:!(>:( : B tjp-* A L ? in del5e lö-en ïï'eeuw VAN JoWWlCLlF ,en3omamnesHuss '-TOT OP DEN VREDE '■/ vanmünster en ',-OSNAKRUCK IN <7 • i648 • " beschreven door U 68 B u - Geschiedenis der Hervorming IX DE löde, 10de en 1.7'de Eeuw. (Van John Wicliff en Johannes Huss tot op den vrede van Munster en Osnabruck in 1648.) Beschreven voor het Nederlandsche Volk DOOll Pv HUSEN, c"Ridder in de Orde van öranje-<3Vassau, Schrijver van eene ,,Geschiedenis des Vaderlands" in 2 deelen van ± 800 bladzijden, van het üeven van JConing Willem JIJ, van de levensbeschrijving van cPrins Willem I in „ Vorstenhuis en Vaderland", van de Jlfzwering van Philips li in 1581 en van verschillende paedagogische werken. DOESBUim, J. C. VAN SCHENK BRILL. 15)03. AAN DES LEZE 11 Toen in 't voorjaar van 1000 de Heer J. C. van Schenk Rrill, Uitgever te Doesburg, met de vereerende uitnoodiging tot mij kwam om voor het Nederlandsche \o \ een Geschiedenis der Kerkhervorming in de 15dl'< lO en 17ie Eeuw is voleindigd. De 20ste breekt aan en hare voorgangster is opgenomen in het zeer wijd uitgestrekt gebied der wetenschap, door ons Geschiedenis geheeten. Geen wonder, dat dooide menschheid in 't algemeen en door de christenvolken in 't bijzonder als bij vernieuwing de blik wordt gericht naar die wetenschap. Inzonderheid naar het gedeelte, dat we kennen als Geschiedenis der Christelijke Kerk. En wederom uit die Geschiedenis naar dat gedeelte, waarin we de Kerk na eeuwen van diepe inzinking en ontaarding zien opwaken uit haren doodslaap. Waarin wij haar «le boeien zien verbreken, die menschelijke instellingen, tal van afdwalingen, bijgeloof, priesterheerschappij, legende en traditie haar hadden aangelegd. Waarin zij haren zegenrijken invloed op het lot en liet leven van millioenen herneemt en als weleer den kraclitigsten weerstand biedt aan duisternis en dweepzucht en liet licht der goddelijke genade helder doet stralen in het hart, dat dorst naar den levenden God. De Geschiedenis van de Kerkhervorming der 15de. 1GJ« en 17Je Eeuw is de geschiedenis van 's Ileeren groote herscheppende daden, welke eensdeels terugleidden tot het oorspronkelijk Christendom, anderdeels dit Christendom, het Christendom van Jezus en Zijn apostelen, voor de nieuwere tijden dienstbaar maakten aan de verheerlijking des volzaligen Gods: Vadek, Zoon en Heiligen Geest. Dit nieuwe scheppingswerk vestigde het oog der gemeente, in de meest omvattende beteekenis van liet woord, op den geopenden toegang tot den troon der genade; geopend door de verschijning van den Zone Gods in het vleesch, door Zijn leven en leer, door Zijn lijden en sterven, door Zijn opstanding en hemelvaart en door Zijn, haar ten goede, gezetenzijn aan de rechterhand des Vaders. Zoodat opnieuw in waarheid mogelijk werd, dat zonder tusschenkomst van eenig schepsel, de geloovige rechtstreeks gemeenschap oefent met Hem, gelijk Augustinus die gemeenschap teekent als 's menschen hoogste geluk, als hij zegt: „Gij o God! hebt ons geschapen tot U en des menschen hart is onrustig, tot het rust in U!" In dit boek zal, ten dienste van het Nederlandsche volk, in zijn groote meerderheid zonen en dochteren van de martelaren en bloedgetuigen om des geloofs wille, van de heldhaftige strijders voor de onschatbare, heerlijke godsdienstige en burgerlijke vrijheid, wederom de schoone geschiedenis der gezegende Kerkhervorming, de grootste gebeurtenis der nieuwere tijtien, worden beschreven. Het standpunt, docr den schrijver ingenomen, is het standpunt des geloofs in den Cuiusn s naaide II. Schrift. Dit dringt hem tot de strengste objectiviteit in de vermelding der feiten; tot de ruimste waardeering van het goede, waar het ook gevonden wordt; ook tot afkeuring van het verkeerde in eigen geestverwanten. Alleen, wat als waarheid door hem is bevonden, zal worden beschreven; het twijfelachtige, onzekere, veel meer hel onware wordt terzijde gesteld. De eere der Deformatie is, dat ze uit de waarheid is. Slechts door de waarheid kan ze overwinnen! Ten einde de hooge waardij der Hervorming te kunnen verstaan, is aan haar geschiedenis een korte schets van die der Christelijke Kerk voorafgegaan. Deze moet dienen om de noodzakelijkheid der Deformatie te leeren erkennen en bare zegeningen voor al de volgende eeuwen des te hooger te kunnen waardeeren. j^ERSTE pEDEELTE. OVERZICHT VAN DE GESCHIEDENIS DER CHRISTELIJKE KERK SEDERT HAAR ONTSTAAN TOT OP DE VOORLOOPERS DER HERVORMING. EERSTE AF DEELING. Van 's Ilecrcn hemelvaart tot Constantijn den Grootc. 33—323 n. C. de hemelvaart des Ileilands eindigt de geschiedenis van liet aardsche |T^^fleven des Heeren. Vertrouwend op Ilem, „wien alle macht was gegeven in den hernel en op de aarde", stonden Zijne discipelen gereed om Zijn last te -v- volvoeren: „Gaat dan henen, onderwijst alle volken, dezelve doopende in den Y naam des Vaders, en des Zoons, en des Heiligen Geestes, leerende hen onderhouden alles, wat ik u geboden heb". (Matth. 28 : 18, 10). Op liet Pinksterfeest der Joden, tien dagen later, ontving de schare van omtrent 120 personen, die te Jeruzalem eendrachtelijk bijeenkwam, den Heiligen Geest; :;oo<) zielen weiden dien dag toegedaan, en van dit tijdstip treedt deze vergadering voor de wereld als gemeente, als Kerk van Christus, op. Aanvankelijk tot Jeruzalem beperkt, breidt straks door de vervolging, die Stefanus doodde, de gemeente zich uit in Judea, Samaria, Galilea, spoedig tot Damascus en Antiochië in Syrië. Eerst treden alleen Joden tot haar gemeenschap toe. Tegenover haar staan de Joodsche secten. Die der Phariseën, derechtzinnigen,ijverend voor de wet en de bewaring der Joodsche nationaliteit; die der Sadduceën, de rechtvaardigen, venverpers der overlevering en loochenaars van opstanding en engelen. Deze laatsten staan niet vijandig tegenover llellenische ontwikkeling en Giïeksche en Romeinsche beschaving; maar zoeken steun bij de aardsche machten: aanzienlijken en Herodianen. De Esseën vormden een afgezonderde secte van hen, die liefst in samenwoning toefden aan de kusten der Doode Zee en een stieng ascetisme huldigden. . Met de bekeering van Paulus trad het Christendom m de Heidenwereld op. Antiochië werd hel centrum, vanwaar zich de christelijke zending westwaarts wendde. Op Cyprus, in Klein-Azië, in Galatië, Philippi, Thessalonica en Corinthe, ook in Kphese werden middelpunten gevestigd, rondom welke vele kleinere christengemeenten zich groepeerden. Paulus verwierp voor de heidenen bij hunne aanneming tot christenen ile ceremoniëele inzettingen en de besnijdenis. De kerkvergadering te Jeruzalem (Hand. 15) verordende alleen de naleving der Noacliische geboden. Hierdoor was een der gewichtigste hindernissen voor de bekeering der volken uit den we" «eraimd. Met ongeloofelijke snelheid werden nu vele duizenden Joden, die no» aan de spijswetten en den sabbath vasthielden, voor het Evangelie gewonnen. Maar ook groote scharen heidenen, tot zelfs in Rome, leerden liet Christendom kennen, als predikende de verlossing van de macht der zonde door Christus' bloeden de rechtvaardiging door het geloof in Zijn Naam. Zoo wies de gemeente, die zalig wordt. Vrucht van haar zaligmakend geloof was de bewustheid der aanneming tot kindereu Gods. door den II. Geest gewerkt. Het leven der gemeente kenmerkte zich door: liefde, blijdschap, vrede, lankmoedigheid, goedertierenheid, goedheid, geloof, zachtmoedigheid, matigheid. (Gal. 5 . 22). In de samenkomsten der gemeente, inzonderheid op den dag des Hoeren, den dao Zijner opstanding, werd het Avondmaal, door Hem ingesteld, gevierd. De geloovifen baden, zongen, lazen een gedeelte der H. Schrift, later ook de zendbrieven, vermaanden elkander en dankten den Heere voor Zijne onuitsprekelijke gaven in Christus. In hunne gebeden gedachten zij de nooden en behoeften der gemeente, der lijdende broeders en zusters en verzorgden zij naar hun vermogen de armen. Soms «eraakten zij in geestverrukking; eene enkele maal werden openbaringen meegedeeld. Zij zongen psalmen, lofzangen en geestelijke liederen. Ook deelden zij hunne inzichten mede in het werk van Christus, Zijne verschijning op aarde en de beteekenis Zijner leer, in Zijne redenen verkondigd. De toetreding tot de gemeente geschiedde door belijdenis van Jezus' Naam en door den II. Doop. Op zeer eenvoudige wijze traden enkele leden der samenkomst meer dan de andere np den voorgrond. Mannen en vrouwen, die hun huizen voor de ontvangst der broederen openstelden; personen, die op andere wijze de gemeente dienden, werden voorstanders" geheeten. Al spoedig werden voor den dienst der armen diakenen" gekozen; weldra werden sommigen door de gemeente als „ouderlingen" gesteld, van welke weder eenigen in liet Woord dienden en de leidingen sticlitiii" der gemeente op zich namen. Zoolang de apostelen leefden, stonden de "emeenten met hen in nauwe betrekking. Hun woord en beslissing werd aangemerkt als bekleed met goddelijk gezag. Behalve door Paulus, Barnabas en Silas werd het Evangelie verkondigd door Petrus na diens vertrek uit Jeruzalem (Hand 12), in Antiochiê en Baby Ion. Of hij bisschop van Rome is geweest, ja zelfs of hij ooit in Rome is geweest, is geheel onzeker. Pim.ims arbeidde in Pltryyië, Thomas onder de Parlhen, Andreas onder de Scythen. Wellicht is Bartholomeus in Indië werkzaam geweest. Allen stierven den marteldood, uitgezonderd Johannes, die de verwoesting van Jeruzalem overleefde en tot in lioogen ouderdom een levend getuige van Christus in Ephese is geweest. Tijdens de vervolging onder Domitianus werd liij naar 1'atmos gebannen, waar liij de „Apocalypse" schreef. Later vrijgelaten, keerde hij naar Ephese weder. Dat liet Christendom in zijne uitbreiding in botsing moest komen niet de heidensche staatsmacht is gemakkelijk te begrijpen. Juist de vrees voor meerdere uitbreiding veroorzaakte deze botsing en leidde tot vervolging. In vele oorden, o. a. van Ritliynië, stonden de heidensche tempels verlaten; de feesten ter eere der goden werden niet meer gevierd; het voeder voor de olTers der goden vond bijna geen koopers meer. Zoo klaagde Pijnius. Beeds vroeger hadden de zilversmeden te Ephese Paulus aangevallen, omdat de verkoop der zilveren tempeltjes vau Diana zoo verminderd was. Ook stond het Christendom als monotheïsme beslist tegenover het heidensch polytheïsme; de christelijke zedenleer tegenover de in het Romeinsche ï-ijk heerschende rechtskundige en zedelijk-godsdienstige begrippen. Het koninkrijk Gods, alleen sterk door zijne geestelijke kracht, wederstond de almacht der Caesars van liome. Rome, dat schier alle godsdiensten duldde, omdat alle overwonnen volkeren den Caesar godsdienstig wilden vereeren, kon den christen niet verdragen, omdat deze weigerde aan Caesar te offeren. Zoo ontstond de strijd tusschen de geestelijke en de wereldlijke macht, tusschen den als God vereerden keizer en de christelijke conscientie. Voeg hierbij, dat de haat en verachting, die de Romeinen den Joden toedroegen, op de christenen oversloeg en die haat hen van allerlei zonden, als kindermoord, ontucht, staatsverraad en goddeloosheid beschuldigde, en er is niets bevreemdends in de schrikkelijke vervolgingen, door Jezus' Kerk gedurende eeuwen ondervonden. Deze woedden dan ook in de hevigste mate onder Neiio, Domitianus, Trajanus, Marcis Aurei.ius, Septimius Severus, Decius, Vai.erianus en Diocletianus. Maar „het bloed der martelaren werd het zaad der Kerk". Godverheerlijkend en predikend straalde de geloofsmoed der christenen voor de oogen van vervolgers en toeschouwers. De martelaren gingen, met de liefde voor Christus in het hart en den hemel in het oog, blijmoedig ter strafplaats. Zoo stierf op 120-jarigen leeftijd de godzalige Simko.n, bisschop van Jeruzalem, onder Trajanus. Eveneens Ignatius van Auliocliië. Hij noemde den dag zijner heenvoering voor de leeuwen in de arena zijn geboortedag voor het eeuwige leven. Polycarpus van Smyrna, leerling van den apostel Johannes, weigerde op 80-jarigen leeftijd Christus af te zweren. „Hoe zou ik", vraagde hij, „mijn Koning vloeken, die mij zalig heeft gemaakt?" Justinus de martelaar, vermaard door zijne merkwaardige bekeering, beroemd door zijnegroote geleerdheid, die hem den bijnaam van „Christen in den filosofen man tel" schonk, verwierf daarbij de martelaarskroon. Ook de bisschop Pothinus, de diaken Sanktus en de godvruchtige slavin IU.axmna sieren de Kerk als standvastige bloedgetuigen. Onder Septimius Seveius woedde omstreeks het jaar 200 eene vreeselijke christenvervolging. Onder de martelaren staat Perpetua van Cartliago, eene jonge vrouw uit een edel geslacht, boven velen. Zij werd met haar kindje, dat zij zoogde, in den kerker geworpen. Haar oude vader poogde haar te vergeefs tot afval te bewegen. Hij sprak van de schande, die door haar dood op zijn hoofd zou nederdalen ; hij wees haar op den zuigeling, dien zij hulpeloos achterliet. Noch zijne tranen noch zijne gebeden vermochten haar tot wankelen te brengen. Door wonderbare droomen, die haar zaligheid en heerlijkheid aankondigden, gesterkt, ging zij met Félicitas, hare slavin en zuster in Christus, in liet amphitheater om door de wilde dieren gedood te worden. Neergestoten door de wilde koe, werd zij door gladiatoren verder afgemaakt. In Egypte, binnen Alexandrië, werd de jonkvrouw Potamiaena met hare moeder Marceixa langzaam in ziedend pek ten doode gemarteld. Onder Decius en Valeiuanus brak een nieuwe vervolging los, nu vooral tegen de voorgangers gericht. Wij tellen onder haar slachtoffers den beroemden Kerkvader Origenes, voorts Cyprianus van Carthago en vele anderen. Onder keizer Gai.i.iëxls ging het beter, liet Christendom werd tot een in den staat toegelaten religie verklaard. Tijdelijk hielden de vervolgingen op, tot zij onder Diocletianus voor de laatste maal en nog eens zeer vreeselijk woedden. Gedurende drie eeuwen bijkans waren tienduizenden kloekmoedig voor den naam en de zaak van Jezus in den dood gegaan. Van hunne namen zijn slechts weinige bewaard; maar Jezus kent ze allen. Ze zijn geschreven in het boek des Lams, dat voor Gods aangezicht ligt. Zoo gaat het Christus' uitverkoornen; Zoo groeit de lelie onder doornen; De roos op scherpe doornenhagen; Zoo trekt men zegen uit de plagen. Geen akkers worden 7.00 gezegend Als Christus' Kerk , van bloed beregend ... Dees roode druppels zijn robijnen, Die boren licht, hier donker schijnen, Dit zijn de echte lievereien Om de allervroomsten t' onderscheiden. „God was in Christus de wereld met Zich zeiven verzoenende, hunne zonden hun niet toerekenende" (2 Cor. 5 : 19). Deze prediking werd gebracht tot Jood en Heiden. Allen, die in Christus geloofden, gehoorzaamden aan de roepstem tot boete en bekeering en verbonden zich tot een leven van dankbare liefde jegens God en den naaste? De apostelen, door den H. Geest geleid, ontwikkelden in hun prediking en hun brieven deze leer van genade, verzoening en liefde. Wel was er aanvankelijk eenig verschil tusschen de Joodsch-Christelijke en de Paulinische gemeenten; maar na de verwoesting ven Jeruzalem, toen de aardsche verwachtingen voor Israël meer verbleekten, heeft zich het Christendom ten slotte in universeele richting ontwikkeld. De brieven der apostelen, de Evangeliën vormden allengs den omvang der christelijke kennis, door hen gedurende hun leven nog nader toegelicht. Na hen leerden de Apostolische Vaders, die nog onder den persoonlijken invloed deiapostelen hadden gestaan en door hen tot hun arbeid waren toegerust, zooals Clemens, die uit Rome een brief aan de gemeente van Corinlhe heeft geschreven; Barnabas, Ignatius, Polycarpus worden tot hen gerekend. In de grijze oudheid verliest zich „de Leer der Apostelen", die den oorsprong onzer „Twaalf artikelen" uitmaakte. Het stuk verscheen omstreeks liet jaar 150 11. C. Na de Apostolische Vaders traden de beroemde Kerkvaders op, die zich ten taak stelden tegen de reeds oude en nieuwe dwalingen op te treden en daardoor tevens de christelijke leer op uitnemende wijze in hunne geschriften ontwikkelden. Zoo ontstond de christelijke wetenschap. Onder hen rekent men in het Westen Irenaeus , Tertci.uanus, Cyprianus. In het Oosten bloeiden Origenes, benevens de scholen te Alexandrië en te Caesarea. Het Heilig Avondmaal maakte in alle gemeenten het middelpunt der godsdienstige samenkomsten uit. Daarnevens bestonden de A gap ai of liefdemaaltijden; ook vindt men van den aanvang reeds geregelde samenkomsten op den dag des Ileeren. Langzamerhand kwam men er toe om te doopen in den naam des Vaders, des Zoons en des Heiligen Geestes. Sedert het midden der tweede eeuw had elke gemeente een eenvoudige organisatie. Zij werd verzorgd door ambtsdragers. Deze waren de bisschoppen, presbyters en diakenen. Den bisschop was de leiding der godsdienstoefeningen opgedragen. Hij sprak het gebed uit en diende den H. Doop toe aan hen, die belijdenis des geloofs allegden, en ging voor in de uitdeeling bij het breken des broods in het II. Avondmaal. Lang nog werd het bezit van profeten en leeraars als gave des 11. Geestes aangemerkt. „De natuurlijke aanleg en de inwendige roeping vonden in den apostolischen tijd in sommige leden nog eene bijzondere verhooging en heiliging in de buitengewone geestesgaven (charismata) van den Heiligen Geest. Na den dood der Apostelen, wier gaven eenig waren, oefenden zij door leering en openbaring grooten invloed uit. Straks vereenigden de bisschoppen den arbeid \an prediking en leiding in luinne personen en zoo openbaarde zich in het bisschoppelijk ambt de vereeniging van herder en leeraar der gemeente. De bisschoppen namen eene dienende plaats in, terwijl de presbyters haar bestuurden en de diakenen den dienst der barmhartigheid vervulden. Toen de gemeenten in omvang toenamen, werden voor de lagere kerkelijke diensten nieuwe ambten ingesteld. Daaronder worden gerekend: onderdiakenen; acoluthen of bisschoppelijke dienaars; exorcisten, duivelbanners, aan wier zorg de bezetenen waren aanbevolen, ook de doopelingen werden hun toevertrouwd; lectoren en deurwachters. De confessoren of standvastige belijders gedurende de vervolgingen hadden grooten invloed op de keuze der ambtsdragers. De nauwe verbinding der verschillende gemeenten werd door brieven en christenen, die aanbevelingsbrieven van hun bisschoppen medebrachten, in stand gehouden. Voor zaken en beraadslagingen, die schier alle kerken raakten, kwamen provinciale synoden bijeen. De bisschoppen der hoofdsteden, metropolieten geheelen, waren in die vergaderingen voorzitters. De roeping der gemeente was „waardig het Evangelie te wandelen." Ergelijke zondaars mochten niet in haar midden verblijven; zij werden door den ban of uitsluiting verwijderd. Andere overtredingen werden in de samenkomsten voor God en de broederen beleden, waarna de gemeente haar gebed om vergeving tot God den Ileere opzond. Nevens de hardnekkige overtreders werden ook de afvalligen en ketters met excommunicatie of uitsluiting buiten de kerkelijke gemeenschap getroffen. Later werden de afvalligen, die berouw toonden en om wederopneming vraagden, na zekere boetetucht opnieuw aangenomen. Nu eens werden de hoetelingen overdreven gestreng, dan weder in het oogloopend zacht behandeld. Reeds in de vroegste tijden der Kerk ontstonden gevaarlijke dolingen. Er waren er, die de opstanding loochenden of als Hymeneus en Piiiletus leerden, dat de opstanding aireede geschied was (2 Tim. 2 : 43). In Corinthe vormden zich partijen, die zich naar Paulus, Appollos, Cefas of Christus noemden. Eenigen verboden te huwelijken. Sommigen loochenden, dat Jezus Christus in het vleesch was verschenen (I Joh. 2); anderen verachtten de zedewet (brief van Judas); waarschijnlijk behoorden de Nicolaïten tot hen (Openb. 2). Uit het Joden-christendom ontstonden sommige Judaiseerende secten, als: die der Nazareërs, die zich dooide mozaische ceremoniewet gebonden rekenden en, overeenkomstig met hun Joodsche denkbeelden, een duizendjarig rijk van Christus op aarde verwachtten; die der Ebonieten, die Jezus wel als Messias erkenden, maar toch slechts als een bij den doop met goddelijke krachten toegerusten mensch. Zij verketterden Paulus en waren vurige chiliasten. De dwalingen van Montanus, de leeringen der Gnostieken van allerlei soort beroerden de Oude Kerk niet weinig. Evenwel scherpten die afdwalingen in leer en leven de geesten tot diepergaand onderzoek en het staan naar helderder licht en inzicht in de waarheid. TWEEDE AE DEELING. Van Gonstantijn den Groote tot de opkomst van den Islam en Karei den Groote. 323—800 n. G. 4jSjfet Christendom had zich gedurende de drie eerste eeuwen van zijn bestaan sfp?**1 jn geheel liet Romeinsche geliied rondom de Middellandsche Zee uitgebreid, üfllet telde zijne belijders bij tienduizendtallen. Zij werden gevonden onder de ^ geringen, de slaven, maar ook in de hoogste kringen, onder den Romeinschen 1 adel. Na de laatste, zeer lievige vervolging, onder Diocletianus, waren milder gezinde keizers met bet purper bekleed. Die gunstiger stemming verbief zieb bet boogst in Constantijn', die in 324 over al zijne tegenstanders zegevierde en weder, zooals dit vroeger plaats vond, alleenheerscher weid. Ilij begreep de toekomst der Christelijke Kerk, erkende baar in baar waardigheid, betoonde zich haar vriend en gebruikte haar hiërarchie als middel om de eenheid van het rijk te bevorderen. Vooral politieke redenen bewogen hem om het christendom de aanzienlijkste plaats onder de godsdiensten te schenken. Daardoor kwam in vele opzichten eene merkwaardige verandering. Aan de Kerk en haar bisschoppen werden groote voorrechten geschonken. Haar dag des Ileeren verhief Constaxtun tot den dag van den hoogsten God. Van gelijkstelling der Kerk met de oude godsdiensten kwam bet tot inplaatsstelling. De Christenen werden tot de aanzienlijkste ambten verheven; het heidendom als dwaling gebrandmerkt, ja, in vele opzichten beperkt en tegengestaan. De keizer verlegde den zetel van het rijksgebied uit bet oude /{ome naar bet gunstig gelegen Hyzantium, dat naar hem den naam Constantinopel ontving. Tot openlijke belijdenis van bet Christendom kwam bet bij hem eerst kort vóór zijn dood; op zijn sterfbed liet hij zich pas doopen. Toch had hij reeds lang te voren op het inwendig leven der Kerk grooten invloed uitgeoefend, teneinde aan de heerschende verdeeldheden een einde te maken en tegelijk zijn politiek streven te bevorderen. De verandering was groot. De Christelijke Kerk had over hare vijanden gezegepraald. Al de glans, die den troon des Caesars omstraalde, weerkaatste op haar. zag het heidendom wegsterven en de afgodstempels verlaten, llaar tempels werden gevuld met de vele duizenden proselyten, die op 's keizers voorbeeld, hem in zijne bekeering volgden. Reeds had de Kerk veel uit de gedachtenwereld iler beidensche filosofen in zich opgenomen en in haar christelijke ideeën verwerkt. In haar strijd niet het ongeloof was de wetenschap der klassieken haar te hulp gekomen en daardoor ontwikkelde zij zich om dieper door te dringen in de godsdienstige vraagstukken, welke in den aanvangstijd des christendoms nog meerendeels onopgelost waren. Gedurende al de vervolgingen had de Kerk tot dusverre baar eigen levensbegin- selen. grondgedachten en streven bewaard. Om den persoon des Heilands als middelpunt was hare kennis gegroepeerd. Hierdoor was de God der Christenen inderdaad zeer verre verwijderd en onderscheiden van den hoogsten God, uit de oude godsdiensten , het syncretisme, afgeleid. De idee der verlossing in Christus, hoewel op verschillende wijzen ontwikkeld, was zoowel door den wijsgeer als door den eenvoudigste te verstaan. Hierbij sloot zich aan het machtig beginsel der liefde, die de Kerk bezielde en allen vereenigde in de liefde van Christus, hoe verschillend dikwerf ook begrepen. Tevens bleek de Kerk een machtige organisatie te bezitten door de innige verbinding harer leden en den eenvoud harer besturen. Allicht kon zij voor de wereldlijke machten gevaarlijk worden, wanneer in haar bisschoppen machtige persoonlijkheden optraden. Toch bleven de verschillen niet uit. Hoe zou het anders hebben kunnen zijn'? Teneinde aan bestaande verdeeldheden een einde te maken, werd door Constantijn de Rijkssynode te Nicea bijeengeroepen (32.Y). Reeds vroeger was de twist over de Paaschfeestviering bijgelegd. Thans moest te Nicea beslist worden in den strijd tusschen Am is, presbyter der Paucaliskerk en Alexander , bisschop t e Alcxandric. Arius leerde, dat de Zoon Gods wel de Logos was, die voor alle dingen bestond, maar geen persoon in het goddelijk wezen. De Zoon was het eerst geschapen en voorts had God de overige dingen door hem geformeerd. Alexander leerde, dat de Zoon een zelfstandige goddelijke persoonlijkheid in het goddelijk wezen is, van eeuwigheid door den Vader gegenereerd. Deze strijd deed de Keikop hare grondvesten trillen. De invloed van Constantijn of liever de wil des keizers beheerschte het concilie. Arius werd veroordeeld en zijn leer vervloekt, zijne aanhangers werden afgezet. Zeker was de leer van Arius hoogst gevaarlijk en geschikt om het christendom in heidendom om te zetten. Jammer evenwel, dat door Constantijn's optreden deze beslissing tot stand kwam. De beroemdste kerkvader dier dagen Athanasius, de opvolger van Alexander, zette het begrip zijns voorgangers nog scherper uiteen en redde, als middel in Gods hand, het christendom uit den stroom van het Grieksche godendom, waarin het dreigde onder te gaan. Wel wonnen «Ie Arianen andermaal terrein; hun verbannen bisschoppen keerden weder. Athanasius vluchtte uit Alexandrië naar Rome, terwijl hij op twee Synoden inliet Westen werd veroordeeld. Na den dood der zonen van Constantijn, kwam keizer Juliaan aan de regeering, die het heidendom opnieuw ging begunstigen, en zonder vervolging het christendom trachtte af te breken. Zoo werden de tegen elkander strijdende christenen een tijdlang in afwachtende houding gesteld, tegenover de maatregelen van den „Apostaat". Toen deze in 303 in den strijd tegen de Parthen doodelijk gewond was, riep hij stervende uit: „Gij hebt overwonnen o, Galileër"! Sedert was van herleving des heidendoms geen sprake meer. Maar Juliaan had den band tusschen Kerk en Staat weer losgelaten; hij liet aan alle kerkelijke partijen volkomen vrijheid , teneinde de Kerk door inwendige verdeeldheid te zien verzwakken. Zco herleefden de partijschappen op godsdienstig gebied. Een heidensch schrijver dier dagen zegt, dat wilde dieren den menschen niet zoo vijandig zijn, als deze twistende christenen tegenover elkander, legenover het doel van Julianus om de christenen van de algemeene beschaving uitte sluiten, riepen de laatsten eene christelijke literatuur in het leven. Aanvankelijk slaagden die pogingen niet. Zijn streven om het heidendom nieuw leven te schenken, zag Juliaan met geene goede uilkomst beloond, aangezien aan hetbandeloozeheidendom theologie, zedenleer en tucht geheel vreemd zijn. Na den dood van Julianus werk tón alle keizers mede aan de zegepraal des Ghristendoms. Weldra werden de heidenen op liun beurt vervolgd, liun tempels verwoest en zij zei ven genoodzaakt zich buiten de steden terugtetrekken, waarom zij pagani zijn geheeten. Omstreeks het jaar 375 verlieten de Hunnen, een Mongolisch Nomadenvolk hun woonplaatsen in Azie, waarschijnlijk door de Ghineezen hiertoe gedrongen, trokken over de Wolga en den Don, stieten op deAlanen en andere volken en veroorzaakten zulk een geweldige beweging onder de Germaansche stammen, dat daaruit de groote volksverhuizing geboren werd. De Hunnen verdreven de Oost-dothen uit hun woonplaatsen, die op hun beurt in de landen der West-Golhen vielen. Deze zochten en vonden een wijkplaats in het llomeinsche rijk, welks keizer toen Valens was. Later versloegen deze West-Gothen den keizer, die daarbij het leven liet. lil dien grooten nood werden zij door Tiieodosius den giioote bedwongen, die hun Thracië afstond eti daarvoor hulptroepen van hen ontving. Zij waren, voor zoo verre zij het Christendom kenden, Arianen en vonden in bisschop Ui.filas, die het Gothiseh letterschrift bij hen invoerde en den lïijbel in hun taal overzette, een kundig en volijverig Evangeliedienaar. Tiieodosius schafte ia 392 het heidendom af en verbood o. a. in Egypte door heidensche plechtigheden van de goden de overstrooming van den Nijl te vragen. Zelfs liet een bisschop te Alexandrië het standbeeld van Serapis in stukken breken om de afgoderij geheel uit te roeien. Tiieodosius stierf in 3Ö5, na het rijk onder zijne beide zonen Arcadius, die het Oosten en Honorius, die het Westen zou beheerschen, verdeeld te hebben. In «Ie gevolgen leidde deze verdeeling ook tot de scheuring der Kerk in eene Grieksche en Latijnsche Kerk. liet Westersch-Romeinsch keizerlijk bleef slechts tot het jaar 470 bestaan, toen het onder Romulus Augustuixs, zijn laatsten keizer, te gronde ging. Het Oostei'sehe keizerrijk, hoewel van eeuw tot eeuw verzwakkend, sleepte zijn bestaan, in steeds beperkter gebied voort tot 1453, toen Constantinopel door de Turken werd ingenomen en zijn laatste keizer Gonstantijn Paleologus in de verdediging was gesneuveld. Gedurende de regeering van Tiieodosius den groote leefde in Milaan de godvruchtige Ambrosius, die eerst 's keizers stadhouder te dier plaatse was en daarna tot bisschop gekozen werd. Merkwaardig was het optreden van dezen man tegenover den keizer, die 7(HX) onschuldigen, wegens een losgebarsten oproer te Thessalonica door het zwaard deed ombrengen. Ook zijn troostwoord aan Monica, de moeder van Augustinus, „de zoon van zooveel gebeden en tranen zal niet verloren gaan", teekent zijn godvruchtig geloof, llij nam ijverig deel aan de onderdrukking van het heidendom en arbeidde onvermoeid aan den bloei en de eenheid der Kerk. De Arianen vonden in hem een krachtig bestrijder, als hymnoloog kan hij onder de stichters van het Latijnsche kerklied genoemd worden. Hij stierf in 397. In die tijden bloeiden de groote Kerkvaders. Onder hen telt men de drie groote Cappadociërs: Basii.ius de groote van Cesaerea, Gregorius van Nyssa en Gregorius van Nazianzus, Zij bestreden de Arianen en arbeidden voornamelijk aan de vaststelling van het leerstuk der Drieëenheid Gods, omtrent welke de kerken van het Oosten en van het Westen verschillende gevoelens openbaarden. Zoo zelfs, dat zij voortaan ook in dit opzicht zijn uiteengegaan. Middelerwijl breidde het Christendom zich ver builen de grenzen van het Romeinsche rijk uit. Het bestond reeds in het Perzische rijk. De school van Edessa, het geestelijk middelpunt der Oost-Syriseli-Perzische kerk stond in nauwe verbinding met Antiochiê. Armenië, Iberië, en Albanië werden voor het Evangelie gewonnen. Van de Gothen en hun bisschop Ulfilas gewaagden wij reeds. In de landen van Gregorius VII (Hüdebrand). 800—1077 n. C. fUageze storm stak uit Arabic op. In dat oord, waar Ismaei. in de oudheid Igp» henen trok, stond een belager der Christelijke Kerk op, die haar zwaarder slagen dan de Hunnen heeft toegebracht. ^ Die vijand was Mohamed, die ten jare 571 uit den stam Koreisch te i Meeca geboren werd en beweerde in rechte lijn van dien Ismael af te stammen. Hij onderscheidde zich door de voortreffelijkste gaven van den geest, door een overredende en wegsleepende welsprekendheid en door mannelijke schoonheid. Op 25-jarigen leeftijd huwde hij een rijke, veel oudere weduwe, Ciiadiüsja geheeten, en leefde zeer gelukkig met haar. Door reinheid van zeden en eerlijkheid in zijn zaken, verwierf hij zich den eernaam Al-Amim (de oprechte). Toen hij veertig jaren oud was, besloot hij een nieuwen godsdienst te stichten en gaf hij zich uit voor een profeet. Het christendom was in diep verval geraakt en reeds ver van zijn oorspronkelijke reinheid afgedoold; het trok hem niet aan. Den Joden en Heidenen was hij evenzeer vijandig. Diep peinzend over zijn plannen, vertoefde hij maanden lang in een grot bij Meeca en kwam toen eensklaps te voorschijn met de verklaring, dat de Engel Gabriël hem was verschenen met den last, om den eenig waren godsdienst te prediken en den afgodendienst uit te roeien. Hij leerde: „Allah is Allah en Mohamed is zijn profeet". Aanvankelijk geloofden alleen zijne vrouw Ciiadidsja en zijn neef Au in hem. Straks trad een grijsaard van groot aanzien, Abubekar genaamd, tot zijne gemeenschap toe. Na drie jaren was zijn aanhang zeer toegenomen; maar de Koreischieten, zijn bloedverwanten, waren zijn bitterste vijanden, die hem den dood zwoeren. Door Ali gered, vlucht hij uit Mecca naar Yatreb, sedert Medina al Nabi, stad van den profeet, geheeten. Dit gebeurde den lGeu Juli 622. Sedert dien dag rekenen zijn aanhangers hun jaartelling, „Hedsjirah" of „vlucht" genoemd. Spoedig werd nu door zijne strijders, door hem zelf aangevoerd, Mecea veroverd en begon hij zijn leer en tevens zijn rijk met het zwaard uit te breiden. Duizenden Christenen, Joden en Heidenen gingen lot het nieuwe geloof (den Islam) over en werden Moslemin (Muzelmannen). Mohamed besloot, na zich van Arabiè te hebben meester gemaakt, zijn godsdienst tot wereldgodsdienst te maken en eischte van den Griekschen keizer en den koning van Perziè zijn leer aan te nemen. IIij stierf nog onverwacht in 032, na het gebruik van vergiftigd vleesch. hem door eene Jodin voorgezet, zooals wordt verhaald. In zijn leer, die met ongerijmde verhalen samenhangt, noemt hij zich boven Mozes on Christus den grootsten der profeten, eu sprak hij veel van „den nacht der Raadsbesluiten (lods". Ilij predikte eene vergelding van goed en kwaad hier namaals, beloofde zijn volgelingen een Paradijs vol zinnelijke genietingen, als belooning voor hunne goede werken, onder welke de strijd en liet sterven voor de uitbreiding van 't nieuwe geloof de voornaamste waren. Re voorgewende, door Gauriëf. hem geschonken, openbaringen werden door zijne getrouwen op palmbladen geschreven, zorgvuldig bewaard eu naderhand door Aduhekar in één boek vereenigd. Dit boek heet de Koran, het boek bij uitnemendheid. Hierin zijn vele voorschriften gegeven, als: iiet bidden met het aangezicht naar Mecca gericht, vijf malen daags; het weldoen aan de armen; veelvuldig vasten en reinigen des liehaams; éénmaal in het leven moet een Muzelman ter bedevaart naar Mecca; het gebruiken van wijnen varkens vleesch en het dobbelen was verboden. Doodsverachting boezemde zijne leer den krijgslieden in, door een onveranderlijk noodlot te prediken, waaraan niemand ontkomen kan (fatalisme). De Koran zegt: „Bidden voert halfweg tot God, vasten voert tot den ingang en aalmoezen openen de deur des hemels". Hij stelde den Vrijdag tot een heiligen rustdag en de maand Rarnadin tot een heilige maand. Ook voerde hij voor de geloovigen de besnijdenis in. In den Koran ziju schoone plaatsen; 'maar de Islam ontdekt niet de zondige gesteldheid van het onwedergeboren hart; hij predikt niet de boete en het berouw van de II. Schrift; er is geen weg van ontkoming clan die dei' deugd en der goede werken. Van bekeering, verzoening en heiligmaking wordt geen zweem gevonden. Herscheppende genade en herstel deigemeenschap en verzoening met God kent de Koran niet. Toch is het Moham^danisme een wereldgodsdienst geworden. Millioenen kleven het aan. Het is, omdat het de zinnelijkheid streelt en veel zinnelijk genot belooft; de veelwijverij toestaat en den man verre verheft boven de vrouw, die slechts zijn slavin is. Zij heeft, volgens den Islam, geen onsterflijke ziel. Dat deze leer onder Christenen zooveel volgelingen maakte, is eensdeels te wijten aan het overwinnend zwaard der Moslims, anderdeels aan de vreeselijke inzinking en ontaarding der christelijke gemeenten zelve, die zeer weinig van de geschiedenis des Heeren, Zijn leven, sterven en opstanding, alleen eenige uitwendige vormen, als vasten en bekruisingen, hadden bewaard, en door de twisten in hoogere kringen van het reine Evangelie waren afgevoerd. Na Mohamed s dood (032) traden de Kalifen op als opvolgers van den profeet en veroverden de krachtelooze staten in de omgeving van Arabic. Syrië met Jeruzalem, Eyyple, Perzië, Cyprus en Ilhodus, Carlhago, Moorenland kromden onder het zwaard der overwinnaars. Van het Grieksche rijk brokkelden aanzienlijke landstreken al, al bleef het nog eeuwen in wezen. In 711 vielen zelfs de Mooren onder Tarik. in Spanje en vernietigden het rijk der Wesl-Golhen. Zoo was dan de Christelijke Kerk in haar bestaan aan vele zijden bedreigd. De zeven Klein-Aziatische gemeenten, ons bekend uit Openb. 2 en 3, werden verwoest; de bedreiging des Heeren, dat haar kandelaar zou weggenomen worden, werd vervuld. Slechts enkele hier en daar in hutten verspreide christenen worden er nog aangetroffen. Jammerlijk overschot van haar vroegere grootheid des geloof», liet zout der aarde, dat de Christenen moesten zijn, was smakeloos geworden. Het werd door de Moslims buitenge worpen en met voeten getreden. Zoo als wij zagen, werd het Evangelie in West-Europa alom verbreid. Vooral in de toetreding der Franken tut liet Christendom verblijdde de Kerk zich allerwege. In het Westen van Europas vasteland zijn zij voor de volgende beschaving het toongevende element geworden. De Salische wet noemt hen: De roemrijke stam der Franken, door ■i God gegrondvest, sterk in den krijg, standvastig in het vredesverbond, diepzinnig irt raadgevingen, edel van lichaam, onkreukbaar in eerlijkheid, voortreffelijk van uiterlijk, dapper, voortvarend, fier, bekeerd tot het katholieke geloof, vrij van ketterij. Toen hij nog voor barbaarsch werd gehouden, door goddelijke inspiratie de wetenschap zoekende, krachtens zijne zeden de rechtvaardigheid eischende, de vroomheid beschermende . . . Dit is liet volk, dat dapper en krachtig het harde juk van Rome dooi' den krijg afschudde van zijnen nek en na de erkenning van de macht des Doops de lichamen der heilige martelaren, die de Romeinen met vuur verbrandden of niet liet zwaard verminkten of den beesten ter verscheuring voorwierpen, heeft versierd met goud en edelgesteente". Dit volk, door den Merovinger Clovis gechristianiseerd, vond in de Karolingers zijn helden, die de Arabieren, welke Europa aan Moiiamed wilden onderwerpen, wederstonden. Reeds had de Major-domus Kakel Martel in 732 bij Poitiers de Westersche volken van het Oostersche despotisme bevrijd en het Christendom tegen den Islam beschermd door de Arabieren tot de Pyreneën terug te werpen. Ook Pippijn de korte, de eerste koning uit het huis der Karolingers, bevestigde die zegepraal, door de Saraceenen uit Frankrijk te verdrijven, na ze overwonnen te hebben. Maar Karei. i>e groote, die van 708 tot 81 i regeerde, veroverde zelfs het Noordelijk gedeelte van Spanje tot aan de Ebro, ten einde het Iberisch schiereiland geheel van hen te bevrijden. Dit laatste mislukte hem wel, maar schonk den overgebleven christenen, die sedert in het bergachtig Asturië lang den strijd tegen de Mooren volhielden, nieuwen moed. Telkens ontstonden er nieuwe christen-koninkrijken, tot eindelijk in 1492 de Islam in Spanje voor goed overwonnen werd. Karel de groote is niet slechts door zijne groote overwinningen beroemd; maar heeft ook zijn naam vereeuwigd door de stichting van een groot rijk en door zijn onvermoeide pogingen om het Christendom en de beschaving in zijn gebied te bevorderen. In Italië veroverde hij het rijk der Longobarden; in Duitschland onderwierp hij na een dertigjarigen krijg (771—803) de dappere Saksen. De Nederlanden behoorden mede tot zijn gebied. Hij regeerde van de Oostzee tot de Adriatische Zee en koesterde den wensch om in dat rijk, tot één staat verbonden, het Christendom door al zijne onderdanen aangenomen te zien. Dien eenheidsstaat vestigde hij door zijn zwaard, en ook met zijn zwaard dwong hij zijn heidensche volken tot de aanneming van het Evangelie. Aan rijkseenheid, Christendom en beschaving was zijn leven gewijd. Meer dan vijftig veldtochten hadden hieitoe den weg gebaand. Niet zelden echter ontsierde wreedheid Karel's grootsche bedrijven. In 782 liet hij i00 menschen het hoofd afslaan. De Saksen riepen tot hun God Wodan : „Heilige groote Wodan! help ons en onzen veldheer Wittekind met zijne volgelingen tegen den afschuwelijken Karel, den slachter. Ik zal u een os, twee schapen en den roof offeren. Ook zal ik al de gevangenen ter uwer eere op het heilige Hartsgebergte slachten!" In een der groote veldslagen bedekten 80000 lijken van Saksen het slagveld. Maar daarna ontstond ook een betere toestand, liet Evangelie voerde tot de overwinning over wraakzucht, dronkenschap, woest geweld, zedeloosheid en bloeddorst. Kloosters werden in menigte gesticht. Zij werden de plaatsen, vanwaar toen kennis en christelijke beschaving uilgingen. In 800, op het Kerstfeest, werd Karel de groote door den paus van Rome, in de Pieterskerk aldaar, tot Rorneinsch keizer van het Westen uitgeroepen. Deze gebeurtenis is zeer belangrijk, niet oindut dit rijk lang zou bestaan; maar omdat uit% dit rijk voor de nieuwere tijden de staatkundige toestand van Europa zou voortkomen. „Van zijn hof gingen wetenschap en beschaving uit. Geleerden als Einiiard en Alcuix, Paulus Diacones en Angei.bert versierden zijn paleizen. Hij verzachtte door liet lied en het gezang, door het bonwen van schoone paleizen en kerken en het vervaardigen van rijke kerksieraden de ruwe zeden zijner volken. „Al wat dient tot bevordering van het Christendom, de beschaving, de wetgeving, den vooruitgang, concentreert zich in hein, die bij velegrooteeigenschappen, slechts weinig afkeurenswaardigs vertoont. Zoo schreef hij aan de geestelijkheid: „Erkentelijk voor de weldaden, aan ons en onze onderdanen bewezen door de genade van Christus, onzen Koning, die ook de koning onzer volkeren is; overtuigd, dat wij Hem zonder ophouden niet slechts met woorden danken, maar op waardige wijze verheerlijken moeten door de deugden en de goede werken, die hij ons voorschrijft; verlangend, dal Hij ons houde onder Zijne bescherming, ons volk, onze staten, zoo is het, dat wij u uitnoodigen alles aan te wenden om het volk Gods te brengen in de Evangelieweide en om leeraars en voorbeelden van plichtsbetrachting te zijn." (Groen v. Pr.). Karel's paladijnen omgeven zijne machtige persoonlijkheid en vragen voor hem van tijdgenoot en nageslacht den tol van vereering en dankbaarheid. In 843 loste zich zijn rijk, na de langdurige oorlogen der zonen van Lodewijk den vrome tegen hun vader en onderling, op in drie rijken: Frankrijk, Duitsehland en Italië niet Lotharingen. Dit geschiedde door het verdeelingsverdrag van Verdun. In het inwendig leven der Kerk was liet er niet beter op geworden. De weelde en geldgierigheid der geestelijken was spreekwoordelijk geworden. De stadsbisschoppen verhieven zich hoogelijk boven die der dorpen. Boven allen stonden de patriarchen, van wie die van Rome en van Constantinopel 0111 den voorrang kampten. Leo I paste de uitspraak van Christus, Mattli. XVI : 18, op zichzelven, dat is op den bisschop van ltome, toe. In het Oosten werd de Kerk verscheurd door den strijd over de beelden in de kerken en hun vereering. De klove tusschen het Oosten en het Westen werd steeds grooter. Eene eerste scheuring duurde reeds van 484—519. Later loste zich de band tusschen de beide groote afdeelingen der christenheid geheel op en werd de Kerk van Rome als de rechtzinnige, die van het Oosten als de schismatieke Kerk aangemerkt. Inmiddels waren allerlei afwijkingen en vreemde leeringen ingevoerd. Al spoedig werd liet den bisschoppen, priesters en diakenen verboden te huwen. De vondst te Jeruzalem van het kruis, waaraan de Heiland was gestorven, verschafte IIei.kna, de moeder van Constantijn, gelegenheid om de christenheid tot bijgeloovigen eerbied er voor op te wekken. De bedevaarten naar het II. Land werden onder de goede werken gerekend en dienden tot schuld ui tdelging. Een eerste voorbeeld van ketterdooden werd gegeven in het stralTen van Priscilliani s en de zijnen (385), ondanks de protesten van Ambrosics en Martini's. De handel in reliquiën was toen in vollen gang en werd door Theodosius, hoewel zonder gevolg, verboden (38(i). De gebeden voor de dooden werden ingevoerd. De ascete nam een walgelijken vorm aan in Simon, den pilaarheilige. Met de vereering der moeder van Jezus was een aanvang gemaakt. Sommigen noemden haar Moeder Gods. Augustinus gewaagde het eerst van een vagevuur. Straks begon men Maria aan te roepen en door Mamertus, bisschop van Vienne, werden de eerste processiën georganiseerd. Leo 1 beval de oorbiecht aan boven de openbare schuldbelijdenis. Denehicti s van Nureia stichtte de beroemde Denedictijner-orde te Montc-Cassino (529) en voor de herdenking van de reiniging van Maria werd Maria-lichtmis ingesteld. In 599 werd de leer van het vagevuur door de Kerk aangenomen en werden de Godsoordeelen verordend. Als een vroom gevoelen werd (595) de leer aangaande Maiua's hemelvaart beschouwd (15 Aug.). Onschuldig was de invoering van liet klokkenluiden; minder die van den klokkendoop en wijding. Gevaarlijk, dat Ponikacius 111 in <">06 Rome als liet hoofd van alle kerken verklaarde. l)e MAiUA-vereering vorderde door den 83tt" Sept. als den dag liarer geboorte vast te stellen ((>50). De schraapzucht der pausen ordende voor Engeland een Pieterspenning (709). Onder Pippijn den korte verkreeg de bisschop van Rome het eerst een wereldlijk gebied in leen, uit dank voor diens onrechtmatige troonsbestijging, waaraan Pon namis mede de hand leende. Straks daarop worden alleen kardinalen benoembaar tot paus verklaard. In de kerken ontstaat de rang der kanunniken. In 831 wordt het eerst van de leer der „transsubstantiatie' gewaagd, welke in 1015 kerkelijk werd goedgekeurd en vastgesteld. Kakel de groote was zeer tegen den beeldendienst en verbood ze in de kerken (794). Eene nieuwe alwijking leverde de Avondmaalsproef. Vroeger reeds waren de heksenprocessen ingevoerd. Geheel de tiende eeuw (900—1000) wordt de pornocratie (het regnum scortorum) geheeten. De benoeming tot paus staat langen tijd onder de leiding van drie slechte vrouwen: Theodora en hare beide dochters Marozia en Tiieodoka. Deze eeuw is de eeuw der duisternis in de Kerk: de wetenschappen kwijnen weg, de letteren verdwijnen en de kennis van Gods Woord ontbreekt alom. Marozia doet haar minnaar Joiiannes tot paus verkiezen en later hem dooden. Zij was de bijzit van den vroegeren paus Sergius III; den zoon, uit die gemeenschap gesproten, doet /.ij als Joiiannes XI tot paus verkiezen. In 925 wordt IIugo van Vermandois, oud 5 jaren, aartsbisschop van liheims. Iw 1020 klaagt Knoet de groote over de groote sommen, aan het pallium verbonden. Omstreeks dien tijd wordt voor het eerst het interdict over een land uitgesproken. In 1033 wordt Benedictus IX, oud 10 a 12 jaar, tot paus verheven; de pauselijke waardigheid is voor geld te koop. Van Theopiiïlactus, patriarch van Constantinopel, wordt verhaald, dat bij hem simonie, weelde en velerlei buitensporigheid alle beschrijving te boven gaat. Wellustige dansen en zangen werden bij de kerkelijke feesten straffeloos toegelaten. Keizerin Irene, te Constantinopel, een vrouwelijk monster, beschermt in liet Oosten den beeldendienst (787), die dooi- keizer Leo wordt verworpen en verboden (815), maar door keizerin Theodora hersteld (842). Ook dit gedeelte der christenheid is inwendig door en door bedorven, vermolmd, in bijgeloof en vormendienst geheel weggezonken. In het Westen past Leo IX de woorden van Jezus (Lucas 22 : 32) het eerst op zichzelven toe (104-8), terwijl in 1072 het „Ave Maria" als gebed in de Kerk algemeen wordt ingevoerd. Met de verheffing van Hii.debrand (Gregorius VII) tot paus breekt een ander, niet minder gewichtig tijdvak aan (1073). Deze Hii.debrand was de zoon van een smid. Hij werd ten jare 1020 te Roavacum bij Saone in Tuskane geboren. Reeds vroeg werd hij monnik in het klooster van Sr. Maria aan den Aventinus te Rome, dat in betrekking stond met het beroemde klooster Clwjny en de Cluniacensen, 't welk gesticht was door Willem den vrome van Aquitanië en bekend stond vanwege zijn reformatische beginselen. Hildebrand werd door paus Gregorius VI tot kapelaan benoemd, in welk ambt liij groote practische bekwaamheden aan den dag legde. Toen deze paus door keizer Hendrik III werd afgezet en dien vorst als balling naar Duitschland volgen moest, werd liij door Hildebrand vergezeld. In 1049 werd deze tot kardinaaldiaken benoemd, in welk ambt hij met het bestuur der aangelegenheden en financiën van Rome was belast. Al aanstonds was hij de rechterhand van den paus. IIilderrand fnuikte onder paus Nicolaas II tien invloed van den Romeinschen adel op de pausverkiezing en wist te bewerken, dat alleen de kardinalen werden bevoegd verklaard om een opvolger voor den apostolischen stoel te benoemen, flet conclave of liet collegie der kardinalen, bestond toen uit zeven kardinaal-bisschoppen tier Roomsche metropolitaan-kerk en acht-en-twintig pastoors en diakenen der voornaamste kerken te Rome, kardinaal-priesters geheeten. In 1Q73 werd IIii.ukdrand met algemeene stemmen tot paus gekozen. Hij noemde zich Gregorius VII. Wij komen in de volgende afdeeling op dezen merkwaardigen man terug. I Iet is passend ook hier in de geschiedenis dei' Kerk op enkele lichtpunten te wijzen. Zeker behoort daaronder de verbreiding van het Christendom in vele lantlen, als: Aclhiojiic, de Nederlanden, China, de Krim, Moravië, Rultjarije. A.xsciiak is de apostel van het Noorden. Ook in Rusland dringt het Christendom door. In 950 neemt Gylas , vorst der Hongaren, het Evangelie aan, en in 909 laat Olga, eene Russische vorstin, zich doopen, terwijl zij den naam Hklena aanneemt. In Polen wordt het Christendom ingevoerd (900); zoo ook in Denemarken (975). Wladimir de ghoote neemt met zijn volk, de Russen, bet Grieksche christendom aan (989). L)e Kerk vestigt zich in '/.weden (1020). Voorts maakte zich Hieronimus verdienstelijk door de vertaling der II. Schrift in het Latijn (Vulgata). Gregorius de groote, patriarch van Rome, (590) verwerpt den titel van „algemeen bisschop", als een misdadig woord, een duivelsche aanmatiging, een navolffinar van den antichrist en noemt zich liever dienstknecht der dienstknechten Gods (Servum servorum Dei). Reda, een Engelsch godgeleerde, was een der godvruchtigste mannen van zijn tijd. Omtrent 945 wordt geklaagd, dat velen in II al ie zich van de Kerk en bet priesterdom afscheiden. Kunnen hiermede ook de Waldenzen bedoeld zijn? In Orleans werden vele personen verbrand, die zeker onder de ware christenen dier tijden moeten geteld worden. De schrikkelijkste beschuldiging tegen iemand was in de Middeleeuwen die van tooverij. Wanneer mannen of vrouwen, jongelingen of maagden, monniken of nonnen, maar in het minst afweken van de heerschende godsdienstige gebruiken, of op eenige wijze andere gevoelens openbaarden, of eenigszins de toenemende misbruiken afkeurden , wee hunner! Een enkele betichting van tooverij was genoeg om tot zware pijniging en naar den brandstapel te voeren. Het volksbijgeloof droeg veel tot dien ontzettenden gruwel bij. Zoo stierven velen voor de zaak des Heeren, maar die aan het volk als loovenaars of heksen waren voorgesteld. Wolken van duisternis bedekten heel de christenheid, als we aan 't eind dezer Afdeeling zijn gekomen. Schier niets dan duisternis is waar te nemen. Slechts enkele zwakke lichtstralen vertoonen zich; want nimmer is 't oprecht geloof in de Kerk van Ciikistls geheel verloren geweest. VIERDE AEDEELING. Van de hoogste ntachtsonho ik h eliug der pauselijke hiërarchie tut de Yoorloopers der Hervorming. 1077—1370 n. C. iHi eeds gewaagden we van de toenemende verwijdering tusschen de kerken van WW&' het Oosten en het Westen. De verdeeling van het Romeinsche rijk in een zichzelve niet onbillijk, tastte het bestaande rechten aan. En hierdoor ontstond een verbitterde strijd tusschen de Kerk en den Staat, die in de volgende eeuwen steeds herhaald is. Hendrik IV, keizer van Duitschland, bond nu den strijd aan met den paus. Reeds waren vijf van 's keizers Raden door den ban getroffen, omdat zij zich aan simonie hadden schuldig gemaakt. Gregorius durfde den keizer aan, omdat in hem het keizerlijk, liet hoogste gezag in de christenheid getroffen werd. De beperkingen of ontwijkingen van andere vorsten nam hij tijdelijk aan; maar met Hendhik 1\ werd liet een strijd op leven en dood. Gregorius aanvaardde dien, omdat s keizers positie uiterst zwak was. Hendrik was opgevoed in grondbeginselen, die hij ineen geheel willekeurige regeering trachtte toe te passen. Spoedig geraakte hij in oorlog met de Saksen, die hunne voorrechten geschonden zagen. Bovendien was Hendrik nog met andere Duitsche vorsten in strijd. Zoolang Hendrik de Saksen niet bedwongen had, veinsde hij Gregorius te wille te zijn. Zoodra hij de handen vrij had , nam hij een andere houding aan. Hij schonk opnieuw bisdommen weg en herstelde de Raden, die onder den ban lagen. Nadat Gregorius Hendrik tot hoete vermaand had, dreigde de paus den keizer met den ban. Daarop liet Hendrik op een vergadering van bisschoppen te Worms den paus afzetten en dit Gregorius aankondigen. Gregorius sprak nu de excomminucatie uit over Hendrik, verklaarde hem vervallen van de keizerlijke waardigheid en ontsloeg zijne onderdanen van hun eed, den keizer gezwaren. l)e uitwerking was verschrikkelijk. Het land splitste zich in twee partijen: de eene voor den paus, de andere voor den keizer. Gregorii s had bet hart der godsdienstigen gestolen en de menigte hing hem aan. De Saksische en Zwabische hertogen eischten nu van Hendrik, dat bij met den paus vrede zou sluiten en zoo lang zich van het gezag zou onthouden, tot bij van den ban ontheven was. Terzelfder tijd noodigden zij Gregorius uit om naar Duitschlancl te komen en met hem eene samenkomst te hebben. De paus begaf zich opweg en Hendrik zag geen andere uitkomst dan zich voor hem te verdeemoedigen. Dit deed hij ten laatste liever, dan voor de vorsten door hem vernederd te worden. Hendrik begaf zich met zijne gemalin en kind naar Italië, waar hij te Canossa, een kasteel van de markgravin Matiiilde van Toscane, den paus trachtte te naderen. Deze weigerde hem eerst te ontvangen, maar liet zich eindelijk verbidden, nadat Hendrik in Januari 1077 in het gewaad van een boeteling drie dagen lang op het binnenplein bad moeten wachten, eer bij toegelaten word. Hendrik ontving mi wel de verlangde absolutie, maar hem werd verboden de regeering te aanvaarden, voor dat de vorsten hierover beslist hadden. Hendrik, hierover verbitterd, vond steun bij de Longobarden, die Gregorius haatten. Hij trok tegen den laatste op; maar nu werd bij opnieuw in den ban gedaan en van vele Duitsche vorsten verlaten. De kerkvergaderingen van Mainz en Brixen zetten Gregorius als paus af en kozen in zijne plaats Clemens lil, terwijl de vorsten in Ridolf van Zwabcn een anderen keizer hadden verkozen. Deze tegenkeizer sneuvelde in den slag bij Merseburg (1080) en Hendrik trok niet een leger naar Rome op, dat bij in 1084 bemachtigde. Maai nu was een veel sterker vijand dan Gregorius, Robe kt Guiscard, door den paus te hulp geroepen, uit Griekenland overgekomen en niet een groot leger in aantocht. Hendrik iv verliet daarop Rome en trok naar Duitschland terug. Nadat hij vertrokken was, kwamen de Noormannen in de stad. Drie dagen lang was zij aan de plundering prijsgegeven. De tuchtelooze Noorsche borden roofden, wat zij konden, en vernielden, wat zij niet konden meenemen. Daarbij barstte een ontzettende brand uit, zoodat eeu groot deel van Home verwoest werd. Wel werd Gregorius door ben uit den Engelenburg; waarin bij gebracht was en belegerd werd, ontzet. Rorert voerde hem eerst naar Monte-Cassino en bracht hem vervolgensin veiligheid te Salcrno, waar bij in 1085 overleed. Op zijn sterfbed zei bij: „Ik heb de gerechtigheid liefgehad en bet onrecht gebaat, daarom sterf ik in ballingschap." Hendrik IV, bad schijnbaar gewonnen; maar de opvolgers van Gregorii s namen diens beginselen aan. En zoo geschiedde het, dat na langen strijd met de volgende pausen Hendrik IV, van allen verlaten, zelfs van zijn zoon Hendrik V, in diepe vernedering stierf. In Uw huis een knecht Heeft zich, zonder reelit, Tot een heer gemaakt, l)ie, om U te tergen, Uit de zeven bergen Dondert, brandt en blaakt. JoHAXNES HUSS VERDEDIGT ZICH TE CüXSTANZ VOOR Hlil" CONCILIE EX DEN KEIZER. had , nam hij een andere houding aan. Hij schonk opnieuw bisdommen weg en herstelde de Raden, die onder den ban lagen. Nadat Gregorius Hendrik tot boete vermaand bad, dreigde de paus den keizer met den ban. Daarop liet Hendrik op een vergadering van bisschoppen te Worms den paus afzetten en dit Gregorius aankondigen. Gregorius sprak nu de excomminucatie uit over Hendrik, verklaarde hem vervallen van de keizerlijke waardigheid en ontsloeg zijne onderdanen van hun eed, den keizer gezwaren. De uitwerking was verschrikkelijk. Het land splitste zich in twee partijen: de eene voor den paus, de andere voor den keizer. Gregorius had het hart der godsdienstigen gestolen en de menigte hing hem aan. De Saksische en Zwabische hertogen eischten nu van Hendrik, dat hij met den paus vrede zou sluiten en zoo lang zich van het gezag zou onthouden, tot bij van den ban ontheven was. Terzelfder tijd noodigden zij Gregorius uit om naar Duitschland te komen en met hem eene samenkomst te hebben. De paus begaf zicli opweg en Hendrik zag geen andere uitkomst dan zich voor hem te verdeemoedigen. Dit deed bij ten laatste liever, dan voor de vorsten door hem vernederd te worden. Hendrik begaf zich met zijne gemalin en kind naar Italië, waar bij te Canossa, een kasteel van de markgravin Matiiilde van Toscane, den paus trachtte te naderen. Deze weigerde hem eerst te ontvangen, maar liet zich eindelijk verbidden, nadat Hendrik in Januari 4077 in het gewaad van een boeteling drie dagen lang op bet binnenplein bad moeten wachten, eer bij toegelaten word. Hendrik ontving nu wel de verlangde absolutie, maar hem werd verboden de regeering te aanvaarden, voor dat de vorsten hierover beslist hadden. Hendrik, hierover verbitterd, vond steun bij de Longobarden, die Gregorius baatten. Hij trok tegen den laatste op; maar nu werd hij opnieuw in den ban gedaan en van vele Duitsche vorsten verlaten. De kerkvergaderingen van Mainz en Brixen zetten Gregorius als paus af en kozen in zijne plaats Clemens 111, terwijl de vorsten in Rudolf van Zwaben een anderen keizer hadden verkozen. Deze tegenkeizer sneuvelde in den slag bij Merscburg (1080) en Hendrik trok met een leger naar Rome op, dat liij in 1084 bemachtigde. Maar nu was een veel sterker vijand dan Gregorius , Rorert Guiscard, door den paus te hulp geroepen, uit Griekenland overgekomen en met een groot leger in aantocht. Hendrik iv verliet daarop Rome en trok naar Duitschland terug. Nadat bij vertrokken was, kwamen de Noormannen in de stad. Drie dagen lang was zij aan de plundering prijsgegeven. De tucbtelooze Noorsche horden roofden, wat zij konden, en vernielden, wat zij niet konden meenemen. Daarbij baatte een ontzettende brand uit, zoodat een groot deel van Rome verwoest werd. Wel werd Gregorius door ben uit den Engelenburg, waarin bij gebracht was en belegerd werd, ontzet. Rorert voerde hem eerst naar Monte-Cassino en bracht hem vervolgensin veiligheid te Salerno, waar hij in 1085 overleed. Op zijn sterfbed zei hij: „Ik heb de gerechtigheid liefgehad en het onrecht gehaat, daarom sterf ik in ballingschap." Hendrik IV, had schijnbaar gewonnen; maar de opvolgers van Gregorius namen diens beginselen aan. En zoo geschiedde het, dat na langen strijd met de volgende pausen Hendrik IV, van allen verlaten, zelfs van zijn zoon Hendrik V, in diepe vernedering stierf. In Uw huis een knecht Heeft zich, zonder recht, Tot een heer gemaakt, Die, om U te tergen, Uit de zeven bergen Dondert, brandt en blaakt. JOHANNES HüSS VERDEDIGT ZICH TE CoNSTANZ VOOR HET CüNCIEIE EN DEN KEIZER. Tlij is 't, die de liên Buigen doet de kniên, Voor stom hout en steen; l)ie door zijn gezetten, Durft Uw heiige wetten Met de voeten treên. Die 't onnoozel bloed Stort in overvloed; Die geweldig stoot Prinsen uit hun tronen, Trekt van 't hoofd de kronen, Ja, zelfs brengt ter dood. Met Gregorius VII maken Innocentius III en Bonifacius VIII een drietal pausen uit, die met elkander wedijveren om het gebouw der pauselijke macht zoo hoog mogelijk op te trekken. De grond werd gelegd door Gregorius; Innocentius en Bonifacius voltooiden den bouw, terwijl het onder den laatste reeds begon te wankelen. De pausen vonden weldra in Hendrik V een even krachtig als volhardend tegenstander. Dit bleek, toen Pascha lis II het door Gregorius gestelde investituurrecht wilde vernieuwen. De keizer dwong hem tot een vergelijk. Toen dit verbroken werd, liet hij den paus gevangen nemen. De strijd duurde voort tot het concordaat van Worms (1122), waarbij werd bepaald, dat wel de keizer afstand zou doen van hetbeleenen met ring en staf, als gerekend tot het geestelijk gezag te behooren, maar den gekozene met den scepter, als zinnebeeld der wereldlijke heerschappij, zou begiftigen. Ten slotte had deze twist en langdurige strijd voor het pausdom zelf niet voordeelig gewerkt. In Italië inzonderheid was jegens den paus eene vijandige gezindheid geboren, die niet minder eischte, dan (lat paus en geestelijkheid afstand zouden doen van alle wereldsche heerschappij en bezitting en alleen voor hun geestelijke roeping zouden leven. Maar was zulks ooit te verwachten van hen, die zoo zeer en zoo lang het woord des Heilands: „Mijn koninkrijk is niet van deze wereld!" hadden vergeten ? V IJ F D E A F D E E L I N G. Verval der Kerk in leer en leven. De Bedevaarten. De Kruistochten. De geestelijke Ridderorden. De Johann Her orde. De orde der Tempelieren. De Duitsclie orde. De Zwaardbroeders. Nieuwe .Monnikenorden. De Dominicanen en Cistcnecrs. De Franciscanen. De Mariavergoding. De Heiligen. De leer der Transsubstantiatie. liet Misoffer. Het Vagevuur en de Zielmissen. De Aflaat. De Rozenkrans. 323—1350 n. C. xpltv . J M e midden van den strijd lusschen de wereldlijke en geestelijke macht, tusOT?* schen keizer en paiis, was eene reeks van belangrijke gebeurtenissen voor /TO^den laatste eene ware uitkomst. Zij bestond in de worsteling der Westersche christenheid met liet Mohamedaansche Oosten, gedurende twee eeuwen tot zevenmaal hernieuwd (1096—1201). Deze oorlogen, de kruistochten, hebben in de eerste plaats wereldhistorische, maar in de tweede plaats niet minder kerkhistorische beteekenis. De bedevaarten, reeds sedert Hei.exa, de moeder van Coxstaxtijx den groote, naar het II. gral'en 1'icthlehem door ile geloovigen ondernomen, werden, hoe fanatiek de Arabieren ook waren, niet door hen gestoord. Zelfs was tusschen Karel dex groote en Harix al Rasciüd, kalif van Bagdad, een verbond tot stand gekomen. .Maar nadat de Turken Palestina vermeesterd hadden, werden de christenen op hunne pelgrimagies derwaarts zeer bemoeilijkt en mishandeld. De aandacht der christenheid werd nu meer dan te voren op het Oosten gericht en de begeerte ontwaakte om de oorden, door de dierbaarste herinneringen geheiligd, aan de macht der ongeloovigen, die ze beheersehten, te ontrukken. Gregorius VII ging ook van dit grootsche ontwerp zwanger; maar werd door zijn strijd met Hendrik IV in de uitvoering van zijn plan verhinderd. De aandacht der volgende pausen bleef op deze zaak gevestigd. Hoogst gewenscht was daarom het verhaal van Peter van Amiëxs, die van een pelgrimstocht naar Europa was teruggekeerd en het joerendst tafereel van het lijden der pelgrims voor Urbaxus II ontvouwde en daarna op zijn bevel in de steden van Italië, Frankrijk en Duitschland de menigte opeischte om Palestina van het juk, waaronder het zich smadelijk kromde, te bevrijden. Urbaxus riep in 1093 eene groote kerkvergadering tc Clermont bijeen en de kreet: „Het is Gods wil! Het is Gods wil!" deed zich daar van allen hooren. Nauwelijks had de paus zijn rede geëindigd, of het eerst van allen knielde Adiiemar van Monteil, bisschop van Pag, voor hem neder en verzocht den heiligen tocht te mogen bijwonen. Toen hem dit was toegestaan, volgde bisschop Wiu.em van Oranje zijn voorbeeld. Een rood kruis, op den rechterschouder gehecht, werd het teeken om de toegewijden tc onderscheitien en velen tot geestdrift te ontvlammen. Schier ongeloofelijk is het, wat in alle standen der maatschappij plaats greep. Duizenden en nog eens duizenden: vorsten, ridders, monniken, burgers, lijfeigenen of hoorigen aanvaardden liet kruis om öf vergiffenis van zonden óf roem en aanzien óf ginds rijke veroveringen te verwerven. De geestdrift was onbeschrijfelijk. Men meende allerlei verschijnselen aan den hemel gezien te hebben. Ja, er werd zelfs een gerucht verspreid, dat Karei. de groote uit de dooden zon opgestaan zijn om de heilige strijders in persoon aan te voeren. Bij allen leefde de wensch in het hart om den gehaten Turk te vernederen en de mishandeling der christenen in liet 11. Land te wreken. Een ongeregelde schaar van duizenden vertrok reeds in 1096 onder Peter den kluizenaar en Walter zonder have, na in vele steden aan den Rijn de Joden vermoord en uitgeplunderd te hebben, door Hongarije en Bulgarije naar Azie. Dat deze tocht mislukte, spreekt van zelf. Ken geheel ander verloop had de dusgenaamde Eerste Kruistocht, wiens aanvoerder Godfried van Bouillon, hertog van Neder-Lotharingen, was. Met een weluitgerust leger, in de grootste orde, onder dappere ridders als Raimond van Toulouse, IIugo van Yermandois, Robert van Normandië, Rohemind van Tarente met diens beroemden neef, den onvergelijkelijke!! Tancredo, als geleiders, bereikte hij Nteea. Antiochië werd eerst na een lang beleg genomen en eindelijk, 45 Juli 1099, viel Jeruzalem in der christenen macht. De dappere aanvoerder Godfried, tot koning uitgeroepen, weigerde „de gouden kroon daar te dragen," waar Christus eene doornenkroon was op het hoofd gedrukt. Hij stierf reeds in 1100. liet nieuwe christenkoninkrijk Jeruzalem droeg echter van zijn ontstaan de kiemen der ontbinding in zich. Alleen door nieuwe scharen uit het Westen kon het verdedigd worden en telkens ging het in kracht en omvang achteruit. Palestina bleef gedurende twee eeuwen het tooneel van de hevigste worsteling der Middeleeuwen. Onder boriiewijn 1 en Roudewijn II bereikte liet nieuwe rijk zijn hoogsten bloei. Acre, Sidoti, Tripolis en Tgrus werden veroverd; maar onder Boudewijn IIIgingEdessa, het bolwerk van Jeruzalem, verloren. De Heilige Bernard prikkelde koning Lodewijk VII van Frankrijk tot een nieuwen kruistocht; Koenraad III sloot zich daarbij aan, maar zonder eenige belangrijke uitkomsten te verkrijgen. In 1187 ging Jeruzalem zelve verloren en hoewel de val dezer stad een nieuwen tocht veroorzaakte, waaraan keizer F.ucderik I, Philips Augustus van Frankrijk en Richard Leeuwenhart van Engeland deelnamen, beantwoordden de uitkomsten niet aan de verwachtingen. De laatste veroverde Ptolomais, maar vond in sultan Saladin een dapperen en edelen vijand. Reeds in 1192 keerde Richard naai Engeland terug. Zoo volgden nog onderscheiden tochten, tot zeven in aantal. Maar het doel werd niet bereikt. Langzamerhand verloren de christenen alle steden, tot in 1291 ook Ptolomais bezweek en het II. Land voor goed bleef in de macht van den Islam. Toch waren de kruistochten niet zonder groote gevolgen gebleven, al hadden ze het hoofddoel gemist. Zij vereenigden voor geruimen tijd de christenvolken van Europa tot één grootseh gemeenschappelijk doel. liet kan niet geloochend worden, dat een hoog ideaal den strijders voor den geest stond; dat, naar de meening van die tijden, voor de hoogste goederen dus levens werd gekampt, en zeker hebben de honderdduizenden, die voor deze zaak hun leven veil hadden, krachtig bijgedragen om den overmoed van het Moliamedanisme paal en perk te slellen. Al werd het Dosten niet herwonnen, Europa was voorshands tegen de vermetele aanvallen van den Islam beveiligd. Iloe onbevredigend ook de resultaten waren, toch hebben deze oorlogen en verre tochten meerder kennis, fijner ontwikkeling en meer algemeene beschaving in het ruwe IVesten bevorderd, waardoor ongetwijfeld een ge- zegende invloed op de geboorte van een nieuw, frisch, vrij, godsdienstig leven in de toekomst werd uitgeoefend. De zeden werden verzacht, de taal der poëzie en der tonen werkte veredelend èn op de hoogere kringen èn op de burgerijen. De verzwakking van do macht des adels, do vrijwording van vele duizenden lijfeigenen en hoorigen, die liet kruis hadden aangenomen, de opkomst van den vrijen burgerstand — alles gevolgen der kruistochten — brachten een ommekeer ton goede teweeg. Ook de geestelijke Ridderorden, door deze oorlogen ontslaan, werkten mede, om de zwakken te verdedigen, vrouwen e" maagden te eeren en te beschermen, liet recht te handhaven en daardoor veiligheid te verschafïen. Door die geestelijke Ridderorden juist had zicli de macht der christenen nog zoolang kunnen handhaven in liet zoo ver verwijderde en door de Seldsjukken telkens aangevallen Palestina. Zoo hadden na de verovering van Jeruzalem door Godfried van Bouillon eenige ridders, in het klooster en ziekenhuis ter eere van Johanxes den Doopkhaldaar opgericht, zich verbonden om nevens den krijg tegen de ongeloovigen ook de verzorging van arme en de verpleging van zieke pelgrims op zich te nemen. Zij werden „Johanniter-ridders" geheeten. Nadat de zaak dei' kruistochten in het H. Land verloren was, vonden zij een toevluchtsoord op het eiland Maltha en heetten sedert Maltheserridders. Later werd de orde opgeheven. Een tweede orde was die der „Tempelieren," genoemd naar het paleis, nabij de ruïne van den tempel van Salomo te Jeruzalem gebouwd en haar ter woning geschonken. Zij moest de pelgrims in Palestina beschermen en tegen de ongeloovigen strijden. Na het verlies van Jeruzalem week zij naar Frankrijk, waar zij tot grooten rijkdom en in hoog aanzien geraakte. Van groote zedeloosheid en losbandigheid beschuldigd, word de orde door koning Philips den schoon e opgeheven en zijn laatste grootmeester J.vques Moi.ay met 54 ridders levend verbrand. De derde orde was ). liet Concilie van Constanz. Hierowjmus van Praag. I)e Hussietenoorlog. Calixtijnen en Taborieten. Savonarola. Scholastiek en Mystici;. mat niet geheel de pogingen tot liet verkrijgen van iets beters ontbraken, jjjtóJM bewijst het ontstaan van verschillende secten. Onder vele leest men van de '•'»V Apostolieken in Italië. Zij leefden even armoedig als 'sHeeren Apostelen en £ de stichter hunner gemeenschap was Segarelli uit Parma. Hun vereenigingen i bestonden in gezelschappen, die, zonder vijandig tegenover de Kerk te staan, elkander opwekten om als de Apostelen weleer te leven en in liefde te wandelen. Toen zij zich elders uitbreidden, trad de Inquisitie tegen haar op en Skgarelli werd in 1300 verbrand. Na zijn dood kwam Dolcina uit Novara aan bun hoofd. Deze profeteerde, dat een nieuwe, wonderbare paus zou opstaan. Ook zou een vrije gemeente des Geestes geboren worden, welke zou bestaan tot Christus' wederkomst op de wolken des hemels. Er werd nu een kruistocht tegen hen gepredikt. Dolcina werd gevangen genomen en op wreede wijze ter dood gebracht. .Men lei de secte antinomianistische dwalingen te laste. Te Perugia in Italië traden de Flagellanten of geeselaars te voorschijn. De burgerkrijg tusschen de Ghibellijnen en Guelfen, waardoor Italië zoo zeer geteisterd was, bracht velen tot boete en berouw. In grooten getale trokken de geeselaars, tot den gordel geheel naakt, klaagliederen zingende en zich ten bloede toe geeselende, door de steden en de dorpen. Zij maanden tot bekeering en ver- zoening. Later, in liet jaar 1340, toen „de Zwarte Dood" in geheel Europa heerschte, predikten zij den bloeddoop door de zelfgeeseling, als een nieuw genademiddel. Zells kinderen namen aan dit zelfgeeselen deel. Veeltijds stonden zij vijandig tegenover de Kerk, aangezien deze geheel was ontaard en bedorven. Onder de secten, en 8sten Juni H15. Op den .jJ,n las men hem een reeks bezwarende stukken uit de ecclesia voor. Toen bij zich wilde verdedigen, liet men hem niet aan 't woord komen. Op den 7t,CI1 werd hem voorgehouden, dat hij de leer der Transsubstantiatie zou hebben ontkend en Praag in beroering had gebracht. Het eerste ontkende hij volkomen, het laatste trachtte hij te verklaren. Zijn laatste verhoor had den 8stcu Juni plaats. Men las hem 39 punten van beschuldiging voor. Onder deze waren: de ontkenning der Transsubstantiatie, de leeringen van Wicukf en bet zaaien van tweedracht tusschen volk en kerk, als ook zijn leer, dat alleen de uitverkorenen ware leden der Kerk waren. .Men vorderde onvoorwaardelijke herroeping. Maar dat kon en mocht Miss niet, deels om zijn geweten niet te bezwaren, deels om zijn aanhangers niet dwalende in de waarheid te maken. Zijne kalme houding en bedaardheid, zijn ootmoed en de heilige geestdrift, waarmede bij zich verdedigde, deden hem veler harten in de vergadering gewinnen. De keizer zelf en vele anderen raadden hem, zijn dwalingen te herroepen. Ilij antwoordde: „God is mijn getuige, dat ik niet hardnekkig iels wil verdedigen. Gaarne wil ik van meening veranderen, zoo mij slechts iets beters geleerd wordt." Daar lluss wist, dat zijn doodsuur geslagen was, nam hij schriftelijk afscheid van zijn gemeente en vrienden en bereidde zich om zijn God te ontmoeten. Aan den morgen van den 0 : 0. „Opdat het lichaam der zonde te niet gedaan worde," dit woord toepassende op de naderende terdoodbrenging. Na de prediking werden de aanklachten tegen hem voorgelezen. Veel was hiervan onwaar. Toen hij spreken wilde, gebood men hem te zwijgen. Nu volgde de voorlezing van het vonnis, dat Meester Ih ss als een onverbeterlijk ketter van zijn priesterambt ontzet en aan de wereldlijke overheid ter bestraffing werd overgegeven. Hier viel Huss op de knieën en bad overluid: „Heere Jezus Christus, ik bid U om uwer groote barmhartigheid wille, dat Gij al mijne vijanden genadig wilt vergeven! Gij weet, dat ik valschelijk van hen aangeklaagd en veroordeeld ben." De bisschoppen en prolaten bespotten hem met bonend gelach. Daarop had de ontwijding plaats. Eerst moest hij zijn volledige priesterlijke kleeding aantrekken, waarop zeven priesters hem naderden om hem daarna onder vervloekingen en verwenschingen ervan te ontdoen. Zoo rukte een hunner hem den kelk uit de hand met het woord: „Vervloekte Judas, wij ontnemen Udezen kelk, waarin Christus' bloed werd aangebracht", waarop Iluss antwoordde: „Ik vertrouw van de barmhartigheid Gods, dat Hij den kelk des heils niet van mij zal nemen en hoop dien nog heden te drinken in Zijn koninkrijk." Met gelijke verwenschingen ontrukten zij hem nu zijne overige priesterlijke gewaden. Iluss verdroeg alles met zachtmoedigheid. Men zette op zijn hoofd een papieren muts met het opschrift aartsketter. Huss zeide: „Mijn Heiland heeft voor mij de doornenkroon gedragen, daarom wil ik gaarne om zijnentwille deze lichtere dragen." Daarop werd hij aan het wereldlijk gericht overgeleverd en naar den brandstapel gevoerd. Lofzingend en vurig biddend, ging bij tot groote verwondering van het volk daarhenen. De gerichtsplaats lag op een eilandje in den Rijn. Toen Iluss daar gekomen was, mocht hij niet meer tot het volk spreken, maar des te vuriger bad hij. Nadat hij nog van zijn vijanden met tranen had afscheid genomen, bonden de beulen hem de handen op den rug en bevestigden hem met strikken en een halsijzer aan den paal. De Rijksmaarschalk Pappenheim reed nog eenmaal tot hem en raadde hem door herroepen zijn leven te redden. Maar Huss zeide: „God is mijn getuige, dat ik door al mijn arbeid daarnaar heb gestreefd om zielen van het geweld des duivels te verlossen. Zoo wil ik nu ook dit werk met mijn bloed bezegelen." Eu in profetischen geest zou hij met heenwijzing op zijn naam (Iluss = gans) hierbij gevoegd hebben: „Heden verbrandt gij een gans; maar uit mijn asch zal een zwaan opstijgen, dien zult gij niet kunnen braden." Toen men nu den brandstapel aanstak, begon hij met heldere stem te zingen: „Heere Jezus Christus ! Gij Zoon des levenden Gods, Gij, die voor ons geleden hebt, ontferm U mijner!" Toen hij deze woorden ten derden male zong, werd hij schier door den rook verstikt en toch men kon nog door de vlammen zien, hoe zijn lippen zich bewogen en hij tot zijn laatsten snik bleef bidden. Zijn asch werd in den Rijn gestrooid. Maar zijn ziel voer op naar Jezus en zijn lichaam zal in don jongsten dag uit de dooden weder opstaan. Dit geschiedde den Juli 1415. Tot zulk eene droevige handeling was het Concilie van Conslanz overgegaan en daardoor is het met al zijne gematigd reformatorische gezindheden voor altijd geschandvlekt. Dat een Gerson, kanselier van de Universiteit van Parijn, die op het concilie van Pisa in 1409 en op dat van Conslanz (lilt) op reformatie der kerk aandrong, mede tot dien treurigen alloop bijdroeg en mede het vonnis uitsprak, doet ons smartelijk aan. Hieronymus van Praag, de vriend van Huss, was, zonder daartoe geroepen te zijn, ook naar Conslanz gegaan. Toen hij bemerkte, dat hij Huss niet helpen kon en zelf gevaar liep, verliet hij de stad. Maar hij werd onderweg gevangen genomen en stond eene harde gevangenschap van zes maanden door, waarin zijn zedelijke kracht gebroken werd en hij in het herroepen toestemde. Straks kreeg hij geestkracht en moed terug en herriep hij plechtig en uitdrukkelijk zijn herroeping. Daarop volgde zijn doodvonnis en op den 3Ü»ten Mei 1416 stierf hij , gelijk zijn vriend Iluss, blijde en vol christelijken heldenmoed, op den brandstapel. 4 Do dood van llrss wek te de verontwaardiging van bet Boheemsche volk in de hoogste mate. Reeds voor zijn heengaan kwam Jacodus vox Misa (Jacobellus) aan het hoofd zijner aanhangers, llussiten geheeten. Deze voerde, nog niet goedkeuring van lluss, liet gebruik van den kelk bij het Avondmaal voor de leeken in. De vraag of zulks geoorloofd was, werd eveneens op liet concilie van Constanz beslist. Dit concilie besloot, dut ieder zich aan de bestaande ordening moest onderwerpen, en elk, die het naliet, als ketter moest gestraft worden. Toen dit bekend werd, vond men in den dood van 11 l ss een oorzaak om zich te wreken en in het weigeren van onderwerping een aanvang tot verzet. Wenceslaus en het concilie trachtten de ketterij te onderdrukken, maar vele duizenden vereenigden zich onder krijgshaftige aanvoerders, als Nicolaas van Hussixecz, Burggraaf van Huss, en Johanxes von Thocznow, bijgenaamd Ziska. Zij trokken naar een steilen berg en stichtten daar een stad, Thabor geheeten, welke zij met sterke wallen omringden. Edelen, burgers, boeren stroomden in menigte tot hen. Nu trokken zij in gewapende benden het land door en dwongen ieder tot aanneming van de leer der llussiten. Op den 30'™ Juli 1410 brak binnen Praag een lievig oproer los, waarbij '13 Raadsleden vermoord werden. De Roomsche kerken werden geplunderd en verbrand en vele monniken, de vijanden van lluss, vermoord. Wenceslaus ontvluchtte uit Praag en stierf kort daarop, opgevolgd door den meineedigen Sigismund, die vooral bij de llussiten en niet zonder reden gehaat was. Sigismund vond liet geheele land in een staat van regeeringloosheid. Juist in dien tijd werden de llussiten in twee partijen: de Calixtijnen en de Thaboristen verdeeld. De eersten waren tevreden, als zij den beker voor geheel de gemeente vei kregen; de laatsten waren dwepers, die allerlei onzin spraken, dwaselijk handelden , de meeste leerstellingen der Kerk verwierpen en llome met zijn priesters doodelijk haatten. Na 1433 keerden de Galixtiners tot de Roomsche kerk terug; vier Calixtinische geloofs-artikelen werden hun door het Concilie van Bazel toegestaan. Eindelijk zegepraalde Sigismund over de Thaborieten en beide secten losten zich allengskens geheel op. In het midden der 15de eeuw vereenigden zich eenige verstrooide llussiten onder den naam van Boheemsche of Moravische broeders. Zij namen zoo zeer in aantal toe, dat zij in den aanvang der 10di; eeuw 200 kerken en kapellen in BoJicme, Moravië en Polen bezaten. Een zeer merkwaardig man was ongetwijfeld Hieronymus Savonarola , van geboorte uit Fcrrara, zoon van een rijk en aanzienlijk man. Na velerlei studie van Aristoteles, Plato eu Thomas van Aquino, liet hij zich in 1473 als monnik onder de Dominicanen opnemen. Naar Florence overgeplaatst, maakte hij grooten opgang door zijn geleerde voordrachten en schitterende welsprekendheid. Niemand ontziende, trad hij met hartstochtelijken gloed als boetprediker op. In 1400 verklaarde hij de Apocalypse, later het boek Genesis en liet zich verleiden om niet slechts de Kerk — zulks begonnen velen te willen — maar ook den Staat te hervormen. Hij streefde naar de vestiging van een democratischen staat. Zijn profetiën faalden, het volk week van zijn zijde, de libertijnsche Elorentijners en de zedelooze adel waren zijn bitterste vijanden. Alexander VI deed hem in den ban. Zoo werd bij als volksverleider gevangen genomen en als ketter ter dood veroordeeld. Onder die ketterijen behoorde mede, dat hij de rechtvaardiging door het geloof had geleerd. Savonaroi.a werd den 23sten .Mei 1408 in Florence verbrand en zijn asch in de Arno gestrooid. Hij stierfin vrome onderwerping, volkomen op Christus, die voor hem was gestorven, vertrouwende. Wij gaan andere personen, die hebben bijgedragen om lot een meer afdoende hervorming der kerk te geraken, stilzwijgend voorbij. Ons bestek laat geen uitbrei- ding toe. Een enkele blik op liet wetenschappelijk leven gedurende liet tijdperk der Voorloopers zij ons nog vergund. Sedei t de Apostolische vaders werd de christelijke wetenschap geboren. De Kerkvaders hadden aan den opbouw van den wetenschappelijken tempel niet noeste vlijt gearbeid en voor de volgende eeuwen stof tot onderzoek te over nagelaten, „liet wetenschappelijk streven der middeleeuwen was krachtig en scheppend genoeg, om een der heerlijkste bloesems van den arbeid des menschelijken geestes voort te brengen, die naar de kathedraal- en kloosterscholen, waaruit hij ontstond, deSclio 1 astiek genoemd wordt, een geestelijke dombouw in gothischen stijl. Zij had zich tot taak gesteld, de christelijke leerstukken dialectisch te ontleden, speculatief te ontwikkelen en als noodzakelijk voor het verstand te rechtvaardigen. Zij sloot zich op de innigste wijze aan hij het bestaande kerkelijk leerbegrip (dogmatismus); daarnevens openhaalt zich ook dikwijls een sceptische richting, die wijsgeerige onderstellingen op het kerkelijk leerbegrip toepast en daardoor dit in overeenstemming tracht te brengen met de rede." Naast de Scholastiek beweegt zich een andere richting, soms met haar in strijd, dan zich bij haar aansluitende en zich met haar verzoenende. Zij is de mystiek, die het aangeboden heil, zooals de Kerk dit verkondigt, niet met het verstand, maar als met het gevoel opvat, en niet door dialectiek maar door Contemplatie of inwendige aanschouwing ontwikkelt. In de 13Je eeuw bereikt de godgeleerde wetenschap haar hoogsten bloei. JJe Dominicanen en Franciscanen beoefenen haar uitsluitend. Haar hoofdzetel is Parijs. De Aristotelische philosophie, toegepast op het kerkelijk leerstelsel schonk haar wel de rijkste, scherpste en fijnste ontwikkeling, maar begon daarbij in spitsvondigheden en een geesteloos formalisme af te dwalen. Zij had de II. Schrift schier niet noodig. Door enkele strijders in de middeleeuwen werd met vaste overtuiging aan die Schrift vastgehouden. In het midden der 13^ eeuw trad de krachtigste aller scholastieken op° Hij was de Doet oi Angelicus, Ihomas Aquinas, uit Calabrie, achtereenvolgens leeraar te heulen, Parijs en llome. Hij wordt gerekend de diepste en scherpste denker der eeuw, vol geestdiilt vooi de leer der Kerk, evenzoo voor de philosophie, vereerder van Augustinus en een innig vroom man geweest te zijn. Als prediker geliefd en niet vervreemd van de mystiek, straalde zijn roem alom en zette bij den hoogsten luister bij aan de orde der Dominicanen, waartoe hij behoorde. Hij stierf in 1274. Zijn mededinger op dit gebied was de Franciscaner Johannes Duns Scotus, de Doctor Subtilis, die met i iio.vias in uitstekende dialectische begaafdheid kon wedijveren, maar hem niet in diepte van geest en innigheid van gemoed evenaarde. Hij was achtereen leeraar te Oxford, Parijs en Keulen, waar hij in 1308 overleed. Hun orden werden nu die der lhomisten en die der Scotisten genoemd. De eersten hielden zich strenger vast aan de leer der Kerk in den diepen zin van Augustinus, terwijl de laatsten dien veelal verzwakten. De Franciscanen kwamen hardnekkig op voor de leer der onbevlekte ontvangenis van Mauia, terwijl de Dominicanen diegeheel verwierpen. Deze strijd werd steeds meer ten gunste der Franciscanen beslist. Langen tijd gold Aiustotei.es' leer als het hoogste ideaal der wijsbegeerte. Hij zelf als voorlooper van Christus en alzoo werd hij de grondzuil van alle theologie. Toch scheen ten laatste de scheppende kracht der Scholastiek uitgeput. De Mystiek verkreeg sedert onovertrollen diepte en volheid van ontwikkeling. Als haar heerlijkste vrucht openbaart zij zich in Ihomas a Kemi'IS, zeer waarschijnlijk de schrijver der „Navolging van Christus. De Mystieken hadden allen diepe droefheid over het bederf der Kerk en verlangden evenzeer allen hartelijk naar haar hervorming. tweede: af deeling. De Mooren in Spanje. Rodrigo de Golh. Pelciyo• Hel kalifaat van Cotdova. Rodrigo Diaz (de Cid). Uitvindingen. Het lcompas. Ilel buskruit. De Boekdrukkunst. Ontdekkingen. Tochten der Portugeezen. De Kaap de Goede Hoop. Ontdekking van Amerika cn van den zeeweg naar Indië. Kopernikus. Val van Constantinopel. Hel Humanisme. De Renaissance. De Medici. Rouw-, schilder-, beeldhouw-cn toonkunst. Johannes van Goch (Pupper). Johannes van Wezel. Johannes Wessel (Gansfort) en Rudolph (Agricola). Ferdinand cn Isabella. Verovering van Granada. iKlilii zijn tot aan de grensscheiding tusschen de Middeleeuwen en de tijden j||P^(]er Nieuwe Geschiedenis gekomen. Voorzeker is de grootste gebeurtenis, SfjSl^vaarmede de Nieuwe Geschiedenis aanvangt, dc Kerkhervorming. Maar in de haar voorafgaande eeuw is zij door den arbeid van vele mannen en door (ƒ tal van feiten krachtig voorbereid. Op enkele dier feiten cn personen willen wij nu hel oog vestigen. Aan hel einde der eeuw verkeerde schier geheel Europa onder den invloed van Romc's opperpriester, Rusland uitgezonderd, dat bij zijn overgang tot het Christendom den Griekschen patriarch onderworpen werd. Op liet Balkan- en liet Pyreneesche schiereiland hadden groote veranderingen plaats, waarop wij straks even den blik zullen vestigen. Op het eerste vestigde zich de Islam en breiide deze zich langs zoo meer uit; op het laatste overwon langzamerhand het Christendom de Mooren en drong hun macht terug tot in enkele koninklijken en sleden. Laat ons dit een weinig nader bezien. Een der laatste koningen van de West-Gothen, die reeds sedert eeuwen het Ariaansche geloof hadden afgezworen en tot de Katholieke Kerk overgegaan waren, was Witiza, die in 710 in een burgeroorlog zijn kroon verloor. In zijn plaats beklom Rodrigo, bijgenaamd de Golh, den troon. De West-Gothen bezaten aan de Noordkust van Afrika eenig grondgebied, dat zij slechts met groote moeite tegen de alom zegevierende Arabieren konden verdedigen. Zekere graaf Jüi.iaan , bevelhebber der West-Gothen aldaar, een man van grooten invloed, trad met den schoonbroeder van Witiza , die aartsbisschop van Sevilië was, in verbond om zich op Rodrigo te wreken. Van hun wraakzucht, die niets ontzag en alle vaderlandsliefde bij hen uitdoofde, waren de gevolgen voor Spanje allerverschrikkelijkst. Zij riepen de hulp der Arabieren of Mooren in, die zich reeds van alle landen des Romeinschen rijks in Afrika hadden meester gemaakt, om Spanje aan Rodrigo te ontrukken. En daar had Mc sa, stadhouder der Arabieren in Afrika, wel ooren naar. Hij droeg die taak op aan Tarik, een bekwaam Arabisch veldheer* Tarik trok mot eeti zelfs kleine macht in het jaar 711 over de in de oudheid bekende zuiien van 11ercui.es, thans de straat van Gibraltar geheeten, en landde op de Spaansehe kust, in de nabijheid van een dier zuilen, de steile rots Calpé. Hier legde hij den grond tot een stad, die naar hem werd genoemd. "ü noemde ze: gibel al Tarik, heuvel van Tarik, dat tot Gibraltar verbasterd werd. Bij Xeres de la Frontera kwam het tot een treilen. Koning Rodrigo was hem met een machtig leger te gemoet getrokken om de ongeloovigen in zee te jagen. In het heetst van 't gevecht liepen de saamgezworenen tot den vijand over. De dapperheid en heldenmoed der christelijke strijders, de keur der West-Gothen, baatten niet tegen de grootere krijgskunde der Mooren. Rodrigo kwam om en zijn leger werd verslagen (Juli 711). Zoo verpletterend was de nederlaag, dat het West-Gothische rijk geheel vernietigd en de heerschappij der Arabieren, de macht van den Islam in geheel Spanje gevestigd werd. Slechts één klein gewest, sterk door zijn scliier ontoegankelijke bergen, Asturië, bleef in 't bezit der onafhankelijkheid. Daar verkozen de overgebleven West-Gothen Pelayo of Pelagius, een dapper afstammeling hunner koningen, tol hun aanvoerder. Ilier bleef hel Christendom, hoewel in zeer zwakken vorm, voortleven en werd de grond gelegd tot een der Christenkoninkrijken, die later talrijker in Spanje te voorschijn traden. Maar de worsteling voor de herstelling van 't Christendom in Spanje zou acht eeuwen duren. Pelayo zelf behaalde twee schitterende overwinningen en boezemde door zijn groote daden den veroveraars ontzag in. In Spanje werd in hetzelfde jaar 711 een Westersch kalifaat gesticht. Zijn hoofdstad was Cordova, dat spoedig in bloei en luister met andere hoofdsteden in Europa wedijverde. Zij telde 000 moskeen, 80 openbare scholen, 50 hospitalen en900publieke baden en was omgeven door vele schoone steden en dorpen, die door landbouw, koophandel en zeevaart zeer welvarend werden. Kunsten en wetenschappen bloeiden in dit kalifaat zoo schitterend, dat de zonen van koningen en vorsten er heen togen om hun opvoeding te voltooien. Onder Abdel-Rahman III en Al hakem, die in rust en vrede heerschten, bereikte die bloei zijn grootste hoogte. Intusschen was sedert Pelayo do macht der Christenen allengs toegenomen. Naast Asturië verrezen de kleine rijken Oviedo en Leon, Burgos of Castilië en ook sedert Karel den groote Navarre. Later ontstond het kleine rijk Arragonië. In 1080 werd liet oude Toledo, door de krachtige hulp der ridders uit het geheele Westen, onder wie Don Rodrigo Diaz of de Cid uitmuntte, heroverd. Straks ontstond het koninkrijk Portugal, welks koning Alpiionsus in 1139 zijn naam beroemd maakte door zijn luisterrijke zegepraal bij Ourique. Zoo werden de Arabieren langs zoo meer teruggedrongen. Eenmaal, in 11, vielen van hen in de vlakte van Tolosa tweemaalhonderdduizend strijders, terwijl de Christenkoninkrijken langzamerhand onder één vorst kwamen. Gedurende de Middeleeuwen was Spanje de groote leerschool van heldenmoed en ridderdeugd, een voorbeeld voor het overige Europa. De strijd der Christenen voerde tot een glansrijk einde. Uit alles blijkt, dat het Christelijk Europa in de middeleeuwen grootendeels nog verzonken lag in onwetendheid, bijgeloof en barbaarschheid. Tot zijn ontwikkeling en vooruitgang hebben sommige uitvindingen niet weinig bijgedragen. Het veilig reizen over zeeën en oceanen werd niet gedaan, alvorens het kompas was uitgevonden. Dit geschiedde in 1302 door Fi.avio(ïio.ia te XapeU. De kennis der eigenschappen van den magneet voerde tot de schoone uitkomst, dat de zeereiziger niet altijd langs de kusten behoefde te varen, maar groote wateren geruster kon oversteken. Dat deze uitvinding den weg baande tot de groote ontdek- kingstoehten der beroemde zeereizigers is duidelijk. Wij zullen het weldra vernemen. Een andere uitvinding is die van liet buskruit, in het midden der Hde eeuw door een Franciscaner monnik, Bahtiioi.j>Sciiwartz, te Freiburg. Dat deze uitvinding een gewichtigen invloed 1 leeft gehad en nog heeft op de uitgebreidheid en den duur der oorlogen springt in liet oog. Zonder den lof der uitvinding te verkondigen , kan vastgesteld worden, dat de aard en de omvang van den oorlog sedert geheel zijn veranderd. Zelfs do kostbaarheid van de oorlogen in de Nieuwe en Nieuwste Geschiedenis bewijst haar invloed; zij moeten noodwendig spoediger eindigen. Daardoor is althans iets van de ellende, door den krijg veroorzaakt, verminderd. Daartegenover staat, dat de nieuwe wijze van oorlogvoeren de staande legers schiep en uitbreidde en daardoor weder de onbeperkte vorstenmacht, die gewoonlijk de vrijheid van godsdienst en geweten te na komt, krachtig bevorderde. Schooner en liooger te roemen zijn de vruchten van een andere uitvinding, die der boekdrukkunst. In de oudheid en gedurende de middeleeuwen moesten de boeken worden afgeschreven. In H23 geschiedde de uitvinding door Laurens Jansz. , koster der groote kerk te Haarlem. De kunst werd meer volmaakt door Guttexberg, Schokker en Faust in Mainz omstreeks 1440. Om den roem der eerste vinding twisten we niet. Maar onwedersprekelijk is 't, hoe van het tijdstip, dat zij der wereld geschonken werd, eerst recht van volksontwikkeling in godsdienstigen en socialen zin, kan gesproken worden. Werd voor dien tijd voor een bijbel ongeveer 000 gulden betaald en dat in een tijd, waarin het zilver en goud een meer dan tienvoudige waarde bezat als thans, allengs kon voor heel wat minder Gods Woord meer algemeen gelezen worden. De prijs daalde al spoedig tot omstreeks 100 gld. per exemplaar. Nog duur genoeg met den prijs in onze eeuw vergeleken. Maar hooge waarde werd dan ook door zijn bezitters aan dit kostelijke Woord Gods gehecht en duidelijk merkbaar werd zijn invloed alom verbreid. De monniken, van wie niemand de dure geschreven boeken meer knopen wilde, kreten de uitvinding voor toovorij of zwarte kunst uit. Zij zeiden: „Fu st staat met den duivel in verbond en de roode lettere op de titelbladen zijn met menschenbloed geschreven". Maar deze beschuldiging werd niet geloofd; want voortaan zagen van een nuttig boek duizenden afdrukken het licht. Gemakkelijk konden ze in allerlei landen en talen verbreid worden. Wanneer nu een vrijmoedig woord tegen den Paus en den Aflaat gesproken of geschreven weid, door de drukkunst kon het binnen korten tijd in vele duizenden bladen door ieder gelezen worden. Niet alleen is door de boekdrukkunst de kerkhervorming krachtig voorbereid, maar ook is aan de eerste de snelle en veelzijdige uitbreiding der laatste te danken. Langzamerhand ontwikkelden zich betere voorstellingen van den vorm der aarde, die wij bewonen, en van hare plaats onder de hemellichamen. Meer en meer werd met de voorstellingen der ouden gebroken en de bolrondheid der aarde door de geleerden aangenomen. Tevens werd, vooral door de studiën van Kopernikus, de onderstelling, dat de aarde hel middelpunt in het wereldstelsel uitmaakt, verlaten en genaderd tot de stelling, dat de zon het middelpunt in ons zonnestelsel uitmaakt, om hetwelk zich de aarde, evenals de overige planeten, beweegt. De aardrijks- en sterrekunde werden de hoofd wetenschappen van de vijftiende en zestiende eeuw. Aan hare beoefening danken we een nieuw verschijnsel aan het einde der middeleeuwen: de groote ontdekkingen op het nog onbekende deel der oppervlakte van de aarde en de wereldzeeën. Nieuwe wegen naar het Oosten werden gevonden; tochten over de oceanen volvoerd, werelddeelen ontdekt en bevolkt. Niet slechts, dat groote rijkdommen in goud, edelgesteenten en producten der ontdekte landen naar Europa vloeiden, maar ook de vrije beoefening der wetenschappen breidde zich kennelijk uit. Belemmeringen en boeien, die den geest ketenden, werden afgeworpen en op dit terrein het gezag der onkunde verlaten. Hierdoor moest ook liet onderzoek op het terrein van den godsdienst vooruitgaan en dit onderzoek leiden tot verwerping der menschelijke instellingen, die niet uit Gods Woord konden bewezen worden, en alzoo tot de hervorming der Kerk, die zoo ver van Gods Woord was afgeweken. De groote ontdekkingen volgden in de l.">d» eeuw elkander met betrekkelijk groote snelheid op. Achtereenvolgens werden de Kanarische eilanden, Porto Santo en Madera gevonden en bebouwd. Langs de westelijke kusten van Afrika zuidwaarts stevenend, vonden de kloeke zeevaarders der Portugeezen de Azorische of Vlaamschc eilanden, de kusten van Guinea, bereikten de kusten ten zuiden van den Evenaar en onder de leiding van Bartholomeus Diaz de Stormkaap, aan welke zijn koning Joiian den naam gaf Kaap de Goede Hoop. Eindelijk zeilde Vasco di Gama om deze kaap en bereikte over zee Caleutta. De weg om het zuiden van Afrika naar Indïè was gevonden. (1498.) Te midden dezer ontdekkingsreizen had Christophorus Columbus, een Genuees van geboorte, in 1492 een nieuwe wereld, later Amerika geheeten, ontdekt, waartoe hem de betere kennis der aarde in verband met verschillende ervaringen aanleiding had gegeven. En nu volgde op deze groote uitkomst, in de volgende eeuwen, als een wedstrijd tusschen de volkeren van Europa, om èn in Azië èn in Amerika vasten voet te verkrijgen, handelsbetrekkingen aan te knoopen en koloniën te vestigen, rijkdom en macht te verwerven en grootsche daden te verrichten. Ook deze ontdekkingen droegen ontzaglijk veel bij om den blik op het terrein van het Christendom te verruimen en mede te werken tot de groote Reformatie der zestiende eeuw. Eindelijk was de staatkundige gesteldheid alleszins gunstig voor deze groote gebeurtenis. De vorsten streefden naar de onbeperkte macht; maar bezaten ze nog lang niet volkomen. Zij overwonnen de machtige leenmannen en voegden de groote leenen, waar zij konden, bij hun rijksgebied. Daartoe behoefden zij de hulp van den derden stand en schonken zij dezen tal van privilegiën en voorrechten, zoodat de vrijheid van handelen der machtige poorters zich op velerlei terrein, ook op dat van den godsdienst, liet waarnemen. Duitschland's keizer was vrij machteloos, het rijk zelf in een groot aantal vorstendommen gesplitst, die zich schier vrijelijk voor of tegen een komende Hervorming konden verklaren. Italië telde ook een aantal onafhankelijke vorsten, die zich in het staatkundige schaarden rondom of tegen den paus als wereldlijk vorst. Frankrijk begon tot de langgewenschte eenheid onder denzelfden vorst te komen, maar was inwendig nog niet zoo krachtig als onder Lodewijk XIV. De macht der koningen van Engeland was vrij beperkt. Schotland was een zelfstandige staat. Spanje begon tot eenheid te komen, maar verkreeg die pas onder Karei. V. De Nederlanden eveneens. Eerst in 15i;j vonden ze in denzelfden vorst hun heer. Tot dien tijd was er vooral nog in 7 Noorden, strijd tusschen de afzonderlijke kleine staatjes. Den heerschers stonden noch de machtige legers, noch de centrale regeering, noch de groote krachten der beschaving, als de stoomkracht, die van het telegraaf- en telefoonwezen, noch die van de verbeterde vuurwapenen en de snelle legerverplaatsing en vele andere zaken ten dienste om de bewegingen in haar geboorte te smoren. Alvorens zij konden optreden, was het zaad welig ontkiemd en tot wasdom gekomen, dikwerf reeds rijke vrucht dragende. Geheel de staatkundige en sociale toestand was het ontstaan, den voortgang en den bloei der Reformatie gunstig en gemakkelijk weerstond deze de macht van de pauselijke heerschappij. Waar zij niet weerstaan werd, zag zij zich als niet bestaande aangemerkt. Het gelieele samenstel van leeringen, die geboden van menschen zijn en waardoor Goden de Heiland niet werd geëerd, kon voor duizenden niet blijven bestaan, maar bezweek voor de macht van Gods alles overwinnend Woord. In 1453 bad een gebeurtenis plaats, die in bare gevolgen een gewicbtigenommekeer in den geestelijken toestand van de volkeren van Europa teweegbracht. Wij bedoelen den val van het oude Byzantium, de hoofdstad van het Uostersch-Romeinscli keizerrijk, Constantinopcl. Reeds in 476 n. C. was het Westersche Rijk bezweken. Duizend jaren langer liield het Oostersche zich staande. Maar hoe? Gedurende deze tien eeuwen ging het in grondgebied en inwendige kracht schrikbarend achteruit. Deze duizendjarige geschiedenis dei' Grieksche keizers levert slechts het eentonig schouwspel van binnenlandsche onlusten, samenzweringen en moordaanslagen, of van vernederende buitenlandsche oorlogen op. De keizers worden schier allen van den troon gestooten, omgebracht of op de afschuwelijkste wijze verminkt. In de meest despotische staten van Azië, of in de duistere binnenlanden van Afrika heerschte niet meer ruw geweld dan in het Grieksche keizerrijk. Van de afschuwelijke Ihexe gewaagden we reeds. Maar wat te denken van een Basilius II, uit de Macedonische dynastie, die 15000 gevangen genomen Bulgaren, de oogen deed uitsteken'? Slechts liet hij aan ieder honderdtal een geleider met één oog over, aan wien de taak opgedragen werd, de ongelukkigen naar Bulgarije terug te brengen. Wie gruwt niet van zulk een monster? Kunnen we hem den christennaam nog laten? De koning der Bulgaren stierf van schrik, toen hij zijn onderdanen in dien toestand terugzag. Romanes Diogexes, een heldhaftig keizer, werd van den troon gestooten. Men rukte hem de oogen uit het hoofd, zoodat hij onder de hevigste smarten c-en smadelijken dood stierf. Toch waren er betere vorsten, vooral uit het beroemde geslacht der Comxenussex. Ai.exis Comxenus en zijn opvolgers Jühaxxes en Maxuel Comnexus regeerden uitmuntend. Het rijk breidde zich weer eenigszins uit. Maar al spoedig veranderde de toestand weder in ongunstigen zin. De kruistochten verzwakten het ongemeen. De Mohamedanen ontrukten het zijn schoonste provinciën, vooral nadat de Turken hun kracht begonnen te gevoelen. In 1355 werd Gallipoli door hen veroverd en straks was Thracië, Macedonië, Bulgarië en Thessalië in hun macht. In 1301 bezweek Adrianopel. Verschillende volken en koningen trachtten te vergeefs den Islam terug te dringen. Sultan Bajazcth rukte reeds na 1398 op Constantinopel aan en sloot keizer Manuel binnen haar muren op. Nog werd het gevaar afgewend door den inval der Mongolen onder Timer , die op zijn beurt Bajazetii overwon en vernederde. Te vergeefs trachtten de keizers door vereeniging met de Latijnsche Kerk den naderenden val des rijks af te wenden. De Grieken wilden van geene vereeniging met liurnc weten. Eindelijk trok Moiiamed II, sultan der Turken, tegen de hoofdstad op, waar Coxstaxtijx VI Palaeologus in 1448 den troon bestegen bad. Tweemaalhonderdduizend man, en wellicht nog honderdduizend meer, uit"'erust tot den grooten strijd en voorzien van de uitstekendste belegeringswerktuigen dier dagen, trokken tegen de stad van Goxstaxtijx dex groote op. Slechts fetrrkkelijk weinige duizenden Grieken en Genueesche huurtroepen onder den dap, , , ('. \\ li lei weeir-Urd aan de groote overmacht der Turken, 't Was - .ii vallen, ondanks de buitengewone dapperheid \ i lu>< iii i i jonge keizei Goxstaxtijn stónd. Drie- enviji'tii, dagen lang duurde het beleg. In den nacht, die den laatsten kamp vooraf JOH TETZEE UII I)I' I 11<»I \ UETAEINC. AEE \ATHRIEVEN AAN. Waar zij niet weerstaan werd, zag zij zich als niet bestaande aangemerkt. Het geheele samenstel van leeringen, die geboden van menschen zijn en waardoor God en de Heiland niet weid geëerd, kon voor duizenden niet blijven bestaan, maar bezweek voor de macht van Gods alles overwinnend Woord. In 1453 had een gebeurtenis plaats, die in liare gevolgen een gewichligen ommekeer in den geestelijken toestand van de volkeren van Europa teweegbracht. Wij bedoelen den val van het oude Dyzantium, de hoofdstad van het Üostersch-Romeinsch keizerrijk, Constantinopel. Reeds in 476 n. G. was het Westersche Rijk bezweken. Duizend jaren langer hield liet Oostersche zich staande. Maar hoe? Gedurende deze tien eeuwen ging het in grondgebied en inwendige kracht schrikbarend achteruit. Deze duizendjarige geschiedenis der Grieksche keizers levert slechts het eentonig schouwspel van binnenlandcche onlusten, samenzweringen en moordaanslagen, of van vernederende buitenlandsche oorlogen op. De keizers worden scliier allen van den troon gestooten, omgebracht of op de afschuwelijkste wijze verminkt. In fle meest despotische staten van Azië, of in de duistere binnenlanden van Afrika heersclite niet meer ruw geweld dan in bet Grieksche keizerrijk. Van de afschuwelijke Irene gewaagden we reeds. Maar wat te denken van een Rasilius II, uit de Macedonische dynastie, die 15000 gevangen genomen Rulgaren, de oogen deed uitsteken? Slechts liet hij aan ieder honderdtal een geleider met één oog over, aan wien de taak opgedragen werd, de ongelukkigen naar Bulgarije terug te brengen. AVie gruwt niet van zulk een monster? Kunnen we hem den christennaam nog laten? De koning der Rulgaren stierf van schrik, toen hij zijn onderdanen in dien toestand terugzag. Romanes Diogenes , een heldhaftig keizer, werd van den troon gestooten. Men rukte hem de oogen uit het hoofd, zoodat bij onder de hevigste smarten een smadelijken dood stierf. Toch waren er betere vorsten, vooral uit het beroemde geslacht der Gomnenussen. Alexis Comnenus en zijn opvolgers Johannes en Manuel Comnenus regeerden uitmuntend. Het rijk breidde zich weer eenigszins uit. Maar al spoedig veranderde de toestand weder in ongunstigen zin. De kruistochten verzwakten het ongemeen. De Mohamedanen ontrukten liet zijn schoonste provinciën, vooral nadat de Turken hun kracht begonnen te gevoelen. In 1355 werd Gallipoli door hen veroverd en straks was Thracië, Macedonië, Bulgarië en Thessalië in hun macht. In 1301 bezweek Adrianopel. Verschillende volken en koningen trachtten te vergeefs den Islam terug te dringen. Sultan Bajazeth rukte reeds na 1398 op Constantinopel aan en sloot keizer Manuel binnen haar muren op. Nog werd het gevaar afgewend door den inval der Mongolen onder Timur, die op zijn beurt Rajazetii overwon en vernederde. Te vergeefs trachtten de keizers door vereeniging met de Latijnsche Kerk den naderenden val des rijks af te wenden. De Grieken wilden van geene vereeniging met Rome weten. Eindelijk trok Mohamed II, sultan der lurken, tegen de hoofdstad op, waar Constantijn VI Palaeologus in 1448 den troon bestegen had. Tweemaalhonderdduizend man, en wellicht nog honderdduizend meer, uitgerust tot den grooten strijd en voorzien van de uitstekendste belegeringswerktuigen dier dagen, trokken tegen de stad van Gonstantijn den guoote op. Slechts betrekkelijk weinige duizenden Grieken en Genueesche huurtroepen onder den dap- ' > 1 ,,\\ l.fi.lt-i weerMand aan de groote overmacht der fuiken, t Was v,.. a-uit te i i. n, lat le s;ad zóu vallm, ondanks de buitengewone dapperheid h.i'T v ;l - ï- .n wie- hoe ld < li jonge keizei Gonstantijn stond. Drie- en\ijitiL, dagen lang duurde het beleg. In den nacht, die den laatsten kamp vooraf JOH. THTZEL BIEDT TEGEN' I5ETALING AFLAATHRIEVEN AAN. ping, sterkte de keizer zich door den troost van den godsdienst. Hij gebruikt liet H. Avondmaal en neemt daarna zijn plaats bij de verdediging in. De vijanden dringen in de veste, waarop de Grieken aan liet vluchten slaan. Constantijn ziet spoedig, dat de stad verloren is, en roept in wanhoop om den dood. De held, die de nederlaag niet wenscht te overleven, wordt neergestooten. Zijn hoofd werd als overwinningsteeken aan Moiiamed 11 gezonden cn door dezen tentoongesteld. Drie dagen lang was Constantinopcl aan de moord- en plunderzucht der woeste Turksche soldaten prijsgegeven. Zonder ouderdom of vrouwen en kinderen te verschoonen, doorzochten zij kerken en huizen, allen neerstootend, alles schendend en verwoestend. Een onmetelijke buit viel den overwinnaar ten deel. Wij gaan hierop niet verder in, al stemt ons dit treurig lot droevig. De schoone Sophia-kerk werd nu een moskee, ten dienste van den Islam. Geheel het Oude Griekenland en weldra, door den val van Trcbisonde (1401), ook geheel Klcin-Azie viel in de macht van de ongeloovigen tot grooten smaad der Westersche Christenheid, die voortaan te waken had, dat de „Halve Maan" niet boven de poorten en kerken van Weenen gesteld werd. Veel ging docr den ondergang van het Oostersche keizerrijk verloren, maar er bleef ook nog veel behouden. De geleerden uit liet vaderland der klassieke wetenschap vloden met hun wetenschappelijke schatten naar Italië, om daar liefde voor de Ouden te wekken of te vermeerderen. Reeds vroeger waren vele Italianen, afkeerig van het bestaande, teruggekeerd tot die soort van beschaving en ontwikkeling van den geest, welke in waarheid nooit geheel gestorven was, n. 1. die der ouden. Hiertoe droeg veel bij. Het voortbestaan van liet oude Rome met zijn rijkdom aan kunstwerken, die de bewondering der geleerden en kunstkenners wegdroegen; de ontwikkeling der Italiaansche taal, die zoo merkbaar met de Latijnsche overeenkwam; de herinneringen aan de grootheid van den Romeinschen Staat en van de eeuwige stad prikkelden tot beoefening van de beroemde schrijvers der oudheid en deden dooi' die beoefening eene vereeniging van liet antieke met het Christelijke en romantische ontstaan, waaruit eene nieuwe richting in het geestelijk leven werd geboren, die onder den naam Humanisme in de geschiedenis der beschaving aangeduid is. De groote dichters Dante, Petrarca en Docaccio in de lide eeuw en Joiiannes van Ravenna in de 15de , hadden er op gewezen, dat de beoefening der klassieke letteren de onmisbare grondslag is voor alle beschaving. Zij hebben die richting door hun poëzie voorbereid; want hun invloed op het Italië van hun tijd was voorbeeldeloos groot. Hun navolgers en vereerders brachten te weeg, dat de humanistische geleerden een hoogen stand begonnen uit te maken. In alle groote middelpunten van beschaving werden leerstoelen voor de oude talen opgericht. Waren velen in de middeleeuwen bezig geweest om reliquiën der heiligen en martelaren op te zoeken en te verzamelen, waardoor alleen het bijgeloof werd gevoed, de humanisten verzamelden met al bun macht de kunstwerken en geschriften der ouden, die den geest met friscli en krachtig leven bezielden. Er had eene ware herleving, een renaissance plaats, zooals liet verschijnsel der nieuwe geestdrift voor de kennis van het oude genoemd werd. Vooral Cosmus en Lokenzo de Medici verwierven zich door het begunstigen der nieuwere richting on vergankelij ken roem. Gevolg dier studie was, dat Aristoteles' invloed wankelde en Pi.ato aller achting verwierf. En dit moest weder terugwerken op de beschouwing der godsdienstige toestanden en leeringen en was derhalve van grooten invloed op de naderende gebeurtenissen. Oorspronkelijk was de bedoeling der Humanisten niet anders dan bevordering der beschaving op het gebied van weten, schap en kunst. Hun arbeid stond ju den aanvang in geen de minste betrekking tot godsdienst en theologie. Die zou evenwel niet altijd uitblijven. De Scholastiek trad vijandig tegen de klassieken op, die den smaak veredelden en den historischen zin scherpten. Zoo werd door Laurentius Valla, leeraar te Napcis en te Rome, de onwaarheid van het beweren bewezen, dat het Symbolum apostolieum" van de apostelen zou zijn gekomen; dat Coxstantijn de groote reeds grondgebied aan paus Sylvester zou geschonken hebben. Andere legenden en overleveringen dreigden er eveneens slecht te zullen afkomen. Maar de Inquisitie hief den dreigenden vinger op en dit leidde tot voorzichtigheid. Daarom lieten de Humanisten het terrein der godgeleerdheid meestentijds onbesproken. Dit leidde bij hen tot onverschilligheid en verzwakking van belangstelling in den godsdienst zeiven. Daardoor verviel het straks tot ongeloof, al bleven de Humanisten voor het uiterlijke aan de Kerk verbonden. Aan de gewichtigste en meest gewone leerstukken des Christendoms begon men te twijfelen en die twijfel leidde tot verwerping. De Humanisten vonden bun zaligheid zoowel buiten Jezus Christus als buiten de heiligen, maar elders: in de beoelening van kunsten en wetenschappen, liet christelijk geloof werd vreemd aan hun leven. Schoone taal, prachtige stijl, wegsleepende bekoring in vormen gold bij hen als 't hoogste goed. De weg tot terugkeer naar het heidendom werd gebaand en dit was te meer te vreezen, omdat paus Leo X en de meerderheid der kardinalen hoogelijk met het Humanisme ingenomen waren. \Yj1 werden er nog andere mannen van naam en geleerdheid gevonden, maar zij waren taan het pauselijk hof niet gezien en werden, evenals hun Heiland, dien ze beleden, door het koude humanisme geminacht. In den tijd van Leo X waren er sommigen onder de hoogere geestelijken, die iets hoogers en beters begeerden. Eenige uitstekende mannen hadden binnen Rome een Oratorium der goddelijke liefde opgericht. Zij kwamen in de kerk van Sr. Sylvester en Dorothea bijeen, ten getale van vijftig a zestig, om elkander in het geloof op te bouwen. In Duilschland, verder van Rome verwijderd, werd het Humanisme bij het onderzoeken der klassieken door den ernstigen en godsdienstigen aard des volks voor het uiterste van ongeloof en lichtzinnigheid behoed. Agricola en Celtes brachten Duitschlancl in nadere betrekking met het humanistisch Italië. Op de groote Humanisten in den tijd van Luther komen we straks bij de geschiedenis der groote Reformatie van zeiven terug, waar zij eene bijzondere beschouwing verdienen. Merkwaardig is ook het verschijnsel, dat de Renaissance een richting in de kunsten teweegbracht, die als een andere soort van herleving kan aangemerkt worden. Allereerst en voornamelijk gold zij de bouwkunst. De nieuwe richting, die zich van liet midden der 15Je lot het einde der löllc eeuw openbaarde, verliet den Gothischen stijl en keerde tot de vormen der Oudheid terug. In Italië kleefde de Renaissance den bouwstijl der ouden aan en hield zich streng aan zijn regelen, door eenvoud gekenmerkt. Eerst later drongdeRenaissance-stijlin Frankrijk en Duitschland door. De zoogenaamd gemengde stijl was de Gothische of Germaansche bouwkunst, waarin het ornament of sommige deelen van de ouden overgenomen waren. Zoo maakte zich op het gebied der schilderkunst Giotto, de vriend van Dante, geheel los van den Byzantijnschen stijl. Hij verbeterde de fresco-schilderkunst en stelde hoogen prijs op voorstellingen uit het natuurlijk leven. De beeldhouwkunst deelde niet minder in deze herLving. Ghiberti vervaardigde de beroemde deuren van het baptisterium te Florence zoo schoon in edelen stijl en met verheven beeldwerk, dat Michel Axgelo die de deuren van het paradijs noemde. Schilders en beeldhouwers maakte zich langs zoo meer los van de middeleeuwsch kerkelijke voorstellingen en bewogen zich vrijer in het beheerschen der kunst. De voortreffelijke uitvinding van het schilderen met olieverf door Huibert en Johannes van Eyck, in de Nederlanden, heeft op de ontwikkeling der kunst den grootsten invloed uitgeoefend. Antonello, eeti leerling van Johannes van Eyck, bracht het schilderen in olieverf naar Italië over. Moeilijker was de verbetering op het gebied der toonkunst. Voor haar ontbrak de klassieke bodem geheel. Het muzikale schrift was nog zeer gebrekkig; men kende slechts korte en lange noten; een juist begrip van maat bestond er nog niet. Fhanko uit Keulen bracht deze kunst heerlijk vooruit. Hij bracht het getal der noten op vier van verschillende lengte en regelde het notenschrift eveneens. Niet het minst oefende hij invloed op de maatverdeeling uit. De muziek verliet den dwang der bloote voetmaten, den werktuigelijken gang van een en twee, de droge eentonigheid. Harmonie en melodie ontwikkelden zich sedert buitengemeen. Uit deze enkele mededeelingen blijkt, hoe op olk gebied van wetenschap en kunst een geheel nieuw leven zich ontspon en voor den opmerkzamen beschouwer der geschiedenis, dat al dit humane of zuiver menschelijke, waartoe de Renaissance wederkeerde , ook op het gebied des Christendoms tot terugkeer naar het godsdienstig leven en de leer des Heeren en zijner apostelen het oog der Christenen richtte en het christelijk geweten vermaande. Maar ook meer rechtstreeks was door waardige mannen op hervorming in de Kerk aangedrongen. Wij noemen onder hen Johannes van Goch, zoo geheeten naar zijn geboorteplaats Goch, daar zijn eigenlijke naam Pupper is, prior in een nonnenklooster te Mee/telen. Hij bestrafte de monniken wegens hun schandelijke levenswijze en slechte zeden en streed tegen het Pelagianisme in de Kerk, waardoor deze geheel bedorven was en de oorzaak der zaligheid alleen werd gezocht in dusgenaamde goede werken, welke de geestelijkheid tot haar voordeel aanwendde. Tevens vindt hij, dat de 11 Schrift de eenige bron van kennis is en dat de Kerk, tot haar verderf, daarvan schrikkelijk ver is afgedoold. Zijn geschriften, die zeer fel en vrijmoedig waren, bleven tot eigen kring beperkt, zoodat hij in 1475 in vrede, zonder erom gemoeid te zijn, stierf. Een ander leeraar, die krachtigen tegenstand uitlokte, was Johannes van Wezel , eerst hoogleeraar te Krfurt, later prediker te Worms, een man, die in meer dan één geschrift Evangelische gedachten openbaarde. Dit hinderde de Thomisten niet weinig, die hem uit stukken in zijn predikatiën aanklaagden wegens onrechtzinnigheid, merkbaar in zijn uitingen over den aflaat, die schande der Kerk. Als ketter werd hi j te Mainz tot kerkerstraf veroordeeld (1479). Hij stierf in 1481 in de gevangenis. Hij leerde overeenkomstig de meeningen van Augustinus en predikte het zalig worden door Gods genade. God alleen kan de zonde vergeven, geen mensch, ook geen priester, zelfs niet de paus. Uit de broederenschool te Zwolle kwam een ander merkwaardig man te voorschijn. Johannes Wessel (Gansfort) naar de plaats zijner afkomst aldus geheeten. Ilij werd in 1420 geboren en leefde tot 1489. Hij was een buitengemeen geleerd man, zoodat hij den bijnaam kreeg van lux mundi = het licht der wereld. Luther heeft later veel van hem geleerd en in zijn geest gepredikt. Zijn inzichten in de gewichtigste stukken der leer waren heslist reformatorisch, gelijk uit zijn stellingen over den aflaat blijkt. Maar ook niet minder uit zijn gedachten over de H. Schrift, het pausdom, het geloof en de rechtvaardigmaking des zondaai"s uit genade. Op practisch terrein bewoog hij zich weinig. Hij paarde aan zijn kennis en geleerdheid een groote mate van voorzichtigheid, zoodat men hem met rust liet. Opgeleid in bovengenoemde school van de broederen des gemeenen levens, onderwees hij achtereenvolgende aan de scholen te Keulen, Leuven en Parijs. Daarna arbeidde liij een poos aan de Universiteit van Ileidelberg. Evenwel niet zeer lang. Hij leefde in stille afzondering op verschillende plaatsen in ons land en wijdde zijn leven aan de studie. In den strijd over theologisch-philosophische vraagstukken stond hij aan de zijde van het Realisme. Rudolph Agricola, die in 1485 stierf, uit Groningen geboortig, arbeidde meer in den geest der Italiaansche Humanisten en woonde in 't laatst zijns levens te Ileidelberg, waar door bisschop Dalberg van Warms eene Platonische vereeniging was gesticht. Ten slotte. Zijn in de vorige bladzijden onderscheiden personen en feiten vermeld, welke de komst eener Reformatie van de Kerk begunstigden of haar in de hand werkten, aan het einde dezer afdeeling moeten we het oog vestigen op de opkomst van een Staat, die bij den overgang van de Middeleeuwen tot de Nieuwere tijden als de machtigste van Europa werd beschouwd. Deze Staat, waarin, om des Evangelies wil, zooveel onschuldig bloed is vergoten, stelde zich met al de macht, waarover hij te beschikken had tegen het Evangelie en tegen de Hervorming, die het Evangelie predikte. Deze Staat was Spanje. Na vele en langdurige oorlogen der christenen tegen de Arabieren of Mooren, de veroveraars van het schoone land, kwam in 1479 Eerdinand II, de Katholieke bijgenaamd, op den troon van Arragon en Sicilië. Deze vorst, de beroemdste, maar ook de wreedste en voor Spanje zeil de verderfelijkste, van zijn tijd, trad in het huwelijk met Isabei.la, koningin van Castilic. Dit huwelijk vereenigde al de Spaansche koninkrijken — Portugal werd daar niet bij gerekend —onder deze heerschers, die zich nu met vereende krachten wierpen op het jammerlijk overblijfsel der eens zoo luistervolle Mohamedaansche heerschappij , welke sedert acht eeuwen het oude Iberië had gedrukt. Dit overblijfsel was Granada, sedert lang inwendig door partijschappen verzwakt. Elf jaren lang werd de strijd om Granada gevoerd; eindelijk zegepraalden do christelijke vorsten. Straks werd aan hun luister nog de ontdekking eener nieuwe wereld: Amerika, toegevoegd. En hooger nog steeg het aanzien van Spanje, toen de Nederlanden en Duiischland onder Karei, V, als koning van Spanje Karei. I, aan dit rijk zoo nauw verbonden werden. Deze macht nu, in Karel's hand gelegd, stond beslist in den dienst van het pausdom. Wat van haar voor de hervorming te vreezen was, leert ons hetzelfde jaar 1492, waarin Ferdinand en Isabella, op aanstichting van Tortor emade , de Joden en Mooren, wanneer zij niet tot het christendom wilden overgaan, uit Spavje verbanden. Spanje werd het bolwerk van Rome, de bakermat van de orde der Jesuieten; het was berucht door zijn wreede Inquisitie. Als doodvijand van de Reformatie, beroofde het zichzelf van liet grootste voorrecht van een volk in dit leven: het bezit der godsdienstige en burgerlijke vrijheid. Aan dat dweepziek Spanje wijt Europa voornamelijk het ontstaan der gruwzame godsdienstoorlogen. Door die uit te lokken veroorzaakt Spanje zijn eigen ondergang als voornaamsten Slaat in ons werelddeel. De Groot* Kerkhervorming der I6ac €euu). En God zei- EEUW. EERSTE AEDEELING. De Kerkhervorming in Ihutschland. 4. toestand der christelijke kerk in europa. 4492 — 4517. >«llif11 l'e V0r'oe doelen van dit werk hebben we kortolijk geschetst de planting, f j^Hle opkomst en den groei der Christelijke Kerk, vóór zij, door de Staatsmacht ï$ gesteund en verheven, maar straks van die macht diep afhankelijk, schitterde T door hare geestelijke schoonheid, predikte door haar reinen wandel en troostte l door haar allerheiligst geloof. Daarop, tot Staatskerk verheven, daalde zij snel van deze zedelijke hoogte om te zinken in een poel van bijgeloof, wangeloof en schandelijke zedeloosheid, die de orgiën en bachinaliën der heidenen verre in de schaduw slelde. Het Pausdom en de Hiërarchie, een koninkrijk van deze wereld stichtend, en rijkdommen, eerbetooningen en genietingen des vleesches najagend, vonden middelen uit om de goederen der rijken en de penningen der armen tot zich te nemen, ten einde in zonde en ongerechtigheid te leven, als of er geen God bestond en geen toekomstig oordeel te vreezen was. Wij hebbben van schrede tot schrede de Kerk, op dit hellend vlak gekomen, zien afglijden tot de diepte, waarin wij haar hij den aanvang der lGde eeuw wedervinden. Sedert twee eeuwen was de kreet om Hervorming óf in bloed gesmoord óf op den brandstapel verstikt óf in bange kerkerholen tot zwijgen gebracht. De machtige arm der Inquisitie wist zelfs de eenvoudige bede van een christen tot misdaad te verklaren en te straffen. Uit het godsdienstig leven was alle ernst, alle heiliging verdwenen: in het opvolgen van kerkelijke voorschriften, die met het waarachtige Christendom niets hadden uit te slaan; in het prevelen van ziellooze herhalingen; in boetedoeningen, die vreemd waren aan boete en bekeering, hoogstens de beurs aanspraken, bestond de vroomheid. Niet Christus in den hemel had alle macht in hemel en op aarde, maar de paus, de bisschop, de priester, de monnik. Het geloof in Christus verdween en werd geloof in Maiua en de Heiligen, ten slotte geloof in den Paus en zijn hiërarchen, geloof in de priesters. Alle vroeger pogen tot Reformatie was mislukt. Toch niet te vergeefs had zich de stem des roependen, die in de woestijn om waarheid riep, doen vernemen. liet zaad, door een Wicliff. een Huss gestrooid, was niet geheel verloren. Terwijl de Kerk in de laatste eeuw nog meer ontaardde, de geestelijkheid nog stouter de stem des Heeren weerstond, de goddeloosheid en zedeloosheid nog schaamteloozer zich vertoonden, naderde de dag der Hervorming. Het licht der Reformatie, aan den horizon verschenen, brak weldra door met kracht. Dn kracht Gods werd openbaar in een zwak man, zijn werktuig, door hem hezield en bckwraamd tot deze giootsche taak. Om ons duidelijk voor te stellen, dat de weinige naar God zoekende zielen terecht een Hervorming in leer en leven verlangen mochten, is het noodig, dat we nog kortelijk de dwalingen resuineeren, in den loop der eeuwen binnen de Kerk gedragen, en het zedelijk leven peilen, zooals dit even voor en nog gedurende het ontstaan der Hervorming is waargenomen. De dwalingen in de leer waren: Gelijkstelling der Traditie, de mondelinge overlevering, niet (le H. Schrift. Verheffing der Traditie boven de H. Schrift. De beslissingen van conciliën en pausen gelden als goddelijke uitspraken. Het verrichten van goede werken 0111 daarmede de zaligheid te verdienen. Het kluizenaarsleven, het optreden van pilaarheiligen als buitengewoon goede werken aangemerkt. Het kloosterwezen, het leven van monniken en nonnen geldt voor bijzondere heiliging. Het verbod aan bisschoppen, presbyters en diakenen betreffende de huwelijksgemeenschap. De aanprijzing der reliquiën en de handel erin. Vereering der reliquiën en bedevaarten naar de graven der martelaren, liet zoogenaamd ware kruis van Christus vereerd. De dwaling van het 1' e 1 a g i a 11 i s 111 e en Sje m i-pel a gi a n i s m e, geworteld in de kerken , begunstigd door de leer der goede werken. Het ontstaan van een afzonderlijken stand van geestelij ken. De hiërarchie. De bisschop boven de leeken. De rnetropolitaan-bisschop boven de andere herders. De patriarch boven de metropolitaan-bisschoppen. De paus van Rome boven de overige patriarchen. De Maria-dienst. Makia is de Moeder (iods. Zij is onbevlekt ontvangen, wordt beweerd. Zij wordt aangeroepen. Makia Lichtmis. Geboortefeest van Makia (8 Septr.). Haar opname in den hemel, MAWA-he- m el vaart. Het Ave Maria begonnen, later verplichtend en algemeen, dagelijks. Bevel daartoe. De Zaterdag aan Maria gewijd. Ook de Meimaand. Het Vagevuur. De zielmissen. De Processiën. Toenemende macht der conciliën. De oorbiecht verheven boven de openbare schuldbelijdenis. Het Pausdom. De Pieterspenning. De werel dlij kemacht der pausen en bisschoppen. De heiligen en de canonisatie der heiligen. De vereering van beelden en schilderijen in de kerken. De Godsoordeelen. De Kruisproef. De Avondmaalsproef. De Heksenprocessen en kettergerichten. De leer der Transsubstantiatie. De Hostie. Aanbidding der hostie. Het misoffe r. De onwettigverklaring der vierde hu w elijke n. De kardinalen alleen bevoegd tot het v e rkiezen van een paus. Invoering van het coelibaat der priesters; wegzending der vrouwen door gehuwde priesters. De leer der leenroerigheid van alle vorsten aan den Roomschen paus. DeRoomsehe bischop alleen heet paus. De leer der Investituur door den Paus. De deel neming aan de Kruistochten een heilig werk. De vermeerdering der geestelijke orden. De bedelmonnik en. De leer betreffende (le kettervervolging. Uitroeiing der Stadingers. l)e pausen hebben het recht tot Canonisatie. De leer van het Rosarium, liet Onze Vader en het Ave Maria. De instelling der Inquisitie. De priesters buiten de leden der kerk om gekozen. Vaststelling der Transsubstantiatie-leer voor geheel de Kerk. Het verbod 0111 de H. Schrift in de landstaal te lezen. De voltooiing der leer en legende betreffende Maria. De vijf boeken der decretaliën van Gkegokius IX. Het verbod aan de geestelijken om schatting aan Ieekeu te betalen. Het beroep van'spausen uitspraak op de conciliën, die zullen komen, verboden. De Aflaat. De leer der jubeljaren 0111 de 100, 50,33 en 25 jaren. De aansporingen tot Joden- en Moorenvervolgingen Onder de gruwelijke afdwalingen van het Pausdom in de middeleeuwen telt men onder meer andere: De eeuw der pornocratie, de tiende, waarin achtereenvolgende drie zedelooze vrouwen pausen doen verkiezen. Er wordt een paus van 12 en een van 16 jaren gekozen. De pausen trekken aan het hoofd van legers ten oorlog. Kr wordt een bisschop gekozen, v ij f jaren oud. De Simonie bereikt een buitensporige hoogte. Johannes X\ , bekend om zijne schraapzuch t. tegenpausen vermoorden elkander. X ele zoogenoemde ketters, w a r e chris t enen, te Orleans verbrand, 1022. Het Interdict te Limoges 1031. Kr is een paus van 12 jaren: Hexeuictus IX. Hij is aan alle schandelijkheden overgegeven. De Wapenschorsing Gods. Gkegorics VII en Hendrik IV. Tocht van Hendrik naar Canossa. lleerschzucht van GregoricsVII, Innocentius IIL en Bonifacius VIII. Mathilüe van Toskanen vermaakt al hare bezittingen aan den paus. De paus keurt de uitroeiing der Tempelieren goed. Schraapzucht van Johannes XXII. Leer van de verlossing door Maria uit het Vagev u u r. Geldlasten, door den paus op Duitschlatid gelegd. De bedelmonnikeuorden. De paus neemt de driekroon aan. De kardinalen worden niet purper bekleed. Aanvulling van het «Ave .Maria" met de bijvoeging : Heilige Maria, Moeder (iods, bid voor ons zondaren, Amen! Voorwaar, een lange, lange lijst van dwalingen en van slechte handelingen der zich noemende opvolgers van Petrus, door de Kerk van Rome als Stedehouders van Christus vereerd. Wanneer we in de jaren komen, waarin de Hervorming met rasse schreden nadert kiimpt liet Chiistenliai t van weedom ineen, als het gruweldaden leest vaneen Ai k\ander VI, die van 1492 tot loOd als Opperpriester der Christenheid geregeerd heeft. Dat een Kerk 11 jaren lang zulk een zedelijk wangedrocht geduld heeft, rechtvaardigt zonder meer reeds de komende Reformatie. Rodrigo Borgia leefde eerst in ontucht met een schoone gehuwde Romeinsche vrouw; daarna met een der dochters van die vrouw, Rosa Vanozza geheeton. Ilij verwekte hij haar vijf kinderen en leefde openbaar in hoererij met nog andere vrouwen. Zijn schandelijk leven helette hem niet als geestelijke zijn diensten waar (e nemen. Zijn kinderen, die zoowel op hun goddeloozen vader als op hun onbeschaamde, zedelooze moeder geleken, wedijverden met elkander in woeste uitspattingen. Toch had hij in de kerk een hooge plaats: hij was kardinaal-aartsbisschop. Toen nu paus Ixnocentius VIIIstierf, kocht Borgia de kardinalen, hoofd voorhoofd, om. \ ier muilezels, met goud beladen, bezorgden hem de driedubbele kroon en als Ai.exander VI beklom hij den pauselijken troon. liet was den nieuwen paus er terstond om te doen, al zijn macht en invloed am te wenden om voor zijn bastaarden hooge posities in den staaUe verkrijgen. Zijn oogappel was Gesar Borgia, zijn tweede zoon, dien liij op den dag zijner kroning, ondanks diens woest en ongeestelijk leven, tot aartsbisschop van Valencia en bisschop van Pampeluna verhief. Later werd Cesar kardinaal. Van wege zijn woesten aard en zijn ontembaren moed, <1 ie door de snoodste wreedheid werd ontsierd, zou hij veeleer een plaats in een der legers van Europa waardig zijn geweest. De oudste zoon Joiiannes Borgia ontving van Ferdinand van Arrarjon het hertogdom Gandia; ook schonk de paus hem de provincie Beneventum, die den Kerkelijken Staat behoorde, als een onafhankelijk vorstendom. Het huwelijk der schoone Lucretia, 's pausen dochter, werd op liel Vaticaan met den grootsten luister gevierd, s Pausen bijzit was daarbij tegenwoordig. Schaamtelooze vertooningen en liederlijke zanden moesten het feest opluisteren. Niet slechts de paus had zijne hoeren; maar schier alle geestelijken onderhielden die. De kloosters der liberstad waren huizen van slechten naam. De zonen van Ai.exander : Gesar en Joiiannes, haatten elkander met eendoodelijken haat. Beiden, zoo wordt verhaald, stonden tot de schoone Lucretia in bloedschendige betrekking. He laatste gaf Joiiannes de voorkeur boven den woesteling Gesar. Deze besloot nu tot den broedermoord. Op zekeren avond waren beide broeders op een partij geweest bij hun moeder Bosa Vanozza. De hertog van Gandia vertrok even als Gesar naar zijn paleis; maar de eerste verdween. Zijn lijk werd later uit den Tiber opgehaald. Gesar had tot dien moord aangestookt. Een houtverkooper Georgio Schiavoni had wel het lijk in de rivier zien werpen; maar hij had wel honderd lijken in den Tiber zien werpen, zonder dat er ooit riaar gevraagd werd. Dat Gesar den moord zelf bedreven had, werd door ieder geloofd. Alexander, die in slechtheid zijnen zonen niets toegaf, die hun in moord en doodslag, bereiding van giftdranken en sluipmoorden voorging, schonk Gesar, zijn lieveling, vergiffenis. Immers kort te voren had de paus van een zijner maitressen, Giulia Orsixa, een zoon verkregen en dien als zijn zoon erkend. Deze Giulia verscheen, alsof zij 's pausen gemalin was, aan zijn zijde bij alle kerkelijke feesten, zonder zich over iets te schamen. Even schandelijk is de moord van Gesar op den man van Lucretia, zijn schoonbroeder. Gesar liet hem niet dolksteken op de trappen van 's pausen paleis neerstooten. Lucretia en de zuster van 't slachtoffer waakten bij den gewonde en vreesden voor vergiftiging in de spijze. Maar de snoodaard zei tot den paus, zijn vader, die den schoonzoon een bezoek wilde brengen: „Wat met het middagmaal niet is kunnen gebeuren, zal met liet avondmaal plaats vinden. Korten tijd daarna liet hij hem door den scherprechter Michii.otte voor zijn oogen wurgen. Zoo greep de woesteling om zich henen. Schier eiken dag werd een slachtoffer der misdaad op de straten der Tiberstad als lijk gevonden. Wien het vergif niet bereiken kon, trof de moorddolk. En te midden van al die ellende, die reeks van snoode misdaden en wellustige boosheden, gaf het hoofd der christelijke kerk op aarde, naar zijn beweren Petrus' opvolger, gelegenheid tot de schandelijkste orgiën bij de feesten, door hem zeiven, zijn zoon Gesar en zijn dochter Lucretia in 't Vaticaan gegeven. De bosschen der ontucht in de oudheid aanschouwden niets, dat daarmede was te vergelijken. F. von Baumer schrijft: „Wreedheid en wellust, vrees en vermetelheid, ongeloof en bijgeloof gingen gelijk zoo menigmaal hand aan hand, en het gevoel der verhalers is niet zelden zoo ver- stompt, dat zij de aanstootelijkste en schandelijkste dingen als de meest gewone en natuurlijkste zaken ter wereld mededeelen. Wij moeten, om althans één treilend voorbeeld aan te halen, gewag maken van liet groote feest, dat de 72-jarige paus voor zich zeiven, zijn dochter Lucretia en zijn liof aanrichtte. Allen waren verzameld op eene galerij, welke boven rondom een zaal liep. Beneden in deze zaal bevonden zich (gelijk de opperhofmeester Burkard verhaalt) vijftig eerbare lichtekooien, die eerst in eene luchtige kleeding, maar vervolgens geheel ongekleed dansten Hierop wierp men van de galerij kastanjes naar beneden, om zich te vermaken met de vei warring en den aanblik der verschillende houdingen. Hiermede nog niet tevreden, liet men de mannelijke bedienden van lageren rang binnenkomen. De woeste dansen werden nu hervat; daarop gaf de paus verlof tot liet bedrijven van de schandelijkste ongebondenheid, ja liet hij belooningen schenken aan hen. die zich hierbij in een of ander opzicht het meest onderscheidden. Heeft men meer van noode dan dat eene verhaal, hetwelk zelfs dooiden officieëlen geschiedschrijver der kerk niet geloochend wordt, om de misbruiken en zonden, waartegen de hervormers hun stem verhieven, geloofwaardig te achten en hun ijver te begrijpen ?" Sommige schrijvers beschuldigen Alexander en Lucretia van bloedschande; maar, al is deze misdaad onbewezen, het bovenstaande is, helaas! vreeselijk genoeg. Van de wandaad, door den paus gepleegd, om Savonarola onschuldig ter dood te veroordeelen, is reeds gewaagd. Gesar ging met zijne gruweldaden voort, liet jaar 1500 deed als jubeljaar duizenden vrome pelgrims naar Rome trekken, die, de pauselijke schatkist met hun offers verrijkende, tevens getuigen waren van de schanddaden der regeering dezer heiligheid. Ook hun berichten droegen bij om alleen op gronden van zedelijkheid en humaniteit hervorming der Kerk voor te bereiden. Zoowel het einde van den paus als van Cesar, was vreeselijk. 't Was 't rechtvaardig oordeel over hun wanbedl ijven. Ai.exaxder had op zekeren avond de rijkste kardinalen uit Rome op een gastmaal verzocht inet het doel om ze le vergiftigen. Tevens werd de paus dan hun erfgenaam. Vooraf begaf bij zich met Gesar naaide villa van den kardinaal Hadrianus van Torneto, waar hij verlangde te drinken. Een vertrouwd dienaar van Gesar bracht hun van den wijn, die voor de gasten bestemd was. Gesar en Ai.exaxder beiden dronken er van. Beiden waren vertriflicd. Alexander stierf kort daarop. Gesar herstelde, maar behield een door het vergif diep ondermijnd, krachteloos lichaam. Ook zijn schandrijk had een einde. Zoo meester, zoo leerling. De geestelijkheid der l(>de eeuw, de eeuw der Hervorming, was zedelijk diep gezonken. De woningen der geestelijken waren dikwerf holen der zonde, poelen van ongerechtigheid. Gornelis Adriaax van Rrugge had zijn harem. Abt Trixkler te Cappel had zijn harem. De onkuischheid onder de priesters was schrikbarend. De priester, die niet mocht huwen, mocht wel in concubinaat leven met een vrouw, die hij onderhield, mits hij voor haar en voor elk kind, dat hij bij haar gewon, den bisschop eene geregelde belasting betaalde. Een Duitsch bisschop verhaalde eens aan een gastmaal, dat hij in een jaar niet minder dan elfduizend priesters voor deze zaak bij zich ontvangen had. Op vele plaatsen waren de leden der kerk blijde, dat de priester een bijzit had. Hun vrouwen waren dan voor overlast beveiligd. Maar in welk een treurigen toestand bevond zich de priester zelf! Te leven met een bijzit, haar en de kinderen, die zij hem baarde, le laten leven uit de offergaven der geloovigen. Ging hij niet gebukt onder die schande? Hoe kon hij het oog opslaan voor de kuische maagden, de onbedorven jongelingen, leden zijner parochie? Welk een diep rampzalige toestand voor die vrouw, de hoer te zijn van een priester Door menschelijke instellingen, ten behoeve van de grootheid der pausen en van de hiëarchie, ontstonden deze en zelfs onnatuurlijke zonden in de piiesteilijke verblijven, in de monniken- en nonnenkloosters. Op vele plaatsen moest de wereldsche macht de onzedelijkheid der priesters bestrallen. Te Schafhaasen beval de ltaad, dat een priester, die in slechte huizen gevonden werd, zijn priesterkleed zou worden ontnomen. Zij mochten niet in het openbaar dansen, uitgezonderd bij huwelijksfeesten. Ook geen wapenen dragen. Te Maintz klommen de geestelijken 's nachts over de muren, voerden allerlei slechte stukken uit en vernielden, wat zij maar vinden konden. Hoe menig bisschop toog, van top tot teen gewapend, ten strijde, tegen alle naburen om allerlei vermeende kleine grieven. Sommigen droegen steeds een maliënkolder onder 't priesterlijk gewaad. Zeker aartsbisschop van Tricr was immer in strijd met zijn buren en leenmannen, liet werk der vernieling, der verwoesting, was zijn lust; in het bouwen \an kasteelen vond hij zijn kracht. Zijn hebzucht verlangde steeds naar grooter gebied. Waar bleef de ootmoed, de vreeze Gods, het gebed, de zorg voor de zielen.' Veeleer stond de priester vijandig tegenover de eere Gods en Zijne heilige wet! Onder de geestelijken heerschte diepe onwetendheid. Zoo was een bisschop er over verblijd, dat hij nooit Grieksch of Hebreeuwsch had geleerd. „Uit die twee talen ontstonden de ketterijen," beweerden de monniken, 't Grieksch was eene nieuw ontstane taal. 't Hebreeuwsch maakte allen, die het leerden, tot Joden. Een vroom en beroemd priester had nooit het Nieuwe Testament gelezen. Toen hij aan het eind zijns levens er een las, zei hij: „Dit boek is het Evangelie niet, of wij zijn geen christenen." „Wanneer de studie van Grieksch of Hebreeuwsch wordt toegelaten, is 't met den godsdienst gedaan;" verklaarde de theologische faculteit te Parijs aan het parlement. De verbastering van de leer der zaligheid bestond voornamelijk in het verlaten van de kennis der rechtvaardigmaking uit het geloof en het daarvoor in plaats stellen van goede werken als oorzaak der zaligheid. Grondregel van de prediking van (liiiüstus en de apostelen was: „Geen zaligheid door, maar ook geen zaligheid zonder de werken." Daarvoor stelde de verbasterde Kerk in plaats: De mensch wordt zali" door 't geloof en de werken tezamen. De leer van Pelagius en der Semipelagianen, begunstigde die verbastering ten zeerste. Zij kwam het pausdom en de hiërarchie ten goede, in zoover zij hun schraapzucht, hoogmoed en vleeschelijk leven diende; maar strekte tot verderf der Kerk Gods en tot schade voor de zielen. Van den eenigen Middelaar en Heiland zich afkeerende, vertrouwde men op Maria en de Heiligen, op boetedoeningen en dusgenaamde goede werken, in den grond deizaak, op den priester. Boete verving de plaats van berouw, uitwendige belijdenis en boetebetoon die van bekeering en wedergeboorte des harten. De priesters legden als boeten op: vasten, barrevoets gaan, een liarenkleed dragen, ter bedevaart trekken, zich "eeselen en pijnigen, het kloosterleven. En om aan de zwaarste dier boeten of het juk van dezen eigenwilligen godsdienst te doen ontkomen, vonden de priesters een ander middel uit." Dit middel bestond in de Aflaten. Men kon die boetedoeningen afkoopen voor geld. De instelling, het kerkelijk verzinsel der Aflaten is in het wezen der zaak het verkoopen van de vergiffenis der zonden voor geld. l)e priesters, »eheel gewijd aan de Kerk, aan haar dienst, zouden den last der boetedoeningen voor geld overnemen. Zonder berouw, zonder bekeering, zonder vernieuwing des harten, schonk de Allaut volkomen vrijspraak. De priesters traden met de volgende drog- reden op: „Het bloed van Christus en de goede werken en verdiensten der heiligen hebben voor de Kerk een schat gevormd, zoo oneindig groot, dat do eeuwigheid dien niet kan uitputten. Christus' Stedehouder op aarde is de bewaarder van dien schat; hij beschikt daarover krachtens zijn ambt en schenkt daarvan den zondaar, voor elke zonde, na den doop bedreven, een deel in evenredigheid met de hoegrootheid der overtredingen. Om een vasten van zeven weken at' te koopen betaalt de rijke twintig, de minder gegoede tien, de arme slechts diie stuivers. De vergiffenis voor de snoodste misdaden kon door geld worden gekocht. In verband met deze Aflaten werd het Vagevuur een goudmijn voor de geestelijkheid. Zij verschaften rijker inkomsten door deze sedert Augustinus opgekomen reinigingsplaats der zielen dan de mijnen van Peru en Mexico goud aan hel opgekomen Spaansche rijk. Door atlaten te koopen, werden de zielen van dierbare betrekkingen en vrienden terstond uit het Vagevuur verlost. Tot eeuwige schande der Kerk stelde het Aflatentarief, waarvan meer dan veertig uitgaven verschenen, een prijs vast voor elke bedreven zonde. Een vaste prijs voor doodslag, moord, verminking, overspel, diefstal, meineed werd daarin aangegeven. Bloedschande kon, als zij niet bekend was, voor een geringen prijs, voor iets meer, als zij bekend was, afgekocht worden. Om de menschen tot aankoop te prikkelen, werden in de kerken schilderijen geplaatst, waarop de folteringen der zielen, te midden dier flikkerende vlammen in het Vagevuur zwevende, met de schrilste kleuren waren afgemaald. Het vreeselijk lijden, dat daar dierbare afgestorvenen moesten doorstaan, kon met een kleine geldsom worden afgewend. Alleen de hardvochtige kon weerstand bieden aan bet lokaas, dat de barmhartigheid der Aflaten als redmiddel voorstelde. De jubilés per eeuw, halve, derde en kwarteeuw, deden juist door den rijken aankoop van Aflaten, door de pelgrims naar liome, stroomen gouds vloeien in de schatkist der pausen. Gruwzame toestand! lloe schrikkelijk was Chiustus' Kerk misvormd. Gelukkig, dat zelfs te midden der groote verbastering nog vele eenvoudige, zelfverloochenende priesters gevonden werden, die, als onder liet deksel der ceremoniën, het waarachtig christendom beleden, en in menig klooster werd een schreeuwen naar den levenden God vernomen, als van het hert naar de waterstroomen. Het pausdom was de vijand der Kerk. Zoolang dat onaangetast bleef, zou alle hervorming ijdel blijken. Zulks hadden de conciliën van Piza, Constant en Bazel duidelijk bewezen. Het verborgen, meer christelijk leven in de Kerk werd onderdrukt door de boosheid en het geweld der hiërarchie. De uitingen van dat leven waren veel zeldzamer, dan men zich die zou voorstellen. In't algemeen waren de priesters ook zeer onwetend. Hun werk bestond bijkans alleen in missen lezen, reliquiën aanprijzen, aflaten verkoopen. Naar de dorpen zond men een uitschot van predikers, vergaderd uit hen, die tot den bedelstaf waren geraakt, verloopen koks, jagers, stalknechts enz. Van de onkunde der hoogere geestelijken spraken we reeds. En wanneer onder hen nog een glimp van geleerdheid werd gevonden, zoo betrof deze niet de kennis der H. Schrift. Velen lieten zich minachtend over Gods Woord, den Bijbel, uit. De bijbelverhalen werden soms in de schrijfwijze van Virgii.ius en IIoratius overgebracht, om fatsoenlijke lieden er naar te doen luisteren. De kardinaal Bembo schreef in plaats van den Heiligen Geest — adem van den hemelschen zefir, van vergeving der zonden — bevrediging der schimmen en hooge goden, in plaats van Christus, Gods Zoon — Minerva, voortgekomen uit het hoofd van Jupiter. Van Leo X wordt verhaald, dat hij liet christendom, welks opperpriester hij zich noemde, da label van Dellüehem heeft genoemd. Toen bovengenoemde Bk mbo op een goeden dag den heilzoekenden Sadolet bezig vond met de vertaling van Paulus brief aan de Romeinen, zei hij: „Laat die kinderachtige dingen rusten, zulke dwaasheden doet geen verstandig man." En tot welk een laag peil waren do godsdienstoefeningen zelve afgedaald! De taak, door Christus aan zijn dienstknechten opgedragen in de woorden tot Petrus : „Weid mijne schapen!" werd door de bisschoppen al zeer treurig vervuld. Zij predikten niet langer, maar waren steeds bezig met priesters, monniken, nonnen, kerken, kapellen, beelden, klokken, kerkhoven enz. te wijden en doodsbeenderen, haarlokken, kledingstukken, bloeddroppels en/., als voorwerpen van godsdienstige waardij ter vereering aan de geloovigen voor te stellen. De domme menigte kuste ze en aanbad ze. Soms waren die reliquiën vreemd en stonden ze zelfs met de reine historie niet eens in verband. Wat dunkt u van het vertoonen van roet uit den oven der drie jongelingen, van een haar uit den baard van den heiligen Ciiristoffel , van een deel der ark van Noach, natuurlijk heel klein; van een stuk hout der kribbe van Jezus, benevens negeptienduizend andere reliquiën van deze zonderlinge soort'? Dit geschiedde Ie Tl ilteubevy. Sterker was de onbeschaamdheid van de tentoonstelling van St. Jozef's adem, door Nicodemus in een handschoen opgevangen. Zoo zag men het in Schaf Iiausen. Schande over hen, die op die wijze den hongerigen steenen voor brood, den dorstigen zwijmelwijn voor zuiver drinkwater aanboden. Deze dusgenaamd heilige overblijfselen werden gevent evenals de brieven, die vergiffenis van zonden aanboden, door alfaatkramers openlijk verkocht werden. De voorname lijdstippen in liet kerkelijk leven weiden op nog andere wijzen voor de bewustheid der gemeente verlaagd. De groote kerkelijke feesten werden met lalle kluchtspelen op heidensch lichtzinnige wijze gevierd. Zoo was het „1'aascligelach een voornaam deel van het vieren der opstanding des Heeren. Zeker stemt de herinnering aan 's Heeren verheerlijking tot blijdschap en vreugde. Maar verbeeldt u, wat soort van vreugde de priesters bereidden ! Hun toespraken waren er op ingericht om de kerkbezoekers aan het lachen te maken. Zoo piepte de een als een muis, de ander bootste het geluid der gans na, een derde liet het „koekkoek hooren. Een prediker verhaalde zedenbedervende vertelseltjes. Onder anderen: stukjes,dooi den heiligen Petrus uitgehaald. Eens had, volgens dien nar, St. Petrus in een herberg den waard bedrogen door het gelag niet te betalen. En meer zulke fraaiigheden. De heilige dingen werden naar omlaag gehaald. Maar waartoe meer 1 In gïen enkele eeuw van de christenheid is tol zulk een diepte afgedaald, met de zielen zoo gespot, het heilige zoo bezoedeld. Zoo was liet in Duitschland, maar daar niet alleen. In Italië, in ïniulrijk, in Engeland evenzoo. En hoe dichter bij Rome, hoe slechter christenen, hoe meei de gemeente van Christus gedenatureerd, tot jammerlijk verval gekomen was. En welk licht stond tegenover deze duisternis! O voorzeker! Er waren nog vele godvruclitigen, wier beden door alle nevelen van het bijgeloot zich richtten tot God, den Almachtige, Schepper des hemels en der aarde; die geloofden in Christus en zijn schuld verzoenend lijden en sterven. Velen dorsten naar den levenden God en smachtten naar de wateren des Evangelies, naar het Woord des Heeren, overgezet in hun landstaal. Maar wat vermochten die weinigen tegen de machten in den Staat en de Kerk , die ongeloof en bijgeloof handhaafden en de waarheid in ongerechtigheid te onder hielden! Toch straalde er licht, telkens meer licht in dien langen donkeren nacht, liet straalde niet uit de Kerk in de wereld; maar uit de wereld in de Kerk. Het licht der wetenschap bereidde den nieuwen dag des christendoms voor door de kennis der talen, waaraan de christelijke wetenschap immer behoefte heeft: van hel Grieksch, het. Hebreeuwsch en liet Latijn. Dit dankt de Kerk aan het Humanisme, dat juist in den tijd der diepste verdorvenheid in den levensarbeid van twee rijkbegaafde mannen zijn glansrijk hoogtepunt bereikte. Zonder zelve tot hervorming over te gaan, ja zonder er veel voor te gevoelen, hebben zij den Hervormers de wapenen voor dien reuzenstrijd des geestes geleverd. De eerste dier heide grootste Humanisten uit het reformatorisch tijdperk was Johannes Beuchlin, de zoon van een bode, een Ministerialis van de orde der Dominicanen (1455—1522). Hij werd geboren te Pforzheim. In hem vereenigden zich de geleerdheid van een taalvorscher, van een theoloog en van een jurist. Reuchlin werd hervormer van de wetenschappelijke methode. Hij was langen tijd de hoofdkenner van het Grieksch en lei voor de christenen in Duilschland, den grond tot de beoefening van het Hebreeuwsch. In zijn jeugd studeerde hij in de talen en beoefende hij de muziek. Om zijn schoonestem werd hij medelid der kapel van den Badenschen markgraaf, met wiens zoon Eredeiuk hij werd opgevoed. Hij vergezelde dezen in 1473 naar de Universiteit van Parijs, waar hij met vele beroemde mannen in betrekking kwam. In Bazel studeerde hij Latijn en Grieksch en ontving hij van Johannes Wessei, liet eerste onderwijs in het Hebreeuwsch; in Talingen, de rechten en fraaie letteren , nadat hij te Orleans en Poiticrs de rechtsgeleerdheid had beoefend. Vervolgens vestigde hij zich te Stuttgart. Bij graaf Ebekhahd den oudere stond hij hoog in aanzien; hij gold als diens rechterhand en werd als de grootste der Humanisten wijd beroemd. Toen zijn beschermer stierf en door Eberharu den jongere was opgevolgd, moest hij vluchten naar Heidelberg, waar hij onder den kanselier Dalberg veilig was. In 1499 kon hij naar Wurtemburg terugkeeren, waarna hij door keizer Maximiliaan met gewichtige werkzaamheden werd vereerd. Elf jaren later lei hij zijn ambten neder en leefde hij rustig op zijn landgoed, zich wijdende aan de studiën over liet Oude Testament. Dit veroorloofden hem zijne middelen ruimschoots. Inmiddels had een kleine beweging de gemoederen in beweging gebracht. Wimpheung, een Duitsch prediker, paedagoog en ijverig Humanist, had in 1505 in een Latijnsch geschrift beweerd, dat voor ware vroomheid geen monnikspij en monnikenbelofte noodig was. Tusschen hem en de Augustijners ontbrandde een hevige strijd. Deze monniken beschuldigden hem van ketterij en de zaak kwam ten laatste voor paus Juuus II, den opvolger van den beruchten Alexander VI. .kuis was zelf een humanist, die ten voordeele van den verketterde besliste. Hierdoor bedaarde de storm. Tusschen Reuchlin en de Dominicanen ontbrandde een strijd van eenigszins anderen aard. In dien strijd stonden humanistische verlichting en monnikendomheid tegenover elkander. De zaak was deze. Reuchlin had juist eenige werken voltooid, die voor het groote werk der Hervorming schier onontbeerlijk waren. Wij spreken nu niet van zijn invloed om het gezag van Aiustotei.es te doen afnemen en dat van Plato te doen rijzen. Ook die verandering prikkelde de geesten tot onderzoek. Maar door zijn arbeid verscheen een Latijnsch woordenboek, dat het boek der oude Scholastieken verving. Reuchlin schiep een nieuwe, meer gemakkelijke Grieksche spraakkunst; verklaarde de Boetpsalmen, door hem uit het Hebreewsch vertaald, verbeterde de Vulgata, — de Latijnsche overzetting van het N. 1 — en gaf in Duitschland een I lebreeuw- sclie spraakkunst 011 een woordenboek uit. De roem van zijn naam ging uit door de gelieele beschaafde wereld. Nu was er binnen Keulen zekere Pfefferkorn, een tot bet Christendom bekeerd rabbijn. Deze ijverde voor liet Christendom op buitengewone wijze. Allereerst tastte bij (le Joden in eene reeks traktaten aan en straks vraagde hij van keizer Maximii.iaan, dat deze alle boeken der Joden zou opvorderen, omdat zij lasteringen tegen Christus bevatten. De keizer noodigde Reuchlin uit om hieromtrent zijn gevoelen mede te deelen. Deze was tegen de vervolging, slechts wilde hij de boeken, die tegen liet Christendom geschreven waren, aan bet lot er voor bestemd — de verbranding — overleveren; de overige niet, al waren die ook opgevuld met dwaasheden. Het belang der kennis van hel llebreeuwsch woog bij Reuchlin zwaarder dan de vroomheid van den dweper. Hij gaf voorts den raad om aan alle Universiteiten leeraars in het Hebrceuwseh le benoemen, ten einde de Joden door middel van bun eigen boeken le wederleggen. De Joden mochten hunne boeken overeenkomstig de beslissing des keizers behouden. De Keulsche Dominicanen namen nu Pfefferkorn in bescherming. Zij waren woedend en zochten uit de geschriften van Reuchlin alles op, wat, naar hun meening, naar ketterij en Judaïsme zweemde, en dreigden hem met de Inquisitie, die dwingende macht der domheid. Toen de Humanisten allen in 't gedrang kwamen, gaf Reuchlin, die liefst er buiten gebleven was, een geschrift in 't licht, onder den titel van Defensio contra calumniatores Colonienses d. is: Verdediging tegen mijne Keulsche lasteraars. De Keulschen daagden hem te Mainz voor den geloofsrechter Jacob van Hoogstraten, maar Reuchlin beriep zich op Leo X. De paus droeg de zaak op aan den bisschop van Spiers. Deze verklaarde Reuchlin onschuldig en veroordeelde de monniken in de kosten van 't geding. Frans von Sickingen voerde dit vonnis gewelddadig uit tot nieuwe grieve der geslagen partij. Velen schreven in t voordeel van Reuchlin. Zoo verschenen o. a. in 1510 de Drieven der duisterl ingen, eene gefingeerde briefwisseling der Keulsche monniken met bun buitenlandsche vrienden. In het keukenlatijn der monniken werd over de gewone zielsbelangen der bedelmonniken met zooveel brutale openhartigheid gesproken, dat in den beginne zelfs Dominicanen ijverige verspreiders van het boek waren, maar des te grooter was de eindelij ke spot en liet gelach van geheel Europa. Weldra zagen zij bun vergissing in en bewerkten bij Leo X een strenge bul tegen alle lezers van hel boek." De voornaamste der vervaardigers was Crotus Rubianus. 