J>« Zegepraal van bet Xruis. §et Kerkdijk, Godsdienstig, Maatschappelijk en Huiselijk Ceven en de Vervolgingen der eerste Christenen De Zegepraal van het Kruis. DE ZEGEPRAAL VAN HET KRUIS. Het Kerkelijk, Godsdienstig, Maatschappelijk en Huiselijk Leven en de Vervolgingen der eerste Christenen. Beschreven voor het Nederlandsche Volk DOOK P. J. KLOPPERS. DOESBURG, J. C. VAN SCHENK BRILL. Stoomdrukkerij — H. GERMS FHzn. — Doesburg. VOORWOORD. Nog waren mijn hoofd en hart met allerlei herinneringen uit Z-Afrika en den heldenstrijd der Boeren vervuld, toen het voorstel van den Uitgever, den heer J. C. VAX SCHENK BRILL tot mij kwam, een werk voor ons volk te schrijven over het kerkelijk, godsdienstig, maatschappelijk en huiselijk leven der Christenen gedurende de eerste zes eeuwen en de Christenvervolgingen. Het denkbeeld lachte mij toe. Van de eene zijde begreep ik, dat ik daartoe studie genoeg zou behoeven, om mij in een anderen gedachtensfeer te brengen, van de andere zijde meende ik een goed werk te zullen doen. Wij, Hollanders toch bezitten niet te veel op dit terrein en wat we hebben, is vaak bf te beknopt öf te dor om als leesboek voor ons volk dienst te doen. En toch scheen mij, juist ook voor den ontwikkelden lezer het onderwerp zóó aanlokkelijk, de stof zoo boeiend en leerrijk tevens. Hoe vaak immers rijst bij ieder van ons de vraag, hoe toch do Kerk der middeneeuwen en op het gebied van den godsdienst en op dat van het kerkelijk leven zich zoover verwijderen kon van Hem, die haar grondvestte en van de gemeente der eerste Christenen! Hoe dikwijls vragen we te vergeefs naar de herkomst van ook thans noesehiij\en, wat daar in de donkerste hoeken van de overigens feestelijk verlichte tuinen plaats vond; zij het genoeg te zeggen, dat minnenijd en overspel vaak bloedige offers eischen. Weder wordt de maaltijd hervat, maar, nadat ook de flamingovêer geen dienst meer doet, en men zich andermaal heeft verpoosd, begint in een nevenzaal het drinkgelag. Declamatoren geven een voordracht van een wulpsch Grieksch lied ten beste, zedelooze zangeressen en danseressen doen het geprikkelde bloed gisten en ginds worden duizenden bij duizenden aan den god van het spel geofferd. Door de slaven met bloem-en lauwerkransen gesierd, liggen de drinkgezellen neder en geven zich, evenals de vrouwen, aan de schandelijkste uitspattingen over, totdat ze één voor één door de slaven naar lvun draagstoel vervoerd en als beesten naar hun woning gebracht worden. Als zij hun roes straks uitgeslapen hebben, wijden zij zich aan allerlei baden, doen zich door hun slaven of slavinnen in- en uitwrijven, poederen en parfumeeren zich, opdat zij zich tegen den middag althans bij nieuwe genietingen opnieuw zouden kunnen vertoonen. Dat is het leven van den rijken Romein en, om het ongestraft te kunnen voeren, is het wel noodig, dat hij door feesten en gelduitdeelingen ook den minder bevoorrechte in de gelegenheid stelt, zij het slechts de kruimkens van zijn tafel te eten en mede te drinken uit den beker van wellust en zinnelijkheid. Immers anders verliest de rijke de gunst van het volk; dit kiest anderen voor de winstgevende staatsbetrekkingen, de bron zijner inkomsten verdroogt en daarmede de volle stroom van zijn buitensporig leven. Ongelooflijk zijn dan ook de sommen, die aan de volksgunst ten offer gebracht werden en schrikbarend de uitspatting, die men ook den arme op zijn beurt veroorloofde, als wilde men hem medeplichtig maken aan den zedelijken val van de boheerscheresse der wereld. Wij spraken reeds van den nadeeligen invloed, welken de slaven op het volksleven uitoefenen ; was het uit wraak over de geringschatting van hun bestaan? In don tijd van Augustus stierf een zekere Isidorus, die niet minder dan 4116 slaven naliet, waarvan er 4000 tot zijn huisstoet en dien van zijn buitenverblijf behoorden en toch hadden de burgeroorlogen hem duizenden slaven gekost. Een goede slaaf kostte gemiddeld f 600, geleerde slaven werden wel tot een bedrag van f 20.000 aangekocht en de handel daarin gaf aanleiding tot de schandelijkste tooneelen en tot de sluwste bedriegerij. De gekochte was naar ziel en lichaam het eigendom zijns meesters ; deze kon hem naar willekeur geeselen, brandmerken, pijnigen, in boeien slaan of ter dood brengen. Al vaardigde de keizer