m f2$ /} !t> Bibliotheek Universiteit van Amsterdam 01 2760 7430 H A N D B O E K DER ZIEK EN V ER? LEG I NG. HANDBOEK DER ZIEKENVERPLEGING, DOOR Dr. A. N, NOLST TRENITÉ. leerde herziene en vermeerderde druk. Met een chromolithographische plaat en 223 figuren in den tekst. AMSTERDAM, J. H. & G. VAN HETEREN. 1900. (£tart zijne Vriendin &. oBeynen, Directrice van het Tehuis voor Verpleegsters van het Roode Kruis, Afd. 's Gravenhage, die reeds zooveel ten baie der ziekenverpleging gedaan heeft, en nu de kroon op dezen arbeid zet door zich aan het hoofd der zusters van de eerste STederlandsche (Ambulance te stellen die naar hel oorlogsterrein in -éuid- (^Ijriha vertrekt, zij deze uitgave van zijn cÏÏandboek als een bewijs zijner hulde opgedragen door den Schrijver. Brkda, Najaar van 1899. VOORREDE VAN DEN EERSTEN DRUK. In het voorjaar van 1803 vernam ik met ingenomenheid van Dr. A. N. Nolst Trenité, dat hij voornemens was een handboek der ziekenverpleging te schrijven. Aan een in alle opzichten geschikte en tevens volledige handleiding bestond in Nederland mijns inziens toch dringend behoefteDe ondervinding leert immers dat de leerlingen Ier aanvulling van het theoretisch onderwijs gebruik maken van verschillende leerboeken, waarvan sommige zelfs niet voor dit doel bewerkt zijn, zoodat de zoo noodzakelijke eenheid, bij het onderwijs verbroken wordt. Begrijpelijkerwijze komt het mondeling onderricht daardoor slechts gedeeltelijk tot zijn recht, wordt niet voldoende begrepen en niet behoorlijk verwerkt. Het komt mij voor dat dit handboek in deze behoefte voorziet. Overal toont de schrijver, dat zijn streven geweest is om de theorie slechts zooveel te behandelen als voor de practijk der ziekenverpleging noodzakelijk is, zoodat de leerlingen goed leeren waarnemen en niet alleen hoe zij handelen moeten, maar ook zich van het waarnemen rekenschap geven. Het (jroot aantal afbeeldingen die den tekst uitnemend verduidelijken, zullen voorkomen, dat, zooals tot heden steeds geschiedde, boekwerken ter hand worden genomen, die met een ander doel geschreven zijn en daardoor tot verwarring aanleiding geven. Ook door de wijze van uitvoering onderscheiden zich de figuren gunstig van die in het meerendeel der mij bekende leerboeken over ziekenverpleging. Hel boek is bevattelijk en onderhoudend geschreven en onnoodige geleerdheid is vermeden, zoodat ik niet twijfel of het zal zijn weg vinden. Mijns inziens is het echter uitsluitend geschikt voor verpl. van beroep, en niet voor hen die zich op ziekenverpleging wenschen toe te leggen zonder zich ook tevens practisch te bekwamen. Dit acht ik echter geen nadeel maar juist een voordeel, omdat het dilettantisme op dit gebied ongewenscht is. Eene aandachtige lezing leert echter dat het boekje zoowel geschikt is als handboek voor de verpl. die reeds practisch en theoretisch gevormd zijn, als wel als leerboek voor de eerstbegmnenden naast het gesproken woord der leermeesters. J. VAN DEVENTER Szn. ME EKEN BERG, Najaar van 1898. VOORREDE VOOR DEN TWEEDEN DRUK. Ziekenverpleging is een onderdeel van de medische wetenschap. De groote, uitgebreide medische wetenschap omvat zóóveel, dat men er als vanzelf toe komt om haar tot recht begrip te verdoelen en loeder onder te verdeelen. Zij wordt niet om haars zelfswil beoefend, doch moet, wil zij vruchten afwerpen ten voordeele van de menschheid, gepaard gaan met praktijk: natuur- en scheikunde, plant- en dierkunde, de geheele biologie, de leer van het leven, dienstbaar gemaakt aan het helpen van de lijdende menschheid! Zoo zal dus ieder onderdeel steeds dit groote doel van de hoofdwetenschap voor oogen moeten houden; de chirurg en de tandarts, de verloskundige en de apotheker, de oogarts en de verpleegster, allen zullen steeds bij al wat zij doen in de eerste plaats moeten bedenken dat het voornaamste doel van hun toerken is helpen, op de voor hen beste en aangenaamste manier minder gelukkige medemenschen het levensgenot, dat door ziekte in de ivaagschaal gesteld was, weder doen deelachtig worden. Eerst kennis vergaren en daarna het geleerde dienstbaar maken aan de praktijk, ziedaar wat ieder doen moet die zich aan eenig onderdeel van de medische wetenschap wil wijden. Gedreven door liefde tot den naaste zal men de kracht vinden noodig om met ijver en energie naar het doel te streven. Elke handeling moet hiervan het getuigenis afleggen en een dokter van tuien men dit niet zeggen kan is de naam geneesheer niet waard. Zon dit voor eene verpleegster niet evenzoo gelden? Ziekenverpleging is een onderdeel van de groote uitgebreide medische wetenschap, en daar menschenliefde haar eerste drijfveer en hulp aan den naaste haar einddoel is, daarom eischen wij dat wie zich aan de eerste wijden ook het standpunt aannemen van de laatste. Niet omgekeerd, en dan maar wat cursus volgen „omdat de dokters tegenwoordig op dat punt zoo veeleischend zijn." Eene verpleegster moet het gevoel hebben dat zij deel uitmaakt van dat groote gilde van menschen die zich wijden aan het verzachten van het lot hunner naasten, en daartoe zoowel hun hoofd als hun hart beschikbaar stellen. De ziekenverpleging zóó opvattende, is het dan niet kleingeestig onderscheid te maken tusschen de lichaamsdeelen wier ziekten men verplegen zal? Is het dan niet kleingeestig sommige ziekten uit te sluiten van zijn werkkring? Is het niet dom en tevens ontrouw aan de beginselen waarop de medische wetenschap en dus ook haar onderdeel de ziekenverpleging berust, om zich af te wenden van kennis die evenzeer in staat stelt om leed te verzachten? Om onkundig te willen blijven van alles wat betrekking heeft op de geslachtsspheer en met farizeïsche hooghartigheid af te wijzen die in dat opzicht onze hulp inroepen? Maar dan is het ook noodig theoretisch en practisch evengoed op de hoogte te zijn van de verpleging der geslachtsziekten als van die van alle andere ziekten. Veel misbruik is en wordt er gemaakt van de woorden: „den reinen is alles rein", maar als het ooit geldt, dan geldt het wel van dengeen die met evenveel belangstelling kennis neemt van de paragrafen in dit Handboek die over geslachtsorganen handelen als van de overige. Naast het motto dat ik op het titelblad van den eersten druk plaatste, Aegroti salus summa lex esto, past wel dit andere, dat ik de tweede uitgave als lijfspreuk op haar levensweg wil medegeven: Honi soit qui mal y pense! Ernst, niet alleen om zich in borenstaamle redeneering thuia te gevoelen, maar ook bij al wat men doet, past in [een werkkring die zulke hooge eischen stelt als de ziekenverpleging, een ernst die maar hoogst zelden op jeugdigen leeftijd, te vinden is. Mijne overtuiging is dan ook dat tegenwoordig veel te jonge meisjes zich aan de ziekenverpleging gaan wijden en de korte duur der practische opleiding, die de examen-commissies eischen, is niet in staat deze fout te compenseeren. Velen die, zichzelven een werkkring en een zelfstandig bestaan willende scheppen, vroeger onderwijzeres, kinderjuffrouw of telegraphiste werden, gaan zich tegenwoordig aan ziekenverpleging wijden en zijn dan zeer verstoord als haar niet de vrijheid gegeven wordt van de maatschappelijke uitspanningen te genieten, als in eene ziekeninrichting stilte, kalme bedrijvigheid geëischt wordt. „Mag men dan, als men jong is, niet lachen, zingen en vroolijk zijn, mag men dan niet in gepaste uitspanningen afleiding zoeken van de indrukken die de aanschouwing der memchelijke ellende ons dagelijks geeft?" Zeker', lach, zing en wees vroolijk, maar wordt geen verpleegster op een leeftijd dat gij nog noodig hebt dit onder uw werk te doen, dat de overmoedige leven lust u het bloed sneller doet stroomen en dringt te uiten ivat klinken moest in het vrije veld of onder de hoornen'. Vergeetachtigheid is uniet kwalijk te nemen al zegt gij nog zooveel hart voor uwe zieken te hebben, maar is de eisch van den geneesheer onbillijk te noemen om eene verpleegster te hebben op wie hij zich tot in kleinigheden verlaten kan? Eu toewijding, plichtsbesef — wie zal het aan het jonge vroolijke meisje euvel duiden dat deze eigenschappen bij haar nog niet die diepte bereikt hebben als op rijperen leeftijd,? De tegenwoordige opvoeding der vrouwelijke jeugd is minder geschikt dan die onzer moeders om in alle opzichten geschikte leerling-verpleegsters te vormen. Het is geen gewoonte meer dat de dochters der ontwikkelde standen zich met het huishouden bemoeien, in de keuken staan en het linnengoed verstellen. En wat is eene verpl., die eens een gemakkelijk verteerbare spijs smakelijk weet te bereiden of die bedreven is in de nuttige hand* werken, oneindig meer waard voor hare patiënten dan een meisje dat na hare schooljaren, behalve aan wat teekenen en muziek, haar tijd slechts besteed, heeft aan fancy-fairs en lawn-tennis! Eene volledige opleiding tot de ziekenverpleging is niet mogelijk uitsluitend aan de hand van een door een dokter geschreven leiddraad; m. i. moet noodzakelijk aan den cursus van den geneesheer voorafgaan eene grondige bekwaming in de huishoudelijke kundigheden. En daarvoor roep ik als leeraar in de ziekenverpleging de hulp in van de Nederlandsche vrouw, aan wie als moeder de opvoeding der aanstaande leerling-verpl. is toevertrouwd! DE SCHRIJVER. Breda, Najaar van 1895. % VOORREDE VOOR DEN DERDEN DRUK. „Anders is niet hetzelfde als slecht" zeg ik in mijn Inleiding Prof'. Winkler na, daarmede reed# bij voorbaat een collega-docent trillende steunen indien hij het wenschelijk mocht oordcelen eevc van de mijne afwijkende meening aan zijne leerlingen mede te ileelen. Weinig dacht ik daarbij deze woorden zelf als verdedigingsmiddel te zullen moeten gebruiken tegenover docenten die mij aanvallen en critiseeren, daar waar geen anticritiek mogelijk is; en dat wel op eene wijze, die volgens mij ter oore gekomen geruchten lang niet altijd fair en collegiaal is. Daartegenover kan ik slechts mijne lezers en lezeressen met den meesten aandrang op het hart drukken de boven aangehaalde woorden, behalve op hun leermeesters, ook op mijzelven toe te passen. DE SCHRIJVER. Breda, Najaar van 1899. INHOUD. Blz. Inhoud Inleiding 1 EERSTE AFDEELING. De bouw en de verrichtingen der verschillende deelen van het menschelijk lichaam. Hoofdstuk I. Do spijsvertering 3 § 1. Onze voedingsstoffen. — Hunne bestanddeelen, verteerbaarheid en voedingswaarde. Dieet 3 § 2. Spijsvertering in den mond. - Tanden, speeksel, klieren. Stinkende adem. Mondverpleging 7 §3. Slikken. Verslikken. Slokdarm vernauwing 9 § 4. Spijsvertering in de maag. — Uitspoelen van de maag voor onderzoek, als methode van behandeling. Kunstmatige voeding. Braken. Maagbloedingen ... 12 § B. Spijsvertering in de darmen. - Gal, geelzucht, galsteenkoliek. Alvleeschsap. Darmperistaltiek. Cliylvaten. Wormen in het darmkanaal 15 §6. Ontlasting. — Obstipatie, inwendige middelen,lavementen, massage. Diarrhee. Geneeskrachtige lavementen. Voedende lavementen. Uitzakking 17 INHOUD. BI Z. .... 22 Hoofdstuk II. De bloedsomloop § 1. Hot bloed. Bloedlichaampjes,bleekzucht,bloedsgebrek, plotseling bloedverlios, volbloedigheid, aderlatingen . § 2. Do bloedvaten. - Slagaderen, aderen, haarvaten § :!. Het hart. — Hartswerking, pols, bloedsomloop . . § 4. De pols. - Frequentie, grootte, regelmatigheid . . 22 25 26 28 30 30 31 Hoofdstuk III. De ademhaling § 1. De lucht. - Samenstelling S 2. De neusholte. — Neustusschenschot,neuskeelholte,slijn vlies. Neusbloedingen. Ozaena § 3. Keelholte en luohtpüp. - De huig. Strottenhoofd, bronchi. Pharyngitis, croup en diphtherie, tracheotomie, serumbehandeling, inhalaties 33 § 4. De longen. — Borstkas, ademhaling. Ademhaling der planten. Dvspnoe Hoesten, opgeven, bloedopgeven. Pleuritis ^ Hoofdstuk IV. De bouw van het menschelijk lichaam . . 42 § 1. De verschillende soorten van weefsels. Cellen. Hersenweefsel, spierweefsel, vetweefsel, beenweefsel, klieren, bindweefsel § 2. De deelen van het menschelijk lichaam. — Beenderstelsel. Beenbreuken, zetten, gipsverband, waterglas, spalken, afnemen van een gipsverband. Kyphosis, gipscorset, gipsbed, scoliosis. Gewrichten, ontwrichtingen, verstuikingen, ontstekingen. Spierstelsel, pezen, spierwerking. Zenuwstelsel. Bloedvaatstelsel, slagaderen. Bloedingen. Aderen. Lichaamsholten, middenrif, borstholte, buikholte, bekkenholte 43 42 Hoofdstuk V. De stofwisseling 60 § 1. De stofwisseling. - Producten, dierlijke warmte . 60 § 2. Thermometers 61 | 3. Temperatuur van het menschelijk lichaam. — Koorts, temperatuur opnemen. Maximum-thermometers Temperatuurcurven Hoofdstuk VI. De uitscheidingen § 1. De afscheiding van urine. — De nieren. Niersteenkoliek. Oedema, zweetkuur. De blaas 62 65 65 Blz. §2. Urineloozing. — Uitwendige vrouwelijke geslachtsdeelen, mannelijke urethra. Strictura urethrae, catheters, bougies, oystitis-behandeling, catheteriseeren. blaassteenen, catheter a deraeure, ejiuresis nocturna ... 68 §3. De huidafscheiding. — Zweeten, smeerkliertjes, huidcellen. Smetten. Onderhuidsche inspuiting 73 Hoofdstuk VIL De zintuigen 76 § 1. De zintuigen. — Smaak, reuk, gevoel 70 § 2. Het gezicht. — Het oog. Conjunctivitis. Indruppelen, keratitis, oogmassage. Iritis, atropine. Cataract. Traanklier, oogharen. Ciliënpincet. Oogverbandje ... 76 § 3. Het gehoor. — Het gehoororgaan. Luchtdouche van Politzer. Doofheid. Vreemde voorwerpen in de gehoorgang. Ooruitspuiten. Oorspecula 81 Hoofdstuk VIII. De voortplanting 83 § 1. De vrouwelijke geslachtsorganen. — Toucheeren, specula. Colpitis, injecties, tampons, metritis, parametri- tis. Uterusbloedingen 83 § 2. De menstruatie. — Vooroordeelen 88 § 3. Zwangerschap. — Duur, verloop. Placenta. Ziekteverschijnselen, blauwschuit 89 § 4. De bevalling. — Weeën, ontsluiting, nageboorte. Forcipale verlossing, extractie, keering. Inscheuring. Hulp bjj eene bevalling. Schijndood van het kind. Lochiën, na- bloedingen. Sluitlaken 90 §5. Het kraambed. — Duur, diëet. Overvloedige zogafscheiding, tepelkloven, kraamvrouwenkoorts 94 § 6. Het kind. — Reiniging, conjunctivitis. Fontanel. Behandeling van den navelstreng, kleeding, baden, voeding. Tongriempje, ontlasting, spruw, diarrhee, smetten . . 97 § 7. Kunstmatige voeding. — Samenstelling van melk. Flesschen, spenen, melk van ééne koe, temperatuur, mengsel. Biedert's roommengsel, kindermeel en beschuit, gecondenseerde melk, Backiiaus' en Emstermate melk. Steriliseeren, toestel van Soxhlet, wijziging in de vulling. 102 §8. Miskraam en vroegty dige bevalling. — Couveuse. 108 TWEEDE AFDEELINU. Ziekteleer. Hoofdstuk I. Begrip en verdeeling der ziekten 110 | 1. Begrip van ziekte 110 Blz. §2. Verdeeling der ziekten. Verdeeling in algemeene en locale ziekten, acute en chronische, overerfbare, besmettelijke en niet-besmettelijke ziekten. Parasitaire en infectieziekten. Contagieuse en miasmatische ziekten Epidemie en endemie 111 Overzicht 114 Hoofdstak II. Infectieziekten 11"' § 1. Oorzaak der infectieziekten. — Bacteriën, hunne levensvoorwaarden 115 § 2. Desinfectie. — Terminologie, namen en gebruik van verschillende chemische desinfectantiën. Hitte, mechanische reiniging 116 §3. Voorbehoeding tegen infectieziekten. — Voorbe- schiktheid, immuniteit. Vaccinatie 121 § 4. Wondinfectie. - Wijzen van genezing van wonden. Granulaties. Verband, etter, wondroos 122 § 5. Tuberculosis. — Longtering, sputa, inhalatie-therapie. Beentuberculose, gewrichtstuben-ulose, fistels, iodoform- injecties. Peritonitis, meningitis 125 Sc r op h ulo sis 130 | B. Acute exanthemeu. — Pokken, waterpokken, roodvonk, roode hond, mazelen 131 § 7. Syphilis. — Beoordeeling, vormen. Kwikkuren ... 133 § 8. Overige infectieziekten. - Buiktyphus,vlektyphus, cholera asiatica en nostras 135 Hoofdstuk III. Nieuwvormingen 140 § 1. Begrip en verdeeling. Maligniteit en benigniteit. Recidief en metastase. Oorzaken 140 § 2. Vormen en namen. — Fibromen,lipomen,chondromen, osteomen, vaatgezwellen, myomen, cysten. Carcinoma, sarcoma 141 Hoofdstuk IV. Huidziekten 144 S l. Oorzaken, algemeene behandeling. — Voorbereiding van de huid, zalf, poeder, zeepen, baden . . . 144 S 2. Speciale behandeling. — Scabies, favus, psoriasis . 147 Hoofdstuk V. Ziekten van het zenuwstelsel 150 S 1. Begrip 150 mz. S 2. Zenuwziekten. - Neuralgie, anaesthesie. Paralyse, parese, convulsies 150 §3. Ruggemergs- en hersenziek ten. — Tabes dorsalis, kinderparalyse, beroerte, meningitis, chorea, epilepsie. 151 §4. Algemeene behandeling. — Electrische behandeling, hydrotherapie, massage 155 Hoofdstuk VI. Geestesziekten 164 8 1. Hysterie. — Oorzaken, symptomen, behandeling. • . 165 §2. Neurasthenie 170 § 3. Krankzinnigheid. — Mania, melancholia, paranoia, dementia, idiotismus. Behandeling en verpleging. Zelfmoord 171 DERDE AFDEELING. De verpleegster, habe werkplaats en haar werkkring. Hoofdstuk I. De verpleegster 176 § 1. Hare verhouding tot dokter en patiënt.-Samenwerken van hoofd en hart, tact, bescheidenheid, stilzwijgendheid. Godsdienst. Beschaving 176 § 2. Hare kleeding 180 Hoofdstuk II. Hare werkplaats en haar werkkring . .182 8 1. De ziekenzaal. Ventilatie. Stank. Temperatuur, licht, zindelijkheid, bed-opmaken. Patiënten bezighouden . 182 § 2. De behandeling der patiënten. Vervoer, ontkleeden, doorliggen, verbedden, reinigen, toedienen van voedsel en van medicijnen. Nabehandeling van geopereerden. Hulp aan stervenden, afleggen van dooden . 185 Hoofdstuk III. De ver bandzaal 197 § 1. Verbandmiddelen. — Watten, gaas. Steriliseeren. Impermeabele stoffen. Pappen. Zwachtels, organtineen gips-zwachtels, verbanddoeken. Verbandstoffen . . 197 § 2. Verbandleer. — Algemeene regels. Verschillende verbanden. Rekverbanden. Doekverbanden. Bevestigen van verband. Afnemen van verband 204 Hoofdstuk IV. De operatiekamer 220 § 1. Instrumentenkennis. Terminologie. Instrumenten Blz. noodig voor enkele operaties 221 §2. Behandeling der instrumenten. - Desinfectie, reiniging 236 § 3. Hechtmateriaal 240 §4. De narcose en pijnstillende middelen. — Chloroform, aether, mengsels, broomaethyl. Aethyl-chloride, Cocaïne, eucaïne. Methode Schleich 244 § 5. Hulp in de operatiekamer. — Voorbereiding van den patiënt. Desinfectie der handen. Instrumenten aanreiken. Tampons. Hulp aan den patiënt na afloop . . 249 Bijlage. De verschillende thermometerschalen. — Namen, herleiding, voorbeelden 254 Register • INLEIDING. Sinds eenige jaren heeft hoe langer hoe meer de overtuiging veld gewonnen, dat het verplegen van zieken niet allemanswerk is. Terwijl reeds sinds langen tijd diaconessen en nonnen, die er zich aan wijdden, ook vrouwen van eenige beschaving en soms groote geestelijke ontwikkeling in haren kring opnamen, bleven de openbare ziekenhuizen nog steeds hun personeel recruteeren uit de minder ontwikkelde klassen en bepaalden haar loon nog steeds gelijk met dat der dienstboden. Langzamerhand komt daarin verbetering, en inrichtingen die hare operatiekamers, verwarmingstoestellen, meubelen enz. in overeenstemming brengen met de tegenwoordige eischen van de wetenschap, kunnen ook niet meer achterblijven in het toegeven aan den eisch van beter geschoold personeel. Toch blijft er wel iets waar van de vrees, die zovele geneesheeren tot nog toe van het nemen van dezen ingrijpenden maatregel terughield, de vrees n.1. dat halfweterij zou leiden tot betweterij. Niet dat men bang is om op de vingers gekeken te worden, zooals het wel eens heet, doch verschillende ervaring moet noodwendig leiden tot verschillend inzicht, al is het dan ook maar in bijzaken; en eene betrekkelijk hooge ontwikkeling is noodig om de genoemde klip te omzeilen en te begrijpen dat, zooals Prof. Win^ler het uitdrukte in zijne openingsrede van de lessen aan de Utrechtsche leerling-verpleegsters, „anders" niet hetzelfde beteekent als „slecht". Wanneer ik dus in dit werkje een en ander zal mededeelen over ziekenverpleging, dan mogen mijne lezeressen weten dat ik dat alles niet als de hoogste wijsheid beschouwd wensch te zien, doch dat ieder geneesheer, onder wien zij eens werken zullen, het recht moet behouden om wenken en bevelen te geven, afwijkende van hetgeen zij uit dit boek mogen geleerd hebben. „Variis modis bene fit", zegt een 1 Latijnsch spreekwoord: „iets kan op verschillende wijzen goed gedaan worden". Om eene goede ziekenverpleegster te zijn, is het noodig een en ander van het gezonde menschelijke lichaam en van de afwijkingen, die wij ziekten noemen, te weten. De hoofdzaak van haar werkkring toch zal bestaan in het ten uitvoer brengen der voorschriften van den geneesheer, en al kan men door oefening hierin zeer ver komen, indien men begrijpt wat men doet, zal het toch veel beter gaan. De dokter kan met minder woorden volstaan en is zekerder dat zijne bevelen geheel naar zijn verlangen uitgevoerd zullen worden. Ik wil dus beginnen met een en ander over den bouw en de verrichtingen van het menschelijk lichaam mede te deelen, daaraan tegelijkertijd afwijkende verschijnselen vastknoopende en aangevende hoe de verpleegster zich daartegenover te gedragen heeft. In de Derde Afdeeling van dit boek zal de lezeres enkele wenken vinden omtrent de eischen aan eene goede verpleegster te stellen. Over één punt wensch ik echter nu reeds te spreken. Br is een ander Latijnsch spreekwoord dat zegt „naturalia non sunt turpia", „er is niets vies in de natuur". Het is niet zoo heel gemakkelijk om zich te overtuigen dat wij slechts sommige dingen vies noemen, en toch, vooroordeelen mag eene ziekenverpl. heelemaal niet hebben. Muizen zijn allerbevalligste beestjes, het is niet „eng" om eene spin beet te pakken, iemand met eene ziekte der geslachtsdeelen is evengoed ziek als een ander, een patiënt die verlamd is en zich voortdurend bevuilt, moet nog zorgvuldiger dan gewoonlijk verpleegd worden; de stank van een kankerlijder kan soms onuitstaanbaar zijn, alleen de ziekenverpl. van beroep store zich daaraan niet en doe haar plicht. Geen valsche schaamte mag haar beletten over zaken te spreken die men in het dagelijksch leven vermijdt aan te roeren. Wel is het wenschelijk, om, ten einde niemands schoonheidsgevoel te kwetsen, voor sommige begrippen andere dan de Hollandsche woorden te kiezen. Ook tegenover den patiënt is het zeer aangenaam voor den geneesheer, indien zijne verpl. enkele van de meest gebruikelijke Latijnsche namen begrijpen. Ik zal hierop dus bij voorkomende gelegenheden opmerkzaam maken, en de lezeres zal weldoen er enkele van te onthouden.*) *) Om dit te vergemakkelijken veroorlooft Schr. zich de aandacht te vestigen op het onlangs van zijn hand verschenen „Verpleegsters Zakwoordenboekje", (Amst. J. H.&G. van Heteren, 1899, Prijs / 1.50). EERSTE AFDEELING. I)e houw en de verrichtingen der verschillende deelen van het inenschclijk lichaam. HOOFDSTUK I. DK SPIJSVERTERING. § 1. Onze Voedingsstoffen. Een gezond volwassen mensch 1 gebruikt voor zijn ontbijt en middagmaal, zomers en 's winters, naar gelang van zijne financieele omstandigheden, in verband met volksgewoonten, enz. zeer verschillende spijzen, uiteenloopende van samenstelling. Nog daargelaten hetgeen er bij de bereiding bijgedaan wordt voor den smaak, is er in al die voedingsstoffen veel wat niet op dien naam mag aanspraak maken, wat is dan wel het essentieele van al onze spijzen, m. a. w. wat wordt alleen gebruikt tot groei van het onvolwassen, tot instandhouding van het volwassen individu? Een pasgeboren kind gebruikt, zooals we weten, niets anders dan melk, en het is blijkbaar voldoende. Gaan we de melk nu scheikundig ontleden, dan vinden we dat zij hoofdzakelijk bestaat uit water waarin vet drijft (de uiterst fijne bolletjes die de witte kleur veroorzaken), waarin eene zekere eiwitachtige stof opgelost is (de zoogenoemde caseïne, waaruit kaas gemaakt wordt) en verder suiker en verschillende zouten. Hieraan heeft dus blijkbaar het menschelijk organisme genoeg: water, eiwit, vet, koolhydraten*) en zouten. Volledigheidshalve dien ik hierbij nog *) Koolhydraten is de scheikundige naam voor eene groep stoffen, waartoe suiker o.a. behoort. 1" te noemen de zuurstof, doch hierover later meer bij de bespreking van de ademhaling. 2 Een volwassen mensch kan echter van melk alleen niet leven, of liever zou dit wel kunnen indien hij maar genoeg melk kon drinken; de voedingsstoffen zjjn er te veel in verdund met water; hij doet dus verstandiger met voedsel te gebruiken dat dezelfde bestanddeelen bevat, maar met minder water gemengd. Eiwit, vet, koolhydraten en zouten moeten echter in eene zekere verhouding in zijne spijzen voorhanden zijn. Vandaar dat eene voeding uitsluitend uit brood bestaande niet voldoende is, want brood is hoofdzakelijk zetmeel, ook een koolhydraat, doch bevat veel te weinig eiwit. Eene uitsluitende vleeschvoeding is ook niet goed, want vleesch is bijna geheel eiwit *); het is hieruit nu ook wel duidelijk hoe gewenscht het is wat van de samenstelling van het voedsel te weten, en juist de in den laatsten tijd in verschillende steden opgerichte kookscholen streven er naar, niet alleen de toebereiding der spijzen te onderwijzen, doch voornamelijk om te leeren hoe men door het oordeelkundig uitkiezen van zijne spijzen met hetzelfde geld de grootst mogelijke hoeveelheid, en in de gunstigste verhouding eiwit, vet en koolhydraten binnenkrijgt **). Ons dierlijk voedsel nu levert voornamelijk eiwit en vet (de verschillende vleeschsoorten. visch, kreeften en garnalen, wild en gevogelte, eieren, boter), terwijl we de koolhydraten, die voor onze voeding noodig zijn, ontleenen aan het plantenrijk (brood, en al wat er van meel gemaakt wordt, rijst, groenten, vruchten, enz.). Het water en de zouten zijn door de geheele natuur verspreid en nemen we ongemerkt tegelijkertijd met de andere bestanddeelen op en tevens door onze dranken. Om meer over voedingsstoffen duidelijk te maken, zou eene inleiding over scheikunde moeten voorafgaan, die ons te ver zou voeren. Onder de leeken heerschen echter soms zeer vreemde denkbeelden over de voedingswaarde en de verteerbaarheid van sommige spijzen, en hoewel het beter is altijd aan den beliandelenden geneesheer te vragen of de patiënt dit of dat hebben mag, zoo is het voor den medicus toch van waarde te weten dat zaken die heel verkeerd zijn althans niet achter zijn rug om gegeven worden. Daarom nog het volgende: Bij reconvalescentie, na ziekten vooral waarbij de spijsverterings- *) lk gebruik hier het woord «eiwit" in scheikundigen zin. Onder eiwit wordt verstaan eene groote groep stoffen die dergelijke eigenschappen heeft als het wit van een ei. ##) Zeer aanbevelenswaardig in dit opzicht is ook de lezing van »Onze voedingsmiddelen, hunne samenstelling, voedingswaarde, toebereiding, verteerbaarheid en kenmerken, door Dr. A. J. C. Snijders; Zutphen, W. J. Thieme & Co., 2e druk 4896, Prijs ƒ1,90; en voorts ^Recepten voor zieken en herstellenden", door Mej. A. C. Manden,'s Gravenhage, Gebrs. van Langenhuvsen, 1897, Prijs/1,00. organen geleden hebben, komt in gemakkelijke verteerbaarheid eerst eiwit met water. Men doet het wit van een of meer eieren 3 in een glas en knipt het met eene puntige schaar herhaaldelijk en naar alle richtingen; wanneer men aldus al de onzichtbare tusschenschotjes er in vernietigd heeft, zal men zien dat het oorspronkelijke klompje als eene vloeistof wordt; in dezen toestand is het goed met water te vermengen. Later mag ook de dooier van het ei gegeven worden; voorts weet ieder dat eene zwakke maag allicht melk, wijn met water, bouillon en duitsche slijmsoepen verdraagt. Heeft een patiënt lang achtereen en veel eieren gebruikt, dan gaan ze hem tegenstaan; toch kan het van het hoogste gewicht zijn dat hij er niet mee ophoude. Men bereikt dit door afwisseling in de toebereiding te brengen: geklutst met melk, koffie, thee, chocolade, bier of wijn, hard of zacht gekookt, als omelet of spiegelei, in karnemelk met meel enz. en ten slotte als zoogenoemde „lait de poule". Er behoort eenige handigheid toe om deze te bereiden: men neemt dooier en eiwit a part en knipt beide op de boven aangegeven wijze; daarna vermengt men ze ieder in afzonderlijke glazen, onder snel omroeren en langzaam inschenken, met heet (niet kokend) water. Het eiwit stolt dan in zulke kleine vlokjes dat de geheele vloeistof gelijkmatig wit troebel wordt en den indruk van melk maakt. Nu wordt de inhoud van beide glazen dooreengemengd, en de eigenaardige smaak van het ei is dan geheel verdwenen. *) Vleeschspijzen behooren over het algemeen tot de gemakkelijk 4 verteerbare; bovenaan staat zwezerik, duiveborst, niet te vette, goed gebraden eendvogel en kip, rauw vleesch (vetvrij en van bindweefsel zooveel mogelijk ontdaan), vooral geschaafd vleesch en rookvleesch, kalfstong, forellen. Aangenaam en nuttig is het om het vleesch fijngehakt met in water gekookte rijst te vermengen, al of niet met de jus naar den smaak van den patiënt. Bouillon, die bij de leeken zoo geliefd is, heeft voor de voeding zoo goed als geen waarde. Bij patiënten met zieke magen kan het zijn voordeel hebben om den eetlust wat op te wekken; echter iemand, die men eens zou willen opsterken met een zoogenaamd krachtigen bouillon, zou eenvoudig doodhongeren. Yan de plantaardige voedsels mag iemand met eene zwakke 5 maag volstrekt geen bladgroenten gebruiken. Salade, andijvie, de verschillende koolsoorten, lof, molsla, enz. zijn geheel verboden; evenzoo snyboonen. Peulvruchten gaan wat beter; ontdaan van de onverteerbare schil bestaan doperwtjes, capucijners, roomsche boontjes, bruine en witte boonen, enz. hoofdzakelijk uit zetmeel met voor planten betrekkelijk veel eiwit. Patiënten, vooral die uit de lagere klassen, vragen heel spoedig naar aardappelen: een zeer ongeschikt voedsel voor hen, tenzij gegeven als purée (gestoofd met melk). Vruchten zijn rauw bijna altijd verkeerd; gekookte mits rijpe vruchten (bijv. appelmoes) worden zeer goed verdragen. Eene zeer gewone vraag is ook of de patiënt wel wat druiven hebben mag, en het gewone antwoord moet zijn: „ja, mits pitten en schil niet ingeslikt worden." Tot het plantaardige voedsel behoort ook brood; versch warm *) Zeer oneigenlijk wordt in het dagelijksch leven een geklutst ei met melk wel lait de poule genoemd. brood is niet aanbevelenswaardig, doch oudbakken wittebrood, geroosterd wittebrood en beschuit verdragen ook zwakke magen. Jammer dat vooral de minder gegoeden zulk eene minachting hebben voor, zoo weinig overtuigd zij n van de voedingswaarde van rogge- en roode-weitbrood (het zoogenoemde bruine brood). Betrekkelyk gemakkelijk verteerbaar is pap bereid van melk met cacao en met verschillende meelsoorten: arrowroot, mondamin, maizena, griesmeel, tapioca, sago, beschuit, engelsche cakes, al of niet met ei. 6 Van de dranken is sterke alcohol verkeerd: jenever, brandewijn, likeuren, cognac, enz., al staat er nog zoo dikwijls op de elixirfleschjes dat het versterkend voor de maag is. Meer verdunde alcohol, zooals wijn, zelfs de zoogenoemde zware soorten (oude Bordeaux, Bourgogne, enz.) zijn een goede drank voor zieken. Thee, mits met mate en niet te sterk, evenzoo; koffie is minder goed. Bier is een uitstekende drank, doch voor maagzieken in het algemeen af te raden, hoewel onze Nederlandsche lichte biersoorten ') niet veel kwaad zullen doen; Duitsche en vooral Engelsche bieren zou ik onvoorwaardelijk afkeuren; wil men stout drinken, dan prefereer ik het Hollandsche. Koolzuurhoudende minerale wateren zijn eenigszins prikkelend, vooral voor den darm; in ieder geval moet men ze voor het gebruik laten uitbruischen. Limonades van vruchtensappen zijn een goede drank. Overigens komt het natuurlijk niet alleen op de hoedanigheid der spijzen en dranken aan, maar ook op de hoeveelheid. Patiënten wier ingewanden gespaard moeten worden, mogen slechts kleine hoeveelheden te gelijk gebruiken, en daartegenover liever eenige keeren meer per dag wat eten, bijv. om de drie uren. De zieke bevindt zich er het beste bij als de verpl. op haar tijd past en regelmaat betracht. En hier moge ook de opmerking plaatsvinden dat zieken met een zwakke maag vóór en na den eten rusten moeten. 7 Soms wordt voor een zieke een bepaald diëet aanbevolen. Het woord „diëet" wordt gebruikt voor een vasten voorgeschreven voeditigsregel; men zegt bijv. van een patiënt met eene maagziekte, met koorts, met suikerziekte, met vetlijvigheid, enz. dat hij „diëet moet houden" en bedoelt dan dat hij maar niet eten mag wat hem goeddunkt of waarin hij trek heeft, doch dat de dokter hem een vasten regel heeft voorgeschreven. Zoo moet iemand met een maagzweer bij v. een diëet van uitsluitend melk houden; ook bij sommige nierziekten en typhus wordt dit aangeraden. Dat die diëeten in den regel erg gaan vervelen, spreekt wel van zelf, en vooral in het reconvalescentietijdperk van ingewandstyphus heeft eene verpl. bijzonder gelegenheid dit op te merken, maar tevens om te toonen dat zij voor hare taak berekend is, daar toegevendheid in dit geval onvergeefelijke zwakheid zou zijn. 8 Van bijzonder gewicht is het diëet by suikerziekte. Dit diëet is *) Princcsse-, dubbel-princesse-, lagerbier, enz. door zijne eentonigheid zoo moeilijk vol te houden, dat de patiënten er voortdurend tegen trachten te zondigen. Ook hier zal de geneesheer wel aangeven wat zulk een patiënt gebruiken mag en wat niet. Zonder te eisclien dat eene verpl. dit ook van buiten weet, dunkt het mij toch wenschelijk hier in te lasschen waarin dit diëet bestaat, opdat de verpl. bij afwezigheid van den dokter althans even kan nakijken wat schadelijk is en wat niet. Diabetes of suikerziekte is eene ziekte van de lever en van de nieren, en heeft zijn Hollandschen naam te danken aan de groote hoeveelheid suiker die in de urine voorkomt. Alle koolhydraten veranderen bij zulke patiënten in suiker, en deze suiker wordt door de nieren met de urine verwijderd, zonder tot voeding gediend te hebben, zoodat zij altijd grooten honger hebben, ongeloofelijk veel eten en toch vermageren. In gevallen waarbij nog genezing mogelijk is, is deze alleen te hopen van een streng vasthouden aan het voorgeschreven diëet. Dit diëet nu bestaat uit vooreerst alle vleeschvoedsel, visch, oesters, mossels, kreeften, eieren, caviaar, room, boter, karnemelk, kaas, spek; verder enkele plantaardige voedsels die volgens de ondervinding geen kwaad doen: spinazie, salade, andijvie, asperges, zuring. In geringe hoeveelheid mogen gebruikt worden: bloemkool, aardbeien, frambozen, aalbessen, sinaasappelen, amandelen, okkernoten en hazelnoten. Streng verboden zijn: brood en alle meelkost, suiker en alle suikerwerken, aardappelen, rijst, tapioca, arrowroot, sago, griesmeel, peulvruchten (erwten en boonen) en alle zoete vruchten, zooals druiven, kersen, perziken, abrikozen, pruimen, enz. Van dranken mogen in elke hoeveelheid gebruikt worden: water, spuitwater, minerale wateren, koffie en thee, alle niet zoete wijnen; weinig melk, room, karnemelk, cognac; in hot geheel niet zoete wijnen, limonades, likeuren, chocolade. Het moeielijkste schijnt voor suikerzieken te zijn om nooit brood te gebruiken; om de arme patiënten hierin tegemoet te komen, heeft men getracht een soort brood te maken dat hen geen kwaad doet, zoogenoemd glutenbrood, sojabrood en amandelbrood, of van aleuronaat bereide spijzen. § 2. Spijsvertering in den mond. Reeds in den mond begint 9 de spijsvertering: we kauwen ons voedsel en vermengen het met speeksel; er heeft dus in den mond tweeërlei bewerking plaats: eene mechanische en eene chemische. De eerste, het kauwen, heeft tot doel het kleiner maken en vermorzelen van vezels en onverteerbare stoffen, waarbinnen de verteerbare opgesloten zitten. Te dien einde zijn in den mond 32 tanden en kiezen; liet gebit van onze bovenkaak is ongeveer gelijk aan dat van onze onderkaak, en daarenboven symmetrisch; iedere helft bevat dus 2 snijtanden, 1 hoektand (aan de bovenzijde oogtand geheeten), 2 voorkiezen en 3 achterkiezen *), zoodat we *) Met is noodfc, om verwarring te voorkomen, dat ik hierbij vermeid dat deze benanamingeu door mij gemaakt zijn in overeenstemming met de Latijnsche namen praemolares en r.iolares. De gebruikelijke Hollandsche namen, valsche en ware kiezen, dunken mij vooreerst onzinnig en ten tweede Germanismen. in het geheel hebben 8 snijtanden, 4 hoektanden en 20 kiezen. De eerste tanden komen te voorschijn in de 6'le of 7Je maand aan het einde van het 2 ie jaar is dit gebit compleet en bestaat dan uit 20 tanden; men weet dat dit slechts een voorloopig gebit is, melkgebit geheeten, en dat het ongeveer in het 7de jaar verwisseld wordt tegen het definitieve gebit van 32 tanden. verwisseld wordt tegen het definitieve gebit van 32 tanden. Deze tanden en kiezen bewegen zich nu over elkaar heen als een paar molensteenen; tong en wangspieren duwen het eten telkens er tusschen en laten het zich daardoor tegelijkertijd vermengen met het afscheidings vocht van verschillende klieren, dat wij te zamen speeksel noemen. 10 Klieren noemt men alle organen die eene of andere stof afscheiden; de lever en de nieren zijn bijv. klieren. Dit is dus het woord in geheel anderen zin gebruikt dan wanneer het publiek spreekt van een kind „met klieren op het hoofd". 11 Dat speeksel dient om den spijsbrok te vormen en tevens gemakkelijker te doen slikken, doch het heeft ook nog eene andere beteekenis, n.1. van de hierboven bedoelde chemische werking. Gewoonlijk wordt de maag beschouwd als het orgaan waarin alleen de spijsvertering plaats heeft, doch dit is eene dwaling: behalve het maagsap zullen we nog verschillende andere spijsverteringsvochten leeren kennen en in de eerste plaats noem ik dan het speeksel. Het speeksel werkt scheikundig in op zetmeel, dus op het voedende bestanddeel van meel, aardappelen, boonen, erwten, enz. en al komt dit later in het verder verloop der spijsvertering wel in aanraking met andere stoffen die dit ook en in nog sterkere mate doen, toch volgt hier wel uit het gewicht van langzaam eten, goed kauwen en het niet reeds in de mondholte vermengen van den spijsbrok met dranken. 