Van al die doop- en trouwboeken berust een, niet overal even nauwkeurig afschrift in het archief der Krijtbergkerk. Nog bevindt zich aldaar het origineel — waarschijnlijk zoek geraakt in 1811 en later wedergevonden — van 't allereerste en alleroudste trouw- en doopregister, door de sierlijke schrijfhand van den stichter zeiven der kerk, pater Petrus Laurenz, begonnen den lstcn October des jaars 1638 en voortgezet tot 1664. 't Moest dus eigenlijk N" 1 heeten. Uit al die bescheiden heb ik een aantal kleinigheden geput, die het geheel aanschouwelijker maken en daaraan meer leven bijzetten. En hiermede allen jubelvierenden heil. Reeds in 1652 heeft Joost van den Vondel, het edelste sieraad van 't katholieke Amsterdam, op het „eeuwgetijde van Franciscus Xaverius, apostel van Oostindiën", zoo hartelijk tot hem voor zijne Amsterdammers gebeden: Gij, worstelaar en kampioen, die heden Het harrenas hebt afgeleid omhoog, En, uit den rijken boog Van Gods gewelf, uw kinders hierbeneden Met smarte worstlen ziet, Versina hun beden niet. Behaagt U dat uw voorbeeld ons bevrijde, Zoo kroon uw Eeuwgetijde. Maastricht, 3 December 1903. Feestdag van St. Franciscus-Xaverius II. J. ALLAH D, S. .! H V, 3 <5 > M B H M W P w £ w Q De heugelijke gebeurtenis die, als 250-jarig jubilee, op de eerste dagen des jaars 1904 in de Krijtbergkerk zal gevierd worden, staat als volgt vermeld in de Handelingen der nederlandsche Jezuïeten-missie op het jaar 1654. Daar lezen wij: „In dit jaar werd het huis volbouwd, dat door pater Petrus Laurens (Laurentius) bewoond wordt, tegenover de Luthersche kerk: 't is zeer geschikt om er godsdienstige vergaderingen te houden.. •^og duidelijker wordt die ligging van woon- en bedehuis aangewezen in eene ten jare 1656 door de predikanten dier dagen opgemaakte lijst van 66 bedehuizen of „paepse \ergaderplaetsen te Amsterdam: „No. 46 op de Singel by de Lrouwery van 't Lam, pater Lourens in de Crytbergh". N olgens historische bescheiden en oude stadsbeschrijvingen heelt er dan ook in vroegere dagen op de Singel eene brouwerij gelegen, het Lam geheeten, in de nabijheid deitegenwoordige Krijtbergkerk of kerk van St. Franciscus Xaverius. Om slechts een enkel bewijs aan te halen, de bekende Simon Stijl in zijn vervolg op J. Wagenaars Amsterdam (IV st. bl. 459) schrijft het volgende: „De kerk GESCHIEDENIS V. D. „KRIJTBERG." 1 door ons bedoeld heet de Krijtberg, volgens het opschrift, welk men boven eenen der ingangen leest. Zy staat tusschen het koningsplein en de beulingstraat, naast en ten noorden van de kerk der doopsgezinden bij het Lam. ' Het 250-jarig bestaan van dat Godshuis en de luisterrijke viering van dat jubeljaar gaven mij aanleiding tot het verzamelen en beknopt samenvatten der historische lotgevallen van die kerk en dat kerkgebouw. Dat de in 1540 door Paulus III goedgekeurde en bevestigde Societeit van Jezus reeds vroegtijdig in goeden dunk stond bij de katholieke Amsterdammers, bewijst het stichtend voorbeeld van den eerbiedwaardigen Cornelis l'ietersz Crocus of Croock, priester en rector eener Latijnsche school te Amsterdam, zijne vaderstad. Toen deze even vrome als geleerde Amstehiar gedurende een aantal jaren, naast Allard van Amsterdam, Mr. Maarten Dirksz. van Nieveen en Nicolaas Canniua, zijn beste krachten had besteed aan de opvoeding der jeugd, en 't aloud geloot met onbezweken moed verdedigd had tegen de opkomende Hervorming, ondernam hij, op reeds ver gevorderden leeftijd, van de boorden des Amstels eene voetreis naar Rome, waar hij door den H. Ignatius zelf in de Societeit werd opgenomen en in December des jaars 1550 in diens armen oveileed. Elders heb ik getracht het schier vergeten leven en bedrijf van dien Roomsehen ijveraar, een toonbeeld der seculiere geestelijkheid uit die dagen, nader en breeder toe te lichten. Ik kan hier slechts daarheen verwijzen.1) Na den gelukzaligen Petrus Canisius van Nijmegen, den Goezenaar Gaspar Berse en Nicolaas Florissen van Gouda is deze Amsterdammer wel een der eersten geweest Jac. de la Torre in zijn verslag des jaars 1656 noemt hemden 1) Het jaarboekje van Alb. Thijm, 1892. eerste der Hollanders1; — die zich aansloot bij het ontluikende gezelschap van Jezus. En nu ik over eenArasterdamsche Jezuïeten-statie ga handelen, meen ik hier wel te mogen herhalen wat ik elders geschreven heb3): ,.Alleen Maastricht uitgezonderd, is er geene stad der noordelijke Nederlanden, die in den loop der tijden zoovele en zoo merkwaardige leden aan de Societeit van Jezus geschonken heeft als het katholieke Amsterdam." Dit nog geheel katholieke Amsterdam werd dan ook vroegtijdig door de zonen van Ignatius bezocht, en dat op aandrijven van den nog levenden ordestichter zelf. De eerste, dien ik er ontmoette, is de Antwerpenaar Adriaen Adriaensen (.Adrianus Adriani ab Antwerpia), die juist in 't midden der 16e eeuw (1550), meer dan een kwarteeuw dus vóór het ,.geus worden" der Amstelstad of de zoogenaamde „alteratie" van 1578, bij zijn Amsterdamsche vrienden een bezoek kwam afleggen. Die vrienden waren Mr. Floris Egbertsz, een Haarlemmer, destijds pastoor in de Oude Kerk of de Kerk aan de Oude zijde, S. Nicolaas toegewijd, en de reeds genoemde Nicolaas Cannius, of, gelijk deze zelf schrijft: „Claes Jansz. Can", die toen, ofschoon een gewezen Erasmiaan, de parochie van Sparenwoude als pastoor bediende. Hartelijk werd de uitgenoodigde pater Adriaensen door beide vrienden ontvangen, en inzonderheid door den Sparenwouder zielenherder, den warmen Crocusvriend, met „buitengewone hoflijkheid" welkom geheeten. Deze verklaarde zijnen gast, dat bij hem het verlangen begon op te komen, om zijn omvergetelijken Orocus naar Rome te volgen en zich eveneens voor de voeten van S. Ignatius te gaan nederwerpen. Dit geschiedde echter niet. Ook kwam de Jezuïet tijdens zijn bezoek in aanraking met de aanzienlijkste Amsterdammers, die, na bij hem ge- 11 Archief voor de geschiedenis can 't aartsbisdom Utrecht X, 152. 2) Bijdragen voor de geschiedenis can het bisdom Haarlem I. 99. 1861 '77, toen deze naar de Afrikaansche missie der Zambesie-rivier vertrok, waar hij den 21 Maart 1882 omkwam als slachtoffer van zijn apostolischen zielenijver. Hij werd in de Zaaierskerk opgevolgd door Wilh. van Dieten 1877— 90, Wilh. van Hootf 1890—'97, J. A. Alberdingk Thijm 1897—1903 en den tegenwoordigen pastoor Isidorus Vogels. Een derde statie der Jezuieten te Amsterdam was eigenlijk niet rechtstreeks voor de zielzorgers bestemd, 't Was veeleer een soort van refugium of toevluchtsoord. Omstreeks 1652 of '53 namelijk kochten de Jezuieten een aanzienlijke woning met toebehoorenden tuin, op de Heerengracht bij de Brouwersgracht gelegen '). 1 aar was wel een private kapel maar geen openbaar bedehuis aan verbonden, zoodat het verblijf er veiliger was. In die woning, de „Zonnebloem" (Heliotropium) geheeten, verwijlden meestal — tevens met een of twee leekebroeders — de superior en de procurator der Nederlandsche Jezuieten-missie. Daar woonden ook de zieken uit de omstreken, de geschiedschrijvers der zending en eenige supplenten d. i. paters, die de zendelingen, in geval van ongesteldheid of overlijden moesten vervangen. Dat huis was ruim genoeg om ettelijke gasten te kunnen herbergen. De in- en uitheemsche missionarissen, voor Indië of China bestemd, en die te Amsterdam scheep zouden gaan of aldaar met de beroemde drukkersfirma Blaeu kwamen onderhandelen over de uitgave van kostbare werken, platen en atlassen, vonden in de Zonnebloem een gastvrij onthaal. Van daaruit vertrok onder anderen de Mechelaar Philips Couplet, den 30 sten Maart 1656, over Lissabon naar China, vergezeld van twee noordnederlandsche Jezuieten, den Amsterdammer Ignatius Hartoghvelt en den Maastrichtenaar Franciscus Rougemont. Vóór hunne afreize hadden zij een tijdlang hunne Amsterdamsche ordebroeders ter zijde gestaan. Ten 1) Vóór ettelijke jaren bewoond dcor den heer Schmedding, thans door Mevr. Wed. C. J. C. Schölvink geb. Zumloh. Heerengracht 14. De sporen der kapel zijn nog te erkennen in die woning gevolge waarschijnlijk der altijd heviger vervolging, dour de Jansenisten en politieken gestookt, werd ook de Zonnebloem in de eerste jaren der 18e eeuw door de Jezuieten verlaten. Den 26*ten Nov. 1720 werd het huis voor 11000 gl. aangekocht door den resident des Koning» van Polen, Pieter Geelhand. Diens zoon, de Antwerpenaar Henri Geelhand, heer van Merxem en Dambrugge, verleende den 22s,en Dec. 1766 procuratie aan den notaris H. J. van Naarden om de woning voor 18402 gl. te verkoopen. Ik vertrouw, dat bovenstaande overzicht, hoe vluchlig ook, mij de verdere taak lichter en de lezing der volgende bladzijden gemakkelijker zal maken. Als stichter van de St. Franciscus-Xaverius-kerk ot' den Krijtberg op Singel (Mons cretaceus) wordt gewoonlijk — op gezag van den geschiedschrijver pater Norbertus Aerts -') — de Hoorenaar Gerardus Martini (Maertensz.) genoemd. Ik houd het er echter voor, dat de Amsterdammer Joannes Ryser of de Reyser (Riserius of Ryserus) hem den weg heeft gebaand als voorbereidende grondlegger der Ivrijtbergkerk. Immers, blijkens een stuk, ten jare 1694 te Rome in de drukkerij der Apostolische Camera verschenen, waren er „sinds 1614 voortdurend twee paters der Societeit te Amsterdam, in twee afzonderlijke bede- en woonhuizen, als zendelingen werkzaam geweest." Daar echter, volgens bovenstaande berichten, noch de Zonnebloem noch de Z a a i e r destijds bestonden, kan pater Ryser, de eenige Jezuiet die zich in 1616 en '17 met Livinus Wouters te Amsterdam ophield, slechts het bedehuis bediend hebben, dat later naar 1) Zie over de Geelhands: v. Rükevorsel's H. C. Maagdenhuis. 2) De verzamelaar der 10 of 12 folio-deelen van de Acta missioriis batavac S. J., in handschrift berustend in 't rijksarchief te Brussel. P. Aerts stierf in de Zonnebloem 16 Nov. 1707. naar den Krijtberg op den Singel is overgebracht en daaraan zijne benaming ontleende. Deze Joannes Ryser, ten jare 1572 geboren, was uit een der oudste en trouwste Amsterdamsche families gesproten. Beide zijn grootvaders hadden zich, uithoofde hunner gehechtheid aan 't katholiek geloot', de verbeurtverklaring hunner goederen en, bij 't zoogenaamd „geus-worden" van Amsterdam in 1578, de verbanning uit het lieve vaderland laten welgevallen. Sinds dien tijd komen „de paepsche" Rysers, wat in vroeger jaren vaak gebeurde, niet meer op de regentenlijst voor. Zij behoorden aldus tot de echte „oude burgerij" of, 0111 met Vondel's woorden te spreken, zij behoorden tot u, O burgerij, uit Gijsbrechts erf gesproten En nooit veraard van uwen ouden struik In 't wettig kerkgebruik. Toen pater Ryser in 1640 te Antwerpen als 78-jarige grijsaard overleed, had hij veel jaren in de Hollandsch missie — te Haarlem, te Amsterdam, te Naarden, te Arnhem, te Doesbuig, te Zutphen, te Langbroek, doch vooral te Utrecht doorgebracht. Ik meen de geschiedenis der Krijtbergkerk niet gevoegelijker te kunnen openen dan met een brief van hem, althans een gedeelte daarvan mede te deelen, ten jare 1617 uit den Bosch aan zijn provincialen overste Carolus Scribani gezonden, een brief waarin hij den godsdienstigen toestand zijner vaderstad als ooggetuige beschrijft. ') Een algemeen overzicht van het woelige terrein der werkzaamheden onzer zendelingen wordt daar zeer aanschouwelijk voorgesteld. Bij den aanvang der lezing herinnere men zich, dat de briefwisselende zendelingen de vruchten van hun geestelijken arbeid plachten voor te stellen, als waren het voordeelen in den koophandel gewonnen: blijkbaar werd door den indruk dezer gewoonte de keuze der eerste uitdrukkingen 1) Met breeder aanteekening en rijker toelichting reeds in zijn geheel uitgegeven in de Studiën XV. bepaald. Onder dagteekening van 24 Mei 1617 schreef dan Ryser aan Scribani: „Sinds lang was ik er op bedacht geweest, u de jaarlijksche baten van mijn koophandel over te maken; doch mijne voortdurende reizen en onverpoosde inspanningen gedoogden niet dat ik mij eerder kweet van mijn verschuldigden plicht. Derhalve, nu ik in de laatstverloopen dagen, uit de Bataafsche schipbreuk — indien ik mij zoo uitdrukken mag — in de Bossche haven ben aangeland om wat uit te rusten, wilde ik niet langer in 't bezit blijven van vreemd geld, ten einde niet verstoken te blijven van wederkeerige briefwisseling. „Om dus van ieder afzonderlijk oord de afzonderlijke vruchten te kunnen vermelden, zal ik een aanvang maken met Amsterdam, mijne geboorteplaats, die thans de overbekende wereldkoopstad geworden is. Deze stad, welke uit alle deelen der aarde vergankelijke schatten heeft vergaderd, levert ook ons stof op om geestelijke baten in te zamelen bij allerlei volkstammen, Grieken en Barbaren, !) Joden, Afrikanen, Indianen, Spanjaards, Italianen, Franschen, Engelschen en bij zoovelen als er uit het [Scandinavische] Noorden te dezer stede komen aanlanden. Wij houden ons hier op, slechte twee van de onzen, 2j tusschen allerlei secten van nieuwgezinden: Calvinisten, uit Engeland voortvluchtige Puriteinen, Lutheranen, Doopsgezinden, Joden, die bij het jongste verbanningsedict Spanje en Portugal verlaten en hier eene Synagoge geopend hebben. Deze allen genieten de vrijheid om hun geloof (of hoe zal ik het noemen ?) in openbare bijeenkomsten uit te oefenen. Alleen op de katholieken worden de plakkaten streng toegepast: de pausgezinden wil men uit stad en lande verdreven hebben. Dag en nacht staan de schouten met hunne bespieders op 1) Schriftuurlijke uitdrukking rr beschaafden cn onbcschaafden. 2) De briefschrijver zelf en de bovenvermelde Livinus Wouters. de wacht, ten einde de aamenkomst der geloovigen te verstoren. Daar zijn ook eenige vrouwspersonen gehuurd, die het oog moeten houden op alle straten en huizen, waar katholieken wonen, die zelfs somwijlen voorgeven katholiek te zijn, om des te gemakkelijker verraad te kunnen plegen, 't Is u bekend hoe moeilijk het is, den wolf te onderkennen in de schapevacht. Nog niet lang geleden hebben wij 5000 gl. moeten betalen om aan de knevelarijen des schouts te ontsnappen en de bijna reeds gevangen priesters buiten gevaar te krijgen. Nadat, gedurende dit jaar, een onzer paters tot tienmaal toe aan de hem achtervolgende vijanden ontsnapt was, gelukte het hun eindelijk hunne woede te kunnen uitstorten op de heilige 'sieraden, welke zij aantroffen. Doch wijl het getal der katholieken te Amsterdam zeer groot is, achten zij luttel het verlies van hun goud ten einde de zielen, door Christus' bloed vrijgekocht, te kunnen redden en behouden. „Ontelbaar zijn de kerkjes, door de brave burgers op verschillende plaatsen heimelijk opgericht, en dit niet slechts om aan de gevaren te ontsnappen, maar ook om van tijd tot tijd onder hun dak den Zone Gods in zijn H. Sacrament te mogen herbergen, van wien zij een eeuwigdurende woning hierboven verwachten. Toen het zielenheil van velen, ten gevolge hunner armoede, in gevaar verkeerde, hebben de katholieken niet uit den vreemde1) geldelijke bijdragen verzameld om de behoettigen bij te staan, maar gelukkig achten zij zich, dat ze met eigen middelen en vrijgevigheid het geloof der zwakken mogen verdedigen, /ij ondervinden dan ook dat God op zijne beurt vrijgevig is. Hij, die aan zijn kampvechters, in altijd dreigende gevaren, christelijke kloekmoedigheid verleent en hen met den bijstand zijner genade zoo overvloedig voorziet, dat ze sterker uit den strijd wederkeeren en rijker worden onder 't gebreklijden. 11 Er staat: E. Graecia, toespeling op de H. Schrift . „Luister en bewonder [in Amsterdam] een beeld van Home! Voor die stad is het eertijds iets groots geweest, dat zij in krochten en onderaardsche spelonken den godsdienst beschutte tegen de woede der Heidenen. Hoe prijzenswaardig waren de vrouwen, welke de dienaars van Christus, terwijl ze de handen van den vervolger ontvluchtten, gastvrij opnamen! Thans worden ook wij van de daken neergelaten en nederglijdend langs eene koord, dalen wij in verborgen schuilhoeken at', hangende tusschen hemel en aarde. Intusscheu staan de vrouwen onverschrokken op de wacht, terwijl de gerechtsdienaar staat te beven; en wanneer zij den schout met mokers zien gewapend om de deuren open te breken, treden zij zelve hem te gemoet, en niet zelden weten zij door hare standvastigheid zijn geweld te beteugelen." Na deze algemeenheden over zijne vaderstad, treedt de Amsterdammer zendeling in ettelijke bijzonderheden, die bij uitstek kenschetsend zijn voor 't godsdienstig leven onzer katholieke vaderen onder het kruis. „In de goede week waren ongeveer 200 geloovigen vergaderd, om midden in den nacht, waarop Goede Vrijdag begint, eene meditatie te hooren over het lijden des Heeren. Dit heilig voornemen was echter den verraders niet verborgen gebleven, zij omsingelden het huis en, gelijk ik zeide, beuken zij de deuren met hamers. De geheele vergadering wordt opgeschrikt en toen er reeds geen hoop meer om te ontsnappen ons toelachte, toen de reeds verbroken deurhengsels den soldaat een toegang openden tot zijn buit — begon de huisvrouw, die juist zwanger was, het gekerm eener moeder in barensnood na te bootsen en, veinzende in onmacht te vallen, den schijn aan te nemen van in doodsgevaar te verkeeren. Verontwaardiging greep nu den echtgenoot aan: hij roept hemel en aarde tot getuigen, hij maakt allerlei misbaar en begint te huilen, als hadde hij zijne vrouw zien sterven. De schout stond verslagen en de woeste overwinnaars werden tot zachtheid gestemd. Waarom toch (zoo sprak de schout) vult gij uwe woning en de stad met uw razend geschreeuw? Doch de huisheer ijlt naar de deur en beveelt dat een schare van nabijzijnde vrouwen1) zal binnentreden, 'k Heb hier geen gerechtsdienaars van noode — zoo vervolgt hij tot den schout — maar vroedvrouwen. En wat is dat voor een stoutmoedigheid van u, dat ge, terwijl alles in ruste is, midden in den nacht, met gewapende lieden een privaat huis binnendringt ? Dat ge vrouw en kind op een en dezelfde stonde komt vermoorden met uwe schrikaanjaging ? Zoo er nog gerechtigheid leeft in Amsterdam, zie dan zelf maar toe, hoe gij er levend afkomt! Intusschen verdubbelde de doodsangst bij de vrouw, en ook de man bleef op zijn post, des te kordater naarmate hij den schout meer bedremmeld zag. Deze, ten slotte overwonnen door de schaamte en door de toesnellende menigte van vrouwen in de war gebracht, trok eindelijk af, en zij, die de list bedacht had, bracht weldra de vreugde ter wereld en liet geheel de vergadering ongedeerd naar buiten ontsnappen." Thans volgen de rijke vruchten in dien hachelijken geloofsstrijd geplukt. Men bespeurt het: de zendeling verkeert nog onder den invloed van zijn zalig gevoel. „Voorwaar God liet niet toe dat ze vruchteloos waren, die vrome inspanningen zijner geloovigen en hunne bezorgdheid voor het huis des ïïeeren. Hoe groot was onze blijdschap, meent ge, toen er twintig de leer van Calvijn afzwoeren ? Toen er achttien Luther verzaakten ? Toen tien aanhangers van Menno tot de wateren des heils spoedden, om in een betere leerschool te worden opgekweekt ? „Onlangs, toen een huwbare dochter, een eenig kind, door mij gedoopt werd, begon ze hare tranen te mengen met de reinigende wateren. Want onder zooveel harteleed en snikken betreurde zij hare dwaling, dat ze, naar het mij 1/ Waarschijnlijk de vrouwen der opgeschrikte vergadering, die zich naar de belendende vertrekken teruggetrokken hadden. GESCHIEDENIS V. D. „KRIJTBERG." 2 de Brouwerij het Lam drie huizen aan, waarvan het voornaamste, „de Crijtbergh" geheeten, aan de Sint-FranciscusXaverius-Kerk zijne benaming mededeelde. Vóór dien tijd had hij, gelijk aanstonds zal blijken, op onderscheiden en zeer verschillende plaatsen gekerkt, onder andere in eene woning, de Zijdeworm (Bombex) geheeten en in de Kalver- straat gelegen M. Hier valt echter op te merken, dat P. Laurensz, veel later dan zijn eerste aankomst reeds ten jaar 1623 zou doen vermoeden, zijn naam ter secretarie der stad heett aangegeven en, gelijk de plakkaten van 1622 en 1629 het vorderden, bij de magistraat bekend heeft gemaakt. Daarover lees ik '): „Petrus Laurentius, uyt Vlaenderen geboren, priester, is gelogeert t. h.[uize] v. Gerbrant Dobbesz, wo[nende] op de Zeedyck, ende door Jasper van Diemen, met kennisse van den Heer Officier aangegeven den 24 Januari 1635. 't Was vermoedelijk een veiligheidsmaatregel. Hoe het nog met de katholieke belangen gesteld was bij de aankomst van Pater Laurensz in de Amstelstad, blijkt uit een tot dusverre onuitgegeven brief, geschreven waarschijnlijk ter inlichting van den provinciaal Thomas Dekens bij 't uitvoeren en toepassen der verdragspunten ot concordaten, gesloten tusschen de apostolische vicarissen der hollandsche missie en de oversten der reguliere orden. Dat schrijven teekent in ettelijke bijzonderheden den niet zeer benijdenswaardigen toestand van zaken. 3). Pater Joannes van Winterswijck (alias Verhagen) meldde, onder dagteekening van 29 Nov. 1669, aan genoemden patei Thomas Dekens het volgende over 't verblijf, de bedehuizen, 1) Verg. Portretten van Joost van den Vondel bl. 62 en hiei- boven bl. 6. , . , _TTT 2) Mr. N. de Roever in de Bijdragen voor 't bisd. Haarlem X\ lil bl. 57. Geheel dat opstel is zeer leerzaam, vol gegevens over de dienstdoende priesters te Amsterdam in ons tijdvak. 3) Zie bijlage I. de allereerste en oudste lotgevallen van Augustinus van Teylingen en den destijds reeds overleden Petrus Laurensz: „Onze broeder Verschoor1) heeft mij gevraagd dat ik een onderzoek zou willen instellen aangaande de drie volgende punten: 10 of heer van Teylingen en heer Laurensz ooit te zamen gewoond hebben in eenzelfde vast verblijf; 2° of ze ook eenzelfde gemeenschappelijk bedehuis in gebruik hebben gehad, zoodat hunne biechtelingen dezelfde gemeente uitmaakten, en 3°, zoo iets daarvan heeft plaats gehad, sinds welken tijd is dat begonnen, hoelang is 't voortgezet en wanneer geeindigd ? „Op de eerste vraag antwoord ik, dat ze altijd gescheiden geweest zijn, wat de woning betreft. Heer van Teylingen kwam te Amsterdam in 't jaar 1620 onzes ïïeeren, en dwaalde in de eerste jaren overal rond, schier dagelijks, uit vrees voor de vervolging, zijne woonplaats veranderend. Vervolgens woonde hij, bij tusschenpoozingen, ten huizo van Franciscus de Leeuw in de Kalverstraat, daarna onder het dak van heer Dirk Schepel, later bij Jan Versteeghen op den Dam. Vandaar verhuisde hij naar de woning van Albert Jansens, gelegen in de stadswijk gewoonlijk Teertuinen genoemd. Dikwerf immers moest hij, uithoofde der gevaren, zijn verblijfplaats verwisselen en slechts ettelijke katholieken, uit vreeze voor de vervolging, herbergen eenen priester onder hun dak, laat staan dat er twee te zamen zouden gewoond hebben. Sedert, wel is waar, kwamen er eenigszins rustiger tijden, waarom heer van Teylingen aanstonds zijn intrek nam in het huis achter de oude 1) Deze Clemens Verschoor was een leekebroeder, uit Charlois hij Rotterdam herkomstig. Meer dan twintig jaren 1653—'75 verbleef hij in de missie als verzorger der tijdelijke zaken : hij woonde te Amsterdam in de Zonnebloem, Yerg. bl. 11 hierboven, en het Archief voor de kerk. gesch. van 't aartsbisdom Utrecht III 52. Leekebroeders waren anders vrij zeldzaam op de voormalige hollandsche Jezuïeten-missie. St. Nicolaaskerk, waar liein uw Hoogwaarde heeft aangetroffen1) en ook wij hem nog in leven gezien en de vrienden zijn lijk hebben uitgedragen. „Pater Laurensz kwam in de stad omstreeks het jaar 1629 en werd gehuisvest onder het dak van anderen, te weten bij vrienden onder zijne gemeentenaren — bij den heer Occo, vader van den nog levenden Occo, gelijk deze en zijne geheele familie getuigt, bij heere Ban, bij juffrouw Geertrui Seghers2) en anderen. Dat alles is overbekend bij al onze vrienden. „Ik antwoord op de tweede vraag, dat beide zendelingen altijd verschillende bijeenkomsten en kerkelijke gemeentevergaderingen hebben gehouden. Dit getuigen de hoeren Occo, A'an Hem, Croock, Hymerick, Fonteyn. Ook anderen, met wien ik er over gesproken heb, zijn allen bereid hetzelfde te getuigen. Hier kunt ge bijvoegen Nicolaa Pietersen (gewoonlijk Clazie genoemd) 80 jaren oud, die bijna 40 jaren lang, huis-voor-huis, aan 't volk de vergaderingen heeft aangekondigd, door heer van Teylingen te houden, en Elisabeth Barents, die 23 jaren bij heer Laurenz gewoond heeft: dezen getuigen dat de bijeenkomsten, door de onzen gehouden, altijd gescheiden geweest zijn. Hieruit kan l w Hoogw. opmaken, dat ik over 't derde punt niets te schrijven heb. Ik breek dus hier met de pen af, verhinderd als ik ben door gebrek aan tijd. \\ ant, oni geen onzekerheden te schrijven, heb ik nog al veel tijd besteed aan t onderzoek bij vrienden. „Ik beveel mij in de h.h. misoffers van uw Hoogw. Amsterdam 29 Nov. 1669. Joan. v. Winterswijck." 1> Bü zijn bezoek als visitator der missie in 1656. Verg. liet Archief voor de geschied, van 't aartsbisdom Utrecht lil• 45,50. 2' „Sr Hendrik van Zeiler ende Juffrouw Geertruyd Zeegers... in Echts en Trouwens banden gestrengelt den 8n van Loumaandt, in 't jaar 1640. in Amsterdam." Waarschijnlijk was Aleydis van Zeiler, een der Krijtbergsche klopjes, hunne dochter. Verg. Dietsche Waraidt X, 137. Om thans meer in 't bijzonder tot Laurensz en de Krijtbergkerk terug te keeren— over den bouw ot' verbouwing en de opening daarvan als bedehuis, lees ik in de Handelingen der Jezuieten-missie op het jaar 1654: „Dit jaar werd het huis volbouwd, dat door pater Petrus Laurensz bewoond wordt, tegenover de Luthersche kerk: 't is zeer geschikt om godsdienstige vergaderingen te houden1). Hierdoor zijn we thans ook bevrijd van de overgroote kosten die plachten besteed te worden aan 't huren van een bedehuis, en gemakkelijker kunnen wij de menschen verzamelen in eene woning, die aan de katholieken bekend en door de overheden bij oogluiking ons toegestaan is. Toen in 't vorige jaar, 1653, de hand aan 't werk werd geslagen, is dit gebouw door iemand bezocht, dien de magistraat heimelijk had afgevaardigd, en wij hebben veel tegenspraak moeten verkroppen, wijl destijds alle reguliere priesters uit Amsterdam waren verbannen en sommigen op pater Laurensz inzonderheid meer gebeten waren, zóózeer dat hij, onder de regulieren, de laatste van allen weer toegelaten is door den schout, die zijn gewoon bedehuis de Zijdeworm hevig bestookte, waar ook pater van der Meersch gedurende den vorigen vastentijd gepreekt had. 2) Deze Pater Franc, van der Meersch, die als overste der geheele Jezuieten-missie (2. feept. 1652 1-1 Aug- 1656) te 1) Ook. wat hier niet gezegd wordt, omdat er een dubbele ingang was: zoowel van den kant des Singels als dei Heeiengiaclw. langs 't voormaliga Catersteegje, dat een zoo voorname rol speelt in de lange wordingsgeschiedenis van 't nieuwe kerkgebouw. 2) Daar we hier als de offlcieele stichtingsoorkonde der Krijtbergkerk ontmoeten, deel ik, bil uitzondering, ook den latynschen tekst mede: „Exaedificata hoe anno est domus, quam Petrus Laurentii inhabitat ex opposito fani Lutherani, coetibus habendis opportuna, per quam et evadimus immanes sumptus conducendo oratorio impendi solitos, et facilius ad domum, Catholicis notam et conniventia magistratuum indultam. homines convocamus. Amsterdam in de Zonnebloem woonde, verduidelijkt op het voorgaande jaar 1653 al het bovenstaande en voegt er eenige nieuwe bijzonderheden bij, waar hij schrijft: „Petrus Laurensz is een onvermoeid man. Vervolgingen heeft hij dit jaar geleden en lijdt die op het oogenblik nog, wijl hij, met de overige religieuzen door de magistraten uit de stad verdreven, niet mag opgenomen worden, al zijn al de overige wederom teruggekeerd. Hij houdt zich dus schuil, maar niet zonder in 't geheim nuttig werkzaam te zijn. Zoolang hij vrijheid genoot, sprak hij twee- en zeer dikwerf driemaal op Zon- en feestdagen tot eene samengedrongen menigte van toehoorders. Met veel nut hield hij de vasten-meditaties of sermonen. De algemeene communie is in bloei." Eens wederom toegelaten nadat de storm der vervolging bedaard was, arbeidde Laurensz met onverpoosden ijver in zijn Krijtberg voort, tot dat, nog in den loop van 't zelfde jaar, een nieuwe storm op de Amsterdamsche zendelingen, inzonderheid op pater Laurensz dreigde los te barsten. De aanleiding was zoo onschuldig of, zoo ge wilt, zoo onuoozel mogelijk. Reeds hierboven (blz. 11) heb ik melding gemaakt van drie nederlandsche missionarissen, die te Amsterdam eene scheepsgelegenheid zochten naar Lissabon en van daar naar China. Hierover deelen de Handelingen op het jaar 1654 in hoofdzaak mede: Behalve de drie vaste zendelingen in de Amstelstad A. van Tylingen, H. van Alkemade en P. Laurensz, hebben ook anderen aldaar ijverig Yisitata fuit domus illa a magistratu tacite delegato, cum primum construeretur anno superiore 1653, et multa obloquia devorata sunt, quia tum omnes Amstelodamo sacerdotes regulares exisse jussi fuerant en in Petrum Laurentii prae caeteris aliqui magis incensi erant. ita ut omnium regularium postremus admissus sit a praetore, locum ejus ordinarium Bombycis dictum insectante, ubi et Franciscus van der Meersch quadragesima praecedente dixerat." gearbeid, te weten de paters Philips Couplet, Franciseus de Rougemont en Ignatius Hartoghvelt, die, bestemd als ze waren voor de missie in China en een gunstig getij afwachtend, hun blakenden ijver voor de Chineesche bruid, reeds zochten te koelen in apostolische werkzaamheid te Amsterdam, zoodat op het hoogfeest van Kerstmis veertienmaal gepreekt werd door de leden alleen der Societeit — om niet te spreken van veel andere predikatiën, door de overige priesters gehouden, inzonderheid door pater van der Meersch, die krachtens zijne bediening van Superior der Missie, hier pleegt te verblijven en een waakzaam oog te houden over alle staties. Maar noch hij, noch de overigen waren genoegzaam tegen de lastertongen beveiligd. En werkelijk, door de predikers van hun eigen woord1) werd uitgestrooid dat er een schip, bemand met dertig Jezuïeten te Amsterdam voor anker lag; dat die menschen, hehoorende tot verschillende naties, den spot dreven met de godsdienstige overtuiging van anderen; dat ze schande brachten over de inboorlingen en hervormden. Ook werd er alom rondgebazuind — 't was lastig voor de vroedschap — dat men het schip moest laten aanhouden en overvallen dooide matrozen, en dergelijke praatjes meer, hierop neerkomende dat, mocht dit niet geschieden, wel anderen een rechtmatig beslag op het vaartuig zouden leggen. Maar door de omzichtigheid der regeering werd die laster op zijde gezet en men sloot er de ooren voor, zoodat onze zendelingen in veiligheid zijn gebleven. Tot dat in-veiligheid-blijven der Chinavaarders is ongetwijfeld veel bijgedragen door de aanzienlijke, zeer verdraagzame en echt vrijzinnige familie Blaeu, met welke de Chili Een ondeugende commentarius op het vcrbi divini minister bedienaar des goddel^jken woords, geljjk de predikanten zich eertiids b\j voorkeur betitelden. neesehe zendelingen druk- en boekhandelsbetrekkingen hadden aangeknoopt.1) 't Zelfde deden later de Bollandisten. Een halt' vermakelijke weerklank dezer gebeurtenis trot ik aan in de protestantsche akten der Amsterdamsche classis op 6 April 1654: „D. Lucas van Noord netfens D. Junium, gelast om te verneemen naer seeker schip, dat voor deese paaien gereed lag om met eenige Paapen naar China te varen, brengt-in verstaan te hebben de saake soo verre waar te sijn, datte soodanich schip wierde gereed gemaakt en ook eenighe burgerl. kinderen genoemt, die daar heenen souden gevoerd worden, maar dat sy van hier souden vaaren naar Portugal ende van daer te lande naar China ende het selve niet was te beletten, wordt de saake hierbij gelaaten." 2) Dat vorderden de handelsbelangen. Over geheel deze geschiedenis en de daarbij betrokken personen, inzonderheid de edeldenkende Blaeuën, heb ik breedvoerig gehandeld in een opstel, getiteld Een groet uit China voor Vondel en de Amsterdamsche, „vrunden .'•) Intusschen was, ten gevolge van 't gemelde voorval, het oog alweder scherper gevestigd geworden op den priester der Krijtbergkerk, die met de „stadsgevaarlijke" scheepslading in aanraking was geweest, Ik ontmoet hem dan ook op de reeds vermelde „lijste van de [66] paepsche vergaederplaatsen te Amsterdam aen de E. H. Burgemeesters overgelevert in December A" 1656 lï De overste en medezendeling in China der drie genoemden was pater Martinus Martini, die in 1656 b\j Joan Blaeurijn allerprachtigsten Atlas van het groote rijk Sina gr. folio in o landsch, latijn en portugeesch liet drukken Zie C. Son\nie™°9l' De Backcr, Bibliothèque do la C. da J. 3de uitgave III, 646 en de Navorscher 1870, waar blijkt dat Couplet nog in 1669 uitCanton allervertrouwiykst briefwisselde met Mr. Joan Blaeu. 2) Aldus in de Bijdr. voor de geschied, van 't bisd. Haarlem XIV. 301. 3) Jaarb. van Alb. Thijni 1897. teven s met het vriendelijk verzoek der vervolgzieke predikanten dat „die opghetelde plaetsen van de afgodische vergaderingen . . . door order van Haer hoog achtbaerheden met alle ernst mogen worden gheweert." In die lijst komt onze zendeling onder N°. 46 voor; „op de Singel by de brouwerij van 't Lam, pater Lourens in de Krijtbergh." In 't zelfde jaar dat de zoogenaamde voorstanders der vrijheid van geweten en godsdienstig onderzoek de Amsterdamsche huiskerkjes of „afgodische vergaderingen" poogden uit te roeien — de meer verdraagzame vroedschap schijnt het stuk eenvoudig ter zijde geschoven te hebben — werd de hollandsche Jezuïeten-missie bezocht door den Antwerpenaar Thomas Dekens, destijds overste der vlaamsch-belgische provincie1). In een wijdloopig verslag, voor den algemeenen overste der Societeit pater Paulus Oliva te Rome bestemd, teekende hij het volgende aan over onzen pater Laurensz in de Krijtbergkerk: „Sinds vele jaren is pater Petrus Laurensz een onvermoeid man geweest en heeft hij veel nut in deze statie gesticht. Den andersdenkenden is hij niet zeer welgevallig, uithoofde van zijn ijver en zekere scherpte, die bij hem placht door te stralen in 't behandelen van geschilpunten. Yóór een drietal jaren heeft hij veel te lijden gehad, toen hij ten gevolge der ijverzucht van twee .... met de overige religieuzen uit de stad werd verdreven, en, bij 't weder toelaten der anderen, slechts met moeite verkrijgen kon ook wederom toegelaten te worden. Thans, door jaren en arbeid uitgeput, is hij wel wat van krachten verzwakt, vooral nu er nog hardhoorigheid is bijgekomen. Zijn leven verstrekt tot een toonbeeld en is rijk aan verdiensten, 'k Had gemeend dat ik hem zeiven en zijnen superior 3) lt Archief voor de gesch. van 't aartsbisdom Utrecht. III, 45. 