01 Ulrich von Hutten, een edel ridder uit een Frankisch geslacht, die met groote liefde voor de vrijheid vervuld, tegen pedanterie, monnikerij en gewetensdwang streed, er een aandeel in had, is niet zeker. Ook hij kan met Bilibalp Pirkheimer, raadsheer te Neuenberg, als de aanvoerders der vereenigde Humanisten tegen de monniken genoemd worden: Pirkheimer op een ernstige wijze en von Hutten met het scherpe wapen der satire. Deze laatste bond een strijd tegen liet oude aan op leven en dood. Zijn wapenen waren dikwerf zeer vleeschelijk, terwijl zijn wandel niet onberispelijk is te noemen. Het doem vonnis des pausen over de Drieven baatte niet veel; in 1517 verscheen een tweede deel; later nog een derde. De tweede der grootste Humanisten is Desiderius Eüasmus (Geruit Geruitszoon). Hij werd in 14C>7 te Rotterdam geboren. Zijn vader heette Geruit Elias; zijn moeder was de dochter van een geneesheer. Reeds op zijn vijfde jaar werd hij onderwezen op de cathedraalschool te Utrecht en met zijn negende in de broederenschool te Deventer. Hij werd door zijn voogden gedwongen in een klooster te gaan en opgenomen in het klooster Sion bij Delft, later in dat van ter Steene (Emmaus) Ij ij Gouda. "Wegens zijn tegenzin in het monnikenleven en zijn liefde voor de studie der klassieken vond hij gelegenheid om het klooster te verlaten. De bisschop van Utrecht gaf daarvoor zijn toestemming. Door bemiddeling van den bisschop van Kamerijk kon hij in 1 i90 naar Parijs vertrekken, waar hij zich zou toeleggen op de scholastieke theologie, waar niet veel van kwam. Gedurig van woonplaats veranderende, bleef Parijs toch het middelpunt van zijn verblijven. Door rijke vrienden ondersteund, kon hij naar Rome reizen, Bólogna en Venetië bezoeken en overal de grootste vereering voor zijn groote geleerdheid ontvangen. Hendrik VIII noodigde hem ten bezoek uit naar Engeland, waar hij niet lang vertoefde. Van Karei. V ontving hij in 4515 den titel van koninklijken raad en een jaargeld. In 1510 vestigde hij zich te Bazel, waar hij als een koning der wetenschap vertoefde, met allerlei geleerde werkzaamheden en eene uitgebreide briefwisseling zich bezighoudende. Ilooge ambten, zelfs den kardinaalshoed wees hij af; rijke geschenken en jaargelden nam hij des te liever aan. Door de bevordering van de klassieke studiën, die hij dienstbaar maakte aan de godgeleerdheid, verwierf hij zich grooten roem en was hij, zonder dit eigenlijk gewild te hebben, der Hervorming bevorderlijk. Zijn afkeer van het monnikenleven maakte hem , ofschoon tegen zijn zin zelf monnik geworden, tot een geducht tegenstander der monniken en als Humanist was hij niet minder bestrijder der Scholastiek. Tegenover de laatste wilde hij een betere theologie stellen, llij wees op vele gebreken in de kerkelijke toestanden, tuchtigde door snijdende satire hel bederf in alle standen en geeselde meedoogenloos de domheid, luiheid en zedeloosheid van het toenmalig monnikendom. Hij drong aan op eene verbetering der Vulgata, bezorgde uitgaven van Latijnsche kerkvaders en vertaalde sommige Grieksche. llij gaf eene verzameling parapbrasen der psalmen en een handleiding tot de ware theologie uit. Hekend is zijn boek: De Lof der zotheid, op reis van Italië naar Engeland geschreven. Dit geschrift tintelt van geest en laat Moiiia, de dochter van Plutus, op de Gelukkige eilanden geboren en in dronkenschap en losbandigheid opgevoed, als koningin aldus spreken. Zij, de dwaasheid, zegt : „Allen, die er hun grootst genoegen in vinden, om mirakelen te verhalen of luisteren naar wonderspreukige fabelen, die daarvan gebruik maken om te misleiden en ten koste der lichtgeloovigen hun beurzen te vullen, waarmee ik vooral priesters en dergelijken bedoel, behooren mij toe." „Helaas! welke dwaasheid!" zegt Moria. Zien wij niet elk land zich beroemen op zijn bijzonderen heilige? Voor elk bezwaar, voor ieder bezoeking is er een heilige, en elke heilige heeft zijn waskaars. Deze geneest tandpijn, die helpt vrouwen in het kraambed, een ander doet het gestolene terugvinden, een vierde redt bij schipbreuk, een vijfde beschermt de kudden. Ook valt Moria de bisschoppen aan, „die meer naar goud dan naar zielen zoeken en denken, dat zij voor Jezus Chiiistus genoeg gedaan hebben, als zij welbehagelijk en met theatralen luister hun zetels bekleeden, als „heilige vaders," wien vereering toekomt en die den zegen uitspreken of wel den banvloek doen hooren." Ook de paus en het hof van Rome worden niet gespaard. Moria vraagt: „Kunnen er wel grooter vijanden der Kerk zijn, dan deze onheilige profeten, die oorzaak zijn, dat Jezus Christus vergeten wordt, daar zij hem niet prediken; wier baatzuchtige inzettingen zoo vele belemmeringen zijn; ilie zijn leer vervalschen door gewrongen uitleggingen en Hem andermaal kruisigen door hun ergerlijk leven?" liet meest, grootsche werk van Erasmus is de uitgave van het Grieksche Nieuwe Testament, (1510). Hoewel aanvankelijk toch nog vrij gebrekkig, dient het der Reformatie bij uitnemendheid en verschijnt aan den vooravond dier reeks van groote gebeurtenissen. Erasmus had Hervormer kunnen zijn, hij heeft het niet gewild. Daartoe miste hij de gave van den heiligen ernst. Zijn wapen is de satire, de bespotting, niet de bedachtzaamheid om ernstig te overtuigen. lleewel het Duitsch humanisme niet als het Italiaansch het heidendom vereert en voor het christendom koel en onverschillig is, zoo staat het toch niet of zeer weinig op het standpunt van het christelijk geloof. Ook bij Ehasmi s is het alzoo. Hij boezemt ons meer belangstelling in als letterkundige, als humanist, dan als christen. Hij wil de wetenschap meer dienen dan den godsdienst. Een gerust, gemakkelijk leven behaagde hem; het martelaarschap had niets bekoorlijks voor hem. Hij ging veel liever door voor den geestigsten en meest begaafden man van zijn tijd. Deze ijdelheid boeide hem aan pausen, prelaten, vorsten en staatsdienaais; hij had de eere der menschen lief. Voor hervorming in de Kerk voelde hij iets. Voor de Hervorming, waai in hij nog twintig jaren medeleefde, niets. Omdat zijn hart dikwerf geen deel neemt aan de waarheden, die hij leeraart, kon hij ook niemand warmte en geestdrift voor een hervorming in leer en leven, van het hoofd en van de leden, inboezemen. De humanistische richting had zich, bij het begin der Hervorming wijd en zijd uitgebreid. Alle beschaafde lieden behoorden in meerdere of mindere mate tot haar. In alle geschriften, die van de Humanisten uitgingen, had de Satire bet leeuwenaandeel. Bespotting en verachting van monniken en geestelijken was dagelijksche gewoonte. Geestige geschriften als vroeger liet Narrenschip van Sebastiaan Brandt en het middeneeuwsch epos „Van den Vos Beijnaarde," ondermijnden het geheele kerkelijk gebouw. Nieuwe toestanden werden verwacht, voorbereid door het humanisme, dat het oude liet wat het was, maar inwendig zich hoe langs zoo meer van den godsdienst des christendoms vervreemd gevoelde. Maar reeds was de man verwekt en met de noodige gaven door God den Heere toegerust, die de misbruiken aantasten, de hiërarchie moedig bekampen, en voor millioenen de Kerk zou vrijmaken van het schandelijk juk van dienstbaarheid, waaronder zij gebukt ging. 2. i.uther's geboorte en opvoeding. Niet uit de leden der vorstelijke geslachten in de christenheid, niet uit den alouden adel of de roemrijke ridderschap, niet uit de hooge geestelijkheid ol uil de kringen der hoogbegaafde Humanisten, ook niet uil de rijen der stedelijke patriciërs ol deirijke handelsvorsten, zou de hervormer van Christus' Kerk Ie voorschijn treden. De apostelen des Hoeren waren niet vele rijken en edelen maar meerendeels Galileesche visschers. Zoo ook riep God de Heere de heroën der Beformatie niet uit de paleizen en sferen der aanzienlijken, maar uit de kinderen «les volks. De groote Hervormer, de eerste onder zijn broederen in de zestiende eeuw, kwam uil den boerenstand. Hij was de zoon van een geringen mijnwerker, liet verwondere ons niet. God verkiest zijn groote dienaren dikwerf uit de kleinen, uit de verachten, uit degenen, met wie de wereld niet rekent, en hervormt of bouwt en sticht en troost zijn Kerk door hen. Zoo ging het met een Zwingu, die uit een heidehut, een Mei.anciiton, den grooten theoloog, die uit een wapensmidse tot dit werk afgezonderd werden. Zoo ging het niet Maarten Luther, die te voorschijn trad uit de stulp van een kolenbrander. Er leefde in Mohra, een dorp op enkele uren van de stad Sahungcn gelegen, nabij tot stap naderde hij langs de geleidelijkste wegen de eigenlijke roeping, waartoe hij door God zou geroepen worden, de werkzaamheid in het Godsrijk, welke hem zoo kennelijk is opgedragen: het licht der zuivere kennis naar de 11. Schriften in Christus' diep vervallen Kerk te ontsteken. - Niet lang na de ontvangen priesterwijding, ontving hij een roeping om een nog gewichtiger levenstaak te vervullen. Ilij werd nitgenoodigd om hoogleeraar te worden aan de Universiteit te 11iftrnbcrf/. \. fliedeiuk 1 >k wi.ize en he i iooges» :l iooe te witteni1erg. Onder de verlichte vorston in hol. Duitsche rijk van die dagen neemt Frederik 111, keurvorst en hertog van Saksen, een eerste plaats in (litU—1.>25). Hij is meestal bekend onder den naam van Frederik den Wijze. Ilij was de kleinzoon van Frederik den Zachtmoedige en volgde zijn vader Ernst alleen als hertog en keurvorst in Saksen op, terwijl hij de overige bezittingen der Ernestijnsche linie met zijn broeder Johann den Bestendige bestierde. De keurvorst stichtte in 1502 een nieuwe Hoogeschool, van welke liij verwachtte, dat hij en zijn volk daarop zouden zien als op een orakel. Hij koos daartoe de kleine stad Wiltenberg, gelegen aan den rechter oever der Elbe. Met den linkeroever is zij verhonden door een steenen brug. Binnen hare wallen wordt nog gevonden de beroemde slotkerk, in 1409 gebouwd en in den jongsten tijd herbouwd, waaraan Luther zijn wereldberoemde thesen op 31 October 4517 aanplakte, het voormalig Augustijner klooster, langen tijd Luther's verblijfplaats, later liet seminarie voor predikanten, terwijl op de markt de standbeelden van Luther en Melanchtox prijken. In de slotkerk liggen Luther, Melanchton, Frederik de Wijze en Johaxx de Bestexdige begraven. Frederik de Wijze besloot tot de stichting dezer beroemde universiteit vooral door den invloed van Martin Pollich vox Melriciistadt en Joiiann von Staupitz. Kerstgenoemde, vanwege zijn groote geleerdheid Lux mundi, het licht der wereld, geheeten, was doctor in drie faculteiten. Zonder nu Wittcnberg's hoogeschool tot eene humanistische te willen maken, stond hij toch in betrekking tot de humanisten. Vox Staupitz dacht er niet aan om ze reformatisch in te richten, al waren zijne denkbeelden veelal zuiver evangelisch. Zelfs keurvorst Frederik week zoo weinig van de Kerk af, dat hij zelf een bedevaart naar Jeruzalem ondernam om voor de Domkerk te II'itlenberg, ten koste van zeer groote uitgaven, reliquiën tc verzamelen, liet stichten eener universiteit, evenals vroeger die van Leipzig, lag eenigermate in den geest des tijds en kon als doorwerking van het humanisme aangemerkt worden. Naast Vox Staupitz arbeidden aan de nieuwe universiteit Axpreas Bodexstein van Carlstadl, Nicoi.aas vox Amsdorf en Junucus Trutfetter, Luther's leermeester van Erfurt. Het was den keurvorst om bekwame leeraren te doen, en daarom werd Luther tot leeraar in de wijsbegeerte aangesteld, welk ambt hij, daarin een roeping Gods ziende en opvolgende, in den winter van 1508 en 1509 aanvaardde. De Scholastiek-Aristotelische wijsbegeerte kwam Luther evenwel weinig belangrijk voor. De studie der godgeleerdheid trok hem meer aan; zijn ziel drong hem aan de oplossing van godsdienstige en theologische vraagstukken te arbeiden. Te IVittenberg gekomen, ging de nieuwe leeraar, die altijd monnik gebleven was, in het klooster der Augustijnen wonen. Ilij werd in Maart 1509 Baccalaureus in de godgeleerdheid. Hem was opgedragen in de kleine kapel van het klooster te prediken. Hij opende nu zijn lessen met de verklaring der psalmen en kwam spoedig daarop aan de uitlegging van Paulus' brief aan de Domeinen. Toen hij gekomen was aan vers 17 van het eerste kapittel van dien brief, werd li ij getroffen door de van den profeet Habakukaangehaalde woorden: De rechtvaardige zal uit het geloof leven. Ilij overwoog ze ernstig en de verborgenheid van liet geestelijk leven des christens werd hem volkomen duidelijk. Dit schriftwoord werd de grondtoon -van geheel zijn prediking en onderwijs. De bezieling, die van hem uitging, straalde uit de waarheid Gods, niet door hooge welsprekendheid ofschoolsche wijsheid, maar uit zelf ervaren werking des H. Geestes in zijn geestelijk leven. Hij bracht zijnen hoorders niet een menschelijke gedachte, maar de gedachte Gods tot hun behoudenis. Kr ging van Luther's onderwijs zulk een roep uit, dat vele jeugdige vreemde studenten naar de nieuwe universiteit togen om hem te hooren. Ken der professoren , de vermaarde Melriciistadt , de eerste rector der hoogeschool, zei van hem: „Deze monnik zal al de doctoren beschamen. Hij zal de geheele Kerk hervormen; want hij bouwt op het Woord van Christus, en niemand ter wereld kan dat Woord weerstaan of omverwerpen, al zou hij het ook aantasten met al de wapenen der wijsbegeerte, der Solisten, Scotisten, Albertisten, Thomisten, ja met den gansehen Tartaretus.'' (f)e geliefkoosde schriften der middeleeuwsche scholastieken.) Tn een eenvoudige liouten kerk, staande op het marktplein te Wittenberg, predikte Lutiier met al de kracht der innerlijke overtuiging de onbekend geworden waarheid der Schrift. Hij wordt ons beschreven als hebbende een edel voorkomen, een gelaat vel uitdrukking en met een heldere en welluidende stem al zijn hoorders boeiend. Vanwege zijn ernst in het vermaan tot bekeering, ging zijn woord tot de harten met gezag, met gloed en zalvende liefde. Zijn prediking sleepte onweerstaanbaar mede en trof zijn hoorders diep in liet hart. Bossuet getuigt van hein: „Mij bezat een levendige en onstuimige welsprekendheid, waardoor de menigte getroffen en weggesleept werd." Straks werd de houten kerk te klein en 1111 benoemde de Raad van Wittenberg hem tot stadsprediker, waardoir zijn roem nog liooger steeg. Zelfs Frederik de Wijze kwam naar Wittenberg om hem te hooren. Er kwam wel eenige onderbreking, want hij werd in 1509 naar Erfurt teruggeroepen. Straks werd hem opgedragen om in naam van zeven kloosters, die met den vicaris-generaal der Augustijnen in geschil waren, naar Rome tot den paus te gaan om hem het geschil bloot te leggen. Van liet hoogste belang voor zijn ontwikkeling en de zegepraal van de waarheid des Evangelies was voor Lutiier deze zijn reis. Een stille wensch zijns harten werd er door vervuld. Het is onzeker ol zij plaats vond in 1510 of in 1511. li'ome was voor Luther, evenals voor de meeste Duitschers, de stad van den godsdienst, als geen andere in de wereld. Vervuld met de schoonste idealen en de heerlijkste verwachtingen trok hij de'Alpen over om in de vlakten van Lombard je af te dalen, maar met eiken voetstap verder werd üf zijn verbazing óf zijn ergernis gewekt. Zoo was hij eens de gast van een rijk klooster der Benedictijnen aan den Po, welks inkomsten 3(5000 ducaten bedroegen: 12000 voor de tafel, 12(100 voor de gebouwen, 12000 voor de bijzondere behoeften der monniken. De pracht der zalen, de rijkdom der priestergewaden en de fijnheid der gerechten verbaasden den eenvoudigen Duitschen monnik uit hel arme klooster te Erfurt en Wittenberg. De verbazing steeg, toen des Vrijdags de tafel schier bezweek onder den overvloed der vleeschspijzen. Li ther berispte deze kerkelijke overtreding. En nu was hel tijd voor hem om ten spoedigste te vertrekken, want de eerwaarde broeders waren tot veel in staat. Hij verliet deze epicuristen en kwam te Bologna, waar liij gevaarlijk krank werd. Weder werd hij aangevochten door liet besef zijner zondigheid en dei nabijheid van het oordeel Gods. Maar opnieuw drongen de woorden: „Derechtvaardige zal door het geloof leven," als een heldere lichtstraal vertroostend in zijn ziel en, weldra hersteld, reisde hij voort naar Rome, hopende daar andere en betere dingen te aanschouwen. Eindelijk bereikte hi j de „eeuwige stadde stad, naar hij meende, van Petrus en Paui.us, de hoofdstad der Roomsche kerk, de zetel van den U. Vader. Zoodra hij haar zag, wierp hij zich op de knieën en riep: „Heilig Rome! ik groet u!" Hij kende hel uit zijn Plautus en Virgiuus, hij zou het nu uit eigen aanschouwing leeren kennen. Toch hadden de gedenkteekenen van het oude, heidensche Rome veel minder de liefde van zijn hart, dan dat hij zich bevond te midden der herinneringen van de eerste christenheid. Rome heeft zijn catacomben; zijn „Appils' markt" en „de drie Tabernen." Het huis van Narcissus en de paleizen der keizers. Hier werd 1'alias' beroemde brief ontvangen, die Lutiier de oogen opende voor den weg ter zaligheid; hier werd Pailus gevangen gehouden en „uit LUTHER HECHT OP 3l OCTOJ5LR 1517 Dl? 95 STELLIXGEX AAN' DE DEUR DER SLOTKERK TE WI'I'TEXHERG. wapenen der wijsbegeerte, der Sofisten, Scotisten, Albertisten, Thomisten, ja met den gansehen Tartaretus.'' (De geliefkoosde schriften der middeleeuwsche scholastieken.) In een eenvoudige houten kerk, staande op het marktplein te Wittenberg, predikte Luther met al de kracht der innerlijke overtuiging de onbekend geworden waarheid der Schrift. Hij wordt ons beschreven als hebbende een edel voorkomen, een gelaat vel uitdrukking en met een heldere en welluidende stem al zijn hoorders boeiend. Vanwege zijn ernst in het vermaan tot bekeering, ging zijn woord tot de harten met gezag, met gloed en zalvende liefde. Zijn prediking sleepte onweerstaanbaar mede en trof zijn hoorders diep in het hart. Eossuet getuigt van hem : „Hij bezat een levendige en onstuimige welsprekendheid, waardoor de menigte getroffen en weggesleept werd." Straks werd de houten kerk te klein en nu benoemde de Raad van Wittenberg hem tot stadsprediker, waardoor zijn roem nog hooger steeg. Zelfs Frederik. de "Wijze kwam naar Witlenberg om hem te hooren. Er kwam wel eenige onderbreking, want hij werd in 1509 naar Erfurt teruggeroepen. Straks werd hem opgedragen om in naam van zeven kloosters, die met den vicaris-generaal der Augustijnen in geschil waren, naar Rome tot den paus te gaan om hem het geschil bloot te leggen. Van het hoogste belang voor zijn ontwikkeling en de zegepraal van de waarheid des Evangelies was voor Lutiier deze zijn reis. Een stille wensch zijns harten werd er door vervuld. Het is onzeker ot zij plaats vond in 1510 of in 1511. Rome was voor Luther, evenals voor de meeste Duitschers, de stad van den godsdienst, als geen andere in de wereld. Vervuld met de schoonste idealen en de heerlijksle verwachtingen trok hij de' Alpen over om in de vlakten van Lombardije af te dalen, maar met eiken voetstap verder werd óf zijn verbazing óf zijn ergernis gewekt. Zoo was hij eens de gast van een rijk klooster der Benedictijnen aan den Po, welks inkomsten 30000 ducaten bedroegen: 12000 voor de tafel, 12000 voor de gebouwen, 12000 voor de bijzondere behoeften der monniken. De pracht der zalen, de rijkdom der priestergewaden en de fijnheid der gerechten verbaasden den eenvoudigen Duitschen monnik uit het arme klooster te Erfurt en Witlenberg. De verbazing steeg, toen des Vrijdags de tafel schier bezweek onder den overvloed der vleeschspijzen. Luther berispte deze kerkelijke overtreding. En nu was het lijd voor hem om ten spoedigste te vertrekken, want de eerwaarde broeders waren tot veel in staat. Hij verliet deze epicuristen en kwam te Bologna, waar hij gevaarlijk krank werd. Weder werd hij aangevochten dooi' het besef zijner zondigheid en der nabijheid van het oordeel Gods. Maar opnieuw drongen de woorden: „Derechtvaardige zal door het geloof leven," als een heldere lichtstraal vertroostend in zijn ziel en, weldra hersteld, reisde hij voort naar Rome, hopende daar andere en betere dingen te aanschouwen. Eindelijk bereikte hij de „eeuwige stadde stad, naar hij meende, van Petrus en Paulus, de hoofdstad der Boomsche kerk, de zetel van den H. Vader. Zoodra hij haar zag, wierp hij zich op de knieën en riep: „Heilig Rome! ik groet u!" Hij kende hel uit zijn Plautus en Virgilius, hij zou het nu uit eigen aanschouwing leeren kennen. Toch hadden de gedenk teekenen van het oude, heidensche Rome veel minder de liefde van zijn hart, dan dat hij zich bevond te midden der herinneringen van de eerste christenheid. Rome heeft zijn catacomben; zijn „Appius' markt" en „de drie Tabernen." Het huis van Narcissus en de paleizen der keizers. Hier werd Paulus' beroemde brief ontvangen, die Luther de oogen opende voor den weg ter zaligheid; hier werd Paulus gevangen gehouden en „uit 1 r LUTHER HECHT OI' 3l OCTOBER l517 DE 95 STELLINGEN AAN DE DEUR DER SLOTKERK TE WITTENBERG. den muil der leeuwen" verlost. Wat zouden al die herinneringen hem troosten! Hoe vond hij zich bedrogen! Toch zou Lither voor geen honderdduizend gulden gewild hebben, dat hij Rome niet gezien had. Integendeel. Het diep verval deiKerk werd hem nu juist in den paus en de hoogste geestelijkheid geheel openbaar. Toen Lither te Rome kwam, zat Ji lus 11 op den pauselijken stoel, die strijd voerde tegen de Fransehen. Om dezen kerkvorst nader te doen kennen, deelt Lither ons een enkelen trek uit diens leven mede Jrr.iis ontving de tijding, dat zijn leger voor Ravenna door de Franschen geslagen was, terwijl hij bezig was met zijn getijden te lezen. Hij wierp zijn gebedenboek met een vreeselijken vloek van zich, uitroepende: „Zijt gij dan ook een Franse liman geworden? Beschermt gij zoo uw Kerk!" En van Zwitserland hulp verwachtende, keerde hij zijn gelaat naar dat land en zei: „Heilige Zwitser! bid voor ons." Die vloek, die verwensching en dit spotgebed teekenen den man. Tevergeefs poogde Lither op St. Jansdag de mis te lezen, omdat onder de Romeinen een spreekwoord gold: „Welgelukzalig is de moeder, wier zoon op St. Jansavond de mis leest." Zoo dacht hij zijn moeder gelukkig Ie maken, maar de aandrang om tot dit werk toegelaten te worden was te groot. Alle kerken en kapellen werden door hem biddend bezocht; alle verhalen over haar heiligheid geloofde hij; tal van goede werken, in den geest als Rome die leert, verrichtte hij. Zijn schat vermeerderde met den dag. Hoe gaarne had hij gezien, dat zijn vader en moeder niet meer leefden. Nu kon liij ze zoo gemakkelijk uit hel Vagevuur verlossen. Wij zien hieruit, dat nog veel moest geschieden, eer zijn verstand van al deze ijdele dingen zou verlost zijn. liet ontbrak hem aan de zuivere kennis van 't Woord. Goddelijke genade kon alleen de banden, door eeuwen gesmeed, verbreken. Lither was bij al zijn streven uil een godsdienstig beginsel werkzaam. Hij las in vele kerken de mis en was daarbij niet zelden getuige van de schandelijkste werktuigelijkheid, die gewoonte was geworden bij de bediening van het sacrament des altaars. De priesters vermaakten zich met de eenvoudige vroomheid van den Erfurter monnik. Op zekeren dag, dat hij lang met één mis bezig was, hadden de andere priesters voor een ander altaar er zeven gelezen, eer hij ten einde was. Een hunner zei: „Haast u wat! geel de Lieve Vrouw haren Zoon weder," spottend doelend op de Transsubstantiatie, . C., zooals Melanchton hem noemde, of kortweg Carlstadt geheeten, deken der godgeleerde faculteit. Op den 4den October 1512 werd Luther als Licentiaat in de theologie bevorderd en op den 18dtu en 16dcu Octoher d. v. tot Doctor der Heilige Schrift gepromoveerd. Met een plechtigen eed beloofde liij, zich als doctor bihlicus geheel aan de studie der H. Schriften te wijden. Volgens dien eed reeds was Luther geroepen als hervormer op te treden. Voortaan was hij dan ook, waar liij geroepen werd, de kampioen voor den Bijhei en de onversaagde heraut van het Woord Gods, dat voor zijn eigen ziel het Woord des levens was geworden. In de uitoefening van zijn ambt begon liij met de psalmen uit te leggen, die hij later, in 1510, voor de tweede maal verklaarde. Ook vervolgde hij de uitlegging van Paulus' brieven aan de Romeinen en de Galaten. Later volgde die van den brief aan de Hebreeën. Spoedig was hij nu geheel in het Universiteitsleven opgenomen en trad liij in de faculteit der theologie op den voorgrond. De studie deigodgeleerdheid nam bij en onder Luther een geheel practische richting. Al meer en meer verliet hij de methode der scholastieken, die de liefde van zijn hart misten. Daarom stortte hij in de psalmen zijn eigene ziel uit en vond hij er zijn eigen leven in. De blief aan de Romeinen was in Gods hand het middel geworden voor den volkomen vrede zijner ziel met God. Hij kwam er door tot liet helder inzicht van het onderscheid tusschen Wet en Evangelie. Niettegenstaande deze zijne studiën niet groote moeilijkheden gepaard gingen, want van liet Hehreeuwsch verstond hij slechts een weinig en van liet Grieksch niets, werd hij, geholpen door bekwame vrienden, velen ten zegen. Aangezien Luther's zielestrijd met dien van Augustinus groote overeenkomst had, is het te begrijpen, dat de hervormer zich tot dezen grooten kerkvader het meest voelde getrokken. Augustinus werd zijn leidsman hij de onderzoeking van Paiu s' brieven. Toch was er een vrij diepgaand verschil lusschen beide mannen. Bij Augustinus lost zich het werk van den .Middelaar Jezus Christus altijd weer op in de Kerk en hare genademiddelen. Lutiier rust niet, voor dat hij in Christus, in den persoon des Middelaars zeiven, de eenige oorzaak der verzoening gevonden en in zijne gemeenschap verlossing, bevrijding en zaligheid ervaren heeft. De tegenstanders, met wie Lutiier allereerst den strijd aanbond, waren de befaamde scholastieken, die hij en niet zonder reden van Pelagian isme beschuldigde. llij noemt de studie der scholastieken, wier vader de heidensche wijsgeer Aiiistotei.es en wier grootste profeet Thomas Aouinas was, kortweg dwaasheid, voor zijn tijd althans nutteloos, llij verlangt vurig hen van de tronen, waarop zij gezeten waren, af le rukken. Den eerste als wijsgeer, den laatste als theoloog. In enkele opzichten stond hij iri dezen strijd aan de zijde van Erasmus en Reuciiijn tegen hun vijanden, zonder zelf humanist te wezen. De koudheid van het humanisme kon hem dan ook weinig bekoren. Erasmus bleef hij de letter en den historischen zin der Schrift staan, terwijl Augustinus hem dieper had geleid in de christelijke leerstellingen en aan de behoeften zijner ziel voldoening schonk. Luther's onderzoek omvatte ook een diepere studie van de Mystiek, bewerkt vooral dooi' een boekje van Joiian Taller , reeds in 1361 gestorven. Hij verklaart van diens geschriften: „Noch in het Latijn, noch in onze taal, heb ik een theologie gezien, die gezonder is en meer in overeenstemming met het Evangelie." liet boekje werd door Luther opnieuw in 151(3 en 1518 uitgegeven, onder den titel van: „Ein üeutsch Theologie." Hij liet op het titelblad drukken: „Een geestelijk, edel boekske, dat ons leert, hoe Adam in ons sterven en Christus in ons leven moet." Evenwel voegt hij er bij: „Smaak en zie, dat de Ileere goed is, maar niet alvorens gij eerst gevoeld hebt en geproefd, hoe slecht alle ding is, dat wij uit ons zeiven hebben.' Zoo kwam een geheele wending in zijn denken, gevoelen en willen te voorschijn. Zoo weid hij gevormd tot volvoering der taak, die de Koning der Kerk hem straks zou toevertrouwen. Gelijk in alles, wat Lutiier deed, sprak en schreef, dikwerf groote heftigheid, sterke geim edsbeweging, soms ruwheid in vorm en toon en niet altijd waardige scherts is waar te nemen, zoo ging het ook met hem in zijn overgang van de door hem verafschuwde scholastiek tot zijn meer mystiek Iiijbelsch Christendom. Vroeger, gelijk schier iedereen, Ahistotei.es hoog verheffend, schrijft hij nu van dezen aan zijn vriend Lange: „Naar niets verlang ik zoo vurig, als om dezen comediant, die zoo lang met zijn Grieksch masker de Kerk heeft misleid, in al zijn naaktheid ten toon te stellen." Meent nu niet, dat Lutiier in zijn mystiek het verkeerde in deze richting, die het schier geheel buiten Christus stellen kon, voorbij zag. Integendeel. Zij droeg sleehls bij om in hem die innigheid, dien gloed, dat krachtig geloofsleven tot openbaring te brengen, waarvan de kiemen in zijn natuur lagen en waaraan de diep gevallen Kerk zijns tijds zoozeer behoefte had. Zijn arbeid, die nu een meer practische richting had genomen, riep hem tot de daad, tot het leven, tot vorming van echt bijhelsche leeraren. Langs zoo meer kwam het bij hem tot dit machtig, alles overwinnend beginsel: „De Christenen nemen geen andere leerstellingen aan, dan die welke gegrond zijn op de eigen woorden van Jezus Christus, de Apostelen en de Profeten. Niemand, geen vergadering van geleerde doctoren zelfs, heeft het recht nieuwe leeringen voor te schrijven." Geen wonder, dat hij eenigen tijd later schrijven kon: „God is aan het werk. Onze theologie en de heilige Augustinus maken merkwaardigen vooruitgang. Aiiistoteles neemt af; hij wankelt zijn beslissenden val, die op handen is, te gemoet. Lessen over schoolsche stellingen brengen slechts verveling teweeg. Niemand kan meer hopen op toehoorders, tenzij hij spreekt over de lïijhelsche godgeleerdheid." In 1510 werd Luther door Von Staupitz opgedragen om de kloosters der Augustijnen in Saksen te bezoeken. Von Staupitz zelf moest naar de Nederlanden om voor den keurvorst, ten behoeve der nieuwe door dezen vorst gebouwde kerk te WiUenbcrg, welke hij Allerheiligen-Kerk noemde, reliquiën op te zamelen. Luther begaf zich op reis, alom trachtende de waarheden te planten, die hij had leeren kennen. 'lij vermaande de leden zijner orde, om zich niet aan een bedriegelijke wijsbegeerte te binden, maar ijverig Gods Woord te lezen, hun behoudenis niet te zoeken in eigen kracht of goede werken, maar in Christus' verdiensten en Gods genade. Uit het Augustijner klooster te Dresden was een monnik gevlucht, die te Mainlz door den prior der Augustijnen was opgenomen. Luther verzocht schriftelijk dien prior liet afgedwaalde schaap terug te zenden, er bij voegende: „Ik weet, dat er ergernissen moeten komen, 't Is geen wonder, dat iemand valt, maar wel, dat hij zich weer opricht en dan staande blijft. Petrus is ook gevallen, opdat hij weten zon, dat hij slechts mensch was. Zelfs in onze dagen ziet men de cederen van den Libanon vallen. Ja, de engelen zeiven — en hoe gaat dit alle begrip te boven! — zijn gevallen. Ook Adam in het paradijs. Iloe zouden we ons dan verwonderen, als een riethalm gebogen wordt door den stormwind, of als een rookend lemmet wordt uitgebluscht ?" Zoo bezocht nu Lltiteh als waarnemend vicaris-generaal ook Krfurt en het klooster, waar hij voor elf jaren, smeekend om opgenomen te worden, binnengelaten werd. Hij stelde daar tot prior aan zijn geleerden vriend Joiiannes Lange, die zeer gestreng was en dien hij tot zachtmoedigheid vermaande. „Bitterheid," sprak hij, „wordt niet door bitterheid verdreven, d. w. z. de duivel niet door den duivel; maar zachtmoedigheid neemt bitterheid weg. Gods vinger werpt den booze uit." Zoo vond Luther in zeker klooster de monniken tegen hun prior in oorlog. De prior Miciiael Dressel sprak slechts van „vrede, vrede!" Luther wees hem op den waren vrede; maar maakte een eind aan de tweedracht door een anderen prior te verkiezen. Lutiier vond overal groote onwetendheid en dikwerf goddeloosheid onder de monniken en het volk. Daarom hielp liij vele scholen oprichten. „Want," zeide hij: „Zonder scholen worden de mensch enberen en wolven; wanneer de scholen vervallen, zal daardoor groote onwetendheid in het godsdienstige en onbekwaamheid in nuttige zaken volgen. Hierdoor ontstaat bij de menigte een grof dierlijk leven." Voor de bevordering van een echt deugdelijken levenswandel drong hij telkens en ernstig op het onderzoek der II. Schrift aan. De inwendige verandering, in hem tot stand gekomen, bleek ten duidelijkste aan de mannen, wier kloosters hij moest bezoeken. „Er is geen twijfel aan, of er werd op dezen tocht door den hervormer veel goed zaad in de Augustijner kloosters gestrooid. Deze kloosterorden, die lang den steun van Rome hadden uitgemaakt, deden misschien meer ten gunste van de komende hervorming dan gedacht wordt. Dit is in het bijzonder waar ten aanzien der Augustijnen. Bijna alle godvruchtige mannen van een onbekrompen en ontwikkelden geest, die tot de kloosters behoorden, gevoelden zich tot het Evangelie getrokken. De nieuwe denkbeelden drongen in de kloosters door en maakten het onderwerp uit van de gesprekken der monniken. Ter gelegenheid van Luther's inspectiereis van 151G is menige half ingesluimerde ziel door zijn woorden tot ontwaking gekomen. Daarom wordt 't jaar 1510 „de morgenster van den dag des Evangelies" genoemd. Omstreeks dezen tijd brak de pest in Wittenbcrg uit. Velen vluchtten. Lutiier bleef. „Ik ben niet zeker, dat de pest mij zal toelaten den brief aan de Galaten te voltooien. De aanvallen zijn plotseling en geweldig. Ik hoop, dat de wereld nog niet ten einde zal zijn, als broeder Martijn mocht sterven. Mijn plaats is hier. Mijn plicht laat mij niet toe, dat ik mijn post verlaat, tot Hij, die mij geroepen heeft, mij wegneemt. Niet dat ik den dood niet vreezen zou, want ik bon Paulus niet, maar slechts zijn verklaarder; maar ik hoop, dat de Heere God mij van de vrees verlossen zal." Zoo schreef en handelde Luther. Ook tegenover zijn machtigen beschermer, keurvorst Frederik den wijze, verloochende Lutiier zijn moed niet. De zonderlinge zucht, die dezen vorst bezielde, om aan den vooravond der hervorming, hoewel die nog zeer verre scheen, reliquiën te laten verzamelen, en daarvoor Vox Staupitz met een bisdom te beloonen, keurde Luther ten sterkste af. „Er zijn vele zaken", schreef hij aan Spalatijn, „die uw vorst behagen, maar die daarom toch aan God mishagen. De keurvorst en zijn raad Pfeffinger zijn zeer verstandig in wereldsche zaken, maar wat God en de zaligheid der zielen aangaat, ten eenenmale blind." Evenwel sprak Fuederik, die dit alles wist van Lvtiier in meest vereerende bewoordingen. Ook werd de vriendschap van Ll'THEU en VoN Staupitz hierdoor in 't minst niet gehinderd of gestoord. Lvtiier had dan ook alleen Vo\ Staupitz voor de dwarrelwinden en stormen van het bisschoppelijk ambt willen behoeden. In de maand Juli van 't jaar 1317 werd Lither verzocht voor hertog George v\n Saksen neef van keurvorst Frederik, in de slotkapel te Dresden op St. Jacobusda» te komen prediken. Luther predikte over Matth. 20 : 20—23 en sprak over de onredelijke begeerten en gebeden der menschen en over do verzekerdheid der zali'dieid. Hij leerde, dat zij, die Gods Woord geloovig aannemen, de ware discipelen van Jezus Christus zijn, verkoren Lt het eeuwige leven. Voorts behandelde hij de verkiezing uit genade door het werk van Ciiiustus alleen. Aan het slot sprak hij over een gelijkenis van drie maagden vol stichtelijke leering. By ,iie prediking ontmoetten Luther en Hieronymus Emser, die later meer met elkander zouden hebben uit te maken, elkander voor het eerst. Deze Emser, een man van «roote geleerdheid, was raad en secretaris van den hertog en een volleerd hovelin"- en listig staatsman. Mevrouw de la Sale, die aan 's hertogs tafel ter middagmaal aanzat, verklaarde van de preek, dat zij, wanneer zij er nog één als deze mocht hooren, >n vrede sterven zou. Hertog George zei, dat hij wel een groote som zou willen geven, als hij die preek maar niet gehoord had. Hij achtte die aanleidin" voor de menschen om met gerustheid te zondigen. Terstond was nu ieder met zijn vonnis gereed. De een zei, dat Luther met de drie maagden drie dames van het hof had aangeduid. Anderen zeiden: „Hij is een domme kerel." Weer anderen: ,,'t Is een trotsche monnik." Alleen Mevrouw de la Syle die kort daarop krank werd, had niet te vergeefs de genade des Heilands leeren kennen, en stierf welgemoed en in vrede. De herto"- had ook die preek niet zonder vrucht aangehoord. Hoewel Inj hij zijn leven steeds de Hervorming vijandig is geweest, hoopte hij in zijn sterven alleen op de verdiensten van Christus. Van den avondmaaltijd bij den secretaris Emser, waar ook Luther aanzat, barstte de strijd tusschen deze beiden los over de muggenzifterij van Aristoteles en Thomas y\n \quiNA. Luther daagde een meester der vrije kunsten uit om met al de óeleerdheid der Thomisten uit te leggen, wat de vervulling is van Gods geboden. l)e man nam daarop een stoute houding aan en vroeg om „zijn fooi," terwijl hij zijn hand-ophield om ze te ontvangen. Hij meende les gegeven te hebben. Op dit zotte antwoord baretten allen in lachen uit en vertrokken. Lutiier's arbeid was toen veelzijdig. Hij schrijft aan zijn vriend Lange, dat hij met werk als overladen is. Hij is niet alleen hoogleeraar, maar ook prediker en biechtvader en had tevens veel arbeid voor zijn orde en zijn klooster. Hij schrijft: „Ik heb bijna altijd twee secretarissen noodig; want ik doe schier den geheelen dag niet anders dan brieven schrijven. Ik ben prediker van het kerspel, prediker van het klooster ik lees de gebeden en ben biechtvader. Ik heb het opzicht over de studiën bén vicaris van den prior, d. w. z. ik heb het dubbel zoo volhandig als, wanneer' ik zelf prior was. Ik ben opzichter over de vischvijvers te Litschau, consulent der herbergen van Hci zberg te Torgau, houd lezingen over St. Paulus en geef verklaringen der psalmen. Ik heb ternauwernood gelegenheid om mijn getijden op te zeggen en °te zin«en En nu spreek ik nog niet eens van mijn strijd met vleesch en bloed, met den duivel en de wereld Oordeel nu hieruit, welk een leeglooper ik ben." De groote verandering, die in zijn geestelijk leven was geschied, drong liet krachtigst in zijn onderwijs door. Hij kon niet zwijgen van hetgeen het eigendom zijner ziel was geworden. Spoedig daarop nam hij zelfs tegenover het oii'le, tot dusverre gevolgde, stelsel een aanvallende houding aan. Zijn Bijbelsche voorlezingen getuigden er van. Dit deed hij, toen Bartiiolomeus Berxhardi in t begin van 1517, onder zijn voorzitterschap zijn stellingen: „Over de kracht en den wil des menschen, zonder de genade" tegen de leerstellingen der Sofisten, verdedigde. Hierin komt vooral uit, hoe Luther stond in den geest van den apostel I'aulus en van Augustinus tegenover de werkheiligheid; hoe de mensch niet in staat is door zich zeiven zalig te worden, en hoe alleen de Christen, die zich geloovig verlaat op de barmhartigheid Gods, in Christus kan behouden worden. Nog duidelijker komt Lutuer's verzet tegen de scholastieke opvatting uit in do 09 stellingen, die Frans Günther van Nordhausen in September 1517, onder zijn voorzitterschap verdedigde. Groot opzien werd hierdoor teweeggebracht. Want de stelling van Augustinus, betreffende de onmogelijkheid voor den mensch om door eigen kracht zalig te worden, wordt hierin met alle kracht verdedigd tegen Scotus en Biel. Diep was hij in den geest van Augustinus doorgedrongen en reeds in 1510 had hij aangetoond, dat een geschrift, staande op naam van Augustinus, getiteld: „Over ware en valsche boele," op inwendige gronden, valsch bleek te zijn. Hoewel niet al die 99 stellingen, boven bedoeld, te verdedigen en sommige niet zonder gevaar zijn, openharen zij een krachtig verzet tegen het Pelagiaansch rationalisme. Wij laten er enkele volgen, zonder die alle en in alles goed te keuren. „Het is een waarheid, dat de mensch, die een bedorven boom is gelijk geworden, niets dan kwaad kan willen of doen. „Het is onwaar, dat de wil, uit zich zelf, zoowel goed als kwaad kan doen; want de wil is niet vrij, maar gebonden. „Het staat niet in de macht van 's menschen wil, om te willen of niet te willen al, wat hem voorkomt. „De mensch kan uit zijn natuur niet willen, dat er een God zij. Hij zou liever zelf God zijn, en wenschen, dat God geen God ware. „De heerlijke, onfeilbare en eenige voorbereiding tot de genade is de eeuwige verkiezing en voorbeschikking Gods. Het is onwaar, te zeggen, dat als de mensch al doet, wat hij kan, hij de beletselen der genade wegneemt. „Van nature heeft de mensch evenmin een rein en helder verstand als een wil ten goede. „Hij, die zegt, dat een godgeleerde, die geen logica verstaat, een ketter en een kwakzalver is, spreekt een kwakzalverachtige en kettersehe stelling uit. Er is geen vorm van redeneering (syllogisme), die in goddelijke dingen geldt. Indien die vorm (syllogisme) op goddelijke dingen kon toegepast worden, zou eiken nis zijn en niet geloof van het leerstuk der Heilige Drieëenheid. „Aristoteles is in de godgeleerdheid , wat duisternis is bij het licht. „Hij, die buiten Gods genade leeft, zondigt gedurig, ak zou hij ook niet rooven, moorden of overspel begaan. „Niet doodslaan, geen overspel bedrijven n.l. voor het uitwendige en wat uitwendige handelingen betreft, is de gerechtigheid der geveinsden. „De wet maakt de zonde des te overvloediger, want zij verbittert en weerstaat den wil. „De genade Gods maakt de gerechtigheid overvloedig, door Jezus Christus, die ons de wet doet liefhebben. „Vervloekt zijn allen, die de werken doen der wet. „Gelukzalig zijn allen, die de werken doen van Gods genade. „De wet, die goed is en waarin wij liet leven hebben, is de liefde Gods, die in onze harten is uitgestort door den Heiligen Geest. „De genade wordt ons niet geschonken, opdat de werken veelvuldiger en lichter volbracht zouden worden, maar omdat er zonder genade geen werk der liefde kan bestaan. „God lief le hebben is ons zeiven te haten en niets te kennen buiten God. Zoo leerde Luther 's menschen onmacht ten goede, evenwel niet dat de wil van nature bedorven is, d. w. zeggen, dat de aard van den wil die des kwaads zelf zou zijn. Neen oorspronkelijk was 's menschen natuur goed; maar zij is gevallen uit het goede, dat is God, en heeft zich gewend l hel booze. In deze stellingen ligt een aanvang tot reformatie. Niet alleen verkondigen zij den strijd tegen het rationalisme van Lutiier's tijd, maar legen dat van alle tijden. Zij vormden de voorbereiding van de hervorming, die wel haast zich tegen vele ergerlijke dwalingen in de Kerk richtte. Zij traden op als nieuwe leer en wijd en zijd, vooral onder de Augustijnen, werden ze overwogen en aangenomen. Luther zond deze stellingen eerst aan Joiian Lange, prior te Erfurt, later aan Joiiann Meijer van Eck , gewoonlijk Dr. Eek geheeten, professor aan de universiteit van Ingohtadt. Hij wensehte een redetwist met de geleerdste professoren aan beroemde scholen uit te lokken. Hij werd in zijn verwachting bedrogen. Hij had nog geen de minste gedachte om hervormer te worden. In zijn nederigheid zei hij: „Uit aanmerking mijner onkunde, verdien ik niet ander* dan ergens in een hoek verscholen en aan niemand onder de zon bekend te zijn." Het kleine Wittenberg was hem lief; 't was zijn wereld. Daar bleef hij, toen er in 151(3 de pest woedde en velen de stad ontvluchtten. Hij troostte er de stervenden en toen men hem op eigen gevaar wees, zeide hij: „De wereld zal niet ineenstorten, wanneer broeder Maarten sterft." Alzoo was Luther nu veelzijdig toegerust tot den grooten strijd, die hem in 4517 wachtte. Toen bleek het, dat God hem voor de pestilentie had beveiligd en een machtige hand hem aangreep en te voorschijn bracht uit den hoek, waarin hij onbekend wensehte te blijven voor de wereld. Gelijk in alles in zijn leven, kwam van buiten de aandrang, onafhankelijk van zijn wil, en deze voerde hem op het slagveld, waar zijn groote strijd aanving. God riep hem op, om de dwaling aan te tasten, die door den overmoed en de dwaasheid van de priesters der Kerk werd verbreid om hun hebzucht en ijdelheid te voeden. Inzonderheid Lutiier's zelfopofferend en heldhaftig gedrag, gedurende de bezoeking van de pest te Wittenberg, verwierf hem de hoogachting en de liefde zijner medeburgers. De keurvorst zond hem als blijk zijner ingenomenheid met zijn handelen een lap fijn laken ten geschenke. Lutiier vond dit geschenk te fraai voor een monnikspij, maar hij zou liet dragen, omdat zijn vorst het hem had toegezonden. In de stiller maanden, die nu voorbijgingen, spreekt zijn briefwisseling luide voor zijn nauwgezet leven. Onder de brieven, die hij aan Spalatinus schrijft, komt in een er van de zinsnede voor: „Smaak en zie, hoe goed de Heere is. Als gij eerst gesmaakt en gezien zult hebben, hoe bitter al datgene is, wat wij zelf zijn." Zijn vriend Lange drukt hij op 't hart, in hart en wandel „zijn Tauler" getrouw le blijven. Diïessel wordt door hem vermaand den vrede der ziel niet in de wereld te zoeken, maar den vrede, dien Christus geeft. Hoe getrouw hij omging met de zielen dergenen, die met hem in betrekking waren, blijkt uit een schrijven aan George Spkxi.eix, een voormalig kloosterbroeder, tlians in een klooster te Memmingcn. Hij schrijft: „Hoe gaarne zou ik van U nu ook vernemen, hoe het met uw ziel staat? Is zij nog niet van haar eigengerechtigheid verzadigd, teneinde zich aan de gerechtigheid van Christus te verkwikken en op haar alleen haar vertrouwen te stellen? In onzen tijd is ei' een hitte der verzoeking voor velen, die zich inbeelden, dat zij al hun krachten moeten inspannen , om rechtvaardig en vroom te zijn. Maar omdat zij niets weten van de gerechtigheid Gods, die ons in Christus rijkelijk en om niet geschonken is, zoeken zij zoo lang goede weiken te doen, tot zij zich wijs gemaakt hebben, dat zij zich voor God met hun deugden en verdiensten kunnen versieren; 't welk echter onmogelijk is. Gij hebt zoowel als ik in dien waan verkeerd. Nu strijd ik er tegen, ofschoon ik hem nog niet geheel heb overwonnen. Lieve Broeder! leer Christus en dien gekruist kennen. Leer wanhopen aan u zeiven. Spreek tot Hem: „Gij, Heere Jezus Christus, zijt mijn gerechtigheid en ik ben uw zonde. Gij licht genomen, wat ik had, en mij gegeven, wat het uwe is. Wat Gij niet waart, zijt Gij geworden, opdat ik zou worden, wat ik niet was." Nog in Juni 4510 schrijft hij een preek over de allaten. Hij erkent nog, dat die aan Je verdiensten van Christus en de heiligen te danken zijn en daarom met alle dankbaarheid moeten aanvaard worden. Toch waarschuwt hij er tegen, omdat zij het ergste werktuig der hebzucht zijn geworden. Nog erkent liij de macht van den Paus om zielen uit het vagevuur, voor welke aflaat betaald wordt, door zijn voorbidding te verlossen. Maar toch vraagt liij reeds, of God die zielen wel kan loslaten uit het vagevuur, zonder dat zij waarachtig berouw betoond hehben, alsook of de Heere ze niet om dat berouw had willen loslaten, zelfs zonder aflaat. Voorzichtig en bescheiden voegt hij er hij: „Ik beken mijn onwetendheid." Nog in 1,">17 schrijdt hij: „Ik verdien wegens mijn onkunde ergens in een hoek verborgen te zijn, zonder dat iemand onder de zon mij kent." Daar hij door lichaamszwakheid zich gedurig ellendig gevoelde, kon niemand in hem den toekomstigen hervormer verwachten, 't Was, zooals hij later zei: „Ik was der wereld afgestorven, tot het Gods tijd was en Jonker Tetzel mij met zijn alluat wakker schudde." TWEEDE AFDEELING. De Kerkhervorming in Duitschland. 1. De Aflaathandel en Jan Tetzel. g WSm LIJ ntler do schroraelijkste misbruiken, welke in de kerk van het pausdom openhaar werden, behoorden, gelijk wij gezien hebben, de aflaten en de daaraan Wverbonden schandelijke aflaathandel. Wat reeds lang, zonder geruchtmaking , W als in stilte, plaats vond, trad vooral in den aanvang der 10^ eeuw met de orootste onbeschaamdheid in liet openbaar te voorschijn, als ware het om de gerechtigheid Gods en het menschelijk geweten op de brutaalste wijze te beleedigen. Wij hebben gezien, dat deze zelfde tijd als de bloeitijd van het Humanisme, van de Renaissance op het gebied van wetenschappen en kunsten in de boekrollen vermeld staat, bi alle beschaafde kringen heerschte hoven alles de aestetiek, de zin voor al wat schoon is en de lot in de meeste verfijning doorgedreven zucht om de zinnen te bekoren en in allerlei zingenot van liet leven te genieten, zoowel in lichamelijke als geestelijke beteekenis. bi 1513 had Lf.o X te llome den pauselijken troon beklommen. Hij was uit net beroemde huis der Medici, dat Florence zulke doorluchtige vorsten, voorstanders van kunsten en wetenschappen, heeft geschonken. Ook hij, als gevierd beschermer van het Humanisme, was hartstochtelijk vriend van de nieuwere beschaving, uit de IRenaissance geboren, en van den aestetischen zin, die alles, wat de zinnen streelt en den heerschenden smaak bevredigt, najaagt en tot levensdoel verheft. Zijn zucht voor weelde en pracht gaat alles te boven, wat men soms bij wereldlijkeheerschers opmerkt. Hij zijn troonsbeklimming gevraagd zijnde, hoe hij wilde bediend worden, o-af hij ten antwoord: „Als een groot Vorst." De loftuiting, dat zijn zeden beter waren dan die van zijn hof, zegt weinig, als we bedenken, dat die der pauseijke hovelingen in alle opzichten diep verdorven waren. Toch was hij niet onberispelij v, ze Jan Tetzel of Diesel was voor Midden-Duitschland de hoofdpersoon in dezen x afschuwelijken handel. Hij was te Leipzi'j geboren en had, na daar gestudeerd te hebben, den graad van Baccalaureus verworven. Twee jaren later werd hij Dom inikaner monnik. Hij werd prior in die orde, apostolisch commissaris en inquisiteur. Sedert 1502 was hij belast met den verkoop van atlaten en was daarin vrij bekwaam "eworden, zoodat hij zich tot opper-commissaris in deze handelszaak verheven zag. Keeds toen ontving hij per maand tachtig gulden, terwijl al zijn uitgaven hem vergoed werden en hij over een rijtuig met drie paarden kon beschikken, benevens vele bijkomende voordeelen. Zoo werd zijn inkomen zeer groot voor die tijden. Geheel in de rol van een marktschreeuwer en kwakzalver trad hij hij den verkoop op. Dat dit gewetenloos spel, dit opzettelijk bedriegen van menschen en deze lastering van God met andere schanden verbonden waren, behoeft ons niette verwonderen. Wegens overspel en een schandelijke levenswijze werd hij te Inspruck op keizerlijk bevel veroordeeld om verdronken te worden. Keurvorst Frederik van Saksen echter verwierf voor hem genade en zoo kon hij zijn schandwerk in 1510, toen Leo den nieuwen aflaat uitschreef, hervatten. Niemand werd dan ook zoo geschikt geacht als hij, omdat het hem noch aan onbeschaamdheid, noch aan behendigheid, noch aan leugcnarij en listig bedriegen ontbrak. Geen kermisventer wist beter zijn waar aan den man te brengen. Wanneer Tetzel met zijn aflaatkraam een stad naderde, werd iemand afgezonden tot den burgemeester en kondigde dezen aan, dat „de genade Gods en van den II. Vader aan de poorten verschenen was.'' Onmiddellijk daarop begaven zich de geestelijkheid, de monniken en nonnen, de raad der stad, de gilden met hun banieren, de onderwijzers met hun leerlingen, de mannen en vrouwen, ieder, die maar gaan kon, naar buiten, de allaatkrameis te gemoet, met brandende waskaarsen in de hand. Onder het klokgelui en het bespelen van muziekinstrumenten haalden zij de goddelooze bent naar binnen en, na elkander begroet te hebben trok de menigte ter kerk. Voorop ging een der leden van 't gezelschap, dragende op een lluweelen kussen „de hul der genade van den paus." Op hem volgden de venters, van welke één een groot rood geverfd kruis droeg. Wierook zwaaiend en gebeden opzeggend, zingend en juichend, bracht men Tetzel en zijn helpers ter kerk, waar liet kruis voor het altaar werd gesteld en 's pausen wapens werden opgehangen. Dagelijks werd door groot en klein, oud en jong, aanzienlijken en geringen, de grootste eerbied aan deze voorwerpen betoond. Gewoonlijk beklom, na het volvoeren dezer aanstalten, Tetzel den preekstoel om den aflaat te prediken en de koopwaar aan te bevelen, liet arme volk, sedert eeuwen verzonken in het diepste bijgeloof, hoorde die redenen aan en verwierf zich den vrijbrief van Leo, door de daarvoor vastgestelde penningen in de geldkist van den aflaatkramer te werpen. Laat ons enkele van die tot het volk gerichteuitnoodigingen beluisteren. Hij sprak: „Aflaten zijn de kostelijkste en edelste gaven Gods." Wijzende op het rood geverfde kruis, zei hij: „Dit kruis heeft evenveel kracht als het ware kruis van Christus." „Komt, en ik zal u brieven geven, behoorlijk gezegeld, waarmede gij u zelfs de zonden, die gij voornemens zijt te doen, kunt vergeven krijgen. Met St. Pieter in den hemel zou ik mijn voorrecht niet willen ruilen: want ik heb meer zielen behouden met mijn aflaten, dan de apostel met zijn prediking. „Er is geen zonde zoo groot, die niet door een aflaat kan verzoend worden,zelfs wanneer iemand (wat echter onmogelijk is) de gezegende maagd Maria, de moeder Gods, had onteerd, zoo hij slechts betaalt, goed betaalt, het zal hem vergeven worden." „Voor iedere doodzonde moet gij, na biecht en berouw, zeven jaar lang boete doen, 't zij in dit leven of in 't vagevuur, bedenkt hoeveel doodzonden worden er niet begaan op een enkelen dag, in een enkele week, in een maand, in geheel het leven. Helaas! uw zonden zijn bijna zonder getal en veroorzaken een schier nimmer eindigende straf in de vlammen van 't vagevuur. Doch met deze aflaatbrieven kunt gij voor eens in uw leven, in alle mogelijke gevallen, slechts vier, die den Apostolischen stoel aangaan, uitgezonderd — en later, hij uw sterven, een volkomen vrijspraak verkrijgen voor al uw straffen en zonden!" „Ook," riep hij uit: „Zoudt gij niet voor het vierde van een gulden deze aflaatbrieven koopen, waarmede gij een goddelijke en onsterfelijke ziel veilig en zeker in het paradijs kunt helpen?" „De aflaten zijn niet alleen voor de levenden, maar ook voor de dooden." „Hierbij is zelfs geen berouw van noode." „Priester, edelman, koopman, vrouw, jongeling, jonge dochter, hoort gij niet, hoe uw overleden ouders en vrienden uit liet diepst van den helschen poel tot u roepen: Wij lijden schrikkelijke smarten. Een kleine gift kan ons verlossen. Gij kunt die geven; maar gij wilt niet!" Siddering greep de menigte aan, als de monnik zonder schroom deze woorden sprak. Dan ging hij geruststellend en uitnoodigend voort: „Op het eigen oogenblik, dat bet geld op den bodem der kist klinkt, ontkomt de ziel aan het vagevuur. Zij klimt verlost ten hemel op." „o Dom en redeloos volk! gij beseft de genade niet, die u wordt aangeboden! De hemel is overal geopend! Weigert gij binnen te gaan? Wanneer zoudt gij er dan willen komen? Nu kunt gij zoo vele zielen verlossen. Met twaalf groschen kunt gij uw vader redden uit het vagevuur! Gij zijt ondankbaar genoeg om hem niet te helpen! Ik zal gerechtvaardigd worden in den dag des oordeels, maar gij zult te gestrenger gestraft worden, omdat gij zoo groot een zaligheid hebt versmaad. Ik zeg u: al liadt gij maar één enkelen rok, gij behoordet dien uit te trekken en te verkoopen, om deze genade deelachtig te worden." En met de volgende godslastering besloot hij: „God de Heere regeert niet meer. Hij heeft alle macht aan den paus overgegeven." Ook andere middelen wendde hij aan, om op de gemoederen te werken. Zoo zei hij: „Weet gij, waarom de heilige God zulk een genade uitstort? 't Is om de vervallen kerk van St. Pieter en St. Parlus te herbouwen, zoodat er geen in de geheele wereld aan haar zal gelijk zijn. Die kerk bevat de lichamen «Ier apostelen Pktri's en Papu s en van vele andere martelaren. Deze gewijde lichamen zijn nu in het bestaand gebouw aan den regen, die er op neerstort, ze overstroomt, bezoedelt, onteert en aan bederf ten prooi geeft, blootgesteld. Moet deze gewijde ascli nog langer als in een modderpoel vervuilen en verteren?" Tegen hen, die bedilziek of verraderlijk zijn werk — dezen vloekwaardigen handel — tegenstonden, slingert de kramer van den paus en den aartsbisschop zijn banvloek. Terwijl hij zich opwond en schandelijk de woorden der II. Schrift misbruikte, eindigde hij meestal met luid schreeuwend te bevelen: „Brengt! brengt! brengt!" wijzende op de geldkist. Zelf wierp hij er eerst een geldstuk in en, wanneer hel volk den klank hoorde, verdrong het zich om tot de biechtvaders te naderen en liet groote geluk te genieten, dat de aflaat bood. 't Was een ware handel; want er werd stipt afgevraagd, hoeveel ieder volgens zijn geweten zou kunnen betalen. Vier genadegiften waren verbonden aan hen, die zouden helpen de St. I'ietersker te lïome te herhouwen. De eerste schonk volkomen vergiffenis voor alle zonden; de tweede het recht om een biechtvader te kiezen, die in den uitersten nood, die des doods, absolutie zou geven van alle zonden en misdaden, die alleen anders de paus kon verleenen; de derde deel te hebben aan al de heilgoederen der Roomsche kerk, en de vierde de verlossing van de zielen uit het vagevuur. Voor de eerste genadegift werd berouw des harten en belijdenis met den mond vereischt; voor de andere niet, die konden, mits betaald werd, zonder berouw verkregen worden. Een ziel te verlossen uit het vagevuur geschiedde door het werpen van een geldstuk in de kist, en «Zoodra het geld in 't kistje klinkt, De ziel terstond ten hemel springt.» werd hier letterlijk in toepassing gebracht. Alsnu begon de toeloop der menigte. De biecht beteekende niet veel. Na do biecht begaf zij zich naar den verkooper, die de aanvragers monsterde en de klasse aangaf, waarin het tarief hen plaatste. Vorsten en vorstinnen moesten vijf en twintig, abten, graven en baronnen tien, edellieden en die vijfhonderd gulden inkomen hadden zes ducaten, zij die tweehonderd gulden inkomen hadden een ducaat, anderen een halven ducaat betalen. Tevens konden commissarissen naar omstandigheden handelen. Tetzel had nog een bijzonder tarief; b. v. b. voor polygamie zes, voor kerkroof en meineed negen, voor moord acht, voor tooverij tweeducalen. Wanneer mannen hun vrouwen verboden iets voor deze zaak uit te geven, spoorden de verkoopers haar aan om iets heimelijk te verkoopen. De boeteling moest zelf het geld in de kist werpen. Den aflaatverkooper was dit gestreng verboden. Een aflaatbrief van Tetzel luidde aldus: „Moge onze lleere Jezus Christus zich uwer erbarmen, N. N! en u verzoening schenken door de verdiensten van zijn allerheiligst lijden. En ik, uit kracht dei apostolische macht, die mij opgedragen is. ontsla u van alle kerkelijke censuur, veroordeeling en straffen, die gij moogt verdiend hebben, hoe groot en vreeselijk die ook zijn mogen, en uit welke oorzaak ook begaan, al ware de kwijtschelding daarvan ook bewaard voor onzen heiligen vader, den paus, en voor den apostolischen Stoel. Ik wisch alle vlekken uit der onbevoegdheid en alle teekenen der schande, welke gij u ter dezer zake moogt berokkend hebben. Ik neem de straffen weg, die gij in het vagevuur zoudt hebben te ondergaan. Ik herstel u in het deelgenootschap aan de sacramenten der Kerk. Ik neem u op nieuw op in de gemeenschap der heiligen en geef u de reinheid en de onschuld weder, die gij deelachtig waart lnj uwen doop. Zoodat in de ure des doods, de poort, door welke zondaren de plaats der pijniging en der strallen binnengaan, voor u zal gesloten zijn, en intt-goudecl de poort, die naar hel paradijs voert, zal geopend wezen. En zoo gij nog 111 vele jaren niet sterft, zal deze genadegift toch onveranderd blijven, tot uw laatste ure zal gekomen zijn. In den naam des Vaders, des Zoons en des Heiligen (icestes. Amen. Broeder Joiian Tetzel, commissaris, heeft dit eigenhandig onderteekend. Allerlei middelen werden aangewend om de geloovigen tot biechten bij de kramers te dringen. De kist, waarin liet geld gestort was, bad drie sleutels. Den eerste bad Tetzel, den tweede bezat de gemachtigde van bet huis Figger en den derde de burgeroverbeid. In tegenwoordigheid van een notaris werd de kist geopend, het geld geteld en nauwkeurig geboekt. De aflaatkramers zeiven maakten er goeden sier van. Zij verteerden veel geld in herbergen, speelholen en sehandhuizen. Daar verbrasten zij bet loon der zonde en des bedrogs, dat zij aan bet arme volk hadden ontroofd. Nog ergerlijker dingen worden verhaald. Verschillende wederwaardigheden ondervond Tetzel dun ook op zijn rondreis. Een dame te Maagdenburg, die op raad van haar eigen biechtvader honderd gulden, welke Tetzel haar wilde afpersen, weigerde, ontving nu ook van dezen de absolutie niet. Haar gewone biechtvader had tot haar gezegd: „God scbenkt de vergeving der zonden om niet." Te Zwickau, waar hij een rijken oogst had ingezameld, vraagden kapelaans en misbedienden hem om een afscheidspartij; maar 't geld was reeds verzegeld. Toch wist Tetzel raad. Hij liet de groote klok luiden en sprak toen in de kerk: „Ik bad reeds moeten vertrekken, maar ik werd van nacht wakker door een klagelijk steunen, 't Geluid kwam van het kerkhof. Het was van een arme ziel, die tot mij riep en mij smeekte haar te verlossen. Daarom blijf ik nog een dag langer om bet medelijden voor die arme ziel op Ie wekken." Het geld kwam rijkelijk in en het begeerde maal kon worden gegeven aan kapelaans en helpers. Geen wonder, zoo deze handel zulke voordeelen voor de venters afwierp, dat Tetzkl, in een fraai rijtuig gezeten en van drie ridders in volle wapenrusting en een talrijk gevolg vergezeld, als een vorst alomme zijn intrede deed. liet zoo gemakkelijk gewonnen geld vermocht voor hem weer alles en schonk hem eer en aanzien, zoodat bij zijn intocht de klokken geluid en de orgels in de kerken bespeeld werden. Maar menigeen gingen de oogen open, zelfs hij eenvoudige leeken. Zoo wordt verhaald dat, toen de aflaatkramers in 1517 Hagenau bezocht hadden, de vrouwvan een schoenmaker aldaar, tegen den wil van haar man, een aflaatbrief had gekocht en kort daarna stierf. De man liet nu na, een mis voor haar zielerust te laten lezen en werd wegens verachting van e 95 thesen tegen hen aflaathandel. 31 octoiser 1517. op vier mijlen van Wittenberg, te Jüterboek stelde hij zijn aflaatkraam op. Van heinde en veer toog het arme volk op, om zich de aflaatbrieven te verschaffen, volgens 't tarief, door Tetzel vastgesteld. Tijdens zijne kerkvisilatiereis had Lfther te Grimma van Tetzel 't eerst gehoord. Iïij het vernemen van diens buitensporigheden en ruwe uitdrukkingen verklaarde de verontwaardigde Lfther: „Zoo God wil, zal ik in zijn troon een gat slaan." Toen nu die handel te Jüterboclc zoo levendig werd, zei Lither: „Deze groote beurzendorscher begon door het land zoo braaf met den vlegel te spelen, dat een ieder 'tgeld uit den zak sprong en het klinkend in de kist van Tetzel viel." Met dit al was Lfther vol eerbied voor den paus; hij noemde zich later een toenmalige Saulus. Maar ook was zijn hart geheel vurig in den dienst zijns Gods. II ij was op zekeren dag in den biechtstoel gezeten, toen velen uit Wittenberg hem allerlei grove zonden als overspel, woeker, diefstal en bedrog beleden. Lfther bestrafte en vermaande hen. Maar zij gaven hem rondweg te kennen, dat zij het voornemen niet hadden, hun kwaad te laten, en toen hij daarop de absolutie weigerde, toonden zij hein hun aflaatbrieven, de kracht er van verdedigende. Daarop verklaart Li tiier , dat hij met die papieren niets te maken heeft en zegt: „Indien gij u niet bekeert, zult gij allen vergaan." Al verzetten zij zich tegen deze uitspraak, Li ther is vast besloten niet toe te geven. Zij moeten ophouden met kwaad te doen en leeren goed te doen; anders ontvangen zij geen absolutie. Voorts zegt hij: „Weest er op bedacht, dat gij niet te veel aandacht schenkt aan de snorkerijen der aflaatverkoopers. Gij hebt wat beters te doen dan zulke vrijbrieven te koopen, die zij tot zulk een spotprijs uitventen." Dit woord van Lfther wordt door Tetzel vernomen. Hij brult van woede, buldert van den preekstoel, al scheldende en verwenschende, en verklaart, dat hij in last van den paus heeft om alle ketters te verbranden, die iets tegen de heilige aflaten dorsten te zeggen. Een vuur, op de markt aangelegd, moest den schrik inde harten jagen en het geschokt vertrouwen op de aflaatbrieven doen herleven. Lfther stond voor de macht dezer feiten. Hoewel hij sommige misbruiken in de Kerk weet en erkent, er is nog niets in hem, dat hem tol een hervormen der Kerk prikkelt. Maar toch wil Lij de kudde, hem toevertrouwd, als een trouwe zieleherder bijstaan en daarom gaat hij voort met de vervulling van zijn plicht als prediker en herder en waarschuwt de kudde, als zij tot zijn biechtstoel nadert. Nu echter Tetzel hem wil beletten, zijn ambt naar behooren te vervullen, herinnert Lij zich zijn eed als doctor biblicus. Hij gevoelt zich met zijn geweten aan het Woord Gods, dat tegen dezen handel ingaat, gebonden. Hij mocht niet zwijgen; hij moest spreken. Geheel zijn levenservaring kwam in verzet tegen deze misbruiken. Lfther moest belijden, waaraan hij den vrede zijner ziel te danken had. En zoo moest hij ook in botsing komen met de gedaante van godsdienst, die de aflaatverkoopei's hier vertoonden. Lfther predikt tegen den aflaathandel, voorzichtig en zachtmoedig waarschuwend. Immers ook Frederik de Wijze, tot hiertoe een vroom Itoomsch vorst, had van den paus zekere aflaten ontvangen voor de hofkapel van Wittenberg. Als Lfther Tetzel bestrijdt, moet hij onwillekeurig den keurvorst, die aan de aflaten groote waarde hechtte, bedroeven. Lfther aarzelt niet, maar waagt het er op, door zich aan 's vorsten ongenade, en dat zei iets, bloot te stellen. Lfther predikte onbeschroomd : „Niemand kan uit de 11. Schrift bewijzen, dat de gerechtigheid Gods een straf of voldoening van den zondaar eischt. De eenige plicht, dien zij oplegt, is waar berouw, oprechte bekeering, een besluit om het kruis van Ghristfs te dragen en goede werken te doen. Het is een groote dwaling, als wij uit ons zeiven aan de Goddelijke gerechtigheid voldoening willen geven voor onze zonden. God vergeeft die om niet, uit Zijn onschatbare genade." „Wel is waar vordert ook de Christelijke Kerk iets van den zondaar, en wat zij van hem vordert, kan zij hem bijgevolg ook kwijtschelden. Maar dat is ook alles. En ook zijn zulke aflaten der Kerk slechts daar om den wille der trage en gebrekkige christenen, die niet met ijver de goede werken willen doen; want die aflaten brengen niemand tot heiligmaking, maar laten een iegelijk in zijn onvolkomenheden." Ook zegt hij: „De lieden zouden veel beter doen, zoo zij uit liefde tot God bijdroegen voor den bouw der St. Pieterskerk, dan door met die bedoeling aflaten te koopen. . . . Maar zegt gij, moeten wij er dan in 't geheel geen koopen ? . . . . Ik heb u reeds gezegd en ik herhaal het: mijn raad is, dat niemand ze moet koopen. Laat dat over voor slaperige christenen; maar gij behoort een anderen weg te gaan. \\ ij moeten de geloovigen aftrekken van de aflaten en hen vermanen de werken, die zij veronachtzamen, te volbrengen." Eindelijk: „Zoo iemand mij een ketter mocht noemen, want de waarheid, die ik leer, is zeer schadelijk voor hun geldkist, — ik bekreun mij weinig om hun geschreeuw. Het zijn doffe, kranke hersenen; lieden, die nooit den Bijbel gekend hebben: die nooit de christelijke leer gelezen, nooit hun eigen doctoren begrepen hebben en die te rotten liggen in de lappen en flarden van hun eigen ijdele denkbeelden. . . . Moge God hun en ons een recht verstand schenken! Amen." Deze leerrede, die op de hoorders een diepen indruk maakte, werd gedrukt. Later gaf Tetzel er een antwoord en Litïier een wederantwoord op. Zoo stonden de zaken, in het najaar van 1517, toen het Allerheiligen-feest naderde. Ook naderde de gedenkwaardige 31stc October van het jaar lol7, toen, overeenkomstig de mededeelingen van vele historie-schrijvers in den nacht van den 30ten op den 31»tea October van dat jaar keurvorst Fredekik de Wijze een droom droomde, die wel geen invloed op de groote gebeurtenis van dien dag zelve kon uitoefenen, maar toch merkwaardig genoeg is ook in deze geschiedenis der Hervorming te worden medegedeeld. Keurvorst Frederik uk Wijze bevond zich dien nacht in zijn paleis van Schweinitz, ongeveer zes mijlen van Wittenberg verwijderd, en zei tot zijn broeder, hertog Joka.w , die te dier tijde mederegent was en na 1' kedeuik's dood aan de regeering kwam en zich met den kanselier den volgenden morgen bij zijn broeder Frederik bevond: „Ik moet u een droom vertellen, Broeder! dien ik van nacht gehad heb en waarvan ik gaarne de beteekenis zou weten. Hij is zoo vast in mijn geheugen geprent, dat ik hem nimmer zou vergeten, al leefde ik nog duizend jaren; want hij herhaalde zich tot driemalen toe en steeds onder nieuwe omstandigheden." Johann. „Was het een goede of een kwade droom?" Keurvorst. „Dat kan ik niet zeggen. God weet het." Joiiann. „Maak er u maar niet ongerust over. Vertel hein mij eens." Keurvorst. „Toen ik gisteren avond vermoeid en lusteloos in bed was gegaan, viel ik spoedig, nadat ik gebeden had, in slaap. Ik sliep nu gedurende derdehalf uur gerust. Daarop werd ik wakker en allerlei gedachten hielden mijn geest tot middernacht bezig. Ik dacht er over, hoe ik het feest van Allerheiligen zou vieren. Ik bad voor «le arme zielen in het Vagevuur, en ik smeekteGod, dat Hij mij, mijn raden en mijn volk in den weg der waarheid mocht leiden. Toen viel ik weer in slaap en droomde, dat de Almachtige mij een monnik zond, die een echte zoon was van den apostel Paulus. Hij was, naar Gods bevel, van al de heiligen vergezeld, die van hem getuigenis gaven en mij verzekerden, dat liij niet gekomen was met een bedriegelijk oogmerk, maar dat alles, wat hij doen zou, in overeenstemming was met den wil van God. Zij vroegen mij genadige vergunning om hem iets te laten schrijven op de deuren der hofkapel, hetwelk ik door mijn kanselier toestond. Nu begaf de monnik zich derwaarts en begon te schrijven. De letters waren zoo groot, dat ik uit Schweinitz lezen kon, wat hij schreef. De pen, die hij gebruikte, was zoo lang, dat de veer ervan reikte tot aan Rome, waar zij door de ooren ging van een leeuw, die daar lag en de driedubbele kroon deed schudden op het hoofd van den paus. Al de kardinalen en vorsten snelden haastig toe om die kroon te steunen. Gij en ik, beiden, leenden onze hulp. Ik strekte mijn arm uit; in dat oogenblik ontwaakte ik met opgeheven arm, zeer ontroerd, toornig op dien monnik, die zijn pen niet beter kon besturen. Ik herstelde mij nu weder eenigszins .... immers liet was maar een droom? Ik was echter nog half in slaap en sloot de oogen opnieuw. De leeuw, die nog altijd gekweld werd door de pen, begon uit alle macht te brullen, zoodat de heele stad Rome en al de stenden van het Heilige Roomsche rijk toesnelden, om te vernemen, wat er gebeurd was. De paus riep onze hulp in om den monnik tegen te staan, en wendde zich daarbij in 't bijzonder tot mij, omdat de monnik zich in mijne staten ophield. Hier werd ik weder wakker, bad het „Onze Vader," bad God, dat Hij den heiligen Vader te Rome beschermen mocht, en sliep andermaal in. Toen droomde ik, dat al de vorsten van het keizerrijk en wij eveneens ons naar Rome spoedden, en de een na den ander poogden de pen aan stukken te breken; maar hoe meer moeite wij deden, hoe sterker de pen werd. Zij maakte een gekraak, alsof ze van ijzer was geweest; ten laatste gaven we 'e zaak als hopeloos op. Ik liet daarop den monnik vragen, want ik bevond mij nu eens te Rome en dan weer in Wittenberg, van waar hij die pen had en hoe het kwam, dat die zoo sterk was. „Ilij antwoordde: „Deze pen heeft behoord aan een Boheemsche gans van honderd jaren oud. Ik heb ze gekregen van een mijner oude schoolmeesters. Zij is zeer sterk, zoodat niemand het hart er uit kan nemen, en ik zelf ben er ook geheel verbaasd over." „Op eenmaal hoorde ik een luiden schreeuw: er was een heele zwerm andere pennen uit de lange pen van den monnik voortgekomen. Ik ontwaakte voor de derde maal. Nu was het dag." Johann. „Wat denkt gij ervan, mijnheer de kanselier? Hadden we hier nu maar een Jozef, of een Daniël, van God geleerd." Kanselier. „Uwe Hooglieden kennen het gewone spreekwoord, dat de droomen van jonge vrouwen, wijze mannen en groote heeren doorgaans een verborgen zin hebben. Maar wij zullen de beteekenis van dezen droom niet weten, alvorens de dingen zijn geschied, waarop hij betrekking heeft. Laat daarom de vervulling aan God over en stelt alles in Zijn handen." Johann. Ik ben met u van hetzelfde gevoelen, mijnheer de kanselier! Het zou verkeerd zijn, als wij onze hersens er meê braken om de bedoeling van dezen droom uit te vinden. God zal alle ding besturen tot Zijn eer." Keurvorst. Moge onze getrouwe God dat doen! Nochtans zal ik dezen droom nooit vergeten. Ik heb wel aan een uitlegging gedacht, maar ik zal die voor mij zeiven houden. De tijd zal wellicht leeren, of ik goed gegist heb." Dit gesprek had plaats, volgens een handschrift, in de archieven van Wcimar zich bevindende, 't welk naar het verhaal van Spalatijn is geschreven, in den vroegen morgen van den 3lstcn October 1517. Juist was liet in de ziel van Du. Li tiier tot een beslissing in deze gewichtige aangelegenheid gekomen. Hij moest van het woord op den kansel, van het woord in den biechtstoel, die schier verlaten stond, omdat de aflaat brieven het komen noodeloos maakten, komen tot de daad. Als Doctor in de godgeleerdheid, als doctor Biblicus had hij een roeping te vervullen jegens allen, die als leeraars het "Woord van God moesten onderwijzen. Zijn besluit is genomen. Als getrouw zoon der Kerk, zelfs als gehoorzaam volgeling van den paus kan hij niet langer zwijgen, llij gevoelt zich geroepen paus en kerk te verdedigen tegen het misbruik, dat schaamtelooze monniken in den aflaathandel van ile instelling van den aflaat zelve maken, waardoor zij godsdienst en zeden jammerlijk verwoesten. In den middag van den iilsku October, daags voor het Allerheiligen-feest, dat wegens de nieuwe reliquiën, door den keurvorst aan de door hem gebouwde kerk geschonken, zoo belangrijk beloofde te worden, begeeft Lvther zich naar die kerk, waar de geloovigen zich den volgenden dag, als alle reliquiën met goud en zilver en kostelijke steenen zullen getooid zijn, ruimen aflaat kunnen verwerven, alleen door op dien dag de kerk te bezoeken. Lvther was besloten, nu vermaning in de prediking en den biechtstoel vruchteloos bleken, «le geheele zaak langs den toen gebruikelijken weg ter algemeene kennis te brengen, d. i. in dit geval, haar aan het oordeel van het Duitsche volk te onderwerpen. Hij hechtte op den 3lsten October 95 stellingen of thesen over de kracht van den aflaat aan de deur van de slotkerk, die den volgenden dag door duizende pelgrims zou worden bezocht. Niemand, noch de keurvorst, noch Von Staupitz, noch Spalatijn, noch iemand van Luther's bijzonderste vrienden bader te voren iets van geweten. Luther verklaart in den aanvang van hot stuk, met welk doel hij deze thesen geschreven heeft. Met geen ander dan om de waarheid in het helderste licht te doen verschijnen. Hij is bereid den volgenden dag aan de universiteit ze tegen alle bestrijders te verdedigen. Wij deelen hieronder de voornaamste dezer stellingen, die spoedig de opmerkzaamheid der hoogeschool, der stad en der bedevaartgangers tot zich trokken, mede. Zij luiden: 1. Als onze Ileere en Meester Jezus Ciiristi/s zegt: Bekeert u, zoo bedoelt Hij, dat het geheele leven der geloovigen op aarde een gestadige en voortdurende bekeering zij. . 2. Dit woord kan niet verstaan worden van het sacrament der boete d. ï. biecht en voldoening, gelijk dat bedoeld wordt door den priester. 3. Echter heeft de Heere op deze plaats niet willen spreken van innerlijke bekeering alléén; want innerlijke bekeering beteekent niets, zoo die niet voor het uiterlijke alle dooding des vleesches ten gevolge heeft. 4. Bekeering en berouw, d. i. ware boete, duren zoo lang, als de mensch zich zeiven mishaagt, d. i. totdat hij uit dit leven overgaat in de eeuwigheid. 5. De paus heeft evenmin de macht als den wil om van eenige andere straf vrij te spreken, dan van die, welke hij naar zijn eigen welbehagen, of overeenkomstig de Canones, d. i. naar de pauselijke verordeningen, heeft opgelegd. Ti. De paus kan van geen veroordeeling vrijspreken, maar slechts de vrijspraak Gods verkondigen en bevestigen, uitgezonderd in die gevallen, waarin hij zeil de beslissing heeft. Zoo hij anders doet, blijft niettemin de veroordeeling van kracht. 8. De voorschriften der kerkelijke boeten behooren slechts op de levenden te worden toegepast en hebben geen betrekking op de dooden. 21. De Commissarissen der aflaten dwalen, zoo zij zeggen, dat door den pauselijken aflaat iemand bevrijd wordt van alle straf en behouden is. 25. Dezelfde macht, die de paus lieeft over het vagevuur voor de geheele Kerk, heeft ieder bisschop in zijn eigen diocese en elke priester in zijn eigen parochie. 27. Zij, die leeren, dat de ziel het vagevuur verlaat, zoodra het geld in de kist klinkt, verkondigen slechts menschelijke dwaasheid. 28. Dat is zeker, dat zoodra het geld klinkt, gierigheid en winzucht komen, toenemen en vermenigvuldigen. Maar de hulp en de gebeden der Kerk hebben geen vrucht dan door Gods wil en genadig welbehagen alléén. 32. Zij, d ie zich van hun behoudenis zeker wanen door de aflaten, zullen ten verderve gaan met dezulken, die hen alzoo leeren. 35. Zij, die voorgeven dat om een ziel te verlossen uit het vagevuur of dat, om een aflaat te koopen, geen berouw of bekeering noodig is, zijn verkondigers van antichristelijke leeringen. 30. Ieder christen, die een waar berouw heeft van zijn zonden, ontvangt een volkomen kwijtschelding zoowel van de straf als van de schuld, zonder eenige noodzaak van aflaten. 37. Ieder waar christen, hetzij dood of levend, deelt in al de zegeningen van Christus of der Kerk, door de gave Gods, en zonder een aflaatbrief. 38. Echter mogen wij de pauselijke kwijtschelding en vergiflenis niet verachten ; want deze vergiflenis is een uitspraak der vergiflenis Gods. 40. Ware boetvaardigheid en berouw zoeken de straf en hebben die lief; maar de toegefelijkheid, die in den aflaat gelegen is, maakt die los van de straf, en kweekt haat daartegen. 42. Wij moeten de christenen leeren, dat de paus geen gedachte of begeerte heeft om in eenig opzicht het koopen van aflaten met een werk der barmhartigheid gelijk te stellen. 43. Wij moeten de christenen leeren, dat hij, die den armen geeft of den behoeftigen leent, beter doet dan hij, die een aflaat koopt. 41. Want het werk der liefde kweekt liefde, en maakt den mensch godvruchtige!'; terwijl de aflaat hem niet beter maakt, maar hem slechts meer zelfvertrouwend en minder beducht voor straf doet zijn. 45. Wij moeten de christenen leeren, dat wie zijn nabuur ziet lijden en toch een aflaat koopt, niet 's pausen aflaat koopt, maar Gods toorn over zich verwekt. 40. Wij moeten de christenen leeren, dat zoo zij geen overvloed hebben, zij verplicht zijn te bewaren, wat zij noodig hebben om in de behoeften van hun huisgezin te kunnen voorzien en hun geld niet te verkwisten aan aflaten. 47. Wij moeten de christenen leeren, dat het koopen van een aflaat een zaak is van vrije keus en niet geboden wordt. 48. Wij moeten de christenen leeren, dat de paus, daar hij meer behoefte heeft aan gebeden, die uit den geloove geschieden, dan aan geld, meer gebed verlangt dan geld, wanneer hij aflaten verleent. 49. Wij moeten de christenen leeren, dat de pauselijke aflaat goed is, zoo wij er maar geen vertrouwen op stellen, dat ons werkeloos maakt; maar dat niets daarentegen schadelijker is, wanneer onze vroomheid er dooi' vermindert. 50. Wij moeten de christenen leeren, dat bijaldien de paus kennis droeg van de afpersingen der verkoopers van aflaten, hij liever zou wenschen, dat de hoofdkerk van st. Pi eter verbrand en tot asch verteerd ware, dan haar gebouwd te zien uit het vel, het vleesch en de beenderen zijner kudde. 51. Wij moeten de christenen leeren, dat de paus, gelijk liet ook zijn plicht is, bereid zou zijn, eigen geld te verdeelen onder de armen, die thans door de ailaatverkoopers van hun laatsten penning beroofd worden; ja, al zou hij ook genoodzaakt zijn ile hoofdkerk van st. Pietek te verkoopen. 52. De lioop om door allaten behouden te worden is een leugenachtige en ijdele hoop; al zou ook de commissaris der aflaten, ja de paus zelf zijn ziel er onder verbinden, om die te waarborgen. 53. liet zijn vijanden van den paus en van Jr.zi's Christus, die, ter oorzake van den verkoop der aflaten, de prediking verhinderen van het Woord van God. 55. De paus kan geen andere gedachte hebben, dan dat, wanneer de aflaat, welke een zaak van minder belang is, gevierd wordt met liet gelui der klokken, met pracht en plechtigheid, wij zooveel te meer het Evangelie, dat van grooter gewicht is, moeten eere en hulde doen, ja met honderd klokken en honderdvoudige pracht en plechtigheden. 62. De ware en kostelijke schat der Kerk is het Heilig Evangelie der heerlijkheid en der genade Gods. 65. De schatten van liet Evangelie zijn de netten, in welke voorheen rijken en welgestelden gevangen werden. 66. Maar de schatten van den aflaat zijn netten, waarmede tegenwoordig de rijkdommen des volks worden gevangen. 67. Het is de plicht van bisschoppen en geestelijke herders, de commissarissen der apostolische aflaten met alle teekenen van eerbied te ontvangen. 68. Maar het is nog meer hun plicht zich met oog en oor te overtuigen, dat de genoemde commissarissen niet de droomen hunner eigen verbeelding prediken, in plaats der lastgeving van den paus. 71. Vervloekt zij hij, die den pauselijken aflaat tegenstaat. 72. Maar gezegend zij hij, die de stem verheft tegen de dwaze en onbeschaamde taal der predikers van den aflaat 76. De pauselijke aflaat kan de kleinste dagelijksclie zonde niet wegnemen, voor zoo veel de schuld of het vergrijp aangaat. 79. Het is godslastering, te zeggen, dat het kruis, behangen met de wapens van den paus, even krachtdadig is, als het kruis van Christus. 86. De bisschoppen, geestelijke herders en theologanten, die toelaten, dat zulke dingen tot het volk gezegd worden, zullen daarvan rekenschap te geven hebben. 81. Deze schaamtelooze verkondiging, deze onbeschaamde aanprijzing der aflaten , maakt het voor de geleerden moeielijk, de waardigheid en de eer des pausen te verdedigen tegen de lastertaal der predikers en tegen de arglistige en lijn berekende vragen der lieden uit het volk. 86. Waarom, zoo spreken zij, bouwt de paus, die rijker is dan de rijkste Croesus, de hoofdkerk vau st. Pieter niet uit zijn eigen middelen, in plaats van met het geld der arme christenen? 92. O, dat wij ontslagen waren van al die predikers, welke tot de Kerk spreken : „Vrede! Vrede! terwijl er geen vrede is. 94. Wij moeten de christenen opwekken tot ijver om Christus, hun hoofd, na te volgen, in kruis, in dood en hel. 95. Want het is veel beter het Koninkrijk der hemelen in te gaan door veel beproeving, dan een vleeschelijke zekerheid te verkrijgen, door de vertoostingen van een valschen vrede. Geweldig grootsch was de uitwerking. Geheel anders dan Lutiiek, die zich had voorgesteld. Binnen veertien dagen waren de Thesen door geheel Duitschland, binnen zes weken door Europa verspreid. Een reiziger vond ze een half jaar later te Jeruzalem. Laat ons nu zien, hoe ze werden ontvangen. „Het scheen," zoo teekent Myconius aan, „ als of de Engelen zelf er de dragers van waren geweest." In de ontwikkeling van de geschiedenis dei' Reformatie zijn twee personen onder de vorsten, die nu voorop traden, merkwaardig. Wij bedoelen de Saksische vorsten. De eerste was Fredkrik de wijze , de hertog-keurvorst van de Ernesteinsche en de andere George van de Albertinische linie; de hoofdstad van den laatste was Leipzia. Nu was Fredebik een bij uitstek vroom man, ook in den Roomsch-kerkelijken zin. Hij had juist, veel op met reliquiën en aflaten, die aan de nieuwe, door hem gebouwde Slotkerk toebehoorden. Na zijn tocht in liet 11. Land was deze vroomheid nog al toegenomen. Daar toch had hij gezworen voor de Kerk te strijden. Daarentegen was George, gehuwd met Sedonia, dochter van koningPodicbrad, die als hoofd der Calixtijnen in Boheme door den paus in den ban was gedaan, de vijand der geestelijken, 't geen hij met de moedermelk scheen ingedronken te hebben. En toch, toen het licht der Hervorming aan den hemel verscheen, werden de menschelijke verwachtingen zeer teleurgesteld. Lieohge , die in den grond zijns harten het Evangelie niet ongenegen was, werd Luther's felste tegenstander; de devote vereerder van reliquiën en aflaten, dooi- Gods Geest verlicht, de trouwe beschermer van Li;ther en van het zuiver Evangelie. 3. De uitwerking dek Thesen. Het stellen van Thesen en de uitnoodiging om over de stellingen met hem, die ze stelde, te disputeeren, was niets ongewoons in den tijd van Luther's optreden. Zelfs niet het stellen van zulke bepaalde theologische vraagpunten. Aanvankelijk scheen dan ook in veler oog Luther's handeling niets meer dan een uitda^in»- tot een redetwist aan den Dominicaner Tetzei.. De Augustijner monnik tegen dien van de orde van Dominicus. Een monnikentwist; niets meer, niets minder. De humanisten en onder dezen Ulrich vos Hitten, verheugden er zich over dat nu eindelijk de monnikenorden eens met elkander slaags zouden geraken. Toch was het met deze zaak gansch anders gelegen. In deze stellingen lafr de kiem, de aanvang van het werk der kerkhervorming, meer dan de Kerk en de wereld, ja zelfs Luther vermoedden. Van deze stellingen ging de stoot uit die het geheele gebouw des pausdoms zou omverwerpen. Het groote beginsel der leer van het Evangelie, de leer der vrije genade Gods in de vergeving (Ier zonden om niet, trad hier voor het eerst na vele eeuwen krachtig te voorschijn en ontworstelde zich aan de macht der menschelijke inzettingen, die zoolang de gewetens hadden gekluisterd. De leer der rechtvaardiging des zondaars alleen door het geloof, eenmaal omhelsd en verkondigd, moest alle dwaling overwinnen. Het leven uit dit geloof kon alleen voeren tot de vrijheid der kinderen Gods. En daarom moesten deze thesen een uitwerking hebben, die niet voorbijgaand was, omdat deze leer met de zaligheid der zielen in de nauwste betrekking stond. De aflaathandel werd door de Duitsche vorsten en het Duitsche volk geheel anders dan door Luther begrepen en beoordeeld. De eersten hadden slechts bezwaar dat er zooveel Duitsch geld naar Home ging en het nationaal vermogen achteruit«ïn". Luther ging op het recht van bestaan van den aflaat zelf in en tastte daarin de leer der Kerk aan, in zoover zij was afgeweken van die der II. Schrift. „Vroegere hervormers als Wickliff en Huss hebben wel het leven der aanhangers van"het 8 pausdom aangevallen, maar wij tasten hun leer aan; door de leer aan te grijpen vatten wij de gans bij den strot. Alles berust op bet Woord, dat de paus ons ontnomen en vervalsebt beeft. Ik heb den paus overwonnen, omdat mijne leer uit God is en de zijne uil den duivel." Zoo oordeelde Lüther later. In die stellingen is Luther nog lang niet, waar bij als hervormer komen moet, zal zijn werk niet ijdel wezen. Er is nog veel dwaling in die stellingen. Ilij wil geen enkele twijfeling toelaten aan liet gezag van den Roomschen stoel. Toch hing de leer der aflaten, die bij aanviel, wel degelijk samen met de vermeende oppermacht van Homes boogepriester , dien hij nog eerde. Hij wil, dat ieder, die de kwijtschelding zijner zonden van God verlangt, zich voor Gods Stedehouder zal verootmoedigen. Ilij spreekt nog van de verdiensten van Ghrjstus en die der Heiligen in een adem; bij gelooft nog in 't vagevuur; bij vervloekt nog, die den pauselijken aflaat tegenstaat, en toch ontneemt bij hem de macht om de zonden te vergeven Alleen kan de paus de vergeving Gods bevestigen; maar dat kan ook ieder bisschop, ieder priester. Luther was als door een onzichtbare hand geleid tot de daad, die op dien tijd en op die plaats kon en moest geschieden. Zelf was bij tamelijk onbewust van den omvang dier daad. „Ik begon dezen strijd," zei bij, „zonder eenig bepaald plan; zonder bem eigenlijk te kennen of er op voorbereid te zijn." Scherp had hij evenwel Gods genade en de gift van den aflaatkramer onderscheiden en in liet licht gesteld. Het was bekend geworden, dat de jeugdige Albert, de aartsbisschop van Maintz en Maagdenburg, de band bad in de kwakzalverijen en narrestreken van Jen aflaathandel, door een boekje, dat met de wapens van dien prelaat versierd was en de bepalingen van den verkoop regelde. Luther, die den paus eerbiedigde, deed zulks ook dezen kerkvorst, en daarom zond hij hem op denzelfden dag, waarop hij zijn stellingen aansloeg, een brief, die tegelijkertijd vrij moedig en ootmoedig mag genoemd worden. De brief luidde als volgt: „Vergeef mij, hoogeerwaardige vader in Christus, doorluchtigste vorst, dat ik, die slechts een opraapsel ben onder de menschen, de aanmatiging heb durven nemen om aan uw verhevene Hoogheid te schrijven. De Heere Jezus Christus is mijn getuige, dat ik uit gevoel mijner kleinheid en verachtelijkheid lang heb uitgesteld het te doen. Moge uwe Hoogheid zich verledigen één enkelen blik te slaan op een zandkorrel, zoo als ik ben, en in uwe bisschoppelijke zachtmoedigheid genadig mijne bede aannemen. Zekere personen venten de pauselijke aflaten te koop, bet gansche land door, en zulks in den naam van uw Genade. ll< wensch evenwel de aanprijzende woorden dier predikers, die ik zelf niet gehoord heb, niet zoo zeer te veroordeelen als wel de dwaze begrippen der eenvoudige en onwetende menschen, die zich verbeelden, dat zij, indien ze maar aflaten koopen, van hun behoudenis zeker zijn. Groote God! de zielen, die aan uw zorg zijn toevertrouwd, uitstekende Vader! worden niet ten leven maar ter dood geleid. De gestrenge en rechtvaardige rekenschap, die van u zal gevraagd worden, neemt van dag tot dag toe. Ik kon niet langer zwijgen. Neen! De mensch wordt niet behouden door het werk of den dienst van zijn bisschop. Zelfs de rechtvaardige wordt nauwelijks zalig, en nauw is de weg, die ten leven leidt. Waarom dan vervullen die predikers der aflaten, door bun ijdele fabelen, bel volk met een vleesehelijke gerustheid? Volgens hetgeen men v?n ben boort, moeten slechts aflaten verkondigd en geprezen worden. Hoe! is bet dan niet veeleer de voornaamste, de eenige plicht der bisschoppen, het volk te onderwijzen in het Evangelie en in de liefde van Christus Jezus? Christus zelf heeft nergens de prediking der aflaten geboden; maar Hij heeft nadrukkelijk geboden de prediking van het Evangelie. Hoe vreeselijk dan en hoe gevaarlijk is het voor een bisschop, zoo hij toelaat, dat de stem van het Evangelie zwijgt, terwijl het rondventen der aflaten alléén onophoudelijk weergalmt in de ooren zijner schapen. Hoogwaardige Vader in God! In de lastgeving voor de Commissarissen, die in naam van uw genade, maar ongetwijfeld zonder uw voorkennis, is uitgegeven, wordt gezegd, dat de aflaten den kostbaarsten schat uitmaken, dat daardoor de menscli met God verzoend wordt, en dat berouw niet vereischt wordtin hen, die ze koopen. Wat kan, wat moet ik doen, waardigste bisschop! verhevenste prins? Ik smeek uwe Hoogheid, in den naam van onzen Heere Jezus, een oog van vaderlijke waakzaamheid te slaan op deze zaak, den lastbrief in te trekken en de predikers te gelasten, andere toespraken voor het volk te houden. Zoo gij bet niet doet, moogt gij vreezen, dat te eeniger tijd zich een stem zal verheffen tot wederlegging dezer predikers, tot groote oneer van uw doorluchtigste Hoogheid." Dit schrijven deed Luther vergezeld gaan van zijn 95 stellingen en het verzoek aan den aartsbisschop, dat hij ze mocht lezen om zich van den zwakken grond van de leer der aflaten te overtuigen. Maar Lither's hoop, dat de prinsen der Kerk gehoor zouden geven aan zijn dringend verzoek en de misbruiken, die haar ontsierden en verwoestten, afschaffen, werd niet vervuld. Zij waren doof voor zijn roepstem. Albert was te zeer ingenomen met zijn weelderig leven, zijn kostbare uitspanningen en zijn eerzuchtig streven, dan dat hij het zich verwaardigen zon, op dit zoo ernstig schrijven zelfs een antwoord te geven. De trotsche kerkvorst rekent dit heneden zich. Lither's kerkelijk opperhoofd, de bisschop van Brandenburg, een man, die door godsvrucht en geleerdheid beide uitmuntte, schreef hem, na liet ontvangen en lezen der stellingen, dat hij in die thesen de macht der Kerk aantastte; dat de zaak boven zijn krachten ging; dat hij zich veel moeite en verdriet zou veroorzaken, en raadde hem ernstig zich stil te houden. Maar 't was Lutiier om het heil der Kerk, de zaligheid der zielen en bovenal om de eere Gods te doen. Hij kende liet volk, het arme bedrogen volk beter dan de hooggeplaatste geestelijken en mocht niet zwijgen, ze!fs al wenschte hij zulks. Zoo als te begrijpen is, er meldde zich niemand aan om aan de universiteit van Wittenberg Luther's stellingen te bestrijden. Zoo ver was het dan toch gekomen, dat geen geleerd doctor den ergerlijken handel van Tetzel en zijns gelijken dorst verdedigen. Dieper ingrijpend waren de gevolgen dan een eenvoudige monnikent wist. Zoo als wij reeds vermeldden, waren de stellingen als met de snelheid der gedachte overal verbreid. Binnen vier weken waren ze bekend, gelezen, besproken in alle oorden der Christenheid. Straks werden ze in 't Spaansch en NederduitschVlaamsch en Hollandsch overgezet.. Vele pelgrims, die naar WUlenberg waren gekomen om aflaten te koopen, lieten dit na en kochten verschillende afdrukken voor zich en de hunnen van deze zoo geruchtmakende thesen. Deze pelgrims strooiden alomme rijkelijk het zaad der komende Reformatie. Velen roemden Luther, als den moedigen man, die de kat de bel durfde aanbinden, maar deze hield niet van die eer. llij zei: „De wijs ging bijna te hoog voor mijn stem." Desniettemin werd overal over zijn thesen gesproken. In alle kloosters, aan alle hoogescbolen. Godvruchtige kloosterlingen, die het weten konden, gaven Luther gelijk en waren verblijd over de grootsche daad des moedigen mans. De brutale macht van liet wangeloof en het bijgeloof was aangegrepen. De stem des geweienS, zoo lang gekluisterd, sprak luide voor de waarheid. Het Christelijk geweten ontwaakte weder en vond aanvankelijk bevrediging. De nieuwere godgeleerden, bieren ginds verborgen, begroetten in de thesen de nederlaag der schoolsche theologie. De wereldlijke machten zagen de aanmatiging der geestelijke prinsen paal en perk gesteld, liet volk, verlicht en ontnuchterd van den Roomsehen zwijmeldrank, verwierp de boosheid van 'l bedrog en der schraapzucht, die van Rome uitging. Erasmus, de geleerde Rotterdammer, zei tot hertog George van Saksen, die te Leipzig woonde en uit de Albertinische lijn sproot: „Toen Luther deze fabel aantastte, juichte de geheele wereld hem toe en vond hij algemeenen bijval." „En tot kardinaal Campeggio zei hij: „lk merk op, dat de mensehen, hoe grooter hun evangelische vroomheid en hoe reiner hun zeden zijn, des te minder Luther tegenstaan. Zijn wandel wordt geprezen zelf-1 door ben, voor wie zijn geloof een aanstoot is. De wereld walgde ook van een leer, zoo opgevuld met kinderachtige verdichtelen en menschelijke inzettingen, en dorstte naar het levende, zuivere en verborgen water, dat sprong uit de bronaar der Evangelisten en Apostelen, liet genie van Luther was juist berekend voor het werk, dat hij ondernam, en zijn aangeboren ijver moest hem doen in vuur geraken voor zulk een glorierijke taak." Laat ons nu zien, hoe deze beroemde stellingen werden opgenomen in verschillende klingen o. a. in den kring der toongevers van Luther's eeuw, der humanisten. Gij herinnert u den strijd van Reuchlin tegen de monniken. Afgemat, dood moe zat deze in zijn studeercel. Maar jeugdig vuur doorstroomde de aderen van den edelen humanist, helaas! waarom bezat liij "iet meer, dan jeugdig vuur'? Lutiier's thesen stortten opnieuw blijdschap in zijn zoo verslagen hart. Hij riep uit: „God zij gedankt, eindelijk hebben ze een man gevonden, die hun veel te doen zal geven en hen noodzaken, mijn ouderdom met rust te laten." Erasmus, de voorzichtige, de op eer en aanzien en rijke prebenden tuk zijnde geleerde, was in zijn hart verblijd over de stellingen. In haar zag hij zijn geheime wenschen voor het wegnemen dei' misbruiken krachtig en moedig uitgesproken. Wel vermaande hij Luther lot gematigheid en voorzichtigheid, maar hij schonk hem toch zijn goedkeuring. Waar iemand de hevigheid van Luther afkeurde, zei hij: „God heeft hier den menschen een heelmeester gegeven, die diep in 't vleesch snijdt, cmdat de krankheid anders ongeneeslijk zou geworden zijn." En later, toen de keurvorst van Saksen zijn meening vroeg over Luther's zaak, glimlachte hij en antwoordde: ,,'t Verwondert mij niet, dat zijn zaak zooveel gerucht gemaakt heeft; want Luther heeft twee onvergefelijke fouten begaan; hij heeft de tiara van den paus en den buik der monniken aangetast." Keizer Maximiliaan, de grootvader van Karei. V, kreeg eveneens de Thesen van Luther te lezen. Ilij zag terstond in, dat hij met een bekwaam man te doen had, en maakte als j'olitiek man rekening met hein als een bondgenoot in den strijd tegen Rome. Ilij beval den keurvorst aan, goede zorg voor Luther te dragen. „De lijd kan komen, dat wij hein noodig hebben," zei hij. Toen hij eenigen tijd later den geheimraad van den keurvorst, Pfeffinger geheeten, op den Rijksdag ontmoette, zei hij lot hem: „Wel, wat doet uw Augustijner'? Waarlijk, zijn stellingen zijn niet zoo te verwerpen. Ilij zal den monniken een aardigen trek spelen." Zells Leo X dacht aanvankelijk niet zoo ongunstig over Luther. Op het Vaticaa.i duchtte men geen gevaar en werden de Stellingen beter, dan gedacht werd, ontvangen. De humanist Leo beoordeelde ze als een letterkundig vei-schijnsel. Zij vermaakten liem, niettegenstaande er gestreng over zijn macht in was geoordeeld. Toen Sylvester Prierias, grootmeester van 't Vaticaan, hem raadde Luther als ketter te behandelen, antwoordde hij: „Broeder Martijn Luther is een schoon genie, en al, wat tegen hem wordt gezegd, is niets dan naijver der monniken." Rij sommigen, die enkele godsdienstvormen geheel nalieten, brachten zij een ander inzicht en verlevendiging in hun geestelijk leven. Zekere Dr. Fleck, prior van het klooster van Steinlausitz, had sedert lang opgehouden de mis te lezen. Niemand kende daarvan de oorzaak. Op zekeren dag vond hij Luther's thesen in de eetzaal van zijn klooster aangeplakt. Hij las ze en al spoedig straalde zijn gelaat van blijdschap en riep bij uit: ,,üe man, dien wij zoo lang verwacht hebben, is ten laatste gekomen en zal u, o monniken! aardige trekken spelen." En met het woord 11 ïttenberg spelende, ging hij voort: „Geheel de wereld zal tot dezen berg komen, om er wijsheid te zoeken. Ook zal zij die er vinden." Aan den hervormer schreef hij, dat hij den roemvoller) strijd stoutmoedig moest voortzetten. Zulks strekte Luther niet weinig tot troost. Een ander voorbeeld vinden we in Lorenzo de Bibra, bisschop van U'ürlzburg, een godvruchtig waardig man, die in wijsheid uitmuntte. Eens kwam hein een edelman spreken over zijn voornemen om zijn dochter in een klooster te plaatsen. Bisschop Lorenzo zei tot hem: „Geef haar liever een man." „Als gij geld noodig hebt voor haar bruidschat, zal ik 't U leerien." Hoog was de achting, die hem de keizer en de vorsten toedroegen. Ook hij treurde om de misbruiken in de Kerk en vooral over de verkeerdheden in de kloosters. Daar verschenen de Stellingen, die ook zijn paleis bereikten. Met innige vreugde las hij ze en openlijk juichte hij Luther toe. Hij schreef aan Frederik dex Wijze: „Gij moet den vromen Doctor Luther niet laten gaan, want zij doen hem ongelijk aan." De keurvorst was hierover zeer verheugd en deelde zelf aan Lutiier dit schrijven mede. Maar op niemand maakten de Thesen zulk een diepen indruk als op 't gemoed van den ons reeds bekenden student Myconius, die weleer door den aflaatventer Tetzex zoo onbarmhartig was behandeld. Hij was monnik geworden en zocht, als Luther weleer, heiligheid in allerlei boetedoeningen, vasten, kruisigen des vleesches en nachtelijk bidden. Al wat de menschen hadden bedacht om heiligheid te verwerven, beproefde hij. Zijn studiën liet hij varen; allerlei zware arbeid werd door hem verricht. In den nacht, die op zijn aankomst in het klooster volgde, droomde hij, dat hij uitgestrekte korenvelden zag. „Snij die af!" zei zijn geleider tot hem. Naardien hij zijn onbedrevenheid in dit werk te kennen gaf, toonde deze hem een maaier, die met onbegrijpelijken ijver aan 't werk was. „Volg hem na en doe als hij," sprak de gids. Geheel zijn eigenwillige godsdienst was niet in staat om zijn ontrust geweten tot rust te brengen. Die strijd duurde vele jaren, zonder uitkomst, zonder vrucht. Daar kwam de 31ste October van het jaar 1517. Ook in zijn klooster drongen de Thesen van Luther door. Hij las ze in zijn cel met Johan Voit. 't Was alsof hij op nieuw vernam, wat zijn vader tot hem gezegd had. Zijn oogen werden geopend voor de waarheid des Evangelies en groote vertroosting daalde in zijn hart. Terstond ving hij aan Luther's leer als zijn eigen overtuiging te belijden, waardoor hij bij de andere monniken groote ongerustheid verwekte. Zij redetwistten met Myconius en zeiden, dat Luther en zijn klooster uit den booze was. Myconius zei: „Dit klooster is het graf des Heeren gelijk. Zij willen de opstanding van Christus verhinderen; maar 't zal hun niet gelukken." De oversten ontzeiden nu Myconius alle gemeenschap met de wereld. Later werd hij geestelijke te Zwickau en was hij een der eerste dienaren van 't gezuiverd Evangelie in Thuringen. „Toen," zoo sprak hij, „was ik in staat om met mijn eerwaarden vader Luther in den oogst des Evangelies werkzaam te zijn. Zoo waren er velen. Luthek's optreden was voor hen het teeken ten leven. Nieuw godsdienstig leven werd alom merkbaar; het vertoonde zich in paleizen, hij de hutbewoners, in de kloostercellen. Luther's vijanden in de kloosters waren meestal monniken, die door de monnikspij eer een aanzien en een lui leven verlangden en van goeden-sier-maken hielden. In de lagere standen, waar het volk niet al de vraagpunten volgen kon, begreep de geringe man al spoedig, dat deze man het rijk der luie en bedelende monniken aantastte. Anderen gaven hem wel gelijk, maar hielden zich stil. Zij vreesden voor den alloop en verheugden zich met beving, ook werden zij bezorgd voor hem. De achtenswaardige kanunnik Adelmann te Augsburg schreef aan een vriend: „lk dacht zeer, dat de waardige man ten laatste voor de geldgierigheid en de macht van de voorstanders van den aflaat zou moeten zwichten. Zoo weinig uitwerking hebben zijn woorden gehad, dat de bisschop van Augsburg, onze primaat en metropolitaan, juist nu, in 's Pausen naam, nieuwe allaten heeft bevolen voor de St. Pieterskerk te Rome. Laat hem toch spoedig zich verzekeren van de hulp der vorsten." Adei.mann verblijdde zich, toen hij hoorde, dat Hendmk VIII, koning van Engeland, Luther had uitgenoodigd om naar Engeland te komen. De bekende historieschrijver Ai.uekt Kkanz lag te Hamburg op zijn sterfbed, toen hij nog van de Thesen van Luther vernam. „Gij hebt gelijk , broeder Martijn ," zei l''j> „maar gij zult niet slagen. Arme monnik! Ga naar uw cel en bid: lleere! erbarm u mijner!" Een priester van Hexter in Weslphalen zei na de lezing der Thesen: „Mijn waarde broeder Martijn ! Als het u gelukt, dit vagevuur en al die vrijbriefverkoopers ter neer te werpen, zult gij voorzeker een knappe kerel zijn!" Luther's eigen bisschop van Brandenburg, die de rust in zijn diocees boven alles beminde, verzocht hem niet meer over dit onderwerp te schrijven, hoewel hij niets erin gevonden had, dat met de Katholieke waarheid streed. Luther stemde er, door den zachten toon getroffen, in toe en zei: „Ik gehoorzaam liever dan dat ik mirakelen doe, zoo dit laatste mogelijk is." Ook in zijn eigen klooster te Wittenberg keurden sommigen zijn daad af. De prior en onderprior smeekten hem toch geen schande over hun klooster te brengen. Waarop Lutiier godvruchtig antwoordde: „Waarde vaders! als dit werk niet uit God is, zal het teniet gaan; maar indien het wel uit God is, laat het dan voortgang hebben." Wij kunnen ons voorstellen, dat Luther zich in zeer moeilijke omstandigheden bevond, al is 't ook, dat zijn geweten hem vrijsprak van de onedele bedoelingen, die zijn vijanden hem toeschreven. De geestelijke hoogheden: aartsbisschop en bisschop, toonden niet het minste begrip te hebben van den ernst in Luther's streven. Albert was onaangenaam gestoord in zijn financiëele onderneming en Skultetus in Brandenburg bleef liever in zijn rust voortdommelen, dan daarin maar eenigszins gestoord te worden. De teleurstelling in zijn verwachtingen, dat de prinsen der kerk, wanneer zij slechts beter ingelicht waren, de wegneming der misbruiken zouden ter hand nemen, bedroefde Luther en maakte de beide volgende jaren zijns levens zwaar en droevig. Van alle kanten door verwijtingen getroffen: zelfs de meest welgezinden deden weinig meer dan een goedkeurend woord spreken, stond hij schier alleen tegenover de macht van Rome, van de hiërarchie, van de oude kerk, zooals zij nu sedert eeuwen zich had ontwikkeld. Alleen zijn vast geloof in de waarheid van zijn streven, zijn innige gemeenschap met de» Lleere zijn God, zijn diep gevoelde afhankelijkheid van Gods genade konden hem staande houden in den zwaren kamp, door hem voor de zegelpraal der waarheid ondernomen. Beluisteren we hem, waar hij zelf dien strijd, in zijn binnenste gestreden, ons op de volgende wijze beschrijft. Hij zegt: „Ik begon dit werk met veel vreezen en beven. Hoe zou ik, een arme, nietige, verachtelijke monnik, die meer geleek op een lijk dan op een levend mensch, hoe zou ik de macht wederstaan van den paus, voor wien niet slechts de koningen der aarde en de gansche wereld beefden, maar op wiens wenk, als ik zoo mag spreken, zelfs hemel en aarde genoodzaakt waren om te gehoorzamen? Niemand kan beseffen, wat mijn hart leed gedurende de eerste twee jaren en tot welke moedeloosheid, ik mag zeggen tot welke wanhoop, ik meermalen vervallen was. De hooghartige geesten, die sedert den paus met zooveel stoutheid hebben aangetast , kunnen er geen denkbeeld van hebben; ofschoon zij met al hun wijsheid buiten staat zouden geweest zijn hem het minste leed te doen, bijaldien niet Jezus Christus reeds door mij, zijn zwak en onwaardig werktuig, hem een wonde geslagen had, die nimmer geheeld zal worden. Maar terwijl zij zich dan vergenoegden met toe te zien en mij alléén in het gevaar lieten, was ik niet zoo blijmoedig, zoo gerust of zoo vol vertrouwen op den goeden afloop; want destijds was ik onwetend van vele dingen, die mij nu , Gode zij dank! bekend zijn. Er waren, wel is waar, vele godvreezende christenen, die verheugd waren over mijne stellingen en ze hoogschatten; maar ik kon hen niet aanschouwen en erkennen als werktuigen des II. Geestes. Ik had slechts het oog gevestigd op den paus, de kardinalen, de bisschoppen, de theologanten, de wetgeleerden, de monniken en de priesters; in hen verwachtte ik den invloed des Geestes te zien werken. Evenwel nadat ik over alle tegen mij aangevoerde bewijsgronden door de Schrift de overwinning had behaald, zegepraalde ik ten laatste ook, door de genade van Christus, doch met veel bekommernis, moeite en strijd, over den eenigen bewijsgrond, die mij nog tegenhield, namelijk de uitspraak, dat ik „hooien moest naar de Kerk"; want in den grond mijns harten vereerde ik de pauselijke kerk als de ware Kerk; en ik deed dat voorzeker met meer oprechtheid en eerbiedigheid,dan al die schandelijke en ergerlijke bedervers der waarheid, die, om mij tegen te staan, deze kerk thans zoo hoog verheffen. O, indien ik den paus evenzeer veracht had, als allen dat doen in hun hart, die hem zoo met de lippen prijzen, zou ik gevreesd hebben, dat de aarde zich terstond geopend en mij verzwolgen zou hebben, gelijk Korah en de zijnen wedervaren is." 4. Luther in den strijd om de Thesen. Zooals Luther door onweerstaanbaren drang geleid werd oin het werk der Hervorming aan te vangen en voort te zetten, zoo was er ook een onweerstaanbare drang in de dienaren der hebzucht en van het bijgeloof, indien deze niet tot bekeering kwamen, om de zaak der duisternis te verdedigen en in de oogen des volks Te rechtvaardigen. Had de tegenpartij nu gezwegen en ware Luthkr zijn bisschop blijven gehoorzamen, dan zou wellicht ook deze poging, hoe schitterend zij ook heeft uitgeblonken, gefaald hebben en in vergetelheid geeindigd zijn. Gelukkig is dit niet zoo geweest! Tetzel, op 31 October zoo vreeslijk geslagen, was ziedend van toorn. Meer nog, zoo scheen liet, om de predikatie van Luther dan wel om de stellingen. De precivatie liad liet volk bereikt, de stellingen hadden meer tot de geleerden gesproken Daarom viel Tktzkl allereerst de predikatie aan. Hij volgde haar van punt tot punt en meende haar te wederleggen, namelijk op zijn manier. Ilij kondigde aan, dat Inj zijn wederpartij met eenige stellingen in het hreede zou bestrijden aan de Lmversiteit t et rank fort aan den (hier. „Dan," zoo zwetste hij, ,,zal ieder in staat zijn, om tc beoordeelen, wie een scheurmaker, een ketter, een hoofd der ketters is, en wie in dwaling is, sprekende overijld en lasterend." Tktzkl, die Luther's naam niet noemde, verklaarde bereid te zijn, voor de verdediging zijner stellingen alles te ondergaan: gevangenis, slagen, zelfs te sterven door water of vuur. Zoo hau hij dan het gevecht geopend. Ook Luther antwoordde zonder Tetzkl's naam te noemen. Hierin stelt hij nog duidelijker m 't licht, wat hij door de ware boete verstaat. Hij zegt: De boete, die de Heilige Vader oplegt, kan niet die van Christus zijn. Wat de heilige vader oplegt, daarvan kan hij ook ontheffen, en zoo de boete van Christus en die van den paus dezelfde waren, zou de paus kunnen ontheffen, hetgeen Christus oplegt en dus het gebod Gods te niet doen. Welnu! laat hij mij een ketter of scheurmaker of lasteraar noemen, ik zal daarom zijn vijand niet zijn, maar voor hem bidden. Maar ik kan niet dulden, dat hij met de II. Schrift, onze vertroosting, zou doen, als een zwijn met een zak haver." „Als wij d( tijding vernamen, dat de lurken onze kerken en onze kruisen ontwijden, zouden wij die nu zonder siddering kunnen aanhooren, maar wij hebben in ons midden ^ luiken, die honderd maal erger, zijn, die het eenig ware ïeiigiom, het "Woord van God, dat alle dingen heiligt, ontwijden en tenietdoen.'' ui her beantwoordt Iktzel's scheldwoorden met alles behalve malsche uitdrukkingen, die dikwerf vol plompe, platte schertswoorden zijn. Zoo zegt hij: „Als ik die( beschimpingen aanzie, is het, of ik een lompen ezel hoor balken." Eindelijk zegt hij: , Ik sta hier te Wütenberg, ik doctor Maarten Luther! Is er eenig inquisiteur, die lust heeft in ijzer te bijten of rotsen te doen springen? Zoo deel ik hem mede, dat hij vrijgeleide heeft om herwaarts te komen. Hij zal geopende poorten, tafel en bed bereid vinden: alles door de genadige zorg van onzen vaardigen vorst, hertog Frkderik, keurvorst van Saksen, die nimmer ketterij zal beschermen. Het is ons duidelijk, dat Luthkr in deze schermutselingen of voorpostgevechten de sterkste bleek te zijn. Jammer, dat hij zich soms ruw uitdrukt en aan zijn lust tot scherts botviert, \ergeten we niet, dat hij een zeer geestig mensch was en een levendige natuur bezat. Bovendien lag deze manier van strijden geheel in den geest diei tijden. In onze eeuw drukken strijdvoerende geleerden zich kiescher uit en behandelen ze elkander op gepaster, daarom dikwerf niet minder vinnige wijze. Was Luthkr eerst door velen heimelijk of in 't openbaar toegejuicht, spoedig hielden zich de meesle mannen van naam stil. Zij namen óf een onverschillige óf een afwachtende houding aan. Maar de waarheid behield bij vele anderen het veld m den kloeken strijd, dien de monnik van Wütenberg had ondernomen. hen kiing \an getrouwen, van vrienden en bewonderaars verzamelde zich rondom < en moedigen man, wien de weg zeker moeilijk was; die bezweken zou zijn, als hij niet geheel op Gods Woord had gesteund. Standvastig bleek voor den hervormer de vriendschap van den eenigszins beschroomden Spalatijn, met wien hij onafgebroken in briefwisseling bleef. °Ilij dankt hem in een schrijven van 11 November 1517, den dag na zijn verjaren, voor een LU TH ER VERBRANDT OI' IO DEC. 1^20 BUITEN' DE ELSTER POORT DE PAUSELIJKE BAN'HUL. zoo scheen liet, om de predikatie van Luther dan wel om de stellingen. De predikatie had het volk bereikt, de stellingen hadden meer tot de geleerden gesproken. Daarom viel '1 ktzel allereerst de predikatie aan. Hij volgde haar van punt tot punt en meende haar te wederleggen, namelijk op zijn manier. Hij kondigde aan, dat hij zijn wederpartij met eenige stellingen in het breede zou bestrijden aan de Universiteit te Frankfort aan den Oder. „Dan," zoo zwetste hij, „zal iederinstaat zijn, om te beoordeelen, wie een scheurmaker, een ketter, een hoofd der ketters is, en wie m dwaling is, sprekende overijld en lasterend." Tetzel, die Lutheh's naam niet noemde, verklaarde bereid te zijn, voor de verdediging zijner stellingen alles te ondergaan: gevangenis, slagen, zelfs te sterven door water of vuur. Zoo had liy dan het gevecht geopend. . Lut.he? a»twoordde zonder Tetzel's naam te noemen. Hierin stelt hij nos duidelijker 111 t licht, wat hij door de ware boete verstaat. Hij zerrt • De boete, die de Heilige Vader oplegt, kan niet die van Christus zijn. Wat de iel ipt \,«(i oplegt, daal van kan hij ook ontheffen, en zoo de boete van Christus en die van den paus dezelfde waren, zou de paus kunnen ontheffen, hetgeen Christus oplegt en dus het gebod Gods te niet doen. Welnu! laat hij mij een ketter of scheurmaker of lasteraar noemen, ik zal daarom zijn vijand niet zijn, maar voor hem bidden. Maar ik kan niet dulden, dat hij met de II. Schrift, onze vertroosting, zou doen, als een zwijn met een zak haver." „Als wij do tijding vernamen, dat de lurken onze kerken en onze kruisen ontmijden, zouden wij die nu zonder siddering kunnen aanhooren, maar wij hebben in ons mu < en luiken, die honderd maal erger, zijn, die het eenig ware ïeihgdom, liet Woord van God, dat alle dingen heiligt, ontwijden en tenietdoen." Luther beantwoordt Tetzel's scheldwoorden met alles behalve malsche uitdrukingen, die dikwerf vol plompe, platte schertswoorden zijn. Zoo zegt hij: „Als ik die beschimpingen aanzie, is het, of ik een lompen ezel hoor balken." Eindelijk zegt hij: „Ik sta hier te Wittenberg, ik doctor Maarten Lutiier! Is er eenig inquisiteur, die lust heeft in ijzer te bijten of rotsen te doen springen? Zoo deel ik hem mede, dat hij vrijgeleide heeft om herwaarts te komen. Hij zal ge°^en " hij zoo vermoeid, dat hij niet meer op zijn voeten kon blijven staan, maar 11 den stal op het stroo neerviel. Ilij kwam te Neurenberg, waar Von Staupitz, die de kloosters der Augustijnen bezocht, hem de brieven van Leo aan Cajetanus l et zien. Den '2l>ten bereikte hij Graefenthal en den October kwam hij W3der te Tl it- tenberg aan, van waar hij aan Spalatijn zijn aankomst berichtte. Een brief vol 11 nnrui ci lpojint nnn keurvorst Fredkhik. waarin lnj liem \vraakiuieineiiuu ^uatnw,u ^ — . .. 4 verzocht Martijn Luther op te zenden naar Rome of hein uit zijn staten te ve - i 1 i 1, r.^rs 1111 * rrnrMplfifK PTl O" 11 tl Lf . VLMZUUlll 1*1 An 1 IJ-> i^iiu-ii . , .. ,t-- a— /int 7nnl.' zoo moeilnk, coddeloos en drnven. 111 verzeivtjnie ucn —— - > , , 1 „ niet veel langer zal kunnen duren; want zoodra hun heilige boei, < e paus, X list en boosheid zal bekend zijn, zal er een einde aan komen Vo^edee ver ontwaardiging antwoordde Luther den keurvorst, die hem een afschrift ^zonden bad van Cajetanus' schrijven. Hij was bereid alles te ondergaan. Maar dit olTer werd niet van hem gevraagd. Zijn roerende brief had in de edele nel de zachtste aandoeningen gewekt. De keurvorst gelastte Pt efj ixger ve l - • ■ miliaan met den waren stand der zaken bekend te maken en den legaat antwoordde hlj Daar '°Doctor Martijn Luther voor u te Augsburg is verschenen, behoort gij voldaan te zijn. Wij hadden niet verwacht, dat gij gepoogd zoudt hebben hem te doen herroepen, zonder hem overtuigd te hebben, dat hij dwaalt. Niemand dei geleerden 7 ons vorstendom heeft mij gezegd, dat de leer van Martijn Luther °''volstandig °weigerde Frederik Luther naar Rome te zenden of hem uit zijn ge- 1)1 De1 houding der bloeiende Universiteit te Wittenberg, Frederik's stichting, was overwegend ten gunste van den hervormer. De jongelingen, die uit alle deelen van Duitschland derwaarts kwamen, om den beroemden doctor te hooren, hadden stilgestaan, zoodra zij de torens van Wittenberg op een afstand ontwaarden, en God geloofd en geprezen, omdat Hij het licht der waarheid uit deze stad, gelijk oudtijds uit Sion, deed schijnen tot in de verste landen. Maar donkere dagen braken toch voor den Godsman aan. 2. het twistgesprek te leipzig. 27 Jl ni—-10 Jl'i.i De ervaringen, door Luther te Augsburg opgedaan, hadden zijn oogen voor 't groote bederf in leer en leven, in de Kerk heerschend, langs zoo meer geopend. De apostolische, veelmeer gelijk liij schrijft, de diabolische hrè ve van Leo aan Cajetanus toonde hem, waarop werd toegelegd. Nu was elk oogenhlik liet ergste voor hem te duchten, en, wanneer de pauselijke ban hem getroffen had, zou hij, naar hij verwachtte, ook niet langer in de staten van Frederik den wijze worden geduld. Maar Gods wegen zijn hooger dan der menschen wegen. In antwoord aan Von Staupitz, die hem de breve had medegedeeld, schrijft de hervormer moedig: „Wie ook de deugniet zij, die, onder den naam van Leo x, mij met zulk een decreet denkt te verschrikken, hij zal meiken, dat ik zijn schelmstukken kan doorzien; of als het inderdaad van de Curie is uitgegaan, zal ik haar haar onbeschaamdheid en onkunde aan 't verstand brengen." Overigens was hij in 't onzekere, hoelang zijn verblijf in Wittenberg zou duren of wat zijn lot zou wezen. Er was kentering gekomen in de plannen van Leo X, waarbij ook toen de politiek van 't pauselijk hof niet weinig invloed uitoefende. Die kentering was van Doven; zij toonde tot den 7de" Juli de belangrijkste. Zij waren de dagen, waarin Eik en Luther disputeerden over het oppergezag van den Paus. Luther was verzocht voor den hertog van Pommcren in diens kapel te prediken. Hij deed zulks, maar toen het bleek, dat de kapel te klein was, geschiedde de godsdienstoefening in de groote zaal van het slot, waar de redetwist gehouden werd. Zijn onderwerp was: de genade Gods en de macht van den li. Petrus. Luther sprak ook hier gaarne tot het volk en de vrienden van Eck namen grooten aanstoot aan Luther's prediking. Eck predikte daarop vier malen tegen Luther in de kerken, die niet aan den hervormer werden afgestaan. De burgerij en de theologanten van Leipzig hielden 't met Eck. Slechts enkelen, als andere Nicodemussen, bezochten Luther in 't geheim. Twee moedige mannen Dr. Auerhacii en Dr. Pistor betoonden openlijk hun vriendschap voor hem. ledereen koos partij; de stad was als in twee vijandelijke kampen verdeeld. Een aanhanger van Eck stierf aan hevigen toorn tegen zijn wederpartij der. Hertog George trok doorgaans partij voor Eck, maar bleef toch humaan jegens de anderen, zeer moeilijk viel't hem zijn vooroordeelen tegen den hervormer te laten varen. Luther was besloten zich voor de waarheid, zooals die hem nu duidelijk was geworden, op te offeren. Zijn vertrouwen op God was onverwrikt. Laat ons nu uit de disputatie tusschen hem en Eck iets mededeelen. Eck begon, nadat hij en Luther elk een inleidend woord, dat den inhoud van het twistgesprek in kiem bevatte, had gesproken, met de bewering, dat in de Kerk van God een opperhoofdigheid bestond, die haar oorsprong heeft uit Christus zelf. Zij heeft een hiërarchie, een orde, die Christus heeft ingesteld, die uitloopt in God. Luther, zich tot de vergadering wendende, verklaart eveneens, dat de Kerk een hoofd moet hebben, waarop Eck vraagt, wie dat hoofd moet zijn, zoo niet de paus van Rome? Luther beweert, dat Christus het hoofd is en niet een mensch, naar 1 Cor. 13 : 25. „Zijn koninkrijk is een koninkrijk des geloofs. Wij kunnen ons Hoofd niet zien, en toch hebben wij er een." Eck beweerde, dat, volgens Cypriaxus, uit Rome de priesterlijke eenheid was voortgekomen, wat Lutiier voor het Westen erkende, maar tevens opmerkte, dat de Kerk van Rome uit die van Jeruzalem haar oorsprong had genomen. De laatste is de voedstermoeder aller Kerken. Eck stelde, dat eene buitengewone macht aan den paus gegeven was, om te voorkomen, dat er in de Kerk evenveel secten zouden zijn als bisschoppen. Luthkk 'gaf dit gegeven toe, zoo alle overige geloovigen er in toestemmen naar men schel ijk recht, niet als goddelijke instelling. De Grieksche Kerk toe huldigde Rome in 't geheel niet. Luther kon in de enkele bewering, n- aai musdom slechts vier eeuwen oud was, niet overwinnen, omdat de valschheici uer decretalen nog niet door de critiek was in 't licht gesteld Maar hoe ™der^ kwam bij de eerste tijden der Kerk, des te grooter werd zijn kracht. Elk beroep p de vaders door Eck werd door Luther uit de vaders beantwoord L t üen • van St. Hieronymus aan Evauriis haalde hij aan: „Ieder bisschop In J ' > Eugubium, Constantinopel, Rhegium, Tunis of Alexandrië heeft T l.ei'd en hetzelfde priesterambt. De macht des rijkdoms en de verootrnoedi in armoede is het eenige, wat verschil maakt in den rang der bisschoppen, 1 lette e bewees hij uit de eerste kerkvergaderingen. Die van Afrika bepaalde. „ • " van den eersten zetel zal evenmin vorst der bisschoppen als souverein •• 1 met een dergelijke., titel genaamd worden." „Zoo nu het oppergezag vaniden bisschop van Rome uit goddelijk recht ware, zou dan genoemd besluit niet een keite besluit zijn'?" vraagt hij. Vi- v,,n Eck wil Luther vangen door te zeggen, dat, volgens Li 1111.11, 1 e P Rome, niet de algemeene bisschop, maar de bisschop der Algemeen v \ Luther stelt de flauwheid van die sofisterij in 't licht. . De strijd liep nu een poos over Augustinus, die nu eens door peira 1.1111*tus dan weer Petrus verslond. Het eerst heeft Augustinus vele malen, nee laatste wellicht niet meer dan eene maal gedaan. Hij zegt verder: ,. . Niemand kan een ander fondament leggen, dan hetgeen gelegd is, neiweiK s Jezus Qwsn», I Cor. 3 ; 11. en Pro»» zelf betuigt, dat Christus hoeksteen, een geestelijke steen, op welken wij gebouwd zijn tot een g Jv Eck lastert van Luther, dat deze alleen beweert meer te weten dan de pausen, de conciliën, de doctoren en de universiteiten tezamen. Voorwaar i zou veiwo derlijk zijn, dat de waarheid tot aan de komst van den eerwaarden Vaaei uuthe. voor zoo vele heiligen zou verborgen gebleven zijn. Luther antwoordt hierop, aai de vaders Augustinus, Ambrosius niet tegen hem zijn, maar even als h« leeren Hij vermaant Eck zijn tong in toom te houden en niet een discussie, "ie een doctor niet betaamt, aan te vangen. Eck was over Luther's geleerdheid verwonderd, maar gaf den kamp nog n op. Nu beschuldigde hij Luther, dat diens gevolgtrekkingen gunstig waren voor de dwalingen der Hussiten, daarbij speculeerende op den m Duitschland heeisc i den Hussitenhaat en op de rampzaligheden van den Hussitenkrijg. Deze wenainj, was schandelijk en geschikt om zijn partij aan den baat der menigte ovei te eseien. Luther geraakte door Eck's boosaardigheid in een moeielijken toestand, naa niets kon den hervormer van zijn plicht afhouden. Bij de heropening de^e[^"'n° sprak hij: „Onder de artikelen des geloofs, door Johannes lluss en de 1 olie . beleden, zijn er sommige zeer Christelijk. Dit is een stellige wa*™ ^ " onder behoort b.v.b., dat er slechts ééne Algemeene Kerk is. M ook e . Het is ter zaligheid niet noodig te gelooven, dat de Roomsche Keik \e beven is boven alle andere kerken. Het is voor mij van weinig beteekenis of flit een en ander is gezegd geworden door Wicliff of door Huss .... ie * waarheid" Deze rondborstige verklaring van Luther maakte'een onbeschrijfelijke!! indruk. LUTHER OI' DEN RIJKSDAG TE WORMS, 1521. Eck stelde, dat eene buitengewone macht aan den paus gegeven was, om te voorkomen, dat er in de Kerk evenveel secten zouden zijn als bisschoppen. Luther gaf dit gegeven toe, zoo alle overige geloovigen er in toestemmen, naar men schel ijk recht, niet als goddelijke instelling. De Grieksche Kerk toch huldigde Rome in 't geheel niet. Luther kon in de enkele bewering, n. 1. dat het pausdom slechts vier eeuwen oud was, niet overwinnen, omdat de valschheid der decretalen nog niet door de critiek was in 't licht gesteld Maar hoe nader hij kwam hij de eerste tijden der Kerk, des te grooter werd zijn kracht. Lik beroep op de vaders door Eck werd door Luther uit de vaders beantwoord Uit den bi iet van St. Hieronymus aan Evagrius haalde hij aan: „Ieder bisschop hetzij te Rome, Euqubium Constantinopel, Rhegium, Tunis of Alexandrië heeft dezelfde waardigheid en hetzelfde priesterambt. De macht des rijkdorns en de verootmoediging der armoede is het eenige, wat verschil maakt in den rang der bisschoppen Hetze fde bewees hij uit de eerste kerkvergaderingen. Die van Afrika bepaalde. „De bisschop van den eersten zetel zal evenmin vorst der bisschoppen als souvereme bisschop of met een dergelijken titel genaamd worden." „Zoo nu het oppergezag van den bisschop van Rome uit goddelijk recht ware, zou dan genoemd besluit met een kettersch besluit zijn?" vraagt hij. . Eck wil Luther vangen door te zeggen, dat, volgens Luther, de bisschop van Rome, niet de algemeene bisschop, maar de bisschop de.- Algemeene Kerk is. Luther stelt de flauwheid van die sofistelij in t licht. De strijd liep nu een poos over Augustinus, die nu eens door petra Christus dan weer Petrus verstond. Het eerst heeft Augustinus vele malen, het laatste wellicht niet meer dan eene maal gedaan. Hij zegt verder: Niemand kan een ander fondament leggen, dan hetgeen gelegd is, hetwelk is Jezus Christus, 1 Gor. 3 : 11, en Petrus zelf betuigt, dat Christus is een uiterste hoeksteen, een geestelijke steen, op welken wij gebouwd zijn tot een geestelijk huis. Eck lastert van Luther, dat deze alleen beweert meer te weten dan de pausen, de conciliën, de doctoren en de universiteiten tezamen. Voorwaar 't zou verwonderlijk zijn, dat de waarheid tot aan de komst van den eerwaarden Vader Lither voor zoo vele heiligen zou verborgen gebleven zijn. Luther antwoordt hierop, dat de vaders Augustinus, Ambrosius niet tegen hem zijn, maar even als lnj leeren. Hij vermaant Eck zijn tong in toom te houden en niet een discussie, die een waar doctor niet betaamt, aan te vangen. „ , , . . Eck was over Luther's geleerdheid verwonderd, maar gaf den kamp nog niet op/ Nu beschuldigde hij Luther, dat diens gevolgtrekkingen gunstig waren voor de dwalingen der Hussiten, daarbij speculeerende op den in Duitschland heerschenden Hussitenhaat en op de rampzaligheden van den Hussitenkrijg. Deze wending was schandelijk en geschikt om zijn partij aan den lmt der menigte over te leveren. Luther "eraakte door Eck's boosaardigheid in een moeielijken toestand. Maar niets kon den hervormer van zijn plicht afhouden. Bij de heropening der vergadering sprak hij: „Onder de artikelen des geloofs, door Johannes Huss en de Bohemers beleden, zijn er sommige zeer Christelijk. Dit is een stellige waarheid Daaronder behoort b.v.b., dat er slechts ééne Algemeene Kerkis. En ook deze: Het is ter zaligheid niet noodig te gelooven, dat de Boomsche Kerk verheven is boven alle andere kerken. Het is voor mij van weinig beteekenis, of dit een en ander is gezegd geworden door Wicliff of door Huss .... bet is waarheid." _ • i i Deze rondborstige verklaring van Lltiier maakte_een onbeschnjfelijken indruk. LLTIIEK OI' DEN RIJKSDAG TH YVORMS, 1521 . Met verbazing had de vergadering iets goedkeurends gehoord over de door de Duitschers inzonderheid zoo gehate ketters Wiclikf en IIuss. Hertog Geohge, wiens voorouders van moederszijde in Bohème zooveel van den godsdienst- en burgertwist hadden ondervonden, dacht met schrik aan zijn eigen land en sprak ontroerd van Luther: „Hij wordt van dolzinnigheid vervoerd/" De ontroering deelde zich aan allen mede. Zijn vijanden juichten, zijn vrienden werden over hem bekommerd. Alleen Luther was niet verschrikt en week geen oogenblik van zijn ingenomen standpunt, dat hem hoe langer zoo meer als het juiste toescheen. Hij vraagde Eck, of Gregorius van Nazianzum , Basilius de Groote, Epiphanius, Chrysostomus en anderen, die tot de Grieksche Kerk behoord hadden, welke nimmer het primaatschap van Rome had erkend, ook kotters waren'? „De christengeloovige erkent geen ander gezag dan dat der Heilige Schrift. Eck tracht daarop door een kwinkslag Luther ter neer te werpen; maar deze sprak: „De waarde doctor wordt beleedigend. Naar mijn gevoelen kan er geen gemeenschap zijn tusschen Christus en Belial." Eck hernam: „Zoo gij gelooft, dat een wettig vergaderd concilie dwalen kan,zijt gij in mijn oogen niet beter dan een heiden en een tollenaar. Zoo werd de discussie, die soms voor een verminderende belangstelling der vergadering gevoerd werd, nog eenigen tijd voortgezet. Een grappig voorval mengde weer eenigen humor onder deze ernstige op leven en dood gevoerde strijdredenen. In hertog George's gevolg bevond zich een hofnar. Deze, vaak zeer schrandere maar altijd lichamelijk misvormde en doorgaans potsierlijk uitgedoschte lieden, mochten zonder verlof wel eens een woord, maar dan ook een geestig woord, doen hooien. Sommige grappenmakers zeiden tot den nar: Luther beweert, dat een hofnar trouwen mag, terwijl Eck zegt, dat dit niet geoorloofd is." Deze haatte nu den laatste en menigmaal wierp hij op Eck een dreigenden blik. Eck , die van scherts hield, deed eens één oog dicht — de nar was aan een oog blind — en begon met het andere oog tegen den dwerg te pinken. Deze werd hierop zeer boos en overlaadde Eck met smaadredenen, waarop de vergadering in lachen losbarstte. Toen Luther op een Zondag in de Dominicanerkerk vóór de groote mis, binnentrad, bleek het, hoe woedend de monniken tegen hem waren. Terstond bij zijn komst, namen zij het hoogwaardige weg en borgen dit op in de sacramentskast, daarbij de wacht houdende. Voorts verbergden zij zich en vluchtten, alsof de duivel hen op de hielen zat. Overal werd over de behandelde zaak gesproken. Grooten indruk hadden Luther s redenen achtergelaten. De groote zaak was den 7ten jlini 1.720 uitgegeven en binnen zeer korten tijd waren er vierduizend afdrukken van verkocht. Het opende duizenden de oogen, en maakte een onbeschrijfelijke.! indruk op vrienden en vijanden. Het lokte ook tegenspraak uit, onderanderen van Thomas Murnf.r van Straahburg Deze werd weder aangevallen door een zeer verspreid geschrift, getiteld: „Dei K ars thans , enE:r;3:' £«««*«», tou*.,« Voorspel van de Babylonische gevangenschap der kerk. Hierin tast hij de leer der Sacramenten aan. Hij beweert, dat er geen sprake var, zeven sacramenten zijn kan, en vindt er slechts twee, door Christus verordend: den Doop en het heilig Avondmaal. Vervolgens toont hij aan de verbastering van bet Avondmaal tot de bestaande mis en bestrijdt alle Roomseh bijgeloo mj en p. stuk werd spoedig in het Duitsch overgezet en wederom alom verspreid erL^,En"',aSné geschrift: Over de vrijheid van een christenmensch, verscheen later en vult de beide vorige op treilende wijze aan. Het was Luther's doel niet de Christelijke Kerk af te breken. Zijn critiek ging niet over het Wezen en de waarachtige Leer der Kerk, maar over de misbruiken en wangestalten, die in haar heerschten, en over de dwalingen, door haar voorgang in plaats van het reine Evangelie daarin aan het onwetende volk verkondigd. Geweld* was de uitwerking. Het vuur, door hem ontstoken kon niet meer gebluscht worden Dit gevoelde Home maar al te wel. llome, ja geheel de hesche macht, brulde van woede en viel op den Godsman aan om hem onschadelijk te maken. Zoo groot was de indruk, dien hij maakte, dat ook te Rome verdeeldheid in inzicht omtrent hem en zijn werk werd waargenomen, zoo zelfs, dat men elkander daar niet eens vertrouwde. De partij van bloed en vuur, die der Dominicanen Kaalde evenwel .Ie overwinning. I.uth^s onde vijand Pa.ER.as porde tot strenge maatregelen aan. Kardinaal Cajetaxus, die de Duitschers liaatte en op wraak zon over een vermeende onbetamelijke handeling, en degeldkoning Fugger , die fmantieël evenzeer als Leo X en Albert van Mainlz bij den schandelijken aflaathandel betrokken was, deze allen werkten in vereeniging met Alkander, de evenknie van den aan wijn verslaafden Ei k, om den banvloek legen Luther van het Vatieaan te doen slingeren. En nu verscheen den 13Jcn Juni 1520 de Bul, die naar haar aanvangswoorden* Exsurge Domine! „Verbef U, o Heere!" gelieeten wordt, tegen 41 stellingen van Luther , hem bevelende die binnen zestig dagen te herroepen. Eck werd met de uitvoering van het banvonnis belast, llern was vrijheid geschonken om ook het Humanisme te treffen en die vrijheid gebruikte hij om Pirkheimeu, den schrijver van „der gehobelte Eck", en Auelmann van Adelniannsfclden, zijn beleedigers, naar hij waande, persoonlijk te treffen. Alkander zorgde, dat in de Rijnstreken en in de gewesten, die Karet, V behoorden, de bul werd afgekondigd en Li ther's boeken aldaar verbrand werden. Eck bereisde het overige Duüschland. In Ingolstadt viel het hem zeer moeilijk om der bisschoppen toestemming te verkrijgen. Binnen Leipzig kreeg hij het met 50 studenten uit Wittenberg te kwaad, zoodat hij in een klooster vluchtte en in den nacht uit de stad vlood. In Erfurt wees men de bul, door Eck in persoon afgegeven, terug. Exemplaren ervan werden in stukken gescheurd en in 't water gesmeten. Eck werd er in zijn woning zelfs belegerd. In hoofdzaak luidde de banbul aldus: „Sla op, o Heere! sta op, richt uw zaak, en zie den smaad aan, die dolzinnigen zonder ophouden zich tegen U veroorloven! Sta op, o Petrus! gedenk uwe heilige Roomsche kerk, de moeder aller kerken en koningin des geloofs! Sta op, o Paulus ! v\ant een nieuwe Porph\riis tast uwe leerstellingen en de heilige pausen, onze voorgangers, aan! Sta op, gij vergadering der heiligen, heilige Kerk van God, en verleen uw voorbede bij den Almachtige!" Onder de een-eu-veertig stellingen, door den paus schandelijk, verderfelijk en giftig genoemd, treft men de volgende aan: „Te ontkennen, dat er na den Doop zonde blijft in het kind, is beiden den heiligen Paulus en onzen Heere Jezus Christus onder den voet vertreden." „Een nieuw leven is de beste, de uitnemendste boete." „liet verbranden van ketters is tegen den wil van den Heiligen Geest." Na opsomming dezer 41 stellingen zegt. de Paus in zijn bul: „Zoodra de bul zal afgekondigd zijn, zullen de bisschoppen ijverig onderzoek doen naar de geschriften van Martijn Luther, welke deze dwalingen bevatten en die openlijk en plechtig verbranden, in de tegenwoordigheid van geestelijkheid en Ieeken. En wat Martijn Lutiier zelf betreft, — wat hebben wij al niet gedaan? Maar in navolging der lankmoedigheid van God almachtig zijn wij nog bereid hem weder op te nemen in den schoot der Kerk, en wij staan hem zestig dagen toe, binnen welken tijd hij ons zijn herroeping kan toezenden in een verklaring, die door twee prelaten van hun zegel is voorzien; of hij kan anders persoonlijk naar Rome komen. hetgeen ons veel aangenamer zou zijn, opdat niemand omtrent zijn onderwerping eenigen twijfel kan voeden. Middelerwijl, en van dit oogenblik af aan, moet hij ophouden te prediken, te leeren en te schrijven en zijn werken aan de vlammen opofferen. En zoo hij binnen de zestig dagen niet herroept, veroordeelen wij hiermede hem en zijn volgelingen als hardnekkige ketters." Als aanhangsel op deze goddelooze bul, door een ongeloovigen paus uitgevaardigd, worden een aantal excommunicatiën, vervloekingen en interdicten, de gewone warteiien van het schaamteloos pausdom, tegen Lutheb en zijn vrienden geslmgeiu met den boosaardigen last om zich van hun personen meester te maken en naar Pomf nn te zenden. Wanneer zij maar eerst onder t bereik der curie zouden gekomen zijn! kunnen wij ons voorstellen, dat hun spoedig een eeuwig zwijgen zou zijn °PIi1ther behandelde aanvankelijk de bul als een valsch stuk, hoewel hij wist dat het echt was. llij deed zulks, omdat zij niet ofticieel aan den Rector der_ Ln>ver siteit van Witteriberg was toegezonden, maar slechts in t geheim, om we vl r de rector aar ook niet openbaar maakte. Hij trad daarom in een stuk, getiteld. }onlen neuen Eckischen Bullen und Lügen" tegen Eck open noemt Eck een Mii.titz weder ten tooneele. Leze beproefde het onmogelijke n.1. om de zaak oog bij te leggen, llu ne'l|en •dies notr een goeden plooi te doen aannemen en bewoog Von Staupitz en de Vicaris der orde van de Augustijners op het convent te Ltsleben, Llther te veizoeken no" eens een brief aan den paus te schrijven, hem daarin \erzekeren le, dS uther"nooit iets tegen zijn persoon had gehad. Dit kon Ixther met een goed «eweten doen; maar toen hij hoorde, dat Eck met de Bul reeds te ^ ™ °i . ,»n .l iflit het hem coed, dit schrijven maar achterwege te laten. Op veifaten van tn U bij den II- Oclober «20, van vergezeld tot Miltitz te Lichtenberg te gaan. Hierin lag een groot gevaar voor hervormer omdat de banbul reeds was uitgevaardigd. Nu besloot h.j ten gevo ge vm die sa'menspreking tot zijn derden brief aan Leo x over te gaan, die wel lïden OctXer geschreven werd, maar op den 6- September gedateerd was om den indruk te geven, dat Luther met den banvloek nog onbekend was. Dtze me,'tai^deneheil'i^en Vader in God, Leo x, paus te llome, alle heil in Christus 'Te mïen vStn t^n kamp, dien ik al sedert drie jaren lang tegen buitensnorirre menschen heb te strijden gehad, kan ik niet nalaten nu en dan op te zien tot u° o Lko heiligste Vader in üod. En ofschoon de dolzinnigheid uwer goddelooze vleiers mii heeft genoodzaakt van uwe beslissing in beroep te komen op een aanstuam concilie is mijn hart nooit vervreemd geweest van Uwe heiligheid en heb ik niet opgehouden gestadig en met diepe verzuchting te bidden voor uw welzijn en v wa" 'StUe leeringen „eb aangetast en mijne Jenna tiiders om hunner goddeloosheid wil eene diepe wonde heb geslagen. Ik lf^ daarvan geen berouw,"want ik heb het voorbeeld van Christ.s voor oogen Wat nut heeft het zout, als het zijn kracht heeft verloren en waartoe dient de scherpte des zwaards, wanneer het stomp geworden is? Vervloekt zij «le man ' . ,Pnnfl is in 'g Heeren werk! Voortrellelijke Leo! wel verre van eemge kwade tlaïtS. « Sen gekoesterd te hebben, wensch ik U fc ta* ze»enin"en voor de eeuwigheid. Eén ding slechts heb ik gedaan: ik heb liet \\ ' der waarheid verdedigd. Ik ben bereid mij aau alles te onderwerpen; maar, dit Woo.'lIngaat, « wil en kan ik niet opgeven. Wie Inenn anders denkt, dat ik het Roomsche bof heb aangevallen, maar gij noch eenig ,„éi, h ter wereld kont ontkennen, dat dit hof verdorvener is dan Sodom en C.omorra, en dat .le goddeloosheid, daar heerschend, buiten aUe hoop is van herstel. O ja! ik bon mot afschuw vervuld geworden, daar ik zien moest, dat onder den dekmantel van uw naam, mot liet arme volk van Ghiustis de spot wordt gedreven. Dit lieb ik tegengestaan en zal ik wederom tegenstaan. Ik verbeeld mij wel niet, dat ik, in spijt van den tegenstand der vleiers, in eenig opzicht met betrekking tot dit Babel iets goed zou kunnen verrichten, want bot is de verwarring zelve. Maar ik ben het aan mijne broederen verplicht, dat ik de stem verhefTe, opdat sommigen, zoo mogelijk, aan zulke vrceselijke plagen ontkomen mogen. liet is u bekend, dat Rome sedert veel jaren de wereld als overstroomd heeft met alles, wat lichaam en ziel kon verderven. De Roomsche kerk, die eenmaal de eerste is geweest in heiligheid, is het afschuwelijkste roovershol geworden, liet meest schaamlelooze bordeel, bet rijk van zonde, dood en hel, zoodat de Antichrist zelf, als hij verschijnt, dat niet goddeloozer zou kunnen maken. Dit alles is klaarder dan de zon op den middag. En toch, ü Leo! zijt gij gezeten als een lam te midden der wolven, als een Daniël in den leeuwenkuil. Wat kunt gij alléén doen tegen zulke wangedrochten? Doch misschien zijn er drie of vier kardinalen, die geleerdheid paren aan deugd. Maar wat zijn ook zij onder zulk een groot aantal bedorvenen? liet lot van het hof van Rome is beslist. Gods toorn heeft dat hof getroffen en bet zal daardoor verteerd worden. Hot haat goeden raad, schuwt hervorming, wil de ergernis der goddeloosheid niet beteugelen en verdient derhalve, dat men van liet hedomlaagsclio Rome getuige gelijk van de moeder van ouds: Wij hebben Dabei gemeesterd, maar zij is niet genezen! (Jeremia öl : 0.) Gij en uw kardinalen hadden liet hulpmiddel moeten aanwenden, maar de kranke spot met den geneesmeester, en liet paard wil niet naar den teugel luisteren. Met toegenegenheid voor U vervuld, voortreffelijke Leo! heb ik het altijd betreurd, dat gij, die betere dagen waardig zoudt zijn geweest, tot het pausschap zijt gekomen in een tijd als de onze is. Rome verdient LT niet, noch dezulken, die zijn zooals gij. Zij zou waardig zijn, Satan zelf tot koning te hebben, gelijk liet ook waar is, dat hij in dat Dabei meer regeert dan gij. Gave God, dat gij de heerlijkheid kondet terzijde stellen, die door uw vijanden zoo hoog verheven is, en, in plaats daarvan, in nederige bediening als priester kondet werkzaam zijn of van uw vaderlijk erfdeel leven; want slechts voor een Iscariot past zulke eer. Ach! mijn waarde Leo! van welk nut zijt gij aan dit Roomsche hof, uitgenomen dat laaggeestige lieden uw naam en uw gezag misbruiken, om alom de tijdelijke welvaart te gronde te helpen, zielen te verderven, misdaden te vermenigvuldigen, en liet geloof, de waarheid, geheel de Kerk van God te onderdrukken? O, Leo! Leo! gij zijt de ongelukkigste der mensehen, en gij bekleedt wel den hoogstgeprezen maar ook gevaarlijksten zetel! Ik zeg u de waarheid, omdat ik het goed met u meen. Of is het de waarheid niet, dat er onder het uitspansel dos hemels niels verdorvener en afschuwelijker is dan bet Roomsche hof? Het overtreft de lurken oneindig in ondeugd en slechtheid, liet is eenmaal de poort des hemels geweest en nu is het de deur der hel, een deur, die door Ciods toorn zoo wijd wordt opengehouden, dat ik mij niet kan weerhouden, terwijl ik het ongelukkige volk derwaarts zie stroomen, een kreet van waarschuwing te doen hooren, even als in een noodorkaan, opdat sommigen mogen behouden worden van den vreeselijken afgrond. Ziedaar, o Leo, mijn vader! waarom ik den strijd heb aangebonden togen dien Roomschen Stoel, die den dood aanbrengt. Wel verre van op te staan tegen uw persoon, heb ik geoordeeld, dat ik voor uw veiligheid werkzaam was, met moedig dien kerker of liever die hel aan te tasten, waarin gij opgesloten zijt. Aan het li Roomsche hof alle mogelijk kwaad te berokkenen is niet anders dan te vervullen, — zou zijn. Dut hof met schande te overladen is Christus eeren wat uw 1 ,, ,J. . „jet lloomsch zijn. Daar ik evemvt 1 Aan (ien oiuei van jy > onrecht doe; en die vuil is, dat Vaarwel, 10 • 11) En ik bepaalde mij nu in stilte en afgetrokken¬ hij nog vuil worde. (( pe . —. • - opende Satan de oogen en maakte heid tot de studie der Ile.lige Sch.ift. Doch ^nopen ^ q) zij„ dienstknecht Jo"AS» ^ f * „'j bedoelde niet de opperhoofdig- om mij op nieuw tot den kamp uit te J ci(rcn primaatschap e.i met beid van den heiligen onneiintr op zijn triumftocht mede te dat oogmerk begeerde hij Llther ^ ™ ede Stoel van/iomc overdekt is." v0[!.tuer'LluiT,'na zijV"gesprekken met De Vio, Miltitz en Eck vermeld te '" ' n'u'V:Ó''i'. 1 ik'.^r,"toiroT'i.eiligsle Vader, ™ op mijn knieën smeek ik dut mogelijk is .1» des vreta le„ - -»• vleiende sirene,, die „ »„ sr=r ïy£ ti s,on,moedig, dn, ik mij onderbind "» ^g «*v£ ma^aU teleereM*celeer ril^rTk "rie T gieten en weer geslingerd wordt, gelijk ,1e baren der zee in een storm. Liefde dringt mij, en het is mijn plicht een kreet van wuischuwm. "Co^t'nielTeuS; handen voor Uw heiligheid verse.,ünen moge, ted ' °P „ ° ,vin „ heb opgedragen en 11 met de onder- ik u een klein boekje aan, ^ zou bezig houden, indien uwe pluim- werpen zal bekend maken, ^ ^ a|s men slechts den omvang in strijkers mij dat toebeten. Het s onheduuie ^ ^ ^ des aanmerking neemt, maai g «n ' 0, • j ^ . anders om u aan christelijke., levens is daarin begrepen. Ik ben arm en n .... ift 9 te Lieden, en buitendien: hebt gij we. W,oe«e ^^T^e bSerIk beveel mijzelven aan Uwe heiligheid, die de lieeie Jh/.ub sieeus „ men! Amen." vpp(rp7f>ld van een traktaat, getiteld: Van de Luther s brief aan Leo X ging vergezel » » , vrijheid van een christenmensch. Met spreekt van zelf, dat «V r'r rinrjt sx sr; "*£ StlTioi allerbelangrijkst. Geheel de christelijke godsdienst \vordl er in onhlaan van alle mensehehjke bijvoegingen hfl^dt^eclits^twee^wdarhederi^m. I .rum door e iren ervaring van de macht nes geiuois mmg „ , geloof h, 'het^ schoonste licht! He, geloof de tól aan Cnmsn, «£ een i i • kno>« mm r'uniQrus wordt met alles, wat inj i>ezii, nei vrnnw verhouden is nun lii- ' _ , « • j eigendom der ziel, die gelooft. En de ziel met al, wat zij bezit, Christus eigen. Christus bezit alle zegening en de eeuwige behoudenis en deze heilgoederen worden de bezitting der ziel. Daarentegen wordt de ziel, die alle ondeugd en zonde bezit, liet eigendom van Christus. Gezegende verwisseling! Christus is God en mensch, die nooit heelt gezondigd; zijn vroomheid is onoverwinlijk, eeuwigen almachtig. Daarom worden de zonden in Hem verzwonden en verdronken, als IIij de zonden der geloovige ziel door haar trouwring: liet geloof, tot zijn eigene maakt en niet anders doet, dan of Hij had ze gedaan. Want zijn onverwinnelijke gerechtigheid is alle zonden te sterk. Zoo wordt de ziel louter door liet geloof, haar bruidschat, verlost en begiftigd met de eeuwige gerechtigheid van haar Bruidegom. liet is niet mogelijk, dat de zonde haar verdoemelijk maakt, want zij ligt op Christus en is in Hem verzwonden. De Christen is een koning en bezit daarom alle ding; hij is een priester en daarom is God zijn deel. Het geloof, niet de werken, brengt hem tot dien eervollen slaat. De christen is vrij van alle dingen, hij staat boven alle dingen en het geloof schenkt hem alle dingen in overvloed. Maar hoewel de christen vrijgemaakt is, wordt hij gewillig dienstbaar om jegens zijn broederen te doen, gelijk God door Christus jegens hem heeft gedaan. Ik wensch vrij, blijmoedig en zonder op een loon te zien, een Vader te dienen, die zijn zegeningen zoo ruim over mij heelt uitgestort." Zoo spreekt Lutiier. En hij vervolgt: „Ik wensch allen alles te worden voor mijn naaste, zoo als Christus alles is geworden voor mij. Uit het geloof komt de liefde tot God voort; uit de liefde ontstaat een leven van vrijheid, weldadigheid en blijdschap. Door het gelooi' verheft de christen zich tot God; door de liefde daalt hij wederom af tot den mensch en toch blijft hij steeds in God. Dit is de ware vrijheid; een vrijheid, die alle andere vrijheid evenzeer te boven gaat, als de hemel hoog is hoven de aarde." Ofschoon de Godsnian Luthkr dit krachtig woord en het bijgevoegd traktaat den Roomschen Opperpriester met de vreedzaamste bedoelingen toezond, toch bevroedde hij wel degelijk de gevaren, die hem bedreigden. De banbliksem van het Vaticaan bereikte weldra Wittenberg. Twee afgezanten van Leo kwamen dien overbrengen aan den aartsbisschop van Maintz. Zij waren Caraccioi.i en Ai.evnder, die het bevel aan den keurvorst-aartsbisschop overbrachten om hem stiptelijk ten uitvoer te leggen. Eck had verkregen, dat hij in Saksen het pauselijk decreet zou afkondigen. Fugger, de bankier der Atlaatkramerij-onderneming, had zijn gewicht in de schaal gelegd voor die benoeming. Zelfs Eck's gewoonte om zich nogal dikwijls te bedrinken, was een aanbeveling voor hem geweest. „Aeewoer en Eck," zeiden sommigen, „zijn een waardig paar gezanten; beiden zijn verwonderlijk geschikt voor deze taak en komen uitmuntend overeen in onbeschaamdheid, brutaliteit en losbandigheid." Toch had Leo met de benoeming van Eck een groote fout begaan , want de bisschoppen waren weinig met dezen nuntius ingenomen. Zij gevoelden zich er door gekrenkt. Mn/riTZ trachtte hem dan ook behendig uit te hooien, vooral als Eck wat veel wijn had gedronken. Toen Eck te Leipzig kwam, kwamen daar honderd vijftig studenten van Wittenberg en brachten hem zoo in 't nauw, dat hij heimelijk uit Leipzig vluchtte. Miltitz, die zich ook nog al eens aan den wijn te buiten ging, viel ten gevolge van dronkenschap in den Rijn, waarin hij jammerlijk omkwam. In Wittenberg zelve durfde Eck niet verschijnen. Maar toch is Lutiier de door den ban getroffene, de afgesnedene van de Kerk. De macht der pausen was nog zeer groot en 't was te voorzien, dat nevens die macht zieli zou scharen Keizer Kakel V, de opvolger van Maximiliaan. En wat zou liij vermogen tegen zulke grootmachtigen in Staat en Kerk? Lutiier sterkt zich in God en zoekt kracht iu het gebed. Hij vreest niet. waar de slag hem moge treffen. ])en (jd.n Octoher 1520 ontving hij de hul van Iiome, die hij sedert lang verwachtte, en weldra kon hij voorzien, welke gevaren hem van alle kanten bedreigden. Voorname mannen, als Adelmann, Pirkheimer en Spexgler, moesten zich voor Eck vernederen; de eerste zich zelfs door een eed van elk aandeel in de Luthersche ketterij zuiveren. Zoo iets zou men ook van hem willen hebben en daartoe zou hij nooit in staat zijn. Intusschen richtte ieder de oogen naar Wittenberg om te zien, wat de hervormer zou doen. En Luther liet niet lang op zich wachten. Den 4dt:u November 15*20 zond hij zijn tegenschrift iu de wereld, getiteld: 1 egen de bul van den Antichrist, dat losbrandde tegen de vesting, rondom liet pausdom opgeworpen. hi dit stuk zegt hij: „Welke dwalingen, welke misleidingen toch zijn ingeslopen bij het arme volk, onder den dekmantel der Kerk en der zoogenaamde pauselijke onfeilbaarheid! Hoeveel zielen zijn er mee verloren gegaan! Hoeveel hloed is er door vergoten! Hoeveel moorden zijn er door begaan! Hoeveel koninkrijken verwoest! „Hoeken verbranden is een zoo gemakkelijke taak, dat kinderen dit doen kunnen; hoeveel te gemakkelijker derhalve de Heilige Vader en zijn doctoren. II03 goed zou het hun staan grooter bekwaamheid te betonnen, dan boeken verbranden! Zij mogen vrijelijk mijn boeken vernietigen! Ik verlang niets liever. Al wat ik gewenscht heb, is de zielen te brengen lot den Bijbel, zoodat zij verder mijn schriften kunnen missen. Indien wij kennis hadden van de Heilige Schrift, welke behoefte zou er nog bestaan aan geschriften van mij? Ik ben vrij, door Gods genade; bullen troosten noch verschrikken mij. Mijn sterkte en mijn vertroosting liggen daar, waar mensch noch duivel ze bereiken kan." Zij beweren: „Wij behoeven niet te gelooven, dat onze zonden vergeven zijn, als wij absolutie van den priester ontvangen. Maar wat moeten wij dan doen? Hoort, Christenen ! bet nieuws uit llomc. Er wordt veroordeeling uitgesproken tegen dit artikel des geloofs, hetwelk wij belijden, als wij spreken: „Ik geloof in den Heiligen Geest, een heilige Algemeene Christelijke Kerk, de vergeving der zonden." Als ik verzekerd was, dat de paus waarlijk deze bul te Home gegeven had en zij niet uitgevonden is door Eck, dien vorst der leugenen, zou ik de gansche Christenheid willen toeroepen, dat de paus moet worden aangemerkt als de ware Antichrist, van wien in de Schrift gesproken wordt. En zoo hij niet wil ophouden openlijk het geloof der Kerk te verbieden, laat dan hot zwaard der wereldlijke macht liever hem wederstaan dan den Turk. Want de Turk vergunt ons te gelooven en de paus verbiedt liet." Luther's vijanden trachtten hem van Wittenberg te scheiden om én de kettersc.be universiteit én Lutiier te vernietigen. Dit was de toeleg van liertog George en van de Leipziger theologanten. Op Ai»riax, professor in t Ilebreeuwsch te Wittenben/, had de bul de uitwerking, dat hij plotseling zich tegen Lutiier keerde, 1Vittenberg verliet en zich te Leipzig bij Eck voegde. Eck's hoogmoed werd hierdoor zeer gekitteld, zoodat bij sprak: „De paus, die zooveel graven en hertogen vernederd heeft, zal die ellendige taalgeleerden wel tot hun plicht weten te brengen." Zelfs zei Ai.eandkr tot Erasmus: „Wij zullen dien hertog Frederik wel weten recht te zetten." Maar het volk in zijn meerderheid verklaarde zich tegen de aan de muren aangeplakte excommunicaliën. „Verscheurt ze in duizend stukken," zoo raadde men. In de Nederlanden, waar Margareta, tante van Kabel V, landvoogdes was, zeiden de doctoren van Leuven tot haar: „Luther werpt geheel liet christelijk geloof 't onderst boven!" ,,Wie is Luther?" werd door haar gevraagd. „Een onwetende monnik," antwoordden de doctoren. „Dan moest gij, die zoo wijs en talrijk zijt, tegen hem schrijven. l)e wereld zal veeleer geloof' schenken aan vele wijze mannen, dan aan een ongeleerde, die alleen staat." De Leuvensche heeren richtten een hoogen brandstapel op en nu drongen vele studenten en anderen met dikke boeken naar den mutsaard, waar zij die haastig inwierpen, 't Bleken pauselijke en scholastieke werken te zijn, die men in plaats van die van Lutiier in het vuur had geworpen. Ook moet Hendrik van Nassau, die te dier tijde stadhouder van Holland was, tot de Dominicanen, die hem vergunning vraagden om Lutiiek's werken te verbranden, gezegd hebben: „Predikt het Evangelie even zuiver als Luther en gij zult u weldra over niemand beklagen." Den 17dcn November 1520 deed Luther plechtig zijn beroep op een algemeen concilie. Hij deed het op de volgende wijze. Het was 's morgens te tien uren. In een der zalen van het Augustijner klooster te Wittenberc/ verscheen een notaris met vijf getuigen, alsmede een openbare ambtenaar. De laatste ging aanstonds over tot het opmaken der minuut van Luther's protest tegen de banbul van Leo X. Dit protest luidde: „In aanmerking nemende, dat een algemeen concilie der Kerk boven den Paus is, bepaaldelijk in zaken het geloof betredende; „In aanmerking nemende, dat «Ie macht van den paus niet boven de II. Schrift gaat, maar daaraan onderworpen is, en dat hij geen recht heeft om de schapen der kudde van Christus te slachten en ze in de kaken van den wolf te werpen; ,Zoo doe ik, Marton Luther, Augustijner monnik, doctor der Heilige Schrift te Wittenberg, hiermede zoo voor mij zeiven als voor allen, die met mij zijn of zijn zullen, beroep van den allerheiligsten paus Leo op een toekomstig algemeen en christelijk concilie. „Ik doe van gezegden paus beroep, eerstelijk als van een onrechtvaardig, overijld en tiranniek rechter, die mij veroordeelt zonder mij te hooren, en zonder reden te geven van zijn veroordeeling; ten andere als van een ketter en afvallige, die is afgedwaald en verhard en door de Heilige Schrift veroordeeld wordt, en die mij gebiedt te ontkennen, dat er christelijk geloof noodzakelijk is bij liet gebruik der sacramenten; ten derde, als van een vijand, een antichrist, een tegenpartij'lei', een verdrukker der Heilige Schrift, die zijn eigen woorden durft stellen tegenover het Woord van God; ten vierde als van een verachter, een eerroover, een lasteraar van de Heilige Christelijke Kerk en van een vrij concilie, die beweert, dat een concilie op zich zelve niets te beteekenen heeft. „Om deze reden smeek ik, in alle ootmoedigheid, de doorluchtige, verhevene, grootmoedige, edele, wijze, machtige en voorzichtige heeren, te weten Karel, Iloomsch keizer, en de keurvorsten, vorsten, graven, baronnen, ridders, heeren, raden, steden en gemeenten van geheel Duitschland om zich te vereenigen met mijn protest, en met mij het antichristelijk gedrag van den paus te wederstaan, voor de eere Gods, tot verdediging der Kerk en der christelijke leer, en tot handhaving der vrije conciliën der Christenheid. En Christus, onze Ileere, zal hen overvloedig loonen door Zijn eeuwige genade. Maar zoo er onder hen mochten zijn, die mijn bede in den wind slaan en voortgaan dien goddeloozen me.isch, den paus, te gehoorzamen meer dan God, werp ik hiermede, wat dezulken aangaat, alle verantwoordelijkheid van mij af, daar ik getrouwelijk hun geweten heb gewaarschuwd en ik laat hon , zoowel als den paus en zijn aanhangers, over aan liet ^-tienge oordeel God.. Het stuk werd verzonden aan de meeste hoven der Ghlisten ion en .t o.n i ooi geheel Dtiitschland verspreid. Het kan als Lvther's scheidsbrief aan Rome worden aangemerkt. Niet hoog genoeg kan de beteekenis dezer oorlogsverklaring aan den paus en zijn vasallen gesteld worden. In een hoogst ernstigen toon bestrijdt hij, de geringe monnik, den oppermachtigen priester en werpt hij zijn tegen m nederige kloostercel naar de vorstelijke zalen van het pause ij pa eis < • De kamp was oogenschijnlijk al te ongelijk. Luthers ondeigang sc leen na zegepraal der duisternis over het licht was welhaast te vei wachten. . a^i ie c ,, woord van den geringen hervormer vernietigt de trotsche taal van den ongeloovige oppervorst der Kerk, die leeft, heerscht en schittert door de dwalingen dereeuwen Gods Woord verbreekt de kluisters, waarin de gewetens ge on \en zijn. 1 < o een enkele daad bij het woord gevoegd, en «Ie lofpsalm kan in en tooi wereld: „De strik is verbroken en wij zijn het ontkomen." Die daad had plaats den 10*» December 1520. Aan de muren der universiteit van \\ itteriberg was een uitnoo» i_.m0, o pi soren en studenten gericht, aangeplakt, om zich des morgens te uren te\erzameon aan de Oosterpoort bij het Heilige kruis. In grooten getale verschenen daar doctoren en studenten. Luther plaatste zich aan hun hoofd en trok met hen naar de aangewezen plaats voor de Elsterpoort, in de nabijheid \an ie .innen mis. groote brandstapel werd daar opgericht. Rome's eerste en laatste woord w^s verbranding, verbranding der ketters, d. i. der ware kinderen Gods, der godvruchtige G uitenen; een lot, dat het zoo gaarne ook aan Iather had bereid. Maar Luther, gekleed in zijn ordegewaad, doet de houtmijt ontsteken en werpt nu het Kanonieke Recht, de Decretalen, de Glementinen, de pauselijke Extravagantien, eenige scljnten van Eck en Emser in de vlammen en nadat deze genoegzaam verteerd zijn biet hij de liem toegezonden banbul omhoog en slingert ze in I vuui met i e \\oi ui. „Omdat gij den heiligen des Heeren bedroefd hebt, daarom bedroeveen vertere u het eeuwige vuur.' De menigte liet ten teeken van goedkeuring over deze groote, manlijke, werelt historische daad luide toejuichingen hooren en Luther met de zijnen keerden naaide stad weder. Van de Decretalen zei Lvther: „Zij gelijken naar een lichaam, dat een gelaat heeft, zacht en teeder als dat eener jonge maagd; ledematen geweldig als die van een leeuw en een staart vol list als een slang. In al deze pauselijke wetten en voorschriften is geen enkel woord, dat ons leeit, wie kzi sCiihi? iisis. Kort daarop zei hij: „Een ernstige strijd is aangevangen, lot dusverre had ik slechts met den paus gespeeld. Maar ik heb dit werk in Gods naam begonnen en het zal, zonder mii, door Zijn macht voleindigd worden. Zoo zij mijne schriiten duiven verbranden, waarin meer van het Evangelie wordt gevonden dan in de boeken van den paus, kan ik op betere gronden de hunne, waarin mets goeds te vinden is, verbranden." Deze handeling van den hervormer is de excommunicatie, die lnj over den paus van Rome uitspreekt in zijn antibul en volvoert in de verbranding op den 10*" December. Den daarop volgenden dag sprak hij tot de talrijk opgekomen studentenschaar over de psalmen, welke lessen hij in Maart 1519 was begonnen. Na het eindigen van het collegie zweeg hij eenige oogenblikken en sprak toen ernstig en met nadruk. Zijt op uw hoede tegen de wetten en instellingen van den paus! Ik heb zijn decretalen verbrand, maar dit alleen is nog kinderspel. Het is meer dan tijd,da.de paus zelf verbrand wordt, d. i. de Stoel van llome met al zijn leer.ngen en schande- lijkheden." Eu hij voegt liier aan toe: „Wie behagen schept in den godsdienst en don eeredienst van het pausdom zal in de toekomende wereld eeuwig verloren zijn." Aan de Elsterpoort van Witlenberg werd een vuur ontstoken, dat reeds driehonderd jaren heeft gebrand en nog voortbrandt. Merkwaardig is nog, wat Luther sprak van 's pausen drie kronen: „L)e eerste kroon is tegen God, want hij veroordeelt den godsdienst; de tweede is tegen den keizer, want hij veroordeelt de wereldrijke macht, en de derde is tegen de maatschappij, want hij verbiedt het huwelijk." Luther stond niet alleen. Geheel het volk kleefde hem aan. De hoogeschool van Witlenberg vereerde haar doctor der H. Schrift en droeg roem over zijn daden, die haar eeuwige glorie schonken. Garlstadt en Melanchton verhieven hun stemmen naast de zijne. Wij bespreken dit later. Merkwaardig zijn sommige van Luther's herroepingen. Zoo zegt hij : „In onderwerping aan de heilige en hooggeleerde bul, herroep ik alles, wat ik ooit aangaande de aflaten geleerd heb. Zoo mijn boeken terecht verbrand zijn, is het voorzeker, omdat ik jegens den paus inschikkelijk ben geweest betreflende het stuk der aflaten en daarom veroordeel ik ze zelf tot de vlammen.' „Ik verklaar nu, dat niet sommige, maar al de stellingen van Johannes IIuss volkomen christelijk zijn. Met Johannes Huss te veroordeelen, heeft de paus het Evangelie veroordeeld. Ik heb vijfmaal meer gedaan dan hij, en toch vrees ik, dat ik nog niet genoeg gedaan heb. IIuss hoeft slechls gezegd, dat een goddelooze paus geen lid was der christenheid; maar al ware Petrus zelf op den Roomsehen Stoel gezeten, zoo zou ik ontkennen, dat hij paus was uit goddelijk recht. 4. Een Hoofdstuk uit de Ai.gkmee.ni-: f.n Duitsciie geschiedenis. Den 12den Januari 1.