:!(>:( : B tjp-* A L ? in del5e lö-en ïï'eeuw VAN JoWWlCLlF ,en3omamnesHuss '-TOT OP DEN VREDE '■/ vanmünster en ',-OSNAKRUCK IN <7 • i648 • " beschreven door U 68 B u - Geschiedenis der Hervorming IX DE löde, 10de en 1.7'de Eeuw. (Van John Wicliff en Johannes Huss tot op den vrede van Munster en Osnabruck in 1648.) Beschreven voor het Nederlandsche Volk DOOll Pv HUSEN, c"Ridder in de Orde van öranje-<3Vassau, Schrijver van eene ,,Geschiedenis des Vaderlands" in 2 deelen van ± 800 bladzijden, van het üeven van JConing Willem JIJ, van de levensbeschrijving van cPrins Willem I in „ Vorstenhuis en Vaderland", van de Jlfzwering van Philips li in 1581 en van verschillende paedagogische werken. DOESBUim, J. C. VAN SCHENK BRILL. 15)03. AAN DES LEZE 11 Toen in 't voorjaar van 1000 de Heer J. C. van Schenk Rrill, Uitgever te Doesburg, met de vereerende uitnoodiging tot mij kwam om voor het Nederlandsche \o \ een Geschiedenis der Kerkhervorming in de 15dl'< lO en 17ie Eeuw is voleindigd. De 20ste breekt aan en hare voorgangster is opgenomen in het zeer wijd uitgestrekt gebied der wetenschap, door ons Geschiedenis geheeten. Geen wonder, dat dooide menschheid in 't algemeen en door de christenvolken in 't bijzonder als bij vernieuwing de blik wordt gericht naar die wetenschap. Inzonderheid naar het gedeelte, dat we kennen als Geschiedenis der Christelijke Kerk. En wederom uit die Geschiedenis naar dat gedeelte, waarin we de Kerk na eeuwen van diepe inzinking en ontaarding zien opwaken uit haren doodslaap. Waarin wij haar «le boeien zien verbreken, die menschelijke instellingen, tal van afdwalingen, bijgeloof, priesterheerschappij, legende en traditie haar hadden aangelegd. Waarin zij haren zegenrijken invloed op het lot en liet leven van millioenen herneemt en als weleer den kraclitigsten weerstand biedt aan duisternis en dweepzucht en liet licht der goddelijke genade helder doet stralen in het hart, dat dorst naar den levenden God. De Geschiedenis van de Kerkhervorming der 15de. 1GJ« en 17Je Eeuw is de geschiedenis van 's Ileeren groote herscheppende daden, welke eensdeels terugleidden tot het oorspronkelijk Christendom, anderdeels dit Christendom, het Christendom van Jezus en Zijn apostelen, voor de nieuwere tijden dienstbaar maakten aan de verheerlijking des volzaligen Gods: Vadek, Zoon en Heiligen Geest. Dit nieuwe scheppingswerk vestigde het oog der gemeente, in de meest omvattende beteekenis van liet woord, op den geopenden toegang tot den troon der genade; geopend door de verschijning van den Zone Gods in het vleesch, door Zijn leven en leer, door Zijn lijden en sterven, door Zijn opstanding en hemelvaart en door Zijn, haar ten goede, gezetenzijn aan de rechterhand des Vaders. Zoodat opnieuw in waarheid mogelijk werd, dat zonder tusschenkomst van eenig schepsel, de geloovige rechtstreeks gemeenschap oefent met Hem, gelijk Augustinus die gemeenschap teekent als 's menschen hoogste geluk, als hij zegt: „Gij o God! hebt ons geschapen tot U en des menschen hart is onrustig, tot het rust in U!" In dit boek zal, ten dienste van het Nederlandsche volk, in zijn groote meerderheid zonen en dochteren van de martelaren en bloedgetuigen om des geloofs wille, van de heldhaftige strijders voor de onschatbare, heerlijke godsdienstige en burgerlijke vrijheid, wederom de schoone geschiedenis der gezegende Kerkhervorming, de grootste gebeurtenis der nieuwere tijtien, worden beschreven. Het standpunt, docr den schrijver ingenomen, is het standpunt des geloofs in den Cuiusn s naaide II. Schrift. Dit dringt hem tot de strengste objectiviteit in de vermelding der feiten; tot de ruimste waardeering van het goede, waar het ook gevonden wordt; ook tot afkeuring van het verkeerde in eigen geestverwanten. Alleen, wat als waarheid door hem is bevonden, zal worden beschreven; het twijfelachtige, onzekere, veel meer hel onware wordt terzijde gesteld. De eere der Deformatie is, dat ze uit de waarheid is. Slechts door de waarheid kan ze overwinnen! Ten einde de hooge waardij der Hervorming te kunnen verstaan, is aan haar geschiedenis een korte schets van die der Christelijke Kerk voorafgegaan. Deze moet dienen om de noodzakelijkheid der Deformatie te leeren erkennen en bare zegeningen voor al de volgende eeuwen des te hooger te kunnen waardeeren. j^ERSTE pEDEELTE. OVERZICHT VAN DE GESCHIEDENIS DER CHRISTELIJKE KERK SEDERT HAAR ONTSTAAN TOT OP DE VOORLOOPERS DER HERVORMING. EERSTE AF DEELING. Van 's Ilecrcn hemelvaart tot Constantijn den Grootc. 33—323 n. C. de hemelvaart des Ileilands eindigt de geschiedenis van liet aardsche |T^^fleven des Heeren. Vertrouwend op Ilem, „wien alle macht was gegeven in den hernel en op de aarde", stonden Zijne discipelen gereed om Zijn last te -v- volvoeren: „Gaat dan henen, onderwijst alle volken, dezelve doopende in den Y naam des Vaders, en des Zoons, en des Heiligen Geestes, leerende hen onderhouden alles, wat ik u geboden heb". (Matth. 28 : 18, 10). Op liet Pinksterfeest der Joden, tien dagen later, ontving de schare van omtrent 120 personen, die te Jeruzalem eendrachtelijk bijeenkwam, den Heiligen Geest; :;oo<) zielen weiden dien dag toegedaan, en van dit tijdstip treedt deze vergadering voor de wereld als gemeente, als Kerk van Christus, op. Aanvankelijk tot Jeruzalem beperkt, breidt straks door de vervolging, die Stefanus doodde, de gemeente zich uit in Judea, Samaria, Galilea, spoedig tot Damascus en Antiochië in Syrië. Eerst treden alleen Joden tot haar gemeenschap toe. Tegenover haar staan de Joodsche secten. Die der Phariseën, derechtzinnigen,ijverend voor de wet en de bewaring der Joodsche nationaliteit; die der Sadduceën, de rechtvaardigen, venverpers der overlevering en loochenaars van opstanding en engelen. Deze laatsten staan niet vijandig tegenover llellenische ontwikkeling en Giïeksche en Romeinsche beschaving; maar zoeken steun bij de aardsche machten: aanzienlijken en Herodianen. De Esseën vormden een afgezonderde secte van hen, die liefst in samenwoning toefden aan de kusten der Doode Zee en een stieng ascetisme huldigden. . Met de bekeering van Paulus trad het Christendom m de Heidenwereld op. Antiochië werd hel centrum, vanwaar zich de christelijke zending westwaarts wendde. Op Cyprus, in Klein-Azië, in Galatië, Philippi, Thessalonica en Corinthe, ook in Kphese werden middelpunten gevestigd, rondom welke vele kleinere christengemeenten zich groepeerden. Paulus verwierp voor de heidenen bij hunne aanneming tot christenen ile ceremoniëele inzettingen en de besnijdenis. De kerkvergadering te Jeruzalem (Hand. 15) verordende alleen de naleving der Noacliische geboden. Hierdoor was een der gewichtigste hindernissen voor de bekeering der volken uit den we" «eraimd. Met ongeloofelijke snelheid werden nu vele duizenden Joden, die no» aan de spijswetten en den sabbath vasthielden, voor het Evangelie gewonnen. Maar ook groote scharen heidenen, tot zelfs in Rome, leerden liet Christendom kennen, als predikende de verlossing van de macht der zonde door Christus' bloeden de rechtvaardiging door het geloof in Zijn Naam. Zoo wies de gemeente, die zalig wordt. Vrucht van haar zaligmakend geloof was de bewustheid der aanneming tot kindereu Gods. door den II. Geest gewerkt. Het leven der gemeente kenmerkte zich door: liefde, blijdschap, vrede, lankmoedigheid, goedertierenheid, goedheid, geloof, zachtmoedigheid, matigheid. (Gal. 5 . 22). In de samenkomsten der gemeente, inzonderheid op den dag des Hoeren, den dao Zijner opstanding, werd het Avondmaal, door Hem ingesteld, gevierd. De geloovifen baden, zongen, lazen een gedeelte der H. Schrift, later ook de zendbrieven, vermaanden elkander en dankten den Heere voor Zijne onuitsprekelijke gaven in Christus. In hunne gebeden gedachten zij de nooden en behoeften der gemeente, der lijdende broeders en zusters en verzorgden zij naar hun vermogen de armen. Soms «eraakten zij in geestverrukking; eene enkele maal werden openbaringen meegedeeld. Zij zongen psalmen, lofzangen en geestelijke liederen. Ook deelden zij hunne inzichten mede in het werk van Christus, Zijne verschijning op aarde en de beteekenis Zijner leer, in Zijne redenen verkondigd. De toetreding tot de gemeente geschiedde door belijdenis van Jezus' Naam en door den II. Doop. Op zeer eenvoudige wijze traden enkele leden der samenkomst meer dan de andere np den voorgrond. Mannen en vrouwen, die hun huizen voor de ontvangst der broederen openstelden; personen, die op andere wijze de gemeente dienden, werden voorstanders" geheeten. Al spoedig werden voor den dienst der armen diakenen" gekozen; weldra werden sommigen door de gemeente als „ouderlingen" gesteld, van welke weder eenigen in liet Woord dienden en de leidingen sticlitiii" der gemeente op zich namen. Zoolang de apostelen leefden, stonden de "emeenten met hen in nauwe betrekking. Hun woord en beslissing werd aangemerkt als bekleed met goddelijk gezag. Behalve door Paulus, Barnabas en Silas werd het Evangelie verkondigd door Petrus na diens vertrek uit Jeruzalem (Hand 12), in Antiochiê en Baby Ion. Of hij bisschop van Rome is geweest, ja zelfs of hij ooit in Rome is geweest, is geheel onzeker. Pim.ims arbeidde in Pltryyië, Thomas onder de Parlhen, Andreas onder de Scythen. Wellicht is Bartholomeus in Indië werkzaam geweest. Allen stierven den marteldood, uitgezonderd Johannes, die de verwoesting van Jeruzalem overleefde en tot in lioogen ouderdom een levend getuige van Christus in Ephese is geweest. Tijdens de vervolging onder Domitianus werd liij naar 1'atmos gebannen, waar liij de „Apocalypse" schreef. Later vrijgelaten, keerde hij naar Ephese weder. Dat liet Christendom in zijne uitbreiding in botsing moest komen niet de heidensche staatsmacht is gemakkelijk te begrijpen. Juist de vrees voor meerdere uitbreiding veroorzaakte deze botsing en leidde tot vervolging. In vele oorden, o. a. van Ritliynië, stonden de heidensche tempels verlaten; de feesten ter eere der goden werden niet meer gevierd; het voeder voor de olTers der goden vond bijna geen koopers meer. Zoo klaagde Pijnius. Beeds vroeger hadden de zilversmeden te Ephese Paulus aangevallen, omdat de verkoop der zilveren tempeltjes vau Diana zoo verminderd was. Ook stond het Christendom als monotheïsme beslist tegenover het heidensch polytheïsme; de christelijke zedenleer tegenover de in het Romeinsche ï-ijk heerschende rechtskundige en zedelijk-godsdienstige begrippen. Het koninkrijk Gods, alleen sterk door zijne geestelijke kracht, wederstond de almacht der Caesars van liome. Rome, dat schier alle godsdiensten duldde, omdat alle overwonnen volkeren den Caesar godsdienstig wilden vereeren, kon den christen niet verdragen, omdat deze weigerde aan Caesar te offeren. Zoo ontstond de strijd tusschen de geestelijke en de wereldlijke macht, tusschen den als God vereerden keizer en de christelijke conscientie. Voeg hierbij, dat de haat en verachting, die de Romeinen den Joden toedroegen, op de christenen oversloeg en die haat hen van allerlei zonden, als kindermoord, ontucht, staatsverraad en goddeloosheid beschuldigde, en er is niets bevreemdends in de schrikkelijke vervolgingen, door Jezus' Kerk gedurende eeuwen ondervonden. Deze woedden dan ook in de hevigste mate onder Neiio, Domitianus, Trajanus, Marcis Aurei.ius, Septimius Severus, Decius, Vai.erianus en Diocletianus. Maar „het bloed der martelaren werd het zaad der Kerk". Godverheerlijkend en predikend straalde de geloofsmoed der christenen voor de oogen van vervolgers en toeschouwers. De martelaren gingen, met de liefde voor Christus in het hart en den hemel in het oog, blijmoedig ter strafplaats. Zoo stierf op 120-jarigen leeftijd de godzalige Simko.n, bisschop van Jeruzalem, onder Trajanus. Eveneens Ignatius van Auliocliië. Hij noemde den dag zijner heenvoering voor de leeuwen in de arena zijn geboortedag voor het eeuwige leven. Polycarpus van Smyrna, leerling van den apostel Johannes, weigerde op 80-jarigen leeftijd Christus af te zweren. „Hoe zou ik", vraagde hij, „mijn Koning vloeken, die mij zalig heeft gemaakt?" Justinus de martelaar, vermaard door zijne merkwaardige bekeering, beroemd door zijnegroote geleerdheid, die hem den bijnaam van „Christen in den filosofen man tel" schonk, verwierf daarbij de martelaarskroon. Ook de bisschop Pothinus, de diaken Sanktus en de godvruchtige slavin IU.axmna sieren de Kerk als standvastige bloedgetuigen. Onder Septimius Seveius woedde omstreeks het jaar 200 eene vreeselijke christenvervolging. Onder de martelaren staat Perpetua van Cartliago, eene jonge vrouw uit een edel geslacht, boven velen. Zij werd met haar kindje, dat zij zoogde, in den kerker geworpen. Haar oude vader poogde haar te vergeefs tot afval te bewegen. Hij sprak van de schande, die door haar dood op zijn hoofd zou nederdalen ; hij wees haar op den zuigeling, dien zij hulpeloos achterliet. Noch zijne tranen noch zijne gebeden vermochten haar tot wankelen te brengen. Door wonderbare droomen, die haar zaligheid en heerlijkheid aankondigden, gesterkt, ging zij met Félicitas, hare slavin en zuster in Christus, in liet amphitheater om door de wilde dieren gedood te worden. Neergestoten door de wilde koe, werd zij door gladiatoren verder afgemaakt. In Egypte, binnen Alexandrië, werd de jonkvrouw Potamiaena met hare moeder Marceixa langzaam in ziedend pek ten doode gemarteld. Onder Decius en Valeiuanus brak een nieuwe vervolging los, nu vooral tegen de voorgangers gericht. Wij tellen onder haar slachtoffers den beroemden Kerkvader Origenes, voorts Cyprianus van Carthago en vele anderen. Onder keizer Gai.i.iëxls ging het beter, liet Christendom werd tot een in den staat toegelaten religie verklaard. Tijdelijk hielden de vervolgingen op, tot zij onder Diocletianus voor de laatste maal en nog eens zeer vreeselijk woedden. Gedurende drie eeuwen bijkans waren tienduizenden kloekmoedig voor den naam en de zaak van Jezus in den dood gegaan. Van hunne namen zijn slechts weinige bewaard; maar Jezus kent ze allen. Ze zijn geschreven in het boek des Lams, dat voor Gods aangezicht ligt. Zoo gaat het Christus' uitverkoornen; Zoo groeit de lelie onder doornen; De roos op scherpe doornenhagen; Zoo trekt men zegen uit de plagen. Geen akkers worden 7.00 gezegend Als Christus' Kerk , van bloed beregend ... Dees roode druppels zijn robijnen, Die boren licht, hier donker schijnen, Dit zijn de echte lievereien Om de allervroomsten t' onderscheiden. „God was in Christus de wereld met Zich zeiven verzoenende, hunne zonden hun niet toerekenende" (2 Cor. 5 : 19). Deze prediking werd gebracht tot Jood en Heiden. Allen, die in Christus geloofden, gehoorzaamden aan de roepstem tot boete en bekeering en verbonden zich tot een leven van dankbare liefde jegens God en den naaste? De apostelen, door den H. Geest geleid, ontwikkelden in hun prediking en hun brieven deze leer van genade, verzoening en liefde. Wel was er aanvankelijk eenig verschil tusschen de Joodsch-Christelijke en de Paulinische gemeenten; maar na de verwoesting ven Jeruzalem, toen de aardsche verwachtingen voor Israël meer verbleekten, heeft zich het Christendom ten slotte in universeele richting ontwikkeld. De brieven der apostelen, de Evangeliën vormden allengs den omvang der christelijke kennis, door hen gedurende hun leven nog nader toegelicht. Na hen leerden de Apostolische Vaders, die nog onder den persoonlijken invloed deiapostelen hadden gestaan en door hen tot hun arbeid waren toegerust, zooals Clemens, die uit Rome een brief aan de gemeente van Corinlhe heeft geschreven; Barnabas, Ignatius, Polycarpus worden tot hen gerekend. In de grijze oudheid verliest zich „de Leer der Apostelen", die den oorsprong onzer „Twaalf artikelen" uitmaakte. Het stuk verscheen omstreeks liet jaar 150 11. C. Na de Apostolische Vaders traden de beroemde Kerkvaders op, die zich ten taak stelden tegen de reeds oude en nieuwe dwalingen op te treden en daardoor tevens de christelijke leer op uitnemende wijze in hunne geschriften ontwikkelden. Zoo ontstond de christelijke wetenschap. Onder hen rekent men in het Westen Irenaeus , Tertci.uanus, Cyprianus. In het Oosten bloeiden Origenes, benevens de scholen te Alexandrië en te Caesarea. Het Heilig Avondmaal maakte in alle gemeenten het middelpunt der godsdienstige samenkomsten uit. Daarnevens bestonden de A gap ai of liefdemaaltijden; ook vindt men van den aanvang reeds geregelde samenkomsten op den dag des Ileeren. Langzamerhand kwam men er toe om te doopen in den naam des Vaders, des Zoons en des Heiligen Geestes. Sedert het midden der tweede eeuw had elke gemeente een eenvoudige organisatie. Zij werd verzorgd door ambtsdragers. Deze waren de bisschoppen, presbyters en diakenen. Den bisschop was de leiding der godsdienstoefeningen opgedragen. Hij sprak het gebed uit en diende den H. Doop toe aan hen, die belijdenis des geloofs allegden, en ging voor in de uitdeeling bij het breken des broods in het II. Avondmaal. Lang nog werd het bezit van profeten en leeraars als gave des 11. Geestes aangemerkt. „De natuurlijke aanleg en de inwendige roeping vonden in den apostolischen tijd in sommige leden nog eene bijzondere verhooging en heiliging in de buitengewone geestesgaven (charismata) van den Heiligen Geest. Na den dood der Apostelen, wier gaven eenig waren, oefenden zij door leering en openbaring grooten invloed uit. Straks vereenigden de bisschoppen den arbeid \an prediking en leiding in luinne personen en zoo openbaarde zich in het bisschoppelijk ambt de vereeniging van herder en leeraar der gemeente. De bisschoppen namen eene dienende plaats in, terwijl de presbyters haar bestuurden en de diakenen den dienst der barmhartigheid vervulden. Toen de gemeenten in omvang toenamen, werden voor de lagere kerkelijke diensten nieuwe ambten ingesteld. Daaronder worden gerekend: onderdiakenen; acoluthen of bisschoppelijke dienaars; exorcisten, duivelbanners, aan wier zorg de bezetenen waren aanbevolen, ook de doopelingen werden hun toevertrouwd; lectoren en deurwachters. De confessoren of standvastige belijders gedurende de vervolgingen hadden grooten invloed op de keuze der ambtsdragers. De nauwe verbinding der verschillende gemeenten werd door brieven en christenen, die aanbevelingsbrieven van hun bisschoppen medebrachten, in stand gehouden. Voor zaken en beraadslagingen, die schier alle kerken raakten, kwamen provinciale synoden bijeen. De bisschoppen der hoofdsteden, metropolieten geheelen, waren in die vergaderingen voorzitters. De roeping der gemeente was „waardig het Evangelie te wandelen." Ergelijke zondaars mochten niet in haar midden verblijven; zij werden door den ban of uitsluiting verwijderd. Andere overtredingen werden in de samenkomsten voor God en de broederen beleden, waarna de gemeente haar gebed om vergeving tot God den Ileere opzond. Nevens de hardnekkige overtreders werden ook de afvalligen en ketters met excommunicatie of uitsluiting buiten de kerkelijke gemeenschap getroffen. Later werden de afvalligen, die berouw toonden en om wederopneming vraagden, na zekere boetetucht opnieuw aangenomen. Nu eens werden de hoetelingen overdreven gestreng, dan weder in het oogloopend zacht behandeld. Reeds in de vroegste tijden der Kerk ontstonden gevaarlijke dolingen. Er waren er, die de opstanding loochenden of als Hymeneus en Piiiletus leerden, dat de opstanding aireede geschied was (2 Tim. 2 : 43). In Corinthe vormden zich partijen, die zich naar Paulus, Appollos, Cefas of Christus noemden. Eenigen verboden te huwelijken. Sommigen loochenden, dat Jezus Christus in het vleesch was verschenen (I Joh. 2); anderen verachtten de zedewet (brief van Judas); waarschijnlijk behoorden de Nicolaïten tot hen (Openb. 2). Uit het Joden-christendom ontstonden sommige Judaiseerende secten, als: die der Nazareërs, die zich dooide mozaische ceremoniewet gebonden rekenden en, overeenkomstig met hun Joodsche denkbeelden, een duizendjarig rijk van Christus op aarde verwachtten; die der Ebonieten, die Jezus wel als Messias erkenden, maar toch slechts als een bij den doop met goddelijke krachten toegerusten mensch. Zij verketterden Paulus en waren vurige chiliasten. De dwalingen van Montanus, de leeringen der Gnostieken van allerlei soort beroerden de Oude Kerk niet weinig. Evenwel scherpten die afdwalingen in leer en leven de geesten tot diepergaand onderzoek en het staan naar helderder licht en inzicht in de waarheid. TWEEDE AE DEELING. Van Gonstantijn den Groote tot de opkomst van den Islam en Karei den Groote. 323—800 n. G. 4jSjfet Christendom had zich gedurende de drie eerste eeuwen van zijn bestaan sfp?**1 jn geheel liet Romeinsche geliied rondom de Middellandsche Zee uitgebreid, üfllet telde zijne belijders bij tienduizendtallen. Zij werden gevonden onder de ^ geringen, de slaven, maar ook in de hoogste kringen, onder den Romeinschen 1 adel. Na de laatste, zeer lievige vervolging, onder Diocletianus, waren milder gezinde keizers met bet purper bekleed. Die gunstiger stemming verbief zieb bet boogst in Constantijn', die in 324 over al zijne tegenstanders zegevierde en weder, zooals dit vroeger plaats vond, alleenheerscher weid. Ilij begreep de toekomst der Christelijke Kerk, erkende baar in baar waardigheid, betoonde zich haar vriend en gebruikte haar hiërarchie als middel om de eenheid van het rijk te bevorderen. Vooral politieke redenen bewogen hem om het christendom de aanzienlijkste plaats onder de godsdiensten te schenken. Daardoor kwam in vele opzichten eene merkwaardige verandering. Aan de Kerk en haar bisschoppen werden groote voorrechten geschonken. Haar dag des Ileeren verhief Constaxtun tot den dag van den hoogsten God. Van gelijkstelling der Kerk met de oude godsdiensten kwam bet tot inplaatsstelling. De Christenen werden tot de aanzienlijkste ambten verheven; het heidendom als dwaling gebrandmerkt, ja, in vele opzichten beperkt en tegengestaan. De keizer verlegde den zetel van het rijksgebied uit bet oude /{ome naar bet gunstig gelegen Hyzantium, dat naar hem den naam Constantinopel ontving. Tot openlijke belijdenis van bet Christendom kwam bet bij hem eerst kort vóór zijn dood; op zijn sterfbed liet hij zich pas doopen. Toch had hij reeds lang te voren op het inwendig leven der Kerk grooten invloed uitgeoefend, teneinde aan de heerschende verdeeldheden een einde te maken en tegelijk zijn politiek streven te bevorderen. De verandering was groot. De Christelijke Kerk had over hare vijanden gezegepraald. Al de glans, die den troon des Caesars omstraalde, weerkaatste op haar. zag het heidendom wegsterven en de afgodstempels verlaten, llaar tempels werden gevuld met de vele duizenden proselyten, die op 's keizers voorbeeld, hem in zijne bekeering volgden. Reeds had de Kerk veel uit de gedachtenwereld iler beidensche filosofen in zich opgenomen en in haar christelijke ideeën verwerkt. In haar strijd niet het ongeloof was de wetenschap der klassieken haar te hulp gekomen en daardoor ontwikkelde zij zich om dieper door te dringen in de godsdienstige vraagstukken, welke in den aanvangstijd des christendoms nog meerendeels onopgelost waren. Gedurende al de vervolgingen had de Kerk tot dusverre baar eigen levensbegin- selen. grondgedachten en streven bewaard. Om den persoon des Heilands als middelpunt was hare kennis gegroepeerd. Hierdoor was de God der Christenen inderdaad zeer verre verwijderd en onderscheiden van den hoogsten God, uit de oude godsdiensten , het syncretisme, afgeleid. De idee der verlossing in Christus, hoewel op verschillende wijzen ontwikkeld, was zoowel door den wijsgeer als door den eenvoudigste te verstaan. Hierbij sloot zich aan het machtig beginsel der liefde, die de Kerk bezielde en allen vereenigde in de liefde van Christus, hoe verschillend dikwerf ook begrepen. Tevens bleek de Kerk een machtige organisatie te bezitten door de innige verbinding harer leden en den eenvoud harer besturen. Allicht kon zij voor de wereldlijke machten gevaarlijk worden, wanneer in haar bisschoppen machtige persoonlijkheden optraden. Toch bleven de verschillen niet uit. Hoe zou het anders hebben kunnen zijn'? Teneinde aan bestaande verdeeldheden een einde te maken, werd door Constantijn de Rijkssynode te Nicea bijeengeroepen (32.Y). Reeds vroeger was de twist over de Paaschfeestviering bijgelegd. Thans moest te Nicea beslist worden in den strijd tusschen Am is, presbyter der Paucaliskerk en Alexander , bisschop t e Alcxandric. Arius leerde, dat de Zoon Gods wel de Logos was, die voor alle dingen bestond, maar geen persoon in het goddelijk wezen. De Zoon was het eerst geschapen en voorts had God de overige dingen door hem geformeerd. Alexander leerde, dat de Zoon een zelfstandige goddelijke persoonlijkheid in het goddelijk wezen is, van eeuwigheid door den Vader gegenereerd. Deze strijd deed de Keikop hare grondvesten trillen. De invloed van Constantijn of liever de wil des keizers beheerschte het concilie. Arius werd veroordeeld en zijn leer vervloekt, zijne aanhangers werden afgezet. Zeker was de leer van Arius hoogst gevaarlijk en geschikt om het christendom in heidendom om te zetten. Jammer evenwel, dat door Constantijn's optreden deze beslissing tot stand kwam. De beroemdste kerkvader dier dagen Athanasius, de opvolger van Alexander, zette het begrip zijns voorgangers nog scherper uiteen en redde, als middel in Gods hand, het christendom uit den stroom van het Grieksche godendom, waarin het dreigde onder te gaan. Wel wonnen «Ie Arianen andermaal terrein; hun verbannen bisschoppen keerden weder. Athanasius vluchtte uit Alexandrië naar Rome, terwijl hij op twee Synoden inliet Westen werd veroordeeld. Na den dood der zonen van Constantijn, kwam keizer Juliaan aan de regeering, die het heidendom opnieuw ging begunstigen, en zonder vervolging het christendom trachtte af te breken. Zoo werden de tegen elkander strijdende christenen een tijdlang in afwachtende houding gesteld, tegenover de maatregelen van den „Apostaat". Toen deze in 303 in den strijd tegen de Parthen doodelijk gewond was, riep hij stervende uit: „Gij hebt overwonnen o, Galileër"! Sedert was van herleving des heidendoms geen sprake meer. Maar Juliaan had den band tusschen Kerk en Staat weer losgelaten; hij liet aan alle kerkelijke partijen volkomen vrijheid , teneinde de Kerk door inwendige verdeeldheid te zien verzwakken. Zco herleefden de partijschappen op godsdienstig gebied. Een heidensch schrijver dier dagen zegt, dat wilde dieren den menschen niet zoo vijandig zijn, als deze twistende christenen tegenover elkander, legenover het doel van Julianus om de christenen van de algemeene beschaving uitte sluiten, riepen de laatsten eene christelijke literatuur in het leven. Aanvankelijk slaagden die pogingen niet. Zijn streven om het heidendom nieuw leven te schenken, zag Juliaan met geene goede uilkomst beloond, aangezien aan hetbandeloozeheidendom theologie, zedenleer en tucht geheel vreemd zijn. Na den dood van Julianus werk tón alle keizers mede aan de zegepraal des Ghristendoms. Weldra werden de heidenen op liun beurt vervolgd, liun tempels verwoest en zij zei ven genoodzaakt zich buiten de steden terugtetrekken, waarom zij pagani zijn geheeten. Omstreeks het jaar 375 verlieten de Hunnen, een Mongolisch Nomadenvolk hun woonplaatsen in Azie, waarschijnlijk door de Ghineezen hiertoe gedrongen, trokken over de Wolga en den Don, stieten op deAlanen en andere volken en veroorzaakten zulk een geweldige beweging onder de Germaansche stammen, dat daaruit de groote volksverhuizing geboren werd. De Hunnen verdreven de Oost-dothen uit hun woonplaatsen, die op hun beurt in de landen der West-Golhen vielen. Deze zochten en vonden een wijkplaats in het llomeinsche rijk, welks keizer toen Valens was. Later versloegen deze West-Gothen den keizer, die daarbij het leven liet. lil dien grooten nood werden zij door Tiieodosius den giioote bedwongen, die hun Thracië afstond eti daarvoor hulptroepen van hen ontving. Zij waren, voor zoo verre zij het Christendom kenden, Arianen en vonden in bisschop Ui.filas, die het Gothiseh letterschrift bij hen invoerde en den lïijbel in hun taal overzette, een kundig en volijverig Evangeliedienaar. Tiieodosius schafte ia 392 het heidendom af en verbood o. a. in Egypte door heidensche plechtigheden van de goden de overstrooming van den Nijl te vragen. Zelfs liet een bisschop te Alexandrië het standbeeld van Serapis in stukken breken om de afgoderij geheel uit te roeien. Tiieodosius stierf in 3Ö5, na het rijk onder zijne beide zonen Arcadius, die het Oosten en Honorius, die het Westen zou beheerschen, verdeeld te hebben. In «Ie gevolgen leidde deze verdeeling ook tot de scheuring der Kerk in eene Grieksche en Latijnsche Kerk. liet Westersch-Romeinsch keizerlijk bleef slechts tot het jaar 470 bestaan, toen het onder Romulus Augustuixs, zijn laatsten keizer, te gronde ging. Het Oostei'sehe keizerrijk, hoewel van eeuw tot eeuw verzwakkend, sleepte zijn bestaan, in steeds beperkter gebied voort tot 1453, toen Constantinopel door de Turken werd ingenomen en zijn laatste keizer Gonstantijn Paleologus in de verdediging was gesneuveld. Gedurende de regeering van Tiieodosius den groote leefde in Milaan de godvruchtige Ambrosius, die eerst 's keizers stadhouder te dier plaatse was en daarna tot bisschop gekozen werd. Merkwaardig was het optreden van dezen man tegenover den keizer, die 7(HX) onschuldigen, wegens een losgebarsten oproer te Thessalonica door het zwaard deed ombrengen. Ook zijn troostwoord aan Monica, de moeder van Augustinus, „de zoon van zooveel gebeden en tranen zal niet verloren gaan", teekent zijn godvruchtig geloof, llij nam ijverig deel aan de onderdrukking van het heidendom en arbeidde onvermoeid aan den bloei en de eenheid der Kerk. De Arianen vonden in hem een krachtig bestrijder, als hymnoloog kan hij onder de stichters van het Latijnsche kerklied genoemd worden. Hij stierf in 397. In die tijden bloeiden de groote Kerkvaders. Onder hen telt men de drie groote Cappadociërs: Basii.ius de groote van Cesaerea, Gregorius van Nyssa en Gregorius van Nazianzus, Zij bestreden de Arianen en arbeidden voornamelijk aan de vaststelling van het leerstuk der Drieëenheid Gods, omtrent welke de kerken van het Oosten en van het Westen verschillende gevoelens openbaarden. Zoo zelfs, dat zij voortaan ook in dit opzicht zijn uiteengegaan. Middelerwijl breidde het Christendom zich ver builen de grenzen van het Romeinsche rijk uit. Het bestond reeds in het Perzische rijk. De school van Edessa, het geestelijk middelpunt der Oost-Syriseli-Perzische kerk stond in nauwe verbinding met Antiochiê. Armenië, Iberië, en Albanië werden voor het Evangelie gewonnen. Van de Gothen en hun bisschop Ulfilas gewaagden wij reeds. In de landen van Gregorius VII (Hüdebrand). 800—1077 n. C. fUageze storm stak uit Arabic op. In dat oord, waar Ismaei. in de oudheid Igp» henen trok, stond een belager der Christelijke Kerk op, die haar zwaarder slagen dan de Hunnen heeft toegebracht. ^ Die vijand was Mohamed, die ten jare 571 uit den stam Koreisch te i Meeca geboren werd en beweerde in rechte lijn van dien Ismael af te stammen. Hij onderscheidde zich door de voortreffelijkste gaven van den geest, door een overredende en wegsleepende welsprekendheid en door mannelijke schoonheid. Op 25-jarigen leeftijd huwde hij een rijke, veel oudere weduwe, Ciiadiüsja geheeten, en leefde zeer gelukkig met haar. Door reinheid van zeden en eerlijkheid in zijn zaken, verwierf hij zich den eernaam Al-Amim (de oprechte). Toen hij veertig jaren oud was, besloot hij een nieuwen godsdienst te stichten en gaf hij zich uit voor een profeet. Het christendom was in diep verval geraakt en reeds ver van zijn oorspronkelijke reinheid afgedoold; het trok hem niet aan. Den Joden en Heidenen was hij evenzeer vijandig. Diep peinzend over zijn plannen, vertoefde hij maanden lang in een grot bij Meeca en kwam toen eensklaps te voorschijn met de verklaring, dat de Engel Gabriël hem was verschenen met den last, om den eenig waren godsdienst te prediken en den afgodendienst uit te roeien. Hij leerde: „Allah is Allah en Mohamed is zijn profeet". Aanvankelijk geloofden alleen zijne vrouw Ciiadidsja en zijn neef Au in hem. Straks trad een grijsaard van groot aanzien, Abubekar genaamd, tot zijne gemeenschap toe. Na drie jaren was zijn aanhang zeer toegenomen; maar de Koreischieten, zijn bloedverwanten, waren zijn bitterste vijanden, die hem den dood zwoeren. Door Ali gered, vlucht hij uit Mecca naar Yatreb, sedert Medina al Nabi, stad van den profeet, geheeten. Dit gebeurde den lGeu Juli 622. Sedert dien dag rekenen zijn aanhangers hun jaartelling, „Hedsjirah" of „vlucht" genoemd. Spoedig werd nu door zijne strijders, door hem zelf aangevoerd, Mecea veroverd en begon hij zijn leer en tevens zijn rijk met het zwaard uit te breiden. Duizenden Christenen, Joden en Heidenen gingen lot het nieuwe geloof (den Islam) over en werden Moslemin (Muzelmannen). Mohamed besloot, na zich van Arabiè te hebben meester gemaakt, zijn godsdienst tot wereldgodsdienst te maken en eischte van den Griekschen keizer en den koning van Perziè zijn leer aan te nemen. IIij stierf nog onverwacht in 032, na het gebruik van vergiftigd vleesch. hem door eene Jodin voorgezet, zooals wordt verhaald. In zijn leer, die met ongerijmde verhalen samenhangt, noemt hij zich boven Mozes on Christus den grootsten der profeten, eu sprak hij veel van „den nacht der Raadsbesluiten (lods". Ilij predikte eene vergelding van goed en kwaad hier namaals, beloofde zijn volgelingen een Paradijs vol zinnelijke genietingen, als belooning voor hunne goede werken, onder welke de strijd en liet sterven voor de uitbreiding van 't nieuwe geloof de voornaamste waren. Re voorgewende, door Gauriëf. hem geschonken, openbaringen werden door zijne getrouwen op palmbladen geschreven, zorgvuldig bewaard eu naderhand door Aduhekar in één boek vereenigd. Dit boek heet de Koran, het boek bij uitnemendheid. Hierin zijn vele voorschriften gegeven, als: iiet bidden met het aangezicht naar Mecca gericht, vijf malen daags; het weldoen aan de armen; veelvuldig vasten en reinigen des liehaams; éénmaal in het leven moet een Muzelman ter bedevaart naar Mecca; het gebruiken van wijnen varkens vleesch en het dobbelen was verboden. Doodsverachting boezemde zijne leer den krijgslieden in, door een onveranderlijk noodlot te prediken, waaraan niemand ontkomen kan (fatalisme). De Koran zegt: „Bidden voert halfweg tot God, vasten voert tot den ingang en aalmoezen openen de deur des hemels". Hij stelde den Vrijdag tot een heiligen rustdag en de maand Rarnadin tot een heilige maand. Ook voerde hij voor de geloovigen de besnijdenis in. In den Koran ziju schoone plaatsen; 'maar de Islam ontdekt niet de zondige gesteldheid van het onwedergeboren hart; hij predikt niet de boete en het berouw van de II. Schrift; er is geen weg van ontkoming clan die dei' deugd en der goede werken. Van bekeering, verzoening en heiligmaking wordt geen zweem gevonden. Herscheppende genade en herstel deigemeenschap en verzoening met God kent de Koran niet. Toch is het Moham^danisme een wereldgodsdienst geworden. Millioenen kleven het aan. Het is, omdat het de zinnelijkheid streelt en veel zinnelijk genot belooft; de veelwijverij toestaat en den man verre verheft boven de vrouw, die slechts zijn slavin is. Zij heeft, volgens den Islam, geen onsterflijke ziel. Dat deze leer onder Christenen zooveel volgelingen maakte, is eensdeels te wijten aan het overwinnend zwaard der Moslims, anderdeels aan de vreeselijke inzinking en ontaarding der christelijke gemeenten zelve, die zeer weinig van de geschiedenis des Heeren, Zijn leven, sterven en opstanding, alleen eenige uitwendige vormen, als vasten en bekruisingen, hadden bewaard, en door de twisten in hoogere kringen van het reine Evangelie waren afgevoerd. Na Mohamed s dood (032) traden de Kalifen op als opvolgers van den profeet en veroverden de krachtelooze staten in de omgeving van Arabic. Syrië met Jeruzalem, Eyyple, Perzië, Cyprus en Ilhodus, Carlhago, Moorenland kromden onder het zwaard der overwinnaars. Van het Grieksche rijk brokkelden aanzienlijke landstreken al, al bleef het nog eeuwen in wezen. In 711 vielen zelfs de Mooren onder Tarik. in Spanje en vernietigden het rijk der Wesl-Golhen. Zoo was dan de Christelijke Kerk in haar bestaan aan vele zijden bedreigd. De zeven Klein-Aziatische gemeenten, ons bekend uit Openb. 2 en 3, werden verwoest; de bedreiging des Heeren, dat haar kandelaar zou weggenomen worden, werd vervuld. Slechts enkele hier en daar in hutten verspreide christenen worden er nog aangetroffen. Jammerlijk overschot van haar vroegere grootheid des geloof», liet zout der aarde, dat de Christenen moesten zijn, was smakeloos geworden. Het werd door de Moslims buitenge worpen en met voeten getreden. Zoo als wij zagen, werd het Evangelie in West-Europa alom verbreid. Vooral in de toetreding der Franken tut liet Christendom verblijdde de Kerk zich allerwege. In het Westen van Europas vasteland zijn zij voor de volgende beschaving het toongevende element geworden. De Salische wet noemt hen: De roemrijke stam der Franken, door ■i God gegrondvest, sterk in den krijg, standvastig in het vredesverbond, diepzinnig irt raadgevingen, edel van lichaam, onkreukbaar in eerlijkheid, voortreffelijk van uiterlijk, dapper, voortvarend, fier, bekeerd tot het katholieke geloof, vrij van ketterij. Toen hij nog voor barbaarsch werd gehouden, door goddelijke inspiratie de wetenschap zoekende, krachtens zijne zeden de rechtvaardigheid eischende, de vroomheid beschermende . . . Dit is liet volk, dat dapper en krachtig het harde juk van Rome dooi' den krijg afschudde van zijnen nek en na de erkenning van de macht des Doops de lichamen der heilige martelaren, die de Romeinen met vuur verbrandden of niet liet zwaard verminkten of den beesten ter verscheuring voorwierpen, heeft versierd met goud en edelgesteente". Dit volk, door den Merovinger Clovis gechristianiseerd, vond in de Karolingers zijn helden, die de Arabieren, welke Europa aan Moiiamed wilden onderwerpen, wederstonden. Reeds had de Major-domus Kakel Martel in 732 bij Poitiers de Westersche volken van het Oostersche despotisme bevrijd en het Christendom tegen den Islam beschermd door de Arabieren tot de Pyreneën terug te werpen. Ook Pippijn de korte, de eerste koning uit het huis der Karolingers, bevestigde die zegepraal, door de Saraceenen uit Frankrijk te verdrijven, na ze overwonnen te hebben. Maar Karei. i>e groote, die van 708 tot 81 i regeerde, veroverde zelfs het Noordelijk gedeelte van Spanje tot aan de Ebro, ten einde het Iberisch schiereiland geheel van hen te bevrijden. Dit laatste mislukte hem wel, maar schonk den overgebleven christenen, die sedert in het bergachtig Asturië lang den strijd tegen de Mooren volhielden, nieuwen moed. Telkens ontstonden er nieuwe christen-koninkrijken, tot eindelijk in 1492 de Islam in Spanje voor goed overwonnen werd. Karel de groote is niet slechts door zijne groote overwinningen beroemd; maar heeft ook zijn naam vereeuwigd door de stichting van een groot rijk en door zijn onvermoeide pogingen om het Christendom en de beschaving in zijn gebied te bevorderen. In Italië veroverde hij het rijk der Longobarden; in Duitschland onderwierp hij na een dertigjarigen krijg (771—803) de dappere Saksen. De Nederlanden behoorden mede tot zijn gebied. Hij regeerde van de Oostzee tot de Adriatische Zee en koesterde den wensch om in dat rijk, tot één staat verbonden, het Christendom door al zijne onderdanen aangenomen te zien. Dien eenheidsstaat vestigde hij door zijn zwaard, en ook met zijn zwaard dwong hij zijn heidensche volken tot de aanneming van het Evangelie. Aan rijkseenheid, Christendom en beschaving was zijn leven gewijd. Meer dan vijftig veldtochten hadden hieitoe den weg gebaand. Niet zelden echter ontsierde wreedheid Karel's grootsche bedrijven. In 782 liet hij i00 menschen het hoofd afslaan. De Saksen riepen tot hun God Wodan : „Heilige groote Wodan! help ons en onzen veldheer Wittekind met zijne volgelingen tegen den afschuwelijken Karel, den slachter. Ik zal u een os, twee schapen en den roof offeren. Ook zal ik al de gevangenen ter uwer eere op het heilige Hartsgebergte slachten!" In een der groote veldslagen bedekten 80000 lijken van Saksen het slagveld. Maar daarna ontstond ook een betere toestand, liet Evangelie voerde tot de overwinning over wraakzucht, dronkenschap, woest geweld, zedeloosheid en bloeddorst. Kloosters werden in menigte gesticht. Zij werden de plaatsen, vanwaar toen kennis en christelijke beschaving uilgingen. In 800, op het Kerstfeest, werd Karel de groote door den paus van Rome, in de Pieterskerk aldaar, tot Rorneinsch keizer van het Westen uitgeroepen. Deze gebeurtenis is zeer belangrijk, niet oindut dit rijk lang zou bestaan; maar omdat uit% dit rijk voor de nieuwere tijden de staatkundige toestand van Europa zou voortkomen. „Van zijn hof gingen wetenschap en beschaving uit. Geleerden als Einiiard en Alcuix, Paulus Diacones en Angei.bert versierden zijn paleizen. Hij verzachtte door liet lied en het gezang, door het bonwen van schoone paleizen en kerken en het vervaardigen van rijke kerksieraden de ruwe zeden zijner volken. „Al wat dient tot bevordering van het Christendom, de beschaving, de wetgeving, den vooruitgang, concentreert zich in hein, die bij velegrooteeigenschappen, slechts weinig afkeurenswaardigs vertoont. Zoo schreef hij aan de geestelijkheid: „Erkentelijk voor de weldaden, aan ons en onze onderdanen bewezen door de genade van Christus, onzen Koning, die ook de koning onzer volkeren is; overtuigd, dat wij Hem zonder ophouden niet slechts met woorden danken, maar op waardige wijze verheerlijken moeten door de deugden en de goede werken, die hij ons voorschrijft; verlangend, dal Hij ons houde onder Zijne bescherming, ons volk, onze staten, zoo is het, dat wij u uitnoodigen alles aan te wenden om het volk Gods te brengen in de Evangelieweide en om leeraars en voorbeelden van plichtsbetrachting te zijn." (Groen v. Pr.). Karel's paladijnen omgeven zijne machtige persoonlijkheid en vragen voor hem van tijdgenoot en nageslacht den tol van vereering en dankbaarheid. In 843 loste zich zijn rijk, na de langdurige oorlogen der zonen van Lodewijk den vrome tegen hun vader en onderling, op in drie rijken: Frankrijk, Duitsehland en Italië niet Lotharingen. Dit geschiedde door het verdeelingsverdrag van Verdun. In het inwendig leven der Kerk was liet er niet beter op geworden. De weelde en geldgierigheid der geestelijken was spreekwoordelijk geworden. De stadsbisschoppen verhieven zich hoogelijk boven die der dorpen. Boven allen stonden de patriarchen, van wie die van Rome en van Constantinopel 0111 den voorrang kampten. Leo I paste de uitspraak van Christus, Mattli. XVI : 18, op zichzelven, dat is op den bisschop van ltome, toe. In het Oosten werd de Kerk verscheurd door den strijd over de beelden in de kerken en hun vereering. De klove tusschen het Oosten en het Westen werd steeds grooter. Eene eerste scheuring duurde reeds van 484—519. Later loste zich de band tusschen de beide groote afdeelingen der christenheid geheel op en werd de Kerk van Rome als de rechtzinnige, die van het Oosten als de schismatieke Kerk aangemerkt. Inmiddels waren allerlei afwijkingen en vreemde leeringen ingevoerd. Al spoedig werd liet den bisschoppen, priesters en diakenen verboden te huwen. De vondst te Jeruzalem van het kruis, waaraan de Heiland was gestorven, verschafte IIei.kna, de moeder van Constantijn, gelegenheid om de christenheid tot bijgeloovigen eerbied er voor op te wekken. De bedevaarten naar het II. Land werden onder de goede werken gerekend en dienden tot schuld ui tdelging. Een eerste voorbeeld van ketterdooden werd gegeven in het stralTen van Priscilliani s en de zijnen (385), ondanks de protesten van Ambrosics en Martini's. De handel in reliquiën was toen in vollen gang en werd door Theodosius, hoewel zonder gevolg, verboden (38(i). De gebeden voor de dooden werden ingevoerd. De ascete nam een walgelijken vorm aan in Simon, den pilaarheilige. Met de vereering der moeder van Jezus was een aanvang gemaakt. Sommigen noemden haar Moeder Gods. Augustinus gewaagde het eerst van een vagevuur. Straks begon men Maria aan te roepen en door Mamertus, bisschop van Vienne, werden de eerste processiën georganiseerd. Leo 1 beval de oorbiecht aan boven de openbare schuldbelijdenis. Denehicti s van Nureia stichtte de beroemde Denedictijner-orde te Montc-Cassino (529) en voor de herdenking van de reiniging van Maria werd Maria-lichtmis ingesteld. In 599 werd de leer van het vagevuur door de Kerk aangenomen en werden de Godsoordeelen verordend. Als een vroom gevoelen werd (595) de leer aangaande Maiua's hemelvaart beschouwd (15 Aug.). Onschuldig was de invoering van liet klokkenluiden; minder die van den klokkendoop en wijding. Gevaarlijk, dat Ponikacius 111 in <">06 Rome als liet hoofd van alle kerken verklaarde. l)e MAiUA-vereering vorderde door den 83tt" Sept. als den dag liarer geboorte vast te stellen ((>50). De schraapzucht der pausen ordende voor Engeland een Pieterspenning (709). Onder Pippijn den korte verkreeg de bisschop van Rome het eerst een wereldlijk gebied in leen, uit dank voor diens onrechtmatige troonsbestijging, waaraan Pon namis mede de hand leende. Straks daarop worden alleen kardinalen benoembaar tot paus verklaard. In de kerken ontstaat de rang der kanunniken. In 831 wordt het eerst van de leer der „transsubstantiatie' gewaagd, welke in 1015 kerkelijk werd goedgekeurd en vastgesteld. Kakel de groote was zeer tegen den beeldendienst en verbood ze in de kerken (794). Eene nieuwe alwijking leverde de Avondmaalsproef. Vroeger reeds waren de heksenprocessen ingevoerd. Geheel de tiende eeuw (900—1000) wordt de pornocratie (het regnum scortorum) geheeten. De benoeming tot paus staat langen tijd onder de leiding van drie slechte vrouwen: Theodora en hare beide dochters Marozia en Tiieodoka. Deze eeuw is de eeuw der duisternis in de Kerk: de wetenschappen kwijnen weg, de letteren verdwijnen en de kennis van Gods Woord ontbreekt alom. Marozia doet haar minnaar Joiiannes tot paus verkiezen en later hem dooden. Zij was de bijzit van den vroegeren paus Sergius III; den zoon, uit die gemeenschap gesproten, doet /.ij als Joiiannes XI tot paus verkiezen. In 925 wordt IIugo van Vermandois, oud 5 jaren, aartsbisschop van liheims. Iw 1020 klaagt Knoet de groote over de groote sommen, aan het pallium verbonden. Omstreeks dien tijd wordt voor het eerst het interdict over een land uitgesproken. In 1033 wordt Benedictus IX, oud 10 a 12 jaar, tot paus verheven; de pauselijke waardigheid is voor geld te koop. Van Theopiiïlactus, patriarch van Constantinopel, wordt verhaald, dat bij hem simonie, weelde en velerlei buitensporigheid alle beschrijving te boven gaat. Wellustige dansen en zangen werden bij de kerkelijke feesten straffeloos toegelaten. Keizerin Irene, te Constantinopel, een vrouwelijk monster, beschermt in liet Oosten den beeldendienst (787), die dooi- keizer Leo wordt verworpen en verboden (815), maar door keizerin Theodora hersteld (842). Ook dit gedeelte der christenheid is inwendig door en door bedorven, vermolmd, in bijgeloof en vormendienst geheel weggezonken. In het Westen past Leo IX de woorden van Jezus (Lucas 22 : 32) het eerst op zichzelven toe (104-8), terwijl in 1072 het „Ave Maria" als gebed in de Kerk algemeen wordt ingevoerd. Met de verheffing van Hii.debrand (Gregorius VII) tot paus breekt een ander, niet minder gewichtig tijdvak aan (1073). Deze Hii.debrand was de zoon van een smid. Hij werd ten jare 1020 te Roavacum bij Saone in Tuskane geboren. Reeds vroeg werd hij monnik in het klooster van Sr. Maria aan den Aventinus te Rome, dat in betrekking stond met het beroemde klooster Clwjny en de Cluniacensen, 't welk gesticht was door Willem den vrome van Aquitanië en bekend stond vanwege zijn reformatische beginselen. Hildebrand werd door paus Gregorius VI tot kapelaan benoemd, in welk ambt liij groote practische bekwaamheden aan den dag legde. Toen deze paus door keizer Hendrik III werd afgezet en dien vorst als balling naar Duitschland volgen moest, werd liij door Hildebrand vergezeld. In 1049 werd deze tot kardinaaldiaken benoemd, in welk ambt hij met het bestuur der aangelegenheden en financiën van Rome was belast. Al aanstonds was hij de rechterhand van den paus. IIilderrand fnuikte onder paus Nicolaas II tien invloed van den Romeinschen adel op de pausverkiezing en wist te bewerken, dat alleen de kardinalen werden bevoegd verklaard om een opvolger voor den apostolischen stoel te benoemen, flet conclave of liet collegie der kardinalen, bestond toen uit zeven kardinaal-bisschoppen tier Roomsche metropolitaan-kerk en acht-en-twintig pastoors en diakenen der voornaamste kerken te Rome, kardinaal-priesters geheeten. In 1Q73 werd IIii.ukdrand met algemeene stemmen tot paus gekozen. Hij noemde zich Gregorius VII. Wij komen in de volgende afdeeling op dezen merkwaardigen man terug. I Iet is passend ook hier in de geschiedenis dei' Kerk op enkele lichtpunten te wijzen. Zeker behoort daaronder de verbreiding van het Christendom in vele lantlen, als: Aclhiojiic, de Nederlanden, China, de Krim, Moravië, Rultjarije. A.xsciiak is de apostel van het Noorden. Ook in Rusland dringt het Christendom door. In 950 neemt Gylas , vorst der Hongaren, het Evangelie aan, en in 909 laat Olga, eene Russische vorstin, zich doopen, terwijl zij den naam Hklena aanneemt. In Polen wordt het Christendom ingevoerd (900); zoo ook in Denemarken (975). Wladimir de ghoote neemt met zijn volk, de Russen, bet Grieksche christendom aan (989). L)e Kerk vestigt zich in '/.weden (1020). Voorts maakte zich Hieronimus verdienstelijk door de vertaling der II. Schrift in het Latijn (Vulgata). Gregorius de groote, patriarch van Rome, (590) verwerpt den titel van „algemeen bisschop", als een misdadig woord, een duivelsche aanmatiging, een navolffinar van den antichrist en noemt zich liever dienstknecht der dienstknechten Gods (Servum servorum Dei). Reda, een Engelsch godgeleerde, was een der godvruchtigste mannen van zijn tijd. Omtrent 945 wordt geklaagd, dat velen in II al ie zich van de Kerk en bet priesterdom afscheiden. Kunnen hiermede ook de Waldenzen bedoeld zijn? In Orleans werden vele personen verbrand, die zeker onder de ware christenen dier tijden moeten geteld worden. De schrikkelijkste beschuldiging tegen iemand was in de Middeleeuwen die van tooverij. Wanneer mannen of vrouwen, jongelingen of maagden, monniken of nonnen, maar in het minst afweken van de heerschende godsdienstige gebruiken, of op eenige wijze andere gevoelens openbaarden, of eenigszins de toenemende misbruiken afkeurden , wee hunner! Een enkele betichting van tooverij was genoeg om tot zware pijniging en naar den brandstapel te voeren. Het volksbijgeloof droeg veel tot dien ontzettenden gruwel bij. Zoo stierven velen voor de zaak des Heeren, maar die aan het volk als loovenaars of heksen waren voorgesteld. Wolken van duisternis bedekten heel de christenheid, als we aan 't eind dezer Afdeeling zijn gekomen. Schier niets dan duisternis is waar te nemen. Slechts enkele zwakke lichtstralen vertoonen zich; want nimmer is 't oprecht geloof in de Kerk van Ciikistls geheel verloren geweest. VIERDE AEDEELING. Van de hoogste ntachtsonho ik h eliug der pauselijke hiërarchie tut de Yoorloopers der Hervorming. 1077—1370 n. C. iHi eeds gewaagden we van de toenemende verwijdering tusschen de kerken van WW&' het Oosten en het Westen. De verdeeling van het Romeinsche rijk in een zichzelve niet onbillijk, tastte het bestaande rechten aan. En hierdoor ontstond een verbitterde strijd tusschen de Kerk en den Staat, die in de volgende eeuwen steeds herhaald is. Hendrik IV, keizer van Duitschland, bond nu den strijd aan met den paus. Reeds waren vijf van 's keizers Raden door den ban getroffen, omdat zij zich aan simonie hadden schuldig gemaakt. Gregorius durfde den keizer aan, omdat in hem het keizerlijk, liet hoogste gezag in de christenheid getroffen werd. De beperkingen of ontwijkingen van andere vorsten nam hij tijdelijk aan; maar met Hendhik 1\ werd liet een strijd op leven en dood. Gregorius aanvaardde dien, omdat s keizers positie uiterst zwak was. Hendrik was opgevoed in grondbeginselen, die hij ineen geheel willekeurige regeering trachtte toe te passen. Spoedig geraakte hij in oorlog met de Saksen, die hunne voorrechten geschonden zagen. Bovendien was Hendrik nog met andere Duitsche vorsten in strijd. Zoolang Hendrik de Saksen niet bedwongen had, veinsde hij Gregorius te wille te zijn. Zoodra hij de handen vrij had , nam hij een andere houding aan. Hij schonk opnieuw bisdommen weg en herstelde de Raden, die onder den ban lagen. Nadat Gregorius Hendrik tot hoete vermaand had, dreigde de paus den keizer met den ban. Daarop liet Hendrik op een vergadering van bisschoppen te Worms den paus afzetten en dit Gregorius aankondigen. Gregorius sprak nu de excomminucatie uit over Hendrik, verklaarde hem vervallen van de keizerlijke waardigheid en ontsloeg zijne onderdanen van hun eed, den keizer gezwaren. l)e uitwerking was verschrikkelijk. Het land splitste zich in twee partijen: de eene voor den paus, de andere voor den keizer. Gregorii s had bet hart der godsdienstigen gestolen en de menigte hing hem aan. De Saksische en Zwabische hertogen eischten nu van Hendrik, dat bij met den paus vrede zou sluiten en zoo lang zich van het gezag zou onthouden, tot bij van den ban ontheven was. Terzelfder tijd noodigden zij Gregorius uit om naar Duitschlancl te komen en met hem eene samenkomst te hebben. De paus begaf zich opweg en Hendrik zag geen andere uitkomst dan zich voor hem te verdeemoedigen. Dit deed hij ten laatste liever, dan voor de vorsten door hem vernederd te worden. Hendrik begaf zich met zijne gemalin en kind naar Italië, waar hij te Canossa, een kasteel van de markgravin Matiiilde van Toscane, den paus trachtte te naderen. Deze weigerde hem eerst te ontvangen, maar liet zich eindelijk verbidden, nadat Hendrik in Januari 1077 in het gewaad van een boeteling drie dagen lang op het binnenplein bad moeten wachten, eer bij toegelaten word. Hendrik ontving mi wel de verlangde absolutie, maar hem werd verboden de regeering te aanvaarden, voor dat de vorsten hierover beslist hadden. Hendrik, hierover verbitterd, vond steun bij de Longobarden, die Gregorius haatten. Hij trok tegen den laatste op; maar nu werd bij opnieuw in den ban gedaan en van vele Duitsche vorsten verlaten. De kerkvergaderingen van Mainz en Brixen zetten Gregorius als paus af en kozen in zijne plaats Clemens lil, terwijl de vorsten in Ridolf van Zwabcn een anderen keizer hadden verkozen. Deze tegenkeizer sneuvelde in den slag bij Merseburg (1080) en Hendrik trok niet een leger naar Rome op, dat bij in 1084 bemachtigde. Maai nu was een veel sterker vijand dan Gregorius, Robe kt Guiscard, door den paus te hulp geroepen, uit Griekenland overgekomen en niet een groot leger in aantocht. Hendrik iv verliet daarop Rome en trok naar Duitschland terug. Nadat hij vertrokken was, kwamen de Noormannen in de stad. Drie dagen lang was zij aan de plundering prijsgegeven. De tuchtelooze Noorsche borden roofden, wat zij konden, en vernielden, wat zij niet konden meenemen. Daarbij barstte een ontzettende brand uit, zoodat eeu groot deel van Home verwoest werd. Wel werd Gregorius door ben uit den Engelenburg; waarin bij gebracht was en belegerd werd, ontzet. Rorert voerde hem eerst naar Monte-Cassino en bracht hem vervolgensin veiligheid te Salcrno, waar bij in 1085 overleed. Op zijn sterfbed zei bij: „Ik heb de gerechtigheid liefgehad en bet onrecht gebaat, daarom sterf ik in ballingschap." Hendrik IV, bad schijnbaar gewonnen; maar de opvolgers van Gregorii s namen diens beginselen aan. En zoo geschiedde het, dat na langen strijd met de volgende pausen Hendrik IV, van allen verlaten, zelfs van zijn zoon Hendrik V, in diepe vernedering stierf. In Uw huis een knecht Heeft zich, zonder reelit, Tot een heer gemaakt, l)ie, om U te tergen, Uit de zeven bergen Dondert, brandt en blaakt. JoHAXNES HUSS VERDEDIGT ZICH TE CüXSTANZ VOOR Hlil" CONCILIE EX DEN KEIZER. had , nam hij een andere houding aan. Hij schonk opnieuw bisdommen weg en herstelde de Raden, die onder den ban lagen. Nadat Gregorius Hendrik tot boete vermaand bad, dreigde de paus den keizer met den ban. Daarop liet Hendrik op een vergadering van bisschoppen te Worms den paus afzetten en dit Gregorius aankondigen. Gregorius sprak nu de excomminucatie uit over Hendrik, verklaarde hem vervallen van de keizerlijke waardigheid en ontsloeg zijne onderdanen van hun eed, den keizer gezwaren. De uitwerking was verschrikkelijk. Het land splitste zich in twee partijen: de eene voor den paus, de andere voor den keizer. Gregorius had het hart der godsdienstigen gestolen en de menigte hing hem aan. De Saksische en Zwabische hertogen eischten nu van Hendrik, dat hij met den paus vrede zou sluiten en zoo lang zich van het gezag zou onthouden, tot bij van den ban ontheven was. Terzelfder tijd noodigden zij Gregorius uit om naar Duitschland te komen en met hem eene samenkomst te hebben. De paus begaf zicli opweg en Hendrik zag geen andere uitkomst dan zich voor hem te verdeemoedigen. Dit deed bij ten laatste liever, dan voor de vorsten door hem vernederd te worden. Hendrik begaf zich met zijne gemalin en kind naar Italië, waar bij te Canossa, een kasteel van de markgravin Matiiilde van Toscane, den paus trachtte te naderen. Deze weigerde hem eerst te ontvangen, maar liet zich eindelijk verbidden, nadat Hendrik in Januari 4077 in het gewaad van een boeteling drie dagen lang op bet binnenplein bad moeten wachten, eer bij toegelaten word. Hendrik ontving nu wel de verlangde absolutie, maar hem werd verboden de regeering te aanvaarden, voor dat de vorsten hierover beslist hadden. Hendrik, hierover verbitterd, vond steun bij de Longobarden, die Gregorius baatten. Hij trok tegen den laatste op; maar nu werd hij opnieuw in den ban gedaan en van vele Duitsche vorsten verlaten. De kerkvergaderingen van Mainz en Brixen zetten Gregorius als paus af en kozen in zijne plaats Clemens 111, terwijl de vorsten in Rudolf van Zwaben een anderen keizer hadden verkozen. Deze tegenkeizer sneuvelde in den slag bij Merscburg (1080) en Hendrik trok met een leger naar Rome op, dat liij in 1084 bemachtigde. Maar nu was een veel sterker vijand dan Gregorius , Rorert Guiscard, door den paus te hulp geroepen, uit Griekenland overgekomen en met een groot leger in aantocht. Hendrik iv verliet daarop Rome en trok naar Duitschland terug. Nadat bij vertrokken was, kwamen de Noormannen in de stad. Drie dagen lang was zij aan de plundering prijsgegeven. De tucbtelooze Noorsche horden roofden, wat zij konden, en vernielden, wat zij niet konden meenemen. Daarbij baatte een ontzettende brand uit, zoodat een groot deel van Rome verwoest werd. Wel werd Gregorius door ben uit den Engelenburg, waarin bij gebracht was en belegerd werd, ontzet. Rorert voerde hem eerst naar Monte-Cassino en bracht hem vervolgensin veiligheid te Salerno, waar hij in 1085 overleed. Op zijn sterfbed zei hij: „Ik heb de gerechtigheid liefgehad en het onrecht gehaat, daarom sterf ik in ballingschap." Hendrik IV, had schijnbaar gewonnen; maar de opvolgers van Gregorius namen diens beginselen aan. En zoo geschiedde het, dat na langen strijd met de volgende pausen Hendrik IV, van allen verlaten, zelfs van zijn zoon Hendrik V, in diepe vernedering stierf. In Uw huis een knecht Heeft zich, zonder recht, Tot een heer gemaakt, Die, om U te tergen, Uit de zeven bergen Dondert, brandt en blaakt. JOHANNES HüSS VERDEDIGT ZICH TE CoNSTANZ VOOR HET CüNCIEIE EN DEN KEIZER. Tlij is 't, die de liên Buigen doet de kniên, Voor stom hout en steen; l)ie door zijn gezetten, Durft Uw heiige wetten Met de voeten treên. Die 't onnoozel bloed Stort in overvloed; Die geweldig stoot Prinsen uit hun tronen, Trekt van 't hoofd de kronen, Ja, zelfs brengt ter dood. Met Gregorius VII maken Innocentius III en Bonifacius VIII een drietal pausen uit, die met elkander wedijveren om het gebouw der pauselijke macht zoo hoog mogelijk op te trekken. De grond werd gelegd door Gregorius; Innocentius en Bonifacius voltooiden den bouw, terwijl het onder den laatste reeds begon te wankelen. De pausen vonden weldra in Hendrik V een even krachtig als volhardend tegenstander. Dit bleek, toen Pascha lis II het door Gregorius gestelde investituurrecht wilde vernieuwen. De keizer dwong hem tot een vergelijk. Toen dit verbroken werd, liet hij den paus gevangen nemen. De strijd duurde voort tot het concordaat van Worms (1122), waarbij werd bepaald, dat wel de keizer afstand zou doen van hetbeleenen met ring en staf, als gerekend tot het geestelijk gezag te behooren, maar den gekozene met den scepter, als zinnebeeld der wereldlijke heerschappij, zou begiftigen. Ten slotte had deze twist en langdurige strijd voor het pausdom zelf niet voordeelig gewerkt. In Italië inzonderheid was jegens den paus eene vijandige gezindheid geboren, die niet minder eischte, dan (lat paus en geestelijkheid afstand zouden doen van alle wereldsche heerschappij en bezitting en alleen voor hun geestelijke roeping zouden leven. Maar was zulks ooit te verwachten van hen, die zoo zeer en zoo lang het woord des Heilands: „Mijn koninkrijk is niet van deze wereld!" hadden vergeten ? V IJ F D E A F D E E L I N G. Verval der Kerk in leer en leven. De Bedevaarten. De Kruistochten. De geestelijke Ridderorden. De Johann Her orde. De orde der Tempelieren. De Duitsclie orde. De Zwaardbroeders. Nieuwe .Monnikenorden. De Dominicanen en Cistcnecrs. De Franciscanen. De Mariavergoding. De Heiligen. De leer der Transsubstantiatie. liet Misoffer. Het Vagevuur en de Zielmissen. De Aflaat. De Rozenkrans. 323—1350 n. C. xpltv . J M e midden van den strijd lusschen de wereldlijke en geestelijke macht, tusOT?