wetten uit tegen de gruwzame behandeling, die den slaven aangedaan werd, toch durfde zekere Pollis, in tegenwoordigheid des keizers, die den maaltijd bij hem gebruikte, het bevel geven, om een slaaf, die het ongeluk had, een kristallen vaas te breken, naar zijn vijver te brengen en den visschen voor te werpen. Wel redde de tegenwoordigheid des keizers, aan wiens voet hij om genade smeekte, den slaaf het leven, wel liet Aitgusti s alle kristal van den onmensch verbrijzelen en zijn afschuwelijken vischvijver dempen, doch de kwaal zat zóó diep in het bloed, dat ook de teederste Romeinsche vrouwen haar slaven en slavinnen vaak op demeest wreedaardige wijze deden geeselen. Een groot aantal slaven, werd voor de schouwspelen en gladiatoren gevechten bewaard. Hoezeer het ons ook walgen moge, verder dat leven in te treden, toch moeten we nog meteen enkel woord over de schouwspelen spreken, omdat we onze lezers meermalen daarheen zullen moeten leiden en zij tezeei den algemeenen toestand kenschetsen. Naarmate de buitensporigheden dei weelderige Patriciërs hen dwongen, ook het volk wat.te gunnen, gaf men èn van staatswege èn van particuliere zijde openbare wedrennen, tooneelvoorstellingen en dergelijke, waarvoor honderdduizenden guldens opgeofferd werden. Alleen tot het bouwen van een houten schouwburg, die na een maand weer afgebroken werd, getroostte een aanzienlijk Romein zich een uitgave van f80.000. Het aantal der openbare feesten en hun duur groeiden steeds aan ; waren tooneel en renbaan eerst de gezochte uitspanningsplaatsen, weldra wendde de menigte zich met voorliefde tot de gladiatoren, en het genot om menschen te zien worstelen en sterven overtrof alle ander vermaak. Bij de groote feesten bleef geen Romein tehuis, alle burgers stroomden naar circus of amphiteater en uit de Italiaansche steden, ja, zelfs uit de verwijderde wingewesten begaf men zich naai* R o m e, om van de zwaardvechters te genieten. Soms was de toeloop van vreemdelingen zóó groot, dat dezen in kramen of tenten, in de straten opgeslagen, moesten overnachten en bij de vertooning werden een aantal lieden, zelfs eenmaal een tweetal Senatoren, doodgedrukt. I)e circus, door Julius Cesar vergroot en verfraaid, was een der prachtigste gebouwen van Rome en besloeg een oppervlakte van 1bunder gronds. Bogen, in drie verdiepingen, sloten de renbaan in, terwijl de am- phiteatersgewijze oploopende zitplaatsen aan 100.000 toeschouwers plaats verzekerden. Rijk gesierde zetels waren voor de regeering en de ridders ingericht in de benedenrijen, daarboven mengden zich mannen en vrouwen dooreen, een zee van menschen, bezield door één hartstocht, die aan razernij grensde. Maar het amphiteater, de schouwplaats van de dierengevechten en den strijd der gladiatoren, lokte nog meer bezoekers en openbaarde nog sterker het diep verval van de menschelijke natuur en den Romeinschen burger, 't Is bijna ongelooflijk, hoe aanzienlijke vrouwen zich met dolzinnige vreugde vermaken konden in den Moedigen stiijd tusschen menschen en wilde dieren en met bloeddorstige uitgelatenheid den zwaardvechter begroetten, die zijn tegenpartij den doodsteek toebracht. Meestal waren de zwaardvechters slaven, ter dood veroordeelde ki ijgsgevangenen of misdadigers, die tot den kamp in de arena veroordeeld waren; soms vond men ook onder hen vrije lieden, die, f door woeste stijdlust, of door armoede en gebrek gedrongen, zich in de gladiatoi enscholen hadden doen opnemen en den vreeselijken eed gezworen hadden, waarbij zij zich bereid verklaarden, den dood door geeselslagen, vuur of staal te ondergaan. Slechts de aanzienlijke prijs, die den overwinnaars was toegezegd, de schitterende wapenrusting, waarmede de gladiator zich tooide, de storm van toejuiching, welke hem te beurt viel en de roem, welken hij zich l»ij de aanzienlijken verwierf, konden den ongelukkige met zulk een levensbestemming of liever met het doemvonnis tot zoo wreeden dood verzoenen en met de dierlijke behandeling, waarvan hij liet slachtoffer was. Werd de menigte aanvankelijk slechts op den strijd tusschen enkele paren vergast, langzamerhand groeide het aantal kampioenen en straks deden duizenden hun bloed vloeien in de arena, waarvan de grond als met lijken bezaaid lag. Zoo de slaven in den beginne slechts door particulieren tot