~jl9 was keizer Maximiliaan gestorven. Deze gebeurtenis staat in het nauwste verband met de geschiedenis der komende Kerkhervorming. Niet omdat de overleden monarch zulk een buitengewone plaats in de historie inneemt. Wanneer men de afkondiging van den eeuwigen landsvrede en de instelling van een llijkskamergericht uitzondert en nog bedenkt, dat deze hem door de Stenden des Rijks afgedwongen waren; ook wanneer men hem het betoonen van persoonlijke dapperheid, als in den strijd met den Franschen ridder de Ravke hoogelijk aanrekent, dan weet de geschiedenis weinig te vermelden van zijn invloed ten goede voor het Heilige Roomsche rijk- Een misdaad, als door t i.Ricii van \\ i rtembirg aan Hans van Hutten gepleegd werd, bleef ongewroken en werd eerst na Maximiijaan's dood "estraft. Gedurende zijn regeering kwam in Duitsrhland en in de Nederlanden het Humanisme tot een hoogen trap van bloei, terwijl de gruwzaamste der pausen in Ai.exANDER VI op den stoel van llome den christennaam schandvlekte. In de laatste jaren zijner regeering was Luther te ll iHenberc/ opgetreden. Maximiliaan was hem wel niet vriendelijk gezind, maar liet zijn zaak haar loop. Dit kwam eensdeels voort uit onverschilligheid, anderdeels omdat hij Luther wilde uitspelen tegen Leo X, wanneer deze hem iu zijn groote, eerzuchtige voornemens in den we,r zou treden. Maxi^hliaan liet zich slechts leidon door zellzuclit en het behalen van oogenblikkelijk voordeel. Ilij streefde naar een groot staatkundig doel ten opzichte dei1 opvolging in het keizerrijk. Hierdoor was hij genoodzaakt 0111 èn Leo X èn Frederik den wijze naar de oogen te zien. Van zeil daalde daardoor zijn invloed, terwijl zijn macht zoo gering was, dat men gedurende zijn regeering van het Rijk zei, dat het noch heilig, noch Roomsch, noch zelfs een Rijk was. Mot een gevoel van vernedering nam hij een droevig afscheid van de stad Augsburg en hegaf hij zich naar Insbrack, om daar eenigen tijd rust te nemen. Aangezien Maxi.mii.iaan voor een vroeger bezoek nog een som gelds aan de burgerij schuldig ■was, weigerde zij zijn gevolg binnen de poorten te laten. Buiten moest het in de uwste weersgesteldheid kampeeren. De keizer bereikte welhaast 11 els in Opper- Oostenrijk, alwaar hij stierf. Sedert den dood van Lodf.wijk iiet kind in OU was Duitschland een kiesryk geworden. In een vlakte tusschen Worms en Maintz vergaderden de hertogen, bisschoppen en rijksgrooten om een keizer te kiezen. Omstreeks 1-7,5, bij de verkiezing van Rudoi.f van Habsbirg, was de keuze aan zeven keurvorsten: de aartsbisschoppen van Maintz, Trier en Keulen en de hertogen van Saksen, Frankenland, /walen en Beieren opgedragen. In 1350 werd door keizer Karei. I\ , den stichtei der hoogeschool te Praag, in het verleenen van de gouden bul, een soort van rijksgrondwet, de verkiezing der keizers nader geregeld en het kiesrecht sedert door de zeven keurvorsten van Maintz, Trier, Keulen, Bohème, de Paltz, Saksen en Brandenburg uitgeoefend. Zoo stonden dan ook nu, bij Maximiliaan's overlijden, de keurvorsten voor de verkiezing van een opvolger. Hoe machteloos een Duitsch keizer en hoe krachteloos het Duitsche rijk mocht wezen, toch stonden drie buitenlandsche vorsten naar de eer om de keizerskroon te verwerven. Zij waren Karei. I, koning van Spanje; Frans 1, koning van frankrijk, en Hendrik VIII, koning van Engeland. Karei, bezat een zeer groot rijk. Hij vereenigde onder zijn lieerschersstaf de Oosten rij ksche erflanden, Spanje met het pas ontdekte Amerika, verreweg de meeste en de rijkste der Nederlandsche gewesten, Napels en Sicilië. Naar een vorst, zoo lijk in erflanden, ging het hart van velen der Stenden uit; want zonder macht buiten Duitschland kon eon keizer weinig uitrichten. Toch waren andere Stenden juist daarom meer tegen hem; zij vreesden, dat zijn macht overweldigend zou werken. Hij sprak het Duitsch weinig vloeiend en was den Duitschen geest en de Duitsche zeden vreemd. De partij van Leo X werkte hem tegen. Zij vreesde, dat hij, die reeds Napels bezat, zijn hand op den pauselijken staat zou leggen en den paus naar zijn hand zou stellen. Frans I van Frankrijk, wiens candidatuur door paus Leo X zeer sterk gesteund werd, was een dapper man. Deze hoedanigheid, gevoegd bij 's pausen gunst, diende hem niet weinig. Ook wist hij zich bemind te maken bij vele Rijksvorsten. Omkooping en beloften versmaadde hi j niet om de keizerskroon zich op den schedel te zien drukken. Aan de wereldlijke keurvorsten beloofde hij 200000 gouden kronen als geschenk en 50000 gulden jaarlijks; aan de drie aartsbisschop-keurvorsten ieder de helft. De koningen van Spanje en Frankrijk boden tegen elkander op om de kroon te verwerven. Ook Hendrik VIII, de wreede tiran in Engeland, dong naar de keizerskroon. Hij zag spoedig in, dat het pleit tusschen Karkl en 1'rans zou worden beslecht. De keurvorsten lieten zich de beloften wel aanleunen, maar het lachte hun toe, den Rijksbeheerder na Maximiliaan's dood tot op de komst van den nieuwen keizer, Freoerik den wijze, keurvorst en hertog van Saksen, de kroon aan te bieden. In geval van aanneming bleef het Duitsche vaderland van de vreemdelingen bevrijd en bestond er meer kans voor een meer nationale regeering. Maar er was een niet geringe zwarigheid. De vorst, die als Duitsehland"s keizer zou optreden, moest zooveel macht in zich vereenigen, dat hij zijn opperhoofdigheid kon handhaven. Anders liep liij gevaar, de speelbal der machtige Vorsten te worden en het Rijk aan nieuwe verzwakking hloot te stellen. Wij kunnen het ons voorstellen, dat Fr f. der ik door de keuze verrast was. Een groote eer viel hem ten deel. Menigeen zou geen oogenhlik geaarzeld hebben het Rijksbewind te aanvaarden. Maar de belangen van het Vaderland wogen zwaarder bij hem dan de grootheid van zijn huis. Re macht van zijn huis was niet groot genoeg om «Ie vorsten in bedwang te houden. Zij zouden tot volkomen onafhankelijkheid geraken. Rovendien vermocht de glans der keizerskroon niet hem te verblinden. Die glans was zeer getaand. En daarom deed hij een grootsche en wijze daad met haar al' te wijzen, terwijl zijn vaderlandsliefde hem drong om door zijn invloed haar voor Karel van Oostenrijk , Maximii.iaan's kleinzoon, te verwerven. Was Karel al niet in Duitschland geboren, hij was ten minste Ruitsch vorst en zoon van een Ruitsehen keizer. Voor deze overwegingen en voor den machtigen invloed van Frederik van Saksen, bezweek de candidatuur van Frans i, die van Hendrik VIII kwam niet in bespreking, en Karei, V, zoo was als keizer zijn titel, werd den 28st<'u Juni 1519 lot keizer gekozen. Rit schoone gedrag van Frederik, Lüther's beschermer, verwierf hem de sympalhie van den jongen keizer. Reze werd nog meer verdiend, toen de keurvorst een geschenk van 30000 goudguldens van de hand wees en ook zijn ambtenaren verbood eenig geschenk ter oorzake dier verkiezing aan te nemen. Liever maakte hij van zijn invloed gebruik om Duitschland tegen elke machtsoverschrijding van den nieuwen keizer te beveiligen. Re keurvorsten ontwierpen een verkiezingsverdrag, uit 3i artikelen bestaande, hetwelk door keizer Karel werd aangenomen en waardoor de Ruitsche vrijheid genoegzaam was beschermd. Ren 22sten October 1 • >—<) werd Karel te Aken gekroond; zonder den Paus had deze plechtigheid plaats. Even als zijn vader nam hij terstond den titel van Roomsch keizer aan. Leo X had zich in een te valsch licht tegenover hem gesteld. Hij haastte zich nu met Karel's slap goed te keuren, hopende dezen met zich te verzoenen. Karel, de machtigste monarch van zijn tijd, bracht nu eenige zaken in orde en benoemde zijn broeder Ferdinand voor zijn afwezigheid tot zijn Stedehouder. Zoo opende hij op twintigjarigen leeftijd zijn niet gemakkelijke loopbaan als keizer van het Heilige Roomsche rijk. Tot Karel's verkiezing hadden vele invloedrijke personen medegewerkt. Ook de bekende machtige ridder Frans von Sickingen had er zeer voor geijverd. Met vertrouwen zag hel Ruitsche volk op tot den nieuwen heerscher. Op den 28st<" Januari 1521 riep hij zijn eersten Rijksdag te Worms bijeen. Re belangrijkste zaak, welke op dien Rijksdag moest behandeld worden, was die van den door den paus met den ban getroffen Lither, die deze daad van Leo X had beantwoord met de banbul te Wütenberg openlijk te verbranden. VIERDE AF DE EL ING. De Kerkhervorming in Duitschland. 1. 1,1'hier op den rijksdag te worms, 1521. den linkeroever van den schoonen Jiijn ligt in Hessen de eenmaal zoo "bloeiende vrije Rijksstad ]Vo)ms. Tegenover haar, aan de rechterzijde van dien stroom, verheft zich het prachtige Odenwoud; links van haar liet Paltzgebergte. K Naar het Noorden, waar zich de bekoorlijkste plekjes van het Rijndal bevinden, 1 ontwaart men de toppen van het liefelijk Zevengebergte; zuidwaarts <1 io der Vogesen en van liet altijd verrukkelijk schouiie Schwarl/.wald. Zij is als omgeven van de heerlijkste oorden der wereld. In de grijze oudheid was zij Yangionc, de hoofdstad der Vangionen. Rij den aanvang der middeleeuwen de zetel der Bourgondiërs en de zoogenaamde roz e n t uin, beroemd door het N ibelun gen-lied; later soms de residentie van Karei, den Groote en zijne opvolgers. Hendrik V, die binnen haar door liet concordaat met den paus den strijd om het Investituur-recht beëindigde, verhief haar tot vrije Rijksstad. Eenmaal telde zij l>0000 inwoners. Maximii.iaan I kondigde hier in 1495 „den eeuwigen landsvrede" af. Nog groeit in den omtrek der Lievevrouwekerk voor de stad de wijndruif, die de beroemde Liebfrauenmilch oplevert. Maar wat het oude Worms voor altijd aan de vergetelheid ontrukt, is de beroemde Rijksdag van 1521, door den Keizer Karix Ven de vorsten van Duitschland, binnen zijn muren gehouden. De machtigste monarch der Christenheid, afslammeling van de vermaardste vorsten en beheerscher van een zoo uitgestrekt gebied, dat binnen zijn grenzen de zon niet onderging, had voor dien Rijksdag gedaagd den zoon eens kolenbranders van Eisleb en, den Augustijner monnik Maarten Let her , toen hoogleeraar aan de Iloogescliool te Wittenberg. K arel V wilde als eerste groote daad in zijn keizerrijk de godsdienstwisten beslechten en verwachtte, dat de man, die de banbul van den paus met de pauselijke decretalen buiten de Elsterpoort te Wittenberg voor het oog der professoren en der studeerende jongelingschap aan de vlammen had prijsgegeven, bij den aanblik der keizerlijke majesteit, van de vorsten des Rijks, den pauselijken legaat, de bisschoppen en kerkelijke dignitarissen, in het stof zou wegzinken en ootmoedig om vergiffenis zou smeeken voor zijn tot hiertoe verrichte daden en talrijke geschriften. Hoezeer bedroog zich de monarch! De monnik, die te Erfurt met God geworsteld en overmocht had, overwon hier met de wapenen des Geestes den vorst, die bijna alle wereldlijke macht ter zijner beschikking gesteld zag. Den 28stc" Januari 1521 werd deze merkwaardige Rijksdag geopend. Karel ont- ving nu spoedig twee pauselijke gezanten: de legaten Hieronymus Ai.eander en Marino Caraccioli, die begeerden, dat Lutiier, die door den pauselijken ban was getro!len, ook door den rijksban zou verpletterd worden. Verschillende redenen bewogen den jeugdigen keizer om niet aan dat verlangen te voldoen. Karei, had reeds van Lutiier een bede ontvangen om bescherming tegen de groote onrechtvaardigheid, jegens dezen begaan door hem zonder verhoor te veroordeelen. Ook was hij persoonlijk niet zoo ongunstig jegens Luther gestemd. In den kamp om de keizerskroon had Rome kennelijk aan de zijde van Karei.'s rivaal, Frans 1 van Frankrijk, gestaan, zoodat de keizer wist, in hoeverre hij den paus kon vertrouwen. Het was den keizer voorts niet onbekend, hoezeer de groote onzedelijkheid der geestelijkheid ernstige hervorming vraagde; zelf had hij in Spanje niet geringe veranderingen tot stand gebracht, al waren die met de uitroeiing der ketterij, zooveel in hem was, gepaard gegaan. En vooral had hij niet te vergeten, dat ook de Rijksvorsten heel wat te zeggen hadden in de beslissing, die moest genomen worden. Ook was de Hervorming reeds diep in de harten van talloos vele Duitschers ingezonken; in stede van een zoogenaamden monnikent wist, was er een godsdienstige onwenteling tot stand gekomen , die beslissend inwerkte op de ver houding van het Duitsche volk tot de Roomsche Curie. Niet alleen door de raadgevingen van De Ciiiëvres en Gattinara, maar vooral ook door die van Frederik den Wijze, Luther's beschermer, besloot Karei, de bede om deti rijksbm, door de legaten tot hem gericht, alsnog onvetboord te laten. Veeleer verlangde hij op den Rijksdag Litiieh's zaak zelf te onderzoeken. Na dit besloten te hebben, ging hij lol de oproeping over. Zijn voornemen was Lutiier te dagvaardon, zonder hem vrijgeleide toe te staan. Hierin lag voor Lutiieh een zeer groot gevaar. Gelukkig had de Heere God in Frederik den Wijze hem ook hier een beschermer geschonken. De toenemende opgewondenheid van het Duitsche volk wegens de zaak van Luther, deeënige zaak, die van groot gewicht voor dezen Rijksdag was, maande tol voorzichtigheid. De vorsten des Rijks oordeelden , dat hem vrijgeleide moest verleend worden. De keizer teekende dan ook de volgende dagvaarding op den (iden Maart 1521. „Karei, bij de gratie Gods, verkoren Roomsch keizer, altijd Rijksvermeerderaar, enz. enz. Eerwaarde, beminde en vrome! Wij en de Stenden van het Heilige Roomsche Rijk, hier vergadeid, hebben besloten een ondeizoek in te stellen aangaande de leer en de schriften, die gij sinds eenigen tijd openbaar hebt gemaakt, en zoo voor uwe komst herwaarts als voor uw wederkeeren naai' een veilige plaats, ons vrijgeleide en dat des keizerlijks verleend, hetwelk wij U hiermede toezenden. Het is ons ernstig verlangen, dat gij u terstond tot deze reis bereiden zult, opdat gij binnen den tijd van een-en-twintig dagen, bij ons vrijgeleide bepaald, zonder verzuim voor ons verschijnen zoudt. Ducht geen onrecht of geweld. Wij zullen ons zeker houden aan gemeld ons vrijgeleide, en verwachten, dat gij aan onze oproeping zult beantwoorden. Zoo doende, zult gij aan onze stelligste wenschen gehoorzamen. Gegeven in onze keizerlijke stad Worins, dezen zesden dag van Maart, in het jaar onzes Heeren 1521 en van onze regeering het tweede. Karel. liet vrijgeleide zelf, te gelijk niet dezen brief des keizers, Luther gezonden, had tot opschrift: Aan den eerwaarden, onzen beminden en vromen doctor Martijn Litheh, van de orde der Augustijnen. Aan Caspar Sturm was opgedragen, Lithkr dit geschrift teoverhandigen en hern ongedeerd naar Worms over te brengen. Inmiddels was reeds, sedert den 12J,n Maart, door den Keurvorst aan den Magistraat van U';ttenberg gelast voor de veiligheid van 's keizers ambtenaar zorg te dragen. Aan herroepen dacht Lvthkk in de versie veile niet. Ilij wilde alles, zelfs zijn leven, opofferen voor de groote zaak, die bij bepleitte; maar herroepen? . . . • Nooit! ïntusschen was er door den loop, dien de gebeurtenissen namen, weinig te hopen, alles te vree?en. Wanneer wij in de rollen der geschiedverhalen de wonderbare leiding des Ueeren in dat gaan van Lutiier naar den Rijksdag om zelfs voor den Keizer van de zaak der Reformatie te getuigen en Christus, als deneenigen en algenoegzamen Heiland, te belijden, opmerken, dan denken we onwillekeurig aan Paulus, den grooten Apostel der heidenen. Ook die was, door den loop zijner zaak voor de stadhouders der Romeinen, gedrongen zich op den keizer te Rome te beroepen, en zoo bad de Koning der Kerk het op aanbiddelijke wijze geleid, dat Paulus daar het Evangelie mocht verkondigen Inmiddels had, op .den 28sten Maart 1521, te Rome de groote plechtigheid der excommunicatie van alle ketters, waarin nu ook Li tiikr besloten was, plaats gehad. Een waarlijk ergerlijke comedie, vertoond door een ongeloovigen paus en een zedeloos pauselijk hof! Een schandelijk misbruik van de aangematigde macht over de gewetens der Christenen! Litiier gaf dan ook later den tekst dier excommunicatie in het licht en versierde hem met de scherpste aanmerkingen, vervat in een „Tweegesprek tusschen den zoogenaamden Opperpriester van zijn balcon te Rome en den Augustijner monnik Lutiier in het ver verwijderd Wittenberg. Inmiddels groeide de dreigende onweersbui sterk aan. Dezelfde Karei., die in zoo vriendelijke taal tot Lithkr in den dagvaardingsbrief gesproken had, gelastte thans alle geschriften van Litiikr aan de overheid uit (e leveren. Li tiikr maakte zich terstond, na de dagvaarding des Keizers ontvangen te hebben, gereed voor de reis naar Worms. Zijn vijanden, de pausgezinden, vreesden zijn komst en zijn machtig woord tot meerdere ontdekking der dwalingen. Zijn vrienden rekenden daar Lithkr's leven in het grootste gevaar. Gelukkig was, juist op dit tijdstip, Litiikr door zijn God verblijd met de overkomst van Johannes Bugenhagen ( Dn. Pomeuanus) uit Pommcrcn naar Wittenberg. Deze geleerde was door Lutiier's boek: De Babylonische Gevangenschap, tot het Evangelie geleid en daarop streng vervolgd. Melanchton , die door Lutiier's afreize alleen schier overbleef, onlving in hem een geleerd en trouw medehelper, die zesen-dertig jaren lang als herder en leeraar de gemeente te Wittenberg heeft gediend. Litiikr werd op zijn gevaarvollen tocht vergezeld door Nicoi.aas von Amsdorf, Petkr Sua ven en Johann Pezknstkiner. Gaarne had Mei.amhton zijn grooten vriend vergezeld, maar de Wittenbergsche broeders verzetten zich hiertegen. Lutiier's eerstgenoemde reisgenoot was zijn ambtgenoot en vriend; de tweede een bij Melanchton inwonend student; de laatste een monnik uit het Augustijner klooster te Wittenberg. Ook ging met hem Hieronimus Sciiurff; die hem rechtsgeleerden bijstand moest verleenen. Hij reisde met hen in een wagen van een linnen kap voorzien. Voor hem uit reed Gaspar Sturm, de keizerlijke heraut, getooid met den keizerlijken adelaar, van zijn dienaar vergezeld. De Hervormer vertrok den 2Je» April uit \Vittenberg, na een roerend afscheid van Melanchton genomen te hebben. Hij sprak tot liem: „Waarde Broeder, wanneer ik niet terugkom on mijn vijanden mij dooden mochten, ga gij dan voort met onderwijzen en sta vast in de waarheid. Werk in mijn plaats, wanneer ik niet vermag verder te arbeiden. Zoo gij in leven blijft, zal mijn dood weinig te beteekenen hebben." Leipzig, welks burgers hem den eerewijn aanboden, bleef echter koel voor hem. Te Naumburg toonde hem een priester de afbeelding van Savonarola, op last van paus Ai.exander VI in 1408 te Florence verbrand. Luther sprak: „Satan zou door zulke verschrikkingen de belijdenis der waarheid voor de vorsten willen verhinderen. Hij voorziet den slag, die daardoor aan zijn rijk zal worden toegebracht." De priester antwoordde: „Blijf standvastig in de waarheid, door u beleden, en God zal ook u standvastig nabij blijven." Binnen Weimar vernam Luther een hevig rumoer wegens zijn veroordeeling door den paus en bet bevel tot uitlevering zijner geschriften. Desniettemin ging hij verder met zijn reize. Op de vraag van den heraut: „Doctor, wilt gij toch voortgaan?" antwoordde hij: „Ik ga voort, al wordt in elke stad de ban afgekondigd. Ik verlaat mij op het vrijgeleide des keizers!" Te Weimar werd door Lxjther's prediking Johan Voit, een Franciscaner monnik , tot het Evangelie bekeerd. Wittenberg's hoogeschool won in hem een professor in de godgeleerdheid. Hier voorzag hertog Joiiann van Saksen onzen Luther van reisgeld. Inzonderheid te Erfurt was de ontvangst schitterend. Als door een eerewacht, van een veertigtal aanzienlijke, geleerde mannen en raadsleden, onder aanvoering van den Rector der Universiteit en het hoofd van het Humanisme, den dichter Eobani s Hesse, werd de kloeke man, die het ondernomen had den paus en zijn aanhang te bestrijden, binnen die stad geleid en vereerd. Ook daar predikte hij, evenals te Golha en Etsenach. Hij werd zelfs vrij ernstig ongesteld, welke krankheid hij als een verhindering door Satan aanmerkt. Intusschen rijst het gevaar niet weinig. Luther is door het bevelschrift des keizers alom als ketter aangeduid; dit, gevoelde hij, was een ernstige belemmering voor de vervulling zijner taak. Maar zich volkomen bewust van God den Ileere zelf in de vordering des keizers om naar Worms te komen, daartoe geroepen te zijn, zoo versaagde hij ook niet. „Zij zullen u als Huss verbranden!" zoo waarschuwden hem sommigen. „Al staken zij een vuur aan over geheel den weg van Worms naar Wiüenberg, zoodat de vlammen ten hemel reikten, in den naam des Heeren zal ik er doorgaan," antwoordde liij. Een officier, die hem vraagde of hij, Luther, het ondernomen had, het pausdom te hervormen, kreeg ten antwoord: ,Ja, ik ben die man. Ik vertrouw op God almachtig, wiens Woord en geboden ik gehoorzaam." Waarop deze officier vriendelijk sprak: „Mijn meester is keizer Karel, maar uw Meester is grooter dan de mijne. IIij zal u bijstaan en bewaren!" Spalatijn, die zich in Worms bevond, liet hem, toen hij te Oppenheim was aangekomen , nogmaals ernstig waarschuwen; maar Luther, met God een strijdbaar held, zeide: „Al waren er binnen Worms zooveel duivels als pannen op de daken, toch ga ik er henen." Ook toen Franz von Sickingen en Martin Bucer, door Arnold , aar tsbisschop van Maintz, en Glapio, biechtvader des keizers, daartoe overgehaald, pogingen aanwendden om hem uit Worms te houden en naar Ebernburg, een kasteel van Von Sickingen, te doen gaan, ten einde met Gi.apio een mondgesprek te houden, weigerde Luther beslist. Hij weerde alles af, wat hem zou verhinderen binnen den tijd van het toegestane vrijgeleide Worms te bereiken. Luther zag van verre, in den morgen van den April, de huizen der oude stad. Door duizenden werd zijn komst met spanning tegemoet gezien. Het was omstreeks tien uren in den voormiddag, toen hij in zijn eenvoudig voertuig, ver- gezeld van zijne vrienden, liij wie zich Justus Jonas van Erfurt had aangesloten, de poort binnenreed. Voor hem uit ging 's keizers heraut te paard in vol costuum en diens bediende. Een menigte edellieden uit het gevolg der vorsten van den Rijksdag, ook vele leden van den Saksischen adel, sloten zich bij hem aan en maakten zijn geleide uit. Onder hen worden genoemd Derniiaiu» von IIirsciifeld en Albert von Lindenau. Het was omtrent middag, eer de geheele stoet met cavaliers voorop en cavaliers achteraan, ongeveer tweeduizend personen van allerlei rang en stand, lei' stad was binnengekomen. Do burgers zaten aan tafel. De wachter op den toren gaf het sein met de trompet. Ieder liet den maaltijd staan om den monnik te zien, wiens naam op aller lippen zweefde. Met groote inspanning moest de weg vrijgehouden worden. Eindelijk had de heraut des keizers de herberg, voor Luther bestemd, bereikt, liet was een huis der Johanniter-orde, waai' ook de Keursaksische Raden Phii.ipp von Feilitzch en Friedrich von Tiiun gehuisvest waren. Lutiier greep moed en zeide: „God zal met mij zijn." 't Was een groote teleurstelling voor de pauselijke partij, ook voor de Rijksstenden, dat Luther gekomen was. Zij hadden 't liever anders gezien, dan zou hij zeker zonder spreken door den Rijksban zijn getroffen. Men trachtte nu het vrijgeleide te verbreken; maar Karei. hield zijn woord. Hij wilde het niet breken, zooals weleer keizer Sigusmi nd met Johannes Huss had gedaan. Zoodra Luther in zijn herberg was gekomen, werd den keizer daarvan kennis gegeven. En reeds in den morgen van den 17ile" April, des Woensdags, ontving Lutiier bevel om te vier uren voor den Keizer en «Ie met dezen vergaderde Stenden te verschijnen. Lutiier nam deze boodschap van 's keizers erf-maarschalk Ulrich von Pappenheim met den diepsten eerbied aan. Het waren moeielijke uren voor hem. De geringe, eenvoudige man, de onbeduidende monnik, zou gesteld worden voor den machtigen Caesar, de hoogste prelaten der Kerk en de aanzienlijkste vorsten des Rijks. Ulrich von Hutten zond hem een bemoedigend schrijven; zelf kon hij den Ebernburg niet verlaten. De trouwe Rucer kwam tot Luther ; hij verliet zijn vriend niet in dezen grooten nood Tegen vier uren werd de Hervormer door den Rijksmaarschalk en den Heraut begeleid naar het paleis van den Risschop, waar de Keizer en de Stenden vergaderd waren, 't Was onmogelijk door de volksmenigte heen te komen; door de huizen van de burgei's en de tuinen achter die huizen heen, bereikte men de plaats, waar hij gewacht werd. Toen hij voor de deur van 't paleis stond, klopte een beroemd krijgsheld, Georgk von Freundsberg, hem op den schouder en zeide tot hem: „Monnikje, monnikje! gij gaat thans een weg, welken ik en menig overste zelfs in de gevaarlijkste slagorde niet gegaan zijn. Maar is het uw oprechte meening en zijt gij zeker van uw zaak, ga dan ia Gods naam moedig voort! God zal U niet vei laten." Een buitengewoon schouwspel werd door Luther bij het binnentreden der groote Stendenzaal waargenomen. Keizer Karel was gezelen op den rijkstroon, 's Keizers broeder Ferdinand, zes keurvorsten, vier-en-twintig hertogen, acht markgraven, meer dan dertig bisschoppen, de pauselijke legaten, de gezanten van vreemde vorsten, eenige honderden graven, edellieden en geleerden waren tegenwoordig. In de voorzalen en voor het paleis waren ongeveer vijfduizend menschen bijeen. Men verwachtte, dat Luther van zijn leer rekenschap zou geven. Het kan ons niet verwonderen, dat Luther aanvankelijk wel eenigszins verlegen was. De Officiaal van Trier, Johann von Eck, richtte in 's keizers naam het woord tot hem en vraagde hem of de boeken, die daar voor liem lagen, door hem als de zijne erkend werden, en als dit zoo was, of hij die dan wilde herroepen. Luthers rechtsgeleerde raadsman Hiekonymus Schurff, verzocht duidelijke aanwijziging van bedoelde boeken, 't geen geschiedde. Deze wijze van ondervraging deed duidelijk bemerken, dat er geen sprake was van onderhandelen, 't Kwam alleen aan op herroepen. Luther antwoordde in het Duitsch en in 't Latijn. De boeken erkende hij als door hem geschreven. Ten einde de tweede vraag te beantwoorden, verzocht hij tijd om zich te bedenken. Na langdurig overleg werd hem die toegestaan, niet als een recht, maar als een blijk van s keizers genade. Men wilde evenwel de zaak inet spoed uit de wereld helpen. Reeds den volgenden dag, op hetzelfde uur, moest hij andermaal voor den Rijksdag verschijnen. Lutiier werd op dezelfde wijze naar zijn herberg teruggeleid, waar hij den nacht in gebedsworstelingen met zijn God doorbracht. Nog in den morgen van den I8^u Aprifwerpt hij zich ter aarde, slechts afgebroken uitroepingen slakende, die ons de diepte der zielsbenauwdheid, waaruit zij tot God opklommen, kunnen voorstellen. „O, Almachtige en heuwige God! Hoe vreeselijk is deze wereld! Zie, zij opent den mond om mij te verzwelgen, en ik heli zoo weinig vertrouwen op U!.... Hoe zwak is het vleesch, en hoe machtig is Satan! Zoo het alleen in de kracht dezer wereld is, dat ik mijn vertrouwen moet stellen, is alles gedaan! .... Mijn laatste uur is gekomen, mijn veroordeeling is uitgesproken! . . . . o God! o God! o God! Help Gij mij tegen al de wijsheid dezer wereld! Doe het .... Gij moet het doen . . . . Gij alleen!.... Want dit is mijn werk niet, maar het Uwe. Ik heb hier niets te doen; niets, waarover ik met deze grooten der aarde heb strijd te \ oei en. Ik zou wenschen mijn dagen vreedzaam en gelukkig te zien voorbijgaan. Maai het is Uwe zaak en het is een rechtvaardige en eeuwige zaak. O lleere! help mij! Getrouwe en onveranderlijke God! Ik stel op geen mensch mijn vertrouwen. Het zou ijdel wezen. Alles uit den mensch is onzeker; alles, wat van den mensch komt, faalt. . . . o God! mijn God, hoort Gij mij niet? . . . .Mijn God, zijt Gij dood? .... Neen! Gij kunt niet sterven! Gij verbergt U slechts! Gij hebt mij voor dit werk verkoren. Ik weet het wel.... Handel dan, O God! .... Sta aan mijn zijde, om den wille van Uw geliefden Zoon Jezus Christus, die mijn verdediging is, mijn schild, mijn sterke burcht " Na eenige oogenblikken van stillen strijd, vervolgt hij': „ Heere! waar toeft Gij ? o Mijn God! waar zijt (iijKom! . . . . kom! .... Ik ben gereed .... Ik ben gereed om mijn leven te brengen voor Uw waarheid .... geduldig als een lam. Want het is de zaak dei' gerechtigheid — het is Uw zaak! Ik zal nimmer van U schelden, nu noch in eeuwigheid! En al ware de wereld vervuld met duivels, al wierd mijn lichaam, dat nochtans het werk is Uwer handen, gedood, terneer geworpen in het stof, in stukken gehouwen .... tot asch verbrand .... mijn ziel behoort U toe. Ja, ik heb de toezegging van Uw Woord. Mijn ziel behoort U toe! Zij zal altijd met U zijn. Amen! o God! help mij! Amen!" Nadat Luther dit stamelend, diep roerend gebed gebeden had, daalde de vrede Gods, die alle verstand te boven gaat en de harten en zinnen bewaart in Christus Jezus, kennelijk in zijn ziel. Hij was nu in staat tot de vervulling der roeping Gods, hem voorgesteld. Hij las een gedeelte van Gods Woord, zag nog eenmaal zijn geschriften over en trachtte in passenden vorm zijn antwoord te stellen. Verblijd voor s ktizeis aangezicht Chrisn s te belijden, voelde hij zich versterkt en bereid om te gaan. Luthers vraag om bedenktijd bewijst, dat de vurige Hervormer zich ook wist te bezilten, en zijn gebed, dat hij geen sterkte zocht in eigen kracht, maar rekende op de mogendheid des Ileeren, die zijn kracht in zwakheid volbrengt. Den volgenden dag verliet hij, weder afgehaald door den Rijksheraut, reeds te vier uren zijn herberg, ten einde te zes uren op den bepaalden tijd tegenwoordig te zijn. Hoewel door strijd, zorg, verdriet en spanning, krank en verzwakt, betoonde bij zich toch zeer opgewekt en moedig. Met Conrad Peutinger, een patriciër uit Auysburq, sprak bij vrij en vroolijk, eer bij naar binnen trad. 't Was reeds donker; de flambouwen waren aangestoken. Wederom was de zaal geheel gevuld; alleen ontbraken de pauselijke legaten, die vertoornd waren, omdat Luther andermaal zou verboord worden. Daartoe kwam het nu evenwel niet. Terwijl Luther's trolsche vijanden verwachtten, dat bij herroepen zou, trad de onversaagde strijder, hoewel bescheiden en nederig, voor den Rijksdag en den Officiaal, die de handeling leiden moest. Zoo mogelijk, was de belangstelling nog grooter dan den vorigen dag. Want nu zou de beslissing vallen. Het antwoord van den Hervormer werd met spanning verbeid. Zou de Reformatie in hare geboorte bezwijken voor de onbeperkte vorstenmacht, voor bet onweerstaanbare gebod en verbod van paus en prelaten, van keizer en stenden? Of zou het antwoord van Luther bewijzen, dat geen aardsche macht den loop van Gods Woord vermocht tegen te houden? Wij zullen het zien. Kalm, waardig, onbevreesd stond Luther andermaal voor Karel V. liet moeilijkste uur in zijn leven was geslagen. Daar sprak de Officiaal, de kanselier van den keurvorst van Trier, het woord, dat den geringen monnik van Wittenberg tot bet verbevenste antwoord uitlokte. „Martijn Luther!" zoo sprak bij, „gij hebt gisteren om uitstel gevraagd. Het had u niet moeten toegestaan zijn, want zulk een groot en geleerd doctor der H. Schrift, als gij zijt, moet altijd gereed wezen, om op elke vraag, zijn geloof betreffende, te antwoorden. Thans vraag ik u, of gij al uw boeken voor uw rekening wilt nemen en ze tezamen verdedigen of een gedeelte ervan herroepen. De vraag geschiedde in het Latijn en werd herhaald in hel Duitsch. Hierop antwoordde Lutiier op de onderdanigste, nederigste wijze. Bescheiden, zacht, gepast en gematigd, tevens vastberaden en blijmoedig klonk bet in duidelijke bewoordingendoor de groote zaal. Aldus sprak hij: „Verbevenste keizer! Doorluchtige Vorsten! Genadige Ileeren! Bij de barmhartigheid Gods bezweer ik Uwe Majesteit en uwe doorluchtige hoogheden om genadig de verdediging te hooren van de zaak, welk ik verzeker, dat rechtvaardig en waarachtig is." Hij verzoekt nederig verschooning, indien hij soms uit onwetendheid zondigde tegen de hofgebruiken, want bij is niet opgevoed in de paleizen der koningen, maar in de stilte van een monnikscel. Hij erkent daarop, dat bij deze boeken beeft geschreven. En op de vraag, of hij ze wil herroepen, begint hij zijti geschriften in drie soorten te onderscheiden, als vooreerst bevattende stichtelijke boeken, zelfs door de pauselijke banbul als onschuldig aangemerkt. Voorts heeft bij boeken geschreven tegen bet pausdom en de leer der pausgezinden; daarin heb ik aangetast hun valsche leer, bun slecht leven, bun schandelijk voorbeeld, djt de Christenheid bedroeft. Waardoor de Kerk van Christus naar ziel en lichaam was bedorven. De voorschriften en leeringen der pausen verstrikken de gewetens der geloovigen, pijnigen en kwellen hen, terwijl de schandelijke afpersingen van Rotnc den rijkdom en de schatten der Christenheid en niet het minst der Duitschers verzwelgen. De pauselijke wetten en leeringen moeten voorts als dwalingen erkend en als leugens behandeld worden, wanneer zij in strijd zijn met de leer der JI. Schrift en de gevoelens der Kerkvaders. Het pauselijk recht zelf bepaalt zulks. Eindelijk verklaart hij stukken geschreven te hebben tegen de verdedigers dei Itoomsche dwingelandij. Waarlijk dikwerf met grooter bitterheid, dan wellicht aan zijn ambt voegt. Maar hij kan ze niet herroepen, omdat hij alsdan zou medewerken om de ongerechtigheid zijner tegenstanders te bevestigen, waardoor hij oorzaak zou worden, dat zij de gelegenheid zouden aangrijpen om met nog grooter onmededoogendheid Gods volk te verdrukken. Evenwel erkent hij te kunnen dwalen. Hij is slechts een mensch, die stof en ascli is, en daarom moet hij verlangen, dat een ieder tegen zijn leer bedenkingen kan maken. Zooals de lleere Jezus, staande voor Kajaphas, sprak: ,.Indien ik kwalijk gesproken heb, betuig van hel kwade", (Joh. 18 : 23) zoo vraagt hij ook, dat hem zijn dwaling uit de geschriften der apostelen en profeten, uit het goddelijke Woord zal worden aangetoond. Hij is bereid, zoodra hij zal overtuigd zijn, zijn geschriften in het vuur te werpen en te veroordeelen. Dan zal hij herroepen, anders niet. Hij smeekt den Keizer niet toe te staan, dat de haat zijner vijanden een veroordeeling over hem zal brengen, die hij niet heeft verdiend. Luther had in de Duitsche taal gesproken, die Kakel V niet goed verstond en waarvan hij niet hield. Hem werd nu gelast zijn rede in het Latijn te herhalen. Luther was door het gedruisch en het indrukwekkende der vergadering, toen hij daar te midden der Vorsten sprak, zeer vermoeid en afgemat. En hoewel de geheimraad van den keurvorst van Saksen, die hem ter zijde stond en waken moest, dat tegen hem geen geweld zou worden gepleegd, zijn toestand bespeurende, tot hem zeide: „Zoo gij niet herhalen kunt, wat gij gezegd hebt, is het genoeg, doctor," nam Luther toch na weinige oogenblikken. het woord weder op en herhaalde in het Latijn met vuur de pas in het Duitsch uitgesproken rede, wat Frederik den wijze groot genoegen deed. Op 't geen geschied was, had zeker niemand gerekend. Er werd een korte beraadslaging gehouden, waarna Johaxn vo.\ Eck, in naam des Keizers, Luther toevoegde, dat hij om de zaak heen ging en de vraag niet had beantwoord. liet stond hem niet vrij, de zaak op nieuw te gaan onderzoeken; men wist toch, dat hij leeringen van ketters als Wicliff en Huss verkondigde en deze waren reeds sedert lang door de conciliën veroordeeld. Aan die besluiten te twijfelen ging niet aan. Immers zou God Zijn Kerk niet zoo lang in dwaling hebben gelaten. „Daartoe zijt Gij," sprak Von Eck, „niet ontboden. Van U wordt alleen een duidelijk en nauwkeurig antwoord verlangd. Wilt gij herroepen of niet? Ja of Neen?" En nu volgde zonder aarzeling Luther's antwoord. „Naardien Uwe verhevenste keizerlijke Majesteit en uwe doorluchtigheden van mij een duidelijk, eenvoudig en nauwkeurig antwoord verlangen, zoo wil ik er een geven, dat noch horens noch tanden zal hebben. Hier is het. Tenzij ik door getuigenissen der II. Schrift of door openlijke, heldere en duidelijke gronden en bewijzen overwonnen word, — want den paus en de conciliën alleen geloof ik niet, aangezien zij, als bekend is, meermalen gedwaald en elkaar weersproken hebben—• indien ik niet overtuigd word uit de plaatsen, door mij aangevoerd, zoo derhalve mijn geweten niet wordt gebonden door het woord van God zelve, kan en zal ik niet herroepen! Want het is onveilig en gevaarlijk en een christen ongeoorloofd in iets legen het geweten te handelen. God helpe mij. Amen." Hierop nam de OHiciaal nog eenmaal het woord en sprak Luther zeer heftig aan. Zeer zeker, om de vergadering, die als van den donder getroffen was, den indruk te ontrooven, door Luther's woorden op haar teweeggebracht. Karei. V, van den eersten indruk teruggekomen, zei: „Deze monnik spreekt onverschrokken en met ongeschokten moed.' 12 „Als gij niet herroept," zei de kanselier, „zullen de Keizer en de Stenden overwegen, welke maatregelen moeten genomen worden tegen zulk een on verbeterlij ken ketter." Lutiier antwoordde: „God helpe mij: ik kan niets herroepen!" Weder beraadslaagden de vorsten. Luther's vijanden vreesden het ergste. In stede van over hem te zegepralen door hem te verschrikken, was hij in de achting des volks hoog gerezen. De geringe monnik had overwonnen; het pausdom met zijne afdwalingen en ketterijen was doodelijk getroffen. Niets bleef het over dan door strenge édicten met vuur en zwaard Luther en zijn aanhang te vernietigen , zooals reeds met tienduizenden Waldensen, Albigensen, Wiclitïiten en Hussiten was geschied. Aan de onderhandelingen met Lutiier werd een einde gemaakt. Karei. V stond op. De kanselier sprak nogmaals: „De keizer verlangt van U, dat gij eenvoudig met ja of neen verklaart, of gij denkt te volharden in uwe leeringen, dan of gij een gedeelte daarvan wilt herroepen." Luther antwoordde: „Ik heb geen ander antwoord te geven, dan ik reeds gegeven heb. Hier sta ik, ik kan niet anders. God helpe mij. Amen!" De keizer ging heen, de vergadering ging uiteen. De kanselier sprak: De Rijksdag zal morgen opnieuw bijeenkomen om 's keizers gevoelen te vernemen." Laat in den avond werd Lutiier door twee keizerlijke beambten naar zijn woning teruggeleid. Niet weinigen dachten, dat bij uit het paleis naar de gevangenis zou gebracht worden, om straks het schavot te beklimmen. De volksmassa was zeer opgewonden. Luther stelde haar gerust. „Ik word naar mijn logement gebracht!" zei hij. Soldaten van 's keizers huis, Spanjaards, riepen hem na en jouwden hem uit. Zijn vijanden brulden van woede, omdat de ketter, hun prooi, hun niet als ter verscheuring overgegeven werd. Luther's verschijnen voor den Rijksdag was inderdaad een wereldhistorische gebeurtenis, een keerpunt ook in de geschiedenis dei' Reformatie. Het kon niet langer verbloemd, dat niet de paus en zijn trawanten, gesteund door al de aardsche machten, overwonnen hadden, maar de geringe monnik in zijn armoedige pij. Door een onwrikbaar vertrouwen op zijn God, was hij doof voor de vleiende lokstemmen, die hem uit zijn vastigheid trachten te voeren. Hij klemde zich eenig en alleen aan het Woord Gods, voor welks vrijmaking uit de kluisters der hel hij moedig en zelfverloochenend streed, om het straks in eigen taal aan het Duitsche volk als het heerlijkst voedsel voor de ziele aan te bieden. Hij was zich bewust, dat God de Ileere met hem opgetrokken was; dat het zwaard des Geestes, Gods "Woord, zoo kloek door hem gezwaaid, deugdelijk en onwederstandelijk was, en dat de waarheid, zoo lang in ongerechtigheid te onder gehouden, weer zou gepredikt worden, tienduizenden ten zegen. Groot was de overwinning, door Lutiier behaald, grooler dan hij zelf vermoedde. Vele vorsten en edelen waren voor de zaak der Hervorming gewonnen. De pauselijken keerden zelfs hun toorn tegen von Eck, omdat hij Lutiier had laten doorspreken en hem niet driest het woord ontnomen had. Lutiier was door de voorbede en het dankgebed zijner vrienden gesterkt. Spalatijn bezocht den zeer vermoeiden, afgemalten strijder Gods. Gedurende een samenspreking kwam een bediende binnen met een zilveren kan, gevuld met Eimbecker bier ter zijner verkwikking, uit naam van zijn meester. „Mijn heer," zoo sprak de dienaar, „noodigt U uit U met de/en drank te verfrissehen." „Wie is de edelman, die zoo genadig aan mij denkt?" vroeg Luther. Het was de oude hertog Erik van Brunswijk , een machtig heer en zeer pausgezind, die Luther beker en inhoud vereerde. „Het heeft zijne hoogheid behaagd, alvorens U den beker te zenden, zelf eerst van het bier te drinken," sprak de dienaar. Lutheh zei nu, na gedronken te hebben: „Naardien hertog Erik mijner is gedachtig geweest, moge onze Heiland Jezus Christus ook hem in de laatste ure van zijn aardsehe leven genadig gedenken !" Op den Keurvorst van Saksen, Frederik den wijze, had Litiikr's optreden te Worms een onuitwischbaren indruk achtergelaten. Hij was vastelijk besloten, ziclt de zaak der Hervorming krachtiger aan te trekken en Luther, waar hij kon en mocht, tegen zijn vijanden te verdedigen. 's Pausen legaat Aleander was bekommerd wegens den indruk, dien Lutiier had teweeggebracht. In den naderenden krijg van Kakel V tegen Frans I van frankrijk, hield hij den keizer het lokaas van den paus voor, die èn met dien koning èn met Karel bedriegelijk handelde, alleen slechts eigen voordeel zoekende. Ook Kakel besloot Luther aan zijn staatszucht op te offeren. Hij schreef den 19Jcu Mei een boodschap aan de Stenden, aldus luidende: „Als afstammeling der christenkeizers van Duilschland, der katholieke koningen van Spanje, der aartshertogen van Oostenrijk, der hertogen van Bourgondiè, die allen beroemd zijn geweest als verdedigers van het Roomsche geloof, ben ik vast besloten, het voetspoor mijner voorzaten te betreden. Een monnik, door zijn eigen dwaasheid op een dwaalspoor gekomen, is opgestaan tegen het geloof der Christenheid. Om zulk een goddeloosheid te bedwingen, wil ik mijn koninkrijken, mijn schatten, mijn vrienden, mijn lichaam, mijn ziel en mijn leven ten oiïer brengen. Ik zal nu den Augustijner Luther laten vertrekken, hem verbiedende ook maar de minste beroering onder liet volk te verwekken. Maar vervolgens zal ik met hem en zijn aanhangers als met hardnekkige ketters handelen, door excommunicatie, door interdict endoor alle maatregelen, die kunnen strekken om hen uit te roeien. Ik doe een beroep op de Stenden om zich in dezen als getrouwe Christenen te gedragen." Ivarel vergat, dat hij in Duilschland was, waar zijne macht uiterst beperkt was. Hij had den Rijksdag niet geraadpleegd en nu vond hij twee richtingen, die van hem en van elkander verschilden. De pauselijken, waaronder de keurvorst van Brandenburg zich bevond, benevens onderscheiden kerkvorsten verlangden, dat het vrijgeleide, Luther verleend, zou verbroken worden. „Even als IIuss moet hij verbrand en zijn ascli in den Rijn geworpen worden!" zoo spraken ze. De verraderlijke voorslag schijnt van Aleander te zijn uitgegaan. Karel zelf had in latere jaren spijt van dien niet aangenomen te hebben. „Ik beken," zoo sprak hij, „een grooten misslag begaan te hebben met Luther in 't leven le laten. Ik was niet verplicht, mijn woord jegens hem te houden. Deze ketter had zich vergrepen tegen een grooter Meester dan ik ben — legen God zelf. Ik had mijn woord mogen en moeten breken door hem om zijn opstand tegen God le strall'en. Zijn dood zou do ketterij in haar wieg hebben verstikt." Aldus Karel V, van wien ten onrechte meer Evangelische gedachten verbreid werden. Karel was later in het klooster to St. Juste een sombere dweper, die den priester als zijn God beschouwde. Gelukkig had hij Litiier's lot niet in zijn hand. Vandaar dat hij thans besloten was, zijn woord te houden, al was 't dan ook een woord, aan een ketter gegeven. De voorslag zelf boezemde den Keurvorst Frederik den wijze ontzetting en afschuw in. Zelfs Roomschgezinden, als George van Saksen, de gezworen vijand van den Hervormer, verklaarde, dat Duilschland's stenden de verkrachting van l vrijgeleide niet zouden dulden. Vierhonderd edelen waren bereid, het vrijgeleide met het zwaard te handhaven. Von Sickingen was gereed te handelen, wanneer de Rijksdag tot liet schenden van zijn beloften ging besluiten. Karei, vernam van den dreigenden geest en nam den boozen raad van Aleander niet aan. Hij zou gezegd hebben: „Al zouden eer en goede trouw uit de geheele wereld gebannen zijn , dan behooren die in de harten der vorsten een wijkplaats gevonden te hebben." Ook kan het zijn, dut hij door Luther in 't leven te laten, in hem een middel behield om Leo X in bedwang te houden. Aan Lither werd, zeer tegen den zin van Aleander, de tijd van drie dagen toegestaan, om zich te beraden. Ieder, die lust heeft, kan hem dan toespreken en vermanen. Op den 21'ten April werd Li ther voor een Commissie, in zijn zaak benoemd , ontboden. Tot dien dag was de belangstelling in zijn lot zeer toegenomen. Vele aanzienlijken bezochten hem. Allen wilden den merkwaardigen man, die door geheel Duitschland vermaard was, zien en een oogenblik toespreken. Zoo strooide Lutiier door zijn met zout besprengde woorden nog menigen zaadkorrel, die voor de Hervorming, vooral voor liet Koninkrijk Gods, rijke vruchten opleverde. Op zekeren dag reed een jeugdig vorst de plaats zijner herberg binnen. Het was de edele landgraaf Phimp van Hessen, die zoo zeer door Luther's woorden op den Rijksdag getroffen was. De vorst begaf zich terstond naar de kamer van Lither en vraagde hem, hoe 't ging. Lither antwoordde: „Ik hoop, genadige heer, dat alles goed zal gaan." „Ik hoor, dat gij leert", sprak Philip, „dat een vrouw haar man mag verlaten en een anderen man nemen, als haar eerste echtgenoot te oud is geworden." Lither zei ernstig: „Neen! genadige heer! wil zoo niet spreken." In vervoering drukte de Vorst hem de hand en verliet hem, voor zijn zaak gewonnen, die hij later zelfs met het zwaard zou verdedigen. De eerste samenkomst van de Commissie met Luther leidde tot niets. Lutiier verklaarde, dat Huss te Conslanz onrechtvaardig was ter dood gebracht, en zeide te zullen gehoorzamen, indien men hem niet wilde noodzaken, Gods Woord te verloochenen. Op den eisch, dat de Keizer en de Vorsten zijn schriften zouden onderzoeken en oordeelen en liij zich aan dat oordeel zou onderwerpen, wilde hij zulks toestaan, mits Gods Woord als maatstaf werd aangelegd. „Doet," zoo zei hij, „geen geweld aan mijn geweten, dat aan de II. Schriften gebonden en geketend is." Toen de keurvorst van Brandenburg daarop zei. „Zoo ik 11 goed verstaan heb, wilt gij geen anderen scheidsrechter aannemen dan de II. Schriften, doctor?" antwoordde Lither: „Juist zoo, en daaraan houd ik mij." Oo'c de laatste samensprekingen, waarin de aartsbisschop van Trier beproefde Li ther van zijn denkbeelden over conciliën en Kerk af te brengen, bewogen den Hervormer er niet toe. Op een van deze dagen was Cochlaeus, een hoogmoedig man, vol arglist bezig om Lutiier in een strik te vangen. Hij verlangde, dat Lutiier afstand zou doen van zijn vrijgeleide, ten einde met hem te redetwisten. Luther werd door een voortvarend edelman, Voli.rat von Watzdore, die den priester uit de kamer verdreef, uit deze moeilijkheid gered. Weder op een anderen dag zat Lutiier aan bij den discli, dien de aartsbisschop allen aanbood, welke de samenkomst hadden bijgewoond. Aan het einde stelde de kanselier van den aartsbisschop de gezondheid in van Lutiier. Het is bekend, dat deze zeer aangenaam en vroolijk in gezelschap was. De hervormer stond op om dezen dronk te beantwoorden; de wijn werd ingeschonken en Luther maakte, als naar gewoonte, het teeken des kruises boven zijn glas, toen dit plotseling brak en de wijn over (Je tafel vloeide. Sommige der verbaasde gasten zeiden: „Er moet vergil' in zijn geweest." Maar geen de minste ontroering was bij Lutiikr te bespeuren. Glimlachend zei liij: „Mijne heeren! deze wijn is niet voor mij bestemd geweest of zou mij niet goed zijn bekomen!" En een oogenblik later: „Dit glas was zeker bij het schoonmaken te spoedig in koud water gedompeld." Zoo toonde hij te zijn in het bezit van den vrede Gods, die zijn hart en zinnen bewaarde in Christus. Het doel van den aartsbisschop om toenadering te bewerken werd niet bereikt. De groote zaak liet zich niet door een maaltijd uit den weg ruimen. Te vergeefs poogde men nu van hem te verkrijgen, dat hij zijn zaak in handen van den Rijksdag zou stellen. Ook wilde hij ze niet overlaten aan de uitspraak van een Concilie. Zijn onafwijsbare eisch was geoordeeld te worden naar de H Schriften. Toen de prelaat tot Lutiikr zei: ,,Noem gij zelf een middel ter oplossing," antwoordde Lutiikr: „Hoogeerwaarde Heer! Ik weet geen beter dan dit van Gamauël: „Indien deze raad of dit werk uit mensehen is, zoo zal het gebroken worden. Maar indien het uit God is, zoo kunt gij het niet breken. Laat den keizer en de Stenden dit ten antwoord zenden aan den paus." De prelaat hernam: „Herroep dan ten minste eenige punten." Lutiieh was daartoe bereid, indien het maar niet die zouden zijn, welke het Concilie van Constanz had veroordeeld. De kerkvorst vreesde, dat het juist die punten waren, welke men wilde zien herroepen. En Lutiikr zei: „Ik wil liever mijn leven verliezen, liever armen en beenen afgehouwen zien, dan het zoo duidelijke en waarachtige Woord Gods verzaken." Op minzame wijze werd Lutiier aangeduid, dat hij kon vertrekken. Lutiier verzocht den prelaat voor hem hij den keizei' te bewerken, dat hij een vrijgeleide voor de terugreis verkreeg, wat de aartsbisschop hem toezei. Nu werd het zaak voor Lutiier om zoo spoedig mogelijk Worms te verlaten. Nauwelijks was hij weer rustig in het verblijf der Johanniter-orde gekomen of de kanselier van den aartsbisschop, die des keizers en een notaris verschenen hij hem, waarop de eerste het woord tot hem richtte, aldus sprekende: „Martijn Lutiier! Daar zijne keizerlijke majesteit, de keurvorsten, vorsten en stenden des Rijks u bij verschillende gelegenheden en op onderscheiden wijzen vermaand hebben tot onderwerping, doch steeds vruchteloos, ziet de keizer, in zijn hoedanigheid van voorstander en beschermer van het Roomsche geloof, zich verplicht de toevlucht tot andere maatregelen te nemen. Hij beveelt u binnen den tijd van een en twintig dagen huiswaarts te keeren, en verbied u onderweg, hetzij door prediking of in geschriften de openbare rust te storen. Het antwoord des hervormers was: „Gelijk het den Ileere behaagt, de Naam des Heeren zij geloofd!" Hij zag in, dat het kwaad ten volle over hem was besloten. Toch bracht hij bij monde der afgezondenen den Keizer en den Stenden zijn dank voorde toegevendheid, waarmede zij hem hadden aangehoord. Hij verklaarde slechts een zaak te begeeren: een Hervorming der Kerk naar de H. Schrift. Hij was bereid om in alles gehoorzaamheid aan den wil des keizers te betoonen en daarvoor was hem leven of dood, goed of kwaad gerucht hetzelfde, maar onder één voorbehoud: de vrije prediking van het Evangelie; want Paulus leert: „Het Woord Gods is niet gebonden!" Na van zijne vrienden afscheid genomen en zich in de eenzaamheid in God gesterkt te hebben, vertrok bij den 2Gstcn April uit 11'orms, vergezeld van zijn vrienden in een rijtuig door 24 heeren te paard omringd. Te Oppenheim wachtte hem het verlangde vrijgeleide in Stur.m, den keizerlijken heraut, en reeds den volgenden dag bereikte hij Frankfort. Luther was van IVorms vertrokken in de vaste overtuiging, dat de Hervorming der Kerk, de zaak des Heeren, zou zegepralen. Zich zeiven schreef hij de overwinning niet toe. Toch wist hij zich het door God daartoe verkozen werktuig. Het gebouw der pauselijke hiërarchie, sedert eeuwen opgetrokken op een zandbodem van dwaling, misleiding en verdichting, om niet nog erger te noemen, waggelde en werd met instorting bedreigd. Reeds hadden de Synoden van Bazel en Constant: de Conciliën gesteld boven het gezag der pausen. Luther ging verder. Hij plaatste met de heldenkracht des geloofs boven het gezag der conciliën de authoriteit der Heilige Schrift, en aanvankelijk behaalde hij, trots alle wereldlijke en kerkelijke machten, de heerlijkste overwinning tot zegen van millioenen naar licht en waarheid dorstende zielen. Deze zalige bewustheid leefde in zijn hart, terwijl hij zijn reis naar Wittenberg vervorderde, al kende hij ook de gevaren, die hem dreigden, en de machten der duisternis, die op hem aandrongen. Hij sterkte zich in den lleere zijn God, krachtig door de wetenschap, dat zijn strijd de strijd des Heeren was en gevoerd werd tot eere van den Naam zijns Gods. 2. Luther op den wartburu. Lettier was nauwlijks op Zaterdag 27 April te Frankfort aangekomen, of reeds den volgenden dag schreef hij aan Licas Cranacii, een vermaard schilder, zijn vriend, een brief, waarin hij een kort verslag van zijn wedervaren schelste. Hij zegt daarin: „Ik hod gedacht, dat Zijne majesteit wel vijftig doctoren te Worms zou hebben ontboden, om den monnik eens goed te overtuigen. Maar neen! . . . . Zijn dit uw boeken? — Ja! — Wilt gij ze herroepen? — Neen! — Goed, ga dan heen! Zoo is geheel do geschiedenis." Voorts wijst hij op een tijd van in stilte te lijden, en haalt Johannes 10 : 10 aan, dat hij eenigszins op zijn eigen toestand toepast. Ook gewaagt hij van den dag der verlossing, waarop wij het Halleluja zullen zingen. Hij reist nu door naar Friedbcrg, brengt daar een dag in stil nadenken door en schrijft aan Keizer Karei., wien hij tevens bedankt voor zijn vrijgeleide. Hij wil niet gaarne met oproermakers gerekend worden en zet nu uiteen, welke de grenzen zijn tusschen de gehoorzaamheid aan de Overheid en die aan God. Ilij beroept zich op God, den Kenner der harten, als zijn getuige, dat hij ten volste bereid is den keizer te gehoorzamen, zonder eenig voorbehoud, alléén Gods Woord uitgezonderd; want daarbij leeft de mensch. Ook aan de Rijksstenden richt hij een dergelijk schrijven. Van beide brieven werden door geheel Duitschlancl afschriften verspreid, en wat noodwendig 't gevolg ervan was: de verontwaardiging tegen den keizer en de geestelijke machthebbers werd algemeen. Te Friedbcrg zond hij den heraut Stlrm naar Worms terug, na hartelijk van dien man afscheid genomen te hebben. Daarop ging het over Gr tinberg naar Hirschfeldt, waar de abt der Renedictijnen aan liet hoofd van eenige ruiters hem te gemoet kwam, hem omhelsde en binnen de stad leidde. Veel eer werd alzoo aan een monnik bewezen, die door den dubbelen ban was getrolïen. Zoowel hier als te Eisenach moest hij prediken, hoewel het hem streng was verboden, 't Was in datzelfde Eisenach, waar hij voor meer dan twintig jaren in de straten met andere studenten had gezongen om brood te kunnen koopen. Verbazende ommekeer! De student was Dr. in de theologie en Hervormer tevens geworden en trotseerde de dreigende stormen, die rondom hem gierden. Want, na zijn vertrek uit Worms, was Alkander eerst recht gaan woeden, 't Scheen, of alle machten der hel tegen hem samenspanden. Zoozeer was alles veranderd, dat de Keurvorsten van Saksen -en van den Pallz spoedig de stad verlieten. En nu Luther's vrienden waren afgereisd, was 's pausen legaat meester van het terrein. Een édict, door dezen aan Kakel voorgelegd, werd nu aan den Rijksdag voorgelezen en aangenomen. Den volgenden dag, 20 Mei 1521, werd het uitgevaardigd. De keizer had zich naar de hoofdkerk hegeven en nu trad Aleander in het volle costuum zijner waardigheid op Karei, toe, knielde voor hem neder en bad hem om heide édicten: het eene iu 'tDuitsch, het andere in 't Latijn, te teekenen en met het Rijkszegel te verzegelen. En Karel zette onder die stukken zijn naam. Het édict werd gedrukt en alom verspreid. De pauselijke partij had alzoo de overwinning behaald en't begon er voor Luther moeielijk uil te zien. Het stuk luidde aldus: „Wij, Karel de vijfde, keizer van het heilige Roomsche rijk enz. enz. aan alle keurvorsten, vorsten, prelaten en anderen, wien het moge aangaan! Daar de Almachtige ons, voor de bescherming van het heilig geloof, meer koninkrijken en grooter macht heeft verleend dan ooit aan een onzer Voorgangers, hebben wij ons voorgenomen, alle middelen, die in onze macht zijn, aan te wenden, om te verhinderen, dat ons heilig Rijk door eenige ketterij besmet worde. En daar de Augustijner monnik Martijn Luther, in weerwil van onze vermaningen , als een onzinnige, de Heilige Kerk heeft aangerand en gepoogd haar te verwoesten, door geschriften, die van godslastering overvloeien; daar hij de onverbrekelijke wet van liet heilig huwelijk schaamteloos heeft geschandvlekt; getracht heeft de leeken aan te zetten om hun handen met het bloed der geestelijken te bezoedelen, en, alle gezag verachtend, onophoudelijk het volk tot opstand, scheuring, oorlog, moord, roof, brandstichting, en het geheele verderf van het Christelijk geloof aangezet heeft; daar deze mensch, met één woord, om niet te spieken van zijn veelvuldige andere slechte praktijken, in een stinkenden poel al de vuilste ketterijen van weleer bijeenvergaderd en daaraan nieuwe ketterijen van zich zeiven toegevoegd heeft, Zoo hebben Wij dezen Luther, die door alle vromen en verstandigen voor een dolzinnige of een van den duivel bezetene wordt gehouden, uit onze tegenwoordigheid weggezonden, en gelasten, dat, zoodra zijn vrijgeleide zal verstreken zijn, tot afdoende maatregelen zal worden overgegaan, om zijn dolle woede te beteugelen. Om deze reden verbieden wij u, onder bedreiging van de straflen, voor de misdaad van hoogverraad bepaald, na het voleindigen van genoemden termijn, genoemden Luther te herbergen, te verbergen, hem spijs of drank te verschaffen of hem met woord of daad, in 't openbaar of 't verborgen, op eenige wijze hulp te verleenen. Wij gelasten u voorts hem te vatten of te doen vatten, waar gij hem moogt vinden; hem onverwijld voor ons te brengen of hem in verzekerde bewaring te houden, tot gij van ons zult verstaan hebben, hoe gij met hem zult hebben te handelen, en tot gij het loon zult hebben ontvangen, dat uw ijver in zulk een heilig werk toekomt. Zijn aanhangers moet gij aanhouden, gevangen zetten en bun goederen verbeurd verklaren. En wat zijn schriften aangaat, gelijk het beste voedsel, als het met oen enkelen druppel vergift vermengd is, door elk verafschuwd wordt, hoeveel te meer moeten zulke boeken, die een doodelijk vergift voor de ziel bevatten, niet slechts verworpen , maar ook verdelgd worden! Gij zult ze daarom verbranden of op eenige wijze ganschelijk vernietigen. Alle schrijvers, dichters, drukkers, schilders, koopers of verkoopei's van aanplak- cedels, schrifturen of afbeeldingen, tegen den paus of de Kerk gericht, zult gij gevangen nemen, met lijf en goed, en naar welgevallen met lien handelen. En zoo iemand, van welken rang ook, ziel• mocht vermeten in tegenspraak te handelen met liet besluit van onze keizerlijke majesteit, gelasten wij, dat zulk een onder den Rijksban worde gelegd. Elkeen gedrage zich overeenkomstig dit besluit!" Ziedaar liet beruchte édict van Worms, door Keizer en Stenden goedgekeurd en uitgevaardigd. Lutiier's vijanden juichten. Zij rekenden zijn zaak verloren. De uitroeiing zijner ketterij was nu nog slechts eene kwestie van tijd. Maarzij vergaten, dat niet op den duur door zwaard en vuurdood beginselen als de zijne, aan GodsWoord ontleend, kunnen onderdrukt worden. Het Duitsche volk, welks vorsten door de listen van Aleander verdeeld waren geworden: vóór en tegen Luther of den paus, gevoelde het groote onrecht, tegen den Hervormer bedreven. Ondanks dit onrechtvaardig besluit van Keizer en Stenden, erkende het, dat Lutiier's zaak de ware was en de paus de nederlaag had geleden. De openbare meening was met Luther ; men rekende zijn tegenstanders niet in staat hem te weerleggen. Een streng oordeel ging over den Keizer en de keizerlijke omgeving. Met den groolsten smaad werd de laatste overladen. Algemeen eischte men de verwijdering uit 's keizers nabijheid van de vreemdelingen: van Glapio, Adriaan en anderen. De voormalige Franciscaner Joiiann Eberlin schreef de do Bondgenooten en deed daarin den eisch, dat alleen Duitschers den keizer zouden raden. In een vlugschrift, de Nieuwe Karsthans, twijfelde een boer aan 's keizers goeden wil en werd met een revolutie gedreigd. Lutiier begaf zich van Eisenach, niet naar Gotha en Erfurt, maar naar het dorp Möra, om daar zijn grootmoeder, zijn oom Heinrich Luther en andere betrekkingen te zien. Zijn vrienden reisden door naar Wittenberg. Alleen Amsdorff ging met Luther. Ook broeder Pezensteixer ging met hem. Daar in Möra bracht de Hervormer een aangenamen dag door. Zijn broeder Jacob ging een eind met hem, toen hij den Mei van zijn familie afscheid had genomen en verder naar Gotha trok. Hier naderde hij de plek, die in de historie voor altijd merkwaardig zal blijven. Het gezelschap trok om de Thuringer bosschen heen, den weg naar Waltershausen volgende. Nu kwam de wagen in een hollen weg, dicht bij de kerk van Glisbach, op kleinen afstand van 't kasteel Altenstein. Eensklaps werd een gerucht vernomen en schier onmiddellijk daarop wierpen vijf ruiters, vermomd en zwaar gewapend, zich op het viertal. Lutiier's broeder liep zoo snel weg, als maar mogelijk was. De voerman werd ter aarde geworpen. Een ander gemaskerde hield Amsdorff in bedwang. Niemand sprak een woord. De drie overige ruiters grepen Luther aan, trokken hem van den wagen, deden hem een ruitersmantel aan en zetten hem op een paard. De roovers sprongen fluks in den zadel, lieten alles in den loop en verdwenen in een oogwenk met hem in het bosch. Zij gingen eerst den weg naar Broderode en keerden langs een ander pad, weder, over verschillende wegen zich kronkelend, waardoor het onmogelijk was hen te volgen. Luther mocht straks een poosje rusten onder een beukenboom, waar hij, zeer afgemat, water dronk uit een bron, nog naar hem Lutherbron geheeten. Inmiddels was Jacor Luther naar Waltershausen gevlucht, waar hij 's avonds aankwam. Amsdorff was met den wagen naar II ittctibcrg gereden en alomme verspreidde zich door het land de tijding der oplichting van den zoo hoog gewaardeerden leeraar en broeder. De Roomsche partij verheugde zich zeer. Lutiier's vrienden weeklaagden over zijn treurig lot en vreesden het ergste. Reeds vernam men dc bittere klacht van Albrecht Dürer, die te Antwerpen Lutfier's ontvoering vernemende, uitriep: „O, God, is Luther dood, wie zal ons nu het heilig Evangelie zoo duidelijk prediken? O, alle gij vrome christenmenschen, helpt mij met kracht dien van Gods Geest vervulden man beweenen, en God bidden, dat Hij ons een ander door Zijn Geest verlichten leeraar zende." Maar Luther, dien we bij Lutherbron hebben laten rusten, was niet verloren, integendeel door God den Heere, die de harten der menschen leidt als waterbeken, gered. De Heere had na de bange worsteling, een plaats der ruste voor hem bereid; niet alleen voor Luther, maar ook voor de Kerk des Ileeren w3s zijne ontvoering ten zegen. Waar bracht men hem, die zoo afgemat en bedroefd was, henen? Laat ons zien. Zoodra de duisternis inviel en ze door niemand konden worden gezien, sloegen Lüther's geleiders een gelieel anderen weg in. Zij reden tot omstreeks een uur voor middernacht en kwamen aan den voet van een berg aan het Noordwestelijk einde van het Thuringerwoud, op welks top het in Byzantijnschen stijl opgetrokken bergslot Wartburg gelegen is. Is het voor de bouwkunst van hooge waarde, als sedert 1847 hersteld en met fresco's van Schwind versierd; hecht de Roomsche er aan, dat hier de heilige Elisabeth van Thuringen leefde, voor de zonen en dochteren der Reformatie is dit verblijf van Luther merkwaardig, waar hij tien maanden lang voor de nasporingen zijner vijanden verborgen was, zijn bijbelvertaling aanving en zich op nieuw toerustte om zijn grootsche roeping te vervullen! Langzaam stegen de paarden tegen den berg op. Ten laatste werden de poorten geopend ; Luther ging binnen en de slotpoorten sloten zich achter hem. Een der ontvoerders Burkhardt vox IIund, lieer van Altenstein, vertrok, een tweede, Johann von Berlepsch, slotvoogd van dezen burcht, geleidde Luther in het vertrek, dat hem huisvesten moest. IJij vond daar een volkomen riddercostuum en een zwaard. De drie anderen hielpen Luther zich ontkleeden. Hij toog zijn geestelijk gewaad uit en moest zich als krijgsman kleeden. Niemand mocht te welen komen, wie hij was en daarom moest hij haar en baard laten groeien. 11ij werd Jonker George genoemd en nu aan zich zeiven overgelaten. Overigens werd hij" van alles goed verzorgd. „Hier 1111 woonde Dn. Luther als St. Paui.us tijdens zijn gevangenschap te Rome", zegt Mathesius. Luther had te Worms het hoogtepunt van zijn meer openbaar leven bereikt. Sedert schittert het niet langer in die waarneembare kracht naar buiten; maar daarom stond zijn verborgen leven met God voor Gods kerk en het heil van 't Duitsche volk niet stil. Integendeel. Na H'orms toeft hij niet langer hij den uitwendigen bouw der Kerk, die reeds zooveel arbeids had gevraagd; van nu af werkt hij onafgebroken aan den groei van haar inwendig verborgen leven, opdat zij weder zal worden, wat zij moet zijn: een eere op aarde van den in den hemel verhoogden Middelaar. Er was zoo ontzaglijk veel te hervormen. Al waren de zaden der hervorming rijkelijk gestrooid, al waren de denkbeelden der reformatie wijd verspreid en diep doorgedrongen, toch waren vele uiterlijke vormen blijven voortbestaan; de eeredienst droeg nog geheel en al het karakter der pauselijke instellingen. Zelfs in Wittenbcrg scheen de priester aan het altaar, bij de consecratie van de hostie, de bekende transsubstantiatie te bewerken; monniken en nonnen legden er nog altijd kloostergeloften af; nog was het den geestelijken verboden te huwen; allerlei broederschappen van godsdienstigen aard bleven voortbestaan]; bedevaarten werden ondernomen; kortom de oude kerkvormen bleven voortduren, omdat de nieuwe ontbraken. Evenwel moesten die vormen komen, opdat ze symbolen zouden zijn van de veranderde denkwijze, welke zich op het terrein van het godsdienstig leven had vertoond. Mot Luther's verblijf op den Wartburg trad de Hervorming een nieuw tijdperk in. Zij scheen als geeindigd met zijn verdwijnen. Tot hiertoe had de geheele beweging zich rondom zijn persoon geconcentreerd; voorlaan zou zij onafhankelijker van hem haar weg gaan. De hervorming zou niet op Luther , maar op (iods Woord alleen steunen en gegrond zijn. De waarheid alleen, door hem gepredikt, moest vrijmaken. Een mensch kon zulks niet. Allerlei verhalen aangaande Luther verbreidden zich. Velen geloofden, dat hij een gewelddadigen dood was gestorven. Men had zijn lijk gezien, van dolksteken geheel doorboord. Dit stemde velen tot droefheid, anderen tot het voornemen omzijn dood te wreken. Rome s aanhangers begonnen de woede des volks te vreezen. Zij vreesden den toorn der verbitterde menigte. Aleander, de snoode legaat, was bekommerd. Ulrich von Hutten en anderen wekten de verontwaardigden op om het zwaard te gebruiken. Openlijk werden Karkl V en de legaten beschuldigd, de geheele bevolking nam het voor de zaak van den geliefden leeraar op. Te Wittenberg treurden Luther's vrienden; vooral de edele Melanchton, de beroemde geleerde, Luther's boezemvriend. Hij, de grondlegger van de zuivere schriftkennis aan Wittenberg's universiteit, was Luther's medearbeider geworden; en, gevormd dooi' de grondigste studiën, was hij het middel om in den schoonsten stijl, aan de klassieken ontleend, met de volle kracht der waarheid het gezag der kerkvergaderingen voor Gods Woord te doen bukken. Melanchton en Luthkr vulden elkander aan; zij verschilden in zoo menig opzicht, maar vonden overeenstemming voor het groote doel, door beiden beoogd. Welk een vreugde voor den zachtmoedigen, nederigen Melanchton, toen hij hoorde, dat Luthkr leefde, dat hij in veiligheid was! Maar Luthkr was gevangen en onder den rijksban. Deze overweging stemde tot vreeze en beduchtheid. In de Nederlanden vloeide reeds het bloed dei- martelaren. In Duitschland echter was de arm des keizers niet krachtig genoeg om den voortgang van liet werk te verhinderen. Het geloof, dat Luthkr wel veroordeeld was, maar niet weerlegd had kunnen worden, was algemeen. Zelfs stond de aartbisschop van Maintz niet toe, dat de Franciscaner monniken tegen Lither predikten. Binnen Wittenberg waren de gehoorzalen der professoren te klein om de scharen van studenten te kunnen bevatten. Intusschen leefde Lutiier, als ridder Gkorge , vrij binnen de muren van het kasteel. Hij mocht zich overal begeven, maar niet buiten deze muren. „Als gij mij kondet zien," schreef hij aan Mki.anchton, „zoudt gij mij voor een oorlogsman houden en mij moeilijk herkennen." Aan Spalatijn schreef hij, gedagteekend van het eiland Patmos: „liid voor mij, uwe gebeden heb ik noodig. Ik bekommer mij niet over 't geen men van mij in de wereld zegt. Ik heb nu rust." Luthkr werd op den Wartburg geheel onttrokken aan den strijd tegen allerlei uitwendigheden ; hij kon nu geheel voor het geestelijk leven der Christenen bezig zijn. Ook was hij aan den wierook der vleierij ontrukt en daardoor voor ijdele zelfverheffing meer dan vroeger beveiligd. Hij leerde in ootmoed met de zaak des lleeren: de hervorming, verkeeren en zelf drong hij dieper door in de kennis der Christelijke waarheid; te gelijkertijd werd in hem de begeerte om dienovereenkomstig te leven en te handelen versterkt locli was aan de andere zijde zijn verblijf op het slot voor hem een zware beproeving. Hij miste zijn Wittenbergsche vrienden, zijn gezegenden werkkring en zijn geliefde hoogeschool. De ruw schoone omgeving van het bergslot kon hem dit gemis niet vergoeden. Niet zelden was hij somber gestemd en leed hij naar ziel en lichaam. Gelukkig kreeg hij weldra verlof tot het houden van briefwisseling, zooals liij sclircef „uit liet rijk der lucht en der vogelen." Dit vergoedde hem meer dan het dwalen door bosschen en over velden of liet deelnemen aan de jacht. Soms begon het hem te berouwen, dat liij zich in 11 onns zoo edelmoedig had gedragen. Ja, zelfs de dood door de hand van zijn aartsvijand, hertog George van Saksen, scheen hem wenschelijker dan aldus weg te kwijnen. Hierbij kwam, dat er een hevige gisting onder het volk van Duitschland werd waargenomen. Die te bedaren, zou juist een taak zijn, voor hem berekend. Maar daarvoor was zijn persoonlijke tegenwoordigheid noodig. 11ij schreef den 29«ten Mei '1021 aan Mei.anchton : „Als de paus iedereen aanvalt, die met mij van 't zelfde gevoelen is, dan moet in Duitschland een oproer losbarten, en, hoe eer hij het beproeft, des te spoediger zullen hij en de zijnen te gronde gaan en zal ik wederkeeren. God ontsteekt de geesten der schare en de harten des volks in zulk een mate, dat het onwaarschijnlijk is, dat de zaak met geweld zal kunnen onderdrukt worden, of, als men ze begint te onderdrukken, zal zij tienmaal grooter worden. Duitschland heeft een menigte Karsthansen." De juichtoon, door priesters en monniken over Luther's verdwijning aangeheven, veranderde spoedig in angst en schrik over de dreigende houding van het om Luther's leven bezorgde en toornende volk. De stemming werd zoo ongunstig, dat zelfs Aleander vreesde en men aan den aartsbisschop van Mainlz schreef om toortsen te ontsteken, teneinde in de gansche wereld tot in de donkerste hoeken naar Luther te zoeken en hem terug te geven aan het volk, dat zoo zeer om hem roept. Hoe was Mei.anchton verblijd, toen hij vernam, dat Lvther nog leefde. Luther , aan wien zijn ziel hing, gelijk die van Jonathan aan Da vin. Luther, door wien hij was ingeleid in de heilige theologie, wier rijkdom sedert zijn geheele hart had verheugd. Luther, wiens medearbeider hij was geworden en die in hem, Mei.anchton, als hellenist en welhaast als godgeleerde, zijn meerdere had gevonden. Zelden hebben twee mannen, tot een gewichtig werk geroepen, elkander zoo aangevuld, elkander zoo begrepen, elkander zoo bemind, elkander zoo behoed. En, merkwaardig voorzeker, 't édict des keizers scheen krachteloos te zijn. liet volk schaarde zich rondom den heldhaftigen hervormer, die zonder vreeze de goede belijdenis voor den Keizer en de Stenden had afgelegd. Het wist, dat Luther bereid was te herroepen, als men hem wilde of kon wederleggen. Ook dat niemand zich daaraan had durven wagen. Lutiier gevoelde zich nu geroepen, om opbouwend te werk te gaan. Hij schreef een schoon antwoord op den aanval van Jakob Latomus, een Leuvensch godgeleerde, die de veroordeeling van Luther door de faculteit van Leuven verdedigd had. Ook gaf hij, die nog had gehoopt, dat de Parijsche Universiteit een gunstig oordeel over hem zou vellen, den aanvallenden arbeid op, terwijl Mei.anchton op uitnemende wijze de door de Sorbonne veroordeelde thesen verdedigde en met eene scherpe voor- en slotrede, voorzien van losse aanteekeningen, in het licht deed verschijnen. Als ophouwenden arbeid gedurende Luther's verblijf op den Wartburg verkreeg de christelijke gemeente de Duitsche bewerking van zijn uitlegging der Evangeliën en Epistelen. Ook zond hij een Duitsche vertaling van zijn predikatiën in het licht. Zoo gaf hij een preek over „de Tien melaatsehen" en een uitlegging van „den 3~si111 psalm" aan het arme hoopje, zooals hij zijn gemeente in Wiltenberg noemde. Maar bovenal blonk zijn practische arbeid op den Wartburg uit in de vertaling der IL Schrift in het Duitsch. Laat ons juist zijn en zeggen, dat die arbeid daar en wel met de vertaling van het N. Testament werd aangevangen. Het geheele, zoo omvangrijke, werk duurde ongeveer twaalf jaren. „De ure was gekomen, in welke de Hervorming, in steile van bloot een theologisch vraagstuk uit te maken, het leven, het alles zou worden voor het volk en toch was he machtig werktuig, dat het middel moest zijn om deze wondervolle ontwikkeling tot stand te brengen, nog niet aanwezig. Dit werktuig, dat Semdwas om het tiotsche gebouw van Rome met de felste slagen te tretren, zijn muren t doen vallen, den geduchten last des pausdoms, waaronder de Kerk verpletterd j.ei ' l,f( ,e terpen f" aa» J'et gansche menschelijk geslacht een schok te "even k'istéel^v m den u" // "' da^"6evoeld Zül1 worden »dit werktuig zou uit het oudé kasteel van den T\artburg voortkomen en denzelfden dag aan de wereld geschonken worden, op welken aan de gevangenschap van den hervormer een einde°kwam." it gezegend werktuig was de vertaling van het Woord Gods uit de oorspronkejve talen in het Duitsch. Daartoe gevoelde Lutheii zich geroepen. Gelijk de Ileere JOHA.NNES naar latmos had gevoerd om de Openbaringen te schrijven, was door em Llthkr naar den Martburg geleid, om voor de gemeente het Woord te vertolkenm de taal „waarin zij geboren was." En hiermede zou hij de taak voltooien kennelijk door God hem opgelegd. Immers het Woord Gods had hem /elf vrijgemaakt van de dwalingen der Kerk, der hiërarchie en der traditie, van de sofistenjen der Scholastiek en de bindende macht van eenig menschelijk gezag. En met T rr UTHER dezelfde vrijmaking in Gods mogendheid schenken aan mocht vallen 7 ^ t" V°lken ,Ul voorrecllt in l,un eigen taal te beurt mocht vallen „O, zoo nep hij uit, „dat dit ééne boek bestond in iedere taal- dat liet in elks hand, voor de oogen en ooren en in de harten van alle menschen gevonden werd. De Schrift zonder eenige uitlegging, dat is de zon, van welke alle leeraars en uitleggers hun licht ontvangen." Die taal was een schoone veelbeteekenende profetie, in de 19*> eeuw tot heerlijke vervulling gekomen' Merkwaardig is 't, gedurende den tijd van arbeid, op den Wartburg aan deze vertaling besteed, Luthers gemoedsgesteldheid waar te nemen. In alles wat zich egen hem of liever tegen den voortgang van het hervormingswerk verheft herkent h.j Satans tegenwerking en bestrijding. Als kind zijner eeuw, gelooft Swel degelijk aan zichtbare duivelversehijnmgen. Zij veroorzaken hem angst en schrik in iet hart. Ja liet scheen soms, of de held van Worms door den Engel des kwaads overwonnen werd. ^\ ij behoeven deze geestelijke zwakheid van Lutiier niet te verzvyijgen, al zijn de verhalen, die hierover in omloop gingen, niet alle of alle weinig te \ er trouwen en zeer zeker sterk overdreven. Op kerkelijk-politiek terrein stierf den men December Leo X, die zijn banbliksem te<*en rilEH zo° ,el !a<1 geslingerd. Hem volgde op, Adriaan Florisz. van Utrecht oermeester van K.vnEi. y, die te vergeefs poogt de Kerkte hervormen zonder hier, wiens vijand hij zich in zware vervolgingen betoont. Ook op staatkundig terrein kwam er afleiding. Karei. V geraakte eerst in Spanje m moeilijkheden, zoodat hij Duitscltland verlaten moest en zich over de Pvreneën egeven. En in 't najaar barstte de eerste zijner oorlogen met Frans I van Frank- ■]L nUlt; ;, Z00J lj|ee V00'' hem geen gelegenheid over om zich met de vervolgingen in Duitschland sterk in te laten. Eindelijk dreigde een inval van sultan Soumin den erfvijand der Christen beid, in Hongarije. Het werk der Hervorming stond dan ook met stil Li iiier arbeidde met ijver en inspanning aan de overzetting des N. Testaments i de Uuitsche taal. Daarom trachtte hij zich met de grootste nauwkeurigheid op < e hoogte te brengen van de volkstaal en daaraan is het te danken, dat hij een In n . T ,'eert gebraclit' «waarin de geest des Iiijbels door den -enius der Duitsche taal schijnt wedergeboren en zoo vereenigd, dat zij elkander hun eigenschappen mededeelen en elkanders kracht verhoogen. Daarbij wist hij de taal dei Saksische kanselarij, die hij na nauwkeurige vergelijking met andere dialecten voor zijne overzetting koos, zoo te verheffen en algemeen te maken, dat zij nadien lijd de schrijftaal van Duitschland werd." i>i uier werd in den nazomer van 1521 geprikkeld door de lichtzinnige handelingen van Albrecht van Maintz, die opnieuw, alsof er niets was voorgevallen, in 1Falie den zoo zeer bestreden aflaathandel liet drijven. li uier toornde op den Duitschen primaat. Hij liet zich door niets terughouden. „Ik zal niet rusten," schreef hij aan Spalatijn, voor en aleer ik den afgod van Maintz en zijn bordeel te llalle zal hebben aangegrepen." Reeds op den n0_ vember was zijn geschut behoorlijk geladen in een geschrift: Tegen den nieuwen afgod te Ha 11e. 'Ie vergeefs poogde de aartsbisschop Lvtiier te bewegen om zich stil te houden. Li tiier schrijft hem een hoogst ernstigen, dringenden brief van den volgenden inhoud: „Uw keur vorstelijke Hoogheid heeft te Holle den afgod hersteld, die het geld en de zielen van arme christenen verzwelgt. Gij denkt misschien, dat ik thans machteloos ben en dat de keizer gemakkelijk de stem van den armen monnik zal kunnen smoren. Maar weet, dat ik de plichten, die de christelijke liefde mij oplegt, vervullen zal, zonder de poorten der hel te vreezen, en dat ik nog veel minder den paus, zijn bisschoppen en kardinalen zal ontzien. Daarom is het" mijn ootmoedige bede, dat Uw keurvorstelijke Hoogheid zich den aanvang dezer zaak gelieve te herinneren, hoe namelijk uit een kleine vonk een vreeselijke brand is ontstaan. De geheele wereld was destijds óók in een staat van rust en zekerheid. )e ai me bedelmonnik, dacht men, die zoo zonder iemands hulp den paus wilde aantasten, is voor zulk een onderneming te zwak. Maar God hielp dien monnik, on nu veroorzaakt hij den paus meer werk en zorgen, dan deze ooit ondervonden beeft, sedert hij zich in den tempel Gods had geplaatst om geweldenarij te oefenen over de Kerk. Deze zelfde God leeft nog; daaraan twijfele niemand. Hij zal wel een kaïdinaal van Maintz weten te weerstaan, al ware die ondersteund 'door vier keizers; want het behaagt Hem bovenal de hooge cederen om te houwen en de trotsche Pharao's te vernederen. Ik geef alzoo Uw Hoogheid bij dezen mijn brief te kennen, dat, indien de afgod der aflaten niet wordt neergeworpen, ik in de gehoorzaamheid aan Gods bevel Uw Hoogheid in het openbaar zal aantasten, zooals ik den paus heb aangetast. Dat Uw Hoogheid zich dan gedrage naar mijn raad! Ik zal gedurende veertien dagen op een gunstig antwoord wachten. Geschreven in mijn kluizenarij, op Zondag na St. Catharinadag 1521. Van Uw keur vorstelijke Hoogheid de getrouwe en gehoorzame dienaar Martijn Lüther." Lutiier zet ook den kardinaal-aartsbisschop daarover terecht, dat bij de priesters, die in 't huwelijk getreden waren, wilde dwingen, hun vrouwen weg te zenden en' sommigen m de gevangenis had doen werpen. Dit was geschied door een prins dei Kerk, die berucht was om zijn minnarijen. Hij slingert hem de scherpe woorden m t aangezicht: „Als dit niet wordt ingetrokken, zal zich een stem verheffen uit bet Evangelie en zeggen, hoe goed het den bisschoppen passen zou, dat zij eerst hun hoeren wegjoegen, eer zij vrome vrouwen van haar echtgenooten scheidden." \\at er omging in de ziel van den aartsbisschop, kunnen we bevroeden. Toch was liij verstandig genoeg om den toestand juist in te zien. De hoogstgeplaatste priester van Duitschland vernederde zich voor den gevangene op den Wartburg. Reeds den December 1521 ontving Luther het volgend schrijven van den prelaat: „Waarde Doctor! Ik heb uw brief ontvangen en gelezen en hem ook gunstig opgenomen. Echter vermeen ik, dat de aanleiding, welke gij geloofdet te hebben om mij zulk een brief tc schrijven, reeds sedert lang niet meer bestaat. Ik wensch mij met Gods hulp, te gedragen als een vroom bisschop en als een christelijk vorst en ik erken gaarne, dat ik aan de goddelijke genade behoefte heb. Ik weerspreek ook niet, dat ik een zondaar ben; iemand, die aan zonde en dwaling onderworpen is en ook dagelijks nog zondigt en dwaalt. O neen! ik ben overtuigd, dat ik, buiten Gods genade, onwaardig en ergerlijk slijk ben, evenals andere menschen, indien niet nog in grootere male. Ik wilde, bij het beantwoorden van uw brief, deze stemming des gemoeds niet verbergen _ gelijk ik zeer verlang U, om Christus' wil, alle vriendschap en goedwilligheid te betoonen. Ik weet zeer wel, hoe ik een christelijke en broederlijke vermaning ontvangen moet. Geschreven met mijn hand, Albert." Tengevolge dezer briefwisseling bleef Luther's geschrift in portefeuille. Het werd eerst later, veel later onder den titel: „Der Abgott zu Halle" 1521—1542, te Bonn in 1877 uitgegeven. Albrecht's zwakheid, door Luther niet vertrouwd, kon de achting van den hervormer niet verwerven. Liever had hij met kloeke tegenstanders dan met zulke zwakkelingen te doen. Intusschen \ ei lang(lo Luther naar zijn vrienden te I\ tttenbayj. Ilij ondernam dan ook het waagstuk, om ondanks het vloek vonnis der Sorbonne in krijgsmansgewaad, alleionveiwachts en natuurlijk zonder voorkennis van den keurvorst, zich derwaarts te begeven. Niemand had hem herkend. Zoo kwam hij in de stad, waar hij zich naar het huis van Amsdorff begaf. Daar werden ten spoedigste in' alle stilte zijn vertrouwdste vrienden bijeengeroepen. Ook en dit spreekt wel van zelf, Melanciiton. Zijn tegenwoordigheid moedigde aan, om den geest van ongeduld en eigenwilligheid te weerstaan; bij zelf werd verblijd over den voortgang van de zaak der Reformatie en dankte God met de broederen, waarna hij verkwikt en versterkt door zooveel goeds zich weder naar den Wartburg begaf. De Hervorming, voor wier afdoende verzorging Lutiier door den arbeid aan zijn bijbelvertaling waakte, ging vooruit, niettegenstaande de belemmering van de vorsten, zelfs van hen, die haar niet ongenegen waren, ondervonden. Nu eenmaal de geesten ontwaakt en genoegzaam voorgelicht waren, kwamen ook anderen te voorschijn om verkeerde toestanden te veranderen en inzettingen, tegen Gods geboden strijdende op te heffen. Reeds spoedig na den Rijksdag te 1 Vorm* hadden eenige aan de Hervorming vijandige priesters een van Luther's aanhangers, Johannes Draconitls, in den ban gedaan. Tegen deze priesters was geweld bedreven, 't welk dooi- Luther volstrekt Jiiet goedgekeurd werd. Dit ging evenwel voorbij. Door Gabbiël Zwillixg, een ijverig kapellaan van het Augustijner klooster te Witlenberg, werd de aanbidding van het sacrament des altaars bestreden. Ook het communiceeren van den priester alléén. Het eei^ste is afgoderij, het laatste zeker zonde. Zoo geschiedde de eerste aanval tegen de mis. Niettegenstaande de prior van 't klooster tegenstand bood en zelfs keurvorst Frederik ontstemd was over dezen nieuwen strijd: voor of tegen de mis, onderzochten eenige doctoren de zaak nader en brachten den 20stcn October 1521 een rapport aan den keurvorst uit, waarin op de dwalingen in het leerstuk van de mis werd gewezen. Meeanciiton gaf vijf en vijftig stellingen in het licht, die de gemeente geheel op de hoogte der zaak stelden. Hij schreef: „Evenals het opzien naar een kruis, niet is een goed werk volbrengen, maar bloot het beschouwen van een teeken, dat ons aan Christus en Zijn Evangelie herinnert, zoo wordt ook door ons, die 's lleeren Avondmaal houden, uit dien hoofde en in die handeling zelve geenszins een goed werk volbracht, maar wij bedienen ons dan bloot van een teeken, dat ons herinnert aan de genade, die ons in Christus geschonken wordt. Maar hierin ligt het onderscheid. De symbolen, die door menschen zijn uitgedacht, herinneren ons alleen aan hetgeen zij voorstellen, terwijl de teekenen, die ons van God geschonken zijn, ons niet slechts aan de beteekende zaak herinneren, maar ons ook in onze harten de verzekerdheid geven van Gods genadigen wil. Er is maar één offerande, maar één voldoening: Jezus Christus. Jiuiten Hem is er geen offerande en geen voldoening. Dat de bisschoppen vervloekt zijn, die de goddeloosheid der mis niet tegenstaan. Keurvorst Fkederik was verbaasd. Te vergeefs zocht hij, zonder geweld, den voortgang te stuiten. Tegen de waarheid vermag de bedachtzame afwachting van den vrome niets. Evenwel hield Fr kd krik door zijn vorstelijken invloed de mis, hoewel deze inwendig zwaar gekwetst was, nog voorloopig in leven. Vervolgens richtte broeder Gabriël tegen het monnikenwezen zijn wel gerichte slagen. Niet omdat dit de krachtigste steun is der hiërarchie, maar omdat het is tegen Gods gebod. „Niemand," zoo sprak hij , „geen enkel bewoner der kloosters houdt de 'geboden Gods. Niemand kan behouden worden in de monnikskap. Een ieder, die in een klooster gaat, komt er binnen in den naam des duivels. De geloften van kuischheid, armoede en gehoorzaamheid zijn tegen het Evangelie." Aanleiding tot dezen kruistocht des geestes tegen de kloosters gaf Barthoeomeus Berniiarm, gewoonlijk Feldkirciien geheeten, thans proost in Kemberg. Deze trad kort na Lutiier's komst op den Wartburg in het huwelijk. Andere priesters volgden hem op dien weg. „Pausen noch Kerkvergaderingen " zoo sprak hij, „kunnen der kerk eenig gebod geven, waardoor lichaam en ziel in gevaar worden gebracht." Geèn hervorming heeft zoo zeer de zedelijkheid bevorderd, als die, waardoor de priesters in het huwelijk konden treden. Feedkirchen bleef ongemoeid, omdat keurvorst Frederik weigerde de rol van politieagent te spelen. Seidler, die onder de macht stond van hertog George , stierf in de gevangenis. Maar als de priesters mochten huwen, hoe stond het dan met monniken? Dertien Augustijner monniken gaven het antwoord op die vraag. Zij legden hun ordegewaad af en droegen voortaan burgerkleeding. Sommigen volgden de lessen der universiteit om zich voor het predikambt te bekwamen, de anderen trachtten door werken aan den kost te komen. Een, die het handwerk van schrijnwerker verstond, vroeg bij den magistraat om het burgerrecht en trad in het huwelijk. Zoo naderde ook het monnikenleven zijn ondergang. De loop der gebeurtenissen leidde er heen, dat ook deze menschelijke instelling van eigenwilligen godsdienst nader zou worden onderzocht. Men kwam evenals Luther vroeger, tot hetzelfde resultaat, dat het ieder vrij stond in het klooster te blijven of het te verlaten. Voorts werd liet bedelen door de monniken afgekeurd en werden de missen voor geld afgeschaft. De best onderwezen monniken moesten zich aan den predikdienst wijden. Alleen was de mis zelve nog niet afgeschaft. Carlstadt begon met eenige zijner vrienden het II. Avondmaal naar de instelling van Christus, als een verkondiging van 's lleeren dood voor de zondaren, onder beide teekenen te vieren, waardoor aan de mis den genadeslag werd toegebracht. Tevens was ook bij in bet huwelijk getreden. De Raad en de Universiteit van Wittenberg hadden de nieuwe wijze van Avondmaalsviering bekrachtigd. Met deze enkele daad was in de macht van den priester krachtig ingegrepen. Zoo schreed de Hervorming voort. Voor die haar toegedaan waren, was de paus van zijn hoogte geworpen, de aflaat verhinderd, de mis had opgehouden, de priester trad in het huwelijk, de monnik keerde in de maatschappij terug of diende de Kerk op geestelijke wijze. Van Maria werd schier niet gerept. De Heilige Maagd werd niet meer aangebeden. Gods Woord werd in de landstaal overgezet, gelezen, geloofd, gepredikt en door duizenden aangenomen. 3. De Zwickauer Profeten*. Lutiier komt weder te Wittexberg. Dikwerf was het hart van Lutiier op den Wartburg brandende in hem, want niet alles, wat plaats vond, geschiedde naar zijn wensch. Dat de mis aangevallen werd, dat priesters in het huwelijk traden, dat monniken hun kloostergeloften verbraken, lag in de ontwikkeling der Hervorming en was overeenkomstig met de II. Schrift. Toch was langzaam, zacht ontwikkelen bij hem de goede weg, van alle geweld was hij afkeerig. Zijn driedaagsch verblijf te Wittenberr/ was eerst genoegzaam geweest om alie gewelddadige verandering te stuiten. Maar nu bij eenmaal weder op den Wartburg was, moest bij veel aan anderen overlaten. Het groote beginsel, door Lutiier zoo zegevierend gehandhaafd, dat de II. Schrift alleen als regel van geloof en leven zou heerschen, werd niet door allen, die aan de zijde der Reformatie stonden, erkend. Er waren er, die meenden, dat het werk der hervorming op andere wijze moest voltooid worden. Zij beweerden, dat zij door den Geest Gods zelf, persoonlijk, zonder den Bijbel, onderwezen werden. Zij betwistten den regel, om zich geheel en alleen aan den Bijbel te houden. Voor hen was de II. Schrift niet al genoegzaam, en zoo verlieten zij het eenige terrein, waarop zij met geloovig vertrouwen vermochten Rome te bestrijden. Al spoedig vertoonden zich dwepers, die de studie verachtten en zich op voorgewende openbaringen verlieten, ja, die boven alles hoogelijk verhieven. Zekere Nicolaas Storck, een lakenwever, deelde mede, dat de engel Gabriël hem 's nachts verschenen was en hem o. a. gezegd had: „Gij zult op mijn troon zitten." Bij hem voegde zich een gewezen student, zekere Markus Stubner, die de studie had vaarwel gezegd, naardien hij van God onmiddellijk de gave om de II. Schrift uit te leggen, had ontvangen. Bij ben voegde zich nu Markus Thomas en een vierde, Thomas Munzer, een dweepziek drijver, die eenige orde en leiding aan de nieuwe secte gaf. Al ras had Storck zich, in navolging van Jezus, twaalf apostelen en twee en zeventig discipelen gekozen, en deze verkondigden het optreden van nieuwe apostelen en profeten. Deze profeten gebruikten voor hun doel zeer gezwollen uitdrukkingen en traden met dreigingen en donkere beschouwingen, als om de menigte schrik aan te jagen, plechtstatig op. Het: „Wee, wee, wee!" klonk gedurig uit hun mond. „Binnen vijf of zes jaren zouden schrikbarende verwoestingen over geheel de wereld komen. De bisschoppen, die goddelooze overheerschers der christenheid, zouden nedergeworpen worden. De Turk, die vijand der christenheid, het schrikbeeld voor de Duitschers, zal een inval in het Rijk komen doen en alle priesters: gehuwde en niet gehuwde, zonder onderscheid, dooden. Dan zal God een koninkrijk oprichten en Storck niet het oppergezag hekleed worden en de heiligen zullen over de volken hecrsehen. liet zal zijn één geloofden één doop. De dag, de groote dag des Heeren is aanstaande! liet einde der wereld nadert! Wee, wee, wee!" Ook verklaarden zij den Kinderdoop voor afgeschaft en lijfden hun volgelingen door een nieuwen doop in de nieuwe kerk, die zij de Kerk Gods noemden, in. De ineenstorting van het werk, door Litiikr en de zijnen met zoo groote inspanning gedurende vier jaren tot stand gebracht, gepredikt en onderwezen, stond voor de deur. Tegen de nieuwe openbaring van de aloude ketterij der Montanisten en van later tijd moest de hervorming wel krachtig opkomen. Zoo deed Nikolaas IIausman binnen Zwiclcau, die zich niet door de brommende taal der valsche profeten liet meeslepen, maar er zich krachtig tegen stelde. Al spoedig begon het viertal revolutionaire stellingen te verkondigen. Er braken ongeregeldheden uit. Het openbaar gezag wierp de belhamels in de gevangenis, waarop de verbitterde profeten zich naar Wittenberg begaven, waar zij den 27^"December 1521 aankwamen. Zij vonden er voor het oogenblik ten gevolge van de bestaande onrust en ontevredenheid een vrij welkome ontvangst. Zij meldden zich aan bij de professoren der Universiteit. „Wij zijn van God gezonden, om het volk te onderwijzen. Wij hebben bijzonderen omgang met God gehad en weten, wat er zal geschieden. Wij zijn apostelen en profeten en beroepen ons op Dit. Luther." Verbazing greep de hoogleeraren aan. „Wie heeft u gemachtigd om te prediken?" vraagde Melanchtonaan Stubner , den gewezen student, nu een der profeten. „De Ileere onze God!" antwoordde deze. „Hebt gij ook iels geschreven?" was Melanchton's wedervraag. „De Heere onze God heeft mij dat verboden!" sprak Stubner. Geen wonder, dat verbazing en kommer den diep geschokten vriend van Luther vervulde. Hij sprak dan ook als zijn meening uit, dat alleen Luther hier kon beslissen, vermoedende, dat deze vreemde leerinfren inblazingen des duivels waren. Terwijl Storck naar elders vertrok om zijn leer voort te planten, bleef Stubner in Wittenberg, wan- hij door velen als een profeet Gods erkend werd; o. a. door een Zwaab, Cellarius geheeten, een vriend van Melanchton, die aan jongelieden onderwijs gaf. Deze werd vin de zending der nieuwe profeten overtuigd. Ook Melanchton werd ontrust. Vooral op het punt vm den Kinderdoop. Hun leer trof hem en scheen hem niet onwaar. Hij oordeelde, dat de zaak alleszins onderzoek verdiende. Zij mocht evenmin lichtvaardig verworpen als lichtzinnig aangenomen worden. Ook keurvorst Frf.derik, „de lamp Israel's," zoo werd hij door Melanchton genoemd, weifelde. Hij wenschte niet tegen God te strijden. Spoedig werd hij beter ingelicht, toch oordeelde hij, dat de verstandigste weg was de zaak van zelf te laten te niet gaan. Luther werd weldra van het werk der nieuwe profeten onderricht. Hij begreep terstond, dat zij wederpartijders waren en onder den indruk van verootmoediging schreef hij aan den Keurvorst: „Uwe keurvorstelijke genade heeft zich gedurende vele jaren bevlijtigd om uil alle landen reliquiën te verzamelen; maar nu heeft God in de ruimste mate aan uwe wenschen voldaan, door U, namelijk, zonder dat het u moeite of kosten veroorzaakt heeft, een geheel kruis toe te zenden, waarbij nagelen, speren noch geeselen ontbreken. Heil, driewerf heil dit nieuwe reliek! Uwe Hoogheid strekke nu maar onbevreesd den arm uit en verhindere niet, dat de nagelen van dit kruis in uw vleesch dringen!" Tegelijkertijd verzocht hij even- ia wel Spat.ati.tn om geen geweld Ie gebruiken of de profeten in den kerker te werpen. Intusschen drongen de Zvvickauers tot de uiterste waakzaamheid. Hun komst was voor Carlstadt een nieuwe aansporing om tot een hervorming met geweld over te gaan. Hij was zeer vatbaar voor dweepzieke invloeden en richtte nu zijn aanval tegen de beelden in de kerken, „/ij vallen op de knieën en buigen voor de afgoden;" riep hij uit, „zij branden waskaarsen en brengen offergaven. Komt, laat ons de beelden van de altaren wegnemen." Deze opgewonden taal liet niet na de hartstochten te prikkelen. Voorzeker zal elk oprecht christen zich kanten tegen alles, wat beeldendienst in de kerken bevordert; maar daarom heeft niet ieder het recht om de beelden te verwijderen of te breken, liet is in de lloomsche Kerk in de eerste plaats de roeping der kerkelijke overheid de kerk ervan te zuiveren, üok zou een christelijke wereldlijke macht in zekere omstandigheden de bevoegdheid hebben allen beeldendienst te verbieden. Maar nimmer heeft het gepeupel 't recht, eigenmachtig de handen aan deze reiniging der kerkgebouwen te slaan. Van overheidswege gingen nu strenge bepalingen op 't gebied der zedelijkheid uit. Treurig was 't verloop bij Carlstadt. Hij vermaande van den leerstoel in de 1 niversiteit de studenten om de studie te staken en den akker te gaan bebouwen. Zekere Mohr, schoolmeester te Wittenberg, riep tot de ouders zijner leerlingen, dat ze hun kinderen mede naar huis zouden nemen. Waartoe te studeeren, nu Storgk en Thomas zonder studie profeten waren geworden? Vele studenten verlieten de hoogeschool of werden naar hun woonplaatsen ontboden. De hoogeschool dreigde te gronde te gaan. Rome juichte om die dweepzucht. Gemakkelijk kon 't nu 't verloren terrein herwinnen. Zelfs de keurvorst ging deze razernij niet te keer. Uit menig hart steeg de verzuchting: „Was Luther maar hier!" Wittenberg met zijn burgers en professoren verlangde naar hem. En de Hervormer? Met diepe droefheid vernam hij het gebeurde en hij streed in zijn eenzaamheid een harden, maar beslissenden strijd. Hij leed zwaar onder dit vreeselijk oordeel, dat over de door hem in het leven geroepen hervorming gekomen was. Van al de onzinnigheden, uit waarheid met dwaling vermengd geboren, trok de vijand der Reformatie en van Luther, Gkorge van Saksen, partij om haar te vernietigen. Hij trachtte den keurvorst te bewegen om de bedrijvers van al dat verkeerde streng te straffen. En op den Rijksdag te Neurenberg, 21 Januari 1522, werd van de bisschoppen verlangd, dut de nieuwigheidszoekers streng zouden gestraft worden. Luther besluit nu den Wartburg te verlaten, zonder de goedkeuring en tegen den ziti van keurvorst Frederik. i lij gevoelde zich geroepen voor het christelijk geloof, zooals hij dat in zijn eenvoud en reinheid uit de II. Schriften had leeren kennen en welks zegeningen hij aan zijn eigen hart en in zijn leven had ervaren, als verdediger op te treden. Hij trad op om voor de toekomst de oorspronkelijke kerk van (.hristus weder op te bouwen en haar als opnieuw te stellen op den grondslag des Goddelijken Woords naar den wil des Heeren. Hij bracht de Kerk, die door tal van inzettingen, leeringen en dwalingen als verborgen was en verloren scheen, onder de leiding des II. Geestes nader tot hare zuiverheid en weer glansrijk te voorschijn. En nu zij in gevaar is van een prooi der dweepzucht te worden, laat hij zich niet langer weerhouden om naar Wittenberg te gaan. Hij verliet dan het oude bergslot den 3t• geheele wereld was met bewondering en blijdschap vervuld." IIkndrik's hoogmoed steeg ten top. Ilij achtte zich evengoed als de paus onfeilbaar in zijn uitspraken. Die trots zou heel spoedig tot botsing met liome leiden, hoewel door heel andere oorzaken. Luther las dit boek met toorn en verontwaardiging. Hij verdroeg den smaad en den laster, dien het bevatte, maar was vreeselijk geergerd door den toon van laag-neerziend medelijden met den stumperd van een monnik te WiHenberg. De pauselijke goedkeuring vermeerderde zijn toorn. De uitgegalmde triomf der vijanden van het Evangelie en der Reformatie prikkelde zijn strijdlust en scherpte de pijlen, die hij op zijn koninklijken tegenstander meende te moeten richten. Te vergeefs trachtten de keurvorst, Spalatijn, zelfs zijn ambtgenooten Mklaxchton en IJucer hem tot kalmte te brengen. Ilij luisterde niet naar hen, maar besloot oog om oog en tand om tand met Hendrik te handelen. „Ik zal tegen den koning van Engeland niet zoetsappig zijn, ik wil het niet," sprak hij. „Ik zal Satan te lijf gaan, tot hij machteloos en levenloos aan mijn voeten stort." „Hendrik van Engeland, de nieuwbakken Thomas heeft gezegdAls Litiier niet heiioept, moet hij maar als ketter verbrand worden!" Van zulke wapenen maken zij dus tegen mij gebruik! Het is de woede dei' domme ezels en varkens uit den stal van Thomas Aquinas en het hoofdargument is de brandstapel. Maar het zij zoo. Laten die ezels en die varkens komen, als zij durven en laten ze mij maar verbranden ook! Ik zal hen afwachten. Na mijn dood zal mijn asch, al ware die ook over duizend zeeën her- en derwaarts verstrooid, opstaan om dien erbarmelijken troep te vervolgen en te verdelgen. Zoo lang ik leef, zal ik de vijand zijn van 't pausdom, en verbranden ze mij, dan zal ik dood en verderf zijn voor den paus en de zijnen. Doet, wat u goed dunkt, gij zwijnengebroed van St.-Thomas! Gij zult Luther overal als een beer op uw weg ontmoeten en als een leeuw op uw pad. Hij zal u aanvallen, wenvaarts gij ook gaat, en hij zal u geen rust laten, totdat liij uw stalen hoofden gebroken en uw koperen voorhoofden tot stof zal vermalen hebben." Luther nam tegenover Hendrik VIII het juiste standpunt in; hij plaatste zich op den grondslag \an het Woord Gods. De koning' beriep zich op feilbare menschen en hun beslissingen. „Hij mij," zegt Luther, „is het altijd: het Evangelie zegt; Christus spreekt. Maar mijn tegenstanders beroepen zich op kerkelijke gebruiken, gewoonten, inzettingen, voorschriften en op de Vaders. Toch vermaant de apostel: Dat uw geloof niet zij in wijsheid der menschen, maar in de kracht Gods (1 Cor. II : 5.), en met dezen geduchten onweerslag worden al de droombeelden van den Engelsclien Hendrik te niet gedaan, evenals de wind het slof verstuiven doet. Gewis, verschrikt en verbijsterd moeten alle Thomisten, Papisten en Hendrikken ter aarde storten voor den donder dezer woorden van Paulus. Hendrik's geschrift wordt tot in alle bijzonderheden ontleed en wederlegd. Hendrik's stellingen worden met klaarheid en juistheid en logische betooging ontzenuwd. Geheel de kennis van de H. Schrift en van de geschiedenis der Kerk staat den hervormer ten dienst. Hij ontziet zijn tegenpartijder in niets en stort zijn toorn stoutmoedig, vol verachting en hevigheid op den vorstelijken schrijver uit. \ol verontwaardiging is hij over het feit, dat deze alleen hij de Kerkvaders zijn gronden van bewijs heeft gezocht. Tegenover het woord der Vaders, „stel ik alléén en uitsluitend het Woord der eeuwige Majesteit, het Evangelie, welks gezag zelfs mijn bitterste bestrijders erkennen moeten," zegt Lutiikr. „Aan het Evangelie houd ik vast, daarop steun ik, daarin roem ik, daarin juich en triomfeer ik over Papisten, Sofisten, Thomisten, Hendrikken en al het zwijnengebroed der hel. De Koning des hemels is met mij , en daarom vrees ik niet, al zouden ook duizend Augustinlssen, duizend Cyprianussen en duizend Kerken, zooals die, welke door Hendrik van Engeland verdedigd wordt, tegen mij opstaan. En is het geen geringe zaak, dat ik een aardsch koning durf verachten of bespotten, als die koning zich niet ontziet om door de onbeschaamdste leugentaal den Koning des hemels te lasteren en zijn heiligen Naam te schandvlekken'? Mannen van den paus, zult gij dan nimmer ophouden met uwe dwaze en ijdele aanvallen'? Maar doel, wal gij wilt! Toch zullen pausen, bisschoppen, priesters, monniken, vorsten, duivels, dood, hel en al wat niet van Christus of in Christus is, vernederd worden voor het Evangelie, dat ik predik." Zoo tastte Luther den man aan, dien de paus „Verdediger des geloofs" genoemd had. Over den toon, die in zijn stuk: Tegen Hendrik, koning van Engeland, heerscht, loopen de gevoelens uiteen. Wij wenschen den hervormer niet te verschoonen of te verontschuldigen, maar kunnen toch niet instemmen met hen, die den door een koning-godgeleerde ruw aangevochten geringen man hierover hard vallen. Zeker is heftigheid niet goed te keuren, maar kon men zacht zijn tegenover hen, die andersdenkenden en onder deze hen, die zich grondden op Gods dierbaar Woord, met den mutsaart, het schavot en den kerker dreigden en, bijaldien zij de macht in handen hadden, het niet bij dreigingen zouden gelaten hebben? Dat Hendrik als theoloog liefhebberde, laken we niet; maar dat hij zijn vorstelijke waardigheid tegenover een zoon van den mijnwerker in 't geding bracht en met verachting op den monnik van Wiüeriberg smaalde en 't vuur en zwaard van den beul inriep, laken we met al wat in ons. En dan vinden we, de wijze van strijden en de eeuw der hervorming in aanmerking nemende, dat de kastijding van den opgeblazen Hendrik niet te gestreng is. Bovendien Lutiier schreef tegen een koning, maar niet tegen zijn wettige overheid. Hij had met koning Hendrik niets uit te staan. 11ij stond tegen hem als partij tegen partij, als doctor tegenover den Verdediger des geloofs, als geleerde tegenover een geleerde, 't Is waar, 't is onze wijze van strijden niet meer. Daarvoor zijn we dan ook bijkans vier eeuwen in beschaving toegenomen. Het kon niet anders, of aan het slaafsche Engelsche hof was elk satelliet van Hendrik hoogst verontwaardigd. Luther's diep snijdende taal had niet alleen Surreij, Wolseij vreeselijk vertoornd, maar ook den vromen bisschop van Rochester Hendrik s leermeester, die zich in zeer onbetamelijke woorden over den hervormer uitlaat. Ook Ihomas Morüs, een vroom rechtsgeleerde, zeer in gunst staande bij Hendrik lastert Lutiier en noemt hem: „o Zwelger Luther! Afvallige van de orde van St. Augustinus, misbakken bacchanaal van beide rechten, ongeleerde doctor m de godgeleerdheid!" Hij acht het niet beneden zich te schelden en lasterlijk te veronderstellen: „Hij, Luther, heeft zijn goede vrienden bijeengeroepen en hun verzocht ieder in zijn omgeving een verzameling te maken van de gemeenste schelden schimpwoorden. De een bezocht nu daartoe postwagens en veerbooten, een ander badplaatsen en speelhuizen, een derde kroegen en scheerwinkels, een vierde de bordeelen. Zij teekenden in hun zakboekjes alles, wat gemeen was, alle vuile en schandelijke dingen, die zij daar vernamen op, en kwamen met deze verachtelijke uitspuwsels beladen terug en ontlasten dat alles in het morsig riool van Luther's gemoed. Zoo ging dit schrijven, dat Morus zeer in aanzien bij Hendrik verhief voort, terwijl hij zijn meester toch zoo goed kende, dat hij, na een wandeling met Hendrik tot Zijn vrouw zei: „Als de koning met opoffering van mijn hoofd één enkel kasteel in tranknjk vermocht te winnen, hij zou niet aarzelen het van den romp al te slaan. De zelfzuchtige tiran antwoordde Lutiier niet meer. Hij zond een gezant naar den keurvorst en den hertog George met een bloeddorstig schrijven dat van zijn ziedenden toorn getuigt. Daarin stond: Luther, de ware gevallen slanspuwt zijn venijn uit over de gansche aarde. Hij verwekt opstand in de Kerk van Christus, doet de wetten te niet, hoont de bestaande machten, zet de leeken en de priesters op tegen den paus en de onderdanen tegen de overheden. Hij verlangt niets anders dan de christenen onderling in openbaren oorlog te brengen en hen elkander te zien verdelgen; de vijanden van ons geloof zullen het bloedbad dan aanschouwen en met duivelschen lach den lieilloozen kamp nog aanmoedigen. De leer toch, die deze monnik Evangelisch noemt, waarin verschilt zij van Wicliff's leer ? En zal ik het herinneren, geëerde Ooms! wat uwe voorzaten gedaan hebben om deze leer te onderdrukken ? Zij hebben haar in Bohème als een wild beest vervolgd en dat wilde beest in een kuil gedreven, daarin opgesloten en geketend gehouden. . Wllt ö'J immers niet, dat het ondier door uw nalatigheid losgeraakt, in Saksen binnendringt en zich van geheel Duitschland meester maakt en uit zijn monsterachtige neusgaten de vlammen der hel uitstoot en wijd en zijd den noodlotti"en brand verspreidt, dien uw vaderen zoo ernstig gepoogd hebben te dempen in bloed ? Daarom, hooggeschatte vorsten! acht ik mij geroepen, u op te wekken, ja u bij al wat heiliy is te smeeken 0111 den gevloekten aanhang van Luther te verdelgen. Niemand worde ter dood gebracht, zoo het vermeden kan worden, maar indien de wederspanningen zich halstarrig blijven verzetten, vergiet dan zonder aarzelen en zonder meedoogen bloed, opdat de verfoeilijke ketterij van den Wittenberger monnik worde weggedaan van onder den hemel." Zoo schreef de afschuwelijke tiran die zich als lat vrouwenmoordenaar en overspeler berucht gemaakt heeft, in zijn' zucht om den paus te behagen. Schier in alle lauden werden herhaaldelijk de schavotten opgeslagen om degenen, die de majesteiten mishaagden, te dooden en te martelen. Ook deze nietswaardige heeft menigmaal zijn hand met onschuldi" 1 6 >, e t' was het dan wonder, dat hij over hen, die als „vrije christenmenschen wenschten te leven, de hulp van den beul inriep? Frederik de wijze en zijn broeder verwezen den koning naar het straks bijeen te roepen concilie. Hendrik barstte schier van spijt en toorn. Hij had zijn doel -emist De onpartijdige toeschouwers van den kamp tusschen den ijdelen konin"- theoloog en den geringen monnik aarzelden niet den laatste in 't gelijk te stellen. Dat Luther later de zwakheid had Hendrik om verschooniiig voor zijn felheid te vragen, gaf aanleiding tot een verkeerd gebruik,dat deze daarvan maakte. Hierop volgde een nog feller antwoord van den hervormer, waarmee deze strijd eindigde, die alleen voor de Lutherschen in Engeland zeer bedenkelijk werd en over hen een zware vervolging uitlokte. Eveneens streed hij tegen den paus, toen deze in 1524 bisschop Benno von Meissen heilig verklaarde, omdat deze in den strijd tusschen Gregoriis Vil en Hendrik IV bijna alleen onder de Duitsche bisschoppen de partij van Gregorius was toegedaan. Het ergerde hem, dat deze heiligverklaring de vrienden van Lutiier moest treffen. Hij geeselde die vereering in een bijtende kritiek, getiteld: Tegen den nieuwen afgod en den ouden duivel, die in Meissen zal verheven worden. Hij viel den man zonder hart voor het Duitsche vaderland in de scherpste bewoordingen aan en bestreed deze heiligverklaring op zijn gewone wijze. VIJFDE AFDEELING. De Kerkhervorming in Duitschland. i. Luther en de Humanisten. nder ('e groote moeilijkheden, die de Hervormer te bekampen had, is voorze4fïf^ker z'Jrl met Erasmus niet de minste. De breuk kon op den duur niet uitkip blijven. Aanvankelijk was bet Humanisme door liet optreden van den monnik te i- H ittenberg verrast. Naardien èn de Reformatie èn het Humanisme hierin aan elkanS der verwant waren, dat zij beiden zich tegen Rome en het monnikendom aankantten en de godgeleerdheid wilden vrijmaken van de Scholastiek, moesten zij juist daarom óf in elkander opgaan óf jammerlijk tegenover elkander komen te staan. Luther 1111 was het niet te doen om de gunst der voi-sten en aanzienlijken, ook niet om die der humanisten. Erasmus verkneukelde zich in de liooge waardeering, die dooide machtigen der aarde aan zijn adviezen in zaken van godsdienst werd gehecht. Luther was de man met den hoogen moed, die alles tart voor de waarheid, Erasmus gaat in zijn gemakkelijke vredezucht zoo ver, dat hij, als de beweging van Luther strijd en verdeeldheid moet tengevolge hebben, liever een deel der waarheid prijs geeft dan den vrede te verstoren. Luther is bereid lijden en vervolging voor de waarheid te verduren, ja zelfs voor haar te sterven, Erasmus bemint boven alles de loome rust zonder gevaar. Luther , die het al lang had opgegeven om het heidensche Rome tot Christus te bekeeren en van 's pausen rijk niets voor liet koninkrijk der hemelen verwachtte, en Erasmus wiens ideaal was de onmogelijke hervorming in de kerk, zij waren twee geesten, die schier op alle punten uiteengingen. Li ther had een ruimen blik in de ontwikkeling en het leven der Kerk, toen hij met Rome brak. Erasmus vond met alle mannen van goeden wille een verbetering der Kerk, zonder verwarring aan te richten, het meest gewenscht. Hij was voor het hechten van een nieuwen lap op het oude vermolmde kleed, niet vreezende, dat de scheur van het oude nog erger zou worden. Erasmus' vertrouwen, zijn bijkans onbepaald vertrouwen op Leo X getuigt van een gebrekkige kennis van zaken en \an een slecht inzicht in den wezenlijken toestand der kerk. LuthëRj de man dei piactijk, die bij ervaring den nood van bet godsdienstig leven kende en ^ Ei.asmi s, de man der studeercel, de kamergeleerde, wiens briefwisseling met de vorsten der wetenschap en aardsche machthebbers zijn grootheid en roem uitmaakte, terwijl de voordeelen dier positie naar het vleesch niet uitbleven, zij werden langs zoo meer antipoden van elkander. Maar voerde Erasmus' geleerdheid hem tot koude berekening en humanistische wijsgeerte, Lutiier's geheel bestaan was met het levend k geloof in den Christus Gods, eerst meer onbewust, maar, na zich aan de levende wateren des Woords gelaafd te hebben, volkomen verbonden. Erasmus leefde uit de kennis, Lutiier uit het geloof. Voor Erasmus was de wetenschap het hoogste, voor Lutiikr de liefde, die zich ontfermt over een van Christus vervreemde naamchristenheid, die alleen door haar weder in aanraking met Christus te brengen, kan behouden worden. Zooals wij weten, stond geheel liet humanistisch streven, vooral in zijn ontstaan, in het minst niet in verband met godsdienst en theologie. Alleen de scholastiek was het mikpunt voor den aanval der humanisten op dit gebied. In zooverre hebben zij goede diensten bewezen ter voorbereiding van de onvermijdelijk komende Reformatie. Iets verder te gaan zou den toorn der Inquisitie hebben doen ontbranden. Dit bleek uit Laurkntius Valla, leeraar te Napels en te Iïome, die de onwa irheid aantoonde van het verhaal, dat het Symbolum apostolicum van apostolischen oorsprong zou zijn en eveneens de sage, dat paus Sylvester van Constantijn den groote land ten geschenke zou ontvangen hebben, logenstrafte. Deze geleerde ontkwam tengevolge dezer wetenschappelijke mededeelingen ternauwernood aan den brandstapel. Dit boezemde den geleerden voorzichtigheid in tegenover Homeen de Inquisitie. Ook Erasmus nam die voorzichtigheid zeer in acht. De loslating der toenmalige christelijke godsdienstleer en de vermijding van alle gevaarvolle beschouwingen voerden het humanisme eerst op de wegen der onverschilligheid tegenover het Christendom, straks tot volslagen ongeloof. De strijd over den invloed van Aristoteles en van Plato op de christelijke levensbeschouwing, werd door de humanisten ten voordeele van Plato beslist. Maar daardoor waren zij nog geen Christenen; het geloof der Kerk hleet hun vreemd. De aanhangers van Aristoteles dreven meerendeels op de wateren van het scepticisme of vervielen tot volslagen ongeloof. Petrus Pomponitius, leeraar te Padua en later te Bologna, beweerde, dat de wijsbegeerte het ontstaan van het christendom even goed als dat van andere godsdiensten uit natuurlijke oorzaken kon verklaren. Dergelijke humanistische ideeën waren in den tijd der hervorming, zooals wij boven gezien hebben, de heerschende en leidende gedachten onder de hoogere geestelijkheid te Rome. Zulk een humanist was Leo X zelf. Twijfelaars en ongeloovïgen, die de Kerk eenvoudig om de verbazend groote voordeelen in eer, aanzien, machten rijkdom niet loslieten, maar overigens koel, onverschillig voor den godsdienst, als zonder God in de wereld leefden, waren grootendeels de hoogwaardigheidsbekleders in de christelijke Kerk. Van hooge uitzonderingen, als liet Oratorium der goddelijke liefde, hebben we reeds gewaagd. Erasmus was op en top humanist. Als humanist was hij soms scherp geweest tegenover de Kerk, maar van Lutiier. was hij afkeerig. Erasmus meende, na den ailoop van den Rijksdag te Worms, „dat Luther's treurspel aan het einde was gekomen; het was te wenschen, dat hij nooit op het tooneel was verschenen; sommigen vreesden alleen maar, dat wij, na de Scylla ontkomen te zijn, op de Charybdis zullen vervallen, en dat een deel van deze overwinning gebruik zal maken op een wreede wijze, die de zaak van het Christendom geen voordeel zal doen." liet verloop der zaak van Lutiier stelde hem aanvankelijk gerust, want het humanisme was eveneens in de aanvallen op de Kerk betrokken. De humanisten werden minstens dooi' de geloofsrechters zoo gehaat als de hervormers. Al het kwaad , dat de Kerk overkwam, kwam zoowel voort uit de wetenschap als uit het geloof naar de Schrift. Voor het hooge streven van Lutiier, dat Crotus Ri; bi anus in 1521 aangreep, alsook Justus Jonas aantrok, had Erasmus geen 't minste gevoel. De godsdienstige belangen van het volk lieten hem koud. Alleen ijverzucht bleef over, want het werk van Lutiier was zoo ontzaglijk groot u en zonk zoo diep in het hart der menschheid, dat het Humanisme in de schaduw trad. Luther hield zoo lang mogelijk eiken openlijken strijd met Erasmus tegen. Hij meent in November 1520: „Erasmus en ik zullen, zoo God wil, het wel eens blijven." Maar naarmate Luther op de baan der Hervorming voortschreed, geraakte hij meer van Erasmus verwijderd. Hij zag duidelijk, dat Erasmus nog zeer verre verwijderd was van het geloof in de genade Gods en meer hield van den vrede dan van het dragen van het kruis. Erasmus voelde zijn invloed op de Hervorming, dien hij in 1517 nog bezat, wegzinken. Zijn streven naar hervorming en dat van Luther liepen uiteen, verre uiteen. Maar nu vreesde hij, dat hij het èn bij de Wittenbergers èn bij den Paus zou verkorven hebben en alleen zou komen te staan, en niets woog bij Erasmus zwaarder dan het verlies van de gunst der menschen. Hij houdt schier niet op met brieven te richten aan den paus, aan de kardinalen, aan de bisschoppen, teneinde zijn rechtgeloovigheid in 't licht te stellen en zich te zuiveren van de verdenking van ketterij. Hij drijft liet zoover, dat hij den paus verlof' vraagt, om de schriften van Luther te mogen lezen. Terzelfder tijd schrijft hij een brief aan Zwingi.i, een der Zwitsersche hervormers, gedagteekend 31 Augustus 1523, waarin hij beweert zich tegenover de hervorming verdienstelijk gemaakt te hebben. Hij schrijft: „Het komt mij voor, dat ik eenigermate hetzoifde heb verkondigd , dat Luther leert, alleen niet zoo vermetel en vermijdende alle raadselachtige en paradoxe stellingen." In dit schrijven komt dan ook het verschil tusschen den verstandsman Erasmus en den geloofsheld Luther duidelijk uit. Hij is er hoovaardig op, dat de grooten der aarde, wereldlijke vorsten en prinsen der kerk er bij hem op aandringen tegen Lutiier op te treden. Deze maakte het ook wel wat erg, wanneer hij van Erasmus schrijft: „Erasmus heeft gedaan, waartoe bij geroepen was; hij heeft de talen weêr tot haar recht doen komen." En ook: „Misschien zal hij met Mozes in het land Moab sterven, want tot studiën, die verder reiken en op de vroomheid betrekking hebben, maakt hij zich niet op. Vurig zou ik wenschen, dat hij zich onthield van het behandelen der Heilige Schrift en haar omschrijvende verklaring, daar hij voor dit werk niet opgewassen is en bij het onderzoek der Schrift de leerlingen onnoodig ophoudt en aftrekt. Hij deed genoeg, toen hij het gebrekkige aanwees. Maar, zooals ik zie, is hij niet in staat hun het goede te toonen en hen in het land der belofte te brengen." Erasmus' aanzien begon dan ook af te nemen. Men liet hem voor 't geen hij was. Hij ontkent voorts alle betrekking tot of gemeenschap met Luther, vooral in zijn brieven aan Rome. Evenzeer verloochent hij Uerich von Hutten, die reeds kennis gemaakt had met Erasmus' minder edel karakter. Erasmus stookte de steden Zürich en Straatsburg tegen hem op en vervolgde hem met gemeene lasteringen. Tot deze diepte zonk de groote geleerde. Al kon en mocht Luther zich niet leenen tot het bewerken van staatkundige hervormingen, toch zou het hem duidelijk worden, dat het welslagen der hervorming met het ontstaan van betere staatkundige toestanden samenging. Vandaar dat Ulrich von Hutten, de dappere zoowel met het zwaard als met de pen, zich voor staatkundige en kerkelijke hervormingen aan de spits stelde Von IIutten's ideaal was een nieuw machtig Duitsch Rijk te stichten, aan welks hoofd een oppermachtig keizer zou staan, die niet afhankelijk was van en belemmerd werd door kleinere wereldlijke vorsten. De adel van Duitscltland moest zich rondom den keizer scharen , de kleinere despoten moesten gefnuikt worden ; burgers en edelen moesten de geestelijke en wereldlijke vorsten bestrijden. Inderdaad leidde deze gedachte tot de vestiging van een geestelijk-wereldlijk opperhoofd, een paus-keizer of keizer-paus. Zij was ver- bonden met die der afschaffing van liet Romeinsche recht, van de monopoliën, bevrijding uit de boeien van het kerkgezag en meer andere. Zoo leerde lnj, daarvoor was hij bereid het zwaard te trekken. Maar sedert de troonsbestijging van Kakel V, van wien Von Hutten zoo gunstige verwachtingen gekoesterd had, waren die droomen der toekomst voorbijgegaan. Hij was teleurgesteld in Karel. In liet eerst was hij koud en onverschillig omtrent de hervorming der Kerk. Bij het vernemen der gebeurtenissen te \\ittenberg zei hij te^en een monnik: „Vreet elkander op, opdat gij door u zeiven nioogt opgbwtteii worden" Hartelijk wenschte liij, „dat de vijanden der humanisten zooveel mogelijk in tweedracht zouden leven en zich geheel en al tegen elkander uitputten. Mochten allen te gronde gaan, die zich tegen de ontluikende ontwikkeling verzetten. -Nu wilde 11ij de hervorming dienstbaar maken aan de verwezenlijking van zijn ideaal. Hij wilde de burgers, de boeren en de ridders vereenigen om de godsdienstige en staatkundige hervorming, zooals liij die dacht, tot stand te brengen en hij nep Franz von Sickingen, den dapperen rijksridder, tot zich om hem die, 111 zijn oog zoo schoone taak, te doen volvoeren. Franz von Sickingen was aan het hooid van een eigen krijgsmacht van 1 iUUl) man en 2400 ruiters instaat om Karei, V in zijn eersten oorlog met Frans 1 van Frankrijk krachtig bij te staan. Door Von Hutten nu was Von Sickingen voor de zaak der Hervorming gewonnen. Hij bewoonde den sterken burcht Lbernburg, Uien hij ten toevluchtsoord stelde voor alle vervolgden om den godsdienst en die niet ten onrechte den naam droeg van „herberg der gerechtigheid." Deze burcht huisvestte Oekolampadius, die na Zwinguls in Zwitserland de hervorming predikte, Martinus Bi cer den vroegeren Dominicaan, later hervormer te Straatsburg, Gaspar Aquila, uit Dillenburg's kerker ontsnapt, en vele andere vervolgden. Daar bevonden zij zich in veiligheid. Ulkich von Hutten zelf, wiens leven en vrijheid groot gevaar liepen, vond een wijkplaats op den Ebernburg, die van daar tal van geschriften in t Latijn en Duitsch alom liet verspreiden. Na den Franschen veldtocht besloot Von Sickingen zelf als aanvoerder der hervorming in het rijk op te treden. Hij nep de R.jnsche ridderschap in 1522 tot een vergadering te Landau samen, die in grooten getale door hen bezocht werd. Er kwam een verbond: „de broederlijke verstandhouding' tot stand voor den tijd van zes jaren. Het bedoelde de fnuiking van de macht der vorsten, der geestelijke in de eerste plaats, en de verheffing van den adel. Allereerst werd de aartsbisschop van Trier aangegrepen, een prelaat vol vijandschap tegen de Reformatie en in 1520 door Frans I van Frankrijk met goud voor zijn optreden tegen Karel V, als candidaat naar het keizerlijk purper, omgekocht. Von Hutten rekende eenigermate op de hulp van den aartsbisschop van Maintz, dat niet verstandig was. Wellicht zou Albrecht, indien de onderneming was geslaafd, een andere houding hebben aangenomen. Zeker is 't, dat hij wilde zien, hoe 't zou «aan. Ook dat hij toeliet, dat Von Sickingen's benden op zijn grondgebied over den Rijn trokken. Het Rijksbewind drong Albrec.it omlegen VonSickingen, die den l>ten September met den Rijksban bedreigd werd, op te trekken. Diens onderneming liep evenwel slecht af. De steden namen een afwachtende houding aan vóór een overwinning waren zij niet tot hulp te bewegen. Von Sickingen overmeesterde het geheele stift Trier, behalven de hoofdstad van dien naam, die door den aartsbisschop-keurvorst zelf heldhaftig werd verdedigd. Flke storm werd af"esla«en; reeds den September moest Von Sickingen het beleg opbreken.-Nu keerde de kans. De bedreigde vorsten van Trier, van de Pallz en van Hessen verbonden zich tegen Von Sickingen en verwoestten de burchten zijner vrienden. Jon laatste vielen zij den sterken burcht Landsluid aan; ook diens muren stortten spoedig voor liet nieuwe belegeringsgeschut in puin. Von Sickingen werd doodelijk gewond en moest zich overgeven. Spoedig daarna stierf hij. Ook met Ulhicii von Hutten liep het treurig af. Hij vluchtte naar Zwitserland. Daar werd hij door zijn ouden vriend Erasmus, die zijn plannen als dolzinnig afgekeurd had, afgewezen. Erasmus wilde zich niet aan den toorn der machtige Rijksvorsten blootgeven en liet zijn ouden vriend in den steek. Tengevolge van een vroeger losbandig leven was deze niet tegen de vermoeienissen eener gedurige vlucht bestand. Hij stierf op het eilandje Ufnau in het Zuricher-meer in September 1523. Deze rustplaats was hem bezorgd door Zyvinguus. De dwaze onderneming had aan de zaak der Hervorming geen goed gedaan. Maar de geschriften van Von Hutten leefden lang onder het volk voort en oefenden een machtigen invloed uit. Er was zaad gestrooid voor nieuwe verwikkelingen, zooals wij zien zullen. Luther ondervond veel smartelijks door deze gebeurtenissen. De vijanden betrokken den hervormer in deze oproerige bewegingen, want dat waren ze. Gelukkig had Luther reeds vroeger zich openlijk er tegen verzet, dat de zaak der godsdienstige hervorming verbonden werd aan den strijd voor de belangen der adellijke heeren legen de klimmende macht der rijksvorsten. Luther noemde de oorlogsverklaring van Von Sickingen aan den keurvorst van den Pallz een groot ongeluk, liet groote publiek wist evenwel beider streven zeer goed uit elkander te houden. Wel smartte het hem diep, dat Von Sickingen, die hem in de zaak van Worms een veilig verblijf op den hbernburg had aangeboden, zulk een jammerlijken ondergang vond. Hij trok zich de belangen van Hartmuth von Kronberg, Sickingen's schoonzoon, een ijverig voorstander der Hervorming, die ook groote schade leed door het ongeluk van zijn schoonvader, ernstig aan. Als altijd vond Luther tegenover zich hertog George von Saksen, die gekrenkt was over een brief aan den verdreven ridder, door Luther geschreven, ten einde hem in zijn ongeluk te troosten. Hij verdedigde zich kloekmoedig en met al wat in hem was. Luther betreurde het, dat op de zaak, die hij voorstond, een smet was geworpen. Adrjaan VI, ilie na Leo X als paus was opgetreden, was hervormingsgezind , maar op geheel andere wijze als Luther, wiens heftige tegenstander hij reeds was, zoo als bleek uit het stuk der Leuvensche godgeleerden, door hem met een voorrede bij het publiek bekend gemaakt. Overigens was hij in Roomschen zin een eenvoudig vroom man. die gaarne veel gebrekkigs wilde verbeteren. Hij zond naar Neurenberg zijn legaat (.iiieregati, die daar verklaarde, dat de tegenwoordige „vervolging" der kerk, zoo noemde hij den onspoed, door de hervorming aan Rome berokkend, vrucht was van der menschen zonden, vooral van die der priesters en prelaten, en dat hij daarom zou meewerken aan een hervorming der Kerk, die in hoofd en leden ernstig krank was. Desniettemin drong hij aan op de uitvoering van het édict van Worms tegen Luther en do zijnen. En daartegen verzetten zich de rijksvorsten. Zij drongen aan op de bijeenroeping van een vrij concilie van het Duitsche volk, en wel binnen het jaar, waaraan zoowel leeken als geestelijken zouden deelnemen. De legaat vertrok nu spoedig, hevig vertoornd. Adriaan VI stierf reeds in 1523 en werd opgevolgd door Clemens VII, tot vreugde der Romeinen. Er was verdenking, dat vergift dezen paus, die als het hoofd der Kerk haar wilde hervormen, had uit den weg geruimd. Do legaat van Clemens drong nu weer op vervolging aan; ook de keizer wees op het édict, dat zoo slecht uitgevoerd werd. De Stenden des Rijks wilden flat alleen doen, voor zooverre het mogelijk was. De zaak werd tot den Rijksdag van Spiers uitgesteld. Zij bleef, zooals zij u as, ondanks een schrijven van Karei. V uit Burgos. De nieuwe legaat Campeggio wendde zich tot 1*krdinand, Karei- s "o| 1' ' ' houder des rijks, die tevens hertog van Beieren was, en tot de Zuid-Duitse ie 'oppen, oni een afzonderlijk verhond ter onderdrukking der Luth(|s' ic \< (ï ij stand te brengen. Hij spaarde daarvoor geld noch beloften. Z< Is ('Mim.i. \an Saksen en Joachim van Brandenburo was dit te kras. Zij waren te ziMlsUinu^ otn zich door een pauselijk legaat te laten opzetten. Lutiier wcm pu'1 u^ door het gedrag van vele vorsten, die zich stelden tegen de door het »ehee e \o s zoo luid hegruete hervorming. Hij schreef er in zijn droefenis een stuk over, geti el< . \ei het tegenstrijdige der keizerlijke decreten van <*> Mei 1521 en van < - [ Hij schrijft: „Welaan! wij Duitschers moeten Duitschers blijven en ezels en 111,11 (" laars van den paus; al stiet men ons — gelijk Salomo zegt — f'j"1" een moi !'''' als gort, wij blijven even dwaas. Hier helpt geen klagen, leeren, bidden o sniee x en evenmin eigen dagelijksche ondervinding, hoe men ons geschonden en \eis on» lij lieert. Nu, mijn lieve Vorsten en Ileeren, gij ijlt met mij, arm, alleen saaik mensch, zoo goed als den dood te gemoet, en als dat geschied is, '/ai k wonnen hebben. Wanneer gij echter ooren hadt, die hoorden, ik zo»i u ie s ztu bijzonders zeggen. Hoe, als Lüther's leven eens zooveel hij God gold, «la . a> 'J niet leefde, niemand uwer van zijn leven en zijn heerschappij zeker w;uv' ('n z',n dood u aller ongeluk zou zijn? Daar valt niet met God te spotten. u •> maar frisch op los, moordt en brandt. Zoo God wil, zal ik niet wijken. Wij zagen, hoe Erasmis Von Hutten verloochende. Luther had 1 vrede en eendracht uitgezien. Ook hij wil „het einde dezer " '''n' Ilij schrijft in April 1524 aan Erasmi s op een vrij hoogeu loon en met een ioogstaand gevoel van eigenwaarde: „Dit verwijt ik u niet, dat gij 11 y over ons op een afstand houdt, om uw eigen haan bij mijn vijanden, < e papis < i, schoon te maken. En ook daaraan erger ik mij niet zoo zeer, dat gij ui ^ schriften, die gij hebt uitgegeven, op eenige plaatsen ons al te heftig I"' ii(, « 1 of doorgestreken om hun gunst te winnen of hun woede te doen bedaren. « • wij toch zien, dat u van God niet die dapperheid is gegeven, zoo mm a s < ui moed, 0111 vrijmoedig en vol vertrouwen met ons legen die monsters op e i e w , zoo mogen wij ook van u niet vergen, hetgeen uw kracht en uw vermogen te ,uu 'j gaat. Integendeel, uw zwakheden en de beperkte maat der gaven Go< s ove' hebben wij gedragen en geëerd." En voorts doelende op Erasmus' slechte\erlioiu mg tot Von Hitten schrijft hij: „Ik wenschte, dat ik als bemiddelaar konoptiei en,< a zij (nl. degenen, die Erasmus aanporden om Lutiier te bestrijden) ophielden u zoo hartstochtelijk op te zetten en dat zij u op uw ouden dag met vrede in Go< ie en ontslapen. Dat zouden zij, naar mijn inzien ook doen, als zij letten op uw zwa» ieu en op den omvang der zaak, die de mate uwer kracht reeds lang te bovengaa . Verwondere het ons niet, dat Erasmus niet weinig verbitterd was over zulk een si n yven. Ilij zegt dan ook, dat in Lutiier's geschriften veel is, dat hem toeschijnt Satans werk te zijn. En verder: „Tot dusverre heb ik voor de zaak van het Evangelie beter gezorgd, dan velen, die met den naam van het Evangelie om zich werpen. Ik zie, dat naar aanleiding daarvan veel verdorven en oproerige menschen opstaan; ik zie den achteruitgang van schoone kunsten en wetenschappen; ik zie, hoe \ riendschapsbanden verbroken worden, en ik vrees, dat er nog een bloedig oproei uit ontstaan zal." , Er lag iets laags en boosaardigs in Erasmus' antwoord, als hij Luther \ooi do onlusten, els te stichten, te meer omdat de bruid, voor hem bestemd, nu aan Hrans ! was aangeboden. Deze bruid was de koningin Eleonora van Portugal, Karel A bestemde haar voor koning Frans. De oude !• rkundsberg werd door de woedende soldaten, die soldij eischten, grievend beleedigd. Hij was niet meer in staat het bevel over de Duitschers op zich te nemen. In dezen nood schoot de hertog van Ferhara zooveel voor, dat Bourbon althans iets afbetalen kon. Ie laat zag Clemens in, dat hij gevaar liep. Te vergeefs poogde hij dit af te wenden dooi' met den onderkoning van Napels een verdrag te sluiten. Bourbon erkende dit verdrag niet en werd door zijn soldaten gedrongen naar liome te gaan. In den vroegen morgen van den 5din Mei bereikte zijn leger, uit Duitschers, Spanjaarden en Italianen bestaande, de eeuwige stad. lleeds in den morgen van den oden ging men lot de bestorming over. Bourbon viel, door een kanonskogel in de borst getroffen. Zijn dood deed het krijgsvolk zoo in woede ontvlammen, dat niels hen weerstaan kon. De stad werd vermeesterd. En een bloedbad volgde, zooals er in eeuwen, sinds den tijd der Vandalen, geen binnen haar muren had plaats gevonden. Clemens was in het kasteel St. Angelo gevlucht. De prins van Oranje bood hem den vrede aan, mits hij driehonderdduizend kronen betalen wilde. Dit weigerde Clemens. De strijd werd nu voortgezet en de plundering nam terstond een aanvang. Alles, wat de hoofdstad der Westersche christenheid kostelijks bevatte, "werd aangetast. Sinds eeuwen was een onnoembaar groote schat door allerlei middelen, die het bijgeloof gebruikte, samengebracht. Jubilés, pelgrimagiën, annalen, prebenden, uit alles had men voor de hiërarchie geld geslagen. En millioenen vielen nu in do handen der plunderaars. Kerken en kloosters, paleizen en openbare gebouwen, zelfs de monumenten en graven werden beroofd. Te midden van den woesten loof vernam men de kreten der stervenden, of hot klaaggeschrei van vrouwen en geestelijke zusters, die door den moedwil der tot dierlijken lust ontvlamde soldaten op beestachtige wijze mishandeld werden. Alles, wat tot dusverre heilig geacht werd, viel in de handen der plunderaars. Wij gaan niet voort met dit nader te omschrijven. De moedwil werd zoover gedreven, dat de losgelaten benden voor den gevluchten een nieuwen paus verkozen, door een als conclave gezeten bende. En die nieuwe paus — zou Luther zijn. 1 ien dagen lang duuide de plundering. Acht duizend menschen waren vermoord. Voor meer dan tien millioen was geroofd. Diep was llomc vernederd. De trotsche stad lag gebogen onder het wicht van leed en jammer. Gods hand rustte zwaar op haar, die met de koninkrijken der aarde had geboeleerd en van den godsdienst een zaak van vuil gewin had gemaakt. Eindelijk bood Clemens aan alle verbintenissen tegen Karel V te laten varen en viermaal honderdduizend ducaten op te brengen. 't Was als een wonder in de oogen der Evangelischen. De machtige keizer, die hen had willen vernietigen, wendde nu al wat in zijn vermogen was, aan om hun voornaamsten vijand, hun hevigsten vervolger, zoo diep te vernederen. HET STERFBED VAN pREDERIK DEN WlJZE. Zietdaar nu hetgeen geschied was. Op zulk een wonderlijke wijze behoedde de Ileere de ontluikende Reformatie tegen het zoo vreeselijk dreigende gevaar. Hij schonk haar den tijd om in uitbreiding en innerlijke kracht te winnen. Ook de noodige rust om hetgeen zij gewrocht had voor de toekomst te organiseeren. 2. De organisatie van de Kerken der Hervorming. Negen jaren waren verloopen, sedert Luthkr zijn beroemde thesen aan de slotkerk van 11 iltenberg had gehecht. Zou niet alles, wat sedert geschied was, onder den invloed van allerlei tijdelijke omstandigheden der vergetelheid overgegeven zijn, dan werd het hoog tijd om de van liet pauselijk juk bevrijde gemeenten op vaste grondslagen te vestigen, opdat de bloei van een eigen leven merkbaar wierd en het werk Gods duurzamen zegen verspreiden zou. Die grondslagen moesten zijn naar den \\ oorde Gods. Dit nieuwe organische leven moest zich als weleer kenmerken dooi geloof, eenvoud, godsvrucht, zuiverheid en belangeloosheid. En alzoo in scherpe tegenstelling met de uitwendig schitterende, maar helaas! zoo ver van dat Woord algedwaalde en diep gezonken hiërarchie. De nieuwe organisatie moest zoowel voldoen aan de meest ontwikkelden en aanzienlijken voor de vervulling hunner godsdienstige behoeften, als dienen voor de ongeleerden en meest misdeelden. Iedere plaatselijke gemeente moest alzoo vrij en zelfstandig naar Gods Woord kunnen belijden en wandelen en toch zich verbonden gevoelen met andere plaatselijke gemeenten in hetzelfde land, kon het zijn ook in andere landen. zoodat alleen de taal scheiding tusschen haar maakte. Eén band der liefde, des geloofs en der hoop moest alle kerken omstrengelen, zoodat zij zich één in Christus gevoelden, zonder dat liet eigen vrije leven in Hem daardoor werd belemmerd. Langs dien weg sprak de Kerk der Reformatie zich uit, tegenover de wereld, tegenover de Overheid en tegenover de verlaten Kerk van Rome. Nu was de openbaring der gemeente als lichaam van Christus in den tijd der Reformatie buitengemeen moeilijk, vooral tegenover de Kerk der hiërarchie, die een schijnbare eenheid bezat en deze met vuur en zwaard wilde handhaven. Wat meer zegt, de hiërarchie, zoowel in de Oostersche als in de Westersclie kerk, liad zich, na.u den scliijn, historisch ontwikkeld. Waarheid is, dat eeuwen achtereenvolgende bijgeloof en wangeloof voorstanders en ouderlingen, ook lien, die den dienst der gemeente leidden, tot priesters hadden gemaakt, met schier goddelijke maclit bekleed o\ei liet geestelijk wel en wee der leden. Zij beheerschten de conscientie, bestuurden oppermachtig de Kerk, hun toevertrouwd, slechts waren zij gehoorzaamheid verschuldigd aan andere boven hen geplaatste priesters, die weer anderen in hoogere orde gehoorzaamden, boven welke de bisschop van Rome met de driedubbele kroon getooid, als een godheid regeerde, tuk op de onderwerping van de koningen en overheden der aarde aan zijn voorgewende macht. Voegt hierbij, dat de overheid in alle landen der christenheid, slechts enkele kleine staten in Duitschland uitgezonderd, deze hiërarchie en pauselijke opermacht steunde en vreesde, ja haar eigen gezag aan dat der hiërarchen verbonden rekende, en dat in den geest der volkeren al deze dingen geacht werden alzoo te behooren; dat de onkunde zoowel bij voorgangers als leeken grenzenloos groot bevonden werd, en nog moeilijker wordt de schepping van de organisatie der evangelische gemeenten. Op het loslaten van Rome volgde een chaos van verwarring, waarin maar niet met een enkelen greep orde te brengen was. Eerst langzamerhand en op verschillende wijze is in het uitwendig optreden der gemeenten en in haar inwendig leven regel en orde tot stand gekomen; waarvan wij nu den aanvang eenigszins willen bezien. Het verlaten stelsel der pauselijke hiërarchie riep der Reformatie toe, op geheel iets anders in haar optreden bedacht te zijn. De keuze hing voorzeker voor een groot gedeelte af van den invloed der Vorsten of van het zelfstandig optreden der gemeenten. In Duitschland was de Hervorming wel is waar uitgegaan van een man uit het volk, van Lutiikr, maar groot was het aandeel in haar slagen onwedersprekel ijk te danken aan Frederik den wijze, den ons welbekenden keurvorst van Saksen, en diens opvolger Joiian.v, alsmede aan de geestdriftvolle toewijding van Philip, landgraaf van Hessen. De nood, waarin zoowel de verlaten gemeenten als de priesters, die Rome verlaten en het Evangelie aangenomen hadden, zich bevonden, deed veler oog op de hulp der hoogstgeplaatsten vestigen. De goederen der verlaten kloosters, die der kerken zei ven, werden afhankelijk van de beschikkingen der Vorsten. Zoo scheen het, dat de oplossing van het vraagstuk der kerkorganisatie, naar veler meening, door de machtigen der aarde moest geschieden. Vandaar, dat van den aanvang reeds de wereldlijke overheid een overwegenden invloed op de vrij geworden kerken uitoefende en sedert heeft behouden. Allereerst slaan we het oog op hetgeen na 1520 in Hessen plaats vond, waar het eerst een poging werd aangewend tot het scheppen van een inrichting der Evangelische kerken. Philip, de landgraaf, was vrij hoog ingenomen met de pas ontloken Zwitsersche hervorming en trachtte er naar om de Evangelische gemeenten zooveel vrijheid als mogelijk te verleenen. Tot dien einde was door hem in Hessen geroepen Frans Lamrkrt van Avignon, een man van een vast karakter, vol geestdrift en vuur, vol volharding en moed. Lamrkrt , welke een der eersten in Frankrijk was geweest, die het monniksgewaad afwierpen, bevond zich te Straatsburg en werd door Philip aan zijn hof genoodigd. Hij nam de uilnoodiging aan. Lambert stelde honderd acht en vijftig thesen, dooi' hem paradoxen geheeten, op en hechtte die aan de kerkdeuren, iedereen uitnoodigend, om met hem over haar te disputeeren. Nu bevond zich te dier plaatse een jong priester, die, klein van persoon zijnde, op een bank klom, om de thesen fe lezen. Deze priester was Bonifacius Dornemann, door zijn bisschop bij zijn wijding boven Paulus in geleerdheid en boven de maagd Maria — zonderlinge verklaring! — in kuischheid gesteld. Hij begon met luide stem de thesen te lezen en las o. a.: „Al wat gebrekkig is, moet verbeterd worden. Alléén Gods Woord kan daarbij als richtsnoer gelden. Buiten dat Woord zijn alle pogingen tot Hervorming ijdel en doelloos." „De Kerk moet in geloofszaken beslissen. De Kerk is de vergadering van belijders, die hetzelfde geloof, denzelfden God, denzelfden Middelaar, dezelfde Openbaring hebben. Zij zijn door éénen (leest bezield en houden zich aan hun belijdenis vast in leven en in sterven." „Gods W oord is de eenig ware sleutel des Hemelrijks. Zij, die dat Woord gelooven, zien zich den hemel geopend. Die dat Woord geioof weigeren, blijven buiten de hemelpoort staan. Alles, wat buitendien is, zoowel de besluiten en beslissingen van de conciliën en pausen, de stellingen en geboden van priesters en monniken, heeft geen waarde." „Dewijl Christus onze eenige en eeuwige Iloogepriester is geworden en geen mensch als opvolger of plaatsbekleeder behoeft, zoo is noch de bisschop van Rome noch iemand anders Zijn stedehouder. Alle christenbelijders zijn in Hem tot priesters geworden!" Dornkmanx zei achter ieder dier stellingen, door hem gelezen: „Daar kan ik niets tegen inbrengen.' Zoo werd dooi' hem, willens of onwillens, het dispuut voorbereid. Op den 21steu October werd in de hoofdkerk van Homburg de gelegenheid tot het dispuut geopend. De Landgraaf zelf was daarbij tegenwoordig en noodigde mede ieder uit om er tegen in te brengen, wat hij meende. Zulks deed Nicolaas 1' erber , overste der Franciscanen te Marburg, die vroeger gepoogd had den Vorst tot onderdrukking der ketterij door het zwaard te bewegen. Toen deze nu met Augustinus en Lombardijs kwam aandragen, herinnerde Philip zelf hem, dat alleen uit den Woorde Gods mocht worden bewezen. Lamrert verdedigde zich zoo krachtig, dat de tegenstander moest zwijgen. Geen enkel leerstuk werd door eenig priester verdedigd. Zoodat Lambert moest uitroepen, als Zacharias weleer: Geloofd zij de Heere, de God Israels; want Hij heeft bezocht en verlossing teweeggebracht Zijnen volke. (Lukas 1 : 08). Eenige bekwame christenen werden nu belast met het ontwerpen eener kerkenordening, die in overeenstemming moest zijn met de H. Schrift. Spoedig was dit werk verricht en werd zij door een Synode van kracht verklaard. De ordening ging uit van de Kerk zonder beïnvloeding \un de wereldlijke overheid. Van Philii», den landsheer, werd met geen enkel woord gewag gemaakt. De landgraaf, overtuigd van den goeden gang der zaak, begeerde niet over de gemeenten te heerschen; alleen wenschte hij, des noodig, haar te steunen en haar te beschermen. De kerkordening was uitmuntende door eenvoud, liet aantal voorschriften was beperkt en werd niet noodeloos uitgebreid. Te ver ging men met de orgels in de kerken af te schalfen. Maar geheel werd gebroken met de plechtigheden en sieraden der inrichting van de kerken van Rome en teruggegaan tot de schier oorspronkelijke plaats der gemeenten in de heidenwereld. Wij laten hier enkele bepalingen volgen. De leer en de regeering der Kerk moeten rusten op Gods onfeilbaar Woord. Wie daartegen mocht leeren of handelen, zal afgezet en van de gemeenschap der Kerk afgesneden worden. Ieder godvruchtig en in de Schrift ervaren christen kan, zoo liij 't begeert, lot bisschop (herder) gekozen worden. Geen bisschop heeft eenige andere waardigheid, dan die een bedienaar des goddelijken Woords toekomt. De bisschippen of leeraars en de diakenen worden door de geloovigen gekozen. Elke gemeente kiest haar eigen herder. Zij worden in hun bediening bevestigd door de oplegging der handen van drie ambtsbroeders. De diakenen, zoo er geen leeraars tegenwoordig zijn, door oplegging der handen van de oudsten der Kerk. Geeft een bisschop op eenigerlei wijze door zijn gedrag en wandel ergernis aan de Kerk, 't zij door lichtzinnigheid of wereldschgezindheid, en helpen geen vermaningen of waarschuwingen, dan zal hij door de kerk uit zijn ambt kunnen ontzet worden. Iedere gemeente is verplicht voor haar herder en leeraar te zorgen , hem en zijn gezin behoorlijk te onderhouden en hem herbergzaamheid te laten oefenen, naar des apostels voorschrift. De leeraars mogen geen bijzondere betaling vorderen voor deze of gene buitengewone ambtsverrichting. Eiken Zondag wordt er in een geschikte plaats een vergadering gehouden van alle mannelijke leden, die tot de geloovigen gerekend worden, om met den leeraar over de belangen der gemeente te spreken. De vergadering zal tevens uitspraak doen in zake van het toepassen van den ban. De Kerk van Christus heeft nooit kunnen bestaan zonder de handhaving der tucht. Eenmaal 's jaars zal er oen algemeene synode gehouden worden, ter overweging van de belangen der Kerk aan alle oorden des lands. Leden dier synoden zijn al de bisschoppen of leeraren, krachtens liun bediening, heliter zal iedere gemeente nevens hen een man van kennis en geloof kiezen om als haar vertegenwoordiger aan de werkzaamheden der Synode deel te nemen. Drie leden zullen jaarlijks door de Synode benoemd worden oni de verschillende gemeenten te bezoeken; hen, die begeeren leeraren te worden en door de gemeenten zijn gekozen, te onderzoeken en ni goedkeuring te bevestigen, en zich te overtuigen, dat de verordeningen der Synode worden nageleefd. Oorspronkelijk was derhalve deze kerkenordening volkomen democratisch in kerkgemeentelijken zin. Van do Lands- of gemeentelijke overheid wordt niet gewaagd, ien opzichte der Vorsten en wereldlijke regenten stelden zich de kerken geheel op een \iij standpunt. Zij maakten geen aanspraak op bemoeiingen met het bestuur des lands; maai zinspeelden zelfs niet op eenige inmenging, van dat Bestuur te verwachten. Daarom was de inrichting nog niet een openbaring van de volkssouvereiniteit. liet was niet een uitoefening van rechten, veel minder van aangeboren rechten; zij was de gemeenschappelijke behartiging van allerlei geestelijke belangen. Ook de vorst des lands was in de Kerk eenvoudig lid. Mn alle belijders: zij, die als gcloovigen bekend waren, arbeidden op deze wijze mede aan den bloei der kerken. Wat ons hierbij in toog valt is, dat nevens het ambt van bisschoppen of leeraars en dat der diakenen, niet dat dei' ouderlingen vermeld wordt. Lang hebben de kerken van Hessen zich niet in deze eenvoudige inrichting en Mijheid kunnen verheugen. De drie jaarlijksche visitatoren, die aanvankelijk slechts gewone leden der Kerk konden zijn, werden vervangen door zes superintendenten, benoemd voor hun leven. Hierdoor werd der Kerk veel vrijheid benomen en geraakte zij allengs grootendeels onder "t gezag der wereldlijke overheid. Inderdaad is daarom reeds de kerkenordening van Hessen zeer merkwaardig, omdat zij in vele opzichten tot grondslag ook van andere landskerken gediend heeft. In het oogvallend is de tegenstelling van deze kerkenordening, die uil de gemeenten opklimt, met die van Rome, waarin elk ambt uit de macht van den Opperpriester van Iiome en de prinsen zijner hiërarchie afdaalt. Zeker viel deze kerkenordening in den geest van Li ther, zooals die zich in den aanvang der Reformatie heelt geuit. Reeds in 1523 schreef deze aan de Calixtijnen in Boheme, wien men leeraars weigerde om ongeschikten te doen kiezen: „Zoo gij geen betere voorgangers kunt bekomen, raad ik u veeleer er geen te nemen. Laat elk hoofd van een gezin voor de zijnen te huis den bijbel lezen en zelf zijn kinderen in den Doop (iode toewijden, terwijl gij zuchtend blijft verlangen naar het sacrament des altaars, zooals de Joden in Babyion smachtten naar Jeruzalem. De wijding, die de priesters van den paus ontvangen, is niet uit God, maar uil den Jiooze. Ilij alleen kan een waar en getrouw leeraar zijn, die naar den geest daartoe geroepen is en op de rechte wijze tot dit ambt gekozen en daarin bevestigd is. De keuze geschiede aldus: Kik bereide zich in den gebede tot dit gewichtig werk voor, en dan, in den naam des Ileeren saamgekomen, vinde de benoeming plaats onder opzien tot Hem en in alle oprechtheid des harten. De wijding en bevestiging kan dan alleen daarin bestaan, dat uw oudsten den gekozene de handen opleggen en hem vervolgens aan de gemeente en de gemeente aan hem verbinden!" Lutuer is later van deze eenvoudige beginselen afgeweken. Zoo als we boven reeds gezien hebben, ging in Duitschland de hervorming niet uit van het volk, maar van de hoogergeplaatsten in de samenleving, 't Was Lutjier daarom onmo- gelijk hier met Iiel eigenlijke volk: in den regel een hoop ruwe eti onkundige menschen, te beginnen. Indei'duad bevond zieli liier liet betere deel in de hoogere . .. , O ' geledingen der maatschappij: de vorsten en de edelen, die vooraan stonden in den geestelijken strijd en dien ook in den rijksdag streden. Hierdoor verkregen deze een overwegend aandeel in de regeling «Ier kerkelijke zaken. Zelfs al had het mindere deel des volks meer geschiktheid betoond, zoo kon het niet uitblijven of het meer volgzame zou de hoogere standen het allereerst tot de regeling der kerkelijke aangelegenheden hebben opgeroepen. En zoo was het dan, dat Luther, hoewel een kind des volks, uit de geringste kringen geboren, en zooals blijkt tot de eenvoudigste organisatie zelf geneigd, de vorsten en edelen als de vertegenwoordigers van de meeste belijders aanmerkte en hun den grootsten invloed op de nieuwe kerkformatie moest toestaan. Luther zelf was èn als hoogleeraar te \\ittenbcrg èn als leeraar der gemeente èn als hervormer in vele, zeer vele opzichten afhankelijk van den Keurvorst van Saksen, zijn beschermer. En zoo kwam in Saksen en door Saksen in vele andere staten der Hervorming de leiding der kerkelijke belangen aan de wereldlijke overheid, liet groot verschil tusschen Lutiieh's vroegere leeringen en tegenwoordig handelen trad in het helderste licht. En zeker is dit geschied, omdat hij voor het tegenwoordige in het onvermijdelijke meende te moeten berusten, 't Was een toegeven aan den drang der omstandigheden. Luther is dan ook grooter geweest als hervormer, als omverwerper van het gebouw der pauselijke macht, dan als stichter van een nieuwe kerkinrichting. Zonder te beweren, dat hij zich aan veranderlijkheid schuldig maakte, moet men toegeven, dat hij op dit stuk niet beginselvast bevonden werd. Zelfs al is het waar, dat hij de hoop koesterde, door den aan invloed winnenden derden stand met der tijd dit euvel te zien weggenomen, zoo mogen wij hem in de behandeling dezer zaak niet roemen. Wat hij niet goed zien kon, was zeker, dat de steun, welken de derde stand den Oppervorsten bood, veeleer diende om dezen de absolute macht te verzekeren en dat deze absolute macht hoogst zelden der christelijke gemeente is ten goede gekomen. Langs dien weg werd de macht geboren, die in een groot gedeelte van Duitschland tot den huidigen dag de Kerk van alle zelfregeering berooid en in elk opzicht onder het Bestuur van liet Landskeizerlijk gezag van den Oppervorst gesteld heeft. Zoo is nog heden ten dage Duitschland's keizer als koning van Pruisen opperbisschop in de Luthersche kerken van het rijk. Veel schade is hierdoor veroorzaakt. Alleen de volle vrijheid en onafhankelijkheid der kerken van den Staat kan den rijken inhoud van het godsdienstig leven doen ontplooien. De christelijke Kerk vraagt van den Staat niets dan bescherming harer rechten, waai' zij die door machten buiten haar bedreigd ziet. Maar in haar eigen aangelegenheden kan zij den Staat, zonder aan haar geestelijk leven schade te lijden, niet toelaten te beslissen of te bevelen. Het schikken en plooien der Kerken naaide meeningen en bevelen van overheden en staatsdienaren is een der grootste ooizaken van het verval der Kerken geworden Wel is en blijft desniettemin het gevaar dreigen van botsing tusschen de Kerk en den Staat. De Christelijke kerk is de draagster der verhevenste ideeën van godsdienst en moraliteit. Zij moet de ongerechtigheid en den zondigen wandel der heerschers, als die haar leden zijn, bestrallen en den moed hebben, in gewichtige omstandigheden te zeggen: „Het is U niet geoorloofd haar te hebben!" (Mattheus 14 : 4). Maar zij mag haar meening noch door het zwaard, noch door oproer, noch door revolutie kracht bijzetten. De Staat moet zich geen heerschappij aanmatigen over de Kerk; de Kerk is onbevoegd in te grijpen in het bestuur des lands. Luther sloeg mede de handen aan 't werk om voor Saksen een nieuwe organisatie der Kerk tot stand te brengen. liet zag er treurig uit. Vele priesters kenden de Reformatie nog slechts in naam. Zij waren volgelingen van Luther, zonder den waren geest des Evangelies en de kracht der waarheid aan hun hart ervaren te hehben. In een en dezelfde kerk werd liet Evangelie gepredikt en de mis gelezen, ieder kreeg wat wils. 't Bleek nu eerst juist, welke ongeschikte mensehen het pausdom tot het priesterambt had toegelaten; voor den dienst van het Evangelie waren zij onbekwaam. Luther meende, dut een algemeene visitatie der kerken de schreiende behoefte beter zou doen kennen. En daarom schreef hij den 22steu October 1526 aan den Keurvorst: „Er heerscht onder onze lieden een zoo ondenkbare onverschilligheid betreffende Gods Woord, dat ik, zoo ik zulks met een goed geweten doen kon, in 't geheel geen leeraars geven en hen maar aan zichzelven overlaten zou, gelijk varkens, die in 't wild loopen. M tar dit ware onverantwoordelijk. Uwe Hoogheid is de man, die thans geroepen wordt om de bestaande verkeerdheid tegen te gaan. Er moeten overal leeraars aangesteld en scholen gesticht worden, waar deze ontbreken. De menschen moeten desnoods tot hun bestwil gedwongen worden, evenals men hen noodzaakt om aan het stellen van bruggen, het aanleggen van wegen en zaken van algemeen nut mede te werken. Nu de pauselijke orde van zaken onder ons niet meer bestaat, komt het U toe ervoor te waken, dat geen ordeloosheid veld winne. Buiten Usve Hoogheid is er niemand, die zich dit in die mate kan of mag aantrekken; die er ook zooveel belangstelling in betoont. Ik bid U dan, vier personen te benoemen, die ten taak hebben de gemeenten in geheel het land te bezoeken. Twee hunner om onderzoek te doen naar de kerkelijke goederen en inkomsten, twee andere om hun zorg te wijden aan alles wat in betrekking staat met de leer, de leeraars, de kerken en de scholen." Zoo zocht Luther de hulp bij de aardsche machten, die zeker niet zouden nalaten met die hulp haar voordeel te bejagen. Nadat hij hiertoe een bezoek bij den Keurvorst had gebracht, tijdens deze in 't najaar van 1526 te Wittcnberg kwam, besloot deze tot de visitatie der gemeenten. Melanchton werd opgedragen, de instructiën voor de visitatoren te ontwerpen. In 4526 gaf Luther zijn bekende „Deutsche Mes se und Ordnung des Gottesdienstes, zu Wittenberg fürgenommen" uit. Deze „Duitsche Mis" bevatte voorschriften ten opzichte van de openbare godsdienstoefeningen. Naar zijn meening maakten de menschen, die in de kerken samenkwamen, onder welke goeden en slechten, geloovigen en ongeloovigen zich bevonden, de ware vereeniging der Evangelische Christenen niet uit. Dit zijn alleen zij, die met geheel hun hart Christus den Ileere aanhingen en niet alleen met woorden, maar ook door daden belijdenis doen: zij, die zich onderwerpen aan de kerkelijke tucht en een gehoorzaam oor vetieenen aan de bestraffingen en vermaningen, hen in den naam des Ileeren Jezus Christus gedaan. Maar zulk een gemeente kan in de werkelijkheid niet samengebracht worden. Echter zou hij, zoo het mogelijk ware, zulk een gemeente hebben willen stichten. Melanchton, altijd tot gematigdheid geneigd, had zijn instructiën zoo gesteld, dat daarin niets werd opgenomen, 't welk onuitvoerbaar bleek. Melanchton was de man, die de algemeene rust zoo lang mogelijk wilde bewaren. Hij was bereid aan de traditie, nevens de H. Schrift veel gezag toe te kennen. Hij was van conservatieven aard, daarom moest, naar zijn meening, zooveel het slechts mogelijk was, van het oude bij de godsdienstoefeningen bewaard blijven. Zoo werd de Latijnsche liturgie behouden, verbonden met Duitsclie gezangen, liet Avondmaal kan onder één. ook onder twee twee teekenen ontvangen worden. Biechten uit vrijen wil werd toegestaan, alsook 't gebruik van misgewaden. Zelfs de viering van sommige heilige dagen was geoorloold. In dit opzicht stelde Melanciiton zijn wijsheid en voorzichtigheid boven Gods Woord. Geen wonder, dat geklaagd werd over terugkeer naar de oude verlaten paden en Rome juichte over deze reactie. Lutiier, meenende, dat door alzoo te handelen de eendracht der Evangelischen in Saksen zou bevorderd worden , hechtte zijn goedkeuring aan Melanchton's ontwerp. Er werden nu vier visitatoren benoemd: Luther voor Saksen, Spalatijn voor Altenburg en Zwickau, Melanchton voor 'Thuringen en Tiiuring voor Frankenland. Het geheele jaar 4528 werd aan liet gewichtig werk der visitatie besteed. De leeraars moesten óf de vrouwen, met wie zij leefden, huwen öf haar verwijderen en zich verbinden voortaan het zuiver Evangelie te prediken. De al te onwetenden en ergernis-gevenden werden afgezet. Uit de kerkelijke goederen werd den dienaren des Woords een inkomen toegezegd. De kloosters werden opgeheven. De groote en kleine catechismus van Luther, in 1529 in het licht gegeven, werd voor het godsdienstonderwijs aangewend. Daardoor werd de kennis dei' zuivere waarheid overal verbreid. Aldus werden gewichtige wijzigingen in het godsdienstig leven tot stand gebracht. Vooral de afschaffing der kloosters en van het coelibaat groef eene diepe klove tusschen de Reformatie en Rome, maar werd tevens van uitgebreiden zegen voor de gemeente. Ook de pastorie van den Evangeliedienaar was de woning van een Christelijk huisgezin en kon tot voorbeeld voor andere gezinnen dienen. Dat dit alles van de Vorsten, door Luther zelf te hulp geroepen, uitging; dat de vrijheid van het godsdienstig leven daardoor belemmerd en de ontwikkeling deigemeente tot hoogei' leven weerhouden werd, springt in het oog. .Maar wij gelooven, dat 't in Saksen en andere Duitsclie landen niet wel anders kon en alles met den Duitschen geest en de Duitsclie toest inden samenging. De Duisclie hervormers trachtten bovenal tot eenheid te geraken, want gevaren van grooten aard bedreigden het pas geboren Evangelische gemeenteleven van alle zijden. Karel V en zijn broeder Ferdinand zochten een gelegenheid om het te dooden, al vonden zij die niet. Met dit al was de Evangelische kerk nu onder den invloed der wereldlijke overheid gekomen. En wel als een daad van Christelijke ontferming van de zijde des keurvorsten, door Lutiier zelf ingeroepen, boewei deze overtuigd was, dat de leiding der Kerk niet tot de bevoegdheid der wereldlijke macht behoorde. Hij meende dan ook, dat straks, als meer kennis en ontwikkeling in de gemeente gekomen zou zijn, deze regeling voor een andere, een betere zou plaats maken. Maar hij bedroog zich. De Vorsten stelden voortaan de consistoriën aan, die uit wereldlijke en geestelijke leden samengesteld waren, om onder het hoog gezag, dat door superintendenten werd uitgeoefend, de kerken te regeeren. De gemeente werd van alle deelneming aan haar bestuur uitgesloten. Luther meende, dat zij nog niet rijp was of hoog genoeg stond, om deel aan haar bestuur te hebben of zelfregeering uit te oefenen. Deze meening van Luther is oorzaak geworden, dat voortaan de Evangelische vorsten de hun opgedragen macht behielden en dat de kerken in Saksen te laat den invloed van dit cesaro-papisme zouden betreuren. Op de eenvoudige regeling in Hessen oefende die meening eveneens een noodlottigen invloed uit. Hoewel Luther, wiens raad de landgraaf had uitgelokt, niet tegen deze regeling was, achtte hij de kerk er niet rijp voor, zoodat deze er van afzag om baar in te voeren en die van IVittenberg deed aannemen. Op bovenvermelde wijze werden nu de kerkelijke zaken in Duitsehland, waaide Hervorming zegepraalde, geregeld. In de Roomsche deelen van liet Kijk stond zij als vroeger aan de felste vervolging bloot. Keurvorst Johann van Saksen, de Standvastige bijgenaamd, en Philip van Hessen, de grootmoedige geheeten, hebben ontegenzeggelijk groote diensten aan de Reformatie bewezen, vooral ook door bun landen open te stellen voor allen, die elders vervolgd werden. Tevens was Wiüenberg de groote kweekschool van leeraars, die naar alle oorden van Duitschland, de At'derlanden, Engeland en bet Noorden togen om daar als zendelingen bet Evangelie der rijke vrije genade Gods in Christus te verkondigen. Hierdoor breidde zich de Hervorming krachtig uit, gedurende den tijd van rust en vrede, haar door Gods genadige beschikking verleend. Rij het zuivere licht deiwaarheid, door Gods Woord verkondigd, week de dwaling der kerk van Rome. Luneburg en Brunswijlc namen bet Evangelie aan. De steden Neurenburg, Augsburg, Vim, Straatsburg, Göttingen, Goslar, Nordhausen, Bremen, Hamburg en Lubeck wandelden grootendeels in dit heerlijke licht. Merkwaardig is het, wat in de mark Brandenburg geschiedde. Joachim. do stoutmoedige en doorzettende vorst, die bier heerschte, zou zoo gaarne de Hervorming geheel en al uitgeroeid hebben. Hij verbood de vertaling van Luthkr s Nieuw Testament, maar liet die der Vulgata van de Roomsche kerk toe. Hierdoor droeg hij onbewust bij om bet Evangelie bekend te maken bij velen zijner onderdanen. Joachim was gehuwd met prinses Elisabeth, dochter van den koning van Denemarken. Deze vorstin had Luther's geschriften met de meeste belangstelling gelezen en dit gaf aanleiding tot groote verwijdering tusschen de echtelingen, die in verkoeling overging. Op bet Kerstfeest predikte een domme monnik in de slotkapel, waarbij Joachim en zijn gemalin en kinderen tegenwoordig waren. De monnik meende tegen Luthkk en zijn leer te moeten opkomen en trachtte te bewijzen, dat Pal'lus , op wien Luther zich veeltijds beriep, bitter weinig vertrouwen verdiende. Hij baalde daartoe aan het woord uit den Galaterbrief: „Wanneer de volheid des tijds gekomen is, beeft God Zijn Zoon uitgezonden, geworden uit een vrouw, geworden onder de wet." (Galaten 4:4.) „Ziet nu eens", zei de snuggerd, „hoe schandelijk St. Pallus bier liegt! De heilige moeder Maria is geen vrouw geweest; zij is altijd maagd gebleven, zelfs na de geboorte van Christus. Is er dus wel grond, om, zooals de ketters doen, maar alles te gelooven, wat deze apostel leert aangaande de rechtvaardigheid door het geloof?" Hier zweeg de monnik eensklaps; door een hevige beroerte getrollen, stortte hij levenloos neer. Ontzetting greep de vergadering aan. Hierdoor werd de spanning tusschen Joachim en zijn gemalin nog vergroot. > De keurvorstin begeerde bet II. Avondmaal te vieren, overeenkomstig slleeren inzetting, waartoe de hervormers wedergekeerd waren. In 1528, met Paschen? deed zij dit heimelijk. Het werd bediend door een leeraar, in haar bijzonder vertrek. Het werd den keurvorst medegedeeld, die haar in haar kamers gebood te verblijven. Daarop besloot zij haar gemaal te ontvluchten, beroofd als zij was van baar vrijheid en kinderen, en bevreesd voor de listige aanslagen der Roomsche priesters, die zij tot alles in staat rekende. Zij wilde tot haar broeder Ciiristiaan II, koning van Denemarken, gaan, die zich toen te Torgau bevond. Geholpen door Joachim van Gotze en Achim van Rredow, twee edellieden, ontvluchtte zij in 't gewaad eener boerin den 2oUtn Maart bet kasteel, van een kamervrouw en een bediende vergezeld. Buiten de stad wachtte haar een kar. Zoo reisde ze in den kouden nacht om des Evangelies wil. Bij ongeluk brak iets aan het voertuig. De vorstin gebruikte een doek, om haar hoofd gewonden, teneinde de breuk te herstellen. Zoo bereikte ze Torgau en werd haar door haar oom, den keurvorst van Saksen, een verblijf aangewezen op het kasteel Licldenburg aan de Elve, bij 117/tenberg. Drie maanden lang vertoefde zij zelfs als gast in lutiier's woning. Als godvruchtige christin, mag zij een eereplaats innemen onder de uitmuntende vorstinnen, die het huis van Brandenburg heeft bezeten. 