12 Wanneer iemand een stinkenden adem heeft, dan kan dit een gevolg z;jn van verschillende oorzaken, maar o.a. zeer dikwijls van onvoldoende reinheid in den mond. Spijsresten blijven heel licht tusschen de tanden zitten, en reinigt men deze dus niet vlijtig, dan geven ze aanleiding tot rotting, en daardoor tot een stinkenden adem en bederf van de tanden. Niemand heeft gaarne de kiespijn die er een gevolg van is. maar eene verpl., die vaak in de onmiddellijke nabijheid van en in zeer nauwe aanraking met hare patiënten komt (bijv. b;j liet oplichten), moet wel indachtig zijn aan het onaangename voor die zieken, indien haar adem niet zuiver is. Gezonden en zieken moeten geregeld des avonds vóór het naar bed gaan en des morgens vóór het ontbijt de tanden borstelen met tandpoeder, daarbij bedenkende dat het niet voldoende is om het borsteltje slechts in dwarse richting te bewegen, en daarenboven den mond spoelen met schoon water of nog liever met eene of andere mondtinctuur *). Tegen kiespijn bestaan verschillende huismiddeltjes. Waarom die echter aangewend? "Waarom niet onmiddellijk raad gevraagd aan een tandarts? Vrees voor het trekken? Een goed tandarts zal geen kies trekken als het niet in het belang van den patiënt is, en als het dan toch moet gebeuren, waarom dan eerst eene week lang met hevige pijn geloopen? De mondvcrplcging is van bijzonder gewicht voor de verpleging. Om de hierboven genoemde redenen moet ieder voor de zuiverheid van zijn mond waken, meer nog dan iemand anders hebben hiervoor patiënten te zorgen die eene of andere kwikkuur gebruiken (zie Tweede Afdeeling Hoofdstuk I § 7) en de verpl. moet hierop goed toezien. Zulke patiënten krijgen vaak eene ontsteking in den mond, eene stomatitis, en dit kan vermeden worden door goede mondhygiëne. Bij kinderen en zwakke of bewustelooze patiënten, ook bij zwaar zieken moet de verpl. het natuurlijk doen. Zij neme daarvoor een linnen lapje dat zij om den rechter-wijsvinger windt en waarmede zij (niet al te zacht!) den tongrug, het tandvleesch en de binnenzijde der wangen afveegt; gaat het niet met enkel water, dan met wat dubbelkoolzure soda er in opgelost, of vermengd met glycerine. Is het tandvleesch al wat ontstoken, dan bepenseelt men het met een of andere tinctuur. Het bepenseelen met glycerine van de droge tong van typhus-lijders maakt hen het spreken en slikken veel gemakkelijker. § 3 Slikken. Door het slikken komt de spijsbrok in de keel-13 holte, de ruimte die men bij wijd-geopenden mond achter de voorst gehemelteboog, achterst gehemelteboog, keel wand (pharynx). hard gehemelte. week gehemelte, huig (uvula). amandel (tonsil). Fig. 1. Geopende mond. #) Het niet lang geleden in den handel gebrachte Odol is eene zeer goede mondtinctuur. neusholte. hard gehemelte, week gehemelte. tanden, tong. onderkaak, strotklepje. slokdarm (ocsopliagus). stemband, luchtpijp {trachea). opening van de oortrompet. amandel (tonsil). ruggemergskanaal. rugge wervels. Fig. 2. Doorsnede keelholte. gehemeltebogen ziet (fig. 1 en 2). In die holte monden van onderen twee buizen uit: de luchtpijp (trachea) en de slokdarm (oesophagus), de luchtpijp voor, de slokdarm achter. Om dus in den slokdarm te komen, moet de spijsbrok over de luchtpijp heen; door hot slikken echter sluiten wij met een dekseltje (de strotklep) de luchtpijp af, en het eten valt achter van den tongrug in den slokdarm. 14 Verslikken is indien liet klepje zich te laat of onvoldoende sluit en er iets van den spijsbrok of den slok in de luchtpijp komt. 't Gevolg is eene hevige hoestbui, die in den regel voldoende is om de stukjes of druppels van waar ze niet behooren uit te werpen. Zyn ze er echter te groo.t voor, dan zou zonder doelmatige hulp de patiënt stikken. Die hulp moet bestaan in liet driest invoeren van den vinger, zoo diep mogelijk, terwijl de patiënt met wijdgeopenden mond het hoofd achterover houdt. Men tracht eerst het stuk te verwijderen, en gelukt dit niet, dan het over te drukken in den slokdarm. Gaat dit echter niet spoedig naar wensch, dan zende men onderhand naar een chirurg, die dan waarschijnlijk verplicht zal zijn tracheotomie te doen, d.w. z. de luchtpijp van buiten te openen, opdat de patiënt althans kunne ademen, terwijl de pogingen om de belemmering weg te nemen, voortgezet worden. Ook bij sommige ziektetoestanden komt verslikken voor: behalve bij half-bewusteloozen ook door verlamming van de slikspieren bijv. bij sommige ruggemergsen zenuwziekten en vaak na diphtherie. In plaats dat bij zulke patiënten een slokje melk in den slokdarm terecht komt, valt het in de luchtpijp en kan, wanneer men doorgaat met vloeibaren kost te geven, ten slotte een zoogenoemde slikpneumonie (longontsteking) veroorzaken. Halfbewusteloozen kan men helpen door het hoofd bij het drinken wat voorover of op zijde te houden en bij kleine hoeveelheden tegelijk te laten drinken, patiënten met verlamde slikspieren doet men maar het best met in het geheel niet te laten drinken. Reconvalescenten van diphtherie, wier verlamming in den regel na eenige dagen van zelf verdwijnt, geeft men in dat geval slechts vasten kost, hoogstens dikke pap en om aan de behoefte van het lichaam aan vocht te voldoen alle twee uren een lavement van lauw pliysiologisch water") al of niet met laudanuni en van eene hoeveelheid die de medicus natuurlijk voor elk geval bepalen zal. De slikspieren-verlamming bij de ruggemergsziekte, die ik op het oog heb, eindigt gewoonlijk met den dood en daar deze toch in veel gevallen nog lang op zich laat wachten, is het maar beter om dadelijk met de voeding per maagkatheter") te beginnen, daar de endeldarm na zekeren tijd zijne diensten gaat weigeren. Zooals uit de couranten genoegzaam bekend is, komt het zeer vaak voor dat vooral kinderen bij vergissing uit eene flesch met loog drinken. Het zal eene verpl. wel niet dikwijls voorkomen dat zij bij het ongeluk tegenwoordig is, of dat zij de eerste zal zijn aan wie hulp gevraagd wordt. Voor dat geval zou zij kunnen aanraden onmiddellijk azijn te drinken. Wat zij wel zal bijwonen, is de liulp die de dokter aanwendt zoodra de patiënt bij hem gebracht is, en die hulp bestaat in het onmiddellijk uitspoelen van de maag, waarover in de volgende paragraaf. De gevolgen van het ongeluk zijn eene verbranding van het slokdarmslijmvlies, en hierdoor na eenigen tijd langzaam toenemende vernauwing. Ten slotte kan er zelfs geen vocht meer door en men moet dan trachten door het achtereenvolgens inbrengen van bougies van opvolgende dikte de vernauwing weer op te rekken. Ook gebruikt men hiervoor wel eene lanee balein, aan welker einde men Fig. 3. Bougie a boule voor den oesophiigus- ivoren ballotjes van verschillende dikte kan schroeven (fig. 3). •) Zie 39. ••) Zie 10. 15 16 § 4. Spijsvertering in de maag. De maag is een zak welke aan den binnenkant bekleed is met een vlies, slijmvlies genaamd en dat voorzien is van eene massa kliertjes welke het maagsap afscheiden. Dat maagsap is eene zeer samengestelde vloeistof in staat om de voedende bestanddeelen uit onze voedseis op te lossen en in een toestand te brengen die ze voor opneming in het bloed geschikt maakt. Het is vooral het eiwit onzer voedsels dat door het maagsap veranderd wordt; het product van die chemische inwerking heet pepton. Doch ook andere bestanddeelen worden in de maag verwerkt, alleen het vet blijft onveranderd. Naarmate van de gemakkelijker of moeielijker verteerbaarheid blijft het voedsel 1 a 7 uren in de maag; eene gezonde maag moet na dien tijd leeg zijn. 17 Hierop berust eene methode van onderzoek bij sommige maagziekten. Den volkomen nuchteren patiënt laat men des morgens een zoogenoemd proefontbyt gebruiken. Dit bestaat soms alleen uit melk, soms uit melk en beschuit, of enkel uit het wit van gekookte eieren. Na een bepaalden tijd verwijdert men dit met een maagkatheter *) en onderzoekt het. Fig. i. Uitspoelen'van de maag. a. eerste tempo. b- tweede tempo. *) Gewoonlijk maagso»*/* genoemd. In het Hollaridsch wordt het woord sonde voor een solied, katheter voor een hol instrument gebezigd. De Franschen noemen het eerste «bougie", het laatste #sonde"; het is dus een Gallicisme om van maagsonde te spreken. Het inbrengen van dien katheter wordt ook met andere bedoelingen verricht, bijv. voor het uitspoelen van de maag. Het is eene lange, slappe guttapercha buis, welke men den patiënt laat inslikken en dan verder voortduwt tot het einde in de maag is; door een teeken op de buis aangebracht, dat men tot vóór den mond moet schuiven, is gewoonlijk aangegeven wanneer men het doel bereikt heeft. Dat inbrengen gaat vooral op den duur zeer gemakkelijk en leert de patiënt allengs zelf doen. Het wekt walging daarbij de buis in te vetten met olie, vaseline of glycerine en het is daarenboven onnoodig; eenvoudig vochtig maken met lauw water of melk is voldoende. Is hij ingebracht (fig. 4a) dan zet men er een glazen trechter op, giet lauw water in en keert den trechter om boven een emmer zoodra hij bijna leeg is; de buis werkt dan als een hevel; al het in de maag gebrachte water stroomt er weer uit, doch nu vermengd met slijm, spijsresten, enz. (fig. 46). Men herhaalt dit totdat het terugstroomende vocht volkomen helder is. Loopt de maag niet leeg, dan kan men het bevorderen door de buis wat terug te trekken, of wat verder in te schuiven, ook wel door op den buik te drukken, of den patiënt te laten hoesten. Ook voor kunstmatige voeding wordt deze buis gebruikt. Het 18 komt bij sommige vormen van krankzinnigheid voor dat de patiënten niet eten willen; soms, en dit is geheel ter beoordeeling van den bebandelenden geneesheer, bestaat de behandeling eenvoudig in afwachten: het ontbijt wordt neergezet zonder den patiënt aan te moedigen, het blijft staan tot den tijd van het tweede ontbijt dat er dan voor in de plaats gesteld wordt, en evenzoo met het middagmaal totdat de zieke eerst een weinig en steelsgewijs, allengs meer gaat gebruiken. Soms echter zal het noodig zijn geweld te gebruiken en men doet dit dan zeer gemakkelijk door den maagkatheder door den neus in de keelholte en zoo naar beneden te schuiven. Men giet dan melk meteen geklutst ei, soep, dunne pap, enz. in den trechter. Het is duidelijk dat deze methode ook diensten kan bewijzen bij patienten die niet mogen of kunnen slikken, bijv. na operaties aan de tong, aan de kaak, aan den slokdarm, bij verlamming van de slikspieren, enz. Zijn er vuile of rottende stoffen in de maag, is de maag ziek, 19 zakt het bloed uit de hersenen weg of om nog andere redenen, dan ontstaat braken, des te gemakkelijker hoe voller de maag is. Het zoogenoemde „looze" braken is verschrikkelijk onaangenaam, terwijl het uitwerpen van een maaginhoud wel nooit prettig, maar toch niet benauwd en pijnlijk is. De eerste hulp bestaat dus in het laten drinken van eene flinke hoeveelheid water, liefst koud. Men geeft den patiënt eene gemakkelijke houding en ondersteunt het hoofd. Kanker van den maagwand komt voor; hij kan daardoor weggevreten worden en zoo aanleiding tot bloeding geven; door de langzame uitstorting van dit bloed heeft het maagsap tijd om in te werken en maakt er eene zwarte brij van; de patiënten zeggen dat zij koffiedik braken. Komt er echter bloed in de maag door eene zweer in den wand, dan komt dit in den regel in grootere hoeveelheid tegelijk en wordt dan onmiddellijk uitgebraakt als helder bloed, terwijl daarna kleine nabloedingen met braking van donker bloed volgen. IJsstukjes inslikken (niet in den mond laten smel- ten) is dan het beste; door kleine stukjes ijs tusschen de vingers te kneden, kan men er pillen van maken die gemakkelijk ingeslikt kunnen worden. Men doet ook goed met eene ijsblaas op de maagstreek te leggen, maar mane den patiënt vooral aan om doodstil te blijven liggen. öO Bij het vullen van die ijsblaas denke men er aan vóór het sluiten de lucht er zooveel mogelijk uit te laten ontwijken; ook later moet men van tijd tot tyd het water er uit gieten. Na korten tijd is de ijsblaas van buiten nat, ook al is zij niet lek; dit komt doordat de waterdamp uit de veel warmere omgevende lucht er op nederslaat, hetgeen het wenschelijk maakt een ijsblaas nooit op de naakte huid te leggen. 21 § 5. Spijsvertering in de darmen. Uit de maag komt het voedsel dat dan al reeds gedeeltelijk verteerd is, in de darmen, eene 8 a 10 M. lange buis (zie flg. 5), waarin nu voornamelijk de spijsvertering plaats heeft. Deze buis ligt in allerlei kronkels opgerold in de buikholte. Haar wand is op eene dergelijke manier gebouwd als die van de maag, van binnen bekleed door een slijmvlies dat eene massa kliertjes bevat en daaromheen eene laag van kringsgewijs geordende spieren, het geheel bekleed met buikvlies. Dat slijmvlies met zijne klieren levert darmsap, het derde spijsverteringsvocht dat we leeren kennen, doch van ondergeschikte beteekenis; maar daarenboven werken er in de darmen nog andere vochten op de voedsels in. Vooreerst de gal. De gal is een van de voornaamste spijsverteringsvochten; zij wordt gemaakt in de lever en stempelt daardoor dit orgaan tot eene groote klier. Uit de lever komt de gal niet direct in het darmkanaal, doch komt eerst in de galblaas waarin zij eenigen tijd bewaard blijft. De gal is eene bruingele vloeistof en deelt haar kleur mede aan de faeces*); vandaar dat bij leverziekten, waarbij geen gal afgescheiden wordt, de faeces er wit als stopverf uitzien. 22 Het kan dan voorkomen dat de gal in plaats daarvan in het bloed opgenomen en door het geheele lichaam verspreid wordt; de huid (en vooral het wit der oogen duidelijk) worden dan geel gekleurd. Men noemt dit geelzucht of icterus. Dit is dus geen ziekte op zichzelf, zooals de leeken meenen, maar een verschijnsel van eene ziekte van de lever"). Hieruit volgt ook tevens de onzin van de meening dat de zoogenoemde „galbleinen" (die sommige personen krijgen na het gebruik #) Ontlasting; spreek uit: »fe-tses." **) Eéne uitzondering hierop is er; de catarrhale icterus, die een gevolg is van darmontsteking. van aardbeien, aalbessen, enz.) zouden ontstaan door verspreiding van gal door het bloed; evenzoo van de uitdrukking: „ik heb erg last van de gal". blaas. Fig. 5. Inhoud der buikholte. borstbeen. ribben. middenrif (dinjthrogma). maag. milt. dunne darmen. scheidingslijn deitwee leverkwabben. dikke darm (colon). lever De gal komt door de galbuis in den darm, dicht bij zijne uit- 23 monding in de maag en vermengt zich zoodoende met het voedsel, waarvan zij voornamelijk inwerkt op het vet, hetwelk z\j in een toestand brengt waardoor het gemakkelijk in het bloed kan opgenomen worden. Bij leege maag komt de gal er soms in, en braakt de patiënt dan, dan is het braaksel groen en niet geel gekleurd, waardoor de leekeri aan de voorstelling zijn gekomen dat de gal zelf groen is. „Zoogroen als gal", zegt men. Die kleurverandering komt door de inwerking van het maagsap. 24 boms scheidt zich uit de gal eene stof af, die samenpakt tot kleine klompjes, die zoo hard kunnen zijn, dat men ze gewoonlijk aalstecnen noemt. Geraakt zoo'n steentje beklemd in het buisje dat de gal uit de galblaas in den darm brengt, dan veroorzaakt dit lievige pyn, bekend onder den naam van galsteenkoliek. 25 In dezelfde opening in den darmwand mondt er nog een ander buisje in den darm uit. Dit staat in verbinding met eene andere fcllÉÜ* Ho O 1 \7lorior. V» 1» 1-1 SN*. -1 • vtvs tu»itcouiMici ui pdiiureas. uie het alvleeschsap afscheidt; ook een spijsverteringsvocht. Dit vocht dient vooreerst om de gal in hare werking te ondersteunen en ten tweede 0111 te voltooien wat nog niet door speeksel en maagsap gedaan is. Het pancreasvocht werkt n.1. scheikundig in zoowel op eiwitstoffen als op vetten en koolhydraten. Door het voortdurend door elkander krioelen van de darmkronkels en door het afwisselend samentrekken en weer verslappen van de spiervezelen, die om 1 den darm heen loopen, wordt nu het voedsel gekneed, met de genoemde spysverteringsvochten innig gemengd en tevens voortgestuwd. Elk deeltje komt zoodoende op zijn beurt met den wand in aanraking en is daardoor in de gelegenheid wat er verteerd en opgelost is af te geven en te laten filtreeren door den darmwand heen in een fijn net van buisjes dat er 0111 heen loopt, Die buisjesheeten chijlvaten: zij vereenigen zich, evenals beekjes tot een rivier, tot steeds dikkere en dikkere, totdat er eindelijk een hoofdbuis van gevormd is, de borstbuis genaamd, die haar inhoud overstort in het bloed.' Ieder heeft wel eens gehoord van wormen in de darmen. Verschillende soorten komen bij den mensch voor: de lintworm (Taenia), de spoelworm (Ascaris), de made *) (Oxyuris). De lintworm is niet één dier, doch eene geheele kolonie van dieren, naast Fig. 6. Lintworm. ') Het volk zegt gewoonlijk: »het kind hoeft majen". elkander gerangschikt in den vorm van een lint. Ieder van do leden is een dier op zichzelf. Het bovenste, dat gewoonlijk den kop genoemd wordt, is anders van vorm en heeft een krans van haakjes, waarmede hetgeheele lint in het darmslijmvlies hangen blijft (fig. 6). Om hem te verwijderen, moot de patiënt nuchter het geneesmiddel innemen (sommige geneesheeren laten den vorigen avond haringsla eten) en daarna een lepel wonderolie of ander purgans. Wordt hij daardoor afgedreven, dan beware de verpleegster zorgvuldig alle faecaliën, ze spoelt die op eene zeef af, totdat er niets dan de worm overblijft en zoekt dan of zij den kop kan vinden; alleen als de kop mede afgedreven is, kan de kuur als gelukt beschouwd worden. Het gemakkelijkst gaat dit door de laatste restjes van de zeef over te brengen in een glazen schaaltje, zooals men ze in de laboratoria vindt, of. in de particuliere praktijk, op een horlogeglas dat men op een zwart tafelkleed, een zwarten boekband of iets dergelijks plaatst. De speldeknop-groote kop is dan voor iemand met goede oogen duidelijk te onderscheiden. De spoelwormen (lig. 7) komen soms in groot aantal tegelijk voor; ze gelijken veel op de gewone regenwormen. Zij worden verdreven door santonine, een zwaar vergif; het is dus veel ver- nlnnilinni. ^1 ! (- ,1 „ „ O IX«1 IUI^V.1 Uit UVI1 dokter te laten voorschrijven dan de in den handel zijnde wormkoekjes te gebruiken, die ongelijk van samenstelling en niet door deskundigen bereid zyn. De maden zijn de kleinste; ze zijn slechts enkele millimeters lang, en dikwijls de reden van hevigen jeuk aan anus en geslachtsdeelen. Men wendt er lavementen van knoflook met melk tegen aan of van slappe sublimaatoplossing. § G. Ontlasting. Hetgeen niet verteerd en dus niet opgeslorpt is kunnen worden, wordt natuurlijk verder voortgestuwd en komt zoo terecht in het laatste gedeelte der Fig. 7. Spoel worm. 28 2 darmen dat veel dikker is en daarom dikke darm heet, en wordt bij gelegenheid ontlast. De ontlasting heeft plaats doordat de darm zich samentrekt, nauwer wordt door de spieren die er om heen loopen, en, geholpen door de buikpers, den inhoud uitperst. Een gezond mensch heeft geregeld eens per etmaal ontlasting, sommigen tweemaal. Bedlegerige patiënten hebben minder vaak aandrang, waaraan dus tegemoet gekomen moet worden; hierbij dient echter wel in aanmerking genomen te worden dat dit slechts geldt voor overigens gezonde menschen, die om redenen geheel onafhankelijk van hun digestie apparaatbedlegerig zijn, bijv. wegens eene beenzweer. Het zou onzinnig zijn patiënten die zeer weinig eten of slechts voedsel gebruiken dat heel weinig faeces vormt, op kunstmatige wijze te dwingen net zoo vaak ontlasting te hebben als iemand die veel brood en groenten eet en flink beweging neemt. 29 Heeft een patiënt moeielijke ontlasting, dan kan dit zijn doordat de kringvormige spiervezelen slecht werken of verlamd zijn; het is duidelijk dat men dus zoo iemand helpen kan door die spiertjes tot meerdere werkzaamheid te prikkelen. Men kan dit doen door sommige geneesmiddelen in te geven, die dan door mond en maag ter bestemder plaatse aankomen of door dergelijke storten direct in den darm te spuiten, zooals gebeurt bij het zetten van lavementen. Tot de eerste soort middelen behooren wonderolie, groene poeder, Weener drank, aftreksel van bastjes, rhabarber en eene groote menigte van stoften die door den geneesheer moeten voorgeschreven worden. Lavementen kunnen bestaan uit warm of koud water, zeepwater, water waarin keukenzout opgelost is, olie, glycerine, enz. De laatste methode heeft nog het voordeel van faeces, die misschien wat hard zijn, dunner te maken en gemakkelijker ie doen glijden. Bij het zetten van lavementen moet er, om geen gevaar te loopen den patiënt te verwonden, goed op gelet worden dat men inspuit in de richting van het darmkanaal; men heeft zich slechts te overtuigen dat de spuit staat in het verlengde van de wervelkolom. De hoeveelheid in te spuiten vloeistof bedrage voor een volwassene */a a 1 L., voor kinderen 100 a 200 gr., daar anders het vocht eenvoudig door den darmwand opgeslorpt wordt en niet afvoerend werkt; alleen van glycerine kan men volstaan met een veel geringere hoeveelheid, nl. 1 a 10 gr. Men geeft deze lavementen dan ook met veel kleinere spuitjes (tig. 8) en hunne werking is wezenlijk doeltreffend en aangenaam. Maakt men de glycerine van te voren warm, dan is de werking nog zekerder. Bjj het geven van elk lavement moet men na het verwijderen van de spuit onmiddelijk de billen tegen elkander drukken, in dien toestand enkele oogenblikken houden en den patiënt aanmanen de vloeistof een tijd lang in te houden, daar anders alles zonder gewerkt te hebben afvloeit. Helpen deze middelen niet, dan moet men zich er van overtuigen of de faeces misschien geheel vooraan zitten, en er toe besluiten Fig. 8. Glycerine-spuitje. onT'ze met de ingebrachte vingers te verwijderen. Is dit niet het geval, dan gaat het dikwijls nog wel met een zoogenoemd hoog lavement: men brengt een lange buis, het best een afgekeurden maagkatheter, zoo ver mogelijk naar binnen, terwijl de patiënt op de knieën en ellebogen rust en spuit dan in; hierbij dient men zich dan echter, ook met den ingebrachten vinger, te overtuigen dat de buis wezenlijk opschuift en zich niet zooals zoo dikwijls gebeurt, in het onderste gedeelte van den darm oprolt. Bij kinderen vooral worden dikwijls zetpilletjes of' steekkaarsjes 30 gegeven. Zoo noemt men staafjes die, eenigszins kegelvormig, ongeveer 1 c.M. dik en 3 a 4 c.M. lang zijn en door den apotheker of de verpl. van waskaars, witte zeep, enz. gesneden worden; nog eenvoudiger is een opgerold stukje papier in olie te doopen of met vet in te smeren. Voeral bij voortdurende moeilijke ontlasting is massage van den buik een goed middel om de darmen en hun inhoud in beweging te brengen. Men doet dit met de hand of met een grooten kogel, die men over den buik rolt: vroeger gebruikte men hiervoor met zeemleer omwikkelde kanonskogels, tegenwoordig zijn er houten ballen in den handel van verschillende grootte, die men met zand of met hagel kan vullen. Eene zaak waaraan men hierbij denken moet, is het ontspannen der buikspieren. Men moet den patiënt met opgetrokken knieën en eenigszins opgericht bovenlijf in bed laten zitten, en dan eerst in kleine kringen, beginnende om den navel, en geleidelijk overgaande in grootere, drukkend wrijven. Dan alleen kan de manipulatie goed in de diepte werken. Heeft men het eenmaal voorgedaan dan kan de patiënt het voortaan wel zelf doen. In het algemeen is het natuurlijk het beste om den dokter te laten beslissen welk middel in een gegeven geval aangewend moet worden. De ontlasting kan ook te vaak en te gemakkelijk gaan, men 31 noemt het dan diarrhee. Het ontstaat daardoor dat de darminhoud zoo snel voortgestuwd wordt dat er geen tijd is voor het opslorpen van het vocht er uit. De behandeling bestaat in rust en het toedienen van opium in poeders of in den vorm van laudanum *)• Diarrhee kan een patiënt soms zeer nuttig zijn en is misschien wel liet gevolg van de geneesmiddelen die juist met het oog daarop gegeven zijn; eene verpl. bedenke deze mogelijkheid wel vóór zij zonder advies van den geneesheer eene diarrhee tracht te stuiten. Ten slotte wil ik er nog op drukken als een duro plicht van de *) Bij de uitspraak den klemtoon op de eerste lettergreep leggen! Het is eene vloeistof waarvan opium het werkzame bestanddeel uitmaakt en wordt zoowel als lavement als in den vorm van droppels of een drank om in te nemen gegeven. o* verpl. om toch vooral de ontlasting to bewaren ter bezichtiging door den dokter indien zij er iets bijzonders aan bespeurt: bloed, slijm, veranderde kleur, wormen, enz. Een veranderde kleur kan veel loeren omtrent den aard der ziekte: dof zwart is meestal een gevolg van roode wijn drinken of van medicamenten (tannine, bismutli, nitras argenti); glimmend zwart, teeraclitig een gevolg van bloedingen hoog in de darmen of in de maag; wit, stopverfachtig een teeken van afwezigheid van gal (bijv. bij geelzucht); bij kinderen is groene ontlasting een verschijnsel van ingewandsziekte, witte stukjes (geronnen inelki een bewijs van onverteerd, dus te zwaar voedsel; bij typhus gelijkt de dunne ontlasting op erwtesoep, JH) cholera, garnalenvergiftiging, enz. op rijstewater met rijstkorreltjes, enz., enz. Al dergelijke zaken moeten door een verpl. opgemerkt en gerapporteerd worden. Ook of de patiënt geregeld op tijd ontlasting gehad heeft, daar het niet alleen kinderen zijn die hierover niet uit zich zeiven klagen. 32 Ik heb nu gesproken van afvoerende en van stoppende lavementen ; er zijn echter nog andere redenen waarom men soms een lavement geeft: vooreerst om medicamenten toe te dienen. Daargelaten geneesmiddelen die in liet rectum *) gebracht worden om b;i ziekte van dat orgaan aldaar plaatselijk in te werken (waartoe behalve lavementen ook zetpilletjes met verschillende geneeskrachtige stoffen toebereid dienen), worden soms medicamenten ingespoten omdat de patiënten z& niet mogen of niet willen innemen. Willen bijv. patiënten met dronkaardswaanzin (delirium tremens* het hun toegediende niet innemen, en gelukt het niet om hun te doen gelooven dat het glaasje met medicijn een borrel is, dan zit er niets anders op dan den patiënt om te keeren en het vocht in zijn rectum te spuiten. 33 Maar van nog veel grooter waarde zijn de zoogenoemde voedende lavementen. JIet is n.1. gebleken dat indien men lavementen geeft uit eene geringere hoeveelheid dan de bovengenoemde bestaande el? wanneer het water ongeveer van lichaamstemperatuur is, dit met afvoerend werkt, doch zelf opgenomen wordt door den darmwand. Het is daardoor mogelijk om patiënten, die langen tijd bewusteloos liggen (bijv. door hersenschudding) en niet kunnen drinken, zooveel water in te spuiten dat zij niet verdorsten. Zoo is men ook op het denkbeeld gekomen om menschen, die niet op de gewone wijze gevoed kunnen worden, hetzij door sluiting van den slokdarm door gezwellen of door verbranding, hetzij door maagziekten of na operaties, te voeden door het voedsel in den darm in te spuiten. Men zal dan natuurlijk moeten zorgen dat de ingespoten stof verteerd is, het moet voedsel zijn dat buiten het lichaam, evenals anders in maag en darmen, tot pepton gemaakt is; brood of soep inbrengen zou dus niet helpen, terwijl de ondervinding geleerd heelt dat pepton fabriekmatig heel goed nagemaakt kan worden. Het komt in den handel voor in verschillende vormen en onder verschillende namen, terwijl eene gebruiksaanwijzing er gewoonlijk bijgevoegd is. Men kan daardoor den patiënt een tydlang voor verhongeren behoeden, al neemt ook bjj de beste recepten zijn lichaamsgewicht af. *) Het onderste gedeelte van den dikken darm. Nog boter zijn de „vleeschpancreasclysmata" *) volgens Dr. Leube. Ik bob gezegd dat het alvleesclisap eigenschappen bezit waardoor het kan inwerken zoowel op vetten, als op eiwit en op koolhydraten en alle drie deze grondbeginselen onzer voeding geschikt voor opslorping kan maken. Vermengt men dus dit vocht of nog gemakkelijker hakt men „de klier die achter de maag ligt" (om het den slagers duidelijk te maken) fijn met bijv. geschaafd vleesch, vet, eieren of meel en wat lauw water en spuit men die brij in. dan heeft in het rectum precies dezelfde scheikundige inwerking plaats als onder gewone omstandigheden in het bovenste gedeelte van de darmen. Deze massa is echter eene dikke brij en er is daarom voor het inbrengen er van eene daarvoor a part vervaardigde spuit noodig. Verschillende geleerden hebben getracht liet vraagstuk der kunstmatige voeding op te lossen en vandaar in dit opzicht een groot aantal recepten, waarvan ik nog de volgende noemen wil, omdat het de taak der verpl. zijn kan de stoffen gereed temaken, indien de geneesheer zijn keuze gemaakt heeft. 3°. 2 a 3 Eieren met de helft van dit volume water tot eene melkachtige massa geslagen, 12 uren in een koelen kelder laten staan en vóór het gebruik tot lichaamstemperatuur verwarmen. 4°. 2 a 3 Eieren in een broedstoofje (zooals zij in de laboratoria der ziekenhuizen zijn) gedurende 10 uren op eene temperatuur van 40° gehouden met 100 c.M3. zoutzuur (0,15 °/0) en 1 a 3 gr. pepsine. Daarna gedurende 6 uren op eene koele plaats bewaren en weer vóór het gebruik verwarmen. 5°. 3 a 5 Eieren met eene oplossing van 15 a 20 % druivensuiker geslagen. 6°. 2 Eierdooiers, 250 gr. bouillon, 20 gr. wijn, 4 a 15 gr. pepton. 7°. Verder kan men volgens sommigen ook lauwe melk, wijn, bouillon met pepton, vleeschsap en dergelijke inspuiten, maar volgens de laatste onderzoekingen zouden al deze recepten waardeloos zijn. De beste samenstelling zou zijn: 150 c.M».melk, 15gr. somatose, 15 gr. suiker, en 1 gr. keukenzout (al of niet met 25 a 50 gr. port of malaga of 10 a 20 gr. sterke spiritus». Daarenboven 1 a 2-maal daags 500 c.M3. van een 10 % suikeroplossing (alles op een temperatuur van 37°). Dit laatste behoeft slechts '/, uur ingehouden te worden; al komt dan het vocht weer terug dan is toch de grootste hoeveelheid suiker er uit opgenomen. Elk voedingtclysma moet een half uur van te voren voorafgegaan ■worden door een reinigingsclysma van 1 a l1/, L. lauwwarm water; linkerzijligging of knie-elleboogsligging is het beste. Als 'kinderen door obstipatie gekweld worden en dus bij elke 34 ontlasting hard moeten persen, of ook wel indien aan zeer jonge kinderen glycerine-lavementjes gegeven worden die ook 'sterk persen veroorzaken, dan gebeurt het wel dat op den langen duur het onderste gedeelte van den darm uitgestulpt wordt naar buiten den anus, dat er wat men noemt een uitzakking van den darm komt. De behandeling van dit euvel bestaat hoofdzakelijk in liet weder inbrengen van het uitgestulpte stuk en in maatregelen ter voorkoming van eene herhaling. Voor het eerste doel wordt liet *) Clysma (in het meervoud clysmata) is het Grieksche woord voor lavement. patiëntje in knie-elleboogligging gehouden en met goed ingevette vingers getracht den darm weder in te brengen, te beginnen met het gedeelte het dichtst bij den anus. Behalve oefening behoort hiertoe vaak groot geduld. Ter voorkoming van een weder uitzakken zorgt de dokter voor gemakkelijke ontlasting en de verpl. zorgt dat het kind bij de ontlasting niet persen kan door het boven een te wijdv pot vast to houden en de billen van elkander te houden. HERHALING. In ons Hoofdstuk I hebben we gezien dat al ons voedsel, hoe verschillend van samenstelling ook, kan teruggebracht worden tot drie hoofdgroepen: eiwitstoffen, vetten en koolhydraten, en dat wij behalve deze nog water en zouten noodig hebben, terwijl de gewoonte ons er nog een aantal genotmiddelen bij doet voegen. Op den weg van den mond tot de chijlvaten, het net van buisjes dat om en in den darmwand loopt en de verteerde stoften opslorpt, werken een aantal spijsverteringsvochten op het voedsel in: het speeksel, het maagsap, het darmsap, de gal en het alvleeschsap. Van de bovengenoemde hoofdgroepen worden de eiwitstoffen verteerd in de maag door het maagsap, de vetten in de darmen door de gal (in verbinding met het alvleeschsap), de koolhydraten in den mond door het speeksel, en in de darmen door het alvleeschsap. De voortdurende beweging der darmkronkels en het afwisselend samentrekken en weder verslappen der spiervezelen, die kringsgewijs om den darm heenloopen, bevorderen het voortstuwen van zijn inhoud en ten slotte het ontlasten van hetgeen er overblijft, indien alles wat tot voeding kan dienen er uit opgeslorpt is. HOOFDSTUK II. I) E IJ L O E ]) S O M L O O P. 35 § 1. Het bloed. De roode vloeistof, die men bij het maken van eene wond _ uit het lichaam ziet te voorschijn treden, noemen wij, zooals ieder weet, bloed. „Het bloed is het leven", zeide men vroeger, toen men aan de vloeistoffen in het menschelijk lichaam nog eene grooter beteekenis toekende dan aan de vaste deelen. Zonder het groote gewicht van het bloed te ontkennen, zeggen we toch tegenwoordig dat elk onderdeel van ons lichaam zijn werkkring ten bate van het geheel heeft en zoo dient het bloed als voertuig voor het voedsel op den weg van de ingewanden naar de verschillende weefsels. Die vloeistof zelf is niet rood, ze is flauw-geel gekleurd; de roode kleur, die wij er aan zien, ontleent zij aan een ontelbaar aantal kleine roode bolletjes, die den naam dragen van bloedlichaampjes. Behalve deze komen er, doch in veel geringer aantal, nog ongekleurde bloedlichaampjes in voor. Het vocht zonder de bloedlichaampjes heet bloedwei (lat. serum). Overigens weten we dat bloed eene vloeistof is, die onder zekere omstandigheden stolt. Indien iemand bleek ziet, noemt een leek dit dadelijk bloed- 36 armoede. Bloedarmoede beteekent echter gebrek aan bloed, dus aan al zijne bestanddeelen tegelijk, en iemand die dit heelt, zal zeker wel bleek zien; echter is het ook mogelijk dat hij alleen maar gebrek aan roode bloedlichaampjes heeft en aangezien deze de kleur aan het bloed geven, is het niet te verwonderen dat zoo iemand er ook bleek uit zal zien. In wetenschappelijken zin onderscheiden we dus bloedarmoede (anaemie) en bleekzucht (chlorose). Bleekzucht is eene zelfstandige ziekte, waarschijnlijk van de 01ganen waarin de bloedlichaampjes gemaakt worden, en men mag dus niet van bleekzucht spreken als iemand veel bloed verloren heeft door eene operatie, eene verwonding of eene bevalling, en evenmin wanneer de bleekheid een gevolg is van een slechten algemeenen toestand, bijv. bij tering, kanker, enz. Het meest komt chlorose voor bij jonge meisjes, vooral bij blondines en in den groeitijd. Zij gaat gepaard met spoedige vermoeidheid, overvloedige of ook wel zeer spaarzame maandelijKsche stonden, witten vloed, zenuwpijnen. Men weet dat behalve goede voeding, frissche lucht en gezonde levenswijze, verschillende ijzerpreparaten (niet staal, zooals de leeken wel eens zeggen in net idee dat dit nog beter werkt, omdat staal sterker is dan ijzer.) ter genezing aangewend worden. Op twee zaken moet men bij het gebruik van ijzer letten: 1°. dat het den eetlust bederft, dien de patiënten juist zoo noodig hebben, en obstipatie veroorzaakt, en 2°. dat ijzer met looizuur inkt vormt. Men moet dus de pillen, druppels of wat voorgeschreven is, onder het eten laten gebruiken, zoodat het ijzer niet in eene ledige maag komt, en nooit in vloeistoften die looizuur bevatten, zooals thee, koffie, wijn, vruchtensappen, enz. Bij bloedarmoede kan men slechts weinig nut doen met ijzer- 0( preparaten, daar het ijzer slechts een zeer ondergeschikt bestanddeel van de roode bloedlichaampjes uitmaakt. Hier moet dus door goede voeding de algemeene toestand verbeterd worden. In gevallen van plotseling groot bloedverlies, zoogenoemd acute anaemie, hebben we andere middelen. Het meest voor de hand liggende en dat ook oen korten tijd nog al eens toegepast is, is het overbrengen van bloed van iemand, dio best wat missen kan, 111 de bloedvaten van den uitgeputte (transfusie). Het heeft echter groot® bezwaren; niet dat iemands karakter er door zou veranderen, zooals men wel eens gemeend heeft: het karakter is eeno eigenschap van den geest en het bloed is slechts een lichaamsdeel als ei°? Maar er zÜn zóóveel voorzorgen noodig om te maken dat het bloed onder de operatie niet verandert en niet stolt, dat men tegenwoordig nog maar zelden deze methode toepast, te meer daar er betere zijn. Zoo kan men bij den patiënt, uit deelen dio het niet zoo zeer noodig hebben, zyn eigen bloed overbrengen naar do meer levensgewichtige organen (autotransfusie). Door een elastieken zwachtel van de teenen af tot aan de heup sterk om een been te wikkelen, kan men zoo goud als al het bloed er uit drijven naar de overige deelen van het lichaam. Na eenige uren heeft het bloedelooze been nog niet geleden, maar dan is het toch wenschelijk om er weer eens wat bloed door te laten stroomen en het andere been te zwachtelen. Het is echter gebleken dat we tijdelijk wol het grootste deel van ons bloed kunnen missen, mits het hart maar wat te doen overhoudt, evenals eene pomp die niet droog mag loopen". Bij een groot bloedverlies komt byna al het'vocht uit de weefsels in het bloed; dit wordt hoe langer hoe dunner en hoe wateriger, maar daardoor blijft het hart althans doorwerken. i)at enorme vochtverlies maakt dat dergelijke patiënten over hevigen dorst klagen, en het spreekt van zelf dat het aangevuld moet worden. Vooreerst moeten we dus zooveel hij maar wil te drinken geven en ten tweede nog op andere wyze vocht in het lichaam trachten te brengen. Dat laatste kan op verschillende manieren geschieden; men kan het water in een geopend bloedvat spuiten, in eene of andere lichaamsholte (bijv. de buikholte), ook onder de huid en in het rectum. Bij gevallen van cholera, waarby het levensgevaar ook voor een groot deel ligt in het enorme vochtverlies door de aanhoudende diarrheeën, wendt men gewoonlijk eene van de beide eerste manieren aan, omdat het rectum het vocht onmiddellijk weer kan uitwerpen (al gaat het wel eens goed). De manier om het vocht onder de huid te spuiten, heeft dit tegen dat men op eenzelfde plaats (gewoonlijk wordt de dij daarvoor gekozen) niet meer dan 100 gr. tegelijk kan inspuiten en dat dit dan zelfs nog door stevig drukken en wrijven (masseeren) in de omgeving verdeeld moet worden, hetgeen zeer pijnlijk is. In alle andere gevallen van belangrijk bloedverlies is de gemakkelijkste methode en ziet men wonderen van het om de 1 a 2 uur inspuiten van een paar honderd gram water in het rectum, desnoods met een weinig laudanum vermengd als men bemerkt dat de patiënt het vocht niet binnenhouden kan. 39 Ik moet hierbij. nog opmerken dat voor het inspuiten in een bloedvat, in eene lichaamsholte of onder de huid niet gewoon water gebruikt mag worden: er moet keukenzout tot een bedrag van 6 gr. op den liter in opgelost zijn en daarna gekookt. Zulk eene oplossing noemt men ..physiologisch water", omdat de sterkte ongeveer overeenkomt met het gehalte aan vaste stoffen van de lichaamsvochten. Door Prof. Ta vel *) te Bern is aangeraden er ook nog wat Spreek uit Tavól. soda bij te voegen. Hij lost 7.5 gram keukenzout en 2.5 gram koolzure soda in 1 L. water op. Men noemt dit de Tavelsche solutie. De te gebruiken instrumenten en de plaats waar men de inspuiting maken zal, moeten streng naar de in Afd. III gegeven regelen voorbereid zijn. Eene tijdelijke anaemie van de hersenen geeft aanleiding tot bewusteloosheid, tot wat men gewoonlijk flauwte noemt. Behalve door dampvormige medicamenten te laten ruiken, die door prikkeling van de bloedvaatjes het bloed weer normaal doen stroomen, komt iemand met eene flauwte in den regel weder spoedig bü door hem maar plat op den grond te laten liggen, in allen gevalle met het hoofd laag. . . „ Het tegenovergestelde, volbloedigheid, komt niet voor; niemand 'iU heeft meer bloed dan hij noodig heeft. Wat daaraan door de leeken toegeschreven wordt, zijn in den regel gevolgen van congestie, d. w. z. volbloedigheid van een lichaamsdeel of van een of ander orgaan ten koste van do andere. Sinds dit wetenschappelijk uitgemaakt is, hebben ook de regelmatige aderlatingen, die zich vroeger (nog in de eerste helft van deze eeuw) vele menschen, dikwijls volkomen ongemotiveerd, lieten doen, opgehouden te geschieden. Ook vele andere redenen, die men vroeger voor aderlatingen vond, gaan voor ons niet meer op; men ontneemt geen bloed meer aan een zieke, die het zijne zoo noodig heeft. Terwijl men vroeger meende bijv. koorts te moeten bestrijden door het lichaam te verzwakken èn daardoor de stofwisseling te verminderen, is het tegenwoordige streven om de weerstandskracht van den patiënt te vermeerderen en daardoor de verdedigingsmiddelen, die het lichaam van nature heeft, tot hun recht te doen komen. Dit is de eenige rationeele zin, waarin het woord „natuurgeneeswijze", waarmede door kwakzalvers zoozeer geschermd wordt, opgevat kan worden. Waartegen nog wel eene enkele maal eene aderlating gedaan wordt, is vergiftiging door lichtgas, en tegen verschillende andere bloedvergiftigingen. Daarenboven wordt zij in den laatsten tijd weder aangeraden ook tegen enkele gevallen van plaatselijke congestie en ontsteking. Men bindt een band matig stijf om den bovenarm, zoodanig dat de huidaderen duidelijk opzetten, en opent er een met het eerste 't beste chirurgisch mesje; speciale lancetten zijn daarvoor niet noodig. . .. Eene andere wijze van bloedonttrekken, die vroeger veel in zwang 41 was en nu nog maar zelden toegepast wordt, is het zetten van bloedzuigers en van koppen, welke laatste men onderscheidt in bloedige en droge koppen. De instrumenten die men er voor gebruikt, heeten snepper an kopglas. Men giet een weinig aether in het glaasje en steekt dit aan; snel drukt men dan den met vet ingesmeerden rand op een plaats van de huid waar van te voren met den snepper of beter met een mesje eenige wondjes zijn gemaakt en door de luchtverdunning, die dan onder het kopglas ontstaan is, wordt nu uit die wondjes meer bloed gezogen dan anders mogelijk zou zijn. Als pijnstillend middel wordt deze plaatselijke bloedonttrekking door sommige geneesheeren zeer geprezen. § 2. De bloedvaten. Het lichaam is niet een zak die met 42 bloed gevuld is, neen, het bloed is overal besloten in buisjes. De aorta, de buis die uit het hart komt en alle bloed aanvoert, is eene dikke, ook van flinke wanden voorziene buis en op haar verloop gaan, evenals bij eene waterleiding, dunnere buizen af. uie zich ook weer verdeden, verdeelen tot zulke fijne buisjes aat ze nog slechts met een sterk vergrootglas te zien zijn. Toch stroomt er nog het bloed door dat uit de hoofdbuis, de aorta, Komt. Al verder voortgaande vereenigen zich die buisjes weer, telkens tot grootere en dikkere, steeds wijdere, tot zich eindelijk weer een buis, even dik als de aorta, gevormd heeft, die zich in het hart uitstort. De aoi ta en al hare vertakkingen heeten slagaderen of arteries, de allerdunste (microscopische) buisjes heeten haarvaten, (in het Latijn capillaria), en de daaruit samenvloeiende, allengs weder wijder wordende: aderen of venen (enkelvoud vena, Latijnsch meervoud venae). Nog moet ik opmerken dat het niet gewoonte is te spreken van bloed&inzew, maar van bloedden. 