2) De Goudsche edelman Adriaan Cools, ten tweede male overste der Jezuïeten-zending (13 Aug. 1656 — 2 Oct. 1659.) GESCHIEDENIS V. D. „KRIJTBERG.'' 3 genoegen zou doen, indien ik den ouden man ia de provincie [Zuid-Nederland] terugriep, opdat hij daar in den schoot zijner moeder [de Societeit] en in den kring zijner broeders, zijne aan verdiensten zoo rijke ziel God mocht wedergeven. Doch neen, ik moest wijken voor de tusschenkomst van pater superior. Hij houdt hier zeer nuttige vastenmeditaties; ook bloeit de algemeene Communie, de catechismus wordt door de klopjes gegeven. Aan de aanzienlijken voldoet hij nog, maar voor 't volk schijnt hij de man niet meer te zijn. Hij doet alles in zijn eigen bedehuis ; hij oefent de pastoreele bedieningen uit; hij woont in een eigen woning, die hij, niet zoo lang geleden, gebouwd heeft. Hij bekent zelf dat ze hem 30000 gl. gekost heeft." Hier is duidelijk sprake van de in 1654 geopende Krijtbergkerk. Thans volgt een zachte berisping over die vrij hooge gelduitgave. „Zoo ouderdom, deugd en verdiensten den man niet verschoonden, verdiende hij eene penitentie, omdat hij met zoovele kosten gebouwd heeft, zonder voldoende nut en voorzichtigheid." De met Amsterdamsche toestanden en behoeften minder vertrouwde visitator oordeelde aldus. Dat echter Laurensz niet onbezonnen had gehandeld, dat hij èn op de goddelijke Voorzienigheid èn tevens op menschelijke redmiddelen niet ten onrechte gerekend had, blijkt uit het slot der aanteekeningen van den visitator: „Om zijne schulden uit te delgen hebben de godgewijde klopjes 6000 gl. bijeengebracht, de leeken 4000 gl.; ook zijn er twee kleine huisjes verkocht. Hij heeft 8300 gl^aïs lijfrente opgenomen; hij besteed tot hetzelfde doeleinde ook eenige inkomsten, die hij te gelde heeft gemaakt; zijn overige lasten heeft hij uitgedelgd of zal hij uitdelgen door aalmoezen, die hij overvloedig ontvangt." Ziedaar de omstandige geboortegeschiedenis van den Krijtberg, in een hoogst vertrouwelijk schrijven door een evenoude ooggetuige geschetst. De kerk moet in de eerste weken van 't jaar 1654 geopend zijn. Uit bovenstaande, hier en daar verspreide en thans met eenige orde samengeschakelde berichten blijkt wel, dat de stichter van 't Franciscus-Xaverius-kerkje, 't welk men zich als een nog zeer bescheiden en zeer nederig bedehuis heeft voor te stellen, de rechte man op de rechte plaats was, niet slechts om zijn kloeken ijver en onversaagdheid, maar ook om andere goede eigenschappen. In zijn necrologium of sterf bericht staat uitdrukkelijk aangaande hem vermeld, dat hij alle talen sprak, die door de bonte bevolking van de groote koopstad des XVIIe eeuw gesproken werden; dat hij inzonderheid het artesisch en de noord-fransche tongvallen machtig was — 't geen hem in staat stelde om de vele katholieke vreemdelingen, die het handelsbelang van alomme te Amsterdam deed samenstroomen, in hun geestelijken nood bij te staan. Iedereen begrijpt van hoe overwegend belang de aanwezigheid was van een aldus toegerusten zendeling, ten einde den geloofsgloed te onderhouden in die kern van uitlanders, welke zich in den loop der 17e eeuw te Amsterdam nederzetten en daar langzamerhand ingepoorterd werden. Aan die uitlanders en vreemde kooplieden hadden de Amsterdamsche katholieken het grootendeels te danken, dat de ietwat vrijzinnige vroedschap boven alle andere uitmuntte in verdraagzaamheid. De vervolging aldaar ging doorgaans niet uit van de stadsregeering. Integendeel, de Amsterdamsche burgemeesters en schepenen worden in de „Handelingen der Jezuïeten-missie" meermalen geprezen om hun toegeeflijkheid, verdraagzaamheid en stilzwijgende oogluiking, waar het de toepassing der godsdienstige plakkaten betrof: ze waren hun tijd een paar eeuwen vooruit. De toelating van zoogenaamde vreemde priesters stond in 't innigst verband met de handelsbelangen der eerste koopstad van Europa. De leden der Societeit van Jezus hadden veelal hun opvoeding en opleiding in 't buitenland genoten; ze waren aldus de talen meester, gesproken door buitenlandsche kooplieden, die, zoo verre ze katholieken waren, hun geestelijke leidslieden in hen konden vinden. Die niet geheel belanglooze gunst, aan vreemdelingen bewezen, kwam den vrijen handel te stade. In anderen maar soortgelijken zin paste de Amsterdamsche vroedschap het woord toe, dat men ten onrechte aan koning Hendrik IV in den mond heeft gelegd: Paris vaut bien une Messe. Pater Laurensz maakte gebruik van die gunstige stemming der Amsterdamsche regeering. .Nog iets anders werkte zijn zielenijver in de hand. t Is van algemeene bekendheid, dat Amsterdam in de tweede heltt der 17e eeuw herhaaldelijk en langdurig door epidemische ziekten geteisterd werd. De historische oorkonden getuigen ervan. Om maar iets te noemen: van 2 Sept. 1655 tot 31 Jan. '56 stond de schouwburg stil „ter oorsake van de grote peste". En Dr. Kernkamp in nadere bijzonderheden tredend, schrijft : Wij weten dat in 1655 het sterftecijfer bijzonder groot was: van den zomer van 1655 tot den daaropvolgenden zomer heerschte de pest, en in de zes eerste maanden alleen stierven 13508 mensehen. Van 1653 tot '59 ging de bevolking gestadig achteruit: van 260,000 daalde zij tot 210,000. Nog erger: op het „pestjaar" 1664 leest men in de resoluties van den Raad: „In deesen jaere 1664 zijn gestorve 24,148 mensche in deese stad. i) De Handelingen der Jezuïeten-missie zijn slechts een weergalm dezer ongezonde toestanden en ik vind aangaande onzen zendeling uitdrukkelijk opgeteekend, dat hij eene menigte onroomschen voor het katholiek geloof won, en gedurende een besmettelijke ziekte — waarschijnlijk die van 1655 zeer veel andersdenkenden, door hun eigen herders verlaten, op het sterfbed tot de roomsch-katholieke kerk terugbracht. t A\ as zijne buitengewone welsprekendheid, welke 1) Bontemantel's regecrinye van Amsterdam II, 444 en 527; C. N. Wijbrands Dictsche Warande X, 427; Jaarb. v. Alb. Thym 1902. de eerste aanleiding gaf tot de geloofsverandering van den Sleeswijk-Holsteinschen graaf Christoffel van Ranzau, die, door twijfelzucht gedreven, zich in 1649 te Amsterdam ophield ten einde kennis te nemen van de secte der Mennisten. Met pater Laurensz in aanraking gekomen en door zijn overtuigend woord getroffen, werd hij diens boezemvriend en zwoer ten jare 1650, het heilige jubeljaar, in't Sint-Andreasnoviciaat der Romeinsclie Jezuïeten de Luthersche dwaling af. 1) Later schijnt hij andermaal naar Amsterdam teruggekeerd te zijn: immers pater Laurensz teekende den llden Augustus 1658 aan, dat Christophorus Ransou peter geweest is van Alletta Maninck, dochter van Robrecht en Aletta Jonctijs. Treden we nog wat nader in eenige bijzonderheden. Ik meen elders genoegzaam bewezen te hebben, dat het pater Laurensz was, die Joost van den Vondel ten jare 1641 in den schoot der roomsch-katholieke Kerk heeft opgenomen 3) Ik kom daarop niet nader terug. Hier mag echter niet ontbreken het uit Amsterdam door eene Jezuïetenhand naar Rome opgezonden bericht aangaande deze heugelijke gebeurtenis 3): „Het getal dergenen, die als vruchten der onzen [der Jezuieten], in de Vereenigde Provinciën tot het ware geloof zijn gekomen, beliep lichtelijk 600. Onder de te Amsterdam [tot de Kerk] teruggebrachten, telt men een zekeren graat uit Silezië, die het onheilig avondmaal van Calvijn jaren en jaren had bezocht; insgelijks den zoon van een Lutherschen predikant, en eindelijk Joost van den Vondel, dien dichter zoo beroemd door zijne in de 1) Verg. Dl'. Andreas Rass Die Convertiten seit der lleformation, VI. 2) Vondeïs gedichten op de Societeit van Jezus, voorafgegaan van cene bijdrage tot zijne bekeeringsgcschicdenis. Eerste afl. der Studiën, en elders. 31 Zie den latijnschen tekst t. a. p. bl. 139. vaderlandsche taal geschreven treurspelen, een uitstekend man en eertijds den steun der Arminianen 1). Toen hij zag dat zijne eenige dochter s), met een uitnemend verstand begaafd en ook in de latijnsche letteren door en door ervaren, op meer dan 30-jarigen leeftijd Menno verlatende, tot het legerkamp van den waren godsdienst was overgegaan, en, met de wateren des Doopsels afgewasschen, zelfs het besluit omhelsd had, om de maagdelijke reinheid ongeschonden te bewaren — toen volgde hij haar kort daarop met een ander kind s), en 't was hem niet genoeg voor zich zei ven alleen het heil gevonden te hebben, maar ook veel anderen bracht hij met groote vlijt en onvermoeibaren ijver ertoe terug." De waarlijk groote en trouwhartige man telde destijds 54 jaren en had in de kunst het toppunt bereikt, waarop hij zich nog 39 jaren met onbezweken genie zou handhaven. Bijna geen Heilige heeft de voortreffelijkste onzer dichters zoo vaak en met zooveel geestdrift bezongen als Franciscus Xaverius, den schutspatroon der Krijtbergkerk, door Pater Laurensz gesticht en bediend, 't Is niet onmogelijk dat met Vondel's overgang tot de E. K. Kerk ten jare 1641, in 't innigst verband staat wat de handschriftelijke jaarbrieven, in 't Jezuïeten-archief te Rome berustend, op hetzelfde jaar te lezen geven: ,,'t Was op heiligen (Sacramentsdag van 't jaar 1641, dat de schouten en eene bende gerechtsdienaars te Amsterdam de twee bedehuizen, waarvan wij het eerste tien jaren lang bijna zonder stoornis en het tweede nog langer in gebruik hadden, binnentraden en al de heilige gewaden wegnamen, die niet werden teruggegeven dan tegen een zware geldboete. Grods goedheid waakte er echter voor, dat de onzen niet gevangen werden." 1) Vondel, ofschoon lidmaat der Doopsgezinde gemeente, was van de politieke richting der Arminianen en aldus hun steun. Men denke slechts aan zijn striemende hekelpoësie, ook vóór 1641. 2 Anna van den Vondel. 8 Joost van den Vondel Jr. rampzaliger gedachtenis. Hier wordt waarschijnlijk de Kalverstraatsche „Zijdeworm" bedoeld, waar P. Laurenz kerkte eer hij in 1654 overhuisde naar den Singel. In het oudate der doop- en trouwboeken van de Krijtberg — het voor mij liggend kwartijntje werd door de fraaie hand van Laurensz zelf geschreven — ontmoet ik dan ook onzen Joost van den Vondel en zijne lieve dochter, Annetie, die haren vader op den weg naar Rome was voorgegaan en 't stijf Dordtsche kapjen met de losse klopjensfalie verwisseld had. Den 24slen Maart 1643 teekende de rustige hand des zendelings het volgende in 't boek des levens aan: „ik heb gedoopt Arnoldus Bruyninx. volwassen zoon van Joannes en Catharina van den Yondel. Peter was Joost van den Vondel". En op den 18den Juli 1658 lees ik: „Gedoopt is Cornelius Simons of Simensen, zoon van Leonardus Simons en Gertrudis Foppens. Meter was Anna van den Vondel." Deze Leonardus was den 30sten Mei 1649 als volwassen Mennist door P. Laurensz in zijn Krijtberg gedoopt, waarvan Nicolaas Claesz getuigenis aflegde. Ziehier een facsimile uit het handschrift: S : • JLl\ a. ^ VO vCiï &€■. A u felc A j' J-M, J, £t- ft> Quco-c'? SfoJCèïC In 't voorbijgaan teeken ik hier nog aan, dat het Vondelgezin aan zijn eerste liefde getrouw bleef. Den 6den December 1672 werd aan Vondel's vrome dochter Anna, die aan de maagd, die „gezelschap zoekt, dat Jezus mint", de volgende versregels. De „zalige Xaveer", voortaan haar uitverkoren beschermheilige, opent het zachtvloeiend en zinrijke gedicht: Nu sla o zalige Xaveer, Uit 's hemels troon uw oogen neêr Op d'eere der jonkvrouwen, Die Jezus hand gaat trouwen 1). Zi) schenkt het zuiver heiligdom Yan hare jeugd den Bruidegom Van zooveel duizend Maagden, Als ooit zijn oog behaagden. Van ouds was geen triomf zoo groot Dan als een Maagd in 't hart besloot Den bloesem van haar dagen Den hemel op te dragen, Hem te offeren den eersten geur, Den verschen dauw en' t levend kleur Der onbesmette Lelie. Geplant door 't Evangelie 2). Dat was van ouds een klare blijk Der mogendheid van Christus' rijk, 't Welk wijder triomfeerde Dan Cezar ooit regeerde. Zoo werd bij 't licht van 't roomsch geloof De glans van Vesta's lampen doof 3) ; Zoo schaamden zich haar nonnen Voor ons gewijde Zonnen. Men zwijg' v»n Dafne, bij den stroom Gevlucht en in een lauwerboom Veranderd onder 't blaken Des Gods 4), die haar wil schaken. Hier blaakt een maagd van hemelsch vier En staat, gelijk een lauwerier 1) Bij verbintenis de hand. op trouwe geven. 2) De maagdelijke kuischheid als een der evangelische raden. 8) De heidensche Vestalen of priesteressen van Vesta, die het heilig vuur en licht moesten onderhouden op haar altaar. 4) De heidensche God Apollo. In 't Parady's, geladen Met onvenvelkbre bladen. Zoo zit een Maagd voor God te pr\jk En wordt hier de Engelen geli)k, Om namaals 't Lam daarboven Te volgen en te loven. Laat Jacob's Dina onberaên, Naar Sichem vrij op 't hoogtijd gaan Bij hare wulpsche kennis: Zy haalt er niets dan schennis 1 . Ons Dina, wijs en godgezind, Gezelschap zoekt, dat Jezus mint, En 's werelds ijdelheden Versmaadt en kan vertreden. Zij rukt met eenen bladen zin Ter loopbaan van de Kuischheid in, Ook zonder om te kijken. Zij zal den pallem strijken. De dag van Dina's offerbelofte zal een hoogtijddag geweest zijn in de St. Franciscus-kerk. Er zijn nog andere stukken voorhanden, nader verklarend hoe de door Vondel aldus bezongen Dina Noordijck ten dienste van pater Laurensz bij de geloovigen aanklopte en in zijn kerkje als thuis behoorde, misschien wel als „corsterse." Den 29 November 1648 trouwen Hermannus Jansz [Espagniart] en Maria Andries, waarbij getuigen zijn Dina Noordyck en Maria Jacobs. Den 2 Juli 1650 trouwen Melchior Adams en Cunera Abrahams, waarbij getuigen zijn Elisabeth Ghems en D i n a Noordyck. Den 13 Aug. 1651 trouwen Adolf Joriz en Catharina Claesz, waarbij zijn getuigen dezelfde Dina Noordyck en Maria Jacobs. Den 7 Juni 1656 trouwen Henricus Lambrechtsen en Maria Diricx, waarbij getuigen zijn J. Fransz Vischer en Dina Noordyck. 1) Toespeling op het boek der Schepping, XXXIV. * Den 11 Jan. 1660 wordt gedoopt Andreas Espagniart, zoon van bovengenoemde Hermannus en Maria Andries. Meter is Dina Noordick. „Ons Dina, wijs en godgezind", was een zeer ontwikkelde en kloeke vrouw, die den papenhaters in de oogen dorst te zien en hen te woord durfde staan, die zich ook elders het lot der beboete of gevangen genomen zendelingen aantrok. 't Is hier de piaats om, naar aanleiding van Dina Noordijck, de aandacht nog wat nader te vestigen op de ijverige klopjes, die in 't godsdienstig leven onzer vaderen, vooral in de Amstelstad, een zoo belangrijke rol gespeeld hebben. Ik kan dat niet beter doen dan met de eigen woorden van J. Alberdingk Thijm. ') Wat is een klopje ? „Anna van den Vondel ging haren beroemden vader in den terugkeer tot de Moederkerk voor, en den geestelijken stand omhelsd hebbende, zonder op het Begijnhof te wonen, schijnt zij tot de zoogenaamde klopjens behoord te hebben, welke, meerendeels gesproten uit aanzienlijke burgerfamiliën, de geschikte en dan ook zeer gewaardeerde en veelvuldig aan het werk gestelde personen waren, die de belangen van het verboden geloof op eene bijzondere wijze behartigden. Onbereikbaar — althans onbereikt door schouts dienaren, stil voortlevende, niet zelden in den kring harer familie, hielden deze klopjens zich op de hoogte der behoeften harer stadgenooten. Zij waren het, die, bij tijdelijke geloofsvervolgingen, bij het verbieden der diensten, het sluiten der bedeplaatsen, het verdrijven der herders, geduldig maar volijverig de kudde bleven bewaken, die niet slechts de zaden des geloofs in de harten der jeugdige Christenen strooiden en bij de geloovigen aan-k 1 o p t e n, 1) Verg. Vondel's gedichten op de Societeit van Jezus bl. 55 en volg. benevens Peter en Paulus door P. J. Koets, bl. 122. 2) Volks-Alm. voor Ned. Kath. 1865 bl. 187. Verg. Verspreide verhalen in proza II bl. 2 en Wagenaar's Amsterdam II bl. 217, 218, die ook van „klopbroeders" gewaagt. hetzij ter waarschuwing tegen gevaar, hetzij ter bekendmaking eener nieuwe gelegenheid om Misse te hooren, maar die ook in briefwisseling stonden met de afwezige geestelijke overheden ot leidslieden, om hen voortdurend in kennis te stellen van den toestand, van de nooden der gemeente en van de wegen ter voorziening in deze. Zulk een klopjen was b.v. üina Noortdijck, de gastvrouw van pater Cotivrechef en Vondel." Deze geestelijke zoon van Pater Laurenz had veel eerbied voor klopjens en begijntjes. Want, zoo zingt J. Alberdingk Thijm wonderschoon 1;: Als in vroeger tijd Voor tweemaal honderd jaren, Een bloem aan God werd toegewijd Uit Amstels maagdenscharen. Dan klonk niet zelden op het feest Yoor God en alle braven, De stem eens Dichters, groot van geest En wijd beroemd van gaven. Dat was de stem van Vondel-zelf, Den eedlen Dichterkoning, Wiens zang weerklonk in 't kerkgewelf En in de kleinste woning; Hy die de Soraphim bezong En teedre Cherubijntjes — Hem vloeiden liedren van de tong Voor klopjens en begijntjes. Met Vondel wordt niet zelden zijn kunstgenoot en medebekeerling Remmert of Kever Anslo in éénen adem genoemd. Dat ook deze aanzienlijke Mennoniet op Sint-Ambrosiusdag of den 7'Jen December des jaars 1648 door den priester van den Krijtberg in den schoot der Roomschkatholieke Kerk werd opgenomen, is wel niet boven allen twijfel verheven, 1) Dc Katholiek. Deel L blz. 122. paters in de beroemde handelstad Amsterdam vier en veertig personen in haren schoot teruggevoerd: En onder dezen, een jongeling van 22 jaren, voornaam lid der Mennonitische secte en zulk een uitstekenden dichter, dat hi.i door de regeering zijner stad waardig is gekeurd met een lauwerkrans en zilveren schotel, door vreemdelingen met de hoogste onderscheiding, en door de Koningin van Zweden zelfs met een gouden keten vereerd te worden. Maar nooit heeft hij onder uitbundiger toejuiching der katholieken en verwondering der overige menigte zijne lier gestemd, dan op het feest van Sint Ambrosius, toen hij belijdenis van 't Roomsche geloof aflegde, welk geloof hij op het zuiverst, tegelijk met andere wetenschappen, uit de bron zelve te Rome op dit oogenblik put." ') Ter opheldering der laatste bijzonderheid diene het volgende. Niet lang na zijne bekeering te Amsterdam, had Anslo zijne geboortestad verlaten om de jubelfeesten des jaars 1650 in Kome zelf te gaan vieren, waar hij zijn medebekeerling den bovenvermelden Christoffel van Ranzau heeft kunnen aantreffen. Blijkbaar was dit alles onzen berichtgever, misschien Laurenz zelf, deugdelijk bekend en 't wordt van elders bevestigd. 2) Dat de stichter der Krijtbergkerk en zijne ordebroeders in 't hoogste aanzien stonden bij de Katholieken blijkt wel uit de omstandigheid, dat drie zeer aanzienlijke Amsterdammers, Hendrik Croock J. U. L., Pieter Boelensz (patritius) 1) Zie de oorspronkelijke teksten in de Dietse/ie Warande V. 487 en XII (N. R. II) 469. 2) Over den dichter Reyer Anslo en zijne bekeeringsgeschiedenis handelde ik breedvoerig in den Volks-Atni. voor Ned. Katholieken 1884; eveneens de heer J. Sterck in den jaargang 1891. Verspreide berichten over hem in de Briefwisseling tusschen de gebroeders van der Goes, I, in 1899 (werken van 't Utrechtsch genootschap) uitgegeven door C. J. Gonnet Amsterd. Joh. Müller). en Franciscus Gaillard Med. Dr., op Sint Luciasdag des jaars 1637 een eervol getuigenis aangaande de leden der Societeit te Amsterdam onderteekend en aan paus Urbaan VIII naar Rome hadden opgezonden, 't Blijkt ook uit de deftigste namen van 't zeventien-eeuwsche Amsterdam, die talrijk in Laurentius' doop- en trouwboek voorkomen, als daar zijn: Van Campen (Jacob), Fontevn (Joannes Willemsz), Ryser, Hooft, van Blocklandt, Wickersloot, Yinckeboons, Muelens, Dobessen, Gaillart, Siccama, Occo, Questiers, van Zeiler, Dommer, Binsdorp, Alkemade, Van Vlooswijck, de Wael of Wale, Van Zande, Hovius (Adriana), Van Schaeck, Wuytiers, Cromhout, Sperwer, Postolle, Pottey, Jonckheym, Barchman, van Neck, Christina "Wybrants een bekeerlinge, Staets, C'Hart, Voet, Druyf, Kies, Joncktijs, Grroetenhuys, Boon, Davelaer, Oroock, van der Cruyce, de Bas, Benninck, Surmont, Souburgh, de Witte, Ooms, de Groyer ^ van de Werve, Linteloo, Mr. Isbrandt-Janssen-Swelinck, Bronckhorst, Borst, van Zaenen, van der Burght, Couck, Steenhooven, van Duvesteyn, van Ey, Schellickwouw, Heymericx, Visch, van Groeneweghe, de Jonge, 2) Isaacs, van Beresteyn, Ser- 1) Elisabeth de Goyer, „wed. van Jan van Naerde, die stierf 26 Jan. 1675" schonk aan de St. Franciscus-kerk een, aldaar nog aanwezig prachtig schilderij van Erasmus Quellinus Jr., voorstellende de verschijning van de H. Maagd aan Xaverius. Het aangebrachte blazoen — een rond, vrouwelijk wapenbord — voert een boom, waaronder een gans. 't Is blijkbaar een aan 't oude Franciscuskerkje vereerd altaarstuk, en uit de vrij groote afmetingen daarvan kan men gissen naar de hoegrootheid van 't altaar zelf. 2) Toen Theod. de Jonge den 8s'«u April 1665 met Aleydis Heymerix trouwde, traden als getuigen op: Maria Heymerix en de hoogeerw. heer Nicolaas de Jonge, kanunnik van Xanten; en toen Thekeltje Yisch, dochter van Nicolaas en Elisabeth Groeneweghe gedoopt werd, waren peter en meter de eerw. heer van Groeneweghe en Catharina Occo. Over de talrijke van Wijckersloten, in den Krijtberg gedoopt of getrouwd kan men naslaan: Dc Blesens uit Vondel's tijd en dc Btescïdcn. (Studiën XXIX bi. 325.) wouters, Spieghel, Gilles, Codde, Courten, Ooppenol, de Grebber, Hartoghvelt, Coster, Goudbloem, Hugla, Barbou, Camev, Le Febure, Coutenburg, Thibaut, Adam Charlesz van Germez, de tooneelspeler, en eindelijk, die ik eershalve hier noem, het kranige Heyltien Jacobs, „de dwaelende suster" en roomschgeworden „speckverkoopster in de stootsteegh," die in eene penneschermutseling den stijfdortschen dominee Jacobus Laurentius zoodanig had toegetakeld, dat de hoog ernstige Prof. aan 't Amsterdamsche Athenaeum illustre Gerard Janssen Vossius, aan Hugo Cxrotius schrijvend, een schaterlach niet bedwingen kon. ') Deze eerzame „speckverkoopster in de Stoofsteegh", die de stijve lachspieren van den „hooggeleerden \ os' in beweging wist te brengen, was geen vreemdelinge voor den stichter der Krijtbergkerk. Den 4,len September 1650 teekende zijne hand aan, dat Heyltje Jacobs meter was geweest bij het doopsel van Henricus ïamessen, zoon van Hendrik en Barbara Theunis. En den 7den September van 't volgend jaar was zij doopgetuige van Annetie Comarie(?) dochter van Gaillard en Catharina Jurians. Hare openbare verdediging tegen Jacobus Laurentius V. D. M. liet echter Petrus Laurentius, uit wijze omzichtigheid, over aan zijn belgischen medebroeder pater W illem de Lantsheere 2), die er, naar den ietwat onbehouwen trant dier dagen, geducht en geweldig op neer sloeg. Naar aanleiding der bekeering van Heyltyen Jacobs, teeken ik nog aan de volgende Mennisten: 1) Zie over Heylti/en Jacobs ,,met den aankleve van dien' den Volks-Alm. voor'Hed. Katholieken. 1878 blz. 127-161. In Amstels kerkelijk leven (bl. 289) heeft ook Dr. G. J. Vos Az. de vrooljjke historie van Heyltyen behandeld — alleronhandigst'. 2) Vermoedelijk een bet-over-oud-oom van Mr. F. A. C. de Lantsheere, minister van Staat, vroeger minister van Justitie en voorzitter der 2de kamer in België. Verg. Volks-Alm. 1878 bl. 139. Den 9den Aug. 1643 door Laurentius gedoopt de -volwassene Judith Conrads, wier meter was Marg. Theunis. Den lP"1 Mei 1646 gedoopt de volwassen Joannes Tamessen, wiens doopborge was Thecla Occo. Den 30sten Mei 1649 gedoopt de reeds (bl. 39) vermelde Leon. Simensen of Simons. Den 5den Januari 1651 gedoopt de volwassen Lucas Lubers, wiens meter was Anna Jans. Den 14den April 1657 gedoopt de volwassen Lambert Leeners, wiens getuige was Hendrik Startman. Enz., enz. De door ouderdom en arbeid uitgeputte pater Laurensz bracht zijn laatste levensdagen niet door onder de hem zoo dierbaar geworden Krijtbergers. De zes-en-ze ven tig jarige grijsaard was ten leste wel genoodzaakt zijn heilrijken werkkring op te geven en zich naar Zuidnederland terug te trekken, waar hij, van alle beslommeringen der zielzorg ontheven en te midden der liefderijke verpleging zijner ordebroeders, zich wilde voorbereiden tot den overgang van tijd naar eeuwigheid. Hij had het wel verdiend. Het laatste, den 238ten Mei 1664, door zijne hand ingeschreven doopsel is van Petrus Postol zoon van Jacobus en Diewertje Pottey, waarbij als meter optrad Cornelia Pottey. Het laatste, den 2en Mei 1664, door hem aangeteekende huwelijk is van Willem Brouwer met Maria van Berghe, waarbij getuigen waren Paulus van Berghe en Neeltje Pauwels. De nog overige levensdagen van den onvermoeiden zendeling waren nu geteld. Keeds den 19en October van 't zelfde jaar 1664 ging hij in 't noviciaat te Mechelen tot een beter leven over. Hij overleed daar, blijkens zijn sterfbericht, in de innigste gevoelens vau godsvrucht, welke hij tot stichting der omstanders ontboezemde in de vurigste gebeden en liefdeverzuchtingen tot God. Het gesneden portret van den Stichter, met het onder- GESCHIEDENIS V. D. „KRIJTBERG." 4 schrift A. v. Zylvelt fecit, R. et J. Ottens excudit, wordt met allen eerbied in zijn Krijtberg bewaard. Er bestaat echter een veel schooner contert'eitsel, door den beroemden Th. Matham gesneden en in verschillende uitgaven met verschillende onderschriften verschenen. Zie het hier nevengaande tegenover bl. 25. De dichterlijke glazenmaker Jan Vos heeft op een der portretten van hem, „op d'afbeelding van den eerwaardigen Petrus Laurentius, door ïïolsteyn gesneden het volgende lofvers geschreven v): Dus leeft L a u r e n s die ons de kruisleer, door ztfn leven En lessen onder 't kruis, op lioop van heil verbreidt. Zoo kan h\j d'Afgrond, die de ziel bestormt, doen beven: Het zaad van God wordt best door leer in 't hart gezaaid. Hoe moet men zulk een man, tot loon van deugd versieren? L a u r e n s verdient een krans van hemelsche laurieren. De katholieke Jan Yos, 'k ontmoette dezen echter niet in Laurentius' doop- en trouwboek, moet hem persoonlijk wel goed gekend hebben, hij, die den weisprekenden zendeling „levend onder het kruis" zoo kenschetsend wist af te teekenen. Dat Laurensz „een krans van hemelsche laurieren verdiend had, zal, geloof ik, wel geen katholiek Amsterdammer tegenspreken. *) Thans hebben wij het te betreuren, dat onze geschiedbronnen wederom spaarzamer beginnen te vloeien, zoodat we, tot ons groot leedwezen, aan de weetgierigheid onzer lezers bezwaarlijk kunnen voldoen. Wel hebben de „Handelingen der Jezuïeten-missie," waarvan ik vlijtig gebruik maakte, veel aangeteekend, maar, al worden in 't begin van elk jaar de namen der aanwezige zendelingen getrouw opgegeven — op wie van hen de meegedeelde feiten en gebeurtenissen betrekking hebben, wordt veelal niet vermeld. 1) Alle de gedichten van J. V. 1726 I, bl. 304. 2) Zie bijlage II, waar kleinere bijzonderheden over hem. In 't begin des jaars 1664, ik vermoed sedert 1663, was Laurensz' opvolger, de Kortrijker Judocus Eelbo of Elebo, zoon van Joost L. en Maria du Rieu, reeds te Amsterdam aanwezig. Immers den 6'len Januari van dat jaar vind ik in het oudste trouwboek der Krijtbergkerk door zijne hand het huwelijk opgeteekend van Stephanus Witters(t) en Cecilia de Laurier, waarbij Laurentius Cant en Willempje Philips getuigen waren 1). Hij moet dus gedurende eenige maanden de medezendeling van zijn voorganger geweest zijn en dezen ■een tijdlang ter zijde hebben gestaan. Door zijne overheid was hij eigenlijk naar Amsterdam gezonden ter ondersteuning der beide afgewerkte en langzamerhand uitgeputte zendelingen Petrus Laurensz en Augustinus van Teylingen, die reeds in 1656 door den apostolischen vicaris Philips della Torre veterani milites of oudstrijders genoemd werden in zijn verslag over de Hollandsche missie, ten jare 1656 aan paus Alexander VII aangeboden. Slechts korten tijd, helaas, mocht pater Eelbo in de St. Franciscus-Xaveriuskerk de hem toevertrouwde kudde verzorgen. Reeds den 28sten October daaraanvolgende overleed hij te midden van zijn heilrijken werkkring, als edelmoedig slachtoffer zijner naastenliefde en zelfopoffering bij 't verplegen der besmettende pestzieken, zoo talrijk, gelijk we hierboven vernamen, in 't zwaarbeproefde Amsterdam. Dat was een dubbel zware slag voor de Krijtbergers : nog geen tien dagen later volgde hij hun geliefden pater Laurensz in het graf. Het laatste door hem, den 16Jen October, ingezegende en ingeschreven huwelijk was van Theodorus Mendersen en Belletje Huybrechtsen, waarbij als getuigen optraden Judith Ryman en Gertrudis Pieters. Den 21ste" Maart 1620 te Kortrijk geboren, had hij slechts den ouderdom 1) Matrimonio juncti a R. P. Judoco Elebo „in den echt vereenigden door den Eenv. Pater .Toost Elebo" staat er uitdrukkelijk. gen Calvinist *) waren soms voldoende om liet ergste te doen vreezen en de oogluikende verdraagzaamheid in scherpe vervolging te doen verkeeren. De bestaande maar, te Amsterdam althans, niet met alle strengheid toegepaste plakkaten, gaven een altijd gereed wapen aan de hand. De zendelingen in den Krijtberg hebben 't menigwerf ondervonden. Pater Van Winterswyck was reeds sedert het jaar 1663 te Amsterdam aanwezig en woonde in de Zonnebloem op de Heerengracht, toen hij door den Amsterdammer Joannes van Blocklandt, destijds overste der Jezuïeten-missie (20 Febr. 1663—31 Aug. 1666), als Eelbo's opvolger en zielenherder der Krijtbergers werd aangewezen. Een aantal nog aanwezige kwijtbrieven van den geïnden „twee honderdsten penning der getimmerten" s)—geteekend door de Amsterdamsche rekenmeesters Dr. Philips Weveringh (1668), Joan. Slicher (1669), Dr. Dirck Boelensz (1670), Jacob Jacobsz Hinloopen (1672) en andermaal Dr. Dirck Boelensz (1673) — strekken ten bewijze dat, onder pater Van Winterswyck, de Krijtberg of „No. 22 der 33ste wijk", jaarlijks „vijftigh ponden, te veertig grooten 't pondt" in die belasting betaalde — waaruit men de hoegrootheid van de toenmalige schatting der gebouwen, in tegenwoordige munt gereedelijk kan opmaken. Het altijd aan naman rijker en rijker voorziene doop- en trouwboek, waarvan een alschrift in het huisarchief van den Krijtberg bewaard wordt, spreekt luide voor den gestadigen bloei en wassenden vooruitgang der St. Franciscus-XaveriusKerk. De apostel van Oost-Indiën waakte over haar. 1) Ten bewijze diene wat den in 't Rasphuis gekerkerden pater Livinus Wouters en zijn opvolger Augustinus van Teylingen wedervoer, vanwege den Hugenoot of franschen Calvinist Jacobus Boursius (Jacques^de la Boursc)? een diaken der Waalsche kerk. Zie Jaarb. van Alb. Thijm 1899 en 1902. 2) Verg. over die jaarlijksche belasting Wagenaar's Amsterdam III, 396. Ongeveer negen jaren verzorgde Pater \ an Winterswyck de geestelijke belangen der hem toevertrouwde kudde, slechts weinig bijzonderheden echter vind ik over zijne geestelijk herderschap opgeteekend, des te meer over de oneenigheden der Amsterdamsche regulieren met den apostolischen vicaris der Missie, Joannes van Neercassel, bisschop van Castorië, die te goeder of te kwader trouw — met opzet laat ik het teedere punt hier onbesproken — de kopstukken der fransehe Jansenisten naar ons vaderland lokte, ongemerkt onder hun invloed geraakte en den Zaaier, de statie van Pater Hendrik van Alkemade, wilde opheffen. Het gevolg daarvan was, dat deze in September des jaars 1609 zijn bedehuis op de Keizersgracht moest sluiten en zich metterwoon vestigde bij pater Van Winterswyck in den Krijtberg, waar hem zijne kudde volgde. Aldus waren de beide, thans nog bestaande Jezuïeten-staties een tijdlang vereenigd. Een luttel tijds mocht pater Van Winterswyck ook de zwakke medehulp genieten van nog een ander medebroeder. In de levensschets van pater Augustinus van Teylingen, schreef ik daarover in hoofdzaak het volgende: In 1667 was van Teylingen 80 jaren oud en thans niet meer in staat zijn geregelde werkzaamheden alleen te verrichten. Men besloot alweer den afgeleefden grijsaard een helper toe te voegen, en de keuze viel op den Antwerpenaar Hendrik Halman, die in 't begin van t voornoemde jaar in de Amstelstad aanlandde. Hij werd echter in t uitoelenen der hem toegedachte bediening verhinderd door de houding van den apostolischen vicaris Joannes van Neercassel, die beweerde door de gesloten concordaten belet te orden het sociusschap van pater Halman goed te keuren. Daarop zinspeelt Vondel, waar hij op van Teylingen toepast. Maar och, helaas! de Kruisheer moest beneden Op d' aarde, zelf alleen de wijnpers treden. De bisschop van Castorië meende nog verder te moeten gaan. In een schrijven van 8 Maart 1667 dreigde hij pater Halman met de zwaarste kerkelijke straffen, zoodat diens overste Balthasar van der Beke hem moest verwijderen en voor Enkhuizen bestemde. Of en hoe lang hij daar vertoefd heeft, is mij onbekend. Kort daarna ontmoet ik hem in den Krijtberg ten einde pater Yan Winterswyck ter zijde te staan, zonder echter de pastoralia te mogen uitoefenen. Zijn zwakke gezondheid was, helaas, niet lang tegen vermoeienis en inspanning bestand. Vondel getuigt van hem: Zyn geest werd sterk, het lichaam flauw. De moed was grooter dan 't vermogen: Zoo moet de pees der taaie bogen, Die al te streng gespannen staan, Ten leste breken of verslappen. Hij overleed reeds den 14den Februari 1669, nog slechts 37 jaren oud, en werd den volgenden dag, „van de fluweelen burghwal", waar hij gestorven was, naar de Oude kerk grafwaarts gevoerd. !) Vondel, met wien de dichterlijk aangelegde Halman kennis gemaakt had in de Krijtbergkerk of de Papegaai en wiens „Godsdienstige bespiegelingen" hij bewonderend las, vereerde onder 't motto Sic itur ad astra den „eerwaardigen vader" een lijkdicht, waarvan de slotverzen luiden: De dankbare IJstroom, op 't begeeren Van zijne kinderen, wou hem eeren Met eenen zerk en dit gedicht: Hier rust nu Halman, die nooit rustte Totdat de dood zijn ijver bluschte: Getrouwe dienst houdt elk verplicht. Keeren wij thans tot pater van Winterswyck weder. 