3. De twee Confessie x. Wat dikwerf aangevoerd is als een eer van Rome's Kerk, haar zoogenaamde eenheid, maakt nochtans haar roem niet uit. Zij is de eenheid van het kerkhof, waar de doodsbeenderen van de grootste vijanden, op weinige schreden afstands van elkander, bewegingloos rusten. Een kerk, welker leden gedoemd zijn zonder persoonlijk onderzoek in een opgelegde leer , door willekeurige uitleggingen en toevoegingen in den loop der eeuwen vastgesteld en uitgebreid, te berusten, gelijkt in alle opzichte op zulk een geestelijk kerkhof, een kerkhof der geesten. Dairentegen is het als een schande, als een oneer, als een steeds aangevoerd bezwaar tegen de Hervorming aangemerkt, dat zij niet allen, die met Rome's Kerk gebroken hadden, onder dezelfde confessie, belijdenis des geloofs, heeft vereenigd; dat zij reeds bij haar geboorte in deelen uiteenging en na vier eeuwen van haar bestaan en werkzaamheid in vele zeer onderscheidene afdeelingen zich splitste en voortgaat te splitsen. Evenwel is deze schande niet haar oneer, die verdeeling in deelen haar niet ten schuld te rekenen. Zij ligt veeleer in het wezen van de ontwikkeling der Kerk en is volkomen in overeenstemming met de eischen der gewetensvrijheid. Waar deze laatste onbelemmerd genoten wordt, kan het wel niet anders, of de verschillende meeningen over het Woord Gods, die niet tot vereeniging te brengen waren, leidden er toe, om van elkander gescheiden groepen te formeeren en afzonderlijk te vergaderen en alzoo in vrede naast elkander te leven. Wat derhalve door Rome als een eere gerekend wordt: de eenheid harer millioenen, is veeleer haar tot schande te rekenen. Want deze is de vrucht van gewelddadige en tegen de christelijke vrijheid ingaande overheersching der gewetens door priesters en dwepers. Haar door Inquisitie, vuur en zwaard gehandhaafde eenheid is haar schande. En wat de kerken der Reformatie tot oneer is aangerekend, is juist haar eere. Want, waar ook de geesten der belijders moeten samenstemmen in een belijdenis voor leer en leven, en deze rust op onderzoek, kan het niet uitblijven of in elk land der gewetensvrijheid, zal verschil van inzichten ook verschillende kerken op verschillende grondslagen in het leven roepen. Daarom behoeven die keiken elkander niet te haten, niet te vervolgen, gelijk maar al te veel geschied is. Er bestaat een hoogere eenheid, dan in hetzelfde bedehuis te vergaderen, met dezelfde confessie in te stemmen, de eenigheid des geestes in het erkennen en betrachten, dat allen, die Jezls Christus in onverderfelijkheid liefhebben, broeders en zusters zijn. En nu vormen de aanhangers der kerk van Ilome wel een ontzagwekkende numerieke eenheid van honderden millioenen over de gansehe aarde, en ook bereiken zelfs de grootste afdeelingen van de kerken der Reformatie in de verste veile niet dit millioenental. Ook schijnt het wel meer indrukwekkend met een groote menigte van belijders tegenover een andere kleinere schare op te treden; maar die eenheid 17 van rnillioenen en die kleinheid der andere leggen geen gewicht in de schaal bij den strijd der geesten. Op het terrein der belijdenis heslist alleen de waarheid en de vrijheid in Christus. Ook waar een gemeenschappelijke bazes voor christelijk belijden en leven aangenomen is in de erkenning der 11. Schrift als Gods Woord, zal in de kerken der Hervorming verscheidenheid van opvatting blijven lieerschen, gewichtig genoeg om, ten einde voortdurend twisten tc voorkomen, in verschillende belijdende kringen uiteen te doen gaan, zonder daarom de liefde, die in Christus samenbindt, te verzaken, welk laatste, helaas! maar al te veel is geschied. Er zijn eeuwen noodig geweest om dit naast elkander leven van christengemeenten in onderscheidene belijdenissen te erkennen en te waardeeren. Nog is in vele landen de daartoe noodige vrijheid van geweten niet geschonken; nog wordt in vele landen, ook der vrijheid, door fanatiek drijven, een opgelegde eenheid voorgestaan, tot groote schade voor de komst van Gods Koninkrijk. Immers een weinig van de oppervlakte in het wezen der dingen indringende, is het ons duidelijk, dat bemoeiing der Staatsmacht met deze verschillende zienswijzen juist oorzaak is geweest van den haat der dweepzucht, welke de tegenover elkander staande belijders van Jezus' naam aan den dag legden. In de eeuw der Hervorming scheen het noodig, dat de kerken der Reformatie van de verschillende landen, vereenigd onder dezelfde Belijdenis stonden tegenover de kerk van Rome. Het heeft niet zoo mogen zijn en 't lijkt ons toe, dat het ook niet zoo heeft kunnen zijn. In hoofdzaak traden de kerken der Hervorming allengs met twee belijdenissen op. De Hervorming in Duitschland, hoe nauw ook verwant met de Zwitsersche, stemde niet met de laatste overeen. Er waren verschillende beschouwingen der waarheid, waartoe oorzaken van verschillenden aard bijgedragen hadden. De hoofdpersonen in Duilschland en llclvetic verschilden te veel in aanleg, in ontwikkeling en in omstandigheden voor het uiterlijke, gezwegen nog van het verschil in karakter en gemoedsgesteldheid, dan dat zij eenstemmig zouden bevonden worden in de omschrijving van hetgeen zij als waarheid naar de H. Schrift beleden. Luther en Zwingu — want van den laatste spreken we en straks zullen we een belangrijk deel van dit werk aan hem wijden, — kwamen in den strijd voor de vrijheid van geweten tegen Rome en de aardsche machten, naast elkander te staan, elk met een afzonderlijk, soms diep ingrijpend van elkander afwijkend belijden. Ja, straks geschiedde het, wat nimmer had moeten geschieden, dat ze tegen elkander stonden en elkander bestreden, met vinnige en scherp wondende wapenen. Laat ons zien, hoe die strijd verliep en tot uiteengaan en gescheidenheid voerde, die tot in deze twintigste eeuw niet heeft opgehouden, al is 't, dat de bitterheden der partijschappen zich sedert lang niet meer openbaren. lleeds gewaagden we van Lutiier's grooten en kleinen catechismus. De groote catechismus was niet in vragen en antwoorden vervat, maar moest den leeraars en den meer ontwikkelden tot handleiding dienen om tien kinderen den kleinen catechismus te doen verstaan. Ilij voorzag door deze leerboekjes in een diepgevoelde behoefte, hetgeen vooral blijkt uit hetgeen Luther's levensbeschrijver, de verm.arde Maïthesius vermeldt: „Ik kan mij niet herinneren, dat ik in mijn jeugd,— en tot mijn 25ste j tar heb ik in 't pausdom gevangen gelegen, — ooit op den kansel 28 was te llarceloiin de vrede tusschen Karkl V en Julius II tot stand gekomen; daarbij was ook tot uitroeiing der ketterij van Lutiikr en de zijnen besloten. Allereerst wilde Karkl door een besluit van de meerderheid op den Rijksdag zijn oogmerk bereiken, maar zoo dit besluit niet te verkrijgen was, geweld gaan uitoefenen. liet zien in de toekomst was niet opwekkend. Luther en Mklaxciiton, die aan voorteekenen hechtten, vonden daarin aanleiding tot bedenkelijkheden. Karkl liet zich bursch uit tegen den keurvorst, zoodat hertog Hkxdhik van Mecklknburg en de keurvorst van de Paltz zich opnieuw aan de zijde van de hiërarchie plaatsten. Angst en vreeze vervulden veler harten. Toen de Vorsten tot den Rijksdag opgekomen waren, bleek de vijandige stemming van beide partijen. Zij passeerden elkander zonder groeten en legden bij elkander geen bezoeken af. Hoewel Johann van Saksen de voornaamste keurvorst was, kwam geen der Roomsche vorsten hem een bezoek brengen. Men eischte, dat de keurvorst en de landgraaf geen godsdienstoefeningen in hun verblijven zouden houden. Melanchton, die met den keurvorst gekomen was, zei: „Het is even, alsof wij het uitvaagsel van het menschdom zijn. Maar Christus de lleere zal zijn arm volk niet verlaten. Op Hem hopen wij." Het volk van Spiers kwam hij honderdtallen op naar de plaatsen der Evangelieprediking. Allereerst kwam tot de vergadering der Stenden het bericht, dat de Keizer de bepalingen van den vorigen Rijksdag te Spiers ten opzichte van den godsdienst, als zijnde in strijd met de belangen des Rijks, niet goedgekeurd had. Deze daad des keizers was een daad van willekeur. Zij vervulde de Christenen met verontwaardiging en vreeze. Stukm riep uit: „Christus is ten tweeden male aan Pilatus en Kajapiias overgeleverd." Rrutaal traden de Roomschen op. In de Commissie, benoemd om over de boodschap des keizers te beraadslagen, bevonden zich geslagen vijanden van de Hervorming als Eck en Fabeu. De laatste durfde onbeschaamd en dom zeggen: „De Turken zijn beter dan de Lutheranen; de 'luiken hebben ten minste nog vastendagen." Hij griefde de Evangelischen op de ergerlijkste wijze. Zoo zei hij: „Indien wij moesten kiezen tusschen den Rijbel en de Overlevering, tusschen de uitspraken van de Schrift en van de Kerk, dan nemen wij de laatste. De bisschoppen wilden het édict van Worms ten uitvoer gelegd hebben, tegen het in den eersten Rijksdag van Spiers beslotene. Een echte staatsstreek. De Commissie deed zelfs een voorstel om allen voortgang der Reformatie te stuiten en den toestand te laten, zooals die op heden was. Dit beteekende inderdaad de zegepraal der bisschoppen en van de mis, want die mochten nergens wederstaan worden. Uitbreiding der Evangelischen door aanneming van Roomschen, die hun kerk verlieten , zou verboden zijn. De Evangelische Vorsten en Steden beraadslaagden samen over dezen voorslag. Zij besloten om des gewetens wil zich dit besluit niet te laten opdringen. Liever wilden zij alles: landen, bezittingen, ja het leven, offeren, dan zich hieraan onderwerpen. „liet geldt hier een zaak des gewetens, waarover een meerderheid niet kan beslissen." Deze jammerlijke terugtred tot voor de bepalingen van 1520 was de vrucht van het vorstelijk gezag op het terrein van den godsdienst. De leus voor de nieuwere tijden moest zijn voor ieder mensch: \ rij hei >1 om God te dienen naar zijn geweten. Intusschen wilde I* erdinaxd van de behaalde overwinning gebruikmaken. De a gevaardigde van Straatsburg werd zoolang tot den Rijksdag niet toegelaten, tot de mis in die stad zou hersteld zijn. Daartegen kwamen velen op. Standvastig weigerden de Evangelische Vorsten in deze zaak te gehoorzamen. Op den lmnc tot een volkomen breuk kwam. Nu namen de zaken onverwacht een door hem niet verwachten keer.. De Evangelische Vorsten brachten kortelijk hun gronden bijeen in een stuk, waarin zij aantoonden, dat het hun onmogelijk was zich aan de besluiten van den Rijksdag m deze zaak te onderwerpen. Dit stuk is het vermaarde Protest, dat door de gansche wereld is beroemd geworden en waarnaar de vrienden der Reformatie tot den huidigen dag „Protestanten" geheeten worden. leiuggekomen in de vergaderzaal werden de Stenden aldus door hen toegesproken: <"Hielde Heeren, Neven, Ooms en Vrienden! Wij zijn op dezen Rijksdag verschenen in voldoening aan de oproeping van Zijne Keizerlijke Majesteit, om maatregelen te beramen in het algemeen belang van het Rijk en van de Christenheid. Het is daarom, dat we met droefheid gezien hebben, d it men de goede bepalingen van den \origen Rijksdag, met betrekking tot ons dierbaar en heilig geloof wil vervallen vei vlaien, om daarvoor drukkende en, onzes inziens, ondoelmatige wetten in de plaats te stellen. Intusschen hebben toch koning Ferdixaxd en de andere Commissarissen des keizers, door hun zegel te hechten aan het besluit van den laatsten Rijksdag, plechtig en onvoorwaardelijk in naam van den keizer op zich genomen, om dat besluit in allen dee e en getrouw uit te voeren en nauwlettend toe te zien, dat niets geschiede, wat daarmede in tegenspraak zon zijn. Evenzeer hebben wij allen, die hier vergaderd zijn. euivorsten, hertogen, edellieden, geestelijken, heeren en afgevaardigden, ons verbonden, om de bepalingen van dat besluit na te leven en te doen naleven. ij vooi ons mogen niet berusten in de herroeping van die bepalingen. Eerstel ijk, omdat wij vermeenen, dat Zijne Majesteit de keizer, gijlieden allen en wij, gehouden zijn om gezegde bepalingen, die toch met algemeene stemmen, in den behoorlijken vorm, en in het algemeen belang zijn gemaakt en aangenomen, te handhaven en te onderhouden uit alle macht en met alle vermogen. len andere en voornamelijk, omdat het hier een aangelegenheid geldt van het a (i loogste gewicht: den dienst van God en de zaligheid onzer onsterfelijke zielen. In zulk een zaak gelooven wij den wil van God boven alle menschelijk gezag te moeten stellen, en Hem, die Koning der koningen en Heere der heeren is, naar ons geweten te moeten gehoorzamen. Wij zullen toch eenmaal, elk in 't bijzonder, van onze » at en Gode rekenschap moeten afleggen en ons dan geenszins kunnen rechtvaardigen over een verkeerde daad, omdat de meerderheid die zoo gewild heeft. Uij willen echter niet oordeelen, Heeren en Vrienden! over 't geen II in dezen te doen staal. Wij bidden alleen dagelijks en zonder ophouden, dat het den almach- tigen God behagen moge, ons allen te brengen tot de eenheid des geloofs, en tot waarheid, liefde en heiligheid, in Jezus Christus, den eenigen Verlosser en Middelaar. Maar wat ons zeiven aangaat, wij herhalen het, dat wij ons niet onderwerpen kunnen of mogen aan het besluit, dat nu genomen is. Wij laten ieder van IJ in onpartijdigheid en billijkheid oordeelen, of wij zoodoende niet tegen ons geweten zouden handelen; of wij niet een leer zouden helpen tegengaan, die wij overtuigd zijn, dat zuiver christelijk is; en of wij niet zouden medewerken, niet slechts om de voortplanting en uitbreiding dier leer te beletten, maar ook om de prediking van het Evangelie in onze eigene Staten aan banden te leggen en alle vrucht te benemen; gesteld, dat wij daartoe bij machte zouden zijn. Dit ware, onzerzijds, niet minder dan een verloochening van onzen Heere Jezus Christus en een opzettelijke verwerping van Zijn heilig Woord; terwijl wij daardoor onder des lleeren veroordeeling zouden komen, en Ilij over ons ten laatsten dage het vonnis uitspieken zou: „Zoo wie mij verloochend zal hebben voor de mensehen, dien zal Ik ook verloochenen voor mijn Vader, die in de hemelen is," Wij protesteeren derhalve in liet algemeen tegen den maatregel, dien men ons wil opdringen. Wat bijzondere punten betreft: wij vermeenen, «lat in onze Staten en landen hel II. Avondmaal gevierd en onderhouden wordt in overeenstemming met den waren aard der instelling. Intusschen, zoo de Sacramentarissen binnen ons gebied zich mogen voordoen, gelooven wij geen vrijheid te hebben hen te behandelen, zooals het édict dat wil. Er bestonden tot hiertoe nog geen bepalingen omtrent hen, en alvorens zij de gelegenheid hebben gehad om hun gevoelens voor een kerkvergadering te verdedigen, mogen wij althans hen niet veroordeelen. Er is een ander punt en dat van het hoogste belang is. Het édict zegt, dat de leeraars bij de prediking van het Evangelie zich wat de uitlegging aangaat, houden zullen aan 'de opvatting der Heilige Christelijke Kerk. Wij gelooven dat, zoo deze bepaling eenige waarde of mogelijkheid van uitvoering zou hebben, allereerst had moeten uitgemaakt zijn, wat door die Kerk te verstaan zij. Wij voor ons weten, dat er over dit pnnt verschillende meeningen zijn, en schromen niet te verklaren, dat wij van gevoelen zijn, dat geen uitlegging bestaan kan, die niet berust op Gods Woord, en dat elke andere leering in tegenspraak is met den geopenbaarden wil des lleeren. Wij gelooven, dat de Schrift uit de Schrift verklaard moet worden; dal de Bijbel duidelijk en verstaanbaar is in alle dingen, die den Christen noodig zijn te weten, en wij hebben ons daarom voorgenomen om, met Gods hulp, de hand te houden aan de zuivere en onvervalschte prediking van het Woord van God, zooals dat ons geopenbaard en te vinden is in de boeken des Ouden en des Nieuwen Testaments, en zonder daaromtrent eenige bijvoeging of afwijking te gedoogen. Dat Woord alleen is waarheid, en slechts daarin kunnen wij leering, besturing en troost vinden, onder alle omstandigheden des levens. Dat Woord is een leidsman, die ons nooit verlaten of op een verkeerden weg voeren zal. Dat Woord is het eenig vaste en onwankelbare fondament; die daarop bouwen, zullen niet beschaamd worden gemaakt, en de machten der hel zullen tegen hen niets vermogen. In vergelijking met dat Woord is alle menschelijk woord en leering ijdel, dwaas en verwerpelijk. Wij bidden U dan, geliefde lleeren, Ooms, Neven en Vrienden, dat Gij onze bezwaren in gezette en ernstige overweging zult nemen. En zoo tl ij nochtans moogt vermeenen , dat liet genomen besluit moet in werking komen, verzoeken wij U wel te willen in het oog houden, dat wij daartegen steeds zullen blijven protesteeren, gelijk wij hij dezen plechtig doen, in tegenwoordigheid van alle levende ziele en ondei aanroeping van God, onzen Schepper en Behouder, onzen Verlosser en Zaligmaker, die ten jongsten dage ons voor Zijn Vierschaar roepen en ons oordeelen zal. \\ ij \eiklaien, dat wij, noch de onzen aan liet bedoelde besluit onze goedkeuring geven ol ons aan de bepalingen daarvan onderwerpen kunnen, voor zoo \ei wij vermeenen, dat dit besluit strijdig is met den wil en liet Woord van God, in tegenspraak met ons geweten, gevaarlijk voor de rust en de zaligheid onzer zielen, en ganscheiijk afwijkende van het besluit, dat op den vorigen Rijksdag te Spiers genomen is. Wij mogen inmiddels niet anders vertrouwen, dan dat Zijne Majesteit de Keizer zich ovei ons zal betoonen als een christelijk Vorst, die boven alle dingen liefde en eerbied heeft voor God; terwijl wij noch omtrent Zijne Majesteit den Keizer, noch jegens U, geliefde fleeren en Vrienden! ooit wenschen te kort te komen in de geliouwe en gehoorzame vervulling van eiken plicht, dien we naar recht en wet schuldig zijn te volbrengen." Schoone, edele gedachten! Merkwaardige Woorden! Wel de merkwaardigste, ilie ooit zijn uitgesproken voor zulk een hooge vergadering. Kalm, waardig, ernstig, hoog verheven, bescheiden en toch mannelijk, kloek en beslist, christelijk, godvruchtig en liefdevol werden ze daar uitgesproken, woorden in het eeuwige belang der menschheid, dei' vrijheid; woorden zonder overmoed, vol zelfbeheersching, vo(alen van geloof en hoop voor de toekomst. Maar ook vau vastberadenheid en rotsvastheid. Woorden, die in kleiner volzinnen als gevleugelde woorden door de christenheid verspreid, met dankbaarheid werden opgenomen in hart en belijdenis. Een eeuwig te roemen waardig protest! Aan den Rijksdag werd meegedeeld, dat de Evangelische Stenden en Steden den volgenden dag Spiers zouden verlaten. Dit alles geschiedde den April 1529. Den 20s<iog zoo schielijk niet. Gij zijt in JIcsscii, niet in Zwitserland. Bij ons breekt men elkander zoo licht den hals niet", zegt Luther. Tevens beklaagt deze zich ernstig over Zwingli , alsof die hem met deze ruwe uitdrukking leed wilde doen, waarop deze antwoordt, dat Lutiier's zaak niet verder te verdedigen is. Reeds hier dreigde de conferentie te eindigen, toen de landgraaf, na vruchteloos beproefd te hebben, Luther te doen bedaren, de strijders naar de eetzaal noodi^de om na liet middagmaal te kunnen voortgaan. Luther en Oekolampadius hervatten liet gesprek. Luther herhaalde zijn gevoelen dat Christus' lichaam m den hemel is, maar in 't 11. Avondmaal evengelijk te^en-' woordig is, als toen I lij geboren werd uit de maagd Maria. 1 Iiertegen stelt Oekülamp vdius • „Wij kennen Christus niet naar het vlecsch." Luther meent, dal dit beteekent naai onze vleeschelijke natuur, „liet lichaam van Christus is in het brood ,relijk een degen in de scheede, gelijk de II. Geest in de duif." ' ° Juist traden nu Osiander, Agricola en Brenz binnnn. Zij werden dicht bij Luther en Melanchton geplaatst, en daarop werd het gesprek voortgezet. Zwingli stelde nu tegenover Luther's gevoelen het artikel des geloofd (Wevaren ten hemel. „Zoo Christus' lichaam in den hemel is, hoe kan het dan in liet brood zijn?" vraagde hij. Luther antwoordt, dat dergelijke redeneerden met veel beter zijn, dan of ik mocht willen bewijzen, dat Jezus een vrouw had gehad, zwarte oogen had en in Duitschland had geleefd. Dit waren spitsvondigheden Toen Zwingli nu in het Grieksch Filipp. 2: 7: „de gestaltenis eens dienstknechts aangenomen hebbende , aanhaalde, werd Luther driftig en zei: „Doe uw aanhalingen in t Latijn of Duitsch, maar niet in t Grieksch." Zwingli deed zulks en beweerde, dat Christus lichamelijk niet dan plaatselijk ergens zijn kon. Toen wees Luther weer op het door hem op de tafel geschrevene: Hoe est corpus meum, en zei, „omdat onze Ileere dit gezegd heeft, geloof ik, dat zijn lichaam werkelijk daar is." De strijd werd nu heviger. Zwingli sprong op: „Zoo het daar is, ergens plaatselijk, dan is dit gewis in den hemel, waaruit volgt, dat het dan ook niet in het brood kan tegenwoordig zijn," sprak hij. ^ Lutiier herhaalde nu, dat hij hier volstrekt niet van wiskunde weten wilde. Zoodra de zegen is uitgesproken over het brood, is het lichaam daar, hoe zondi" en boos ook de geestelijke zij, die de wijding verrichtte." Zwingli zei nu: „Zoo doende valt gij geheel in den geest van het pausdom." Luther verklaart nu, dat hij van Christus' lichaam niet wilhooren beweren dat liet aan een bepaalde plaats zou zijn," waarop Zwingli antwoordt: „Maar moeten wij dan altijd spreken en ons uitdrukken, zooals gij wilt?" De landgraaf noodigde nu ten avonddisch en brak zoo het heviger wordend dispuut af. Juist heerschte in Marburg een hevige besmettelijke ziekte: Het Engelsch zweet; daarom moest de conferentie zoo spoedig mogelijk afbreken "en nu nog op Zondag gehouden worden; wat men inderdaad liever niet zou gedaan hebben. Luther opende het discours op nieuw met de verklaring: „Als ik zeg te "elooven dat het lichaam van Christus in het sacrament des Avoridmaals aanwezig is, bedoel ik geenszins een eigenlijke plaatselijke tegenwoordigheid." Waarop Zwi.\gi.i°opmerkte : „Maar dan is het lichaam er ook in 't geheel niet." Luther stelde daartegen een bewering der Sofisten, dat een lichaam zeer wel aan verschillende plaatsen tegelijk kon aanwezig zijn. „liet Heelal," zei hij, „is een lichaam, en wij kunnen er toch niet van zeggen, dat het zicli aan een bepaalde plaats bevindt." Zwingli antwoordde nu, dat Luther, door zich op de Sofisten te beroepen, zich keelde naai de vleeschputten vjii Kyyptc, Hij noemde het gezegde over het Heelal onzinnig en voerde de kerkvaders als getuigen in het geding. Hij beriep zich op Fulgentius, bisschop van Uitspa, die leerde: „Naar Zijn menschheid was Gods Zoon, die naar Zijn godheid alomtegenwoordig is, niet in den hemel, zoolang Hij op aarde was, en toen Hij ten hemel opvoer, verliet Hij als mensch de aarde; naar Zijn goddelijke natuur bleef Ilij in den hemel, ook toen Hij de menschelijke natuur had aangenomen, terwijl Hij naar Zijn Godheid de aarde niet verlaten heeft, toen Hij ten hemel is gevaren." Op deze woorden bleef Luther steeds herhalen: „Er staat geschreven: Dit is mijn liehaam." Zwingli begon zijn geduld te verliezen. Ilij voerde o. m. het getuigenis van Augustinus aan: „Wij moeten niet meenen, dat Christus naar Zijn menschheid overalomtegenwoordig is. Dit ware een dwaling. Christus is, als God, aan alle plaatsen, maar naar Zijn lichaam kan Ilij in den hemel slechts plaatselijk zijn." Hiertegen beweert Luther, dat Augustinus dit niet zegt met opzicht tot het Avondmaal. „Christus' lichaam is in het sacrament des Avondmaals aanwezig, maar niet plaatselijk." Deze bewering wordt door Oekolampadius weersproken met de opmerking, dat het hoofdkenmerk van een lichaam hierin gelegen is: het is bepaald op ééne plaats aanwezig. Zoo liep de voormiddagbespreking van den Zondag af. Nog hoopte Oekolampadius op toenadering. De discussie werd door hem geopend met de vraag: Hoe verklaren wij de tegenwoordigheid van Christus' lichaam op een andere wijze, daar doctor Luther niet wil gedacht hebben aan plaatselijke tegenwoordigheid? „Gij brengt mij geen stap verder," zei Luther. „Gij moogt Fulgentius en Augustinus aan uw zij hebben; al de overige kerkvaders zijn van onze meening," vervolgde hij. „Noem ons die vaders," antwoordde Oekolampadius. „Augustinus schreef die verklaring, toen hij nog zeer jong was, ook is hij geen helder uitlegger," zei Luther daarop. Hij lichtte het kleed met de woorden IIoc est corpus meum op en riep uit: „Dit is onze tekst. Gij hebt daar nog niets tegen kunnen inbrengen. Gij zoudt verdere pogingen wel kunnen sparen." „Wij kunnen in dit geval de discussie eindigen," sprak Oekolampadius. daarbij opmerkende, dat de opvatting der Zwitsers geen nieuwigheid was, gelijk uit de aanhaling der kerkvaders bleek. Luther vorderde, dat de Zwitsers zich met zijn gevoelen zouden vereenigen. Te vergeefs poogde de kanselier te bewerken, dat de partijen zich met elkander zouden verstaan. Weder eischte Luther, dat de Zwitsers hun stelling zouden opgeven. Deze antwoordden: „Dat kunnen wij niet." „Goed. Dan oordeele God tusschen U en ons en dan zullen wij bidden, dat Ilij U tot beter inzicht brenge," zei Luther. „Wij zullen hetzelfde doen," antwoordde Oekoi.ampadius." Zwingli barstte in tranen los. Zoo eindigde de samenspreking van den Zondagmiddag, evenzeer tot groote teleurstelling van den landgraaf en den kanselier, als tot smart van allen, die de eenheid van alle Kerken dei' Reformatie wenschten. Zwingli drong er op aan, aller eenheid door 't geloof in Jezus Christus, den eenigen Zaligmaker, en elkander als broeders in Hem te erkennen. Daarop drong ook de landgraaf aan. „Er is geen mensch op aarde," zei Zwingli, „met wien ik liever in eensgezindheid en liefde zou leven dan met U," het woord tot de Wittenbergers richtende. Zoo ook betuigden het Oekolampadius, Bi cer en IIedio. Zwingli bood Luther de broederhand. Helaas! Luther weigerde die. „Gijlieden zijt van een anderen geest!" zoo sprak liij. De Zwitsers ontroerden telkens, wanneer hij die woorden herhaalde De Wittenbergers meenden, dat de Zwitsers zich op een gevaarlijken weg bevonden en Luther's inzicht het eenig ware was. Zelfs de zachtmoedige Mkianchton wees den broedernaam af. De doctoren van Wittenberg zeiden: „Wij kunnen u niet aanmerken als 111 waarheid tot Christus' gemeente te behooren; wij kunnen daarom geen broeders zijn." De Zwitsers stonden op een ander standpunt. Ondanks de noodzakelijkheid in hen om Luthers gevoelen te verwerpen, erkenden zij zijn volgelingen als leden van Christus kerk en geloofden in hun eerlijkheid en oprechtheid. Maar Luther volhardde: „Wij kunnen u met geen mogelijkheid broeders noemen." Bucer wilde er nu ook verder niet op aandringen. Te vergeefs werden nu nog over dit broederszyn eenige woorden gewisseld. Luther bleef onbewegelijk. De eenige concessie, waartoe hy en de zijnen wilden overgaan, was: „Wij villen u als vrienden aannemen. Wij kunnen u niet als broeders erkennen in den Ileere Jezus Christus, maar wij hebben het recht noch den wil om 11 die algemeene christelijke liefde te weigeren, welke wij ook aan onze vijanden verschuldigd zijn." Schoon smartelijk getroffen door deze uitdrukking, namen de Zwitsers aan, wat de Wittenbergers hun boden, met de vermaning, om alle harde en onvriendelijke uitdrukkingen in woord of schrift te vermijden en zonder aanstoot te geven hun meeningen waar dit noodi" was, te bespreken. Luther gaf daarop den Zwitsers de hand der vriendschap en scheen nu eemgszins verteederd. Hij hoopte, dat allen nog eens van vrienden broeders zouden worden. Op aandrang van den landgraaf werd besloten een stuk te stellen, waarin uitkwam dat de Conferentie in alle geloofszaken, behalve in het stuk des H. Avondmaals tot eenheid gekomen was. Daartoe werd besloten. Ook werd Luther tot het stellen van dit stuk uitgenoodigd : waartoe hij na eenig aarzelen besloot. Spoedig had Luther in vijftien artikelen de besproken punten samengevat, welke hij nu voorlas. Het eerste artikel luidde: „Wij gelooven, dat er één eenig, waarachtig God is die den hemel en de aarde en al hun volheid geschapen heeft, en dat die°God één in bestaan en wezen, drievuldig is in persoon, te weten: Vader, Zoon en Heilige Geest, zooals dat in het Concilie van Nicea is vastgesteld en door de n-ansche Christelijke Kerk geloofd en aangenomen wordt." Ten aanzien van de Godheid en de menschheid des Heeren, van Zijn dood en opstanding, van de erfzonde, de rechtvaardiging uit het geloof, de werkin" van den 11 Geest, de kracht en het gezag van Gods Woord, van den H. Doop de «-oede werken de biecht, de burgerlijke Overheid en de traditie, stemden de Zwitsers evenals met het eerste artikel geheel 111, waarover die van Wittenberg zich verwonderden. Luther had het voornaamste artikel tot het laatst bewaard. Hij las het nu voorliet luidde : „Wij allen gelooven met betrekking tot het Avondmaal. dat het onder twee teekenen moet bediend worden, zooals bet oorspronkelijk is ingesteld; dat de mis geen werk, geen handeling is, door welke een christen voor een ander, levend of dood genade kan verwerven; dat het Sacrament des Altaars is het Sacrament van het waarachtig lichaam en bloed onzes IJeeren Jezus Christus, en dat het "-eesteliik eten en drinken van dat lichaam en dat bloed voor den christengeloovi(re plicht en behoefte is." 0 Nu verwonderden de Zwitsers zich. Luther las verder: „Wij gelooven, dat het sacrament des Avondmaals door den Almachtigen God bestemd is,°om evenals Zijn heilig Woord, onder den invloed des II. Geestes, de zwakke zielen te sterken en in geloof en liefde op te bouwen." llier was op nieuw de blijde verwondering' der Zwitsers waar te nemen. Verder las Luther: „En ofschoon wij voor liet tegenwoordige niet eenstemmig denken over de vraag, of liet waarachtig lichaam en bloed van Christus al dan niet lichamelijk in het brood en den wijn aanwezig is, kan dit verschil in meening niet beletten, dat wij onderling den geest der Christelijke liefde zullen aankweeken en elkanders gevoelen eerbiedigen en verdragen, waar en voor zooverre wij dat naai' ons geweten zullen kunnen doen, en wij zullen niet ophouden God te bidden, dat Hij ons door den II. Geest leide en besture en ons in de waarheid bevestige." Zulk een uitkomst hadden de Zwitsers niet verwacht. Er werd nu besloten nog een vergadering te houden, om dit stuk nogmaals voor te lezen en daarna te onderteekenen. Dit geschiedde in die opzettelijke samenkomst. Er waren twee eensluidende afschriften vervaardigd. Op het eene teekenden Oekölampaiiius, Zwingu, Bucer en Hedio. Op het andere Luther, Mei.anchton, Jonas, Osiander, Brenz en Agricoi.a. Daarop stelden de onderteekenaars van het eene hun handteekening op het andere en wederkeerig. Zoo ging het stuk naai' de pers en werd het wereldkundig gemaakt. Waarlijk eene uitkomst, verrassend door het onverwachte, het objectief de waarheid resumeerende en daardoor vruchtbaar voor den ophouw van de kerken der Reformatie. Er waren gevaren voorkomen en ontgaan. Luther's gevoelen, dal zeer dicht aan de leer der Transsubstantiatie grensde; Zwingi.i's beschouwing, die weinig meer dan bloote herinnering toeliet, zij konden geen van beide aan alle kerken voldoen. Beter dan zich door vereeniging in eindelooze twisten weg te werpen, was de gescheidenheid, die de liefde niet uitsloot. Luther's volgelingen hadden hun overtuiging vrij te houden van de ontaarding in de pauselijke hostie-aanbidding; Zwingi.i's vrienden voor de bevriezing van het koude rationalisme. Aan de toekomst en de ontwikkeling der Kerken kon het afslijten der scherpe kanten worden overgelaten. Ook en dit is geschied, kon het gevoelen van een later optredend godgeleerde helderder licht schenken in deze door langdurig getwist verdonkerde kwestie. Na Marburg werden de strijdvragen der hervormers met meer gematigdheid behandeld. Dit reeds was een groote winst. Zwingi.i had tot dusverre gevreesd, dat in Luther's gevoelen toenadering tot Jiome school. Die vreeze was hu geweken. Inderdaad hadden de Marburger artikelen een diepe klove tusschen Rome en de Hervorming gegraven en was alle hoop der hiërarchie om Luther voor een terugkeer te winnen ten eenenmale vernietigd. In geestelijken zin was er in Marburg toenadering tusschen Duitse hland en Zwitserland tot stand gekomen. Phii.ip van HEssen had ook, met het oog op den naderenden storm , een politiek doel op het oog. De pogingen van den landgraaf om tusschen het Protestantsche Duitscliland en Zwitserland een verbond te sluiten, misten volkomen, niettegenstaande Piiimp en Zwingi.i menige samenspreking over dit onderwerp hielden, tot groote ergernis van Luther , die de staatkundige bedoelingen van Zwinci.i en den Landgraaf nog veel gevaarlijker achtte, dan hun godsdienstige. Na nog een broederlijken maaltijd aan de tafel van den landgraaf genoten te hebben, verlieten de vreemdelingen den udt" October Marburg. Luther was zeer neerslachtig, schier troosteloos. Waarschijnlijk was Marburg hem tegengevallen. Misschien ook had hij het besef, dat hij in broederliefde tekort was geschoten. Mogelijk droeg de heerschende ziekte, die allerwegen heerschte, bij lot zijn sombere stemming. Hierbij kwam nog iets. De Turken bedreigden Weenen. In 1528 had Ferdinand van Somman, sultan van Turkije, de overgave van Belgrado geeisclit, 't welk Soi.iman had beloofd. De sultan antwoordde hem, dat hij persoonlijk de sleutels dier stad in Weenen zou aanbieden. In September 1529 hadden de Turken een groot legerkamp onder 3U beschreef Karei, de rijkssteiideu in zulke vreedzame en vriendelijke bewoordingen, dat verbazing allen aangreep. Het heette in dit schrijven: „Laat er een einde aan de verdeeldheid komen en Iaat ons allen haat en wrok jegens elkander afleggen. Wij behooren ons te beijveren, om in verdraagzaamheid elkanders begrippen en meeningen te vernemen en de waarheid in de liefde te betrachten. Wij zullen alzoo onzen Ileere en Zaligmaker liet Hem waardigste en meest welgevallige oilèr brengen. Laat ons vergeten, wat is gebeurd, en niet meer denken aan 't geen ons in de herinnering onaangenaam en tegen den geest der liefde zou zijn. A\ ij moeten ons van nu af scharen onder dezelfde glorierijke banier en onder aanvoering van den Overste Leidsman des Geloofs slechts één keurbende vormen in den strijd voor waarheid en recht." \an waar opeens deze zachtzinnigheid bij een man als Karei.? Was het de invloed van helderder kennis aangaande de verschillen, die de Evangelischen van de Roomsehen scheidden? Was het de taal van tien meer gematigden Gattinara, den een hervorming niet vijandigen kardinaal? Koesterde hij een plan om den paus te vernederen , wiens tegenstander hij was in de staatkunde betreffende Italië ? Verbergde bij onder schoonklinkende phrasen de sluwste plannen? Meende hij, dat onderhandelingen beter tol het groote doel: uitroeiing der ketterij, zouden voeren, dan het ontsteken van martelvuren en het dwingen door het zwaard? Of zou een nieuwe dreiging van der Turken inval hem strijders tot verweer uit de gelederen der gebate ketters moeten toevoeren? Wij welen het niet. Wij kennen Karei, uit onze geschiedenis en, de omstandigheden in aanmerking nemende, niet van zoo geheel ongunstige zijde. Laat ons hel beste van hem gelooven. Maar aan zijn zijde bevond zich meer dan één booze geest. De dweepzieke Feiidinand, zijn bloeder, liet niet af, den keizer op te zetten. „Ik zal de onderhandelingen sleepende houden, en al moest ik een beslissing nemen, dan zal dit altijd zoo geschieden, dat we de handen vrij hebben, om te doen wat wij willen. Het zal ons nimmer aan een voorwendsel ontbreken, om de halstarrigen zwaar te tuchtigen en er zullen er altijd in overvloed gevonden worden, die ons daarin willen dienen." Zoo liet hij zich uit. Ook Granveli.a raadde tot strenge maatregelen. Karei.'s hoofddoel met zijn reis naar Italië was zijn kroning als keizer door den paus. 1 lij bad ervan afgezien om die kroning !e Rome te doen plaatsvinden; hij wees Dologna aan voor die plechtigheid. Op den 22sten Februari wilde hij met de ijzeren kroon der Longobarden, waarop stond: „God heeft ze mij gegeven, wee hem, die ha>r aanraakt,"als koning van Lombardijc gekroond worden. En op den 2isten Februari, zijn dertigsten verjaardag en ook dien van den slag bij Pavia, waarin hij Frans I overwon, zou de gouden kroon van het heilige Roomsche rijk zijn schedel versieren. De paus in persoon zou de kroning verrichten. Hoewel het Rijk eigenlijk het Duitsche rijk was, waren de hoofdrollen bij dekroningaan vreemdelingen ter vervulling gegeven. De markies van Monlferrat droeg den rijksstaf, het rijkszwaard werd door den hertog van Urbino en de gouden kroon door den hertog van Savoye gedragen. Piiii.ips van de Paltz droeg den rijksappel. lusschen de kerk en het paleis was een eerebrug opgericht. Even voor de keizer de kerk van St. Petronius, voor de kroning bestemd, had bereikt, vielen destellaadjes achter hem in; velen uit zijn gevolg werden gewond. Karei, zelf kwam ongedeerd in de kerk. In die kerk was Ci.emens \ II op zijn troon gezeten. Daar wachtte hij Karei. af. Deze moest voor de kroning nog een kerkelijke wijding ondergaan. Ci.emens maakte hem kanunnik der kerken van St. Pieter en van St. Johaxnes Lateraar. Üm liet gewaad van kanunnik te kunnen aantrekken, moest hem eerst de vorstelijke kleeding uitgedaan worden. De paus zelf bediende de mis voor het altaar, waar Karei, als kanunnik hem het gewijde water aanbood. Daarop knielde hij tusschen twee kardinalen en ontving het Avondmaal uit de hand van den paus. Van het altaar zich verwijderend, hingen de vorsten hem den keizerlijken mantel, uit Cotistantinopel afkomstig, om de schouders. Deze was met de schoonste diamanten gelooid. Voor den paus geknield liggend, zalfde deze den keizer, gaf hem den schepter in 'le hand en bood hem het rijkszwaard aan met de woorden: „Gebruik het om de Kerk tegen de vijanden des geloofs te verdedigen!" Nu gaf hij hem den gouden met juweelen versierden rijksappel en zei: „Regeer de wereld in godsvrucht en met kracht!" Toen de hertog van Scivoyc met de kroon naderde, boog Karei. het hoofd en Ci.emens zette hem die op den schedel, zeggende: „Karei., onoverwinnelijk keizer, ontvang deze kroon, die wij u op het hoofd plaatsen. Dat zij voor de geheele wereld ten teeken zij van de macht, die u gegeven is!" De keizer kuste nu het kruis, dat op de pantoffels van den paus was geborduurd, en sprak luide: „Ik zweer, dat ik steeds met al mijn macht de pauselijke waardigheid en de Roomsche Kerk zal verdedigen." Terwijl beiden zich op tronen plaatsten, juichte de kardinaaldiaken hem voor al het volk tue als den onoverwinnelijken keizer en verdediger des geloofs. Onder allerlei vreugdebetoon werd het innig verbond tusschen paus en keizer door de menigte begroet. De zaak des pausen was nu de zaak des keizers geworden. Deze groote vertooning was evenwel niet bijzonder naar den zin van Ci.emens, die, al was zijn troon een weinig hooger dan die des keizers verheven, al zuchtend bemerkte, dat de menigte meer liet oog op den jeugdigen keizer dan op den weinig beminden paus gevestigd liield, een teeken, dat het verbond weinig levenskracht voorspelde. Karei, was eensklaps veranderd. Hij sprak dreigend van afdoende maatregelen tegen de ketterij, gansch anders dan in zijn vriendelijken oproepingsbrief aan de stenden. De ons wel bekende Gampeggio hitste hem gedurig op. Granveixa, die hem kende, zei: „Wij zullen de Protestanten op het eerste gerucht, dat het den keizer meenens is, zich naar alle kanten zien verstrooien, zooals vreesachtige duiven, die den klauw van den adelaar trachten te ontkomen." liet gerucht van Karei.'s verandering in voornemen bracht alom in Duüschland droefenis te weeg. Er werd zelfs gezegd, dat Lutiieu en Mei.a.nchton dood waren, 't geen Pnn.ip deed zeggen: „Dit praatje is niet geheel onwaar. Dagelijks ben ik stervende." Luther was niet zoo bevreesd. Maar de keurvorst begon ernstig aan gewapenden tegenstand te denken. Men was zelfs te rade gegaan om Karei, den overtocht over de Alpen te beletten. De keurvorst vraagde naar Litiier's meening betreffende gewapenden weerstand tegen den keizer, in gevalle deze de gewetensvrijheid wilde aantasten. De eigenaardige gesteldheid van liet Duitsche rijk was deze, dat de keizer eigenlijk de eerste was onder zijns gelijken, die in macht weinig van hem verschilden. Er kon dus geen redelijke twijfel bestaan over de kwestie, of de Evangelische vorsten bevoegd waren , den keizer, ondanks al diens beloften aan den paus, te beletten zich met de geestelijke aangelegenheden hunner landen te bemoeien. Nu was Eutiier er aan de eene zijde niet op gesteld, dat de zaak des Evangelies door liet zwaard der machthebbers zou verdedigd worden. Aan de andere zijde was hij beschroomd om bloed te storten en den burgeroorlog te doen ontvlammen. Hij maande af om bet zwaard te trekken en vermaande bedaard den loop der zaken af te wachten. „God is getrouw en Hij zal met ons zijn", zoo schreef hij. De keurvorst volgde Lutiiers raad en staakte terstond alle krijgstoerustingen, het hondgenootschap viel ineen en ook de landgraaf kon alleen niets beginnen. De dag der opening van den Rijksdag naderde. Er werd ernstig overwogen, of de keurvorst daarheen zou gaan. Velen vertrouwden Karei. V niet. Maar ook hier liet de vorst zich door zijn plicht leiden en hij toog er henen. Het werd noodig geacht om in een beknopt geschrift dc voornaamste punten van de belijdenis der Evangelischen samen te vatten om die aan den keizer op den Rijksdag te overhandigen. Reeds had Luther met Mei.axchtox en Jonas op last van den keurvorst de Marburger artikelen omgewerkt tot zeventien Schwabachei• artikelen, met het oog op het samenkomen der Evangelische vorsten te Schmalkalden. Nu werden den l jjen Maait Lu i her , Mei.axchtox, Jonas en Pommerants, de vier uitmuntendste theologen der Wittenberger Universiteit, door den keurvorst belast met de samenstelling van deze confessie des Evangelischen geloofs. De keurvorst zelf wenschte haai den keizer aan te bieden. „Ik zelf wensch ook mijn Ileere voor den keizer te belijden!" sprak hij. Aan Melaxchtox inzonderheid werd de taak opgedragen om de artikelen goed na te zien en te ordenen. In alle kei ken van Saksen stegen gebeden ten hemel voor de zegepraal en het behoud des Evangelies. En zoo toog Johaxx van Saksex met een schitterend gevolg den 3f Standvastige kreeg weinig indruk van 't geen Lutiier schreef over 's keizers oppermacht. Mei.anchton klaagde over 's vorsten onbuigzaamheid. De keurvorst echter had nog iemand anders geraadpleegd: zijn kanselier Bruck. Deze raadde den keurvorst aan 's keizers eischen moedig het hoofd te bieden. Terecht wees hij erop, dat het kleine, 't welk de keizer vraagde, alleen met algeheele opheffing der Evangelieverkondiging zou eindigen. Geven wij op één punt toe, straks zullen wij in alles voor hem moeten buigen. Laat ons eerbiedig vragen aan Zijne Majesteit, dat wij mogen voortgaan met onze predikatiën. De keurvorst zond den 31steu Mei zijn schriftelijk antwoord aan Ka rei.'s afgezanten. Hij schreef: „liet is bezijden de waarheid, dat het édict van Worms de goedkeuring der zes keurvorsten heeft weggedragen. Hoe toch kon mijn broeder en ik zelf dit doen, dewijl wij daardoor Gods heilig Woord zouden hebben tegengestaan? Opvolgende rijksdagen hebben begrepen, dat de uitvoering onmogelijk was. En de door mij aangegane verbintenissen bedoelen alleen onderlinge bescherming tegen geweld. Laten mijn tegenstanders hun alliantien voor de oogen van Z. M. openleggen, zooals ik daartoe bereid ben, en dat dan de keizer oordeele, wie onzer 't meest te beschuldigen zij! Eindelijk kan ik in het ophouden onzer predikatiën niet toestemmen; want er geschiedt niets dan een eenvoudige verkondiging der goddelijk waarheden. Aan dier. troost hebben wij, Evangelischen, thans meer dan ooit behoefte." Karei, maakte met zijne komst naar Augsburg meerderen spoed. Hoofddoel der Evangelische vorsten was het indienen van hun geloofsbelijdenis. Deze was gewrocht door de onvermoeide, behoedzame, wel overwogen werkzaamheid van Mei.anchton, van wiens zwakheid naar het lichaam men vreesde, dat hij het werk niet zou kunnen voltooien. Lutiier had hem vermaand zijn leven te ontzien en niet door overmatigen arbeid zoo iets als zelfmoord te plegen. Maar Melanciiton ging geheel in zijn werk op en voltooide, wat reeds te Schiuabach was opgesteld, waarvan hij te Gabar;/ de grondtrekken had geleverd en waartoe de te Torgau goedgekeurde artikelen bouwstof hadden geschonken. Te Augsburg werd het gebouw voltooid en aan den Keurvorst ter goedkeuring gezonden. Dit had plaats den 1 l,llI> Mei. Keurvorst Joiiann zond het stuk nu aan Lutiier te Coburg met verzoek om, zoo hij die had, zijn aanmerkingen mede te deelen. Mei.anciiton schreef ter begeleiding aan Lutiier: „Ik heb aan het stuk den vorm gegeven , die mij als het meest gepast voorkomt en alles zoo voorgesteld, als ik begreep het nuttigst te zijn. Eck houdt niet op met aangaande ons de leugenachtigste zaken te verspreiden, ik heb gepoogd een tegengift voor zijn venijn te bereiden." Lutiier zond reeds den 15de» Mei het stuk aan den keurvorst terug, er bij voegende: „Ik heb bet werk van Magister Phiuppus gelezen. Ik heb er geene veranderingen in te maken en vereenig mij er mee. Zoo ik al iels wilde veranderen, zou dit toch moeielijk gaan, want ik kan mij zoo zacht en behoedzaam, als 't hier gedaan is, niet uitdrukken. Moge het den Deere Jezis Christus behagen over dit werk Zijn zegen te geven!" Zoo was bet werk der voorbereiding, dat dagelijks nog door Mei.anchton in samenspreking met de overige leeraars werd nagezien en hier en daar gewijzigd in zulk een staat gebracht, dat welhaast de „Confessie der Evangelischen" den keizer en den Stenden kon aangeboden worden. Wij zagen, dat Luther voorzichtigheidshalve op het slot Ehrenburg te Coburg was achtergebleven. Hij noemde de plaats zijn „Sinai" en was in 't geheel geen werkeloos toeschouwer van 't geen in de Christenheid en in Augsburg voorviel. En juist, omdat zijn brieven, raadgevingen en beslissingen van zulk een grooten invloed waren op den loop der gebeurtenissen, is 't wel noodig, op zijn arbeid in die dagen het oog te vestigen. Lither was met zijn verblijf op den h'lirenburg zeer ingenomen. Hij geeft ons door zijn brieven en geschriften op nieuw in de diepte van zijn gemoed te lezen en den rijkdom van zijn geestelijk leven te peilen. Hij wil van zijn „Sinaï" een „Sion" maken en er drie tabernakelen bouwen: een voor den psalmdichter, een voor de profeten en een voor Esopus. Eevreemde ons de samenvoeging niet! Esopus was voor die dagen een niet onbelangrijk fabeldichter uit de oudheid en zijn studie was niet veel anders dan een afwisseling voor Lutiier in zijn godgeleerde studiën en zijn peinzen over den gang der zaken binnen Augsburg. Luther bezat veel gevoel voor natuurschoon. Zijn boeken waren nog niet aangekomen en nu voelt hij zich gelukkig door het bekoorlijk landschap, dat hem omgeeft, en het gezang der vogelkoren, dat hem verrukt. Zoo schrijft hij: ,; 1 Iet is hier een zeer aantrekkelijk oord en bij uitnemendheid geschikt om te studeeren. Alleen bedroeft mij uw afwezigheid. Vlak nabij mijn vensier is een boschje. Daar is ook een rijksdag uitgeschreven, door de kauwen en kraaien n.l. Het is een voordurend komen en gaan. Dag en nacht maken zij een vervaarlijk geschreeuw, alsof zij dronken of gek zijn. Jong en oud snatert dooreen, zoodat ik mij verwonder, hoe hun stem 't uithoudt. Ik heb hun keizer niet gezien, overigens zweven' hun adel en groote hanzen steeds voor mijn oogen. Zij zijn niet kostbaar gekleed, maar allen zwart en grauw van oogen. Allen zingen hetzelfde lied, maar met een liefelijk onderscheid tusschen de jongen en de ouden, tusschen de grooten en de kleinen. Om de paleizen der grooten geven zij niet, het hunne is omwelfd door den schoonen wijd uitgestrekten hemel; hun bodem is een veld met fraaie groene takken. Zij vragen niet om paarden en harnassen, want zij hebben gevederde raderen, waarmede zij ook de buksen, die op hen gericht worden, kunnen ontvluchten. Het zijn groote, machtige heeren; wat zij in hun beraadslagingen besluiten, weet ik nog niet. Wel heb ik van een tolk vernomen, willen zij een oorlog voeren tegen tarwe, gerst, haver en alle soorten van koren. Menigeen van hen zal hier ridder geslagen worden en groote daden doen. Wij zitten hier derhalve in den rijksdag, hooren en zien hun doen met veel lust en liefde, gelijk de vorsten en heeren benevens andere stenden welleven en vroolijk zingen. Wij smaken bovenal groote vreugde, als we zien, hoe riddermatig zij kwispelstaarten, de snavels afvegen en zich op hun prooi werpen, zoodat zij veel eer in hun krijg tegen het koren behalen. Wij wenschen hun veel heil en zegen, opdat ze niet alle aan staken gespietst worden. Ik houd het echter daarvoor, dat het met hun beraadslagen niets anders is dan met het prediken en schrijven der sophisten en papisten. Die moet ik ook allen tezamen voor mij hebben, opdat ik hun liefelijke stem en preken hoor en zie, welk een onnut volk het is. Om alles te verleren, wat op aarde is, braveeren zij de gevaren der geheele wereld. Behalve de vele brieven, die hij van zijn „Sinaï" afzond, werd zijn tijd besteed met ernstige studiën en overpeinzingen, want zijn ziel was geheel vervuld met de Augsburger aangelegenheden. ï'j Niettegenstaande al zijne bekommeringen, die lichaam en ziel nadeel berokkenden, arbeidde liij onvermoeid aan zijn vertaling van den profeet Jesaja. Ook nam hij Ezechiei, onder handen, schertsende, dat hij niet meer de man van vroeger was. Geen wonder, want de tijdsomstandigheden, die hij met angstvallige zorg gadesloeg, waren hoogst moeielijk. Ilij schreef dan ook: „Ik zal niet ophouden God onder tranen te bidden, totdat Hij mijn smeekingen zal hebben verhoord." In dit licht moeten wij zijn arbeid aan de vertaling van Esopus' fabelen bezien. Dan is dit kleine werk niet alleen een ontspanning voor hem, maar ook hij bestemt het voor liet onderwijs der jeugd. In het Fabelboek, voor de Duitsehe jeugd bestemd, had hij 10 Esopische fabelen bijeengebracht. Als wij nagaan, dat in de uitgave van het Duitsehe gezangboek van 1545 van de 88 liederen ei' 36 van Lutiier waren, dan weten we zeker, dat hij op den Ehrenburg de poëzie, die hij zoo beminde, even als de muziek en den zang zal beoefend hebben. liet meest werd zijn teergeliefde Kathe door hem gemist. Hoe teeder dacht hij aan zijn geliefd zoontje Hansje, wien hij den 19il«' Juni een allerliefsten brief schreef, waaruit blijkt, dat de Hervormer, die roerend was in zijn prediking, als een zoon «les donders tegen geestelijke en wereldlijke dwingelanden losbarstte, met bijtenden spot en vlijmende hekeling den oprechten tegenstander wondde, tot de kinderziel wist af te dalen, en als een kind met het kind kon verkeeren. Beluisteren wij hem in dien brief. Hij schrijft: „Genade en vrede in Christus, mijn lief zoontje. Ik zie gaarne, dat gij goed leert en vlijtig bidt. Doe alzoo mijn zoontje, en ga er mede voort; wanneer ik te huis kom, zal ik u een schoone jaarmarkt medebrengen. Ik weet een fraaientuin, waarin vele kinderen zijn. Zij hebben gouden rokjes aan en zoeken onder de hoornen schoone appelen en peren en kersen en pruimen; zij zingen en springen en zijn vroolijk; zij hebben ook mooie paardjes met gouden toornen en zilveren zadels. 1 oen vroeg ik den man, wien die tuin behoorde, van wien die kinderen waren. En hij zei: dat zijn kinderen, die gaarne bidden, leeren en vroom zijn. Toen zei ik: lieve man, ik heb ook een zoon, die Hansje Lutiier heet, mag hij niet in den tuin komen, om zulke mooie appelen en peren te eten, op zulke paardjes te rijden en niet deze kinderen te spelen! Toen zei de man: wanneer hij gaarne bidt en leest en vroom is, dan mag hij ook in den tuin komen; Lippus en Jost (de zonen van Mklanchton en Jonas) ook, en wanneer zij allen terugkomen, dan zullen zij ook lluiten, pauken en allerlei snarenspel hebben, ook dansen en met kleine handbogen schieten. En hij wees mij aldaar een mooi weiland in den tuin om te dansen; daar hingen enkel gouden fluiten en pauken en fijne zilveren handbogen. Maar liet was nog vroeg, zoodat de kinderen nog niet hadden gegeten. Daarom kon ik op den dans niet wachten en zei ik tot den man: Ach, lieve heer! ik wil ijlings heengaan en dat alles aan mijn lief Hansje schrijven, opdat hij vlijtig bidt, goed leert en vroom zij, zoodat hij ook in den tuin komt; maar hij heefteen tante Lena, die moet hij meebrengen. Toen zei de man: 't Is goed, ga heen en schrijf hem alzoo. Daarom, mijn lief Hansje, leer en bid vlijtig en zeg het ook aan Lippus en Jost, dat zij ook goed leeren en bidden; dan komt gij allen in den tuin. En hiermede den almachtigen God bevolen. Groet tante Lena en geef haar voor mij een kus. Anno 1530. Gode bevolen. Uw liefhebbende vader, Martinus Lutiier." Nevens dit staaltje van kinderlijken eenvoud met de kinderen, vinden wij er ook een van bijtende scherts, van gezonden humor, dat tevens toonde, hoe hij een diepen blik wist te werpen op de staatkundige aangelegenheden van zijn tijd. Frans 1 van Frunkrjl;, de Republiek Venetië en de paus sloten niet Karei. V een verbond om de ketterij te onderdrukken. Toen Litiier in zijn eenzaamheid dit vernam, barst bij in spotachtig lachen uit. „Hoe!" zei hij tot zich zei ven, „Mijnheer Pa r-m a-f o i — deze was koning Frans — In-nomine — Domini (de paus) en de Republiek Venetie geven zich geheel met lijf en goed over aan den keizer. — Sanctissimum foedus. Waarlijk een heilig verbond in de volle beteekenis van het woord! Maar een vereeniging van deze vier machten behoort te huis in het kapittel N o ncredimus. Venetië, de paus en Frankrijk zouden keizerlijken worden! Onmogelijk. Deze drie zijn als zoo veel personen in één lichaam, dat met een doodelijken haat tegen den keizer vervuld is. Mijnheer Par-ma-foi kan nimmer zijn nederlaag te Pavia vergeten. Mijnheer In-nomine — Domini is vooreerst een Italiaan, wat op zich zeiven reeds voldoende zou zijn; maar ten tweede is hij Florentijner, en dat is erger; ten derde is hij een bastaard, dat is in mijn oogen een kind des duivels; ten vierde, hij kan zoo oud, als hij wordt, den keizer de vernedering niet vergeven, die hij in de plundering van Home ondergaan heeft. Wat de Venetianen aangaat, zij zijn Venetianen, en dat is genoeg. Zij hebben als zoodanig reden genoeg om zich te wreken op de nakomelingen van Maximiuaax. Dit behoort tot het kapittel F i r m i t er-c red i m u s, Maar God zal den vromen Kvrel, die hier een weerloos schaap onder de wolven is, wel uitredding geven. Dat zij zoo!" Gedurende de laatste maanden had Lutiier ook zware verliezen te betreuren. Op den 5den Mei 1530 ontving hij het bericht, dat zijn vader den 29sttn April 11a een langdurige ziekte overleden was. Was hij zelf een teeder vader, voor zijn vader koesterde hij den grootsten eerbied. Ilij had hem nog kort voor zijn sterven een heerlijken troostbrief geschreven, waar in 0. a. stond: Het afscheid uit deze wereld is voor God veel geringer dan een reis van Wittenberg naar Mansfeldt of van Mansfeldt naar Wittenberg-, hier is het slechts om een uurtje slaap te doen." Ook had hij zijn ouders aangeboden bij hem te Wittenberg te komen inwonen. Rij de doodstijding sprak hij: „Mijn vader is dood!" Ilij verliet het vertrek, nam zijn psalmboek en weende bitterlijk, tevens verheugd zijnde, dat zijn vader den dag der Reformatie nog had gezien. Aan Melanchton in Augsburg schreef hij: „Wat ik heb en ben, dank ik naast mijn Schepper aan dezen thans ontslapen vader, en hoezeer het mij vertroost te weten, dat hij in een vast geloof in Christus is gestorven, zoo hebben toch het leed en de herinnering aan den liefelijken omgan" met hem mijn hart zoo hevig geschokt, dat ik den dood wel nimmer zoo veracht heb als thans. Ik aanvaard thans de erfenis van zijn naam, ik , die schier de oudste Luther ben in mijn geslacht. Mij betaamt het niet alleen toevallig, maar ook van rechtswege, hem door den dood in het rijk van Christus te volgen." Ruim een jaar later overleed ook zijn moeder. Ook haar had hij op haar krankbed een waren troostbrief gezonden, die haar ziel had verkwikt. Evenwel waren de gedachten des Hervormers onafgebroken gericht op Augsburg en wat daar binnenkort zou voorvallen. Ilij hield zich met nog andere zaken bezig dan met de dichterlijke voorstellingen vaneen kraaien-rijksdag, of met lieve epistels aan zijn zoontje, of met bijtenden spot op onmogelijke verbonden. Ook gaf hij zich niet over aan den rouw over verloren dierbare betrekkingen, maar bekommerde zich allereerst over de hoogste belangen der Christenheid. Een zeer belangrijk geschrift verscheen in die dagen van zijn hand. liet was getiteld: Vermaning aan de Geestelijke leden van den Rijksdag. Opnieuw, sedert hij zijn boek schreef over de Rabvlonische Gevangenschap der Kerk, spreekt liij daarin de krachtigste en meest gegronde „Apologie der Kerkhervorming" uit. Hij schrijft o. a.: „Ofschoon 't mij niet toegestaan is persoonlijk op dezen Rijksdag te verschijnen en, wanneer ik er komen mocht, ik daar in niets van nut zou zijn, heb ik mij toch voorgenomen, hehalven door mijn tegenwoordigheid in den geest, waarvan mijn bidden en smeeken, zoo God wil, de bewijzen zullen leveren, ook schriftelijk door middel van dezen brief onder u op te treden. Mijn geweten dringt mij U allen vriendelijk en ernstig te vermanen en te verzoeken, dat Ciij dezen Rijksdag niet ongebruikt zult laten voorbijgaan. Want God geeft, in Zijn genade, door onzen Keizer de gelegenheid om veel goeds tot stand te brengen." Waarschuwende, dat het niet langer bij het oude kan blijven, zegt hij: „Gij weet en gevoelt dit zelf beter, dan ik 't u kan zeggen." In hun eigen belang raadt hij aan op hervorming bedacht te zijn. Zich zeiven houdt hij buiten beschouwing. „Om mijnentwil behoeft gij in 't geheel niets te doen. De ware Helper heeft ons en onze zaak zoover geleid, dat wij daaraan genoeg hebben. Geen Rijksdag, geen raad, geen bestel van U hebben wij noodig en begeeren wij ook niet, naardien wij weten, dat gij het niet beter, maar oneindig minder goed zoudt maken." „Al, wat wij noodig hebben te weten, te gelooven, hoe wij hebben te leven, te lijden en te bidden, het is ons bekend; ook waar wij alles kunnen zoeken en vinden, en waar wij zullen blijven. God heeft ons dit alles rijkelijk door Jezus Christus geschonken en 't is reeds door 't bloed van vele vrome martelaren, die door de uwen gedood zijn, beleden en bevestigd." Mocht de Rijksdag besluiten aan de eischen der Evangelischen te voldoen, zoo waarschuwt Lither de prelaten, dit niet als hun werk aan te merken. Hij schrijft: „Neen, wij willen er U, die U als lasteraars, vervolgers en moordenaars betoond hebt, toe noodzaken, opdat gij U voor God verootmoedigt. Want wij hebben dezen Rijksdag en zijn besluiten in 't geheel niet noodig. Wij staan, zonder uw toedoen , waar wij staan, ja zelfs tegen uw woeden en razen in. Wij komen tot U om uwentwil en om dit arme volk, of wij misschien U of eenigen uit uw midden ten goede kunnen raden, Gode ter eer en der Christenheid tot heil." Nu zet hij uiteen, hoe de Kerk was en sedert en door zijn optreden is geworden, llij vergelijkt de Evangelische Kerk met die van liome en merkt op, welke uitwerking zelfs de doodstraf op de uitbreiding des Evangelies oefende. Hij laat de voornaamste misbruiken: het kloosterleven, den allaat, de dispensatiën, de biecht, de zielmissen, de excommunicatie, het coelibaat der priesters, de revue passeeren en doet scherp uitkomen, hoe dit alles was en thans is. Met klimmende verontwaardiging, in scherpe trekken en met levendige kleuren, tast hij de geestelijken, die deze misbruiken deelden of in bescherming namen, aan en zegt: „Of wellicht sommigen uwer niet aan al deze dingen zich bezondigd hebben, is ons om het even. Zij, die ze verdedigen of beschermen of door de vingers zien, zijn even schuldig als zij, die ze zelf bedrijven, want zij bestrallen en vermijden die ongerechtigheden niet. Gij weet zelf even goed als wij, dat gij zonder Gods Woord leeft en dat wij Gods Woord hebben. Daarom is het onze wensch en bede, dat gij Gode de eer geeft, tot U zeiven inkeert, boete doet en U betert. Wilt yij dit niet, neemt mij dan en doet mij naar uw welgevallen. Leef ik, dan ben ik uw pest; sterf ik, dan zul ik uw dood zijn; want God heeft mij tegen u opgehitst; ik moet, zoo als Hosea zegt, u een beer en leeuw zijn op den weg van Assur; gij zult zelfs op 't hooren van mijn naam geen rust hebben, totdat gij u bekeert of te gronde gaat. ]n meer dan honderd punten toont Lutiier verder aan, waarin de lloomsche kerk is verbasterd, en stelt daartegenover, wat het Evangelie eischt. Elk dier eiscben handhaaft hij; geen enkele laat hij vallen. Willen de prelaten het Evangelie doen prediken en voor priesters zorgen, die dat verkondigen, dan wil hij hun het bisschopsambt wel laten behouden, (iod heeft wel meer door slechte vorsten geregeerd en veel goeds doen gebeuren. Willen zij het Evangelie onderdrukken, dat blijft voor hun rekening. Wij gaan voort met prediken; aldus besluit hij. „De Lutherschen behouden 't veld, omdat Christus bij hen is en zij bij Christus blijven, trots hel, duivel en alle overheden." liij veel goeds is de toon te heftig en daarom was 't ook goed, dat hij niet op deu Rijksdag verscheen. Zelf zei hij, „dat zijn stem daar niet deugde." Was er veel stof voor verootmoediging en bekommering voor den liervormer, niet minder was er stof tot dankbare vreugd, tot lof en aanbidding. De stilte deieenzaamheid deed de uitkomst van dertien jaren arbeids voorbij zijn geestesoog zweven, en zoo moest hij dikwerf erkennen, dat de zegen Gods ruimschoots op het werk rustte. Dit was voor hem het afdoend bewijs van zijn deugdelijkheid en rechtvaardigheid. Dit sprak luider dan al de gronden, die zijn vriend Mei.anchton in de Confessie had bijeengebracht en aangevoerd. „Is er," schreef hij aan den keurvorst, „is er wel in de geheele wereld een land, dat met het uwe kan vergeleken worden, ook wat de leeraars aangaat, die den zuiversten godsdienst prediken en de ijverigste opbouwers zijn van het Rijk der Waarheid en des Vredes? Waar vindt men, zooals in Saksen, jongens en meisjes, behoorlijk onderwezen in den Jïijbel en den Catechismus, die, naar gelang zij opwassen, ook toenemen in kennis, en zoowel in hun bidden en gelooven als in hun geschiktheid om met verstand van (iod en Christus te spreken verre overtreffen al, wat tot hiertoe op hoogescholen in kloosters of elders te leeren viel? Het is, alsof de Heere God tot l* gezegd had: „Mijn waarde Hertog JohaNN'. ik geef dit goede land in uw hand. Het is het beste deel der aarde. Zijt gij er de beschermheer van." Helaas! hoe beklagelijk is het, dat de Katholieke Vorsten, door hun dwaasheid, van deze schoone aarde zulk een modderpoel maken, en dat zij, door de jeugd te laten verwilderen, de oorzaak zijn, dat met eiken dag het aantal booze menschen, javleeschelijkeduivels, in hun landen, ain hun paleizen of aan hun eigen tafels toeneemt!" 3. Kar kl V te Augsburg. Inmiddels hadden de aanhangers van Home niet geslapen. Hij, die nog een vriendelijk oog op de Hervorming had geworpen, althans haar niet wilde uitgeroeid zien door vuur en zwaard, de edele Gattinara was den 4deq Juni gestorven. Lutiier had eens van hem gezegd: „God heeft ons in dezen man iemand gegeven als NaAman aan het hof van den koning van Syrië." Gattinara wederstond den paus immer, als die tegen recht en gerechtigheid in wilde gaan. Hij herinnerde den keizer dikwerf, dat deze zijn eigen meester was. Na den dood van Gattinara, zei Lutiier: „De paus wil in den keizer niets zien dan een handlanger, een gerechtsdienaar; hij moet maar luisteren naar zijn bevelen om de ketters te vervolgen en te straffen." Granvf.li.a nam de plaats van Gattinara in, waardoor de zaak voor de Evangelischen veel kwader kwam te staan. Dr. Eck had vierhonderd en vier plaatsen uit Luther's geschriften weten op te sporen, waardoor hij hem van ketterij kon beschuldigen. Ja, hij zou bij vlijtig zoeken er nog meer hebben gevonden. Zijn sarrend en uitdagend optreden, op ravengekras gelijkend, deed hein menige harde pil van de zijde der Evangelischerx te slikken krijgen. Hierdoor haalde hij zich 't op den hals, dat hij vreeselijk gehavend en tentoongesteld werd. Cocjiloeus, kapellaan van George van Saksen, wilde met Melanchton spreken. Hij had er iets tegen om met de anderen, die gehuwd waren, te handelen Hoe Schijnheilig kuisch, alsof Cochloeus onbekend zou geweest zijn met het veelal onzedelijk leven der priesters en monniken. Melanchton, die te Augsburg door velen gemeden werd, was niet ongevoelig voor deze oplettendheid. Dit bleek daaruit, dat de vriend van Lutiier, bij het vernemen der ergernis, door het vleescheten op vastendagen aan het hof van den keurvorst gegeven, er op aandrong om die vrijheid niet toe te laten. De keurvorst gaf geen acht op zijn redenen en willigde zijn verzoek niet in. Op den Mei werd de Confessie aan de Protestantsche Stenden meegedeeld. Deze verlangden , dat zij nu in aller naam aan den keizer zou worden aangeboden, liet gezag in kerkelijke zaken, door de burgerlijke overheid uitgeoefend, werd door sommigen verdedigd, door de meesten verworpen. Melanchton beriep zich op Mozes, op Paulus, op den lleere Jezus zelf, om de vrijheid in het godsdienstige, in de dingen, die het Woord Gods aangaan, voor de gemeente, onafhankelijk van de burgerlijke overheid te handhaven. Dit werd algemeen aangenomen. Een ernstig bezwaar was, dat de Protestanten gedeeld kwamen te staan voor den Keizer. De Lutherschen wilden met de Zwinglianen geen gemeene zaak maken. De laatsten welen het aan Luthersche stijfhoofdigheid. Ook beschuldigden zij de volgelingen van Lutiier, dat zij in Saksen weer tot de oude dwalingen terugvielen, omdat zij het zingen in 't Latijn, het gebruik van koorkleederen toelieten. „Liever den brandstapel beklimmen, dan zoo iets onder ons dulden", spraken zij. Dit nu was zeer overdreven en meer gevolg van de gelaten vrijheid dan van reactie. Desniettemin zette het kwaad bloed. Wie bet meest onder deze verdeeldheid leed, was de landgraaf. Ilij was diep bedroefd en sprak het tegen Regius, Brenz en Melanchton nadrukkelijk uit, dat zijn vurigste wensch zou vervuld zijn, als de Evangelische theologen meer tot eenbeid mochten komen en onder elkander beter de Christelijke liefde en verdraagzaamheid beoefenen. Dit laatste moest altijd, boe ver de geschillen ook gaan. Maar men kan het met uiteenloopende godgeleerde inzichten niet op een vergelijk werpen. Zelfs is het leven in afzonderlijke kerken met gelijkgezinden, indien maar de liefde tot allen niet verzwakt wordt, verre te verkiezen boven het wroeten in eigen boezem. En het optreden met een groot aantal, met een schitterende menigte voor het oog der wereld ligt niet in de roeping van het Evangelie, wel in de lijn van Rome. Melanchton antwoordde den landgraaf: „Wat wij verkeerds zien, moeten we toch tegenstaan, anders zullen afwijkingen van allerlei aard wortel schieten en zich in volgende geslachten voortplanten. Wat in 't bijzonder de Zwitsers aangaat, zij smeden plannen, die alleen slecht kunnen eindigen. Zij mogen zich beroemen, dat bet bun noch aan geld noch aan soldaten noch aan bondgenooten behoeft te ontbreken , wij vreezen evenwel, dat zij buiten hun roeping gaan en zich aan't wereldlijk gezag, zoowel als aan den geest van 't Christendom zullen vergrijpen." De landgraaf bemerkte hierop: „Gij gaat te ver, neen! wij zijn allen broeders! Wij hebben denzelfden lleere en Zaligmaker, wij belijden allen, dat wij in bet Avond- maal in den geloove gemeenschap oefenen aan Zijn lichaam en bloed. Laat ons als broeders ons aaneensluiten." Niels mocht baten. En zoo stonden de zaken, toen Keizer Karei. V zijn intrede binnen Augsburg deed. Een stemming van bedruktheid, van spanning had zich van velen meester gemaakt. Alleen de tegenwoordigheid der Evangelische vorsten gaf nog zeker gevoel van gerustheid. De ^rondtoon van veler bewustheid was: Ons hangt een grroot kwaad ö o o boven 't hoofd, 't Werd bekend, dat Karei,, die overigens zich meesterlijk wist te bezitten, zich de uitdrukking had veroorloofd: „Wat heb ik met die Keurvorsten te rekenen? In spijt van hen allen, zal ik doen, wat mij behaagt." De burgers voorzagen de sluitingen hunner woningen, de Stadsregeering had achthonderd gewapenden in dienst genomen. Ook liet zij de toegangen tot sommige straten en markten door kettingen afsluiten. Dit vermeerderde het gevoel van onveiligheid in ruime mate. Dag en nacht reden en marcheerden gewapenden door de stad. Half Mei kwamen een aantal Spanjaards als kwartiermakers, die al aanstonds zich allerlei vrijpostigheden en buitensporigheden veroorloofden. Wanneer over hen geklaagd werd, antwoordden zij honend en trotsch. Toch waren Karei.'s ministers geneigd om een Duitscher aan 't hoofd der troepen te plaatsen, die spoedig de vroegere baldadigheid deed vergeten. De Stadsregeering moest evenwel haar soldaten afdanken en daarvoor in plaats duizend man, die aan Karei, den eed van trouw zwoeren, bezoldigen. Op nieuw werd nu van die soldaten allerlei last ondervonden. Den 1 (jdt-u Juni deed Karei, zijn intocht te Munchen. En op den 15den Juni was de dag der plechtige intrede te Augsburg gekomen. De keurvorsten en hun raden kwamen reeds te 5 uren 's morgens op het stadhuis bijeen. In den loop van den dag werd de stoet geformeerd, die den keizer te geinoet zou gaan en binnen zou leiden. Tegen drie uren in den namiddag stond deze aan een kleine brug over de Lech. Twee duizend man der keizerlijke lijfwacht reden hem vooruit. Toen Karei, genaderd was, stegen de keurvorsten af. Ook Karel deed zulks en bood allen recht vriendelijk de hand. De aartsbisschop-keurvorst Ai.bert van Maintz in zijn ambt van aartskanselier des keizerlijks, verwelkomde hem, en de palsgraaf Freherik beantwoordde diens aanspraak in naam van den keizer. De nuntius, op een rijk uitgedoschten muilezel gezeten, twee kardinalen, de aartsbisschop van Salzburg en de bisschop van Trente bevonden zich op een hoogte, achter den stoet. De legaat breidde zijn handen uit om te zegenen; hierop knielden de keizer en alle Rome getrouwe vorsten, door velen gevolgd, neder om dien zegen te ontvangen. Alleen de Protestantsche vorsten bleven staan, Karei, hield zich, alsof hij 't niet bemerkte. Na enkele toespraken steeg Karei, weder te paard, door jonge prinsen, vorstenzonen, daarbij geholpen. De stoet zette zich in beweging. Het gevolg der Keurvorsten vormde een zeer aanzienlijken groep. De hertogen van Beieren behoorden mede tot hen. Beieren was toen reeds, wat het nog is, de krachtigste steun van Rome in het Duitscherijk. Nu volgden de personen, tot de hofhouding des keizers en van den lloomschkoning behoorende, met een groot aantal sehoone paarden van de edelste rassen, tal van pages en edellieden uit verschillende deelen der Oostenrijksche staten: uit Spanje, Bohème, Ilalië, Oostenrijk en verdere Karei, toebehoorende erflanden. Op hen kwamen de keurvorsten met hun zonen, die voor hen uit reden. De keurvorst van Saksen ging onmiddellijk voor den keizer uit, dragende het onthloote rijkszwaard. Eindelijk verscheen de Keizer, thans dertig jaren oud, een man in de volle kracht van zijn leven, flij had een zeer innemend voorkomen, zijn kleeding schitterde van goud en juweelen, zijn costunm was Spaansch. Hij bereed een prachtig wit Poolsch paard, terwijl door zes raadsleden van Augsburg een baldakijn van roode, witteen damasten stof gedragen werd. Hij groette vriendelijk naar alle zijden en de belieerscher van zoo groot een rijk, dat de zon er nooit in onderging, won aller harten. Aan 's keizers rechterzijde reed de keurvorst van Maintz, aan zijn linker die van Keulen, beiden aartsbisschoppen tevens, door tal van lijfwachten vergezeld. Karel had lio\i zijn bi ceder 1'erdinand aan zijn rechterzijde en den nuntius aan zijn linkerzijde gezien, maar dit was zoo niet gegaan. Ferdinand en de legaat kwamen 1111 achter hen aan. De trein bewoog zich zoo langzaam , dat hij eerst 's avonds tusschen acht en negen uren de poorten van Augsburg had bereikt. De stoet, dooiden magistraat verwelkomd, begaf zich naar de Domkerk, die, rijk versierd' door een groot aantal fakkelen werd verlicht. Karei, wierp zich op de knieën voor het altaar om God te danken. Gedurende het Je Deum sprak hij lluisterend met den aartsbisschop Albert van Maintz; Karkl knikte lieitog George van Saksen vriendelijk toe. Terwijl de priesters het Ie ei go fjuaesumus zongen, knielde de keizer op de naakte steenen van de kerkvloer. De geheele vergadering knielde mede, behalven de keurvorst van Saks'in (ii de l.iridgiaaf, teiwijl de markgraaf van Brandenburg haastig weer oprees, toen hij zijn bondgenooten staande zag. Na afloop van de samenkomst in de kerk begaf zich de trein naar het palatinaat — het bisschoppelijk paleis — de vorsten vergezelden den keizer en traden met hem binnen, waarna de volksmenigte zich verstrooide. Den \olgenden dag was het JI. Sacramentsdag. De plechtige processie zou gehouden worden. Nu kon terstond de aanval op het protestantse!) geloof plaats vinden. Spai.aii.i,\ zei. „Nu zal de avonddienst des verraads beginnen." Koning Ferdinand zei, dat de keizer gaarne zou zien, dat de predikatiën ophielden. Ferdinand diende als tolk tusschen de vorsten en den keizer. De keurvorst en de landgraaf ontroerden en konden eerst geen woord uitbrengen. Eindelijk zei de landgraaf: „Mij bidden Uwe Majesteit, dat liet u behagen moge van dezen eisch af te zien. Onze leeraars verkondigen eenvoudig het Woord van God in alle zuiverheid, zooals de oudste vaders der Kerk. Uwe Majesteit kan zich daarvan overtuigen. Maar hoe Uwe Majesteit daarover ook moge denken, wij voor ons kunnen den troost niet opgeven, dien wij vinden in de prediking onzer leeraars. "Wij mogen het Evangelie niet verloochenen." Karei, vernam in t transch het antwoord, door Ferdinand uit het Duitsch vertolkt. Hij was zichtbaar ontstemd. Ferdinand spoorde Karel aan om zijn verlangen nog eens uit te spreken. De landgraaf sprak nu driftig: „Niemand heeft liet recht om over ons geweien te gebieden." Toen nu Ferdinand aanhield, boog de markgraaf het lioold voor den keizer en sprak met diepe ontroering: „Aleer ik mij van (iods A\ oord laat berooven, aleer ik mijnen lleere uit menschenvrees zou verloochenen, zal ik mij \oor de voeten uwer Majesteit het hoofd van het lichaam laten slaan." Eerbied en verbazing grepen allen aan. Tot overgave des levens waren alle Evangelische \oisten bereid. Karel zeil was ontroerd en riep in gebroken Duitsch! „Neen, neen! Het hoofd niet! liet hoofd niet!" Merkwaardig is t, dat deze woorden de eenige zijn, door den keizer gedurende de zitting \an geheel den liijksdag gesproken. Hij zonderde, geheel op Spaansche wijze, vier uren daags voor godsdienstige verrichtingen af. Men zei van hem: „Hij spreekt meer niet God dan met de menschen." In 't oog zijner Duitsche onderda- nen daalde de monarch, dieniet niet zijn volk kon spreken, niet weinig. Voor hemzelf was dit zeer onaangenaam. De fanatieke en vervolgzieke Ferdinand had nu al zijn hoop gericht op den ommegang der processie op den Sacramentsdag. Hij noodigde daarom de Evangelische vorsten uit den keizer bij dib processie te vergezellen. Zij antwoordden: „Christus heeft het sacrament niet ingesteld, opdat het zou aangebeden worden." Karei, laat hun nu weten, dat hij er op rekent, dat zij den anderen morgen zouden deelnemen aan bedoelden ommegang. Niet weinig waren zij hierover bedrukt en verslagen. De erfprins van Saksen trok zijn vader hij de hand uit het paleis, als vreesde hij een plotselinge gevangenneming zijns vaders. Ook de Keizer was ontroerd. Met groote schreden liep hij door de zaal, terwijl toorn, spijt en teleurstelling op zijn gelaat te lezen stonden. Midden in den nacht zond hij nog om het antwoord van den keurvorst, die hem liet zeggen, dat hij morgen zijn antwoord zou zenden. In den nacht werd met de godgeleerde heeren een samenkomst gehouden. Spalatijn stelde hun gevoelen op schrift. Het luidde: „Het sacrament is niet ingesteld om vereerd of aangebeden te worden, gelijk de Joden dat de koperen slang deden. Wij protestanten zijn hier gekomen om der waarheid hulde te doen en geenszins om tot de oude dwalingen weder te keeren. Wij moeten de processie niet bijwonen." Er werd besloten van dit besluit niet af te wijken. Johann vax Saksen werd denzelfden nacht ongesteld. Hij kon daarom de vorsten, die hun antwoord gingen brengen aan den keizer, niet vergezellen. Maar zijn zoon vervulde zijn plaats. hi het palatinaat voerde de markgraaf van Brandenburg in aller naam het woord. Hij zegt: „Lwe Majesteit weet, dat mijne ouders en ik-zelf steeds goed en bloed hebben veil gehad voor de belangen van uw doorluchtig huis. Maar in zaken, die den dienst van God aangaan, mogen wij geen andere hevelen opvolgen, dan die, welke God-zelf ons in Zijn Woord heeft gegeven. Men heeft ons gezegd, dat de dood het lot zal wezen van alle Evangelischen, die weigeren hun geloof te verzaken. Welnu, ik hen bereid den dood te ondergaan." liij overhandigde den Keizer de plechtige verklaring der vorsten, die luidde: „Wij mogen den schijn niet op ons laden, alsof wij in die plechtigheid iets anders zagen dan een uitwerking van dwaling en bijgeloof, dewijl zij geen grond heeft in Sods Woord, ja dat daarmede in strijd is." Je vergeefs trachtte f erdixaxd hen te bewegen met do processie mede te gaan, bloot als bewijs van beleefdheid jegens den Keizer en als leenmannen des liijks. „Als zoodanig beveelt de Keizer het u." De vorsten beriepen zich op hun geweten en weigerden standvastig. Ferdinand bracht hun de boodschap van Karei, over: „Zijne Majesteit wil eens zien, of gij hem zult gehoorzamen of niet." De Keizer en zijn broeder verlieten de zaal en de vorsten het paleis. De processie had plaats. Wij zullen die niet beschrijven. De hoofdzaak is , dat de weigering der Vorsten om aan die ijdele vertooning deel te nemen, den Keizer, die geheel alleen in een deemoedige houding, met een waskaars in de hand, blootshoofds in een brandende zonnehitte, deel nam aan de zoogenaamde plechtigheid, ten hoogste griefde. Door den nuntius aingepord, barstte zijn ongenoegen bij zijn terugkomst in het paleis los en zei hij op gestrengen toon, dat hij de Protestantsche vorsten niet langer in Augsburg kon dulden en zij den volgenden dag de stad moesten verlaten, beschermd door een vrijgeleide. Evenwel hij gaf voorshands zijn toorn plaats, door toedoen der lloomsche vorsten, die met groote moeite hem tot meer gematigde gedachten wisten te brengen , waardoor het uitbarsten van den gods. dienstoorlog, althans voor het oogenblik, werd voorkomen. Liefde voor andersdenkende Christenen had zijn uiterlijke vroomheid niet in zijn hart verwekt. Zoo gingen eenige dagen voorbij, waarin de Vorsten, die liet Evangelie getrouw bleven, weerstand boden aan s keizers verlangen om de predikatiën hunner leeraars testaken. Ken middenweg werd gevonden, die ook weer bleek niet goed bewandeld te kunnen worden. De zaak eindigde daarmee, dat de Evangelischen buiten Angsburg gelegenheid zochten en vonden om hun predikers te hooren. l)e Keurvorst van Saksen moest met den Keizer tot de Heilige-Geestmis opgaan, omdat hij voor hem uit het rijkszwaard moest dragen. Godvreezend als hij was, vraagde hij liet gevoelen der theologen, die hem uit het voorbeeld van Naaman den Syriër de geoorloofdheid bewezen, 't geen de vrienden van Zwingli ergerde. Op den 20ten Juni had de plechtigheid plaats, maar bij die gelegenheid tartte de prediker, \incentius Pompineixi, aartsbisscliop van Bassano, de Evangelischen door zijn honende rede. Eensklaps klonk de toon van zijn sermoen, dat tegen de Turken was gericht, dreigend, ophitsend, wraak- en vervulgingademend tegen de Duitschers, voornamelijk tegen de belijders van het zuivere Evangelie, llij riep uit: „De lurken hebben slechts één Gebieder en dien gehoorzamen zij, en onder de Duitschers zijn niet alleen vele vorsten, maar deze weigeren de verschuldigde gehoorzaamheid aan de macht, die over hen gesteld is. De Turken hebben maar één wet, die algemeen onder hen geëerbiedigd wordt, dezelfde zeden en gewoonten en denzelfden godsdienst, onder de Duitschers vindt men maar al te veel, die er steeds op uit zijn om verandering te brengen in de voorvaderlijke gebruiken, ja zelfs in den godsdienst. Deze ontzien zich niet om verdeeldheid en scheuring te brengen onder de kudde des Heeren. Zij verwerpen de leer, die vroeger door allen als heilig en zuiver werd erkend, met een ijver en een volharding, als hadden zij daartoe een ingeving des Satans ontvangen en zij zouden wel wenschen hun eigen verzinsels en dwaasheden daarvoor in plaats te stellen. Grootmachtigste Keizer! Geëerbiedigde Koning! maak u op, gebruik uw macht, uw zwaard, om die vermetele aanranders van den heiligen godsdienst te tuchtigen en dwing ze om tot den schoot der kerk weder te keeren! Duitsehland, zal geen vrede hebben, alvorens die ketterijen uitgeroeid zijn. O, heilige Pktrus en Paulus! U roep ik aan in dezen lijd van nood. L, heilige Petrus ! opdat gij met uw sleutelen de verstokte harten der weerspannige vorsten moogt openen en vatbaar maken voor de waarheid, en U, o heilige Pallus, opdat, zoo zij zich verharden en niet tot bekeering willen komen, gij hen met uw zwaard voor onze oogen zoudt verdelgen." Deze om dood en verderf roepende rede was, onzinnig genoeg, nog gevuld met allerlei ongepaste loftuitingen op Aristides, Themistocles , Scipro, Cato, de beide Ci'RTiussen en andere helden en beroemdheden uit de Oudheid. Zoo zeer waren velen geërgerd, dat zelfs Albert van Maintz, misnoegd, vraagde: „Wat beduidde die ruwe taal tegen de Duitschers en waarom moest de heilige Paulus worden aangezocht om het zwaard tegen hen te gebruiken?" Brenz vermaande om deze taal der lieerschzucht en schandelijke dweepzucht te beantwoorden met het vaste voornemen om den vrede te bevorderen en vorsten en volk' van alle geweld afkeeri- te maken. In de eerste zitting van den luistervoilen Rijksdag, gehouden in de groote zaal van het raadhuis, werd de keizerlijke boodschap ter opening voorgelezen. Twee onderwerpen waren voornamelijk aan de orde: De Turken en de godsdienstige geschillen. Van de laatste sprak de keizerlijke boodschap, dat zij de strekking hadden 0111 de keizerlijke majesteit aan Ie randen, den dienst van God te honen, en niets clan jammeren en ellende, roof, brand en moord over Duitachland te brengen, ja een burgerkrijg te veroorzaken. Onheilspellende verblinding! Maar geheel geëigend voor de eeuw, waarin de machtigen der aarde meenden te mogen heerschen over de gewetens hunner onderdanen. Er zouden nog stroomen bloeds moeten vloeien, alvorens de vrijheid van godsdienst en geweten als onvervreemdbaar recht aan elk mensch zou zijn toegekend. De keurvorst van Saksen had het niet gemakkelijk. Hij sloeg den rechten weg in. Hij verzamelde de Evangelische vorsten rondom zich en vermaande hen noch door schoone beloften noch door bedreigingen ontrouw te worden aan de zaak des Heeren. Tevens gevoelde hij zijn zwakheid in zichzelven en toch werd Gods kracht in zijn zwakheid volbracht, omdat hij zijn sterkte zocht en vond in God. Na zich ootmoedig voor God gebogen te hebben, bereidde hij zich om ernstig over den toestand na te denken. De erfprins, zijn zoon, de kanselier Bruck en Melanchtox en vele anderen waren het er over eens, dat de Rijksdag allereerst de zaak van den godsdienst behoorde te overwegen. De legaat wilde de openbare behandeling der godsdienstige zaken in de gewone zittingen voorkomen en die aan een geheim comité van vorsten opdragen. Hij en zijn partij vermeden den openlijken strijd, vreezende den indruk, dien de belijdenis der waarheid op de Stenden en door hen op het volk zou maken en wilden gaarne, als naar ouder gewoonte, onverhoord veroordeelen en ten verderve zenden. Voor alles moest men den Vorsten liet spreken beletten. Vooral op Melanciiton wilde de Roomsche partij werken. Daartoe bediende zij zich van een welgezind man, Alphoxsa Valdes geheeten, secretaris des keizers. Deze verzocht Melanciiton om een mondgesprek. I!ij die gelegenheid sprak Va lues: „De Spanjaards meenen, dat de Lutheranen goddelooze begrippen koesteren ten opzichte van de Heilige Drieëenheid, den Heere Jezus Christus, van de gezegende moeder Gods. Daarom gelooven zij, dat bet een verdienstelijker werk is een Lutheraan dan een Turk om het leven te brengen." Melanchtox antwoordde hierop: „Ik weet dit, en 't is mij nog niet mogen gelukken uw landgenooten daarvan terug te brengen." Valdes vraagde: „Maar wat willen de Lutheranen dan toch wel?" Hierop zei Melanchtox: „De zaak is niet zoo moeielijk. Wij belagen het katholiek geloof niet. Ons geschil toch zou tot drie punten kunnen herleid worden; de bediening van bet heilig Avondmaal onder twee teekenen, het huwelijk der geestelijken en de afschaffing der bijzondere missen. Wanneer dit geschiedde, dan ging alles zeer gemakkelijk." Valdes wilde over deze punten den keizer inlichten. En Karei, was er mee ingenomen. „Deel het den legaat mee," zei hij, „en laat de Lutheranen door meester Philippus in een kort opstel melden, wat zij gelooven en verwerpen." Campeggio was zeer in zijn schik met deze eerste samenspreking. Omtrent de beide eerste zaken was tot een schikking te komen, maar de bijzondere missen kunnen niet worden opgegeven. Immers hieruit vooral trok de Kerk van Rome hare rijke inkomsten. Zoo wisten deze mannen op Melanchtox, die altijd den vrede boven den strijd verkoos, te werken, maar gelukkig voor de zaak dei' Reformatie, wilden de keurvorst en zijn kanselier dien weg niet op. Toen Melanchtox verlof verkreeg om de Confessie voorloopig aan Valdes te laten zien, vond Valdes den toon niet gematigd genoeg en daarmede nam gelukkig de stille onderhandeling een einde. Den distin junj moesten de Protestanten hun geloofsbelijdenis den keizer aan- l)ioden. Ook de Roomsclio partij werd dit gelast; maar deze verontschuldigde zich met een beroep op liet édict van Worms. Het keizerlijk bevel bereikte den keurvorst den 22»io> . ... mannen als hervormers optreden. In Duitschland scharen allen zich om één man, een held. die jaren lang, omstuwd allengs door edele en bekwame geleerden en predikers, den strijd leidt en onder 's lleeren zegen tot een goed einde brengt. In Zwitserland breekt de beweging zich baan te Glaris, Bazel, Zurich, Bern, Neufchdlel, Gerieve, Lucem, Schafhausen, AppenzéU, St. Gallen en Grauwbtindcrland. Zij telt tal van hervormers, als: Wuttenbach , Zwingli, Capito, IIali.er, Oekolampadius , Oswald Myconius, Leo Juda, Farel en Calvijn. „De Duitsche hervorming had slechts ééne schouwplaats, vlak en eenvormig als het land, In Zwitserland is de hervorming verdeeld, gelijk de landstreek door duizend bergen. Llke vallei wordt, om zoo te zeggen, uit den slaap gewekt en iedere Alpentop ontvangt zijn eigen licht uit den hemel." Sedert langen tijd, van de oprichting der staande legers af, dienden de Zwitsers als huurtroepen onder vreemde vorsten. Hun land was arm en langs dien weg trachtten zij hun kommerlijk bestaan te verbeteren. Maar daardoor boetten zij ook hun eenvoudige levenswijze en hun edeler volkskarakter in. Dikwerf streden daardoor Zwitsers tegen Zwitsers, al naar hun betaalsheeren dit vorderden. De ontaarding trad in, waar het goud, uit soldij, en de buit, uit plundering en roof verworven , werd binnengedragen. Wel waren zij getrouw, eerlijk en dapper, maar hun kuischheid mocht niet hoog geroemd worden. Het zou moeilijk gevallen zijn een enkel priester te vinden, die niet in concubinaat leefde, treurig gevolg van het drukkend coelibaat. Onder bovengenoemde mannen is een enkele, die boven andere uitsteekt en zijn naam aan een der afdeelingen van de reformatorische christenheid geleend heeft. Deze merkwaardige man was Ulmcii Zwingli, die geboren werd op I Januari 1484. Hij was de derde zoon van den amman of baljuw Zwingli van Wildhaus, gelegen aan de bronnen van het rivierke Thur, in het kanton St. Gallen, (Toggenburg). Het geslacht Zwingli , reeds zeer oud, deelde voortdurend in de algemeene achting der eenvoudige bewoners, ja van de omliggende kersspelen. In de veehoederij vonden zij hun middel van bestaan. De schoone natuur, hun geliefd horengeschal en het eenvoudige lied vervroolijkte hun het leven en verhoogde het genot der zoo gewaardeerde vrijheid. In dezen kring werd Ulmcii Zwingli geboren en opgevoed. Toen zich in den knaap een aanleg tot hooger ontwikkeling vertoonde, werd hij door zijn vader naar zijn oom, den deken van Wesen gebracht, opdat die hem nader zou onderzoeken. De jeugdige Ulrich had een grooten afkeer van liegen, dat de oorzaak is van diefstal en andere ondeugden. Nadat hij eenigen tijd door een schoolmeester onderwijs had onhangen, werd hij op tienjarigen leeftijd naar Bazel gezonden. Hier kwam de knaap in een omgeving, die allengs een nieuwe wereld van gedachten voor hem opende. Bazel toch was vermaard door een hoogeschool en het bekende concilie. Daar woonden en leerden uitstekende mannen, die het humanisme toegedaan waren of zich hervormingsgezind toonden, als Wessel en de groote Rotterdammer Erasmus, die na veel reizen en zwerven daar schitterde als een lichtende ster op het gebied der wetenschap. Onder de leiding van Binzli, het hoofd der school van St. Tlicodoor, maakte Zwingli goede vorderingen. Hij muntte in verschillende wedstrijden uit boven anderen op het terrein der kennis en kwam op dertienjarigen leeftijd aan de hoogeschool te Bern, waar de uitnemende Lupulus hem inleidde in de klassieke wetenschap. Op het voorbeeld van zijn leermeester beoefende Ulrich nu ook de dichtkunst. Door dit alles werd de jongeling gevormd voor zijn latere bestemming. Tot dusverre werd do gewone gang der humanistische vorming door hem gevolgd, zoodat we ons niet behoeven te verwonderen, dat zich in zijn geest de koelheid van het denken ver boven liet enthousiasme van liet gevoel deed vernemen. 'tllad weinig gescheeld, of Ulrich Zwingli zou door de Dominicanen zijn overgehaald om monnik van hun orde te worden. Te dier tijde was de strijd lusschen de franciscanen en de Dominicanen in vollen gang over het eerst in 1850 tot een leerstuk der lioomsche Kerk verheven dogma der onbevlekte ontvangenis van Maria De franciscanen dweepten met deze leer en de daaraan verbonden hoogere vereerin" van .Maria. De Dominicanen bestreden ze even standvastig en niets was hun aangenamer dan «le gehate tegenpartij te vernederen. Nu hadden zij Ulricii's schoone stem en zijn scherpzinnig verstand leeren kennen en wenscliten ze niets vuri-erdan den jongeling in hun orde te lokken, waarvan zij hoopten, dat hij een siemd zou worden. Ware dit gelukt, Zwingli zou wellicht inplaats van hervormer vervolger der hervormden geworden zijn. Gelukkig kwam zijn vader tusschenbeiden. Deze gelastte Ulrich Bern terstond le verlaten. Alzoo ontkwam Zwixgij aan 't «evaar van monnik te worden. Als een staaltje van priesterbedrog en jammerlijk bijgeloof diene de volgende gesclnedenis. Zekere Joiia.n Jetzer meldde zich op een dag in 1507 te Bern bij de Dominicanen aan om als broeder in hun orde te worden opgenomen. Zij wezen hem af. Straks schonk hij hun drie en vijftig gulden en eenige stukken zijde, zeggende: „Dit is alles, wat ik heb, neem het en laat mij in uw orde komen". Hij werd nu leekebroeder. Reeds den volgenden morgen ontvluchtte hij, door een vreemd geluid in zijn cel bevreesd geworden, het klooster. Hij ging naar de Karthuizers, die hem terugzonden naar de Dominicanen. In den nacht daarop volgende werd Jetzer andermaal verschrikt. Hij hoorde een diep steunen en zag, de oogen ophellende, een lange gedaante bij zijn bed komen Deze manifesteerde zich met een holle stem als een ziel, aan het vagevuur ontkomen. Bevende gaf Jetzer ten antwoord, dat bij niets voor haar doen kon en God haar mocht helpen, liet spooksel naderde den armen drommel en greep hem bij de keel hem die weigering bitter verwijtend. „Wat kan ik dan voor u doen ? Voor bet' heil uwer ziel?" Daarop antwoordde de ontsnapte uit het vagevuur: .,Geesel u zeiven acht dagen lang, telkens tot het bloed er uit komt, en leg u dan in de kapel van Sr. Jan geheel uit neer op den grond". Het spooksel verdween. Jetzer vertelde alles aan zijn biechtvader, die hem raadde de zelftuchtiging te volvoeren. Hij deed dit en spoedig werd bet gerucht verbreid, dat een ziel uit bet vagevuur tot de Dominicanen was gekomen om uit het vagevuur verlost te worden. De arme Franciscanen zagen hun kerk verlaten: al het volk ging naar de kerk, waar de heilige man op den grond lag uitgestrekt. Toen de acht dagen voorbij waren, verscheen "bet spooksel op nieuw, nu door twee anderen uit het vagevuur vergezeld. De beide laatsten mishandelden den eerste, zoodat deze de droevigste klachten deed hooren. Nu zei de verontruste ziel: „Scotus, de uitvinder van de leer der Fransiscanen betredende de onbevlekte ontvangenis van Maria, is onder hen, die even zulke gruwelijke pijn lijden als ik. Door dit gerucht leden de Franciscanen een nieuwe nederlaag. Zoo geraakte bun lievelingsleer in minachting. Het eene spook had den armen "jetzer nog een bezoek van de Heilige Maagd aangekondigd. En zoo waar, op den aange- Calv ijn spreekt in de grotten van St. Benoit en van Croutelles, over de dwalingen van rome. duiden stond verscheen daar Maria zelve in zijn cel. Jetzer geloofde zijn eigen oogen niet. /ij naderde hem liefdevol, schonk hem drie tranen van den Heiland, alsmede drie droppels van 's Heeren bloed. Zij gaf hem een kruisifix en een brief aan den paus, toen Julius II. Deze zal, als daartoe door God verkoren, het feest «Ier vermeende onbevlekte ontvangenis afschaffen. De gewaande Maria kwam nog nader bij het bed, waarop Jetzer nederlag, en kondigde hem op plechtigen toon aan, dat hij terstond een groote genade zou deelachtig worden. Terzelfde tijd doorboorae zij zijn liand met een nagel. Jetzkr gilde vreeselijk , maar Maria wikkelde zijn hand in een doek, welken zij zeide, dat Jezus gedragen had tijdens zijn vlucht Via' C'--c ' "'e's zou onl'jreketi aan den roem der Dominicanen, moest i.rzKR de vijf wonden van Christus aan handen, voeten en zijde ontvangen. Daarom werden de vier andere wonden ook toegebracht. Daarna voerde men hem, dien men \\a e < nu ven gegeven had, in een zaal, die rondom met afbeeldingen uit den lij< ensweg [ ,S. , f,'en was behangen. Daar bleef de ongelukkige langen tijd, zonder voedsel, totdat hij dooi' de hitte der verbeelding in overspannen toestand was geraakt. De jubelende monniken openden van tijd tot tijd ,1e zaal voor het saamgevloe.de volk, dat in vrome aanbidding den leekebroeder kwam zien, die met zijn vyt wonden m alles de kruisiging van Ji:zus scheen na te bootsen. Soms stond hem iet schuim op den mond en was hij als waanzinnig, dan weder gereed om testerven. Je menigte was door dit mirakel ontroerd en verdrong zich dagelijks aan 't klooster. Lupulus, de leermeester van Zwingu, nog onder de macht van 't bijgeloof, was bekommerd en met vrees bevangen. De Dominicanen droegen in hun prediking ïoogen roem om de eer, waarmede God de Heere hun orde bad verwaardigd. De lezer verstaat, dat de gansche geschiedenis niets dan boos bedrog was, uitgevonden door de Dominicanen om de Franciscanen, hun vijanden, te vernederen en door een mirakel, zoo groot in hun oogen, eer en voordeel voor hun orde te verkrijgen. 1 e Bern, een eenvoudige, boersche en onwetende stad, meenden ze hun opzet best te kunnen volvoeren. In deze zaak echter vervulden de prior, de onderprior, de prediker, Jetzer's biechtvader, en de broeder proviandmeester de rollen. Zij welen evenwel straks uit hun rol. Toen een nieuwe verschijning had plaats gehad, meende Jk iv.kh de stem van zijn biechtvader te herkennen. Hij riep dit hardop uit en Maria verdween. „Het is de prior." riep Jetzer uit en hij vloog met een mes op hem af. De heilige wierp hem een tinnen schotel naar het hoofd en verdween uit de zaal. aarop zochten de in het nauw geraakte Dominicanen zich door vergift van hem te ontdoen. Maar Jetzer ontsnapte gelukkig aan het klooster en ontmaskerde hen. JJe onbeschaamde Dominicanen zonden nu afgevaardigden naar liomc. De paus deed door zijn legaat m Zwitserland en de bisschoppen van Lausanne en Sion de zaakonderzoeken. De vier hoofdschuldigen werden veroordeeld om levend verbrand te worden, welk vonnis den l*n Mei 1509 door hen werd ondergaan. In haar «evol- gen werd de hervorming door deze snoodheid zeer voorbereid; liet priesterbedrog opende veler oogen. - Gelukkig was l lrich Zwingu aan deze bedorven atmosfeer door de zorg- van zijn vader ontrokken. Ilij begaf zich naar Vienne om filosophie te studeeren, waar hij mot uitstekende jongelieden omgang had. Dij bleef daar, tot hij achttien jaar oud was en keerde nu naar Wildhaus terug. Lang hield hij het daar nic ui , maai ging andermaal naar Bazel om de letteren te beoefenen. Beurtelings was hij meester en leerling. Onderwijzer aan de school van Sr. Maarten, student aan de hoogeschool. Hier leerde hij Capito kennen, die een zijner beste len en wen. ij \eikiijgt spoedig den titel van doctor, meester der kunsten (maitre-és-arts.), Gedurende zijn sludiejaren bleef de muziek, waarvan hij een hartstochtelijk beoefenaar was, het voorwerp zijner liefde. Hij bespeelde verschillende instrumenten, als: de luit, de harp, de viool enz en zong met een schoone stem de liederen van zijn jeugd en van het kanton zijner geboorte. Hierdoor ontwikkelde hij bij velen den smaak voor de edele toonkunst en verschafte hij zich na inspanning aangename ontspanning. Zijn studie bepaalde zicli vooral lot (Jic der scholastiek. Weldra vond ljij zicli in haar teleurgesteld. Om uit dien chaos van denkbeelden en onzin te geraken, liet hij haar spoedig varen. Destemeer trokken de oude talen en de klassieken hem aan. Maar allergunstigst werkte op hem Thomas Wijttenbach, die in vele opzichten ervaren en bekwaam was en in de II. Schrift ijverig studeerde. Deze leeraar bezielde zijn leerlingen, ook Zwingi.i met ongekende belangstelling en kondigde profetisch den tijd aan, waarin de oorspronkelijke leer der Kerk weer gepredikt zou worden. Hij leerde: „Christus' dood is de eenige losprijs voor onze zielen". In Zwingu's hart zonken die zaden der goddelijke waarheid en hij beoefende met alle vlijt de studie der klassieken. Hier sloot Zwingi.i ook vriendcchap met Leo JrnA, een zwak en ziekelijk man meteen nietig uiterlijk, maar met een krachtigen geest. Ook die volgde Wijttenbach met onverdeelde aandacht en opende zijn hart voor de eerste Evangelieklanken. Op 22-jarigen leeftijd ondernam de paus het, om een zijner hovelingen tot pastoor van Glaris te benoemen. Dit strookte niet met den bekenden vrijheidszin der eenvoudige herders. Zij aanvaardden hem niet, maar beriepen den jeugdigen geleerde uit Bazel, Zwingi.i. Deze volgde dit beroep op. Hij werd nu in 1506 dooiden bisschop van Constant: tot priester gewijd en kwam als de nieuwe pastoor te Glaris aan. Hier ai beidde hij tien schoone jaren. Hij droeg goede zorg voor de gemeente en hield zich druk bezig met het aanleeren dei' Grieksche taal en het onderzoek van bet Nieuwe Testament. Straks las hij het volgens de uitgave van Erasmus en schreef hij, om ze in het geheugen te prenten, de brieven van Paulus over, daarbij de uitlegging der beroemdste kerkvaders raadplegende. Zonder hem nu dadelijk met de kerkelijke machten in botsing te zien geraken, is het zonneklaar, dat deze studiën op zijn arbeid als prediker en zielzorger van grooten invloed moesten zijn. Zwingi.i was als velen zijner landgenooten fier op de onafhankelijkheid van zijn vaderland. De nabuurlanden Italië en Frankrijk trachtten zich ieder zoo veel mogelijk aanhangers te verwerven door jaargelden en voorrechten. Zoo genoot ook Zwingi.i door den invloed von Schinner , een leerling der Sionscliool, van den paus een jaargeld van vijftig gulden, 't welk door hem aan boeken besteed werd. Deze sciiinner was door Julius II tot kardinaal-bisschop verheven en diende de partij van home met geheel zijn hart, zoodat hij 8000 Zwitsersche huurlingen voor den paus onder de wapenen bracht; die, de Alpen overgetrokken, straks naar hun bergen wederkeerden. Dit in vreemde legers, zicli verhuren droeg verderfelijke gevolgen. Ontaarding in zeden en gewoonten, verbastering der oude deugden, van het karakter, losbandigheid en zedeloosheid der thuiskeerende krijgsbenden werden een °root "-evaar \ oor de Zwitsers. Dit alles verwekte de grootste verontwaardiging bij Zwingi.i, die in 1510 zijn „Doolhof" uitgaf. Hoewel de pastoor Zwingli de zaken nog groofendeels als humanist beschouwde en dit in zijn „Doolhof doorstraalt, doelt hij op een hervormer, die noodig is om de menschen een wegwijzer voor hun voet te zijn om uit de kronkelingen der ongodsdienstigheid tot de navolging van Christus te komen. In dezen f/Doolhof" schetst liij den geheimzinnigen Iiof, waarin Minos tien Minotaurus, een monster half mensch en lialfstier zijnde, verborgen hield. Dit monster werd gevoed met de lichamen van jonge Atheners. Die „Minotaurus stelt de zonden, de ondeugden, de ongodsdienstigheid, den vreemden krijgsdienst der Zwitsers voor: het ondier, dat liet de zonen des volks verslindt. De moedige Theseus besluit zijn land te verlossen; maar vele zijn de hinderpalen. Allereerst den leeuw met een oog, d. i. Spanje en Arragon. Dan een gekroonde arend d. b. liet keizerrijk. Dan nog een haan, die de kam verheft en tot het gevecht uitdaagt: Frankrijk. De moedige Tiieseus komt alles te boven en redt zijn vaderland. Hier begint Zwingli zich van zijn zending bewust te worden. In 1512 neemt hij met Glaris deel aan een nieuwen strijd, waarin de Franschen geslagen worden. Dit diende het belang van den paus, die hen dan ook Verdedigers van de vrijheid der kerk , van de bruid des Ileeren, hier bedoeld de pauselijke hiërarchie, noemde. Ook de bijwoning van dezen krijg droeg bij om Zwingu's oogen te openen. Op nieuw wierp hij zich op de studie der II. Schrift. Zijn prediking en studiën deden straks de eenvoudigen vermoeden, dat hij tot de nieuwe d waal begrippen vervallen was. De humanist begon meer en meer in hem onder te gaan. Ten laatste was hij bereid alles te laten varen en Gods wil alleen in Zijn Woord te zoeken. Dagelijks werden de Schriften hem duidelijker. Grondige kennis van het N. Testament voerde hem tot zijn taak als hervormer. Zijn arbeid met de Schrift voerde Zwitserland tot de hervorming. Hiermede is niet gezegd, dat hij alles verwierp, wat beroemde doctoren hadden geleerd. Integendeel: hij raadpleegde ze, maar niet als gezaghebbenden. Langzamerhand naderde hij tot den Christus. Biddend studeerde hij en duikend aanvaardde hij, wat de Ileere hem deed zien in Zijn Woord. „Christus is onze eenige schat; HU is de bron van alle goed, van alle genade." Dit werd hem duidelijk. Naardien de Franschgezinde partij in Glaris bovendreef en 't Zwingli onaangenaam maakte, nam hij een beroep aan naar Einsiedeln. In de negende eeuw had een Zwitsersche monnik Meinhad van IIohenzolleun stilgehouden op een kleinen heuvel en zich een kluis gebouwd. De heremiet werd vermoord en de kluis geschonden en verlaten. Later, in de tiende eeuw, werd op dezelfde plaats een klooster met een kerk gesticht. Des middernachts voor den dag der inwijding, waren de bisschop- van Constanz en zijn priesters in de kerk en eensklaps weerklonk door de kapel een liemelsch gezang, door onzichtbare zangers aangeheven, 'loen nu de bisschop de kerkwijding ging volbrengen, riep een stem: „Houd op! God zelf heeft haar gewijd!" Dit geschiedde lot driemalen toe. De legende werd vervolgens uitgebreid tot het verhaal, dat Christus zelf in persoon den zegen had uitgesproken ; dat het gezang was aangeheven door engelen , apostelen en heiligen; dat Maria zelve boven het altaar hal geschitterd in het licht van den bliksem. De gewone opsiering en aankleeding van dergelijke verzinsels. De twijfel aan het verhaal werd door Leo VIII streng verboden. Vandaar de groote schaar van devoten, die jaarlijks op het feest der „Engelenwijding" ter bedevaart toog naar „Onze lieve vrouw der Heremieten." Voor het bijgeloof was het een beroemde plek geworden evenals het Lourdes onzer dagen. Het is naar dit Einsiedeln, dat Zwingli in 1516 als priester en prediker werd geroepen, 't Was om geheel voor de toekomst in de fabelen der Roomsche kerk te onder te gaan. De toenmalige abt van Onze Lieve Vrouw der Heremieten was koenkaad van ,fen teenstander van Bome en hater van alle theologische gesprekken. J.mm'i ,je]"illiei' meester, gij niet, gaat heen!" tot allen, die eenige ïeiking op zijn handelen durfden maken. En hartstochtelijk jager als hij was l.?, '!J | |vieye,'o u't, als Leo Juda met Theorald van Geroldseck, bestuurder van net klooster, een diepzinnig gesprek voerde: „Laat uw disputen rusten. Ik ze- " avid: Zijt mij genadig, o God! naar uwe goedertierenheden en treed niet in net gericht met uw knecht." Thkouald was een man van oprechte vroomheid en groote liefde voor de letteren, ooi hem was Zwingi.i naar Einstedeln geroepen. Deze raadde den ouden priester: vp,!1,T,- c<6.Ileil'8e Schriften en lees Hieronvmus, opdat gij ze beter moogt "* straks vergunde Theobald de nonnen van een ander klooster om den ij nel te lezen. Nauw met Zwingli verbonden, volgde Iiij hem later naar Zurich, ja vond zelfs met hem bij Rappel den dood. Nagenoeg denzelfden invloed oefende ZAMNGU uit op Zink , Oexi.in, Lucas en andere bewoners der abtdij. Ook kwam aiiio, e oude vriend van Zwingli, te Einstedeln en weldra waren beiden 'tover eene zaak eens, n. 1. dat de paus van Rome moest vallen. Had Zwingli in Glaris nog veelal aan wereldsche verstrooiingen deelgenomen, er te Einstedeln streefde hij vastelijk naar een reinen wandel. Zoo werd hij inde vei worgen heden van het Evangelie bij toeneming ingeleid. Ook bezag hij hier, zeer van nabij, alle bijgelovigheden en misbruiken, in de Kerk ingeslopen. De macht om wonderen te doen bezat bet beeld van Maria, volgens • e legende. En bij haar beeld was volkomen vergiffenis van zonden te bekomen. Voor Zwingij werd het duidelijk, dat God als de alomtegenwoordige voor allen te vinden en te naderen en tevens de eenige bron der zaligheid is. Geen plaats is er, waar liij zich alleen openbaart. Geen priester, die tusschen den mensch en God noodig is. Zwingi.i tastte moedig bet bijgeloof aan en predikte tot de pelgrimsehaar: „Verbeeldt u met, dat God in dit kerkgebouw meer aanwezig is dan in een ander deel Zijner schepping. Waar gij woont of zijt, God is u daar evengoed nabij en boort u, even als in de kapel van Einsiedeln. En kunnen ijdele werken, verre pelgrimagies, offeranden, beelden, liet aanroepen der Heilige Maagd of der heiligen u wel van de goddelijke genade verzekeren? Ach! wat beteekent zelfs de menigte van woorden waarmede de gebeden opgevuld worden! Welk nut kan een opgesmukte monnikskap doen of een glad geschoren kruin, een lang en wijd geplooid kleed of een met goud gestikte pantoüel ? God ziet het hart, en de harten zijn verre van Hem!" Met mededoogen vervuld voor degenen, die ernstig de behoudenis hunner ziel zochten, predikte bij tevens Christus en dien gekruist. „Christus," zoo leerde hij, „Christus, die eenmaal aan het kruis geofferd werd, is de offerande en hetslachtoller, dat voldoening aanbrengt voor de zonden der geloovigen tot in eeuwigheid." Dit Evangelie der genade trok de heilbegeerigen aan en verbitterde sommigen; terwijl allen vol verbazing luisterden naar het woord van den leeraar Gods. Vele zielen vonden den Heiland en verkondigden, wat zij van Zwingli gehoord hadden terwijl zij de waskaarsen, voor de offers bestemd, weer meenamen. Geheele "-roepen keerden huiswaarts, van de dwaasheid des bijgeloofs overtuigd, voor Christus «-ewonnen. Door zijn prediking werd IIkdio, doctor in de godgeleerdheid te Bazel in het hart getroffen. Met zachtheid en gematigdheid predikende, liet men hem veel toe. Rome vleide zich Zwingi.i met eerbetoon en geld te winnen; de legaten Ennius en Pucci begaven zich dikwijls naar Einsiedeln, maar Zwingi.i "in" voort met de prediking van bet zuivere Evangelie. Aan den kardinaal Pucci ze! hij: „Meen niet, dat ik uit liefde voor bet geld" — hij genoot nog altijd vijftig gulden uit de pauselijke schatkist — „één enkele syllabe van de waarheid zal terughouden. Pucci hoopte doer eerbetooningen en gunstbewijzen zijn doel te bereiken. Het werd ten eenenmale gemist. Te vergeefs poogde Zwingli den bisschop van Constanz, die niet ongevoelig was \oor de waarheid, maar onder den invloed eener slechte vrouw stond, voor het Evangelie te gewinnen. Zoo min als Luther, vermocht Zwingli een der hoo«waardigheidsbekleeders in de pauselijke kerk van de zijde der hiërarchie af te brengen. Het duurde nu ook niet lang meer, of de Hervormer moest zich in alle opzichten tegen Rome stellen. Het was in de maand Augustus 1518, dat een geestelijke rooverbende uit een Italiaansch klooster door de passen van den St. Gothard trok om liet eenvoudige veeltijds arme volk van Zwitserland uit te plunderen. Aan haar hoofd bevond zich' de I' ranciscaner Samson , die zich reeds onder een paar vroegere pausen door het drijven van den aflaathandel zekere vermaardheid bij de hiërarchie had verworven. De medestanders van den hoofdman Samson zagen er armelijk en verloopen uit, maar hoopten zich door den schandelijken handel spoedig van kleederen en voedsel te \ oorzien. Allereerst kwamen zij te Uri, waar van de arme bergbewoners niet veel maar toch altijd te veel, te halen was. Daarop begaf Samson zich naar Schiveit-' tot welk kanton Zwingli behoorde. ' Hier zwetste de Italiaansche monnik: „Ik kan alle zonden vergeven; hemel en hel zijn aan mijn macht onderworpen, en ik verkoop de verdiensten van Christus aan allen, die ze maar koopen willen. Daartoe is slechts noodig eenallaatbriefvoor gereed geld le nemen." Met verontwaardiging werd Zwingli vervuld, toen hij deze lastertaal vernam. Hij predikte met al de kracht, die in hem was, tegen den kramer uit Italië en sprak: „Jezus Christus, de Zone Gods, heeft gezegd: „Komt herwaarts tot Mij allen, die \ermoeid en belast zijt, en Ik zal u rust geven voor uwe zielen." Is het dan geen aanmatigende dwaasheid en zinnelooze verwatenheid om integendeel te verklaren: „Koopt aflaatbrieven! IJlt naar Rome! Geeft aan de monniken! Offert aan de priesters! Als gij deze dingen doet, ontsla ik u van uwe zonden?" Jezus Christus is de eenige offerande, het eenige offer, de eenige weg!" Samson moest als bediieger en verleider gebrandmerkt, Schweitz verlaten en toog naar Zuy. Op den IR» December 1518 werd Zwingli tot prediker te "Zurich beroepen waar hij zijn dienstwerk den l9tl« Jannaii 1519 aanvaardde. Tegenover veel aangingen als van overspel en verleiding der onschuld, toenmaals veelvuldig voorkomende uitspattingen, betuigde hij zijn volkomen reinheid; volmondig beleed hij een zondaar te zijn en dikwijls tot onbehoorlijkheden vervallen te zijn. „Maar," schreef hij aan den domheer Utixger, „ik had niemand, die mij tot steun kon zijn bij de goede voornemens, die ik had opgevat." Zoo was Zwingli in de toenmalige hoofdstad van het Zwitschersch Eedgenootschap als prediker opgetreden en uit Einsiedeln vertrokken, waar Leo Jida , op zijn aanbeveling zijn plaats innam. Met groote ingenomenheid werd de "-diefde prediker te Zurich ontvangen en van uit Parijs gewerd hem de tijding "dat de Zwitsersche studenten zich hierover zeer hadden verblijd. locli was de aanvang voor hem niet bemoedigend. In een vergadering van kanunniken, waartoe hij uitgenoodigd was, werd hem op 't hart gedrukt, voor het inzamelen van allerlei inkomsten zorg te dragen, terwijl de meeste diensten werden verleend overeenkomstig de daarvoor gegeven betaling. Zonder daarop in te gaan, antwoordde Zwinoli, dat hij zich voorstelde aldus te prediken. „De bijzonderheden van Christus' leven, sprak hij, „zijn reeds Ie lang een verborgenheid voor het volk geweest. Ik zal dan hoofdstuk voor hoofdstuk over het Evangelie van Mattiieus prediken, naar de ingeving des II. (ieestes, geen menschelijke uitleggingen volgen, maar alleen putten uit de bron der Schrift,' de diepten daarvan peilen dooi- de eene plaats met de andere te vergelijken, en' in aanhoudend en ernstig gebed zoeken tot het rechte verstand ervan te geraken. Ik zal mijn dienstwerk wijden aan de eere Gods, aan de glorie van Zijn eeniggeboren Zoon, aan het waarachtig behoud der zielen en aan hare opbouwing In het ware geloof." Door sommige domheeren werd dit afgekeurd en een nieuwigheid geheeten. Maar Zwingli antwoordde: „liet is geen nieuwigheid, 't is de oude wijze van prediken. Denkt slechts aan de homiliën van Chrysostomus over Mattheus en die van Augustinus over Johannes." Hij beloofde evenwel met gemati|Theid te spreken. En die prediking zelve maakte een geweldigen indruk. Velen riepen verrukt uit: „Nooit hebben wij zoo iets gehoord." Naar aanleiding van zijn teksten sprak hij van de oneindige barmhartigheid Gods en vermaande hij zijn hoorders alle vertrouwen op Jezus Christus, als hun eenigen Zaligmaker, te stellen. Tevens trok hij te velde tegen onderscheidene dwalingen, tegen weelde en onmatigheid, tegen kostbare kleeding en onderdrukking der armen, tegen het treden in vreemden krijgsdienst en het daarvoor genieten van jaarwedden van buitenlandsche vorsten. Niemand werd gespaard: paus noch keizei', koningen, vorsten zelfs de Zwitsersche eedgenooten niet. Geweldig was de indruk hier door teweeggebracht. Velen verzuimden sedert lang de openbare godsdienstoefeningen. Toen zij Zwingli hoorden, spraken sommigen: „God zij geloofd, deze man zal voor ons een Mozes zijn, om ons uit de Egyptische duisternis te verlossen." \ele klachten werden tegen hem ingebracht. Met geduld en zachtmoedigheid verdroeg hij allen laster, om de boozen te winnen. Hij was een godvruchtig christen en tevens een getrouw zoon van de republiek, minzaam jegens iedereen, vriendelijk jegens boeren en onwetenden, hulpvaardig voor de armen. Een zijner vijanden getuigde, dat hij „den duivel in hun hart en zijn boeken in hun zak wist te brengen." Gedenken we aan zijn liefde voor de muziek, dan melden we, dat hij die ook thans niet verloochende. Tegenstanders noemden hem daarom „den Evangelischen luitspeler en pijper." Faber, die hem hierover hard viel, voegde hij toe: Gij weet niet, wat muziek is. Toch kunt ge u herinneren, dat David een goed harpspeler was en door dit middel den boozen geest verdreef uit Saul. Zoo gij maar de tonen der hemelsche leer verstondt, de booze geest van geldzucht en hoogmoed, die ii beheerscht, zou u spoedig verlaten." Sclioone trekken vertoonden zich in zijn handelen, die van een edele gemoedsgesteldheid getuigden. Zijn leven was aan zijn gemeente, aan de studie, aan geheel zijn roeping gewijd. 2. Zwingli en de aflaatkramer Samson. Wij hebben Samson, die langzamerhand Zurich naderde, te Zag verlaten. Hier Was liij den 20,te" September 1518 aangekomen. Vele armen drongen op hem aan en stonden de rijken in den weg om hem te naderen. Samson's handlangers nepen: „Maakt ruimte voor hen, die geld hebben; wij zullen later trachten oo v hen, die geen geld hebben, te helpen." Na drie dagen toog hij naar Bern, waar hij in de St. Vincenliaskerk zijn kraam opsloog. Op de volgende wijze prees hij zijn waar te koop aan. Aan de rijken bood hij ze aan, zeggende : „Hier hebt gij aflaten op perkament, voor één kroon!" Aan de armen: Hier zijn ubsolutiën op gewoon papier voor twee batsen!" Aan Jacor vax Stein verkocht hij een alluat voor hemzelven, voor zijn troep van vijfhonderd hoofden, voor al zijn vaZillen te Belp en voor al zijn voorouders tot den prijs van den appelgrauwen schimmel, dien deze bereed en die dooi' Samson vurig begeerd werd. liet paard werd Samson's eigendom en al die genoemde zielen werden van de hel vrij verklaard. Ilij verkocht een aflaat voor allerlei soort van meineed. Wie hem oneerbiedig behandelde, moest liem knielend om vergiffenis smeeken. Op den dag van zijn vertrek stond hij op de trappen van het hoogaltaar. Vandaar riep hij de menigte toe: „Knielt! Zegt drie „Paters" en drie „Aves" op, en terstond zijn uw zielen rein als bij haar Doop". Hij vermat zich uit te roepen: „Ik verlos van de pijnigingen der hel en van liet vagevuur al de zielen der gestorven Berners, hoedanig, wanneer er waar hun dood ook moge geweest zijn". De bisschop van Constanz verbood den met geld beladen monnik in de kerk toetelaten, echter alleen omdat de bisschop de aflaatbrieven niet had bekrachtigd. Aldus voorttrekkende, bereikte hij Bremgarten, waar Bullinger deken was, die weinig wist van Gods Woord, maar toch in vele opzichten een uitmuntend en algemeen bemind man was. Hij was gastvrij en voor de armen zeer liefdadig. Zijn tafel stond voor een ieder, die wilde, open. Hij werd door God voor den dienst der Deformatie toebereid en was later Zwingli's opvolger in Zurich. Als een bewijs der zeden van dien tijd dient, dat Bullinger buiten echt — het huwelijk was den priester verboden — leefde en vijf zonen gewon. In 't minst leed daar zijn achting niet onder. Overigens was niets op zijn gedrag aan te merken. Samson dan kwam te Bremgarten, Bullinger verbood hem zijn wair in zijn dekenaat ter verkoop aan te bieden. Samson toonde hem de pauselijke bullen, en gebood de kerk te openen. Bullinger weigerde, omdat de bisschop de bullen niet voor echt had verklaard. Samson zei: „De paus is boven den bisschop. Ik verbied u, uwe schapen zulk een uitnemende genade te onthouden." Bullinger zegt: „Al kost het mij 't leven, ik open de kerk niet." Hij belet hem zijn waar te venten. Zwingli blies de bazuin van het liefelijk Evangelie tegen de snoode geldpriesters. Ilij stelde het verkrijgen der genade Gods om niet in het helderste liclit, en wees elke bekommerde en verslagen ziel op 'tgeen Christus gedaan en volbracht heeft. „Christus is onze gerechtigheid en de gerechtigheid van allen , die ooit voor Gods troon gerechtvaardigd zullen verschijnen." Voorts leerde hij: „Geen mensch kan de zonden vergeven. Christus alléén, die waarachtig Goden waarachtig mensch is, heeft deze macht. Gij kunt aflaten koopen, maar weest verzekerd, dal gij daardoor geen vrijspraak van zonden hebt. Zij, die de vergiffenis der zonden voorgeld verkoopen, zijn medestanders van Simon den toovenaar, vrienden van Bileam en zendelingen des Satans." Bullinger kwam bij den landdag te Zurich Samson aanklagen. De Baad besloot zich tegen de komst van den venter binnen Zurich te verzetten. Samson wilde een plechtigen intocht doen, maar hem werd te kennen gegeven, dat hij de moeite kon sparen. Men gaf hem wel als afgezant van den paus, den eerewijn, zag zijn bullen in, verplichtte hem de excommenucatie, die hij tegen Bullinger had uitgesproken, te herroepen en gaf hem zijn afscheid. Ziedend van toorn, verliet hij de stad en werd straks door den paus naar Bome terugeroepen. Het arme bedrogen volk van Zwitserland had hij van groote geldsommen beroofd. Het rijk der aflaat venters was nu in Zwitserland voor goed uit. De kracht der prediking van Zwingli en Bullingeii had de zwendelarij doen ophouden. In die dagen woedde in Zwitserland een pestziekte, de groote dood genoemd. Zwingij was toen juist, uitgeput van vermoeienis, te Pfe/fers om de baden te gebruiken. Hier getuigde hij ook van zijn Heere, den Christus. De badgasten luisterden naar zijn prediking. Hier won hij voor de zaak der Hervorming Phii.ipprs Ingentinus, hoogleeraar te Freyburg, die haar sedert met grooten ijver diende. Toen Zwingi.i van de pest te Zurich vernam, die daar 2500 inwoners ten grave sleepte, begaf hij zich desniettemin naar die stad om zijn kranken te dienen en te troosten. Hij werd zeil' door de pest aangetast en zijn einde scheen nabij. Zijn hart was gerust en hij dichtte een lofzang, die nagenoeg aldus luidt: De deur gaat open, Daar is de Dood ! l'w haiul bescherm' mij, o God! in nood. Verhef, o Jezus! Uw krachtige arm, Verbreek het wapen, Dat straks mij doodt. Maar hebt (Jij 't sterven Mij opgelegd : 'k Gehoorzaam Heere! Aanschouw uw knecht! 'k Geloof, ja 'k weet, Dat 'k uit 't stof verrijs ! (iij voert mij zeker Naar 't paradijs. En te midden der toeneming van zijn krankheid, zong hij verder: Mijn nood vermeerdert, Vertroost Heere ! 't hart, Daar ziel en lichaam Vergaan van smart! Mijn sterfuur nadert , o Bange strijd! Mijn stem begeeft zich, o Heere!'t is tijd! De booze helvorst Grijnst mij zoo aan; Zijn hand grijpt naar mij. Ik zal vergaan! Maar neen! Ik vrees niet Voor Satans wocn ... lTw kruis, mijn Jezus! Zal mij behoen. Reeds werd 't gerucht van zijn dood door gansch Zwitserland en Duitscltland verbreid. IIkdio betreurde hem. De stad Bazel was in rouw en geklag. Maar de Heere gebood de pestziekte en zij week van hem. Hij had nog een grootsche taak te vervullen. Opgericht van 'tkraukbed, zong hij: Mijn God, mijn Vader! Ach, ik was krank, Gij schonkt genezing; U zij mijn dank! Och, of ik nimmer Uw eer, Heere! schond! Uw lof immer klinke Uit hart en mond! Eens toch zal het komen, 't Onzek're uur, Gij weet, wat angsten Ik dan verduur! Maar 't kan niet schaden. Steeds blij van hart, Draag ik geduldig De zwaarste smart. Zwingi.i herstelde van de ziekte, waaraan zijn broeder Andreas in 't volgende jaar bezweek, om wiens dood Ulrich bitter bedroefd was. Maar Ulrich zelf was gered, tot groote blijdschap van Faber, toen zijn vriend, later zijn geduchtste tegenstander. Nu was deze pestziekte een middel in die dagen voor velen om met diepen ernst den weg der zaligheid te zoeken. Op Zwingi.i werkte deze krankheid een oprechte bekeering tot God. Hij was door zijn helder oordeel en wetenschappelijk onder- zoek ï'oeds in vele opzichten van de afdwalingen in de leer overtuigd, mi werd liet dorsten naar de zuivere onderwijzing van Gods Woord kennelijk krachtiger in hein door de hehoefte aan 's Heeren genade. De Reformatie in Zwitserland werd ook meer eene in geest en waarheid. Op Zwingli's geestelijk leven werd vooral groote invloed uitgeoefend door Oswald Mvcoxius, die later als onderwijzer aan de school der hoofdkerk te Lueern geplaatst werd. Daardoor verloor hij veel steun in zijn arbeid te Zurich. Dien steun had hij dnhhel noodig, eensdeels door de :revo!iren der krankheid, die hem lang zwak hielden; anderdeels door veler vijandschap sedert zijn strijd tegen den aflaathandel. De prediking van het Evangelie naar de schriften nam intusschen toe. In Bazel, waar Zwingu een bezoek bracht, werden Capito en Heiiio voor de gezuiverde leer gewonnen. Capito verbond zich evenwel met aartsbisschop Aluert van Maixtz aan diens hof, waarna Hedio zijn plaats in Bazel innam en er op uitnemende wijze arbeidde. In tien grond der zaak was Zwingli het met Lutiikr over de meeste hoofdpunten der Christelijke religie eens, derhalve ook over vele zaken in de zoo noodig geworden Reformatie. Voor Lutiikr hadden die waarheden vooral groote waarde, welke krachtens zijn ervaring zulk een gewichtigen invloed op zijn zielstoestand, zijn bewustheid van zonde en verlorenheid en zijn eindelijken vrede met God hadden uitgeoefend. Rij Zwingli wordt die ervaring nu wel niet gemist, maar zijn blikken in de heilswaarheden rusten meer op grondige bewijsvoering naar de Schriften. Zwixoli ziet de volkomen harmonie der Schrift in; hij is de man met het geheiligd verstand. Lutiier leeft meer op zijn gevoelsaandoenigen en daardoor vooral is de w iarheid hem dierbaar. Een verkeerde voorstelling is het Lutiikr als mysticus en Zwingli als rationalist te beschouwen. Dat is beiden mannen onwaardig geoordeeld. In Lutiikr's geestelijk leven is 't gevoel, in Zwingu's christendom 't verstand overwegend werkzaam. Zwingli verkondigde desniettemin hetzelfde Evangelie, dat Lutiikr predikte. Zoo leerde Zwingli o.a. het volgende: „De mensch was voor den val door God met een vrijen wil geschapen, zoodat hij, als hij dit gewild had, de wet had kunnen houden. Zijn natuur was rein; de jammerlijke kwaal der zonde had hem nog niet aangetast; zijn leven had hij in eigen handen. Maar omdat hij als God heeft willen zijn, stierf hij, en niet alleen hij, maar dit werd ook het lot van geheel zijn nakomelingschap. Daar nu alle menschen in Adam dood zijn, kan niemand hen in 't leven terugroepen, tenzij de Geest, dal is God zelf, hen uit de dooden opwekke." Straks gaat hij voort: „Christus, waarachtig mensch en waarachtig God, heelt, voor ons een eindelooze verlossing verworven. Want dewijl het de eeuwige God is, die voor ons stierf, is Zijn lijden een eeuwige offerande en tot in alle eeuwigheid genoegzaam tot behoudenis. Die oll'erande voldoet voor eeuwig aan de goddelijke gerechtigheid, voor allen, «lie daarop met een vast en ongeschokt geloof vertrouwen." „Waar zonde is, volgt noodwendig de dood. Christus was zonder zonde, geen kwaad werd in Ilem, in Zijn mond gevonden, en toch is llij gestorven. .Maar dezen dood heeft llij in onze plaats ondergaan, llij heeft willen sterven, opdat llij ons ten leven zou wederbrengen, en daar llij van zich zeiven geen zonden had, heeft de Vader der barmhartigheid onze zonden op Hem gelegd." „Aangezien de wil des menschen zich tegen den Allerhoogste verzet had, was het noodig tot herstel der eeuwige orde evenals voor de behoudenis van den mensch, dat 's menschen wil in den persoon van Christus werd onderworpen aan den god»lel ij ken wil." Elders vervolgt hij: „Daar de eeuwige behoudenis de vrucht is van de verdiensten en van den dood van Jkzlis Christus, zoo volgt daaruit, dat de verdienstelijkheid van onze eigene werken slechts ijdelheid en dwaasheid is, om niet te 21 zoggen goddeloosheid en onzinnige aanmatiging. Waarlijk, indien wij door onze eigen werken behouden hadden kunnen worden, zou het onnoodig zijn geweest, dat Christus gestorven ware. Maar allen, die ooit tot God zijn gekomen, zijn door den dood van Christus Jezus tot Hem gebracht." Op bedenkingen, tegen deze leer inkomende, antwoordde hij: „Er zijn er, die wellicht, meer nauwgezet dan vroom, het bezwaar maken, dat deze leer de mensclien zorgeloos en losbandig doet zijn. Maar wat beteekenen de bedenkingen en schroomvalligheden, die de waanwijsheid van ons menschen moge inbrengen? Wie in Jezus Christus gelooft, is verzekerd, dat alles, wat van God komt, noodwendig goed moet zijn. Als daarom het Evangelie uit God is, moet het goed zijn. En welke andere macht djn de almacht Gods zou ook gerechtigheid, waarheid en liefde kunnen plaatsen in het menschelijk hart?" „O God, tot welke heerlijkheid hebt Gij ons in uw Zoon, uit onze verdorvenheid en nietigheid geroepen ' Gij wilt door deze onuitsprekelijke liefde ons dringen om U, die ons liefhad, wederkeerig lief te hebben." Schoon zijn tevens zijn gedachten over de liefde tot Christus, die sterker wet is dan die der Tien Geboden. En in zijn prediking verklaart hij, dat alleen de liefde tol Christus in slaat stelt tot het volbrengen van werken, die Gode aangenaam zijn. „Het leven van een christen is één onafgebroken goed werk, dat door God wordt aangevangen, voortgezet en voleindigd." Zoo was er overeenstemming in het eene noodige tusschen den leeraar van Wiltcnberg en den prediker van Zurich. In de vorm verschilde de aanbieding deigenadeleer des eenen van die des anderen. De prediker van Zurich vertoont den kalmen logischen ontwikkelingsgang der door hem diep doorzochte II. Schrift, welke de humanistisch wetenschappelijke geest ordent en der gemeente aanbiedt. In die aanbieding giet hij den vollen rijkdom van eigen geestelijk leven voor de gemeente uit, en t verwondert ons niet, dat de schare aan zijn lippen hangt. De leeraar van Wiltenberg, door eigen worsteling, uit besef van zonde en schuld, uit benauwdheid der eigen ziele, na lange doling en hevigen strijd, tot het inzicht in dezelfde waarheden gekomen, predikt met al de kracht van het gevoel, met al de aandoeningen des gemoeds, dat in hem altijd bewegelijk is, hetzelfde Evangelie. God de Ileere heeft beiden met alle verscheidenheid in gave tot planting Zijner Kerk gebruikt in Zijn dienst. Eéne, in alle punten der theologie en der practijk eender denkende christelijke Kerk tegenover Iiome, zou om die uitwendige eenheid te bewaren, spoediger dan thans tot versteening zijn gekomen. Bleef de liefde, er was roeping voor beide groepen en zelfs voor meer groepen om de schatten en gaven, in Christus verborgen, naar onderscheidene behoeften uil te deelen en te verkondigen. Op duizenden maakte Zwinuli's prediking tien grootsion indruk. Zoo wel voor den meesl ontwikkelde als voor den eenvoudige werd het Evangelie verkondigd en dooi' beiden werd het verslaan en aangenomen. Toch waren er schaduwen, die hem soms tot moedeloosheid drongen. Maar dan greep hij weer moed, daar hij doordrongen was van de liefde Gods. Hoe wist hij de kleinmoedigen en van verre staanden te Iroosten. „Zijt gij bevreesd," zoo vraagde hij, „om tot een teeder liefhebbend Vader le naderen, die u verkoren heeft? Waarom heeft Hij ons dan in zijn genade verkoren? Waarom heeft Hij ons geroepen? Waarom ons tot Zich getrokken? Is 't, opdat wij vreezen zouden tot Hem te komen?" Uit de omstandigheid, dat hij nimmer een letter aan Euther geschreven had, of Lutiier aan hem, leidt hij af, dal juist daaruit blijken zou, dat de II. Geest in overeenstemming is met zich zeiven, daar zij beiden, zonder eenige afspraak, zoo uit één hart en ziel de leer van Christus prediken. De hoofdkerk kon vaak de menigte toehoorders niet bevatten. Velen, die naar Zurirli kwamen voor den Landdag of anderszins hoorden hem met verrukking en verspreidden de ontvangen leeringen in hun valleien of dorpen. Zwitserlandliet vaderland van zog veel heldhaftige mannen, als Bk i:\.\cs en Scipio in de oudheid, Tkix en Winkei.rikde in 13. Axxa moest als weduwe voor de opvoeding van Gerold en nog twee meisjes zorgen. Te vergeefs had zij gepoogd den grootvader tot andere gedachten te brengen. Hij was niet te veranderen in zijn wreed voornemen. Op zekeren dag dag kwam de dienstmaagd van de weduwe met den kleinen Gerold, toen drie Jaren oud, voorbij het huis van den ouden Meijer, die toevallig aan het raam stond en het schoone, aanvallige knaapje met welgevallen gadesloeg. En op de vraag aan de dienstmaagd, van wien deze levendige, vlugge en schoone jongen het kind was, antwoordde deze: ,;Het is het kind van uw zoon." Nu was de oude Meijer diep in de ziel getroffen. Alles was spoedig vergeten. De grijsa .rd trok zich de vrouw en de kinderen met blijdschap aan, en zoo gingen allen een betere toekomst tegemoet Het was deze Gerold, wiens hart zich aan Zwixgli hechtte, die hem als een zoon beminde. Aan de zijde van den hervormer vond de edele Gerold op het slagveld van huppel later met zijn trouwen leidsman een vroegen dood. Later komen we op deze Anna, «lie een plaats in Zwingm's levensgeschiedenis inneemt, terug. Gehold zeli' werd door Zwixgli naar Bazel gezonden, omdat hij in Zurich zijn studiën niet kon voltooien. Mier trof hem teleurstelling. Wij weten, dat Capito aartsbisschop Albebt hij 28. Tot haar waren driehonderd en vijftig Zwitsersche en Duitsche godgeleerden en geestelijken opgekomen. De bisschoppen van Constant, Lausanne, Bazel en 'kitten, eveneens uitgenoodigd, weigerden te komen, omdat do redetwist alleen op den grondslagvan de H. Schrift mocht gehouden worden. Ook Eck , Murner, Cochloeis en anderen weigerden om op den brief van den vervloekten ketter Zwingij in het donkere, afgelegen Bern den Bijbel alleen als rechter aan te nemen. De bescheiden Hallkr stond schier geheel alleen binnen Bern de kampioenen af te wachten. Maar Zwingij bleef niet uit en ook Oekolampadius was bereid „tot de plechtige vernieuwing van het verbond als dienaars van den ITeere Jezus Christus." Met Zwingij togen uit Zurich op de doctoren uit Lilarus, Sch«fhausen,St. Gallen, Constanz, Ulm, Lindau en Augsburg. Ook Peijjcanus, Coijjn, Megander, Grossmann, Sciimidt, Rulijnger en vele anderen. Driehonderd gewapende mannen uit Zurieh en omstreken, onder aanvoering van den stadstrompetter, maakten het geleide uit. De magistraten Roust, Mangoldt, Funck en Jaekij, als gecommitteerden van den Raad, reden nevens den stoet. Zoo kwamen allen op den juisten lijd aan. De burgemeester van Bern, Vadianus, opende de vergadering met een toespraak. De grijze Kolb sprak daarop namens de vergadering voor het aangezicht des Heeren een plechtige al^emeene Iïelijdenis van zonden uit. Daarop begon de beraadslaging over eeu aantal stellingen, die we niet alle zullen vermelden. Dat Christus, het eenige Hoofd der Heilige Christelijke Kerk, geen plaatsvervanger op aarde heeft verordend, werd door den Dominicaan Alexis Cr at teengesproken, terwijl Hali.er beweerde, dat de Heilige Ceest die plaatsbekleder is. \\ees zekere Iiieger op de verdeeldheid der Evangelischen onderling, zoo werd daar op door Bucer geantwoord, dat noch Luther, noch Zwingi.i, noch Oekolampadius hebben verlangd, dat iemand zich naar hen zou noemen. Ook was op die uiterlijke eenheid geen roem te dragen. „Toen Antichrist over geheel de wereld regeerde: in het Oosten door Mohamed, in het westen door den paus, hield hij de volken in onderwerping door de eenheid der dwaling. Houden wij vast aan de II Schrift. En gij, Rerners! vergeet niet, dat de Heere gezegd heeft: „Komt tut Mij," en niet: „Komt tot mijn plaatsvervanger." Zoo werd gesproken over de overlevering, over Christus' verdiensten, over de transsubstantiatie, de mis, het aanroepen der heiligen, het vagevuur, de'beelden, het coelibaat en het schandelijk leven der geestelijken. Den lOden Januari predikte Zwingij tegen de mis, zoo nadrukkelijk, zoo ernstig, dat een naar waarheid 1 stend priester, die voor den tafel stond, waarop de kelk en liet misbrood stonden, uitriep: „lk kan de mis niet meer bedienen, als zij niet op betere gronden rust." Maar nu bad er een ongeregeldheid plaats. Op den 2'2sU'n Januari, op het feest van St. Vincent, werd het orgel vernield. De conferentie had nog teweeggebracht, dat Birgaier uit St. Gallen en Matthias uit Saenrjen in de avondmaalsleer instemming met Zwingli betuigden. Ook werd de zaak der Wederdoopers door de Conferentie besproken. Niet alieen, dat nu de mis te Item werd afgeschaft, ook vijf en twintig altaren en vele beelden werden uit de Domkerk genomen en veelal vernield. Zoo kwam een doortastende zuivering van liet kerkgebouw tot stand en den 2. Dood van* Zwingi.i k.\ van Oekolamparius. liet duurde niet lang, of de Hervorming in Duilsch-Zwils:rland werd maar al te zeer door de politiek bedorven. Zwingu meende geroepen te zijn, zich met de staatszaken te bemoeien, omdat hij daardoor zijn Vaderland dienen kon. Zoo was hij niet alleen prediker, maar ook staatsman en zelfs krijgsbevelhebber. Hieruit ontwikkelden zicli gevaarlijke toestanden. Zurich, slechts verbonden met een paar zwakke kantons en steden, kwam te staan tegenover de groote macht van het keizerlijk en de overige leden van het Zwitsersehe Eedgenootschap. De Roomsche kantons n.1. hoorden van de nieuwe verbintenissen, die de Hervormde met elkander aangingen. Daarbij dreef de voortgang, die de Reformatie maakte, de Roomsche kantons om zich met Oostenrijk te verbinden. Het lust ons niet al deze politieke verwikkelingen verder te ontvouwen; zij zullen voorzeker den lezer ook weinig belang inboezemen. In deze gespannen verhouding gaf de gruwelijke gerechtelijke moord, bedreven op Jacoiï Keijzer, vader van een gezin en godvruchtig leeraar, door die van Schweitz, aanleiding tot een losbarsting. Kkijzkr zou te Obeshirch, tusschen de meren Zurich en 1 Yaüenstadt gelegen, gaan prediken. Plotseling wordt hij door zes mannen gegrepen en voor den magistraat van Schiueitz gevoerd. Deze verwees hem tot den brandstapel en den 29»'<=» Mei 1.720 onderging hij door het geloof kloekmoedig den dood. (iroot was de verontwaardiging, vooral in Zuricli, over dit misdrijf. Zwingu verhief zijn machtige stem om afdoende maatregelen te nemen. Met dit oogmerk werd de Raad van tegenstanders gezuiverd en geheel naar Zwixoi.i's inzichten samengesteld. Zwixgi.i wilde aan geheel Zwitserland de vrije prediking des Evangelies verzekerd zien. Ilij vraagde die ook van de vijf Roomsche kantonsen eischte bovendien, dat deze het onnatuurlijk verbond met Oostenrijk — den erfvijand van het Eedgenootschap — zouden verbreken. Tot dien eiscb werd door Zurich besloten. Spoedig daarop barstte do oorlog los. Reeds den 8stt» Juni trokken zeshonderd Zurichers naar Rappcrsweil en den daarop volgenden dag nog vierduizend man, onder aanvoering van Gkorck Rerguer, naar Rappel. Veler harten klopten van angst. Ook dat van Anna Reimiardt, Zwingi.i's trouwe echtgenoote; want ook Zwingu was mede ten strijde getogen. Bern hield thans zijn hulp terug. De mannen der Roomsche kantons Uri, Schiueitz en Unterwaldeii togen met Zak/ en Lucern ten strijde tegen de Hervormden op. Nu kwam de landamman van Glaris Akiii.i met een voorstel tot schikking. Misschien was hier de onmacht van Oostenrijk in liet spel. omdat zijn vorst door de Turken bedreigd werd en daarom geen troepen kon zenden. Bern wilde alleen de rol van bemiddelaar spelen en sterkte zich hiervoor door vijfduizend man te velde te brengen. Inmiddels voegden zich de mannen van Thunjan en St. Gullen bij het leger van Zurich, terwijl ook dat der Roomsche partij aanzienlijk werd versterkt. Het kwam gelukkig nog tot een verdrag, waarbij Zurich genoegzame voldoening ontving. Dit gebeurde den 'iOten Juni 15'JD. Zwingu vervaardigde bij die gelegenheid een schoon lied, dat ongeveer aldus luidt: Wees ons nabij in onzen nood, I Een handvol stofs, niets meer' lied (iij ons uit, o lieer! | Help (iij ons dnn, o God van trouw! Wat zijn wij zonder Uwe kracht ? j Dat elk U prijze eu op lT bouw'. O Gij, die ons liebt liefgehad, Die 't leven ons verwierf; Verlaat de /.wakke kudde niet, • ■ij, die aan 't kruishout stierf! Retoon U machtig in den strijd, Verstrooi Uw haatren wijd en zijd! Daal, Geest der liefde, in ieders hart; Weer krijg uit onzen Staat. Dat nergens in dit goede land Een mensch zijn broeder haat'! Eén danktoon klink' uit aller mond, Tot aan des aardrijks jongsten stond. Nog in dit jaar werden op de Synode van Thurgau vele kerkelijke aangelegenheden geregeld. Iets langer dan een jaar slechts duurde de vrede voort. Oekolampadius streefde naar het zelfstandig bestaan der Kerk, zoodat de wereldlijke maclit zich van alle bemoeiingen met geestelijke zaken zou onthouden. Ware dit denkbeeld verwezenlijkt, de Zwitsersche hervorming zou er door gebaat zijn. Maar Zwingu was reeds begonnen een Broederstaat te stichten, waartoe Constanz, Biel, Muhlhausen, Bazel, Schafhausen en Straatsburg toetraden. Op Zwingu oefende Philip van Hessen een grooten invloed uit. Philip had reeds te Marburg beproefd alle Evangelischen te vereenigen; wij hebben den alloop der samenkomst vroeger geschetst. De poging tot nauwer vereeniging van Luther en Zwingu, door den zachtmoedigen Oekoi.ampadius in November 1530 op nieuw beproefd, leed schipbreuk op Luther's eisch om schriftelijke verklaringen van instemming van de beide Zwitsersche hervormers te ontvangen. Wel betreurenswaardig!• Niet minder droevig was het, dat Zwingu uitgebreide politieke plannen vormde. De Broederstaat wilde met Venetië een verbond sluiten; gaarne zou Zwingu zulks ook met Frans 1 gedaan hebben. Op nieuw traden vijf kantons tegen Zurich en zijn bondgenooten vijandig op. Aan de zijde der Hervormden volgde de ccne misslag op den anderen. Zwingu, als leeraar, scheen onder te gaan. Hij ging schier geheel in staatszaken op. Al spoedig werden de vijf' kantons geblokkeerd, zoodat alle aanvoer van levensmiddelen ophield. En ditmaal kwam er geen schikking tot stand, zoodat Zurich zeer zwak stond. Zwingu gevoelde dubbel zijn verantwoordelijkheid, llij bood daarom zijn ontslag aan, maar dit werd niet aangenomen. De oorlog brak los. Zwingu werd tot veldprediker benoemd, als zoodanig volgde hij liet leger. Hij nam een teeder afscheid van vrouw en kinderen en verwachtte liet ergste. Hij moest zich van zijn geliefden als losscheuren. Wel volgden nog 500 mannen tot hulp, maar die van Zurich waren lang niet sterk genoeg om de vijandige kantons te wederstaan. Eindelijk kwam de llde October 1531, de vreeselijke dag. Na een dapper strijden leden de Zuricbers een zware nederlaag, en onder hen, die daar vielen bij Kappel, was ook Zwingu. Hij snelde in den slag naar den gewonden Baltiiazar Kelu:r, Anna's schoonzoon, om dien godsdienstigen troost en bijstand te verleenen. Door een steen aan het hoofd getroffen, viel hij bewusteloos neder. Daarna zich weder oprichtend, ontving hij twee wonden aan het been, zoodat hij op nieuwnederstortte. Eindelijk opstaande en daarop weder vallende, brengt hem een der vijanden een lansstoot toe, zoodat hij op de knieën valt en slechts de woorden kan stamelen: „Zij kunnen slechts hel lichaam dooden, de ziel kunnen zij geen kwaad doen." Zoo bleef hij, toch nog bij volle bewustheid, uitgeput liggen onder een pereboom, sedert Zwingu's pereroom geheeten. Straks werd hij door Eockinger, uitUnt er walden, met een zwaren slag geveld. Hij had opgehouden te leven. „Zoo werd Ulricii Zwingu, getrouw leeraar der Kerk van Zurich, doodelijk getroffen te midden der schapen zijner kudde, die hij als een waar herder, tot in den dood niet had verlaten." Do slag was verloren. Wij wagen niet F al den jammer en liet leed, doorZurich ervaren, te schetsen, ook niet de smart van Axxa , Zwinoli's weduwe, die op dezen dag nevens haar echtgenoot, haar zoon, haar broeder, haar schoonzoon Antonie AYihz, henevens een aantal vrienden verloren had. Axxa's klacht is schoon uitgedrukt door een der Zwitsersche en niet minder schoon vertolkt door een onzer Nederlandsche dichters: O Heer, mijn God! hoe vreeslijk sloeg 1 w hand met dubble roeden! A erbrijzeld hart! Gij hebt genoeg . Om langzaam dood te bloeden. Kwam ras het end van mijne ellend! W ie kan mijn jammer meten? Wie peilt mijn lot! Mijn God! Mijn (iod! Hebt Gij de weeuw vergeten ? Ik zwerf op straat, vraag vliegendsnel: W at ramp er is vernomen ? Ik dwaze! Ik wist liet immers wel, Dat hij nooit weer zou komen. Dat schrikkend paard, die sterrestaart, Die lucht, als bloed ontstoken, Die klagende uil, dat naehtgehuil, t Had alles luid gesproken. Wij wenden ons, droef te moede van dit tooneel al'. Ken tweede nederlaa" der Zunchers volgde. .Maar niet alleen Zurich, de geheele Hervorming in Zwitserland leed een zware nederlaag, die door het vredestraktaat van den lOden November gevolgd werd. Zurich had wel de vrijheid des geloofs behouden; maar ontzaglijk veel verloren. De hiërarchie hernam hare heerschappij. De kloosters werden weder bevolkt en de door de Roomsche priesters verlaten streken met monniken en nonnen als overstroomd. Een nieuwe slag trof de Zwitsersche Deformatie. Den 23»ten November stierf Oekolampadius in de kracht van zijn leven. Diep treurde hij over het verlies van zijn vriend en broeder Zwixgu. Het leed ondermijnde hem gezondheid en krachten. Daarbij werd hij door de pest aangetast en, van tien leeraren omringd, ontsliep hij «odzalig in zijnen Heere en Heiland. ° lli:xniuK Bixuxger, die Bremgarten had moeten verlaten, vervulde sedert de plaats te Zurich, door Zwingu's dood ledig geworden. Hij diende de Kerk ruim veert!jaren en is 111 de geschiedenis met den eernaam van Apostel van Zwitserland begiftigd. Ons bestek verbiedt ons hier verder te gaan. De Reformatie, zwaar beproefd, trad weldra met nieuwen luister te voorschijn. Voor heel de wereld straalde straks het licht der waarheid uil het oude Genève, dat tot hiertoe als verscholen was onder de nevelen en donkerheden der dwalingen van liet pausdom. NEGENDE AFDEELING. De Kerkhervorming in Franseh-Zwümiand. 1. Ekn vluchtige blik op Frankrijk. fOjl^edurende de middeleeuwen liad Frankrijk een niet gering aandeel genomen «iP* 'n ('e bewegingen< ('00r Europa aan verschillende oorden ervaren, liet had, sedert door Ci.ovis I het Christendom was omhelsd, als ondsle zoon der Kerk, 'I* zegevierend door Karei. Martel de Mooren en den Islam bestreden en in de f Kruistochten dikwerf vooraan gestaan in den strijd om het 11. Land aan de Moslims te ontrukken. Dit schoone land met zijn edelaardige bevolking scheen bestemd om in de Nieuwere tijden een eerste plaats in te nemen onder de volkeren, door het licht der Reformatie van de 1 (JJe eeuw zoo rijkelijk bestraald. Helaas! het heeft niet zoo mogen zijn. Het hrankrijk der 10Je was gelijkvormig aan dat der lcS,li! en niet minder der -('8te eeuw. Ongeloof, bijgeloof en verregaand zedehederf hebben bijgedragen om in de ruimste mate, toen en thans, Frankrijk af te keeren van hel zuivere Evangelie naar de Schriften. Wij zullen di' ter gelegener tijd nader onder de oogen zien. Voor het oogenblik bepalen we er ons toe om op enkele beroemde Franschen het oog te vestigen, die hun groote gaven ten dienste stelden der Zwitsersche Heformatie. In liSi had IxxocK.vnus V111, een zedeloos mensch, den pauselijken stoel ingenomen. Juist in dien tijd vertoonden vele bewoners van Dauphinê en der oevers van de Durance duidelijke teekenen van het herlevend geloof der Waldenzen. De wellustige „Vader der Romeinen," om zijn bastaarden alzoo geheeten, vaardigde een bul uit, die moord en verdelging ademde tegen de eenvoudige christenen dier oorden. En zoo gruwelijk werd er huis gehouden, dat de moorden eerst ophielden, toen de vervolgers te vermoeid waren, om verder te trekken. In datzelfde Dauphinê werd in 1489, in een vrij deftig heerenhuis aan den voet van den berg l' Aiguillc, een zoort geboren. Zijn naam Willem Farel prijkt met roem in de annalen der Reformatie. Hij werd — hoe kon 'tanders? — opgevoed in al de bijgeloovigheden van liet pausdom. Reeds vroeg leerde hij zien, dat het bijgeloof jammerlijk was verbonden aan de alom heersehende onzedelijkheid. In zijn binnenste brandde een dorst naar kennis en, hoewel zijn vader hem liever voor groote daden in den krijg zag opgeleid, stemde deze ten laatste toe in Willem'skeuze om te studeeren. En in 1510 trok hij naar Parijs, de moeder der wetenschappen, waar hij zich spoedig de ijverigste onder de studenten betoonde. In Frankrijk heerschte toen Lodewijk XII, de vader des volks, in gansch anderen en edeler zin dan Innocentius „vader der Romeinen" was genoemd. Aan zijn hof werden zorgvuldig opgevoed Frans van Angoulême , later Frans I, en diens zuster Margareta , die beiden genoten van den bloei van liet humanisme. Hun onderwijzers schroomden niet, de uitspraken der Sorbonne te trotseeren, die zelfs de studie van het Grieksch en Hebreeuvfsch als hoogst gevaarlijke ketterij brandmerkte. Ken dezer geleerden was Lefèvre, doctor in de theologie, naar Erasmus'oordeel, een der uitmuntendste onder hen. Lefèvre keerde in zijn godgeleerde studiën de scholastiek den rug toe en grondde zijn wetenschap op de H. Schrift. Aan hem werd Willem Farel met banden der innigste vriendschap verbonden. Lefèvre's invloed baande het pad van zijn jongen vriend. Deze Faïïel kwam mede tot het onderzoek der II. Schrift. Hierdoor ontbrandde in zijn binnenste een hevige strijd. Straks over dit onderzoek bestraft, werpt Farel zich op de studie van de legenden der heiligen en zoekt den vrede zijner ziel in de inzettingen van het pausdom. Ook Lefèvre werd door een enkelen lichtstraal der waarheid beschenen en afgetrokken van zijn diepzinnige studiën over de heiligen. Hij zag nu n:et alleen de ijdelheid van dien arbeid in, maar rekende hem rgeschikt om den afgodendienst te voeden." Weldra scheen het licht der waarheid meer helder in zijn ziel en hij verzuimde niet dit zijn leerlingen mede te deelen. „De rechtvaardiging uit het geloof zonder de werken der wet" blonk als een lichtende ster boven alle kennis uit. Straks werd, bij nader onderzoek, de leer des geloofs aan de vrije genade Gods op nieuw in Frankrijk verkondigd. Lefèvre tastte weldra ook de hooger geplaatste geestelijkheid aan. Hij sprak: „Hoe schandelijk is het niet, wanneer men het moet aanschouwen, dat een bisschop de lieden uitnoodigt om met hem te drinken, zich steeds op het spel toelegt, voortdurend den beker met dobbelsteenen ter hand heeft, zich slechts met zijn honden en valken bemoeit en bij dit alles de holen der onzedelijkheid bezoekt." Tengevolge dezer onderwijzingen zocht Farel meer en meer in de H. Schrift naar waarheid en hij vond Jezus Christus, zijn Heere. Dit maakte hem gelukkig in alle opzichten. Langzamerhand viel de grootheid der hiërarchie voor zijn zielsoog weg en vond hij al zijn heil in God en zijn Heiland. Deze jonge man werd de wegbereider der Hervorming in Frankrijk en in Zwitserland. Vele jongelingen beluisterden met ernst Lefèvre's onderwijs. Waarschijnlijk heeft zich ook onder hen bevonden Olivetanus van Noyon, die later den Rijbel in 'tFransch vertaalde. Ook schijnt het, dat door hem een ander jongeling, later de groote Calvijn, op de waarheid naar het Evangelie werd opmerkzaam gemaakt. Straks in 1515 beklom Frans I den troon. Wat op het gebied der Reformatie onder zijn regeering is geschied, wenschen wij hier beneden te verhalen. Thans verplaatsen we ons eenige jaren verder. De koning van Frankrijk sloot in 1518 een Concordaat met Leo X, dat de vrijheden der Gallicaansche Kerk ophief. De Sorbonne veroordeelde de Luthersche Reformatie. Noèl Rédier, gewoonlijk Reda geheeten, trad aan het hoofd der Scholastieken en deze drie machten belaagden het Evangelie. Vooral was deze Reda verbitterd op Lefèvre. Toen nu de koning niet tot vervolging was te bewegen, wist men Lefèvre van Parijs naar Meaux, een wijkplaats hem door den godvruchtigen Rriconnet aangeboden, te doen vertrekken.Briqonnet was een hervormingsgezind bisschop, die mot RerQUIN, een geleerd edelman, en Margareta, zuster van Frans 1, zich om het Woord Gods schaarde. Zij stonden bloot aan de hevigste aanvallen der Roomsche partij. Straks werd de vervolgingskreet door geheel Frankrijk aangeheven, voor welke macht RingoNNET bezweek. Frans Lambert, uit Avif/non, was vroeger tot monnik gewijd en werd straks tot het Evangelie gebracht, 't Was dezelfde, die later over Genève, Lausannc, Bern en Zurich naar Wittenberg toog om met Luther te spreken. Er werden vonnissen uitgesproken en geveld. Zekere Leclerc werd met een brandijzer op 't hoofd als ketter gekenmerkt. Rerquin gevangen genomen en van kerker tot kerker gevoerd. Leci.erc stelde door de onvoorzichtige daad om in de nabijheid van Metz de beelden in eene kapel te breken, den voortgang der evangelieprediking binnen die stad perk en palen. Hij zelf onderging voor die daad een wreeden marteldood. Metz en Meaux werden zwaar door de vervolgers geteisterd. Farel arbeidde in het Zuidoosten des rijks aan den voet der Alpen te Gap in Dauphinê. Toen daarop straks de moordschavotten in Frankrijk werden opgeslagen, verliet hij Dauphinê en bereikte hij in 't begin van 1524 Zwitserland. Reeds was in Bazel een gemeente van Fransche uitgewekenen gesticht. Toen hij daar aankwam, werd hij terstond als een der vurigste predikers erkend. Rij zijn aankomst werd hij tot Oekolampadius geleid en hoewel beide mannen zeer veel, wat aanleg en karakter betreft, uit elkander gingen, toch gevoelden zij zich terstond nauw aan elkander verbonden. Oekoi.ampadius was verheugd Farel te mogen herbergen. Hij ontving hem in zijn huis en aan zijn disch en vele leeraars uit Bazel, als Pellicanus, Imeli, Wolfhard en anderen werden door zijn geloofsmoed aangegrepen en hadden eerbied voor zijn schoone gaven. Oekolampadius zelf, de zachtmoedige hervormer, werd door den omgang met Farel verkwikt en versterkt. Ilij had het ook noo'lig; want hij was bedrukt, omdat zijn prediking schijnbaar geen vruchten droeg. Re llcere had Farel tot hem gezonden en deze weid hem tot steun, maar bovenal lot zegen voor Zwitserland. Merkwaardig is de houding van den jongen Farel tegenover Erasmus, den vorst der scholen. Deze werd door hem geheel veronachtzaamd. Het was hem onmogelijk een man, om zijn halfheid befaamd, de hulde te brengen, die deze, als eon der grootste geesten zijner eeuw, gewoon was van ieder te ontvangen. Erasml's was toen in een pennestrijd met Lefèvre gewikkeld en Farel koos de ::ij nvoye gebruik te maken om, in verbond met den bisschop, weder van de s ad meester te worden. En deze bedreiging van Savoye was niet gering, want het stond m betrekking met Rome, dat over zeer groote macht beschikte. Aa nog eenmaal te vergeefs beproefd te hebben om terug te keeren in het door hen voor liet hvangelie zoo begeerde Genève, verkregen Froment en Fauel eindelijk in het einde van lo3:5, in December, den wensch hunner harten en konden zij in de stad blijven. Zij werden vergezeld door Viret. Tot deze onverwachte uitkomst had de geestelijkheid, prat op haar vermogen, zelve aanleiding gegeven. Zij had den Dominicaner Guv Furbity, een groot redenaar, in de weken voor Kerstmis doen optreden. Duizenden verdrongen zich om hem te hooren en nu, tot liet uiterste gedreven, viel hij de Evangelisclien aan en tevens alle ketters, die hij als „Duitschers, Turken en honden" uitschold. Dit beleedi"de , ', .t voor den toegebrachten hoon voldoening vorderde. Bij hun gezanten bevond zich Iarel, die, terwijl de gezanten voor den Grooten Raad hun grieven naai ontwikkelden, terwijl Furbity voortging zijn smaadredenen te houden, inde huizen het Evangelie verkondigde. Genèvës Raad durfde den Dominicaner niet bestraffen. Daarom legden de gezanten den Bondsbrief op tafel, eischende, dat Genève zijn zegel er zou afnemen. Naardien de Raad nu vreesde, dat ook Freybiug hetzelfde zou doen, besloot hij Furbity in hechtenis te doen nemen. En op don i»j,n Januari 1533 werd besloten, dat Farel en Furrtty een twistgesprek zouden houden; 't welk den 2>ten Januari begon en ontzaglijk boeiend was voor de vele luisteraars. Furbity, die leeraar der Sorbonne en een bekwaam spreker was, moest het aanhooren, dat Farel veel meer het Evangelie verkondigde dan hem antwoordde. Furbity zei: „Wij zijn hier om te disputeeren, en niet om preken te houden." Dit wist Farel ook wel, maar zoo verkondigde hij den Raad het Evangelie deizaligheid alleen in Christus. De arme monnik had veel te verduren. Hij waagde het om den zegen der priesterregering te schetsen. Dit was Farel te veel. Hij antwoordde: „Gave God , dat gij en alle doctoren liefde genoeg bezat voor de Kerk om haar op te bouwen en tot hare oorspronkelijke reinheid weder te brengen. Gij neemt uwe besluiten naar welgevallen en deze moeten op straffe des doods gehoorzaamd worden. Komt iemand tot U om U uit de H. Schrift te onderwijzen, zoo levert gij hem over aan den beul. De H. Schrift kent geen pausen, kardinalen of bisschoppen. Niet Christus beert die waardigheden ingevoerd, maar een booze geest. Uw Christus is rijk en machtig naar de wereld en laat allen ombrengen, die hem tegenstaan. Zoo is onze Ileere Christus niet. Hij was arm, vervolgd, bespot en werd door zijn tegenstanders gedood. Ik ben verbaasd, dat men beweert, dat de kerk van den paus door den H. Geest wordt bestierd en Christus in haar leeft. Immers dan moesten de H. Geest en Christus zeer veranderd zijn. Neen, zij zijn door Gods Geest geleid,die in deze dagen vervolgd, verdreven en verbrand worden. Christus is met hen. Hoe toch zouden zij kunnen bestaan, naardien zij gruwelijker dan ooit worden behandeld ?" Zoo sprak Farei. en met elk woord veranderde de gezindheid jegens hem. Het bleek ten duidelijkste, dat de Roomsche kerk weinig christelijks bezat en de mannen der Hervorming zicli ware christenen betoonden. 