gladiatoren verhandeld en opgeleid werden, straks richtte de staat oefenscholen op, waar met de gruwzaamste wreedheid een ongehoord strenge tucht gehandhaafd werd en vreeselijke straffen en rijke belooningen den mensch tot een slachtoffer kneedden, dat bij zijn uitstekend voedsel, kostbare kleedij en schitterende wapenen zijn ellende vergat. Aan den vooravond van den kamp werd den gladiatoren een overvloedige maaltijd bereid, waarbij het volk zich vergastte, ele ] den aanvang der regeering van Caligüla werden te Rome maanden 100.000 offerdieren geslacht. uunvan En niet slechts in hot openbaar hield men aan .Ion uitorl.jken Mllfl m het heidendom vast, neen, ook het volk kon er in zijn alledaagsch leven niet van scheiden. De huisvader bracht bij geboorte en verloving, bij huwelijk of sterven zijner kinderen, wat hem dierbaar was, m den emP en 11 chetius scheldt niet ten onrechte op de lieden, die in dagen van voorspoed met de goden spotten, doch bij den tegenspoed naai hrt ütaar snellen, om den toorn der goden te verzoenen en af te bldden-*^ werd Lucixa's hulp ingeroepen voor de aanstaande moeder; werden voor C vndelifera de lichten ontstoken bij de geboorte van een kind, vooi ij liet binnenrukken van Jeruzalem hun veldteeken achterlieten, opdat het voor de Joden niet den schijn hebben zou als wilde men den dienst deigoden daar invoeren, men schroomde, zelfs niet, ook de Joden tot do godsdienstige vereering des keizers te dwingen. Een poging om te Alexandrië liet beeld des keizers in de synagoge te plaatsen gaf daar aanleiding tot een Moedigen opstand en te Jeruzalem zou waarschijnlijk hetzelfde plaats gehad hebben, doch de dood des keizers verschoof de uitvoering \aneen gelijksoortig bevel. Hoezeer deze vereering haren invloed deed gelden, bleek onder meei^ uit de vreeze, die een Pilatus beving, toen hij van deJoden verstond, dat Jezus zich den Zoon van God noemde en Zich derhalve met den keizer gelijk stelde. Zoo gingen de godsdiensten der volken op 111 de vereering van een mensch, niet zelden een lafaard of monster, maar altijd verpersoonlijking van de macht der wereld. En hoe 1111 stond het Christendom daartegenover ? Waar liet zich vertoonde, eisclite het, dat de volkeren hun goden vaarwel zeggen, hun altaren afbreken, hun tempels verlaten zouden en dat men zich van deze ijdele dingen bekeeren zou tot den levenden God. Het eisclite, dat men de oude traditien verbreken, zich als éénling van zijn volk zou afscheiden, de beschermende machten, die moeders' gebeden en vaders' offers over hen ingeroepen hadden, verloochenen en niet slechts den strijd met de eigen priesters en het eigen volk maar ook met het verdraagzame R o 111 e aanbinden zou, dat alleen geen sekten duldde, zoodra zij zich als nieuwe godsdienst tegenover dien van den staat stelden. Het eischte, dat men liever een wreeden dood sterven, dan den keizer wierook strooien zou en zoo plaatste het zich als wereldgodsdienst, ja, als de eenig ware godsdienst niet naast, niet boven, maar met uitroeiing van alle andere in deszelfs plaats. En daartoe bediende het zich van alle middelen, welke de veroveringen van het machtige wereldrijk tot zijn beschikking stelde. Het sprak in zijn taal van den Christus tot alle volken, het gebruikte zijn wereldvrede om de woorden van den Gekruiste overal heen te voeren, de apostelen van het Christendom reisden als gezanten van den nieuwen godsdienst over zijn heirbanen van Gades in Spanje door Frankrijk en Italië heen tot aan de watervallen van den N ijl en van de oevers van den Don au tot aan de zuilen van Hercules. Het wist zich aanhang te verwerven onder zijn legioenen en deze werden zijn zendelingen in de wingewesten, het drong door in het keizerlijk huis en deed alzoo zijn invloed gelden in het staatsleven. Zijn wetenschap, zijn beschaving of de door Rome op andere volken veroverde, maakten zijn leeraars welsprekend en wegslepend; zijn volksspelen en heidensche feesten boden den volgelingen van Jezus de gelegenheid aan om door hun onthouding of door hun prediking temidden der ^schare belijdenis af te leggen. Zijn bedreigingen eindelijk gaven hun aanleiding om de wereld te toonen, dat het Christendom banden noch dood ontzag en overwinnaar van de wereld was, van het oogenblik af, dat het de kampplaats der historie binnentrad