdeeling Boeren. 8. Geen machinerieën of spoorwegmaterialen zullen ingevoerd mogen worden. 9. Alle weeldeartikelen zullen liet driedubbele invoerrecht betalen; alleen snuif en brandewijn zullen vrij van belasting zijn. 10. Allen, die lange jassen of stevels dragen, zullen over de grens gezet' worden. Alleen korte baatjes en veldschoenen zullen geoorloofd zijn. 11. Het zal verboden zijn kousen in te voeren, op straffe dat de overtreders gratis pijpen en tabak aan de regeering zullen verschaffen, voldoende voor een week. 12. Alle editeuren van couranten, die tegen de regeering dui ven schrijven, zullen zonder verhoor in een blok worden gesloten.1) Op dergelijke satyrische wijze werd de candidatuur van den Leeuw van Rustenburg bestreden.... Helaas! Donkere wolken pakten zich aan den horizon samen. Voordat de stembus uitspraak gedaan had, werd liet presidentschap van de Zuidafrikaansche Republiek tijdelijk opgeheven, en Transvaal door Engeland geannexeerd.— 1) Tromp. Herinneringen uit Zuid-Atrika gedurende de annexatie. HOOFDSTUK V. Vier jaar onder (le Britsche Vlag.... Wij vechten ons vrij! O God, wil ons behoede! En setid verlossing neer! Dat nooit in overmoede, Ons trotse vijand weer Mag trag 0111 op ons hiele Te trede met zijn voet; Mar in die stof mog kuiele Bij 't sien van wat Gij doet Op! Dappre Afrikane! Kom, vat nou liand aan hand! Al moet hier weer veul traue Gestort worr' ver ons land. Ons moes dit duur verwerwe, Ons kog dit met ons bloed, Ons wil daar ook voor sterwe; Kom, veg met leeuwemoed! Spreek Bronkersspruit Met eerbied uit; Noem Potchefstroom bij naam. Pretoria en Langnekspas, Ingogo en Majuba vas, Waar ons Verlosser met ons was, Vermeld die al te saam. Reeds lang had Engeland een begeerig oog op de Zuidafrikaansche Republiek geslagen. Lord Camarvon, minister van Koloniën, tuk op de confederatie der Zuidafrikaansche Koloniën en Staten, was tot het besluit gekomen, den Boerenstaat te vernietigen. De hooge toon, dien het land onder Burgers' bestuur aannam, alsmede de spoorwegplannen naar Lorengo Marqués, welke zoo gevaarlijk waren voor de Kaapsche en Natalsche handelsbelangen, — ziedaar de voornaamste oorzaken, die dit plan in het leven riepen. Lord Carnarvon zweefde het voorbeeld van Canada voor den geest. Daar had men na talloos veel bezwaren een confederatie der verschillende Staten tot stand zien komen, en voor het verheven brein van den edelen lord scheen navolging daarvan in Zuid-Afrika wenschelijk. De historieschrijver Froude werd door hem naar de Kaap gezonden, om daar en in de beide Republieken propaganda te maken voor v. i i 11 i lonk heeld van rnnfr.dfi- —J f l)r. E. P. J. Jorissen. Pütië. Wat praat jul van confedereer? Confederatie is een strik; Carnarvon liet hom self verklik, l'oen hij Transvaal het ingepakt; Die kat is nou uit die sak. Wat praat jut van confedereer? Ons hou regvaardigheid in eer. In Londen zelf werden invloedrijke Afrikaners met uitgelezen voorkomendheid bejegend en op vertrouwelijke wijze met hen de plannen besproken voor de verwezenlijking van het groote denkbeeld. Vooraan onder deze mannen stond John Patterson, invloedrijk lid van het Kaapsche Parlement, hartstochtelijk hater der Boeren, waardig voorganger van den gehaten Rhodes c. s. De oorlog, waarin de Boeren met Secoecoeni gewikkeld waren, bood een schoone gelegenheid aan. Lord Carnarvon, — de leermeester, zou men haast zeggen van lieer Chamberlain — luisterde met den grootsten eerbied naar de ongelooflijkste verhalen over de wreedheid der Boeren, over hun hopelooze zwakheid nnam, alsmede de spoorwegplannen gevaarlijk waren voor de Kaapsche en Natalsche handelsbelangen, — ziedaar de voornaamste oor- en de groote macht van den Kaffer. John Pattefson verzekerde, dat Secoecoeni over veertigduizend gewapende mannen beschikte en dat de Boeren onmogelijk den strijd konden volhouden. In plechtigen optocht stroomden de belangstellende Britten naar het Koloniaal Departement en smeekten den edelen Lord, de Transvaal te annexeeren en aldus »een einde te maken aan de gruwelen, de inherente zwakheid en den geheel gedemoraliseerden toestand van de Republiek."1) «Een kreet wordt gehoord uit de Transvaal" —schreef John Patterson — «roepende om dadelijk te worden opgenomen in een machtig verbond met de Britsclie bezittingen ; want de bittere gevolgen Binnenplaats der Neil. factorij te Loreni;n Marqués. van den tegen woord igen oorlog hebben hun getoond, hoe zwak zij zijn en hoe onveilig.'"2) En alle voorname kooplieden of luandellirma's, die zaken in ZuidAfrika deden, onderschreven de meening van Patterson. Het was koren op den molen van den Britschen minister. In zijn antwoord stelde hij 1) Het woord „gedemoraliseerd" bezigen de Engelschen o, zoo graag, wanneer zo over de Boeren spreken. Ook de tegenwoordige oorlog bewijst liet. 2) Dr. E. F. J. Jorissen (zie portret). Transvaalselie Herinneringen. de diep geschokte gemoederen van den edelen koopmansstand gerust: »lk hoop , zeide hij, »dat de reeds genomen maatregelen doel zullen treffen. Ik heb voor het oogenblik een nieuw regiment troepen uitgezonden met meer dan gewone uitrusting en krijgsmateriëel, maar vooral verwacht ik alles van de zending, aan Sir Theophilus Shepstone opgedragen, een man, in wien ik om zijn groote levensondervinding, zijn toegevende en inschikkelijke manier, zijn groote takt en kennis van het karakter der Naturellen, het grootste vertrouwen heb." Inderdaad, geschikter persoon voor de volvoering zijner grootsche plannen, had lord Carnarvon onmogelijk kunnen kiezen. Sir Theophilus Shepstone, de zoon van een zendeling, was van zijn jeugd af met Kaffers opgevoed. Hij sprak het platte Afrikaansch-Hollandsch, was thuis in vele kaffertalen en kon bovendien in gewoonten, manieren en spraak geheel als Boer optreden. Jaren lang was hij in Natal het hoofd der Naturellen-administi atie geweest. Hij werd op dat terrein algemeen gewaardeerd om zijn groote bedrevenheid, maar tegelijk wegens zijn sluwheid sterk gewantrouwd. Aan het Britsche Departement van koloniën had hij een wit voetje, en niettegenstaande er ernstige klachten over zijn kafferpolitiek waren ingekomen, had Hare Majesteit hem tot ridder geslagen. Sir Theophilus Shepstone nu werd de held der annexatie; Cecil Rhodes mocht zich later aan hem spiegelen, want beter leermeester in de Britsche politiek bestond er niet. Den (j October 1870 ontving Shepstone van Lord Carnarvon de 'opdracht om naar Pretoria te gaan en de Zuidafrikaansche Republiek te annexeeren. Dat inpalmen zou natuurlijk niet geschieden uit zucht om het Britsche gebied te vergrooten. Lieve hemel! Kngeland was al eenmaal rijk genoeg! Integendeel, het zou alleen gebeuren om die arme Boeren te gerieven. Dezen toch waren te onwetend, te onbeschaafd om zich zelf te besturen; en bovendien waren ze veel te ruw1) om met die zachtzinnige, eenvoudige, onschuldige Kaffers om te gaan. Sir Theophilus Shepstone was een gladde vogel. Hij begreep, dat hij met zachtheid meer kon winnen dan met geweld en dat goud en whiskey in Zuid-Afrika groote waarde hadden. Daarom nam hij de noodige hoeveelheid mee, betaalde de Boeren roijaal voor het transport van zijn bagage, schonk een stevigen borrel en zag zelfs niet op een llesch champagne; had voor dezen een handdruk over, voor genen een glimlachje, — in één woord hij was de zoetsappigheid in persoon. Die gulle Sir Shepstone! riepen de Boeren, — en ze ram- 1) Ruw zijn de Boeren ook bij voorkeur in Engelsche oogen, al erkent heel Europa, dat ze het geboefte uit het Britsche leger veel te genadig behandelen. melden met de goud- en zilverstukken, voor zoo'n beetje arbeids verdiend. Onnoozelen, die ze waren! Dat ze niet beter nadachten! Maar niet alle Boeren dachten er zoo over. Er waren er ook, die den hoogen commissaris met wantrouwende blikken nakeken en wat verder vooruit zagen. Zoo ook zekere Johannes Terblans, die halfweg tusschen Standerton en Heidelberg woonde. Sir Shepstone zond een deftig gegalloneerden politieman vooruit, met het verzoek te mogen overnachten; maar de oude Hans, een echte patriot, was er tegen, en Sannie, die nog altijd Slachtersnek cn Boomplaats in het hoofd had. gaf eveneens een weigerend bescheid. En toen onze politieman met veel omhaal verklaarde, dat het de hooge commissaris van Hare Majesteit Keizerin Victoria was, die hem gestuurd had, zei ou-baas: En ek is Terblans! Een uur of wat later kwam Sir Shepstone in hoogst deszelfs eigen persoon op de boerderij van den ouden patriot. Hij meende, het zaakje, één, twee, drie in orde te maken. Maar hij had zich deerlijk vergist: ook hij kreeg ten antwoord: »en èk is Terblans," — en de hooge man mocht dien nacht in zijn eigen reiswagen doorbrengen. 1) De geschiedenis verhaalt ons een zelfde geval, dat Paul Kruger overkwam, en hetwelk we te zijner tijd zullen mededeelen. Intusschen was Shepstone's reis zeer voorspoedig; hij kwam gezond en wel te Pretoria aan, waar president Burgers hem met een deftig gezicht ontving. Eigenlijk gezegd was Shepstone den fijn beschaafden president veel te slim af. Hadde Burgers slechts niet Kruger saamgewerkt, het zou nimmer tot een annexatie gekomen zijn. Thans echter waren de gevolgen van de tweedracht te voorzien: n0g slechts enkele dagen, en het bekende «Victoria Regina" zou met rood krijt op de deuren van de gouvernementskantoren geschreven staan. Al spoedig toch kwam de adder om den hoek gluren en rolde het hooge woord van den vriendelijken regeeringscommisaris er uit. Zijn acte van beschuldiging namens Harer Majesteits Regeering luidde: 1. De Republiek heeft sedert 1852 niet aan de verwachtingen van Hare Majesteit beantwoord. Ze is geregeld achteruitgegaan en nu zoo inherent zwak geworden, dat ze niet langer leven kan. De handel is vervallen, het land kan in staat van bankroet verklaard worden. 2. De inherente zwakheid der Republiek wikkelt haar in oorlog met omliggende stammen, waarin ze gedurig het onderspit delft. Zeisin plaats van een Bolwerk een »Vuurbrand" geworden, die iedere 1) J. F. van Oorilt. Paul Kruger en de Opkomst van de Zuidafrikaansche Republiek. Kafïerhut dreigt in brand te steken en verwoesting brengt over geheel Zuid-Afrika. 3. In haar zwakheid heeft ze steun gezocht bij andere Mogendheden buiten Engeland en daardoor zwaar(!) misdreven. 4. De Boeren hebben in strijd met het Zandrivier-tractaat aanhoudend en onwettig oorlog gevoerd met de Kaffers, slavernij gedreven, zich aan de wreedste mishandelingen der inboorlingen schuldig gemaakt en de prediking van het Evangelie aan dezen verhinderd.1) Wat het laatste punt betreft, had Sir Shepstone wel eens tweemaal mogen bedenken, dat in een der bepalingen van het Zandrivier-tractaat o. a. voorkwam, dat de Boeren en Engelschen geen handel in geweren en ammunitie mochten drijven met de inboorlingen. Of zou heer Shepstone niet geweten hebben, dat de Engelschen die bepaling altijd zoo uiterst stipt zijn nagekomen en nog nakomen? En wat die hooggeroemde prediking van het Evangelie betreft, het lijkt wel, of Mijnheer de Commissaris in de leer was geweest bij den beroemden ontdekkingsreiziger Livingstone, evenals Stanley ook al een verwoed vijand van de Boeren, waarom — dit is duidelijk genoeg. Livingstone zegt n.1. ergens: »De kerk der Boeren is altijd geweest het groote bolwerk der slavernij, veediefstallen en strooptochten tegen de Kalfers. Zij hebben het vee gestolen, hun bloed als water uitgegoten, hun vrouwen verkracht, hun kinderen tot slaven gemaakt." 2) Waarlijk, het is geen wonder, dat de Boeren in liet oog van de Engelsche natie zulke ellendige, verachtelijke wezens zijn. Wanneer iemand als Livingstone zoo iets zegt, wie zal er dan nog aan durven twijfelen ? 3) Den 12 April 1X77 had de schanddaad van Albion plaats, waartegen niet alleen de Boeren, maar geheel de beschaafde wereld protest aanteekende. Nooit was hier in ons land, So sigbaar O odes Hand, As non in die Transvaalse strijd. Dit word non sigbaar wijd en sijd. Wie kan dit nog betwis, Dat hier Gods vinger is? 1) Zijn er grooter leugens denkbaar? 2) Lion Cachet. De Worstelstrijd der Transvalere. 3) Dat de Chineezen het zoo op die brave Engelsche zendelingen voorzien hebben, zal ook wel zijn reden hebben: — eerst de zendeling, dan de koopman, dan de generaal! in elk koernnt op elke dag, Bij elk geveg, na elke slag, Deurklink 'n stem ons ganse land : //Kom, Afrikaners, siet Gods hand!" En telkens siet ons neer Die vinder van die Heer. «Trap ik Transvaal ter neer, Europa zal nie keer!" So dag die lirit; maar elke staat Hoep: «Skande! Skande!'' o'er die daad! Let op, verharde lirit! Dit is Gods vinger dit! Do proclamatie van Sir Theophilus Shepstone liieki o. a. in: »De toestand van den staat was onhoudbaar en kon onder de bestaande omstandigheden niet anders dan verergeren. Het prestige der blanken had over geheel Zuid-Afrika veel geleden door den Sekoekoeni-oorlog. Annexatie van Transvaal door Shepstone op 12 April 1877. en door Transvaals toedoen zon dit steeds grooter worden. Beide zaken brachten de aangrenzende staten en koloniën van Zuid-Afrika in groot gevaar en konden daarom niet langer door Harer Majesteits Regeering geduld worden voort te bestaan. Dat er in het gansche land niet een enkel element aanwezig was, dat bij machte was, om liet land lu te redden uit zijn diep gezonken toestand. Dat de regeering niet in staat was geweest eenig middel te bedenken, waardoor liet land zou kunnen gered worden, en dat hij uit kracht van de hem verleende macht de Republiek annexeerde." Zoo was de noodlottige ure aangebroken; de doodsklok luidde over de hoofden der dappere Transvalere; de afstammelingen van de fiere Geuzen en Hugenoten waren hun vrijheid kwijt; — geketend lag de Zuidafrikaansche Leeuw achter de traliën. Helaas, de Boeren hadden het zich zelve te wijten. Nog eens, hadden Burgers en Kruger samengewerkt, nimmer zou het tot een annexatie gekomen zijn. Thans was alle verzet onmogelijk; het gekrakeel zou er slechts te grooter door worden. Wel had Aylward, de kommandant der vrijwilligers van Burgersfort en opvolger van kapitein Schligmann, zich geducht van levensmiddelen voorzien en gaf hij te kennen, dat hij het voornemen koesterde om het hoofd Je bieden aan de Engelsche troepen; doch hij sprak voor doovemansooren, — alle energie en wilskracht ontbrak op dat oogenblik, 't was of het Transvaalsche volk met lamheid was geslagen. Het was den 11 April 1877 — de laatste zitting van den Volksraad te Pretoria.... een hartroerend oogenblik. Be voor weinige jaren zoo gevierde, levenslustige en moedige Thomas Franfois Burgers, thans gebroken van hartzeer en verdriet, rijst van zijn zetel op. Krachtig protesteert hij tegen het Britsche onrecht en houdt een indrukwekkende rede. Hij smeekt de ambtenaren, in hun betrekkingen te blijven, daar zij als vrienden van de Bepubliek beter voor de belangen van haar konden waken. Hij wees hun er op, hoe elke openvallende plaats door een vreemdeling zou worden ingenomen, en dat — al wapperden er ook duizend Britsche vlaggen boven het hoofd van elk hunner — zij toch onafhankelijk zouden zijn, zoolang hun harten klopten voor het Hollandsch-Afrikaansch element. Daarna nam de staatssecretaris het woord, en zich tot de leden van den Volksraad wendend, sprak deze: «Eenmaal hopen wij u nog weder aan het hoofd te zien van het vereenigd, onafhankelijk Zuid-Afrika!" En vervolgens aan den president de sleutels van zijn kantoor overreikend, voegde hij erbij: »Uit uw handen ontving ik ze; alleen in uw handen leg ik ze weer neder!" Het laatste woord was aan president Burgers. «Ambtenaren der Zuidafrikaansche Republiek!" riep hij met trillende stem uit: »ik sta dezen sleutel af aan de overmacht. Dat doende, Heeren, leg ik hem in handen van den Almachtigen God! Mijn laatste order is: geef uw sleutel af aan het nieuwe staatshoofd!" — De ure was gekomen, de Zuidafrikaansche Republiek had opgehouden te bestaan; slechts een kwart eeuw had 3te geleefd. Engel» 1 Engels! alles Engels! Engels wat jij siet en hóór; In ons skole, in ons kerke, wordt ons moedertaal vernioor. Ag hoe word ons volk verbaster, daartoe werk ons leeraars saarrt, llollans nog in sekere skole: is bedrog, 'n blote naam! Wie hom nie lat anglisere word geskolde en gesmaad. Tot in Vrijstaat en Transvaal al, overal dieselfde kwaad. //Dis vooruitgang!" roep de skreenwers, «dis heskwaieing wat non kom! Die wat dit nie wil gelowe, die is ouderwets en dom!" Doch niet voor altijd was zij verdwenen uit de rij der volkeren. Thans kwam de beurt aan den vLeeuw van Rustenburg". Zwijgend had hij zich op den achtergrond gehouden, aan God den Heere het lot van zijn land toevertrouwend. Doch thans zou hij te voorschijn treden. Onbevreesd zou hij zijn stem laten hooren tegen de schandelijke rechtsverkrachting, door Albion gepleegd; zijn volk zou hij een hart onder den riem steken, en niet eerder zou hij rusten, of de dierbare Vierkleur moest weer wapperen van de tinne van Pretoria's kerk en gouvernementsgebouw! En Burgers?.... Terwijl Stephanus Johannes Paulus Kruger zich tot den strijd op leven en dood toerustte, en plechtig zwoer den laatsten druppel bloeds voor de onafhankelijkheid van de Zuidafrikaansche Republiek te zullen vergieten, nam Thomas Franpois Burgers een pensioen van vijfhonderd pond sterling aan van den Britschen overweldiger. Dat Burgers zich met Engelsch goud liet betalen, om uit de Transvaal te blijven, terwijl de Boeren zelf hun leven ten koste gaven voor de onafhankelijkheid, welke hij als staatspresident had moeten handhaven, — de Zuidafrikaansche Boeren zullen het hem nimmer vergeven; die daad van den ex-president staat in hun oogen gelijk met verraad. Maar van verraaiers word geseg: //Ver Vaderland is hij te sleg, Delg uit sijn naam van deze aard, Want dis hij tog soo eerlijk waard, Hij leef te lauk, Die niet ondank Sijn vaderland so lank bewoon. Hulde aan Dr. Jorissen! Ook hij moest afstand doen van zijn bc- trekking, en Sir Shepstone bood hem als pleister op de wonde een jaar salaris aan, maar de man van karakter sloeg met verontwaardiging dat aanbod af — het strekte den braven doctor tot eer! Des te grooter schande, dat deze edele strijder voor waarheid en recht lateimoest vallen als het olTer van de intrigues van den Engelschgezinden Dutoit. Eerst het nageslacht zal gevoelen, wat de Volksraad aan hem misdeed! Het was in de maand Mei 1877, dat de heeren Kruger en Jorissen naar Londen vertrokken, teneinde te protesteeren tegen de onrechtmatige annexatie door Engeland en de regeering aldaar te wijzen op de ontevredenheid van de Boeren der Zuidafrikaansche Republiek; — vruchteloos evenwel: het antwoord van Lord Carnarvon luidde, dat verreweg het grootste gedeelte der Transvalers vóór de annexatie was. Tevergeefs protesteerde Kruger tegen deze uitspraak: met cijfers kon hij het wel niet aantoonen, dat dit een schandelijke leugen was; maar voor God en de wereld kon hij het getuigen: de Boeren waren ten hoogste ontevreden over het gewelddadig, brutaal optreden van Albion. Dat zou vooral blijken op de vergadering te Doornfontein, waar de Deputatie verslag uitbracht van haar zending: van de opgekomenen stemden bijna zesenzestig honderd tegen de annexatie, nog geen zeshonderd stemden er daarentegen vóór. Thans kon Kruger op cijfers wijzen, en toen hij dan ook in gezelschap van Dr. Jorissen en Eduard Bolc door het Transvaalsche volk ten tweeden male naar Londen werd afgevaardigd, kon hij Lord Carnarvon toeroepen: «Stel de zaak op de proef: laat een volksstemming door de burgers gehouden worden, en wij zullen u toonen, dat de overgroote meerderheid tegen de annexatie is!" Doch de minister van koloniën wenschte hierop niet in te gaan: Engeland handhaafde zijn roof. Onverrichterzake moest de Deputatie terugkeeüen. Een man als Kruger was intusschen door die tweede mislukking niet uit het veld geslagen. Met onverzettelijke standvastigheid en taaie wilskracht werkte hij thans nacht en dag door aan de bevrijding van zijn land, en — gelijk eenmaal Willem de Zwijger — sloot hij een verbond met den «Potentaat der Potentaten", om zijn volk te redden uit de handen van Albion. De grootste voorzichtigheid betrachtend, geen overijlde besluiten nemend en tegelijk kalm den weg betredend, die ter overwinning moest voeren, nam hij op het juiste oogenblik de geschiktste voorzorgsmaatregelen voor den algemeenen opstand. Geen nood, het zoo zeer gehate ICngelsche juk zou ras worden afgeschud; de Leeuw van Rustenburg maakte zich strijdvaardig. Het was den 10 Januari 1879: de Deputatie naar Londen zou rapport uitbrengen over haar tweede mislukte zending. Te Wonderfontein in het district Potchefstroom kwamen de Boeren van heinde en verre bijeen. Men zag er bij de tweehonderdvijftig wagens en karren, benevens een groot aantal ruiters, in het geheel over de drieduizend personen; en dit getal zou. ongetwijfeld vrij wat grooter geweest zijn, waren de rivieren niet zoo gezwollen en heerschte de paardenziekte niet zoo hevig. Ten tweede male moest Paul Kruger zijn vrienden mededeelen, dat Engeland op zijn stuk bleef staan en geen haarbreed wilde wijken; op nieuw moest hij op de trotsche onverschilligheid en laatdunkendheid wijzen, waarop de Britsche staatslieden hem en zijn collega's ontvangen hadden. Was het wonder, dat het volk ongeduldig begon te worden? Nu eerst gevoelde het, wat vrijheid was, en derede van Kruger maakte een overweldigenden indruk op de toegestroomde schare: »Ons sterf liever!" klonk het dan ook uit één mond, toen de leider de vraag deed: »Wie wil hem onderwerp aan Haar Majesteits gezag?" Twee maanden later: het is den 18 Maart 1879. Op nieuw een groote Boeren vergadering, ditmaal te Kleinfontein. Van oost en west, van noord en zuid hebben de Boeren zich in grooten getale naar deze plaats begeven; ze zijn strijdlustig en blaken van vrijheidsliefde. Dit is op Kleinfontein geblijk, Hat vrijheids gees nie gou beswijk. Trou is on9 nog nu onse Staat, Dit sal die dwinglaud weinig baat, Pat hij so slim het overleg, Hier uit ons land moet hij toch weg. Dit is ons eije dierbre land; Ons vaders het met eije hand Die wildernis en die woesteijn Herskape in een lief fonteijn. Ons eis ons erfenis — kostbaar pand, Die Vrijheid van ons Vaderland. Ons wil weer vrij, daar blij ons bij, En nn ons sij sal lteg self strij. Er is aangekondigd, dat deze bijeenkomst geruimen tijd zal duren; want ernstige zaken zullen besproken worden. Daarom hebben velen hun gezin maar medegebracht. Het ziet er dan ook vrij huiselijk uit (laar te Kleinfontein: een groot Laager met tot de tanden gewapende Boeren. Nadat men den zegen des Heeren had afgesmeekt, toog men aan den arbeid. Allereerst werd een vergadering van het zoogenaamde Volkscomité gehouden; daarna richtten de leiders verschillende ernstige toespraken tot het volk. Zoo gingen de eerste dagen voorbij. Van tijd tot tijd verplaatsten de Boeren hun kamp, wanneer n.1. de talrijke paarden de weiden kaal gevreten hadden. Doch men zorgde er intusschen voor, dat men hoe langer hoe dichter bij Pretoria kwam, »om den Engelschen een beetje die krieuwel op die lijf te jaag. Toen de Boeren tot op drie uur rijdens de residentie genaderd waren, zaten de rooineks dan ook danig in angst. En \\eei klonk het op de vraag van Kruger: »Ons sterf liever!" Doch ditmaal veel luider en geestdriftiger. Want de vrouwen mengden zich thans in den strijd en waren gereed- om - de geweren der echtgenooten ladende het kloeke voorbeeld van Martha Faber na te volgen. Evenals m Natal De Moord aan lllauwkrans. indertijd na den moord te Blauwkrans en Weenen, wilden de vrouwen ook thans geen duimbreed wijken, zoodat het Britsche gouvernement wel erkennen moest, dat de Zuidafrikaansche Boerenvrouwen de grootste rebellen waren.') Intusschen ging van deze merkwaardige vergadering 1) Hulde aan de Boerenvrouwen ook in den oorlog van 1899—1900! Ingogo-hoogten bij Laingsnek. Majuba. Boeren, zich gereedmakende tot den strijd te Kleinfontein een hoogst heilzame invloed uit. Het gevolg van die gesprekken, raadgevingen en aansporingen was, dat er een eensgezindheid onder de Zuidafrikaansche Boeren ontstond, welke tot op dien tijd in de Republiek onbekend was geweest, een eenheid, welke zich andermaal vertoond heeft in het jaar van den beruchten Jameson-inval en vooral in het najaar van 1899. Doch op nog andere wijze maakte men gebruik van de gelegenheid. Schietoefeningen werden gehouden, om vooral de jongeren in het hanteeren van het geweer te bekwamen; spiegelgevechten werden georganiseerd om de paarden te dresseeren; de burgers kozen al vast hun kommandanten en veldkornetten, aan wier manier van optreden ze nu gewoon raakten, een groot voordeel, daar de Transvaalsche Boer niet graag vecht onder een bevelhebber, dien hij kent noch vertrouwt. In één woord: Kleinfontein werd de krijgsschool, waar men al spelende datgene leerde, wat men in allen ernst te Bronkhorstspruit, LaingsNek, Ingogo en Majuba in practijk zou brengen. Wppp omi bitpr Hpf iir Bartle Frere. r ons dicht brengt bij het door mij sedert twee jaren nagejaagde doel: »de vereeniging van de Zuidafrikaansche kolonies en staten."') Sir Bartle Frere was een man van een rijzige figuur, met fijnbesneden trekken, diep inliggende oogen, door en door beschaafde manieren, gemakkelijker in zijn bewegingen dan de 1) Dr. Jorissen. Herinneringen uit Zuiil-Afrika. Helden uit den Vrijheidsoorlog van 1880—1881. . Veldkornet L. 1'. Bczuidenhout, Potchefstroom 2. Kommandant S. F. Grove, Middelburg. 3. Assistent-Kommandant Generaal 11. Schoeman, Pretoria, t. Kommandant llcnning Pretorius, Elandsfontein, Pretoria. 5. Kommandant Louis Foune, I-ange's Nek. 6. Kommandant II. 11. I.emmer, Potchefstroom. 7. Kommandant J. 1). Weilbacli, Potchefstroom er. Lange's Nek. 8. Weesvader J. S. Joubert Sen., Gijzelaar te Mew-Castle. 'J. Kommandant J. du Plessis de Heer, Wonderboom, Pretoria. 10. Kommandant 1). J. Muller, Lgdenburg. 11. Kommandant Hans Krasmns, Rood Huis, Pretoria. 12. Generaal J. P. Stevn, Lydenburg. 13. Kommarfdant Hans Itotha, Zwartkop, Pretoria. 14. Kommandant G. Engelbrecht, Standerton. 15. Vecht-Geueraal J. M. Koek, Potchefstroom. 16. Vecht-Gencraal Frans Joubert, llronkhorst. 17. Kommandant Generaal 1'. J. Joubert. 18. Generaal P. A. Cronjé, Potchefstroom. 19. Generaaal N. Smit, Amajuba. meeste Engelschen; met vriendelijk zachte stem, zelfs iets vleiend van toon, of argeloos goedhartig, maar hij tegenspraak scherp, sarcastisch, hard. Zie, daar komt de hooge commissaris aanrijden; vier dagen lang heeft hij de Boeren laten wachten. Een schitterende lijfwacht omstuwt hem. Doch de eenvoudige Boeren laten zich door die Engelsche praal niet van de wijs brengen: Sir Bartle Erere bewoog zich door twee dichte rijen Boeren, die zwijgend hun hoogen bezoeker aanzagen en zelfs den hoed niet afnamen voor den directen vertegenwoordiger van Hare Majesteit. Ieder gevoelde zich een Willem Teil, die weigerde zich te ontblooten voor het vernederend symbool der dwingelandij. Dat had thans lang genoeg geduurd; daar moest een eind aan komen. Het was een prachtig schouwspel, hetwelk Hennopsrivier dien gedenkwaardigen l'2 April aanbood: de trouwste, kloekste, eminentste mannen van de Zuidafrikaansche Republiek waren er tegenwoordig; mannen, die allen hun namen gegrift hebben in liet boek der geschiedenis en wier kranige liguren ook thans in den beroemden Vrijheidskamp van I8()9—l'.KX) telkens opdoemen. Zie, daar hebt ge b.v. Paul Kruger en Piet Joubert. Oom Paul, de ziel van de beweging, bedaard, onverschrokken, en gereed om zijn gezond verstand te nieten met de lijne diplomatiek van den Hoogen Commissaris; Slim Piet. vurig en driftig vandaag, met moeite zijn ongeduld verkroppend, want hij is van Eransche af komst, moet ge weten, en voelt het bloed van den levendigen Hugenoot in zijn aderen bruisen. Naast Joubert ontwaart gij den oud-president Martinus Wessel Pretorius, den zoon van den energieken Andries Pretorius, die de Boeren uit Natal herwaarts leidde. Met ondank door het Transvaalsche volk beloond, is hij geleden smaad vergeten en — het «eendracht maakt macht!" gedachtig — heeft hij zich bij zijn wapenbroeders aangesloten, teneinde door zijn bezadigde taal de steeds heeter wordende gemoederen in toom te houden. Dicht bij hem staat Jacoh Maré, de heldhaftige kommandant van Heidelberg, van welke plaats straks de victorie zal uitgaan. En verder ontdekt gij den dapperen vechtgeneraal Nicolaas Smit, die zich straks aan den Ingogo zoo verdienstelijk zal maken; Frans Joubert, die de rooineks te Bronkhorstspruit voor zich uit zal drijven; Christiaan Joubert, een der kloekste mannen in den strijd en op het slagveld; Lodewijk de Jager, man met een helder hoofd, en ten slotte Jan Joubert, Jan Jacobs, Ben Viljoen en Iiobinson, de laatste vooral trouw vriend van Kruger, 0111 van Prinsloo en Botha en Schoeman en Cronjé en zoovele anderen niet te spreken. En ginds op den achtergrond de twee brave, trouwe Hollanders, die ferm en flink gedurende de bangste tijden met pen en taal voor de vrijheid van hun aangenomen vaderland hebben gestreden: Willem Eduard Bok en Dr. E. J. P. Jorissen. Ziedaar de mannen, die heden de grieven deiBoeren aan Sir Bartle Fiere zullen blootleggen; — »het verzoekschrift der Edelen", zouden we haast mogen zeggen, «aangeboden aan koningin Victoria van Engeland". Aanvankelijk gedroeg de Hooge Commissaris zich zeer vriendelijk jegens de afgevaardigden; doch gaandeweg veranderde zijn toon en begon hij de Boeren met verwijten te overladen. »Gij noemt u een volk!" riep hij wrevelig uit, «doch gij vertegenwoordigt slechts een gedeelte ervan, en onder degeuen, die zich thans in uw kamp bevinden, zijn er een aantal, die zich alleen uit vrees bij u gevoegd hebben. Vrouwen, die ik op mijn reis ontmoet heb, hebben mij verhaald, dat hun mannen door uw bedreigingen verplicht zijn geworden naar het kamp te gaan, en hun, die zich daar uit hebben willen verwijderen, hebt gij met geweld belet, zulks te doen. Gij hebt u aan rebellie schuldig gemaakt, en streng kunt gij gestraft worden!" — Een donkere wolk trok over de aangezichten der Boeren Voor-mannen, op het hoorcn van deze leugenachtige taal; vooral op Kruger maakten de valsche aantijgingen van den regeeringscommissaris een geweldigen indruk; bliksemschichten flikkerden uit deoogen van Rustenburgs Leeuw; slechts met moeite bedwong hij zich. Kloek en mannelijk was zijn taal, en toen hij namens de afgevaardigden, namens zijn volk ook, naar voren trad, sprak hij met vaste stem: «Mijn geweten zegt mij, dat ik verantwoordelijk ben voor mijn daden, en ik zal mij daarvoor verantwoorden!" — Morrend gingen de afgevaardigden naar het volk terug. De gezant van Hare Majesteit had gedacht, met een toornigen blik en dreigende gebaren «dien lafhartigen Boeren" schrik aan te jagen. Helaas! Hij had zich deerlijk vergist, de verhouding werd met den dag onhoudbaarder, «Ie opstand stond voor de deur. Nog éénmaal deed het Volkscomité een poging om de zaak bij te leggen. Uit naam van het volk richtten nl. de heeren Pretorius, Viljoen en Bok een vurig adres tot de koningin van Engeland. «Wij smeeken u, —schreven zij daarin — maak een einde aan den ondragelijken toestand; wij smeeken u, geef ons onzen staat terug!" Intusschen gebeurde er iets in d' Oranje-Vrijstaat, hetwelk voor de Transvalers van groot belang was en hun hoop niet weinig verlevendigde. Wel had president Brand zich van den beginne af buiten de kwestie weten te houden; doch thans werd het hem te machtig: met vijfen- twintig tegen zeven stemmen nam de Volksraad een motie aan ten gunste van de Zuidafi ikaansche Republiek, waarin hij de hoop uitdrukte, «dat de pogingen dier burgers mochten leiden tot de herstelling hunner onafhankelijkheid!" Ons is ons Republiek getrou, En, hoe jul dit oek wil beskou, Ons vra net wat ons toebehoor, En waarom dan ver ons kom stoor? Laat staan ons land, ons arme land; Loop heen; ons wil geen dief sijn hand! Dis heilig grond, deur vaders bloed, Deur trane, die uit vol gemoed Ons moeders hier ééns het gestort; Wat nou oek dan van ons al wort, Ons word ons ouders nooit ontrou; Ons sal die Republiek behou. Ons wil weer vrij Daar blij ons bij; En an ons sij Sal Reg self strij. Het is den 10 December 1879. Niet minder dan zesduizend Boeren zijn uit alle oorden des lands te Wonderfontein bijeengekomen. Reeds hebben zich honderden wagens en karren bij Kruger aangemeld, en nog steeds wordt de menigte talrijker en tegelijk ongeduldiger, driftiger, moediger. Een heerlijk oogenblik! Zie, daar komt Gerrit Scheepers aan liet hoofd van vierhonderd Boeren uit het westen aanrijden. Hoog houdt hij de trouwe Vierkleur en rent regelrecht aan op de tent van Paul Kruger. Be plotselinge verschijning van deze dapperen maakt een geweldigen indruk. Scheepers doet er zijn voordeel mede. Mannen!" roept hij uit, »de vlag, die gij hier ziet waaien, is het teeken onzer eensgezindheid; zij is ons hart dierbaar, en ik geef de gevoelens van mijn vrienden en volgelingen alhier te kennen, als ik u verzeker, dat wij gereed zijn ons goed en bloed op te offeren om haar weder eenmaal te planten op onzen vrijen en onafhankelijken bodem!" En nauwelijks heeft hij uitgesproken, of zie, daar gaan andermaal stofwolken op, hoefgetrappel weerklinkt, een nieuwe drom ruiters komt in vliegenden galop aanrennen; de vurige strijdrossen brieschen van ongeduld, als hunkerden ook zij naar de edele vrijheid. liet is Daniël Schutte, die met ruim vierhonderd makkers is komen opdagen. Ilij wil het woord nemen, maar Nicolaas Smit is hem voor, Vechtgeneraal Smit, die straks op Schuinshóogte wonderen zal verrichten en met zijn trouwe Spartanen als een tweede Leonidas den toegang tot zijn vaderland zal verdedigen tegen een tienmaal sterker overmacht. «Vrienden en Broeders!" klinkt zijn donderende stem, «deze Vlag is de vlag onzer vaderen, hun dierbaar, óns dubbel dierbaar. Laat ons toonen. dat wij haar willen behouden, en indien vereischt — ons bloed er voor veil hebben!" De woorden van den wakkeren Vechtgeneraal doen de geestdrift ten top stijgen. «Ons onderwerp — luidt het antwoord — nooit! nooit!" De oude Hans Steyn, de grijze, eerwaardige patriot, begint intusschen ongeduldig te worden. Hij is hier gekomen om te handelen, niet om te praten. «Broeders!" roept hij uit, lateu wij ons gouvernement proclameeren en het land in bezit nemen; ik ben er zeker van, God zal met ons wezen!" Kn terwijl hij dit gezegd heeft, treedt de kloeke Scheepers naar voren, en, andermaal de wapperende Vierkleur boven de hoofden der menigte zwaaiend, spreekt hij den zijnen toe: Kiest, broeders, wien gij dienen wilt. Wilt gij Hare Majesteit dienen, of uw wapenen opnemen voor de vrijheid? Ik ben gereed voor deze vlag te sterven, of te overwinnen. En zoo gij het met mij eens zijt, zoo zwaait uw hoeden!" En duizenden hoeden zwaaien op hetzelfde oogenblik over de hoofden, de echo der vrijheid klinkt van rots tot rots, laat zich zelfs hooren tot op korten afstand van de residentie! En eensklaps wordt het stil, doodstil in liet Boerenlaager. Nog heeft men vandaag Paul Kruger niet hooren spreken. Wel zag men hem in drukke onderhandeling met Pretorius en Joubert en andere leiders; maar tot het volk heeft hij zich nog niet gericht. Zie, daar staat hij op, de Leeuw van Rustenburg! Ernst spreekt uit zijn houding; zijn scherp oog peilt de menigte. Zoo ooit, dan is het thans een gewichtig oogenblik; het gaat om de toekomst; geen overijlde stappen dus, maar in de eerste plaats de voorzichtigheid betracht! Die Vrijheids altaar eis ons bloed; Ons ge' dit met 'n blij gemoed. Ons vaders het hulle bloed gegee Op Natals strand daar langs die see, Op Boompinas slagveld. Trane eu wee, Trane en Woed en sugte en wee, Maak heilig onse Vadersvlag; 1 >ns liijs ons dit dan weer van dag. Ons kan ous vaders nie onteer, Soo vraag ons dan hul erfpand weer! «Vrienden!" zoo spreekt Oom Paul, »de weg, dien gij wilt inslaan, gaat op leven en dood. Gij weet, Engeland is machtig; onze macht daarentegen is gering. Weegt uw woorden wel. Bedenkt de gevolgen van een onbezonnen stap. Ook ik wil mijn onafhankelijkheid terug, maar toch moet ik 11 nogmaals op het hart drukken, dat gij voor geen kleine zaak staat!" — Krugers redevoering was de laatste, welke te Wonderfontein gehouden werd. Men ging thans uiteen om de zaak nog eens kalm te overzien en de dingen van alle kanten te bekijken; morgen zou men voor liet laatst bijeenkomen, ten einde een definitief besluit te nemen. De morgen kwam, — de houding der menigte was dezelfde gebleven: alles, alles wilde men op het touw zetten voor de edele zaak der vrijheid. Welaan dan! Niet langer getalmd! In kloeke taal een manifest gericht tot Engelands regeering; geen verzoek langer, maar een eisch! In minder dan geen tijd is liet stuk gereed; de heeren Pretorius en Bok durven het wel onderteekenen, al zullen ze ook gevaar loopen in de gevangenis terecht te komen. Zie, daar vertrekt een renbode in de richting van Heidelberg! Hij brengt het volksbesluit over naar Sir Garnet Wolsey; het houdt in den eisch van herstelling der vroegere regeering en verklaring van de onafhankelijkheid. Tevens wordt de regeering er op gewezen, dat liet Volk der Zuidafrikaansche Republiek nooit onderdanen van Hare Majesteit geweest is en dat ook niet wezen wil. Ten slotte verlangt datzelfde volk, dat de regeering der Zuidafrikaansche Republiek zoo spoedig mogelijk haar werkzaamheden zal hervatten en dat de Volksraad bijeen zal komen. Thans was de kogel door de kerk, aan terugtrekken viel nu niet meer te denken. Engeland echter kon nog wel terug, op eervolle wijze zelfs; doch de trotsche Britten weigerden zulks. Eén schot uit de Armstrongnegenponders te Potchefstroom, een paar schoten uit de batterijen van Majoor Clarke zouden de »lalTe boeren" naar hu is toe jagen. In trotschen overmoed ging het Britsche gouvernement zelfs zóó ver, de heeren Pretorius en Bok gevangen te doen nemen. Zullen de Boeren zoo iets lijdelijk aanzien? Zullen ze twee mannen in den kerker laten zuchten, die — wat anderen niet durfden — het stoute waagstuk ondernamen, de geformuleerde eischen der Boeren te onderteekenen ? Dat nooit! roepen ze als uit één mond. Kr heerscht groote opgewondenheid onder de mannen van Transvaal, er komt schot in de menigte. Het Engelsche gouvernement wordt zenuwachtig en laat Pretorius vrij, zij het dan ook tegen een borgstelling van drie duizend pond sterling. Eduard Bok houdt men echter vast; hij is een Hollander, denken de Engelschen, de Boeren zullen zich voor hèm zoo warm niet maken. Maar Hollander of Afrikaner — dat doet er niet toe. «Eduard Bok heeft onze zaak gediend!" roepen ze, «er uit zal hij!" En vijfhonderd gewapende Boeren, kloeke mannen, maken zich op, om in galop naar de hoofdstad te rennen. Met hun geweerkolven zullen ze de gevangenpoort openbreken en den trouwen Hollander bevrijden. Doch de Leeuw van Rustenburg ziet hierin een gevaarlijk spel. Zijn volk is nog niet gereed tot den aanval. En voort snelt hij naar Potchefstroom, teneinde de los¬ lating van den secretaris . Sir Gorclon Sprigg. van het Volks-comite te verkrijgen. Thans komen de gemoederen weder eenigszins tot bedaren. Wat Kruger gewenscht had, gebeurde; — de Boeren namen een afwachtende houding aan, terwijl zij zich intusschen zoo krachtig mogelijk tot den strijd toerustten. Wel bleek het met den dag, dat petities en memories niet baatten en het Britsche parlement doof bleef voor de wenschen der Boeren; maar hoopvol wachtte men den uitslag der ver- 11 drie duizend pond sterling. Eduard Bok houdt men echter vast; hij is een Hollander, denken de Engelschen, de Boeren zullen zich voor hèm zoo warm niet maken. Maar Hollander of Afrikaner — dat doet er niet toe. «Eduard Bok heeft onze zaak gediend!" roepen ze, «er uit zal hij!" En vijfhonderd gewapende Boeren, kloeke mannen, maken zich op, om in galop naar de hoofdstad te rennen. Met hun geweerkolven zullen ze de gevangenpoort openbreken en den trouwen Hollander bevrijden. Doch de Leeuw van Rustenburg ziet hierin een gevaarlijk spel. Zijn volk is nog niet gereed tot den aanval. En voort snelt hij naar Potchefstroom, teneinde de loslating van den secretaris van het Volks-comité te kiezingen in Engeland ai. Vielen deze uit in liberalen zin, dan bestond de kans, dat de kwestie langs den weg des vredes zou opgelost worden, en ^een burgerbloed behoefde er alsdan te vloeien. Die hoop werd verwezenlijkt, de liberalen kregen de meerderheid; — de toestand in Zuid-Afrika bleef intusschen geheel dezelfde. Ja, deze werd nog hachelijker, toen het Kaapsche parlement op voorstel van Sir Gordon Sprigg een wet ontwierp, doelende op een Zuidafrikaansche Confederatie, waarin de Transvaal wel opgenomen zou worden, zonder nochtans te letten op de speciale belangen der Boeren. Weer namen de mannen van Kruger hun toevlucht tot een petitie op groote schaal; weer zonden ze een commissie — ditmaal bestaande uit de heeren Kvuqbv, Joubêi I en Jorissen — naar Kaapstad, om daar hun belangen te bepleiten. Helaas! 