1) Verg. Bern. de Bont in de Haarl. Bijdr. XVII bl. 169, waar het verkeerde jaartal 1663 niet op zijne maar op mijne rekening komt. ger liefde de zijnen zou beminnen; zoodat zulk een verlies gewin is. 0, mocht het ons vergund zijn het geluk te smaken, na in eigen persoon de voeten uwer Heiligheid te hebben gekust, onze belangen te kunnen voorstellen! en met eigen oogen de gelaatstrekken, ja de toegenegenheid te aanschouwen van Hem, die ons als kinderen (met zijne liefde) omvat, en tot wien wij, burgers van Amsterdam, aan den Apostolischen stoel tot den dood toe verknocht met kinderlijk vertrouwen onze toevlucht nemen." Vervolgens, eer ze nader hun gevoelen uitspreken over Neercassel's handelwijze jegens pater van Winterswijck in den Krijtberg, Joannes Letten op de Verwersgracht en Hendrik van Alkemade in de Zaaierskerk, uiten zij zich aldus: „Woorden zijn overbodig om aan te toonen, wat een volhardenden ijver de Societeit van Jezus besteed heeft aan deze stad gedurende de vervolgingen, wat een naastenliefde zij aan den dag heeft gelegd jegens de pestlijders, hoe nuttig en noodzakelijk zij altijd geweest is uithoofde hare leer en zeden, niet slechts voor ons, maar voor geheel Holland en voor de Kerk aldaar en voor den Apostolischen stoel. Met stomme letterteekenen kan dat niet uitgedrukt worden, wijzelven zijn levende stemmen, wij, die door deze eerwaarde paters van de dwaling bekeerd, in het geloof bevestigd, eertijds luttel in getal, thans ontelbaar, volmondig de verdiensten der Societeit van Jezus uitspreken. 1)" — De scherpe veroordeeling van Neercassel laat ik voorbedachtelij k weg. Onder afzonderlijke verklaringen was hetzelfde stuk geteekend door Theodorus van Etten, Andreas Raadt, Joannes Heymerick, Pieter Van de Werve, Gerrit Staats 3) — naar 1) Zie den oorspronkelyken latünschen tekst, gedeeltelijk in m\jn Vondel en de Paus bl. 113, gedeeltelik in Vondel's gedichten op de Societeit van Jezus. bl. 140. 2) Den 8s'en van Sprokkelmaand 1665 trouwde een Gerrit Staats met dementia de Yries (Ged. van Jan Vos II, 318). den der zendelingen in deze statie kunnen opmaken. „Na den dood van den eerw. pater Joannes van Alkemade, ben ik den 2den Maart 1683, door zijne Doorl. Hoogw. den bisschop van Castorië in de plaats van den overledene toegelaten. Ik preekte in het bedehuis van den voornoemde op de feestdagen van Kerstmis, Pinksteren en Paschen na den middag; op de werkdagen droeg ik het H. Misoffer op ; op Zondagen namiddag verklaarde ik den catechismus; ik hoorde de biecht. Op de Zondagen hield ik ook de vespers en op den eersten Zondag der maand een preek. Dit geschiedde, bij weten en zonder tegenspraak van voornoemde Doorl. Hoogwaardigheid." Daar het bezit der Krijtbergkerk minder aangevochten werd, zullen er de godsdienstige oefeningen minder belemmerd en dus talrijker geweest zijn ; het doop- en trouwboek van pater Martens draagt dan ook geen sporen van achteruitgang of verslapping, veeleer het tegendeel. Ook elders schijnt het later gunstiger te zijn geworden. Althans in de jaarbrieven (litterae annuae) van 1688 vind ik over de Amsterdamsche Jezuietenstaties in 't algemeen aangeteekend „dat, behalve den Superior der missie en een leekebroeder, drie paters ]) in twee bedehuizen (de derde was op last van den bisschop sinds 1669 gesloten) met de zielzorg belast waren; dat in ieder bedehuis eiken Zondag tweemaal gepreekt, en tweemaal in de week de catechismus werd uitgelegd; dat in den vastentijd wekelijks twee meditaties werden gehouden." Ook bestond er een soort gebracht. Zie daarover de Haarl. Bijdr. I bl. 101, 102 en verg. J. J. Graal' in Oud-Holland XX bl. 248. Den 18 Sept. 1661 waren een Jacobus en Margareta v. C'ampen de doopheffers van Corn. van Campen, zoon van Gijsbert en Maria Jonckheym. 1) Deze waren, behalve pater Martens, Jacobus de Coninck van 1678—1698 missionaris op de Verwersgracht, — door J. Cousebant „vir prudens et facundus" genoemd, — en Philippus Happert of Happart „vir exemplaris". van congregatie der godgewijde maagden, eu de ziekenhuizen werden ijverig bezocht; het getal der doopelingen beliep 160 en 126 maal was het Sacrament des Oliesels aan de stervenden toegediend; 75 huwelijken waren ingezegend en 207 algemeene biechten gehoord; zestien personen waren tot het geloof bekeerd. — Aan pater Greg. Martens, die juist in datzelfde jaar door den provicaris Josephus Cousebant als „een ernstig en zielenijverig man" geroemd wordt, zal wel een goed deel dezer vruchten-inzameling te danken zijn. Dit bondig verslag getuigt van nog betrekkelijken bloei. Pater Martens overleed den 15den November 1693, niet op den Singel in zijn Krijtberg maar „op d'oude Heerengracht" bij de Brouwersgracht in de Zonnebloem, waarheen hij in zijn jongste ziekte schijnt overgevoerd en vanwaar hij den 18'len Nov. werd uitgedragen om in de Nieuwe Kerk zijn laatste rustplaats te vinden. *) Een tijdlang had hij de medehulp genoten van den reeds vermelden Philippus Happart uit de Zaaierskerk, die, gelijk de provicaris Jozef Cousebant in 1688 aanteekende, 2) „door mij, provicaris, toegelaten is op voorwaarde, dat hij zijne vergaderingen houde in 't kerkje (Sacellum), dat door Gregorius Maertens, evenals door zijn voorganger bediend wordt". Cousebant noemt hem een „voorbeeldig man." (vir exemplaris) Deze zoon van Servatius Happart, secretaris van den Mechelsclien Grooten Raad, en Catharina van Heussen, werd, gelijk wij nader zullen vernemen, op aandrijven der Jansenisten, in 1708 uit Amsterdam verbannen en keerde in 't volgend jaar, na eenigen tijd in Utrecht, Yianen en Kuilenburg geschuild te hebben, naar België terug, waar hij den 2den April 1716 te Mechelen overleed. Na den dood van pater Martens werden de uitzichten der Amsterdamsche Jezuïeten altijd somberder, ten gevolge 1) Bijdragen voor 't bisdom Haarlem, XYII bl. 171. 2) T.' a. p. V bl. 111. vooral der Jansenistische woelingen, destijds in vollen gang. Martens' opvolger, de Mechelaar Jacobus Ylemincx — door de burgelijke ambtenaars der Amstelstad ook wel Flemmingh en Vleemings geheeten — zoon van Joannes V. en Elisabeth Moock, was de laatste Jezuïet in de zeventiende eeuw, die in 't ongestoord bezit zijner statie gebleven is. De Jansenistgezinde apostolische vicaris Petrus Codde, over wien later breedvoeriger, spaarde reeds in 1694 en volgende jaren geen enkel middel om de drie Jezuïetenkerken te Amsterdam, ook den Krijtberg, te doen sluiten. Al zijn mij geen nadere bijzonderheden aangaande de geestelijke werkzaamheid van pater Ylemincx bekend, toch is het zeker dat hij een welsprekend redenaar en een geliefkoosd herder zijner schapen moet geweest zijn. Zeker is het ook, dat de door pater Vlemincx in het doop- en trouwregister ingeschreven namen talrijker zijn dan ooit te voren — wel een streng bewijs, dat alle pogingen der Jansenistgezinden om de Jezuïeten te verdrijven vruchteloos bleven, zoolang de politieken en 't hooge staatsbestuur der republiek er zich niet mede inlieten en, gelijk later gebeurde, partij trokken voor de zoogenaamde discipelen van S. Augustijn tegen de kinderen van den H. Ignatius. Bij zijn dood, die den 26sten Augustus des jaar 1699 voorviel, — hij werd den 29sten Aug. in de Oude kerk begraven, ') — verscheen er een rouwgedicht op zijn zalig afsterven en werd er een gedachtenispenning te zijner eere geslagen. Het gedicht, dat ik tot mijn leedwezen niet meester heb kunnen worden, voert tot titel Rou-clagt over 't afsterven van den seer Eeriv. Heer Jacobus Flemminck, Priester der Societeyt Jesu, Missionaris ende Zielroerende Leeraar Gods tot Amsterdam. Den 26 Augusty 1699. Zekere Ad. Kiebenbos schreef dat rouwgedicht in de Hollandsche en Latijnsche taal, en liet het te Amsterdam op een folio-blad drukken bij Willem 1) Bern. de Bont in de Bijdr. v. Haarlem XYII bl. 70. van Bloemen boekverkooper in de Kalverstraat in den „Nieuwen Bergh-Calvarie." ') De, voor mij liggende zilveren gedenkpenning vertoont aan de eene zijde den kerkpatroon, den H. Franciscus-Xaverius, stervend op het eiland Sancian, waar hem een Engel den zegenpalm aanbrengt. Op de keerzijde ia een blazoen afgebeeld, waarboven de dood en waarneven twee Engelen, met rouwfakkels in de hand. Het opschrift luidt: Bidt voor de ziel van den E. Pr. Jacobus Vleminex S. J. Obiit 26 Augusti 1699. De uitvoering is niet zonder verdiensten. Het einde der 17e en 't begin der 18e eeuw was voor de Jezuïeten in 't algemeen en voor de Krijtbergers in t 't bijzonder de aanvang van veel lijden en onverpoosde vervolging. Men heeft het reeds kunnen gissen uit eenige hierboven vermelde bijzonderheden. Die vervolging ging thans minder uit van lieden, die, misleid als zij waren, in de verdrukking der Eoomschen Gode waanden een dienst te bewijzen — neen die onedele vervolging was veeleer te wijten aan gewezen huisgenooten des geloofs, die onder de kinderen van hetzelfde gezin het zaad der tweedracht hadden gezaaid en dat onkruid nu poogden welig te doen opschieten. Ik bedoel de zoogenaamde Oudroomschen der bisschoppelijke klerezij, thans Oud-Katholieken, als Jansenisten zoo berucht in de jaarboeken onzer vaderlandsch-kerkelijke geschiedenis. Reeds uit de voorgaande bladzijden heeft de lezer het bestaan kunnen vermoeden van een kwaad, dat sinds lang in 1) Naast het Hollandsch staat de latijnsche tekst onder den titel Epicudium in obitu Reverendi admodum Putris Jacobi Flemminck, Societatis Jesu Sacerdotis, et verbi divini praeconis celeberrimi. Septimo Kalcndas Septenibris 1669. Cecinit Ad. Kiebenbos, 't Amsterdam. Gedruckt by Willem van Bloemen, boekverkooper in du Kalverstraat. in de Nieuwe Berg Calvarie. In folio-plano. Zie Sommervogel-de Backer Bibliothèque des ècrivains de la C. de J. 't geheim voortkroop en zich in het duister ontwikkelde, maar nu, in het tijdvak dat wij gaan beschrijven, in al zijne afschuwelijkheid zich voor ons zal openbaren. Dat is wel de zwaarste beproeving geweest, waaraan onze katholieke vaderen sedert de dagen der hervorming werden blootgesteld, en onwillekeurig doet zij ons denken aan de vervolgingsmaatregelen, waartegen de plichtgetrouwe geestelijkheid in Duitschland tijdens den zoogenaamden Culturkampt' te kampen had. Terwijl pater Franciscus Gilles, uit een Amsterdamsch-Antwerpsch geslacht, als opvolger van .lac. Vlemincx de geestelijke belangen van 't nog altijd welig bloeiende Xaverius-kerkje waarnam, werd de Hollandsche Missie bestuurd door den bel'aamden Petrus Codde, aartsbisschop van Sebaste. Deze was uit een Amsterdamsche patriciër-familie gesproten en vermaagschapt aan de aanzienlijkste Hollandsche geslachten, zoo roomsche als onroomsche. De verbanning der Amsterdamsche zendelingen en de daarmede gepaard gaande sluiting der Ivrijtbergkerk staat in het innigste verband met de lotgevallen van dien ongelukkigen kerkvoogd, zoodat het noodzakelijk is een korte melding daarvan te maken, ten einde den samenhang goed te kunnen vatten en ,,'t werk der duisternis" te begrijpen.') Tot onder den reeds meermalen genoemden apostolischen vicaris .loannes van Neercassel, die den 6den Juni 1686 te Zwolle overleed, bepaalde zich de strijd over de leer, in het boek Augnstinus van den Acquoyer Cornelis Jansenius verkondigd, bijna uitsluitend, althans hoofdzakelijk, tot het gebied der wetenschap. Maar onder dien kerkvoogd begonnen zich de vroeger minder voorziene gevolgen dier leerstellingen meer naar buiten en op practisch gebied te openbaren, in- 1 Ik volg hier, in hoofdtrekken, vooral P. 6. Bongaerts S. J. in zijn geschrift Dc St. Theresia-kerk blz. 55 en volg. GESCHIEDENIS V. D. „KRIJTBERG." 5 schen keizers Leopold I, beiden uitstekend bekend met den toestand van zaken, betreurden die keuze maar eerbiedigden Rome's besluit. Een brief, door laatstgenoemde in November des jaars 1688 uit den Haag geschreven aan den Internuntius te Brussel, teekent de stemming der gemoederen en is te belangrijk om hier niet meegedeeld te worden !). „Doorluchtige Hoogwaardigheid! Eenige weken geleden zeide men dat de Heer Petrus Codde als \ icaris-Generaal -) der vereenigde Provinciën van Holland benoemd was. Ik aarzelde het te gelooven 0111 verschillende redenen, en ook omdat ik het niet was te weten gekomen door hen, die beloofd hadden mij de beschikkingen van Rome mede te deelen. 't Kan zijn, dat zij het niet raadzaam hebben geoordeeld met zulk een onverwacht nieuws voor den dag te komen. „Daar het intusschen is bevestigd, ben ik wel gedwongen het te gelooven ; maar ik kan zeggen dat een groot gedeelte der goede Katholieken er bedroefd over is. Indachtig evenwel den eerbied en de gehoorzaamheid aan den Apostolischen Stoel verschuldigd, trachten zij zich te schikken; dewijl de bedoeling van Zijne Heiligheid geen ander zijn kan, dan hun als Vicaris-Generaal en Herder een persoon te geven, die de zuiverheid des Geloots zal handhaven, en die geenszins de nieuwigheden, tegen de pauselijke macht in 1' rankrijk verwekt, zal aanhangen; die de algemeene vader wezen zal der missionarissen, zoowel der seculieren als der regulieren; die er op uit zal zijn 0111 de noodige eenheid onder hen te bevorderen, vooral in deze streken, met te verbieden dat zij zich onderling beleedigen in de preeken en in de boeken; en dat er eenig boek gedrukt worde, zender den naam des schrijvers en de goedkeuring der overheden, ten einde verdere ergernissen te voorkomen. 1 T. a p. 2 Cramprich bedoelt apostolisch vicaris. „Daar zij vastelijk gelooven dat dit de pauselijke bedoeling geweest is, zoo verzoeken zij ook dat Z. H. dezelve kenbaar make en stiptelijk door den Heer Codde late nakomen, door hem den eed te laten afleggen, voorgeschreven in de constituties van Innocentius X en Alexander VII, en dat de Heer Codde aan niemand eene plaats geve, tenzij deze zich daaraan houde. „Ik voeg hier het afschrift bij van genoemde constituties en de beweegredenen, op welke het verzoek zich grondt. „Gaarne had ik gewenscht, dat de vrienden het onmiddellijk aan U hadden bekend gemaakt; maar ik merk, dat zij zich niet gaarne aan de gevoeligheden van anderen blootstellen. „Derhalve, om hun te voldoen en om voor mijzelven geen verwijt te hebben van in eene zaak van zooveel belang, welke de geruststelling van zooveler geweten ten doel heeft, mijne medewerking geweigerd te hebben, verzoek ik U. D. H. W. dit in aanmerking te willen nemen en te willen medewerken tot een zoo goed doel, ten einde den eerbied en 't vertrouwen te vermeerderen, welke de goede Katholieken den door zijne Heiligheid aangestelden persoon moeten toedragen." Duidelijker kan het niet. Helaas, wat 's keizers gezant in de toekomst duchtte, werd maar al te spoedig bewaarheid, en op onedele wijze werden de goede bedoelingen van 't langmoedige en altijd omzichtige Rome door Codde en zijn volgelingen verijdeld. De Jansenisten juichten over Codde's benoeming, en deze toog dan ook aanstonds aan het werk. Hij begon met het bevorderen zijner aanhangers tot de voornaamste staties der Missie en 't verwijderen of onbillijk achterstelllen van hen, die elders dan in de scholen der secte gestudeerd hadden.1) li Teekenend en kenschetsend is het smeekschrift, door een aantal seculiere priesters den 16 'en Febr, 1701 aan de Congregatie der Propaganda opgezonden (Archief v. het aartsbisdom Utrecht XV bl. 11). Doch opmerkelijk is, dat onder de onderteekenaars slechts één Amsterdammer is: Phil. Mensink „34 jaar missionaris en 20 jaar pastoor te Amsterdam" in 't Vrededuifje. De Jezuïeten in 't algemeen, de Amsterdamsche inzonderheid, moesten het weldra ontgelden. In een schrijven van 10 September 1694 bracht de Apostolische vicaris tegen de paters Jacobus de Coninck op de ^ erwersgracht, Philips Happart in den Zaaier en Jacobus lemincx in den Krijtberg, bij de congregatie tot voortplanting des geloots de zwaarste beschuldigingen in, die echter door de leden der Societeit zonder veel moeite wederlegd werden. De Romeinsche congregatie verwees nu de twistende partijen naar den Nuntius te Keulen, die den later meer bekend geworden Adam Daemen met een onderzoek belastte. Doch, om de eendracht te bevorderen, sloot de Superior der Hollandsche Jezuieten-missie, pater Wilhelmus Arnhoudts, als gevolmachtigde van den provinciaal Ignatius Diertens, den 22M| " December 1695 een soort van voorwaardelijke overeenkomst met den Aartsbisschop van Sebaste. Indien de congregatie het goed heette en bevestigde, zou dat verdrag in werking treden. Daarbij werd den zendelingen in den Zaaier verboden „in een andere kerk dan de Krijtberg op Zon-en feestdagen Mis te lezen, de Vespers te zingen en dergelijke godsdienstoefeningen te houden; de Jezuïeten mochten echter in hun genoemde bedehuizen, onderscheiden van den Krijtberg, op Zondag namiddag de christelijke leer uitleggen.... ook op werkdagen er de H. Mis lezen, onder beding altijd, dat ze nooit eenige onderrichting zouden geven aan de toevallig aanwezige personen .... De Aartsbisschop verklaarde nu ook dat, zoo de congregatie het goedvond, krachtens deze overeenkomst, het bezit van den Krijtberg voor altijd verzekerd zou blijven, op voorwaarde echter, dat, krachtens diezelfde overeenkomst, de Societeit wederkeerig veiklaaide, gelijk zij verklaart bij dezen, tevreden te zijn en te zullen blijven met deze twee staties te Amsterdam -1) 1) Verg. hier een te Rome ter drukkerij der apostolische camera, in 1694 verschenen stuk, getiteld: „Sacra Congregatione de Propaganda fidc. Emincntiss. et Heccrendiss. Domino Card. Bene- Thans beweerde Codde dat die overeenkomst onmiddellijk en onverwijld in werking moest treden, nog vóór de uitdrukkelijk bedongen goedkeuring der congregatie. Die goedkeuring bleef echter uit èn in 1696 èn in 1697: de vermoedelijke reden zal aanstonds wel duidelijker blijken. Ook het jaar 1698 ging in vruchtelooze afwachting voorbij, zoodat de Amsterdamsche zendelingen, den 10den September aldaar ter beraadslaging vergaderd, besloten alles weder in den gewezen toestand te herstellen, wijl het bovenvermelde verdrag te Rome niet bekrachtigd werd.T) Ten gevolge van deze en dergelijke plagerijen, waarvan men zich heden nauwelijks een denkbeeld kan maken maar die destijds met Jansenistische arglistigheid berekend waren, werden natuurlijk de door Codde begunstigde partijmannen dagelijks stouter, en van den kansel en door de drukpers werd nu de door Rome gedoemde leer van Jansenius straffeloos verkondigd. Om niet te wijdloopig te worden treed ik hier in geen nadere bijzonderheden. „Geleerde werken en losse geschriften — zoo schrijft andermaal wijlen Mgr. Van Vree 2) — kerkboeken en catechismussen, alles werd bedorven... Men begon eene wezenlijke vervolging tegen degenen, die oprecht katholiek waren, en Codde misbruikte meermalen zijn gezag om rechtzinnige geestelijken, wegens hun verkleefdheid aan de ware leer, te straffen. Sommige priesters van den aanhang gingen zoo ver, van aan de zoodanigen zelfs op het sterfbed de laatste H. Sacramen- dicto Pamphilio. Anistelodaniens. missionum. ProR.P. praefecto Mission. Hollandiae Societatis Jesu. Contra Illustriss. ac Reuerendiss. D. Archiep. Sebastenum, in Bulgio Foederato Vicarium Apost. et nonnullos a clero Anistclod. — Prima facti, cum sumnxario. Een uiterst zeldzaam kwartflntje van 20 niet-genummerde bladz. dat ter tafel kwam der congregatie. 1) Yerg. het Archief voor de gesch. van 't aartsbisd. Utrecht I, 250 - 253. 2) T. a. p. blz. XLI. maar van binnen zyn het grvpende wolyen. Dit is genoeg om myne conscientie t'ontlasten en de uwe, mynheer, daarmede te beswaaren." Zoo schreef in 1697 uit Amsterdam een welingelichte ooren ooggetuige. De kleuren zijn donker. Eindelijk kwam er in 't zelfde jaar 1697 een boek in het licht, getiteld Kort memoriaal, uit een wijdloopiger getrokken, over den staat en den voortgang van het Jansenisme in Holland 1). De met degelijke bewijzen gestaafde beschuldigingen in dat boek verzameld door Adrianus van Wijck en de twee Jezuïeten, Franc. Verbiest te Delft en onze akteverzamelaar Nobertus Aerts, destijds te Schipluide, maakten een geweldigen indruk zoowel te Rome als in de Nederlanden: de huichelende partij was eindelijk voorgoed ontmaskerd, 't Werd in 't Fransch bewerkt door pater L. Doucet, een Franschen Jezuiët, biechtvader der Fransche afgevaardigen ter vredesluiting te Kijswijk bij den Haag, en ook in 't Latijn vertolkt, zoodat ieder er kennis van kon nemen. Paus Innocentius XII gaf nu andermaal in 1698, aan een bijzondere congregatie van kardinalen den last, om de zaak van den aangeklaagden vicaris op dien grondslag te onderzoeken. Alle kunstgrepen der Jansenistische handlangers te Rome zelfs, alle sluwheden van Quesnel's La foy et l'innocence du Clergé de Hollande, en alle geschriften der Noord- en Zuidnederlandsche Jansenisten ten gunste van Codde baatten thans even weinig als zijn eigen verdediging. Twee allergewichtigste besluiten werden den 25sten September 1699 door de Romeinsche congregatie genomen: Codde werd uitgenoodigd om zich naar Rome te begeven ten einde zich in persoon te komen verantwoorden, en Theodorus de Cock zou door Codde zelf of den Brusselschen internuntius in- 1 Zie over dat boek de Haarl. Bijdragen VII, 428. middels als provicaris met het bestuur der zending belast worden J). Ernstig was het nu gemeend. Tot driemaal toe trachtte Codde, onder allerlei voorwendsels, zich aan de reis naar Rome te onttrekken, zoodat er eindelijk een tamelijk scherp bevel noodig was om hem den tocht te doen aanvaarden naar de eeuwige stad. Na alvorens, tegen Rome's uitdrukkelijken wil in, vier provicarissen, allen zijn geestverwanten, met het bestuur der zending belast en afscheid genomen te hebben van de burgemeesters van Amsterdam en de heeren Staten in den Haag, wien hij zijne zaak en zijn persoon dringend aanbeval, vertrok hij naar Rome, waar hij den llden December 1700 behouden aankwam. De aartsbisschop van Sebaste werd er, overeenkomstig zijn hooge waardigheid, met veel onderscheiding ontvangen. Evenals men hem op last des Pausen van 't noodige reisgeld had voorzien, zoo ook werden maandelijks de kosten van zijn onderhoud betaald, terwijl eene hofkoets te zijner beschikking stond. Vrij kon hij zich bewegen. Niet lang was Codde te Rome of twee smeekschriften, uit de hollandsche Zending opgezonden, werden den H. Vader aangeboden. Het eerste, onderteekend door slechts twintig seculiere geestelijken, maar, volgens de Cock, allen mannen om hun ouderdom, lange ondervinding, deugd en apostolischen ijver boven velen aanbevelenswaardig — drong er op aan, om eiken priester der Zending de beëediging van 't formulier van Alexander VII te bevelen. Dit formulier luidt aldus: „Ik .... onderwerp mij aan de bulle van Paus Innocentiug X van den 31sten Mei 1653 en aan de bulle van Paus Alexander VII, gegeven den 16den October 1656. En de vijf stellingen, getrokken uit het boek van Cornelius Jansenius, genaamd Augustinus, verwerp en veroordeel ik met een oprecht gemoed in den zin door den schrijver be« 4' Yerg. Mozzi Histoirc des rêoolutions de l' Ec/lise d' Utrecht III, pag. 1. doeld, zooals de apostolische Stoel door gemelde bullen dezelve veroordeeld heeft. Dus zweer ik: zoo helpe mij God en deze heilige Evangeliën!" Het tweede smeekschrift, door de provicarissen van Codde's keuze opgemaakt en met de handteekening van ongeveer 300 geestelijken voorzien, diende ter bestrijding van het eerste en ten bewijze, dat Codde en de zijnen onschuldig beticht waren (1701). „Dat is het beruchte smeekschrift, zegt de Cock, door Codde zoo dikwijls te zijner verdediging ingeroepen .... het klaarste getuigenis, volgens de partijmannen, van zijne rechtzinnigheid en het bewijs zijner onschuld: ja voorwaar, eene bekentenis uit eigen mond, dat de gevoelens en beginselen van het hoofd bijna al de leden en schier het gansche lichaam waren ingevaren." Voegen wij hier echter aanstonds bij, dat zeer velen der onderteekenaars nog tijdig hun misslag inzagen en, zoo zij te goeder trouw Codde in de dwaling aanhingen, hem toch niet halsstarrig in de dwaling gevolgd zijn. De Cock zelf getuigt: „In 't eerste jaar van mijn provicarisschap trof ik 240 weerspanningen aan; het laatste jaar maand en dag, te weten de 14 ien November 1705, liet er slechts 131 over; want de dood heeft er 20 weggerukt, 3 hebben uit eigen beweging de Missie verlaten, 86 zich door bekeering bij de gehoorzamen gevoegd." Doch loopen wij den tijd niet vooruit en keeren wij naaide eeuwige stad weder, waar aangelegenheden werden verhandeld, die voor de Amsterdamsche Jezuïeten de gewichtigste gevolgen hebben gehad. Toen de zaak van Codde te Rome in den breede onderzocht was en hij hardnekkig weigerde 't hem voorgehouden tormulier van Alexander VII te bezweren, werd hij den 13,en Mei 1702 in zijne bediening als vicaris geschorst en 11 De Cock Di! Pctro Codde p. 129. Verg. de door de Cock in 1706 aan de Congregatie aangeboden Missio foederati Bolqii scu missionis batanae descriptio. door pater van Lommei uitgegeven. Theodorus de Cock, zijn gewezen vriend, in zijne plaats als provicaris aangesteld. Dat was een geweldige slag voor de Jansenisten en 0111 dien af te weren, besloten zij, in een bloot kerkelijke zaak hun toevlucht te nemen tot den wereldlijken rechter . zij zouden beproeven — een maatregel, lang van te voren beraamd en voorbereid, — hunne zaak bij de regeering des lands te winnen, of wellicht de Paus, uit vreeze voor de Staten, van gevoelen zou veranderen. Te dien einde bedienden zij zich van aanzienlijke geestelijken en leeken, die bij de regeering klachten aanhieven over de onrechtvaardige veroordeeling van Codde, door de kuiperijen zoo luidde het — der Jezuïeten bewerkt. Alles werd op rekening der monniken gesteld, voornamelijk der Jezuïeten, en de Cock werd voorgedragen als aan dezen verslaafd, otschoon hij, aanvankelijk althans, niet geheel vrij was van de ganghebbende vooroordeelen tegen de reguliere geestelijkheid. De sluwe Joh. Christianus van Erckel, pastoor op 't begijnhof te Delft en lid van 't eigenmachtig opgerichte Utrechtsche waankapittel, wist, bijgestaan door zijn trouwen geestverwant Hugo Franc, van Heussen, al aanstonds dooi een heftige rede, vol schandelijke logen en laster, de staten van Holland en Westfriesland dermate tegen den provicaris op te zetten, dat het noodlottig plakkaat van 17 Augustes 1702 werd uitgevaardigd. Daarbij werd aan de Cock verboden zijn vicarisschap uit te oelenen en alverder bepaald : „dat niemant voor vicaris sal mogen werden erkendt als diegeene, die naar orde in dese Landen gebruickelijck, behoorlijker wijze geëligeert en de bij de Heeren onse gecommitteerde Kaden geadmitteert sal weesen. 1) Toen Codde uit Rome wedergekeerd en den 28-u'" Juni 1703 behouden te Utrecht was aangekomen, verdubbelde de ijver der Jansenisten, en, door een nieuwe lasterlijke 1) Kerkelijk placaatbock I 641. Dat juichte Quesnel toe. gaan, die zij zelt ten volle verdienen." Na al zijne toegeeflijkheid — zoo luidt het hoofdzakelijk — staat de Paus verwonderd, hoe zijn goede bedoelingen aldus door de regeering miskend en slechts door onhoffelijkheid beantwoord worden. De schuld daarvan is echter toe te schrijven aan de oproerigen, die de anders zoo verlichte en rechtvaardige regeering tot zulke stappen hebben weten te bewegen. Zijne Heiligheid wenscht, dat deze zijne gevoelens aan de heeren Staten worden bekend gemaakt, opdat ze paal en perk stellen aan de onbeschaamdheid der onruststokers. „Mocht echter de straf der ballingschap - zoo eindigt de brief — u, ofschoon onschuldig treffen, dan spoort u Zijne Heiligheid aan, die ramp manmoedig en geduldig te dragen, gelijk uwe bekende deugd dat duidelijk voorspelt. ) Het eenige gevolg van dit schrijven was, dat de termijn van de uitzetting der Jezuïeten met twee maanden verlengd werd. Een magere troost! Den 19len Juli 1708 was er eene resolutie genomen, welke in den avond van den 23 S> OF De Krijtberg te Amsterdam door H. J. ALLARD S. J. £ £ Amsterdam, C. L. van LANGENHUYSEN, 1904. (ó/c -O / DE St. FRANCISCUS XAVERIUS-KHRK. Qu £ ' J&t~ Sw£)/* j'Urt(/*?/■ &ff~~yci*r /ter infna/lf'^eKeiJ' mectnun een man. taf" va n ikt/utsw.' SJV iVATM -yetX'enS- een ^ta ru van Jfcm/fjciït Xa uwza tztn " -aa, Pater Petrus Laurentius. 1628—1664. De Sint Franciscus Xa ver ius-Kerk OF De Krijtberg te Amsterdam ró54—1904 door H. J. ALL ARD. S. J. TWEEDE VERMEERDERDE UITGAVE. Amsterdam, C. L. van LANGENHUYSEN. 1904. interroga majobes tuos et dicent tibi. Ondervraag uwe voorvaderen en zij zullen 't u zeggen. Deuter. XXXII. 7. DE PASTORIJ SINDS DE VERBOUWING IN 1835. 9 U H C c O R W B W z w 5 2 — H ö H S > r H '■> U *T 53 BIJ DE TWEEDE UIGAVE. De eerste uitgave van dit werk werd in 1883 te Maastricht als handschrift gedrukt en was dus niet in den handel of algemeen verkrijgbaar gesteld, 't Verscheen hij gelegenheid der opening van de nieuwgebouwde kerk en der inwijdingdoor wijlen Mgr Bottemanne. Het tweehonderdvijftig-jarig jubilee van 't bestaan der Krijtberg en Krijtbergkerk gaf mij aanleiding om een tweede, thans rijkelijk vermeerderde uitgave te bezorgen. Wanneer eens de groote lijnen van een historisch verhaal getrokken zijn, valt het veel lichter die hoofdtrekken hij te werken door nieuwe toetsen en tinten aan te brengen. Dit wedervoer mij ook thans bij de bezorging dezer nieuwe en vermeerderde uitgave. De vooruitgang der historische studies, vooral ook van katholieke zijde, kwam mij daarbij uitmuntend te stade. Hoeveel rijker de inhoud dezer tweede uitgave geworden is, zullen zij het best inzien, die de eerste met zooveel aandacht, welwillendheid en belangstelling gelezen hebben, en mij daarvan overvloedige blijken gaven. Wat de wijze van behandeling betreft, herhaal ik hier wat ik elders, met toejuiching van zeer bevoegde zijde in De Katholiek, geschreven heb (Jaarb. v. Alb. Th. 1902 bl. 136) aangaande „de twisten der reguliere zendelingen met de apostolische vicarissen, inzonderheid met den bisschop van Oastorië, Johannes van Neercassel, waarbij men nog te voegen heeft de albemoeiingeii der heeren van 't zoogenaamde oudkapittel van Haarlem, die zich heel wat, zeer betwistbaar gezag aanmatigden. Niet méér dan volstrekt gevorderd wordt zal ik daarbij verwijlen en, in de overtuiging dat er binnen en buiten Troije's vesten gezondigd is, zal ik mij, buiten gebiedende noodzakelijkheid, van alle beoordeeling onthouden. De hoofdzaak is toch overbekend en raakt onzen Krijtberg niet meer dan de overige reguliere staties te Amsterdam en elders." De hoofdbron, waaruit ik putte, is de verzameling van bescheiden, getiteld Acta missionis batavae S. J. of „Handelingen der Jezuïeten-missie in Nederland", in handschrift berustend ten rijksarchieve te Brussel. De overige geschiedbronnen staan nauwkeurig aangegeven aan den voet der bladzijden. Een enkel woord echter over de veelvuldig benuttigde doop- en trouwboeken moge hier eene plaats vinden. In een der jongste doopregisters der Krijtbergkerk staat op 25 Juli 1811 het volgende aangeteekend - „Tot hiertoe vindt men de namen enz. der gedoopten in het doopboek, dat op het stadhuis afgegeven is. Zie den 9a Augustus 1811." En op den aangewezen 9" Augustus lees ik: „Zijn volgens eene circulaire der Mairie van den 18'1 Juli, de doopboeken der Roomsch-Catholijke kerk, genaamd de Krijtberg, aan de griffie der voornoemde Mairie op het stadhuis tegen recief afgegeven, als volgt: „N0 I in 4", beginnende den 2n December 1663 tot 1690, den 30n December inclusive. „N° II in 12J, beginnende den 1411 Januari 1691 tot 1700, den 28n December inclusive. ,,N° III in folio, beginnende den 6n Januari 1701 tot 1789, den 12" December inclusive. „N0 IV in folio, beginnende den 15° Februari tot 1811, den 25n Juli inclusive, waarna ook de kinderen in de registers van den burgerlijken stand ingeschreven zijn moesten," biecht te hebben, hein den volgenden dag uitnoodigden op een vriendenmaal. Er werd veel gesproken over de reeds bedreigde katholieke belangen. Ze maakten van de gelegenheid gebruik 0111 den te Leuven gevestigden pater Adriaensen te verzoeken, „dat hij toch de zorg op zich zou nemen hunner kinderen, die aan de Leuvensche Universiteit studeerden." Gretig nam de gastvriend dat aan. Verdere gevolgen schijnt dit eerste bezoek aan de Amstelstad niet gehad te hebben.1) Vóór het beslissende jaar 1578, toen de Amsterdamsche regeering, niet zonder lafheid en verraad, in de handen der „geuzenpartij" overging — tot dien tijd toe gold de stad als een lelie onder de doornen — werd de Amstelveste ook nog door andere zonen van Ignatius bezocht. Zoo lees ik in de Handelingen der Jezuïeten-missie, dat pater Florentius van Bronckhorst in 1566 en daaropvolgende jaren de Amstelstad bij tusschenpoozen ging bezoeken en een rijken oogst van zielen inzamelde. Dit waren echter slechts vluchtige verschijningen. De leden der Hocieteit van Jezus — na eenige verdere doch vruchtelooze pogingen, door pater Anske Bockes Bruinsma (Andreas Boccatius) gedurende de jaren 1564—'67 in Friesland beproefd3) — begonnen voorgoed hunne geestelijke werkzaamheden in het tegenwoordige Noord-Nederland ten jare 1592. Op verzoek van twee wereldlijke priesters, eerst van Maarten Dunck of Martinus Duncanus, pastoor te Delft, later te Amsterdam, vervolgens van diens opvolger te Delft, Johannes ï^mith (femet, J^abei), die persoonlijk te Rome zelf aan Paus Clemens VIII en aan 1) Over „den eersten Jezuïet te Amsterdam" zie het Jaarboekje van Alb. Thijm. 1900, waar ook de bronnen zijn aangehaald. 