* schen keizer en paiis, was eene reeks van belangrijke gebeurtenissen voor /TO^den laatste eene ware uitkomst. Zij bestond in de worsteling der Westersche christenheid met liet Mohamedaansche Oosten, gedurende twee eeuwen tot zevenmaal hernieuwd (1096—1201). Deze oorlogen, de kruistochten, hebben in de eerste plaats wereldhistorische, maar in de tweede plaats niet minder kerkhistorische beteekenis. De bedevaarten, reeds sedert Hei.exa, de moeder van Coxstaxtijx den groote, naar het II. gral'en 1'icthlehem door ile geloovigen ondernomen, werden, hoe fanatiek de Arabieren ook waren, niet door hen gestoord. Zelfs was tusschen Karel dex groote en Harix al Rasciüd, kalif van Bagdad, een verbond tot stand gekomen. .Maar nadat de Turken Palestina vermeesterd hadden, werden de christenen op hunne pelgrimagies derwaarts zeer bemoeilijkt en mishandeld. De aandacht der christenheid werd nu meer dan te voren op het Oosten gericht en de begeerte ontwaakte om de oorden, door de dierbaarste herinneringen geheiligd, aan de macht der ongeloovigen, die ze beheersehten, te ontrukken. Gregorius VII ging ook van dit grootsche ontwerp zwanger; maar werd door zijn strijd met Hendrik IV in de uitvoering van zijn plan verhinderd. De aandacht der volgende pausen bleef op deze zaak gevestigd. Hoogst gewenscht was daarom het verhaal van Peter van Amiëxs, die van een pelgrimstocht naar Europa was teruggekeerd en het joerendst tafereel van het lijden der pelgrims voor Urbaxus II ontvouwde en daarna op zijn bevel in de steden van Italië, Frankrijk en Duitschland de menigte opeischte om Palestina van het juk, waaronder het zich smadelijk kromde, te bevrijden. Urbaxus riep in 1093 eene groote kerkvergadering tc Clermont bijeen en de kreet: „Het is Gods wil! Het is Gods wil!" deed zich daar van allen hooren. Nauwelijks had de paus zijn rede geëindigd, of het eerst van allen knielde Adiiemar van Monteil, bisschop van Pag, voor hem neder en verzocht den heiligen tocht te mogen bijwonen. Toen hem dit was toegestaan, volgde bisschop Wiu.em van Oranje zijn voorbeeld. Een rood kruis, op den rechterschouder gehecht, werd het teeken om de toegewijden tc onderscheitien en velen tot geestdrift te ontvlammen. Schier ongeloofelijk is het, wat in alle standen der maatschappij plaats greep. Duizenden en nog eens duizenden: vorsten, ridders, monniken, burgers, lijfeigenen of hoorigen aanvaardden liet kruis om öf vergiffenis van zonden óf roem en aanzien óf ginds rijke veroveringen te verwerven. De geestdrift was onbeschrijfelijk. Men meende allerlei verschijnselen aan den hemel gezien te hebben. Ja, er werd zelfs een gerucht verspreid, dat Karei. de groote uit de dooden zon opgestaan zijn om de heilige strijders in persoon aan te voeren. Bij allen leefde de wensch in het hart om den gehaten Turk te vernederen en de mishandeling der christenen in liet 11. Land te wreken. Een ongeregelde schaar van duizenden vertrok reeds in 1096 onder Peter den kluizenaar en Walter zonder have, na in vele steden aan den Rijn de Joden vermoord en uitgeplunderd te hebben, door Hongarije en Bulgarije naar Azie. Dat deze tocht mislukte, spreekt van zelf. Ken geheel ander verloop had de dusgenaamde Eerste Kruistocht, wiens aanvoerder Godfried van Bouillon, hertog van Neder-Lotharingen, was. Met een weluitgerust leger, in de grootste orde, onder dappere ridders als Raimond van Toulouse, IIugo van Yermandois, Robert van Normandië, Rohemind van Tarente met diens beroemden neef, den onvergelijkelijke!! Tancredo, als geleiders, bereikte hij Nteea. Antiochië werd eerst na een lang beleg genomen en eindelijk, 45 Juli 1099, viel Jeruzalem in der christenen macht. De dappere aanvoerder Godfried, tot koning uitgeroepen, weigerde „de gouden kroon daar te dragen," waar Christus eene doornenkroon was op het hoofd gedrukt. Hij stierf reeds in 1100. liet nieuwe christenkoninkrijk Jeruzalem droeg echter van zijn ontstaan de kiemen der ontbinding in zich. Alleen door nieuwe scharen uit het Westen kon het verdedigd worden en telkens ging het in kracht en omvang achteruit. Palestina bleef gedurende twee eeuwen het tooneel van de hevigste worsteling der Middeleeuwen. Onder boriiewijn 1 en Roudewijn II bereikte liet nieuwe rijk zijn hoogsten bloei. Acre, Sidoti, Tripolis en Tgrus werden veroverd; maar onder Boudewijn IIIgingEdessa, het bolwerk van Jeruzalem, verloren. De Heilige Bernard prikkelde koning Lodewijk VII van Frankrijk tot een nieuwen kruistocht; Koenraad III sloot zich daarbij aan, maar zonder eenige belangrijke uitkomsten te verkrijgen. In 1187 ging Jeruzalem zelve verloren en hoewel de val dezer stad een nieuwen tocht veroorzaakte, waaraan keizer F.ucderik I, Philips Augustus van Frankrijk en Richard Leeuwenhart van Engeland deelnamen, beantwoordden de uitkomsten niet aan de verwachtingen. De laatste veroverde Ptolomais, maar vond in sultan Saladin een dapperen en edelen vijand. Reeds in 1192 keerde Richard naai Engeland terug. Zoo volgden nog onderscheiden tochten, tot zeven in aantal. Maar het doel werd niet bereikt. Langzamerhand verloren de christenen alle steden, tot in 1291 ook Ptolomais bezweek en het II. Land voor goed bleef in de macht van den Islam. Toch waren de kruistochten niet zonder groote gevolgen gebleven, al hadden ze het hoofddoel gemist. Zij vereenigden voor geruimen tijd de christenvolken van Europa tot één grootseh gemeenschappelijk doel. liet kan niet geloochend worden, dat een hoog ideaal den strijders voor den geest stond; dat, naar de meening van die tijden, voor de hoogste goederen dus levens werd gekampt, en zeker hebben de honderdduizenden, die voor deze zaak hun leven veil hadden, krachtig bijgedragen om den overmoed van het Moliamedanisme paal en perk te slellen. Al werd het Dosten niet herwonnen, Europa was voorshands tegen de vermetele aanvallen van den Islam beveiligd. Iloe onbevredigend ook de resultaten waren, toch hebben deze oorlogen en verre tochten meerder kennis, fijner ontwikkeling en meer algemeene beschaving in het ruwe IVesten bevorderd, waardoor ongetwijfeld een ge- zegende invloed op de geboorte van een nieuw, frisch, vrij, godsdienstig leven in de toekomst werd uitgeoefend. De zeden werden verzacht, de taal der poëzie en der tonen werkte veredelend èn op de hoogere kringen èn op de burgerijen. De verzwakking van do macht des adels, do vrijwording van vele duizenden lijfeigenen en hoorigen, die liet kruis hadden aangenomen, de opkomst van den vrijen burgerstand — alles gevolgen der kruistochten — brachten een ommekeer ton goede teweeg. Ook de geestelijke Ridderorden, door deze oorlogen ontslaan, werkten mede, om de zwakken te verdedigen, vrouwen e" maagden te eeren en te beschermen, liet recht te handhaven en daardoor veiligheid te verschafïen. Door die geestelijke Ridderorden juist had zicli de macht der christenen nog zoolang kunnen handhaven in liet zoo ver verwijderde en door de Seldsjukken telkens aangevallen Palestina. Zoo hadden na de verovering van Jeruzalem door Godfried van Bouillon eenige ridders, in het klooster en ziekenhuis ter eere van Johanxes den Doopkhaldaar opgericht, zich verbonden om nevens den krijg tegen de ongeloovigen ook de verzorging van arme en de verpleging van zieke pelgrims op zich te nemen. Zij werden „Johanniter-ridders" geheeten. Nadat de zaak dei' kruistochten in het H. Land verloren was, vonden zij een toevluchtsoord op het eiland Maltha en heetten sedert Maltheserridders. Later werd de orde opgeheven. Een tweede orde was die der „Tempelieren," genoemd naar het paleis, nabij de ruïne van den tempel van Salomo te Jeruzalem gebouwd en haar ter woning geschonken. Zij moest de pelgrims in Palestina beschermen en tegen de ongeloovigen strijden. Na het verlies van Jeruzalem week zij naar Frankrijk, waar zij tot grooten rijkdom en in hoog aanzien geraakte. Van groote zedeloosheid en losbandigheid beschuldigd, word de orde door koning Philips den schoon e opgeheven en zijn laatste grootmeester J.vques Moi.ay met 54 ridders levend verbrand. De derde orde was ). liet Concilie van Constanz. Hierowjmus van Praag. I)e Hussietenoorlog. Calixtijnen en Taborieten. Savonarola. Scholastiek en Mystici;. mat niet geheel de pogingen tot liet verkrijgen van iets beters ontbraken, jjjtóJM bewijst het ontstaan van verschillende secten. Onder vele leest men van de '•'»V Apostolieken in Italië. Zij leefden even armoedig als 'sHeeren Apostelen en £ de stichter hunner gemeenschap was Segarelli uit Parma. Hun vereenigingen i bestonden in gezelschappen, die, zonder vijandig tegenover de Kerk te staan, elkander opwekten om als de Apostelen weleer te leven en in liefde te wandelen. Toen zij zich elders uitbreidden, trad de Inquisitie tegen haar op en Skgarelli werd in 1300 verbrand. Na zijn dood kwam Dolcina uit Novara aan bun hoofd. Deze profeteerde, dat een nieuwe, wonderbare paus zou opstaan. Ook zou een vrije gemeente des Geestes geboren worden, welke zou bestaan tot Christus' wederkomst op de wolken des hemels. Er werd nu een kruistocht tegen hen gepredikt. Dolcina werd gevangen genomen en op wreede wijze ter dood gebracht. .Men lei de secte antinomianistische dwalingen te laste. Te Perugia in Italië traden de Flagellanten of geeselaars te voorschijn. De burgerkrijg tusschen de Ghibellijnen en Guelfen, waardoor Italië zoo zeer geteisterd was, bracht velen tot boete en berouw. In grooten getale trokken de geeselaars, tot den gordel geheel naakt, klaagliederen zingende en zich ten bloede toe geeselende, door de steden en de dorpen. Zij maanden tot bekeering en ver- zoening. Later, in liet jaar 1340, toen „de Zwarte Dood" in geheel Europa heerschte, predikten zij den bloeddoop door de zelfgeeseling, als een nieuw genademiddel. Zells kinderen namen aan dit zelfgeeselen deel. Veeltijds stonden zij vijandig tegenover de Kerk, aangezien deze geheel was ontaard en bedorven. Onder de secten, en 8sten Juni H15. Op den .jJ,n las men hem een reeks bezwarende stukken uit de ecclesia voor. Toen bij zich wilde verdedigen, liet men hem niet aan 't woord komen. Op den 7t,CI1 werd hem voorgehouden, dat hij de leer der Transsubstantiatie zou hebben ontkend en Praag in beroering had gebracht. Het eerste ontkende hij volkomen, het laatste trachtte hij te verklaren. Zijn laatste verhoor had den 8stcu Juni plaats. Men las hem 39 punten van beschuldiging voor. Onder deze waren: de ontkenning der Transsubstantiatie, de leeringen van Wicukf en bet zaaien van tweedracht tusschen volk en kerk, als ook zijn leer, dat alleen de uitverkorenen ware leden der Kerk waren. .Men vorderde onvoorwaardelijke herroeping. Maar dat kon en mocht Miss niet, deels om zijn geweten niet te bezwaren, deels om zijn aanhangers niet dwalende in de waarheid te maken. Zijne kalme houding en bedaardheid, zijn ootmoed en de heilige geestdrift, waarmede bij zich verdedigde, deden hem veler harten in de vergadering gewinnen. De keizer zelf en vele anderen raadden hem, zijn dwalingen te herroepen. Ilij antwoordde: „God is mijn getuige, dat ik niet hardnekkig iels wil verdedigen. Gaarne wil ik van meening veranderen, zoo mij slechts iets beters geleerd wordt." Daar lluss wist, dat zijn doodsuur geslagen was, nam hij schriftelijk afscheid van zijn gemeente en vrienden en bereidde zich om zijn God te ontmoeten. Aan den morgen van den 0 : 0. „Opdat het lichaam der zonde te niet gedaan worde," dit woord toepassende op de naderende terdoodbrenging. Na de prediking werden de aanklachten tegen hem voorgelezen. Veel was hiervan onwaar. Toen hij spreken wilde, gebood men hem te zwijgen. Nu volgde de voorlezing van het vonnis, dat Meester Ih ss als een onverbeterlijk ketter van zijn priesterambt ontzet en aan de wereldlijke overheid ter bestraffing werd overgegeven. Hier viel Huss op de knieën en bad overluid: „Heere Jezus Christus, ik bid U om uwer groote barmhartigheid wille, dat Gij al mijne vijanden genadig wilt vergeven! Gij weet, dat ik valschelijk van hen aangeklaagd en veroordeeld ben." De bisschoppen en prolaten bespotten hem met bonend gelach. Daarop had de ontwijding plaats. Eerst moest hij zijn volledige priesterlijke kleeding aantrekken, waarop zeven priesters hem naderden om hem daarna onder vervloekingen en verwenschingen ervan te ontdoen. Zoo rukte een hunner hem den kelk uit de hand met het woord: „Vervloekte Judas, wij ontnemen Udezen kelk, waarin Christus' bloed werd aangebracht", waarop Iluss antwoordde: „Ik vertrouw van de barmhartigheid Gods, dat Hij den kelk des heils niet van mij zal nemen en hoop dien nog heden te drinken in Zijn koninkrijk." Met gelijke verwenschingen ontrukten zij hem nu zijne overige priesterlijke gewaden. Iluss verdroeg alles met zachtmoedigheid. Men zette op zijn hoofd een papieren muts met het opschrift aartsketter. Huss zeide: „Mijn Heiland heeft voor mij de doornenkroon gedragen, daarom wil ik gaarne om zijnentwille deze lichtere dragen." Daarop werd hij aan het wereldlijk gericht overgeleverd en naar den brandstapel gevoerd. Lofzingend en vurig biddend, ging bij tot groote verwondering van het volk daarhenen. De gerichtsplaats lag op een eilandje in den Rijn. Toen Iluss daar gekomen was, mocht hij niet meer tot het volk spreken, maar des te vuriger bad hij. Nadat hij nog van zijn vijanden met tranen had afscheid genomen, bonden de beulen hem de handen op den rug en bevestigden hem met strikken en een halsijzer aan den paal. De Rijksmaarschalk Pappenheim reed nog eenmaal tot hem en raadde hem door herroepen zijn leven te redden. Maar Huss zeide: „God is mijn getuige, dat ik door al mijn arbeid daarnaar heb gestreefd om zielen van het geweld des duivels te verlossen. Zoo wil ik nu ook dit werk met mijn bloed bezegelen." Eu in profetischen geest zou hij met heenwijzing op zijn naam (Iluss = gans) hierbij gevoegd hebben: „Heden verbrandt gij een gans; maar uit mijn asch zal een zwaan opstijgen, dien zult gij niet kunnen braden." Toen men nu den brandstapel aanstak, begon hij met heldere stem te zingen: „Heere Jezus Christus ! Gij Zoon des levenden Gods, Gij, die voor ons geleden hebt, ontferm U mijner!" Toen hij deze woorden ten derden male zong, werd hij schier door den rook verstikt en toch men kon nog door de vlammen zien, hoe zijn lippen zich bewogen en hij tot zijn laatsten snik bleef bidden. Zijn asch werd in den Rijn gestrooid. Maar zijn ziel voer op naar Jezus en zijn lichaam zal in don jongsten dag uit de dooden weder opstaan. Dit geschiedde den Juli 1415. Tot zulk eene droevige handeling was het Concilie van Conslanz overgegaan en daardoor is het met al zijne gematigd reformatorische gezindheden voor altijd geschandvlekt. Dat een Gerson, kanselier van de Universiteit van Parijn, die op het concilie van Pisa in 1409 en op dat van Conslanz (lilt) op reformatie der kerk aandrong, mede tot dien treurigen alloop bijdroeg en mede het vonnis uitsprak, doet ons smartelijk aan. Hieronymus van Praag, de vriend van Huss, was, zonder daartoe geroepen te zijn, ook naar Conslanz gegaan. Toen hij bemerkte, dat hij Huss niet helpen kon en zelf gevaar liep, verliet hij de stad. Maar hij werd onderweg gevangen genomen en stond eene harde gevangenschap van zes maanden door, waarin zijn zedelijke kracht gebroken werd en hij in het herroepen toestemde. Straks kreeg hij geestkracht en moed terug en herriep hij plechtig en uitdrukkelijk zijn herroeping. Daarop volgde zijn doodvonnis en op den 3Ü»ten Mei 1416 stierf hij , gelijk zijn vriend Iluss, blijde en vol christelijken heldenmoed, op den brandstapel. 4 Do dood van llrss wek te de verontwaardiging van bet Boheemsche volk in de hoogste mate. Reeds voor zijn heengaan kwam Jacodus vox Misa (Jacobellus) aan het hoofd zijner aanhangers, llussiten geheeten. Deze voerde, nog niet goedkeuring van lluss, liet gebruik van den kelk bij het Avondmaal voor de leeken in. De vraag of zulks geoorloofd was, werd eveneens op liet concilie van Constanz beslist. Dit concilie besloot, dut ieder zich aan de bestaande ordening moest onderwerpen, en elk, die het naliet, als ketter moest gestraft worden. Toen dit bekend werd, vond men in den dood van 11 l ss een oorzaak om zich te wreken en in het weigeren van onderwerping een aanvang tot verzet. Wenceslaus en het concilie trachtten de ketterij te onderdrukken, maar vele duizenden vereenigden zich onder krijgshaftige aanvoerders, als Nicolaas van Hussixecz, Burggraaf van Huss, en Johanxes von Thocznow, bijgenaamd Ziska. Zij trokken naar een steilen berg en stichtten daar een stad, Thabor geheeten, welke zij met sterke wallen omringden. Edelen, burgers, boeren stroomden in menigte tot hen. Nu trokken zij in gewapende benden het land door en dwongen ieder tot aanneming van de leer der llussiten. Op den 30'™ Juli 1410 brak binnen Praag een lievig oproer los, waarbij '13 Raadsleden vermoord werden. De Roomsche kerken werden geplunderd en verbrand en vele monniken, de vijanden van lluss, vermoord. Wenceslaus ontvluchtte uit Praag en stierf kort daarop, opgevolgd door den meineedigen Sigismund, die vooral bij de llussiten en niet zonder reden gehaat was. Sigismund vond liet geheele land in een staat van regeeringloosheid. Juist in dien tijd werden de llussiten in twee partijen: de Calixtijnen en de Thaboristen verdeeld. De eersten waren tevreden, als zij den beker voor geheel de gemeente vei kregen; de laatsten waren dwepers, die allerlei onzin spraken, dwaselijk handelden , de meeste leerstellingen der Kerk verwierpen en llome met zijn priesters doodelijk haatten. Na 1433 keerden de Galixtiners tot de Roomsche kerk terug; vier Calixtinische geloofs-artikelen werden hun door het Concilie van Bazel toegestaan. Eindelijk zegepraalde Sigismund over de Thaborieten en beide secten losten zich allengskens geheel op. In het midden der 15de eeuw vereenigden zich eenige verstrooide llussiten onder den naam van Boheemsche of Moravische broeders. Zij namen zoo zeer in aantal toe, dat zij in den aanvang der 10di; eeuw 200 kerken en kapellen in BoJicme, Moravië en Polen bezaten. Een zeer merkwaardig man was ongetwijfeld Hieronymus Savonarola , van geboorte uit Fcrrara, zoon van een rijk en aanzienlijk man. Na velerlei studie van Aristoteles, Plato eu Thomas van Aquino, liet hij zich in 1473 als monnik onder de Dominicanen opnemen. Naar Florence overgeplaatst, maakte hij grooten opgang door zijn geleerde voordrachten en schitterende welsprekendheid. Niemand ontziende, trad hij met hartstochtelijken gloed als boetprediker op. In 1400 verklaarde hij de Apocalypse, later het boek Genesis en liet zich verleiden om niet slechts de Kerk — zulks begonnen velen te willen — maar ook den Staat te hervormen. Hij streefde naar de vestiging van een democratischen staat. Zijn profetiën faalden, het volk week van zijn zijde, de libertijnsche Elorentijners en de zedelooze adel waren zijn bitterste vijanden. Alexander VI deed hem in den ban. Zoo werd bij als volksverleider gevangen genomen en als ketter ter dood veroordeeld. Onder die ketterijen behoorde mede, dat hij de rechtvaardiging door het geloof had geleerd. Savonaroi.a werd den 23sten .Mei 1408 in Florence verbrand en zijn asch in de Arno gestrooid. Hij stierfin vrome onderwerping, volkomen op Christus, die voor hem was gestorven, vertrouwende. Wij gaan andere personen, die hebben bijgedragen om lot een meer afdoende hervorming der kerk te geraken, stilzwijgend voorbij. Ons bestek laat geen uitbrei- ding toe. Een enkele blik op liet wetenschappelijk leven gedurende liet tijdperk der Voorloopers zij ons nog vergund. Sedei t de Apostolische vaders werd de christelijke wetenschap geboren. De Kerkvaders hadden aan den opbouw van den wetenschappelijken tempel niet noeste vlijt gearbeid en voor de volgende eeuwen stof tot onderzoek te over nagelaten, „liet wetenschappelijk streven der middeleeuwen was krachtig en scheppend genoeg, om een der heerlijkste bloesems van den arbeid des menschelijken geestes voort te brengen, die naar de kathedraal- en kloosterscholen, waaruit hij ontstond, deSclio 1 astiek genoemd wordt, een geestelijke dombouw in gothischen stijl. Zij had zich tot taak gesteld, de christelijke leerstukken dialectisch te ontleden, speculatief te ontwikkelen en als noodzakelijk voor het verstand te rechtvaardigen. Zij sloot zich op de innigste wijze aan hij het bestaande kerkelijk leerbegrip (dogmatismus); daarnevens openhaalt zich ook dikwijls een sceptische richting, die wijsgeerige onderstellingen op het kerkelijk leerbegrip toepast en daardoor dit in overeenstemming tracht te brengen met de rede." Naast de Scholastiek beweegt zich een andere richting, soms met haar in strijd, dan zich bij haar aansluitende en zich met haar verzoenende. Zij is de mystiek, die het aangeboden heil, zooals de Kerk dit verkondigt, niet met het verstand, maar als met het gevoel opvat, en niet door dialectiek maar door Contemplatie of inwendige aanschouwing ontwikkelt. In de 13Je eeuw bereikt de godgeleerde wetenschap haar hoogsten bloei. JJe Dominicanen en Franciscanen beoefenen haar uitsluitend. Haar hoofdzetel is Parijs. De Aristotelische philosophie, toegepast op het kerkelijk leerstelsel schonk haar wel de rijkste, scherpste en fijnste ontwikkeling, maar begon daarbij in spitsvondigheden en een geesteloos formalisme af te dwalen. Zij had de II. Schrift schier niet noodig. Door enkele strijders in de middeleeuwen werd met vaste overtuiging aan die Schrift vastgehouden. In het midden der 13^ eeuw trad de krachtigste aller scholastieken op° Hij was de Doet oi Angelicus, Ihomas Aquinas, uit Calabrie, achtereenvolgens leeraar te heulen, Parijs en llome. Hij wordt gerekend de diepste en scherpste denker der eeuw, vol geestdiilt vooi de leer der Kerk, evenzoo voor de philosophie, vereerder van Augustinus en een innig vroom man geweest te zijn. Als prediker geliefd en niet vervreemd van de mystiek, straalde zijn roem alom en zette bij den hoogsten luister bij aan de orde der Dominicanen, waartoe hij behoorde. Hij stierf in 1274. Zijn mededinger op dit gebied was de Franciscaner Johannes Duns Scotus, de Doctor Subtilis, die met i iio.vias in uitstekende dialectische begaafdheid kon wedijveren, maar hem niet in diepte van geest en innigheid van gemoed evenaarde. Hij was achtereen leeraar te Oxford, Parijs en Keulen, waar hij in 1308 overleed. Hun orden werden nu die der lhomisten en die der Scotisten genoemd. De eersten hielden zich strenger vast aan de leer der Kerk in den diepen zin van Augustinus, terwijl de laatsten dien veelal verzwakten. De Franciscanen kwamen hardnekkig op voor de leer der onbevlekte ontvangenis van Mauia, terwijl de Dominicanen diegeheel verwierpen. Deze strijd werd steeds meer ten gunste der Franciscanen beslist. Langen tijd gold Aiustotei.es' leer als het hoogste ideaal der wijsbegeerte. Hij zelf als voorlooper van Christus en alzoo werd hij de grondzuil van alle theologie. Toch scheen ten laatste de scheppende kracht der Scholastiek uitgeput. De Mystiek verkreeg sedert onovertrollen diepte en volheid van ontwikkeling. Als haar heerlijkste vrucht openbaart zij zich in Ihomas a Kemi'IS, zeer waarschijnlijk de schrijver der „Navolging van Christus. De Mystieken hadden allen diepe droefheid over het bederf der Kerk en verlangden evenzeer allen hartelijk naar haar hervorming. tweede: af deeling. De Mooren in Spanje. Rodrigo de Golh. Pelciyo• Hel kalifaat van Cotdova. Rodrigo Diaz (de Cid). Uitvindingen. Het lcompas. Ilel buskruit. De Boekdrukkunst. Ontdekkingen. Tochten der Portugeezen. De Kaap de Goede Hoop. Ontdekking van Amerika cn van den zeeweg naar Indië. Kopernikus. Val van Constantinopel. Hel Humanisme. De Renaissance. De Medici. Rouw-, schilder-, beeldhouw-cn toonkunst. Johannes van Goch (Pupper). Johannes van Wezel. Johannes Wessel (Gansfort) en Rudolph (Agricola). Ferdinand cn Isabella. Verovering van Granada. iKlilii zijn tot aan de grensscheiding tusschen de Middeleeuwen en de tijden j||P^(]er Nieuwe Geschiedenis gekomen. Voorzeker is de grootste gebeurtenis, SfjSl^vaarmede de Nieuwe Geschiedenis aanvangt, dc Kerkhervorming. Maar in de haar voorafgaande eeuw is zij door den arbeid van vele mannen en door (ƒ tal van feiten krachtig voorbereid. Op enkele dier feiten cn personen willen wij nu hel oog vestigen. Aan hel einde der eeuw verkeerde schier geheel Europa onder den invloed van Romc's opperpriester, Rusland uitgezonderd, dat bij zijn overgang tot het Christendom den Griekschen patriarch onderworpen werd. Op liet Balkan- en liet Pyreneesche schiereiland hadden groote veranderingen plaats, waarop wij straks even den blik zullen vestigen. Op het eerste vestigde zich de Islam en breiide deze zich langs zoo meer uit; op het laatste overwon langzamerhand het Christendom de Mooren en drong hun macht terug tot in enkele koninklijken en sleden. Laat ons dit een weinig nader bezien. Een der laatste koningen van de West-Gothen, die reeds sedert eeuwen het Ariaansche geloof hadden afgezworen en tot de Katholieke Kerk overgegaan waren, was Witiza, die in 710 in een burgeroorlog zijn kroon verloor. In zijn plaats beklom Rodrigo, bijgenaamd de Golh, den troon. De West-Gothen bezaten aan de Noordkust van Afrika eenig grondgebied, dat zij slechts met groote moeite tegen de alom zegevierende Arabieren konden verdedigen. Zekere graaf Jüi.iaan , bevelhebber der West-Gothen aldaar, een man van grooten invloed, trad met den schoonbroeder van Witiza , die aartsbisschop van Sevilië was, in verbond om zich op Rodrigo te wreken. Van hun wraakzucht, die niets ontzag en alle vaderlandsliefde bij hen uitdoofde, waren de gevolgen voor Spanje allerverschrikkelijkst. Zij riepen de hulp der Arabieren of Mooren in, die zich reeds van alle landen des Romeinschen rijks in Afrika hadden meester gemaakt, om Spanje aan Rodrigo te ontrukken. En daar had Mc sa, stadhouder der Arabieren in Afrika, wel ooren naar. Hij droeg die taak op aan Tarik, een bekwaam Arabisch veldheer* Tarik trok mot eeti zelfs kleine macht in het jaar 711 over de in de oudheid bekende zuiien van 11ercui.es, thans de straat van Gibraltar geheeten, en landde op de Spaansehe kust, in de nabijheid van een dier zuilen, de steile rots Calpé. Hier legde hij den grond tot een stad, die naar hem werd genoemd. "ü noemde ze: gibel al Tarik, heuvel van Tarik, dat tot Gibraltar verbasterd werd. Bij Xeres de la Frontera kwam het tot een treilen. Koning Rodrigo was hem met een machtig leger te gemoet getrokken om de ongeloovigen in zee te jagen. In het heetst van 't gevecht liepen de saamgezworenen tot den vijand over. De dapperheid en heldenmoed der christelijke strijders, de keur der West-Gothen, baatten niet tegen de grootere krijgskunde der Mooren. Rodrigo kwam om en zijn leger werd verslagen (Juli 711). Zoo verpletterend was de nederlaag, dat het West-Gothische rijk geheel vernietigd en de heerschappij der Arabieren, de macht van den Islam in geheel Spanje gevestigd werd. Slechts één klein gewest, sterk door zijn scliier ontoegankelijke bergen, Asturië, bleef in 't bezit der onafhankelijkheid. Daar verkozen de overgebleven West-Gothen Pelayo of Pelagius, een dapper afstammeling hunner koningen, tol hun aanvoerder. Ilier bleef hel Christendom, hoewel in zeer zwakken vorm, voortleven en werd de grond gelegd tot een der Christenkoninkrijken, die later talrijker in Spanje te voorschijn traden. Maar de worsteling voor de herstelling van 't Christendom in Spanje zou acht eeuwen duren. Pelayo zelf behaalde twee schitterende overwinningen en boezemde door zijn groote daden den veroveraars ontzag in. In Spanje werd in hetzelfde jaar 711 een Westersch kalifaat gesticht. Zijn hoofdstad was Cordova, dat spoedig in bloei en luister met andere hoofdsteden in Europa wedijverde. Zij telde 000 moskeen, 80 openbare scholen, 50 hospitalen en900publieke baden en was omgeven door vele schoone steden en dorpen, die door landbouw, koophandel en zeevaart zeer welvarend werden. Kunsten en wetenschappen bloeiden in dit kalifaat zoo schitterend, dat de zonen van koningen en vorsten er heen togen om hun opvoeding te voltooien. Onder Abdel-Rahman III en Al hakem, die in rust en vrede heerschten, bereikte die bloei zijn grootste hoogte. Intusschen was sedert Pelayo do macht der Christenen allengs toegenomen. Naast Asturië verrezen de kleine rijken Oviedo en Leon, Burgos of Castilië en ook sedert Karel den groote Navarre. Later ontstond het kleine rijk Arragonië. In 1080 werd liet oude Toledo, door de krachtige hulp der ridders uit het geheele Westen, onder wie Don Rodrigo Diaz of de Cid uitmuntte, heroverd. Straks ontstond het koninkrijk Portugal, welks koning Alpiionsus in 1139 zijn naam beroemd maakte door zijn luisterrijke zegepraal bij Ourique. Zoo werden de Arabieren langs zoo meer teruggedrongen. Eenmaal, in 11, vielen van hen in de vlakte van Tolosa tweemaalhonderdduizend strijders, terwijl de Christenkoninkrijken langzamerhand onder één vorst kwamen. Gedurende de Middeleeuwen was Spanje de groote leerschool van heldenmoed en ridderdeugd, een voorbeeld voor het overige Europa. De strijd der Christenen voerde tot een glansrijk einde. Uit alles blijkt, dat het Christelijk Europa in de middeleeuwen grootendeels nog verzonken lag in onwetendheid, bijgeloof en barbaarschheid. Tot zijn ontwikkeling en vooruitgang hebben sommige uitvindingen niet weinig bijgedragen. Het veilig reizen over zeeën en oceanen werd niet gedaan, alvorens het kompas was uitgevonden. Dit geschiedde in 1302 door Fi.avio(ïio.ia te XapeU. De kennis der eigenschappen van den magneet voerde tot de schoone uitkomst, dat de zeereiziger niet altijd langs de kusten behoefde te varen, maar groote wateren geruster kon oversteken. Dat deze uitvinding den weg baande tot de groote ontdek- kingstoehten der beroemde zeereizigers is duidelijk. Wij zullen het weldra vernemen. Een andere uitvinding is die van liet buskruit, in het midden der Hde eeuw door een Franciscaner monnik, Bahtiioi.j>Sciiwartz, te Freiburg. Dat deze uitvinding een gewichtigen invloed 1 leeft gehad en nog heeft op de uitgebreidheid en den duur der oorlogen springt in liet oog. Zonder den lof der uitvinding te verkondigen , kan vastgesteld worden, dat de aard en de omvang van den oorlog sedert geheel zijn veranderd. Zelfs do kostbaarheid van de oorlogen in de Nieuwe en Nieuwste Geschiedenis bewijst haar invloed; zij moeten noodwendig spoediger eindigen. Daardoor is althans iets van de ellende, door den krijg veroorzaakt, verminderd. Daartegenover staat, dat de nieuwe wijze van oorlogvoeren de staande legers schiep en uitbreidde en daardoor weder de onbeperkte vorstenmacht, die gewoonlijk de vrijheid van godsdienst en geweten te na komt, krachtig bevorderde. Schooner en liooger te roemen zijn de vruchten van een andere uitvinding, die der boekdrukkunst. In de oudheid en gedurende de middeleeuwen moesten de boeken worden afgeschreven. In H23 geschiedde de uitvinding door Laurens Jansz. , koster der groote kerk te Haarlem. De kunst werd meer volmaakt door Guttexberg, Schokker en Faust in Mainz omstreeks 1440. Om den roem der eerste vinding twisten we niet. Maar onwedersprekelijk is 't, hoe van het tijdstip, dat zij der wereld geschonken werd, eerst recht van volksontwikkeling in godsdienstigen en socialen zin, kan gesproken worden. Werd voor dien tijd voor een bijbel ongeveer 000 gulden betaald en dat in een tijd, waarin het zilver en goud een meer dan tienvoudige waarde bezat als thans, allengs kon voor heel wat minder Gods Woord meer algemeen gelezen worden. De prijs daalde al spoedig tot omstreeks 100 gld. per exemplaar. Nog duur genoeg met den prijs in onze eeuw vergeleken. Maar hooge waarde werd dan ook door zijn bezitters aan dit kostelijke Woord Gods gehecht en duidelijk merkbaar werd zijn invloed alom verbreid. De monniken, van wie niemand de dure geschreven boeken meer knopen wilde, kreten de uitvinding voor toovorij of zwarte kunst uit. Zij zeiden: „Fu st staat met den duivel in verbond en de roode lettere op de titelbladen zijn met menschenbloed geschreven". Maar deze beschuldiging werd niet geloofd; want voortaan zagen van een nuttig boek duizenden afdrukken het licht. Gemakkelijk konden ze in allerlei landen en talen verbreid worden. Wanneer nu een vrijmoedig woord tegen den Paus en den Aflaat gesproken of geschreven weid, door de drukkunst kon het binnen korten tijd in vele duizenden bladen door ieder gelezen worden. Niet alleen is door de boekdrukkunst de kerkhervorming krachtig voorbereid, maar ook is aan de eerste de snelle en veelzijdige uitbreiding der laatste te danken. Langzamerhand ontwikkelden zich betere voorstellingen van den vorm der aarde, die wij bewonen, en van hare plaats onder de hemellichamen. Meer en meer werd met de voorstellingen der ouden gebroken en de bolrondheid der aarde door de geleerden aangenomen. Tevens werd, vooral door de studiën van Kopernikus, de onderstelling, dat de aarde hel middelpunt in het wereldstelsel uitmaakt, verlaten en genaderd tot de stelling, dat de zon het middelpunt in ons zonnestelsel uitmaakt, om hetwelk zich de aarde, evenals de overige planeten, beweegt. De aardrijks- en sterrekunde werden de hoofd wetenschappen van de vijftiende en zestiende eeuw. Aan hare beoefening danken we een nieuw verschijnsel aan het einde der middeleeuwen: de groote ontdekkingen op het nog onbekende deel der oppervlakte van de aarde en de wereldzeeën. Nieuwe wegen naar het Oosten werden gevonden; tochten over de oceanen volvoerd, werelddeelen ontdekt en bevolkt. Niet slechts, dat groote rijkdommen in goud, edelgesteenten en producten der ontdekte landen naar Europa vloeiden, maar ook de vrije beoefening der wetenschappen breidde zich kennelijk uit. Belemmeringen en boeien, die den geest ketenden, werden afgeworpen en op dit terrein het gezag der onkunde verlaten. Hierdoor moest ook liet onderzoek op het terrein van den godsdienst vooruitgaan en dit onderzoek leiden tot verwerping der menschelijke instellingen, die niet uit Gods Woord konden bewezen worden, en alzoo tot de hervorming der Kerk, die zoo ver van Gods Woord was afgeweken. De groote ontdekkingen volgden in de l.">d» eeuw elkander met betrekkelijk groote snelheid op. Achtereenvolgens werden de Kanarische eilanden, Porto Santo en Madera gevonden en bebouwd. Langs de westelijke kusten van Afrika zuidwaarts stevenend, vonden de kloeke zeevaarders der Portugeezen de Azorische of Vlaamschc eilanden, de kusten van Guinea, bereikten de kusten ten zuiden van den Evenaar en onder de leiding van Bartholomeus Diaz de Stormkaap, aan welke zijn koning Joiian den naam gaf Kaap de Goede Hoop. Eindelijk zeilde Vasco di Gama om deze kaap en bereikte over zee Caleutta. De weg om het zuiden van Afrika naar Indïè was gevonden. (1498.) Te midden dezer ontdekkingsreizen had Christophorus Columbus, een Genuees van geboorte, in 1492 een nieuwe wereld, later Amerika geheeten, ontdekt, waartoe hem de betere kennis der aarde in verband met verschillende ervaringen aanleiding had gegeven. En nu volgde op deze groote uitkomst, in de volgende eeuwen, als een wedstrijd tusschen de volkeren van Europa, om èn in Azië èn in Amerika vasten voet te verkrijgen, handelsbetrekkingen aan te knoopen en koloniën te vestigen, rijkdom en macht te verwerven en grootsche daden te verrichten. Ook deze ontdekkingen droegen ontzaglijk veel bij om den blik op het terrein van het Christendom te verruimen en mede te werken tot de groote Reformatie der zestiende eeuw. Eindelijk was de staatkundige gesteldheid alleszins gunstig voor deze groote gebeurtenis. De vorsten streefden naar de onbeperkte macht; maar bezaten ze nog lang niet volkomen. Zij overwonnen de machtige leenmannen en voegden de groote leenen, waar zij konden, bij hun rijksgebied. Daartoe behoefden zij de hulp van den derden stand en schonken zij dezen tal van privilegiën en voorrechten, zoodat de vrijheid van handelen der machtige poorters zich op velerlei terrein, ook op dat van den godsdienst, liet waarnemen. Duitschland's keizer was vrij machteloos, het rijk zelf in een groot aantal vorstendommen gesplitst, die zich schier vrijelijk voor of tegen een komende Hervorming konden verklaren. Italië telde ook een aantal onafhankelijke vorsten, die zich in het staatkundige schaarden rondom of tegen den paus als wereldlijk vorst. Frankrijk begon tot de langgewenschte eenheid onder denzelfden vorst te komen, maar was inwendig nog niet zoo krachtig als onder Lodewijk XIV. De macht der koningen van Engeland was vrij beperkt. Schotland was een zelfstandige staat. Spanje begon tot eenheid te komen, maar verkreeg die pas onder Karei. V. De Nederlanden eveneens. Eerst in 15i;j vonden ze in denzelfden vorst hun heer. Tot dien tijd was er vooral nog in 7 Noorden, strijd tusschen de afzonderlijke kleine staatjes. Den heerschers stonden noch de machtige legers, noch de centrale regeering, noch de groote krachten der beschaving, als de stoomkracht, die van het telegraaf- en telefoonwezen, noch die van de verbeterde vuurwapenen en de snelle legerverplaatsing en vele andere zaken ten dienste om de bewegingen in haar geboorte te smoren. Alvorens zij konden optreden, was het zaad welig ontkiemd en tot wasdom gekomen, dikwerf reeds rijke vrucht dragende. Geheel de staatkundige en sociale toestand was het ontstaan, den voortgang en den bloei der Reformatie gunstig en gemakkelijk weerstond deze de macht van de pauselijke heerschappij. Waar zij niet weerstaan werd, zag zij zich als niet bestaande aangemerkt. Het gelieele samenstel van leeringen, die geboden van menschen zijn en waardoor Goden de Heiland niet werd geëerd, kon voor duizenden niet blijven bestaan, maar bezweek voor de macht van Gods alles overwinnend Woord. In 1453 bad een gebeurtenis plaats, die in bare gevolgen een gewicbtigenommekeer in den geestelijken toestand van de volkeren van Europa teweegbracht. Wij bedoelen den val van het oude Byzantium, de hoofdstad van het Uostersch-Romeinscli keizerrijk, Constantinopcl. Reeds in 476 n. C. was het Westersche Rijk bezweken. Duizend jaren langer liield het Oostersche zich staande. Maar hoe? Gedurende deze tien eeuwen ging het in grondgebied en inwendige kracht schrikbarend achteruit. Deze duizendjarige geschiedenis dei' Grieksche keizers levert slechts het eentonig schouwspel van binnenlandsche onlusten, samenzweringen en moordaanslagen, of van vernederende buitenlandsche oorlogen op. De keizers worden schier allen van den troon gestooten, omgebracht of op de afschuwelijkste wijze verminkt. In de meest despotische staten van Azië, of in de duistere binnenlanden van Afrika heerschte niet meer ruw geweld dan in het Grieksche keizerrijk. Van de afschuwelijke Ihexe gewaagden we reeds. Maar wat te denken van een Basilius II, uit de Macedonische dynastie, die 15000 gevangen genomen Bulgaren, de oogen deed uitsteken'? Slechts liet hij aan ieder honderdtal een geleider met één oog over, aan wien de taak opgedragen werd, de ongelukkigen naar Bulgarije terug te brengen. Wie gruwt niet van zulk een monster? Kunnen we hem den christennaam nog laten? De koning der Bulgaren stierf van schrik, toen hij zijn onderdanen in dien toestand terugzag. Romanes Diogexes, een heldhaftig keizer, werd van den troon gestooten. Men rukte hem de oogen uit het hoofd, zoodat hij onder de hevigste smarten c-en smadelijken dood stierf. Toch waren er betere vorsten, vooral uit het beroemde geslacht der Comxenussex. Ai.exis Comxenus en zijn opvolgers Jühaxxes en Maxuel Comnexus regeerden uitmuntend. Het rijk breidde zich weer eenigszins uit. Maar al spoedig veranderde de toestand weder in ongunstigen zin. De kruistochten verzwakten het ongemeen. De Mohamedanen ontrukten het zijn schoonste provinciën, vooral nadat de Turken hun kracht begonnen te gevoelen. In 1355 werd Gallipoli door hen veroverd en straks was Thracië, Macedonië, Bulgarië en Thessalië in hun macht. In 1301 bezweek Adrianopel. Verschillende volken en koningen trachtten te vergeefs den Islam terug te dringen. Sultan Bajazcth rukte reeds na 1398 op Constantinopel aan en sloot keizer Manuel binnen haar muren op. Nog werd het gevaar afgewend door den inval der Mongolen onder Timer , die op zijn beurt Bajazetii overwon en vernederde. Te vergeefs trachtten de keizers door vereeniging met de Latijnsche Kerk den naderenden val des rijks af te wenden. De Grieken wilden van geene vereeniging met liurnc weten. Eindelijk trok Moiiamed II, sultan der Turken, tegen de hoofdstad op, waar Coxstaxtijx VI Palaeologus in 1448 den troon bestegen bad. Tweemaalhonderdduizend man, en wellicht nog honderdduizend meer, uit"'erust tot den grooten strijd en voorzien van de uitstekendste belegeringswerktuigen dier dagen, trokken tegen de stad van Goxstaxtijx dex groote op. Slechts fetrrkkelijk weinige duizenden Grieken en Genueesche huurtroepen onder den dap, , , ('. \\ li lei weeir-Urd aan de groote overmacht der Turken, 't Was - .ii vallen, ondanks de buitengewone dapperheid \ i lu>< iii i i jonge keizei Goxstaxtijn stónd. Drie- enviji'tii, dagen lang duurde het beleg. In den nacht, die den laatsten kamp vooraf JOH TETZEE UII I)I' I 11<»I \ UETAEINC. AEE \ATHRIEVEN AAN. Waar zij niet weerstaan werd, zag zij zich als niet bestaande aangemerkt. Het geheele samenstel van leeringen, die geboden van menschen zijn en waardoor God en de Heiland niet weid geëerd, kon voor duizenden niet blijven bestaan, maar bezweek voor de macht van Gods alles overwinnend Woord. In 1453 had een gebeurtenis plaats, die in liare gevolgen een gewichligen ommekeer in den geestelijken toestand van de volkeren van Europa teweegbracht. Wij bedoelen den val van het oude Dyzantium, de hoofdstad van het Üostersch-Romeinsch keizerrijk, Constantinopel. Reeds in 476 n. G. was het Westersche Rijk bezweken. Duizend jaren langer hield liet Oostersche zich staande. Maar hoe? Gedurende deze tien eeuwen ging het in grondgebied en inwendige kracht schrikbarend achteruit. Deze duizendjarige geschiedenis der Grieksche keizers levert slechts het eentonig schouwspel van binnenlandcche onlusten, samenzweringen en moordaanslagen, of van vernederende buitenlandsche oorlogen op. De keizers worden scliier allen van den troon gestooten, omgebracht of op de afschuwelijkste wijze verminkt. In fle meest despotische staten van Azië, of in de duistere binnenlanden van Afrika heersclite niet meer ruw geweld dan in bet Grieksche keizerrijk. Van de afschuwelijke Irene gewaagden we reeds. Maar wat te denken van een Rasilius II, uit de Macedonische dynastie, die 15000 gevangen genomen Rulgaren, de oogen deed uitsteken? Slechts liet hij aan ieder honderdtal een geleider met één oog over, aan wien de taak opgedragen werd, de ongelukkigen naar Bulgarije terug te brengen. AVie gruwt niet van zulk een monster? Kunnen we hem den christennaam nog laten? De koning der Rulgaren stierf van schrik, toen hij zijn onderdanen in dien toestand terugzag. Romanes Diogenes , een heldhaftig keizer, werd van den troon gestooten. Men rukte hem de oogen uit het hoofd, zoodat bij onder de hevigste smarten een smadelijken dood stierf. Toch waren er betere vorsten, vooral uit het beroemde geslacht der Gomnenussen. Alexis Comnenus en zijn opvolgers Johannes en Manuel Comnenus regeerden uitmuntend. Het rijk breidde zich weer eenigszins uit. Maar al spoedig veranderde de toestand weder in ongunstigen zin. De kruistochten verzwakten het ongemeen. De Mohamedanen ontrukten liet zijn schoonste provinciën, vooral nadat de Turken hun kracht begonnen te gevoelen. In 1355 werd Gallipoli door hen veroverd en straks was Thracië, Macedonië, Bulgarië en Thessalië in hun macht. In 1301 bezweek Adrianopel. Verschillende volken en koningen trachtten te vergeefs den Islam terug te dringen. Sultan Bajazeth rukte reeds na 1398 op Constantinopel aan en sloot keizer Manuel binnen haar muren op. Nog werd het gevaar afgewend door den inval der Mongolen onder Timur, die op zijn beurt Rajazetii overwon en vernederde. Te vergeefs trachtten de keizers door vereeniging met de Latijnsche Kerk den naderenden val des rijks af te wenden. De Grieken wilden van geene vereeniging met Rome weten. Eindelijk trok Mohamed II, sultan der lurken, tegen de hoofdstad op, waar Constantijn VI Palaeologus in 1448 den troon bestegen had. Tweemaalhonderdduizend man, en wellicht nog honderdduizend meer, uitgerust tot den grooten strijd en voorzien van de uitstekendste belegeringswerktuigen dier dagen, trokken tegen de stad van Gonstantijn den guoote op. Slechts betrekkelijk weinige duizenden Grieken en Genueesche huurtroepen onder den dap- ' > 1 ,,\\ l.fi.lt-i weerMand aan de groote overmacht der fuiken, t Was v,.. a-uit te i i. n, lat le s;ad zóu vallm, ondanks de buitengewone dapperheid h.i'T v ;l - ï- .n wie- hoe ld < li jonge keizei Gonstantijn stond. Drie- en\ijitiL, dagen lang duurde het beleg. In den nacht, die den laatsten kamp vooraf JOH. THTZEL BIEDT TEGEN' I5ETALING AFLAATHRIEVEN AAN. ping, sterkte de keizer zich door den troost van den godsdienst. Hij gebruikt liet H. Avondmaal en neemt daarna zijn plaats bij de verdediging in. De vijanden dringen in de veste, waarop de Grieken aan liet vluchten slaan. Constantijn ziet spoedig, dat de stad verloren is, en roept in wanhoop om den dood. De held, die de nederlaag niet wenscht te overleven, wordt neergestooten. Zijn hoofd werd als overwinningsteeken aan Moiiamed 11 gezonden cn door dezen tentoongesteld. Drie dagen lang was Constantinopcl aan de moord- en plunderzucht der woeste Turksche soldaten prijsgegeven. Zonder ouderdom of vrouwen en kinderen te verschoonen, doorzochten zij kerken en huizen, allen neerstootend, alles schendend en verwoestend. Een onmetelijke buit viel den overwinnaar ten deel. Wij gaan hierop niet verder in, al stemt ons dit treurig lot droevig. De schoone Sophia-kerk werd nu een moskee, ten dienste van den Islam. Geheel het Oude Griekenland en weldra, door den val van Trcbisonde (1401), ook geheel Klcin-Azie viel in de macht van de ongeloovigen tot grooten smaad der Westersche Christenheid, die voortaan te waken had, dat de „Halve Maan" niet boven de poorten en kerken van Weenen gesteld werd. Veel ging docr den ondergang van het Oostersche keizerrijk verloren, maar er bleef ook nog veel behouden. De geleerden uit liet vaderland der klassieke wetenschap vloden met hun wetenschappelijke schatten naar Italië, om daar liefde voor de Ouden te wekken of te vermeerderen. Reeds vroeger waren vele Italianen, afkeerig van het bestaande, teruggekeerd tot die soort van beschaving en ontwikkeling van den geest, welke in waarheid nooit geheel gestorven was, n. 1. die der ouden. Hiertoe droeg veel bij. Het voortbestaan van liet oude Rome met zijn rijkdom aan kunstwerken, die de bewondering der geleerden en kunstkenners wegdroegen; de ontwikkeling der Italiaansche taal, die zoo merkbaar met de Latijnsche overeenkwam; de herinneringen aan de grootheid van den Romeinschen Staat en van de eeuwige stad prikkelden tot beoefening van de beroemde schrijvers der oudheid en deden dooi' die beoefening eene vereeniging van liet antieke met het Christelijke en romantische ontstaan, waaruit eene nieuwe richting in het geestelijk leven werd geboren, die onder den naam Humanisme in de geschiedenis der beschaving aangeduid is. De groote dichters Dante, Petrarca en Docaccio in de lide eeuw en Joiiannes van Ravenna in de 15de , hadden er op gewezen, dat de beoefening der klassieke letteren de onmisbare grondslag is voor alle beschaving. Zij hebben die richting door hun poëzie voorbereid; want hun invloed op het Italië van hun tijd was voorbeeldeloos groot. Hun navolgers en vereerders brachten te weeg, dat de humanistische geleerden een hoogen stand begonnen uit te maken. In alle groote middelpunten van beschaving werden leerstoelen voor de oude talen opgericht. Waren velen in de middeleeuwen bezig geweest om reliquiën der heiligen en martelaren op te zoeken en te verzamelen, waardoor alleen het bijgeloof werd gevoed, de humanisten verzamelden met al bun macht de kunstwerken en geschriften der ouden, die den geest met friscli en krachtig leven bezielden. Er had eene ware herleving, een renaissance plaats, zooals liet verschijnsel der nieuwe geestdrift voor de kennis van het oude genoemd werd. Vooral Cosmus en Lokenzo de Medici verwierven zich door het begunstigen der nieuwere richting on vergankelij ken roem. Gevolg dier studie was, dat Aristoteles' invloed wankelde en Pi.ato aller achting verwierf. En dit moest weder terugwerken op de beschouwing der godsdienstige toestanden en leeringen en was derhalve van grooten invloed op de naderende gebeurtenissen. Oorspronkelijk was de bedoeling der Humanisten niet anders dan bevordering der beschaving op het gebied van weten, schap en kunst. Hun arbeid stond ju den aanvang in geen de minste betrekking tot godsdienst en theologie. Die zou evenwel niet altijd uitblijven. De Scholastiek trad vijandig tegen de klassieken op, die den smaak veredelden en den historischen zin scherpten. Zoo werd door Laurentius Valla, leeraar te Napcis en te Rome, de onwaarheid van het beweren bewezen, dat het Symbolum apostolieum" van de apostelen zou zijn gekomen; dat Coxstantijn de groote reeds grondgebied aan paus Sylvester zou geschonken hebben. Andere legenden en overleveringen dreigden er eveneens slecht te zullen afkomen. Maar de Inquisitie hief den dreigenden vinger op en dit leidde tot voorzichtigheid. Daarom lieten de Humanisten het terrein der godgeleerdheid meestentijds onbesproken. Dit leidde bij hen tot onverschilligheid en verzwakking van belangstelling in den godsdienst zeiven. Daardoor verviel het straks tot ongeloof, al bleven de Humanisten voor het uiterlijke aan de Kerk verbonden. Aan de gewichtigste en meest gewone leerstukken des Christendoms begon men te twijfelen en die twijfel leidde tot verwerping. De Humanisten vonden bun zaligheid zoowel buiten Jezus Christus als buiten de heiligen, maar elders: in de beoelening van kunsten en wetenschappen, liet christelijk geloof werd vreemd aan hun leven. Schoone taal, prachtige stijl, wegsleepende bekoring in vormen gold bij hen als 't hoogste goed. De weg tot terugkeer naar het heidendom werd gebaand en dit was te meer te vreezen, omdat paus Leo X en de meerderheid der kardinalen hoogelijk met het Humanisme ingenomen waren. \Yj1 werden er nog andere mannen van naam en geleerdheid gevonden, maar zij waren taan het pauselijk hof niet gezien en werden, evenals hun Heiland, dien ze beleden, door het koude humanisme geminacht. In den tijd van Leo X waren er sommigen onder de hoogere geestelijken, die iets hoogers en beters begeerden. Eenige uitstekende mannen hadden binnen Rome een Oratorium der goddelijke liefde opgericht. Zij kwamen in de kerk van Sr. Sylvester en Dorothea bijeen, ten getale van vijftig a zestig, om elkander in het geloof op te bouwen. In Duilschland, verder van Rome verwijderd, werd het Humanisme bij het onderzoeken der klassieken door den ernstigen en godsdienstigen aard des volks voor het uiterste van ongeloof en lichtzinnigheid behoed. Agricola en Celtes brachten Duitschlancl in nadere betrekking met het humanistisch Italië. Op de groote Humanisten in den tijd van Luther komen we straks bij de geschiedenis der groote Reformatie van zeiven terug, waar zij eene bijzondere beschouwing verdienen. Merkwaardig is ook het verschijnsel, dat de Renaissance een richting in de kunsten teweegbracht, die als een andere soort van herleving kan aangemerkt worden. Allereerst en voornamelijk gold zij de bouwkunst. De nieuwe richting, die zich van liet midden der 15Je lot het einde der löllc eeuw openbaarde, verliet den Gothischen stijl en keerde tot de vormen der Oudheid terug. In Italië kleefde de Renaissance den bouwstijl der ouden aan en hield zich streng aan zijn regelen, door eenvoud gekenmerkt. Eerst later drongdeRenaissance-stijlin Frankrijk en Duitschland door. De zoogenaamd gemengde stijl was de Gothische of Germaansche bouwkunst, waarin het ornament of sommige deelen van de ouden overgenomen waren. Zoo maakte zich op het gebied der schilderkunst Giotto, de vriend van Dante, geheel los van den Byzantijnschen stijl. Hij verbeterde de fresco-schilderkunst en stelde hoogen prijs op voorstellingen uit het natuurlijk leven. De beeldhouwkunst deelde niet minder in deze herLving. Ghiberti vervaardigde de beroemde deuren van het baptisterium te Florence zoo schoon in edelen stijl en met verheven beeldwerk, dat Michel Axgelo die de deuren van het paradijs noemde. Schilders en beeldhouwers maakte zich langs zoo meer los van de middeleeuwsch kerkelijke voorstellingen en bewogen zich vrijer in het beheerschen der kunst. De voortreffelijke uitvinding van het schilderen met olieverf door Huibert en Johannes van Eyck, in de Nederlanden, heeft op de ontwikkeling der kunst den grootsten invloed uitgeoefend. Antonello, eeti leerling van Johannes van Eyck, bracht het schilderen in olieverf naar Italië over. Moeilijker was de verbetering op het gebied der toonkunst. Voor haar ontbrak de klassieke bodem geheel. Het muzikale schrift was nog zeer gebrekkig; men kende slechts korte en lange noten; een juist begrip van maat bestond er nog niet. Fhanko uit Keulen bracht deze kunst heerlijk vooruit. Hij bracht het getal der noten op vier van verschillende lengte en regelde het notenschrift eveneens. Niet het minst oefende hij invloed op de maatverdeeling uit. De muziek verliet den dwang der bloote voetmaten, den werktuigelijken gang van een en twee, de droge eentonigheid. Harmonie en melodie ontwikkelden zich sedert buitengemeen. Uit deze enkele mededeelingen blijkt, hoe op olk gebied van wetenschap en kunst een geheel nieuw leven zich ontspon en voor den opmerkzamen beschouwer der geschiedenis, dat al dit humane of zuiver menschelijke, waartoe de Renaissance wederkeerde , ook op het gebied des Christendoms tot terugkeer naar het godsdienstig leven en de leer des Heeren en zijner apostelen het oog der Christenen richtte en het christelijk geweten vermaande. Maar ook meer rechtstreeks was door waardige mannen op hervorming in de Kerk aangedrongen. Wij noemen onder hen Johannes van Goch, zoo geheeten naar zijn geboorteplaats Goch, daar zijn eigenlijke naam Pupper is, prior in een nonnenklooster te Mee/telen. Hij bestrafte de monniken wegens hun schandelijke levenswijze en slechte zeden en streed tegen het Pelagianisme in de Kerk, waardoor deze geheel bedorven was en de oorzaak der zaligheid alleen werd gezocht in dusgenaamde goede werken, welke de geestelijkheid tot haar voordeel aanwendde. Tevens vindt hij, dat de 11 Schrift de eenige bron van kennis is en dat de Kerk, tot haar verderf, daarvan schrikkelijk ver is afgedoold. Zijn geschriften, die zeer fel en vrijmoedig waren, bleven tot eigen kring beperkt, zoodat hij in 1475 in vrede, zonder erom gemoeid te zijn, stierf. Een ander leeraar, die krachtigen tegenstand uitlokte, was Johannes van Wezel , eerst hoogleeraar te Krfurt, later prediker te Worms, een man, die in meer dan één geschrift Evangelische gedachten openbaarde. Dit hinderde de Thomisten niet weinig, die hem uit stukken in zijn predikatiën aanklaagden wegens onrechtzinnigheid, merkbaar in zijn uitingen over den aflaat, die schande der Kerk. Als ketter werd hi j te Mainz tot kerkerstraf veroordeeld (1479). Hij stierf in 1481 in de gevangenis. Hij leerde overeenkomstig de meeningen van Augustinus en predikte het zalig worden door Gods genade. God alleen kan de zonde vergeven, geen mensch, ook geen priester, zelfs niet de paus. Uit de broederenschool te Zwolle kwam een ander merkwaardig man te voorschijn. Johannes Wessel (Gansfort) naar de plaats zijner afkomst aldus geheeten. Ilij werd in 1420 geboren en leefde tot 1489. Hij was een buitengemeen geleerd man, zoodat hij den bijnaam kreeg van lux mundi = het licht der wereld. Luther heeft later veel van hem geleerd en in zijn geest gepredikt. Zijn inzichten in de gewichtigste stukken der leer waren heslist reformatorisch, gelijk uit zijn stellingen over den aflaat blijkt. Maar ook niet minder uit zijn gedachten over de H. Schrift, het pausdom, het geloof en de rechtvaardigmaking des zondaai"s uit genade. Op practisch terrein bewoog hij zich weinig. Hij paarde aan zijn kennis en geleerdheid een groote mate van voorzichtigheid, zoodat men hem met rust liet. Opgeleid in bovengenoemde school van de broederen des gemeenen levens, onderwees hij achtereenvolgende aan de scholen te Keulen, Leuven en Parijs. Daarna arbeidde liij een poos aan de Universiteit van Ileidelberg. Evenwel niet zeer lang. Hij leefde in stille afzondering op verschillende plaatsen in ons land en wijdde zijn leven aan de studie. In den strijd over theologisch-philosophische vraagstukken stond hij aan de zijde van het Realisme. Rudolph Agricola, die in 1485 stierf, uit Groningen geboortig, arbeidde meer in den geest der Italiaansche Humanisten en woonde in 't laatst zijns levens te Ileidelberg, waar door bisschop Dalberg van Warms eene Platonische vereeniging was gesticht. Ten slotte. Zijn in de vorige bladzijden onderscheiden personen en feiten vermeld, welke de komst eener Reformatie van de Kerk begunstigden of haar in de hand werkten, aan het einde dezer afdeeling moeten we het oog vestigen op de opkomst van een Staat, die bij den overgang van de Middeleeuwen tot de Nieuwere tijden als de machtigste van Europa werd beschouwd. Deze Staat, waarin, om des Evangelies wil, zooveel onschuldig bloed is vergoten, stelde zich met al de macht, waarover hij te beschikken had tegen het Evangelie en tegen de Hervorming, die het Evangelie predikte. Deze Staat was Spanje. Na vele en langdurige oorlogen der christenen tegen de Arabieren of Mooren, de veroveraars van het schoone land, kwam in 1479 Eerdinand II, de Katholieke bijgenaamd, op den troon van Arragon en Sicilië. Deze vorst, de beroemdste, maar ook de wreedste en voor Spanje zeil de verderfelijkste, van zijn tijd, trad in het huwelijk met Isabei.la, koningin van Castilic. Dit huwelijk vereenigde al de Spaansche koninkrijken — Portugal werd daar niet bij gerekend —onder deze heerschers, die zich nu met vereende krachten wierpen op het jammerlijk overblijfsel der eens zoo luistervolle Mohamedaansche heerschappij , welke sedert acht eeuwen het oude Iberië had gedrukt. Dit overblijfsel was Granada, sedert lang inwendig door partijschappen verzwakt. Elf jaren lang werd de strijd om Granada gevoerd; eindelijk zegepraalden do christelijke vorsten. Straks werd aan hun luister nog de ontdekking eener nieuwe wereld: Amerika, toegevoegd. En hooger nog steeg het aanzien van Spanje, toen de Nederlanden en Duiischland onder Karei, V, als koning van Spanje Karei. I, aan dit rijk zoo nauw verbonden werden. Deze macht nu, in Karel's hand gelegd, stond beslist in den dienst van het pausdom. Wat van haar voor de hervorming te vreezen was, leert ons hetzelfde jaar 1492, waarin Ferdinand en Isabella, op aanstichting van Tortor emade , de Joden en Mooren, wanneer zij niet tot het christendom wilden overgaan, uit Spavje verbanden. Spanje werd het bolwerk van Rome, de bakermat van de orde der Jesuieten; het was berucht door zijn wreede Inquisitie. Als doodvijand van de Reformatie, beroofde het zichzelf van liet grootste voorrecht van een volk in dit leven: het bezit der godsdienstige en burgerlijke vrijheid. Aan dat dweepziek Spanje wijt Europa voornamelijk het ontstaan der gruwzame godsdienstoorlogen. Door die uit te lokken veroorzaakt Spanje zijn eigen ondergang als voornaamsten Slaat in ons werelddeel. De Groot* Kerkhervorming der I6ac €euu). En God zei- EEUW. EERSTE AEDEELING. De Kerkhervorming in Ihutschland. 4. toestand der christelijke kerk in europa. 4492 — 4517. >«llif11 l'e V0r'oe doelen van dit werk hebben we kortolijk geschetst de planting, f j^Hle opkomst en den groei der Christelijke Kerk, vóór zij, door de Staatsmacht ï$ gesteund en verheven, maar straks van die macht diep afhankelijk, schitterde T door hare geestelijke schoonheid, predikte door haar reinen wandel en troostte l door haar allerheiligst geloof. Daarop, tot Staatskerk verheven, daalde zij snel van deze zedelijke hoogte om te zinken in een poel van bijgeloof, wangeloof en schandelijke zedeloosheid, die de orgiën en bachinaliën der heidenen verre in de schaduw slelde. Het Pausdom en de Hiërarchie, een koninkrijk van deze wereld stichtend, en rijkdommen, eerbetooningen en genietingen des vleesches najagend, vonden middelen uit om de goederen der rijken en de penningen der armen tot zich te nemen, ten einde in zonde en ongerechtigheid te leven, als of er geen God bestond en geen toekomstig oordeel te vreezen was. Wij hebbben van schrede tot schrede de Kerk, op dit hellend vlak gekomen, zien afglijden tot de diepte, waarin wij haar hij den aanvang der lGde eeuw wedervinden. Sedert twee eeuwen was de kreet om Hervorming óf in bloed gesmoord óf op den brandstapel verstikt óf in bange kerkerholen tot zwijgen gebracht. De machtige arm der Inquisitie wist zelfs de eenvoudige bede van een christen tot misdaad te verklaren en te straffen. Uit het godsdienstig leven was alle ernst, alle heiliging verdwenen: in het opvolgen van kerkelijke voorschriften, die met het waarachtige Christendom niets hadden uit te slaan; in het prevelen van ziellooze herhalingen; in boetedoeningen, die vreemd waren aan boete en bekeering, hoogstens de beurs aanspraken, bestond de vroomheid. Niet Christus in den hemel had alle macht in hemel en op aarde, maar de paus, de bisschop, de priester, de monnik. Het geloof in Christus verdween en werd geloof in Maiua en de Heiligen, ten slotte geloof in den Paus en zijn hiërarchen, geloof in de priesters. Alle vroeger pogen tot Reformatie was mislukt. Toch niet te vergeefs had zich de stem des roependen, die in de woestijn om waarheid riep, doen vernemen. liet zaad, door een Wicliff. een Huss gestrooid, was niet geheel verloren. Terwijl de Kerk in de laatste eeuw nog meer ontaardde, de geestelijkheid nog stouter de stem des Heeren weerstond, de goddeloosheid en zedeloosheid nog schaamteloozer zich vertoonden, naderde de dag der Hervorming. Het licht der Reformatie, aan den horizon verschenen, brak weldra door met kracht. Dn kracht Gods werd openbaar in een zwak man, zijn werktuig, door hem hezield en bckwraamd tot deze giootsche taak. Om ons duidelijk voor te stellen, dat de weinige naar God zoekende zielen terecht een Hervorming in leer en leven verlangen mochten, is het noodig, dat we nog kortelijk de dwalingen resuineeren, in den loop der eeuwen binnen de Kerk gedragen, en het zedelijk leven peilen, zooals dit even voor en nog gedurende het ontstaan der Hervorming is waargenomen. De dwalingen in de leer waren: Gelijkstelling der Traditie, de mondelinge overlevering, niet (le H. Schrift. Verheffing der Traditie boven de H. Schrift. De beslissingen van conciliën en pausen gelden als goddelijke uitspraken. Het verrichten van goede werken 0111 daarmede de zaligheid te verdienen. Het kluizenaarsleven, het optreden van pilaarheiligen als buitengewoon goede werken aangemerkt. Het kloosterwezen, het leven van monniken en nonnen geldt voor bijzondere heiliging. Het verbod aan bisschoppen, presbyters en diakenen betreffende de huwelijksgemeenschap. De aanprijzing der reliquiën en de handel erin. Vereering der reliquiën en bedevaarten naar de graven der martelaren, liet zoogenaamd ware kruis van Christus vereerd. De dwaling van het 1' e 1 a g i a 11 i s 111 e en Sje m i-pel a gi a n i s m e, geworteld in de kerken , begunstigd door de leer der goede werken. Het ontstaan van een afzonderlijken stand van geestelij ken. De hiërarchie. De bisschop boven de leeken. De rnetropolitaan-bisschop boven de andere herders. De patriarch boven de metropolitaan-bisschoppen. De paus van Rome boven de overige patriarchen. De Maria-dienst. Makia is de Moeder (iods. Zij is onbevlekt ontvangen, wordt beweerd. Zij wordt aangeroepen. Makia Lichtmis. Geboortefeest van Makia (8 Septr.). Haar opname in den hemel, MAWA-he- m el vaart. Het Ave Maria begonnen, later verplichtend en algemeen, dagelijks. Bevel daartoe. De Zaterdag aan Maria gewijd. Ook de Meimaand. Het Vagevuur. De zielmissen. De Processiën. Toenemende macht der conciliën. De oorbiecht verheven boven de openbare schuldbelijdenis. Het Pausdom. De Pieterspenning. De werel dlij kemacht der pausen en bisschoppen. De heiligen en de canonisatie der heiligen. De vereering van beelden en schilderijen in de kerken. De Godsoordeelen. De Kruisproef. De Avondmaalsproef. De Heksenprocessen en kettergerichten. De leer der Transsubstantiatie. De Hostie. Aanbidding der hostie. Het misoffe r. De onwettigverklaring der vierde hu w elijke n. De kardinalen alleen bevoegd tot het v e rkiezen van een paus. Invoering van het coelibaat der priesters; wegzending der vrouwen door gehuwde priesters. De leer der leenroerigheid van alle vorsten aan den Roomschen paus. DeRoomsehe bischop alleen heet paus. De leer der Investituur door den Paus. De deel neming aan de Kruistochten een heilig werk. De vermeerdering der geestelijke orden. De bedelmonnik en. De leer betreffende (le kettervervolging. Uitroeiing der Stadingers. l)e pausen hebben het recht tot Canonisatie. De leer van het Rosarium, liet Onze Vader en het Ave Maria. De instelling der Inquisitie. De priesters buiten de leden der kerk om gekozen. Vaststelling der Transsubstantiatie-leer voor geheel de Kerk. Het verbod 0111 de H. Schrift in de landstaal te lezen. De voltooiing der leer en legende betreffende Maria. De vijf boeken der decretaliën van Gkegokius IX. Het verbod aan de geestelijken om schatting aan Ieekeu te betalen. Het beroep van'spausen uitspraak op de conciliën, die zullen komen, verboden. De Aflaat. De leer der jubeljaren 0111 de 100, 50,33 en 25 jaren. De aansporingen tot Joden- en Moorenvervolgingen Onder de gruwelijke afdwalingen van het Pausdom in de middeleeuwen telt men onder meer andere: De eeuw der pornocratie, de tiende, waarin achtereenvolgende drie zedelooze vrouwen pausen doen verkiezen. Er wordt een paus van 12 en een van 16 jaren gekozen. De pausen trekken aan het hoofd van legers ten oorlog. Kr wordt een bisschop gekozen, v ij f jaren oud. De Simonie bereikt een buitensporige hoogte. Johannes X\ , bekend om zijne schraapzuch t. tegenpausen vermoorden elkander. X ele zoogenoemde ketters, w a r e chris t enen, te Orleans verbrand, 1022. Het Interdict te Limoges 1031. Kr is een paus van 12 jaren: Hexeuictus IX. Hij is aan alle schandelijkheden overgegeven. De Wapenschorsing Gods. Gkegorics VII en Hendrik IV. Tocht van Hendrik naar Canossa. lleerschzucht van GregoricsVII, Innocentius IIL en Bonifacius VIII. Mathilüe van Toskanen vermaakt al hare bezittingen aan den paus. De paus keurt de uitroeiing der Tempelieren goed. Schraapzucht van Johannes XXII. Leer van de verlossing door Maria uit het Vagev u u r. Geldlasten, door den paus op Duitschlatid gelegd. De bedelmonnikeuorden. De paus neemt de driekroon aan. De kardinalen worden niet purper bekleed. Aanvulling van het «Ave .Maria" met de bijvoeging : Heilige Maria, Moeder (iods, bid voor ons zondaren, Amen! Voorwaar, een lange, lange lijst van dwalingen en van slechte handelingen der zich noemende opvolgers van Petrus, door de Kerk van Rome als Stedehouders van Christus vereerd. Wanneer we in de jaren komen, waarin de Hervorming met rasse schreden nadert kiimpt liet Chiistenliai t van weedom ineen, als het gruweldaden leest vaneen Ai k\ander VI, die van 1492 tot loOd als Opperpriester der Christenheid geregeerd heeft. Dat een Kerk 11 jaren lang zulk een zedelijk wangedrocht geduld heeft, rechtvaardigt zonder meer reeds de komende Reformatie. Rodrigo Borgia leefde eerst in ontucht met een schoone gehuwde Romeinsche vrouw; daarna met een der dochters van die vrouw, Rosa Vanozza geheeton. Ilij verwekte hij haar vijf kinderen en leefde openbaar in hoererij met nog andere vrouwen. Zijn schandelijk leven helette hem niet als geestelijke zijn diensten waar (e nemen. Zijn kinderen, die zoowel op hun goddeloozen vader als op hun onbeschaamde, zedelooze moeder geleken, wedijverden met elkander in woeste uitspattingen. Toch had hij in de kerk een hooge plaats: hij was kardinaal-aartsbisschop. Toen nu paus Ixnocentius VIIIstierf, kocht Borgia de kardinalen, hoofd voorhoofd, om. \ ier muilezels, met goud beladen, bezorgden hem de driedubbele kroon en als Ai.exander VI beklom hij den pauselijken troon. liet was den nieuwen paus er terstond om te doen, al zijn macht en invloed am te wenden om voor zijn bastaarden hooge posities in den staaUe verkrijgen. Zijn oogappel was Gesar Borgia, zijn tweede zoon, dien liij op den dag zijner kroning, ondanks diens woest en ongeestelijk leven, tot aartsbisschop van Valencia en bisschop van Pampeluna verhief. Later werd Cesar kardinaal. Van wege zijn woesten aard en zijn ontembaren moed, <1 ie door de snoodste wreedheid werd ontsierd, zou hij veeleer een plaats in een der legers van Europa waardig zijn geweest. De oudste zoon Joiiannes Borgia ontving van Ferdinand van Arrarjon het hertogdom Gandia; ook schonk de paus hem de provincie Beneventum, die den Kerkelijken Staat behoorde, als een onafhankelijk vorstendom. Het huwelijk der schoone Lucretia, 's pausen dochter, werd op liel Vaticaan met den grootsten luister gevierd, s Pausen bijzit was daarbij tegenwoordig. Schaamtelooze vertooningen en liederlijke zanden moesten het feest opluisteren. Niet slechts de paus had zijne hoeren; maar schier alle geestelijken onderhielden die. De kloosters der liberstad waren huizen van slechten naam. De zonen van Ai.exander : Gesar en Joiiannes, haatten elkander met eendoodelijken haat. Beiden, zoo wordt verhaald, stonden tot de schoone Lucretia in bloedschendige betrekking. He laatste gaf Joiiannes de voorkeur boven den woesteling Gesar. Deze besloot nu tot den broedermoord. Op zekeren avond waren beide broeders op een partij geweest bij hun moeder Bosa Vanozza. De hertog van Gandia vertrok even als Gesar naar zijn paleis; maar de eerste verdween. Zijn lijk werd later uit den Tiber opgehaald. Gesar had tot dien moord aangestookt. Een houtverkooper Georgio Schiavoni had wel het lijk in de rivier zien werpen; maar hij had wel honderd lijken in den Tiber zien werpen, zonder dat er ooit riaar gevraagd werd. Dat Gesar den moord zelf bedreven had, werd door ieder geloofd. Alexander, die in slechtheid zijnen zonen niets toegaf, die hun in moord en doodslag, bereiding van giftdranken en sluipmoorden voorging, schonk Gesar, zijn lieveling, vergiffenis. Immers kort te voren had de paus van een zijner maitressen, Giulia Orsixa, een zoon verkregen en dien als zijn zoon erkend. Deze Giulia verscheen, alsof zij 's pausen gemalin was, aan zijn zijde bij alle kerkelijke feesten, zonder zich over iets te schamen. Even schandelijk is de moord van Gesar op den man van Lucretia, zijn schoonbroeder. Gesar liet hem niet dolksteken op de trappen van 's pausen paleis neerstooten. Lucretia en de zuster van 't slachtoffer waakten bij den gewonde en vreesden voor vergiftiging in de spijze. Maar de snoodaard zei tot den paus, zijn vader, die den schoonzoon een bezoek wilde brengen: „Wat met het middagmaal niet is kunnen gebeuren, zal met liet avondmaal plaats vinden. Korten tijd daarna liet hij hem door den scherprechter Michii.otte voor zijn oogen wurgen. Zoo greep de woesteling om zich henen. Schier eiken dag werd een slachtoffer der misdaad op de straten der Tiberstad als lijk gevonden. Wien het vergif niet bereiken kon, trof de moorddolk. En te midden van al die ellende, die reeks van snoode misdaden en wellustige boosheden, gaf het hoofd der christelijke kerk op aarde, naar zijn beweren Petrus' opvolger, gelegenheid tot de schandelijkste orgiën bij de feesten, door hem zeiven, zijn zoon Gesar en zijn dochter Lucretia in 't Vaticaan gegeven. De bosschen der ontucht in de oudheid aanschouwden niets, dat daarmede was te vergelijken. F. von Baumer schrijft: „Wreedheid en wellust, vrees en vermetelheid, ongeloof en bijgeloof gingen gelijk zoo menigmaal hand aan hand, en het gevoel der verhalers is niet zelden zoo ver- stompt, dat zij de aanstootelijkste en schandelijkste dingen als de meest gewone en natuurlijkste zaken ter wereld mededeelen. Wij moeten, om althans één treilend voorbeeld aan te halen, gewag maken van liet groote feest, dat de 72-jarige paus voor zich zeiven, zijn dochter Lucretia en zijn liof aanrichtte. Allen waren verzameld op eene galerij, welke boven rondom een zaal liep. Beneden in deze zaal bevonden zich (gelijk de opperhofmeester Burkard verhaalt) vijftig eerbare lichtekooien, die eerst in eene luchtige kleeding, maar vervolgens geheel ongekleed dansten Hierop wierp men van de galerij kastanjes naar beneden, om zich te vermaken met de vei warring en den aanblik der verschillende houdingen. Hiermede nog niet tevreden, liet men de mannelijke bedienden van lageren rang binnenkomen. De woeste dansen werden nu hervat; daarop gaf de paus verlof tot liet bedrijven van de schandelijkste ongebondenheid, ja liet hij belooningen schenken aan hen. die zich hierbij in een of ander opzicht het meest onderscheidden. Heeft men meer van noode dan dat eene verhaal, hetwelk zelfs dooiden officieëlen geschiedschrijver der kerk niet geloochend wordt, om de misbruiken en zonden, waartegen de hervormers hun stem verhieven, geloofwaardig te achten en hun ijver te begrijpen ?" Sommige schrijvers beschuldigen Alexander en Lucretia van bloedschande; maar, al is deze misdaad onbewezen, het bovenstaande is, helaas! vreeselijk genoeg. Van de wandaad, door den paus gepleegd, om Savonarola onschuldig ter dood te veroordeelen, is reeds gewaagd. Gesar ging met zijne gruweldaden voort, liet jaar 1500 deed als jubeljaar duizenden vrome pelgrims naar Rome trekken, die, de pauselijke schatkist met hun offers verrijkende, tevens getuigen waren van de schanddaden der regeering dezer heiligheid. Ook hun berichten droegen bij om alleen op gronden van zedelijkheid en humaniteit hervorming der Kerk voor te bereiden. Zoowel het einde van den paus als van Cesar, was vreeselijk. 