't Was slechts een kortstondige vreugde: Sir Bartle Frere, in Engeland teruggekeerd, werkte de mannen tegen, die zich zoo «brutaal" tegenover hem gedragen hadden en zelfs hun hoofd niet voor hem hadden willen ontblooten. Hij waarschuwde, dat een herroeping deiannexatie met het oog op de groote menigte Engelsche kolonisten hoogst gevaarlijk was, ja, wellicht een hevigen burgeroorlog ten gevolge zou hebben, en verzekerde, dat de gevorderde belastingen in de Transvaal zonder protest werden opgebracht. Thans was de maat vol. — Volg mij. lezer, naar Potchefstroom. //Van grof geskut ontbloot; Geen vuurpijl en geen skroot; Hoe sal die ruwe Boere veg? Ons skiet hul net nou almal weg!" En toch — daar vlug die Brit Dit is Gods vinger dit! Gen Bom wat Boere skaad; Gen Vuurpijl doet hul kwaad. Mar van die Boer kos elke skoot Die trotse Brit 'n wisse dood. Die Heer is an die spits; Met donder en met Blits Strij Hij ver die Transvaalse Boer. Waartoe meer legers angevoer! Nee, buig, buig Britse trots! Erken die Vinger Gods! Het is den 7 Oct. 1880. Op last van den fiscus zal daar heden de publieke verkooping plaats hebben van ecu ossenwagen met bespanning, toebehoorende aan zekeren Bezuidenhout, — de naam doet aan Slachtersnek denken — die geweigerd had zijn belastingen te voldoen. De veiling neemt een aanvang Maar wat is dat? Daar verschijnt plotseling Piet Cronjé, »klein Piet", noemen de Boeren hem, — de held van Magerfontein — voor het kantoor van den landdrost. Honderddertig gewapende ruiters volgen hem. Hij protesteert tegen de inbeslagneming van Bezuidenhouts span en wil de belasting onmiddellijk storten; maar dan eischt hij een schriftelijke verklaring van den ontvanger, dat zulks onder protest geschiedt. Een onverschillig schouderophalen is het antwoord. Maar daar is de vurige Cronjé niet voor gekomen; bovendien die minachtende bejegening verveelt hem sinds lang. En de daad bij liet woord voegend, maakt hij zich meester van wagcil Cli Uö»CIl t'Il gCCll ZM den eigenaar terug. Dat was het sein tot den opstand. De Engelsche regeering zweert bij hoog en laag, strenge maatregelen te zullen nemen tegen Cronjé en diens rebellen. Onderwijl stelt de Gouvernementssecretaris een minnelijke schikkingvoor; hij ziet de toekomst donker in en wil tijd winnen om troepen te laten aanrukken. Maar Oom Paul voegt hem toe: »Nou is 't te laat. Ik kan het volk niet langer in bedwang houden. Jullie is zelf de schuld van dit alles. Zie nu toe, hoe jullie klaar komt. ik wasch miin handen!" Inderdaad de Engelschen P. A. Cronjé. hadden het geschikte oogenblik laten voorbijgaan; de teerling was geworpen; het zwaard moest beslissen. Den 8 December 1880 kwamen andermaal meer dan vijfduizend burgers te Paardekraal bijeen, welk getal in het midden dier maand tot bijna negen duizend was aan gegroeid. Vol geestdrift hadden deze mannen aan de oproeping gevolg gegeven. Allen waren overtuigd, dat de crisis gekomen was. De ziel van de vergadering was Paul Kruger. Twee jaar lang had hij zijn volk in toom weten te houden en het teruggehouden van onberaden stappen; twee jaar lang had hij zich toegerust tot den strijd. Thans mocht hij Dr. Jorissen de hand reiken en zeggen: »'t Is klaar doctor!" Inderdaad Paul Kruger was gereed. Hij had in die twee jaar den loop deidingen gadegeslagen, de gemoedsstemming zijnerlandgenooten gevoeld, in de eenzaamheid de nooden van zijn volk opgedragen aan zijn God, met wien hij, in navolging van den grooten Zwijger, een vast verbond had gesloten. En thans, nu hem duidelijk was gewor- | den, dat de stem des volks w> | de stem Gods was, nu waren -2 voor hem de moeilijkheden opgelost, — de dageraad der vrijheid vertoonde zich in al haar schoonheid. Hoogst belangrijke besluiten werden op deze vergadering te Paardek raai « m genomen. o o Z Dr. Jorissen en Eduard 12 Bokstelden de eerste proclamatie op. Met algemeene w stemmen werd ze goedgekeurd. Deze proclamatie, een historisch document van groot gewicht, achtendertig artikelen groot, was gebaseerd op de Zandrivier-Conventie, en erkende de volkomen onafhankelijkheid der Zuidafrikaansche Republiek zonder eenige restrictie. Tegelijkertijd werden de teugels van het bewind toevertrouwd aan een Driemanschap, bestaande uit de heeren Paul Kruger, Piet Joubert en Martinus Pretorius. De voorloopige regeering zou haar zetel nemen te Heidelberg, een stadje niet ver van de grenzen van Natal, waar men gelegenheid zou hebben den toegang tot het land te bewaken; want ook toen, evenals in het vorige jaar, werd van die zijde een inval verwacht. Met een plechtige godsdienstoefening werd de vergadering te Paardekraal gesloten. En wanneer ieder der aanwezige strijdbare mannen een steen had aangedragen om daaruit een monument te vormen, dat ten eeuwigen dage het nakroost zou herinneren aan den duren eed, hier gezworen, beklom Ds. van Warmelo het gestoelte en sprak de trouwe strijders, gereed om de vierkleur te gaan verdedigen, voor het laatst in gloedvolle woorden toe ... Een heerlijk oogenblik!... »Ik wenschte de stift van een Rembrandt te kunnen hanteeren," — zegt Dr. Jorissen — »om een teekening te geven van die bonte menigte, grijsaards met vrouwen en kinderen, hier en daar op een kampstoel, maar meest op den grond uitgestrekt, tegen de glooiing op, aan de oostzijde van het tegenwoordige monument op Paardekraal. Op den bovensten rand breidde zich een kleine vlakte uit. Daar stonden de tenten der voormannen. Van boven af had men het uitzicht Martinus Theunis steyn. als op een groot amphitheater. In onregelmatige rijen, naar links en rechts, de duizenden burgers, geduldig wachtende en opziende naar het boven hen op de uiterste punt der kleine bergvlakte opgerichte preekgestoelte. Een kleine tafel met een bijbel, en daaroverheen een lichte tentbeschutting. De mannelijke gestalte van Van Warmelo rees op, een doodelijke stilte legerde zich over allen. Een gebed, een kerklied. Toen stond de prediker op en las iets voor. 't Was een uitnoodiging, door ons drie maanden vroeger aan de predikanten van alle kerken gezonden, hen oproepende om het volk in de moeilijke worsteling, die aanstaande was, bij te staan. Van Warmelo zwaaide die gedrukte uitnoodiging heen en weder, 1) Dr. Jorissen. Herinneringen uit Zuid-Afrika. en riep met sterke intonatie, met een stem, die van aandoening trilde: »aan zulk een beroep kon ik geen weerstand bieden; gij hebt mij geroepen, hier ben ik, ik zal met u gaan en staan!" Toen begon hij te prediken. Een stroom van warm gevoelde gedachten, met duidelijkheid en klem uitgesproken, vloeide van zijn lippen, en het gelukte hem, de gemeente tot een hoogte van geestdrift en berusting tevens op te voeren, zooals het zeker maar aan zeer weinig predikers is vergund geweest. Daags daarna — het was Dingaansdag — eischte het Driemanschap den sleutel op van den landdrost van Heidelberg. Bukkend voor de overmacht, voldeed deze aan het verzoek. Het nieuwe bestuur nam daarop bezit van het kantoor; de trouwe Vierkleur wapperde van de spits...van Heidelberg begint de Victorie! De Britsche regeering, ten volle bewust van het dreigend gevaar, trachtte haar troepen uit Lijdenburg en Standerton te Pretoria samen te trekken. Dit hadden de Boeren voorzien. Voorbeeldeloos snel in hun bewegingen, hadden ze al vast de rollen verdeeld en waren reeds op weg, ten einde de volvoering van dit plan te beletten en het »stelsel van insluiting" in praktijk te brengen. De dappere Cronjé bleef met 400 man te Potchefstroom; Erasmus en Pretorius bezetten met 1000 man Pretoria; Steijn trok met 200 man naar Lijdenburg, en Elof met 200 man naar Rustenburg. Minnaar werd met 250 man naar Standerton gezonden, terwijl 200 man naar Wakkerstroom trokken. Vechtgeneraal Koek bewaakte met 300 man Christiania en de Westgrens, terwijl Viljoen met 50 man Utrecht insloot. Malan zou met 250 man Heidelberg, de voorloopige residentie, verdedigen; en tegelijk werd 1000 man naar de Zuidelijke grens gestuurd, waar de vijand zijn krachten verzamelde en de Republiek trachtte binnen te dringen. Gaat, meld aan Frère en Lanvon nou, An Shepstone en Caruaaf, 1) Hoe liul onsal'ge politiek Veul duisend grafte graaf! Roep Zulu en Basutoland, En Sekoekoen ook op; En al die snood vergote bloed Daal neer — op wie siju kop? Met leugens is die Britse volk, Nou lank genoeg bedrieg; Nou kom die waarheid au die dag, Iloe snood daar is gelieg. 1) Lord Carnarvon. De voortvarende Piet Cronjé opende ook thans het vuur. Den 16 December knalden eensklaps eenige schoten te Potchefstroom. De Engelschen hadden op eenige burgers gevuurd, die wat dicht voorbij hun kamp waren gereden. Zij hadden kommandant Robert den arm afgeschoten, en Piet van Vuren was dood van het paard gestort. Cronjé had het vernomen. Aanstonds had hij met de zijnen postgevat achter de kerk en het vuur van den vijand beantwoord. En zulks met succes; want dra hadden de goed gerichte vuurmonden der Boeren het rieten dak boven de woning van Clarke in brand geschoten, en noch de sterke verschansingen, door kolonel Winsloe opgeworpen, noch de Armstrong-negenponders van de Engelsche batterijen konden de dappere mannen van «Klein Piet" tegenhouden. De Engelschen moesten capituleeren; Piet Cronjé was meester van de hoofdstad. En terzelfder Gezicht op'„New-Castle. tijd werd een Britsche krijgsmacht, aangevoerd door kolonel Anstruther, bij Bronkhorstspruit verslagen. Anstruther wilde met de zijnen op Pretoria aftrekken; doch Frans Joubert gaf hem te kennen, dat het raadzaam was te blijven, waar hij vandaan was gekomen. En toen de kolonel weigerde met den rebel in onderhandeling te treden, werd het vuur geopend; — na twintig minuten waren de Britsche troepen totaal verslagen. //Ous order, broeders! moet volbrag, Hul mag uie verder «aan; Wees dapper eu vertrouw op God, " Die au ous sij sal staan. bp ee In C T3 l-i •O -O > TS O .O 0> C5 O e Q) > CJ tD v eö a v W //Wie bang is, vlug;".... En met die woord Kijk hij sijn inanskap rond. //Ons wil verwin of met jou sterf!" Roep almal uit een mond. Hul jaag, spring af, en open vuur, Die kogels mis geen skoot; En menig vijand bijt die stof, Hetsij verwond of dood. Hul swaai hul doeke in die lug, En gooi hul keppies op; En smeek en skree: //Ons geef ons o'er, Skiet, skiet nie meer — stop, stop!" Buitengewoon was het succes der Boeren wapenen. Binnen een week waren zij meester van het geheele land. Overal werden de militaire forten ingesloten, zoodat de Eneel- sche troepen tot werkeloosheid gedoemd waren. Pretoria werd zelfs zoo scherp ingesloten, dat,niettegenstaande driemaal een aanval werd afgeslagen, de ingezetenen tot aan het sluiten van den vrede niets wisten van hetgeen er buiten omging en zelfs vier weken na den dood van Sir Pommeroy Colley op Amajuba werden er weddingschappen gehouden over den juisten dag zijner aankomst om Pretoria te ontzetten. Tien dagen na de inbezitneming van Heidelberg vertrok de hoofdmacht der burgers naar de Natalsche grenzen, waar 1'. J. Joubert, Commandant-Generaal in Jen Vrij- de Wakkere Piet Joilbert eil Vcchtheidsooriog van 1880—1881, in vechtcostuum. generaal Nicolaas Smit den vijand zouden tegenhouden. Aan den oostelijken voet van het Drakengebergte lag de Engelsche generaal Sir Pommeroy Colley. Zijn plan was, twintig mijlen van New-Castle over Langnekpas door te dringen. Langnek eenmaal genomen, — en de oproerige Republiek lag open voor de Engelsche troepen; in weinige dagen ware het gezag van koningin Victoria hersteld. Niemand die dit beter inzag dan Joubert. Met kracht maakte hij zich dan ook gereed om den aanval af te slaan. Het kostte hem intusschen heel wat moeite om bij zijn soldaten den moed er in te houden. Zwaar hadden de Boeren het inderdaad te verantwoorden ; dag op dag werden ze door hevige stortregens gekweld, de bodem was overal doorweekt, geen blaadje tabak was voor geld te koop, zwarte koftie was de eenige drank, geroosterd vleesch het eenige voedsel; vhot-om" d. i. meel, in water gekookt, en «slotenjagers" d. i. oliekoeken waren de eenige versnapering. En whiskey of rlium? — het gebruik van sterken drank was door Joubert ten strengste verboden. Was het wonder, dat het ongeduld ten slotte de overhand dreigde te krijgen en het gevaarlijke »huistoe" hier en daar gehoord werd? Doch daar naderde de 28 Januari! ltoem, Griekenland en Home, roem Jul Helde onversaagd, Wat strijdend ver hul Vaderland IIul lewe het gewaag'. Roem, Britte op Lord Wellington! Romein, roem Caesars naam! lloein, Fransman, jou Napoleon! Ons hoef ons niet te skaam. Ons wijs bedaard op Piet Joubert, Wat met 'n kleine mag Die Britse leger het verslaan, In Lauge Nek siju slag. Met daverende hoera's rukten de soldaten van Colley op, de gevelde bajonet op het hart der burgers gericht. Een oogenblik scheen het, dat dezen zouden wijken. Doch geen nood! Een kogelregen maaide de Britten weg. Tot driemaal toe herhaalden zij den aanval, tot driemaal toe werden zij teruggeslagen. Een tweehonderdtal Britten lagen gedood of zwaar gewond op het slagveld; Sir Pommeroy Colley moest den terugtocht aanvaarden. »De Heer heeft ons geholpen!" schreef Joubert aan Kruger en Cronjé; »met Gods hulp is de vfjand met zware verliezen teruggeslagen!" Tien dagen later behaalde Vechtgeneraal Smit een schitterende overwinning aan den lngongo. Joubert had hem met honderd zestig man uitgezonden om den vijand tegen te houden, die van hier uit in het hart van de Republiek wilde doordringen. Eens trek die Britte naar Transvaal, Nou is dit anders om; Nou trek die Boere na Natal, En staat hun vijand stom. Eens val die Brit die Boere an, Die //Boers" die Britte nou — Dis om die Boer nie op 'n mens, Maar op die Heer vertrou! Het was een benauwd oogenblik: vijf compagnieën infanterie, eenendertig ruiters en vier stukken geschut maakten zich tot den aan- iro 1 rroroni 1 /-»»-» ^nnirr/lon 11 qI «klompje" Boeren te vernietigen. Maar Nicolaas Smit kende geen wijken. Moedig hield hij met zijn troepje stand, en — ook hier werd de zege door de Burgers bevochten. Toen Joubert den volgenden dag kwam aansnellen om zijn wapenbroeder te helpen, was de strijd al beslist en konden zijn soldaten hun patronengordels met Britsche ammunitie aanvullen. Mof woc ^lon ITohrnori Vechtgeneraal N. J. Smit. 1881. Het weder Was koud en guur. Sedert dagen hadden de Engelschen niets van zich laten hooren. De Boeren leden gebrek aan proviand en begonnen te pruttelen over den langen duur van den oorlog. Piet Joubert lag nog altijd werkeloos aan den westelijken voet van Spitslcop bij den Nek; de Kaffers noemden dien heuvel Amajuba. «Geen sabbatsrust gun hul ons selfs — «Op helde! moedig op! . .." Vier honderd dappre mans jaag vort, * In vliegende galop. Kom an die voet, stijg af, klim op, Van krans tot krans vooruit; Geen kogelbui uit Britse roers Was magtig om te stuit. Daar leg die blom van Englands mag, Met inenig officier; Ja, self's hul knappe generaal Die vind sijn dood ook hier. Er liepen vredesgeruchten; daarom had men het niet noodig geoordeeld een wacht uit te zetten; bovendien verkeerde men in de meening, dat Sir Coiley den Sabbath niet zoude schenden. Helaas, de zorgeloosheid en goede trouw der Boeren kwam hun bijna duur te staan. De Britsche bevelhebber toch had daarmede zijn voordeel weten te doen. Met behulp van kaffer-gidsen had hij het waagstuk ondernomen en Spitskop veroverd. In het midden van den nacht langs steile hellingen opklauterend en zich door stekelig struikgewas wringend, was het Britsche leger eindelijk na ontzettende gevaren boven gekomen; alleen de kanonnen had men aan den voet des heuvels moeten achterlaten. Nauwelijks was de zon aan den hemel en begon het te dagen, toen sir Coiley met een innig gevoel van blijdschap zijn oog liet wijden over den westelijken rand van het Drakengebergte, als wilde hij ginds, heel ver in het verschiet uitvorschen, waar Pretoria lag, — het einddoel van zijn marsch. Doch terzelfder tijd komt er leven in hetBoerenlaager, en met driftige passen spoedt zich Joubert uit zijn tent naar buiten. Een oogenblik verbleekt hij, maar ook een oogenblik slechts. «Daar is die Engelse nou op die kop!" roept hij uit, «jullie mot hullie gaan afhalen!" Geen juichkreet van die boerekant, Nee, hul ontbloot hul hoof, Toen hul die lijk van Coiley siet, Hul kon dit 9kaars geloof. Dat lieten de Boeren zich geen tweemaal zeggen. Honderd vijftig dappere mannen springen te paard en rijden spoorslags naar den Amajubaheuvel. In galop gaat het naar boven. Halverwegen houden ze stand, laten de paarden drinken en brengen de dieren in veiligheid. Daarna verdeelen zij zich in' drie groepjes onder de kommandanten Roos, Malan en Ferreira. En daar gaat het nu heen, van drie kanten naar den top. Al nader en nader komen ze, waar ze wezen willen. Reeds zijn ze slaags geraakt met de soldaten van Coiley, die, veel sterker in getal, gemakkelijk meester kunnen blijven van het terrein. Doch de moed der braven wankelt geen oogenblik; zonder tusschen- In liet Drakengebergte. poozen zenden ze hun nooit falende kogels op den vijand neer. En terwijl Joubert en de zijnen met bevend hart den uitslag van den ongelijken strijd gadeslaan, beginnen de Britten na tien minuten reeds te wijken. Het «sauve qui peut!" klinkt door hun gelederen. Langzaam en in volmaakte orde waren de Britten in den voornacht tegen Spitskop opgeklauterd, — in de grootste wanorde en hals over kop stormden zij naar beneden. Negentig Britsche soldaten lagen dood op het slagveld, 133 waren zwaar gewond, 57 werden door de burgers als Sir Hercules Robinson. gevangenen medegevoerd. Arme Colley ! —ook hij lag te midden zijner gesneuvelde makkers, een kogel had zijn hart doorboord. Bat was de nederlaag der Engelschen op Amajuba. Be Boeren hadden »hul" er afgejaagd, zooals ze het in Januari 1900 van Spioenskop deden. Majuhabery is nou voortaan Ons Bethel, ons Pniël, Ebenhaëzer, om dit aan Ons kinders te vertel. En dese dag snl ieder jaar Ons 'n gedenkdag wees; Ja levenslank wil ons hora vier, Als Gode tot 'n fees. Thans begon de stemming van liet Engelsche ministerie zich belangrijk te wijzigen. De edele premier Gladstone erkende openlijk, dat hij door de berichten zijner Zuidafrikaansche ambtenaren aangaande de gezindheid der Boerenbevolking schromelijk was misleid. Met de hem eigen ridderlijke eenvoudigheid en vrome oprechtheid deinsde hij er niet voor terug een beteren weg in te slaan, ondanks de protesteerende vertoogen van militaire autoriteiten. Zoo werd reeds in de maand Maart tusschen den Engelschen generaal Sir Evelijn Wood en Generaal Joubert een wapenstilstand gesloten bij Laiyigs-Nek. En toen ook de brave Jan Hendrik Brand, de wakkere president van den Vrijstaat, al zijn krachten inspande om het einde van den oorlog te bespoedigen, werd eindelijk na tal van onderhandelingen den 3 Augustus 1881 de vrede te Pretoria gesloten. Be hoofdbepalingen van dezen vrede waren: de Engelsche troepen zouden binnen een halfjaar het land ontruimen; de koninklijke commissie zou beslissing nemen omtrent den afstand van grondgebied; een Engelsch resident zou zich te Pretoria vestigen om de belangen van den Britschen handel te beschermen. Beze Pretoria-Conventie werd den 0 Augustus van datzelfde jaar door beide partijen geteekend: van Engelsche zijde door Sir Evelijn Wood, Sir Hercules Robinson en Sir Henry de Villiers\ de laatste was hoofdrechter van de Kaapkolonie; van Boeren-zijde door Joubert, Kruger en Pretorius. Vier jaar na de Annexatie, op geringen afstand van de plaats, waar in 1877 met bevende stem, sidderend voor eigen veiligheid, de heer Melmoth Üsborn verklaard had, dat de Transvaal voortaan Britsch grondgebied zou zijn, stond nu een breed spreekgestoelte opgericht. Hel pronkten de drie kruisen in het Britsche wapenveld op het roode doek. Rustig stonden eenige der voornaamste leiders der Boeren ter rechter- en ter linkerzijde. Na het bulderen van de kanonnen, ten aanhoore van honderden kafTerhoofden, uit Oost en West tezamen geroepen, verklaarde Sir Hercules Robinson, Gouverneur der Kaapkolonie, dat de daad van annexatie was vernietigd, en wekte hij in naam van koningin Victoria alle ingezetenen van de Transvaal op tot gehoorzaamheid aan de herstelde regeering. Sing ook Piet en F runs Joubert, Ter eer. Laat die nageslagte ver Nog leer: Om hul naam in eer te hou, Rn, so's hul op God vertrou. Noem Cronjé, Pretorius, Brits, Al die helde an die spits. L'otchefstroom, Pretoria's vlek, Broukersspruit en Langenek, Van Sehuinshoogte en Spitskopstop Haal die dappre dade op! Den 8 Augustus 1881 was het een feestdag voor de Zuidafrikaansche Republiek. Van heinde en ver waren de Boeren naar Pretoria gekomen, om tegenwoordig te zijn bij het hijschen der trouwe Vierkleur. Daar buldert een kanonschot!... Breed en statig ontplooit zij zich, de Vlag der vrome Trekkers, boven de hoofden der jubelende menigte. »Kent gij het Volk vol heldenmoed?" ... klinkt het door het luchtruim ... luide jubelkreten stijgen opwaarts! 't Was een treilend oogenblik: — Grijsaards en jonge mannen schudden elkander de hand; tranen van blijdschap blinken in de oogen der stoere veteranen. Daar opeens wordt het stil, doodstil onder de menigte: Piet Joubert, de held van Amajuba, heeft het woord genomen. »Laat ons die vlag eerbiedigen !" drukt hij zijn mannen op het hart; «laat geen daden van achteloosheid, van wanordelijkheid of ongehoorzaamheid haar bezoedelen! Onder die vlag wordt volledige bescherming toegezegd aan iedereen, wie hij ook zij, Burger, Uitlander en Kaffer! De vrijheid en onafhankelijkheid, die ons zoo dierbaar zijn en ons rechtmatig toebehooren, worden ons heden teruggegeven. Wij verkondigen dit niet met trompetgeschal aan de wereld; maar willen onzen God er voor danken, die ons in staat heeft gesteld te zeggen: »Tot hiertoe en niet verder!" — Goddank, het volk was vrij; en daar woei de wapperende Vierkleur weer ongeschonden onder Gods helderen hemel over de onafhankelijke Republiek. Vrij en eerlijk woei zij; niet alleen eerlijk, maar met eere gekroond. Al zag men het niet, toch waren in twee maanden tijds voor eeuwig en altijd op die vlag geschreven de namen Bronkhorstspniit, Lang's-Nek, Sehuinshoogte en Amajuba, en daaronder de namen Joubert, Cronjé en Smit, Kruger en Pretorius, Jorissen en Bok. Met roem was Oom Paul met zijn volk uit het strijdperk getreden. Zie, daar trekken zij 12 Pretoria en Bloemfontein in 1883. huiswaarts de dapperen van Drakengebergte! De Engelsche generaal geeft Joubert de hand, en uit duizenden kelen stijgt een «hoera!" op; de geweren branden af, en weg stuiven ze, in volmaakte orde, wuivende met de hand naar huis toe, in zegepraal; nageoogd — zegt Dr. Jorissen l) — door den ridderlijken vijand, die het zich zelf bekennen moest, dat hij een vijand zijner waardig had gezien. En zoover men noordwaarts zien kon, waren de wegen bedekt met de witte huiven der wagens. Oom Paul en zijn volk hadden de zege behaald, het recht had getriumfeerd. Maar dat niet alleen gansch Zuid-Afrika gevoelde sympathie voor de kloeke strijders, en ook Europa's volkeren hadden met klimmende geestdrift den edelen vrijheidskamp van Germanië's zonen gadegeslagen. Hijs die vrijheidsvlag ten top! En buig. lief verblijd die harte op, En juich! Wapper over stad èn veld, Dierb're vlag in eer hersteld! Toon uw kleur op berg, in dal, In Transvaal, ja overal. In Hollandsche en Belgische bladen waren tal van heftige artikels tegen Groot-Brittanje verschenen. Het Nederlandsch Werkliedenverbond, te Amsterdam had reeds in Februari een adres tot de Burgers van Transvaal gericht, met over de acht duizend handteekeningen versierd. En de Vlamingen hadden insgelijks een adres aan de Engelsche natie gezonden ten gunste van de vrijheidlievende Boeren. «Wischt de vlek van het Engelsche voorhoofd — schreven de Vlamingen — en erkent vrijmoedig, dat een volk als gij wel dwalen kan, maar in onrecht en verdrukking nooit volharden wil!" En terwijl in Oranje-Vrijstaat het solidariteitsgevoel krachtig ontwaakt was en de dappere kommandant Cornelis de Villiers met een kommando Vrijstaters op een uur afstands van Jouberts hoofdmacht gelegerd was om, zoo de nood aan den man kwam, de Broeders ter hulp te snellen, zag men in de zusterrepubliek groote inzamelingen houden voor de in druk verkeerende landgenooten. Niet alleen werd geld opgehaald; maar ook geweren, ammunitie, paarden, zadels, jassen, meel, in één woord alles, wat in tijd van oorlog noodig was, werd naar de laagers der Verbondenen getransporteerd. Intusschen hadden velen in de Zuidafrikaansche Republiek hun stem 1) Dr. Jorissen. Transvaalsche Herinneringen. tegen de vredesvoorwaarden doen hooren. Ze waren niet tevreden met de beperkende voorwaarden, die Engeland gesteld had. Blijkbaar is de Conventie opgesteld, schreef »de Volksstem", om de kaffers te bevoordeelen. De Suzereiniteit van Engeland over ons land is kwetsend; de Britsche resident te Pretoria houdt een scherp zwaard boven ons hoofd; onze betrekkingen met andere natiën zijn belemmerd, de voordeelen, die de Delagoa-baai ons biedt, zullen verloren gaan; wij hadden moeten doorstrijden tot de totale overwinning; den Britschen Luipaard vertrouwen wij niet, — vroeg of laat zal het opnieuw tot een uitbarsting komen! Ook Kruger had het gevaar ingezien en zich aanvankelijk tegen de gestelde vredesvoorwaarden verklaard; doch ten slotte had hij toegegeven en met hem de Volksraad. »De Baad deinst terug — schreef hij — voor hernieuwd bloedvergieten tusschen rassen, die geroepen zijn samen te werken en elkander achting toe te dragen; de Baad deinst terug voor hernieuwde tweedracht tusschen de hoofdvertegenwoordigers van het blanke ras in Zuid-Afrika, waardoor de welvaart van alle landen en koloniën in Zuid-Afrika ondermijnd wordt!" — Inderdaad dat zijn geen woorden, die opwellen uit harten, zwellende van trots op een drietal roemrijke overwinningen; deze woorden getuigen van de bescheidenheid en nederigheid van mannen, die in eenvoudigheid wandelen met hun God. l) Zoo spreken geen menschen, vervuld van bitteren haat tegen hun vijand, slechts belust op bloedvergieten of vlammende op buit. En toch — ras zou blijken, dat »de Volksstem" gelijk had. Weldra werd het duidelijk, dat de Pretoria-Conventie tot onderscheidene moeilijkheden aanleiding gaf. De macht van den Suzerein bleek o.a. groote bezwaren op te leveren, toen de Bepubliek zich in briefwisseling wilde stellen met de Portugeesche regeering in zake het aanleggen van een spoorlijn naar Delagoa-baai. Het Britsche gouvernement maakte bovendien aanmerking op den naam Zuidafrikaansche Republiek en eischte, dat men van Transvaalstaat zou spreken, waartegen de Boeren gekant waren. Ook rezen weer lastige geschillen over de grens in het westen en over het betalen der staatsschulden. In verband met dit alles gaven twee gebeurtenissen in het jaar 1883 aanleiding tot het besluit om een Deputatie naar Engeland te zenden, ten einde aan te dringen op herziening der Conventie van 1881: Lord Kimberley toch was als minister van koloniën opgevolgd door Lord Derby, een gematigd man, in wien men vertrouwen stelde, en bovenal — 1) Van Oordt. 1'aul Kruger en de Opkomst van de Zuidafrikaansche Republiek. S. J. P. Kruger, Generaal N. J. Smit en S. J. > •s M .5 M S J ! a goud zou hem daarbij uitstekend van dienst zijn. Hij gin<; nu eerst naar Engeland terug, behaalde er een academisehen graad en, in Zuid-Afrika opnieuw voet aan wal gezet hebbend, kostte het hem weinig moeite om een zetel in het Kaapsche Parlement te bezetten. In dien tijd wist hij de volle sympathie van de Hollandsche Afrikaanders te verwerven en deed zich kennen als een beslist tegenstander van Engelands politiek in zake het naturellen-vraagstuk. Vol bewondering voor het roemrijk verleden der vrijheidlievende Boeren, stelde hij levendig belang in hun geschiedenis, en zijn vette beurs was steeds disponibel om historische onderzoekingen te steunen; zelfs liet hij op eigen kosten De liroote Schuur, landhuis van Cecil John Rhodes te Kondebosch. door een deskundige in de Lissabonsche archieven alles copiëeren? wat van belang kon zijn voor Zuid-Afrika's historie; en alle voorwerpen, voor Zuid-Afrika van eenige geschied- of oudheidkundige beteekenis, werden door hem, ten koste van veel geld vaak, opgekocht en verzameld in zijn weelderig ingerichte woning, »de Groote Schuur te Rondebosch." — Die goede heer Rhodes! De Boeren in de Kaapkolonie droegen hem op de schouders; — bij de Engelschen stond hij daarentegen destijds lang niet in een goed blaadje. Intusschen was Oom Paul zoo verstandig, den gullen Engelschman 13 te wantrouwen. Den slimmen president kwam flat liefdoen en aardig zijn wel wat verdacht voor en hij hield hem dan ook op een behoorlijken afstand. Want Cecil Rhodes stelde voortdurend een levendig belang in de goudvelden van Johannesburg, meer dan men van een Boerenvriend verwachten kon. Hij richtte er zelfs met zijn vriend Rudd de «Gold Fields van South-Africa" op. welke eerlang tot grooten bloei geraakte. En tegelijkertijd sloeg hij zijn blikken noordwaarts. Toen moest het masker worden afgeworpen, waar hij zich zoo langen tijd achter had weten te verbergen. Maar toen bleek ook zonneklaar, dat alle nationaliteitsverloochening van hem gehuicheld was, en hij tot dien tijd geposeerd had als een wolf in schaapsvacht. Thans zouden de Engelschen hem eerst recht leeren waardeeren, hem, den grooten Brit, den talentvollen industriëel, den man, die durft, die gemaakt is van echt Engelsch staal!... Van lieverlede was het plan bij Cecil Rhodes gerijpt, om Engelands macht in noordelijke richting uit te breiden en vervolgens één groot Britsch Zuid-Afrika te stichten. Er behoort zeker energie toe, om, gelijk Rhodes heeft weten te doen, de uitgestrekte landstreek tusschen de Zambesi-rivier ten noorden, de Zuid-Afrikaansche Republiek ten zuiden, Portugals-kolonie ten oosten en Britsch-Bechuana-land ten westen, tot een Britsche bezitting te maken. Doch eerzucht, geweld en brutaliteit hebben er niet weinig toe medegewerkt. De verschillende stammen in die landstreek waren er vrij wel uitgemoord, eerst door den bloeddorstigen Moselekatse, die door de Boeren over den Limpopo gejaagd was, later door diens zoon Lobengula. Sedert was het land geheel overgelaten aan het despotisme van den Matabele-vorst, die te Buluwayo zijn zetel hield en jaarlijks zijn slachting onder de overgebleven inboorlingen herhaalde. Eén Britsch Zuid-Afrika van Kaapstad tot Buluwayo dat was Rhodes' ideaal. Zou dat bereikt worden, dan was in de eerste plaats noodig, dat Bechuanaland — het Suez-kanaal, gelijk hij het noemde, op zijn weg naar het binnenland — onder Britsche vlag gebracht werd !). Hier bevonden zich twee Boerenrepubliekjes: »Gosen" en »Stellaland". De eerste was van den beginne een vrij goed geconstitueerde staat geweest met eigen volksraad, eigen ambtenaren en zelfs eigen postzegels. De laatste daarentegen was van minder belang, daar heerschte hoegenaamd geen geregeld bestuur. Het kostte heer Rhodes betrekkelijk weinig moeite, zich van beide staatjes meester te 1) H. A. van Goch. Weerstaat den Rhodesgeest! maken. Behendig wist hij allerlei gezochte grenskwesties op te werpen; het gevolg' was, dat de aldaar wonende Boeren naar hun oorspronkelijk land terugtrokken, zoodat hij de handen vrij had. En terwijl het kalïerlioofd Khama onder Britsche protectie geplaatst werd, wist de Britsche regeering, door Bhodes geleid, van Lobengula de belofte te verkrijgen, dat deze zonder Engelands goedkeuring niets van zijn land vervreemden zou. Heer Bhodes bezat geld; maar meer dan dat, hij had overal zijn spionnen op den loer liggen, die hem in zijn heerschzuchtige plannen trouw ter zijde stonden. De voortvarende intrigant, volleerd in de kunst van veinzen, was Oom Paul zelfs te slim af. Bewoog Krugers politiek zich om Delagoa-baai, Rhodes' taktiek was: »De sleutel tot de oplossing van het Zuidafrikaansche politieke raadsel ligt in het binnenland!" En terecht merkte hij op: «laten we de Transvaal en d'Oranje-Vi ijstaat aan hun lot overlaten; ik geloof, dat die staat welke Bechuanaland en Matabeleland bezit, eindelijk ook Zuid-Afrika zal bezitten!" Langzamerhand kreeg heer Rhodes de handen in het noorden vrij, en nu vormde hij een groote maatschappij onder bescherming van de En- ..1 ... ... T \ TT» 1 .1 invloed zou door de nieuwe compagnie aanzienlijk versterkt worden, zonder dat de regeering last had van kostbare oorlogen of uitgebreide administratie. Den 29 October 1889 stond de regeering het Charter toe; vele aanzienlij ke Engelschen werden lid van de »New Chartered Company" of namen er aandeelen in, in de hoop, dat weldra het goud bij hoopen in hun zakken zou vloeien; met een kapitaal van één millioen pond sterling kon de maatschappij l)r. Leander^Jaineson. haar speculatieven arbeid aanvangen. Thans zou men het beloofde land in bezit gaan nemen, straks zou men den blik nog verder noordwaarts slaan: — Cairo en Kaapstad moesten elkaar de hand reiken over Britsch gebied. Weldra trok een bende gelukzoekers onder aanvoering van Dr. Leander Jameson Matabele- en Mashonaland binnen. Groote wagens, door ossen getrokken, en een paar locomobielen voerden zij mede, en stichtten aan den oostelijken rand eenige fortjes: Victoria, Charter en Salisbury. Laatstgenoemde plaats koos Jameson, die weldra tot administrateur werd aangesteld, tot zijn residentie. In korten tijd was het een aardig stadje geworden met tal van llinke gebouwen. Een telegraafdraad werd gespannen naar Kaapstad, en thans reeds vliegt het stoomros tusschen beide eindstations, langs Kimberley, Vrijburg, Mafeking, Sjosjong naar Buluwayo. De kolonisatieplannen van Cecil Rhodes waren intusschen heelemaal niet naar den zin van koning Lobengula. Wel had deze aan eenige Engelschen concessie verleend, om in zijn land naar mineralente zoeken; maar toen een formeel legertje van gewapenden verscheen, die precies deden, wat ze wilden, begon hij in te zien, dat hij misleid was. Hij zon dan ook op middelen om dergelijke brutaliteit te keer te gaan. Het doorsnijden van een telegraafdraad door de bevolking van een Mashonakraal werd de aanleiding tot den oorlog, die met afwisselend succes gevoerd werd, doch na de vlucht van Lobengula in het begin van 1894 in het voordeel van Jameson eindigde. Nu palmde de Britsche Zuid-Afrika Maatschappij ook Matabeleland in. Vereenigd met het reeds veroverde Mashonaland, zou het voortaan Rhodesia genoemd worden naar den Managing Director Rhodes. Buluwayo, dat nu spoedig in een Engelsche stad gemetamorphoseerd werd, bood een geschikt centrum aan; het werd dan ook de hoofdstad van Rhodesia. Zeker heeft de edele Living- stone, toen hij veertig jaar geleden deze streken doorkruiste, een dergelijk tragisch einde niet toegewenscht aan een volk, welks geestelijk en stoffelijk welzijn hij met christelijke toewijding zocht en dat hem — »den man met de leeuwenmanen" — liefhad als een vader !). Terwijl te Pretoria door Paul Kruger de hoeksteen gelegd werd van de prachtige gouvernementsgebouwen, werd de expeditie van Jameson en zijn «onvervaarde" strijdgenooten tot in de wolken opgehemeld, en vooral in de Kaapkolonie werd heer Rhodes de held van den dag. Hij was de eenige Engelschman, die het waarlijk goed met Zuid-Afrika meende; het openen van het »Suez-kanaal" tusschen Kaapstad en het binnenland was een ware uitkomst, en van de New Chartered Company verwachtte men gouden hoornen. 1) P. Kat. Eenige bladzijden uit de Geschiedenis van Zuid-Afrika. Hoe de exploitatie van Rhodesia ten eenenmale mislukte en het vurig begeerde goud maar aldoor op zich wachten liet, tenminste in hoeveelheden, zooals de Engelschen dat wenschten, — we komen daar straks nader op terug. Voor het oogenblik zij liet genoeg te constateeren, dat de Afrikaander Napoleon, de man, die Cairo en Kaapstad zou verbinden, in geheel Zuid-Afrika vergood werd. Alleen Oom Paul deed aan die vergoding niet mee. Zoo iemand, dan doorzag hij de plannen van den sluwen, gewetenloozen Brit; en toen hij dan ook den 16 December 1891 te Krugersdorp met zijn geliefd volk het tienjarig herin- Het Gouvernementsgebouw te Pretoria. neringsfeest vierde van de onafhankelijkheid der herstelde Republiek, riep hij uit: «Wacht maar, tot de schildpad den kop uitsteekt; dan zal de regeering wel weten, wat haar te doen staat!" De voorspelling van Oom Paul kwam maar al te ras uit: den 22 Augustus reeds liet de schildpad zijn kop zien: — de $ Transvaal National Unie" zag het levenslicht. Eenige invloedrijke Johannesburgers, boezemvrienden van den Afrikaander Napoleon, besloten een Unie met dien weidschen naam te stichten, met het doel (N. B.) de onafhankelijkheid van de Republiek te bewaren. Tevens zou men door alle constitutioneele middelen gelijke rechten voor alle burgers trachten te verkrijgen, terwijl men door verwijdering van alle grieven de sympathie van den werkman hoopte te winnen. Ijverig toog <1e nieuwe Transvaal National Union thans aan den arbeid, door tal van manifesten gaf zij uiting aan de grieven der vreemdelingen, lees: Engelsehe kapitalisten. Die grieven liepen hoofdzakelijk over de prijzen der steenkolen, het dynamietmonopolie, in- en uitvoerrechten, mijnbelasting enz., en herhaaldelijk werden deftige deputaties naar Pretoria afgevaardigd om liet vuurtje gaande te houden. Maar Oom Paul hield voet bij stuk en gaf den heeren rondweg te kennen: »ze konden op hullie kop staan, maar vrijen invoer of handel in dynamiet zou hij nimmer dulden!" Ook de taal- en stemrechtkwestie was een geliefd stokpaardje voor de Rhodesmannen. Ze maakten er de regeering een verwijt van, dat in de gesubsidieerde scholen het onderwijs in het Hollandsch gegeven werd en dat dit ook de ol'iiciëele taal was. En het ergste kwam nog — duizenden knapen en meisjes, Engelsehe natuurlijk, groeiden in onwetendheid op! De heeren vergaten er bij te zeggen, dat de regeering even goed subsidies verleende aan scholen, waar Engelsch werd onderwezen, mits ze de zekerheid had, dat ook het Hollandsch eenige uren in de week een beurt kreeg. Wat de stemrechtkwestie betreft, ze vroegen alleen maar stemrecht, naturalisatie was huns inziens niet noodig. Zeker, de heeren waren tevreden met de lusten, de lasten lieten ze bescheiden voor de Boeren liggen. Zulks bleek o. a. duidelijk in het jaar 1893. Toen in dat jaar namelijk oneenigheden met de kaffers te Zoutpansberg uitbraken, en Piet Joubert te Pretoria verscheen om de dienstplichtigen op te roepen, gaven de Hollandsche en Duitsche jongelui hieraan dadelijk gehoor en meldden zich aan voor den dienst; maar de Engelsehe heertjes toonden daar al bitter weinig lust in en bleven liever een partijtje biljarten of de jongedames gezelschap houden. Ze waren immers Britsche onderdanen, waarom zouden ze dan hun leven in gevaar stellen voor de «vervloekte" Boeren? Die onrechtvaardig behandelde Engelsehe jongeheeren schreeuwden moord en brand over dergelijke boeren-brutaliteit, de edele predikanten weenden over hun zwaar beproefde kudden, — Leiden was in nood. Britsche onderdanen waren de heertjes; maar toch wilden zij wel mededoen aan de verkiezing van den Volksraad; zoetjes aan konden ze dan natuurlijk hun vriendjes in dit lichaam brengen en dan was de zaak in orde. 