43 § 3. Het hart. Door die vaten nu stroomt het bloed door de kracht van het hart. Het hart is een zakje met een zeer dikken wand, die bijna alleen uit spier bestaat. Trekt die spier zich nu samen, dan wordt dus het bloed er uit geperst, en wel in de hoofdbuis, de aorta. Die samentrekkingen hebben, afgewisseld met verslappingen, waarbij dus de holte weer grooter wordt en het bloed van den anderen kant er weer in kan stroomen, geregeld plaats en wel ongeveer tachtigmaal in de minuut, bij verschillende menschen verschillend. Men begrijpt dat de schok, waarmede het bloed door het hart in de bloedvaten gestuwd wordt, nog een heel eind verder te voelen is, zelfs door de huid heen, vooral op plaatsen waar een groot bloedvat dicht onder de huid ligt. Al die plaatsen van ons lichaam, waar een groot bloedvat zoo dicht onder de huid ligt of door zoo weinig spier of vet is bedekt, dat men het voelt kloppen*), heeten polsen; zoo heeft men een pols aan den onderarm (die iedereen onder dien naam kent), m de lies, aan den hals, aan de slapen, onder den oksel, enz. Zondei dus het hart zelf te voelen, kan men op de genoemde plaatsen nagaan, hoe snel het hart werkt en met welke kracht. Bij koorts bijv. werkt het hart veel sneller, en nu begrijpt ieder hoe men aan een pols kan voelen of iemand koorts heeft of met; ook begrijpen nu degenen, die wel eens eene operatie hebben bijgewoond, waarom in sommige wonden het bloed niet in één straal, maar met schokjes uit de geopende vaatjes spuit. ^ het dagelijksch leven hartkloppingen noemt, zijn \eisteikte hartkloppingen. Zij geven een zeer onaangenaam gevoel, *) VanUaar de uaain #/a^ader. gewoonlijk gepaard met een onbepaalden angst en komen voor bij verschillende hartziekten en als verschijnsel van algemeenezenuwachtigheid. Om op het oogenblik zelf verlichting te verschaffen, kan men koude compressen of eene ijsblaas op de hartstreek leggen, of de voor dat doel door den dokter voorgeschreven droppeltjes geven. Hoe verder het bloed nu in de verschillende takken en takjes komt, hoe minder die schokken natuurlijk te bemerken zijn, zoodat in de haarvaten en later in de steeds weder wijder wordende aderen er niets meer van blijkt en het bloed vrij gelijkmatig stroomt. Zooals gezegd komt het bloed door de aderen weer in het 45 hart terug, maar.... in een ander afdeelinkje. De holte van het hart is n.1. door een tusschenschot in tweeën verdeeld, een rechter- en een linkerhelft, en ieder van deze helften weer in tweeën. Deze vier afdeelingen worden onderscheiden door de namen linkerkamer met haar voorkamer en rechterkamer met Is het bloed in het hart teruggekeerd na zijn omloop door het lichaam, dan wordt het dus bij eene volgende samentrekking van de hartspier niet weer denzelfden weg opgestuwd, dus niet meer in de aorta, maar een anderen weg op en wel door de longen. Dat bloedvat, dat naar de longen voert, verdeelt zich ook weer in steeds dunnere takjes, steeds nauwer, ook weder tot haarvaten, om daarna zich langzamerhand weer te vereenigen tot steeds dikkere, die hun bloed dan eindelijk uitstorten in dezelfde kamer waaruit de aorta ontspringt, zoodat het dan weer terechtgekomen is op het punt van uitgang, vanwaar het weer den grooten kringloop door het lichaam kan beginnen. Kort herhalende is dus de loop van het bloed de volgende: Bij elke samentrekking van de hartspier wordt het uit de linkerkamer geperst in de aorta met al zijne vertakkingen, door het fijne net van haarvaten, overal door het lichaam heen, komt daar in innige aanraking met de weefsels **), haar voorkamer *) (fig. 9). Fig. 9. Doorsnede van het hart. rk = rechter kamer ha = holle ader. rvk = rechter voorkamer, lv = longader. Isa = longslagader. a = aorta, lvk = linker voorkamer. Ik = linker kamer. *) De voorkamers heeten ook wel „boezems". **) Wel te verstaan altijd nog besloten binnen zij het ook zeer dunne wandjes. wordt maar al door voortgestuwd in de allengs weder wijder woidende aderen, die het bloed in de rechter-voorkamer en vervolgens in de rechterkamer van het hart voeren; vóór het nu weder in de linkerkamer kan komen, wordt het eerst gedwongen om in weer steeds fijner wordende vaatjes door de longen te gaan en kan dan pas, door de linker-voorkamer teruggekomen in de linkerkamer, weer van voren af aan beginnen (fig. 10) *). Waarom volgt het bloed dezen weg? Waarom gaat het uit de linkerkamer de aorta in en niet naar de longen? Hiervoor dient een geheel stelsel van kleppen, die dezelfde werking hebben als in eene pomp of in eene brandspuit. Rechteren linkeihelft, van het hart zijn geheel van elkander gescheiden, maar boezem en kamer aan iederen kant staan met elkander in verbinding, echter gescheiden door eene klep. Evenzoo zijn er kleppen aan het begin van de aorta en van de longslagadêr. Allen laten het bloed slechts in ééne richting door. Bij de samentrekking van de hartspier moe* het bloed uit de linkerkamer in de aorta en tegelijkertijd dat uit de rechterkamer in de longslagader; de kleppen naar de boezems sluiten zich, zoodat het niet den verkeerden weg op kan. Bij de verslapping van de hartspier openen ze zich weer, zoodat het bloed er dan in kan stroomen en sluiten zich integendeel de kleppen aan de uitmondingen der uit de kamers ontspringende vaten, zoodat het hieruit niet in het hart terugvloeien kan. Nog moet ik opmerken dat onderscheiden wordt als groote bloedsomloop de loop van het bloed uit de linkerkamer door het buizennet van het lichaam naar de rechterkamer, en als kleine bloedsomloop de loop van het bloed van de ïechtetkamer door het haarvatennet in de longen terug naar de linkerkamer. Het bloed kan men beschouwen als het voertuig waarmede de voedingsstoffen overal in het lichaam rondgebracht worden; dit is de beteekenis van den grooten bloedsomloop; we zullen nu, en wel in een volgend hoofdstuk, zien, waartoe de kleine bloedsomloop, m. a. w. het stroomen door de longen dient, maar eerst moet ik nog het een en ander in het midden brengen omtrent het polsvoelen. 46 § 4. De Pols. Het polsvoelen is een vorm van ziekenonaerzoek die bij de leeken algemeen bekend en gewaardeerd is, zoo zelfs dat men een dokter niet vertrouwt die het niet vaak genoeg doet. Al mag ik niet de groote waarde van het polsvoelen onf- *) 'n fig. 10 zijn de voornaamste bloedvaten voorgesteld, zooals zij ongeveer in het lichaam loopen. Daarbij zijn de slagaderen rood, de aderen blauw geteekend. De talrijke kleine bloedvaten, die uit de groote ontspringen, zijn evenals de capillaria of haarvaten weggelaten. Bovenste hoi Ir tuier Loncfsloffader ■ Rechter hoexem Rechter kamer Onderste holle «uier - \ Rechterlf'ruj /// luchtpijp Linker artcurutis JUnuf nm deuorta Linker bot'Xt ut /ontfiulrr J.inker kamer . ^ \rrnsfatftuicr _ Aorta Art . ra dialis _ Arl.ulnaris 1'ijj.lO- Srlu'iua van don bloedsomloop kennen, toch is het zeker van veel minder belang dan vroeger toen men andere methoden van onderzoek miste die wij nu hebben. De al of niet aanwezigheid van koorts zal men tegenwoordig in den regel meer naar den stand van den thermometer dan naar de snelheid van den pols beoordeelen en hartziekten worden veel beter en nauwkeuriger herkend door het onderzoek met percussiehamer en stethoscoop dan in den tijd toen men slechts op de eigenaardigheden van den pols moest afgaan. De pols hééft, eigenaardigheden en wel veel meer dan men gewoonlijk meent. Een leek en een leerling meenen in den regel dat zij evengoed als de dokter polss'oelen kunnen als zij het zoover gebracht hebben dat zij niet lang behoeven te zoeken alvorens den vinger op het kloppende bloedvat te hebben. Dit is zeker niet moeielijk en om dan met het horloge of een zandloopertje in de hand het aantal slagen in de minuut te tellen evenmin, maar.... een dokter voelt heel wat meer. Och, sinds de thermometer ons veel zekerder de aanwezigheid van koorts aantoont, zijn er nog maar zeer weinig gevallen dat het aantal slagen in de minuut („de frequentie") den medicus belang inboezemt. Zeer veel oefening en dagelijksche ondervinding is er noodig om ook nog andere veranderingen dan die in de frequentie te kunnen beoordeelen, en hoewel ik juist om die reden wenschte het polsvoelen nooit aan eene verpl. te behoeven over te laten, ben ik toch verplicht haar nog een en ander er van mede te deelen omdat, indien zij het goed kan, dit in sommige gevallen van onberekenbaar nut voor den patiënt en gemak voor den dokter kan zijn. Zooals bekend is bevoelt men den pols gewoonlijk aan den onderarm, daar waar de arteria radialis over het onderste gedeelte van het spaakbeen (den radius) loopt (in enkele gevallen bij zeer slechte hartswerking is de radialispols niet te voelen en betast men den pols in den carotis, de arterie die naast de luchtpijp loopt). Men legt wijs- en middelvinger op het kloppende vat en tot steun den duim aan den tegenovergestelden kant van den arm. Drukt men nu met den middelvinger langzamerhand het bloedvat tegen het onderliggende been totdat men met den wijsvinger het kloppen niet meer voelt, dan kan men zich daaruit een indruk vormen of het bloed met veel of met weinig kracht stroomt. Vooral bij sommige acute infectieziekten *), bijv. bij ingewands- 47 typhus, longontsteking, komt het voor dat het hart het op een zeker oogenblik niet meer uithoudt tenzij een flinke zweepslag in den vorm van sterke koffie, champagne, eene inspuiting van aet'ner of kamfer het dwingt om zijn laatste krachten in te *) Zie tweede Afd. Hoofdst. II. spannen. Dat oogonblik kenmerkt zich door het plotseling „kleiner" worden van den pols en noemt men „collaps en het zal kunnen voorkomen dat een dokter, die deze gevaarlijke bijomstandigheid meent te moeten vreezen, aan de verpl. opdraagt goed op te letten op de grootte van den pols en hem onmiddellijk te waarschuwen in geval deze bezorgdheid Verwekt. Ik ben in dergelijke omstandigheden meermalen onnoodig gealarmeerd, omdat men bij het lang vasthouden van den onderarm onwillekeurig minder sterk gaat drukken en daardoor den indluk krijg dat de pols minder sterk slaat; maar een dokter zal dat nooit kwalijk nemen en men bedenke dat te laat waarschuwen veel ernstiger gevolgen kan hebben. Soms wordt de naderende dood aangekondigd door een onregelmatigen pols; van nog andere eigenaardigheden van den polste spreken acht ik voor de verpl. niet van waarde. Dat zij zich oefene in het polsvoelen, opdat zij in staat zij op groote veranderingen in frequentie of grootte den geneesheer te kunnen opmerkzaam maken. HOOFDSTUK III. I)E ADEMHALING. 48 § 1. De lucht. Ik heb al met een enkel woord aangeioerd, dat de mensch behalve de besproken voedsels nog iets anders noodig heeft om te kunnen leven, n.1. zuurstof. Zuurstof is eene vluchtige stof, een gas, een deel van de lucht. Gas noe™en we niet alleen hetgeen we branden in onze gaslampen, doch alle dergelijke stoffen die zoo ijl zijn. Zoo is lucht ook een gas, of liever een mengsel van hoofdzakelijk drie gassen: zuuisto, stikstof en koolzuurgas. De eerste van die drie is hetgeen maakt dat wij zonder lucht niet leven kunnen, de andere bestanddeelen kunnen we best missen. Toch zouden we in eene atmosfeer die alleen uit zuurstof bestond niet kunnen leven; dat zou te sterk zijn; nu is die zuurstof als het ware verdund met stikstof koolzuurgas. Het bloed is nu ook voor de zuurstof, evenals voor het voedingsvocht, waarin, zooals we gezien hebben, het voedsel veranderd wordt, het voertuig dat het overal rondbrengt in de organen, en terwijl het voedingsvocht in het bloed gebracht wordt door die buis,'die ontstaan is uit de samenvloeiing van al die kleine chijlvaaties, die door de wanden der darmen het voedsel opzuigen, zoo komt de zuurstof in het bloed door de longen. Laten we zien op welke wijze. § 2. De neusholte. Bij het ademhalen gaat de lucht, om in de 49 longen te komen, eerst door den neus en den mond. De neusholte is eene vrij groote ruimte, grooter dan men van buiten denken zou, en in twee helften verdeeld door een tusschenschot; zoodat men door elk neusgat in een andere ruimte komt. Dat tusschenschot loopt echter niet heelemaal tot achterin door, zoodat daar de beide helften weder in eene en dezelfde keelholte uitkomen. Ook de mondholte gaat, zooals we in § 3 van het vorige hoofdstuk gezien hebben, van achteren in de keelholte over, zoodat deze dus eene vereenigingsplaats is van vijf kanalen: de twee neusholten naar boven, de mondholte naar voren en de slokdarm en luchtpijp naar onderen. Neus- en mondholte zijn van elkander gescheiden door het gehemelte, dat dus tegelijkertijd de bodem van de neusholte en het dak van de mondholte is (fig. 2). Doordat de openingen van do neusholte niet zoo wijd openstaan als de mondholte en doordat het neusslijmvlies zoo'n rijk net van fijne bloedvaatjes voert, wordt de lucht daarin beter verwarmd vóór ze in de longen komt dan door laatstgenoemd kanaal; vandaar de raad om met gesloten mond te slapen en om op straat indien het zeer koud is weinig te spreken. Ja, men maakt zelfs voor personen met groote gevoeligheid der keelslijmvliezen zoogenaamde contrarespirators, mondbedekkingen die met een paar elastiekjes om de ooren bevestigd worden en de lucht filtreeren voor zij in den mond komt en de eerste kou er afnemen. De neusholte is van binnen bekleed met een vlies dat voortdurend een weinig slijm afscheidt; alle stofjes en ongerechtigheden uit de lucht blijven daardoor in den neus kleven, en zoo wordt de lucht vóór haar intrede in de longen gezuiverd. Yan de waarheid hiervan overtuigt men zich het gemakkelijkst door des zomers na eene wandeling op een stoffigen weg zijn neus te snuiten; men zal dan verbaasd zijn zoo zwart als het neusslijm geworden is. Behalve als voorportaal voor de longen dient de neusholte ook als orgaan voor het zintuig van den reuk. Het genoemde slijmvlies bevat n.1. een groot aantal fijne zenuwtjes die er in eindigen en waarmede we ruiken, welke gewaarwording zij naar de hersenen overbrengen. De vele bloedvaatjes die er in het neusslijmvlies voorkomen ver- 50 klaren dat men zoo licht uit zijn neus bloedt. Neusbloedingen kunnen het gevolg zijn van verschillende oorzaken: van verwonding, veroorzaakt door een slag, een stoot of een val, of door den vinger gemaakt; verder tengevolge van hevigen bloedsaandrang naar het hoofd bij iemand wiens bloedwandjes zoo ziek zijn, dat zy gemakkelijk bersten; ook wel ten gevolge van het uitblijven van eene bloeding op eene andere plaats van het lichaam waar dit geregeld voorkomt, büv bii patiënten met aambeien, die anders geregeld bloeden, of b vrouwen, indien om sommige redenen de maandregels wegbliiven- in één woord, eene neusbloeding is iets dat zeer dikwyls voorkomt. Het is daarom wenschelijk om er eemge hulp tegen te weten te meer daar er voor lichte gevallen zulke eenvoudige middelen bestaan. Di.- middelen /.ijn de volgende: Vooreerst moet men den patiënt liet hoofd rechtop laten houden en verkoelen dooi kmidwatercomüressen; laat men hem daarbij goed diep en snel ach ter < d kander zu ch ten, dan is dit dikwijls alleen reeds voldoende om het doel te bereiken. Anders gedurende eenigen tijd den neus met de vingers laten toeknijpen, indien men dan maar niet, als men ten slotte den neus loslaat, de bloedstolsels verwjjdert, daal deze het juist zijn, die de bloeding hebben tegengehouden. Mocht dit ook niet helpen, dan kan men zout water of het sap van een citroen laten opsnuiven; baten al deze middelen met, dan kan men ten slotte nog probeeren een reep verbandgaas of linnen of neteldoek met een penneliouder of een potlood zoo ver mogelijk in den neus te duwen, maar dan begint liet tijd te worden om een dokter te waarschuwen. Deze sluit ook de neusholte af, maai van vo.en pn vin achteren tegeliik. Hij brengt een of ander instrument (het best en eenvoudigst een Engelschen of Franschen catheter ) door Fig. 11. Sonde van Bellocq en hare aanwending. *) Zie Hoofdstuk VI § 2. den neus in de neuskeelholte en trekt hom door de mondholte weer naar buiten. Aan dit einde wordt een draad bevestigd en dan de catheter heelemaal teruggehaald. Hierdoor heeft men dus verkregen dat er een draad door de mondholte achter het gehemelte om en weer door de neusholte naar buiten loopt, waaraan men een prop gaas kan vastbinden en zoo achter in de neusholte trekken. Dan sluit men het neusgat af en bevestigt daaroverheen het draadje dat nog aan de achterste tampon is blijven zitten. Sommigen gebruiken een apart voor dit doel geconstrueerd instrument, de sonde van Bellocq (fig. 11). £,ene gewone neusverKouüneia is met de moeite oa waard om over te spreken; wel is er eene andere ontsteking die eene bijzondere behandeling vereischt, de ozaena of scrophuleuze neusontsteking. Behalve de behandeling door inwendige geneesmiddelen om den algemeenen toestand te verbeteren, kan men plaatselijk de genezing bevorderen door den neus uit te spoelen met lauw water. Men gebruikt hiervoor een blikken of glazen bak waaruit aan de onderzijde het vocht door eene guttapercha buis kan wegvloeien (Lat. irrigator; Fr. irrigateur, Fig. 12). Aan het einde van die buis zit eene canule, liefst van glas. Velen gebruiken daarvoor eene oliifvormiee hardcaoutchouc canule die de Fig. 12. irrigator. uitwendige neusopening afsluit. Dat neusuitspoelen is niet zoo eenvoudig en ongevaarlijk als het wel lijkt. Men laat den patiënt het hoofd voorover houden boven een bak en vermane hem rustig met open mond diep te ademen en zich niet zenuwachtig te maken. Loopt het vocht niet gemakkelijk uit het andere neusgat, dan late men zich niet verleiden om door het hooger houden van den irrigator den instroomingsdruk te vermeerderen; men wacht maar kalm af: de prop, die het uitstroomen misschien belet, zal wel weeker worden en uitgestooten worden. Want iuist een hooge druk is het gevaarlijke bij het neusuitspoelen. § 3. Keelholte en luchtpijp. Op de neusholte volgt, zooals we 52 gezien hebben, de keelholte. De keelholte wordt van achteren begrensd door den keelwand (pharynx in het Latijn), van voren door de gehemeltebogen, die men bij geopenden mond gemakkelijk ziet en waartusschen aan beide zijden de amandelen*) of tonsillen zitten, gaat naar boven over in de neusholte en naar onderen in de luchtpijp en den slokdarm (fig. 13). Achter aan het weeke gehemelte, in het midden tusschen de gehemeltebogen beiderzijds hangt een vleezig lelletje naar beneden dat „de huig" heet. Indien dit ontstoken en gezwollen is, zegt het publiek dikwijls: „lk heb de huig", alsof dit eene ziekte ware; neen, het gezonde ding heet huig en als het ontstoken is, heet het een ontstoken huig. Bij gelegenheid van de bespreking der spijsvertering hebben *) Niet «mangelen", zooals het publiek zegt. 3 diphtherie *), beiden levensgevaarlijke en besmettelijke ziekten; evenals de eigenaardige klank van den hoest, die hierbij voorkomt, en welken men door ondervinding gemakkelijk leert herkennen. Met het oog op de besmetting is het zaak, wanneer men een patiënt de keel beziet, om zich steeds in acht te nemen dat men niets in het gelaat krijgt als de patiënt door de prikkeling eens plotseling mocht beginnen te hoesten. Een oog, waarin zulk een slijmdeeltje mocht komen, kan onder zekere omstandigheden zelf diphtherisch ontstoken raken en is dan bijna zeker verloren. De behandeling van de eenvoudige keelontsteking bestaat in het bekende „aanstippen." Met een penseel, (fig.U>, of beter met een watje om een tamponhouder (fig. 15) gewikkeld, brengt men tincturaiodiiof nitras-argenti-oolos- sing op de ontstoken pharynx. Men denke er aan den patiënt niet te kittelen, maar het penseel of het watje flink aan te drukken, waardoor men veel minder last heeft van braakneiging. De diphtherie behoort onder de moorddadigste ziekten; het is 54 dus zaak om zoo spoedig mogelijk medische hulp in te roepen. Als die velletjes zich nog lager in de keel vormen, b;jv. op de stembanden, dan vernauwen zij daardoor den doorgang voor de lucht, hetgeen zoover kan gaan dat de toegang geheel verstopt raakt en de arme patiëntjes (liet zijn meestal kinderen, hoewel ouderen volstrekt niet vrij van deze ziekte zijn) stikken. Vóór het zoover komt, spannen zij alle krachten in en gebruiken daarom allerlei hulpspieren om nog maar wat lucht in te zuigen; het onderste gedeelte van de borstkas wordt daardoor ingeknepen, de buikwand in de maagstreek geheel tot een kuiltje naar binnen getrokken. Wanneer men dit ziet, dan is er de hoogste nood; waarschuwt men dan niet een chirurg die onder het strottenhoofd een gaatje in de luchtpijp maakt om de lucht in te laten, dan zijn de patiënten onherroepelijk verloren. Deze operatie heet tracheotomie (van trachea = luchtpijp en tome = snede). Nadat er een gaatje in de huid van de keel en in de luchtpijp gemaakt is, wordt hierdoor een (zilveren) buisje gestoken (fig. 16), dat met een bandje om den hals bevestigd wordt en waardoor de patiënt ademt totdat de ziekte genezen is, en de doorgang van boven af weder vrij is- De tracheotomie dient dus slechts om op het oogenblik zelf dat de operatie noodig is redding te verschaffen, genezende kracht heeft de operatie natuurlijk niet. Om de ziekte te genezen worden inwendige middelen toegediend Fig. 15. Tamponhouder voor de keel. #) Van bet Grieksche woord diphthera = velletje ; vroeger noemde men het diphtheritis. Volgens de tegenwoordige wetenschappelijke beschouwingen hebben zoowel croup als diphtherie dezelfde oorzaak en is er tusschen hen slechts een verschil in graad en plaats, en noemt men croup de diphtherie van het strottenhoofd. 3* Ar* aioVa wiaatsAn ciïinsrestiDt met verschillende daarvooi diennaiuui iR-i 6 onderspit en men kwam toen allicht vaak delftzP,ln hierin te steunen door aan het bloed der zieken s r ,ToS.KS E«&s8srs Ü* ar rMSMftss In na te aaan of de benauwdheid af- of toeneemt. Tegenwoordig wordt ook vaak eene andere operatie toegepast, de intubatie of tubage, d. w. z. het door de mondholte inbrengen Sfi VaTer6vermfnSg 6va? dteTeiwuwdheid'tot men daarenboven ment aataiie keteltje met eene spiritusvlam V°°^rde stoom die door het koken van het water ontwikkeld er Zstroomtmétkracht uit een buisje met eene fijne opening WOrl1'iafSbii door een ander buisje het zich in een daaronder en zul|t bevindende kalkwater of zout water op, dat aldus, Sl S StuïdTSSemi wordt. (Die lijne opening .«stopt *) Zie 177 en 367. ") Zie 390. dikwijls door afgezette kalk; men hoort het meestal aan het veranderde geluid dat het uitstroomen veroorzaakt en kan het verhelpen door het puntje van de buis even af te wrijven met een watje met azijn). Dit kalkwater heeft de eigenschap de diphtherie-velletjes op te lossen en bevordert aldus het uithoesten er van door de buis. Om deze niet te laten verstoppen, waardoor het patiëntje natuurlijk onmiddellijk stikken zou, heeft men het dubbel gemaakt en zoodanig dat het binnenste er uitgenomen, schoongemaakt en afgedroogd kan worden, terwijl men het buitenste laat zitten. Men denke er bij het weder inbrengen aan om het plaatje waaraan het buitenbuisje vastzit, met de linkerhand vast te houden, om geen gevaar te loopen het luchtpijpslijmvlies te verwonden. Hoe vaak dit geschieden moet, is alleen door ondervinding te leeren. Vaak gaat de diphtherische ontsteking ook over op het neusslijmvlies en dan zijn irrigaties van den neus noodig, of op de fijnere luchtpijpstakken en de longblaasjes, waartegen men dan wel Priesnitz'sche verbanden *) om de borst legt. Verder zorge men voor een warm vertrek met vooral goed vochtige lucht. § 4. De longen. Ieder van de genoemde luchtpijpstakken of 57 bronchi verdeelt zich nu binnen iedere long weer in kleinere takken, en deze kleinere takken weder in nog kleinere, en zoo steeds voort, totdat het op het laatst allerfijnste buisjes worden, die in een bolletje eindigen en waarin nog altijd dezelfde lucht stroomt die door neus, keel en luchtpijp binnengekomen is. Al die bolletjes en buisjes samen vormen een long. Het geheel is het best te vergelijken met een tros druiven: de takjes waaraan de druiven hangen, noemen we bronchi, de druiven zelf zijn de luchtbolletjes en de geheele tros heet long. Die luchtbolletjes zijn elastiek van wand; bij elke inademing zetten ze zich uit, bij elke uitademing krimpen ze weer in. Hoe zuigen we nu de iucht in? Zooals we weten liggen de longen in de borstkas, zoogenoemd omdat zij door een stel van twaalf paar stevige ribben ingesloten is. Die ribben zitten van achteren met gewrichtjes aan de wervelkolom vast en van voren aan het borstbeen; zij loopen daarbij, van achteren naar voren gezien, schuin naar beneden. Door verschillende spieren wordt nu bij de ademhaling de geheele ribbenkas aan den voorkant naar boven getrokken (waarbij dan de gewrichtjes aan de wervelkolom als scharnieren werken); tevens buigt hierbij het middenrif - zooals we het vlies noemen, dat dwars in het lichaam uitgespannen, de borstholte van de buikholte scheidt - naar beneden, waardoor de ruimte binnen de borstkas grooter wordt en de lucht er van boven instroomt. Bij de uitademing zakken de ribben van voren met het borstbeen weder naar beneden, het middenrif gaat weer naar boven, de longbolletjes trekken zich samen en de lucht wordt uitgeperst. •) Zie 308. Om de wanden van die luchtbolletjes loopt in een net van fijne buisjes (de haarvaten die onstaan zijn uit de verdeeling van de uit de rechterkamer komende longslagader) het bloed en nu filtreert de zuurstof uit de lucht door de wanden heen in het bloed, wordt er in opgelost, gaat zoo mede door den linkerboezem en -kamer, de aorta in, en op deze wijze wordt de zuurstof, evenals het voedingsvocht (de chijl), dat in de darmen opgenomen is, overal rondgebracht. In het haarvatennet in de verschillende organen filtreert het er nu weer uit en werkt zoo mede aan de opbouwing der verschillende weefsels. 58 Door de werkzaamheid van de verschillende organen (het afscheiden van hunne vochten door de klieren, liet samentrekken van de spieren, het leven van alle weefsels) wordt afval gevormd, ontstaan stoffen die uit het lichaam verwijderd moeten worden. Twee hiervan zijn het koolzuurgas en water. Ook hiervoor zorgt het bloed als voertuig. Tegelijkertijd dat de in de longen opgenomen zuurstof in de haarvaten uit het bloed in de weefsels overgaat, filtreert het koolzuur en water er in. Dit wordt dus door de aderen medegevoerd naar het rechterhart en vandaar naar de longen. In de longen heeft weer het omgekeerde plaats als met de zuurstof: deze kwam er in, het koolzuur en water (in den vorm van damp) gaan er uit en worden uitgeademd. De ademhaling bestaat dus uit 1°. opneming van zuurstofgas bij de inademing, en 2°. afscheiding van koolzuurgas en waterdamp bij de uitademing. De zuurstof maakt het bloed helder rood, het koolzuur maakt het donker blauwrood; hierdoor wordt dus verklaard dat het bloed in de slagaderen, dat uit de longen komt, rood ziet en het bloed in de aderen, dat uit de weefsels komt en daar zijn zuurstof afgegeven en koolzuur opgenomen heeft, blauw ziet. 59 Deze vorm van ademhaling vindt men bij alle dieren; maar bij de planten, die ook ademen, nl. door fijne gaatjes die aan den onderkant der bladeren zitten, is het anders. Zij ademen evenals wij zuurstof in en koolzuur uit, maar daarenboven hebben er onder den invloed van het licht nog andere scheikundige werkingen plaats, waarbij o. a. koolzuur ontleed wordt. De hoeveelheid zuurstof, die hierdoor vrijkomt, is veel aanzienlijker dan de hoeveelheid koolzuur die door de ademhaling uitgescheiden wordt, zoodat het er op neer komt alsof de planten zuurstof uitademden. Maar zooals gezegd, dit heeft alleen plaats onder den invloed van licht, zoodat 's nachts de ontleding van koolzuur niet plaats heeft en de planten dus evenals wij koolzuur uitademen — en dat is de reden waarom overdag planten in een slaapkamer geen kwaad doen, maar 's nachts wel. Daarenboven geven ze in het donker ook meer geuren af, welke vooral voor sommige longzieken benauwend zijn. Men wachte zich echter voor overdrijving. Volgt er uit het bovenstaande wel dat het niet wenschelijk is om in eene plantenkas te slapen, daarom behoeft men nog niet angstvallig eiken bouquet tegen den avond uit eene ziekenkamer te verwijderen wanneer deze, wat overigens toch noodzakelijk is, goed geventileerd is. Veel meer kwaad, wat aangaat het bederven van de lucht doet ook maar eene enkele gaspit die men laat branden. Daardoor toch worden niet alleen vrij groote hoeveelheden zuurstof aan de atmosfeer onttrokken, maar daarenboven nog irrespirabele gassen, d. w. z. gassen niet geschikt voor de ademhaling, gevormd. Bij gezonden, die kalm ademhalen, dus niet onmiddellijk na 60 inspannende lichaamsbewegingen, is de ademhaling regelmatig, weinig diep, terwijl het aantal ademhalingsbewegingen bij volwassenen 16 a 2(3 per minuut bedraagt, zoodat de verhouding tot het aantal polsslagen als 1: Sx/2 a 4 is. Van belang is het dat de verpl. bij hare zieken lette op veranderingen in dit normale. Zoo is bij koorts de ademhaling sneller, in overeenstemming met de snellere pols. Is door een of andere reden de ademhaling bemoeielijkt (dyspnoe)*) dan tracht de patiënt op andere wijzen zooveel mogelijk lucht binnen te krijgen: de mond gaat telkens open, de neusvleugels worden opengezet om nog maar meer lucht in te laten en alle hulpspieren worden in werking gezet om toch maar de borstkas op te lichten. Soms bereikt de patiënt ook hiermede z\jn doel niet, het bloed wordt niet voldoende van zuurstof voorzien en van koolzuur ontlast en het gelaat doet de blauwpaarse kleur van het bloed doorschemeren, is cyanotisch. Een bizondere vorm is het zoogenoemde Cheine-Stokes'sche ademphenomeen dat bij sommige nier- en hersenziekten voorkomt: de ademhalingen worden steeds langzamer en oppervlakkiger, houden een oogenblik geheel op, beginnen dan weer zeer oppervlakkig, worden langzamerhand tot een zekere mate weer dieper en sneller, om dan dezen kringloop weer van voren af aan te beginnen. Dit verschijnsel is een slecht teeken en het is dus van belang dat de verpl. het bij voorkomende gevallen in afwezigheid van den dokter opmerke en hem kunne mededeelen. Bij bijna alle longziekten hoesten de patiënten. Hoesten is eene 61 krachtige krampachtige uitademing en het middel waarvan de natuur zich bedient om stoffen, die anders zoo gemakkelijk niet naar boven zouden komen, uit de longen te verwijderen. Meestal dan ook bevat de opgehoeste slijm eene menigte ziektekiemen, die in staat zijn om bij andere personen dezelfde ziekte op te wekken. Laat men dus toe dat dergelijke patiënten hunne fluimen (Lat. sputum, meerv. sputa) op den grond uitspuwen, dan verdroogt daar die slijm en de ziektekiemen verspreiden zich met ander stof door de lucht der kamer en anderen kunnen ze inademen. Vandaar de strenge regel om vooreerst te zorgen dat de sputa niet kunnen uitdrogen en ten tweede dat de daarin voorkomende ziektekiemen zoo spoedig mogelijk gedood worden. We doen dit door den #) Spr. dispneu. patiënten aan te bevelen hunne sputa te werpen in een glas met vloeistof, bijv. carboloplossing. (Zie bij 196). Dit hoesten kan weinig, maar soms zeer hevig en langdurig z;jn; in het laatste geval is het zelfs zeer pijnlijk en afmattend. Het is dus zaak dit in zoo'n geval te trachten te matigen. Ieder die nu wel eens verkouden geweest is, weet dat het heel gemakkelijk is om bij den minsten hoestprikkel daaraan maar toe te geven en dat men dan hoe langer hoe harder gaat hoesten, doch evenzoo dat het met wat wilskracht wel in te houden is. En dit nu moeten we aan onze patiënten voorhouden; we moeten daarbij vermijden om te zeggen dat ze het hoesten heelemaal laten kunnen, want dit weten ze zelf wel beter en gelooven ons dan in het geheel niet; maar vertellen we hun, dat het hoesten onvermijdelijk aan hunne ziekte verbonden is, doch dat ze het in hunne macht hebben om het althans eenigszins te matigen, dan gelooven ze ons eerder en bezorgen we hun veel verlichting. 62 Bloed opgeven bij het hoesten komt voor, vooral bij teringlijders, soms weinig, zoodat men slechts enkelo bloedige sputa in het glas vindt, soms in hevigen graad, zoodat de patiënt uren achtereen golven van bloed uitspuwt. Voor eene doelmatige behandeling is het den dokter noodzakelijk te weten vanwaar het bloed komt, nl. uit de neus, het tandvleesch, de keel, de longen of de maag, en dit is niet altijd zoo gemakkelijk te zeggen. In het algemeen kan men zeggen dat iets uit de longen komt door hoesten, uit de maag door braken: maar het bloed dat uit de longen komt veroorzaakt, zoodra het achter in de keel komt, een gevoel van walging en misselijkheid en de patiënt begint dan tevens braakbewegingen te maken, die den omstanders licht den indruk geven dat het bloed uit de maag komt. Goed opletten en goed trachten te onderscheiden hoe het bloed naar boven komt wordt van eene verpl. gevorderd. Yan de eerste hulp geldt ook alweer wat voor alle bloedingen geldt, dat koude op de juiste plaats aangewend de bloeding vermindert. Evenals we bij maagbloedingen ten gevolge van eene maagzweer of van maagkanker een ijsblaas op de maagstreek leggen, bij neusbloeding koude compressen op den neus, zoo zullen we als eerste hulp bij bloedhoesten een ijszak of bij gebreke er van koude compressen op die plaats van de borst leggen, waar de patiënt het meeste pijn voelt, omdat daaronder waarschijnlijk de plaats is waar een bloedvaatje door de uittering aangevreten is. Vindt men deze plaatsbepaling te onduidelijk dan is het maar beter de geheele borst met een groote ijsblaas of koude doeken te bedekken. Een volksmiddeltje, het inslikken van een eetlepel keukenzout, hoewel de werking er van niet ten volle verklaard is, is door de ondervinding gebleken wezenlijk te helpen. Voorts beveelt men absolute rust aan en late den patiënt zelfs niet spreken. 