2) Verg. hier Pater Adrianus Cosijns S. J. een historisch- letterkundige schets, van Langenhuyzen 1885, bl. 15. ■ n den Jezuïeten-generaal Claudius Aquaviva den erbamelijken toestand zijner katholieke landgenooten had blootgelegd, werden in voornoemd jaar Cornelis Jacobz. Duyst, een Del venaar, en Willem de Leeuw van Dordrecht, naar de Hollandsche missie gezonden r) Zij waren de eigenlijke grondleggers der eens zoo bloeiende Jezuïeten-zending in de noordelijke provinciën, en de voorzaten der mannen, die op „het eerste eeuwgetijde der Societeit" in 1640 door pater Adrianus Poirters aldus werden aangemoedigd in hun afmattenden arbeid : Kloeke jagers, die de kuilen Weet, waar dat de zielen schuilen, Jaagt met ijver, jaagt by nacht: Nooit en vondtdij beter jacht. Zeker is het, blijkens de telken jare naar Rome opgezonden verslagen (Litterae annuae), dat de eerste zendelingen, onder anderen de bovengenoemde Cornelis Duyst, de eerste overste der Jezuieten-missie, en de Hoorenaar Adriaan Boom (Arboreus) en Nicolaas Romeyn of Romaeus van Brugge, op hun veelvuldige apostolische zwerftochten door ons vaderland, van tijd tot tijd de stad Amsterdam bezochten, zonder er echter een vaste en blijvende standplaats te kunnen vestigen. Dit geschiedde eerst in 't jaar 1606, toen, op aanhoudend en dringend verzoek van den rijken koopman Joannes Lisbon, de Amersfoorter Arnout Bijiers zich met vaste woonstede te Amsterdam nederzette. Deze, ten jare 1609 beroepen om de eerste grondslagen te gaan leggen van 't Jezuïetencollege te 's Hertogenbosch, werd eerlang in de Amstelstad door andere ordegenooten gevolgd, onder welke, gelijk spoedig zal blijken, de zendelingen in de Krijtbergkerk een zeer voorname plaats innemen. Niets levert meer bezwaren op dan een nauwkeurig en 1) Verg. Studiën op godsd. en wetensch. en letterk. gebied, deel XV. afl. 7. bl. 133—136. ■ duidelijk denkbeeld te geven van de vroegste opkomst en langzame ontwikkeling der katholieke staties en missiehuizen, die in de eerste jaren na de beslissende zegepraal der Hervorming op Nederlandschen bodem ontstaan zijn. Zich-schuil-houden was aanvankelijk de eerste wet en zoo omzichtig mogelijk optreden bleet' langen tijd, onder den druk der plakkaten, een gebiedende noodzakelijkheid voor de eerste zendelingen. Vaak treft men ze niet daar aan, waar men zeker gemeend had hen te ontmoeten, en men ontmoet ze niet zelden daar, waar men het minst verwacht had hen aan te treffen. De hachelijkheid der tijden draagt er de schuld van, en de schaarschheid van historische bescheiden staat, als natuurlijk gevolg, daarmede in 't innigst verband. Ten einde alle verwarring te voorkomen bij 't beschrijven der lotgevallen van de St. Franciscus-kerk, teeken ik hier voorat' aan, dat de Societeit van Jezus op verschillende tijdstippen in 't bezit geweest is van vier of, wellicht beter gezegd, van zeven huizen of vaste residenties te Amsterdam. I. De Papegaai in de Kalverstraat en vervolgens op de de Verwersgracht 1606—1709. II. De Zijdeworm in de Kalverstraat, en op den Singel de Krijtberg 1654—1904. III. De Kei:erskroon op de Brouwersgracht en op de Keizersgracht de Zaaier 1645—1904. IV. De Zonnebloem, op de Heerengracht niet verre van de Brouwersgracht 1653—1720. Eer ik wat breedvoeriger de geschiedenis der St. Franciscus- of Krijtbergkerk te boek stelle, zal het zijn nut hebben met een enkel woord te gewagen van de ligging en lotgevallen der drie andere staties, onder I, III en IV aangeduid: ze waren door een genootschappelijken en broederlijken band vereenigd, en grijpen soms in elkander of lichten elkanders geschiedenis toe. Maken wij maar aanstonds een begin met de eerste en oudste. Of de reeds vermelde Arnout Bijiers, die, gelijk we zoo- even aanstipten, zich in 1606 voorgoed te Amsterdam vestigde, wel een vast bedehuis gehad heeft, valt sterk te betwijfelen. Van zijn onmiddellijken opvolger in 1609, den Brusselaar pater Livinus Wouters, vond ik vermeld dat hij er in geslaagd was de geloovigen in een houten kerkje buiten de vesten te verzamelen. Waar dat mag geweest zijn, heb ik niet kunnen opsporen. Tien jaren later, moest deze Livinus gedurende 22 maanden zijn „paepse stouticheyt" in kerker en tuchthuis afboeten. Op welke wijze die huis-en boezemvriend van den vermaarden Cornelis Gijsbertsz Plemp, in den donkeren nacht tusschen den 12den en 13'len October des jaars 1621 uit het boevenrasphuis verlost werd, heb ik breedvoerig en omstandig verhaald in een opstel, getiteld Hoe een Jezuïet en twee (remonstrantsche) predikanten uit het Amsterdamsche tuchthuis ontsnapten, met den aankleve van dien1). Livinus Wouters, langs het opengebroken dak uit het rasphuis gevlucht, was te Amsterdam bij onroomschen en puur Calvinisten wat al te bekend geworden, om er zonder aanhoudend gevaar nog langer te vertoeven. Hij moest dus zijn geestelijken wijngaard overlaten aan zijn medearbeider den Haarlemmer Augustijn van Teylingen, wiens geestelijke diensten, gelijk zijn trouwe boezemvriend J. v. d. Vondel zich uitdrukte : Een halleve eeuw genoten d' Amsterdammers. Deze Augustijn van Teylingen was een edelman van echt hollandschen bloede, die den hollandschen Liebaart en de oud-hollandsche gravekroon in zijn wapen-bord voerde, al was 't aloude riddergeslacht der Van Teylingens ruim wat gedaald sinds hun deelnemen aan den moordaanslagop graaf Floris V. Deze kloeke zendeling, die een halve eeuw (1619—1(569) te Amsterdam werkzaam is geweest, dwaalde in de eerste jaren overal door de Amstelstad rond, schier dagelijks, uit vreeze voor de vervolging, zijne ver- 1) Jaarboekje van J. Albcrdincjk Thijm, lh>!)9 blijfplaats verwisselend. Een geruimen tijd woonde hij echter op de Fluweelen Burgwal. Zijn kerkje, ten jare 1650 aangekocht, was in de Kalverstraat tusschen de jonge Roeien en Lucien-Steegen gelegen en stond bekend onder den nog levenden naam van „de Papegaai", oorspronkelijk „de drie papegaaitjes". Toen van Teylingen, hartelijk betreurd door zijn vriend Joost Aran den Vondel: Heer Teylingen, na twee-en-tachtig jaren, Komt, afgemat op 's levens wilde baren. Ter haven van de rust en t eeuwig leven Gezegend en behouden ingedreven. . . . toen hij den 4',en Augustus 1669 overleden was, trad een zusterskind, Cornelis Duyvensen, gehuwd met een nicht van Neercassel, als erfgenaam ah intestato van zijn oom op en maakte zich, eenig kerkgeraad uitgezonderd, van geheel de nalatenschap meester, die grootendeels bestond uit gelden, voor een te Amsterdam op te richten Jezuïetencollege bestemd. De apostolische vicaris, Joanne3 van Neercassel, kende nu de statie aan de wereldlijke geestelijken toe, die toen de nog bestaande „Papegaai" of de St. Jozefskerk hebben overgenomen. Pater Henricus Prince, aanvankelijk bestemd om van Teylingen op te volgen in de „Papegaai", begon thans in een andere woning te kerken.1) Deze nieuwe standplaaats, achtereenvolgens door Joannes Letten (1670 -'74), Herman Vis (1674—'78), Jacob de Coninck (1678—'98) en Fransiscus van Hier (1698—1705) verzorgd, was op de Verwersgracht (Fossa tinctoria) gelegen en bezat een zeer fraai bedehuis. Doch, krachtens het door de Jansenisten uitgelokte plakkaat van 27 Juni 1705, werd laatstgenoemde zendeling ten eeuwigen dage uit de provincie Holland en Westfriesland gebannen. Het gevolg daarvan was, dat in Mei des jaars 1709 het woon- en bedehuis op de Verwersgracht geheel verlaten en verkocht moest worden. Hiermede was 1) Breedvoeriger handelde ik over van Teylingen en 't ergerlijk voorval in het Jaarboekje van J. Alb. Thijm. 1902. het lot dezer oudste Jezuïeten-statie te Amsterdam, die op twee verschillende plaatsen gevestigd is geweest, voorgoed beslist. Zij herleetde sinds niet meer. De stichter der St. Ignatius- of Zaaierskerk was pater Hendrik Jacobsz. van Alkemade van den Nijenborch, l) een Amsterdammer van oud-adellijke geboorte, die in 1634 op denzelfden dag als zijne twee broeders, Theodorus en Joannes, te Doornik in de Sociëteit van Jezus was getreden. In 1645 uit Zuid-Nederland naar zijn geboortestad gezonden, opende hij, onder goedkeuren van Jacobus de la Torre en met vergunning van den provicaris Leonard Marius, pastoor van 't Begijnhof, een kerkje in 't huis zijner moeder Agatha Willemsdr. van Beynsdorp. Omstreeks het jaar 1651, na Agatha's overlijden, vestigde hij zijn bedehuis in de ruime woning van den heer Everard van Linteloo, die in 1631 zijn zoon Simon aan de Sociëteit van Jezus geschonken had. Die woning, de „Keizerskroon" {corona ceasarea) genaamd, was op de Brouwersgracht nabij de toenmalige Haarlemmerpoort gelegen. Van Alkemade kon er over een vrij groot locaal beschikken, dat reeds vroeger tot bedehuis gediend had van den gewezen Amsterdamschen geneesheer, later priester, M. Anto nius Schellingwouw. 2) In de breede „lijste van paepsche vergaderplaetsen te Amsterdam, aen E. H. Borgemeesters overgelevert in December a. 1656" tevens met het nederig verzoek, dat die „Paepse conventikelen met allen ernst gheweert" zouden worden, komt hij nog onder de volgende rubriek voor: „N° 65, op de Brouwersgraft in de Keysers- 1) De naam Nijenborch of Nieuwenborch is aan een jongeren tak van Egmond ontleend. Verg. over de Alkemaden en hun geslachtsregister twee opstellen in de Bijdragen voor de geschied, van 't bisd. Haarlem I. 99, 374. 2) Verg. J. A. Alb. Thijms Verspreide verhalen in prosa II. 184- croon een groote vergaderinghe, de paep Alkeniade". Ook moet hij gewoond hebben in de „Zonnebloem," waarvan wij aanstonds znllen gewagen. In 1663 eindelijk verhuisde Hendrik van Alkeniade naar den Zaaier, op de Iveizersgaeht bij de Groenlandsche pakhuizen gelegen. Hij bediende de door hem gestichte statie tot aan zijn dood toe, die den 7den November 1680 voorviel. Aan de pastorie der Zaaierskerk en ook in den Krijtberg wordt zijn door J. de Vischer gesneden portret bewaard, 't Is een borstbeeld, rechts gekeerd in ovaal, het monogram J. H. S. boven, en beneden het wapen der Alkemaden dragend, te weten: een zwarten leeuw op zilver en. boven den helm, den zelfden leeuw, opkomende uit een zwarte met goud omhoepelde kuip. Het vierregelig bijschrift luidt: Quvm sibi Relligio teneris sacracit ab annis, Inquc suum Sancturn I neuma vocaeit opus, Sic cultus, sie cana refcrt Alcmadius ora:' Candida mens intus cum Pietate mtet. Rs Cygnaeus cecinit. Hij werd in den Zaaier als zendeling opgevolgd door zijn broeder Joatmes van Alkemade (1680—'83), door Gregorius Martens (1683—'85), J. 13. Sophie (1685—'86), Philips Happart (1686—1708) in welk noodlottig jaar ook deze, als slachtoffer van Janseniststischen wrok, met de overige Jezuïeten gebannen werd. Dat banvonnis verhinderde echter niet, dat hij, na eenige onderbreking en voorzichtige tusschenpoozing, tot opvolger had: Albertus van Baelen —1733, Joannes van Rijsingen 1733—'46, Philips Darmy alias \an der Meersch 1746—'64, Albertus van Uijn 1764—'90, Theodorus Bastian *) 1790—1825, Joannes Loncke 1825—'56, Ludovicus van Rijckevoreel 1856—'61, Antonius de Wit 1) Eenigen tijd door de familie van Brienen als leermeester der kinderen opgenomen. toescheen, reeds gezuiverd was van hare zonden, eer zij herboren werd. Ontelbaar zijn degenen, die door eene biecht van geheel hun leven of van dertig of veertig jaren, hun zondigen levenswandel verbeterd hebben; en daar zulks dagelijk voorvalt, moet er niemand over verwonderd staan, dat het niet opgeteekend wordt in onze jaarboeken." Na aldus den hachelijken toestand en onwrikbare trouw der aan zijne geestelijke verzorging bevolen stadgenooten te hebben geschetst, deelt ons pater Ryser een en ander mede aangaande de andersdenkende Amsterdammers, 't Is een echt aanschouwelijk tafereel dier woelige dagen, waarin Gommer en Armijn te hoof Streden om liet recht geloof. Men herinnere zich dat op den vooravond der te Dordrecht in 1618 te openen Synode de gemoederen der twistende Arminianen en Gomaristen altijd heviger werden opgewonden, en dat de Februari-maand des jaars 1617 niet zonder kerkelijke opschudding voorbijging in 't grootendeels Gomaristische Amsterdam. Wat ons Dr. H. C. Rogge in zijn Johannes Wtenbogaert (11, 404—407) breedvoerig mededeelt over de predicatiën der remonstrantsche leeraars, Sopingius van Warmond en Sapma van Hoorn, alsmede over 't plunderen der woning van den koopman Rem Egbertsz Bisschop, een broeder van den remonstrantschen hoogleeraar Episcopius, dat zelfde deelt ons Ryser, als ooggetuige der gebeurtenissen, in hoofdzaak mede. „In mijn jongsten brief — zoo vervolgt de Amsterdamsche zendeling — heb ik u geschreven, hoe de Gomaristen en Arminianen elkander in onverzoenlijke veeten bestrijden, en gij zult u herinneren hoe de laatsten hun steun zoeken bij de heeren Staten, de eersten bij hun Consistorie; hoe genen de wereldlijke magistraten als hoofden der Kerk vereeren, dezen alle twijfelachtige geloofspunten in de synode hunner predikanten willen beslissen; hoe de Arminianen met de Katholieken leeren dat de mensch een vrijen wil bezit, dat die vrije wil samenwerkt met de genade, dat Christus voor allen zijn bloed heeft vergoten; hoe de Gomaristen slechts een knechtelijken wil erkennen en dat wij als blokken en stokken door de genade worden bewogen, en dat de Zoon Gods alleen voor een gedeelte van het menschelijk geslacht gestorven is. Meer dan eens hebben de Staten al hunne krachten ingespannen 0111 de twistenden te verzoenen, maar wie zou de vossen van Samson met de koppen kunnen aaneenbinden? Velen hebben velerlei bevredigingsmiddelen uitgedacht, maar vooralsnog heeft men het zelfs tot geen wapenstilstand kunnen brengen. Tot dusverre echter was er slechts met tong en pen gestreden, maar dit jaar ben ik er ooggetuige van geweest hoe de oorlogsveete tot stokken en steenen is overgeslagen. „De Amsterdammers houden de zijde der Gomaristen en hebben Arminius' leer uit de openbare kerken gebannen. Diensvolgens hebben de Arminianen in 't begin van den 40-daagschen vasten een kansel opgeslagen in een gehuurde woning. Velen van de aanzienlijksten waren opgekomen, om den nieuwen predikant in zijn nieuwe vergadering met toejuichingen te begroeten. Zonder stoornis ging die vergadering uiteen. Maar toen zij den volgenden Zondag stoutmoediger en talrijker wederkeerden, begroette een bende van kinderen de toehoorders met slijk en steenen, en wierpen den nog jeugdigen redenaar bijna in 't voorbijstroomende water. „Uit die botsing is de haat hooger geklommen en zij die vroeger, slechts met hun woord Gods of bijbels toegerust, ter vergadering kwamen, beloofden nu, dat ze bij de volgende preek gewapend zouden verschijnen en geweld met geweld zouden te keer gaan. 1) Toespeling op Richteren XV. 4, waar Samson 300 vossen, twee aan twee, met de staarten aan elkander bindt, teneinde den brand te ontsteken in de oogstvelden der Philistijnen. 2) Die woning of liever gehuurde schuur lag op de Dwarsboomsloot, „Intusschen liep dat onheilspellend gemompel door alle wijken en straten heen, en partijschappen, erger dan die van Sylla en Marius, schenen uit Italië naar 't land der Bataven overgehuisd te zijn. Elke partij had hare verdedigers gevonden. Gomarus wilde niets weten van dat slechts 40 jaren oude geloof: hij klaagde er over, dat het door vreemde inmengsels verbasterd was. De Arminianen beweerden dat zij ten onrechte uit hunne bezitting werden gestooten, door het handschrift des Apostels bevestigd: beiden streden over de erfenis in de stad. En wijl ze dat niet op gerechtelijke wijze doen konden, wilden zij met het zwaard zich die erfenis toeeigenen. Derhalve werden op verscheidene plaatsen en pleinen plakkaten aangeplakt, die eene belooning toezegden aan degenen, die op den 2den Zondag van den Vasten gewapend zouden aanwezig zijn; zij zouden daarenboven een heerlijken buit van de Arminianen wegdragen.') Uit de lagere volksklasse der stad ontbrak het niet aan velen, die op vastgestelden dag en plaats op hunne posten stonden, gewapend met stokken en steenen. Men noemde het een leger van kinderen, maar ook mannen stonden daar onder de wapenen, in 't geheim door de predikanten, zoo men dat vermoeden gelooven mag, opgehitst om de zwakke schare door hunne tegenwoordigheid bloeddorstiger te maken. Een dreigende keurbende van gepredestineerden wandelde op en neder, en, na lang omgezien te hebben, waarheen zij hunne wraak zouden uitstorten, bestormden zij het huis van zekeren Arminiaaschen burger. 2) 't Eerste bedrijf was eene hagelbui van steenen te werpen, waardoor alle glasruiten en vensters gebroken werden; spoedig daarop rameiden en braken 1) Onder anderen had een rijmelaar in een strooibiljet gedreigd: Ik waarschuw deze Arminiaansche gekken Dat ze wat zullen krijgen op hun bekken. 2) Te weten van Rem Bisschop , wonend op den Singel in het „Slot van Koningsbergen"', broeder van Simon Episcopius, den bekwamen woord- en pennevoerder der Arminianen. zij de deuren open, en baanden zich, alles vernielend, een weg tot hun buit. Ten slotte? Op klaarlichten dag, onder 't aanschouwen der gansche stad, plunderen stoutmoedige jongelingen de woning, en wellicht hadden ze haar ten gronde toe geslecht, zoo tegen den middag niet eenige raadsleden met gewapende lieden waren komen opdagen 0111 een einde te maken aan 't gevecht. Doch het geleden verlies van éénen had allen met schrik vervuld, en een tot driewerf toe ontstane brand had allen nog meer verslagen. Geheel de stad was vol angst onder de wapenen. Op dit oogenblik, al is de eerste woede wat bedaard, blijft het toch diep in de Arminiaansche gemoederen steken, het vonnis tegen hen uitgesproken door den magistraat, die hun daarenbo\en bij openbaar plakkaat alle uitoefening van godsdienst ontnomen heeft. Te midden van dien tweespalt der nieuwgezinden worden wij een weinig zachter behandeld, en op ongeveer twintig plaatsen wordt door ons en andere wereldlijke pries ters, mannen van deugd en handhavers van t aloude geloot, het belang van den godsdienst bevorderd . Tot dusverre het verhaal van den Amsterdamschen zendeling, die ooggetuige was geweest der gebeurtenissen, welke hij ons zoo aanschouwelijk weet te schetsen. Onder zulke benarde omstandigheden der Katholieken, en te midden dier godsdienstige veeten der andersdenkenden werd de St. Franciscus-kerk geboren. De zendeling, aan wiens verslag ik deze berichten over het kerkelijk Amsterdam der 17e eeuw ontleende, was, gelijk hierboven reeds aangewezen is, de wegbereider van Gerardus Martini (Maertensz), die gewoonlijk de stichter genoemd wordt der Krijtbergkerk, al heeft ook deze nooit ter plaatse gewoond en gekerkt, waar het oude kerkgebouw in alle nederigheid gestaan heeft en thans zich het nieuwe in vollen luister verheft. Het bezetten van den Krijtberg was voor zijn tweeden opvolger weggelegd. Gerardus Martini, zoon van Maerten Goorn en Gertrudis Jane, den 4den October 1588 te Hoorn geboren en den 5,|en October 1609 te Antwerpen in de Societeit van Jezus getreden, kwam ten jare 1624 te Amsterdam. Zijn verblijf in de Amstelstad was te kortstondig van duur om veel merkwaardigs op te leveren. Reeds in Maart van 't volgend jaar werd hij naar Gouda verplaatst, vervolgens naar Alkmaar en later naar zijn geboorteplaats Hoorn, waar hij waarschijnlijk jufvrouw Oatharina van den Vondel, Justus' jongere zuster en even „zoet op poezy", in den schoot der R. K. Kerk opnam. Hij kreeg te Amsterdam tot opvolger Joan. Paludanus (van den Broeck), een Gravenaar, zoon van Jacobus en Aleida van Kessel. In zijn akte van toelating als door de regeering erkende dienstdoende priester te Amsterdam luidt het, 4 April 1626, als volgt: „Mr. Jan Jacobsz van den Broek .. . gelogeert op de Coningsgraft ten huyse van .Jan Jansz, heeft op huyden (alsoo 't midts sijn uytlandigheyt niet eerder heeft konnen geschieden) door Michiel Jacobsz schipper, zijnen name aengegeven". Ofschoon de door schipper Michiel Jacobs aldus aangediende menigwerf in de akten der missie genoemd wordt, verwijlde hij slechts korten tijd te Amsterdam. Want, reeds in 1628 vertrok hij naar Harderwijk, waar hij, na de dorpen der Veluwe in alle richtingen als missionaris doorkruist te hebben, den 24sten October 1639 overleed in de door hem aldaar opgerichte statie. Deze eerste vaste zendelingen bezaten noch een vaste woning noch een vast bedehuis, en schaarsch zijn de berichten over hunne werkzaamheid te Amsterdam. Zij hadden al moeite genoeg om in den bangen strijd des levens de bovenhand te houden. Hun medezendeling en ordebroeder Augustinus van Teylingen noemde zich Peregrinus Amstelius: ook zij mochten wel heeten zwervelingen of vreemde pelgrims in de Amstelstad. 1) Bijdragen voor 't Haart. bisd. XVIII 55. 2// Uxfin.eniïer 't&tuj.ej! -Co/i Mn £etf t*Y.£zn f)'?'ajfp*vnït{)U ^"iuf/tcvpcn, J&t~%t. Servatius-stad. Toen hij zijn eerste wetenschappelijke opleiding aan 't Jezuïeten-college zijner vaderstad genoten had, volgde hij het voetspoor van zijn ouderen broeder Andreas s) en trad den 30sten September 1762 te Mechelen in t noviciaat 1) Carayon Missions cler Jtsuitcs en Russie pag. XA III en XXXII. 2) Dezen Andreas Beckers ontmoet ik op de lijst dergenen, die in 1798 door de Franschen, uithoofde hunner weigering om haat te zweren aan 't koningschap, tot deportatie veroordeeld waren in der Societeit van Jezus. Na het herhalen zijner lagere studiën te Antwerpen, onderwees hij de schooljeugd in de colleges van Maastricht, Mechelen en Roermond, in welke laatste stad de opheffingsbreve der Societeit hem in 1773 aantrot en noodzaakte elders een heenkomen te zoeken. Hij was destijds nog geen priester, maar hield aan zijn onwrikbaar besluit vast om de roeping tot den geestelijken staat Pater Adam Beckers. 1788—1806. niet te laten varen. Hij begaf zich derhalve naar de universiteit te Leuven, waar hij zijne godgeleerde studiën begon 't kanton Maastricht (Daris Hist. de la principautè de Lièqe 1724—1852 IY pag. 143). Hy was geboren 9 Dec. 1741. trad in de Societeit 28 Sept. 1758, werd na de suppressie weer aangenomen in 't midden van 1815 en stierf 1 Jan. 1818 in het stamhuis der Hustincxen, dc gouden sleutel in de Wolfstraat. Onder een prachtigen grafzerk ligt hij begraven voor de communiebank der parochiekerk van Heer, bij Maastricht. en, na te Keulen in 1775 de priesterwijding te hebben ontvangen, ten jare 1777 bacelier in de godgeleerdheid werd. Als priester oefende hij de geestelijke bediening in België uit en arbeidde, onder andere, gedurende een zevental jaren in den wijngaard des Heeren te Mechelen: door zijn echt priesterlijken ijver wekte hij de bewondering van allen. Vele jaren na zijn vertrek stond hij er nog in 't hoogste aanzien, en van alle zijden werd hij geraadpleegd in de netelige eedkwestie en daarmede verbonden vraagstukken. De vraag namelijk of het in geweten geoorloofd was haat te. zweren aan 't koningschap en trouw aan eene grondwet, die de burgerlijke constitutie der geestelijkheid in zich sloot, veroorzaakte in de franschgeworden Belgische gewesten de hevigste twisten onder den clerus. In 't voorbijgaan teeken ik hier aan, dat het prikkelende boek, getiteld Sensa Romanorum Pontificum, waarin de breve van Clemens XIV Dominus ac redemptor vergeleken wordt met de gevoelens der pausen, zijne voorzaten, noch van pater Adam Beckers is, noch van zijne broeder Andreas, aan wie het geschrift wel eens wordt toegeschreven. Het kwam vermoedelijk uit de pen van den ex-pater Casimir Bedekowits, een Pool. 1) In 1783 ontmoet ik Adam Beckers in zijne geboorteplaats Maastricht, bij den deken en 't kapittel der St. Servaaskerk dingend naar de parochie van St. Jacob, tegenover Arnold Franciscus Roemers, op wien den 22sleü December de keuze der kanunniken en de goedkeuring der heeren Staten viel. 2) 1) Het verscheen te Amsterdam in 1776 b\j G. Tielenburg onder den volgenden titel: Sensa Romanorum Pontificum, Clcmeniis XIV praedccessoruni, Cum animadcersionibus circa ejusdem Breve datum XXI Julii 1773. Prostaat Amstclracdami, apud Gerardum Tielenburg. 8°. 167 bladzijden. 2) Al bezat het kapittel van St. Servaas het begevingsrecht der parochiën van St. Jacob en St. Catharina, toch werd der Staten placet daarbij gevorderd. Verg. hier de brochure, getiteld „Omstan- In de diepste overtuiging, aan alle ex-jezuïeten gemeen, dat de Societeit van Jezus eenmaal en wel spoedig zou hersteld worden, had nu, gelijk wij reeds vernamen, de oude pater Thomassen zijnen stadgenoot en gewezen ordebroeder ten jare 1786 naar Amsterdam uitgenoodigd, ten einde een medehelper en opvolger in hem te verkrijgen. Uit de lijst van documenten, betreffende ons land, voorhanden in de archieven der H. Congregatie tot voortplanting des geloofs te Rome, onlangs door Dr. P. J. Blok medegedeeld !), kunnen wij opmaken hoeveel dat inhad en welke wrijvingen daarvan het gevolg waren. Enkel uit de titels en inhoudsopgave dier documenten — de documenten zelf worden niet medegedeeld — blijken de volgende punten : 1) dat er in 1787 verschil van gevoelen ontstond tusschen Mgr. Zondadari, apostolischen nuntius te Brussel, en den aartspriester van Holland, H. F. ten Hulscher, naar aanleiding der komst van Beckers, „een vreemd priester," in een der pastorijen te Amsterdam; II) dat volgens beslissing der H. Congregatie, de priester Beckers op geene wijze mocht gedeputeerd worden tot medehelper van den ex-jezuïet, dat hij zelfs uit de stad moest teruggeroepen worden, onder bedreiging van suspensie — waarvan schriftelijk kennis zou gegeven aan den nuntius; III) dat in 't volgend jaar dig detail van de electie door den deken en capittel van St. Servaaskerke, gedaan op den 22 Dec. 1783 in den persoon van Arnold Franc. Roemers, tot pastor van St. Jacobskerke binnen deze stad Maastrigt, gemuniëert met 27 veriflcatoire bijlagen, dienende teffens tot wederlegging van alzulke brochure, als de wel edele gestrenge Heer en Mr. J. H. van Slype in de maand July 1784. onder desselfs onderteekening, door den druk verspreyd heeft. Gedrukt te Maastrigt, b\j J. T. van Gulpen, stads-drukker, voor Rekeninge van den Heer C. C. Roemers, advocaat en oudschepen derzelve stad." 4'. van 36 bladz., behalve de XLIV blz. der bijlagen. 1) In het Archief v. d. gcsc'ticd. van 't aartsbisd. XXVII en XXVIII. 1788 het geschil werd voortgezet tusschen genoemden nuntius en genoemden aartspriester, met deze verrassende eindbeslissing van 23 Juni: „gezien de bijzondere omstandigheden van 't voorgevallene, en op voorwaarde dat de zaak niet strekke tot voorbeeld, wordt den priester Thomassen de vergunning verleend den priester Beckers tot medehelper te nemen in zijne parochie." Hier wordt nog aan toegevoegd, dat Beckers gehoorzaamzaamheid verschuldigd is aan den aartspriester en verplicht alles in stand te houden, wat een wereldlijk priester heeft te vervullen. Ook zou 't in 't vervolg aan geen pastoor meer vrijstaan een medehelper te kiezen, zonder toestemming en goedkeuring der H. Congregatie De redzame pater Beckers was aanstonds aan 't werk getogen met de hem eigenaardige volharding en praktische zaakkennis. Nog eer hij als dienstdoende priester der Missie was toegelaten zoowel door de Congregatie als den vicesuperior Zondadari, poogde hij ook zich te Amsterdam te laten inpoorteren: dat gelukte. Reeds den 5dcn April des jaars 1787 legde hij als Amsterdamsch burger den gevorderden poorterseed afin handen van den W. S. Huydecoper: hiermede was Beckers door de burgerlijke overheid voor dienstdoenden geestelijke bevoegd verklaard. Het voor mij liggend perkament van den "poortereed", nog met het „cleene segel" der gewezen republiek en 't wapen van Amsterdam voorzien, luidt als volgt: „Dat sweert gy, dat gy een goed en getrouw Poorter deser stede, den Burgemeesteren en Regeerders in der tyd onderdanig wesen sult, in Waken, Byten, en andere Beschermenissen en lasten deser stede, u goedwillig hebben sult, dese goede stede voor 't quaad dat gy zult vernemen, waarschouwen, en tot alle welvaart, met raad en daad, naar allen uwen vermogen, vorderen en helpen sult; en voorts alles sult doen en laten, dat een goed Poorter 1 T. a. p. bl. 217, 218. schuldig is te doen en te laten Soo waarlijk moet u God almachtig helpen. „Adam Beckers, van Maastricht [eigen handschrift] heeft de bovenstaande Eed gedaan, en den Heeren Thesaurieren het Poorter-geit betaald. Actuni in Amsterdam den 5den April 1787. „W. 8. Huydecoper." De in de praktijk doorkneede Beckers, die spoedig ook de persoonlijke vriendschap gewonnen had van den invloedrijken Mr. Joachim Hendorp, heer van Marquette, werkte nu rusteloos aan de vrijmaking van zijn kerkgebouw. Eens door zijn geestelijke overheid toegelaten en erkend, begreep hij dat de van staatswege aangelegde boeien zouden en moesten vallen: zoo wilde het de geest dier dagen. De hevige twisten, destijds woedend tusschen Patriotten en Oranjeklanten, het optreden zelfs des konings van Pruisen ten gunste van den stadhouder Willem Y, en 't bezetten van Amsterdam door Pruisische troepen in de tweede helft des jaars 1787 verijdelden zijne pogingen niet, om een meer vrijen en veiligen werkkring te bekomen voor zijn geestelijken arbeid. De plaatselijke commandant in Pruisischen dienst gaf verlof om den Krijtberg te heropenen. Dat geschiedde onder algemeene toejuiching. r) Ik geef hier een oogenblik het woord aan den eerzamen Simon Stijl, die in 't vervolg op J. Wagenaars Amsterdam (IV st. blz. 459) het volgende bijvoegsel mededeelt, en tevens de Krijtbergkerk in haar toenmalige gesteldheid beschrijft: „In de optelling van de kerken der Roomsgezinden, by den Heere J. Wagenaar, vinden wy geen melding van eene kerk, welke door de Jesuiten wordt gebruikt. De nauwkeurige historieschryver was niet onkundig, dat, binnen Amsterdam eene vergaderplaats van die gezinte was. Doch, waarschynlyk maakte hy daarvan geen gewag, omdat dezelve, op hoogen 1) De Zaaier werd eerst heropend den 16den Februari 1792. last geslooten, althans de openbaare godsdienstoefening, ter aankweekinge der byzondere leerbegrippen diens aanhangs, zints eene reeks van jaaren verboden was *). By de omwenteling van den jaare 1787 ontvingen de Jesuitsgezinde Koomschgezinden verlof, om de geslootene Kerk te mogen openen en even als alle andere Leden der Kerke, hoewel bepaaldelyk alleen op deeze plaats, hunnen godsdienst te mogen waarneemen. De kerk door ons bedoeld, heet de Krijtberg, volgens het opschrift, welk men boven eenen der ingangen leest. Zy staat tusschen het koningsplein en de beulingstraat, naast en ten noorden van de kerk der doopsgezinden by het Lam. De voornaame ingang is op den Singel, alwaar zy het aanzien heeft van eene dettige burgerwooninge, en door welke men den toegang tot het eigenlijke kerkgebouw heeft. De tweede ingang is op de Heerengralt, en de derde op de Katersteeg. De kerk, dus tusschen de huizen van den Singel en de gemelde gratt beslooten, is een hoog en ruim gebouw, pronkende van binnen met verscheiden sieraaden en den vereischten toestel tot den plegtigen kerkdienst behoorende." s) Dit „hoog en ruim gebouw" van Sinion, en dat nog wel „pronkende met zijn vereischten toestel' bewijst wel, dat de andersdenkenden niet aan veel gewoon waren van de zijde der roomsche menschen. Ziehier, ten slotte, wat de Amsterdamsche veelschrijver Jacobus Kok ons ten jare 1791 mededeelt. Na vermeld te hebben, „dat de Orde der Jesuiten hier te lande niet gedoogd wordt" vervolgt hij aldus '): „Eene kerk te Amsterdam 1) De brave Simon Styi, die een afzonderlijke gezinte van de Jezuïeten maakt, schrijft liun gevolgelijk de aankweekinge van b ij zonde re leerbegrippen toe. Hjj meende het goed, de man. 2) Verg. C. Van de Vijver's Geschiedkundige beschrijving can Amsterdam, op „De Krijtberg', waai het eclitei niet ontbieekt aan veel onnauwkeurigheden. 3) Vaderlandscli woordenboek, XXIV. bl. 435. GESCHIEDENIS V. D. „KBIJTBERCt". ° moet hier van worden uitgezonderd, staande op den Singel, ten noorden van het Koningsplein, tegenover de Luthersche Oude kerk. Eenen reeks van jaaren was dezelve geslooten geweest, doch kwamen, evenwel, eenige Jesuitsgezinden aldaar heimelijk bijeen tot het verrigten van hunnen Godsdienst. Om bijzondere redenen, zedert de Omwenteling van den jaare 1787 is deeze kerk wederom geopend, en mogen de leden dezer gezinte door eenen priester van hunnen aanhang aldaar bediend worden." Met de heropening van zijn kerkgebouw was een der vurigste wenschen van den praktischen man en ijverigen zendeling vervuld. In veiligheid kon hij thans zijn geestelijke bediening aanvangen. Toen pater Thomassen den 7,len November 1789 gestorven was, werd Beckers natuurlijker wijze zijn opvolger, ten wiens gunste de overledene zijne bediening in 't vorige jaar had nedergelegd. Dit was geschied — wij vernamen het hierboven — tengevolge van het decreet der congregatie tot voortplanting des geloofs, waarbij den 23sten Juni 1788 aan Matthias Thomassen de vrijheid werd gelaten om Adam Beckers óf als medehelper met recht van opvolging aan te nemen of zijne herderlijke bediening aan hem over te dragen. Zijn jurisdictiebrieven had hij van den hem zeer genegen Cezar Brancadoro ontvangen. Op den Pinksterdag zelf des jaars 1788 is weder de eerste Hoogmis door pater Beckers gezongen in de heropende en ook stoffelijk, zij het nog met veel bescheidenheid, herstelde kerkgebouw. Onder andere liet hij in dat jaar de in 1882 afgebroken mahoniehouten communiebank en preekstoel door zekeren Engelbertz vervaardigen. Sinds dien tijd nam de gemeente op het Singel een altijd hoogere vlucht. Dit was niet slechts te danken aan den goeden dunk, welken zijne voorgangers hadden achtergelaten en aan zijn persoonlijken ijver, die geen rusten kende, maar ook aan de tijdsomstandigheden en kerkelijke gebeur- tenissen, welke pater Beckers, zijns ondanks, eenigermate op den voorgrond plaatsten. Ofschoon hij tegen het einde der 18e eeuw nog slechts een eenvoudig, wettig geseculariseerd ordesgeestelijke en geen Jezuïet was,werd hij, opmerkelijk genoeg, door de toenmalige magistraat zonder daaraan aanstoot te nemen reeds als Jezuïet beschouwd. Immers in het jaar 1795 zond het eerste comité van waakzaamheid een brief aan den Krijtberg van dezen inhoud: „Het Comité van algemeene waakzaamheid, derzelver zitting houdende op het stadhuis, verzoekt eene commissie uit de geestelijkheid uwer Societeit tegens morgen vóór den middag ten half twaalf uuren aldaar te sisteeren." 