't Was van den beginne een doorn in hun oog geweest dat eigenzinnige bestuur van die domme, ouderwetsche, stijf-Calvinistische Boeren, die «achterlijken", «dat domste volk ter wereld", zooals Lord Wolseley in zijn hoogwijsheid hen betitelde. Heftig werd door de «uitlanders", in hoofdzaak een samenraapsel van Europeesche, Amerikaansche en Australische vrijbuiters, zonder eenig spoor van ontwikkeling, beschaving of moraliteit, op het Boeren-Gouvernement gescholden, en de minste depressie in den goudhandel gaf onmiddellijk weer aanleiding tot de tergende schimpen en brutale insinuaties aan het adres der Transvaalsche regeering. Doch de Boeren lieten zich door dat schelden niet van hun stuk brengen. Ze waren vast besloten om het land, zoo duur gekocht, zelf te blijven regeeren en dat recht nimmer af te staan aan vreemde indringers, die, waren zij eenmaal de baas in den Volksraad, hun macht stellig zouden misbruiken om de onafhankelijkheid der Republiek in gevaar te brengen. Daarom werden de voorwaarden, aan welke voldaan moest worden om kiezer te zijn, nog eens terdege nagezien, en hier en daar geducht verscherpt. Voortaan zouden vreemdelingen geen kiezers kunnen zijn dan nadat zij een geruimen tijd in de Republiek gewoond hadden en door afzwering van hun vroegere nationaliteit het bewijs hadden geleverd, dat het hun ernst was, trouwe burgers van hun nieuwe vaderland te worden. In één opzicht kwam de regeering intusschen aan de wenschen of liever eischen van de Britsche levenmakers tegemoet,door nl. een Tweeden Volksraad in te stellen. Deze vormde hoofdzakelijk een adviseerend lichaam in zaken, de mijnindustrie betreflende. Deze nieuwe instelling verschafte echter geenszins den sleutel, waarmede de deur tot uitstooting van alle andere grieven zou kunnen worden opengemaakt, en dus kon deze «handreiking" dan ook in geenen deele voldoen aan wat de uitlanders verlangden. Een andere hoofdgrieve van de Engelsche heeren was de Spoorwegkwestie. Toen de inkomsten der Zuidafrikaansche Republiek verbazend vermeerderden en het land in zijn goudvelden een natuurlijken borg gekregen had, viel het der Regeering niet moeilijk om in Europa het geld voor dien aanleg te vinden. De in het jaar 1887 opgerichte Nederlandsch-Zuidafrikaansche Spoorwegmaatschappij legde achtereenvolgens de lijnen aan, die de Republiek thans bezit, en waarvan in dezen oorlog de Boeren voor het mobiliseeren van hun strijdkrachten zoo'n verbazend voordeel hebben ondervonden. Aanvankelijk kwam het kapitaal voor deze onderneming uit Nederland en Duitschland; Nederlandsche ingenieurs verleenden hun diensten bij den aanleg der spoorwegen en hoofdzakelijk Nederlanders en Duitschers werden, toen de wegen gereed waren, tot spoorwegambtenaren aangesteld '). Alweer 1) In den Vrijstaat was dit anders. „Oom Crisjan" (De Wet) klaagde er nl. bij President Steyn over, dat de beambten aldaar zeer onbeleefd waren en rondweg durfden zeggen: „Ik versta geen Hollandsch." [lift Handelsbladj. een «grief' voor rle Johannesburger «goudkliek", die zich hierdoor sterk gecompromiteerd achtte en wier woede zich nu niet slechts tegen de «onbeschaafde" Boeren maar ook tegen al wat Hollandse!) en Duitsch was, richtte. Gelukzoekers heetten in het vervolg die «üutchmen". Misleiders van de Boerenbevolking en opruiers waren het tegen het zegenverspreidende en welvaartaanbrengende Engeland. Sedert konden de Hollanders geen goed meer doen bij de Britten. Oom Paul en zijn staf leerden hen echter des te beter waardeeren: de band tusschen De opening van den Zuiil-Afrikaanschen Spoorweg, 7 Juli 1895. het Boerenvolk en de Hollanders werd er vrij wat hechter door; — Elandslaagte zette de kroon op het werk. Het was den 7 Juli 1895 — een feestdag voor het land van Kruger en Steyn : de spoorweg van Pretoria naar Lorengo-Marqués was gereed; plechtig zon deze heden geopend worden. De gouverneurs van de Kaapkolonie, van Natal en van de Portugeesche bezittingen waren allen te Pretoria aangekomen om de lang verbeide opening bij te wonen. Buitengewoon hoffelijk was bij die gelegenheid de toon van Sir Hercules liobinson, den gouverneur van de Kaapkolonie. «Deze spoorweg , sprak hij, «is niet alleen een belangrijke slagader voor den handel; hij is ook een gedenkteeken voor de volharding en wilskracht van één man, staatspresident Paul Kruger. Ik kan zelf getuigen van de vastberadenheid, waarmede president Kruger, door alle ontmoedigingen heen, zich heeft vastgeklemd aan zijn eenmaal genomen besluit, en den triomf van dat denkbeeld en dat besluit vieren wij heden!" 1) Ongetwij- G. A. A. Middelberg. Directeur der Nederlandsche Zuid-Afrikaansche Spoorwegmaatschappij. feld zullen deze woorden van den Britsehen gouverneur door Kruger met ingenomenheid zijn aangehoord; grooter vreugde zal de jonge Duitsche keizer hem evenwel verschaft hebben, toen deze »aan boord van de Condor" den kloeken president zijn hartelijken gelukwensch zond. 2) Te Lorenf.o-Marques uit den feesttrein stappend, mocht Oom 1) Van Oordt. Paul Kruger en de Opkomst van de Zuidafrikaansche Republiek. 2) Dezelfde keizer Wilhelm, wiens onsympathieke houding- in dezen oorlog zoo scherp in 't oog springt! Waarlijk, de Boeren hebben gelijk, niet op keizers en koningen te vertrouwen! Paul dit telegram in ontvangst nemen. Weinige maanden later — wie had het inderdaad kunnen droomen, dat diezelfde spoorweg zóó spoedig aanleiding zou geven tot nieuwe en ernstige geschillen! En toch geschiedde het. Toen in het jaar 1801 de Kaapsche spoorweg naar Johannesburg werd doorgetrokken, was men overeengekomen om op de Kaapsche lijnen en op die van de Nederlandsch-Zuidafrikaansche Spoorwegmaatschappij doorloopende vervoerprijzen te heffen gedurende de volgende drie jaren. Thans kwam evenwel onverwachts de Kaapsche legeering met de kennisgeving, dat zij op haar lijnen de prijzen van het Joseph Chamberiain. vervoer van sommige artikelen aanmerkelijk had verlaagd. De Nederlandsche Spoorwegmaatschappij nam met goedkeuring dei' regeering terstond haar maatregelen, door op het traject van haar lijn, dat aansluit aan den Kaapschen spoorweg, de tarieven zooveel te verhoogen, dat de doorloopende prijs dezelfde bleef. Hierover hevig verstoord, verzond de Kolonie voortaan haar goederen tot liet eindstation van haar eigen lijn, aan den zuidelijken oever der Vaalrivier; het verdere transport geschiedde per ossenwagen. Op haar beurt liet de Zuidafrikaansche Republiek nu de driften of overtochtsplaatsen der Vaalrivier sluiten. Dientengevolge ontstond er een kolossale opeenhooping van goederen, en toen het klachten regende bij den energieken Directeur, den heer Middelbery, antwoordde deze doodleuk: »Wel, jullie zijn nu met jullie transportdienst begonnen; zie maar, dat je klaar komt; als het niet gauw genoeg gaat, dan kunnen wij dat niet helpen!" Intusschen nam de spanning toe. Het gevolg was, dat heer Chamberlain zijn tusschenkomst aanbood, op voorwaarde nochtans, dat. zoo zulks noodig mocht blijken, de Kaapkolonie de helft van de kosten zou dragen, vrij gebruik zou toestaan van haar spoorweglijnen voor het vervoer van de Britsche troepen en daarbij een zeker getal vrijwilligers zou leveren, om tegen de weerbarstige Boeren op te trekken. We zien het, Heer Chamberlain greep toen al de gelegenheid met beide handen aan om de Boeren te dwarsboomen! Het kwam intusschen niet zoover; de Zuidafrikaansche Republiek, voor de overmacht bukkend, legde het hoofd in den schoot en gaf toe. Met dat al had Oom Paul den Britschen aard weer beter leeren doorgronden. Het »Weest op uw hoede!" klonk hem thans krachtiger dan ooit in de ooren. Kruger nam de les Ier harte en — gedachtig aan de leus van den ouden Bismarck: »zoo gij den vrede wilt, bereid u ten oorlog!" maakte hij zich strijdvaardig um. als de ure daar was. gereed te] zijn. Weldra bleek het, dat de voorzorgsmaatregelen van den Leeuw van Rustenburg niet overbodig waren: Cecil Rhodes en zijn trawanten speelden een nieuwe troef uit! HOOFDSTUK VII. De Inval van Janieson. Leef onder almal wat daar woel, Eén wat gên vonk van liefde voel? Is daar 'n mens met gees so dood, Met hart so koud as sware lood? Ver vaderland Gen liefdeband! Die man is koud, die man is dood! Hij is afên eije land eens wêrt, Sijn hart is nes 'n bees of pêrt, Wat hou van kost en stal en voer, En altijd naar die voersak loer; — Hom en sijn land Verbind gên band. As geld en goed waar hij na loer. Het ging den mannen van Rhodesia niet naar den vleeze. Niet alleen, dat tengevolge van den vochtigen zomer van 1890/1891 en gebrek aan de vereischte voedingsmiddelen, vele avonturiers gestorven waren, maar ook de vondst van goud was niet schitterend geweest. Waar men de spade ook in den grond zette, — overal viel het tegen. Met vlammende oogen doorzochten de speculanten terrein na terrein, met koortsachtige gejaagdheid renden zij van de eene plaats naar de andere. Helaas! De mijnen èn van Mashonaland èn van Matabeleland bleven verre van winstgevend. Dat was een tegenslag voor de mannen van de New Chartered. Ze hadden gehoopt schatten, onmetelijke schatten te verwerven. En nu kregen ze niets, ja er moest zelfs geld bijgepast worden. In het bijzonder was het een tegenvaller voor heer Rhodes. Zoo vurig had hij gewenscht, dat de goud-operaties gelukken mochten. Niet, dat hij geldgebrek had... Cecil Rhodes was rijk... de gouddorst kwelde hem dus niet meer; maar eer, roem, macht, aanzien... zie, dat alles was er mee gemoeid. Was het dus te verwonderen, dat de Napoleon van Zuid-Afrika, nu het zijn New Chartered Company niet naar den vleeze ging en de aandeelhouders verre van tevreden gezichten zetten, zijn oogen en handen niet kon afhouden van het El Dorado der Zuidafrikaansche Republiek, dat zulke schitterende winsten afwierp? Reeds had hij het tot Eersten Minister van Kaapstad gebracht en meer en meer begon hij er genoegen in te vinden, om op economisch gebied een onafgebroken aanval tegen Kruger en de zijnen te richten. Met kracht steunde hij de gistende beweging der Johannesburger »Reformers" en stelde zijn welvoorziene beurs disponibel om de beraamde plannen steeds meer tot rijpheid te doen brengen. Krachtig werd hij in die pogingen bijgestaan door zijn broeder Frank, die van hetzelfde allooi was als hij. Eén Britsch Zuid-Afrika met Cecil Rhodes als gouverneur.... daar moest het voortaan op aangestuurd worden. Gaan we in het kort na, hoe de edele broeders (!) hun werkplan inrichtten, tot zij ten laatste door den waakzamen Leeuw van Rusteuburg, die hen op den voet volgde, verschalkt werden en knarsetandend van spijt en woede, aan den haat der wereld werden prijsgegeven. Reeds in het jaar 1893 had Cecil Rhodes een onderhoud met den door ons genoemden Dr. Jameson over de vaak gewenschte Federatie van Zuid-Afrika en de tegenwerking van de Zuidafrikaansche Republiek, en na den Matabelen-oorlog werd er opnieuw een bijeenkomst gehouden met den Heer Hammond, een Amerikaansch ingenieur te Rhodesia, die op dat oogenblik te Johannesburg verblijf hield. De toestand kon zoo niet blijven, meenden de heeren; er dienden maatregelen genomen te worden om de onwillige Boeren naar hun hand te zetten. In de eerste plaats zouden de Johannesburgers bewerkt worden; hier waren elementen genoeg aanwezig voor een uit te barsten oproer: de door den baccil der goudkoorts aangetaste vreemde indringers, die steen en been klaagden, dat hun het »vel over de ooren" getrokken werd door de hebzuchtige Boeren, leenden zich uitstekend daartoe. En terwijl dat oproer in het geheim werd aangeblazen, moest Dr. Jameson de politie en vrijwilligers te Rhodesia zoo uitmuntend mogelijk africhten ; immers men had het bij ondervinding, dat men met echte scherpschutters te doen zou hebben. Zoo was al vast de grond van het complot gelegd, het andere zou van zelf volgen. Men stelde zich verder in verbinding met de rijke vrienden te Johannesburg, terwijl ook de Engelsche regeering, met name heer Chamberlain, de alvermogende I cs 1 e f i s O *s minister van koloniën, 7.011 gepolst worden. Vooral achtte men het 1* _• L - IIUUUl^,, VUil UC uicuc- werking te verzekeren van «The Goldes Fields of South-Africa", het machtige lichaam, waarvan Rhodes directeur was, en in het bijzonder van de kapitalisten, die te Johannesburg den toon aangaven: de heeren Lionel Filips c. s., de Leonards, de Barnato's e. a. Ook de pers diende bewerkt te worden. Nu, daar was wel kans toe. Zoo was het jaar 1895 genaderd, en hoopvol gingen de Britsche heeren de + /iAlr a*V\O4- /v/MYl Aüt • fïA LW IW /11101 IU ) tiU Ll"'ul ilhl>>' hadden alle reden om op den goeden uitslag te vertrouwen. Ten einde de geestdrift op te wekken en de groote menigte op hun hand te krijgen, werd er voorts een groote beweging te Johannesburg op touw gezet. Ue gewone werklieden begrepen er niets van; doch ze teekenden op dringend verzoek van hun patroons. De heeren kregen op die manier bij de veertigduizend handteekeningen bij elkaar. Dat zou indruk maken, meenden zij. In blufferige woorden en met weidsche praal werd thans het adres, dat de breed uitgemeten grieven der uitlanders bevatte, aan den Volksraad aangeboden. Doch de heeren hadden er maar weinig succes van; de Volksraad toch ontving het met een welverdiend schouderophalen en ging rustig zijns weegs. Dat verdroot de Britsche heeren in hooge mate, en in October van dat jaar meenden ze, dat het uur van handelen daar was. De heeren Lionel Filips, Hammond, kolonel Rhodes en Charles Leonard begaven zich naar Kaapstad, waar ze met den Afrikaanschen Napoleon het plan van den inval en den opstand op touw zetten, in de verste verte niet vermoedende, dat heel de wereld hen over een paar maanden zou uitlachen en bespotten. Dr. Jameson zou met twaalf honderd man van uit Rhodesia de Republiek binnenrukken, terwijl de Johannesburgers de oorlogsfakkel zouden ontsteken. O OS 00 3 * 03 a> 3 fl O V "Ö V "3 8 ■ 3 S bC bo s3 cc s> 3 03 0 •"ï ■ >• a 1 £ en V T3 Majoor Robcrt White onderzocht al vast de strategische positie van Pretoria, en maakte aanteekeningen en schetsen van het artilleriekamp aldaar, van het aantal kanonnen, de sterkte van het corps enz. enz. Die rol was hem uitstekend toevertrouwd: hij was voor Engelsch spion geknipt. Een ander verdienstelijk heerschap was Kapitein Holden, een officier in dienst van de New Chartered Company, stil als een oester en voor smokkelaar in de wieg gelegd *). Behendig en doodleuk wist hij drie Maxim-kanonnen binnen te smokkelen benevens honderdvijfentwintig kisten ammunitie en achttienhonderd geweren; hij bediende zich bij die gelegenheid van groote olievaten en liet de olie uit de kraantjes druppelen, ten bewijze, dat er geen contrabande in verborgen was. In liet midden van de maand November kwam de strijdlustige dokter nog eens een kijkje nemen te Johannesburg om te zien, of alles wel in orde was. Dr. Jim voelde zich wel een beetje ongerust, — het mocht eens mislukken — maar Lionel Philips was zeker van de zaak en gaf hem een schriftelijke verklaring, welke den bangerd gerust stelde. Op den 28 December zou de opstand in Johannesburg uitbreken. Dienzelfden avond zou men een plotselingen aanval doen op het arsenaal te Pretoria; men zou zich daar van de wapenen en ammunitie meester maken, het grootste deel ervan naar Johannesburg transporteeren en de rest onbruikbaar maken. Tegelijkertijd zou men Dr. Jameson telegrafeeren en deze zou met zijn heldenschaar over de grens trekken. Toen eindelijk alles gereed was, verscheen het beruchte Manifest van de Nationale Unie, dat de kroon op het werk zette en de vlam moest doen uitslaan. Het behelsde: 1. handhaving van de onafhankelijkheid der Zuidafrikaansche Republiek; 2. eisch van gelijke rechten; 3. opheffing der grieven. Met kwistige hand werd het door Johannesburgs straten verspreid, er werd whiskey geschonken, champagne rondgedeeld, en men klonk al vast op den goeden afloop: — eer het jaar om was, zou er één groot Britsch-Zuidafrika zijn. Jiiumy is een beskaafte man, Die «ignorant Boers" nie dulde kan, Wil nix te doen hê met die lot, Soo'n mens die is geen Patriot. Hij 't blink-leer stewels, en vervas Kooper hems-knope en roie das, Met //steek-op" boortjes om sijn strot, Soo'n mens die is geen Patriot. 1) Van Oorclt. Paul Kruger en de Opkomst van de Zuidafrikaansche Republiek. 14. liet Manifest schreeuwde moord en brand; die verachtelijke Boeren trachtten de Republiek te verhollanderiseeren en de Engelsche taal te dooden. Het riep ach en wee! en somde tal van grieven op, de eene al klinkender dan de andere, o. a. — dat het hoofdkantoor van de spoorwegmaatschappij in Holland was (niet te Londen) *); dat groote sommen door de regeering werden verspild;— dat het adres met over de achtendertig duizend handteekeningen met verachtelijk gehoon en uitjouwing door den Volksraad ontvangen was; — dat men de brave Britten ongetrouw durfde noemen; dat overal om- i.~ : - i i jvuuyujg up ^ruuie sciiciai bestond en een rotte toestand heerschte; — dat de regeering twintig duizend pond sterling had uitgegeven voor nuttelooze feesten te Delagoa-baai bij gelegenheid van de spoorwegopening; — dat Dr. Leyds door Kruger naar Europa gestuurd was (natuurlijk niet naar Engeland!) niet zeventien duizend pond voor geheime diensten; — dat de regeering 250 duizend pond uitgaf voor een fort te Pretoria en honderdduizend pond voor een fort nm rlp hvni\o on n Kolonel Sir John Willoughby. menschen te Johannesburg de koorts op het lijf te jagen; — dat er Krups en Creusots, Maxims en Mausers in grooten getale besteld werden; — dat er duizenden kindertjes rondliepen in onwetendheid, enz. enz. Inderdaad het manifest van de »Britsche Unie" was niet malsch; die arme Johannesburgers! En terwijl het bij duizenden exemplaren rondgestrooid werd, hielden goed betaalde volksredenaars zwellende toespraken om er den moed in te houden. En daar ginds aan de grens wachtte men met 1) Wat somt het edele Brittenland thans niet een drogredenen op om de Zuidafrikaansche Spoorwegmaatschappij in bezit te krijgen! Uelukkig dat Frankrijk en Duitschland hierin een woordje zullen meepraten! ongeduld op de komende dingen. Vooral kolonel Willoughby, het hoofd van de expeditie, die van begeerte brandde om lauweren te behalen in dezen edelen kruistocht, begon sterk te verlangen naar het telegram uit de goudstad. Hij rekende op zijn gedrilde soldaten, — die intusschen heelemaal niet wisten, tegen welken vijand ze gingen vechten; — hij rekende ook op Heer Chamberlain, die reeds in November met het complot kennis had gemaakt en zeker zijn diensten op prijs zou stellen. Doch er kwam nog maar geen telegram. Men tuurde en tuurde; — maar zuster Anna zag niets, niets komen! Geen wonder! De heeren hadden zich deerlijk vergist, 't Was te Johannesburg een ontzettende verwarring; 'tleek wel of men er krankzinnig geworden was na dat beruchte Manifest! Duitschers en Franschen, Hollanders en Israëlieten gaven luide te kennen, dat zij er heelemaal niet mee ingenomen waren. »De lucht was vol van oorlogen en geruchten; gansch Pretoria was in angst. De vreeselijkste verhalen deden de ronde. Men sprak van tienduizend gewapende ruiters, die te Johannesburg waren, van duizenden gewapende Kaders, die oprukten!" — Doch de Leeuw van Rustenburg bleef kalm te midden van die zenuwachtige gejaagdheid; rustig nam hij zijn maatregelen, kalm deelde hij zijn bevelen uit. Den 31 December 1895 ontving Kruger onverwachts het bericht, dat de Britsche troepen bij Malmanie, ten nuorden van Mafeking, de grenzen waren overgetrokken. Zich niet latende misleiden door de meening van sommigen, alsof bereden troepen der Chartered den kortsten weg door de Republiek hadden gekozen om Matabeleland te bereiken, nam de wakkere staatspresident op dien merkwaardigen Oudejaarsdag oogenblikkelijk zijn maatregelen. In ongeloofelijk korten tijd waren een vierhonderdtal Boeren opgezeten onder de kommandanten Potgieter, Cronjé en Malan. Ze ontmoetten den vijand op den weg, die van de westgrens naar Johannesburg loopt, een eind weegs ten westen van Krugersdorp. Jameson opende het vuur op de stellingen der Boeren. Het had echter geen uitwerking, omdat dezen door heuvels en rotsblokken gedekt waren. Tegelijkertijd richtten de schutters van Oom Paul, die tot nog toe een afwachtende houding hadden aangenomen, hun buksen op de brutale vrijbuiters en doodden verscheidene mannen en paarden. Toen bracht Jameson een twaalfponder in batterij, waardoor de Boeren een aantal paarden verloren. Potgieter wist hem echter terug te drijven, en de roover, ziende dat de weg naar Krugersdorp versperd was, rukte zuidwaarts op. Gedurende den nacht werd hij echter door den voortvarenden Cronjé gevolgd, wiens legertje intusschen door hulptroepen van heinde en verre steeds aangroeide. Den volgenden dag kwam het tot een nieuw treffen: de Maxims brandden vast, de ammunitie raakte op, de Boeren kwamen al naderbij; meer en meer zadels werden gelicht; wedra begrepen Dr. Jim en kolonel Willoughby, dat er niets overbleef dan zich over te geven en het «historisch voorschoot van de Hottentotmeid als een witte vlag in de hoogte te steken." Jameson en zijn officieren werden onder een sterk geleide naar Pretoria gevoerd, waar Oom Paul hen onmiddellijk achter slot en grendel liet zetten. De soldaten werden ontwapend en vervolgens in vrijheid gesteld; trouwens zij hadden geen schuld. «Eerst Jameson!" had Kruger gezegd; «daarna zullen we met Johannesburg afrekenen!" Kn de staatspresident hield woord. Onmiddellijk na de gevangenneming van Rhodes' trawanten, eischte Kruger binnen de vierentwintig uur de ontwapening van Johannesburg. Sir Hercules Robinson, de hooge Commissaris van de Kaapkolonie, die terstond na den snooden inval naar Pretoria gesneld was, mocht hem zijn diepe spijt over het gebeurde te kennen geven en, hem vriendelijk op den schouder kloppend, getuigen, dat zoo iets nimmer weer zou plaats hebben, - Oom Paul liet zich niet van de wijs brengen en gaf onbewimpeld te kennen, dat hij zich wapenen zou, om tegen Britsch verraad gevrijwaard te zijn. «Denkt ge, dat we gek zijn?" — beet hij den Engelschen gouverneur toe, »en niet doorgronden, wat het doel van de Britsche regeering is?" Kruger hield voet bij stuk: den 8 Januari 1896 werden door de Johannesburgers de wapens uitgeleverd ; de revolutie in de goudstad was gebroken. Trouwens zoo heel benauwd behoefde men voor het uitbreken van dien opstand niet te zijn. Toen Sir Hercules Robinson zijn vrees had te kennen gegeven, dat de Johannesburgers de wapens niet goedschiks zouden overgeven, had Oom Paul hem toegevoegd: »dan ga ik ze halen!"; en in één week tijds waren er een twaalfduizendtal burgers, van kop tot teen gewapend, tusschen Pretoria en Johannesburg gelegerd om aan zijn woorden kracht bij te zetten. Terstond daarop werd het lot van Jameson en diens officieren beslist. Vooi de Transvaalsche rechtbank zouden ze zeker ter dood veroordeeld zijn: maar de president toonde ook in deze zaak weer zijn groote edelmoedigheid en vooral zijn staatsbeleid. Paul Kruger deelde aan den Uitvoerenden Raad mede, dat de Regeering besloten had, Jameson en zijn gezellen aan Engeland uit te leveren. »Wat kan ons het leven van die menschen schelen?" sprak hij; »we hebben te letten op de toekomst. Duizenden Engelschen leven in ons land, en hoe 1. 'Werving van politie te Johannesburg. 2. Detachement met Maxim-kanon ter verdediging van den weg naar Pretoria. 3. Uittocht van Johannesburgers onder kolonel Bettington ter opsporing van Dr. Jameson. 4. Vluchtelingen uit Johannesburg aan het station te Kaapstad. rechtvaardig ook het vonnis mocht zijn, hoe welverdiend ook het doodvonnis, de zeven of negen ter dood gebrachten zouden als zoovele martelaren gelden, en de scheuring tusschen Burgers en Engelschen zou ongeneeslijk worden. Laat Engeland in die moeilijke positie geplaatst worden, ging hij voort! En zelfs ingeval deze misdadigers in Kngeland niet gestraft worden, dan zal nog het voordeel aan onzen kant zijn, wijl alsdan die trotsche natie de laatste aanspraak zal verliezen om als beschaafde natie op te treden!" — Paul Kruger had gesproken .... donkere wolken pakten zich samen boven zijn eerwaardig hoofd strak stond de blik van de leden van den Uitvoerenden Raad onheilspellend klonk de stem der legerhoofden door de raadzaal! Heftig, hartstochtelijk was het verzet van de Commandanten. Hoe, deze schurken zouden hun welverdiende straf ontgaan? Had daarom dan het bloed van de Burgers gevloeid? Vier uur lang beeft Kruger geworsteld. Het was inderdaad een moreele worsteling, zegt Dr. Jorisseir1). Zes, zeven maal rees hij op en bezwoer »zijn broeders", «zijn vrienden", toch op het doorzicht van den Uitvoerenden Raad en diens adviseurs te vertrouwen.... 't Waren bange oogenblikken. Eindelijk kreeg Oom Paul bijstand: de heeren Klijnveld en Fischer sprongen voor hem in de bres. «Broeders!" riepen deze afgevaardigden van den Vrijstaat uit, «luistert toch naar de woorden van wijsheid van uw president ; hij heeft gelijk; vijfentwintig jaar geleden waren wij verplicht in Bloemfontein een Engelschman ter dood te brengen. Hij had het vonnis verdiend en het was op wettige wijze gewezen. En toch, tot nog toe kan er haast nooit over gesproken worden, of de hartstochten beginnen te koken en de tweedracht tusschen den Afrikaner en den Engelschman breekt uit. Hoeveel te erger zal het hier zijn, wanneer gij Dr. Jameson en zijn gezellen terechtstelt; gij moet op hen de doodstraf toepassen, maar dit vonnis zal voor eeuwig de samenwerking tusschen de beide nationaliteiten onmogelijk maken!" Deze rede maakte indruk; het getij kenterde; dat bleek, toen Schalk Burger het woord nam. Zich tot zijn ambtgenooten wendende, sprak deze: «Broeders, ik ben het nog niet eens met het voorstel der regeering; maar ik begrijp, dat wij moeten buigen voor de grootere wijsheid van den staatspresident. Ik beschouw het als onzen plicht, ons overtuigd te houden, dat hij grooter doorzicht en kennis heeft in politieke zaken dan wij. Daarom stel ik u voor, dat wij met algemeene stemmen 1) Dr. Jorissen. Transvaalsche herinneringen. het besluit nemen om de zaak van Dr. Jameson in handen van den President en den Uitvoerenden Raad te laten. Hun besluit zullen wij bij het volk verdedigen." Slag bij Krugersdorp. Vier volle uren had de vergadering geduurd. Toen werd de Britsche agent, de heer Jacobus de Wet, geroepen en hem het besluit medegedeeld, met verzoek dat aan den Hoogen Commissaris over te brengen. De heer De Wet was kennelijk getroffen door zooveel edelmoedigheid van de zijde der diepbeleedigde Transvaalsche regeering. En ook Sir Hercules Robinson nam liet voorstel met beide handen aan en toonde zijn vreugde over de edele houding van Kruger en diens vrienden. Thans kwam de beurt aan de Johannesburg er Reformers; want vooral tegen hen wenschte de regeering krachtig op te treden. Vierenzestig leden van het Hervormings-Comité werden gevangen genomen en moesten terechtstaan voor het Hooggerechtshof van de Republiek. Het vonnis luidde: »Dat gij, Lionel Philips, Cecil Rhodes, Farrar en Hammond van de plaats, waar gij nu zit, gebracht zult worden naar de gevangenis te Pretoria, om daar aangehouden te worden, totdat gij gebracht zult worden naar de terechtstelling op de plaats en den tijd door het wettig gezag te bepalen, om daar gehangen te worden aan den nek, totdat gij dood zijt. Moge de Almachtige uw ziel genadig zijn!" En wat de andere leden van het Comité betreft, dezen werden ieder veroordeeld tot twee jaar gevangenisstraf, een boete van twee duizend pond en verbanning voor den tijd van drie jaar. Ongetwijfeld was dit vonnis rechtvaardig: Rhodes en zijn handlangers verdienden de straf dubbel, en de Boeren oordeelden eenparig: »Slachtersnek zijn we nie vergeet nie; het uur der wraak heeft geslagen, d' is recht zoo; hullie hêt dit verdiend." Maar Oom Paul dacht er anders over, hij wilde geen tweede Slachtersnek. De doodstraf werd niet uitgevoerd, de verraders zouden vijftien jaar gevangenisstraf ondergaan. En toen heer Chamberlain heel vriendelijk de verklaring kwam afleggen, dat hij de grootmoedigheid van den president op hoogen prijs stelde, werd het vonnis nogmaals veranderd, thans in een boete van vijfentwintig duizend pond sterling, onder voorwaarde nochtans, dat de heeren zich nimmer weer met de politiek der regeering zouden inlaten. Helaas, de toekomst heeft geleerd, hoe weinig op Britsche verklaringen valt staat te maken. Heeft ooit een sterveling de edelmoedigheid van zijn tegenstander met den bittersten ondank beantwoord, dan is het Cecil Rhodes in de eerste plaats, en na hem Dr. Jameson. En ongetwijfeld behoefden de Boeren zich er niet voor te schamen, wanneer ze bij de eerste gelegenheid de beste deze beide brutale, schaamtelooze intriganten zonder vorm van proces onschadelijk maakten; de geheele wereld zou dergelijke daad billijken. Zoo had Oom Paul — hij was thans eenenzeventig jaar — zijn land opnieuw van een dreigenden ondergang gered, en fier woei de trouwe Vlag der Voortrekkers nog steeds over Pretoria en Potchefstroom. Eu terwijl hij den Heere loofde voor diens hulp in de ure des gevaars en zijn volk hem dankbaar de hand kwam drukken, regende het telegrammen en gelukwenschen in zijn eenvoudige woning. In Londen — zegt Dr. Jorissen — was het een lust, de rondborstige verontwaardiging aan te hooren over den inval der Chartered Company in ons land. De tachtigjarige Sir George Grey, Oud-Gouverneur der Kaapkolonie, Leonard Courtney, oud vriend van de Transvaal, de gewezen minister John Morley, Professor Lecky en de heer Labouchere spraken in duidelijke woorden hun walging uit. Hartelijk vooral was de taal van den jongen Wilhelm. »Ik betuig u mijn oprechten gelukwensch," seinde hij naar Pretoria, »dat het u, zonder de hulp van bevriende mogendheden in te roepen, gelukt is, met uw volk met eigen krachten tegenover de gewapende benden, die als rustverstoorders in uw land zijn gevallen, den vrede te herstellen en de onafhankelijkheid van het land tegen invallen van buiten te verdedigen." Dat de grijze president niet weinig trotsch was op dezen cordialen gelukwensch van den machtigen Duitschen keizer, met wiens grootvader hij persoonlijk aan den disch gezeten had, bleek uit zijn antwoord: »Ik betuig Uw Majesteit mijn zeer innigen en diepst gevoelden dank voor Uwer Majesteits oprechten gelukwensch. Met Gods hulpe hopen wij verder al het mogelijke te doen tot de handhaving van de duur betaalde onaf hankelijkheid en het voortbestaan onzer geliefde Republiek!" Welk een verschil met de houding van dien Raise-keizer in den oorlog van 1899/1900! Men kan inderdaad zijn oogen niet gelooven, als men dit telegram van den jare 1896 leest! Terecht zegt Generaal Den Beer Portugaal, sedert vele jaren lid van het Instituut voor Internationaal Recht: »De vreeselijkeen verschrikkelijke oorlog, die thans bijna een jaar wordt gevoerd, smart mij zoo diep, dat mij daardoor alle lust, alle kracht benomen is om mij kalm met u te beraden over onderwerpen van het volkenrecht. Ik vraag mij af, of't niet geheel onvruchtbaar is, wat wij, mannen der wetenschap, na ernstige beraadslaging, voorstellen en aanbevelen in naam van beschaving en menschelijkheid, wanneer in de werkelijkheid, in de practijk, hij die de kracht en de macht bezit, zich volstrekt niet bekommert om de wetten, door de beschaafde volkeren aangenomen." 1) „Het Nieuws van den Dag". HOOFDSTUK VIII. De laatste vier jaren. 1896—1900, Toe, Waarheid, druk die Laster nou Die kop voor altijd in, Vermeld of die slag met verraad Of eerlik is gewin! Vlieg deur die land, vlieg o'er die see, Met telegraaf en pos; Vertel hoe God die op Hem steun, Ook wonderlik verlos! Vertel hoe die veragte Boer, Die Britse mag alweer, Deur Gods hulp en met heldenmoed Beslist het voorgekeer! En hoe die Laster nog meer swets, Van moord en van verraad, Op, Waarheid! op! swijg nou nie meer! Vermeld die heldendaad! I)e verraderlijke inval van Jameson had de Koloniale Afrikaners tot in de afgelegenste hoeken wakker geschud. »De dolksteek" schreef »Ons Land", «waarmede men het Afrikanerdom wilde verlammen, heeft een electrischen schok naar het nationale hart gezonden. Door geheel Zuid-Afrika is een nieuw golvend gevoel gegaan. Het flauwe en laiï'e imperialisme, dat reeds begonnen was ons volksbloed te verdunnen en te vermageren, wijkt allengs voor de versche lucht, die ons volk doorwaait. De scheidsmuur is verdwenen. Laten wij nu pal bij elkander staan! Laten wij, nu ons Volk over geheel Zuid-Afrika V i f r 1 - 1 ~c ri bc 5 . O ontwaakt is en een nieuwe gloed in onze harten is ontstoken, den hoeksteen van een waarlijk Vereenigd Zuid-Afrika leggen op den bodem van een zuiver en omvattend nationaal gevoel!" Deze kloeke taal van het Hollandsche orgaan der Kaapkolonie deed de Jingo's sidderen. Immers zij leerden er uit, dat ze in hun politiek tegenover de beide Republieken in het vervolg terdege rekening dienden te houden met de Koloniale Afrikaners. Zulks bleek ten duidelijkste in het jaar 1898: »Rhodes contra Hofmeyer", »het Imperialisme tegen het Afrikanerisme!" klonk het toen aan de stembus. Het ministerie Sir Gordon Sprigg, waarin Cecil Rhodes zijn trawanten had, viel, dank zij den ijver van den wakkeren Jan Hofmeijer en de kloeke taal van Reitz zwager, den voortvarenden Schreiner, *) het hoofd van de Afrikaander partij. Ook de band tusschen de Zuidafrikaansche Republiek en den OranjeVrijstaat werd na den inval van Jameson krachtig aangehaald. Na den dood van Jan Hendrik Brand had de Vrijstaat den heer Frank William Reitz tot staatspresident gekozen, en deze sloot een aanvallend-verdedigend verbond met Kruger. Dit mocht reeds een stap in de goede richting heeten. De gebeurtenissen van den jongsten tijd deden het hare, en toen de vijftienhonderd Vrijstaters, die zich gereed gemaakt hadden om, ware zulks noodig gebleken, de Vaalrivier over te steken, ontbonden werden, sprak Schalk Burger: »Laat ons den band, die thans gelegd is, nauwer toehalen!" Den lü Maart 1897 werd de kroon op het werk gezet: het bezoek van Oom Paul aan Bloemfontein 2) mocht als een gewichtig feit in de annalen der beide Republieken geboekstaafd worden. Met geestdrift werd Kruger door zijn vriend Steyn, den opvolger van Reitz, die wegens ziekte ontslag genomen had, ontvangen. Heel d'Oranje-Vrijstaat prijkte in feestdos, jong en oud verheugde zich over de samenkomst van beide voormannen; alom woei de Oranjedriekleur naast de trouwe Vlag der Voortrekkers. In de plaats nu van ruiterlijk te bekennen, dat dit alles het gevolg was van Jameson's verraderlijken inval, begonnen de Jingo's moord en brand te schreeuwen, dat het prestige van Engeland in Zuid-Afrika bedreigd werd. Trad Engeland niet krachtig tusschenbeiden, dan zou volgens hen ZuidAfrika ras verloren gaan. In de eerste plaats diende de trotsche Zuidafrikaansche Republiek vernederd te worden. Zoolang deze niet voor 1) Helaas! Met weemoed denken wij aan zijn overgang tot de Britsche partij. Mogen de Hollanders in het parlement te Kaapstad weer spoedig de meerderheid vormen! 2) De bepalingen van het merkwaardig verbond, toen tusschen Kruger en Steyn gesloten, vindt de lezer in het latere hoofdstuk: „Het Land van Kruger en; Steyn" (Een reis door Zuid-Afrika). Dr. Jameson iu de gevangenis te Pretoria. de Britsche autoriteit wilde buigen, was er voor de Engelsche opperheerschappij in dit werelddeel geen zekerheid. En andermaal sloegen de Jingo's aan het werk. Cecil Rhodes met zijn sleep van aandeelhouders, en achter hem de Engelsche Regeering, knarsetandend van spijt en woede over het geleden échec, — met nog meer driestheid en brutaliteit trad deze partij thans op, en de zalvende Chamberlain gaf er nu duidelijk blijk van, waar het de Britsche regeering om te doen was. Hoewel in Engeland niet kan geloochend worden — het rapport, door de Zuidafrikaansche Commissie uitgebracht, is daar om het te bewijzen — dat Rhodes een bedrieger, een huichelaar, een roover, een rechtsverkrachter en een machtsmisbruiker is; — toch heeft men durven voorstellen om geen straf op dezen booswicht toe te passen. Veroordeeld door de geheele wereld, is de vriend van Chamberlain ongehinderd naar Zuid-Afrika teruggekeerd om het vuurtje op nieuw aan te blazen. Dat dit laatste hem ook thans weer gelukt is, — de jongste gebeurtenissen bevestigen het. Intusschen moesten de heeren wel bekennen, dat het complot Chamberlain-Rhodes-Philips niets had uitgericht; Oom Paul was hun allemaal te slim af geweest. Daarom zou men thans Dconstitutioneele middelen" te baat nemen. De zoogenaamde Suzereiniteitskwestie was een geliefd stokpaardje voor de Britsche woelwaters, en ook heer Chamberlain zou daar wel een mouw aan weten te passen. Verbeeld u, dat de conventie van 1884, welke die van 1881 had te niet gedaan, deze kwestie al voor goed opgelost had! Doch heer Chamberlain wist er wel raad op, gelijk we zien zullen. Na den Jameson-inval had de Volksraad der Zuidafrikaansche Republiek eenige wetten gepasseerd, welke in het belang der veiligheid noodig werden geacht; zoo b. v. een wet, krachtens welke gevaarlijke personen door de regeering over de grens konden gezet worden, en een andere, volgens welke aan personen, die zonder middelen van bestaan waren of aan besmettelijke ziekten leden, de toegang tot de Republiek kon geweigerd worden. Nu zou ieder sterveling beweren, dat de Volksraad hiertoe volkomen bevoegd was. Chamberlain dacht er evenwel heel anders over en verklaarde, dat beide wetten in strijd waren met de Londensche Conventie. Maar hij had nog meer op zijn kerfstok: den 6 Maart 1897 zond hij een heel lijstje met grieven naar Pretoria. Er waren met Nederland en Portugal tractaten gesloten buiten Engeland om; — de Republiek was, zonder toe- 1) Van Goch. Weerstaat den Rhodesgeest. stemming van koningin Victoria, toegetreden tot de Conventie van Genève omtrent het oorlogvoeren tusschen beschaafde natiën; — de Emigratiewet van 1890 was uitgevaardigd zonder vergunning van Engeland ; — de Perswet was tot stand gekomen zonder Engeland daarin te kennen. Inderdaad de «Volksstem" had in 1881 goed gezien, toen ze dreigend haar vinger ophief tegen die Britsche Suzereiniteit! Intusschen F. W Eeitz, Oud-President van den Oranje-Vrijstaat. nam de Regeering der Republiek de beschuldigingen van Chamberlain maar niet zoo aanstonds voor zoete koek aan. Krachtig en waardig was haar antwoord op dergelijke lage insinuaties. Met klem toonde ze aan, dat er geen Suzereine verhouding tusschen haar en Engeland meer bestond en stelde voor, de kwesties aan een scheidsrechterlijke uitspraak te onderwerpen. ') Van arbitrage wilde de sluwe Chamberlain echter niets weten; want hij begreep zeer goed, dat hij het pleit alsdan verliezen 1) Een Eeuw van Onrecht. moest. Door den breeden weg van geweld en list te volgen, zou hij daarentegen veel eerder zijn doel bereiken, te meer, daar Cecil Rhodes en diens trawanten hem daarbij krachtig zouden steunen. Het was toch een algemeen bekend feit, dat het den heeren financiers te Rliodesia lang niet voor den wind ging. De met zooveel omhaal op touw gezette onderneming aldaar was niet alleen een totale mislukking, maar bleek ten slotte rijker in kalïeroorlogen dan in winstaanbrengende goudmijnen te zijn. De kapitalisten van Witwatersrand waren ook het meest betrokken in de ondernemingen in het noorden; ze wenschten dus dat de Transvaalsche mijnen ook de schulden van Rhodesia zouden dragen, üm dit plan te kunnen uitvoeren was intusschen een samensmelting van beide landen bepaald noodig. Aan deze ineensmelting was bovendien een ander groot voordeel verbonden: de heeren konden dan de Kaffers tegen lage loonen in hun mijnen laten werken en alzoo hun zakken des te beter spekken. Thans kunnen ze zulks niet, daar de Regeering van de Boerenrepublieken steeds krachtig tegen dergelijke uitbuiterij geijverd heeft. De Engelschen hebben, gelijk we weten, de geheele negentiende eeuw door den mondvol gehad van hun hooggeroemde philanthropie. We vragen echter, nu we dit aanhalen, is er wel ellendiger, ziekelijker en verderfelijker philanthropie denkbaar? Inderdaad de tegenwoordige oorlog wordt om de Kaffers gevoerd; niet echter om ze te bevrijden, maar om ze tot slaven van de Britsche geldwolven te maken; en het is voor zulk een doorzetten van de plannen dezer vourstanders der moderne slavernij, dat er zooveel kostbaar menschenbloed moet vloeien, dat er zulke enorme schatten besteed worden. Donkerder schaduw kan er zeker wel niet over dezen schandelijken oorlog geworpen worden! — Teneinde het groote doel te bereiken, moest te Johannesburg, evenals vóór den inval van Jameson, de mijn worden geladen, zoodat de veraf wonende Engelsche aandeelhouders konden voorbereid worden voor den dag, waarop de annexatie langs constitutioneelen weg haar beslag zou krijgen. Het moet gezegd, de Johannesburger heeren speelden hun rol uitmuntend; het vuurtje bleef aanhoudend branden, nieuwe voorraad wakkerde de vlam voortdurend aan. Trouwens de zoogenaamde Uitlanders grieven vormden een onuitputtelijk en onbetaalbaar magazijn. In den loop van 1897 werd de agitatie dan ook zoo hevig, dat de Regeering van de Republiek besloot, een Commissie van ambtenaren en mijnmagnaten te benoemen, teneinde een grondig onderzoek naar de vermeende grieven der uitlanders in te stellen. Werkelijk bevond de Commissie, dat er wel wat te verbeteren viel. fcc X c cs rz Ze erkende o. a. — dat de prijs van dynamiet te hoog was; — dat de tarieven van de Nederlandsch-Zuidafrikaansche Spoorwegmaatschappij eveneens te hoog waren; — dat de invoerrechten op levensartikelen dienden verlaagd te worden, vooral in het belang van den werkman te Johannesburg; — dat strenge maatregelen dienden genomen te worden, om gouddiefstallen tegen te gaan; — dat strenge toepassing der Paswet op de kleurlingen noodzakelijk was en dat de wet op algeheel verbod van alcohol aan de kleurling-arbeiders streng gehandhaafd moest worden. Ten slotte stelde de commissie voor, een Adviseerenden Raad aan den Witwatersrand te benoemen, welke de regeering advies zou geven in zake de voorgestelde maatregelen. Nauwelijks had de commissie rapport uitgebracht, of de Volksraad toog terstond aan den arbeid; want Oom Paul en de zijnen wenschten niets liever dan den vrede te bewaren. Wel werd er geen Raad aan den Witwatersrand ingesteld; doch overigens hadden de uitlanders alle reden tot tevredenheid. De prijs van dynamiet werd aanmerkelijk verminderd, zoodat deze thans bijna gelijk staat met de Europeesche marktprijzen, vermeerderd met een protectief invoerrecht van twintig shilling per kist. De spoorwegtarieven werden zoodanig herzien, dat er na dien tijd geen klachten meer gehoord werden. En wat de administratie der Drankwet, Paswet en Gouddiefstallenwet betreft, — van gouddiefstal wordt nooit meer gehoord, en de vertegenwoordigende lichamen der mijnindustrie hebben herhaalde malen hun hooge tevredenheid betuigd met de administratie der Paswet en vooral met die der Drankwet. Zoo waren dus de grieven der uitlanders weggenomen. Dat het de regeering ernst was dan vrede te handhaven, bleek alleen reeds hieruit, dat de vermindering der vrachtprijzen en de verlaging van de invoerrechten op verschillende artikelen een daling van zevenhonderd duizend pond sterling in de staatsinkomsten teweegbrachten; — voor een staat als de Zuidafrikaansche Republiek waarlijk een enorme som. We mogen er dan ook bijvoegen, dat nergens ter wereld een beter bestuurd mijngebied bestaat dan aan den Witwatersrand. Toen in het jaar 1886 in verschillende deelen van de Zuidafrikaansche Republiek goud ontdekt werd, brak voor het eenvoudige Roerenvolk een nieuw tijdperk aan. Van een toestand van groote armoede zou de Zuidafrikaansche Repubiek binnen weinige jaren een rijke en voorspoedige staat worden, een land, overstroomd door avonturiers en speculanten. Het kale veld werd bevolkt door menschen, uit de meest heterogene bestanddeelen hier saamgebracht. 