63 De borstholte aan de binnenzijde en de longen aan de buitenzijde zijn bekleed met een vlies dat pleura heet; vandaar de naam pleuraholte, en de naam pleuritis (door de leeken pleuris genoemd) voor de ontsteking er van. Pleuritis gaat meestal gepaard met hot uitzweetcn van vocht in die holte, dat de uitzetting van de long bemoeielijkt en ten slotte geheel verhindert. In zoo'n geval "wordt het vocht afgetapt door middel van een toestel dat aspirateur heet. De meest gebruikte modellen zijn die van Potain en die van Dieulafoye. Doormiddel van een zuigpomp wordt de lucht uit eene flesch gezogen en daardoor weer het pleuravocht door een in den borstwand gestoken trocart in de flesch (fig. 18). Vóór het gebruik wordt de trocart uitgekookt; heeft men hiertoe geen gelegenheid en wenscht men het instrument te ontsmetten door carbol, dan bedenke men dat de carbol altijd weer weggespoeld moet worden met uitgekookt water. Het zou anders kunnen gebeuren dat het uitstroomende vocht in het buisje stolde door de inwerking van de sterke carboloplossing en zoo verstopte. Fig. 18. Aspirateur van Potain. Is er etter in de pleuraholte (men noemt dit empyema), dan zal dit in de meeste gevallen verwijderd moeten worden door eene ruime opening, die men verkrijgt door uit eene der ribben een stukje te knippen (ribresectie). In de gemaakte opening wordt dan een draineerbuis gebracht die de inhoud vroeger in 64 een ruim verband liet loopen. Tegenwoordig verkiest men vaak te hevelen, d. w. z. de opening in de pleura wordt niet grooter gemaakt dan noodig is om de buis door te laten; met een glazen buisje, dat tevens dienen kan om te controleeren of de etter afloopt, wordt hieraan een veel langere caoutchoucbuis bevestigd die in een naast het ledikant staand vat (flesch, kom, emmertje) hangt en daarin met zijne opening onder slappe carboloplossing gedompeld is. Bij de verpleging van dergelijke patiënten heeft men er dan op te letten of de buis voortdurend loopt, en of geen luchtbelletje de vloeistof kol om onderbreekt. Ik heb nu in de vorige hoofdstukken verteld dat het opnemen van voedsel (zoowel door de spijsverterings- als door de ademhalingsorganen) dient tot opbouw en instandhouding van de verschillende lichaamsdeelen en de weefsels waaruit ze bestaan, het wordt nu tijd om eens na to gaan wat die weefsels zijn, den oogkuil, en wel zoo snel dat men het soms na een enkelen slapeloozen nacht reeds bemerken kan (kringen onder de oogen). In het beenweefsel heeft zich tusschen de cellen kalk afgezet in verschillende lagen. Zooals we weten vormt beenweefsel den steun van ons lichaam; het komt voor in verschillende vormen: als platte beenderen (die het dak van onzen schedel vormen, het schouderblad, de heupbeenderen), als langwerpige beenderen (zooals de ribben), als pijpbeenderen (ook langwerpige beenderen doch van binnen hol en met merg gevuld, zooals ze in onze armen en beenen zitten) of als stukjes been van onregeltnatigen vorm (in den pols, de wervels, enz.). Klieren bestaan over het algemeen uit kubieke cellen, terwijl de bijna platte cellen voorkomen aan de oppervlakte van de huid, in den mond, in de blaas, enz. Alle organen zijn met elkander verbonden door een langdradig weefsel, dat bindweefsel heet; het zit tusschen de spieren, tusschen deze en de huid, tusschen al de luchtpijptakjes en de luchtbolletjes, overal door het geheele lichaam de ruimten tusschen twee organen opvullend. § 2. De deelen van het menschelijk lichaam. Beender-66 stelsel. Overeenkomstig de onderdeden van het lichaam zelf wordt het geraamte (skelet) (fig. J9) van den mensch verdeeld in het geraamte van het hoofd, dat van den romp en dat van de ledematen. Aan het hoofd onderscheiden we in de eerste plaats de beenderen die de schedelholte begrenzen, n.1. de twee wandbeenderen, het voorhoofdsbeen, het achterhoofdsbeen, de twee slaapbeenderen, het wigvormig been en het zeefbeen. De beide eerstgenoemden vormen het schedeldak, de laatsten tegelijk met het onderste gedeelte van de slaapbeenderen den bodem (basis) van de schedelholte. De overige beenderen aan het hoofd zijn de aangezichtsbeenderen: de twee bovenkaaksbeenderen, het onderkaaksbeen, aan iederen kant een jukbeen en de kleinere beenderen die te zamen neus- en mondholte vormen. Het skelet van den romp bestaat uit de wervelkolom en de borstkas. De wervelkolom is, zooals zijn naam reeds aanduidt, eene zuil van wervels, kleine stukken been, die door platen kraakbeen met elkander verbonden zijn, waardoor het buigen mogelijk is. Er zijn 33 wervels, die overeenkomstig hunne plaats in de kolom onderscheiden worden als hals-, rug- en lendenwervels, en de in het bekken liggende met elkander vergroeide heiligbeen- en stuitbeenwervels. Elke wervel heeft een gat in het midden, welke gaten te zamen het wervelkanaal vormen waarin het ruggemerg ligt. De borstkas bestaat uit 12 paar ribben, die achter met gewrichtjes (scharnieren) aan de rugwervels vastzitten en van voren, uitgezonderd de onderste twee paren, vastgehecht zijn aan het borstbeen. Het skelet van de ledematen bestaat uit twee deelen, de beenderen van de eigenlijke ledematen en een beendergordel die ze met den romp verbindt: voor de armen de schoudergordel, voor de beenen de bekkengordel. Aan den schoudergordel onderscheiden we: het schouderblad en het sleutelbeen; aan den bekkengordel de heupbeenderen, de zitbeenderen en de schaambeenderen; tusschen beide heupbeenderen in zit het straks genoemde onderste deel van de wervelkolom dat heiligbeen heet. Verder biedt het geraamte van arm en been veel overeenkomst. Aan beiden onderscheiden we een bovenbeen, aan den arm opperarmbeen (humerus) en aan het been dijbeen (femur) geheeten. Verder hebben we twee onderarmbeenderen: het spaakbeen (radius)*) en de ellepijp (ulna) en evenzoo twee beenderen in het onderbeen* het scheenbeen (tibia) en het kuitbeen (fibula); aan de voorzijde van de knie zit nog de knieschijf (patella). Zoowel onderarm als onderbeen zijn nu door eene reeks kleine beentjes (te zamen de handwortel en de voetwortel geheeten) verbonden met de uiteinden dier ledematen. De hand bestaat uit 5 middelhandsbeentjes waaraan de vingerkootjes zitten (2 voor den duim, 3 voor elk der overige vingers) en de voet, op dergelijke wijze gebouwd, bevat weder 5 middelvoetsbeentjes en daaraan de teenkootjes, ook 2 voor den grooten teen, 3 voor ieder der overige. Hoe stevig de beenderen ook mogen zijn, uitwendig geweld kan 67 ze toch wel doen breken, en ieder weet dat dit ook nog al eens gebeurt. Van groot gewicht voor de genezing zoowel als voor de behandeling is het dan of' ook de weeke deelen verwond zijn, hetzij door dezelfde oorzaak, hetzij doordat een der brokstukken de huid van binnen naar buiten doorstoken heeft, of dat alleen maar het been gebroken is. In het eerste geval spreken we van eene samengestelde of gecompliceerde beenbreuk, in liet andere van eene eenvoudige breuk (fig. 20a en b). Het doet er dus niet toe of de kwetsing van het deel gecompliceerd is met eene flinke bloeduitstorting, met versplintering van het been, met inwendige verscheuring van spieren, of met wat ook, zoolang de huid heel is spreken we niet van eene gecompliceerde breuk. Nog eene derde mogelijkheid is er: het kan namelijk voorkomen dat het been niet geheel door midden gebroken is, maar slechts gedeeltelijk geknakt, dat er geen „fractuur" is, maar eene „infractie". Deze laatste vergroeit bij rust weder zeer gemakkelijk, maar ook indien het been geheel door is, hechten de- •) De slagader die er langs loopt, heet daarnaar de warteria radialis",kortweg gewoonlijk de »radialis" genoemd en is het bloedvat welks pols we het meest betasten. stukken bij een gezond mensch weder aan elkander, terwijl zich er omheen, en wanneer er plaats is ook er tusschen, eene harde beenige Fig. *206. Gecompliceerde fractuur. massa zonder merg vormt, beeneelt, in het latijn callus genoemd (fig. 21). Na eene goed genezen breuk is een been dus op dezelfde plaats 'sterker dan voorheen; langzamerhand echter verdwijnt die .,.11.,.. m.i.ilrf r>1nnto \7f\r\ I' »VI 7.P 11- t'clllUö Cli iiiciaivi- piciciLo standigheid, zoodanig dat er na jaren geen spoor meer overblijft van hetgeen er geschied is. Het spreekt van zelf dat het, er dus op aankomt, om, vóórdat de vergroeiing door callusvorming begint, te zorgen dat de beide uiteinden juist zoo tegenover elkander staan als vóór de kwetsing, en dat ze ook gedurende de eerste dagen zoo blijven, anders zouden ze op eene verkeerde manier met elkander vergroeien, en voor altijd eene misvorming van het deel geven. Om dit gedaan te krijgen (wat de leeken het „zetten" noemen) moet men de grootste voorzorgen in acht nemen dat onderhand niet een der stukken van binnen naar buiten door de huid heensteekt, dat men niet van de eenvoudige eene samengestelde breuk maakt, want wat de kans op genezing aangaat is de tweede onder heel wat slechtere condities dan de eerste. Als men nu daarenboven nagaat dat Fjn. 0, clie twee DreuKeinaen ren upatiac van Beeneelt b| beenbreuk, gedraaid, naast elkander of zelfs in elkander elasverband aanwenden om een gebroken been dat niet al uit zich eu' ooi# irrmil nn znn nlaats bu it. dan legt men er wel eens een gipsverband overheen, en neemt dit na een dag of drie af, wanneer men veronderstellen kan dat in dien tijd het waterglas er onder wel hard geworden zal zyn. Is nu een gips- of waterglasverband aangelegd dan is liet niet altüd vooruit met zekerheid te zeggen of op een of andere plek de druk niet te groot is, of (door zwelling gedurende de volgende dagen) te groot wordt. En dit zou de bedenkelijkste gevolgen kunnen hebben: verlamming door druk op de zenuwen, zelfs afsterven van huid en van dieper gelegen deelen door druk op de bloedvaten. Bij patiënten met een gipsverband moet dus gedurende de eerste dagen geregeld gecontroleerd worden of do buiten het verband uitstekende deelen normaal van kleur zijn, niet koud aanvoelen, en bij aanraking liet gevoel niet verloren hebben. Vroeger liet men dit verband veel langer zitten dan in den laats ten tijd aangeraden wordt. Eene onbewegelijkheid van een arm of een been gedurende 4 - a 6 weken is lang niet onverschillig voor de betreffende spieren, en men laat dan ook tegenwoordig een gipsverband naar nms tandieheden niet lan- Fig. 22. Spalk van Bruns. ger , en zagen (ng. 27). Hoe goed deze ook mogen ingericht zijn, toch blijft het een 'vermoeiend werk. Men kan het zich echter op verschillende manieren gemakkelijker maken. Vooreerst geeft het een groot voordeel als de toestand van den patiënt en de aard van de verwonding toelaten dat men het verband in een lauw bad afneemt; men kan dan vaak den zwachtel weer evenzoo afrollen als men hem opgerold heeft in allen gevalle gemakkelijker snijden. Staat de geneesheer om eene of andere reden niet toe dat de patiënt in een bad gaat, dan kan men de plaats waar men zagen wil drenken met olie,' met azijn of met zout water, door welke middelen de zaag of het mesje gemakkelijker indringt. Waarschuwen moet ik tegen het aanwenden van zoutzuur: ook dit bevordert het doel, doch bederft tevens de instrumenten. Heeft men een gipsverband afgi nomen en blijkt het noodig dat het er nog wat om blijft, dan behoeft men geen nieuw verband aan te leggen; integendeel, men kan zich geen beter spalk denken dan een zooeven van het lichaam afgenomen gipsverband. Als men nei necjes opengezaagd of -geknipt heeft, kan men het er, door er eenvoudig een flanellen zwachtel om te winden weer net zoo om bevestigen. Nog doelmatiger is het, indien men, deze mogelijkheid vooruitziende, dadelijk het verband aangelegd heeft volgens de methode van Van der Loo. Deze bestaat hierin dat men geen toer van den zwachtel geheel om het gebroken deel heen legt, doch wanneer men op het midden gekomen is weder terugkeert. Zoodoende blijft pr Haar fpr nlonfon a,.,,,. de geheelc lengte eene sleuf, waar overheen men slechts den stijfselzwachtel legt, welke dus later alleen maar behoeft doorgeknipt te worden. Ook eigent zich hiervoor goed Breiger's verband. Dit bestaat uit zoogenoemde gipswatten, d. w. z.. 2 M. lange rollen watten met gips bedeeld. Men maakt twee strooken van de gewenschte lengte nat en legt ze dan ter weerszijden van het gebroken deel, en bevestigt ze daarna met een zwachtel. Ook dit verband kan weer gemakkelijk in tweeën afgenomen worden en als spalk gebruikt. Verkrommingen van de wervelkolom kunnen van verschillenden 74. aard zijn. Een der wervels kan in ontsteking geraken (welke dan meestal van tuberculeusen aard is, zie Afd. II, Hfdst. I, § 5) en daardoor week worden; op die plaats knikt dan de wervelkolom in (kyphosis* en een eerste eisch voor de genezing is dan hem van den druk der hooger gelegen wervels te ontlasten. Men deed dit vroeger altijd door de geheels borstkas in een gipspantser, een gipscorset te sluiten, terwijl de patiënt aan het hoofd opgehangen werd; dan wordt de gips hard in een stand van de wervelkolom waarin de ineengedrukte wervel ontlast is (fig. 28). Wanneer de patiënt tegelijkertijd onder de armen wat steun heeft, dan is dat ophangen gedurende korten tijd aan achterhoofd en kin niets onaangenaam, in allen gevalle best uit te houden. 75 Volgen s nieuwere overwegingen is het echter zeer onwaarschijnlijk dat men, althans bij lager gelegen verkrommingen, op die wijze het doel, ontlasting van druk op den aangedanen wervel, bereikt. Zeker beter is de rust op een gipsbed, gepaard met zoogenoemde reclinatie (overstrekking). Patiënt wordt op de buik gelegd, voorhoofd, schouders en dijen gesteund met kussentjes (met hospitaaldoek UVBIUUK.KBII) en het voeteneind van de operatietafel naar boven hellend gezet. (fig.'29)Langzamerhand zakt dan de naar achteren gebogen plaats van de wervelkolom in en patiënt wordt van het hoofd tot de bilplooien over een laag watten ingegipst. Van voren blij ft het verband open. Zoodra de gips hard geworden is licht men de geheele schuit van patiënt af, droogt hem in een oven en fatsoeneert de uithollingen voor de armen en zoo noodig voor de billen. Legt men dan naderhand patiënt er weder in en bevestigt Fig. 28. Zweeftoestel van Sayre. dit verband met een omge- wikkelden flanellen zwachtel dan is aan de zieke wervelkolom de meest mogelijke rust gegeven, tevens door een verband dat zoo vaak men wil ter reiniging van den patiënt afgenomen kan worden (fig. 80). Om het verband zelf tegen onreinheid te beveiligen bestry kt men het met schellakvernis. Ook wordt het wel als vorm gebruikt om er verbanden uit andere stoffen naar te maken. Nog weinig algemeen is de methode van Calot, waarbij vóór het aanleggen van het verband patiënt eerst in narcose door vjjf Fig. 29. Ligging in reclinatie. Fig. 30. Gipsbed. personen (één aan ieder been en aan iederen arm, en een, meteen zwachtel om kin en achterhoofd, aan het hoofd) uitgerekt wordt terwijl de operateur de zieke plaats indrukt. Het komt er dan zeer op aan gelijkmatig te trekken. Ook tegen eene andere afwijking, eene verkromming naar rechts 76 of links (scoliosis) werd vroeger vaak een gipscorset aangewend. Men heeft echter leeren inzien dat men hiermede om zoo te zeggen de kat in den kelder metselt. Deze afwijking ontstaat nl. door eene slechte spierontwikkeling en ongelijk trekken aan beide zijden. Stelt men nu door een corset die spieren gedurende geruimen tijd geheel buiten werking, dan is de toestand nog erger als men dan eindelijk eens wil probeeren of de patiënt genezen is. Ook nog voor die gevallen waarbij de beenderen zwak zijn, is eene inwendige behandeling gepaard met geneeskundige gymnastiek verre te verkiezen. Afneembare scoliosecorsetten worden in sommige omstandigheden wel aangewend, maar het is hier de plaats niet om daarop verder in te gaan. Gewrichten. Alle beenderen zijn met elkander verbonden, 77 hetzij vast, hetzij door scharnieren, die we gewrichten noemen. Zoo spreken we van het schoudergewricht, het elleboogsgewricht, het heupgewricht, het kniegewricht, de gewrichten tusschen de vingerkootjes, enz. Het woord gewricht slaat op al de samenstellende deelen er van te zamen; die samenstellende deelen zijn natuurlijk in de eerste plaats ae oeiae oeenuiteinden, welke ter plaatse van een laag kraakbeen voorzien zijn, waar overheen weer een dun vlies ligt dat een glibberig vocht afscheidt, de synovia genoemd. Beide beenuiteinden zijn te zamen gehuld in een vliezigen zak, aan de binnenzijde ook geheel bekleed met datzelfde synoviaalvlies, gewrichtsvlies. Door dezen zak, de gewrichtskapsel genoemd, maar meer nog door de zich van het eene naar het andere been uitstrekkende peesachtige banden, wordt het gewricht in elkaar gehouden (fig. 31). Een bepaalde gewrichtsholte bestaat er bij een normaal gewricht niet of nauwelijks, daar alle deelen glad tegen elkander liggen en op elkaar passen. Bij veel gewrichten is het eene beenuiteinde uitgehold, het andere daarin passende integendeel afgerond; men spreekt dan van gewrichtspan en gewrichtshoofd. 78 Gewrichten zijn vaak de zetel van belangrijke afwijkingen en ziekten. In de eerste plaats wil ik daarvan de ontwrichtingen, luxaties, bespreken. Door een of ander geweld wordt het gewricht uit zijn verband gerukt, de kapsel verscheurd en een der beenuiteinden door den scheur in het omringende weefsel gedrongen. Het _ betreffende lichaamsdeel neemt daardoor een veranderden stand in en is natuurlijk ook minder bewegelijk, aan welke beide kenmerken dan ook hoofdzakelijk den toestand herkend wordt. De behandeling moet natuurlijk in de eerste plaats bestaan in het weder op zijn plaats brengen van het ontwrichte, geluxeerde, deel. Soms gaat dit gemakkelijk, enkele keeren bijna van zelf, maar in heel veel gevallen is het verbazend moeielijk en vereischt bet nauwkeurige kennis van de anatomie, kennis van de verschillende mogelijkheden, kracht en handigheid om het uitgetreden beenuiteinde weer door de scheur in zijn kapsel terug te brengen; zelfs kan men het dikwijls niet zonder narcose gedaan krijgen. De hulp die eene verpl. b;j dergelijke operaties te verleenen heeft, zal meestal bestaan in het fixeeren van het andere beenuiteinde, of lichaamsdeel. Als men dit doet met een als een das opgevouwen handdoek om het deel dan kan men goed kracht aanwenden en staat den operateur niet in den weg. Ik moet me hier bij dit algemeene bepalen, nauwkeuriger instructies blijken uit de praktijken hangen af van de aangewende methode en van het gewricht dat men behandelt. Is alles weer op zijn plaats dan is het nu verder noodig om door een verband (voor sommige gewrichten gecombineerd met Fig. 31. Gewricht. u = beenuiteinde. k = kapsel. h = holte. 9 la = gewrichtsvlakte. vli = het met het gewrichtsvlies bedekte kraakbeen. een spalk) het verkregen resultaat te behouden. Men laat in den regel dit verband niet lang liggen, om daarna door voorzichtige eerst passieve, dan actieve bewegingen, gepaard met massage de functie weer te herstellen. Was een gewricht geluxeerd, maar komt het ontwrichte deel 79 toevallig weer langs den omgekeerden weg door de scheur op zijn plaats terug, dan spreekt men van verstuiking, distorsie. Ook dan moet door massage het in de omgeving uitgestorte bloed verwijderd worden, ja soms is het noodig aanvankelijk door verhoogde ligging van liet deel, een ijszak of een elastieken zwachtel verdere bloeduitstorting tegen te gaan. Bij het aanleggen van een elastieken zwachtel denke men er aan deze slechts weinig te spannen, niet te veel partij te willen trekken van de elasticiteit, ook al zegt de patiënt dat het nog wel wat strakker kan: spoedig heeft hij daar spy't van en een zelfs geringe knelling gaat hoe langer hoe meer hinderen; ook mag men natuurlijk niet, als men een abnormale bloeduitstorting wil verhinderen, den normalen bloedstoevoer geheel beletten. Onder de gewrichtsziekten bekleeden de ontstekingen de voor- 80 naamste plaats; men onderscheidt verschillende vormen naarmate van de oorzaak en naar gelang van het onderdeel dat het eerst of voornamelijk aangedaan is. De meeste vormen hebben met elkander gemeen dat er vocht (sereus, bloederig of etterig) in de holte uitgestort wordt, waardoor het geheele gewricht gezwollen uitziet. De huid er om heen zit strak gespannen en wordt daardoor wit glanzend; een bepaalde soort van gewrichtsontsteking, de tuberculeuse, ontleent daaraan zelfs zijn naam van tumor albus, wit gezwel'). Ook wat de behandeling aangaat is er voor de verschillende vormen natuurlijk veel gemeenschappelijks. Zooals men alle zieke organen rust geeft, doet men dit ook bij zieke gewrichten: rust in bed, verhindering van beweging door spalk- en gipsverbanden, door rekking waardoor de beenuiteinden verhinderd worden tegen elkander te steunen, enz. Sommige vormen (jicht, rheumatiek) vereischen daarenboven inwendige middelen, andere (gonorrhoische, tuberculeuse) behoeven aftapping van het vocht met drainage of met inspuiting van medicamenten. Is de ontsteking afgeloopen dan zijn in den regel passieve en actieve bewegingen gepaard met massage noodig om een blijvende stijfheid te voorkomen. De gewrichten maken beweging van de verschillende beenderen ten opzichte van elkander mogelijk. De verschillende bewegingen nu hebben plaats door middel van het Spierstelsel. Aan elke spier onderscheiden we den spier- 81 buik, het middelste gedeelte, en de uiteinden die overgaan in de pezen. Met de pezen zitten de spieren vast aan de beenderen die ze bewegen moeten; het zijn als het ware de touwtjes waarmede de spieren aan het te bewegen deel trekken **). Als men dit bedenkt, is het begrijpelijk dat eene spier niet ligt in het deel *) Zie Tweede Afd., Hfdst. II., § 5. ") De pezen zijn hetgeen we in de spieren van het rund, als het als vleesch op onze tafel komt, »zeeu" noemen; dit is dus geheel iets anders dan »zenuw". dat door hare samentrekking bewogen wordt. De spier bijv. die den onderarm buigt in den elleboog, ligt in den bovenarm; zij zit vast aan den schouder, haar geheele spierbuik ligt in den bovenarm en de pees waarmede zij de bedoelde beweging uitvoert is vastgehecht aan den onderarm (fig. 32a); trekt zij zich nu samen, dan moeten dus de twee uiteinden en dus ook de plaatsen waaraan zij vastzitten, dichter naar elkander toekomen, in het gegeven geval dus de onderarm naar den schouder gebracht worden (fig. 325). Ontspant de spier zich, dan valt de onderarm weer naar beneden; doch wordt dit tegengehouden, dan zijn we weer door eene andere spier, ook van den schouder naar den onderarm loopende, en dus met haren spierbuik eveneens in den bovenarm liggende doch aan den achterkant, in staat om ons tegen dit tegenhouden te verzetten en met kracht den arm weder te strekken. Zoo vinden we bijna overal in het lichaam elkander tegenwerkende spieren tegenover elkander aan verschillende kanten van de te bewegen deelen gelegen. Aan den onderarm hebben we aan de binnenzijde de buigers van hand en vingers, aan den tegenovergestelden kant de strekkers van die deelen; in den buikwand de spieren die het lichaam doen buigen, op den rug naast de wervelkolom de strekkers van den romp; aan den hals de buigers van het hoofd en in den nek de spieren die ons in staat stellen het hoofd weder op te richten, enz. Fig. 32. Spierwerking. (De tweehoofdige armspier, biceps). Zenuwstelsel. Elk dier spieren staat nu in verbinding 82 met de hersenen door een zenuw. Ik heb al gezegd dat de hersenen bestaan uit eene massa ronde cellen, onderling verbonden door zenuwdraden. Met die cellen denken we, daarin zetelt de wil en wordt de bedoeling gevormd om een arm, een been of onze tong te bewegen. Die bedoeling wordt dan door de zenuwdraden, wier beteekenis we ons het gemakkelijkst voorstellen als telegraafdraden, door het ruggemerg geleid en van hieruit, waar ze overal tusschen de verschillende wervels, waaruit de wervelkolom bestaat, uitkomen, naar de betreffende spieren. Iedere spier, iedere klier, ieder zintuigsorgaan staat op zoo'n manier door zenuwdraden in verbinding met de celletjes in de hersenen. We verdeelen daarnaar de zenuwen in bewegingszenuwen, zintuigszenuwen, (gevoelszenuwen, reukzenuw, gezichtszenuw, gehoorzenuw, smaakzenuw) en zenuwen voor klierafscheiding. Bloedvaatstelsel. De bouw van het hart is reeds vol-83 doende bij gelegenheid van den bloedsomloop besproken, we moeten nu nog iets meer van den loop der voornaamste bloedvaten vertellen (zie hierbij fig. 10). Uit het hart komt, zooals we ons herinneren, het hoofdbloedvat, de aorta, die zich ombuigt naar achteren en naar beneden loopt langs de wervelkolom; dicht bij het bekken verdeelt hij zich in twee groote takken die buikslagader heeten, voor ieder been één. In de lies loopen ze aan iederen kant over het schaambeen heen en zijn daar gemakkelijk door de huid heen te voelen. Elke beenslagader, zooals hij van hieraf nu heet, gaat dan steeds dunner wordende en overal heen takken afgevende, naar den achterkant van het been, zoodat hij in de kniekuil weer te voelen is. Even beneden de knie verdeelt hij zich in drieën, waarvan één tak om den binnenenkel heen naar den voet loopt. Uit den aortaboog, zooals het gedeelte heet waar hij zich naar achteren en beneden ombuigt, ontspringen dikke arteries voor hoofd en bovenste ledematen: twee (aan iedere zijde van de luchtpijp één) voor het hoofd, in het Latijn carotis geheeten, en één voor iederen arm. Die armslagader is in den oksel te voelen; verderop ligt hij tusschen de spieren van den bovenarm. Even voorbij den elleboog verdeelt hij zich in tweeën, welke twee takken zich in de handpalm weder in een boog vereenigen; uit dien boog ontspringen de bloedvaten voor ieder der vingers. Is er nu ergens eene verwonding, die zoo hevig bloedt dat een 84 vinger of een tampon op de wond zelf gedrukt niet voldoende is om de bloeding te stelpen, dan spreekt het van zelf dat men groot nut kan hebben van de wetenschap waar de bloedtoevoerende arterie zoo aan de oppervlakte ligt, dat men haar gemakkelijk dichtdrukken kan. Het is eene zoor vermoeiende taak dio men zichzelven dan oplegt, en mocht het eene verpl. eens ooit in haar leven voorkomen dat zij tegenwoordig is bij het toebrengen van eene hevige verwonding, dan doet z\j veel verstandiger om een zakdoek, een touw of wat er bij de hand is om den verwonden arm of het verwonde been te snoeren, op dezelfde manier als zij dit bij amputaties gezien heeft. Bij amputaties en operaties, waarbij men niet gehinderd wil worden door het over de wond stroomende bloed, snoert men n.1. eene sterke elastieke buis of dikke elastieke draad aan de beide uiteinden van haken en oogen voorzien of door een klem vastgehouden en gewoonlijk met het Duitsche woord „Schlauch" aangeduid (tig. 33), om de extremiteit, daarbij zorg dragende dat geen huidplooien tussehen de verschillende toeren 85 Het aderlijk bloedvaatstelsel is ongeveer op dezelfde manier gebouwd: het bloed dat uit de haarvaten van de ledematen komt vloeit samen in eene dikke ader die in den oksel en in de lies naast de betreffende slag ader ligt. De beide beenaderen vereenigen zich binnen den buik met elkander en met gekneld kunnen worden. Mindei pijnlijk en minder gevaar opleverend dat er door de knelling een blijvend nadeel (verlamming) zal ontstaan, is de elastieke band van Nicaise (fig. 34). De methode van Esmakch om eerst met een elas tieken zwachtel het bloed uit d« te opereeren extremiteit te drijver vóór men den Schlauch aanlegt wordt tegenwoordig niet meei toegepast, omuai utso ui j gevallen zeer gevaarlijk en nooit F's- 34- Hand van Nicaise, i noodig is. Het is voldoende het eB zijne aanwending. | lichaamsdeel vóór het afsnoeren een oogenblik rechtstandig ; omhoog te houden. ^ Fig. 33. Aanwending van den Schlauch. de aderen die het bloed uit die streek aanvoeren tot de zoogenoemde onderste holle ader; evenzoo de beide armaderen met elkander en met de aderen, die het bloed uit het hoofd naar het hart terugbrengen moeten, tot de bovenste holle ader, welke beide holle aderen uitmonden in den rechterboezein. Bloedingen uit aderen zijn van de vorige te onderscheiden door 86 de donkere kleur van het bloed. Ik moet hier waarschuwen om geen geloof te hechten aan hetgeen in alle boekjes die over hulp b;j verwondingen handelen ter onderscheiding van arteriëele en veneuse bloedingen gezegd wordt. Het is niet waar dat indien bij eene verwonding eene arterie geraakt is het bloed er uitspuit, of het zou moeten zijn uit een klein huidvaatje; het welt alleen met veel meer kracht op. Dat uitspuiten kan men alleen maar zien bij eene operatie, wanneer een bloedvat doorgesneden wordb en tevens de wondranden uit elkander gehouden worden, maar niet by eene toevallig ontstane wond die, wanneer de wondranden niet tegen elkander aanliggen, opgevuld is met bloed en bloedstolsels. Aderbloedingen kan men natuurlijk eveneens stuiten door afsluiting van allen aanvoer, daarenboven echter nog door omsnoering beneden de wond, omdat het bloed in de aderen van beneden naar boven stroomt; ook heeft de zwaartekracht meer invloed op de bloedbeweging in de aderen, omdat de van het hart uitgaande stuwkracht zoover verwijderd is, zoodat by aderbloedingen aan ledematen bijv. het rechtstandig omhoog houden van het deel in den regel al voldoende is om de bloeding te stuiten, althans zeer te verminderen. De lichaamsholten. De holte van den romp is in twee 87 deelen gescheiden door het middenrif (Lat. diaphragma), de borstholte en de buikholte. Bij de bespreking van de ademhaling heb ik hierop reeds gewezen en medegedeeld dat dit middenrif een dik, vleezig vlies is of liever eene platte spier, die bol naar boven staat en door hare samentrekking meer vlak wordt, zoodit de ruimte er boven grooter en er onder kleiner wordt. Ik wil hier nu nog even bij elkander opnoemen de organen welke in iedere holte liggen. Boven het diaphragma, in de borstholte dus, ligt niets anders dan de beide longen en tusschen beide in, doch iets naar links van het midden van het lichaam, het hart. Onder het diaphragma, in de buikholte, ligt boven in liet midden de maag en daaronder de darmen; rechts boven gedeeltelijk door de onderste ribben bedekt de lever en links de veel kleinere milt. Wat lager en tegen den achterwand (de lendenen dus) liggen ter weerszijden van de wervelkolom de nieren. Het onderste gedeelte van de buikholte, voor zoover zij tusschen de bekkenbeenderen reikt, heet bekkenholte en hierin liggen de blaas en het rectum (zooals we ons herinneren het ondeiste bedeelte van den dikken darm), en bij de vrouw tusschen deze geide laats ten de baarmoeder met rechts en links de eierstokken. De bouw van andere organen, die nog van gewicht zijn te kennen, bespreken we tegelijkertijd met de behandeling van hunne functies, evenals we dit gedaan hebben met de organen van spijsvertering en ademhaling. In de vorige hoofdstukken hebben we geleerd hoe we onze voedsels verwerken tot stoffen, geschikt om de verschillende organen op te bouwen (spijsvertering), hoe we ook dat andere voedsel, de zuurstof, opnemen (ademhaling), hoe beiden overal rondgebracht worden (bloedsomloop); daarna wat die verschillende organen zijn en hoe hunne weefsels samengesteld zijn; in een volgend hoofdstuk zullen we nu bespreken wat er in die weefsels gebeurt (stofwisseling). HOOFDSTUK Y. DE STOFWISSELING. 88 § 1. De stofwisseling. Het doel van onze voeding — indien we onder voedsel ook de zuurstof begrijpen, dan behoort hieronder ook de ademhaling — het doel van onze voeding is de opbouw van de verschillende organen en weefsels van ons lichaam en de vervanging van het door het leven verbruikte. Bij elke levensuiting — bij het afscheiden van hunne vochten door de verschillende klieren, bij het gebruik van onze spieren, bij elke gewaarwording die door de zenuwen van onze zintuigen naar de hersenen overgebracht wordt, bij het denken, enz. — maar ook in den toestand van rust, hebben voortdurend in de betreffende weefsels, meer in het bijzonder in elk celletje, verschillende scheikundige verbindingen en ontledingen plaats. Het water uit het voedingsvocht drenkt alle weefsels, de zuurstof, die door de haarvaatwandjes heen gefiltreerd is, verbindt zich met verschillende stoffen, het pepton wordt tot protoplasma, verscheidene andere ingewikkelde stoffen worden gevormd of door ontleding tot minder ingewikkelde gemaakt en de afval, om het platweg uit te drukken, wordt weder in het bloed opgenomen en weggevoerd. In hoofdzaak bestaat die afval uit koolzuur, water en pisstof (ureum *); het koolzuur raakt het bloed in de longen kwijt en gedeeltelijk ook door de huid • het ureum wordt door middel van de nieren met de urine verwijderd terwijl water op alle drie manieren verdwijnt. In een volgend hoofdstuk zullen we zien hoe dit geschiedt voorloopig constateeren we alleen dat er in alle weefsels in elk' celletje voortdurend scheikundige omzettingen plaats hebben. Nu is het een in de scheikundige wetenschap bekend feit dat geen verbindingen plaats hebben zonder dat er tevens warmte ontstaat en dit zal dus ook in ons lichaam zoo zijn; vandaar de dierlijke warmte gedurende het leven, en het koud' zijn van een lijk. J Levenlooze voorwerpen, de meubelen in een kamer, spijzen of wat ook, zijn wanner of kouder naarmate van de omgeving onze lichaamstemperatuur echter is onveranderlijk; of we\ winters in zomerkleederen door de open lucht gaan, of ons in een pels gewikkeld dooi eene Julizon laten blakeren, de temperatuur binnen ons lichaam blijft even hoog als in normale omstandigheden. Ziektetoestanden maken hierop alleen eene uitzondering en juist om deze te herkennen, is het van gewicht dat we een middel hebben om de temperatuur van het lichaam te meten We doen dit met thermometers. § 2. Thermometers. We hebben reeds terloops gezien dat by koorts 89 het hart sneller werkt, sneller achter elkander de golven bloed uit de linkerkamer in de slagaderen jaagt en we dus aan de polsen kunnen voelen dat er koorts is. Er is echter nog een ander verschijnsel dat nog vaker gebruikt wordt om na te gaan of iemand koorts heeft, n.1. dat dergelijke patiënten altijd warmer zijn; bij het opleggen der handen voelt men liet al doch bemerkt het nog veel duidelijker door daarvoor gemaakte instrumenten, die thermometer heeten, letterlijk vertaaldwarmtemeters. J ■^eP, thermometer is in hoofdzaak een buisje met een bolletje gevuld met kwik en waarnaast een schaal geplaatst is. Door warmte zetten alle stoften uit; de kwik waarmede het bolletje gevuld is zal dus by verwarming hooger in het buisje opstijgen. Zetten we dus naast dat buisje een papiertje met streepjes en cijfers, dan kunnen we den volgenden dag nagaan of de temperatuur lager, even hoog of hooger dan den vorigen dag is. a ^m,^eiSe'Ükingen te kunnen maken, is het nu natuurlijk noodig dat alle thermometers bij eenzelfde temperatuur gelijk aanwijzen of ze groot of klein zijn, veel of weinig kwik bevatten. Het eenige wat er op zit is om de temperatuur van eene kamer, van een patiënt, \an badwater altijd te vergelijken met eene temperatuur die vast staat, onveranderlijk is; en dat is bijv. de temperatuur van kokend water. Kokend water is altijd even warm, of er een ') Klemtoon op de e. Wanneer men oplet dat het bolletje goed in de holte ligt (niet, zooals vaak gebeurt, achter onder den arm uitsteekt), en dan de arm goed aan het lichaam aangesloten wordt, dan kan er nergens de lucht bij en is het alsof het bolletje in het lichaam, in plaats van tusschen twee lichaamsdeelen uit. Het kwik heeft ongeveer een kwartier noodig om zich zoover uit te zetten als met de temperatuur overeenkomt *); gedurende al dien tijd moet de arm dus vast aan het lichaam aangesloten liggen. Hoe gemakkelijk dit ook schijne, valt het toch niet mee en vooral zwakke zieken zullen reeds binnen enkele minuten moe zijn en den arm laten wegzakken. Het verdient daarom aanbeveling om den arm over de borst te laten leggen en met den anderen arm achter den elleboog te doen steunen. Geheel verkeerd is het om, zooals zoo dikwijls gedaan wordt, den thermometer vast te laten houden door de linkerhand indien hij onder den rechterarm ligt, of nog erger door de rechterhand zelf; ook dat de verpl. hem vasthoudt. Men moet juist de patiënten dwingen om door het flink vastknellen den thermometer voor vallen te behoeden (fig. 35 en 36). Nadat de genoemde tijd verstreken is, leest men op de schaal 91 af hoe hoog het kwik gestegen is. Men lette hierbij op, hoeveel elk streepje beteekent: op sommige koortsthermometers n.1. is de graad nog eens in tienen verdeeld en beteekent elk streepje dus 1/100 boven het laatste cijfer; op andere echter staat slechts eene verdeeling in vijven, zoodat elk streepje 0°,2 boven het vorige is. Op den eerste zal dus 4 streepjes boven het cijfer 38 eene temperatuur van 38°,4 aanwijzen, op den tweede van 38°,8. Het is dikwijls lastig om de temperatuur af te lezen, terwijl men •) Tenzij men den thermometer van te voren wat verwarmt, hetgeen trouwens voor den patiënt ook aangenamer is. Fig. 35. Verkeerde wijze van thermometer aanleggen. Fig. 3G. Goede manier van thermometer aanleggen. den thermometer stil onder den arm moet laten liggen. Men heeft daarom zoogenoemde maximumthermometers*) gemaakt, thermometers die het maximum, d. \v. z. de hoogste temperatuur die op een gegeven oogenblik bereikt is, aangeven. Daarbij is onder in het buisje eene vernauwing aangebracht, die maakt dat bü het afkoelen van het reservoir de kwik boven die vernauwing staan blijft. Men kan dus dezen thermometer onder den arm wegnemen en bij het licht op zijn gemak aflezen. Voor een volgend gebruik moet men dan natuurlijk eerst de staangebleven kwik door de vernauwing naar beneden schudden. Tegenover verschillende voordeelen van maximumthermometers staat o.a. dit nadeel dat men niet contioleeren kan of hij wel altijd is blijven liggen. 92 Heeft de methode van temperatuur-opnemen met den thermometer in de okselholte al reeds bezwaar voor zwaar zieken, daar de verpl. er voortdurend bij moet blijven zitten om den moe wordenden arm te steunen en tegen het lijf te drukken, het spreekt van zelf dat dit nog meer het geval zal zijn bij patiënten die bedwelmd zijn (door eene hersenschudding bijv.) of onwillig en onhandelbaar, zooals bij delireerenden voorkomt. Patiënten die kalm blijven liggen, kan men zeer goed den thermometer in het rectum inbrengen (of bij vrouwen in de vagina); ook bij zeer jonge kinderen doet men dit in den regel. Op de genoemde plaatsen is het echter ongeveer een halven graad warmer dan onder den oksel en daar we gewoonlijk naar de oksel-temperatuur rekenen, is het noodig om den geneesheer steeds mede te deelen indien men op eene andere plaats de temperatuur opgenomen heeft, of er zelf een halven graad af te trekken als men het opschrijft. Bij onrustige patiënten neemt men liever de temperatuur niet op, dan het gevaar te loopen van den thermometer te breken en eene gevaarlijke verwonding toe te brengen. . Sommige geneesheeren laten van een patiënt om de 2 ot A uren de temperatuur opnemen, andoren slechts 2 a 3 maal per dag, maar al moet dit dag in dag uit gedurende langen tijd volgehouden worden, nooit mag dit eene verpl. verleiden om het onachtzaam te gaan doen. Het is voor den dokter van het hoogste gewicht om te weten hoe de temperatuur is met het oog op het voorschrijven van een ander diëet, van andere geneesmiddelen, het verwisselen van een verband, het nalaten van masseeren, de al of niet wenschelijkheid van eene operatie, enz., ja meermalen is de vergelijking van de dagelijksche temperaturen het eenige waaruit de aard van de ziekte kan opgemaakt worden. 93 Het duidelijkst komt dit wel uit bij de soms zeer moeilijke diagnose van typhus, want hoe bedriegelijk sommige symptomen *) Ook wel eens, doch onjuist, maximaalthermometers genoemd. ook kunnen wegblijven waarop men in andere gevallen vertrouwt, bijna altijd toch is er een zeer eigenaardig verloop van de dageUjksche temperaturen. Beter nog dan door deze op een lijstje onder elkander te schrijven kan men dit beoordeelen door er een zoogenoemde curve of kromme van te maken, zooals hiernevens afgebeeld is voor eenige ziekten (fig. 37, 38 en 39). 't Gemakkelijkst is indien men millimeterpapier neemt, d.w.z. papier dat in den handel verkrijgbaar is en dat ruitjes van 1 mM1 heeft; men kan echter Fig. 37. Temperatuur» curve bij roodvonk. Fiir. 38. Temperatuur-curve bij acute longontsteking. Fig. 39. Temperatuur-curve bij typhus abdominalis. ook zeer goed zelf een vel papier linieeren met ruitjes en daarop aan de eene zijde aanteekenen de temperatuursgraden en aan de zijde loodrecht er op de uren en de dagen van opneming. Als men dan hierin met puntjes de opgenomen temperaturen aangeeft en deze puntjes door een lyn verbindt, dan ziet men dat deze kromme bjj verschillende ziekten er anders uitziet en dus zoo een zeker beeld er van geeft, dat men „graphische voorstelling" noemt. HOOFDSTUK VI. 1> K UIT SCHEI» INGE N. § 1. De afscheiding van urine. De verschillende weefsels 94 worden onderhouden door het in darmen en longen opgenomen 5 voedsel; niet alles echter wordt opgenomen; ik heb al gezegd dat het leven in de cellen is eene voortdurende stofwisseling. Er worden wel stoffen opgenomen maar ook andere uitgestooten en die moeten weder uit het lichaam verwijderd worden. Eéne van die stoffen, het koolzuur, verdwijnt uit het lichaam door de longen en gedeeltelijk ook door de huid, zooals we al bij gelegenheid van de bespreking der ademhaling hebben gezien; eene andere, de pisstof (ureum), is behalve water het hoofdbestanddeel van de urine en wordt tegelijk hiermede door de nieren afgescheiden. De urine is dus van geheel anderen aard dan de ontlasting. De laatste is slechts de afval van de spijsverteering, de eerste een product van de stofwisseling. 95 We hebben twee nieren, ter weerszijde van de wervelkolom in de lendenen gelegen. Zij hebben den vorm van een boon en bestaan uit een zeer ingewikkeld weefsel. Aan de holle zijde zit een vliezig zakje, het nierbekken geheeten, waaruit eene buis, de pisleider (Lat. ureter) naar de blaas leidt (üg. 40). Door de nierslagader komt het bloed uit de aorta in de nier en stroomt er weder uit door de nierader, na zich natuurlijk alvorens tot middenrif (idinphragma). noria. linker-nierarterie. linker-nier. linker-nierader. linker-buikslagader. linker-buikader. heiligbeen wervel. onderste holle ader. rechter-nierarterie. rechter-nier. rechter-nierader. ureter. Fig. 40. Ligging der nieren in de buikholte. een fijn haarvaatnet verdeeld te hebben. Die haarvaatjes loopen rondom fijne buisjes, waarin het ureum en water uit het bloed overfiltreert; al die fijne buisjes, de nierkanaaltjes, vereenigen zich in het nierbekken en storten daarin de urine uit, die nu verder door de ureteren naar de blaas geleid wordt. Evenals we bij de bespreking van do gal gezien hebben, scheiden 96 zich soms uit de urine stoffen af, die samenbakken tot kleine steentjes, (iebeurt ait in net merbekken, en worden ze dan door de urine meegevoerd in den ureter, dan blijven ze hier dikwijls ingeklemd zitten en veroorzaken hevige pijn. Dit is wat men noemt niersteenkoliek. Bij sommige nierziekten, o. a. b\j den morbus Brightii') treedt het bloedvocht zonder de bloedlichaampjes door de vaatwanden in het omringende weefsel en geeft zoo den toestand, dien de leeken „het water hebben" noemen en die met de wetenschappel\jken naam van oedema **) of hydrops aangeduid wordt. Do behandolinff daarvan bestaat, rig. 41. Toestel van Fm.nus. 0. a. jn het laten doen van eene zweetkuur. Dat transpireeren wordt op verschillende manieren bereikt, hetzij door het ingeven van zweetdranken, hetzij door het onder de Fig. 42. Aanwending van het toestel van Fuu'ius. *) Spreek uit: Brait-si-i. •*) Spreek uit: «vdema. 