22 Febr. (was geteekend) Hidde Heremiet, Secret. ') Het opschrift luidde : „Aan de burgeren, uitmakende de Eerwaarde geestelijkheid van de Societeit Jesu!" Hoe pater Beckers het aangelegd heeft om alleen een commissie uit te maken — zijn gewezen medebroeder Theodorus Bastian in den Zaaier gaf geen teeken van leven — ben ik niet te weten gekomen en 't is ook van luttel belang. Van grooter belang is een kerkelijke aangelegenheid, die ik wel gedwongen ben hier te bespreken en ten gevolge waarvan Adam Beckers in ietwat minder vriendelijke aanraking kwam met den opgemelden H. F. Ten Hulscher, van 1787 tot 1811 aartspriester van Holland en Zeeland. Ter opheldering diene het volgende. Nadat de Nederlandsche staatsomwenteling van 1795, met gelijke burgerlijke en staatkundige rechten, vrijheid van godsdienst aan de Roomsch Katholieken hergeven had, was men dadelijk bedacht op het herstel van het, sedert het laatst der zestiende eeuw, in de Vereenigde Nederlanden opgeheven 1) Verg. over hem Van der Aa's Biographisc/i woordenboek. bisschoppelijk bestuur, ten einde wederom tot een behoorlijke regeling der kerkelijke belangen te kunnen geraken. Dit blijkt, onder andere, uit het volgende, aan de provisioneele representanten van het volk van Holland, ingediend request, waarop door die vergadering, bij resolutie van den 13'len Maart 1795, toestemmend werd beschikt. l) „Geven te kennen Hermanus Franciscus ten Hulscher, aartspriester van Holland, mitsgaders alle de wereldsche Roomsche priesters, zoo in de steden als ten platten lande van Holland. „Dat, hoezeer in de allereerste erectie van deze Republiek, over nu ruim twee eeuwen, bij den toenmaligen Souverein begrepen is geworden, dat de ingezetenen, de Roomsche godsdienst belijdende, met eene onderscheiding boven alle andere gezindheden, in hunne kerkelijke vrijheden moesten belemmerd worden, toen evenwel zijn toegelaten bisschoppen onder de benaming van Vicarii Apostolici, die de vrije dispositie uitoefenden in het geven der zendingen van de Roomsche priesters in hunne districten, en alle verdere bisschoppelijke functiën deden. „Dan dat bij zekere kerkgeschillen tusschen Roomschen en Roomschen over omtrent eene eeuw geleden, wel de bisschoppelijke waardigheid bij de zoogenaamde Jansenistische kerk is gemainteneerd, en nog heden ook in Holland gecontinueerd is; edoch bij de Roomsche Kerk in dit land buiten activiteit is geraakt, terwijl, sedert dezelve geschillen, de kerkelijke autoriteit is vervangen door Pauselijke Nuntiussen, die dan ook allerlei bisschoppelijke dispositiën hebben gehad. „Dat het genoeg kennelijk is, hoe onvoeglijk het voorde geestelijke personen, in de Hollandsche Missie geplaatst, is 1) Ook mijn vriend pater P. Albers S. J. in zijne Geschiedenis can 't herstel der hicrarcliie in de Nederlanden, I. bi. 7, heeft het voorval met de gevorderde kortheid aangeraakt en in 't kader der geschiedkundige gebeurtenissen geplaatst. geweest, om hunne wijding elders te verkrijgen, en hoe difficiel, ja hoe onmogelijk het voor de meeste leeken der Roomsche Kerk was, om een voornaam Sacrament van hunne Kerk te ontvangen, alzoo in al dien tijd niemand kon gevormd worden, tenzij daartoe expres buiten'slands gaande. „Dat het wel eene waarheid is, dat ten jare 1792 en 1794 door eene toelating, waarvan tot dien tijd geen voorbeeld heeft geëxteerd, hier te lande zich openlijk heeft opgehouden een zeer voornaam uitlandsch geestelijk persoon '), die openlijk het gemelde Sacrament aan duizenden heeft toegediend, maar dat het even zeer eene alom bekende waarheid is, welken invloed de zoo zeldzame apparitie van dusdanig geestelijk persoon, bijzonder in het laatste jaar 1794, gehad heeft en welk desorder het heeft veroorzaakt. „Dat de supplianten die steeds, zoo in hunne leerredenen als bijzondere vermaningen, de getrouwheid aan dit Land aan hunne gemeenten met het allergewenscht succes hebben aangeprezen, met ware vergenoeging uit het decreet van deze vergadering van den 31 Januarij 1795 hebben vernomen, dat de erkende rechten van den mensch mede brengen, dat een ieder, volgens zijne begrippen, God kan dienen, zonder daarin op eenigerlei wijze gedwongen te kunnen worden. „Dat de supplianten zich laten voorstaan, dat daaruit onmiddellijk volgt, dat zijlieden ook bevoegd en geregtigd zijn, om zelfs een Bisschop te verkiezen, zoo echter dat dezelve verkiezing geschieden moet uit de wereldlijke geestelijkheid en zich bepalen tot een persoon hier te lande geboren, ten einde onder hen, voor zoo ver het territoir van Holland zich uitstrekt, zelfs het kerkbestuur te oefenen en waar te nemen, zonder aan zoodanig Opperhoofd hunner Kerk noch direct, noch indirect eenig wereldlijk gezag te attribueren. 1) Cezar Brancadoro, 1790—'95, nuntius te Brussel, met de macht van Legaat a latrrc, opvolger van bovengemelden Zondadari. „Dan dat de supplianten tot het doen dezer verkiezing hebben gemeend niet te moeten overgaan voor dat dezelve, daaromtrent, de verklaring van deze vergadering hadden geimploreerd. „Waarom: zoo keeren de supplianten zich tot deze Vergadering, verzoekende : dat dezelve gelieve te verklaren, dat zoo veel het de representanten van het volk aangaat, het aan de supplianten vrijstaat in voege, als hierboven vermeld, een bisschop te verkiezen. „Het welk doende etc." ]) Er is geen twijfel aan of de achtenswaardige Aartspriester was, in die dagen van schier algemeene opgewondenheid, zich niet volkomen bewust van de mogelijke gevolgen dezer daad, en hij schijnt zich niet genoegzaam rekenschap te hebben afgevraagd van zulk een stap. Die kwalijk beraden stap en eenige minder gelukkige uitdrukkingen, in 't rekest voorkomend, verwierven hem ten onrechte de gulle lofprijzingen der Jansenisten, die, misbruik makend van Ten Hulscher's onbedachtzaamheid, geen woorden genoeg hadden om hem te verheerlijken als hun geestverwant3). Toch achtte zich Beckers geroepen, ja verplicht tegen de handelwijze des Aartspriesters openlijk te protesteeren. Zoodra ten Hulschers's rekest ruchtbaar was geworden, las men in de voornaamste couranten de volgende advertentie: „De ondergeteekende, na met alle aandacht in de nieuwspapieren gelezen te hebben het berugte stuk, beginnende met deze woorden: H. F. ten Hulscher, Aarts-priester van Holland, met en benevens alle wereldlijke Boomsche Priesters, zo ter 1> Zie Handboekje voor de zaken der R. K. eeredienst 2 jaargang, blz 12. Verg. Nieuwe Ncderl. jaarboeken 1795, Maart blz. 1672. -) Nog in 1797 werden aan Ten Hulscher door de beruchte Nouvellcs eecltsiastiques (pag. 41; gevoelens toegeschreven, die hij nooit gehad heeft. Yerg. de Geschiedenis der oud-roomsehe katholieke kerk in Nederland door Dr. R. Bennink Janssonius, blz. 276, 277, en 837 noot 33). stede als van het platteland, enz. meent, als Roomsch Priester en waare burger, verpligt te zijn, te verklaaren, dat hij daaronder niet moet en zelfs niet mag gerekend worden." Adam Beokers, R. P. Amsterdam, 25 Maart 1795." Vooral dit moet en mag lokte een aantal thans vergeten vlugschriften vóór of tegen Beckers en Ten Hulscher uit. In „het eerste jaar der Bataafsche vrijheid" werd onder het motto „vrijheid, gelijkheid, broederschap" de stelling van Beckers verdedigd in een „Brief van een Amsterdainschen Koomsch Catholijk geen Jansenist) burger, aan zijn vriend en geloofsgenoot te Rotterdam."1) In 't zelfde jaar verscheen ter verdediging van Ten Hulscher, een „Antwoord op een brief van een Amsterdamschen burger aan zijnen vriend te Haarlem" 2). In 1795 werd de zendeling in den Krijtberg aangevallen in een „Brief van eenen rechtzinnigen RoomschCatholijken aan zijn vriend, over de zeldzame Advertentie van Adam Bekkers, R. P., tegen het verzoekschrift van de Roomsch-Oatholijke Waereld-priesters van Holland om eenen eigen Bisschop te moge hebben." 8) Tegen Ten Hulscher verscheen eene „samenspraak tusschen een Jood, een modephilosooph, een Protestant en een Jansenist over het request van den burger H. F. ten Hulscher." 4) Enz. enz. De schrijvers dezer en van nog een aantal andere niet altijd even kiesche en gematigde verweerschriften zijn mij onbekend. Ik gewaag er slechts van als behoorende tot het gebied der geschiedenis en als teekenen des tijds. De aartspriester ten Hulscher gedroeg zich allerwaardigst bij deze gelegenheid, en leverde een zeldzaam voorbeeld van deugd en nederigheid. In een schrijven, aan de Haarlemmer 1) Acht bladzijden in 8". ■J) Zestien bladzijden in 8\ 3) Acht bladzijden in 4°. „Deze zeer intressante Brief is in alle boekwinkels voor 2 stuivers te bekomen." 4) Elf bladzijden in 8°. „Alom te bekomen." Courant gericht, gaf hij verklaringen, waardoor de uitdrukkingen van zijn verzoekschrift verzwakt en zijne bedoelingen nader werden uiteen gezet. Als antwoord en genoegdoening aan Adam Beckers schreef hij letterlijk: „Zelfs in de Provincie van Holland beginnen de tegenspraaken tegen mijn Request al vrij sterk uit te komen, en indien zij aanhouden, ik vreeze van alleen teekenaar te zullen moeten blijven met den Burger en eenige anderen, die mijne goedwilligheid misbruikt hebben om dit ongerijmd plan uit te voeren" 1). De rondborstige Aartspriester kon er slechts door stijgen in de algemeene achting. Nog in een andere aangelegenheid van gewichter en neteliger aard werd Adam Beckers sterk betrokken. 't Is algemeen bekend, dat de Fransche republiek, ontstaan uit de bloedige omwenteling van 1789, de priesters, die hunne bedieningen wilden uitoefenen, een eed voorschreef, die de Souvereiniteit des volks, haat aan het Koningschap en getrouwheid aan eene grondwet bezwoer, waarin de burgerlijke constitutie der geestelijkheid was opgenomen. Hieruit ontstond in de landstreken, bij de groote republiek ingelijfd — wij stipten het reeds hierboven aan — eene betreurenswaardige oneenigheid onder de geestelijkheid. De overgroote meerderheid deelde, met den kardinaal-aartsbisschop van Mechelen, Joannes Henricus van Frankenberg, het gevoelen van Antonius van Gils en der overige hoogleeraars van Leuven, die zulk een eed voor ongeoorloofd hielden.2) Eenigen 1) Verg. hier „Brief aan den heer J. G. Huleu, op den voorgenomen nieuwen druk van z\jn boekje genaamd Dageraad der waarheid, merkelijk verbeterd, enz. Door een minnaar der waarheid." blz. 29. Te Maastricht Ylde jaar ider vrijheid) = 1798. 't Is eene met aanteekeningen voorziene vertaling uit het Fransch. Liége 1798. 2) Zie daarover mijn Antonius van Gils en de kerkelijke gebeurtenissen ven zijn tijd, blz. 45 en volg., waar de geruchtmakende echter, mannen niet zonder gezag en invloed, hielden het afleggen van zulk een eed voor niet ongeoorloofd. Dat beweerden onder anderen de Mechelsche aartspriester F. Gr. Huleu, de geleerde geschiedschrijver en ex-kanunnik der abdij van Rolduc, S. P. Ernst, pastoor te Afden, en de Luiksche domheer van St. Pieter, Pierre Belfroid, en anderen. \ ooral Jean-Fran^ois-Grhilain Huleu, tegen 't einde der 18e eeuw op aller lippen in de kerkelijke wereld, verdedigde zijn gevoelen in talrijke geschriften, onder andere in zijne Veritatis Aurora of Dageraad der waarheid, waar hij eene goede verklaring aan het eedsformulier poogde te geven en zich, onder meer, beriep op een vertrouwelijken briet, door Beckers aan een ouden Mechelschen vriend, den heer Broers, geschreven. Daar de geschiedenis van den constitutioneelen eed nog niet in al hare phasen bewerkt is, oordeel ik het nuttig wat breedvoeriger uiteen te zetten hoe Adam Beckers, wiens broeder Andreas bijna het slachtoffer was geworden der eedskwestie, er in betrokken werd. Ik doe het hoofdzakelijk naar het boven aangehaalde, uit het Franse h vertolkte maar in 't hollandsch aanzienlijk vermeerderde geschrift, getiteld: Brief aan den heer J. 6r. Huleu enz. en geschreven door een zijner bekwaamste tegenstanders. Na aldaar beweerd te hebben, dat Huleu verplicht is, „zijne lichtvaardige en lasterende gezegden te herroepen-' vervolgt de mij onbekende schrijver (bl. 16) op eene wijze, dat men aanstonds begrijpt hoe Huleu zich met den gezagvollen naam van Adem Beckers wilde wapenen, ter doordrijving van zijn eigen gevoelen, dat de eedaflegging, in sommige gevallen althans, en onder zekere voorwaarden, geoorloofd was. „Om een zoo gevoelijke schande te vermij- eedskwestie ietwat breedvoeriger behandeld wordt. Mijn innige overtuiging is, dat vele eedafleggers te goeder trouw hebben gehandeld, maar 't katholieke volk wilde niets van hen weten. den — zoo luidt het t. a. p. — vinde ik mij verplicht u te raaden van in uwen merkelijk verbeeterden Dageraad niet meer te spreeken van hetgeen de Internuncius *) toevertrouwd heeft aan een zeer geloofswaardigen 1'astoor, (bl. 9 en 78.) „Wel is waar, gij noemt den man niet in uw boekje ; dog men weet uit eenen uwer latijnsche brieven, die gij geschreven hebt aan eenen Pastoor van Vlaanderen, dat die zeer geloofwaardige pastoor de Heer Adam Beckers is, Pastoor te Amsterdam, in de Jezuïeten-Kerk op de Cingel. Ik overtuige u hier van. W ant diezelve Pastoor van \ laanderen, steunende op de waarheid van uwen brief, heett geoordeeld geen geheim daarvan te moeten maaken, en heelt aanstonds eenen zijner vrienden, die in Westphalen woont, kennis daaraf gegeven, om uwe schriften te ontschuldigen. Deze vriend heeft de zaak gewigtig genoeg gevonden om uit den Internuntius, die te Munster is, te verneemen ofte Roomen zulke uitspraak gedaan was, en heeft vervolgens den Heer Ciamberlani den brief van den Pastoor van Vlaanderen toegezonden, welke brief den uwen behelsde. Ik zal denzelven hier gansch trouw in de tlollandsche taal ter neder stellen. „Hij luidt aldus : Mijn Heer! „„Ik heb gisteren (28 Feb.) eenen brief van den Heer „„Huleu ontfangen, van den volgenden inhoud: De Heer „„Broers ontfing de voorleden week eenen brief van den „„Heer Beckers, Pastoor in Amsterdam, die hem meld, dat 1) Aloysius Ciamberlani, eertijds verbonden aan de nuntiatuur te Brussel, bleef na het vertrek van Cesar Brancadoro in 1796, als vice-superior, met het bestuur der Hollandsche zending belast. Onder koning Lodewyk 1806-'10 woonde h\j meestal te Amsterdam, onder Keizer Napoleon veelal in Duitschland en sedert 1815 vestigde hij zich te Munster, waar hij 29 Januari 1828 tachtig jaren oud, overleed. „„de Heer Ciamberlani Internuntius, na hem (Beckers) uit„„gelegt te hebben de redenen in mijne boekjes begreepen, „„gezegt heeft, dat hij (Ciamberlani) nieuwlijks brieven uit „„Komen bekomen had, door welke hem wordt aangekondigt „„dat de eed ongeoorloft verklaard is, Non Licere, doch met „„deeze uitzondering: Ten zij het blijke dat de Wetgevers „„dien in eenen anderen zin verstaan, en het volk hierover „ „onderrigt worde om de ergenis te vermeiden. Hij heeft wel „„gezegt: ten zij het zeker en authentiek blijke, maar hoe „„zou de geweldigste wederstrever andersints uitdrukken „„hetgeen hem tegen gaat? De woorden zeker en authentiek „„zijn geene "in dergelijke gevallen gewoonelijke uitdruk»„kingen, wijl het woord blijkt alles in zig besluit. Ik „„twijfelde noch of 'er wel iets beslist is."" „Niemand moet verwonderd wezen dat de Heer Internuntius, op het leezen van zulken brief, aanstonds aan den geloofwaardig en Pastoor in Amsterdam schreef, om van hem te vernemen, of hij zig waarlijk aldus had uitgedrukt aan den Advokaat Broers. Dit kan ik niet gelooven, zeide hij, wijl ik nooit zo gesproken heb, en mij steeds bepaald heb bij deeze woorden alleen, dat de eed volgens Romen ongeoorloofd was, Non licere, zonder een enkel woordje daar bij te voegen. „Naauwelijks was deze brief naar Amsterdam gezonden, of men bracht het boekje van Huleu aan den Internuncius, Waarin Huleu deezen Heer doet zeggen, dat de H. Vergadering verklaart heeft den eed niet geoorloofd te zijn, doch daar bij gevoegd heeft: Ten zij het blijke dat de Wetgevers het anders verstaan en het volk onderrigt worde om alle ergenis voor te komen. Dit bedrog was van al te groot belang, en de Heer Ciamberlani voelde wel, wat hij aan zijnen naam en aan de eer van de H. Vergadering, welke men met zo veel onbeschaamdheid lasterde, schuldig was. „Hij schreef derhal ven met de eerste post aan den Heer Beckers, met deze woorden :" „„Mijn Heer, ik zie mijn naam „„op eene onbehoorlijke wijze blootgegeven door den Hr. „„Huleu. 't Is nu niet meer door eenen brief', dat hij mij doet „„zeggen den eed niet geoorloofd te zijn, ttn zij het blijke, „„dat de Wetgevers hem anders verstaan, en het volk onderrigt „„worde om alle ergenis voor te komen. Maar hij doet mij ook „„zoo spreeken in het boekje, dat hij heeft doen drukken „„onder den naam van Dageraad der Waarheid, en mij „„toegezonden is. 't Is bijna op dit woord alleen: Nisi „„constet, tenzij het hlijke, dat zijn werkje steund, en waar „„uit hij alle zijne sluitredenen trekt. De waarheid, mijn „„Heer, en mijne eer laten niet toe een oogenblik uit te „„stellen, om mij hier over te beklaagen. Gij weet in uw „„gewisse, dat ik u nimmer gezegt heb het geen de Hr. „„Huleu mij zoo ligtvaardiglijk durft aantijgen. Daarom ver„„zoeke ik u, mij in eenen brief, welken ik allenthalven „„vertoonen kan, te betuigen, dat ik mij nooit zoo heb uitge„„drukt, gelijk de Hr. Huleu ten onrecht in zijn boekje „„schrijft, en verzoeke, dat, indien gij ooit in deze wijze „„aan den Advokaat Broers geschreven hebt, gij rechtzinnig „„belijd, dat die woorden Nisi constet, tenzij het blijke, van „„u alleen komen, zonder dat mijn mond ooit iets dergelijks „„heeft uitgesprooken. Ik verwagte met omkeerende post „„antwoord, en heb eer te zijn, enz."" 7 April 1798. „Men kan beter gevoelen dan uitdrukken, hoe groot de verslagenheid en de verontwaardiging van den Hr. Beckers was, op het ontvangen dezer twee brieven, uit welke hij zag, dat zijn naam benevens die van den Hr. Ciamberlani zo schandelijk misbruikt was. Hij stelde dus geen oogenblik uit de volgende verklaaring op te maken. „„Ik verklaare en getuige om des waarheids wil, dat de „„de H. Ciamberlani Internuntius mij gezegt heeft, dat de „„zaak van den eed te Romen geëindigt was, en beslooten „ „dat hij ongeoorloofd is: Romae decisum est non licere. „„Ook verklaare en getuige ik, dat hij niet een enkel woord „„méér gezegt heeft, zo dat al wat op blz. 9 van de Dage„„raad der waarheid staat, van den Hr. Huienis uitgevonden, „„om zijne gedagten over den eed wat meer gewigt bij te „„zetten; voor het overige ben ik bereid deze mijne „„verklaring in alle haare kracht van woord tot woord „„te erkennen, te handhaven en te bevestigen, overal daar „„het noodig zal mogen wezen."" Adam Beckers, R. P. Amsterdam, 10 Apr. 1798. „Deze verklaaring was verzeld door eenen brief van den volgenden inhoud : „„Mijn Heer, ik zende u de gevraagde „„verklaring in goede order ; het is de moeite waard, het „„bedrog te kennen en den bedrieger te beschamen, die ons „„beide op eene onbetamelijke wijze behandelt! 't Is waar, „„ik heb den Advocaat Broers geschreven wegens A'on litere, „,,'t is niet geoorloofd. Dog zie hier hoedanig mijn brief „„was. Uit deezen kunt gij oordeelen over het gedrag van „„den Hr. Huleu, die zig niet schaamd mijne eigene „„gedagten, die in 't Hollands geschreven zijn, toe te „„eigenen aan de H. Vergadering der Propaganda — „„gedagten zegge ik, die ik alleenlijk op het papier gesteld „„heb, omdat men mij steeds wilde doen gelooven, dat de „„wetgevers den eed anders verstonden. Hieruit ziet gij „„eene handelwijze, die een eerlijk man nooit zal durven „„gebruiken, vooral in eene zaak van zulke aangelegenheid. „„Ik zende u dan hetgeen ik aan gemelde Advocaat ge„„schreeven heb, en gij zult overtuigd weezen van eenen „„vond, die ons met den H. Augustinus moet doen uitroepen : „ „ ó iufelix astutia! ó ongelukkige arglistigheid! wijl gij „„tot uwe schande ontdekt zijt!" „Nu volgt mijn brief aan de Heer Broers te Mechelen. Mijn Heer! „„Ik houde mij altoos vast en onveranderlijk aan hetgeen „„te Roomen beslist is: non licere, dat den eed ongeoorloofd „ „is, tenzij het zeker en authenthiek blijke dat die uitleg„„ging, van welke gij altoos spreekt, egt en waarlijk van „„het Directorium gegeven is, en het volk in tijds daarover „„onderrigt worde om alle ergernis voor te komen, maar „„dit kan ik niet gelooven; wijl zij in Parijs die „„zelve uitlegging, die de Kardinaal hun heeft opgedraagen, „„niet hebben willen aanvaarden. En hoe zouden zij nu die „„uitlegging kunnen geeven ten voordeele van anderen, na „„dat de Kardinaal gedeporteerd is, daar het zeeker is dat „„hij en anderen, die ook reeds gedeporteerd zijn, den eed „„volgens die uitlegging zouden gedaan hebben ! Intusschen „„blijve ik altoos, etc." „„Hier uit ziet gij, dat ik er verre at'ben van te geloven, „„dat zulk b ij voegsel te Rome aangenomen „ „i s, maar veel meer een tegenstrijdig gevoelen toone. Dog „„dit doet tot onze zaak niet, en het moet genoeg weezen, „„dat ik plegtig getuige dat gij mij nooit gesprooken hebt „„van het berugte Nisi constet, etc. 'k Heb de eer te zijn ; etc. Adam Beckers, B. P."" „Hier, mijn Heer Huleu, zijt gij netjes op het stuk betrapt. Neemt het mij niet kwalijk dat ik rondborstig spreeke en u overtuige, dat gij een vervalscher zijt. De Heer Beckers zou regt hebben u op te roepen, en in een proces te trekken, de lege diffamari. Want is het niet zonneklaar, dat, indien de Heer Internuncius iets meer gezegd had als: Non IAcere, het bijvoegzel dan ook in den zeiven zin, en in het 1 a t ij n zou gegeven zijn ? „ls het daarbij niet handtastelijk, dat de Heer Beckers den geheelen bijzin (die gij, verleidender wijze, hebt uitgevonden als van Boomen komende) tenzij het blijke dat die uitlegging echt is enz. óok in het 1 a t ij n gesteld zou hebben, gelijk het Non licere, welke twee woorden hij schrijft uit Bomen gekomen te zijn ? „Hoe kan het in gezonde harsenen vallen, deeze bijtexst : ten zij het blijke, dat de Wetgevers het anders verstaan, in dezelve letteren (bladz. 9) te stellen, als of deze even zo wel van Romen gekomen waren als Non licere ? Gij moet overtuigd wezen dat die bijspreuk van de Keer Beckers is, en alleen in het Hollandsch gebruikt wierd om zijne at'gekeerdheid van den eed te toonen, ten zij het zelcer en auth e nt i e k blijke dat die uitlegging enz. hetgeen de Advocaat Broers volgens zijnen brief geloofde, en de zeer geloofwaardige Pastoor Beckers niet wilde gelooven. „Uit al dit volgt onbetwistelijk, dat het Nisi constet aliter a Legislatoribus intelligi, etc. die gij of aan den Internuncius, of aan den secretaris van de Propaganda, of aan de H. Vergadering toeschrijft, een verdigtsel enkel van u is, om het volk onder den schijn van waarheid des te beter te kunnen blinddoeken en begoochelen. „Met wat onbeschaamdheid, vraage ik dan nog eens, hebt gij de spreuk, die de Heer Beckers voorgaf als zijn eigene bemerking en in het Hollandsch aan den Heer Broers tot antwoord diende, zoo in het 1 a t ij n en in dezelveletteren doen drukken, dat zij niet verschilt van 't Romeinsche Non licere (blz. 9) en welk de Heer Beckers der H. vergadering niet wilde toe-eigenen, wijl hij zijne woorden in het Hollandsch gaf. Is er wel eenige waarschijnelijkheid, dat genoemde Pastoor in het Hollandsch zou gegeven hebben zulke uitdrukkingen, die wezenlijk in den oorspronkelijken text gehouden moesten worden, om te doen blijken, dat dezelve een deel uitmaakten van de uitspraak van het Non licere ? ,,'tls wel hier de plaats, mijn Heer, van te zeggen: mentita ist iniquitas sibi, de boosheid heeft tegen haar zeiven geloovigen (Ps. 26. 12.)." Aldus werd de orthodoxie van onzen zendeling gewroken. Dit, uit een vergeten brochure opgedolven voorval spreekt luide voor het gezag en den invloed, die pater Beckers onder zijn geestelijke ambtsbroeders, ook in den vreemde genoot. Hoog stond hij daar aangeschreven. Van dat onverkwikkelijk twistgeschrijf ontslagen, zette Adam Beckers met onverpoosden ijver zijn arbeid voort, waarbij hij vooral een tweevoudig doelwit beoogde, den bloei des Krijtbergs met het behoud der St. Franciscus-Xaveriuskerk voor de toekomstige Jezuïeten, alsmede zijn eigen wederopneming in de Societeit van Jezus, die onder goedkeuren van Pius \ l en zelts van Clemens XIV, haar wettig bestaan in Rusland behouden en voortgezet had 1). Om het eerste doeleinde te bereiken vroeg hij en had hij reeds den 2'1'" Juli 1^95, van den nuntius Cesar Brancadoro, die eerst in 9fi naar Rome terugkeerde, de vergunning bekomen „om telkens als de nood het vorderde, een geschikt priester, die van elders bekwaam was geoordeeld om biecht te hooren, zelf uit te kiezen, dezen in zijne plaats of in die van zijn kapelaan te laten optreden en de statie te bedienen." 3) Deze in 't archief der Ivrijtbergkerk bewaarde oorkonde is te Munster door Brancadoro's secretaris, Aloysius Ciamberlani, onderteekend en opgezonden „aan den eerwaarden Heer Adam Beckers, pastoor-zendeling te Amsterdam." 't Is een der laatste stukken uitgegaan van Cezar Brancadoro, die in 1801 den kardinaalshoed ontving van Pius VII en in 1837 als aartsbisschop te Fermo overleed. Beckers heeft dan ook een tijdlang een of anderen seculieren priester tot medehelper gehad: onder dezen reken ik Gerardus Broek, die den 8sien Februari 1822 als pastoor te Hoorn overleden is3). Nog vond ik den 24sten April 1789 1) Dat is indertijd overtuigend bewezen door Sanguineti in zijn werk La Compagnia di Gesii e la sua legale esistenza nella Chiesa. Risposta agli errori di G. L. Ctiaillot, nel libro: Pio VII e i Gesuiti. Itoma, 1882. liet boek van don eerwaarden Chaillot Pie VII et les Jêsuites d après des docunients inèdits werd den 3len April 1882 door de Congregatie van den Index veroordeeld, waaraan de schrijver zich loffelijk onderwierp. 2) Zie het origineel in bijlage VIL 8) Verg. de necrologus ecclesiasticorum van 1730—1830 pag. 93. als medezendeling van pater Beckers vermeld den Franciskaan-recollet Carolus van Ulft, die echter reeds den 4'len December 1801 tot een beter leven overging 1). In 1800 was de Maastrichtenaar Hendrik Groenen, een ex-Jezuïet, Beckers' medehelper in den Krijtberg, bij wien zich in 1804 Joannes Verbeeck aansloot, een priester uit het diocees van 's-Hertogenbosch en bijzondere vriend van den bekenden hoogleeraar Caspar Moser. Beiden traden later in de Societeit van Jezus en behielden aldus den Krijtberg voor hare leden 2). Om dat bezit nog meer te verzekeren had Beckers reeds den 5,1e" Januari 1798 zijn testament gemaakt voor den Amsterdamschen notaris Hendrik ten Broek, en tot executeurs van zijn laatsten wil twee zijner trouwe boezemvrienden benoemd, te weten Nicolaas Theodorus de Jonghe, iieer van de Groote-Lindt, en C. G. van Wijckersloot van Grevenmachern. 8) Inmiddels was de rustoos ijverende Adam Beckers, al sinds een geruimen tijd, in briefwisseling getreden met de Jezuïeten in Rusland, inzonderheid met den hoogeerwaarden pater Gabriël Gruber, die, van 10 October 1802 tot 7 April 1805, als algemeen overste aan 't hootd stond der overgebleven keurbende, welke destijds onder den schepter der Czaren alle vrijheid genoot en onder 's Pausen goedkeuring zich aldaar weder georganiseerd had. Daar waren dan ook de oude tradities der vaderen onverbasterd bewaard gebleven. Het toppunt zijner wenschen was bereikt, toen hij den I3'ien December 1803 een eigenhandig schrijven van pater G. Gruber mocht ontvangen, waarbij hij en zijn metgezel 1) Archief van 't Aartsb. XIV bi. 193. Verg. pag. 143 beneden. 2) Van J. Verbeeck bestaat er een door W. Grebner gesneden portret, in kl. 4", met het onderschrift: „Joliannes Verbeeck, Priester der Societeit Jesu en Missionaris in de kerk genaamd de Krytberg, overleeden den lsle en begraven den 5den Maart 1812 in de nieuwe kerk te Amsterdam in den ouderdom van 34 jaren." 3i Het stuk berust in 't archief van den Krijtberg. GESCHIEDENIS V. D. „KRIJTBERG." 9 pater Hendrik Groenen, tevens zijn toekomstige opvolger in den Krijtberg, weer opgenomen werd als lid der Societeit van Jezus. Deze gunst werd spoedig gevolgd en als bekroond door een andere onderscheiding. Na Gruber's overlijden was Antonius Lustich tot algemeen vicaris benoemd. Deze haastte zich, bij schrijven van 27 Juli 1805, onzen pater Beckers tot eersten superior der herstelde Jezuïeten-missie in Nederland te benoemen. Yan toen af werd P. Beckers als de spil, waaromheen vele ex-Jezuïeten, die weder verlangden opgenomen te worden, en niet minder nieuwe candidaten der weer opluikende Orde zich bewogen. Dit ging echter gepaard met eigenaardige bezwaren van wege den vice-superior Aloysius Ciamberlani, daar Pius VII, krachtens zijne bulle Sollicitudo omnium Ecclesiarum van 7 Augustus 1814, de Societeit van Jezus nog niet plechtig over geheel den aardbodem hersteld had. Slechts had Zijne Heiligheid, in afwachting van gunstiger tijden, door zijne breve Catholicae fidei van 7 Maart 1801 de geheele Orde officiëel en wettig erkend, en bij de breve Per alias van 30 Juli 1804 de Societeit in de beide Siciliën hersteld. Diensvolgens schreef de algemeen-vicaris Anton Lustich uit Rusland aan pater Beckers te Amsterdam: „Ik verneem dat de apostolische nuntius ten uwent ook zijne ontevredenheid te kennen geeft, dat de Jezuïeten daarheen komen of er alreeds zijn, als zou dit tegen de bedoeling wezen van den Heiligen Yader. — Uw Eerwaarde kan daarop antwoorden, dat Zijne Heiligheid heeft toegelaten en nog toelaat, dat wij o v e r a 1 ter wereld ons vestigen, mits wij ons kleed niet dragen, geen colleges oprichten, en daar van ons niet laten spreken, waar de vorsten het herstel der Societeit nog niet hebben verkregen en zij niet ingevoerd is." Deze verklaring van zoo hooge hand zal Ciamberlani, die overigens op den besten voet met pater Beckers stond, wel tevreden en gerust hebben gesteld. Hij was nu ingelicht. De superior der herstelde Jezuïeten-missie in Nederland en zendeling in den Krijtberg zond nu jeugdige krijgers, die onder de vaan van den H. Ignatius voor Christus wilden strijden, naar het destijds zoo herbergzame Rusland, en Rusland zond wederkeerig manschappen af, om de afgeleefde strijders in Nederland te vervangen. Onder de eersten neemt eene eereplaats in de jeugdige, later zoo beroemd geworden Joannes Roothaan, een biechtkind en trouwe misdienaar van onzen pater Beckers. Deze vertrok met M. Malevé en Joannes Henry in Mei des jaars 1804 uit Amsterdam, om in "Wit-Rusland te Dunaburg in 't Noviciaat der Societeit van Jezus te treden. Menigwerf heeft de groote man een eervolle vermelding gemaakt van dengene, die hem in de teederste godsvrucht had opgekweekt en de devotie tot het H. Hart van Jezus had leeren kennen. l) In een zijner eerste brieven, gedagteekend te Dunaburg, den 27sten April 1805, schrijft de vrome jongeling aan zijne ouders: „ . .. sedert mijn laatsten brief heb ik het geluk gehad van ingeschreven te worden in het Broederschap, dat te Polotz is opgericht onder den titel van de H. Harten van Jezus en Maria. Deze godsvrucht is op een bijzondere wijze die der Societeit, en al hare leden zijn daaraan toegewijd. Het verdient wel opmerking, dat de Eerw. pater Beckers deze devotie voor eenige jaren met zooveel ijver heeft uitgebreid: namelijk de geest der Societeit is dezelfde te Amsterdam en in Rusland," De Maandrozen waaraan ik dit schrijven ontleen, voegen er op de voorgaande bladzijde het volgende bij: „Wij vernemen hieromtrent eene aardige bijzonderheid uit een 1) Verg. hier de Levensschets van P. Joannes Philippus Roothaan, generaal der Societeit van Jesus. Met bijlagen, portret en facsimile, door J. Alberdingk Thijm S. J. Amsterdam-Brugge, 1885. In bijlage YII aldaar (bl. 280—234) drie brieven van J. Roothaan uit Dunaburg aan A. Beckers te Amsterdam. 2) 1883, blz. 482. van Pater Roothaan's latere brieven. In 1839, den 9'ie" Februari, had hij in een postscriptum aan zijn broeder gevraagd: Hebt gij het boek nog, waaruit wij dikwijls een hoofdstuk of overweging lazen bij het avondgebed? Het was getiteld Geestelijke oefeningen door P. Nepveu x). O, wat was dat een nuttig boek! Aan dat boek heb ik wel grootendeels al mijn goed en mijn geluk te danken. Ik meen het nog in vaders kamer gezien te hebben, toen ik in 1821 of '22 of '23 te Amsterdam was. — Men zoekt en het dierbare boek wordt gevonden, maar daarin of daarbij nog iets. Den 25sten Mei schrijft pater Roothaan: Het boek van pater Nepveu is dan gevonden! Dat is goed. Het prentje van het H. Hart, waarvan gij spreekt, is van ouden datum. Ik had het in den catechismus gekregen uit de hand van onzen pater Beckers; daarna had ik het mee naar Rusland genomen, waar ik het altijd vóór mij had staan : eindelijk bij mijn eerste reis naar Holland (1821) liet ik het onzen goeden vader achter." Wat een kinderlijke eenvoud! Denzelfden geest, een erfdeel zijner oudere ordebroeders, poogde Beckers, door 't verspreiden der soliede devotie tot het Heilig Hart van Jezus, aan zijne gemeentenaren in te prenten. Hij verschafte hun ook de destijds zeldzame gelegenheid om, door het ontvangen van het H. Vormsel, in de liefde tot Jezus en het heilig geloof verstrekt en bestendigd te worden. Te dien einde noodigde hij den laatsten bisschop van 't gewezen bisdom van Roermond, Mgr. J. B. Robertus Baron van Velde van Melroy, in de Krijtbergkerk uit, waar deze den 7deD Juli 1804 aan een tallooze menigte het heilig Sacrament des Vormsels toediende. Bij die gelegenheid en naar aanleiding daarvan werd eene gedachtenisplaat uitgedeeld met het welgemeende portret van den gemijterden bisschop versierd. Een zwervend exemplaar viel 1) Verg. blz. 103 hierboven, waar blijkt, dat hier de vertolking van P. Caers bedoeld wordt. mij in handen met aldus luidend bijschrift: „Maria Fuchten heeft ontvangen het H. Sacrament des Vormsels, van den Hoogwaardige Heer Joannes Baptista Robertus, baron van Velde de Melroy, voorheen Bisschop van Roermonde, thans van het Bataafsch republiek, Primaat van Gelderland etc. Amsterdam, den 7 July, 1804. In de kerk van den Eerwaarden Heer Adam Beckers." Pater Beckers mag niet alleen de tweede stichter der St. Franciscus Xaverius-kerk genoemd worden; hij was ook de ziel der weder ontluikende Societeit van Jezus in NoordAmerika. Het gevolg daarvan is geweest, dat heden de naam van Adam Beckers met eere en dankbaarheid genoemd wordt in de Noord-Amerikaansche staten, waar katholieke geschiedvorschers tegenwoordig de oudste bescheiden verzamelen over den herbloei der Amerikaansche kerk. x) De Vereenigde Staten van Noord-Amerika, waar heden, volgens de jongste statistieken, het getal katholieken tot 12 inillioen gestegen is, telden bij hunne vrijwording en afscheiding van Engeland in 1783 niet meer dan 34000 katholieken, van Londen-uit door een apostolischen vicaris bestuurd en aan dezelfde dwangwetten onderworpen als destijds nog de Engelsche katholieken. Maar ook van dat tijdstip af dagteekent de opluiking der vrij geworden N.-Amerikaansche kerk, die toen onmiddellijk onder den H. Stoel kwam, bijna op denzelfden voet als eertijds onze Hollandsche missie. In 1784 was er een eigen apostolisch vicariaat opgericht, doch reeds in 1789 werd te Baltimore, thans nog de primaatzetel van geheel N.-Amerika, de eerste bisschoppelijke stoel gevestigd. De eerste kerkvoogd-bisschop was de beroemde John Carroll, evenals zijn coadjutor een gewe- 1) Zie in de Woodstoclc letters vol. XXX No. 3 „Some historical documents concerning the mission of Maryland" by Louis van Miert S. J. zen Jezuïet, die, bijna zonder medearbeiders op een onmetelijk werkveld geplaatst, zich aanstonds in betrekking stelde met zijn gewezen ordebroeders in Europa, teneinde beproefde en degelijke werklieden te verkrijgen op den nog niet ontgonnen, nog braak liggenden akker. H Niemand gaf gretiger gehoor aan die roepstem en smeekbede dan onze Pater Beckers in de St. Franciscus-Xaveriuskerk en sinds, begunstigd door de tijdsomstandigheden, ijverde hij niet minder voor de Noord-Amerikaansche missie dan hij 't gedaan had voor de Jezuïeten in Rusland. Met aanbevelingsbrieven van A. Beckers voorzien, vertrok in 't begin van October 1803 uit Amsterdam naar Londen en vandaar naar Amerika de welbekende Anton Kohlmann, wiens naam nog heden slechts met eerbied wordt uitgesproken door de Noord-Amerikaansche katholieken. De eerste Europeesche missionarissen in Amerika, Melchior Malevé, John Henry en Adam Britt werden door pater Beckers geworven. Den 24 Mei 1806 vertrokken de twee laatstgenoemden uit den Krijtberg, benevens twee priesterstrappisten en twee leekebroeders derzelfde orde. Ook verzamelde en verkreeg hij, blijkens zijn eigenhandige aanteekeningen, aanzienlijke aalmoezen voor hun uitrusting, onderhoud en de overzeesche reis. Doch ik mag daarover niet verder uitweiden, teneinde niet te ver af te dwalen van ons onderwerp. Van alle zijden en uit alle landen stroomde men naar hem toe, om gelegenheid te vinden zich te kunnen aansluiten bij het opbloeiende gezelschap, 't zij in Amerika, 't zij in Rusland, 't Waren vooral oud-Paccanaristen of gewezen leden van 't gezelschap, genoemd Van het heilig Hart van 1) Verg. de prachtige levensschets van John Carroll, erstcr Bischof von Baltimorc door pater Alex. Baumgartner S. J. in de Laacher Stimmen 1876. Jesus '). Ik ontmoet onder hen de namen van den Luxeniburgsc.hen Petrus Bernard, Johannes Henry, Melchior Malevé, den Munster-Geleenschen Joannes Cörvers en de reeds genoemde Antonius Kohlman, Adam Britt enz, enz. (Jnder dagteekening van 17 Febr. 1806 schreet de generale overste, de Hoogeerwaarde pater Thaddeus Brozozowski uit Rusland aan Beckers te Amsterdam : „De paters Groenen, Henry (Joannes), Verbeeck, Malevé omhels ik in den Heer. De laatste heeft mij den 30sten November uit Leuven geschreven, en te kennen gegeven dat er velen, die eertijds de onzen waren, te Aken wonen en verlangen weder opgenomen te worden in de Societeit. Indien zij, wat ik niet betwijfel, den ouden geest bewaard hebben, dat dan een van hen, op naam van allen, aan mij schrijve; hij drukke de namen, voornamen, ouderdom uit, of ze scholastieken otwel professen geweest zijn; daarenboven de bediening, welke zij thans waarnemen. Ik zal aan hun verzoek voldoen, tot hunne vertroosting en tot meerdere eere Gods." Dat onze Beckers, als gevolmachtigd tusschenpersoon, hoog stond aangeschreven, bewijst dit schrijven overvloedig. 