't Was een heele verandering voor de Roeren. Tot hiertoe herders en jagers, werden zij thans geroepen een taak op zich te nemen, die een van de moeilijkste ter wereld was, nl. het uitoefenen van de administratie en het bestier over de uitgebreide delversbevolking, die plotseling uit alle hoeken der wereld was opgekomen. Wij weten het maar al te goed — Klondyke heeft het nog onlangs bewezen — dat niet het beste maar veeleer het bedorvene der natiën zich reisvaardig maakt en emigreert, zoodra de roep door de wereld weêrklinkt, dat ergens in den buik der aarde goud ontdekt is. Daar waar dit edel metaal wordt aangetroffen, zit de Mammon ten troon, het zedenbederf viert er feest, en een vermogend, immoreel gepeupel hoopt er zich opeen, Een .transport naar (le goudvelden. dat slechts oog heeft niet voor wet en recht en godsdienst, maar voor goud, niets anders dan goud. Het was dus een hoogst moeilijke positie, waarin de Boeren zich gesteld zagen. Doch met den grootsten tact hebben ze zich in de zaak ingewerkt, en — volgens het eenparig'getuigenis van personen, die ook op de goudvelden van Californië, Australië en Klondyke gearbeid hebben, heerseht er nergens zooveel orde en regelmaat. In- en uitvoerrechten bedragen niet meer dan in de Britsche Koloniën, en de mijnbelasting is aanmerkelijk billijker. In Canada d.i. Klondyke bedraagt de laatste thans tien procent, in het land van Kruger bijna zes tiende procent van de jaarlijksche opbrengst.*) Welk een verschil! 1) P. Kat. Ken paar bladzijden uit de geschiedenis van Zuid-Afrika. De Boeren redeneerden intusschen, — en zulks was heel logisch — dat de staat recht had op een aandeel van beteekenis in den mineralen rijkdom van het land en bijgevolg regelden zij de belastingen zóó, dat de mijnindustrie zwaarder belast werd dan het boerenbedrijf. Temeer gingen ze daartoe over, daar ze zeer goed wisten, dat de vreemdelingen vroeg of laat het land weer zouden verlaten. Bij dezen zat nl. niet de bedoeling voor om in het nieuwe land zich een nieuw vaderland te scheppen, zich daar aan te sluiten bij de zeden en gebruiken van het ingeboren volk, hun eigen nationaliteit vaarwel Straat tc Durban. te zeggen en daardoor de gemeenschap te versterken; — neen, voor hen was de Zuidafrikaansche koe uitsluitend de melkkoe, van welke zij echter niet slechts de melk, maar ook het vleesch begeerde. De »uitlanders" daarentegen bezagen de zaak door een heel anderen bril. Aan hen toch kwam de eer toe, meenden zij. het land rijk gemaakt te hebben en de schatkist te hebben gevuld, zoodat deze boordevol kwam. De Boeren dienden hen uit dankbaarheid met zeer veel consideratie te behandelen. Wat meer is, de Boeren moesten hun, als de geluk- en welvaartaanbrengers voor het geheele land, ook de regeling der zaken overlaten. Dan zou de mijnindustrie een nog hoogere vlucht nemen en het geheele land zou steeds meer in aanzien en rijkdom wassen. De zekerste weg voor de uitlanders om tot dit begeerde doel te geraken was natuurlijk het in de macht hebben van den Volksraad; doch de Boeren zagen dit zeer East-Lnudon. Dok te Kaapstad. goed in en staken er bijtijds een stokje voor. Dat de heeren daar niet al te best over te spreken waren, ligt voor de hand. Krachtig ook pleit de behandeling der mijnarbeiders voor de Boeren, tegen de Engelschen. Een der grootste Engelsche maatschappijen tot exploitatie van mijnen in de Zuidafrikaansche Republiek is de zoogenaamde Ecksteingroep, wier mijnen beheerd werden door de heeren Rhodes, Werner, Beit en Co. In deze mijnen — ze zijn thans tengevolge van den oorlog gesloten —werd van de werklieden niets anders gevraagd en vereischtdan blinde gehoorzaamheid aan de bestuurders, die echte Jingo's waren. De duizenden werklieden, bij deze groep werkzaam, waren Engelschen; andere nationaliteiten konden bij haar geen werk krijgen. Deze duizenden arbeiders waren het vooral, die de monsterachtige leugenpetitie aan het Engelsche gouvernement moesten teekenen op straffe van ontslag; zij waren het, door wie duizenden naamteekeningen naar het Engelsche parlement gezonden konden worden om de Uitlanderskwestie ter tafel te kunnen brengen, en men weet met welke ver strekkende gevolgen. Geen pardon voor de werklieden, die tegen de politiek van deze heeren bestuurders waren. Hieruit is onder meer voortgekomen, dat de werklieden, die — toen de strijd ontbrandde — hun leiders moesten volgen, thans geruïneerd en broodeloos in Durban. East-Londen1) en Kaapstad rondslenteren.2) Genoemde Ecksteingroep bezit ook de Kimberleymijnen, die heer Rhodes millionnair gemaakt hebben. Vroeger, toen deze plaats nog niet door gezegde groep was ingeslokt, was Kimberley een bloeiende stad; doch thans, nu de Engelschen daar heer en meester zijn, is het één groote gevangenis, waar niemand zijn eigen meester is. Het is nu één groote maatschappij, waarvan de directeuren ongeveer dertigduizend pond sterling /'!!!/ salaris per jaar genieten en voor hun leven benoemd zijn. Het geheel is afgesloten, zoodat er geen werkman uit of in kan, of hij moet voorzien zijn van een pas van de directie. De maatschappij heeft haar eigen winkels met gedwongen winkelnering; de werktijd is twaalf uur per dag. Daar heerscht in nog sterker mate dezelfde toestand als vroeger bij ons te lande in de veenderijen, met dit groote verschil nochtans, dat de bazen in Kimberley schatrijk zijn. ü, dat beschavende Engeland! Die edele menschenvrienden! Hoe gunstig steekt daarbij af de toestand van den werkman in de Zuidafrikaansche Republiek. De achturige werkdag is daar door den 1) Zie het latere hoofdstuk: Het Land van Kruger en Steijn. Een reis door de Boerenrepublieken. 2) S. Kalff. Onder een worstelend volk. Staat verzekerd. Wie werken wil, is meester over zijn loon en kan daarvan bij goeden wil gemakkelijk iets wegleggen en overhouden. Hij is vrij en Oude diamantmijn te Kimberley. niet aan banden gelegd door werkgevers; hij is lid van de maatschappij met dezelfde rechten als mijnheer de millionair. Verder heeft elke godsdienst gelijke rechten, voor een ieder is daar vrijheid van geloof, en elke godsdienst wordt geëerbiedigd. Werden de Engelschen meester van de Republiek, dan zou het er gaan als in Ivimberley. Geen andere natie zou geduld worden dan de Engelsche, de Kaffers zouden tegen lage loonen moeten werken, men zou het land uitzuigen. En met dat al zouden de millioenen naar Brittenland verhuizen om daar dienst te doen voor veroveringen en moorden op groote schaal. En was het goud aan den bodem ontwoekerd, dan zouden zij heengaan, de millionairs, en het land en de werklieden aan hun lot overlaten.De bevolking van Transvaal is daarvan ten volle overtuigd. En nu vragen we op onze beurt: heeft ze niet het recht, zich daartegen te vrijwaren? We kunnen niet nalaten, aan het slot onzer beschouwing de schoone woorden aan te halen van Olive Schreiner, !) de geniale schrijfster, die met Zuidafrikaansche toestanden zoo geheel op de hoogte is. »Het is somtijds beweerd, zegt zij, dat wanneer men van den heuvel neerziet op het groote mijnkamp van Johannesburg aan den voet, met zijn berghooge hoopen wit zand en afval, zijn rook uitspuwende mijnschoorsteenen, met zijn zeventig duizend kaffers en tachtig duizend mannen en vrouwen, blanken en gekleurden van alle nationaliteiten, die hier vergaderd zijn in den tijd van een paar jaren op dezelfde plaats, waar vijftien jaar geleden de Boerenzoon zijn schapen naar het water geleidde en de Boerenvrouw des avonds alleen aan de huisdeur zat om naar het ondergaan van de zon te kijken, — dat wij nederzien op het meest wonderlijk schouwspel op aarde. En verwonderlijk is het. Doch als wij er op nederzien, dan komt altijd de gedachte in ons op van iets dat nog verwonderlijker is — de voortreffelijke wijze nl., waarop een kleine natie van eenvoudige menschen, in vrede levende in het land, dat zij beminnen, ver van het gewoel van steden en het onderhoud met menschen, aan de moeilijkheden van hun conditie het hoofd hebben geboden; hoe zij zonder onderwijs in staatkunde of opvolgende regels van politiek zijn opgestaan, om deze groote moeilijkbeden in het aangezicht te zien, en ernstig bebben getracht ze in een open geest te gemoet te komen, en grootelijks geslaagd zijn. Wij zeggen niet, dat de Transvaalsche Republiek onder haar geleiders en regeerders een Solon of een Lycurgus heeft; doch zij heeft heden ten dage onder de menschen, die haar lot bestieren, dappere en ernstige personen, die mannelijk en met diepen ernst de groote vraagstukken, welke hun zijn 1) Olive Schreiner. Losse Gedachten over Zuid-Afrika. voorgelegd, behandelen in een wijden geest v;in menschelijkheid en rechtvaardigheid." Tot zoover Olive Schreiner. We laten er het protest op volgen van de Onafhankelijke Arbeiderspartij in Engeland tegen den schandelijken oorlog. Het doet ons goed, te mogen constateeren, dat er althans nog Engelschen zijn, die over hun land heenzien en niet beneveld zijn door den heilloozen Rhodes-geest. Doch nog om een andere reden nemen wij het op: we achten het zoo uitmuntend geschikt, om den lezer een juisten kijk op de dingen te geven. Het protest luidt: Oorlog. Gedood ...... 1000 Gewond 4500 Gevangen 3000 Engelschen, Walen, Schotten en Ieren! Let op de volgende feiten: De Transvaalsche Republiek haat men, omdat ze een republiek is! Belastingen. In de Tranvaalsche Republiek worden de rijksten het zwaarste belast. De werkende stand, de uitlanders, die van een pond sterling tot twee pond per dag verdienen, betalen slechts een 18 shilling in het jaar aan belasting geen cent meer! Loon. In Johannesburg zijn de loonen tweemaal zoo hoog als in de diamantmijnen van Kimberley, die aan Cecil Rhodes en Co. toebehooren. De eigenaars der mijnen in Johannesburg verklaren in hun gedrukte verslagen, dat zij in staat zullen zijn de tegenwoordige loonen 40 pCt., d. i. bijna de helft te verlagen, zoodra de oorlog over is, en Iransvaal door Engeland geannexeerd is. (Kan het duidelijker ?) Zondagsrust. In Kimberley werken de mijnen voortdurend door; zeven dagen in de week zijn ze aan den gang. President Kruger beboet daarentegen eigenaars, die hun personeel s Zondags laten arbeiden. Werkuren. Katïers werken 12 uur per dag in Kimberley. In de Transvaal is de acht uur werkdag wettelijk ingesteld. Slavernij. In Kimberley bestaat er een soort van slavernij voor de kleurlingen, bekend onder den naam van «compound system. In de Transvaalsche Republiek heeft President Kruger niet willen toestaan, dat dit stelsel werd ingevoerd. Graaf Grey heeft in de vergadering der aandeelhouders van de Chartered Company verklaard, dat, nadat de Britten de Transvaalsche 1) „De Zutfensche Courant." republiek overwonnen hebben, geen blanken meer in de mijnen zullen gebruikt worden, omdat de kleurlingen dan zoo goedkoop te krijgen zouden zijn! Engelands regeering zou daarbij helpen, zeide hij. ♦ Afdaling van mijnwerkers in een mijn te Johannesburg. Vergeet niet, dat duizenden van die uitlanders, voor wie wij heeten te strijden, aan de zijde van de Boeren vechten tegen onze troepen! Deze oorlog is door een hoop oplichters en speculanten ten gunste van hun eigen zak begonnen! Die lui hebben hier en in 't buitenland kranten gekocht, om leugens over de Boeren rond te strooien, opdat gij tegen hen mocht opgehitst worden! Verspreidt het licht. — Eindigt den strijd ! ') Na de opheffing der grieven meende de regeering thans rustig aan de ontwikkeling der Republiek te kunnen arbeiden. Oogenschijnlijk was het tusschen Londen en Pretoria volkomen harmonie en scheen het tijdperk van broederlijke samenwerking aangebroken, toen zich opnieuw donkere wolken over Zuid-Afrika samenpakten. Andermaal trachtten Rhodes en Chamberlain hun slag te slaan, — ze speelden hun laatste troef uit. De »South-African League", door den Afrikaanschen Napoleon in het leven geroepen, bracht opnieuw de gemoederen in beweging. In den beginne sloeg men heel weinig acht op de pasgeboren woelwater. Spoedig evenwel werd het duidelijk, dat de beweging niet alleen door de kapitalisten aangevuurd en op de mijnen ondersteund werd, maar dat er zelfs op geheimzinnige wijze draden naar Kaapstad en Londen gespannen waren, welke op Jozef Chamberlains bureau uitkwamen. Vergaderingen werden belegd, memories aan Hare Majesteit gezonden, propaganda in de pers gemaakt, brochures op groote schaal verspreid enz. enz.; — uit alles viel op te maken, dat er een welgeörganiseerde veldtocht tegen het land van Kruger op touw was gezet. Als een gevolg van de aanhoudende agitatie der South-African League, hadden er drie gebeurtenissen te Johannesburg plaats, die door den heer Chamberlain werden beschouwd als het toppunt der «uitlandergrieven"; we bedoelen het Lotnbardgeval, de zaak-Edgar en de Amphitheater-kwestie. 2) We zullen een oogenblik bij dit drietal kwesties stilstaan, die een helder licht werpen op de lage, verachtelijke tactiek der Britsche staatslieden op het eind der 19e eeuw en den Britschen Luipaard tot middel strekten om voor de zooveelste maal zijn klauwen te slaan in het hart van Zuid-Afrika's vrijheidminnende Burgers. Ten eerste het Lombard-geval: Volgens Minister Chamberlain zou de veldcornet Lombard zich op de meest barbaarsche wijze hebben schuldig gemaakt aan ruwe mishandeling van gekleurde Britsche onderdanen. Deze ambtenaar, beweerde hij, trad de huizen van verschillende inboorlingen binnen 1) Helaas, dit protest heeft nog maar weinig uitgewerkt. Het Britsche volk staart zich nog steeds blind op den trouweloozen Chamberlain en diens handlangers! 2) F. W. lïeitz. Een Eeuw van Onrecht. Jozef C'hamberlain op zijn bureau. zonder lastbrief en in den nacht nog wel, sleurde ze van hun bedden en arresteerde hen, omdat ze niet van een pas voorzien waren. Mannen werden geslagen en geschopt op last van genoemden veldcornet, die zich als een echte woesteling zonder weerga aanstelde. De regeering van de Republiek had dezen ambtenaar wel geschorst en een oppervlakkig onderzoek ingesteld, doch aan het recht was geenszins voldaan en — het ergste was: Lombard had men in zijn betrekking hersteld, Tot zoover den heer Chamberlain. Het antwoord van Kruger bleef niet uit: De geheele zaak was zóó onbeduidend, dat eenige der personen, die beweerden mishandeld te zijn, later voor het Hof van Onderzoek verklaarden, dat ze uit eigen beweging nooit eenige klacht zouden hebben ingediend. Wat gebeurde echter? Een maand na datum kwam de South African League ervan te hooren en zond haar ijverige handlangers uit om getuigenissen van de bewuste personen in te zamelen. Dit geschiedde, en nu werden door den Engelschen vice-consul te Johannesburg, een groot vriend van de League, eenige beëedigde verklaringen afgenomen, welke men in groote haast naar Londen zond. Nauwelijks echter was zulks ter oore van Kruger gekomen, of er werd een streng onpartijdig onderzoek naar het gebeurde ingesteld. De commissie, waaraan deze taak was opgedragen, bestond uit de heeren Van den Berg, landdrost te Johannesburg, Stockenström, hoofd van de crimineele afdeeling op het Staatsprocureurs Departement, en Van den Merwe. Mijncommissaris te Johannesburg. Deze drie heeren kweten zich op de meest loffelijke wijze van hun opdracht; en wat bleek nu? Van de zoogenaamde mishandelingen bleef niets over; de bijzondere gevallen van mishandeling bleken denkbeeldig te zijn; er werd duidelijk bewezen, dat de klagers in strijd met de wet hadden gehandeld, en alleen keurde de commissie het af, dat de arrestatiën zonder lastbrief en in den nacht hadden plaats gevonden. De regeering voegde er wijselijk in haar antwoord aan de Engelsche regeering bij, »dat het haar met het grootste leed vervulde, te zien, dat Harer Majesteits regeering haar beschuldigingen baseerde op de exparte, ongegronde en in vele opzichten valsche verklaringen deidoor politieken haat voortgesleepte klagers en dat zij het rapport der Commissie, aan wier onpartijdigheid en bekwaamheid bij de uitlander bevolking der Republiek nooit een zweem van suspicie was geweest, zoo maar met stilzwijgen voorbijging." En nu de zaalc-Edgar: Zekere Foster, een Engelschman, werd zonder eenige wettelijke aan- leiding door een ander persoon, Edgar geheeten, in den nacht van 18 December 1898 aangerand en neergeslagen, zoodat hij voor dood bleef liggen en eindelijk in het hospitaal overleed". Edgar nam de vlucht in zijn kamer. De politieagent Jones kwam op het geschreeuw der omstanders af, zag den aangeranden persoon voor dood liggen en drong met eenige collega's de woning van Edgar binnen om dezen te arresteeren. Bij deze arrestatie werd Jones met een gevaarlijk wapen door Edgar een geweldigen slag toegebracht, en in noodweer loste hij een schot op den moordenaar, die daardoor doodelijk getroffen werd. Waar deze agent handelend optrad tegen den overtreder der wet, deed hij niet meer dan zijn gewonen plicht; èn in de Republiek èn in geheel Zuid-Afrika èn in Groot-Brittanje en Ierland zelf was dezelfde wet van kracht. Heer Chamberlain deed het echter voorkomen, als zou de daad van Jones een geheel wederrechtelijke zijn, en achtte het bijzonder onrustbarend, dat politieagenten te Johannesburg met gewapende revolvers rondliepen. Nu, Kruger en zijn mannen wisten des te beter, waarvoor zulks noodig was-, ze hadden het helaas! maar al te vaak moeten ondervinden. Aan dien maatregel hadden zij het dan ook voor een goeddeel te danken, dat er aan den Witwatersrand, waar het wemelde van sujetten van verdacht allooi, zooveel orde heerschte. Of moest Chamberlain den Boeren soms leeren, de orde onder dezen wilden troep te handhaven? Het is met het oog hierop wel eens eigenaardig te lezen, wat het Engelsche blad »De Diamond News" in het jaar 1872 te Kimberley schreef, waar het bestuur van den Oranje-Vrijstaat- had plaats moeten maken voor dat van Engeland. Hoor, wat ze schrijft in haar nummer van 20 Juli van genoemd jaar: »Het vele nieuws in onze kolommen en de verslagen van gehouden bijeenkomsten en van de tooneelen, die iederen nacht worden afgespeeld in monstervergaderingen in dezen tijd van opgewondenheid, oproer en verwarring, nemen bijna al onze voornaamste kolommen in. Wij wenschen hartelijk, dat het vuur spoedig zal worden uitgedoofd; of anders is het zeer te vreezen, dat het eind van het begin vreeselijk nadeelig zal zijn voor de veiligheid en den voorspoed van de onschuldigen!" Nemen wij kennis van nog een paar andere uitspraken, die helder bewijzen, wie het best orde en rust onder de speculanten wisten te bewaren, de Engelschen of de Boeren! De heer Knight zeide o. a. in het Kaapsche Parlement — 't was eveneens in 1872 —: »een der groote redenen, waarom hij zich tegen de annexatie verklaarde, was, dat 9/10 der bevolking op de velden hun handen zouden opsteken voor het verwijderen van de Engelsche regeering, omdat zij geloofden, dat zij veel beter regeering hadden vóór de annexatie." De heer Buchanan verklaarde o. a.: »Hij zelf had, toen hij een bezoek bracht aan de Diamantvelden, van kamp tot kamp gewandeld en van de eene sorteertafel naar de andere met delvers gesproken, ten einde zich te vergewissen van hun gevoelen omtrent onderscheidene zaken, en de overtuiging, welke hij had verkregen, was, dat er een hooge mate van afkeer tegen het Britsche gouvernement bestond. De heer Broiun zei o. a. »dat de delvers met den meesten afschuw nederzien op de regeering, die daar nu is, en dat die evenzeer gehaat was als zij verdiende." En de heer Merriman: »De velden waren geannexeerd en aldaar werd een vorm van regeering ingevoerd, die niet potsierlijker zijn kon. Een soort van onverantwoordelijke Commissie — »the roevers Junta was opgericht, waarvan de leden aan niemand verantwoordelijk waren; hij kon zich niet iets voorstellen, dat meer belachelijk of slechter werkte." 2) Bewijzen te over, waaruit duidelijk blijkt, hoe tevreden men op de Diamantvelden was met het hoog opgehemelde Engelsche bestuur .Met recht mocht Kruger dan ook in zijn antwoord aan Minister Chamberlain in zake het Edgar-geval de volgende zinsnede inlasschen: «Alleen wenschen wij er op te wijzen, dat het feit, dat het Edgar-geval het sterkste is, hetwelk Harer Majesteits regeering' heeft kunnen aanvoeren tegen de administratie van de justitie in de Republiek, het sprekendst bewijs is, dat over het geheel genomen deze administratie niet alleen gunstig afsteekt bij die van andere dergelijke goudvelden, maar zelfs bij oude en gevestigde landen. De onware voorstellingen in de pers, over dit geval gemaakt, toonen genoegzaam aan, dat de nieuwsbladen aan den Witwatersrand, wier verdachtmaking een deel van den geörganiseerden veldtocht tegen deze Republiek en haar regeering vormt, genoodzaakt worden hun leugenachtige critiek uit te oefenen op denkbeeldige gevallen van wanadministratie, die dikwijls geheel en al uit de lucht gegrepen zijn. Waar de pers tot zulke middelen gedreven wordt, moeten de ware grieven nietsbeduidend zijn. Rest ons ten laatste de Amphitheater-kwestie. De heer Wybergh en een ander, beiden in dienst der »South-African 1) Junta beteekent Vcreeniging of Verbond en is van Spaansehen oorsprong. 2) Van Oordt. Paul Kruger en de Opkomst van de Zuidafr. Republiek. League," deelden den staatssecretaris en den staatsprocureur, den Heeren Frank William Reitz en J. C. Sinuts, mede, dat zij van plan waren de South African League in het Amphitheater bijeen te roepen, en vroegen daartoe verlof aan. Hun werd medegedeeld, dat hiertoe geen verlof der autoriteiten noodig was, en dat zoolang de vergadering niet tot ongeregeldheden of rustverstoring aanleiding gaf, zij volkomen binnen hun rechten zouden handelen. Hun werd echter tevens aan het verstand gebracht, dat de League door de houding en de propaganda, die zij maakte, zeer onpopulair was bij een groot deel van de bevolking van Johannesburg, en dat er hoogst waarschijnlijk rustverstoring zou plaats hebben, zoo niet een sterke politiemacht aanwezig was. Daar schenen de heeren intusschen weinig van gediend; althans zij beweerden, dat de politie na het Edgar-geval in minder goeden reuk stond en dat de vergadering een kalm verloop zou hebben. Ze verzochten derhalve, de politie achterwege te laten. De Staatsprocureur en de Staatssecretaris correspondeerden daarop met de hoofden van de Johannesburger politie; en op advies van dezen werd aan de politiebeambten last gegeven, zich van deze vergadering weg te houden. De heeren hadden dus hun zin en konden tevreden zijn. De voorgestelde vergadering bleek evenwel lang geen stille te zijn. Ze was wijd en zijd geadverteerd, en daar het gevoel onder zeker deel der Witwatersrandbevolking tegen de League zoo bitter was, kwamen ook tal van opposanten derwaarts. Weldra ontstonden er wanordelijkheden; men raakte over en weer slaags, en toen eenige minuten later de politie op het tooneel verscheen, was de vergadering al opgebroken. Voor een ieder is het zoo klaar als de dag, dat de heeren van de League zelf de schuld van dit spectakel waren. Anders evenwel dacht heer Chamberlain erover. Het Amphitheatergeval leverde z. i. het duidelijk bewijs, hoe onbekwaam de politie aan den Witwatersrand was om zijn plicht te vervullen en de orde te handhaven. Intusschen viel het de regeering der Zuidafrikaansche Republiek gemakkelijk, ook deze beschuldiging glansrijk te wederleggen. Ze deed het op de haar bekende kalme, bezadigde, waardige wijze, en voegde er o. a. bij: «Hare Majesteits Regeering zal gereedelijk erkennen, dat geen staat ter wereld, hoe zwak en nietig ook, die eenig eergevoel bezit, zulke dingen anders dan met leede oogen kan aanzien, en wanneer de relatiën der twee regeeringen gespannen worden, dan moet de ware oorzaak in deze handelwijze harer onderdanen gezocht worden, welke niet door Harer Majesteits Regeering wordt afgekeurd, en niet in denkbeeldige of beuzelachtige grieven." Maar nog was de maat niet vol. *) Het pakkend antwoord van de Transvaalsche regeering op al > fee "C « IH O) > type van moed, kracht en vaderlandsliefde voor het oog oer irouwe Afrikaners. Vast omklemt zijn breede hand het roer van den staat ; zijn helder oog ontwaart al de klippen, maar kalm en rustig blijft hij onder het geloei van den storm. Rustig ligt de Leeuw van Rustenburg, het oog gericht op zijn God, de klauw op de Vlag der onafhankelijkheid. Geen teeken van aanval, — hij neemt een verdedigende houding aan. Maar wee hem, die de vlag der onafhankelijkheid durft aanranden. Strijden zal hij en zich verdedigen tot den laatsten druppel bloeds. En wanneer Albion over de honderdduizend soldaten op zijn volk afstuurt, met lanciers om de gewonden te doorsteken, en grauw en geboefte om vrouwen en dochters te onteeren, dan roept hij keizerin Victoria en den valschen Chamberlain toe: «Slechts over onze lijken zult gij ons land veroveren; het zal geschieden tot een prijs,waarvoor geheel de wereld, geheel Europa sidderen zal!" Helaas! Terwijl we dit schrijven, staat Oom Paul gereed, het land te verlaten, welks verleden en heden zooveel blijde maar ook droeve herinneringen bij hem moet opwekken. Ziekelijk en afgemat door de zware levenszorgen der laatste jaren, niet meer in staat om den vermoeienden guerilla mede te strijden, heeft hij na rijp beraad de leiding van den staat in handen gegeven van zijn trouwen vriend, den vice-president Schalk Burger. Reeds heeft het Nederlandsche Oorlogsschip »de Gelderland" het anker laten vallen in Delagoa-baai, om den kloeken grijsaard op waardige wijze uitgeleide te doen. Straks zal hij zijn voet zetten op Europa's bodem, waar hij buiten het bereik is van de listen en lagen zijner overmoedige vijanden Paul Kruger vertrekt naar Europa, niet uit lafheid, zooals de Jingobladen schreeuwen, maar gedwongen door het ijzeren noodlot. En terwijl de kern van zijn trouw volk den ongelijken kamp met den moed der wanhoop voortzet, terwijl Louis Botha en Ben Viljoen en Oom Koos en Oom Christiaan de laatste krachten inspannen om hun duurgekochte vrijheid te redden, zal Oom Paul elders de rechten van zijn volk verdedigen en de Grooten der Aarde aan hun plicht herinneren om den zwakke in bescherming te nemen tegen den brutalen rechtsverkrachter. Moge hem dit gelukken! Nog is het pleit niet verloren, nog vertrouwen de volkeren op de zegepraal van het recht. Zoo ooit, dan roept onze eigen roemrijke geschiedenis den wankelmoedigen met forsche stem toe: »E^e desespereert niet als de nood het hoogst is, is de redding nabij! ) 1) Het laatste hoofdstuk van dit werk zal gewijd worden aan den tegenwoordigen oorlog. De volgende hoofdstukken bevatten onderwerpen uit de beschavingshistorie: taal, land, volk, inboorlingen, goud, HOOFDSTUK He Taal (ler Boeren. Een ieder Natie het sijn Taal, Ons praat van Kaap tot in 1 ransvaal, Wat almal maklik kan verstaan; Wat gaat die ander tale ons aan? Ons praat so's Pa en Oupapa, Die Landstaal van Suid-Afrika. Hoe de kloeke Boeren van Zuid-Afrika strijden, overwinningen behalen, zich terugtrekken, convooien vermeesteren enz. enz we mogen veronderstellen, dat zulks voor de lezers geen geheim meer is: do schandelijke oorlog van den jare 1900, door de gewetenlooze Britsche miffionairs uitgelokt, heeft althans een lichtzijde, dat „1 heel wat degelijke kennis omtrent Zuid-Afrika in vreemd en eigen verspreid is. Vau de Tml der Boeren hebben we mtusschen zoo heel veel „iet vernomen. Zoo af en toe maakten wij kennis met een Boerengedicht van Sannie of met een Bóeren-uitdrukking als b.y. >,We gaan een bietje Engels skiet!" Ook het woordje „hom" trok meermalen onze aandacht.... verder kwam het evenwel niet. We meenenJan ook een goed werk te verrichten, hieromtrent wat meer 1.cht Jnder het volk te verspreiden, en zullen eenige grepen doen uit het BoerenProza en de Boeren-Poëzie, na eerst enkele algemeene beschouwingen daaraan te hebben laten voorafgaan. Toen de Hugenoten aan de Kaap kwamen, stond deze onder het bestuur der Oostindische Compagnie, gelijk we berei s opgemer hebben, een zeer despotische regeering, meer gelijkend op de dictatuur van een oorlogsschip of Russische kazerne dan op eemgen andeien regeeringsvorm. De Compagnie besloot al dadelijk e ranse a door de vluchtelingen gesproken werd, af te schaffen en ooi o an su „ , , j tw wü den oorloe het laatste behandelen, geschiedt uit een pract.sch oogpunt. Niet slecht dat o er P omstandigheid onze vrienden w—w i. - i;' in Zuid-Afrika komt helpen, en de *truHom is verkeerd seg sulle. Mar ons seg hom, nes die Engelsman seg him, die Duitscher ihn,' die Deen ham, die Sweed honom. En watter is nou die beste 1 Wel him ver die Engelsman, ihn ver die Duitser, hem ver die Hollander en hom ver die Afrikaander. Nes so dit met ek in plaats van die Hollandse ik. Di's daarom nog nie verkeerd me. Want ieder nasie spreek een woord uit so's ver sulle die beste is. En wie kan nou se, watter uitspraak die regte is? Mijn schepsel! Das mos tog al te dom Parlementsgebouw te Bloemfontein. te sê: as ons een woord nie nes Hollans uitspreek nie, dan is dit verkeerd!" Wat vele voornaamwoorden betreft, ze zijn zóó verbasterd, dat het oorspronkelijk woord er niet meer in te herkennen is, en andere Nederlandsche woorden zijn zóó besnoeid, dat zij alle gelijkenis met iet Nederlandsch verloren hebben. De woordenschat-zegt OliveSchremeris zóó klein, en de vormen zijn zóó onvolkomen, dat het onmogehj is om in de taal uitdrukking te geven aan afgetrokken begrippen of aan beschouwingen van wijsgeerigen of wetenschappelijke aard. Daaruit is het waarschijnlijk te verklaren, dat de Boer kracht aan zijn spre en bijzet door doodeenvoudig het woord te herhalen. Zoo zegt hij o.a. dood is hij dood, voor: hij is zeker dood; kom sal hij kom, voor: hij zal zeker komen. Yan de inboorlingen — zegt de heer Tromp J) — nam de Boer het knorrend geluid over, dat één maal geuit een bevestiging inhoudt, twee maal daarentegen een ontkenning, terwijl de woorden daar en waar worden uitgesproken, als stonden er vijfentwintig a's naast elkaar. Ook hulpwerkwoorden erkent de spraakkunst; ze zijn hê, sul, wees, wor, wil, kan, moet enz. terwijl de dubbele ontkenning aan het Fransch doet denken (ne pas). Het meervoud verkrijgt men door achtervoeging van een e, en de vervoeging der werkwoorden is bijna geheel in den doofpot geraakt. Zoo zegt de Boer b.v. ik is, je is, hij is, ons is, julle is, hulle is. Voor de aardigheid laten we thans een stuk of wat Boeren-uitdrukkingen of woordjes volgen, die onzen lezers nog al vreemd in de ooren zullen klinken. Zie hier: Die vuur is dood = Het vuur is uit. Die paard is verrek d. i. dood. Ik het die pens dikgevreet = Ik heb mijn bekomst. (De heer Tromp verzekert, dat hij met deze uitdrukking meermalen aan het diner van een geciviliseerd Zuidafrikaansch gezin kennis maakte). Ik sal ver Roodman zeer maak = lk zal den os slaan. Pierinkje — schoteltje; kelkie = glas; sambrill ~~ paraplu. Jij praat al te banje d. i. al te veel. Padkost — eten op reis of onderweg. Bokkemelk = schapemelk. Maak ver die ouwe stevels blink! — Poets de laarzen voor den baas! Speel een rukkie op die klawier! = speel wat op de piano! Wacht-een-beetje en Haak-en-steek = Doornstruiken. Manel = gesloten zwarte jas. Vuurhoutjes = lucifers. Olievischjes = sardines. Verkleurmannetje = Cameleon. De Kaffers gaan nog een beetje verder. Brandewijn noemen zij Vuurwater, wijn Kromhoutsche Water en paard Kraaivleesch; dit laatste zeker, om reden de meeste paarden buiten sterven. Zoo zouden we door kunnen gaan, mits de ruimte het toeliet. Alleen willen we nog opmerken, dat ook heel wat Maleische woorden in »de 1) We kunnen echter alles van dezen schrijver niet voetstoots aannemen, ilaar hij anti-Boerscbgezind is. .s C*1 1 ■ c s •s a = «9 bf /. O - T5 O -£= .5 «■ ec X rt S Taal" zijn opgenomen, iets wat ons zeer natuurlijk voorkomt, wanneer we slechts letten op het vrij groot aantal Maleische slaven, die van lieverlede uit Batavia zijn ingevoerd. x) Toen de Oostindische Compagnie over de Kaapstad haar schepter zwaaide, was het Hollandsch in zijn wittebroodsweken; het eenzijdig uitsluitingssysteem van dit handelslichaam waakte tegen eiken vreemden invloed. Anders werd het, toen de Engelschen te Kaapstad de baas werden. «Plotseling stond in 1800 het Hollandsch aan de Kaap stil, zegt Dr. H. J. Kiewiet de Jonge. 2) De Engelsche invloed werd met den dag sterker; Engelsche manieren en Engelsche levenswijze, Engelsche kleeding verdrongen de eenvoudige Oud-Hollandsche degelijkheid, en ook de geliefde Hollandsche taal kreeg een gevoeligen knak. Ja, wel mocht de dichter wanhopig uitroepen: Engels! Engels! alles Engels! Engels wat jij siet en lioor: In ons skole, in ons kerke, wordt ons moedertaal vermoor. Ag lioe word ons volk verbaster, daartoe werk ons leeraar saam. Hollans nog in sekere skole: is bedrog, 'n blote naam! Wie hom nie lat anglisere wordt geskolde en gesmaad; Tot in Vrijstaat en Transvaal al, overal dieselfde kwaad. Mooie woorde, holle klauke, vrome praatjes geen gebrek; Die wat van gevaar durf prate, die verklaar hul stapelgek. «Leer maar Engels! dit maak salig!" Skree hul uit met groot kabaal, //Hollans sal van self wel kome, Afrikaans is Hotnotstaal!" Selfs ons kinders, as hul weer kom, van die skole, ag hoe koud, Hoog van oog, vol selfverbeelding, stug en stijf as stukke hout. Engluh no-vels, English journah, daarmee word die tijd verkwis, En so menig arme ouwer weet nie dat daar gif iu is. Dan die modes: al die klere, strikkies, lintjes, wat nie al? En die huisraad moet verander, wat nou Susan nie beval. Pa is wijn- of vee- of graanboer, mar sijn dogter is bekwaam, Als sij daar soms naar gevraag word — boer is tog so'n lage naam! En wat Afrikaans of Hollans praat en as sijn taal begeer, Die is dwaas, 'n arme sukkel, vreeslik dom en ongeleer! En as hij van reg durf prate, wordt eenvoudig dit geseg: //Jou remoer en oproermaker, weet jij dan nie //Mag is Reg!" 1) Zie hoofdstuk: Inboorlingen. 2) Bede, door Dr. H. J. Kiewiet de Jonge uitgesproken in de vergadering van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde, gehouden 14 Juni 1899. Kijk naar het Parlement - roept de Afrikaansche Almanak van Klaas Waarzegger *) met weemoed uit - die Raad van ons land moet in hulle taal gehou wor! «) Nou kan ons die Vaders van ons land nie daarnatoe stuur nie, want hulle ken geen Engels me aar gaat vreemdelinge, handelaars, fortuinzoekers en al sulke soort van mens wat maar een beetje Engels kan praat, daarnatoe en hulle is gla onbekwaam om ons belang te behartig.... Kijk in ons Geregtsho , daar het hulle ook hulle taal ingevoer! Nou moet ons daar staa in ons eigen Geregtshove, soo als vreemdeling, en worden beschuk ig< i Raadzaal in het Parlementsgebouw te Kaapstad. en veroordeeld in een vreemde tnal wat ons nie verstaan nie. Eu al verstaan ook de rechters onze taal, dan moet bij toch .hom aanstel net alsof hij dit niet kon verstaan, en daarom moet er dan ook een Wk wezen. En hoe gaa, het nou in ons skole. Nog erger. In tan reglementen wordt geëischt, dat het Engelsch ,soo ver als> doenh , de taal moet wezen, waarin onderwijs wordt gegeven. En *» kom ons kinders in ons eigen skole net als papegaaien. Hulle moet eers eene vreemde taal leer, om dan in die taal verder te kunnen geleerd wor. Want een onderwijzer heet volgens hulle wet glad me ons taal 1) A Weruméus Buning. Kthnographische Schetsen. „Het Nieuws van den Dag." aan J. Hofmeyer (Onze Jan), aan wien dit succes te danken is. te ken nie. Op die examen vraag hulle niks als Engels; Hollans wor nie vereisch nie, maar gelijkgesteld met Katfertaal! Op die maniei wil hulle nou met geweld ons moedertaal bij ons kinders uitroei.... Die taal, waarin ons vrome moeder ons as kinders geleerd het, om die dierbare naam van onse Heere Jezus uit te spreek, — die taal, waarin ons ouders altijd hulle God gediend het, — die taal, waarin ons moeder stervend haar laatste aassem uitgeblaas het, in een gebed voor ons. die taal blijft ons heilig! Ieder perbeer-slag om ons die taal te ontneem, beskou ons als een onteering van die nagedagtenis van onze voorvaders, als een onderdrukking van ons tegenwoordig geslacht en als een onrecht, ons kinders aangedaan Maar an die andere kant, elke poging, al is die nog so swak, om ons moedertaal, wat ons dierbaar en heilig is, te bewaar en te verdedig, sal ons voorstaan en bevorder, soo lank ons leef.... »Hulle sal ons moedertaal nie uitroei nie!" We zien liet, lezers, sedert de annexatie van de Kaap door Engeland heeft het Hollandsch er een geduchten knak gekregen. Maar we zien tevens, dat het Hollandsch er niet met wortel en tak is uitgeroeid. Integendeel — het Kaapsch-Hollandsch leeft nog; het heeft sedert de oprichting van den Afrikaander Bond in de laatste twintig jaar aan kracht en zuiverheid gewonnen. Ook aan de Kaap, zegt Dr. Kiewiet de Jonge, zijn eerlijke en oprechte Hollandsch-Afrikaanders, die een volstrekt onmisbaar element zijn voor de toekomstige eenheid, waarvan ginds in het Zwarte Werelddeel gedroomd wordt, waarvan ook Klaas Waarzegger in zijn zooeven genoemden Almanak reeds droomde. Of lezen wij daar niet zoo waar: »Boan (bovenaan) staat Verenigde Zuid- Afrika. Ja, so vêr moet dit kom Op die vlagge staat weerskante die name van Kolonie (Kaap), Vrijstaat, Transvaal, jSatal. Hulle hou hulle name en blijf aparte State, terwijl hulle toch één grote Vereeniging van State vorm. In die middel is 'n Hart; die saak gaat van ons hart uit. Maar 't is nie so maar 'n blinde hartstog, wat ons lei; nee, in die hart ligt die Bijbel; die vervul en bestuur die hart.... Dan is daar 'n Kruis en 'n Anker.... Die drie same vertoon: Geloof, Hoop en liefde. Ons geloof, dat die saak van God is; ons hoop daarom, dat Hij dit sal segenen, en ons wordt daartoe aangezet deur ware liefde ver ons Vaderland Het wapen is: de Wijnrank, de Korenhalm, de Os, Schaap en Perd en die Vo'olstruis (struisvogel)" .... En Klaas voegt er met nadruk bij: »Onthou dit so lank, as jullie die wapen siet!" Nu, het Afrikaander geslacht heeft blijk gegeven dat ^tnogat^ onthouden heeft. De Vereemgbh; St« . ^ ^ Republiek is Afrika, van Grootnviei tot lu0el . dag komen, dat staat als een paal boven water. Inderdaad er is in de laatste jaren door eminente mannen heel wat moeite gedaan om toenadering tot stand te brengen , tnssehen de ternoeixe geu Hollanders en Afr kaanders. Vooral schaafde spreek- en schrijftaal van Hollanders en de Nederlandsche Zuid-Afrikaansche Vereenig ng heel* veel gedaan en gaat nog steeds voort den band te versterken. Men -—ï'vè , ■*", Hollandsche Boerderij in de Kaapkolonie. • • vnl 7uid-Afrika gered worden — vóór sr«S5«3»S5S3»: rhs; sr-.T«=t Zuid-Afnka gestuurd. ) vestie(ien zich te Pretoria naast de STuT'- - — — 7 versla, van hc, Bestuur der Nederlandsche Znid-Afrikaansche Veree„iging. t899. en sedert kwam er nog een nieuwe boekhandelzaak bij van Mejuffr. Lorentz. Daar komt nog bij, dat de stationsboekhandel van Elandsfontein en Johannesburg, door de firma De Bussy geëxploiteerd, het reizend publiek in de gelegenheid stelt zich ook van Hollandsche lectuur te bedienen. Voegen we er nog aan toe, dat een Commissie te Pretoria, Bloemfontein en Kaapstad, in de laatste jaren druk in de weer is om Afrikaansche liederen te verzamelen en uit het Nederlandsche Volksliederenboek stukken te kiezen, die haar voor Zuid-Afrika geschikt toeschijnen, terwijl er een «Taalfonds tot behoud en bevordering van het Hollandsch als volkstaal in de Boerenrepublieken van Zuid-Afrika" bestaat, hetwelk het «Schoolfonds" krachtig steunt. En ten slotte noemen wij het feit, dat het «Studiefonds voor Zuid-Afrikaansche studenten" ten doel heeft om aan jongelieden uit de Boerenrepublieken, Natal en de Kaapkolonie studiebeurzen te verschaffen, teneinde hen in de gelegenheid te stellen in Nederland aan een deiUniversiteiten of aan de Polytechnische school te studeeren. Met blijdschap kunnen we constateeren, dat de Nederlandsche regeering in het vervolg meer speciaal op de belangen dezer studenten zal letten!); het getal Zuid-Afrikaansche jongelieden aan onze hoogescholen zal daardoor gaandeweg toenemen, wat niet anders dan hoogst gunstig op de verhouding tusschen Boeren en Hollanders zal werken. We zien het: er wordt in de laatste kwarteeuw, vooral na den oorlog van 1880, krachtig in de goede richting gewerkt. Dit is trouwens dringend noodig; want nog altijd gevoelt de degelijke, werkzame Hollander in Zuid-Afrika — 't is Dr. Kiewiet de Jonge, die het beweert — de naweeën van zijn verloopen landgenooten, die tot voor een tiental jaren als onernstig schoolmeester den Boer opgingen en door hun aanmatiging en dommen spot den haat opwekten hunner eenvoudige maar gezond verstandige broodgevers. Wel meerdert de onafhankelijkheid van de begrippen dronken en Hollander; maar de grief, dat wij parmantig zijn, bestaat nog steeds. Men houdt ons voor waanwijs, stijfpedant, astrant, vrijpostig, brutaal zelfs. Afgunstig zijn de Afrikaanders ook wel eens op onze landgenooten — gaat Dr. K. de J. voort; — zeer begrijpelijk. Op eens uit het aartsvaderlijk leven gestooten zonder grondige voorbereiding, was de jonge Afrikaan niet ontwikkeld genoeg voor tal van plotseling beschikbare ambtenaarsplaatsen, welker vervulling geen uitstel gedoogden. Zeifarm, — het boerenbedrijf kwijnde — zagen zij Hollanders, vreemdelingen, goed bezoldigd, waar zij, lands- 1) Besluit van de Staten-Generaal op het adres van do Nederl. Zuid-Afrikaansche Vereeniging. kinderen, bedelden om werk. Toen Johannesburg uit den grond rees, toen zwermen uitlanders zich legerden om de goudplekken als trossen bijen aan den boomtak, en ieder welvoer, was het hartroerend, sterke, jonge Afrikaanders broodeloos te zien rondloopen, straat in straat uit, voor niets bruikbaar dan steenkloppen en karlijden. Overal Hollanders, in ambt en kantoor! Vandaar de afgunst. Nu wordt dat anders. De Nederlandsche Zuidafriraansche Spoorwegmaatschappij —wat hebben Boeren en Hollanders aan haar niet te danken! sluit hen niet langei uit. Parmantig mogen de Hollanders nog heeten, bron van jaloerschheid mogen ze nog zijn — alleen in 1897 zond genoemde Spoorwegmaat- Dr. W. J. Lcyd*, Ul' Hendlik Muller cr, zant iler Zuid-Afrikaanscke Republiek. Eereburger van den Oranje-Vrijstaat, Buitengewoon g gezant van den Oranje-Vrijstaat, Consul- generaal voor Nederland. schappij '255 Hollanders naar Pretoria en gingen ruim vijftig Hollandsche onderwijzers derwaarts ') — gewantrouwd zijn de Hollanders door de Afrikaanders nooit. Zij hebben de Afrikanerzaak nooit verraden; — Elandslaagte getuigt het, Dr. Coster voegde de daad bij het woord — zij hebben de kerk voor hen behouden, zij hebben de gevaren met hen gedeeld. Zonder mannen als Dr. Leyds en Dr. Muller ware het Land van Krnger en Steyn al lang vergaan! Wat er gebeure, hoe de strijd ook atloope — de naam Holland zal 1) Hulde aan de Hollandsche spoorwegambtenaren, door den ridderlijken (?) Roberts naar Nederland gestuurd. l)at ze den lirit geen dienst wilden bewijzen, strekt hun tot eer! ^ steeds door de trouwe zonen van Potgieter en Pretorius met eerbied genoemd worden; bij het wapen van de Vereenigde Staten van ZuidAfrika zal de Nederlandsche Leeuw als wachters aanwijzen: Dr. Coster, Lepeltak Kiefte en De Jonge, en zoovele andere zonen Hollands, die met roem zijn gevallen in den edelen strijd om recht en vrijheid! 