5* huid inspuiten van pilocarpine, of door uitwendige middelen. Onder de uitwendige middelen noem ik het geven van een langdurig warm bad (te beginnen met 37° en steeds heet water latende toestroomen tot eene temperatuur van 42° bereikt is *)) gevolgd door warme melk drinken en het inwikkelen in een wollen deken; nog sneller en zekerder werkt het aanwenden van heete lucht op verschillende wijzen, bijv. in den vorm van Iersch-Romeinsche baden, waarbij de patiënt achtereenvolgens in steeds hooger verwarmde vertrekjes komt. De inrichting hiervoor is zeer duur en bestaat slechts in enkele ziekeninrichtingen, maar eenvoudiger kan men hetzelfde doel bereiken door een spirituslamp met kopergaas omgeven onder de dekens te plaatsen, of met het toestel van Fulpius. Dit bestaat uit een langwerpig houten kistje (Fig. 41 en 42), dat men zonder deksel en met den open kant'op zijde in bed plaatst; door middel van eene dunne kachelpijp wordt door een spiritusvlam verwarmde lucht in het kistje en zoo onder de op een paar stokken rustende dekens geleid.' Binnen een kwartier zweet elke patiënt, die door geen der vorige middelen aan het transpireeren te krijgen was. Is het doel bereikt, dan dooft men de vlam uit en sluit tevens de klep in het kachelpypje om geen koude lucht toe te laten. Ook stoom wordt voor het opwekken van zweetsecretie gebruikt, zoo in den vorm der Russische baden; al weer eenvoudiger kan men een kom water met een spiritusvlam er onder, onder den stoel van den patiënt plaatsen en dezen geheel omringen met een ondoordringbare stof, waarboven alleen het hoofd uitsteekt. 97 De blaas is een vliezige zak, gelegen in den onderbuik vlak achter den buikwand; in ledigen toestand geheel samengevouwen, in gevulden toestand bolrond gespannen. Dicht bij elkander liggen de uitmondingen van de beide ureteren en ook de opening van de afvoerbuis, pisbuis of urethra genaamd. De laatste opening kunnen we willekeurig door eene kringspier afsluiten. Het bloed stroomt onafgebroken door de nier, de afscheiding van urine heeft dus ook voortdurend plaats; zij druppelt altijd door langs de ureteren in de blaas, totdat deze tot op eene zekere hoogte gevuld is, haar wand zich gaat spannen en we de behoefte gevoelen tot 98 § 2. Urineloozing. We laten dan de straks genoemde kringspier om de blaasopening van de urethra zich ontspannen en de spiervezelen, die in den blaaswand loopen, zich samentrekken, zoodat de urine er uitgeperst wordt. De vrouw heeft eene aparte uitloozingsbuis voor de urine, bij den man maakt zij deel uit van de geslachtsorganen. Van deze deelen vooral is het wenschelijk dat de verpl. enkele Latijnsche namen kent en hoewel we in Hoofdstuk VIII nader op den bouw der geslachtsorganen (Lat. genitalia) terugkomen, moet ik *) Men denke daarbij aan de mogelijkheid van collaps (zie 47), bedekke het hoofd met koude doeken of een ijszak en lette op de hartwerkzaamheid. alvast nu mot het oog op het verdere bespreken der urinoloozing een en ander mededeelen van den bouw der uitwendige schaamdeelen, waarvan ik alleen die der vrouw zal beschrijven (fig. 43). De ingang ervan wordt gesloten door de tegen elkander aan liggende schaamlippen (labia), waarvan we de met haren begroeide — groote schaamlip (labium mnjus). l— kittelaar (clitoris). £-kleine schaamlip (labium minus). «^-schaamspleet (vulva). ?r- «rtf/Arfl-opening. r 1 pa^i/ia-opening. — verscheurd maagdenvlies (hymen). bilnaad (perineum). Fig. 43. Uitwendige vrouwelijke genitaliën. groote lippen onderscheiden van de daaronder liggende kleine lippen; de ruimte er tusschen heet schaamspleet (vulva). Brengen we de beide groote schaamlippen van elkander, dan zien we dat de kleine lippen van boven zich vereenigen om een knobbeltje, den kittelaar of clitoris*) genoemd; ongeveer een paar centimeter er onder ligt de uitwendige opening van de urethra, terwijl hieronder onmiddellijk de veel wijdere scheede-(vagina-)opening uitkomt. Bij den man loopt de urethra door de roede (penis) en heeft daarmede dus een langer en niet zoo'n recht verloop als bij de vrouw. Vernauwingen in die buis tengevolge van vroegere ontstekingen 99 (bjj mannen veel vaker dan bij vrouwen) zullen het afvloeien van de urine beletten; doch ook zonder dat er vernauwing (strietura) is, b;jv. door verlamming van de spiervezelen in den blaaswand, die anders de urine uitpersen, komt het voor dat de blaas allengs geheel gevuld raakt, zonder dat hij ontledigd wordt. Dergelijke patiënten worden dan geholpen door het inbrengen van eene buis, die natuurlijk voor de mannelijke en voor de vrouwelijke urethra *) Klemtoon op de eerste lettergreep. anders gevormd moet zijn en catheter *) genoemd wordt. Men heeft ze van verschillende grondstoffen gemaakt, van glas (alleen voor vrouwen), van metaal, van liard caoutchouc (Fransche catheters), van week caoutchouc (op voorstel van den Franschen chirurg Nélaton en daarom gewoonlijk nelatons genoemd), van linnen gedrenkt met celluloïde (Engelsche catheters), enz. en wel in verschillende genummerde dikten (fig. 44). Mochten de nummers door het vaak schoon¬ maken uitgewischt zijn, dan kan men ze terugvinden door te zien in welk gaatje van de „filière", een kartonnen of metalen plaatje, de catheter past. Wanneer ze niet hol zijn, noemt men ze bougies. Ook kan men natuurlijk door zulk eene buis stoffen in de blaas spuiten met het doel om daar geneeskrachtig in te werken. "Wer- *) Een cathet/er is een spreekgestoelte en hoewel het woord catheter meer misbruikt wordt vuur het laatste begrip dan omgekeerd, dunkt het mij toch niet onwcnschelijk hier op het verschil in spelling te wijzen. kelijk geschiedt dit dan ook bijv. bij blaasontstekingen ). Men spuit dan eerst lauw water of eene lauwe boorzuuroplossing in, die men er weer uit laat loopen en herhaalt dit zoo dikwijls tot het uitstroomende vocht volkomen helder is. Men kan dit met een der bovengenoemde eatheters of met een bijzonder daarvoor vervaardigde, zoogenoemde catheter a doublé courant doen. Dit instrument bestaat uit twee in elkander geschoven buizen; liet vocht stroomt er in door de binnenste en er uit door do buitenste (ng. 45). Fig. 45. Catheter i\ doublé courant. Dikwijls is water alleen reeds voldoende, in andere gevallen wordt daarna eene oplossing van sublimaat, van helschen steen (nitras argenti), van resorcine, van aluin, enz., enz., ingespoten, iets wat natuurlijk geheel ter beoordeeling van den geneesheer blijft. De beide kunstbewerkingen zelve echter worden door vele doctoren aan het verplegend personeel overgelaten, (wel te verstaan bij vrouwen; het inbrengen van een catheter bij een man eischt niet alleen eene zekere handigheid, doch eene nauwkeurige kennis van de ontleedkunde: van de richting waarin de urethra loopt en van de ligging der omringende organen), daarom nog het volgende over de manier waarop men den catheter inbrengt en over de voorzorgen die er bij te nemen zijn. , • inn De urine is eene vloeistof die zeer gemakkelijk bederft, ook in wu de blaas en vooral wanneer er van buiten af onreinheden in ge; bracht worden. Nu behoeft het wel geen betoog dat ook zelfs bü zindelijke menschen (en hoevelen zijn dit niet) op die plaatsen allicht onreinheden zitten. Vooral geldt dit van kraamvrouwen, van vrouwen gedurende de periode, met witten vloed, enz., maar ook buitendien verzamelt zich in de plooien van de kleine labiën voortdurend huidsmeer, dat allicht door den catheter mede naar binnen zoude kunnen gevoerd worden en zoo blaasontsteking opwekken. Men brenge dus nooit een catheter in zonder de vulva goed schoon gemaakt te hebben. Men neemt een plukje ontvette watten gedrenkt met eene sublimaatoplossing (bij gebrek hieraan met schoon water, slappe carbol of boorzuuroplossinir); brengt met de vingers van do linkerhand de labiën van elkander en maakt de omgeving van de urethra-opening goed schoon. Daarna brengt men, steeds de labiën van elkcuider houdende, den catheter in die opening, duwt hem zachtjes naar binnen zonder te dwingen, totdat do uitstroomende urine bewijst dat het eind in do blaas aangekomen is. Invetten met olie of vaseline is hij het catheter Lieer en van vrouwen o nnoodici en daarom verwerpelijk. De catheter zelf moot natuurlijk ook schoon •) Lat. cystitis. zijn en het is niet alleen voldoende dat liy oppervlakkig, wat men in het dageiyksch leven schoon noemt, is, er moeten ook geen ziekte-kiemen mede naar binnen gebracht kunnen worden en dit bereikt men het doelmatigst door de glazen en de nelatoncatheters uit te koken en daarna voortdurend in 3% carboloplossing te laten liggen *), de metalen catheters in spiritus, en de Fransche en Engelsche catheters droog te bewaren, maar vóór het gebruik stevig met een watje met sublimaatoplossing af te wrijven en door te spuiten. Een bezwaar hierbij is alleen dat sublimaat niet met het slijmvlies van de urethra in aanraking mag komen, zoodat dit na de reiniging weer afgespoeld moet worden met uitgekookt water. Ook formaldehyd wordt ter ontsmetting van catheters aanbevolen, en stoom die men met daarvoor ingerichte toestelletjes er doorheenblaast. Niet sterk genoeg kan op het nakomen van bovengenoemde voorzorgsmaatregelen gedrukt worden; het gevaar is zóó groot en de ellende die er op volgen kan, zóó langdurig, dat het eene van de onvergeefljjkste fouten mag genoemd worden om bij het catheteriseeren nonchalant te werk te gaan. Zooals ik gezegd heb, de urine die niet volkomen zuiver gehouden wordt, begint te rotten, de ziektekiemen, die er in gebracht zijn, beginnen zich welig te ontwikkelen - en binnen korten tijd is de blaaswand aangetast en ziek. Dergelijke patiënten hebben voortdurend p;jn, elk oogenblik, zoodra er maar een paar druppels in de blaas zijn, aandrang om te urineeren; ze walgen van zich zelf door de onaangename lucht die hunne urine en daardoor allicht hun lichaam en hunne kleeren krijgen en dit alles is veroorzaakt door onachtzaamheid en kan integendeel voorkomen worden door het stipt opvolgen van de genoemde regelen. Dit sluit tevens in zich, dat men niet onder de dekens catheteriseeren mag, iets wat vroeger, toen men de gevaren er van nog niet kende, juist als eene groote handigheid beschouwd werd. Men moet zien wat men doet en eene patiente, die zich hiertegen uit misplaatst schaamtegevoel verzetten mocht, kortweg weigeren te helpen. Wegens het vaak voorkomen en- het groote gewicht van de zaak is het volgens de regelen der kunst kunnen catheteriseeren eene van de hoofdzaken die een geneesheer van 1ftl eene yoor hare taak berekende verpl. verwacht. '11 de vorige paragraaf heb ik gesproken over niersteenen. Komen deze eindelijk in de blaas terecht, of worden ze pas in de blaas gevormd, dan blijven ze daar liggen, totdat ze zoo groot zijn, dat ze niet dan door operatie verwijderd kunnen worden. Men noemt dit graveel. De blaas wordt door den buikwand heen geopend en ontledigd; daarna weer gesloten en een catheter door de urethra ingebracht, die moet blijven liggen totdat de blaaswond gesloten is. De bedoeling hiervan is om de blaas steeds ledig te houden zoodat de wond niet openspringen kan als de patiënt de urine eens wat lang mocht opgehouden hebben. Vroeger ving men de uitdroppelende urine eenvoudig aan het eind van den catheter op in een urinaal, de patiënt moet daarbij dan echter door zijne houding in bed steeds zorgen dat de catheter altijd lager dan de blaaswond blijft. Gemakkelijker maakt men het hem daarom tegenwoordig door aan *) In spoedeischende gevallen kan men de nelatons ook reinigen door met den catheter catheter' ?°8d "löt Z°ep 16 was3chen en daarna te behandelen als de linSelsche ribbetjes van de huid op regelmatige afstanden van elkander kleine puntjes: het zijn de openingetjes dier buisjes. Het lichaam bevrijdt zich er door van water en van verschillende zouten, We weten reeds dat het water, dat door de stofwisseling gevormd wordt, op drie manieren het lichaam verlaat: het meest als urine door de nieren (ongeveer 2 L. per dag), als zweet dooide huid (gemiddeld :i/.i L. per dag) en als waterdamp door de longen (ongeveer V4 per dag). 104 Behalve de zweetkliertjes bevat de huid nog een ander soort, de smeerkliertjes, die naast elk haartje zitten; en daar het geheele lichaam, uitgezonderd handpalm en voetzool, inet, zij het ook op de meeste plaatsen uiterst kleine haartjes bedekt is, komen de smeerkliertjes ook overal behalve op de beide genoemde plaatsen voor. Zij houden de huid lenig en maken dat, al gebruikt men geen pomade, de haren toch altijd eenigszins vet zijn. Door het haar met soda te wasschen, lost men het vet op en door friseeren verbrandt men het, zoodat de haren droog en brokkelig worden, redenen waarom beide zaken af te keuren zijn. Als derde product van de huidwerkzaamheid moet ik de celletjes noemen die aan de oppervlakte verdrogen en afgestooten worden. Voortdurend worden er nieuwe laagjes cellen gevormd, terwijl het bovenste laagje afsterft en afgestooten wordt 105 Wasschen we ons niet geregeld, dan verstoppen die celletjes, met zweet en huidsmeer tot een brij gemaakt, de openingen der kliertjes en belemmeren zoodoende de huidwerkzaamheid. Daarenboven wordt vooral des zomers de huidsmeer licht rans, prikkelt de huid en veroorzaakt ontsteking, die zeer pijnlijk is. Dit is wat men bij kinderen noemt „het smetten". In huidplooien en daar waar twee plaatsen van de huid tegen elkander kunnen wrijven, is het natuurlijk het ergst, en zoo ziet men het dikwijls bij onzindelijke vrouwen onder de borsten, bij mannen vooral tusschen de beenen, by dikke personen in de liezen. Om dezelfde reden is het dragen van wollen kleederen zoo aanbevelenswaardig, mits men ze onmiddelijk op het lichaam draagt. Wol*) zuigt veel meer dan linnen of katoen de huidafsuheidingsstotfen op en verhindert daarom veel langer het verstoppen der afvoerbuisjes. 106 Sommige doctoren eischen van eene verpl. dat zij eene onderhuidsche inspuiting (eene subcutane injectie) doen kan; anderen laten dit om verschillende redenen liever niet over. zonder daarom nog te willen dat dit als eene geringschatting van de kundigheden der verpl. opgevat worde. Z;j zelve echter zorge goed beslagen ten ijs te komen en daarom het volgende. Het is duidelijk dat men tegelijkertijd met de vloeistof die men inspuit (bijv. morphine-oplossing) zeer gemakkelijk onreinheden onder de huid kan brengen, waardoor abscessen kunnen ontstaan. Ook dit voorkomt men door uiterste reinheid. Het spuitje, waarmede *) Het spreekt wel van zelf dat liet er niet toe doet uf men de door Prof. Jager aanbevolen wol uit de Stuttgartsche fabriek draagt, dan wel die van elke andere goede fabriek. men doze kunstbewerking doet, is uitgevonden door Pravaz (fig. 40a en b). Het bestaat uit een klein spuitje met eene doorboorde naald 107 Fig. 46a. Spuitje van Pravaz. als canule, welke op de opening geklemd wordt. Men houde een klein glaasje, kommetje of bakje met carbol bij de hand en legge daarin canule en spuitje. Het is niet voldoende om de canale vóór het gebruik alleen met carbol uit te spuiten, want er is meer kans op dat de canule van binnen schoon zal zijn dan van buiten. Daarna zuigt men net in ae morphine-oplossing gedompelde spuitje vol (indien er buiten aan het spuitje een enkele droppel is blijven hangen, dan hindert deze minder in de morhineoplossing, dan dat men het zoo onmiddelijk uit het doosje genomen en in de oplossing ondergedompeld had, daar morphine-oplossing zeer gemakkelijk bederft), en zet de canule er op. Nu neemt men met duim en wijsvinger van de linkerhand een huidplooi van den patiënt op (meest van denarmi, steekt de naald in tusschen de beide genoemde \ het vocht onder de huid (fig. 47). Na het wegt de vloeistof, wrijven, inhe weefsel. Vo< spuitje wegb het nog eens met carbol, o rest morphi uit te verwij Is de canu bevinden zie van het doo de genoemde vingers en spuit Na het wegtrekken van het instrument verdeelt men de vloeistof, door even te wrijven, inhetonderhuidsche weefsel. Voor men nu het spuitje wegbergt is het zaak het nog eens door te spoelen met carbol, om een mogelijke rest morphine-oplossing er uit te verwijderen. Is de canule verstopt, dan bevinden zich in het deksel van het doosje korte zilver- . . . draden om naar aoor ie Fig. W. Onderhuidsche injectie. steken; in canules die weinig gebruikt worden is het wenschelijk zulk een draad te laten liggen tot een volgend gebruik *). •) Zie voor hot desinfecteeren van spuitjes ook Afd. UI, Hoofdst. IV, § 2. nende gedeelte, dat hoornvlies (cornea)*) heet, ligt de oogbol aan, die dus veel kleiner is dan men van buiten aan de conjunctiva zien kan (fig. 48 en 49). Het inwendige van den oogbol is in twee holten verdeeld: voorhoofdsbeen, oogbol. hoornvlies (cornea). Fig. 48. Doorsnede van de oogholte. de voorste, klein en gevuld met het zoogenoemde waterachtig 112 vocht, de achterste, veel grooter en geheel ingenomen door het glasachtig lichaam. Beide worden van elkander gescheiden door de lens, die evenals een brandglas, brillenglas of de lens van een photografletoestel, een beeldje werpt achter in het oog. De kleine voorste oogholte is ook weder in tweeën gescheiden en wel door het regenboogvlies (Lat. iris), een vliezige ring die met zijn buitensten rand aan den rand van de cornea gehecht is en met zijn binnensten rand op de lens ligt. De ruimte vóór de iris noemen we voorste oogkamer, die tusschen de iris en de lens achterste oogkamer (fig. 50). Die iris is zooals gezegd een ringvormig vliesje van verschillende kleur, bruin, blauw, grijs of gemengd (fig. 51), waarin fijne spiervezelen loopen, waardoor zijne opening, de pupil, wijder en nauwer gemaakt kan worden; dit geschiedt niet door onzen wil, maar onder den invloed van het in het oog vallende licht. De conjunctiva is zeer dikwijls ontstoken iconjunctivitis) en is in Fig. 49. Bindvlies (Doorsnede van oogbol en oogleden). 11^ b = bindvlies. k = hoornvlies. i = pupil. *) Klemtoon op de eerste lettergreep. bovenkaaksbeen. gezichtszenuw. pees van een afgesneden oogspier. dien toestand rooder dan gewoonlijk en scheidt meer slijm af. Dat slijm bemerkt men in lichte gevallen alleen des morgens, wanneer het oog lang achtereen zonder wasschen of wrijven is gelaten, in ernstiger gevallen ook overdag. Het gaat dan tu'sschen de ooghaartjes zitten, droogt uit, vormt daardoor de bekende korstjes en netvlies (retina). vaatvlies. glasvocht. gezichtszenuw. hoornvlies (cornea). regenboogvlies (iris). lens. pupil. voorste oogkamer, achterste oogkamer. 114 Fig. 50. Doorsnede van het oog. maakt dat de oogen nauwelijks geopend kunnen worden, zonder dat die korstjes wat losgeweekt zijn. De afscheiding kan zelfs etterig worden en dan is het gevaar voor het andere oog nog grooter om ook ziek te worden*). De jeuk dien eene ontstoken conjunctiva veroorzaakt, verleidt vooral kinderen tot wrijven, iets wat altijd ver- regenboogvlies (iris). bindvlies (eotijunetira). ooghaartjes (eiliën). pupil. Fig. 51. Het oog. boden of belet moet worden, daar het den toestand zou verergeren. Volwassenen kan men hiervan onderrichten, kinderen geeft men kartonnen kokers om de ellebogen of naait baleinen in de mouwen, zoodat ze de armen niet buigen kunnen. De behandeling bestaat in het vaak reinigen van de oogen met slappe sublimaatoplossing (1 op 5000) door middel van een watje en door aanwending van een spuitje met stompe canule, waarmede men de etter, die zich onder de oogleden opgehoopt heeft, verwijdert. Voorts door het indruppelen van verschillende stoffen. Voor hevige gevallen is het noodig de oogleden om te keeren, om ook het gedeelte dat aan den binnenkant er van zit met het medicament in aanraking te kunnen brengen; deze kunstbewerking worde liever aan den dokter overgelaten, doch de lichte gevallen moet de verpl. kunnen behandelen. *) Denk er daarom aan slapende patientjes op den zieken kant te leggen, daar anders de afscheidingsproducten van liet zieke oog over het gezonde zouden loopen en dit ook ziek maken. Terwijl men met duim en wijsvinger van de linkerhand de oogleden van elkander brengt, laat men van de vloeistof langzaam enkele druppels op de conjunctiva vallen; daarna mogen de oogleden niet onmiddeUjk losgelaten worden. Geldt het tegenstribbelende of pasgeboren kinderen, dan legt men hen öf op tafel terwijl eene andere verpl. het kind vasthoudt en men er zelf bij gaat zitten, öf men laat het kind op schoot nemen en legt het hoofdje op of tusschen zijn met een handdoek bedekte knieën. Knijpt het kind met de oogen, dan houdt men de oogleden uit elkander met ooglidhouders (tig. 52). De vloeistof waarmede men indruppelt is in de meeste gevallen eene oplossing van boorzuur, ot van zwavelzuur zink (sulphas zinci) of van helschen steen (nitras argenti). Yan het laatste mogen slechts zeer zwakke oplossingen gebruikt worden, daar anders de cornea aangetast wordt; de sterkere oplossingen zijn slechts voor de omgekeerde oogleden en zelfs dan nog moet men na eenige oogenblikken het overtollige wegspoelen met keukenzoutoplossing. De ontsteking van de cornea heet keratitis. Voor de 115 functie van het oog is dit eene zeer gevaarlijke ziekte, ja het gevaarlijke van eene hevige conjunctivitis ligt eigenlijk voornamelijk in de mogelijkheid dat er eene keratitis bijkomt. Want ook eene genezen keratitis laat altijd een troebel vlekje op de cornea achter, dat het gezichtsvermogen natuurlijk vermindert, vooral indien het juist midden voor de pupil zit. Enkele malen is het nog wel wat te verbeteren door massage met een zalfje; men brengt met een stiletje een weinig van de zalf in de nloni van het, onderste ooeïid en masseert- nn H pn nnorhal Oogiidhouder. zetjes met een propje droge watten over of liever met het gesloten bovenooglid. Patiënten met keratitis zijn zeer lichtschuw; men mag echter niet toestaan dat ze deswege met het hoofd in de kussens gaan liggen, daar broeien van de oogen nadeelig is; daarom ook geen oogverbandjes als het niet door den medicus voorgesrhreven is. Tegen geringe graden van lichtschuwheid, bijv. van herstellenden, geeft men eene groene kap over de oogen, of gekleurde brillen, tegen de hevige gevallen past slechts eene donkere kamer. Bij ontstekingen van de iris (iritis) vooral, doch ook bij verschil- 116 lende andere aandoeningen, die oppervlakkig niets met de iris te maken hebben, wordt eene oplossing van sulphas atropini (kortweg gewoonlijk atropine genoemd) ingedruppeld. Atropine is een zeer zwaar vergift, en heeft de eigenschap van de pupil wyder te maken door het verlammen van de spiervezeltjes die haar anders vernauwen. Soms wordt het voor eêne enkele maal aangewend, in andere gevallen om het uur. Dan vooral zij men er voorzichtig mede; men druppele niet meer dan één druppel tegelyk in en houde er geheel mede op, indien de patiënt over een droge keel begint tp klagen (of, als het kinderen zijn, over dorst), want dit is het eerste vergiftigings-verschijnsel. Is het voor het oog absoluut noodig dat men doorgaat met het verwyden van de pupil, dan kan men öf zijn toevlucht nemen tot andere dergelijke middelen öf bij de atropine blijven maar gedurende en nog een oogenblik na het indruppelen met een vinger het traanbuisje tegen den neus dicht- drukken en zorgen, door het hoofd wat schuin te houden, dat het overtollige over den buitenooghoek over de wangen wegloopt, in plaats van in den neus komt. 117 Troebelheid van de lens noemt men staar of cataract: al of niet volkomen blindheid is er een gevolg van. De behandeling bestaat in het wegnemen van de lens, wier functie men dan vervangt door een brilleglas van gelijke sterkte voor het oog te zetten. Deze operatie noemen de leeken „lichten". 118 Buiten boven het oog ligt de traanklier, het orgaan dat de tranen afscheidt. Dit geschiedt niet alleen als we weenen, maar altijd door, doch slechts in zulk eene hoeveelheid dat al het vocht door het fijne traanbuisje aan den binnenooghoek in den neus kan vloeien. Worden er meer tranen gevormd dan dat buisje kan afvoeren, of is dit laatste door ontsteking gezwollen en daardoor vernauwd, dan traant het oog. Aan den rand van de oogleden zitten de ooghaartjes of ciliën, die evenals de haren om hun wortel kliertjes hebben. Bij sommige vormen van ontsteking der oogleden is het noodig de ooghaartjes te verwijderen. Men vat ze daartoe een voor een met een apart daarvoor gemaakt, zoogenoemd ciliën-pincet (fig. 53) en trekt ze met een bevolen heeft, netjes in den neushoek te vlijen en op te stapelen totdat de laag met het voorhoofd gelijk komt en geleidelijk op de wang afloopt; hierover een stukje guttaperchapapier en dan het geheel bevestigd door een ovaal lapje flanel of tricot, waaraan lange banden genaaid zijn, die om het hoofd geknoopt worden. Door die lange banden, die over het achterhoofd gekruist zijn, nog eens naar voren te brengen en over het verbandje nogmaals te kruisen, kan men op eenvoudige wijze van een afsluitverbandje een drukverbandje maken. Blijft het niet goed zitten dan kan men dit bevorderen door eerst op het hoofd een haarnetje te leggen en hieraan de banden van het verbandje te bevestigen. Ook met kleefpleisterstrooken laat zich een oogverbandje goed vasthouden en verder ook met een gewonen zwachtel volgens de regelen der kunst aangelegd *). Bij lastige kinderen en woelige volwassenen beveiligt men het oogverband door een lichten aluminium dop, die met kleefpleister aan voorhoofd en wang bevestigd wordt. In het algemeen heeft men bij de verpleging van oogzieken er bizonder op te letten geen stof te maken en tabaks- en kachelrook verre te houden. Omtrent het toelaten van licht, het dragen van oogkappen en gekleurde brillen moet in ieder geval de geneesheer beslissen. klein rukje uit. Een oogverbandje legt men het best aan door zeer kleine watjes, gedrenkt met het vocht dat de geneesheer aan- 119 Fig. 53. Ciliën-pincet. *) Zie Derde Al'd., Iloot'dst. 111, § 2. § 3. Het gehoor. Aan het gehoororgaan onderscheiden we 120 drie gedeelten: 1°. de oorschelp met de gehoorgang, aan het einde afgesloten door het trommelvlies, 2". het middenoor, (de achter laatstgenoemd vlies gelegen trommelholte metdegehoorbeentjes en de oortrompet, zooals de buis heet die deze holte met de neusholte verbindt) en 3°. het inwendige oor, een zeer ingewikkeld orgaan dat geheel door hard been omsloten ligt en in welks kanalen ten slotte de geluidsgolven aankomen en de uiteinden van de gehoorzenuw bereiken (fig. 54). Doofheid en de lichtere graad hiervan, hardhoorendlieid, kunnen 121 de meest uiteenloopende oorzaken hebben, en daarvan hangt het af of het te genezen is of niet. Indien eene of andere ziekte het inwendige gedeelte vernietigd heeft, dan begrijpt ieder dat men onherroepelijk doof zal zijn. Maar is de bovengenoemde buis, de oortrompet, die zorgen moet dat de luchtdrukking aan beide zijden van het trommelvlies gelijk blijft, door ontsteking gezwollen en gesloten, dan kan dit laatste niet goed meer werken en is de patiënt hardhoorend en zal er in den regel hierin nog wel verbetering te brengen zijn, o. a. door de „luchtdouche volgens Poutzer'', een behandelingswijze die door veel artsen aan het verplegend personeel overgelaten wordt en die men op de volgende wijze toepast. De patiënt neemt een slok water in den mond, maar slikt hem niet door vóór daartoe ten teeken gt geven wordt. Onderhand brengt men de canule van een groote ballonspuit in een der neusgaten, sluit het andere met den vinger at en geeft nu het afgesproken teeken. Op hetzelfde oogenblik perst men met den ballon lucht in de neusholte. Door Fig. 54. Gehoororgaan. ug = uitwendige gehooigang. tv = trommelvlies. th = trommelholte, ot = oortrompet. 6 nefenine moet men leeren dit noch te vroeg, noch te laat te doen. Daarna trekt men den ballon toegeknepen terug en laat hem met eerder los dan nadat de canule uit het neusgat genomen is, andeis zou men weder lucht en slijm asPir®e™n' JhnJfrt de ^tiënt zelf mAn oen crnVÊTfilfind ÉTelllid 6H VOGlt 01 IlOOlt (16 pdtlGFlt Z61I soms een knal. BÜ kinderen, die veel aan ontstekingen der luchtwegen lilden en by wie de oortrompetopening in verhouding wiider is dan bij volwassenen, zoodat slijm en etter ei zich gemak- kSflker in ophoopen - bij kinderen is vooral deze methode van S wLle isnbovendien gemakkelijker; men behoeft hen niet eens te laten slikken; het schreeuwen dat ze onwillekeurig doen, is voldoende om hetzelfde doel te bereiken. harrihonrendheid Nntr fromakkeliiker is de genezing indien de haraliooienaneia JS& KSS«S.V01! i. IfK rtiffe "ehoorgang door proppen oorsmeer, bitspuiten met ïau water, soms voorafgegaan door opweeken met glycerine, doet dan 122 WZeei-rednikwiils gebeurt het dat de gehoorgang niet verstopt is 12 doof oorsmeer maar door vreemde voorwerpen en dit natuurlijk Fig. 57. Keelspiegels. Kig. 55 Neusspeculuin. Kig. 5G. Nest oorspecula met spiegel. II c wel het meest bij kinderen. Men hoede zich dan van te trachten deze dingen te verwijderen door ze met instrumenten aan te pakken: dit mislukt bijna altijd en brengt integendeel de voorwerpen nog dieper naar binnen. Met kracht uitspuiten is dan het beste; hierbij is echter op de volgende voorzorgen te letten. Ten eerste moet men zorgen niet met de canule van de spuit de opening af te sluiten; men brengt daarom het uiteinde van de canule maar even in de opening en houde haar tegen den bovenwand aangedrukt zoodat er onderdoor ruimte blijft voor het afvloeien yan het vocht en voor het eventueel ontglippen van de kersenpit of de kraal. En ten tweede bedenke men dat de gehoorgang eenigszins krom is, doch dat men haar gemakkelijk recht kan maken door de oorschelp naar achteren en boven te trekken. Om de gehoorgang te onderzoeken, gebruikt men instrumentjes lao die spiegels (Lat. specula, speculum in het enkelvoud) heeten, zooals we alle instrumenten, die dienen om lichaamsholten _ te bekijken, specula noemen. Zoo zijn er mond- en neusspecula ifig. 55), rectumspecula, vagina-, uterus-, blaasspecula, enz. De specula voor de uitwendige gehoorgang zijn van verschillenden vorm; het meest gebruikelijk zijn tegenwoordig trechtertjes van hard caoutchouc, waarin men met een handspiegel licht laat vallen (fig. 56), terwijl men om de keel te bezien spiegeltjes gebruikt die achter in de mondholte gebracht worden (fig. 57). HOOFDSTUK VIII. 1)E VOORT PLANTING. § 1. De vrouwelijke geslachtsorganen. In § 1 van Hoofdst. VI 124 heb ik de uitwendige vrouwelijke geslachtsorganen reeds besproken in verband met het uitloozingskanaal der urine; de voor de voortplanting meest gewichtige organen zijn echter de inwendige genitaliën. Beiden zijn van elkander gescheiden door het maagdevlies (Lat. hymen), echter slechts, zooals de naam aanduidt, in maagdelijken toestand der deelen. Bij den eersten bijslaap (Lat. coitus) scheurt het in en herstelt zich nooit weder. Het is een betrekkelijk dun vliesje met eene opening in het midden (voor het doorlaten van den maandelijkschen bloedvloed) dat de scheede onvolkomen afsluit. Het voornaamste deel der organen die we bespreken, is de baarmoeder (Lat. uterus)'). Het is een peervormig orgaan, waarvan de wand bijna geheel uit spier bestaat; het onderste gedeelte steekt een eindje in de scheede uit, d. w. z. de scheedewand hecht zich niet om de uitwendige opening van de uterusholte, *) Klemtoon op de eerste lettergreep. 6* doch een weinig hooger op. Dat gedeelte heet daarom „scheedegedeelte" van den uterus tin het Latijn portio vaginalis uteri, kortweg gewoonlijk „de portio" genoemd). Het bovenste deel, het dikke gedeelte van de peer, heet bodem (Lat. fundus) van den uterus en ter weerszijden hiervan leidt eene buis, de baarmoedertrompet (Lat. tuba) naar den eierstok (Lat. ovarium) (fig. 58). baarmoedertrompet (tuba). bodem (fundus uteri). Fig. 58. Inwendige vrouwelijke genitaliën. De ziekten der vrouwelijke geslachtsorganen geven aanleiding tot behandelingsmethoden die, behalve de operatieve, bijna geheel onder den werkkring der verpleegster vallen. Voor een zeer groot deel zijn deze ziekten een gevolg van eene onzedelijke levenswijze, heel dikwijls echter ook niet. Ik moet daarom waarschuwen tegen het voorbarig oordeelvellen: later bij de bespreking van de syphilis zal ik er uitvoeriger op terugkomen, ik moet echter nu reeds der verpleegster op het hart drukken dat zij geen zedemeesteres is, slechts ziekten van het lichaam heeft te verplegen en ook zelisin hare houding tegenover deze soort van patiënten niets mag laten blijken van verachting of zelfs ook maar van geringerschatting; want zy bedenke dat dezelfde ziekten zoowel door eigen schuld als volkomen onschuldig verkregen kunnen worden, en dat het dikwijls, al moge het in den regel niet twijfelachtig zijn, zelfs voox den dokter onmogelijk is om uit te maken op welke wijze ze ontstaan zijn. . 125 Het onderzoek van de inwendige geslachtsorganen geschiedt door het inbrengen van één of twee vingers, door het volk „onderslaan" genoemd, door deskundigen met het Fransche woord „toucheeren" aangeduid. Het slijmvlies, dat den binnenwand van de vagina bekleedt, is zeer vatbaar voor ontsteking en daarom hoe minder men toucheert hoe beter; doch indien men het doet moet de onderzoekende hand eerst goed met warm zeepwater en een borstel gewasschen en daarna met eene sublimaatoplossing gedesinfecteerd zijn. De verpleegster heelt dus te zorgen dat dit vooi het onderzoek klaar staat; het heeft natuurlijk geen zin om daarna zijn vingers weer vuil te gaan maken met olie, vaseline en dergelijke, tenzij deze ook gesteriliseerd zijn *). *) Zie Derde Afdeeling, Hoofdstuk III, ü 1. Verder worden instrumenten voor het onderzoek aangewend, die 126 ook weer den naam dragen van specula, en die men naar hun vorm onderscheidt in buisvormige en klepvormige. Van de eerste heeft men er gewoonlijk eene reeks, een zoogenaamd „nest", van opvolgende wijdten, de andere soort hebben eene inrichting om het uit twee, drie of meer kleppen bestaande instrument te verwijden naar gelang van de ruimte die men bekijken wil. Van belang is het enkele van de meest gebruikte vagina-specula te kennen. De buisvormige wisselen af van een kwartje tot een rijksdaalder in doorsnede, de dunste voor kinderen en maagden, de andere voor vrouwen die reeds meermalen gebaard hebben, en z;jn vervaardigd van melkglas (speculum van Meijer) of van caoutchouc met eene spiegelende binnenvlakte (speculum van Fergusson) (fig. 59); de klepvormige, die het meest gebruikt worden, zijn die van Ricord en die van Cusco (fig. 60). Sims gaf aan iedere klep een afzon- fierliik handvat,. Vnnr de Fig. 59. Buisvormige vagina specula. eenvoudigheid worden die "■ van Me-ver' 4' va" Argussen. tegenwoordig zoo gemaakt dat men kleppen van verschillenden vorm en grootte op hetzelfde handvat zetten kan (fig. 61). De eenvoudige ontsteking van de vagina heet vaginitis of 127 knlnit.is *1: de wand scheidt hierbij eene slijmerig-etterige stof af, die bij gebrek aan zorg de uitwendige geslachtsdeelen en de binnenzijde der dijen ziek maakt. Uiterste reinheid is dus aan te bevelen: herhaaldelijk wasschen, zitbaden, tampons van watten in sublimaatgaas gewikkeld ter opneming van het uitvloeiende vocht, uitspoeling van de vagina. Dit laatste geschiedt met water, doch men kan ook Fig. G0«. Klepvormig vagina-speculum van Cusco. tegelljkörtyd genezend •) Vagina is in het Grieksch: kolpos. Fig. 604. Klepvormig vagina-speculum vanlRicoRD. Fig. 61. Speculum van SiMS met afzonderlijk handvat. inwerken aoor er sommige stoffen in op te lossen; de meest gebruikelijke hiervoor zijn aluin, carbol, sublimaat, ichthyol, houtazijn, loodsuiker, enz. Men brengt een liefst glazen canule (fig. 62) soo ver mogelijk in de vagina *) en laat het bedoelde vocht toevloeien door een caoutchoucslang die aan een irrigator (fig. 12) of aan een ballonspuit (fig. 03) bevestigd is. Na het gebruik wordt de canule goed schoongemaakt en tot een volgend gebruik in carbol gezet. Bij den besmettelijken vorm is deze behandeling in den regel met voldoende; voor die gevallen vult men gedurende den tijd tusschen de injecties de vagina op met proppen van watten (tampons genaamd) die gedrenkt zijn met iodoform, tannine en glycerine of met ichthyol-glycerine, en waaraan een draad gebonden is, om ze weer uit de vagina te kunnen verwijderen. 128 Ontstekingen van en om den uterus imetritis en parametritis) ) worden behalve op operatieve wijze, naar omstandigheden behandeld met injecties van heet water in do vagina. Men begint met eene temperatuur van 40° en stijgt langzamerhand tot 45° of hooger. Ook hierbij worden de ichthyolglycerine-tampons aangewend, in het laatste geval vaak gecombineerd met ichthyolzalf op den onder- •) Leeken doen gewoonlijk niet veel meer dan de v *») Het Urieksche woord: para — naast, metra = ut ulva uitspoelen. uterus. huik en ichthvolpillen inwendig. Ook worden medicamenten in de uterusholte zelf gebracht, hetzij ingespoten met het spuitje van Fig.62. Vagina-canule. FiS- 6S' Ballon6Puit' Bkaun, hetzij door middel van de playfair'sche sonde. Het eerste 129 is een eenvoudig spuitje met zeer lange, aan het eind_ eenigszms gebogen canule, de tweede is een ruw gemaakt aluminium staafje (dit metaal is beter bestand tegen butende lang heft. De verpl. oefene zich er in eeI1,.P10Pje,,B?™s.® watten gelijkmatig er omheen te draaien; dit wordt dan in de vloeistof, ichthyol- of cliloorzink-oplossing, gedrenkt. Het gaat.lastig om deze watten als ze eenmaal gebruikt zyn. erweeraf tekrijgen, in groote inrichtingen waar vele patienten achter elkaar op dezelfde wijle moeten behandeld worden, is het daarom aangenamer en minder tijdroovend om van te voren van sigarenkistjes-houteen groot aantal sondeachtige stokjes te snijden en te fateoeneeren waartoe niet veel handigheid noodig is en deze aan de uiteinden met watten omwoeld gereed te leggen. Na gebruik is ei aan verloren om ze te verbranden. . ion Atmokausis noemt men de behandeling waarbij onder hoogen 130 druk oververhitte stoom in den uterus geblazen wordt; het daarvoor gebruikte instrument heet atmocautèie. ~„™i^riQiiiiVo 1^1 Hevige bloedingen uit den uterus kunnen soms de onmiddellijke ldl hulp der verpl. eischen. In bijna alle gevallen zal een operatiet ingrijpen noodig z\jn, doch voorloopig moet de verpl. de patiënt voor doodbloeden weten te behoeden. Het aanwenden van koude eene ijsblaas of b;j gebrek er aan koude doeken c^p het onderluf, inspuitingen van ijswater ), is natuurlijk ook weder nier wezen. Helpt dit echter niet, dan stoppe men de vagina geheel *) Hoe vreemd liet den leek ook moge schijnen, leert de ondervinding toch dat heete injecties bij hevige bloedingen ook nut doen. op met iodoform- of sublimaatgaas; maar ik behoef wel niet te zeggen dat dit overeenkomt met de kat in den kelder metselen en dus slechts als voorloopige hulp mag beschouwd worden. Vrouwen, die veel gebaard hebben, klagen vaak over eene „uitzakking", „mijn lichaam zakt uit". Hiermede wordt bedoeld dat de wanden van de vagina naar buiten gestulpd zijn, waarbij dan in heel erge gevallen zelfs de geheele uterus mee kan uitzakken. Aan dit euvel wordt al naar gelang van verschillende omstandigheden tegemoet ge- Fig. 64. Pessarium van Meijer. Fig. 65. Pessarium van Thomas, kan aanleiding geven. (hefboompessarium). 