't Was 't rechtvaardig oordeel over hun wanbedl ijven. Ai.exaxder had op zekeren avond de rijkste kardinalen uit Rome op een gastmaal verzocht inet het doel om ze le vergiftigen. Tevens werd de paus dan hun erfgenaam. Vooraf begaf bij zich met Gesar naaide villa van den kardinaal Hadrianus van Torneto, waar hij verlangde te drinken. Een vertrouwd dienaar van Gesar bracht hun van den wijn, die voor de gasten bestemd was. Gesar en Ai.exaxder beiden dronken er van. Beiden waren vertriflicd. Alexander stierf kort daarop. Gesar herstelde, maar behield een door het vergif diep ondermijnd, krachteloos lichaam. Ook zijn schandrijk had een einde. Zoo meester, zoo leerling. De geestelijkheid der l(>de eeuw, de eeuw der Hervorming, was zedelijk diep gezonken. De woningen der geestelijken waren dikwerf holen der zonde, poelen van ongerechtigheid. Gornelis Adriaax van Rrugge had zijn harem. Abt Trixkler te Cappel had zijn harem. De onkuischheid onder de priesters was schrikbarend. De priester, die niet mocht huwen, mocht wel in concubinaat leven met een vrouw, die hij onderhield, mits hij voor haar en voor elk kind, dat hij bij haar gewon, den bisschop eene geregelde belasting betaalde. Een Duitsch bisschop verhaalde eens aan een gastmaal, dat hij in een jaar niet minder dan elfduizend priesters voor deze zaak bij zich ontvangen had. Op vele plaatsen waren de leden der kerk blijde, dat de priester een bijzit had. Hun vrouwen waren dan voor overlast beveiligd. Maar in welk een treurigen toestand bevond zich de priester zelf! Te leven met een bijzit, haar en de kinderen, die zij hem baarde, le laten leven uit de offergaven der geloovigen. Ging hij niet gebukt onder die schande? Hoe kon hij het oog opslaan voor de kuische maagden, de onbedorven jongelingen, leden zijner parochie? Welk een diep rampzalige toestand voor die vrouw, de hoer te zijn van een priester Door menschelijke instellingen, ten behoeve van de grootheid der pausen en van de hiëarchie, ontstonden deze en zelfs onnatuurlijke zonden in de piiesteilijke verblijven, in de monniken- en nonnenkloosters. Op vele plaatsen moest de wereldsche macht de onzedelijkheid der priesters bestrallen. Te Schafhaasen beval de ltaad, dat een priester, die in slechte huizen gevonden werd, zijn priesterkleed zou worden ontnomen. Zij mochten niet in het openbaar dansen, uitgezonderd bij huwelijksfeesten. Ook geen wapenen dragen. Te Maintz klommen de geestelijken 's nachts over de muren, voerden allerlei slechte stukken uit en vernielden, wat zij maar vinden konden. Hoe menig bisschop toog, van top tot teen gewapend, ten strijde, tegen alle naburen om allerlei vermeende kleine grieven. Sommigen droegen steeds een maliënkolder onder 't priesterlijk gewaad. Zeker aartsbisschop van Tricr was immer in strijd met zijn buren en leenmannen, liet werk der vernieling, der verwoesting, was zijn lust; in het bouwen \an kasteelen vond hij zijn kracht. Zijn hebzucht verlangde steeds naar grooter gebied. Waar bleef de ootmoed, de vreeze Gods, het gebed, de zorg voor de zielen.' Veeleer stond de priester vijandig tegenover de eere Gods en Zijne heilige wet! Onder de geestelijken heerschte diepe onwetendheid. Zoo was een bisschop er over verblijd, dat hij nooit Grieksch of Hebreeuwsch had geleerd. „Uit die twee talen ontstonden de ketterijen," beweerden de monniken, 't Grieksch was eene nieuw ontstane taal. 't Hebreeuwsch maakte allen, die het leerden, tot Joden. Een vroom en beroemd priester had nooit het Nieuwe Testament gelezen. Toen hij aan het eind zijns levens er een las, zei hij: „Dit boek is het Evangelie niet, of wij zijn geen christenen." „Wanneer de studie van Grieksch of Hebreeuwsch wordt toegelaten, is 't met den godsdienst gedaan;" verklaarde de theologische faculteit te Parijs aan het parlement. De verbastering van de leer der zaligheid bestond voornamelijk in het verlaten van de kennis der rechtvaardigmaking uit het geloof en het daarvoor in plaats stellen van goede werken als oorzaak der zaligheid. Grondregel van de prediking van (liiiüstus en de apostelen was: „Geen zaligheid door, maar ook geen zaligheid zonder de werken." Daarvoor stelde de verbasterde Kerk in plaats: De mensch wordt zali" door 't geloof en de werken tezamen. De leer van Pelagius en der Semipelagianen, begunstigde die verbastering ten zeerste. Zij kwam het pausdom en de hiërarchie ten goede, in zoover zij hun schraapzucht, hoogmoed en vleeschelijk leven diende; maar strekte tot verderf der Kerk Gods en tot schade voor de zielen. Van den eenigen Middelaar en Heiland zich afkeerende, vertrouwde men op Maria en de Heiligen, op boetedoeningen en dusgenaamde goede werken, in den grond deizaak, op den priester. Boete verving de plaats van berouw, uitwendige belijdenis en boetebetoon die van bekeering en wedergeboorte des harten. De priesters legden als boeten op: vasten, barrevoets gaan, een liarenkleed dragen, ter bedevaart trekken, zich "eeselen en pijnigen, het kloosterleven. En om aan de zwaarste dier boeten of het juk van dezen eigenwilligen godsdienst te doen ontkomen, vonden de priesters een ander middel uit." Dit middel bestond in de Aflaten. Men kon die boetedoeningen afkoopen voor geld. De instelling, het kerkelijk verzinsel der Aflaten is in het wezen der zaak het verkoopen van de vergiffenis der zonden voor geld. l)e priesters, »eheel gewijd aan de Kerk, aan haar dienst, zouden den last der boetedoeningen voor geld overnemen. Zonder berouw, zonder bekeering, zonder vernieuwing des harten, schonk de Allaut volkomen vrijspraak. De priesters traden met de volgende drog- reden op: „Het bloed van Christus en de goede werken en verdiensten der heiligen hebben voor de Kerk een schat gevormd, zoo oneindig groot, dat do eeuwigheid dien niet kan uitputten. Christus' Stedehouder op aarde is de bewaarder van dien schat; hij beschikt daarover krachtens zijn ambt en schenkt daarvan den zondaar, voor elke zonde, na den doop bedreven, een deel in evenredigheid met de hoegrootheid der overtredingen. Om een vasten van zeven weken at' te koopen betaalt de rijke twintig, de minder gegoede tien, de arme slechts diie stuivers. De vergiffenis voor de snoodste misdaden kon door geld worden gekocht. In verband met deze Aflaten werd het Vagevuur een goudmijn voor de geestelijkheid. Zij verschaften rijker inkomsten door deze sedert Augustinus opgekomen reinigingsplaats der zielen dan de mijnen van Peru en Mexico goud aan hel opgekomen Spaansche rijk. Door atlaten te koopen, werden de zielen van dierbare betrekkingen en vrienden terstond uit het Vagevuur verlost. Tot eeuwige schande der Kerk stelde het Aflatentarief, waarvan meer dan veertig uitgaven verschenen, een prijs vast voor elke bedreven zonde. Een vaste prijs voor doodslag, moord, verminking, overspel, diefstal, meineed werd daarin aangegeven. Bloedschande kon, als zij niet bekend was, voor een geringen prijs, voor iets meer, als zij bekend was, afgekocht worden. Om de menschen tot aankoop te prikkelen, werden in de kerken schilderijen geplaatst, waarop de folteringen der zielen, te midden dier flikkerende vlammen in het Vagevuur zwevende, met de schrilste kleuren waren afgemaald. Het vreeselijk lijden, dat daar dierbare afgestorvenen moesten doorstaan, kon met een kleine geldsom worden afgewend. Alleen de hardvochtige kon weerstand bieden aan bet lokaas, dat de barmhartigheid der Aflaten als redmiddel voorstelde. De jubilés per eeuw, halve, derde en kwarteeuw, deden juist door den rijken aankoop van Aflaten, door de pelgrims naar liome, stroomen gouds vloeien in de schatkist der pausen. Gruwzame toestand! lloe schrikkelijk was Chiustus' Kerk misvormd. Gelukkig, dat zelfs te midden der groote verbastering nog vele eenvoudige, zelfverloochenende priesters gevonden werden, die, als onder liet deksel der ceremoniën, het waarachtig christendom beleden, en in menig klooster werd een schreeuwen naar den levenden God vernomen, als van het hert naar de waterstroomen. Het pausdom was de vijand der Kerk. Zoolang dat onaangetast bleef, zou alle hervorming ijdel blijken. Zulks hadden de conciliën van Piza, Constant en Bazel duidelijk bewezen. Het verborgen, meer christelijk leven in de Kerk werd onderdrukt door de boosheid en het geweld der hiërarchie. De uitingen van dat leven waren veel zeldzamer, dan men zich die zou voorstellen. In't algemeen waren de priesters ook zeer onwetend. Hun werk bestond bijkans alleen in missen lezen, reliquiën aanprijzen, aflaten verkoopen. Naar de dorpen zond men een uitschot van predikers, vergaderd uit hen, die tot den bedelstaf waren geraakt, verloopen koks, jagers, stalknechts enz. Van de onkunde der hoogere geestelijken spraken we reeds. En wanneer onder hen nog een glimp van geleerdheid werd gevonden, zoo betrof deze niet de kennis der H. Schrift. Velen lieten zich minachtend over Gods Woord, den Bijbel, uit. De bijbelverhalen werden soms in de schrijfwijze van Virgii.ius en IIoratius overgebracht, om fatsoenlijke lieden er naar te doen luisteren. De kardinaal Bembo schreef in plaats van den Heiligen Geest — adem van den hemelschen zefir, van vergeving der zonden — bevrediging der schimmen en hooge goden, in plaats van Christus, Gods Zoon — Minerva, voortgekomen uit het hoofd van Jupiter. Van Leo X wordt verhaald, dat hij liet christendom, welks opperpriester hij zich noemde, da label van Dellüehem heeft genoemd. Toen bovengenoemde Bk mbo op een goeden dag den heilzoekenden Sadolet bezig vond met de vertaling van Paulus brief aan de Romeinen, zei hij: „Laat die kinderachtige dingen rusten, zulke dwaasheden doet geen verstandig man." En tot welk een laag peil waren do godsdienstoefeningen zelve afgedaald! De taak, door Christus aan zijn dienstknechten opgedragen in de woorden tot Petrus : „Weid mijne schapen!" werd door de bisschoppen al zeer treurig vervuld. Zij predikten niet langer, maar waren steeds bezig met priesters, monniken, nonnen, kerken, kapellen, beelden, klokken, kerkhoven enz. te wijden en doodsbeenderen, haarlokken, kledingstukken, bloeddroppels en/., als voorwerpen van godsdienstige waardij ter vereering aan de geloovigen voor te stellen. De domme menigte kuste ze en aanbad ze. Soms waren die reliquiën vreemd en stonden ze zelfs met de reine historie niet eens in verband. Wat dunkt u van het vertoonen van roet uit den oven der drie jongelingen, van een haar uit den baard van den heiligen Ciiristoffel , van een deel der ark van Noach, natuurlijk heel klein; van een stuk hout der kribbe van Jezus, benevens negeptienduizend andere reliquiën van deze zonderlinge soort'? Dit geschiedde Ie Tl ilteubevy. Sterker was de onbeschaamdheid van de tentoonstelling van St. Jozef's adem, door Nicodemus in een handschoen opgevangen. Zoo zag men het in Schaf Iiausen. Schande over hen, die op die wijze den hongerigen steenen voor brood, den dorstigen zwijmelwijn voor zuiver drinkwater aanboden. Deze dusgenaamd heilige overblijfselen werden gevent evenals de brieven, die vergiffenis van zonden aanboden, door alfaatkramers openlijk verkocht werden. De voorname lijdstippen in liet kerkelijk leven weiden op nog andere wijzen voor de bewustheid der gemeente verlaagd. De groote kerkelijke feesten werden met lalle kluchtspelen op heidensch lichtzinnige wijze gevierd. Zoo was het „1'aascligelach een voornaam deel van het vieren der opstanding des Heeren. Zeker stemt de herinnering aan 's Heeren verheerlijking tot blijdschap en vreugde. Maar verbeeldt u, wat soort van vreugde de priesters bereidden ! Hun toespraken waren er op ingericht om de kerkbezoekers aan het lachen te maken. Zoo piepte de een als een muis, de ander bootste het geluid der gans na, een derde liet het „koekkoek hooren. Een prediker verhaalde zedenbedervende vertelseltjes. Onder anderen: stukjes,dooi den heiligen Petrus uitgehaald. Eens had, volgens dien nar, St. Petrus in een herberg den waard bedrogen door het gelag niet te betalen. En meer zulke fraaiigheden. De heilige dingen werden naar omlaag gehaald. Maar waartoe meer 1 In gïen enkele eeuw van de christenheid is tol zulk een diepte afgedaald, met de zielen zoo gespot, het heilige zoo bezoedeld. Zoo was liet in Duitschland, maar daar niet alleen. In Italië, in ïniulrijk, in Engeland evenzoo. En hoe dichter bij Rome, hoe slechter christenen, hoe meei de gemeente van Christus gedenatureerd, tot jammerlijk verval gekomen was. En welk licht stond tegenover deze duisternis! O voorzeker! Er waren nog vele godvruclitigen, wier beden door alle nevelen van het bijgeloot zich richtten tot God, den Almachtige, Schepper des hemels en der aarde; die geloofden in Christus en zijn schuld verzoenend lijden en sterven. Velen dorsten naar den levenden God en smachtten naar de wateren des Evangelies, naar het Woord des Heeren, overgezet in hun landstaal. Maar wat vermochten die weinigen tegen de machten in den Staat en de Kerk , die ongeloof en bijgeloof handhaafden en de waarheid in ongerechtigheid te onder hielden! Toch straalde er licht, telkens meer licht in dien langen donkeren nacht, liet straalde niet uit de Kerk in de wereld; maar uit de wereld in de Kerk. Het licht der wetenschap bereidde den nieuwen dag des christendoms voor door de kennis der talen, waaraan de christelijke wetenschap immer behoefte heeft: van hel Grieksch, het. Hebreeuwsch en liet Latijn. Dit dankt de Kerk aan het Humanisme, dat juist in den tijd der diepste verdorvenheid in den levensarbeid van twee rijkbegaafde mannen zijn glansrijk hoogtepunt bereikte. Zonder zelve tot hervorming over te gaan, ja zonder er veel voor te gevoelen, hebben zij den Hervormers de wapenen voor dien reuzenstrijd des geestes geleverd. De eerste dier heide grootste Humanisten uit het reformatorisch tijdperk was Johannes Beuchlin, de zoon van een bode, een Ministerialis van de orde der Dominicanen (1455—1522). Hij werd geboren te Pforzheim. In hem vereenigden zich de geleerdheid van een taalvorscher, van een theoloog en van een jurist. Reuchlin werd hervormer van de wetenschappelijke methode. Hij was langen tijd de hoofdkenner van het Grieksch en lei voor de christenen in Duilschland, den grond tot de beoefening van het Hebreeuwsch. In zijn jeugd studeerde hij in de talen en beoefende hij de muziek. Om zijn schoonestem werd hij medelid der kapel van den Badenschen markgraaf, met wiens zoon Eredeiuk hij werd opgevoed. Hij vergezelde dezen in 1473 naar de Universiteit van Parijs, waar hij met vele beroemde mannen in betrekking kwam. In Bazel studeerde hij Latijn en Grieksch en ontving hij van Johannes Wessei, liet eerste onderwijs in het Hebreeuwsch; in Talingen, de rechten en fraaie letteren , nadat hij te Orleans en Poiticrs de rechtsgeleerdheid had beoefend. Vervolgens vestigde hij zich te Stuttgart. Bij graaf Ebekhahd den oudere stond hij hoog in aanzien; hij gold als diens rechterhand en werd als de grootste der Humanisten wijd beroemd. Toen zijn beschermer stierf en door Eberharu den jongere was opgevolgd, moest hij vluchten naar Heidelberg, waar hij onder den kanselier Dalberg veilig was. In 1499 kon hij naar Wurtemburg terugkeeren, waarna hij door keizer Maximiliaan met gewichtige werkzaamheden werd vereerd. Elf jaren later lei hij zijn ambten neder en leefde hij rustig op zijn landgoed, zich wijdende aan de studiën over liet Oude Testament. Dit veroorloofden hem zijne middelen ruimschoots. Inmiddels had een kleine beweging de gemoederen in beweging gebracht. Wimpheung, een Duitsch prediker, paedagoog en ijverig Humanist, had in 1505 in een Latijnsch geschrift beweerd, dat voor ware vroomheid geen monnikspij en monnikenbelofte noodig was. Tusschen hem en de Augustijners ontbrandde een hevige strijd. Deze monniken beschuldigden hem van ketterij en de zaak kwam ten laatste voor paus Juuus II, den opvolger van den beruchten Alexander VI. .kuis was zelf een humanist, die ten voordeele van den verketterde besliste. Hierdoor bedaarde de storm. Tusschen Reuchlin en de Dominicanen ontbrandde een strijd van eenigszins anderen aard. In dien strijd stonden humanistische verlichting en monnikendomheid tegenover elkander. De zaak was deze. Reuchlin had juist eenige werken voltooid, die voor het groote werk der Hervorming schier onontbeerlijk waren. Wij spreken nu niet van zijn invloed om het gezag van Aiustotei.es te doen afnemen en dat van Plato te doen rijzen. Ook die verandering prikkelde de geesten tot onderzoek. Maar door zijn arbeid verscheen een Latijnsch woordenboek, dat het boek der oude Scholastieken verving. Reuchlin schiep een nieuwe, meer gemakkelijke Grieksche spraakkunst; verklaarde de Boetpsalmen, door hem uit het Hebreewsch vertaald, verbeterde de Vulgata, — de Latijnsche overzetting van het N. 1 — en gaf in Duitschland een I lebreeuw- sclie spraakkunst 011 een woordenboek uit. De roem van zijn naam ging uit door de gelieele beschaafde wereld. Nu was er binnen Keulen zekere Pfefferkorn, een tot bet Christendom bekeerd rabbijn. Deze ijverde voor liet Christendom op buitengewone wijze. Allereerst tastte bij (le Joden in eene reeks traktaten aan en straks vraagde hij van keizer Maximii.iaan, dat deze alle boeken der Joden zou opvorderen, omdat zij lasteringen tegen Christus bevatten. De keizer noodigde Reuchlin uit om hieromtrent zijn gevoelen mede te deelen. Deze was tegen de vervolging, slechts wilde hij de boeken, die tegen liet Christendom geschreven waren, aan bet lot er voor bestemd — de verbranding — overleveren; de overige niet, al waren die ook opgevuld met dwaasheden. Het belang der kennis van hel llebreeuwsch woog bij Reuchlin zwaarder dan de vroomheid van den dweper. Hij gaf voorts den raad om aan alle Universiteiten leeraars in het Hebrceuwseh le benoemen, ten einde de Joden door middel van bun eigen boeken le wederleggen. De Joden mochten hunne boeken overeenkomstig de beslissing des keizers behouden. De Keulsche Dominicanen namen nu Pfefferkorn in bescherming. Zij waren woedend en zochten uit de geschriften van Reuchlin alles op, wat, naar hun meening, naar ketterij en Judaïsme zweemde, en dreigden hem met de Inquisitie, die dwingende macht der domheid. Toen de Humanisten allen in 't gedrang kwamen, gaf Reuchlin, die liefst er buiten gebleven was, een geschrift in 't licht, onder den titel van Defensio contra calumniatores Colonienses d. is: Verdediging tegen mijne Keulsche lasteraars. De Keulschen daagden hem te Mainz voor den geloofsrechter Jacob van Hoogstraten, maar Reuchlin beriep zich op Leo X. De paus droeg de zaak op aan den bisschop van Spiers. Deze verklaarde Reuchlin onschuldig en veroordeelde de monniken in de kosten van 't geding. Frans von Sickingen voerde dit vonnis gewelddadig uit tot nieuwe grieve der geslagen partij. Velen schreven in t voordeel van Reuchlin. Zoo verschenen o. a. in 1510 de Drieven der duisterl ingen, eene gefingeerde briefwisseling der Keulsche monniken met bun buitenlandsche vrienden. In het keukenlatijn der monniken werd over de gewone zielsbelangen der bedelmonniken met zooveel brutale openhartigheid gesproken, dat in den beginne zelfs Dominicanen ijverige verspreiders van het boek waren, maar des te grooter was de eindelij ke spot en liet gelach van geheel Europa. Weldra zagen zij bun vergissing in en bewerkten bij Leo X een strenge bul tegen alle lezers van hel boek." De voornaamste der vervaardigers was Crotus Rubianus. 01 Ulrich von Hutten, een edel ridder uit een Frankisch geslacht, die met groote liefde voor de vrijheid vervuld, tegen pedanterie, monnikerij en gewetensdwang streed, er een aandeel in had, is niet zeker. Ook hij kan met Bilibalp Pirkheimer, raadsheer te Neuenberg, als de aanvoerders der vereenigde Humanisten tegen de monniken genoemd worden: Pirkheimer op een ernstige wijze en von Hutten met het scherpe wapen der satire. Deze laatste bond een strijd tegen liet oude aan op leven en dood. Zijn wapenen waren dikwerf zeer vleeschelijk, terwijl zijn wandel niet onberispelijk is te noemen. Het doem vonnis des pausen over de Drieven baatte niet veel; in 1517 verscheen een tweede deel; later nog een derde. De tweede der grootste Humanisten is Desiderius Eüasmus (Geruit Geruitszoon). Hij werd in 14C>7 te Rotterdam geboren. Zijn vader heette Geruit Elias; zijn moeder was de dochter van een geneesheer. Reeds op zijn vijfde jaar werd hij onderwezen op de cathedraalschool te Utrecht en met zijn negende in de broederenschool te Deventer. Hij werd door zijn voogden gedwongen in een klooster te gaan en opgenomen in het klooster Sion bij Delft, later in dat van ter Steene (Emmaus) Ij ij Gouda. "Wegens zijn tegenzin in het monnikenleven en zijn liefde voor de studie der klassieken vond hij gelegenheid om het klooster te verlaten. De bisschop van Utrecht gaf daarvoor zijn toestemming. Door bemiddeling van den bisschop van Kamerijk kon hij in 1 i90 naar Parijs vertrekken, waar hij zich zou toeleggen op de scholastieke theologie, waar niet veel van kwam. Gedurig van woonplaats veranderende, bleef Parijs toch het middelpunt van zijn verblijven. Door rijke vrienden ondersteund, kon hij naar Rome reizen, Bólogna en Venetië bezoeken en overal de grootste vereering voor zijn groote geleerdheid ontvangen. Hendrik VIII noodigde hem ten bezoek uit naar Engeland, waar hij niet lang vertoefde. Van Karei. V ontving hij in 4515 den titel van koninklijken raad en een jaargeld. In 1510 vestigde hij zich te Bazel, waar hij als een koning der wetenschap vertoefde, met allerlei geleerde werkzaamheden en eene uitgebreide briefwisseling zich bezighoudende. Ilooge ambten, zelfs den kardinaalshoed wees hij af; rijke geschenken en jaargelden nam hij des te liever aan. Door de bevordering van de klassieke studiën, die hij dienstbaar maakte aan de godgeleerdheid, verwierf hij zich grooten roem en was hij, zonder dit eigenlijk gewild te hebben, der Hervorming bevorderlijk. Zijn afkeer van het monnikenleven maakte hem , ofschoon tegen zijn zin zelf monnik geworden, tot een geducht tegenstander der monniken en als Humanist was hij niet minder bestrijder der Scholastiek. Tegenover de laatste wilde hij een betere theologie stellen, llij wees op vele gebreken in de kerkelijke toestanden, tuchtigde door snijdende satire hel bederf in alle standen en geeselde meedoogenloos de domheid, luiheid en zedeloosheid van het toenmalig monnikendom. Hij drong aan op eene verbetering der Vulgata, bezorgde uitgaven van Latijnsche kerkvaders en vertaalde sommige Grieksche. llij gaf eene verzameling parapbrasen der psalmen en een handleiding tot de ware theologie uit. Hekend is zijn boek: De Lof der zotheid, op reis van Italië naar Engeland geschreven. Dit geschrift tintelt van geest en laat Moiiia, de dochter van Plutus, op de Gelukkige eilanden geboren en in dronkenschap en losbandigheid opgevoed, als koningin aldus spreken. Zij, de dwaasheid, zegt : „Allen, die er hun grootst genoegen in vinden, om mirakelen te verhalen of luisteren naar wonderspreukige fabelen, die daarvan gebruik maken om te misleiden en ten koste der lichtgeloovigen hun beurzen te vullen, waarmee ik vooral priesters en dergelijken bedoel, behooren mij toe." „Helaas! welke dwaasheid!" zegt Moria. Zien wij niet elk land zich beroemen op zijn bijzonderen heilige? Voor elk bezwaar, voor ieder bezoeking is er een heilige, en elke heilige heeft zijn waskaars. Deze geneest tandpijn, die helpt vrouwen in het kraambed, een ander doet het gestolene terugvinden, een vierde redt bij schipbreuk, een vijfde beschermt de kudden. Ook valt Moria de bisschoppen aan, „die meer naar goud dan naar zielen zoeken en denken, dat zij voor Jezus Chiiistus genoeg gedaan hebben, als zij welbehagelijk en met theatralen luister hun zetels bekleeden, als „heilige vaders," wien vereering toekomt en die den zegen uitspreken of wel den banvloek doen hooren." Ook de paus en het hof van Rome worden niet gespaard. Moria vraagt: „Kunnen er wel grooter vijanden der Kerk zijn, dan deze onheilige profeten, die oorzaak zijn, dat Jezus Christus vergeten wordt, daar zij hem niet prediken; wier baatzuchtige inzettingen zoo vele belemmeringen zijn; ilie zijn leer vervalschen door gewrongen uitleggingen en Hem andermaal kruisigen door hun ergerlijk leven?" liet meest, grootsche werk van Erasmus is de uitgave van het Grieksche Nieuwe Testament, (1510). Hoewel aanvankelijk toch nog vrij gebrekkig, dient het der Reformatie bij uitnemendheid en verschijnt aan den vooravond dier reeks van groote gebeurtenissen. Erasmus had Hervormer kunnen zijn, hij heeft het niet gewild. Daartoe miste hij de gave van den heiligen ernst. Zijn wapen is de satire, de bespotting, niet de bedachtzaamheid om ernstig te overtuigen. lleewel het Duitsch humanisme niet als het Italiaansch het heidendom vereert en voor het christendom koel en onverschillig is, zoo staat het toch niet of zeer weinig op het standpunt van het christelijk geloof. Ook bij Ehasmi s is het alzoo. Hij boezemt ons meer belangstelling in als letterkundige, als humanist, dan als christen. Hij wil de wetenschap meer dienen dan den godsdienst. Een gerust, gemakkelijk leven behaagde hem; het martelaarschap had niets bekoorlijks voor hem. Hij ging veel liever door voor den geestigsten en meest begaafden man van zijn tijd. Deze ijdelheid boeide hem aan pausen, prelaten, vorsten en staatsdienaais; hij had de eere der menschen lief. Voor hervorming in de Kerk voelde hij iets. Voor de Hervorming, waai in hij nog twintig jaren medeleefde, niets. Omdat zijn hart dikwerf geen deel neemt aan de waarheden, die hij leeraart, kon hij ook niemand warmte en geestdrift voor een hervorming in leer en leven, van het hoofd en van de leden, inboezemen. De humanistische richting had zich, bij het begin der Hervorming wijd en zijd uitgebreid. Alle beschaafde lieden behoorden in meerdere of mindere mate tot haar. In alle geschriften, die van de Humanisten uitgingen, had de Satire bet leeuwenaandeel. Bespotting en verachting van monniken en geestelijken was dagelijksche gewoonte. Geestige geschriften als vroeger liet Narrenschip van Sebastiaan Brandt en het middeneeuwsch epos „Van den Vos Beijnaarde," ondermijnden het geheele kerkelijk gebouw. Nieuwe toestanden werden verwacht, voorbereid door het humanisme, dat het oude liet wat het was, maar inwendig zich hoe langs zoo meer van den godsdienst des christendoms vervreemd gevoelde. Maar reeds was de man verwekt en met de noodige gaven door God den Heere toegerust, die de misbruiken aantasten, de hiërarchie moedig bekampen, en voor millioenen de Kerk zou vrijmaken van het schandelijk juk van dienstbaarheid, waaronder zij gebukt ging. 2. i.uther's geboorte en opvoeding. Niet uit de leden der vorstelijke geslachten in de christenheid, niet uit den alouden adel of de roemrijke ridderschap, niet uit de hooge geestelijkheid ol uil de kringen der hoogbegaafde Humanisten, ook niet uil de rijen der stedelijke patriciërs ol deirijke handelsvorsten, zou de hervormer van Christus' Kerk Ie voorschijn treden. De apostelen des Hoeren waren niet vele rijken en edelen maar meerendeels Galileesche visschers. Zoo ook riep God de Heere de heroën der Beformatie niet uit de paleizen en sferen der aanzienlijken, maar uit de kinderen «les volks. De groote Hervormer, de eerste onder zijn broederen in de zestiende eeuw, kwam uil den boerenstand. Hij was de zoon van een geringen mijnwerker, liet verwondere ons niet. God verkiest zijn groote dienaren dikwerf uit de kleinen, uit de verachten, uit degenen, met wie de wereld niet rekent, en hervormt of bouwt en sticht en troost zijn Kerk door hen. Zoo ging het met een Zwingu, die uit een heidehut, een Mei.anciiton, den grooten theoloog, die uit een wapensmidse tot dit werk afgezonderd werden. Zoo ging het niet Maarten Luther, die te voorschijn trad uit de stulp van een kolenbrander. Er leefde in Mohra, een dorp op enkele uren van de stad Sahungcn gelegen, nabij tot stap naderde hij langs de geleidelijkste wegen de eigenlijke roeping, waartoe hij door God zou geroepen worden, de werkzaamheid in het Godsrijk, welke hem zoo kennelijk is opgedragen: het licht der zuivere kennis naar de 11. Schriften in Christus' diep vervallen Kerk te ontsteken. - Niet lang na de ontvangen priesterwijding, ontving hij een roeping om een nog gewichtiger levenstaak te vervullen. Ilij werd nitgenoodigd om hoogleeraar te worden aan de Universiteit te 11iftrnbcrf/. \. fliedeiuk 1 >k wi.ize en he i iooges» :l iooe te witteni1erg. Onder de verlichte vorston in hol. Duitsche rijk van die dagen neemt Frederik 111, keurvorst en hertog van Saksen, een eerste plaats in (litU—1.>25). Hij is meestal bekend onder den naam van Frederik den Wijze. Ilij was de kleinzoon van Frederik den Zachtmoedige en volgde zijn vader Ernst alleen als hertog en keurvorst in Saksen op, terwijl hij de overige bezittingen der Ernestijnsche linie met zijn broeder Johann den Bestendige bestierde. De keurvorst stichtte in 1502 een nieuwe Hoogeschool, van welke liij verwachtte, dat hij en zijn volk daarop zouden zien als op een orakel. Hij koos daartoe de kleine stad Wiltenberg, gelegen aan den rechter oever der Elbe. Met den linkeroever is zij verhonden door een steenen brug. Binnen hare wallen wordt nog gevonden de beroemde slotkerk, in 1409 gebouwd en in den jongsten tijd herbouwd, waaraan Luther zijn wereldberoemde thesen op 31 October 4517 aanplakte, het voormalig Augustijner klooster, langen tijd Luther's verblijfplaats, later liet seminarie voor predikanten, terwijl op de markt de standbeelden van Luther en Melanchtox prijken. In de slotkerk liggen Luther, Melanchton, Frederik de Wijze en Johaxx de Bestexdige begraven. Frederik de Wijze besloot tot de stichting dezer beroemde universiteit vooral door den invloed van Martin Pollich vox Melriciistadt en Joiiann von Staupitz. Kerstgenoemde, vanwege zijn groote geleerdheid Lux mundi, het licht der wereld, geheeten, was doctor in drie faculteiten. Zonder nu Wittcnberg's hoogeschool tot eene humanistische te willen maken, stond hij toch in betrekking tot de humanisten. Vox Staupitz dacht er niet aan om ze reformatisch in te richten, al waren zijne denkbeelden veelal zuiver evangelisch. Zelfs keurvorst Frederik week zoo weinig van de Kerk af, dat hij zelf een bedevaart naar Jeruzalem ondernam om voor de Domkerk te II'itlenberg, ten koste van zeer groote uitgaven, reliquiën tc verzamelen, liet stichten eener universiteit, evenals vroeger die van Leipzig, lag eenigermate in den geest des tijds en kon als doorwerking van het humanisme aangemerkt worden. Naast Vox Staupitz arbeidden aan de nieuwe universiteit Axpreas Bodexstein van Carlstadl, Nicoi.aas vox Amsdorf en Junucus Trutfetter, Luther's leermeester van Erfurt. Het was den keurvorst om bekwame leeraren te doen, en daarom werd Luther tot leeraar in de wijsbegeerte aangesteld, welk ambt hij, daarin een roeping Gods ziende en opvolgende, in den winter van 1508 en 1509 aanvaardde. De Scholastiek-Aristotelische wijsbegeerte kwam Luther evenwel weinig belangrijk voor. De studie der godgeleerdheid trok hem meer aan; zijn ziel drong hem aan de oplossing van godsdienstige en theologische vraagstukken te arbeiden. Te IVittenberg gekomen, ging de nieuwe leeraar, die altijd monnik gebleven was, in het klooster der Augustijnen wonen. Ilij werd in Maart 1509 Baccalaureus in de godgeleerdheid. Hem was opgedragen in de kleine kapel van het klooster te prediken. Hij opende nu zijn lessen met de verklaring der psalmen en kwam spoedig daarop aan de uitlegging van Paulus' brief aan de Domeinen. Toen hij gekomen was aan vers 17 van het eerste kapittel van dien brief, werd li ij getroffen door de van den profeet Habakukaangehaalde woorden: De rechtvaardige zal uit het geloof leven. Ilij overwoog ze ernstig en de verborgenheid van liet geestelijk leven des christens werd hem volkomen duidelijk. Dit schriftwoord werd de grondtoon -van geheel zijn prediking en onderwijs. De bezieling, die van hem uitging, straalde uit de waarheid Gods, niet door hooge welsprekendheid ofschoolsche wijsheid, maar uit zelf ervaren werking des H. Geestes in zijn geestelijk leven. Hij bracht zijnen hoorders niet een menschelijke gedachte, maar de gedachte Gods tot hun behoudenis. Kr ging van Luther's onderwijs zulk een roep uit, dat vele jeugdige vreemde studenten naar de nieuwe universiteit togen om hem te hooren. Ken der professoren , de vermaarde Melriciistadt , de eerste rector der hoogeschool, zei van hem: „Deze monnik zal al de doctoren beschamen. Hij zal de geheele Kerk hervormen; want hij bouwt op het Woord van Christus, en niemand ter wereld kan dat Woord weerstaan of omverwerpen, al zou hij het ook aantasten met al de wapenen der wijsbegeerte, der Solisten, Scotisten, Albertisten, Thomisten, ja met den gansehen Tartaretus.'' (f)e geliefkoosde schriften der middeleeuwsche scholastieken.) Tn een eenvoudige liouten kerk, staande op het marktplein te Wittenberg, predikte Lutiier met al de kracht der innerlijke overtuiging de onbekend geworden waarheid der Schrift. Hij wordt ons beschreven als hebbende een edel voorkomen, een gelaat vel uitdrukking en met een heldere en welluidende stem al zijn hoorders boeiend. Vanwege zijn ernst in het vermaan tot bekeering, ging zijn woord tot de harten met gezag, met gloed en zalvende liefde. Zijn prediking sleepte onweerstaanbaar mede en trof zijn hoorders diep in liet hart. Bossuet getuigt van hein: „Mij bezat een levendige en onstuimige welsprekendheid, waardoor de menigte getroffen en weggesleept werd." Straks werd de houten kerk te klein en 1111 benoemde de Raad van Wittenberg hem tot stadsprediker, waardoir zijn roem nog liooger steeg. Zelfs Frederik de Wijze kwam naar Wittenberg om hem te hooren. Er kwam wel eenige onderbreking, want hij werd in 1509 naar Erfurt teruggeroepen. Straks werd hem opgedragen om in naam van zeven kloosters, die met den vicaris-generaal der Augustijnen in geschil waren, naar Rome tot den paus te gaan om hem het geschil bloot te leggen. Van liet hoogste belang voor zijn ontwikkeling en de zegepraal van de waarheid des Evangelies was voor Lutiier deze zijn reis. Een stille wensch zijns harten werd er door vervuld. Het is onzeker ol zij plaats vond in 1510 of in 1511. li'ome was voor Luther, evenals voor de meeste Duitschers, de stad van den godsdienst, als geen andere in de wereld. Vervuld met de schoonste idealen en de heerlijkste verwachtingen trok hij de'Alpen over om in de vlakten van Lombard je af te dalen, maar met eiken voetstap verder werd üf zijn verbazing óf zijn ergernis gewekt. Zoo was hij eens de gast van een rijk klooster der Benedictijnen aan den Po, welks inkomsten 3(5000 ducaten bedroegen: 12000 voor de tafel, 12(100 voor de gebouwen, 12000 voor de bijzondere behoeften der monniken. De pracht der zalen, de rijkdom der priestergewaden en de fijnheid der gerechten verbaasden den eenvoudigen Duitschen monnik uit hel arme klooster te Erfurt en Wittenberg. De verbazing steeg, toen des Vrijdags de tafel schier bezweek onder den overvloed der vleeschspijzen. Li ther berispte deze kerkelijke overtreding. En nu was hel tijd voor hem om ten spoedigste te vertrekken, want de eerwaarde broeders waren tot veel in staat. Hij verliet deze epicuristen en kwam te Bologna, waar liij gevaarlijk krank werd. Weder werd hij aangevochten door liet besef zijner zondigheid en dei nabijheid van het oordeel Gods. Maar opnieuw drongen de woorden: „Derechtvaardige zal door het geloof leven," als een heldere lichtstraal vertroostend in zijn ziel en, weldra hersteld, reisde hij voort naar Rome, hopende daar andere en betere dingen te aanschouwen. Eindelijk bereikte hi j de „eeuwige stadde stad, naar hij meende, van Petrus en Paui.us, de hoofdstad der Roomsche kerk, de zetel van den U. Vader. Zoodra hij haar zag, wierp hij zich op de knieën en riep: „Heilig Rome! ik groet u!" Hij kende hel uit zijn Plautus en Virgiuus, hij zou het nu uit eigen aanschouwing leeren kennen. Toch hadden de gedenkteekenen van het oude, heidensche Rome veel minder de liefde van zijn hart, dan dat hij zich bevond te midden der herinneringen van de eerste christenheid. Rome heeft zijn catacomben; zijn „Appils' markt" en „de drie Tabernen." Het huis van Narcissus en de paleizen der keizers. Hier werd 1'alias' beroemde brief ontvangen, die Lutiier de oogen opende voor den weg ter zaligheid; hier werd Pailus gevangen gehouden en „uit LUTHER HECHT OP 3l OCTOJ5LR 1517 Dl? 95 STELLIXGEX AAN' DE DEUR DER SLOTKERK TE WI'I'TEXHERG. wapenen der wijsbegeerte, der Sofisten, Scotisten, Albertisten, Thomisten, ja met den gansehen Tartaretus.'' (De geliefkoosde schriften der middeleeuwsche scholastieken.) In een eenvoudige houten kerk, staande op het marktplein te Wittenberg, predikte Luther met al de kracht der innerlijke overtuiging de onbekend geworden waarheid der Schrift. Hij wordt ons beschreven als hebbende een edel voorkomen, een gelaat vel uitdrukking en met een heldere en welluidende stem al zijn hoorders boeiend. Vanwege zijn ernst in het vermaan tot bekeering, ging zijn woord tot de harten met gezag, met gloed en zalvende liefde. Zijn prediking sleepte onweerstaanbaar mede en trof zijn hoorders diep in het hart. Eossuet getuigt van hem : „Hij bezat een levendige en onstuimige welsprekendheid, waardoor de menigte getroffen en weggesleept werd." Straks werd de houten kerk te klein en nu benoemde de Raad van Wittenberg hem tot stadsprediker, waardoor zijn roem nog hooger steeg. Zelfs Frederik. de "Wijze kwam naar Witlenberg om hem te hooren. Er kwam wel eenige onderbreking, want hij werd in 1509 naar Erfurt teruggeroepen. Straks werd hem opgedragen om in naam van zeven kloosters, die met den vicaris-generaal der Augustijnen in geschil waren, naar Rome tot den paus te gaan om hem het geschil bloot te leggen. Van het hoogste belang voor zijn ontwikkeling en de zegepraal van de waarheid des Evangelies was voor Lutiier deze zijn reis. Een stille wensch zijns harten werd er door vervuld. Het is onzeker ot zij plaats vond in 1510 of in 1511. Rome was voor Luther, evenals voor de meeste Duitschers, de stad van den godsdienst, als geen andere in de wereld. Vervuld met de schoonste idealen en de heerlijksle verwachtingen trok hij de' Alpen over om in de vlakten van Lombardije af te dalen, maar met eiken voetstap verder werd óf zijn verbazing óf zijn ergernis gewekt. Zoo was hij eens de gast van een rijk klooster der Benedictijnen aan den Po, welks inkomsten 30000 ducaten bedroegen: 12000 voor de tafel, 12000 voor de gebouwen, 12000 voor de bijzondere behoeften der monniken. De pracht der zalen, de rijkdom der priestergewaden en de fijnheid der gerechten verbaasden den eenvoudigen Duitschen monnik uit het arme klooster te Erfurt en Witlenberg. De verbazing steeg, toen des Vrijdags de tafel schier bezweek onder den overvloed der vleeschspijzen. Luther berispte deze kerkelijke overtreding. En nu was het lijd voor hem om ten spoedigste te vertrekken, want de eerwaarde broeders waren tot veel in staat. Hij verliet deze epicuristen en kwam te Bologna, waar hij gevaarlijk krank werd. Weder werd hij aangevochten dooi' het besef zijner zondigheid en der nabijheid van het oordeel Gods. Maar opnieuw drongen de woorden: „Derechtvaardige zal door het geloof leven," als een heldere lichtstraal vertroostend in zijn ziel en, weldra hersteld, reisde hij voort naar Rome, hopende daar andere en betere dingen te aanschouwen. Eindelijk bereikte hij de „eeuwige stadde stad, naar hij meende, van Petrus en Paulus, de hoofdstad der Boomsche kerk, de zetel van den H. Vader. Zoodra hij haar zag, wierp hij zich op de knieën en riep: „Heilig Rome! ik groet u!" Hij kende hel uit zijn Plautus en Virgilius, hij zou het nu uit eigen aanschouwing leeren kennen. Toch hadden de gedenk teekenen van het oude, heidensche Rome veel minder de liefde van zijn hart, dan dat hij zich bevond te midden der herinneringen van de eerste christenheid. Rome heeft zijn catacomben; zijn „Appius' markt" en „de drie Tabernen." Het huis van Narcissus en de paleizen der keizers. Hier werd Paulus' beroemde brief ontvangen, die Luther de oogen opende voor den weg ter zaligheid; hier werd Paulus gevangen gehouden en „uit 1 r LUTHER HECHT OI' 3l OCTOBER l517 DE 95 STELLINGEN AAN DE DEUR DER SLOTKERK TE WITTENBERG. den muil der leeuwen" verlost. Wat zouden al die herinneringen hem troosten! Hoe vond hij zich bedrogen! Toch zou Lither voor geen honderdduizend gulden gewild hebben, dat hij Rome niet gezien had. Integendeel. Het diep verval deiKerk werd hem nu juist in den paus en de hoogste geestelijkheid geheel openbaar. Toen Lither te Rome kwam, zat Ji lus 11 op den pauselijken stoel, die strijd voerde tegen de Fransehen. Om dezen kerkvorst nader te doen kennen, deelt Lither ons een enkelen trek uit diens leven mede Jrr.iis ontving de tijding, dat zijn leger voor Ravenna door de Franschen geslagen was, terwijl hij bezig was met zijn getijden te lezen. Hij wierp zijn gebedenboek met een vreeselijken vloek van zich, uitroepende: „Zijt gij dan ook een Franse liman geworden? Beschermt gij zoo uw Kerk!" En van Zwitserland hulp verwachtende, keerde hij zijn gelaat naar dat land en zei: „Heilige Zwitser! bid voor ons." Die vloek, die verwensching en dit spotgebed teekenen den man. Tevergeefs poogde Lither op St. Jansdag de mis te lezen, omdat onder de Romeinen een spreekwoord gold: „Welgelukzalig is de moeder, wier zoon op St. Jansavond de mis leest." Zoo dacht hij zijn moeder gelukkig Ie maken, maar de aandrang om tot dit werk toegelaten te worden was te groot. Alle kerken en kapellen werden door hem biddend bezocht; alle verhalen over haar heiligheid geloofde hij; tal van goede werken, in den geest als Rome die leert, verrichtte hij. Zijn schat vermeerderde met den dag. Hoe gaarne had hij gezien, dat zijn vader en moeder niet meer leefden. Nu kon liij ze zoo gemakkelijk uit hel Vagevuur verlossen. Wij zien hieruit, dat nog veel moest geschieden, eer zijn verstand van al deze ijdele dingen zou verlost zijn. liet ontbrak hem aan de zuivere kennis van 't Woord. Goddelijke genade kon alleen de banden, door eeuwen gesmeed, verbreken. Lither was bij al zijn streven uil een godsdienstig beginsel werkzaam. Hij las in vele kerken de mis en was daarbij niet zelden getuige van de schandelijkste werktuigelijkheid, die gewoonte was geworden bij de bediening van het sacrament des altaars. De priesters vermaakten zich met de eenvoudige vroomheid van den Erfurter monnik. Op zekeren dag, dat hij lang met één mis bezig was, hadden de andere priesters voor een ander altaar er zeven gelezen, eer hij ten einde was. Een hunner zei: „Haast u wat! geel de Lieve Vrouw haren Zoon weder," spottend doelend op de Transsubstantiatie, . C., zooals Melanchton hem noemde, of kortweg Carlstadt geheeten, deken der godgeleerde faculteit. Op den 4den October 1512 werd Luther als Licentiaat in de theologie bevorderd en op den 18dtu en 16dcu Octoher d. v. tot Doctor der Heilige Schrift gepromoveerd. Met een plechtigen eed beloofde liij, zich als doctor bihlicus geheel aan de studie der H. Schriften te wijden. Volgens dien eed reeds was Luther geroepen als hervormer op te treden. Voortaan was hij dan ook, waar liij geroepen werd, de kampioen voor den Bijhei en de onversaagde heraut van het Woord Gods, dat voor zijn eigen ziel het Woord des levens was geworden. In de uitoefening van zijn ambt begon liij met de psalmen uit te leggen, die hij later, in 1510, voor de tweede maal verklaarde. Ook vervolgde hij de uitlegging van Paulus' brieven aan de Romeinen en de Galaten. Later volgde die van den brief aan de Hebreeën. Spoedig was hij nu geheel in het Universiteitsleven opgenomen en trad liij in de faculteit der theologie op den voorgrond. De studie deigodgeleerdheid nam bij en onder Luther een geheel practische richting. Al meer en meer verliet hij de methode der scholastieken, die de liefde van zijn hart misten. Daarom stortte hij in de psalmen zijn eigene ziel uit en vond hij er zijn eigen leven in. De blief aan de Romeinen was in Gods hand het middel geworden voor den volkomen vrede zijner ziel met God. Hij kwam er door tot liet helder inzicht van het onderscheid tusschen Wet en Evangelie. Niettegenstaande deze zijne studiën niet groote moeilijkheden gepaard gingen, want van liet Hehreeuwsch verstond hij slechts een weinig en van liet Grieksch niets, werd hij, geholpen door bekwame vrienden, velen ten zegen. Aangezien Luther's zielestrijd met dien van Augustinus groote overeenkomst had, is het te begrijpen, dat de hervormer zich tot dezen grooten kerkvader het meest voelde getrokken. Augustinus werd zijn leidsman hij de onderzoeking van Paiu s' brieven. Toch was er een vrij diepgaand verschil lusschen beide mannen. Bij Augustinus lost zich het werk van den .Middelaar Jezus Christus altijd weer op in de Kerk en hare genademiddelen. Lutiier rust niet, voor dat hij in Christus, in den persoon des Middelaars zeiven, de eenige oorzaak der verzoening gevonden en in zijne gemeenschap verlossing, bevrijding en zaligheid ervaren heeft. De tegenstanders, met wie Lutiier allereerst den strijd aanbond, waren de befaamde scholastieken, die hij en niet zonder reden van Pelagian isme beschuldigde. llij noemt de studie der scholastieken, wier vader de heidensche wijsgeer Aiiistotei.es en wier grootste profeet Thomas Aouinas was, kortweg dwaasheid, voor zijn tijd althans nutteloos, llij verlangt vurig hen van de tronen, waarop zij gezeten waren, af le rukken. Den eerste als wijsgeer, den laatste als theoloog. In enkele opzichten stond hij iri dezen strijd aan de zijde van Erasmus en Reuciiijn tegen hun vijanden, zonder zelf humanist te wezen. De koudheid van het humanisme kon hem dan ook weinig bekoren. Erasmus bleef hij de letter en den historischen zin der Schrift staan, terwijl Augustinus hem dieper had geleid in de christelijke leerstellingen en aan de behoeften zijner ziel voldoening schonk. Luther's onderzoek omvatte ook een diepere studie van de Mystiek, bewerkt vooral dooi' een boekje van Joiian Taller , reeds in 1361 gestorven. Hij verklaart van diens geschriften: „Noch in het Latijn, noch in onze taal, heb ik een theologie gezien, die gezonder is en meer in overeenstemming met het Evangelie." liet boekje werd door Luther opnieuw in 151(3 en 1518 uitgegeven, onder den titel van: „Ein üeutsch Theologie." Hij liet op het titelblad drukken: „Een geestelijk, edel boekske, dat ons leert, hoe Adam in ons sterven en Christus in ons leven moet." Evenwel voegt hij er bij: „Smaak en zie, dat de Ileere goed is, maar niet alvorens gij eerst gevoeld hebt en geproefd, hoe slecht alle ding is, dat wij uit ons zeiven hebben.' Zoo kwam een geheele wending in zijn denken, gevoelen en willen te voorschijn. Zoo weid hij gevormd tot volvoering der taak, die de Koning der Kerk hem straks zou toevertrouwen. Gelijk in alles, wat Lutiier deed, sprak en schreef, dikwerf groote heftigheid, sterke geim edsbeweging, soms ruwheid in vorm en toon en niet altijd waardige scherts is waar te nemen, zoo ging het ook met hem in zijn overgang van de door hem verafschuwde scholastiek tot zijn meer mystiek Iiijbelsch Christendom. Vroeger, gelijk schier iedereen, Ahistotei.es hoog verheffend, schrijft hij nu van dezen aan zijn vriend Lange: „Naar niets verlang ik zoo vurig, als om dezen comediant, die zoo lang met zijn Grieksch masker de Kerk heeft misleid, in al zijn naaktheid ten toon te stellen." Meent nu niet, dat Lutiier in zijn mystiek het verkeerde in deze richting, die het schier geheel buiten Christus stellen kon, voorbij zag. Integendeel. Zij droeg sleehls bij om in hem die innigheid, dien gloed, dat krachtig geloofsleven tot openbaring te brengen, waarvan de kiemen in zijn natuur lagen en waaraan de diep gevallen Kerk zijns tijds zoozeer behoefte had. Zijn arbeid, die nu een meer practische richting had genomen, riep hem tot de daad, tot het leven, tot vorming van echt bijhelsche leeraren. Langs zoo meer kwam het bij hem tot dit machtig, alles overwinnend beginsel: „De Christenen nemen geen andere leerstellingen aan, dan die welke gegrond zijn op de eigen woorden van Jezus Christus, de Apostelen en de Profeten. Niemand, geen vergadering van geleerde doctoren zelfs, heeft het recht nieuwe leeringen voor te schrijven." Geen wonder, dat hij eenigen tijd later schrijven kon: „God is aan het werk. Onze theologie en de heilige Augustinus maken merkwaardigen vooruitgang. Aiiistoteles neemt af; hij wankelt zijn beslissenden val, die op handen is, te gemoet. Lessen over schoolsche stellingen brengen slechts verveling teweeg. Niemand kan meer hopen op toehoorders, tenzij hij spreekt over de lïijhelsche godgeleerdheid." In 1510 werd Luther door Von Staupitz opgedragen om de kloosters der Augustijnen in Saksen te bezoeken. Von Staupitz zelf moest naar de Nederlanden om voor den keurvorst, ten behoeve der nieuwe door dezen vorst gebouwde kerk te WiUenbcrg, welke hij Allerheiligen-Kerk noemde, reliquiën op te zamelen. Luther begaf zich op reis, alom trachtende de waarheden te planten, die hij had leeren kennen. 'lij vermaande de leden zijner orde, om zich niet aan een bedriegelijke wijsbegeerte te binden, maar ijverig Gods Woord te lezen, hun behoudenis niet te zoeken in eigen kracht of goede werken, maar in Christus' verdiensten en Gods genade. Uit het Augustijner klooster te Dresden was een monnik gevlucht, die te Mainlz door den prior der Augustijnen was opgenomen. Luther verzocht schriftelijk dien prior liet afgedwaalde schaap terug te zenden, er bij voegende: „Ik weet, dat er ergernissen moeten komen, 't Is geen wonder, dat iemand valt, maar wel, dat hij zich weer opricht en dan staande blijft. Petrus is ook gevallen, opdat hij weten zon, dat hij slechts mensch was. Zelfs in onze dagen ziet men de cederen van den Libanon vallen. Ja, de engelen zeiven — en hoe gaat dit alle begrip te boven! — zijn gevallen. Ook Adam in het paradijs. Iloe zouden we ons dan verwonderen, als een riethalm gebogen wordt door den stormwind, of als een rookend lemmet wordt uitgebluscht ?" Zoo bezocht nu Lltiteh als waarnemend vicaris-generaal ook Krfurt en het klooster, waar hij voor elf jaren, smeekend om opgenomen te worden, binnengelaten werd. Hij stelde daar tot prior aan zijn geleerden vriend Joiiannes Lange, die zeer gestreng was en dien hij tot zachtmoedigheid vermaande. „Bitterheid," sprak hij, „wordt niet door bitterheid verdreven, d. w. z. de duivel niet door den duivel; maar zachtmoedigheid neemt bitterheid weg. Gods vinger werpt den booze uit." Zoo vond Luther in zeker klooster de monniken tegen hun prior in oorlog. De prior Miciiael Dressel sprak slechts van „vrede, vrede!" Luther wees hem op den waren vrede; maar maakte een eind aan de tweedracht door een anderen prior te verkiezen. Lutiier vond overal groote onwetendheid en dikwerf goddeloosheid onder de monniken en het volk. Daarom hielp liij vele scholen oprichten. „Want," zeide hij: „Zonder scholen worden de mensch enberen en wolven; wanneer de scholen vervallen, zal daardoor groote onwetendheid in het godsdienstige en onbekwaamheid in nuttige zaken volgen. Hierdoor ontstaat bij de menigte een grof dierlijk leven." Voor de bevordering van een echt deugdelijken levenswandel drong hij telkens en ernstig op het onderzoek der II. Schrift aan. De inwendige verandering, in hem tot stand gekomen, bleek ten duidelijkste aan de mannen, wier kloosters hij moest bezoeken. „Er is geen twijfel aan, of er werd op dezen tocht door den hervormer veel goed zaad in de Augustijner kloosters gestrooid. Deze kloosterorden, die lang den steun van Rome hadden uitgemaakt, deden misschien meer ten gunste van de komende hervorming dan gedacht wordt. Dit is in het bijzonder waar ten aanzien der Augustijnen. Bijna alle godvruchtige mannen van een onbekrompen en ontwikkelden geest, die tot de kloosters behoorden, gevoelden zich tot het Evangelie getrokken. De nieuwe denkbeelden drongen in de kloosters door en maakten het onderwerp uit van de gesprekken der monniken. Ter gelegenheid van Luther's inspectiereis van 151G is menige half ingesluimerde ziel door zijn woorden tot ontwaking gekomen. Daarom wordt 't jaar 1510 „de morgenster van den dag des Evangelies" genoemd. Omstreeks dezen tijd brak de pest in Wittenbcrg uit. Velen vluchtten. Lutiier bleef. „Ik ben niet zeker, dat de pest mij zal toelaten den brief aan de Galaten te voltooien. De aanvallen zijn plotseling en geweldig. Ik hoop, dat de wereld nog niet ten einde zal zijn, als broeder Martijn mocht sterven. Mijn plaats is hier. Mijn plicht laat mij niet toe, dat ik mijn post verlaat, tot Hij, die mij geroepen heeft, mij wegneemt. Niet dat ik den dood niet vreezen zou, want ik bon Paulus niet, maar slechts zijn verklaarder; maar ik hoop, dat de Heere God mij van de vrees verlossen zal." Zoo schreef en handelde Luther. Ook tegenover zijn machtigen beschermer, keurvorst Frederik den wijze, verloochende Lutiier zijn moed niet. De zonderlinge zucht, die dezen vorst bezielde, om aan den vooravond der hervorming, hoewel die nog zeer verre scheen, reliquiën te laten verzamelen, en daarvoor Vox Staupitz met een bisdom te beloonen, keurde Luther ten sterkste af. „Er zijn vele zaken", schreef hij aan Spalatijn, „die uw vorst behagen, maar die daarom toch aan God mishagen. De keurvorst en zijn raad Pfeffinger zijn zeer verstandig in wereldsche zaken, maar wat God en de zaligheid der zielen aangaat, ten eenenmale blind." Evenwel sprak Fuederik, die dit alles wist van Lvtiier in meest vereerende bewoordingen. Ook werd de vriendschap van Ll'THEU en VoN Staupitz hierdoor in 't minst niet gehinderd of gestoord. Lvtiier had dan ook alleen Vo\ Staupitz voor de dwarrelwinden en stormen van het bisschoppelijk ambt willen behoeden. In de maand Juli van 't jaar 1317 werd Lither verzocht voor hertog George v\n Saksen neef van keurvorst Frederik, in de slotkapel te Dresden op St. Jacobusda» te komen prediken. Luther predikte over Matth. 20 : 20—23 en sprak over de onredelijke begeerten en gebeden der menschen en over do verzekerdheid der zali'dieid. Hij leerde, dat zij, die Gods Woord geloovig aannemen, de ware discipelen van Jezus Christus zijn, verkoren Lt het eeuwige leven. Voorts behandelde hij de verkiezing uit genade door het werk van Ciiiustus alleen. Aan het slot sprak hij over een gelijkenis van drie maagden vol stichtelijke leering. By ,iie prediking ontmoetten Luther en Hieronymus Emser, die later meer met elkander zouden hebben uit te maken, elkander voor het eerst. Deze Emser, een man van «roote geleerdheid, was raad en secretaris van den hertog en een volleerd hovelin"- en listig staatsman. Mevrouw de la Sale, die aan 's hertogs tafel ter middagmaal aanzat, verklaarde van de preek, dat zij, wanneer zij er nog één als deze mocht hooren, >n vrede sterven zou. Hertog George zei, dat hij wel een groote som zou willen geven, als hij die preek maar niet gehoord had. Hij achtte die aanleidin" voor de menschen om met gerustheid te zondigen. Terstond was nu ieder met zijn vonnis gereed. De een zei, dat Luther met de drie maagden drie dames van het hof had aangeduid. Anderen zeiden: „Hij is een domme kerel." Weer anderen: ,,'t Is een trotsche monnik." Alleen Mevrouw de la Syle die kort daarop krank werd, had niet te vergeefs de genade des Heilands leeren kennen, en stierf welgemoed en in vrede. De herto"- had ook die preek niet zonder vrucht aangehoord. Hoewel Inj hij zijn leven steeds de Hervorming vijandig is geweest, hoopte hij in zijn sterven alleen op de verdiensten van Christus. Van den avondmaaltijd bij den secretaris Emser, waar ook Luther aanzat, barstte de strijd tusschen deze beiden los over de muggenzifterij van Aristoteles en Thomas y\n \quiNA. Luther daagde een meester der vrije kunsten uit om met al de óeleerdheid der Thomisten uit te leggen, wat de vervulling is van Gods geboden. l)e man nam daarop een stoute houding aan en vroeg om „zijn fooi," terwijl hij zijn hand-ophield om ze te ontvangen. Hij meende les gegeven te hebben. Op dit zotte antwoord baretten allen in lachen uit en vertrokken. Lutiier's arbeid was toen veelzijdig. Hij schrijft aan zijn vriend Lange, dat hij met werk als overladen is. Hij is niet alleen hoogleeraar, maar ook prediker en biechtvader en had tevens veel arbeid voor zijn orde en zijn klooster. Hij schrijft: „Ik heb bijna altijd twee secretarissen noodig; want ik doe schier den geheelen dag niet anders dan brieven schrijven. Ik ben prediker van het kerspel, prediker van het klooster ik lees de gebeden en ben biechtvader. Ik heb het opzicht over de studiën bén vicaris van den prior, d. w. z. ik heb het dubbel zoo volhandig als, wanneer' ik zelf prior was. Ik ben opzichter over de vischvijvers te Litschau, consulent der herbergen van Hci zberg te Torgau, houd lezingen over St. Paulus en geef verklaringen der psalmen. Ik heb ternauwernood gelegenheid om mijn getijden op te zeggen en °te zin«en En nu spreek ik nog niet eens van mijn strijd met vleesch en bloed, met den duivel en de wereld Oordeel nu hieruit, welk een leeglooper ik ben." De groote verandering, die in zijn geestelijk leven was geschied, drong liet krachtigst in zijn onderwijs door. Hij kon niet zwijgen van hetgeen het eigendom zijner ziel was geworden. Spoedig daarop nam hij zelfs tegenover het oii'le, tot dusverre gevolgde, stelsel een aanvallende houding aan. Zijn Bijbelsche voorlezingen getuigden er van. Dit deed hij, toen Bartiiolomeus Berxhardi in t begin van 1517, onder zijn voorzitterschap zijn stellingen: „Over de kracht en den wil des menschen, zonder de genade" tegen de leerstellingen der Sofisten, verdedigde. Hierin komt vooral uit, hoe Luther stond in den geest van den apostel I'aulus en van Augustinus tegenover de werkheiligheid; hoe de mensch niet in staat is door zich zeiven zalig te worden, en hoe alleen de Christen, die zich geloovig verlaat op de barmhartigheid Gods, in Christus kan behouden worden. Nog duidelijker komt Lutuer's verzet tegen de scholastieke opvatting uit in do 09 stellingen, die Frans Günther van Nordhausen in September 1517, onder zijn voorzitterschap verdedigde. Groot opzien werd hierdoor teweeggebracht. Want de stelling van Augustinus, betreffende de onmogelijkheid voor den mensch om door eigen kracht zalig te worden, wordt hierin met alle kracht verdedigd tegen Scotus en Biel. Diep was hij in den geest van Augustinus doorgedrongen en reeds in 1510 had hij aangetoond, dat een geschrift, staande op naam van Augustinus, getiteld: „Over ware en valsche boele," op inwendige gronden, valsch bleek te zijn. Hoewel niet al die 99 stellingen, boven bedoeld, te verdedigen en sommige niet zonder gevaar zijn, openharen zij een krachtig verzet tegen het Pelagiaansch rationalisme. Wij laten er enkele volgen, zonder die alle en in alles goed te keuren. „Het is een waarheid, dat de mensch, die een bedorven boom is gelijk geworden, niets dan kwaad kan willen of doen. „Het is onwaar, dat de wil, uit zich zelf, zoowel goed als kwaad kan doen; want de wil is niet vrij, maar gebonden. „Het staat niet in de macht van 's menschen wil, om te willen of niet te willen al, wat hem voorkomt. „De mensch kan uit zijn natuur niet willen, dat er een God zij. Hij zou liever zelf God zijn, en wenschen, dat God geen God ware. „De heerlijke, onfeilbare en eenige voorbereiding tot de genade is de eeuwige verkiezing en voorbeschikking Gods. Het is onwaar, te zeggen, dat als de mensch al doet, wat hij kan, hij de beletselen der genade wegneemt. „Van nature heeft de mensch evenmin een rein en helder verstand als een wil ten goede. „Hij, die zegt, dat een godgeleerde, die geen logica verstaat, een ketter en een kwakzalver is, spreekt een kwakzalverachtige en kettersehe stelling uit. Er is geen vorm van redeneering (syllogisme), die in goddelijke dingen geldt. Indien die vorm (syllogisme) op goddelijke dingen kon toegepast worden, zou eiken nis zijn en niet geloof van het leerstuk der Heilige Drieëenheid. „Aristoteles is in de godgeleerdheid , wat duisternis is bij het licht. „Hij, die buiten Gods genade leeft, zondigt gedurig, ak zou hij ook niet rooven, moorden of overspel begaan. „Niet doodslaan, geen overspel bedrijven n.l. voor het uitwendige en wat uitwendige handelingen betreft, is de gerechtigheid der geveinsden. „De wet maakt de zonde des te overvloediger, want zij verbittert en weerstaat den wil. „De genade Gods maakt de gerechtigheid overvloedig, door Jezus Christus, die ons de wet doet liefhebben. „Vervloekt zijn allen, die de werken doen der wet. „Gelukzalig zijn allen, die de werken doen van Gods genade. „De wet, die goed is en waarin wij liet leven hebben, is de liefde Gods, die in onze harten is uitgestort door den Heiligen Geest. „De genade wordt ons niet geschonken, opdat de werken veelvuldiger en lichter volbracht zouden worden, maar omdat er zonder genade geen werk der liefde kan bestaan. „God lief le hebben is ons zeiven te haten en niets te kennen buiten God. Zoo leerde Luther 's menschen onmacht ten goede, evenwel niet dat de wil van nature bedorven is, d. w. zeggen, dat de aard van den wil die des kwaads zelf zou zijn. Neen oorspronkelijk was 's menschen natuur goed; maar zij is gevallen uit het goede, dat is God, en heeft zich gewend l hel booze. In deze stellingen ligt een aanvang tot reformatie. Niet alleen verkondigen zij den strijd tegen het rationalisme van Lutiier's tijd, maar legen dat van alle tijden. Zij vormden de voorbereiding van de hervorming, die wel haast zich tegen vele ergerlijke dwalingen in de Kerk richtte. Zij traden op als nieuwe leer en wijd en zijd, vooral onder de Augustijnen, werden ze overwogen en aangenomen. Luther zond deze stellingen eerst aan Joiian Lange, prior te Erfurt, later aan Joiiann Meijer van Eck , gewoonlijk Dr. Eek geheeten, professor aan de universiteit van Ingohtadt. Hij wensehte een redetwist met de geleerdste professoren aan beroemde scholen uit te lokken. Hij werd in zijn verwachting bedrogen. Hij had nog geen de minste gedachte om hervormer te worden. In zijn nederigheid zei hij: „Uit aanmerking mijner onkunde, verdien ik niet ander* dan ergens in een hoek verscholen en aan niemand onder de zon bekend te zijn." Het kleine Wittenberg was hem lief; 't was zijn wereld. Daar bleef hij, toen er in 151(3 de pest woedde en velen de stad ontvluchtten. Hij troostte er de stervenden en toen men hem op eigen gevaar wees, zeide hij: „De wereld zal niet ineenstorten, wanneer broeder Maarten sterft." Alzoo was Luther nu veelzijdig toegerust tot den grooten strijd, die hem in 4517 wachtte. Toen bleek het, dat God hem voor de pestilentie had beveiligd en een machtige hand hem aangreep en te voorschijn bracht uit den hoek, waarin hij onbekend wensehte te blijven voor de wereld. Gelijk in alles in zijn leven, kwam van buiten de aandrang, onafhankelijk van zijn wil, en deze voerde hem op het slagveld, waar zijn groote strijd aanving. God riep hem op, om de dwaling aan te tasten, die door den overmoed en de dwaasheid van de priesters der Kerk werd verbreid om hun hebzucht en ijdelheid te voeden. Inzonderheid Lutiier's zelfopofferend en heldhaftig gedrag, gedurende de bezoeking van de pest te Wittenberg, verwierf hem de hoogachting en de liefde zijner medeburgers. De keurvorst zond hem als blijk zijner ingenomenheid met zijn handelen een lap fijn laken ten geschenke. Lutiier vond dit geschenk te fraai voor een monnikspij, maar hij zou liet dragen, omdat zijn vorst het hem had toegezonden. In de stiller maanden, die nu voorbijgingen, spreekt zijn briefwisseling luide voor zijn nauwgezet leven. Onder de brieven, die hij aan Spalatinus schrijft, komt in een er van de zinsnede voor: „Smaak en zie, hoe goed de Heere is. Als gij eerst gesmaakt en gezien zult hebben, hoe bitter al datgene is, wat wij zelf zijn." Zijn vriend Lange drukt hij op 't hart, in hart en wandel „zijn Tauler" getrouw le blijven. Diïessel wordt door hem vermaand den vrede der ziel niet in de wereld te zoeken, maar den vrede, dien Christus geeft. Hoe getrouw hij omging met de zielen dergenen, die met hem in betrekking waren, blijkt uit een schrijven aan George Spkxi.eix, een voormalig kloosterbroeder, tlians in een klooster te Memmingcn. Hij schrijft: „Hoe gaarne zou ik van U nu ook vernemen, hoe het met uw ziel staat? Is zij nog niet van haar eigengerechtigheid verzadigd, teneinde zich aan de gerechtigheid van Christus te verkwikken en op haar alleen haar vertrouwen te stellen? In onzen tijd is ei' een hitte der verzoeking voor velen, die zich inbeelden, dat zij al hun krachten moeten inspannen , om rechtvaardig en vroom te zijn. Maar omdat zij niets weten van de gerechtigheid Gods, die ons in Christus rijkelijk en om niet geschonken is, zoeken zij zoo lang goede weiken te doen, tot zij zich wijs gemaakt hebben, dat zij zich voor God met hun deugden en verdiensten kunnen versieren; 't welk echter onmogelijk is. Gij hebt zoowel als ik in dien waan verkeerd. Nu strijd ik er tegen, ofschoon ik hem nog niet geheel heb overwonnen. Lieve Broeder! leer Christus en dien gekruist kennen. Leer wanhopen aan u zeiven. Spreek tot Hem: „Gij, Heere Jezus Christus, zijt mijn gerechtigheid en ik ben uw zonde. Gij licht genomen, wat ik had, en mij gegeven, wat het uwe is. Wat Gij niet waart, zijt Gij geworden, opdat ik zou worden, wat ik niet was." Nog in Juni 4510 schrijft hij een preek over de allaten. Hij erkent nog, dat die aan Je verdiensten van Christus en de heiligen te danken zijn en daarom met alle dankbaarheid moeten aanvaard worden. Toch waarschuwt hij er tegen, omdat zij het ergste werktuig der hebzucht zijn geworden. Nog erkent liij de macht van den Paus om zielen uit het vagevuur, voor welke aflaat betaald wordt, door zijn voorbidding te verlossen. Maar toch vraagt liij reeds, of God die zielen wel kan loslaten uit het vagevuur, zonder dat zij waarachtig berouw betoond hehben, alsook of de Heere ze niet om dat berouw had willen loslaten, zelfs zonder aflaat. Voorzichtig en bescheiden voegt hij er hij: „Ik beken mijn onwetendheid." Nog in 1,">17 schrijdt hij: „Ik verdien wegens mijn onkunde ergens in een hoek verborgen te zijn, zonder dat iemand onder de zon mij kent." Daar hij door lichaamszwakheid zich gedurig ellendig gevoelde, kon niemand in hem den toekomstigen hervormer verwachten, 't Was, zooals hij later zei: „Ik was der wereld afgestorven, tot het Gods tijd was en Jonker Tetzel mij met zijn alluat wakker schudde." TWEEDE AFDEELING. De Kerkhervorming in Duitschland. 