2. DE BOEREN-POËZIE. Sonnige Suid-Afrika, Anders so gesog! Waarom di toneel van Sulk 'n treurspel tog? Waarom sak jij achteruit Sneller bij de dag? Wie is dit, en wat is dit, Wat jou so verkrag ? Waarom is jou vrede Met geweld verstoor? Waarom moet jou sone Nou elkaar vermoor? Wat tog is di rede Van di rassehaat? Wat tog an di wortel Van dit alles staat? 'k Vrees daar is gin ander Antwoord ni voorwaar, Dan dat dit is Mammon, Wat dit alles baar. Og! dat daar tog nimmer In ons liewe land So iets was gevonden, as Goud of diamant! We openen de rij der Zuidafrikaansche gedichten met dezen klaagzang van «Janni" in «Ons Land", het liere Hollandsche blad, dat ook thans nog even kloek en onverschrokken als altijd zijn tlinke taal laat hooren om de trouwe broeders op te beuren, al smijt het Britsche janhagel de ruiten van zijn bureau te Kaapstad ook in. Treffend eenvoudig is die klaagzang van »Janni , die ons weleer zoo dikwijls om zijn vermakelijke rijmelarij heeft doen lachen. Ja wel had de Hollandsche zanger van de Kaapstad reden om droevig gestemd te zijn. Alleen het liederlijk vers van de »Songs for the Frond", tot de Britsche soldaten gericht en bij duizendtallen onder hen verspreid, was reeds voldoen om zijn anders zoo blijde gemoedsstemming aan het wankelen e brenaen. Hoe is 't mogelijk? Gaat zoo iets van het beschaafde Engelanc ui . Dood de Boeren overal! Rijg ze aan de bnjonetten! Spaar ze niet, in geen geval, Wil niet op hun smeekbeê letten; Want zoo'n hondsvot is geen mensch. Gooi hun vleesch dus voor de honden, Voor der gieren vuile pens! Geen pardon, geen medelij, Buiten wet en recht staan zij. Voor een Boer bestaat geen eer, Schiet ze, steek ze, sla ze neer! Bah! Nogmaals bal,! Neen, 't is waarlijk geen wonder at de drukking*: solo Anglais' hoe langer hoe meer m zwang komt. .Allen haten me", zei Heintje, .maar ik maak het er ook Gelokkig intusschen, dat Janni niet met een al te benauw,1 toekomst behoeft tegemoet te gaan. Immers: Uit de dorpen, uit de steden, Van de bergen, uit het veld, Komt daar ijlings aangereden Menig onverschrokken lield. Uit het zuiden, uit het noorden, Uit het oost en uit het west, Van der Kaapstad lachende oorden Tot Rhodesia's wingewest. Zie hen daar te zamen strooinen, De eene voor en de andere na, Mannen, forsch als eikenboomen, Zonen van Zuid- A frika! 't Zijn slechts Hoeren, geen soldaten, Afgericht op 't oorlogswerk, Maar, die zich op God verlaten, Zijn juist in hun zwakheid sterk! 't Is waar, Slim Piet is niet meer; de dappere Cronjé zucht op het eiland, waar de groote Napoleon wegkwijnde; Pretoria en Bloemfontein zijn in handen der Engelsclien. Maar nog staan de grijze Kruger en de edele Steyn pal voor tiun recht; nog mogen we met eerbied den vinger strekken naar Bolha en De Wet, naar Theron en Grobler, naar Delarey en Lemmer, naar Ben Viljoen en Villiers, wakkere strijders, kloeke mannen, op wie heel de wereld met bewondering den blik gevestigd houdt. Nog staat de trouwe Reitz overeind en roept met geestdrift uit: «zeg aan het Amerikaansche volk, dat we zullen vechten, al hebben we slechts vijfhonderd man onder onze bevelen !" Nog waakt de schrandere Dr. Leyds en zijn trouwe vriend Dr. Muller over Transvaal en Oranje-Vrijstaat! Neen, er is voorshands geen reden om te wanhopen aan den goeden uitslag! Reeds komt de oorlog het heerschzuchtige Albion op een milliard te staan; reeds hebben een honderdduizend Britten hun graf in Zuid-Afrika gevonden! Benauwde dagen doorleeft het volk van Kruger en Steyn.... maar het einde zal het werk kronen! In de guerilla toont de Boer zijn kracht! We meenden bovenstaande gedichten als inleiding op de Zuidafrikaansche Poëzie te moeten laten voorafgaan, en willen thans een keuze doen uit de «zestig uitgesogte Afrikaanse Gedichte", door den heer Frank William Reitz, den tegen woord igen staats-secretaris van de Zuidafrikaansche Republiek, bijeenverzameld. »Wilt ge een volk leeren kennen, zoo ga bij de dichters in de leer!" Die uitspraak-—zoo oud als Methusalem overigens — kwam ons onwillekeurig te binnen, toen wij deze gedichten doorbladerden. Want zelden of nooit troffen we een bundel verzen aan, die zoo op-en-top het stempel draagt van het leven eens volks. Niet alleen, dat de geheele geschiedenis van het Land van Kruger en Steyn er in is neergelegd; maar karakter, zeden.gewoonten, gebruiken, godsdienst, levenshumor en levenspit, taaiheid en wilskracht, — alles, alles spreekt er uit. Allereerst de historie! Daar hebt ge het opschrift: «Kaap der Goeije Hoop", en onwillekeurig denken we aan Vasco de Gama, aan Diaz, aan Jan van Riebeek. Daar is 'n land nog ouberoemd, Zijn helde word' ook nooit genoemd Ver goede noch ver groote dade, O]) d' oudheids graan historie-blade. De wnkk're zeeman lang geleê-e Doorzeild' die onbekende zeê-e, Hij zag die rotse-reuze vorme Eu uoeuid' dit sidd'reud «Kaap der Stormen" En starend in de toekomst, droomend van een toekomstig groot Hollandsch Zuid-Afrika, zooals volgens den heer Dr. Hendrik P.N. Muller de Leeuw van Kaapstad met zijn historischen wapenbundel, laat «Ie grijze dichter er op volgen: O Land van Hoop, jon toekomst Hg Skoon als jon heem'len voor 't gesig. O Afrika! uit donk're skoot Der Nag ontwaakt; jou morgenrood Breek saggies aan; jou glorie-ster Zal opwaarts rijzen, en '/.oo ver Als d' aarde strekt -/.al dan d' faam Beroemd wees van jou groote naam. Strijd tegen »onrectit en dwinglandij" — tal van Zuidafrikaansche gedichten wijzen u op de liefde voor vrijheid en onafhankelijkheid van het heldenvolk, waarop Oud en Jong Holland beiden trotsch mogen zijn. Trouwens geen volk ter wereld heeft zooveel moeten offeren op het altaar der vrijheid •, geen volk heeft zich zoo weinig kunnen schikken onder het juk des vreemdelings; «goed en bloed en leven!" nergens kan dit zoo woordelijk worden opgevat als hier. Klagen hielp niet,snikken hielp niet, protesteeren hielp niet. Het eenige, wat uitkomst gaf — dit zou men ten minste denken; helaas, ook dit bleek ijdel! —was, stil uit den weg te gaan voor den Britschen grijpvogel. Hans Botha, de treinveroveraar bij Standerton. En dat deden ze, hoor maar: Een dertig jaar gelede trok noordwaarts in die woestijn Een klompie mense, droef van hart en vol van smart en pijn, O'er smaad en onrecht, aangedaan door vreemde heerschappij, Ja, heen, in kommer, nood en dood, zoolang, maar vroom en vrij. Daar's Wepener, Wijs, 1'retorius, Joubert en ook Cilliers, 1) lk kan nie al die name noem dier trotse heldenrij; Daar zijn nog Tricliard, Potgieter, Joubert, Smit, Roos en al Die duizende, die lede en die strede tot hun val, Bij ongelukken zuur en zwaar, en ook bij rampen groot, Het hulle gevech mnnmoediglijk tot in die koue dood! Ga, lees huu tocht, ga, leer hun strijd en tel hun heldental, Vergeet ook nie die klompie, die bij Dingaan is geval. 2) O, die Trek! Wat een stroomen bloeds heeft hij aan onze kloeke Voortrekkers gekost! Blauwkrans en Bloedrivier. Weenen en Vechtkop, Piet Retief en de verraderlijke Dingaan!.... Maar eindelijk gloorde de dageraad der vrijheid. Hier in Natal zou het volk van Andries Pretorius veilig zijn: een vruchtbare bodem, een gezonde landstreek, overvloed van water, heerlijke frissche lucht.... Helaas! De sluwe Brit laat hem ook hier geen rust: — hij haalt den oogst binnen, waar de stoere Boer met bovenmenschelijke inspanning geploegd en gezaaid heeft. En voort gaat het naar het westen, de bergen over, naar Bloemfontein en Zwartkopjes, naar Boomplaats en Potchefstroom!" Die Vrijheids altaar eis ons bloed; Ons gê dit met 'n blij gemoed; Ons Vaders het hulle bloed gegeê Op Natals strand daar langs die see, Op Boomplaats slagveld. Trane en wee, Trane en bloed en sugte en wee, Maak heilig onze Vadersvlag; Dus hijs ons dit dan weer van dag. //Verraorsel'' ons dan as jul wil; Jul het die mag. Die dode is stil. Maak van ons land een woestenij, So het jul Natal ook gekrij! .... Het doel is bereikt; het Land Kanaans is gevonden; de Boerenrepublieken zijn gegrondvest. Doch de strijd is nog niet gestreden; eer een kwart eeuw om is, slaat de Britsche Luipaard opnieuw zijn akelige klauwen in het hart van Zuid-Afrika's vrijheidminnende zonen. Maar niet voor immer; want zie, vóór we vier jaar verder zijn, hebben Oom Paul en Slim Piet, Frans Joubert en Vechtgeneraal Kok, Piet 1) De man, die zulk een grooten invloed heeft uitgeoefend op de karaktervorming van Paul Kruger. 2) Piet Retief en de zijnen. Cronjé (Klein Piet) en Vechtgeneraal Smit het land van Rooineks gezuiverd en de indringers over de grens gejaagd. Bronkhorstspr uit en Amajuba, Langs-Nek en Schuinshoogte — de dichter heeft er zorg voor gedragen, dat deze historische plekken nimmer zullen vergeten worden. Majubas rotse, Ingogos veld En waar die graf van menig held Daar in die Drakensberge'. is, Getuig! getuig! jul weet gewis; Jul het ons dade angesien: Het ons nie trou ons land gedien? De strijd is gestreden; de gehate Union Jacq gaat naar omlaag; statig'wappert de trouwe Vierkleur weer van Pretoria's tinne. Goddank . Transvaal is vrij! Wee, wie de vlag der Voortrekkers durft aanranden ... de Leeuw van Rustenburg houdt de wacht! Transvaal, ons dierbaar land, is vrij, Ons vaders het hier veel gelij; Sal vreemde, trotse dwinglandij Die b'ioed-gekogte grond ooit krij? Né, né, die roofvlag waai nie meer, Ons vierkleur vaandel prijk daar weer; En word ons regte weer bedreig, Dan sal uit hulle grafte uit stijg Die helde van die Vrijheidskrijg; Hul roepstem sal ons land deurskal; //Die wat getrou an Vrijheid val, //Die leef in eeuw'ge glorie al! Dat, »die wintmaker' Engelschman" er in deze gediehten nog al eens duchtig langs krijgt, spreekt van zelf. Trouwens ,eder gunt slok-op van harte. Hoor slechts: Daar is 'n land wat koning kraai, D' is mar 'n kleine bog, Mar 'n mens die lag jou sommer slap Als jij hoor hoe hij kan spog. Ver alles goed en wijs en vroom, Geef hij homself krediet, En als hij sê, -/nou dit is reg , Dan praat jij net ver niet. Die nasie reis van Noord tot Ssiiul, Verliefd (!) op seö en strand, Hij seg, hij is so vreeselik rijk, Mar soek na uog meer land. llij annekseer so links en regs, Al moet hij jon bedrie, En vra jij hem: //Wie geef jou reg?'' Dan seg hij: //Traak jou nie!" Wie praat so groot, raai as jij kan? D' is niemand as die wintmaker Engelsman. Maar 't zijn niet alle krijgs- en hekeldichten, die we in den bundel van den heer Reitz aantreffen. Want wie meenen mocht, dat de Transvaalsehe Boer alleen van schelden en ruziemaken houdt, heeft het glad mis. Integendeel, liefde en vrede staan met gouden letteren in zijn uanier; siecnts wanneer de onafhankelijkheid van zijn land bedreigd wordt, gaat hij op de achterste pooten staan. En dat hij dan van aanpakken weet, niemand die dit beter ondervonden heeft dan de aanstellerige, verwaande Jingo's. De Transvaalsche en Vrijstaatsche Boer is een man van den vrede; maar hij is meer dan dat, — hij is een model huisvader ook. Gelieve slechts te hooren, hoe blij hij is, wanneer Moeder de Vrouw hem een zeuntjien of dochtertjien geschon- lzon hooft Pil '/ll!k« Unristiaan ae wei, "v" , dien de Engelschen maar niet in handen kunnen krijgen. gebeurt llOg al eens, Want groote huisgezinnen zijn er regel. Dan is hij in de wolken en drinkt er met buur en maag een stevig zopie op, niet te veel echter. Dan zingt hij echt kinderlijk: olivier, die de Boeren dwars door den vijand uit de Kaapkolonie naar Kroonstad voerde. Ek is so blij, ek is so blij, Mijn vroutje het 'n seun jjekrij, Hij lijk precies nes ek: Hij het mijn o-re, mond cn neus, En is 'n dikke, vette reus, Ek is so in mijn skik. Mijn pa is blij, mijn ma is blij, Mijn vrous famieljie oek daarbij, Hul krij nie kliiar met kijk; Van 's morrens vroe tot 's avons laat Hoor ek maar hoe die mense praat Dat hij so na mij lijk. Partij keer huil hij wa om! En trek sijn lippies nes sijn ma, Maar anders is hij soet; Die skapie is so reg gezond, Hij kijk so slim die kamer rond, En suig, en slaap so goed. En wanneer vader of moeder hun verjaardag vieren, zingt de blijde kinderschaar uit volle borst: Mijn Papa verjaar weer, ek is tog so blij! God het hom gespaar ver mijn Mama en mij; O, Skepper daarbowe! die alles ons geef, Ek dank u so hartlik, dat vader nog leef. Heer! Spaar hem nog lang tijd ! U weet dit, hoe graag Ek altoos wil soet wees, so soet as vandaag. Ernstig is de Zuidafrikaansche Boer, maar ook luimig, in hooge mate luimig zelfs. We ontmoeten inderdaad zulke echt snaaksche stukjes in den bundel; enkele wel wat heel onnatuurlijk, a la Staring zouden we haast zeggen, andere daarentegen vol frisch en tintelend leven, waaruit het Oud-Hollandsch karakter spreekt; — echte juweeltjes uit het zonnig Zuid-Afrika. Of wat zegt ge van de volgende dichtregels? Sannie Bevers, eer ons skei, Gee mij hart terug aan mij; Of, nou dat dit al verloor is, Vat dit maar, met al wat o'er is! Voor ik weggaan sweer ik nou: Hartje, ik het lief' ver jou! Ach, die lokkies, ongebind, Die heen en weer waai met die wind; Ach, die wange rond en mooi, Nes en perske (perzikje) zacht en rooi, Ach, die oogies hemelblauw, Hartje, ik het lief ver jou! Mar die lippies! Al mijn vee Zal ik ver een zoentje gee; Mijn hart wil soommer overstort, En woorden kom mij nou te kort; Altijd blijf ik an jou trouw, Hartje, ik het lief ver jou! Sannie, ik gaan van jou weg; Maar als gij zoo alleenig leg, Denk om mij; bij jou dich bij Zal mijn hart en ziel nog blij. Kan mijn liefde nooit ophou? Hartje, ik het lief ver jou! En daar hebt ge dat andere leuke gedicht, dat tot opschrift heeft: »Kijk na die klok!" «Kijk na die klok hees," zeg ou tante Let Toe oom Japie thuis kom, 'n klein beetje vet. Ls dit ver manier om te maak met jou vrou, Het jou det nou beloof, toe ons saam het getrou? 't Is amper al dag al, en nou kom jij thuis, Jou skelm, jou vagebont, jou leelike ou kruis; Net nou leg jij weer soo een dooie ou blok; Maak ope jou öge, en kijk na die klok! Ou tante Lettie was netjes en skoon, Geen skooner het ooit in die buurte gewoon; Haar tabbert van voersis was netjies geblom, En haar onderrok groen, met 'n rooie streep daarom. Haar kappie was wit, en 'n half yard mar lang, En as jij der in kijk, jij word so mar bang; Haar mond nes 'n kraalhek: sij was nie meer jong, Haar beentjes was kort, maar kort nie haar tong. Over het geheel genomen heeft de Zuidafrikaansche Boer, een onbezorgd leventje; armoe wordt er bij hem niet geleden. Hij is koning op zijn erf. Zijn boerderij is uitgestrekt, de grond buitengewoon vruchtbaar, het werk laat hij aan zijn zwarte knechts over en hij houdt alleen toezicht, wat met het oog op zijn honderdtallen stuks vee en bun ers land dan ook bepaald noodig is. Zulks neemt echter niet weg, dat hy ook slechte tijden gekend heeft. Luister slechts: l)ie sprinkhaan en die droogte Is swaar op onse land, En wat van ons sal worde, Is bowe mij verstant. Ons skape het die braudziek. Ons koren het die roes, l)ie beeste krij jooiwater En die paerde vrek van1 droes. Die geld is oek so danig skaars, Die koffie wort so duur, 13ie vreemde Banke raak ons baas, En die intres vreet so's vuur. In dergelijke rampspoedige tijden was de traditioneele tabakspijp de eenige troost: Mijn Pijp, mijn Pijp, hij is mijn maat, Hij 's bij mij altijd vroeg of laat, Hij is mijn troos en mijn pleisier, Wil ek hom hê, dan is hij hier. Jij kan nie praat nie, dit is waar, Mar jij is daarom altijd klaar Om troost te gê in tijd van noot, Ek sal jon nooit van mij verstoot. De Transvaalsehe Boer is opentop conservatief. Hij houdt zich bij liet oude en heeft een afkeer van alle nieuwe snufjes, die voor hem »uit den booze zijn". Aan dokters heeft hij 't land, evengoed als aan Gezicht op Weenen. de nieuwe kerkgezangen; spoorwegen en trams verwenscht hij naar de andere wereld, het woord modern is voor hem om griezelig te worden, en de kaiïerpolitiek van de brave Engelsche zendelingen (!), neen, daar kan hij zich heelemaal niet mee vereenigen. Ou-baas drinkt graag een glaasje; — het typische »zopie" speelt zelfs een soort rol in Reitz' dichtbundel — maar dronkenschap staat niet in zijn boekje. Van vloeken heeft hij eveneens een afkeer, en langslapen — dat moet ge bij hem ook niet zoeken. De volgende dichtregelen leveren van dit alles de proef op de som: Oom Tijs is tegen «nieuwigheid" In kerk of school of overheid; Hij 7,eg: «Die modes van ons tijd Die maak maar net van ons profijt." Sijn «salm-boek" moet «met noten" wees, Sijn Bijbel «ou-druk", als hij lees «Endé hij zeide" ; want hij vrees «Hierin die nieuwe dwaling" mees. Oom Tijs hou aan die Bijbel vas; Die wereld draai nie om haar as, Maar staat nog op pilaren vas. Die «Sankies-lietjies" in die kerk Dink Oompie is des duivels werk, Daar tegen ook krapeer hij sterk, Hij set die dwaling paal en perk. Praat nie van «spoorweg" uiet ou Oom : Vlij hou van «pert-en-zaal-en toom , Hij sit maar op sijn disselboom En klap sijn zweep: «dis bog, die stoom! Van al ons «Kafferpolitiek" Wordt die ou kerel somuier ziek: «Weg met die slegte Jingo-kliek, ^ «Van Eksterhol naar Mosambiek!" Is Oom Tijs siek, dan seg hij: «Vrouw, Haal uit die huis-apteekie nou «Levens liksems" en «dulcies gou: l)ie dokters kan ik nie vertrou. Jij hoor Oom Tijsie nooit nie vloek: Dit is verbode in «die boek ; Hij seg maar net: «Jou oliekoek! „Jou snuiter 1" of «Jou semelbroek!" Vroeg staat die ou-maus 's morrens op En trek die kam net o'er zijn kop, En steek dan gou een kleine dop, En wek die «swartgoed" met een strop. Saans vroeg gaat hij weer om te rus, Geef sijn ou bottel net een kus, Dan trek hij o'er zijn kop die mus, Eu snork dan op met harteius. Oom Tiis is streng wat betreft de behandeling der Kaffers. De ervaring heeft hem geleerd, dat dit bepaald noodig is, en h.j denkt: «ondervinding is de beste leermeesteres!" En de Engelschen? — Niemand, die aan dat volkje meer 't land heeft dan hij: Die «swartgoed" is ver ou-baas bang Nes soos een apie ver een slang: Sijn «achter-os sambok" is lang, 1'as op! als hij hul ledig vang! Oom Tijs is lid oek van die «Bond", Hij ken die vConsistuniie" pront: //Uit is ons volk, dit is ons grond! //Die rooinek is een vagebond!" Sijn //1'aterjot" (Patriot) en //Almanak", Sijn //Cango-soopie" op die rak, Sijn //kromsteel pijp" en //pruimpietwak", Sijn rolle van Transvaal tabak; Die maak, mijn kind, Oom Tijs so Paterjots-gezind. Niet alle Boeren denken er intusschen over als Oom Tijs, niet allen zijn in hart en nieren zoo conservatief. Velen zijn ook in zekere mate vooruitstrevend en beginnen zich zoetjes aan van den ouden zuurdeesem los te maken. Lazen wij niet onlangs, dat de kranige opperbevelhebber Louis Botha een modelhoeve bezit met piano en andere conforten ? En wie nog twijfelen mocht aan onze bewering, hij leze slechts het «Compliment van Oom Tijs aan Neef Jimmij": Jimmy het mos (immers) Latijn geleer, Dus is hij slimmer dan Meneer, Hij seg: //die suivre leer is rot", Hij drink geen //soopie", maar 'n ntot". Jimmy is een beskaafde man, Die //ignorant. Boers" nie dulde kan, Hij 't blink-leer stevels, en verwas Kooper hemds-knope en roie das, Met //steek op" boortjies om zijn strot, So'n mens die is geen Patriot. Sijn hantjies is ook regte fijn, Ik sè jou mos, hij ken Latijn. Lui bij die werk, gou bij die pot, Soo'n mens die is geen patriot. Daar 's vele Jimmis in ons lant, Met meer geleerdheid dan verstant, « Die sig verheel dis pragtig mooi Jou eige ruite in te gooi, Of, dat die werelt saam sal lag, As jij jou eige bloed verag; Soo'n mens —dit seg ik nou teu slot — Uit is geen ware Patriot! Die Engelschgezindheid zal intusschen nu wel anders worden. De ellendige, gemeene en ploertige politiek van de Britsche geldwolven en de ridderlijke (!) houding van den hoogst ridderlijken (!!!) Roberts zullen hen voorgoed wakker schudden; — ook die zoogenaamde Jimmies zullen de wenk van Oom Tijs ter harte gaan nemen. Lezers, we zijn aan het slot van ons hoofdstuk gekomen. Mochten de zonen van Oom Paul en Oom Steyn ook thans aan het eind van den oorlog zijn! God behoede het trouwe volk van Transvaal en Oranje-Vrijstaat voor den ondergang! Waarheid en recht boven! Huichelarij en bedrog omlaag! Leve de Zuidafrikaansche Republiek en de Oranje-Vrijstaat! Leve het Land van Kruger en Steyn! HOOFDSTUK XI. Ilc Inboorlingen van Zuid-Afrik». Toen de eerste blanken in Zuid-Afrika kwamen, werd het land bewoond door drie zeer scherp van elkaar te onderscheiden stammen Kaïïerkraal in Transvaal. van inboorlingen. Van het strand van Tafelbaai tot aan de Oranjerivier, en van den Atlantischen Oceaan tot aan de Mulati-bergen waren twee van deze rassen verspreid. Het belangrijkst in aantal waren de Hottentotten, een klein en tenger ras, dat, in een eindeloos aantal kleinere stammen verdeeld, zich over alle westelijke en centrale gedeelten van Zuid-Afrika had neergezet. Verspreid onder deze Ilottentotten, door de geheele westelijke helft van Zuid-Afrika heen, vond men een andere en nog belangrijker variëteit van het menschengeslacht. Dat waren de Bosjesmannen, een verwonderlijk klein slag van volkje. Geheel onderscheiden van deze beide volksstammen en nog meer van hen verschillend in uiterlijk en levensgewoonten, was de derde groep inboorlingen, die de eerste kolonisten in Zuid-Afrika aantroffen. Zij namen geheel en al de oostelijke streek langs de stranden Groep van Bosjesmannen in hun kamp. van den Indischen Oceaan in en worden daar nog altijd in onverminderd of zelfs vermeerderd aantal aangetroffen. Webedoelen deBantus, die op hun beurt in twee groote takken verdeeld zijn. Van de etiu vertakking, algemeen in de Kaapkolonie als de Kaffer type bekend, kunnen heden ten dage de Zoeloes en de Matabelen wellicht als de sprekendste en krachtigste vertegenwoordigers beschouwd worden 1). 1) Kaffer is een onbestemd woord, aan het arabisch ontleend en somtijds eenvoudig gebruikt om alle donkerhuidige Afrikaners mee aan te duiden, doeh in de Kolonie gebezigd om dezen bgzonderen stam van het Bantu-volk te karakteriseeren. . Van de andere of de Chuana-familie zijn de sterkste loten de stam der Basuto's en die van Karna. De Basuto's worden ook wel MaKateezen genoemd en wel naar Ma Kateeze, een oorlogzuchtige aanvoerderes, die, een eeuw ongeveer geleden, een aantal verspreide stammen onder haar banier wist te verzamelen en zich staande te houden in de streek der Maluti-bergen, wrat nu Basuto-land genoemd wordt, \oorts diene, dat het opperhoofd Karna een allerbelangwekkendste verschijning is onder wilde volken, wijl hij zijn best doet om zijn naturellen in plaats van hen door de beschaafde rassen te doen verdelgen — te verheffen en te beschaven en hen aldus van den ondergang te redden. Behalve deze drie hoofdgroepen van inboorlingen zijn er na verloop van tijd nog andere zwarte broeders op het tooneel verschenen. Want de voorvaderen der Boeren waren slavenhouders, evenwel in den goeden zin des woords. De uitgestrektheid van de boerenhoeven, vaak duizenden bunders groot, maakte zulks trouwens noodzakelijk, evenals het belang van den Boer medebracht, dat hij zijn slaaf niet als lastdier maar als lid van zijn gezin behandelde. En de Boer begreep, dat, wilde hij aan slaven komen, hij dezen van elders moest importeeren. Immers het land zelf leverde ze niet op, om de doodeenvoudige reden, dat alle hout geen timmerhout is, en terecht zegt Olive Schreiner: »het zou even gemakkelijk voor de eerste Boeren geweest zijn, de antilopen en springbokken van Zuid-Afrika, die u het Zuidafrikaansche stof zoo menigmaal in het gezicht doen stuiven en zoo vlug zijn als de wind, tot lastdieren te maken, dan van die kleine, handige Bosjesmannen of van de dansende Hottentotten en de krijgshaftige Bantu's aan de oostkust slaven te maken!" Het ras, dat de oorspronkelijke kolonisten er voor gebruikten, was in hoofdzaak het negerras van de oost- en westkust van Midden-Afrika: menschen, die gewilligheid aan spierkracht paarden, weinig wilskracht en individualiteit vertoonden en zich sedert den tijd van Las Casas maar aldoor voor de diep treurige zaak der slavernij geleend hebben. Ze werden vaak door de beschaafde (!) slavenhandelaars voor een appel of ei opgekocht, meest voor een kan of wat brandewijn, een paai negerschorten van boomwol of zijde, een stuk ijzer of zilver enz. 1) Ook van de kust van Madagascar werden slaven geïmporteerd; dezen waren echter lang niet zoo gedwee als hun meer westelijk en noordelijk wonende broeders en gaven op den duur hun eigenaren dan ook 1) ,T. J. Alberda. Schets der Handelsgeschiedenis. heel wat te doen. Voegen we hieraan toe, dat er bovendien tal van Maleische slaven werden ingevoerd. Dezen behoorden tot de volgelingen der Javaansche staatsgevangenen, die de regeering naar de Kaap deporteerde, of ook wel tot de huishouding van de dienaren der Compagnie. Bij 't geregeld bezoek der Oostinjevaarders aan deze halfweg- Type van Zulu's. statie vermeerderde hun aantal aanzienlijk, en tegenwoordig bedraagt dit zelfs alleen te Kaapstad ruim twaalf duizend. Zoowel regeering als vrijburgers - zegt de heer KalIT i) - begeerden in het bezit te komen van deze Maleische slaven, die op de prijslijsten zooveel hooger 1) S. Kalff. Onder een worstelend volk. "enoteerd stonden dan de onbruikbare of zelfs gevaarlijke Hottentotten en Negers. Daardoor ontstond een belangrijke slavenhandel met Batavia welke een voortdurenden aanvoer van het Maleische element ten"•evol^e had. Deze Maleische slaven — ze worden in de wandeling Slamajers genoemd - verkeeren in vrij wat gunstiger omstandigheden dan vele hunner stamgenooten in de Bataviasche kampongs; men tre onder hen tal van welgezeten ambachtslieden aan; — ze vormen e aristocratie onder de gekleurde rassen van Zuid-Afrika. De slaven werden in afzonderlijk daarvoor ingerichte schepen naar Zuid-Afrika gebracht en bij hun aankomst aldaar onder de kolomsten verdeeld Het was door den handenarbeid dezer ongelukkige wezens, dat de muren van de oude Hollandsche forten en huizen werden opgebouwd, waarvan we nu nog de stevigheid bewonderen ; en het was ook door hun handen, dat die trotsche eikenlanen en wijnbergen werden aangelegd, die zich nog heden op enkele plaatsen in de Kaapkolonie mijlen ver uitstrekken. Ter wille van de onpartijdigheid mogen wij hier mede niet verzwijgen, dat een goed deel van de bewoners van Zuid-Afrika wordt ingenomen door de zoogenaamde halfbloedmenschen, die een der lastigste elementen der bevolking uitmaken en aan het Zuidafrikaansche nationale vraagstuk: »één Afrika van Grootrivier tot TUaela!" zoovele bezwaren in den weg leggen. Want te loochenen valt het" niet: zoolang de slavernij in de Kaapkolonie geduurd heeft, heelt er ook bloedvermenging van Boeren en Zwarten plaats gegrepen, en typisch voorzeker is de openhartige mededeeling van een ouden Boer, die o a verklaarde: »als ik een slavin wensch, die ik vertrouwen kan, ZOVa ik er voor, dat ze mij een kind schenkt." In dit opzicht staan de voorvaderen der Boeren op één lijn met Spanjaarden en Engelschen, en terecht zegt Olive Schreiner: »dat een hoog zedelijk zelfgevoel < e menschen er toe drijft hun bloed rein te houden en »van vreemde smetten vrij", moge een bekoorlijk ideaal voor de toekomst zijn, een historisch geconstateerd feit is het niet!" Lastige, ontevreden elementen die halfbloedmenschen, zeiden we daareven. Geen wonder: een volbloed kleurling voelt zich trotsch op zijn raszuiverheid, een witmensch wordt door iedereen gerespecteerd, - een halfbloed daarentegen wordt beschouwd als zoo iets van het gebroken wijnglas, dat van een nac telijk feestmaal is blijven zwerven; hij is een steen des aanstoots voor zijn omgeving; hij is niet in harmonie met zich zelf; hij behoort, helaas! tot de schepselen, die hun eigen bloed verachten. »Ik zou my zelf in den arm kunnen bijten," zei eens een halfbloedmeisje, »als ik zie, hoe zwart die is. Mijn vader was toch een blanke!" ») Die uit- r7eiwen°ewij thans de drie Inboorlingen-stammen afzonderlijk. In ^Geheel verschillend van den kleinen Hottentot en van den nog Jonge gewapende Katier. kleineren Bosjesman, is de Bantu groot en donkerkleurig, somwijlen het type van den Neger nabij komende. Physiek is hij voortretfelijk geörganiseerd: zijn uiterlijk zou doen denken aan een neger-typt, gekruist met Arabisch bloed, en zijn tradities, levensgewoonte» en 1) Olive Schreiner. Losse gedachten over Zuid-Afrika. woordenschat geven nog meer voedsel aan deze gissing. Toch staan niet alle Kaffers even hoog. De Chuana b. v. legt zich op den landbouw toe; hij is ook zeer bedreven in handenarbeid, omdat hij een handig ijzersmelter en bekwaam aardwerker was, lang vóór dat er een blanke in Zuid-Afrika verscheen. Hij bouwt forsche vierkante huizen, hecht zich aan zijn eigendom, is arbeidzaam, zuinig en zelfs spaarzaam. Hij vereenigt zich op verwonderlijke wijze spoedig met de moderne beschaving en is begeerig naar kennis en wetenschap. De Kaffer daarentegen is van krijgszuchtiger aard; hij is trotscher, gevoeliger, prikkelbaarder, en laat den arbeid aan zijn vrouwen over. De Chuana zal dapper vechten om zijn land of eigendom te verdedigen, de Kaffer zal dit reeds doen, als het zijn vrijheid geldt. Boven vrijheid geeft deze de voorkeur aan machten onafhankelijkheid; boven veiligheid en rust verkiest hij een avontuurlijken strijd om roem, en is evenals de Chuana in hooge mate leergierig. De vatbaarheid voor intellectueele beschaving van het Bantu-ras is zelfs zoo groot, dat er gevallen zijn voorgekomen, dat Bantu-meisjes, die door uitmuntenden aanleg daartoe gedreven — lust en gelegenheid hadden examen te doen voor verschillende betrekkingen in de Kaapkolonie, zelts aan de Universiteit aldaar blijk hebben gegeven volstrekt niet minder begaafd te zijn dan haar meer beschaafde zusters van Europeeschen oorsprong. De kleur der Bantu's is zeer verschillend en varieert tusschen zwart en brons. Sommigen hebben trekken van de laagste negertype en bezitten dikke, vooruitstekende lippen, een breeden, platten neus en een smal achteruitloopend voorhoofd. De meerderheid echter kenmerkt zich door edeler trekken en een merkwaardige overeenkomst met het Kaukasische ras. Sommige jonge Kaffers zien er zelfs fraai uit, doch worden al vroeg leelijk en nemen een afgeleefd, oudachtig voorkomen aan. De Kaffers leven in kleine maatschappijen in zoogenaamde Kafferkralen. Zoo'n kraal bestaat uit een menigte strooien of rieten hutten, die den vorm hebben van een halven bol, bijenkorven alzoo bijna in het groot. In korten tijd kunnen deze woningen gebouwd worden, daar ze slechts een voet of zes hoog zijn, van binnen en buiten heel primitief zijn ingericht en deuren noch vensters bezitten. Kleinere kraaltjes zijn vrij algemeen onregelmatig aangelegd; de grootere daarentegen verraden een zekere ervarenheid in de bouwkunst, al mag het ook geen hoogere architecture heeten. Hier toch ziet men een rond marktplein in het midden met de hut van den kapitein als cen- trum- in opvolgende concentrische cirkels zijn er de andere hutten omheen gebouwd, en tusschen die cirkels loopen tal van straten of liever stegen naar het hoofdbureau. Sommige hutten zijn bovendie van een soort omheining of rasterwerk voorzien, terwijl hier en < aar zelfs de in Zuid-Afrika typische veranda niet ontbreekt. ) Ken spiegelgevecht bij Kaffers. Treden wij, zoo goed en zoo kwaad als we kunnen, een kafferwoning binnen; we zullen die van een welgestelder! inboorling tot model nemen, daar we vreezen, dat de lust ons zou bekruipen om tengevolge van de onaangename lucht, welke in de gewone hutten heerscht bij deeers e kennismaking rechtsomkeert te maken. Hoor slechts, wat de be -en. e «chriiver Fran?ois Valentijn dienaangaande zegt: ' «Het is met geen penne te beschrijven, hoe vuil de Kaffers overal aan hun lijf, hoe afschuwelijk zij besmeerd zijn en hoe verre zij nerdoor in den wind opsteken. Zij geven daar ongemeene proeven van, als zij aan de schepen komen, daar zij den koksketel met al het smeer, ~ITÏTTh^d. Tromp. Herinneringen uit Znid-Afrika gednrende de annexatie. door zwartsel en vuiligheid er af te halen, geheel weten schoon te maken. In hun haar ziet men stukjes rood koper, kralen, glas, hoienkens en andere blinkende sieraden hangen, of wel met vet en smeer eraan vastgeplakt, vaak zelfs met koemest, die als pommade dienst doet. Ook versieren zij zich graag met koperen of ivoren armringen, die zij aan handen en armen dragen. Hun neusdoek is de staart van een boschkat, die zij over een stokje halen en waarmede zij stof, zand, vliegen en andere vuiligheid van het aangezicht vegen. Hun gewone drank is water, ook wel melk van dieren, doch niets drinken zij liever dan arak, brandewijn en wijn; ja, de allerdikste moer derzelve slingeren zij naar binnen als een groote lekkernij, en ik heb er gezien, die extract van alzem bij volle glazen inzwelgden, hoewel het alles aanstonds er weer uit moest; en dit heb ik den koning der Namaquas ettelijke reizen aaneen zien doen, terwijl hij gedurig onder 't overgeven niets anders uitriep dan: »'t is mijn schuld niet!" Wat mij t meeste hindert, zegt hij verder, is de sterke geur, die zij bij zich hebben, een ware veelucht, ofschoon deze vergelijking nog te kort schiet; want ik zou vrij wat liever ademen in een paarden- of koeienstal dan in een katlerkraal! Tot zoover de heer Valentijn. ') De hut van den welgestelden Kalfer dan ziet er, altijd vergelijkenderwijze gesproken, van binnen vrij burgerlijk uit. Op den vloer liggen een paar karossen d. z. aan elkander genaaide dierenvellen, bij voorkeui die van tijger of jakhals, spring- of blesbok. Aan den wand hangen eenige muziekinstrumenten, die we straks gelegenheid zullen hebben nader te beschrijven, en een koehoorn om tabak of dagga uit te rooken; terwijl we op een ruwe houten tafel ettelijke fraai bewerkte lepeltjes en een houten snuiffleschje ontwaren. Eenige amuletten en soms een paar kleedingstukken trekken mede uw oog, terwijl voorts uw aandacht wordt geboeid door tal van kralen of koperen versierselen, welke alleen bij feestelijke gelegenheden voor den dag gehaald worden. Een paar huisdieren of tamgemaakte velddieren houden den heer des huizes gezelschap, terwijl ten slotte het tooneeltje volmaakt wordt door eenige kleine, schreeuwende, groothoofdige, vieze, naakte zwartjes, die door het uitsluitend gebruik van mielies met een komiek opgezet buikje rondwippen en er allerkoddigst uitzien. Het voedsel van den Kaffer bestaat uit mielies en brood, dat van tarwe ge- 1) Deze beschrijving komt o. a. voor in het werk van den heer S. Kalff: „Onder een worstelend volk." b'ikken wordt. Vooral de groene mielies is een geliefkoosde spij ) ' Het zoogenaamd kafferbier, dat waar ze in hooge mate verzot op zijn, terwijl ze, helaa . ™Ud rijn aan d,,n=re.,—o« loopen ze door het vuur en — zijn ze in de gelegen Jonge Kaffer in groot costuum. zij den Europeaan het bedwelmende vocht, om het daarna onder vrienden ' "Ook"groot^liefhebbers van tabak zijn de Kaffers, en hebben zij die niet bij de hand, dan stellen zij zich tevreden met de zoogenaamde 1) Dr. H. Blink. Zuid-Afrika. 