133 § 2. De menstruatie. In ons klimaat te beginnen met het 13e, 14®, 15e jaar, soms ook wel later, treedt bij de vrouw een verschijnsel op dat aangeduid wordt door de Hollandsche termen maandstonden, maandregels, maandelijksche zaken, ongesteldheid, „dat goed", enz., of door de vreemde uitdrukkingen menstruatie, menses"), periode, catameniën, en dat bestaat in eene meestal geringe bloedvloeiing uit de inwendige geslachtsorganen, gepaard met het rijp worden van een eitje in den eierstok. Dit eitje gaat door de tuba naar den uterus en gaat indien er geen bevruchting heeft plaats gehad, verloren. Over het algemeen heerscht er onder het groote publiek veel vooroordeel en bijgeloof omtrent medische zaken, en het meest omtrent hetgeen men het minst begrijpt. Nu behoort ongetwijfeld de menstruatie hiertoe, waarvan de verklaring zelfs onder geleerden nog een strijdpunt is, en het is dus niet te verwonderen dat het volk allerlei wijsheid er over verkoopt. Vooroordeelen ontsieren eiken ontwikkelden geest, doch vooroordeelen op medisch gebied mag eene beschaafde verpl. natuurlijk in het geheel niet hebben. De onzinnige meening van sommige huisvrouwen, dat men in den inmaakttjd toch vooral moet vragen of niet eene der dienstboden juist ongesteld is, als men zal beginnen met de snyboonen, zuurkool, andijvie of spinazie in to maken, zal ik hier niet verder bespreken; wel moet ik wijzen op een lang niet zoo onschuldig dwaalbegrip. Ik bedoel de meening dat eene vrouw zich gedurende de periode niet zou mogen verschoonen, nog erger, niet zou mogen komen door eene operatie of door het zetten van „ringen", pessariën (pessarium in het enkelvoud) (fig. 64). Van tijd tot tijd moeten ze natuurlijk ter reiniging verwijderd en opnieuw ingebracht worden. Pessariën, doch van een anderen vorm worden ook gebruikt om den uterus op zijn plaats te houden (fig. 65). Het komt n.1. ook voor dat h;j voor- of achterover kantelt, hetsreen tot allavlni hpzwaren 132 •; Menses is meervoud, men zegt: de menstruatie treedt op, of de menses treden op. wasschen. Een vaste regel is, dat zindelijkheid nooit kwaad kan en integendeel altijd noodzakelijk is. Hoewel men er niet aan sterven zal, zou ik het nemen van een bad gedurende dien tijd liever niet aanraden; is de temperatuur van het water niet .juist zooals het behoort, dan ziet men wel eens dat de bloedinsr plotseling ophoudt en dit kan onaangename gevolgen hebben. Maar de? morgens en dos avonds goed wasschen met lauw water is niet alleen niet gevaarlijk, maar noodzakelijk. Ook verdienen de zoogenoemde gezondheidskussentjes aanbeveling voor vrouwen die tijdelijk een tamelijk profuse vloeiing hebben. Geen medicijnen gedurende dien tijd in te nemen heeft evenmin zin, tenzij het toevallig stoffen mochten zijn die een sterken bloedsaandrang naar de inwendige genitaliën veroorzaken (aloëpillen, enz). Soms blijven de stonden geheel weg zonder zwangerschap als oorzaak te hebben; men kan dan een warm zitbad nemen, maar make zich niet ongerust indien men overigens gezond is; zoogenaamd stondendrijvende middelen zijn af te keuren. § 3. Zwangerschap. Is er gelegenheid tot bevruchting geweest, 134 dan ontwikkelt zich uit het eitje eene vrucht (Lat. foetus) *), die bij het menschelijk geslacht gedurende gemiddeld 40 weken in het moederlijk lichaam blijft; deze tijd heet de zwangerschap. In het dagelijksch leven stelt men den duur er van gewoonlijk op 9 maanden, in wetenschappelijken zin spreekt men altijd van de 10 zwangerschapsmaanden, daarmede dan maanden van precies 4 weken bedoelende. Zoodra er een eitje bevrucht is houdt de uitstooting van volgende en daarmede tevens de menstruatie op; hieraan heeft men dus omgekeerd een kenmerk voor het ingetreden zijn van graviditeit, en om ongeveer den tijd der bevalling te bepalen rekent men dan ook van de laatst ingetreden menstruatie af. Om niet 280 dagen bij te behoeven tellen, gebruikt men gewoonlijk de volgende rekening: van de laatste menstruatie telt men 3 gewone maanden terug en telt dan 7 dagen er bij. Stel bijv. dat eene vrouw half Juni de laatste periode gehad heeft, dan is 3 maanden terug geteld half Maart en zal zij dus ongeveer 22 Maart van het daaropvolgende jaar bevallen. Het eitje gaat zich nu langzamerhand ontwikkelen en naar verhouding groeit de uterus mede; in de 6e en 7e maand komt de bovenkant (de fundus) al boven den navel, terwijl hij in de 9e maand het hoogst staat. In de 10e maand groeit het foetus natuurlijk ook nog wel, doch dan begint tevens de uterus met kind eri al reeds in het bekken te zakken. Onderhand zijn er door die uitzetting van den buik barstjes in de huid gekomen, die later tot litteekens worden en dan het bijna onbedriegelijk kenteeken blijven dat de vrouw eene zwangerschap achter den rug heeft. Ook de borsten nemen in omvang toe en beginnen *) Spreek uit: feutus. pijnen worden aangeduid met den naam van voorzeggende weeën. Het eigenaardige van weeën in onderscheid met andere pijnen in den buik is het afwisselende. De langzaam opkomende pijn wordt hoe langer hoe sterker, vermindert daarna weder en verdwijnt, totdat er na korter of langer tijd weder een aan val komt. Gaat de baring beginnen, dan worden de weeën oneindig krachtiger, de spieren die den wand van den uterus vormen gaan zich samentrekken en drijven het kind uit, in verreweg de meeste gevallen met het hoofd vooruit. _ In de vorige paragraaf heb ik reeds gezegd dat 111 het ei aan de eene zijde het foetus, aan de andere zijde de placenta ligt, de overige 'ruimte is aangevuld met het vruchtwater; degeheele vrucht nu wordt niet tegelijkertijd uitgedreven. Eerst barsten de omhullende ei vliezen, waardoor het vruchtwater atloopt; het water breekt" zooals men zegt, of „de vrouw heeft ontsluiting" *). Daarna wordt het kind uitgedreven en ten slotte de placenta, daarom ook wel „nageboorte" genoemd. Tusschen de geboorte van het kind en de uitdrijving van de nageboorte verloopt een zekere tijd, ongeveer een kwartier, heel dikwijls echter ook langer ••); men wacht dit rustig af en knipt alvast de navelstreng door, na haar op twee plaatsen dicht bij net lichaam van het kind dichtgebonden te hebben. Is het bekken der moeder wat nauw of zijn haair wee6ni niet 138 krachtig genoeg om het kind uit te drijven, dan helpt de verlos kundige de natuur een handje door het hoofd van het kind tusschen de twee lepels van een tang (forceps, fig. 66) te pakken en nu te Fig. 66. Forceps. trekken. Indien niet het hoofd doch de billen naar voren liggen is hulp zelfs zeer dikwijls noodig: een forceps heeft echter geen vat op dat lichaamsdeel. De dokter gaat dan met de hand,1^®.^aff t ' tracht een vinger in eene liesplooi te brengen, een beentje at te halen en dan hieraan het kind te „extraheeren . Een derde' mogelijkheid is dat het kind dwars ligt, in welk geval eene natuurlijke verlossing geheel onmogelijk is. Ook dan bestaat de hulp weder in Indien de dokter zegt dat eene barende ontsluiting heeft, dan bedoelt hiji daarmede dat hii toucheerende, gevoeld heeft dat de uterusmond zich opent, leis dat volstrekt niet gepaard b" hoest te gaan met liet verliezen van vocht, integendeel er meestal lang aan V°°™flna\velk geval de placenta gewoonlijk door den verloskundige verwijderd wordt het inbrengen van eene hand, doch nu zoo ver mogelijk tot men in den uterus komt, een beentje kan pakken, daarna het kind omkeeren en extraheeren. Behalve de gewone bevalling (Lat. partus, in het meervoud onveranderd), onderscheiden we dus de forcipale verlossing, de extractie en de keering. Het is niet te verwonderen dat wanneer zulk een groot lichaam door een in verhouding nauw kanaal moet, dit, hoe rekbaar het ook zjj, vooral bij eene eerste bevalling licht inscheurt. Indien zulk eene inscheuring (Lat. ruptura) niet nauwkeurig gehecht wordt, geeft dit later aanleiding tot veel bezwaren; nog beter dan nauwkeurig hechten is echter voorkomen. Men tracht dit te doen door het zoogenoemde „steunen". Hoe langzamer het kind geboren wordt hoe meer gelegenheid de schaamdeelen hebben om op te rekken; de dokter houdt daarom het hoofd zooveel mogelijk tegen door de hand met de muis van den duim tegen den bilnaad *) te leggen en by elke wee tegen het zich daarachter bevindende hoofd te drukken in de richting naar voren. 139 Terwijl ik nu de taak van den arts bij eene bevalling geschilderd heb, hebben we vervolgens na te gaan in hoeverre de verpl. bij het werk behulpzaam kan zijn. Haar taak is eene belangrijke en vermoeiende. Vooral in de particuliere verpleging is het van groot gewicht dat zij goed op de hoogte zij van haar plichten niet alleen, maar ook wete wat er al zoo vóórkomen kan, omdat, als het lang duurt, de dokter van tijd tot tijd weggaat en de verpl. alsdan de eenige is die de barende gerust kan stellen omtrent verschillende gebeurlijkheden. „Als de baker maar in huis is!" gold vroeger als geruststelling, tegenwoordig moet het de kraamvrouwverpl. zijn, die door haar bedaard, vertrouwenwekkend optreden, verstandig toespreken en afleiding geven aan de patiënte de vrees tracht te ontnemen dat het wel eens niet goed zou kunnen afloopen. Nadat zij het bed in orde gebracht heeft, d.w.z. voorzien van een zeiltje met een eenige malen opgevouwen laken er over heen, helpt zij de aanstaande moeder zich ontkleeden, doet haar haren in een vlecht, speldt haar hemd hoog op en laat haar met een onderrok en daaroverheen een nachtjapon of peignoir nog wat rondloopen. Daarna moet er het noodige klaargezet worden voor het aanstaande onderzoek van den dokter. Voor het uitwendig onderzoek heeft de patiënte zich even op den rug te bed te leggen en de buik te ontblooten; het inwendig onderzoek, het toucheeren (zie 125) doet de eene dokter in zijligging, de andere in rugligging van de patiënte. De verpl. stelle waschgerei in gereedheid en een kommetje met het desinfectans dat voorgeschreven is. Het zal nu van dit onderzoek afhangen of de aanstaande moeder nog mag rondloopen of voor goed te bed moet •) Bilnaad heet het gedeelte tusschen vulva en anus. blijven. Intusschen worden de weeën al sterker en sterker, en het schijnt eenige verlichting te geven indien de patiönte bij elke wee ergens tegen steunen kan, indien ze nog op is hangende over het voeteneind van het ledikant, later te bed liggende met de voeten tegen een stoof die in bed tegen het voeteneind geplaatst is; ook indien de zuster krachtig met haar vuist in de lendenen drukt. In het begin spare de patiënte zooveel mogelijk haar krachten, later mag zij meepersen. Is het kind geboren en afgebonden, en schreeuwt het niet dadelijk dan is een flink pak slaag op de deelen die daarvoor gewoonlijk dienen, in den regel voldoende om de eerste ademhalingsbewegingen op te wekken. Mocht het schijndood zijn dan doet de geneesheer kunstmatige ademhaling of tracht deze op te wekken door den huidprikkel van afwisselend koud en warm water. Elke minuut is in zoo'n geval van belang en geen tijd mag verloren gaan met het in orde brengen van alles wat daarvoor noodig is; het is dus zaak om, indien eene bevalling niet glad van stapel loopt, er op te rekenen dat het kind wel eens schijndood ter wereld zou kunnen komen en er dus bijtijds voor te zorgen dat er twee emmers klaar staan en er koud en warm water in voldoende hoeveelheid voorhanden is. Schreeuwt het kind eenmaal flink dan behoeft men er zich vooreerst niet om te bekommeren, wikkelt het in een gewone en daaromheen een wollen luier en legt het zoolang terzij om nu verder voor de moeder te zorgen. Is er ruptuur gekomen dan hechten de meeste geneesheeren deze dadelijk, zelfs nog vóór het geboren worden van het andere deel van het ei, van de placenta (moederkoek of nageboorte). Deze wordt in een kamerpot opgevangen en in den tuin begraven. Nu moet de vrouw gereinigd worden. Geen spons wordt daar-140 voor gebruikt, doch een prop watten in lauw water gedoopt (voor de genitaliën en hunne omgeving met lauw sublimaat) en daarna om het nog verder komende bloed op te vangen een langwerpige prop watten, gewikkeld in gaas en vastgehouden met een banddoek, tusschen de beenen gelegd. Deze prop of tampon wordt telkens als het noodig is voor een schoone verwisseld. Dit is een zeer reine en gemakkelijke manier van opvangen der lochiën, zooals men de gedurende de volgende dagen voortgaande vloeiing noemt, en heeft daarenboven het voordeel dat alle gebruikte verbandstoften verbrand kunnen worden, of indien er iets niet mede in den haak is, ter beoordeeling voor den dokter bewaard worden. In de eerste plaats kan er kort na de bevalling nabloeding 141 optreden, d.w.z. een uitvloeiing van meer bloed dan normaal genoemd mag worden; de verpl. moet dat door ondervinding leeren beoordeelen. Haar eerste werk zij dan het sluitlaken los te maken, den uitgezetten uterus te zoeken (men voelt hem als een grooten bal in de buikholte heen en weder rollen) en dezen stevig te masseeren (kneden) tot hü weder hard en kleiner geworden is en de bloeding ophoudt. Herhaalt zich het ongeval dan is het wenscheljjk den dokter er bericht van te geven. In de tweede plaats valt er te letten op de kleur der uitvloeiing. Deze behoort van rood dadelijk na de bevalling, gedurende de volgende dagen bruin en daarna steeds lichter gekleurd te zijn en geen andere dan de gewone flauwe bloedreuk te hebben. Ik kom daarop in de volgende paragraaf nog terug. 142 Ten slotte geeft men de moeder een zoogenaamd sluitlaken aan, d.w.z. men speldt een zeer strak aangehaald laken om de buik, om eenigszins een tegenwicht te geven tegen het groote verschil in druk waaraan de buikingewanden plotseling blootgesteld worden, als er zulk een omvangrijk voorwerp als een voldragen vrucht uit verwijderd is. Meer en meer komt daarvoor ook in Nederland de Indische goerita in gebruik, t. w. een sluitlaken dat met een reeks naast elkander geplaatste banden om het lijf bevestigd wordt. Om de hoogere prijs minder gebruikelijk maar zeker het beste en aangenaamste is een elastieke buikgordel, model Glénard. Menige hangbuik is een gevolg van slecht toepassen of geheel verzuimen van dezen maatregel, en om dit onaangenaam gevolg van eene bevalling met nog meer kans op succes te voorkomen, laat ik zelfs sommige patiënten met bizonder slappen buikwand nog buikgymnastiek doen. D. w. z. na den 10e" a 14e" dag laat ik haar dagelijks een paar maal gedurende een kwartier te bed liggen en zich oefenen in het zich oprichten zonder de armen te gebruiken. De voeten mogen daarbij onder een beiderzijds ingestopten deken gefixeerd worden. Men is in de particuliere verpleging verplicht zich naar de omstandigheden te schikken en zelden zijn die van dien aard dat alles aangewend kan worden wat nuttig en aangenaam voor de kraamvrouw is. Dit geldt o. a. van het geven van een bad: vroege» zou men dat voor geen geld ter wereld gewaagd hebben, de ondervinding van thans leert echter dat er geen gemakkelijker reinigingsmiddel na eene bevalling is dan een lauw bad en daarenboven dat het de pas-bevallene alleraangenaamst aandoet. Vaker, maar ook niet altijd, is men in de gelegenheid om de patiënte na afloop in een ander bed te dragen, liefst in een aangrenzende kamer, dan heeft zij het frisch en rustig terwijl de zuster de kamer opruimt. 143 § 5. Het kraambed. Ook omtrent de kraamvrouw*) heerschten *) Kraamvrouw is in goed Hollanüsch alleen eene vrouw die binnenkort gebaard heeft, en behoort dus niet gebruikt te worden in den zin van zwangere, zooals meermalen gebeurt; wil men dit laatste woord liever niet noemen, dan gebruike ineii hetLatijnsche woord: gravida. uitgevoerd door het wreven met beide met vaseline ingesmeerue duimen van den omtrek van de borst naar den tepel. Van zuigglazen heeft men verschillende vormen; het zijn glazen napjes voor het opvangen van de melk met eene inrichting om er aan te zuigen. Niet alleen aangenaam maar ook nuttig is het aanleggen van een verband, een zoogenoemd suspensorium mammae ), dat de borsten steunt. , , , Om de zogafscheiding geheel te doen ophouden legt men watten al of niet bestrooid met kamferpoeder op de borsten, ook weder in een steunend verband; na enkele dagen reeds houdt de afscheiding op om niet weder terug te keeren dan na een volgenden partus. 146 Eene zeer pijnlijke omstandigheid bij het zoogen is het ontstaan van kleine wondjes, barstjes ot kloven in de tepels; deze kunnen zoo pijnlijk zijn, dat al heeft eene moeder er wat smart voor over om haar kind te drinken te geven, de grootste zellbeheeisching dikwijls niet in staat is om de pijnen te verdragen. Daarenboven verergert de toestand elke maal dat het kind aangelegd wordt. Het best is het natuurlijk weer om den loestand te voorkomen en dit kan men door uiterste reinheid: telkens als het kind de boist gehad heeft moeten de tepels afgewischt en schoongemaakt worden, net is de verzurende melk die er op blijft zitten en zoodoende de teere huid ziek maakt. Zijn die kloven eenmaal ontstaan, dan beveiligt men den tepel gedurende het zoogen met een tepelhoedje van caoutchouc of een van glas met een caoutchouc speentje (hg. b<) en wende overigens de door den dokter aangegeven jehandelings- WZuigtaniiet kind de borst niet geheel leeg, dan gebeurt het wel dat een enkele kwab van de klier, die zich met voldoende heeft i i.1 „ J I »-s rrn n f rjnttün Zin T~»11 D Ml K Kunnen Oliueuigen, up gaao VI. wordt. Ook dan is massage op de boven aangegeven w\jze de aangewezen manier van behandelen. Men kan deze wrijvende massage dan echter ook combineeren met een anderen vorm, die overigens meerde bedoeling heelt kwijnende zogafscheiding op te wekken, ik bedoel het kneden. Men plaatst den ingevetten duim op de pijnlijke plaats of in het algemeen op verschillende plaatsen van de borst, en maakt, zacht drukkende en knedende, kringvoimige bewegingen. Ook kan men meestal wel elke kwab afzonderlijk tusschen duim en overige nornon t»n Hnartiis^r.hpn Zftch t kneden. VliliiClO Vil — . Fig. 67. Tepelhoedje. Eene andere ziekte van het kraambed, die de verpleegster kennen moet, is de kraamvrouwenkoorts. Ik heb reeds vroeger eens gezegd dat koorts geen ziekte is maar een verse hfnsel vin ziektef In het kraambed kunnen verschillende ziekten voorkomen die met koorts gepaard gaan, en nu we tegenwoordig de oorzaken en de verschijnselen der verschillende ziekten kennen, noemen we ieder bij haar eigen naam en is het algemeen begiip van kraamvrouwenkoorts zonder aanduiding van oorzaak ve oudeid. Al die kraambedziekten zijn echter een gevolg van lietze We n l. onreinheid. Kaar aanleiding van het toucheeren heb ik er reeds op ') Zie Afd. III, Hfdst 111, § 2. zal vallen is de fontanel. De schedel van de vrucht is nl. gedurende het grootste deel van het uterine leven vliezig en begint pas in de tweede helft te verbeenen. Bij de geboorte is dat proces nog niet afgeloopen en als verschijnsel daarvan vindt men boven op het hoofd, op de vereenigingsplaats van de beide wandbeenderen en het voorhoofdsbeen, nog een weeke vliezige plek welke men fontanel noemt. > , , Ook vertoont het kinderhoofdje soms, vooral als de bevalling lang geduurd heeft, op de plek die het meest door de rand der schaamdeelen gedrukt is geweest, een zwelling, die echter vanzelf gedurende de eerstvolgende dagen verdwijnt. Kort na de geboorte ziet men vaak de kleine mammae opzwellen en zelfs melk afscheiden („heksenmelk"). Het is verkeerd om dan de mammae uit te drukken, daar men ze daardoor allicht kwetst en zoo aanleiding geeft tot het optreden van eene ontsteking die bij meisjes vèrreikende gevolgen zou kunnen hebben. 150 Vóór men het kind ga kleeden overtuige men zich eerst er van dat de navelstreng goed dichtgebonden is; vroeger goot men er wat olie op en wikkelde haar in een met olie gedrenkt linnen lapje, vooral linnen! Eene dergelijke vieze behandeling wordt tegenwoordig niet meer toegepast; men wikkelt haar in een lapje hydrophielgaas om het vocht op te slorpen, legt er desnoods nog een plukje watten op en verwisselt dit dagelijks bij het baden totdat het buiten den navel gelegen gedeelte afgestorven is en losgelaten heeft. Daarna is geen navelbandje meer noodig! Het gebeurt soms dat het navelstompje zich niet spoedig met opperhuid bedekt, dat er een klein wratje van wild vleesch (bovenmatige granulatie, zie 191) gevormd wordt; dit is een klein bezwaar dat meestal door even aanstippen met helschen steen opgeheven wordt. Blijft dus het navelwondje eenige dagen na afstooting van de strengrest nog vocht afscheiden dan is het wenschelijk den dokter hierop opmerkzaam te maken. 151 Of men het kind op zijn Duitsch in zwachtels wikkelt of op zijn Hollandsch in doeken, vastgestoken met een half boekje spelden, is onverschillig, mits men maar als hoofdzaken beschouwt, dat vooreerst de kleeding nergens knellen mag, integendeel zoo los zitten moet dat geen enkele beweging, allerminst de ademhaling belemmerd wordt, en ten tweede dat onmiddellijk op de huid °eene wollen bedekking moet komen. De huidwerkzaamheid van een pasgeboren kind is zeer sterk ontwikkeld en de afscheidingen moeten eene stof vinden die ze gemakkelijk opzuigt. Om dezelfde reden moet een kind nog maanden lang dagelijks gebaad, minstens geheel gewasschen worden*). Dit moet zeer nauwgezet •) Sommige doktoren laten dit dagelijks baden pas beginnen na bet afvallen van de navelstrengrest. „om het kind te verleiden", zooals de bakers dikwijls voorstellen. Zonder twijfel echter kan het wel eens raoeielijkhedeninhebben, om ook bij normale tepels het kind aan het zuigen te krijgen. Het is dan echter slechts eene kwestie van geduld, gaat het heden niet dan gaat het morgen wel; het kind zal er niet onder lijden indien het wat langer duurt eer het zijn eerste lafenis krijgt; is het eenmaal gelukt, dan gaat het verder van een leien dakje: ce n'est que le premier pas qui coüte. 153 Zooals van alles weten de bakers ook van dat slechte aanpakken de oorzaak: „het kind heeft een te kort tongriempje" zeggen ze en een dokter die liever vooroordeelen voedt dan ze te bestrijden, knipt het door. Het tongriempje noemt men een klein plooitje van het mondslijmvlies, dat zich eigenlijk pas vormt zoodra de punt van de tong opgelicht wordt en dat men dan in het midden van de tong naar het tandvleesch van de onderkaak zich aanspannen ziet. Zeer zeldzaam is dit plooitje wezenlijk vliezig vergroot, en door die enkele gevallen zal het praatje dan ook wel in de wereld gekomen zijn, maar als regel kan gerust verzekerd worden dat het slechte zuigen niet van het tongriempje afhankelijk is. De ontlasting van het kind in de eerste dagen is zwart en wordt kindspek (Lat. meconium) genoemd. Later wordt de stof mooi helder geel. 154 Heeft een kind gedurende de eerste weken obstipatie, dan geett men het een theelepeltje slaolie of wonderolie; hoe walgelijk volwassenen in den regel dit laatste vinden, kinderen nemen het zeer gemakkelijk in. Ook de reeds vroeger (zie 26) genoemde zetpilletjes van zeep of kaarsvet worden bij kinderen veel gebruikt. Worden de kinderen met de flesch gevoed dan is het eenvoudigste om de melk niet zooals gewoonlijk met gewoon water maar met gortwater te vermengen. Rijst water bijvoegen stopt. 155 Spruw is eene oppervlakkige ontsteking van het mondslijmvlies, veroorzaakt door een schimmelplantje dat gelegenheid heeft zich te ontwikkelen in overblijfselen van melk die in de mondhoeken zijn blijven hangen, of ook wel eenvoudig door onreinheid *). Aanvankelijk alleen de punt van de tong, het tandvleesch en de lippen, later het geheele mondslijmvlies bedekkende, doet de spruw zich voor in den vorm van kleine geelwitte vlekjes, die niet oppervlakkig afgeveegd kunnen worden, (iaat het niet vanzelf binnen enkele dagen over, dan moet de verpl. den dokter er opmerkzaam op maken; beter echter is het de ziekte te voorkomen door uiterste reinheid op alles wat met het mondje van het kind in aanraking komt. Ik heb al opmerkzaam gemaakt op het reinigen der tepels na het aanleggen van het kind, dit geldt echter ook van het mondje. Indien wij volwassenen iets gebruikt hebben maken wjj met onze tong alle hoekjes schoon en drogen onze lippen af; bij een kind moet de verpl. dit doen. Men wikkelt daartoe een vinger in een schoonen zakdoek en veegt hiermede het mondje uit"). *) De door het schimmelplantje (Oidium albicans) veroorzaakte ziekte wordt met den wetenschappelijken naam van v>stomatomycosis" onderscheiden van den dour onreinheid ontstanen vorm. de aphthae; in het Hollaiidsch wordt het woord spruw gewoonlijk voor beide vormen gebruikt. . ... ##) Veel geneesheeren laten dit slechts doen indien er reeds spruw is, voor uien tiju achten zij uitwendige reiniging van de lipjes en mondhoeken voldoende. Het veronachtzamen van dezen maatregel heeft nog een ander en wel ernstiger gevolg, n.1. de zoo vake kinderdiarrhee, de „groenpoeperü" zooals het volk het noemt. Jaarlijks sterven hieraan eene groote menigte kinderen, meestal dezulke die met de flesch gevoed werden, en toch kan de geheele ziekte voorkomen worden door voldoende reinheid van het mondje. De bakers weten natuurlijk weer de oorzaak aan iets anders dan eigen zorgeloosheid toe te schrijven: het heet dat de kinderdiarrhee komt van het tandjeskrijgen en juist wel goed is. Onnoodig om op het onzinnige van deze redeneering te wijzen, 't Spreekt wel vanzelf dat het geheel verboden is het kind een dot in den mond te .geven om *le'; zoet te houden: evenmin een v;jg in een lapje gewikkeld als de speen van een zuigflesch. Wordt het kind niet geregeld gewasschen, dan geraakt de teedere ioo huid Ucht in eene pijnlijke ontsteking, het zoogenoemde „smetten . Vertoont het zich aan de billen tengevolge van veel urineeren ot te dunne ontlasting dan is het beste er in het geheel niet met water aan te komen, maar, telkens als het kind zich bevuild heeft, de verontreinigde plaatsen af te betten met een watje met slaolie. Geregeld baden, goed afdrogen en het aanwenden van een dooiden dokter voorgeschreven strooipoeder of zalf brengen overigens snel genezing. Van de strooipoeder moet men echter niet meei dan een dun waasje over de vochtige plaatsen strooien; er mag geen korst van komen. Zooals gezegd, wordt het kind het eerst eenige uren na de geboorte aan de borst genomen; gedurende de eerste paar dagen mag dit telkens als het kind trek heeft geschieden; het is echter wenschelijk zoo spoedig mogelijk daarin eene zekere regelmaat te brengen. Al vroeg moet het kind gewend worden om des nachts 7 a 8 uren achter elkander te slapen en overdag niet meer dan een keer of zes de borst te krijgen. Wanneer men niet nadenkt, schijnt het hardvochtig om het kind maar te laten schreeuwen, het is echter wezenlijk in zijn belang en ook in het belang van de moeder, die juist in den eersten tijd haar nachtrust zoo noodig heeft, 't Is verwonderlijk om te zien hoe spoedig de kinderen blijven doorslapen als zij bemerken hun zin niet te krijgen. Maar buitendien is regelmaat in de voeding wenschelijk'. Geheel verkeerd is het, zooals zoovele moeders doen, om haar kind zoodra het maar schreeuwt de borst te geven of een flesch klaar te maken. De vorige portie moet eerst verteerd en de maag tot rust gekomen zijn, en het kan juist wel zijn dat het kind schreeuwt door de gevolgen van zijne overvoeding. Zonder twijfel is de natuurlijke voeding, d. w. z. het geven van de moederborst, het beste. Uit verschillende statistieken blijkt dat van de aldus opgevoede kinderen veel minder sterven, beter groeien en nog na jaren door hunne sterkere gezondheid het bewijs leveren van deze stelling. Er kunnen echter redenen zijn (overlijden of ziekten van de moeder) waarom een kind de door de natuur aangegeven wijze Tot voor korten tijd waren algemeen in gebruik de flesschen 158 met een kurk gesloten (fig. 68) en waarin tot op den bodem een buis stak die aan het andere einde een caoutchouc slang had, waarvan het kind het einde in den mond kreeg. Wegens , .-i v, „1 ^ de onmogeniKneia om aeze genwiü um^uting geregeld, d. w. z. na elk gebruik goed schoon te maken, is zij natuurlijk af te keuren, en hoe langer hoe meer ziet men dan ook tegenwoordig de door de geneesheeren aanbevolen flesschen met een eenvoudig caoutchouc mondstuk, dat over den hals van de flesch heengaat, (fig. 69) in zwang komen. Deze mondstukjes zijn, door ze eenvoudig als een handschoenvinger om te keeren, ook gemakkelijk van binnen te reinigen en alle overblijfselen van melk, die er in hoekjes en gaatjes in zouden kunnen gaan verzuren en bederven, uitte verwijderen *). Op den wand dezer flesschen is eene verdeeling aangebracht om gemakkelijk een mengsel te maken in de verhouding zooals ik die in deze paragraaf zal aangeven. Men vuile de flesch niet verder dan met eene hoeveelheid die men bij ondervinding weet dat het kind achter elkander gebruikt, werpe de rest weg en make flesch en speen goed schoon. Gewoonlijk wordt dan de laatste in een glas met water bewaard tot een volgend gebruik : m. i. is na reiniaing droog bewaren Fig. 68. Slechte zuigflesch. Fig. 69. Goede zuigiiesch. beter, maar eiken morgen flesch en speen uitkoken. Melk van ééne koe te verlangen is onpractisch wegens de gebrekkige controle die men er op heeft; maar daarenboven ook voor de gevallen waarbij de omstandigheden toelaten zich te overtuigen dat men steeds melk van slechts ééne koe ontvangt, is dit af te raden. De samenstelling van de koemelk is volstrekt niet altijd dezelfde en afhankelijk van voeding, toevallige ongesteldheden van de koe, enz., iets wat alles behalve onverschillig is voor het welzijn van het kind. Neemt men integendeel altijd melk afkomstig van zeer veel koeien, dan mag er" desnoods wel eene enkele onder loopen, wier melk door toevallige omstandigheden eens wat waterachtiger dan gewoonlijk is; veel invloed op het mengsel zal dit niet hebben. •) Grïïskleurige caoutchouc mouüstukjes zijn gevaarlijk, nog meer de zwarte als ze iu water zfuken. Mon mag dus aliecn gebruiken ruode, ruod-bruine, uf zwarte die dryveu. Ware het kind aan de moederborst gebleven, dan zou het steeds melk van de temperatuur der moeder gekregen hebben; hieruit volgt dat het ook raadzaam is bij kunstmatige voeding de melk, vóór men ze toedient, tot een 38° te verwarmen en op die temperatuur te houden, door de flesch in een wollen kous te wikkelen *). In de derde plaats moet gelet worden op de hoeveelheid vloeistof die het kind per dag en bij eiken maaltijd krijgt: de kwaliteit behoort niet te zwaar te zijn voor de vertering, maar de verdunning mag ook niet zoo sterk zijn dat daardoor de te nemen kwantiteit te groot zou worden en het kind een maaguitzetting bezorgen. 159 De eenvoudigste methode van toediening is de volgende: Men geve den len en 2eudagnadegeb.oenmengselv.ldl.nielkm.3dln.water, daarna tot den 30en „ „ „ „ „ „ » 1 » » " ^ 7n " » „ » 80en » » » » » » » } " " " | " „ „ „ 180en „ „ „ „ „ „ » j » n « T » » „ „ „ 250en „ „ „ „ „ „ v 1 » » « t « » en vervolgens onvermengde melk **). Een precisere verdeeling, met opgave daarenboven van de hoeveelheden, geeft het volgende lijstje: Voor kinderen I van 1-3 Jagen voege men bij 150 cll'. melk 350 cM». water; de 400 cM». verdeeld over 8 11. \ „ 4.-7 „ „ , „ 200 „ „ 200 „ „ 400 . » » 8 . in de le maand { in de 2e week „ » » 250 ■ • 250 » » « 500 » « " " „ , 3e „ . » . 300 , . 300 . . » 600 „ „ » 8 . < , , 4e » , . . 350 , , 350 . , . 700 , . „ 8 . „ < le helft » » » 400 , 400 » » » 800 » » » 7 » • » 2e h | oe „ „ „ 450 ,, , 450 „ » « 900 » » » 7 » (le , 500 , , 400 „ „ „ 900 , , „7 » > > 3e i i » „ 550 , „ 450 » » «1000 » » » 7 • ( le , „ „ „ 600 » » 400 » «1000 » • » 7 » •• » 4e » ^ ge „ „ „ « C50 » 350 » » »1000 » » » 7 » r le „ „ „ , 700 , » 300 , » » 1000 „ « » 6 , » » 5e » 1 2e » .. » „ 750 , , 250 » . «1000 ,, , » 6 » < le „ „ „ ,, 800 , , 200 „ „ .1000 » » » 6 . • » Oe » } 2 „ „ , 800 „ » 200 ,, .1000 » • 6 . „ 7e , , » » 900 „ , 100 , » »1000 , , » 6 » „ 8e , » «1000 „ , geen » »1000 . » • 6 , i, „ 9e—12e maand » » «1200 » » » » «IvOO " * " " In de laatste drie maanden daarenboven dagelijks 1 a 2 maal pap van brood, beschuit of iets dergelijks in melk gekookt. #) Heeft men geen thermometer bij de band om de temperatuur te bepalen, dan boude men de lleseh tegen het gezicht of late eenige druppels op den rug van de hand vallen; nimmer echter mag men zieli docr 'elf aan de speen te zuigen van de temperatuur van den inhoud overtuigen. .... •< « a • •) Men bedenke hierbij echter dat de in de groote steden verkrijgbare melk in den regel reeds met water verdund is. In kleinere plaatsen en op het platteland waar men vaker de room in een dikke laag op de melk ziet liggen, kan het voorkomen dat bovenstaande verhouding te zwaar is. 4 Nauwkeurige onderzoekingen en analysen hebben het waarschijnlijk gemaakt dat dit verschil ligt in de verhouding van de hoeveelheid caseïne tot die van andere eiwitstoffen (caseïne is nl. de voornaamste, maar niet de eenige eiwitstof in de melk) En aan deze overweging hebben hun ontstaan en aanbeveling te danken de Voltmer'sche melk, de Backhaus melk van de fabriek „Nutricia"te Zoetermeer, de albumose melk, de albumine melk van Smit & Co. te Lekkerkerk en de Emstermate melk. Ik kan hier niet verder ingaan op het verschil tusschen deze preparaten. Ik moet nu nog op een ander verschil tusschen de natuurlijke en de kunstmatige voeding opmerkzaam maken en de wijze aangeven, waarop men ook dit tracht te ontgaan. 164 De melk van eene gezonde moeder is zuiver en steriel, en komt, aan de borst genoten, ook zuiver in het kinderlijk lichaam; de aan de huizen gevente koemelk bevat vuil, dat aan de uiers van de koe en aan de handen van de melkster zat, dat de melkemmer bevatte, dat was in het slootwater waarmede de melk verdund is, enz , en is bovendien misschien niet eens van eene gezonde koe. Want bij koeien komt zeer vaak eene ziekte voor, die parelzucht heet en volkomen overeenkomt met de bij menschen voorkomende en tuberculose genoemde ziekte. De zoo veelvuldig optredende hardnekkige kinder diarrheeën, waaraan zoovele kinderen in de eerste levensjaren sterven, worden toegeschreven aan het gebruik van melk die ziektekiemen bevat; kinderen althans die de moederborst of melk eener min gehad hebben, lijden er veel minder aan. In de laatste jaren wordt dan ook als eisch voor eene goede kunstmatige kindervoeding gesteld, dat deze geschiede met volkomen van ziektekiemen bevrijde melk. Men kan aan dezen eisch voldoen, door de melk eenvoudig te koken, waardoor men de ziektekiemen doodt, doch men weet dan al weer niet wat er daarna bij het open aan de lucht staan inkomt, en daarenboven verandert het koken wel iets aan de samenstelling van de melk. Prof. Soxhlet te München heeft daarom aangeraden de melk te steriliseeren zonder te koken en een toestel aangegeven, dat zeer goed aan de gestelde eischen voldoet en dan ook tegenwoordig veel gebruikt wordt (fig. 70). Twaalf fleschjes, wier gezamenlijke inhoud ongeveer voldoende is voor een geheelen dag, worden gevuld en in een rekje geplaatst, dat in een met water ge vulden blikken bak gezet wordt; het water mag niet hooger reiken dan tot aan den hals van de flesschen, daar^ deze open moeten blijven; men doet er slechts eene in het midden doorboorde caoutchouc stop op *). Nu brengt men het water aan de _ *) Bij sommige toestellen worden schiiven in plaats van stoppen verstrekt, die op de openingen der flesschen gelegd worden en met een heugel daarop bevestigd, of de hals van de flesschen is trechtervormig en wurdt gesloten door een kegelvormigen cauutchuucstop. kook en als dit een minuut of vijf lang geduurd heeft (dat wil natuurlijk zeggen: vijf minuten gerekend van het oogenblik dat het water flink opborrelde), dan sluit men de openingen in de a. Rekje voor het bewaren b- Mengglas. c. Kooktoestel. d. vy arm water¬ der flesschen. bakje met ther¬ mometer. Fig. 70. Soxhlet's toestel. stoppen met de glazen stopjes die bij elk toestel geleverd worden en gaat dan nog een half uur voort met koken. De spenen werpt men ook maar in het kokende water en steriliseert ze zoo tegelijkertijd. Ten slotte neemt men aan het handvat het geheele rekje met flesschen uit den bak en bewaart ze gesloten tot het gebruik. Boven heb ik reeds gezegd dat de melk tot eene temperatuur van 38° verwarmd toegediend moet worden; men bereikt dit gemakkelijk door een flesch in warm water te zetten van iets hooger temperatuur, daarna neemt men de stop er af en vervangt deze door een uitgekookte speen. Wat het mengsel aangaat dat in de fleschjes gedaan moet 165 worden, sluit Prof. Soxhlet zich tegenwoordig aan bij de voorschriften van Prof. Hoffmann en Prof. Heubner. Oorspronkelijk raadde ook hij aan een mengsel dat in samenstelling wisselde ongeveer als boven aangegeven is; volgens laatstgenoemde kinderartsen, is die zorg overbodig en is het voldoende de melk altijd in dezelfde verhouding te nemen, mits men voor de verdunning gebruike eene oplossing van 6% melksuiker (d. w. z. eene vloeistof die 60 gr. melksuiker op 1 L. water bevat) en wel altijd gelijke deelen. In het mengglas, dat bij den toestel gevoegd is, doet men eerst 3 deelstrepen water, dan è theelepels (gladgestreken =: ongeveer 18 gr.) melksuiker, en nadat deze opgelost is nog 3 deelstrepen koemelk. Dit is voor de eerste maand; voor kinderen van twee en drie maanden i'/j deelstrepen water, 9 lepeltjes suiker en weer 41/» deelstrepen melk. Voor oudere kinderen water en melk ieder 6 deelstrepen en 12 lepeltjes suiker. verschen waterstoof gezorgd worden dat de temperatuur niet boven 32° stijgt of onder de 30° zinkt. Ook lette men er op dat de spons, die zorgen moet dat de lucht in de conveuse niet te droog wordt, steeds vochtig zij. Het kind te wasschen en aan te kleeden zou onpractisch zijn daar het dan bij het verschoonen telkens te veel warmte zou verliezen; het best is het in watten te wikkelen en deze om het lichaampje vast te houden met een flanellen hemdje. Ook houde men de geheele kamer flink warm en zorge dat elke schoone luier eerst verwarmd is voor men hem aandoet. Om utJ iiuemuauugcii dieper te maken wordt het kind van tijd tot tijd eens verlegd en aan het schreeuwen gemaakt. Voedsel heeft het 168 niet veel noodig, maar daar zulk een zwak kindje telkens maar weinig tegelijk neemt moet het alle uur aan de borst gelegd worden (van de moeder of van een min: kunstmatige voeding komt bij zulke levenszwakke wezentjes in het geheel niet in aanmerking), en als het te zwak Fig. 71 couveuse. is om te zuigen ox de tepels niet erg gemakkelijk te pakken zijn, dan moet men wat moedermelk op een lepeltje spuiten en zoo ingieten (b\j slikbezwaren door den neus). Vijf theelepeltjes telkens is voldoende voor eiken maaltijd. Hoe lang een te vroeg geboren kindje in de couveuse verblijven moet is niet in het algemeen te zeggen, gemiddeld 3 a 4 weken; door schreeuwen als het er in gelegd wordt toont het kind wel dat het rijp is voor het verder leven in gewone temperatuur. TWEEDE AFDEELING. Ziekteleer. HOOFDSTUK I. BEGRIP EN VERDEELING DER ZIEKTEN. 