om zich met de wereldmacht te meten. »Gij zoudt geen macht over Mij hebben, indien zij u niet gegeven ware van Mijn Vader, die in de hemelen is," zoo spraken ze hun Meester na tot Rome's rechters en proconsuls in het gezicht van kruis en brandstapels en de doornen, waarmee Rome hen bloedig wondde, vlochten ze saam tot een eerekroon. Zoo trok het Christendom triomfeerend voort, eiken vijand voor zich uit nederwerpend en dat, waar de conscientie der volkeren met zijn apostelen medegetuigde. Den in weelde en zinnelijkheid verzonken hoveling bracht het tot de verklaring: »Gij beweegt mij bijna, een Christen te worden," den Griekschen redenaar beschaamde het op den Areopagus, den keizer zelf betwistte het zijn goddelijken stralenkrans, maar waar het alzoo de kroon van het staatsgebouw aantastte, daar ondermijnde het nog meer de fondamenten. De kuische huisvrouw weende over een godsdienst, welks eischen zij niet de meeste nauwgezetheid eerbiedigde en welks zedelijke macht niet eenmaal vermocht de trouw van haar echtgenoot haar te verzekeren, veelmin het volk de schandelijke tooneelen te besparen, waarvan haar reine ziel walgde. De moeder schaamde zich voor hetgeen haar kinderen bij de heilige feesten en spelen aanschouwden en als zij zich het lot en de toekomst harer zonen en doch teren indacht, dan brak haar het hart over haar goden, aan wier bescherming zij ze bevolen had. Benijdend zag ze op tot de Christenmoeders, wier echtgenooten haar niet dan huwelijksgeluk aanbrachten, wier zonen haar trots, wier dochteren haar vreugd waren en zij opende het hart voor een leer, die den mensch rein en goed maakte. Het Christendom veroverde de vrouw en deze bracht maar al te vaak haar kinderen als buit mede. En zou dan de heiden deze veroveringen op zijn gebied zonder woedend verweer doen voortwoekeren ? Zouden priesters en keizers en al hun satellieten niet alle middelen, in hun macht staande, aangrijpen en welk middel was eer voor hand liggend, meer vreeselijk en, naar hun wijze van zien, meer afdoend dan het opz weepen van de hartstochten der menigte, die van liet brood en de spelen, de gunst en de uitspattingen der heidensche aanzienlijken en der lichtmissen leefde ? Ten slotte: die Christenen met hun zelfverloocheningen zelfbeheersching, met hun reinen en kuischen wandel, hun zachtmoedigheid en nederigheid, hun eerlijkheid en goede trouw, waren zij geen levend getuigenis tegen henzelf en wat was nu eenvoudiger dan deze levende getuigen uit te roeien onder den schijn van heiligen ijver voor de goden en hun altaren ? De gelatenheid, de kalme berusting, de vergevingsgezindheid, waarmede de Christenen hun lot en hun vijanden tegengingen, tartte hen nog te meer en eindelijk, moest het den woedenden heiden niet tot razernij voeren, als die Christenen niet slechts voor henzelf op een Paradijs vol eeuwige heerlijkheid, voor hun vijanden opeen vreeselijkeeeuwigheid bouwden maar het ook voor hun tegenstanders niet verheelden, dat zij hun Heer en Meester, den gekruisten Nazarener haast wachtten, als Hij verschijnen zou op de wolken des hemels om de Zijnen tot zich te nemen en Zijn vijanden te vertreden onder Zijn voet, om als Koning te heerschen over Jeruzalem en Rome? Wat konden de Christenen nu tegenover dat alles stellen om den haat hunner vijanden te bezweren ? Immers niets dan den eisch : geloof eerst en dan zult gij de voortreffelijkheid van het Christendom boven het heidendom kennen. Word eerst Christen en gij zult het voorrecht beseffen, het te zijn ! Neem ons kruis op u, draag onze schande, ga uit uw land en uw maagschap en uit uws vaders huis en dan zult ge onzen vrede en onze zaligheid ervaren. Wien kon deze strenge eisch naar der heidenen zienswijze bekoren dan den arme, die niets te verliezen had,den onontwikkelde, wien geen andere uitweg meer bekend was op het gebied des geestes, waarop de mensch tot vrede en geluk komen kon, den schuldige, den slaaf en den lichtzinnige, die den droesem geproefd had van den beker der zinnelijkheid en ervan walgde. Voor die allen, die niets of niets meer van het leven te hopen hadden, stoffelijk noch geestelijk, voor hen ja, was het Christendom al wat er overschoot van de illusiën van een menschenhart, welke het nooit gekend of lang verloren had, voor hen viel immers niets te