1) Nicolaas Paccanari, een Italiaansch geestelijke, meende geroepen te zijn, om de ontbonden Societeit van Jezus te doen herleven onder den naam van Societeit van 't geloof van Jezus (Pères da la Foi, 1797). Terzelfder tijd vormde zich de Societeit van het H. Hart, SociH6 du Sacrê Cocur, Pïrcs du S. C , onder leiding van een franschen priester Joseph Varin. Men trachtte later beide vereenigingen, als hebbende één doel. tot één lichaam samen te doen smelten, maar de uiteenloopende zienswijze en weinige geschiktheid van Paccanari voor 't bestuur, deden de tot stand gekomen vereeniging spoedig uiteenspatten. Paccanari had zijne volgelingen naar verschillende streken gezonden, om er als zendelingen en onderwijzers der jeugd werkzaam te zijn. Eenige hunner vestigden zich te Amsterdam op uitnoodiging van J. Cramer, pastoor in 't Maagdenhuis. De meesten dezer gingen tot de Societeit van Jezus over, wier wedergeboorte zij bedoeld hadden. Zie bijlage - s . Maar dat er ook destijds menschen waren, die van Beckers' naam tot een minder edel doeleinde gebruik maakten, blijkt wel uit een geschrift van 8 bladzijden, dat bij onder dagteekening van 18 Maart 1805 te Amsterdam in 't licht gaf 1). Het luidt: „Advertentie van A. B. 8. J. Wyl ik nu meermalen vernomen heb, dat eenige zig durven verstouten van alom brieven te vertoonen, waaronder zig mijn naam bevind, om geld in te zamelen tot herstelling van de Orde der Jesuieten, zo vinde ik mij verpligt by deze bekend te maken, dat zulke stukken buyten mijn weeten in de wereld gezonden zyn, en dat ik myn naam tot dergelijke zaaken nooit geleent heb en ook nooit leenen zal. „De Jesuieten hebben, God zij geloofd! geen geld noodig tot hunne herstelling. Zonder geld te geven zyn ze dooi' Catharina II, Paul I, en Alexander I in het Russische Keizerryk, eerst ten tijde der algemeene afschaffing der Orde, met vrijwillige toestemming en uitdrukkelijke goedkeuring van Clemens XIV, die toch zelve de affschafler was, en naderhand van Pius VI, en nog veel plegtiger van den thans regeerende Pius VII, door een byzonder brevet behouden, gehandhaafd, vermeerderd en met overvloedige geschenken begunstigd geworden ; en wel zo, dat zy, die van hier en van andere landen naar dat Keizerryk vertrekken om Jesuiet te worden, in de Societeit worden aangenomen, zonder iets te moeten geven als hunne talenten en hunne deugden. „In Napels door den Koning en Koningin, en in beide Siciliën met toejuiching van alle inwooners (philosophen en vrygeesten uitgenomen) wederom hersteld, hebben zy geen geld moeten geven, maar hebben het in overvloed ontvangen, zo dat men met recht zou mogen vragen, of hetgeen zy sedert de weinige maanden van hunne herstelling reeds bezitten, niet verre overtreft al hetgeen zy eertijds door de 1) Bij de wed. F. J. v. Tetroode, boekverkoopster in de Kalverstraat. mildheid dier Vorsten en door de liefde des Volks genoten hebben. „Om wel te weeten wat eigentlyk de herstelling der Jesuieten moet bevorderen, kan men lezen een Fransch dagblad, genaamd Journal des Dêbats. Men zie voornamentlyk het blad van 2 October 1804, waar van, ter voldoening van diegeene welke het Fransch niet verstaan, de twee hier opvolgende artikelen in het Hollandsch overgezet zyn. ADAM BECKERS, Priester van de Societeit van Jezus. Amsterdam 18 Maart, 1805. EERSTE ARTIKEL. Napels, 7 September. De herstelling van de Orde der Jesuiten veroorzaakt in deze Hoofdstad en in de Provinciën eene algemeene vreugd. Op denzelve dag, dat men hier ontving het Brevet van Zyne Heiligheid, communiceerden de Koning en Koningin, de Princen en Princessen der Koninglyke Familie, met een byzondere plegtigheid, om God over deze weldaad hunne dankzegging te betuigen. Het collegie, welke de Jesuiten te vooren te Napels hadden, is geopend op den dag, toegeheiligd aan de Hemelvaart van de Allerheiligste Maagd en Moeder Gods Maria, en zy bewoonen reeds hetzelve. De Koning heeft in persoon willen tegenwoordig wezen by de opening der Kerke, die op denzelven dag heeft plaats gehad, en waarin, gelyk hy zeide, hy na de afschaffing van de Societeit, nooit den moed gehad had esnen voet te zetten. !) Zyne Majesteit heeft dit collegie begiftigt met een jaarlijksch inkomen van 40,000 Ducaten (172,000 Livres Fransch 1) Koning Ferdinand I van Bourbon (1759—1825, zoon van den gewezen Napelschen koning, later Karei III van Spanje 1759—1788'. Door den despotischen minister Tanucci waren in 1767 alle Jezuïeten uit Napels verdreven, toen Ferdinand nog jongeling was. geld); de Koningin heeft van haare inkomsten ook betaalt de meubels die het collegie noodig had, en is van voorneemen haare mildheid nog te vcrgrooten. Verscheide steden en gemeentens hebben insgelijks huisen en inkomsten tot stigting van nieuwe collegiën gegeven, en de particulieren brengen van alle kanten meubelen en geld aan. Maar het geen boven alles aanmerkelijk is, is de yver en de menigte der personen die zig aanbieden om het kleed te vraagen van den H. Ignatius: deze toeloop maakt de verkiezing moeijelyker, en het onderzoek der candidaten strenger, en doet ter zelve tyd verhopen, dat de Voorzienigheid zal zegenen de herstelling van deze Orde, die, een nieuw geslacht en nieuwe zeden uitmakende, zeer magtig kan strekkeu tot luister deiReligie en het geluk der volkeren. De nieuwe Jesuiten zyn, het geen de oude waren. Behalven denzei ven naam, hetzelve kleed en denzei ven regel, zo gaan de nieuwe gevormt worden door de oude die nog leeven, — edele overblyfselen van Israël, die de Voorzienigheid maar schijnt behouden te hebben om te wezen de bewaarders van het H. Vuur en van de ware overleveringen en grondregelen van het Instituut; zo dat de voortduring, van de tyd van den H. Ignatius af, nooit onderbroken geweest zijnde, men zeggen mag, dat de nieuwe Jesuiten in der daad de opvolgers zyn van de oude, en dat de Orde, zonder te hebben dezelve uitgestrektheid, nogtans dezelve volmaaktheid heeft, overeenstemming en gelykvormigheid, zo kostbaar als heerlyk, en die ter zeiver tyd de zekerste borge is zyner duurzaamheid, en de kragtigste borstweer tegen de hervormingen, die sommige eigenzinnigen zouden willen invoeren, als ook het allerbeslissendste antwoord op de dwaaze en ligtvaardige aantygingen van de vyanden der Societeit, en de heerlykste triumph die kan behaald worden over de slinksche behandelingen van diegeene, welke niets meer wenschen dan hare vernietiging. Met de Societeit van Jesus te herstellen op haare n ouden voet, en met ten dien einde te vernietigen het Brevet van Clemens XIY, stelt zyn deugdzaame opvolger den H. Stoel geensins in wederspraak met den H. Stoel. Het was de noodzakelykheid, die het Brevet der vernietiging deed uitgeeven, en het is ook de noodzakelykheid die het Brevet van de herstelling heeft in het licht gebragt; met dit onderscheid, dat de eerste noodzakelykheid voortsproot uit de vrees en het bedwang, waarin eenige magtige persoonen dien ongelukkigen Paus gekluisterd hielden, welken zy noodzaakten om met éénen trek zyner pen uit een te jagen, allenthalve te verspreiden, en tot de allersmartelykste ledigheid te veroordeelen twintig duizend onvermoeilyke werklieden, die de vier deelen der waereld, prekende en onderwyzende, doorliepen; en dat de tegenwoordige noodzaakelykheid veroorzaakt wordt door de tyd en de overtuiging, die onze oogen opent voor de rampen, dewelke dat ongelukkig tydstip zyn opgevolgt, en voor de noodwendigheid van de Societeit te herstellen. Deze noodwendigheid, laten wy er niet aan twyfelen, zal zig later doen gevoelen in alle Catholyke landen, naar mate dat de haat en algemeene vooringenomenheid tegen de Societeit zullen verminderen, dat de geest der partydigheid door de algemeene ongelukken zal worden uitgedooft, dat de Souverainen hunne oogen zullen openen voor hun waar belang, dat de goddeloosheid zig zelve door nieuwe buitensporigheden zal verraden, en dat de voortgang der bedorve zeden de alderverblindste geesten zal verligten, door dezen grondregel van den grooten Baco, dat men om de jongheid optekweeken nooit iets beters vinden zal dan de scholen der Jesuiten: Consule scholas Jesuitarum; nihil enim quod in usum venit, his melius. (de augmentis scientiarum, c. IV.) TWEEDE ARTIKEL. Pater Beauregard, oud Jesuit en een der laatste redenaars, die den stoel der waarheid met luister beklommen hebben in de 18de eeuw, is overleden tot Hohenlohe in Duitschland, in het 73ste jaars zyns ouderdoms. Hy was beroemd in Vrankrijk, door den gelukkigen uitslag zyner predikatiën en de heiligheid zyns levens. Een doordringende, alhoewel min doorwrogte welspreekendheid, en misschien zo veel min doorwrogt als zy doordringender was; een ware apostolische toon, een gebaar volstrekt overeenkomende met de stof die hy verhandelde, alles wekte in hem de aandagt op, terwyl het hoog denkbeeld zyner deugden de achting van een ieder tot zig trok. Zo verwydert van de toejuichingen natejagen als hy vreemd was van alle eeraigt, beoogde hy geen andere vergelding, als die van het goed dat hy veroorzaakte, hetwelk in der waarheid groot was. Nooit sprak hv over de goddeloose boeken, of veele zyner aanhoorders bragten ze by hem om ze te verbranden. De vasten, dien hy in het Hof preekte, deede een allergrootste indruk op de gemoederen, door die evangelische en stoutmoedige vryheid, met welke hy, als een andere Jeremias, de ongelukken aankondigde, die op Frankrijk stonden te vallen. Veele persoonen kunnen zig nu nog herinneren die voorzeggende woorden, met welke hij het welfsel van Onze Lieve Vrouwe Kerk te Parys, dertien jaren vóór de omwenteling dede weergalmen, en die wy zo letterlyk hebben zien volbragt worden: „Ja, het is op den Koning, riep hy, en op „de Godsdienst, dat de philosophen het gemunt hebben; „de byl en de hamer zyn in hunne handen, zy wagten den „ gunstige n stond maar af, om den Throon en den Autaar „om verre te werpen. Ja, Heere, uwe Tempels zullen ge„plundert en verwoest worden, uwe Feestdagen afgeschaft, „uwe naam gelastert, uwe Godsdienst verbannen. Maar wat „hoor ik, groote God! wat zie ik! . . oneerbaare en onheilige liederen volgen op de hoogheilige gezangen, die de „muren van den Tempel ter uwe eere deden weerklinken ! „en gv, eerloose Godheid des Heidendoms, ontugtige Venus, „gy zelfs komt hier onbeschaamd de plaats inneemen van „den levenden God, en zitten op den lliroon van den llei„lige der Heiligen, 0111 te onttangen den misdadigen wie„rook uwer nieuwe aanbidders.'' Kon men nauwkeuriger, en zo langen tyd te vooren, atmaalen de buitensporige dwaasheden, die dan alle geloot schenen te boven te gaan, dat men eens in de 18rte eeuw, zoo helder verlicht door de fakkel der philosophen, in de hoofdstad, daar zij haren voornaanisten zetel hadden gesteld, eene slegte hoer met zegepraal zou zien op denzelven Autaar dragen, die Pater Beauregard aanwees, en dat men een hoop haarer aanhangers, zig philosophen noemende, met het wierooksvat in de hand zoude zien nederknielen voor dat stinkende pronkstuk der openbare oneerbaarheid ! De philosophen lieten niet na met luider keele te schreeuwen, en den Predikant voor een oproermaker en voornaam lasteraar van de rede en de verlichting uittekryten. Condorcet, die sedert de dood van d'Alembert (en men weet waarom) den scepter der philosophie droeg, in verwagting van er ook den byl en den hamer van te dragen, schreeuwde sterker dan de andere. Men vind in een werkje, dat hy uitgaf wegens de gedachten van Pascal, eene note, door welke hy den Pater Beauregard als een zamenzweerder en geestdrijver uitscheld; maar de uitval heeft klaar genoeg aangetoont, wie zamenzweerder en geestdryver was, óf de Pater Beauregard, die aan het volk niet preekte dan burgelijke deugden, de liefde tot den Godsdienst, en den eerbied dien men aan de wettige oppermacht verschuldigt is, óf die Condorcet, die in zijne bestuurloose menschlievendheid niet uitzag dan op verwoesting, en wilde, 0111 niy van zyne eigene woorden te bedienen „dat er geene Koningen of Priesters meer zouden overblyven, dan in de Historiën en op de Theaters." Pater Beauregard door de omwenteling uit Frankrijk verjaagt, vlugtte naar Engeland, alwaar hy de geestelijke Oefeningen gaf aan de Fransche Priesters. De Engelschen, schoon niet Catholyk, liepen ook 0111 hem te hooren, en bewouderden in lieni de kragt en zalving', waarvan men zo weinige voorbeelden vind in de protestantsche redenaars. Aaar Duitschland geroepen, was hy daar ook niet ledig: hy preekte altyd met eenen nieuwen toeloop en gelukkigen uitslag. Zyn arbeid verhaaste zyne krankheden, en hv vond bv de deugdzame Princesse van Hohenlohe eene allertederste en milddadigste herbergzaamheid. Nogtans bereide hy zig om naar Frankryk weder te keeren, begeerig 0111 de laatste kragten van zynen yver en welsprekendheid aan den Godsdienst en zyn vaderland optedragen, wanneer de dood hem verraste. Het weinige, dat hy bezat, heeft hy door testament gelaaten aan de Jesuïten van Busland, als een bewys der aangekleeftheid, die hy nooit had opgehouden te hebben voor een Orde, aan welke hy zyne opvoeding, zyne deugden, en de gelukkige uitoeflening zyner talenten verschuldigt was. Daar wy een zo groot verlies bitterlyk beweenen, zoo konnen wy ons niet onthouden van te vraagen: ,,wie zal toch de schade herstellen, die de dood dagelijks veroorzaakt ? en langs waar en hoe zullen er andere mannen komen, om de plaats van dusdanige te vervullen?" In Beckers' papieren nalatenschap bevinden zich nog eenige, meest onvoltooide controversartikelen, veelal vervaardigd ter verdediging der Societeit, die destijds te heviger werd aangevallen en gelasterd naarmate het tijdstip meer nabij was, dat zij voor Pius A II over geheel den aardbodem zou hersteld worden. P. Beckers schreef' veel en was gewoon aanteekening te houden van 't geen dag voor dag geschiedde. Wat hij noemde ,,geldzaken voor het huis," de dagelijksche uitgaven voor het huishouden bevattend, is natuurlijk zeer alledaagsch, al kan men er nu en dan een wetenswaardigheid uit opvisschen. Dat geldt echter nog veel meer van andere aanteekeningen, hier en daar in zijn schriftelijke nalatenschap verspreid. Ziehier een korte bloemlezing daaruit zonder anderen samenhang dan de tijdsorde. Treffend is de weldadigheidszin van hem, die veel aalmoezen uitdeelde en van alom er vele ter uitdeeling ontving. In 1789 teekende hij alle kleinigheden aan bij de begrafenis en uitvaart van Math. Thomassen, waaronder "nog in de Boomskerk alsook Moyses en Aaron eiken priester een dienst, elf diensten 33 gl." en „aan het klopje bij het lijk 12 gl." In 1790: 8 Febr. aan P. Alberts voor pater Cruis 36 gl. 18 st.; 21 Juni aan de nonnetjens van Dusseldorp bij Wildangen 35 gl.; 23 Aug. aan pater van Ulft 100 gl. In 1798 aan Oiamberlani 100 gl. Uit dezen telkens terugkeerenden post schijnt te blijken, dat de vice-superior der Missie door den clerus onderhouden werd. In 1800: 2 Mei aan Père Gardien de cappucijn voor twintig missen, 20 gl.; 8 Mei, „aan de kleermaker op de Lijdsche straat voor drie jongens van d' eerste Communie, 48 gl.; item aan de klop Haselkamp voor de meisjes 72 gl. 13 st.; 13 Mei. Getrouwd Joan. Steph. Schaap met Maria Gertrude Wijkersloot van Grevenmachern, waarbij getuigen waren Gijsbert Dommer en vrouwe Francjoise Angélique Koest van Alkemade, geboren Gilles, de welbekende matrone. In 1801: „22 Febr. een present voor den bisschop van K ure monde aan Consgen te Emmerik op een wissel van Elten, 300 gld." ; 15 Mei aan pater Groonen 100 gl.; 2 Dec. aan Kool voor het zilveren wierookvat 146 gl. 9 st. In 1802: 16 Febr. „een present aan Mad. Cavelier voor de Trappisten door Pater Groonen 20 duccaten = 105 gl."; 9 Mei aan den franschen priester Augustin, dezen dag vertrokken 40 gl.; 18 Mei aan Pater Wijnands uit de Breedstraatkerk om duizend Missen buitenlands in de Cloosters van hunne Orde, aan een schelling de Mis, 300 gl.; 21 Sept. aan den Heer Oiamberlani 200 gl.; 8 Dec. aan den franschen priester van half negen 50 gl. In 1803: 17 Febr. voor de Trappisten, aan groente, turf, bier, keersen enz. 78 gl., item nog eens 60 gl.; 7 Maart voor de Trappisten gelijk boven 94 gl.; 29 Maart aan de Trappisten 113 gl.;a) 14 April aan de Fransche priester 60 gl. Den 215ten Mei getrouwd Nicolaas v. Son en Christina Jansen Pakker, de eerste had het Jansenisme, de tweede het Calvinisme afgezworen. 28 Oct. aan P. Groonen voor den franschen priester 44 gl.; 5 Nov. geleend) aan P. Kohlman en Aubry voor de reis na Londen vijf en twintig ducaaten. s) 11 Nov. aan Ciamberlani 15 ducaaten. 12 Nov. geleend aan P. Henri 100 gl.; 29 Dec. verpondingen 188 gl. 8 st. 30 Dec. item 282 gl. 4 st. In 1804: 18 Febr. aan P. Henry 163 gl.; 24 Apr. aan P. Henry naar Brabant 45 gl.; 21 Mei aan P. Henry en Malevé 300 gl.; 1 Juni aan den amplissimus door P. Groonen voor de H. Oliën 4 duc. = 21 gl.; 7 Juni, jurisdictie gevraagd voor P. Verbeeck en gegeven ; 7 Juli aan den heer Kuiper voor Zijne Hoogwaardigheid, voor mijn deel 6 duc. = 31 gl. 10 st. Enz. enz. enz. Uit deze dorre rekeningen blijkt wel, dat P. Beckers de toevlucht was aller noodlijdenden en hulpbehoevenden. Beckers beleefde den vurig verlangden dag niet der herstelling zijner geliefde Societeit over den geheelen aardbodem. Hij overleed den lsten Augustus 1806 in den ouderdom van 63 jaren en werd den 5den daaraanvolgende in de Oude Kerk begraven. Blijkens de begrafenisrekeningen was zijn graf in de eerste laag No. 12 van 't „Hoogchoor" gelegen. Ook Beckers' eerste opvolgers werden daar ter aarde besteld, s) 1) Uit dezen telkens herhaalden post blijkt, dat P. Beckers de gelden inzamelde voor de Trappisten. 2) Ant. Kohlman, Nic. Aubry, Joan Henry en Melehior Malevé waren missionarissen, voor Rusland of America bestemd. Zie levensschets van J. P. Roothaan, bl. 18, en bl. 131, 134 boven. 3) Volgens nog aanwezige stukken had dit graf vroeger gestaan op naam van Emanuel Pelgrom de Bie [uit Bilderd\]k's voorgeslacht] gehuwd met Debora Brest, vervolgens op naam van Michilda terwijl zijn onmiddellijke voorganger nog werd bijgezet in No. 61 der vijt'de laag. Op zijn doodsprentje leest men de gelukkig gekozen woorden: „Die er velen ter rechtvaardigheid leeren, zullen blinken als sterren in de eeuwen der eeuwen." Hij was een ijveraar geweest niet slechts voor de belangen zijner dierbare Krijtbergkerk, maar ook voor de belangen der zwaarbeproefde Kerk in 't algemeen, inzonderheid der arme kloosterlingen en kloosterorden, en der in 't buitenland ontluikende missies. Zijn in 1791 geschilderd portret, een tegenhanger der door denzelfden kunstenaar vervaardigde afbeelding van Matthias Thomassen, wordt met verschuldigden eerbied in den Krijtberg bewaard. 1) Als superior der Jezuïeten-missie werd pater Beckers opgevolgd door den Bruggenaar en ex-Jezuïet Ilenricus Fonteyne, die van 1810 tot '14 zijn verblijf liield in den Krijtberg, nadat hij, in 1792 uit Rusland wedergekeerd, achttien jaren te Nijmegen in de Molenstraatskerk aan 't zielenheil gearbeid had. Hij overleed den 8sten Februari 1815 in 't noviciaat te Destelberge. een buitengoed in de omstreken van Gent. Beckers' plaats als hoofdmissionaris in de St. Franciscuskerk werd nu ingenomen door den reeds meermalen vermelden pater Ilenricus Groenen, alweder een Maastrichtenaar Maria Pelgrom de Bie, weduwe van wijlen Abraham Roghé. daarna van Joh. Ernst Reigart en eindelijk van „de Roomsche priesters van de kerk genaamt de Kreytberg." 1 In het archief van den Krijtberg berusten twee authentieke exemplaren van den inventaris der nalatenschap van A. Beckers, idem twee van den inventaris der kerkgoederen bij zijn overlijden, benevens een aantal andere stukken, daarop betrekkelijk, voor de notarissen H. ten Broek J. van Riet en F. J. Pelletier gepasseerd. Ook berusten aldaar de oorkonden van de door Beckers in 1801 opgerichte broederschap der gedurende Aanbidding, alsmede van de vernieuwing aller aflaten eertijds aan de kerken der Societeit verleend. (Zie bijlage VIII). GESCHIEDENIS V. D. „KRIJTBERG." 10 en oud-leerling van 't gewezen Jezuïeten-college aldaar. In 174U geboren uit het huwelijk van Petrus Groenen en Catharina Mechtildes Beun, was hij den 29*ten September 1700 in de Societeit van «Tezus getreden, had gedurende de jaren harer suppressie zijne krachten besteed aan 't geestelijk welzijn der Antwerpenaars en was, gelijk we reeds aanstipten, te gelijk niet Beckers den 13ien December 1803 wederom opgenomen onder de zonen van den H. Ignatius. Zoo bewogen als de eerste jaren van Beckers' zendelingschap waren, zoo rustig en kalm mocht pater Groenen gedurende acht jaren de zielzorg dragen der Amsterdamsche katholieken, die zijne kerk talrijk bezochten. Hij verzamelde en oogstte vele vruchten op den akker, door zijn voorganger zoo deugdelijk voorbereid, en kweekte daar zelt' nieuwe aan. Geholpen door Petrus Brusseler — die, uit Burscheit bij Aken herkomstig, in 180(5 te Amsterdam in 't gezelschap van Jezus was getreden x) — regelde en ordende hij in alle stilte de zaken zijner gemeente en de belangen zijner kerk. t Is juist deze stille maar vruchtbare werkzaamheid, die, hoe kostbaar ook in de oogen Gods, luttel opziens baart in in de oogen der menschen en weinig stof levert aan de pen des geschiedschrijvers. Al had de eerbiedwaardige grijsaard zijn tweeden medehelper, den jeugdigen Joannes Verbeeck, in 1812 aan zijn zijde zien nedervallen ■), toch arbeidde hij, ondanks veel lichamelijk lijden en al de gebreken van den ouden dag, onverdroten voort totdat eene kwaadaardige zenuwzinkekoorts een einde maakte aan zijn werkzaam leven. Hij stierf den 30-iten September 1814 in den hoogen ouderdom van meer dan 74 jaren en werd den 4'len October in de Nieuwe kerk begraven. Op zijn gedachtenisprentje leest inen : „Ik heb een goeden strijd gestreden, mijnen loop vol- li Van 1816—'34 was hij overste te Nijmegen en van 1837—'39 zendeling in de Haagsche Teresiakerk. Hij overleed in 1842. 2' Verg. blz. 129 hierboven. trokken, het geloof' behouden, voortaan is mij de kroon deirechtvaardigheid toegelegd." (2 Tim. IV.7.8). In een aantal brieven, door de voormalige gasten van den Krijtberg uit Engeland, Rusland en Amerika geschreven, wordt de „goede" pater Groenen met verschuldigde dankbaarheid vermeld en herdacht. De beter geregelde en meer Nederlandsche toestand van zaken, die bij Napoleon's val en de bevrijding des vaderlands van 't Fransche juk, in het burgerlijke staatsbestuur was ingetreden, werkte ook gunstig, althans in t noordelijk gedeelte des lands, op den meer geregelden en onbelemmerden loop van zaken in 't kerkelijke. Ondanks eenige plagerijen, door de „onverbeterlijken" veroorzaakt, die den welmeenenden koning Willem I misleidden en, door de list der Belgische liberalen, aanleiding zouden geven tot den afval van België, was in 't algemeen de toestand in 't Noorden bevredigend. De zendelingen in den Krijtberg, opvolgers of medearbeiders van pater Groenen, maakten er gebruik van om de geestelijke belangen der hun toevertrouwde geloovigen met ijver te behartigen. In Juli des jaars 1814, twee maanden vóór Groenen's overlijden, waren de welbekende pater Franciscus Fol, in November van 't zelfde jaar Ludovicus Donche, x) en in Januari van 't volgende pater Henricus de Bont te Amsterdam aangekomen. Zij namen gezamenlijk de pastoreele bedieningen met ijver waar, doch eer er een nieuwe overste als opvolger van pater Groenen was aangesteld, overleed, den 13 en November 1816, de 27-jarige pater de Bont. 1) De Biuggenaar, Louis-Yincent Donche, een in België vooral hooggevierde priester, verliet Amsterdam reeds in 1817, tengevolge van onberaden ijver, die zijn langer verblijf minder raadzaam maakte. Zie over hem Achille Guidée: Soiiccs Uistoriqucs II, '275—299. Ik geloof niet dat hij ooit overste geweest is, al staat hij als zoodanig op de zoogenaamd officieele liist. Deze nog jeugdige, maar allesbelovende priester heeft een bijzondere vermelding verdiend. Henricus Corn. de Bont werd den 13den April 1789 te Heuaden geboren en voltrok zijne theologische studiën in het pas opgerichte seminarie van Nieuw-Herlaar (later naar Haaren verplaatst), onder de leiding van den beroemden president Antonius van Gils. Den 22slen Februari 1812 werd hij te Munster priester gewijd. Na 't voleindigen zijner godgeleerde studiën in datzelfde jaar, verving hij als professor der theologie den geleerden Caspar Moser, toen deze, op bevel van keizer Napoleon, in Juni 1812, met Ant. van Gils eerst naar Mechelen en vervolgens naar Dyon in Bourgondië werd overgevoerd. Na den terugkeer dier ballingen in 1814, werd De Bont voor de kapelanie van Waalwijk bestemd, maar den 22 September van datzelfde jaar bevond hij zich in 't noviciaat te Rumbeke, een kasteel bij Rousselaere, onder de leiding van den bekenden Henr. Fonteyne. ') Al in de eerste helft des jaars 1815 tref ik hem in den Krijtberg aan, waar de vrome en geleerde priester reeds, gelijk vermeld is, den 13 November 1816 overleed en den 16den daaraanvolgende in de Nieuwe kerk begraven werd. Zijn aandenken leeft voort in 't van hem bestaande portret, dat u aan een Aloysius doet denken. Intusschen was tot overste benoemd pater Arnoldus Luyten, een Roermondenaar, die, in 1753 geboren en reeds ten jare 1770 de Societeit van Jezus ingetreden, in 1804 weder opgenomen was, en, na twaalf jaren te Nijmegen als zendeling gestaan te hebben, in 1816 tot opvolger van pater 1) Zie Ant. v. Gils en de kerk. gebeurtenissen van zijn tijd bi. 205 en volg. 216, Coppens Geschiedenis van 't bisd. 's-Hcrtogenbosch I. 338 en Schutjes II. 193. Verg. de Fasti breviores Prov. Belgicae pag. 8. Groenen en tevens als derde superior van geheel de Jezuïeten-missie was aangesteld. l) Kortstondig is 't verblijf van pater Luyten in den Krijtberg geweest. Den 19len Januari des jaars 1819 was de vrome zendeling uitgegaan om een De profundis te gaan bidden bij het lijk van een zijner medepriesters, den Amsterdamsehen pastoor Henricus Beukman, toen hij, wederkeerend, slechts eenige stappen van de even verlaten woning door eene beroerte werd getroffen en plotseling overleed. De bijna 6t»-jarige grijsaard werd den 22>ten Januari in de Oude Kerk begraven. 2) Thans werd tot overste der zendelingen een man bevorderd, van wien men wel zeggen kan, dat hij bemind was bij God en bij de menschen, en die 30 jaren lang met onverdroten lust en zich nimmer verloochenende zachtzinnigheid het zielenheil zijner schapen gezocht en bevorderd heeft. Ik bedoel den reeds genoemden pater Franciscus Fol. Op hem is letterlijk toepasselijk wat Vondel van Augustijn van Teylingen getuigde : Dees leefde in vreê, bemind b\j alle mensclien. Franciscus Fol was den 28ien \[ei 1835 werd door den aannemer van publieke werken, Nicolaas Swarte, het bestek onderteekend met „de voorwaarden voor het maken van een nieuwe pastory en het achteruitbrengen van den kerkmuur der R. K. Kerk de Krijtberg, te Amsterdam." Het geheele werk werd volgens dat bestek en nevengaande teekening aangenomen voor een som van 29978 gl. Op het rekest van Alb. Bern. Roothaan, Joannes' broeder, verzoekende Burgemeester en Wethouders van Amsterdam om de aangeduide perceelen „te mogen verbouwen, dezelve te vereenigen en onder één gevel te brengen," werd ten 10,len Mei besloten „des rekwestrants verzoek te accordeeren, mits geene belendenen te benadeelen, en zich te gedragen overeenkomstig de bepalingen der stedelijke brandkeure, onder toezicht van stads rooimeesteren." Ten gevolge dezer voorloopige maatregelen werd nu het oude Krijtberggebouw, — en hiermede, helaas, ook de eeuwenheugende gevelsteen, die het opschrift Crytbergh droeg — afgebroken en, bijna geheel nieuw opgebouwd, onder één gevel gebracht met het daarnaast gelegen koets- 1) J. C. Alb. Tbijm Levensschets van P. Roothaan bi. 37. huis, bij Gent het noviciaat der Societeit ingetreden. Een aantal jaren had hij, met verschillende bedieningen belast, in 't gymnasium te Katwijk en, ten jare 1853 te Luik door Mgr. Mercy d'Argenteau priester gewijd, in t seminarie van Kuilenburg doorgebracht. Van 1857 tot 1864 stond de fijn beschaafde man als directeur aan 't hoofd van 't Katwijksche gymnasium, waarna hij in 1865 als opvolger van P. Gerardus Eisen, tot pastoor der Haagsche Teresia-kerk werd aangesteld. In de hofstad verbleef hij tot 1872, toen hij de plaats innam van den onvergetelijken pater lluscheblatt. Gedurende vier jaren heeft hij getrouw de tradities zijner voorzaten gehandhaafd. Onder pater van de Goorbergh werd ten jare 1873 in den Krijtberg de vereeniging „Geloof en wetenschap," oorspronkelijk onder den naam van ,,Petrus-vereeniging. opgericht. Het godsdienstig-wetenschappelijk genootschap, dat onder de meer ontwikkelde jongelingen der hoogere standen zooveel en zoo verblijdend nut stichtte, heeft achtereenvolgens onder de leiding gestaan van P. Goswuinus van Hevst, P. Michaël Reuser, P. Victor van den Gheyn, P. Henncus van fechijndel, die het tot den hoogsten bloei opvoerde, pater Dr. Joannes Exler en pater Dr. Rudolf van Oppenraay, beiden achtereenvolgens rectoren van 't R. K. gymnasium, en sinds 1900 van P. Wilh. de Veer, den tegenwoordigen president. Onlangs vierde die vereeniging haar zesde lustrum, bij welke gelegenheid de directeur de feestvierende vergadering opende met deze woorden, waarin de hooge beteekenis van P. v. d. Goorbergh. 