1. De Aflaathandel en Jan Tetzel. g WSm LIJ ntler do schroraelijkste misbruiken, welke in de kerk van het pausdom openhaar werden, behoorden, gelijk wij gezien hebben, de aflaten en de daaraan Wverbonden schandelijke aflaathandel. Wat reeds lang, zonder geruchtmaking , W als in stilte, plaats vond, trad vooral in den aanvang der 10^ eeuw met de orootste onbeschaamdheid in liet openbaar te voorschijn, als ware het om de gerechtigheid Gods en het menschelijk geweten op de brutaalste wijze te beleedigen. Wij hebben gezien, dat deze zelfde tijd als de bloeitijd van het Humanisme, van de Renaissance op het gebied van wetenschappen en kunsten in de boekrollen vermeld staat, bi alle beschaafde kringen heerschte hoven alles de aestetiek, de zin voor al wat schoon is en de lot in de meeste verfijning doorgedreven zucht om de zinnen te bekoren en in allerlei zingenot van liet leven te genieten, zoowel in lichamelijke als geestelijke beteekenis. bi 1513 had Lf.o X te llome den pauselijken troon beklommen. Hij was uit net beroemde huis der Medici, dat Florence zulke doorluchtige vorsten, voorstanders van kunsten en wetenschappen, heeft geschonken. Ook hij, als gevierd beschermer van het Humanisme, was hartstochtelijk vriend van de nieuwere beschaving, uit de IRenaissance geboren, en van den aestetischen zin, die alles, wat de zinnen streelt en den heerschenden smaak bevredigt, najaagt en tot levensdoel verheft. Zijn zucht voor weelde en pracht gaat alles te boven, wat men soms bij wereldlijkeheerschers opmerkt. Hij zijn troonsbeklimming gevraagd zijnde, hoe hij wilde bediend worden, o-af hij ten antwoord: „Als een groot Vorst." De loftuiting, dat zijn zeden beter waren dan die van zijn hof, zegt weinig, als we bedenken, dat die der pauseijke hovelingen in alle opzichten diep verdorven waren. Toch was hij niet onberispelij v, ze Jan Tetzel of Diesel was voor Midden-Duitschland de hoofdpersoon in dezen x afschuwelijken handel. Hij was te Leipzi'j geboren en had, na daar gestudeerd te hebben, den graad van Baccalaureus verworven. Twee jaren later werd hij Dom inikaner monnik. Hij werd prior in die orde, apostolisch commissaris en inquisiteur. Sedert 1502 was hij belast met den verkoop van atlaten en was daarin vrij bekwaam "eworden, zoodat hij zich tot opper-commissaris in deze handelszaak verheven zag. Keeds toen ontving hij per maand tachtig gulden, terwijl al zijn uitgaven hem vergoed werden en hij over een rijtuig met drie paarden kon beschikken, benevens vele bijkomende voordeelen. Zoo werd zijn inkomen zeer groot voor die tijden. Geheel in de rol van een marktschreeuwer en kwakzalver trad hij hij den verkoop op. Dat dit gewetenloos spel, dit opzettelijk bedriegen van menschen en deze lastering van God met andere schanden verbonden waren, behoeft ons niette verwonderen. Wegens overspel en een schandelijke levenswijze werd hij te Inspruck op keizerlijk bevel veroordeeld om verdronken te worden. Keurvorst Frederik van Saksen echter verwierf voor hem genade en zoo kon hij zijn schandwerk in 1510, toen Leo den nieuwen aflaat uitschreef, hervatten. Niemand werd dan ook zoo geschikt geacht als hij, omdat het hem noch aan onbeschaamdheid, noch aan behendigheid, noch aan leugcnarij en listig bedriegen ontbrak. Geen kermisventer wist beter zijn waar aan den man te brengen. Wanneer Tetzel met zijn aflaatkraam een stad naderde, werd iemand afgezonden tot den burgemeester en kondigde dezen aan, dat „de genade Gods en van den II. Vader aan de poorten verschenen was.'' Onmiddellijk daarop begaven zich de geestelijkheid, de monniken en nonnen, de raad der stad, de gilden met hun banieren, de onderwijzers met hun leerlingen, de mannen en vrouwen, ieder, die maar gaan kon, naar buiten, de allaatkrameis te gemoet, met brandende waskaarsen in de hand. Onder het klokgelui en het bespelen van muziekinstrumenten haalden zij de goddelooze bent naar binnen en, na elkander begroet te hebben trok de menigte ter kerk. Voorop ging een der leden van 't gezelschap, dragende op een lluweelen kussen „de hul der genade van den paus." Op hem volgden de venters, van welke één een groot rood geverfd kruis droeg. Wierook zwaaiend en gebeden opzeggend, zingend en juichend, bracht men Tetzel en zijn helpers ter kerk, waar liet kruis voor het altaar werd gesteld en 's pausen wapens werden opgehangen. Dagelijks werd door groot en klein, oud en jong, aanzienlijken en geringen, de grootste eerbied aan deze voorwerpen betoond. Gewoonlijk beklom, na het volvoeren dezer aanstalten, Tetzel den preekstoel om den aflaat te prediken en de koopwaar aan te bevelen, liet arme volk, sedert eeuwen verzonken in het diepste bijgeloof, hoorde die redenen aan en verwierf zich den vrijbrief van Leo, door de daarvoor vastgestelde penningen in de geldkist van den aflaatkramer te werpen. Laat ons enkele van die tot het volk gerichteuitnoodigingen beluisteren. Hij sprak: „Aflaten zijn de kostelijkste en edelste gaven Gods." Wijzende op het rood geverfde kruis, zei hij: „Dit kruis heeft evenveel kracht als het ware kruis van Christus." „Komt, en ik zal u brieven geven, behoorlijk gezegeld, waarmede gij u zelfs de zonden, die gij voornemens zijt te doen, kunt vergeven krijgen. Met St. Pieter in den hemel zou ik mijn voorrecht niet willen ruilen: want ik heb meer zielen behouden met mijn aflaten, dan de apostel met zijn prediking. „Er is geen zonde zoo groot, die niet door een aflaat kan verzoend worden,zelfs wanneer iemand (wat echter onmogelijk is) de gezegende maagd Maria, de moeder Gods, had onteerd, zoo hij slechts betaalt, goed betaalt, het zal hem vergeven worden." „Voor iedere doodzonde moet gij, na biecht en berouw, zeven jaar lang boete doen, 't zij in dit leven of in 't vagevuur, bedenkt hoeveel doodzonden worden er niet begaan op een enkelen dag, in een enkele week, in een maand, in geheel het leven. Helaas! uw zonden zijn bijna zonder getal en veroorzaken een schier nimmer eindigende straf in de vlammen van 't vagevuur. Doch met deze aflaatbrieven kunt gij voor eens in uw leven, in alle mogelijke gevallen, slechts vier, die den Apostolischen stoel aangaan, uitgezonderd — en later, hij uw sterven, een volkomen vrijspraak verkrijgen voor al uw straffen en zonden!" „Ook," riep hij uit: „Zoudt gij niet voor het vierde van een gulden deze aflaatbrieven koopen, waarmede gij een goddelijke en onsterfelijke ziel veilig en zeker in het paradijs kunt helpen?" „De aflaten zijn niet alleen voor de levenden, maar ook voor de dooden." „Hierbij is zelfs geen berouw van noode." „Priester, edelman, koopman, vrouw, jongeling, jonge dochter, hoort gij niet, hoe uw overleden ouders en vrienden uit liet diepst van den helschen poel tot u roepen: Wij lijden schrikkelijke smarten. Een kleine gift kan ons verlossen. Gij kunt die geven; maar gij wilt niet!" Siddering greep de menigte aan, als de monnik zonder schroom deze woorden sprak. Dan ging hij geruststellend en uitnoodigend voort: „Op het eigen oogenblik, dat bet geld op den bodem der kist klinkt, ontkomt de ziel aan het vagevuur. Zij klimt verlost ten hemel op." „o Dom en redeloos volk! gij beseft de genade niet, die u wordt aangeboden! De hemel is overal geopend! Weigert gij binnen te gaan? Wanneer zoudt gij er dan willen komen? Nu kunt gij zoo vele zielen verlossen. Met twaalf groschen kunt gij uw vader redden uit het vagevuur! Gij zijt ondankbaar genoeg om hem niet te helpen! Ik zal gerechtvaardigd worden in den dag des oordeels, maar gij zult te gestrenger gestraft worden, omdat gij zoo groot een zaligheid hebt versmaad. Ik zeg u: al liadt gij maar één enkelen rok, gij behoordet dien uit te trekken en te verkoopen, om deze genade deelachtig te worden." En met de volgende godslastering besloot hij: „God de Heere regeert niet meer. Hij heeft alle macht aan den paus overgegeven." Ook andere middelen wendde hij aan, om op de gemoederen te werken. Zoo zei hij: „Weet gij, waarom de heilige God zulk een genade uitstort? 't Is om de vervallen kerk van St. Pieter en St. Parlus te herbouwen, zoodat er geen in de geheele wereld aan haar zal gelijk zijn. Die kerk bevat de lichamen «Ier apostelen Pktri's en Papu s en van vele andere martelaren. Deze gewijde lichamen zijn nu in het bestaand gebouw aan den regen, die er op neerstort, ze overstroomt, bezoedelt, onteert en aan bederf ten prooi geeft, blootgesteld. Moet deze gewijde ascli nog langer als in een modderpoel vervuilen en verteren?" Tegen hen, die bedilziek of verraderlijk zijn werk — dezen vloekwaardigen handel — tegenstonden, slingert de kramer van den paus en den aartsbisschop zijn banvloek. Terwijl hij zich opwond en schandelijk de woorden der II. Schrift misbruikte, eindigde hij meestal met luid schreeuwend te bevelen: „Brengt! brengt! brengt!" wijzende op de geldkist. Zelf wierp hij er eerst een geldstuk in en, wanneer hel volk den klank hoorde, verdrong het zich om tot de biechtvaders te naderen en liet groote geluk te genieten, dat de aflaat bood. 't Was een ware handel; want er werd stipt afgevraagd, hoeveel ieder volgens zijn geweten zou kunnen betalen. Vier genadegiften waren verbonden aan hen, die zouden helpen de St. I'ietersker te lïome te herhouwen. De eerste schonk volkomen vergiffenis voor alle zonden; de tweede het recht om een biechtvader te kiezen, die in den uitersten nood, die des doods, absolutie zou geven van alle zonden en misdaden, die alleen anders de paus kon verleenen; de derde deel te hebben aan al de heilgoederen der Roomsche kerk, en de vierde de verlossing van de zielen uit het vagevuur. Voor de eerste genadegift werd berouw des harten en belijdenis met den mond vereischt; voor de andere niet, die konden, mits betaald werd, zonder berouw verkregen worden. Een ziel te verlossen uit het vagevuur geschiedde door het werpen van een geldstuk in de kist, en «Zoodra het geld in 't kistje klinkt, De ziel terstond ten hemel springt.» werd hier letterlijk in toepassing gebracht. Alsnu begon de toeloop der menigte. De biecht beteekende niet veel. Na do biecht begaf zij zich naar den verkooper, die de aanvragers monsterde en de klasse aangaf, waarin het tarief hen plaatste. Vorsten en vorstinnen moesten vijf en twintig, abten, graven en baronnen tien, edellieden en die vijfhonderd gulden inkomen hadden zes ducaten, zij die tweehonderd gulden inkomen hadden een ducaat, anderen een halven ducaat betalen. Tevens konden commissarissen naar omstandigheden handelen. Tetzel had nog een bijzonder tarief; b. v. b. voor polygamie zes, voor kerkroof en meineed negen, voor moord acht, voor tooverij tweeducalen. Wanneer mannen hun vrouwen verboden iets voor deze zaak uit te geven, spoorden de verkoopers haar aan om iets heimelijk te verkoopen. De boeteling moest zelf het geld in de kist werpen. Den aflaatverkooper was dit gestreng verboden. Een aflaatbrief van Tetzel luidde aldus: „Moge onze lleere Jezus Christus zich uwer erbarmen, N. N! en u verzoening schenken door de verdiensten van zijn allerheiligst lijden. En ik, uit kracht dei apostolische macht, die mij opgedragen is. ontsla u van alle kerkelijke censuur, veroordeeling en straffen, die gij moogt verdiend hebben, hoe groot en vreeselijk die ook zijn mogen, en uit welke oorzaak ook begaan, al ware de kwijtschelding daarvan ook bewaard voor onzen heiligen vader, den paus, en voor den apostolischen Stoel. Ik wisch alle vlekken uit der onbevoegdheid en alle teekenen der schande, welke gij u ter dezer zake moogt berokkend hebben. Ik neem de straffen weg, die gij in het vagevuur zoudt hebben te ondergaan. Ik herstel u in het deelgenootschap aan de sacramenten der Kerk. Ik neem u op nieuw op in de gemeenschap der heiligen en geef u de reinheid en de onschuld weder, die gij deelachtig waart lnj uwen doop. Zoodat in de ure des doods, de poort, door welke zondaren de plaats der pijniging en der strallen binnengaan, voor u zal gesloten zijn, en intt-goudecl de poort, die naar hel paradijs voert, zal geopend wezen. En zoo gij nog 111 vele jaren niet sterft, zal deze genadegift toch onveranderd blijven, tot uw laatste ure zal gekomen zijn. In den naam des Vaders, des Zoons en des Heiligen (icestes. Amen. Broeder Joiian Tetzel, commissaris, heeft dit eigenhandig onderteekend. Allerlei middelen werden aangewend om de geloovigen tot biechten bij de kramers te dringen. De kist, waarin liet geld gestort was, bad drie sleutels. Den eerste bad Tetzel, den tweede bezat de gemachtigde van bet huis Figger en den derde de burgeroverbeid. In tegenwoordigheid van een notaris werd de kist geopend, het geld geteld en nauwkeurig geboekt. De aflaatkramers zeiven maakten er goeden sier van. Zij verteerden veel geld in herbergen, speelholen en sehandhuizen. Daar verbrasten zij bet loon der zonde en des bedrogs, dat zij aan bet arme volk hadden ontroofd. Nog ergerlijker dingen worden verhaald. Verschillende wederwaardigheden ondervond Tetzel dun ook op zijn rondreis. Een dame te Maagdenburg, die op raad van haar eigen biechtvader honderd gulden, welke Tetzel haar wilde afpersen, weigerde, ontving nu ook van dezen de absolutie niet. Haar gewone biechtvader had tot haar gezegd: „God scbenkt de vergeving der zonden om niet." Te Zwickau, waar hij een rijken oogst had ingezameld, vraagden kapelaans en misbedienden hem om een afscheidspartij; maar 't geld was reeds verzegeld. Toch wist Tetzel raad. Hij liet de groote klok luiden en sprak toen in de kerk: „Ik bad reeds moeten vertrekken, maar ik werd van nacht wakker door een klagelijk steunen, 't Geluid kwam van het kerkhof. Het was van een arme ziel, die tot mij riep en mij smeekte haar te verlossen. Daarom blijf ik nog een dag langer om bet medelijden voor die arme ziel op Ie wekken." Het geld kwam rijkelijk in en het begeerde maal kon worden gegeven aan kapelaans en helpers. Geen wonder, zoo deze handel zulke voordeelen voor de venters afwierp, dat Tetzkl, in een fraai rijtuig gezeten en van drie ridders in volle wapenrusting en een talrijk gevolg vergezeld, als een vorst alomme zijn intrede deed. liet zoo gemakkelijk gewonnen geld vermocht voor hem weer alles en schonk hem eer en aanzien, zoodat bij zijn intocht de klokken geluid en de orgels in de kerken bespeeld werden. Maar menigeen gingen de oogen open, zelfs hij eenvoudige leeken. Zoo wordt verhaald dat, toen de aflaatkramers in 1517 Hagenau bezocht hadden, de vrouwvan een schoenmaker aldaar, tegen den wil van haar man, een aflaatbrief had gekocht en kort daarna stierf. De man liet nu na, een mis voor haar zielerust te laten lezen en werd wegens verachting van e 95 thesen tegen hen aflaathandel. 31 octoiser 1517. op vier mijlen van Wittenberg, te Jüterboek stelde hij zijn aflaatkraam op. Van heinde en veer toog het arme volk op, om zich de aflaatbrieven te verschaffen, volgens 't tarief, door Tetzel vastgesteld. Tijdens zijne kerkvisilatiereis had Lfther te Grimma van Tetzel 't eerst gehoord. Iïij het vernemen van diens buitensporigheden en ruwe uitdrukkingen verklaarde de verontwaardigde Lfther: „Zoo God wil, zal ik in zijn troon een gat slaan." Toen nu die handel te Jüterboclc zoo levendig werd, zei Lither: „Deze groote beurzendorscher begon door het land zoo braaf met den vlegel te spelen, dat een ieder 'tgeld uit den zak sprong en het klinkend in de kist van Tetzel viel." Met dit al was Lfther vol eerbied voor den paus; hij noemde zich later een toenmalige Saulus. Maar ook was zijn hart geheel vurig in den dienst zijns Gods. II ij was op zekeren dag in den biechtstoel gezeten, toen velen uit Wittenberg hem allerlei grove zonden als overspel, woeker, diefstal en bedrog beleden. Lfther bestrafte en vermaande hen. Maar zij gaven hem rondweg te kennen, dat zij het voornemen niet hadden, hun kwaad te laten, en toen hij daarop de absolutie weigerde, toonden zij hein hun aflaatbrieven, de kracht er van verdedigende. Daarop verklaart Li tiier , dat hij met die papieren niets te maken heeft en zegt: „Indien gij u niet bekeert, zult gij allen vergaan." Al verzetten zij zich tegen deze uitspraak, Li ther is vast besloten niet toe te geven. Zij moeten ophouden met kwaad te doen en leeren goed te doen; anders ontvangen zij geen absolutie. Voorts zegt hij: „Weest er op bedacht, dat gij niet te veel aandacht schenkt aan de snorkerijen der aflaatverkoopers. Gij hebt wat beters te doen dan zulke vrijbrieven te koopen, die zij tot zulk een spotprijs uitventen." Dit woord van Lfther wordt door Tetzel vernomen. Hij brult van woede, buldert van den preekstoel, al scheldende en verwenschende, en verklaart, dat hij in last van den paus heeft om alle ketters te verbranden, die iets tegen de heilige aflaten dorsten te zeggen. Een vuur, op de markt aangelegd, moest den schrik inde harten jagen en het geschokt vertrouwen op de aflaatbrieven doen herleven. Lfther stond voor de macht dezer feiten. Hoewel hij sommige misbruiken in de Kerk weet en erkent, er is nog niets in hem, dat hem tol een hervormen der Kerk prikkelt. Maar toch wil Lij de kudde, hem toevertrouwd, als een trouwe zieleherder bijstaan en daarom gaat hij voort met de vervulling van zijn plicht als prediker en herder en waarschuwt de kudde, als zij tot zijn biechtstoel nadert. Nu echter Tetzel hem wil beletten, zijn ambt naar behooren te vervullen, herinnert Lij zich zijn eed als doctor biblicus. Hij gevoelt zich met zijn geweten aan het Woord Gods, dat tegen dezen handel ingaat, gebonden. Hij mocht niet zwijgen; hij moest spreken. Geheel zijn levenservaring kwam in verzet tegen deze misbruiken. Lfther moest belijden, waaraan hij den vrede zijner ziel te danken had. En zoo moest hij ook in botsing komen met de gedaante van godsdienst, die de aflaatverkoopei's hier vertoonden. Lfther predikt tegen den aflaathandel, voorzichtig en zachtmoedig waarschuwend. Immers ook Frederik de Wijze, tot hiertoe een vroom Itoomsch vorst, had van den paus zekere aflaten ontvangen voor de hofkapel van Wittenberg. Als Lfther Tetzel bestrijdt, moet hij onwillekeurig den keurvorst, die aan de aflaten groote waarde hechtte, bedroeven. Lfther aarzelt niet, maar waagt het er op, door zich aan 's vorsten ongenade, en dat zei iets, bloot te stellen. Lfther predikte onbeschroomd : „Niemand kan uit de 11. Schrift bewijzen, dat de gerechtigheid Gods een straf of voldoening van den zondaar eischt. De eenige plicht, dien zij oplegt, is waar berouw, oprechte bekeering, een besluit om het kruis van Ghristfs te dragen en goede werken te doen. Het is een groote dwaling, als wij uit ons zeiven aan de Goddelijke gerechtigheid voldoening willen geven voor onze zonden. God vergeeft die om niet, uit Zijn onschatbare genade." „Wel is waar vordert ook de Christelijke Kerk iets van den zondaar, en wat zij van hem vordert, kan zij hem bijgevolg ook kwijtschelden. Maar dat is ook alles. En ook zijn zulke aflaten der Kerk slechts daar om den wille der trage en gebrekkige christenen, die niet met ijver de goede werken willen doen; want die aflaten brengen niemand tot heiligmaking, maar laten een iegelijk in zijn onvolkomenheden." Ook zegt hij: „De lieden zouden veel beter doen, zoo zij uit liefde tot God bijdroegen voor den bouw der St. Pieterskerk, dan door met die bedoeling aflaten te koopen. . . . Maar zegt gij, moeten wij er dan in 't geheel geen koopen ? . . . . Ik heb u reeds gezegd en ik herhaal het: mijn raad is, dat niemand ze moet koopen. Laat dat over voor slaperige christenen; maar gij behoort een anderen weg te gaan. \\ ij moeten de geloovigen aftrekken van de aflaten en hen vermanen de werken, die zij veronachtzamen, te volbrengen." Eindelijk: „Zoo iemand mij een ketter mocht noemen, want de waarheid, die ik leer, is zeer schadelijk voor hun geldkist, — ik bekreun mij weinig om hun geschreeuw. Het zijn doffe, kranke hersenen; lieden, die nooit den Bijbel gekend hebben: die nooit de christelijke leer gelezen, nooit hun eigen doctoren begrepen hebben en die te rotten liggen in de lappen en flarden van hun eigen ijdele denkbeelden. . . . Moge God hun en ons een recht verstand schenken! Amen." Deze leerrede, die op de hoorders een diepen indruk maakte, werd gedrukt. Later gaf Tetzel er een antwoord en Litïier een wederantwoord op. Zoo stonden de zaken, in het najaar van 1517, toen het Allerheiligen-feest naderde. Ook naderde de gedenkwaardige 31stc October van het jaar lol7, toen, overeenkomstig de mededeelingen van vele historie-schrijvers in den nacht van den 30ten op den 31»tea October van dat jaar keurvorst Fredekik de Wijze een droom droomde, die wel geen invloed op de groote gebeurtenis van dien dag zelve kon uitoefenen, maar toch merkwaardig genoeg is ook in deze geschiedenis der Hervorming te worden medegedeeld. Keurvorst Frederik uk Wijze bevond zich dien nacht in zijn paleis van Schweinitz, ongeveer zes mijlen van Wittenberg verwijderd, en zei tot zijn broeder, hertog Joka.w , die te dier tijde mederegent was en na 1' kedeuik's dood aan de regeering kwam en zich met den kanselier den volgenden morgen bij zijn broeder Frederik bevond: „Ik moet u een droom vertellen, Broeder! dien ik van nacht gehad heb en waarvan ik gaarne de beteekenis zou weten. Hij is zoo vast in mijn geheugen geprent, dat ik hem nimmer zou vergeten, al leefde ik nog duizend jaren; want hij herhaalde zich tot driemalen toe en steeds onder nieuwe omstandigheden." Johann. „Was het een goede of een kwade droom?" Keurvorst. „Dat kan ik niet zeggen. God weet het." Joiiann. „Maak er u maar niet ongerust over. Vertel hein mij eens." Keurvorst. „Toen ik gisteren avond vermoeid en lusteloos in bed was gegaan, viel ik spoedig, nadat ik gebeden had, in slaap. Ik sliep nu gedurende derdehalf uur gerust. Daarop werd ik wakker en allerlei gedachten hielden mijn geest tot middernacht bezig. Ik dacht er over, hoe ik het feest van Allerheiligen zou vieren. Ik bad voor «le arme zielen in het Vagevuur, en ik smeekteGod, dat Hij mij, mijn raden en mijn volk in den weg der waarheid mocht leiden. Toen viel ik weer in slaap en droomde, dat de Almachtige mij een monnik zond, die een echte zoon was van den apostel Paulus. Hij was, naar Gods bevel, van al de heiligen vergezeld, die van hem getuigenis gaven en mij verzekerden, dat liij niet gekomen was met een bedriegelijk oogmerk, maar dat alles, wat hij doen zou, in overeenstemming was met den wil van God. Zij vroegen mij genadige vergunning om hem iets te laten schrijven op de deuren der hofkapel, hetwelk ik door mijn kanselier toestond. Nu begaf de monnik zich derwaarts en begon te schrijven. De letters waren zoo groot, dat ik uit Schweinitz lezen kon, wat hij schreef. De pen, die hij gebruikte, was zoo lang, dat de veer ervan reikte tot aan Rome, waar zij door de ooren ging van een leeuw, die daar lag en de driedubbele kroon deed schudden op het hoofd van den paus. Al de kardinalen en vorsten snelden haastig toe om die kroon te steunen. Gij en ik, beiden, leenden onze hulp. Ik strekte mijn arm uit; in dat oogenblik ontwaakte ik met opgeheven arm, zeer ontroerd, toornig op dien monnik, die zijn pen niet beter kon besturen. Ik herstelde mij nu weder eenigszins .... immers liet was maar een droom? Ik was echter nog half in slaap en sloot de oogen opnieuw. De leeuw, die nog altijd gekweld werd door de pen, begon uit alle macht te brullen, zoodat de heele stad Rome en al de stenden van het Heilige Roomsche rijk toesnelden, om te vernemen, wat er gebeurd was. De paus riep onze hulp in om den monnik tegen te staan, en wendde zich daarbij in 't bijzonder tot mij, omdat de monnik zich in mijne staten ophield. Hier werd ik weder wakker, bad het „Onze Vader," bad God, dat Hij den heiligen Vader te Rome beschermen mocht, en sliep andermaal in. Toen droomde ik, dat al de vorsten van het keizerrijk en wij eveneens ons naar Rome spoedden, en de een na den ander poogden de pen aan stukken te breken; maar hoe meer moeite wij deden, hoe sterker de pen werd. Zij maakte een gekraak, alsof ze van ijzer was geweest; ten laatste gaven we 'e zaak als hopeloos op. Ik liet daarop den monnik vragen, want ik bevond mij nu eens te Rome en dan weer in Wittenberg, van waar hij die pen had en hoe het kwam, dat die zoo sterk was. „Ilij antwoordde: „Deze pen heeft behoord aan een Boheemsche gans van honderd jaren oud. Ik heb ze gekregen van een mijner oude schoolmeesters. Zij is zeer sterk, zoodat niemand het hart er uit kan nemen, en ik zelf ben er ook geheel verbaasd over." „Op eenmaal hoorde ik een luiden schreeuw: er was een heele zwerm andere pennen uit de lange pen van den monnik voortgekomen. Ik ontwaakte voor de derde maal. Nu was het dag." Johann. „Wat denkt gij ervan, mijnheer de kanselier? Hadden we hier nu maar een Jozef, of een Daniël, van God geleerd." Kanselier. „Uwe Hooglieden kennen het gewone spreekwoord, dat de droomen van jonge vrouwen, wijze mannen en groote heeren doorgaans een verborgen zin hebben. Maar wij zullen de beteekenis van dezen droom niet weten, alvorens de dingen zijn geschied, waarop hij betrekking heeft. Laat daarom de vervulling aan God over en stelt alles in Zijn handen." Johann. Ik ben met u van hetzelfde gevoelen, mijnheer de kanselier! Het zou verkeerd zijn, als wij onze hersens er meê braken om de bedoeling van dezen droom uit te vinden. God zal alle ding besturen tot Zijn eer." Keurvorst. Moge onze getrouwe God dat doen! Nochtans zal ik dezen droom nooit vergeten. Ik heb wel aan een uitlegging gedacht, maar ik zal die voor mij zeiven houden. De tijd zal wellicht leeren, of ik goed gegist heb." Dit gesprek had plaats, volgens een handschrift, in de archieven van Wcimar zich bevindende, 't welk naar het verhaal van Spalatijn is geschreven, in den vroegen morgen van den 3lstcn October 1517. Juist was liet in de ziel van Du. Li tiier tot een beslissing in deze gewichtige aangelegenheid gekomen. Hij moest van het woord op den kansel, van het woord in den biechtstoel, die schier verlaten stond, omdat de aflaat brieven het komen noodeloos maakten, komen tot de daad. Als Doctor in de godgeleerdheid, als doctor Biblicus had hij een roeping te vervullen jegens allen, die als leeraars het "Woord van God moesten onderwijzen. Zijn besluit is genomen. Als getrouw zoon der Kerk, zelfs als gehoorzaam volgeling van den paus kan hij niet langer zwijgen, llij gevoelt zich geroepen paus en kerk te verdedigen tegen het misbruik, dat schaamtelooze monniken in den aflaathandel van ile instelling van den aflaat zelve maken, waardoor zij godsdienst en zeden jammerlijk verwoesten. In den middag van den iilsku October, daags voor het Allerheiligen-feest, dat wegens de nieuwe reliquiën, door den keurvorst aan de door hem gebouwde kerk geschonken, zoo belangrijk beloofde te worden, begeeft Lvther zich naar die kerk, waar de geloovigen zich den volgenden dag, als alle reliquiën met goud en zilver en kostelijke steenen zullen getooid zijn, ruimen aflaat kunnen verwerven, alleen door op dien dag de kerk te bezoeken. Lvther was besloten, nu vermaning in de prediking en den biechtstoel vruchteloos bleken, «le geheele zaak langs den toen gebruikelijken weg ter algemeene kennis te brengen, d. i. in dit geval, haar aan het oordeel van het Duitsche volk te onderwerpen. Hij hechtte op den 3lsten October 95 stellingen of thesen over de kracht van den aflaat aan de deur van de slotkerk, die den volgenden dag door duizende pelgrims zou worden bezocht. Niemand, noch de keurvorst, noch Von Staupitz, noch Spalatijn, noch iemand van Luther's bijzonderste vrienden bader te voren iets van geweten. Luther verklaart in den aanvang van hot stuk, met welk doel hij deze thesen geschreven heeft. Met geen ander dan om de waarheid in het helderste licht te doen verschijnen. Hij is bereid den volgenden dag aan de universiteit ze tegen alle bestrijders te verdedigen. Wij deelen hieronder de voornaamste dezer stellingen, die spoedig de opmerkzaamheid der hoogeschool, der stad en der bedevaartgangers tot zich trokken, mede. Zij luiden: 1. Als onze Ileere en Meester Jezus Ciiristi/s zegt: Bekeert u, zoo bedoelt Hij, dat het geheele leven der geloovigen op aarde een gestadige en voortdurende bekeering zij. . 2. Dit woord kan niet verstaan worden van het sacrament der boete d. ï. biecht en voldoening, gelijk dat bedoeld wordt door den priester. 3. Echter heeft de Heere op deze plaats niet willen spreken van innerlijke bekeering alléén; want innerlijke bekeering beteekent niets, zoo die niet voor het uiterlijke alle dooding des vleesches ten gevolge heeft. 4. Bekeering en berouw, d. i. ware boete, duren zoo lang, als de mensch zich zeiven mishaagt, d. i. totdat hij uit dit leven overgaat in de eeuwigheid. 5. De paus heeft evenmin de macht als den wil om van eenige andere straf vrij te spreken, dan van die, welke hij naar zijn eigen welbehagen, of overeenkomstig de Canones, d. i. naar de pauselijke verordeningen, heeft opgelegd. Ti. De paus kan van geen veroordeeling vrijspreken, maar slechts de vrijspraak Gods verkondigen en bevestigen, uitgezonderd in die gevallen, waarin hij zeil de beslissing heeft. Zoo hij anders doet, blijft niettemin de veroordeeling van kracht. 8. De voorschriften der kerkelijke boeten behooren slechts op de levenden te worden toegepast en hebben geen betrekking op de dooden. 21. De Commissarissen der aflaten dwalen, zoo zij zeggen, dat door den pauselijken aflaat iemand bevrijd wordt van alle straf en behouden is. 25. Dezelfde macht, die de paus lieeft over het vagevuur voor de geheele Kerk, heeft ieder bisschop in zijn eigen diocese en elke priester in zijn eigen parochie. 27. Zij, die leeren, dat de ziel het vagevuur verlaat, zoodra het geld in de kist klinkt, verkondigen slechts menschelijke dwaasheid. 28. Dat is zeker, dat zoodra het geld klinkt, gierigheid en winzucht komen, toenemen en vermenigvuldigen. Maar de hulp en de gebeden der Kerk hebben geen vrucht dan door Gods wil en genadig welbehagen alléén. 32. Zij, d ie zich van hun behoudenis zeker wanen door de aflaten, zullen ten verderve gaan met dezulken, die hen alzoo leeren. 35. Zij, die voorgeven dat om een ziel te verlossen uit het vagevuur of dat, om een aflaat te koopen, geen berouw of bekeering noodig is, zijn verkondigers van antichristelijke leeringen. 30. Ieder christen, die een waar berouw heeft van zijn zonden, ontvangt een volkomen kwijtschelding zoowel van de straf als van de schuld, zonder eenige noodzaak van aflaten. 37. Ieder waar christen, hetzij dood of levend, deelt in al de zegeningen van Christus of der Kerk, door de gave Gods, en zonder een aflaatbrief. 38. Echter mogen wij de pauselijke kwijtschelding en vergiflenis niet verachten ; want deze vergiflenis is een uitspraak der vergiflenis Gods. 40. Ware boetvaardigheid en berouw zoeken de straf en hebben die lief; maar de toegefelijkheid, die in den aflaat gelegen is, maakt die los van de straf, en kweekt haat daartegen. 42. Wij moeten de christenen leeren, dat de paus geen gedachte of begeerte heeft om in eenig opzicht het koopen van aflaten met een werk der barmhartigheid gelijk te stellen. 43. Wij moeten de christenen leeren, dat hij, die den armen geeft of den behoeftigen leent, beter doet dan hij, die een aflaat koopt. 41. Want het werk der liefde kweekt liefde, en maakt den mensch godvruchtige!'; terwijl de aflaat hem niet beter maakt, maar hem slechts meer zelfvertrouwend en minder beducht voor straf doet zijn. 45. Wij moeten de christenen leeren, dat wie zijn nabuur ziet lijden en toch een aflaat koopt, niet 's pausen aflaat koopt, maar Gods toorn over zich verwekt. 40. Wij moeten de christenen leeren, dat zoo zij geen overvloed hebben, zij verplicht zijn te bewaren, wat zij noodig hebben om in de behoeften van hun huisgezin te kunnen voorzien en hun geld niet te verkwisten aan aflaten. 47. Wij moeten de christenen leeren, dat het koopen van een aflaat een zaak is van vrije keus en niet geboden wordt. 48. Wij moeten de christenen leeren, dat de paus, daar hij meer behoefte heeft aan gebeden, die uit den geloove geschieden, dan aan geld, meer gebed verlangt dan geld, wanneer hij aflaten verleent. 49. Wij moeten de christenen leeren, dat de pauselijke aflaat goed is, zoo wij er maar geen vertrouwen op stellen, dat ons werkeloos maakt; maar dat niets daarentegen schadelijker is, wanneer onze vroomheid er dooi' vermindert. 50. Wij moeten de christenen leeren, dat bijaldien de paus kennis droeg van de afpersingen der verkoopers van aflaten, hij liever zou wenschen, dat de hoofdkerk van st. Pi eter verbrand en tot asch verteerd ware, dan haar gebouwd te zien uit het vel, het vleesch en de beenderen zijner kudde. 51. Wij moeten de christenen leeren, dat de paus, gelijk liet ook zijn plicht is, bereid zou zijn, eigen geld te verdeelen onder de armen, die thans door de ailaatverkoopers van hun laatsten penning beroofd worden; ja, al zou hij ook genoodzaakt zijn ile hoofdkerk van st. Pietek te verkoopen. 52. De lioop om door allaten behouden te worden is een leugenachtige en ijdele hoop; al zou ook de commissaris der aflaten, ja de paus zelf zijn ziel er onder verbinden, om die te waarborgen. 53. liet zijn vijanden van den paus en van Jr.zi's Christus, die, ter oorzake van den verkoop der aflaten, de prediking verhinderen van het Woord van God. 55. De paus kan geen andere gedachte hebben, dan dat, wanneer de aflaat, welke een zaak van minder belang is, gevierd wordt met liet gelui der klokken, met pracht en plechtigheid, wij zooveel te meer het Evangelie, dat van grooter gewicht is, moeten eere en hulde doen, ja met honderd klokken en honderdvoudige pracht en plechtigheden. 62. De ware en kostelijke schat der Kerk is het Heilig Evangelie der heerlijkheid en der genade Gods. 65. De schatten van liet Evangelie zijn de netten, in welke voorheen rijken en welgestelden gevangen werden. 66. Maar de schatten van den aflaat zijn netten, waarmede tegenwoordig de rijkdommen des volks worden gevangen. 67. Het is de plicht van bisschoppen en geestelijke herders, de commissarissen der apostolische aflaten met alle teekenen van eerbied te ontvangen. 68. Maar het is nog meer hun plicht zich met oog en oor te overtuigen, dat de genoemde commissarissen niet de droomen hunner eigen verbeelding prediken, in plaats der lastgeving van den paus. 71. Vervloekt zij hij, die den pauselijken aflaat tegenstaat. 72. Maar gezegend zij hij, die de stem verheft tegen de dwaze en onbeschaamde taal der predikers van den aflaat 76. De pauselijke aflaat kan de kleinste dagelijksclie zonde niet wegnemen, voor zoo veel de schuld of het vergrijp aangaat. 79. Het is godslastering, te zeggen, dat het kruis, behangen met de wapens van den paus, even krachtdadig is, als het kruis van Christus. 86. De bisschoppen, geestelijke herders en theologanten, die toelaten, dat zulke dingen tot het volk gezegd worden, zullen daarvan rekenschap te geven hebben. 81. Deze schaamtelooze verkondiging, deze onbeschaamde aanprijzing der aflaten , maakt het voor de geleerden moeielijk, de waardigheid en de eer des pausen te verdedigen tegen de lastertaal der predikers en tegen de arglistige en lijn berekende vragen der lieden uit het volk. 86. Waarom, zoo spreken zij, bouwt de paus, die rijker is dan de rijkste Croesus, de hoofdkerk vau st. Pieter niet uit zijn eigen middelen, in plaats van met het geld der arme christenen? 92. O, dat wij ontslagen waren van al die predikers, welke tot de Kerk spreken : „Vrede! Vrede! terwijl er geen vrede is. 94. Wij moeten de christenen opwekken tot ijver om Christus, hun hoofd, na te volgen, in kruis, in dood en hel. 95. Want het is veel beter het Koninkrijk der hemelen in te gaan door veel beproeving, dan een vleeschelijke zekerheid te verkrijgen, door de vertoostingen van een valschen vrede. Geweldig grootsch was de uitwerking. Geheel anders dan Lutiiek, die zich had voorgesteld. Binnen veertien dagen waren de Thesen door geheel Duitschland, binnen zes weken door Europa verspreid. Een reiziger vond ze een half jaar later te Jeruzalem. Laat ons nu zien, hoe ze werden ontvangen. „Het scheen," zoo teekent Myconius aan, „ als of de Engelen zelf er de dragers van waren geweest." In de ontwikkeling van de geschiedenis dei' Reformatie zijn twee personen onder de vorsten, die nu voorop traden, merkwaardig. Wij bedoelen de Saksische vorsten. De eerste was Fredkrik de wijze , de hertog-keurvorst van de Ernesteinsche en de andere George van de Albertinische linie; de hoofdstad van den laatste was Leipzia. Nu was Fredebik een bij uitstek vroom man, ook in den Roomsch-kerkelijken zin. Hij had juist, veel op met reliquiën en aflaten, die aan de nieuwe, door hem gebouwde Slotkerk toebehoorden. Na zijn tocht in liet 11. Land was deze vroomheid nog al toegenomen. Daar toch had hij gezworen voor de Kerk te strijden. Daarentegen was George, gehuwd met Sedonia, dochter van koningPodicbrad, die als hoofd der Calixtijnen in Boheme door den paus in den ban was gedaan, de vijand der geestelijken, 't geen hij met de moedermelk scheen ingedronken te hebben. En toch, toen het licht der Hervorming aan den hemel verscheen, werden de menschelijke verwachtingen zeer teleurgesteld. Lieohge , die in den grond zijns harten het Evangelie niet ongenegen was, werd Luther's felste tegenstander; de devote vereerder van reliquiën en aflaten, dooi- Gods Geest verlicht, de trouwe beschermer van Li;ther en van het zuiver Evangelie. 3. De uitwerking dek Thesen. Het stellen van Thesen en de uitnoodiging om over de stellingen met hem, die ze stelde, te disputeeren, was niets ongewoons in den tijd van Luther's optreden. Zelfs niet het stellen van zulke bepaalde theologische vraagpunten. Aanvankelijk scheen dan ook in veler oog Luther's handeling niets meer dan een uitda^in»- tot een redetwist aan den Dominicaner Tetzei.. De Augustijner monnik tegen dien van de orde van Dominicus. Een monnikentwist; niets meer, niets minder. De humanisten en onder dezen Ulrich vos Hitten, verheugden er zich over dat nu eindelijk de monnikenorden eens met elkander slaags zouden geraken. Toch was het met deze zaak gansch anders gelegen. In deze stellingen lafr de kiem, de aanvang van het werk der kerkhervorming, meer dan de Kerk en de wereld, ja zelfs Luther vermoedden. Van deze stellingen ging de stoot uit die het geheele gebouw des pausdoms zou omverwerpen. Het groote beginsel der leer van het Evangelie, de leer der vrije genade Gods in de vergeving (Ier zonden om niet, trad hier voor het eerst na vele eeuwen krachtig te voorschijn en ontworstelde zich aan de macht der menschelijke inzettingen, die zoolang de gewetens hadden gekluisterd. De leer der rechtvaardiging des zondaars alleen door het geloof, eenmaal omhelsd en verkondigd, moest alle dwaling overwinnen. Het leven uit dit geloof kon alleen voeren tot de vrijheid der kinderen Gods. En daarom moesten deze thesen een uitwerking hebben, die niet voorbijgaand was, omdat deze leer met de zaligheid der zielen in de nauwste betrekking stond. De aflaathandel werd door de Duitsche vorsten en het Duitsche volk geheel anders dan door Luther begrepen en beoordeeld. De eersten hadden slechts bezwaar dat er zooveel Duitsch geld naar Home ging en het nationaal vermogen achteruit«ïn". Luther ging op het recht van bestaan van den aflaat zelf in en tastte daarin de leer der Kerk aan, in zoover zij was afgeweken van die der II. Schrift. „Vroegere hervormers als Wickliff en Huss hebben wel het leven der aanhangers van"het 8 pausdom aangevallen, maar wij tasten hun leer aan; door de leer aan te grijpen vatten wij de gans bij den strot. Alles berust op bet Woord, dat de paus ons ontnomen en vervalsebt beeft. Ik heb den paus overwonnen, omdat mijne leer uit God is en de zijne uil den duivel." Zoo oordeelde Lüther later. In die stellingen is Luther nog lang niet, waar bij als hervormer komen moet, zal zijn werk niet ijdel wezen. Er is nog veel dwaling in die stellingen. Ilij wil geen enkele twijfeling toelaten aan liet gezag van den Roomschen stoel. Toch hing de leer der aflaten, die bij aanviel, wel degelijk samen met de vermeende oppermacht van Homes boogepriester , dien hij nog eerde. Hij wil, dat ieder, die de kwijtschelding zijner zonden van God verlangt, zich voor Gods Stedehouder zal verootmoedigen. Ilij spreekt nog van de verdiensten van Ghrjstus en die der Heiligen in een adem; bij gelooft nog in 't vagevuur; bij vervloekt nog, die den pauselijken aflaat tegenstaat, en toch ontneemt bij hem de macht om de zonden te vergeven Alleen kan de paus de vergeving Gods bevestigen; maar dat kan ook ieder bisschop, ieder priester. Luther was als door een onzichtbare hand geleid tot de daad, die op dien tijd en op die plaats kon en moest geschieden. Zelf was bij tamelijk onbewust van den omvang dier daad. „Ik begon dezen strijd," zei bij, „zonder eenig bepaald plan; zonder bem eigenlijk te kennen of er op voorbereid te zijn." Scherp had hij evenwel Gods genade en de gift van den aflaatkramer onderscheiden en in liet licht gesteld. Het was bekend geworden, dat de jeugdige Albert, de aartsbisschop van Maintz en Maagdenburg, de band bad in de kwakzalverijen en narrestreken van Jen aflaathandel, door een boekje, dat met de wapens van dien prelaat versierd was en de bepalingen van den verkoop regelde. Luther, die den paus eerbiedigde, deed zulks ook dezen kerkvorst, en daarom zond hij hem op denzelfden dag, waarop hij zijn stellingen aansloeg, een brief, die tegelijkertijd vrij moedig en ootmoedig mag genoemd worden. De brief luidde als volgt: „Vergeef mij, hoogeerwaardige vader in Christus, doorluchtigste vorst, dat ik, die slechts een opraapsel ben onder de menschen, de aanmatiging heb durven nemen om aan uw verhevene Hoogheid te schrijven. De Heere Jezus Christus is mijn getuige, dat ik uit gevoel mijner kleinheid en verachtelijkheid lang heb uitgesteld het te doen. Moge uwe Hoogheid zich verledigen één enkelen blik te slaan op een zandkorrel, zoo als ik ben, en in uwe bisschoppelijke zachtmoedigheid genadig mijne bede aannemen. Zekere personen venten de pauselijke aflaten te koop, bet gansche land door, en zulks in den naam van uw Genade. ll< wensch evenwel de aanprijzende woorden dier predikers, die ik zelf niet gehoord heb, niet zoo zeer te veroordeelen als wel de dwaze begrippen der eenvoudige en onwetende menschen, die zich verbeelden, dat zij, indien ze maar aflaten koopen, van hun behoudenis zeker zijn. Groote God! de zielen, die aan uw zorg zijn toevertrouwd, uitstekende Vader! worden niet ten leven maar ter dood geleid. De gestrenge en rechtvaardige rekenschap, die van u zal gevraagd worden, neemt van dag tot dag toe. Ik kon niet langer zwijgen. Neen! De mensch wordt niet behouden door het werk of den dienst van zijn bisschop. Zelfs de rechtvaardige wordt nauwelijks zalig, en nauw is de weg, die ten leven leidt. Waarom dan vervullen die predikers der aflaten, door bun ijdele fabelen, bel volk met een vleesehelijke gerustheid? Volgens hetgeen men v?n ben boort, moeten slechts aflaten verkondigd en geprezen worden. Hoe! is bet dan niet veeleer de voornaamste, de eenige plicht der bisschoppen, het volk te onderwijzen in het Evangelie en in de liefde van Christus Jezus? Christus zelf heeft nergens de prediking der aflaten geboden; maar Hij heeft nadrukkelijk geboden de prediking van het Evangelie. Hoe vreeselijk dan en hoe gevaarlijk is het voor een bisschop, zoo hij toelaat, dat de stem van het Evangelie zwijgt, terwijl het rondventen der aflaten alléén onophoudelijk weergalmt in de ooren zijner schapen. Hoogwaardige Vader in God! In de lastgeving voor de Commissarissen, die in naam van uw genade, maar ongetwijfeld zonder uw voorkennis, is uitgegeven, wordt gezegd, dat de aflaten den kostbaarsten schat uitmaken, dat daardoor de menscli met God verzoend wordt, en dat berouw niet vereischt wordtin hen, die ze koopen. Wat kan, wat moet ik doen, waardigste bisschop! verhevenste prins? Ik smeek uwe Hoogheid, in den naam van onzen Heere Jezus, een oog van vaderlijke waakzaamheid te slaan op deze zaak, den lastbrief in te trekken en de predikers te gelasten, andere toespraken voor het volk te houden. Zoo gij bet niet doet, moogt gij vreezen, dat te eeniger tijd zich een stem zal verheffen tot wederlegging dezer predikers, tot groote oneer van uw doorluchtigste Hoogheid." Dit schrijven deed Luther vergezeld gaan van zijn 95 stellingen en het verzoek aan den aartsbisschop, dat hij ze mocht lezen om zich van den zwakken grond van de leer der aflaten te overtuigen. Maar Lither's hoop, dat de prinsen der Kerk gehoor zouden geven aan zijn dringend verzoek en de misbruiken, die haar ontsierden en verwoestten, afschaffen, werd niet vervuld. Zij waren doof voor zijn roepstem. Albert was te zeer ingenomen met zijn weelderig leven, zijn kostbare uitspanningen en zijn eerzuchtig streven, dan dat hij het zich verwaardigen zon, op dit zoo ernstig schrijven zelfs een antwoord te geven. De trotsche kerkvorst rekent dit heneden zich. Lither's kerkelijk opperhoofd, de bisschop van Brandenburg, een man, die door godsvrucht en geleerdheid beide uitmuntte, schreef hem, na liet ontvangen en lezen der stellingen, dat hij in die thesen de macht der Kerk aantastte; dat de zaak boven zijn krachten ging; dat hij zich veel moeite en verdriet zou veroorzaken, en raadde hem ernstig zich stil te houden. Maar 't was Lutiier om het heil der Kerk, de zaligheid der zielen en bovenal om de eere Gods te doen. Hij kende liet volk, het arme bedrogen volk beter dan de hooggeplaatste geestelijken en mocht niet zwijgen, ze!fs al wenschte hij zulks. Zoo als te begrijpen is, er meldde zich niemand aan om aan de universiteit van Wittenberg Luther's stellingen te bestrijden. Zoo ver was het dan toch gekomen, dat geen geleerd doctor den ergerlijken handel van Tetzel en zijns gelijken dorst verdedigen. Dieper ingrijpend waren de gevolgen dan een eenvoudige monnikent wist. Zoo als wij reeds vermeldden, waren de stellingen als met de snelheid der gedachte overal verbreid. Binnen vier weken waren ze bekend, gelezen, besproken in alle oorden der Christenheid. Straks werden ze in 't Spaansch en NederduitschVlaamsch en Hollandsch overgezet.. Vele pelgrims, die naar WUlenberg waren gekomen om aflaten te koopen, lieten dit na en kochten verschillende afdrukken voor zich en de hunnen van deze zoo geruchtmakende thesen. Deze pelgrims strooiden alomme rijkelijk het zaad der komende Reformatie. Velen roemden Luther, als den moedigen man, die de kat de bel durfde aanbinden, maar deze hield niet van die eer. llij zei: „De wijs ging bijna te hoog voor mijn stem." Desniettemin werd overal over zijn thesen gesproken. In alle kloosters, aan alle hoogescbolen. Godvruchtige kloosterlingen, die het weten konden, gaven Luther gelijk en waren verblijd over de grootsche daad des moedigen mans. De brutale macht van liet wangeloof en het bijgeloof was aangegrepen. De stem des geweienS, zoo lang gekluisterd, sprak luide voor de waarheid. Het Christelijk geweten ontwaakte weder en vond aanvankelijk bevrediging. De nieuwere godgeleerden, bieren ginds verborgen, begroetten in de thesen de nederlaag der schoolsche theologie. De wereldlijke machten zagen de aanmatiging der geestelijke prinsen paal en perk gesteld, liet volk, verlicht en ontnuchterd van den Roomsehen zwijmeldrank, verwierp de boosheid van 'l bedrog en der schraapzucht, die van Rome uitging. Erasmus, de geleerde Rotterdammer, zei tot hertog George van Saksen, die te Leipzig woonde en uit de Albertinische lijn sproot: „Toen Luther deze fabel aantastte, juichte de geheele wereld hem toe en vond hij algemeenen bijval." „En tot kardinaal Campeggio zei hij: „lk merk op, dat de mensehen, hoe grooter hun evangelische vroomheid en hoe reiner hun zeden zijn, des te minder Luther tegenstaan. Zijn wandel wordt geprezen zelf-1 door ben, voor wie zijn geloof een aanstoot is. De wereld walgde ook van een leer, zoo opgevuld met kinderachtige verdichtelen en menschelijke inzettingen, en dorstte naar het levende, zuivere en verborgen water, dat sprong uit de bronaar der Evangelisten en Apostelen, liet genie van Luther was juist berekend voor het werk, dat hij ondernam, en zijn aangeboren ijver moest hem doen in vuur geraken voor zulk een glorierijke taak." Laat ons nu zien, hoe deze beroemde stellingen werden opgenomen in verschillende klingen o. a. in den kring der toongevers van Luther's eeuw, der humanisten. Gij herinnert u den strijd van Reuchlin tegen de monniken. Afgemat, dood moe zat deze in zijn studeercel. Maar jeugdig vuur doorstroomde de aderen van den edelen humanist, helaas! waarom bezat liij "iet meer, dan jeugdig vuur'? Lutiier's thesen stortten opnieuw blijdschap in zijn zoo verslagen hart. Hij riep uit: „God zij gedankt, eindelijk hebben ze een man gevonden, die hun veel te doen zal geven en hen noodzaken, mijn ouderdom met rust te laten." Erasmus, de voorzichtige, de op eer en aanzien en rijke prebenden tuk zijnde geleerde, was in zijn hart verblijd over de stellingen. In haar zag hij zijn geheime wenschen voor het wegnemen dei' misbruiken krachtig en moedig uitgesproken. Wel vermaande hij Luther lot gematigheid en voorzichtigheid, maar hij schonk hem toch zijn goedkeuring. Waar iemand de hevigheid van Luther afkeurde, zei hij: „God heeft hier den menschen een heelmeester gegeven, die diep in 't vleesch snijdt, cmdat de krankheid anders ongeneeslijk zou geworden zijn." En later, toen de keurvorst van Saksen zijn meening vroeg over Luther's zaak, glimlachte hij en antwoordde: ,,'t Verwondert mij niet, dat zijn zaak zooveel gerucht gemaakt heeft; want Luther heeft twee onvergefelijke fouten begaan; hij heeft de tiara van den paus en den buik der monniken aangetast." Keizer Maximiliaan, de grootvader van Karei. V, kreeg eveneens de Thesen van Luther te lezen. Ilij zag terstond in, dat hij met een bekwaam man te doen had, en maakte als j'olitiek man rekening met hein als een bondgenoot in den strijd tegen Rome. Ilij beval den keurvorst aan, goede zorg voor Luther te dragen. „De lijd kan komen, dat wij hein noodig hebben," zei hij. Toen hij eenigen tijd later den geheimraad van den keurvorst, Pfeffinger geheeten, op den Rijksdag ontmoette, zei hij lot hem: „Wel, wat doet uw Augustijner'? Waarlijk, zijn stellingen zijn niet zoo te verwerpen. Ilij zal den monniken een aardigen trek spelen." Zells Leo X dacht aanvankelijk niet zoo ongunstig over Luther. Op het Vaticaa.i duchtte men geen gevaar en werden de Stellingen beter, dan gedacht werd, ontvangen. De humanist Leo beoordeelde ze als een letterkundig vei-schijnsel. Zij vermaakten liem, niettegenstaande er gestreng over zijn macht in was geoordeeld. Toen Sylvester Prierias, grootmeester van 't Vaticaan, hem raadde Luther als ketter te behandelen, antwoordde hij: „Broeder Martijn Luther is een schoon genie, en al, wat tegen hem wordt gezegd, is niets dan naijver der monniken." Rij sommigen, die enkele godsdienstvormen geheel nalieten, brachten zij een ander inzicht en verlevendiging in hun geestelijk leven. Zekere Dr. Fleck, prior van het klooster van Steinlausitz, had sedert lang opgehouden de mis te lezen. Niemand kende daarvan de oorzaak. Op zekeren dag vond hij Luther's thesen in de eetzaal van zijn klooster aangeplakt. Hij las ze en al spoedig straalde zijn gelaat van blijdschap en riep bij uit: ,,üe man, dien wij zoo lang verwacht hebben, is ten laatste gekomen en zal u, o monniken! aardige trekken spelen." En met het woord 11 ïttenberg spelende, ging hij voort: „Geheel de wereld zal tot dezen berg komen, om er wijsheid te zoeken. Ook zal zij die er vinden." Aan den hervormer schreef hij, dat hij den roemvoller) strijd stoutmoedig moest voortzetten. Zulks strekte Luther niet weinig tot troost. Een ander voorbeeld vinden we in Lorenzo de Bibra, bisschop van U'ürlzburg, een godvruchtig waardig man, die in wijsheid uitmuntte. Eens kwam hein een edelman spreken over zijn voornemen om zijn dochter in een klooster te plaatsen. Bisschop Lorenzo zei tot hem: „Geef haar liever een man." „Als gij geld noodig hebt voor haar bruidschat, zal ik 't U leerien." Hoog was de achting, die hem de keizer en de vorsten toedroegen. Ook hij treurde om de misbruiken in de Kerk en vooral over de verkeerdheden in de kloosters. Daar verschenen de Stellingen, die ook zijn paleis bereikten. Met innige vreugde las hij ze en openlijk juichte hij Luther toe. Hij schreef aan Frederik dex Wijze: „Gij moet den vromen Doctor Luther niet laten gaan, want zij doen hem ongelijk aan." De keurvorst was hierover zeer verheugd en deelde zelf aan Lutiier dit schrijven mede. Maar op niemand maakten de Thesen zulk een diepen indruk als op 't gemoed van den ons reeds bekenden student Myconius, die weleer door den aflaatventer Tetzex zoo onbarmhartig was behandeld. Hij was monnik geworden en zocht, als Luther weleer, heiligheid in allerlei boetedoeningen, vasten, kruisigen des vleesches en nachtelijk bidden. Al wat de menschen hadden bedacht om heiligheid te verwerven, beproefde hij. Zijn studiën liet hij varen; allerlei zware arbeid werd door hem verricht. In den nacht, die op zijn aankomst in het klooster volgde, droomde hij, dat hij uitgestrekte korenvelden zag. „Snij die af!" zei zijn geleider tot hem. Naardien hij zijn onbedrevenheid in dit werk te kennen gaf, toonde deze hem een maaier, die met onbegrijpelijken ijver aan 't werk was. „Volg hem na en doe als hij," sprak de gids. Geheel zijn eigenwillige godsdienst was niet in staat om zijn ontrust geweten tot rust te brengen. Die strijd duurde vele jaren, zonder uitkomst, zonder vrucht. Daar kwam de 31ste October van het jaar 1517. Ook in zijn klooster drongen de Thesen van Luther door. Hij las ze in zijn cel met Johan Voit. 't Was alsof hij op nieuw vernam, wat zijn vader tot hem gezegd had. Zijn oogen werden geopend voor de waarheid des Evangelies en groote vertroosting daalde in zijn hart. Terstond ving hij aan Luther's leer als zijn eigen overtuiging te belijden, waardoor hij bij de andere monniken groote ongerustheid verwekte. Zij redetwistten met Myconius en zeiden, dat Luther en zijn klooster uit den booze was. Myconius zei: „Dit klooster is het graf des Heeren gelijk. Zij willen de opstanding van Christus verhinderen; maar 't zal hun niet gelukken." De oversten ontzeiden nu Myconius alle gemeenschap met de wereld. Later werd hij geestelijke te Zwickau en was hij een der eerste dienaren van 't gezuiverd Evangelie in Thuringen. „Toen," zoo sprak hij, „was ik in staat om met mijn eerwaarden vader Luther in den oogst des Evangelies werkzaam te zijn. Zoo waren er velen. Luthek's optreden was voor hen het teeken ten leven. Nieuw godsdienstig leven werd alom merkbaar; het vertoonde zich in paleizen, hij de hutbewoners, in de kloostercellen. Luther's vijanden in de kloosters waren meestal monniken, die door de monnikspij eer een aanzien en een lui leven verlangden en van goeden-sier-maken hielden. In de lagere standen, waar het volk niet al de vraagpunten volgen kon, begreep de geringe man al spoedig, dat deze man het rijk der luie en bedelende monniken aantastte. Anderen gaven hem wel gelijk, maar hielden zich stil. Zij vreesden voor den alloop en verheugden zich met beving, ook werden zij bezorgd voor hem. De achtenswaardige kanunnik Adelmann te Augsburg schreef aan een vriend: „lk dacht zeer, dat de waardige man ten laatste voor de geldgierigheid en de macht van de voorstanders van den aflaat zou moeten zwichten. Zoo weinig uitwerking hebben zijn woorden gehad, dat de bisschop van Augsburg, onze primaat en metropolitaan, juist nu, in 's Pausen naam, nieuwe allaten heeft bevolen voor de St. Pieterskerk te Rome. Laat hem toch spoedig zich verzekeren van de hulp der vorsten." Adei.mann verblijdde zich, toen hij hoorde, dat Hendmk VIII, koning van Engeland, Luther had uitgenoodigd om naar Engeland te komen. De bekende historieschrijver Ai.uekt Kkanz lag te Hamburg op zijn sterfbed, toen hij nog van de Thesen van Luther vernam. „Gij hebt gelijk , broeder Martijn ," zei l''j> „maar gij zult niet slagen. Arme monnik! Ga naar uw cel en bid: lleere! erbarm u mijner!" Een priester van Hexter in Weslphalen zei na de lezing der Thesen: „Mijn waarde broeder Martijn ! Als het u gelukt, dit vagevuur en al die vrijbriefverkoopers ter neer te werpen, zult gij voorzeker een knappe kerel zijn!" Luther's eigen bisschop van Brandenburg, die de rust in zijn diocees boven alles beminde, verzocht hem niet meer over dit onderwerp te schrijven, hoewel hij niets erin gevonden had, dat met de Katholieke waarheid streed. Luther stemde er, door den zachten toon getroffen, in toe en zei: „Ik gehoorzaam liever dan dat ik mirakelen doe, zoo dit laatste mogelijk is." Ook in zijn eigen klooster te Wittenberg keurden sommigen zijn daad af. De prior en onderprior smeekten hem toch geen schande over hun klooster te brengen. Waarop Lutiier godvruchtig antwoordde: „Waarde vaders! als dit werk niet uit God is, zal het teniet gaan; maar indien het wel uit God is, laat het dan voortgang hebben." Wij kunnen ons voorstellen, dat Luther zich in zeer moeilijke omstandigheden bevond, al is 't ook, dat zijn geweten hem vrijsprak van de onedele bedoelingen, die zijn vijanden hem toeschreven. De geestelijke hoogheden: aartsbisschop en bisschop, toonden niet het minste begrip te hebben van den ernst in Luther's streven. Albert was onaangenaam gestoord in zijn financiëele onderneming en Skultetus in Brandenburg bleef liever in zijn rust voortdommelen, dan daarin maar eenigszins gestoord te worden. De teleurstelling in zijn verwachtingen, dat de prinsen der kerk, wanneer zij slechts beter ingelicht waren, de wegneming der misbruiken zouden ter hand nemen, bedroefde Luther en maakte de beide volgende jaren zijns levens zwaar en droevig. Van alle kanten door verwijtingen getroffen: zelfs de meest welgezinden deden weinig meer dan een goedkeurend woord spreken, stond hij schier alleen tegenover de macht van Rome, van de hiërarchie, van de oude kerk, zooals zij nu sedert eeuwen zich had ontwikkeld. Alleen zijn vast geloof in de waarheid van zijn streven, zijn innige gemeenschap met de» Lleere zijn God, zijn diep gevoelde afhankelijkheid van Gods genade konden hem staande houden in den zwaren kamp, door hem voor de zegelpraal der waarheid ondernomen. Beluisteren we hem, waar hij zelf dien strijd, in zijn binnenste gestreden, ons op de volgende wijze beschrijft. Hij zegt: „Ik begon dit werk met veel vreezen en beven. Hoe zou ik, een arme, nietige, verachtelijke monnik, die meer geleek op een lijk dan op een levend mensch, hoe zou ik de macht wederstaan van den paus, voor wien niet slechts de koningen der aarde en de gansche wereld beefden, maar op wiens wenk, als ik zoo mag spreken, zelfs hemel en aarde genoodzaakt waren om te gehoorzamen? Niemand kan beseffen, wat mijn hart leed gedurende de eerste twee jaren en tot welke moedeloosheid, ik mag zeggen tot welke wanhoop, ik meermalen vervallen was. De hooghartige geesten, die sedert den paus met zooveel stoutheid hebben aangetast , kunnen er geen denkbeeld van hebben; ofschoon zij met al hun wijsheid buiten staat zouden geweest zijn hem het minste leed te doen, bijaldien niet Jezus Christus reeds door mij, zijn zwak en onwaardig werktuig, hem een wonde geslagen had, die nimmer geheeld zal worden. Maar terwijl zij zich dan vergenoegden met toe te zien en mij alléén in het gevaar lieten, was ik niet zoo blijmoedig, zoo gerust of zoo vol vertrouwen op den goeden afloop; want destijds was ik onwetend van vele dingen, die mij nu , Gode zij dank! bekend zijn. Er waren, wel is waar, vele godvreezende christenen, die verheugd waren over mijne stellingen en ze hoogschatten; maar ik kon hen niet aanschouwen en erkennen als werktuigen des II. Geestes. Ik had slechts het oog gevestigd op den paus, de kardinalen, de bisschoppen, de theologanten, de wetgeleerden, de monniken en de priesters; in hen verwachtte ik den invloed des Geestes te zien werken. Evenwel nadat ik over alle tegen mij aangevoerde bewijsgronden door de Schrift de overwinning had behaald, zegepraalde ik ten laatste ook, door de genade van Christus, doch met veel bekommernis, moeite en strijd, over den eenigen bewijsgrond, die mij nog tegenhield, namelijk de uitspraak, dat ik „hooien moest naar de Kerk"; want in den grond mijns harten vereerde ik de pauselijke kerk als de ware Kerk; en ik deed dat voorzeker met meer oprechtheid en eerbiedigheid,dan al die schandelijke en ergerlijke bedervers der waarheid, die, om mij tegen te staan, deze kerk thans zoo hoog verheffen. O, indien ik den paus evenzeer veracht had, als allen dat doen in hun hart, die hem zoo met de lippen prijzen, zou ik gevreesd hebben, dat de aarde zich terstond geopend en mij verzwolgen zou hebben, gelijk Korah en de zijnen wedervaren is." 4. Luther in den strijd om de Thesen. Zooals Luther door onweerstaanbaren drang geleid werd oin het werk der Hervorming aan te vangen en voort te zetten, zoo was er ook een onweerstaanbare drang in de dienaren der hebzucht en van het bijgeloof, indien deze niet tot bekeering kwamen, om de zaak der duisternis te verdedigen en in de oogen des volks Te rechtvaardigen. Had de tegenpartij nu gezwegen en ware Luthkr zijn bisschop blijven gehoorzamen, dan zou wellicht ook deze poging, hoe schitterend zij ook heeft uitgeblonken, gefaald hebben en in vergetelheid geeindigd zijn. Gelukkig is dit niet zoo geweest! Tetzel, op 31 October zoo vreeslijk geslagen, was ziedend van toorn. Meer nog, zoo scheen liet, om de predikatie van Luther dan wel om de stellingen. De precivatie liad liet volk bereikt, de stellingen hadden meer tot de geleerden gesproken Daarom viel Tktzkl allereerst de predikatie aan. Hij volgde haar van punt tot punt en meende haar te wederleggen, namelijk op zijn manier. Ilij kondigde aan, dat Inj zijn wederpartij met eenige stellingen in het hreede zou bestrijden aan de Lmversiteit t et rank fort aan den (hier. „Dan," zoo zwetste hij, ,,zal ieder in staat zijn, om tc beoordeelen, wie een scheurmaker, een ketter, een hoofd der ketters is, en wie in dwaling is, sprekende overijld en lasterend." Tktzkl, die Luther's naam niet noemde, verklaarde bereid te zijn, voor de verdediging zijner stellingen alles te ondergaan: gevangenis, slagen, zelfs te sterven door water of vuur. Zoo hau hij dan het gevecht geopend. Ook Luther antwoordde zonder Tetzkl's naam te noemen. Hierin stelt hij nog duidelijker m 't licht, wat hij door de ware boete verstaat. Hij zegt: De boete, die de Heilige Vader oplegt, kan niet die van Christus zijn. Wat de heilige vader oplegt, daarvan kan hij ook ontheffen, en zoo de boete van Christus en die van den paus dezelfde waren, zou de paus kunnen ontheffen, hetgeen Christus oplegt en dus het gebod Gods te niet doen. Welnu! laat hij mij een ketter of scheurmaker of lasteraar noemen, ik zal daarom zijn vijand niet zijn, maar voor hem bidden. Maar ik kan niet dulden, dat hij met de II. Schrift, onze vertroosting, zou doen, als een zwijn met een zak haver." „Als wij d( tijding vernamen, dat de lurken onze kerken en onze kruisen ontwijden, zouden wij die nu zonder siddering kunnen aanhooren, maar wij hebben in ons midden ^ luiken, die honderd maal erger, zijn, die het eenig ware ïeiigiom, het "Woord van God, dat alle dingen heiligt, ontwijden en tenietdoen.'' ui her beantwoordt Iktzel's scheldwoorden met alles behalve malsche uitdrukkingen, die dikwerf vol plompe, platte schertswoorden zijn. Zoo zegt hij: „Als ik die( beschimpingen aanzie, is het, of ik een lompen ezel hoor balken." Eindelijk zegt hij: , Ik sta hier te Wütenberg, ik doctor Maarten Luther! Is er eenig inquisiteur, die lust heeft in ijzer te bijten of rotsen te doen springen? Zoo deel ik hem mede, dat hij vrijgeleide heeft om herwaarts te komen. Hij zal geopende poorten, tafel en bed bereid vinden: alles door de genadige zorg van onzen vaardigen vorst, hertog Frkderik, keurvorst van Saksen, die nimmer ketterij zal beschermen. Het is ons duidelijk, dat Luthkr in deze schermutselingen of voorpostgevechten de sterkste bleek te zijn. Jammer, dat hij zich soms ruw uitdrukt en aan zijn lust tot scherts botviert, \ergeten we niet, dat hij een zeer geestig mensch was en een levendige natuur bezat. Bovendien lag deze manier van strijden geheel in den geest diei tijden. In onze eeuw drukken strijdvoerende geleerden zich kiescher uit en behandelen ze elkander op gepaster, daarom dikwerf niet minder vinnige wijze. Was Luthkr eerst door velen heimelijk of in 't openbaar toegejuicht, spoedig hielden zich de meesle mannen van naam stil. Zij namen óf een onverschillige óf een afwachtende houding aan. Maar de waarheid behield bij vele anderen het veld m den kloeken strijd, dien de monnik van Wütenberg had ondernomen. hen kiing \an getrouwen, van vrienden en bewonderaars verzamelde zich rondom < en moedigen man, wien de weg zeker moeilijk was; die bezweken zou zijn, als hij niet geheel op Gods Woord had gesteund. Standvastig bleek voor den hervormer de vriendschap van den eenigszins beschroomden Spalatijn, met wien hij onafgebroken in briefwisseling bleef. °Ilij dankt hem in een schrijven van 11 November 1517, den dag na zijn verjaren, voor een LU TH ER VERBRANDT OI' IO DEC. 1^20 BUITEN' DE ELSTER POORT DE PAUSELIJKE BAN'HUL. zoo scheen liet, om de predikatie van Luther dan wel om de stellingen. De predikatie had het volk bereikt, de stellingen hadden meer tot de geleerden gesproken. Daarom viel '1 ktzel allereerst de predikatie aan. Hij volgde haar van punt tot punt en meende haar te wederleggen, namelijk op zijn manier. Hij kondigde aan, dat hij zijn wederpartij met eenige stellingen in het breede zou bestrijden aan de Universiteit te Frankfort aan den Oder. „Dan," zoo zwetste hij, „zal iederinstaat zijn, om te beoordeelen, wie een scheurmaker, een ketter, een hoofd der ketters is, en wie m dwaling is, sprekende overijld en lasterend." Tetzel, die Lutheh's naam niet noemde, verklaarde bereid te zijn, voor de verdediging zijner stellingen alles te ondergaan: gevangenis, slagen, zelfs te sterven door water of vuur. Zoo had liy dan het gevecht geopend. . Lut.he? a»twoordde zonder Tetzel's naam te noemen. Hierin stelt hij nos duidelijker 111 t licht, wat hij door de ware boete verstaat. Hij zerrt • De boete, die de Heilige Vader oplegt, kan niet die van Christus zijn. Wat de iel ipt \,«(i oplegt, daal van kan hij ook ontheffen, en zoo de boete van Christus en die van den paus dezelfde waren, zou de paus kunnen ontheffen, hetgeen Christus oplegt en dus het gebod Gods te niet doen. Welnu! laat hij mij een ketter of scheurmaker of lasteraar noemen, ik zal daarom zijn vijand niet zijn, maar voor hem bidden. Maar ik kan niet dulden, dat hij met de II. Schrift, onze vertroosting, zou doen, als een zwijn met een zak haver." „Als wij do tijding vernamen, dat de lurken onze kerken en onze kruisen ontmijden, zouden wij die nu zonder siddering kunnen aanhooren, maar wij hebben in ons mu < en luiken, die honderd maal erger, zijn, die het eenig ware ïeihgdom, liet Woord van God, dat alle dingen heiligt, ontwijden en tenietdoen." Luther beantwoordt Tetzel's scheldwoorden met alles behalve malsche uitdrukingen, die dikwerf vol plompe, platte schertswoorden zijn. Zoo zegt hij: „Als ik die beschimpingen aanzie, is het, of ik een lompen ezel hoor balken." Eindelijk zegt hij: „Ik sta hier te Wittenberg, ik doctor Maarten Lutiier! Is er eenig inquisiteur, die lust heeft in ijzer te bijten of rotsen te doen springen? Zoo deel ik hem mede, dat hij vrijgeleide heeft om herwaarts te komen. Hij zal ge°^en " hij zoo vermoeid, dat hij niet meer op zijn voeten kon blijven staan, maar 11 den stal op het stroo neerviel. Ilij kwam te Neurenberg, waar Von Staupitz, die de kloosters der Augustijnen bezocht, hem de brieven van Leo aan Cajetanus l et zien. Den '2l>ten bereikte hij Graefenthal en den October kwam hij W3der te Tl it- tenberg aan, van waar hij aan Spalatijn zijn aankomst berichtte. Een brief vol 11 nnrui ci lpojint nnn keurvorst Fredkhik. waarin lnj liem \vraakiuieineiiuu ^uatnw,u ^ — . .. 4 verzocht Martijn Luther op te zenden naar Rome of hein uit zijn staten te ve - i 1 i 1, r.^rs 1111 * rrnrMplfifK PTl O" 11 tl Lf . VLMZUUlll 1*1 An 1 IJ-> i^iiu-ii . , .. ,t-- a— /int 7nnl.' zoo moeilnk, coddeloos en drnven. 