verloochenen, wanneer daar de eisch des Nazareners tot hen kwam: »neem uw kruis op en volg Mij!" Hoe kan het anders, of die voorname en beschaafde, die trotsche en zinnelijke Romein gevoelde slechts minachting voor die vereeniging van slaven en handwerkslieden en te nauwernood vinden we dan ook bij de beste Romeinsche schrijvers iets aangaande hen vermeld dan de geschiedenis van hun lijden en marteldood. Volkomen minachting, immers wat bracht die Christus den Zijnen aan ? De Romeinsche goden hadden Rome groot gemaakt, aan zijn legioenen de overwinning bezorgd in slag op slag tegen volk op volk en de gansche wereld kroop onder de voeten van hun aanbidders! Maar deze (ion der Christenen liet zich verguizen, bespotten, kruisigen en trok zich het lot Zijner belijders niet aan, Hij liet hen aan kerkerstraf en geesel, aan pijnbank en martelvuur over. »Wie is dan die Gon, die de dooden kan helpen," zoo riep Caecilius hun triomfantelijk toe, «maarniet de levenden ? Bevelen en heerschen de Romeinen niet zonder Hem? Regeeren zij met de wereld en ook ulieden? Het grootste en beste deel van ulieden is ten prooi aan armoede en koude, naaktheid en honger. Uw (ion laat dat alles toe en schijnt liet niet te weten. Hij kan de Zijnen niet helpen of Hij wil niet; Hij is onmachtig of onrechtvaardig." Ja wat godsdienst moest dat in de oogen der heidenen zijn, die tempel noch' altaren, beelden noch offers kende. Welk een dwaasheid, die »alomtegenwoordige" en toe-li nooit of nergens > zichtbare" God, dien men niemand toonen kan en zelf niet kan zien, die komt en gaat en de handelingen der menschen, hun woorden en geheimste gedachten kent en beoordeelt, van wien die Christenen een spion of een lastigen gerechtsdienaar maken, die altijd in beweging is? Hoe kan Hij zich met ieder in het bijzonder inlaten, als Hij zorgen moet voor het geheel, of hoe zorgen voor het geheel, als Hij ook voor elk in 't bijzonder daar is?" Geen wonder, dat de heidenen tot de overtuiging geraakten, dat de Christenen goddeloozen, atheïsten waren en daarom de uitroeiing waard. Men bracht op hen de beschuldiging over die anders den Joden gold, dat zij een ezelskop aanbaden. Zóó werd een plaat gevonden, waarop een gedaante prijkte met ezelsooren, m een toa «ehuld en een boek in de hand houdende, met het opschrift: de God der Christenen." E11 in onzen tijd nog ontdekte men in de ruïne van het keizerlijk paleis te R o m e, in een vertrek, dat voorheen kennelijk den soldaten tot wachtkamer diende, een afbeeldsel, met zwarte kool op den muur geteekend, een man met een ezelskop, aan een kruis genageld Met het onderschrift »Anaxemenos aanbidt zijn God," had men waarschijnlijk den een of anderen soldaat, die Christen was, willen bespotten. 'tWas deze verachting, die den weg tot verdachtmaking opende. Evenmin als men den God der Christenen begreep, evenmin begreep men hun eeredienst en hun leven als uiting van hun godsdienst en daar men beide toch wilde begrijpen, schreef men den Christenen allerlei ongehoorde gruwelen toe Hun enge verbintenis met elkander, hun broederlijke liefde, waarmede zij in den nood elkander bijstonden en die den een aan den ander bond, de stille afzondering, waarin zij leefden en hun eeredienst uitoefenden, deed aan een geheim genootschap denken welks leden onder de vreeselijkste eeden gehouden werden om, wat'daar in stilte geschiedde, nimmer te openbaren. Hun hefdemaaltijden waarbij zij elkander »met een heiligen kus" groetten, hun herdenking van den dood huns Meesters, waarbij zij »Zijn lichaam onder zich braken en Zijn bloed dronken, dat voor hen vergoten was," gaf tot de gruwelijkste geruchten aanleiding. Met afschuw en schrik verhaalden de heidenen elkander, dat de Christenen menschenvleesch aten en menschenbloed dronken Als een nieuw lid tot hun genootschap toetrad, zoo zeide men, werd een kind, met offerkoren overdekt, den nieuweling voorgezet. Om zijn afkeer te toonen, moest deze dan met een dolk in het koren steken en als oj> deze wijze liet onschuldige kind gedood was, lekten zij als ware tijgers het bloed op en verdeelden het vleesch onder elkander. Door zulk een gemeenschappelijke misdaad verplichtten zij elkander totstilzwijgend- heid en onderlinge trouw. Na dezen gruwelijken maaltijd werden de lichten uitgedoofd en temidden van woeste