1' urbity, voor Farel, bezwijkende, betuigde, dat hij zijn bewijzen uit Thomas d'Aguixv had genomen en dat hij hem uit de H. Schrift niet kon wederleggen- Ook had hij Iarel niet willen beleedigen. Reeds den Maart, daarop volgende, trad Farel, nadat een Barrevoeter monnik zijn preek geëindigd had, op den kansel, en voor honderden werd zijn woord gezegend. Op het Pinksterfeest, enkele weken later, kwam een priester, na zich van zijn geestelijk gewaad ontdaan te hebben, tot de Avondmaalstafel en predikte voortaan het Evangelie naar de H. Schriften. Er werd een boos plan beraamd. Men wilde Farel, I'romicnt en Viret vergiftigen. Een Fransche dienstbode, in het verblijf dezer drie mannen opgenomen, had de soep vergiftigd. Farei, at er niet van, Froment werd geroepen om zijn vrouw en kinderen te verwelkomen en alleen Viret gebruikte er een weinig van, toch genoeg om er geheel zijn leven de gevolgen van te ondervinden. De Ileere had zijne knechten bewaard en toen het misdrijf bekend was geworden, ondervonden de hervormers de klimmende sympathie dei' verontwaardigde inwoners. Weldra werden alle kerken veroverd. Ten laatste op den 8*» Augustus 1535 werd de St. Pieter, Genève's hoofdkerk, in bezit genomen. Straks werden de beelden verwijderd, de altaren verbroken en alzoo de kerk van de „Roomsche afgoderij" gezuiverd. De Raad bemoeide er zich mede. De Groote Raad werd bijeengeroepen. F .vree hield een klemmende rede tegen de .Mis en de beelden, en de meerderheid stond aan zijn zijde. Toen de geestelijkheid nu opgeroepen werd, konden zij, die Karei, tegenstonden, nieis tegen zijn leer inbrengen; de helft hunner omhelsde het Evangelie. En den 27sten Augustus besloot de Raad, „dat God moest worden gediend volgens de voorschriften van het Evangelie en dat voortaan de Paapsche afgoderij in Genève verboden was. Toch bleven er nog veel bezwaren. De hertog van Savoye en de verbitterde bisschop beraadslaagden over Genève s ondergang. De eerste stroopte zelfs tot voor de poorten der stad en sneed alzoo den aanvoer van levensmiddelen af. Het zag er donker uit en toch bezweken de mannen van Genève niet. Zij wilden voor het gezuiverd geloof lijden en sterven. Er kwam eensklaps uitredding. Frans I, koning van Frankrijk, bood der stad hulp aan. Mij wilde een nieuwen krijg tegen Karei. V ondernemen en wierp zich allereerst op 's keizers schoonbroeder, den hertog van Savoye. Nu haastte zich ook Bern, dat weinig lust tot helpen betoond had, om met Frankrijk den hertog uit Zwitserland te verdrijven. Genève was verlost. De hertog, in stede van Genève te vermeesteren, verloor Savoye en Piëmont beide. Zelfs Turin kwam in de macht van koning Frans. Voor den bisschop van Genève zag 't er niet voordeelig uit en die van Lausanne moest zijn land aan Bern afstaan. Nu toog Genève eerst recht aan het reformeeren. Al wat nog herinnerde aan 't vroegere bijgeloof werd opgeruimd. Veel kinderachtigs en belachelijks kwam aan 't licht. De godsdienstoefeningen werden ingericht op de wijze van die van Bern. De kloostergoederen voor hospitalen en scholen gebruikt. De edele Saunier, uit de klauwen der Inquisitie door Frans I bevrijd, werd rector der Latijnsche school. Alles werd op godsdienstig en zedelijk terrein zooveel mogelijk geregeld, overeenkomstig de beginselen van het Evangelie. De kerk der Reformatie verrees op het puin der neergestorte Roomsche en op den 21sten Mei werden al deze wijzigingen door de burgers op plechtige wijze goedgekeurd. Genève, als onafhankelijke staat, tusschen drie landen: Italië, Frankrijk en Duitschland gelegen, ging een schoone toekomst tegemoet: Op den rand zijner munt las men het schrift: „post tenebras lux," d. b. „na duisternis licht." Weldra prijkte in den gevel van het stadhuis een koperen plaat, met een Latijnsch inschrift, dat aldus luidt: Toen in het jaar mdxxxv na het omverwerpen van de dw'inglandij van den roomschen antichrist en na het afschaeeen van zijne bijgeloovigheden de heilige godsdienst van christus tot vroegere reinheid hersteld en de kerk tot betere orde door de genadige beschikking GoDS is teruggekeerd; en tegelijker tijd de stad zelve na het verdrijven en verslaan van de vijanden door de machtige wonderdaden GODS hare vrijheid heekt herkregen; hebben raad en gemeente van genève dit gedenkteeken ter eeuwige gedachtenis doen vervaardigen en te dezer plaatse oprichten om hun dankbaarheid aan GoD te betuigen. TVittenberg was geworden liet licht voor Noord-Duitschland, Zurich en Bern voor Zwitserland, Geneve werd geroepen om het licht te ontsteken voor geheel " Juli 1509 plaats had, werd gedoopt. De kanunnik Jean des Vatines was zijn peet. Le Vasseur, de fanatieke ketterhater, weet iets meè te deelen, dat hij, naar zijn zeggen, van drie der aanzienlijkste dames uit Noyon had vernomen. Op het oogenhlik namelijk, dat Gai.vijn werd geboren, kwam een groote zwerm vliegen uit den boezem zijner moeder te voorschijn, waardoor de geheele kamer vervuld werd. Ilij achtte dit feit een ontegensprekelijke voorspelling, aanwijzende, dat Johannes Calvijn eenmaal een spreker van kwade dingen en een vuige lasteraar zou worden. De vlieg toch dringt door alle openingen en oveial heen en brengt haar vuil op alle voorwerpen, zelfs op het kristal der blinkende spiegels. Zij komt in de gewijde tempels en werpt zich op de altaren en de heiligste dingen. „Oordeel," schrijft hij, „waarde lezer! of Calvijn wel iels heeft gespaard, of hij, vuile vlieg, die hij was, scharlaken of purper, mijter of kroon, waardigheid der Kerk of iets heeft ontzien." Wij onthouden ons, den lezer den horoscoop van Calvijn ,door een slerrewichelaar van de 1 ' Estapi.es, die herwaarts was gegaan om erger te ontwijken. Deze grijsaard gevoelde zeker verdriet en spijt, omdat hij den marteldood ontweken en die» niet moedig getrotseerd had. Hij was een voorstander van een hervorming der Kerk in de Kerk en door de Kerk. Cai.vijn toonde hem daarvan ten duidelijkste de onmogelijkheid aan. Le Eèvre stierf' in 1537. De kanunnik te Claix, Louis du Tillet, spoorde Cai.vijn aan om eenige leerredenen op te stellen ten dienste der geestelijken ten einde die des Zondags in hun kerken te doen voorlezen. Dit geschiedde en deze predikatiën werden een uitnemend middel om de waarheid voort te planten. Du Tillet vinden we later op Calvijn's vlucht naar Genève weder. Gedurende Calvijn's verblijf hij Du Tillet, die hem gastvrij in zijn woning te Angoutimc ontving vond hij daar een rijke bibliotheek, juist geschikt om zijn kennis te vermeerderen èn zijn geest krachtig te voeden. Hem werd daar tegen alle verwachting in een lieflijk oord een schuilplaats gegeven. Voorwaar na tien maanden zwervens een oase in de woestijn zijns levens. Terecht roept hij uit: „Hoe zal ik God genoeg danken?'' Zekere wijnberg op het goed van I)u Tillet heette latei' nog lang „Calvijn's wijnberg." Men vermoedt, dat hij in zijn nieuwe studiën gearbeid heeft aan de verzameling van vele bouwstoffen voor zijn wereldberoemd geworden werk, waaraan hij inderdaad zijn gansche leven gewijd heeft, door het gedurig weer aan te vullen, te verbeteren en voor zijn doel geschikter te maken. Althans men meent, dat hier de schets, het grondontwerp is samengesteld om er zijn Institutie, zijn „Onderwijzing der Christelijke leer," de Christianae religionis institutie), door zijn vijanden den Talmud der ketterij genoemd, naar uit te werken. In de maanden Maart en April 1533 vertoefde Cai.vijn te Portiers, waar hij een werkzaam aandeel nam in de verspreiding van het Evangelie. De stad Poitiers werd in die dagen het brandpunt der ketterij, inzonderheid der Calvinistische ketterij. In de nabijheid, ongeveer een uur gaans van de stad, lagen achter dik begroeid struikgewas de grotten van Croutelles, holen in de kalksteenrotsen langs den oever der rivier de Clasis. Een dezer grotten heet nog „de grot van Calvijn." Op meer verwijderden afstand vond men die van SI. Denoit. Nauwelijks bevond zich de hervormer in Poitiers, of velen kwamen tot hem om met hem le spreken en van hem onderricht te ontvangen. Elk plaatsje, dat maar eenigszins verborgen was, werd daarvoor gebruikt. Velen der aanzienlijksten spraken gaarne met hem over de godsdienstige vraagstukken van den dag; zelfs kwamen zij tezamen in den tuin van den Luitenant-Generaal, den aanzienlijksten persoon deistad. Die samenkomsten trokken weldra de aandacht, vooral toen zij die geregeld hielden. De vijanden zeiden : „Onze eerste ouders werden in een hof door de slang verleid, nu worden de arme zielen verleid en bedrogen door Cai.vijn in den hof van den Luitenant-generaal." Zelfs schreef men: „Het eerste Calvinistisch concilië werd in dien hof gehouden." Toen nu deze vergaderingen al te zeer in 't oog vielen, kwamen de Evangelischen dikwijls op de naburige landgoederen van der Hervorming gunstig gezinde eigenaren bijeen. Het was hun vooral te doen om den Hervormer te hooren, die hen door zijn bezielde en bezielende toespraken poogde te onderwijzen. Juist deze samensprekingen of redetwisten waren het leerzaamst. Ieder verdedigde daar zijn gevoelen zoo goed hij 't vermocht. Op zulk een bijeenkomst werd natuurlijk ook over de Mis gesproken en Cai.vijx noemde haar afgoderij en ijdel spel. Een der tegenwocrdigen beweerde, dal Christus werkelijk in brood en wijn tegenwoordig is en dat liet Misoffer, alom en altijd, waar Jezus gekend is, werd gevierd. Nu liief Cai.vijx den Bijbel omhoog en antwoordde: „Dit is mijn mis!" Met een diep bewogen stem en met ontblooten hoofde sprak hij: „Heere, zoo Gij mij in den dag des oordeels straffen wilt, omdat ik tegen de Mis heb gesproken, dan zal ik U antwoorden: o God! Gij hebt mij niet geboden haar Ie vieren. Hier is uw wet, de H. Schrift. Daarin vind ik geen ander olfer, dan dat geofferd werd op 't altaar van het kruis." En om de behoefte te bevredigen, die zich bij velen uitsprak om den dood des Heeren te verkondigen, werd in dezelfde grot ook voor de eerste maal in Frankrijk, het heilig Nachtmaal des Heeren gevierd, overeenkomstig den Woorde Gods. Zoo moet het zijn. Zonder de rijke sieraden der kathedralen, zonder de in rijken looi uitgedoschte priesters, zonder de weelderige melodiëD der welluidende orgeltonen, zonder het gezang van priesters en kooren, ja bij het missen van de stemmige gebouwen , waaraan de Reformatie behoefte had, knielden daar, nauw aan de oogen der vervolgers ontkomen, mannen en vrouwen neder, om de leekenen van 's Heeren verbroken lichaam en van Zijn vergoten bloed te ontvangen en geloovig te genieten. Het was Cai.vijx gegeven, den diepen zin van dit heilig sacrament te verstaan en te doen verstaan. Sedert is de Kerk der Reformatie door den dienst van dit heilige Nachtmaal uitermate getroost en gezegend. Verre verwijderd van de Rocmsche leer der Transsubstantiatie, ook van die der Consubstantialie volgens Luther, verhief Cai.vijx boven het bloot herdenken van Zwinuli de Avondmaalsviering tot een geestelijk genieten van Christus' verbroken lichaam en van Zijn vergoten bloed. Margareta, de zuster van 1 'rans 1 had van haar broeder verkregen, dat men de zaak der rede van Cop zou laten rusten, alsmede, dat men de arme Lutheranen niet zoo zwaar zou vervolgen, weshalven Cai.vijx het waagde naai' I'arija terug te keeren. Morix, de officier van justitie, hield hem echter scherp in 'loog. Op dit tijdstip bevond zich ook te Parijs de beruchte arts Michel Servet, die sedert eenige jaren een zeer verderfelijke dwaalleer had verkondigd en nu bezig was haar hier voort te planten. Schier door alle geloovigen werd hij en zijn leer verafschuwd. Servet wensclite nu Cai.vijx te leeren kennen en deze sprak met hem af voor een bestemden tijd en een bepaalde plaats der samenkomst. Servet is daar echter niet verschenen. Zeker is dit te betreuren. Wellicht had het machtige woord en het diepe inzicht van den Hervormer in de H. Schrift een latere, meer treurige kennismaking voorkomen. Het mocht zoo niet zijn. Maar laat ons niet op deze treurige geschiedenis vooruitloopen. Cai.vijx bezocht te Parijs den koopman De i.a Forcie, den schoenmakerszoon Mii.on, den lakenkoopman Johannes Du Bourg, den ontvanger Yai.eton , den metselaar Henuy Poii.i.e en vele anderen, die het Evangelie met onverdeelde liefde aanhingen. Smartelijk was het voor hem den vrijmoedigen belijder Johannes Pointet te missen; deze had den 8stcu April de doodstraf der verbranding over een klein vuur ondergaan, vooral omdat de geestelijken, priesters en monniken, die bij hem genezing voor hun vaak schandelijke kwalen kwamen zoeken, zoo op hem verbitterd waren. Hij had hun gezegd, wanneer zij zich voor hun schandkwalen tot hem wendden, dat zij beter zouden doen met in 't huwelijk te treden, dan in een onzedelijk concubinaat, ja nog erger, te leven. ioen Cai.vijn te Parijs vertoefde, werd dezelfde soort van straf aan Alexander Ca nis voltrokken. Kort daarop werd de vervolging in Frankrijk heviger dan ooit vernieuwd. Dit behoort evenwel tot de geschiedenis der Hervorming in Frankrijk en zullen we later uitvoeriger vermelden. Voor Cai.vijn werd zij oorzaak om Parijs te verlaten. Hij begaf zich eerst naar Orleans en bezocht nog eenmaal zijn geboortestad Noijon. Vervolgens ging hij naai Angoulcmc tot Dr Tili.et, om afscheid van hem te nemen. Deze besloot met hem te gaan en ook Frankrijk te verlaten. Eei^t kwamen zij te Poiticrs en toen het bekend werd, dat Cai.vijn daar was, kwamen allen, die de zuivere leer toegedaan waren, en zoo telde Poiticrs er velen, tot hem. De vrienden vergaderden nog eenmaal in de ons bekende grot. Daar sprak de hervormer voor hen een aangrijpende rede uit, die hij dikwerf afbrak om zich op de knieën te werpen en Cods zegen over de vergaderden, over hem zeiven en over Frankrijk af te smeeken. Slechts zelden overmeesterden den hervormer hevige gemoedsaandoeningen; hier bleven zij niet achter. Alles leidde er ook toe. De grot, liet rotsblok, dat voor Avondmaalstafel diende, de viering van het heilig Nachtmaal zelve. Calvijn's aanstaand vertrek, de losgebroken hevige vervolging en de personen, die de teekenen der \erzoening door Christus bloed geloovig nuttigden. Daar waren mannen tegenwoordig, die straks zouden optreden als verkondigers van het Evangelie der genade om niet. \ernon deed dit Ie Poiticrs, Babinot te Toulouse, Véron te Saintonge, d(ior vele anderen gevolgd. Onbeschrijfelijk is de machtige invloed, die van Cai.vijn uitging. Reeds door geheel Frankrijk weerklonk zijn naam als de gevreesde door Rome, de gehate door de vervolgers, de machtige in woorden en werken, aan de Sorbonne niet onbekend, in de geheele geleerde wereld vermaird. Zijn roem overtrof alle hervormers. „Ilij was," volgens den ongeloovigen Renan, „de grootste christen zijner eeuw en daarom slaagde hij gelukkig." Ook te Poiticrs was Cai.vijn niet langer veilig'. Hij begaf zich nog eenmaal naar Orleans met de bedoeling er een boek uit te geven, getiteld: Psychopannychia, waarin hij strijd voert tegen hen, die een slaap der afgestorvenen tusschen den dood en de opstanding onderstellen. Onder den pseudoniem van Luca.nius, een omzetting van Calvinus, reisden zij op Straatsburg aan, Cai.vijn en Du Tili.et. Zij waren vergezeld van twee bedienden. Een dezer ontvluchtte nabij Metz met liet valies, waarin al hun geld bewaard werd. Slechts met het geld, dat de andere knecht hun voorschoot, konden zij de reis vervolgen. Wie schelst hun verlegenheid en droefenis! Eindelijk bereikten zij, na de Vogezen te hebhon doorgetrokken, de vi ije Duitsche Rijkstad Straatsburg, waar het ook voor hen, althans tijdelijk, vrijheid en rust zou zijn. Straatsburg was toen het toevluchtsoord voor honderden, die de zware vervolging in Frankrijk ontvluchtten en door duizenden werden gevolgd. Wij zien Cai.vijn hier ontvangen worden door Bucer, Capito en Medio. Ook staat aan het hoofd der gemeente de ons van vroeger bekende burgemeester Jacob Sturm. Hij kwam er onder broeders; want Straatsburg had met geheel zijn bevolking de hei vorming omhelsd. Van Straatsburg begaven zich de vluchtelingen naar Bazel, waar Cai.vijn met Capito en den zoo beroemden Crynaeus kennis maakte en zich op de studie van het Hebreeuwsch toelci. Hier werd zijn medgezel Du Tillet dooide verleidelijke aanbiedingen van eer en aanzien tot Rome teruggevoerd even als de weleer zoo vurig voor de hervorming ijverende Roux. J c Bazel werd Cai.vijn door JJuceu bij Erasmus ingeleid, die den hervormer ontving en lau^ met hem sprak. Zoo stonden hier deze beide mannen tegenover elkander: Erasmus, die niets veil liad voor liet belijden der waarheid, alles aan eer en aanzien olTerde, en Cai.vijx, die eer en aanzien offerde en alleen voor de waarheid alles over had. Later zei Erasmus tot Rucer: „Ik voorzie, dat deze man voor de Kerk zoo gevaarlijk zal worden als de pest." Die voorspelling heeft de geschiedenis in omgekeerden zin vervuld. G. Calvijx's Ciiristiaxae Relioionus Ixstitutio. Te Bazel nam Calvijx zijn intrek in een stil en afgelegen gedeelte der stad , ten huize eener weduwe, Catiiarixa Klein geheeten. Daar hij onder den naam van Lucaxius ter stad was ingekomen, tekle men hem alleen onder de talrijke vluchtelingen uit Frankrijk en schonk hem zeer weinig aandacht. Dit was juist, wat hij wilde; want hij hegeerde rust en gelegenheid om zijn "rootsch, reeds te Angoulênte gevormd, plan te verwezenlijken. Dit plan was de Samenstelling van het boek: Christianae Religionis Institutio of: Onderwijs in den Christelijken godsdienst. Over dit werk had zijn geest gepeinsd, wellicht lang voor zijn optreden als hervormde; zeker sedert zijn bekeering van de Roomsche leer tot de Waarheid der H. Schrift, sedert zijn breken met de wereld en haar eere en luister en zijn belijden van den Heere Jezus Christus als den Eenigen en algenoegzamen Zaligmaker. Met schoone boek heeft gedurende Calvijx's leven heel wat uitbreiding van zijn hand ontvangen. Rij zijn verschijnen telde het zes hoofdstukken; de tweede Latijnsche uitgave van 1539 te Straatsburg zeventien, die van 1543 bevat een en twintig en die van 1559, zeker de laatste, tachtig hoofdstukken. De uitgaven in het Eransch volgden onmiddellijk op die in het Latijn. Wanneer wij op deze sterk toegenomen uitbreiding achtgeven, is 't noodig den schrijver zelf le hooren. llij schrijft: „Ofschoon ik geen aanleiding had om een mishagen te hebben in het werk dat ik op mij had genomen, beken ik evenwel, dat ik er nooit mede tevreden ben geweest, voordat ik het in die orde heb gerangschikt, waarin gij het nu zult zien en die gij, naar ik hoop , zult goedkeuren." Ook geeft hij reden van den bekwamen spoed met zijn arbeid en rekent daartoe in de voornaamste plaats, dat hi j den vonden winter was bedreigd „met deze wereld te moeten verlaten, daarom heb ik mij," ze"t hij „des te minder gespaard, totdat ik liet boek zou hebben voleindigd, dat, mijn dood overlevende, moge toonen, hoezeer ik verlangde te voldoen aan hen, die er reeds een goed gebruik van hebben gemaakt. Ik zou het wel vroeger hebben willen doen, maar in den waarlijk goeden vorm, waarin het nu verschijnt, zal liet nog tijdig genoeg zijn, en wat mij betreft, ik zal tevreden zijn, als het vrucht heeft opgeleverd voor de Kerk van God. (leen wonder, dat dit Onderwijs in den Christelijken godsdienst is „een belangrijk deel van Calvijx's leven, of liever, een deel van Calvijx zelf, zoo het niet Calvijx in zijn geheel is." Het doel van dit voortreffelijk werk is: „op de christelijke dogmatiek het beginsel nauwkeurig toe te passen van de rechtvaardiging door liet geloof, dat erkend is als de eenig ware en mogelijke grondslag van een Hervorming, in den ruiinsten zin van het woord." Zijn inhoud omvat Vier Roeken. Eerste Roek. Van de kennisse Codes des Scheppers. Cap. 1. Dat de kennis Gods en van ons zeiven aan elkander verknocht zijn en hoe die de een aan de andere te samenhangen. Cap. 2. Wat lief zij God le kennen en waartoe Zijn kennnis dient. Gap. 3. Dat de kennis Gods in de harten der mensehen van nature geplant is. G;ip. 4. Dat de kennis Gods eensdeels door onwetendheid, anderdeels door boosheid óf verstikt of verdorven wordt. G .p. 5. Dat de kennis Gods licht en glans geeft in 't werkstuk der wereld en in de gedurige regeering derzelve. (,ap. O. ()pdat iemand tot God den Schepper kome, zoo moet Dij door de Schriftuur geleid en bestuurd worden. Gap. 7. Door wat getuigenis der Schriftuur moet worden bevestigd, opdat haar autboiiteit \ast en zeker zij , te weten, door het getuigenis des II. Geesles • en dat het een ongoddelijk gedichtsel is, dat haar geloofwaardigheid ha'n»t aan het oordeel der Kerk. Gap. S. Dat er genoegzaam sterk bewijs is, zooveel 't menschelijk verstand lijden kan, om de zekerheid en geloofwaardigheid der Schriftuur te bevestigen Cap. 9. Dat de dwepers, welke de Schriftuur achterstellende, tot geestdrijvin* hun toevlucht nemen, al de beginselen der Godvruchtigheid omverstooten.° Gap. 10. Dat de Schriftuur, om allerlei superstil;e te verbeteren, den waren en eenigen God stelt boven al de goden der .leidenen. Cap. 11. Dat het onbehoorlijk is Gode een zienlijke gedaante toe te eigenen en dat s' in 't gemeen van den waren God afwijken, we ke zich zeiven afgoden oprichten. Cap. 12. Dat God van de afgoden afgezonderd wordt, opdat Ilij ganschelijk alleen gediend worde. Cap. 13. Dat van de Schepping der wereld aan in de Heilige Schriftuur geleerd wordt een eenig wezen Gods, t welk drie personen in zich begrijpt. Cap. li. Dat de Schriftuur ook in de Schepping der wereld en" aller dingen, den waren God met zekere kenteekenen onderscheidt van de verzonnen goden Cap. 15. Hoedanig de mensch is geschapen: alwaar van de krachten der ziel van 'tBeeld Gods, van den vrijen wil en ven den oorspronkelijken staat deirechtheid van onze natuur gehmdeld won t. Cap. Ui. Dat God door Zijn kracht de wereld, die Hij geschapen heeft, onderhoudt en beschermt, en ieder deel derzelve dooi zijn Voorzienigheid regeert. Cap. 17. V\ aai toe en tot wat einde deza Leer gericht moet worden: opdat wij van haar nuttigheid kennis mogen hebben. Cap. 18. Dat God alzoo der goddeloozen dienst gebruikt, en harten buigt om Zijn oordeelen uit te voeren, dat Hij zelf zuiver blijft van alle feil en gebrek. 1 wee de Boek. Van «le kennis Gods des Verlossers in Christus , dewelke eerstina'*l den \adeitn ondei de Wet en daarna ons in het Kvangelie geopenbaard is Cap. 1. Dat dooi den val en afwijking Adam's het gansche menschelijk geslacht den vloek onderworpen en van den eersten oorsprong verbasterd is. Alwaar van de erfzonde gehandeld wordt. Cap. 2. Dat de mensch alsnu van de vrijheid zijns willens beroofd en tot een jammerlijke dienstbaarheid gebracht is. Cap. 3. Dat uit des mensehen verdorven natuur niet voortkomt dan hetgeen ver doemelijk is. B Cap. 4. Hoe God werkt in de harten der menschen. Cap. 5. Wederlegging van de tegenwerpingen, die tot verdediging van den vrijen wil plegen voortgebracht te worde». Cap. C. Dat de verdorven mensch zijn verlossing in Christus moet zoeken. Cap. 7. Dat de Wet gegeven zij, niet om het oude volk onder haar te behouden, raaar om ile liopc der zaligheid in Christus te voeden op Zijn toekomst. Cap. 8. d' Uitlegging van de Wet der zeden. Gap. 9. Dat Christus, alhoewel Hij onder de Wet den Joden is hekend geweest, noclitans eerst in het Evangelie volkomen is geopenbaard. Cap. 10. Van de vergelijking des Ouden en Nieuwen Testaments of Verhonds. Cap. 11. Van 't onderscheid tusschen 't Oud en Nieuwe Testament. Cap. 12. Dat Christus om het ambt des Middelaars te volbrengen, een Mcnsch moest worden. Cap. 13. Dat Christus het waarachtige wezen des menschelijken vleesehes aangenomen heeft. Cap. 14. Moe dat de twee naturen des Middelaars een eenig Persoon uitmaken. Cap. 15. Dat men, om te weten, waartoe Christus van den Vader gezonden is, en wat Hij ons toegebracht heeft, voornamelijk in Hem moet bemerken zijn Profetisch, Koninklijk en Priesterlijk Ambt. Cap. 10. Hoe dat Christus het Ambt eens Verlossers volbracht heeft, opdat 11ij ons de zaligheid verwerven zoude; alwaar van Zijn dood, opstanding en hemelvaart gehandeld wordt. Cap. 17. Dat Christus recht en eigenlijk gezegd wordt ons de genade Gods en de zaligheid te hebben verdiend. Derde Boek. Belangende het middel om de genade van Christus te verkrijgen, en wat Vruchten daarvan tot ons komen en wat Werkingen daaruit volgen. Cap! 1. Dat die dingen , die van Chirstus gezegd zijn, tot onzen voordeele gedijen door de verborgen werkingen des Geestes. Cap. 2. Van den Geloove: alwaar ook de beschrijving des geloofs wordt gesteld, en de eigenschappen, die 't heeft, verklaard worden. Cap. 3. Dat wij door 't Geloove wedergeboren worden; alwaar ook van de boetvaardigheid wordt gehandeld. Cap. 4. Hoe verre al datgene, 't welk de Sophisten in hun scholen van de Penitenty snateren, verscheiden zij van de zuiverheid des Evangelies; alwaar gehandeld wordt van de Belijdenis dei' zonden of Biecht, en van de Voldoening. Cap. 5. Van de vervullingen en bijvoegsels, die zij tot de Voldoeningen toebrengen, te weten, d' Aflaten en 't Vagevuur. Cap. G. Van het leven eens Christens, en vooreerst door hoedanige bewijsredenen de Schriftuur ons daartoe vermaant. Cap. 7. De korte inhoud des christelijken levens; alwaar gehandeld wordt van de verzaking van ons zei ven. Cap. 8. Van de verdraagzaamheid des Kruises, dewelke een deel is van de verzaking van ons zeiven. Cap. 9. Van de overdenking des toekomenden levens. Cap. 10. Doe men het tegenwoordige leven en de hulpmiddelen van dien gebruiken moet. Cap. 11. Van de rechtvaardigmaking des geloofs, en eerstelijk van de beschrijving des naams en der zaak zelfs. Cap. 12. Dat wij onze harten tot Gods vierschaar brengen en verheffen moeten , opdat ons de onverdiende rechtvaardigmaking met ernst aangeraden en duideiijk gemaakt moge worden. Cap. 13. Dat men twee dingen in de onverdiende rechtvaardigmaking moet waarnemen. Cap. li Hoedanig daar zij het beginsel der rechtvaardigmaking en de gedurige voortgang derzelve. feeuun0tj Cap. 15. Dat al hetgeen van de Verdiensten der werken geroemd wordt, zoo wel Oo; h lof m het toebrengen der gerechtigheid, als de verzekerdheid onzer zaligheid te niet doet. Cap. 10. Wederlegging der lasteringen, waardoor de Papisten deze Leer met haat zoeken te bezwaren. Cap. 17. De overeenbrenging van de beloften der wet met de beloften des Evangelies, "• «MÏ Zi,Ji0" G°" W0°"- "e Wet veerde- Cap. 19. Van de Christelijke Vrijheid. Cap. 20. Van het Gebed .hetwelk de voornaamste oefening des Gelcofs is, en waar- door wij de weldaden Gods dagelijks verkrijgen. Cap. 21. Van de eeuwige Verkiezing, waardoor God sommigen lot de zaligheid anderen tot het verderf verordineerd heeft. Cap. 22. Bevestiging van deze Leer door getuigenissen uit de Schriftuur. Cap. -»• Wederlegging der lasteringen, waarmede deze Leer altijd t' onrecht is bezwaard geweest. Cap. -1. Dat do Vei kiezing bevestigd wordt dooi de roeping Gods en dat de ver_ gS",rSZ b* 'a'e" '' ™'de.r, wa,r.oe zij Cap. 25 Van de laatste Weder-opstanding. V iei de Boe k. Handelende over de uiterlijke middelen of behulpsels, door welke God ons tot de gemeenschap van Christus noodigt en daarin houdt. ap. . an K^heville, dien we als Johannes Calvijn kennen, de schrijver dei' Institutio, waarschijnlijk door de vrome Renata hartelijk uitgenoodigd. Cai.vijn was met hooge ingenomenheid naar Italic, waar toon Ier tijde onder de meer ontwikkelden, minder of liever zeer gering onder liet volk, in reformatorischen zin ontluikend leven gezien werd, afgereisd. Reeds in 1528 moeten er Evangelische leeraars in Ferrara geweest zijn, zoodat Cai.vijn, in wiens gezelschap Du Tiu.kt zich bevond, den akker eenigermate toebereid vond. Galvmn heeft ongetwijfeld I!enata met zijn Institutie bekend gemaakt, althans zij vatte liet voornemen op om zich openlijk voor de Reformatie te verklaren. Ook na het vertrek van den liervormer bleef zij mei hem in briefwisseling. In die brieven genoot zij van zijti onderwijs, maar ook van de bestraffing, indien deze noodig was, en niet minder van zijn troostwoord, wanneer zij daaraan behoefte gevoelde. Toen de hertogin niet meer naar de mis wilde gaan, kwam zij in botsing met haar echtgenoot, hertog Hercules, die haar in een afgezonderd vertrek liet verblijven en haar de opvoeding harer dochters ontnam. De prinsessen gingen naar een klooster, waar zij spoedig van hetgeen ketterij genoemd werd, afkeerigwerden. Ook Renata ging weer een tijd lang naar de mis. Naardien haar echtgenoot bij zijn ongeloof ook nog een zedeloos leven leidde, verliet Renata het paleis. Later . na den dood des hertogs in 15">!>, keerde ze naar Montargis in haar vaderland terug, waar zij geheel de zijde der gereformeerden koos en een kerkregeling in dien geest aan haar hof tot stand bracht. Uit Italië schreef Cai.vijn twee kleine boeken in don vorm van brieven aan zijn vrienden Roux en Ciiemin, die nog vasthielden aan de Roomsche kerk. Hij spreekt zich daarin volkomen uit en vraagt ook van hen, dat zij niet langer halfgeloovigen, hinkenden op twee gedachten, levenden uit twee overtuigingen zullen blijven, maar het eenvoudig leven van den christen-leeraar zullen verkiezen boven de rijke inkomsten en eereambten, die Rome zijn getrouwen schonk. Maar niet lang genoot Cai.vijn van Italië's schoone natuur, van zijn prachligen hemel en heerlijke atmosfeer. Renata moest hij verlaten en met haar den schoonen kring van geleerden en predikers, die dikwerf aan haar hof vertoefden. Hercui.es van Ferrara, Renata's echtgenoot, was met den paus en Karei, Vin verbond getreden en had er in moeten toestemmen , dat alle Franschen zouden verwijderd worden. Dit lot trof Marot, den dichter, en ook Cai.vijn, den christerweleerde. Het viel den laatste hard, het schoone land, het vriendelijk hof, den gezegenden omgang met de hertogin te moeten vaartwel zeggen en zijn zwerftochten opnieuw aan te vangen. Niet zonder vrucht had hij evenwel te Ferrara vertoefd. Het Evangelie bad er wortel geschoten en velen getuigden van hel. nieuwe leven, in Christus bevonden. Zoo kennen wij onder hen Petrus Martyr, Zanghi en Caraccioi.i. Velen, die niet openlijk belijdenis huns geloofs hadden afgelegd, omhelsden toch met hun hart de Hervormde leer. Evenals Luther heeft ook Calvijn Italië gezien en er indrukken uit medegenomen. Voor beiden was de kennismaking leerrijk en oefende zij een grooten invloed op hun daden uit. 1'och zag Cai.vijn het schoone land van een eenigszins ander standpunt dan Luther, zooals van zelf de positie, die de eerste tegenover Renata innam, niet te vergelijken is met die van den Augustijner monnik, die als pleitbezorger zijner orde de groote stad Rome was binnengetreden. Cai.vijn was toon zeven-en-twintig jaren oud. Hoeveel verschilde hij van Luther. Het inzicht van dezen werd in datzelfde Rome schier geheel veranderd, terwijl Cai.vijn met den blik van grondig hervormer in Italië zooveel van het pausdom zag, dat hij er de bevestiging in aanschouwde van hetgeen hij in zijn Institutie over Rome had geschreven. Die arme Renata. Al liaar vrienden waren verbannen, mevrouw de Soubise , haar gouvernante, verwijderd, liaar kinderen liaur ontroofd. Marot, haar dichtet, had haar verlaten, liaar bleef slechts over liaar gelooi, haar Heiland, haar God. Eu in dien God de vrede harer ziele. Maar het onderwijs van Calvijn ging niet voor haar verloren. Vele jaien ater, in 155i, toen Renata bezweken was voor de verleiding in den vorm van bedreigingen en kwade bejegeningen uni de mis bij te wonen, schrijft Calvijn haar ernstig u\ei de zaak. En "toen zij in 1560 weduwe was geworden en naar Frankrijk teruggekeerd was, blijft zij standvastig in de belijdenis der waarheid tegenovoi haar schoonzoon Frans de Glise. Haar residentie Montargis werd het toevluchtsoord voor alle vervolgden in Frankrijk, een citadel van liet 1* ransche Protestantisme. In den nacht der Bloedbruiloft, 24 Augustus 1572, was zij te Parijs en alzoo getuige van de gruweldaden der Roomsche partij en van een goddeloos hof. Met een gebroken hart" verlaat zij de bloedstad en opnieuw stelt zij haar kasteel ten dienste van de ontkomenen uit die slachting. In 1575 overleed zij daar, nalatende de heiiiineiing aan haar ongeveinsde godsvrucht. Calvijn had echter ten tijde der crisis zijn heil moeten zoeken in een overhaaste vlucht uit Few ara, vol droefenis wegens het mislukken zijner pogingen ter verlossing van het arme Italië, dut gebonden bleef onder de macht van ongeloof, bijgeloof en zedeloosheid. Hij nam den terugtocht over destad Aosta, welker regeering te laat vóórhaar booze plan bemerkte, dat hij haar voornemen om hem gevangen te nemen, ontkomen was. Zij lichtte toch een gedeukteeken op ter eeuwige gedachtenis aan zijn vlucht. Calvjn was gelukkig den Duranda, een van de hooge toegangen tot Walltserland doorgekomen. Nog in onze dagen draagt die den naam van Venster van Ca \ ïjn. ° Eindelijk bereikte hij behouden Bazel. Van Bazel ging hij nog eenmaal naar zijn vaderstad Noyon, l)u Tillet naar Genève en Neufchdtel. Calvijn zag Noyon voor het laatst, want overal waren in Frankrijk de brandstapels opgericht. Uit Noyon nam hij zijn broeder Antoine en zijn zuster Marie mede. Ook vergezelde hem een groot heer uit Noyon, de rechter de Normandie met diens familie, liet voornemen was om nu naar Duitschland de wijk te nemen. Hij wilde naar Straatsburg en Bazel • •aan om daar in alle stilheid te leven. Alzoo een kleine kolonie van vluchtelingen. Hij was van plan om door letterkundigen arbeid in zijn onderhoud te voorzien. Maar op nieuw was de strijd van Frans 1 tegen Karei. V aan t woeden, hans was naar 't Zuiden getogen om Milaan, sinds lang de twistappel der vorsten, te veroveren. Karel was zoo verbitterd, dat hij Frans voorstelde, door een tweegevecht de strijdvraag op te lossen. Voor het oogenblik waren alle wegen over Lotharingen bezet. Calvijn koos nu den omweg door Savoye om de Alpen over door Genève naar Bazel en Straatsburg te reizen. ,. Dit laatste doel werd niet bereikt. 'sHeeren wegen en gedachten waren met die van Cvlvijn en, zooals uit de uitkomst bleek, liooger dan die van het menschenkind. Voor 't oogenblik viel het hem moeilijk Frankrijk te verlaten. „Iedere voetstap naar de grenzen kost mij tranen." Zoo sprak hij, maar ook: „Mag echtei ie waarheid niet in Frankrijk wonen, dan wil ik daar ook niet blijven. Sedert den 12d™ Augustus 15:!5, was, zooals wij reeds weten, ten gevo ge van Farel's kloekmoedigen arbeid, van Froment's prediking de mis binnen Genève afgeschaft en sedert den 27^u Augustus van dat jaar werd het pausdom afgezworen en werden de kloosters van Genève gesloten. In '1530, den 21*» Mei, moest de ge- lieele bevolking de Reformatie bezweren en werd die tegenover de veelal zedelooze bevolking in baar meer strenge bepalingen nageleefd. Op dezen grondslag moest worden voortgebouwd. Krachtige liulp voor de hervormers Fabel en Fboment was dringend noodig. Op een der laatste dagen van de maand Augustus 153(3 kwam een reiziger, hoogst waarschijnlijk te voet, met het doel om binnen Genève een paar dagen van de vermoeienissen eener lange reis uit te rusten. Hij betrok een herberg om daarin te overnachten. Juist np een der volgende dagen verneemt Fabel , die door Cai.vijn's vroegeren reisgenoot Ru Tii.let, vóór hem te Genève aangekomen, was herkend, dat de Schrijver van liet Christelijk Onderwijs zich in die heiberg bevindt. Fabel had voor zijn veelomvattende taak een krachtigen helper noodig en meende dien in Calvijn gevonden te hebben. Ilij bezoekt hem in zijn herberg en stelt hem voor niet verder te reizen, maar hem in zijn arbeid binnen Genève te steunen. Calvijn wijst het voorstel af. Farel doet al, wat in zijn vermogen is, en slaat Calvijn's beweringen hem een voor een uit de hand. Calvijn wil liever blijven studeeren, rondreizend prediker zijn; hij gevoelt zich onbekwaam voor dezen arbeid en acht er zich niet geschikt voor. Heeft hij eenige diensten bewezen aan de Reformatie door het schrijven van zijn boek, hij wil op dezelfde wijze nog andere schrijven om opnieuw te helpen in den strijd van het licht tegen de duisternis. Fabel dringt er op aan, dat Calvijn hot reeds geschrevene in praktijk zal brengen, hier in datzelfde Genève, waar zoo veel te verrichten noodig is. Calvijn blijft afweren en meent, dat bij alleen van eenige waarde is in zijn studiën, waarin hij zich als wil begraven. Toen daarop Fabel bad, smeekte en toornde en Calvijn in zijn afwijzing bleef volharden, sprak hij in krachtige taal ongeveer het volgende: „Uwe studiën, dat is een voorwendsel. Ik verklaar U, in den naam van God Almachtig, dat, indien gij niet in dezen tijd van zoo grooten nood met ons in 's Ileeren werk alhier wilt arbeiden, de vloek van God op U zal rusten, omdat gij niet de eere van Christus maar van u zeiven hebt gezocht." Rit woord werd van Gods wege de roepstem tot Calvijn's conscientie. Calvijn boog voor dezen geweldigen aanval en besloot zich binnen Genève te vestigen. Ilij zelf herinnert er aan, dat hij niet voor een mensch, maar voor God, die hem riep, uit zijn vast voorgenomen weg was getreden. Hij herinnerde zich dikwijls en gaarne dien stond, „die schrikwekkende bezwering, alsof God zelf mij van den hemel met Zijn almachtige hand had gegrepen en vasthield. Roor die bedreiging onthutst, heb ik dadelijk mijn verdere reis opgegeven en bleef ik, hoewel ik mij mijn zwakheid maar al te wel bewust was." Re zeven-en-twintig-jarige Calvijn werd nu leeraar in de godgeleerdheid en eenigen tijd latei' predikant. Op den u^n September predikte hij voor de eerste maal in de St. Pieterskerk. Hoewel Fabel nu bij den Raad aandrong om voor Cai.vijn's onderhoud te zorgen en deze Raad daartoe ook besloot, was die onderstand zoo gering, dat Calvijn in Februari in 't geheel zes daalders had ontvangen. Wij zijn nu op het punt aangekomen, vanwaar uit wij de geschiedenis der Reformatie in Fransch-Zivilserland kunnen vervolgen. 2. Calvijn's arbeid binnen Genève. Wij zagen reeds vroeger, dat ook Lausanne door den invloed van Bern tot het Evangelie was geleid. Reschermd door het machtige Hem, was het alleen voor de predikanten veilig en mogelijk, te midden eener grootendeels vijandige bevolking het Evangelie te verkondigen. Wel ging Rome sterk achteruit en vond het Woord Gods onder de bevolking, vooral door groote onkunde afkeerig, zienderoog veld. 1 ot dit laatste droeg de traagheid, de onkunde en zedeloosheid der geestelijkheid niet weinig bij. , , , Door den Raad van Bern werd besiotcn, dat de woordvoerders dergroote godsdienstige partijen binnen Lausanne een godsdienstgesprek zouden houden. Hoewel de bisschop van Lausanne Karei. V te hulp riep en deze naar Lausanne en Bern brieven zond om dit te verhinderen, Bern stoorde zich hier niet aan en bepaalde, dat het "esprek den l9ten October 1530 zou plaats hebben. Aan de zijde der Reformatie stonden groote mannen, sterk toegerust tot den grooten kamp: Farel, ViRET, Farri, Marcourt. Ook Calvun voegde zich bij hen meer als toehoorder dan wel om aan den strijd deel te nemen. Gedwongen, ja gelast waren alle priesters, monniken en geestelijken. die tot eenige kerk in betrekking stonden, om daar tegenwoordig te zijn. Ook Romezag zich genoodzaakt, zijn bekwaamste woordvoerders er heen te zenden. En waarlijk deze vertoonden meer onwetendheid dan kunde en wijsheid. De strijd werd aangebonden in de kathedraal van Lausanne. Met klokgelui werden de strijders opgeroepen. Geheel de omgeving was volslagen Roomsch. De kanunniken hadden dan ook gezorgd, een groot Maria-beeld op een hooge plaats te stellen, als om haar te vragen haar getrouwen de overwinning te bezorgen. De geestelijkheid was er in vol ornaat om haar aanzien en rechten te handhaven. De strijd liep over tien door Farel aangegeven stellingen, die de geschillen tusschen Rome en de Hervorming duidelijk aan het licht deden komen. Toen des Maandags, den 2ien October 's morgens te zeven uren, de kathedraal op nieuw gevuld was, waren ook de gezanten van Bern J. J. de Watteville en J. de Diesbach, benevens de baljuws van Yverdon en Lausanne tegenwoordig. I ït Genève was gekomen de syndicus van den Raad der stad, A. Portal, een vriend der Reformatie. .. ... Nadat alle dingen geregeld waren, stond Farel op en lichtte zijn eerste stelling toe, die aldus luidde: . „De Heilige Schrift kent geen anderen weg ter gerechtigheid dan t gelool 111 den eenmaal voor ons gestorven Christus. Wie Hem dagelijks in de Mis op nieuw wil olteren, miskent Zijn kracht en verdiensten." Nadat Farel geeindigd had, noodigde de baljuw van Lausanne allen, die hiertegen iets in te brengen hadden, uit, om op te treden; „hij zal gaarne gehoord worden," sprak hij. .1 Toen stond de kanunnik Perrini op, die zeide: „Wanneer er twijfel omtrent het o-eloof ontstaat, moet de zaak beslist worden volgens den volmaakten zin der 11. Schrift. Dit is nu alleen geoorloofd aan de Algemeene Kerk, die niet kan dwalen. Daarom protesteeren wij kanunniken plechtig tegen deze bespreking en verdagen haar tot het aanstaand concilie." , . , ■ , Dit klonk wel fraai, maar Farel bewees uit de geschiedenis der conciliën hun ongelijk. De Algemeene Kerk had geenerlei bevoegdheid boven de Rijzondere 0111 over twijfelachtige zaken te oordeelen. Ieder geloovige is geroepen en heeft het recht den zin der H. Schrift na te speuren. Dinsdags daarop sprak de arts Claude Rlancherose. Als de geestelijkheid zweeg, dacht hij sterk genoeg te zijn om zijn zaak te verdedigen. Hij verontschuldigde zich, dat hij geneesheer en geen theoloog was, waarop 1'arel zei: „Dat men ge- neesheer is, is geen beletsel voor de ware theologie, Lucas was liet ook." Toen beklaagde zich Blancherose, die zoowat alles door elkaar haalde, dat de priesters hem in den steek lieten. Gedurende de zeven dagen, dat de redetwist duurde, bleek de onbekwaamheid der priesters dan ook ten volle. ()p Donderdag den October des namiddags trad Mi'mard op ter verdediging van de Mis in dertien stellingen. Hij beriep zich op Wgustinus , Hieronimus, Amdrosius en Gregorius die voorstanders waren van de leer der tegenwoordigheid van Christus' lichaam 111 het brood en den wijn. Dit beweren mengde Calvijn in den strijd. Uit bescheidenheid had hij zich teruggehouden. Hij trad nu voor die oude leeraars op-hii kende hun woorden van buiten en kon niet toelaten, dat deze, zijn vrienden onder bet leger van den paus werden ingedeeld. Hij wilde hun en vooral Augustinus de eer geven, die hun toekwam. Calvijn zuiveit zich van den blaam, alsof hij en' de zijnen deze mannen niet zouden eeren: „Maar wij verheffen," zoo sprak hij, „hun gezag niet zoo hoog, dat daardoor ook maar eenigszins de waardigheid van het Woord des Heeren wordt verminderd. Wij zouden vreezen, wederspannig te zijn aan dat \\ooid des Heeren, die vraagt, of Zijn volk zich niet vergenoegen moest met Zijn stem, en er bijvoegt, zonder de levenden of dooden te vragen. Ja, wij houden ons aan Zijn heilig Woord, en wij bepalen daarbij ons hart, ons verstand, onze oo«en onze ooren, zonder ons her- of derwaarts heen te wenden. Indien iemand spreekt' zegt Petrus, die spreke als de woorden Gods, wij leeren dus liet volk van Jezus geen nienschelijke leeringen, maar bemelsche wijsheid. Wij zoeken met de oude leeraars de waarheid Gods; met hen liooren wij die waarheid en geven op haar acht in alle eerbiedigheid, terwijl wij den lleere de eere geven, dat Zijn mond alleen zich opene in de Kerk om met macht te spreken." Calv ijn toont nu aan, dat de kerkvaders niet tegen maar met hen, de reformateurs waren. Hij roept Iertuu.ianus, Ciirysostomus, Augustinus te hulp te^en zijn beschuldigers en bewijst dit met aanhalingen uit hun geschriften, die liij schier van buiten kent. Ook weerstaat bij zijn tegenstander door de fijnheid van zijn vernuft en den logischen gang in zijn redeneering. Alsnu had Calvijn de bewondering der geheele vergadering tut zich getrokken. Gelijk een nieuw licht scheen zijn rede in de vergadering en velen werden door de macht der waarheid tot belijdenis bewogen. Onder hen bevond zich de Franciscaner Jean Tandy, die de waarheid zocht en de woorden van Calvijn als ingedronken had. Diep geschokt en in het hart getroffen omhelsde hij door het geloof Jezus Christus als den eenigen en volkomen Zaligmaker. Noor zijn verstand was liet goddelijk licht opgegaan en in stilheid verwachtte hii de tegenwerpingen, die Calvijn zou hebben af te weren. Maar zij kwamen niet. En nu greep J andv moed en sprak, terwijl de vergadering met aandacht naar hem luisterde: „De Heilige Schrift leert, dat er voor de zonde tegen den II. Geest "een vergeving is. Die zonde nu wordt bedreven door allen, die door ongeloof te«en de zoo duidelijke waarheid willen strijden en liever zich tegen God en Zijn woord verzetten dan zich vernederen en Hem gehoorzamen. Naardien ik niet de waarheid tegenstaan, maar haar aannemen en openlijk belijden wil, erken ik hier in aller tegenwoordigheid, dat ik langen tijd mij zeiven heb bedrogen, en terwijl ik in een toestand van volmaaktheid meende te leven, zooals mij dit geleerd was, niet anders ben geweest dan een dienstknecht van menschen, die zich aan hun overleveringen en geboden onderwierp. Alleen, wat God gebiedt, is goed. Ik heb thans de waarheid gehoord. Ik zie duidelijk in, dat ik mij aan deneenigen Jezus moet houden, bij ■ Farel beweegt Calvijn te Genève te blijven. \iaaD >eiDmuiis aan iiou voor alles, wat ik teen 7iin por rro,i.,o., ^ i heb. Ik wil voorlaan volgens Zijn Evangelie hnl 1. ° " &esProken aan allo,,, aa„ V en aan al hel'' volk voor,óo vsr • 1,7 •• k ""&■ ""'>Kenis mijn wan,lel U slecht onderwezen óf een slecht voorhal, Jaaï ik door den regel der Cordelieren te volgen, door dit kleed der gevehïïheid te d^ gen, van den goeden weg hen afgeraakt, leg ik ook op dit ogenblik „u ik van mijn b,geloof afstand doe, dit kleed van huichelarij en bobo» of° llij voegde de .laad bij lJet woord, trok zijn monnikspij uU en sprak nu verder„Niemand ergere zich hieraan. Laat een ieder ziel, 7PlvPn ™ . nen, dat, naardien de toestand, waarin hij lot hiertoe geleefd' heofl Te^Gods wil is, Inj daarin niet moet volharden en dien verder n,, ,,, i ' ° , van moet doen. ,k wil leven als een"cSent„' SïlSi'ï jezis l\an0elie en met naar de rebels der monnikpn in 1 of > i- • ï,-. ir» r* monniken, in ijst wure oogsten binnenkregen. De ziekten nu brengen V "i ''' V' , ;",|se" bun wijnvooral in die der Wche prtesterë óvSl om f ^ men iedere leller van dat woord XnZXter v 8 T™ Neemt mei,; Radix om.i u ,„ ma l„ „ „ v ' , ,7»? "" I "Ï* da" «*•** wortel van alle kwaad. I),t loont'sdegiot .gheid, de zij voor geld dispensatie geeft om vleesch te eten 'I well-l"' 'nd:!'. v°0,'aI ,iienn' dut bh and , gregorius mi, aan, die zoo "•edrochteliil- l,„i „qi ..i , , eenig is in de wereld," dat de Rooms°che kerk nooit heelt^edwaakl en 't" dwalen; dat de paus keizers kon afzetten en dat alle vorsten zijn voelen moesteiThw llocwel dit verhaal apocrief schijn, te zijn, ike,r™t, '!Lt '££ twijfelde aan het voorgewende feit der Transsubstantiatie, maar later toen hifS meikte, dut zijn belang zulks medebracht, die leer begunstigde. Den 8ston October hield Farel de sluitingsrede en Icon liij getuigen, dat de waarheid des Evangelies machtiger was gebleken dan de dwaling van het pausdom. Hij kon met zeer velen, die het voorbeeld van Tandy, den Franciscaner, hadden gevolgd, danken voor het licht, dat Lausanne had beschenen en de duisternis had verdreven, t ahel had zoo menigmaal gepoogd die stad voor het Evangelie te gewinnen. Steeds waren zijn pogingen te vergeefsch geweest. thans was zij gewonnen voor den dienst des Heeren naar zijn Woord. Nadat tarel en Galvijn binnen Gerieve waren wedergekeerd, ving de eigenlijke arbeid: de sticiiting van een Gereformeerde Kerk, eerst recht aan. Deze arbeid kon gelukken, omdat Farel met ongeveinsde bewondering de veel omvattende kennis, de grondige geleerdheid, de kalme bedaardheid en de ongeëvenaarde werkkracht van zijn jeugdigen ambtsbroeder gadesloeg. De strijder, die tien jaren lang in Zwitserland en laatstelijk ook in Genree zoo krachtig had gearbeid, erkende de waardij van den jongen man, die de given bezat oin op het puin der gevallen kerk van Rome de Kerk van Christus, gezuiverd van bijgeloof en wangeloof, weder op te bouwen. De Raad van Bern, aan wien Waadtland zoovele verplichtingen had, vaardigde op December 153G, daags voor het Kerstfeest, een edict van algeheele hervorming voor zijn nieuwe landen uit, en in het begin van 1537 werd afgekondigd, dat de leeraars het Woord van God zuiver moesten verkondigen; dat er slechts twee Sacramenten zouden bediend worden: de Doop en het Avondmaal; dat het geoorloofd was te allen tijde vleesch te eten; dut de geestelijken mochten huwen, en dat alle paapsche ceremoniën, als zielmissen, processiën, zuiveringsoffers, bedevaarten, klokgelui voor de dooden enz afgeschaft waren. Maar strenge verordeningen werden tegen dronkenschap, ontucht, brasserij, overspel, godslastering, spel, het dienen in vreemde legers en het dansen uitgevaardigd. Drie eerlijke dansen bij bruiloften werden toegestaan. Priesters en geestelijken, die in 't land bleven en niet tot de Hervorming toetraden, ontvingen een redelijk pensioen. Zij konden ook naar Roomsche landen vertrekken. Galvijn; wenschte, dat alle bijgeloovigheden zouden afgeschaft worden, maar vooral de afgoderij uit de harten geheel zou worden uitgeroeid. In het laatst van 1530 hervatte Galvijn in de St. Pieterskerk van Genève zijn lezingen en verkillingen van Paulus' zendbrieven, en spoedig daarop werd hij herder en leeraar tevens. ken maal tot die taak geroepen, gevoelde hij zich langs zoo meer aan Genève verbonden. In lod7 stelde hij een catechismus op ten dienste van het Christelijk onderwijs. Het boek verscheen in 'tFransch en was niet in vragen en antwoorden verdeeld. Oorspronkelijk bestemd voor den onderwijzer, werd het later den kinderen in banden gegeven. Het geschriftje schijnt verdwenen, hoewel er een Latijnsehe vertaling van in 1538 is verschenen. Niet minder arbeidde hij aan het onderwijzen van mannen en vrouwen, die leden zouden worden van de Kerk Gods. t arel legde aan den Raad den l(JJiu November een Geloofsbelijdenis voor van 21 artikelen, door Calvijx samengesteld. Aanvankelijk was deze hoofdinhoud der Christelijke leer gericht tegen de dwalingen van 't pausdom ; later toen leerstukken als dat der Drieëenheid werden aangevallen; werd het stuk uitgebreid door zijn ,,Sommaire de la doctrine Chrétienne ot kort begrip der christelijke leer van 155!). Naardien in Genève Kerk en Staat nauw verbonden waren, wendde Farel zich met deze Geloofsbelijdenis en eene verordening op de kerkelijke lucht, op deze beginselen berustende, tot den Raad. Het verzoek was, dat de Raad der Tweehonderd die beide zou bekrachtigen en ze dan door geheel het volk zouden worden bezworen. En hierbij kwam nu de persoonlijkheid van Calvijn treilend uit. „Johannes Galvijn," zegt een beroemd geschiedschrijver, „had den geest van een wetgever der Oudheid, een genie en eigenschappen, die aan zijn karakter een onmiskenbare voortreffelijkheid en een zedelijk overwicht verleenden, en gebreken, uit de overdrijving van zijn deugden geboren, waardoor hij niet minder dan door zijn goede hoedanigheden zijn plan doorzette. Hij betoonde een onvermoeiden ijver in het standvastig streven naar hetzelfde doel, een onwankelbare vastheid in zijn grondbeginselen van recht en plicht gedurende zijn leven , en in zijn sterven den ernst en de waardigheid van een oudRomeinsch Censor." Calvijx's scherpe blik had dan ook spoedig in Genève ontdekt, waaraan het ontbrak om orde en tucht in den uiterst verwarden en zedeloozen toestand te brengen. Het verzoek omvatte de Avondmaalsviering, het zingen der psalmen in de openbare godsdienstoefeningen, het godsdienstonderwijs en eenige bepalingen omtrent het huwelijk. Calyijn en zijn vrienden stelden voor, dat liet goed zou zijn het Avondmaal elken Zondag te vieren , maar om de zwakheid van 't volk en 't gevaar, dat dit heilige mysterie in verachting zou komen , het slechts eens in de maand te genieten. l)e kleine Raad, meende als beter, dat liet zeldzaamer werd gevierd en stelde den Raad der Tweehonderd voor het vier malen 'sjaars te houden. Om het zooveel mogelijk rein te houden, moest de excommunicatie worden ingesteld. Deze was in de Roomsche kerk zoo gelieel ontaard en misbruikt, dat zij naar den regel der II. Schrift moest worden teruggebracht. Daartoe zouden leeken, die een goed getuigenis hadden en een geopend oog moesten hebben, voor de zedelijke orde waken en deze leeken door anderen leeken, leden van den Raad, worden aangewezen. De instelling zou dus van alle clericalisme verre verwijderd zijn. Ook voor liet geestelijk gezag moest zorg gedragen worden, evenzoo moesten bepalingen betreffende onderwijs en huwelijk, als boven vermeld, worden vastgesteld. De invloed der Hervormers was nu zoo krachtig, dat de gelieele burgerij deze geloofsbelijdenis plechtig bezwoer', 20 Juli 1537, waarin de Raad voorging. Tijdens het twistgesprek te Lausanne was daar ook een zekere Caroly tegenwoordig, die tot de Gereformeerde kerk was overgegaan en nu de eerste predikant van Lausanne werd. Deze man was zeer hoegmoedig, ijdel, lieerschzuclitig en bovendien onbeschaafd in al zijn vormen. Naar zijn meening door de hervormers Calvijn, Karei, en Viret gekwetst in zijn hoogheid, dorstte hij naar wraak. Hij ving aan met Viret te strijden over enkele geloofspunten en eindigde met hem te beschuldigen van de Drieëenheid te loochenen. Op een Synode, te Bern gehouden, verdedigde Calyijn hun standpunt, maar weigerde hij het formulier van Athanasius te onderteekenen, als zijnde dit niet uitgegaan van de kerkvergadering te Nigea. Ook Algustinus had er geen verbindende kracht aan toegekend. Op een latere Synode te Bern (Sept. 1537) werd een gemeenschappelijke belijdenis aangenomen. Rij deze verdrietelijkheden voegden zich oneenigheden tusschen Bern en Gcnève. Hem wilde gaarne ook in kerkelijken zin over Gcnève heerschen, hoewel Gcnève zichzelve van Rome had bevrijd. De verschillen liepen over kleinigheden. Bern had den ouwel — het ongezuurde brood — in het Avondmaal, benevens de doopvont en eenige feestdagen buiten den Zondag behouden. Gcnève had dit alles veranderd. De Berners vonden bijval bij den Raad van Genêve, die evenwel daartoe niet uit godsdienstige oorzaken gedreven werd, maar uit oppositie tegen de gestrenge kerkelijke tucht, die dooi' de predikanten was ingevoerd. Zoo werd een modiste tot drie dagen gevangenis veroordeeld, omdat zij een bruid te zwierig had uitgedoscht. Ook de moeder der bruid en twee harer vriendinnen, die bij het aankleeden geliolpen hadden, ondergingen dezelfde tuchtiging. Een speler moest met een spel kaarten aan den hals te pronk staan. Dronkenschap,godslastering en andere schanden werden naar even ledigheid zeer zwaar gestraft. De komst van twee Wederdoopers — Anabaptisten — binnen Genève, die ten doel had, die stad de zegeningen van het nieuwe licht te schenken, (1537—38) bracht er nieuwe beroering in. Zij verlangden een redetwist; Fauki. en Calvijn waren daar zeer voor en het werd toegestaan dien binnen een klooster in liet openbaar te houden. Tien dagen lang duurden deze samensprekiugen en door de krachtige maatregelen van den Raad verdween daarna nagenoeg elk spoor van deze secte i:i de stad. Intusschen waren velen binnen denree er zeer ontevreden over, dat vreemdelingen gelijk Fauki. en Cai.vijx als zedenmeesters, en wel zulke strenge zedenmeesters, waren opgetreden. Hoewel de Geloofsbelijdenis bereidwillig was aangenomen, woelden zij, die in hun hart nog Roomsch waren, alsmede de stille vrienden der Anabaptisten, maar vooral zij, die juist om onbepaalde vrijheid in hun levenswandel te verkrijgen, het Roomsche juk mede hadden helpen afwerken, tegen deze leeraars. Deze laatsten vooral, Libertijnen genaamd, die de Reformatie als het middel om van alle banden vrij te worden, hadden begunstigd, verzetten zich tegen de nieuwe verordeningen, 't welk des ie sterker de verdediging der hervormers uitlokte. De Raad strafte, om orde en rust Ie handhaven, de wederspannigen. Zij, die hun kinderen opzettelijk uit de school terughielden, verloren het burgerrecht. De aan spel en dans, aan wereldsch gezang en vermakelijkheden, aan buitensporigheden van allerlei aard overgegevenen, moesten deze ijdelheden en zondige genietingen laten varen en ingetogen leven. Zij, die door hun bezwering der Geloofsbelijdenis zich zeiven onder de leden der Gereformeerde kerk gerangschikt hadden, konden daartegen slechts onrechtmatig opkomen. Voor anderen. die zulks niet gedaan hadden, was het een beperking der persoonlijke vrijheid. Wel kon de Overheid, die 't hier met de Kerk eens was, de overtredingen in het openbaar gepleegd, beletten en de ergernis, den Christenen veroorzaakt, verhinderen, maar verder kon zij niet gaan. Wij zien hier het pogen om door een uitwendige belijdenis als ware christenen aangemerkt te worden, falen. Alleen oprechte bekeering des harten en liet geloof in Christus maakt den waren christen. En of nu allen in eene gewone samenleving door liet uitspreken eener kerkelijke belijdenis als ware geloovigen kunnen aangemerkt worden, zien we door de ervaring gelogenstraft. Vooral de excommunicatie — de ban of uitsluiting van de Kerk — wekte groote verbittering bij de Libertijnen. Deze was de groote steen des aanstoots. En toch hadden hier de Hervormers in alle opzichten liet recht aan hun zijde. Immers het onwaardig eten en drinken bij liet Avondmaal is zich een oordeel eten en drinken. Elk geloovige zal de rechtmatigheid der afsnijding van onbekeerden, ongeloovigen, verachters van Gods Woord en van de Sacramenten gereedelijk erkennen, ,1a, zich gaarne en gewillig aan de kerkelijke tucht onderwerpen. Mannen en vrouwen werden allen nauwkeurig bepaald bij de beteekenis der Belijdenis. Dit geschiedde op Zondag *2;' Juli eu volgende dagen in de Pieterskerk. Daarop werd hun de eed afgenomen. Maar velen waren niet verschenen of weigerden aan de oproeping te gehoorzamen. De Raad besloot nu de wederstrevigen de stad te doen verlaten. Maar deze namen een oproerige houding aan en wisten zelfs den oJel1 Februari 1338 vier syndics,die het met hen eens waren, in den Raad te doen verkiezen. Er kwam nu een geheele omwending en de predikanten verloren weldra geheel de bescherming van den Raad. De Libertijnen trokken's nachts door de straten en dreigden de leeraars in de Rhöne te zullen werpen. De zedeloosheid deed zich straks weder in eiken vorm bemerken. Losbandig schreeuwen, woeste dansen, maskerades waren aan de orde van den dag. Toen verklaarden de leeraars, dat zij in een stad, waar al deze schanden heerschten, niet des Hoeren Avondmaal konden bedienen. Daarop werd bun door den Raad bet prediken verboden. Toen nu evenwel Farel en Calvijn toch de kansel beklommen en bet volk op Bernsche wijze bet Avondmaal wilde bediend hebben, ontstond er zulk oei: tumu dat er zwaarden getrokken werden; de leeraren konden, door hun vrienden verdedigd, met moeite de kerken verlaten. . Zoo was èn door de listen der Libertijnen, ên ook door bet dwingen van on"eloovi"'en en onbekeerden tot godsdienstige handelingen, de pas ontloken Kerk der Hervorming schier tot den ondergang gedoemd. De lichtzijde in .leze geschiedenis is de weigering van Calvijn om zich in geloofszaken aan de beslissing dei Oveilieid te onderwerpen, de sterkte van zijn geloofsmoed om losbandigen en onwaardigen van het Avondmaal uit te sluiten. Wel moet toegegeven worden, dat de hervormers in vele andere opzichten de beslissingen der Overheid hadden uitgelokt. lloe het zij, des anderen daags nam de Raad het besluit om de Berner gebruiken in te voeren en de drie predikanten: Farel, Cai.vi.ix en de oude Corauld uit de stad te verbannen. De leeraren moesten binnen drie dagen baar ver aten. /ij antwoordden: „Hot is goed, wij moeten Gode meer gehoorzamen dan de menschen. Ongelukkig was een der predikanten Hendrik de i.a Mare, bereid om zich naaiden wensch van den Raad te gedragen. Nu begaf zich Corauld naar Thonon. Hij Werd daarop predikant te Ürbe, waar hij kort daarna stierf. Galvijn en I- arf.i., die zich naar Bern hadden begeven, zonden een krachtig schrijven naar Geneve, «in«en daarop naar Zurich, maar keerden eerlang naar Bern weder. Daar werden zij inzonderheid door den predikant Kunz schandelijk behandeld. . ebastiaan' Meijer en Ritter, hoewel legen Calvijn gezind, konden Kunz met moeite tot bedaren brengen. Nadat Calvijn, om de beschuldiging te ontgaan, dat zij door hardnekkigheid de geloovigen tot ergenis waren, op verlangen van den Raad van Bern tot toegevendheid was gestemd, zouden zij, begeleid dooi twee berner stadsboden naai '°Genive terugkeeren. Aangezien de in liet oog der Libertijnen zwaarste zaak, de excommunicatie in volle kracht zou blijven en /.ij zich slechts in zake liet Avondmaalsbrood, de feestdagen en ceremoniën naar Bern geschikt hadden, verwekten dezen, opgeruid door Kunz, zulk een tumult, dat oen boodschap werd afgezonden. die inhield do verbannenen niet weder toetelaten. Zoo \eibitteid was de menigte, dat de Raad met eenstemmigheid besloot het banvonnis te vernieuwen. De "hervormers gingen nu, afgewezen door die van Genève, naar Bern teru» van waar /.ij verder naar Bazel afreisden. Hier worden zij door Grijnaeus, dien" Calvijn een sieraad der kerk, een uitstekend dienaar des Hoeren noemt, vriendelijk opgenomen en verzorgd. Naardien in Bazel toen ter tijde de pest heerschte wijdde Calvijn zich gedurende zijn verblijf aldaar aan het bezoek der kranken o. a. stond hij een neef van Farel in diens laatste oogenblikken bij. Calvijn had zich edel en standvastig gedragen. „Indien ik alleen menschen had n-ediend " zoo sprak hij, toen zijn banvonnis vernieuwd werd, „dan was hot loon, dat ik 'nu ontvang, een schraal en ongelukkig loon. Maar gelukkig voor mij, dat ik een Heere gediend bob, die Zijn dienaren liet beloofde loon nimmer onthoudt. Deze berusting kwam vooral uit de bewustheid voort, dat zijn verbanning een >esehikking zijns Hoeren was. De weg des Heeren voerde hem voor een tijd naar Straatsburg. Daar arbeidde Rucer, die er ernstig bij Calvijn op aangedrongen bad, om naar deze stad over te komen en daar eene plaats aan de Universiteit te vervullen. Evenwel vond Buceü 't beter, dat Fa hei. ditmaal Calvijn niet zou vergezellen. Daarom zag Calvijn, die met innige vriendschapsbanden aan Farel was verbonden, van bel aanzoek mar Straatsburg af. Toen nu straks Farel naar Neufchdtel werd beroepen, waar hij vroeger de Reformatie mede tot stand had gebracht, en dit beroep aannam, verhinderde niets Calvijn langer om mar Straatsburg te "aan en het aanzoek op te volgen. 3. Calvijn te Str\atsmjrg. Binnen Straatsburg werd Calvijn met de meeste blijdschap ontvangen. De Raad dici stad droeg hem op, openbare lessen over de 11. Schrift te houden, alsmede uit de vele vluchtelingen, om des geloofs wille uit Frankrijk derwaarts gekomen, een gemeente te vormen. Voor de bereiking van dit doel wees de Raad hem de kerk der Dominicanen ten gebruike aan. Maar bijkans in 't geheel niet werd aan de vervulling zijner stoffelijke behoeften gedacht. Inderdaad, Calvijn leed gebrek, zoo zelfs, da"t hij gedwongen was, de boeken, die hij te Genève achtergelaten had, te gelde te maken. In dezen nood bood Du Tillet, de vermogende kanunnik, die tot de Rooinsche keik teiuggekeerd was, hem geld aan. Dit aanbod vergezelde een schrijven, waarin de gewezen hervormde hem poogde te bewegen om zijn voorbeeld te volgen. Maar Calmjn bedankte hofilelijk voor de aanbieding. Hij schrijft, dat hij die niet genoeg kan waardeeren en dat zijn weigering geenzins voortvloeit uit ongevoeligheid voorde onverdiende gunst. Hij spreekt liever een krachtig woord tot den man, die zich met drogredenen verdedigt om zijn afval te dekken. Niet alleen Du Tillet, ook Farel, die hem belangeloos geldelijke hulp wil verleenen, weigert hij. Do opbrengst zijner boeken zal hem wel door den winter helpen. „De Heere zal voor het noodige zorgen." Aan den giooten hervormer was te Straatsburg, gelijk wij zagen, een dubbel ambt opgedragen. Hij was herder en leeraar der gemeente en bovendien hoogleeraar in de godgeleerdheid. Eiken avond predikte hij. Eiken morgen gaf hij collegie over het Evangelie van Johannes. Met groote zorgvuldigheid verzamelde hij een uitgebreide en belangrijke commentaar; waarvan de verschijning in 't licht eerst veel later plaatsvond. Deze werd eerst in 1553 uitgegeven. Calvijn smaakte de vreugde, dat vele geletterde personen, vele ontwikkelde I'ranschen, evenals hij uit bet Vaderland geweken, hem kwamen hooren. Vele jongelieden bezochten bet collegie van den beroemden schrijver van het „Christelijk Onderricht" en zetten zich aan zijn voeten om woorden van wijsheid en kloek versland te vernemen. Straatsburg droeg roem op den grooten geleerde, die als leeraar aan zijn ( niversiteit uitblonk, en schonk hem het burgerrecht en een vermeerdering van inkomen, zoodat de nijpende nood weldra eenigermate geweken was. In Rucer, Capito en IIedio, leeraren der Iloogeschool, vond Calvijn vrienden en bewonderaars. Allen, die hem leerden kennen, betoonden hem ongeveinsde a< liting en toegenegenheid en trachtten hem gelukkig te maken. Op aanraden zijner oprechte vrienden begon hij aan een huwelijk te denkeu. En zoo iemand behoefte had aan een levensgezellin, voorzeker was het Calvijn. Ilij, die toen reeds, tengevolge zijner zware studiën en inspanning, aan hevige hoofdpijnen leed, kon bij zooveel geestelijken arbeid, weinig of in t geheel niet zich bezig houden met huis- houdelijke beslommeringen. Hij verlangt als een vrouw, die zijn hart kan bekoren, zulk eene, die zacht, kuisch, zedig, spaarzaam, lijdzaam en eindelijk vol zorg voor de gezondheid van haar echtgenoot is. Men had Calvijn een jong, rijk meisje van adel aangeboden, rwee dingen beletten hem haar als eehtgenoote te nemen. Vooreerst kende zij geen Fransch. ten andere liet zij zich een weinig op haar geboorte en opvoeding voorstaan. Haar n-odvreezende broeder zou dit huwelijk zoo gaarne gezien hebben. Maar Calvijn breekt de kennismaking af. Hij wordt een volgende maal nog eens teleurgesteld. Hij wacht op den Heere en die schenkt hem weldra de gewenschle en de hem meest toegewijde. , , ^ . Zeker wederdooper, Jean Stordeiï, was door hem tot het Evangelie gebracht en kort daarna overleden, llij liet een weduwe en kinderen na. De weduwe heette Ideletta van Buren, een Nederlandsche, naar het sladje Buren aldus geheeten. Bucer kende haar en sprak over haar tot zijn vriend Calvijn en deze vroeg en verkreeg haar ten huwelijk, dat in September 1540 werd gesloten. Afgevaardigden der kerk van Neufchdtd waren daarvoor overgekomen. Calvijn moest korten tijd daarna naar llbrms verreizen om daar een vergadering bij te wonen en droeg zijn broeder Antonie en een aanzienlijke familie de zorg voor zijn vrouw op. Te Worms en te Regensburg vernam hij, dat Straatsburg door de pest werd bezocht. Aan deze ziekte bezweek een lid der familie, Louis de Richehoirg, als ook een groot vriend van Calvijn, Ci.aupk Ferey. Calvijn droeg in zijn smeekgebeden zijn gade op aan 's lleeren behoeding. Zij werd voor hem "c])eGemeente, aan Calvijn's zorgen toevertrouwd, was langzamerhand tot vijftienhonderd leden aangegroeid. Van alle oorden in Frankrijk bezat zij vertegenwoordigers. 't Was voor hem een bijzonder voorrecht, voor de velen, die alles voor hun o-eloof en hun vrijheid hadden opgeofferd, tot zegen te zijn. Vier malen per week Trad hij voor die ballingen met den troost des Evangelies op, en met grooten ijver en vol warme belangstelling, schaarden zij zich rondom den beminden leeraar, die hier verre was van de veeten en partijschappen in Genève. Toch was zijn hart aan Genève nauw verbonden. Niettegenstaande de vele moeilijkheden , binnen die stad ervaren, was het hem onaangenaam zich van haar verwijderd te zien. ' En hoewel hij met afgrijzen spreekt van de mogelijkheid om op nieuw zich in den strijd der partijen te stellen, hij had Genève lief, omdat hij t zich bewust was, dat Cod de Heere hem daar eenmaal geroepen en geplaatst had. llij schrijft reeds in October 1538 een langen en ernstigen brief aan zijn geliefde broeders in den Heere aldaar en beschouwt de gemeente als in verstrooiing, nu zij het juk des Heeren had afgeworpen. Straks laakt hij de overgebleven leeraars, die zich niet tegen de ongebondenheden der Libertijnen stellen. Hij wijt alles aan de werkingen van Satan, die hen dwalen doet. Hij spreekt den dolenden moed in om te volharden en te hopen, hun daarop wijzende, dat zijn onschuld eenmaal aan den dag zou komen en dat de wen-en zijner'vijanden op verwarring zullen uitloopen. Binnen Genève zag het er niet gunstig uit. Alles begon te vervallen. De Kerk der hervorming naderde haar ontbinding. Het onderwijs werd verwaarloosd. De leeraren der scholen wilde men dwingen om te prediken en het Avondmaal te bedienen. Toen zij dit weigerden, werden zij verbannen. Niettegenstaande de Haad no" eenmaal strenge verordeningen tegen ergernissen en uitspattingen had uitgevaardigd, keerden deze in buitengewone mate weder. De hervorming werd met volslagen ondergang bedreigd. Reeds in Maart 1539 verzochten eenige burgers den Raad van Genève oin van den eed, dien zij der Geloofsbelijdenis gezworen hadden, ontslagen te worden. liet was hun te doen om van de kerkelijke tuclit bevrijd te zijn; zij dachten er niet aan om naar de Roomsche kerk weder te keeren. Reeds staat men de vertrokken Roomsche priesters toe weder binnen Genève te prediken, niettegenstaande de hervormde leeraars zich hiertegen verzetten. Andere lagen zouden tegen de Hervorming gelegd worden, nu de leidsman, het hoofd in den strijd tegen Rome, verjaagd en het ongebonden leven van weleer opnieuw was begonnen. De verdreven bisschop Pierre de la Raume kon het verlies van de rijke diocese maar niet vergeten. En paus Pailus III begreep, dat Genève het bolwerk v.m het Fransehe protestantisme was geworden. Hij zon evenzeer op middelen om de verloren vesting voor Rome te herwinnen. Zoo vereenigden bisschop en paus hun krachten tegen de Reformatie van Genève. Jeax Piiilippe, de Syndicus, die het meest had bijgedragen tot Calvijx's verbanning, was zelfs naar Lijon gegaan om met den verjaagden bisschop te onderhandelen. Tol den aanslag op Genève werd in een vergadering van bisschoppen besloten. Onder deze bisschoppen bevond zich Jacqies Sadolet, bischop van Carpentras, een bewonderaar van Leo X, die door hem in schoone verzen was verheerlijkt, terwijl het humanistische Rome door de Hervorming met het verlies van geheel zijn glans en luister werd bedreigd. De grootheid van Rome, waar de kunsten der Renaissance en de wetenschappen van 't Humanisme, door dezen paus zelfs vereering in de Roomsche kerk hadden gevonden, had het hart van Sadolet bekoord,die met geheel zijn ziel het pauselijk Rome beminde. Overigens wordt hij als milddadig, edel en vroom geprezen, en handelde hij vriendschappelijk tegenover Melanchton. Hij wil ook wel hervorming, maar blijft toch in de eerste plaats Roomsch, priester, bisschop en kardinaal, die de Reformatie schijnt te naderen, maar in dit naderen altijd op aangename wijze de Roomschen, op onaangename wijze de Gereformeerden misleidt. Deze Sadolet nu richtte zich den Maart 1539 door een burser van Car- O pentras met een Latijnsch geschrift tot „den Raad en de burgers van Genève, zijn welbeminde broeders," verzoekende zijn inhoud wel in overweging te nemen. Hij schreef o. a. Het heeft den II. Geest en mij goed gedacht U te schrijven." En gaf als redenen voor dit ondernemen op een oorzaak van droefheid en een oorzaak van vreugde. Rij prijst de stad Genève, haar regeeringsvorm, haar adel, haar burgers, haar humaniteit jegens alle vreemdelingen. Maar laakt het in haar, dat zij listige mannen heeft toegeliten om de eenheid der Kerk te verbreken en nieuwigheden in te voeren, verpestend voor de zielen en verderfelijk voor het gemeenehest. Rij spreekt van zichzelven als ware hij een hervormd geloovige, roemt den Rijbel, roemt het werk van Christus, de rechlvaardigmaking door liet geloof, alleen door het geloof, en verklaart, dat hier door alleen de zaligheid ons deel wordt. Zoo wist hij zich voor te stellen als iemand, die de hervorming niet ongenegen was. Voorts verklaart hij, dat de Roomsche kerk sedert 15 eeuwen het grootemiddel is tot der zielen zaligheid, terwijl de nieuwigheidzoekers sedert vijf en twintig jaren het gezag der kerk, die dat is, ondermijnen. Nu loopt zoowel de weg der Roomschen als der Protestanten tot den 1 Ioogsten Rechter, voor Wien ieder zijn zaak zal moeten bepleiten. Maar als hij de Roomschen in een gunstig licht stelt, plaatst hij de hervormers en klaarblijkelijk Calvijn in 't bijzonder in een valsch licht, als hij hem doet spreken: „O Allerhoogste God! Mijn toorn is billijk ontstoken, toen ik heb gezien, dat de zeden «Ier geestelijken bijkans overal bedorven waren, en toen ik bedacht, dat ik zooveel tijd aan de studie der godgeleerdheid en der menschelijke kennis had gewijd en den rang in de kerk, die mijn werken verdienden, niet verkregen had, terwijl anderen, minder in kennis dan ik, tot eer en in 't bezit van voorrechten verheven werden, heb ik het grootste gedeelte des volks overgehaald om de besluiten deikerk te verachten; heb ik beweerd, dat Romës bisschoppen zich valschelijk den titel van Christus' stedehouder hebben aangematigd, en door deze leer vermaardheid verkregen hebbende, is door mij veel verdeeldheid, ja oproer in de kerk veroorzaakt." Nu vraagt Sadolet: „Wat zal het dan zijn, broeders, die ik zoo gaarne met mij vereenigd wensch? De bewerker van al dit kwaad, die zich grondt op zijn werken, de algemeene vergadering der bisschoppen veracht, de eenige bruid van Christus verdeelt en den rok des lïeeren verscheurt, kan niet anders dan eeuwig zijn ellende betreuren en zijn tanden knersen." Sadolet waarschuwt nu zijn broeders binnen Genêve om in de eenheid van onze heilige moeder de Kerk te blijven. Hij had evenwel de hervorming der 1GJi! eeuw niet begrepen. Zeker ook wel tegen de zedeloosheid der geestelijken, maar vooral tegen de verbastering in de leer der Roomsche kerk was zij gericht, en daarom moest zij, die Gods Woord boven de menschelijke leeringen en beslissingen stelde, wel met Rome breken en den strijd voor de waarheid ten einde strijden. De Raad van Genree bedankte den bode van Sadoi.et beleefd en beloofde lateiantwoord te zenden. Wel was het opmerkelijk, hoe juist op den dag, volgende op de ontvangst van dezen brief, sommige burgers van Genêve protest inleverden tegen de artikelen der Geloofsbelijdenis, eenmaal bezworen. Er werd het een en ander waargenomen, dat weeïge tuigde van een naderen tot liomc. Maar Rome blijft altijd Rome, dat wil zeggen: vervolger van de waarheid Gods en haar belijders. In April, op de indiening van Sadolet's brief volgende, begaf zich Curtet, een aanzienlijk burger van Genrvc, naar Anneey. Deze Curtet was slotvoogd van Cluiumont op den berg van Vuaehe. Niet verre van Aniecy was deze burcht gelegen. Terwijl hij in zijn herberg te Anneey vertoefde, sprak hij tot de boeren over God en het Evangelie der genade. Onder de toehoorders bevond zich Mon iciiexu , die een bittere vijmd der hervorming was en te vergeefs gepoogd had Genêve aan koning Frans 1 van Frankrijk over te leveren. Deze richtte zich uit wraak tegen Curtet, klaagde hem aan en riep de geestelijkheid tegen hem in de weer. Het gevolg van dit snood bedrijf was, dat Curtet levend werd verbrand. Een duidelijke kenschetsing van den wolfsaard in Sadolet's schrijven, al was de wolf in lamsvacht gewikkeld en al liet de vogelaar, op bedriegen uit, zoet gefluit aan de Genèveezen vernemen. Maar hierbij bleef het niet. Jkax Lambert, een broeder van den raadsheer van dien naam te Genêve, was om des geloofs wille sedert eenigen tijd in de gevangenis van Savoije opgesloten. Hoewel hij inwoner van Genêve en wel omdat hij inwoner van Genêve was, stonden de priesters niet eens toe, dat hij verhoord werd. Een week na den droeven dood van Curtet stond het pleiri van Chambery opgevuld van menschen om het treurig einde van een anderen ketter te aanschouwen. De jeugdige, krachtvolle Lambert werd op dat plein heen en weer geleid om goed door hel volk bekeken te worden. Men duidde hem aan als een der schijnvromen van Genêve. Voor het kasteel was de brandstapel opgericht. Daarheen werd Lambert gevoerd. De geestelijke, die hem vergezelde, wilde, dut liij een belijdenis zou uitspieken; maar Lambert was niet tot spreken te bewegen. De provoost beval daarop, dat de beul zijn tong zou dooi steken. De priesters wilden liem dringen tot liet opzeggen van Ave Maria's, maar de jonge martelaar weigerde zulks en sprak luide liet gebed des Hoeren uit. Dit verbitterde de monniken en priesters zeer. Zij riepen: „Bidt niet voor dien vervloekte, want 11 ij is verdoemd met de duivels " De ;irme Lambkrt ging in den dood om zijn geloof in God en zonder dat hem een proces was aangedaan- Deze beide voorvallen w iren wel in sta tt om Sadolet's pogen geheel te doen mislukken. De lieve woorden van den kardinaal-bisschop werden uitgelegd door de wreede daden der fanatieke pausgezinden. Calvijn kreeg kennis van Sadolet's brief en om het kwaad, dat deze aan Genève zou kunnen doen, te voorkomen, zette hij zich terstond aan het schrijven eenerbeantwoording. De snoode brief van Sadolet alleen riep dit schrijven van Cai.vi.in in het leven. En Cai.viin's merkwaardig schrijven was het krachtigst middel om Genève tot het zuivere Evangelie terug te brengen. Calvijn spreekt Sadolet aan als een der meest verlichte en beroemde leden van de Hoomsche kerk en wijdt hem om zijn talenten allen lof en eerbied. Maar hij wijst niet minder met verontwaardiging op den snooden aanval en weert dien met alle kracht, die in hem is, waardig af. Calvijn schrijft o. a. het volgende: „Uw uitnemende leer, uw buitengewone bevalligheid in het spreken geeft U terecht aanspraak op de meeste achting en bewondering, door de beoefenaars der letteren u toegebracht, liet mishaagt mij zeer, dat ik door deze mijn aanklacht uw goeden naam moet kwetsen. Ik ben er toe genoodzaakt. Ik kan de zaak niet laten gaan, zonder groote lafhartigheid en miskenning van het leeraarsambt aan den dag te leggen. Gij hebt onlangs aan den Kaal en het volk van Genève geschreven en beiden met zachte woorden getracht te misleiden. Daarop zijt ge in snelle vaart komen aanstormen tegen hen, die volgens uw zeggen, door drogredenen de arme stad in onrust hebben gebracht. Hoewel ik voor het tegenwoordige ben ontslagen van de leiding der kerk van Genève, niets belet mij haar een vaderlijke liefde toe te dragen. Maar gij, Sadolet, die een vreemdeling zijt en niet de minste kennis hebt van liet volk van Genève, gij beweert eensklaps voor hen een bijzondere liefde en toegenegenheid te gevoelen, waarvan echter geen vrucht werd gezien. Gij, die opgevoed zijl aan het hof van Rome, die kraam van alle list en bedrog, die als op de armen van paus Clemens gedragen en door hem tot kardinaal gemaakt zijt, gij lielit vele vlekken, die U verdacht maken. Uw voornaamste doel is de zielen terug te brengen onder de macht van den paus. (lij beschuldigt ons ten onrechte, dat wij alleen onze eerzucht en gierigheid poogden te bevredigen. In dat geval zou ik mij nooit van uw factie hebben gescheiden. En wie durft zoo iels van Fabel zeggen, die, edel van geboorte, nieman Is hulp behoefde? De kortste weg tol rijkdom en eer is de aanneming der voorwaarden, ons door U gesteld. Welke sommen had uw paus niet veil, om veler stilzwijgen te koopen'? Wij hebben alleen gevraagd, aan de leeraars legeven, wat zij behoefden, en voorts de kerkelijke schatten, door verkwisters verslonden, aan de armen uit te deelen. Wij hebben aan niets anders gedacht, dan om door onze geringheid en kleinheid, het lijk Gods te doen toenemen; liet tegendeel te beweren is iels, dat slecht past aan Sadolet , een mail van zoo hooge achting, wetenschap, voorzichtigheid en deftigheid. De mannen van Genève zijn teruggekeerd tot liet Evangelie en helmen zich aan den poel der dwaling onttrokken, en zulks noemt gij de waarheid Gods verlaten Zij hebben zich aan de macht en de tirannie van den paus onttrokken en een betei» kerkinrichting gekozen en dat is volgens l scheiding van de Keik. \\ aai lijk, Sadoi.et, ik vang u in uw eigen net. \\ nar is bij I het Woord Gods, dat kenmerk dei waie Kerk? Welk wapen heeft de Christen, om niet verslagen te worden door een goed gewapenden vijand, door geen menschelijke macht te wederstaand Niels dan het Woord van God. De ziel, die van het Woord Gods berooid is, wordt door den vijand gedood. De eerste daad van den vijand bestaat daai in, dat hij haai Ik I zwaard van Jezus Chkistus ontneemt. De paus beroemt er zich in zijn hoogheid op, dat hij den Geest bezit. Maar de H. Geest wordt gesmaad, zoo men Hem scheidt van het goddelijk Woord. Wij zijn nader bij de oudheid dan gij, dit weet gij, o Sadolet, wij willen niets anders dan de oude gedaante der Kerk herstellen, die door den paus en zijn factie verscheurd en bijkans verwoest is. Zonder van den kerkstaat der apostelen te spreken, zie eens, hoe die was bij de Grieken ten tijde van Ciikysostomus en Dasilius, hij de Latijnen tijdens Cypiuanus, Ambhosii s en Auoisïim s,en zie daarna op de puinhoopen, die u overgebleven zijn. Met welk recht worden wij beschuldigd de oude tucht te hebben omgekeerd door hen, die ze zeiven hebben algeschaft? De rechtvaardigmaking door het geloof is het voornaamste stuk in onzen godsdienst. Gij hebt liatr uit de gedachte der mensehen uitgewischt. Gij zegt,dat wij geen rekening houden met de goede werken. Als gij mijn catechismus inziet, zult gij u terstond overwonnen moeten geven en zwijgen. Als wij de heerschappij deiwerken in de rechtvaardigmaking van den menscli ontkennen, dan kennen wij die heerschappij toe in het leven der rechtvaardigen, want Christus is gekomen om een volk te scheppen, dat ijverig is in goede werken." Cai.vijn neemt Sadolet s uitdaging voor Gods rechterstoel aan en zegt: „Laat ons onze ooren openen voordat bazuingeschal, 't welk door de asch zelfs der dooden uit de diepte der graven wordt "■ehoord " En nu wendt Cai.vijn zich mede in naam van al de hervormers tot den o lleere God en spreekt: „Heere! ik heb mij altijd betreffende de beschuldigingen, waarmede ik op aarde verdrukt werd. op Uw rechterstoel beroepen. Met hetzelfde vertrouwen verschijn ik thans voor U, wetende, dat in Uw oordeelen de waarheid regeert. Ze hebben mij van zeer kwade zaken, van misdaden en van ketterij beschuldigd. Maar wat heb ik gedaan? Toen ik zag, dal zij zich niet aan Uw Woord stoorden, het onwetende volk bedrogen en door tal van dwaasheden den spot met hen dieven, heb ik mij tegen hun instellingen durven verzetten. Uw Ciiuistus werd wel als God aangebeden, maar llem werd schier geen eer gegeven, want beroofd van Zijn kracht en macht, was llij verscholen onder een troep heiligen, evenals elk gewoon menscli. Niemand steunde op Zijn gerechtigheid alleen, en als er iemand was, die Uw goedheid en de gerechtigheid Uws Zoons deelachtig was, waardoor hij zekerheid bezat van zijn zaligheid, noemden zij dit een vermetele aanmatiging en dwaze verwaandheid. Toen hebt Gij, o lleere! mij Uw Woord voorgehouden als een fakkel om de verderfelijkheid dier dingen te zien, en mijn hart hebt Cij geraakt, opdat ik ze verfoeien zou. Zij beschuldigen mij van scheurmakerij. Is liij een verrader, die de banier hoog verheft om de soldaten, van hun overste verlaten, te verzamelen en in orde te scharen? Ik heb niet een vreemd vaandel laten wapperen, maar die edele banier, die wij behoeven om onder Uw krijgers te worden opgenomen. Zij, die het moesten doen, liehben de eenheid verbroken en de hand aan mij geslagen. Aan wien ligt de schuld! Heere! liet is aan U dit uit te spreken. ik /.uii om met hen, die zich beroemen de voornaamsien te zijn, in vrede te leven, dien vrede hebhen moeten koopen met de verloochening der waarheid. Ik meende, liever dan zulk een schandelijke overeenkomst te sluiten, mij te moeten blootstellen aan alle gevaren der wereld. Ik wist, dat ik niet in onmin was met Uw Kerk, wanneer ik met zulke heeren streed. Uw Zoon, Uw apostelen hebben voorzegd, dat er verscheurende wolven zouden zijn onder hen, die zich heiders noemden. Mocht ik hun de hand reiken? Hun priesters waren de scheurmakers, niet de profeten, die met de priesters in strijd waren. Ook ik heb volhard, door dit voorbeeld gesterkt. Noch hun bedreigingen, noch hun aan klachten hebben mij eenigszins verwonderd. Daaruit zijn beroeringen ontstaan. Maar deze moeten mij niet geweten worden; want ik heb ze niet verwekt, (lij weet het, lleere! dat ik niels anders heb getracht dan door Uw \\ oord allen twist te stillen. Ik heb zelfs, met gevaar van mijn leven, niet geweigerd den vrede in de Kerk te herstellen. Maar wat deden onze tegenstanders? Namen zij in hun woede niet plotseling hun toevlucht tot het vuur, de galg en het zwaard? Wekten zij niet in eiken stand de menschen tot diezelfde verwoedheid op! Daardoor is zulk een strijd ontbrand. Ik sta voor U, onbevreesd, want voor Uw rechterstoel gaat de rechtvaardigheid gepaard met de waarheid." En nu spreekt Galvijn lol den lleere over zijn bekeering en schrijft: „Wat mij aangaat, lleere! ik heb het Christelijk geloof beleden, zooals ik't van mijn jeugd af had geleerd. Destijds waren er weinig menschen, aan wie de studie van die goddelijke en geheimzinnige wijsbegeerte was toevertrouwd. Maar zij hadden mij niet onderwezen, noch aangaande Uw Godheid, noch aangaande een zekere hope der zaligheid, noch aangaande de verplichting van een christelijk leven. Zij kenden geen ander middel om Uw barmhartigheid te verwerven dan met goede werken voor onze zonden te betalen en ze zoo doende uit te wisschen. Zij leerden, dat men zich tot de heiligen om voorspraak wenden moest, om U, dien zij een gestreng Hechter noemden, gunstig jegens ons te stemmen. Maar nadat ik alles volbracht en er eenigszins vertrouwen in gesteld had, was ik verre verwijderd van 't bezit van een stil en gerust geweten. Hoe meer ik mij van nabij beschouwde, des te scherper waren de prikkels, waarmede mijn geweten werd gekweld. Er was geen verlichting of troost voor mij. Omdat ik niels beters kende, ging ik voort op den ingeslagen weg, tot er een geheel andere vorm van leer werd vernomen, niet om ons van de Christelijke belijdenis af le voeren , maar om ons terug te brengen tot haar eigen bron en haar in zuiverheid, van alle onreinheid ontdaan, te herstellen. Slechts door één zaak vooral wilde ik liet oor niet aan die nieuwigheid leenen, deze was de eerbied voor de Kerk. Die belette mij om deze menschen te gelooven. Maar ik kwam tot de erkenning, dat de vrees, als zou de majesteit der Kerk tekort gedaan zijn. ijdel was. I>ie menschen toonden aan, dat liet iels anders was de Kerk le verlaten en iets anders het verbeteren van de ondeugden, waardoor zij was besmet. En dat zij, wanneer zij vrijuit sproken legen den paus van liome, die voor den Stedehouder van Christus wordt gehouden, dit deden, omdat die titels niet anders waren dan ij'lele verschrikkingen, waardoor de geloovigen zich de oogen niet moesten doen verblinden; dat de paus zich tot die hooge waardigheid eerst verheven heeft, toen de onkunde geheel de wereld als in een diepen slaap had gedompeld; dat hij op eigen gezag en eigenwillig zich zeiven heeft gekozen en dat men in geen enkel opzicht de tirannie moest dulden, waarmede iiij het volk verdrukte, zoo wij wilden, dat het rijk van Ciimstis ongeschonden onder ons blijft bestaan; dat, toen die vorstelijke oppermacht ontstond, de ware orde der Kerk verloren ging, de sleutels — zinnebeelden der kerkelijke tucht — schandelijk misbruikt, de christelijke vrijheid beperkt en het rijk van Christus geheel omvergeworpen werd. Toen begon ik in te zien, in welk een poel van dwalingen ik mij gewenteld en met hoeveel vlekken ik mij onteerd had. Hevig ontsteld en verslagen bij het zien van de ellende, waarin ik was gestort en dooi' de bekendheid met den eeuwigen dood, die mij wachtte, veroordeelde ik met tranen en zuchten mijn vroegere levenswijs en achtte ik niets zoo noodig, als mij tot Uw Woord terug te trekken. Wat blijft mij, arm en ellendig mensch, anders over lot mijn verdediging dan een nederig smeeken, om mij zulk een afschuwelijk verlaten en verwijderen vju Uw Woord, waaruit Cij mij eenmaal door Uw wondervolle goedertierenheid verlost hebt, niet toe te rekenen." Hierop spreekt Gai.vijn Salodet nogmaals aan en schrijft: „En nu, als gij dit goedvindt, vergelijk dan deze redevoering met die, welke door u in den mond van den man is gelegd, wiens verdediging alleen om ileze spil draait, dat hij steeils den godsdienst, door zijn voorouders en voorgangers hem overgeleverd, heeft aangekleefd. Zijn zaligheid loopt zonder eenigen twijfel groot gevaar, want 0111 dezelfde reden zouden ook de Joden, de 1 urken en de Suraceenen Gods oordeel ontkomen. Do rechters zullen dan niet gezeten zijn om het gezag der menschen goed le keuren, maar om Gods waarheid te handhaven. Uw leeraars zullen dan "niet naar believen stellages hebben voor het verkoopen hunner valsche diamanten en voor de misleiding der gewetens door hun bedriegerijen en uitvindsels. Zij blijven, wat ze zijn, en zullen vallen in het onkreukbaar rechtvaardig oordeel Gods. Geheel uw brief heeft ons onbeleefd behandeld en in uw laatste zinsnede beschuldigt gij ons met open mond van de snoodste der misdaden, n.1. dat wij de Bruid van Jezus Christus verstrooien en verdeelen. Hoe! Zou Christus' Bruid verscheurd kunnen worden door hen, die haar als een reine maagd Hem wenschen voor te stellen, en die, ziende, dat zij door vele smetten verdorven is, haar lot het heldhaftig geloof terugroepen? Was de zuiverheid der Kerk niet verloren gegaan door vreemde leeringen, onleerd iloor tullooze bijgeloovigheden, bevlekt door liet aanbidden der beelden? Ja, en omdat wij niet hebben geduld, dat het heilig rustaltaar en het bruidsvertrek van Christus zoozeer verontreinigd worden door u, beschuldigt men ons van Zijn Bruid verdeeld te hebben. Gij hebt u aan die verscheuring schuldig gemaakt, niet alleen jegens de Kerk maar ook jegens Jezus Christus zelf, dien gij op ellendige wijze hebt in stukken gesneden. Ik erken, dat er groote twisten onstuan zijn, sedert het Evangelie opnieuw is bekend geworden. Doch hiervan moet de schuld niet aan de onzen geweten worden. Wij wenschen een vrede, waaronder Christus rijk zal bloeien; maar gij ooordeelt, dat allen, die voor Christus gewonnen worden, voor u verloren zijn. Geve de lieere, Sadolet, dut gij en de uwen eenmaal begrijpen moogt, dat er geen andere band is in de Kerk dan Christus, onze Heere, die ons uit de verstrooiing dezer wereld trekt, om ons te brengen tot de gemeenschap van Zijn lichaam, opdat wij door Zijn Geest in een gedachte vereenigd zijn! Uit Straatsburg, den eersten dag van September 1530." Dit kort overzicht van Calvijn's schrijven is zeer belangrijk. Gaarne zouden we zijn schoone stukken over liet II. Avondmaal, de biecht, het aanroepen der heiligen, het vagevuur, het leeraarsambt en de Kerk vermeld hebben. Onze ruimte verbiedt liet Alomme weid Calvijn's brief verspreid en bracht hij diepe indrukken te weeg Li riieit was er dankbaar voor, liet Cai.vi.in „eerbiedig" groeten en voegde bij dien groet liet woord: „Ik zou wel wenschen, dat Sadolet gelooven kon, dat God de Schepper der mensehen is zelfs buiten Italië." Lutiier verheugde zich, dat God mannen als Calvijn verwekte, en zag in hem een leeraar, die des eersten hervormers werk zou voleinden. Binnen Genkve maakte Calvijn's brief mede den grootsten indruk, vooral om de liefde, die de schrijver blijkbaar der kerk van die plaats toedroeg. Velen begonnen sterk te verlangen, dat de verbannen leeraar opnieuw zou beroepen worden. En Sadolet? Hij gevoelde zich volkomen verslagen en waagde het niet te antwoorden. De vergadering van Lgon werd niet meer genoemd en kort daarop stierf bisschop La Daoie. Ieder, vriend en vijand, moest erkennen, dat Itouie en zijn voorspraak het pleit hadden verloren. Na dezen voerde Cai.vi.in ook nog met een ander, thans een afgedwaald leeraar. een strijd. De lezer herinnert zich zekeren Caroi.y, die de eerste Evangelische predikant van Lausanne was geweest en Cai.vijn en Farei. van ketterij had beschuldigd. Deze Caboly nu was door Farei, met zachtmoedigheid weder ontvangen. Ilij verzoende zich met hem en kort daarop verscheen Caroi.y in Straatsburg. Dicer verzocht nu Cai.vi.in oiii de misslagen van dezen gelukzoeker bloot te leggen. Cai.vijn weigerde dit, maar noodigde Caroi.y uil oprecht en van harte te belijden, dat hij gezondigd had. In stede daarvan, liet Caroly Cai.vijn een geschrift bezorgen, waarin hij zich op het oordeel Gods beriep betreffende de beleedigingen, die hem genoopt hadden de kerken der Deformatie te verlaten. Cai.vi.in was op Farei. ontevreden, dat deze Caboi.y weder aangenomen had en tevens zoo bitter bedroefd, dal hij er hevig krank door werd. Spoedig zagen Farei, en de broeders in, dat zij te toegevend geweest waren. Calvijn vraagde nu Caboly, hoe deze er toe gekomen was om Cai.vijn en zijn vrienden van ketterij te beschuldigen. Ilij vermaande hem tevens zich oprecht tot God te bekeeren. Caroi.y luisterde niet naar deze hartelijke vermaning, maar ging naar Rome, waar hij in een hospitaal in bittere armoede stierf. i. Velerlei arbeid van Calvijn. Calvijn gevoelde zich binnen Straatsburg, het Antiochiê der Fransche en Zwitsersche Deformatie, tamelijk gelukkig. Hoewel hij verre was verwijderd van de twisten en veeten, die Genèue verteerden, ontwaarde hij sleeds een zeker verlangen naar die gemeente, ondanks hel leed, dat zij hein berokkend had. Ilij gevoelde zich immer als van God den I'eere voor Gcnève bestemd, hoewel hij binnen Straatsburg de hoogste achting en genegenheid genoot. In vele opzichten was zijn verblijf te Straatsburg zeer belangrijk voor hem. De kerk van Straatsburg bracht hem in nauwere aanraking met de Duitsche hervorming en met de beroemde hervormers van Saksen. Dit moest wel invloed op hem uitoefenen, zijn horizon uitbreiden en daardoor de rijke gaven van zijn geest des te sterker aan hel licht doen komen. In de kleine gemeente, uit Frunsche vluchtelingen gebouwd, vond hij een levend "eloof, dat gelouterd was dooi het vuur der beproeving van de zware vervo ging. fn die gemeente leidde hij zijn ouderlingen en diakenen op voor de verkondiging des Evangelies, vooral ook om hem bij afwezigheid te kunnen vervangen, Hij wijdde zich als herder geheel aan de leiding der zielen, die hij door onderwijs, vermaning en besticifling meer aan zichzelvcn ontdekte en tot Jkzis \ouuvetanus, zijn bloedverwant, dien wij kennen als den vertaler der II. Schri l in 't Fransch. Het gerucht liep, dat Olivetanus le Rome vergiftigd was en dat daardoor zijn levensdraad zoo vroeg was afgesneden. Ilij stierf te J-cnrnra Calvijn wijdde zich met alle kracht aan de beoefening der christelijke broeduüefde Maar naast die liefde ontbrak hel hem niet aan de liefde tot allen, ij was een vriend van de eenheid der geloovigen. In Maait 1539 schreef hij aan Buullv ger- .Satan, die er op uit is het koninkrijk van Christus te verderven zaait tweedracht onder ons. Laat ons derhalve van harte eensgezind zijn en laat bet zoo zijn met al de kerken." .. Calvijn voerde, volstrekt niet in strijd met «leze liefdevolle gezindheid voor zijn gemeente te Slraatsbunj «Ie tucht in, die Gcrtève had verworpen. Die tucht ze\e is lafer door de Gereformeerde kerken schier algemeen aangenomen. Ook werd de goede kerkregeering bevorderd door de instelling der consistoriën, of der kerkeraden, uit geordende dienaren en leeken samengesteld. Zij werden noodzakelijk, ten einde op ordelijke wijze de tucht te handhaven. Hij wilde ook voor elke Avondmaalsviering, voor ieder, die zulks verlangde, een vrijwillige biecht aanhooren. Hij wil evenwel niemand dwingen, maar wel alles doen, opdat niet onwaardig wandelenden tot het Avondmaal zouden worden toegelaten. Binnen Straatsburg had Calvijn te strijden met den deken van Passau, Robertus Mothumus, die het voor de goede werken, als ter zaligheid leidende, opnam. Door een grondige bewijsvoering overwon de hervormer den deken in redenen, die van groote zeggingskracht getuigden. Calvijn betoonde in al de moeilijke omstandigheden, die hij doorleefde, een onverzwakten moed en een goede liope voor de zegepraal der Kerke Gods. Hierin verschilde hij zeer van Capito, die soms beweerde, dat haar zaak verloren was, indien niet spoedig hulp kwam opdagen. Calvijn's onwankelbare hoop en groote moed staalden de standvastigheid, die hem kenmerkt, en maakten hem tot de taak bekwaam, welke de Reformatie hem in die dagen had opgelegd. In de maand Februari 1539 had Karei, V te Frankfort een vergadering van Evangelische en Roomsche godgeleerden saamgeroepen, om te trachten de sedert lang verbroken eenheid te herstellen. Bucer van Straatsburg was er heengegaan, maar schreef Calvijn spoedig, dat hij niets voor zijn geloofsgenooten kon doen. Toen vertrok deze naar Frankfort, zeer begeerig 0111 met Melanciiton, Luther's vriend, over de zaak der Kerk te spreken. Hier gekomen, had hij het genoegen, met den godvruchtigen Johann Frederik, keurvorst van Saksen, Piiilipp van Hessen en andere beroemde vorsten uit den reformatorischen lijd te spreken. Ook met vele aanvoerders en verdedigers van de evangelische waarheid. Calvijn zond in zijn brieven uitvoerige berichten aangaande de Duilsehe toestanden, jloven alles hadden de gesprekken, die hij met Melanciiton over vele zaken voerde, hoo«e waarde voor hem. Merkwaardig is 't vooral, dat Calvijn een zoo gunstig oordeel over den vriend van Lltiier uitsprak. Hoewel heide mannen het over de eenheid der Kerk eens waren, kon deze in die dagen niet verwezenlijkt worden. Over de tucht wisselden zij mede van gedachten. Melanchton betuigde met leedwezen, dat zij niet bestond. Hij hoopt alleen, dat, als de uitwendige vijanden hun wat rust gunden, zij deze gewichtige zaak ter harte zouden kunnen nemen. Zij spraken voorts over de ceremoniën in de Lulhersche kerken, het zingen in het Latijn, het dulden van beelden; waarbij Melanciiton te kennen gaf, dat er te veel was gebleven, maar dat het noodig was aan de kanonisten iets toe te geven. De Fransche hervormer is van Mei.anchton's oprechtheid diep overtuigd en acht hem volstrekt niet ongeschikt om met een nieuw gezantschap naar Hendrik VIII van Engeland heen te trekken. Calvijn rekende dezen Hendrik nauwelijks half wijs. „Hij verbiedt de priesters en bisschoppen te trouwen, niet slechts door hen af te zetten, maar ook door strenge kastijdingen. Hij behoudt de dagelijksche mis en de zeven sacramenten. Hij heelt alzoo een verminkt, half verscheurd Evangelie en een kerk, opgevuld met beuzelachtige dingen. Hij verbiedt liet lezen der H. Schrift en heeft onlangs een rechtvaardig en geleerd man, die de lichamelijke tegenwoordigheid van Christus in het brood des Avondmauls ontkent, doen verbranden." Inmiddels hadden de gebeurtenissen binnen Genève sedert Calvijn's verbanning niet stilgestaan. Daar vertoonde zich een treurig beeld van vreeselijke verachtering in de genade, bijzonder in de prediking en de tucht. De opvolgers der verbannenen Mor and en Marcourt, door Bern en Ncufchalel aan Gevève afgestaan, beantwoordden niet aan de verwachting der Gereformeerden. Cai.vijn schrijft over hen aan Ruli.inger: „Beiden zijn zeer onwetend en als zij den mond opendoen, dan is het om wartaal te spreken; hetgeen hun evenwel niet belet een onbeschaamden hoogmoed aan den dag te leggen." Zij werden de oorzaak van verdeeldheid, daar velen zich de getrouwe prediking van Cai.vijn en Farel herinnerden. „De Libertijnen onder de vijanden dezer hervormers juichten over hun verjaging, beleedigden Gods dienstknechten, belachten het Evangelie en gingen zich te buiten in onreinheid, dans, spel en dronkenschap. Men hoorde nu niet anders meer spreken dan van maskerades, lichtvaardige dingen en buitensporigheden. De godsdienstoefeningen liepen uit op versmading der Reformatie." Calvijn's aanhangers noemden de nieuwe leeraars wolven en de overheden onrechtvaardigen. Er werd geklaagd, dat de liefhebbers van het Evangelie ter stad uitgebannen werden en de mis weer werd gezongen. Ondanks de bemoeiingen van Bern liep men 's nachts schreeuwende en gemeene liederen zingende langs de stralen, en moest men herhaaldelijk zware boeten op het spelen, onkuischheid-bedrijven, in kroegendoopen en zuipen vaststellen. Toch werden zij, die de mis gingen bijwonen, uit de stad gebannen. Cai.vijn vernam de lijding van dit verval en van deze tuchtloosheid met diepe droefheid. Op den ls,en October 1538 had bij aan de beproefden onder de geloovigen een beerlijken troostbrief gezonden, die hem zelf als een waar herder kenmerkt en hun het ware te bewandelen pad aanwees, llij vermaant hen alle wraakzucht te verbannen en wekt hen op om in alles Gods heiligen wil te betrachten. Na Cai.vun's schrijven aan Sadolet bleef er voor de Roomschen weinig hoop over om binnen Genève de overhand te verkrijgen. Dit blijkt vooral uit het volgende voorval. Eenige priesters, die in de stad of op haar gebied gebleven waren, begonnen opnieuw de mis te lezen. De Overheid besloot, waarschijnlijk tengevolge van Cai.mjn's brief, zich tegen elk herleven van Rome te verzetten. Al de priesters moesten op 23 December 1539 voor den Raad verschijnen en ietier, die zei, dat de mis goed was, zou gezonden worden naar de plaatsen, waar de mis werd gezongen. Zoo kwamen er drie en dertig, die hoofd voor hoofd antwoordden op de vraag van den Secretaris, die hun naam noemde. Thomas Genouii zei: „De mis is slecht." Ami Messier: „Ik heb niet gestudeerd, maar geloof, dat zij slecht is," Jean Gottand: „Zij deugt niets." Guii.laume Velles: „Zij deugt niets, ik geloofde er nooit aan." Don Puopositi: „De mis is goed, als de heeren haar goedvinden, en slecht, als zij haar slecht vinden." Don Amisi en zijn broeder: „Zooals de heeren goedvinden." Ci.aude de Lolme: ,,Slecht." Jean Hugonier: „Ik zou niet gehuwd zijn, als ik dacht, dat zij goed was." Guii.laume Marchand en Maurice de i.a Rue: „De mis deugt niet, zoo min als zij, die haar willen handhaven." Jacques l' Hoste: „lk wenschte, dat zij naar den duivel ware." Jean Nicolas: „Zij is afschuwelijk." En Jean Sorei. : „Afschuwelijk voor heel de wereld en slecht." Velen beleden hun onwetendheid en beriepen zich hierop. Etienne de i.a Maisonneuve zei: „Zij moet wel slecht zijn, want Jezus Christus heeft de ware verzoening aangebracht." De Raad was verwonderd over hen, daar hij meende met rebellen te doen te hebben. Enkelen, die niet verschenen waren, hadden de stad en haar gebied reeds verlaten. De Syndicus Balard, die eigenlijk Roomsch was, werd gedrongen, na herhaalde verklaringen, te betuigen, dat de mis slecht was. Niet slechts daalde de zaak van Rome, maar de hervorming en met haar de zaak van Calvijn won in waardeering en belangstelling, zoo zelfs, dat zijn vrienden hem schreven, dat hij gerust kon terugkeeren. In Maart 1540 was deze daartoe nog niet te bewegen. Hij zag er tegen op zich te wagen. Ilij schreef aan Karei.: „Liever sterf ik honderdmalen elders, dan te bukken onder het kruis, waaronder ik eiken dag duizendmaal zou moeten sterven. Ook Vinkt, die liet om Cai.vijx's gezondheid beproefde, kreeg een weigerend antwoord. Theodorus de Reza, Calvijn's beroemde levensbeschrijver, vermeldt, dat de openbare meening met eiken dag ongunstiger werd over de mannen, die den hervormer verbannen hadden. Dit kwam bij de volgende gelegenheid duidelijk aan 'l lic ht. Reeds vroeger hadden in de kleine Republiek — Genève telde tijdens de Reformatie ongeveer 12000 zielen — drie mannen zich door het streven naar burgervrijheid hoven anderen onderscheiden Zij waren Bertiiei.ier, wel geen vroom of godvreezend man, maar een zeer wijs, volhardend en bedachtzaam strijder voor vrijheid en recht; Besancjox , een stil burger, die onberispelijk leefde en een even scherpziend staatsman als welsprekend redenaar was, en Fhaxs Bomvard, een humanist, die in kennis en gaven ver boven hen stond en , minder edelaardige trek in zijn karakter, alleen in den geestelijken stand was getreden, 0111 't bezit der rijke abdij van SI. Yictor, die hij van zijn oom erfde. Ilij werd de Geneefsche Erasmus genoemd, van wege het standpunt, dat hij ten opzichte van de Reformatie innam. Hoezeer ook uiteenloopend in vele zaken, waren zij vereenigd in hun haat tegen den hertog van Savoye. Weldra was de stad in twee partijen, voor en tegen den hertog en den bisschop, gesplitst. De aanhangers van Savoye noemde men Ma meiukken, de tegenstanders van den heitog Eedgenooten. Nadjt in Augustus 1519 de bisschop had gezegepraal, werden Bkrtiiki.ier en Besaxoox ter dood gebracht. Boxivard werd gevangen genomen en eerst, na twintig maanden vrijgelaten, toen hij afstand had gedaan van bovengenoemde abdij SI. Victor. In 15;50, opnieuw gevangen genomen, verbleef hij op het slot Cliillou aan den Leman. Eerst in 15:50 bij de bevrijding van Genève door de Berners werd Boxivard in triumf naar Genève teruggevoerd. Door het afzweren van Stv^ye, waaraan de bisschop steeds nauw verbonden was, werd de weg voor de Hervorming geëlï'end. Deze Boxivard nu was een man van grooten invloed binnen Genève. Reeds vroeger had hij zijn medeburgeis harde waarheden doen hooren, waaruit wij den zedeüjken toestand der Geneefsche bevolking vrij nauwkeurig leeren kennen. Ilij vraagt: „Hoe zult gij de Kerk hervormen, gij, die zeiven zooveel verbetering noodig hebt? Gij beklaagt u over uw geestelijken, omdat zij spelers, dronkaards en ontuchligen zijn; maar zijt gij zelf wel een h .ar beter? Gij wilt de dienaren van den paus verjagen en Evangelische predikers in hun plaats stellen, op zich zelf een groote aanwinsl; ma ir niet voor u, die juist in vleeschelijke genietingen uw geluk vindt. Uw tegenwoordige priesters staan u dit alles toe. Als gij ware predikers van 't Evangelie zult gekregen hebben, zullen deze u toestaan, wat de paus verbiedt, maar de opvolging van Gods geboden eischen, die veel zwaarder zijn dan Rome'a inzettingen. Gij hebt de priesters gehaat, die maar al te veel op u geleken; gij zult de predikers haten, omdat zij te zeer van u verschillen. Gij zult ze geen twee jaren behouden; gij zult ze wensehen, waar de priesters zijn en hen met een goede dracht stokslagen uit uw stad verdrijven." Dit nu was nagenoeg alles zoo uitgekomen. De kennis van deze toestanden is noodig om juist over de hervormers en hun streven te kunnen oordcelen. En inderdaad had de partij der Libertijnen gezegevierd. Over het bezit der zes dorpen, die aan liet klooster St. Yiclor hadden toebehoord , ontstond tussehen Bern en Genève verschil. In 1539 zonden die van Genève drie tegenstanders van Cai.vi.ix , n.1. Cii.vpeaurouge, Luli.in en Monatiion naar Bern, die daar een voor Genève vernederend traktaat teekenden en tehuis vertelden, dat zij goed geslaagd waren. Omdeonderteekening der artikelen werden zij Articulanten geheeten; zoo werd ook liun geheele aanhang genoemd. Nu liet in den loop van het jaar de schout van Bern iemand uit een der St- \ ictor s dorpen op de pijnbank brengen. Toen kwam de verkeerde handelwijze der drie Articulanten uit. Hierdoor ontstond een hevig verschil met Bern. De drie Articulanten werden gevangen genomen. Nadat Genève opnieuw vernederd was, werden zij den l»11» Erebruari 15U) weder onder borgstelling losgelaten en was de eendracht schijnbaar hersteld. Inmiddels brachten de Deniers hun verschil met llenève voor t gerecht en werd Genève veroordeeeld, 'twelk de volkswoede tegen de aan Caiaijn vijandige partij in die stad nog sterker deed losbreken. De drie onderteekenaren van het verdrag namen de vlucht en werden bij verstek als valschaards en opstandelingen ter dood veroordeeld. Maar nog altijd bestond hun aanhang binnen Genève. Zelfs bevond zich aan het hoofd ervan de kapitein-generaal Jean Phiuppe, welke tijdens de verbanning deihervormers met Lui.i.in en De Chapkauroige als sijndicus lot die verbanning had meegewerkt. Deze Jean Phiuppe oefenile een grooten invloed uit. „11ij was rijk en gierig, maar zeer mild voor zijn medgezellen, vooral voor de krijgslieden, die veel niet hem ophadden. Hij was moedig, wanneer het op de uilvoering eener zaak aankwam, maar overigens hoogst onbedreven in zijn ondernemingen. Ilij was altijd bang om zijn persoon alsmede 0111 zijn beurs in de waagschaal te stellen. Onvoorzichtig en scluamteloos; lichtgeloovig en traag van verstand om overtuigd te worden, miste hij de bekwaamheid 0111 een goede reden te beoordeelen.' Na het gevelde vonnis spande hij met anderen samen 0111 zich te wreken en de eer der vluchtelingen te herstellen. Op Zondag IC» Juni 4540, den dag na de rechtelijke uitspraak, riep iemand, die Phiuppe met zijn vrienden in de vlakte van Plainpalais hij Genève, waar zij met den hoog gingen schieten, toe: Artichants, waardoor hij zeer vertoornd werden zwoer wraak te nemen. In de stad wederkeerende, ging hij in het logement den Engel het avondeten nuttigen, en daarop ontstond op de Rhónebrug een hevige twist. Te midden van het tumult greep Piiiuppe een hellebaard en wondde, het wapen woest zwaaiende, daarmede twee of drie personen. Nu roept hij zijn aanhangers op en begint, de brug overgegaan zijnde, op het plein la Fasterie met een aantal zijner tegenstanders te worstelen. Ras volgden moord en doodslag. Jean Phiuppe vluchtte nu met zijn gezellen in zijn woning, waarin hij zich verschanste, en wondde van daar uit den syndicus, die de orde wilde herstellen en liet oproer stillen. De Raad der Tweehonderd beval Phiuppe gevangen te nemen, maar deze was over de daken gevlucht in een logement, dat aan Lii.u.n behoorde, en waar hij zich veilig rekende. I lij werd evenwel in den stal onder een hoop hooi verborgen gevonden. Met moeite werd hij uit de handen gehouden van het woedende volk, dat hem aan stukken wilde scheuren. De wachten der Overheid voerden hem naar 'tstadhuis. Hoe spoedig was de volksgunst te zijnen opzichte veranderd! De zaak van Phiuppe was weldra berecht. De weduwe van een der vermoorden liet diens lijk voor 'tstadhuis voeren en slaakte den kreet: „Gerechtigheid! Gerech- tigheid!" Alles werkte mede om een overhaast oordeel te vellen. Als schuldig aan moord en opstand werd Piiillippe veroordeeld, om liet hoofd van den romp te verliezen , zoodat de ziel van het lichaam werd gescheiden. Nog denzelfden dag werd het doodvonnis voltrokken. Opmerkelijk. Reeds waren van de vier syndici, die Farel en Cai.vijn hadden helpen verbannen, twee als valschaards en oproermakers ter dood veroordeeld, de derde Piiillippe terechtgesteld. Nu bleef nog Rickardet over, die den euvelen moed had gehad om spotternij bij die slechte daad te voegen, tot Cai.vijn zeggende: De poorten der stad zijn wijd genoeg. Nu was hij zelf besloten uit te wijken, maar niet door de poort, over den stadsmuur trachtte hij onbemerkt haar te verlaten. Edoch bij die vlucht viel hij uil een venster en stierf aan de gevolgen van dien val. Velen zagen in het treurig einde van die mannen, welke zoo vijandig tegenover den godsdienst in 't algemeen en de met eede bezworen Reformatie stonden en haar zoo veel kwaads hadden berokkend, een Godsoordeel. Zeker is het, dat lichtzinnigheid en onbekwaamheid voor hun taak sterk medegewrocht hebben tol hun diepen val. Beza zegt: „Nadat deze mannen" — hij bedoelt Calvijx en Fakei. — „als laag schuim verworpen waren, begon de stad weer naar beu te vragen. Andere mannen, die de Reformatie gunstig waren, werden tot Syndici benoemd en zagen zich straks door een krachtige meerderheid gesteund. En na nog een weinig lijds roept de Raad van Genève hen, die hij als vijanden der vrijheid had verdreven, als bevrijders terug. Niet lang daarna kwamen Morand en Marcourt, de leeraars, die Calvijx en Farei. hadden vervangen en weinig in aanzien waren, tol het besluit om Genève te verlaten. Zij zagen te laat in, hoe verkeerd zij gedaan hadden met daar die plaatsen in te nemen. Nog slechts twee en wel schier mittelooze dienaren bleven over. Genève zag een grooten geestelijken nood over zich komen. En het wierp zijn blik vol hoop naar Straatsburg en sprak liet luide uit, dat Calvijx, naast God, alleen Genève kon redden. Aan den lieer Pkiuux werd opgedragen pogingen tot diens terugkeer in 't werk le stellen. Toen men nu zich tot Calvijx wendde, vermaant deze allereerst die van Gencve tot meerdere waardeering van der bannelingen opvolgers en handelt daardoor zeer edel tegenover deze leeraars. Bij den Raad van Genève kwam liet lot een duidelijk en diep besef, dat Cai/vijx' door zijn groot versland en zijn hoog aanzien voor de stad noodig was. En reeds den I3jtn October luit) besluit de Groote Raad hem een brief te zenden met liet verzoek te Genève te komen, om de Overheid bij te staan. Den 19dcu October wordt besloten, dat men tot bevordering van Gods eere en verheerlijking alle mogelijke middelen zal beproeven, om meester Calvijx opnieuw in Genève te krijgen. En zoo gaat het voort. Telkens wordt de aandrang naar Calvijn's wederkomst krachtiger en dringender. En zwaar vielen den hervormer die aanzoeken, als hij bedacht, wat hij vroeger in datzelfde Genève had uitgestaan. Niet omdat bij Genève niet lief had. Maar zijn zwak gestel had vreeselijk geleden, toen de hevige aanvallen der Libertijnen al zijn pogen weerstonden en zijn geheelen arbeid trachtten te verstoren. „Ik ben bevreesd voor die stad, als voor een mij noodlottige plaats. Niemand kon't in mij afkeuren, zoo ik weiger mij vrijwillig in dien doodelijken maalstroom te werpen." Toch spreekt in zijn hart do stem der liefde voor het welzijn van Genève's kerk. Hij wenscht evenwel eerst zijn vrienden te raadplegen. In elk geval kan hij niet eensklaps besluiten de kerk van Straatsburg te verlaten. Ook wil hij eerst voor een besluit te nemen een opdracht vervullen, door te Worms een vergadering hij te wonen, die meer dan één kerk kan dienen. In dien geest schreef hij naar Gouw, welks kerk hij zijn hooge achting betuigde. Toen de afgevaardigde van Genève te Straatsburg aankwam, was Caiaijn ïeeds naai Worms afgereisd. Difour, de afgezant uit Genève, volgde hem derwaarts. Straatsburg deed, waf het redelijkerwijze doen kon, om Cai.vi.in te behouden, dat èn de stad èn dén hervormer tot eere verstrekt. De brief, dien Di four Calvijn overhandigde, luidde als volgt: „Aan Doctor Calvijn, Evangelisch leeraar. „Mijnheer, onze goede broeder en bijzondere vriend, wij bevelen ons zeer vriendelijk bij U aan, omdat ons volkomen is gebleken, dat gij geen andere begeerte koestart dan de verbreiding en bevordering van de eer en verheerlijking van God en Zijn heilig Woord. In naam van onzen Kleinen, Grooten en Algemeenen Raad, welke ons grootelijks hebben aanbevolen dit te doen, verzoeken wij U zeer vriendelijk tot ons over te komen en tot Uw voormalige plaats en bediening terug te keeren. Wij hopen, dat dit met de hulpe Gods ons tot een groote weldaad°zal zijn en vruchtbaar voor het heilig Evangelie, ziende, dat ons volk grootelijks naar U verlangt. Wij zullen ons jegens U zoo betoonen, dat gij reden zult hebben om tevreden te zijn. Uw goede vrienden, Den 22stl'n October 15iÜ. De Syndici en Raad van Genève De brief bevatte het zegel met hel devies: Post tenebras spero lucem. d. i. Het licht verrijst na 't duister. En op dit schrijven raadpleegde Calvijn met ernst zijn vrienden, hun verzoekende zijn persoon geheel buiten rekening te laten en alleen aan de belangen van Gods Koninkrijk te denken. Te midden van veel strijd en smart, die «le ziel van den hervormer beroerden, raadden deze vrienden hem Genève goede hoop te schenken, maar zich voor 't overige niet terstond te verbinden. Nu werd hij, ondanks de schrik, die het gaan naar Genève hem veroorzaakte, toch overgebogen tot zijn vertrek derwaarts; vastelijk gelooide hij, dat de Ileere hem daar wilde hebben. Hij antwoordde den 12dcu November 15'j-O aan Genève: „Edele, machtige en achtbare heeren! „Wanneer ik alleen de vriendelijkheid in aanmerking nam, door U jegens mij aan den dag gelegd. zou ik reeds moeten trachten Uw aanzoek op te volgen. Hierbij komt de bijzondere liefde, die ik Uw kerk toedraag, welke God mij eenmaal heelt opgedragen, zoodat ik verplicht ben tot den einde toe haar welzijn en heil te behartigen? Wilt evenwel bedenken, dat ik hier te Worms ben, om naar de geringe gave, welke God mij verleend heeft, mijn dienst te wijden aan al de christelijke kerken. Dil veroorzaakt, dat ik voor het tegenwoordige niet kan heengaan oin U te dienen." Hij verbindt aan de hoop, die hij geeft, de verwachting, dat zijn mogelijke komst zal strekken om Genève's kerk te leiden, ten einde zij zich aan Gods geboden onderwerpe. Dit komt in elk schrijven krachtig uit. Datzelfde Worms, waar Luther in 1521 zulk een zwaren strijd streed, was ook in 15i() en 41 het tooneel van zulk een inwendigen kamp in 't leven van dezen Hervormer, als ooit de ziel van een mensch heelt beroerd. Op zijn verlangen was Vihet, toen leeraar le Lausanne, reeds Genèue te hulp gekomen, die daar met zachtmoedigheid aan een gevvenschte verzoening arbeidde, llij verkreeg van den Raad, dat de kinderen van Jean Piiilippe binnen Genèue mochten wederkeeren, trachtte met alle zedelijke middelen de orde in de kerk te herstellen en hielp mede om goede verordeningen tot stand te brengen. Ook Bernard, een der beide predikanten, die Geuève nog over had, bad met de gemeente vurig om Cai.vijn's komst en schreef hem een hartelijken brief. Ook Marcolkt , die vertrokken was, had in tienzelfden zin aan Calvijn geschreven. De gemeente van Genèue begeerde vurig hem weder te ontvangen. Niet zonder aanbelang was Cai.vijn's verblijf te Worms als afgevaardigde deikerk van Straatsburg en van den Raad dier stad. Daar sprak hij met Melanchton en Cruciger, die hij tot instemming zag gebracht met zijn zoo geestelijk schoon opgevatte Avondmaalsleer. Rij Melanchton was het hoogachting voor Calvijn , bij Cai.vi.in liefde voor Mei.anciiton, die den band vaster snoerde. In elk geval strekt die vriendschap beiden mannen tot eere en toont zij voor alle eeuwen, wat ware verdraagzaamheid beteekent en deze ook voeling houdt rriet het niet verschoonen van elkanders gebreken en zwakheden. Veel was er in Worms, dat Calvijn bedroefde. Men stond er als op het punt om een schikking met het pausdom aan te gaan. Toch was Calvijn zeker van de toekomstige zegepraal. „Christus zou over al Zijn vijanden zegevieren." Dit drukte bij uit in een Zegezang, het eenig gedicht, dat wij van hem bezitten. Wij kunnen er om der ruimte wil niet op ingaan. Karei. V had de samenkomst van Worms naar Regensburg verlegd. Hier volgde Calvijn de vergaderden. En meer en meer leefde in hem de gedachte om naar Genève weder te keeren. De keizer zelf was den 23sten Februari 15i 1 te Regensburg aangekomen, llij wilde nu door onderhandelingen op onbloedige wij 'e een einde aan de Hervorming maken. Wel gaven de Roomschen op zeer belangrijke punten toe, maar dit stelde Calvijn niet gerust, het maakte hem integendeel ongerust. In Du. Eck, ons wel bekend, stelde hij geen 't miilste vertrouwen. Kardinaal Contarini, de pauselijke legaat, koesterde wel protestantsche beginselen ten opzichte van 't geloof, maar echt ltoomsche in zake de hiërarchie. Door hem wilde de paus de protestanten verlokken om onder zijn gezag terug te keeren. Cai.vijn's optreden verhinderde dien toeleg. Zijn woorden troffen diep; hoewel streng, zijn zij door de gebeurtenissen, die volgden, volkomen gerechtvaardigd. Calvijn tast, zonder aanzien des persoons niet alleen den neef des pausen, den kardinaal Farnëse, maar ook den paus en in hem de "eheele hiërarchie aan. Door Calvijn komen feitelijk hiërarchie en Hervorming no"° eens scherp tegenover elkander te staan. Reiden streden met scherpe wapenen en°de onpartijdige lezer kan, dien strijd onderzoekende, gemakkelijk oordeelen, dat het ongelijk aan 's pausen zijde was. „Ten slotte kan men van zulk samenkomen, van zulk een vergadering niets verwachten." Zoo sprak Calvijn: „Er zal niet een van de honderd zijn, die wil en kan verstaan, wat tot Gods verheerlijking en tot heil der Kerk strekt, liet is openbaar, welke theologie te Rome, voornamelijk in liet Consistorie, wordt gehuldigd. De eerste grondslag is, dat er geen God bestaat; het tweede punt, dat het Christendom enkel dwaasheid is." Hiermede bedoelt Calvijn, dat Rome feitelijk zich zoo gedraagt, alsof dit zoo ware. „Daarom is er ook van eenig Concilie niets te verwachten. Komt het, dan zal het meer dienen om te verwoesten, dan om de zaken ten goede te leiden.'' Overigens was Caevijn billijk in 't beoordeelen van personen: van den keizer, van de "aartsbisschoppen van Keulen, Trier en Maintz, als vrienden des vredes, ja zelfs van eenige hervorming. Hij greep de gelegenheid aan om Regensburg te verlaten, toen Ka ree V de vergadering schorste ten einde de Turken te gaan wederstaan, die onder Soliman reeds in Hongarije waren gevallen. „Ik haastte mij, om van deze gelegenheid gebruik te maken en zoo ben ik ontsnapt," schreef de hervormer. Calvijn h ui ten slotte toegegeven aan het verlangen van Genèue. „Eindelijk zoo schrijft hij zelf, „overwon mij de blik op mijn plicht, dien ik met eerbied en een nauw geweten beschouwde, en bracht bij mij tot het besluit, teiug te keeien naai de kudde, aan welke ik als vastgesnoerd was, betgeen ik met droefheid en tranen, met grooten kommer en angst deed, w.tt de Heere kan getuigen.' Calvijn heeft door zijn brieven, die hij aan 1'akee en \iuet schrijft, ten duidelijkste bewezen, dat oprechtheid en waarheid in deze betuiging leven. „Hetzij hij weigert of toegeeft, hetzij hij moed vat of terugdeinst, geen enkel spoor van berekening, om zich te laten dringen, of nog minder om zijn oude vijanden te verplichten , zich voor hem te vernederen." Geheel buiten hem om kwam op den l«ten Mei de Algemeene Vergadering te Genève bijeen en daarin herriep men plechtig het vonnis der verbanning, dat de Raad in April 153S had uitgesproken. Daarmede verklaart het Geneefsche volk Fabee en Calvijn voor „brave en vrome" mannen en keurt het alle handelingen goed, die de Raad heeft aangewend om Caevijn weder te krijgen. Voorwaar, het gebed was verhoord van den leeraar Bernard te Genève, die de godvruclitigen van Genève had geraden, zich in den gebede tot den Herder deiherders te wenden om den droeven staat van Genève s kerk ten goede te keeien , en die later betuigde, ik heb er God voor geprezen, dat de verworpen steen de hoeksteen werd. ELFDE AF DEELING. De Kerkhervorming in Fransch-Zivitscrland. i. Calvijn's terugkomst te Genève. alvijn had aan don aandrang van Genève toegegeven. Blijdschap vervulde ('e 'iar'en van ('e 'e('en der Kerk aldaar. Hooge ingenomenheid lei de Baad tier stad aan den dag over dit gewichtig besluit des hervormers. De /|\. Baad besloot den heraut te paard Eutache Vincent naar Straatsburg te zenden om Calvijn af te halen en te geleiden op zijn reis. Tevens om meester Calvijn een passende woning te verleenen. Ook had de Baad de kieschheid aan Neufchatel te verzoeken, Farel te vergunnen om zijn vriend naar Genève te vergezellen. Een nieuw besluit van den Baad biedt den gewezen banneling een nog betere woning aan, n.1. die van den heer De Fheijnevii.le. Calvijn werd bijkans zeker reeds den 9ezu, verrijkt. De onkunde op godsdienstig terrein was nog verbazend groot. Cai.vijn drong er op aan, dat het onwetende volk genoodzaakt werd ter kerk,alsook de kinderen naar de school te gaan. „De Christelijke Staat mocht even goed de bijwoning van prediking en catechismus voorschrijven als de krijgvoerende Staat den wapenhandel voorschreef." De herders zochten getrouw hun schapen op. Cai.vijn deed zulks in de buurten der voorsteden Eaux-Vives en Pdit-Saconnez. De ijver verteerde hem en ook het geringste werk voor Gods rijk versmaadde hij niet. Veel bekommering veroorzaakte het Cai.vijn, dat hij geen waardigeamhtgenooten had. Straks verblijdde hem de verkiezing van Bi.anchet en De Genkstox, die, gelijk hij aan Farei. schrijft, uitstekende herders beloven te zijn. Gaarne had hij Farel en Viret nevens zich gehad; maar 1'arki. moest te }\cufehatel hlijven en Viüet was naar Lausanne teruggegaan. En toch werd het werk gedaan. Cai.vijn mocht rijke vruchten van zijn arbeid aanschouwen. Tal van personen, die in alle standen en kringen als ernstige mannen optraden, waren gevormd onder den invloed van het Woord Gods, dat hun onafgebroken werd verkondigd. Zoo zag hij Ami Porral, die zooveel tot de zegepraal der Reformatie had bijgedragen, in 1542 godvruchtig afsterven. Vast in't geloove, bood hij de hand der verzoening aan lien, rr.et wie hij in onvrede had geleefd; allen vermanende om in 's Heeren Kerke vereenigd te blijven. Hij ontsliep met het woord op de lippen: Heere, laat nu Uw dienaar henengaan in vrede naar Uw Woord, want mijn oogen hebben Uw zaligheid gezien. Met veel moest Calvijn zich inlaten, met zaken soms van beuzelachtigen aard. Ernstiger stond het met de Roomschen, die in 't geheim hun godsdienst uitoefenden. Verschillende zonden worden door het consistorie bestraft. .Met staalkundige zaken en het beteugelen der Libertijnen laat het zich evenwel niet in; daartoe was de rechterlijke macht alleen bevoegd. Het consistorie treedt op tot bescherming der zwakken, der geringen en handhaaft hun vrijheden. Het vraagt verlaging van den korenprijs, verbetering der gevangenissen, verzachting van den lijfsdwang. Het komt op tegen vaders, die te streng zijn voor hun kinderen; tegen schuldeischers, die te hard zijn voor hun schuldenaren ; het treedt krachtig op tegen speculanten in en opkoopers van eetwaren. En de klachten tegen het consistorie gaan uit van hen, voor wie het weldadig werkt. He dronkaards, de wellustelingen, de spelers, de twistzoekers en anderen werden beteugeld of bestraft, zeker wel tot hun eigen welzijn. Cai.vijn trad verzoenend en zachtmoedig, maar ook met kracht tegen zijn vroegere beleedigers op. Het zou de moeite loonen, meè te deelen, hoe hij een familietwist wist bij te leggen, maar de ruimte verbiedt zulks. 2. Cai.vijn's strijd binnen Genève. Het kon niet uitblijven, of uit de verhouding van Kerk en Staat binnen Genève moest veel moeielijks voor den hervormer, dien het zoozeer om een reinen christelijken wandel der gemeente te doen was, geboren worden. Tusschen 1541 en 1540 was het voor Gcncve een betrekkelijk rustige tijd. Van verschillende zijden wordt op de Kerk van Genève gezien. De vreemdelingen roemden de schoone vrijheid, die daar werd genoten. Zij bezagen die van uit het standpunt der vervolging. Die binnen Genève er anders over dachten, waren of Roomschgezind of Libertijnsch, en door hen werd de hervormer verafschuwd. Uit alles werd door hen tegen hem munt geslagen. Zoo is de bewering onwaar, dat Calvijn, tijdens de pest in Genève woedde, zou verklaard hebben, geen moed te hebben om zich in 't pesthuis te laten opsluiten. Onvermoeid bleef hij de dwaling, waar zich die voordeed in geschriften, bestrijden. Hij schrijft tegen Alrert Pir.mus: de Verdediging van de heilige en rechtzinnige leer over de slavernij en de vrymakingvan den menschel ij k en wil; tegen Pierrk Caroli: de Verhandeling over de Godheid van Christus tegen de Arianen, en vertaalt: Het kort Regrip van de Theologen of de gemeenplaaI sen van Melanchton. Hij schrijft voorts: de Verontschuldiging van Johannes Calvijn' aan de Nikodemiten over de klacht, die zij aanheffen over zijn te groote gestrengheid. Alsook: de Zeer nuttige Rekendmaking van het groote voordeel, dat de Christenheid zal te beurt vallen, zoo er een inventaris wordt opgemaakt van al de heilige lijken en relieken, die zoowel in Italië, als in Frankrijk, DuitschUmd, Spanje en andere lijken en landen aanwezig zijn. Dooi' deze geschriften blijkt bij de leeraar van het volk geworden te zijn, zooals hij in zijn Institutie zich de leeraar der godgeleerden en ontwikkelden heeft betoond. In 1544 verschijnt zijn geschrift tegen: de dweepzieke en woedende secte der Libertijnen, die zich spiritueelen noemen. Hierin worden Coppix, Quixtix, Perceval en Pocque, hoofden dier secte, len zeerste getroffen. Hun doel was het Evangelie te verstoffelijken of het materialisme te vergeestelijken. Het meest werd Cai.yijx door hen bedroefd, omdat zij in hun midden bezaten Pehrix, die afgevaardigd was geweest om hem tot den terugkeer naar Genèuo te bewegen. Tusschen het Genève van Calvijx en liet Genève der Libertijnen brak dan ook de strijd los. Dit geschiedde in 1540. Toen koningin Margareta van Navarre voor enkele dezer mannen, die inGai.vijx's geschrift aangevallen waren, opkwam, antwoordde de hervormer haar onder meer: „Een hond blaft, wanneer men zijn meester aanvalt, en zou ik dan mijn stem niet verheffen, als de heilige majesteit Gods aangerand wordt?" Een goddeloos boek van zekeren Gruet werd op last van den Raad door den beul verbrand. Hij zelf werd wegens landverraad onthoofd, liet bleek, dat zekere vrouw Ameaux, echtgenoot van den raadsheer van dien naam, als een uitlegging van de vrijheid der verlosten verkondigde, „dat zij haar lichaam mocht prijsgeven aan alle geloovigen." De vrouw van Ami Pehrix, een dochter van Fiï.vxgois Favre, vroeger een dapper soldaat, maar in den tijd, waarvan we schrijven, een oud, rijk en door de ondeugd verdierlijkt heer, werd voor den Kerkeraad ontboden wegens een bal, dat tegen de Ordonnantiën in gegeven en zelfs door den syndicus Amblard Gorxe was bijgewoond. Zij werd tot eeuige dagen gevangenis veroordeeld ; ook haar vader wegens ontucht en echtbreuk. Perrix, die ook op 't hal geweest was, werd door Calvijx bewogen zich aan een geringe straf te onderwerpen, en scheen nu mei Calvijx verzoend. Dit gebeurde in .Mei 1510. In 1547, vroeg in 't voorjaar werd Favre op nieuw voor ontuchtige handelingen voor den Raad geroepen. De Libertijnen doen nu liet woord hooren, dat aan den Raad de uitbanning toekomt, niet aan den Kerkeraad, die dan toch als een Commissie van den Raad in de bewaking der zeden optrad. Opnieuw had de verzoening plaats voor den Kerkeraad, waar Perrix met goede en zachte vermaningen werd toegesproken. Maar toen Perrix in Juni naar Frankrijk was gezonden voor de onderhandeling over een handelslraktaat, kwam er weder een klacht in over Peiuiix's vrouw, zoodat zij met haar vader naar Pregny, dicht bij Genève, verbannen werd. I'krrix komt terug, baalt zijn vrouw uit Preyny en treedt met baar de zaal van den Raad binnen, eischenile, dat men voor hem, om zijn diensten aan den Staat bewezen, ten opzichte der Ordonnantiën uitzondering zou maken. Nu waren die diensten ten minste zeer twijfelachtig, vooral de laatst bewezene, zoo zelfs, dat men hem beschuldigde de stad aan den Franschen koning te hebben willen overleveren. Perrix werd gevangengenomen en vrijgesproken, maar zijn post als kapitein-generaal, die van groot gewicht was, ontnam men hem. Den 12den December daarop volgende gingen de herders naar het Raadhuis. Den 16den keerden zich velen in den Raad van de leeraren af. Ilun wordt gewaarschuwd niet naar den Raad te komen. Calvijx begeeft zich er alleen heen. Hier verdubbelt het geschreeuw en worden zelfs zwaarden getrokken. Calvijx zegt, , dat bij de eerste oorzaak is van die tweedracht. Zoo men bloed begeert, men vergiete het zijne. Verlangt men, dat bij in ballingschap ga, hij zal gaan. Zoo men nogmaals wil beproeven, Genève zonder bet Evangelie te redden, men beproeve het." Op deze kalme woorden komen velen tot nadenken en worden zachter gestemd. Straks voor Kerstmis volgt een nieuwe verzoening van Perrix met Calvijx en voor 't oogen- 1 blik is de rust hersteld. In 1548 beklaagt zich de hervormer, dat Ajii Perrin zich van 't Avondmaal heeft onthouden. Op onderscheiden wijzen wordt Calvijn door de Libertijnen gescholden, gehoond en uitgelloten. liet gemeen wordt door de aanvoerders aangehitst. Hij wijst op 't naderend Pinksterfeest, waarop het Avondmaal zal bediend worden. Toch gelukte het aan de Libertijnen, na nieuwe bevrediging, reeds een maand later Perrin tot eersten syndicus te doen verkiezen. Den 18dcu Januari 1549 vaardigde de Raad een proclamatie uit, zco christelijk, als er tot hiertoe een uitgevaardigd was. Hierin werd aangedrongen op een christelijk, rein leven, zoodat de herders het aandurfden om weer krachtig op te treden. Raoul Monnet, teekenaar van een reeks onzedelijke platen, welke hij zijn Nieuwe Testament noemde en die hij gaarne aan jongelingen liet zien, werd ter dood veroordeeld. liet was in de Ordonnantiën verboden aan de kinderen namen te geven, waaraan de Hoomschen een bijgeloovige beteekenis hadden gehecht, als: Cl.ude , Baltiiasar en andere. l)e Libertijnen bleven die aan kinderen geven, wier peters zij waren. Alsnu weigerden de herders hen als peters te erkennen. De Libertijnen, onverschillig voor alles, wat naar godsdienst zweemde, begonnen nu eensklaps buitengewone waarde aan het peterschap te hechten. De zoon van den beroemden Bertiielier, die in 1521 als martelaar voor de vrijheid van Genèoe was gevallen, behoorde tot de Libertijnen. Hij werd om onderscheiden ergelijke handelingen in den Ban gedaan , waarom hij zicli op den Baad beriep. Deze besliste, dat het banvonnis vernietigd werd en Bertiielier, als hij dit met zijn geweten kon vinden, avondmaal kon vieren. Dit nu was inderdaad een schending zoowel van den geest als van de letter dei1 Ordonnantiën. Op nieuw zag Calvijn zich als vroeger voor een moeilijk vraagstuk geplaatst. Hij verklaarde ronduit, dat hij zich niet zal onderwerpen en, zoo lang hij leeft, Bertiielier geen avondmaal zal vieren. De Baad, het ergste vreezende, laat Bertiielier verzoeken om niet in de kerk te verschijnen. Den 3^» September 1540 predikt Calvijn op het gewone uur. Hij ontwaart een onbeschaamden troep Libertijnen, die alreeds bevreesd zijn geworden. Calvijn predikt over de gezindheden, waarmede het hart van hem, die het Heilig Avondmaal wil vieren, behoort vervuld te zijn, en zegt o. a.: „Zoolang de lleere mij hier zal laten blijven, zal ik, naardien Hij mij de standvastigheid verleend heeft en ik haar van Hem heb ontvangen, haar toonen, wat er ook gebeure, en zal ik mij naar het voorschrift van mijn Meester, dat mij volkomen helder en bekend is, gedragen. Naardien wij het II. Avondmaal zoo aanstonds zullen ontvangen, zoo kunt gij, wanneer iemand, wien het door den Kerkeraad verboden is, zich aan de tafel plaatst, er van verzekerd zijn, dat ik mij zal gedragen, zoo als 't behoort, zoolang ik leef." En toen hij na de lezing van het formulier, van den kansel komt en de teekenen zegent, staan de Libertijnen op en willen naderen. Toen roept hij, zijn handen over brood en beker uitstrekkende, als om ze te bedekken, uit: „Gij kunt deze handen afsnijden, dit lichaam verbrijzelen. Mijn bloed is voor u, gij kunt liet vergieten. Maar gij zult mij nooit kunnen dwingen, om het lieilige den goddeloozen te geven.'' De Libertijnen, de goddeloozen, aarzelen en treden terug. De menigte maakt ruimte voor hen, en zij verlaten de kerk. De gemeente der geloovigen geniet het II. Avondmaal in vrede en rust." Zoo was de vermetele aanslag verijdeld; het Libertinisme was verslagen, maar niet vernietigd. Calvijn wachtte een nieuw banvonnis; in de namiddag-godsdienstoefening gewaagde hij er van. llij predikte als ten afscheid, over Paulus' woorden: „Ik beveel Ü Code en den Woorde Zijner genade." Maar Calvijn werd niet verbannan. De zegepraal wis volkomen. Het bleek langer zoo meer, dat het Genève der Libertijnen slechts een zeer kleine ongodsdienstige factie was. Zij beproefden het nog eens met Farei, , die voor Cai.yi.ix moetende preken, hen aanviel en hen godlochenaars noemde, I arei, , hierom naar Genève voor den Raad ontboden, dreigt men in de Rhóne te werpen. De menigte treedt tegen de Libertijnen op en ontzet hem. De Raad hoort nevens Iarei. ook een groot aantal burgers, die zich verzetten tegen 't geen de Libertijnen gedaan hadden tegen Mr. Farei.. De Raad verklaart, dat genoemde meester Farei. een waar herder is, die ook door velen Vader werd genoemd, omdat hij hen tot onzen Heere geleid en het eerst alhier de Kerk tot orde gebracht had. 1' arei, en vooral Cai.vi.in" in hem had overwonnen. De strijd met de Libertijnen moest óf met hun zegepraal d. i. met den ondergang der Reformatie óf met hun eigen ondergang eindigen. Dit was onwedersprekelijk. Wij vermelden nu den alloop. In 1554 kon men nog meenen, dat Bertheuer en zijn aanhang zachter gestemd waren. Er werd door den Raad tot vergeven en vergeten besloten, maar Rerthei.ier , hoe ook hiertoe aangezocht, weigert te erkennen, dat er ernstige bezwaren legen hem hadden bestaan. Eensklaps begint het oude losbandige leven opnieuw: slraitrnrnoer, ongeregeldheden, woeste partijen vertoonen zich weder. Sommigen worden gevangen genomen. Maai de bezoekers der gevangenen vieren met hen ergerlijke feesten. In October stemt ISertiiei.ier voor een oogenblik toe om vrede te maken; maar inderdaad was hij met het plan voor een groot oproer, een algeheele omwenteling, werkzaam. De burgers, die tegen de Libertijnen waren, vonden in de nieuwe burgers, overgekomen Franschen en Italianen, krachtige versterking. De Libertijnen zeiven behoorden tot de oude burgerij. Zij namen in deze vermeerdering van hun tegenpartij geen genoegen. Zij kwamen er tegen op. „Zij hoonden op schandelijke wijze deze ballingen om Christus' wil." Zij beschuldigden hen van allerlei verkeerdheden. 1'eriux stelde in 1553 voor, hun alle wapens te ontnemen, behalven het zwaard. In l >5i verzocht hij, dat zij ook het zwaard zouden afleggen. Hij beschuldigde hen, dat zij Genève aan Frankrijk wilden overleveren. De Syndicus Lambert verweet daarop 1'errin , dat deze zeven jaar geleden niet zoo angstvallig was geweest. In de eerste maanden van 1555 werden zestig nieuwe burgers opgenomen. De Libertijnen beklaagden zich daarover bij den Raad. De klachten werden vernieuwd. Nu beveelt de Raad een onderzoek. Den I8dea Mei maakten Bertheuer, Berrin en anderen, na zich in een herberg door den wijn opgewonden te hebben, een hevig oproer. De troep stelt zich in beweging. Gelukkig vinden zij geen den minsten bijval. Velen werden gevangen genomen en vielen door 't zwaard van den beul. Bertheuer en 1'errin waren het gevaar door de vlucht ontkomen. De Libertijnen werden nu voor goed uit Genève gebannen. Het kwam om deze reden bijkans nog tusschen Bern en Genève tot een vredebreuk. Maar Calvijx's invloed voorkwam een botsing. Roemloos, ja veeleer met schande beladen, gingen de losbollen te gronde. Met het volste recht mocht Calvijn den Raad verzoeken voor deze groote uitredding een vasten- en dankdag te bepalen. Wij gaan op sommige gebeurtenissen in Genève niet verder in, omdat ze meer tot de kleine, hoewel niet ongewichtige, zaken behooren, die op het maatschappelijk en politiek bestaan van Genève betrekking hadden. Daartoe rekenen we, wat de pest binnen zijn mursn veroorzaakte. Calvijn wordt beschuldigd niet tot de pest- lijders in liet pesthuis als leeraar te zijn gegaan, 't Blijkt, dat de Raad van Genève met voordacht Calvijn heelt uitgezonderd van die taak. Alsmede het proces en de terechtstellingen der dusgenaamde pestbereiders, op zichzelven zeer belangrijk, maar toch gezien uit het standpunt van die tijden, in geen bijzondere betrekking tot de zaak der Reformatie staande. Evenzoo de houding des hervormers tegenover de toovenaars. Zij was, zooals in die dagen te verwachten was. Er wachten nog andere zaken , die de historie vermeldt. In het gelukkige huiselijk leven van Cai.vijn was een droeve verandering gekomen. Idei.etta van Buren, zijn geliefde vrouw, had hem wel drie kinderen geschonken, maar ze waren allen door den dood hun liefhebbenden ouders ontnomen. „Haar gezondheid, altijd teeder, werd door die herhaalde slagen geschokt. Haar laatste jaren verliepen in een staat van kwijning en smart, waarvan men de droefgeestige uitdrukking in de blieven van den hervormer terugvindt. Nu eens neemt hij afscheid van mevrouw De Eai.ais uit naam zijner vrouw, die ziek te bed ligt, dan weder doet hij haar de groete van een herrezene vrouw, elders verzoekt hij voor haar de gebeden zijner vrienden. „Groet uw vrouw," schrijft hij aan Viret; „de mijne lijdt, helaas! aan dezelfde kwalen. Ik ducht een noodlottig einde. Maar hebben wij niet genoeg aan zooveel rampen, als die ons bedreigen? De Ileere zal misschien een gunstiger gelaat toonen." Ideletta's toestand verergerde in 't begin van April 15i9. Zij was losgemaakt van de aarde, alleen nog maar bezorgd over de kinderen uit haar eerste huwelijk. Calvijn stelde haar gerust, hij zou voor hen als voor zijn eigen kinderen zorgen. Nu hierover gerustgesteld, ging zij met kalmte den dood te gemoet. Cai.vijn sprak haar in hare laatste ure van de genade van Christus, van het aardsche pelgrimsschap , van de zekerheid der zaligheid en eindigde met een innig vurig gebed. Kort daarop was zij stil ontslapen. Wij kunnen ons de diepe droefheid en verlatenheid van den hervormer indenken, llij betreurde haar en eerde hare nagedachtenis , zoolang hij leefde. Nog vijftien jaren lang ging hij zijn pad, eenzaam en verlaten, maar zich geheel wijdende aan zijn moeilijke en zware taak. Hij verloor zooveel in haar. „Hoe dikwijls had hij ongetwijfeld iu die jaren van heldhaftige worstelingen en geheime zwakheden, waarvan zijn briefwisseling de phasen vertoont, weer kalmte gevonden bij die moedige en zachte vrouw, die er niet aan dacht haar plicht maar eenigszins te verzaken! Hoe dikwijls wellicht werd hij tot gematigdheid gestemd, verteederd door een dier woorden, die uit het hart komen en waarvan de vrouw het geheim kent! En toen er eindelijk sombere dagen kwamen, toen de strijd der meeningen, zich parende aan den schok der partijen, Bolsec, Servet, Gentii.is aanhitste, wie kan zeggen, hoezeer de raadgevingen en de barmhartige invloed van Jdeletta van Buren den Hervormer hebben ontbroken!" 3. Boi.sec , Servet , Gentii.is. Eai.ais de Bourgogne, een edelman uit Brabant, met wien Calvijn sedert langen tijd briefwisseling had gehouden, had zich met zijn echtgenoote binnen Genève ter woon gevestigd. Deze vrouw was uit de familie der Brederode's. Falais'huisarts HieroNymus Bolsec, een gewezen Carmeliter monnik, was hem naar Genève gevolgd. Deze Bolsec was onrustig van aard en had slechts zooveel belangstelling in godgeleerde vraagstukken overgehouden, dat hij het wagen kon Calvijn's leer over de voorbeschikking herhaaldelijk tegen te spieken. Hij stelde een schotschrift samen, dat Rome met vreugde aangreep, om Calvijn en die leer naar hartelust te verguizen. Op den lCden Üctober 1551 predikte Johannes Andreas in Gencve over Johannes VIII : 47. Nauwelijks liad hij geeindigd, of er liet zich een stem hooren, die uitriep: „Hoe kunt gij zulk een goddelooze leer aannemen, n.I. dat alle dingen hun oorzaak hebben in Gods wil? Gij maakt Hem tot een ooizaak van alle kwaad, van alle zonden; tot een tiran, gelijk Jupiter. De mensch wordt niet verlost en zalig, omdat hij uitverkoren is, maar hij wordt uitverkoren» omdat hij geloofd heeft." Vervolgens overlaadde hij de leeraars met smaadredenen en slaakte oproerkreten, weshalve hij gevangen genomen werd. Deze ruwe strijder was Bolsec. Bolsec had dit durven wagen , omdat Calvijn niet op zijn gewone plaats zat. Deze was toch in de kerk en beantwoordde hem met nadruk. Ook Karei, , die mede aanwezig was, deed zulks. Bolsec was wegens zijn hoon der leeraars reeds hoogst strafbaar. Maar de leeraren verzochten het gevoelen der Zwitsersche kerken van Zurtclt, Bern en Bazel in deze zaak te kennen. Calvijn stond, wanneer men Karei,, Viret en Beza niet meerekent, in zijn gevoelen, door weinigen recht begrepen, schier alleen. Vele Zwitsersehe leeraars weken in meerdere of mindere mate van hem af. Bolsec bleef inmiddels in de gevangenis, omdat niemand voor hem de borgstelling betalen wilde. Zurich nader de in zijrr antwoord meer tot Calvijn en raadde tot strengheid; Bazel en Bern tot toegevendheid. Tengevolge van dit onderzoek werd Bolsec gebannen. Hij week nu op Bernsch grondgebied etr werd later ook van daar verwijderd, 't Geval gaf aanleiding, dat Calvijn een afzonderlijk geschrift ove<' 't leerstuk der praedestinatie opstelde, dat door al de predikanten van Genève werd geteekend en de Consensus der kerk van Genève geworden is. Dertien jaren na deir dood van Calvijn, zond Bolsec, die intusschen weer Boomsch geworden was, een schotschrift in 't licht, getiteld: Van het levert, de zeden, handelingen, de leer en den dood van Calvijn, waarin hij tot de gemeenste scheldwoorden afdaalt en blijkbaar de Boomsche partij dienen wil. Bekwame Boomsehe schrijvers komen zelfs tegen het pamflet op. De lastertaal was dan ook al te ongerijmd. Drelincourt heeft het geduld gehad, 't geschrift van den lasteraar punt voor punt te wederleggen. Bolsec, die herhaaldelijk van religie veranderd was, zwierf in Frankrijk en Zwitserland van de eene plaats tot de andere. Zekere Troillet verzette zich zoo tegen Cai.vijn's Institutie, dat Calvijn door den Baad verboden werd over de Praedestinatie te prediken- Toen er hierdoor gisting onder het volk ontstond, werd het oordeel van Karei, en Viret ingeroepen, waarna de beslissing volgde, „dat het Boek der Institutie goed en heilig geschreven en Cai.vijn's leer de heilige leer van God is." Niemand mocht voortaan meer tegen haar opkomen. Op zijn sterfbed verzoende Troillet zich met Calvijn, die hem tot zijn laatste stonde bijstand verleende. Castellio uit Bazel was een van Calvijn's felste tegenstanders, inzonderheid was hij op de leer der praedestinatie verbolgen. Hoewel hij zulks ontkent, schrijft men aan zijn pen de scherpe aanklacht tegen Calvijn aan den Baad van Genève toe. Het aangevallen leerstuk werd door Calvijn en die van Bern, tegen deze aanklacht, schitterend verdedigd. Wij zijn gekomen tot een der moeilijkste tijden in het leven van den Hervormer. Wij bedoelen den tijd van het proces en de terechtstelling van Miciiael Servet, van wierr wij reeds op blz. 303 gewaagden. Servet werd in J 309, ook Calvijn's geboortejaar', te Villa Nueve in Ar ra (jon in Spanje geboren. Zijrr vader' was daar advocaat. Hij zelf noemde zich dikwerf Beves, later Villenelve en bediende zich nog wel van andere namen. Hij was bedeeld met groote gaven van geest en trad in dienst bij den biechtvader van Karel V, dien hij bij diens kroning naar Bologna volgde. Later tot de nieuwere denkbeelden overltellend, studeerde liij te Toulouse in de rechten, de medicijnen en de godgeleerdheid . waarna hij Rome vaarwel zei. Daardoor was hij nu alles heli;ilven een Lutheraan of Gereformeerde. De leer der Drieëenheid kon liij niet uitstaan en hij braakte er allerlei smaadtaal tegen uit. Te vergeefs poogde hij Oekolampadius voor zijn denkbeelden te gewinnen. Deze ergerde zich aan zijn lastertaal. Zoo stonden Roomschen en Evangelischen beiden tegen hem over. 11 ij bracht door zijn vermetelheid en onrustig drijven overal spanning teweeg, zoodat Zwingli ernstig tegen hem vermaande. Naardien bij lang in Duitschlund rondzwierf, waren de Zwitseis bevreesd, dat zij de godslasteringen van dien man te zacht behandeld hadden. Zijn boek, in 1531 te Ilaycnau tegen de leer der Drieëenheid uitgegeven, ergerde velen, zoodat Bucf.ii daarom getuigde, dat Servet verdiende de ingewanden uit het lichaam gescheurd te worden. Melanchton schrikte terug voor de kwade invloeden van dat boek. Straks vertrok Servet naar Frankrijk, waar hij onder den naam van Vii.leneive, naai zijn geboorteplaats gekozen, nu stil tot 1553 leefde. Inmiddels had hij Italië bezocht en vertrok hij van daar naar Parijs om geneeskunde en mathesis te studeeren, terwijl hij een poos in Ij/oh als corrector werkzaam was. Vervolgens wordt liij in 1 arijs magistei en houdt daar voorlezingen over de natuurlijke wijsbegeerte. In een zijner geschriften maakt hij gewag van den bloedsomloop in 't menschelijk lichaam, toen ter tijde in de wetenschap nog geheel niet of onbeteekenend weinig bekend. Zijn onrustige aard bracht hem met de geheele faculteit te Parijs op vijandigen voet. Onder den naam van Villeneuve werd hij wegens sterrenwichelarij voor het kettergericht van Parijs aangeklaagd, waarvoor hij onbeschroomd verscheen. Gelukkig vooi hem, wist men daar niet, dat men met Servet te doen had. In Dauphinc te Vienne vond Servet een beschermer in den aartsbisschop Palmier. llij werd zelfs in diens paleis opgenomen en speelde daar een verachtelijke 10I, door aan al de bijgeloovigheden en ceremoniën, waartegen hij zoo zeer geijverd had , deel te nemen. Hier bracht hij twaalf j;iren door met velerlei, zelfs zeer geleerden arbeid. In stilte hield hij zich bezig met de samenstelling van een groot werk, dat een algeheele verandering in de godsdienstige inzichten moest teweegbrengen en den naam Servet onsterfelijken roem zou aanbrengen. Hij beschouwde zich als den eigenlijken Reformateur; al de andere waren slechts zijn voorloopers. In 15i0 was hij met dit zijn werk gereed gekomen en zond hij er een afschrift van aan Cai.vi.in, met wien hij sedert lang in briefwisseling stond, door tusschenkomst van den boekhandelaar Trellon te Lyon , een Roomschgezinde. Het boek droeg den titel: De herstelling van het Christendom en daarin werden de buitensporigste theoriën over verschillende leerstukken ontwikkeld. Op het opgewonden schrijven van Servet antwoordde Cai.vi.in ten laatste met hem naar zijn lnstitutio te verwijzen. Cai.vi.is wenschte van ganscher harte Servet's bekeering, maar moest geheel met hem breken. Toen reeds deed Galvijn s schrijven aan Yiret vermoeden, dat hij Servet zeer gevaarlijk achtte, daarbij uitsprekende, dat hij, wanneei de/e te Genève kwam, niet dulden zou, dut hij levend uit die stad zou veitiekiven. Galvijn had hem terstond zijn afschrift teruggezonden. Servet schrijft daarop een brief aan Popin, een der Geneefsche predikanten, en vaart geweldig tegen de kerk van Genève uit. Hij zegt: „Uw Evangelie is zonder den éénen God, zonder het ware geloof, zonder goede werken. In plaats van den eenen God hebt gij den di iekoppigen helhond." Zoo smaalt hij verder in waanzinnige taal en jaagt Roomschen en Gereformeerden tegen zich in 't harnas. Calvijn sprak dikwijls met zekeren Tiïie, een voornaam uitgewekene van Lyon, naar Genève ter woon gekomen. Aan hem heeft de hervormer zich waarschijnlijk over Servet uitgelaten. Althans Thie schreef aan een Roomsch familielid teLyon, hoe het hem verwonderde, dat de brandstapel voor vele getrouwe belijders, die den éénen waarachtigen God en Christus den lleere aanriepen, steeds bleef opgericht, terwijl men een Spanjaard, zekeren Servet, ook wel onder den naam van Villeneuve aangeduid, toeliet alie grondzuilen des geloofs omver te werpen. Ook kan door Trellon wel aan dezen of genen bericht zijn, dat Servet zijn boek te Vienne had lalen drukken. Kortom, de ketterrechter Mattiii.vs Ory, te Lyon, las het schrijven van Tiue en gaf er kennis van aan den kardinaal Tournon, die dtdelijk aan 't werk toog om alles scherp te onderzoeken. Servet ontkende, zoodat de bloedverwant van Trie met de zaak verlegen was. Thie zond hem nu een paar dozijn brieven van Servet, die hij aan Calvijn gevraagd had, om daardoor te bewijzen, dat hij niet lichtvaardig iemand had beschuldigd. Deze brieven brachten al meer aan 't licht. Servet werd met den drukker van zijn boek gevangen genomen. Hij ontkende Servetus te zijn en sprak , dat hij dien een vijf-en-twintig jaar geleden in Duitschland had gekend. Hij geraakte met zijn leugens gedurig meer in verwarring en vreesde, dat de zaak voor hem verkeerd zou afloopen. liet gelukte hem evenwel te ontvluchten en de Rhónebrug te bereiken. l)ie overgetrokken zijnde, was hij in veiligheid. Dit gebeurde den 7dcn April 1553. HU werd daarop hij verstek tot den brandstapel veroordeeld, welk vonnis nu in beeltenis werd voltrokken, en later, wanneer hij in handen van 't gerecht mocht vallen, aan hem zou voltrokken worden. Zooveel mogelijk trachtte men zijn boeken in handen te krijgen om de exemplaren te vernietigen. Waarhenen toog de vluchteling? Hij ging naar Genève, zoo zwaar door hem in zijn diepste overtuiging beleedigd. Na een maand lang zich daar opgehouden en besloten te hebben naar Zurich te gaan, werd hij op den 1Augustus gesangen genomen. De oude nog bestaande wetten tegen de ketters werden op hem toegepast. Na vele en herhaalde verhooren, waaraan Calvijn deel nam en die Servet's pantheïstische leerbegrippen in 't nauw bracht, werd hem de keus gelaten om naar Vienne terug te keeren of binnen Genève terecht te staan. Hij smeekte met tranen om niet uitgeleverd te worden, zoodat zijn zaak binnen Genève moest worden beslist. De ongelukkige man veroorzaakte veel verdriet aan Calvijn , die alle pogingen aanwendde om hem van zijn dwaalbegrippen terug te brengen. Servet had het oordeel van andere Gereformeerde kerken ingeroepen, 't welk na ook door Genève gevraagd werd. Zurich, Schafhausen, Bazel en Bern waren er even sterk voor, dat de lasteraar Servet zou gestraft worden. „Wij bidden den lleere, dat Hij U een geest van wijsheid, vastberadenheid en kracht geve, opdat gij uw kerk en de overige voor die pest beveiligt." Zoo schrijven de kerken en haar herders, terwijl de Overheden in die kantons den vuurdood als eenige straf voor de misdaden van zulk een man aanraadden. Voor Servet scheen het in Genève zelve niet ongunstig te staan, 't Was juist in den strijd met Berthelier en Perrin, dien Calvijn te voeren had, dat zijn zaak werd behandeld. Perrin zocht hem uit vijandschap tegen Calvijn te redden en trachtte zelfs den laatste te verbannen. En zoo werd de zaak van Servet onwillekeurig verbonden aan die der Libertijnsche factie, wier overmoed toengrenzenloos was. De verdere loop dei' zaak ging nu buiten Calvijn om. Deze schrijft: , Sedert Servet van zijn ketterijen werd overtuigd, heb ik er volstrekt niet op aangedrongen om hem met den dood te straffen." . Servet werd ter doodstraf verwezen en wel tot den dood door liet vuur. Calvijn en zijn vrienden verzochten voor lieni den dood door liet zwaard in plaats van liet sterven op den brandstapel. liet verzoek werd niet toegestaan. Op den k27sti» Oetober 1553 werd liem bekend gemaakt, dat liij dien dag sterven moest. In stede van zich tot God te wenden, ving hij met Farki. op nieuw een theologischen strijd aan. Op Farel's wensch kwamen Calvijn en twee raadsleden hem nog eenmaal zien. Servet wilde Cai.vmx om vergeving smeeken, waarop deze antwoordde, dat hij zich nimmer op Servet over eenige persoonlijke beleediging had willen wreken. Over dit laatste onderhoud van Calvijx met Servet loopen de beoordeelingen uiteen, liet best doen we, al we in Calvijn het gevoelen aannemen, dat hij in Servet met de gevoelens, als deze beleed, een ter verdoemenis verwezene zag, dien hij nog daarvan meende te redden. Vandaar, dat het onderhoud, helaas! ook nog op het terrein van godgeleerde discussiën afdwaalde. Servet wilde niet herroepen en werd ter strafplaats geleid. Wij beschrijven deze terechtstelling niet. Alleen vermelden wij, dat de veroordeelde op de plaats daarvoor bestemd — de hoogte van Ghampel, bij het fort de V Ecluse, — zich op de knieën wierp om te bidden. Farel raadde hem te bidden tot Christus: „Eeuwige Zoon van God!", de ongelukkige sprak: „Jezus, Gij Zoon des eeuwigen Gods!" en in dit zijn gevoelen is hij gestorven. Zoo hij dit laatste oprecht geloofd heeft, is hij martelaar der dwaalleer geweest, een dwaalleer, die in de eeuw der Hervorming door Roomscligezinden, Gereformeerden en Lutheranen samen evenzeer werd verfoeid, die haar verkondiger zonder aarzeling ter zwaarste straf: den vuurdood, verwees. Alle betoog, waarbij Servet's dood aan Calvijn en wel aan een door haat en wraakzucht gedreven Calvijn, geweien wordt, is uit vijandschap tégen den grooten Hervormer opgezet en aangevoerd. Cai.vijx heeft die aantijging altijd afgewezen. Maar Calvijn heeft niels gedaan 0111 de doodstraf, aan Servet volvoerd, af te weren. Dit moet worden toegestemd, hoewel dit verwijt al de Gereformeerde predikanten in Zwitserland geldt. Overigens moeten wij aannemen, dat deze straffe des doods door schier allen in zijn tijd als een rechtmatige werd aangemerkt. De schuld van Servet was in 'toog van allen, die lot een Christelijke Kerkafdeeling behoorden, de verfoeilijkste ketterij , die kon uitgedacht worden. Alleen de wederdoopers en de pantheïstische Libertijnen of vrijdenkers waren haar min of meer toegedaan. En het was naar de overtuiging van tienduizenden onder de Evangelischen en Gereformeerden een misdaad, tegen het Christendom begaan, als dit wangeloof niet zoo spoedig mogelijk werd uitgeroeid. Bovendien stond Servet schuldig in Gencve door inet zijn leer te hebben gepoogd de grondslagen van dien Staat omver te werpen. Het verwondere ons niet, dat in die dagen anderen mede afweken van de in Gencve aangenomen leer en daarom vervolgd werden, 't Zelfde geschiedde in Saksen met hen, ilie van Lutiier's leer afweken. Zekere Krell, die vijftig jaren later het gevoelen van Calvijx in het keurvorstendom poogde te verbreiden, werd als Calvinist binnen Dieselen onthoofd (5 Oct. 1G0I). De naam Calvinist was daar een zeer gehate sektenaam geworden. l)e Luthcrschen waren van de Calvinisten nog meer afkeerig dan van de Iloomschen. Calvijx vond binnen Gencve in Valentijn Gentilis, een Italiaan, die beschuldigd werd van drie Goden in plaats van den eénen God te stellen, een nieuwen tegenstander f1558). Ook diens proces werd opgemaakt; maar naar 't scheen, kwam hij tot inzicht van zijn dwaling, zoodat hij vrijspraak verwierf. Alleen moest hij door een openlijke boetedoening blijk geven van zijn berouw over de beleden dwaling. Gkntii.is had dit alles slechts geveinsdelijk gedaan. Nauwelijks op vrije voeten gesteld, ontweek hij naar Ltjon, waar hij het ondernam een geschrift vol van zijn vroegere dwalingen uit te geven, dat hij tevens opvulde met de grofste smaadredenen tegen Cai/vijn. Hij waagde na diens dood op Bemsch grondgebied te komen en zich te Ger, dicht hij Gencve te vestigen, waar hij zijn leer verkondigde. Haar werd hij gevat en door den magistraat van Bern veroordeeld om onthoofd te worden, opdat hij voor de Kerk niet langer gevaarlijk zou zijn. Wij treden niet dieper in deze feiten. Het zij ons genoeg, te verklaren, dat wijde straf van Servet niet kunnen goedkeuren, maar ons die, in de eeuw der zware terechtstellingen en der vrees voor ketterijen, wel kunnen verklaren. 