169 § 1. Begrip van ziekte. Wat is warmte en wat is koude? Wat is gezondheid en wat is ziekte? Veel overeenkomst is er tusschen beide vragen. Warmte en koude gaan ongemerkt in elkander over, evenzoo gezondheid en ziekte; koude is de afwezigheid van warmte, gezondheid het ontbreken van ziekte. Heel veel verder komen we met deze opmerkingen echter niet om het wezen van beiden te begrijpen, toch wordt het hierdoor wel duidelijk hoe moeielijk het is eene juiste bepaling van het begrip ziekte te geven. Het menschelijk lichaam is opgebouwd uit cellen, zooals we weten; elk zulk eene cel leeft, d. w. z. in elke cel hebben voortdurend wisselende scheikundige veranderingen plaats; elke cel heeft ook hare functie, haren werkkring, haar taak te vervullen in de huishouding van het dierlijk leven. Houdt die stofwisseling om eenige reden op, dan is de cel dood; heeft zij op eene ongewone manier plaats, zoodat de functies opgeheven of veranderd zijn, dan noemen we de cel ziek. Indien dit slechts het geval is inet eene enkele cel, dan heeft dat natuurlijk geen invloed op ons geheele zijn, wel echter indien meer cellen, die tot een orgaan vereenigd zijn, hierin deelen. We zeggen zoo ook van een orgaan dat het ziek is indien het niet in staat is om zijn gewone werk te verrichten. Nooit zijn alle cellen van het lichaam tegelijk ziek; het is echter niet te verwonderen dat hetziekzijn van het eene orgaan meer dan dat van het andere terugwerkt op andere lichaamsdeelen en daarmede op den min of meer behagelijken toestand waarin we ons gevoelen. Het kan zijn dat dat opgeheven zijn der functie van een orgaan een gevolg is van het ophouden der werkzaamheid van ieder zijner cellen door ziekte, maar ook door het afsterven van een gedeelte dier cellen. Willen we dus een goed inzicht hebben in het wezen van eene of andere ziekte, dan hebben we te letten op 1° de stoornis in de werkzaamheid der aangedane organen (het gebrek aan eetlust, de diarrhee, het ijlen, de snelle pols, de pijn, enz., al welke verschijnselen symptomen heeten) en den terugslag daarvan op den algemeenen toestand; 2° de veranderingen die de stoornis veroorzaakt hebben, en 3° de oorzaak dier veranderingen. § 2. Verdeeling der ziekten. Voordat men door middel der zoozeer ten onrechte veroordeelde vivisectie en aan lijken de ziekelijke veranderingen der organen bij elke ziekte bestudeerd had, kon men wel niet anders dan wat wij nu weten dat slechts symptomen zijn, voor de eigenlijke ziekte aanzien. Waterzucht, geelzucht, koorts, kraamvrouwenkoorts, verlamming, hartkloppingen, hoofdpijn, enz. heetten vroeger en nu nog in den mond der leeken afzonderlijke ziekten. Ik heb echter reeds meermalen gelegenheid gehad op te merken dat wij tegenwoordig weten dat dit allemaal slechts verschijnselen zijn van hart-, lever-, baarmoederziekte, enz.; het zijn de gevolgen die het geheele lichaam ondervindt van het ziekzijn van een enkel orgaan. Er zijn echter ook, verwondingen nog niet eens medegerekend, veel locale ziekten waarbij de patiënten, zooals zij zeiven zeggen „gezond van harte" zijn: niet-beklemde breuken, goedaardige gezwellen, aangeboren of verkregen misvormingen, beenbreuken, enz. Voorts worden de ziekten onderscheiden naar hunnen duur 170 in acute en chronische, d. w. z. kort- en langdurende ziekten. Het spreekt vanzelf dat hiertusschen ook al weer geen scherpe grens te trekken is: wat is een korte duur, wat een lange? Acute ziekten die wat lang duren, beginnen we na een zekeren tijd subacuut te noemen; genezen ze eindelijk nog niet, dan worden zij chronisch, en zoo zien we dat beide vormen langzaam in elkander kunnen overgaan. Voor die onderscheiding is de tijd echter niet alleen het kenmerk; er bestaat ook een verschil in den aard der ziekelijke veranderingen die in een orgaan plaats hebben bij acute en bij chronische ziekten, zoo zelfs dat tegenwoordig in het spraakgebruik hoofdzakelijk het laatste verschil in aanmerking genomen wordt en men dus bijvoorbeeld zeer goed spreken kan van eene acute ziekte die weken lang duurt en omgekeerd eene bepaalde ziekelijke afwijking reeds van begin af aan chronisch kan noemen. De oorzaak van een ziekelijken toestand ligt in den mensch zeil of er buiten. Het eerste is het geval bij overgeërfde ziekten; men kan syphilis krijgen door besmetting van een daaraan lijdend persoon, maar ook zonder dat er eenige uitwendige aanleiding toe is, doordat de ouders aan deze ziekte leden. Het kind heeft gelijkenis in uiterlijk, in bouw, in geestelijke eigenschappen met zijne ouders, het is dus a priori reeds waarschijnlijk dat ook ziekelijke afwijkingen wel voortgeplant zullen worden. Veel vaker nog erft het kind eene niet nader omschrijfbare voorbeschiktheid van een of ander orgaan tot ziekte, een minder weerstandsvermogen tegen uitwendige invloeden, zoodat eene bijkomende oorzaak, die een ander geen kwaad zou doen, voldoende is om dezelfde ziekte te doen optreden die een of beide ouders hadden. Sommige overerfbare ziekten, die in de tweede groep thuis behooren, rekende men vroeger tot de eerste. Zoo de longtering; veel geleerden nemen tegenwoordig aan dat niet die ziekte zelf, doch een slechte bouw der borstkas overgeërfd wordt en dat daarna de kinderen door hun voortdurend verkeeren in de omgeving der ouders, door deze zelf besmet worden. 171 In verreweg de meeste gevallen echter komt de oorzaak van buiten, en de ziekten waarbij dit het geval is worden onderscheiden in parasitaire, infectieuse en niet-infectieuse ziekten. De parasitaire ziekten worden, zooals de naam aanduidt, veroorzaakt door parasieten. Onder parasieten verstaat men wezens die leven van het lichaam van een ander; ze zijn deels van plantaardigen, deels van dierlijken aard. Tot de eerste behooien enkele ziekten van de behaarde hoofdhuid, verder de actinomycose, de spruw; tot de tweede: de schurft, de trichinose, de hehiiintliiasis (wormen in het darmkanaal). 172 Al staan deze dieren op een zeer lagen trap van ontwikkeling, de grootste vijanden van den mensch zijn nog minder georganiseerde wezens, n.1. die welke den overgang vormen^ van het planten* en dierenrijk. Zij zijn de oorzaak der infectieziGktcn, en worden bacteriën of microben genoemd *). Zij bevinden zich in de aangedane organen alleen of ook wel door het geheele lichaam verspreid en tevens in alle uitscheidingen, en zijn in staat, indien sommige omstandigheden medewerken, om ook anderen ziek te maken. In dat geval spreekt men van besmettelijke") ziekten. Het is overbekend dat men ziek kar. worden door omgang met sommige zieken, dat enkele ziekten van den eenen mensch op den anderen o vei gaan kunnen door aanraking of soms ook alleen maar door in de nabijheid te verwijlen. *) Beide zijn Grieksche woorden, het eerste beteekent: jstaalje", tweede «kleine levende wezens". Daar het niet alle staafjes zijn, is het tweede woord betel, het eeiste is echter meer gebruikelijk. ••) Zeg toch niet «overerfelijk als ge »besmettehjk bedoelt! Dit geschiedt door die voor het bloote oog onzichtbare ziektekiemen welke onmiddellijk van den een op den ander overgaan (contagieuse *) ziekten), of door dergelijke kleine organismen die eerst in den grond een zeker ontwikkelingstijdperk moeten doormaken en daarna pas anderen ziek kunnen maken (mias■ matische") ziekten). Mazelen, roodvonk, diphtherie, kinkhoest, syphilis, longtering behooren tut de eerste soort. Patiënten die aan eene dezer ziekten lijden, leveren een gevaar op voor hunne omgeving, en het is bekend hoe door besmetting van één geval eene heele streek geteisterd kan worden. Men noemt de ziekte dan epidemisch- Cholera en ingewandstyphus zijn niet besmet-173 telijk en kunnen dus niet door directe besmetting tot eene epidemie aanleiding geven; de uitwerpselen dier patiënten echter, die de ziektekiemen bevatten, kunnen bij onvoldoende zorg de ziekte onmiddellijk overbrengen of, doordat de bacteriën zich in den grond vermeerderen, door middel van vergiftiging van het drinkwater weder andere menschen ziek maken. De tusschenpoozenae koorts, de malaria, wordt slechts door bemiddeling van den grond voortgeplant en is dus eene zuiver miasmatische ziekte. Zij onderscheidt zich daarenboven van de beide vorige ziekten door de eigenaardigheid, dat haar ziektekiemen niet overal tieren kunnen; slechts in lage, moerassige streken kunnen zij zich in den voor den mensch ziekmakenden vorm omzetten, en de malaria is daardoor dus aan bepaalde streken gebonden, is een endemisch optredende ziekte. Een aan malaria lijdende zieke is in geen enkel opzicht schadelijk voor zijne omgeving, terwijl hij zelf beter wordt indien hij zich begeeft naar een gezonder streek. Een choleralijder ecliter, die zich verplaatst, kan overal den bodem ziek maken, indien niet gezorgd wordt dat zijne uitwerpselen onschadelijk gemaakt worden. Eene epidemie kan dus zoowel door eene miasmatische als door eene contagieuse ziekte ontstaan, eene endemie alleen door de eerste; beiden zijn echter het tegelijkertijd ziek zijn van een groot aantal menschen aan eene infectieziekte. Vergelijk het volgende overzicht: •) Het Latijnsclie woord contagium beteekent bsmetstof". •*) Het Griekscbe woord miasma beteekent verontreiniging". 174 ZIEKTEN Ziekten, waar- Ziekten, waarvan de oorzaak van de oorzaak in den mensch buiten den ligt mensch ligt. (bijv. zenuwziekten, Nie< .|njecljeuse Ziekten.diedoorkleine bloedziekten , ge- levende wezens verziekten. zwellen, enz.). ((#) „„„M wmmige maag- Parasilain zkUeH, Infectieziekten. en ingewands- , — m ziekten, been■ Ziekten, tenge- Ziekten, tenge- Inf.ziekten,die Inf.ziekten,die breuken, enz. volge van plant- volge van dierlij- gewoonlijk meer enkele menschen aardige parasieten ke parasieten, (bv. menschen tege- aantasten, (bijv. (bijv. favus, spruw, schurft, lintwor- lijk aantasten (epi- tering,wondkoorts enzy men, trichinose, demische ziekten) enz.). enz.). (bijv. roodvonk, mazelen, cholera, typhns, enz.). HOOFDSTUK II. INFECTIEZIEKT E. § 1. Oorzaak der infectieziekten. De oorzaak der infectieziekten hebben we, zooals we boven zagen, te zoeken in de aanwezigheid van millioenen microscopisch kleine levende wezentjes, die microben, bacteriën of microörganismen genoemd worden. Het zijn zulke kleine lichaampjes, dat de sterkste vergrootingen noodzakelijk zijn om ze te zien en dan nog doen zij zich voor als kleine puntjes tusschen en in de cellen; eene menschelijke cel die we toch reeds als microscopisch klein hebben leeren kennen, bevat er soms meerdere binnen hare wanden. Als alle lagere wezens hebben ze de eigenschap om zich binnen een zeer korten tijd sterk te vermenigvuldigen; in den tijd van enkele uren kan uit ééne microbe een nageslacht van duizenden ontstaan. Vroeger meende men dat de aanwezigheid dier wezentjes op zichzelf reeds voldoende was om de ziekteverschijnselen, die we zien. te verklaren. Als alle levende wezens hebben ze stofwisseling — want juist daardoor onderscheidt zich de levende van de doode stof — en nu blijkt het meer en meer door de onvermoeide onderzoekingen der laatste jaren, dat het de stofwisselingsproducten zijn die de verschillende ziekten veroorzaken, ons als het ware vergiftigen. Naar hun vorm worden ze onderscheiden in kleine staafjes 175 en korreltjes; de eerste lieeten met den wetenschappelijken naam bacillen *), de tweede mikrokokken. De bacteriën hebben een zeer taai leven; als al wat leeft hebben ze voor hun voortbestaan water noodig, doch desniettegenstaande kunnen zij maanden lang uitdrogen en toch blij ven leven. Ze planten zich in dien tijd dan wel niet voort, doch leven onmiddellijk weer op zoodra ze in gunstiger omstandigheden komen. Die gunstiger omstandigheden bestaan in het algemeen genomen in 1". vocht, 2". eene temperatuur tusschen 20° en 40°, 3". dierlijk voedsel. Hieruit volgt dat men al geen idealer ontwikkelingsplaats voor microben vinden kan dan eene wond of een slijmvlies van het menschelijk lichaam; het met warm bloed gedrenkte weefsel voldoet aan alle vereischte eigenschappen en ') Met ééne c, en dus niet bak-cil uitgesproken. Het woord bacillus in het Latijn beduidt evenals bacterie in het Grieksch sstokje"; bacterie wordt echter meestal als algemeenen term gebruikt. Mikrokokkos is Grieksch en beteekent «klein korreltje'. 8* do ondervinding bevestigt dan ook deze onderstelling; vooral mond- en vul va-slijmvlies bevat een onnoemelijk aantal microben van allerlei soorten. Vandaar mijne waarschuwing bij gelegenheid van de bespreking der catheterisatie, om vóór den aanvang dier kunstbewerking toch vooral de vulva goed te reinigen. Maar met het oog op hetgeen ik gezegd heb omtrent do ontzettende voortplantingssnelheid der microben en in verband met de taaiheid waarmede zij aan het leven vasthouden, is het niet te verwonderen dat er zoowat overal in de natuur van die wezentjes voorkomen. Millioenen en millioenen worden er elk uur geboren, en gaan ook weer verloren, terwijl sommigen een geschikte plaats vinden om zich te ontwikkelen en weer het aanschijn aan nieuwe generaties te geven. Gelukkig echter zijn er zeer veel onschuldige soorten onder, daar we anders ons leven geen oogenblik zeker waren; daarenboven kunnen ze ons lichaam niet anders binnendringen dan door wonden of wondjes; eene ongeschonden huid en een gezond slijmvlies zijn ondoordringbaar voor hen. Toch nog zouden wij voortdurend groote gevaren loopen, daar het minste schrammetje eene ingangspoort voor ziektekiemen is, hadden we in ons lichaam zeil geen verdedigingsmiddelen: ik bedoel de witte bloedlichaampjes. We herinneren ons dat er in het bloed twee soorten van bolletjes voorkomen, de in grooten getale aanwezige roode en de minder in aantal zijnde witte. Die witte bloedlichaampjes nu, die eigenlijk niets anders zijn dan klompjes protoplasma, zijn de hevigste vijanden der microben: zij eten ze op. Komen er in een wondje enkele bacteriën die zich snel vermeerderen, dan komt er door hunne stofwisselingsproducten ontsteking, de bloedvaatjes in de buurt zetten zich sterk uit, zoodat er veel meer bloed doorstroomt dan gewoonlijk (zooals al reeds uit de meerdere warmte en roodheid van eene ontstoken plaats blijkt) en door eene zekere aantrekkingskracht worden de witte bloedlichaampjes door den bloedvaatwand heen in .het omringende weefsel getrokken en... doen hun plicht. Deze kan hun echter wel eens te zwaar zijn: de bacteriën kunnen zich in zulk eene hoeveelheid vormen dat er geen beginnen aan is. Alsdan krijgen zij de overhand, delft het lichaam het onderspit en worden we ziek. 176 § 2. Desinfectie. Het komt er dus op aan om die kleine wezentjes te bestrijden. Of we al symptomen bekampen, bijv. met chinine de koorts wegnemen, daar wordt de patiënt nog niet beter door; we moeten de oorzaak van de koorts opsporen die bijna altijd een gevolg is van het opnemen van bacteriënstofwisselingsproducten in de sappen van het lichaam, dus zoeken waar de grootste ophooping dier bacteriën is en hen daar trachten te dooden. Hoe doen wij dit nu? Ik behoef wel niet te zeggen dat er sinds jaren ontzaglijk veel en in allerlei richtingen met eene groote mate van schranderheid door verschillende geleerden moet geprobeerd en onderzocht zijn, om te weten te komen wat er reeds nu bekend is omtrent de voorwaarden van leven, ontwikkeling, dood dier slechts met het microscoop zichtbare organismen. Sinds Lister (geb. 5 April 1827 in Engeland) in 1877, zonder nog te weten wat de oorzaak der wondettering was, maar met genialen blik inziende dat wonden behandeld moesten worden met middelen in staat om van buiten af ingekomen ziektekiemen te dooden en daarna van de lucht afgesloten te houden, zijne beginselen bekend maakte; nadat Pasteur (geb. 27 December 1823 in Frankrijk overl. 28 September 1895) door eene reeks scherpzinnige proeven bewees dat er geen leven in doode stof kan ontstaan en anders licht bedervende stoffen volkomen tegen bederf kunnen gevrijwaard worden door de lucht die er bijkomen kan te zuiveren; nadat vervolgens Koch (geb. 11 December 1843 in Duitschland) aangegeven had hoe men de verschillende bacteriënsoorten op aardappelschijfjes, gelatine, enz. kweeken kan en in hunne eigenschappen bestudeeren, hebben een groot aantal onderzoekers proeven genomen met verschillende stoffen, om na te gaan welke het snelst en het zekerst doodend voor bacteriën zijn. Vele zijn bevonden aan de vereischten te voldoen, doch die kunnen echter niet alle voor wondbehandeling gebruikt worden, daar de wonden zelf er natuurlijk niet onder lijden mogen. De besmetting van wonden wordt gewoonlijk aangeduid met 177 het woord „infectie" of „sepsis" en de ontsmetting met den term „desinfectie" of „antisepsis"; na desinfectie is eene wond zonder sepsis of „aseptisch", maar blijft altijd een vruchtbaren voedingsbodem voor de bacteriën; een instrument, een stuk gaas echter zijn na desinfectie onvruchtbaar, „steriel", zoodat men in plaats van desinfecteeren van instrumenten en verbandstoffen, ook kan spreken van steriliseeren. Het desinfecteeren, het dooden van bacteriën, nu kan geschieden door de volgende middelen: Sublimaatoplossing. Sublimaat is eene kwikverbinding. Alle 17o kwik verbindingen zijn zware vergiften voor al wat leeft, en sublimaat is dit in zulk eene hooge mate dat de mensch slechts enkele milligrammen zonder gevaar kan innemen en eene oplossing van 1 deel op 300.000 deelen water reeds in staat is om bacteriën te dooden. Er is geen chemisch desinfectiemiddel dat in werking hiermede overeenkomt; ongelukkig echter staan er andere eigenschappen tegenover die een algemeen gebruik in den weg staan. In de eerste plaats tast het metaal aan, zoodat instrumenten die men er mede gedesinfecteerd heeft, zwart worden, bros en na eenige malen breken.. Uitzondering hierop maakt goud, nikkel en enkele andere metalen; indien men dus voor eene verbandwisseling zijne handen met sublimaat wenscht te wasschen, behoeft men een gouden ring met af te leggen. Zoo ook worden vernikkelde instrumenten niet door sublimaat aangetast; indien men niets anders bfo de hand heelt mag dus bij uitzondering sublimaat wel gebruikt worden om ze te ontsmetten; men bedenke echter wel dat het nikkel slechts een zeer dun laagje op het staal vormt, dat misschien nog wel hier of daar gebarsten of afgesprongen is. Eene sublimaatoplossing is kleurloos als water; met het oog op het gevaar van eene vergiftiging door vergissing, wordt de oplossing wel eens met een paar druppels eosine-oplossing lichtrood gekleurd. Het wordt dikwijls voorgeschreven in de verhouding van ï deel op 1000 deelen water, in den regel echter met het doel om de oplossing daarna met eene gelijke hoeveelheid water te verdunnen. Eene concentratie van V2000 is de meest gebruikelijke; in de oogheelkunde mogen slechts zeer slappe oplossingen gebruikt worden (1 op 4 a 6000). In de particuliere praktijk zijn zeer handig de sublimaat-pastilles, die ieder 1 of 1/2 gram sublimaat bevatten en die men dus in 1 L. water op te lossen heeft om eene verhouding van 1 : 1000 of van 1: 2000 te verkrijgen. Ook deze zijn meestal rood gekleurd, doch soms ook blauw ). Eveneens blauw of groen gekleurd zijn de in den handel verkrijgbare pastilles van een andeï kwikpraeparaat, het kwik-oxycuanaat, a 1/4, V» of 1 £r- van deze ?tof- ?c wo^en weinig gebruikt, maar verdienden beter, want dit kwikzout is ook een goed desinfectans en heeft daarenboven het voordeel geen metaal aan te tasten. 179 Carboloplossing "), carbolzuur, phenol of phenylzuur is ook een uitstekend desinfectiemiddel; het moet echter in veel sterker concentratie aangewend worden. Indien bacteriën gedurende geruimen tijd in aanraking met eene oplossing van 2 a 3 procent (2 dl. carbol op 100 dl water) zijn, sterven ze ook, voor eene kortere aanraking is 5 % noodig. Carbol tast de instrumenten niet aan, uitgezonderd de snijdende (messen, scharen, beitels, enz.) die er bot door worden; het heeft echter eene andere groote schaduwzijde, van n.1. in de sterkere graden van concentratie de huid aan te tasten en eveneens voor het menschelijk organisme vergiftig te zijn. Het eerste, en eens het voornaamste antisepticum, wordt het tegenwoordig nauwelijks meer gebruikt. 180 Creoline. Eene met het vorige middel verwante stof, die eveneens uit steenkolen gewonnen wordt. Creoline werkt zeer snel vernietigend in op de cholera- en •) In Ëngelsche fabrieken wordt ook het sublimaatgaas blauw gekleurd. **) Carbolmet écne u en dus niet als carbool uitgesproken. typhus-bacillen en wordt daarom bij voorkeur gebruikt tot het ontsmetten van de faecaliön van lijders aan genoemde ziekten. Het is echter ook zeer geschikt voor het desinfecteeren van handen, instrumenten, onderkleeding, enz. Het zuivere creoline is een bruine, strooperige vloeistof, die met water gemengd moet worden in eene verhouding van 2 a 3% (2 a 3 dl. creoline op 100 dl. water)*). Lysol. Dit is eene uit de creoline afgezonderde stof, die veel lol werkzamer is en zich uitstekend laat gebruiken voor het desinfecteeren van instrumenten, handen, sputa en faecaliön. Men gebruikt het in een 1 a 5 procents oplossing. Creoline en lysol hebben, bij hunne veel sterkere antiseptische eigenschappen dan carbol, nog het voordeel van niet vergiftig te zijn, doch het nadeel van in oplossing met water een ondoorschijnende vloeistof te geven. In Duitschland meer dan in ons land wordt veel thymol in eene 1-procentige oplossing gebruikt; het is een zeer goed antisepticum. lac, Boorwater wordt genoemd eene oplossing van boorzuur. Het loa werd een tijdlang als ongiftig antisepticum gebruikt, verdient echter dezen naam niet. Boorzuur doodt alleen hoogere schimmels, zoodat water waarin deze stof opgelost is niet troebel wordt; op bacteriën vermag het echter weinig. ... Iodoform is eene onoplosbare stof, die in poedervorm gebruikt löd wordt om op wonden te strooien. Het werkt sterk antiseptisch vooral door zijne opdrogende werking, waartegen, zooals boven gezegd is, de bacteriën ook niet kunnen. Vooral de bacillen der tuberculose worden door de iodoform gedood, vandaar dat deze stof in de laatste jaren zoo vaak gebruikt wordt om, hetzij opgelost in aether, hetzij gemengd met olie of glycerine, in te spuiten in door tuberculose aangetaste gewrichten, beenderen, fistels enz. Ook in poedervorm wordt enkele malen Magisterium bismuthi, eene bismuthverbinding, verder dermatol, aïrol, orthoform, enz. gebruikt om op wonden te strooien. Orthoform heeft daarenboven een plaatselijk pijnstillende werking. Salicylzuuroplossing behoort onder de zwakkere antiseptica. Men gebruikt het soms nog om groote met etter gevulde holten leeg te spoelen, indien men reden heeft om te vreezen dat anders van carbol- of sublimaatoplossing vergiftige hoeveelheden zouden vereischt worden, of ter verdunning van carbol waarin men gedurende eene operatie de instrumenten legt. Het geraakt echter als antisepticum steeds meer uit het gebruik. *) Om een goed mengsel te krijgen is liet wenschelijk de creoline in het water te druppelen en niet omgekeerd. Alcohol is een zeer zwak antisepticura; het wordt echter in de oogheelkunde vaak gebruikt voor het desinfecteeren der instrumenten, omdat de teedere weefsels waarmede ze in aanraking komen niet tegen de meeste andere bestand zijn. Messen en scharen worden er niet bot van. 184 Chloorzink in eene oplossing van 10% is niet alleen een antisepticum maar verbrandt ook de weefsels die er mede in aanraking komen. Het wordt daarom vaak gebruikt na operaties die wegens tuberculose gedaan zijn, om mogelijke infectie van de deelen die niet weggenomen zijn te vernietigen. Volgens eene methode, die in Frankrijk meer dan in Duitschland en Nederland in gebruik is, spuit men het ook in tegen dezelfde ziekte. Pyoctanine is een antisepticum dat een tijd lang zeer aanbevolen is. Men verstaat hieronder oplossingen, poeders, stiften, enz. van eene anilinekleurstof, het methyl-violet. Voor sommige gevallen overtreft het alle andere in werking zonder voor het menschelijk organisme zelf vergiftig te zijn. 185 Formaline, een 40°/0-ige oplossing van formaldehyde (een gasvormige stof) in water. Dit nieuwste der gebruikelijke antiseptische vloeistoffen is zeer werkzaam en daarbij ongiftig. Men gebruikt het in de chirurgie in oplossingen van Vs a 1° % ('lus de in den handel zijnde 40%-tige oplossing verdund met 79 a 3 deelen water). Door verbinding met andere stoffen heeft men er formogelatine, amyloform, tannoform, enz. van gemaakt, die voor wondbehandeling dienen. 186 Behalve deze door hunne scheikundige eigenschappen werkende stoffen hebben we nog andere middelen om bacteriën te dooden: in de eerste plaats hitte, op verschillende wijzen aangewend, 't Behoeft wel geen betoog dat met het verbranden van besmet lijf- en beddegoed tevens alle bacteriën vernietigd worden; we wenschen echter in den regel alleen de bacteriën te dooden, en de voorwerpen die er door verontreinigd zijn te behouden. Kookhitte (dus 100") is ook reeds voldoende; alles wat dus tegen koken kan, kan op deze wijze ontsmet worden. Ook de damp van kokend water is in staat bacteriën te dooden; men bedenke echter dat deze damp, nauwelijks aan de oppervlakte van het water gekomen, onmiddellijk afkoelt en we dus deze methode niet gebruiken kunnen dan tenzij men bijzonder daarvoor ingerichte toestellen gebruikt, desinfectie-ovens, waarin gezorgd is dat de temperatuur van den door de te ontsmetten stoffen stroomenden damp niet lager dan 100n is. We komen hierop later terug. Ten slotte moet ik nog melding maken van de mechanische desinfectie, bestaande in borstelen, wrijven, schuren en poetsen. Allo drie groepen van middelen, de chemische, de thermische (aanwending van hitte) en de mechanische worden in practijk gebracht naar gelang van de omstandigheden, die de aanwending van het eene middel boven het andere verkieselijk maken, en welke we in het vervolg zullen leeren kennen. § 8. Voorbehoeding tegen infectieziekten *). In de inleiding 187 van deze afdeeling heb ik reeds gezegd, dat er behalve de van buiten komende ziekteoorzaak, ook voor vele ziekten nog eene reden in den mensch zelf gelegen moet zijn voor het uitbreken er van. Deze voorbeschiktheid van sommige menschen tot bepaalde ziekten, is een gevolg van een slechten lichaamsbouw, van een verminderd weerstandsvermogen door onvoldoende of ondoelmatige voeding, van een reeds aanwezig zijnde chronisch ziekelijken toestand van sommige slijmvliezen, die ze tot opneming geschikt en voor bacteriën-ontwikkeling bevorderend maken. Het tegenovergestelde bestaat echter ook, en deze eigenschap 188 heet immuniteit, onvatbaarheid. Er zijn menschen die zich te midden van de grootste besmetting kunnen begeven zonder ziek te worden, die zich op allerlei wijzen aan infectie ongestraft kunnen blootstellen: zij hebben eene aangeboren immuniteit voor ééne of meer ziekten. Men kan haar echter ook verkrijgen. Het is algemeen bekend dat men maar hoogst zelden voor de tweede keer mazelen krijgt; evenzoo is dit het geval met roodvonk, pokken, waterpokken, kinkhoest, typhus en cholera. Dat is dus eene immuniteit, ontstaan door het eens doormaken van de ziekte. Eene kunstmatige immuniteit scheppen we ons tegen ééne 189 ziekte, de pokken, en wel door de vaccinatie "). Het komt hierop neer, dat men door het inenten van smetstof uit koepokken een zeer lichten vorm der ziekte teweegbrengt, die echter evengoed als de eigenlijke pokziekte den ingeënte voor het vervolg vrijwaart. Indien men zich om de 7 jaar ongeveer laat inenten, is men bijna absoluut tegen het gevaar van de ziekte gewaarborgd. Krijgt ook al heel zelden een ingeënte eens pokken, dan is de ziekte in allen gevalle zeer onbeteekenend, en eene verpl. kan zich dus met de grootste gerustheid en zonder zich wijs te maken dat ze zich erg opoffert, aan het verplegen van een lijder aan pokken wijden. *) I)e verschillende hygiënische maatregelen die in het algemeen noodig zijn om eene epidemie te verhoeden, behoeven hier niet besproken te worden. De maatregelen die de verpl. voor eigen veiligheid te nemen heeft, bespreek ik tegelijkertijd met de ziekten zelf. **) Van het inspuiten van het in Afd. 1 Hoofdst. III §3 (bij 55) behandelde antidiphtherisch serum wurdt ook beweerd dat het voorbehoudend tegen diphtherie zou werken. Het vaccineeren geschiedt op de volgende wijze: met een goed gedesinfecteerd mesje (fig. 72) wordt bü een kalf eene pok opengesneden en wat van den inhoud aan de punt van het mesje gesmeerd. Maakt men nu hiermede een prik (gewoonlijk vijf op iederen arm) in de huid, dan wordt tevens wat smetstof ingebracht en ontwikkelt zich daar ter plaatse binnen eene week eene pok. Hevig jeuken verleidt vooral kinderen dikwijls tot wriiven en krabben, waardoor het Fig. 72. vaccine lancetten. doel niet bereikt zou worden. Zoo¬ dra er dus iets van roodheid en zwelling te zien komt, moet men een beschuttend verbandje aanleggen van slechts gedesinfecteerde dus aseptische verbandstoffen. Antiseptische^ stoffen mogen natuurlijk niet gebruikt worden, daar het ons hier bij uitzondering juist om de sepsis te doen is. § 4. Wondinfectie. Wanneer we afzien van de genezing zonder litteekens, die alleen mogelijk is bij wondjes in de huid, maar niet zoodra de wond door alle lagen van de huid gaat, dan kan men zeggen dat de genezing van eene wond op twee wijzen plaats kan hebben. 190 Vooreerst door onmiddellijke aaneensluiting der wanden, waardoor een fijn lijnvormig litteeken ontstaat (fig. 73). Na deze manier van genezing is de toestand zooveel mogelijk gelijk aan den vroegere en dus moeten we dit ook steeds tiachten te bereiken. In het Latijn heet dit „reunio per primam intentionem", dat men zou kunnen vertalen door „ge¬ nezing in eersten aanleg , terwijl in het dagelij ksch leven bij afkorting gewoonlijk „genezing per primam" gezegd wordt. Deze manier van genezing nu vereischt de volgende voorwaarden: ten eerste moeten de wanden en randen Fig. 78. wondgenezing per primam. van de wond precies tegen elkander gelegd kunnen worden, ten tweede moet de wond geheel aseptisch zijn. 191 Wordt de laatste voorwaarde niet vervuld, dan komt er meer wond vocht, later etter, en de wond vlakten worden van elkander gedrongen, zoodat dan ook aan de eerste voorwaarde niet meei voldaan is. De genezing duurt dan net zoo lang als noodig is om de ontstane ruimte met nieuw weefsel vol te laten groeien en daarna hieroverheen weer huid, dat dan een breed litteeken vormt (fig. 74). Ook het niet aanwezig zijn van de eerste bovengenoemde voorwaarde voor prima intentio alleen heeft de tweede manier van genezen tot gevolg; ik bedoel dat deze niet alleen afhankelijk is van sepsis. 't Kan bijvoorbeeld zijn dat de wondranden erg gekneusd en verscheurd zijn, of zelfs een stuk van de huid er geheel uit is, zooais tengevolge van overrijden gebeuren kan; ook wordt de wond soms wel expresselijk opengehouden door het inleggen van een caoutchouc- of glazen buis (draineerbuis) of wat verbandstof. Kig. 74. wonügeusziug per secundam. Alsdan begint er zich op den bodem van de wond nieuw weefsel te vormen, dat onder het microscoop gezien het meest overeenkomst toont met bindweefsel, met het bloote oog echter korrelig schijnt; het draagt daarnaar den naam van granulatieweefsel *). Zoodra de geheele holte er mede opgevuld is, begint van den rand af een dun laagje huidcelletjes er overheen te groeien. Men ziet dit aan een lichtblauw waasje dat in de rondte het granulatieweefsel begint te bedekken. Gaat het wat. langzaam dan tracht men de granulaties tot ster- 192 keren groei te prikkelen door sommige medicamenten. In de eerste plaats wordt hiervoor iodoform gebruikt; sterker prikkel is echter nog het branden („aanstippen" zooals men het noemt) met „een steentje", dat niets anders is dan gesmolten en in staaf,jesvorm gegoten helsohe steen (nitras argenti). Het spreekt van zelf dat men dan voorzichtig dat blauwe randje van huidcelletjes sparen moet en bij het aanstippen dus altijd wat van den rand verwijderd moet blijven. Groeit dat granulatieweefsel te sterk, zoodat het boven het vlak van de huid gaat uitsteken, zonder dat deze nog aanstalten maakt om het te bedekken, dan moet integendeel flink met het steentje er overheen gebrand („gecauteriseerd"i worden; het is er dan niet om te doen om door een lichten prikkel tot groei aan te sporen, doch om reeds te veel gevormd weefsel **) te vernietigen. Dit duurt dus heel wat langer en geeft veel minder goed resultaat dan de genezing per primam; is dus eene wond geïnfecteerd of hebben we gegronde reden om dit te vreezen, dan moeten we met al de ons ten dienste staande middelen trachten de aanwezige bacteriën te dooden. Ik heb het reeds gezegd dat sublimaatoplossing in dit opzicht het krachtigst werkt en ik zou het niet behoeven te herhalen, ware het niet dat velen eene andere eigenschap van het sublimaat vreesden, die ik ook genoemd heb, n.1. de giftigheid. Volkomen ten onrechte: wanneer ik uitzonder brandwonden die een groot gedeelte van het lichaam •) Van granules = korrels. ••) »Wild vleesch" noemen de leeken het: ik heb echter hoven reeds gezegd dat het een bindweefselachtigen bouw en dus inet vleesch niets tJ maken heeft. innemen, dan aarzel ik niet op grond van mijne ondervinding aan te bevelen welke wond ook, op hoe jeugdigen leeftijd ook, steeds te verbinden met een verband, gedrenkt met eene sublimaatoplossing van 1 : 2000, wanneer men reden heeft om te twijfelen of de wond wel aseptisch is. Eene door een of ander ongeval verkregen wond, die niet gehecht behoeft te worden of die men alvast van een voorloopig verband wil voorzien, bedekke men dus als vaste regel, na ïeimging en desinfectie vaa de omgeving volgens de later aan te geven methoden, met oen in sublimaatoplossing gedrenkt compresje. Men kan hiermede nooit kwaad, integendeel slechts goed doen, en dan kan later de dokter beslissen of er ook redenen zijn om eene andexe behandeling in te stellen. Eene aseptische wond behoeft natuurlijk geen antiseptisch verband; zoo bijvoorbeeld, indien vóór eene operatie de huid in den omtrek goed gereinigd en daarna gedesinfecteerd is, indien de handen van operateur en assistenten op dezelfde wijze behandeld zijn, wanneer de instrumenten gesteriliseeid zijn en (vandaar de naam komma-bacil). Cholera is evenmin als typhus contagieus, het verplegen van een choleralijder brengt echter toch meer gevaren mede, doordat men veel meer gelegenheid heeft om met uitwerpselen (van boven en van onderen) in aanraking te komen. Eene van de eigenaardigheden van de ziekte is, behalve de profuse diarrheeën, zooals zij in geen enkel ander geval voorkomen, de hevige brakingen, waarbij gespot wordt met alle spuwbakjes. Plotseling gevoelt de patiënt de neiging tot braken, en bijna op hetzelfde oogenblik wordt de maaginhoud door het vertrek geslingerd. Uit het oogpunt van verpleging is het van gewicht te weten vooreerst dat natuurlijk alle dejecties, al het uitgebraakte en al wat met den patiënt in aanraking is geweest (denk om den bril en den trechter van de bestekamer die de patiënt gebruikt heeft alvorens bedlegerig te worden!), met creoline, kalkmelk') of chloorkalk ontsmet moet worden, de vloer met creoline gedweild, de handen van de verpl. herhaaldelijk met creoline of sublimaat gewasschen moeten worden, en dat zij zoo weinig mogelijk met de handen aan den mond komt. Vooral het wasschen verzuime men niet vóór het gebruik van spijzen of dranken. Maar verder enkele zaken van de behandeling. De meeste ondervinding omtrent cholerabehandeling dateert 220 nog uit den tijd dat men de oorzaak nog niet kende, toen het dus nog een zoeken in den blinde was, en vandaar een groot aantal raadgevingen en recepten. De meest bekende daarvan is wel de zoogenoemde Bleekersdrank (een recept van Dr. P. Bleeker) bestaande uit 50 druppels laudanum, 10 dr. pepermuntolie, 90 dr. Hoffmansdruppels en Va wijnflesch water met 2 theelepels suiker, eerst 4 lepels tegelijk te gebruiken, tien minuten daarna geve men 2 lepels, en weder tien minuten later nog eens deze hoeveelheid. Ook bij het in de vorige jaren dreigen eener epidemie werd deze drank mede aangeraden en wel om hem voorhanden te hebben en bij het minste verschijnsel in te nemen. Tegelijkertijd echter gingen er stemmen op die het gebruik van laudanum afrieden. Zonder te dezer plaatse partij te mogen kiezen, wil ik alleen opgeven wat van het groot aantal raadgevingen het meest in aanmerking komt. Twee oorzaken zijn het die den dood doen intreden: desepsis en het enorme vochtverlies. Om de bacillen te dooden raadt •) Men «iete 60 gewichtsdeelen water (niet meer!) op 100 jrewichtsdeelenongebluschte kalk om ze te blusschen; dit poeder wordt daarna met 4 volumedeelen water tot kalkmelk aangeroerd. Prof. van Overkeek de Meijer aan, het om het kwartier drinken van een wijnglas water met kaneelolie en fenkelolie, van ieder één druppel, of van 2 druppels zoutzuur, of 5 druppels citroenzuur op een groot glas water; Dr. Groneman om 5 gr. creoline met een half glas water te vermengen en op te drinken; vele anderen het gebruik van calomel (slechts op voorschrift van den dokter!). Creoline is niet aangenaam doch vrij ongevaarlijk voor het menschelijk organisme. Om het vochtverlies te bekampen, hebben verschillende geleerden aangeraden eene slappe oplossing van keukenzout in de buikholte, onder de huid of in een bloedvat in te spuiten, groote waterlavementen met tannine te zetten, en den patiënt veel te laten drinken. De naam van Prof. Cantani te Napels vooral is aan deze behandelingsmethode verbonden. De verpl. zal hebben te zorgen alles voor deze injecties gereed te hebben; de middelen ter desinfectie van de huid, het uitgekookte en op de juiste verhouding gebrachte zoute water (0,6%), de volgens de regelen der kunst behandelde instrumenten (mes, spuit, canule, enz.); zie bij 38 en 39, en bij 363. 367 en 390. 