111 verzeivtjnie ucn —— - > , , 1 „ niet veel langer zal kunnen duren; want zoodra hun heilige boei, < e paus, X list en boosheid zal bekend zijn, zal er een einde aan komen Vo^edee ver ontwaardiging antwoordde Luther den keurvorst, die hem een afschrift ^zonden bad van Cajetanus' schrijven. Hij was bereid alles te ondergaan. Maar dit olTer werd niet van hem gevraagd. Zijn roerende brief had in de edele nel de zachtste aandoeningen gewekt. De keurvorst gelastte Pt efj ixger ve l - • ■ miliaan met den waren stand der zaken bekend te maken en den legaat antwoordde hlj Daar '°Doctor Martijn Luther voor u te Augsburg is verschenen, behoort gij voldaan te zijn. Wij hadden niet verwacht, dat gij gepoogd zoudt hebben hem te doen herroepen, zonder hem overtuigd te hebben, dat hij dwaalt. Niemand dei geleerden 7 ons vorstendom heeft mij gezegd, dat de leer van Martijn Luther °''volstandig °weigerde Frederik Luther naar Rome te zenden of hem uit zijn ge- 1)1 De1 houding der bloeiende Universiteit te Wittenberg, Frederik's stichting, was overwegend ten gunste van den hervormer. De jongelingen, die uit alle deelen van Duitschland derwaarts kwamen, om den beroemden doctor te hooren, hadden stilgestaan, zoodra zij de torens van Wittenberg op een afstand ontwaarden, en God geloofd en geprezen, omdat Hij het licht der waarheid uit deze stad, gelijk oudtijds uit Sion, deed schijnen tot in de verste landen. Maar donkere dagen braken toch voor den Godsman aan. 2. het twistgesprek te leipzig. 27 Jl ni—-10 Jl'i.i De ervaringen, door Luther te Augsburg opgedaan, hadden zijn oogen voor 't groote bederf in leer en leven, in de Kerk heerschend, langs zoo meer geopend. De apostolische, veelmeer gelijk liij schrijft, de diabolische hrè ve van Leo aan Cajetanus toonde hem, waarop werd toegelegd. Nu was elk oogenhlik liet ergste voor hem te duchten, en, wanneer de pauselijke ban hem getroffen had, zou hij, naar hij verwachtte, ook niet langer in de staten van Frederik den wijze worden geduld. Maar Gods wegen zijn hooger dan der menschen wegen. In antwoord aan Von Staupitz, die hem de breve had medegedeeld, schrijft de hervormer moedig: „Wie ook de deugniet zij, die, onder den naam van Leo x, mij met zulk een decreet denkt te verschrikken, hij zal meiken, dat ik zijn schelmstukken kan doorzien; of als het inderdaad van de Curie is uitgegaan, zal ik haar haar onbeschaamdheid en onkunde aan 't verstand brengen." Overigens was hij in 't onzekere, hoelang zijn verblijf in Wittenberg zou duren of wat zijn lot zou wezen. Er was kentering gekomen in de plannen van Leo X, waarbij ook toen de politiek van 't pauselijk hof niet weinig invloed uitoefende. Die kentering was van Doven; zij toonde tot den 7de" Juli de belangrijkste. Zij waren de dagen, waarin Eik en Luther disputeerden over het oppergezag van den Paus. Luther was verzocht voor den hertog van Pommcren in diens kapel te prediken. Hij deed zulks, maar toen het bleek, dat de kapel te klein was, geschiedde de godsdienstoefening in de groote zaal van het slot, waar de redetwist gehouden werd. Zijn onderwerp was: de genade Gods en de macht van den li. Petrus. Luther sprak ook hier gaarne tot het volk en de vrienden van Eck namen grooten aanstoot aan Luther's prediking. Eck predikte daarop vier malen tegen Luther in de kerken, die niet aan den hervormer werden afgestaan. De burgerij en de theologanten van Leipzig hielden 't met Eck. Slechts enkelen, als andere Nicodemussen, bezochten Luther in 't geheim. Twee moedige mannen Dr. Auerhacii en Dr. Pistor betoonden openlijk hun vriendschap voor hem. ledereen koos partij; de stad was als in twee vijandelijke kampen verdeeld. Een aanhanger van Eck stierf aan hevigen toorn tegen zijn wederpartij der. Hertog George trok doorgaans partij voor Eck, maar bleef toch humaan jegens de anderen, zeer moeilijk viel't hem zijn vooroordeelen tegen den hervormer te laten varen. Luther was besloten zich voor de waarheid, zooals die hem nu duidelijk was geworden, op te offeren. Zijn vertrouwen op God was onverwrikt. Laat ons nu uit de disputatie tusschen hem en Eck iets mededeelen. Eck begon, nadat hij en Luther elk een inleidend woord, dat den inhoud van het twistgesprek in kiem bevatte, had gesproken, met de bewering, dat in de Kerk van God een opperhoofdigheid bestond, die haar oorsprong heeft uit Christus zelf. Zij heeft een hiërarchie, een orde, die Christus heeft ingesteld, die uitloopt in God. Luther, zich tot de vergadering wendende, verklaart eveneens, dat de Kerk een hoofd moet hebben, waarop Eck vraagt, wie dat hoofd moet zijn, zoo niet de paus van Rome? Luther beweert, dat Christus het hoofd is en niet een mensch, naar 1 Cor. 13 : 25. „Zijn koninkrijk is een koninkrijk des geloofs. Wij kunnen ons Hoofd niet zien, en toch hebben wij er een." Eck beweerde, dat, volgens Cypriaxus, uit Rome de priesterlijke eenheid was voortgekomen, wat Lutiier voor het Westen erkende, maar tevens opmerkte, dat de Kerk van Rome uit die van Jeruzalem haar oorsprong had genomen. De laatste is de voedstermoeder aller Kerken. Eck stelde, dat eene buitengewone macht aan den paus gegeven was, om te voorkomen, dat er in de Kerk evenveel secten zouden zijn als bisschoppen. Luthkk 'gaf dit gegeven toe, zoo alle overige geloovigen er in toestemmen naar men schel ijk recht, niet als goddelijke instelling. De Grieksche Kerk toe huldigde Rome in 't geheel niet. Luther kon in de enkele bewering, n- aai musdom slechts vier eeuwen oud was, niet overwinnen, omdat de valschheici uer decretalen nog niet door de critiek was in 't licht gesteld Maar hoe ™der^ kwam bij de eerste tijden der Kerk, des te grooter werd zijn kracht. Elk beroep p de vaders door Eck werd door Luther uit de vaders beantwoord L t üen • van St. Hieronymus aan Evauriis haalde hij aan: „Ieder bisschop In J ' > Eugubium, Constantinopel, Rhegium, Tunis of Alexandrië heeft T l.ei'd en hetzelfde priesterambt. De macht des rijkdoms en de verootrnoedi in armoede is het eenige, wat verschil maakt in den rang der bisschoppen, 1 lette e bewees hij uit de eerste kerkvergaderingen. Die van Afrika bepaalde. „ • " van den eersten zetel zal evenmin vorst der bisschoppen als souverein •• 1 met een dergelijke., titel genaamd worden." „Zoo nu het oppergezag vaniden bisschop van Rome uit goddelijk recht ware, zou dan genoemd besluit niet een keite besluit zijn'?" vraagt hij. Vi- v,,n Eck wil Luther vangen door te zeggen, dat, volgens Li 1111.11, 1 e P Rome, niet de algemeene bisschop, maar de bisschop der Algemeen v \ Luther stelt de flauwheid van die sofisterij in 't licht. . De strijd liep nu een poos over Augustinus, die nu eens door peira 1.1111*tus dan weer Petrus verslond. Het eerst heeft Augustinus vele malen, nee laatste wellicht niet meer dan eene maal gedaan. Hij zegt verder: ,. . Niemand kan een ander fondament leggen, dan hetgeen gelegd is, neiweiK s Jezus Qwsn», I Cor. 3 ; 11. en Pro»» zelf betuigt, dat Christus hoeksteen, een geestelijke steen, op welken wij gebouwd zijn tot een g Jv Eck lastert van Luther, dat deze alleen beweert meer te weten dan de pausen, de conciliën, de doctoren en de universiteiten tezamen. Voorwaar i zou veiwo derlijk zijn, dat de waarheid tot aan de komst van den eerwaarden Vaaei uuthe. voor zoo vele heiligen zou verborgen gebleven zijn. Luther antwoordt hierop, aai de vaders Augustinus, Ambrosius niet tegen hem zijn, maar even als h« leeren Hij vermaant Eck zijn tong in toom te houden en niet een discussie, "ie een doctor niet betaamt, aan te vangen. Eck was over Luther's geleerdheid verwonderd, maar gaf den kamp nog n op. Nu beschuldigde hij Luther, dat diens gevolgtrekkingen gunstig waren voor de dwalingen der Hussiten, daarbij speculeerende op den m Duitschland heeisc i den Hussitenhaat en op de rampzaligheden van den Hussitenkrijg. Deze wenainj, was schandelijk en geschikt om zijn partij aan den baat der menigte ovei te eseien. Luther geraakte door Eck's boosaardigheid in een moeielijken toestand, naa niets kon den hervormer van zijn plicht afhouden. Bij de heropening de^e[^"'n° sprak hij: „Onder de artikelen des geloofs, door Johannes lluss en de 1 olie . beleden, zijn er sommige zeer Christelijk. Dit is een stellige wa*™ ^ " onder behoort b.v.b., dat er slechts ééne Algemeene Kerk is. M ook e . Het is ter zaligheid niet noodig te gelooven, dat de Roomsche Keik \e beven is boven alle andere kerken. Het is voor mij van weinig beteekenis of flit een en ander is gezegd geworden door Wicliff of door Huss .... ie * waarheid" Deze rondborstige verklaring van Luther maakte'een onbeschrijfelijke!! indruk. LUTHER OI' DEN RIJKSDAG TE WORMS, 1521. Eck stelde, dat eene buitengewone macht aan den paus gegeven was, om te voorkomen, dat er in de Kerk evenveel secten zouden zijn als bisschoppen. Luther gaf dit gegeven toe, zoo alle overige geloovigen er in toestemmen, naar men schel ijk recht, niet als goddelijke instelling. De Grieksche Kerk toch huldigde Rome in 't geheel niet. Luther kon in de enkele bewering, n. 1. dat het pausdom slechts vier eeuwen oud was, niet overwinnen, omdat de valschheid der decretalen nog niet door de critiek was in 't licht gesteld Maar hoe nader hij kwam hij de eerste tijden der Kerk, des te grooter werd zijn kracht. Lik beroep op de vaders door Eck werd door Luther uit de vaders beantwoord Uit den bi iet van St. Hieronymus aan Evagrius haalde hij aan: „Ieder bisschop hetzij te Rome, Euqubium Constantinopel, Rhegium, Tunis of Alexandrië heeft dezelfde waardigheid en hetzelfde priesterambt. De macht des rijkdorns en de verootmoediging der armoede is het eenige, wat verschil maakt in den rang der bisschoppen Hetze fde bewees hij uit de eerste kerkvergaderingen. Die van Afrika bepaalde. „De bisschop van den eersten zetel zal evenmin vorst der bisschoppen als souvereme bisschop of met een dergelijken titel genaamd worden." „Zoo nu het oppergezag van den bisschop van Rome uit goddelijk recht ware, zou dan genoemd besluit met een kettersch besluit zijn?" vraagt hij. . Eck wil Luther vangen door te zeggen, dat, volgens Luther, de bisschop van Rome, niet de algemeene bisschop, maar de bisschop de.- Algemeene Kerk is. Luther stelt de flauwheid van die sofistelij in t licht. De strijd liep nu een poos over Augustinus, die nu eens door petra Christus dan weer Petrus verstond. Het eerst heeft Augustinus vele malen, het laatste wellicht niet meer dan eene maal gedaan. Hij zegt verder: Niemand kan een ander fondament leggen, dan hetgeen gelegd is, hetwelk is Jezus Christus, 1 Gor. 3 : 11, en Petrus zelf betuigt, dat Christus is een uiterste hoeksteen, een geestelijke steen, op welken wij gebouwd zijn tot een geestelijk huis. Eck lastert van Luther, dat deze alleen beweert meer te weten dan de pausen, de conciliën, de doctoren en de universiteiten tezamen. Voorwaar 't zou verwonderlijk zijn, dat de waarheid tot aan de komst van den eerwaarden Vader Lither voor zoo vele heiligen zou verborgen gebleven zijn. Luther antwoordt hierop, dat de vaders Augustinus, Ambrosius niet tegen hem zijn, maar even als lnj leeren. Hij vermaant Eck zijn tong in toom te houden en niet een discussie, die een waar doctor niet betaamt, aan te vangen. „ , , . . Eck was over Luther's geleerdheid verwonderd, maar gaf den kamp nog niet op/ Nu beschuldigde hij Luther, dat diens gevolgtrekkingen gunstig waren voor de dwalingen der Hussiten, daarbij speculeerende op den in Duitschland heerschenden Hussitenhaat en op de rampzaligheden van den Hussitenkrijg. Deze wending was schandelijk en geschikt om zijn partij aan den lmt der menigte over te leveren. Luther "eraakte door Eck's boosaardigheid in een moeielijken toestand. Maar niets kon den hervormer van zijn plicht afhouden. Bij de heropening der vergadering sprak hij: „Onder de artikelen des geloofs, door Johannes Huss en de Bohemers beleden, zijn er sommige zeer Christelijk. Dit is een stellige waarheid Daaronder behoort b.v.b., dat er slechts ééne Algemeene Kerkis. En ook deze: Het is ter zaligheid niet noodig te gelooven, dat de Boomsche Kerk verheven is boven alle andere kerken. Het is voor mij van weinig beteekenis, of dit een en ander is gezegd geworden door Wicliff of door Huss .... bet is waarheid." _ • i i Deze rondborstige verklaring van Lltiier maakte_een onbeschnjfelijken indruk. LLTIIEK OI' DEN RIJKSDAG TH YVORMS, 1521 . Met verbazing had de vergadering iets goedkeurends gehoord over de door de Duitschers inzonderheid zoo gehate ketters Wiclikf en IIuss. Hertog Geohge, wiens voorouders van moederszijde in Bohème zooveel van den godsdienst- en burgertwist hadden ondervonden, dacht met schrik aan zijn eigen land en sprak ontroerd van Luther: „Hij wordt van dolzinnigheid vervoerd/" De ontroering deelde zich aan allen mede. Zijn vijanden juichten, zijn vrienden werden over hem bekommerd. Alleen Luther was niet verschrikt en week geen oogenblik van zijn ingenomen standpunt, dat hem hoe langer zoo meer als het juiste toescheen. Hij vraagde Eck, of Gregorius van Nazianzum , Basilius de Groote, Epiphanius, Chrysostomus en anderen, die tot de Grieksche Kerk behoord hadden, welke nimmer het primaatschap van Rome had erkend, ook kotters waren'? „De christengeloovige erkent geen ander gezag dan dat der Heilige Schrift. Eck tracht daarop door een kwinkslag Luther ter neer te werpen; maar deze sprak: „De waarde doctor wordt beleedigend. Naar mijn gevoelen kan er geen gemeenschap zijn tusschen Christus en Belial." Eck hernam: „Zoo gij gelooft, dat een wettig vergaderd concilie dwalen kan,zijt gij in mijn oogen niet beter dan een heiden en een tollenaar. Zoo werd de discussie, die soms voor een verminderende belangstelling der vergadering gevoerd werd, nog eenigen tijd voortgezet. Een grappig voorval mengde weer eenigen humor onder deze ernstige op leven en dood gevoerde strijdredenen. In hertog George's gevolg bevond zich een hofnar. Deze, vaak zeer schrandere maar altijd lichamelijk misvormde en doorgaans potsierlijk uitgedoschte lieden, mochten zonder verlof wel eens een woord, maar dan ook een geestig woord, doen hooien. Sommige grappenmakers zeiden tot den nar: Luther beweert, dat een hofnar trouwen mag, terwijl Eck zegt, dat dit niet geoorloofd is." Deze haatte nu den laatste en menigmaal wierp hij op Eck een dreigenden blik. Eck , die van scherts hield, deed eens één oog dicht — de nar was aan een oog blind — en begon met het andere oog tegen den dwerg te pinken. Deze werd hierop zeer boos en overlaadde Eck met smaadredenen, waarop de vergadering in lachen losbarstte. Toen Luther op een Zondag in de Dominicanerkerk vóór de groote mis, binnentrad, bleek het, hoe woedend de monniken tegen hem waren. Terstond bij zijn komst, namen zij het hoogwaardige weg en borgen dit op in de sacramentskast, daarbij de wacht houdende. Voorts verbergden zij zich en vluchtten, alsof de duivel hen op de hielen zat. Overal werd over de behandelde zaak gesproken. Grooten indruk hadden Luther s redenen achtergelaten. De groote zaak was den 7ten jlini 1.720 uitgegeven en binnen zeer korten tijd waren er vierduizend afdrukken van verkocht. Het opende duizenden de oogen, en maakte een onbeschrijfelijke.! indruk op vrienden en vijanden. Het lokte ook tegenspraak uit, onderanderen van Thomas Murnf.r van Straahburg Deze werd weder aangevallen door een zeer verspreid geschrift, getiteld: „Dei K ars thans , enE:r;3:' £«««*«», tou*.,« Voorspel van de Babylonische gevangenschap der kerk. Hierin tast hij de leer der Sacramenten aan. Hij beweert, dat er geen sprake var, zeven sacramenten zijn kan, en vindt er slechts twee, door Christus verordend: den Doop en het heilig Avondmaal. Vervolgens toont hij aan de verbastering van bet Avondmaal tot de bestaande mis en bestrijdt alle Roomseh bijgeloo mj en p. stuk werd spoedig in het Duitsch overgezet en wederom alom verspreid erL^,En"',aSné geschrift: Over de vrijheid van een christenmensch, verscheen later en vult de beide vorige op treilende wijze aan. Het was Luther's doel niet de Christelijke Kerk af te breken. Zijn critiek ging niet over het Wezen en de waarachtige Leer der Kerk, maar over de misbruiken en wangestalten, die in haar heerschten, en over de dwalingen, door haar voorgang in plaats van het reine Evangelie daarin aan het onwetende volk verkondigd. Geweld* was de uitwerking. Het vuur, door hem ontstoken kon niet meer gebluscht worden Dit gevoelde Home maar al te wel. llome, ja geheel de hesche macht, brulde van woede en viel op den Godsman aan om hem onschadelijk te maken. Zoo groot was de indruk, dien hij maakte, dat ook te Rome verdeeldheid in inzicht omtrent hem en zijn werk werd waargenomen, zoo zelfs, dat men elkander daar niet eens vertrouwde. De partij van bloed en vuur, die der Dominicanen Kaalde evenwel .Ie overwinning. I.uth^s onde vijand Pa.ER.as porde tot strenge maatregelen aan. Kardinaal Cajetaxus, die de Duitschers liaatte en op wraak zon over een vermeende onbetamelijke handeling, en degeldkoning Fugger , die fmantieël evenzeer als Leo X en Albert van Mainlz bij den schandelijken aflaathandel betrokken was, deze allen werkten in vereeniging met Alkander, de evenknie van den aan wijn verslaafden Ei k, om den banvloek legen Luther van het Vatieaan te doen slingeren. En nu verscheen den 13Jcn Juni 1520 de Bul, die naar haar aanvangswoorden* Exsurge Domine! „Verbef U, o Heere!" gelieeten wordt, tegen 41 stellingen van Luther , hem bevelende die binnen zestig dagen te herroepen. Eck werd met de uitvoering van het banvonnis belast, llern was vrijheid geschonken om ook het Humanisme te treffen en die vrijheid gebruikte hij om Pirkheimeu, den schrijver van „der gehobelte Eck", en Auelmann van Adelniannsfclden, zijn beleedigers, naar hij waande, persoonlijk te treffen. Alkander zorgde, dat in de Rijnstreken en in de gewesten, die Karet, V behoorden, de bul werd afgekondigd en Li ther's boeken aldaar verbrand werden. Eck bereisde het overige Duüschland. In Ingolstadt viel het hem zeer moeilijk om der bisschoppen toestemming te verkrijgen. Binnen Leipzig kreeg hij het met 50 studenten uit Wittenberg te kwaad, zoodat hij in een klooster vluchtte en in den nacht uit de stad vlood. In Erfurt wees men de bul, door Eck in persoon afgegeven, terug. Exemplaren ervan werden in stukken gescheurd en in 't water gesmeten. Eck werd er in zijn woning zelfs belegerd. In hoofdzaak luidde de banbul aldus: „Sla op, o Heere! sta op, richt uw zaak, en zie den smaad aan, die dolzinnigen zonder ophouden zich tegen U veroorloven! Sta op, o Petrus! gedenk uwe heilige Roomsche kerk, de moeder aller kerken en koningin des geloofs! Sta op, o Paulus ! v\ant een nieuwe Porph\riis tast uwe leerstellingen en de heilige pausen, onze voorgangers, aan! Sta op, gij vergadering der heiligen, heilige Kerk van God, en verleen uw voorbede bij den Almachtige!" Onder de een-eu-veertig stellingen, door den paus schandelijk, verderfelijk en giftig genoemd, treft men de volgende aan: „Te ontkennen, dat er na den Doop zonde blijft in het kind, is beiden den heiligen Paulus en onzen Heere Jezus Christus onder den voet vertreden." „Een nieuw leven is de beste, de uitnemendste boete." „liet verbranden van ketters is tegen den wil van den Heiligen Geest." Na opsomming dezer 41 stellingen zegt. de Paus in zijn bul: „Zoodra de bul zal afgekondigd zijn, zullen de bisschoppen ijverig onderzoek doen naar de geschriften van Martijn Luther, welke deze dwalingen bevatten en die openlijk en plechtig verbranden, in de tegenwoordigheid van geestelijkheid en Ieeken. En wat Martijn Lutiier zelf betreft, — wat hebben wij al niet gedaan? Maar in navolging der lankmoedigheid van God almachtig zijn wij nog bereid hem weder op te nemen in den schoot der Kerk, en wij staan hem zestig dagen toe, binnen welken tijd hij ons zijn herroeping kan toezenden in een verklaring, die door twee prelaten van hun zegel is voorzien; of hij kan anders persoonlijk naar Rome komen. hetgeen ons veel aangenamer zou zijn, opdat niemand omtrent zijn onderwerping eenigen twijfel kan voeden. Middelerwijl, en van dit oogenblik af aan, moet hij ophouden te prediken, te leeren en te schrijven en zijn werken aan de vlammen opofferen. En zoo hij binnen de zestig dagen niet herroept, veroordeelen wij hiermede hem en zijn volgelingen als hardnekkige ketters." Als aanhangsel op deze goddelooze bul, door een ongeloovigen paus uitgevaardigd, worden een aantal excommunicatiën, vervloekingen en interdicten, de gewone warteiien van het schaamteloos pausdom, tegen Lutheb en zijn vrienden geslmgeiu met den boosaardigen last om zich van hun personen meester te maken en naar Pomf nn te zenden. Wanneer zij maar eerst onder t bereik der curie zouden gekomen zijn! kunnen wij ons voorstellen, dat hun spoedig een eeuwig zwijgen zou zijn °PIi1ther behandelde aanvankelijk de bul als een valsch stuk, hoewel hij wist dat het echt was. llij deed zulks, omdat zij niet ofticieel aan den Rector der_ Ln>ver siteit van Witteriberg was toegezonden, maar slechts in t geheim, om we vl r de rector aar ook niet openbaar maakte. Hij trad daarom in een stuk, getiteld. }onlen neuen Eckischen Bullen und Lügen" tegen Eck open noemt Eck een Mii.titz weder ten tooneele. Leze beproefde het onmogelijke n.1. om de zaak oog bij te leggen, llu ne'l|en •dies notr een goeden plooi te doen aannemen en bewoog Von Staupitz en de Vicaris der orde van de Augustijners op het convent te Ltsleben, Llther te veizoeken no" eens een brief aan den paus te schrijven, hem daarin \erzekeren le, dS uther"nooit iets tegen zijn persoon had gehad. Dit kon Ixther met een goed «eweten doen; maar toen hij hoorde, dat Eck met de Bul reeds te ^ ™ °i . ,»n .l iflit het hem coed, dit schrijven maar achterwege te laten. Op veifaten van tn U bij den II- Oclober «20, van vergezeld tot Miltitz te Lichtenberg te gaan. Hierin lag een groot gevaar voor hervormer omdat de banbul reeds was uitgevaardigd. Nu besloot h.j ten gevo ge vm die sa'menspreking tot zijn derden brief aan Leo x over te gaan, die wel lïden OctXer geschreven werd, maar op den 6- September gedateerd was om den indruk te geven, dat Luther met den banvloek nog onbekend was. Dtze me,'tai^deneheil'i^en Vader in God, Leo x, paus te llome, alle heil in Christus 'Te mïen vStn t^n kamp, dien ik al sedert drie jaren lang tegen buitensnorirre menschen heb te strijden gehad, kan ik niet nalaten nu en dan op te zien tot u° o Lko heiligste Vader in üod. En ofschoon de dolzinnigheid uwer goddelooze vleiers mii heeft genoodzaakt van uwe beslissing in beroep te komen op een aanstuam concilie is mijn hart nooit vervreemd geweest van Uwe heiligheid en heb ik niet opgehouden gestadig en met diepe verzuchting te bidden voor uw welzijn en v wa" 'StUe leeringen „eb aangetast en mijne Jenna tiiders om hunner goddeloosheid wil eene diepe wonde heb geslagen. Ik lf^ daarvan geen berouw,"want ik heb het voorbeeld van Christ.s voor oogen Wat nut heeft het zout, als het zijn kracht heeft verloren en waartoe dient de scherpte des zwaards, wanneer het stomp geworden is? Vervloekt zij «le man ' . ,Pnnfl is in 'g Heeren werk! Voortrellelijke Leo! wel verre van eemge kwade tlaïtS. « Sen gekoesterd te hebben, wensch ik U fc ta* ze»enin"en voor de eeuwigheid. Eén ding slechts heb ik gedaan: ik heb liet \\ ' der waarheid verdedigd. Ik ben bereid mij aau alles te onderwerpen; maar, dit Woo.'lIngaat, « wil en kan ik niet opgeven. Wie Inenn anders denkt, dat ik het Roomsche bof heb aangevallen, maar gij noch eenig ,„éi, h ter wereld kont ontkennen, dat dit hof verdorvener is dan Sodom en C.omorra, en dat .le goddeloosheid, daar heerschend, buiten aUe hoop is van herstel. O ja! ik bon mot afschuw vervuld geworden, daar ik zien moest, dat onder den dekmantel van uw naam, mot liet arme volk van Ghiustis de spot wordt gedreven. Dit lieb ik tegengestaan en zal ik wederom tegenstaan. Ik verbeeld mij wel niet, dat ik, in spijt van den tegenstand der vleiers, in eenig opzicht met betrekking tot dit Babel iets goed zou kunnen verrichten, want bot is de verwarring zelve. Maar ik ben het aan mijne broederen verplicht, dat ik de stem verhefTe, opdat sommigen, zoo mogelijk, aan zulke vrceselijke plagen ontkomen mogen. liet is u bekend, dat Rome sedert veel jaren de wereld als overstroomd heeft met alles, wat lichaam en ziel kon verderven. De Roomsche kerk, die eenmaal de eerste is geweest in heiligheid, is het afschuwelijkste roovershol geworden, liet meest schaamlelooze bordeel, bet rijk van zonde, dood en hel, zoodat de Antichrist zelf, als hij verschijnt, dat niet goddeloozer zou kunnen maken. Dit alles is klaarder dan de zon op den middag. En toch, ü Leo! zijt gij gezeten als een lam te midden der wolven, als een Daniël in den leeuwenkuil. Wat kunt gij alléén doen tegen zulke wangedrochten? Doch misschien zijn er drie of vier kardinalen, die geleerdheid paren aan deugd. Maar wat zijn ook zij onder zulk een groot aantal bedorvenen? liet lot van het hof van Rome is beslist. Gods toorn heeft dat hof getroffen en bet zal daardoor verteerd worden. Hot haat goeden raad, schuwt hervorming, wil de ergernis der goddeloosheid niet beteugelen en verdient derhalve, dat men van liet hedomlaagsclio Rome getuige gelijk van de moeder van ouds: Wij hebben Dabei gemeesterd, maar zij is niet genezen! (Jeremia öl : 0.) Gij en uw kardinalen hadden liet hulpmiddel moeten aanwenden, maar de kranke spot met den geneesmeester, en liet paard wil niet naar den teugel luisteren. Met toegenegenheid voor U vervuld, voortreffelijke Leo! heb ik het altijd betreurd, dat gij, die betere dagen waardig zoudt zijn geweest, tot het pausschap zijt gekomen in een tijd als de onze is. Rome verdient LT niet, noch dezulken, die zijn zooals gij. Zij zou waardig zijn, Satan zelf tot koning te hebben, gelijk liet ook waar is, dat hij in dat Dabei meer regeert dan gij. Gave God, dat gij de heerlijkheid kondet terzijde stellen, die door uw vijanden zoo hoog verheven is, en, in plaats daarvan, in nederige bediening als priester kondet werkzaam zijn of van uw vaderlijk erfdeel leven; want slechts voor een Iscariot past zulke eer. Ach! mijn waarde Leo! van welk nut zijt gij aan dit Roomsche hof, uitgenomen dat laaggeestige lieden uw naam en uw gezag misbruiken, om alom de tijdelijke welvaart te gronde te helpen, zielen te verderven, misdaden te vermenigvuldigen, en liet geloof, de waarheid, geheel de Kerk van God te onderdrukken? O, Leo! Leo! gij zijt de ongelukkigste der mensehen, en gij bekleedt wel den hoogstgeprezen maar ook gevaarlijksten zetel! Ik zeg u de waarheid, omdat ik het goed met u meen. Of is het de waarheid niet, dat er onder het uitspansel dos hemels niels verdorvener en afschuwelijker is dan bet Roomsche hof? Het overtreft de lurken oneindig in ondeugd en slechtheid, liet is eenmaal de poort des hemels geweest en nu is het de deur der hel, een deur, die door Ciods toorn zoo wijd wordt opengehouden, dat ik mij niet kan weerhouden, terwijl ik het ongelukkige volk derwaarts zie stroomen, een kreet van waarschuwing te doen hooren, even als in een noodorkaan, opdat sommigen mogen behouden worden van den vreeselijken afgrond. Ziedaar, o Leo, mijn vader! waarom ik den strijd heb aangebonden togen dien Roomschen Stoel, die den dood aanbrengt. Wel verre van op te staan tegen uw persoon, heb ik geoordeeld, dat ik voor uw veiligheid werkzaam was, met moedig dien kerker of liever die hel aan te tasten, waarin gij opgesloten zijt. Aan het li Roomsche hof alle mogelijk kwaad te berokkenen is niet anders dan te vervullen, — zou zijn. Dut hof met schande te overladen is Christus eeren wat uw 1 ,, ,J. . „jet lloomsch zijn. Daar ik evemvt 1 Aan (ien oiuei van jy > onrecht doe; en die vuil is, dat Vaarwel, 10 • 11) En ik bepaalde mij nu in stilte en afgetrokken¬ hij nog vuil worde. (( pe . —. • - opende Satan de oogen en maakte heid tot de studie der Ile.lige Sch.ift. Doch ^nopen ^ q) zij„ dienstknecht Jo"AS» ^ f * „'j bedoelde niet de opperhoofdig- om mij op nieuw tot den kamp uit te J ci(rcn primaatschap e.i met beid van den heiligen onneiintr op zijn triumftocht mede te dat oogmerk begeerde hij Llther ^ ™ ede Stoel van/iomc overdekt is." v0[!.tuer'LluiT,'na zijV"gesprekken met De Vio, Miltitz en Eck vermeld te '" ' n'u'V:Ó''i'. 1 ik'.^r,"toiroT'i.eiligsle Vader, ™ op mijn knieën smeek ik dut mogelijk is .1» des vreta le„ - -»• vleiende sirene,, die „ »„ sr=r ïy£ ti s,on,moedig, dn, ik mij onderbind "» ^g «*v£ ma^aU teleereM*celeer ril^rTk "rie T gieten en weer geslingerd wordt, gelijk ,1e baren der zee in een storm. Liefde dringt mij, en het is mijn plicht een kreet van wuischuwm. "Co^t'nielTeuS; handen voor Uw heiligheid verse.,ünen moge, ted ' °P „ ° ,vin „ heb opgedragen en 11 met de onder- ik u een klein boekje aan, ^ zou bezig houden, indien uwe pluim- werpen zal bekend maken, ^ ^ a|s men slechts den omvang in strijkers mij dat toebeten. Het s onheduuie ^ ^ ^ des aanmerking neemt, maai g «n ' 0, • j ^ . anders om u aan christelijke., levens is daarin begrepen. Ik ben arm en n .... ift 9 te Lieden, en buitendien: hebt gij we. W,oe«e ^^T^e bSerIk beveel mijzelven aan Uwe heiligheid, die de lieeie Jh/.ub sieeus „ men! Amen." vpp(rp7f>ld van een traktaat, getiteld: Van de Luther s brief aan Leo X ging vergezel » » , vrijheid van een christenmensch. Met spreekt van zelf, dat «V r'r rinrjt sx sr; "*£ StlTioi allerbelangrijkst. Geheel de christelijke godsdienst \vordl er in onhlaan van alle mensehehjke bijvoegingen hfl^dt^eclits^twee^wdarhederi^m. I .rum door e iren ervaring van de macht nes geiuois mmg „ , geloof h, 'het^ schoonste licht! He, geloof de tól aan Cnmsn, «£ een i i • kno>« mm r'uniQrus wordt met alles, wat inj i>ezii, nei vrnnw verhouden is nun lii- ' _ , « • j eigendom der ziel, die gelooft. En de ziel met al, wat zij bezit, Christus eigen. Christus bezit alle zegening en de eeuwige behoudenis en deze heilgoederen worden de bezitting der ziel. Daarentegen wordt de ziel, die alle ondeugd en zonde bezit, liet eigendom van Christus. Gezegende verwisseling! Christus is God en mensch, die nooit heelt gezondigd; zijn vroomheid is onoverwinlijk, eeuwigen almachtig. Daarom worden de zonden in Hem verzwonden en verdronken, als IIij de zonden der geloovige ziel door haar trouwring: liet geloof, tot zijn eigene maakt en niet anders doet, dan of Hij had ze gedaan. Want zijn onverwinnelijke gerechtigheid is alle zonden te sterk. Zoo wordt de ziel louter door liet geloof, haar bruidschat, verlost en begiftigd met de eeuwige gerechtigheid van haar Bruidegom. liet is niet mogelijk, dat de zonde haar verdoemelijk maakt, want zij ligt op Christus en is in Hem verzwonden. De Christen is een koning en bezit daarom alle ding; hij is een priester en daarom is God zijn deel. Het geloof, niet de werken, brengt hem tot dien eervollen slaat. De christen is vrij van alle dingen, hij staat boven alle dingen en het geloof schenkt hem alle dingen in overvloed. Maar hoewel de christen vrijgemaakt is, wordt hij gewillig dienstbaar om jegens zijn broederen te doen, gelijk God door Christus jegens hem heeft gedaan. Ik wensch vrij, blijmoedig en zonder op een loon te zien, een Vader te dienen, die zijn zegeningen zoo ruim over mij heelt uitgestort." Zoo spreekt Lutiier. En hij vervolgt: „Ik wensch allen alles te worden voor mijn naaste, zoo als Christus alles is geworden voor mij. Uit het geloof komt de liefde tot God voort; uit de liefde ontstaat een leven van vrijheid, weldadigheid en blijdschap. Door het gelooi' verheft de christen zich tot God; door de liefde daalt hij wederom af tot den mensch en toch blijft hij steeds in God. Dit is de ware vrijheid; een vrijheid, die alle andere vrijheid evenzeer te boven gaat, als de hemel hoog is hoven de aarde." Ofschoon de Godsnian Luthkr dit krachtig woord en het bijgevoegd traktaat den Roomschen Opperpriester met de vreedzaamste bedoelingen toezond, toch bevroedde hij wel degelijk de gevaren, die hem bedreigden. De banbliksem van het Vaticaan bereikte weldra Wittenberg. Twee afgezanten van Leo kwamen dien overbrengen aan den aartsbisschop van Maintz. Zij waren Caraccioi.i en Ai.evnder, die het bevel aan den keurvorst-aartsbisschop overbrachten om hem stiptelijk ten uitvoer te leggen. Eck had verkregen, dat hij in Saksen het pauselijk decreet zou afkondigen. Fugger, de bankier der Atlaatkramerij-onderneming, had zijn gewicht in de schaal gelegd voor die benoeming. Zelfs Eck's gewoonte om zich nogal dikwijls te bedrinken, was een aanbeveling voor hem geweest. „Aeewoer en Eck," zeiden sommigen, „zijn een waardig paar gezanten; beiden zijn verwonderlijk geschikt voor deze taak en komen uitmuntend overeen in onbeschaamdheid, brutaliteit en losbandigheid." Toch had Leo met de benoeming van Eck een groote fout begaan , want de bisschoppen waren weinig met dezen nuntius ingenomen. Zij gevoelden zich er door gekrenkt. Mn/riTZ trachtte hem dan ook behendig uit te hooien, vooral als Eck wat veel wijn had gedronken. Toen Eck te Leipzig kwam, kwamen daar honderd vijftig studenten van Wittenberg en brachten hem zoo in 't nauw, dat hij heimelijk uit Leipzig vluchtte. Miltitz, die zich ook nog al eens aan den wijn te buiten ging, viel ten gevolge van dronkenschap in den Rijn, waarin hij jammerlijk omkwam. In Wittenberg zelve durfde Eck niet verschijnen. Maar toch is Lutiier de door den ban getroffene, de afgesnedene van de Kerk. De macht der pausen was nog zeer groot en 't was te voorzien, dat nevens die macht zieli zou scharen Keizer Kakel V, de opvolger van Maximiliaan. En wat zou liij vermogen tegen zulke grootmachtigen in Staat en Kerk? Lutiier sterkt zich in God en zoekt kracht iu het gebed. Hij vreest niet. waar de slag hem moge treffen. ])en (jd.n Octoher 1520 ontving hij de hul van Iiome, die hij sedert lang verwachtte, en weldra kon hij voorzien, welke gevaren hem van alle kanten bedreigden. Voorname mannen, als Adelmann, Pirkheimer en Spexgler, moesten zich voor Eck vernederen; de eerste zich zelfs door een eed van elk aandeel in de Luthersche ketterij zuiveren. Zoo iets zou men ook van hem willen hebben en daartoe zou hij nooit in staat zijn. Intusschen richtte ieder de oogen naar Wittenberg om te zien, wat de hervormer zou doen. En Luther liet niet lang op zich wachten. Den 4dt:u November 15*20 zond hij zijn tegenschrift iu de wereld, getiteld: 1 egen de bul van den Antichrist, dat losbrandde tegen de vesting, rondom liet pausdom opgeworpen. hi dit stuk zegt hij: „Welke dwalingen, welke misleidingen toch zijn ingeslopen bij het arme volk, onder den dekmantel der Kerk en der zoogenaamde pauselijke onfeilbaarheid! Hoeveel zielen zijn er mee verloren gegaan! Hoeveel hloed is er door vergoten! Hoeveel moorden zijn er door begaan! Hoeveel koninkrijken verwoest! „Hoeken verbranden is een zoo gemakkelijke taak, dat kinderen dit doen kunnen; hoeveel te gemakkelijker derhalve de Heilige Vader en zijn doctoren. II03 goed zou het hun staan grooter bekwaamheid te betonnen, dan boeken verbranden! Zij mogen vrijelijk mijn boeken vernietigen! Ik verlang niets liever. Al wat ik gewenscht heb, is de zielen te brengen lot den Bijbel, zoodat zij verder mijn schriften kunnen missen. Indien wij kennis hadden van de Heilige Schrift, welke behoefte zou er nog bestaan aan geschriften van mij? Ik ben vrij, door Gods genade; bullen troosten noch verschrikken mij. Mijn sterkte en mijn vertroosting liggen daar, waar mensch noch duivel ze bereiken kan." Zij beweren: „Wij behoeven niet te gelooven, dat onze zonden vergeven zijn, als wij absolutie van den priester ontvangen. Maar wat moeten wij dan doen? Hoort, Christenen ! bet nieuws uit llomc. Er wordt veroordeeling uitgesproken tegen dit artikel des geloofs, hetwelk wij belijden, als wij spreken: „Ik geloof in den Heiligen Geest, een heilige Algemeene Christelijke Kerk, de vergeving der zonden." Als ik verzekerd was, dat de paus waarlijk deze bul te Home gegeven had en zij niet uitgevonden is door Eck, dien vorst der leugenen, zou ik de gansche Christenheid willen toeroepen, dat de paus moet worden aangemerkt als de ware Antichrist, van wien in de Schrift gesproken wordt. En zoo hij niet wil ophouden openlijk het geloof der Kerk te verbieden, laat dan hot zwaard der wereldlijke macht liever hem wederstaan dan den Turk. Want de Turk vergunt ons te gelooven en de paus verbiedt liet." Luther's vijanden trachtten hem van Wittenberg te scheiden om én de kettersc.be universiteit én Lutiier te vernietigen. Dit was de toeleg van liertog George en van de Leipziger theologanten. Op Ai»riax, professor in t Ilebreeuwsch te Wittenben/, had de bul de uitwerking, dat hij plotseling zich tegen Lutiier keerde, 1Vittenberg verliet en zich te Leipzig bij Eck voegde. Eck's hoogmoed werd hierdoor zeer gekitteld, zoodat bij sprak: „De paus, die zooveel graven en hertogen vernederd heeft, zal die ellendige taalgeleerden wel tot hun plicht weten te brengen." Zelfs zei Ai.eandkr tot Erasmus: „Wij zullen dien hertog Frederik wel weten recht te zetten." Maar het volk in zijn meerderheid verklaarde zich tegen de aan de muren aangeplakte excommunicaliën. „Verscheurt ze in duizend stukken," zoo raadde men. In de Nederlanden, waar Margareta, tante van Kabel V, landvoogdes was, zeiden de doctoren van Leuven tot haar: „Luther werpt geheel liet christelijk geloof 't onderst boven!" ,,Wie is Luther?" werd door haar gevraagd. „Een onwetende monnik," antwoordden de doctoren. „Dan moest gij, die zoo wijs en talrijk zijt, tegen hem schrijven. l)e wereld zal veeleer geloof' schenken aan vele wijze mannen, dan aan een ongeleerde, die alleen staat." De Leuvensche heeren richtten een hoogen brandstapel op en nu drongen vele studenten en anderen met dikke boeken naar den mutsaard, waar zij die haastig inwierpen, 't Bleken pauselijke en scholastieke werken te zijn, die men in plaats van die van Lutiier in het vuur had geworpen. Ook moet Hendrik van Nassau, die te dier tijde stadhouder van Holland was, tot de Dominicanen, die hem vergunning vraagden om Lutiiek's werken te verbranden, gezegd hebben: „Predikt het Evangelie even zuiver als Luther en gij zult u weldra over niemand beklagen." Den 17dcn November 1520 deed Luther plechtig zijn beroep op een algemeen concilie. Hij deed het op de volgende wijze. Het was 's morgens te tien uren. In een der zalen van het Augustijner klooster te Wittenberc/ verscheen een notaris met vijf getuigen, alsmede een openbare ambtenaar. De laatste ging aanstonds over tot het opmaken der minuut van Luther's protest tegen de banbul van Leo X. Dit protest luidde: „In aanmerking nemende, dat een algemeen concilie der Kerk boven den Paus is, bepaaldelijk in zaken het geloof betredende; „In aanmerking nemende, dat «Ie macht van den paus niet boven de II. Schrift gaat, maar daaraan onderworpen is, en dat hij geen recht heeft om de schapen der kudde van Christus te slachten en ze in de kaken van den wolf te werpen; ,Zoo doe ik, Marton Luther, Augustijner monnik, doctor der Heilige Schrift te Wittenberg, hiermede zoo voor mij zeiven als voor allen, die met mij zijn of zijn zullen, beroep van den allerheiligsten paus Leo op een toekomstig algemeen en christelijk concilie. „Ik doe van gezegden paus beroep, eerstelijk als van een onrechtvaardig, overijld en tiranniek rechter, die mij veroordeelt zonder mij te hooren, en zonder reden te geven van zijn veroordeeling; ten andere als van een ketter en afvallige, die is afgedwaald en verhard en door de Heilige Schrift veroordeeld wordt, en die mij gebiedt te ontkennen, dat er christelijk geloof noodzakelijk is bij liet gebruik der sacramenten; ten derde, als van een vijand, een antichrist, een tegenpartij'lei', een verdrukker der Heilige Schrift, die zijn eigen woorden durft stellen tegenover het Woord van God; ten vierde als van een verachter, een eerroover, een lasteraar van de Heilige Christelijke Kerk en van een vrij concilie, die beweert, dat een concilie op zich zelve niets te beteekenen heeft. „Om deze reden smeek ik, in alle ootmoedigheid, de doorluchtige, verhevene, grootmoedige, edele, wijze, machtige en voorzichtige heeren, te weten Karel, Iloomsch keizer, en de keurvorsten, vorsten, graven, baronnen, ridders, heeren, raden, steden en gemeenten van geheel Duitschland om zich te vereenigen met mijn protest, en met mij het antichristelijk gedrag van den paus te wederstaan, voor de eere Gods, tot verdediging der Kerk en der christelijke leer, en tot handhaving der vrije conciliën der Christenheid. En Christus, onze Ileere, zal hen overvloedig loonen door Zijn eeuwige genade. Maar zoo er onder hen mochten zijn, die mijn bede in den wind slaan en voortgaan dien goddeloozen me.isch, den paus, te gehoorzamen meer dan God, werp ik hiermede, wat dezulken aangaat, alle verantwoordelijkheid van mij af, daar ik getrouwelijk hun geweten heb gewaarschuwd en ik laat hon , zoowel als den paus en zijn aanhangers, over aan liet ^-tienge oordeel God.. Het stuk werd verzonden aan de meeste hoven der Ghlisten ion en .t o.n i ooi geheel Dtiitschland verspreid. Het kan als Lvther's scheidsbrief aan Rome worden aangemerkt. Niet hoog genoeg kan de beteekenis dezer oorlogsverklaring aan den paus en zijn vasallen gesteld worden. In een hoogst ernstigen toon bestrijdt hij, de geringe monnik, den oppermachtigen priester en werpt hij zijn tegen m nederige kloostercel naar de vorstelijke zalen van het pause ij pa eis < • De kamp was oogenschijnlijk al te ongelijk. Luthers ondeigang sc leen na zegepraal der duisternis over het licht was welhaast te vei wachten. . a^i ie c ,, woord van den geringen hervormer vernietigt de trotsche taal van den ongeloovige oppervorst der Kerk, die leeft, heerscht en schittert door de dwalingen dereeuwen Gods Woord verbreekt de kluisters, waarin de gewetens ge on \en zijn. 1 < o een enkele daad bij het woord gevoegd, en «Ie lofpsalm kan in en tooi wereld: „De strik is verbroken en wij zijn het ontkomen." Die daad had plaats den 10*» December 1520. Aan de muren der universiteit van \\ itteriberg was een uitnoo» i_.m0, o pi soren en studenten gericht, aangeplakt, om zich des morgens te uren te\erzameon aan de Oosterpoort bij het Heilige kruis. In grooten getale verschenen daar doctoren en studenten. Luther plaatste zich aan hun hoofd en trok met hen naar de aangewezen plaats voor de Elsterpoort, in de nabijheid \an ie .innen mis. groote brandstapel werd daar opgericht. Rome's eerste en laatste woord w^s verbranding, verbranding der ketters, d. i. der ware kinderen Gods, der godvruchtige G uitenen; een lot, dat het zoo gaarne ook aan Iather had bereid. Maar Luther, gekleed in zijn ordegewaad, doet de houtmijt ontsteken en werpt nu het Kanonieke Recht, de Decretalen, de Glementinen, de pauselijke Extravagantien, eenige scljnten van Eck en Emser in de vlammen en nadat deze genoegzaam verteerd zijn biet hij de liem toegezonden banbul omhoog en slingert ze in I vuui met i e \\oi ui. „Omdat gij den heiligen des Heeren bedroefd hebt, daarom bedroeveen vertere u het eeuwige vuur.' De menigte liet ten teeken van goedkeuring over deze groote, manlijke, werelt historische daad luide toejuichingen hooren en Luther met de zijnen keerden naaide stad weder. Van de Decretalen zei Lvther: „Zij gelijken naar een lichaam, dat een gelaat heeft, zacht en teeder als dat eener jonge maagd; ledematen geweldig als die van een leeuw en een staart vol list als een slang. In al deze pauselijke wetten en voorschriften is geen enkel woord, dat ons leeit, wie kzi sCiihi? iisis. Kort daarop zei hij: „Een ernstige strijd is aangevangen, lot dusverre had ik slechts met den paus gespeeld. Maar ik heb dit werk in Gods naam begonnen en het zal, zonder mii, door Zijn macht voleindigd worden. Zoo zij mijne schriiten duiven verbranden, waarin meer van het Evangelie wordt gevonden dan in de boeken van den paus, kan ik op betere gronden de hunne, waarin mets goeds te vinden is, verbranden." Deze handeling van den hervormer is de excommunicatie, die lnj over den paus van Rome uitspreekt in zijn antibul en volvoert in de verbranding op den 10*" December. Den daarop volgenden dag sprak hij tot de talrijk opgekomen studentenschaar over de psalmen, welke lessen hij in Maart 1519 was begonnen. Na het eindigen van het collegie zweeg hij eenige oogenblikken en sprak toen ernstig en met nadruk. Zijt op uw hoede tegen de wetten en instellingen van den paus! Ik heb zijn decretalen verbrand, maar dit alleen is nog kinderspel. Het is meer dan tijd,da.de paus zelf verbrand wordt, d. i. de Stoel van llome met al zijn leer.ngen en schande- lijkheden." Eu hij voegt liier aan toe: „Wie behagen schept in den godsdienst en don eeredienst van het pausdom zal in de toekomende wereld eeuwig verloren zijn." Aan de Elsterpoort van Witlenberg werd een vuur ontstoken, dat reeds driehonderd jaren heeft gebrand en nog voortbrandt. Merkwaardig is nog, wat Luther sprak van 's pausen drie kronen: „L)e eerste kroon is tegen God, want hij veroordeelt den godsdienst; de tweede is tegen den keizer, want hij veroordeelt de wereldrijke macht, en de derde is tegen de maatschappij, want hij verbiedt het huwelijk." Luther stond niet alleen. Geheel het volk kleefde hem aan. De hoogeschool van Witlenberg vereerde haar doctor der H. Schrift en droeg roem over zijn daden, die haar eeuwige glorie schonken. Garlstadt en Melanchton verhieven hun stemmen naast de zijne. Wij bespreken dit later. Merkwaardig zijn sommige van Luther's herroepingen. Zoo zegt hij : „In onderwerping aan de heilige en hooggeleerde bul, herroep ik alles, wat ik ooit aangaande de aflaten geleerd heb. Zoo mijn boeken terecht verbrand zijn, is het voorzeker, omdat ik jegens den paus inschikkelijk ben geweest betreflende het stuk der aflaten en daarom veroordeel ik ze zelf tot de vlammen.' „Ik verklaar nu, dat niet sommige, maar al de stellingen van Johannes IIuss volkomen christelijk zijn. Met Johannes Huss te veroordeelen, heeft de paus het Evangelie veroordeeld. Ik heb vijfmaal meer gedaan dan hij, en toch vrees ik, dat ik nog niet genoeg gedaan heb. IIuss hoeft slechls gezegd, dat een goddelooze paus geen lid was der christenheid; maar al ware Petrus zelf op den Roomsehen Stoel gezeten, zoo zou ik ontkennen, dat hij paus was uit goddelijk recht. 4. Een Hoofdstuk uit de Ai.gkmee.ni-: f.n Duitsciie geschiedenis. Den 12den Januari 1.~jl9 was keizer Maximiliaan gestorven. Deze gebeurtenis staat in het nauwste verband met de geschiedenis der komende Kerkhervorming. Niet omdat de overleden monarch zulk een buitengewone plaats in de historie inneemt. Wanneer men de afkondiging van den eeuwigen landsvrede en de instelling van een llijkskamergericht uitzondert en nog bedenkt, dat deze hem door de Stenden des Rijks afgedwongen waren; ook wanneer men hem het betoonen van persoonlijke dapperheid, als in den strijd met den Franschen ridder de Ravke hoogelijk aanrekent, dan weet de geschiedenis weinig te vermelden van zijn invloed ten goede voor het Heilige Roomsche rijk- Een misdaad, als door t i.Ricii van \\ i rtembirg aan Hans van Hutten gepleegd werd, bleef ongewroken en werd eerst na Maximiijaan's dood "estraft. Gedurende zijn regeering kwam in Duitsrhland en in de Nederlanden het Humanisme tot een hoogen trap van bloei, terwijl de gruwzaamste der pausen in Ai.exANDER VI op den stoel van llome den christennaam schandvlekte. In de laatste jaren zijner regeering was Luther te ll iHenberc/ opgetreden. Maximiliaan was hem wel niet vriendelijk gezind, maar liet zijn zaak haar loop. Dit kwam eensdeels voort uit onverschilligheid, anderdeels omdat hij Luther wilde uitspelen tegen Leo X, wanneer deze hem iu zijn groote, eerzuchtige voornemens in den we,r zou treden. Maxi^hliaan liet zich slechts leidon door zellzuclit en het behalen van oogenblikkelijk voordeel. Ilij streefde naar een groot staatkundig doel ten opzichte dei1 opvolging in het keizerrijk. Hierdoor was hij genoodzaakt 0111 èn Leo X èn Frederik den wijze naar de oogen te zien. Van zeil daalde daardoor zijn invloed, terwijl zijn macht zoo gering was, dat men gedurende zijn regeering van het Rijk zei, dat het noch heilig, noch Roomsch, noch zelfs een Rijk was. Mot een gevoel van vernedering nam hij een droevig afscheid van de stad Augsburg en hegaf hij zich naar Insbrack, om daar eenigen tijd rust te nemen. Aangezien Maxi.mii.iaan voor een vroeger bezoek nog een som gelds aan de burgerij schuldig ■was, weigerde zij zijn gevolg binnen de poorten te laten. Buiten moest het in de uwste weersgesteldheid kampeeren. De keizer bereikte welhaast 11 els in Opper- Oostenrijk, alwaar hij stierf. Sedert den dood van Lodf.wijk iiet kind in OU was Duitschland een kiesryk geworden. In een vlakte tusschen Worms en Maintz vergaderden de hertogen, bisschoppen en rijksgrooten om een keizer te kiezen. Omstreeks 1-7,5, bij de verkiezing van Rudoi.f van Habsbirg, was de keuze aan zeven keurvorsten: de aartsbisschoppen van Maintz, Trier en Keulen en de hertogen van Saksen, Frankenland, /walen en Beieren opgedragen. In 1350 werd door keizer Karei. I\ , den stichtei der hoogeschool te Praag, in het verleenen van de gouden bul, een soort van rijksgrondwet, de verkiezing der keizers nader geregeld en het kiesrecht sedert door de zeven keurvorsten van Maintz, Trier, Keulen, Bohème, de Paltz, Saksen en Brandenburg uitgeoefend. Zoo stonden dan ook nu, bij Maximiliaan's overlijden, de keurvorsten voor de verkiezing van een opvolger. Hoe machteloos een Duitsch keizer en hoe krachteloos het Duitsche rijk mocht wezen, toch stonden drie buitenlandsche vorsten naar de eer om de keizerskroon te verwerven. Zij waren Karei. I, koning van Spanje; Frans 1, koning van frankrijk, en Hendrik VIII, koning van Engeland. Karei, bezat een zeer groot rijk. Hij vereenigde onder zijn lieerschersstaf de Oosten rij ksche erflanden, Spanje met het pas ontdekte Amerika, verreweg de meeste en de rijkste der Nederlandsche gewesten, Napels en Sicilië. Naar een vorst, zoo lijk in erflanden, ging het hart van velen der Stenden uit; want zonder macht buiten Duitschland kon eon keizer weinig uitrichten. Toch waren andere Stenden juist daarom meer tegen hem; zij vreesden, dat zijn macht overweldigend zou werken. Hij sprak het Duitsch weinig vloeiend en was den Duitschen geest en de Duitsche zeden vreemd. De partij van Leo X werkte hem tegen. Zij vreesde, dat hij, die reeds Napels bezat, zijn hand op den pauselijken staat zou leggen en den paus naar zijn hand zou stellen. Frans I van Frankrijk, wiens candidatuur door paus Leo X zeer sterk gesteund werd, was een dapper man. Deze hoedanigheid, gevoegd bij 's pausen gunst, diende hem niet weinig. Ook wist hij zich bemind te maken bij vele Rijksvorsten. Omkooping en beloften versmaadde hi j niet om de keizerskroon zich op den schedel te zien drukken. Aan de wereldlijke keurvorsten beloofde hij 200000 gouden kronen als geschenk en 50000 gulden jaarlijks; aan de drie aartsbisschop-keurvorsten ieder de helft. De koningen van Spanje en Frankrijk boden tegen elkander op om de kroon te verwerven. Ook Hendrik VIII, de wreede tiran in Engeland, dong naar de keizerskroon. Hij zag spoedig in, dat het pleit tusschen Karkl en 1'rans zou worden beslecht. De keurvorsten lieten zich de beloften wel aanleunen, maar het lachte hun toe, den Rijksbeheerder na Maximiliaan's dood tot op de komst van den nieuwen keizer, Freoerik den wijze, keurvorst en hertog van Saksen, de kroon aan te bieden. In geval van aanneming bleef het Duitsche vaderland van de vreemdelingen bevrijd en bestond er meer kans voor een meer nationale regeering. Maar er was een niet geringe zwarigheid. De vorst, die als Duitsehland"s keizer zou optreden, moest zooveel macht in zich vereenigen, dat hij zijn opperhoofdigheid kon handhaven. Anders liep liij gevaar, de speelbal der machtige Vorsten te worden en het Rijk aan nieuwe verzwakking hloot te stellen. Wij kunnen het ons voorstellen, dat Fr f. der ik door de keuze verrast was. Een groote eer viel hem ten deel. Menigeen zou geen oogenhlik geaarzeld hebben het Rijksbewind te aanvaarden. Maar de belangen van het Vaderland wogen zwaarder bij hem dan de grootheid van zijn huis. Re macht van zijn huis was niet groot genoeg om «Ie vorsten in bedwang te houden. Zij zouden tot volkomen onafhankelijkheid geraken. Rovendien vermocht de glans der keizerskroon niet hem te verblinden. Die glans was zeer getaand. En daarom deed hij een grootsche en wijze daad met haar al' te wijzen, terwijl zijn vaderlandsliefde hem drong om door zijn invloed haar voor Karel van Oostenrijk , Maximii.iaan's kleinzoon, te verwerven. Was Karel al niet in Duitschland geboren, hij was ten minste Ruitsch vorst en zoon van een Ruitsehen keizer. Voor deze overwegingen en voor den machtigen invloed van Frederik van Saksen, bezweek de candidatuur van Frans i, die van Hendrik VIII kwam niet in bespreking, en Karei, V, zoo was als keizer zijn titel, werd den 28st<'u Juni 1519 lot keizer gekozen. Rit schoone gedrag van Frederik, Lüther's beschermer, verwierf hem de sympalhie van den jongen keizer. Reze werd nog meer verdiend, toen de keurvorst een geschenk van 30000 goudguldens van de hand wees en ook zijn ambtenaren verbood eenig geschenk ter oorzake dier verkiezing aan te nemen. Liever maakte hij van zijn invloed gebruik om Duitschland tegen elke machtsoverschrijding van den nieuwen keizer te beveiligen. Re keurvorsten ontwierpen een verkiezingsverdrag, uit 3i artikelen bestaande, hetwelk door keizer Karel werd aangenomen en waardoor de Ruitsche vrijheid genoegzaam was beschermd. Ren 22sten October 1 • >—<) werd Karel te Aken gekroond; zonder den Paus had deze plechtigheid plaats. Even als zijn vader nam hij terstond den titel van Roomsch keizer aan. Leo X had zich in een te valsch licht tegenover hem gesteld. Hij haastte zich nu met Karel's slap goed te keuren, hopende dezen met zich te verzoenen. Karel, de machtigste monarch van zijn tijd, bracht nu eenige zaken in orde en benoemde zijn broeder Ferdinand voor zijn afwezigheid tot zijn Stedehouder. Zoo opende hij op twintigjarigen leeftijd zijn niet gemakkelijke loopbaan als keizer van het Heilige Roomsche rijk. Tot Karel's verkiezing hadden vele invloedrijke personen medegewerkt. Ook de bekende machtige ridder Frans von Sickingen had er zeer voor geijverd. Met vertrouwen zag hel Ruitsche volk op tot den nieuwen heerscher. Op den 28st<" Januari 1521 riep hij zijn eersten Rijksdag te Worms bijeen. Re belangrijkste zaak, welke op dien Rijksdag moest behandeld worden, was die van den door den paus met den ban getroffen Lither, die deze daad van Leo X had beantwoord met de banbul te Wütenberg openlijk te verbranden. VIERDE AF DE EL ING. De Kerkhervorming in Duitschland. 1. 1,1'hier op den rijksdag te worms, 1521. den linkeroever van den schoonen Jiijn ligt in Hessen de eenmaal zoo "bloeiende vrije Rijksstad ]Vo)ms. Tegenover haar, aan de rechterzijde van dien stroom, verheft zich het prachtige Odenwoud; links van haar liet Paltzgebergte. K Naar het Noorden, waar zich de bekoorlijkste plekjes van het Rijndal bevinden, 1 ontwaart men de toppen van het liefelijk Zevengebergte; zuidwaarts <1 io der Vogesen en van liet altijd verrukkelijk schouiie Schwarl/.wald. Zij is als omgeven van de heerlijkste oorden der wereld. In de grijze oudheid was zij Yangionc, de hoofdstad der Vangionen. Rij den aanvang der middeleeuwen de zetel der Bourgondiërs en de zoogenaamde roz e n t uin, beroemd door het N ibelun gen-lied; later soms de residentie van Karei, den Groote en zijne opvolgers. Hendrik V, die binnen haar door liet concordaat met den paus den strijd om het Investituur-recht beëindigde, verhief haar tot vrije Rijksstad. Eenmaal telde zij l>0000 inwoners. Maximii.iaan I kondigde hier in 1495 „den eeuwigen landsvrede" af. Nog groeit in den omtrek der Lievevrouwekerk voor de stad de wijndruif, die de beroemde Liebfrauenmilch oplevert. Maar wat het oude Worms voor altijd aan de vergetelheid ontrukt, is de beroemde Rijksdag van 1521, door den Keizer Karix Ven de vorsten van Duitschland, binnen zijn muren gehouden. De machtigste monarch der Christenheid, afslammeling van de vermaardste vorsten en beheerscher van een zoo uitgestrekt gebied, dat binnen zijn grenzen de zon niet onderging, had voor dien Rijksdag gedaagd den zoon eens kolenbranders van Eisleb en, den Augustijner monnik Maarten Let her , toen hoogleeraar aan de Iloogescliool te Wittenberg. K arel V wilde als eerste groote daad in zijn keizerrijk de godsdienstwisten beslechten en verwachtte, dat de man, die de banbul van den paus met de pauselijke decretalen buiten de Elsterpoort te Wittenberg voor het oog der professoren en der studeerende jongelingschap aan de vlammen had prijsgegeven, bij den aanblik der keizerlijke majesteit, van de vorsten des Rijks, den pauselijken legaat, de bisschoppen en kerkelijke dignitarissen, in het stof zou wegzinken en ootmoedig om vergiffenis zou smeeken voor zijn tot hiertoe verrichte daden en talrijke geschriften. Hoezeer bedroog zich de monarch! De monnik, die te Erfurt met God geworsteld en overmocht had, overwon hier met de wapenen des Geestes den vorst, die bijna alle wereldlijke macht ter zijner beschikking gesteld zag. Den 28stc" Januari 1521 werd deze merkwaardige Rijksdag geopend. Karel ont- ving nu spoedig twee pauselijke gezanten: de legaten Hieronymus Ai.eander en Marino Caraccioli, die begeerden, dat Lutiier, die door den pauselijken ban was getro!len, ook door den rijksban zou verpletterd worden. Verschillende redenen bewogen den jeugdigen keizer om niet aan dat verlangen te voldoen. Karei, had reeds van Lutiier een bede ontvangen om bescherming tegen de groote onrechtvaardigheid, jegens dezen begaan door hem zonder verhoor te veroordeelen. Ook was hij persoonlijk niet zoo ongunstig jegens Luther gestemd. In den kamp om de keizerskroon had Rome kennelijk aan de zijde van Karei.'s rivaal, Frans 1 van Frankrijk, gestaan, zoodat de keizer wist, in hoeverre hij den paus kon vertrouwen. Het was den keizer voorts niet onbekend, hoezeer de groote onzedelijkheid der geestelijkheid ernstige hervorming vraagde; zelf had hij in Spanje niet geringe veranderingen tot stand gebracht, al waren die met de uitroeiing der ketterij, zooveel in hem was, gepaard gegaan. En vooral had hij niet te vergeten, dat ook de Rijksvorsten heel wat te zeggen hadden in de beslissing, die moest genomen worden. Ook was de Hervorming reeds diep in de harten van talloos vele Duitschers ingezonken; in stede van een zoogenaamden monnikent wist, was er een godsdienstige onwenteling tot stand gekomen , die beslissend inwerkte op de ver houding van het Duitsche volk tot de Roomsche Curie. Niet alleen door de raadgevingen van De Ciiiëvres en Gattinara, maar vooral ook door die van Frederik den Wijze, Luther's beschermer, besloot Karei, de bede om deti rijksbm, door de legaten tot hem gericht, alsnog onvetboord te laten. Veeleer verlangde hij op den Rijksdag Litiieh's zaak zelf te onderzoeken. Na dit besloten te hebben, ging hij lol de oproeping over. Zijn voornemen was Lutiier te dagvaardon, zonder hem vrijgeleide toe te staan. Hierin lag voor Lutiieh een zeer groot gevaar. Gelukkig had de Heere God in Frederik den Wijze hem ook hier een beschermer geschonken. De toenemende opgewondenheid van het Duitsche volk wegens de zaak van Luther, deeënige zaak, die van groot gewicht voor dezen Rijksdag was, maande tol voorzichtigheid. De vorsten des Rijks oordeelden , dat hem vrijgeleide moest verleend worden. De keizer teekende dan ook de volgende dagvaarding op den (iden Maart 1521. „Karei, bij de gratie Gods, verkoren Roomsch keizer, altijd Rijksvermeerderaar, enz. enz. Eerwaarde, beminde en vrome! Wij en de Stenden van het Heilige Roomsche Rijk, hier vergadeid, hebben besloten een ondeizoek in te stellen aangaande de leer en de schriften, die gij sinds eenigen tijd openbaar hebt gemaakt, en zoo voor uwe komst herwaarts als voor uw wederkeeren naai' een veilige plaats, ons vrijgeleide en dat des keizerlijks verleend, hetwelk wij U hiermede toezenden. Het is ons ernstig verlangen, dat gij u terstond tot deze reis bereiden zult, opdat gij binnen den tijd van een-en-twintig dagen, bij ons vrijgeleide bepaald, zonder verzuim voor ons verschijnen zoudt. Ducht geen onrecht of geweld. Wij zullen ons zeker houden aan gemeld ons vrijgeleide, en verwachten, dat gij aan onze oproeping zult beantwoorden. Zoo doende, zult gij aan onze stelligste wenschen gehoorzamen. Gegeven in onze keizerlijke stad Worins, dezen zesden dag van Maart, in het jaar onzes Heeren 1521 en van onze regeering het tweede. Karel. liet vrijgeleide zelf, te gelijk niet dezen brief des keizers, Luther gezonden, had tot opschrift: Aan den eerwaarden, onzen beminden en vromen doctor Martijn Litheh, van de orde der Augustijnen. Aan Caspar Sturm was opgedragen, Lithkr dit geschrift teoverhandigen en hern ongedeerd naar Worms over te brengen. Inmiddels was reeds, sedert den 12J,n Maart, door den Keurvorst aan den Magistraat van U';ttenberg gelast voor de veiligheid van 's keizers ambtenaar zorg te dragen. Aan herroepen dacht Lvthkk in de versie veile niet. Ilij wilde alles, zelfs zijn leven, opofferen voor de groote zaak, die bij bepleitte; maar herroepen? . . . • Nooit! ïntusschen was er door den loop, dien de gebeurtenissen namen, weinig te hopen, alles te vree?en. Wanneer wij in de rollen der geschiedverhalen de wonderbare leiding des Ueeren in dat gaan van Lutiier naar den Rijksdag om zelfs voor den Keizer van de zaak der Reformatie te getuigen en Christus, als deneenigen en algenoegzamen Heiland, te belijden, opmerken, dan denken we onwillekeurig aan Paulus, den grooten Apostel der heidenen. Ook die was, door den loop zijner zaak voor de stadhouders der Romeinen, gedrongen zich op den keizer te Rome te beroepen, en zoo bad de Koning der Kerk het op aanbiddelijke wijze geleid, dat Paulus daar het Evangelie mocht verkondigen Inmiddels had, op .den 28sten Maart 1521, te Rome de groote plechtigheid der excommunicatie van alle ketters, waarin nu ook Li tiikr besloten was, plaats gehad. Een waarlijk ergerlijke comedie, vertoond door een ongeloovigen paus en een zedeloos pauselijk hof! Een schandelijk misbruik van de aangematigde macht over de gewetens der Christenen! Litiier gaf dan ook later den tekst dier excommunicatie in het licht en versierde hem met de scherpste aanmerkingen, vervat in een „Tweegesprek tusschen den zoogenaamden Opperpriester van zijn balcon te Rome en den Augustijner monnik Lutiier in het ver verwijderd Wittenberg. Inmiddels groeide de dreigende onweersbui sterk aan. Dezelfde Karei., die in zoo vriendelijke taal tot Lithkr in den dagvaardingsbrief gesproken had, gelastte thans alle geschriften van Litiikr aan de overheid uit (e leveren. Li tiikr maakte zich terstond, na de dagvaarding des Keizers ontvangen te hebben, gereed voor de reis naar Worms. Zijn vijanden, de pausgezinden, vreesden zijn komst en zijn machtig woord tot meerdere ontdekking der dwalingen. Zijn vrienden rekenden daar Lithkr's leven in het grootste gevaar. Gelukkig was, juist op dit tijdstip, Litiikr door zijn God verblijd met de overkomst van Johannes Bugenhagen ( Dn. Pomeuanus) uit Pommcrcn naar Wittenberg. Deze geleerde was door Lutiier's boek: De Babylonische Gevangenschap, tot het Evangelie geleid en daarop streng vervolgd. Melanchton , die door Lutiier's afreize alleen schier overbleef, onlving in hem een geleerd en trouw medehelper, die zesen-dertig jaren lang als herder en leeraar de gemeente te Wittenberg heeft gediend. Litiikr werd op zijn gevaarvollen tocht vergezeld door Nicoi.aas von Amsdorf, Petkr Sua ven en Johann Pezknstkiner. Gaarne had Mei.amhton zijn grooten vriend vergezeld, maar de Wittenbergsche broeders verzetten zich hiertegen. Lutiier's eerstgenoemde reisgenoot was zijn ambtgenoot en vriend; de tweede een bij Melanchton inwonend student; de laatste een monnik uit het Augustijner klooster te Wittenberg. Ook ging met hem Hieronimus Sciiurff; die hem rechtsgeleerden bijstand moest verleenen. Hij reisde met hen in een wagen van een linnen kap voorzien. Voor hem uit reed Gaspar Sturm, de keizerlijke heraut, getooid met den keizerlijken adelaar, van zijn dienaar vergezeld. De Hervormer vertrok den 2Je» April uit \Vittenberg, na een roerend afscheid van Melanchton genomen te hebben. Hij sprak tot liem: „Waarde Broeder, wanneer ik niet terugkom on mijn vijanden mij dooden mochten, ga gij dan voort met onderwijzen en sta vast in de waarheid. Werk in mijn plaats, wanneer ik niet vermag verder te arbeiden. Zoo gij in leven blijft, zal mijn dood weinig te beteekenen hebben." Leipzig, welks burgers hem den eerewijn aanboden, bleef echter koel voor hem. Te Naumburg toonde hem een priester de afbeelding van Savonarola, op last van paus Ai.exander VI in 1408 te Florence verbrand. Luther sprak: „Satan zou door zulke verschrikkingen de belijdenis der waarheid voor de vorsten willen verhinderen. Hij voorziet den slag, die daardoor aan zijn rijk zal worden toegebracht." De priester antwoordde: „Blijf standvastig in de waarheid, door u beleden, en God zal ook u standvastig nabij blijven." Binnen Weimar vernam Luther een hevig rumoer wegens zijn veroordeeling door den paus en bet bevel tot uitlevering zijner geschriften. Desniettemin ging hij verder met zijn reize. Op de vraag van den heraut: „Doctor, wilt gij toch voortgaan?" antwoordde hij: „Ik ga voort, al wordt in elke stad de ban afgekondigd. Ik verlaat mij op het vrijgeleide des keizers!" Te Weimar werd door Lxjther's prediking Johan Voit, een Franciscaner monnik , tot het Evangelie bekeerd. Wittenberg's hoogeschool won in hem een professor in de godgeleerdheid. Hier voorzag hertog Joiiann van Saksen onzen Luther van reisgeld. Inzonderheid te Erfurt was de ontvangst schitterend. Als door een eerewacht, van een veertigtal aanzienlijke, geleerde mannen en raadsleden, onder aanvoering van den Rector der Universiteit en het hoofd van het Humanisme, den dichter Eobani s Hesse, werd de kloeke man, die het ondernomen had den paus en zijn aanhang te bestrijden, binnen die stad geleid en vereerd. Ook daar predikte hij, evenals te Golha en Etsenach. Hij werd zelfs vrij ernstig ongesteld, welke krankheid hij als een verhindering door Satan aanmerkt. Intusschen rijst het gevaar niet weinig. Luther is door het bevelschrift des keizers alom als ketter aangeduid; dit, gevoelde hij, was een ernstige belemmering voor de vervulling zijner taak. Maar zich volkomen bewust van God den Ileere zelf in de vordering des keizers om naar Worms te komen, daartoe geroepen te zijn, zoo versaagde hij ook niet. „Zij zullen u als Huss verbranden!" zoo waarschuwden hem sommigen. „Al staken zij een vuur aan over geheel den weg van Worms naar Wiüenberg, zoodat de vlammen ten hemel reikten, in den naam des Heeren zal ik er doorgaan," antwoordde liij. Een officier, die hem vraagde of hij, Luther, het ondernomen had, het pausdom te hervormen, kreeg ten antwoord: ,Ja, ik ben die man. Ik vertrouw op God almachtig, wiens Woord en geboden ik gehoorzaam." Waarop deze officier vriendelijk sprak: „Mijn meester is keizer Karel, maar uw Meester is grooter dan de mijne. IIij zal u bijstaan en bewaren!" Spalatijn, die zich in Worms bevond, liet hem, toen hij te Oppenheim was aangekomen , nogmaals ernstig waarschuwen; maar Luther, met God een strijdbaar held, zeide: „Al waren er binnen Worms zooveel duivels als pannen op de daken, toch ga ik er henen." Ook toen Franz von Sickingen en Martin Bucer, door Arnold , aar tsbisschop van Maintz, en Glapio, biechtvader des keizers, daartoe overgehaald, pogingen aanwendden om hem uit Worms te houden en naar Ebernburg, een kasteel van Von Sickingen, te doen gaan, ten einde met Gi.apio een mondgesprek te houden, weigerde Luther beslist. Hij weerde alles af, wat hem zou verhinderen binnen den tijd van het toegestane vrijgeleide Worms te bereiken. Luther zag van verre, in den morgen van den April, de huizen der oude stad. Door duizenden werd zijn komst met spanning tegemoet gezien. Het was omstreeks tien uren in den voormiddag, toen hij in zijn eenvoudig voertuig, ver- gezeld van zijne vrienden, liij wie zich Justus Jonas van Erfurt had aangesloten, de poort binnenreed. Voor hem uit ging 's keizers heraut te paard in vol costuum en diens bediende. Een menigte edellieden uit het gevolg der vorsten van den Rijksdag, ook vele leden van den Saksischen adel, sloten zich bij hem aan en maakten zijn geleide uit. Onder hen worden genoemd Derniiaiu» von IIirsciifeld en Albert von Lindenau. Het was omtrent middag, eer de geheele stoet met cavaliers voorop en cavaliers achteraan, ongeveer tweeduizend personen van allerlei rang en stand, lei' stad was binnengekomen. Do burgers zaten aan tafel. De wachter op den toren gaf het sein met de trompet. Ieder liet den maaltijd staan om den monnik te zien, wiens naam op aller lippen zweefde. Met groote inspanning moest de weg vrijgehouden worden. Eindelijk had de heraut des keizers de herberg, voor Luther bestemd, bereikt, liet was een huis der Johanniter-orde, waai' ook de Keursaksische Raden Phii.ipp von Feilitzch en Friedrich von Tiiun gehuisvest waren. Lutiier greep moed en zeide: „God zal met mij zijn." 