2) Dr. Hendrik V. N. Muller. Zuid-Afrika. dngga, een soort van hennep, waarbij een koehoorn hun tot pijp dient. Naast tabak en dagga levert ook «Ie snuif een nationaal genotmiddel. Geen Kaffer, of hij bezit een houten ileschje of een stuk van een patroonhuls, waarvan de onderste helft met snuif gevuld is. Fijn uitgesneden houten lepeltjes, of liever nog eierlepeltjes, die hij bij den een of anderen Boer gestolen heeft, dienen hem om deze prikkelende stof met groote proppen in mond en neus te stoppen. Kenschetsend is het, wat de heer S. Kallï in zijn werk: «Onder een worstelend Volk" zegt aangaande het rooken, drinken en snuiven der inboorlingen. »Hier zagen wij niet meer den semi-geciviliseerden ZoeloeKaffer van Kaapstad of Johannesburg — zegt hij —, maar den wilden. Zij hadden niets aan 't lijf dan een voorschoot, vervaardigd van de huid eener wilde kat of soortgelijk dier, rnet het harige gedeelte naar buiten gekeerd; voorts eenige lange veeren overeind in hun kroeshaar gestoken, en o ja! ook nog een leege patroonhuls, hun snuifdoos, die zij aan een hunner ooren hadden opgehangen. Later zagen wij eenigen voor hun kraal zitten, bezig dagga te rooken en kafferbier te drinken, 't Eerste, een soort van wilde hennep, die overal op het veld groeit en een korte bedwelming of liever prikkeling teweegbrengt, voorafgegaan door een scherpen hoest: een gevolg van de irritatie der longen door de branderige rook. De aanval duurt echter niet lang; wanneer men een Kaffer op uitbundige wijze zijn blanken broodheer of zijn eigen opperhoofd hoort prijzen en verheerlijken, dan kan men er wel op aan, dat hij een pijpje dagga heeft gerookt, want zóó is de uitwerking van dien kortstondigen roes. Zijn die hennepdampen uit zijn brein verdwenen, dan is zoodanige patroon of kafferkoning natuurlijk geen oortje meer waard. De dronkenschap echter, die uit het gebruik van kafferbier ontstaat, is op verre na niet zoo onschuldig; de meeste twisten en vele misdaden onder hen vinden daarin hun aanleiding. Zoowel mannen als vrouwen drinken het bier uit groote kalebassen, ware Gargantua-bekers, en steeds gaat het bij hen ad fundum d. i. tot den bodem: Doch een beschonken kaffer is als een stootsche bok, dien men het best doet uit den weg te gaan, vooral wanneer hij zijn assegaai in de hand heeft." Huwelijkstrouw is bij de Kaffers een onbekende zaak. Kan een Kaffer het betalen, dan stelt hij zich niet met één vruuvv tevreden, maar koopt er eenige bij, die hij dan als slavinnen behandelt. Het zijn inderdaad diep beklagenswaardige wezens, die Kaffervrouwen: terwijl haar echtgenooten een lui en vadsig leven leiden, en zij allen arbeid alléén moeten verrichten, worden ze voor de minste oveitreding afge- ranseld, terwijl de laster van een of anderen vijand voldoende is om ze naar de galg te doen sleepen. Van nature zijn de Kaffers een vroolijk en gezellig volkje, zegt de heer Tromp, bovendien tot opschik geneigd. Men ziet ze vaak op allerkoddigste wijze toegetakeld. De een heeft niets aan dan een boordie, een ander een linker- of rechterschoen of broekspijp, een derde een stuk van een oude jas, een vierde prijkt met een hoed, door een blanke op de mestvaalt gegooid. Een oud versleten soldaten- of matro- Kaffers en Bosjesmannen in den strijd. zenpakie wordt als «groot-tenue" beschouwd; alleen de zoogenaamde »baar-Kaffer" houdt de eer van het nationaal costuum op. Intusschen dient hierbij gevoegd, dat men tegenwoordig ook vrij wat gemoderniseer e Kaffers aantreft, die in kleeding den Europeaan niets toegeven, terwijl de Kaffers, die in dienst van de Boeren zijn, er ook over het geheel vrij wat minder ruw uitzien. Zooals wij reeds opmerkten, vroolijk en gezellig zijn de Kalfers m hooge mate; zorgen kennen ze niet, ze leven van de hand in den tand, zooals men dat bij ons te lande zegt. Altijd lustig en opgewekt, kennen ze geen grooter genot dan rondom het knappend vuurtje dij aen typiscnen rijst- of mieliespot elkander met de luimigste verhalen bezig te houden. Zoo'n Kaffer, die aan het woord is, weet het gezelschap door allerlei kwinkslagen te boeien, liegt alsof het gedrukt staat en is één en al beweging. Op den vreemdeling maakt zijn gesnap een zonderlingen indruk. De Kaffer gebruikt nl. bij zijn praten tong en gehemelte meer dan lippen en keel, — een gebruik, dat ook de overige inboorlingen in meerdere of mindere mate met hem gemeen hebben. Dit eigenaardig klapperend geluid, de clic geheeten, doet onwillekeurig aan het leegschenken van een ilesch met nauwen hals denken. Ook wanneer ze van huis zijn, beoefenen de Kaffers vlijtig de gezelligheid. Ontmoeten b.v. twee Kaffers elkander onderweg, dan groeten ze mekaar zoo hartelijk mogelijk, zelfs wanneer ze op grooten afstand van elkander verwijderd zijn. Zangerig en muzikaal zijn ze bovendien. Bij voorkeur bespelen ze de «poenietse, het geliefkoosde instrument, dat hen steeds onafscheidelijk vergezelt. Dit bestaat uit een hollen, krommen koker met slechts één snaar. Al tokkelende blazen ze over de opening, welke ongeveer in het midden van den koker is aangebracht. In vrijen tijd is het bespelen van dit zonderling instrument hun grootste genot. Ook het dansen is voor hen een heerlijke uitspanning: — de woeste, ridderlijke krijgsdansen van de vurige Zoeloes zijn trouwens genoegzaam bekend. Mijlen ver kunnen ze al huppelend op de maat afleggen. Het gebeurt zelfs, dat de danswoede zich eensklaps van hen meester maakt; dan laten ze den dringendsten arbeid in den steek om zich met volle teugen aan dit genot over te geven. Vooral als een Kafferjongeling aan een aangebeden schoone het hof gaat maken, zet hij zijn beste beentje voor, en in sierlijke lichaamsbewegingen doet hij alsdan zelfs voor den meest fatterigen dandy niet onder. Voor kindermeisje zijn de Kaffers uitmuntend geschikt. De Zoeloes inzonderheid hechten zich zoo innig aan de hun toevertrouwde blanke knapen en meisjes, dat deze band hun meermalen den terugkeer naar de vaderlijke kraal belet. Het is dan ook werkelijk aardig, zegt de heer Tromp, om te zien, hoe een groote, leelijke, woeste Kaffer de genegenheid der kleinen weet te winnen, en hoe de ruwe handen met onbegrijpelijke voorzichtigheid en teederheid het hulpbehoevende wicht aanpakken. De Kaffers houden veel van reizen; ze doen dit echter steeds te voet. Bepakt en beladen, wandelen ze in troepjes van het eene district naar het andere, en al snappend en schertsend valt hun de weg niet lang. Hun tred is veerkrachtig en gelijkmatig, en zonder onaangename gevolgen leggen ze verscheidene dagreizen achter elkander af. Opmerkelijk is het, dat ze daarbij altijd recht op hun doel afgaan. Men staat werkelijk verbaasd over den korten tijd, dien ze noodig hebben om een tamelijk verwijderd punt te bereiken, wordt echter genoegzaam opgehelderd, als men in aanmerking; neem>t dat ze geen boschjes of hoogten, zelfs geen rivieren ontzien, dwars Christelijke Kafferin uit Transvaal. veld doorkruisen en doen, alsof er geen wegen bestonden Zoo is het ook te verklaren, dat ze vooral door de Engelschen in dezen oor og als koeriers gebezigd worden en dat ook het bezorgen van de post ais van zonsopgang tot zonsondergang maar aldoor druk bezoek hebben van Engelschen en inboorlingen, die er hun geest- en lichaamdoodende »tot" inzwelgen, na vooraf gedobbeld te hebben, wie het gelag betalen zalJ). De eenvoudige Boer gevoelt trouwens geen behoefte aan de schadelijke whiskey en rhum, die den kaffer doen watertanden. Hij heeft gelukkig aan degelijke, gezonde spijzen en dranken heelemaal geen gebrek. Hij slacht voor zijn gezin een schaap of rund en schiet, als hij er trek in heeft, het een of ander stuk wild, dat hem voor zijn geweer komt. Daarbij eet hij brood, milies of maïs, rijst, pompoenen, aardappelen, pataten, gestoofde perziken en groenten; terwijl na elk maal een schotel frissche melk met beschuit, door Moeder de vrouw keurig klaar gemaakt, een opwekkende, gezonde drank vormt, waar het verstand koel onder blijft. Dat de Zuidafrikaansche Boer steeds vroeg uit de veeren is en ook vroeg onder de wol gaat, we hebben zulks reeds vroeger opgemerkt. We willen hier slechts bijvoegen, dat het vorenstaande van toepassing is op de echte, ouderwetsche Boeren, die nog steeds afgezonderd van de wereld leven. Daar staat echter tegenover, dat ook vele Boeren, vooral zij, die in en nabij de meer beschaafde centra wonen, de zegeningen der beschaving meer op prijs beginnen te stellen, en in woning en huisraad en kleeding in geenen deele achterlijk zijn. Thans een enkel woord over onderwijs en regeering. Hoewel in de laatste kwart eeuw de beschaving in het Land van Kruger en Steyn 1) Theod. M. Tromp. Herinneringen uit Zuid-Afrika gedurende de annexatie. I h l 1 Ph c> V. I £• ! zoetjesaan begint door te dringen, toch staat het onderwijs in de beide Boerenrepublieken nog op een vrij lage trap. In den Vrijstaat verkeert het wel is waar in iet of wat gunstiger condities, de wakkere staatspresident Jan Hendrik Brand heeft er indertijd veel voor gedaan, en de wegen zijn er ook over het geheel vrij wat beter; — doch ook hier laat het nog veel te wenschen over. Dat vindt zijn oorzaak eensdeels in het gemis aan geschikte onderwijskrachten, ten andere in de groote uitgestrektheid der boerderijen. Vooral dit laatste staat het bouwen van scholen in den weg. Slechts in enkele dicht bevolkte centra Staatsmodelschool te Pretoria. kan hieraan gedacht worden; overigens wordt het onderwijs op de hoeve zelf gegeven. Het onderwijs is er dan ook geen rijkszaak. Wel worden de scholen door de regeering zooveel mogelijk financieel gesteund, en zulks naar het aantal leerlingen; — vooral in den Vrijstaat geschiedt dit _ maar overigens is het onderwijs geheel en al een zaak der Burgers. In vroeger dagen, en ook tegenwoordig in de meer noordelijke streken nóg, werd er slechts weinig of geen onderwijs aan de kinderen gegeven. Hun moeders of grootmoeders leerden hun de «Tien Geboden" en het «Onze Vader" en vertelden hun soms kleine stukjes bijbelsche geschiedenis; en zoo bij gelegenheid, te hooi en te gras, werd wel eens een gepasporteerde soldaat of een van elders als zwerveling aangekomen schoolmeester of avonturier, tegen enkele ponden sterling salaris boven kost en inwoning als huisonderwijzer aangenomen. Een gedeelte van zijn taak bestond dan echter mede in het verrichten van wat boerenwerk, het vasttreden van de wol in de balen tegen den scheertijd enz. Die eerste schoolmeesters deelden in den regel al bitter weinig in de achting der Boeren; doch dat was hun eigen schuld. Luie, verongelukte sujetten, als ze waren, die naar de Kaap togen, omdat hun eigen vaderland van hun arbeid niet langer gediend was, boezemde hun ongebonden levenswijze den Boer van den beginne afkeer tegen hun persoon in, terwijl bovendien hun pedanterie en parmantigheid bij deze eenvoudige maar verstandige, degelijke lieden, groote ergernis wekten. Gelukkig is in de laatste vijftien jaren hierin heel wat verbetering gekomen. Bedroeg het aantal scholieren in Transvaal in 1882 slechts 872, vijf jaar later was dit reeds gestegen tot 2500, terwijl het getal onderwijzers in dien tijd aangroeide van 43 tot 154. En thans is dat aantal ongetwijfeld veel aanzienlijker. Immers hoevele Nederlandsche onderwijzers zijn er niet in de jongste vijf jaren naar Zuid-Afrika getrokken, daartoe hulpvaardig in de gelegenheid gesteld door de verdienstelijke Zuidafrikaansche Vereeniging, door wier tusschenkomst ook reeds zoo menige Hollandsche ambachtsman en dienstbode in Zuid-Afrika aan den kost is gekomen! Helaas, de schandelijke oorlog van '1899/1900 l) — hoevele idealen van jonge, krachtige mannen heeft hij den bodem ingeslagen, hoevele kloeke Nederlandsche gasten heeft hij uit hun wettigen werkkring weggerukt, weduwen en kroost in kommervolle omstandigheden in den vreemde achterlatend! Te Pretoria en Bloemfontein mag zich het onderwijs in een grooten bloei verheugen. De inzendingen van de beide Boerenrepublieken verwierven niet minder dan twee nGrands Prix' op de Wereldtentoonstelling te Parijs. Bezit Bloemfontein het beroemde vGreij-College", dat aan Dr. Brilt, zijn voortrell'elijken Rector, zooveel te danken heeft, — Pretoria mag bogen op een der beste meisjesscholen, die men maar wenschen kan. Midden in de stad ligt een flink, ruim, goed ingericht gebouw, omgeven door een grooten fraaien tuin, door een Hollandschen tuinman aangelegd en onderhouden. De dames, die er onderwijs geven, zijn bijna allen uit Nederland gekomen. Het school- en kostgeld is betrekkelijk laag en het onderwijs is zeer goed. Deze »Staatsmeisjesschool' wordt druk bezocht; de Boeren stellen haar zeer op prijs. Niet ver van daar vindt 1) We schryven nu reeds 1901. men in een der voornaamste straten de »Staatsmodelschool", aan het hoofd waarvan de heer Wagner staat, vroeger hoofdonderwijzer te Hilversum in ons land. Deze inrichting is in het begin van 1897 van het Marktplein naar het tegenwoordige prachtige gebouw overgebracht. Bouw, indeeling, leermiddelen enz., alles is naar de strengste eischen ingericht. Deze Staatsmodelschool dient — zooals de naam aanduidt — tot een model, door den Staat aan de onderwijzers aangeboden. In alle plaatsen van eenige beteekenis wordt dit model zooveel mogelijk gevolgd. Het onderwijs, aldaar gegeven, staat gelijk met ons «meer uitgebreid lager onderwijs", zoo breed mogelijk opgevat. Het zelfde gunstige getuigenis kan gegeven worden van het y>Gymnasium , Ook dit gebouw, hetwelk alle leeraren en leerlingen aan gymnasia in Ne¬ derland jaloersch zou maken door de uitnemende inrichting, werd in het begin van 1897 geopend. Geen kosten en moeiten worden ontzien om de beste krachten aan deze school te verbinden. Ik noem slechts de namen : Reinink (rector). Gunning, Breyer, Bergmans. Bijleveld, Hofmeyer, Goester. Voor een goed deel is dat alles het werk van onzen uitnemenden landgenoot Prof. Mansvelt, die sedert jaren al zijn krach- Prof' Man8velt" ten inspant om als hoofd van het Departement van Onderwijs voor Transvaal te zijn, wat hij kan. Verscheidene goede schrijvers uit de beide Republieken zijn mede onder de onderwijzers te vinden. We noemen slechts de namen Aitton, Van der Walt, Mantel Vissctier, Luoo en Hofmeyer: — zeef ontwikkelde mannen, wier invloed op hun landgenooten niet licht overschat kan worden. Een der best ingerichte en schoonste drukkerijen is bovendien de ï>Staatsdrukkerij' te Pretoria. Het werk, dat daar geleverd wordt, kan gerust den toets doorstaan met dat. wat Europeesche landsdrukkerijen te zien geven '). Voorts is te Bloemfontein en te Pretoria ruimschoots gelegenheid om niet alleen lager, maar ook degelijk voortgezet onderwijs te ontvangen. Ook bestaan er sedert enkele jaren in de beide republieken vaste examencommissies voor onderwijzers, hoewel men met buitenlandsche certilicaten overal zeer goed terecht kan, terwijl een doctorstitel overal groote waarde heeft voor ieder, die hier een betrekking zoekt. 2) Kent gij den Stnat, nog maar een kind [n 'a werelds statenlij; Maar toch door 't machtig Iiritscli bewind Weleer verklaard voor vrij ? Transvalere, edel was uw streven Bn pijnlijk onze smaad; Maar God, die uitkomst heeft gegeven, Zij lof door d' eigen staat! Evenals alles is ook de Regeering van het Land van Kruger en Steyn hoogst eenvoudig ingericht. President en Volksraad hebben de macht in handen. Beiden worden gekozen door de mannelijke burgers boven de 21 jaar. Om gekozen te worden, moet men minstens drie jaar kiezer geweest zijn, den leeftijd van dertig jaar bereikt hebben, vaste eoedeien bezitten en den protestantschen godsdienst belijden. In Transvaal heeft men niet minder dan twee Volksraden. De eerste is uitsluitend voor de Boeren,de tweede daarentegen ook voor genaturaliseerde Europeanen. Inboorlingen van Afrika en Azië en hun afstammelingen tot in het vierde geslacht kunnen echter evenmin als Mohammedanen burgerschapsrechten verkrijgen; de laatsten mogen zelfs, evenmin als de Koelies, geen vaste eigendommen bezitten. Het civiel bestuur is opgedragen aan landdrosten en veldcornetten. De landdrost staat aan het hoofd van een district, hij bekleedt een invloedrijke betrekking, die veel tact vereischt. De veldcornetten staan onder hem en zijn belast met het bestuur van een wijk. Wat de defensie betreft, deze herinnert aan de oude Unie van Utrecht: Alle mannelijke ingezetenen van zestien tot zestig jaai zijn name ij ~~1)~ De Zu-ter-Repuhlieken in Zuid-Afrika door .1. A. Wormser. „Eigen Haard". 2) Dr. Hendrik P. N. Muller. Zuid-Afrika. dienstplichtig; de uittrek kenden moeten geheel voor eigen onderhoud en wapenen zorgen, maar ontvangen dan ook een deel van den oorlogsbuit. Leden van den Volksraad, ambtenaren, kerkelijke beambten, erkende onderwijzers en winkeliers zijn intusschen eerst dan dienstplichtig, wanneer de oorlogswet is afgekondigd. Voegen we hier nog bij, dat nagenoeg Gymnasium te Pretoria. Wijnberg. Het Sanatorium bij Kaapstad. alle ambtenaren in beide republieken door de Burgers zelve worden gekozen, dan mogen we uit dit alles besluiten, dat het bestuur zoo democratisch mogelijk is ingericht en dat het «Recht voor allen!" hier in den uitgebreidsten zin wordt toegepast. Wat de inkomsten van de Republieken betreft, deze worden verkregen uit grond- en andere belastingen, door den Volksraad vast te stellen; registratie-gelden en heerenrecht bij overdracht van vaste goederen; licentiën, boeten en inkomende rechten. Katïer-hutbelasting wordt ook gëind, en een deel van de inkomsten van den staat wordt thans verkregen uit den verkoop van gronden. Dat de goudmijnen voor de schatkist mede niet onvoordeelig zijn, ligt voor de hand; we komen daar later op terug. Evenals het onderwijs, laat ook het postwezen nog heel wat te wenschen over. De postverbinding geschiedt nl. met wagens, die holderdebolder over hoogten en laagten rennen, en dikwijls, als de spruiten vol zijn. de brieven kletsnat op de plaats van bestemming brengen. Merken wij ten slotte op, dat de zorg voor de misdadigers zeer archadisch is. De zwarten, die iets misdreven hebben, worden meer als stoute kinderen behandeld dan als boosdoeners. Men laat hen b.v. de schoollokalen schoonmaken, hout hakken, water dragen ') enz. enz. We hebben het Volk van Kruger en Steyn geschetst in zijn dagelijkschen handel en wandel; — de beperkte ruimte liet ons niet toe. er in den breede over uit te weiden, hoe gaarne wij zulks ook gedaan hadden; een korte nabetrachting moge intusschen niet achterwege blijven. Voor den oppervlakkigen waarnemer biedt het leven van den Zuidafrikaanschen Roer ongetwijfeld weinig aantrekkelijks. Toch ontbreken in dit schijnbaar eentonige leven de groote gebeurtenissen niet geheel en al. Regelmatig komt er bij tusschenpoozen van weken of maanden een Poolsche of Duitsche jood op de hoeve — in de Transvaal noemt men hem altijd nog familiaar «smous"—met kleeren, naaldjn, katoenen goederen, messen, potten en pannen, lijfsieraden, klokken, horloges, kortom alles wat een boerengezin zoo maar noodig heeft; want winkels kent men er niet; slechts hier en daar treft men een bazar aan, die geregeld van uit Lorenfo-Marques, maar vooral van Durban of PortElizabeth uit aangevuld wordt. Meestal slaagt onze handelaar erin, een goede dosis van zijn rommel aan den man te brengen — niet zonder heel wat pingelen echter — en in ruil daarvoor een stuk of wat scha- 1) Dr. D. Aitton. Voordracht, gehouden in Artis te Amsterdam. etf "eö JS 71 >» « CU O Jy N 3 pon vellen 01 een dergelijk betaalmiddel mee te sjouwen, ut wel er komt een oom of tante van heel ver weg een bezoek aan de familie brengen. Of de scheertijd van de schapen is aangebroken! Vooral het laatste is een heugelijke gebeurtenis, die met recht feestelijk gevierd wordt. Dan toch is de boerderij gedurende eenige dagen één en al leven en bedrijf. Dan hoort men overal het geluid van blatende schapen. Dan zijn de Kaffers druk in de weer en trappen uit alle macht de wol in de balen; want ze weten, dat de Baas en de Vrouw vandaag goed trakteeren zullen! De grootste en belangrijkste gebeurtenis echter, die in het leven van den Boer plaats heeft, is het trouwen, dat reeds op achttienjarigen leeftijd, echter na heel wat plichtplegingen, geschiedt. Dan wordt er den geheelen avond gedanst; dan wordt er schapevleesch, rijstetaart, gedroogd fruit en kolïie in overvloed rondgediend; en eerst als liet daglicht is aangebroken, gaan de gasten hun karretjes en wagens opzoeken om naar huis terug te keeren, wat vaak een dag reizens in beslag neemt. Zeker, de menschen daar in het Land van Kruger en Steyn leiden een eenvoudig natuurleven, dat geheel en al buiten de behoeften van een moderne beschaving omgaat. Maar te ontkennen is het evenmin, dat ditzelfde leven zijn geheel eigenaardige schoonheid en aantrekkelijkheid aanbiedt. »Of is het niet een hoog genot" — roept Olive Schreiner uit — »dat hij morgen na morgen bij het krieken van den dageraad reeds begint te leven, als de bewoner der groote steden, die op de sociëteit zijn partij kaart gespeeld of in den schouwburg zijn avond doorgebracht heeft, in zijn slaap gedommeld is; dat hij op de »stoep" van zijn huis staande, zijn morgenkoffie drinkend, zijn uitgestrekte omgeving zich ziet onthullen in het gulden morgenlicht? Is daar geen groote bekoring in die avonden, als er leven en beweging in die geheele omgeving van de daags zoo stille boerenplaats komt, wanneer de groote kudden schapen blatende naar huis komen, de koeien zich naar haar kleine kalveren komen spoeden, die hun koppen tusschen de hekken door en over de poort der kraal heen steken, de Kaffers naar huis gaan om te melken, de kinderen en de honden druk op het erf rondspelen en ten slotte de sterren één voor één aan den helderen blauwen hemel opkomen, terwijl er uit het Westen nog juist genoeg licht straalt voor de huismoeders om haar zoomen te naaien, gezeten aan haar achterdeur? Is het geen heerlijkheid, dat men hier in deze kalme, stille omgeving niets merkt van dat drijven en jachten en hijgen en zwoegen en zweeten en worstelen om het bestaan? Hebben de mannen hier minder of onde- 1} Olive Schreiner. Losse gedachten over Zuid-Afrika, pag. 125/126. gelijker vermaak, als zij hun jonge paarden dresseeren oi scniK neooen in de geboorte van een dozijn witneuzige kalveren, dan zij. die hun tijd verdrijven met roulette te spelen te Monte Carlo en die er zich zenuwachtig mee maken om te besluiten op welk vakje zij hun inzet zullen plaatsen ? En is per slot van rekening de Boer. die in zijn eigen wagen met zijn acht paarden er voor door zijn eigen plaats heen rijdt met zijn vrouw en kinderen bij zich, niet gelukkiger en zelfs meer te benijden dan die door de «kuituur" aan alle zijden beslikte wezens, die op allerlei Gezicht op Est-Court. netjes afgebakende en beperkte wegen in mooie benauwde rijtuigjes wat uit spelerijden gaan?" We zullen het hierbij laten. Inderdaad deze weinige heerlijke regels van de begaafde en verdienstelijke Zuidafrikaansche schrijfster, die zoo door en floor haar dankbaar onderwerp meester is en met recht de eerlijke, onpartijdige pleitbezorgster der Boeren mag genoemd worden, drukken het krachtig en duidelijk uit, hoe het schijnbaar eentonige en eenvoudige leven van het Volk van Kruger en Steyn tal van heerlijke aantrekkelijkheden bezit, die onwillekeurig het «rijker dan de koning!" op de lippen brengen van de schrijfster, en — naar ik vertrouw — ook van haar lezers! — HOOFDSTUK XXIII. liet Land van Kroger en Steyn We willen thans nader kennis maken met het land, dat de dappere zonen van Kruger en Steyn sedert een halve eeuw als hun onvervreemdbaar eigendom beschouwen. Het is ons plan niet. een dorre opsomming te geven van planten en vruchten, dieren en mineralen. We geven er de voorkeur aan, al reizende het land der Boeren te leeren kennen. Bovendien kunnen we zoo maar niet met de deur in huis vallen. En hoe zullen we een goed overzicht krijgen, wanneer we ook niet het onbekende gebied, tusschen de beide republieken en de zee gelegen, even de revue laten passeeren? Volg mij dus. lezer, naar de kust van Zuid-Afrika, in hel westen bespoeld door den Atlantischen, in het oosten door den Indischen Oceaan. We zullen aan de voornaamste landingsplaatsen aanleggen, om ten slotte het anker uit te werpen te Kaapstad, teneinde van daar uit aan de beide Boerenrepublieken het beloofde bezoek te brengen. . . . Fort-Beira . . . Met verontwaardiging denken we hier aan de unfaire, ellendige houding van Portugal, dat aan het lage Albion vergunning gaf, hier troepen te ontschepen om Rhodesia te bezetten, neen. om de arme Boeren ook in het noorden van hun land op het lijf te vallen. Moest het machtig Brittenrijk ook deze gelegenheid nog aangrijpen om dat handjevol menschen ten onder te brengen. Lafaards, die ze zijn! Lorenqo-Makquez ... De kust is vlak en vertoont weing anders dan huizen, zand en gras; bovendien is de ligging zeer ongezond. En toch — een haven, waar Engeland graag een millioen of wat voor zou geven. Want niet slechts verdient Delagoa-baai de reputatie van de beste haven van geheel Oost-Afrika te zijn, — ze kan duizenden schepen bevatten — maar ze is tevens de haven van Transvaal. Reeds de stoere Potgieter sloeg er een begeerigen blik op. en ook de politiek van den grijzen Kruger bewoog zich maar aldoor in die richting, oogen- De Aar. Met Jen spoorweg naar Kimberley en Tafelberg op den achtergrond. Oranjerivier. schijnlijk zonder rekening te houden met de vér reikende kolonisatieplannen van Ceeil Rhodes, die het in noordelijke richting zocht. >) Dertig uur varens ongeveer en we bereiken Durban, de haven van Natal, waar zoovele Boerenvrienden wonen: want we weten, dat dit gebied weleer door den Britschen slok-op aan de Trekkers ontnomen is. Van Durban uit kan men de Transvaal en den Vrijstaat beide langs de spoorlijn bereiken en wel over het bekende Ladysmith, in welks omtrek zoovele drama's zijn afgespeeld, maar ook zoo vele wonderen door de dappere Boeren verricht zijn . . . Colenzo, Spionkop, Escourt, Weenen! Durban is een prachtige stad, op echt Europeesche wijze aangelegd, met breede, geplaveide straten, trotsche huizen, fraaie winkels, een uitgestrekt park, ja, zelfs een schouwburg. En dat vlak bij Zoeloeland! Weer een kleine dertig uur varens en we bevinden ons te EastLondon. Van hier uit kunnen we per trein over Burgersdorp 2) en Betliulië den Vrijstaat bereiken en over Steinsburg het belangrijke De Aar-station tusschen Kaapstad en Kimberley. We toeven hier intusschen niet lang; want de haven, aan de Bufl'elrivier gelegen, is te slecht om een druk verkeer te doen geboren worden. Zuidwestelijk van East-London liggen op geringen afstand van elkander Pört-Alfred en Port-Elizabeth. Het eerste is door een spoorweg verbonden met de Aar en Burgersdorp en wel over Grahamstown en Cradock. Veel handel wordt er niet gedreven, alleen als badplaats heeft het eenige beteekenis. Van meer belang is haar zuidelijker gelegen zuster. Port-Elizabeth toch is een drukke handelsplaats; het is de haven van den Vrijstaat, maar ook van Kimberley. Wol en huiden, struisvogelvederen en diamanten — voor millioenen guldens wordt hier verscheept. Tusschen Port-Elizabeth en Kaapstad ligt Mosselbaai, dat haar naam ontvangen heeft van den Hollandschen gezagvoerder Van Caerden, die, toen hij hier in het jaar 1601 het anker uitwierp, geen ander voedsel dan mosselen kon machtig worden. En zoo zijn we dan eindelijk gearriveerd te Kaapstad, door Dr. Hendrik P. N. Muller ;!) zoo eigenaardig het «Zuidafrikaansche Parijs" genoemd. Want hier wonen zij, die zooveel mogelijk van het leven willen 1) J. F. van Oordt. Paul Kruger en de Opkomst van de Zuidat'rikaansche Republiek. 2) Te Burgersdorp is de Theologische School gevestigd, dip de Hollandsche Gereformeerde gemeenten (de zoogen. „Doppers") van predikanten voorziet. 3) Dr. Hendrik P. N. Muller. Zuid-Atïika. genieten. Telkens komt men eigen rijtuigen tegen; bijna altijd speelt hier een tooneelgezelschap ; „garden-parties" en buis zijn er aan de orde van den dag. Nog schooner dan de stad zelf is haar omgeving, welke richting men ook inslaat. Hetzij men langs de beroemde «Kloof' wandelt, hetzij men aan de dichte bosschen achter den xLeeuwenromp" een bezoek brengt of een uitstapje maakt naar het liefelijke «Wijnberg",— overal ontwaart men lachende villa's en machtige bosschen, heerlijke graanvelden en prachtige vergezichten. En daarbij heeft men telkens een schilderachtigen uitkijk op de stad zelf, als bevond men zich te Napels. Vuurtoren en Pyramide te Port-Elizabeth. En dan het uitgezochte Constantia, door den gouverneur Simon van der Stel indertijd als een waar lustoord aangelegd, — een groot landhuis te midden van den wijnstok, die hier vrij en frank zijn breede ranken uitstrekt! Doch we mogen niet te lang te Kaapstad toeven. Het doel onzer reis is het Land van Oom Paul en Oom Steyn. Ingestapt dus! De trein voert ons binnen eenige uren langs Paarl, Beaufort-West en De Aar naar Colesberg en Achtertang, van waar we, de Oranje-rivier overtrekkend, in den Vrijstaat komen. Dan zijn we al heel gauw te Bloemfontein, terwijl we daarna langs Winburg en Kroonstad de Vaal- rivier bereiken, om vervolgens te Pretoria uit te stappen. Van daar uit brengt de trein ons langs Middelburg en Komati-poort te LorengoMarquez, waar allicht scheepsgelegenheid is om naar Holland terug te keeren. Meen echter niet, dat de reis, die wij ons voorstellen te doen, in een paar dagen afloopt. Het zijn inderdaad heele afstanden, die we hebben af te leggen. Gelieve slechts even na te gaan: Kaapstad en Pretoria liggen 1660 K.M. van elkander, dat is zoo ongeveer drie honderd uur. Van Pretoria naar Lorenco-Marquez bedraagt de afstand 560 K. M. alzoo c. a. honderd uur. We geven nog enkele cijfers: Van Pretoria naar Durban 812 K. M., naar Port-Euzabeth 1190 K.M., naar East-London 1110 K. M., naar Potciiefstroom 216 K. M., naar de Vrijstaatsche grens 12") K. M., naar de Natalgrens 320 K. M. en naar de Portugeesche grens 472 K. M. Het is hier de plaats, een korte schets te geven van de Kaapkolonie, door het machtige Engeland in het begin dezer eeuw niet van Nederland gekocht, zooals wel eens beweerd wordt, maar aan Nederland ontfutseld. De Kaapkolonie is grooter dan geheel Duitschland en ligt tusschen 16 en 30" O L en 28 tot 30° ZB. Bedroeg de bévolking in 1806 slechts 74 duizend menschen, waaronder 27 duizend blanken, tegenwoordig wordt deze geschat op ruim één en een kwart millioen zielen, waarvan 30 °/D blanken zijn. Die enorme bevolkingsaanwas is voor een goed deel te danken aan de krachtige pogingen, door de Britsche regeering in het werk gesteld om de kolonisatie te bevorderen. Van 1873 tot 1884 bezat de Kaapsche regeering te Londen haar eigen landverhuizerskantoor, dat over de 23duizend menschen naar de Kaap heeft gezonden. Het Kaapland behoort tot de gezondste streken der wereld. Toen de landengte van Suëz nog niet was doorgegraven, was het geen zeldzaamheid, dat zieken, uit Indië terugkeerend, zich ter wille hunner gezondheid hier kwamen nederzetten. En de Zuidafrikaansche schrijfster 2) noemt zelfs de Karro — de dorre vlakte, welke zich over een breedte van achttien uur gaans van de westkust tot dicht bij Grahamstown uitstrekt,— ï>het toekomstig sanatorium onzer planeet". De voor zoovele gestellen gewenschte afwisseling van klimaat zoekt men hier dan ook niet te vergeefs. Hagel valt dikwijls in het noorden, en ook vriest het er nu en dan, terwijl op de Groote Karro evenals te Kimberley wel eens op echt Oud-Hollandsche wijze met sneeuwballen gegooid wordt. De 1) Kaart van Zuid-Afrika. J. iï. de Bussy. 2) Olive Schreiner. Losse gedachten over Zuid-Afrika. bodem van de Kaapkolonie is buitengewoon vruchtbaar. Wel doet zich vaak het gebrek aan regenwater duchtig voelen ; doch door kunstmatige besproeiing weet de Boer hierin te voorzien, terwijl reusachtige reservoirs in tijden van droogte hun schat over den omtrek verdeelen. Zelfs de Karro wordt op die wijze in een vruchtbaar eden herschapen, niettegenstaande de bodem aldaar slechts met een dun laagje teelaarde bedekt is, terwijl de regeering niet nalaat groote irrigatiewerken met alle kracht te steunen. Voor den tabaks- en den wijnbouw leenen zich klimaat en bodem uitstekend, terwijl ook tarwe, rogge, gerst en haver er met Constantia. succes verbouwd worden. KafTerkoren wordt bijna uitsluitend door de negers en Hottentotten geteeld, terwijl men op elke boerderij ook ma'is aantreft. De beetwortel trekt er meer en meer »le aandacht, en alle soorten van groenten groeien er uitstekend. Aren van 2.1 dM. en halmen van 2 meter lengte zijn heelemaal geen zeldzaamheid, terwijl somtijds een tweede gewas na den oogst als van zelf te voorschijn treedt. De boerderijen van de Kaapkolonie hebben het karakter onzer Noordhollandsche hofsteden en zien er zorgvuldig onderhouden uit. Gelegen in het groen en door hoog opgaande eiken beschaduwd, bewoond bovendien door vriendelijke, gastvrije en verstandige lieden, leveren deze »Kaapsche plaatsen" een genotvol rustoord aan den voorbijtrekkenden reiziger. Op de boerderijen houdt men zich veel bezig met de schapenfokkerij; kudden schapen van twintig tot dertig duizend stuks zijn lang geen zeldzaamheid; de uitvoer van wol bedraagt dan ook wel twintig millioen gulden per jaar. Ook de struisvogelteelt biedt aan velen een bestaan. *). Hoewel elke boerderij haar paarden en muilen bezit, wordt het hoornvee toch meest als trekdier gebruikt. De Kaapkolonie bezit vele uitgestrekte bosschen; toch doet het gebrek aan geschikt timmerhout zich vrij sterk gevoelen. Dat komt, doordat het Zuidafrikaansche hout voor verschillende doeleinden niet geschikt is, doordat het, droog geworden, in buitengewone mate aan krimpen zoowel ate springen onderhevig is. Daar staat evenwel tegenover, dat sommigjf houtsoorten zich door een fraaie kleur onderscheiden, terwijl andere zóó. duurzaam zijn, dat palen, in Van Riebeeks tijd ingeheid, thans nog dienst doen, verrotting en witte mieren ten spijt. Bovendien wordt er cederhout gevonden, dat voor de Libanonsche ceders in kwaliteit geenszins behoeft onder te doen. Rijk is de Kaapkolonie ook aan mineralen, schoon op verre na niet zoo rijk als de Transvaal. De treinen worden goeddeels door eigen kolen gedreven, ijzer wordt nu en dan door de Inboorlingen opgegraven, terwijl ook goud en lood hier en daar sporadisch worden aangetroffen. Karakteristiek voorzeker, echt Jingo'sch: de koloniale wet bepaalt, dat het recht op edelgesteenten of edele metalen, die zich in den grond bevinden, van nature toekomt aan de regeering, evenals de plaataar zij gevonden worden. De geheele handelsbeweging der kolonie heeft in den laatsten tijd c. a. 12 millioen pond sterling per jaar bedragen. Aan goede wegen is de Kaapkolonie rijker dan eenig ander deel van Zuid-Afrika; ze worden veelal door kettinggangers aangelegd. Voor de bruggen wordt mede de noodige zorg gedragen; en spoorwegen en telegrafen verbinden er tegenwoordig de voornaamste plaatsen, zoodat het reizen er dus niet meer zooals in den Vrijstaat en de Transvaal aan groote bezwaren onderhevig is. Ook het onderwijs is er beter ingericht dan hier. Men heeft het tegenwoordig zoo ver gebracht, dat ook geëxamineerde Zwarten voor de klasse staan, en overal kunnen de blanken redelijk lager onderwijs ontvangen, terwijl hier en daar tevens ambachtsscholen voor de inboorlingen bestaan. Wat het hooger onderwijs betreft, de Universiteit van 1) Zie: Oranje-Vrijstaat. Stellenboseh voorziet in de behoefte aan Zuidafrikaansche predikanten, terwijl de hoogeschool te Kaapstad het recht bezit graden te verleenen. , In de Kaapkolonie bestaat een zeer weinig beperkt algemeen stemrecht, het Parlement is samengesteld uit het Lagerhuis en de Eerste Kamer; sedert 1872 heeft liet volk er rechtstreeks invloed op zijn wetgeving. rresidentswoning te Bloemfontein. * De wetten dragen een Hollandsch karakter, i()ewel de oude rechtspleging is afgeschaft; en ofschoon de ol'ficiëele stukken in hetEngelsch moeten gesteld zijn, zoo mogen toch ook sedert 1882 de beraadslagingen in de volksvertegenwoordiging in het Hollandsch gevoerd worden; — de afgevaardigde Li'ittig was de eerste, die van dit recht gebruik maakte. Het gebouw zelf der volksvertegenwoordiging te Kaapstad, even reusachtig als fraai aangelegd, — Engeland boezemt trouwens gaarne ontzag in — heeft 2'/» millioen gulden gekost. Heft burgers 't lied der vrijheid aan En zingt ons eigen volksbestaan! Van vreemde banden vrij, Bekleedt ons klein geraeenebest, Op orde, wet en recht gevest, Rang in der Staten rij ! 9.i Al heeft ons lnnd een klein begin, Wij gaan met moed de toekomst in, liet oog op God gericlit, Die nooit beschaamt wie op llem bouwt, Op Hein als op een burcht vertrouwt, Oie voor geen stormen zwicht. Heil, driewerf heil den dierb'ren Staat, Het Volk, den President, den Raad! Ja, bloei naar ons gezang l)e Vrijstaat en zijn burgerij, In deugden groot, van smetten vrij, Nog vele eeuwen lang! Maar liet wordt tijd dat wij de Oranje-rivier oversteken en het Land van Kruger en Steyn bezoeken. De spoorweg brengt ons naar Bloemfontein, de residentie van Oom Steyn, in het hartje van den Vrijstaat gelegen. Als een oase ligt zij daar, vrij dicht begroeid mot hoornen, te midden der eenzame vlakte, omringd door tal van kopjes en door een spruit doorsneden. De voornaamste huizen zijn als villa's gebouwd, door tuinen omgeven, waardoor de elkander rechthoekig snijdende straten, die anders allicht zeer eentonig zouden zijn, meer het aanzien van straten in een welvarend dorp hebben verkregen. Hier zetelden achtereenvolgens in het ruime Presidentshuis de staatspresidenten Jan Hendrik Brand, Frank William Reitz en Martinus Tennis Steyn. — mannen, aan wie we bij deze gelegenheid een eeresaluut brengen voor hetgeen zij in het belang van den Vrijstaat gedaan hebben. Met Jan Hendrik Brand, den man van het «alles zal reg kom", hebben we reeds kennis gemaakt; bovendien zijn we in de gelegenheid het standbeeld te bewonderen, hetwelk het dankbaar nageslacht voor dezen «Vader des lands" te Bloemfontein heeft opgericht. — We willen thans ook den arbeid van zijn waardige opvolgers leeren waardeeren Frank William Reitz — hij is op het oogenblik staatssecretaris van de Zuidafrikaansche Republiek, de rechterhand van Kruger — kwam in het jaar 1889 na den dood van Jan Hendrik Brand als staatspresident van den Oranje-Vrijstaat aan de regeering. Vóór zijn verkiezing bekleedde hij het ambt van hoofdrechter in de Republiek en had zich in deze gewichtige betrekking als een scherpzinnig jurist en een man van uitstekende bekwaamheid, gepaard aan groote rechtschapenheid, doen kennen. ') Reitz is de man, die in den Oranje-Vrijstaat de eerste stappen heeft gedaan tot een nauwere aansluiting bij de Zuidafrikaansche Republiek. Zoowel hij als Paul Kruger waren diep doordrongen van het gewicht, dat gelegen was in de vereeniging van twee staten, wier belangen in zoo menig opzicht gelijk waren, üe onderhandelingen, door hem met Oom Paul gevoerd om het schoone doel te verwezenlijken, leidden tot de gewichtige drie tractaten, tusschen de Presidenten Gezicht in Kroonstad. gesloten, die later door de beide Volksraden zijn bekrachtigd; n. 1. het Poi.itiek Vermond, de Spoor- en Tramverbindingen en het Tractaat van Handel en Vriendschap. Vooral het eerste had in de toekomst vèr reikende gevolgen. In artikel 2 toch verbinden de Zuidafrikaansche Republiek en de Vrijstaat zich wederzijds en verklaren zij zich bereid elkander met alle krachten en middelen te ondersteunen, wanneer de onafhankelijkheid van een der twee staten van buiten bedreigd of aangetast mocht worden. In het tweede tractaat werd 1) Mr. W. A. Baron van Ittersum. Do Vrijstaters en hun Geschiedenis, bedongen, dat Spoor- en Tramverbindingen slechts zullen worden aangelegd in overleg met en met behoorlijke overweging van de belangen van den anderen staat, tengevolge waarvan op initiatief van President Reitz onmiddellijk het Spoorwegvraagstuk door de regeering werd ter hand genomen. Het derde tractaat eindelijk bepaalde, dat de Burgers van beide staten wederkeerig gelijke rechten zullen hebben en de voortbrengselen van beide landen wederzijds gelijk zullen worden belast. Helaas, de gezondheidstoestand van den wakkeren Reitz noopte hem in 1895 zijn ontslag te nemen. Eenige maanden later werd tot diens opvolger gekozen Mautinüs Teunis Steyn. Wij allen zegt de heer Beelaerts van Blokland ») — kennen het portret van dezen hoogst beminnelijken man en worden getroffen door dat edel gelaat, vol rustige hoogheid en kalme waardigheid. Het is het portret van den man, die onverschrokken zijn plicht zal doen ondanks de vele moeilijkheden, welke hij op zijn weg ontmoeten zal; den man, in wien men onmiddellijk den aanvoerder, den leider herkent, en — den leeftijd in aanmerking nemende — kunnen we gerust zeggen, een man van de toekomst! Zeker, werd het ideaal van de trouwe Zuidafrikaanders bereikt. »één Republiek van Grootrivier tot Tugela" — Steyn zou de aangewezen eerste President zijn! Mocht den edelen man die eer te beurt vallen heel de beschaafde wereld zou zich in dat feit verheugen! Martinus Tennis Steyn werd den 2 October 1857 te Winburg geboren. Op het beroemde Grey-College onder leiding van den genialen Dr. Brill ontving hij de beste opvoeding, die men in Zuid-Afrika kan krijgen -'). Daarna werkte hij op de hoeve zijns vaders, die lid van den Uitvoerenden Raad en groot vriend van President Brand was. Hier leidde hij het leven van eiken jongen Boer in den Vrijstaat, reed veel te paard, was een goed schutter, leerde den landbouw, moest veel en haid wei ken en werd intusschen door zijn vader streng in den band gehouden. Het jaar 1870 bracht op eens een heele verandering in dit eentonig leven. De heer Buchanan toch, rechter en lid van het Hooggerechtshof van den Vrijstaat, die op zijn rondreis ook de familie Steyn aandeed, wist den ouden vader te overreden, zijn zoon in de rechten te laten studeeren. Dies trok hij naar Engeland en Holland en keerde als geleerd, ontwikkeld en beschaafd man met een ruimen blik in het jaar 1882 1) Jhr. F. A. G. Beelaerts van Blokland. De Oranje-Vrijstaat. 2) Het beste bewijs: dat zelfs ,1e Transvaalsche Burgers hun zonen na.r hier sturen, schoon Pretoria toch ook uitmuntende inrichtingen van onderwijs bezit. terug naai- een maatschappij, «waar de goede naam der vrouwen heilig werd gehouden, waar godsdienst geen ijdele klank was, waar de vreemdeling welkom werd geheeten op elke hoeve, waar bedeelden en landloopers onbekend waren en waar armen en rijken nog niet geleerd hadden elkander te haten". Na zes jaar advocaat aan het Hooggerechtshof te zijn geweest, werd bij benoemd tot Procureur-Generaal, en in datzelfde jaar tot rechter. Het huwelijk van Steyn met de oudste dochter van Colin Fraser, den Hollandschen predikant van Philippolis, is zeer gelukkig. Hij leerde haar kennen, toen zij, twaalf jaar oud Rivier bij Kroonstad in den regentijd. zijnde, met hetzelfde schip, waarop hij zich bevond, naar Europa ging. Na zijn terugkeer te Bloemfontein werd hij toevallig voorgesteld aan een mooi jong meisje van achttien jaar, in wie hij al spoedig zijn vroegere reisgenoote herkende; dit meisje is zijn reisgezellin door het leven geworden. Het leven van den President is zeer eenvoudig en geregeld evenals dat van Oom Paul; hij neemt veel beweging in de open lucht en is een groot liefhebber van jagen; geen gelegenheid om met zijn geweer het veld in te trekken zal hij laten voorbijgaan . . . 