221 Of cholera nostras of cholerine door denzelfden bacil veroorzaakt wordt, is op het oogenblik nog niet uitgemaakt. Men verstaat hieronder een op echte cholera gelijkende hevige maagdarmcatarrh. HOOFDSTUK III. NIEUWVORMING K N. 222 § 1. Begrip, verdeeling. Onder het woord nieuwvorming wordt verstaan de uitgroeiing van een bestaand weefsel tot een omvang zooals bij den normalen mensch niet voorkomt, of de vorming van een geheel ander soort weefsel dan het omringende. Hypertrophieën') heeten de nieuwvormingen van de eerste soort, tumoren of gezwellen de andere. Ook naar den invloed dien hunne aanwezigheid op den algemeenen toestand heeft, worden zij verdeeld, n.1. in goedaardige en kwaadaardige, voor welke begrippen gewoonlijk de verhollandschte Latijnsche namen benigniteit en maligniteit gebruikt worden. Maligne noemen we eene nieuwvorming indien zij zonder bezwaren te geven door de plaats waar zij zit, toch het gestel van den patiënt zoo aantast dat de eetlust verdwijnt, dat hij sterk vermagert, tanig van •) Van hyper = bovenmatig en trephein = voeden. kleur wordt, verzwakt en sterft. Maligne tumoren hebben daarenboven de eigenaardigheid van spoedig terug te komen, te „recidiveeren", indien bij de operatie ook maar het kleinste deeltje, een enkel celletje van het vreemde weefsel is blijven zitten; verder dat ze zoogenoemde „metastasen" vormen, d.w.z. gelijksoortige gezwellen op andere plaatsen van het lichaam, als het ware uitzaaiingen. Wetenschappelijk worden zij natuurlijk nog onderverdeeld naar hun microscopischen bouw; voorde verpleging heeft dit echter geen waarde. Van hun ontstaan is nog weinig bekend en toch is dit natuurlijk van het hoogste belang voor de behandeling. Als een tumor eene zekere grootte bereikt heeft en dan gaat verzweren, „ulcereeren", is dit zeker een gevolg van bacteriënwerking; daarom behoeft echter de oorspronkelijke aanstoot tot de vorming die oorzaak nog niet te hebben. Aseptisch moeten bij de operatie de instrumenten en het verband natuurlijk altijd zijn, maar de vraag is of ook arana lezing dezer paragraaf zelf kan narcotiseeren. Nog steeds komt er nu en dan Fig. 138. Zijde- en catgutbakje. Klemtoon op de laatste lettergreep. een sterfgeval ten gevolge der narcose voor en dit kan m.i. alleen verminderen als het narcotiseeren slechts geschiedt door menschen die zich door eene grondige studie van physiologie, ziektekunde en vergiftleer er op voorbereid hebben. Ken leen, die een patiënt ziet narcotiseeren, denkt allicht dat het menscheliik lichaam als een fabriek is, waarvan men een gedeelte stil kan laten staan door even een handel om te draaien. In werkelijkheid is de zaak veel ingewikkelder, het bewustzijn kan men niet zoo maar eens eventjes a part zetten zonder tijdelijk zeer belangrijke veranderingen in het organisme teweeg te brengen, veranderingen, die nauw samenhangen met leven en dood. Als mijn persoonlijke opinie, op zuiver wetenschappelijke overwegingen gebaseerd, meen ik hier te moeten uitspreken dat een verpl., ook al heeft zij het nog zoo dikwijls bijgewoond, behoort te weigeren indien haar het narcotiseeren opgedragen wordt buiten noodzaak, d. w. z. indien de mogelijkheid bestaat een bevoegdere, een medicus, ter assistentie te roepen. Evenals bij alle medische handelingen is hulpverleenen het werk der verpl. Dit vooropgesteld zijnde, wil ik nu een en andei mededeelen over de verschillende wijzen van gevoelloos maken. We kunnen dit op twee wijzen bereiken, öf door den patiënt het bewustzijn te ontnemen, in kunstmatigen slaap te brengen, öf door Plaa^eliik de gevoelszenuwen buiten werking te stellen. Het eerste verkrijgt men door inademing van den damp van verschillende stoffen, waarvan chloroform en aether de voornaamste zijn, en het tweede door zeer verschillende imuutficu. . De chloroformdampen aan een patiënt dol te doen inademen bewerkstelligt men door chloroform te druppelen op een over neus en mond gelegd kapje van metaaldraad (fig. 139), waarover flanel, tricot of hydrophielgaas gespannen is, of in een kartonnen koker, die van binnen met een dergelijke stof bekleed is. Kort na het begin, nadat reeds een gedeeltelijke bewusteloosheid ingetreden is geraken veel patienten in een luidruchtige stemming; al naargelang van hun karakter en hunne gewoonten zingen ze, vloeken, ze lachen of gaan ze bidden, trachten zich het kapje waarop de chloroform gedruppeld wordt te ontrukken, slaan soms met armen en beenen, gedragen zien in een yvuuiu Fig. 139. chioroformkapje. lastig. Zeer stuitend is het indien er 382 dan om den patiënt of zijn uitingen gelachen wordt; men vergete niet dat hij zichzelf slechts gedeeltelijk bewust is, daarenboven is het voor de narcose beter dat het zoo stil mogelijk om den patiënt is. Slaan en trappen moet men natuurlijk beletten, doch stilzwijgend en niet met alle kracht; als men de bewegingen niet geheel tegenhoudt, liever ze om zoo te zeggen leidt, dan bedaart de patiënt veel spoediger dan indien men tracht hem met alle kracht op de tafel te kluisteren. "Wel kan men het zich gemakke¬ lijker maken en assistentie uitsparen, door bij een kind de armen met een handdoek op den rug te binden (flg. 14-0a), bij een volwassene achter den nek, volgens de door Mej. van Bosse bedachte en in flg. 140& aangegeven wijze. Fig. 140a. Vastbinden van een kind voor operatie. Fig. 1406. Vastbinden van een volwassene gedurende de narcose. Na deze periode van opgewektheid (excitatie-stadium) volgt in den regel vrij plotseling het stadium van den diepen slaap, van de narcosis. 383 Een veel minder sterk excitatie-stadium ziet men indien de patiënt in slaap gebracht wordt door middel van aetherdampen. Deze worden toegediend door druppeling van de aether door een klein gaatje in de gewaste taf of het Billroth-batist dat over de hydrophielgaas *) gespannen moet zijn. Aether is een •) Het verdient aanbeveling hiervan voor de aethernarcose een dikkere laag te nemen dan voor do chloroformnarcose. brandbare stof, het mengsel van aetherdamp en lucht zelfs ontplofbaar; indien dus aethernarcose toegepast zal worden behoort de verpl. te zorgen dat er geen gaskomfoor in de nabijheid brandt, en dat een brandende kachel uitgehaald zij._ Aetherdamp is zwaarder dan de lucht, zij verzamelt zich dus in een laag op den bodem, men kan dus heel wat aether verdampt hebben eer een hoog boven de operatietafel hangende lamp gevaarlijk wordt. De brandbaarheid van aether is echter zoo groot dat er geen vlam voor noodig is om de damp te ontsteken, dit geschiedt ook al door roodgloeiende lichamen; redenen waarom men geen aethernarcose kan aanwenden bij operaties die het gebruik van den paquelin vereischen. Om het intreden van de narcose te vergemakkelijken en in het algemeen minder van het narcoticum noodig te hebben, wordt een kwartier a een half uur vóór het begin van de operatie onderhuidsch morphine, of morphine met atropine, ingespoten. . Heeft men te doen met zenuwachtige vrouwen of met tegen- ooi stribbelende kinderen dan bezitten we in de broomaethyl een heerlijk middel om de narcose in te leiden. Ook alleen wordt deze stof wel aangewend voor narcose, maar dan slechts voor zeer kortdurende operaties. Zij heeft de gelukkige eigenschap van in Va a 3U minuut reeds bewusteloosheid te geven en daarenboven een ontwaken met zeer weinig naweeën te veroorzaken. De broomaethyl wordt in eens in de vooruit bepaalde hoeveelheid (5 tot 25 gr.) toegediend in een geheel met impermeabel afgesloten kap. , , , . . , . Voor de volledigheid dien ik nog te vermelden dat behalve de genoemde narcotica, door sommigen mengsels gebruikt worden; waarvan ik noemen wil het BiLLROTH'sche mengsel bestaande uit 3 dl. chloroform, 1 dl. aether en 1 dl. absolute alcohol, en het in Engeland veel gebruikte A.-C.-E. *) -mengsel, samengesteld uit 1 dl. alcohol, 2 dl. chloroform en 3 dl. aether. Operaties aan het hoofd maken natuurlijk het toedienen van «>öö het narcoticum op de gewone wijze moeilijk: operateur en narcotiseur staan elkander in den weg. Is neus, mond of keel zelf niet betrokken bij de operatie dan kan men een kap met steel gebruiken, bijv. een groote van ijzerdraad gevlochten eierlepel, waarover men tricot of gaas spant. Bij aangezichtsoperaties wordt vaak eerst tracheotomie (zie 54) gedaan en dan een zoogenoemde tampon-canule ingebracht, d. i. eene canule als de gewone voor diphtherie gebruikte, maar met een tampon van spons, gaas, watten of een klein met lucht opgeblazen ballonnetje er omheen, om de passage naast de canule geheel af te sluiten; aan de uitwendige opening van deze canule •) Spr. e-ci-i. wordt dan een caoutchoucbuis bevestigd, aan het eind waarvan een met gaas overtrokken trechter als kap dienst doet waarop het narcoticum gedruppeld wordt. 386 Behalve het kapje en het middel dat gebruikt zal worden (zorg voor een schaar om de capsule te kunnen verwijderen en een kurketrekkertje!) heeft de verpl. te zorgen dat bij de hand zijn: een handdoek om uit den mond loopend speeksel te verwijderen, een bakje om eventueel braaksel op te vangen en een tongtang. Tongtangen zijn er er in verschillende vormen; zij dienen om bij tongverlamming dit lichaamsdeel naar voor te trekken; ook gebruikt men ze bij een bepaalde methode ter opwekking van de ademhaling, indien deze onder den invloed van het narcoticum mocht opgehouden hebben. 387 Wil of mag men den patiënt niet narcotiseeren dan kan men hem toch een operatie pijnloos doen ondergaan door plaatselijk het gevoel op te heffen. Van de middelen die ons daartoe ten dienste staan noem ik in de eerste plaats het teweegbrengen van Koude. Zooals ieder uit ondervinding in strenge winters weet is sterke afkoeling in staat de pijn minder te doen gevoelen. Voor ons doel kunnen we die afkoeling bereiken door snel-verdampende vloeistoffen in fijn verdeelden toestand op de huid te blazen. We gebruiken daarvoor de aetherspray of de bekende in den handel voorkomende buisjes met aethyl-chloride (chlooraethyl) of met methylchloruur (chloorinethyl). De methode kan echter niet bij bestaande wonden aangewend worden, en is daarenboven niet geheel afdoende; meer bereikt men door 388 Inspuiting van verschillende stoffen. De cocaïne is daarvan wel de bekendste. De cocaine-oplossing wordt in verschillende sterkten aangewend; ook kan men haar gebruiken om met een watje de wond vlakten of slijmvliezen te drenken en te betten. Jammer dat cocaine een vergif is waarvan men de werking bij verschillende patienten niet voorzien kan. Minder gevaarlijk is de methode natuurlijk dan ook, wanneer men haar aanwendt aan deelen die tegelijkertijd afgesnoerd kunnen worden. Aan zulke deelen, bijv. vingers en teenen, hand en voet, wendt men ook wel de zoogenoemde regionaire anaesthesle *) aan, d.w.z. door het inspuiten van cocaine-oplossing in de buurt van de zenuWstammen, na omsnoering van het deel, bewerkstelligt men een gevoelloosheid niet alleen van het plekje waar men te opereeren heeft, maar van de geheele streek. 389 Een minder gevaarlijke en ook ook zeer goed bruikbare stol is de eucaïne, die op dezelfde manier aangewend wordt. Maar bijna de volmaaktheid in zake plaatselijke verdooving hebben we bereikt door de methode van Schleioh, de zoogenoemde *) Regio bet. streek. infiltratie-anaesthesie, een volkomen ongevaarlijke, alleen maar wat omslachtige wijze om het doel te bereiken. Eene slappe cocaine-oplossing wordt in de bovenste laag van de huid gespoten, deze dan ingesneden en vóór elke verdere snede telkens eerst het weefsel opgespoten met de vloeistof. Deze verdringt dan alle bloed en weefselvocht en maakt daarmede die plaats ongevoelig. Welke stof men ook inspuit, altijd behoort voldaan te zijn aan de strengste eischen von de asepsis: de huid behoort degelijk gedesinfecteerd te zijn, evenals de handen van operateur, assistent en verpl., en de instrumenten en utensiliën die er bij gebiuikt moeten worden. Behalve het spuitje met zijne canule moet uus ook het bakje, waarin men de vloeistof voor het gebruik giet, volgens de regelen van de kunst gedesinfecteerd zijn. § 5. De operatiekamer. Met de kennis uit de voorgaande paiagrafen geput zal nu de verpl. haren bijstand moeten verleenen bij operaties. De aard dezer hulp is velerlei. Wanneer ik nog afzie van het nut dat zij kan doen door zich van te voren wat met de te opereeren patienten te bemoeien, hen moed in te spreken en te vertellen hoe zij meermalen dergelijke operaties bijgewoond heeft die goed afgeloopen zijn, dan toch nog blijft haar werkkring aldaar zoo veelomvattend, dat het gewoonlijk aan verschillende personen opgedragen wordt. Haar verschillende plichten in dit opzicht laten zich ondei drie rubrieken brengen: die welke betrekking hebben op de voorbereiding van de operatie, de hulp bij de operatie, en wat er na afloop te doen is. QQn Met het oog op de voorbereiding van de operatie hebben we weer te onderscheiden tusschen hetgeen met den patiënt moet gebeuren en hetgeen in de operatiekamer gereed te maken is. Als vaste regel geldt, dat iedere te opereeren patiënt, indien er geen heel bijzondere door den geneesheer aan te wijzen redenen voor het tegendeel („contra-indicaties") zijn, gebaad wordt en vooral goed gewasschen op de plaats waar de operatie moet geschieden. Sommige operateurs wenschen dat de patiënt daarna onmiddellijk op de operatietafel gebracht wordt, andere oordeelen het beter dat hij na het bad nog wat rust neemt. Voor het laatste geval wordt hij te bed gebracht met schoon ondergoed; men denke niet: „och, dat wordt toch dadelijk bebloed en bevuild", aan de bedoeling van het bad zou voor een groot deel niet voldaan worden indien men er na weder de kleeren aantrok waarmede de patiënt gedurende de voorafgaande dagen heeft te bed gelegen. Moet de operatie plaats hebben op of in de buurt van behaarde deelen, dan moeten deze vóór het bad geschoren worden. Men vatte die woorden „in de buurt" zeer ruim op: bij ocne amputatie van do borst moeten de okselharen wegge- schoren, bij operaties aan het hoofd minstens de helft van den schedel kaal gemaakt worden; bij alle buikoperaties en operaties in de liezen (herniotomieën, exstirpaties van bubonen, enz.) verwijdere men de schaamharen; evenzoo bij alle operaties aan de genitaliën (curettage, exstirpaties van den uterus, colpo-perineoraphieën, externe urethrotomieën, enz.); ook gelaat en armen en beenen van sterk behaarde mannen moeten bij gelegenheid van operaties, die deelen betreffende, van haren bevrijd worden. Verder behoort bij sommige operaties tot de voorbereiding van den patiënt het ledigen van het darmkanaal. Bij operaties waarbij de buik geopend zal worden (laparotomieën), ongeacht ter wille van welk orgaan, moeten reeds een paar dagen van te voren door het toedienen van laxantia de ingewanden leeggemaakt worden, terwijl men dan den morgen zelf van de operatie óf een clysma met laudanum öf poeders van bismuth ingeeft, om de darmen rust te geven en te maken dat ze door hunne uitzetting gedurende de operatie niet hinderen (zie bij 360). Wegens het groote belang van een aseptische huid in het bizonder bij deze operaties, geeft men ook reeds een of twee dagen van te voren een bad, bedekt tusschentijds de buik met een Priesnitz'scIi verband met water (om de huid op te weeken) en den dag van de operatie na het bad een dergelijk verband met sublimaat (1 op 2000). Ook voor alle gynaecologische operaties, d. w. z. operaties aan vrouwelijke genitaliën, en zelfs voor een gynaecologisch onderzoek in narcose is het leegmaken van het rectum door middel van een glycerine-clysma noodzakelijk. 391 Is de patiënt eindelijk op de operatietafel gelegd, al of niet van te voren gechloroformeerd *), dan moet de plaats waar geopereerd zal worden, „het operatieveld" zoogenoemd, gedesinfecteerd worden. Volgens een vasten regel geschiedt dat op de volgende wijze: Eerst maakt men de omgeving, — dit woord ook al weer in ruimen zin opgevat — met warm water, zeep en een borstel (deze is er absoluut bij noodig om de bovenste losse, reeds als dood afgestooten maar nog aanklevende laagjes huidcellen te verwijderen **) schoon, waarna de huid afgeveegd en afgedroogd wordt met een handdoek; daarna verwijdert men de aanwezige vetdeelen door wassching met aether of spiritus; ten slotte wordt de nu zuivere huid gedesinfecteerd met sublimaat, carbol of lysol, of welke andere stof door den geneesheer daarvoor aangewezen is. Indien men deze methode begrijpt, zal men *) Men zegt ook wel gechloroformiseerd. ••) Tenzij men de SCHLEiCHsehe marmerzeep (niet te verwarren met die van Unna) gebruikt; ditjls gesteriliseerde overvette zeep, vermengd met marmerslijpsel, en komt in busjes iu den handel. tevens inzien, waarom het onzinnig is om eerst met sublimaat en daarna pas met aether te wasschen, eene fout die men toen nog al eens ziet maken. Hierna worden de omgevende lichaamsdelen met gesteriliseerde of in sublimaat uitgeknepen handdoeken bedekt; ook gebruikt men hiervoor wel groote stukken hospitaaldoek, die alleen het operatieveld vrij laten (flg. 141), of lakentjes met een omzoomd gat in het midden, die tegelijkertijd met üe operatiejassen, schorten, handdoeken, enz. gesteriliseerd zijn. Fig. 141 Bedekking van een aan het been te opereeren patiënt. Sommigen gebruiken ook compressen van gaas met een gat er in die, natuurlijk ook gesteriliseerd, na het maken van de huidwond aan de randen er van met pincetten vastgehouden worden totdat de operatie afgeloopen is. Nadat nu het operatieveld gedesinfecteerd en de patiënt genarcotiseerd is (of ook deze beide voorbereidingen in omgekeerde volgorde), terwijl onderhand de daarmede belaste verpl. volgens een der in § 2 medegedeelde methoden de instrumenten voor het gebruik gereed gemaakt heeft, kan de operatie beginnen. Een of twee verpl. worden gewoonlijk aangewezen om de instrumenten aan te reiken, waarbij het werk dan zoodanig verdeeld wordt dat eene van beide zorgt voor het hecht- en onderbindingsmateriaal, en de ander voor de overige instrumenten; in de meeste gevallen is dit echter wel te vereenigen. Behalve aan hetgeen reeds in de vorige paragrafen gezegd is, valt hierbij in het algemeen aan het volgende te denken. Voorop staat de desinfectie der handen en van de onderarmen, ava die op dezelfde manier geschiedt als de boven beschreven desinfectie van het operatieterrein, voorafgegaan van eene reiniging door middel van een mesje, punt van een schaar of iets dergelijks van de nagelranden en van de huidplooitjes die den nagel begrenzen. Het is ongeloofelijk wat een groot aantal bacteriën zelfs na eene langdurige wassching nog op die plaatsen achterblijven kan, als men niet begint met eene mechanische reiniging. Ook zelfs al gebruikt men de ScHLEicH'sche marmerzeep, zoo kan men toch voor de nagelplooien een borstel dus niet ontberen. In nieuwerwetsche operatiekamers zijn de waschbekkens er op ingericht dat men niets met de handen behoeft aan te raken: de koud- en heetwater- of stoomkranen worden geopend door middel van een trede, terwijl het wegloopen van het vuile water evenzeer met den voet geregeld wordt. Naast de waschtafel staat een toestel met twee standflesschen inet afvloeiopening bij den bodem, die eveneens door middel van een trede geopend worden,en alcohol en sublimaat bevatten, terwijl sommigen er een derde flesch voor vloeibare zeep *) bij hebben. Na het wasschen moeten de handen afgedroogd worden, en eveneens na de desinfectie met sublimaat, lysol, enz. met een g ester iliseerden handdoek, en mag de verpl. aan niets hoegenaamd meer raken dan aan de instrumenten of wat zij zeker weet dat gesteriliseerd is; niet de armen langs de japon laten hangen of op den rug kruisen, niet meer eens even het gelaat aanraken als de neus kriebelt, niet gedienstig zijn om even eene kom aan te reiken als er om gevraagd wordt, dat moet een ander maar doen, enz. Zoolang zij nog niets te doen heeft, knippe zij vast onderbindingsdraden voor de arteriën in voorraad, armeere **) naalden, enz. Onder de operatie moeten de instrumenten zoo snel mogelijk aangegeven worden; ik zeg dat de verpl. de instrumenten moet aangeven, toereiken, en niet dat zij ze zich moet laten afnemen; zij moet ze, om het eens plat uit te drukken, den operateur onder den neus duwen. Ook moet zij er op letten hoe zij ze aangeeft, nl. zoo dat de operateur ze zoo voor het gebruik geschikt in de handen heeft; vooral geldt dit van scharen, naald voerders, tangen, enz. die met het handvat vooruit aangereikt moeten worden. 393 Het bloed dat gedurende de operatie over de wond vlakte stroomt, wordt door een assistent weggeveegd, en te dien einde reikt eene andere daarvoor speciaal aangewezen verpl., die zich dus ook volgens alle regelen der antiseptiek gedesinfecteerd moet hebben, tampons aan. Men bedoelt hiermede propjes watten die in sublimaatoplossing uitgeknepen zijn of gesteriliseerde ineengefrommelde stukjes hydrophiel- of sublimaatgaas, propjes watten in een lapje gaas gebonden, gedesinfecteerde sponsjes, enz. Een goed Hollandsch woord ontbreekt voor deze dingen: de een spreekt van tampons, of van watjes, de ander van sponsjes, ook al worden er watten voor gebruikt, terwijl sommigen ook het Duitsche woord Tupfer***) bezigen. De vroeger uitsluitend aangewende sponsen geraken hoe langer hoe meer in onbruik, daar ze zoo moeielijk te desinfecteeren zijn en het te duur is telkens nieuwe te nemen. Voor het geval eene verpl. nog in de omstandigheden mocht komen •) Recept voor het maken van vloeibare zeep: Men lost 300 gram witte cocoszeep au bain Marie op in 1* L. gesteriliseerd water; als alles goed opgelost is voegt men 168 gr. absolute alcohol toe, die vooraf verdund is met 72 gr. water. Om ze te gebruiken giet men een weinig op een propje steriele ontvette watten en wascht hiermede. **) Naalden armeeren noemt men het voorzien van de naalden van draden. •t#) Spreek uit vtoepfer". # ze te moeten gebruiken, deel ik hier even mede hoe ze gesteriliseerd kunnen worden. Nieuwe fijne sponsjes worden eerst flink met een houten hamer geklopt om het zand dat er in samengebald zit te vermorzelen; daarna worden ze gedurende eeruimen tijd in water uitgewasschen en uitgeknepen, dan hetzelfde in sodaoplossing gedaan. Hebben ze een poos in de soda rroWen rinn wordt deze weder in warm water verwijderd, en ten slotte de sponsjes in 5 % carbol gelegd, die dagelijks ververscht wordt tot ze helder blijft. Het ingewikkelde van deze voorzorgen maakt het noodig er altijd een geruimen voorraad van voorhanden te hebben. Ook het maken van Tupfers van watten met gaas er om (flg. 142) vordert veel tijd die beter besteed kan worden; daarenboven zuigen ze lang zoo snel niet het vocht op als de eenvoudige propjes watten, die ook overigens aan alle eischen voldoen. Flg. 142 Tupfer. Bij operaties op slijmvliezen, bijv. in den mond, van de oogen 394 (behalve dat van de vagina) mag geen sublimaat gebruikt worden, men make dan boorwatertampons. Ook voor het buikvlies zijn de antiseptica niet wenschelijk, zoodat men bij eene laparotomie altijd twee soorten tampons bij de hand moet hebben: de gewone sublimaattampons voor het begin en het eind van do operatie, en tampons uitgeknepen in warme gesteriliseerde physiologische keukenzoutoplossing (zie 39) zoolang het peritoneum geopend is. Na de operatie volgt het reinigen van den patiënt en het verband leggen. Bij het reinigen zorge men steeds niet naar de wond toe, maar 'straalsgewijs van de wond af te wrijven; mocht er bloed of etter onder den patiënt geloopen zijn, dan verwijdert men dit het gemakkelijkst door hem op zijne zijde te rollen. , ± Begint de patiënt uit de narcose bij te komen, dan treedt dikwijls braakneiging op, in den regel reeds op de operatietafel, andere malen pas nadat hij reeds te bed gebracht is. Wanneer tijdens dat braken het bewustzijn nog niet geheel teruggekeerd is, kan het gevaarlijk zijn: de mogelijkheid bestaat dan namelijk dat het naar boven gebrachte in de keelholte blijft zitten, en bij de eerstvolgende ademhaling in de bronchiön gezogen wordt. Indien men het hoofd met het bovenlijf geheel op zijde drukt, is dit gevaar minder groot. Overigens verwijs ik hierbij naar het gezegde in Hoofdstuk II § 2 van deze afdeeling bij 297. BIJLAGE. De verschillende Theriiionietersctaaleii. In § 2 van Hoofdstuk IV der eerste Afdeeling (89—94) hebben we gezien wat een thermometer is, waarop zijn gebruik berust, en hoe de verdeeling van de schaal op het voorbeeld van Celsius gemaakt is. 395 Een ander, Réaumur, een Fransch natuurkundige, zette 80 in plaats van 100 bij de temperatuur van kokend water en verdeelde zijne schaal' dus in 80 graden. Nog een ander, de Duitscher Fahrenheit, schreef er 212 naast; de nul zette hij niet op de plaats die de temperatuur van smeltend ijs aangeeft, doch daar waar het kwik eens op een bijzonder kouden morgen van het jaar 1709 stond. Het was toen zeer ver onder het vriespunt, zoodat zijn thermometer in smeltend ijs, vanwaar de anderen pas met nul beginnen te tellen, al op het 32e streepje StRilt Het zou zeker veel gemakkelijker zijn indien die twee laatste geleerden het gebruik van hunne verdeeling niet doorgedreven hadden; vooreerst omdat ééne volkomen voldoende is, en ten andere omdat hunne getallen niet zoo eenvoudig zijn. In de natuurkunde wordt tegenwoordig dan ook ten gevolge van eene internationale overeenkomst alleen maar de graadverdeeling van Celsius gebruikt, doch in het dagelijksch leven worden ook de andere schalen (in Duitschland het meest die van Réaumur, in Engeland die van Fahrenheit, in ons land alle drie door elkander) zoo dikwijls gebruikt, dat het voorloopig nog noodig is ze te kennen. Zoo zijn velen gewoon de kamertemperatuur op 65° te stellen, d.w.z. 'volgens de schaal van Fahrenheit, maar ieder zegt dat de temperatuur van het menschelijk lichaam 37°5 is. Als men niet wist dat in het laatste geval de graden van Celsius bedoeld waren dan zou men allicht de onzinnige conclusie maken dat de kamertemperatuur ongeveer tweemaal zoo hoog als die van 's menschen bloed moet zijn. We vergeten dan ook niet dat Fahrenheit in smeltend ijs al het 32e streepje heeft staan als Celsius pas van 0 af begint te tellen. Noemen we de temperatuur van het menschelijk lichaam 37"5, dan moeten we ook zeggen dat de thermometer in eene kamer 18° moet aanwijzen, dat een bad niet van 90° maar van 32°, eene heete inspuiting niet van 100n a 110°, maar van ongeveer 40° — 45° moet zijn. Wordt aan eene verpl. opgedragen een bad van eene bepaalde oyo temperatuur, opgegeven in eene der beide laatste schalen, klaar te maken, of heeft zij slechts een thermometer met deze schalen terwijl de opgave in centigraden *) luidde, dan is het zeer gemakkelijk die verschillende schalen tot elkander te herleiden. Het gemakkelijkst is nog Réaumur tot Celsius en omgekeerd te herleiden, want beiden beginnen bij hetzelfde nulpunt. Tachtig graden van Réaumur zijn gelijk aan honderd van Celsius, dus 4 van den een aan 5 van den ander. 20" R. is dus gelijk aan 25" C., 28° R. = 35° C., enz. Men heeft het aantal graden R. slechts te deelen door 4 en te vermenigvuldigen met 6 om te vinden welken warmtegraad zij volgens Celsius' schaal aangeven. Omgekeerd om een zeker aantal graden C. te herleiden tot het overeenkomstige getal graden volgens Réaumur's schaal, heeft men het eerste getal te deelen door 5 en te vermenigvuldigen met 4. Fahrenheit heeft het getal 212 staan naast het streepje tot waar de kwik opstijgt als de thermometer in kokend water gedompeld wordt; daarom echter zijn die 212 graden van Faheenheit nog niet gelijk aan 100 van Celsius, wantik heb reeds medegedeeld dat eerstgenoemde het getal 32 bij het nulpunt van Celsius schreef. Met de 100 graden van Celsius komen dus maar (212 minus 32 =) 180 van Fahrenheit overeen, of eenvoudiger 5 van den een met 9 van den ander. Nu een voorbeeld van herleiding: 77° F. is (77° - 32° =) 45° boven het vriespunt; 9» F. = 5° C., dus 45" F. = 25° C. Het streepje op den thermometer van Fahrenheit dus waarbij 77 staat, komt overeen met het streepje op Celsius' schaal waarbij 25 staat. Om graden van de schaal van Fahrenheit te herleiden tot graden van Celsius, heeft men er dus eerst 32 af te trekken, dan door 9 te deelen en met 5 te vermenigvuldigen. Omgekeerd om graden van Celsius tot die van Fahrenheit te herleiden, deele men het aantal door 5, vermenigvuldige met 9 en telle er 32 bij. Vindt men opgegeven voor: de ziekenkamer-temperatuur 65° F. of 14° R., dan is dit ongeveer 18° op C.'s schaal; de temperatuur van het bloed 99'/^° F- °f 30° R., dan is dit 37°5 op C.'s schaal; de temperatuur van een bad 85° F. of 24° R., dan is dit ongeveer 30° op C.'s schaal; de temperatuur van eene inspuiting 110° F. of 35° R., dan is dit ongeveer 43° op C.'s schaal. Vergelijk ook fig. 143. *; Zooals die volgens Celsius ook wel genoemd worden. THERMOMETERSCH A LEN volgens Fig. 148. Thermometerschalen. REGISTER. (De opgegeven getallen zijn de vette cijfers naast den tekst gedrukt). Aangezichtsbeenderen 06. Aanstippen van de keel 53. „ een wond 192,312. Abortus 1(>6. Absces 198 (noot). Accumulator 254. A.-C.-E. mengsel 384. Achterhoofdsbeen 66. Acute exanthemen 205. „ ziekten 170. Adamsappel 52. Ademhaling der dieren 58. n „ planten 59. Adem (stinkende) 12. Ader 42. „ -bloeding 86. „ (holle) 85. „ -lating 40. „ -spatten 136. Aether-narcose 383. Aethylchloride 387. Afleggen 301. Afschilferingstijdperk 208, 210. Aïrol 183, 312. Albumine melk 163. Albumose melk 163. Alcohol 6, 183. n -verband 309. Aleuronaat 8. Aluminiumdraad 375. „ steriliseeren 379. Alvleeschklier 25. Amandelbrood 8. Amandelen 52. Amputatie 352. „ -mes 338. Anaemie 37. Anaestliesie 240, 380. „ (infiltratie-) 389. „ (regionaire) 388. Analgesiü 380. Angiotelectasie 224. Anode 250. Antisepsis 177. Aorta 43. 83. Aphthae 155. Apoplexie 243. Aqua Burowi 312. „ (joulardi 312. Armader 85. Armeeren 393 (noot). Armslagader 83. Arterie 42. Arthritis 198. Ascaris 27. i Ascites 200. Asepsis 177. Aspirateur 63. Atheroomcyste 224. Atmocautère 350. Atmokausis 130. Atropine 116. Autotransfusie 38. Baarmoeder 124. n -trompet 124. Bacillus 175. Backhaus melk 163. Bacteriën 172. Baden 256, 294. (geneeeskrachtige> A>4. (neeiej au. (Iersch-Romeinsche) 96,212. (kinder-) 151. „ (koude) bij typhus 217. „ (Russische) 96, 212. Ballonspuit 128. Band van Nicaise 84. Batist 308. Batterij '-49, 253. Baynton's verband 314. Bedienen 299. Bed-onderstel van Zulzer iw„ (veeren) 292. „ -wateren 102. Beenader 85. „ -breuk 67. Beenderstelsel 66. „ -eelt 68. „ -eter 198. ,, -slagader 83. -tang 340. „ -tuberculose 198. „ -weefsel 65. Bekkengordel 66. # -holte 87. Bellocq (sonde van) 50. Benigniteit van tumoren 222. Bepoederen 231. Beroerte 243. Bevalling 137. „ (vroegtijdige) 107. Bewegingen (actieve en pass.) -ou. Bewusteloosheid 39. Biedert's roommengsel 160. Bier 6. BiLLHOTH-batist 308. ;j 's mengsel 384. Bilnaad 39 (noot). Bindvlies 111. Bindweefsel 65. Bismuthpoeder 183, 312. Bistouri 338. Blaas 97. „ -ontsteking 99. „ -steenen 101. Bladzaag 344. Blauwschuit 136. BLEEKER'sdrank 220. Bleekzucht 36. Blepliaritis 203. Bloed 35. -armoede 37. „ -braken 19, 62. „ -hoesten 62. -lichaampjes 35. „ -serum 35. ., somloop 45. „ -vaatstelsel 83. ., -vaten 42. „ -vlekken 308. „ -wei 35. ., -zuigers 41. Bloemen in de ziekenkamer 59. Boogzaag 344. Boorwater 182. Borstbeen 57, 66. „ -buis 20. „ -holte 87. „ -kas 57, 66. Bougie 99. „ a boule 15. „ conductrice 361. Bouillon 4. ; Bovenarm 66. i Bovenbeen 66. „ -kaaksbeen 66. Braken 19, 297 , 394. Braun (spuitje van) 129. Breukmes 338. Broomaethyl 384. Bronchitis 53 (noot). Bronchus 52. : Buikholte 87. .. -operatie 300. ,. -massage 30. .. -slagader 83. „ - vliesontsteki ngl96(noot) ,200. BüROw'sche vloeistof 312. • Canule 127. „ (tampon-) 385. Callus 68. Carbol 179. __ Carbololie 377 (noot). Carcinoma 225. j Caries 198. , Carotis 83. | Caseïne 1. Catameniën 133. i Cataract 117. Catgut 373. ^ „ steriliseeren 37 (. Catheter 99. Catheter (maag-) 17. van Mercier 99. ,, „ NÉLATON 99. , a demeure 101. „ a doublé courant 99,355. i Catheteriseeren 100. Cautère 349. Cauterisatie 192, 312, 349. Cel (55. .. (electrische) 249. Celluloïd-garen 375. Celsius 89, 395. Centigraden 396. CHAKBiÈRE-sluiting 309. Cheine-Stokes' adempheno- meen 60. Chlooraethyl 387. „ -methyl 387. „ -water 312. „ -zink 184, 312. Chloroformeeren 381. Chlorose 36. Cholera 219. „ nostras 221. Cholerine 221. Chondroma 224. Chorea 245. Chronische ziekten 170. Chroomzuur 312. • -catgut 377. „ -zuurelement 249. „ (recopt voor) 252. Chrysarobine 237. Chylvaten 26. Ciliën 118. „ -pincet 118, 236. Clitoris 98. Clysma 34 (noot). Cocaïne 388. Coïtus 124. Collaps 47. Collodion 233, 313. Collin-sI uiting 370. Colporaphie 356. Congestie 40. Conjunctiva 111. Conjunctivitis 113. Contact-infectie 194. Contagium 173 (noot). Contra-extensie 330. Contusie 261. Convulsie 240. CooPER'sche schaar 339. Cornea 111. Couveuse 167. Creoline 180. Crin de Florence 374. Croup 53. Curettage 355. Curette 355. Curve 93. Cyste 224. Cystitis 99. Ilarmen 21. „ -sap 21. Decubitus 215, 290. Dekenboog 329. Dementia 272. Dermatol 183, 312. Dermoïdcyste 224. Desinfectie 177. van handen 392. hechtmateriaal 376. , instrumenten 363. „ lijf- en beddegoed 214. „ „ ontlasting 214. ,, ,, operatieveld 391. „ „ sputa 61, 196. „ -ovens 186. Desquamatietijdperk 208, 210. Diabetes 8. Diaphragma 87. Diarrhee 31. „ (kinder-) 155. Dieet 7. „ bij suikerziekte 8. „ voor kraamvrouwen 144. Dilatator voor tracheotomie 353. „ van Hegar 355. Diphtherie 54. Distorsie 79. Doekverbanden 331. Dolabra 316. Dood 299. Doofheid 121. Doorliggen 215, 290. Douche 257. Draadgoot 71. „ -zaagje 345. Draagdoek 335. „ -kussen 151. Dragen van patiënten 287. Draineerbuis 191. Dranken 6. Drank van Bleeker 220. Dumreicher's apparaat 328. Dwangjak 276. Dijbeen 06. 17» Dyspnoe 60. Eau de Goulard 812. Ecochleatie 355. Eierstok 124. Eivliezen 137. Eiwit 2. Electriciteit 248. Eleetrode 250. Element (galvanisch) 240. van Leclanche 240. „ chroomzuur 249. " , „ Recept ; voor) 252. Elevatorium 352. Ellepijp 66. Empyema 64. Emstermatemelk 163. Endemie 173. Enuresis 102. Epidemie 173. Epileeren 236. Epilepsie 246. Erfelijkheid 170. Erysipelas 194. Esharch (elastieke zwachtel van» 84. Etter 193. Eucaïne 389. Exanthema 205. Excitatie-stadium 381. Exstirpatie 354. Extensieverband 326. Extractie 138. Faeces 21. Farine lactée 161. Favus 236. Femur 66. Fibroma 224. Fibula 66. Fil de Florence 374. Filière 99. Fistel 198. Fistula 198. Flauwte 39. Fleschelement 250. Foetus 134. Fontanel 149. Forceps 138. Formaldehyd 185. Formaline 185. „ -catgut 378. Fractuur 67. Fulpius (toestel van) 96. Funda 233. Fundus uteri 124. «aas (hydrophiel) 303. Gal 21. . -bleinen 22. „ braken 23. (werking van de) 23. .. -steenkoliek 24. Galvanocautère 3_49. , Galvanometer 255. Gas 48. | Gebit 9. „ (melk-) 9. Geelzucht 22. , Gehemelte 49. „ -bogen 52. Gehoor 120. -beentjes 120. I , -gang 120. i Genezing per primam 190. „ „ secundam 191. ! Genitaliën (inwendige vrouwelijke) 124. (uitwendige vrouwelijke) 98. Geraamte 66. Geslachtsorganen (inwendige vrouwelijke) 124. „ (uitwendige vrouwelijke) 98. Gevoel 110. Gewrichten 77. „ -sontstekingen 80. , -stuberculose 198. | Gezicht 111. ! Gezwel 222. i Gipsbed 75. „ -corset 74. -schaar 73. „ -verband 69. r „ (afnemen van) 73. -watten 73. „ -zaag 73. „ -zwachtel 69. vervaardigen 311. Glasvocht 112. ! Glutenbrood 8. I Goerita 142. | Goulardwater 312. | Goutière 71. 5 Granulatieweefsel 191. | Graveel 101. I Graviditeit 134. I Groene zeep 199. Guttaperchapapier 308. Gynaecologie 351 (noot). Haarvaten 4-2. Handwortel 66. Hardhoorendheid 121. Hart 43. .. -boezem 45 (noot). „ -kamer 45. .. -klep 45. „ -kloppingen 44. Ilechtmateriaal 373. „ steriliseeren 37b. „ -naalden 346. „ -pleister 314. Heiligbeen 66. Heksenmelk 149. Helminthiasis 171. Herniotomie 353. Hemiotoom 338. Hersenvliesontsteking 11)5,202, .'44 Hersenweefsel 65. Heupbeen 66. Hoest 53, 61. Hond (roode) 209. Hoofd verband 322, 331. Hoornvlies 111. Hospitaal-koudvuur 194. Huidafscheiding 103. Huig 52. Humerus 66. llydrops 96. Hydrotherapie 248 (noot), 256. Hymen 124. Hypertrophie 222. Hvsterie 262. Hystero-epilepsie 264. Ichthyol-vornis 233. Icterus 22. Idéé fixe 271. ldiotismus 273. Ileotyplius 213. Imbecilitas 273 Immuniteit 188. Impermeabel 308. Inactiviteits-atrophie 260. Inductiestroom 251. Inenting 189. Infectie 177. „ -ziekte 172. Infiltratie-anaesthesie 389. Infractie 67. Ineewandstyphus 213. Inhalatietherapie 197. Inhalatietoostel 56. Injectie subcutane) 10(5. „ bij cholera 220. „ diphtherie 55. „ , syphilis 213. ., , tuberculose 198. van iodoformolie 198. .. „ serum 55. „ in de vagina 128. Inspuiting, zie Injectie. Instrumenten reinigen 368. „ steriliseeren 363. Intentio (prima) 190. „ (secunda) 191. | Intübatie 55. Inwikkeling 257. volgens Priesnitz 258. | Iodoform 183, 312. ,, steriliseeren 307. -gaas vervaardigen 305. -zijde 376. j Iris 112. j Iritis 116. Irrigator 51. Ischias 239. | Itinerarium 362. Jukbeen 66. Juniperuscatgut 377. Kaakbeenderen 66. Kalkmelk 220 (noot). 1 Kalkwater 56. Kanker 225. Katheter, zie Catheter Kathode 250. 1 Kauwen 9. i Keelholte 13, 52. „ -ontsteking 53. > Keering 138. , Keizersnede 359. Kelkoog (naald mot) 346. j Keratitis 115. Kettingzaag 344. Kiespijn 12. Kiezen 9. Kinderbadje 151. „ -beschuit 161. -draagkussen 151. -diarrhee 155, 164. -meel 161. „ -stuipen 202, 242, 244. i Kindspek 153. Kinverband 233. Kittelaar 98. Kleederen van wol 105. Kleeding van het kind 151. Kleefpleister 314. Klieren 10, 65. Klierziekte 203. Kloven 146. Kneuzing 261. Knieschijf 66. Knopsonde 343. Koch 176. Koepokinenting 189. Koffie 6. Kogeltang 340. Kolpitis 127. Kommabacil 219. Kooktoestel v.Schimmelbusch3ö5. „ „ Trenité 366. Koolhydraten 1. Koolzuur 48, 58. Koorts 43, 90. Kootjes 66. Koppen 41. Korenaarverband 318. Korentang 340. Kraambed 143. ■vrouw 143. „ -koorts 147. I , -manie 143. Krampen 240. Krankzinnigheid 268. Kropsonde 343. Kuitbeen 66. Kuur (kwik-) 212. „ (napthol-) 235. van Playfair 267. ; „ Weir-Mitchell 267. Kwikkuur 212. Kyphosis 74. l.abia 98. Lait de poule 3. Lancet 338. Laparotomie 200, 360. Laudanum 31. Lavement 29. „ van knoflook 27. „ (voedend) 33. Lens 112. Lepel (medicijn-) 296. „ (scherpe) 355. Lever 21. Levertraan 204. Lichaamsholten 87. Licht op ziekenkamer 59, 285. Lint 303. Lintworm 27. Lipoma '223. Lister 176. Litteeken 191. Liverpoollint 308. Lochiën 140. Longen 57. Longtering 196. Loo (verband van van dek) Loog vergiftiging 15. Lucht 48. -douche 121. -infectie 194. -kussen 285, 290. „ -PÜP 13, 52. T.nes 211. | Luxatie 78. Lijkstijfheid 300. Lijm (geneeskrachtige) 233. j Lysol 181. Waag 16. -moeamg -catheter 17. -kanker 19. ,, -sap 16. „ -sonde 17 (noot). „ uitspoelen 17. ,, -zweer 19. Maagdevlies 124. Maandstonden 133. Macintosh 308. Made 27. 0 Magisterium bismuthi 183, Maisoneuve (instrument van) 3bl. Maligniteit van tumoren I-IMania 269. Marmerzeep 391 (noot). Massage 259. van de borst 145, 146. " „ buik 30. „ het oog 115. Mazelen 210. Meconium 153. Melancholia 270. Melk 1. -gebit 9. (gecondenseerde) 162. " steriliseeren 164. „ -suiker 159. Meningitis 195, 202, 244. n tuberculosa 195, 202. Mens'és 133. Menstruatie 133. Mercier (catheter van) 99. Messen 338. Metastasis 222. Methylchloride 387. „ -violet 184. Metritis 128. Miasma 173. Microben 172. Microcokken 175. Middelhand 06. -voet 66. Middenoor 120. -rif 57, 87. Milliampère 255. Milt 87. Mineraalwater 6. Miskraam 160. Mitella 335. Moederloogbad 234. „ -koek 135. I -vlek 224. Mond 9. -verpleging 12. Monoculus 324. Morbus Brightii 96. Morphine-injectie 106. Morpliinismo 239. Myoma 224. Waalden 346. „ (gestoelde) 348. ,, armeeren 393 (noot). ,, van de Mooy 348. „ -voerder 347. Nabloeding 141. Nachtlucht 283. Nageboorte 137. Naphtaline 283. Naphtolkuur 235. Narcosis 380. Natuurgeneeswijze 40. Navelbandje 150. Navelstreng 135, 150. Nélaton 99. Nervositeit 268. Nestlé's meel 161. Neten 295. Neuralgie 238. Neurasthenie 268. Neurose 268. Neusbloeding 50. „ -holte 49. „ -ontsteking 51. „ -uitspoeling 51. Nicaise (band van) 84. Nierbekken 95. I Nieren 95. j Niersteenkoliek 96. Nieuwvormingen 222. Nitras argenti 192. No-restraint-systeem 275. ödol 12 (noot), j Oedema 96. | Oesophagus 13. , -sonde 15. I Onderarmbeenderen 66. „ -been 66. „ -kaaksbeen 66. „ -slaan 125. Ongedierte 295. Onnoozelheid 273. Ontkleeden 289. Ontlasting 28. Ontsluiting 137. Ontwrichting 78. Oogbol 111. „ -haartjes 118. „ -kamer 112. „ -lidhouder 114. ,, -verband 119, 324. Oorschelp 120. „ -trompet 120. Opperarmbeen 66. I Organtinezwachtel 310. j Orthoform 183. I Osteoma 224. | Osteomyelitis 198. Ovariotomie 358. ' Ovarium 124. j Oxyuris 27. j Ozaena 51. Pancreas 25. 1 Pappen 258, 308. ! Paquelin 349. j Paralyse 240. \ Parametritis 128. Paranoia 271. Parasieten 171. j Parelzuoht 164. Paresis 240. Partus 138. j Pasta 230. i Pasteur 176. ; Patella 66. PÉAN'sch pincet 341. Pees 81. Penis 98. ! Pepton 16, 33. Periode 133. Peritoneum 100 (noot). Peritonitis 196 (noot), 2