't Was een groote teleurstelling voor de pauselijke partij, ook voor de Rijksstenden, dat Luther gekomen was. Zij hadden 't liever anders gezien, dan zou hij zeker zonder spreken door den Rijksban zijn getroffen. Men trachtte nu het vrijgeleide te verbreken; maar Karei. hield zijn woord. Hij wilde het niet breken, zooals weleer keizer Sigusmi nd met Johannes Huss had gedaan. Zoodra Luther in zijn herberg was gekomen, werd den keizer daarvan kennis gegeven. En reeds in den morgen van den 17ile" April, des Woensdags, ontving Lutiier bevel om te vier uren voor den Keizer en «Ie met dezen vergaderde Stenden te verschijnen. Lutiier nam deze boodschap van 's keizers erf-maarschalk Ulrich von Pappenheim met den diepsten eerbied aan. Het waren moeielijke uren voor hem. De geringe, eenvoudige man, de onbeduidende monnik, zou gesteld worden voor den machtigen Caesar, de hoogste prelaten der Kerk en de aanzienlijkste vorsten des Rijks. Ulrich von Hutten zond hem een bemoedigend schrijven; zelf kon hij den Ebernburg niet verlaten. De trouwe Rucer kwam tot Luther ; hij verliet zijn vriend niet in dezen grooten nood Tegen vier uren werd de Hervormer door den Rijksmaarschalk en den Heraut begeleid naar het paleis van den Risschop, waar de Keizer en de Stenden vergaderd waren, 't Was onmogelijk door de volksmenigte heen te komen; door de huizen van de burgei's en de tuinen achter die huizen heen, bereikte men de plaats, waar hij gewacht werd. Toen hij voor de deur van 't paleis stond, klopte een beroemd krijgsheld, Georgk von Freundsberg, hem op den schouder en zeide tot hem: „Monnikje, monnikje! gij gaat thans een weg, welken ik en menig overste zelfs in de gevaarlijkste slagorde niet gegaan zijn. Maar is het uw oprechte meening en zijt gij zeker van uw zaak, ga dan ia Gods naam moedig voort! God zal U niet vei laten." Een buitengewoon schouwspel werd door Luther bij het binnentreden der groote Stendenzaal waargenomen. Keizer Karel was gezelen op den rijkstroon, 's Keizers broeder Ferdinand, zes keurvorsten, vier-en-twintig hertogen, acht markgraven, meer dan dertig bisschoppen, de pauselijke legaten, de gezanten van vreemde vorsten, eenige honderden graven, edellieden en geleerden waren tegenwoordig. In de voorzalen en voor het paleis waren ongeveer vijfduizend menschen bijeen. Men verwachtte, dat Luther van zijn leer rekenschap zou geven. Het kan ons niet verwonderen, dat Luther aanvankelijk wel eenigszins verlegen was. De Officiaal van Trier, Johann von Eck, richtte in 's keizers naam het woord tot hem en vraagde hem of de boeken, die daar voor liem lagen, door hem als de zijne erkend werden, en als dit zoo was, of hij die dan wilde herroepen. Luthers rechtsgeleerde raadsman Hiekonymus Schurff, verzocht duidelijke aanwijziging van bedoelde boeken, 't geen geschiedde. Deze wijze van ondervraging deed duidelijk bemerken, dat er geen sprake was van onderhandelen, 't Kwam alleen aan op herroepen. Luther antwoordde in het Duitsch en in 't Latijn. De boeken erkende hij als door hem geschreven. Ten einde de tweede vraag te beantwoorden, verzocht hij tijd om zich te bedenken. Na langdurig overleg werd hem die toegestaan, niet als een recht, maar als een blijk van s keizers genade. Men wilde evenwel de zaak inet spoed uit de wereld helpen. Reeds den volgenden dag, op hetzelfde uur, moest hij andermaal voor den Rijksdag verschijnen. Lutiier werd op dezelfde wijze naar zijn herberg teruggeleid, waar hij den nacht in gebedsworstelingen met zijn God doorbracht. Nog in den morgen van den I8^u Aprifwerpt hij zich ter aarde, slechts afgebroken uitroepingen slakende, die ons de diepte der zielsbenauwdheid, waaruit zij tot God opklommen, kunnen voorstellen. „O, Almachtige en heuwige God! Hoe vreeselijk is deze wereld! Zie, zij opent den mond om mij te verzwelgen, en ik heli zoo weinig vertrouwen op U!.... Hoe zwak is het vleesch, en hoe machtig is Satan! Zoo het alleen in de kracht dezer wereld is, dat ik mijn vertrouwen moet stellen, is alles gedaan! .... Mijn laatste uur is gekomen, mijn veroordeeling is uitgesproken! . . . . o God! o God! o God! Help Gij mij tegen al de wijsheid dezer wereld! Doe het .... Gij moet het doen . . . . Gij alleen!.... Want dit is mijn werk niet, maar het Uwe. Ik heb hier niets te doen; niets, waarover ik met deze grooten der aarde heb strijd te \ oei en. Ik zou wenschen mijn dagen vreedzaam en gelukkig te zien voorbijgaan. Maai het is Uwe zaak en het is een rechtvaardige en eeuwige zaak. O lleere! help mij! Getrouwe en onveranderlijke God! Ik stel op geen mensch mijn vertrouwen. Het zou ijdel wezen. Alles uit den mensch is onzeker; alles, wat van den mensch komt, faalt. . . . o God! mijn God, hoort Gij mij niet? . . . .Mijn God, zijt Gij dood? .... Neen! Gij kunt niet sterven! Gij verbergt U slechts! Gij hebt mij voor dit werk verkoren. Ik weet het wel.... Handel dan, O God! .... Sta aan mijn zijde, om den wille van Uw geliefden Zoon Jezus Christus, die mijn verdediging is, mijn schild, mijn sterke burcht " Na eenige oogenblikken van stillen strijd, vervolgt hij': „ Heere! waar toeft Gij ? o Mijn God! waar zijt (iijKom! . . . . kom! .... Ik ben gereed .... Ik ben gereed om mijn leven te brengen voor Uw waarheid .... geduldig als een lam. Want het is de zaak dei' gerechtigheid — het is Uw zaak! Ik zal nimmer van U schelden, nu noch in eeuwigheid! En al ware de wereld vervuld met duivels, al wierd mijn lichaam, dat nochtans het werk is Uwer handen, gedood, terneer geworpen in het stof, in stukken gehouwen .... tot asch verbrand .... mijn ziel behoort U toe. Ja, ik heb de toezegging van Uw Woord. Mijn ziel behoort U toe! Zij zal altijd met U zijn. Amen! o God! help mij! Amen!" Nadat Luther dit stamelend, diep roerend gebed gebeden had, daalde de vrede Gods, die alle verstand te boven gaat en de harten en zinnen bewaart in Christus Jezus, kennelijk in zijn ziel. Hij was nu in staat tot de vervulling der roeping Gods, hem voorgesteld. Hij las een gedeelte van Gods Woord, zag nog eenmaal zijn geschriften over en trachtte in passenden vorm zijn antwoord te stellen. Verblijd voor s ktizeis aangezicht Chrisn s te belijden, voelde hij zich versterkt en bereid om te gaan. Luthers vraag om bedenktijd bewijst, dat de vurige Hervormer zich ook wist te bezilten, en zijn gebed, dat hij geen sterkte zocht in eigen kracht, maar rekende op de mogendheid des Ileeren, die zijn kracht in zwakheid volbrengt. Den volgenden dag verliet hij, weder afgehaald door den Rijksheraut, reeds te vier uren zijn herberg, ten einde te zes uren op den bepaalden tijd tegenwoordig te zijn. Hoewel door strijd, zorg, verdriet en spanning, krank en verzwakt, betoonde bij zich toch zeer opgewekt en moedig. Met Conrad Peutinger, een patriciër uit Auysburq, sprak bij vrij en vroolijk, eer bij naar binnen trad. 't Was reeds donker; de flambouwen waren aangestoken. Wederom was de zaal geheel gevuld; alleen ontbraken de pauselijke legaten, die vertoornd waren, omdat Luther andermaal zou verboord worden. Daartoe kwam het nu evenwel niet. Terwijl Luther's trolsche vijanden verwachtten, dat bij herroepen zou, trad de onversaagde strijder, hoewel bescheiden en nederig, voor den Rijksdag en den Officiaal, die de handeling leiden moest. Zoo mogelijk, was de belangstelling nog grooter dan den vorigen dag. Want nu zou de beslissing vallen. Het antwoord van den Hervormer werd met spanning verbeid. Zou de Reformatie in hare geboorte bezwijken voor de onbeperkte vorstenmacht, voor bet onweerstaanbare gebod en verbod van paus en prelaten, van keizer en stenden? Of zou het antwoord van Luther bewijzen, dat geen aardsche macht den loop van Gods Woord vermocht tegen te houden? Wij zullen het zien. Kalm, waardig, onbevreesd stond Luther andermaal voor Karel V. liet moeilijkste uur in zijn leven was geslagen. Daar sprak de Officiaal, de kanselier van den keurvorst van Trier, het woord, dat den geringen monnik van Wittenberg tot bet verbevenste antwoord uitlokte. „Martijn Luther!" zoo sprak bij, „gij hebt gisteren om uitstel gevraagd. Het had u niet moeten toegestaan zijn, want zulk een groot en geleerd doctor der H. Schrift, als gij zijt, moet altijd gereed wezen, om op elke vraag, zijn geloof betreffende, te antwoorden. Thans vraag ik u, of gij al uw boeken voor uw rekening wilt nemen en ze tezamen verdedigen of een gedeelte ervan herroepen. De vraag geschiedde in het Latijn en werd herhaald in hel Duitsch. Hierop antwoordde Lutiier op de onderdanigste, nederigste wijze. Bescheiden, zacht, gepast en gematigd, tevens vastberaden en blijmoedig klonk bet in duidelijke bewoordingendoor de groote zaal. Aldus sprak hij: „Verbevenste keizer! Doorluchtige Vorsten! Genadige Ileeren! Bij de barmhartigheid Gods bezweer ik Uwe Majesteit en uwe doorluchtige hoogheden om genadig de verdediging te hooren van de zaak, welk ik verzeker, dat rechtvaardig en waarachtig is." Hij verzoekt nederig verschooning, indien hij soms uit onwetendheid zondigde tegen de hofgebruiken, want bij is niet opgevoed in de paleizen der koningen, maar in de stilte van een monnikscel. Hij erkent daarop, dat bij deze boeken beeft geschreven. En op de vraag, of hij ze wil herroepen, begint hij zijti geschriften in drie soorten te onderscheiden, als vooreerst bevattende stichtelijke boeken, zelfs door de pauselijke banbul als onschuldig aangemerkt. Voorts heeft bij boeken geschreven tegen bet pausdom en de leer der pausgezinden; daarin heb ik aangetast hun valsche leer, bun slecht leven, bun schandelijk voorbeeld, djt de Christenheid bedroeft. Waardoor de Kerk van Christus naar ziel en lichaam was bedorven. De voorschriften en leeringen der pausen verstrikken de gewetens der geloovigen, pijnigen en kwellen hen, terwijl de schandelijke afpersingen van Rotnc den rijkdom en de schatten der Christenheid en niet het minst der Duitschers verzwelgen. De pauselijke wetten en leeringen moeten voorts als dwalingen erkend en als leugens behandeld worden, wanneer zij in strijd zijn met de leer der JI. Schrift en de gevoelens der Kerkvaders. Het pauselijk recht zelf bepaalt zulks. Eindelijk verklaart hij stukken geschreven te hebben tegen de verdedigers dei Itoomsche dwingelandij. Waarlijk dikwerf met grooter bitterheid, dan wellicht aan zijn ambt voegt. Maar hij kan ze niet herroepen, omdat hij alsdan zou medewerken om de ongerechtigheid zijner tegenstanders te bevestigen, waardoor hij oorzaak zou worden, dat zij de gelegenheid zouden aangrijpen om met nog grooter onmededoogendheid Gods volk te verdrukken. Evenwel erkent hij te kunnen dwalen. Hij is slechts een mensch, die stof en ascli is, en daarom moet hij verlangen, dat een ieder tegen zijn leer bedenkingen kan maken. Zooals de lleere Jezus, staande voor Kajaphas, sprak: ,.Indien ik kwalijk gesproken heb, betuig van hel kwade", (Joh. 18 : 23) zoo vraagt hij ook, dat hem zijn dwaling uit de geschriften der apostelen en profeten, uit het goddelijke Woord zal worden aangetoond. Hij is bereid, zoodra hij zal overtuigd zijn, zijn geschriften in het vuur te werpen en te veroordeelen. Dan zal hij herroepen, anders niet. Hij smeekt den Keizer niet toe te staan, dat de haat zijner vijanden een veroordeeling over hem zal brengen, die hij niet heeft verdiend. Luther had in de Duitsche taal gesproken, die Kakel V niet goed verstond en waarvan hij niet hield. Hem werd nu gelast zijn rede in het Latijn te herhalen. Luther was door het gedruisch en het indrukwekkende der vergadering, toen hij daar te midden der Vorsten sprak, zeer vermoeid en afgemat. En hoewel de geheimraad van den keurvorst van Saksen, die hem ter zijde stond en waken moest, dat tegen hem geen geweld zou worden gepleegd, zijn toestand bespeurende, tot hem zeide: „Zoo gij niet herhalen kunt, wat gij gezegd hebt, is het genoeg, doctor," nam Luther toch na weinige oogenblikken. het woord weder op en herhaalde in het Latijn met vuur de pas in het Duitsch uitgesproken rede, wat Frederik den wijze groot genoegen deed. Op 't geen geschied was, had zeker niemand gerekend. Er werd een korte beraadslaging gehouden, waarna Johaxn vo.\ Eck, in naam des Keizers, Luther toevoegde, dat hij om de zaak heen ging en de vraag niet had beantwoord. liet stond hem niet vrij, de zaak op nieuw te gaan onderzoeken; men wist toch, dat hij leeringen van ketters als Wicliff en Huss verkondigde en deze waren reeds sedert lang door de conciliën veroordeeld. Aan die besluiten te twijfelen ging niet aan. Immers zou God Zijn Kerk niet zoo lang in dwaling hebben gelaten. „Daartoe zijt Gij," sprak Von Eck, „niet ontboden. Van U wordt alleen een duidelijk en nauwkeurig antwoord verlangd. Wilt gij herroepen of niet? Ja of Neen?" En nu volgde zonder aarzeling Luther's antwoord. „Naardien Uwe verhevenste keizerlijke Majesteit en uwe doorluchtigheden van mij een duidelijk, eenvoudig en nauwkeurig antwoord verlangen, zoo wil ik er een geven, dat noch horens noch tanden zal hebben. Hier is het. Tenzij ik door getuigenissen der II. Schrift of door openlijke, heldere en duidelijke gronden en bewijzen overwonnen word, — want den paus en de conciliën alleen geloof ik niet, aangezien zij, als bekend is, meermalen gedwaald en elkaar weersproken hebben—• indien ik niet overtuigd word uit de plaatsen, door mij aangevoerd, zoo derhalve mijn geweten niet wordt gebonden door het woord van God zelve, kan en zal ik niet herroepen! Want het is onveilig en gevaarlijk en een christen ongeoorloofd in iets legen het geweten te handelen. God helpe mij. Amen." Hierop nam de OHiciaal nog eenmaal het woord en sprak Luther zeer heftig aan. Zeer zeker, om de vergadering, die als van den donder getroffen was, den indruk te ontrooven, door Luther's woorden op haar teweeggebracht. Karei. V, van den eersten indruk teruggekomen, zei: „Deze monnik spreekt onverschrokken en met ongeschokten moed.' 12 „Als gij niet herroept," zei de kanselier, „zullen de Keizer en de Stenden overwegen, welke maatregelen moeten genomen worden tegen zulk een on verbeterlij ken ketter." Lutiier antwoordde: „God helpe mij: ik kan niets herroepen!" Weder beraadslaagden de vorsten. Luther's vijanden vreesden het ergste. In stede van over hem te zegepralen door hem te verschrikken, was hij in de achting des volks hoog gerezen. De geringe monnik had overwonnen; het pausdom met zijne afdwalingen en ketterijen was doodelijk getroffen. Niets bleef het over dan door strenge édicten met vuur en zwaard Luther en zijn aanhang te vernietigen , zooals reeds met tienduizenden Waldensen, Albigensen, Wiclitïiten en Hussiten was geschied. Aan de onderhandelingen met Lutiier werd een einde gemaakt. Karei. V stond op. De kanselier sprak nogmaals: „De keizer verlangt van U, dat gij eenvoudig met ja of neen verklaart, of gij denkt te volharden in uwe leeringen, dan of gij een gedeelte daarvan wilt herroepen." Luther antwoordde: „Ik heb geen ander antwoord te geven, dan ik reeds gegeven heb. Hier sta ik, ik kan niet anders. God helpe mij. Amen!" De keizer ging heen, de vergadering ging uiteen. De kanselier sprak: De Rijksdag zal morgen opnieuw bijeenkomen om 's keizers gevoelen te vernemen." Laat in den avond werd Lutiier door twee keizerlijke beambten naar zijn woning teruggeleid. Niet weinigen dachten, dat bij uit het paleis naar de gevangenis zou gebracht worden, om straks het schavot te beklimmen. De volksmassa was zeer opgewonden. Luther stelde haar gerust. „Ik word naar mijn logement gebracht!" zei hij. Soldaten van 's keizers huis, Spanjaards, riepen hem na en jouwden hem uit. Zijn vijanden brulden van woede, omdat de ketter, hun prooi, hun niet als ter verscheuring overgegeven werd. Luther's verschijnen voor den Rijksdag was inderdaad een wereldhistorische gebeurtenis, een keerpunt ook in de geschiedenis dei' Reformatie. Het kon niet langer verbloemd, dat niet de paus en zijn trawanten, gesteund door al de aardsche machten, overwonnen hadden, maar de geringe monnik in zijn armoedige pij. Door een onwrikbaar vertrouwen op zijn God, was hij doof voor de vleiende lokstemmen, die hem uit zijn vastigheid trachten te voeren. Hij klemde zich eenig en alleen aan het Woord Gods, voor welks vrijmaking uit de kluisters der hel hij moedig en zelfverloochenend streed, om het straks in eigen taal aan het Duitsche volk als het heerlijkst voedsel voor de ziele aan te bieden. Hij was zich bewust, dat God de Ileere met hem opgetrokken was; dat het zwaard des Geestes, Gods "Woord, zoo kloek door hem gezwaaid, deugdelijk en onwederstandelijk was, en dat de waarheid, zoo lang in ongerechtigheid te onder gehouden, weer zou gepredikt worden, tienduizenden ten zegen. Groot was de overwinning, door Lutiier behaald, grooler dan hij zelf vermoedde. Vele vorsten en edelen waren voor de zaak der Hervorming gewonnen. De pauselijken keerden zelfs hun toorn tegen von Eck, omdat hij Lutiier had laten doorspreken en hem niet driest het woord ontnomen had. Lutiier was door de voorbede en het dankgebed zijner vrienden gesterkt. Spalatijn bezocht den zeer vermoeiden, afgemalten strijder Gods. Gedurende een samenspreking kwam een bediende binnen met een zilveren kan, gevuld met Eimbecker bier ter zijner verkwikking, uit naam van zijn meester. „Mijn heer," zoo sprak de dienaar, „noodigt U uit U met de/en drank te verfrissehen." „Wie is de edelman, die zoo genadig aan mij denkt?" vroeg Luther. Het was de oude hertog Erik van Brunswijk , een machtig heer en zeer pausgezind, die Luther beker en inhoud vereerde. „Het heeft zijne hoogheid behaagd, alvorens U den beker te zenden, zelf eerst van het bier te drinken," sprak de dienaar. Lutheh zei nu, na gedronken te hebben: „Naardien hertog Erik mijner is gedachtig geweest, moge onze Heiland Jezus Christus ook hem in de laatste ure van zijn aardsehe leven genadig gedenken !" Op den Keurvorst van Saksen, Frederik den wijze, had Litiikr's optreden te Worms een onuitwischbaren indruk achtergelaten. Hij was vastelijk besloten, ziclt de zaak der Hervorming krachtiger aan te trekken en Luther, waar hij kon en mocht, tegen zijn vijanden te verdedigen. 's Pausen legaat Aleander was bekommerd wegens den indruk, dien Lutiier had teweeggebracht. In den naderenden krijg van Kakel V tegen Frans I van frankrijk, hield hij den keizer het lokaas van den paus voor, die èn met dien koning èn met Karel bedriegelijk handelde, alleen slechts eigen voordeel zoekende. Ook Kakel besloot Luther aan zijn staatszucht op te offeren. Hij schreef den 19Jcu Mei een boodschap aan de Stenden, aldus luidende: „Als afstammeling der christenkeizers van Duilschland, der katholieke koningen van Spanje, der aartshertogen van Oostenrijk, der hertogen van Bourgondiè, die allen beroemd zijn geweest als verdedigers van het Roomsche geloof, ben ik vast besloten, het voetspoor mijner voorzaten te betreden. Een monnik, door zijn eigen dwaasheid op een dwaalspoor gekomen, is opgestaan tegen het geloof der Christenheid. Om zulk een goddeloosheid te bedwingen, wil ik mijn koninkrijken, mijn schatten, mijn vrienden, mijn lichaam, mijn ziel en mijn leven ten oiïer brengen. Ik zal nu den Augustijner Luther laten vertrekken, hem verbiedende ook maar de minste beroering onder liet volk te verwekken. Maar vervolgens zal ik met hem en zijn aanhangers als met hardnekkige ketters handelen, door excommunicatie, door interdict endoor alle maatregelen, die kunnen strekken om hen uit te roeien. Ik doe een beroep op de Stenden om zich in dezen als getrouwe Christenen te gedragen." Ivarel vergat, dat hij in Duilschland was, waar zijne macht uiterst beperkt was. Hij had den Rijksdag niet geraadpleegd en nu vond hij twee richtingen, die van hem en van elkander verschilden. De pauselijken, waaronder de keurvorst van Brandenburg zich bevond, benevens onderscheiden kerkvorsten verlangden, dat het vrijgeleide, Luther verleend, zou verbroken worden. „Even als IIuss moet hij verbrand en zijn ascli in den Rijn geworpen worden!" zoo spraken ze. De verraderlijke voorslag schijnt van Aleander te zijn uitgegaan. Karel zelf had in latere jaren spijt van dien niet aangenomen te hebben. „Ik beken," zoo sprak hij, „een grooten misslag begaan te hebben met Luther in 't leven le laten. Ik was niet verplicht, mijn woord jegens hem te houden. Deze ketter had zich vergrepen tegen een grooter Meester dan ik ben — legen God zelf. Ik had mijn woord mogen en moeten breken door hem om zijn opstand tegen God le strall'en. Zijn dood zou do ketterij in haar wieg hebben verstikt." Aldus Karel V, van wien ten onrechte meer Evangelische gedachten verbreid werden. Karel was later in het klooster to St. Juste een sombere dweper, die den priester als zijn God beschouwde. Gelukkig had hij Litiier's lot niet in zijn hand. Vandaar dat hij thans besloten was, zijn woord te houden, al was 't dan ook een woord, aan een ketter gegeven. De voorslag zelf boezemde den Keurvorst Frederik den wijze ontzetting en afschuw in. Zelfs Roomschgezinden, als George van Saksen, de gezworen vijand van den Hervormer, verklaarde, dat Duilschland's stenden de verkrachting van l vrijgeleide niet zouden dulden. Vierhonderd edelen waren bereid, het vrijgeleide met het zwaard te handhaven. Von Sickingen was gereed te handelen, wanneer de Rijksdag tot liet schenden van zijn beloften ging besluiten. Karei, vernam van den dreigenden geest en nam den boozen raad van Aleander niet aan. Hij zou gezegd hebben: „Al zouden eer en goede trouw uit de geheele wereld gebannen zijn , dan behooren die in de harten der vorsten een wijkplaats gevonden te hebben." Ook kan het zijn, dut hij door Luther in 't leven te laten, in hem een middel behield om Leo X in bedwang te houden. Aan Lither werd, zeer tegen den zin van Aleander, de tijd van drie dagen toegestaan, om zich te beraden. Ieder, die lust heeft, kan hem dan toespreken en vermanen. Op den 21'ten April werd Li ther voor een Commissie, in zijn zaak benoemd , ontboden. Tot dien dag was de belangstelling in zijn lot zeer toegenomen. Vele aanzienlijken bezochten hem. Allen wilden den merkwaardigen man, die door geheel Duitschland vermaard was, zien en een oogenblik toespreken. Zoo strooide Lutiier door zijn met zout besprengde woorden nog menigen zaadkorrel, die voor de Hervorming, vooral voor liet Koninkrijk Gods, rijke vruchten opleverde. Op zekeren dag reed een jeugdig vorst de plaats zijner herberg binnen. Het was de edele landgraaf Phimp van Hessen, die zoo zeer door Luther's woorden op den Rijksdag getroffen was. De vorst begaf zich terstond naar de kamer van Lither en vraagde hem, hoe 't ging. Lither antwoordde: „Ik hoop, genadige heer, dat alles goed zal gaan." „Ik hoor, dat gij leert", sprak Philip, „dat een vrouw haar man mag verlaten en een anderen man nemen, als haar eerste echtgenoot te oud is geworden." Lither zei ernstig: „Neen! genadige heer! wil zoo niet spreken." In vervoering drukte de Vorst hem de hand en verliet hem, voor zijn zaak gewonnen, die hij later zelfs met het zwaard zou verdedigen. De eerste samenkomst van de Commissie met Luther leidde tot niets. Lutiier verklaarde, dat Huss te Conslanz onrechtvaardig was ter dood gebracht, en zeide te zullen gehoorzamen, indien men hem niet wilde noodzaken, Gods Woord te verloochenen. Op den eisch, dat de Keizer en de Vorsten zijn schriften zouden onderzoeken en oordeelen en liij zich aan dat oordeel zou onderwerpen, wilde hij zulks toestaan, mits Gods Woord als maatstaf werd aangelegd. „Doet," zoo zei hij, „geen geweld aan mijn geweten, dat aan de II. Schriften gebonden en geketend is." Toen de keurvorst van Brandenburg daarop zei. „Zoo ik 11 goed verstaan heb, wilt gij geen anderen scheidsrechter aannemen dan de II. Schriften, doctor?" antwoordde Lither: „Juist zoo, en daaraan houd ik mij." Oo'c de laatste samensprekingen, waarin de aartsbisschop van Trier beproefde Li ther van zijn denkbeelden over conciliën en Kerk af te brengen, bewogen den Hervormer er niet toe. Op een van deze dagen was Cochlaeus, een hoogmoedig man, vol arglist bezig om Lutiier in een strik te vangen. Hij verlangde, dat Lutiier afstand zou doen van zijn vrijgeleide, ten einde met hem te redetwisten. Luther werd door een voortvarend edelman, Voli.rat von Watzdore, die den priester uit de kamer verdreef, uit deze moeilijkheid gered. Weder op een anderen dag zat Lutiier aan bij den discli, dien de aartsbisschop allen aanbood, welke de samenkomst hadden bijgewoond. Aan het einde stelde de kanselier van den aartsbisschop de gezondheid in van Lutiier. Het is bekend, dat deze zeer aangenaam en vroolijk in gezelschap was. De hervormer stond op om dezen dronk te beantwoorden; de wijn werd ingeschonken en Luther maakte, als naar gewoonte, het teeken des kruises boven zijn glas, toen dit plotseling brak en de wijn over (Je tafel vloeide. Sommige der verbaasde gasten zeiden: „Er moet vergil' in zijn geweest." Maar geen de minste ontroering was bij Lutiikr te bespeuren. Glimlachend zei liij: „Mijne heeren! deze wijn is niet voor mij bestemd geweest of zou mij niet goed zijn bekomen!" En een oogenblik later: „Dit glas was zeker bij het schoonmaken te spoedig in koud water gedompeld." Zoo toonde hij te zijn in het bezit van den vrede Gods, die zijn hart en zinnen bewaarde in Christus. Het doel van den aartsbisschop om toenadering te bewerken werd niet bereikt. De groote zaak liet zich niet door een maaltijd uit den weg ruimen. Te vergeefs poogde men nu van hem te verkrijgen, dat hij zijn zaak in handen van den Rijksdag zou stellen. Ook wilde hij ze niet overlaten aan de uitspraak van een Concilie. Zijn onafwijsbare eisch was geoordeeld te worden naar de H Schriften. Toen de prelaat tot Lutiikr zei: ,,Noem gij zelf een middel ter oplossing," antwoordde Lutiikr: „Hoogeerwaarde Heer! Ik weet geen beter dan dit van Gamauël: „Indien deze raad of dit werk uit mensehen is, zoo zal het gebroken worden. Maar indien het uit God is, zoo kunt gij het niet breken. Laat den keizer en de Stenden dit ten antwoord zenden aan den paus." De prelaat hernam: „Herroep dan ten minste eenige punten." Lutiieh was daartoe bereid, indien het maar niet die zouden zijn, welke het Concilie van Constanz had veroordeeld. De kerkvorst vreesde, dat het juist die punten waren, welke men wilde zien herroepen. En Lutiikr zei: „Ik wil liever mijn leven verliezen, liever armen en beenen afgehouwen zien, dan het zoo duidelijke en waarachtige Woord Gods verzaken." Op minzame wijze werd Lutiier aangeduid, dat hij kon vertrekken. Lutiier verzocht den prelaat voor hem hij den keizei' te bewerken, dat hij een vrijgeleide voor de terugreis verkreeg, wat de aartsbisschop hem toezei. Nu werd het zaak voor Lutiier om zoo spoedig mogelijk Worms te verlaten. Nauwelijks was hij weer rustig in het verblijf der Johanniter-orde gekomen of de kanselier van den aartsbisschop, die des keizers en een notaris verschenen hij hem, waarop de eerste het woord tot hem richtte, aldus sprekende: „Martijn Lutiier! Daar zijne keizerlijke majesteit, de keurvorsten, vorsten en stenden des Rijks u bij verschillende gelegenheden en op onderscheiden wijzen vermaand hebben tot onderwerping, doch steeds vruchteloos, ziet de keizer, in zijn hoedanigheid van voorstander en beschermer van het Roomsche geloof, zich verplicht de toevlucht tot andere maatregelen te nemen. Hij beveelt u binnen den tijd van een en twintig dagen huiswaarts te keeren, en verbied u onderweg, hetzij door prediking of in geschriften de openbare rust te storen. Het antwoord des hervormers was: „Gelijk het den Ileere behaagt, de Naam des Heeren zij geloofd!" Hij zag in, dat het kwaad ten volle over hem was besloten. Toch bracht hij bij monde der afgezondenen den Keizer en den Stenden zijn dank voorde toegevendheid, waarmede zij hem hadden aangehoord. Hij verklaarde slechts een zaak te begeeren: een Hervorming der Kerk naar de H. Schrift. Hij was bereid om in alles gehoorzaamheid aan den wil des keizers te betoonen en daarvoor was hem leven of dood, goed of kwaad gerucht hetzelfde, maar onder één voorbehoud: de vrije prediking van het Evangelie; want Paulus leert: „Het Woord Gods is niet gebonden!" Na van zijne vrienden afscheid genomen en zich in de eenzaamheid in God gesterkt te hebben, vertrok bij den 2Gstcn April uit 11'orms, vergezeld van zijn vrienden in een rijtuig door 24 heeren te paard omringd. Te Oppenheim wachtte hem het verlangde vrijgeleide in Stur.m, den keizerlijken heraut, en reeds den volgenden dag bereikte hij Frankfort. Luther was van IVorms vertrokken in de vaste overtuiging, dat de Hervorming der Kerk, de zaak des Heeren, zou zegepralen. Zich zeiven schreef hij de overwinning niet toe. Toch wist hij zich het door God daartoe verkozen werktuig. Het gebouw der pauselijke hiërarchie, sedert eeuwen opgetrokken op een zandbodem van dwaling, misleiding en verdichting, om niet nog erger te noemen, waggelde en werd met instorting bedreigd. Reeds hadden de Synoden van Bazel en Constant: de Conciliën gesteld boven het gezag der pausen. Luther ging verder. Hij plaatste met de heldenkracht des geloofs boven het gezag der conciliën de authoriteit der Heilige Schrift, en aanvankelijk behaalde hij, trots alle wereldlijke en kerkelijke machten, de heerlijkste overwinning tot zegen van millioenen naar licht en waarheid dorstende zielen. Deze zalige bewustheid leefde in zijn hart, terwijl hij zijn reis naar Wittenberg vervorderde, al kende hij ook de gevaren, die hem dreigden, en de machten der duisternis, die op hem aandrongen. Hij sterkte zich in den lleere zijn God, krachtig door de wetenschap, dat zijn strijd de strijd des Heeren was en gevoerd werd tot eere van den Naam zijns Gods. 2. Luther op den wartburu. Lettier was nauwlijks op Zaterdag 27 April te Frankfort aangekomen, of reeds den volgenden dag schreef hij aan Licas Cranacii, een vermaard schilder, zijn vriend, een brief, waarin hij een kort verslag van zijn wedervaren schelste. Hij zegt daarin: „Ik hod gedacht, dat Zijne majesteit wel vijftig doctoren te Worms zou hebben ontboden, om den monnik eens goed te overtuigen. Maar neen! . . . . Zijn dit uw boeken? — Ja! — Wilt gij ze herroepen? — Neen! — Goed, ga dan heen! Zoo is geheel do geschiedenis." Voorts wijst hij op een tijd van in stilte te lijden, en haalt Johannes 10 : 10 aan, dat hij eenigszins op zijn eigen toestand toepast. Ook gewaagt hij van den dag der verlossing, waarop wij het Halleluja zullen zingen. Hij reist nu door naar Friedbcrg, brengt daar een dag in stil nadenken door en schrijft aan Keizer Karei., wien hij tevens bedankt voor zijn vrijgeleide. Hij wil niet gaarne met oproermakers gerekend worden en zet nu uiteen, welke de grenzen zijn tusschen de gehoorzaamheid aan de Overheid en die aan God. Ilij beroept zich op God, den Kenner der harten, als zijn getuige, dat hij ten volste bereid is den keizer te gehoorzamen, zonder eenig voorbehoud, alléén Gods Woord uitgezonderd; want daarbij leeft de mensch. Ook aan de Rijksstenden richt hij een dergelijk schrijven. Van beide brieven werden door geheel Duitschlancl afschriften verspreid, en wat noodwendig 't gevolg ervan was: de verontwaardiging tegen den keizer en de geestelijke machthebbers werd algemeen. Te Friedbcrg zond hij den heraut Stlrm naar Worms terug, na hartelijk van dien man afscheid genomen te hebben. Daarop ging het over Gr tinberg naar Hirschfeldt, waar de abt der Renedictijnen aan liet hoofd van eenige ruiters hem te gemoet kwam, hem omhelsde en binnen de stad leidde. Veel eer werd alzoo aan een monnik bewezen, die door den dubbelen ban was getrolïen. Zoowel hier als te Eisenach moest hij prediken, hoewel het hem streng was verboden, 't Was in datzelfde Eisenach, waar hij voor meer dan twintig jaren in de straten met andere studenten had gezongen om brood te kunnen koopen. Verbazende ommekeer! De student was Dr. in de theologie en Hervormer tevens geworden en trotseerde de dreigende stormen, die rondom hem gierden. Want, na zijn vertrek uit Worms, was Alkander eerst recht gaan woeden, 't Scheen, of alle machten der hel tegen hem samenspanden. Zoozeer was alles veranderd, dat de Keurvorsten van Saksen -en van den Pallz spoedig de stad verlieten. En nu Luther's vrienden waren afgereisd, was 's pausen legaat meester van het terrein. Een édict, door dezen aan Kakel voorgelegd, werd nu aan den Rijksdag voorgelezen en aangenomen. Den volgenden dag, 20 Mei 1521, werd het uitgevaardigd. De keizer had zich naar de hoofdkerk hegeven en nu trad Aleander in het volle costuum zijner waardigheid op Karei, toe, knielde voor hem neder en bad hem om heide édicten: het eene iu 'tDuitsch, het andere in 't Latijn, te teekenen en met het Rijkszegel te verzegelen. En Karel zette onder die stukken zijn naam. Het édict werd gedrukt en alom verspreid. De pauselijke partij had alzoo de overwinning behaald en't begon er voor Luther moeielijk uil te zien. Het stuk luidde aldus: „Wij, Karel de vijfde, keizer van het heilige Roomsche rijk enz. enz. aan alle keurvorsten, vorsten, prelaten en anderen, wien het moge aangaan! Daar de Almachtige ons, voor de bescherming van het heilig geloof, meer koninkrijken en grooter macht heeft verleend dan ooit aan een onzer Voorgangers, hebben wij ons voorgenomen, alle middelen, die in onze macht zijn, aan te wenden, om te verhinderen, dat ons heilig Rijk door eenige ketterij besmet worde. En daar de Augustijner monnik Martijn Luther, in weerwil van onze vermaningen , als een onzinnige, de Heilige Kerk heeft aangerand en gepoogd haar te verwoesten, door geschriften, die van godslastering overvloeien; daar hij de onverbrekelijke wet van liet heilig huwelijk schaamteloos heeft geschandvlekt; getracht heeft de leeken aan te zetten om hun handen met het bloed der geestelijken te bezoedelen, en, alle gezag verachtend, onophoudelijk het volk tot opstand, scheuring, oorlog, moord, roof, brandstichting, en het geheele verderf van het Christelijk geloof aangezet heeft; daar deze mensch, met één woord, om niet te spieken van zijn veelvuldige andere slechte praktijken, in een stinkenden poel al de vuilste ketterijen van weleer bijeenvergaderd en daaraan nieuwe ketterijen van zich zeiven toegevoegd heeft, Zoo hebben Wij dezen Luther, die door alle vromen en verstandigen voor een dolzinnige of een van den duivel bezetene wordt gehouden, uit onze tegenwoordigheid weggezonden, en gelasten, dat, zoodra zijn vrijgeleide zal verstreken zijn, tot afdoende maatregelen zal worden overgegaan, om zijn dolle woede te beteugelen. Om deze reden verbieden wij u, onder bedreiging van de straflen, voor de misdaad van hoogverraad bepaald, na het voleindigen van genoemden termijn, genoemden Luther te herbergen, te verbergen, hem spijs of drank te verschaffen of hem met woord of daad, in 't openbaar of 't verborgen, op eenige wijze hulp te verleenen. Wij gelasten u voorts hem te vatten of te doen vatten, waar gij hem moogt vinden; hem onverwijld voor ons te brengen of hem in verzekerde bewaring te houden, tot gij van ons zult verstaan hebben, hoe gij met hem zult hebben te handelen, en tot gij het loon zult hebben ontvangen, dat uw ijver in zulk een heilig werk toekomt. Zijn aanhangers moet gij aanhouden, gevangen zetten en bun goederen verbeurd verklaren. En wat zijn schriften aangaat, gelijk het beste voedsel, als het met oen enkelen druppel vergift vermengd is, door elk verafschuwd wordt, hoeveel te meer moeten zulke boeken, die een doodelijk vergift voor de ziel bevatten, niet slechts verworpen , maar ook verdelgd worden! Gij zult ze daarom verbranden of op eenige wijze ganschelijk vernietigen. Alle schrijvers, dichters, drukkers, schilders, koopers of verkoopei's van aanplak- cedels, schrifturen of afbeeldingen, tegen den paus of de Kerk gericht, zult gij gevangen nemen, met lijf en goed, en naar welgevallen met lien handelen. En zoo iemand, van welken rang ook, ziel• mocht vermeten in tegenspraak te handelen met liet besluit van onze keizerlijke majesteit, gelasten wij, dat zulk een onder den Rijksban worde gelegd. Elkeen gedrage zich overeenkomstig dit besluit!" Ziedaar liet beruchte édict van Worms, door Keizer en Stenden goedgekeurd en uitgevaardigd. Lutiier's vijanden juichten. Zij rekenden zijn zaak verloren. De uitroeiing zijner ketterij was nu nog slechts eene kwestie van tijd. Maarzij vergaten, dat niet op den duur door zwaard en vuurdood beginselen als de zijne, aan GodsWoord ontleend, kunnen onderdrukt worden. Het Duitsche volk, welks vorsten door de listen van Aleander verdeeld waren geworden: vóór en tegen Luther of den paus, gevoelde het groote onrecht, tegen den Hervormer bedreven. Ondanks dit onrechtvaardig besluit van Keizer en Stenden, erkende het, dat Lutiier's zaak de ware was en de paus de nederlaag had geleden. De openbare meening was met Luther ; men rekende zijn tegenstanders niet in staat hem te weerleggen. Een streng oordeel ging over den Keizer en de keizerlijke omgeving. Met den groolsten smaad werd de laatste overladen. Algemeen eischte men de verwijdering uit 's keizers nabijheid van de vreemdelingen: van Glapio, Adriaan en anderen. De voormalige Franciscaner Joiiann Eberlin schreef de do Bondgenooten en deed daarin den eisch, dat alleen Duitschers den keizer zouden raden. In een vlugschrift, de Nieuwe Karsthans, twijfelde een boer aan 's keizers goeden wil en werd met een revolutie gedreigd. Lutiier begaf zich van Eisenach, niet naar Gotha en Erfurt, maar naar het dorp Möra, om daar zijn grootmoeder, zijn oom Heinrich Luther en andere betrekkingen te zien. Zijn vrienden reisden door naar Wittenberg. Alleen Amsdorff ging met Luther. Ook broeder Pezensteixer ging met hem. Daar in Möra bracht de Hervormer een aangenamen dag door. Zijn broeder Jacob ging een eind met hem, toen hij den Mei van zijn familie afscheid had genomen en verder naar Gotha trok. Hier naderde hij de plek, die in de historie voor altijd merkwaardig zal blijven. Het gezelschap trok om de Thuringer bosschen heen, den weg naar Waltershausen volgende. Nu kwam de wagen in een hollen weg, dicht bij de kerk van Glisbach, op kleinen afstand van 't kasteel Altenstein. Eensklaps werd een gerucht vernomen en schier onmiddellijk daarop wierpen vijf ruiters, vermomd en zwaar gewapend, zich op het viertal. Lutiier's broeder liep zoo snel weg, als maar mogelijk was. De voerman werd ter aarde geworpen. Een ander gemaskerde hield Amsdorff in bedwang. Niemand sprak een woord. De drie overige ruiters grepen Luther aan, trokken hem van den wagen, deden hem een ruitersmantel aan en zetten hem op een paard. De roovers sprongen fluks in den zadel, lieten alles in den loop en verdwenen in een oogwenk met hem in het bosch. Zij gingen eerst den weg naar Broderode en keerden langs een ander pad, weder, over verschillende wegen zich kronkelend, waardoor het onmogelijk was hen te volgen. Luther mocht straks een poosje rusten onder een beukenboom, waar hij, zeer afgemat, water dronk uit een bron, nog naar hem Lutherbron geheeten. Inmiddels was Jacor Luther naar Waltershausen gevlucht, waar hij 's avonds aankwam. Amsdorff was met den wagen naar II ittctibcrg gereden en alomme verspreidde zich door het land de tijding der oplichting van den zoo hoog gewaardeerden leeraar en broeder. De Roomsche partij verheugde zich zeer. Lutiier's vrienden weeklaagden over zijn treurig lot en vreesden het ergste. Reeds vernam men dc bittere klacht van Albrecht Dürer, die te Antwerpen Lutfier's ontvoering vernemende, uitriep: „O, God, is Luther dood, wie zal ons nu het heilig Evangelie zoo duidelijk prediken? O, alle gij vrome christenmenschen, helpt mij met kracht dien van Gods Geest vervulden man beweenen, en God bidden, dat Hij ons een ander door Zijn Geest verlichten leeraar zende." Maar Luther, dien we bij Lutherbron hebben laten rusten, was niet verloren, integendeel door God den Heere, die de harten der menschen leidt als waterbeken, gered. De Heere had na de bange worsteling, een plaats der ruste voor hem bereid; niet alleen voor Luther, maar ook voor de Kerk des Ileeren w3s zijne ontvoering ten zegen. Waar bracht men hem, die zoo afgemat en bedroefd was, henen? Laat ons zien. Zoodra de duisternis inviel en ze door niemand konden worden gezien, sloegen Lüther's geleiders een gelieel anderen weg in. Zij reden tot omstreeks een uur voor middernacht en kwamen aan den voet van een berg aan het Noordwestelijk einde van het Thuringerwoud, op welks top het in Byzantijnschen stijl opgetrokken bergslot Wartburg gelegen is. Is het voor de bouwkunst van hooge waarde, als sedert 1847 hersteld en met fresco's van Schwind versierd; hecht de Roomsche er aan, dat hier de heilige Elisabeth van Thuringen leefde, voor de zonen en dochteren der Reformatie is dit verblijf van Luther merkwaardig, waar hij tien maanden lang voor de nasporingen zijner vijanden verborgen was, zijn bijbelvertaling aanving en zich op nieuw toerustte om zijn grootsche roeping te vervullen! Langzaam stegen de paarden tegen den berg op. Ten laatste werden de poorten geopend ; Luther ging binnen en de slotpoorten sloten zich achter hem. Een der ontvoerders Burkhardt vox IIund, lieer van Altenstein, vertrok, een tweede, Johann von Berlepsch, slotvoogd van dezen burcht, geleidde Luther in het vertrek, dat hem huisvesten moest. IJij vond daar een volkomen riddercostuum en een zwaard. De drie anderen hielpen Luther zich ontkleeden. Hij toog zijn geestelijk gewaad uit en moest zich als krijgsman kleeden. Niemand mocht te welen komen, wie hij was en daarom moest hij haar en baard laten groeien. 11ij werd Jonker George genoemd en nu aan zich zeiven overgelaten. Overigens werd hij" van alles goed verzorgd. „Hier 1111 woonde Dn. Luther als St. Paui.us tijdens zijn gevangenschap te Rome", zegt Mathesius. Luther had te Worms het hoogtepunt van zijn meer openbaar leven bereikt. Sedert schittert het niet langer in die waarneembare kracht naar buiten; maar daarom stond zijn verborgen leven met God voor Gods kerk en het heil van 't Duitsche volk niet stil. Integendeel. Na H'orms toeft hij niet langer hij den uitwendigen bouw der Kerk, die reeds zooveel arbeids had gevraagd; van nu af werkt hij onafgebroken aan den groei van haar inwendig verborgen leven, opdat zij weder zal worden, wat zij moet zijn: een eere op aarde van den in den hemel verhoogden Middelaar. Er was zoo ontzaglijk veel te hervormen. Al waren de zaden der hervorming rijkelijk gestrooid, al waren de denkbeelden der reformatie wijd verspreid en diep doorgedrongen, toch waren vele uiterlijke vormen blijven voortbestaan; de eeredienst droeg nog geheel en al het karakter der pauselijke instellingen. Zelfs in Wittenbcrg scheen de priester aan het altaar, bij de consecratie van de hostie, de bekende transsubstantiatie te bewerken; monniken en nonnen legden er nog altijd kloostergeloften af; nog was het den geestelijken verboden te huwen; allerlei broederschappen van godsdienstigen aard bleven voortbestaan]; bedevaarten werden ondernomen; kortom de oude kerkvormen bleven voortduren, omdat de nieuwe ontbraken. Evenwel moesten die vormen komen, opdat ze symbolen zouden zijn van de veranderde denkwijze, welke zich op het terrein van het godsdienstig leven had vertoond. Mot Luther's verblijf op den Wartburg trad de Hervorming een nieuw tijdperk in. Zij scheen als geeindigd met zijn verdwijnen. Tot hiertoe had de geheele beweging zich rondom zijn persoon geconcentreerd; voorlaan zou zij onafhankelijker van hem haar weg gaan. De hervorming zou niet op Luther , maar op (iods Woord alleen steunen en gegrond zijn. De waarheid alleen, door hem gepredikt, moest vrijmaken. Een mensch kon zulks niet. Allerlei verhalen aangaande Luther verbreidden zich. Velen geloofden, dat hij een gewelddadigen dood was gestorven. Men had zijn lijk gezien, van dolksteken geheel doorboord. Dit stemde velen tot droefheid, anderen tot het voornemen omzijn dood te wreken. Rome s aanhangers begonnen de woede des volks te vreezen. Zij vreesden den toorn der verbitterde menigte. Aleander, de snoode legaat, was bekommerd. Ulrich von Hutten en anderen wekten de verontwaardigden op om het zwaard te gebruiken. Openlijk werden Karkl V en de legaten beschuldigd, de geheele bevolking nam het voor de zaak van den geliefden leeraar op. Te Wittenberg treurden Luther's vrienden; vooral de edele Melanchton, de beroemde geleerde, Luther's boezemvriend. Hij, de grondlegger van de zuivere schriftkennis aan Wittenberg's universiteit, was Luther's medearbeider geworden; en, gevormd dooi' de grondigste studiën, was hij het middel om in den schoonsten stijl, aan de klassieken ontleend, met de volle kracht der waarheid het gezag der kerkvergaderingen voor Gods Woord te doen bukken. Melanchton en Luthkr vulden elkander aan; zij verschilden in zoo menig opzicht, maar vonden overeenstemming voor het groote doel, door beiden beoogd. Welk een vreugde voor den zachtmoedigen, nederigen Melanchton, toen hij hoorde, dat Luthkr leefde, dat hij in veiligheid was! Maar Luthkr was gevangen en onder den rijksban. Deze overweging stemde tot vreeze en beduchtheid. In de Nederlanden vloeide reeds het bloed dei- martelaren. In Duitschland echter was de arm des keizers niet krachtig genoeg om den voortgang van liet werk te verhinderen. Het geloof, dat Luthkr wel veroordeeld was, maar niet weerlegd had kunnen worden, was algemeen. Zelfs stond de aartbisschop van Maintz niet toe, dat de Franciscaner monniken tegen Lither predikten. Binnen Wittenberg waren de gehoorzalen der professoren te klein om de scharen van studenten te kunnen bevatten. Intusschen leefde Lutiier, als ridder Gkorge , vrij binnen de muren van het kasteel. Hij mocht zich overal begeven, maar niet buiten deze muren. „Als gij mij kondet zien," schreef hij aan Mki.anchton, „zoudt gij mij voor een oorlogsman houden en mij moeilijk herkennen." Aan Spalatijn schreef hij, gedagteekend van het eiland Patmos: „liid voor mij, uwe gebeden heb ik noodig. Ik bekommer mij niet over 't geen men van mij in de wereld zegt. Ik heb nu rust." Luthkr werd op den Wartburg geheel onttrokken aan den strijd tegen allerlei uitwendigheden ; hij kon nu geheel voor het geestelijk leven der Christenen bezig zijn. Ook was hij aan den wierook der vleierij ontrukt en daardoor voor ijdele zelfverheffing meer dan vroeger beveiligd. Hij leerde in ootmoed met de zaak des lleeren: de hervorming, verkeeren en zelf drong hij dieper door in de kennis der Christelijke waarheid; te gelijkertijd werd in hem de begeerte om dienovereenkomstig te leven en te handelen versterkt locli was aan de andere zijde zijn verblijf op het slot voor hem een zware beproeving. Hij miste zijn Wittenbergsche vrienden, zijn gezegenden werkkring en zijn geliefde hoogeschool. De ruw schoone omgeving van het bergslot kon hem dit gemis niet vergoeden. Niet zelden was hij somber gestemd en leed hij naar ziel en lichaam. Gelukkig kreeg hij weldra verlof tot het houden van briefwisseling, zooals liij sclircef „uit liet rijk der lucht en der vogelen." Dit vergoedde hem meer dan het dwalen door bosschen en over velden of liet deelnemen aan de jacht. Soms begon het hem te berouwen, dat liij zich in 11 onns zoo edelmoedig had gedragen. Ja, zelfs de dood door de hand van zijn aartsvijand, hertog George van Saksen, scheen hem wenschelijker dan aldus weg te kwijnen. Hierbij kwam, dat er een hevige gisting onder het volk van Duitschland werd waargenomen. Die te bedaren, zou juist een taak zijn, voor hem berekend. Maar daarvoor was zijn persoonlijke tegenwoordigheid noodig. 11ij schreef den 29«ten Mei '1021 aan Mei.anchton : „Als de paus iedereen aanvalt, die met mij van 't zelfde gevoelen is, dan moet in Duitschland een oproer losbarten, en, hoe eer hij het beproeft, des te spoediger zullen hij en de zijnen te gronde gaan en zal ik wederkeeren. God ontsteekt de geesten der schare en de harten des volks in zulk een mate, dat het onwaarschijnlijk is, dat de zaak met geweld zal kunnen onderdrukt worden, of, als men ze begint te onderdrukken, zal zij tienmaal grooter worden. Duitschland heeft een menigte Karsthansen." De juichtoon, door priesters en monniken over Luther's verdwijning aangeheven, veranderde spoedig in angst en schrik over de dreigende houding van het om Luther's leven bezorgde en toornende volk. De stemming werd zoo ongunstig, dat zelfs Aleander vreesde en men aan den aartsbisschop van Mainlz schreef om toortsen te ontsteken, teneinde in de gansche wereld tot in de donkerste hoeken naar Luther te zoeken en hem terug te geven aan het volk, dat zoo zeer om hem roept. Hoe was Mei.anchton verblijd, toen hij vernam, dat Lvther nog leefde. Luther , aan wien zijn ziel hing, gelijk die van Jonathan aan Da vin. Luther, door wien hij was ingeleid in de heilige theologie, wier rijkdom sedert zijn geheele hart had verheugd. Luther, wiens medearbeider hij was geworden en die in hem, Mei.anchton, als hellenist en welhaast als godgeleerde, zijn meerdere had gevonden. Zelden hebben twee mannen, tot een gewichtig werk geroepen, elkander zoo aangevuld, elkander zoo begrepen, elkander zoo bemind, elkander zoo behoed. En, merkwaardig voorzeker, 't édict des keizers scheen krachteloos te zijn. liet volk schaarde zich rondom den heldhaftigen hervormer, die zonder vreeze de goede belijdenis voor den Keizer en de Stenden had afgelegd. Het wist, dat Luther bereid was te herroepen, als men hem wilde of kon wederleggen. Ook dat niemand zich daaraan had durven wagen. Lutiier gevoelde zich nu geroepen, om opbouwend te werk te gaan. Hij schreef een schoon antwoord op den aanval van Jakob Latomus, een Leuvensch godgeleerde, die de veroordeeling van Luther door de faculteit van Leuven verdedigd had. Ook gaf hij, die nog had gehoopt, dat de Parijsche Universiteit een gunstig oordeel over hem zou vellen, den aanvallenden arbeid op, terwijl Mei.anchton op uitnemende wijze de door de Sorbonne veroordeelde thesen verdedigde en met eene scherpe voor- en slotrede, voorzien van losse aanteekeningen, in het licht deed verschijnen. Als ophouwenden arbeid gedurende Luther's verblijf op den Wartburg verkreeg de christelijke gemeente de Duitsche bewerking van zijn uitlegging der Evangeliën en Epistelen. Ook zond hij een Duitsche vertaling van zijn predikatiën in het licht. Zoo gaf hij een preek over „de Tien melaatsehen" en een uitlegging van „den 3~si111 psalm" aan het arme hoopje, zooals hij zijn gemeente in Wiltenberg noemde. Maar bovenal blonk zijn practische arbeid op den Wartburg uit in de vertaling der IL Schrift in het Duitsch. Laat ons juist zijn en zeggen, dat die arbeid daar en wel met de vertaling van het N. Testament werd aangevangen. Het geheele, zoo omvangrijke, werk duurde ongeveer twaalf jaren. „De ure was gekomen, in welke de Hervorming, in steile van bloot een theologisch vraagstuk uit te maken, het leven, het alles zou worden voor het volk en toch was he machtig werktuig, dat het middel moest zijn om deze wondervolle ontwikkeling tot stand te brengen, nog niet aanwezig. Dit werktuig, dat Semdwas om het tiotsche gebouw van Rome met de felste slagen te tretren, zijn muren t doen vallen, den geduchten last des pausdoms, waaronder de Kerk verpletterd j.ei ' l,f( ,e terpen f" aa» J'et gansche menschelijk geslacht een schok te "even k'istéel^v m den u" // "' da^"6evoeld Zül1 worden »dit werktuig zou uit het oudé kasteel van den T\artburg voortkomen en denzelfden dag aan de wereld geschonken worden, op welken aan de gevangenschap van den hervormer een einde°kwam." it gezegend werktuig was de vertaling van het Woord Gods uit de oorspronkejve talen in het Duitsch. Daartoe gevoelde Lutheii zich geroepen. Gelijk de Ileere JOHA.NNES naar latmos had gevoerd om de Openbaringen te schrijven, was door em Llthkr naar den Martburg geleid, om voor de gemeente het Woord te vertolkenm de taal „waarin zij geboren was." En hiermede zou hij de taak voltooien kennelijk door God hem opgelegd. Immers het Woord Gods had hem /elf vrijgemaakt van de dwalingen der Kerk, der hiërarchie en der traditie, van de sofistenjen der Scholastiek en de bindende macht van eenig menschelijk gezag. En met T rr UTHER dezelfde vrijmaking in Gods mogendheid schenken aan mocht vallen 7 ^ t" V°lken ,Ul voorrecllt in l,un eigen taal te beurt mocht vallen „O, zoo nep hij uit, „dat dit ééne boek bestond in iedere taal- dat liet in elks hand, voor de oogen en ooren en in de harten van alle menschen gevonden werd. De Schrift zonder eenige uitlegging, dat is de zon, van welke alle leeraars en uitleggers hun licht ontvangen." Die taal was een schoone veelbeteekenende profetie, in de 19*> eeuw tot heerlijke vervulling gekomen' Merkwaardig is 't, gedurende den tijd van arbeid, op den Wartburg aan deze vertaling besteed, Luthers gemoedsgesteldheid waar te nemen. In alles wat zich egen hem of liever tegen den voortgang van het hervormingswerk verheft herkent h.j Satans tegenwerking en bestrijding. Als kind zijner eeuw, gelooft Swel degelijk aan zichtbare duivelversehijnmgen. Zij veroorzaken hem angst en schrik in iet hart. Ja liet scheen soms, of de held van Worms door den Engel des kwaads overwonnen werd. ^\ ij behoeven deze geestelijke zwakheid van Lutiier niet te verzvyijgen, al zijn de verhalen, die hierover in omloop gingen, niet alle of alle weinig te \ er trouwen en zeer zeker sterk overdreven. Op kerkelijk-politiek terrein stierf den men December Leo X, die zijn banbliksem te<*en rilEH zo° ,el !a<1 geslingerd. Hem volgde op, Adriaan Florisz. van Utrecht oermeester van K.vnEi. y, die te vergeefs poogt de Kerkte hervormen zonder hier, wiens vijand hij zich in zware vervolgingen betoont. Ook op staatkundig terrein kwam er afleiding. Karei. V geraakte eerst in Spanje m moeilijkheden, zoodat hij Duitscltland verlaten moest en zich over de Pvreneën egeven. En in 't najaar barstte de eerste zijner oorlogen met Frans I van Frank- ■]L nUlt; ;, Z00J lj|ee V00'' hem geen gelegenheid over om zich met de vervolgingen in Duitschland sterk in te laten. Eindelijk dreigde een inval van sultan Soumin den erfvijand der Christen beid, in Hongarije. Het werk der Hervorming stond dan ook met stil Li iiier arbeidde met ijver en inspanning aan de overzetting des N. Testaments i de Uuitsche taal. Daarom trachtte hij zich met de grootste nauwkeurigheid op < e hoogte te brengen van de volkstaal en daaraan is het te danken, dat hij een In n . T ,'eert gebraclit' «waarin de geest des Iiijbels door den -enius der Duitsche taal schijnt wedergeboren en zoo vereenigd, dat zij elkander hun eigenschappen mededeelen en elkanders kracht verhoogen. Daarbij wist hij de taal dei Saksische kanselarij, die hij na nauwkeurige vergelijking met andere dialecten voor zijne overzetting koos, zoo te verheffen en algemeen te maken, dat zij nadien lijd de schrijftaal van Duitschland werd." i>i uier werd in den nazomer van 1521 geprikkeld door de lichtzinnige handelingen van Albrecht van Maintz, die opnieuw, alsof er niets was voorgevallen, in 1Falie den zoo zeer bestreden aflaathandel liet drijven. li uier toornde op den Duitschen primaat. Hij liet zich door niets terughouden. „Ik zal niet rusten," schreef hij aan Spalatijn, voor en aleer ik den afgod van Maintz en zijn bordeel te llalle zal hebben aangegrepen." Reeds op den n0_ vember was zijn geschut behoorlijk geladen in een geschrift: Tegen den nieuwen afgod te Ha 11e. 'Ie vergeefs poogde de aartsbisschop Lvtiier te bewegen om zich stil te houden. Li tiier schrijft hem een hoogst ernstigen, dringenden brief van den volgenden inhoud: „Uw keur vorstelijke Hoogheid heeft te Holle den afgod hersteld, die het geld en de zielen van arme christenen verzwelgt. Gij denkt misschien, dat ik thans machteloos ben en dat de keizer gemakkelijk de stem van den armen monnik zal kunnen smoren. Maar weet, dat ik de plichten, die de christelijke liefde mij oplegt, vervullen zal, zonder de poorten der hel te vreezen, en dat ik nog veel minder den paus, zijn bisschoppen en kardinalen zal ontzien. Daarom is het" mijn ootmoedige bede, dat Uw keurvorstelijke Hoogheid zich den aanvang dezer zaak gelieve te herinneren, hoe namelijk uit een kleine vonk een vreeselijke brand is ontstaan. De geheele wereld was destijds óók in een staat van rust en zekerheid. )e ai me bedelmonnik, dacht men, die zoo zonder iemands hulp den paus wilde aantasten, is voor zulk een onderneming te zwak. Maar God hielp dien monnik, on nu veroorzaakt hij den paus meer werk en zorgen, dan deze ooit ondervonden beeft, sedert hij zich in den tempel Gods had geplaatst om geweldenarij te oefenen over de Kerk. Deze zelfde God leeft nog; daaraan twijfele niemand. Hij zal wel een kaïdinaal van Maintz weten te weerstaan, al ware die ondersteund 'door vier keizers; want het behaagt Hem bovenal de hooge cederen om te houwen en de trotsche Pharao's te vernederen. Ik geef alzoo Uw Hoogheid bij dezen mijn brief te kennen, dat, indien de afgod der aflaten niet wordt neergeworpen, ik in de gehoorzaamheid aan Gods bevel Uw Hoogheid in het openbaar zal aantasten, zooals ik den paus heb aangetast. Dat Uw Hoogheid zich dan gedrage naar mijn raad! Ik zal gedurende veertien dagen op een gunstig antwoord wachten. Geschreven in mijn kluizenarij, op Zondag na St. Catharinadag 1521. Van Uw keur vorstelijke Hoogheid de getrouwe en gehoorzame dienaar Martijn Lüther." Lutiier zet ook den kardinaal-aartsbisschop daarover terecht, dat bij de priesters, die in 't huwelijk getreden waren, wilde dwingen, hun vrouwen weg te zenden en' sommigen m de gevangenis had doen werpen. Dit was geschied door een prins dei Kerk, die berucht was om zijn minnarijen. Hij slingert hem de scherpe woorden m t aangezicht: „Als dit niet wordt ingetrokken, zal zich een stem verheffen uit bet Evangelie en zeggen, hoe goed het den bisschoppen passen zou, dat zij eerst hun hoeren wegjoegen, eer zij vrome vrouwen van haar echtgenooten scheidden." \\at er omging in de ziel van den aartsbisschop, kunnen we bevroeden. Toch was liij verstandig genoeg om den toestand juist in te zien. De hoogstgeplaatste priester van Duitschland vernederde zich voor den gevangene op den Wartburg. Reeds den December 1521 ontving Luther het volgend schrijven van den prelaat: „Waarde Doctor! Ik heb uw brief ontvangen en gelezen en hem ook gunstig opgenomen. Echter vermeen ik, dat de aanleiding, welke gij geloofdet te hebben om mij zulk een brief tc schrijven, reeds sedert lang niet meer bestaat. Ik wensch mij met Gods hulp, te gedragen als een vroom bisschop en als een christelijk vorst en ik erken gaarne, dat ik aan de goddelijke genade behoefte heb. Ik weerspreek ook niet, dat ik een zondaar ben; iemand, die aan zonde en dwaling onderworpen is en ook dagelijks nog zondigt en dwaalt. O neen! ik ben overtuigd, dat ik, buiten Gods genade, onwaardig en ergerlijk slijk ben, evenals andere menschen, indien niet nog in grootere male. Ik wilde, bij het beantwoorden van uw brief, deze stemming des gemoeds niet verbergen _ gelijk ik zeer verlang U, om Christus' wil, alle vriendschap en goedwilligheid te betoonen. Ik weet zeer wel, hoe ik een christelijke en broederlijke vermaning ontvangen moet. Geschreven met mijn hand, Albert." Tengevolge dezer briefwisseling bleef Luther's geschrift in portefeuille. Het werd eerst later, veel later onder den titel: „Der Abgott zu Halle" 1521—1542, te Bonn in 1877 uitgegeven. Albrecht's zwakheid, door Luther niet vertrouwd, kon de achting van den hervormer niet verwerven. Liever had hij met kloeke tegenstanders dan met zulke zwakkelingen te doen. Intusschen \ ei lang(lo Luther naar zijn vrienden te I\ tttenbayj. Ilij ondernam dan ook het waagstuk, om ondanks het vloek vonnis der Sorbonne in krijgsmansgewaad, alleionveiwachts en natuurlijk zonder voorkennis van den keurvorst, zich derwaarts te begeven. Niemand had hem herkend. Zoo kwam hij in de stad, waar hij zich naar het huis van Amsdorff begaf. Daar werden ten spoedigste in' alle stilte zijn vertrouwdste vrienden bijeengeroepen. Ook en dit spreekt wel van zelf, Melanciiton. Zijn tegenwoordigheid moedigde aan, om den geest van ongeduld en eigenwilligheid te weerstaan; bij zelf werd verblijd over den voortgang van de zaak der Reformatie en dankte God met de broederen, waarna hij verkwikt en versterkt door zooveel goeds zich weder naar den Wartburg begaf. De Hervorming, voor wier afdoende verzorging Lutiier door den arbeid aan zijn bijbelvertaling waakte, ging vooruit, niettegenstaande de belemmering van de vorsten, zelfs van hen, die haar niet ongenegen waren, ondervonden. Nu eenmaal de geesten ontwaakt en genoegzaam voorgelicht waren, kwamen ook anderen te voorschijn om verkeerde toestanden te veranderen en inzettingen, tegen Gods geboden strijdende op te heffen. Reeds spoedig na den Rijksdag te 1 Vorm* hadden eenige aan de Hervorming vijandige priesters een van Luther's aanhangers, Johannes Draconitls, in den ban gedaan. Tegen deze priesters was geweld bedreven, 't welk dooi- Luther volstrekt Jiiet goedgekeurd werd. Dit ging evenwel voorbij. Door Gabbiël Zwillixg, een ijverig kapellaan van het Augustijner klooster te Witlenberg, werd de aanbidding van het sacrament des altaars bestreden. Ook het communiceeren van den priester alléén. Het eei^ste is afgoderij, het laatste zeker zonde. Zoo geschiedde de eerste aanval tegen de mis. Niettegenstaande de prior van 't klooster tegenstand bood en zelfs keurvorst Frederik ontstemd was over dezen nieuwen strijd: voor of tegen de mis, onderzochten eenige doctoren de zaak nader en brachten den 20stcn October 1521 een rapport aan den keurvorst uit, waarin op de dwalingen in het leerstuk van de mis werd gewezen. Meeanciiton gaf vijf en vijftig stellingen in het licht, die de gemeente geheel op de hoogte der zaak stelden. Hij schreef: „Evenals het opzien naar een kruis, niet is een goed werk volbrengen, maar bloot het beschouwen van een teeken, dat ons aan Christus en Zijn Evangelie herinnert, zoo wordt ook door ons, die 's lleeren Avondmaal houden, uit dien hoofde en in die handeling zelve geenszins een goed werk volbracht, maar wij bedienen ons dan bloot van een teeken, dat ons herinnert aan de genade, die ons in Christus geschonken wordt. Maar hierin ligt het onderscheid. De symbolen, die door menschen zijn uitgedacht, herinneren ons alleen aan hetgeen zij voorstellen, terwijl de teekenen, die ons van God geschonken zijn, ons niet slechts aan de beteekende zaak herinneren, maar ons ook in onze harten de verzekerdheid geven van Gods genadigen wil. Er is maar één offerande, maar één voldoening: Jezus Christus. Jiuiten Hem is er geen offerande en geen voldoening. Dat de bisschoppen vervloekt zijn, die de goddeloosheid der mis niet tegenstaan. Keurvorst Fkederik was verbaasd. Te vergeefs zocht hij, zonder geweld, den voortgang te stuiten. Tegen de waarheid vermag de bedachtzame afwachting van den vrome niets. Evenwel hield Fr kd krik door zijn vorstelijken invloed de mis, hoewel deze inwendig zwaar gekwetst was, nog voorloopig in leven. Vervolgens richtte broeder Gabriël tegen het monnikenwezen zijn wel gerichte slagen. Niet omdat dit de krachtigste steun is der hiërarchie, maar omdat het is tegen Gods gebod. „Niemand," zoo sprak hij , „geen enkel bewoner der kloosters houdt de 'geboden Gods. Niemand kan behouden worden in de monnikskap. Een ieder, die in een klooster gaat, komt er binnen in den naam des duivels. De geloften van kuischheid, armoede en gehoorzaamheid zijn tegen het Evangelie." Aanleiding tot dezen kruistocht des geestes tegen de kloosters gaf Barthoeomeus Berniiarm, gewoonlijk Feldkirciien geheeten, thans proost in Kemberg. Deze trad kort na Lutiier's komst op den Wartburg in het huwelijk. Andere priesters volgden hem op dien weg. „Pausen noch Kerkvergaderingen " zoo sprak hij, „kunnen der kerk eenig gebod geven, waardoor lichaam en ziel in gevaar worden gebracht." Geèn hervorming heeft zoo zeer de zedelijkheid bevorderd, als die, waardoor de priesters in het huwelijk konden treden. Feedkirchen bleef ongemoeid, omdat keurvorst Frederik weigerde de rol van politieagent te spelen. Seidler, die onder de macht stond van hertog George , stierf in de gevangenis. Maar als de priesters mochten huwen, hoe stond het dan met monniken? Dertien Augustijner monniken gaven het antwoord op die vraag. Zij legden hun ordegewaad af en droegen voortaan burgerkleeding. Sommigen volgden de lessen der universiteit om zich voor het predikambt te bekwamen, de anderen trachtten door werken aan den kost te komen. Een, die het handwerk van schrijnwerker verstond, vroeg bij den magistraat om het burgerrecht en trad in het huwelijk. Zoo naderde ook het monnikenleven zijn ondergang. De loop der gebeurtenissen leidde er heen, dat ook deze menschelijke instelling van eigenwilligen godsdienst nader zou worden onderzocht. Men kwam evenals Luther vroeger, tot hetzelfde resultaat, dat het ieder vrij stond in het klooster te blijven of het te verlaten. Voorts werd liet bedelen door de monniken afgekeurd en werden de missen voor geld afgeschaft. De best onderwezen monniken moesten zich aan den predikdienst wijden. Alleen was de mis zelve nog niet afgeschaft. Carlstadt begon met eenige zijner vrienden het II. Avondmaal naar de instelling van Christus, als een verkondiging van 's lleeren dood voor de zondaren, onder beide teekenen te vieren, waardoor aan de mis den genadeslag werd toegebracht. Tevens was ook bij in bet huwelijk getreden. De Raad en de Universiteit van Wittenberg hadden de nieuwe wijze van Avondmaalsviering bekrachtigd. Met deze enkele daad was in de macht van den priester krachtig ingegrepen. Zoo schreed de Hervorming voort. Voor die haar toegedaan waren, was de paus van zijn hoogte geworpen, de aflaat verhinderd, de mis had opgehouden, de priester trad in het huwelijk, de monnik keerde in de maatschappij terug of diende de Kerk op geestelijke wijze. Van Maria werd schier niet gerept. De Heilige Maagd werd niet meer aangebeden. Gods Woord werd in de landstaal overgezet, gelezen, geloofd, gepredikt en door duizenden aangenomen. 