1) Kr u ge v en Steyn... beide mannen staan tot elkaar als de eene staat tot den anderen. Rij veel overeenkomst is er ook veel verschil tusschen hen beiden, hetgeen een natuurlijk gevolg is van het onderscheid in levensloop en ontwikkeling. K rug er, gehard en gevormd in de wildernis, in den strijd, jaren achtereen tegen wilde volksstammen en dieren gevoerd, een ongeletterd man met veel gezond verstand en scherp doorzicht; — Steyn, van een veel jonger geslacht, opgevoed als een Engelsch staatsman, met een geest, verrijkt door studie, met bekendheid van andere landen en eeuwen: — zeker het verschil is gt'oot. Maar beiden hebben één wil, beiden blaken van vrijheidsliefde, beiden vertrouwen op hun God. Met een ongekreukten naam kwam Martinus Steyn aan de regeering; bij hem geen sprake van het haken naar eer en roem; het heil van zijn volk ging hem steeds vóór alles. Steyn heeft zijn woord gestand gedaan. Gewaakt heeft hij als een fiere leeuw over zijn land en volk; zijn eed, aan Transvaal gedaan, heeft hij nagekomen. Trouw heeft hij in de ure des ge vaars, toen de rooie's zich opmaakten naar Pretoria, de hand gelegd in de breede hand van Oom Paul. en zijn mannen om zich verzameld, teneinde den strijd op leven en dood te aanvaarden. »Wij staan voor de toekomst" — sprak hij in den laatsten Volksraad. — »Het is donker. De ure van beslissing is gekomen. Onze broeders aan de overzijde van de Vaal worden met een oorlog bedreigd. Hebben zij een rechtvaardige zaak? Zoo ja, wat gaat gij doen? U neutraal verklaren, wanneer uw broeders in een worstelstrijd zijn? Kan de eene Afrikaander neutraal blijven, wanneer de ander voor Afrika sterft ? Gaat gij uw plechtig verbond op zij zetten? Gaat gij ontrouw worden aan uw gegeven woord?... Ziedaar vragen, die gij moet beantwoorden voor uw God en voor uw volk. Ik heb gedaan wat ik kon, om den vrede met eer te handhaven, en zal nog alles doen. Ik zeg echter nu met een vrij geweten en openlijk voor het volk: ik verlies liever de onafhankelijkheid van den Oranje-Vrijstaat met eer. dan die te behouden door oneer of ontrouw. Onze zaak is recht. Ik heb het geloof: niets geschiedt zonder den wil van den Allerhoogste, en dat Hij, die onze vaderen zoo wonderbaarlijk heeft geholpen, zich over ons zal ontfermen. In ieder geval: Zijn wil geschiede!..."2) 1) We danken «leze schets aan het reeds door ons aangehaalde werk van den lieer Beelaerts van Blokland. 2) Mr. \V. A. Baron van Ittersuni. De Vrjjstaters en hun Geschiedenis. En terzelfder tijd sprak de grijze Kruger in zijn Volksraad : »De Heere zal aan uw zijde staan, als u de vijand aanrandt, en als Hij het den tijd oordeelt, zal Hij tusschenbeiden komen. Ik herhaal het nog eens: het einde van onzen bitteren strijd zal bevredigend zijn. Onze kleine natie zal blijven bestaan door de hulp van den Almachtige" »0, God van de Republieken en van den Volksraad!" riep hij ten slotte uit. »Zai dit het einde zijn? Neen: Gode zij dank. Door kracht en recht zijn wij een onafhankelijken Staat. Dertigduizend Burgers hebben Station te Burgersdorp. tegen tweehonderd duizend Engelsche soldaten gestreden. En de Burgers zijn door de Voorzienigheid van God nog in leven om te strijden tegen onzen wraaklustigen, hebzuchtigen vijand, onzen voortdurenden tegenstander sedert 1836" 1) De Oranje-Vrijstaat, ongeveer vier maal zoo groot als Nederland, telt — volgens Dr. Aitton — een bevolking van 80 duizend blanken en 207 duizend kleurlingen. Het land is dus zeer dun bevolkt, nog veertigmaal dunner dan Drente, en dat zegt wat! 1) Het Nieuws v. d. Dag 15 en 16 Mei 1900. De Vrijstaat bestaat uit een golvend hoogland, met heuveltjes en kopjes bezet. De heer Dr. Hendrik P. N. Muller zegt dienaangaande: »Elke plantengroei behalve gras is hier uitzondering Zoo biedt de Vrijstaat den groot- schen maar eentonigen aanblik van een onafzienbare zee van gras, waaruit zich slechts hier en daar woningen verheffen, éénige rustpunten voor het oog!" ') En de heer J. A. Wormser, die het voorrecht had er doorheen te sporen, vertelt er van, dat zijn indruk was, alsof hij de Hollandsche weiden terug zag, eenigszins vervelend en eentonig; het eenige verschil zijn: de vele mierennesten, die men in een ontelbaar aantal tusschen het korte gras, dat zoet van smaak is, verspreid ziet, sterk gelijkende op kleine Kafferhutten; de zoogenaamde spring- en blesbokken, welke men overal in »klompies" ziet ronddwalen en de mindere vruchtbaarheid, het minder «vette" van den bodem . . . . Een spoorlijn loopt dwars door het land, komende van Port-Elizabeth over Bloemfontein en Kroonstad naar Pretoria, eindigende in Pietersburg, met eenige kleine zijlijnen, van Burgersilorp naar Springfontein, van Winburg en van Heilbron. Bovendien is een spoorweg in aanleg van Kroonstad over Bethlehem naar Harrismith, zoodat op deze wijze Bloemfontein ook met Durban in verbinding komt te staan. In de vlakte zijn weinig boomen, alleen vindt men deze langs de rivieren en Spruiten. In het westen is de bodem, zeer geschikt voor veeteelt; het oostelijk deel daarentegen is de groote korenschuur: daar is de regenval grooter, men verbouwt er met succes tarwe. Dat de veeteelt in den Vrijstaat aanzienlijk is, blijkt reeds dadelijk uit de volgende cijfers: In het jaar 1890 waren in deze Republiek niet minder dan 250 duizend paarden, — 400 paarden zijn niet zelden het eigendom van één Boer — 20 duizend muildieren, 276 duizend transportossen, 610 duizend andere ossen, ruim 700 duizend Kaapsche schapen, bijna 6 millioen merino-schapen, 627 duizend angora-geiten, 230 duizend andere geiten, bij de 35 duizend varkens en over de 14 honderd struisvogels. 2) De handelsproducten zijn wol, struisveeren, vee en huiden; in den bodem vindt men diamanten, vooral bij Fauresmith, ijzer en steenkolen langs de groote rivieren. De Vrijstaat, tusschen 27 en 32° Z. B. gelegen, heeft een gezond klimaat; Bloem font ei n is in dat opzicht zeer gunstig gelegen en menig teringlijder vond daar heil. Van groot belang is hier ovenals in de Karro de struisvogel- 1) Dr. Hendrik P. N. Muller. Zuid-Afrika. 2) Dr. D. Aitton. Voordracht, gehouden in Artis te Amsterdam. teelt. In het jaar 1864 gelukte het een Boer in de Karro eindelijk struisvogelkiekens te vangen en tam te maken, thans ziet men" de groote vogels bij honderden vrij op de uitgestrekte boerenplaatsen rondkuieren. Een enkel ijzerdraad is voldoende om het terrein, waar ze rondloopen, af te zetten, en het uittrekken der veeren, 't welk op geregelde tijden geschiedt, heeft zoo eenvoudig mogelijk plaats: men jaagt de vogels slechts in een aangewezen hok en ontdoet hen van den kostbaren overvloed, om ze dan weer los te laten. De jonge I" vogels vorderen groote zorg en | oppassing; maar later schijnen « ze tegen alles bestand. De vole wassen dieren zijn zeer kostbaar J en ook de broedeieren worden è duur betaald. Een paar goede struisvogels kost wel '2400 gulden en komt dus den prijs van een raspaard nabij, terwijl men voor een paar broedeieren gretig honderd gulden geeft. Bevreesd voor de concurrentie, heeft de Kaapsche regeering een uitvoerpremie geheven van 1200 gulden per vogel en 60gulden per ei, wat inmiddels niet wegneemt dat Argentinië tegenwoordig de markt of liever de struisveerenbeurs te Port-Elizabeth sterk bedreigt. Thans bedraagt het aantal struisen in de Kaapkolonie echter nog c. a. 150 duizend, en een enkele struisvogel boerderij bracht er in de laatste zes jaren aan vogels en kiekens niet minder dan 132 duizend en aan eieren ruim 28 duizend gulden op. Er is zelfs een tijd geweest, dat — evenals in Holland de tulpen — in Zuid-Afrika de speculatiezucht de prijzen der struisvogels tot duizelingwekkende hoogten wist op te drijven en dat voor een onkelen vogel meer dan 12 duizend gulden betaald werd. !) Verkeeren wegen en onderwijs in den Oranje-Vrijstaat in gunstiger omstandigheden dan in de Transvaal, ook doet de regeering veel voor de ontwikkeling van den landbouw. Er bestaat in den Vrijstaat een modelhoeve en een landbouwschool, en er is ook een zuivelconsulent aangesteld, die als wandelleeraar zijn licht verspreidt. Veel bovendien heeft de regeering over voor den aanleg van kostbare irrigatiewerken; trouwens het regenwater moet worden opgevangen, wil men een goed deel van het jaar niet zonder zitten. Men noemt zoo'n inrichting in Zuid-Afrika eigenaardig een »dam", en bij elk dorp, ja elke boerderij is zoo'n bekken aangelegd. Om een denkbeeld te geven van zulk een reservoir: de Van Wijksdam b. v. heeft drie ton gouds gekost, de prise d'eau heeft een oppervlakte van 50 vierkante Kilometer en bevat maar even 3T> millioen gallons water.2) Zoo geeft men ook in den Vrijstaat evenals ten onzent blijk, dat men er verstand heeft van waterbouwkunde. Een groot verschil tusschen de beide Republieken willen we hier nog even aanstippen. We bedoelen de verhouding tot de Inboorlingen. Deze is in den Vrijstaat veel beter dan in de Transvaal. Leven de zwarten in de Transvaal in hun eigen afzonderlijke kraal en treden ze er zoo min mogelijk in dienst van blanken, in den Vrijstaat daarentegen hebben de meesten zich als bijwoners op de Boerenplaatsen gevestigd en betalen de hun geschonken gastvrijheid met hun handenarbeid. Deze verspreiding der inboorlingen onder de blanken, gevoegd bij hun gering getal, ontheft den Vrijstater van de veelvuldige gevechten, die de Transvaler tegen zijn zwarte onderdanen heeft moeten voeren, en mag mede als een der oorzaken beschouwd worden, dat de Vrijstaat tot voor korten tijd de Zuidafrikaansche Republiek in menig opzicht vooruit was. Kent <*ij ) Op arbitrage was Albion, evenmin als tegenwoordig, gesteld; want het wist te goed, dat het heerlijk hapje op die manier den mond voorbij zou gaan. En de Vrijstaat van den anderen kant was niet bij machte, zijn recht met de wapens te verdedigen! — Zoo was het Diamantenland alzoo Britsch eigendom .... Het leven van de eerste diamantdelvers in deze dorre en waterlooze streek was uit den aard der zaak alles behalve benijdenswaardig. De dagen waren brandend heet, de nachten doordringend koud. Water was een weelde, vaak was dit zelfs in 't geheel niet te bekomen. Een tent van zeildoek vormde de eenige beschutting tegen de felle zonnestralen in de heete zandstormen, en nog kostte deze op het terrein zelfs over de 200 gulden. Wie een houten of ijzeren loods bezat, was den koning te rijk af. Tot de enkels waadde men er in het zand, dat de atmosfeer vervulde, de oogen verblindde en de ademhaling belemmerde. Vliegen en andere insecten kon men zich niet van het lijf houden; er was gebrek aan alles; het kamp der mijnwerkers was bezaaid met vodden, lappen, snippers, versleten schoenen, oude hoeden, scherven, beenderen en afval, waarop honden en Kalfers als razenden aanvielen. 2) — De eigenaars der terreinen, waar de rijkste plekjes werden aangetroffen, waren Hollandsche Boeren: De Beer, Van Wijk, Duplooy, Dutoit e. a. Aanvankelijk gaven zij tegen geringe retributie vergunningsbriefjes af aan de delvers. Doch de stroom werd hun weldra te machtig, ze konden het niet langer lijdelijk aanzien, hoe die vreemde indringers hun erf afstroopten. Dat was geheel in strijd 1) Hr. W. A. Baron van Ittersum. De Vrijstaters en hun Geschiedenis. 2) S. Kalff. Onder een worstelend volk. met hun aartsvaderlijk leven en bedrijf, en dus besloten zij hun eigendommen te gelde te maken en maar weer te gaan «trekken." En zoo geschiedde het, dat een stuk land, thans millioenen waard, voor vijf duizend pond verkocht werd, en dat b. v. een Engelsche firma een «plaats" voor zes duizend pond kocht om die later voor honderd duizend pond van de hand te zetten. Ja, een Fransche schrijfster verhaalt zelfs, dat de Boer Dutoit zóó verschrikt was, toen men bij hem kwam om zijn plaats af te koopen, dat hij des nachts zijn ossen voor den wagen spande, zijn gezin, zijn geld, zijn meubelen en beddegoed oplaadde en wegreed. In het jaar 1882 waren vier mijnen door de regeering erkend nl. Dutoitspan, De Beers, Buitfontein en Kimberley. De persoonlijke bezit- Station Jagersfontein. ters van de verschillende claims — vierkante stukken diamanthoudenden grond — konden het echter niet klaar spelen. Ze werden gaandeweg door maatschappijen verdrongen, die in staat waren kostbare machinerieën te betalen en diep in de aardkorst door te dringen. Want inderdaad de exploitatiekosten waren enorm. De winsten waren ontzaglijk, zegt Dr. Muller, !) maar — ze werden niet behaald zonder het wagen van veel geld, zonder het tentoonspreiden van groote werkkracht, vindingrijkheid en taai doorzetten. Niet slechts werden er kostbare werktuigen vereischt, maar men moest het water in de putten geregeld loozen, men moest aardstortin- 1) Dr. Hendrik P. N. Muller. Zuid-Afrika. gen voorkomen en tal van andere zaken meer, welke buitengewone geldelijke olVers vroegen. Doch ook de verschillende maatschappijen konden zich op den duur niet staande houden. Ze reden elkander in de wielen, de concurrentie werd gevaarlijk voor den geldbuidel, er ontstond windhandel en — de reactie bleef niet uit. De geldmannen zelve begrepen het: «eendracht maakt macht!" De handen werden in elkander geslagen — Kimberley was gered! I let eerst kwam de samensmelting van belangen tot stand in De Beers |c mijn: Cecil Jihodes, Alfred Heit, | Stoiv en Barnato werden voor | hun leven aangesteld en ontvingen ^ vorstelijke honoraria. Deze heeren - waren nu in de gelegenheid de | aandeelen der andere mijnen op te koopen en door een reeks van linancieele operaties de vier mijnen onder de administratie van één groot lichaam te brengen: «De Beers Consolidated Mines", waarvan Cecil Bitodes de ziel was, en 't welk ook thans nog de diamantmarkt beheerscht. Thans eerst namen de zaken een reusachtigen loop. De steden Kimberley en Beaconsfield verrezen te midden van zandwoestijnen. Het water van de Vaalrivier werd er heen geleid, tuinen en boomgaarden werden aangelegd, straten geplaveid en electrisch verlicht; openbare gebouwen als de Kimberley Club en de Public Library werden gesticht, een tramway aangelegd, terwijl «ie verkeersmiddelen met dit alles gelijken tred hielden. Ongehoord waren de schatten, die uit den zandigen bodem te voorschijn kwamen. Tot het einde van 1885 leverde de »01d De Beers mijn" voor een waarde van honderd millioen gulden aan diamant, Buitfontein en Dutoitspan ieder voor zestig millioen, de Kimberley-mijn voor '240 millioen en de delverijen aan de Vaalrivier te samen voor 300 millioen; alzoo in het geheel voor 760 millioen gulden. Ook in andere deelen van Zuid-Afrika zijn in de laatste jaren dia- Goudnnjn bij Johannesburg. manten gevonden. Vooreerst in het Pretoriagebied, ten andere in de streek van Fauresmith en Jagersfontein, en wie weet hoeveel kostbare juweelen de bodem ook elders nog in zijn schoot verbergt! Wat Fauresmith en Jagersfontein betreft, de diamanten, daar gevonden, munten uit door betere kwaliteit dan die van Kimberley en Pretoria; de laatste hebben de minste waarde en komen slechts in de bovenlaag van de aardkorst voor. Ook moeten de diamanten van Zuid-Afrika in waarde voor de witte Braziliaansche onderdoen. Deze komen in bijna zuiveren staat uit den rijken bodem te voorschijn, gene zien er in den ruwen staat onooglijk uit, hebben een geelachtige kleur en gelijken in geenen deele op die wondersehoone tooversteenen, waarin men ze te Amsterdam weet te herscheppen en die zoo bij uitnemendheid in staat zijn aan vrouwelijke schoonheid luister bij te zetten. Dat ook buiten Kimberley velen met den diamanthandel en de diamantbewerking een aardig stuk brood verdienen, is genoegzaam bekend. Niet alleen drijven de havenplaatsen East-London, Port-EHzabeth, Port-Alfred en Mosselbaai op de kurk van Kimberley; maar ook de diamantslijpers te Amsterdam hangen goeddeels van Kimberley af. Het is trouwens genoegzaam bekend, hoe de wreede oorlog ook deze nijvere werklieden getroffen heeft! *) We verlaten de diamantstad met haar drie honderd stoomwerktuigen, haar personeel van 1400 blanke opzichters en duizenden Kaffers, en begeven ons thans naar Johannesburg, de stad, die niet op het diamant maar op het goud drijft. Gaan we in korte trekken de geschiedenis van Zuid-Afrika's of liever Transvaals Goudstad na; gelijk we zulks van Kimberley gedaan hebben. Reeds in het jaar 1854 was er in de Transvaal goud ontdekt. Doch de regeering hield dit streng geheim en verbood zelfs op zware boete het zoeken naar edel metaal. Want zij wist, welke wettelooze toestanden in Californië en Australië ontstaan waren, toen daar de goudkoorts heerschte. Het was haar geenszins onbekend, hoe daar na de komst van de naar goud smachtende speculanten een toestand was geboren, zóó bedorven en zóó ellendig, als waarvan de geschiedenis slechts weinig voorbeelden levert. De zucht naar het edel metaal was evenwel sterker dan de vrees voor de justitie; dertien jaar later was de stroom niet meer te stuiten. Daarbij kwam dat de staatskassen ledig waren en er dus naar nieuwe middelen gezocht moest worden om de regeeringsmachine aan den gang te houden. Dus werden de bakens verzet, de traliek van goudgraven werd toegestaan, de mijnen tot staatseigendom verklaard en een aanzienlijk percentage van de opbrengst ten bate van 's lands kas geheven. Zulks geschiedde tijdens het bestuur van Thomas Franeois Banjers, die — gelijk we vroeger bereids zagen — de eerste gouden munten uit het Lijdenburgsche plechtig aan de leden van den 1) In de elf jaren van het bedrijf, gerekend nl. tot einde Juni 1899, leverden de Beersmijnen voor een waarde van bijna 387 millioen gulden aan diamanten. Al deze diamanten zouden een dobbelsteen vormen met afmetingen van ruim 1 'I-, meter. Volksraad uitreikte. Als door een tooverslag verrees aldaar de stad Barberton met haar tienduizend inwoners. Toch gaven de goudmijnen van Pilgrimsrest en Macmac in het Lijdenburgsche niet zulke uitkomsten, dat ze de goudzoekers bevredigden. Daarom werd elders de spade in den grond gestoken. Een sterke toeneming van de bevolking had vooral plaats in het jaar 1882 na de ontdekking van de zoogenaamde »De Kaap-goudvelden". Doch ook dit hield geen stand. Na korten tijd verlieten de door de goudkoorts aangetaste lieden ook deze streken en togen elders aan den arbeid. Na dien tijd werd op tal van plaatsen Godsdienstoefening der Kaffers op de Goudvelden. in de Republiek goud uit den bodem te voorschijn gebracht en werden verschillende kostbare machinerieën voor het fijnstampen van het goudhoudende kwarts uit Europa ontboden. Nergens echter werd zooveel edel metaal gedolven als aan den Witwatersrand, l) vijf uur rijdens van Pretoria gelegen. Nog in 1885 graasde hier het vee ongestoord en deed niets den reiziger vermoeden, dat deze kale landerijen spoedig de oogen van heel de wereld tot zich zouden trekken. Misschien wisten enkele Boeren wel, dat hier goud in den bodem zat, 1) Zie blz. 188 doch zij hadden het vermoedelijk geheim gehouden. Zoo duurde het tot September 1886, dat hier het eerste huis gezet werd; het diende nl. tot kantoor van den landdrost. Naar den Witwatersrand verlegde zich de stroom van gouddelvers. Niet alleen kwam het edel metaal daar overvloediger voor dan elders, maar ook was het er veel gemakkelijker te voorschijn te brengen. De Boeren mochten inderdaad gelukkig heeten; tot fabelachtige prijzen verkochten ze hun »plaatsen". Drie jaar later telde Johannesburg, aldus naar een schoonzoon van Paul Kruger genoemd, reeds 132 duizend inwoners en nog steeds groeit het getal aan. En inderdaad zelfs de stoutste verwachtingen werden overtroffen; alle andere goudvelden in Zuid-Afrika werden in de schaduw gesteld door die van den »Rand", en met recht mocht Johannesburg haar bijnaam: »the Golden City' behouden. Gelijk Kimberley werd deze Transvaalsche stad een Zuidafrikaansch Parijs: overal weelde en pracht, winkels en spiegelruiten, opera's en schouwburgen, bars en cantines, sociëteiten en clubs, trams en hotels met duizend kamers, zes verdiepingen hoog. En overal werden schachten en tunnels gegraven, putten geboord, werkplaatsen aangelegd, reusachtige machines geplaatst; — op het eind van 1887 reeds werkten er ongeveer 78 verschillende maatschappijen met een gezamenlijk kapitaal van vier millioen pond sterling. Gelijk Brugge in den tijd der Bourgondiërs, en Utrecht vóór dien de wereldmarkt was, waar alle natiën vertegenwoordigd waren, zoo wemelt Johannesburg van vreemdelingen, dooide speculatiezucht uit alle oorden hierheen gebracht. „Russische Joden en Polen — zegt Olive Schreiner — zijn hier bij duizenden, en zoeken in Zuid-Afrika vrijheid van verdrukking, welke vrijheid dat verguisde ras in hun eigen geboorteland werd ontzegd; mijnwerkers van Cornwallis en Northumberland, werklieden uit alle deelen der aarde; 1' ransche, Duitsche en Engelsche handelslieden, terwijl op de Beurs mensehen worden gevonden van iedere huropeesche nationaliteit, ofschoon de Jood wel in de meerderheid is. In den loop van den dag komt men in aanraking met mannen van allerlei slag: Uw huisknecht mag een Kaffer zijn, uw bakker is een Engelschman, uw waschvrouw is een bastaard, uw slager is een Hongaar, de man, die uw schoenen verzoolt, is een Duitscher. Gij koopt uw groenten en vruchten van een Indischen koelie, uw steenkool van een Chinees om den hoek; uw kruidenier is een Russische Jood en uw beste vriend een Amerikaan." Wilt ge werkelijk een fraai gezicht op de „goudstad" zelf hebben, — ga dan naar Doornfontein, de wijk, die bewoond wordt door de ai isto- cratie. Hier, te midden van groote parken, een fraai gelegen hospitaal en schoone villa's en tuinen, soms op de uiterste punten van steenrotsen gelegen, heeft men een aangrijpend uitzicht. De blik daalt langs de hellingen over zwaar geboomte, om eerst te rusten op de groote massa gebouwen, die het hart der stad vormen, en daarover heen links de parken en tuinen van .leppetown te zien schemeren en recht voor zich uit de mijnen te ontwaren. x) .... De geboorte van Johannesburg heeft ongetwijfeld een grooten invloed uitgeoefend op de ontwikkeling van de Zuidafrikaansche Repu- Markt en straat i» Johannesburg. bliek. Vóór dien tijd was de handelsbeweging onbeduidend en stond hoegenaamd niet in verhouding tot de oppervlakte van het land. De vijftigduizend Boeren toch, die er woonden, hadden slechts weinig behoeften; voor hen was er geen groote invoer noodig; ze verbouwden en teelden en fokten zelve in ruime mate, wat ze noodig hadden. En het overtollige aan de markt te brengen, daaraan dachten de meesten niet. Trouwens waar zouden ze het voor doen ? Wat kon hun geld en goed schelen! Ze hadden hun vrijheid en leefden onat- 1) J. A. Wormser. De Znster-Repnblieken in Zuid-Atrika. Eigen Haard. VI. „Des Pudels Kern . hankelijk; de eenzaamheid en den eenvoud beminden zij. De nieuwe mijnbevolking heeft in dat opzicht een heel anderen toestand doen geboren worden en aan het verbruik een reusachtigen stoot gegeven. Terwijl b. v. de invoerrechten in 1884 ruim 37 duizend pond sterling bedroegen, stegen deze in 1888 reeds tot bijna 250 duizend pond. En ook in andere opzichten heeft de stichting der talrijke mijnmaatschappijen gunstig gewerkt. Geld, veel geld toch hebben zij in het land gebracht, zulks valt niet te loochenen. Reeds in 1887 was er een batig saldo van een paar millioen gulden in de staatskas, die vóór dien tijd ledig was, terwijl de staatsrekening van het volgend jaar zelfs met een Doornfontein met een deel van Johannesburg. batig saldo van drie en een half millioen sloot; en de uitgaven hielden daarmee gelijken tred. Die gunstige uitkomsten zijn niet verkregen door verhooging der belastingen; integendeel, de regeering heeft die in enkele opzichten nog verminderd. Uitsluitend heeft men dien gunstigen gang van zaken te danken aan de goudmijnen, die alleen reeds in de eerste drie maanden van het jaar 1880 voor een waarde van 17 millioen gulden aan goud hebben voortgebracht....1) Gedurende de eerste helft van dit jaar (1899) betaalde «le Transvaalsche goud-industrie aan directe belasting als volgt: 1) Dr. Hendrik 1'. N. Muller. Zuid-Afrika. Hrospectus-hcensies 190,247 Pond sterling. Delvers-licensies 42,982 » » Machine-standplaatsen .... 544 » » 5 Percent profijten-belasting . . 3,400 » » Totaal 237,179 Pond sterling. Na aftrek van het aandeel der eigenaars van grondplaatsen blijft er over voor den Staat omtrent 100 duizend pond sterling. J) Volgens het „Wiener Handelsmuseum" is Transvaal het grootste goudland ter wereld. Het bracht sinds 1880 niet minder dan voor 80 millioen pond sterling aan goud voort, d. i. ongeveer één milliard. 't Is waar, het goud is de vloek van de Zuidafrikaansche Republiek; van den anderen kant echter ook een zegen. Zonder dit goud badde Oom Paul zijn volk niet tot de tanden kunnen wapenen, hadde hij geen Cieusots en Kruppkanonnen en Mausers en ammunitie kunnen aankoopen, die hem in de gelegenheid zouden stellen, met succes het hoofd te bieden aan den geweldigen Britschen slok-op! En ten slotte: de ontdekking der goudvelden heeft den weg gebaand voor de zegenende beschaving, waaraan geen enkele staat, geen enkel volk zich onttrekken kan, des te minder een krachtig, gezond en verstandig volk als dat van Kruger en Steyn! 1) .T. A. Wormser. De Zuster-Repuhlieken in Zijid-Af'rika. Eigen Haard VII. „Hervormers en Borivn." HOOFDSTUK XXV. \e treurmare meldt het, de telegram zegt: «Gesneuveld, gesneuveld! Yoor Vrijheid en Recht!" Wij hijschen de vaandels, ter eere gewijd Aan 't leven der helden, geveld in den strijd; Zij strijden eu lijden, en geveu hun bloed, Bestormen de sterkten des vijands met moed. «De strijd is des lleereti'"; de zege gewis, Al wordt ook het lot van zooveleu betwist; Wij drogen de tranen na ieder gevecht, Eu zeggen: «Zij vielen voor Vrijheid en Recht!" Staakt, moeders! uw weenen; bedwingt uw verdriet, En droogt uwe tranen. Ze zijn er nog niet! Die stervende helden, wij volgen hun spoor, Hoe bloedig de weg ook, wij moeten er door! Wij geven ous leven getroost aan den Heer, Verwachten Zijn bijstand en zoeken Zijn eer; Maar worden wij eerlang iu 't graf ook gelegd, Dan blijve ons opschrift: «Voor Vrijheid en Reciit!" >) 1) Dit lied wordt gezongen door de strijdende Hoeren in 't veld, en geeft den waren toon aan. De Engelschen batterijen 14 en 66 onder ■vuur der Boeren bij Colenso. De teerling was geworpen. Waar het goddelijk Recht en de Kracht .Ier Overtuiging geen doel trollen, daar zou het zwaard beslissen: de oorlog stond voor Je deur, een oorlog, zoo rijk — vergeel me het woord, lezer, - aan schandelijkheden, aan laagheden van de gemeenste soort, als in jaren niet aanschouwd zijn, tenminste niet onder beschaafde volkeren. Geen pen is in staat, de barbaarsche gruwelen te beschrijven, door het vrome (!) Engeland in dezen ellendigen krijg bedreven, en 'dat bij het begin der Twintigste Eeuw. Als woeste horden wierpen de Britsche hyena's zich op het schoone land van Kruger en Steyn, en als moderne Hunnen en Wandalen verbrandden zij alles, letterlijk alles, wat hun in den weg kwam. Met hun lansen doorstaken ze knielende grijsaards en knapen, die hun armen ophieven en om "enade smeekten; met hun geweerkolven sloegen ze de hooiden dier "dapperen te pletter. Ja, ze koelden hun woede aan weerlooze vrouwen en meisjes, zelfs aan zuigelingen, die nauwelijks het levenslicht aanschouwd hadden. En dat alles onder den dekmantel van Christelijke liefde en Christelijke beschaving! En dat alles op last van tien brutalen Chamberlain en diens gevoellooze trawanten, die gezworen hadden hun kanibaalsch werk niet te staken, vóóraleer de laatste Boer zich overgegeven had! Lezer, ge kunt van ons niet vergen, dat we u alle episoden se ie sou uit dezen barbaarschen maar tevens roemrijken krijg. Onze ruimte laat zulks niet toe; bovendien is dit de taak van den late reu geschiedschrijver. Maar toch, — we zullen in deze weinige bladzijden gelegenheid vinden om op het voornaamste het licht te laten vallen. Volg mij dus naar het tooneel van den strijd. De teerling was geworpen: - den 9 October 1899 overhandigde de Regeering van Transvaal te Pretoria aan den Britschen agent aldaar, den heer Conyngham Greene, het veelbesproken ultimatum. Vier eischen hield het in: 1. De geschillen tusschen Engeland en de Republiek zouden opgelost worden langs arbitralen weg of op andere vriendschappelijke wijze 2. De Britsche troepen zouden van «Ie grens teruggetrokken worden. 3. De sedert 1 Juni naar Zuid-Afrika gezonden versterkingen zouden terugkeeren. 4. De troepen, die onderweg waren, zouden niet aan lam worden gezet. Binnen 48 uur moest hierop geantwoord worden. Helaas, liet ant- woord bleef uit. Den volgenden dag gaf Chamberlain, die al langer dan drie jaar rijn netten had uitgezet, op de voor hem verwonderlijk bezadigde wijze te kennen, dat de voorwaarden zoodalg waren, dat de regeering van H. M. onmogelijk over de v.er punten ken beraadslagen. Greene kreeg las, zijn paspoort t,e vragen: den 1 FCIUUCI lUüt' o e oorlog een feit. Metgeestdrift snelden de Transalers te wapen op de roepstem an hun grijzen President. VaIers en zonen sloegen het geweer )ver den rug. grijsaards togen ïaar liet slagveld, vrouwen meldlen zich zonder voorbehoud aan, zelfs jeugdige knapen konden met geen geweld in huis worden gehouden, maar namen plaats in den legertrein, vaak in een verborgen hoekje, om hun zoo dierbare vrijheid te gaan verdedigen. O, welk een heerlijke oogenblik- ken, die eerste dagen van den heeten strijd! Kalm en vastberaden namen de stoere zonen der oude Trekkers afscheid van vrouw en kroost, niet met tranen en snikken, maar met een lach vaak op het gebruinde gelaat, gesterkt door de mannenkracht van de Transvaalsche Moeders. En zoonis het. in Transvaal ring, zoo Lucas Meyer. geschiedde het ook in den Vrij¬ staat. Daar riep Martinus Teunis Steyn, de edele President te Bloemfontein zijn volk te wapen, en met geestdrift gaven ook de Vnjstaters gehoor aan den plechtigen oproep in deze gewichtige ure. Want Steyn had woord gehouden. Met den gloed der overtuiging had hij xn den laatsten Volksraad gesproken. Hij en zijn volk zouden de broeders over de \ aal ter liulpe snellen. Moest het, dan zouden ook zij weten te sterven voor vrijheid en recht. Inderdaad —de toekomst heeft het glansrijk bewezen . «Daar staat hij op het veld, ver van zijn vrouw en zijn huis, die hem zoo dierbaar zijn, de kloeke, onbuigzame vijand van ons land, schreef de Engelsche berichtgever A. G. Hales van Daily News. »En terwijl hij stand houdt, weet hij, dat de vinger van het Noodlot zijn eigen doemvonnis en dat van zijn land in groote letters heeft geschreven op de muren des tijds. Maar onverschrokken wacht hij het vallen van den slag af; — een kalme, groote figuur, die in de rollen der historie zal leven, als de nagedachtenis van kleinere mannen geheel en al vergeten is. Rondom dezen man huilen de menschelijke jakhalzen, en zij trachten met hun leugenmuil zijn naam te bezoedelen. Maai gelijk de rots eeuw aan eeuw met minachtende kracht de golven terug doet deinzen, die breken aan haar voet, zoo maakt iedere daad van zijn mannelijk leven de logenpraatjes der lafaards te schande. — Een kleine troep onverschrokken mannen staat rondom hem, allen vijanden van Engeland. Laat ons hun geven, wat zij zoeken — een krijgsmansdood onder de vlag, welke zij in hun standvastigen trots niet willen verzaken. Zelfs in hun val hebben zij recht op de hartgrondige bewondering van ons volk, voor hun onversaagde toewijding, hun liefde voor hun land en volk." — Zoo is het: Martinus Teunis Steyn, Christiaan de Wet, Brand, Olivier, Lemmer, Schueman, Theron, Prinsloo, Hertzog en Andries Cronjé, hun namen mogen met eere genoemd worden naast die van Louis Botha, Ben Viljoen, Pretorius, Koos de la Be ij, Piet Cronjé, Piet Joubert en Grobbler;- met eere ook naast die van Kreutzinger, Schepers, Froneman, Blake, Kolb, \ an Zijl, Beiers, Villier», Haazebroek, Fourie en zoovele anderen. Met geestdrift stroomden de Transvalers en \ rijstaters naar de bedreigde grenzen. Maar ze deden meer — ze verbraken den slagboom, die hen van hun oostelijke en zuidelijke broeders scheidde, en nestelden zich in het gebied van den vijand, in de Kaapkolonie en Natal. Hun tactiek kwam vrij wel overeen met die, in den oorlog van 1880 met zulk schitterend succes gevolgd. De Britsche garnizoenen iii te sluiten en op die wijze vleugellam te slaan, dat was ook nu het krijgsplan. Inderdaad er viel veel voor dit systeem te zeggen, al ware het wellicht beter geweest, in den beginne verder zuidwaarts door te dringen. Het was immers te voorzien, dat de betrekkelijk kleine Boerenmacht tegen een reusachtig leger zou te worstelen hebben. Alzoo kwam het er op aan, zuinig met de »mennekes" te zijn en zich niet aan groote slagen te wagen. Voor Engeland was het niet zoo erg, of er een duizend ot wat méér sneuvelden; maar voor de Boeren was dit niet het geval. Iedere Boer kwam Engeland te staan op 750 gulden per week; — wat hij waard was voor het leger der Verbondenen, was zelfs met geen goud te betalen. De heer Wessels zeide het onlangs nog zoo echt kernachtig: »Wat ook, goed of kwaad, de Burgers zullen voortstrijden. Wij zullen strijden een jaar, tien jaren, vijftig jaren, zoolang een Burger overblijft om een geweer af te schieten of een vinger te verroeren. Elk burger zal een leger op zich zelf blijken te zijn, dattreffenzal, waar men zulks Het springen van een bom, door de Boeren in het Engelsehe leger geworpen bij het bombardement van Ladysmith. het minst verwacht. Ieder kind op den arm zal men leeren den invaller te bestrijden!" Gelijk in den oorlog van 1880 was ook nu de leiding opgedragen aan den dapperen en tevens beleidvollen en voorzichtigen Piet Joubert, den Held van Amajuba. Hij zou ook nu weder den vijand in het oosten op een afstand houden, terwijl »Klein Pietde door de Engelschen zoo zeer gevreesde Piet Cronjé, die van zijn kant den rooies een doodelijken haat gezworen had, de west- en zuidgrens zou verdedigen. Inderdaad de leiding was in goede handen: Piet ioubertenPiet Cronjé. beiden hadden hun sporen reeds verdiend, Transvalers en Vrijstaters stelden vertrouwen in deze kloeke Voormannen. Dank zij de snelle mobilisatie der Boeren, waren de grenzen spoedig gedekt. Mafeking en Kimberley ingesloten, Griqualand-West, Natal en de Kaapkolonie binnengetrokken ; en vol hope, welgemoed zelfs wachtte men den vijand af. Welgemoed, zeg ik, want gevaar dreigde er op dat oogenblik hoegenaamd niet. En mochten de »rooies" komen, dan zou het hun ontzaglijke moeite kosten om door den ijzeren gordel lieen te dringen. Proviand en ammunitie hadden de Boeren bovendien in overvloed; daar hadden Oom Paul en Oom Steyn voor gezorgd. En dat de noodige Long Toms en maxims gereed stonden om een woordje mee te spreken, — dat had men te danken aan Dr. Leijds en zijn wakkeren collega Dr. Hendrik Muller. Daarbij vonden de Boeren een trouwen en machtigen bondgenoot in de Zuid-Afrikaansche Spoorwegmaatschappij, terwijl de Europeesche Ambulances, in het bijzonder de Nederlandsche, reisvaardig stonden om als reddende engelen den dapperen krijgers heul en lafenis te brengen. Had men hier te lande in den beginne gevreesd, dat de Engelsehe Artillerie den Boeren de loef zou afsteken, ras bleek, dat die vrees ten eenemale ongegrond was. Niet alleen de Transvaalsche, maar ook de Vrijstaatsche Artilleristen toonden weldra, dat ze hun vak in de puntjes verstonden; dat hadden zij te danken aan Kolonel Sc hiel en Majoor Al b recht. Vooral Majoor Albrecht, de kranige commandant van de Vrijstaatsche Artillerie, deed zijn naam en ook zijn vroeger land —hij is een Duitscher van geboorte — eer aan. Dood bedaard staat hij te midden van het hevigste vuur door zijn kijker te turen, — zegt een ooggetuige — en zijn bevelen te geven. En toen men hem opmerkzaam maakte op liet groote gevaar, waarin hij verkeerde, antwoordde hij kordaat, dat er nog »;jenoeg plek" aan zijn linker- en rechterzijde en rtboven zijn kop" was voor de Engelschen om te schieten. Een kogel gaf hem een schampschot aan zijn oor en veroorzaakte een lichte wond. Even kalm als gewoonlijk merkte de Majoor op: «Dat was amper mis!" Alleen wanneer hij hij het bombardement van Kimberley de kanonnen zag blitsen uit de Diamantenstad, orderde hij telkens: «Koest kerels!" waarop al zijn manschappen achter de schansen gingen. En toen luitenant Heister te midden van den bommenregen bleef staan, klonk zijn bevel. «Koest, kerels! en luit. Heister ook!" Majoor Albrecht en Piet Cronjé, met volle vertrouwen mocht men zich op hen verlaten. Want ook «Klein Piet" was een echte soldaat. Wanneer alle mans rustig lagen te slapen, bezocht Cronjé, in zijn groenen mantel gehuld, de wachtposten en overtuigde zich of «alles wel recht was." En wanneer de vijand zich gereed maakte tot den aanval, dan wist hij, evenals weleer Prins Maurits, van de kleinste omstandigheden profijt te trekken. Hij plaatste zijn mannen met rookloos buskruit in de voorste gelederen, en verborg hen in de met struikgewas begroeide schuilhoeken. En wanneer de rooies dan zegevierend voorwaarts rukten, op geen tegenstand bedacht, knetterden plotseling de Mausers met oorverdoovend geraas en maaiden den vijand weg, zonder dat deze wist, waar het doodelijk schot vandaan kwam. En steeds rende de onverschrokken Transvaalsche Leeuw over het slagveld; en steeds vertoonde hij zich op de Hot laten springen der spoorbrug bij Frere door «le Boeren. gevaarlijkste punten en hanteerde met onovertroffen vaardigheid zijn vuurroer. Het was te voorzien, dat — evenals in het jaar 1880 — de rooies van uit het oosten zouden trachten de Republieken binnen te rukken. Derwaarts richtte zich dan ook de Boeren hoofdmacht. Wel behaalden de Burgers hun eerste succes bij Kraaipan in 't westen, waar zij den eersten Britschen gepantsérden trein de lucht injoegen; wel toonden ze bij Kimberley en Mafelcing hun uitstekende vaardigheid in het opblazen van duikers en bruggen en het uit elkaar trekken van spoorwegrails, waarbij hun ossen een handje hielpen, zoodat Mijnheer Hhodes en zijn vriend Baden Powell de eerste weken aan geen uitstapje in den omtrek behoefden te denken; — maar toch, het eerste hoofdtooneel van den strijd was Natal. En terwijl de Vrijstaters onder generaal Prinsloo door den Van Rheenenspas deze kolonie, het vroeger eigendom van de oude Trekkers, binnenrukten en zich van Besters-station ten N.