drinkgelagen werd de schandelijkste ontucht bedreven. En aan zulke onzinnige gruwelen, aan zulke gruwelijke verdichtselen, die alleen tegen de vuile bron getuigden, waaruit zij voortkwamen, sloegen geleerde en ontwikkelde heidenen als Tacitus en Markus Aurelius geloof onder het motto, dat daarvan toch wel iets waar moest zijn; immers, vanwaar kwamen anders zulke geruchten? Mochten niet allen ze gelooven, voor het minst zag men de Christenen voor »duisterlingen" aan, diein somberen menschenhaaten trotscheverachting van anderen, van alle aardsche grootheid afkeerig en vijanden van alle beschaving waren. Zij schuwden geleerdheid en wijsheid, versmaadden alle menschelijke vreugde en veroordeelden elke ontspanning. »'tls", zoo zegt Caecilius, een jammerlijke, algemeen veroordeelde, vertwijfelde hooplieden, die een samenzwering gemaakt hebben tegen al, wat schoon en goed is, een gluiperig, lichtschuw volk, stom in het openbare leven, snapachtig in hun donkere sluiphoeken. I)e tempels verachten zij, alsof deze plaatsen tot lijkverbranding waren. Zij beschimpen den godsdienst, bespotten de goden en hebben, daar zij zelve zoozeer deernis verdienen, medelijden met onze priesters. Terwijl zijzelf half naakt loopen, zien zij met minachting neer op alle eer en pracht. In hun wonderlijke dwaasheid en onbegrijpelijke vermetelheid verachten zij alle smarten des tegenwoordigen levens, terwijl zij bevreesd zijn voor een onzekere toekomst na den dood en ofschoon zij angst hebben voor een sterven na den dood, vreezen zij nochtans den dood niet. Zoo vleien zij zich ook met een bedrieglijke hoop en troosten zich met het denkbeeld eener opstanding.' Hoe kon dan ook een heiden het anders dan onzinnig en belachelijk vinden, dat de Christenen met het oog op de eeuwige zaligheid, die immers den heiden oen raadsel was, afstand deden van eer en aanzien bij menschen, rijkdom en macht in de wereld en alle genietingen des levens! »Clij zijt altijd," zoo verweet hun Caecilius, «in angstige verwachting en vol bekommering en onthoudt u van alle, ook betamelijke genoegens; gij gaat naar geen schouwspelen, ziet naar geen optochten en hij alle gastmalen wordt uw tegenwoordigheid gemist; van spijzen en dranken, waarvan een deel op de altaren geofferd en geplengd is, hebt gij een afkeer. (Jij bekranst uw hoofd niet met bloemen en giet geen welriekende oliën op uw lichaam. Alleen voor de lijken hebt gij een zalf en aan de graven zelfs weigert gij een krans; bleeke, sidderende menschen, aller medelijden waard en vooral dat der goden. Ellendige wezens, die dit leven niet geniet en nooit zult opstaan !" Mochten zij ook volkomen te goeder trouw de overheid gehoorzamen, zij konden zich niet mengen in een openbaar leven, dat zoo geheel van den heidenschen zuurdeesem doortrokken was en men beschouwde hen onwillekeurig als slechte burgers van den staat. W el waren zij de overheid onderdanig 0111 des Heeren wil, maar de grootheid, de eer en de macht van den Romeinschen Staat bekoorden hen niet en zoo trokken zij zich uit de openbare ambten en den krijgsdienst terug, daar beide hen noodzaakten, bij de offeranden en godsdienstige plechtigheden tegenwoordig te zijn. En daar zij niet met de verachting van den Romein op de barbaren neerzagen, heette het, dat zij geen echte Romeinen, dat zij vijanden van den Staat waren. Op den geboortedag des keizers, als ten teeken van goddelijke vereering de huizen verlicht, de deurposten bekranst waren, bleven de huizen der Christenen donker en geen bloem sierde hun deuren. Den keizer wierook te strooien, bij zijn naam te zweren, dat verbood hun hun leer en weldra werden zij als vijanden des keizers beschouwd. Vierde Rome zijn overwinningen in den circus of het amphiteater, geen Christen vertoonde zich; stoften de Romeinen op hun eeuwige stad, de Christenen profeteerden den ondergang der wereld en zagen er reikhalzend naar uit als naar het oogenblik hunner verlossing. En of zij nu ook metterdaad toonden, dat zij gehoorzame en vreedzame onderdanen des keizers waren, of ze hun belastingen betaalden en hun burgerplichten met nauwgezetheic vervulden, of ze zelfs verklaarden, voor den keizer, voor land en volk in hun samenkomsten te bidden, hoe kon het anders, of de heidensche keizer en Staat moesten zich met bittere vijandschap stellen