3. De Zwickauer Profeten*. Lutiier komt weder te Wittexberg. Dikwerf was het hart van Lutiier op den Wartburg brandende in hem, want niet alles, wat plaats vond, geschiedde naar zijn wensch. Dat de mis aangevallen werd, dat priesters in het huwelijk traden, dat monniken hun kloostergeloften verbraken, lag in de ontwikkeling der Hervorming en was overeenkomstig met de II. Schrift. Toch was langzaam, zacht ontwikkelen bij hem de goede weg, van alle geweld was hij afkeerig. Zijn driedaagsch verblijf te Wittenberr/ was eerst genoegzaam geweest om alie gewelddadige verandering te stuiten. Maar nu bij eenmaal weder op den Wartburg was, moest bij veel aan anderen overlaten. Het groote beginsel, door Lutiier zoo zegevierend gehandhaafd, dat de II. Schrift alleen als regel van geloof en leven zou heerschen, werd niet door allen, die aan de zijde der Reformatie stonden, erkend. Er waren er, die meenden, dat het werk der hervorming op andere wijze moest voltooid worden. Zij beweerden, dat zij door den Geest Gods zelf, persoonlijk, zonder den Bijbel, onderwezen werden. Zij betwistten den regel, om zich geheel en alleen aan den Bijbel te houden. Voor hen was de II. Schrift niet al genoegzaam, en zoo verlieten zij het eenige terrein, waarop zij met geloovig vertrouwen vermochten Rome te bestrijden. Al spoedig vertoonden zich dwepers, die de studie verachtten en zich op voorgewende openbaringen verlieten, ja, die boven alles hoogelijk verhieven. Zekere Nicolaas Storck, een lakenwever, deelde mede, dat de engel Gabriël hem 's nachts verschenen was en hem o. a. gezegd had: „Gij zult op mijn troon zitten." Bij hem voegde zich een gewezen student, zekere Markus Stubner, die de studie had vaarwel gezegd, naardien hij van God onmiddellijk de gave om de II. Schrift uit te leggen, had ontvangen. Bij ben voegde zich nu Markus Thomas en een vierde, Thomas Munzer, een dweepziek drijver, die eenige orde en leiding aan de nieuwe secte gaf. Al ras had Storck zich, in navolging van Jezus, twaalf apostelen en twee en zeventig discipelen gekozen, en deze verkondigden het optreden van nieuwe apostelen en profeten. Deze profeten gebruikten voor hun doel zeer gezwollen uitdrukkingen en traden met dreigingen en donkere beschouwingen, als om de menigte schrik aan te jagen, plechtstatig op. Het: „Wee, wee, wee!" klonk gedurig uit hun mond. „Binnen vijf of zes jaren zouden schrikbarende verwoestingen over geheel de wereld komen. De bisschoppen, die goddelooze overheerschers der christenheid, zouden nedergeworpen worden. De Turk, die vijand der christenheid, het schrikbeeld voor de Duitschers, zal een inval in het Rijk komen doen en alle priesters: gehuwde en niet gehuwde, zonder onderscheid, dooden. Dan zal God een koninkrijk oprichten en Storck niet het oppergezag hekleed worden en de heiligen zullen over de volken hecrsehen. liet zal zijn één geloofden één doop. De dag, de groote dag des Heeren is aanstaande! liet einde der wereld nadert! Wee, wee, wee!" Ook verklaarden zij den Kinderdoop voor afgeschaft en lijfden hun volgelingen door een nieuwen doop in de nieuwe kerk, die zij de Kerk Gods noemden, in. De ineenstorting van het werk, door Litiikr en de zijnen met zoo groote inspanning gedurende vier jaren tot stand gebracht, gepredikt en onderwezen, stond voor de deur. Tegen de nieuwe openbaring van de aloude ketterij der Montanisten en van later tijd moest de hervorming wel krachtig opkomen. Zoo deed Nikolaas IIausman binnen Zwiclcau, die zich niet door de brommende taal der valsche profeten liet meeslepen, maar er zich krachtig tegen stelde. Al spoedig begon het viertal revolutionaire stellingen te verkondigen. Er braken ongeregeldheden uit. Het openbaar gezag wierp de belhamels in de gevangenis, waarop de verbitterde profeten zich naar Wittenberg begaven, waar zij den 27^"December 1521 aankwamen. Zij vonden er voor het oogenblik ten gevolge van de bestaande onrust en ontevredenheid een vrij welkome ontvangst. Zij meldden zich aan bij de professoren der Universiteit. „Wij zijn van God gezonden, om het volk te onderwijzen. Wij hebben bijzonderen omgang met God gehad en weten, wat er zal geschieden. Wij zijn apostelen en profeten en beroepen ons op Dit. Luther." Verbazing greep de hoogleeraren aan. „Wie heeft u gemachtigd om te prediken?" vraagde Melanchtonaan Stubner , den gewezen student, nu een der profeten. „De Ileere onze God!" antwoordde deze. „Hebt gij ook iels geschreven?" was Melanchton's wedervraag. „De Heere onze God heeft mij dat verboden!" sprak Stubner. Geen wonder, dat verbazing en kommer den diep geschokten vriend van Luther vervulde. Hij sprak dan ook als zijn meening uit, dat alleen Luther hier kon beslissen, vermoedende, dat deze vreemde leerinfren inblazingen des duivels waren. Terwijl Storck naar elders vertrok om zijn leer voort te planten, bleef Stubner in Wittenberg, wan- hij door velen als een profeet Gods erkend werd; o. a. door een Zwaab, Cellarius geheeten, een vriend van Melanchton, die aan jongelieden onderwijs gaf. Deze werd vin de zending der nieuwe profeten overtuigd. Ook Melanchton werd ontrust. Vooral op het punt vm den Kinderdoop. Hun leer trof hem en scheen hem niet onwaar. Hij oordeelde, dat de zaak alleszins onderzoek verdiende. Zij mocht evenmin lichtvaardig verworpen als lichtzinnig aangenomen worden. Ook keurvorst Frf.derik, „de lamp Israel's," zoo werd hij door Melanchton genoemd, weifelde. Hij wenschte niet tegen God te strijden. Spoedig werd hij beter ingelicht, toch oordeelde hij, dat de verstandigste weg was de zaak van zelf te laten te niet gaan. Luther werd weldra van het werk der nieuwe profeten onderricht. Hij begreep terstond, dat zij wederpartijders waren en onder den indruk van verootmoediging schreef hij aan den Keurvorst: „Uwe keurvorstelijke genade heeft zich gedurende vele jaren bevlijtigd om uil alle landen reliquiën te verzamelen; maar nu heeft God in de ruimste mate aan uwe wenschen voldaan, door U, namelijk, zonder dat het u moeite of kosten veroorzaakt heeft, een geheel kruis toe te zenden, waarbij nagelen, speren noch geeselen ontbreken. Heil, driewerf heil dit nieuwe reliek! Uwe Hoogheid strekke nu maar onbevreesd den arm uit en verhindere niet, dat de nagelen van dit kruis in uw vleesch dringen!" Tegelijkertijd verzocht hij even- ia wel Spat.ati.tn om geen geweld Ie gebruiken of de profeten in den kerker te werpen. Intusschen drongen de Zvvickauers tot de uiterste waakzaamheid. Hun komst was voor Carlstadt een nieuwe aansporing om tot een hervorming met geweld over te gaan. Hij was zeer vatbaar voor dweepzieke invloeden en richtte nu zijn aanval tegen de beelden in de kerken, „/ij vallen op de knieën en buigen voor de afgoden;" riep hij uit, „zij branden waskaarsen en brengen offergaven. Komt, laat ons de beelden van de altaren wegnemen." Deze opgewonden taal liet niet na de hartstochten te prikkelen. Voorzeker zal elk oprecht christen zich kanten tegen alles, wat beeldendienst in de kerken bevordert; maar daarom heeft niet ieder het recht om de beelden te verwijderen of te breken, liet is in de lloomsche Kerk in de eerste plaats de roeping der kerkelijke overheid de kerk ervan te zuiveren, üok zou een christelijke wereldlijke macht in zekere omstandigheden de bevoegdheid hebben allen beeldendienst te verbieden. Maar nimmer heeft het gepeupel 't recht, eigenmachtig de handen aan deze reiniging der kerkgebouwen te slaan. Van overheidswege gingen nu strenge bepalingen op 't gebied der zedelijkheid uit. Treurig was 't verloop bij Carlstadt. Hij vermaande van den leerstoel in de 1 niversiteit de studenten om de studie te staken en den akker te gaan bebouwen. Zekere Mohr, schoolmeester te Wittenberg, riep tot de ouders zijner leerlingen, dat ze hun kinderen mede naar huis zouden nemen. Waartoe te studeeren, nu Storgk en Thomas zonder studie profeten waren geworden? Vele studenten verlieten de hoogeschool of werden naar hun woonplaatsen ontboden. De hoogeschool dreigde te gronde te gaan. Rome juichte om die dweepzucht. Gemakkelijk kon 't nu 't verloren terrein herwinnen. Zelfs de keurvorst ging deze razernij niet te keer. Uit menig hart steeg de verzuchting: „Was Luther maar hier!" Wittenberg met zijn burgers en professoren verlangde naar hem. En de Hervormer? Met diepe droefheid vernam hij het gebeurde en hij streed in zijn eenzaamheid een harden, maar beslissenden strijd. Hij leed zwaar onder dit vreeselijk oordeel, dat over de door hem in het leven geroepen hervorming gekomen was. Van al de onzinnigheden, uit waarheid met dwaling vermengd geboren, trok de vijand der Reformatie en van Luther, Gkorge van Saksen, partij om haar te vernietigen. Hij trachtte den keurvorst te bewegen om de bedrijvers van al dat verkeerde streng te straffen. En op den Rijksdag te Neurenberg, 21 Januari 1522, werd van de bisschoppen verlangd, dut de nieuwigheidszoekers streng zouden gestraft worden. Luther besluit nu den Wartburg te verlaten, zonder de goedkeuring en tegen den ziti van keurvorst Frederik. i lij gevoelde zich geroepen voor het christelijk geloof, zooals hij dat in zijn eenvoud en reinheid uit de II. Schriften had leeren kennen en welks zegeningen hij aan zijn eigen hart en in zijn leven had ervaren, als verdediger op te treden. Hij trad op om voor de toekomst de oorspronkelijke kerk van (.hristus weder op te bouwen en haar als opnieuw te stellen op den grondslag des Goddelijken Woords naar den wil des Heeren. Hij bracht de Kerk, die door tal van inzettingen, leeringen en dwalingen als verborgen was en verloren scheen, onder de leiding des II. Geestes nader tot hare zuiverheid en weer glansrijk te voorschijn. En nu zij in gevaar is van een prooi der dweepzucht te worden, laat hij zich niet langer weerhouden om naar Wittenberg te gaan. Hij verliet dan het oude bergslot den 3t• geheele wereld was met bewondering en blijdschap vervuld." IIkndrik's hoogmoed steeg ten top. Ilij achtte zich evengoed als de paus onfeilbaar in zijn uitspraken. Die trots zou heel spoedig tot botsing met liome leiden, hoewel door heel andere oorzaken. Luther las dit boek met toorn en verontwaardiging. Hij verdroeg den smaad en den laster, dien het bevatte, maar was vreeselijk geergerd door den toon van laag-neerziend medelijden met den stumperd van een monnik te WiHenberg. De pauselijke goedkeuring vermeerderde zijn toorn. De uitgegalmde triomf der vijanden van het Evangelie en der Reformatie prikkelde zijn strijdlust en scherpte de pijlen, die hij op zijn koninklijken tegenstander meende te moeten richten. Te vergeefs trachtten de keurvorst, Spalatijn, zelfs zijn ambtgenooten Mklaxchton en IJucer hem tot kalmte te brengen. Ilij luisterde niet naar hen, maar besloot oog om oog en tand om tand met Hendrik te handelen. „Ik zal tegen den koning van Engeland niet zoetsappig zijn, ik wil het niet," sprak hij. „Ik zal Satan te lijf gaan, tot hij machteloos en levenloos aan mijn voeten stort." „Hendrik van Engeland, de nieuwbakken Thomas heeft gezegdAls Litiier niet heiioept, moet hij maar als ketter verbrand worden!" Van zulke wapenen maken zij dus tegen mij gebruik! Het is de woede dei' domme ezels en varkens uit den stal van Thomas Aquinas en het hoofdargument is de brandstapel. Maar het zij zoo. Laten die ezels en die varkens komen, als zij durven en laten ze mij maar verbranden ook! Ik zal hen afwachten. Na mijn dood zal mijn asch, al ware die ook over duizend zeeën her- en derwaarts verstrooid, opstaan om dien erbarmelijken troep te vervolgen en te verdelgen. Zoo lang ik leef, zal ik de vijand zijn van 't pausdom, en verbranden ze mij, dan zal ik dood en verderf zijn voor den paus en de zijnen. Doet, wat u goed dunkt, gij zwijnengebroed van St.-Thomas! Gij zult Luther overal als een beer op uw weg ontmoeten en als een leeuw op uw pad. Hij zal u aanvallen, wenvaarts gij ook gaat, en hij zal u geen rust laten, totdat liij uw stalen hoofden gebroken en uw koperen voorhoofden tot stof zal vermalen hebben." Luther nam tegenover Hendrik VIII het juiste standpunt in; hij plaatste zich op den grondslag \an het Woord Gods. De koning' beriep zich op feilbare menschen en hun beslissingen. „Hij mij," zegt Luther, „is het altijd: het Evangelie zegt; Christus spreekt. Maar mijn tegenstanders beroepen zich op kerkelijke gebruiken, gewoonten, inzettingen, voorschriften en op de Vaders. Toch vermaant de apostel: Dat uw geloof niet zij in wijsheid der menschen, maar in de kracht Gods (1 Cor. II : 5.), en met dezen geduchten onweerslag worden al de droombeelden van den Engelsclien Hendrik te niet gedaan, evenals de wind het slof verstuiven doet. Gewis, verschrikt en verbijsterd moeten alle Thomisten, Papisten en Hendrikken ter aarde storten voor den donder dezer woorden van Paulus. Hendrik's geschrift wordt tot in alle bijzonderheden ontleed en wederlegd. Hendrik's stellingen worden met klaarheid en juistheid en logische betooging ontzenuwd. Geheel de kennis van de H. Schrift en van de geschiedenis der Kerk staat den hervormer ten dienst. Hij ontziet zijn tegenpartijder in niets en stort zijn toorn stoutmoedig, vol verachting en hevigheid op den vorstelijken schrijver uit. \ol verontwaardiging is hij over het feit, dat deze alleen hij de Kerkvaders zijn gronden van bewijs heeft gezocht. Tegenover het woord der Vaders, „stel ik alléén en uitsluitend het Woord der eeuwige Majesteit, het Evangelie, welks gezag zelfs mijn bitterste bestrijders erkennen moeten," zegt Lutiikr. „Aan het Evangelie houd ik vast, daarop steun ik, daarin roem ik, daarin juich en triomfeer ik over Papisten, Sofisten, Thomisten, Hendrikken en al het zwijnengebroed der hel. De Koning des hemels is met mij , en daarom vrees ik niet, al zouden ook duizend Augustinlssen, duizend Cyprianussen en duizend Kerken, zooals die, welke door Hendrik van Engeland verdedigd wordt, tegen mij opstaan. En is het geen geringe zaak, dat ik een aardsch koning durf verachten of bespotten, als die koning zich niet ontziet om door de onbeschaamdste leugentaal den Koning des hemels te lasteren en zijn heiligen Naam te schandvlekken'? Mannen van den paus, zult gij dan nimmer ophouden met uwe dwaze en ijdele aanvallen'? Maar doel, wal gij wilt! Toch zullen pausen, bisschoppen, priesters, monniken, vorsten, duivels, dood, hel en al wat niet van Christus of in Christus is, vernederd worden voor het Evangelie, dat ik predik." Zoo tastte Luther den man aan, dien de paus „Verdediger des geloofs" genoemd had. Over den toon, die in zijn stuk: Tegen Hendrik, koning van Engeland, heerscht, loopen de gevoelens uiteen. Wij wenschen den hervormer niet te verschoonen of te verontschuldigen, maar kunnen toch niet instemmen met hen, die den door een koning-godgeleerde ruw aangevochten geringen man hierover hard vallen. Zeker is heftigheid niet goed te keuren, maar kon men zacht zijn tegenover hen, die andersdenkenden en onder deze hen, die zich grondden op Gods dierbaar Woord, met den mutsaart, het schavot en den kerker dreigden en, bijaldien zij de macht in handen hadden, het niet bij dreigingen zouden gelaten hebben? Dat Hendrik als theoloog liefhebberde, laken we niet; maar dat hij zijn vorstelijke waardigheid tegenover een zoon van den mijnwerker in 't geding bracht en met verachting op den monnik van Wiüeriberg smaalde en 't vuur en zwaard van den beul inriep, laken we met al wat in ons. En dan vinden we, de wijze van strijden en de eeuw der hervorming in aanmerking nemende, dat de kastijding van den opgeblazen Hendrik niet te gestreng is. Bovendien Lutiier schreef tegen een koning, maar niet tegen zijn wettige overheid. Hij had met koning Hendrik niets uit te staan. 11ij stond tegen hem als partij tegen partij, als doctor tegenover den Verdediger des geloofs, als geleerde tegenover een geleerde, 't Is waar, 't is onze wijze van strijden niet meer. Daarvoor zijn we dan ook bijkans vier eeuwen in beschaving toegenomen. Het kon niet anders, of aan het slaafsche Engelsche hof was elk satelliet van Hendrik hoogst verontwaardigd. Luther's diep snijdende taal had niet alleen Surreij, Wolseij vreeselijk vertoornd, maar ook den vromen bisschop van Rochester Hendrik s leermeester, die zich in zeer onbetamelijke woorden over den hervormer uitlaat. Ook Ihomas Morüs, een vroom rechtsgeleerde, zeer in gunst staande bij Hendrik lastert Lutiier en noemt hem: „o Zwelger Luther! Afvallige van de orde van St. Augustinus, misbakken bacchanaal van beide rechten, ongeleerde doctor m de godgeleerdheid!" Hij acht het niet beneden zich te schelden en lasterlijk te veronderstellen: „Hij, Luther, heeft zijn goede vrienden bijeengeroepen en hun verzocht ieder in zijn omgeving een verzameling te maken van de gemeenste schelden schimpwoorden. De een bezocht nu daartoe postwagens en veerbooten, een ander badplaatsen en speelhuizen, een derde kroegen en scheerwinkels, een vierde de bordeelen. Zij teekenden in hun zakboekjes alles, wat gemeen was, alle vuile en schandelijke dingen, die zij daar vernamen op, en kwamen met deze verachtelijke uitspuwsels beladen terug en ontlasten dat alles in het morsig riool van Luther's gemoed. Zoo ging dit schrijven, dat Morus zeer in aanzien bij Hendrik verhief voort, terwijl hij zijn meester toch zoo goed kende, dat hij, na een wandeling met Hendrik tot Zijn vrouw zei: „Als de koning met opoffering van mijn hoofd één enkel kasteel in tranknjk vermocht te winnen, hij zou niet aarzelen het van den romp al te slaan. De zelfzuchtige tiran antwoordde Lutiier niet meer. Hij zond een gezant naar den keurvorst en den hertog George met een bloeddorstig schrijven dat van zijn ziedenden toorn getuigt. Daarin stond: Luther, de ware gevallen slanspuwt zijn venijn uit over de gansche aarde. Hij verwekt opstand in de Kerk van Christus, doet de wetten te niet, hoont de bestaande machten, zet de leeken en de priesters op tegen den paus en de onderdanen tegen de overheden. Hij verlangt niets anders dan de christenen onderling in openbaren oorlog te brengen en hen elkander te zien verdelgen; de vijanden van ons geloof zullen het bloedbad dan aanschouwen en met duivelschen lach den lieilloozen kamp nog aanmoedigen. De leer toch, die deze monnik Evangelisch noemt, waarin verschilt zij van Wicliff's leer ? En zal ik het herinneren, geëerde Ooms! wat uwe voorzaten gedaan hebben om deze leer te onderdrukken ? Zij hebben haar in Bohème als een wild beest vervolgd en dat wilde beest in een kuil gedreven, daarin opgesloten en geketend gehouden. . Wllt ö'J immers niet, dat het ondier door uw nalatigheid losgeraakt, in Saksen binnendringt en zich van geheel Duitschland meester maakt en uit zijn monsterachtige neusgaten de vlammen der hel uitstoot en wijd en zijd den noodlotti"en brand verspreidt, dien uw vaderen zoo ernstig gepoogd hebben te dempen in bloed ? Daarom, hooggeschatte vorsten! acht ik mij geroepen, u op te wekken, ja u bij al wat heiliy is te smeeken 0111 den gevloekten aanhang van Luther te verdelgen. Niemand worde ter dood gebracht, zoo het vermeden kan worden, maar indien de wederspanningen zich halstarrig blijven verzetten, vergiet dan zonder aarzelen en zonder meedoogen bloed, opdat de verfoeilijke ketterij van den Wittenberger monnik worde weggedaan van onder den hemel." Zoo schreef de afschuwelijke tiran die zich als lat vrouwenmoordenaar en overspeler berucht gemaakt heeft, in zijn' zucht om den paus te behagen. Schier in alle lauden werden herhaaldelijk de schavotten opgeslagen om degenen, die de majesteiten mishaagden, te dooden en te martelen. Ook deze nietswaardige heeft menigmaal zijn hand met onschuldi" 1 6 >, e t' was het dan wonder, dat hij over hen, die als „vrije christenmenschen wenschten te leven, de hulp van den beul inriep? Frederik de wijze en zijn broeder verwezen den koning naar het straks bijeen te roepen concilie. Hendrik barstte schier van spijt en toorn. Hij had zijn doel -emist De onpartijdige toeschouwers van den kamp tusschen den ijdelen konin"- theoloog en den geringen monnik aarzelden niet den laatste in 't gelijk te stellen. Dat Luther later de zwakheid had Hendrik om verschooniiig voor zijn felheid te vragen, gaf aanleiding tot een verkeerd gebruik,dat deze daarvan maakte. Hierop volgde een nog feller antwoord van den hervormer, waarmee deze strijd eindigde, die alleen voor de Lutherschen in Engeland zeer bedenkelijk werd en over hen een zware vervolging uitlokte. Eveneens streed hij tegen den paus, toen deze in 1524 bisschop Benno von Meissen heilig verklaarde, omdat deze in den strijd tusschen Gregoriis Vil en Hendrik IV bijna alleen onder de Duitsche bisschoppen de partij van Gregorius was toegedaan. Het ergerde hem, dat deze heiligverklaring de vrienden van Lutiier moest treffen. Hij geeselde die vereering in een bijtende kritiek, getiteld: Tegen den nieuwen afgod en den ouden duivel, die in Meissen zal verheven worden. Hij viel den man zonder hart voor het Duitsche vaderland in de scherpste bewoordingen aan en bestreed deze heiligverklaring op zijn gewone wijze. VIJFDE AFDEELING. De Kerkhervorming in Duitschland. i. Luther en de Humanisten. nder ('e groote moeilijkheden, die de Hervormer te bekampen had, is voorze4fïf^ker z'Jrl met Erasmus niet de minste. De breuk kon op den duur niet uitkip blijven. Aanvankelijk was bet Humanisme door liet optreden van den monnik te i- H ittenberg verrast. Naardien èn de Reformatie èn het Humanisme hierin aan elkanS der verwant waren, dat zij beiden zich tegen Rome en het monnikendom aankantten en de godgeleerdheid wilden vrijmaken van de Scholastiek, moesten zij juist daarom óf in elkander opgaan óf jammerlijk tegenover elkander komen te staan. Luther 1111 was het niet te doen om de gunst der voi-sten en aanzienlijken, ook niet om die der humanisten. Erasmus verkneukelde zich in de liooge waardeering, die dooide machtigen der aarde aan zijn adviezen in zaken van godsdienst werd gehecht. Luther was de man met den hoogen moed, die alles tart voor de waarheid, Erasmus gaat in zijn gemakkelijke vredezucht zoo ver, dat hij, als de beweging van Luther strijd en verdeeldheid moet tengevolge hebben, liever een deel der waarheid prijs geeft dan den vrede te verstoren. Luther is bereid lijden en vervolging voor de waarheid te verduren, ja zelfs voor haar te sterven, Erasmus bemint boven alles de loome rust zonder gevaar. Luther , die het al lang had opgegeven om het heidensche Rome tot Christus te bekeeren en van 's pausen rijk niets voor liet koninkrijk der hemelen verwachtte, en Erasmus wiens ideaal was de onmogelijke hervorming in de kerk, zij waren twee geesten, die schier op alle punten uiteengingen. Li ther had een ruimen blik in de ontwikkeling en het leven der Kerk, toen hij met Rome brak. Erasmus vond met alle mannen van goeden wille een verbetering der Kerk, zonder verwarring aan te richten, het meest gewenscht. Hij was voor het hechten van een nieuwen lap op het oude vermolmde kleed, niet vreezende, dat de scheur van het oude nog erger zou worden. Erasmus' vertrouwen, zijn bijkans onbepaald vertrouwen op Leo X getuigt van een gebrekkige kennis van zaken en \an een slecht inzicht in den wezenlijken toestand der kerk. LuthëRj de man dei piactijk, die bij ervaring den nood van bet godsdienstig leven kende en ^ Ei.asmi s, de man der studeercel, de kamergeleerde, wiens briefwisseling met de vorsten der wetenschap en aardsche machthebbers zijn grootheid en roem uitmaakte, terwijl de voordeelen dier positie naar het vleesch niet uitbleven, zij werden langs zoo meer antipoden van elkander. Maar voerde Erasmus' geleerdheid hem tot koude berekening en humanistische wijsgeerte, Lutiier's geheel bestaan was met het levend k geloof in den Christus Gods, eerst meer onbewust, maar, na zich aan de levende wateren des Woords gelaafd te hebben, volkomen verbonden. Erasmus leefde uit de kennis, Lutiier uit het geloof. Voor Erasmus was de wetenschap het hoogste, voor Lutiikr de liefde, die zich ontfermt over een van Christus vervreemde naamchristenheid, die alleen door haar weder in aanraking met Christus te brengen, kan behouden worden. Zooals wij weten, stond geheel liet humanistisch streven, vooral in zijn ontstaan, in het minst niet in verband met godsdienst en theologie. Alleen de scholastiek was het mikpunt voor den aanval der humanisten op dit gebied. In zooverre hebben zij goede diensten bewezen ter voorbereiding van de onvermijdelijk komende Reformatie. Iets verder te gaan zou den toorn der Inquisitie hebben doen ontbranden. Dit bleek uit Laurkntius Valla, leeraar te Napels en te Iïome, die de onwa irheid aantoonde van het verhaal, dat het Symbolum apostolicum van apostolischen oorsprong zou zijn en eveneens de sage, dat paus Sylvester van Constantijn den groote land ten geschenke zou ontvangen hebben, logenstrafte. Deze geleerde ontkwam tengevolge dezer wetenschappelijke mededeelingen ternauwernood aan den brandstapel. Dit boezemde den geleerden voorzichtigheid in tegenover Homeen de Inquisitie. Ook Erasmus nam die voorzichtigheid zeer in acht. De loslating der toenmalige christelijke godsdienstleer en de vermijding van alle gevaarvolle beschouwingen voerden het humanisme eerst op de wegen der onverschilligheid tegenover het Christendom, straks tot volslagen ongeloof. De strijd over den invloed van Aristoteles en van Plato op de christelijke levensbeschouwing, werd door de humanisten ten voordeele van Plato beslist. Maar daardoor waren zij nog geen Christenen; het geloof der Kerk hleet hun vreemd. De aanhangers van Aristoteles dreven meerendeels op de wateren van het scepticisme of vervielen tot volslagen ongeloof. Petrus Pomponitius, leeraar te Padua en later te Bologna, beweerde, dat de wijsbegeerte het ontstaan van het christendom even goed als dat van andere godsdiensten uit natuurlijke oorzaken kon verklaren. Dergelijke humanistische ideeën waren in den tijd der hervorming, zooals wij boven gezien hebben, de heerschende en leidende gedachten onder de hoogere geestelijkheid te Rome. Zulk een humanist was Leo X zelf. Twijfelaars en ongeloovïgen, die de Kerk eenvoudig om de verbazend groote voordeelen in eer, aanzien, machten rijkdom niet loslieten, maar overigens koel, onverschillig voor den godsdienst, als zonder God in de wereld leefden, waren grootendeels de hoogwaardigheidsbekleders in de christelijke Kerk. Van hooge uitzonderingen, als liet Oratorium der goddelijke liefde, hebben we reeds gewaagd. Erasmus was op en top humanist. Als humanist was hij soms scherp geweest tegenover de Kerk, maar van Lutiier. was hij afkeerig. Erasmus meende, na den ailoop van den Rijksdag te Worms, „dat Luther's treurspel aan het einde was gekomen; het was te wenschen, dat hij nooit op het tooneel was verschenen; sommigen vreesden alleen maar, dat wij, na de Scylla ontkomen te zijn, op de Charybdis zullen vervallen, en dat een deel van deze overwinning gebruik zal maken op een wreede wijze, die de zaak van het Christendom geen voordeel zal doen." liet verloop der zaak van Lutiier stelde hem aanvankelijk gerust, want het humanisme was eveneens in de aanvallen op de Kerk betrokken. De humanisten werden minstens dooi' de geloofsrechters zoo gehaat als de hervormers. Al het kwaad , dat de Kerk overkwam, kwam zoowel voort uit de wetenschap als uit het geloof naar de Schrift. Voor het hooge streven van Lutiier, dat Crotus Ri; bi anus in 1521 aangreep, alsook Justus Jonas aantrok, had Erasmus geen 't minste gevoel. De godsdienstige belangen van het volk lieten hem koud. Alleen ijverzucht bleef over, want het werk van Lutiier was zoo ontzaglijk groot u en zonk zoo diep in het hart der menschheid, dat het Humanisme in de schaduw trad. Luther hield zoo lang mogelijk eiken openlijken strijd met Erasmus tegen. Hij meent in November 1520: „Erasmus en ik zullen, zoo God wil, het wel eens blijven." Maar naarmate Luther op de baan der Hervorming voortschreed, geraakte hij meer van Erasmus verwijderd. Hij zag duidelijk, dat Erasmus nog zeer verre verwijderd was van het geloof in de genade Gods en meer hield van den vrede dan van het dragen van het kruis. Erasmus voelde zijn invloed op de Hervorming, dien hij in 1517 nog bezat, wegzinken. Zijn streven naar hervorming en dat van Luther liepen uiteen, verre uiteen. Maar nu vreesde hij, dat hij het èn bij de Wittenbergers èn bij den Paus zou verkorven hebben en alleen zou komen te staan, en niets woog bij Erasmus zwaarder dan het verlies van de gunst der menschen. Hij houdt schier niet op met brieven te richten aan den paus, aan de kardinalen, aan de bisschoppen, teneinde zijn rechtgeloovigheid in 't licht te stellen en zich te zuiveren van de verdenking van ketterij. Hij drijft liet zoover, dat hij den paus verlof' vraagt, om de schriften van Luther te mogen lezen. Terzelfder tijd schrijft hij een brief aan Zwingi.i, een der Zwitsersche hervormers, gedagteekend 31 Augustus 1523, waarin hij beweert zich tegenover de hervorming verdienstelijk gemaakt te hebben. Hij schrijft: „Het komt mij voor, dat ik eenigermate hetzoifde heb verkondigd , dat Luther leert, alleen niet zoo vermetel en vermijdende alle raadselachtige en paradoxe stellingen." In dit schrijven komt dan ook het verschil tusschen den verstandsman Erasmus en den geloofsheld Luther duidelijk uit. Hij is er hoovaardig op, dat de grooten der aarde, wereldlijke vorsten en prinsen der kerk er bij hem op aandringen tegen Lutiier op te treden. Deze maakte het ook wel wat erg, wanneer hij van Erasmus schrijft: „Erasmus heeft gedaan, waartoe bij geroepen was; hij heeft de talen weêr tot haar recht doen komen." En ook: „Misschien zal hij met Mozes in het land Moab sterven, want tot studiën, die verder reiken en op de vroomheid betrekking hebben, maakt hij zich niet op. Vurig zou ik wenschen, dat hij zich onthield van het behandelen der Heilige Schrift en haar omschrijvende verklaring, daar hij voor dit werk niet opgewassen is en bij het onderzoek der Schrift de leerlingen onnoodig ophoudt en aftrekt. Hij deed genoeg, toen hij het gebrekkige aanwees. Maar, zooals ik zie, is hij niet in staat hun het goede te toonen en hen in het land der belofte te brengen." Erasmus' aanzien begon dan ook af te nemen. Men liet hem voor 't geen hij was. Hij ontkent voorts alle betrekking tot of gemeenschap met Luther, vooral in zijn brieven aan Rome. Evenzeer verloochent hij Uerich von Hutten, die reeds kennis gemaakt had met Erasmus' minder edel karakter. Erasmus stookte de steden Zürich en Straatsburg tegen hem op en vervolgde hem met gemeene lasteringen. Tot deze diepte zonk de groote geleerde. Al kon en mocht Luther zich niet leenen tot het bewerken van staatkundige hervormingen, toch zou het hem duidelijk worden, dat het welslagen der hervorming met het ontstaan van betere staatkundige toestanden samenging. Vandaar dat Ulrich von Hutten, de dappere zoowel met het zwaard als met de pen, zich voor staatkundige en kerkelijke hervormingen aan de spits stelde Von IIutten's ideaal was een nieuw machtig Duitsch Rijk te stichten, aan welks hoofd een oppermachtig keizer zou staan, die niet afhankelijk was van en belemmerd werd door kleinere wereldlijke vorsten. De adel van Duitscltland moest zich rondom den keizer scharen , de kleinere despoten moesten gefnuikt worden ; burgers en edelen moesten de geestelijke en wereldlijke vorsten bestrijden. Inderdaad leidde deze gedachte tot de vestiging van een geestelijk-wereldlijk opperhoofd, een paus-keizer of keizer-paus. Zij was ver- bonden met die der afschaffing van liet Romeinsche recht, van de monopoliën, bevrijding uit de boeien van het kerkgezag en meer andere. Zoo leerde lnj, daarvoor was hij bereid het zwaard te trekken. Maar sedert de troonsbestijging van Kakel V, van wien Von Hutten zoo gunstige verwachtingen gekoesterd had, waren die droomen der toekomst voorbijgegaan. Hij was teleurgesteld in Karel. In liet eerst was hij koud en onverschillig omtrent de hervorming der Kerk. Bij het vernemen der gebeurtenissen te \\ittenberg zei hij te^en een monnik: „Vreet elkander op, opdat gij door u zeiven nioogt opgbwtteii worden" Hartelijk wenschte liij, „dat de vijanden der humanisten zooveel mogelijk in tweedracht zouden leven en zich geheel en al tegen elkander uitputten. Mochten allen te gronde gaan, die zich tegen de ontluikende ontwikkeling verzetten. -Nu wilde 11ij de hervorming dienstbaar maken aan de verwezenlijking van zijn ideaal. Hij wilde de burgers, de boeren en de ridders vereenigen om de godsdienstige en staatkundige hervorming, zooals liij die dacht, tot stand te brengen en hij nep Franz von Sickingen, den dapperen rijksridder, tot zich om hem die, 111 zijn oog zoo schoone taak, te doen volvoeren. Franz von Sickingen was aan het hooid van een eigen krijgsmacht van 1 iUUl) man en 2400 ruiters instaat om Karei, V in zijn eersten oorlog met Frans 1 van Frankrijk krachtig bij te staan. Door Von Hutten nu was Von Sickingen voor de zaak der Hervorming gewonnen. Hij bewoonde den sterken burcht Lbernburg, Uien hij ten toevluchtsoord stelde voor alle vervolgden om den godsdienst en die niet ten onrechte den naam droeg van „herberg der gerechtigheid." Deze burcht huisvestte Oekolampadius, die na Zwinguls in Zwitserland de hervorming predikte, Martinus Bi cer den vroegeren Dominicaan, later hervormer te Straatsburg, Gaspar Aquila, uit Dillenburg's kerker ontsnapt, en vele andere vervolgden. Daar bevonden zij zich in veiligheid. Ulkich von Hutten zelf, wiens leven en vrijheid groot gevaar liepen, vond een wijkplaats op den Ebernburg, die van daar tal van geschriften in t Latijn en Duitsch alom liet verspreiden. Na den Franschen veldtocht besloot Von Sickingen zelf als aanvoerder der hervorming in het rijk op te treden. Hij nep de R.jnsche ridderschap in 1522 tot een vergadering te Landau samen, die in grooten getale door hen bezocht werd. Er kwam een verbond: „de broederlijke verstandhouding' tot stand voor den tijd van zes jaren. Het bedoelde de fnuiking van de macht der vorsten, der geestelijke in de eerste plaats, en de verheffing van den adel. Allereerst werd de aartsbisschop van Trier aangegrepen, een prelaat vol vijandschap tegen de Reformatie en in 1520 door Frans I van Frankrijk met goud voor zijn optreden tegen Karel V, als candidaat naar het keizerlijk purper, omgekocht. Von Hutten rekende eenigermate op de hulp van den aartsbisschop van Maintz, dat niet verstandig was. Wellicht zou Albrecht, indien de onderneming was geslaafd, een andere houding hebben aangenomen. Zeker is 't, dat hij wilde zien, hoe 't zou «aan. Ook dat hij toeliet, dat Von Sickingen's benden op zijn grondgebied over den Rijn trokken. Het Rijksbewind drong Albrec.it omlegen VonSickingen, die den l>ten September met den Rijksban bedreigd werd, op te trekken. Diens onderneming liep evenwel slecht af. De steden namen een afwachtende houding aan vóór een overwinning waren zij niet tot hulp te bewegen. Von Sickingen overmeesterde het geheele stift Trier, behalven de hoofdstad van dien naam, die door den aartsbisschop-keurvorst zelf heldhaftig werd verdedigd. Flke storm werd af"esla«en; reeds den September moest Von Sickingen het beleg opbreken.-Nu keerde de kans. De bedreigde vorsten van Trier, van de Pallz en van Hessen verbonden zich tegen Von Sickingen en verwoestten de burchten zijner vrienden. Jon laatste vielen zij den sterken burcht Landsluid aan; ook diens muren stortten spoedig voor liet nieuwe belegeringsgeschut in puin. Von Sickingen werd doodelijk gewond en moest zich overgeven. Spoedig daarna stierf hij. Ook met Ulhicii von Hutten liep het treurig af. Hij vluchtte naar Zwitserland. Daar werd hij door zijn ouden vriend Erasmus, die zijn plannen als dolzinnig afgekeurd had, afgewezen. Erasmus wilde zich niet aan den toorn der machtige Rijksvorsten blootgeven en liet zijn ouden vriend in den steek. Tengevolge van een vroeger losbandig leven was deze niet tegen de vermoeienissen eener gedurige vlucht bestand. Hij stierf op het eilandje Ufnau in het Zuricher-meer in September 1523. Deze rustplaats was hem bezorgd door Zyvinguus. De dwaze onderneming had aan de zaak der Hervorming geen goed gedaan. Maar de geschriften van Von Hutten leefden lang onder het volk voort en oefenden een machtigen invloed uit. Er was zaad gestrooid voor nieuwe verwikkelingen, zooals wij zien zullen. Luther ondervond veel smartelijks door deze gebeurtenissen. De vijanden betrokken den hervormer in deze oproerige bewegingen, want dat waren ze. Gelukkig had Luther reeds vroeger zich openlijk er tegen verzet, dat de zaak der godsdienstige hervorming verbonden werd aan den strijd voor de belangen der adellijke heeren legen de klimmende macht der rijksvorsten. Luther noemde de oorlogsverklaring van Von Sickingen aan den keurvorst van den Pallz een groot ongeluk, liet groote publiek wist evenwel beider streven zeer goed uit elkander te houden. Wel smartte het hem diep, dat Von Sickingen, die hem in de zaak van Worms een veilig verblijf op den hbernburg had aangeboden, zulk een jammerlijken ondergang vond. Hij trok zich de belangen van Hartmuth von Kronberg, Sickingen's schoonzoon, een ijverig voorstander der Hervorming, die ook groote schade leed door het ongeluk van zijn schoonvader, ernstig aan. Als altijd vond Luther tegenover zich hertog George von Saksen, die gekrenkt was over een brief aan den verdreven ridder, door Luther geschreven, ten einde hem in zijn ongeluk te troosten. Hij verdedigde zich kloekmoedig en met al wat in hem was. Luther betreurde het, dat op de zaak, die hij voorstond, een smet was geworpen. Adrjaan VI, ilie na Leo X als paus was opgetreden, was hervormingsgezind , maar op geheel andere wijze als Luther, wiens heftige tegenstander hij reeds was, zoo als bleek uit het stuk der Leuvensche godgeleerden, door hem met een voorrede bij het publiek bekend gemaakt. Overigens was hij in Roomschen zin een eenvoudig vroom man. die gaarne veel gebrekkigs wilde verbeteren. Hij zond naar Neurenberg zijn legaat (.iiieregati, die daar verklaarde, dat de tegenwoordige „vervolging" der kerk, zoo noemde hij den onspoed, door de hervorming aan Rome berokkend, vrucht was van der menschen zonden, vooral van die der priesters en prelaten, en dat hij daarom zou meewerken aan een hervorming der Kerk, die in hoofd en leden ernstig krank was. Desniettemin drong hij aan op de uitvoering van het édict van Worms tegen Luther en do zijnen. En daartegen verzetten zich de rijksvorsten. Zij drongen aan op de bijeenroeping van een vrij concilie van het Duitsche volk, en wel binnen het jaar, waaraan zoowel leeken als geestelijken zouden deelnemen. De legaat vertrok nu spoedig, hevig vertoornd. Adriaan VI stierf reeds in 1523 en werd opgevolgd door Clemens VII, tot vreugde der Romeinen. Er was verdenking, dat vergift dezen paus, die als het hoofd der Kerk haar wilde hervormen, had uit den weg geruimd. Do legaat van Clemens drong nu weer op vervolging aan; ook de keizer wees op het édict, dat zoo slecht uitgevoerd werd. De Stenden des Rijks wilden flat alleen doen, voor zooverre het mogelijk was. De zaak werd tot den Rijksdag van Spiers uitgesteld. Zij bleef, zooals zij u as, ondanks een schrijven van Karei. V uit Burgos. De nieuwe legaat Campeggio wendde zich tot 1*krdinand, Karei- s "o| 1' ' ' houder des rijks, die tevens hertog van Beieren was, en tot de Zuid-Duitse ie 'oppen, oni een afzonderlijk verhond ter onderdrukking der Luth(|s' ic \< (ï ij stand te brengen. Hij spaarde daarvoor geld noch beloften. Z< Is ('Mim.i. \an Saksen en Joachim van Brandenburo was dit te kras. Zij waren te ziMlsUinu^ otn zich door een pauselijk legaat te laten opzetten. Lutiier wcm pu'1 u^ door het gedrag van vele vorsten, die zich stelden tegen de door het »ehee e \o s zoo luid hegruete hervorming. Hij schreef er in zijn droefenis een stuk over, geti el< . \ei het tegenstrijdige der keizerlijke decreten van <*> Mei 1521 en van < - [ Hij schrijft: „Welaan! wij Duitschers moeten Duitschers blijven en ezels en 111,11 (" laars van den paus; al stiet men ons — gelijk Salomo zegt — f'j"1" een moi !'''' als gort, wij blijven even dwaas. Hier helpt geen klagen, leeren, bidden o sniee x en evenmin eigen dagelijksche ondervinding, hoe men ons geschonden en \eis on» lij lieert. Nu, mijn lieve Vorsten en Ileeren, gij ijlt met mij, arm, alleen saaik mensch, zoo goed als den dood te gemoet, en als dat geschied is, '/ai k wonnen hebben. Wanneer gij echter ooren hadt, die hoorden, ik zo»i u ie s ztu bijzonders zeggen. Hoe, als Lüther's leven eens zooveel hij God gold, «la . a> 'J niet leefde, niemand uwer van zijn leven en zijn heerschappij zeker w;uv' ('n z',n dood u aller ongeluk zou zijn? Daar valt niet met God te spotten. u •> maar frisch op los, moordt en brandt. Zoo God wil, zal ik niet wijken. Wij zagen, hoe Erasmis Von Hutten verloochende. Luther had 1 vrede en eendracht uitgezien. Ook hij wil „het einde dezer " '''n' Ilij schrijft in April 1524 aan Erasmi s op een vrij hoogeu loon en met een ioogstaand gevoel van eigenwaarde: „Dit verwijt ik u niet, dat gij 11 y over ons op een afstand houdt, om uw eigen haan bij mijn vijanden, < e papis < i, schoon te maken. En ook daaraan erger ik mij niet zoo zeer, dat gij ui ^ schriften, die gij hebt uitgegeven, op eenige plaatsen ons al te heftig I"' ii(, « 1 of doorgestreken om hun gunst te winnen of hun woede te doen bedaren. « • wij toch zien, dat u van God niet die dapperheid is gegeven, zoo mm a s < ui moed, 0111 vrijmoedig en vol vertrouwen met ons legen die monsters op e i e w , zoo mogen wij ook van u niet vergen, hetgeen uw kracht en uw vermogen te ,uu 'j gaat. Integendeel, uw zwakheden en de beperkte maat der gaven Go< s ove' hebben wij gedragen en geëerd." En voorts doelende op Erasmus' slechte\erlioiu mg tot Von Hitten schrijft hij: „Ik wenschte, dat ik als bemiddelaar konoptiei en,< a zij (nl. degenen, die Erasmus aanporden om Lutiier te bestrijden) ophielden u zoo hartstochtelijk op te zetten en dat zij u op uw ouden dag met vrede in Go< ie en ontslapen. Dat zouden zij, naar mijn inzien ook doen, als zij letten op uw zwa» ieu en op den omvang der zaak, die de mate uwer kracht reeds lang te bovengaa . Verwondere het ons niet, dat Erasmus niet weinig verbitterd was over zulk een si n yven. Ilij zegt dan ook, dat in Lutiier's geschriften veel is, dat hem toeschijnt Satans werk te zijn. En verder: „Tot dusverre heb ik voor de zaak van het Evangelie beter gezorgd, dan velen, die met den naam van het Evangelie om zich werpen. Ik zie, dat naar aanleiding daarvan veel verdorven en oproerige menschen opstaan; ik zie den achteruitgang van schoone kunsten en wetenschappen; ik zie, hoe \ riendschapsbanden verbroken worden, en ik vrees, dat er nog een bloedig oproei uit ontstaan zal." , Er lag iets laags en boosaardigs in Erasmus' antwoord, als hij Luther \ooi do onlusten, els te stichten, te meer omdat de bruid, voor hem bestemd, nu aan Hrans ! was aangeboden. Deze bruid was de koningin Eleonora van Portugal, Karel A bestemde haar voor koning Frans. De oude !• rkundsberg werd door de woedende soldaten, die soldij eischten, grievend beleedigd. Hij was niet meer in staat het bevel over de Duitschers op zich te nemen. In dezen nood schoot de hertog van Ferhara zooveel voor, dat Bourbon althans iets afbetalen kon. Ie laat zag Clemens in, dat hij gevaar liep. Te vergeefs poogde hij dit af te wenden dooi' met den onderkoning van Napels een verdrag te sluiten. Bourbon erkende dit verdrag niet en werd door zijn soldaten gedrongen naar liome te gaan. In den vroegen morgen van den 5din Mei bereikte zijn leger, uit Duitschers, Spanjaarden en Italianen bestaande, de eeuwige stad. lleeds in den morgen van den oden ging men lot de bestorming over. Bourbon viel, door een kanonskogel in de borst getroffen. Zijn dood deed het krijgsvolk zoo in woede ontvlammen, dat niels hen weerstaan kon. De stad werd vermeesterd. En een bloedbad volgde, zooals er in eeuwen, sinds den tijd der Vandalen, geen binnen haar muren had plaats gevonden. Clemens was in het kasteel St. Angelo gevlucht. De prins van Oranje bood hem den vrede aan, mits hij driehonderdduizend kronen betalen wilde. Dit weigerde Clemens. De strijd werd nu voortgezet en de plundering nam terstond een aanvang. Alles, wat de hoofdstad der Westersche christenheid kostelijks bevatte, "werd aangetast. Sinds eeuwen was een onnoembaar groote schat door allerlei middelen, die het bijgeloof gebruikte, samengebracht. Jubilés, pelgrimagiën, annalen, prebenden, uit alles had men voor de hiërarchie geld geslagen. En millioenen vielen nu in do handen der plunderaars. Kerken en kloosters, paleizen en openbare gebouwen, zelfs de monumenten en graven werden beroofd. Te midden van den woesten loof vernam men de kreten der stervenden, of hot klaaggeschrei van vrouwen en geestelijke zusters, die door den moedwil der tot dierlijken lust ontvlamde soldaten op beestachtige wijze mishandeld werden. Alles, wat tot dusverre heilig geacht werd, viel in de handen der plunderaars. Wij gaan niet voort met dit nader te omschrijven. De moedwil werd zoover gedreven, dat de losgelaten benden voor den gevluchten een nieuwen paus verkozen, door een als conclave gezeten bende. En die nieuwe paus — zou Luther zijn. 1 ien dagen lang duuide de plundering. Acht duizend menschen waren vermoord. Voor meer dan tien millioen was geroofd. Diep was llomc vernederd. De trotsche stad lag gebogen onder het wicht van leed en jammer. Gods hand rustte zwaar op haar, die met de koninkrijken der aarde had geboeleerd en van den godsdienst een zaak van vuil gewin had gemaakt. Eindelijk bood Clemens aan alle verbintenissen tegen Karel V te laten varen en viermaal honderdduizend ducaten op te brengen. 't Was als een wonder in de oogen der Evangelischen. De machtige keizer, die hen had willen vernietigen, wendde nu al wat in zijn vermogen was, aan om hun voornaamsten vijand, hun hevigsten vervolger, zoo diep te vernederen. HET STERFBED VAN pREDERIK DEN WlJZE. Zietdaar nu hetgeen geschied was. Op zulk een wonderlijke wijze behoedde de Ileere de ontluikende Reformatie tegen het zoo vreeselijk dreigende gevaar. Hij schonk haar den tijd om in uitbreiding en innerlijke kracht te winnen. Ook de noodige rust om hetgeen zij gewrocht had voor de toekomst te organiseeren. 2. De organisatie van de Kerken der Hervorming. Negen jaren waren verloopen, sedert Luthkr zijn beroemde thesen aan de slotkerk van 11 iltenberg had gehecht. Zou niet alles, wat sedert geschied was, onder den invloed van allerlei tijdelijke omstandigheden der vergetelheid overgegeven zijn, dan werd het hoog tijd om de van liet pauselijk juk bevrijde gemeenten op vaste grondslagen te vestigen, opdat de bloei van een eigen leven merkbaar wierd en het werk Gods duurzamen zegen verspreiden zou. Die grondslagen moesten zijn naar den \\ oorde Gods. Dit nieuwe organische leven moest zich als weleer kenmerken dooi geloof, eenvoud, godsvrucht, zuiverheid en belangeloosheid. En alzoo in scherpe tegenstelling met de uitwendig schitterende, maar helaas! zoo ver van dat Woord algedwaalde en diep gezonken hiërarchie. De nieuwe organisatie moest zoowel voldoen aan de meest ontwikkelden en aanzienlijken voor de vervulling hunner godsdienstige behoeften, als dienen voor de ongeleerden en meest misdeelden. Iedere plaatselijke gemeente moest alzoo vrij en zelfstandig naar Gods Woord kunnen belijden en wandelen en toch zich verbonden gevoelen met andere plaatselijke gemeenten in hetzelfde land, kon het zijn ook in andere landen. zoodat alleen de taal scheiding tusschen haar maakte. Eén band der liefde, des geloofs en der hoop moest alle kerken omstrengelen, zoodat zij zich één in Christus gevoelden, zonder dat liet eigen vrije leven in Hem daardoor werd belemmerd. Langs dien weg sprak de Kerk der Reformatie zich uit, tegenover de wereld, tegenover de Overheid en tegenover de verlaten Kerk van Rome. Nu was de openbaring der gemeente als lichaam van Christus in den tijd der Reformatie buitengemeen moeilijk, vooral tegenover de Kerk der hiërarchie, die een schijnbare eenheid bezat en deze met vuur en zwaard wilde handhaven. Wat meer zegt, de hiërarchie, zoowel in de Oostersche als in de Westersclie kerk, liad zich, na.u den scliijn, historisch ontwikkeld. Waarheid is, dat eeuwen achtereenvolgende bijgeloof en wangeloof voorstanders en ouderlingen, ook lien, die den dienst der gemeente leidden, tot priesters hadden gemaakt, met schier goddelijke maclit bekleed o\ei liet geestelijk wel en wee der leden. Zij beheerschten de conscientie, bestuurden oppermachtig de Kerk, hun toevertrouwd, slechts waren zij gehoorzaamheid verschuldigd aan andere boven hen geplaatste priesters, die weer anderen in hoogere orde gehoorzaamden, boven welke de bisschop van Rome met de driedubbele kroon getooid, als een godheid regeerde, tuk op de onderwerping van de koningen en overheden der aarde aan zijn voorgewende macht. Voegt hierbij, dat de overheid in alle landen der christenheid, slechts enkele kleine staten in Duitschland uitgezonderd, deze hiërarchie en pauselijke opermacht steunde en vreesde, ja haar eigen gezag aan dat der hiërarchen verbonden rekende, en dat in den geest der volkeren al deze dingen geacht werden alzoo te behooren; dat de onkunde zoowel bij voorgangers als leeken grenzenloos groot bevonden werd, en nog moeilijker wordt de schepping van de organisatie der evangelische gemeenten. Op het loslaten van Rome volgde een chaos van verwarring, waarin maar niet met een enkelen greep orde te brengen was. Eerst langzamerhand en op verschillende wijze is in het uitwendig optreden der gemeenten en in haar inwendig leven regel en orde tot stand gekomen; waarvan wij nu den aanvang eenigszins willen bezien. Het verlaten stelsel der pauselijke hiërarchie riep der Reformatie toe, op geheel iets anders in haar optreden bedacht te zijn. De keuze hing voorzeker voor een groot gedeelte af van den invloed der Vorsten of van het zelfstandig optreden der gemeenten. In Duitschland was de Hervorming wel is waar uitgegaan van een man uit het volk, van Lutiikr, maar groot was het aandeel in haar slagen onwedersprekel ijk te danken aan Frederik den wijze, den ons welbekenden keurvorst van Saksen, en diens opvolger Joiian.v, alsmede aan de geestdriftvolle toewijding van Philip, landgraaf van Hessen. De nood, waarin zoowel de verlaten gemeenten als de priesters, die Rome verlaten en het Evangelie aangenomen hadden, zich bevonden, deed veler oog op de hulp der hoogstgeplaatsten vestigen. De goederen der verlaten kloosters, die der kerken zei ven, werden afhankelijk van de beschikkingen der Vorsten. Zoo scheen het, dat de oplossing van het vraagstuk der kerkorganisatie, naar veler meening, door de machtigen der aarde moest geschieden. Vandaar, dat van den aanvang reeds de wereldlijke overheid een overwegenden invloed op de vrij geworden kerken uitoefende en sedert heeft behouden. Allereerst slaan we het oog op hetgeen na 1520 in Hessen plaats vond, waar het eerst een poging werd aangewend tot het scheppen van een inrichting der Evangelische kerken. Philip, de landgraaf, was vrij hoog ingenomen met de pas ontloken Zwitsersche hervorming en trachtte er naar om de Evangelische gemeenten zooveel vrijheid als mogelijk te verleenen. Tot dien einde was door hem in Hessen geroepen Frans Lamrkrt van Avignon, een man van een vast karakter, vol geestdrift en vuur, vol volharding en moed. Lamrkrt , welke een der eersten in Frankrijk was geweest, die het monniksgewaad afwierpen, bevond zich te Straatsburg en werd door Philip aan zijn hof genoodigd. Hij nam de uilnoodiging aan. Lambert stelde honderd acht en vijftig thesen, dooi' hem paradoxen geheeten, op en hechtte die aan de kerkdeuren, iedereen uitnoodigend, om met hem over haar te disputeeren. Nu bevond zich te dier plaatse een jong priester, die, klein van persoon zijnde, op een bank klom, om de thesen fe lezen. Deze priester was Bonifacius Dornemann, door zijn bisschop bij zijn wijding boven Paulus in geleerdheid en boven de maagd Maria — zonderlinge verklaring! — in kuischheid gesteld. Hij begon met luide stem de thesen te lezen en las o. a.: „Al wat gebrekkig is, moet verbeterd worden. Alléén Gods Woord kan daarbij als richtsnoer gelden. Buiten dat Woord zijn alle pogingen tot Hervorming ijdel en doelloos." „De Kerk moet in geloofszaken beslissen. De Kerk is de vergadering van belijders, die hetzelfde geloof, denzelfden God, denzelfden Middelaar, dezelfde Openbaring hebben. Zij zijn door éénen (leest bezield en houden zich aan hun belijdenis vast in leven en in sterven." „Gods W oord is de eenig ware sleutel des Hemelrijks. Zij, die dat Woord gelooven, zien zich den hemel geopend. Die dat Woord geioof weigeren, blijven buiten de hemelpoort staan. Alles, wat buitendien is, zoowel de besluiten en beslissingen van de conciliën en pausen, de stellingen en geboden van priesters en monniken, heeft geen waarde." „Dewijl Christus onze eenige en eeuwige Iloogepriester is geworden en geen mensch als opvolger of plaatsbekleeder behoeft, zoo is noch de bisschop van Rome noch iemand anders Zijn stedehouder. Alle christenbelijders zijn in Hem tot priesters geworden!" Dornkmanx zei achter ieder dier stellingen, door hem gelezen: „Daar kan ik niets tegen inbrengen.' Zoo werd dooi' hem, willens of onwillens, het dispuut voorbereid. Op den 21steu October werd in de hoofdkerk van Homburg de gelegenheid tot het dispuut geopend. De Landgraaf zelf was daarbij tegenwoordig en noodigde mede ieder uit om er tegen in te brengen, wat hij meende. Zulks deed Nicolaas 1' erber , overste der Franciscanen te Marburg, die vroeger gepoogd had den Vorst tot onderdrukking der ketterij door het zwaard te bewegen. Toen deze nu met Augustinus en Lombardijs kwam aandragen, herinnerde Philip zelf hem, dat alleen uit den Woorde Gods mocht worden bewezen. Lamrert verdedigde zich zoo krachtig, dat de tegenstander moest zwijgen. Geen enkel leerstuk werd door eenig priester verdedigd. Zoodat Lambert moest uitroepen, als Zacharias weleer: Geloofd zij de Heere, de God Israels; want Hij heeft bezocht en verlossing teweeggebracht Zijnen volke. (Lukas 1 : 08). Eenige bekwame christenen werden nu belast met het ontwerpen eener kerkenordening, die in overeenstemming moest zijn met de H. Schrift. Spoedig was dit werk verricht en werd zij door een Synode van kracht verklaard. De ordening ging uit van de Kerk zonder beïnvloeding \un de wereldlijke overheid. Van Philii», den landsheer, werd met geen enkel woord gewag gemaakt. De landgraaf, overtuigd van den goeden gang der zaak, begeerde niet over de gemeenten te heerschen; alleen wenschte hij, des noodig, haar te steunen en haar te beschermen. De kerkordening was uitmuntende door eenvoud, liet aantal voorschriften was beperkt en werd niet noodeloos uitgebreid. Te ver ging men met de orgels in de kerken af te schalfen. Maar geheel werd gebroken met de plechtigheden en sieraden der inrichting van de kerken van Rome en teruggegaan tot de schier oorspronkelijke plaats der gemeenten in de heidenwereld. Wij laten hier enkele bepalingen volgen. De leer en de regeering der Kerk moeten rusten op Gods onfeilbaar Woord. Wie daartegen mocht leeren of handelen, zal afgezet en van de gemeenschap der Kerk afgesneden worden. Ieder godvruchtig en in de Schrift ervaren christen kan, zoo liij 't begeert, lot bisschop (herder) gekozen worden. Geen bisschop heeft eenige andere waardigheid, dan die een bedienaar des goddelijken Woords toekomt. De bisschippen of leeraars en de diakenen worden door de geloovigen gekozen. Elke gemeente kiest haar eigen herder. Zij worden in hun bediening bevestigd door de oplegging der handen van drie ambtsbroeders. De diakenen, zoo er geen leeraars tegenwoordig zijn, door oplegging der handen van de oudsten der Kerk. Geeft een bisschop op eenigerlei wijze door zijn gedrag en wandel ergernis aan de Kerk, 't zij door lichtzinnigheid of wereldschgezindheid, en helpen geen vermaningen of waarschuwingen, dan zal hij door de kerk uit zijn ambt kunnen ontzet worden. Iedere gemeente is verplicht voor haar herder en leeraar te zorgen , hem en zijn gezin behoorlijk te onderhouden en hem herbergzaamheid te laten oefenen, naar des apostels voorschrift. De leeraars mogen geen bijzondere betaling vorderen voor deze of gene buitengewone ambtsverrichting. Eiken Zondag wordt er in een geschikte plaats een vergadering gehouden van alle mannelijke leden, die tot de geloovigen gerekend worden, om met den leeraar over de belangen der gemeente te spreken. De vergadering zal tevens uitspraak doen in zake van het toepassen van den ban. De Kerk van Christus heeft nooit kunnen bestaan zonder de handhaving der tucht. Eenmaal 's jaars zal er oen algemeene synode gehouden worden, ter overweging van de belangen der Kerk aan alle oorden des lands. Leden dier synoden zijn al de bisschoppen of leeraren, krachtens liun bediening, heliter zal iedere gemeente nevens hen een man van kennis en geloof kiezen om als haar vertegenwoordiger aan de werkzaamheden der Synode deel te nemen. Drie leden zullen jaarlijks door de Synode benoemd worden oni de verschillende gemeenten te bezoeken; hen, die begeeren leeraren te worden en door de gemeenten zijn gekozen, te onderzoeken en ni goedkeuring te bevestigen, en zich te overtuigen, dat de verordeningen der Synode worden nageleefd. Oorspronkelijk was derhalve deze kerkenordening volkomen democratisch in kerkgemeentelijken zin. Van do Lands- of gemeentelijke overheid wordt niet gewaagd, ien opzichte der Vorsten en wereldlijke regenten stelden zich de kerken geheel op een \iij standpunt. Zij maakten geen aanspraak op bemoeiingen met het bestuur des lands; maai zinspeelden zelfs niet op eenige inmenging, van dat Bestuur te verwachten. Daarom was de inrichting nog niet een openbaring van de volkssouvereiniteit. liet was niet een uitoefening van rechten, veel minder van aangeboren rechten; zij was de gemeenschappelijke behartiging van allerlei geestelijke belangen. Ook de vorst des lands was in de Kerk eenvoudig lid. Mn alle belijders: zij, die als gcloovigen bekend waren, arbeidden op deze wijze mede aan den bloei der kerken. Wat ons hierbij in toog valt is, dat nevens het ambt van bisschoppen of leeraars en dat der diakenen, niet dat dei' ouderlingen vermeld wordt. Lang hebben de kerken van Hessen zich niet in deze eenvoudige inrichting en Mijheid kunnen verheugen. De drie jaarlijksche visitatoren, die aanvankelijk slechts gewone leden der Kerk konden zijn, werden vervangen door zes superintendenten, benoemd voor hun leven. Hierdoor werd der Kerk veel vrijheid benomen en geraakte zij allengs grootendeels onder "t gezag der wereldlijke overheid. Inderdaad is daarom reeds de kerkenordening van Hessen zeer merkwaardig, omdat zij in vele opzichten tot grondslag ook van andere landskerken gediend heeft. In het oogvallend is de tegenstelling van deze kerkenordening, die uil de gemeenten opklimt, met die van Rome, waarin elk ambt uit de macht van den Opperpriester van Iiome en de prinsen zijner hiërarchie afdaalt. Zeker viel deze kerkenordening in den geest van Li ther, zooals die zich in den aanvang der Reformatie heelt geuit. Reeds in 1523 schreef deze aan de Calixtijnen in Boheme, wien men leeraars weigerde om ongeschikten te doen kiezen: „Zoo gij geen betere voorgangers kunt bekomen, raad ik u veeleer er geen te nemen. Laat elk hoofd van een gezin voor de zijnen te huis den bijbel lezen en zelf zijn kinderen in den Doop (iode toewijden, terwijl gij zuchtend blijft verlangen naar het sacrament des altaars, zooals de Joden in Babyion smachtten naar Jeruzalem. De wijding, die de priesters van den paus ontvangen, is niet uit God, maar uil den Jiooze. Ilij alleen kan een waar en getrouw leeraar zijn, die naar den geest daartoe geroepen is en op de rechte wijze tot dit ambt gekozen en daarin bevestigd is. De keuze geschiede aldus: Kik bereide zich in den gebede tot dit gewichtig werk voor, en dan, in den naam des Ileeren saamgekomen, vinde de benoeming plaats onder opzien tot Hem en in alle oprechtheid des harten. De wijding en bevestiging kan dan alleen daarin bestaan, dat uw oudsten den gekozene de handen opleggen en hem vervolgens aan de gemeente en de gemeente aan hem verbinden!" Lutuer is later van deze eenvoudige beginselen afgeweken. Zoo als we boven reeds gezien hebben, ging in Duitschland de hervorming niet uit van het volk, maar van de hoogergeplaatsten in de samenleving, 't Was Lutjier daarom onmo- gelijk hier met Iiel eigenlijke volk: in den regel een hoop ruwe eti onkundige menschen, te beginnen. Indei'duad bevond zieli liier liet betere deel in de hoogere . .. , O ' geledingen der maatschappij: de vorsten en de edelen, die vooraan stonden in den geestelijken strijd en dien ook in den rijksdag streden. Hierdoor verkregen deze een overwegend aandeel in de regeling «Ier kerkelijke zaken. Zelfs al had het mindere deel des volks meer geschiktheid betoond, zoo kon het niet uitblijven of het meer volgzame zou de hoogere standen het allereerst tot de regeling der kerkelijke aangelegenheden hebben opgeroepen. En zoo was het dan, dat Luther, hoewel een kind des volks, uit de geringste kringen geboren, en zooals blijkt tot de eenvoudigste organisatie zelf geneigd, de vorsten en edelen als de vertegenwoordigers van de meeste belijders aanmerkte en hun den grootsten invloed op de nieuwe kerkformatie moest toestaan. Luther zelf was èn als hoogleeraar te \\ittenbcrg èn als leeraar der gemeente èn als hervormer in vele, zeer vele opzichten afhankelijk van den Keurvorst van Saksen, zijn beschermer. En zoo kwam in Saksen en door Saksen in vele andere staten der Hervorming de leiding der kerkelijke belangen aan de wereldlijke overheid, liet groot verschil tusschen Lutiieh's vroegere leeringen en tegenwoordig handelen trad in het helderste licht. En zeker is dit geschied, omdat hij voor het tegenwoordige in het onvermijdelijke meende te moeten berusten, 't Was een toegeven aan den drang der omstandigheden. Luther is dan ook grooter geweest als hervormer, als omverwerper van het gebouw der pauselijke macht, dan als stichter van een nieuwe kerkinrichting. Zonder te beweren, dat hij zich aan veranderlijkheid schuldig maakte, moet men toegeven, dat hij op dit stuk niet beginselvast bevonden werd. Zelfs al is het waar, dat hij de hoop koesterde, door den aan invloed winnenden derden stand met der tijd dit euvel te zien weggenomen, zoo mogen wij hem in de behandeling dezer zaak niet roemen. Wat hij niet goed zien kon, was zeker, dat de steun, welken de derde stand den Oppervorsten bood, veeleer diende om dezen de absolute macht te verzekeren en dat deze absolute macht hoogst zelden der christelijke gemeente is ten goede gekomen. Langs dien weg werd de macht geboren, die in een groot gedeelte van Duitschland tot den huidigen dag de Kerk van alle zelfregeering berooid en in elk opzicht onder het Bestuur van liet Landskeizerlijk gezag van den Oppervorst gesteld heeft. Zoo is nog heden ten dage Duitschland's keizer als koning van Pruisen opperbisschop in de Luthersche kerken van het rijk. Veel schade is hierdoor veroorzaakt. Alleen de volle vrijheid en onafhankelijkheid der kerken van den Staat kan den rijken inhoud van het godsdienstig leven doen ontplooien. De christelijke Kerk vraagt van den Staat niets dan bescherming harer rechten, waai' zij die door machten buiten haar bedreigd ziet. Maar in haar eigen aangelegenheden kan zij den Staat, zonder aan haar geestelijk leven schade te lijden, niet toelaten te beslissen of te bevelen. Het schikken en plooien der Kerken naaide meeningen en bevelen van overheden en staatsdienaren is een der grootste ooizaken van het verval der Kerken geworden Wel is en blijft desniettemin het gevaar dreigen van botsing tusschen de Kerk en den Staat. De Christelijke kerk is de draagster der verhevenste ideeën van godsdienst en moraliteit. Zij moet de ongerechtigheid en den zondigen wandel der heerschers, als die haar leden zijn, bestrallen en den moed hebben, in gewichtige omstandigheden te zeggen: „Het is U niet geoorloofd haar te hebben!" (Mattheus 14 : 4). Maar zij mag haar meening noch door het zwaard, noch door oproer, noch door revolutie kracht bijzetten. De Staat moet zich geen heerschappij aanmatigen over de Kerk; de Kerk is onbevoegd in te grijpen in het bestuur des lands. Luther sloeg mede de handen aan 't werk om voor Saksen een nieuwe organisatie der Kerk tot stand te brengen. liet zag er treurig uit. Vele priesters kenden de Reformatie nog slechts in naam. Zij waren volgelingen van Luther, zonder den waren geest des Evangelies en de kracht der waarheid aan hun hart ervaren te hehben. In een en dezelfde kerk werd liet Evangelie gepredikt en de mis gelezen, ieder kreeg wat wils. 