-W. van Ladysmith meester maakten, trok Piet Joubert langzaam maar zeker aan op Glencoe, en behaalde Lucas Meyer de eerste roemrijke overwinning bij Dundee, waar de Britsche generaal Symons sneuvelde. Helaas, deze beroemde zege werd ras gevolgd door het zware, hoewel eervolle verlies bij Elandslaagte, waar de dappere generaal Jan Koek met slechts 000 man Hollandsche en Duitsche vrijwilligers en het Johannesburger kommando met twee kanonnetjes roemrijk stand hield tegen een overmacht van 7000 Engelschen. Twee charges sloeg hij af, doch het eene kanon raakte onbruikbaar. Maar de dappere Jan Koek wist van geen wijken. En terwijl de Boeren, het hopelooze van den strijd inziende, retireerden, hield hij met zijn heldhaftige Hollanders en Duitschers moedig stand tot het uiterste. Naast hem streden onze brave landgenooten Dr. Koster en De Jonge. Beiden sneuvelden op het veld van eer en toonden aan de zonen van Kruger en Steyn, dat de Hollanders geen lafaards waren, maar wisten te sterven voor de zaak der vrijheid. Neen, Amajuba was niet gewroken, zooals de Engelsche pers het uitkraaide. Integendeel, de schandelijke gruwelen, door de Britsche lanciers hier aan den dag gelegd, maakten van Elandslaagte een nieuw Slaehtersnek; nooit, nooit zouden Transvalers en Vrijstaters vergeten, op welke dierlijke, kanibaalsche manier de onmenschelijke rooies daar hadden huisgehouden: het bloed van Dr. Koster en De Jonge had niet vergeefsch gestroomd, de band tusschen Zuid-Afrika en Holland werd op dezen dag steviger toegehaald. Trots de ramp bij Elandslaagte, ging generaal Joubert rustig voort met de uitwerking van zijn krijgsplan. Het gelukte hem de verbinding tot stand te brengen tusschen de Transvaalsche en Vrijstaatsche troepen; en zie, terwijl de rooies zich gereed maakten tot de wandeling naar Pretoria, kwam generaal White plotseling tot de minder aangename ontdekking, dat de Boeren zijn geheele leger hadden ingesloten. Dat was zeker geen welkome tijding voor den Engelschen opperbevelhebber, Sir Redvers Butler, die juist onder groot enthousiasme voet aan wal had gezet te Kaapstad. Kitnberley ingesloten, Mafeking ingesloten, White met tienduizend man en veertig kanonnen bij Ladysmith in het Boerennet verstrikt: — twas om razend te wor- O 'E, rjï o P« O D Ji O» fcc W 0) sa -3 den. Van Buller's mooie reisplan om van uit De Aar naar Bloemfontein en Pretoria op te rukken en zoo en passant Kimberley te ontzetten, kwam zoodoende niets. De Boeren hadden hun doel volkomen bereikt; op meesterlijke wijze had Slim Piet van de omstandigheden partij getrokken; met één welgeslaagde kunstgreep hadden de Boeren het strijdtooneel in hun voordeel over niet minder dan vijf verschillende punten verdeeld: Kimberley, Mafeking, Ladysmith, de Kaapkolonie en Rhodesia. Eere aan den dapperen Joubert: aan zijn beleid hadden de Boeren dit succes te danken! Alzoo werd de wandeling naar Pretoria op onvoorziene wijze vertraagd. De verlossing van Generaal White, en vooral de bevrijding van den Zuid-Afrikaanschen Napoleon kwamen nu plotseling nummer één te staan op het Britsche Programma. Dat het er zou gaan spannen, was te voorzien. Want over zee kwamen nu de drommen huurlingen, die liet armzalige hoopje Boeren zouden vermorselen. Generaat Buller zou in hoogst eigen persoon het ontzet van zijn wapenbroeder leiden, terwijl Lord Methuen, bijgenaamd »Mooie Paul", die alvast zijn koffers naar Pretoria liet doorzenden, Cecil Rhodes^ter hulpe zou snellen. Beiden ging het intusschen lang niet naar den vleeze. De vliegende colonne van «Mooie Paul" raakte na de gevoelige slagen bij Belmond, Graspan en Modderrivier dermate in het nauw, dat ze vóór- noch achteruit kon; en Generaal Buller vond den weg eveneens duchtig versperd, want de Boeren waren al dieper en dieper Natal binnengedrongen en beraamden zelfs een aanslag op het door hun vaderen gestichte Pietermaritzburg. Eerst toen de honderden rooies tot evenveel duizenden waren aangegroeid, trokken de Burgers op Ladysmith terug, dat ze zóó nauw insloten, dat er geen muis uit of in kon. De tocht door Natal had hen ruimschoots schadeloos gesteld voor moeite en gevaren: met rijke proviand beladen, kwamen zij bij hun makkers terug. Eindelijk dan was generaal Buller gereed om zijn weldoordacht plan ten uitvoer te brengen. Hij zou den overtocht over de Tugela forceeren en White uit zijn benarden toestand gaan verlossen. Inderdaad het begon meer dan tijd te worden: Ladysmith verkeerde in ernstig gevaar: de belegerden waren der wanhoop ten prooi; de vreeselijke ingewandsziekte sleepte honderden grafwaarts. Het was den 15 December van het jaar 1899. In drie colonnes zou het leger vari Sir Redvers Buller de Tugela oversteken: rechts Gene- raai Hildyard, links Generaal Hart; Generaal Lyttelton zou in 't centrum blijven om te zien, wie van de twee het eerst zijn hulp noodig had. Nu, Generaal Lyttelton behoefde niet lang te wachten; want zijn collega links kreeg het dra zoodanig met de Burgers te kwaad, dat hij met zwaar verlies moest aftrekken. Toen werden op hoog bevel van den oppersten generaal twee batterijen en zes snelvurende scheepskanonnen naar de rivier gebracht om den doortocht te forceeren. Maar Buller had buiten den waard gerekend. Tegenover hem stond de jonge maar kranige Louis Botha, die inzag, dat de beslissende ure thans gekomen was. Plotseling knalden de Mausers aan de overzijde, en op hetzelfde oogenblik tuimelden paarden en manschappen van de scheepsmarine op den grond. Hun plaatsen werden door anderen ingenomen; doch ook dezen ondergingen hetzelfde lot. En of Generaal Buller ook al trachtte den moed er in te houden, er waren geen mannen te vinden zóó bekwaam, dat ze de kostbare stukken konden redden; in triomf werden de scheepskanonnen weggevoerd in de richting van Ladysmith: treurig staarde Sir Bedvers deze trouwe helpers na. Dat was de beroemde tocht van den beroemden Generaal Buller over de Tugela; de jonge Botha gaf hier den geweldigen Britschen veteraan een lesje, waarover de militaire wereld verbaasd stond: hier aan de Tugela plukte deze vrijheidlievende zoon uit het Lijdenburgsche zijn eerste lauweren: deze kloeke daad deed hem het vertrouwen winnen van alle Burgers zonder onderscheid en stempelde hem, hoe jong hij ook mocht zijn, tot Opperbevelhebber van het Transvaalsche en Vrijstaatsche leger, zoo ooit de dag mocht aanbreken, dat Piet Joubert aan den dienst van het Vaderland ontrukt werd. De geweldige nederlaag van het Britsche leger kwam Buller intusschen duur te staan: hij werd ontheven van het opperbevel, en in zijn plaats werd aangesteld de G7jarige veldmaarschalk Lord Boberts, aan wien de Sirdar Lord Kitchener van Khartoem als chef van den staf werd toegevoegd. Maar de Engelschen kwamen met dat al niet te Ladysmith, veel minder te Pretoria; en »Mooie Paul" werd door Piet Cronjé, den boezemvriend van de rooies, zoo stevig omarmd, dat hij het uitkermde van pijn, en dag in dag uit aan zijn verschrikte schildwachten vroeg of zij zuster Anna nog niet zagen komen. Eindelijk, na heel wat turen kwam er dan toch hulp opdagen: French en Catacre zouden den vastgevochten wapenbroeder ontzetten. In het terrassenrijke Kaapland bestaat een prachtige heuvelstelling, als geschapen voor de defensie, loopende van Dordrecht naar Stormberg langs Steinsburg naar Nauwpoort, en verder westelijk over Richmond naar Victoria- West. De Vrijstaters hebben het begrepen, dat zij van deze gelegenheid moeten profiteeren. Over den spoorwegbrug bij Norvalspont en langs Bethulië zijn ze hét vijandelijk gebied binnengedrongen. Vóór de maand November ten einde is, bevinden zich Burghersdorp, Colesberg, Aliwal Noord, Jamestown en Stormberg in handen der Boeren. We vragen ons thans af: waarom toen niet verder opgerukt naar het zuiden '? De toekomst zal ons het antwoord niet schuldig blijven, overtuigd als wij zijn, dat de Boeren niets doen of laten, of ze hebben er hun deugdelijke reden voor. Van uit De Aar en Queenstown dan zou de bevrijding van Mooie Paul en Mijnheer Rhodes plaats hebben. Generaal Buller had French van Natal naar de Aar gezonden. Hij had hem opgedragen de eene hand te reiken aan Lord Metliuen, die op weg was naar Kimberley, en de andere aan generaal Catacre, die zich te Queenstown bevond. En gezamelijk zou het rhietal met ± 20 duizend soldaten vervolgens naar Bloemfontein oprukken: waarlijk een hoogst interessant klaverblad. Inmiddels ging het ook dezen helden niet voor den wind. De dappere (!) Catacre, ten eenemale onbekend met de vechtwijze deiBoeren, liep al dadelijk in de val. Terwijl hij aanstalten maakte om zich van Stormberg meester te maken en reeds victorie kraaide over zijn schitterend succes, zag hij zich eensklaps door Schoeman omsingeld en moest met achterlating van twee regimenten benevens drie kanonnen en twee ammunitiewagens op Molteno terugtrekken, blij, dat hij zelf er het leven afbracht. Als een loopend vuurtje verspreidde zich de nederlaag der rooies bij Stormberg door de geheele Kaapkolonie. Waren tóén de Burgers voorwaarts gerukt, wie weet ! De streek ten noorden van Queenstown kwam in opstand; meer dan negen duizend Rebellen (!) sloten zich bij de Boeren aan. Het gevolg was, dat aan een verder voortrukken der Engelschen niet te denken viel. French kon zich slechts met de uiterste moeite staande houden, Catacre pakte al vast zijn koffers om veiliger oorden op te zoeken, en Mooie Paid lag nog altijd met geknotte wiek, van alle kanten bestookt door de rondzwervende Boeren, die hem dag op dag een veer uitplukten. In ieder geval — de wandeling naar Pretoria was tot minstens het volgend jaar uitgesteld; noch te Ladysmith, noch te Bloemfontein en Pretoria, veel minder te Kimberley en Mafeking zouden de rooies hun Kerstmis vieren. Het eenige, wat Koningin Victoria kon doen, was: voor elk soldaat een busje chocolade sturen om zich te verkwikken. Och, arme, dat die chocola zoo lang onderweg moest blijven ook nog! En blijde vierden de dappere zonen van Kruger en Steyn hun Oudejaarsdag aan de rosse wachtvuren. En terwijl plechtig Psalmen opstegen uit de Boeren laagers, om den Heer der Legerscharen te danken voor het succes in den aanvang van den krijg, werd het Engelsche gevangenen. nieuwe jaar met goeden moed ingezet: vol hope en vertrouwen gingen de vrijheidlievende Burgers de toekomst tegemoet! Tweede Gedeelte. De Kentering. Ach, dat in ons opgewekt geschiedverhaal zóó spoedig zulk een diep treurige stoornis moest komen! Hoe vurig hadden wij gewenscht, in den trant van daareven voort te mogen gaan!.... Helaas, in steeds dichter drommen naderden Albion's legioenen de grenzen van Transvaal en Oranje-Vrijstaat! Al kostte het Engeland ook milliarden, de Boeren moesten vernietigd en uitgeroeid worden. Dra stond een leger van over de drie honderd duizend huurlingen aan de grenzen om met geweldige overmacht de trouwe, vrome Boerenvolken te verdelgen. Lezer, ik bid u, maak er den zonen van Ki uger en Steyn geen verwijt van, dat ze begonnen te retireeren! Wat zouden ze beginnen tegen een overmacht, tien, vaak twintig tegen één! Wat zouden ze beginnen tegen een vijand, die duizendtallen lyddietbommen en dumdums met zich voerde en reeds blijken te over had gegeven, dat hij zich om oorlogswet en oorlogsrecht niet bekreunde! Of moesten zij zich roekeloos blootstellen aan het gevaar en zich als kanonnenspijs laten dooden ? Zeker, dan ware de weg naar Bloemfontein en Pretoria niet zoo spoedig door de rooies afgelegd. Maar dan ook ware de oorlog in enkele maanden beslist geweest, het klompje van dertig duizend zou tot even zooveel honderden versmolten zijn;—Engeland hadde zijn doel bereikt! Neen, waar het verwaten Albion steeds dóór nieuwe krachten aanvoerde, daar was het retireeren der Boeren een alleszins gerechtvaardigde en tegelijk verstandige daad. Ze retireerden voor de rooies, maar niet uit lafheid; het geschiedde krachtens den drang der uiterste noodzakelijkheid. Helaas, dat op het ontzet van Kimberley de overgave moest volgen van den dapperen Cronjé! En dat het moest vallen juist op den voor de Republieken zoo roemrijken Amajuba-dag! Uit positie na positie werden de Burgers verdreven en de toestand werd met den dag hachelijker. Dag en nacht hoorde men in De Wet's hoofdkwartier het brullen en donderen van het Britsche geschut; en hartverscheurende tooneelen werden door gevluchte burgers geschilderd van den toestand in Cronjé's leger, waar honderden vrouwen en kinderen zaten opgesloten. Van alle kanten rukte men tot ontzet aan. De kloeke Steyn en De Wet maakten hem de baan vrij; Oom Koos deed hetzelfde, en de onvermoeide en vermetele Daan Theron sloop door de vijandelijke linie's heen en ging den stoeren commandant spreken. Maar deze antwoordde kortaf: »ifc zit hier- veilig!" vast besloten, de Engelschen eens geducht onderhanden te nemen. Maar Piet Cronjé zat niet veilig te Paardeberg. Integendeel, met iederen dag, ieder uur werd de ijzeren cirkel door den vijand nauwer toegehaald. Meer dan twintig batterijen braakten hun projectielen uit op de uitgeputte burgers, die genoodzaakt waren in hun verschansingen te blijven. De gewonden, dorstig, onverzorgd, kermende om hulp, leden ontzettend en hun beklagenswaardig lot verergerde de sombere stemming. Toen werd een laatste poging aangewend: Christiaan de Wet, Andries Cronjé en Froneman gingen hun leven wagen voor hun heldhaftigen wapenbroeder. In twee commando's zouden zij oprukken, en Cronjé zou gelegenheid hebben om zich er door te slaan. Het plan scheen te gelukken. Reeds waren de Burgers erin geslaagd, met behulp van wagenzeilen en remkettingen een noodbrug te leggen, reeds stonden velen gereed om het stoute waagstuk te ondernemen. Te laat! Cronjé had te lang gewacht! Een verschrikkelijk vuur werd den volgenden morgen op het laager geopend; en toen de Opperbevelhebber zijn commandanten rondom zich verzamelde en krijgsraad hield, waren er slechts twee, die zich tegen overgave en vóór den uitval verklaarden: die twee waren Piet Cronjé en Commandant Schutte. En — de witte vlag ging in de hoogte! »Ek kan nie meer nie!" hadden de manschappen geroepen, toen »Klein Piet" voor 't laatst bevel gegeven had: «Skiet, kerels, skiet!" en zijn eigen Mauser voor de zooveelste maal dood en verderf in de vijandelijke rijen teweegbracht. Met schrik en ontsteltenis werd de geweldige ramp in de Boerenlaagers vernomen, en moedeloosheid maakte zich plotseling van de vurige strijders meester. En ook in Europa werd menige traan gestort over het zware verlies, dat liet volk van Kruger en Steyn getroflen had. Maar nog gaf men den moed niet op: het terrein werd met den dag gunstiger voor der Boeren vechtwijze: bij Winburg, bij Kroonstad, bij de Vaal zouden onze broeders stand houden; in géén geval zouden de rooies te Pretoria komen. Niet weinig steeg de hoop, toen de telegraaf het blijde bericht bracht, dat het den genialen Olivier gelukt was, de troepen uit de Kaapkolonie behouden en wel naar het noorden van den Vrijstaat te voeren, dwars langs de vijandelijke linies heen. Inderdaad, dit is een der schitterendste episoden uit den geheelen Zuidafrikaanschen oorlog. De Trek bestond uit niet minder dan 740 wagens, door meer dan duizend Kaffers begeleid. Deze geheele legertrein bevatte de bagage, tenten, levensmiddelen, ammunitie, en had de schier ongeloofelijke lengte van volle vier uur te paard. Welk een energie, welk een volharding is hier tentoongespreid! Terwijl de onvermoeid waakzame Grobbler de voorhoede leidde en het pad baande voor de strijdmakkers in het noorden, dekte generaal Lemmer de achterhoede op zóó bekwame wijze, dat geen Britsche vervolgers zich waagden aan een poging om de reusachtige slang van menschen, dieren en wagens, die zich langs de Basoeto-grens voortkronkelde, op den staart te trappen of elders haar voortgang te stuiten of te vertragen. En de rapportgangers onderhielden op hun gehavende rijwielen langs de diep omgeploegde paden een geregelde communicatie tusschen de voor- en achterhoede, terwijl de schrandere Olivier met zijn scherpen blik het geheel overzag. Slechts enkele wagens waren onderweg gebroken en slechts enkele paarden en trekossen gestorven. En dat zegt wat, wanneer we nagaan, dat allen dag in dag uit, van 2 uur in den morgen tot 10 uur in den avond, met slechts een paar rusttijden, in het gareel stonden! Cronjé had zich overgegeven, Kimberley was ontzet; nog slechts enkele dagen, en de moedelooze Boeren braken ook het beleg op van Ladysmith. Ze trokken de grens weer over, slechts op verdediging van eigen huis en erf bedacht. Maar Piet Joubert redde de kanonnen en waakte er voor, dat alles, wat waarde had, in veiligheid gebracht werd. Helaas, de Boeren hielden niet stand bij Winburg of Kroonstad. Tevergeefs hadden Botha en De Wet en Hlake aldaar front gemaakt tegen de avanceerende Britten. Bleek van toorn en wanhoop renden de brave commandanten over de velden en trachtten de ontmoedigde Burgers tot staan te brengen: — vruchteloos! Met angstige blikken dreven ze de paarden in noordelijke richting. De paniekduivel had de Boeren aangegrepen, en zij konden er zich niet meer van ontdoen. En — heeft de Boer eenmaal besloten, niet meer te vechten, dan is geen macht ter wereld in staat, hem hiertoe te dwingen. De Burgers trokken terug; maar — dat terugtrekken ontaardde nooit in een ordelooze vlucht. Ze retireerden vlug en beraden, doch geregeld. als de loop van een gezwollen en krachtigen stroom. De stroom vloeide voort, vergezeld van groote kudden paarden, ossen en schapen, voortgedreven door jongens en kall'ers; wagens, beladen met huisraad en peinzende vrouwen en kinderen, droevig voor zich heen starend. Verlaten woningen werden gepasseerd met openstaande deuren en in het rond verspreide huishoudelijke artikelen; ambulances met steunende gewonden; groepjes mannen met ontbloote hoofden, staande om versch gedolven graven, liet droge gras werd in brand gestoken en een dichte rookwolk hing als een doodskleed over de terugkeerende commando's. Het veld geleek mijlen ver één vuurzee, en in dien phantastischen, rossen gloed kregen de stoere vormen der Boeren een nog ruwer aanblik. Gewikkeld in kleurige kafïerdekens, hadden de Burgers de gelijkenis van Indianen op het krijgspad. Dun gekleede vrouwen drukten haar zuigelingen aan de borst, kleine wurmpjes kropen dicht tegen elkaar. Alles, alles was beter, dachten deze eenvoudige menschen, dan in handen der gehate rooies te vallen! Zoo ging het voort, al maar voort. Winburg en Kroonstad vielen in handen van de Engelschen, de Vaal werd overgetrokken; — ten slotte werd de Engelsche Spinnekop ook te Judasberg en Pretoria geplant. En tot overmaat van ramp werd de dappere Joubert van de zijde van Kruger weggerukt. Maar desondanks wanhoopte Oom Paul niet aan den goeden uitslag. »Het einde van onzen bitteren strijd zal bevredigend zijn," sprak hij kalm en waardig. »Weent niet, de Heere zal ons steunen! Het uur onzer redding is nabij !" l... - ~ — 1 Een gepantserde trein der Engelschen. 't Is hard, o vader van Transvaal, iu 't werk Ontrukt te zijn door d' ergsten der tyrannen. Nooit was 't geweld, dat Vrijheid dreigt, zóó sterk, 't Gevaar zóó groot — en gij tot rust gebannen! En toch, o edel vrijheidsheld, rust zacht! 'I'ransvaal beweent u, maar ligt niet verslagen ln rouwmisbaar en ijd'le jammerklacht; 't Had niet cén arm slechts om zijn recht te schragen. Is d' oude stam geveld, zijn levenskracht Tiert welig voort in duizend jonge spruiten; Met d' céne vlam is niet het vuur gedoofd .... Rust, moede held! Uw taak wordt toch volbracht: Geen keten zal het vrije volk omsluiten, Waar gij mee hebt gewerkt, gestrceu, geloofd! Bloemfontein en Pretoria waren gevallen; de oorlog was gewonnen. Zoo meenden althans de Engelschen. Maar de Boeren dachten er niet zoo over. Zij hechtten weinig waarde aan den naam hoofdstad. Waar hun presidenten waren, daar waren hun hoofdsteden, verklaarden zij. De oorlog was volgens de Britten geëindigd; maar de Boeren gingen niet »huis toe." Zij trokken zich terug in de Magaliesbergen, ze bezetten de spoorlijnen naar Pietersburg en Komatipoort. Moest het, dan zouden ze de wijk nemen naar het Lij denburg sche, naar de Zoutpansbergen desnoods, waar de natuur hun stellingen bood, die voor geen tiendubbele overmacht behoefden te bezwijken. En Botha, de dappere held van Tugela, die de plaats van den diep betreurden Joubert had ingenomen, was er de man niet naar om het hoofd in den schoot te leggen. Weldra zag Lord Roberts in, dat de oorlog nog lang niet uit was. Vijandelijke troepen zwierven om Pretoria en Johannesburg; en de Vrijstaters traden met den dag vermeteler op en toonden hun handigheid in het aanhouden van treinen en het laten springen van spoorwegrails. Dus bleef voor Lord Roberts niet anders over dan den krijg voort te zetten en den Boeren den spoorweg naar Komatipoort te ontnemen. En met tienduizenden huurlingen ging hij wederom op het pad, ditmaal in oostelijke richting. Het terrein bij Machadodorp en Nelspruit was beslist in het voordeel der Boeren. Nooit, neen nooit, dacht men in Europa, zouden de Burgers deze prachtige stellingen opgeven. Maar de Boeren hielden ook nu geen stand. De paniek zat er nu eenmaal in; ook de laatste strijd liep tegen aller verwachting af in het voordeel der Engelschen. Voor en na retireerden de Burgers, totdat ze ten slotte positie's innamen bij Dalmanutha ter weerszijden van de spoorlijn en die zich tot bij Carolina uitstrekten. Ze hadden daar een zeer breed front te verdedigen, daartoe wel gedwongen, teneinde de omtrekkende bewegingen van de rooies te beletten; maar niet het gevolg, dat de verschillende punten der stelling slechts zeer zwak bezet waren. Na eenige weken van stilte, waarin hoegenaamd niets gebeurde, — het was in het begin van September — begonnen de Britten eindelijk aan te vallen. Dapper streden de Boeren hier vier dagen lang tegen den erfvijand; maar ook ditmaal was de overmacht te groot. De belangrijkste episode uit dezen geweldigen slag en tevens de beslissende is geweest het verdedigen van een kopje door de Johannesburger Politie, behalve de Staatsartillerie het eenige gedisciplineerde korps. Dit kopje was bezet door een 60 a 70 politiemannen met slechts één maxim. Maar dappere kerels waren het, echte Spartanen, die hun opgedragen last zouden volvoeren met een stiptheid, die aan het wonderbaarlijke grenst. Niet minder dan zes batterijen veld-artillerie, benevens een paar lyddietkanonnen en eenige maxims werden tegen dit kopje opgesteld, te zamen niet minder dan 43 stukken geschut. Daarbij een geheele brigade infanterie. En toch hield deze heldenschaar het uit van 's morgens half negen tot 's namiddags half vier onder den meest helschen bommenregen, dien men zich denken kan. Toen eerst werd door de Johannesburgers aan retireeren gedacht, tenminste door de 43, die nog leefden. Maar dit was dan ook het beslissende feit. Van alle kanten begon thans het terugtrekken. De longtoms en andere stukken werden in veiligheid gebracht, — ook in dezen arbeid gaan de Boeren met groote vaardigheid te werk — en voort ging het naar Komatipoort. Eenige dagen later verspreidde zich het gerucht, dat ook Lijdenburg door de Engelschen bezet was. Vrijwel zonder slag of stoot was het in handen der rooies gevallen, en ook Barberton ging denzelfden weg op. In den avond Van den 10 September kwam de Opperbevelhebber Louis Botha, die met 700 man Spitskop had weten te verdedigen tegen niet minder dan vier Engelsche divisies, in persoon te Nelspruit om met de Regeering te beraadslagen. Het gevolg was, dat de President en de overige regeeringsleden dienzelfden avond verdwenen in de richting van Lorengo-Marqués. Thans was met recht de toestand critiek geworden. Generaal Botha trok zich terug naar Hectorspruit met een paar duizend man, meest voetgangers. Het terrein aldaar was evenwel absoluut niet voor verdediging geschikt; bovendien was er gebrek aan ammunitie voor de kanonnen. De weg naar deze plaats lag voor de Britten open, en men besloot dus, alle voetgangers naar Komatipoort te zenden. En terwijl Oom Paul naar de Baai vertrok om zich straks met de «Gelderland" naar Marseille in te schepen, ten einde in Europa op arbitrage aan te dringen, trok Louis Botha met den waarnemenden President Schalk Burger en den Staatssecretaris Frank William Beitz benevens een honderdtal goed bereden en welvoorziene manschappen en een paar kanonnen naai- het noorden, om daar een nieuw strijdplan te ontwerpen en andermaal het «Réveille!" te blazen. Want, geloove wie het wilde, de oorlog was niet uit! De tiuerilla stond voor de deur, en dien zouden de Boeren met meer succes weten te voeren. Thans zou de profetie van den heer Wessels in vervulling treden: »Ieder Boer vormt een leger op zich zelf/" HOOFDSTUK XX VII. De Guerilla. Neen, de oorlog was niet uit, al mochten de Jingo's juichen, al mocht het Londensch publiek het uitgieren van pret. Cronjé mocht gevangen genomen en Joubert heengegaan zijn, — er waren nog commandanten genoeg, die de taak van deze kloeke leiders konden en ook wilden overnemen, mannen met durf en blakend van vrijheidsliefde. Allereerst de brave Louis Botha, de jongste der generaals, de man van de «grande guerre," in wien Sir Redvers Buller zijn meester gevonden had. Slank en buigzaam van gestalte, heeft de nieuwe opperbevelhebber een energiek gelaat, een paar trouwe oogen, blond baardje en dito knevel, en een mond, die zich gauw tot een glimlach plooit. Botha is in alle opzichten een «heer". Hij kent alle vormen der Europeesche samenleving, spreekt en schrijft uitstekend Hollandsch en teekent reeds bij zijn eerste verschijning den man van beschaving. Jaren lang vertoefde hij in den Vrijstaat, waar hij tal van familieleden telt. Zijn burgers achten hem om zijn rechtschapenheid en welwillendheid, zijn onvermoeide werkkracht en zijn tactische bekwaamheden. Zijn woord is hun een wet; zij doen voor hem alles uit liefde en toewijding. Louis Botha en zijn broeders zullen doorvechten tot het uiterste. Hij zelf zal in liet Lijdenburgsche den rooies handen vol werk geven; Christiaan Botha zal in Natal de zaken regelen, en Piet Botha zal er niet tegen opzien met een troep dapperen de Kaapkolonie binnen te rukken om daar zijn slag te slaan. Laten Robert en Kitchener hun gerust zakken goud vóór houden om hen om te koopen; — ze zullen hou en trouw blijven tot in den dood, evenals «Willem Vader" te midden van kommer en gevaren. Naast de Botha's staat Christiaan de Wet, de onvermoeide Vrijsta- Buller. Kitchener. (Bijgenaamd Sruller.) (2»,. Beul van Soedan.) Roberts. (2)f Leugenaar.) „Een edel (???) drietal". ter, 66ii man uit 66n stuk, die weldra d6 schrik der rooi6s zal worden. Hij zal klappen uitdeelen links en rechts, het land in alle richtingen doorkruisen, spoorbruggen opblazen, convooien inpalmen en de mannen met de gouden knoopen als gevangenen medevoeren. Rijen generaals zullen hem in de klem jagen; ze zullen vandaag naar Londen seinen, dat ze hem morgen hebben. Maar Oom Christiaan zal hun telkens te slim af zijn. Hij doet, wat hij voor heeft, hij geeft om geen rooies, hij gaat, waar hij wil. Zoolang hij de Vrijstaters aanvoert, behoeft men zich niet ongerust te maken. En wee dengene, die hem over onderwerping durft spreken! Want De Wet zal doorvechten, al stond hij ook alleen! — Gelijk de grijze Kruger zich indertijd onder de hoede van Louis üotha stelde, zoo voelt Oom Steyn zich veilig bij De Wet. Hij bevindt zich steeds in zijn onmiddellijke nabijheid. Christiaan de Wet is het prachtige type van de oude Trekkers: een tamelijk zwaar gebouwd man, robust gezicht, een donderende stem en een ijzersterk gestel. Dagen achtereen kan hij te paard blijven met eenige harde beschuiten en een veldflesch: hij is commandant geboren. Over den schouder van dezen onverschrokken en tegelijk nobelen V rij staatse hen veldheer, op wien de heele wereld tegenwoordig de oogen gevestigd houdt, strekken wij met een gevoel van trots den vinger naar den populairen Ben Viljoen en den trouwen Koos de la Rey. Van politie— agent tot commandant opgeklommen, is Ben Viljoen de man des volks, democraat in hart en ziel, Hink spreker en ook begaafd schrijver. Hij richtte indertijd te Krugersdorp een blad op: »Ons Volk", dat grooten opgang maakte. Ben is de goedhartigheid in persoon, en zijn opgeruimd humeur heeft hij in den oorlog geen oogenblik laten varen. Dat ondervonden een Engelsche correspondent en een dito telegralist, die door zijn mannen waren opgepikt. Toen ze bij Viljoen gebracht werden, wilde hij ze niet in verhoor nemen. De arme kerels zouden moe zijn, meende hij. En hij voegde er bij: »daar, geef hun dat, en laat ze dan rustig gaan slapen!" — Het was zijn eigen bier en brood en vleesch, dat hij hun had afgestaan. In luimigheid moge De la Rey onderdoen voor zijn Transvaalschen collega; watdapperheid en onverschrokkenheid betreft, mag Oom Koos zich met den beste meten; en zijn vader Andries, een der eminenste Voortrekkers, maakte indertijd den slag bij Boomplaats mee. Oom Koos is een toonbeeld van trouwe plichtsbetrachting. Lafheid en halve maatregelen duldt hij niet. Zijn eigen zoontje Andries zag hij aan zijn zijde sneuvelen. Hij zelf is niet bang voor kogels en gram len; dus zijn wurgers moeten daar ook geen vrees voor hebben. In de Magaliessergen is hij uitstekend thuis. Daar zullen we hem dan ook geregeld ontmoeten, vooral in de buurt van Lichtenburg en Zeerust. Nu m dan zal hij plotseling uit zijn schuilhoek te voorschijn treden ïn den rooies troef geven. Vooral »Mooie Paul" zal 't land aan hem (rijgen. Bij Oom Koos bevindt zich vrij geregeld de dappere comnandant Lemmer, over wiens vrijheidlievend optreden we reeds spracen bij den schitterenden terugtocht uit de Kaapkolonie. Met den kvaakzamen Grobbler maakten we toen ook kennis en, vooral niet te vergeten, met den vermetelen Olivier. Ach, dat de voortvarende Olivier soo kort slechts de zaak der Boeren dienen kan! Dat hij zich zóó spoedig in het net der rooies zal laten verstrikken! Maar anderen zullen de ledige plaatsen van hem en zijn kloeke zoons innemen, en die allen zullen voor hem niet onderdoen. De onverschrokken Rechter Hertzog, de vroegere student van onze Amsterdamsche Universiteit, en i.le vastberaden Kreutzinger en Haasebroek en Schepers zullen het verlies dekken en met eere strijden voor recht en vrijheid, niet slechts in den Vrijstaat maar ook in de Kaapkolonie. Naast hen zullen we hooren van de heldendaden van Van Zijl en Reijers, van Jozua Joubert en Kolb en Haasebroek en Piet Fourie. Maar vooral zullen we herhaaldelijk getroffen worden door het kloeke gedrag van Rrand en Theron: Rrand, de zoon van den energieken vroegeren President van den Vrijstaat, den man van het «alles zal reg kom"; Daan Theron. de vrijpostige aanvoerder van de Boerenverkenners, die zich durft wagen binnen Pretoria en Johannesburg om nieuws op te doen, dat Oom Christiaan te pas kan komen. Neen, de oorlog is nog lang niet uit. Dat zullen de Engelschen zelf het beste voelen. Met zulke aanvoerders kunnen de Boeren hun rechtvaardige zaak onmogelijk verliezen. Integendeel, de rooies zullen 't weldra ondervinden, dat tegen een Boeren-Guerilla geen vechten mogelijk is. Zuid-Afrika zal het graf worden van den Reul van Soudan, ook het graf van Engeland ten slotte. Hoor, daar dreunt een schot door het luchtruim; de bodem schudt, mensch en dier schrikt angstig op, glasruiten vliegen aan scherven, mijlen in 't rond! — 't ls Oom Christiaan, die aan het werk is om een Britsch convooi de lucht in te jagen. Één voorbeeld uit vele: 't Gebeurde bij Roodewal Siding. Een proviandtrein, groot 68 wagens, was in aantocht, en De Wet had er de lucht van gekregen, dat deze slechts door 240 man bewaakt werd. Hij er dus heen. Toen de Mau- serpilletjes regenden, vlogen de dappere khakies als kuikens door elkaar en hesclien in een oogwenk de witte vlag. Daarna werd de inhoud onderzocht, 't Viel ditmaal bepaald mee: men vond o.a. 30000 pakken kleeren, 2000 lyddietbommen, 2000 pakken brieven, een enorme hoeveelheid sigaretten, tabak, drank enz. enz., benevens de noodige cadeautjes voor de hoofdofficieren. Eerst werden natuurlijk de rooies ontwapend, daarna mocht ieder Burger zijn gang gaan. Nu, dat lieten zij zich geen tweemaal zeggen. In een oogwek waren de kisten opengebroken, de brieven doorzocht, flesschen ontkurkt op de gezondheid van Oom Christiaan. De ossen- en muilenwagens werden beladen met geweren, patronen en kanonnen-ammunitie, terwijl de schietvoorraad, die niet meegevoerd kon worden, in den grond werd begraven, tot tijd en wijle men ze weer noodig mocht hebben. Daarop werden de knapzakken terdege gevuld en trok ieder een nieuw pakje aan, waarna de pret begon. «Eerst houtkappen, burgers!" klonk het korte bevel, en in minder dan geen tijd waren 19 wagenvrachten hout op 't stations-emplacement aangevoerd. En toen ging er alles bovenop, wat niet meegenomen of begraven was. Hier en daar werd er een lyddietbom tusschen gestoken en vierkante stukken buskruit. Toen alles gereed was. werd er een loopertje gemaakt met een lont, die den Burgers zoo wat een half uur tijd zou geven om zich uit de voeten te maken. Daarna wachtten dezen vol spanning de komende dingen af. Daar kwam de knal! Een vuur- en rookkolom van honderden meters hoog steeg uit den grond op. 't Was of de aarde vuur en vlam spuwde, of er een verborgen krater plotseling aan het braken was gegaan. En toen eindelijk alles stil was, kon men zien, dat het heele station Roodewal tot het verleden behoorde. De Wet had zijn taak volbracht. «Opzaal! klonk het kortaf; de trompet blies, en voort ging het, nu naar t zuiden om te kijken, of daar alles veilig was. De Engelsche schatkist had al weer een verlies te betreuren van twee en een half millioen gulden. «Schande!" mompelde een Britsche kapitein, die er bij stond, toen de Burgers den houtmijt gereed maakten. De Wet hoorde het. «Weet u, wat schande is, Mijnheer?" antwoordde Oom Christiaan. «Hoeven te verbranden en vrouwen en kinderen te mishandelen! .... Oom Christiaan sprak waarheid; want inderdaad, nooit is een oorlog op zulk een beestachtige wijze gevoerd door een beschaafde natie, als de Zuidafrikaansche Oorlog door het christelijke (!!!) Engeland. Nooit is het oorlogsrecht zoo schandelijk met voeten getreden, nooit heeft een veile pers zooveel kwaad gesticht. «Men moet de Boeren Christiaan de Wet. De nobele Vrijstaatsche Generaal. 26 dooden," zoo zweepte zij het volk op, »men moet ze uitroeien als ratten, die de pest verspreiden. Hoe meer bloed, hoe beter! Als wij hen onder de knie hebben, zal de Engelsche pletrol door de Transvaal en den Vrijstaat gaan over het Boerenuitschot, dat er nog is, en hij zal het tot moes maken. Het land moet rood zijn van bloed, opdat het crras weliger zal opschieten!" Helaas, de Britsche huurlingen volgden maar al te letterlijk den helschen raad op. Blakerend en plunderend doortrokken de woeste horden het ongelukkige land in alle richtingen; ofticieren en legeroversten gaven het voorbeeld, en toen de edele (!!!) Lord Roberts de Leugenaar nog niet hardhandig genoeg te werk ging, werd hij vervangen door den Beul van Soedan, op wiens verleden een smet kleeft, die eeuwen niet zullen uitwissehen, en wiens gemeene tronie alleen in staat is een rilling door de leden te jagen. De guen a nam een aanvang, - de wrake Albions begon tegelijk. Neen, de oorlog was geen oorlog meer, hij nam de gedaante aan van een groot auto da fé, op Spaansche wijs geschoeid. Alva was de beul der Hollanders, Kitchener werd de Nero van Zuid-Afrika. »Wij worden dood gemarteld " schreef een vrouw uit Heidelberg. »Ze dringen de slaapkamers van kraamvrouwen bij dozijnen binnen, jagen ze met haai pas^e oren zuigelingen het veld in, zonder voedsel, zonder kleeding, en steken daarna de woningen in brand! Generaal French liet vijf kanonnen op een huis richten, waar tal van families in gevlucht waren. Het huis werd in brand geschoten, en naar de deerlijk gewonden en verminkten werd verder niet omgezien. Een ander huis werd met petroleum begoten en daarna aangestoken. Het brandde tot den grond toe af. Toen de hyena's het puin onderzochten, of er nog goud of zilver e vinden was. stieten ze met hun ruwe pooten tegen een verkoold menschenlijk.... een stokoude, blinde grijsaard.... hij was gevallen als slachtoffer van de vrijheid!" En overal vlamde de mutsaard, en overal zag men hongerige vrouwen en kinderen de wildernis intrekkenhartverscheurende tooneelen hadden iederen dag, ieder uur plaats. O, die wreede Roberts en Kitchener, dat vervloekte Britsch geboefte! Wat een ellende stortten deze ruwe opperbevelhebbers uit over de vrome, trouwe volken van Krueer en Steyn, wier eenige misdaad hierin bestond, dat hun ar e klopte voor Vrijheid en Recht! Britsche schurken, die u niet ontziet, daar ginds gruwelen te plegen, welke mijn pen weigert neer te schrijven ; Britsche roovers, bandieten, moordenaars, - iedere naam is te goed voor u — mocht slechts éénmaal uw geweten ontwaken; moe 1 Louis Botha. De man van de „Graude Guerre". slechts één enkele keer in uw bedorven harte een vonk overspringen van het heilig vuur, dat de brave en vrome en edele mannen en vrouwen van Transvaal en den Vrijstaat bezielt! Want braaf en vroom, dat zijn ze gebleven, de trouwe Boeren van Zuid-Afrika, zelfs in de zwaarste dagen van beproeving. Ware zielenadel en grootmoedigheid, — waar. lezer, in de geschiedenis, vindt ge hartelijker voorbeelden van deze edele karaktertrekken dan bij de Boeren? Waar vindt ge onder ruwer vormen glanzender, reiner hart? Misleid Engeland, ongelukkig volk, zijt ge dan doof voor de stem van uw eigen oorlogscorrespondenten ? Een kapitalistische bent heelt ze u als barbalen geschilderd, heeft u den oorlog geschetst als een kruistocht tegen wilde volksstammen* Ach, hemel, zullen de woorden van uwe geloofwaardige correspondenten, die uit ondervinding spreken, dan nimmer doel treffen? »lk heb hen gezien," —zegt de berichtgever van Daily News — »als zij overwonnen, maar ook als zij klop gekregen hadden. Ik zag hen naai' hun hoeven gaan, waar vrouw en kinderen hen wachtten, en terugkomen met het gesnik hunner vrouwen nog in de ooien en de kussen hunner liefhebbende kinderen op de lippen. Ik heb grijskoppen onder hen zien sterven met gefronste wenkbrauwen en opeen geklemde tanden, en eenige baardelooze knapen den laatsten snik zien geven, terwijl hun bloed het Afrikaansche veld kleurde. Ik heb hen de scheidsgrens tusschen leven en dood zien overgaan met een k ring van ernstig ziende makkers om hen heen, die op hun geweren leunden, terwijl een broeder of een vader geknield lag en de hand drukte van hem, die weldra zou overgaan in het land, waar geen duisternis meer wordt gekend. Ik heb anderen zien glimlachen tegen vrouwen met een gelaat, dat, hoe ook door pijn verwrongen, minder droevig was om aan te zien dan de angstige gezichten der troosteressen, die bij hen knielden 111 die vreeselijke laatste ure... Bij mijn ziel, ik bezweer het u, »zij weten te stekven !" »Neen," 1'oept de correspondent van de »New-York Herald" met overtuiging uit, «neen, de Boeren zijn geen wilden! Ik heb ze tranen zien storten," zegt hij, «terwijl zij de verminkte lijken der Engelschen op den Spioenkop begroeven. Een Boer zal een Engelschman geen kwaad doen, tenzij het moet," gaat hij voort. «Een paar weken geleden zag een Boer, die voorpostendienst deed, toen hij om een kopje reed, een Engelschen schildwacht op den grond slapen ; zijn paard graasde bij hem. Hij bleef een oogenblik naar Tommy kijken, en ging toen rustig zijns weegs, zonder hem te deren. Een makker, wien hij het geval vertelde, vroeg, waarom h ij den Engelschman niet had doodgeschoten of althans gevangen genomen. «Waarom zou ik hem skiet?" antwoordde hij. »Hij had mij geen kwaad gedaan!" Rechtvaardig, Boeren, Britsche gewonden verplegende op het slagveld. eerlijk, waarheidlievend zijn de Boeren. Den grootsten lof' brengt de »Herald-Correspondent" toe aan de gematigdheid, onpartijdigheid en betrouwbaarheid der Transvaalsche en Vrijstaatsche berichten. De verslagen der gevechten zijn in den regel zeer juist, en er is geen streven om dingen te verheimelijken. Dat het oorlogsnieuws zoo schaarsch is — Engeland draagt daar de schuld van. Engeland wil de wereld dwingen, de Britsche lezing van den oorlog aan te nemen. Neen, de Transvalers en Vrij staters spelen met open kaart, hun regeeringen oefenen geen censuur uit, en correspondenten zijn steeds welkom. »Geef uw eigen meeningen weer, sprak de heer Reitz; »wij zijn niet bang voor de waarheid en willen van geen censuur weten!" Inderdaad zóó is het, niet anders. Door den eerbied voor oorlogsregelen en gebruiken, door hun edele houding tegenover krijgsgevangenen en gewonden, door hun ruiterlijk gedrag in zake de oorlogsberichten hebben de Boeren het volste recht, om tot de beschaafde natiën te worden gerekend. Sedert het ontstaan van de wereld is er waarschijnlijk geen volk zóó stelselmatig en aanhoudend belasterd als de Boeren. Jarenlang heeft een georganiseerd pers-syndicaat, in dienst van de millionairs-Randmijneigenaars, die bijna allen hun vermogen tot den laatsten cent in de Republiek verworven hebben, op groote schaal de grofste en meest valsche voorstellingen over Regeering en Volk verbreid. Een Engelsch blad, dat het opneemt voor de zaak der Boeren, wordt direct beschuldigd, door de regeeringen van Kruger en Steyn omgekocht te zijn Maar desondanks blijft de sympathie der volkeren voor de trouwe Broeders in Zuid-Afrika met den dag toenemen; want de zaak der Boeren is de zaak van vrijheid en recht in den reinsten, edelsten vorm. Ach, zware ernstige dagen beleven de brave volken van Kruger en Steyn. Het roerend Fransche gedichtje, dat we hier neerschrijven, teekent in vier regels den diep treurigen toestand: Le Lord fait fusiller les f'emmes, Lncendier les fermes... les fermiers, Et, si Venfant veut éviter les Hammes, Un vil soudard le repousse au charnier. Maar laat ons ook de lichtzijde van dezen gruwelijken oorlog niet vergeten. Laten wij wel bedenken, dat de wreede oorlog ook een zuivering houdt in de rijen der Burgers. Want dat er valschaards en trouweloozen onder hen verkeerden, de geschiedenis van de beide jaren heeft het bewezen. Maar de lucht is gehuiverd, de bokken zijn uit den schaapsstal verdreven. Straks, als het onweer voorbij is, zullen de Zuidafrikaansche Republiek en de Oranje-Vrijstaat groot en machtig worden, steunend op een degelijken ondergrond en op een gezonden, frisschen kern. Zwaar is de strijd, dien de trouwe Afrikaanders te voeren hebben; en wan kei moedigen zien al den dag naderen, die hun de genadeslag toebrengt. Maar wij, die het verleden van Transvaal en den OranjeVrijstaat kennen; wij, die weten onder welke omstandigheden de zonen van Kruger en Steyn zijn groot geworden, en van nabij kennisgemaakt hebben met de roemrijke daden hunner vaderen! — we kunnen geen oogenblik aan den goeden afloop van dezen onmenschelijken oorlog twijfelen! Vast en onwrikbaar blijven wij, evenals Oom Paul, vertrouwen op de zegepraal van vrijheid en recht! Trouwe zonen van Transvaal en Oranje-Vrijstaat, houdt moed, houdt moed, de verlossing is nabij! Het daghet in het Oosten! 0. God, bescherm de dappere Boeren! Ruste Uw zegen op het heerlijke land, gedrenkt met het bloed van de vrijheidlievende kinderen van Kruger en Steyn! EINDE.