tegenover een leer en een leven, dat zij inderdaad niet anders dan tot schade en schande van de Christenen uitleggen konden. Verachters der goden, verachters van den keizer, verachters van den Staat en de burgers, dat was hun >randmerk en het vonnis kon niet anders luiden dan: >de dood aan de e God hebben opgezonden; wij eten zooveel als den honger stilt en drinken niet^ meer dan goed is. Wij verzadigen ons, terwijl wij de gedachte daarbij vasthouden, dat wij ook ii den nacht tot Gon moeten bidder; en preken met elkander in de bewustheid, dat de Heere ons ïoor - - ^ ^ den maaltijd worden wij allen opgewekt om God te , zijn eigen herinneringen nog iets uit de Heilige Schri t vvee me' ® die doet het. Daarin ligt de proeve, hoeveel wij gedronke . • gebed wordt dan de geheele vergadering besloten en wij verlaten dept< . onzer samenkomst, niet om allerlei onbetamelijkheid te bedrijven op de straat maar om onze oefening in een intogen wandel voort te zetten, daar wj vaneen drinkgelag, maar van een oefenschool der goede zeden tei ug e . Hoe schril steekt daarbij af de laster, waarmede de heidenen deze liefdemaaltijden schandvlekten en hoezeer wordt deze laster door de omstandigheid reeds gelogenstraft, dat juist in den tijd, toen deze uitgesproken werd, de vergaderden zich ieder oogenblik blootgesteld zagen aan het gevaar, dat de eene of andere spion hen verraden, dat woedende V1|an hen onder woest getier zouden aanvallen en voor den rech er ^epen. Neen, veeleer, dan zich aan ongebondenheid over te geye^ 's de J^^ gemeente onder het kruis daar in heiligen ernst vergaderd. Haar sali en lofliederen wêergalmen door de stilte van den nacht, men vergadert zich troost, vertrouwen en sterkte uit de verkondiging des Evangelies; dan verheft aller ziel zich ten hooge en de voorganger legt het volle hart van allen voor den troon Gods. Nu klinkt luide aller »amen!" en het lichaam en bloed van den Gekruiste, dien zij misschien weldra in den dood volgen zullen, wordt onder hen gedeeld. Daarna gebruiken zij het liefdemaal en met een zegenbede en een kus des vredes zeggen ze elkaar, misschien voor het laatst, vaarwel. Laat ons, na den laster over de jeugdige gemeente door de feiten weersproken te hebben, een oogenblik onze aandacht wijden aan de samenstelling der kerk. Reeds uit de Heilige Schriften blijkt ons, dat de volgelingen des Heeren elkander Zijn discipelen of leerlingen heetten, gelijk zij na Zijn hemelvaart elkander als broeders en zusters, geloovigen in Christus Jezus, uitverkorenen Gods, heiligen of geheiligden in Jezus Christus begroetten. De naam Christenen, dien zij straks te Antiochië ontvangen, toont van vriendelijker oorsprong te zijn dan die van Galileërs of Nazareners, gelijk de vijandige Joden hen scholden en zij droegen den eersten dan ook weldra als een eerenaam, ook al rangschikten zij zich daardoor terstond onder bet tal dergenen, tegen wie Joden en heidenen hun haat en woede botvierden. Namen alsTheophori of Christophor i menschen, die God of Christus in het hart droegen, visschen, waarbij zij aan de door Christus uitgesproken gelijkenis van het koninkrijk der hemelen met een vischnet dachten, kwamen uiteraard minder voor temidden van den strijd, welken de Christenen in- en uitwendig te voeren hadden, dan die van krijgsknechten van Christus. Dwaze, onbeschaafde, verworpene, zoo noemde de lichtzinnige Romein den waanzinnige, die geen deel nam aan zijn zinnelijk genot, Griek, d. i. magiër of bedrieger schold hij hem in zijn woede en met zijn Sarmentitii of Semaxii, slachtoffers voor den brandstapel of martelpaal, waarschuwde hij hen voor hun toekomstig lot; zelfmoordenaars, roekeloozen of wanhopenden werden zij gedoopt door hen, die maar niet begrepen, hoe ze het leven ten offer konden brengen voor de belijdenis van hun Heere en Zaligmaker. Als zij Christus »het licht der wereld" of »de zon der gerechtigheid"' heetten, noemde men hen zonaanbidders doch straks even gaarne ezelvereerders, omdat de Joden door de Romeinen gezegd werden een ezelskop te aanbidden. Nieuwelingen schold men hen, omdat de eenvoud van hun oeredienst zich van het Joden- en Heidendom onderscheidde en ondei den naam verachters der goden sleepte men hen voor den rechterstoel. En inderdaad, zij misten beeld en altaar en priester: hun God was de