't Bleek nu eerst juist, welke ongeschikte mensehen het pausdom tot het priesterambt had toegelaten; voor den dienst van het Evangelie waren zij onbekwaam. Luther meende, dut een algemeene visitatie der kerken de schreiende behoefte beter zou doen kennen. En daarom schreef hij den 22steu October 1526 aan den Keurvorst: „Er heerscht onder onze lieden een zoo ondenkbare onverschilligheid betreffende Gods Woord, dat ik, zoo ik zulks met een goed geweten doen kon, in 't geheel geen leeraars geven en hen maar aan zichzelven overlaten zou, gelijk varkens, die in 't wild loopen. M tar dit ware onverantwoordelijk. Uwe Hoogheid is de man, die thans geroepen wordt om de bestaande verkeerdheid tegen te gaan. Er moeten overal leeraars aangesteld en scholen gesticht worden, waar deze ontbreken. De menschen moeten desnoods tot hun bestwil gedwongen worden, evenals men hen noodzaakt om aan het stellen van bruggen, het aanleggen van wegen en zaken van algemeen nut mede te werken. Nu de pauselijke orde van zaken onder ons niet meer bestaat, komt het U toe ervoor te waken, dat geen ordeloosheid veld winne. Buiten Usve Hoogheid is er niemand, die zich dit in die mate kan of mag aantrekken; die er ook zooveel belangstelling in betoont. Ik bid U dan, vier personen te benoemen, die ten taak hebben de gemeenten in geheel het land te bezoeken. Twee hunner om onderzoek te doen naar de kerkelijke goederen en inkomsten, twee andere om hun zorg te wijden aan alles wat in betrekking staat met de leer, de leeraars, de kerken en de scholen." Zoo zocht Luther de hulp bij de aardsche machten, die zeker niet zouden nalaten met die hulp haar voordeel te bejagen. Nadat hij hiertoe een bezoek bij den Keurvorst had gebracht, tijdens deze in 't najaar van 1526 te Wittcnberg kwam, besloot deze tot de visitatie der gemeenten. Melanchton werd opgedragen, de instructiën voor de visitatoren te ontwerpen. In 4526 gaf Luther zijn bekende „Deutsche Mes se und Ordnung des Gottesdienstes, zu Wittenberg fürgenommen" uit. Deze „Duitsche Mis" bevatte voorschriften ten opzichte van de openbare godsdienstoefeningen. Naar zijn meening maakten de menschen, die in de kerken samenkwamen, onder welke goeden en slechten, geloovigen en ongeloovigen zich bevonden, de ware vereeniging der Evangelische Christenen niet uit. Dit zijn alleen zij, die met geheel hun hart Christus den Ileere aanhingen en niet alleen met woorden, maar ook door daden belijdenis doen: zij, die zich onderwerpen aan de kerkelijke tucht en een gehoorzaam oor vetieenen aan de bestraffingen en vermaningen, hen in den naam des Ileeren Jezus Christus gedaan. Maar zulk een gemeente kan in de werkelijkheid niet samengebracht worden. Echter zou hij, zoo het mogelijk ware, zulk een gemeente hebben willen stichten. Melanchton, altijd tot gematigdheid geneigd, had zijn instructiën zoo gesteld, dat daarin niets werd opgenomen, 't welk onuitvoerbaar bleek. Melanchton was de man, die de algemeene rust zoo lang mogelijk wilde bewaren. Hij was bereid aan de traditie, nevens de H. Schrift veel gezag toe te kennen. Hij was van conservatieven aard, daarom moest, naar zijn meening, zooveel het slechts mogelijk was, van het oude bij de godsdienstoefeningen bewaard blijven. Zoo werd de Latijnsche liturgie behouden, verbonden met Duitsclie gezangen, liet Avondmaal kan onder één. ook onder twee twee teekenen ontvangen worden. Biechten uit vrijen wil werd toegestaan, alsook 't gebruik van misgewaden. Zelfs de viering van sommige heilige dagen was geoorloold. In dit opzicht stelde Melanciiton zijn wijsheid en voorzichtigheid boven Gods Woord. Geen wonder, dat geklaagd werd over terugkeer naar de oude verlaten paden en Rome juichte over deze reactie. Lutiier, meenende, dat door alzoo te handelen de eendracht der Evangelischen in Saksen zou bevorderd worden , hechtte zijn goedkeuring aan Melanchton's ontwerp. Er werden nu vier visitatoren benoemd: Luther voor Saksen, Spalatijn voor Altenburg en Zwickau, Melanchton voor 'Thuringen en Tiiuring voor Frankenland. Het geheele jaar 4528 werd aan liet gewichtig werk der visitatie besteed. De leeraars moesten óf de vrouwen, met wie zij leefden, huwen öf haar verwijderen en zich verbinden voortaan het zuiver Evangelie te prediken. De al te onwetenden en ergernis-gevenden werden afgezet. Uit de kerkelijke goederen werd den dienaren des Woords een inkomen toegezegd. De kloosters werden opgeheven. De groote en kleine catechismus van Luther, in 1529 in het licht gegeven, werd voor het godsdienstonderwijs aangewend. Daardoor werd de kennis dei' zuivere waarheid overal verbreid. Aldus werden gewichtige wijzigingen in het godsdienstig leven tot stand gebracht. Vooral de afschaffing der kloosters en van het coelibaat groef eene diepe klove tusschen de Reformatie en Rome, maar werd tevens van uitgebreiden zegen voor de gemeente. Ook de pastorie van den Evangeliedienaar was de woning van een Christelijk huisgezin en kon tot voorbeeld voor andere gezinnen dienen. Dat dit alles van de Vorsten, door Luther zelf te hulp geroepen, uitging; dat de vrijheid van het godsdienstig leven daardoor belemmerd en de ontwikkeling deigemeente tot hoogei' leven weerhouden werd, springt in het oog. .Maar wij gelooven, dat 't in Saksen en andere Duitsclie landen niet wel anders kon en alles met den Duitschen geest en de Duitsclie toest inden samenging. De Duisclie hervormers trachtten bovenal tot eenheid te geraken, want gevaren van grooten aard bedreigden het pas geboren Evangelische gemeenteleven van alle zijden. Karel V en zijn broeder Ferdinand zochten een gelegenheid om het te dooden, al vonden zij die niet. Met dit al was de Evangelische kerk nu onder den invloed der wereldlijke overheid gekomen. En wel als een daad van Christelijke ontferming van de zijde des keurvorsten, door Lutiier zelf ingeroepen, boewei deze overtuigd was, dat de leiding der Kerk niet tot de bevoegdheid der wereldlijke macht behoorde. Hij meende dan ook, dat straks, als meer kennis en ontwikkeling in de gemeente gekomen zou zijn, deze regeling voor een andere, een betere zou plaats maken. Maar hij bedroog zich. De Vorsten stelden voortaan de consistoriën aan, die uit wereldlijke en geestelijke leden samengesteld waren, om onder het hoog gezag, dat door superintendenten werd uitgeoefend, de kerken te regeeren. De gemeente werd van alle deelneming aan haar bestuur uitgesloten. Luther meende, dat zij nog niet rijp was of hoog genoeg stond, om deel aan haar bestuur te hebben of zelfregeering uit te oefenen. Deze meening van Luther is oorzaak geworden, dat voortaan de Evangelische vorsten de hun opgedragen macht behielden en dat de kerken in Saksen te laat den invloed van dit cesaro-papisme zouden betreuren. Op de eenvoudige regeling in Hessen oefende die meening eveneens een noodlottigen invloed uit. Hoewel Luther, wiens raad de landgraaf had uitgelokt, niet tegen deze regeling was, achtte hij de kerk er niet rijp voor, zoodat deze er van afzag om baar in te voeren en die van IVittenberg deed aannemen. Op bovenvermelde wijze werden nu de kerkelijke zaken in Duitsehland, waaide Hervorming zegepraalde, geregeld. In de Roomsche deelen van liet Kijk stond zij als vroeger aan de felste vervolging bloot. Keurvorst Johann van Saksen, de Standvastige bijgenaamd, en Philip van Hessen, de grootmoedige geheeten, hebben ontegenzeggelijk groote diensten aan de Reformatie bewezen, vooral ook door bun landen open te stellen voor allen, die elders vervolgd werden. Tevens was Wiüenberg de groote kweekschool van leeraars, die naar alle oorden van Duitschland, de At'derlanden, Engeland en bet Noorden togen om daar als zendelingen bet Evangelie der rijke vrije genade Gods in Christus te verkondigen. Hierdoor breidde zich de Hervorming krachtig uit, gedurende den tijd van rust en vrede, haar door Gods genadige beschikking verleend. Rij het zuivere licht deiwaarheid, door Gods Woord verkondigd, week de dwaling der kerk van Rome. Luneburg en Brunswijlc namen bet Evangelie aan. De steden Neurenburg, Augsburg, Vim, Straatsburg, Göttingen, Goslar, Nordhausen, Bremen, Hamburg en Lubeck wandelden grootendeels in dit heerlijke licht. Merkwaardig is het, wat in de mark Brandenburg geschiedde. Joachim. do stoutmoedige en doorzettende vorst, die bier heerschte, zou zoo gaarne de Hervorming geheel en al uitgeroeid hebben. Hij verbood de vertaling van Luthkr s Nieuw Testament, maar liet die der Vulgata van de Roomsche kerk toe. Hierdoor droeg hij onbewust bij om bet Evangelie bekend te maken bij velen zijner onderdanen. Joachim was gehuwd met prinses Elisabeth, dochter van den koning van Denemarken. Deze vorstin had Luther's geschriften met de meeste belangstelling gelezen en dit gaf aanleiding tot groote verwijdering tusschen de echtelingen, die in verkoeling overging. Op bet Kerstfeest predikte een domme monnik in de slotkapel, waarbij Joachim en zijn gemalin en kinderen tegenwoordig waren. De monnik meende tegen Luthkk en zijn leer te moeten opkomen en trachtte te bewijzen, dat Pal'lus , op wien Luther zich veeltijds beriep, bitter weinig vertrouwen verdiende. Hij baalde daartoe aan het woord uit den Galaterbrief: „Wanneer de volheid des tijds gekomen is, beeft God Zijn Zoon uitgezonden, geworden uit een vrouw, geworden onder de wet." (Galaten 4:4.) „Ziet nu eens", zei de snuggerd, „hoe schandelijk St. Pallus bier liegt! De heilige moeder Maria is geen vrouw geweest; zij is altijd maagd gebleven, zelfs na de geboorte van Christus. Is er dus wel grond, om, zooals de ketters doen, maar alles te gelooven, wat deze apostel leert aangaande de rechtvaardigheid door het geloof?" Hier zweeg de monnik eensklaps; door een hevige beroerte getrollen, stortte hij levenloos neer. Ontzetting greep de vergadering aan. Hierdoor werd de spanning tusschen Joachim en zijn gemalin nog vergroot. > De keurvorstin begeerde bet II. Avondmaal te vieren, overeenkomstig slleeren inzetting, waartoe de hervormers wedergekeerd waren. In 1528, met Paschen? deed zij dit heimelijk. Het werd bediend door een leeraar, in haar bijzonder vertrek. Het werd den keurvorst medegedeeld, die haar in haar kamers gebood te verblijven. Daarop besloot zij haar gemaal te ontvluchten, beroofd als zij was van baar vrijheid en kinderen, en bevreesd voor de listige aanslagen der Roomsche priesters, die zij tot alles in staat rekende. Zij wilde tot haar broeder Ciiristiaan II, koning van Denemarken, gaan, die zich toen te Torgau bevond. Geholpen door Joachim van Gotze en Achim van Rredow, twee edellieden, ontvluchtte zij in 't gewaad eener boerin den 2oUtn Maart bet kasteel, van een kamervrouw en een bediende vergezeld. Buiten de stad wachtte haar een kar. Zoo reisde ze in den kouden nacht om des Evangelies wil. Bij ongeluk brak iets aan het voertuig. De vorstin gebruikte een doek, om haar hoofd gewonden, teneinde de breuk te herstellen. Zoo bereikte ze Torgau en werd haar door haar oom, den keurvorst van Saksen, een verblijf aangewezen op het kasteel Licldenburg aan de Elve, bij 117/tenberg. Drie maanden lang vertoefde zij zelfs als gast in lutiier's woning. Als godvruchtige christin, mag zij een eereplaats innemen onder de uitmuntende vorstinnen, die het huis van Brandenburg heeft bezeten. 3. De twee Confessie x. Wat dikwerf aangevoerd is als een eer van Rome's Kerk, haar zoogenaamde eenheid, maakt nochtans haar roem niet uit. Zij is de eenheid van het kerkhof, waar de doodsbeenderen van de grootste vijanden, op weinige schreden afstands van elkander, bewegingloos rusten. Een kerk, welker leden gedoemd zijn zonder persoonlijk onderzoek in een opgelegde leer , door willekeurige uitleggingen en toevoegingen in den loop der eeuwen vastgesteld en uitgebreid, te berusten, gelijkt in alle opzichte op zulk een geestelijk kerkhof, een kerkhof der geesten. Dairentegen is het als een schande, als een oneer, als een steeds aangevoerd bezwaar tegen de Hervorming aangemerkt, dat zij niet allen, die met Rome's Kerk gebroken hadden, onder dezelfde confessie, belijdenis des geloofs, heeft vereenigd; dat zij reeds bij haar geboorte in deelen uiteenging en na vier eeuwen van haar bestaan en werkzaamheid in vele zeer onderscheidene afdeelingen zich splitste en voortgaat te splitsen. Evenwel is deze schande niet haar oneer, die verdeeling in deelen haar niet ten schuld te rekenen. Zij ligt veeleer in het wezen van de ontwikkeling der Kerk en is volkomen in overeenstemming met de eischen der gewetensvrijheid. Waar deze laatste onbelemmerd genoten wordt, kan het wel niet anders, of de verschillende meeningen over het Woord Gods, die niet tot vereeniging te brengen waren, leidden er toe, om van elkander gescheiden groepen te formeeren en afzonderlijk te vergaderen en alzoo in vrede naast elkander te leven. Wat derhalve door Rome als een eere gerekend wordt: de eenheid harer millioenen, is veeleer haar tot schande te rekenen. Want deze is de vrucht van gewelddadige en tegen de christelijke vrijheid ingaande overheersching der gewetens door priesters en dwepers. Haar door Inquisitie, vuur en zwaard gehandhaafde eenheid is haar schande. En wat de kerken der Reformatie tot oneer is aangerekend, is juist haar eere. Want, waar ook de geesten der belijders moeten samenstemmen in een belijdenis voor leer en leven, en deze rust op onderzoek, kan het niet uitblijven of in elk land der gewetensvrijheid, zal verschil van inzichten ook verschillende kerken op verschillende grondslagen in het leven roepen. Daarom behoeven die keiken elkander niet te haten, niet te vervolgen, gelijk maar al te veel geschied is. Er bestaat een hoogere eenheid, dan in hetzelfde bedehuis te vergaderen, met dezelfde confessie in te stemmen, de eenigheid des geestes in het erkennen en betrachten, dat allen, die Jezls Christus in onverderfelijkheid liefhebben, broeders en zusters zijn. En nu vormen de aanhangers der kerk van Ilome wel een ontzagwekkende numerieke eenheid van honderden millioenen over de gansehe aarde, en ook bereiken zelfs de grootste afdeelingen van de kerken der Reformatie in de verste veile niet dit millioenental. Ook schijnt het wel meer indrukwekkend met een groote menigte van belijders tegenover een andere kleinere schare op te treden; maar die eenheid 17 van rnillioenen en die kleinheid der andere leggen geen gewicht in de schaal bij den strijd der geesten. Op het terrein der belijdenis heslist alleen de waarheid en de vrijheid in Christus. Ook waar een gemeenschappelijke bazes voor christelijk belijden en leven aangenomen is in de erkenning der 11. Schrift als Gods Woord, zal in de kerken der Hervorming verscheidenheid van opvatting blijven lieerschen, gewichtig genoeg om, ten einde voortdurend twisten tc voorkomen, in verschillende belijdende kringen uiteen te doen gaan, zonder daarom de liefde, die in Christus samenbindt, te verzaken, welk laatste, helaas! maar al te veel is geschied. Er zijn eeuwen noodig geweest om dit naast elkander leven van christengemeenten in onderscheidene belijdenissen te erkennen en te waardeeren. Nog is in vele landen de daartoe noodige vrijheid van geweten niet geschonken; nog wordt in vele landen, ook der vrijheid, door fanatiek drijven, een opgelegde eenheid voorgestaan, tot groote schade voor de komst van Gods Koninkrijk. Immers een weinig van de oppervlakte in het wezen der dingen indringende, is het ons duidelijk, dat bemoeiing der Staatsmacht met deze verschillende zienswijzen juist oorzaak is geweest van den haat der dweepzucht, welke de tegenover elkander staande belijders van Jezus' naam aan den dag legden. In de eeuw der Hervorming scheen het noodig, dat de kerken der Reformatie van de verschillende landen, vereenigd onder dezelfde Belijdenis stonden tegenover de kerk van Rome. Het heeft niet zoo mogen zijn en 't lijkt ons toe, dat het ook niet zoo heeft kunnen zijn. In hoofdzaak traden de kerken der Hervorming allengs met twee belijdenissen op. De Hervorming in Duitschland, hoe nauw ook verwant met de Zwitsersche, stemde niet met de laatste overeen. Er waren verschillende beschouwingen der waarheid, waartoe oorzaken van verschillenden aard bijgedragen hadden. De hoofdpersonen in Duilschland en llclvetic verschilden te veel in aanleg, in ontwikkeling en in omstandigheden voor het uiterlijke, gezwegen nog van het verschil in karakter en gemoedsgesteldheid, dan dat zij eenstemmig zouden bevonden worden in de omschrijving van hetgeen zij als waarheid naar de H. Schrift beleden. Luther en Zwingu — want van den laatste spreken we en straks zullen we een belangrijk deel van dit werk aan hem wijden, — kwamen in den strijd voor de vrijheid van geweten tegen Rome en de aardsche machten, naast elkander te staan, elk met een afzonderlijk, soms diep ingrijpend van elkander afwijkend belijden. Ja, straks geschiedde het, wat nimmer had moeten geschieden, dat ze tegen elkander stonden en elkander bestreden, met vinnige en scherp wondende wapenen. Laat ons zien, hoe die strijd verliep en tot uiteengaan en gescheidenheid voerde, die tot in deze twintigste eeuw niet heeft opgehouden, al is 't, dat de bitterheden der partijschappen zich sedert lang niet meer openbaren. lleeds gewaagden we van Lutiier's grooten en kleinen catechismus. De groote catechismus was niet in vragen en antwoorden vervat, maar moest den leeraars en den meer ontwikkelden tot handleiding dienen om tien kinderen den kleinen catechismus te doen verstaan. Ilij voorzag door deze leerboekjes in een diepgevoelde behoefte, hetgeen vooral blijkt uit hetgeen Luther's levensbeschrijver, de verm.arde Maïthesius vermeldt: „Ik kan mij niet herinneren, dat ik in mijn jeugd,— en tot mijn 25ste j tar heb ik in 't pausdom gevangen gelegen, — ooit op den kansel 28 was te llarceloiin de vrede tusschen Karkl V en Julius II tot stand gekomen; daarbij was ook tot uitroeiing der ketterij van Lutiikr en de zijnen besloten. Allereerst wilde Karkl door een besluit van de meerderheid op den Rijksdag zijn oogmerk bereiken, maar zoo dit besluit niet te verkrijgen was, geweld gaan uitoefenen. liet zien in de toekomst was niet opwekkend. Luther en Mklaxciiton, die aan voorteekenen hechtten, vonden daarin aanleiding tot bedenkelijkheden. Karkl liet zich bursch uit tegen den keurvorst, zoodat hertog Hkxdhik van Mecklknburg en de keurvorst van de Paltz zich opnieuw aan de zijde van de hiërarchie plaatsten. Angst en vreeze vervulden veler harten. Toen de Vorsten tot den Rijksdag opgekomen waren, bleek de vijandige stemming van beide partijen. Zij passeerden elkander zonder groeten en legden bij elkander geen bezoeken af. Hoewel Johann van Saksen de voornaamste keurvorst was, kwam geen der Roomsche vorsten hem een bezoek brengen. Men eischte, dat de keurvorst en de landgraaf geen godsdienstoefeningen in hun verblijven zouden houden. Melanchton, die met den keurvorst gekomen was, zei: „Het is even, alsof wij het uitvaagsel van het menschdom zijn. Maar Christus de lleere zal zijn arm volk niet verlaten. Op Hem hopen wij." Het volk van Spiers kwam hij honderdtallen op naar de plaatsen der Evangelieprediking. Allereerst kwam tot de vergadering der Stenden het bericht, dat de Keizer de bepalingen van den vorigen Rijksdag te Spiers ten opzichte van den godsdienst, als zijnde in strijd met de belangen des Rijks, niet goedgekeurd had. Deze daad des keizers was een daad van willekeur. Zij vervulde de Christenen met verontwaardiging en vreeze. Stukm riep uit: „Christus is ten tweeden male aan Pilatus en Kajapiias overgeleverd." Rrutaal traden de Roomschen op. In de Commissie, benoemd om over de boodschap des keizers te beraadslagen, bevonden zich geslagen vijanden van de Hervorming als Eck en Fabeu. De laatste durfde onbeschaamd en dom zeggen: „De Turken zijn beter dan de Lutheranen; de 'luiken hebben ten minste nog vastendagen." Hij griefde de Evangelischen op de ergerlijkste wijze. Zoo zei hij: „Indien wij moesten kiezen tusschen den Rijbel en de Overlevering, tusschen de uitspraken van de Schrift en van de Kerk, dan nemen wij de laatste. De bisschoppen wilden het édict van Worms ten uitvoer gelegd hebben, tegen het in den eersten Rijksdag van Spiers beslotene. Een echte staatsstreek. De Commissie deed zelfs een voorstel om allen voortgang der Reformatie te stuiten en den toestand te laten, zooals die op heden was. Dit beteekende inderdaad de zegepraal der bisschoppen en van de mis, want die mochten nergens wederstaan worden. Uitbreiding der Evangelischen door aanneming van Roomschen, die hun kerk verlieten , zou verboden zijn. De Evangelische Vorsten en Steden beraadslaagden samen over dezen voorslag. Zij besloten om des gewetens wil zich dit besluit niet te laten opdringen. Liever wilden zij alles: landen, bezittingen, ja het leven, offeren, dan zich hieraan onderwerpen. „liet geldt hier een zaak des gewetens, waarover een meerderheid niet kan beslissen." Deze jammerlijke terugtred tot voor de bepalingen van 1520 was de vrucht van het vorstelijk gezag op het terrein van den godsdienst. De leus voor de nieuwere tijden moest zijn voor ieder mensch: \ rij hei >1 om God te dienen naar zijn geweten. Intusschen wilde I* erdinaxd van de behaalde overwinning gebruikmaken. De a gevaardigde van Straatsburg werd zoolang tot den Rijksdag niet toegelaten, tot de mis in die stad zou hersteld zijn. Daartegen kwamen velen op. Standvastig weigerden de Evangelische Vorsten in deze zaak te gehoorzamen. Op den lmnc tot een volkomen breuk kwam. Nu namen de zaken onverwacht een door hem niet verwachten keer.. De Evangelische Vorsten brachten kortelijk hun gronden bijeen in een stuk, waarin zij aantoonden, dat het hun onmogelijk was zich aan de besluiten van den Rijksdag m deze zaak te onderwerpen. Dit stuk is het vermaarde Protest, dat door de gansche wereld is beroemd geworden en waarnaar de vrienden der Reformatie tot den huidigen dag „Protestanten" geheeten worden. leiuggekomen in de vergaderzaal werden de Stenden aldus door hen toegesproken: <"Hielde Heeren, Neven, Ooms en Vrienden! Wij zijn op dezen Rijksdag verschenen in voldoening aan de oproeping van Zijne Keizerlijke Majesteit, om maatregelen te beramen in het algemeen belang van het Rijk en van de Christenheid. Het is daarom, dat we met droefheid gezien hebben, d it men de goede bepalingen van den \origen Rijksdag, met betrekking tot ons dierbaar en heilig geloof wil vervallen vei vlaien, om daarvoor drukkende en, onzes inziens, ondoelmatige wetten in de plaats te stellen. Intusschen hebben toch koning Ferdixaxd en de andere Commissarissen des keizers, door hun zegel te hechten aan het besluit van den laatsten Rijksdag, plechtig en onvoorwaardelijk in naam van den keizer op zich genomen, om dat besluit in allen dee e en getrouw uit te voeren en nauwlettend toe te zien, dat niets geschiede, wat daarmede in tegenspraak zon zijn. Evenzeer hebben wij allen, die hier vergaderd zijn. euivorsten, hertogen, edellieden, geestelijken, heeren en afgevaardigden, ons verbonden, om de bepalingen van dat besluit na te leven en te doen naleven. ij vooi ons mogen niet berusten in de herroeping van die bepalingen. Eerstel ijk, omdat wij vermeenen, dat Zijne Majesteit de keizer, gijlieden allen en wij, gehouden zijn om gezegde bepalingen, die toch met algemeene stemmen, in den behoorlijken vorm, en in het algemeen belang zijn gemaakt en aangenomen, te handhaven en te onderhouden uit alle macht en met alle vermogen. len andere en voornamelijk, omdat het hier een aangelegenheid geldt van het a (i loogste gewicht: den dienst van God en de zaligheid onzer onsterfelijke zielen. In zulk een zaak gelooven wij den wil van God boven alle menschelijk gezag te moeten stellen, en Hem, die Koning der koningen en Heere der heeren is, naar ons geweten te moeten gehoorzamen. Wij zullen toch eenmaal, elk in 't bijzonder, van onze » at en Gode rekenschap moeten afleggen en ons dan geenszins kunnen rechtvaardigen over een verkeerde daad, omdat de meerderheid die zoo gewild heeft. Uij willen echter niet oordeelen, Heeren en Vrienden! over 't geen II in dezen te doen staal. Wij bidden alleen dagelijks en zonder ophouden, dat het den almach- tigen God behagen moge, ons allen te brengen tot de eenheid des geloofs, en tot waarheid, liefde en heiligheid, in Jezus Christus, den eenigen Verlosser en Middelaar. Maar wat ons zeiven aangaat, wij herhalen het, dat wij ons niet onderwerpen kunnen of mogen aan het besluit, dat nu genomen is. Wij laten ieder van IJ in onpartijdigheid en billijkheid oordeelen, of wij zoodoende niet tegen ons geweten zouden handelen; of wij niet een leer zouden helpen tegengaan, die wij overtuigd zijn, dat zuiver christelijk is; en of wij niet zouden medewerken, niet slechts om de voortplanting en uitbreiding dier leer te beletten, maar ook om de prediking van het Evangelie in onze eigene Staten aan banden te leggen en alle vrucht te benemen; gesteld, dat wij daartoe bij machte zouden zijn. Dit ware, onzerzijds, niet minder dan een verloochening van onzen Heere Jezus Christus en een opzettelijke verwerping van Zijn heilig Woord; terwijl wij daardoor onder des lleeren veroordeeling zouden komen, en Ilij over ons ten laatsten dage het vonnis uitspieken zou: „Zoo wie mij verloochend zal hebben voor de mensehen, dien zal Ik ook verloochenen voor mijn Vader, die in de hemelen is," Wij protesteeren derhalve in liet algemeen tegen den maatregel, dien men ons wil opdringen. Wat bijzondere punten betreft: wij vermeenen, «lat in onze Staten en landen hel II. Avondmaal gevierd en onderhouden wordt in overeenstemming met den waren aard der instelling. Intusschen, zoo de Sacramentarissen binnen ons gebied zich mogen voordoen, gelooven wij geen vrijheid te hebben hen te behandelen, zooals het édict dat wil. Er bestonden tot hiertoe nog geen bepalingen omtrent hen, en alvorens zij de gelegenheid hebben gehad om hun gevoelens voor een kerkvergadering te verdedigen, mogen wij althans hen niet veroordeelen. Er is een ander punt en dat van het hoogste belang is. Het édict zegt, dat de leeraars bij de prediking van het Evangelie zich wat de uitlegging aangaat, houden zullen aan 'de opvatting der Heilige Christelijke Kerk. Wij gelooven dat, zoo deze bepaling eenige waarde of mogelijkheid van uitvoering zou hebben, allereerst had moeten uitgemaakt zijn, wat door die Kerk te verstaan zij. Wij voor ons weten, dat er over dit pnnt verschillende meeningen zijn, en schromen niet te verklaren, dat wij van gevoelen zijn, dat geen uitlegging bestaan kan, die niet berust op Gods Woord, en dat elke andere leering in tegenspraak is met den geopenbaarden wil des lleeren. Wij gelooven, dat de Schrift uit de Schrift verklaard moet worden; dal de Bijbel duidelijk en verstaanbaar is in alle dingen, die den Christen noodig zijn te weten, en wij hebben ons daarom voorgenomen om, met Gods hulp, de hand te houden aan de zuivere en onvervalschte prediking van het Woord van God, zooals dat ons geopenbaard en te vinden is in de boeken des Ouden en des Nieuwen Testaments, en zonder daaromtrent eenige bijvoeging of afwijking te gedoogen. Dat Woord alleen is waarheid, en slechts daarin kunnen wij leering, besturing en troost vinden, onder alle omstandigheden des levens. Dat Woord is een leidsman, die ons nooit verlaten of op een verkeerden weg voeren zal. Dat Woord is het eenig vaste en onwankelbare fondament; die daarop bouwen, zullen niet beschaamd worden gemaakt, en de machten der hel zullen tegen hen niets vermogen. In vergelijking met dat Woord is alle menschelijk woord en leering ijdel, dwaas en verwerpelijk. Wij bidden U dan, geliefde lleeren, Ooms, Neven en Vrienden, dat Gij onze bezwaren in gezette en ernstige overweging zult nemen. En zoo tl ij nochtans moogt vermeenen , dat liet genomen besluit moet in werking komen, verzoeken wij U wel te willen in het oog houden, dat wij daartegen steeds zullen blijven protesteeren, gelijk wij hij dezen plechtig doen, in tegenwoordigheid van alle levende ziele en ondei aanroeping van God, onzen Schepper en Behouder, onzen Verlosser en Zaligmaker, die ten jongsten dage ons voor Zijn Vierschaar roepen en ons oordeelen zal. \\ ij \eiklaien, dat wij, noch de onzen aan liet bedoelde besluit onze goedkeuring geven ol ons aan de bepalingen daarvan onderwerpen kunnen, voor zoo \ei wij vermeenen, dat dit besluit strijdig is met den wil en liet Woord van God, in tegenspraak met ons geweten, gevaarlijk voor de rust en de zaligheid onzer zielen, en ganscheiijk afwijkende van het besluit, dat op den vorigen Rijksdag te Spiers genomen is. Wij mogen inmiddels niet anders vertrouwen, dan dat Zijne Majesteit de Keizer zich ovei ons zal betoonen als een christelijk Vorst, die boven alle dingen liefde en eerbied heeft voor God; terwijl wij noch omtrent Zijne Majesteit den Keizer, noch jegens U, geliefde fleeren en Vrienden! ooit wenschen te kort te komen in de geliouwe en gehoorzame vervulling van eiken plicht, dien we naar recht en wet schuldig zijn te volbrengen." Schoone, edele gedachten! Merkwaardige Woorden! Wel de merkwaardigste, ilie ooit zijn uitgesproken voor zulk een hooge vergadering. Kalm, waardig, ernstig, hoog verheven, bescheiden en toch mannelijk, kloek en beslist, christelijk, godvruchtig en liefdevol werden ze daar uitgesproken, woorden in het eeuwige belang der menschheid, dei' vrijheid; woorden zonder overmoed, vol zelfbeheersching, vo(alen van geloof en hoop voor de toekomst. Maar ook vau vastberadenheid en rotsvastheid. Woorden, die in kleiner volzinnen als gevleugelde woorden door de christenheid verspreid, met dankbaarheid werden opgenomen in hart en belijdenis. Een eeuwig te roemen waardig protest! Aan den Rijksdag werd meegedeeld, dat de Evangelische Stenden en Steden den volgenden dag Spiers zouden verlaten. Dit alles geschiedde den April 1529. Den 20s<iog zoo schielijk niet. Gij zijt in JIcsscii, niet in Zwitserland. Bij ons breekt men elkander zoo licht den hals niet", zegt Luther. Tevens beklaagt deze zich ernstig over Zwingli , alsof die hem met deze ruwe uitdrukking leed wilde doen, waarop deze antwoordt, dat Lutiier's zaak niet verder te verdedigen is. Reeds hier dreigde de conferentie te eindigen, toen de landgraaf, na vruchteloos beproefd te hebben, Luther te doen bedaren, de strijders naar de eetzaal noodi^de om na liet middagmaal te kunnen voortgaan. Luther en Oekolampadius hervatten liet gesprek. Luther herhaalde zijn gevoelen dat Christus' lichaam m den hemel is, maar in 't 11. Avondmaal evengelijk te^en-' woordig is, als toen I lij geboren werd uit de maagd Maria. 1 Iiertegen stelt Oekülamp vdius • „Wij kennen Christus niet naar het vlecsch." Luther meent, dal dit beteekent naai onze vleeschelijke natuur, „liet lichaam van Christus is in het brood ,relijk een degen in de scheede, gelijk de II. Geest in de duif." ' ° Juist traden nu Osiander, Agricola en Brenz binnnn. Zij werden dicht bij Luther en Melanchton geplaatst, en daarop werd het gesprek voortgezet. Zwingli stelde nu tegenover Luther's gevoelen het artikel des geloofd (Wevaren ten hemel. „Zoo Christus' lichaam in den hemel is, hoe kan het dan in liet brood zijn?" vraagde hij. Luther antwoordt, dat dergelijke redeneerden met veel beter zijn, dan of ik mocht willen bewijzen, dat Jezus een vrouw had gehad, zwarte oogen had en in Duitschland had geleefd. Dit waren spitsvondigheden Toen Zwingli nu in het Grieksch Filipp. 2: 7: „de gestaltenis eens dienstknechts aangenomen hebbende , aanhaalde, werd Luther driftig en zei: „Doe uw aanhalingen in t Latijn of Duitsch, maar niet in t Grieksch." Zwingli deed zulks en beweerde, dat Christus lichamelijk niet dan plaatselijk ergens zijn kon. Toen wees Luther weer op het door hem op de tafel geschrevene: Hoe est corpus meum, en zei, „omdat onze Ileere dit gezegd heeft, geloof ik, dat zijn lichaam werkelijk daar is." De strijd werd nu heviger. Zwingli sprong op: „Zoo het daar is, ergens plaatselijk, dan is dit gewis in den hemel, waaruit volgt, dat het dan ook niet in het brood kan tegenwoordig zijn," sprak hij. ^ Lutiier herhaalde nu, dat hij hier volstrekt niet van wiskunde weten wilde. Zoodra de zegen is uitgesproken over het brood, is het lichaam daar, hoe zondi" en boos ook de geestelijke zij, die de wijding verrichtte." Zwingli zei nu: „Zoo doende valt gij geheel in den geest van het pausdom." Luther verklaart nu, dat hij van Christus' lichaam niet wilhooren beweren dat liet aan een bepaalde plaats zou zijn," waarop Zwingli antwoordt: „Maar moeten wij dan altijd spreken en ons uitdrukken, zooals gij wilt?" De landgraaf noodigde nu ten avonddisch en brak zoo het heviger wordend dispuut af. Juist heerschte in Marburg een hevige besmettelijke ziekte: Het Engelsch zweet; daarom moest de conferentie zoo spoedig mogelijk afbreken "en nu nog op Zondag gehouden worden; wat men inderdaad liever niet zou gedaan hebben. Luther opende het discours op nieuw met de verklaring: „Als ik zeg te "elooven dat het lichaam van Christus in het sacrament des Avoridmaals aanwezig is, bedoel ik geenszins een eigenlijke plaatselijke tegenwoordigheid." Waarop Zwi.\gi.i°opmerkte : „Maar dan is het lichaam er ook in 't geheel niet." Luther stelde daartegen een bewering der Sofisten, dat een lichaam zeer wel aan verschillende plaatsen tegelijk kon aanwezig zijn. „liet Heelal," zei hij, „is een lichaam, en wij kunnen er toch niet van zeggen, dat het zicli aan een bepaalde plaats bevindt." Zwingli antwoordde nu, dat Luther, door zich op de Sofisten te beroepen, zich keelde naai de vleeschputten vjii Kyyptc, Hij noemde het gezegde over het Heelal onzinnig en voerde de kerkvaders als getuigen in het geding. Hij beriep zich op Fulgentius, bisschop van Uitspa, die leerde: „Naar Zijn menschheid was Gods Zoon, die naar Zijn godheid alomtegenwoordig is, niet in den hemel, zoolang Hij op aarde was, en toen Hij ten hemel opvoer, verliet Hij als mensch de aarde; naar Zijn goddelijke natuur bleef Ilij in den hemel, ook toen Hij de menschelijke natuur had aangenomen, terwijl Hij naar Zijn Godheid de aarde niet verlaten heeft, toen Hij ten hemel is gevaren." Op deze woorden bleef Luther steeds herhalen: „Er staat geschreven: Dit is mijn liehaam." Zwingli begon zijn geduld te verliezen. Ilij voerde o. m. het getuigenis van Augustinus aan: „Wij moeten niet meenen, dat Christus naar Zijn menschheid overalomtegenwoordig is. Dit ware een dwaling. Christus is, als God, aan alle plaatsen, maar naar Zijn lichaam kan Ilij in den hemel slechts plaatselijk zijn." Hiertegen beweert Luther, dat Augustinus dit niet zegt met opzicht tot het Avondmaal. „Christus' lichaam is in het sacrament des Avondmaals aanwezig, maar niet plaatselijk." Deze bewering wordt door Oekolampadius weersproken met de opmerking, dat het hoofdkenmerk van een lichaam hierin gelegen is: het is bepaald op ééne plaats aanwezig. Zoo liep de voormiddagbespreking van den Zondag af. Nog hoopte Oekolampadius op toenadering. De discussie werd door hem geopend met de vraag: Hoe verklaren wij de tegenwoordigheid van Christus' lichaam op een andere wijze, daar doctor Luther niet wil gedacht hebben aan plaatselijke tegenwoordigheid? „Gij brengt mij geen stap verder," zei Luther. „Gij moogt Fulgentius en Augustinus aan uw zij hebben; al de overige kerkvaders zijn van onze meening," vervolgde hij. „Noem ons die vaders," antwoordde Oekolampadius. „Augustinus schreef die verklaring, toen hij nog zeer jong was, ook is hij geen helder uitlegger," zei Luther daarop. Hij lichtte het kleed met de woorden IIoc est corpus meum op en riep uit: „Dit is onze tekst. Gij hebt daar nog niets tegen kunnen inbrengen. Gij zoudt verdere pogingen wel kunnen sparen." „Wij kunnen in dit geval de discussie eindigen," sprak Oekolampadius. daarbij opmerkende, dat de opvatting der Zwitsers geen nieuwigheid was, gelijk uit de aanhaling der kerkvaders bleek. Luther vorderde, dat de Zwitsers zich met zijn gevoelen zouden vereenigen. Te vergeefs poogde de kanselier te bewerken, dat de partijen zich met elkander zouden verstaan. Weder eischte Luther, dat de Zwitsers hun stelling zouden opgeven. Deze antwoordden: „Dat kunnen wij niet." „Goed. Dan oordeele God tusschen U en ons en dan zullen wij bidden, dat Ilij U tot beter inzicht brenge," zei Luther. „Wij zullen hetzelfde doen," antwoordde Oekoi.ampadius." Zwingli barstte in tranen los. Zoo eindigde de samenspreking van den Zondagmiddag, evenzeer tot groote teleurstelling van den landgraaf en den kanselier, als tot smart van allen, die de eenheid van alle Kerken dei' Reformatie wenschten. Zwingli drong er op aan, aller eenheid door 't geloof in Jezus Christus, den eenigen Zaligmaker, en elkander als broeders in Hem te erkennen. Daarop drong ook de landgraaf aan. „Er is geen mensch op aarde," zei Zwingli, „met wien ik liever in eensgezindheid en liefde zou leven dan met U," het woord tot de Wittenbergers richtende. Zoo ook betuigden het Oekolampadius, Bi cer en IIedio. Zwingli bood Luther de broederhand. Helaas! Luther weigerde die. „Gijlieden zijt van een anderen geest!" zoo sprak liij. De Zwitsers ontroerden telkens, wanneer hij die woorden herhaalde De Wittenbergers meenden, dat de Zwitsers zich op een gevaarlijken weg bevonden en Luther's inzicht het eenig ware was. Zelfs de zachtmoedige Mkianchton wees den broedernaam af. De doctoren van Wittenberg zeiden: „Wij kunnen u niet aanmerken als 111 waarheid tot Christus' gemeente te behooren; wij kunnen daarom geen broeders zijn." De Zwitsers stonden op een ander standpunt. Ondanks de noodzakelijkheid in hen om Luthers gevoelen te verwerpen, erkenden zij zijn volgelingen als leden van Christus kerk en geloofden in hun eerlijkheid en oprechtheid. Maar Luther volhardde: „Wij kunnen u met geen mogelijkheid broeders noemen." Bucer wilde er nu ook verder niet op aandringen. Te vergeefs werden nu nog over dit broederszyn eenige woorden gewisseld. Luther bleef onbewegelijk. De eenige concessie, waartoe hy en de zijnen wilden overgaan, was: „Wij villen u als vrienden aannemen. Wij kunnen u niet als broeders erkennen in den Ileere Jezus Christus, maar wij hebben het recht noch den wil om 11 die algemeene christelijke liefde te weigeren, welke wij ook aan onze vijanden verschuldigd zijn." Schoon smartelijk getroffen door deze uitdrukking, namen de Zwitsers aan, wat de Wittenbergers hun boden, met de vermaning, om alle harde en onvriendelijke uitdrukkingen in woord of schrift te vermijden en zonder aanstoot te geven hun meeningen waar dit noodi" was, te bespreken. Luther gaf daarop den Zwitsers de hand der vriendschap en scheen nu eemgszins verteederd. Hij hoopte, dat allen nog eens van vrienden broeders zouden worden. Op aandrang van den landgraaf werd besloten een stuk te stellen, waarin uitkwam dat de Conferentie in alle geloofszaken, behalve in het stuk des H. Avondmaals tot eenheid gekomen was. Daartoe werd besloten. Ook werd Luther tot het stellen van dit stuk uitgenoodigd : waartoe hij na eenig aarzelen besloot. Spoedig had Luther in vijftien artikelen de besproken punten samengevat, welke hij nu voorlas. Het eerste artikel luidde: „Wij gelooven, dat er één eenig, waarachtig God is die den hemel en de aarde en al hun volheid geschapen heeft, en dat die°God één in bestaan en wezen, drievuldig is in persoon, te weten: Vader, Zoon en Heilige Geest, zooals dat in het Concilie van Nicea is vastgesteld en door de n-ansche Christelijke Kerk geloofd en aangenomen wordt." Ten aanzien van de Godheid en de menschheid des Heeren, van Zijn dood en opstanding, van de erfzonde, de rechtvaardiging uit het geloof, de werkin" van den 11 Geest, de kracht en het gezag van Gods Woord, van den H. Doop de «-oede werken de biecht, de burgerlijke Overheid en de traditie, stemden de Zwitsers evenals met het eerste artikel geheel 111, waarover die van Wittenberg zich verwonderden. Luther had het voornaamste artikel tot het laatst bewaard. Hij las het nu voorliet luidde : „Wij allen gelooven met betrekking tot het Avondmaal. dat het onder twee teekenen moet bediend worden, zooals bet oorspronkelijk is ingesteld; dat de mis geen werk, geen handeling is, door welke een christen voor een ander, levend of dood genade kan verwerven; dat het Sacrament des Altaars is het Sacrament van het waarachtig lichaam en bloed onzes IJeeren Jezus Christus, en dat het "-eesteliik eten en drinken van dat lichaam en dat bloed voor den christengeloovi(re plicht en behoefte is." 0 Nu verwonderden de Zwitsers zich. Luther las verder: „Wij gelooven, dat het sacrament des Avondmaals door den Almachtigen God bestemd is,°om evenals Zijn heilig Woord, onder den invloed des II. Geestes, de zwakke zielen te sterken en in geloof en liefde op te bouwen." llier was op nieuw de blijde verwondering' der Zwitsers waar te nemen. Verder las Luther: „En ofschoon wij voor liet tegenwoordige niet eenstemmig denken over de vraag, of liet waarachtig lichaam en bloed van Christus al dan niet lichamelijk in het brood en den wijn aanwezig is, kan dit verschil in meening niet beletten, dat wij onderling den geest der Christelijke liefde zullen aankweeken en elkanders gevoelen eerbiedigen en verdragen, waar en voor zooverre wij dat naai' ons geweten zullen kunnen doen, en wij zullen niet ophouden God te bidden, dat Hij ons door den II. Geest leide en besture en ons in de waarheid bevestige." Zulk een uitkomst hadden de Zwitsers niet verwacht. Er werd nu besloten nog een vergadering te houden, om dit stuk nogmaals voor te lezen en daarna te onderteekenen. Dit geschiedde in die opzettelijke samenkomst. Er waren twee eensluidende afschriften vervaardigd. Op het eene teekenden Oekölampaiiius, Zwingu, Bucer en Hedio. Op het andere Luther, Mei.anchton, Jonas, Osiander, Brenz en Agricoi.a. Daarop stelden de onderteekenaars van het eene hun handteekening op het andere en wederkeerig. Zoo ging het stuk naai' de pers en werd het wereldkundig gemaakt. Waarlijk eene uitkomst, verrassend door het onverwachte, het objectief de waarheid resumeerende en daardoor vruchtbaar voor den ophouw van de kerken der Reformatie. Er waren gevaren voorkomen en ontgaan. Luther's gevoelen, dal zeer dicht aan de leer der Transsubstantiatie grensde; Zwingi.i's beschouwing, die weinig meer dan bloote herinnering toeliet, zij konden geen van beide aan alle kerken voldoen. Beter dan zich door vereeniging in eindelooze twisten weg te werpen, was de gescheidenheid, die de liefde niet uitsloot. Luther's volgelingen hadden hun overtuiging vrij te houden van de ontaarding in de pauselijke hostie-aanbidding; Zwingi.i's vrienden voor de bevriezing van het koude rationalisme. Aan de toekomst en de ontwikkeling der Kerken kon het afslijten der scherpe kanten worden overgelaten. Ook en dit is geschied, kon het gevoelen van een later optredend godgeleerde helderder licht schenken in deze door langdurig getwist verdonkerde kwestie. Na Marburg werden de strijdvragen der hervormers met meer gematigdheid behandeld. Dit reeds was een groote winst. Zwingi.i had tot dusverre gevreesd, dat in Luther's gevoelen toenadering tot Jiome school. Die vreeze was hu geweken. Inderdaad hadden de Marburger artikelen een diepe klove tusschen Rome en de Hervorming gegraven en was alle hoop der hiërarchie om Luther voor een terugkeer te winnen ten eenenmale vernietigd. In geestelijken zin was er in Marburg toenadering tusschen Duitse hland en Zwitserland tot stand gekomen. Phii.ip van HEssen had ook, met het oog op den naderenden storm , een politiek doel op het oog. De pogingen van den landgraaf om tusschen het Protestantsche Duitscliland en Zwitserland een verbond te sluiten, misten volkomen, niettegenstaande Piiimp en Zwingi.i menige samenspreking over dit onderwerp hielden, tot groote ergernis van Luther , die de staatkundige bedoelingen van Zwinci.i en den Landgraaf nog veel gevaarlijker achtte, dan hun godsdienstige. Na nog een broederlijken maaltijd aan de tafel van den landgraaf genoten te hebben, verlieten de vreemdelingen den udt" October Marburg. Luther was zeer neerslachtig, schier troosteloos. Waarschijnlijk was Marburg hem tegengevallen. Misschien ook had hij het besef, dat hij in broederliefde tekort was geschoten. Mogelijk droeg de heerschende ziekte, die allerwegen heerschte, bij lot zijn sombere stemming. Hierbij kwam nog iets. De Turken bedreigden Weenen. In 1528 had Ferdinand van Somman, sultan van Turkije, de overgave van Belgrado geeisclit, 't welk Soi.iman had beloofd. De sultan antwoordde hem, dat hij persoonlijk de sleutels dier stad in Weenen zou aanbieden. In September 1529 hadden de Turken een groot legerkamp onder 3U beschreef Karei, de rijkssteiideu in zulke vreedzame en vriendelijke bewoordingen, dat verbazing allen aangreep. Het heette in dit schrijven: „Laat er een einde aan de verdeeldheid komen en Iaat ons allen haat en wrok jegens elkander afleggen. Wij behooren ons te beijveren, om in verdraagzaamheid elkanders begrippen en meeningen te vernemen en de waarheid in de liefde te betrachten. Wij zullen alzoo onzen Ileere en Zaligmaker liet Hem waardigste en meest welgevallige oilèr brengen. Laat ons vergeten, wat is gebeurd, en niet meer denken aan 't geen ons in de herinnering onaangenaam en tegen den geest der liefde zou zijn. A\ ij moeten ons van nu af scharen onder dezelfde glorierijke banier en onder aanvoering van den Overste Leidsman des Geloofs slechts één keurbende vormen in den strijd voor waarheid en recht." \an waar opeens deze zachtzinnigheid bij een man als Karei.? Was het de invloed van helderder kennis aangaande de verschillen, die de Evangelischen van de Roomsehen scheidden? Was het de taal van tien meer gematigden Gattinara, den een hervorming niet vijandigen kardinaal? Koesterde hij een plan om den paus te vernederen , wiens tegenstander hij was in de staatkunde betreffende Italië ? Verbergde bij onder schoonklinkende phrasen de sluwste plannen? Meende hij, dat onderhandelingen beter tol het groote doel: uitroeiing der ketterij, zouden voeren, dan het ontsteken van martelvuren en het dwingen door het zwaard? Of zou een nieuwe dreiging van der Turken inval hem strijders tot verweer uit de gelederen der gebate ketters moeten toevoeren? Wij welen het niet. Wij kennen Karei, uit onze geschiedenis en, de omstandigheden in aanmerking nemende, niet van zoo geheel ongunstige zijde. Laat ons hel beste van hem gelooven. Maar aan zijn zijde bevond zich meer dan één booze geest. De dweepzieke Feiidinand, zijn bloeder, liet niet af, den keizer op te zetten. „Ik zal de onderhandelingen sleepende houden, en al moest ik een beslissing nemen, dan zal dit altijd zoo geschieden, dat we de handen vrij hebben, om te doen wat wij willen. Het zal ons nimmer aan een voorwendsel ontbreken, om de halstarrigen zwaar te tuchtigen en er zullen er altijd in overvloed gevonden worden, die ons daarin willen dienen." Zoo liet hij zich uit. Ook Granveli.a raadde tot strenge maatregelen. Karei.'s hoofddoel met zijn reis naar Italië was zijn kroning als keizer door den paus. 1 lij bad ervan afgezien om die kroning !e Rome te doen plaatsvinden; hij wees Dologna aan voor die plechtigheid. Op den 22sten Februari wilde hij met de ijzeren kroon der Longobarden, waarop stond: „God heeft ze mij gegeven, wee hem, die ha>r aanraakt,"als koning van Lombardijc gekroond worden. En op den 2isten Februari, zijn dertigsten verjaardag en ook dien van den slag bij Pavia, waarin hij Frans I overwon, zou de gouden kroon van het heilige Roomsche rijk zijn schedel versieren. De paus in persoon zou de kroning verrichten. Hoewel het Rijk eigenlijk het Duitsche rijk was, waren de hoofdrollen bij dekroningaan vreemdelingen ter vervulling gegeven. De markies van Monlferrat droeg den rijksstaf, het rijkszwaard werd door den hertog van Urbino en de gouden kroon door den hertog van Savoye gedragen. Piiii.ips van de Paltz droeg den rijksappel. lusschen de kerk en het paleis was een eerebrug opgericht. Even voor de keizer de kerk van St. Petronius, voor de kroning bestemd, had bereikt, vielen destellaadjes achter hem in; velen uit zijn gevolg werden gewond. Karei, zelf kwam ongedeerd in de kerk. In die kerk was Ci.emens \ II op zijn troon gezeten. Daar wachtte hij Karei. af. Deze moest voor de kroning nog een kerkelijke wijding ondergaan. Ci.emens maakte hem kanunnik der kerken van St. Pieter en van St. Johaxnes Lateraar. Üm liet gewaad van kanunnik te kunnen aantrekken, moest hem eerst de vorstelijke kleeding uitgedaan worden. De paus zelf bediende de mis voor het altaar, waar Karei, als kanunnik hem het gewijde water aanbood. Daarop knielde hij tusschen twee kardinalen en ontving het Avondmaal uit de hand van den paus. Van het altaar zich verwijderend, hingen de vorsten hem den keizerlijken mantel, uit Cotistantinopel afkomstig, om de schouders. Deze was met de schoonste diamanten gelooid. Voor den paus geknield liggend, zalfde deze den keizer, gaf hem den schepter in 'le hand en bood hem het rijkszwaard aan met de woorden: „Gebruik het om de Kerk tegen de vijanden des geloofs te verdedigen!" Nu gaf hij hem den gouden met juweelen versierden rijksappel en zei: „Regeer de wereld in godsvrucht en met kracht!" Toen de hertog van Scivoyc met de kroon naderde, boog Karei. het hoofd en Ci.emens zette hem die op den schedel, zeggende: „Karei., onoverwinnelijk keizer, ontvang deze kroon, die wij u op het hoofd plaatsen. Dat zij voor de geheele wereld ten teeken zij van de macht, die u gegeven is!" De keizer kuste nu het kruis, dat op de pantoffels van den paus was geborduurd, en sprak luide: „Ik zweer, dat ik steeds met al mijn macht de pauselijke waardigheid en de Roomsche Kerk zal verdedigen." Terwijl beiden zich op tronen plaatsten, juichte de kardinaaldiaken hem voor al het volk tue als den onoverwinnelijken keizer en verdediger des geloofs. Onder allerlei vreugdebetoon werd het innig verbond tusschen paus en keizer door de menigte begroet. De zaak des pausen was nu de zaak des keizers geworden. Deze groote vertooning was evenwel niet bijzonder naar den zin van Ci.emens, die, al was zijn troon een weinig hooger dan die des keizers verheven, al zuchtend bemerkte, dat de menigte meer liet oog op den jeugdigen keizer dan op den weinig beminden paus gevestigd liield, een teeken, dat het verbond weinig levenskracht voorspelde. Karei, was eensklaps veranderd. Hij sprak dreigend van afdoende maatregelen tegen de ketterij, gansch anders dan in zijn vriendelijken oproepingsbrief aan de stenden. De ons wel bekende Gampeggio hitste hem gedurig op. Granveixa, die hem kende, zei: „Wij zullen de Protestanten op het eerste gerucht, dat het den keizer meenens is, zich naar alle kanten zien verstrooien, zooals vreesachtige duiven, die den klauw van den adelaar trachten te ontkomen." liet gerucht van Karei.'s verandering in voornemen bracht alom in Duüschland droefenis te weeg. Er werd zelfs gezegd, dat Lutiieu en Mei.a.nchton dood waren, 't geen Pnn.ip deed zeggen: „Dit praatje is niet geheel onwaar. Dagelijks ben ik stervende." Luther was niet zoo bevreesd. Maar de keurvorst begon ernstig aan gewapenden tegenstand te denken. Men was zelfs te rade gegaan om Karei, den overtocht over de Alpen te beletten. De keurvorst vraagde naar Litiier's meening betreffende gewapenden weerstand tegen den keizer, in gevalle deze de gewetensvrijheid wilde aantasten. De eigenaardige gesteldheid van liet Duitsche rijk was deze, dat de keizer eigenlijk de eerste was onder zijns gelijken, die in macht weinig van hem verschilden. Er kon dus geen redelijke twijfel bestaan over de kwestie, of de Evangelische vorsten bevoegd waren , den keizer, ondanks al diens beloften aan den paus, te beletten zich met de geestelijke aangelegenheden hunner landen te bemoeien. Nu was Eutiier er aan de eene zijde niet op gesteld, dat de zaak des Evangelies door liet zwaard der machthebbers zou verdedigd worden. Aan de andere zijde was hij beschroomd om bloed te storten en den burgeroorlog te doen ontvlammen. Hij maande af om bet zwaard te trekken en vermaande bedaard den loop der zaken af te wachten. „God is getrouw en Hij zal met ons zijn", zoo schreef hij. De keurvorst volgde Lutiiers raad en staakte terstond alle krijgstoerustingen, het hondgenootschap viel ineen en ook de landgraaf kon alleen niets beginnen. De dag der opening van den Rijksdag naderde. Er werd ernstig overwogen, of de keurvorst daarheen zou gaan. Velen vertrouwden Karei. V niet. Maar ook hier liet de vorst zich door zijn plicht leiden en hij toog er henen. Het werd noodig geacht om in een beknopt geschrift dc voornaamste punten van de belijdenis der Evangelischen samen te vatten om die aan den keizer op den Rijksdag te overhandigen. Reeds had Luther met Mei.axchtox en Jonas op last van den keurvorst de Marburger artikelen omgewerkt tot zeventien Schwabachei• artikelen, met het oog op het samenkomen der Evangelische vorsten te Schmalkalden. Nu werden den l jjen Maait Lu i her , Mei.axchtox, Jonas en Pommerants, de vier uitmuntendste theologen der Wittenberger Universiteit, door den keurvorst belast met de samenstelling van deze confessie des Evangelischen geloofs. De keurvorst zelf wenschte haai den keizer aan te bieden. „Ik zelf wensch ook mijn Ileere voor den keizer te belijden!" sprak hij. Aan Melaxchtox inzonderheid werd de taak opgedragen om de artikelen goed na te zien en te ordenen. In alle kei ken van Saksen stegen gebeden ten hemel voor de zegepraal en het behoud des Evangelies. En zoo toog Johaxx van Saksex met een schitterend gevolg den 3f Standvastige kreeg weinig indruk van 't geen Lutiier schreef over 's keizers oppermacht. Mei.anchton klaagde over 's vorsten onbuigzaamheid. De keurvorst echter had nog iemand anders geraadpleegd: zijn kanselier Bruck. Deze raadde den keurvorst aan 's keizers eischen moedig het hoofd te bieden. Terecht wees hij erop, dat het kleine, 't welk de keizer vraagde, alleen met algeheele opheffing der Evangelieverkondiging zou eindigen. Geven wij op één punt toe, straks zullen wij in alles voor hem moeten buigen. Laat ons eerbiedig vragen aan Zijne Majesteit, dat wij mogen voortgaan met onze predikatiën. De keurvorst zond den 31steu Mei zijn schriftelijk antwoord aan Ka rei.'s afgezanten. Hij schreef: „liet is bezijden de waarheid, dat het édict van Worms de goedkeuring der zes keurvorsten heeft weggedragen. Hoe toch kon mijn broeder en ik zelf dit doen, dewijl wij daardoor Gods heilig Woord zouden hebben tegengestaan? Opvolgende rijksdagen hebben begrepen, dat de uitvoering onmogelijk was. En de door mij aangegane verbintenissen bedoelen alleen onderlinge bescherming tegen geweld. Laten mijn tegenstanders hun alliantien voor de oogen van Z. M. openleggen, zooals ik daartoe bereid ben, en dat dan de keizer oordeele, wie onzer 't meest te beschuldigen zij! Eindelijk kan ik in het ophouden onzer predikatiën niet toestemmen; want er geschiedt niets dan een eenvoudige verkondiging der goddelijk waarheden. Aan dier. troost hebben wij, Evangelischen, thans meer dan ooit behoefte." Karei, maakte met zijne komst naar Augsburg meerderen spoed. Hoofddoel der Evangelische vorsten was het indienen van hun geloofsbelijdenis. Deze was gewrocht door de onvermoeide, behoedzame, wel overwogen werkzaamheid van Mei.anchton, van wiens zwakheid naar het lichaam men vreesde, dat hij het werk niet zou kunnen voltooien. Lutiier had hem vermaand zijn leven te ontzien en niet door overmatigen arbeid zoo iets als zelfmoord te plegen. Maar Melanciiton ging geheel in zijn werk op en voltooide, wat reeds te Schiuabach was opgesteld, waarvan hij te Gabar;/ de grondtrekken had geleverd en waartoe de te Torgau goedgekeurde artikelen bouwstof hadden geschonken. Te Augsburg werd het gebouw voltooid en aan den Keurvorst ter goedkeuring gezonden. Dit had plaats den 1 l,llI> Mei. Keurvorst Joiiann zond het stuk nu aan Lutiier te Coburg met verzoek om, zoo hij die had, zijn aanmerkingen mede te deelen. Mei.anciiton schreef ter begeleiding aan Lutiier: „Ik heb aan het stuk den vorm gegeven , die mij als het meest gepast voorkomt en alles zoo voorgesteld, als ik begreep het nuttigst te zijn. Eck houdt niet op met aangaande ons de leugenachtigste zaken te verspreiden, ik heb gepoogd een tegengift voor zijn venijn te bereiden." Lutiier zond reeds den 15de» Mei het stuk aan den keurvorst terug, er bij voegende: „Ik heb bet werk van Magister Phiuppus gelezen. Ik heb er geene veranderingen in te maken en vereenig mij er mee. Zoo ik al iels wilde veranderen, zou dit toch moeielijk gaan, want ik kan mij zoo zacht en behoedzaam, als 't hier gedaan is, niet uitdrukken. Moge het den Deere Jezis Christus behagen over dit werk Zijn zegen te geven!" Zoo was bet werk der voorbereiding, dat dagelijks nog door Mei.anchton in samenspreking met de overige leeraars werd nagezien en hier en daar gewijzigd in zulk een staat gebracht, dat welhaast de „Confessie der Evangelischen" den keizer en den Stenden kon aangeboden worden. Wij zagen, dat Luther voorzichtigheidshalve op het slot Ehrenburg te Coburg was achtergebleven. Hij noemde de plaats zijn „Sinai" en was in 't geheel geen werkeloos toeschouwer van 't geen in de Christenheid en in Augsburg voorviel. En juist, omdat zijn brieven, raadgevingen en beslissingen van zulk een grooten invloed waren op den loop der gebeurtenissen, is 't wel noodig, op zijn arbeid in die dagen het oog te vestigen. Lither was met zijn verblijf op den h'lirenburg zeer ingenomen. Hij geeft ons door zijn brieven en geschriften op nieuw in de diepte van zijn gemoed te lezen en den rijkdom van zijn geestelijk leven te peilen. Hij wil van zijn „Sinaï" een „Sion" maken en er drie tabernakelen bouwen: een voor den psalmdichter, een voor de profeten en een voor Esopus. Eevreemde ons de samenvoeging niet! Esopus was voor die dagen een niet onbelangrijk fabeldichter uit de oudheid en zijn studie was niet veel anders dan een afwisseling voor Lutiier in zijn godgeleerde studiën en zijn peinzen over den gang der zaken binnen Augsburg. Luther bezat veel gevoel voor natuurschoon. Zijn boeken waren nog niet aangekomen en nu voelt hij zich gelukkig door het bekoorlijk landschap, dat hem omgeeft, en het gezang der vogelkoren, dat hem verrukt. Zoo schrijft hij: ,; 1 Iet is hier een zeer aantrekkelijk oord en bij uitnemendheid geschikt om te studeeren. Alleen bedroeft mij uw afwezigheid. Vlak nabij mijn vensier is een boschje. Daar is ook een rijksdag uitgeschreven, door de kauwen en kraaien n.l. Het is een voordurend komen en gaan. Dag en nacht maken zij een vervaarlijk geschreeuw, alsof zij dronken of gek zijn. Jong en oud snatert dooreen, zoodat ik mij verwonder, hoe hun stem 't uithoudt. Ik heb hun keizer niet gezien, overigens zweven' hun adel en groote hanzen steeds voor mijn oogen. Zij zijn niet kostbaar gekleed, maar allen zwart en grauw van oogen. Allen zingen hetzelfde lied, maar met een liefelijk onderscheid tusschen de jongen en de ouden, tusschen de grooten en de kleinen. Om de paleizen der grooten geven zij niet, het hunne is omwelfd door den schoonen wijd uitgestrekten hemel; hun bodem is een veld met fraaie groene takken. Zij vragen niet om paarden en harnassen, want zij hebben gevederde raderen, waarmede zij ook de buksen, die op hen gericht worden, kunnen ontvluchten. Het zijn groote, machtige heeren; wat zij in hun beraadslagingen besluiten, weet ik nog niet. Wel heb ik van een tolk vernomen, willen zij een oorlog voeren tegen tarwe, gerst, haver en alle soorten van koren. Menigeen van hen zal hier ridder geslagen worden en groote daden doen. Wij zitten hier derhalve in den rijksdag, hooren en zien hun doen met veel lust en liefde, gelijk de vorsten en heeren benevens andere stenden welleven en vroolijk zingen. Wij smaken bovenal groote vreugde, als we zien, hoe riddermatig zij kwispelstaarten, de snavels afvegen en zich op hun prooi werpen, zoodat zij veel eer in hun krijg tegen het koren behalen. Wij wenschen hun veel heil en zegen, opdat ze niet alle aan staken gespietst worden. Ik houd het echter daarvoor, dat het met hun beraadslagen niets anders is dan met het prediken en schrijven der sophisten en papisten. Die moet ik ook allen tezamen voor mij hebben, opdat ik hun liefelijke stem en preken hoor en zie, welk een onnut volk het is. Om alles te verleren, wat op aarde is, braveeren zij de gevaren der geheele wereld. Behalve de vele brieven, die hij van zijn „Sinaï" afzond, werd zijn tijd besteed met ernstige studiën en overpeinzingen, want zijn ziel was geheel vervuld met de Augsburger aangelegenheden. ï'j Niettegenstaande al zijne bekommeringen, die lichaam en ziel nadeel berokkenden, arbeidde liij onvermoeid aan zijn vertaling van den profeet Jesaja. Ook nam hij Ezechiei, onder handen, schertsende, dat hij niet meer de man van vroeger was. Geen wonder, want de tijdsomstandigheden, die hij met angstvallige zorg gadesloeg, waren hoogst moeielijk. Ilij schreef dan ook: „Ik zal niet ophouden God onder tranen te bidden, totdat Hij mijn smeekingen zal hebben verhoord." In dit licht moeten wij zijn arbeid aan de vertaling van Esopus' fabelen bezien. Dan is dit kleine werk niet alleen een ontspanning voor hem, maar ook hij bestemt het voor liet onderwijs der jeugd. In het Fabelboek, voor de Duitsehe jeugd bestemd, had hij 10 Esopische fabelen bijeengebracht. Als wij nagaan, dat in de uitgave van het Duitsehe gezangboek van 1545 van de 88 liederen ei' 36 van Lutiier waren, dan weten we zeker, dat hij op den Ehrenburg de poëzie, die hij zoo beminde, even als de muziek en den zang zal beoefend hebben. liet meest werd zijn teergeliefde Kathe door hem gemist. Hoe teeder dacht hij aan zijn geliefd zoontje Hansje, wien hij den 19il«' Juni een allerliefsten brief schreef, waaruit blijkt, dat de Hervormer, die roerend was in zijn prediking, als een zoon «les donders tegen geestelijke en wereldlijke dwingelanden losbarstte, met bijtenden spot en vlijmende hekeling den oprechten tegenstander wondde, tot de kinderziel wist af te dalen, en als een kind met het kind kon verkeeren. Beluisteren wij hem in dien brief. Hij schrijft: „Genade en vrede in Christus, mijn lief zoontje. Ik zie gaarne, dat gij goed leert en vlijtig bidt. Doe alzoo mijn zoontje, en ga er mede voort; wanneer ik te huis kom, zal ik u een schoone jaarmarkt medebrengen. Ik weet een fraaientuin, waarin vele kinderen zijn. Zij hebben gouden rokjes aan en zoeken onder de hoornen schoone appelen en peren en kersen en pruimen; zij zingen en springen en zijn vroolijk; zij hebben ook mooie paardjes met gouden toornen en zilveren zadels. 1 oen vroeg ik den man, wien die tuin behoorde, van wien die kinderen waren. En hij zei: dat zijn kinderen, die gaarne bidden, leeren en vroom zijn. Toen zei ik: lieve man, ik heb ook een zoon, die Hansje Lutiier heet, mag hij niet in den tuin komen, om zulke mooie appelen en peren te eten, op zulke paardjes te rijden en niet deze kinderen te spelen! Toen zei de man: wanneer hij gaarne bidt en leest en vroom is, dan mag hij ook in den tuin komen; Lippus en Jost (de zonen van Mklanchton en Jonas) ook, en wanneer zij allen terugkomen, dan zullen zij ook lluiten, pauken en allerlei snarenspel hebben, ook dansen en met kleine handbogen schieten. En hij wees mij aldaar een mooi weiland in den tuin om te dansen; daar hingen enkel gouden fluiten en pauken en fijne zilveren handbogen. Maar liet was nog vroeg, zoodat de kinderen nog niet hadden gegeten. Daarom kon ik op den dans niet wachten en zei ik tot den man: Ach, lieve heer! ik wil ijlings heengaan en dat alles aan mijn lief Hansje schrijven, opdat hij vlijtig bidt, goed leert en vroom zij, zoodat hij ook in den tuin komt; maar hij heefteen tante Lena, die moet hij meebrengen. Toen zei de man: 't Is goed, ga heen en schrijf hem alzoo. Daarom, mijn lief Hansje, leer en bid vlijtig en zeg het ook aan Lippus en Jost, dat zij ook goed leeren en bidden; dan komt gij allen in den tuin. En hiermede den almachtigen God bevolen. Groet tante Lena en geef haar voor mij een kus. Anno 1530. Gode bevolen. Uw liefhebbende vader, Martinus Lutiier." Nevens dit staaltje van kinderlijken eenvoud met de kinderen, vinden wij er ook een van bijtende scherts, van gezonden humor, dat tevens toonde, hoe hij een diepen blik wist te werpen op de staatkundige aangelegenheden van zijn tijd. Frans 1 van Frunkrjl;, de Republiek Venetië en de paus sloten niet Karei. V een verbond om de ketterij te onderdrukken. Toen Litiier in zijn eenzaamheid dit vernam, barst bij in spotachtig lachen uit. „Hoe!" zei hij tot zich zei ven, „Mijnheer Pa r-m a-f o i — deze was koning Frans — In-nomine — Domini (de paus) en de Republiek Venetie geven zich geheel met lijf en goed over aan den keizer. — Sanctissimum foedus. Waarlijk een heilig verbond in de volle beteekenis van het woord! Maar een vereeniging van deze vier machten behoort te huis in het kapittel N o ncredimus. Venetië, de paus en Frankrijk zouden keizerlijken worden! Onmogelijk. Deze drie zijn als zoo veel personen in één lichaam, dat met een doodelijken haat tegen den keizer vervuld is. Mijnheer Par-ma-foi kan nimmer zijn nederlaag te Pavia vergeten. Mijnheer In-nomine — Domini is vooreerst een Italiaan, wat op zich zeiven reeds voldoende zou zijn; maar ten tweede is hij Florentijner, en dat is erger; ten derde is hij een bastaard, dat is in mijn oogen een kind des duivels; ten vierde, hij kan zoo oud, als hij wordt, den keizer de vernedering niet vergeven, die hij in de plundering van Home ondergaan heeft. Wat de Venetianen aangaat, zij zijn Venetianen, en dat is genoeg. Zij hebben als zoodanig reden genoeg om zich te wreken op de nakomelingen van Maximiuaax. Dit behoort tot het kapittel F i r m i t er-c red i m u s, Maar God zal den vromen Kvrel, die hier een weerloos schaap onder de wolven is, wel uitredding geven. Dat zij zoo!" Gedurende de laatste maanden had Lutiier ook zware verliezen te betreuren. Op den 5den Mei 1530 ontving hij het bericht, dat zijn vader den 29sttn April 11a een langdurige ziekte overleden was. Was hij zelf een teeder vader, voor zijn vader koesterde hij den grootsten eerbied. Ilij had hem nog kort voor zijn sterven een heerlijken troostbrief geschreven, waar in 0. a. stond: Het afscheid uit deze wereld is voor God veel geringer dan een reis van Wittenberg naar Mansfeldt of van Mansfeldt naar Wittenberg-, hier is het slechts om een uurtje slaap te doen." Ook had hij zijn ouders aangeboden bij hem te Wittenberg te komen inwonen. Rij de doodstijding sprak hij: „Mijn vader is dood!" Ilij verliet het vertrek, nam zijn psalmboek en weende bitterlijk, tevens verheugd zijnde, dat zijn vader den dag der Reformatie nog had gezien. Aan Melanchton in Augsburg schreef hij: „Wat ik heb en ben, dank ik naast mijn Schepper aan dezen thans ontslapen vader, en hoezeer het mij vertroost te weten, dat hij in een vast geloof in Christus is gestorven, zoo hebben toch het leed en de herinnering aan den liefelijken omgan" met hem mijn hart zoo hevig geschokt, dat ik den dood wel nimmer zoo veracht heb als thans. Ik aanvaard thans de erfenis van zijn naam, ik , die schier de oudste Luther ben in mijn geslacht. Mij betaamt het niet alleen toevallig, maar ook van rechtswege, hem door den dood in het rijk van Christus te volgen." Ruim een jaar later overleed ook zijn moeder. Ook haar had hij op haar krankbed een waren troostbrief gezonden, die haar ziel had verkwikt. Evenwel waren de gedachten des Hervormers onafgebroken gericht op Augsburg en wat daar binnenkort zou voorvallen. Ilij hield zich met nog andere zaken bezig dan met de dichterlijke voorstellingen vaneen kraaien-rijksdag, of met lieve epistels aan zijn zoontje, of met bijtenden spot op onmogelijke verbonden. Ook gaf hij zich niet over aan den rouw over verloren dierbare betrekkingen, maar bekommerde zich allereerst over de hoogste belangen der Christenheid. Een zeer belangrijk geschrift verscheen in die dagen van zijn hand. liet was getiteld: Vermaning aan de Geestelijke leden van den Rijksdag. Opnieuw, sedert hij zijn boek schreef over de Rabvlonische Gevangenschap der Kerk, spreekt liij daarin de krachtigste en meest gegronde „Apologie der Kerkhervorming" uit. Hij schrijft o. a.: „Ofschoon 't mij niet toegestaan is persoonlijk op dezen Rijksdag te verschijnen en, wanneer ik er komen mocht, ik daar in niets van nut zou zijn, heb ik mij toch voorgenomen, hehalven door mijn tegenwoordigheid in den geest, waarvan mijn bidden en smeeken, zoo God wil, de bewijzen zullen leveren, ook schriftelijk door middel van dezen brief onder u op te treden. Mijn geweten dringt mij U allen vriendelijk en ernstig te vermanen en te verzoeken, dat Ciij dezen Rijksdag niet ongebruikt zult laten voorbijgaan. Want God geeft, in Zijn genade, door onzen Keizer de gelegenheid om veel goeds tot stand te brengen." Waarschuwende, dat het niet langer bij het oude kan blijven, zegt hij: „Gij weet en gevoelt dit zelf beter, dan ik 't u kan zeggen." In hun eigen belang raadt hij aan op hervorming bedacht te zijn. Zich zeiven houdt hij buiten beschouwing. „Om mijnentwil behoeft gij in 't geheel niets te doen. De ware Helper heeft ons en onze zaak zoover geleid, dat wij daaraan genoeg hebben. Geen Rijksdag, geen raad, geen bestel van U hebben wij noodig en begeeren wij ook niet, naardien wij weten, dat gij het niet beter, maar oneindig minder goed zoudt maken." „Al, wat wij noodig hebben te weten, te gelooven, hoe wij hebben te leven, te lijden en te bidden, het is ons bekend; ook waar wij alles kunnen zoeken en vinden, en waar wij zullen blijven. God heeft ons dit alles rijkelijk door Jezus Christus geschonken en 't is reeds door 't bloed van vele vrome martelaren, die door de uwen gedood zijn, beleden en bevestigd." Mocht de Rijksdag besluiten aan de eischen der Evangelischen te voldoen, zoo waarschuwt Lither de prelaten, dit niet als hun werk aan te merken. Hij schrijft: „Neen, wij willen er U, die U als lasteraars, vervolgers en moordenaars betoond hebt, toe noodzaken, opdat gij U voor God verootmoedigt. Want wij hebben dezen Rijksdag en zijn besluiten in 't geheel niet noodig. Wij staan, zonder uw toedoen , waar wij staan, ja zelfs tegen uw woeden en razen in. Wij komen tot U om uwentwil en om dit arme volk, of wij misschien U of eenigen uit uw midden ten goede kunnen raden, Gode ter eer en der Christenheid tot heil." Nu zet hij uiteen, hoe de Kerk was en sedert en door zijn optreden is geworden, llij vergelijkt de Evangelische Kerk met die van liome en merkt op, welke uitwerking zelfs de doodstraf op de uitbreiding des Evangelies oefende. Hij laat de voornaamste misbruiken: het kloosterleven, den allaat, de dispensatiën, de biecht, de zielmissen, de excommunicatie, het coelibaat der priesters, de revue passeeren en doet scherp uitkomen, hoe dit alles was en thans is. Met klimmende verontwaardiging, in scherpe trekken en met levendige kleuren, tast hij de geestelijken, die deze misbruiken deelden of in bescherming namen, aan en zegt: „Of wellicht sommigen uwer niet aan al deze dingen zich bezondigd hebben, is ons om het even. Zij, die ze verdedigen of beschermen of door de vingers zien, zijn even schuldig als zij, die ze zelf bedrijven, want zij bestrallen en vermijden die ongerechtigheden niet. Gij weet zelf even goed als wij, dat gij zonder Gods Woord leeft en dat wij Gods Woord hebben. Daarom is het onze wensch en bede, dat gij Gode de eer geeft, tot U zeiven inkeert, boete doet en U betert. Wilt yij dit niet, neemt mij dan en doet mij naar uw welgevallen. Leef ik, dan ben ik uw pest; sterf ik, dan zul ik uw dood zijn; want God heeft mij tegen u opgehitst; ik moet, zoo als Hosea zegt, u een beer en leeuw zijn op den weg van Assur; gij zult zelfs op 't hooren van mijn naam geen rust hebben, totdat gij u bekeert of te gronde gaat. ]n meer dan honderd punten toont Lutiier verder aan, waarin de lloomsche kerk is verbasterd, en stelt daartegenover, wat het Evangelie eischt. Elk dier eiscben handhaaft hij; geen enkele laat hij vallen. Willen de prelaten het Evangelie doen prediken en voor priesters zorgen, die dat verkondigen, dan wil hij hun het bisschopsambt wel laten behouden, (iod heeft wel meer door slechte vorsten geregeerd en veel goeds doen gebeuren. Willen zij het Evangelie onderdrukken, dat blijft voor hun rekening. Wij gaan voort met prediken; aldus besluit hij. „De Lutherschen behouden 't veld, omdat Christus bij hen is en zij bij Christus blijven, trots hel, duivel en al