1872—1876. haar werken en streven is samengevat: „Mijne heeren. Heden, 22 October 1903, bestaat onze vereeniging Geloof en wetenschap 30 jaar. Deze gebeurtenis mocht niet onopgemerkt voorbijgaan. „Onder Gods zegen toch heeft Geloof en wetenschap voor de katholieke studenten onzer Amsterdamsche universiteit en voor de aanzienlijke burgerij van Amsterdam veel goeds gesticht. Zij heeft een stoot gegeven tot het oprichten van soortgelijke vereenigingen ook in andere steden. Zij lieett meêgewerkt aan de emancipatie van t katholieke Nederland, de vorige eeuw door zoo groote mannen begonnen. Zij lieett eene keurbende gevormd, die thans staat in de eerste rijen der strijders voor Vaderland en Kerk." In een keurige brochure heeft P. de \eer de lotgevallen der Vereeniging, die in 1891 een eigen gebouw op de Heerengracht betrok, breedvoerig uiteengezet, zoodat ik hiei volstaan kan met daarheen te verwijzen 1). Hiermede zijn wij echter den tijd vooruit geloopen, en zoo we de nog levenden niet geheel onvermeld konden laten, de afgestorvenen, die tot de geschiedenis behooren, mogen wij niet vergeten en de rouwdagen van den Ouden Krijtberg moeten hier herdacht worden, 't Is een plicht van dankbaarheid. Den 8'ten Januari 1862 overleed in den Krijtberg pater Petrus 1'eeters, den 18'len Augustus 1778 te Herenthals, in het toenmalige Zuidbrabant thans de provincie Antwerpen, geboren. In 1809 vertrok de moedige jongeling naar Rusland, werd aldaar den 14den Augustus als lid der Societeit opgenomen en in 't noviciaat te Dunaburg in de deugd gevormd. Hij onderwees sinds de wijsbegeerte, en bestudeerde de godgeleerdheid aan de academie van Polock in Russisch 1 olen, waar hij den 13 len September 1816, onder den rector magnificus Alovsius Landes, tot magister in de wijsbegeerte gepromoveerd werd. In Rusland had pater Peeters, die tot zijn dood toe warme sympathie voor Rusland bewaarde, a eel veteranen der oude keurbende en ook Johannes Roothaan 1) De /?. K. Vereeniging ,,Geloof cn Wetenschap" te Amsterdam 1873—1903 door W. de Veer S. J„ president der vereeniging. J. S. de Haas — Amsterdam. — Een trouw verslag der feestvergadering, waarin Prof. J. M. Keulier van t gioot seminaiie te Roermond een doorwrochte rede hield, kan men lezen in liet tweede blad van de Tijd, Zaterdag 24 October. gekend, en altijd sprak hij met zekere geestdrift over hetgeen hij daar aangaande dien bewonderenswaardigen man gezien en gehoord had. In 1849 mocht hij dezen andermaal iu den Krijtberg ontmoeten. Ten jare 1815 te Polock priester gewijd, werd hij spoedig naar Nederland gezonden. Daar hield hij ten jare 1816, in 't paleis van den overbekenden Grentschen bisschop, Maurice de Broglie, wijsgeerige voorlezingen voor de overal elders uiteengejaagde leden zijner Orde, doch reeds in 't volgend jaar werd hij voor Amsterdam bestemd, waar hij den 2ik'n December 1817 aankwam. Gedurende 45 jaren heeft de ijzersterke man de geestelijke belangen der Amsterdammers trouw behartigd, en den atinattenden arbeid gedeeld van pater Luvten, Fol, trentrop, Loetf'en, Consen, Smits, Schutte en Ruscheblatt. De velen, die den gul- en trouwhartigen man nog gekend hebben, zullen gaarne bekennen, dat hij de blijken van treurende sympathie verdiend had, welke hem bij zijne begrafenis gegeven werden. Hij had den hoogen ouderdom van 84 jaren bereikt, waarvan hij er 53 in de Societeit van Jezus had doorgebracht. Andermaal werd de Krijtberg in diepen rouw gedompeld bij het afsterven van den veelgeliefden pater Joannes Loetfen, die, na een langdurige en smartvolle ziekte, den 18ten September 1877, tot een beter leven overging. Hij was den 12den Mei 1809 te Cuyk aan de Maas geboren, trad ten jare 1829 in 't seminarie te Herlaar, werd in 1833 priester gewijd en is den lsten October des jaars 1837 in de Societeit van Jezus opgenomen. Nog novice zijnde werd hij in 1839 als zendeling naar den Krijtberg gezonden, waar hij verbleef tot 1849, toen hij den 24sle" Mei als pastoor in de Barbarakerk te Kuilenburg werd benoemd. In 1851 keerde hij echter naar Amsterdam terug, waar de harte winnende man, altijd werkend, altijd biddend, altijd troostend, gedurende al zijn overige levensdagen alles voor allen geworden is. Hij was een echt priester naar 't hart Gods, die nog in zijn grijzen ouderdom de blozende onschuld der jeugd op het gelaat droeg. Ik kan hem niet beter schetsen dan met de warme woorden, door De Tijd van 22 September 1877 aan zijne nagedachtenis gewijd: „Heden werd het stoffelijk overschot van den Eerw. pater J. Loeffen, van de Sociëteit van Jezus, ter aarde besteld. Gedurende den ganschen morgen werden in de kerk „de Krijtberg" zielemissen voor de rust van den dierbaren overledene opgedragen, onder welke honderden personen de H. Communie ontvingen. Ten 9 uur begonnen de Laudes, en vervolgens werd de plechtige uitvaartdienst verricht door den Eerw. pater Overste van het huis. Het koor voerde daarbij het indrukwekkende Requiem van Verhuist uit. Na de H. Mis betrad de Eerw. heer A. de Bouter, kapelaan in de kerk van den H. Petrus en Paulus, den kansel en hield eene treffende lijkrede, waarvan de tekst luidde: grati estote, (weest dankbaar). In even gevoelvolle als welsprekende trekken schetste hij, wie pater Loeffen gedurende de 40 jaren, welke hij te dezer stede aan het heil der zielen wijdde, geweest was; wie hij was voor de kinderen van den catechismus, voor zijne tallooze biechtelingen en voor de armen. Trouwens, welke katholiek van Amsterdam — en hoevelen daar buiten — kende pater Loeffen niet, en bij wien, die ooit met hem in aanraking kwam, heeft die ware priester, dat sieraad van de Sociëteit van Jezus, geen onuitwischbaren indruk nagelaten ? Neen, het grati estote kan in geen onvruchtbaren bodem gevallen zijn : de nagedachtenis van pater Loeffen zal in het hart van Amstels katholieken duurzaam gegrift blijven. „Met het Libera was de treurige plechtigheid in de kerk geëindigd. Eene priesterschaar — waaronder ook de hoogeerw. deken en kanunnik H. Poppen, die de beaardiging verrichtte — en eene onafzienbare menigte vergezelden het stoffelijk overschot naar zijn laatste rustplaats op het kerkhof „de Liefde", onder de schaduw van het kruis. Het ruste daar zacht tot het oogenblik, dat de bazuin des engels het weder opwekt tot een eeuwig leven." Een derde lijkstoet toog uit den Krijtberg, toen het stoffelijk overschot van pater Joannes Schutte, den 23iten Maart 1880 overleden, naar 't zelfde kerkhof „de Liefde" werd overgevoerd. Deze zoon van Ignatius was den llden April 1810 te Amsterdam geboren en trad den 27sten Augustus 1829, in Zwitserland, te gelijk met de paters Gerardus Eisen en Antonius van der Wolk, in de Societeit van Jezus. Ka in Zuid- en Noordnederland zich gewijd te hebben aan de opvoeding der schooljeugd, werd hij eerst naar de Hof- en in 1856 naar de Hoofdstad gezonden, waar hij 24 jaren, — dikwerf afgebroken door elders gegeven missies en retraiten — aan de geestelijke belangen der Amsterdammers, vooral der Congreganisten van Maria, gewijd heeft. Hij had het zeldzaam geluk den 27s,e" Augustus 1879 zijn „gouden jubelfeest als lid der Societeit van Jezus" in de H. Franciscus-kerk te mogen vieren. Bij deze gelegenheid schreef het Amsterdamsche dagblad De Tijd: „Heden vierde in de kerk van den H. Franciscus Xaverius {de Krijtberg) de WelEerw. pater J. Schutte zijn gouden jubelteest als lid der Societeit van Jezus. Voor wie wisten, hoezeer de eerbiedwaardige grijsaard, meer dan een kwarteeuw in de stad zijner geboorte met onvermoeiden ijver arbeidend, bij Amsterdams katholieken in aanzien staat, baarde de talrijke deelneming der honderden, die van den vroegen morgen af de H. Missen bijwoonden en ter H. Tafel naderden, geen bevreemding. Immers gelijk de Wel Eerw. pater Van den Anker in de feestrede, na de plechtige H. Mis van den Jubilaris, deed opmerken, — allen herinneren zich levendig de tallooze goede werken, door den apostel verricht, de droevige dagen der besmettelijke ziekte, die Amsterdam teisterde en waarin pater Schutte dag en nacht aan het ziekbed den troost bracht, dien alleen het woord en de daad van een katholiek priester kunnen schenken. Ons vereenigend met de goede wenschen en gebeden der geloovigen, hopen wij den eerbiedwaardigen man in deze stad nog zoo lang werkzaam te zien, dat wij ons eenmaal over het gouden jubelfeest van zijn Amsterdamsch apostolaat mogen verheugen." Die stoute wensch mocht niet vervuld worden. Joannes Jacobus Schutte „gewezen directeur der Congregatie van O. L. V. Geboorte" overleed den 23s,en Maart 1880 in den ouderdom van bijna 70 jaren en werd den 26sten daaraanvolgende onder de levendigste blijken van deelneming begraven. De volgende overledene in den Krijtberg was Joannes Henricus Smits, die den 23sten Februari des jaars 1883 tot het leven der zaligen overging. Hij werd den 12den Maart 1818 te Cuyk aan de Maas geboren, trad ten jare 1837 in 't Seminarie van 't bisdom 's-Hertogenbosch en werd den 19den April 1842 als zoon van den H. Ignatius aangenomen. Na in de oefenschool van den 't noviciaat te zijn gevormd, na het herhalen zijner studiën en 't geven van onderwijs aan de schooljeugd, werd hij in 1855 als zendeling aan de St. Franciscus-Xaverius-kerk verbonden. Het zilveren jubelfeest zijner heilzame werkzaamheid te Amsterdam heeft hij er mogen vieren, daar hij gedurende 28 jaren aan het zielenheil der katholieken gearbeid heeft. In welken zin en met hoeveel welslagen, kunnen en zullen de vele getuigen, die hij getroost en opgewekt of tot een christelijken levenswandel gevoerd heelt, de duizenden vooral, wier gids en raadgever hij was voor de vierschaar der boetvaardigheid. Den eenvoudigen, zedigen, vaderlijken en echt priesterlijken man kan ik niet beter schetsen dan met de woorden, die op zijn gedachtenisprentje te lezen staan: „Getuigen zijt gij, en God, hoe heilig en rechtvaardig en onberispelijk wij met u hebben omgegaan; gelijk gij weet hoe wij eenieder uwer (als een vader zijne kinderen) u biddende en verma- nende betuigd hebben, dat gij wandelen zoudt, Gode waardiglijk" (1 Thess. II 10, 11, 12). Een zijner vurigste wenschen was, de opening en inwijding der in aanbouw zijnde nieuwe kerk nog te mogen aanschouwen. God wilde het niet. De nieuwe kerk van St. Franciscus Xaverius! Wat de oude oorspronkelijk was en hoe dat nederig kerkgebouwtje in den loop des tijds vooral onder P. Beckers, Groenen, Fol en Consen, veranderd, verbeterd en vergroot werd, hebben wij hierboven, zooverre dat doenlijk was, aangestipt. l) Pater Consen bracht het ontzaglijk trapwerk bij 't intreden der kerk aan, teneinde den toegang van de straatzijde te vergemakkelijken en alweer meer plaatsruimte te vinden. De tien basreliefs, tafereelen voorstellende uit de geschiedenis der Societeit en eertijds in de oude kerk onder de galerijen geplaatst, dagteekenen ook uit de dagen van pater Consen. Dat beeldhouwwerk kwam uit de hand van den verdienstelijken beeldhouwer L. Koyer, die het gedeeltelijk te Rome vervaardigde. Als niet meer passend in 't nieuwe kerkgebouw, zijn de gezamelijke tafereelen thans op de gangmuren van het woonhuis aangebracht. Hoe 't kerkje met zijn twee zijaltaren er inwendig uitzag in zijn laatste levensdagen, geeft bovengaande afbeelding te aanschouwen. 't Valt niet te ontkennen : die oude, langzamerhand wat opgesierde en gaandeweg bruikbaarder geworden huiskerkjes, al konden zij geen aanspraak maken op kunst, waren wel devoot of liever devotiewekkend, en de toenmaliov 7 O ouderen van dagen, die er gedoopt waren, er de christelijke leer als kind hadden bijgewoond, er hun eerste H. communie gedaan en gedurende een lange reeks van jaren daaglijks het H. misoffer hadden bijgewoond, konden zich aanvankelijk niet zoo licht gewennen en vonden zich minder 1) Zie bl. 150—152. GESCHIEDENIS V. D. „KRIJTBERG", 12 tehuis ia de grootere en prachtiger gestoffeerde bedehuizen.. Maar de noodzakelijkheid dwong en de eere Gods vorderde waardiger Godstempels, nu de burgerlijke vrijheid en de geheele emancipatie der katholieken dat toelieten. "Voorgevel der nieuwe kerk. Nauwelijks was pater van Hel voort, als opvolger van Petrus Van de Goorbergh, tot superior van den Krijtberg benoemd1) of hij was bedacht op de uitvoering van een lang gekoesterd plan. Dat plan is sedert een 2ü-tal jaren uitgevoerd. Het uiteenzetten der eigenaardige moeielijkheden en veelvuldige bezwaren, waarmede zulk een onderneming altijd gepaard gaat, is een onverkwikkelijke taak, die niet thuis behoort, in een geschrift, dat tot feestgeschenk dienen moet en weinig belangstelling wekt. 't Zij genoeg hier te zeggen, dat de hardnekkig volhoudende man, door goede vrienden ■ Pater .loannes van Heivoort. 1876 -1891. bijgestaan en krachtig gesteund, alle hindernissen wist te boven te komen. Den 10'1en December 1880 onderteekende de architect Alfred Tepe het opgemaakte „Bestek en voorwaarden, waar- 1) P. van de Goorbergh keerde naar de Hofstad terug en was nog ettelijke jaren werkzaam in de Haagsclie Teresia-kerk, waar hij den 20^'en Januari 1890 overleed. naar zal worden aanbesteed: het bouwen eener E. C. Kerk met 2 traptorens enz., gelegen aan den Singel te Amsterdam" 1). In alle stilte werd de eerste steen gelegd, en deu 2tëslen Augustus 1883, dag waarop het feest van 't allerzuiverste Hart van Maria gevierd werd, is de nieuwe Krijtbergkerk ontsloten. Den volgenden dag las men in De Tijd: „Gisteren werd de Krijtberg of St.-Franciscus-Xaveriuskerk, op den Singel, waarvan tot nu toe slechts de voorhelft in gebruik was, in haar geheel ten dienste der geloovigen opengesteld. Wie er thans binnentreedt, heeft een kerkge bouw vóór zich, dat zich buiten 53.50 meter in de lengte uitstrekt, op eene breedte, achter de traptorens gemeten, van 16.80 meter. Nu eerst heeft men gelegenheid om het prachtige godshuis, dat met zijn twee 50 meter hooge torentjes sinds lang reeds de aandacht der voorbijgangers trok, in al zijn deelen en onderdeelen te overzien en te bewonderen. „De Utrechtsche bouwmeester Alfred Tepe, waarlijk een geniaal en groot kunstenaar, verloochende zijn verleden niet, en heeft zich alweder van zijn taak uitmuntend gekweten ; wat vooral moet blijken, wanneer men in aanmerking neemt, hoeveel zwarigheden het bouwen eener betrekkelijk zoo ruime kerk in het sterk bebouwde centrum van de Amstelstad oplevert. Eigenaardig waren dan ook de moei lijkheden, die het beschikbare terrein aanbood, vooral daarin bestaande, dat het, aan de straatzijde smal, in de lengte altijd breeder uitliep. Dientengevolge is do middenbeuk zoo breed mogelijk genomen, en zijn de zijbeuken, alleen voor processies en de circulatie bestemd, betrekkelijk smal Aan de priesterkoorzijde was echter ruimte voor een breed transept en voor bijzondere ontplooiing der zijkapellen — een voordeel, waarvan de vindingrijke architect met veel kunstsmaak partij heeft getrokken. Het ruime transept meet 20.70 meter in de breedte. 1) Amsterdam, J. Beerendonk. „Aldus ontstond er een sierlijke kruiskerk met drie beuken en in aansluiting bij de oude Jezuïetenkerken, met galerijen voorzien. Deze galerijen maakten ruime trappen noodzakelijk, en daar de zijbeuken niet breed zijn, was juist gevorderde ruimte aanwezig voor de slanke torentjes, die de zijbeuken bedekken en de gemakkelijke trappen naar 't zangkoor en de galerijen bevatten. De aangebrachte galerijen vorderden van zelt, dat de kerk een aanzienlijke hoogte verkreeg, wat daarenboven, met het oog op de rijzige Amsterdamsche huizen en de behoefte a-an licht, allerwenschelijkst was. Bij het eerste binnentreden in 't kerkgebouw is dan ook de indruk aangrijpend en opbeurend; men gevoelt dat men den drempel van het huis des Heeren overschreden heeft: het is alsof het ~.) nieter hooge schip den kerkbezoeker toeroept: Sursum corda, de harten naar boven ! De stout ten hemel steigerende gewelven des middenbeuks, door ranke kolonetten gedragen, worden door vrije schraagbogen gesteund. * „Het licht ontvangt de kerk hoofdzakelijk door de hoog geplaatste ramen van 't middenschip, terwijl het 13.50 meter diepe priesterkoor als 't ware slechts één reusachtige lantaarn vormt met de zijkapellen, vermits de geheele ruimte tusschen de smalle pijlers is ingenomen door rijk ontwikkelde vensterramen. Hier is het glanspunt van geheel het kunstwerk. „Het sierlijk kerkgebouw, waarvan de nok zich 33 meter hoog verheft, is opgetrokken in den oud-hollandschen stijl der 15e eeuw en geheel in baksteen uitgevoerd. Ook in den voorgevel aan de straatzijde zijn de profielen, traptorens en vensterramen rijk ontwikkeld en uitgewerkt — een waar sieraad van de sierlijke Singelgracht, vooral van de zijde van 't Spui gezien. „Den aannemer, den heer \ lasman, komt alle eer toe. Met fierheid mag hij nederzien op zijn keurig werk, dat den ontwerpen en plannen van den bekwamen architect tot luister verstrekt. „Toen gisteren-ochtend het eerste H. Misoffer op plecli- tige wijze werd opgedragen door den Zeer-Eerw. pater \ au Heivoort, verdrongen zich ongeveer drieduizend geloovigen in liet ruime kerkgebouw. De offervaardige priester mocht het edele genot smaken, zijn rusteloos pogen en worstelen met veel moeilijkheden op waardige wijze bekroond en beloond te zien. Een welsprekende welkomstgroet van den Zeer-Eerw. pater Henricus Verweerd greep blijkbaar de gemoederen aan, en drong in de talrijke harten der schare door. Het woord des redenaars was volkomen in overeenstemming en harmonie met het heerlijke orgelspel en den schoonen zang der koristen". ^ Dit gebouw verving het kerkje van den „paep Lourens. Hiermede ontvingen we tevens een korte, duidelijke en vrij juiste, zij het ook zeer vluchtige, beschrijving van het nieuwe kerkgebouw. In de Katholieke Illustratie (No. 14) van 'tjaar 1883 komt een uitvoeriger beschrijving voorbij de afbeelding van den nieuwgebouwden tempel. Den 31'11 December van datzelfde jaar, ieestdag van den kerkpatroon S. Franciscus Xaverius, werd de kerk door Mgr. Bottemanne geconsacreerd. Door de gezalfde handen van Haarlems bisschop werden nu hare wanden gezalfd, en met die zalving hierbeneden daalde vanboven de zalving des H. ' Geestes op de kerk, hare bedienaars en de gemeente neder. Bij 't verrichten der hooge plechtigheden, werd Z. D. Hoogwaardigheid bijgestaan o. a. door de zeer eerw. heeren Schweitzer, van Dieten^en Hoorneman, pastoors der parochiën van S. Catharina, S. Ignatius en S. Augustinus. Na de wijding droeg Z. D. Hoogw. de Pontificale Mis op, omringd van een talrijke schare geestelijken, en onder de veel aanwezige leeken werden een drietal leden van 't dagelijksch bestuur opgemerkt. Daarna sprak de hoogeerw. prelaat een opwekkend woord tot de menigte en wees op den grootschen tempel, gesticht door de offervaardigheid en milde giften der geloovigen. Diezelfde milde offervaardigheid heeft sinds den inwendigen luister van het nieuwe huis des Heeren aanmerkelijk verhoogd, door t schenken van kostbare kerkgeraden en versieringen, waarvan er eenigen kunststukken mogen genoemd worden. Ik bepaal mij bij een snelle opsomming zonder de zedige bescheidenheid der gevers, door 't noemen van namen, op de proef te stellen. Het prachtig ciborium of overhuifd altaar, het Mariaaltaar, de communiebank, de kruis- of triomf balk, de beelden van St. Jgnatius, Franciscus Xaverius, Aloysius, Joannes Berchmans, broeder Alphonsus Bodriguez komen uit de werkplaatsen van den heer \\ ilhelm Mengelberg — de preekstoel en t Sint Jozefsaltaar uit die van Jozef Cuijpers. He geschilderde ramen in het priesterkoor zijn van Geuer, die bij de zijaltaren van den heer Nicolaas, die in 't transept van Otto Mengelberg. Het kapelletje van 't H. Hart komt uit het atelier van Baai makers te Geleen. Hier mag niet verzwegen, dat er een plan bestaat om op het 250-jarig stichtingsfeest der Krijtbergkerk een nieuw orgel aan te bieden. De commissie, die zich daartoe gevormd heeft, is samengesteld uit de heeren L. 0. J. van Ogtrop, A. C. M. Koedijk, mr. W. S. J. Waterschoot van der Gracht, A. M. A. Bonnike, A. P. F. Hendrichs en C. M. Heslenfeld. Van nu af aan moet mijn historische schets zoo kort en bondig mogelijk zijn, als verkeerend en zich bewegend onder een nog levend geslacht, dat nog niet tot de meer vrije geschiedenis behoort. P. van Heivoort, de eigenlijke stichter der St. FranciscusXaverius-kerk, hield niet op voor 't heil der hem toevertrouwden en voor de inwendige stoffeering zijner stichting werkzaam te zijn tot het jaar 1891, toen hij als pastoor werd overgeplaatst naar Nijmegen, waar hij eveneens de parochiale St. Jgnatius kerk in de Molenstraat heeft gebouwd.') 1) Sinds 1900 is hü nog steeds werkzaam in de hulpkerk van St. Ignatius te Rotterdam. Zijn > plaats werd nu ingenomen door den gewezen pastoor der Haagsche St. Teresia-kerk, pater Carolus Schmier, die zich, onder meer, hoog verdienstelijk maakte door 't overplaatsen — uit de hofstad naar de hoofdstad — van 't hem zoo dierbare „liefdewerk de catechismus." Het doel daarvan is „in godsdienstig opzicht verwaarloosde of verstandelijk achterlijke kinderen, behoorlijk te leeren bidden en hen, alsmede volwassenen van 't vrouwelijk geslacht, zooveel doenlijk, Pater Carolus Schmier. 1891—1896. de lessen van den catechismus in 't geheugen te prenten." 't Is dus een bestrijding van de onwetendheid op godsdienstig gebied, dien wortel en oorsprong der ongodsdienstigheid van velen. Vooral de jonge dames congreganisten van O. L Vr. L'raesentatie aanvaardden met geestdrift een waarlijk apostolisch werk, dat heden over alle parochiën der Amstelstad verspreid is en alom zeer verblijdende vruchten oplevert. Tot droefheid daarentegen stemde in 1885 het smartelijk ver- lies van pater Lotharius Jans. Deze voorbeeldige priester was te Maastricht den 28*' 'n October 1842 geboren en trad, tegelijk met zijn broeder Joannes, den 26"lt;n Sept. 1859 te Mariëndaal bij Grave in de Societeit van Jezus. Na vele jaren aan de opvoeding en 't onderwijs der jeugd besteed te heliben in t college te Sittard en, ten jare 1872 priester gewijd, op verscheiden plaatsen het heilig dienstwerk te hebben verricht, werd hij in 1881 in den Krijtberg met de zielzorg belast. A\ at hij gedurende veertien jaren geweest is voor allen, vooral voor de schamele armen en de mindere klassen, staat bij velen nog versch in 't geheugen. Bij zijne begrafenis den 23-"" September 1895 hield pater P. Boelen de lijkrede en verzuimde niet in herinnering te brengen „hoe pater Jans z. g., de groote ijveraar voor de oprichting van t nieuwe katholieke gymnasium, juist op den dag der opening daarvan door God tot een beter leven was opgeroepen, en, een terugblik slaande op het zoo rijke en vruchtbare priesterleven van den overledene, op zijn blakenden ijver voor de verspreiding van het rijk Gods en de liefde tot Christus in de harten der geloovigen — alle aanwezigen aanspoorde, om dengene die alles en zich zeiven had opgeofferd voor hun zielenheil, thans gedachtig te zijn in hunne gebeden, en daardoor een duren plicht te vervullen van dankbaarheid." !) Toen pater Schmier in 1896 als pastoor der Lieve-Vrouwkerk naar Botterdam was overgeplaatst, werd pater Lucianus Steger tot zijn opvolger benoemd. Al heeft deze, ondanks een steeds wankelende gezondheid, reeds zes jaren den hem opgelegden last gedragen, toch zullen wij hem niet lofprijzen, zelfs niet voor zijn krachtdadig medewerken met de bekende liefdadige vrouw, die de zoogenaamde „crèches" onder den titel van „Sint Anna-vereeniging stichtte ter verpleging van onverzorgde kinderen 1) Do Tijd 1895, 28 September. van huime geboorte af tot hun vierde jaar toe.') Neen prijzen wij hein niet, maar bieden we hem onze gelukwenschen aan, dat voor hem het voorrecht was weggelegd, het ^50-jarig jubelfeest te mogen vieren van 'tbestaan der Krijtbergkerk, waarvan wij gepoogd hebben de lotgevallen te beschrijven van't jaar 1654 af tot 1904. Die gelukwenschen gelden evenzeer zijn wakkere medewerkers, de eerw. paters: J. Heydenryck, Christ. Pater Henricus Verweerd. 1872—1903 te Amsterdam. de Greeve, (ruil. de Veer, Mart. Braun, Michael Heuser, directeur van 't apostolaat des gebeds, Petrus Boelen en vooral Henr. Verweerd, die onlangs met zooveel luister het gouden jubelfeest vierde zijner intrede in de Societeit van Jezus.2) li Er bestaan reeds twee inrichtingen: één voor de verpleging dier kinderen overdag en een ander voor dag-èn-nacht, onder de zorgen der Eerw. zusters Augustinessen. 2) Onder 't verbeteren van dit laatste proefvel, vernamen wij het onverwacht overlijden van dien 68-jarigen priester, op den Pater Lucianus Steger. 189ö— . . . 'loen Joost van den Vondel in 1(352 zijn dithyrambe schreef op het „eeuwgety van Franciscus Xaverius, apostel van Oostindien" sloot hij zijn jubellied met een gebed, waarmede ook wij sluiten gelijk wij ons verhaal ermede openden: Gij, worstelaar en kampioen, die heden Het harrenas hebt afgelegd omhoog, En. uit den rijken boog "Van Gods gewelf, uw kinders hierbeneden Met smarte worstelen ziet, Versma hun bede niet. Behaagt U dat uw voorbeeld ons bevrijde. Zoo kroon uw E e u w g e t \j d e. • vooravond van St. Franc.-Xaverius-dag tot een beter ]even overgegaan. Tijdens zyn 32-jarig verbluf in de Amstelstad heeft hij al z\jn geestelijke ambtgenooten, op een enkelen na — den pastoor van St. Petrus en Paulus — zien komen en meerderen zien komen en heengaan. Wat hij voor de Amsterdammers geweest is, kan men lezen in t Geïllustreerde Zondagsblad cour katholieken van 20 Sepl. 1893. Zijn portret mocht thans hier niet ontbreken. B IJ L A G E N. I (bl. 26—28.) Rcv. in Christo Patri Thomae Dekens Antv. Amplissime Domiue. Rogavit me noster Verschoor vellem inquirere circa tria puncta sequentia, quid subesset: lo. An D. van levlingen et D. Laurentius simul habitassent unquam, eodem stabili usi domicilio ' 2°. An eodem templo communi fuerint unquam usi, sic ut eorum poenitentes in eandem communitatem coaluerint? 3° Si quid horum incidisset, a quo tempore inchoatum, quamdiu continuatum et quando desierit? Ad lm Respondeo, domicilio semper separatosfuisse. VenitDs. v. Teylingen Amstelodamum A° D. 20° super sex millesimum primisque annis vagatus, fere in dies mutans domicilium, metu persecutionis — dein per intervalla usus domo Francisci de Leeuw (platea vulgo Kaiverstraet), post aedibus D. Theodori Schepel, exinde (apud Joan. Versteeghen, op den Dam) migravit in sedes Alberti Jansens, vico vulgo de Teertuynen; saepe enim ob pericula migrandum fuit, et pauci Catholici, metu mulctae, unum Sacerdotem tecto recipiebant: tantum aberat ut ne duo habitarent. Successere deinde tempora utcumque pacatiora, uride statim D. Teylingen in domum retro templum vetus Divi Nicolai transiit, in qua invenit illum Dominatio Vestra nosque et vivum vidimus et amici mortuum extulerunt. D. Laurentius Amstelodamum venit circa annum '29, aliorum nempe suae communitatis amicorum domibus usus, — Domini Occo, parentis hujus adhuc superstitis, ut ipse et tota familia testatur, D'. Ban, Domicellae Geertrudae Seghers aliorumque: liuec apud omnes amicos testatissima sunt. Ad 2m Respondeo: congregationes et cummunitates semper ambo foverunt et curarunt diversas, Ita testantur D. Occo, D. v. Hem. D. Croock, D. Heymerick, D. Fonteyn, aliique. quibuscum egi, parati omnes id testari : hisce addi possunt Nicolaa Potri (Clazic vulgo) annis 81), quae fere 40 nnnos congregationcs a Do. van Teylingen liabendas populo per domus denuntiavit — Elisabeth Barents quae 23 annos D. Laurentio coliabitavit, quae testantur diversas semper congregationes noslrorum fuisse. Hinc eolliget A. D. V. [amplissima dominatio veslra] de tertio puncto nil esse quod scribam. — Sisto hic calamum, temporis angustiis deprehensus; plusculum enim temporis liis apud amicos inquirendis, ne incerta scriberem, insumpsi. Commendo me SS. A. D. V. Amstelodami, 29 Novemb. t669. Joan. v. Winterswvck. Over de rijke en vroorii katholieke, hierboven genoemde familie der Occoos — den 5'len Juni 1777 in 't mannelijk oir uitgestorven met mr. Lucas Pompejus Occo — kan men naslaan Bern. de Bont: Het geslacht Occo en 'i gebouw van barmhartigheid te Amsterdam (C. L. v. Langenhuysen 1893) en mijne recensie daarvan in de Studiën XLII. Op blz. 500 aldaar blijkt dat Trijntje Lucasse Occo, in geestelijken dienst van P. Laurensz, bij de roomsche menschen ging aankloppen. Zij was dus eene collega van Dientje Noordyck en Betje Barents, alsmede van Clazie Pieterse, die den deurklopper optilde ten dienste van P. van Teylingen. II (bl. 50). In liet Album novitiorum of de, in België nog bewaaide novicenlijst, heeft de stichter der Krijtbergkerk eigenhandig het volgende geschreven: „Ego, Petrus Laurentii, natus 1588, 18 Oct., ex thoro legitimo, patre Joanne Laurens, matre Joanna Navigheer, ambobus superstitibus, mercaturum exercentibus. Grammaticae et humanioribus litteris operam dedi Audomari apud patres S. J.; philosophiae vero per biennium Duaci apud eosdem. Admissus sum in Societatem a E. Patre Franc. Florentino, S. J. per Belgium praeposito provineiali, Duaci 1 Seplembris 1G08. Veni ad domum probationis Tornaci 1 Januarii 1009." In een statistieke lijst (catalogus secundus) van 't jaar 1001 tref ik, hem aangaande, nog het volgende aan: „Petrus Laurentii Audomarensis, natus 1389 [?], Oct. 18, valetudine fracta, ingressus Soeietatem Tornaci 1 Jan. 1609. Studuit ante Societatcm humanioribus 7, Philosophiae 2, in Societate Theologiae 3 annos. Factus est sacerdos 20 Martii 1616, Coadjutor formatas 1 Maii 1624. Dccuit (in Societate) humaniora 2 annos, praefectus (fuit) scholarium 2, concionator in missione liollandica 31 annos." Nog teeken ik liier aan, dat op de beruchte lijst der dominees van 1656 onder N°. 17 staat „op de Oude Zijts Voor Burgwal over de Oude Kerck, tot pater Lourens van Teylingen", waaruit blijkt dat de driftige Eerwaardes onzen Petrus Laurensz (Loiirent) en zijn ordebroeder Aug. van Teylingen door elkander haalden. Dat de Zijdeworm destijds verlaten was, schijnt hieruit te blijken, dat onder N°. 11 ,,Inde Calver straat in de Zijde wourm" geen ,,paep" vermeld staat. III (bl. 80). 't Hier in bijlage medegedeelde, reeds bovenaangeduide verslag is een vertrouwelijk schrijven van Fr. v. Hier (1705), balling uit de Verwerstraat, aan een hooggeplaatst persoon, dien hij clarissima dominatio noemt, vermoedelijk de internuntius J. B. Bussi ot' de overste der Vlaamsch-Belgische provincie, pater Isaac de Bruyn. De in 't verslag genoemde ü\ Mollo, secretarius et residens Poloniae Amstelodamensis en de keizerlijke zaakgelastigde Crampricht zijn hierboven (bl. 67—69 en 72—74) genoegzaam toegelicht. De eveneens vermelde Jezuïeten-vrienden Matthias van Bree, Theodorus Schouten en Octavio Barbou (zoon van Carlo B. en Cornelia Tensini) leerden wij reeds kennen uit de naamlijst dergenen (bl. 85, 86), die het antijansenist adres van 1708 onderteekenden. De, volgens pater v. Hier, niet ongunstig gestemde Dn" . de Haes, praeses consul Amstelodamensis zal de raad en oudschepen Pieter de Haze zijn, die in 1706 (Wagenaar Amsterdam III, 449) overleed. De consul Witsen is de bekende Mr. Nicolans Witsen. Met weglating van 't ons reeds bekende, t. w. de dagvaarding der Jezuieten voor de gecommiteerden in den Haag (bl. 78 80 hierboven), volge thans het afscheid des ballings van zijne kudde te Amsterdam. Ut primum hoe tristis proscriptionis meae nuntium Amstelodami innotuit, ingens animorum motus inter Rom. Catholicos nequaquam potuit dissiinulari. Alii invehebant in Jansenistas, - ut malorum omnium molitores, alii in Sebastenum, Ecclesiae Romanae flagellum; alii, manibus ooulisque in coelum sublatis, divinam opem implorabant; alii vindictam. Cum autem die Lunae', id est 22 Junii, sacris operaturus venirem ad altare, referto templo' non nisi alti gemitus et suspiria et lugubriter conquerentium strepitus audiebantur. Factoque Sacro, concurrebat frequens hominum multitudo, animi expiandi causa (quod idem ficbat aliis consequentibus diebus, ita ut labori par non essem) fusis uberrime lacrymis valedicens, ac tristissimam suam sortem, decreto jam meo discessu, deflens. — Festo S. Joannis praccursoris(24 Junii) tanta populi frequentia affluxerat. ut tribus horae quadrantibus ante consuetum Sacri facier.di tempus, non templo tantum sed tota fere domo mea hominibus oppleta, domus porta claudenda fuerit, supra mille hominibus exclusis in platea et illic gementibus et conquerentibus, quumque acatholici non pauci ex illis quaererent, utquid ita consternati essent et afflicti, utquid tanta turba illue convenisset, responsum illis fuit: „Numquid hoe miramini et quaeritis? Eripitur nobis sacerdos noster, culpae expers! Elieu! tantum valuerunt apud ordines perfidus iile Sebastenus ejusque asseclae rebelles. Quo audito etiam acatholici indoluerunt. Absoluto Sacro, cum me tribus verbis praesentium precibus commendassem, tristissimus ejulatus exauditus est. Eodem die, prae metu turbarum, satellites, a magistratu obtenti, constiterunt ad templa sacerdotum saecularium, Coddaeo faventium. Dieveneris, 26 Junii, postreinum publice sacrum operatus frequentissimo populi concursu, haec verba prolucutus sum: „Benevoli auditores, estote pacifici, obtemperate in profanis profano, in sacris sacro superiori: egregiorum civium partes implete. Constantes estote in sacrosancta Romana Catholica fide, Deum pro me orate, ego vicissim pro vobis Deum deprecabor ut invicem in coelo intueamur . Incredibile dictu est, quanti ploratus et lamenta distinctis vocibus toto passim templo audita sint. Tendebantur ad coelum manus, cadebant lacrymae per ora flentium, indubitata zeli Re GESCHIEDENIS V. D. „KHIJl'BEKG". 13 ligionis conservandae argumenta. Vesperi, circa lioram 10">am me convenit Praenobilis Ds. Mollo, secretarius et residens Poloniae Amstelodamensis, extremum mihi vale dicturus. animosque addituras ad ferendam eam sortem, quam merito Christianus quisque aspiret. Sermone ultro citroque habito, praenobilis Ds. rarum tenerae pietatis exemplar, obortis lacrymis, positis genibus postulavit ut sibi bene precarer, quod et praestiti, actis praeclaro viro de egregio, tum in rempublicain ortliodoxam tum in nostram Societatem studio gratiis, adplateam usque comitatussumabeuntem. Die sabbati, 27 Junii, mane hora sexta, pio rogatu praenobilis Dni. Mollo, ejus rhedae insidens stola indutus, ciborium cum venerabili Eucharistia ex meo templo gestavi ad Heliotropium (de Zonnebloem), consuetum Amstelodami Dnl. superioris nostri domicilium, non sine lacrymis eorum qui aderant, numquam amplius, ut verebantur, me visurorum. Hoe eodem die (id quod mihi pro majori Dei gloria erat in votis, ne vulgo viderer urbe proscriptus ut nefarius) mane hora 9a admissus sum ad affatum praenobilis D' De Haes, presidis consulis Amstelodamensis, stipatus comitibus Dno Matthia van Bree, Dno Theodoro Schouten et Dno Octavio Barbou, quem ego in haec verba conveni: „Nobilis ac multum aestimabilis Domine! Gaudeo mihi obtigisse (facultatem) nobilitatem vestram alloquendiantediscessum meum. Placuit praepotentibus D°>s , mihi intra octiduum imperare digresssionem ex hac provincia. Hodie illorum mandato obsequar et ubique locorum, quo pervenero, non praetermittam praedicare laudabilem gubernandi modum tum praepotentium Ordinum') tum praesertim Magistratus Amstelodamensis, cujus caput est nobilitas vestra." Respondit Dnus consul: ,,Ago gratias Dominationi vestrae et de salute, quam mihi impertiturus venisti ante abitum, et de perhumana ac plena officii oratione, qua me ambis." lum ego : „Utinam id solatii mecum omnes de communitate mea (in qua tot pauperes gemebundi) referant, ut aliuse Societate.nostra tantisper templo meo praeficiatur! Templa Hagense et Lügdunense, ablato uno, retinent alterum.4) Uno pastore erepto, remanet alter; ast ego in statione mea solus et unicus sum, et 1) Dit zal wel cum, grano salis te verstaan zijn. 2) Arnold v. Rijckewaert bleef in den Haag tot 19 Juli 1708, en Jacobus Claesman te Leiden tot het midden van 1708, toen beiden, krachtens het plakkaat van dat jaar, gebannen werden. Zie Bongaerts t. a. p. blz. 69 en verg. hierboven blz. 81. o dolor ! si a discessu meo templum omnino vacuum remaneat!" Addidit Dnus van Bree: „Licitum est D"o de Bruyn (Joanni)hac in urbe commorari; suppliciter petimus, ut ei quoque tandem libeat communitati Dai van Hier praesto esse." Respondit Dnus consul: ,,hactenus de templo claudendo nihil decretum est; hodie mane illud proponam aliis Dnis consulibus, et ante meridiem responsum curabo dare Dn° Mollo" et ad me conversus, ,,fausta, inquit. omina tibi apprecor !" Ego vero, officiose salutatoconsule, discessi e cubiculo eum comitibus. ipso extra januam usque ad secundum suggesti ') gradum nos sequente et perhumaniter salutante. Neque hoe silentio praetereundum videtur, quod lugubri isto octiduo contigit. Thomas Blackburn, Anglus natione, miles e communitate mea, prae dolorc impos mentis, cucurrit doinum Dn' Ahuys, sacerdotis saecularis, Coddaeis partibus tenaciter addicti, 2) nudoque cultro minatus: ubi, inquit, ille qui incausaest, cur sacerdos noster orthodoxus discedere cogatur ? Ubi est? Et obviam forte habens ejus ancillam impulsu trudit, sed sine laesione. Postridie facti poenitens, adiit eumdem Dominum, veniam ab eo deprecaturus. At sacerdos ille charitate Janseniana eum repulit, addens : »declarationes variae adversus te jam confectae sunt. Vir mortis es ! tu videris!" A quo tam male acceptus Thomas, cum audisset insuper rem summo Praetori s) significatam esse seque nb eo quaeri, fuga sibi consuluit. Ulo ipso dio Sabbati, pransus sum domi D"i Matiiiae van Bree, et hora 3a pomeridiana, dicto vale, praesentibus illic Dno du Bruyn, nobilisimo Dn° Mollo aliisque, rlieda vectus Amstelodamo Ultrajectum discessi, sociis Dn° Theodoro Schouten, viro praeclaro et insigni patrono meo. et D«° Coqli1), sub vesperam, auspice Deo, feliciter advectus ad urbem (quoniam in civitatc pernoctare, 1) De stoep. 2) Lucas Ahuys of Ahuysen f 7 Sept. 1734 pastoor te Amsterdam, zijn geboortestad, was een der meest verstokte en onverbeterlijkste Jansenisten. Omringd van vier gerechtsdienaren installeerde hij den Jansenistisc'nen priester de Haen in 't Maagdenhuis, doch vruchteloos. Verg. v. Rijckevorsel t. a. p. 3) De hoofdschout. 4) Ik zou denken dat men hier te lezen heeft Coocq. Willem Coeck teekende in 4708 naast Tlieod. Schouten en Óctavio Barbou het adres tegen de Jansenisten. Verg. de rijke geslachtlijst der familie Coeck bij van Rijckevorsel t. a. p. blz. 59. GESCHIEDENIS V. D. „KRIJTBERG." 