4. Cai.vijn's arbeid na den vai. dek Libertijnen, zijn ziekte en dood. Het proces van Servet was juist afgeloopen, toen de Libertijnen onder Berthelier en Pkrrin, op wier steun hij gerekend had, na een mislukte poging om oproei te verwekken, voor goed werden ten ondergebracht. Achttien jaren lang hadden zij den hervormer, wien zij op allerlei wijzen smaad toebrachten, ook in zijn ijver voor een zuiveren wandel der Gereformeerden, verguisd en tegengewerkt. Nu heerschten sedert orde, rust en veiligheid in de oude stad, welke omstreeks dezen tijd bezocht werd door Kxox, den beroemden hervormer van Schotland, die van den Staat Genève en de kerk aldaar een schoon getuigenis gaf. Aan Cai.vijn's lang gekoesterd verlangen om te voorzién in de opleiding van leeraars werd in 1559 voldaan door de stichting van een theologische hoogeschool en een gymnasium, waaraan een openbare bibliotheek verbonden was. De ons bekende edelaardige Bonivard stelde zijn geheele vermogen in den dienst dier stichtingen. Viret, Beza en Marlorat, die tot hiertoe in Laasanne hadden gearbeid, waren de eerste hoogleeraren. Calvijn opende den 5deu Juni met een schoone rede de lessen en hield er voorts drie malen per week voorlezingen voor ongeveer duizend hoorders. Hij was met deze zaak buitengemeen ingenomen, niettegenstaande hij voortdurend leed door de koorts, die hem zoo aangreep, dat hij genoodzaakt was soms zittende te prediken. Eens had zich het gelukkig leugenachtige gerucht verspreid, dat hij overleden was, waarover in de stad Noyon, zijn geboorteplaats openbaar vreugdebetoon bedreven werd. Cai.vijn's blijdschap werd ook getemperd door smartelijke ervaringen in den kring zijner familie. Het was hem overigens gelukt het oude verdrag tusschen Genève en Bern te vernieuwen. Ook ontving hij een bezoek van zijn ouden hooggeachten leermeester Mei.chior Woi.mar , die zich van heelerharte verheugde over den zegen des Heeren, die zoo zichtbaar op Calvijn s arbeid rustte. In 4559 greep de koorts hem weer zoo hevig aan, dat hij het prediken moest staken. Toch besteedde hij nog zijn tijd aan het bezorgen van een nieuwe uitgave zijn Institu tio, alsmede van die zijner voorlezingen over de kleine profeten. Zijn boek over de profetiën van Jesaja, in 1551 verschenen, werd nu ook herzien. De zorg van Calvijn ging niet alleen over de gemeente van Genève, maar strekte zich verder zelfs naar Engeland uit. In 1053 was koning Eduard \1 van Engeland gestorven en opgevolgd door Maria de Bloedige, die, gehuwd met Philips II van Spanje, ook om hprn te believen honderden protestanten naar den brandstapel liet voeren. Gelukkig kwam aan haar bloedbewind spoedig een einde. Zij overleed in 15ü9 en werd opgevolgd door haar halfzuster Elisabetii , onder wie het Protestantisme daar te lande voor goed gevestigd werd, zooals wij later zullen zien. \elen waren door de vervolging naar 't Vasteland gevlucht o. a. Petrus Martij 11 en de Pool a Lasky, die, naar Ilelsingfors gegaan, als aanhanger der Gereformeerden werd verdreven. Ook uit Hamburg werd hij met zijn volgelingen verjaagd. Dit geschiedde door Luthersche ij veraars, uil liaat tegen de discipelen van Cai.vu.n. Tegen deze vervolgers richtte Cai.vi.in een vrij hevig geschrift, vooral tegen den Hamburger Westimiai. , tot groot verdriet van Melanchton , die in 't laatst van zijn leven Calvijn's inzichten over 't Avondmaal deelde. Op nieuw leed deze zeer aan de koorts en aan zwakte in het rechterbeen. Dit belette liern evenwel niet te prediken en voorlezingen te houden. Met groote vreugde werd hij, tijdens zijn herstelling in 1500, toen hij weder voor 't eerst den kansel betrad, met het zingen van den 30stet> psalm, aangeheven door geheel de gemeente, ontvangen. Genève verkeerde als onafhankelijke staat nog gedurig in gevaar. De uitgeweken Libertijnen hadden Genève s Raad bij den Zwitserschen landdag aangeklaagd. FiuBEKT, hertog van Savoye, bij den vrede van Cateau Cambresis in 1559 in 't bezit van zijn hertogdom hersteld, sloeg een begeerig oog op de stad en wilde de oude bezitting van zijn huis weder in zijn macht zien te krijgen Zoo groot was de nood, dat Cai.vi.in de gemeente in de voorbede der geloovigen aanbeval. In Ei.izabetii, koningin van Engeland, vond Cai.vi.in een hem niet genegen vorstin, zeker ten gevolge van zijn uitlating tegen Knox, dat een vrouwenregeering onder de straffen te rekenen was, waarmede God het menschdom bezocht. Cai.vi.in stond ook voortdurend in betrekking met de Evangelische christenen in Frankrijk, dat op nieuw het tooneel was van zware vervolgingen. Te vergeefs poogde hij door sommige Duitsche vorsten invloed op Hendrik II te doen uitoefenen. In die tijden werd de schoone Franscbe Geloofsbelijdenis ontworpen en aangenomen , geheel geschoeid op Cai.vmn's leer, in de Institutie vervat. Door een uitgebreide briefwisseling met vele personen van beteekenis, was hij het middelpunt der Reformatorische beweging, weshalve hij door het Franscbe hof èn gevreesd èn gehaat werd. Aan vele martelaren schreef hij innige troostbrieven. Calvijn's broederhart werd dikwerf verscheurd door het lijden der Christenen in zijn vaderland, Wij kunnen dit niet breedvoerig te dezer plaats vermelden. Maar hoe diep hij daarin Jeelt en hoe vast zijn geloof in de waarheid is, die hij belijdt, blijkt uit de volgende gebeurtenis. Onder Frankrijk's martelaren voor de Reformatie tellen wij de Vijfgevangenen van Lyon, zooals zij genoemd worden. Vijf jongelieden hadden te Lausanne de godgeleerdheid beoefend en waren, na hun studiën volbracht te hebben, tot het leeraarsambt bevorderd. Zij besloten nu zich te begeven naar hun woonplaatsen: Toulouse, Bordeaux, Saintonge en Limoges, teneinde hun geestelijken arbeid in den kring hunner eigen bloedverwanten aan te vangen. Dit geschiedde tegen het einde van April 1552. Nauwelijks in Frankrijk aangekomen, werden zij te Lyon als Gereformeerde leeraren bekend en terstond in hechtenis genomen. Hun wreede vervolgers hadden hen gaarne terstond gedood. Dit had evenwel niet plaats voor den 1 (jden Mei 155.1, toe zij allen den brandstapel moesten beklimmen. Dat zij meer dan een jaar in de gevangenis hebben doorgebracht, was voor velen tot grooten zegen. Velen kwamen ook met hen in aanraking. De Regeering van Bern en andere personen, die hoog geplaatst waren, zelfs vele Roomschen traden voor hen op, maar niets vermocht hen van den dood te redden. Als Cai.yijn hun in Juni 1552 schrijft en hun meldt, wat voor hun bevrijding gedaan wordt, geeft hij wel niet alle hoop op, maar verheelt hun ook niet, dat er groot gevaar voor hen is en wekt hij hen o[> oin onverwijld in God den Ileere moed en kracht te zoeken, die ook alleen bij Hem te vinden zijn. Door de rechters van Lxjon ter dood veroordeeld zijnde, heriepen zij zich op het Parlement van Parijs en werden zij derwaarts overgebracht. Den 19U" Maart 1553 werd het doodvonnis van Lyon bevestigd. C1ai.vi.in schrijft hun nu: ,,"\\ ij zijn meet dan ooit bedroefd geworden, toen wij het besluit hebben vernomen, door de vijanden der waarheid tegen u genomen." Anderen schrijft hij : „ Men zal nog eenige pogingen aanwenden, maar de eenige, die niet falen kan, is hen aan te bevelen aan Hem, die hen reeds zoozeer heeft ondersteund." En aan hen: „Wij zullen hier onzen plicht doen, door Hem te bidden, dat Hij hoe langer zoo meer in uw standvastigheid Zijn roem stelle, en dat Hij door de vertroostingen Zijns Geestes lenige en aangenaam make al, wat bitter is voor 't vleesch, en uw zinnen zoodanig tot Zich trekke, dat gij, ziende op de hemelsche kroon, bereid zijt zonder verdriet al het wereldsche te verlaten." In 't begin van Mei 1553 schrijft Cai.vi.ix zijn laatste» brief: „De konmg van Frankrijk heeft kort en bondig alle verzoeken afgewezen, die de lieeren van Bern gedaan hebben. Van dien kant en waarheen wij ook hier beneden onze oogen wenden, is niets meer te hopen." En voorts: „Nademaal Hij u het voorrecht geschonken heeft, dat uw boeien beroemd zijn geworden en het gerucht ervan alom is verbreid, zoo zal de mare van uw dood, Satan ten spijt nog sterker weerklinken, opdat de naam van onzen God er door verheerlijkt worde." En zoo is het geschied. Wij deelen nog het God vei heerlijkend uiteinde dezer martelaren mede naar het bericht van Crespix. , Nadat men hun het doodvonnis had voorgelezen, begonnen de jeugdige martelaren te bidden, en wel zoo vurig en aanhoudend, dat allen, die er getuigen van waren, daardoor getroffen en met bewondering aangedaan werden. Sommigen hunner baden tot God, met het aangezicht deemoedig ter aarde gekeerd; anderen sloegen daarbij vertrouwend den blik naar den hemel, loen zij gebeden hadden, zongen zij tezamen psalmen ter eere Gods. Spoedig was het oogenblik gekomen, dat men hen uit de gevangenis ter strafplaats zou overbrengen. Vooraf trok men hun een aschkleurig kleed aan en leidde hen gebonden naar buiten. Ondei dat alles hielden zij niet op, elkander lot standvastigheid op te wekken. Zij herinneiden elkaar, hoe spoedig hun strijd zou volstreden zijn. Op de kar, die hen tot den brandstapel zou voeren, gezeten, hieven zij blijmoedig den psulm aan. Hoewe men hun tijd noch rust schonk om den psalm geheel uit te zingen, kon men hen toch niet verhinderen, God gedurig aan te roepen en gedeelten uit de II. Scluiftop te zeggen. Terwijl zij de brug over de Saone overtrokken, sprak een liunnei tot het verzamelde volk: „De God des vredes, die den grooten Herder der schapen, door het bloed des eeuwigen testaments, uit de dooden heeft wedei gebracht, namelijk onzen Heere Jezus Christus, die volmake u in alle goed werk, opdat gij Zijnen wil moogt doen." Nu begonnen zij de Apostolische Geloofsbelijdenis, artikel voor artikel, op te zeggen, daarbij bij afwisseling sprekende, om daardoor te bewijzen, dat zij gezamenlijk hetzelfde geloofden. Hij, die de woorden uit te spreken had „ontvangen van den Heiligen Geest, geboren uit de maagd Maria." verhief zooveel mogelijk zijn stem, om het volk te toonen, dat het booze laster was geweest, toen hun vijanden hadden uitgestrooid, dat zij dit artikel geloochend en de maagd .Maria gehoond hadden. _ Omdat de gerechtsdienaars hen wilden doen zwijgen, voogden zij dezen toe: s\ ilt gijlieden dan, gedurende den korten tijd, dien we nog te leven hebben, ons beletten God te loven en tot Hem te bidden? Ter strafplaats aangekomen, bestegen zij niet een opgeruimd liart de houtmijt: de twee jongste» klommen het eerst op. De laatste was Martial Ai.ua, die zoo lang op de knieën had liggen bidden tot zijn lleere en Heiland. Toen de beul hem evenals de anderen wilde binden, verzocht hij den aanwezigen luitenant om een gunst. Deze luitenant, Tignac geheeten, vraagde hem: „Wat verlangt g Hij antwoordde: „Dat ik mijn broeders mag omhelzen." Het werd hem toegestaan. Toen omhelsde Martial elk der vier martelaren, die reeds gebonden waren, zeggende: Vaartwel, vaartwel, mijn broeders! De anderen riepen ook nog, terwijl zij hethoofd totafscheid bewogen: God zij u genadig, lieve broeders. Nadat Martial nu ook gebonden was, bracht men om de vijf martelaren een ketting heen en toen werd het vuur ontstoken. Nog een tijd lang hoorde men ze elkander vermanen : „Houdt moed, mijn broeders! moed! En dit waren de laatste woorden, die men van genoemde vijf dappere kampioenen en martelaren voor de zaak des Heeren heeft vernomen. Zij werden tot asch verbrand." Zoo eindigt Crespin. Velen zouden zoo gaarne willen weten, wat er omgegaan is in het hoofd en hart van Calvijn. bij het vernemen van deze droeve feiten. Zijn vereerders zouden, naar luid van zijn werken en brieven, dat hart tot in de kleinste deelen wenschen te ontleden. „Sommige dingen verwekken in 't eerst verwondering. Men zou hem zoo gaarne met de martelaren gevoeliger, mededeelzamer, kortom meer mensch willen zien; men zoekt onder die bewonderenswaardige raadgevingen naar desporen van eenige tranen , en men vindt ze niet. Laat ons tevreden zijn, met hetgeen wij er vinden! Dat is nog schoon en grootsch genoeg. Als legerhoofd bezat hij eenheid van karakter en rol. Voor hem zijn de martelaren soldaten, die sneuvelen; hun dood is slechts een zeer gewoon voorval, menschelijkerwijs gesproken, een ongelukkig; christelijkerwijs gesproken, een gelukkig voorval. Waarom zouden wij ontevredener zijn, dan zijzelven zijn geweest? Zij bewonderden, zij beminden dien Calvijn. Zij begrepen, dat hij de man was, aan wien de Kerk behoefte had; de veldheer, voor wien de veldslag noodig was, en uit den grond huns harten riepen zij, den dood tegemoet gaande, hem toe: „Morituri te salutant! Zij, die zoo aanstonds zullen sterven, begroeten u." De altijd werkzame hervormer stond ook in een belangwekkende betrekking met de godvreezende Ren at a, hertogin van Ferrara, die liij vroeger had bezocht en die hij thans als een trouw zielzorger behandelde, vooral toen men haar aan 't Fransche hof wilde hebben, schijnbaar om politieken invloed te oefenen, inderdaad om tot Rome teruggevoerd te worden. Zeer getrouw gedraagt Calvijn zich ook jegens Anton, koning van Navarre, en Jeanne d'Albret, diens godvruchtige gemalin. Anton, die een zeer zwak karakter had, liet zich verleiden tot het teekenen van een verklaring tegen de kerk der Gereformeerden. Catiiarina de Medicis had dien zwakkeling onder haar invloed en betoovering weten te krijgen. Op ernstige, zeer ernstige wijze weid de schuldige koning door den Hervormei' vermaand. Anton toonde over die daad op zijn sterfbed een diep berouw. Calvijn troostte op uitnemende wijze diens echtgenoote Jeanne. Ook haar zoon, later Hendrik IV, ontvangt ernstige vermaningen van hem. Eveneens handelde hij met Condé en andere hoofden der Hugenoten, zooals de Fransche Gereformeerden genoemd weiden. Maar wij treden voor 't oogenblik niet verder in de aangelegenheden der hervormden in Frankrijk. Veel leed de Hervormer door het verraad en de trouwloosheid van zekeren Bal- di'ints, uien hij liet volste vertrouwen had geschonken. Balduinus, n;i berouwvol tot Calviin wedergekeerd Ie zijn, maakte van gestolen brieven, die hij bovendien vervalschte, gebruik om Calviin aan te vallen, dien hij daardoor noodzaakte tot het geven van een antwoord. De aanblik van den waarheidlievenden Calvijn was den leugenaar zoo onverdragelijk, dat hij zei: „Liever inet Heza in de hel dan met Calviin in den hemel te zijn. Cai.vijn was een man met een hart voor zijn vrienden. Met welk een zorg was hij werkzaam om Kvlais de Bourgogne behulpzaim le zijn in hel zoeken en liet in orde brengen van een woning, toen deze zich in Genèvc kwam vestigen. Hij verkeerde op aangenamen voet met zijn ambtgenooten. Al zijn tijd besteedde hij aan schier onverpoosden arbeid. Hij had weinig slaap noodig en zijn geest bleef lot zijn einde altijd even helder en krachtig. Omdat hij zelf het schrijven wel wat vervelend vond, dicteerde hij veel aan zijn secretaris. Zijn handschrift is wel wat moeilijk te lezen. Dikwijls werd hij over staatkundige en regeeringsaangt'legenheden geraadpleegd. Zooals vele groote mannen, klaagde hij ondanks zijn omvangrijken arbeid, dat hij niet genoeg deed. Hij arbeidde zoo nauwkeurig, geregeld en volkomen zeker, dat hij soms in één dag sommige geschriften, voor de pers bestemd, voltooide. De uitgebreide briefwisseling met zijn talrijke vrienden was voor hem een ontspanning en een lievelingsbezigheid. Ilij was in dit opzicht dan ook vlug met de pen en hij gaf zich in die brieven, zoo als bij was. Er zijn meer dan 120!) brieven van hem bewaard, uitmuntende dooi duidelijkheid, zaakrijkheid, eenvoud en beknoptheid. Deze eigenschappen kenmerken ook zijn wetenschappelijke geschriften, die voorts door scherpzinnigheid, warmte en gezonde dialektiek uitmunten. Zijn predikatiën zijn diep ernstig, treilend, tot het gemoed gericht. Zij bevatten schriftverklaring en praktische toepassing. Altijd sprak hij voor de vuist. Ilij was een vijand van lange [treken en van lange gebeden. In de geschiedenis der Kerk was hij geheel en al thuis. De gemeente van Genèue beminde hij als een liefhebbend en zorgziain vader. Voor haar klopte zijn hart innig en teeder. Voor zich zeiven had hij weinig behoeften. Ilij spijzigde gewoonlijk slechts eens in de uren; dit geschiedde niet opzettelijk, maar omdat hij veel aan hoofdpijnen leed en vasten liet beste middel daartegen was. De buitengewone levendigheid van zijn geest, waardoor hij zich geen rust veroorloofde en geregelde spijsvertering bij hem werd gemist, was oorzaak van zijn zwakkelijk en ziekelijk lichaam. Ilij leed dan ook aan tal van ongesteld lieden, waarover hem de laster aanvalt tot zelfs op zijn sterfbed toe. Zoo naderde bet einde v.in zijn niet lang, maar omvangrijk en rijk g3Z3g3iid leven. In September 15l>3 kon hij niet aan de viering van het II. Avondmaal deelnemen. Evenwel wilde hij kort daarna weder voorlezingen houden en prediken, maar inoest hij zich in zijn ziekestoel nair de kerk doen dragen. In Januari 13l3i maakte hij een aanvang met de verklaring van den profeet Jesaja. Op Woensdag den 2Jua Februari predikte hij over het boek der Koningen en las denzelfdeu dag voor liet laatst over den profeet ëzeuiiël. Den G*™ Februari 15ü'i hield hij zijn laatste predikatie over he harmonie der Evangeliën. Na dien Zondag verliet hij zijn woning bijna niet meer, alleen nog soms oin ter kerk te gaan. In de drie laatste maanden van zijn leven verricht hij nog altijd veel met de pen. Zoo schrijn hij aan de koningin van Navarre en irbeidt hij om een slaatkundig tegenwicht te stellen tot beteugeling der vereenigde machten van Spanje', Venetië, Saroye eu den paus. Zijn zwaar lijden verdroeg liij met volkomen onderwerping Soms vraagde hij : „Hoelang nog, o Heere!" Schrijven kan hij ten laatste niet meer, wel spreken, liggende op zijn legerstede. Genèvcs Raad volgde met eerbied on smart den lijdensweg van zijn grooten burger. Den 10d,n Maart werd bij door Reza en andere evangeliedienaars bezocht. Veertien dagen I;i'er hield bij met de broedc'^ een laatste vergad doen beschrijven. Deze gehoorzaamheid mag niet verder gaan dan de besluiten en ordonnantiën «Ier Overheid met Gods Woord samenstemmen. Mier geldt het Woord van Petiius : „Men moet Gode meer gehoorzaam zijn dan den mensehen." Uit het opgemerkte blijkt, dat de beginselen in Kerk en Staat, door Calvjjx beleden, en, waar hij slechts vermocht, ook beleefd, de Kerk in een verhouding tot den Staat stelden, die tol dusverre niet bekend was. De kerkelijke tucht, door Cai.vi.in gewild, hing met die verhouding samen. Cai.vi.in wilde, dat de gemeente, als zij inderdaad christelijk zou zijn, zich ook aan de christelijke wet behoorde te onderwerpen en zich overeenkomstig die wet, zoo noodig, zou laten leiden en bestrallen. Nu was ook de Overheid verplicht te zorgen, dat Gods wet werd gehoorzaamd, des noods met geweld. Zwingu had zulks te Zurich geheel aan de Overheid overgelaten, evenals geheel het bestuur der Kerk. Calvijn wilde dit niet. Hij wilde, «lat de Kerk met de Overheid gemeenschappelijk de Kerk zou besturen. „De Staat zou verplicht zijn het rijk Gods te dienen, maar wetten in zake van den godsdienst voorschrijven was niet zijn zaak, maar die der Kerk. De Staat moest de wetten handhaven, de boozen bestraffen, de goeden beschermen. O. a. werden de ouderlingen der Kerk door de geestelijken gekozen en door de Overheid, den Kleinen Daad en de gemeente bevestigd. Zoo ontstonden de presbyteriën. Eerst later ontstonden in plaatsen, waar zich de kerken onafhankelijk'van den Staat hadden gevormd, de consistoriën uit de gemeenten alleen, welke laatsten dikwerf de inmenging van de Overheid hadden te weerstaan. Calvijx's invloed in Genève was groot, vooral na den val der Libertijnen. Ook buiten Gencve was die in Zwitserland merkbaar. Sedert 15i9 waren vijl cantoris voor zijn Avondmaalsleer gewonnen. Zij drukten dit uit in den Consensus Tigurinus. Meer moeite had hij om zijn leer der Voorbeschikking, in den Consensus Geneventis uitgedrukt, te doen aannemen. Duiten Zwitserland waszijn invloed nog grooter. Zijn kerkorde en consistoriën werden in het buitenland gevolgd, evenwel niet met Calvijx's opvatting der verhouding tusschen Kerk en Staat. Daar eischic men niet langer, dat «Ie Staat de Kerk niet wereldlijke straffen zou dienen. Een .man des volks als Zwingli was Calvijn niet. Maar hij overtrof den Zuricher hervormer in ^eest en karakter. „Hij was een theocratische natuur, die deed denken aan de profeten van hel Oude Verbond, een man geboren om te heerschen." Met gestrengheid paste hij de wet toe, meenende dit aan de eere Gods verschuldigd en alzoo ook verplicht te zijn, Gods wet Ie handhaven onder hen, die er zich niet goedschiks aan onderwierpen. Dat „hij God allijd meer als den al machtigen, alles werkenden en vrijmachtigen Ileere, dan als den God der liefde en goedertierenheid vereerde," is een dwaling zijner wederpartijders, evenals de bewering, „dat zijn leer der predeslinatie geheel en al overeenkomt met zijn karakter en geloof."' Evenals Litiikh en Zwingli hezat hij in hooge mate de gave der welsprekendheid, öoven die beiden was hij een uitstekend organisateur. Als Godgeleerde stond hij hoog boven Zwingli, als wetenschappelijk man ver boven Litiiep. , terwijl zijn wetenschap immer systematisch geordend te voorschijn treedt. Hij was een christelijk philosoof, een denker van de diepste gedachten, getuige zijn Institutio, dat altijd bewonderenswaardig boek. Mij was zoo gelukkig geweest, in het land der grootere vrijheid, Zwitserland, te mogen arbeiden en zich daar volkomen, na:tr de mate der gaven, hem geschonken, te kunnen ontwikkelen. Zijn nagedachtenis blijve in zegening. T W AALFDE AF DEELING. De Kerkhervorming i>i Duitschland, Denemarken, Zweden en Noorwegen. 1. Verbreiding van het Evangelie in Duitschland. Kakel V. ffl» hebben gezien, dut Feiidinand, broedcc van keizer Kakel V, op den '^anu;i1' I^ 1 tot lloomsch-koning verkozen en op den 13lla zal gehouden worden?" vroeg de legaat. Luther deed de wedervraag: „.Van wien behoort Bolorjnaf Op Vergerius antwoord: „Aan den paus," riep Lutiier uit: ,,Heelt hij Bologna ook al aan zich getrokken. Maar goed, ik zal er komen."' De legaat zei bottel ij k: „De paus zou ook wel bij L te 11 'dlenberg willen komen. Nog stelde Vergerius Lutiier de vraag, of te W'ittenbery ook priesters gewijd werden. Deze antwoordde, wijzende op Rugen hagen (Pom era nes) : „Daar zit een gewijde bisschop." Vergerius nam afscheid, Luther aan zijn woord houdende, dat hij beloofd had te komen, waarop deze zei: „Ik zal komen met dezen mijn hals en hoofd." Na zijn rondreis volbracht te hebben, ging Vergerius naar Home en ontving het bisdom Capo oi.ling tot rijkszwaarddrager en Khechting tot stedehouder des rijks, dat voorloopig tot de wallen van Mansier was beperkt. Koning Jan schiep een nieuwen «del, riep een hoogen Raad in 't leven, kleedde zich als een monarch en liet de teekenen der koninklijke waardigheid bij plechtige optochten voor zich uitdragen. Dikwijls besteeg hij den troon, op de markt voor hem opgeslagen. Jan van Leiden had spoedig zeventien vrouwen, die in weelde en overdaad met hem leefden, terwijl allengs binnen de stad bet nijpendst gebrek begon te heerschen. Straks grijnsde der bevolking de hongerdood tegen, zoodat het slechtste voedsel ten lijve werd ingeslagen. De snijderkoning was voor deze ellende voorshands gevrijwaard. In zijn paleiswoning baadde men zich in overvloed. In April i535 gaf hij verlof, dat allen, die den hongerdood wilden ontvluchten, de stad konden verlaten. Zij, die hiervan gebruikmaakten, gingen evenwel een afgrijselijk lot te gemoet. De bisschop liet ze óf allen neerhouwen, óf naar de stad terugdrijven. Daar buiten voedden ze zich met gras en kruiden of met den afval uit het kamp van den kerkvoogd. Deze ellende vermocht niet in 't minst de volharding der wederdoopers te breken. Zeker vermoedden zij wel, welk lot hun boven 't hool'd hing, wanneer de bisschop zegepraalde. De moed der wanhoop vermengde zich met het ongebroken fanatisme en dreef tot heldhaftig verweer. Maar ook menigeen streed mede uit vrees voor den wreedaardigen snij'lerkoning en zijn gedachten scherprechter. Zoo kwam de St. Jansnacht van 1535. Toen gelukte het een burger, die de stad ontvlucht was, aan 't hool'd van 400 bisschoppelijke soldaten over de gracht te geraken en binnen de stad te komen. Hier ontstond nu een moorddadig gevecht. De indringers werden weldra krachtig gesteund. Straks gaven de wederdoopers, onder wie zich de koning Jan van Leiden, zijn kanselier en beul bevonden, zich over. Vele vrouwen werden gedood door onthoofding. Niemand werd gespaard. Alleen aan Jan en zijn beide handlangers was een nog afgrijselijker lot toegedacht. Na gedurende geruimen tijd in kooien door het land te zijn omgevoerd, werden zij, na de gruwelijkste folteringen doorgestaan te hebben, ter dood gebracht. Tot hun laatste oogenblik verklaarden zij, dat zij wel de vorsten, maar niet God hadden beleedigd. Jan toonde een kalmte en geestkracht, die men niet van hem zou hebben verwacht. Alle drie betuigden tot hun laalsten stond hun onschuld. De lijken der gestraften werden in kooien aan den Lambertustoren opgehangen. De furiën der wederdoopers gaven aanleiding, dat de protestanten in alle landen, waar de Rooinsche vorsten machtig genoeg waren, gruwelijk werden vervolgd, onder voorgeven, dat allen, die de Roomsche kerk hadden verlaten, lot de Wederdoopers behoorden. Zeker is 't , dat de zaak der Reformatie door dit euvel groote schade leed en de Iloomschen zich sterker aaneensloten. Alleen machteloosheid weerhield keizer ia Karel V in de jar'en 1533—36 om zich naar hartelust op de uitroeiing der ketterij te werpen. Vele Doopsgezinden, die de gruwelen der Wederdoopers verfoeiden, of zich van hen, na die aanschouwd te hebben, afkeerden, vormden een kleine secte, die zij broederschap noemden, van welke Menno Simonsz en Diisk Philips de voornaamste leiders waren. Zij onderscheidden zich door den doop der bejaarden, bet weigeren van den eed en een reeks van inzettingen en gebruiken, zoowel in kleeding. als in spreken en handelingen, die men meestal onder den naam „Doopersche mijdingen" aanduidt. Deze Doopsgezinden waren al spoedig in twee groepen: de Waterlanders en de Vlamingen, verdeeld. De laatsten verdeelden zich in meerdere groepjes. Tot 1735 hadden zij doorgaans tot voorgangers ongestudeerde personen, met uitzondering van enkele meer ontwikkelde kringen. In Nederland zijn zij sedert 1811 tot een Algemeene Doopsgezinde Sociëteit vereenigd en kwam binnen Amsterdam het seminarium deiDoopsgezinden tot stand. 3. De oude der Jezuïeten en het Concilie van Trente. Twee gebeiutenissen hebben samengewerkt om den voortgang der Hervorming in Europa tegen te houden. Beide dienden tot schraging van liet rijk der duisternis en der waggelende hiërarchie. En zoo bet al niet gelukt is, de Reformatie neer te werpen in de landen, waar zij zoo zegenrijk werd gevestigd, toch is de uitwerking dier gebeurtenissen zoo krachtig geweest, dat zij zich in vele oorden van Europa niet verder heeft uitgebreid. De eerste, waarop wij de aandacht van den lezer vestigen, is de stichting van de Orde der Jezuiëten. Ten jare 1491 werd op het slot Loijola, in de provincie Guipuzcoa, in Spanje gelegen, geboren Inigo of Ignatius Lopez de Recaldo, naar de plek zijner geboorte meestal Ignatius de Loyola geheeten. Hij was van zijner ouders kinderen de jongste en bracht de jaren zijner jeugd door als page aan 't hof van Ferdinand van Arragon, die gehuwd was met Isabella van Castilië. Daarna trad hij in den krijgsdienst en nam tot zijn twintigste jaar ruimschoots deel aan alle wereldsche vermaken, zich kenmerkende door verregaande ijdellieid. Gedurende het beleg van Pampelona door de Franschen in 1521 werd hij zwaar gewond en tijdens zijn herstelling sleet hij den tijd met het lezen van vele legenden der heiligen. Deze lectuur werkte sterk op zijn verbeelding. Dikwijls is hij in zinsverrukking en ziet hij visioenen. Zoo ontwaakt in hem met kracht een neiging tot monnikenheiligheid en begeeft hij zich een wijle naar het klooster Manresa. Al spoedig meent hij van God geroepen te zijn, om de ongeloovigen in Palestina te gaan bestrijden en besluit hij derwaarts te vertrekken. Alvorens daartoe te komen, geeft bij al zijn goederen aan de armen en gaat ter bedevaart naar Montserrat. Daar wijdt hij aan bet wonderdoend beeld van Maria zijn wapen en verklaart zich ridder te zijn van de heilige Maagd. Deze toewijdinggaat gepaard met zulke hevige zelfkastijdingen, dat men hem in een grot eenmaal in bewusteloozen toestand aantrof. Al bedelende om zijn brood, bereikt de dweper Banelona en van daar over Venetië Palestina. Te Jeruzalem aangekomen, ziet hij zijn pogen verijdelen. De Mohamedanen lieten zich niet bekeeren en hij zelf werd, dooi- den banvloek bedreigd, omdat de Hoomschen in Jeruzalem de wraak der Turken vreesden, genoodzaakt naar Barcelona terug te keeren. (lier werd hij bespot en gehoond. Hij lei nu zijn roeping eenigszins anders uit. Zijn aandacht werd gericht op de keltelij, die heel Europa in vuur en vlam dreigde te zetten. Hij had zijn (loei gevonden, 't was de uitroeiing van het protestantisme Dit moest hij echter met geestelijke wapenen aantasten en daarvoor was zijn kennis te gering. Nu ving hij in 1524, toen ruim dertig jaren oud, aan op de schoolbanken Latijn te leeren. Straks studeert hij te Alcala in de godgeleerdheid, van bedelen levend en met eenige vrienden zich aan de verpleging van kranken wijdend. Zelf werd hij door de Inquisitie , als verdacht van ketterij en tooverij, gevangen genomen, maar niet schuldig bevonden en weder in vrijheid gesteld. In 1528 trok hij op een ezel naar Parijn, waar wij gezien hebben, dat Calvijn hem op het college van Montaigu, onder het bestuur van Beha staande, nog even ontmoette. Hier kwam hij o. a. ook in aanraking met Le Fèviie en andere Franschen ; vooral met eenige overspannen Spanjaarden, als Frans Xaverius, Jacor Laynez en Alfonsus de Boradilla, stelde hij zich in nadere betrekking. Zij vormen weldra het plan om een Orde te stichten tot bescherming van het Boomsclie geloof en tot uitroeiing der ketterij. Zij ontwerpen het Boek der Exercitiën, waarvan een Jezuiët zegt, dat het door Gods eigen vinger is geschreven en door de Moeder Gods aan Ignatils overhandigd. Laynez, een zijner bondgenooten, is van dit alles de ziel, hoewel de Orde, na door paus Paulus 111 in 15 W bevestigd te zijn, Ignatius tot. haar generaal verkiest en deze nu voortaande Rome zijn verblijf houdt. Hij verricht in die hoedanigheid toch nog de allergeringste diensten en besteedt tijd en kracht aan de bekeering van ketters, Joden en lichte vrouwen. Loyola overleed in 1550. In 1590 werd hij door Paulus V zalig gesproken en in 1022 door Gregobius XV heilig verklaard. Zijn volgelingen, Jezuiëten genaamd, vormden een nieuwe machtige monnikenorde. De oude orden waren onbruikbaar gebleken in den strijd togen het protestantisme. Paulus III begreep al het voordeel, dat in deze nieuwe orde voor zijn wankelend gezag gelegen was. liet duurde niet lang, of de Jezuiëten maakten een leger uit, dat overal ten strijde optrok om voor het pausdom of liever voor het nieuw gestichte rijk der Jezuiëten te strijden en geheel de aarde schijnbaar aan God en de Boomsche kerk, inderdaad aan zich zei ven te onderwerpen. Aan de instellingen der Orde werd van lieverlede een hooger gezag toegekend dan aan dat van de Kerk zelve. Langer dan twee eeuwen bleven de Wetsartikelen der Jezuiëten verborgen voor de wereld. Slechts aan weinigen was 't vergund ze alle te kennen. Door geheel de orde heerscht de wil van den generaal. De generaal en zijn gezelschap maken de wetten. Hij wordt alleen beperkt door zes Assistenten. De legerbende, die Loyola rondom zich verzameld had, was aanvankelijk klein, maar groot van beteeken is. Zij streefde naar een groot en, van zijn standpunt gezien, verheven doel. De „Geestelijke Exercitiën", het boek, dat de methode beschrijft, waarlangs ieder zijn eigen bekeering bewerkt, laat dit werk in viermaal zeven dagen volvoeren, „liet vereenigt de zelfverloochening en zelfvernietiging van den Brahmien met de zelfkwellingen van den kluizenaar en de visioenen van den dweper." Onder de leden bestond het stelsel van onvoorwaardelijke gehoorzaamheid, van militaire trouw aan den paus. Elk Jezuiët moest een lijk zijn in de macht van den boven hem gestelde. Hij zelf was willoos. De wil van den meerdere was zijn wil. Zoo klom alles op tot den generaal. Zonder eenig loon zouden allen dienen. De bezittingen, de eer, de macht tier orde zouden ieders bezitting, eer en macht zijn. Zij zou heeten de „Compagnie van Jezus." „Het doel heiligt de middelen" werd het alle zedelijkheid moordend beginsel, en dit doel was gericht op de grootheid der Boomsche kerk en der Orde zelf. Binnen korten tijd was het leger gevormd, dat in alles, ten allen tijde en overal den generaal gehoorzaamde. Toen Loyola stierf, tolde de orde reeds meer dan duizend leden in ongeveer honderd stichtingen over twaalf wereldprovinciën, in Europa, Azië, Afrika en Amerilca verspreid. lot deze orde behooren: 1. De Novicen of Nieuwelingen, die den proeftijd doormaken en wier bruikbaarheid scherp wordt onderzocht. Is de nieuweling geschikt, tot alle gehoorzaamheid bereid, gezind om wat hij bezit aan de orde, het heet aan de armen, te geven, dan gaat hij tot de 2de klasse der Scholastieken of scholieren over. Hierin wordt nog scherper onderzoek gedaan naar zijn gaven: scherpzinnigheid, voorbeeldig gedr.ig en een gezond lichaam. Daarop treedt hij in het Huis voor den tweeden proeftijd, waar de tucht nog gestrenger is. Ilij doet dienst in de hospitalen en het helpen der armen; bovendien moet hij langs de huizen gaan om brood te bedelen. Dan mag hij knapen onderwijzen, de biecht hooren en in het openbaar prediken. Eerstelijk wordt hij tot priester gewijd. Is hij nu bereid om zijn toekomstigen arbeid geheel aan den superieur over te laten, dan legt hij de drie eenvoudige geloften: armoede, kuischheid en gehoorzaamheid, af en treedt hij in de klasse der Medewerkers. Deze splitst zich in die der wereldlijke en geestelijke medewerkers. De eersten worden nimmer priesters, maar verrichten allerlei geringen arbeid. Zij dienen het Gezelschap in het ambt eener Martiia. De tweeden, de geestelijke medewerkers, worden biechtvaders, onderwijzers en predikers. Nog altijd zijn zij geen leden der orde. Is de volgeling evenwel in de deugden, door de Jezuïeten geëischt, meer volmaakt bevonden, dan mag hij als candidaat voor den hoogsten graad de „vier geloften" afleggen. Hij belooft nu gehoorzaamheid aan den almachtigen God en aan zijn generaal, die de plaats van God bekleedt. Ilij is nu in de vierde klasse, die der Gewijden, opgenomen. Dan is hij willoos, als een lijk in de handen zijher meerderen. Met een aldus gevormd leger wordt sedert de kruistocht tegen de gehate ketters in nieuweren vorm gevoerd. Deze mannen worden opgevoed en afgericht tegen de bestaande maatschappij, tegen het ware Christendom naar de II. Schrift. Geen middel, hoe laag, hoe verfoeilijk, hoe slecht ook, als het maar dienstig is aan de zegepraal der Kerk van liomc, of liever van het Jezuiëtisme en zijn generaal, zal onbeproefd worden gelaten. Vorsten moord, laster, geheimen der biecht, de booze hartstochten en hun bevrediging moeten de grootheid, de macht en den rijkdom deiOrde dienen. Kik besef van ware moraliteit gaat verloren, geheel het zedelijk leven gaat in den tot lijk verlaagden Jezuiët te gronde en zijn godsdienst is de ceremoniëndienst van Home, verbonden met de vereering van den Stedehouder van Christus, die inderdaad afhankelijk is van den generaal der beruchte Orde. De Jezuiëten beschouwden onderwijs en opvoeding als de uitstekendste middelen om tot aanzien en macht te geraken; tevens om hun doel: den ondergang van het Protestantisme, te bereiken. Zij volgden de Reformatie na in het slichten van scholen, gymnasiën, universiteiten en beoefenden de wetenschappen, als: de wijsbegeerte, wiskunde en sterrenkunde, alsmede de klassieke schrijvers, zoowelGrieksche als Latijnsche. Zij predikten in de landstaal, onderwezen den catechismus en stichtten een groot aantal collegiën, die tegelijk dienst konden verrichten om hel terrein, door de Roomsche Kerk verloren, te herwinnen, dat maar al te dikwijls gelukte. Ook volgden zij het normalie! van Mëlanchton na in de voorschriften, door hun Ordes-generaal Aquaviva onder den titel van: Ratio et Institutio studiorum Societatis Jesu, waarnaar hun tallooze opvoedingsgestichten georganiseerd werden, in 't licht gegeven. Voor vele studiën, vooral voor de hoogere, hadden de Jezuïeten wezenlijke verdiensten: ook daardoor, dat voor een bepaald studievak door lien een daarvoor geschikt beoefenaar werd aangewezen. Pascai., een Roomseb schrijver, stelde bun onzedelijke moraal manmoedig ten toon, alsook de waarlijk bedenkelijke stellingen en grondregelen hunner opvoedingsmethode. Hun wordt vooral verweten, dat zij alle zelfstandig indringen van den leerling in du leerstof angstvallig tegenstaan. In plaats van eigen oordeel Ic doen ontwaken cn eigen krachten te oefenen, wordt de toebereide en afgewerkte leerstof, daartoe zorgvuldig uitgekozen, bloot aan 't geheugen toevertrouwd. De geheele leerwijze der Jezuiëten gaat op in memoriseeren, reciteeren, uitzoeken, verklaren, samenstellen, navolgen, verbeteren, herhalen, in overeenstemming brengen enz. Zoo g.iat het van den morgen tot den avond. En dit alles geschiedt om de volgende reden: „liet Jezuiëtisme wil noch den godsdienst, noch de wetenschap, noch de kunst om' haar zelve; het wil dit alles slechts om de kerk of veel meer slechts om zich zolf. Daarom is ook het opvoedingsdoel niet de mensch, zelfs niet zijn tijdelijk geluk, niet zijn eeuwig welzijn, niet de harmonische ontplooiing van zijn aanleg, niet zijn' bruikbaarheid voor bet burgerlijk of het algemeen menschelijk leven, niet zijn bestemming voor de eeuwigheid, maar steeds de orde zelve en de menigvuldige doeleinden en diensten, waartoe deze hare leden en kweekelingerf als willooze werktuigen tracht te gebruiken." De Orde heerschte gedurende twee eeuwen door haar opvoeders, die de zonen en dochteren der koningen volgens hun verderfelijke grondbeginselen vormden; door haar biechtvaders, die de gewetens-hunner biechtelingen: de heerschers, in het door hen gewilde spoor leidden; door de staatslieden: de al vermogenden aan de hoven, die óf zeiven Jezuiëten öf hun bondgenooten waren, tot den tijd van het optreden der dusgenaamde verlichte despoten in de tweede helft der I8Je eeuw. Onder deze tellen we Jozepii 1 in Portugal en zijn minister De Pombal, Kaiiei. III van Spanje en zijn minister Aranda , Lodewijk XV en De Choiseul in Frankrijk, Frederik 11 in Pruisen, Jozepii 1, mederegent van Maria Tiieresia, in de Oostenrij ksche erflanden. Toen brak de storm der algemeene verontwaardiging los tegen de Orde, die door haar vicieus stelsel van indringend-heerschen, haar slechte beginselen van opvoeding en zedenkunde, haar hebzucht en andere ondeugden hel zoo lang in haar gesteld vertrouwen schier overal had verbeurd. De storm brak los in 1758 in Portugal, waar zij een aanslag op het leven des konings bad begunstigd. De markies De Pombal greep deze misdaad aan om de Orde, ilie hem in al zijn hervormingsmaatregelen had tegengestaan, uit het rijk te verbannen en velen van hen als koningsmoordenaars te sti allen. In datzelfde jaar deed Pexedictus Xiv een brève tegen de Jezuiëten uitvaardigen. Hierna kon spoedig de dood van dezen paus worden vermeld. In 170i wordt de Orde uit Frankrijk, in 1707 door Karei, III uit Spanje, in 1708 uit Zuid-Amerika, inzonderheid uit Paraguay verdreven. in 170'J beklom de geleerde en gematigde Lorexzo Gangaxei.li als Ci.e.mens XIV den pauselijken stoel. Reeds in 1772 sluit hij de collegiën en seminariën der Jezuiëten in den Kerkelijken Staat. En den 21sten Juni 177:5 teekent hij de vermaarde Pul Do minus ad Redemptor noster, die den !6(it door den paus bekrachtigd. In de Uoomsche landen werden zij aangenomen; alleen ernstig weersproken in Frankrijk, Duitschland en Hongarije. Deze laatste ^staten namen evenwel de leerstellige uitspraken vrij spoedig aan. De leerregelen van 11 c>dc s concilie zijn tot den huidigen dag de dogmen der Uoomsche kerk gebleven, alleen vermeerderd met de leer der Onbevlekte Ontvangenis van Maria en die der onfeilbaarheid in uitspraken, de religie betreffende, door den paus van Rome. (1850 en 1870.) Dit laatste dogmen is vastgesteld op het Vaticaansch Concilie van 1870, dat onderbroken werd door den Fransch-Duitschen oorlog en spoedig gevolgd door het verlies van de wereldlijke macht van den kerkvoogd le Rome. liet Vaticaansch Concilie is nog niet heropend. Of liever door de vaststelling der voorgewende pauselijke onfeilbaarheid is het samenroepen van een nieuwe kerkvergadering tamelijk overbodig geworden. i. Laatste levensjaren en dood van Luther. Lutiier's openbare werkzaamheid voor de Evangelische Kerk in Duitschland had sedert den Godsdienstvrede van Neurenberg in U>32 een meer kalm verloop. Wel bleef hij nog lang, ja schier zijn geheele leven door, het middelpunt dei godsdienstige bewegingen; maar velen waren naast hem opgetreden, die eveneens hun invloed deden gelden. In gewichtige aangelegenheden besliste nog enkele malen zijn invloedrijke persoonlijkheid. Was hij een man van diep gaande godsdienstige ervaring, toch was zijn dogmatisch-theoretische voorstelling daar vaak een onvolkomen uit lrukking van. Zelfs stond bij bloot aan aanvallen, zooals vroeger Ekasmus en Zvvingi.i tegen hem hadden gericht. In keurvorst Joiiann den Standvastige bad hij veel verloren, hoewel hij ook met diens zoon Joiiann Frederik den Grootmoedige op een goeden voet stond. liet verblijdde hem zeer, dat de prediking van het zuiver Evangelie zich dagelijks uitbreidde. Dat Pommeren en Anhalt-Dessau de Reformatie toegedaan werden, verheugde den Hervormer niet weinig. Ook onder den godvruchtigen Chiustopii werd Zwaben hel kasteel van de protestantsche kerk in Zuid-Duitschland. Brandenburg en Meiszen onder Joachim 11 sloten zich bij «lo Evangelischen aan. In 1535 genoot hij de vreugde, dat vele gemeenten, als Augsburg, Straatsburg, Meiningen, lrha, Esselingen, Reutlingen en Frankfort met hem in eenen geest begonnen te leven en de eenheid des geloofs in groote mate werd hersteld. "\nn de Smalkaldische artikelen hebben we boven reeds gewaagd. De keurvorst Johann Frederik dankte hem voor dien wel volbrachten arbeid. ' De door Lcther gestelde artikelen werden niet overwogen, omdat er een vrij, christelijk, Duitsch Concilie was verlangd en de paus een dichter bij Rome gelegen stad ervoor had bestemd, vooral met het doel om de pestaardige Luthersche ketterijen uit te roeien. Luther werd te Smalkalden gevaarlijk krank tot slervens toe.' Na acht da «en hevjg lijden werd het iets beter en verlangde hij naar huis. Bij het afscheidnemen riep hij zijn vrienden toe: „Neemt dit eene in acht, wanneer ik zal gestorven zijn. Legt de paus zijn kroon neer, slijgt hij van zijn stoel en doet hij afstand van zijn primaat; belijdt hij, dat hij gedwaald en de Kerk in 't verderf gestort heeft neemt hem dan in onze Kerk op, anders blijve hij ons altijd de Antichrist." Gelukkig herstelde Lotiier onderweg. Te Gotha werd hij weer zoo erg krank, dat hij op nieuw nog eens van allen afscheid nam. Zijn afkeer van 't pausdom drukt hij uit in zijn laatsten wil, dien hij aan Bugenhagen dicteert. Ook uit dit gevaar redt hem de Deere, zoodat hij nog een geruimen tijd leven en arbeiden mag in diens wijngaard. In 1539 stierf een van Luther's bitterste vijanden, hertog George of Joris van -aksen. Hij was en bleef lot op zijn sterfuur de hevigste tegenstander der Reformatie. Zijn broeder Hendrik was als een warm vriend der Evangelischen bekend en moest hem opvolgen. Maar George weigerde hem als opvolger te erkennen en wilde het bestuur van zijn landen aan Ferdixaxd van Oostenrijk zien opgedragen, als Hendrik niet tol de Roomsche kerk terugkeerde. Hij wilde dit opzet volvoeren en reeds was zijn kanselier gekomen om hem 't stuk te doen teekenen, toen God hem belette de hervorming, waarnaar zijn land verlangde, verder te schaden. Hij riep uit: Kanselier. en was niet meer. 't Stuk werd niet geteekend. Hendrik volgde op en onder diens regeering werd de Reformatie onder Luther's eiding gelukkig in dit gedeelte der landen van Saksen ingevoerd. i ! ' J!"'r T.aS 61 (1'eP van Overtu*o(1> dat de zaliging des zondaars uit genade door net geloof alleen, moest gevolgd worden door een heilig en rein zedelijk leven. Velen wendden nu de onmacht ten goede voor als een reden om zich aan de heiligmaking te onttrekken. Zoo werd schade aan het godsdienstig leven toegebracht en dreigden meer gevaren. Zulks deed Johaxx Agricola, die evenwel terstond Luther en Melanchton tegenover zich vond. Luther verzette zich in een geschrift- Te^en de Antinomianen of Wetbestrijders" zeer krachtig. Ook Melanchton verschilde wel eens van den grooten hervormer en naderde soms tot Rome in de leer van den wil. Zoo ontstonden nog bij Luther's leven twislingen, die wel niet konden uitblijven.' De laatste levensjaren van Lutiier werden verbitterd door vele droeve feiten, die den loop der Evangelieprediking en Evangeliewerking stoorden. Hij was, niettegenstaande zijn veelzijdigen arbeid voor bijbelvertaling, prediking, kerkgezang, i/i"iihtmg en verbetering der scholen ter godsdienstige ontwikkeling van zijn volk, als zielzorger, raadsman, leeraar, zoowel in brieven als mondeling, zeer terneergeuiukt over de uitkomst, die hein vreeselijk teleurstelde. Op de karigste wijze werden de predikanten bezoldigd. Te Wittcnberg heerschte onder de sludeiiten de grofste onzedelijkheid. In een aangeplakt stuk waarschuwde Luther openlijk tegen de ontucht. Met de grootste onverschilligheid werden de kerkelijke wetten gehandhaafd. De geseculariseerde kerkelijke goederen werden noodeloos verkwist, terwijl hoogleeraren en predikers in grooten nood verkeerden. Luther zeil leed gebrek. Niet zelden betoonden Lutiier en Melanchton ook verregaande zwakheid tegenover de oppermachtige Vorsten. CALVIJN STELT ZIJN LEVEN VOOR DE HEILIGHEID VAN HET AVONDMAAL. VAS ",KSSEX ™ »cllu«'" "«* eon dochter van Gkorge tak tnZfTr,ZreMe"S' mMu verbi»te"«. C. tweede huwelijk aan te li , r r;f' m«caheta van Sai.a, hofdame van zij,, „„ster, herlo»in E.»" nuil van Mecklenocrg Streutz, met wie |,ij i„ m,r mmve ^ x argareta en haar moeder drongen op een wettig huwelijk aan. Er werd ver- 3ÏÏ1 r n ,'™'lsr?vl" 101 dlt lluwel«li l«w toeste.nnsin» Ie verleen». Ook ''"{V ,en Buuui °P LüTIIEIt ,e P0,sen en Zijn tusschenkomst in te roepen. Litiier ken totAmCooIt°'N-Wa'en ZWak. g6n0eg Z'ch f,Pze on,{iesche zaak te laten betrekneer Ï.f m t ÏTT?C" !»," keurvorst Jomaxx Frederik. Hun raad kwam er op nee dat dit dubbel huwelijk een kwaad was en mogelijke uitspattingen een ander kwaad waren, waarom zij het eerste als het minste kwaad verkozen. Ilij dezen raad \u!en zij aan om de zaak geheim te houden en beloofden dit ook van hun kant liet i welijk werd 4 Maart 15*0 te Batenburg gesloten en Mk,.axu,ton was, ó„ e g jpelijk genoeg, daarbij tegenwoordig. Straks werd de zaak publiek tot ■n-oote SI dCr , Kort daarop werd Melaxcton zVaar S u • ' rna'1 van een biechtvader nog geen bepaald "evoelen of een goec keuring kon genoemd worden, mocht den ongunstige»Tndruk,^ 't maakte, niet wegnemen, te meer daar Puil,pp van Hessen zich op Lither beriep daa'bi.1 'bens aanteekenmgen op het boek Genesis, de aartsvaders I «etrellei.de, aan- vi ie u % 'f' T<Ï'N S a >"1 gaf Over'oens Luther gelegenheid om zijn liefde en vriendschap voor dezen trouwen strijdgenoot te tonnen. Die vriendschap deed Melanchton zoo goed, dat zij tot zijn herstel medewerkte. Jr\,r\ÏT ^ ,1?..°ude st,'Üfl tegen hen, die LutiierdeSacramenlisten noemde ei iecht levendig bij hem. Ilij voer in een geschrift "etiteld- Korte Peliidfni • van het heilig Sacrament, hevig tegen hen uit. ' ° l'thjdems Dit was te meer jammer, omdat de Reformatie goeden vooraan- maakte Maan noodSr. i namen "et eva"°eiie Ai-nREcrr ?an'z was ge-" " !'™n In eon merkwaard,g gesel,rilt. ten jare 1Ki9 oltgegeve,, en getiteld 07er do Eri" wv r cmr:kan *° oneens „„der elkaar; ook geSoTwer'l„rdlWh'"scl™ll °d TtoJomi'i^Tr'r8 *" l"" *** d" ,ics Tiioofs taa •• e n. öcnnlt zijn Lajaphas- Pilatus- llERonES-conciliën " stuk, getiteld: Tegen den woeker. Daarin komt voor- Miin |„».|- ,,1 't X «Ïi'ZÏ:;.1" iïvoekeiaars sjirekken van vernna o„ kennis, va„ vrie„dj,"p^ gebeid ïiN UonA d0 »»*»«>' ™» wmmiers. llij"10oT„t itr lil wd 'c™„" ïiiXA Lulheriu" of zijn „Dominus". Zij schonk hem zes kinderen, van welke Elisabetii kort na de geboorte overleed. Luxui-:r< bemint den zang, speelt met zijn kinderen, laat ze op zijn knieën rijden en verhaalt ze allerlei mooie geschiedenisjes. Aandoenlijk is het ziek- en sterfbed van zi jn dochterken Leentje ; daar geuren de frissche bloemen van zijn kinderlijk geloof en vrome onderwerping aan Gods wil. Niet minder aandoenlijk en eenvoudig is zijn testament. Zijn kinderen wandelden in zijn wegen, ook zijn weduwe stierf in vollen vrede door het geloof in Christus. Nog beleefde Luther de opening van het Concilie van Trente, waar het op Duitschen bodem zou gehouden worden. Spoedig na de opening op 13 December 1545 werd liet verdaagd. Het verblijf in Wittenberg stemde hem immer droef te moede. Hij nam daarom het jaar voor zijn dood liet besluit om er niet terng te keeren. Eerst toen de magistraat der stad hem de plechtige belofte had gegeven de openbare zedelijkheid gestreng te handhaven, keerde hij terug; hem was slechts een kort verblijf aldaar vergund. Zijn einde was nabij. Den 24steu Januari 1540 werd hij geroepen om een twist tusschen de graven van Mansfeld te beslechten. Zijn drie zonen vergezelden hem. Hij nam gaarne dit werk der verzoening op zich. Deze winterreis ging met groote moeilijkheden gepaard. Te Holle vond hij de Saaie overstroomd, dit hield hem op. Hij schrijft aan zijn vrouw: wij kwamen een groote wederdoopster tegen met watergolven en ijsschollen, die het land bedekte en ons dreigde met wederdoop. Hij kwam den 28sten Januari le Eislebcn aan, zeer vermoeid en krank. Nog schrijft hij hartelijk aan zijn geliefde huisvrouw „Catharina Lutheria, Doctorin Zülsdorfelin enz. De samensprekingen roet de graven duurden hem te lang. Den 1 4deu Februari predikte hij voor het laatst te Eisleben; den 10ilc» werd de zaak geregeld en besloot hij spoedig te vertrekken. Den 17de,> werd hij weder krank en gedachtig, dat hij te Eisleben, zijn geboortestad, ook sterven zou. Hij klaagde over pijn in de borst en ging te bed. steeds biddende: „In Uw handen beveel ik mijn geest." Des morgens werd hij met hevige pijn wakker en gevoelde hij, dat zijn einde naderde. Zijn vrienden Justus Jonas, Coelius en Hutfeld, alsmede zijn zonen Maktin en Paul waakten bij hem. Aan zijn sterfbed bevonden zich de grajf en de gravin van Mansfeld, ook de graaf en de gravin van Schwarzburg. Zijn ziel den Heere Jezus bevelende, haalde hij de plaatsen aan als Johannes 3 : 10 en Psalm 08 : 21. Nog eenmaal Psalm 31 : 0. Toen hij met gesloten oogen rustig lag, vraagde hem Jonas: „Eerwaardige Vader! wilt t^ij bij Christus en de leer, die gij gepredikt hebt, volstandig blijven ?" Hierop sprak hij duidelijk eu verstaanbaar: „Ja!" En op Donderdag den 18Jen Februari 4540 des morgens tusschen twee en drie uien is Dr. Maarten Lutiier in zijn God en Heiland zacht en zalig ontslapen. Het lijk weid, nadat het in een lang wit laken was gewikkeld, in een tinnen lijkkist gelegd. Velen kwamen het zien. Den 19del1 Februari werd de kist naai' de Andreaskerk overgebracht. Du. Jonas predikte naar aanleiding van 1 Tim. 4 : 13—18. Tien burgers van Eisleben bewaakten het stoffelijk overschot, dat de graven van Mansfeld zoo gaarne te Eisleben hadden gehouden. De keurvorst van Sal.sen verlangde, dat het te Wittenberg zou worden ter aarde besteld. 1 tij de afreis sprak Coelius over Jesaja 57 : 1. Toen begaf zich de treurende stoet, aangevoerd dooi' de graven van Mansfeld en begeleid door veertig ruiters naar WiUenberg, waar hij den 22stcu Februari voor de Elsterpoort aankwam. Reeds had Mei.anchton het afsterven van den Godsman aangekondigd. Weldra sloten zich de weduwe en zijn verwanten bij de lijkstatie aan en trok die naar de Slotkerk, waar Bug en hagen de lijkpredikatie liield naar 1 Thess. I : 115 en li. Hij zei, dat allen voorzeker groote oorzaak van droefenis hadden, maar evenzeer in hun smart Gods goedheid en barmhartigheid daarin moesten erkennen, dat Hij dezen man had verwekt. Ook moester, zij zich verblijden, dat hij had verkregen, wat hij zoo menigmaal had begeerd. Hij verhaalde auu duizenden van Luther's laatste dagen en hield ten slotte Luther's vijanden en tegenstanders de profetie en het grafschrift voor, dat deze zelf had vervaardigd: „Levend was ik uw pest en stervend ben ik uw dood, o paus!" Melanchtox hield in 't Latijn een sehoone lijkrede, gewijd aan 't ambt door Lutiier in de Kerk bekleed. Hij stelde in 't licht, hoe Du. Lutiier de waarachtige, reine christelijke leer, te voren in vele voorname artikelen verduisterd, weder aan 't licht gebracht en met alle vlijt verklaard had; hoe hij had geleerd, wat dc rechte Christelijke boete is; hoe de rechtvaardiging van d n menscli door 't gelool alleen geschiedt; dat de ware aanbidding Gods, door de kennis van den eenigen Middelaar, Gods Zoon, mogelijk is, en veel andere leeringen. Hij gedacht zijn bijbelvertaling in het Duitsch, zijn strijd voor de nieuwe leer, zijn sehoone leerredenen en uitleggingen, zijn troostredenen voor dwalen den en bekommerden. Sprekende over Dn. Luther's soms scherp optreden, herinnerde hij aan 't woord van Erasmus: „God heeft de wereld in dezen tijd, waarin groote en zware ziekten en gebreken de overhand hebben genomen, ook een harden, scherpen arts gegeven." Me lanciiton schelst Luther's deugden en rijke gaven, zijn groot en scherp verstand , zijn talrijke geschriften. Hij teekent hem als een man, met groote deugden versierd. „Wij," zegt Melaxchtüx, „zijn nu geheel aan arme, verlaten weezen gelijk, die zulk een dierbaren, voortreiïelijken man tot Vader gehad hebben." Met een vermaning om zijn leer met trouw en ijver te leeren en te bewaren, eindigt de redenaar. Dicht bij den kansel, zoo dikwijls door Lutiier beklommen, daalde de lijkkist in de groeve ter aarde. Zijn weduwe en kinderen betreurden den dierbaren afgestorvene; in geheel üuitschluncl, ja in geheel de christelijke wereld gevoelde men met diepen weemoed het groote verlies, dat de Kerk Gods geleden had. Opmerkelijk is 't, dat Kakel V, die in 't volgend jaar als overwinnaar van den keurvorst, aan Lutheu's graf te 11 iltetibertj stond, op Ai.va's aansporing om Luther's lijk te verbranden, antwoordde: „Laat hem rusten; hij heeft zijn Rechter reeds gevonden. Ik voer den krijg niet tegen de dooden, maartegen de levenden!" Schoon is het woord van den dichter: Daar staat li ij, uit de rots gehouwen, Waar God eens Abraham uit hieuw, llij zelf een rots in Godsbetrouwen, Hoe om hein zich de orkaan vernieuw'. Kere aan den hoogen God der krachten, Die d' adem, 't leven des Almachten, In schepslenboezems overstort! Die Godskraeht heeft, in Luther's aders, Hem tot den strijd \oor de eer zijns Vaders Met heldengeestdrift aangegord. Ook in de geschiedenis van 47 viel hij den keizer te voet. Karei, schonk bem het leven en na het ontvangen van genade, werd hij bij Ai.va aan den avondmaaltijd genoodigd. Na afloop daarvan willende vertrekken, verklaarde Ai.va hem, dat hij zijn gevangene was. Met de opheldering van den keizer, dat hij hem niet met levenslange gevangenschap wilde straffen, bedekte deze zijn volgens velen begane trouweloosheid, daar Piiii.ipp leven en vrijheid voorgespiegeld waren. Ook de landgraaf moest als gevangene liet keizerlijk leger volgen. liet Duitsche volk werd door deze snoode daad diep gegriefd De afkeer, dien het Spaansche krijgsvolk verwekte, ging op Karei, zelf over. Deze had de beroemde voorwaarde, waarop hij tot keizer verkozen was, geschonden. Vreemde troepen had hij in Duitschland gebracht, die daar moordden en brandschatten. In dienzelfden tijd verlegde I'allus 111 het concilie van Trente naar Bologna, waarover 's Keizers toorn tegen dien paus zoo hevig ontbrandde. Den lstta September 15i7 riep Karei, den Rijksdag le Augsburg bijeen. Den I.A» Mei lo48 vaardigde hij een rijkswet uit, waarbij bepaald werd, hoe men zich zou hebben te gedragen in zake den godsdienst tol op de beslissing van hel Concilie. Dit stuk is bet bekende Augsburger Interim, door Agricoi.a, den Brandenburger Hofprediker, in vereeniging met twee prelaten der Boomsehe kerk opgesteld. Dit gaf Rome zooveel voet, dat het alom met geweld moest gehandhaafd worden ên vele Evangelische predikers volstandig weigerden zich eraan te onderwerpen. Zelfs Ruckr, anders zeer gematigd en toegefelijk, verklaarde er zich krachtig tegen. Johann Frederik, hoewel gevangen man, wilde zoo min iets van dit Interim als van het Trentsch Concilie weten. Daarover wreekte zich Karei, op kleinzielige wijze. Op de vastendagen der kerk van Rome mocht de gevangene geen vleeschspijze ontvangen, zyn hofprediker werd verwijderd. Zijn geliefkoosde boeken, den Bijbei, Lutiier's geschriften liet hij hem ontnemen. Dit alles verdroeg Johann Frederik, maar deed hem niet bukken. Melanchton werd de moeilijke taak opgedragen om Maurits van Saksen, den nieuwen keurvorst, over het Interim van Augsburg in te lichten. De hervormer gaf weer zeer veel aan Rome toe, zelfs het bestaan van een pauselijke en bisschoppelijke oppermacht, ook het vormsel, het laatste oliesel en het vasten. Op deze wijze ontstond het Leipziger Interim van 1549, dat al even berucht is geworden als dat van Augsburg. Melanchton, zwak van karakter en spoedig onder den invloed van andere geesten als hij was, verspeelde veel van zijn goeden naam als hervormer. Luther stond niet meer aan zijn zijde. En toch mogen we hem niet van eenig verraad aan de heilige zaak der Reformatie verdenken. In vele opzichten is zijn zwakheid en zucht tot vrede te betreuren. Gelukkig, dat de gebeurtenissen, die volgden, de gevaren, die de Hervorming bedreigden, voor een aanmerkelijk deel hebben afgewend. Karei., die reeds vroeg al de gebreken des ouderdoms kende, beleefde niet veel genoegen van zijn Interim. De tegenstand verbitterde hem, en nu werd hij bard, harder dan hij ooit in Duitschland mocht zijn. In Juli 1550 werd hij op den Rijksdag te Augsburg, waar hij nu in persoon verscheen, bitter teleurgesteld, liij wenschte zijn zoon Philips na hem tot keizer verheven te zien; m tar daartoe waren noch de rijksvorsten noch zijn broeder Ferdinand te bewegen. Karel moest dezen wensch opgeven. Zeer was hij vertoornd over Maagdenburg, dat weigerde zich aan zijn wil te onderwerpen. De Rijksdag stond hem toe, dat een rijksleger de stad zou bedwingen, maar dat was ook alles. Karel dioeg het opperbevel over dit leger op aan Maurits van Saksen, die tot zoo hoogen rang was opgeklommen, zoodat zijn eerzuchtige wenschen schier alle waren bevredigd. Karel zelf, die thans op het toppunt zijner macht stond, had met deze opdracht een misslag begaan, die voor hem op vernedering en op ineenstorting van't hoog opgetrokken gebouw zijner vervolg-en heerschzucht zou uitloopen. In November "1550 maakte Maurits een begin met het beleg van Maagdenburg. Hij had alle redenen om streng tegen zijn bewoners op te treden. De predikers, daarheen gevlucht, haatten Maurits om zijn verraad van 1517 en ook het Leipziger Interim met geheel hun hart. Maurits was eerzuchtig. Door een daad van verraad was hij van gewoon hertog van Saksen tot keurvorst gestegen; door een nieuw verraad stond hij wellicht naar grooter gebied, althans naar meerder invloed. Met een reusachtigen greep in den loop der zaken wist hij het sedert lang verbeurde vertrouwen en de verbeurde liefde der protestanten in Duitschland te herwinnen. Karel's gedrag tegenover Johann Frederik, een Duitsch vorst, die door hem wederrechtelijk gevangen gehouden werd en van alle goed was beroofd; tegenover Piui.ii't' van Hessen, die door hem meer als een misdadiger dan als een staatsgevangene behandeld werd, zoodat deze, na een mislukte poging tot ontvluchting, in een klein vertrek, met ijzeren traliën versperd, was opgesloten; tegenover het volk zelf, dat door vreemd krijgsvolk werd geplaagd en verdrukt, had hem voor allen tot een voorwerp van den diepsten haat gesteld. Dit alles stiet evenzeer Maurits, dien hij zoon noemde en door wien hij vader genaamd werd, tegen de borst. En al was deze Maurits in alle opzichten een wereldling, voor wien de godsdienst weinig waarde had, zijn geboorte en opvoeding hadden hein aan de zijde der protestanten geplaatst; dit gevoelde hij. De onderdrukking der Evangelischen; hel spel, dat Rome speelde en waartoe Karei, zich ieende, wekten zijn weerzin, liij vormde het onlwerp om zich tegen de heerscbzucht des keizers, die de Duitsche vrijheid belaagde, te verzetten en de beschermer van de onderdrukte Reformatie te worden. Met één handeling meende hij het zoo diep geschokt vertrouwen der Protestanten te kunnen herwinnen. Nu zag hij er rok niet tegen op om de snoodste ondankbaarheid jegens den keizer, die zijn verraad met eereambten en hoog aanzien had beloond, aan den dag te leggen. Wie zal, waar de historie ons grootendeels in 't onzekere laat. naar billijkheid de beweegredenen toetsen en oordeelen, die de ziel van dezen voor Duitschland en zijn keizer zoo merkwaardiger! man hebben bewogen, om zich eensklaps tegen Karei, te stellen'? Karei. V was in Duitschland zoo algemeen gehaat, dat bij zijn vertrek uit Augsburg naar Insbrück, waar hij dichter bij het opnieuw geopend concilie van Trente kon zijn, op Augsburg's muren de volgende kennisgeving werd aangeplakt: „De keizer verlangt, dat men de tranen, die om zijn vertrek zullen gestort worden, zorgvuldig zal verzamelen. Z. M. behoeft die als geneesmiddel en zal ze gaarne met Indische goudstukken betalen." Deze algemeene haat werd Karel wel zoo noodlottig als bet nieuwe verraad van Maurits. Als oppperbevelhebber van 't leger voor Maagdenburg was deze in de schoonste gelegenheid troepen te werven en geheime verbintenissen met de overige vorsten te sluiten. Daartoe rekte hij het beleg zoo lang mogelijk, ilij streed intusschen tegen IIeideck, die onder den rijksban zuchtte, overwon hem en nam hem met zijn benden in zijn eigen dienst. Hij benauwde Maagdenburg zoo weinig, dat de st id het tien maanden kon uithouden; ja hij sloot zelfs een verbond met Hendrik II, die ,n 1547 Frans I op den troon van Frankrijk was opgevolgd. Deze kelterhater schroomde niet zich met Maurits te verbinden; 't welk zoo in 't geheim geschiedde, dal de raadslieden van den keurvorst daarvan niets hadden bemerkt. Dit verbond kan zeer zeker als het schandelijkst verraad worden beschouwd, omdat het Hendrik toestond, zich van Kamerijk, Metz, Toul en Verdun meester te maken. Hierdoor stelde Maurits zich tegen zijn eigen vaderland en leverde hij door zijn misdadig gedrag landstreken aan den erfvijand over, die eerst in de eeuw weder voor goed aan Duitschland zijn teruggegeven. Niets dringt ons tot bewondering van zijn gedrag, alles tot strenge afkeuring. Maar uit dit kwade van Maurits' eerzuchtig bedrijf sproot de redding van het ten ondergang gedoemde Protestantisme in Duitschland voort. Al erkennen we dit gaarne, voor Maurits' verraad gevoelen we niets dan afschuw. Met Karel hebben we geen mededoogen. Deze oogstte, wat hij gezaaid had: verraad voor verraad. Den 15dc» Januari 1532 werd het verdrag met Hendhik II geteekend. Intusschen was Maagdenburg gevallen, maar op een voor de belegerden zoo voordeelig mogelijke wijze. Maurits, die zijn nieuw doel voor oogen hield, trok als vriend, niet als vijand, binnen de overwonnen veste. De bezetting der stad trad in dienst van (iKORC.e Van Mecklenburg, Maurits' getrouwen krijgsmakker. Allengs kwamen geruchten van Maurits' verraad den keizer verontrusten. Toch kon Karel zulks niet gelooven. 's Keizer's raadslieden: Alva en Pkrenot, toen bisschop van Atreeht, waarschuwden hem. Maurits deed, alsof hij in persoon zich tot sten Mei 1552 zou er te Passau een vorstenvergadering gehouden worden. Het sluiten van een wapenstilstand werd geweigerd. En na een aanval op een klein deel van 's keizers troepen te Rentten bezette George van Mecklenbubg den pas van Fhrcnberg, den sleutel van Tyrol, twee dagreizen van Insbrück, Kakel's verblijfplaats, verwijderd. Door een klein voorval in Maurits' leger, vond Kabel gelegenheid om Insbrüclc y'oo snel mogelijk te verlaten. Schoon lievig door de jicht gekweld, terwijl aanhoudende regens zijn vlucht bemoeilijkten, ontkwam de keizer, die in een draagstoel langzaam voortreisde, toch den smaad, om in de handen van den verrader te vallen. Keurvorst Joiiann Frederik werd uit zijn gevangenschap ontslagen. Karei, liet op zijn vlucht alle bruggen achter zich afbreken, liet hoog opgetrokken gebouw van zijn roem en macht in Duitschland was eensklaps ineengestort. Op de mare van Maurits' zegepraal en Karel's vlucht vlood de kerkvergadering van Trente uiteen. Ferdinand kwam nu met de vorsten te Passau tezamen. Daar weigerde hij eerst op hoogen toon de voorwaarden, door Maubits gesteld, aan te nemen. Deze waren: vrije uitoefening van den Evangelischen godsdienst, herstelling der Duitsche landen en staten in hun rechten en vrijheden en vrijlating van den gevangen landgraaf van Hessen, Maurits' schoonzoon. De Reformatie was gelukkig gered; want Ferdinand bevreesd voor Maurits , die reeds weder het beleg voor Frankfort had geslagen, nam met de voorslagen genoegen en den 2din Augustus 1552 werd het vredesverdrag te Passau geteekend. Joiiann Frederik en Piiilipp, 's keizers gevangenen, sedert Muhtberg, werden in vrijheid gesteld en door het Duitsche volk als martelaren voor de vrijheid van geweten vereerd. Allen, die ten gevolge van den Smalkaldischen krijg onder den Rijksban zuchtten, werden daarvan ontheven. Kabel, die de handen nu meer vrij had, sloeg te vergeefs het beleg voor Metz om dut aan Hendrik II te ontrukken. Zijn zon was ondergegaan. De eene vernedering volgde voor hem op de andere. Zoo werd de dag voorbereid, waarop hij van zijn heerschappijen zou afstand doen om zich in een klooster van Spanje te gaan begraven. Ook Maurits plukte niet lang de vruchtten van zijn herhaald verraad. Want in den strijd tegen den geweldenaar Albrecut van Brandenburg bij Sievershausen, werd hij door een kogel in den buik getroffen. Hij stierf in 1553, eerst 32 jaren oud. Vrienden en vijanden werden door zijn heengaan als uit een druk verlost. Albrecut zelf stierf aan de gevolgen van zijn onmatige levenswijze. Eindelijk kwam in September 1555 te Augsburg de bekende godsdienstvrede tot stand. Voor Duitschland hielden daardoor de godsdiensttwisten op tusschen de Lutlierschen en de ltoomschen. De Gereformeerden waren vun dien vrede uilgesloten. Gedurende langen tijd was oj) den Rijksdag, onder voorzittersscli.ip van koning Ferdixam) gehouden, de strijd over een gewichtig punt gevoerd. De protestanten vorderden, dat liet den aartsbisschoppen en bisschoppen zou geoorloofd zijn de Confessie van Augsburg aan te nemen, zonder hun rechten en waaidighidi n in eenig opzicht te verliezen. Ware dit gelukt, dan zouden vele kerkelijke \oisten spoedig van religie zijn veranderd om hun geestelijk bezit in een wereldlijk voistendom te veranderen. Men noemde dit punt „het geestelijk voorbehoud." Want van Roomsche zijde werd juist de verplichting voorgesteld om de prelaten in de kerk ledoen blijven op straffe van het verlies van hun ambt en bediening, zoo zij tot de hervorming overgingen. Deze kwestie nu bleef onbeslist. Volgens den godsdienstvrede van Augsburg genoten de protestanten — de Lutlierschen worden hier bedoeld — vrijheid van godsdienstoefening in geheel Duilscliland. Zij behielden van de opgeheven kloosters en andere stichtingen do inkomsten. De landsheer in elk vorstendom bezat het recht om Ie bepalen, welke religie de heerschende zou zijn. Andersdenkenden mochten vrijelijk het land verlaten. Keurvorst Fhederik 111 van Den faliz voerde dientengevolga de Gereformeerde leer in zijn stalen in. Hij liet den Heidelbergschen catechismus opstellen en als regel des geloofs aannemen. Zijn opvolger was weer fanatiek Luthersch en een tegenstander der Gereformeerden, die hij streng vevolgde. Zulks deed ook August, keurvorst van Saksen, die alle Gereformeerden, welke de Luthersche leerstellingen niet aannamen , hevig liet vervolgen. Zoo ging op droevige wijze voor de protestanten de vrucht der godsdienstvrijheid verloren. Rome en de inmiddels krachtig ontluikende Orde der Jezuiëten konden daarom alle hun ten dienste staande middelen, door het doel geheiligd, aanwenden, om hen. die elkander zoo onverdraagzaam behandelden, te bekampen en te schaden; 't welk maar al te dikwijls gehikte. liet vreedzaam naast elkander leven der verschillende kerken was 111 de lt»1» eeuw schier ondenkbaar. Eerst sedert de wederopkomst van het moderne heidendom in de landen, waar het Christendom vroeger zegepraalde, is dit mogelijk geworden. Met tien godsdienstvrede van Augsburg was voor den tijd van zestig jaren voor Duitschland de strijd, in 1517 begonnen, geeindigd. In de 17de eeuw ontbrandde die opnieuw in den gruwzamen dertigjarigen oorlog. Inmiddels was door den Smalkaldischen oorlog liet tijdvak der godsdienstoorlogen geopend. Wij zullen daarvan ook in andere landen de treurige gevolgen kunnen gadeslaan. 7. De Unie van Galmar en hare ontbinding. De dre Scandinavische rijken: Denemarken, Noorwegen en /weden waren door het beleid van MXrgareta', dochter van Waldemar 111, koning van Denemarken, en weduwe van Hako VII, nauw verbonden. Dit land was met Noorwegen en daarna ook met Zweden onder één hoofd gekomen. Alzoo waren deze landen dooi de Unie van Calmar onder één koning in 1397 vereenigd. De drie landen \oi inden één door persoonsunie geschapen staat, die den gemeenschappelijken naam van Scandinavië droeg. Gedurende de eeuw, die aan de Hervorming voorafging, had die eenheid nog al hevige schokken te verduren. Vooral had /walen s atv al onder Ciiristiaan 1 tot verzwakking van de schepping der Semihamis van het Noorden veel bijgedragen, waarom koning Joiiann de hereeniging poogde tot stand te brengen, 't geen hem in ÜS'J gelukte. De Zweedsche Rijksbestier- der Sten Sture erkende bij liet reces van Calmar dezen vorst ook als koning van Zweden, liuewel zijn macht zeer beperkt was. Stex Stuiuo bleef evenwel als Itijksbestierder de eigenlijke regent, die zijn macht door den adel sterkte, terwijl di' boeren veelal op de zijde der Denen waren. In 1'hS7 trad Sten uit de re'geerin" en werd Johann werkelijk koning van Zweden. Hij bracht den adel weer tot aanzien en haalde zicli den haat der boeren op den hals, die zich vooral na zijn on^elukkigen krijg tegen de Dithmarschen, tusschen de Elbe en Eider woonachtig ° deed gevoelen. Sten Stuhe trad andermaal op en regeerde tot 1503. Johann stierf in 1513 en werd opgevolgd door zijn zoon Ciiristiaan ii, die een losbandig leven had geleid en een opstand, in Noorwegen uitgebroken, letterlijk in bloed had gesmoord. Hij roeide er den adel schier geheel uit. Gedurende zijn verblijf in Bergen maakte bij kennis met een schoon meisje, Duveke of Duifje genaamd, wegens haar zachten aard en lieftalligheid aldus geheeten. Zij was de dochter van zekere vrouw Siegbrit, die weleer in Amsterdam een fruitwinkel had gehad en in Bergen een herberg hield. De prins nam Duveke mee naar Chrisliania, weleer ()pslo geheeten Daar liet hij voor haar en Siegbrit een huis bouwen, waar hij haar dikwijls bezocht. Beiden hadden grooten invloed op hem, vooral Siegbrit , door wie hij den adel lang zoo meer begon te haten. SiEGBRir spoorde hem aan door verheffing van den boerenstand de koninklijke macht uit te breiden. loen nu Ciiristiaan in Denemarken opvolgde, moest hij een verkiezingsverdra" onderteekenen. Dit verdrag verleende groote voorrechten aan den adel, die zelfs lot opstand kon overgaan, wanneer de vorst het verdrag niet nakwam. Siegbrit was zijn raadgeefster, die hem aanzette om liet verdrag, zoodra hij maar kon, te verbreken. Ciiristiaan huwde met prinses Elizabeth, zuster van keizer Karel V. Onderwijl hield hij zijn betrekking met Duveke aan, totdat deze, waarschijnlijk door vergif, in 1515 stierf. Siegbrit's raad om den adel te verdrukken, volgde Ciiristiaan maar al te getrouw op. Toen hij het koninklijk gezag in Zweden wilde herstellen, bediende hij zich daartoe van den aartsbisschopGustaaf Troli.e, die met Sten Struve in onmin was. Deze liet den prelaat van zijn ambt ontzetten en diens slot slechten. Ghristiaan's vloot werd door Sten Struve geheel verslagen. Toen de koning daarop voor een mondgesprek met den Rijksbestierder gijzelaars vroeg en verkreeg, zond Sten hem vijf aanzienlijke Zweden, onder wie zich Gustaaf Ericsson Wasa bevond. Ciiristiaan zeilde trouweloos met deze edelen weg. zonder met Sten °esproken te hebben. Rome, dat altijd oog en hart open heeft voor eigen eer en grootheid, was beleedigd door de behandeling, den aartsbisschop aangedaan. De paus werd Ciiiustiaan's bondgenoot. Jlij deed Sten Struve en andere Zweden om de afzetting van den prelaat in den ban. Aan Ciiristiaan droeg hij de uitvoering van het banvonnis op. Dit alles had plaats, nadat sedert 1 -> 17 in het naburige Duitschland de groote kerkhervorming een aanvang had genomen. De inmenging van den paus bereidde de harten ten gunste° van die groote zaak. Ciiristiaan zond een leger onder Otte Krumpe naar Zweden, dat Sten Struve versloeg en op Slokholm aantrok, welke stad hij dapper door Sten's weduwe, Ciiristina Gvli.enstjerna , verdedigd vond. Sten Struve was overleden. 'Ie Upsala waren de Stenden bijeengekomen, die tot vrede en verzoening aanspoorden. Er kwam in Maart 1520 een verdrag tot stand, dat Christiaan bekrachtigde. Stokholm opende nu voor hem zijn poorten. Hij zelf kwam in 't najaar en was vriendelijk en goed, zelfs jegens zijn vroegere vijanden. foch rijpte in de ziel van den koninklijken booswicht een helsch plan. Zijn biecht- vader Si.ac.hör raadde lieni, als uitvoerder van 's pausen banvonnis, de ketters onverbiddelijk streng te straften. Overeenkomstig beider overleg trad de aartsbisschop als aankbger op van allen, die hem hadden afgezet. Op den derden dag van liet vroolijk kroningsfeest liet Christiaan de poorten van liet slot te Stokholm sluiten. Gustaaf Tholle klaagde allen aan, die hem uit zijn bisdom hadden verdreven. Zij, die daar tegenwoordig waren, werden gevangen genomen en gedurende den nacht opgesloten. Van zoogenaamde ketterij overtuigd, was hun vonnis spoedig geveld. Op den volgenden dag, den 2^» November, werden de bewoners van Stokholm op de Groote Markt bijeengeroepen. Daar henen werden twee bi schoppen, twaalf wereldlijke heeren en de burgemeester en raadslieeren van Stokholm met vele burgers heengevoerd. Gustaaf Trolle smeekte Ciiristiaan de straf aati hen le doen voltrekken. Allen werden onthoofd. Zij, die tranen stortten om de slachtoffers dezer trouweloo'e wreedheid, ondergingen een zeilde lot. Vier en ne47 door Dugeniiagen, den vriend van Duther en Meeantiiton, een kerkorde deed samenstellen, welke door deze hervormers werd goedgekeurd. Christiaan voerde die alom in en alzoo werd in geheel De net nar ken de Hervorming, die reeds in I.jI'J door Martini's lleiniuhd en in 15*21 door Carlstadt was gepredikt en voorbereid, ingevoerd. De bisschoppen legden liun ambt neder en liet Evangelie werd door het geheele volk met blijdschap aangenomen. Na vijfjarigen arbeid keerde Puueniiagex naar WiUenbcrg terug, met voldoening op zijn arbeid terugziende. Noorwegen volgde in alles Denemarken en ook IJsland, ver liet Home om naar Gods Woord te worden onderwezen. Christiaax 11 had onder de gijzelaars, die hij schandelijk uit Ziveilen had medegevoerd, ook Gustaaf Ericsson Wasa in gevangenschap gehouden. liet gelukte dezen evenwel spoedig naar Labeek te ontsnappen. De Luheckers weigerden den eiscli tot zijn uitlevering aan Christivan in te willigen. Hij sleepte een tijdlang een moeitevol bestaan voort, maar hij bleef steeds met dezelfde gedachte bezield, den gruwelijken moord van Stokholm te wreken en Zweden van Christiaan's juk te bevrijden. Niemand steunde hem en hem bleef niets over dan zich lot de Daleka rlen of Dalkerels te wenden. Hier ervaarde hij velerlei liefs en leeds. Ilij ging dieper 't gebergte in en werd bijkans door een Zweed, die 't op Gustaaf's hoofd gestelde bloedgeld wilde winnen, verraden. Overal spoorden hem de Deensche soldaten op. Weer vluchtte hij verder. Op de vergadering van den Landdag van Dalarnc verscheen hij eensklaps, niet als een vluchteling maar als een vorst. Hier vond hij gehoor en met J. weehonderd man dappere strijders ondernam hij de bevrijding van het Zweedsche Vaderland. Straks versloeg hij 5000 Denen, zelfs overwon hij de benden van den aartsbisschop van Upsala. Ghristiaan liet uit wraak de moeder en zusters van Gustaaf terdoodbrengen; tot zoo iels was deze man des bloeds dan ook best in staat. In 1521 werd Gustaaf Rijksbestierder. Ilij verbrandde de Deensche vloot, die in 't ijs was vastgevroren. Eindelijk werd hij in 1523 tot koning van Zweden uitgeroepen. Gustaaf, hoewel niet doorgedrongen in de diepten dei' godgeleerde stelsels, gevoelde zich toch door de prediking van 't reine Evangelie aangetrokken. Dat hij lot Hervorming overging, vond bij hem vooral een dubbele oorzaak in stoffelijke zaken. Vooreerst stond de macht der geestelijkheid eiken koning, die iets goeds voor 't Rijk wilde bewerken, in den weg; ten andere meende hij, dat de sedert eeuwen verzamelde schatten, die in de handen der geestelijkheid gekomen waren, beter voor het algemeen welzijn konden besteed worden. Wel stond hem de adel ter zijde, maar liet volk zelf was nog te zeer aan 't oude geloof gehecht, dan dat het zoo ma.ir in eens mèe zou gaan. De boeren van Dalekarlië waren allen goed Roomsch. Gustaaf klaagde hij paus Aiiriaan VI over den toestand, waarin de kerk van Za'eden verkeerde. Toen deze hierop geen acht nam, vond hij de gebroedersOlof en La uren s Peterson en Laurexs Axderson, zeer begaafde mannen, die Lutiier's Reformatie van harte waren toegedaan. Zij werden dooi' Gustaaf begunstigd in hun arbeid om het Evangelie te prediken. De loop der zaken was ongeveer aldus. De gebroeders Peterson , die zich aan den geestelijken stand wilden wijden, dachten zich in 't klooster van de heilige Brnutta te Home daarvoor te bekwamen. Zij deden op hun reis derwaarts in 1510 Willenber Maart 1520 was Frans over de Pyreneën getrokken en in het Vaderland teruggekomen. Maar de booze Louise had nog den 5(ie" Februari te voren een hevig edict tegen de ketterij van alle gading doen afkondigen. Van dit edict werd Willem Joubert het slachtoffer. Deze Ind gezegd, dal hij noch door de heilige Genoveva noch door de maagd Maria, maar alleen doqrCiiRiSr tus hoopte zalig te worden. En daarom werd hij in die eeuw van onzalig fanatisme en priesterheerschappij tot een wreeden dood verwezen. Juubert werd langs de kerken van Genoveva en Maria, die hij zoogenaamd gehoond, inderdaad geeërd had, gevoerd om die heiligen aan te roepen; 't welk hij echter standvastig weigerde. Daarop werd zijn tong doorstoken en de martelaar voor de houtmijt geworgd. Zijn lijk werd verbrand. Na zijn terugkomst beschermde koning Frans een tijd lang de vervolgde Lulherschen, die alles te vreezen hadden van de dweepzieke en op haar aanzien als Universiteit zich ver boven Wittenbcrg rekenende, hoovaardige Sorbonne. Velen waagden het nu weder te keeren. Want uit het geliefde vaderland gebannen te zijn is een allervreeselijkst lijden. Deze gunstige beschikking des konings was vooral te danken aan Margareta, die schrikkelijk geleden had d>or de gevangenschap van haar hroedei, terwijl zij ook h lar echtgenoot, den lalhurtigen hertog van Alcn^on, had verloren. Nog altijd bezat zij grooten invloed op Frans. Zoo redde zij o. a. Petris Toussain. die wegens ketterij uit Metz had moeten vluchten en nu in 1526 het gewaagd had weder te keeren, uit de gevangenis, waaarin hij geruirnen tijd had gezucht. 2. Het Mariabeeld in de rue des Rosiers. Voor een tot zinnelijke uitspattingen geneigd vorst als Frans I was het niet vreemd , dat liij zijn nu eens gunstiger gezindheid jegens zijn kettersche onderdanen verwisselde met een hevig opvlammende vervolgingsdrift. Wij nemen die wisseling niet zelden bij hem waar. Al naar zijn belang het meebracht, was hij soms gematigd, maar dan openbaarde hij zich weer spoedig in het gruwzaamst kettermartelen en ketterdooden. 7?ow?e,als altijd, begunstigde de bevrediging zijner hartstochten. Immers van het streng, meer ingetogen leven der hervormden lnd hij een afkeer. Zijn zuster Margareta had zich naar Pau begeven om aldaar baar bevalling af te wachten. Als van zelf was daardoor haar invloed op hem verminderd. Na de geboorte van haar dochter, de later zoo beroemde Jeanne D' Albret, keerde zij naar Parijs terug, maar vond daar de omstandigheden niet weinig veranderd. Zelfs hadden de terechtstellingen er nog in 't geheel niet stilgestaan. Er waren van Roomsche zijde reeds onderscheidene provinciale synoden in Frankrijk vergaderd geweest: te Parijs, Sens, Bouryes en Lyon was de Luthersche ketterij veroordeeld en tot haar uitroeiing besloten. Er werd alleen maar op 's konings bekrachtiging van de genomen besluiten gewacht, en de vervolging stond opnieuw en met grooter hevigheid los te breken. Slechts weinig tijds verliep er en een betreurenswaardig voorval dreef den koning geheel in de macht der Sorbonne en van de vervolgers Beda en Duprat. In de straat des Rosiers stond een Mariabeeld, voor de bijgeloovige Parij zenaars een voorwerp van vereering en aanbidding. Toen Parijs in den vroegen morgen van den 2deo Juni 1528 ontwaakte, was het vereerde beeld vreeselijk gehavend en verminkt ter aarde geworpen. Het hoofd lag ergens op een hoop steenen en de kleederen, waarmee de vroomheid het beeld had opgesmukt, vond men verscheurd in de beek. Zeker was deze baldadigheid niet het rechte middel om tot de uitroeiing der afgoderij te geraken. Maar was daarin nu voldoende reden aanwezig om tot een teugellooze vervolging van de zoo zeer gehate Lutheranen over te gaan? De schuldigen waren geheel en al onbekend, 't Is zelfs niet al te gewaagd, te vermoeden, dat de hiërarchie zelf er de hand in had gehad, ten einde 's koning hartstocht, die naar heerschzucht en geweldpleging uitging, sterk Ie prikkelen. In elk geval, voor het verlichte oog onzer eeuw zou er geen reden hoegenaamd zijn om 't geen aan een stuk steen of hout misdreven werd te wreken aan honderden onschuldigen, die van den koning in geloofszaken durfden verschillen. Over 't algemeen waren de Parijzenaars jegens de Reformatie niet gunstig gezind. Bij het aanschouwen van 't verminkte beeld ontstak de voorstad St. Antoinein woede. De menigte eischte dood en schande over de bedrijvers dezer heiligschennis. Zij riepen Gods straffende hand aan om hen te treffen; de bijgeloovige vromen weenden tranen van ongehuichelde droefenis, vreezende de wraak des hemels over den hoon, Maria aangedaan. In gebaren en woorden, in handenwringen en vloeken, in predikatiën en redevoeringen, in proza en poezië uitte zich de droefenis en ergernis der bigotte Parijzenaars, die niet weinig door hun geestelijke leidslieden werden aangehitst. Zoo als we ons denken kunnen, was Frans I, die zich juist te Fontaineblcau bevond, schrikkelijk vertoornd. Hij nam daar deel aan het feest der huwelijksverbintenis van zijn nicht Renata met den hertog van Este. Frans verliet terstond het kasteel om aan de boetedoening tot zoen van liet kwaad binnen Parijs deel te nemen en de arme Lutheranen te laten straffen. In die stad hadden er dagelijks uit al de kerken naar de plek van het vergrijp optochten plaats. Hierdoor werd de bevolking als tot waanzin toe opgewonden. En op den 9(lfn Juni was door de geestelijkheid een groote processie georganiseerd, waaraan de koning, de prinsen van den bloede, de hooge adel, de vreemde gezanten, de waardigheidsbekleeders der hiërarchie, de hoogleeraren der universiteit, de studenten, de kloosterlingen en vele anderen, allen met brandende waskaarsen in de hand, deelnamen. De tocht ging onder het voortdurend gelui der klokken van het Gebouw der Sorbonne naar de rue des Rosiers in de voorstad St. Antoine. Koning Frans liep met ongedekten hoofde achter het allerheiligste: de gewijde hostie. Hij was geheel en al devotie. Hij knielde op de plek, waar bet wanbedrijf was gepleegd en plaatste een zilveren beeldje op de plaats, waar het zoo verminkte had gestaan en stelde zijn waskaars er voor. 't Domme gepeupel was enkel verrukking over de betoonde vroomheid des vorsten, welke ons meer aan een tooneelvertooning dan aan een daad van Godsvereering doet denken. Het juichte hem toe en huldigde hem met eerbied. Zoo werd eigenlijk Frans nog de held van den dag. De onbekende bedrijver van het stuk had alleen bewerkt, dat Parijn zicli nog meer van de Reformatie afkeerde en de koning zich tot vervolging verplicht waande. De Universiteit noodigde nu het Parlement uit om spoedige en gestrenge wraak te nemen over den Maria berokkenden hoon, opdat, zoo heette het, God Zijn volk niet met zware straffen zou bezoeken. Door geheel Frankrijk brak, als een felle orkaan , een bloedige vervolging los. Beda en Duprat waren weder in 't bezit der noodige macht om te pijnigen, te worgen en te verbranden. Kort daarop verliet Frans I Parijs voor een poos, zoodat de mannen des bloeds nog meer vrij spel kregen. Hiervan werd Rerquin, gelijk wij gezien hebben, het slachtoffer en zoo brak het jaar 1529, het jaar van jammer en ellende voor velen, in Frankrijk aan. Frans I en Karel V hadden wel in 152G den vrede van Madrid gesloten, maar 't was te voorzien, dat deze niet van langen duur zou zijn. Hun tweede krijg tegen elkander bespreken wij niet. Aan dezen kwam een einde door den vrede van Kamerijk. Karei, sloot tevens met Clemens VII vrede te Barcelona. Reide traktaten hielden in, dat de potentaten met alle macht, die hun ten dienste stond, tegen de Reformatie zouden optreden om de ketterij te vuur en te zwaard uit te roeien. Wij herinneren ons 's keizers gezindheid tijdens de aanbieding van het Protest van Spiers. Zooals het verscheiden malen was geschied , wanneer Saul David meende te kunnen grijpen, dat deze door de boodschap aan Saul : „De Filistijnen zijn in het land gevallen!" uit de macht des dwingelands werd bevrijd, zoo trad ook niet zelden Soliman, de sultan van Turkije, eensklaps te voorschijn om in Oostenrijk te vallen, wanneer Karel V booze plannen vormde tegen de Protestanten. Ja dikwerf moesten deze gehate onderdanen hem uit zijn netelige positie bevrijden. Ook nu was dit weder het geval. De toestand van 't Rijk en van Karel's erflanden vorderde dringend, Soliman andermaal te weren. Dit leidde er toe, dat Karel en de Evangelische vorsten den bekenden Neurenberyer godsdienstvrede sloten. Frans 1 moest zijn streven om de macht van het huis van Oostenrijk paal en perk te stellen voorshands opgeven. Te vergeefs had hij zicli daartoe met eenige Duitsche vorsten en zelfs met Genève verbonden. Dit laatste had hem echter in 't geheel niet zachter gestemd jegens de Lutherschen in zijn eigen rijk. De koning, geheel aan den invloed van Duprat en Tournon gehoorzamend, geloofde den laster, dieie^ens hen werd verbreid. Hij liet de Sorbonne de vrije hand om tegen deze on^elukkigen naar hartelust te Woeden. De verdeeldheid, onder de vrienden des Evangelies bestaande, werd door het samenkomen van Lutiieu en Zwingli niet weggenomen, zoo als wij reeds weten. Wat daarvan aan Fbans I ter oore kwam, stemde hem, die de oppervlakte deizaak adeen aanzag, zeker niet gunstiger voor de Hervorming. Wat wij ons in onze dagen zoo heel gemakkelijk kunnen denken, omdat wij weten, dat de uitwendige eenheid der christenen de inwendige nog niet is, werd in de l(jJ« eeuw niet zoo gemakkelijk verstaan. Saksisch en Zwitsersch, straks Dooperseh, Luthersch, Zwinghaansch en Calvinistisch, in groepen van elkander gescheiden, boezemden als gedeeldheid, den pausgezinden, prat op de zoogenaamde uitwendige eenheid hunner kerk, den sterksten afschuw in. Terwijl elders de twisten over enkele leerstukken het tot vrijheid geroepen gedeelte der Christelijke Kerk verdeelden en inwendig verzwakten, had de "emeenfe der Evangelische Christenen in Frankrijk het zwaar te verantwoorden. Niet zonder vrucht was de Sorbonne, onder de leiding en aanvuring van Beda , den ons bekenden kettervcrvolger, aangespoord om strenge maatregelen te nemen. Verbeeldt u, reeds vroeger had zij den beoefenaar van het Grieksch en tlebreeiiwsch als ketter aangeduid. Zij noemde „het beweren ergerlijk, dat de H. Schrift niet zonder kennis van het Grieksch en Hebreeuwsch kon verstaan worden" en dergelijke meer. "\\ anneer iemand een heiligenbeeld voorbijgaat zonder groeten ; als hij°niet knielt wanneer de vesperklok luidt: als hij de oude talen beoefent, is hij immers een ketter ? Is het te verwonderen, dat de kelteroogst met inbegrip der hierdoor getiofTen humanisten, buitengemeen rijk wordt? Velen, altijd betrekkelijk velen, volgden het voorbeeld van ijiuconnkt en mazürier; welke laatste, vroeger eenmaal zelfs beeldbreker, thans vooraan stond in de rij der vervolgers. Op Allerheiligendag van 1531 hield Jean de caturce , hoogleeraar in de rechten tan de hoogeschool te Toulouse, die door het lezen van hel N. Testament tot het verlaten van Rome was geleid, een toespraak tot zijn studenten, die diepen indruk maakte. En op Driekoningen 1532, een feest, dat gewoonlijk in een dronkenluipartij ontaardde, trad caturce, die daaraan vroeger wel meegedaan had in ganscli andere stemming op. De leus van weleer: „De koning drinkt!" was nu vervangen door: „Christus heerscht in onze harten!" liet N. Testament werd gelezen, door ieder, die daartoe gezind was, tot stichtinn- van anderen. Drie weken later werd caturce te dezer zake gevangen genomen. Zijn misdrijf was de dronkenmanspartij in een stichtelijke christelijke samenkomst te hebben veranderd. caturce weigerde, hetgeen hij geleerd had. te herroepen en werd daarom ter dood veroordeeld. Iiome's satellieten ontnamen hem zijn akademische bevoegdheden. Merkwaardig was het, dat een Dominicaner, die daarbij het woord voerde, Paulus' woorden: 1 Tim. \ : 1 voorlas, alwaar staat: „De Geest zegt duidelijk, dat in de laatste tijden sommigen van het geloof zullen afvallen, zich begevende tot verleidende geesten en tot leeringen der duivelen." Hier hield de monnik op. caturce riep hem toe: „Ga voort, ga voort met dien tekst". Zeer onthutst hield de redenaar zich stil, waarop caturce zei: „Dan zal ik voortgaan," en den tekst vervolgende, „Doorgeveinsdheid der leugensprekers, hun geweten als met een brandijzer toegeschroeid hebbende, verbiedende te huwelijken, gebiedende van spijzen te onthouden, welke God geschapen heeft tot nuttiging met dankzegging." Wij kunnen ons eenigermate den indruk schetsen, die op deze woorden voor allen moest volgen. Onbevreesd, zelfs blijmoedig ging de godvruchtige man ter dood. Hij hield niet op, zelfs op den brandstapel niet, den Heere te loven en te prijzen. Weinige uren na zijn ontwijding was hij door het martelvuur henen ten eeuwigen leven ingegaan. Li uiek had zijn machtige stem verheven tegen 't Verbond van de Duitsche protestanten met Frans I. Wij weten bovendien, boe afkeerig deze was van de verbreiding der waarheid door kracht van wapenen. Vandaar dal l)u Bellaij , gezant van koning Frans, niets aan 't hof van den keurvorst van Saksen vermocht uit te richten. In 1532 had Frans I te Boulogne een samenkomst met Hendrik VIII, koning van Engeland, die even als hij opgevuld was met grieven tegen Karei. V en den paus. Het kwam werkelijk tusschen deze ontevreden koningen tot een verbintenis om tegen beiden 50000 man in de wapenen te brengen. Maar van de volvoering kwam niets. Intusschen had, ondanks de herhaalde vervolgingen, de verbreiding van het Evangelie in Frankrijk niet stilgestaan, al geschiedde de prediking zeer geheim en als onder een deksel. Nadat het ketterdooden weder eenigen tijd had voortgeduurd, was bij den koning eenige mildheid te bespeuren, tot niet geringe blijdschap van koningin Margareta, zijn zuster, die nu met Hendrik van Navarre in Parijs was gebleven en het koninklijk slot bewoonde, toen haar broeder zich naar Picardië begaf. Margareta wenschte Génard Roussel, haar hofprediker, gedurende de vasten in een der kerken van Parijs te laten prediken; maar hiertegen verzetten zich de godgeleerden der Sorbonne met alle macht. Zij wilden den vriend van Lk Fevre niet toelaten om op een der kansels van Parijs op te treden. Margareta liet nu in het Louvre een zaal inrichten, waar hij kon prediken. Ieder, die zulks verlangde, kon hem daar hooren. Duizenden stroomden toe om den prediker, die, zonder Rome te bestrijden, den Christus naar de Schriften verkondigde, te beluisteren. Zelfs vingen, met goedkeuring des konings, twee Augustijner monniken aan in de kerken te prediken. Zoo werd de bevolking van Parijs opnieuw met het Evangelie der genade Gods door Jezus Christus heerlijk bekend gemaakt, ten spijt van de Sorbonne en van Beda, die zijn ambtgenooten toeriep: „Laat ons Roussel tot asch verbranden, zooals wij Berquin gedaan hebben." Zij wendden zich tot den afwezigen koning, die zich niet met de zaak scheen te bemoeien. De vijanden Duprat en Beda durfden evenwel Roussel, door koningin Margareta beschermd, niet aan te tasten. Zij zonnen op andere middelen en poogden op listige wijze het Parijsche gepeupel in beweging te brengen. Dit was daarvoor bigot en afkeerig genoeg van alle Hervorming. De bewerking van het grauw werd aan de bedelmonniken toevertrouwd. Dit reeds ten tijde van Wicleff en lluss van de Reformatie zoo afkeerig gedeelte der kloosterlingen organiseerde straks bedevaarten en predikte tegen de samenkomsten in het Louvre, het volk oproepende om het monster: ketterij, te vernietigen. Zich durvende vermeten om zelfs koningin Margareta aan te tasten, speelden zij een gewaagd spel. In spotprenten, in opruiende lastertaal, zoo in proza als poëzie, gaven ze haar aan de verachting van het gepeupel, dat op godsdienstig gebied de linkerhand niet van de rechter wist te onderscheiden, onafgebroken prijs. De werkers der duisternis schenen wel te slagen. Toch hadden zij buiten den waard gerekend. De machtige wil des konings was reeds eenmaal gebleken, toen het parlement van Parijs zich opmaakte voor de rechten der Gallicaunsche kerk, schandelijk door Frans I prijs gegeven. Ook nu toonde hij in liooge mate zijn misnoegen door het parlement te gelasten om de aanstichters van het bedrijf binnen vier en twintig uren uit Parijs te verbannen. Daarop hadden Beda en consorten niet gerekend. Zoo moest ditmaal de Sorbonne bukken voor den koning en was 't weer voorloopig uit met het martelen en ten vure doemen. Maar al bukte de Sorbonne, toch was het volk, dat in beweging was gebracht door de heerschzuchtige en bloeddorstige geestelijkheid, niet tot bedaren te brengen. Parijs ademde wraak en woede en blies dreiging en moord tegen de discipelen'des Ileeren. Langs de straten hoorde men voortdurend het refrein van een der opruiende straatzangen : «Ten vure, ten vure, daar hooren zij 't huis! God heeft het bevolen, verbrandt dit gespuis!" Zoo werd t Parijsche gemeen van den kant der priesters geprikkeld en opgevoed in den haat tegen de Hervorming, die zich in een lateien bruiloftsnacht schrikkelijk zou openbaren. Zoo werd Parijs, wat het nog heden ten dage is, afkeerig van het Evangelie naar de Schrift, en daardoor een gewillig werktuig van i?ome's°fanatisme, en wanneer later over de stad de golven der omwenteling zouden rollen, de gemakkelijk in beweging te brengen domme kracht van elk schrikbewind. Koningin Margareta , zonder nu juist met de vormen van de Iioomsche kerk te breken, vond geen vrede in de ceremoniën der afgedwaalde en diep gezonken kerk. Zij had Christus leeren kennen en in Hem het leven gevonden. Tevens was zij zeer ontwikkeld en had een fijnen smaak op 't gebied der letteren. Zoo leefde zij in die dagen van strijd en spanning gelukkig door de kennis van den eenigen Heiland. In liefelijke strofen gaf zij dikwerf de gevoelens weder, die in haar naar het mystieke zwevende ziel oprezen. Haar lied bezong haar Jezus; want in haar vereeniging met Jezus grondde zich haar eenige troost in leven en in sterven. Had ze onlangs nog in haar „Zang der Martelaren" het lot van Berquin roerend bezongen, nu gaf zij in haar: „Spiegel der zondige ziel" haar innerlijk leven duidelijk te aanschouwen en wekte ze daardoor de ergenis, ja den haat der no,r altijd machtige Sorbonne in niet geringe mate. In 1533 verscheen de poëtische vrucht van haar, die tot zinnebeeld van baaileven gekozen had de zonnebloem of goudsbloem, haar bladen keerende naar de zon, met het rondom geschrevene: „Ik zoek de hemelsche dingen." Jammer voor haar, dat zij den door haar zoo teeder beminden broeder niet krachtig genoeg kon leiden, omdat deze nog sterker beïnvloed werd door zijn moeder Louise van Savoye. Mogelijk is dit te wijten aan haar gemis van algeheele beslistheid in het belijden. Maar deze zou haar hebben gevoerd óf tot volkomen zegepraal óf tot het martelaarschap. Een enkele proeve van haar eenvoudige maar toch diep gevoelde poëzie volgt hier: Ik ben in Christus vrij Van alle zonde en smet. Hij is mijn hoogste goed, Mijn Borg, mijn Heer en Koning. Door Christus leef ik blij Naar Zijne liefdewet; Hij zaligt mijn gemoed Met Godsvree , honigzoet, En leidt me in 's Vaders woning. Calvijn neemt afscheid van den Raad van Genève. Of: Waar is uw macht, o Hel? Waar, Satan! is uw kracht? Mij zal geen smart, hoe groot, (ieen pijn of stervensnood, Met Christus, kunnen deren. AI woedt de vijand fel, Hij is bekleed met macht, Die alle leed verzacht; Met Hem, den Heer der Ileeren, ^al k jublend triomfeeren. vo,tmen"d O? ïo"olf • 7 stukje, waarin beiden: de koningin en haar hnfn' )6.0pV0fin» van een tooiiee>van hoon en bespotting De zwaar helePrH i Al , er' e v00rwerpen werden wiens toorn zoolel op nedersloeg - omdat de laatste had toe-ela L, 1? Hp nnP- S°''lj°nne veroordeeld — krachtin- besrhPi-m,l \r ° eri' dat ,le P0ezie der koningin werd Do hierop gevolgte gebeui^nls^n": ZZZÏÏVt?, " f-»liet parlement moest verschijnen irrnr -> . Cop' (,le voor daaruit volgde, hebben we reeds in 7't. . fand|g was te vluchten, en wat Calvijn had Partveria en IntJ'V Ieve,,s°esc,'ie'lenis vermeld. Ook duchtig aan den arbeid getogen. ° Sp6Urhond Iiaai' ketlers MORiN was weer hoogste6'bedroef? vvas omdat 'f'10™"1 van ParÜs (loen schrijven, „dat l.ij ten ketterij het hoofd zoo' onstak" en vnr/°. fad tle vervloekte I^thersehe zouden worden toegepast. Spoedi- na üTsr'h ^ te^" ,,aa.r.de órestrengste wetten verdachten i„ de g^.LgeniS JVe" — fellet^dorst naar inèlder'macld Taart S00!1?1'6" des levens> ™ar des le nauwere verhindin» met den naus met wi'" '• ïi' P**" ''orsl brachl llem in TXtT ,eYT™van "ee" aan d/maelÜeM^t, hTE vtoj ** toegedaan en nu rekende hii dip l-np'lo i . , y 0 *f!ANS xvas die politiek de, een verbond met Clemens VII vnm-Ip r ieie u'n'"o aan '4in hartstocht wraak olïerVIII van Fnffetand..£l kon de ™did te"''wi k" P^s^es'ote" verdrag met HuNnniK - groote hetee,**«1zsvs vcwr deilni W XT'Verbi"tois "> Stl d «■ boorde fefeAiTïïS'r" 'ME",CI 'C ™''toe Q- lijk treden met den i ™ t ?, % "" Me™i , /.on in't hmve- denzoon ^'TT' ^ ^ van dezen koning en later als moeder van zee van jammeren over liet sehoone Frankrijk uitgegoten, zoo als we zullen zien. Toen alle afspraken behoorlijk geregeld waren, kwam de bruid van den hertog, Catharina , uit Nizza naar Marset'IIe over en werd aldaar door Ci.emens \ ii zelf het huwelijk voltrokken. De jeugdige hertogin was toen veertien jaren oud en van haar zou in de tweede helft der l(i(le eeuw dood en verderf uitgaan over het land, dat haar thans met jubel en eere ontving. Reeds aanstonds zou dat huwelijk door martelvuren worden opgeluisterd, althans de oom der vorstin, paus Ci.emens, had van de uitroeiing der ketterij een dei \ooi waarden gemaakt. In 1534 overleed deze geheel onwairdige opperpriester, hitter dooide omstandigheden teleurgesteld. Immers reeds in Januari 1534 had 1'kans Ihf/temburg helpen bevrijden en aan den rechtmatigen bezitter, hertog Luucn teruggegeven. Zelfs werd in dat hertogdom de Hervorming nu krachtdadig verbreid. Weder scheen Frans, thans door zijn aanraking met Piiilipp van Hessen, zachter jegens de Lutheranen gezind. De vervolgingen werden gestaakt en vele aanzienlijken in Parijs kwamen voor liet Evangelie vrijmoedig uit. 't Scheen zelfs, dat de koning zichzelven aan 't hoofd eener Reformatie, zonder sclieuiing in de Kerk te veroorzaken, wilde plaatsen. Hij wilde zich met MelANCIITON in betrekking stellen, «1 ie evenwel niet tot hem overkwam, maar een ontwerp van gematigde Hervorming opstelde, dat met andere ontwerpen door den koning en zijn minisltis werd overwogen. . . Frans I ontbrak liet voor dit alles aan een zedelijke kracht, die niet terstond bij ernstigen tegenstand bezweek. Dit blijkt uit het volgende. Eens met 's pausen legaat over eenige hervormingen sprekende, zei hij, die door te willen zetten ook tegen 's pausen welbehagen in, ja hij dreigde nog verder te gaan, dan Hendrik VIII in Engeland was gegaan. De nuntius gal kalm ten antwoord, dat de koning daarbij meer zou verliezen d in de paus. Een nieuwe godsdienst zou ook een nieuwen koning brengen. Fhans vatte dit als een waarschuwing op en verklaarde bewogen, dat hij zich niet van den paus wilde scheiden. Maar al lekte deze samenspraak toen niet zoo spoedig uit, er geschiedde toch weer iets, dat den zwakkeling koning Frans kenmerkte en deed zien, dat zijn aard om te vervolgen volstrekt niet veranderd was. De martelaren zagen het aantal foltertuigen, die hen ten doode moesten voeren, met een nieuw instrument, wipgdg meheeten, uitgevonden door zekeren Farillas, een ijverig aanhanger van Rome, vermeerderd. Een aanwinst door Jean Moiun dankbaar i:i gebruik genomen. „Men ontstak een kolenvuur, in welks midden een staak was opgericht. Van boven was aan die staak een balans bevestigd. De martelaar werd daaraan met beide handen vastgemaakt en wanneer hij weigerachtig w 'S om te herroepen en de ketterij af te zweren, liet men hem zakken tol. op de brandende kolen. Straks haalde men hem weer op om na eenigen tijd opnieuw bet werktuig te laten dalen. Dit werd herhaald. zoo dikwijls men wilde. Ten laatste sneed men liet touw door, zoodat de lijder in het kolenvuur viel en daar langzaam doodgemarteld stierf." Zulk een wreede straf werd voltrokken aan Alexander Canus ol Du Moulin , een Dominicaner uit een Parijsch klooster. Daar was hij met het zuivere Evangelie bekend geworden en aanstonds begonnen het aan anderen bekend te maken. In gevaar van gegrepen te worden, ontvluchtte hij naar Zwitserland en hield zich in Neufchatel en Genève op, het Evangelie verkondigende. Oencue was toen nog Roomsch en spoedig werd hij gevangen genomen en als Franscbman den ddei» December uit het gebied der stad verbannen. Canus begaf zich nu naar Lyon, waar hij stoutmoedig op de straat voor tal van hoorders predikte. Wanneer de menigte het gerecht zag naderen, sloot zij zich rondom den prediker aaneen, om hem te doen ontkomen. I)e onbevreesde leeraar zocht zelfs de gevangenen op om ze te vertroosten, op gevaar af van met hen opgesloten to worden. Eindelijk op het paasohfeest wederom gepredikt hebbende, viel hij den vervolgers in handen, die hem naar de gevangenis sleurden en weldra ter dood veroordeelden. Canus beriep zich evenwel op het parlement van Parijs, werwuarts hij dan ook door een olliicier met eenige manschappen werd overgebracht. I)e reis duurde dagen achtereen. De officier, die uit den mond van Canus het Evangelie leerde kennen, nam het volgaarne aan; ook meer dan een der begeleidende soldaten. Overal, waar hij s nachts vertoefde, vond hij gelegenheid in de herbergen te spreken en tal van menschen kwamen hem hooren. Zoo bereikte opgevolgd door zijn achttienjarigen zoon Hendrik VIII. Deze Vorst had een goede opvoeding genoten en nogal veel geleerd. Aanvankelijk \oor den geestelijken stand bestemd, studeerde hij Latijn en was tamelijk te huis in de toenmalige scholastieke godgeleerdheid. Hij bezat eenigen smaak voor de muziek, zoodat hij zelfs stukken componeerde. Al vertoonde hij in zijn leven weinig van de kenmerken van een waar ridder, toch was hij bedreven in vele ridderlijke oefeningen. Hij teekende zich door luimigheid, wreedheid, heerschzucht en woesten onbeteugelden hartstocht, die de weinige sporen van mildheid en edelmoedigheid, welke soms in zijn handelingen doorstraalden, zeer in de schaduw stelden. De geschiedenis beschrijft hein in alle opzichten als een nietswaardig mensch, als een geheel egoistisch tiran. Hij opent dan ook een reeks van onbeteekenende, onwaardige vorsten, die sedert den troon van Ent/eland hebben bestegen, van wie wij slechts Eduard VI, Eusabeth enden koning-stadhouder Willem JII in zeer gunstigen zin uitzonderen. De dood van prins Artiiur ontroofde Hendrik aan de hoogste kerkelijke bedieningen en voeide hem op den troon. Opdat de rijke Arragonsche erfenis hem niet zou ontgaan, liet zijn vader hem huwen met de weduwe zijns broeders: Catharina van Arragon, tante van keizer Karei. V. Zij was veel ouder dan Hendrik. Uit dit huwelijk werd prinses Maria geboren, die als koningin den weinig eervollen bijnaam van Maria de Bloedige heeft verworven. Toch is dit huwelijk daarom voor de geschiedenis van groot belang, omdat liet in verband staat met de straks gevolgde Reformatie in Hendrik's koninkrijk. Wij laten Hendrik's handelingen met betrekking tot het Buitenland rusten en bepalen ons tot de merkwaardige verwikkeling, die op kerkelijk gebied in Engeland ontstond. Reeds had Hendrik eenige jaren niet ongelukkig geleefd met zijn voor hein wel wat te oude gade. Inmiddels had aan Hendrik's hof zich langzamerhand weten te verheffen de zoon van een rijken slager uit Ipswick, genaamd Thomas Wolsey , die zelfs tot aartsbisschop van York opklom. Gedurende dien voorspoed zwol hem liet hart zoozeer van hoovaardij, dat hij slechts met moeite was te bewegen om den aartsbisschop van Canterbury als zijn meerdere le erkennen. Toen hij door den paus tot kardinaal was verheven en door Hendrik met bet ambt van groot-zegelbewaarder bekleed, kende zijn hoogmoed perk noch paal. Zeker is 't, dal iemand zonder groote bekwaamheden niet gemakkelijk tot zoo hoog een aanzien in kerk en slaat had kunnen stijgen. In het staatkundig Ent/eland was Wolsey, na den koning, die slechts voor zijn vermaak leefde, de voornaamste persoon in Engeland. In het kerkelijke stond hij er na den paus bovenaan door macht en invloed. Voor het binnenlandsch bestuur gebruikte hij zijn macht oin de talrijke rooverbenden, die het land onveilig maakten, onverbiddelijk te straffen. Ook de adel, berucht door zijn hoogmoed en euveldaden, greep hij krachtig aan. Weldra was bij door het lagere volk en de grooten des rijks gevreesd en gehaat tevens en door tal van gevaren omringd. Zijn eerzucht hield allengs één doel in 't oog: hij wilde paus worden; dan zou hij in de Christenheid de allerhoogste wezen en de evenknie zijn van Hendrik, wiens dienaar hij nog altijd bleel. Zooals wel te denken is, was deze grootmachtige man vijand van alle Reformatie der Kerk en hield hij haar met inspanning van al zijn krachten in Engeland legen. Luther en diens geschriften haatte hij met een volkomen haat. In (ie laatste had hij twee en veertig ketterijen ontdekt en deze aan alle kerkdeuren doen aanhechten, er legen waarschuwend en die ze aankleefden met zware straflen bedreigend. In koning Hendrik zelf ontwaakte nu ook de voormalige geestelijke en volgeling van Thomas D'Aquina. I lij schreef tegen Lutiier's Babylonische ballingschap der Kerk een stuk ter verdediging dei' zeven sacramenten. De ijdele monarch verwierf zich hierdoor von Leo X den tilel van „Verdediger des Geloofs." Intusschen had de doorwerking en verbreiding der waarheid naar het Woord Gods niet stilgestaan. William Tyndal, een godvruchtig discipel des Heeren, loog naar \ laanderen en Duüsehland om het Nieuwe Testament in de Engelsche taal over te zeiten. Dit werd dan ook in 't geheim met veel moeite en gevaar verspreid. En wel zóó verspreid, dat de vervolgers, zich opmakende om het ten vure te voeren, bespeurden, dat allerwegen het door hen verderfelijk geachte zaad in menigen wel toebereiden akker was gestrooid. Wolsey, die inderdaad zelf tegen de ketterij had moeten waken, werd door zijn streven om de pauselijke waardigheid te verwerven te zeer afgeleid, dan dat hij zijn aandacht er ernslig aan zou wijden. Hij werd echter tot twee malen teleurgesteld. De eersle maal bij den dood van Leo X, die door den ziekelijken Adriaax VI werd opgevolgd. Juist met die ziekelijkheid prikkelde men Wolsey om bij een nieuwe vacature le zegepralen. Maar ook bij Adriaan's sterven zag hij zich bedrogen. Hij werd niet gekozen en weet dit aan den invloed van Karei. V. Lil wraak stelde hij zich nu ook tegen diens tante, de koningin Catiiarina, die weldra blootgesteld was aan de allergrievendste bejegening en daarvan het slachtoffer werd. Inmiddels waren reeds een paar mannen van beteekenis in Engeland bezig het liefelijk Evangelie te verkondigen. Een hunner, Thomas Dilney, leerde betGrieksch Nieuwe lestament van Erasmus, dat in 'tLatijn was overgezet, kennen, llij lus hot met een waren hrnger en dorst naar de gerechtigheid en allereerst viel zijn oog op de plaats: „Dit is een getrouw woord en aller aanneming waardig, dat Christus Jezus in de wereld gekomen is om zondaren zalig te maken, van welke ik de voornaamste ben." Dit woord maakte zulk een diepen indruk op zijn ziel, dat hij Jezus Chiustus als zijn Zaligmaker vond en van ganscher harte in Hein geloofde. Deze Thomas Bilxey was student te Cambriilge. Spoedig had hij een kring van studenten, allen naar Jezus vragende, rondom zich verzameld. Zells voegde zich een hoogleeraar hij dien kring. Deze was George Stafford, professor in de tlieologie, een man van grondige geleerdheid en van een godvruchtigen wandel, hovendien een bekwaam onderwijzer. Zulks trok de aandacht der priesters in hooge mate tot zich. Een hunner, Hugo Latimer , een man van groote kennis en begaafd met een scherp verstand, blakende van getrouwheid aan de kerk en van ijver vóórhaar eer, bezocht hun samenkomsten en trad legen hen op. Zelfs weerlegde hij daar sommige van Melanchtox's leerstellingen. Nu vervoegde zich Bii.xey juist bij dezen Latimer om te biechten. Bilney deelde hem alles mede, wat er omging in zijn ziel; alles, wat hij geleden had, en 't geen hij had gedaan om van zijn schuld en angsten bevrijd te worden; maar ook zijn geloof in Jezus, den Zone Gods: het Lam, dat de zonden der wereld wegneemt. Deze biecht greep Latimer zoo zeer aan, dat hij, op zijn beurt, Bilney verzocht nu ook zijn biecht aan te hooren. Ook hij geloofde in den eenigen Naam, die onder den hemel tot zaligheid gegeven is. Latimer sloot zich geheel a n bij den kring en predikte onvermoeid voor geleerden en onwetenden, voor kranken en gevangenen, om zielen te behouden en voor Jezus te winnen. Tegen deze mannen trad nu een ander priester op. Het was de prior Buckingiiam. Deze, een man van geringe kennis, bestreed voornamelijk de aanbeveling van het lezen der H. Schrift, waarin juist de hervormers hun kracht vonden. Latimer zette hem terdegen op zijn plaats. Spoedig werd dezen door den bisschop van Cainbridgc verboden om verder te prediken. Maar al meer en al duidelijker vertoonden zich de liefelijke kenleekenen van een vernieuwd godsdienstig leven. Voor Latimer werd een andere gelegenheid tot verkondiging van het Evangelie geopend en de verbreiding der goddelijke waarheid ging gezegend vooruit. Maar ook de vervolging was ingetreden en wel op zeer schrikkelijke wijze. In 1519 werd Thomas Max levend verbrand. Te Covcntry werden vier schoenmakers, een handschoenmaker en een kousenkooper benevens een weduwe, Smitii geheeten, ten vure gedoemd. Haar kin'eren werden naar een klooster gebracht en met den vuurdood gedreigd, wanneer zij het durfden wagen 't Onze Vader, de Geloofsbelijdenis en de Tien Geboden in het Engelsch te lezen. Vijf weken daarna werd de vreeselijke straf ten uitvoer gelegd. Het is de vermelding overwaardig, wal met de weduwe Smitii geschiedde. Terwijl de anderen onverbiddelijk ten doode gedoemd waren, gloorde in het hart der rechtere nog eenig medelijden met de vrouw om haar kinderen. Zij werd vrijgelaten. Omdat liet reeds nacht was, wilde Morton, de bode van den bisschop, miss Smitii naar huis geleiden. Mij bood haar den arm en bemerkte nu, dat zij in den mouw een stuk perkament verborgen had. Mij onderzocht het en vond er op de drie aan de kinderen te leeren verboden zaken in het Engelsch. Mij voer hevig tegen de arme vrouw uit, schold haar en voerde ze weer voor den bisschop. Nu werd ook zij tot den brandstapel verwezen en met de anderen den idtu April 1519 yvreedaaridcn ten einde daar dit groote doel le bereiken. Hij wendde zich hier tot den bisschop om diens kapelaan te worden. Deze bisschop, Tonstaij. genaamd, ontving Tyxdal vriendelijk maar harteloos en bevreesd voor de tegenstanders van liet Evangelie. Daar hij zelf weinig gevoelde voor de waarheid, die naar de godzaligheid is, liet hij Tïndal koel en ongetroost gaan. Dat deze ternedergeslagen en bedrukt vertrok, bevreemdt ons geenszins. Toch greep hij nieuwen moed. IIumpiirey Moxmoutii, een lijk koopman, trok zich zijner aan. Tyndai. mocht bij hem komen wonen en werken aan zijn vertaling. Hij leefde matig en ingetogen en won de liefde van Moxmoutii en van geheel zijn huis. Hij kwam hier ook opnieuw in aanraking met tm ni, den student in de wiskunde uit Cambridge, en zij arbeidden samen aan de vertaling van het Nieuwe Testament uit het Grieksch in het Engelsch. Maar eensklaps veranderden de toestanden. De ban van den paus legen Luther werd door toedoen van Wolsey, op last van Loxgland, den ketterjager bij uitnemendheid, afgekondigd. Wolsey bedreigde ieder, die Lutiier's boeken bezat of zelfs Luthersch dacht, met de excommunicatie. Volgens de wet werden dezulken ook door den vuurdood bedreigd. Op de koningin Catharina, werkte haar biechtvader even krachtig. Zelfs Ioxstall, de koelzinnige bisschop van Londen, begon te vervolgen. De prelaat beval, dat Jofix Higgexs, Hexry Chambers, Thomas Exglestoxe, Edmoxd Spelmax en andere christenen, die samenkomsten hielden en verklaard hadden, dat Luther meer geleerdheid in zijn pink bezat dan alle doctoren van Engeland.te samen, als oproermakers zouden gestraft worden. Iyxdal was bevreesd voor zijn Bijbelvertaling en ontweek, door Moxmoutii en diens vrienden krachtig ondersteund, het Engelsche vaderland om elders te volbrengen, wat hij op dien geliefden bodem niet volvoeren kon. Hij verliet het, toornende tegen de hiërarchie, die over zijn landgenoolen, Engeland1 s christenen, weleer los van llome, door ('Regop.ius den Groote en diens zendeling Augustixus gesteld was. Hij zei. „Wat drijven de priesters toch voor een handel. Zij moeten voor alles geld hebben: voor het doopen, als kraamvrouwen haar kerkgang doen, voor het huwelijk, hij begrafenissen, voor beelden, boetedoeningen, zielmissen, klokken, orgels, kelken, mantels, koorkleederen, schenkkannen, wierookvaten, en voor alle soorten van sieïaden. Arme schapen! De pastoor knipt, de hulpprediker scheert, de wijkpriester plukt, de bedelmonnik drukt, de aflaatventer schraapt. U ontbreekt alleen nog maar te slager, die u vilt en het afgestroopte vel meeneemt, En die slager zal u niet zeer lang niet rust laten. Waarom zijn uw bisschoppen in 't rood gekleed? Omdat zij zich opmaken om het bloed le vergieten van hen, die Gods Woord onderzoeken. De priesters zijn de geesels der staten, de verwoeslers der koninkrijken, en als zoodanig ontrooven zij het volk niet slechts de H. Schrift, maar ook allen bloei en vrede. Dewijl zij de overhand hebben in 's lands vergaderzalen, dulden zij in hun raad geen leden; terwijl zij over alles heerschen, gehoorzamen zij niemand, en terwijl zij allen dienstbaar maken aan hun eigen grootheid, spannen zij samen tegen ieder koninkrijk." Iyxdal verliet nu Engeland om uit Duilschland zijn volk te dienen. ten einde het spoedig (iods Woord zou kunnen lezen in zijn eigen taal, waarin het geboren was. Het schip kwam le Hamburg aan, waar hij terstond zijn taak, die zoo haaslig was afgebioken, weder opvatte. Hij werd eerst bijgestaan door iemand, wiens naam onbekend gebleven is, maar die zich alras voor de prediking, niet voor dezen arbeid geroepen rokende. Met behulp van zekeren William Roye, een gewezen monnik, vertaalde hij de Evangeliën van Mattmeus en Marcus, die afgedrukt en naar Engeland afgezonden werden. Dit geschiedde tegen het einde van I52i. Nadat hij opnieuw tien pond Sterling van zijn beschermer had ontvangen, reisde hij waarschijnlijk naar Wittenberg om Luther te ontmoeten. Dit geschiedde wellicht in 1525. Mij ging nu naar Keulen om met zijn arbeid voort te varen. Eensklaps werd hij daarin vprhinderd. De ons bekende Cochloeus, de lofredenaar van Hendrik VIII en diens geschrift, kwam aan dezelfde drukkerij, die voor Tyxdal arbeidde en bevond daar, dat twee Engelschen de Schrift in hun moedertaal overzetten. Hij kwam erachter, dat reeds drieduizend exemplaren waren afgedrukt. Hij kwam er evenwel niet achter, wie de overzetters waren. Nu begif Cochloeus zich naar den Senaat der stad Hamburg, die het verder drukken verbood. Onmiddellijk verlieten Tyxdal en I'.oyk, na van de drukkerij alle vellen meegenomen te hebben, Keulen en vaarden de rivier hooger op. Zij kwamen na een reis van zes dagen te Worms aan. Daar werd het werk herdrukt. In 1520 werden de boeken, nu de beide uitgaven, over Rotterdam of Antwerpen naar Engeland vervoerd, begeleid door de gebeden van Tyxdal, die hierdoor overgelukkig was. Hij sprak: „De Schriftgeleerden en tarizeën hadden het zwaard des Woords van God opgesloten in een overdeksel van uitleggingen en het daarin zoo vast gezet, dat hel niet meer te gebruiken was. En nu, o God! breng dit scherpsnijdend zwaard te voorschijn uit de scheede! Sla, wond, houw van één, de ziel en het lichaam, zoodat de mensch, in tweeën verdeeld en in strijd gebracht met zich zeiven, moge in vrede zijn met U tot in alle eeuwigheid!" Volgen we nog eenige oogenblikken deze kostbare lading, voor de zielen, die God in Engeland zochten, bestemd. Juist omstreeks den tijd, dut de Reformatie in Engeland, niet die, welke de Roomsche hiërarchie omzette in een hiërarchie, gehoorzamende aan een Engelschen paus, maar die, welke van de behoefte des harten uitging naar de kennis van den grooten God en Zaligmaker Jezus Christus, overeenkomstig liet Evangelie, begon de gezegende verspreiding van het Engelsche Nieuwe Testament, volgens de vertaling van \\ ii.liam Tyxdal. De strijd tusschen het Woord van God en de inzettingen van het pausdom was aangevangen. Vijf godvreezende kooplieden der Hanze hadden zich belast met de overbrenging dezer zoo gezegende koopwaar. Zij waren van Antwerpen er mee naar Londen uitgezeild. De vervoerders waren niet zonder zorgen. Immers Hexdrik VIII was door Cochloeus gewaarschuwd en aan elke haven was een nauwlettend toezicht om terstond de kostbare waar verbeurd te verklaren en ten vure te sleepen. Gelukki" was door 's Hoeren genadig bestel schier alle scheepstoezicht afwezig. Toxstal was in zending naar Spanje, Wolsey hield zich met Schotland onledig of bestudeerde de betrekkingen met Fiuxs 1 en Karei. V. IIexdiuk. VIII was verre van Londen. Een buitengewone sterfte had de zittingen der gerechtshoven door schrik als opgeheven. De kooplieden verbergden de boeken voorloopig in hun pakhuizen. Maar daar konden ze niet blijven, ze moesten verspreid, in veler handen gegeven worden. Eindelijk vonden zij een bergplaats in de woning van een ijverig godvruchtig man, Thomas Garret geheeten, die kapelaan was eener in een nauwe straat gelegen kerk, de Allerheiligenkerk. Deze kapelaan bestudeerde de II. Schriften, verklaarde die in samenkomsten, werd boekhandelaar en verspreidde binnen korten tijd het Engelsche Nieuwe Testament in veler woningen : in die van burgers en kooplieden, klooster- linden en priesters. Het is niet mogelijk de uitwerking te beschrijven, die het gezegende boek maakte op de zoo onderscheiden harten der lezers. Het waren nu niet alleen de geleerden, de doctoren, die door Erasmus met het Grieksche Testament beweldadigd waren. Ook de burgers, de kooplieden, zij, die lezen geleerd hadden uit eiken stand in de samenleving, konden zich laven aan de melk des Woords en de boodschap des levens als uit den eigen mond van Jezus en Zijn apostelen vernemen. Wellicht is nimmer te voren de macht van dat goddelijk Woord zoo duidelijk aan 't licht getreden, als juist in dit jaar 1520 in Engeland. Ken voorrede, door Tyndai, bij het heerlijk Boek geschreven, wees nader op de beteekenis en het gebruik ervan, liet werd niet slechts gelezen, maar immer herlezen, het werd door de naar licht smachtende zielen als verslonden. Zoo kwam tot ernstig nadenken Boper, de schoonzoon van Morus. Hij verzocht den kanselier aan den koning vergunning te vragen om te mogen prediken. Morus weigerde en trachtte, helaas! met treurig gevolg, het goede zaad in het hart van Roper te verstikken. Allengs trad die terug en werd later zelfs een ijverig voorvechter van Homes kerk. Garret , die reeds vele boeken in Londen had verkocht, bood die nu ook te koop aan bij de studenten der universiteit van Oxford. Velen kochten ze. Onvoorzichtig genoeg, toekende Garret de namen der jongelingen, die ze kochten, in een register op. Dit bleek gevaarlijk te zijn; want in het zoo wel geslaagde werk der verspreiding kwam eensklaps een geweldige storing. Op zekeren morgen van het voorjaar 152G vroeg Hendrik VIII aan Moddis, een van zijn kamerdienaren, naar de nieuwe boeken, die van het vasteland in Engeland gekomen waren. Monnis vertelde hem vaneen geschrift, getiteld: Het Bedelaarsrequest: Op verlangen van den koning verschenen nu twee kooplieden: Ei.yot en Robinsox, ten hove, waar Ei.yot hem het stuk voorlas, liet luidde aldus: „Aan den Koning, onzen souvereinen Heer. Beklagen zich zeer droevig over hun groote ellende, Uwer Hoogheids arme supplianten: afzichtelijke monsters, zoo afschuwelijk, dat men op hen nauwelijks het oog durft vestigen: melaatschen en met andere vuile kwalen bezochten, naakten, lammen, blinden, kreupelen en kranken, slechts van aalmoezen levenden , wier aantd dagelijks vermeerdert, zoodat de aalmoezen der goedgezinden in Uw rijk niet half voldoende zijn om hen te onderhouden , waardoor zij van honger moeten omkomen. En dit allertreurigst ongeluk is over genoemde Uwe supplianten gekomen, omdat ei', in de dagen llvver edele voorgangers op listige wijze in Uw koninkrijk een ander soort, niet van zwakke, maar van sterke, vermogende, „heilige," lediggaande bedelaars en vagebonden is binnengekomen, welke door Satans list en werk niet alleen talrijk zijn geworden , maar er zeiven een rijk in uitmaken. Dit zijn geen herders, maar vraatzieke wolven, <1 ie de kleedij eens schaapherders aangedaan hebben en de kudde verscheuren: bisschoppen, abten, priors, diakenen, aartsdiakenen, wijbisschoppen, priesters, monniken, kanunniken, bedelbroeders, allaatventers en nog anderen. Ook bezitten zij de tienden van alle koren, gras, beenule, bosch, veulens, kalveren, lammeren, varkens, ganzen en kiekens. Daarenboven nog de tienden der huur van dienstboden, de tienden van wol, melk, honig, was, kaas en boter. De arme vrouwtjes zijn verplicht hun precies elk tiende ei te bezorgen, of zij krijgen op Pasehen geen absolutie. Wat ontvangen deze indringers daardoor in een enkel jaar? Niet minder dan 430,333 pond sterling (> schellingen 8 penningen (een waarde van f 5IG1000 of 5*'/«,0 millioen gulden) terwijl zij vierhonderd jaar geleden nog niets van dit alles bekwamen. Hoe kunnen nu Uw onderdanen liuri vorst hulp bieden, daar zij op deze wijze voortdurend gekneveld worden? Hoe kunnen goede christenmenschen ons, arme melaatschen, blinden, kranken en kreupelen ondersteunen, daar zij van jaar tot j.uu zoo iieroolii wordenZouden de Romeinen ooit bij machte zijn geweest om de geheele wereld te overwinnen, wanneer zij zulke Iediggangers en vraatzuchtige roofvogels in hun land hadden gehad ? En wat doet dit roofziek geslacht van onbeschaamde, nietsdoende „heilige" dieven met de sommen, die zij jaarlijks van Uw volk afpersen! Niet anders dan alle regeering, macht, heerschappij, gezag, gehoorzaamheid en waardigheid van Uw genade op zich zeiven overbrengen. Niets doen zij, dan hetgeen Uw onderdanen tot ongehoorzaamheid en opstand kan voeren. Priesters en duiven maken vuile huizen , en wie een Staat verderven wil, heeft slecht den paus en zijn monniken en geestelijken daar binnen te halen. Zend daarom die onbeschaamder] de wijde wereld in, opdat zij zich eigen vrouwen nemen en in 't zweet huns aanschijns hun brood winnen. Uw steden en dorpen zullen dan bloeien, het huwelijk zal heiliger worden gehouden. Dan zal niet Uw zwaard, Uw macht, Uw kroon en waardigheid , en de gehoorzaamheid van Uw volk van U vervreemd worden." Hendrik sloot hel stuk in zijn schrijflessenaar. Zal liet later niet van invloed geweest zijn op IIendrik's gedrag? Voor het oogenlblik verklaarde Woi.sey dit geschrift, door Fisii opgesteld, verbeurd, terwijl Thomas Morus het beantwoordde met een ander: „Het Smeekschrift der zielen in het Vagevuur." Daarin schrijft hij: „Schaf de vrome bijdragen, die de monniken genieten, af, en het Evangelie van Luther zal binnendringen, het Testament van Ty.ndal gelezen worden. De ketterij zal van den kansel gepredikt, het vasten verwaarloosd, de heiligen zullen gelasterd, de deugd bespot, de ondeugd verheerlijkt, God vertoornd en geheel Engeland overstroomd worden van bedelaars en dieven." Verder noemen de zielen in 't Vagevuur den schrijver van 't verzoekschrift tier bedelaars een uil een ezel, een dollen hond. Deze pennestrijd droeg niet weinig bij om de oogen te openen en het zoo bestreden N. testament van Iyndal te doen lezen en te herlezen. De aanhangers van Rome, onder aanvoering van Woi.sev, begrepen, dat Gods Woord, juist dit N. Testament bet gevaar was, dat de hiërarchie bedreigde. Daarom werd tot vernietiging ervan besloten. Vernietiging van bel N. Testament en van zijn belijders en verspreiders. Allereerst wierpen zich de vervolgers op Garret, den kapelaan der Allerheiligenkerk. Zij vonden hem niet in zijn woning. Hij was juist naar Oxford gegaan voor den verkoop zijner boeken. Hem werd gewaarschuwd te vluchlen. Hij begaf zich naai Amho.w Dalarer. Hij zou onder een anderen naam vluchten naar Stalbridyc. Dorselshire, om zoo over zee verder te gaan. Dalarer verborgde nu in zijn kamer in SI. Albans Ilall, 1 yndal's N. Teslament en de geschriften van Lutiier en de hervormers en begaf zich naar Gloucester College, om voortaan het burgerlijk recht te besludeeren, dewijl hij zich van de scholastieke theologie afkeerde. ° ündertusschen was Garret op zijn reis naar Stalbridge lot andere gedachten gekomen. Ilij kwam na hevigen strijd tot het besluit liever Christus te belijden voor den rechter, dan andermaal gehuicheld in den dienst van 't bijgeloof te treden. Nu keerde hij naar Oxford terug en ging gerust te bedde. AI spoedig was 1 lij een gevangen man en in een der vertrekken van den Commissaris der Universiteit opgesloten. Zoodra Dalaber zijn schikkingen had gemaakt, stond eensklaps Garret voor hem, uitroepende: „Ik hen een verloren man. Ik hen gevangen en hierheen gevlucht." Na hel smeekgebed, dat de vrienden samen tot den Ileere opzonden, ging hij in een ander gewaad gehuld op de vlucht, zoo mogelijk, eerst naar Wallis en dan naar Duitschland. Dalaber volgde met oogen en ooren den zich verwijderonden vriend. Daarna keerde hij naar zijn kamer terug en las in het Evangelie van Mattheus : „Gij zult voor koningen en stadhouders geleid worden, om Mijnentwil; maar vreest hen niet, want uw haren des hoofds zijn alle geteld." Daarna begaf hij zich naar Clark. Vooraf had hij Garret's kleeding, door dezen achtergelaten, verborgen. Toon hij 's Zondags daarop in Gloucesler College wederkwam . vond hij zijn kamer doorzocht en werd ook hij gevangen genomen. Woi.sey gaf, nadat Garret opnieuw was gearresteerd, bevel om een aantal jonge mannen, de bloem der universiteit van Oxford, in hechtenis te nemen. Zij waren John Clark, Fryth, Summer, Betts, Taverxer , Cox, Drumm , Harmax, Lawney; Badley, alleen van Wolsey's college, henevens Udal, Diet van Corpus Christi, Eden en anderen van Magdalen College; Bari.ey, Ferrar, Salisbury van Glaucester- , Barnard- cn St. Mary's College. Deze allen weiden in een door vischluclit bedorven kelder opgesloten. Straks werden zij, op twee na, veroordeeld om in een groot vuur, op de markt van Oxford ontstoken, hun kettersche boeken te midden dei' vlammen te werpen en opnieuw naar hun afzichtelijken kerker teruggevoerd. Ook te Cambridge werden dertig leden der Universiteit van ketterij verdacht. Al vast werd daar de prior der Augustijnen gevangen genomen en voor Wolsey gevoerd. Barnes overhandigde hem een verdedigingsgeschrift, dat in vele opzichten interessant is. Tengevolge van de zeer slechte verzorging der gevangenen te Oxford werden Clark , Summer, Bayley en Goodman krank tot slervens toe. In 't laatst werden zij naar hun eigen vertrekken teruggebracht, waar zij spoedig aan de gevolgen der doorgestane mishandelingen bezweken. Daarop werden de overigen op last van Wolsey in vrijheid gesteld. Als uil den doode verrezen, verschenen zij opnieuw in de samenleving en hervatten zij hun afgebroken studiën. Zoo vreeselijk wist de wreede kardinaal zich te wreken en hen te straffen, die zich tegen de vorsten der hiërarchie dorsten stellen. In latere j iren bekleedden velen hunner gewichtige ambten, die zij met eere vervulden. Cox werd bisschop van Ehj en opvoeder van prins Eduard; Drumm prediker van Canterbury, Udal rector der scholen van Westminster en Eton; Salisbury bisschop van Sodor en Man-, Ferrar bisschop van St. Davids. Ferrar en Frvtii ondergingen later den dood der martelaren. De brief, dooi' Luther aan Hendrik VIII geschreven, verergerde den toestand der christenen in Engeland uitermate. Een zeer toornig antwoord des konings aan den hervormer volgde, waarna deze zich poogde te verontschuldigen, miar geen duimbreed afweek van zijn geloof en belijdenis. Inmiddels werd in Engeland het N. Testament bij duizendtallen verspreid. Geen macht des konings kon zijn loop weerhouden. 3. De Echtscheiding. liet mislukken van Wolsey's eerzuchtig streven om de pauselijke tiara op zijn schedel geplaatst te zien, deed hem zinnen op wraak. Het voorwerp zijner wraak was Karei, V. En een middel om zich te wreken vond hij in de verbreking dei* echtverbintenis van Hendrik VIII met Catiiaiuna van Arragon. Deze laatste, een streng Roomsche en deugdzame vorstin, had den gunsteling om zijn losbandige levenswijze somwijlen berispt. En nu moest deze koningin verwijderd en de huizen Fudor en Oostenrijk voor altijd in vijandschap tegenover elkander gesteld worden. Van die zoo geruchtmakende echtscheiding was Wolsey de ontwerper. Catiiaiuna van Arragon had haar echtgenoot geen zoon geschonken. Of liever de zonen stierven zeer vroeg. Alleen een dochter Maria bleef in leven. Allengs verrezen, om deze redenen, ook onder hen, die den troon omringden, bezwaren tegen liet huwelijk van den koning met de weduwe zijns broeders. De liefde , door den koning zijn gemalin aanvankelijk betoond, was verkoeld, doordat zij veel onder dan Hendrik hem niet langer behaagde, ja, deze liefde was verkeerd in afkeer, ofschoon hij haar deugden in alle opzichten bleef erkennen. Hij meende, waarlijk ol voorgewend, dat God door het sterven van zijn kinderen hem om dit huwelijk Zijn toorn deed ondervinden. Sedert leefde hij in zijn paleis verre verwijderd van de koningin, zijn gemalin. Wolsey, die wellicht 's konings wenschen tegemoet kwam, wist Hendrik's verlangens, eerst alleen en vervolgens in verbinding met 's konings biechtvader te prikkelen door hem het ongeoorloofde van zijn huwelijk voor te houden. Zelfs wees Wolsey hem op een uitmuntende vorstin: Margareta van Valois, die wij reeds hebben leeren kennen, en gaf hem haar portret. Deze Margareta was evenwel niet te bewegen om ooit tot Hendrik's plannen toe te treden. Zij was een ware christin en bande alle gedachten aan haar uit zijn hart door luiar huwelijk met Hendrik D' Albret, koning van Navarre. De gemoedsbezwaren van den Engelschen koning schenen nog toegenomen. Ilij verlangde naar een jeugdiger echtgenoot en wilde bevrijd zijn van de gevolgen van een naar zijn voorwenden onwettig huwelijk. Hij onderwierp het vraagstuk aan liet oordeel eener rechtsgeleerde Commissie. Aan Catiiarina, die van de zaak kennis kreeg, gaf hij onbeteekenende beloften. En deze, de zoo diep gegriefde en beleedigde vrouw, trachtte haar neef Karei, op de hoogte der zaak te brengen. Ie midden dier schokkende toestanden, werd de positie van Catiiarina nog moeilijker door den vurigen hartstocht, dien Hendrik koesterde voor de schoone en talentvolle Anna Boleyn, die tot in 't begin van 1527 als staatsdame aan liet hof van Margareta van Valois had vertoefd en nu op verzoek van haar vader, Thomas Boleyn, hofdame van koningin Catiiarina was geworden. Deze Anna Boleyn had reeds de liefde gewonnen van Lord Perry, oudsten zoon van den graaf van NorUiumberland, en beminde hem wederkeerig. Hun liefde stond alleen dit bezwaar in den weg, dat Wolsey, de alvermogende in het koninkrijk, deNorfolk'sen hun verwanten, < Ie Bolkyn's. doodelijk haatte. (Jok verdachten de geestelijken Anna van hervormingsgezindheid. Wolsey verbood Periiy Anna gezelschap te houden. Anna werd zelfs door zijn invloed van het hof verwijderd. Maai'haar vader wist haar terugroeping te bewerken. Wij kunnen liet ons goed voorstellen, dat zij den kardinaal weinig achting toedroeg, al was zij jegens Perry een gansch andere geworden, omdat deze spoedig na zijn berisping met een andere dame in 't huwelijk was getreden. Voor deze twintigjarige schoone, die de gechiedenis ons in al haar bekoorlijkheid beschrijft, denk daarbij aan haar vroolijkheid en vlugheid van geest, gepaard met zedigheid in kleeding en beminnelijkheid van karakter, ontvlamde nu eensklaps Hendrik's sedert eenigen lijd door somberheid gedrukt hart. Hij verklaarde haar zijn liefde, die zij afwees uit eerbied voor de koningin, beslist weigerend om 's konings maitres te zijn. Dit deed juist zijn begeerte sterker worden. Zes jaren lang bood zij weerstand aan 's vorsten verlangen. Eindelijk besloot zij liet bof te ontwijken. Hendrik schreef haar roerende brieven. Zij weerde hem af. Toen besloot Hendrik de banden te verscheuren, die hem verbonden met Catmaiuna. Ook d.iarin wilde Anna niet toestemmen. Zij wilde de deugdzame koningin niet zien verstooten. Zells 's konings gemalin wilde ze niet zijn. En toch gaf Hendrik Woi.sey , wien het niet gelukt was de hand van Margareta of na haar weigering die van Renata te verwerven, onverwacht te kennen: „Troost u, lk treed in het huwelijk met Anna Boleyn." Bij het hooren dezer woorden, die den gunsteling het verlies zijner macht en zijn doodvijanden in hun zegepraal voor zijn zielsoo"- deden treden, viel hij voor Hendrik neder en smeekte hem dit niet te doen. Maar wat Hendrik nu in deze opzichten eenmaal zich had voorgenomen, moest geschieden. En zoo trad Woi.sey voortaan op om openlijk Hendrik s nieuw huwelijksplan te begunstigen; in 't geheim om het tegen te staan. Hij stelde Anna in zijn schrijven aan den paus voor als besmet met de ketterij van Lutiier, zoodat zij aan den haat en de lasteringen van Rome volkomen was blootgesteld. Hendrik verlangde nu scheiding van Catiiarina, ten einde met Anna Boi.eyn in 't huwelijk te treden. Om tot deze scheiding te geraken, moest eerst de echtverbintenis met Catiiarina nietig verklaard worden. Hij hoopte dit, wegens zijn groote verdiensten voor de kerk en het vervolgen der aanhangers van Lutiier in zijn koninkrijk, gemakkelijk van paus Clemens VII te verkrijgen. Maar juist was deze kerkvorst in die dagen genoodzaakt om den neef der koningin, Karei. V. te ontzien. De keizer toch was van meening, dat Henorik's huwelijk, waarvoor vroeger door een paus dispensatie was verleend, wel niet tegen Gods wet zou ingaan. Het was een moeilijk geval voor Clemens Vil. Alles werd aan het pauselijk hof beoordeeld naar de omstandigheden, naar de voor- of nadeelen, die uit een beslissing van den pans voor de kerk, d. i. voor de macht en grootheid van den paus zelf, zouden voortvloeien. Clemens redde zich slim uit de moeielijkheid. Hij droeg de zaak op aan Woi.sey, zijn legaat, wien hij Campeggio als helper toezond. Het lust ons niet, al de onwaardige kunstgrepen en misleidende handelingen van Clemens en Woi.sey van slap tot stap te volgen. Voor Hendrik was het duidelijk, dat Rome slechts op uitvluchten zon, ten einde de zaak op de lange baan te schuiven. De beide lei-aten poogden allereerst Catiiarina te bewegen om in een klooster te "aan, alsof hierdoor aan den eisch der rechtvaardigheid zou voldaan zijn. Catharina weigerde beslist en nu begon het zoo geruchtmakend proces tegen haar. De arme koniiF'in, die zag, dat dit tot scheiding zou leiden, viel Hendrik te voet en smeekte hem, die haar niet het minste vergrijp kon te laste leggen, van dit voornemen af te zien. Hendrik zelf moest haar deugd erkennen en roemen. Hij huichelde voor haar alleen zijn gemoedsbezwaar wegens den te nauwen graad van bloedverwantschap. Immers de eenige ware oorzaak van zijn verlangen was zijn hevige hartstocht voor Anna Boleyn en haar tegenstand tegen elke onwettige samenleving met hem. Catiiarina beriep zich op den paus. Campeggio verklaarde daarop, niet te kunnen voortgaan zonder volmacht uit Rome. Clemens zond die niet, maar verklaarde Hendrik's zaak te Rome te zullen behandelen. Hendrik was woedend. Hij weet alles aan Wolsey, die zich in allerlei bochten had "ekronkeld, zooals duidelijk bleek uit zijn handelingen met Karei. V, Frans I en den paus. Niet het minst met zijn koning, wiens geduchte toorn nederdaalde op liet hoofd van den tot hiertoe alvermogenden gunsteling. Wellicht was Anna, die gedurende de onderhandelingen zich naar 's konings wenschen in zake de eclitscheiding had geschikt, niet vreemd aan den val van haar geheimen tegenstander. Deze wandelde nu op een weg, die naar zijn gewissen ondergang voerde. Den 9i,«' Octoher 1529 nam Woi.sey zijn gewone plaats in als Voorzitter van het hof der kanselarij. Inmiddels was hij reeds om zijn onbehoorlijke handelingen in de staatszaken bij Hexdiuk aangeklaagd. De houding van den kardinaal in de zaak der echtscheiding was den koning een gruwel. Tot Wolsey's vervolging was besloten. Den 10dcn October kwamen de hertogen van Norfolk en Suffollc hem het grootzegel afeischen, met den last zich naar Ksher te begeven. Woi.sey wenschte 's konings schriftelijken last te zien, zoodat ze gramstorig en onverrichter zake moesten aftrekken. De kardinaal bleef der wanhoop ten prooi achter. Den 17Je» October verschenen zij andermaal en bevalen hem, na het stuk vertoond te hebben, onmiddellijk zijn paleis te verlaten, zonder iets mede te nemen. Wolsey's paleis was inderdaad een verzamelplaats van al wat heerlijk was in goud en edelgesteenten, kostbare pelzen, kleederen, tapijten en allerlei zeldzame voorwerpen. Hij liet dit alles door zijn bedienden op de vele tafels van het paleis uitstallen, met de lijsten, waarop al deze kostbare voorwerpen vermeld stonden. Hij hoopte wellicht door gewillige overgave Hexdrik's toorn te bezweren. Den 18den verliet hij het paleis en stapte in een gereed liggend vaartuig, verwachtende naar den Toioer gevoerd te worden. De bevolking van Londen hief vreugdekreten aan en overlaadde hem met smaadredenen. De tocht ging in de richting van Hampion Court. Woi.sey besteeg bij Putuey een ezel, juist toen Norris hem een boodschap van den koning bracht en deze deed vergezeld gaan van een ring. Hij moest zich naar Esher begeven, want hij mocht aartsbisschop van York blijven. Uit dankbaarheid voor die gunst zond hij Hendrik zijn nar William Patcii ten geschenke. Vol somberheid en treurigheid barstte hij in de slecht gemeubileerde kamer, die hij betrad, in tranen los. De wreede beul van zoo vele oprechte christenen was aan de diepste vernedering overgeleverd. Van hoogverraad aangeklaagd, machtigde het huis der Lords den nieuwen kanselier Thomas Morus en de hertogen Norfolk en Suffolk den kardinaal te vervolgen. Al zijn euveldaden werden opgesomd. Zoo luidde de beschuldiging, dat hij zich dikwijls van het trotsche woord : E g o et r e x meus d. i. Ik en m ij n k o n i n g, had bediend ; het verkorten der wetten; zijn handel in kerkelijke inkomsten; zijn onrechtvaardigheden ; zijn ontuchtig leven; de huisgezinnen, door hem te gronde gericht; zijn geldgierigheid; zijn eigenmachtig gesloten traktaten; zijn geldafpersingen; dit alles verweet men hem, ook dat hij, niettegenstaande hij leed aan een vuile en heimelijke ziekte, zich niet had ontzien 's konings vertrekken met zijn stinkenden adem te verpesten. Tot aller verwondering werd Woi.sey door zijn vriend Thomas Cromwell schitterend verdedigd met dit gevolg, dat de aanklacht werd ingetrokken. Cromwell had zich hierdoor beroemd gemaakt en verwierf zich de gunst van Hexdiuk, wien bij een raad gaf, waarop wij straks zullen terugkomen. Na zijn vrijspraak vestigde zich Woi.sey op Cawood Cautie in Yorkshire. Hij dong daar iu alle opzichten naar de volksgunst. Ongelukkig voor hem, dat hij ook streefde naar het herstel zijner vroegere grootheid, zoodat hij zelfs schreef aan vreemde vorsten om hein hierin behulpzaam te zijn; zoo wordt beweerd, dat hij zou gevraagd hebben aan den paus om Hexdrik in den ban te doen. De koning kende al zijn intrigues en zoo naderde de dag van Wolsey's algeheelen ondergang. Op den November 1530 kwam Perry, thans graaf van Norlhumberland, weleer de geliefde van Axxa Boleyx, met een talrijk gevolg, op Cawood aan en nam Woi.sey om hoogverraad gevangen. Als van den bliksem getroffen, vernam deze die tijding en volgde zijn geleider, eerst naar Shcfficld, waar hij zou ovei-eeverd worden aan William Kixgstox, den gouverneur van den Toiuer. De schrik had Wolsey zoo aangegrepen, dat hij menigmaal dreigde van den ezel, waarop hij reisde te vallen. Zij bereikten Lcycester Abboj, waar hij, doodkrank aangekomen, zich terstond naai' bed begaf. * Joen Kixgstox, des anderen daags, hem kwam zien, zei de gevangene: „lk zal niet lang meer leven. Kixgstox zei tot hem: „Heb goeden moed!" „Helaas!" sprak Wolsey, „mijnheer Kixgstox! indien ik God even ijverig had gediend als den koning, zou Hij mij op mijn ouden dag niet zoo verlaten hebben, liet is mijn gerechte loon!" Nog slechts weinige uren had hij te leven. Toch trad al de boosheid zijner ziel tegen de door hem zoo gehate Reformatie nog te voorschijn De vervolging ging hem te langzaam. „Zeg den koning, dat ik hem in den naam van ('od bezweer, om de gehate secte der Lutheranen in Engeland te verdelgen" Hij kon het denkbeeld niet verdragen, dat Hendrik zich zou verslaan met de Reformateurs, wanneer hij met Rome zou gebroken hebben. Stervende herhaalde hij nog: „Mijnheer Kixgstox! vaarwel! Vergeet niet, wat ik u heb opgedragen." Hij stierf den 29*" November 1530. J Gedurende de jaren dezer lang gerekte onderhandelingen had dan ook de kettervervolging, vooral onder de leiding van dezen Wolsey, niet stilgestaan. De wreede, hoogmoedige, ontuchtige prelaat had den 27»ten November 1527 de christen vrienden Arthuh en Bilxey, die in de omstreken van Oxford de steden en dorpen bezochten om Christus als den eenigen en algenoegzamen Zaligmaker te verkondigen, voor een geestelijke rechtbank doen dagen. In het kapittelhuis van Westminster waren de kardinaal, de aartsbisschop van Canterbury, vele bisschoppen, theologen en rechtsgeleerden vergaderd om Bilxey en Artiiur, die aireede gevangen waren genomen, te verhooren en te vonnissen. Wolsey achtte het niet noodig zijn tijd aan het verhooren van ellendige ketters te verspillen, en droeg den bisschop van Londen en den overigen rechters op, streng te zijn tegen hen, die niet wilden herroepen. Bilxey verdedigde zich door te zeggen, dat de lezing van Erasmus' Nieuw testament hem tot het doorhem beleden geloof had gebracht. Toxstal trachtte hem te redden. „Onderwerp u aan de Kerk, want God spreekt door haar alleen," sprak hij. Bii.ney had aan den bisschop eenige brieven geschreven en weigerde opnieuw te herroepen. Na herhaald verhoor werd Bilxey verklaard overtuigd te zijn van ketterij. Van lijd tot tijd stelde Tonstal de uitspraak van liet vonnis uit. Ten laatste bezweek Bii.ney voor de valsche redeneringen van zijn eigen verstand en voor den aandrang zijner vrienden met de betuiging: „Ik zal mijn leven bewaren om het den Heere te wijden." Den December herriep hij. Zijn vriend Aiithur had zulks al vroeger gedaan. Hierdoor deden beide mannen groote schade aan den voortgang van het Evangelie in Engeland, 't Ging treurig met Bii.xey. Den 8st( 11 December werd hij aan t hoofd eener processie met een takkebos op de schouders blootshoofds rondgevoerd tot voor de St. Paulskerk. Daarin werd hij tot berouw vermaand en naar den kerker teruggebracht. Sedert was hij aan de vreeselijkste smart, die het verloochenen van Gods Woord in hem te voorschijn riep, ten prooi. Wij bek li gen den zwakken ongelukkigen Bilxey ; maar wenden ons ook met toorn af van hen. die hun medemenschen op deze en andere wijze dwingen, te^en de inspraak van hun geweten te handelen. Toch zou 't ook in Engeland nog lan° duren voor iedereen God zou mogen dienen naar die inspraak. De Bartholomeusnacht. Richarr Bayfield, de trouwe vriend van Tyndai. en Frytii, die in Londen de hoeken der hervormers en de Nieuwe Testamenten in liet Engelsch verspreidde, was in Londen gevangen genomen en voor Tonstai. geleid, üaykield erkende; dat liij beweerd had, alleen Gode en niet aan heiligen of schepselen eere verschuldigd te zijn. Ook dat ieder priester Gods Woord mag prediken, zonder toelatingvan den paus en de kardinalen, alleen op gezag der II, Schrift. Hij werd tot boetedoening veroordeeld en naar zijn klooster — hij was kloosterbroeder van Burg teruggezonden. Hij wist evenwel te ontsnappen en zich over zee opnieuw bij TyNDAL te voegen. Inmiddels waren de exemplaren van Gods heilig Woord van het Noorden van Engeland tot de Zuidelijke kusten alom verspreid. Tegen dat Woord stelden zich Engeland.s kerkvoogden door ze, waar ze konden of mochten, op te koopen, ten einde ze ten vure te doemen. Toen zicli nu gebrek aan levensmiddelen begon te openbaren, kwam op eens een vloot Vlaamsclie en Duitsche schepen de Theems opvaren. Onder het geladen koren hadden de vrienden van den Bijbel in de Nederlanden tal van N. Testamenten verborgen, veel fraaier gedrukt dan de vorige uitgaven. De uitgever was Joiiannes Raimond te Antwerpen, die zelf op een der schepen was gegaan met 500 exemplaren. Zoo werd het brood des levens tegelijk met bet brood tot onderboud des lichaams binnen het koninkrijk gebracht. Raimond werd wel m hechtenis genomen, maar de loop van Gods Woord was niet te stuiten. Anna Loleyn las bet en zonderde zich dikwerf af om het te bepeinzen. Zij kwam er voor uit, dat haar de lezing genoegen verschafte en verbitterde de geestelijke vervolgers daardoor niet weinig. Gedurende de heerschende zweetziekte in Engeland — ook elders verscheen deze epidemie — was Hendrik VIII in het oogvallend vroom. Hij verzoende zich met de koningin en vluchtte met zijn hof van het eene kasteel naar het andere, zoodra zich de krankheid, die spoedig haar slachtoffers doodde, maar even vertoonde. Hij woonde driemaal daags de mis bij, biechtte veel en v.istte veel. En 't ging met hem gelijk het met de vreesachtigen in alle tijden van epidemische ziekten gaat. Met het' verminderen der ziekte verlangde hij Anna weder te zien en straks was zijn gedal hte \\( ei meei dan ooit te voren op de echtscheiding gericht. De H. Schrift werd ook in liet Engelsch overgezet door den godvruehtigen Miles Covkitdai-k, kiter bisschop van Exeter, een leerling van Barnes le Cambridqe. Zekere John Iyball kwam tot de overtuiging, dat er geen transsubstantiatie bestond en leerde dit zoodat zelfs priesters als Richard Fox en de monnik Toi>ley den Christus vonden en het Evangelie dienden. Zoo ijverig gordden velen, zelfs vrouwen zich aan, dat de laatsten geheele brieven en Evangeliën van buiten leerden. De 'geschiedenis noemt de namen van Marhion Matthkw, Üorothy Long , Catharina Syvain, Ai.ige Gardiner als ijverige discipelinnen des Heilands. De bisschop van Londen bemoeide zich dan ook zeer ernstig met. het godsdienst^ leven dezer geringe menschen. Hij ondervroeg ze en dreigde hen met zÜjn toorn. ° Eensklaps werd Monmouth, de rijke koopman, die aan Tvndai. tien pond had gegeven, voor den geheimen Raad geroepen. John Dauncies ondervroeg hem ]\l0Hus en KiNGST0.N waren erbij. Zij heten huiszoeking bij hem doen, maar vonden mets bez va ends. 1 och zond Woi.sky hem naar den Tower, maar Monmouth werd dooide/en ontslagen, omdat hij hem voor de inkomsten, die van den handel en nijverheid vetrokken werden, onmisbaar rekende. Monmouth bleef zijn leven langden lleere »elrouw. Koning Hendrik ontving eensklaps van twee kanten raadgevingen, «lie wondervol strookten met zijn verlangens. De eerste ging uit van Tiiomas Gromweu,, den bekwamen verdediger van Wolsey. Hij werd den koning aanbevolen door Lord Russell, graaf van Bedford. In Hendrik's strijd met den paus kon Cromwell liem bet best van dienst zijn. In een samenkomst met den koning, zei Gromweu.: „Sire! De paus weigert uwe echtscheiding. Maar waarom vraagt gij die aan hem? Ieder Engelscbman is meester in zijn eigen buis; waarom zoudt Gij dit niet zijn in Engeland? Moet een vreemde prelaai deze macht met u deelen? 't Is waar. De bisschoppen doen een eed aan Uwe majesteit, maar zij leggen een tweeden af aan den paus en die kan hen van den eersten ontslaan. Gij zijt maar half koning en wij zijn maar voor de helft uw onderdanen. Doe als Frederik de wijze en andere Duitsche vorsten, die Romes juk hebben afgeworpen. Word weer koning, regeer met uw Lords en Gemeenten zelf uw koninkrijk. Laat alleen Engelschen voortaan in Engeland iets te zeggen hebben. Laat het geld van uw volk niet langer geworpen worden in den afgrond aan den Tiber. Laten de schatten, die tot hiertoe gebruikt worden orn trotsche priesters en luie monniken vet te mesten, ten algemeenen nutte worden aangewend, in plaats van uw volk nieuwe belastingen op te leggen, 't Is daarvoor nu de rechte tijd. Vertrouw op uw parlement. Verklaar u zelf tot hoofd der Kerk van Engeland. Gij zul! uw na-.m beroemd en uw volk geiukkig maken." Cromwei.l's voorstel behaagde Hendrik uitermate en de koning nam hem in zijn dienst. Straks werd deze lid van den geheimen Raad en ook lid van het parlement, dat in geen zeven jaar vergaderd was geweest. De tweede raadgeving ontving Hendrik van Thomas Granmer. De koning hield op een zijner tochten stil te 11 'altham in Essex. Fox, zijn aalmoezenier, en Gardiner, zijn secretaris, logeerden op Waltham Abbeg, waar zij Granmer, een oud vriend, in de kamer bij het avondeten zagen binnentreden. Granmer was een der doctoren van C.ambridqès universiteit. Hij was den i2drn Juli 1 M!) uit een oud geslacht te Aslaeton in Nollinghamshirc geboren. Hij was wat wij thans noemen een self-made man op het gebied deikennis. In 1510 werd hij fellow van „Jezus' Gollege" te Cambridge, waar toen „nog barbaarschheid heerschte" en huwde, voor zijn fellowschap bedankende, op 23-jarigen leeftijd een jonge dochter van goeden huize om voor de ongeregeldheden zijner medestudenten bewaard te blijven. In zijn nederige woning las hij de merkwaardigste geschriften van zijn tijd en zoo begon hij onderwijs te geven op „Buckingham Gollege." Al aanstonds wekte hij bewondering bij hen, die naar kennis streefden, en haat hij de aanhangers der duisternis. Na den dood zijner echtgenoote werd hij op nieuw fellow van zijn vroeger College en begon hij de éénige onfeilbare bron deiwaarheid: de H. Schrift, te onderzoeken. Men noemde hem den Scbrifturier. Zoo klom hij op tot de hoogste rangen op het gebied der wetenschap. Zijn grondregel was: „Christus verwijst zijn discipelen niet naar de Kerk, maar naar de Schrift." En, wordt die moeilijk verstaan: „De Schrift moet uit de Schrift verklaard worden." Aan tafel op Waltham Abbcij nu zetten Fox en Gardiner hun gesprekken voort. Zij spraken ook over 's konings echtscheiding. Granmer zei: „Gij zijt niet op den rechten weg; gij moet u niet zoo binden aan de beslissingen der Kerk. Er is een korter en zekerder weg." ,,En welke is die weg?" vraagden de anderen. Granmer zei: „De eigenlijke vraag is slechts: „Wat zegt het Woord van God?" Laat die eindelooze onderhandelingen met Home varen. Als God gesproken heeft, moeten de menschen gehoorzamen. Zoo God heeft verklaard, dat een huwelijk als dit, zondig is, kan de paus het niet goed maken." De vrienden vraagden wederom: ,,Iloe zullen wij dit weten? Cran.mer antwoordde: „Raadpleegt de universiteiten die zullen u beter onderrichten dan Rome." tox en Gardiner kwamen te Greenwich. Zij verklaarden den koning, wat zij vernomen luidden. Terstond besloot Hendrik Dr. Cranmer te ontbieden. Cranmer verontschuldigde zich. Maar Hendrik was onweerstaanbaar en Cranmer , toen ongeveer veertig jaren oud, verscheen ten liove. In dit gesprek droeg Hendrik hem op teistond aiie andere werkzaamheden te laten varen en deze vraag tot oplossing te brengen. Hij werd op Durham Placc, in 't huis van Anna Boleyn's vader, ingeleid en hem opgedragen de memorie te stellen, aan welke Hendrik's gemoedsrust zoo nauw verbonden was. Daar op Durham House kwam Cranmer ook met Anna lioi.eyn zelve in zeer nauwe vriendschap. Hij leerde haar het Woord Gods kennen. Cranmer genoot sedert de hoogste achting van koning Hendrik. Wolseys plaats werd intusschen vervuld door Thomas Morus, die lot kanselier van het Rijk werd verheven. De raad, dien Cranmer in zijn memorie ontwikkelde, bestond hierin: De koning moet een groot aantal geleerden en bisschoppen van Europa uitnoodigen cm hun gevoelen over de wettigheid van zijn eerste huwelijk mee te deelen en dit gevoelen, dat ongetwijfeld ten voordeele van den koning zal zijn, den paus kenbaar maken. Deze zal dan wel genoodzaakt zijn om ten gunste des konings te beslissen. L it dankbaarheid voor dezen wijzen raad verhief Hendrik Cranmer tot aartsbisschop van Canterbury. Cranmer s raad werd terstond opgevolgd. De koning ontving weldra van de meeste universiteiten de gunstigste beslissingen. Die van Rolorjna heette Hendrik's huwelijk met Catïiarina verschrikkelijk, afschuwelijk, vloekwaardig en voor eiken Christen, ja voor eiken beiden verwerpelijk. Desniettegenstaande ontbond de paus dit huwelijk niet; zelfs riep hij den koning op om in persoon voor zijn rechterstoel te verschijnen, om de zaak ten einde te brengen. Als antwoord op die weigering huwde Hendrik den 14dt'n November 1532 Anna Boleyn. Daarop liet hij op eigen gezag door Cranmer een proces aanvangen; koningin Cahiarina werd voor een rechtbank gedaagd. Toen zij niet verscheen en ook die rechtbank niet erkende , werd den 23*t™ Mei 1533 het huwelijk nietig verklaard. "\\ einige dagen na die uitspraak werd koningin Anna plechtig gekroond. Uit dit nieuwe huwelijk werd den 7d<'n September 1533 de later zoo beroemde koningin Elizabetii geboren. Clemens VII liet zich den 23»^" Maart 153i tot een voor Homes belang zeer nadeeligen stap vervoeren. Hij sprak over Hendrik VIII den banvloek uil. De gevolgen van die handeling bleven dan ook niet uit. terstond na het vernemen van 's pausen bul, nam Hendrik de meest vijandige houding tegen hem aan. Ilij volgde nu in deze zaak den raad van Thomas Cromweu.. II ij verbood voor de toekomst elk beroep op den kerkvorst van liome. Daarin lag het begin der algeheele afscheiding van Eiu/eland's kerk van Rome. Zoo gewichtig was dit besluit, dat zelfs .Thomas Morus, zijn kanselier, daarom zijn ambt noei'lei. Voorts werd ten gevolge eener tot driemaal in het Parlement gelezen en alzoo aangenomen wet de geheele inrichting der kerk van Engeland gewijzigd. Hendrik zeil werd tot Hoofd dier kerk verklaard. Hij werd alzoo paus der kerk van Engeland. Hij beschikte over alle kerkelijke waardigheden en ambten, alsmede over alle kerkelijke inkomsten. Ilij vermocht de kerkleer vast te stellen, trok de vonnissen der keltei-s aan zich, zoo ook het uitroeien der dwalingen en oefende voortsin alle geestelijke zaken de oppermicht uit. Dit ging zoover, dat het Parlement zelfs af- stand deed wan zijn recht om tegen's konings beslissingen in geloofsziken op te komen. Voorts werd door het Parlement verklaard, dat IJendrik's huwelijk met Cathahina nietig was; derhalve had haar dochter Maiua hij 's konings overlijden, geen recht op den troon. Eusabeth, de dochter van Anna, was nu alleen de wettige erfgename der kroon. Alle Fngelsche staatsdienaren en beambten moesten voortaan tweeërlei eed zweren. De eerste hield in de erkenning van 's konings opperbisschopsambt: de suprematieeed. De tweede eed gold de erkenning van Elisabeth's opvolgingsrecht. Zij, die deze eeden weigerden, moesten 's konings allerwreedst ongenoegen ervaren. De bisschop Fisher van liochester en Thomas Morus, de vroegere kanselier, die de eeden weigerden, werden ter dood veroordeeld. Zeker wreed tegenover den eersten, een zeven-en-zeventig-jarig grijsaard, die dan ook door de kerk van Home als martelaar wordt geroemd. Beide mannen ondervonden thans het smartelijke, dat zij vroeger, zelfs nog onlangs, aan geleerde en eenvoudige lezers en belijders van Gods Woord even wreedelijk hadden doen ervaren. Zeer misplaatst was IIk.nürik's scherts tegenover Fisher, die door den paus, om hem te redden, tot kardinaal was verheven. Boosaardig zei hij: „Den hoed heeft hij, maar ik zal er voor zorgen, dat hij geen hoofd heeft om hem er op te zetten." Vele andere geestelijken moesten denzelfden treurigen weg des doods betreden. De voorstanders eener hervorming: de aartsbisschop Cranmer en de staatssecretaris Cromweli. oefenden thans in Hendrik's raad den meesten invloed uit. Zij wisten hem te bewegen om handelend tegen de kloosters op te treden. Vooraf was een ernstige, maar nauwgezette kloostervisitatie gehouden, die tot de volgende uitkomsten leidde. Niet overdiend werden deze instellingen der middeleeuwen getroffen, al kwam ook de straf van een onrechtvaardige hand. liet was met de kloosters van Engeland in de eeuw der Reformatie al evenzoo gesteld als met die van het Vasteland. Slechts weinige waren verblijven van oprechte godsvrucht en reine zeden. In verre de meeste heersehten zedeloosheid en ongebondenheid in hooge mate. Monniken en nonnen wedijverden in schaamtelooze onkuischheid. Door allerlei bedriegerijen: Madonna's, die kunstmatig de oogen openden en sloten of tranen stortten, werkten men op den bijgeloovigen zin der domme menigte. Bespottelijk was het gebruiken der relieken, nog wel door pauselijke certificaten als echt geijkt. Zoo bezat Engeland in onderscheidene kloosters twee maal het echte boold der heilige Ursula en elf maal den gordel van Maria. Hendrik bief in 1 ~ï. Sü niet minder dan 37(3 kleinere kloosters op. Zonder meedoogen werden de bewoners verjaagd en aan armoede en gebrek , ja aan den hongerdood prijsgegeven. Scharen van bedelende kloosterlingen trokken door het land, schier oproer verwekkend; 't welk evenwel in zijn kiemen en in bloed werd verstikt. Maar het bleef niet bij deze kleinere inrichtingen. Alle kloosters, stilten, collegies en geestelijke instellingen werden opgeheven. Ruw, als door een waar Vandalisme aangegrepen, werden prachtige kerken beroofd, kunstschatten en bibliotheken vernield of verkocht. Hendrik deed dit alles om zijn schatkist te stijven. Alles was bestemd om het weelderig hot, de begeerlijkheid der hovelingen, zijn kostbare levenswijze te dienen. In stede van door die nuttelooze en dikwerf zedelooze overblijfselen der middeleeuwen beschaving en waren godsdienst te bevorderen, gingen de ollers van eeuwen , de dusgenaamde goede werken, de paleizen en feestgelagen van den dwingeland verheerlijken. 4. De Hervorming gedurende Hendrik's i.aatste levensjaren ex Eduard VI. Het is ons niet te doen om eene geschiedenis van Engeland, wel van de Hervorming in dat land te schrijven. Wij gaan daarom de wisselingen in Hendrik's verder leven bijkans stilzwijgend voorbij. Alleen vermelden we, dat zijn liefdevoor de schoone Anna Boleyn na zijn huwelijk, vooral toen zij in 1530 van een dooden zoon was bevallen, zeer was verkoeld. Onder voorwendsel van echtbreuk door Anna, werd deze gevangen genomen en den 19den Mei I5cG onthoofd. Hendrik was verliefd geraakt op Joiianna Seymour , een van Anna's hofdames. Ziedaar de oorzaak van dien laster en van die snoode daad. Den dag na Anna's terechtstelling huwde hij Joiianna, die hem in 1537 een zoon schonk, den lateren koningEduard VI, waarna zij spoedig stierf. Thomas Cromwell poogde een echtverbintenis tusschen den koning en Anna van Ci.eve, als een schoonheid geroemd, inderdaad was zij leelijk, te bewerken. De Roomscbe partij wist den koning hierover in woede te ontvlammen. Cromweli. werd van hoogverraad beschuldigd en in 1540 onthoofd. Anna van Ci.eve werd, na ontbinding van het huwelijk, uit het paleis verwijderd. Hendrik's vijfde vrouw had vóór haar huwelijk een zeer losbandig leven geleid. Al was zij thans haar echtgenoot volkomen getrouw gebleven, zij werd met haar vroegere minnaars ter dood verwezen. De gravin van Rochefort, die haar wandel gekend en niet aan den koning meegedeeld had; die een ruim aandeel had gehad in den moord, aan Anna Boleyn gepleegd, vond mede den dood op 't schavot. De opvolgster van Catharina Howard was de schoone weduwe van Lord Latimer, Catharina Payr, een protestantsche, die hem wist te leiden en, door wijs overleg, het lot harer voorgangster te ontkomen. Deze geschiedenis, hoe interessant op zich zelve, roept onze aandacht niet tot zich. Wat heeft deze wreede koning gedaan voor de Reformatie van Engeland 9 De ware Reformatie is onder en door hem ten bloede toe vervolgd. De losscheuring der kerk van Romes paus en Hexmrk's optreden als paus van Engeland's kerk deed over de kerken der wjre Reformatie een schrikbewind ontstaan, dat jaren achtereen op barbaarsche wijze heeft gewoed. Reeds op aansporing van Fisiier en Morus was de koning allergestrengst opgetreden tegen ben, die van de bestaande kerk 1 eer afweken. De zwaarste straffen werden bedreigd en uitgevoerd tegen hen, die, voorgelicht door de H. Schrift, den weg der zaligheid in Jezus Christus alleen hadden gevonden. De Wet der zes artikelen, de zoogenaamde „zweep met de zes strengen" werd in derde lezing den lüden Januari 1540 door de Huizen aangenomen en den 23steu door den koning bekrachtigd. In die wet heette het: „Om de zoo heilzame eenheid te bewaren, moet ieder gelooven aan de verandering van het hrood in het lichaam van Christus; aan de uitdeeling van het II. Avondmaal onder ééne gestalte, alleen door een priester; aan de onverbreekbaarheid der gelofte van kuischheid; aan het nut der bijzondere zielmissen; aan de noodzakelijkheid van den ongehuwden staat der geestelijken en aan de oorbiecht. De geringste straf voor ontkenning, twijfel, tegenspraak en overtreding werd bepaald op verlies van goederen en willekeurige gevangenschap; bij herhaling der overtreding volgde de i'ood. Op leeringen tegen de Transsubstantiatie stond de vuurdood. De uitwerking was verschrikkelijk. Reeds binnen li dagen werden door de aangestelde speurhonden in Londen alleen 500 personen gevangen genomen. Te vergeefs had Cranmer tegen deze Wet gesproken. Hij zelf was al eenmaal van ketterij aange- ' Niomnn i Ti zljn,beroeP °P ,len koni,1S, hem in zijn bescherming nam. .lip T Ï f de, Ve g- ln elk «raafschi|p waren personen aangewezen, die alle afvvijkers wisten op te sporen. Twee getuigen waren voldoende om iemand ten doode te voeren. Het Parlement, louter een willoos werktuig in de hand van < loesland, waarin Engeland - bevond, de beide laatste groepen meest aan de vervolgingen der dienaren van den ™ n, r;ln blootstonden. Maar dat inzonderheid in de ontwikkeling der Reforwpll! 