13" ob sparsam illic faman adventus mui, tutum non videbatur), noctem cum sooiis exegi in suburbiis apud cauponam Calvinistam, cujusdam pagi praetorem, ubi commode habitus sum. Postridie, summo mane, Ultrajectum urbem ingressus, sacrum feci in stations P. Piers, nostri ibidem missionarii, uti et sequenti die festo SS. Apost. Petri et Pauli apud eumdem perhumaniter exceptus, turn prandio tum coena. Advenerant interea Ultrajectum P. v. d. Borglit, P. Corduanier, P. Jeursma, mecum eadem poena damnati. 1) Mens mihi fuerat Ultrajecto pergere Sylvam-ducis: at Deo. cui gratias ago, sic volente, mutato consilio cum tribus posterioribus Swollam iter arripui, remanente Ultrajecti P. Carolo v. d. Borght. Quippe si Silvam-Ducis me contulissem, fortassis in captivitatem fuissem abductus, aut certe magno in periculo versatus 2a mensis Julii, qua die ibidem Praetor cum satellitibus irruit in domos nostrorum, eos in carcerem inclusurus. 28 Junii, die Dominica, Anistelodami in t.emplo meo sacrum fecit et a meridie vesperas li. P. Joan. de Bruvn, moderator Missionis, obtenta ad id pro illo die, qui erat ultimus octidui, nobis ad colligenda vasa concessi, facultate; sed proliibitus pergere postridie festi principum Apostolorum, quo die heu ! templum illud primum vacare coepit, nisi quod virgines Deo saurae perrexerint ibidem Dominicis a meridie pueros atque puellas fidei ortliodoxae principiis erudire, quod et hactenus faciunt inoffensae. Ad nuntium decreti jam dissessus mei tam gravi horrore perculsa fuil matrona quaedam vidua Dni Francisci Bocx e communitate mea, ut lethalem inde morbum contraxerit, quo ingravesente, paucis a discessu meo diebus eftlavit animam. Pastoris sui absentiam tristemque orbitatem sentiunt quidem omnes ac dolent, at praesertim pauperes, in quibus tantus eminuit y.elus, ut suani ipsi jacturam doloremque dissimulare non potuerint. Adierunt enim 10 aut 12 numero domum consulis praesidis de Haes; petita et impetrata audientia, pastoris sui reditum enixissime deprecati sunt, non sine lacrymis et tugubri ululatu. Ab hoe consule bona quidem verba sed parum solatii consecuti, contulerunt se ad domiciliun Dni consulis Witsen, qui, auditis pauperculorum querelis visoque miserorum luctu, reposuit fateri quidem se quod magnam paterentur jacturam, at vero standum esse praepotentium ordinum decreto. Igitur neque bic recreati 1) Gebannen uit den Haag, Dokkum en Haastrecht. ipsam Amstelodamensis urbis Curiam adierunt pauperes utriusque sexus, conimunitatis meao facile quioque supra viginti, omnes consules cum e conclavi egrederentur allocuturi. Quod et fecerunt, per omnia sacra impensissime postulantes suum sibi patrem reddi. Fuit has inter muiier una, nomine Clara Prins, quae palam provoluta est in genua ante consules, repetitis identidem precibus clementiam erga cives, et reditum meum implorans, omnibus qui aderant egregium religionis orthodoxae studium admirantibus. Cum domini consules, hoe spectaculo moti, quaererent an illic omnes essent communitatis meae pauperes, responderunt non quartam eorum partem comparere. sed paucos tantummodo venisse supplicaturos, ad vitandam speciem turbarum. Instabant ergo, urgebant, precabantur quam poterant vehementissime. Tum unus e ministris hoe a consule suggestum responsorium pauperibus dedit: ut ipsi libellum supplicem a Notario publico concinnari curarent, eumque, aliorum omnium nomine sed a se solis subscriptum, offerrent Magistratui: quo inani dato consilio Praenobiles Consules pauperculis se expjdiverunt. Nee ad preces solum incitavit, sed manus etiam armavit impatiens dolor. Quippe duo tresvo audaciores zythophori larvati [vermomde of verkleede brouwersknechts of' bierdragers], versa in iram tristitia, Dnum Coetenburgum, saecularem sacerdotem, missionarium Amstelodami in Begginasio Coddistam, agressi suntin platea traha [draagkoets] vectum, gravibusqne additis minis, multum in eum debacchati sunt, proptereaquod illius causa, ut aiebant, Romano-catholici sacerdotes, et quidem culpae expertes, e provincia excedere cogerentur. Quo facto, perterritum sibique timentem graviora reliquerunt. Usque adeo excessu nostro commoti sunt animi, ac tantum abesl ut Jesuitarum proscriptione patriae quieti consulatur! Deze schatrijke Simon Franc. Coetenburg, S. T. B.F., die ook in de geslachtslijst der Spiegels voorkomt, een zoon van Mr. Jan Coetenburg, regent van 't St. Pietersgasthuis, en Cornelia Hannema, wier moeder Liesgen Spiegel was1), werd den 21sten n0. 1) Van Rijckevorsel t. a. p. tegenover blz. 11. Jan Coetenburgh was 10 April 1659 in den Krijtberg peet van Reinier C., zoon van Jacob C. en Geertrui Groenen. De door la Torre (1650) vermelde priester te Alkmaar „Reynerus a Coetenburgh S- T. L. patrimonio dives" is vermoedelijk Jacol/s broeder. (Archief v. Utrecht. XI 857.) Waren de Coetenburgen Alkmaarsche bekeerlingen? (Haarl. Bijdr. XXII. 188). vember 1700 door Mart. de Swaan, een vollen neef van Codde, als pastoor van 't Begijnhof en opvolger van den zeer achtenswaardigen David van der Meije geïnstalleerd '). Vroeger was hij, volgens de Batavia sacra (II, 405), de Swaan's kapelaan te Assendelft geweest en daarna pastoor te Purmerend. Als zoodanig wordt hij door Fr. Cousebant in 1688 geprezen als vir „studiosus et multae lectionis, qui facunde dicit" *). Door den provicaris Theod. do Cock wordt hij op het jaar 1702 vermeld onder de zoogenaamde kanunniken van Haarlem (omnes Sebasteni jurati defensores), als pastoor te Amsterdam en aartspriester van Amstelland, en een der , ,antesignani" van de weerspannigen s). In October des jaars 1704 was hij dan ook door het Haarlemsche waankapittel waardig gekeurd, naast Theodorus Groenhout en Martinus de Swaan voorgesteld te worden als kandidaat voor 't apostolisch vicarisschap *). Natuurlijk vruchteloos. Hierop schijnt te zinspelen, wat in 't anti-jansenistische Koningslied te lezen staat 5): Maar Coetenburg, die fijne prater, Blijft, als hij was, Beggijne-patcr. En in de plechtige uitvaart der Jansenisterij loopt hij, het derde paar uitmakende, naast den geöxcommuniceerden van Erckel achter het lijk8): Coetenburg, vader der Begijnen. Die ook een hooft is van de fijnen ; Erkel, die soo stout is en hart, Dat hij den Paus zijn bliksem tart. t Zij echter tot zijne eer gezegd : Coetenburg volhardde niet in het schisma. Met de overige Haarlemsche pseudo-kanunniken onderwierp hij zich aan den apostolisciien vicaris Adam Damen. Die onderwerping geeft het bekende Necrologium van den oratoriaan-Jansenist, Petrus Swert, genoegzaam te verstaan, waar deze (bl. 115) onder Ahuys' geschriften vermeldt ,.een langen 1) De Katholiek L. 126. Verg. A. J. Flament Bibliotheek des beggijnshofs p. 6—8. 2) Haarl. Bijdr. V p. 106. 3) Missio foederati Belgii pag. 3, 4, 13, 101. 4) Archief v. d. geschiedenis van 't aartsb. Utrecht. IX. 80. 5) Losse bladen der „Studiën" X blz. 39 6) T. a. p. blz. 45. brief, ten jare 1711 geschreven aan Simon Coetenburg, pastoor van 't Amsterdarasche begijnhof, toen hij van zijn oude vrienden afvallig was geworden." De bekeerling heeft dan ook geen sporen van Jansenisme op het Begijnhof achtergelaten. Hij overleed 4 Mei 1712 en werd op 't Begijnhof begraven, maar stond nog in 1 <05, blijkens liet vorenstaande, als een der roervinken van de oud-bisschoppelijken bij het goede volk bekend. IV (blz. 98). In 't vorige jaar 1718 had pater Lintgen de van De Cock ontvangen jurisdictie nog vernieuwd en verkregen van den Brusselschen internuntius, superior der missie. Ziehier : „Vincentius Santinus, abbas S4i Jois Baptistae, in Belgio ac Burgundiae comitatu cum facultate Nuntii apostolici Internuntius, et ad regimen missionum hollandicarum a S™° Do Nostro specialiter deputattus .... Cum dilectus nobis in Christo pater Adolphus Lintgens, Societatis Jesu sacerdos, a nobis suppliciter peti tecerit ut ei collatam a Revmo Dn° de Koek administrationem stationis Amstelodamensis in Montc cretaceo vulgo dictae denuo confirmaremus, Nos ejus petitioni benigne annuentes, dictum P. Adolphum Lintgens in eadem statione confirmamus, eique quantum opus concedimus ejusdem stationis Amstelodamensis directionem cum facultate ibidem verbum Dei praedicandi, confessiones sacramentales excipiendi aliaque sacramenta, etiam pastoralia, valide ac legitime administrandi, ad nostrum tamen vel R«>i Vicarii apostolici beneplacitum. Datum Bruxellis, hac septima Martii 1718, Pontiricatus Sanct. Domini Nostri Papae Clementis XI anno XVIII. Vincentius Santinus abbas S. Joan Baptistae. De mandato IUm' ac Revmi Domini mei. Thom. de Nottoby, Secretar. V (blz. 98). De Geschiedenis van 't Maagdenhuis recenseerend, deelde ik in 't XXX6 deel der Studiën een breede aanteekening mede (bl. 488—493) over de katholieke Steenhovens of Steenovens — beide spellingen komen in de oudste stukken voor — en de aanverwante families der Verwers, Bronckhorsten, Hoofden, Spiegels enz. Met het oog op den eersten waan-aartsbisschop — bl. 98 hierboven een doopeling der Krijtbergkcrk genoemd — ontleen ik daaraan het volgende. In Laurentius' doop- en trouwboek vond ik, onder een groot aantal andere Steenhovens. de volgende kinderen van een Theodorus of Dirk Steenhoven en Margareta Verwer(s). 6 Juli 1656 gedoopt Adriaan Steenhoven, zoon v. Theodorus S. en Marg. Verwers. Doopheffers: Dirck Steenhoven en Anna Claes. Dit eerste kind schijnt spoedig gestorven te zijn; want 20 Aug. 1657 gedoopt wederom een Adriaan St. zoon van enz. Doopheffers: Bernardus van Bronckhorst en Aeltje Steenhoven. 15 Juli 1659 gedoopt Anna Maria St. dochter van .... enz. Doopheffers: Dirck v. Oudshoorn en Anna van Horen. Deze Dirck schijnt broeder te zijn van dien Volkert, die met Wendela van Bronckhorst Vincentdhr getrouwd was. ') De doopelinge werd later non. 30 Aug. 1660 gedoopt Dirk St. zoon van .... enz. Meter Sophia Hendrickx. Deze doopeling was de toekomstige kapelaan van Haarlem en eerste zielzorger van 't Amsterdamsche Jongensweeshuis (,f 21 Mei 1692). Verg. de Studiiin t. a. p. blz. 460. 13 Out. 1662 gedoopt Cornelis St. zoon van ... enz. Doopheffers : Warnaert v. Bronckhorst en Josijntje v. der Does. De toekomstige p s e u d o-a a r t s b i s s c h o p van Utrecht! 25 Mei 1664 gedoopt Henricus St. zoon van .... enz. Doopheffers: Joan. Fredericx Stam en Catli. Verwers. Deze doopeling huwde later met Catharina van Campen. De overige Steenovens, Barchmannen en Wuytiersen bleven deugdelijk katholiek. VI (blz. 103). In 1737 schreef de kalme hand van P. Caers naar waarheid: „Ex quo clausum fuit hic templum nostrum, emortuae sunt sensim familiae praecipuae; supplementum quod accessit interim, non est magnum et humilioris conditionis. Baptizati sunt pueri 7; viatico et saero oleo muniti 4; matrimonio juncta duo paria, sacrae communionis refectione absumptae hostiae 3500; catechismus qui, 1) Verg. v. Leeuwen's Batavia illustrata bl. 1046 en het Geslacht Hooft, bl. 11. etiam clauso templo, habetur per devotas, aliquem etiam fructutn reddidit, sed instructio juventutis ad communionem primam aliquid passa est, quia sacerdotes aliarum stationum nolunt admitterre ad confessionem nisi a se instructos, antea eos admittebant in gratiam Dl,ae de Wale et Dominae d'Ankeveen; sed iila mortua est, liaec foris fere semper commoratur, nee potest proin illius catechismi curam et patrocinium gerere. Interim in spem contra spem pergimus optare et sperare, ut, procurante Divina Providentia, favor aliquis potens clausa nostra Hollandiae templa reserat ad Dei gloriam. VII (blz. 128). Caesar. Brancadoro, ex Comitibus Tolenianis, Dei et Apostolicae gratia Archiepiscopus Nisibensis, Abbas commendatarius perpetuus S. Mariee AntonianBe, SS. D. N. Pap:B Proelatus domesticus, Pontificio Solio Assistens, et ejusdem Sanctitatis, et S. Sedis Apostolicue in Belgio ac Burgundia? Comitatu, cum facultatibus Legati a latere, Nuntius Apostolicus, et ad regimen missionum Hollandiue ab eodem SS. Domino Nostro specialiter deputatus. Dilecto Nobis in Cliristo Rvdo Adamo Beckers, Pastori Missionario Amstelodami, salutem in Domino sempiternam. Quum exposueris, sacellanum tuum saepe in morbum incidere, necnon valetudinem tuam inflrmitati esse obnoxiam, Nos, ne Catholicis curoe tuie concreditis opportuna ac necessaria liisce prresertim temporibus spiritualia desint auxilia, tenore prajsentium facultatem, ad libitum nostrum duraturam, Tibi facimus acimpertimur, ut toties quoties id necessitas expostulaverit, Sacerdotem aliquem idoneum, et ad sacramentales Confessiones excipiendas alias approbatum eligas, qui vel tuas vel Sacellani vices supplens, stationi tuee possit ac valeat deservire. Datum Monasterii liac die 2 Julii 1795. Cesar Archieps. Nisibensis, Abbas. De mandato Excellentissimi ac Rmi Dni, Dni Nuntii: Aloysius Ciamberlani a secretis. Vlliis (blz. 135).') Ter opheldering der aanteekening van blz. 135, geef ik hier een 1) In den tekst staat abusievelijk: bijlage LX. in 't archief van den Krijtberg berustenden brief, door pater William Strickland, een ex-jezuïet, gewezen rector van 't Engelsch college te Luik, uit Londen gericht aan de Amsterdamsehe paters Beckers en Groenen, die met dezen gehandeld hadden over de wederopneming in de Societeit. Dat zeer belangrijk schrijven bevestigt in bijzonderheden wat ik aldaar en in den tekst beweerde, en 't werpt een helder daglicht over het karakter van Paccanari, wiens lijk later in den Tiber verdronken gevonden werd. Het levert tevens een nieuw bewijs, hoe de Jezuïeten, die zooveel te danken hadden aan Pius VII, slechts handelden met volkomen goedkeuring en onder aanmoediging van den H. Stoel. De belangrijke rol van P. Beckers blijkt ten overvloede. 11 Polandstreet London. 12 Dec. 1803. Mes chers et bien aimés Pères!1) P. C. La iettre et mémoire que vous avez eu la bonté de m'envoyer par le bon P. Kohlman et son compagnon, m'a été fidèlement rendue, et m'a comblé de joie. Le jour après que je 1'avais regu j'envovai le mémoire au P. Gruber, le Génóral de la Société de Jésus a Petersbourg.4) La commission, que j'avais regue de lui, ne regardoit que les isles Brittaniques, et ne devoit continuer que pour un certain temps, c'est è, dire, jusqu'a la nomination d'un Provincial ou Supérieur régulier: ce qui est arrivé par la nomination (17 Febr. 1803) du P. [Mamarduke] Stone, Président de notre collége de Stonyhurst pour Provincial. Interim Votre Révce sera peut-ètre bien aise de savoir la manière et les directions, que le P. Général nous a données pour notre réadmission ou aggrégation & nos confrères de Russie. 1°. II nous assure que le Pape lui a donné le pouvoir d'admettre les sujets de toutes les nations: ,,Do facultatc nobis a SS. Patrc data aggrcgandi socios, tam in torris catholicis quani acatholicis. me ccrtiorem fecit Sccretarius status cardinalis Consalvi, quod suo tempore per Breve Apostolieum publicabitur (Ex. epist. P5 Gs 18 Jan. 1803.) Idem multis confirmat in aliis epistolis addendo, SS. Patrem facultatem hanc vivae vocis oraculo concedere, non scripto, propter ministerium aulae catholicae *), quae omnem movet 1) Les pères Adam Beckers et Henri Groenen. 2) P. Gabriël Gruber f 26 Maart 1805. Hij was een bijzondere vriend van den Czaar Paul en Joseph de Maistre.' 3) Spanje en de minister Florida Blanca, nog altijd wrokkend. lapidem, ut dilatio impediatur, et, si resciret, novis sedem apost™. tricis implicaret". Do tous ceci vous comprendrez facilement, que cette aggrégation se doit faire avec caution et en silence autar.t qu'on peut, et principalementjsans consulter les Evèques ou vicaires Apostoliques, qui ne manqueront pas de s'y opposer.1) Lesdirections que le P. Général a données pour notre aggrégation, sont 1° pour les Profès: que les Profes après une retraite de 8 jours souscrivent propria manu la formule suivante. „Ego N N coram omnipotenti Deo, et B. V. M., ratifico professionem, a me olim factam, anno D' in tali loco, tali anno et die." Cette formule doit étre envoyée au Père Général. 2° Non professi simplicia vota sua renovent privatim, sed coram S.S. Sacramento et factis 8 dierum exercitiis. 3° Pour nos Elèves, qui sont déjè, dans la mission, le Général dit; ,,Qui a pluribus annis una cum suis praesidibus vixerunt, lii sub dircctione patris spiritualis, a provinciali designandi, in eodem ubi sunt loco suum possunt facere tyroeinium etc. et quatuor liebdomadarum S. P. N. exercitia." — J'ajoute un exirait de la lettre du P. Général. datée 28 Octobre 1803. Le P. Angiolini avait été envoyé a Rome par le P. Gén1 en qualité de Procureur Gén1 de la Société, et y fut regu avec les plus grands applaudissements du peuple et de la noblesse C'est lui, qui écrit au P. Gén1 comme suit: ,,Dum S. „Pontitex spem faceret Societatem brevi restitutum iri, subjunxi „ego id scilicet sperare etiam R. P. Generalem, qui certe prop„terea scripserat mihi, ex quacumque natione offerrentur candidati, „se eos accepturum, ne Paccanaristis quidem exceptis, praevio „tarnen diligenti examine. Quidni vero? reposuit Pontifex: sunt illi „scilicet simpliees clerici, aut sacerdotes omnino liberi, et inter eos, „sicut non ita pridem audivi sunt omnino aliqui valde probi. „Ipse Paccanarius non est idoneus, quia doctrinae expers. sed sunt „alii sufficienter docti, et, quemadmodum audio, student nunc, de, duxitque in hunc finem Paccanarius ex Germania bonos prae„ceptores. Sed hoe valde ridiculum, prosecutus est Pontifex, quod „Paccanarius velit sibi dari titulum Generalis et suis sociis nomen „Jesuitarum .... „S° Patri exposui, multis me verbis rogatum fuisse a quodam „Praelato, ut accederem ad Paccanarium, desiderantem mecum „loqui, eo quod habeat consilia quaedam mecum communicanda ..de unione cum Societate Jesu, me vero respondisse, quod cum 1) Dat gebeurde werkelijk. Vergelijk blz. 130 hierboven over Ciamberlani's houding, die echter handelde naar plicht. „numquam Paccanarium novenm, negotium proinde nullum etiam „cumjllo liabeam: quod si ille haboat, sciet profecto ubi habitem: „veniret itaque ad me qui neminem respuam. Probavit responsum „Pontifex adiecitque: Ille vos omnes ab ipso exordio delusit. Vos „ei famam coneiliastis, ille vero abutitur nomine vestro et habitu, „ut decipiat populum. .lnitio quidem ideae ejus bonae esse vide„bantur, decursu temporis explicuit illas et nunc scitur quod non „velit dare socios suos Societati Jesu, immo quod velit altare t,contra altare erigere." C'est precisément co qu'ils ont fait en Angleterre, ils ont établi un collége, mais avec si peu de précaution, qu'ils auront peine è, se tirer d'aiïaire : au moins je crains fort, quoiqu'ils soient de fort bons gens. Je suis avec profond respect. V. trés H. S. W. Strickland. Le P. Halnat, que vous connoissez, se propose de partir d'ici pour le continent. Soyez persuadé, qu'il n'a nulle commission de moi, et que le motif et 1'objet de son voyage me sont inconnus. 1) Dit schrijven is kostbaar voor de kerkelijke diplomatie van dien tijd en verpletterend voor N. Paccanari. Dat echter deze later zelfmoord zou gepleegd hebben, is niet bewezen. Een roover of persoonlijke vijand kan hem in den Tiber geworpen hebben. De paccanaristen, ontboden door J. Cramer en sinds in aanraking gekomen met A. Beckers, hebben te Amsterdam in 't begin der 19e eeuw (1803—'13) een soort van pensionaat gehad—eerst louter internaat, later ook externaat — gevestigd aanvankelijk in een huis ,,de toren van Corduan" geheeten en gelegen op de ,,hooge Kadijk." lleeds in 1806 was de inrichting overgeplaatst naar de Jodenheerengracht tegenover het Park, toenmaals de Barakken, in een huis, later bewoond door den juwelier de Vries en den heer van Leeuwen. Daar hebben onderwijs gegeven J. Kohlman, Meyers, John Henry, Nic. Aubry en anderen. De laatste directeur was de eerw. Alexander Rousseau, na de ontbinding der vereeniging in 1813 pastoor der Fransche kerk op de Booinmarkt. De school is altijd kwijnend gebleven: de meeste onderwijzers traden in de Societeit. (P. Bongaerts De Teresia-kerk bl,118>. De Haagsche pastoor-deken J. F. Sem was paccanarist geweest, 1) Verg. Achille Guidée Notices historiques II p. 85, waar de inhoud van dit allerbelangrijkst schrijven nader wordt toegelicht. IX (bl. 145). In 1801 11ad P. Meekers zich gewend tot den directeur van 't aartsbroederschap der Gedurige aanbidding, in de collegiaal van St. Maarten te Luik gevestigd. Op zijn schrijven ontving hij 't volgend antwoord: Laudetur SS. Eucharistiae Sacramentum I Nos. Decanus et Capitulum insignis Ecclesiae Collegiatae Saneti Martini Leodii, in qua Augustissimae Eucharistiae Adorationis perpetuae centrum per Bullam SS. D. N. Clementis Papae XIII constitutum est, licentiam ac facultatem impertimur R''° D»° Adaino Beckers, Pastori Arnstetodami in statione dicta de Krijtberg, ejusque successoribus erigendi in sua Ecclesia Sodalitiuin Christi Fidelium, de consensu Ordinarii, qui dato nomine fidem praestabunt, sese Adorationi dictae saltem per horam integram ipsis assignandam, quolibet anno incubituros, quique iisdem gratiis ac Indulgentiis gaudebunt, quibus locupletantur Fideles, quorum nomina in tabellis Ecclesiae Nostrae Archiconfraternitatis inscribuntur. In quoram fidem ac testimonium, praesentes expediri curavimus, sub sigillis Archiconfraternitatis et Capituli, necnon signatura unius e Canonicis Directoris ad praemissa specialiter deputati. Datum Leodii hac Locus sigilli t-f) Capitularis. J. L. Ransonet, Canonicus, custos et vice scholasticus ■Sli Martini Leods ad praemissa specialiter deputatus. Dit schrijven zond P. Beckers aan Ciamberlani, tevens met liet verzoek, naar 't schijnt, om voor zijne kerk alle aflaten te verkrijgen, eertijds aan de kerken der Societeit van Jezus verbonden. Van den vice-superior der Missie ontving hij den 9den Augustus 1801 't volgend antwoord, tevens met een rescript uit Rome. Transumptum responsi Sacrae Congregationis de Propaganda Fide: ex italica in linguam latinam versio. Quoad instantiam pro facultate erigendi Confraternitatem Adorationis perpetue SS'»i Sacramenti cum Indulgentiis jam concessis eidem Confraternitati a Sanctae Memoriae Summo Pontifice Clemente XIII, ait Sacra Congregratio : — „Cum in hoe Archivio „perquisitiones factae fuerint ad eam concessionem Indulgentiarum ,,inveniendam, nee inveniri potuerint (per eam notio liabita esset ,,de eadem confraternitate) scribas opus est ad praed"1 R. D. Pas„torem Beckers, ut clare explicet quae sit talis confraternitas, „quae sint onera imposita nomen dantibus hujusmodi Sodalitio, ,.et quae regulae, et Constitutiones constructae pro Ijona ejusdem „directione et regimine; et curet transmittere transumptum Brevis ,,sive Reseripti Indulgentiarum, quae asseruntur concessae a S. „M. Clemente XIU, una cum die Dati et subscriptionibus, ut cum ,,Registris fieri valeat collatio. — „Quoad vero dubium (prosequitur ipsa Sacra Cong0) quod idem „promovet, utrum in praesenti rerum statu possint Christi fideles ,,lucrari in Eeclesiis Belgii, quae erant. Societatis Jesu, lndulgen,,tias adnexas festivitatibus Sanctorum ejusdem Societatis, Indul,,gentias Bonae Mortis et trium ultimorum dierum baccanaliorum, ,,dum exercitium fit 40 Horarum, Sanctitas Sua concedit easdem ..Indulgentias in cadem forma, qua erant antea concessae. Con„cedit etiam Sanctitas Sua petitam Indulgentiam Plenariam in „Ecclesia de Krytberg, die Veneris post Cineres, ubi celebratur ,,commemoratio Quinque Plagarum Dni N" Jesu Christi, omnibus ,,Fidelibus, qui confessi et communicantes visitabunt ea die dictam ..Ecclesiam, ibique pro Sanctae Fidei Catiioiicao propagatione, ,,et juxta Sanctissimi Patris intentionem orabunt. ,,Poterit Dominatio Tua (item prosequitur eadem Sacra Cong0) ,,de hac Pontificia concessione certiorem facere R. D. Pastorem ,,Beckers, cum opportunum minime existimetur, ut de ea fiat ,,formale Rescriptum." Romae ex Propaga 9 Juli 1801. Michael Cardinalis de Petro Praefectus, Dominicus Archieps Myrens Secrets . Ego infrascriptus declaro, hoe transumptum responsi milii dati a sac. Congne de Propaga Fide, propria mea manu et charactere esse a me seriptum, et ex italica lingua in linguam latinam translatum; ac proinde concessas a Summo Pontifice Pio Vllfeliciter regnante Indulgentias, prout supra et in Responso praelaudato expositum est, nullatenus esse in dubium revocandas testor. Dat. Monasterii 9 Aug.' 1801. Aloysius Ciamberlani, Vice Sup. Miss. Hollandiae. mu pp». X (bl. 152). In den loop der tijden hebben de vorige kerkbezoekers teekenen van hun vromen godsdienstzin, en bewijzen hunner vereering van Gods lieve Heiligen ten woonhuize der St. Franc.Xuveriuskerk achtergelaten. Behalve de hierboven (bl. 47 en 152) reeds genoemde schilderstukken van Erasmus Quellinus Jr. (get. 1676), wi J. Cossers (get. 1657), van J. Jordaens, van P. N. Bosch en drie, meer moderne tafereelen van F. J. Navez, een leerling van Da via (het huwelijk der H. Maagd, de Maagd en het kind Jezus, de Verrijsenis des Heeren) bevinden zich ten pastoriehuize nog de volgende stukken: van Jacob Backer een Franc, Borgias in geestverrukking en een Aloysius met do lelie; van J. Colaert, dien leerling van Rembrandt, eon St. Willebrord, de afgoden verbrijzelend, en een St. Bonifatius, het Evangelie predikend, beiden in Rembrandt's trant; van den Amsterdamschen schilder Barend Graat een H. Familie en eene Madonna met het Kind; van Jan Pynas, een van Rembrandt's meesters, de herders bij de geboorte van Christus; van Ribeira (?) een Hieronymus, en eindelijk eene voorstelling der H. Drievuldigheid uit de Italiaansche school en eene kruisiging naar Rubens. XI (bl. 152). Over de prachtige remonstrans der Krijtbergkerk, een geschenk van dcri heer F. Tijthoff zaliger, vond ik in 't huisarchief de volgende verklaring: „Ik ondergeteekende, F. Tijthoff, verklaar bij deze, dat het groot Hoogwaardig, op welks voet ik heb laten graveeren: dono dcdit Fs. Tijthof 18^22, door mij is aangekocht geworden van den Hoogeerw. Zeer Geleerden Heer van Banning z. g., welke Hoogeerw. Heer mij op zijn priesterlijk woord heeft betuigd, dat dit Venerabel afkomstig was uit de groote kerk van Haarlem. ,Ik verklaar 2°, dat dit Hoogwaardig door mij aan de kerk de Krijtberg is ten geschenke gegeven, onder de uitdrukkelijke voorwaarde, dat, zoo ooit, om welke reden ook, de Paters Jezuïten uit de Krijtberg zouden verwijderd worden, dit Venerabel wezen zal een eigendom der Sociëteit en alzoo ter beschikking van den Zeer Ëerw. Pater Generaal der Societeit van Jezus. „Ik verklaar 3°, dat, dit bovengemelde door mij was opgegeven aan den Zeer Eerw. Pater F. Fol, met verzoek er aanteekening van te houden — doch daar 't niet was geschied, en van de aanneming der voorwaarden ik mijne gift had afhankelijk gemaakt, heb ik nog gewild, dat deze verklaring, nu door mij geteekend, ten eeuwigen dage in het archief van de kerk de Krijtberg zoude berusten." Amsterdam, 31 Mei 1854. Fs. TIJTHOFF. Op een nevengaand los blaadje lees ik: „Aan pater Fol. Tot Eer en Glorie van Godt, voor de Paters van de Societ. Jezu aan de Krijtberg: M. Roothaan". Hierbij teekende pater Fol aan: „Dit bedoelt het kruisje of wereldsbol, uitmakende liet bovenste gedeelte van de remonstrans — voor de eerste maal gebruikt in deze kerk de Krijtberg, 31 Juli 1822. F. Fol S. J." XII (bl. 152). Ex audientia SSrai, habita die 8 Novembris 1832, SSm"s Dominus Noster Gregorius Diva Prov& PP. XVI, referente me infrascripto Sac. Congreg. de Prop. Fide Cardinale praefecto, R. P. Francisco Fol, presbytero e Societate Jesu ac pastori Missionario Amstelodami, facultatem benigne concessit erigendi in Ecclesia, vulgo de Krytberg, de concessu Ordinarii et modo ibi non adsint Carmelitoe, Confraternitatem Beatse Mariae Virginis de Morite C irmelo, cum applicatione omnium Indulgentiarum, quas summi Puntifices praedictae Confraternitati impcrtiti sunt. Datum Romae ex aedibus dictae Sacr. Congreg. die et anno quibus supra. Gratissime sine ulla omnino solutione quocumque titulo, C. M. Episcopus Prenest. Cardinalis Pedicini praef. Vidi A. Antonucci vice-sup. Al. Hagae Com. h. 14 Decembris 18:)2, XIII (bl. 153). Ek audientia SSmi, liaDita die 9 Martii 1834, SS1»"» Dominus Noster Gregorius Diva Provid. PP XVI, referente me infrascripto sacrae Congregationis de propaganda Fide Secretario, R. P. Francisco Fol presbytero e Societate, Jesu, ac pastori Amstelodami in Ecclesia vulgo de Krytberg, facultatem benigne concessit erigendi in praedicta Ecclesia Confraternitatem SSm' Cordis Jesu, cum applicatione omnium indulgentiarum, quas Summi Pontifices pra■dietse Confraternitati impertiti sunt. Datum Romse ex oedibus dictee Sac. Congregationis die et anno quibus supra. Gratissime sine ulla omnino solutione quocumque titulo. Angelus M a i u s S. C. P. F. Secretarius. Vidi A. Antonucci, vice-sup"- M. Hagae Com. 5 Aug. 1834. (Met liet zegel van Antonucci.) INHOUDSOPGAVE. Titel en voorbericht der nieuwe uitgave I—XIY. Een 200-jarig jubilee — ligging van 't woon- en bedehuis, de Krijtberg genaamd, in 1654, bl. 1, 2. De in 1540 gestichte Societeit van Jezus, spoedig in de Amstelstad bekend; Corn. Crocus en geestverwanten 2, 3, Pater Adr. Adriaensen, de eerste Jezuïet te Amsterdam (1550) gevolgd door anderen 3, 4. Stichting der Hollandsche Jezuïetenmissie in 1592; onvaste woonsteden en standplaaten 4,5. Gewezen staties in de Amstelstad: de „Papegaai" en op de Yerwersgracht 6—9. De „Keizerskroon' en „de Zaaier" 9—11. De „Zonnebloem" 11, 12. Joannes Ryser, grondlegger der statie, later naar den Krijtberg overgebracht — levensbijzonderheden en lotgevallen 12, 13. Roomsch en onroomsch Amsterdam in 't begin der 17' eeuw 14—21. Gerardus Martini en Joan. Paludanus, twee voorgangers van pater Laurentius 21, 22. Petrus Laurentius, stichter der St. FranciscusXaverius-kerk — levensbericht 25, 26. Laurentius te Amsterdam — toestand der zendelingen aldaar 26—28. In 1654 vestiging op den Singel 29. Aanslag der Jezuïeten op de Amstelstad 30- 32. Proscriptielest der bedehuizen en verslag van den visitator Thomas Dekens 33, 34. Nadere bijzonderheden over Laurentius - houding der vroedschap 35—37. Bekeerlingen: Christoffel van Ranzau 37; Joost van den Vondel, de zanger der offerstaatsie van Dina Noordyck, der klopjes en begijntjes 38-44; Reyer Anslo 44—46. Eervol getuigenis en Laurentius' doop- en trouwboek 47 — 49. Dood van Laurentius, z\jn portret en een lofvers op hem 49,50. Pater Judocus Eelbo 51, 52. Pater Joannes van Winterswyck 52—54. Pater Henr. Halman 54. 55. Verzoekschrift van Vondel c. s. 56—58. Pater Joannes Laurentius Proch en liachelyke toestand der zendelingen 58—60. Pater Gregorius Martens 60—62. Pater Phil. Happart 62. Pater Jacobus Vlemincx 63, 64. Woelingen en kuiperyen der Jansenisten onder pater Franciscus Gilles 64 - 67. Brief van den ambassadeur Cramprich 68. 69. De apostolische vicaris Codde en de Amsterdamsche Jezuïeten 69—72. Codde te Rome aangeklaagd en veroordeeld 72—76. De provicaris Theodorus de Cock gebannen en en de Jezuïeten bedreigd 76—78. Laaghartigheid der Jansenisten en banvonnissen door hen uitgelokt 78—82. Verzoekschrift aan de Staten van Holland, door 40 Amsterdamsche notabelen aangeboden 83—86. Vertrek van pater Gilles, zijne lotgevallen 86—87; zijn doop- en trouwboek 87—89. Lot der Jezuïten-staties 89, 90. De Kr\jtbergkerk officieel gesloten 90. Pater Adolf Lindtgen te Amsterdam, dreigend gevaar 91—93. De keurvorst van de Palts 93—97. De balling hersteld en weer bedreigd 98. De zaak van Thorn, 99, 100. Zijn doop- en trouwboek 100—102. Pater J. B. Caers 102—104. Pater Matthias Thomassen 104. De Societeit opgeheven en behouden in Rusland, toestand in Noordnederland 105—107. Pater Adam Beckers te Amsterdam, levensbericht 107—110. Door de Congregratie der Propaganda als dienstdoende priester in den Krijtberg toegelaten 110-111. Poorter der Amstelstad 111,112. De Krijtbergkerk heropend; beschrijving door S. Stijl en J. Kok 112—114. Beckers, opvolger van Thomassen, en 't comité van werkzaamheid 114, 115. Beckers en de aartspriester Ten Hulscher 115—120. Beckers, Huleu en de eedquaestie 120-127. Beckers en Brancadoro 128, zjjn medehelpers 129. Beckers' testament en zijn onderhandelingen met de Jezuïeten in Rusland 129, 130. Met Hendrik Groenen weder opgenomen in de Societeit, eerste superior deiherstelde Jezuïten-missie 130. Beckers en A. Ciamberlani 130. Beckers en de jeugdige Joannes Roothaan, het H. Vormsel 131, 132. Beckers en de ontluikende kerk in N.-America 133, 134. Beckers en de Paccanaristen 135. Zijn schrijven over't herstel der Jozuïetenorde 136—142. Uit zijn aanteekeningen 142—144. Zijn overlijden en portret 144, 145. Pater Henricus Groenen, Petrus Brusseler en Ludovicus Donche 145—147. Henr. Corn. de Bont 148. Pater Arnoldus Luyten 148. Pater Franciscus Fol en zijne medezendelingen : Petrus Peeters, Gerardus Koek, J. B. Goens, Arnoldus Frentrop en Joannes Loeffen 149. Vergrooting der kerk en verbouwing des huizes 150—152. Bezorgdheid des herders voor zijne schapen 152, 153. Jaarbrieven van 1849 blz. 153,154. Dood en doodsbericht van pater Fol 154—156. Fol en de politiecommissaris S. "Wiselius 156, 157. Pater Andreas Consen, overste en provinciaal 158. Bladzijde aan de nagedachtenis van pater Frentrop gewijd 159—164. Kerkelijke plechtigheden onder P. Consen. de congregaties door hem opgericht, zijn vertrek naar Maastricht en Nijmegen — zijn overlijden 163—165 Pater Joannes Ruscheblatt — levensbericht, werkzaamheden, overlijden en begrafenis 166—170. Pater Petrus van de Goorbergh. oprichting van „Geloof en wetenschap" 170—172. Necrologium van pater Peeters 172, 173, van pater Loeffen 173—175, van pater Schutte 175,176, van pater Smits 176, 177. Het oude bedehuis en de stichting der nieuwe St. Fran* ciscus-Xaverius-kerk door pater J. van Heivoort 177 179 Opening daarvan en beschrijving 180—182. Inwijding door Zijne Doorl. Hoogw. Mgr. C. Bottemanne. bisschop van Haarlem 182. Versiering der kerk, het nieuwe orgel 183. Pater Carolus Schmier en 't liefdewerk dc. catechismus 184. Dood van pater JoannesJans 185. Pater L. Steger en zijn medewerkers 185, 186. Overladen van pater II Verweerd en gebed van Vondel 189. Bijlagen en verbeteringen 190—208. Inhoudsopgave 209—211. AFBEELDINGEN EN PORTRETTEN. Portret van P. Laurentius tegenover den titel De oude kerk van buiten bl. VIII De oude kerk van binnen „ IX De nieuwe kerk van binnen tegenover bl. 1 Portret van Pater Laurentius bl. 24 Fasciniile van Laurentius' schrijfhand „ 39 Portret van P. Adam Beekers „108 Portret van P. Andreas Consen „158 Portret van P. Andreas Frentrop „162 Portret van P. Joannes Russcheblatt „166 Portret van P. Petrus van de Goorbergh. . . . „171 Voorgevel der nieuwe kerk „178 Portret van P. Joannes Heivoort „179 Portret van P. Carolus Schmier „184 Portret van P. Henricus Verweerd „186 Portret van P. Lucianus Steger „ 187 X