1 ? !6 6erste ömePcri zich richtte tegen de vierde, van .trp ir er" T',! ljdensoesclliedenis te vermelden valt. Aan de zonen dezer ™ Reformatie hebben met alleen de Roomseben onder de bloedige Maiua, naa, de Lpiscopalen der volgende tijden al de zwaarte van het wreedste vervoMn^sstelsel doen ondervinden. ° ° nt"IAT , y1'1 wilde' na zÜn afval van 'Jen paus tengevolge van zijn scheidingsn uloor^tn® Verdediger des ge loo°fs, vroeger verworven, , " °ral toonen, dat hij zuiver stond in de leer der kerk van Rome en dat zijn 'v'U/!ng vt!r,.;le" Paus daann geen lle minste verandering had gebracht. Om iT, T'° !G StaV6n' (lee,1 'lij' als °PPerhoofd der Engelsche kerk, in der. stmnml T7 °^enIrailS^mheul jegens anders geloovenden, in Engeland stroomen van het edelst bloed der ware belijders vloeien. 0'K!er (llt lilt beginsel te willen , heeft hij toch aan het godsdienstig leven in Engeland , m® zeer belangrijke daden een eigenaardige richting gegeven. Hij ontrukte m-'.T '1,ri,' ° 'eerschappij van den paus en diens legaten; hij vernietigde het \ oosterleven, dat sprekend bewijs van een verbasterde kerk, en hij beval een nieuwe ove.zettmg van den Bijbel in de Engelsche taal. Uit het kwade kwam hier voor a'U 'f goede te voorschijn. Maar een langen en moeilijken kamp had de ware igie nog tegen de heerschende machten te voeren. .riaxmeu, hoewel door Hendrik beschermd, kon niets doen in 't belang der verdrukten, die toch eigenlijk tot zijn partij behoorden. Cranmkr moest, uit vrees oi erger, lijdelijk toezien, dat vrienden en geestverwanten lot den vuurdood werden verwezen. Zoo moest hij Fryth, den vriend en medehelper van Tyndal, nevens andere geestelijken in verhoor nemen, om hun ontkenning der transsubstantiatie. Cranmer zelfwas de leer van Luther in deze zaak: de consubstantiatie, toegedaan. Toch moest hij 't aanzien. dat Fryth naar den brandstapel werd verwezen. Tot het einde zijns levens bleef Hendrik even wreed. Hij voerde den hertog van Norfolk en diens zoon , den graaf van Sirrey, die beiden hem getrouw gediend hadden, beschuldigd van hoogverraad, voor het laag kruipend parlement, dat hen ter dood veroordeelde. Ook voor hen poogde Cranmer te vergeefs genade te verwerven. Surrey werd onthoofd. Norfolk ontkwam den dood, naardien Hendrik was gestorven, even voordat het vonnis zou voltrokken worden. Onder de slachtoffers om 't geloof tellen we Anna Awkes, de dochter van een landedelman in Lincolnshire. Zij geloofde hetgeen de II. Schrift, die ze had leeren kennen, leerde en verwierp de menschelijke instellingen. Zoo ontkende ze de transsubstantiatie en daarom wierp men haar in de gevangenis. Gedurende een heel jaar bleef ze daar in boeien geklonken; maar, hoezeer daardoor ook gepijnigd, zij klaagde niet, en bleef standvastig in haar belijden. De kanselier, die in ambtsgewaad bij haar pijniging tegenwoordig was, nam den beulsknecht het werk uit de hand en folterde haar, tol ze op het punt van bezwijken was. Daarop trachtte hij haar door vriendelijke toespraken tot bekentenis te brengen, maar te vergeefs. Nu werd ze lot den brandstapel veroordeeld. Men voerde haar in een stoel naar de strafplaats. Velen, die met haar droevig lot bewogen waren, sterkten de martelaren — nog drie anderen ondergingen hetzelfde lot — door hun gebeden. Eensklaps werd de hemel verduisterd; een onweer brak los en men hoorde uitroepen: „Het schijnt mij toe, dat het de engelen in den hemel zijn, die de zielen dezer godvruchtigen ontvangen." Een der raadselen in de geschiedenis is voorzeker de vriendschap, tusschen Hendrik VIII en Cranmer bestaande. Zeker rekende Cranmer vele daden deskonings in 't belang eener komende hervorming, maar dit verontschuldigt hem niet geheel. Hendrik stierf in 15 i7 en werd opgevolgd door zijn zoon Eduard VI, terwijl diens oom, de hertog van Sommerset als protector gedurende de minderjarigheid des konings het bewind voerde. Dit geschiedde met terzijdestelling der bepalingen van den overleden vorst. Sommerset, gesteund door Cranmer, poogde de hervorming op deugdelijke grondslagen te vestigen. Hij wist de beruchte „zes artikelen" op te hellen. De Reformatie werd nu in meer Duitschen geest, als de avondmaalsviering onder beide gestalten, prediking en eeredienst in de landstaal, afschaffing van vele heiligendagen en de invoering v.in een nieuwe Liturgie, voortgezet. Vele gevangenen werden in vrijheid gesteld en vele ballingen teruggeroepen. Cranmer verordende een Kerkvisitatie in alle bisdommen en gemeenten. Hierbij werd van alle geestelijke en aanzienlijke gemeenteleden de eed van trouw aan den koning afgevorderd. Cranmer deed aan elke gemeente een vertaling der paraphrasen van Erasmus en het Homiliënboek : een twaalftal preken voor den dienst in de kerken, toezenden, liet Homiliënboek van Cranmer werd met de hulp van Ridi.ey en Latimer opgesteld. Het prediken zonder vergunning van den Protector of van den aartsbisschop werd verboden. Den priesters werd het huwelijk toegestaan en beelden en mis werden in de kerken afgeschaft. Deze hervormingen grepen zóó diep in, dat bisschop Bonner en het hoofd der Roomschen, bisschop Gardiner, om hun tegenstand in hechtenis werden gesteld. Cranmer gaf een catechismus in het licht, alsmede een Liturgie en een algemeen gebedenboek; meestal waren deze stukken nagevolgd. Al deze veranderingen en hervormingen golden de door Hendrik VIII onder zijn gezag gestelde Engelsche kerk, welke van alle kerken , in den tijd der Reformatie geboren, liet dichtst bij de kerk van Rome komt. De Hervorming, die van bet hoofd deikerk, levens het hoofd van den Staat uitging, was een opgelegde, door een zeventienjarig wanbestuur gehandhaafde en onder den jeugdigen Eduard VI voortdurende. Zij was niet de hervorming, die, naar het hart des volks, van het volk zelf uitging. Cranmer wist na 15i7 uitstekende vreemdelingen als A Lasco, Bljcer, Peter Martyu, Justus Jonas, Paul Fagius, Fyremellius, Ochino en anderen aan de universiteiten van Oxford en Cambridgc te verbinden en streefde naar de vereeniging van alle Protestanten, zoowel van Lulherschen als Gereformeerden. Hij lei koning Eduard een Geloofsbelijdenis voor, bestaande uit 42 artikelen, die later in 1502, onder Eusabetii , tot 39 artikelen ingekrompen, de Geloofsbelijdenis der Engelsche Staatskerk geworden is. In den loop der tijden heeft deze voor hen, die zich daaraan niet wilden of konden houden: de Dissenters van verschillende richting, drukkende gevolgen gehad en den inwendigen bloei van het godsdienstig leven niet bevorderd , veeleer uitermate belemmerd. De aartsbisschop Granmer heeft zijn roem bezoedeld door het vervolgen der in het oog van de Engelsche prelaten als ketters aangeduide Gliristenen en vaak zijn goedkeuring gehecht aan soms wreede straffen. iiy stemde er in toe, dat een vrouw levend verbrand werd, omdat zij afwijkende leeringen volgde aangaande de menschwording van Christus. Koning Eduard IV weigerde zelfs langen tijd dit doodvonnis te onderteekenen. Gedurende het protectoraat van Sommerset deed deze een greep naar de vereeniging van Schotland met Engeland. Hij vatte het plan weer op, eenmaal door Hendrik VIII ontworpen, om koning Eduard met Maria Stuart, jeugdige dochter van Jacob V van Schotland, in het huwelijk te doen treden. Door de Schotsche Protestanten tegen de Hoomsche partij in Schotland te hulp geroepen, wilde hij Maria naar Engeland voeren om haar aan den invloed der Roomschen, die in Schotland nog zeer talrijk waren, te onttrekken. Haar vader was in 1542 gestorven, en haar moeder, de koningin-weduwe, liet zich door haar broeder, den hertog De Guise , geheel leiden. Sommerset trok naar Schotland, overwon de regeeringstroepen aldaar bij Pincencleugh, maar wist van de overwinning geen partij te trekken, zoodat de uitkomst alleen daarin bestond, dat Maria naar Frankrijk trok om aan het hof van Hendrik II opgevoed te worden en de haat tusschen de Schotten en Engelschen, zoo mogelijk, nog heviger werd. Lord Seymour, Sommerset's broeder, brandde van eerzucht en offerde alles op aan het bereiken zijner oogmerken. Ook ontzag hij zijn broeder in 't minst niet. Nu aarzelde Sommerset geen oogenblik. Ilij liet Seymour gevangennemen en door het parlement ter dood veroordeelen. liet vonnis werd in Mei 1549 voltrokken. Maar ook Sommerset's dagen waren geteld. Hij moest afstand doen van't regentschap en Warwick, straks hertog van Xorthumbcrland, kwam in zijn plaats.Toen Warwick later bespeurde, dat Sommerset weder meer invloed verkreeg, werd deze met vier zijner vrienden in 1552 onthoofd. Inmiddels was Eduard's gezondheid erger dan wankelend. Wanneer Eduard overlijden mocht, kwam Engeland voor 't vraagstuk der opvolging te staan. Het Parlement had de beide dochters van Hendrik VIII verklaard als gesproten uit onwettige huwelijken. Zij zouden volgens die verklaring bastaarden zijn. Zoowel Maria, de dochter van Catiiarina van Arraoon, als Elisabetii, de dochter van Anna Roi.eyw Wel had Hendrik het erfrecht dier dochters erkend; maar, zoo sprak Norihimberland lot koning Eduard, die beschikking van zijn vader was volkomen onrechtvaardig. Nu kwamen nog in aanmerking, Maria Stüart en Johanna Gray de eerste kleindochter van IIexdrik's zuster Margareta, en de tweede kleindochter van zijn zuster Maria. Northumberland wist koning Eduard te bewegen Maria Stuart om liaar Roomschgezindheid uit te sluiten, en Jeanne Gray tot zijn opvolgster te \eiklaren, ten einde het werk der Jleformalie niet. te vernietigen. Northumberland hoopte door een huwelijk van zijn zoon Guii.ford Dudlky met Joiianna Gray de kroon in zijn geslicht over te brengen en zelf den grootsten invloed op de regeering te blijven uitoefenen. Eduard VI was inderdaad een godvruchtig vorst. In alles wilde hij het Woord Gods tot richtsnoer van zijn regeering stellen. Toen bij zijn kroning in' Weslminster Abdij drie zwaarden, als zinnebeelden van de drie rijken, waarover hij regeerde voor hem uitgedragen zouden worden, gebood hij, dat ook de Bijbel als het zwaard des Geestes, beter dan elk wapentuig, daarbij zou gevoegd worden. Eenmaal' vond hij een bediende, die iets uit een kast moest halen , op een bijbel staan |)ii maak te hem zeer ontevreden. Hij vond het schandelijk, dat men Gods Woord -in- «ebruiken om er op te staan. Deze enkele staaltjes wijzen er op, dat het denleudi-.cn Vorst heilige ernst was naar Gods Woord te leven en te regeeren. Maar bet was in den Raad der Heeren anders besloten. Den (i^« Juli 1.^53 stierf de godvruchtige, zoo veel belovende jongeling, in den ouderdom van zestien iaren diep betreurd door allen, die de Reformatie liefhadden. Zijn afsterven was voor de' Hervorming m Engeland een zeer zware slag. De discipelen des Woords gingen andermaal zeer moeilijke tijden te gemoet, zooals wij zullen zien. 5. De iiloedige Maria en Ei.isabetii. len gevolge van de staatkundige intrigues van Northumberland werd Johanna Ciray, zijn schoondochter, op zestienjarigen leertijd, met uitsluiting van Maria tot koningin uitgeroepen, hoewel zeer tegen den wenscli der bevolking van Londen die Maria als wettige heerscheres beschouwde. Maria was terstond, den üPen IUMNEn e" ljoNNEIi ,jevriJ(l eri 111 den raad der koningin opgenomen Rome zegepraalde opnieuw. Immers Maria had bij haar troonbeklimming den paus te kennen gegeven, „dat zij zijn geloovige dochter was en Engeland onder zijn gehoorzaamheid zou terugkeeren". liet Parlement, tot slaafschheid toe onderworpen aan de koninklijke macht, en de convocatie der pas geslichte Anglicaansche kerk stemden in een groot aantal veranderingen toe. Al aanstonds werden alle gehuwde priesters uil hun bediening ontzet, de Engelsche 33 taal hij de godsdienstoefeningen verboden, Maria's halfzuster Elisaiikth hard behandeld on onder streng toezicht gehouden. En wat alle Engelsche Evangelische christenen met vrees en smart vervulde, was, dat de :17 jarige koningin met Philips 11, koning van Spanje, den verklaarden vijand der Reformatie, in 'thuwelijk wilde treden. De aartsbisschop Cranmer, die zich tegen al deze maatregelen der koningin verzette, werd afgezet en in de gevangenis geworpen. Eon waar schrikbewind was over liet land gekomen, liange vreeze voor de toekomst o. a. voor de wederopvraging der kerkelijke en kloostergoederen onder Hendrik \ III verkocht en waarvan de opbrengst door een weelderig hof was verteerd, deed den Engelschen adel op verdediging bedacht zijn. Een groot aantal leden smeedde een samenzwering, die niets minder ten doel had dan Maria van den troon vervallen te verklaren. De toeleg mislukte. De bevolking van Londen bleef Maria getrouw en voor de wreode koningin was nu de gelegenheid opengesteld om baar haat en wraakzucht onbeteugeld bot te vieren. Jeanne Gray en haar echtgenoot stierven den 12den Februari 1554 op het schavot. Geen jeugd of onschuld stonden „de bloedige" in den weg, die zelfs haar zuster Eusaretii door de veile rechtbanken had willen zien omkomen, wanneer Philips, haar toekomstige echtgenoot, uit staatszucht, niet voor haar bij Maria was opgekomen. Den 20sU:n Juli 1554 werd het huwelijk tusschen Maria en Philips gesloten. Alles had reeds in Engeland een geheel lloomsch aanzien herkregen. Vasten-en heiligendagen werden gehouden: de zielmissen als vroeger bediend. Opnieuw was een pauselijk legaat, de kardinaal Pole, in Engeland verschenen. Voor hem knielden het veile Parlement en de convocatie om vergiffenis smeekend. De banvloek van Rome werd opgeheven en het karakterlooze Parlement en de lage wereldlijke en geestelijke Lords verheugden zich in de ondervonden begenadiging. „Heden zijn wij wedergeboren! riepen zij uit, gehuichelde tranen van ontroering schreiende. De met haar titel van Hoofd der kerk van Engeland bezwaarde Maria, die zelfs de verkochte kloostergoederen aan de tegenwoordige eigenaars wilde ontnemen, ging nu, zelfs tegen den raad van den legaat, ja, wat nog meer zegt, van Karei. V, maar in overeenstemming met den fanatieken Philips, haar gemaal, tot de vreeselijksle strafoefening over. (1 arijinek en üonner leenden zich tot haar werktuigen om haar den naam van „de bloedige" in de historie te verzekeren. In overeenstemming met de denkbeelden der vervolgzieke bisschoppen namen de vervolgingen een aanvang en dut niet wegens overtredingen van bepaalde wetten en nog minder wegens eigenlijke misdaden, maar alleen om overeenstemming met kunstig uitgedachte leerstellingen en menschelijke voorschriften te verkrijgen. Bovenal werd elke twijfel aan de verandering van het avondmaalsbrood als een misdaad beschouwd, die met den vuurdood moest gestraft worden." Elk verhoor liep spoedi" af. Er werd gevraagd: „Is Christus' vleescl» en bloed in het avondmaal of iel°s andersV" Antwoordde de aangeklaagde „vleesch", dan was hij vrij. Maar antwoordde hij: „brood," dan werd hij naar den mutsaard verwezen. „In afgrijselijk donkere kerkers liet men de aangeklaagden wegkwijnen zonder schrijfgereedschap, zonder boeken, zonder troost. Zij werden gepijnigd, op de meest verschillende wijze in boeien gesloten, aan den hals, aan handen en venten, of kruiselings met de rechterhand aan den linkervoet of met de linkerhand aan den rechtervoet. Vele rechters spanden hun onophoudelijk strikken; zij waren er eigenlijk op uit schuldigen te vinden eu eischten, dat de aangeklaagden de meest tegenstrijdige stellingen ter zelfder tijd zouden aannemen. Wie zekere hem voorgelegde bepalingen niet onder- schrijven wilde, werd zonder plichtplegingen veroordeeld; gezworenen, die niet volgens den wensch der vervolgers uitspraak deden, werden in lieciitenis genomen en niet een geldboete gestraft. In dezen nood richtten de gevangen aanhangers der hei vorming aan den koning, de koningin en de beide huizen van het Parlement een protest, waarin zij verklaarden, dat de regeling der kerkelijke zaken onder twee regeeringen, na het zorgvuldigste onderzoek, vastgesteld en door rdle geleerde en aanzienlijke personen aangenomen was; dat een plotselinge ommekeer in dezen twee (?) edele koningen tot schande maakte en de gewetens in gevaar bracht; dat eindelijk allerminst de wijze was goed te keuren, waarop men de geestelijken die volgens de wetten des rijks en der kerk leefden en leerden, folterde, beroofde,' verjoeg, ja erger dan heidenen en Turken gedaan hadden, behandelde. Sinds zestien maanden zijn wij gevangen zonder verhoord te worden, hoewel wij de duidelijke letter van het recht aan onze zijde hebben en onze tegenstanders de valsche waarzeggers van Farao zijn. Daarom eischen wij, dat men ons de verdediging onzer leer en een met de wet strookende behandeling toesta." Joiin' Hogers, predikant van een der kerken van Londen, werd den 4den Februari 15ü5 naar Smühficld ter dood geleid. Zijn diepbedroefde vrouw met het jongste kind aan de borst en van tien andere kinderen vergezeld, wachtte hem op. De martelaar kon haar slechts met een blik vaarwel zeggen. Hij bleef standvastig en sprak, de aangeboden verlossing versmadende: „Wat ik heb gepredikt, wil ik "met mijn bloed bezegelen." De rechter zei tot hem: „Gij zijt een ketter!" „Dat zal ten jongsten dage blijken," antwoordde de christen. Rowland Taylor, een der medewerkers van Chanmeii , werd te Suffol/c gevangen gezet. En nu geschiedde het hier, zoo als dikwerf elders, dat de gevangenis een kerk werd, waar Je godvreezenden zich voor de traliën van het kerkerhol vergaderden om woorden der zaligheid van den beminden leeruar te hooren en getroost en gesterkt te worden. Ook hi-j m t begin van 1555 ter dood. 'loen hij voor den brandstapel nederknielde om te bidden, deed dit met hem een arme vrouw uit de omstanders, die zich niet liet verwijderen. Even kloekmoedig stierf Ferrar, bisschop van St. Davids, op den brandstapel. Zooals hij aan een jeugdig belijder had beloofd, verroerde hij zich in 't minst niet en liet geen enkel teeken van smart blijken. Daar Gardiner het vruchtelooze der vervolging inzag en ook bemerkte, dat zij tevens een staatkundig karakter droeg, onttrok hij zich aan het werk. Hij stieif nog hetzelfde jaar 1555. Nu was de beul Bonner, een renegaat, weleer door Granmer wegens zijn evangelische gezindheid tot bisschop van Londen verheven, en nu in dubbele mate zijn vroegere geloofsgenooten vervolgende, meester van den toestand. Door geheel Engeland rookten de brandstapels. Grijsaards van tachtig en kinderen van acht j»ren, mannen en vrouwen, gezonden en klanken, honderden na honderden werden op allerlei wijzen gerechtelijk, ja niet eens gerechtelijk vermoord. Zelfs scheen deze booswicht Philips en Maiua nog te zachtmoedig toe. Zij vermaanden hem tot strenger plichtsbetrachting. De huichelaar gaf zelfs een preek uit. „Over de (.hristelijke lielde en zachtmoedigheid en hoe gevaarlijk het is die te verwaarloozen." Maria woedde ook door dezen beul tegen een Hoopeii, die als bisschop van Ülocester, haar rechten tegenover Joiiaxna Gray had verdedigd. De lijken van Bucer en van de vrouw van Petrus Martyr werden opgegraven en door beulshanden op den brandstapel yeworpen. Ook Ridley en Latimer moesten in October 1Tj55 den vuurdood ondergaan. Kloekmoedig gebruikte Ridley den avond voor zijn dood met den gouverneur der gevangenis hot avondeten. Ili.j noodigde diens vrouw uit bij zijn bruiloft — «Ion vuurdood — tegenwoordig te zijn, en sprak tot de van weemoed schreiende: „Al zal mijn ontbijt scherp wezen, mijn avondmaal zal overheerlijk zijn." Hij sliep dien nacht gerust. Hij trok voorbij de gevangenis van Cranmer , die terstond nederknielde om voor zijn broeders te bidden. Ridley vermocht niet hem te zien, maar bemerkte, dat de vijf-entachtigjarige Latimer eveneens ten doode gevoerd werd. Hij bemoedigde hem en sprak: „Heb goeden moed, broeder! want de Heere zal de woede dei-vlammen matigen of ons sterken om ze le verduren." De martelaren werden ontkleed. Door ijzeren ketenen aan den paal gebonden stonden ze op den mutsaard. Latimer bemoedigde Ridley en sprak: Houd U goed, wees een man, Ridley! Wij zullen door Gods genade heden zulk een licht in Engeland, ontsteken, dat nimmer meer zal worden uitgebluscht." Latimer was spoedig ontslapen. Uidley leed onuitsprekelijke smarten, omdat de vlammen reeds zijn voeten en beenen hadden verteerd, eer ze door «Ie takkenbossen het bovenlichaam konden bereiken. Ten laatste begrepen zijn beulen dit. Toen bad Ridley: „lleere Jezus! ontvang mijn geest!" en zoo ontsliep hij. Cranmer was ree Is geruimen tijd gespaard, maar sedert lang in gevangenschap. Zijn standvastigheid was geschokt. Was ook daarvan zijn toestemming om anderen tot den marteldood te helpen verwijzen «le oorzaak? Immers ook onder Eduard VI hadden nog zoogenaamde ketters de doodstraf ondergaan? En Cran.mer was toen een man van den grootsten invloed. Maar nu bezweek hij, de zeven-enzestigjarige. Hij zwoer zijn dwalingen af. Maar zijn juichende vijanden: de koningin, de legaat Poi.e, berekenden levroeg de schitterende gevolgen van deze groote zegepraal. In hun overmoed verbraken ze de voorgespiegelde vrijspraak, waardoor zij de herroeping of liever de onderwerping aan den paus door hun slachtoffer hadden verkregen. Zij waren besloten hem toch te doen sterven. Den 21stcn Maart 15.jü zou hij herroeroepen en daarna den brandstapel beklimmen. Toen Cranmer hiervan zekerheid had verkregen, was zijn besluit genomen. Hij werd onder geleide van tien Spaansche monniken naar de Mariakerk gevoerd. Daar moest hij, op een verhevenheid voor den kansel geplaatst, zijn ketterijen herroepen. Wol was hij nog als aartsbisschop gekleed, maar dit gewaad was om hem te bespotten van oud linnen en versleten stollen saamgeflanst. Diep ontroerd knielde hij neder. Risschop Cole riep, na een rede uilgesproken te hebben, Cranmer op om zich van alle ketterij te zuiveren en schuld te belijden. De grijsaard antwoordde: „Ik zal bet gaarne doen." Cranmer deed een vurig gebed om vergeving van al zijn zonden en tot groote verbazing en teleurstelling van zijn gehoor, herriep hij, hetgeen bij uit vreeze des doods tegen zijn overtuiging had gedaan. Dit noemde hij de grootste schuld, waardoor hij zich liet meest bezwaard gevoelde, meer dan 't geen door hem in zijn geheele leven was gedaan. „En", voegde hij er bij, toen hij over den paus als den antichrist wilde spreken en naar den brandstapel gesleurd werd: „deze mijn rechterband zal ik het eerst laten verbranden, want zij heeft gezondigd door de verklaring van herroeping te onderteekenen. Ook hij, dit voornemen volvoerende, stierf met de bede: „lleere Jezls. ontvang mijn geest." De gruwelijkste wreedheden werden aan Jezus' getrouwe discipelen bedreven. Te Guerusey werd een vrouw, die spoedig moeder stond te worden, naar den brandstapel gedreven. Daar gekomen werd zij, de rampzalige, moeder van een knaap. De svreede menigte wierp het kindje, als reeds door keltergift bedorven, in de vlammen. 'J wee dagen voor den dood van Maria werden te Canterbury nog vijf martelaren tegelijk door liet vuur ter dood gebracht. Gedurenden den tijd van minder dan vier jaren waren tweehonderd acht en tachtig meestal ware Christenen in Enyeland levend \eibrand. Ku wie zal de slachtoffers tellen, die in donkere gevangenissen door slechte behandeling, ten gevolge van wreede pijnigingen, gering en bedorven voedsel, gebrek aan lucht en licht, moedwillig zijn gedood? Maria had schier 't onmogelijke gedaan om Philips haar echtgenoot te boeien. Ilij verliet reeds in 155(j liet land, waar hij zich niet tehuis bevond. Toch stomi Enyeland onder zijn invloed; want hij was de afgod zijner vrouw, die Enyeland om zijnentwil in een oorlog met Frankrijk wikkelde, waardoor liet eilandenrijk Calais moest verliezen. Om hem met geld te steunen, moesten haar onderdanen zware belastingen opbrengen. Gelukkig voor liet Engelsche volk, gelukkiger nog voor de ten bloede vervolgde Reformatie, stierf de wree le koningin den 17de" November 1558. De haat van een geheel volk rustte op haar; de wreedheden, door haar bedreven, vervreemdden van haar alle hervoriningsgezinden; de ijskoude onverschilligheid van Philips, haar gemaal, verleerde haar. Slechts twee en veertig jaren levens waren haar gegund. Zij ging heen, zonder begeerd te zijn. liet spoor, dat zij in de geschiedenis naliet, wordt door den naam, dien zij verwierf: Maria de bloedige, geteekend. loen de tijding van Mahia's dood in liet Parlement werd gebracht, barstte daar terstond de kreet los: „God zegene Koningin Elisaheth!" Dooi niemand werd haar de kroon van Enyeland! betwist dan door Maiua Sti art, de jonge koningin van Schotland, welke terst' nd aanving met haar aanspraak openbaar te maken. Daardoor werd al aanstonds de grond gelegd tot de grootste vijandschap en den hartstochtelijksten naijver tusschen deze twee vrouwen. Elisabeth h:td langen tijd een droevig leven geleid. Voortdurend stond zij in gevaar van haar leven en haar vrijheid te verliezen. Met moeite ontkwam zij den argwaan liarer zuster, zoodat zij somtijds den dood nabij was. De Roomsche p.utij haatte haar; alleen Piinjps 11, Mahia's echtgenoot, hield haar de hand boven t hoofd, voor een tijd. Hij wenschte met haar in 't huwelijk te treden en zoo Enyeland met zijn overige staten te vereenigen. loen Philips bemerkte, dat zijn aanzoeken werden afgewezen, werd hij haar hevigste vijand, hoewel zij beweerde in 't geheel niet te willen huwen. Elisaiieih was zeer begaafd. Zij had niet alleen de Fransche, Italiaansdie en Duitsche talen , maar ook het Grieksch en Latijn beoefend. In alle opzichten was zij een ontwikkelde, lijn beschaafde vrouw. Haar geest kende geen vrouwelijke zwakheden. \ oor den waren godsdienst en voor de keur der wetenschappen koesterde zij een brandenden ijver. Zij verkoos een eenvoudige kleeding boven alle staatsie en praal en verachtte de vlechtingen des baars en het [tronken met goud. Elisabeth nam ten opzichte van den godsdienst het standpunt in van haarvader, lijdens de regeering liarer zuster, scheen zij een ijverige Koomsche. Van daar dat Makia haar tot haar opvolgster had benoemd en de Hoornschen veel van haai verwachtten. De protestanten daarentegen meenden, dat zij tot hen zoude wederkeeren. Zij nam tusschen de beide partijen een eigen standpunt in. Zij las eiken dag een hoofdstuk uit haar Grieksch Testament. Zij liet het door Maria geslechte graftoeken van haar vader herstellen en alle processen wegens ketterij staken. Tevens liet zij alle bceldbraak verbieden. Zij aanvaardde dankbaar ecu Bijbel, dien men haar bij haar doortocht in Londen aanbood; verzuimde de mis niet en liet zelfs voor de rust der ziel van Maria missen lezen. Maar bij de lezing der mis verzocht zij de opheffing van het gewijde brood, die elevatie heette, na te laten. Zij gelooide derhalve maar gedeeltelijk in de Transsubstantiatie en de dagelijksche verzoening (leizonde door de opoffering der hostie. Langzamerhand naderde zij de protestantsche partij , ook omdat Rome zich vijandig jegens haar beloonde. Het parlement schafte de door Maria verordende herstelling der Hoomsche kerk weder geheel af. De wetten van Hendrik en Eduard tegen den paus en de kerkorde van Cranmer werden weer geldig verklaard. Maai' sommige zaken, als: beelden, kruisefixen, orgels en misgewaden, door Eduard afgeschaft, bleven behouden. De bekende 4'2 artikelen der Geloofsbelijdenis werden op 39 teruggebracht en de Transsubstantiatie daarin veel zachter besproken. De titel van Opperhoofd der kerk werd gewijzigd; hij luidde voortaan Opperbestuurder. Opmerkelijk is 't, dut het parlement onder de koningen Hendrik en Edlwrd en nu onder Elisabetii zich geheel naar de inzichten en verlangens dier vorsten voegde. In haar geheimen Raad behield zij de dertien leden der Hoomsche partij, maar voegde er acht hervormingsgezinden hij. De bisschoppen, die zich niet naar Elisabeth's instellingen wilden voegen, werden ontslagen, maar niet vervolgd of in de gevangenis geworpen. De groote meerderheid, vooral der lagere geestelijkheid, nam de nieuw ingevoerde kerkorde aan. Alleen de vervolger Bonner, alom in Engeland gehaat, verloor zijn ambt. Hij kon ook niet op de plaats, door hem bezet, blijven. Men staat over Elisabeth's godsdienstig geloof zelf in twijfel. Sommigen verdachten haar van neiging tot Rome; haar ingenomenheid met de schitterende inrichting van Rome's eeredienst zou dit gevoelen wettigen. In elk geval kon de strenge opvatting der leeringen van Calvijn haar niet behagen. Haar opvatting van de hooge plaats van den monarch duldde geen democratisch republikeinsche kerkinrichting, die zich geheel vrij van den vorst kon bewegen. Paui.us IV, een dweepziek kerkhoofd, verklaarde aan den Engelschen gezant, die hem de troonbeklimming van Elisabetii aankondigde, dat deze geen wettige dochter van Hendrik Vlll was en daarom Maria Stuart als eenige rechthebbende erfgename der kroon moest aangemerkt worden. Wel was hij, zeer genadig, gezind als scheidsrechter tusschen die vrouwen op te treden. Deze aanmatigende domme taal gaf den genadeslag aan de hoop der lioomschen. Elisabetii zag duidelijk, 'lat zij alleen op de hervormingsgezinden kon staat maken. Voortaan was Engeland voor Rome onherroepelijk verloren. De Engelsche staatskerk nam den vasten vorm aan , waarin zij thans nog voortleeft. De langdurige regeering der koningin van 1558— 1603 werkte op die bestendiging krachtig in. Desniettemin bleef de lloomsche partij haar in't geheim vijandig en licht tot samenzwering te overhalen, zooals ons 't vervolg der geschiedenis van MariaStuaRT zal leeren. Ook builen de kerk van Rome en buiten de kerk van Engeland, van welke Elisabetii Opperste Bestuurster was, waren er velen, die zich met het creatuur van Hendrik VIII, Eüiarii en Elisabetii niet konden vereenigen en de 39artikelen niet aannamen. Een aantal kleinere godsdienstige vereenigingen, tegenover de oudere en de nieuwe hiërarchie, als secten aangeduid, traden vijandig tegen beiden op. De volgelingen van Calvijn konden zich onmogelijk met de pauselijke of bisschoppelijke kerken verdragen. Onder den naam van Dissenters, Nonconformisten, Presbyterianen, Puriteinen en anderen vormden zij lal van godsdienstige, vrije, van den Staat onafhankelijke kerken. Op de ontwikkeling dezer kleinere kerken werkten «Ie gebeurtenissen in Schotland niet weinig in en zoo zullen we voortaan Eusaheth en Mama Stuaiit dikwerf met elkander zien in aanraking komen. 0. De Hervorming in Schotland. Tijdens de regeering van Hendrik VIII was Jacobus V koning van Schotland. In dat lijk was de naam van Wici.iff reeds vroeger doorgedrongen en werden zijn schriften op menige plaats gelezen. De gebeurtenissen in Engeland bleven in Schotland niet onbekend. De geschriften van Luimes, het N.-Testament van Tyndal werden er verbreid. Zelfs was daar in 1528 Patrick Hamilton, die naar Wiltenberg was getogen en met Lutiier omgang had gehad, opgetreden als bestrijder der Roomsehe dwalingen. In plaats van deze verkondigde hij het Evangelie naar de Schriften. De geestelijkheid van Schotland was woedend op dezen moedigen prediker. De kardinaal Beaton, die het huwelijk zijner dochter openlijk met luisterrijke feesten vierde, werd op hem zoo vertoornd, dat hij hem op zijn kasteel lokte en hem daar, schijnbaar als gast, gevangen hield. Den 28a<™ Februari van dat jaar 1528 werd hij voor het gericht gevoerd , van ketterij overtuigd en denzelfden dag gevonnisd en naar den brandstapel gevoerd. Na een langdurig en wreed doorgestaan lijden, bezweek deze getrouwe discipel, nog geen vierentwintig jaren oud. Hij werd gevolgd door een lange rij van bloedgetuigen gedurende de regeering van koning Jacobus V, die tot 1542 voortduurde. Wel zou deze lust gehad hebben Hendrik in het opbellen der kloosters en het rooven der geestelijke goederen na te volgen, maar de Scbotsche adel was machtiger dan de koning. De goederen zouden den adel, niet den koning toegevallen zijn. In zijn strijd tegen Hendrik \ III verloor Jacobus den slagen stierf kort daarop. Maria Stuart, dochter des konings, was nog slechts een jong kind. Haar moeder Maria de Guise, de koningin-weduwe, begunstigde Beaton als regent, omdat hij streng Roomsch was, terwijl Arran, die zich toegevend betoonde jegens de hervormings- gezinden, voor die waardigheid door Hendrik VIiI sterk werd gesteund. Beiden waren voornemens later Eduard met Maria in den echt te vereeni<'en. Arran werd i • • • gedwongen dit zijn woord terug te nemen en daardoor verloor hij zijn invloed, terwijl die van Beaton rees. Beaton toog nu opnieuw aan het vervolgen der ketters. Een der doorluchtige predikers George Wishart werkte met grooten zegen te Dundee. Hij had Genève bezocht en was, met de denkbeelden «Ier Zwitsersche hervormers vervuld, in eerstgenoemde stad wedergekeerd, waar hem de prediking niet werd toegestaan. Hij predikte nu in den omtrek, op de helling van een berg, bij een bosch, op een markt en won velen door zijn woord voor den weg der zaligheid. loen de pest Dundee bezocht, keerde hij er terug en wijdde zijn leven aan de verzorging der kranken en het troosten der stervenden. Toen hij in 1545 zich naar Edinburg begaf, werd hij door Beaton's handlangers gevangen genomen en aan den vuurdood overgeleverd. In de vaste overtuiging, dat zijn ziel met Jezus Avondmaal zou vieren, vreesde hij het vuur niet, maar ging hij onbevreesd in den dood. Aan den voet van den brandstapel, die hem verteerde, stond ook John Knox, zijn boezemvriend en leerling. Beaton bewoonde het kasteel St. Andrews te Edinburg. De dood van Wishart, dien Beaton reeds vroeger door sluipmoord had willen uit den weg ruimen, had de hervormingsgezinder! ontzettend verbitterd. Zij waagden een aanslag op het kasteel en Deaton werd vermoord. Van de genomen sterkte maakten zij een toevluchtsoord voor de vervolgden, tot wie in 1547 John Knox overkwam en op den aandrang dezer broederen het predikambt aanvaardde. Zijn prediking maakte den allergeweldigsten indruk op allen, die hem hoorden. Ihj was toen 42 jaren oud en eerst sedert vijfjaren tot de Reformatie overgegaan, die hij voortaan met den vurigslen ijver verbreidde, „iiij lei de bijl aan den "wortel van het pausdom," dat in zijn oog niet anders was dan 't rijk van den antichrist. En voor dat alles maakte hij alleen van het Woord Gods, het zwaard des Geestes, in den langen en moeilijken strijd zijns levens gebruik. In 1517 viel liet genomen kasteel in de macht der koningin-weduwe, de bezetting, waaronder Ivnox, werd op de galeien van den Fransehen koning geplaatst, om daar als slaven dienst te doen. Geketend aan de roeibank met arm en enkel, leerde Knox de groote waarde der vrijheid kennen en waardeeren, toen hij, waarschijnlijk door tnsschenkomst van Enr.Mii. VI, ontslagen werd. Hij begaf zich nu naar Engeland tot Cranmer, werd predikant te Ba-wik, maar gevoelde grooten tegenzin tegen de door Hendrik VIII gestichte Staatskerk. Toen Maria Stuart in 4554 den troon beklom, verliet hij Engeland en bezocht hij de stad van Cai.vijn, met wien hij hoogelijk sympathiseerde, en keerde in 1555 naar Edinburg terug, waar hij een Gereformeerde gemeente stichtte, volgens de verordening van Genève. Ilij gaf de koningin-weduwe door een schrijven kennis van deze stichting, wlarom hij voor het geestelijk gerecht van Edinburg werd gedaagd. Ilij trok onder een sterk gewapend geleide daarhenen, maar vond het raadzaam opnieuw naar Genève uil te wijken. De geestelijke rechtbank beval hem in beeltenis te verbranden. Toen daarop vijf leden van den hoogsten Scbotsehen adel een verbond sloten om liet Evangelie en de Evangelische kerk te beschermen, trad de Uoomsche geestelijkheid terstond met vervolgingen op en veroordeelde den twee-en-tachtig-jarigen Walter Miix, een priester, een godvruchtig man, tot den brandstapel. Toen "hij dien beklom. sprak hij: „Ik hen oud en zal zoo lang niet meer leven , maar er zullen honderd beteren dan ik uit mijn asch verrijzen. Ik geloof vastelijk. dat ik de laatste ben, die voor het Evangelisch geloof in Schotland den dood moet ondergaan. Dit gebeurde den 23sttu Augustus 1558. Dit woord scheen te worden beschaamd. Immers vier predikanten waren te Edinburg bestemd om Mill's droevig lot te deelen. Den 3Jeu Mei 155!) was daartoe besloten, toen den geloofsrechters de tijding gebracht werd, dat Knox den nacht te voren in Edinburg had doorgebracht. Inderdaad was de moedige man ten tweeden male in zijn vaderland teruggekeerd. De vergaderde rechters stoven uiteen. De Regentes vaardigde uit tllaxgow een proclamatie uit., waarin Knox als oproermaker vogelvrij werd verklaard. Knox trad met geestdrift tegen het hem vervolgende 1tonic op. Ilij predikte tegen (ie mis, de vereering der beelden en schilderijen en tegen de paapsche afgoderij. Ie Pert/i predikende, gaf het werpen van een steen naar een priester, die onmiddellijk daarop de mis begon te lezen , muar waardoor een heiligenbeeld getrotfen werd, aanleiding tot een gewelddadige algemeene beeldbraak in Schotland. Kerken en kloosters werden vernield en alles, wat naar versiering zweemde, verwoest en vernietigd. Geheele bibliotheken en kunstschatten gingen voor altoos verloren. Knox trachtte niet, zooals Llther in Saksen, deze geweldenarijen te beteugelen; integendeel hij keurde ze goed. „Wanneer de hesten worden verstoord, komen de kraaien niet weder," zoo sprak hij. Maria re Guise trachtte tijd te winnen en ging zacht Ie werk. Toen zij hulp uit Frankrijk had ontvangen, wierp zij het masker uf en brak haar woord. Toen steunden vele aanzienlijken, zelfs Roomschen, uit afkeer van de Fransehen, Aruax en een halfbroeder van Maria Stuart, den prior van St. Andrews. JacoB gelieelen, die zich aan 't hoofd van den opstand hadden geplaatst. Zij wendden zich ook tot Emsabktii van Engeland om hulp. Deze had daar aanvankelijk weinig genegenheid voor. Noch de leer van Knox, noch de beeld braak der Schotten boezemden haar eenige goede gezindheid voor hen in. Alleen zelfbehoud tegenover Maria Stuart's vermeende aanspraken op den Engelschen troon deed haar tot hulp bewegen, waarbij zij uitdrukkelijk bepaalde, de rechten van Maria en haar gemaal Frans II van Franl.rijl.: te eerbiedigen. In 1560 stierf Maria de Guise. In hetzelfde jaar werd de vrede tusschen Ent/eland en Schotland hersteld, op voorwaarde, dat de Fransche troepen Schotland zouden verlaten en een Parlement bijeengeroepen zou worden om de godsdienstige ziken te regelen. Elisabetii teekende dit verdrag , Frans II en Maria Sti art deden het niet. Het inmiddels in Schotland bijeengekomen Parlement nam krachtige maatregelen ter hervorming. Het lezen der mis werd verboden, bij overtreding met zware strallen bedreigd. Overeenkomstig de Calvinistische beginselen werd de kerk van Schotland opnieuw georganiseerd: hieronder begrijpt men dekerkregeeiingdooide kerkeiaden en de gestrenge tucht. De wet beval de verwoesting van kloosters, kloosterkerken en bibliotheken: alle zetels van goddeloosheid en afgoderij, zooals knox zich uitdrukte. In December 1500 stierf Frans II, Maria's echtgenoot. Deze ver liet nu Frankrijk en kwam in Augustus 1501 in haar vaderland terug. Met droefheid had zij het schoone/>«»/,:rijk, dat haar neiging tot lichtzinnigheid en dweepzucht, naar onbeperkte vorstenmacht en zinnelijke vermaken zeer had aangekweekt, verlaten en werd zij in Holvrood, het koninklijk paleis te Edinburg, wel feestelijk maar niet hartelijk ontvangen. Zij vond hij parlementsbesluit de mis in haar rijk verboden, zonder haar toestemming. Toen zij de kapel van het paleis liet inrichten voor de viering der mis. brak het volk de waskaarsen aan stukken, zoodat zelfs aanzienlijke Gereformeerden om erger te voorkomen, de wacht moesten betrekken. Knox predikte den volgenden Zondag legen de afgoderij. Ilij achtte een inval v.-.n KMXX) vijanden niet zoo gevaarlijk als één mis. Maria trachtte in meer dan een onderhoud invloed op den hervormer uit te oefenen, die openlijk bad: „Reinig, lleere! het hart der koningin van den afgodendienst, verlos haar uit de slavernij van Satan, waarin zij zich door haar opvoeding, zonder kennis der zuivere leer, nog bevindt." Maar het wijwater van 't hof, dat zoo menigeen aan haar voeten bracht, oefende geen den minsten invloed op Knox uit. Maria beschuldigde hem van oproer en opruiing des volks tot ongehoorzaamheid am zijn vorstin. Knox antwoordde dat de ware godsdienst niet door de vorsten maar door God den lleere is gegeven, zoodat de onderdanen in dezen niet aan den smaak der vorsten onderworpen zijn. Dan hadden immers de .loden in Egypte Farao's geloof en de apostelen des Heeren den godsdienst van Homes keizers moeten omhelzen. Knox zette duidelijk uiteen, dat onderdanen, wanneer hun voisten hen, om des geloofs wille, trachten le dooden, hun dit mogen beletten, door hen de handen te binden en in de gevangenis te sluiten, lot zij tot hetere inzichten gekomen zijn. Tevens leerde hij, dat onderdanen en vorsten beiden aan God hebben te gehoorzamen. God is het. ilie onderdanen aan vorsten onderwerpt. Hij wil, dat de koningen pleegvaders of voedsterheeren Zijner kerk zullen zijn, zoo ook zullen de koninginnen haar verzorgen. Maria verklaarde, flat de kerk van Home de ware kerk van God was en dat zij die wilde beschermen. Knox rekende haar onmachtig om Romc's kerk tot de ware kerk van Jkzus Christus te maken. Sedert vijf eeuwen is die afgeweken van de zuiverheid der oorspronkelijke Kerk, verklaarde hij. Toen Maria over haar geweten sprak, antwoordde Knox, «lat geweten kennis onderstelt en haar de rechte kennis ontbrak. „Clij zult God geiooven , die duidelijk tot U spreekt in Zijn Woord". Met den wensch, dat Maria even gezegend zou zijn in Schotland als Derora eens in Israël, eindigde dit lange gesprek. Aan beide koninginnen, «Ie eene de maagdelijke Elisabeth, de andere de weduwe Maria, ontbrak liet niet aan huwelijksaanzoeken. Eijsahetii sloeg die van Karel IX, Erik van Zweden, Adoi.e van Holstein, den paltzgraaf Casimir, beslist af. „Zij was met Engeland gehuwd", zei zij, en daardoor streelde ze niet weinig den trots van liet Engelscha volk. Maar zij verzuimde ook niet, de vragers naar Maria's hand door kuiperijen er van te doen afzien. Toen Euzabetii Leicester, haar gunsteling, aan Maria voorstelde, stelde de laatste als eisch door Ei.isabetii als erfgename te worden verklaard; 't geen deze weigerde. Maria trad in 't huwelijk met Darni.ey , zoon van graaf Lenox, die om den wille van deze verbintenis Roomsch wilde worden. Zoowel Elisabeth als de Schotten waren tegen dit huwelijk. Maria verklaarde hem tot koning en mederegent. Vroeger reeds had Knox tegen haar huwelijk met een papist gepredikt. In een gesprek met haar had hij gezegd, dat zij door een ongeloovigen echtgenoot te verkiezen, Christus verloochende, de waarheid verbande en het rijk ging verraden. Het scheelde weinig, of hij werd gevangen genomen. Wegens het schrijven van een brief door Knox om bij zeker verhoor de voornaamste Gereformeerden uil Ie noodigen, werd hij van hoogverraad beschuldigd. Eenstemmig verklaaide de Ilaad, dat hij onschuldig was. Tot groote ergernis van de koningin werd Kxox andermaal vrijgesproken. In den strijd der Reformatie tegen liomc, want hierom ging het, had de Heivorming overwonnen. Maria had door haar huwelijk de Schotten van zich vervreemd, vooral toen Rarnley openlijk tot de Roomsehe kerk overging. Al spoedig moest zij bespeuren, dat hij grove gebreken en schandelijke ondeugden onder zijn innemend en schoon voorkomen verbergde. Hij gaf zich aan dronkenschap en gemeene uitspattingen over, terwijl hij ten laatste tiaar vreeselijk griefde door het onder haar oogen vermoorden van den Italiaan llizzio, haar gunsteling. Maria zwoer wraak, wraak op Darni.ey, hair echtgenoot. Zij veinsde hartelijke liefde voor hem, onttrok hem daardoor aan den invloed der protestantsche edelen, die hij door schoone beloften gewonnen had, en vluchtte met hem naar üurban, verzamelde daar haar aanhangers rondom zich en trok toen naar Edinburg, waar zij zich opnieuw van het gezag meester maakte. Nu wreekte zij zich op Darni.ey, die niet eens bij den doop van zijn zoon mocht tegenwoordig zijn. Zij boeleerde met een der machtigste edelen van Schotland, Jacoh, graaf van Rothwei.1,, wien zij in brieven en liederen haar schandelijke liefde verklaarde. In Januari 1507 werd Darnley gevaarlijk krank, volgens sommigen tengevolge van vergift, hem toegediend. Gedurende zijn herstellen verzorgde zij hem teeder en deed hem van Glasgoio naar Edinburg overbrengen. Voor zijn rust deed zij hem eerst eenigen tijd op een builen nabij deze sla I vertoeven. Na acht dagen bracht zij den nacht van den IUJen Februari in de stad door. In dienzelfden nacht vloog het landhuis 's naclils te twee uren in de lucht. Darxley werd in de nabijheid dood gevonden. Botiiyvell en zijn dienaars werden als de moordenaars aangeduid. Maria stoorde zich daar niet aan, mair overlaadde dezen met eerbewijzen en hoogheid , zoodat ieder: Iloomsch en Onroomsch, daarover verontwaardigd stond. Ondanks veler ernstige vermaningen, ook van Elisabetii, trad Maria inet dezen graaf Bothwell, die van moord aangek la igd, maar door een veile rechtbank vrijgesproken was, in het huwelijk. Eerst had zij zich door dezen slechten man, dit een wettige vrouw had, doen schaken. Ook had zij weten te Ijewerken, dat velen, ook van Protestantsche zijde, haar om een huwelijk verzochten, en over zulk een weg van leugen en bedrog, van moord en overspel, had zij haar verlangen: Bothwell te huwen, zien vervuld. Van dat tijdstip af daalde Maria snel in ieders achting en begon de lange reeks van ongeluksjaren, die door haar schandelijk en lichtzinnig levensgedrag over haar gekomen zijn. Bothwell reeds werd haar eerste kastijding. Hij mishandelde haar en droeg haar de grootste minachting toe. Weldra verbonden zich vele edelen om hein ten val te brengen. Zijn huwelijk met Maria, zijn scheiding van zijn vorige vrouw, het vrijsprekend vonnis wegens den dood van Darnley werden nietig verklaard. Zij meenden het des adels roeping te zijn Maria en haar zoon uit zijn macht te verlossen. Te vergeefs verzette zelfs Maria zich tegen hen, te vergeefs trok Bothwell troepen bijeen. Zijn manschappen ontvluchtten hem. Straks zou hij in zijner vijanden handen vallen. Hem bleef niets over dan te vluchten naar de Or&neys-eilanden, waar hij als zeeroover de Noorsche kusten onveilig maakte. In Denemarken gevangen genomen, werd hij krankzinnig en vond in den kerker den dood. Maria had zich na Bothwell's vlucht aan de edelen overgegeven, die zij, nog allijd vol hoogmoed, met haar wraak dreigde. Zij voerden haar naar Edinburg. Daar verkeerde zij als moordenares en echtbreekster in doodsgevaar. Zij werd tot afstand van de regeering gedwongen. Haar zoon Jacobus VI, één jaar oud, werd in Juli 15137 tot koning gekroond. Haar halfbroeder Murray was tot diens meerderjarigheid regent van het koninkrijk. Maria werd gevangen gehouden op het slot Lochlcvin, waar zij lord Douglas in haar netten verstrikte en zoo wist te ontvluchten. Spoedig was een leger rondom haar verzameld, dat evenwel in Mei 1508 te Lanfjside werd verslagen. Zij vluchtte nu naar Engeland, tot Elisabetii, haar bloedverwante en vijandin, om hulp af te smeeken. Elisabetii scheen wel geneigd om voor de vorstelijke rechten van Maria op te komen. Zij verklaarde haar, dat zij, indien Maria zich van de beschuldiging van moord op Darxley kon vrijpleiten, haar met een Engelsch leger naar Scholland zou terugvoeren. Tot zoolang wees zij de koningin van Schotland een verblijf aan op het slot Bolton in Yorkahive. De graaf van Norkoi.k werd aan het hoofd eener Commissie geplaatst om de zaak van Maria Stuart te onderzoeken. Ook Norfolk wist Maria voor zich te winnen, door hem een huwelijk met haai voor te spiegelen. Hoewel Norfolk zelf alles aan Elisabetii mededeelde, was hij zeker verder gegaan, dan hij mocht. Althans Norfolk werd in October I5G9 gevangen genomen. Nu poogden twee machtige edelen Nortiiumberland en Westmorelaxd een opstand te verwekken, die de bevrijding van Maria Stuart en Norfolk als doel beoogde. Maar Elisabetii nam krachtige maatregelen en onderdrukte dien spoedig. Westmorelaxd vluchtte naar 't vasteland, Northumberlaxij werd ter dood ver- oordeeld; Norfolk ontving genade en Maria werd voortaan nog veel gestrengei bewaakt. .. Het vervolg van Maria's geschiedenis is treurig. Negentien jaren lang werd zij gevangen gehouden. Zij was, soms met, soms zonder haar wil, liet middelpunt van een reeks van samenzweringen der Itoomsche partij in Engeland tegen de kioon en Itet leven van Eusadetii. Wij gaan dit alles stilzwijgend voorbij. Alleen vermelden wij dio van twee Jezuïeten: Babington en Savage om de dooi- den paus met den banvloek getroffen koningin van Engeland te dooden en Maria te bevrijden. Phii.ips II en ook Maria Stuart hadden die goedgekeurd. Na een langdurig proces werd Maria ter dood veroordeelden toen Elisabetii eenmaal volmacht liad gegeven tot uitvoering van het vonnis, werd dit den Februari h>87 aan haar voltrokken, liet droevig einde van een zoo schoon begonnen maar door misdaden bevlekt leven. . . Gedurende de gevangenschap van Maria Stuart ging de Hervorming van beliolland steeds vooruit. Knox was de ziel der groote beweging en ondanks zijn zwakke gezondheid, ging er van zijn prediking immer groote kracht uit. Soms waren zijn vrienden voor zijn veiligheid beducht, zoodat hij zich tot l/2 te SL Andrews moest ophouden. In Augustus van dat jaar, toen de ontzettende tijding van den Hugenoten moord in Frankrijk vernomen werd, sprak hij Gods straffe uit over liet trouweloos en verraderlijk huis van Vai.ois in Frankrijk. In November liet hij zich naar den preekstoel dragen om zijn opvolger in het predikambt te bevestigen, lot zijn stervensure, die den 24*ten November 1572 kwam, vermaande hij de gemeente en de leeraren en'smeekte hij God om geloovige herders te verwekken. Vast in het geloof deieeuwige zaligheid, ging hij in tot de vreugde zijns Heeren. Hij was 0/ jaren oud geworden. ... , i Knox was voor het Schotsche hof de Johannes de Doopf.r, die niet schroomde Maria en allen, die in hoogheid gezeten waren, hij hun schuld en roeping te bepalen. Hij was het krachtigst bolwerk der Reformatie in zijn Vaderland. De Hervorming, door hem in Schotland gepredikt, was voor geheel Schotland van calvinistische natuur. Nergens in Europa was de beweging van den volksgeest tegen de Roomsch-katholieke kerk zoo snel of zoo heftig geweest. De hervormers hadden hun de afgoden dienende souvereinen overwonnen , onttroond ol gevangen gezet. Van een soortgelijke schikking, als in Engeland was getroffen, wilden zij volstrekt niets hooren. Zij hadden de calvinistische leer, tucht en eeredienst aangenomen, en zij maakten weinig onderscheid tusschen het pausdom en de prelatuur, tusschen te ontwaren, of in dat rijk ook sporen van de gezegende Reformatie zich vertoonen. Dat er eenmaal zich een ware lionger naar Gods Woord open^ baarde, hlijkt uit de scheepsladingen exemplaren van het N. Testament en van geschriften der liervormers, welke uit Vlaamsclie en Hollandsclie havens naar liet schiereiland werden afgezonden. Door den Spanjaard Francisco de Enzinas van Uur/jus werd de II. Schrift in het Spaansch overgezet. Deze Francisco was een vriend van Laski. Maar 't is moeilijk na te gaan, tot welke groep van slachtoffers, zij, die ten doode geleid werden, moeten gerekend worden. Er waren nog altijd Morisken, die om het leven te redden, zich hadden doen doopen en heimelijk Moiiamed aankleefden. Ook tegenstanders van 't bewind der vreemdelingen, die onder Padilla , tijdens liet regentschap van Adriaan Floiusz, den lateren paus Adriaan VI, voor de volksvrijheid hadden gestreden. Maar zeker ook vele ware christenen, die het zuivere Evangelie beleden en daarom door de beruchte en wreede Spaansche Inquisitie naar den brandstapel werden gevoerd. De uitwendige voorspoed, door Spanje na de ontdekking van Amerika en de verovering van Mexico en Peru genoten, was wel in staat de bevolking minder te doen vragen naar de hoogste goederen des levens. Ook de macht zijner vorsten, thans alleenheerschers van het zoolang verdeelde en verbrokkelde rijk, versterkt door huil rijke bezittingen in de Nederlanden, Oostenrijk en Italië, trok meer de aandacht en den eerbied der menigte dan de dienst des Ileeren. Zij bezigden die macht om in zaken des geloofs voor hun onderdanen te beslissen. Spanje was derhalve een land, dat nog wel van ketterij kon vrij gehouden worden. Toch was Philips II, toen hij in 1559 naar Spanje vertrok, dienaangaande niet gerust. Hij meende, dat ei' buitengewone maatregelen tegen de verspreiding der kettersche smetstof moesten genomen worden. Daarom verzocht hij eerbiedig den M. Vader te Home om verscherping der Spaansche Inquisitie. Deze, Philips' gedachte toejuichend, vaardigde een bul uit aan den inquisiteurgeneraal Valdez om alle gevangenen, zonder onderscheid, zelfs degenen, die niet van herhaaMen afval konden beschuldigd worden, aan den mutsaard over te leveren. En zoo geschiedde lief, ingevolge 's konings welbehagen, dat den 2lsten Mei '1559, te \aladolid, hol eerste Auto-da-I' é of Geloofshandeling in tegenwoordigheid der koninklijke familie en van de hoogst geplaatste overheden en staatsdienaren gehouden werd. Tal van personen, zelfs uit de hoogste kringen, die reeds lang in de kerkers van het „Heilig" Office hadden gezucht; menschen, versierd door epn reinen levenswandel, bekend wegens hun groote geleerdheid en beroemd door hun daden in dienst van hun vaderland, werden ten vure gedoemd. liet Autoda-Fé was ja voor de arme slachtoffers het wegleiden naar de verdoemenis, maar voor de groote bijgeloovige menigte een feest. Een feest en een voordeel. Want de alleen zaligmakende kerk van Rome vierde een zegepraal op de arme ketters en het bijwonen door de geloovigen bezorgde dezen een niet te versmaden aflaat. Aan den aartsbisschop van Sevilla was de leiding toevertrouwd, llij sprak een volkomen rechtzinnige rede uit, die door de arme veroordeelden, door de prinsesregentes en vele hovelingen werd aangehoord. De Regentes zat op een tioon, tegenover het schavot opgericht. Onder smaadredenen en beschimpingen gingen de martelaren ter dood. Welk een droevig tafereel van zwarte zeden en bewijs van alle gemis van besef voor ware godsvrucht. Den 8sta bracht bij tot inkeer en verzoening. Langs den weg van een zwaren zielestrijd, na strengheid op strengheid, om de Zaligheid te verwerven, gestapeld te hebben, daalde door het onderzoek der II. Schriften de vrede in zijn ziel, door Ghhistus alleen, tevens met vei werping van den luister en de pracht, die Homes eeredienst oogverblindend maakte. .Met liefde en zachtmoedigheid predikte hij nu, wat hij geloofde, zoodat de Inquisitie al spoedig hem op de lijst der verdachten plaatste. Geroepen om zich binnen Rome te komen verantwoorden en bereid daarheen te gaan, kwam hem ter kennisse, dat hij den dood tegenging. Nu vluchtte hij naar Fetrara. Hij kwam verder te Genève en te Straatsburg, ook in Engeland. In 15Gi stierf hij in een dorpje van Moravië. Petrus Martyr van Florence, uit een aanzienlijk geslacht geboren, een buitengemeen geleerd man, werd door Zwixgu's geschrift over den waren en valschen godsdienst tot de Reformatie overgebracht. Ten gevolge zijner gestrengheid als Generaal-Visitator der Augustijners werd hij naar Lucea verplaatst, waar hij een bloeiende hervormde gemeente stichtte. Ook hij werd tot verantwoording geroepen, maar vluchtte even als Ocmixo naar Straatsburg, later naar Oxford en Xurich, waar hij hoogleeraar werd. De vervolging brak los. Venetië doodde de ketters dooi' ze in gondels naar de Adriatische zee te voeren en daar geketend in de diepte te werpen. De Inquisitie vond spoedig haar offers en vierde haar Auto-da-fés of ketenden hen voor bun leven aan de roeibanken der galeien. Cahai fa , die de Inquisitie in Italië had aangeraden, werd straks als Pallus IV opperpriester en spoedig waren de bloeiende kleine gemeenten van Lucea, Napels en Locarno vernietigd. Onder de martelaren, openlijk ter dood gebracht, telt men den uitmuntenden Garnesecchi en den edelen Paleario , als de eerste getuigen der waarheid. Italië vertoonde een schitterenden eeredienst, die oogverblindend een samenstel van bijgeloof en menschaanbidding omsluierde, maar van den waren godsdienst bleef bet afkeerig. omdat zijn priesterscharen, dooi' terugkeer tot de eenvoudigheid van het christelijk geloof, geen afstand wilden doen van den rijkdom en de pracht, die eeuwen van oll'ers voor de zondeschuld hadden vergaderd en welke nu zelfs ongenoegzaam waren voor de eischen der bui tensporigste priesterweelde, zoodat aan de armsten en onwetendsten dooi1 allaalvenlers nieuwe schatten moesten afgeperst worden. Kunsten en Wetenschappen, Renaissance en Humanisme, waren niet in staat der ziel den waren vrede te schenken. En toen de stemme Gods in de Hervorming sprak: „Er zij licht!" sloot Italië zijn oogen voor (hit licht. Straks stond het heirleger der Jezuïeten gereed om pausdom en monnikenleven, werktuigelijke godsdienstverrichtingen en het meest dwaze bijgeloof Ie handhaven. Eu voor eeuwen is het licht van het ware christendom in de landen van 't schoone Italië als uilgebluscht. Met al zijn uiterlijke beschaving is het er o|i godsdienstig terrein allertreurigst gesteld en valt het moeilijk zijn christendom van het buiten de Christenheid levende heidendom te onderscheiden. 2. Voorbereiding der godsdienstoorlogen in Frankrijk. Den 10Jin Juli 1559 was Hendrik 11, ten gevolge van den splinter, die hem van Montcomerry's gebroken lans in 't rechteroog en de hersenen gekwetst liad, jammerlijk omgekomen. Hij weid opgevolgd door zijn oudsten zoon Krans II, pas zestien jaren oud. Deze leefde slechts lot den 5dcu December 1500 en stierf tengevolge van een verzwering aan 't oor, nauwelijks achttien jaren oud zijnde. Ken historieschrijver beweert, dat het grootste geluk der regeering van 1'rans 11 daarin heeft beslaan, dat zij slechts zoo kort heelt geduurd. Gedurende zijn kortstondig bewind droeg hel zaad, onder dat der koningen 1*rans 1 en Hendrik II met roekelooze hand zoo rijkelijk gestrooid en thans ontkiemd, de meest heillooze vruchten. De burgeroorlogen, door het bijkomen der diepgaande godsdienstige verschillen godsdienstoorlogen geworden, brandden los om eeist n.i ruim dertig jaren te eindigen- Zoo als te denken is, kwam de klem der regeering thans in de hand van Catiiarina de Medici. En zuiks te meer, omdat Frans II, naar lichaam en geest, voor de regeering volkomen ongeschikt was. Catiiarina w,(S bij Hendrik's dood ongeveer veerüg jaren oud. Zij was vooral door den invloed van Diana van Poitiers , die als de eigenlijke koningin optrad, buiten alle zaken gehouden en had zich , naardien zij met een groote mate van scherpzinnigheid was bedeeld, met veel kennis in verschillende richtingen toegerust. Gelijk alle Medici begunstigde zij geleerden en kunstenaars aan haar hof. Iliar kinderen behandelde zij hard en gestreng. „Zij verbergde de boosheid van hair hart achter een nog altijd schoon gelaat, maakte leugen, veinzerij, bedrog en allerlei list dienstbaar aan haar heerschzuchtige plannen, (leen middel was in haar oog te schandelijk, als het sleclils haar eerzucht en heersehzucht kon dienen. Men verhaalt, dat zij de schoonste vrouwen en meisjes aan het hof lokte, met het doel de mannen te verleiden en zoo de verborgenste geheimen uit te vorschen. Zelfs haar kinderen ontvingen een opvoeding, juist geschikt om ze ongevoelig en wreed te maken en tot wellust te prikkelen. Gevechten van honden , hanen en andere dieren Ie aanschouwen gewende ze aan wreedheid. Zware strafoefeningen op de Grève of gerichtspla.i's werden altijd door hen bijgewoond om ze bloedgierig Ie doen worden. Op kleine feestmalen bedienden schoone staatjuffers, met loshangende haren en met bloemkiansen op de onbetamelijkste wijze getooid, de tafel der prinsen." Frans II was, zooals we weten, in 1558 in liet huwelijk getreden met Mama Stuart , dochter van Jacobus V, koning van Schotland. Van moederszijde was deze Maria een nicht van het nu snel ii: aanzien rijzend huis De (iI'ise, t welk zink een noodlottigen invloed op den toestand van Frankrijk en den voortgang dei icfoimalie in dat rijk heeft uitgeoefend. l)e Guisen waren tijdens het kortstondig bewind van I" rans II schier ah ei mogend. Catiiarina vermocht aanvankelijk nog zeer weinig, want Maria Siuart, de nicht der Guisen , wendde al haar invloed aan ten gunste van haar ooms. Karei, de Guise, kardinaal van Lotharingen, en zijn broeder Frans waren de meesters, die Frankrijk naar willekeur regeerden, terwijl koning Frans, een ziekelijke knaap, nog zwakker werd door de overmatige liefde, welke hij zijn schoone gemalin toedroeg. De Guisen waren zeer gehecht aan den Koomsclien godsdienst eu haat ten de ketters met een volkomen haat. Daardoor hadden zij het bigotte Parijsche gepeupel aan hun zijde en konden zij gemakkelijk streven naar hun eerzuchtig doel: de kroon der Valois in hun huis over te brengen. Catiiarina, hoewel van heerschzucht brandende, bedwong dien hartstocht vooralsnog en verbond zich innig aan den kardinaal en zijn broeder. Tegenover deze zoo machtige familie stonden de drie gebroeders uit het huis Bourüon, als nakomelingen van den jongeren zoon van Lodewijk IX. Hoofd der familie was hertog Antox, gehuwd met Jeanne d' Albret en daardoor koning van Navarre. Na den ondergang van het huis Vai.ois, beklom de zoon, uit dit echtpaar gesproten, als Hendrik IV, den Franschen troon. Nevens Anton vinden we den kardinaal Kakel van Bourdon en den boven beiden ver uitblinkenden Lodewijk. prins van Condé. Aangespoord door Möntmorency om de macht der Guisen te breidelen, kwamen zij daarvoor te laat. Catharina had zich reeds met hen verbonden. De vrienden der Bourbons werden alom ontslagen. Catharina werd bevredigd door de wegzending der goddelooze Diana van Poitiers , de boeleerster met twee koningen. Daarop moesten de Hervormden 't misgelden. Hun godsdienstige samenkomsten werden op straffe des doods verboden. Langs verschillende wegen en door onderscheidene middelen wist men de ketters op te sporen. De vreeselijkste lasteringen werden tegenover de Gereformeerden en Lutherschen dagelijks verbreid. Men beschuldigde hen, dat zij in hun geheime samenkomsten zelfs kinderen opaten. En zoo geschiedde het nu, dat Anne du Bouhg op liet Kerstfeest van 1500 naar deGrèveplaats werd gebracht en daar geworgd. Zijn lijk werd daarna verbrand. De godvruchtige man, die in 'tparlement de goede belijdenis had uitgesproken, dankte den lleere, dat hem de genade was geschonken om voor de wairheid te lijden en te sterven. Zijn marteldood was een der krachtigste Evangeliepredikingen. De familie Bourbon, — Anton van Navarre, die onder den invloed van Catharina de Medici was geraakt, uitgezonderd, — was der Reformatie genegen. Zij besloot den koning aan de macht der Guisen te ontr ukken en hun aanmatigingen te stuiten. Zeker heer De Renaudie wilde dit stuk ondernemen; te Amboise zou liet volvoerd worden. Maar de samenzwering werd ontdekt: de aanvoerder en velen zijner medestanders moesten daarvoor sterven. De Bourbons werden nu van 't hof verwijderd; daarop verbonden zij zich openlijk met de Gereformeerden. Op de algemeene vergadering der groolen van liet rijk, te Fontainebleau in 1500 gehouden, bood de moedige De Cougny uit naam van de Evangelischen in Frankrijk een verzoekschrift aan, waarin om vrije uitoefening van hun godsdienst werd gevraagd. Zelfs waagde het een gereformeerd predikant te Parijs op het stadhuis te verschijnen om daar aan de stedelijke overheid de Geloofsbelijdenis der Evangelische kerk aan te bieden. De Cougny had uit naam van 50000 Evangelischen gesproken; allen mannen, zonder de vrouwen en de kinderen. Hierop antwoordde Frans de Guise, dat hij om ze te verpletteren wel 100000 goede Roomschen kon bijeenbrengen en zelf hun hoofd wilde zijn. Gevolg van dit optreden was evenwel eenige verzachting in de straffen. Alleen zij, die oproer of geweld luidden gepleegd, zouden streng behand?ld worden. En zoo kwam dan een vergadering te Orleans bijeen, waarheen de Bourbons vast besloten waren niet te gaan. Op uilnoodiging van Frans II kwamen zij evenwel den 3I»ten Oetober derwaarts, waar terstond de prins van Condé in hechtenis genomen en ter dood veroordeeld werd. liet spoedig afsterven van koning Frans in December 1500 was oorzaak, dat dit vonnis niet werd voltrokken. Coniié was nog tot andere daden geroepen. Ook Frans ging henen, zonder begeerd te zijn Hij werd terstond opgevolgd dooi' den voor altijd in Frankrijk's geschiedenis beluchten Karei. 1\', gedurende wiens ivgeering Frankrijk schier onafgebroken legen zichzelf in de wapenen stond. Karei, was toen nog slechls tien jaren oud en werd Ie Iiheitns plechtig gezalfd en gekroond. Catharina, zijn moeder, bleef het Rijksbestier voeren, gedurende zijn minderjarigheid. Anton van Navarre, die inderdaad aanspraak had op 't regentschap, was te zwakhoofdig en te zeer van geestkracht ontbloot om zijn recht te doen rrelden Wel had Anton opnieuw een smeekschrift ten voordeele der 1 lotestanten ingediend maar dit stuk, in handen van 't parlement gesteld, werd hooghartig at'•ewezen. 'Een streng edict versclieen in 1501, waarin de doodstraf tegen alle prediking en bediening dor sacramenten door do Evangelischen werd bedreigd. e invloed van De Coligny bewerkte, dat Catiiauina een Godsdienstgesprek toestond 'I. welk den September 1501 te Poissy, in de nabijheid van Parijs, gehouden wei tl. Deze "unst was verkregen vooral door den machtigen invloed van Michaei. de i' Uopitai den rijkskanselier. Zonder zelf tot de protestanten te behooren, „zocht lm met wijze bezadigdheid langzamerhand een lijd van Christelijke verdraagzaamheid te doen aanbreken." „Niet door geweld, alleen door gebed en rede laten de: meeningen zich veranderen" was zijn beginsel. Te midden van en ondanks de hevigste vervolgingen was de Reformatie in geheel Frankrijk sterk toegenomen, legen haar vermochten alle edicten en besluiten niets. Zelfs de bisschop m Mostchu stond aan de zijde der Evangelischen. De verboden samenkomsten werden oogluikend toegelaten. Het godsdienstgesprek te Poissy had zulke gewichtige gevolgen, dat we daar een wijle bij vertoeven. Zoo als te denken is, was de invloed van (.ailvun toen zoo "root mogelijk. Voor Frankrijk, zijn dierbaar vaderland, klopte liet hait van den grooten Hervormer; geen wonder, dat de kerken van dat land rondom den grooten leider als vereenigd stonden. Men berekende dat zich toen in Fanh> ijk ongeveer vijf millioen protestanten bevonden, levende m 2to0 gemeenten, bit Genèue waar de pas gestichte hoogeschool rijke vruchten begon af te werpen, trokken wA onderwezen leeraars daarhenen om in den nood aan herders en Evangelieverkondigers le voorzien. Catiiarina eischte dan ook, dat Calvun hierover ter verantwoordt zou geroepen worden, alsmede de terugroeping dier leeraars. De hervoimei verechëen daarom in den raad van Gerieve en verklaarde dat hij mplaats van onrurt en ontevredenheid in Frankrijk te verwekken, alles had gedaan om de " ^ {e bewaren. Hij was bereid zich persoonlijk voor den koning te stellen om zich te verantwoorden; zijn geweten beschuldigde hem in geen enkel opzicht. i ^ het persoonlijk gevaar volstrekt niel, als maar het koninkrijk Gods kon vo den bevorderd", teekent Bkza aan. Gelukkig is van Calvun s aanbod g^ u k ^ maakt; liet trouwelooze hof kon het wel eens misbruikt hebben, t Zou de eeislt "tiS SZT™ l»H. weosctile d. Ca—de ** de staalkundige verwikkelingen le houden, kon hij den loop der Deje ,, sluiten De Bourbons stonden met hun zaak weldra nauw verbonden aan de Ut formatie. De staalkundige partijen: die der Gwskn en der Bourbons, waren maara le zeer verwant met de godsdienstige: die der Itoomschen en der Hugenoten, on lu welken laatsten naam schier alle Evangelischen m .Franlmjk werden aanget dat wederzijds aan scheiding kon gedacht worden. W el belreuienswaardi . Maai was 't in die lijden wel anders mogelijk? ZijnzelCs in onze eeuw de staalkundige "tt11 oveikomsl " clLstgesprek te Poissy deel te nemen, was de Hervormer evenwel niet le bewegen. Hij rekende z.chj te blijven en wees de eer af om een groolscher wer,eza en de prediker trachten echter de orde te herstellen. De 1G*> psalm wordt aangeheven. lievig vertoornd luien de priesters de stormklok. Heel Parijs dieigt in bewe°infr te komen. De prediking wordt voortgezet en de priesters, de veroorzakers van den moord en de wanorde, worden gekneveld naar de gevangenis gebiacht. De vertoornde protestanten koelden nu hun woede aan de beelden in de kerk, die neder«eworpen werden. Zulke botsingen, hoewel niet altijd met zulken droevigenafloop, "repen van tijd tot tijd plaats, zeer tot schade van de goede zaak. ° Calvun was vol hoop. „Als we de vrijheid om te prediken maar mogen behouden, dan moet het pausdom vallen," schreef hij. Voor beide partijen: de Gereformeerden en de Roomschen, was de toestand gunsti,r. Zoo achter liomcs aanhangers maar niet de priesters en achter de priesters maar niet de Guisen gezeten waren. Ueze laatsten waren in den jongsten tijd weinig vei mogend. Want de koning van Navarre had op aansporing van den nuntius en den Spaansclien "ezant er op aangedrongen, dat zij en DeGoligny van t hof verwijderd werden. Gat ma in.na toch stelde tot eenige voorwaarde, dat de leden van t driemanschap: de kardinaal van Lotharingen, de hertog De Guise en de maarschalk Sr. André zich naar hun landgoederen zouden begeven. Deze onderwierpen zich hieraan, waardoor opnieuw groote gisting in de gemoederen onstond. Frans de Guise spotte met de edicten en zon op wraak. Van een bijeenkomst te Zabem in den Elzas zich met een sterk gewapend gevolg naar Parijs begevende, moest hij door de kleine stad Vassy trekken. Het was de Maart 1362. De bewoners der stad, meestal Protestanten, maakten gebruik van de hun bij het Januan-edict toegestane prediking en waren ten getale van 12r Guise gelijkend op den aanvoerder eener roover- en moordenaarsbende, valt met zijn volgers, na openbreking der deuren, op de arme, ongewapende christenen aan Zii hooien de jammerkreten der schare: „o God! red ons! help ons!" Maar de woestelingen schreeuwen: „Roep den duivel aan!" en hieuwen op de ongelukkige., in. rruxs de Guise is aanvoerder der ellendelingen en zijn broeder de kardinaal ziet alles aan, zonder zijn stem tegen de gruweldaad te verheffen. Hij, een priester der alleen zaligmakende kerk, neemt een waardige plaats in onder de afschuwelijke booswichten c ie hun handen bevlekt hebben met het bloed hunner medemensehen. De gemalin van (jen vreeselijken hertog Fkans, eveneens getuige van de misdaad, smeekt hem (lat dan toch de zwangere vrouwen mogen gespaard blijven. Ook de prediker' die stervende nog bad: (/In Uwe handen beveel ik mijnen geest. Gij hebt mij verlost, Ileere. Gij Clod der waarheid!" onderging den dood. In deze slachting werden 42 menschen vermoord, 110 bleven zwaar gewond daarbuiten nederliggen. De overigen waren 't ontkomen. Ken later geschiedschrijver durfde den moord aldus verkleinen door te melden dat tengevolge van een geschil tusschen de Hugenoten en de huisbedienden van n hertog verscheidene personen te Vasstj het leven verloren. Recht wist men niet wat aanleiding tot het geschil h.d gegeven." ' Met liet volste recht drong Beza op strenge bestraffing, op een gerechtelijk onzoek aan. De Guisen deden desniettemin een luislervollen intocht binnen Parits Het volk juichte luide: „Lang leve de hertog!" Reza moest de wijk nemen naar Orleans, want de Guisen, a .n wie Anton van Navarre zich had aangesloten, maakten zich van den persoon des konings meester en stoorden zich aan wet noch recht. De onveiligheid in den staat was toenemend. Het gebeurde te Vassy werd on kleinere schaal elders herhaald. Geen wonder, dat de Hugenoten, daartoe weleer door de bevoegde macht aangezocht, zich opmaakten om de geweldenaars te we.Ierstaan. De prins van Condé stelde zich aan het hoofd der verdedigers van 't -ezaen zoodoende was de eerste der godsdienstoorlogen in Frankrijk ontbrand. Orleans werd de plaats, waar alle Hugenoten zich heenspoedden ; vele leden van den adel verhonden zich plechtig tegen de Guisen. Eu al de jammeren van den burgeroorlog met de ju 1 tenspongheden van het fanatisme, uit godsdiensthaat geboren, teisterden nu het ongelukkige land, dat het licht van Gods Woord niet had begeerd en naar dween zieke priesters en heerschzuchtige hovelingen luisterde. Aan weerszijden werden gruwelen bedreven. Beza, die te Orleans is "ebleven keurt alle gewelddadigheid ten strengste af. Hij stond evenwel in ve|e opzichten' machteloos tegen de mannen van :t geweld. Zijn stem klonk vaak als die eens roependen in een woestijn. ,(lie ovei'ipfns sti'en° ,le P°liliel< de religie wensehte te houden \ei klaarde dezen strijd tegen de Guisen, op bevel van Catiiarina gevoerd rechtmatig. Gatiiarina had den prins van Condé brieven om hulp geschreven, die haar naderhand moeilijkheden iverokkenden. Trouwens zij gebruiklc de 1n '| ~-j de Lse> ui, louter M*. ,ou,ler de mi„* waarnaar de Gereformeerden streefde,De» hadden zich ; rom-H, Poilien, Anne en andere sleden meester Remaak . I n aaiom trok 'aston v.« Navarue, met den hertog DE GmsE en den eon alel Montmorencv tegen hen op. Straks sloegen de Gutst» hel ,0™ ' »'"*™ • ™ merderhand werd genomen. lliermj wertl Amon van : ,r dal hij aan de gevolgen bezweek. Op zijn ziek-en sterfbed scheen hij ,hep berouw Ie gevoelen over zijn verlaten van de zaak der Hervormden Hy stórf met het voornemen in het hart om bij herstel zijn leven in den dienst dei Reformabe, die hij schandelijk had miskend, te besteden. .. „ de Op den 23»» December 1502 had een zware strijd plaats bij Dreint, «aar de beide legers handgemeen werden. Do partij der Guisen veld, terwijl de opperbevelhebbers aan weerszijden in gevangenschap ^laakte De hertog de Gti,se nam Conoê gevangen en de constabel vie den den admiraal De Ckatu.Tusschen do acht en negenduizend cloerf.» dekten het slagveld. Ook maarschalk Sr. Asdiié was gesneuveld I hans deUiise oi, Gondï; sliepen dien nacht op een zelfde I» f>k Gc.SK ^ „iel naast een vijand, maar „aast een bondgenoot bad geslapen. Gelid-k g ba L Coligny een goeden aftocht naar Lym volvoerd, ande.s was zijn toestand MlJ)c Gidsen ''sloegen °nu "'t ^bêleg voor Orleans, dat zij gemakkelijk meenden te kunnen ^machtigen. Catiiarina verlangde ernstig naar den vrede, te meeromda Savoyc en de keizer verschillende offers van Frankryk de lierto" van Savoyc Turin en eischte Ferdinand niets minder dan Metz lord en Verdun. (Uiise hield den vrede tegen en hernieuwde m FebruariAobt t beleg\ooi Orleans Hij benauwde de stad zoo zeer, dat hij ze binnen veertien dagen zou hebben vermeesterd, indien de dood niet tusschen beiden gekomen ware. Terwijl liij reeds droomt van plundering en buit, reed hij naai zijn eg J een boschje. Uier werd hij door een verraderlijk schot getroffen. Drie ve,8» '«> kogels deden l.ern doodelijk gewond nederstorten. De moordenaar zeker ede man, rofxnoT genaamd meende door deze daad Kerk en Staat gediend te hebben Helaas! dat zulks aan protestantsche zijde nog kon gemeend worderl blijft een altijd hoogst lakenswaardige, afschuwelyke daad; alleen ^ haar geoorloofd heeten. Schandelijke laster is t evenwel, ab »ude ^zwïï de 1'oi.trot daartoe hebben aangespoord. Na zeven ^Zeleu beul van Vassy; zijn gruweldaden aldaar drukten gelukkig z v a oP z 0~ Mocht hij in zijn tte^ensure vrede hebben gevonden .n het bloed des k u^ welks belijders zoo zeer van hem hadden geleden. Hians 1>E C.uisiha konin in Cvtiiaiuna nog met stervende lippen doen vermanen, vrede te sluite"; oni den "eheelen onderhui" des lands te voorkomen. Ook de koningin was daartoe Dc zh'd lloewel i"iet"alle satisfactie voor de gruwde,, aan de llugenooten bedreven, , i i ^ i i(idcn M-nri lo03 de vrede van At)iboisc tot btarul, verkregen werd, kwam den IJ Maai builen de sleden één predikplaats en waarbij de Hugenoten m ieder baljuwschap bu ten de s/eue" "o" V V . een of twee in de steden toegestaan werd, namelijk m die plaatsen, welke toen in bun macht waren. Alle kroonedelen en hooge rechters moeiden ,n hun huizen mot 1 nui leenmannen vrijelijk bun gods, hemden. De gevfgmW'-- hevelbebbere vverdon i„ vrijheid gesteld, alle door de Hugenoten bemachtigde steden wedergegeven, een algemeene amnestie weid toegestaan. Zoo was dan de vrede hersteld; zelfs tusschen den admiraal De Colignv en liet huis De Guise een verzoening tot stand gebracht, die evenwel tot de grootste waakzaamheid noopte, aangezien veinzerij in het stelsel van Machiaveli.i, den leermeester van Gatharin'A in de staatkunde, de hoofdfactor uitmaakte. De godsdienst was in de oogen dezer eergierige, heerschzuchtige en in kuiperijen volleerde vrouw slechts een middel om haar doe! te bereiken. Catiiahina, van vele harer machtige grooten dooi' den dood ontslagen, heerschte voortaan oppermachtig in Frankrijk. Zij liet haar l i-jarigen zoon Kakel IX meerderjarig verklaren en heerschte in zijn naam. Nu zij van Frans de Guise, st. André, Anton van Navarre en zoovele anderen was bevrijd, was zij van de Koomsche partij tamelijk zeker; de Chatillon en Condé beschouwde zij als haar natuurlijke vijanden, die slechts als tegenwicht tegen de Guisrn hadden gediend. Door vriendelijkheid lokte zij Condé aan haar praehtlievend hof. Door schoone hofdames trachtte zij hem in haar netten te verstrikken en van het Gereformeerde geloof, dat hij nu door zijn leven schande aandeed, af te troonen. Toen zij bemerkte, dat een schandelijke «linnenhandel niet in staat was Condé geheel van de Gereformeerden te vervreemden, joeg zij de onteerde smadelijk we" van haar zedeloos hof. Karei/s opvoeding werd geheel door haar verwaarloosd. Hij sloeg ezels den kop al, slachtte zwijnen en wroette met zijn handen in hun ingewanden. Alle studiën, ook waarvoor hij aanleg had bezeten, liet hij varen, toen hij koning was geworden! In 1504 had hij te Bayonnc een mondgesprek met den hertog van Al va, dien vreeselijken ketterhater. Welke plannen zijn daar niet tegen de Reformatie beraamd, die eerst later tot uitvoering zijn gekomen! Door een duren eed zwoer De Coligny zich vrij van alle deelgenootschap aan den moord op Krans de Guise. Diens weduwe en broeder verzoenden zich nu met De Colign\ , alleen Hendrik de Guise, de zoon des vermoorden, weigerde de hem aangeboden hand der verzoening. De zestienjarige knaap zag uit naar den dag der wraak. Ook Karei. IX ontveinsde zijn afkeer van de ketters niet. Kr werd door de Hugenoten gevaar geducht van het troepenwerven in 157, toen Alva met zijn legerbenden naar de Nederlanden trok. Condé deelde de hoofden der Gereformeerden de booze plannen mede , door het hof gesmeed. Hij zelf zou levenslang gevangen gezet en De Colicny met andere aanvoerders vermoord worden. Kr werd besloten den vijand te voorkomen en zoo ontbrandde de tweede "odsdienstoorloc. o o De Hugenoten bemachtigden sedert 27 September 15(57 een aantal steden. De prins van Condé en de admiraal De Coligny, door Catkarixa's veinzerij teleurgesteld, vormden 't plan om den koning te Monccaux, een vorstelijk lustslot bij Mrau.r' op te lichten. De constabel Montmorency, vreezende dat de koning in zulk een zwakke en onhoudbare plaats zou worden ingesloten, was van oordeel om naar Parijs te wijken. Den 27*t<" September trok de koning 's morgens te vier uren, vergezeld van de grooten van zijn hof, den staatsraad en de jufferschap in 't midden van de Zwitsers, die een groot carré, waarin 't gansche hof besloten was, uitmaakten, uit Monccaux en te vier uren na den middag kwam de stoet behouden te Parijs aan. Maar nimmer vergat Karei. IX den smaad van deze vlucht voor de Hugenoten. Hiermede was de oorlog op nieuw ontbrand. Vele plaatsen rondom Parijs werden bemachtigd en alle vervoer van levensmiddelen naai- de hoofdstad werd door Condé afgesneden. Nu leverde Montmorencybij St. Denis Cond£ slag en 't gelukte hem, ten koste van zijn leven, de overwinning te bevechten. Do hertog Hendrik van Anjou, 'skonings broeder, werd opperbevelhebber. Ca tiiarina wist baar lieveling, pas zestien jaren, tot dit hooge a.nbt te verhefleu. hpoedi«» volgde evenwel de vrede, om zijn korten duur „de hinkende vi ede ehéèten 1 lij werd den 23»ten Maart 1508 ie Lonyjumcua gesloten. Conde s Duitsche hulobenden werden afgedankt; Karel IX betaalde hun soldij. Maar Catiiarina en Karel beoogden voortaan de verdelging der 1 ..genoten, De/o werden overal, waar de Iloomscl.en de overhand hadden, onderdrukt. De godsdienstoefeningen werden verstoord, tal van daden des gewelds tegen hen gepleegd naar "een enkele klacht werd geluisterd. In de maanden April Mei en Juni lobb werden niet minder dan 10000 Hugenoten m Frankrijk gewelddadig om het leven o-ebracht 't Was Gatharina's voornemen om de aanvoerders Conue en DeColigm- in vollen vrede te overvallen. Gelukkig redden zich deze mannen binnen La Lochelle, waar zij hun aanhangers samenriepen. Daar verschenen nu ook de Koningin-wet uwe van Na var re en haar zoon Hendrik de Bearner, aan het hoofd van hun le- *°Nadat de Hugenoten, aldus getart, de wapens weder opgevat hadden, werd elke «eredienst buiten de Roomsche op doodstraf verboden. Catharina brak nu ook met L' Hópital, die zich voortaan op zijn goederen aan de letteren en < e poezu wijc< c, treurende over den jammerlijken toestand <1ps lands. Onnieuw streden » Mei 1509 in den slag hij Jainax. Gondé werd daar gewond en „evan^en genomen. De baron van Montesouion schoot hem daarop verraderlijk dood, welke "schandelijke daad door den hertog van Anjou werd goedgekeurd. Te vroeo- echter hadden de Roomschen den juichtoon aangeheven. De eemge, die overbleef, was de groote admiraal, de edele De Coligny , wiens schitterende talenten en onbuigzame volharding nu helder te voorschijn traden. Het parlement \an Parijs veroordeelde hem wegens hoogverraad ter dood; in beeltenis werd hij opgehangen aan een galg en een bloedprijs van meer dan f 00000 op zijn hoofd geilet tal van rampen had de held te worstelen. Toch hield hij vol, ondanks de mislukte belegering van Poitiers, ondanks de nederlaag bij Montcontour. En nog zeer lang kon hij weerstand bieden, zoodat Catharina en Karee naar den vrede verlangden die, hoewel bij, even als de vorige, een bednegelijke vrede was, in Au„ustus°1570 le St-Gcrmain gesloten werd. De edicten tegen de < ^reformeerden werden ingetrokken, het verdrag van Amboise op nieuw tot grondslag gelegd en de steden La Rochelle, Montauban, Cognac en La Charüc afgestaan om dooi de Hugenoten bezet te worden. r, ; Zoo eindigde de derde godsdienstoorlog in brankrijk. 4. De ueoeditruilofr. De vrede van St, Gcrrnah, werd de „eeuwige, de onherroepelijke" genoemd. Alles scheen dan ook aan te kondigen, dat hij van langen duur zou zijn. Maar het . \|i(.iMi /iin verbrekin" werd veroorzaakt door een zoo algemeenen ''^l n 'iorcV 'als (le wereldgeschiedenis slechts enkele malen heeft vermeld. De taak, ons'on,S«uS 1572 op zoo sehandelijke wijze en 0'S jf\tSttlïï venvijdenl "n de,, grmvel . KaREI.'s opvolger was ii—K .11, de koning zoo spoedig mogelijk verliet om de Hugenoten verbonden, vorm- lijk mogelijk te gaan gemeten. De pohtieken met c e m g ^ ^ Je regee. «len een groote macht tegenovei Catiia i . yrani:rijk. Immers Hendrik's ring was belast. De burgerkrijg; woedd» dooi ^ ium het hoofd broeder, de eerzuchtige Alencon , wa. ni - ,Jat een vrede haar en haar zijner tegenstanders getreden. Cathawna Deze |,«l zijn heil 1w; Screen ^«'lichSigl^'en ongebondenheid, welke beide u,tersten zich zoo licht schijnen te vereenigen. hü„ bondgenootschap van politieleen Inlusschen had hij, uit vrees \oo iTltsten volledige godsdienstvrijheid toe- en Hugenoten, door een meuw ,edet den laateten jo^eü ^ Je gestaan, uitgezonderd te la>tjs, de ho . Unchclle Nimes en Montauban Staten des rijks te BW» te doen benevens nog acht versterkte plaatsen bleven in , er k "e" vooroordeeling van de zij„ afkeuring ui. over den & 111 voor 't kerk vervulde, bleef de groote Hoorn 1- J ^ ^ {pn doel stel(le zichtegen dinaal van Lotharingen richtte nu een L'"",1 ' be(loel200 personen. Onder hen telde hij 8700 geestelijken en monniken 320j0 in hun huis ol ^denkiijg ^sneuvelde Roomsche en Gereformeerde edellieden, OjOOOO 1-rausde en 3J 30 buitenlandsche soldaten, 36300 neergehouwen mannen en 123o doorstoken, verdronken en geworgde nonnen en meisjes. Het aantal vrouwen en meisjes, op wie geweld was gepleegd, schat hij op 123000. Iloe velen kwamen niet om tengevolge van al de ellende over Frankrijk gekomen. Voorts werden 9 steden, 2G_ ^pen en bovendien 4236 huizen verbrand en 124000 andere huizen, door hun bewoners \ei- 1,1 Wij kiemen'' voor'' 't oogenblik afscheid van de geschiedenis der Hervorming in Frankrijk. De zeventiende eeuw zal ons roepen om nog enkele donkere bladzijden te vermelden. ZESTIENDE AFDEELING. De Godsdienstoorlogen der Zestiende Eeuw. I. De Hervorming in de Nkderi.anden. Iffif JjpS^ok in de Nederlanden, zoowel de Zuidelijke als de Noordelijke, vond de ReiJlSp formatie een weltoebereiden akker. Groete, Gansfort, Aiiricola, Thomas jY ;ï Kempis, Gusa, zelfs de Utrechtsclie bisschop Philips van Bourgondië hadlJ den baar voorbereid. Erasmus van Rotterdam, boewei alleen een hervorming1 i der Kerk in de Kerk voorstaande, was er toch eene toegedaan. Reeds onmiddellijk na het optreden van Luther kwamen diens geschriften in veler handen. En zijn volgelingen predikten in Zuid en Noord weldra de „nije leere." Op den i>Oten Mei 1521 werd voor de Nederlanden, waar Kakel V, die de ketterij in Duitschland niet kon onderdrukken, oppermachtig heerschte, het eerste bloedplakkaat tegen Luther's aanhang te Worms afgekondigd. Wij spraken reeds van den marteldood van Hendrik Voes en Joiiannes Esch, twee Augustijner monniken uit het klooster dier orde te Antwerpen, die op den l3ten Juli 1523 te Brussel werden verbrand. In 1525 bezat ook het Noorden zijn eerste martelaren voor de Reformatie. Willem Dirks en Joiiannes Pistorius, bekend als Jan de Bakker, vroeger pastoor te Woerden, openden daar de lange rij van bloedgetuigen. De laatste had eerst op de Fraterschool te Utrecht en daarna te Leuven gestudeerd, waarna hij tot priester werd gewijd en te Woerden arbeidde. Daarop bezocht hij WUtcnberrj om Luther te hooren, lei vervolgens zijn ambt neer en trad in het huwelijk, te Woerden het bakkersbedrijf uitoefenende. Niet lang daarna werd hij als gevangene naar Den Haag vervoerd, waar hij den vuurdood onderging. Hij riep bij liet vernemen van zijn vonnis uit: „De dood is verslonden tot overwinning." lïij bad voor zijn vervolgers: „Heere Jezus! vergeef het hun, want zij weten niet, wat zij doen." En met de bede: „Zone Gods! gedenk mijner, ontferm u mijner!" ging bij lot zijn Zaligmaker. Het strenge bloedplakkaat van 1530 verwees van de ketters de mannen tot het zwaard, de vrouwen om „gedolven," d. i. levend begraven te worden. Die voor de tweede maal van Rome afvallig werden, moesten levend verbrand worden. Voor hen was geen genade. De christenen gingen ter dood „blijde en vrijmoedelijk , alsof zij ter bruiloft of tot een heerlijk en blijde feeste zouden gaan, zingende psalmen. lofzangen cn geestelijke liedekens." Zoo predikten zij in hun sterven den Christus en hun onvergankelijke hoop, verachtten het aardsche leven en de aardsche gelukzaligheid voor de te wachten hemelsche blijdschap. Groote schade aan de opkomende Reformatie deden de Wederdoopei's. Met deze geestdrijvers mogen we de eenvoudige Doopsgezinden, die nog in vele Gemeenten van ons Vaderland voortleven, in geenen deele vereenzelvigen, al meenden zij even als genen, den Doop eerst na de belijdenis des geloofs te mogen bedienen. Sicke Snijder werd van deze laatsten ter dood verwezen. In de provinciën Groningen en Friesland hebben velen met hun leven hun vrijmoedig belijden van het Evangelie geboet. Door geheel het Vaderland liet Ruard Tapper, de opperinquisiteur, berucht dooi' zijn wreede handelingen, de ketters opsporen en straffen. De plaatselijke Overheden waren veelal de uitvoerders der wetten tegen de ketters. De kerk duidde aan, wie zich aan ketterij schuldig maakten, maar vergoot zelve geen bloed. Gedurende de regeering van Karei. V, die in 13al de Nederlanden: zeventien bloeiende gewesten, onder zijn heerschappij gebracht zag, werden, naar sommiger berekening , ongeveer vijftigduizend mensehen om des geloois wille ter dood gebracht. De onzinnige drijving der Wederdoopers, wier bestraffing rechtmatig was, gaf den vervolgers het middel aan de hand om ook tegen de aanhangers van Lutiier meedoogenloos te woeden. In Groningen, op het Zand in de Ommelanden , te Bolsward in Friesland hielden de geestdrijvers op schandelijke wijze huis. Jurriaan Schenk strafte hen zonder genade. In 1535 hadden zij 'tinzonder op Amsterdam gemunt. Jan van Galen, een afgezant van Jan van Leijden te Munster, had het plan gevormd, om zich van Amsterdam meester te maken. Op den 10dtn Mei, na het vroolijk vieren van een feest der Kruisbroeders, was door de talrijk in Amsterdam aanwezige wederdoopers het plan beraamd zich openlijk te vertoonen. De klok van bet stadhuis zou geluid worden en allen zich op den Dam verzamelen. Een bende van veertig oproermakers, allen geheel naakt, trok op en veroverde het raadhuis roepende: „Wee, wee! Gods zegen over de rechter, Gods vloek over de linkerzijde der stad !" Gelukkig had een dronken schoutsknecht, het klokketouw verborgen, liet afgesproken teeken kon niet worden gegeven en de aanslag mislukte. De burgemeesters trokken moedig tegen de oproermakers ten strijde, heroverden het stadhuis en doodden de aanvoerders. Zij, die levend hun in handen vielen, werden allen opgehangen. Wij hebben over de booze secte vroeger reeds gehandeld. Voor vele ware kinderen Gods had haar misdadig pogen in ons land en elders de droevigste gevolgen. Inzonderheid moesten de talrijke aanhangers van Menno Sixionsz, die een iegelijk trouw voor de Munstersche gruwelen, als voor het stellen van een koning, veellieid van vrouwen, rijk, zwaard enz. had gewaarschuwd, het misgelden. Menno en UbboPhilips hebben zich openlijk van hen afgekeerd en met hun geestverwanten in afzondering en „mijdinghen" een zeer stil voor God van de wereld afgezonderd leven geleid. Ook zij tellen in grooten getale hun bloedgetuigen. In 4549 onderging te Leeuwarden zekere Ei.isabeth, die haar geslachtsnaam verbergde, na het doen der goede belijdenis, een wreeden dood, voorafgegaan door zeer zware pijniging. Den October 1555 deed Karél V binnen Brussel in het paleis der herto¬ gen van Brabant, te midden eener luisterrijke vergadering van vorsten en edelen, afstand van de regeering over de Nederlanden aan zijn zoon Philips II. Hij beval dezen den Iloomschen godsdienst als den eenigen grondslag van den staat te handhaven. Zijn opvolger behoefde inderdaad deze aansporing niet: liij was toch uit eigen aandrift tot de wreedste vervolging der ketters geneigd: „Liever geen onderdanen dan ketters," was zijn leus. De sombere dweper beschouwde het als zijn levenstaak, hem door God opgedragen, hen tot den laatste man uit te roeien. Wij weten uit onze geschiedenis, dat in Spanje 't werk gelukte, maar in de Nederlanden gelukkig jammerlijk mislukte en Spanje's ondergang als eerste mogendheid van Europa ten gevolge had. In lo50 vertrok Philips II reeds voor goed imr Spanje, nadat hij Margareta van Par.ma, zijn onechte zuster, lol Landvoogdes der Nederlanden had benoemd. Rondom deze vrouw bekleedden Darlaymont, Viglius van Zuvchkm en Antomus Perenot, welhaast kardinaal van Granvelle, de hoogste ambten. Als zij, waren dezen besloten, Philips in de vernietiging van het protestantisme in alles te dienen. Margareta is met dezen dusgenaamden „Ach ter raad" dan ook in 's lands historie berucht geworden. Maar velen andere edelen waren niet geneigd haar in dit streven gewillig te volgen. Voor de vrijheid verhieven Egmond en Hoorns, Dergen en Montginv hun stemmen. Boven allen, die 's konings plannen weerstreefden, stond de edele Willem van Oranje : «De Zwijger, Staatsman, Vorst en Oorlogsman te gader, Maar Christen in 't gemoed, in wandel en gedrag." In 1533 te Dillenburg geboren uit het gravenhuis van Nassau, erfde hij in 15ii do rijke nalatenschap van Henk van Chai.ons, prins van Oranje. Sedert draagt hij den ons zoo geliefden naam Oranje. Met zijn vier broeders: Jan, Lodewijk, Adole ou Hendrik, offert hij in do naderende worsteling met Spanje goed en bloed en leven voor het door Philips zoo zwaar verdrukte volk der lage landen aan de Noordzee. In onze historie slaat dit vijftal als de Nederlandsche Makkabeën, aan wie Nederland zijn luister, aanzien en grootheid, bovenal zijn godsdienstige en staalkundige vrijheid dankt, roemvol opgeleckend. Willem was opgevoed aan het hof des keizers en in 1559 nog goed ltoomsch. Dekoord door bet schitterend holleven, waartoe zijn rang en fortuin hem uitnoodigden, was hij nog verre verwijderd van het doen der goede belijdenis, die bij later werd toegedaan. Maar toen reeds stond het bij hem onwankelbaar vast, met al zijn invloed de rechten dezer gewesten tegen den dweepzieken Philips te verdedigen. Margareta, beschut door haar „Achlerraad", was een leerlinge van Loyola , eenmaal haar biechtvader, en vervuld met afschuw voor 33 kwam Sonxu's , de onderin juisileur, nader Merula s zaak onderzoeken, eze deed hem eerst gevangen zetten in een kerker op liet slot Ravelijn, welks ruïne zich bevindt in het pirk van het hoerenhuis te Ilcenvliet en daarop, op verzoek van Joiiax, in zekeren nacht naar de gevangenpoort te 's-Gravcnhage vervoeren. Zoo hleel hij vier lange, bange jaren gevangen, voortdurend afgemat door langdurige verhooren. Van daar werd hij, na lot levenslange gevangenschap veroordeeld te zijn, vervoerd naar Delft en vervolgens naar Leuven, waar hij in een slechten kerker bij twee krankzinnigen werd opgesloten. Verder weid hij naar Mons- overgebracht en daar als wederafvallige tot den vuurdood verwezen Voor den mutsaard gebracht, knielde de vijf- en-zeventigjarige grijsaard biddend neder. De Heere nam hom in dat bidden weg: hij ontsliep, eer de vlammen hem hadden aangeraakt. Toch koelden de mannen der Inquisitie aan zijn lijk, dat zij verbrandden, hun ketterhaat. Hij stierf in k>57. „.„u»- Nevens de vernieuwing der plakkaten, die de Nederlanders verbitterde, verwekte de instelling van veertien nieuwe bisdommen — op zichzelve en van een Koomsch standpunt bezien, niet afkeurenswaardig, - zoowel bij Roomsch als Onroomsch rn-oote ontevredenheid. Philips moest, op sterken aandrang der steden de Spaansche soldaten, sedert de oorlog met Frankrijk geëindigd was, hier achtergelaten, afdanken of doen vertrekken. Granvelle was onder de Landvoogdes de eigenlijke regent des lands. Deze zeer bekwame, mair kelterhatende priester verzette zich tegen elke b.jeenroepmg der Algemeene Staten en verborg in 't minst niet zijn arkeer van „dat verachtelijk ongedierte, 't welk men het volk noemt. .... • , •. n~ Gedurende de jaren 1539—04 oefende hij een waar schrikbewind uit. Zijn cewillig werktuig wiis Pieter Titelman. „Deze was nooit verzadigd van gevangen te nemen, te pijnigen, te verworgen en te verbranden, zonder een.ge schaduw zelfs van bevelschrift, getuigenverhoor 0r proces." Hij verbrandde de mensehen om een enkel woord, een gedachte, naar een vermoeden, zonder feiten te kennen. Zoo liet hij Gelkyn de Muller, schoolmeester van Oudenaarde, die gewoon was de tJ. Schrift te lezen, voor zich verschijnen. Spoedig had hij hem van ketterij overtuigt En op Mulleus weigering om te herroepen, deed Titelman hem worgen en \eibranden. Op zijn bevel werd Thomas Calberg te Doornik levend verbrand omdat deze eeniire "eestelijke liederen uit een te Genève gedrukt boek had afgeschieven. De algemeene beminde Wouter van Kappeli.e, de weldoener der armen in zijn woonplaats Dixmuiden, werd ten vure verwezen. Te Doornik nam zekere Le Blas den ouwel uit de hand van den mispnester en vertrapte dien, uitroepende: „C.ij zijt misleid, als gij gelooft, dat dit Christus lic.haim is. Voorzeker op zich zelve een niet goed te keurea daad. Maat even zeker was de on menschel ijke straf, die den ij veraar trof, af te keuren. Men rukte hem het vleesch uit het lichaam, -le tong uit den mond en met uitgelezen folteringen werd de aldus jammerlijk verminkte over een klein vuur verbrand. Het gezin" Ooieu le Iïijssel had van zijn onvervreemdbaar recht, om God «len Heeie in eirren huis naar Zijn Woord le dienen, gebruik gemaakt en de mis ver aten. Ondervraa,Td zei een der zonen, dat zij tehuis op hun knieën baden om den H. Geest tot hun verlichting en om vergeving hunner zonden; dat zij baden voor den koning, e overheid en de over hen gestelde machten. Allen, de man en de vrouw, alsmede hun twee zonen, werden ter dood verwezen. Eerst de vader met den oudsten, aelit dagen later de moeder met den jongsten zoon. In volle blijdschap des geloofs otterden ouders en kinderen Gode hun leven. Ook Jan l>e Swarte, zijn vrouw en vier kinderen met nog vier anderen, die gezamenlijk de II. Schrift lazen, werden allen levend verbrand. Zóó wreed werkte de Inquisitie, dat Philips zelf betuigde: de Inquisitie in de Nederlanden was onmeedoogender dan in Spanje. En dit beteekende nog al iets in den mond van dezen dwingeland. Was aanvankelijk de Reformatie der zestiende eeuw, zoo als te begrijpen is, van Luthersche zijde in ons land binnengekomen; waren de eerste belijders en bloedgetuigen Lutljerschen, niet lang duurde het, of ook velen onderscheidden zich van dezen in het stuk des H. Doops. Vooral in de Noordelijke gewesten waren de laatslen betrekkelijk talrijk, ofschoon zij ook wel in de Zuidelijke te vinden waren. In Friesland waren zij zeer velen en deden zij aan de oude Waldenzen denken. Zij verschilden niet alleen in de leer des Doops, maar ook in dut van den ambtelijken dienst, van het eedzweren en het deelnemen aan den krijgsdienst, van de Lutherschen. Velen hunner werden verleid om aan de woelingen der Wederdoopers deel te nemen en moeiten èn in Manster èn in Amsterdam harde lessen leeren voor deze afdolingen. Sedert bleven ze onder de leiding van Menno Simonsz en andere vermaners na hem streng afgezonderd van de wereld en alle wereldsch streven, voor altijd als afgeschrikt van elke buitensporigheid der alom gehate secte, die hun zoo veel nadeel had toegebracht. Maar ook was hun invloed, hun kracht tot uitbreiding als voor goed gebroken. Hierbij kwam, dat het licht, dat te Zurich, vooral te Geneue was opgegaan , ook de Nederlanden liefelijk begon te bestralen. In de Nederlanden stonden de Vorsten des lands: Karei. V ea Philips II, met hun landvoogdessen en stadhouders vijandig tegenover de Reformatie; in vele Duitsche gewesten ging zij mede van de vorsten uit of werd zij krachtig dooi' hen gesteund. In Zwitserland was zij, gelijk ia de Nederlanden een zaak des volks, niet der vorsten, want die ontbraken daar in de sedert Tell en Winkelweke vrijgemaakte cantons. In den looi» der decenniën van de eerste helft der zestiende eeuw trad vooral het onderscheid der Avondmaalsleer lusschen de kerken van Saksen en die van Zwitserland sterk te voorschijn en neigden velen eerst naar 't gevoelen van Zwingli , later meer en vooral naar dat van Calvijn. Zoo ergens, dan was Nederland de bodem, waarop bet Calvinisme welig kon tieren, 't Was, of daar de belijders deinieuwe denkbeelden als aangelegd waren, om de diepe gedachten en inzichten in de II. Schrift, de van vorstelijke inmenging vrije vorming der gemeenten, die een kerkelijke democratie in haar regeering huldigen, het leven en handelen naar de strenge opvatting in de toepassing van de leer op hel leven, te verwezenlijken en voor de wereld tot een voorwerp van aanschouwing te maken. En zoo is het te verklaren, dat de lijdelijke berusting en afzondering der Doopsgezinden slechts in geringe mate en voor een tijd , de van vorstenhuldiging op kerkelijk terrein niet afkeerige Lutheranen evenmin de harten der Nederlanders konden bekoren. Maar dat het Calvinisme in zijn vrijen regeeringsvorm , zijn ruimen blik op den hemel en de wereld, zijn verlangen om aan de vrijheid van godsdienst ook burgerlijke en staatkundige vrijheid te paren, zijn verheven inzichten in Gods eeuwig wereldplan en zijn juist begrip van Gods oneindige genade om niet voor den diepst gevallene, de stoere, aan worstelingen te land en te water gewende bewoners dei- Noordzeestranden als de ver- vulling eener zielsbehoefte werd aangenomen, omhelsd en als in den volksaard inwoi tolde. Vooral na de stichting der lioogeschool te Genève stroomden tal van daar gevormde of van daar uit onderwezen dienaren des Evangelies naar deze gewesten. Sedert vestigden zich eerst in 't Zuiden en daarna in 't Noorden de Gereformeerde kerken, wier «■ezonde leer en leven de Nederlandsche stammen moesten opvoeden voor een door God kennelijk aangewezen doel. Wij kunnen hier nie t dieper intreden, maar de zaak is zeker een afzonderlijke studie overwaardig. 2. De vai. van Granvelle en zijn gevot.gen. Tc midden van liet lijden, dat «Ie vervolging om des geloofs wille, gedurende de heerschappij der Cimarilla, over de Nederlanden bracht, lieten de Gereformeerden evenmin als hun broeders in Frankrijk iels na hun om landsheer koning Philips in Spanje nauwkeurig in te lichten omtrent hun leer en-bun streven. Zij hadden zich meerendeels vereenigd in de beroemd? geloofsbelijdenis der Gereformeerde kerken, door Guino de Brés en andere predikers, onder den invloed van Calvijn, opgesteld en zonden van dit merkwaardig geschrift, begeleid door een roerend smeekschrift uit naam van meer dan 100000 Nederlanders een afschrift aan den dweepzieken monarch, wiens hand zoo zwaar op zijn Nederlandsche onderzaten drukte. De koning kon en moest alzoo weten, (lat de Gereformeerden niet stonden naar oproer of omwenteling, maar alleen verlangden in volle vrijheid God naar Zijn Woord te dienen. De verantwoording voor al, wat stond te gebeuren, drukte derhalve op den vorst, wicn het in geenen deele toekwam te bepalen, hoe zijn onderdanen God zouden vereeren. Zoo als te verwachten was, luisterde de tiran niet naar die smeekstem, maar waren hij en Margareta vastbesloten de ketters volkomen uit te roeien. Zijn eenig antwoord bestond daarin, dat tot verscherping der vervolging werd aangemaand. Toen nu in April 13G2 twee predikers: Faveau en Mallart, te Valencyn naar den brandstapel weiden geleid en aan den paal gebonden stonden, wierp een oude vrouw haar schoen naar den beul, de gevangenen werden losgemaakt en straks ter stad uitgevoeid. Deze greep naar gewetensvrijheid had ver strekkende gevolgen. Honderden ingezetenen werden er om ter dood gebracht. Geen wonder, dat aller haat zich legen Granvelle richtte. De voornaamste edelen haatten hem en bleven om hem uit de vergaderingen van den Raad van Stale. Met spotkleederen hoonde men hein. Spotprenten werden hem ter hand gesteld. Op een er van zweefde boven het hoofd van den kardinaal de duivel, die de woorden sprak: „Deze is mijn geliefde zoon, hoort hem!" In l.jöi bezweek zelfs Pfin.ips voor deze spotternijen, al vergaf hij het den spotters niet. Giianvelle verzocht om het land te mogen verlaten. Hij ging heen, beladen met den vloek van een mishandeld volk. Toch had hij nog gelegenheid genoe" om voor de Nederlanden kwaad fe brouwen. Nu kwamen ook Oranje, Egmond en I looit ne weder in den Raad van State ter vergadering. Hierdoor stonden nu evenwel de vervolgingen niet stil ; immers de wetten des lands veroordeelden de ketters. Zoo stierf de prediker Fabricius te Anlwerpen den marteldood. En Philips beval slrengelijk, dat de besluiten van ,,'t Concilie van '7renté" moesten gehoorzaamd worden. Tegen dit moorden der vrijheid werd het „Verbond der edelen" gesloten. En in 1500 boden :300 edelen de Landvoogdes te Brussel een smeekschrift aan, waar hun de scheldnaam „geuzen' werd toegevoegd, jnaar waardoor Margareta loeli tot een „moderatie" gedwongen werd. De gebeurtenissen volgden elkander spoedig op. I)e gevluchte predikers kwamen terug en de „Hagepreeken" werden gehouden, soms voor 10000 personen. Junius, Modet, Dathenus, De la Grange, Wille, Jan Arends veikondigden aan de saamgekomen scharen alom het Evangelie. Maar de menigte hegeerde .Ie kerken, welker heelden en altaren haar ergerden , en nu hrak in Augustus 1566 de beeldstormerij los, die binnen weinige dagen 400 van de schoonste kerken inwendig verwoestte. Zeker is dit gedrag af te keuren, al pleitten na al het gebeurde verzachtende omstandigheden. Niemand toch werd aan den lijve beleedigd. „De kunst werd in het stof vertreden, doch de menschheid had geen slachtoffers te betreuren." De beeldbraak ontbond het „Verbond der edelen" en riep de wraak van Philips en Margareta over de schuldigen in. Zelfs moesten Oranje, Egmond en IIoorxe de brekers, die in handen der justitie vielen, straffen. Maar alles was Ie vreezen van de woede des konings, die juist deze godsdienstige troebelen wilde aanwenden om de privilegiën der gewesten en steden te vernietigen en hier zijn absolute heerschappij even als in Spanje te vestigen. De dienaar zijner wraak, de hertog van Alva, trok met een lieir van 15000 soldaten naar deze landen om vooral de aanzienlijkste edelen aan te grijpen en ten doode te voeren. Oranje en duizenden met hem weken uit het land. Egmond en Hoorxe bleven, hopende op een betere toekomst. Terwijl angst en vertwijfeling de harten vervulden, teekende Valenciennes, dat geweigerd had bezetting in te nemen, het bloedig spoor af, dat de wreede hertog zou volgen. Noiiu armes bemachtigde de stad, de hervorming werd binnen hare wallen volkomen vernietigd. Per eg kin de i.a Grange en Guido de Brés, de opsteller der Nederlandsche Confessie, werden na lange en zware kerkerstraf in ketenen gebonden doorgestaan te hebben, ten doode gevoerd. De gravin De Beoulx vraagde De BrEs, hoe hij, zoo geboeid, toch'slapen, eten en drinken kon! De Brés antwoordde: „De goede zaak welke ik voorsta, en de goede conscientie, welke God mij verleent, doen mij vrij wat geruster slapen, dan zij, die mij onrechtvaardig behandelen. Wat mijn ketenen aanbelangt, zij zijn mij tot ecre; ik acht ze van hooger waarde dan gulden ketenen en gouden ringen, want ze zijn mij tot grooler nut. Ja, wanneer ik het geluid mijner ketenen hoor, is het mij, alsof er eenig welluidend snarenspel mij in de ooien klinkt." Van De Brés is nog een hartverscheurende brief aan zijn vrouw, dien zij nimmer ontving, voor het nageslacht bewaard gebleven. Beide martel iren ontvingen de tijding van hun doodvonnis als een uitnoodiging, om op een bruiloft te verschijnen. Zij ondergingen den marteldood den 31"e» Mei 1507. En duizenden vluchtten, nu Margareta trouweloos haar wooid brak. Gesteund door Egmond, overwon zij allen tegenstand. Ie vergeefs hadden de „Consistoriën en het „Verbond der kooplieden" wegens die trouwbreuk de wapenen opgevat. Hendrik van Brederode kon weinig uitrichten. Te vergeefs poogde hij zich in Amsterdam staande te houden. Hij week uit naar Duitschland, waar hij in 4508 overleed. Jan van Marnix, heer van Thnlouse, broeder van den beroemden Philips van Marnix, lieer van SI. Aldcyonde, werd in zijn poging om Antwerpen te vermeesteren, nabij die stad, te Auslruwcel geslagen en gedood. 1 oen ontzonk ieder de moed. De kerken der Gereformeerden werden afgebroken, het prediken hield op, de leeraars werden opgehangen. Meer dan 100000 ingezetenen vluchtten naar Engeland en Duitschland. De wreede Margareta beval, dat zij, die eenige handeling der Gereformeerde religie oefenen: doop, huwelijk, avondmaal, psalmen-zingen, openbaar gezang op eenige andere manier dan in «le Roomsche kerk, met de galg of liet zwaard zullen gestraft worden. De vluchtelingen begaven zich naar Londen, Emden of Wezel, waar gemeenten van uitgeweken Nederlanders te vinden waren. Te Colchester, Norwich, Santwiek, Maidstonc vestigden zich tijdelijk of voorgoed honderden, die den grond legden voor de later zoo schoon ontloken Engelsche nijverheid. Emden ontfermde zich inzonderheid over diende eeuw, zoo gi- ,i ," m * historie. Haar aanvang was nog een in deelen ^scheiden volksleven gebreideld door de schier absolute vorstelijke macht, «*«bo«en"onder Ru z Z if, Sth' "7 >ms",?s * v^"eidszon «;>~'"»»dêt!e™ nriestênvreShPi I T» vT"' ?n '" n" Werd 1,et lijdPerk van martelvuren en pi lestei wreedheid, van lijden en dulden. Toen trad als een licht des hemel* de bewustheid te voorschijn, dat godsdienstvrijheid een onvervreemdbaar recht is v,n ie- aTe bur n ^ T ^ Kn toen ! " 2 , burgervrijheid wilde vernielt,gen en daarbij ook onrechtmatig zich vok van aSÏJ™ ?U7 Ï"8 meesler muken' toe» «W het . . ^eda fand, in Gods leidingen met Brielle en Vlissinqen dat een tiran die zijn eeden had verbroken en zich aanmatigde, wat geen regeerder ooit vermocht Z" ÏVÏSTnn ™ "clk " «lfs soms 2 tl"f ham aan°reSrePen- Niemand werd vervolgd om zijn Oelool, al moesten velen 111 alle stilheid zich vereenden Ti iet oord, waarheen de elders vervolgde zich heen spoedde°om daar rusli- liet hoofd ItooZL ke VP"i„ c'' ,°Sr.l7te"toV,1,06 don doodslaap der jiuoiiisuie Keik, Jioe dat land der martelaren voor de Hpfurrmiio i ;; i n ■■ gansch heroord werd et licht dor Openbaring Codsw " T' , ons hij den juichtoon over het geluk van\ Noorden, t dÜlfn Niet ons, Niet ons, l'w grooten Naam alleen zij «te eere, Heere onze God! 1 ■?iJ°°r ih6r 6i,U,e d8r e6UW was PjnLIPS 11 gestorven. Den KM«» September rtduu6rk aa° 6611 aIle,Vieeselijkste ziekle; die maanden aJhterln een 'werel(u'eerscllappij ^'ad6na'^ejaaf'h zijif"toom!, ^' i6 gcweest' (,ie ton echter belemmerd door de belr'k^lSTT' *e wilde volvoeren, zoowel als door de bekrompenheid van zijn g^st De'opj^ macht van Spanje en de alleenheerschappij der katholieke kerk dat waren de tvvee denkbeelden, waarvoor hij had geleefd, zich heide in zijn geest vereen,gendIto een onverbrekelijk samenhangend stelsel. Van den morgen tot den avond heeft de bom bere teruggetrokken man meer dan veertig jaren lang naar de verwezenlijking van * onvergelijkelijke werkkracht tot ove^^ 8™ heitt» vaart0^ \^\eJen van dufzenden en°duizenden zijner on¬ derdanen En toen hij stierf, was hij verder dan ooit van zijn doel vervvyderd. 7iin onvoller liet hij een uitgeputte schatkist en door een langdungen ooi og,vvaai ta" het einde nog nieTle voorcien «as, ontredderde staten na. De vloek der nakomelingschap heeft lot eeuwen na zijn dood zijn n i int viiii vini" "eloof en znn innige liefde vooi de zijnen m vemen i» *«?*■ *«* rT-W-K n° t e» iici,t dat in het gemoed van dien politicus vol staalkundige . , veLhe wreedheid vol lage sluwheid, in het hart van dien klemgeest.gen bekrompen somberen, in het geheim woelenden Koning toch ook grootsche wereldörrfipa nende "edachten toch ook de edele gevoelens van mmg geloof, hartelijke hc «- , ri]ken £Sn "n toewijding aan hooge'idealen een plaats hebben gevonden, i. De Hervorming in Hongarije ex Zevenbergen. NiPi hnt kloofde met Calvijn, den hij uitnemendheid volkomen man, zooveel een mensch du zijn kan Hij vereenigde met een sterke begeerte om de waarheid te kennen een beslist en een vast karakter; hij vreesde niets en hoopte niets van de menschen; zijn vree/e en hope rustten in God. Er was in hem geen aarzeling; hij wankede Z ïïf ZU*. "»»• 8">s «8» <*» enversaag.1 tart en een va en tred ° Ije hervormer van Hongarije verkondigde van meet af aan de geheele Evan"elisclie waarheid, openhartig, volledig, onbeschroomd. Hij \raagde geheeleve anderin" van leven, algeheele hervorming der Kerk en ontvouwde de gioo i zekerheid der zaligheid, wier heraut hij was, niet minder uitmuntende dooi zijne godgeleerde kennis, dan door zijn beslistheid en zijn moed. ° In twee en-vijftig stellingen weerlei hij zijn tegenstanders en toonde hij het wezen eener ware christelijke hervorming, die hij ,1e „grondbeginselen der zaligheid noemde Naast hem verkondigden andere helden, als Transvi.vanus te Kaschau, Hadin te ücbreczin, Eisciier en Hogner te Zipsen, Sik losy en Kopacsy en anderen liet Evangelisch geloof, dat op zeer eenvoudige wijze m Hongarije de zegepia.i bCUnderscheiden malen moest Devay zijn optreden met gevangenschap boeten. Eens dat hij door zijn prediking Buda in opschudding had gebracht, weid hij ge ^ kerd met een hoefsmid, die den poot van Zapolya's lievelingspaard vernagel, . Devay predikte hem Christus en de hoefsmid kwam tot een oprecht geoo. den weiden ontslagen, omdat de smid na zijn bevrijding den leeraar met wilde VeNit6ziin tweede gevangenschap gevoelde Devay zich zeer verzwakt. Toen vond hn in Napasoy een bescherme!-, die hom rusten herstel op hel kasteel &rj«r yunbood, waar hij zich tevens met de studie kon onledig houden. Sedeit versthe- neri geschriften van hem, die hem een waardig tegenstander bezorgden. SzéGédy, zoo heette deze man, „bestreed Devay's Grondbeginselen der zaligheidmaar werd ook door dezen in '1536 waardig beantwoord. Devay bezocht andermaal Willenberg, reisde van daar naar Bazel en. teruggekomen in zijn vaderland, bezorgde hij een leerboek voor de studie der Hongaarsche taal. Een ander uitnemend arbeider Stepiianes Szantai predikte in Opper- Hongarije met groote toewijding het Evangelie. Dit verdroot Statilius, bisschop van StoelWcissenburg, die koning Ferdinand verzocht den prediker te laten dooden. Deze bisschop was in alle opzichten een onwaardig herder. Kort te voren had hij een Evangelisch leeraar halfdood laten geeselen en hem toen door honden laten verscheuren. Men zei van hem, dat hij met de spitsroede commandeerde. Ferdinand wilde ditmaal hiervan niet hooren en beval een godsdienstbespreking tusschen de priesters en Szantai, 't welk den Koomschen verschrikkelijk toescheen. Na dit gesprek, door Roomschen en Protestanten aangehoord, verklaarden de onpartijdige rechters Dr. Adriaan en Martijn van Kalmance: „Sire, al wat Szantai heeft beweerd is op de H. Schrift gegrond; hij heeft daarvan de waarheid aangetoond; de monniken hebben niets dan zinledige redeneeringen gehouden. Nu zal men ons, als we dit openlijk zeggen, voor vijanden van den godsdienst uitkrijten en dan zijn wij verloren. Szantai veroordeelen kunnen we niet; dat verbiedt ons geweten. Moge Uwe Majesteit eenig middel vinden, om aan dit dubbele gevaar te ontkomen. Straks kwamen de verslagen monniken op Szantai's bestraffing aandringen. Statii.ius, de onwaardige bisschop, beweerde, dat de leer, die den leeken den beker doet toereiken, met den dood moest gestraft worden. Ferdinand merkte op, dat de Griekschen het Avondmaal onder beide gestalten vieren, even als Ciirysosthomus, Cyrillus en anderen weleer. Toen straks Stepiianus bij den koning kwam, raadde deze hem aan naar Transsylvanië te gaan, wilde hij niet dooide vijandige magnaten gedood worden. Stepiianus werd door zijn vrienden derwaarts geleid en ontkwam zoo 't gevaar van door sluipmoord te vallen. Tusschen Ferdinand en Zapolya kwam het tot een overeenkomst. Na Zapolya's dood zou de eerste over geheel Hongarije heerschen. Zapolya huwde in 1539 met Tsabella, dochter van den koning van Polen, die hem in 1541 een zoon schonk, zoodat na den dood van haar echtgenoot, deze haar zoon Johannes Sigismund tot koning van Hongarije deed uitroepen en zich onder bescherming van den Sultan stelde. Weinig acht gevende op de kwade trouw, in deze zaak beloond, viel Soliman in Hongarije, Devay en zijn vrienden werden genoodzaakt naar Wiltenberg te vluchten, schier al zijn inrichtingen werden verbrand. Dit laatste veroorzaakte Devay de grootste smart. Hij week daarna naar Zwitserland; met een gebroken hart beweende hij het droevig lot van zijn zoo fel geteisterd Vaderland. Toen de Muzelmannen terugtrokken, hief de Evangelische bevolking zich weder op. Alom maakte Gods Woord nieuwe veroveringen. Op vele plaatsen begeerde men niet anders te hooren dan het zuivere Evangelie. Langzaam maar zeker ging de Reformatie vooruit: geen strijd op leven en dood, geen beeldbraak, geen opzienbarende overgang. Langzamerhand werden de monnikenorden ontbonden , de kerken gezuiverd, vele gewoonten uit Rome afkomstig nagelaten. Een groote schare van priesters werd liet Evangelisch geloof gehoorzaam. Intusschen had Devay in Zwitserland Galvijn leeren kennen en grootendeels diens leer, vooral diens inzichten in het 11. Avondmaal omhelsd. Na den aftocht der Turken , keerde hij weder naar Hongarije en lei hij bij de bediening van het II. Avond- maal vooral den nadruk op «le geestelijke beleekenis. Lutiier, wien dit bericht werd, toonde zich daarover verdrietig, deelde liern hij de Sacramentariërs in en liet zich dikwerf in ongunstigen zin over hem uit. W ij weten , dat Lutiier in deze zaak niet tot matiging was te bewegen. Devay arbeidde voortaan te Debreczin, waar hij behalve in t Evangelie ook als deken op de geestelijk woeste en onvruchtbare omgeving dezer stad door prediking, geschriften en liederen een gezegenden invloed heeft uitgegeoefend. De haat van Rome's priesters achtervolgde zoowel hem als den uitmuntenden prediker Martijn van Kalmance, die door een priester te Beregszasz werd doodgeschoten. Homes geestelijkheid wist eindelijk 1'erdinand tot strenger maatregelen tegenovei de Hervorming le dringen. Krachtig arbeidde voor haar zaak Stepiian Kiss, gewoonlijk Szégédin geheeten, iemand, die uitmuntte door groote redenaarsgaven en geleerdheid. Met vele geschriften heeft hij haar zuiverheid verdedigd tegen het Arianisme en het Mohamedanisme en andere secten. Zijn ijver en gaven wekten den nijd van Romes bisschop. Deze belastte den kapitein zijner lijfwacht hem een les te geven. De kapitein sloeg den godvruchtigen leeraar verscheiden malen. Toen Szégédin zich wilde rechtvaardigen, wieip de onverlaat hem tegen den grond en wondde den leeraar met de sporen zijner laai zen. Ook beroofde de waardige hiërarch hem van zijn kostbare boeker ij, die zoozeei al zijn liefde bezat. Szégédin wijdde weldra zijn gaven aan de beroemde school te Jijnla en straks als hoogleeraar en predikant aan die te Czégeld. Later werd hij beroepen naar Temesvar. Dit geschiedde door den voogd van Zapolya s zoon, den graaf Petris Petrovicii, een machtig vriend der Reformatie. 1 oen deze werd verplaatst, werd hij vervangen door Losonczy, een harer vijanden, die de predikers van het Evangelie uit het land verjoeg. Gelukkig voor hen, want kort na die verjaging, vermeesterden de Turken Temesvar, die er al de christenen en ook den ongelukkigen Losonczy ombrachten. Zijn gewelddaad had de leeraars uit dien algemeenen moord cfered. ° Zoo had zich onder 's lleeren gunst in geheel Hongarije het Evangelisch geloof gevestigd. Het aantal gezindten was er echter vrij groot. liet Duitschsprekende deel der bevolking waren meestal de Lutherse hen; de Magyaren zich veelal van 't Latijn bedienende, stonden met Erasmus , Melanchton, Zwingli en Calvijn in betrekking. De Wallachiërs bleven de Grieksche kerk getrouw. De Gereformeerden hadden zich in 1546 in een Belijdenis (Confessio Pentapolitana), de belijdenis der vijf steden , aaneengesloten. De Lutherschen hielden zich aan de twaalf artikelen volgens de Augsburgsche Geloofsbelijdenis. Door bet geheele land vond men Unitariërs, volgelingen van Dlandruta , een uit Genève verdreven geneesheer, die in 1571 voor zijne geloofsgenooten vrijheid van godsdienst van den vorst van Zevenburgen verkreeg. Deze secte loochende de Driëenheid en stond op ongeveer hetzelfde standpunt als die der Socinianen. Ook over de schoone Hongaarsche toestanden zou de doodende adem van de Jezuiëten varen en schromelijke verwoestingen aanrichten. 5. De Reformatie in Boheme en Moravië. Een eeuw voor de machtige stem van Lutiier door Duilschland begon te weerklinken, was Joiiannes Iluss, de Hervormer van Boheme en Moravie, op den brandstapel te Constanz gedood. Om deze misdaad der hiërarchie, in verbond met den trouwloozen Sigismund , luid het volk van Bohème verschrikkelijk getoornd. De Bohemers wilden na den dood van Wencesi.aus den meineedige niet als koning erkennen en zoo brak de opstand der Ilussiten uit. Zestien jaren lang weerstond Ziska, aan 't Fioofd der Taboriten, zoo noemden een gedeelte der opstandelingen zich naar een berg, waarvan zij hun sterkte hadden gemaakt, de keizerlijke legers en na hem de Procopiussen , de macht eenmaal zelfs van een leger van honderdduizend man. Gruwelen bij gruwelen werden in dezen Ilussitenoorlog bedreven. Scheuring in de rij der opstandelingen verzwakte hen en de onderwerping volgde. Van deze Taboriten stammen in wezen af de Moravische broeders, die we later terugvindon. Door het lijden gelouterd, bleven zij onder den naam van Broeders der eenheid christelijke gemeenten vormen, wel hoofdzakelijk in twee groepen verdeeld, maar die toch elkander verdroegen en zich vereenigd gevoelden in de verwerping dei' Transsubstantiatie. Na 1517 vernamen deze zoo zwaar beproefden de gebeurtenissen van Witlenberg. Hopend zagen zij uit naar die plaats, maar Luther wilde niet van hen weten. Zij zonden daarop tot hem af Joiiannes Horx en Michiel Weiss, die hem van hun gevoelen inlichten. Gevolg van deze besprekingen was, dat in 1523 de Broeders Luther een nieuw geschrift toezonden, opgesteld door hun ouderling Lucas, dat hem wel niet geheel voldeed, maar toch zachter jegens hen stemde. Daarop verbond zich een gedeelte hunner nauwer aan de Saksische hervorming, terwijl zij , die Weiss volgden, nauwer met Zwingli in betrekking traden. Rome kon den voortgang van de herleving der Hervorming niet verdragen. Beeds hadden de Staten van Boheme en Moravië, te Praag vergaderd, twintig punten vastgesteld. Een dezer was zeer merkwaardig. Het luidde: Wanneer iemand het Evangelie zonder toevoegselen van menschen verkondigt, zal hij niet berispt of als ketter veroordeeld mogen worden. Dit was voor Bomc te veel. Een zestal artikelen werd door de Curie opgesteld. Allen, die weigerden ze te onderteekenen, werden uit Praag verbannen. Zes pastoors en vijf en twintig burgers verlieten de stad. Al wie Luthersch was werd ter stad uitgedreven. Geen Luthersche mocht door iemand in dienst genomen worden. liet werd nog erger. In Praag kwam het tot het vellen van doodvonnissen. Velen moesten sterven , zoo wel mannen als vrouwen. Opnieuw rookten de martelvuren. Rome zocht hier weder zijn kracht in vuur en zwaard, als immer vol vijandschap legen het zuivere Evangelie. Ferdinand werd in 1530 koning van Boheme. Hoewel anders niet vriendelijk tegenover de Deformatie, was hij in Boheme zachter jegens haar gestemd. De ballingen durfden wederkeeren en blijde hoop voor de toekomst vervulde de harten. Het getal belijders werd grooter, de Evangelische gemeenten vermeerderden. Zou de profetie van lluss van den zwaan, die over een eeuw zou komen, vervuld worden? Het scheen alzoo. Zeventien vrij gelukkige jaren waren weldra voorbijgegaan. De Schmalkaldische krijg was losgebroken. De legers van Karei.'s broeder Ferdinand hadden gezegevierd. En de Bohemers hadden geweigerd deel te nemen aan den strijd tegen hun broeders, een krijg, die hun niet aanging. Nu moesten de Lutherschen 't ontgelden. Hun kerken werden verwoest. Ferdinand kwam vertoornd binnen Praag en hield er strafgericht. De Luthersche predikers werden gevangen genomen en gedood. Wie vluchten kon vluchtte naar Pruisen en Polen, waar velen zich vestigden. Het bevel werd gegeven, dat alle predikanten in hechtenis moesten gesteld worden. Gelukkig waren er 't slechts drie, die in de handen hunner vijanden vielen. De trouw hunner gemeenten had de overigen op de vlucht voortgeholpen. Aan deze drie koelde Ferdinand zijn woede, üp de pijnbank werden ze ge- legd, teneinde te onderzoeken, of ze medeplichtig waren aan 't komplot om Joiian van Saksen in zijn plaats op den troon van Bohème te brengen. Zeventien lange jaren tot den dood van den tiran bleven ze gevangen. I!ij diens overlijden ontsloeg Maximiliaan II hen uit den kerker. Ook woedde Fërdinand hevig tegen de edelen des lands- Joiiannes Prostibouski, een iiifinnnfend geleerde, dapper in den strijd en rein in handel en wandel, werd in zijn buis overvallen en naar de gevangenis gevoerd. Wreedelijk gepijnigd, heet hij zijn tong af, om niet iemand te noemen, die daardoor bezwaard werd. Schriftelijk daagde hij Fërdinand en zijn raadsheeren voor Gods troon om van deze gruweldaden rekenschap af te leggen. De dweepzieke koning wilde hem nu nog in 't leven sparen. Maar 't was te laat. De martelaar was tengevolge der vele doorgestane mishandelingen in den kerker bezweken. Maar schrikkelijk was de ontgoocheling voor Karei, V en Fërdinand, toen de trouwelooze Maurits van Saksen hen bij Insbruck op de vlucht jaagde en tot een smadelijken vrede noodzaakte. Karei. V was er diep door vernederd. Zijn glorie was verdwenen. En Fërdinand was op den paus verbitterd, omdat die hem had tegengewerkt bij zijn verheffing tot keizer van Duitschland. Alzoo kwam hij zelfs tot berouw over zijn gedrag in Boheme, maar 't berouw van een tiran, hoe gewenscht op zich zelve, kan de gevolgen der begane misdaden niet keeren. Met schande en vloek had hij zich beladen. Zoo stierf hij. Maximiliaan was door zijn opvoeder Joiiannes Piiauser, die de Reformatie gunstig gezind was, geheel anders gestemd voor haar, zoodat de Evangelische gemeenten in Boheme er bovenop kwamen en bloeiden. Maar de Jezuiëten sliepen niet in. Zij zonden naar den keizer te Weenen om vernieuwing te verkrijgen van de vervolgingsedicten en verwierven de verlangde onderteekening van 't wreede bevelschrift. Nu gebeurde er iets opmerkelijks. Een kroniekschrijver vermeldt: „Maar Gods oog waakte over de zijnen en liet niet toe, dat zulk een edel vorst zijn handen zou bevlekken met onschuldig bloed en beladen werd met de jammerklachten der verdrukten. Joachim, de kanselier van Boheme, reisde naar Praag met het noodlottig stuk in zijn reiskoffer. Juist toen hij de Donaubrug overging, braken de ossen, die den wagen trokken, los, de brug bezweek en de kanselier stortte met zijn gevolg in den snel vlietenden stroom. Zes ruiters bleven behouden, de overige verdronken. De kanselier werd bij zijn gouden ketting opgetrokken, maar toen hij in een visschersboot was opgehaald, bleek 1'ij reeds gestorven te zijn. De koffer met het bevelschrift er in dreef weg naaide zee." 't Was ongelukkig voor Maximiliaan II, dat zijn vrouw een zuster was van Philips II, koning van Spanje. De bekwaamste Jezuiëten bewerkten den zwakken keizer en toen een zijner dochters met Philips zelf in 't huwelijk zou treden, alsmede een zijner zonen met een dochter van dezen vorst, verdwenen al zijn reeds lang verbleekende sympathiën voor de Protestanten. Toch vervolgde hij hen niet. Ja, hij trachtte zelfs de vier hoofdafdeelingen der protestanten in Boheme, ondanks de tegenwerking der Jezuiëten, tot vereeniging te brengen door het teekenen van een gemeenschappelijke geloofsbelijdenis; 't welk hem gelukte. Ook verleende hij algeheele godsdienstvrijheid in Oostenrijk en Stiermarken, zoodat ook daar de Deformatie tot bloei kwam. Helaas! wanneer deze vorst straks zou heengegaan zijn, zou dezelfde doodende adem van het Jezuiëtisme door zijn erflanden waaien en de volgende eeuw vreeselijk zijn voor Boheme en Moravië. 0. De teiïuggang der Reformatie in Polen. In I »/-* \v;is Sigismund II Augustus gestorven. Op zijn gezindheid. die gunstig was voor de hervorming, had zijn huwelijk met Barhaiiavan Radziwiu. een groolen invloed uitgeoefend. Zijn moeder Bona Sfokza, een Milanesche, een tweede Catiiarina de Menicis, was zeer vertoornd over dit huwelijk, dat vooral aan de Poolsdie Mqjaren zeer mishaagde. Maar niet lang na de kroning van Barbara overleed deze, misschien door vergift. Andermaal had na 's vorsten huwelijk met Catharina van Oostenrijk, die een streng roomsehe vrouw was, zekere Bahbara Gizanka, een schoone hervormingsgezinde, grooten invloed op den koning, zoodat tot tweemalen toe volkomen vrijheid van godsdienst werd afgekondigd. Met zijn dood stierf liet geslacht der Jagellonen uit; sedert werd Polen een kiesrijk. De strijd tussehen de Boomschen en Hervormden was op de koningskeuze van grooten invloed, dewijl de Lutherschen, die zeer ijverzuchtig op de Gereformeerden waren, een Boomschen vorst boven een van laatstgenoemde gezindheid voorstonden. En zoo geschiedde het, dat Hendrik van Anjou, broeder van Karei. IX , gekozen werd. Zeifs de mare van den Hugenoten moord van i2i Augustus 1572 had do Lutherschcn daarvan niet afgeschrikt. Een gezantschap begaf zich naar Parijs, waar Hendrik alle voorwaarden aannam, maar aarzelde om die, ten gunste van de Beformatie vastgesteld, aan te nemen. Toen een der gezanten hem deed verstaan, dat hij, „indien hij niet wilde zweren, ook niet regeeren zou," legde hij den eed af, hoewel voornemens, dien zoo spoedig mogelijk te breken, gelijk van een zoon van Catharina te verwachten was. Slechts zeer korten tijd vertoefde hij in Polen, maar toch lang genoeg om zich als losbandig en karakterloos te kenmerken. De kardinaal IIosius beweerde, dat Hendrik's eed krachteloos was en zelfs geen absolutie noodig maakte, als zijnde aan ketters bezworen. Zoodra hij gekroond was, mocht en moest hij, als geloovig Boomsch vorst, tot de uitroeiing der ketterij in zijn koninkrijk overgaan. Onder de bedreiging van: „Zweert gij niet, zoo regeert gij niet", werd hij andermaal gedwongen den eed te bekrachtigen. IIendkik kwam tot de ervaring, dat hij niet in Vvankvijk was, en greep de gelegenheid van den dood zijns broeders Karei, IX aan, om Polen te verlaten. Ja, de afreize was een ware vlucht, de adel had hem wel willen dwingen in Polen te blijven. Nu was het volk verontwaardigd over dit heengaan en de troon werd ontlediird verklaard. Stepiianus Batiiouy werd tot koning verkozen en aanvaardde in 1575 de regeering. Batiiouy was, om de kroon te kunnen verwerven, lot de Boomsche kerk overgegaan. Hoewel hij geen vervolgingen duldde, ja verklaarde, dat God de lleere zich drie zaken had voorbehouden: Uit niet iels voorbrengen, de toekomst te welen en over liet geweten le gebieden, toch wisten de Jezuïeten, die zich in het koninkrijk hadden ingedrongen, hem wijs te maken, dat zij de beste leermeesters voor wetenschappen en letteren waren. Hierom richtte hij scholen op, die door Jezuïeten geleid werden; deze werden met rijke inkomsten begiftigd. De door hem gestichte Universiteit te H7/«o werd door leeraren dezer orde geheel bezet. Stil maar zeker verspreidden zij zich door geheel Polen, zoodat Rome overal terrein won. Hoewel algeheele vrijheid van godsdienst een der wetten van den staat was, sprak de Boomsche synode van Petrilcow in 1577 den banvloek uit over alle ei iilen Gabor een aan- val op Weenen; alles scheen een schitterende uitkomst aan te Kondigen. Maar Ferdinanb wist zijn hoofdstad andermaal te redden. De Bohemers moesten aftrekken; zelfs liet de Luthersche keurvorst van Saksen, Joiian George, zich overhalen om den keizer alle hulp te verleenen. Eensklaps sloten de vorsten der Unie een verdrag met Maximiliaan van Beieren, waarbij zij de wapens neerlegden en alle hulp aan Frederik onttrokken. Binnen weinige weken waren al diens schitterende verwachtingen vernietigd. Maximiliaan van Beieren, die nu de handen vrij had, trok met 23000 man tegen Boheme op; Joiian George van Saksen bezette als commissaris des keizers de Lausitz, Sigismund 111 van Polen leverde 8000 man kozakken en Spinola trok met 30000 man naar de Paltz. Wanneer Frederik een man van ervaring was geweest; wanneer zijn leger uit goede soldaten, aangevoerd door bekwame olïïcieren, had bestaan, dan zou 't voor hem mo»elijk zijn geweest, zich uit vele moeilijkheden te redden. Maar zulks was 't geval niet. Zijn leger, voor Maximiliaan van Beieren teruggetrokken, stelde hij in slagorde bij den Witten Berg, in de nabijheid van het sterke Praag. Maar al was de stelling goed gekozen, zij werd niet goed verdedigd. Beeds binnen een enkel uur was Frederik's leger op de vlucht geslagen. Juist zat hij aan den maaltijd, toen hem de nederlaag werd bericht. Hij ging naar de wallen, waar hij zoo ontmoedigd werd, dut hij in 't minst geen overzicht nam van 'tgeen hij nog had kunnen doen. Een wapenstilstand van acht uren, met groote moeite van Maximiï.iaan verkregen, gebruikte bij om met zijn gemalin en vele rijksgrooten te ontvluchten. Hij week naar Breslau en van daar naar de Nederlanden, die hem een gastvrij verblijf aanboden. De koningstafel bij Rhenen herinnert aan den zwaar beproefden , diep vernederden „Winterkoning", wiens regeeringsduur niet langer dan een enkelen winter aangeeft. Praag gaf zich den dag van Frederik's vlucht over. Den 8sten November 1020 was bet lot van Boheme beslist. Maximiliaan bad beloofd al 't gebeurde te vergeten en veiligheid van personen en goederen toegezegd. Ferdinand was overwinnaar. Zijn ambtenaren gedroegen zich zeer gematig* 1. Ilij wist, hoe zich te gedragen. Zijn doel was velen door zachtheid in slaap te sussen en te eeniger tijd zijn slag te slaan, die èn zijn dweepzucht èn zijn wraak voldoening zou schenken. Wanneer hij begon te twijfelen, of hij wel gerechtigd was de ketters zoo bloedig te vervolgen, dan sprak de eerwaarde pater Jezuïet Lamoiïmaik, zijn biechtvader: „Alles neem ik op mij en op mijn geweten!" Dit gehoord hebbende, ging de keizerlijke dweper immer voort op den weg des bioeds en des verderfs. Zelfs Tilly, de grimmige vijand der Protestanten, ontroerde, toen hij eensklaps de tijding ontving, dat het bloedige strafgericht stond aan te vangen; hij gruwde van deze woordbreuk en liet zelfs velen raden te ontvluchten. Niemand volgde dien raad op. 48 der voornaamste mannen, die in den Staat de hoogste betrekkingen hadden bekleed, werden den 20sten Februari 1621 gevangen genomen en voor vorst Karei, van Lichtenstein in een met zwarte kleeden behangen kamer geleid. 27 hunner werden ter dood veroordeeld. Van sommigen moest de hand afgehouwen of de tonguitgerukt worden. De edele Sciilick, een der voornaamste Bohemers, aangemaand om zijn misdaden te belijden, rukte zijn vest open en sprak tot zijn rechters: „Scheurt dit lichaam in stukken; doorboort onze ingewanden, gij zult er niets vinden, dan dat we in ons verweerschrift openlijk en menigmaal hebben uitgesproken. Voor ons geloof, voor onze vrijheid, voor onze geschonden staatsregeling hebben wij, daartoe getergd, de wapens opgevat. Nu heeft de lleere ons in's keizers hand overgegeven; Zijn wil gesel,ie,Ie, de Kmm te Hoeren /ij geloof,1!" De» verdeling g^e den l!)deu Juni dG21: den 21^» werd hel vonnis voltrokken. Den Ilussie hen wilde men Jezuïeten als priesters opdringen. Zij weigerden d.e deze dwepers of schijnheiligen graaf Sciiijck met hun hekeenngsueik ].\s> e> ' zoi hii• Laat mij nu toch met vrede!" Met het oog op de schitterend pralende ZZ, 'I-iep hij uit: «erecl.Ugtaid, J<™ O"™' ™TZ,eöl£ duisternis des doods in liet eeuwige licht! lei wijl de omstanders 111 tianc ken uitbarstten, werd het wreede vonnis aan hem voltrokken* mi had „e. Een tweede der Prager martelaren was \Y encessi.aus van Büdowa. 11J j | vvei-erd de genade des keizers in te roepen. Liever wilde hij sterven, «an Je onderaan0, van zijn vaderland beleven. Hij noemde den Bijbel zijn paradijs J hadnog"nimmer zulk een «tal van koslel^o vruchtou genoten, als waa^P de Schrift hem onthaalde. Hij nuttigde liet hemelsche manna en dronk van de watere des levens. Hij sprak tot zijn grijze haren - hij was reeds zeventig jaren ,, . eer geschiedt u, dat gij de martelaarskroon zult ontvangen? Hij beval zijn en stierf door het zwaard. .11 ctorron Een vriend van den grooten Keppler en van Tycho I.raiie , de beroemde st kundige Jessemus moest de wraak van Ferdinand ondervinden. Op den muui ziins kerkers had hij geschreven I. M. M. M. M. Fer»inam> vertolkte die teekens: „Imperator Matt.uas zal in de maand Maart sterven." Maar bij1 «hree. °okJ^ ' onder: „Jessemus, gij liegt, gij zult een kwaden dood sterven. (Jesseni me , mala morte morieris.) Toen Jessemus dit vernam, zei hij: „Ik heb n et ^ Matthias is in Maart gestorven, maar I-eiuunam. zal ook alle moeite' | toonen, dat ook hij niet gelogen heeft.' Jessemus hoofd viel mede op nadat hem de tong uit den mond was gerukt. „ . , n Wij gaan verdere wreedheden stilzwijgend voorbij. Het strafgericht van ƒ > in Juni 1621 was slechts de aanvang der schrikkelijkste vervolging in Bohème, die eerst eindigde, toen de geheele Reformatie was uitgeroeid 728 edelen^ werienjan hun goederen beroofd. Meer dan 40 millioen scl.ats vloeide .lom ^rbem il o, Uaring 1 de keizerlijke schatkist. Pater Lamormain, die zich een fiskaal Gods noemde, vond hier ruimschoots gelegenheid om aan zijn hebzucht te voldoen. Door aes voor zijn rekening te nemen, schroeide hij 1-erdlnands geweten als Ooi? de Lutherschen, om keurvorst Johan George's wille aanvankelijk gt-spaaid en ontzien, werden in de vervolging betrokken. De o-ruwelen der soldaten, de schandelijke vonnissen der rechtbanken, gineen vei 52 in 't bezit der Protestanten gekomen waren, aan de hiërarchie van den paus weer te geven. De toestand van den Evangelischen godsdienst was hachelijker dan ooit. Den G^en Maart 1029 vaardigde hij het beruchte Restitutie-edict uit, waardoor op godsdienst ig terrein in Duitschland een ware revolutie zou geboren worden. Alle geestelijke goederen, vroeger den Roomschen ontnomen, werden nu voor Iiome opgeeischt. Bovendien mochten Roomsche vorsten hun Protestantsche onderdanen dwingen Roomsch te worden, terwijl alleen de Lutherschen ongemoeid bleven. De Jezïeuten zouden met dezen later wel een weg vinden. Zelfs in vrije steden als Augsburg werd dit stelsel ten uitvoer gelegd. Er ging door geheel Duitschland één jammerkreet op. De overmoed van Rome zou oorzaak worden van zijn val. Wanneer de plaatselijke overheden zich over die dwinglandij beklaagden , werden zij zwaar gestraft door geeseling en hechtenis. Nergens waagde men 't zich te verzetten. Immers van Eerdinand werd gezegd, dat hij liever had, dat de Duitschers bedelaars dan rebellen zouden zijn. Zoo fanatiek zou men zich dien vorst niet gedacht hebben. Zijn door Jezuïeten bestuurd geweten was lot alles in staat; want zijn staatkundige blik was zeer beperkt, liet Restitutie-edict, dat de geschiedenis van langer dan een eeuw wilde uitwisschen, maakte voor 't oogenblik de Jezuïeten rijk en machtig; maar de vergelding zou niet uitblijven. Alleen Maagdenburg bood weerstand. Te vergeefs belegerde Wai.lensteix die stad. llij moest zelfs het beleg opbreken. Overigens zegepraalde de dweepzieke geweldenaar in schier alle plaatsen. liet zag er aan alle kanten dan ook treurig uit. Toch lag in den toestand zeil de oorzaak van verlossing. Do verdwaasde, door fanatisme en vooral Jezuiëtische dweepzucht verblinde monarch, op liet toppunt zijner wenschen gekomen, bedierf in t eind door het Restitutie-edict zijn positie volkomen. Maar eerst moest nog veel geschieden. . Wallenstein , op wiens leger Ferdinand steunde, was in geheel Duitschland gehaat, vooral hertog Myximiliaan van Beieren gevoelde zich gekrenkt. De gruwelen, waaraan zich het leger van Wallenstein schuldig maakte, werden op de keurvorsten-vergadering, die Ferdinand in 1030 te Regensburg bijeenriep, in de eerste plaats besproken. Het lust ons niet den luister, door den keizer daar ten toon gespreid, te beschrijven. Met den diep treurigen toestand, waarin hij Duitschland had gebracht, vormt zijn schitterende "lans een al te scherpe tegenstelling. De klacht tegen Wallenstein in Pommeren luidde: „Men ontwapent de onderdanen, ontziet kerken noch graven, berooft den hertog van zijn inkomsten, terwijl elk ritmeester in zijn kwartier meer dan vorstelijk leeft en groote sommen wegzendt. De soldaten behandelen de arme lieden op barbaarsche wijze. Mishandelen en schandvlekken van vrouwen en dochters is hun dagelijksch werk. Zij plunderen en verbranden naar hartelust en dwingen het volk zich met onnatuurlijke spijzen het leven te rekken. Landbouwgereedschap, huisraad, gebouwen, alles wordt moedwillig vernield. De uitgezochtste martelingen worden aangewend om goud te vinden. Veel meer nog, te treurig om op te noemen, geschiedt op last en onder het oog van hem, dien men den grootsten held der christenheid noemt". Wallenstein werd afgezet. Ilij moest zijn leger afdanken en trok zich gelaten op zijn goederen terug, zich troostende met 't geen Seni , zijn astroloog, hem uit de sterren voorspelde, dat zijn toekomst nog schitterender zou zijn, dan zijn leven was geweest. Van den verzamelden buit deed hij zich met vorstelijke weelde omringen, Edellieden werden zijn kamerheeren; zestig pages uit de aanzienlijkste standen dienden hem. Onafgebroken deed hij zich inlichten omtrent de gesteldheid van Europa, vast vertrouwende, dat zijn ure andermaal zou gekomen zijn. 4. Gustaaf Adolf's optreden. Wanneer wij straks een blik werpen op Frankrijk's Protestantisme in del / ile eeuw, komen we in aanraking met den reeds genoemden kardinaal De Richelieu. Deze staatsman had zich onder meer ten doel gesteld hel huis van Oostenrijk zoo veel mogelijk te schaden, zijn macht te knotten en Frankrijk tot eerste mogendheid van Europa te verheffen. En terwijl hij de absolute koningsmacht in Frankrijk sterk deed toenemen, voldeed hij aan eigen begeerte naar roem en grootheid, want niet de onbeteekenende Lodewijk XIII, maar De Richelieu beheerschte het rijk. Hoewel zelf, reeds krachtens zijn positie als Roomsch kerkvorst, vijand der Reformatie, poogde hij FerdinandII een nieuwen en zeer geduchten vijand toe te voegen. Ilij zocht en vond dien in Gustaaf Adolf, koning van /weden, die elders reeds lauweren opliet oorlogsterrein had gewonnen en de eenige vorst in Europa was, die in de allerdroevigste omstandigheden, waarin Duitschland door Ferdinand en zijn veldheer Wallenstein geraakt was, hulpe kon bieden. Gustaaf zag dan ook tegen deze onderneming niet weinig op, want zijn Zweden waren 't reeds moede, de zware oorlogskosten op te brengen en vreesden met hem den machtigen overwinnaar van liet Protestantisme in Duitschland, terwijl de laffe en zelfzuchtige vorsten van dat rijk bogen onder het zware juk, hun opgelegd. Toch was 't gevaar groot, dat terdinand 38 zich van rle heerschappij over de Oostzee zou meester maken, indien Zwcclcn werkeloos hleef. Maar hoven al deze overwegingen van staatkundigen aard, verhief zich in Gustaaf's edele ziel de drang om zijn zoo zwaar verdrukte geloofsgenootcn in Duitschtand te hulp te komen en hen van Ferdinand's schrikbewind te verlossen. Reeds in de vroege lente van 1030 kwam het verdrag tusschen Zweden en Frankrijk tot stand, waarbij De Richelieu aanzienlijke geldelijke bijdragen toezei en Gustaaf Adolf zich tot den moeielijksn strijd gereed maakte. Een verdrukt vulk uit de maclit van een dwingeland te redden en eigen rijk en godsdienst te vrijwaren van de overheersching der Reformatie-hatende Habsburgers, geleid door niets ontziende Jezuïeten, ziedaar liet grootscfie, liet edelaardige, het God verheerlijkende doel van den man, wiens heldenzwaard reeds menig voordeel aan zijn rijk had verzekerd. Even als Willem van Oranje uit Duitschland optrok om de Nederlanden uit cle klauwen van liet monster Alva te verlossen, maakte Adolf zich op om het groote Duitsche rijk van de alles verpletterende Jezuïeten-heerschappij te bevrijden. Met een leger van ongeveer 15000 man stond hij gereed Zweden te verlaten. Hij nam een ernstig, roerend afscheid van de Rijksstenden, aan wier trouw en zorg hij zijn vijfjarig dochtertje Curistina toevertrouwde. Hij liet allen den eed van trouw aan haar hernieuwen en sprak: „Naardien menig uwer zich inbeeldt, dat ik mij en u lichtzinnig in dezen gevaarvollen oorlog werp, roep ik den Ileere, den Allerhoogsten God, tot getuige aan , dat ik niet uit lust tot strijden dien aanvaard. Sinds vele jaren was daartoe ernstige aanleiding. Ik treed tegen den keizer op, die mijn gezanten beleedigd en mijn vijanden ondersteund heelt, die mijn broeders en vrienden vervolgt, mijn geloof vertrapt en de hand uitstrekt naar mijn kroon. Rovenal om onze verdrukte geloofsgenootcn van het pauselijk juk te bevrijden. Ik ben mij bewust, dat ik wellicht in deze gevaarlijke onderneming, na zoo dikwijls gespaard te zijn, liet leven zal moeten laten. Daarom beveel ik ditmaals U allen Gode, den Allerhoogste, wenschende, dat wij elkander na dit moeitevolle leven in het hemelsche en onvergankelijke leven zullen wederzien!" Met een gebed, uit den 90sten Psalm genomen, werd deze roerende toespraak besloten. Den 23sten Juni vertrok Gustaaf Adolf uit Elfsnaben en den iden Juli 1630 landde hij onder vrij gunstige omstandigheden bij het eiland linden en Usendonx, waar hij God dankte voor de genoten bewaring en zich in Zijn genadige bescherming aanbeval. Tot deze gunstige omstandigheden rekenen wij Wallenstein's ontslag, de onbekwaamheid van den veldheer des keizers in Pommeren, de onbeduidendheid van Ferdinand's leger en de geestdrift, waarmede de verdrukte Duitschers zijn komst tegen ju belden. Zij noemden hem wegens zijn goudblond hoofdhaar „den goudkoning," terwijl alom zijn edel voorkomen, dat met zijn zuiveren blik liefde en eerbied en vertrouwen afdwong, de harten veroverde. Weldra was Gustaaf meester van Stettin en voortdurend rukte hij zegevierend over zijn tegenstanders voorwaarts, terwijl de strengste krijgstucht in zijn leger werd gehandhaafd. Alle gewone uitspattingen van overwinnende soldaten: roof en doodslag, mishandeling en geweld, waren verboden. Godslastering en tweegevecht werden streng gestraft. Voor de stichting zijner soldaten was door de tegenwoordigheid van veldpredikers genoegzaam gezorgd. De voor de Zweden wijkende soldaten van Ferdinano, onder bevel van Torquoto Conti schandvlekten zich door roof en moord, getuige de wreede, afschuwelijke behandeling van Gütze, nog wel een stad, die de zijde des keizers hield. Geen wonder, dal de boeren zonder genade elk doodden , die tot Ferdinand's krijgsmacht behoorde, zoodra hij hun in handen viel. Conti had gaarne een wapenstilstand voor den winter gesloten ; maar Gustaaf Adolf antwoordde: „De Zweden zijn even goede soldaten in den winter als in den zomer." Overal zegevierden zijn krijgers en trokken de keizerlijken roovend, moordend en brandstichtend af. Gustaaf Adolf was aanvankelijk zeer teleurgesteld door de houding der proteslanlsche vorsten, vooral die der keurvorsten van Brandenburg en Saksen, welke beraadslaagden over een Unie, die van Fkudixand II godsdienstvrijheid afdwingen en zelfs de vrijheid van Duitschland tegen den vreemdeling Gustaaf verdedigen moest. Maagdenburg verbond zich allereerst met hem. De overste vox 1' alkenberg kwam wel met een sleclits kleine schaar de stad steunen , maar in de naderende verdediging kon deze haar zijn leiding en ervaring ten dienste stellen. Ferdinand wierp de te Leipzig verbonden Zuid-Duitschers uiteen en de NoordDuilsche vorsten vreesden de wraak van Tiixy. George \\ illem van Brandenburg weigerde elk bondgenootschap, ja nam zelfs een vijandige houding aan tegenover den koning van Zweden. Tilly verzamelde de verstrooide benden van Ferdinand en sloeg weldra 't beleg voor Maagdenburg, terwijl Gustaaf Adolf Frankfort a/d Oder nam, waar de Zweden wraak namen op de keizerlijke soldaten, die hun krijgsgevangenen wreedelijk hadden vermoord. Tilly kon Gustaaf niet wederstaan, wel het beleg van Maagdenburg voortzetten. Gustaaf was door de houding van den keurvorst van Brandenburg niet in staat tot het ontzet der stad op te rukken. Wel werden Spandau en Cuslriu hem in handen gesteld, maar te vergeefs zagen de burgers van Maagdenburg naar dc reddende heirscharen van Zweden's koning uil. lieeds was Tilly voornemens liet beleg op te breken, toen Pappeniieim raadde in een vroegen morgen de stad te bestormen, omdat dan de meeste burgers zich te slapen hadden gelegd. De aanslag gelukte. Falkenberg, de dappere verdediger sneuvelde, zijn plaatsvervanger eveneens. De stad was weldra verloren. Een vreeselijk lot viel haar ten deel. De woedende soldaten van Pappeniieim, vooral de Walen en lvroaten bedreven de ontzettendste gruwelen. Men vond in een kerk drie en vijftig onthoofde vrouwen. Zuigelingen werden vermoord aan de borsten der moeders. In tegenwoordigheid van hare mannen werden de vrouwen, van hare vaders de dochters mishandeld. Vele meisjes en vrouwen sprongen in waterputten en in de Klbe, om erger lot te ontgaan, lwintig jonkvrouwen sprongen in de Elbe om de Kroaten te ontkomen. Na hun moord- en rooflust bol gevierd en vele allergruwzaamste misdaden gepleegd te hebben, werd de stad in brand gestoken. De vreeselijke Tilly, een vloek der menschheid, berichtte Ferdinand II, dat sinds de verwoesting van Troje en van Jeruzalem zulk een overwinning niet was aanschouwd. Met een Te De urn laudamus, een lofpsalm aan den Allerhoogste, werd het snoode moord- en vernielingswer k besloten. Maagdenburg'& val, die Gustaaf Adolf zeer ter harte ging, drong den koning tot nog krachtiger optreden. Hij dwong Brandenburg om zich met hem te verbinden. Ook Saksen, in welks gebied Tilly zich begaf met het bevel om het leger van tien keurvorst af te danken of met het zijne te vereertigen. De laatste gevoelde zich hierdoor beleedigd, zoodat hij de hulp van Gustaaf Adolf inriep, waarop deze zich over de Elbe begaf en zich bij Daber met het Saksische leger vereenigde. Tilly had Leipzig bezet, dat hij thans, bevreesd gewordin, betamelijker behandelde. Den 17dcu September 1031 werd hij bij Leipzig volkomen verslagen. Ihj eir Pappeniieim vereenigden hun overgebleven soldaten, die alom door het landvolk, 't welk zoolang eir zoo wreed dooi' hen was behandeld, werden bestookt en als zij dit in handen vielen, zonder medelijden gedood. De aan Gustaaf's zijde met gebed aangevangen strijd werd met de luisterrijkste gevolgen bekroond. I'erdinanij II was beroofd van al de voordeden, welke de oorlog, die reeds twaalf jaren had geduurd, hem had opgeleverd. Van dit oogenhlik zag geheel Duitschland vol eerhied op naar den Zweedschen held, dien het als zijn Redder uit «Ie macht der Jezuïetische dwingelandij van Ferdinand 11 bewonderde. Maar Gustaaf's vroom gemoed gaf Gode de eere; te midden der gewonden en geilooden wierp hij zich voor Hem neder, een vurig dankgebed tot Hem opzendend voor deze groote verlossing. De overwinnaar rustte niet op zijne lauweren. Hij trok zegevierend verder naar het Zuiden, door Thuringcn naar Frankenland en verder naar den lijn. Alom eerbiedigde hij den godsdienst, maar gaf de door het Restitutie-edict ontroofde kerken weder aan de beroofde Protestanten. Zoo bezette hij Mainlz en Frankfort en de oude keizersstad Neurenberg. Nu lag Beieren aan de beurt. Maximiliaan handelde trouweloos jegens Gustaaf Adolf, waarop deze hem aanviel en versloeg. Tilly werd in dezen slag bij de Lech het been verbrijzeld; hij bezweek aan die wond, 30 April 1631. Gustaaf Adolf trok nu op Munchen aan, welks bewoners geen leed van hem ondervonden. 140 prachtige kanonnen werden hier gevonden, die hem uitmuntend te stade kwamen. 5. Van Gustaaf Adoi.f's verdere overwinningen en dood tot den vrede van 1048. De toestand van Ferdinand II was hachelijk. De legers der Saksen bezetten geheel Boheme, hij had geen bondgenooten, want allen waren door Gustaaf overwonnen. In dezen nood sloeg Ferdinand het oog op den schijnbaar in stille afzondering levenden Wallenstein. Schijnbaar, want inderdaad onderhandelde deze zelfs met Gustaaf Adolf, door wien hij de stoutste idealen zijner eerzucht hoople te verwezenlijken. Het is te begrijpen, dat noch Gustaaf noch de protestantsche vorsten eenig vertrouwen in hem konden stellen. In December 1031 beloofde Wallenstein den keizer, hem een leger van 40000 man te leveren, en 't geen ongeloofelij k, ja onmogelijk scheen, geschiedde. Door opoffering van 400000 gulden uit eigen vermogen was binnen dien tijd zijn belofte vervuld en het leger gereed. Ferdinand 11 stemde in al de door hem gestelde voorwaarden toe. Wallenstein zou eenig en alleen over dit leger mogen gebieden en over alle veroverde landstreken en verbeurdverklaarde goederen beschikken. Ook Mecldenburg moest hij bij den vrede terugontvangen. Met het voornemen om zijn woord niet te houden, beloofde Ferdinand alles aan den man, die hem thans volkomen in zijn macht had. Welhaast stond Wallenstein, de geduchte hertog van Friedland, aan het hoofd van een kostelijk uitgerust leger van 00000 man, gereed om Gustaaf Adolf in zijn zegevaart te stuiten en zoo mogelijk te overwinnen. Maximiliaan van Beieren had zich mede onder zijn legerscharen gevoegd. Gustaaf Adolf bouwde zich bij Neurenberg een versterkte legerplaats, waar hij zijn verspreide troepen wilde concentreeren en den aanval van het legerhoofd afwachlen. Ook Wallenstein richtte zich in een versterkte legerplaats duchtig in, zoodat beide legei's gedurende eenige weken werkeloos niet ver van elkander verwijderd stonden. Gustaaf Adolf viel eindelijk maar tevergeefs Wallenstein in diens verschanst kamp aan, zoodat hij nu genoodzaakt was Neurenberg te verlaten. Hij zag in zijn leger de krijgstucht verslappen; de Duitschers bezoedelden zich door allerlei uitspattingen. Voordat Gustaaf Adoi.f tegenover Wallensteix stond, toen hij overtuigd was van de onwaarde der zelfzuchtige, lafhartige en onbeduidende protestantsche vorsten, had hij duidelijk te kennen gegeven, op de volgende voorwaarden vrede te willen sluiten: lo. Het Restitutie-edict is van nul en gecncr waarde. 2o. Overal in stad en lande worden de beide godsdiensten: de Evangelische en Roomsche, geduld. 3o. In Boltcmc, Moravië en Silezië worden de vroegere toestanden hersteld; alle ballingen kunnen terugkeeren. 4o. De keurvorst van De Pattz krijgt zijn land weder. 5o. Beieren moet aan De l'allz de keurvorstelijke waardigheid teruggeven. Oo. Aan Auysburg moeten de rechten eener vrije Rijksstad en de vrijheid van godsdienst hergeven worden. 7o. In alle kerkelijke stilten worden zoowel Protestanten als Roomschen opgenomen. 80. De Jezuïeten worden uit het land gebannen. 9o. De kloostergoederen in Wurtemberg worden aan de Protestanten teruggegeven. IDo. Alle schaden, door het Restitutie-edict veroorzaakt , worden vergoed. Üf het vermoeden, dat hij, Gustaaf Adoi.f, naar de keizerskroon stond, op waarheid gegrond is, valt te betwijfelen. Na het vernieuwd optreden van Wallexsteix werden de oorlogskansen eenigszins ongunstiger voor den koning. De hertog van Friedland was een niet licht te achten tegenstander. Terwijl deze echter, gelijk weleer als met een roover-en moordenaarsbende zijn marsch volvoerde, was die van Gustaaf als een zegetocht te midden van een beweldadigd volk. Zelfs bracht deze buitengewone hulde den koning tot verootmoediging. Hij sprak tot zijn hofprediker: „Wel staan onze zaken goed, maar ik vrees, dat de lleere mij zal strallèn voor de dwaasheden van dit — hein zoo vereerend _ volk. Is het niet,, als maakt dit volk mij tot een God'? God de lleere, die de hoovaardigen vernedert, kan hun doen zien, dat ik slechts een zwak en sterlelijk mensch ben." Wallensteix zond Paitexheim naar den Rijn, meenende, dat Gustaaf Adoi.f voorshands niets — 't was in den winter — zou ondernemen. Reeds den 15 een keizer, keuivoisten, anen B yiu bisteren nog met vai'k zijn"1 vermetel' gente. 'üV gelukster van Lodewijk ^ ^^en^dat geduchte politiek minder taktvol zij op de slagvel * herstellen." Zoo hoofden zal bezitten om de dwalingen van zijn staatslieden te schreef een Franschman iti 1'.H>"2. , , : o-eweest, die Lodewijk Wii die frelooven in Ciod, weten, dat liet Zj 1 o Wiitfm XIV 'na al "zijn veroveringen, noodzaakte Nederland te ver a en. n III het gezegend werktuig was om Gods raad te volvoeren. Maar keeren wij tot 1048 terug. Met dank aan God stemmen wij in met den dichter, als hij zingt: Zestienhonderd acht en veertig! Doorgeworsteld was de kamp, — En ten eind de bloedtafreelen Van urn langen oorlogsramp! 't Had geschuimd op al die waatren, 't Had gedonderd en gestormd! Maar bij 't kraken der kartouwen Was liet handelsvolk gevormd ! En het nestje was behouden Van de Oranje-Halcyon, Op het hobblen van de baren, Bij het koestren van de zon. En het Hollandsch vissrliersseheepjen, Onder vlaag op vlaag behoed, Was de haven ingeloopen: Zinkend — maar van overvloed. 4. De Hervorming in Polen in de 17be eeuw. Sedert Sic.ismund III, die in 1580 Bathory was opgevolgd , over Polen regeerde, nam de kracht van dat rijk zienderoog af. Met de inzinking van liet Protestantisme viel eveneens die van zijn staatkundige kracht samen. Do zegepraal der Jezuïeten was de ondergang geworden van het eenmaal zoo bloeiende land. Voor deze orde was nu een gouden eeuw van veroveringen aangebroken. Door list en misleidende redeneeringen wisten zij bij tien-, ja honderdtallen bekeerlingen voor Rome te winnen. Door geheel Polen, tot in de vervvijderdste oorden, vond men hun scliolen en zendingsstations. Zij bedienden zich van tooneelvoorstellingen om de geschiedenissen of legenden, die heiligen betroften, te verkondigen en lokten zoo tot nadere kennismaking uit. Door processiën en wonderverhalen van reliquiün betooverden zij de zinnen deimenigte. Heimelijk en op bedriegelijke wijze ondermijnden zij het onderwijs der protestantsche leeraars; zij ontzagen zich niet de eerbiedwaardigste personen door vuigen laster te benadeelen. Op allerlei wijzen, te laag om ze te noem:n, trachtten zij hun doel te bereiken. Gij herinnert u voorzeker den edelen Radziwii. , aan wien de Reformatie van Polen zoo veel is verplicht. Welnu, vier zonen van dien Bojaar verzaakten den godsdienst huns vaders en hielpen de Jezuïeten in hun verfoeielijk bedrijf. Sigismund stierf in I032. Wij gaan de elkander opvolgende koningen schier stilzwijgend voorbij. Ook Johan Casimir , onder wiens bewind bet rijk in- en uitwendig dieper zonk. Gedurig brokkelden uitgebreide landstreken van het Polenrijk af, zoodat deze vorst, na een ongelukkige regeering van 20 jaren, hel land, dat in de grootste ellende verzonken was, moest verlaten. Joiian Sobiesky was een dapper legerhoofd. Hij bestreed de Turken roemvol en maakte zich verdienstelijk, toen hij hen, die andermaal Weenen belegerden, doi r een groote zegepraal dwong om het beleg op te breken. Een reusachtig leger van 200001' Mohamedanen was rondom do keizersstad gelegerd. Fel waren de aanvallen tegen de wallen en muren. Gedurig werd bres geschoten; maar de dappere Weeners wisten des nachts te herstellen wat des diags was vernield. Week aan week deed de grootvizier geduchte mijnen springen, waar- (looi- de belegeraars in de stad poogden te dringen; maar met den moed der wanhoop weerstond de standvastige burgerij met haar bezetting den wreeden vijand, van wiens bloeddorst en christenhaat liet ergste te vreezen stond. . , , Eindelijk, en wel toen de nood op het hoogst was, gaven duidelijke teekenen e kennen, dat de redding nabij was. Johan Sobiesky, de hertog van vele Duitsche vorsten met de keurvorsten van Saksen en van Beieren ^nhetl.ooW "repen het leger der Turken zoo aan, dat na een verwoed strijden van 400C»0 man te4n een reusachtige overmacht van 200000 de zege den christenen ten deele vie en" de vijanden in overhaasting en ordelooze vlucht slechts bedacht waren om i ]™Z!lo2g was als een reddende engel verbenen. Met i"* hij binnengehaald. De bevrijder en de dappere verdediger der veste niOKR - Stahremberg omhelsden elkander en gaven Gode de eere voor deze heugelijke ver- 10 Toch was hij niet in staat belangrijke voordeelen voor Polen Ie bedingen; integendeel hij wikkelde het land door zijn verbintenis met het huis van Oostenrijk in een voortdurenden strijd tegen den vijand der Christenheid. Wij kunnen van het ongelukkige land, dat in de 18^ eeuw ^n ^ige ice s van beleedi-in-en en vernederingen tegemoetging, ja eindelijk door tot dnemaa haalde deelin-en ten voo.'deele van de monarchen, die Rusland, Pruisen en Oostenrijk bestierden, te gronde ging, geen afscheid nemen, alvorens nog een treung feit tC In^het^keürvorstendom Saksen regeerde als hertog sedert 1094 F,e=j A^Ti-s Hij was de afstammeling der vorsten, die bijkans twee eeuwen vroeger op hun ^„dgebS de Reformatie" door Lm» in hel leve,, gespen ^unrttgd, ju daarvoor hun gebied, hun leven en vrijheid veil hadden gehad. tj bad het o . wsh'fen od een koningskroon, die van Polen lachte hem tegen. Ibj spaarde „een &C de grooten des" rijks om te knopen, .en einde yn.,1- l.ii /oo dien dat hij, de opvolger van Fredkrik den W ijze en van JOiian Frederik den Standvastige, tot de Roomsclie kerk overging, hierin het voorbeeld van Hendrik IV va„ Frankrijk navolgende. Ook ,1e keizer werd omgekocht en ^ Mm zelf, maar ook voor welks vorsten ,'loor deze geloofsverzaking tot den Iraidigen dag tot Rcrne,, keA tehooien Hoe het met de zedelijkheid aan het weelderig ingelicht hof van baksen gesteld'was blijkt uit bet volgende oordeel. „De hoogste staatsambtenaren, de aanSllre vrouwen achtten hel niet beneden zich, voor den koning en keurvors de rol vanLpta te spelen; moe,Iers en dochters verheugden zich over deze ontucht én "ebuvvde mannen over hun zoo ruim betaalde schande. Verhooging in rang werd met bedriegelijke echtscheiding verbonden; overal aanschouwde men een wediiver in u-list en bedrog, hoogmoed, laagheid, liederlijkheid en voorgewende kuischE. Naast ee™ onnoemlijk aantal valsche eeden en beloften, vtelen er telkens twisten voor tusschen den koning, zijn ministers en zijn bU^»en. Tot zijn ongeluk en dat zijner staten: Saksen en Polen, geraakte Augustls U Jog Te- ™ * "0m *r kr2r7os«S en herhaalde malen zij,, bondgenoot Pm* « Groote , Czaalle, Ma-ir wij mo-en ons hier niet langer bij ophouden, t Zij ons genoe0 nei p verval van hel Poolsche rijk geschetst te hebben. liet werd, zooalsg!komen bekend waren; maar zij waren ook vol bewondering en vereering voor Holland':s utol Wen admiraal en verzuimden niet daarvan door stukken inhunvaderlandsche journalen blijken te geven. Ook wij eeren den edelen zeeheid, terwijl liet overzicht der gepleegde gruwelen ons hart ook thans nog ontroert. Zulk een hard lot trof het Protestantisme der Zeventiende Eeuw in het onder het Oosteniijksche Huis vertrapte llongaarsche volk. Na decenniën van verdrukking verscheen het Tolerantie-edict van Jozef II in 1781. Vrijheid van godsdienst werd daarin verleend. De lang in stilte geleefd hebbende Protestantsche Hongaren kwamen weder te voorschijn en herleefden. -Maar na 1814 hei-leefde ook de sluwe Jezuïetenorde, met het bedoelen om de oude taak der uitroeiing voort te zetten. Eerst de staatkundige herstelling van Hongarije in 1807 schonk het volk een grondwet en daarmede ook de vrijheid van geweten. Maar eer het zoo ver kon komen, moest het huis van Habsburg—Oostenrijk een lange reeks van vernederingen ondergaan. Niet ongestraft bleef de verbanning van het° Evangelie uit de erfstaten der Habsburgers. Aan de bevolkingen ontbrak ook de ware zin voor de burgerlijke vrijheid, zoo nauw aan de godsdienstige verwant. De stormwind der Fransche revolutie woedde geweldig over de erflanden van het Huis van Oostenrijk. Tot drie malen werd liet van aanzienlijke provinciën door Napoleon 1 beroofd, ja dit trotsche keizershuis zelfs gedwongen een zijner keizerlijke prinsessen als gemalin aan den veroveraar af te staan. En thans is Oostenrijk-Hongarije een der meest krachtelooze onder de groote mogendheden van Europa. Zal de Los-van-flome-beweging de aanvang zijn van een vragen naar het Evangelie? Of zal zij samengaan met het wegzinken in het ongeloof0 en een volkomen breken met het Christendom? Geve de Heere , dat ook voor de schoone landen aan den Donan en de Theiss een Reformatie der Kerk geboren worde, die de thans genoten vrijheid stiert in de banen der gerechtigheid overeenkomstig het Woord des Ileeren. DERDE AF DEELING. I)e Reformatie in Frankrijk. 1. De dooi) van hendrik IV. wee misdaden hebben allernadeeligst ingewerkt op de lotgevallen der * Reformatie in Frankrijk. Re eene was de Afzwering van de Gereformeerde ^IpReligie door koning Hendrik IV, de andere de moord door Ravaillac op Y dezen monarch gepleegd. 't Was alsof de aanbiddelijke Voorzienigheid Gods het nu eenmaal zóó had geleid, dat door een Protestantsch Vorst liet met zoo «rooien aanleg bedeelde Fransclie volk niet alleen vrede zou sluiten met vele volkeren rondom zich, maar dat ook de godsdienstige partijen: De Gereformeerde kerk en de Roomsche kerk, welke beide millioenen leden telden, in vrede en verdraagzaamheid naast elkander zouden bestaan en zich ieder naar zijn gegevens en aanleg zouden ontwikkelen tot zegen voor geheel het schoone land en voor gelieel Europa. Daartoe ontbrak liet den protestantschen, eenig wettigen erfgenaam der kroon maar al te zeer aan ware godsvrucht en aan den levensernst, welke tot zoo grootsch een taak in staat stelt. Hendrik IV, lioewel in Gereformeerden zin opgevoed, was maar al te zeer een man van de wereld, met eer- en heerschzucht bezield en dorstende naar de ijdele vermaken van het hof en de omhelzingen van schoone boeleersters. 'loen dan ook het protestant-zijn een onoverkomelijken slagbooom scheen op te richten voor het beklimmen van den troon, die hem behoorde, aarzelde hij niet dit te verloochenen en Roomsch te worden. Hierdoor verminderde hij het aantal zijner vijanden weinig en vervreemdde hij van zich tal van vrienden. Maar vooral verhinderde hij voor goed den voortgang, de zegepraal, ja zelfs het rustig onafhankelijk bestaan deiReformatie in Frankrijk, dat hij meende wellicht door zijn afzwering rust en vrede te schenken. Wel gaf hij in 1"j98 het Edict van Xantcs, maar wat zijn edicten in een absoluten staat? De vorst, die ze uitvaardigt, kan ze zelf, althans zijn opvolgers kunnen ze verscheuren, zooals Ferdinand 11 den Majesteitsbrief van 1609 in 10:27 verscheurd heeft. Hendrik IV moge zich door dit Edict eenigermate hebben gerustgesteld ; voor zijn roem, voor zijn waarachtige grootheid blijkt het, dat door zijn geloofsverzaking, na eeuwen van schadelijke gevolgen, nog het Frankrijk der jongste eeuw een onherstelbare wonde was toegebracht. Toch, zoolang Hendrik IV leefde, stond hij met zijn oude bondgenooten op vrij goeden voet. Wel sloot hij den vrede van Vervins met Spanje, maar jegens de Staten Generaal der Vereenigde Nederlanden bleef hij vriend- schappelijk gezind: zelfs was hij behulpzaam om een Bestand voor twaalf jaren tusschen de Republiek en Spanje te bewerken en hield hij het oog gericht op de Duitsche aangelegenheden ir. de gerezen Gulik—Cleefsche erfopvolgingskwestie, m welke laatste hij zou gestaan hebben tegenover Oostenrijk, waardoor wellicht de Dertigjarige Oorlog zou zijn verhoed. Maar een ellendige moordenaar, door dweepzucht gedreven, stiet den vorst op den 44den Mei 1010 het staal in de borst en Hendrik IV was aan Frankrijk ontvallen, waardoor 't mede voor 't vervolg ontbrak aan wederstand, wanneer pogingen werden aangewend om de in het edict van Nantes vastgestelde rechten en voorrechten, daarin voor de Protestanten beschreven, te vernietigen. Den 13d«"n Mei 1010 had de kroning van Maria de Medicis plaats met al den luister aan zulk een plechtigheid verbonden. Hierdoor was Maria de erkende koningin (Hendrik was van zijn gemalin Margareta de Valois gescheiden) en tevens verklaard tol Regentes van het koninkrijk gedurende zijn afwezigheid, wanneer de koning met het leger te velde mocht trekken. Er hadden sedert verscheidene dagen allerlei geruchten geloopen van aanslagen op 's konings leven. Hoewel Hendrik zich daaraan niet stoorde, kon men duidelijk bespeuren, °dat zij een schaduw op zijn leven wierpen. Door een dwazen hartstocht voor een vijftienjarige hordome, de schoone Margareta de Montmorency, welke hij voor de volvoering zijner overspelige plannen met den prins De Condé had doen huwen, maar door dezen uit Frankrijk naai' Brussel was vervoerd, gedreven, zat hij, de acht-en vijftig-jarige, in zak en assche, zich aan de bespotting en verguizing van Europa en Frankrijk blootstellende. Ook deze zaak droeg tot zijn sombere gemoedsstemming bij. Op Vrijdag den li,lcn Mei ging Hendrik per rijtuig uit om de toebereidselen tot den plechtigen intocht zijner gemalin op den volgenden Zondag in oogenschouw ie nemen. Hij gebruikte daartoe een der zware wagens, welke toen in de mode waren. Naast hem zat de hertog De Epernon. Montrazon en acht andere edellieden zaten bij hem in den wagen,"die aan beide zijden open was. Het rijtuig werd door twee wagens: een met hooi, een andere met wijn beladen, in de straat de la Féronniere tot stilstaan gedwongen. Een enkel oogenblik was het rijtuig zonder bewaking. Van dit oogenblik maakte een man, KuANgois Ravaillac, gebruik om op liet achterste wiel te °klimmen. De koning luisterde met aandacht naar bet voorlezen van een brief, dien Epernon hem voorlas. Ravaillac stiet hem het mes in de borst, zoodat Hendrik uitriep: „Mijn God, ik ben gewond." Daarop volgde een tweede stoot, die het hart raakte. Hendrik had opgehouden te leven. De hertog De Epernon spreidde zijn mantel uit over het lijk en liet liet rijtuig naar het Louvre terugkeeren. De snoode koningin, op haar beurt een boeleerster, ontving de doodstijding uit den mond van Conclni, haar meest begunstigden geliefde. Hooggeplaatsten werden terstond van den moord beschuldigd. Immers daags te voren was 's" konings gemalin Maria de Medicis metgrooten luister gekroond en tot Regentes des rijks vei klaard, wanneer Hendrik, zooals de zaken toen stonden, voor det'.ulik—Cleefsche zaak len strijde zou trekken. En onder d'e aanleggers van 't stuk werden genoemd de namen van de koningin en van den hertog van Epernon, die naast Hendrik in 't rijtuig zat, toen de moordenaar daar inklom en hem trof. Zeker was 's konings dood het gevolg van een uitgebreide samenzwering. De moordenaar werd gegrepen en zijn proces in t geheim behandeld. „De gioote schuldigen waren te alvermogend, om bereikbaar te zijn voor nederige aanklagers of vooi" wel is waar, overtuigde, maar machtelooze rechtbanken. Ravaillac werd ter dood veroordeeld en op de afschuwelijkste wijze gestraft. Met gloeiende tangen Knepen de beulen hem 't vleesch uit het lichaam en goten gesmolten lood en zwavel in de wonden. Eindelijk werd het lichaam door vier zwakke paarden vaneengescheurd. Voor de Protestantsche zaak was Hendrik's dood het begin van het einde. „Op den 14«ien ^[ei 1 <»10 stond Frankrijk, hoewel in geestelijke zaken den paus gehoorzaam, nog aan het hoofd der krachten van het Protestantisme in Europa, tezamen verbonden tegen het trotsche huis van Oostenrijk, welks lot één was met dat van het Katholicisme. De rijken aan de Oostzee, de meerderheid der Duitsche stammen, het koninkrijk Groot-Brittannië, de groote Republiek der Nederlanden, de noordelijke Staten van Italië, stonden alle aan de zijde van den koning-krijgsman. Venetië, Savot/e, zelfs de paus, die Hendrik's machtige persoonlijkheid vreesde , wankelde in zijn trouw jegens Spanje." „Zeker was het, dat de Roomsche Ligue, onder Maximiuaan van Reieren, haar lot niet onder alle omstandigheden aan het huis van Oostenrijk wilde verbinden." Wij treden niet in Hendrik's ver reikende plannen. Maar stemmen volkomen in met het volgende. „Erbarmelijk was de toestand van Frankrijk, den dag na den dood des konings en vele jaren daaraanvolgende. Niet alleen werd het ï ijk als uit de rij der natiën uitgewischt, voor zooveel de builenlandsche betrekkingen aanging, maar het hield op een koninkrijk te zijn. De oude monarchie van Hugo Capet, van den heiligen Lodewijk, van Hendrik van Navarre, verviel tot een democratie van woelige, ijverzuchtige, twistzieke, roovende cn stelende grooten. De millioenen door Slli.y , Hendrik's alvermogenden en bekwamen minister, zoo zorgvuldig opgespaard, voor het onderhoud der legers bestemd, alles verdween in weinige weken, in den verslindenden muil van hovelingen, minnaars en partijgangers. Maria de Medicis, Hendrik's weduwe, schonk schatten weg aan haar minnaar Concini en aan Epernox , die Ravaii.lac's proces had gesmoord. Op het Protestantisme zou weldra de verandering in de staatkunde allernoodlottigst beginnen te werken. Men verhaalt, dat de dood des konings in geheel Frankrijk niet alleen schrik, verslagenheid en ernstige bezorgdheid voor het uitbarsten van nieuwe burgeroorlogen , maar ook een diep gevoelde smart over het verlies van den meest geliefden aller koningen veroorzaakte." Maar dit is niet zco. „In 1009 had de gouverneur van Guienne Hendrik IV vrijmoedig verklaard, dat hij, door het onder zijn lasten bezwijkende volk bijkans nog meer gehaat werd dan eenmaal Hendrik III, dat men van den laatste nooit zooveel slechls en laags verhaald had." De president van het parlement van Xormandië zei, dat liet verkeer gestremd was door de ontzettende belastingen en dat in geheel Frankrijk nood en ellende heerschten. Deze getuigenissen weerspreken „de opgewonden loftuitingen van partijdige geschiedschrijvers, die Hendrik IV tot een beschermer van de godsdienstvrijheid en tot het ideaal van een alom beminden koning maken, liet laatste was hij zeker niet, maar wel een man van groote beteekenis, die ver boven zijn tijdgenooten uitmuntte, tegen wiens gebreken groote gaven overstonden, wiens h .rt ook op den troon warm voor zijn vrienden bleef kloppen en aan de slem der menschel ij kheid gehoor gaf, waar andere vorsten zich in bloed baadden, en die zich bovenal verdienstelijk maakte door bekwame mannen aan het hoofd der regeering te plaatsen en hun de handen vrij te laten." „Zijn uitstekende hoedanigheden behooren hem, zijn gebreken zijn tijd toe." 2. De Richelieu en de Staat in den Staat. Rij den dood van Hendrik IV was zijn zoon en opvolger Lodewijk Xlll nog slechts negen jaren oud. Zijn moeder Maria de Medicis trad gedurende zijn minderjarigheid op als Regentes. Door den diepsten atkeer jegens de Protestanten gedreven, was eenklaps de staatkunde van Frankrijk tevens in alle opzichten veranderd. Hare vrienden, ook haar tegenstanders om ze te winnen, overlaadde zij met gunstbetooningen, zoodat de ten koste van zware belastingen door Suu.y verzamelde schatten spoedig verdwenen waren. Haar stalmeester Concini verhief zij tot markies d' Ancre, stadhouder van gewichtige plaatsen, opperstalmeester, zelfs tot maarschalk van Frankrijk, niettegenstaande de geringe man hem als bloedzuiger en despoot verachtte. In 1014 aanvaardde Lodewijk XIII, natuurlijk onder de leiding zijner moeder, zelf de regeering. De geldnood deed Maria de Staten-Generaal bijeenioepen, die uit 110 geestelijken, 132 edelen en 102 afgevaardigden van den derden stand samengesteld waren. Deze afgevaardigden waren hun roeping weinig bewust. Zij twistten over hun onderlinge rechten en verwaarloosden daardoor de taak, die hen samenbracht. Toen een der afgevaardigden van den derden stand Frankrijk de moeder van alle Fransehen en de leden der Staten-Generaal broeders noemde, was de fidel dermate beleedigd, dat zeker edelman, lid der vergadering, de heer Glermont D' Antragues , verklaarde, dat, indien de derde stand voor die beleediging, den adel aangedaan, geen voldoening schonk, diens voorzitter door zijn bedienden zou worden afgerost. Maria i>e Medicis, bespeurende, dat deze vergadering niets uitwerkte, omdat de koningin niet tot vermindering der staatsuitgaven wilde overgaan, ontbond haar zonder eenigen tegenstand. Sedert verliepen er 17i jaren, alvorens de Staten-Generaal als vertegenwoordigers der natie in haar drie standen weder bijeengeroepen zouden worden (5 Mei 1780). Die latere zou een breeder en dieper spoor in de geschiedenis achterlaten. Lodewijk XIII haatte Concini, die den koning buiten alle staatszaken hield en als van spionnen omringde. Hij werd door Albert De Luyxks er toe gebracht om Concini te doen gevangen nemen. Deze ging verder en liet den allesvermogenden gunsteling dooden. Ook diens echtgenoote werd ter dood veroordeeld en De Luvnes, hoewel volkomen onkundig in staatszaken, alvermogend gunsteling en minister. Maria werd naar Dlois verbannen en zoo ving het wanbestuur aan van Lodewijk XIII, die onbekwaam en ongezind was tot eenige ernstige werkzaamheid en geheel aan den leiband yan De Luynes liep. Te dier tijde trad een man, wiens naam en roem in de wereldgeschiedenis \ooi eeuwen zou weerklinken, in Frankrijk op het staatstooneel. Alt nu m Jean Du Pdessis, heer van Richelieu, in 1585 te Parijs geboren, was bij den later vermoorden Concini en de koningin in gunst gekomen. Na Concini s val werd bij naar Avtgnon velbannen. Toch gebruikte Luynes hem om een verzoening tusschen den koning en zijn moeder tot stand te brengen. Langzamerhand hadden zich donkere wolken verzameld boven de hoofden dei Hugenoten, die bemerkten, dat liet der Regeering geen ernst was om de beloften, in het ei liet van Xantes uitgesproken, te houden. Lodewijk's houding in Béam bewees dit. In 1017 had hij bevolen, dat de in Dram in beslag genomen bezittingen der Roomsche kerk aan deze zouden teruggegeven worden. De Hugenoten kwamen te Loudon in vergadering bijeen en verklaarden niet te zullen uiteengaan, voor de koning, tegen wien de Staten van Béam en het parlement van Parijs zich mede verzetten, een bevredigend antwoord gegeven zou hebben. Desniettemin beval Lodewijk XIII in 1020 de vergadering zich te ontbinden, onder bedreiging van de straf, gesteld op hoogverraad. En zoo werd liet land Navarre en Bèarn, welks bevolking voor negen tienden Hugenootscli was, dat onder Jeanne d' Albret, de moeder van Hendrik IV, als een der Vloeiendste van de christelijke staten bekend stond, van de door haar gestichte kerken, scholen en hospitalen beroofd. De monsterachtige eisch, dat onderdanen den godsdienst van den vorst moesten belijden, werd hier gedaan en daar was voor «le arme Béarners geen ontkomen aan. Van hun kerkelijke goederen beroofd te zijn, was nog het ergste niet. Maar dat Lodewijk XIII zichzelf aan 't hoofd zijner troepen plaatste om tot onderwerping te dwingen, was schandelijk. Treurig gevolg van zijns vaders geloofsafzwering. Met stokslagen en soldatengeweld werd Rome s eeredienst in Béarn hersteld. De tactiek, door den keizer op de Bohemers uitgeoefend, werd door Hendrik's zoon, ten voordeele van Rome toegepast. De Jezuïet Arnoux zei: „Deze bezittingen behooren aan God, die daarvan de eenige eigenaar is; niemand heeft het recht er zich van meester te maken; zij moeten daarom tot Ilem, d. i. tot de kerk, d. i. tot de priesters, wederkeeren." De Hugenoten, in 1 (>20 en 21 te La Rochclle vergaderd, zagen het ergste tegemoet en bereidden zich er op voor. Inmiddels was tusschen den koning en zijn moeder door den invloed van den bisschop van Lugon , De Bichelieu , een verzoening tot stand gekomen. Maria verscheen weder aan het hof en De Bichelieu zou tot loon den kardinaalshoed ontvangen. De Roomsche adel wilde gaarne Lodewijk XIII helpen tegen de Hugenoten, die zich ernstig tot tegenweer toebereidden. Ook de paus en de Curie brachten gelden bijeen voor dezen strijd. Van alle lloomsclie kansels weerklonken de aansporingen om de ketters te verdelgen, even als Philips Augustus tegenover de Albigenzen had gedaan. En zoo ontbrandde op nieuw de krijg, waarin Lodewijk enkele voordeelen behaalde, niettegenstaande zijn trouwloosheid, die vooral uitkwam bij de overgave van Saumur, een der veiligheidsplaatsen, bij het edict van Nantes aan de Hugenoten afgestaan. Ook daarvoor wist de Jezuïet Arnoux, 's konings biechtvader, raad. Hij leerde: „De beloften des konings zijn óf zaken van 't geweten óf zaken van staat. Die aan de Hugenoten gedaan, zijn geen gewetenszaken; zij zijn strijdig met de geboden der kerk. Zijn liet beloften van staatkundigen aard, dan moet de staatsraad daarover beslissen en deze acht ze niet verbindend." Voor Montaubari stiet Lodewijk het hoofd; na een belegering van twee en een halve imand moest bij het beleg opbreken, met tranen in de oogen. Montpcllier viel hem echter in handen. Bij den vrede van 1022 behielden de Hugenoten van de veiligheidssteden, hun vroeger verzekerd, slechts Montaüban en La Rochelle. Na den dood van Luynes was De Bichelieu in den Staatsraad getreden. Spoedig werd de kardinaal het eigenlijke hoofd der regeering van Frankrijk, dewijl Lodewijk XIII alle regeeringszaken aan hem overliet. Zoo kwam De Bichelieu omstreeks het jaar 1624 in Frankrijk tot de hoogste macht in den staat onder den koning Lodewijk XIII. Ilij was voorzeker een der meest begaafde staatslieden, alsmede een der eerzuchtigste mannen zijner eeuw. De plaats, die hij innam, was gevaarlijk voor hem zeiven. Hij had dit aan zijn voorgangers duidelijk kunnen bemerken. Welhaast had hij zich te wachten voor de koningin-moeder, die hem zoover had ingeleid; voor den trotschen adel, die hem minachtte; maar ook voor den koning, die hem vreesde en toch niet buiten hem kon, zeiven. De macht, welke hij zich verworven had, meende hij zich 't best te blijven verzekeren door immer den zwakken onbeteekenenden monarch, dien hij diende, zoo te eeren, alsof alle regeeringsdaden van dezen uitgingen en toch hem in gewichtige zaken met ernst te wederstaan, Drie doeleinden stelde hij zich voor te bereiken. Ilij wilde de vervallen koningsmacht niet alleen herstellen, maar hooger dan ooit te voren verheffen. In 1 eeuw onweerstaanbaar wierp in den afgrond eener alles vernietigende omwenteling. Kenschetsend voor zijn opvatting van de rechten zijner onderdanen is zijn woord: Wie onderdaan geboren is, heeft niets anders te doen dan te gehoorzamen. \oeg hierbij .lat deze koning nimmer verzadigd werd van door vleiers op de kruipendste wijze verheerlijkt te worden en dat hij een nog zoo geringe beleediging evenmin ooit vergat als ongestraft liet. , , . Begaafd met een sclioone, majestueuze houding, met een gezond en kiac 1 D lichaam met een scherp verstand en een vasten wil, vervuld met een brandende eerzucht, een onverzadigbare zelfzucht en een alle zedelijke voorschriften van het recht verachtende gewetenloosheid, daarbij toegerust met een zeldzame bemmnelijkheid en met de gave om aan alles, wat hij deed, een glans van koninklijke waardigheid bij te zetten, was Lodewijk XIV meer dan eenig ander vorst geschikt, om het lichtzinnige zich al te vaak aan den uiterlijken schijn vergapende Fransche vo k te regeren en de schitterende uiterlijke voordeden te behalen, die hem bij zijn kruipende tijdgenooten den bijnaam „den Groote" hebben geschonken, een bijnaam, welken de nakomelingschap hem echter en met volle recht weer ontnomen heeft. Arglistigheid trouweloosheid, huichelarij, onrechtvaardigheid en wraakzucht kenmerkten den schijnbaar zoo edelmoedigen zonnekoning. Niet minder wreedheid .immer onafscheidelijk aan wellustigheid. En zulk een wellusteling was Lodewijk XIV, want hij had vele vrouwen buiten zijn huwelijk lief, en wellustelingen zijn wreed. Wij leeren hem kennen uit zijn gedrag jegens Fouqukt. Wreed was lnj door in te "aan op het mercantiëel stelsel van Colbert, dat, om zijn hof in wee de te doen schitteren en zijn talrijke kostbare oorlogen te kunnen voeren, Frankryks landbouw te gronde richtte en het platteland schier in een woestijn herschiep. Wat Louvois hem voorstelde om de Paltz te laten platbranden en als een woeste vlakte tusschen Duitschland en Frankrijk te stellen, stemde de zelfzuchtige despoot meedooo-enloos toe, noodeloos verzwarende alzoo de rampen van den oorlog. ° In het leven aan zijn hof, vernietigde Lodewijk elke uiting van zelfstandigheid in den weleer zoo tieren Franschen adel, die tot de onbeduidendste, belachelijkste diensten 'redworKren werd. Bovendien heerschte aan zijn hof de grootste zedeloosheid. Het zedebederf werd zoo algemeen, dat het van het hof en zijn satelieten oversloeg naar de burgerkringen. Dames van hooge geboorte legden er zich op toe om mannen te verleiden of door liefdesbetrekkingen tot het ontdekken van staatsgeheimen te '-eraken. De sluipmoord, vooral door vergiftiging, werd zoo algemeen, dat tot werin- der giftmengers een afzonderlijk gerechtshof moest worden opgericht. liet snelen°had zulk een omvang aangenomen, dat daarvan tal van zelfmoorden tgevolg werden. De „l'etat-c'est-moi" ging onder alles voort, met de schandelijkste verkwistingen. Van 1074 tot 1690 werden 75 millioen gulden aan improductieve werken: koninklijke kasteelen en lustverblijven, denk aan Versailles alleen! besteed, terwijl honger en ellende door geheel Frankrijk waarden. De schitterende paleizen binnen Parijs en daarbuiten verkondigden, ofschoon ten onrechte, den ijdelen roem des vorsten. De geschiedenis heeft over dien roem geoordeeld. Vele en velerlei zijn de maitressen geweest van Lodewijk XI\. boms knoopte hij betrekkingen aan met zeer jonge meisjes, niet zelden verleidde hij de vrouwen zijner hovelingen. Maar ook zijn onzedelijke hartstochten vergrepen zich aan boerenmeisjes en vrouwen, tuinmansdochters, kamermeisjes en hooger geplaatsten, die naar zijn gunst dongen en straks, wanneer de ontuchtige zijn lust geboet had, verstooten werden. De naast de koningin als 's konings maitressen geëerde boeleerstei's oefenden dikwijls, naarmate zij daartoe gaven ontvangen hadden, een grooten invloed uit op 's konings omgeving en raad, waarin door haar nietswaardige personen werden ingeleid of anderen, die er nuttig waren, daaruit verbannen. De laatste liooge gunstelinge was Francoise d' Aubiöné , protestante van geboot te en tot de Roomsche kerk overgegaan. Later buwde zij den beroemden dichter Scarron ; na diens dood kwam zij aan bet bof voor de opvoeding van Lodewijk's bastaard, den zoon van zijn maitresse De Montespan, wier echtgenoot door Lodewijk verbannen was. De weduwe Scarron wist den koning te boeien en geheel aan zich te onderwerpen. Zij wilde koningin van Frankrijk worden. Hoewel die begeerte niet werd ingewilligd, verbond Lodewijk XIV zich toch met baar in een geheim huwelijk. Deze vrouw beeft op de gebeurtenissen, die hieronder zullen beschreven worden, een allernoodlottigsten invloed uitgeoefend. De renegate dreef den ouden zondaar voortdurend in den weg der lafste kwezelarij, van bet meest bizarre bijgeloof en werd, daar zij zelve bet werktuig der allesvermogende priesters was, Lodewijk ten Satan, als porrende hem aan tot de gruwelijkste geloofsvervolgingen. Onwedersprekelijk bereikten gedurende Lodewijk's regeering kunsten en wetenschappen een hoogen trap van ontwikkeling en bloei. Mede om zit li een naam te maken, werkte de koning daartoe mede. Wetenschappelijke inrichtingen riep liij in 't leven. De poëzie werd door vele groote dichters beoefend. A\ ij noemen geen namen. Den beschaafden lezer zijn ze ongetwijfeld bekend. Jammer slechts, dat niet alleen de poëten, maar ook de uitmuntendste prozaschrijvers en redenaars zich bezondigden door den lof van den Roi-Soleil alom bekend te maken en zich niet te ontzien door lage vleierij voor hem te kruipen. Scheen een enkele maal, zooals Fenelon in ziju „Telemachus", de schrijver zich boven dit peil te verheffen, dan trof hem zeer gewis de ongenade van den alom bewierookte. De navolgende opdracht door Mezaray in zijn werk over de Geschiedenis van Frankrijk scheen den immer gevleide niet eerbiedig genoeg. „Aan liet nageslacht, tot eeuwigen roem der zegevierende regeering van Lodewijk den Groote, allerchristelijkst, altijd doorluchtig koning, die begonnen is te overwinnen, zoodra hij is begonnen te regeeren; die door zijn goedertierenheid de rust aan Frankrijk wedergegeven heeft en door zijn rechtvaardigheid den vrede aan geheel Europa wil schenken; die door den schrik zijner wapenen de ontrouwen uit de christenheid verjaagd, en overal: ter zee en te land, de vijanden van zijn rijken van zijn roem overwonnen heeft; die door zijn wijsheid de orde in de politie, in de geldmiddelen en in de wetten hersteld en door zijn milddadigheid de schoone kunsten en wetenschappen tot volkomenheid gebracht heeft. Geve de hemel, dat zijn veroveringen even ver mogen gaan als zijn roem, dat het getal zijnei jaiendat zijner overwinningen evenare en dat het geluk van zijn rijk het heil \an alle volkeren der aarde zij!" i. Jansenisten en Hugenoten. Niettegenstaande Lodewijk XIV op menigerlei wijze de pausen Alexander VII en Innocentius XI vijandig behandeld had, was bij overigens een dweepziek zoon der alleenzaligmakende kerk en een gewillig werktuig van berouwhebbende boeleerstei's en van gewetenlooze Jezuïeten. In zijn twist met Innocentius XI riep Lodewijk een Fransche kerkvergadering bijeen, die in October 1081 door Dossuet werd geopend, waar de waarschijnlijk door Colbert voorgestelde vier artikelen werden aangenomen. Zij waren: , , ,..... ,. 4. De geestelijke macht strekt zich alleen tot geestelijke, niet tot wereldlijke dingen uit. "Daarom kan zij den koning niet afzetten en zijn onderdanen ontslaan van den eed van trouw. ± De macht van den paus staat niet boven de besluiten eener algemeene kerkvergadering. , ,, 3. De macht van den paus wordt door algemeene kerkelijke wetten geregeld. De rechten en gewoonten der Fransche kerken moeten van kracht blijven. 4. De beslissingen van den paus, voornamelijk in zaken, die liet geloof betielfen, binden de geloovigen. Toch staan deze beslissingen eerst voor goed vast, wanneer ze door de kerk aangenomen zijn. In vele landen werden deze artikelen door de aan lïonic zeer gehechte prelaten verafschuwd. Ook in Frankrijk waren ze weinig gevallig. Na lang twisten en onderhandelen werden ze ingetrokken. Had Lodewijk ze gehandhaafd, 1- rankryk en geheel de Roomsche Staten-wereld zouden allengs in betere banen zijn geleid. Maar daartoe ontbrak het hem niel alleen aan stoffelijke, maar ook aan zedelijke kracht. Zijn aan de wellust gewijd leven onthield hem het vermogen om zelfs in dit opzicht Frankrijk te reformeeren. Te midden van zijn onrein leven en heerschzuchtig getwist met de curie volhardde hij devotelijk in allerlei nietigheden eener onmannelijke kwezelarij en stal daardoor de harten der priesters. Lodewijk's geweten werd geleid door de Jezuïeten La Chaise en Le Tellier. Ten gevolge van die zielszorg, kon men van hem getuigen: „Lodewijk wist niets van den godsdienst en vleide zich zijn gansche leven door, dat hij op den rug van anderen boete kon doen. Ln een ander: „Men kan in den godsdienst niet dommer zijn dan Lodewijk. Hij gelooide, 't geen de priesters hem zeiden, zoo vast, alsof God zelf het had gespioken. i ooit had hij een woord uit den Bijbel gelezen. Hij wist niets anders dan t geen hem zijn biechtvader zei. Hem was de overtuiging aangebracht, dat het niet geoorloofd was, in geloofszaken te redeneeren. Men moest het verstand gevangennemen, om zalig te worden." Wee het land, waarin de koning zulk een kind was. Dit bleek vooral in den strijd, die was losgebroken tusschen de Jezuïeten en de Jansenisten. Langzamerhand waren vele leeringen der Jezuïeten juist door haar monsterachtigheid en haar verderfelijke strekking als gevaarlijk voor de algemeene zedelijkheid aan 't daglicht gekomen. Het oorspronkelijk Jezuïetisme was niet weinig ontaard. Gezwegen van zijn gruwelijke bestemming om het pausdom te schragen en waar t vervallen was, te ieistellen, waarvan voorafgaande bladzijden getuigenis afleggen, had juist die strijd tegen het ketterdom de Jezuïeten geleid op wegen van allerlei misleiding en bedrog, van gruwzame laagheid en schandelijke hartstochten. Hun succes deed hen jagen naar nieuwe gebieden om die schijnbaar aan de voeten van den paus te leggen , mderd lad aan die van hun generaal en derhalve aan den roem en de grootheid hunner orde toe te voegen. Zij waren rijk en verrijkt, beheerschten de domme en bijgeloovige despoten door hun biechtvaders, werden staatslieden en leidden de regeeringen. un zedeleer was pasklaar voor hun biechtelingen; en de biechtvaders zwegen over dier bekende zonden en plooiden en schikten zich naar de zwakheden hunner dienten, oi) wier invloed, rijkdom en andere voorrechten zij steeds hebzuchtig t oog richtten. Om iets te noemen, de Jezuïeten leerden, dat hij, die van Gods gebod afwees., zonder helder inzicht in zijn overtreding en zonder het doel om te zondigen, met zondigde Deze stelling kwam den lust, den wellust, de trouweloosheid, het \ei- o ° raad, de verleiding van onschuldigen zeer in 't gevlij. Zoo breidde zich de grondleugen der leer van 't geestelijk voorbehoud en van: „het doel heiligt de middelen" nog uit met die van het probabilisme of die van liet in een dubbelzinnig geval aan de waarschijnlijk onware als aan de ware omschrijving van een zaak zich naar verkiezing te mogen vasthouden. Op nieuw ontbrandde de oude strijd tusschen de Dominicanen cn Jezuïeten, Reeds waren 40 stellingen van den Jezuïet Molina ketterseh geoordeeld, toen de geslepene vaderen den paus wisten te bewegen om de zaak dood te zwijgen en te doen bevelen, dat over deze punten niet langer mocht getwist worden. Nu stonden twee mannen op, aan de üoogeschool van Leuven onderwezen: Cornelis Janse en Jean de Verger, die den strijd tegen de leer der orde aanvaardden. Janse (Jansenius) werd in 1030 bisschop van IJperen, Verger abt tcBcrry. Heide priesters maakten alom discipelen en discipelinnen. Hoewel de Jezuïeten door het hof, door de hooggeplaatsten, door een onzedelijke hofhouding krachtig gesteund werden, namen de Jansenisten zienderoog in aantal toe. De Richelieu liet Verger gevangen nemen. Zijn leerlingen verbreidden evenwel alom zijn denkbeelden. Vele heldere hoofden, beroemde geleerden, gebruikten de plaats van het voor een ruimer klooster verlaten Port-Royal en verbreidden van daaruit de beginselen van het Jansenisme. Jansenius zelf was reeds in 1038 gestorven. De Jezuïeten wisten den paus voor hun zaak te winnen door te bewijzen, dat Jansenius de onfeilbaarheid van de Roomsche curie in zijn boek had aangevallen. Alsof dit zoo erg ware! Innocentius X had daarom dit boek reeds veroordeeld. De Jansenisten verweerden zich wakker , door het goddelijk gezag in de H. Schriften geopenbaard boven de macht en 't gezag van den paus en de Curie stellen. De beroemde denker en wiskunstenaar Ulaise Pascal en andere éminente geleerden waren de hoofden der Jansenisten, die op hun beurt nu in de voorname kringen als onderwijzers werden opgenomen. Dit kwam hun te stade, want Lodewijk XIV schonk niemand hunner eenig ambt. In den klimmenden strijd der partijen, toen Quesnel, een vroom Jansenist, een schoon boek over het N. Testament had uitgegeven, wisten de Jezuïeten, gesteund door den machtigen invloed van Lodewijk XIV, te bewerken dat Clemens XI Quesnel's geschrift benevens de stellingen der Jansenisten veroordeelde en het klooster Por t-R o y a 1 werd opgeheven. Niet alleen, «lat de nonnen overal verspreid werden, maar kerk en stichting werden met den grond gelijk gemaakt. De bul Unigenitus bekrachtigde het banvonnis, 't Is opmerkelijk, dat de Jansenisten evenals hun tegenstanders hevige tegenstanders der Hugenoten waren en op hun onderdrukking en uitroeiing aandrongen. Gedurende geheel de regeering van Lodewijk XIV deed zich de val der veiligheidssleden van de Hugenoten sterk gevoelen. Schijnbair hun eenigszins in woorden gunstig gezind, haatte hij hen in den grond zijner ziel. Terwijl de Fronde in Frankrijk woedde, waren de Hugenoten getrouw gebleven aan de kroon, zoodat „Lodewijk zich tegenover Karel II van Engeland beroemde, dat hij met groote zachtheid en gematigheid jegens zijn onderdanen van een andere geloofsbelijdenis te werk girig." Maar al spoedig stemde hij er in toe, deze ketters op de kleingeestigste wijze te plagen om ze zoo tot de Roomsche kerk terug te voeren. En wat misdeden deze mensehen den dwingeland? Hoewel zij van alle ambten, eereposten en bedieningen waren uitgesloten, bloeide onder hun leiding in al de 40 i m wmr 7Ü woonden landbouw, nijverheid en handel. Bèar/i bezat de prachtig- °i°" l ipvon' W'iar zii den landbouw dreven, ontwaarde men de schoonste graande hoeven• ^ , e,, an ^ ^ ^ wijnen Hun velden, o waa. j wag'een ,usthof Godes, een Hort-Dieu. Men noem,le de rallei van 1 'aumage „Klem Kanoan." Welvaartheerschte overal wtór zij in vrede leefden, en zij verspreidden die welvaart alom. Wantook lin ) sihonk honderden handen ruimschoots arbeid en brood t Spreekt an zelK mpncpiien die vrij wisten te vragen naar den wille Gods, in de II buhritle „ o'nenbaard oo'k aan Frankrijk uitmuntende mannen op 't gebied der wetenschappen hebben geschonken. Onder hen telt men beroemde gdeerden bekvvame gene i rpdpinars scherpzinnige rechtsgeleerden. Van de tiansc Hiu'enóten'is 't eerst het denkbeeld uitgegaan tot oprichting der Fransclieakademie een" stichting van den kardinaal ük Richeuec. Onder hen npvpns ziin vriend Leméry als rechters en advocaten; de wijsgeei Gu\ 1 antin en ae 1 i „1 Pifrrf Dumotjlin. De vier hoogere scholen te Montauban, Saumw , SAian en Nimes, welke de Hugenoten mochten behouden, werden rijk •Inor den "odsdienstigen en wetenscbappelijken zin dezer arbeidzame ent aan welvaart en rijWom gekomen bevolking, die weder beroemd werd door de geleer- rlpn wier werken de wereld leerde kennen. Voer eens- wat hebben deze Hugenoten tegen den dwingeland misdreven. Hun eenige misdaad was, dat zij op een andere wijze hun Heere en God diendendan , i • „ mm de le/uïeten die den bigotten Lodewijk omringden, niet ophiel SStSTp kSTto hem voor te liegen, dat zijn grootste glorie zou beslaan in bet volkomen nitroeien der ook door hem zoo zeer gehate ketterij. 5. Herroeping van 't Edict van Nantes. t on nrl.tereen hadden de Hugenoten reeds ten doelwit gestaan van tallooze pla- ""ilefS 'U^ÏÏTwerd door allerlei bepalingen en dekreten letterlijk als onA ■■ 1 hl IGGl zond Lodewijk twee commissarissen in elke provincie om gei T bille, te be^echlen en klachten aan te booran. Ze waren meeslal een lauwe half zen e-c . , t eI1 eell strenge Itoomschgezinde. Hoe het klagen ontvangen en overgeloopen Hugenoot » » » MuSen„,en moesten bewijzen overleggen van hun 1,eT 1 in Vl tè bezi.lei, Pij gebreke daarvan werden de kerken ófomverger* . n mc toegewezen. Voorts bevatte bet bevelschrift een maatregel tegen haaldufa "vervallenen. De schuldige werd levenslang verbannen Llke Ld' diè aanduidde" dat iemand wel eens lioomsch had willen worden, maakte hem " ATkrankêrvrari SS^ofzü „iet ttoomsch wilden worden. Aan k rankenverd evra ^ ^ n drong d 1 V-icbler den ,ude«ter aan tot in bet ziekenvertrek toe. Waren kinderen slechts 2T enkele maal In een Roomsche kerk om te kijken geweest ot er in gelokt, ze werden als Roomsch beschouwd en als zoodanig opgevoed, soms op kosten der ouders. Elk minder verheerlijkend woord over Maria werd aan den predikant, die het waagde om 't uit te spreken, streng gewroken. Zoo ging Rome voelje voor voetje voort met terrein te winnen. Op alle mogelijke wijze werden de Hugenoten gekweld. Bij bruiloften, begrafenissen, kleine huwelijksfeesten. Zij moesten er onder. Dit verheelden hun vijanden allerminst. Maar niet alleen door kwellingen, ook doorgaven en vereeringen, belooningen in ambten of verhoogingen. Ook dit verminderde het aantal getrouwe belijders en maakte hun positie moei ijker. Zoo bezweken leden der aanzienlijkste familiën, o.a. de maarschalk Turenne. Deze werd door Bossuet daartoe gewonnen. Ook weiden bekeerders uitgezonden, die voor eiken bekeerling, op welke wijze zij dien ook overgebracht hadden deed er niet toe, een loon ontvingen, veelal naar het aanzien van den persoon berekend. Zij lokten tot wederspraak uit en wisten daaruit beschuldigingen tegen predikanten en gemeenteleden te smeden, die tot nadeel van de beschuldigden werden uitgewezen. De beroemdste namen der 10^ eeuw zien we in dezen tijd het Evangelie verlaten en Rome huldigen. Denken we aan Chatillon, Roiian, Bouillon, Sully, terwijl graaf Schomderg, de hertog de la Force en Duplessis Mornay standvastig bleven met de lijdende gemeente. Donkere wolken trokken samen, toen de dusgenaamde bekeering van Lodewijk XIV plaats greep. Beangstigd wegens zijn goddelooze ontuchtige levenswijze, werd de wellusteling door vreeze voor de hel verschrikt. Nu meende hij, volgens 't geen hem zijn biechtvaders leerden, door verdubbelden vervolgingsijver zijn zonden te kunnen uitwisschen. Op nieuw werden vele ordonnantiën uitgevaardigd. De Hugenoten mochten geen Synode houden of geld inzamelen voor der predikanten onderhoud. Ook dit geld behoorde zeker den koning! Zij mochten geen boeken drukken zonder verlof, natuurlijk van een Roomsche; geen verdachte rechters wraken; geen Roomsehen 'tEvangelie verkondigen. Hun kerk moest gesloten zijn, wanneer de bisschop dooide gemeente reed. In de school mocht geen godsdienstonderwijs gegeven worden. Niet anders dan lezen, schrijven en rekenen mocht er onderwezen worden. Kranken moesten naar de openbare hospitalen, waar de bekeerders op hen aanvielen. Wanneer iemand, die Rome wenschte te verlaten, tot der Hugenoten bedehuis opging, had dit de verbanning van den predikant en de sluiting der kerk ten gevolge. Op soortgelijke wijze werden in de grootste gemeenten der Hugenoten tal van kerken aan haar ontnomen en afgebroken. Wel drukte de hand van den valschelijk genaamden Lodewijk den Groote zwaar op zijn aan Christus getrouwe onderdanen. Wel was 'teen vreeselijk bestaan voor Christus' arme Kerk, na de eeuw der godsdienstoorlogen en van den St. Bartholomeusnacht, deze vreedzame burgeiijen aan zulk een tirannie te midden van den vrede overgeleverd te zien. Lodewijk wilde de ketters uitgeroeid zien. Des konings godsdienst moest die van al zijn onderdanen zijn. Zoo wilde het de „Zonnekoning." Met deze schuld op 't geweien ging hij den ouderdom in en de ure des doods tegemoet. Maar de zorg voor de eeuwigheid was immers aan zijn biechtvaders opgedragen! Hoe vele bekeerlingen ook gemaakt werden, 't werk ging Lodewijk en zijn snood gezelschap niet vlug genoeg. Fondsen werden opgericht om overgangen te koopen. Vele armen waren reeds hierdoor gelokt. Maar de welvarende burgerstand, die den handel en de nijverheid omvalle, bleef het geloof der martelaren getrouw. Wat in Doheme, in Moravië, in Oostenrijk door de Jezuïeten en de Lichtensteiners was volbracht, moest ook door de Jezuïeten en drag:nders van Louvois in Frankrijk geschieden. Aan de dragonders werd de bekeering dezer rijke, welvarende en ar- beidzame bevolking opgedragen. De brandstichter van de Puit: gaf zijn officieren den last om bij alle welvarende, wederspannige Hugenoten dragonders in te kwartieren, tot zoo lang de bewoners bereid waren om naar de Mis te gaan. 1 lij beriep zich op den koning, die wilde, dat men hen, die van Lodewijk s godsdienst niet weten wilden, op liet strengst zou behandelen. Zoo werden deze edele mannen en vrouwen dag en nacht aan de gruwzaamste mishandelingen ten prooi gegeven. Als vogelvrij verklaarden stonden zij buiten de wet. Men roofde hun goederen, men onteerde vrouwen en dochters in 't bijzijn van haar mannen en vaders. Ilugenootsche predikanten werden geradbraakt, op luttele aanklacht. Kinderen werden aan hun ouders ontroofd en in Koomsche gestichten opgevoed. Zoo werden duizenden gedwongen tot Rome weder te keeren en de Mis aan te hooren. Van duizenden en noe verschijning der vreeselijke dragonders was soms voldoende om de verschrikte gemeente tot geloofss erza- king te dringen. . De schandelijke Louvois juichte om de aanneming en het. welgelukken \an zijn gruwzaam voorstel. Louvois en De Maintenon, Le Tei.lier en La Chaise , prikkelden en verheerlijkten den ijdelen monarch, wiens goede werken thans vele malen zijn zonden overdekten en hem tot eeuwigen roem verstrekten. Maar tot de ooren van den Heere Sebaoth klom de klacht Zijner ellendigen. Hij liet toe, dat de boosheid zegepraalde. Maar eenmaal zouden die boosheden de aanleggers kastijden, die afkeeringen hun snoodheid straften. Wanneer? frankrijk moest nog lang door deze zeëen van ongerechtigheden baden. Ln heden ten dage wordt in dat heerlijk land het element der ware Hugenootsche Reformatie schier geheel gemist. Frankrijk's koningen hebben hun koninkrijk het edelste bloed afgetapt, "t Verwondert ons niet, dat het Fransche volk meermalen dat overspelig, in weelde en overdaad badend en de godsdienstige vrijheid aanrandend vorstengeslacht, in 1792 en later van den troon stiet en met afkeer zich wendde van de kinderen , wier voorzaten hun onderdanen zoo schrikkelijk hadden bejegend. Wij'zagen, hoe Louvois bij duizendtallen door zijn dragonders bekeerlingen maakte. Zoo wist hij zijn soldaten in vredestijd bezig te houden en zijn koning tevreden te stellen. Geen wonder, dat tienduizenden hun vaderland ontvluchtten. Zij hadden geen andere keus dan Frankrijk te verlaten, of des kwellens overmoede, te buigen voorden tiran. Maar ook dit henengaan stond Lodewijk niet toe. Zij, die wilden heengaan, stelden zich bloot aan zeer zware straffen. De galeien wachtten de rampzaligen, die in handen van 's konings grensbewakers vielen. Maar velen klemden zich nog aan 't bestaan van 't edict van tantes. Voor de pausgezinden was dit stuk een doorn in 'tvleesch; het moest verscheurd worden. En Lodewijk luisterde naar de booze raadgevingen zijner ketterhatende omgeving. Volgens de verslagen der bekeerders waren reeds de meeste Hugenoten tot Rome s kerk wedergekeerd. Voor het geringe aantal, dat nu overbleef, was t edict overbodig. Beter was dat overschot buiten de wet te stellen en alles te dwingen tot afzwering der ketterij. Den 18den October 1085 teekende de verblinde vorst het besluit, waarin het edict van Nantes, door Hendrik IV gegeven, werd herroepen. Op den 22stcn October was de Acte van herroeping door het parlement van Parijs geregistreerd. Zij luidde in hoofdzaak aldus: „De koningen Hendrik IV en Lodewijk XIII koesterden immer het heilzame plan om de eenheid der kerk in Frankrijk te herstellen , maar werden door allerlei omstandigheden, veeltijds door oorlogen, in de volvoering ervan ver- hinderd. Thans, in de dagen van rust en voorspoed, na liet sluiten van den wapenstilstand van lG8i, is liet te meer onze plicht, uit dankbaarheid jegens God dit voornemen ten uitvoer te brengen, dewijl reeds de meeste Hugenoten tot de ware kerk zijn overgegaan. Het edict van Nantes is alzoo overbodig en wordt opgeheven om alle aandenken aan vroegere onlusten en aan het onheil van een valschen godsdienst geheel uit te roeien. Daarom houdt alle eeredienst der Gereformeerden in het koninkrijk op. Evenmin mogen vergaderingen voor godsdienstige doeleinden in burgerwoningen plaats hebben. De scholen worden gesloten; de kinderen even als die der Roomschen opgevoed. Vlucht en uitwijking naar een ander land wordt gestraft met veroordeeling naar de galeien en verbeurdverklaring der goederen. Degenen, die de Overheid kennisgeven van de uitwijking, ontvangen de helft dezer goederen. Geestelijken, die zich terstond bekeeren, ontvangen een jaargeld, een derde liooger dan zij thans genieten. Alle predikanten, die zich niet bekeeren, verlaten binnen veertien dagen het rijk." De herroeping van het edict en de maatregelen, die terstond daarop volgden, benamen den Gereformeerden alle hoop op verbetering in de toekomst. Tot hun ondergang was door het waardig viertal, dat Lodewijk aanporde, ten volle besloten. Binnen korten tijd waren de gevangenissen opgevuld en haalden de dragonders hun hart op in vernieuwde moord- en rooftochten. Reeds op denzelfden 22*ten October ving men aan met de groote kerk van Charenton, bij Parijs, tot den grond toe af te breken. Na vijf dagen was er slechts een puinhoop van over. Zoo ging het met alle kerken der Gereformeerden in geheel Frankrijk. In de omgeving stond de beroofde schreiende gemeente. Nog een laatste zegenbede van den predikant en zij was uiteengedreven, verwoest; de gemeente was herderloos geworden. De leeraar werd uit het land verdreven. Wee hem, wanneer hij het waagde om te blijven, het durfde ondernemen om weder te keeren. Er ging door geheel liet land één kreet van droefenis, van jammer en verontwaardiging op. Maar daar was geen voorspraak bij den despoot, niemand, die voor de veriatenen opkwam. Voor velen werd het duidelijk, welk boos stuk Hkndrjk IV had gedaan, toeu hij om een kroon te verwerven, zijn geloof verzaakte. Twee millioenen Protestanten waren w reedelijk overgeleverd aan den man, die vrijmachtig wetten maakte en edicten verscheurde; aan de dragonders van Louvois en de vrome huichelaars der kliek van De Maintenon, Le Tellier en La Chaise. Weldra lagen achthonderd kerken in puin. De bevelhebber van Languedoc, markies Latrousse, maakte bekend: „In naam des konings moeten binnen 2i uren nauwkeurige huiszoekingen geschieden: bijbels, gezangboeken, traktaten van godsdienstigen aard, alles, wat verboden is, moet verbrand worden. Wie niet naar de Mis gaat of zijn kinderen niet naar een Roomsche school zendt, ontvangt twee of drievuldige inkwartiering. Helpt dit niet, dan wordt hij gevangen genomen. Waar Hugenoten vergaderen, overvalle men ze met soldaten. Het zal goed zijn, dat een deel op sabelhouwen onthaald, de overigen gevangen genomen worden. Zij, die zich met wapenen verzetten, worden opgehangen." Zoo jammerlijk laag handelde Lodewijk de groote met zijn onderdanen. Hij duldde geen enkele aanmerking van vreemde vorsten. Toen de algemeene verontwaardiging tegen Rome en zijn tot zijn kerk teruggekeerden zoon Jacobus II van Engeland losbarstte, vond de pauselijke nuntius aan diens hof liet goed, dat Jacobus zou trachten Lodewijk XIV tot gematigder gedrag te bewegen. Het was alles vergeefsch. Lodevvijk's ministers wezen aan, dat de H. Augustinus even zulke maatregelen tegen de Donatisten had aangeprezen. Eiken dag verschenen voor de achtergeblevenen nieuwe drukkende bepalingen. Alle bedienden moesten Roomschen zijn. Traden Hugenoten bij Roomschen of Hugenoten in dienst, zoo werden zij naar de galeien gezonden; de vrouwen gegeeseld en gebrandmerkt. De schepen werden eveneens van ketterij gezuiverd. Vijfduizend tranc werd uitgeloofd voor hen, die een achtergebleven predikant aanbracht. Lodewijk ontsloeg den admiraal Duquesne, den schepper van Frankrijk s zeemacht, uit 's lands"dienst, toen deze weigerde zijn geloof te verzaken. Duquesne sprak: „Sire! zestig jaren lang heb ik den keizer gegeven, wat des keizers is: laat mij Code blijven geven, wat Godes is." Lodewijk liet Duquesne in 't land blijven; maar maarschalk Sciiomberg en maikies de Ruvigné, een staatsman, moesten Frankrijk verlaten. Zoo verdwaasd handelde de „groote" Lodewijk. Frankrijk verloor door zijn regeermgsbeleid en fanatisme meer dan vijftigduizend huisgezinnen, die over de grenzen wisten te "eraken. Alom verbreidden zij de Fransche nijverheid en genoten daarom schier overal °een vriendelijke ontvangst. De keurvorst van Brandenburg nam 20000 Hugenoten in zijn staten op. In Amsterdam werd een nieuwe wijk voor hen gebouwd. Wil lem 111 van Oranje vormde uit deze refugiés geheele regimenten. Evenzoo handelde de hertog van Savoye. Maar Lodewijk, hoewel met den vloek van het protestantsch Europa beladen en de gezegende omwenteling van 1688" in Engeland, waardoor zijn roem en macht0 sneller zonk dan die voorheen geklommen waren, verhaastend, bleef indrukloos. In Jezuïetenstijl zich grondend op het woord : „Dwing ze om in te komen !" was hij oii«evoeli" voor allen haat en afkeer. Hij vergenoegde zich met de goedkeuring van liet bigotte Parijs en de toejuiching der fanatieke Roomschen. Met de laagste vleitaal kropen dichters, kunstenaars en geleerden aan de voeten van den man, die den «rond lei tot den ondergang van zijn land. „Kunstenaars beeldden Lodewijk af met °een stervende Hydra onder zijn voeten. Van Besturen, Academiën, Universiteiten enz. kwamen brieven in, vol van overdreven loftuigingen op den nieuwen Constantijn den Groote en Tiieodosius den Groote. Ciioisy schrijft: „De aangewende middelen waren zacht en gaven blijken van diepe wijsheid; alleen ging de koning te langzaam te werk." Varillas roept uit: „Lodewijk's verdiensten overtreffen op dit punt de daden van Hercules." Uit naam der geestelijkheid zei «Ie bisschop van Valencc tot den koning: „Dit alles is geschied zonder geweld, zonder wapenen veel minder door de kracht uwer wetten dan door uw voorbeeldige vroomheid." Brucys keurt in een geschrift tegen de Hugenoten alle genomen maatregelen "oed en noemt ze reeds daarom lofwaardig en christelijk, omdat een rijk, dat in zichzelf verdeeld is, te gronde moet gaan. Boileau zong: L' Univers sous ton rè"iie a-t-il des malheureux? Zal het heelal onder uw regeering ongelukkigen hebben?" Mevrouw De Sévigné schrijft: Niets is zoo schoon, als de geheele inhoud der nieuwe wet en nooit heeft een koning iets gedaan of zal hij iets doen, dat gedenkwaardi-er is. De vroegere oorlogen en de bloedbruiloften hebben de sekte alleen uit«ebreid en haar nieuwe kracht geschonken; de koning daarentegen heeft 'haar langzamerhand ondermijnd en het besluit tot herroeping, ondersteund dooide dragonders en BouRDAI.oues, is de laatste genadeslag. Wij weten niet, wat meer te verachten is: deze kruipende en gevoellooze vleitaal of Iodfwijk's laaharti<'' verraad aan zijn getrouwe onderdanen! Wij zwijgen over den kardinaal Noaili.es en den Jansenist Arnauld - de Jansenisten waren groote kettervervolgers — maar willen toch liooren wat Bossuet, als vleiend hoveling zich wegwerpend voor den alleronchristelijksten koning, uitroept: ;K loppe ons hart van bewondering voor Lodewijk's vroomheid! Dat onze toejui- cliingen tot in den hemel weerklinken! Zeggen wij tot dezen nieuwen Constantijn, dezen nieuwen Theodosius, dezen nieuwen Marcianus, dezen nieuwen Karel den Groote, wat de 130 kerkvaders op het concilie van Chalcedon zeiden. „Gij hebt het geloof bevestigd, gij hebt de ketters uitgeroeid, dit is het heerlijkste werk uwer regeering, dit is uw eigenaardig karakter. Koning des hemels, behoed den koning der aarde! Dit is het gebed der kerk, het gebed der bisschoppen." Iïij "deze vleitaal is het voorgaande nog dragelijk. Zoo overweldigend was Lodeyvijk's schrikbewind over zijne Protestantsche onderdanen, dat de Jansenisten, hoewel in de ongenade van het hof deelende, niet alleen zwijgend toezagen, maar zelfs hun instemming betuigden met het grootsche leit der Herroeping. En zou Home's opperpriester achterblijven? Immers bij den Bartholomeus-moord en den val van De Coliony hadden Te Deura's weerklonken in 'spausen prachtkerken. Innocentius XI verheerlijkte Lodewijk XIV in een buitengewone bul. Daarin zei hij hem nevens den eeuwigen lof der kerk van Gods wege een bijzondere belooning toe. Lodewijk's betoonde godsvrucht zou zijn naam en dien zijner regeering tot onverwelkbre glorie verstrekken. Wat wilde deze nog meer? Het Bestuur van Parijs richtte voor dezen geweldenaar een standbeeld op met het opschrift: Lunovico Magno, Victori perpetuo, Ecclesiae ac Begum Dignitatis Assertori. Dit beteekent: Aan Lodewijk den Groot?., den immer oveiwinnaar, den verdediger van de Waardigheid der kerk en der koningen, lliss en Calvijn werden met smaad erop bejegend. Zoo laag kroop de magistiaat dei hoofdstad aan de voeten van den Verdrukker. In drie gedenkpenningen dier dagen jubelden de Jezuïeten. Jaren achtereen hield de vervolging aan. Eerst in 1099 werd aan uitgewekenen toegelaten om in Frankrijk weder te keeren, mits zij Roomsch werden. Velen, die hun geloof hadden verzaakt, kwamen opnieuw tot de Hugenoten; bij ontdekking waren dood of het bagno de eenige straffen. Berucht zijn de namen van een Basville en Montrevel, monsters in menschengedaanten. 0. De Opstand der Camisards en 't treurig einde. De uit Frankrijk verbannen predikanten werden door liet 1'rotestanlsch haropa allerwegen met eerbied en broederlijke liefde ontvangen. De aanschouwing van deze slachtoffers der dweepzucht van Lodewijk den Groote liet niet na alom tegen het schrikbewind van den tiran den diepsten afschuw in te boezemen. Furopa wist toen ten opzichte van Frankrijk's toestand te onderscheiden. Met stee»ls inniger mededoogen blikte het op de verjaagde herders en leeraars, met afkeer en wrok wendde het zich af van den beul hunner broederen. Immers Glaude, eender voornaamste predikanten van Parijs moest nog denzelfden dag van de afkondiging van 't Edict zijn vaderland verlaten. De overige predikanten van Parijs moesten het binnen twee dagen doen. Door geheel Frankrijk moest het binnen veertien dagen geschieden. Is het te verwonderen, dut hier en daar een enkele zwakheid vertoonde en tot afval kwam? Wij oordeelen niet Maar lof zij de genade des 11. Geestes: verreweg de meesten volhardden en doolden als ballingen buiten hun dierbaar, schoon vaderland. Aan de leeken was het uitwijken verboden. Maar duizenden en duizenden volgden, gelijk wij gezien hebben, hun herders en verrijkten de oorden, die hen opnamen door hun kunstvlijt en nijverheid. In allerlei soort van vermomming gehuld, kwamen ze over de grenzen en nog leven in vele landen de afstammelingen dezer refugiés, onder wie velen met beroemde namen en die zich immer Fransehen, in den nobelen zin van 't woord, bleven gevoelen. Het verwondert alleen, dat zoolang, te midden van zulk gruwzaam lijden, niet naar het zwaard werd gegrepen om zich te verweren; dat een zoo dappere edelaardige natie zich liet berooven, naar het bagno-voeren, zich liet slachten, zonder zich te veizetten tegen deze allersnoodste dwinglandij. Laat ons niet vergeten, dat de Hugenoten sedert zestig jaren hun veiligheidssteden misten, en door Jezuïetische verleiding en bedwelmende hoflucht de meeste hunner edelen tot Rome waren overgebracht en thans in hun vijanden verkeerd. Het ontbrak den nijveren, welvarenden Hugenootschen burgerstand geheel en al aan leiding, zelfs aan de juiste kennis van den toestand. Zij hadden het kunnen weten, dat de Zeven Vereenig de Nederlanden hun onderdrukker hadden afgezworen. De Schotten hadden den belager hunner godsdienstige vrijheid aan het hem vijandige parlement uitgeleverd. In Engeland zelf stond hem, zooals wij zien zullen, nog tragischer lot te wachten. Het lag derhalve in de richting der nieuwere inzichten betreffende de volksvrijheid, dat de onderdanen de machten, boven hen gesteld, in zake van godsdienstvrijheid, niet de wapenen in de vuist tot beter regeeren konden dwingen. Ten laatste kwam het ook hiertoe in Frankrijk. Hoewel het verhaal ons een weinig buiten de Zeventiende Eeuw voert, moeten wij het vermelden. Langen, zeer langen tijd hadden de Hugenoten zich alle gewelddadigheden van Lodewijk en Louvois laten welgevallen. I)e geest van hun heldhaftige vaderen scheen van dit geslacht, door stomme wanhoop aangegrepen, als geheel geweken. Ten laatste, de verdrukking moede, vluchtten duizenden naar de verwijderde valleien en bergholen der Cevennen, waar zich nog vele afstammelingen der oude Waldenzen bevonden. Met dezen vereenigden zich tot berouw gekomen Nieuw-Roomschen, zoo werden de lot afval gedwongen slachtoffers der dragonnades genoemd. Hier voegden zich bij hen vele uitgewekenen, die hun schoon vaderland niet konden vergeten. Ook heldhaftige leeraars, die hun verstrooide schapen wilden hoeden, waagden zich aan doodstraf en galeien 0111 in de geestelijke behoeften dezer armen naar den geest te voorzien. Maar niet lang bleven de afgelegen berggemeenten voor hun vijanden verborgen. De trotsche Lodewijk was woedend, toen hij vernam, dat deze godvruchtige christenen zich niet aan zijn bevelen onderwierpen. Zonder genade moesten alle rebellen op 't gebied van den godsdienst, worden uitgeroeid. Alleen de godsdienst des konings mocht in Frankrijk worden toegelaten. Zoo zonk Frankrijk wederom in den diepsten nacht van 't middeleeuwsche bijgeloof terug. Aan hun vervolging werden dezelfde krachten der duisternis, die vroeger zoo schitterend hadden gewerkt: de dragonnades, dienstbaar gemaakt. De kerk, die huichelachtig beweert, dat zij geen bloed vergiet, bezat in den abt Frans van Chaila een allergeweldigst onderdrukker der arme Hugenoten. Bij honderdtallen werden ze gevangen genomen, op de pijnbank gefolterd om hun geloofsgenooten te verraden en gedood. Zoo eindigde de 17de Eeuw en brak de door zoo velen als de hoogverlichte vereerde achttiende Eeuw aan. In 1702, toen het monster Ciiaila opnieuw een groot aantal ketters had doen grijpen, barstte in de Cevennen een opstand los, gewoonlijk die der Gamisards geheeten, naar de witte kielen of hemden, die de Hugenoten over hun gewone kleeding droegen. Koningin Maria Stuart en John Knox. Eensklaps wordt de gevangenis opengebroken en zagen zich de ongelukkigen, die reeds zoo schrikkelijk gemarteld waren, in vrijheid gesteld. Het zien der door hen geleden mishandelingen deed bij hun vrienden hooze hartstochten ontwaken. Hun woede keerde zich tegen den moordlustigen priester: den abt Ciiaila, die als ofler der volkswraak viel. Zeker trad hier de Hugenoot builen de grenzen zijner bevoegdheid. Al erkennen we dit, toch rekenen we deze straf door den vervolger Chaila ruimschoots verdiend. Immers Lodewijk trad in elke vervolging buiten de grenzen zijner bevoegdheid en vertrad Gcds geboden, als hij wilde, diit men hem meer dan Gode zou gehoorzamen. Eenmaal naar de wapenen gegrepen hebbende, streden de Camisards met de grootste heldhaftigheid, den roem hunner vaderen waardig. Zoo algemeen werd de opstand, dat een sterke krijgsmacht tegen hen moest worden afgezonden. Montrevel — vloekwaardiger gedachtenis — ging op de vreeselijkste wijze tegen hen te keer. ioen hij vernomen had, ourbox, had schier alle Protestanten en zelfs de Anglicanen, zeer van hem vervreemd; in stede van toenadering tusschen Engeland en Frankrijk, stonden beide Staten spoedig zeer vijandig tegenover elkander. Immers Kakel, hoewel Koomschgezind in zijn hart, was genoodzaakt spoedig de Fransche hofhouding zijner gemalin terug te zenden. Enkele goede eigenschappen, die van Karei, een uitstekend vorst hadden kunnen maken, werden overschaduwd door één groote ondeugc 1. Hij was in de hoogste mate trouweloos. „Hij werd inderdaad door een ongeneeslijke aandrift op (luistere en slinksche wegen gedreven. Het moge vreemd schijnen, dat zijn geweten, bij zaken van minder aanbelang uiterst gevoelig, hem om deze groote ondeugd nooit benauwd heeft, doch er bestaat grond om te gelooven, dat hij niet alleen van nature en uit gewoonte, maar ook uit den aard zijner beginselen trouweloos was. Van de theologen, die hij 't meest in achting hield, schijnt hij geleerd te hebben, dat tusschen hem en zijn onderdanen een wederzijdsche verbintenis niet bestaan kon; dat hij, al had hij het ook gewenscht, toch zijn despotisch gezag niet kon alleg- 41 gen, en dat met elke door hem gedane belofte het stilzwijgend voorbehoud gepaaid ging, dat hij, in geval van nood, die belofte mocht breken, en dat alleen hij beslissen kon of die noodwendigheid daar was." Naardien Karei- 1 zich openbaarde in al den glans van hot onbeperkte koningschap en hij tevens bij zijn troonsbeklimming in grooten geldnood verkeerde, moest hij zich wenden tot zijn Parlement. Dit Parlement was gedurende de lange, voorspoedige regeering van Ei.isabetii en gedurende die van den allen oorlog ontwijkenden Jacobus I zeer in beteekenis toegenomen , zoodat hij wederstand te vreezen had. En niet alleen Ie vreezen, maar het Parlement weigerde standvastig alle onderstandgelden, zoo dringend noodig voor den oorlog tegen Spanje, nog door Jacobis begonnen. Karei. I zag in die weigering een onvergefelijke schending zijner koninklijke waardigheid, ontbond herhaalde malen het Parlement, maar was genoodzaakt toeiegeven en de eischen van het parlement in zijn beroemde „Bede om Hecht Petition of rights — waarmede het algeheele herstel van zijn rechten bedoeld werd , in te willigen. Na veel tegenstand èn om in 't bezit der gevraagde gelden te geraken èn om een aanklacht tegen Buckixgham, wien de natie alle verkeerdheden van Kabel toerekende, te voorkomen, willigde de koning het navolgende in: Geen belastingen, leeningen, vrije giften enz. mogen zonder goedkeuring van het Parlement uitgeschreven en geheven worden. Niemand wordt gevangen genomen, veroordeeld of \an t bezit zijner goederen vervallen verklaard, dan alleen onder mededeeling van de ledenen, volgens de wetten des lands en door het vonnis zijner pairs. Soldaten worden niet langer naar willekeur en in strijd met de wetten bij de burgers ingelegeid en geen burgers volgens de zoogenaamde krijgswetten behandeld of gestraft. Niemand mag den loop der wetten in eenig geval stremmen, opbellen of buitengewone rechtbanken vormen. De koning beleed tevens, dat hij de rechten en vrijheden, in deze artikelen bedoeld, meermalen had geschonden. Hij leverde spoedig een bewijs van zijn trouwloozen aard. liet Parlement, thans bevredigd, slond hem toe al wat hij vroeg. Maar nauwelijks waren zijn aanvragen ingewilligd, of hij ontbond het en regeerde elf jaren lang, van 1G29—1640, zonder beide Huizen saam te roepen. Zoo zaaide hij den wind, waaruit een vreeselijke storm door hem zou worden geoogst. ° Telkenmale schond hij in dat tijdvak de bepalingen der rechtspetitie. Hij liet onwettige belastingen invorderen en wierp velen in de gevangenis, zonder dat zij opgeroepen werden om hun zaak voor de rechtbank te kunnen bepleiten. In Thomas Wentwobtü , tot graaf Straffort» verheven, vond hij den bewindsman, die zich voor de vestiging der absolute koningsmacht in Engeland hetzelfde had voorgenomen te doen, wat De Bichklieu in Frankrijk had gedaan. Maar Engeland was Frankrijk niet. In Engeland bestond niet een staand leger gelijk aan de overzijde van 't kanaal 5 wel wist Karei, dit in Ierland tot stand te biengen, maar 't hielp hem niet voor Engeland zelf. Zooals Strafford in het staatkundige Karei, diende en Engeland in het parlement poogde te onderdrukken, handelde William Laud, aartsbisschop van Lun(erburg, in 't godsdienstige. Iaud was van alle prelaten der Anglicaansche kerk het meest tot Ilome genaderd en het verst van de grondbeginselen der Beformatie afgeweken. Zijn leer verschilde van die der calvinisten veel meer dan in de Be publiek die der arminianen van de Gereformeerden. „Zijn zucht tot ceremoniën, zijn vereering van heilige dagen, vigiliën en gewijde oorden, zijn kwalijk verborgen alkeei van het huwelijk van geestelijken; de ijver, waarmede hij de aanspraken der geestelijken op den eerbied der leeken deed gelden, dat alles zou hem den haat dei J u- riteinen berokkend hebben, al had hij door zachte middelen zijn doel trachten te bereiken. Maar hij was bekrompen van geest en had weinig verkeer met de wereld gehad. Van nature was hij voortvarend, opvliegend, licht geraakt, waar het zijn eigen waardigheid gold. Onder zijn leiding werd door geheel het rijk een scherp toezicht gehouden. Iedere kleine vergadering der Separatisten — afgescheidenen — werd opgespoord en uiteengedi even, zelfs huiselijke godsdienstoefeningen ontgingen zijn verspieders niet. Zijn strengheid boezemde zooveel vrees in, dat de doodelijkc haat tegen de staatskerk, die in ontelbare harten kookte, algemeen onderden uiterlijken schijn van overeenstemming met die kerk verborgen werd." Aan Strafford stond de Sterrekamer en aan Laud de Hooge (.lommissie ten dienste oin als Inquisitie in staatkundige en geloofszaken aan den willekeur en de vervolgingszucht bot te vieren, gedurende geheel den tijd, dat Kaükl zonder Parlement regeerde. Tusschen het Engelsch en Fransch despotisme was nu alleen dit onderscheid, dat Karei, geen leger had. Om eenigermate daartoe te komen , besloot Strafford het bestaande maar sedert onheuglijke tijden verouderde recht van „seheepsgeld"' le hellen, dat alleen voor kustverdediging in vroegere tijden plaats vond, nu ook te hellen om daaruit de macht te scheppen, die liet Parlement zou kunnen breidelen: een leger. Gansch Engeland was verbitterd, toen de gehate willekeurige belasting werd doorgevoerd en veile en slaafsche rechters John Hampden , die den moed had gehad om de betaling te weigeren, dezen verdediger der vrijheden met één stem meerderheid veroordeelden. Nagenoeg terzelfder tijd werd door den invloed van Laud een nieuwe Liturgie in de kerk van Engeland ingevoerd, welke door de Puriteinen, als hoogst verderfelijk en tot de herstelling van het pausdom leidend, werd verafschuwd. De gedwongen invoering dezer Liturgie bracht teweeg, dat velen hunner naar Amerika uitweken, zooals reeds vroeger was geschied. Zij waren het moede, aan Laud's willekeur en tirannie, aan den spot der hof- en tooneeldichters prijs gegeven en zelfs niet als stille partij, die voor den dienst huns Hoeren en voor den hemel wenschten te leven, geduld te worden. Met hen vloeiden aanzienlijke kapitalen uit het land, kreeg hielen daar de nijverheid een knak en daalde de waarde der gebouwde en ongebouwde eigendommen. Sommige landedellieden, en onder hen Omvier Gromweï.l, besteedden hun lijd veelal om godsdienstige samenkomsten te houden met hun onderhoorigen en naburen. Ook Cromwell wilde met Pym en Hampden Engeland verlaten. Acht schepen lagen zeilree op de Theems, toen een gebod des konings de 1 mdverhuizing belette en de kolonisten weer deed aan wal gaan. Karei. 1 noodzaakte alzoo den man, die zijn grootste tegenstander zou worden, om in Engeland te blijven. Reeds onder Jacobus 1 waren pogingen aangewe.id om de Episcopaalsche kerk in Schotland in te voeren. Karel 1 meende met Laud het werk te kunnen doorzetten. Er waren vroeger reeds eenige bisschoppen aangesteld; maar 't volk had van hen schier geen kennis genomen. Laud meende den strijd met de geestverwanten van K.nox te kunnen aanbinden en besloot de voor hen beiuchte Anglicaansche Liturgie, de ergernis der Puriteinen, in Engeland en Schotland in te voeren. Den 23,ten Juli 1037 zou de Liturgie in Edinburg worden ingevoerd. De gewone prediker had 's morgens afscheid genomen van zijn geliefde gemeente, waarna de Deken van Edinburg een uur later optrad om naar de nieuwe Liturgie den dienst te verrichten. Hij was in misgewaad gehuld en werd met verontwaardiging ontvangen. De vrouwen ontvingen hem met de kreten: „Weg met den Paap, den Antichrist! De mis zal gelezen worden." Een der vrouwen, Jean nette Geddes, neemt haar stoeltje en werpt het naar hem, uitroepende: „Schurk, durft gij de Mis bedienen voor mijn oor?" De Deken vluchtte. Nu komt. de bisschop van Edinburg. Men scheldt hem: „Vos, wolf, buikgod, een paap, een paap, de Antichrist! Steenigt hem! Baal is in de kerk." Ook de bisschop ontvlucht het kerkgebouw. Ondanks Karei.'s vaste voornemen om door te zetten, mislukte Lauds aanslag volkomen. Geheel Schotland stond tegenover hem. De hooge en lage adel, de predikanten en de burgerij sloegen de handen ineen. Zij braken met den dwingeland en zeiden hem de gehoorzaamheid op Het verbond, in de dagen van Maria Stuart gesloten, werd plechtig vernieuwd. Op het Broederenkerkhof van Edinburg werd den 1 Maart 1638 dit Covenant met geestdrift, onder tranen bezworen en geteekend. Sommigen deden dit al bevende, anderen doopten de schrijfstift in hun bloed en onderschreven de verklaring : „Wij beloven en zweren, bij den grooten Naam onzes Ileeren, onzes Gods, dat wij zullen volharden in de belijdenis en de gehoorzaamheid van het Evangelie en het verdedigen tegen alle dwalingen en verbasteringen, die ermede in strijd zijn, volgens onze roeping, al de dagen onzes levens, met alle kracht, welke God in onze handen heeft gesteld. Daarmede was te niet gedaan, wat sedert dertig jaren Rome en de prelatuur hadden aangewend om Schotland onder hun macht terug te voeren. Kakel zond lord Hamilton om te herstellen, wat nog kon hersteld worden. Hamii.ton zag daartoe geen kans, Ilij stond toe, dat in November 4(538 een Algemeene Synode zou bijeenkomen. Deze verklaarde alles, wat Jacobus en Karei, voor de kerk van Schotland vastgesteld hadden, van onwaarde. Hamilton ontbond de vergadering, die vast besloten was de opgedrongen bisschoppelijke kerkinrichting omver te werpen en de presbyteriaansche kerkordening te herstellen. De Synode stoorde zich niet aan deze ontbinding, maar zette kalm en vastberaden haar beraadslagingen voort en vernietigde de gehate bisschoppenregeering, de Liturgie van Laud en alles, wat zweemde naar terugkeer tot Rome. Hoewel zij den koning, tegen wien zij opgestaan was, trouw betuigde, verklaarde zij vrijmoedig: Christus staat hooger dan de koning." } Geheel Schotland schaarde zich om de banier der vrijheid. Daar op Karei, s listen en trouweloosheid niet te rekenen viel, besloten de Schotten hun geloot en bun vrijheid met hun bloed te verdedigen. In allerijl werd een leger samengesteld, toen men bemerkte, dat Karei. I zich ten strijde toerustte. De Schotten vaardigden een proclamatie aan liet Engelsche volk uil, waarin zij verklaarden, dat zij alleen voor de vrijheid van hun geweten de wapenen hadden opgevat. Inderdaad had Karel onder den graaf van Esscx een leger van 23000 man naar de grenzen gezonden om de Schotten lot onderwerping te dwingen. Het zwaard zou dan moeten beslissen. Vele edellieden der kroon kwamen op zijn roepstem om hun vasallenplicht te vervullen. Maar tot zijn schrik bespeurde Karei., dat hij op dat leger niet kon vertrouwen en daarom nam hij het verzoek der Schotten om vrede vriendelijk op, vast besloten, trouweloos als hij was. straks zijn voornemen met de kerk in Schotland te volvoeren. De vrede, die te Rcrwick tot stand kwam, werd weldra weder verbroken. Karel's willekeurige verdaging van 't Schotsche parlement werd aanleiding van dit verbreken. Ten gevolge dezer gebeurtenissen werd de invoering der Episcopale kerkinrichting in Schotland voor goed belet en trad des te krachtiger de Presbyteriaansche kerkregeling overeenkomstig de calvinistische beginselen met nieuwen luister te voorschijn. De Synode van 42 Augustus 1039 sloot zich ten nauwste aan die, welke te Glasgoiv gehouden was. 3. Olivier Cromwell. Dezen merkwaardigen man ontmoette Karei. II op den weg van zijn staatkundige afdolingen. Cromwell werd geboren in 1599 te Huntington. Zijn ouders Rouert Cromwell en Elisabeth Stuart, zoo men meent, een afstammelinge uit het koninklijke geslacht, waren streng puriteinsch. Hij studeerde eerst te Cambridge, later te Londen in de rechten en trad in het huwelijk met Elisabeth Bourgier, met wie hij op zijn landgoed gelukkige dagen beleefde, zich met zijn onderhoorigen en buren veelmalen in godsdienstige samenkomsten vereenigende. Dit duurde tot 1640, toen Karei. I zich genoodzaakt zag, na elf jaren zonder Parlement op de willekeurigste wijze geregeerd te hebben, door geldnood gedwongen, een Parlement bijeen te roepen. En zoo is het geschied, dat allengs beide mannen: Karei. 1 en Cromwell, tegenover elkander waren komen te staan. Wij zagen, hoe deerlijk Karel zich bedroog, toen bij meende, dat de Schotten de Liturgie van Laud aannemen en de Engelsche prelatuur dulden zouden. Juist deze maatregel van den despoot werd het begin van zijn val. Nergens toch hadden de calvinistische leerstellingen en tucht zoo diep wortel geschoten in de gegemoederen des volks als in Schotland. Het kwam in opstand tegen zijn onderdrukker, die ten einde raad in Engeland in 1040 opnieuw het Parlement bijeenriep. Dit Parlement, dat den koning vriendelijk tegemoet kwam, maar meende zijn bezwaren te moeten uitspreken, werd toen aanstonds ontbonden en weder handelde Karei, met den grootsten willekeur. „Leden van liet Lagerhuis werden door den geheimen raad op grond hunner houding in 't Parlement ondervraagd en in de gevangenis geworpen, omdat zij weigerden te antwoorden. Het „scheepsgeld" werd met verdubbelde gestrengheid geheven. De Lord-mayor en de Sheriffs van Londen werden wegens nalatigheid in het invorderen der gelden met gevangenisstraf bedreigd. Soldaten werden tot den dienst geprest. Geld voor hun onderhoud dwong men hun graafschappen af. De pijnbank, zelfs door de kruipende rechters dier tijden onwettig verklaard, werd in de Meimaand van 1040 in Engeland voor het laatst gebezigd." De tirannie was derhalve in volle werking. Maar deze kon niet duren, omdat Karel zonder Parlement geen geld kon bekomen. Zoo kwam dan in November 1040 Karel's vijfde Parlement, bekend onder den naam van het „Lange Parlement" bijeen. Aanstonds trad het met een aantal grieven niet slechts tegen Strafford, maar ook tegen den koning zelf op. Strafford en Laud werden op last van het Parlement wegens hoogverraad gevangengenomen. Te vergeefs poogde Karel Strafford te redden. Hij sprak: ,,'k Geef u mijn koninklijk woord, dat gij noch aan uw leven, noch aan uw bezittingen, noch aan uw eer de minste schade zult lijden." En toch niettegenstaande deze plechtige belofte, vooral op aansporing van den bisschop van Lincoln, die beweerde, dat hij één man aan het behoud Zijner kroon, zijn geweten als mensch aan zijn geweten als koning ten offer moest brengen," teekende hij de bill ,die het doodvonnis bekrachtigde. Niet voor hem onverdiend, zei Strafford : „Vertrouwt niet op vorsten, noch op men- schenkinderen, dewijl er bij hen geen lieil is." Den 12den Mei 1Gi 1 viel zijn hoofd op liet schavot. Laud stierf in 10 i 5 eveneens op het schavot. Als lid van liet Lange Parlement trok Olivieu Cromwell, toen de vijandelijkheden tusschen den koning en de Huizen losbraken, met alle kracht tegen den eersten partij. Zoo ais wij zagen, behoorde hij tot de Puriteinen, die zich, niet altijd zonder dweperij, door godsdienstige beweegredenen lieten leiden, hoewel hun eischen, na langdurige vervolgingen en lijden, niet onbillijk mogen genoemd worden. De Steirenkamer, de llooge Commissie, de Raad van \ork werden afgeschaft. Vele gevangenen, in de kerkeis verminkt, werden vrijgelaten. Ja, Karel werd gedwongen op denzelfden dag van Strafford's terechtstelling, de wet te bekrachtigen, waardoor hij zich verhond, de samenkomst van het Parlement, niet buiten zijn eigen toestemming, te verdagen of te ontbinden. Alles zou wellicht goed zijn gegaan, indien Karel, immer een samenknoopsel van verraad, trouweloosheid en woordbreuk, niet een nieuwen aanslag tegen de vrijheid had beproefd. De poging mislukte volkomen en Karel oogstte ruimschoots < e wrange vruchten van zijn voorgenomen wraakplan, llem bleef niets over dan Londen te verlaten. Hierbij kwam, tAat in Ierland een opstand losbarstte, waardoor veeitigduizend Protestanten vermoord werden. De rampzalige vorst werd niet meer geloofd, al zwoer hij ook do duurste eeden. Hij besloot nu tot den krijg tegen ZU" onderdanen, die liij, onredelijk, oproerlingen noemde. Hij verzamelde een le^ei te Nottingham, waartoe zijn aanhangers: liet grootste gedeelte van den Adel, «e leden der Episcopaalsche kerk en de Iloomschen behoorden. Het Parlement werd gesteund door de meeste steden met Londen aan het hoofd en zoo dee< < e misdadige koning een burgeroorlog ontbranden, die tal van rimpen over Engehtn bracht en duizenden het leven kostte. In dezen burgerkrijg trad nu langs zoo meer Olivier Cromwell op den x0°' grond. Hij had rondom zich een dappere, welberaden, met geestdrift voorde godsdienstige vrijheid vervulde schare, de „Independenten geheeten, verzamelt . en in de kleinere gevechten de opmerkzaamhaid van allen getrokken wegens de süenDe krijgstucht, die zijn legerdeel kenmerkte en de dapperheid, waarmede zijn man nen streden. Den 22 Juli 1644 behaalden de Independenten onder Manchester, Fairfax en Cromwell een beslissende overwinning op s konings leger bij M"" ston-Moor. Het geheele leger van liet Parlement werd nu naar t model van avell's afdeeling hervormd en daardoor onwederstaanbaar. Den 1 ijtu Juni werd Karel's krijgsmacht bij Naseby vernietigd, al zijn geschut viel in handen (er parlementisten. De koning moest naar Schotland vluchten, waar zijn paitij msne lijks de nederlaag leed. Karel vertoefde toen op liet slot Holmby, waar hij langs slinksche wegen trachtte ile verschillende staatspartijen tegen elkander op te zetten. Cromwell trachtte nog den diep vernederden monarch het leven te redden, wan neer deze van het opperbevel over het leger afstand wilde doen en beloven zonder toestemming der volksvertegenwoordigers geen ministers te benoemen. Karel weigerde dit niet alleen, maar poogde zelfs Cromwell met diens schoonzoon om het leven te doen brengen. Karel, die naar Oxford was geweken, trachtte te vergeefs met het Parlement onderhandelingen aan te knoopen. Toen die mislukten, waagde hij het om zich aan de Schotten, wier vrijheid en godsdienst hij zoo zeer belaagd had, toe te vertrouwen. Op de nederlaag des konings bij Naseby waren tal van kleinere nederlagen gevolgd. De Schotten hadden allen eerbied voor hem verloren en leverden hem voor de som van viermaal honderdduizend pond (f 4,800000) aan liet Engelsche parlement in handen, waarna hij, na een mislukte poging om te ODtvluchten, op H higt, liet bekende eiland, werd gevangen gezet. Het Parlement veroordeelde Laud ter dood, verbood de door hem ingevoerde Liturgie en gebood de beroemde oorkonde: het plechtige verbond en covenant, te ondertcckenen. Geheel de kerkregeling werd veranderd. Vele leden der oude geestelijkheid werden uit hun ambt gezet. De aanhangers des konings tot zware geldboeten veroordeeld. Vele eigendommen verbeurdverklaard, waardoor aanzienlijke geslachten te gronde gingen en speculanten zich op gemakkelijke wijzen rijkdom verwierven. Hierop volgde een toestand, onvoorzien en toch uit de bestaande orde van zaken voortspruitende. Het Parlement, thans de eenige Hoogste Macht in Engeland, zijnde Karei. I gevangen man, geraakte onder de heerschappij van het leger. Het leger van het Lange Parlement was uitsluitend bestemd voor den binnenlandschen dienst en telde wegens de hooge soldij, die het genoot, velen, die door hun stand en beschaving boven de vroeger aangeworven koningslegers verheven waren. „In onzen !ijd zou het niet geraden zijn bij eenig regiment godsdienstige bijeenkomsten te dulden, waar een schriftgeleerde korporaal de godsdienstoefeningen voor zijn minder begaafden overste besturen of een afvalligen majoor tot inkeer vermanen zou. Doch de beradenheid, de ernst en de zelfbeheersching der door Cuomwell gevormde krijgers waren zoo onwrikbaar, dat in hun leger een staatkundige en godsdienstige organisatie bestaan kon, zonder dat de militaire organisatie daarondei leed. Vooral onderscheidde zich Ckomwell's leger van andere legers door de strenge zedelijkheid en godsvrucht, waarvan de gelederen doordrongen waren. Geen vloek werd gehoord, geen dronkenschap of spel gezien; de eer der vrouw en de eigendom werd er heilig geacht. ,,Maar een pelagiaansche preek of een vensterglas met de afbeelding der Moedermaagd bracht in de gelederen dier Puriteinen de hevigste opgewondenheid teweeg." Na het openbaar worden van Karel's moordplan tegen Cromwell, dwong Cromwell, natuurlijk door het leger, het Parlement als redder en bestuurder van het land op te treden. (3 Januari 1648.) Toen de meerderheid met Karei, vrede wilde sluiten, bezette de overste Pride, tengevolge van een gehouden krijgsraad, de deuren van het Parlementsgebouw, liet alleen «Je Independenten toe en veertig tegenstanders gevangennemen. Wat overbleef wordt in de geschiedenis het „romp-pai lement" geheeten. 't Werd een strijd op leven en dood. Want had Karel door het geheele Parlement zijn macht herkregen, voor Cromwell en zijn vrienden zou het er zeker donker hebben uitgezien. En op Karel's beloften en trouw was nu eenmaal geen staat te maken. liet dusgenaamde romp-parlement riep Karei, 1 als beschuldigd van hoogverraad ter verantwoording en benoemde een gerechtshof van 133 leden om hem te vonnissen. „Deze rechtbank verklaarde Karel voor een dwingeland, een landverrader, een moordenaar en een volksvijand" en veroordeelde hem tot de straffe des doods. Den 3(>ten Januari 1649 werd dit vonnis voltrokken en Karel voor zijn eigen paleis op een schavot onthoofd. Dit tragisch uiteinde en zekere door Karel ontplooide koninklijke majesteit hebben hem lot een martelaar verheven en de gansche reeks van misdaden en trouweloosheden, van dwingelandij en verachting der wettig nevens hem bestaande vertegenwoordiging, van zijn woordbreuk en zelfverlaging tegenover Strafford en anderen, doen vergeten. Zij, die hem met een nimbus van zielenadel en vorstengrootheid omweven, doen de geschiedenis geweld aan. Daarom keuren wij nog de op hem ten uitvoer gelegrle doodstraf niet goed, integendeel volkomen af. Zij blijft een vlek in Engeland"8, vooral in Cromwell's geschiedenis, al is 't voor ons vrij zeker, dat ook hij onder den invloed van het door hem gevormde leger stond en alleen uit noodweer in deze droeve handeling voor- en toestemde. liet placht in den smaak te zijn" Cromwell's betuigingen, „dat hij, hoewel hij voor zich het Parlement niet kon aanraden dien slag toe Ie brengen, doch zijn eigen gevoelen aan den drang der omstandigheden onderwierp, die, naar het hem voorkwam, den wil der Voorzienigheid scheen aan te duiden, als bewijzen van de huichelarij, die hem gewoonlijk te laste gelegd wordt, te beschouwen, doch zelfs zij, die hem een huichelaar noemen, zullen het niet licht wagen hem vooreen dwaas te schelden. Zij zijn dus verplicht aan te toonen, dat hij meende eenig oogmerk te bereiken, door in 't geheim het leger aan te sporen tot het inslaan van een weg, dien hij niet openlijk durfde aanbevelen. Het ware ongerijmd te vermoeden, dat hij den gewichtigsten stap zijns levens uit bloote kwaadwilligheid zou gedaan hebben. Hij was veel te schrander, om niet te zien, dat het verleenen zijner toestemming tot het plengen van dat vorstelijk bloed een onuitwischbare daad was, een daad, die niet alleen bij de royalisten, maar ook bij negentienden dergenen, die aan de zijde van hel Parlement gestaan hadden, smart en afschuw verwekken zou. Indien hij toen hoopte, zelf de stichter eener nieuwe dynastie te worden, dan was Karei, 1 blijkbaar een veel minder geduchte mededinger, dan Karel II worden kon. Zoodia Karel I stierf, zou de trouw van elk cavalier onverdeeld op Karel II overgaan. Karel 1 was een gevangene, Karel II in vrijheid. De waarheid is, dat Cromwell op zeker tijdstip beoogde tusschen den troon en het Parlement een schikking tot stand te brengen. De weerbarstige geest der troepen en de onverbeterlijke trouweloosheid des konings dwong hem ervan af te zien. Hij zag in, dat het in den hoogsten graad moeilijk en gevaarlijk zou zijn, de woede der krijgers te tarten, die den gevallen dwingeland als hun vijand en als den vijand van hun God beschouwden." Daarentegen wordt van Karel getuigd: „Nooit heeft er een staatsman geleefd, van wien zooveel onweersprekelijk bedrog, zooveel valschheid aan den dag kwam. In liet openbaar erkende hij de Huizen van Westminster als een wettig Parlement en tegelijkertijd stelde hij in zijn raad een geheime memorie op, waarbij die erkenning voor nietig werd verklaard. In 't openbaar ontkende hij, dat hij ooit aan het inroepen van vreemde hulp tegen zijn onderdanen gedacht had; in 't geheim bad hij Frankrijk, Denemarken en Lotharingen om hulp. Openlijk loochende hij, dat hij papisten in dienst had; tegelijkertijd gaf hij geheime bevelen om alle pausgezinden aan te nemen, die in dienst wilden treden. In het openbaar gebruikte hij te Oxford het avondmaal, ten teeken, dat hij het pausdom nooit, ja, niet eens bij oogluiking zou begunstigen; aan zijn vrouw betuigde hij, dat hij voornemens was het pausdom in Engeland te herstellen. Het geheele wezen des konings was in zulk een graad met onoprechtheid besmet, dat zijn getrouwste aanhangers met bitteren spot en schaamte hun nood klaagden over de slinksche wegen zijner staatkunde. Maar nimmer waren die ongelukkiger, dan toen hij er zich aan waagde Cromwell door vleierijen te winnen en tevens zijn gezag te ondermijnen." In Februari 1050 werd Engeland tot een Republiek verklaard. Door zijn buitengewonen invloed bij het leger wist Cromwell alle oproerige bewegingen te voorkomen, behalven in Ierland, dat in openbaren opstand kwam. Cromwell werd derwaarts gezonden en strafte gestreng allen, die de Protestanten hadden vervolgd. Te gelijkertijd nam hij maatregelen om nieuwe welvaart aan het „groene eiland" te schen- ken. Ook de Schotten, voor 7.00 verre die zich om Karei. II geschaard hadden, werden overwonnen en hoewel zij de Independenten haa. ten, evenals de Ieren , moesten zij zich onderwerpen. Te vergeefs had Karel II zich bereid verklaard de presbyteriaansche leer te omhelzen ert het covenant te onderteekenen. Wel hadden de Schotsche puriteinen hem daarom reeds als koning erkend; maar Cromwell verdreef hem en Schotland boog even als Ierland. liet zou Cromwell niet moeilijk gevallen zijn zich een bijkans koninklijke maclit te verzekeren; maar hem een koningstitel te schenken, daarvan waren zijn krijgslieden gansch en al afkeerig. Alleer was 't hem mogelijk aan de Republiek een staatsregeling te geven door een nationalen raad bijeen te roepen, waaraan de spotnaam Rarnebone's parlement, naar een zijner meest bekende leden geheeten, gegeven werd. Door verkiezingen kwam nu ook een nieuw Parlement tot stand en Cromwell verkreeg de hoogste macht in den staat onder den titel van L0 r d-P r 01 ec 10 r. Talrijk waren Cromwell's vijanden. Achtereenvolgens had hij den koning, het Hoogerhuis en hel Lagerhuis naar zijn wil gesteld. Ceen wonder, dat zoowel de getrouwe aanhangers van Karll: de Episcopalen, alsook lal van Presbyterianen, Kwakers en andere secten de macht der Independenten met een volkomen haat haatten. Toch gelukte het hen Engetands grootheid en aanzien buitenslands aanmerkelijk te verhoogen. Zijn s aatkui dig beleid dwong eerbied en goedkeuring af, zelfs van zijn binnenlandsche tegenstanders. Sedert don dood van Elisabe'H had Engeland niet meegeteld onder de Sta.en van Europa, thans werd liet do geduchtste. Zelfs was hot op den ocea.'i 1 oppermachtig. Ons V aderland heeft den druk der staatkunde van de nieuwe Republiek niet weinig ervaren o. a. in de bekende acte van navigatie. Ditmaal stond Engeland ii waarheid aan het hoofd van het Protestantisme. De Gereformeerde kerken, die in onderschei lenelanden verspreid waren , zagen lot Cromwell op als t( l hun besc iermer. Zocwel de Fransche Hugenoten als de Waldenzen in Savoge en Piêmont ondervonden d e beschermende kracht. Toen de hertog van Savoge de Christenen in zijn hertogdom als van ouds aangreep en vervolgde, eischte Cromwell van Ion paus van Home, die toch eigenlijk in Savoge niels te bevelen had, dat deze vervolging z ju ophouden. En toen deze zijn onmacht daartoe veinsde, bedreigde de Protector hem, dat hij het Engelsch geschut tot in St. Angelo zou doen hooren, wanneer zij niet gestaakt werd. En zij werd gestaakt. Cromwell is voorzeker zegevierend werkzaam ge wees: voor de vrijheid van godsdienst in Groot-Britlannië en Ierland. Hoe jammer, dat zijn werk niet duurzaam heeft kunnen zijn. Zijn betrekkelijk vroege dood deed veel ineenstorten van 't geen was totstandgebracht. Hij stierf den 3dtn September I55£, opgevolgd door zijn zoon Riciiard , die evenwel na eenige maanden het Protectoraat neerlei en bij de komende restauratie met zijn broeder Henry Cromwell naar Frankrijk uitweek, vanwaar hij oneer Willem 111 naar Engeland wederkeerde en in 1720 te Herfortshire overleed. In later tijd zijn door de Engelse ïen Olivier Cromwell's groote verdiensten voor zijn vaderland ondubbelzinnig gehuldigd. De blaam van huichelarij en geestdrijverij, die zijn tijdgenooten op hem wierpen, is weggenomen. Zoowel in Engeland als daarbuiten is in hem een groot man in zijn eer hersteld. 4. Karel II en de Restauratie. Generaal Monk verklaarde zich voor een vrij Parlement. Dit werd gekozen en kwam te Westminster bijeen. Ook vergaderde het 1'uis der Lords in de bekende zaal. De Huizen noodigden al spoedig Karel II, die te Breda in ballingschap leefde, uit om den troon zijns vaders te beklimmen. Karei, volgde die uitnoodiging op en met deze gebeurtenis vangt het tijdperk der Restauratie aan. Alles kwam terug op den voet van 1642, toen Karei. I zijn hoofdstad verliet, liet leger, 50000 man sterk, werd afgedankt. De soldaten keerden in het burgerlijk leven teru" en gedroegen zich als burgers uitmuntend. Van hen bleef niets ovei, dan dat (ie Engelschen voortaan vuor niets zoo bevreesd waren als voor ccn staand leger. Immer bleven zich de beide groote staatspartijen, na 1080 opgekomen, de 1 oi \ s en de Whig's, tegen elke uitbreiding der geregelde troepen verzetten. Niet ten onrechte merkten zij aan, dat liet leger in de hand van een despotisch vorst een middel tot verdrukking is. Allervreemdst was de toestand, waarin zich de kerk van Engeland bevond, toen Karel II in zijn rijk terugkeerde. Deze toestand wordt ons aldus beschieven. „De koning, Kakel II, vond de kerk in den zonderlingsten toestand. Korten tijd vóór den aanvang van den burgeroorlog had zijn vader met weerzin toegestemd in een wet, waarbij «Ie bisschoppen van hun zetels in het Hoogerhuis beroofd werden , doch het bisschoppelijk stelsel en de Liturgie waren nimmer bij wetsbepalingen afgeschaft. Het Lange Parlement had evenwel besluiten genomen, waardoor het kerkelijk bestuur en de openbare eeredienst geheel en al gewijzigd werden. De Huizen hadden zich voorgenomen de geestelijke macht ten strengste aan de wereldlijke macht ondergeschikt te houden. Zij hadden geweigerd te erkennen, dat eenige vorm van kerkordening van goddelijken oorsprong was, en bepaald, dat men zich van de uitspraken der kerkelijke rechtbanken, in het laatste ressort op het Parlement kon beroepen. Onder dit gewichtig voorbehoud, had men besloten in Engeland een hiërarchie op te richten. Het gezag der raadsvergaderingen, die in geregelde orde de een over de andere gesteld waren, werd in de plaats gesteld van liet gezag dei bisschoppen en der aartsbisschoppen. De Liturgie moest voorde presbyteriaansche kerkordening wijken. Nauwelijks echter waren de nieuwe verordeningen ontworpen of de Independenten verwierven de oppermacht in den Staat. Deze waren niet genegen om de verordeningen, betrekkelijk classicale, provinciale en nationale (geneiale) synoden ten uitvoer te leggen en die verordeningen kregen derhalve nooit volkomen beslag. Behalven in Middlesex en Lancashire werd het presbyteriaansch stelsel nergens voor goed gevestigd. In de overige vijftig graafschappen schijnt tusschen de gemeenten onderling bijna geen verband bestaan te hebben. De begevers van leeiaarsanibten, thans door geen toezicht van bisschop of presbyter beteugeld, zouden vrijheid gehad hebben het herderlijk onderwijs aan de verachtelijkste menschen toe Ie voltrouwen, ware Cromwell hier niet eigendunkelijk tusschen beiden gekomen. Hij stelde op eigen gezag een raad van commissarissen in, onderzoekers genaamd. Het getuigschrift der onderzoekers verving de aanstelling, zoowel als de bevestiging, en zonder zoodanig getuigschrift kon niemand eenig kerkelijk ambt bekleeden. Dit was ongetwijfeld een der meest despotieke handelingen, die immer door een Engelsch regent gepleegd zijn. Doch zonder een diergelijken maatregel zou liet land overstroomd zijn geworden van onwetende dronkaards en deugnieten, met den naam en de bezoldiging van leeraren. Zoo verklaarden hooggeplaatste personen , anders Cromwell niet bijzonder genegen , dat hij in dit gevat der natie een weldaad had bewezen. De kerkelijke inrichtingen des rijks bevonden zich dus in een onhei&telbaie \eiwarring. De vorm van beheer, door de oude wetten voorgeschreven, was de bisschoppelijke, de door de parlementsverordeningen voorgeschrevene de presbyteriaansche." Beide stelsels hadden voorstanders, die met ijver meegewerkt hadden aan de terugroeping van Karei, II. Tussclien Laed en Calvijn kon geen vrede gefloten worden; zelfs konden de gematigde presbyteriaan en de toegevende episcopaal t niet met elkander vinden. Hierbij kwam, dat liet volk in 't algemeen de Puriteinen vreeselijk haatte. Zeker hadden die in hun dagen van macht veel aanstoot gegeven. Nu had er met hen een groote verandering pliats. Wat tot dusver ie als kenteeken van heiligheid was beschouwd, werd gedurende de Restauratie als schurkerij en bedrog aangemerkt. De tijd van verdrukking en lijden was voor hen op nieuw aangebroken. Het tijdperk van voorspoed en macht was schadelijk voot hen geweest, nieuwe loutering kon niet dan gezegend voor hen zijn. Koning Kakel II was uit zijn ballingschap wedergekomen, wel met beschaafde en innemende manieien, met behoefte aan gezellig verkeer en talent voor het voeren van levendige gespte ken. maar als een slaaf van zit-nelijk genot, een vriend van lediggang en beuzelarij, bovendien zonder eenig geloof aan menschelijke deugd ot trouw, zondei eerzucht en gevoeligheid voor blaam. Hij rekende alle merschen vatbaar vooi omkooping. Hij noemde rechtschapenheid de voornaamste kunstgreep om eigen bekwaamheden in waarde te doen houden. Zedigheid was de slimste kunstgreep , die door schoone vrouwen tot bet op prijshouden harer schoonheid aangewent werd. „Liefde tot God, tot liet vaderland, familie of vrienden, kiesche en \oegzame omschrijvingen voor egoisme." In 't algemeen waren Kakel s levensbeginselen, als men ze beginselen noemen mag, van alle hoogere geestelijke drijlkrai it ontdaan. Het koningschap was voor hem de gelegenheid om, ten koste van ie staatskas, de inwilliging van zijn neigingen en lusten te volvoeren. Ook Karel II wensehte, evenals Lodewijk XIV, le willekeurige heerschei smacht te bezitten, maar die zonder gevaar of inspanning te verwerven en alleen om in weelderige rust den tijd te slijten. Hij haatte de Puriteinen en met hen de Presbyterianen zonder zich hartelijk tegenover de prelatuur te betoonen, want de polen, tusschen welke bij zich bewoog, waren ongeloof en papisme. Slechts verlangde hij hen, die zich tegen zij" vadei verzet hadden, ook als partij, te vernederen. _ . Na de verkiezingen van lüül, die zeer gunstig voor ile koningsgezinde pailij mivielen, begonnen de vervolgingen opnieuw, liet Parlement verklaarde de wijding door bisschoppen als vereischte voor liet bekleeden van kerkelijke bedieningen. 1 weeduizend leeraren, wier geweten zulks verbood, werden uit hun bedieningen ontzet en broodeloos. Te vergeefs wendden zich deze tot Karel, die zijn woord liai gegeven. Hij keurde een reeks van vervolgingen goed, ( ie vooral de nonconformisten troffen. Het bijwonen van hun godsdienstoefeningen was misdaad en werd bij dei de overtreding met deportatie, niet naar Nieuw-Engeland, geboet. Keerde bij te vroeg terug, dan kon de banneling met den dood worden gestraft, ben nieuwe, dusgenaamde zuiveringseed werd den leeraren opgelegd; werd die geweigerd, dan trof ben de vijfmijlenwet d. i. zij mochten niet dichter dan vijf mijlen tot sommige aangeduide plaatsen naderen. Binnen korten lijd waren dan ook alle gevangenissen met dissenters gevuld. He Episcopaalsche kerk genoot vijf en twintig jaren lang van de koninklijke gunst. Zij, die niets te lijden had van de vervolgingen, boog zich vleiend voor den tiran en predikte de leer der nonresistance d. b. der verwerping van allen wederstand aan staatsdwang. Hadden de Puriteinen in vele opzichten overdreven en door hun geteem en walgende vroomheid afkeer verwekt, thans traden zedeloosheid en ongodisterij met al de gevolgen daarvan schaamteloos op. Wetenschap en wijsbegeerte, poezie en dra- matische kunst traden in den dienst der nieuwere zedenleer naar de beginselen van Hobbes, Etherege en Wijchebley. Intusschen zuchtte Jan Bunyan, de schrijver van des Christens reize naar de eeuwigheid, sedert jaren in den kerker, omdat hij den armen Gods Woord had verkondigd. „De Staatskerk was geplukt en verdrukt geworden door de partij, die strenge zedelijkheid eischt. Zij was dooi wereldlingen in eer en aanzien hersteld. Hoe ongeneigd de vrienden van genot en mode ook wezen mochten om overeenkomstig haar voorschriften te leven, zij waren bereid tot aan de knieën in het bloed te waden, wanneer het gold haar hoofdkerken en paleizen, elk woord van haar kerkvoorschriften, eiken draad van haar gewaad te verdedigen. Bezocht de losbandige cavalier bordeelen en speelhuizen, hij vermeed dan toch de Conventikels. Opende hij zijn mond niet, zonder vuile en godslasterlijke taal uit te stooten, hij vergoedde dit door den ijver, waarmede hij Baxter en Howe, ter zake hunner predikatiën en gebeden, naar het tuchthuis wenschte." Dit verval der zeden ging gepaard met toenemende verdorvenheid der voornaamste staalkundige personen. Door verschillende oorzaken daalde Karel s aanzien spoedig. Zijn onzedelijk leven ergerde de natie, niet het minst zijn getrouwe cavaliers, die gebrek leden, terwijl de koning schatten verspilde. Zijn huwelijk met een Boomsche Portugeesche prinses werd agemeen afgekeurd. Duinkerken, door Cromwell aan Spanje ontnomen, werd dooi* hem aan Lodewijk XIV verkocht. In den zeer onpopulairen oorlog tegen Holland zeilde een Hollandsche vloot de Theems tot bij Chat tarn op. Schande daalde op Karel's hoofd; Cromwell werd opnieuw verheerlijkt. Er kwam een oppositie, die Clarendon, den alveimogenden eersten minister, ten val bracht. Met het sluiten van het Drievoudig Verbond tusschen Engeland, Nederland en /.weden, keerde ten gunste van Karel de kans in de publieke stemming. Maar straks wist Lodewijk XIV hngélands koning geheel aan zich te snoeren, door tusschenkomst van Henriette, he.'togin van Otleans, zuster van Karel. Deze bood Lodewijk XIV aan Boomsch te worden, het Diitvoudig Verbond te verbreken, met Frankrijk Holland te beoonogen, indien hem den noodigeu onderstand in geld en troepen werd verleend om onafhankelijk vin het Parlement te kunnen regeeren Lodewijk kende Karel s zwakke zijde. Hij zond tot hem Louise de Qierouaili.es, die al Kakels bijzitten overwon en, door hem tot hertogin van Portsmouth verheven, hem geheel beheerschte. Zoo kwam het fraktaat van Dover tot stand, waarin Karei, zijn geloof, zijn waardigheid en het land, dat hem sedert tien jaren vereerde, aan zijn zinnelijken lust opoll'erde. Een gedienstig ministerie, de Cahaal genaamd, voerde het traktaat uit. De verdelgingsoorlog tegen de Nederlanden volgde. Maar de uitkomst was gansch anders dan Karel had verwacht. Ten einde de Boomschen volgens het traktaat van Dover onbeperkt te kunnen begunstigen, vaardigde Karei, de „1 oegevendheidsv erklaring" uit, maar joeg hiermede zoowel de Staatskerk, als de Presbyterianen en de Puriteinen zoo zeer tegen zich in 't harnas, dat zij moest ingetrokken woiden. liet Parlement was bevreesd voor de Boomsche neigingen van den koning en \an zijn broeder Jacobus, hertog van York. Deze laatste was openlijk tot de keik van Rome teruggekeerd, de eerste huichelde nog Episcopaalsch te zijn. Het perste Karel een nog veel gewichtiger staatsstuk: de dusgenaamde lest-ol loetsacte af, waardoor het den Boomschen onmogelijk werd eenig staaatsambt te bekleeden. De Testacte bepaalde, dat ieder, die een burgerlijk ol krijgsambt wilde bekleeden, een verklaring tegen de Transsubstantiatie moest onderteekenen. (JG73.) Dil nu was voor ieder goed Boomsche ondoenlijk. Zienderoog daalde Karel in de achting des volks. Karel moest toestemmen in liet huwelijk van Maria, dochter van Jacobus, hertog van York, die zijn ambt als admiraal na het aannemen der Testacte liad moeten neerleggen, met den prins van Oranje, Willem 111. Jacobus' dochters waren protestantsch opgevoed, niettegenstaande haar vader met Maria van Modena, een Roomsche prinses, opnieuw in het huwelijk getreden was. In 1079 verkreeg het Engelsche volk een zijner grootste vrijheden. De IIabt;ascorpus-acte, die de persoonlijke vrijheid van den Engelschman in zijn huis waarborgde. Zij werd gevolgd door een korstondige vrijheid van drukpers. Men eischte de uitsluiting van Jacobus, 's konings broeder, van de opvolging, en wilde den hertog van Monmoutii, onechten zoon van K arei. II en Lucie Walters, voor welken zoon Karel II, anders een voor alle aandoeningen schier onvatbaar man, een hartstochtelijke liefde en teederheid aan den dag legde, als vermoedelijk troonsopvolger. Zoo ging de regeering van Karei. II, die Engeland zoo ontzetteud had doen dalen , roemloos voorbij. In het dusgenaamde Roggehuiscomplot, dat tegen het leven des konings en van zijn broeder Jacobus gesmeed was, werden vele Whigs betrokken en gevolgelijk ter dood gebracht. In Februari 1085 kwam voor hem de ure, die een einde maakte aan zijn hoogheid, zijn macht en zijn wanbestuur. Aan den avond van Zondag den lstcu Februari zat de koningin de galerij te keuvelen en te dartetan, met drie vrouwen, wier bekoorlijkheden en ondeugden drie natiën tot roem en schande tevens strekten. Zij waren Barbara Palmer, hertogin van Cleveland, de hertogin van Portsmouth en Hortensia Mancini, hertogin van Ma.za.rin. Daar speelde en zong een Fransch page voor Karel en voor deze ontuchtige vrouwen. Te midden van dal ijdel en onwaardig besluiten van den Zondag klaagde de koning, dat hij zich onwel gevoelde. Toen hij des anderendaags morgens vroeg opstond, bemerkten zijn hovelingen, die waren gekomen om hem te zien scheren en kleeden, dat hij er loodklenrig uitzag. Straks viel hij in de armen van een paar edelen. Ta vergeefs werden hem de afleren geopend; hij bleef een poos lang builen kennis. De hertogin van Portsmouth verzorgde hem, maar moest zich verwijderen, toen de koningin en de hertogin van York binnentraden. Ook de hertog van York verscheen en verliet sedert zijn broeder niet. Ook de primaat en nog vier bisschoppen toefden beurt aan beurt in 't paleis en op den 3den Februari meende men, dat Karel alle gevaar te boven was. Straks vernam men weer, dat de zieke ingestor t en alle hoop op herstel was opgegeven. Te vergeefs beproefden de prelaten op Karei.'s gemoed te werken en hem tot berouwbetoon te bewegen. Hij liet toe, dat hem de absolutie werd gegeven; maar hij was niet ts bewegen om het avondmaal uit 's bisschops hand aan te nemen. Hij ontweek zulks met verschillende uitvluchten. Straks vertelde de hertogin van Portsmouth, dat Karei, een trouw Roomschgezinde was en zoo kwam dit bericht tot den hertog van York. Deze stelde Karel voor om een lloomsch priester te halen, 't geen hem verheugde. Zeer toevallig bevond zich een Benedictijner monnik Joiin' Huddleton in het paleis. Deze werd langs een geheimen trap naar de ziekekamer geleid. Huddleton knielde naast het bed en hoorde Karel's biecht aan, verleende hem absolutie en diende hem het laatste oliesel toe. Op de vraag of de koning het H. Avondmaal wenschte te ontvangen, antwoordde Karel: „Voorzeker, zoo ik die gunst niet onwaardig ben." Xa dit met moeite gebruikt te hebben, ontving hij een cruisifix, om Christus' lijden en sterven te gedenken. Zoo ging hij in zijn stervensure nog over tot de Roomsche kerk, waarnaar hij een groot deel van zijn leven had verlang 1. 5. JACOBUS ii en het papisme. Niettegenstaande de uitsluitingswet van 1079, welke den hertog York om zijn overgang tot Rome den weg tot den troon afsloot, beklom deze als Jacobus II dien zonder eenige verhindering. En met zijn troonsbeklimming begon een tijdperk van onderdrukking en geloofsvervolging, zooals Engeland nog niet had ervaren. Alle godsdienstige gezindten, met uitzondering der Roomsehen, zagen zijn komst aan 't bewind met schrik te gemoe: en vreesden er het eigste van. Jacobus II was voornemens met alle hem ten dienste staande middelen het pauselijk oppergezag in Engeland te herstellen. Keeds zijn eerste daden bewijzen, dat elk pausgezinde op zijn gunst kon rekenen en vooral de dissenters van hem slechts smaad en wreede verdrukking te wachten hadden. Welken weg liet opging, bleek uit de benoeming van George Jeffreys tot opperrechter. Deze was een man van zoo laag en gemeen allooi, als ooit iemand dit ambt heeft bekleed en bij beide groole staatspartijen: de Tory's en de Whig's om verschillende redenen verafschuwd. Van hem wordt gezegd: „De schat van vervvenscbingen en scheldwoorden, die lot zijn woordenlijst behoorden, kan op de vischmarkt of in de matrozenkroegen nauwelijks ooit zijn geëvenaard. In de vlagen van zijn woede konden slechts weinigen zonder ontsteltenis zijn gelaat zien of zijn stem aanhooren. Schaamteloosheid en wreedheid troonden op zijn voorhoofd, liet strakke fonkelen zijner oogen bezat een bedwelmend vermogen op zijn ongelukkige slachtoffers. Zijn kreet van woede was, volgens iemands beweren, als het ratelen des donders op den dag des oordeels. Reeds vroeger had men in hem het scheppen van vermaak in menschelijke ellende , louter om der ellende wil, kunnen opmerken." Jeffreys was bovendien renegaat, afvallige van het protestansch geloof, en daardoor bij Jacobus nog meer aanbevelenswaardig. Deze lage ellendeling, die zich bovendien door dronkenschap het verstand benevelde, vermaakte zich met de verachtelijkste rechtsverdraaiers en potsenmakers, en verscheen dikwerf, na slechts half uitgeslapen roes, met gloeiende wangen en waanzinnig starende oogen op den rechterstoel. Deze slechtaard werd door Jacobus om gerechtelijke uitspraken, die dezen gevullig waren, tot pair en lid van het kabinet verheven. Bovendien werd er in de Schotsche rechtspleging dikwerf gebruik gemaakt van de „dwanglaars", een door Iacobus zeer geliefd en ernstig aanbevolen pijnigingswerktuig. Wij gaan de strafoefening van een Oates, waarin 's konings wraakgierige inborst zich daghelder vertoonde, voorbij; maar vermelden wel, dat hij in Schotland de Presbyterianen op de wreedste wijze deed vervolgen. De covenanters wei den dooide dragonders van Gbaiiam allerwege opgespoord. Zoowel predikers als zij, die het waagden een conventikel bij te wonen, werden doodgeschoten, opgehangen of verdronken. Jacobus prees deze „duivels van Gbaham", maar eischte van het Schotsche Parlement nog strenger wetten tegen de aanhangers van Knox, die hij tot in het diepst zijner ziel haatte. In Engeland gingen door deze handelingen de oogen open over 's konings schoonschijnende redenen, waarmede hij het eerste Parlement geopend en bedrogen had. Zijn eigen paleis was aan den dienst van Rome gewijd. De hooge staatsambtenaren werden gedwongen, dien dienst bij te wonen of kregen hun ontslag. De begunstiging van Romes aanhangers, de ontduiking der Test-acte, deed zelfs de vrienden der Staatskerk voor de listen des konings bevreesd worden en de toekomst met zorg te gemoet zien. Zoo ontstond onder de bevolking de meening, dat zelfs een algemeene opstand niet moeilijk zou te verwekken zijn. Daarenboven hield Engeland's vernetlering voor Frankrijk niet op. Evenals Kakel 11 leefde Jacobus van de mildheid, waarmede Lodewijk XIV hem in zijn geldnood te gemoet kwam. Wat nu reeds meer dan vijf-en-twintig jaren geduurd had, duurde voort. Engeland, was inderdaad een vasalstaat van Frankrijk. Zijn invloed in Europa was zoo laag mogelijk gedaald. Dit hinderde eiken rechtschapen Engelschman, die in deze eeuw van zedeloosheid nog niet door het algemeen bederf was aangetast, uitermate. Groote schade veroorzaakte Jacouus zich door het proces van Richard Baxter. Baxter was een der meest gematigde en vreedzame Puriteinen. Hij was als veldprediker in zijn jongelingsjaren het parlementsleger gevolgd; maar had onder de Republiek, zelfs in Cromwell's tegenwoordigheid, den moed gehad om zijn liefde en vereering voor de oude instellingen van Engeland te kennen te geven. Ilij bevorderde de Restauratie en wenschte verbroedering tusschen Episcopalen en Presbyterianen. Zelf weigerde hij een bisschopszetel. Straks werd hij uit zijn pastorie van Hereford verdreven. Om zijn gematigdheid werd hij echter dooi' beide partijen gesmaad. Hij had het gewaagd met eenige bitterheid te klagen over de vervolgingen, door dc dissenters ondergaan. Daarover werd hij van wege de Anglicaansche geestelijkheid aangeklaagd en voor het monster Jeffreys a!s opperrechter gevoerd. Hij vraagde om eenigen tijd aan zijn verdediging te mogen wijden. Op dit verzoek barstte Jeffreys in woede los. „Geen minuut, al gold het zijn leven. Ik weet met heiligen om te gaan, evenals met zondaars. Ginds staat Oates, het was de dag van Oates' terechtstelling, aan den schandpaal, en als Baxter aan de andere zijde stond, zouden de twee grootste schelmen van liet koninkrijk naast elkander staan." Zoo beleedigde Jeffreys den onschuldige, maar evenzeer het recht. Want zelfs deed hij het de grootste rechtsgeleerden, die Baxter verdedigen wilden. Hij beleedigde en bedreigde hen, terwijl hij den grijzen Baxter een hond schold en dreigde hem door de stad te laten zweepen. Op de schandelijkste wijze snoerde hij Baxter, die zich wilde verdedigen, den rnond. „Richard, Richard!" riep hij, „gelooft gij, dat wij u het hof zullen laten vergiftigen! Richard, gij zijt een oude schelm; ik zal u in 't oog houden." Zoo scheldende en snoevende, eischte hij, dat Baxter, aan de beulskast gebonden, door heel Londen gegeeseld zou worden. Baxter werd met inkerkering en een geldboete gestraft. Wij deelen dit verhaal een weinig uitvoerig mee, om den lezer duidelijk te maken, hoe de dwingeland en zijn opperrechter reeds in den aanvang zijner regeering, toen liet slaafsche Parlement hem schier alles toestond, de dissenters aangreep. Wel durfde hij in Engeland nog niet zoo ver gaan als in Schotland; maar straks zouden zijn ware aard en bedoeling duidelijk te voorschijn treden. Zoo was in Lanarkshireeen arme voerman, om zijn godsvrucht de „Christelijke voerman" geheeten, ter dood veroordeeld, omdat hij de Staatskerk niet bezocht. Zelfs „de duivels van Graiiam weigerden hem te dooden, zoodat James Graiiam liet slachtoffer, dat overluid in geestverrukking bad, eigenhandig neerschoot. Twee onschuldige personen: Peter Gillies en John Bryae, van wien men slechts vermoedde, dat zij anders dan hun vervolgers dachten, werden opgehangen. Een covenanter was, krank zijnde, gevlucht in liet huis eener weduwe en daar gestorven. Dit werd zoo bevonden door een afvalligen presbyteriaan, den laird van Westerhall. Deze renegaat sloopte het huis der weduwe, roofde hare meubelen en jaagde haar met haar kinderen het veld in, haar zoon Andreas, nog slechts een knaap, voor Graiiam voerende. Met den bijbel in de hand, sprak liet kind: „Ik heb niets gedaan, waarvoor ik mij te schamen heb. Ik kan u in het aangezicht zien. Maar hoe zult gij uw oogen opslaan in dien lag, als er over u zal geoordeeld worden, volgens hetgeen geschreven staat?" De onverlaten schoten hem dood en wierpen zijn lijk in het moeras. Nog dienzelfden dag weiden Margareta Maclachlau, een bejaarde weduwe, en Margareta Wilson, een jonge dochter van achttien jaar, om haar geloofsovertuileef niet achterwege. Slechts in weinige kerken geschiedde de aflezing. Waar deze plaats had, verliet de gemeente het tempelgebouw. Jacobus volhardde in zijn opzet. De bisschoppen werden voor den koning en zijn raad gedaagd, naardien zij weigerden voor het gerechtshof van k in ch-lSenc 1 te verschijnen. Dit streed met hun rechten als pairs des koninkrijks. Zij erkenden het stuk geteekend te hebben. In zijn toorn beval Jacobus, dat zij gevangen genomen en naar den lower gebracht zouden worden. Met diepe verontwaardiging en droefenis vernamen deLondenaars dit bevel. Zij vergezelden met honderden booten de bark, die de prelaten naar hun kerker overbracht. Deze gevangenneming had plaats den 0 tn Juni 10c 8, den 2(.Jsten Juni moest de zaak der bisschoppen worden beslist. Gedurende dit ij( sverloop van 23 dagen nam de spanning cnder de bevolking geweldig toe. Gehee Engeland verbeidde met angst den uitslag. Frankrijk, de Republiek , zelfs het meer verwijderde Europa deelde in de spanning, die de Engelschen vasthield. De toestand verergerde nog, toen den 10den Juni in het koninklijk paleis een prins n-eboren werd. Londen hield dit voor een schandelijk bedrog. Ken pas geboren kind was in het koninklijk bed neergelegd, zoo beweerde men Dit verhaal werd vooral daarom geloofd, omdat zich op het tijdstip der geboorte slechts voor het protestantsche deel der bevolking onbetrouwbare personen in de koninklijke kraamkamer hadden bevonden. . , , Den 29sten Juni werd de zaak der bisschoppen behandeld, lot laat in den avond hadden de pleidooien plaats. Toen moest de jury beslissen. Deze bleef den gansdien nacht bijeen en werd streng bewaakt; geen pijp om te rooken, geen licht werd haar oneven. Toen in den morgenstond tegen vier uren eemge kommen waschwater werden binnengebracht, dronken de leden, versmacht van dorst, dit terstond op. Te zes uren bezweek de eenige, die geweigerd iiad tot eenstemmigheid m de uitspraak te komen. Te 10 uren van den 30-» Juni kwam het gerechtshof op nieuw bijeen. Toen nu de jury het „niet-schuldig" uitsprak, ging er uit de menigte, ie den uitslag verbeidde, een gejuich op, dat zich voortplantte door geheel Londen en lan"s alle erroote wegen door het koninkrijk werd verbreid. Jacobus was woedend. De soldaten, die hij met zorg had saamgebracht bij Ilounsloiv, juichten van vreugde, toen hij hun kamp verliet. Wel mocht hij, als gewoonlijk uitroepen: „Des te erger voor hen!", maar de juichtonen der menigte moesten noodwendig voor hem de voorboden zijn van zijn naderenden val. De gebeurtenissen volgden nu voor Jacobus en Engeland elkander verbazend liet' Engelsche volk zag naar een redder uit. Zeven aanzienlijke mannen , leden der hooge" aristocratie, de lords Shrewsbuby, Devonshire, Danby, Lumley, lssell Sidney en ile bisschop van Londen Compton richtten op denzelfden dag der vrijspraak een schrijven aan den Prins van Oranje Willem III, waarin zij hem ui noodigden naar Engeland over te komen, ten einde in den strijd, die tusschen Jacobus en zijn volk stond te ontbranden, krachtig tusschenbeiden te treden. Zoodra hij op Engelschen bodem kwam, zou geheel het volk zich rondom hem scharen, zoowei het leger als de vloot zou opkomen tegen de dreigende invasie van het l apisme. Zij wezen hem op zijn rechten en op die zijner gemalin, die bedreigd werden door het naar hun meening ondergeschoven kind. De vice-admiraal Herbert , als matroos verkleed, bracht dit schrijven over aan den toen reeds beroemden prinsstadhouder, dien we onzen lezers eenigermate hebben doen kennen in onze slotbeschouwing over de Hervorming in Nederland. De Prins van Oranje bevond zich in een moeilijke positie, toen hij van alle zijden, ook van de welgezeten burgers en van de aanzienlijksten in grooten getale, brieven ontving, met smeekingen als opgevuld om over te komen en liet bloedbewind zijns schoonvaders omver te werpen. Voor zijn ver reikenden blik verrees duidelijk het groote gevaar, dat het protestantisme en de vrijheid van Europa bedreigde, wanneer Engeland door Jacobus nog langer met het Hugenoten-uitmoordend Frankrijk verbonden bleef. Wat zou van de Reformatie in Engeland, wat van haar in de Republiek overblijven, zoo de dolzinnige dweper Jacobus zijn doel bereikte en Engeland s vorsten vooitaan gehoorzame knechten van den paus zouden blijven? Zoo ver dreef Willem s schoonvader reeds zijn misdadige plannen, dat Lodewijk XIV en de paus, om den \\ille der Roomsche kerk zelve, hem tot meer matiging en voorzichtigheid raadden. Toen Jacobus dan ook de Verdraagzaamheidsvvet wilde handhaven, zei \\ ii.lem tot een zijner vertrouwdste vrienden: „Nu of nooit!" De bescherming der Reformatie, Engeland's bevrijding en de vernedering van Frankrijk wogen bij hem zoo zwaar, dat hij over den blaam van ondank en gebrek aan eerbied voor zijn schoonvader heentrad en de grootsche maar moeilijke taak aanvaardde. De hulp, door de Franschen aan den Keulschen bisschop en keurvorst verleend, deed Willem een leger aan de Duitsche grenzen bijeenbrengen. Lodewijk XIV , die begreep, tegen wien dit leger moest dienen, waarschuwde Jacobus, maat het eenige goede, dat deze verdwaasde monarch nog bezat: liij gevoelde zich te zeei Engelschman om Franschen tot zijn hulp in te roepen, werd oorzaak tot zijn geheel verderf. Hij weigerde Lodewijk's aanbod aan te nemen. Intusschen had Willem III 50 oorlogs- en 600 transportschepen, die 1501)0 man over de Noordzee moesten voeren, bijeengebracht. De vloot werd door storm teruggedreven, 't geen Jacobus deed juichen en door dezen werd toegeschieven aan „de driedaagsche tentoonstelling der hostie.' Maar hij juichte te \roeg. Den 15Jen November 1088 landde de vloot te Torbaij en terstond stroomden van alle zijden de voornaamste staats- en krijgslieden uit het koninkrijk naar s prinsen legeiplaats. Willem vaardigde de beroemde proclamatie uit, waarin hij verklaarde, oxeiyekornen te zijn om de vrijheden van Engeland en den protestantschen godsdienst te beschermen. Jacobus was, gelijk alle tirannen, van verraders omringd. Slechts zeer weinigen zijner onderdanen bleven hem getrouw. Uit vreeze voor de dingen, die komen zouden, had hij zijn gemalin en zijn zoon naar Frankrijk doen gaan en nu zag hij voet voor voet het terrein van zijn gebied inkorten. Willems leger bereikte de hoofdstad. Voor Jacobus' veiligheid en overeenkomstig Willem's verlangen vluchtte deze naar de kust om van daar Frankrijk te bereiken. legen \\ illem s bedoelen was hij eerst gevangen genomen en naar Londen gevoerd, loen Jacobus straks weder de hem gemakkelijk gemaakte gelegenheid tot vluchten open vond» gebruikte hij die en bereikte weldra Frankrijk, waar hij veiligheid en eer genoot op het kasteel St. Germain. Zoo kon Willem als Redder en Bevrijder spoedig daarop zijn intocht in Londen volbrengen. Dit geschiedde reeds den 18dcu December 1088. Hij riep daarop de lords, leden van het Hoogerhuis, en de leden van het nog onder Karel II ver- kozen Lagerhuis tezamen en liet zich door hen de voorloopige regeering opdragen. Den 22»»" Januari 1089 kwam het nieuwe, vrij gekozen Parlement bijeen. Jacobus werd van den troon vervallen verklaard en na vele en moeilijke beraadslagingen werden Willem en Maria tot koning en koningin van Engeland verheven. Na het waarschijnlijk kinderloos overlijden van Willem en Maria, zou prinses Anna, Jacobus' tweede dochter, opvolgen in het koninkrijk. Merkwaardig is iet woord, dat Willem bij de eedsaflegging sprak : „Het is mijn voornemen niet, iemand om den wille van den godsdienst te vervolgen. Een nieuwe oorlog barstte los, nu van Engeland, verbonden met de Republiek, tegen Frankrijk. Ook in Schotland en vooral in Ierland, bet volbloed Roomsche eiland, ontstonden door de Jaeobieten, de aanhangers van Jacobus, de giootste moeilijkheden. Jacobus had de Roomsche bevolking in het eiland tegen bet protestantsch gedeelte, grootendeels kolonisten, in het harnas gejaagd. Die kortstondige opleving van de macht der Roomsche partij werd later door verdrukking en slavernij zwaar geboet. Geheel Ierland geraakte in opstand. Jacobus landde daar met een Fransch leger. Maar den llden Juli 1090 had bij de Boyne de beslissende slag plaats. Jacobus verliet bet slagveld bij den aanvang der nederlaag en gevoelde zich slechts veilig, toen hij zich weer te Brest opFransch grondgebied bevond, zeer verblijd, naar zijn meening, dat hij het lot van zijn vader om op een scha\ot e sterven, en dat zijn geweten hem zeker zei, dubbel verdiend te hebben, was ontkomen. . Voor Ierland zelf droeg de nederlaag de verschrikkelijkste ge vol yen. Reei s ijdens de regeering van Cromwell was de Roomsche bevolking bovenmate verdrukt en thans, na dezen ten behoeve van Jacobus II gevoerden opstand tegen Willem III, daalde het eiland in alle opzichten, zoowel op maatschappelijk als op staatkundig, zoowel op godsdienstig als zedelijk terrein. Het werd voortaan als een veioverd an , a s een wingewest, als een kolonie beschouwd en beheerd. Eerst in de eerste be tt der 19de eeuw verloste de emancipatiebill de Ieren van de staatkundige onden iiuking, maar oeconomisch zucht nog altijd de bevolking onder de ge\olgen van iet landbezit der Engelschen in dit oord. Door Willem en Maria werden in de Bi 11 of Rigths de dierbaarste voorrechten van het volk van Groot-Brittannië verzekerd. Ofschoon Willem , ten gevolge (er zedelijke verlaging van bijkans alle standen, als door verraders was omgeven, volhardde hij toch om voor liet Rijk ten zegen te zijn. De taak, door God hem op de band gesteld, heeft hij roemrijk volbracht. In den nu gevolgden negenjarigen krijg tegen Frankrijk daalde Lodewijk XIV allengs van zijn zonnehoogte en door de aan Willem ontleende politiek na 1700 werd Lodewijk's konmgsluister schier geheel verduisterd. , Na 1088, na Engekind's bevrijding van de dreigende pauselijke overheersching hield de godsdienstvervolging in baar wreedste uiting allengs op. De kronkelgangen van het Jezuïelisme werden blootgelegd. In Frankrijk, na Lodewijk s dood in 171o, tastte de wijsbegeerte bet Jezuïetisme. straks de zoo diep gezonken Roomsche geestelijkheid zelve smadelijk aan. Stuiptrekkingen der oude vervolgingswoede vindt men tot in de 19de eeuw in de rijken van Italië rondom den pauselijken troon, maat telkens werden zij zeldzamer. De volle gewetensvrijheid, door Willem III in '1088 aangebracht, de burgervrijheid dezer eilanders, door hem gevestigd; het wijze staatsbeheer, dat alle botsingen tusschen koning en parlement afsneed, door hem ingevoerd, zijn bet morgeinoodgeworden der Europeesche vrijheid. Als er sprake is van eere en roem, dan komt door de vestiging van de godsdienstige en burgerlijke vrijheid, allereerst genoten in de Republiek der Vereenigde Nederlanden, en door de Roemrijke Omwenteling zonder bloedvergieten in GrootBrittannië en Ierland tot stand gekomen, naast God het roemrijk huis van OranjeNassau, waaruit onze gehelde en geëerbiedigde Koningin Wilhelmina afstamt,een onvergankelijke glorie toe. In Willem van Oranje, den Bevrijder in 1572en martelaar der vrijheid in 1581, en in Willem III, den grooten tegenstander van Rome en Frankrijk van 1672—1702, en niet het minst in 1088, erkennen wij de edele vorsten, kennelijk door God Almachtig tot zoo groote taak verwekt. Het is daarom, dat we de geschiedenis van de Reformatie der 17^ eeuw in Engeland aan het eind onzer Geschiedenis der Kerkhervorming hebben gesteld. Zonder het oog te sluiten voor de namelooze droefenis, die door Engeland's verdwaasd imperialisme is gebracht over twee ons zoo dierbare en zich rustig ontwikkelende kleine volken in Zuid-Afrika, mogen wij toch niet vergeten, hoe het godsdienstig gedeelte van het Britsche volk, door zijn uitgebreide prediking van het Evangelie over geheel de aarde, zijn zendingswerk onder alle creaturen, zijn bijbelvertalingen in 200 talen reeds tot stand gebracht, door zijn bijbels bij veelvouden van millioenen alom verspreid, door zijn tractaatgenootschappen en de in zijn land zoo hoog mogelijk bestaande godsdienstvrijheid, voor heel de wereld ten zegen geworden is. Van het Britsche volk ging de grootsche kracht uit om den schandelijken slavenhandel door geheel de wereld, waar beschaafde natiën invloed uitoefenen, te verbieden en af te schaffen. Zijn voorbeeld om de slavernij zelve over geheel zijn gebied op te heffen is gevolgd door vele andere natiën o. a. door ons ^ederlandsche volk in lböt en door de Vereenigde Staten van Noord-Amerika in 1803 na de worsteling tusschen Noord en Zuid. Het kan niet worden ontkend, dat in de Engelsche koloniën Canada, Nieuw-Zeeland en Australië een groote mate van burgervrijheid genoten wordt. Ook dat Groot-Brittannie, hoe groot zijn imperialistische afdwalingen zijn, een machtige factor is in het Statenstelsel van Europa, die èn Rusland èn Duitschland én Frankrijk in zeker ontzag houdt, Italié's eenheid bevorderd en Duitschland grootsch hei i ijzen uit zijn diep vervallen nietigheid niet verhinderd heeft. Hierin roemen wij de heerlijke gevolgen van de „Glorieuze Omwenteling," die, uit de misdaden van het huis Stuart geboren, door Willem III zijn tot stand gebracht, en dank zij de deugdelijkheid harer beginselen, niet door de onbeduidendheid der vorsten uit bet huis van Haxover zijn vernietigd. De vreedzame oplossing van alle maatschappelijke en godsdienstige kwestiën, door elkander opvolgende wijze wetten, is door Willem lil mogelijk geworden. S L O T. De invloed der Groote Reformatie oi> i»e Roomsciie kerk. zelve. ^^^^ativankelijk scheen het, dat Rome's kerk, zoowel in leer als in leven, onaandoenlijk zou blijven voor alle prikkels, die van de kerken der Hervorming «gf uitgingen. Voor haar zouden Luther, Melanciiton, Zwixgi.i , Cai.vi.ix , Kxox P en zoovele andere groote mannen te vergeefs hebben geleefd en geleerd. Wel ' bleef zij schijnbaar onbewogen te midden der orkaan, die rondom haar gierde. Elke aanslag tegen haar bestaan, sloeg zij, gesteund door de wereldlijke machten van keizers, koningen en staatsinstellingen, zoo nauw met haar verbonden, zegevierend, althans naar het uiterlijk aanzien, zegevierend af. Maar 'I is zelfs ondenkbaar, dat in haar boezem zich geen andere aandoeningen, dan die van toorn en wraak, zouden vertoond hebben. En zoo kunnen we inderdaad veranderingen ten goede in haar bespeuren, zoodat leer en leven in Rome's kerkgemeenschap na de Reformatie gunstig afsteken bij de schrikkelijke ontaarding, waarin het christelijk Europa vóór die wereldgebeurtenis was weggezonken. Al bleef het pausdom voortbestaan en daardoor de leugen gehandhaafd van het stedehouderschap van Christus op aarde, toch is daar een merkbaar verschil tusschen de mannen, wien de tiara, de driedubbele kroon, op het hoofd werd gedrukt. Veel zeldzamer dan weleer zien wij onwaardige personen den stoel van Rome's hoogepriester bezetten. Wel weten zij in 't belang van hun hoogen invloed door list en bedreiging voortdurend op de zwakke gewetens van vorsten en staatslieden te werken, maar in reinheid van zeden staan zij ontegenzeggelijk hooger, veel hooger, dan de Borgia's, die in Alexander VI een mensch der zonde met het purper bekleed zagen. Geen vervolging bleef van hunnentwege gespaard aan hen. die hun kerk verlieten, maar de schandtooneelen van de 15de eeuw waren voor goed geoordeeld. Gaf zelfs een Adriaan VI, hoe deugdzaam overigens, nog een voorbeeld van kettervervolging; dit behoorde nu eenmaal, naar het schijnt, tot liet ambt, 't welk alleen door muisaard en schavot de aanvallen der Reformatie tegen zijn wettigheid en waarachtigheid afweerde. Wel blijft het onverklaarbaar, hoe een persoonlijk rein leven bestaanbaar is met het verbranden en martelen van menschen, naar Gods beeld geschapen, en daar geen innerlijk verzet zich verhief tegen een godsdienstprediking door middel van dragonders en scherprechters. Toch willen wij gaarne erkennen, dat Rome's kerkvorsten overigens veelmalen gunstig inwerkten op het zedelijk leven der menigte, al keuren wij de dooi' hen aangewende middelen niet altijd goed. Reeds terstond na Lutiier's arbeid aan de vertaling van het Nieuwe Testament vinden wij een dergelijk werk van Eranciscls Ximenius in zijn Üiblia 1'oly- glotta, (te bijl iel gedrukt in verschillende talen nevens elkander, Rvronius schreef een Geschiedenis der Christelijke Kerk. De Jezuïeten met hun geleerdheid, hun voor dubbele uitlegging\uthau zeiuiui, veelal geleid door liet ongoddelijke het-doel-heiligt-de-middelen, hebben het meest bijgedragen om den wankelen troon der pausen te schragen, de hervorming te stuiten, zelfs in vele oorden te vernietigen. Leugen, list, misleiding, wei ken op de zwakheid hunner leerlingen en biechtelingen maakten bekeerlingen en ham iangers. Waar deze middelen te kort schoten, waren de Lichtensteiners en de Lot\ois de krachtiger werkende bondgenooten. Met dit al beoefenden zij vele takken van wetenschap en is hun arbeid op het gebied der zending in de heidenlanden een aansporing geweest voor de kerken der hervorming om eveneens te arbeiden in de landen der duisternis en der schaduwen des < ooi Uitstekende persoonlijkheden trokken zich «Ie ellendigen aan, die door hun in\loed \ooi maatschappelijken ondergang werden behoed. Wij denken aan Yincentius de Paula, wiens naam ook door ons met eere genoemd wordt, zelfs al zien wij zijn aiben dienstbaar gemaakt aan het toevoegen van bekeerlingen aan Romes kerk. In alle landen der Christenheid zien wij deze zelfde practische liefdadigheid dooi Hornet> volgelingen hoog uitblinken. Tal van broederschappen en zuster vereen igingen ( lenen in scholen, ziekenhuizen, weesinrichtingen, ja wijden zich aan den arbeid ondei verachten, veriatenen en verstootenen. En zeker wordt dit werken door de beginselen eener hoogere zedenleer dan vóór de Reformatie gepredikt werd, krachtig gesteund. ome s opvatting van de leer der goede werken is een andere dan die van Calvijn en Lutiilr. liet verdienen der zaligheid is bij haar een machtige factor. Toch sluiten we het oog niet voor de vroomheid, die spreekt uit zoo veel schitterende olVervaardiglieu . IIe°t Concilie van Trente, 15i5—l.jü3, omschreef nauwkeurig de leer der kerk van Rome. De dwalingen der verbasterde christenheid werden daardoor al^ voor altijd gewettigd en bestendigd. Elk zijner besluiten werd gevolgd door de vervloeking van allen, die haar leer niet aannemen wilden, zoodat inderdaad het Rome dei 20ste eeuw, in den grond der zaak, nog staat op hetzelfde standpunt als voor de Reformatie, maar thans, sedert ruim drie eeuwen, als gedekt door de zoo dikwerf afgebroken uitspraken der hooge kerkvergadering, die Luther en Gai.vijn weigelden bij te wonen. . . Die leer, door groote kanselredenaars a's Bossuet en anderen, in gekuisuite taal en schoone vormen gepredikt, is toch geen andere, dan waartegen de gioote Hervormers zijn opgekomen. Zeker is 't, dat «Ie besluiten van genoemd conuie «unstig hebben gtwerkt op het zedelijk leven der Roomsche geestelijken, ondanks het onzedelijk werkend coelibaat, dal hen drukt. Deze meer stille, inwendige hervorming heeft niet weinig bijgedragen om de priesterschap van Rome verre te \eihellen boven die uit de eeuw van Aldreciit van Maintz, wien rijke inkomsten toevloeiden uit de onzedelijke toestanden, door de instelling van Gkegorius \II te vooisi iijn geroepen. Wij zwijgen over de kloosters, wier geheimen we niet kennen. . aai zeker is het, dat de Kerkhervorming der 16de eeuw ook voor haar reinigem; opgetreden is. En niet minder zeker, dat de geestelijkheid van Rome .■« kerk 111 ie Tanden, waar de Reformatie is bestendigd en heeft gezegepraald, wat beschaving, godsdienstkennis en rein zedelijk leven aangaat, veel hooger staat dan in die landen, waar geheel de bevolking nog aan het pausdom is verknecht. Tot tweemalen toe zag Rome's opperpriester zich in delO^ eeuw den wereldlijken scepter ontvallen. In Mei 1809 werd het overschot van den Kerkdijken Staat, onder bet Pontificaat van Pius VII, door Napoleon bij Frankrijk ingelijfd en Pas zelf, die tegen den overweldiger zijn banbliksem had geslingerd, in gevangenschap gesteld. [Iet Weener Congres stelde Pius in 1814 weer in 't bezit van zijn wereldlijk rijk, waaraan zelfs eenige uitbreiding werd gegeven. Ilij beloonde die vrijgevigheid met liet herstellen van de orde der Jezuiëten en van de Inquisitie, twee voor de Christenheid zeer slechte maatregelen. Heide daden kunnen als fanatieke reactie worden beschouwd en als een uitdaging aan het Protestantsch Europa en Amerika tevens. Pils IX, die in 1840 Cregorius XVI als paus opvolgde, begon zijn regeering met vele hervormingen in den Kerkelijken Staat in te voeren. Hij had daarbij zeer zeker op 'toog om in geheel Italië, toen nog in tal van Staten gebrokkeld, invloed en macht te verwerven. Voor de zeer conservatieve geestelijkheid was dit hervormen een gruwel, zoodat zij hem tegenwerkte, waar zij maar kon. De liberale partij was met 't geen Pius gaf niet tevreden; zoodat de dweepzieke kerkvoogd, die niet ondubbelzinnig zijn ingenomenheid met de onafhankelijkheid en eenheid van Italië had te kennen gegeven, toen hij straks weigerde den oorlog aan Oostenrijk te verklaren, uit Rome vluchtte en zich naar Gaëla in het Napelsche begaf. Toen was het uit met al zijn hervormingsplannen. In 1849 door prins Napoleon , president der Fransche republiek, op den pauselijken troon hersteld, ving de reactie aan te regeeren en Pius zelf, onder de macht der Jezuiëten gekomen, kondigde in 1854, den8stcn December, hierin bijgestaan door een vergadering van 54 kardinalen en 140 bisschoppen een nieuw dogma: dat der onbevlekte ontvangenis van Maria, af en deed daardoor de kerk van Rome in den nacht der middeleeuwsche duisternis terugzinken. Zijn encyclica tegen de Bijbelgenootschappen van 1850 maakte hem evenzeer openbaar. In ditzelfde jaar stichtte hij in Engeland 12 bisdommen onder den aartsbisschop van Westminster: kardinaal Wiseman. Zoo herstelde hij in 1853 de bisschoppelijke hiërarchie in Nederland. Beide handelingen vonden èn in Engeland èn in Nederland bij de anti-Boomsche bevolking vrij sterke afkeuring. Sedert 1859 streefden de verschillende staten van Italië naar eenheid. Deze kwam door revolutionaire middelen langzamerhand tot stand, zoo zelfs, dat alleen Rome, beschermd door Frankrijk's keizer Napoleon* 111, aan haar ontbrak. Toen nu Napoleon in Sedan den 2deu September 1870 was gevangen genomen en naar Duitschland gevoerd, drongen de Italianen Rome binnen en vestigden daar de hoofdstad van het koninkrijk Italië. Pius verloor de wereldrijke macht en behield alleen het Vaticaan, zijn paleis, met de daaraan verbonden tuinen. Sedert dertig jaren leefden Pius IX en na zijn dood Leo XIII in de afzondering van dit paleis, immer protesteerend tegen deze berooving, maar daardoor nu van zelf genoodzaakt om zich met het geestelijk gebied over de Boornsche kerk in heel de wereld te vergenoegen. De val van Napoleon III deed het door Pius bijeen geroepen Vaticaansch concilie afbreken. Inmiddels was daarop reeds de onfeilbaarheid van den paus, als hij ex ca the dra spreekt, vastgesteld, zoodat hij alle beslissing in zaken des geloofs in handen heeft. De opvolger van Pius IX, paus Leo XIII is een zeer bekwaam man en heeft in den sedert opgekomen strijd der arbeiders zijne raadgevende stem nadrukkelijk doen hooren. 2. De Toekomst der Hervorming. Het is niet te ontkennen, dat de Hervorming, in den aanvang der 16de Eeuw zoo krachtig en glansrijk begonnen, gestuit is, door de macht der koningen en vorsten, bovenal door de Jezuïeten, wier ordegrondvester Lovola zich de fnuiking der Beforinalie had ten doel gesteld. Hij den aanvang der Nieuwste Geschiedenis, na liet revolutionair tijdperk van 1789 —181 i leefde zij nog krachtig in Engeland en Schotland, in Noord-Nederland en een groot gedeelte van Duitsehland, in /weden, Denemarken en Noorwegen, in een gedeelte van Zwitserland en in do Yereenigde Staten van Noord-Amerika. Zwakker bevond zij zich in Frankrijk, in llongarge en Zevenburgen, in Ierland en Polen en Rusland's Oost zeeprovinciën. Schier geheel waren voor haar gesloten Spanje, Portugal, bijkans alle Staten van Italië, die dan ook alle tot Middeleeuwsche toestanden terugkeerden en geen vrijheid van godsdienst hoegenaamd toestonden. De Groote Fratische Staatsomwenteling van 1789 had wel de schoone idee van algemeene godsdienstvrijheid verkondigd; maar na den val van Napoleon gedurende de Restauratie werd deze in eclit Roomsche landen niet verleend, terwijl in de Protestantsche Staten de vrijheid der Roomsche religie of bedongen of vrijwillig verkregen werd. De ontwikkeling van vele kerken der Reformatie had teweeggebracht, dat deze scherp van elkander onderscheiden en soms tegen elkander gekeerd stonden. Zoowel in den boezem der Gereformeerde als binnen de grenzen der Luthersche kerken hadden partijforrnatien plaats onder den invloed der toongevende wijsgeeren. HetArminianisme scheurde de Gereformeerde kerken in Nederland en besmette in Engeland de Episcopaalsche kerken. In de tweede helft der Zeventiende Eeuw predikte Gartesil'S do gevaarlijke leer: „Ik denk, derhalve ben ik", en: „Ik denk God, derhalve bestaat God." Het Cartesiaansch rationalisme en het Spinozistisch mysticisme verleidde vele predikers der Reformatie en verbreidde in tal van ontwikkelde kringen een treurig Scepticisme. Niettegenstaande niet weinigen talentvolle verdedigers van de beginselen der groote Hervormers, vooral van Galvijn waren, gingen vele godgeleerden doorgaans hun eigen weg. Zoo kwam het, dat tegenover het, voorzeker schijnbaar, als eenheid optredende Home, de kerken der Hervorming een hopelooze verdeeldheid vertoonden en deze wel uit haar aard moesten vertoonen. En toch werd in vele protestantsche landen de zucht tot splitsing door de macht der vorsten en de bestaande wetgevingen, zooveel in hun vermogen was, tegengegaan. De landsvaderlijke Luthersche vorsten waren doorgaans Opperbisschoppen in hun staten. De koning van Engeland stond aan het hoofd der Staatskerk en schreef, bijgestaan door het parlement, schier voor, wat geloofd en beleden moest worden. In Nederland ontstond de Oud-Roomsehe of Jansenisten-kerk, die bet aantal seclen weer met een vermeerderde. Vooral de achttiende Eeuw, die zich in vele opzichten van haar voorgangster gunstig onderscheidt door bestrijding van bekrompenheid, dorheid en baatzucht en verbetering van politieke en sociale toestanden, meende, naardien op het gebied der natuurwetenschappen, der wis- en sterrenkunde, groote vooruitgang had plaats gehad , dat volgens de gevonden methode ook de godsdienst en de zedenleer kon worden getoetst, beoordeeld en verworpen, al naar de uitkomsten der onderzoekingen van de menschelijke rede. Ten aanzien der Openbaring Gods veroorloofde de wetenschap zich een onderzoek, zooals de inductieve methode dat toepast op de kennis der zinnelijk waarneembare dingen. En zoo moest het wel, dat de philosophie der 18du eeuw in beginsel was de Souvereiniteit der Rede en haar uitkomst godverzaking en materialisme. Van Protestantsche zijden verhieven zich de stroomingen van het natuurrecht tegen Gods souverein bestuur. Met Hugo De Groot aangevangen, werden die leeringen nader ontwikkeld door Hobres, Thomasius, Wolff en anderen. Locke tastte de waarheid der goddelijke Openbaring aan en werd hierin gevolgd door Rolingrroke, Girron en IIitme. Zoo ging het Engelsche volkvooren het Kransche volgde. In Fvafikrijk baande de zedeloosheid van vele Roomschepi cl aten don werr lot volslagen ongeloof. De adel, weleer zoo ridderlijk en vol zelfverloochening, was losbandig en verdorven geworden; de hoogere standen leefden in wellust en verkwisting , de koningen zonken weg door hun nietigheid ; begaafde vrouwen deden zich de godverzaking prediken in haar wijd vermaarde salons. De encyclopedisten vormden „de kweekschool der revolutie". Voltyire , Diderot, Ia Mettrie, Montesqueu , Coxdorcet, Rousseau bestreden den geopenbaarden godsdienst en arbeidden om de vermolmde maatschappij en de verouderde staatsinrichting heide te doen ineenstoi tc n. DuilschlancTs groote wijsgeeren en dichters waren meerendeels óf vijandig tegen óf onverschillig voor het Christendom naar de H. Schriften. Goethe, Schiller, Herder, Wielaxd, Kaxt, Jacobi, Fichte, Schelling, Hegel deden binnen de erve der christelijke gemeente door de macht van hun talent den dusgenaamden „vooruitgang" en de „verlichting" niet weinig invloed uitoefenen. Schleiermachf.r en zijn school poogden dien invloed te bestrijden. liet rationalisme werd oveivleugeld door het critisch-wijsgeerig optreden van David Fp.iedrich Strausz, den beluchten schrijver van het leven van Jezus. Sedert drong het ongeloof in alle standen van Duitschland door en zagen zich de predikers van het Evangelie aangeduid als slechts gedreven door het bejagen van geldelijke voordeelen bij de uitoefening van hun oneerlijk genoemd bedrijf. Zoo schreed het ongeloof verwoestend door de Christelijke Kerk voort en bereikte het in onze dagen de uitersten, waartoe Schopexhauer en vox Hartmaxn zijn gekomen : atheïsme en materialisme. Zoo zien we de kerken dei- Reformatie in onzen tijd inwendig verzwakt, niet het minst daardoor, dat duizenden bij duizenden, al noemen zij zich naar haar naam, haar niet alleen vreemd blijven, maar zelfs haar leer en belijdenis bestrijden en zich van haar afkeeren. Daarbenevens vertoont zich het verschijnsel van het splitsen in altijd kleiner gioepen en het vormen van nieuwe secten. Engeland en Amerika zijn eenige honderden grootere en kleinere secten rijk. In Engeland knaagt aan de eenheid der staatskerk vooralsnog het Puseysme, dat streeft naar den algeheelen terugkeer der Anglicanen naar Rome. liet dooi geheel de wereld verbreide „Leger des heils, hoewel zich schijnbaar verdragende met de beslaande kerken, vormt inderdaad een nieuwen kerkvorm en zet alzoo het splijtingsproces voort. Ook de kerk van Rome heeft zware schokken te doorleven. Millioenen, tot haar gerekend, hebben in Duitschland, Frankrijk, België, Italië met haar gebroken en zijn tot volslagen ongeloof vervallen. Zeker is t, dat Rome schier in eiken staat zich moet schikken naar de heerschende macht en de toongevende denkwijze. Inwendig is de hiërarchische kerk schier machteloos in de landen, naar de beginselen der omwenteling van 1789 geregeerd. Van 18 Augustus tot G October 1844 trokken meer dan een half tnillioen pelgrims op naar Trier om den „rok zonder naad', zoogenaamd het kleed des lleeren, waarover de krijgslieden het lot hadden geworpen, te vereeren en te aanbidden. Tegen dit afgodisch bedrijf verscheen een open brief van Johaxxes Roxge te Laurahïdte, geschorst priester uit Silezie, aan den bisschop van Trier, door hem den Tetzel der 19dc eeuw geheeten. Terzelfder lijd wilde Johaxxes Czerski, vicaris te Schneidemüld, in het huwelijk treden. Door beiden werd de Duitsch-katholieke kerk gesticht, die in vele plaatsen gemeenten telde. Naardien Roxge tot de „lichtvrienden" naderde en de Duitsche regeeringen de nieuwe kerken vijandig wa- ren, ontbonden zich deze gemeenlen langzamerhand. Hieruit blijkt, dat in den boezem der Roomsche kerk even als bij de kerken der Reformatie allerlei verborgen verdeeldheden leven en ongeloof en atheïsme zich verdragen met bijgeloof en priestervereering. Een geduchte storm verhief zich, toen Pies 1\', die reeds door de vaststelling van 't leerstuk der „Onbevlekte ontvangenis van Maria" velen in de kerk van Rome van haar had vervreemd, en door de encycliek en den syllabus van 1804 zulks op nieuw had volvoerd, op 't door hem saamgeroepen Vaticaansch concilie van 1870 de pauselijke onfeilbaarheid als dogma deed aannemen. Daarmede werd verklaard, dat de paus, wanneer hij een door de geheele kerk vast te houden leer omtrent het geloof of de zeden vaststelt, zulks met onfeilbaarheid beveelt. Ten gevolge van deze ketterij ontstond in vele Roomsche landen het Oud-Katholicisme en alzoo nieuwe scheuring, terwijl de Jezuïeten in 187'2 uit Duitschland werden verdreven. Ons bestek laat niet toe, hierop verder in te gaan. Gelijk God de lleere lot heden nog vele heidenen in hun wegen Iaat wandelen, terwijl onder Zijn Voorzienig J'estel het Moharnedanisme honderden van millioenen belijders telt, laat Hij ook de kerk van liume voortbestaan en is het zeker niet strijdig met Zijn heiligen wil, dat de kerken der Reformatie zich in zulk een groote verscheidenheid blijven openbaren. Onder twee hoofdvoorwaarden kunnen zij haar gezegende roeping blijven vervullen. lo. Elk der Reformatorische formatiën behoort inwendig te streven naar een zuiverheid van belijdenis, die gegrond is op de bazes der Hervorming: het heilig Woord der Schriften: het Woord Gods, en naar een reinen levenswandel harer leden. k2o. De gezamelijke formatiën behooren elkander in liefde te verdragen. Bij souvereiniteit in eigen kring, mogen zij met eerlijke wapenen in heiligen zin strijden voor eigen overtuiging tegen anderer dwaling, maar worde de waarheid in liefde betracht, de verdraagzaamheid onderhouden en de liefde als die der zonen van 't zelfde huis, als leden van één lichaam: Christus' gemeente, onderling beoefend. Homes' recht van bestaan behooren de kerken der Reformatie, bij al haar vreezen voor de practijken der Jezuïeten, zonder voorbehoud te erkennen, en er naar Ie streven, dat alle godsdienstige gezindten volkomen vrijheid vaneeredienstgenieten en elkander verdragen. Algeheele vrijheid van godsdienst, door niets belemmerde vrijheid om in huis, school en kerk God te dienen en zijn kinderen naar eigen beginselen op te voeden, blijve of worde meer elks ideaal. Waar dit nog niet is nagejaagd, beginne het zoo spoedig mogelijk! Rome zelf moet ertoe gebracht worden om in alle Roomsche Staten volkomen godsdienstvrijheid Ie doen verleenen. Zoo geschiede dit ook in Rusland voor de vele niet-Grieksche secten. Worden deze beginselen gevolgd en beleefd, dan brengt de toekomst aan de gezuiverde Christenheid de zekere overwinning op alle ongeloof en bijgeloof. Eerlang gedenkt hieraan liet wereldrond, Haast wendt het zich tot God met hart en mond; En waar men ooit de wildste volken vond, Zal God ontvangen Aanbidding, eer en dankbre lofgezangen; Want Hij regeert En zal Zijn almacht toonen; Hij heerscht, zoo ver de blindste heidnen wonen Tot Hem bekeerd. Einde. INHOUD. EERSTE GEDEELTE. Overzicht van de geschiedenis der Christelijke Kerk, sedert haar ontstaan tot op de \oorloopers der Hervorming. EERSTE AFDEELING. Van 's Heeren Hemelvaart tot Constantijn den Groote. 33—323 n. C. Blz. 3 TWEEDE AFDEELING. Van Constantijn den Groote tot de opkomst van den Islam en Karei den Groote. 323— 800 n. DERDE AFDEELING. Van de opkomst van het Mohamedanisme, de herstelling vanhetWestersch keizerrijk en de opkomst des pausdoms tot op Gregrorius "\ II. (Hildebrandt) 800—1077 n. C n VIERDE AFDEELING. Van de hoogste machtsontwikkeling der pauselijke hiërarchie tot de Voorloopers der Hervorming. 1077—1370 n. C -- VIJFDE AFDEELING. Verval der Kerk in leer en leven. De bedevaarten. De kruistochten. De geestelijke Ridderorden. De Johanniterorde. De orde der Tempelieren. De Duitsche orde. De Zwaardbroeders. Nieuwe Monnikenorden. Do Dominicanen en Cistencers. De Franciscanen. De Mariavergoding. De Heiligen. De leer der T ranssubstantiatie. Het Misoffer. Het Vagevuur en de Zielmissen. De Aflaat. De Rozenkrans. 323—1350 n. 26 ZESDE AFDEELING. Lichtstralen te midden der duisternis. De Paulicianen. Albigenzen. Stadingers. Anselmus van Canterbury. Bernard van Clairvaux. Peter Abelard. Petrus Waldus. Vervolging der Waldenzen. Arnold van Brescia. Bonifaeius VIII en Filips de Sehoone, koning van Frankrijk. De zeventigjarige ballingschap der pausen. I itroeiing der Tempelieren. Het pauselijk Schisma. Het jubeljaar 1300. De Inquisitie. Thomas van Aquinas. Johannes Dans Scotus. Rogier Bacon. Het Kalifaat van Cordova. Dante Alighieri. 1000—1350 n. C 31 TWEEDE GEDEELTE. De Voorloopers der Hervorming. EERSTE AFDEELING. Apostolieki'n en Flagellanten. Dansers. John Wicliffin Engeland. (1324— 1394). Lambert Le Bèque. Begijnhoven. Geert Groete. De broederschap des gemeenen levens. Florens Radewijns. Fraterhuizen en II INHOUD. Fraterscholen. Johannes Ruysbroeck. Thomas a Kempis. Johannes Huss (1396—1415). Het Concilie van Constanz. Hieronymus van Praag. I)e Hussietenoorlog. Calixtijnen en Taborieten. Savonarola. Scholastiek en Mystiek Blz. 39 TWEEDE AFDEELING. De Mooren in Spanje. Rodrigo de Gotli. Pelago. Hot Kalitaat van Cordova. Rodrigo Diaz (de Cid). Uitvindingen. Het kompas. Het buskruit. De boekdrukkunst. Ontdekkingen. Tochten der Portugeezen. De Kaap de Goede Hoop. Ontdekking van Amerika en van den zeeweg naar Indië. Kopernikus. Val van Constantinopel. Het Humanisme. De Renaissance. De Medici. Bouw-, schilder-, beeldhouw- en toonkunst. Johannes van Goch (Pupper) Johannes van Wezel. Johannes AVessel. (Gansfort) en Rudolph (Agricola.) Ferdinand en Isabella. Verovering van Granada DERDE GEDEELTE- De Groote Kerkhervorming der lde eeuw. EERSTE AFDEELING. De Kerkhervorming in Duitschland. 1. Toestand der Christelijke Kerk in Europa, 1492—IjjOT „ 63 2. Luther's geboorte en opvoeding 3. Luther in het klooster te Erfurt 81 4. Frederik de wijze en de hoogeschool te Wittenberg n 5. Luther doctor in de godgeleerdheid en hoogleeraar te \\ ittenberg . „ 90 TWEEDE AFDEELING. De Kerkhervorming in Duitschland. 1. De Aflaathandel en Jan Tetzel 2. De 95 Thesen tegen den Aflaathandel, 31 October 1517 106 1 1 O 3. De uitwerking der Thesen . 11 Q 4. Luther in den strijd om de Thesen » -11 DERDE AFDEELING. De Kerkhervorming in Duitschland. 1. Luther te Augsburg, October 1518 132 2. Het twistgesprek te Leipzig, 27 Juni 16 Juli 1519 r> ^ 3. De pauselijke banbul. Luther verbrandt dien „ 155 4. Een hoofdstuk uit de Algemeene en Duitsche geschiedenis. ... „ 167 VIERDE AFDEELING. De Kerkhervorming in Duitschland. 1. Luther op den Rijksdag te Worms, 1521 v 2. Luther op den Wartburg » 1°£ 3. De Zwickauer profeten. Luther komt weder te Wittenberg. ... „ 192 4. Luther en Hendrik VIII van Engeland n 202 1XH0Ü1). Ut VIJFDE AFDEELING. De Kerkhervorming in Duitschland. 1. Luther en de Humanisten Blz. 208 2. Voortgang der Hervorming in Duitschland 214 3. De Boerenopstand, 1525 220 4. Dood van Frederik den wijze. Verdere hervormingen. Luthers huwelijk. .. 230 5. Geloofsvervolgingen -37 ZESDE AFDEELING. De Kerkhervorming in Duitschland. 1. De eerste Rijksdag te Spiers. De plundering van Rome „ 244 2. De organisatie van de kerken der Hervorming ' . „ 249 3. De twee Confessiën 2o< 4. De tweede Rijksdag te Spiers. Protest der Evangelischen .... „ 265 5. De Conferentie te Marburg 270 ZEVENDE AFDEELING. De Kerkhervorming in Duitschland. 1. De Confessie van Augsburg 281 2. Luther gedurende den Augsburger Rijksdag 289 3. Karei V te Augsburg 293 4. Aanbieding der Confessie . 300 ACHTSTE AFDEELING. De Kerkhervorming in Duitsch-Zwitserland, 1. Jeugd, opvoeding en optreden als prediker van Zwingli „ 310 2. Zwingli en de aflaatkramer Samson 318 3. Zwingli's tegenstanders » 327 4. Verschillen onder de Hervormden 334 5. Het Berner-Tijdperk » 338 6. Dood van Zwingli en van Oekolampadius „ 342 NEGENDE AFDEELING. De Kerkhervorming in Fransch-Zwitserland. 1. Een vluchtige blik op Frankrijk 345 2. Genève en de Hervorming n 348 3. De jeugd van Calvijn 353 4. Calvijns' Studiejaren 3o< 5. De bekeering van Calvijn 360 6. Calvijn's Christianae Religionis Institutio „ 365 TIENDE AFDEELING. De Kerkhervorming in Fransch-Zwitserland. 1. Calvijn's verblijf te Ferrara 371 2. Calvijn's arbeid te Genève 374 3. Calvijn te Straatsburg n 382 4. Velerlei arbeid van Calvijn n 390 1. 2. 3. 4. 5. 1. 2. 3. 4. fV INÖÖttO. ELFDE AFDEELING. De Kerkhervorming in Fransch-Zwitserland. 1. Calvijn's terugkomst te Genève ^9® 2. Calvijn's strijd binnen Genève » 3. Bolsec, Servet, Gentiles * ■ » 4. Calvijn's arbeid na den val der Libertijnen, zijn ziekte en dood. . „ 41 ó 5. Calvijn's godsdienstige en staatkundige beginselen TWAALFDE AFDEELING. De Kerkhervorming in Duitschland, Denemarken, Zweden en kooiwegen. 1. Verbreiding van liet Evangelie in Duitschland. Karei \ Blz. 425 2. De Anabaptisten 3. De orde der Jezuïeten en het Concilie van Trente 4 4. Laatste levensjaren en dood van Luther n 5. De staf van Luther en Calvijn en de kring van Zwingli » 4 G. De Smalkaldische Oorlog 7. De Unie van Calmar en haar ontbinding DERTIENDE AFDEELING. De Kerkhervorming in Frankrijk. 1. De Hervorming tot de terugkomst van Frans I uit Madrid. ... „ 2. Het Mariabeeld in de rue des Rosiers » 3. Het jaar der Plakkaten 4. Calvijn's schrijven aan Frans 1 5. De vervolgingen onder Hendrik II ° VEERTIENDE AFDEELING. De Kerkhervorming in Engeland en Schotland. 1. Onder de regeering van Hendrik VIII tot diens echtscheiding. . . „ 400 2. William Tyndal » ^ 3. De Echtscheiding • » '' 4. De Hervorming gedurende Hendrik's laatste levensjaren en EduardM. „ 5. De bloedige Maria en Elisabeth p'jjj 6. De Hervorming in Schotland n ° VIJFTIENDE AFDEELING. De Godsdienstoorlogen der Zestiende Eeuw. 1. Een blik op Spanje, Polen en Italië. . . . ^6 2. Voorbereiding der Godsdienstoorlogen in Frankrijk 3. De gruweldaad te Vassy » ^ 4. De Bloedbruiloft '7- \ 5. Van Karel's dood tot het Edict van Nantes ÜO ZESTIENDE AFDEELING. De Godsdienstoorlogen der Zestiende Eeuw. 559 1. De Hervorming in de Nederlanden » _' 2. De val van Granvelle en zijn gevolgen 'j 3. De omwenteling De omwenteling ixHorfi. V 4. De Hervorming in Hongarije en Zevenburgen z- ^ 5. De Hervorming in Boheme en Moravië 6. De terruggang der Reformatie in Polen ^ 7. Slotoverdenking over de Reformatie der Zestiende Eeuw . . • • n 'u VIERDE GEDEELTE. De Kerkhervorming in de Zeventiende Eeuw. EERSTE AFDEELING. De Dertigjarige Oorlog. 1. Yan den godsdienstvrede van Augsburg tot den opstand te Praag, 1555—1618 » ^ 2. De Winterkoning ? 3. Mansfeld, Brunswijk, Christiaan IV, Wallenstein 4. Gustaaf Adolfs optreden 5 Yan Gustaaf!s verdere overwinningen en dood tot den vrede van ' 1648 » 596 TWEEDE AFDEELING. De Reformatie in de Nederlanden, in Poten en Uoixgaiije. 1. Het Twaaljarig Bestand » ^ 2. De omwenteling van 1618 3. De Vrede van Munster ° 4. De Hervorming in Polen in de 17de eeuw n ^ 5. Het lot van Hongarije DERDE AFDEELING. De Reformatie in Frankrijk. 1. De dood van Hendrik IV 2. De Richelieu en de Staat in den staat n ^1' 3. Lodewijk XIV « ~ 4. Jansenisten en Hugenoten * 5. Herroeping van 't Edict van Nantes » (J-() 6. De opstand der Camisards VIERDE AFDEELING. De Reformatie in Engeland, Schotland en Ierland. 1. Jacobus I en het Buskruitverraad n 2. Karei I en het Covenant 6 1 3. Olivier Cromwell 4. Karei II en de Restauratie ' 5. Jaeobus II en het Papisme 6. De roemrijke Omwenteling SLOT. 1. De invloed der Groote Reformatie op de Roomsche kerk zelve . . „ 664 2. De Toekomst der Hervorming 66(J PLAATSING DER PLATEN. 1. Johannes Huss verdedigt zich te Constanz voor hot Concilie en den keizer Blz. _j$ 2. Johan Tetzel biedt tegen betaling aflaatbrieven aan 101 3. Luther hecht op 31 October 151 < de 95 stellingen aan de deur der slotkerk te Wittenberg , 110 4. Luther verbrandt op 10 Dec. 1520 buiten de Elsterpoort de pauselijke banbul 1G6 5. Luther op den Rijksdag te "VVorms, 1521 v 178 6. Luther, als Jonker George, vertaalt op den Wartburg liet X. Testament in het Duitsch 188 7. Het sterfbed van Frederik den wijze J7 230 8. Dood van Zwingli in den slag bij Kappel 343 9. Calvijn spreekt in de grotten van St. Benoit en van Courtelles over de dwalingen van Rome 362 10. Farel beweegt Calvijn te Genève te blijven ,, 374 11. Calvijn stelt zijn leven voor de heiligheid van het H. Avondmaal. ., 406 12. Calvijn neemt afscheid van den Raad van Genève „ 418 13. Koningin Maria Stuart en John Knox ,, 521 14. De Bartholomeusnacht .... „ 550 15. Dood van Gustaaf Adolf. n 598 16. Bezwering van het Covenant op het broederen kerkhof te Edinburg. ., 644