Onzienlijke, hun altaar een hart vol dank en waren zij niet zelve een koninklijk priesterdom? Als priesters hadden alle leden het recht tot leeren, tot doops- en avondmaalsbediening bij alle gelegenheden en op alle tijden en eerst later werden bestuurders of rectores en andere ambtsbedienaars ingesteld, terwijl de ongetwijfeld grove dwaling om te onderscheiden tusschen geestelijken,en wereldlijken, regeerenden en zij, die geregeerd worden, insgelijks van latere dagteekening was. Vroeg reeds oordeelde men het noodig, de nieuwelingen of aankomehngen te onderwijzen aangaande de waarheden des Christendoms en den wandel der Christenen, naar welk onderricht zij catechumenen geheeten werden en dat, in den eersten tijd althans, geheel onbepaald was, wat den duur betreft en den leeftijd, waarop het werd aangevangen. Lateistelde men in het Oosten vier, in het Westen twee jaren ter voorbereiding, tenzij onvoorziene omstandigheden, zooals een gevaarlijke ziekte een onverwijld toedienen van den doop wenschelijk maakten. Gedurende den tijd van het Catechumenaat werd streng het oog gehouden op den wandel en de levensuiting van den nieuweling en opdat deze zoowel als zijn leeraar den ernst van het Catechumenaat zouden gevoelen, werden hem, terwijl hij knielend nederlag aan de voeten van den leeraar, de handen opgelegd, als zinnebeeld van de mededeeling des Heiligen Geestes, die hem in alle waarheid leiden en zijn hart reinigen zou. Deze handoplegging kwam reeds bij plechtige gelegenheden bij het Jodendom voor; het maken van het teeken des kruises, waarschijnlijk met den vinger over het voorhoofd, was een bijvoeging van het Christendom uit later tijd en diende, om den nieuweling te herinneren, dat hij nu onder bescherming van het kruis tegen 's duivels listen en lagen beschermd was. Beide handelingen geschiedden onder een gebed, waarbij de catechumeen aan do genade Gods in Christus bevolen werd. Nadat de leerlingen bij de voorlezing der Schrift in de godsdienstoefening tegenwoordig geweest waren, werd hun door een der diakenen van een verheven plaats toegeroepen, dat zij zich verwijderen moesten; eerst nadat zij eenigen tijd in de klasse der hoorenden doorgebracht hadden en zich door vromen wandel en goede vorderingen onderscheiden hadden, gaven de opzieners der gemeente hun oorlof, in de tweede klasse, die der knielenden over te gaan en hadden zij recht, de gebeden der gemeente voor hen in knielende houding bij te wonen. Nauwelijks hadden dan ook de catechumenen der eerste klasse de plaats der samenkomst verlaten, of de diaken sprak een vuri" gebed voor de knielenden uit, 't welk bij tusschenpoozen door hen en de gemeente met een »Heere, ontferm u!" afgebroken werd. Eindelijk sprak de diaken: «Staat op, catechumenen! Bidt om den vrede Gods doorZijn Christus om een vredigen dag zonder zonde en dat uw gansche levenstijd dus zij' en om een christelijk uiteinde, de ontferming en liefde van God en vergiffenis van zonde. Beveelt uzelven den alleen onbegonnen God aan door Zijn Christus!" »Heere, ontferm u!" klonk het andermaal en nadat de catechumenen met gebogen hoofd den zogen des bisschops ontvangen hadden, riep de diaken hun toe: .gaat in vrede!" en de knielenden verlieten thans on hun beurt de vergadering. Hadden de knielenden, na opnieuw hun ijver en vromen zin getoond te hebben, den wensch te kennen gegeven, den doop te ontvangen en onder handoplegging van den bisschop plechtig verklaard, dat zij zich voor eeuwig van den dienst der zonde en des duivels losgerukt •JAOA hen geblazen werd als een zinnebeeldig teeken van de mededeehng des Geestes. Van nu aan mochten zij de leerredenen aanhooren over de leerstukken, die men als te zware spijze den catechumenen onthield en aan alle kerkelijke plechtigheden deelnemen. Het mag zeer natuurlijk heeten, dat de apostelen, de mannen, < ie 111 het bijzonder door den Heere geroepen waren, om van Hem te getuigen, die met Hem omgewandeld hadden gedurende de drie jaren Zijner prediking, liooge eer genoten bij de gemeente en haar als opzieners dienden. Voorts waren de profeten, die evenals de tongen red en aars 111 de samenkomsten der geloovigen het woord voerden en zich van de laatsten om erscheidden door de verheven taal, waarin zij de waarheid mededeelden en de gave der voorzegging, die sommigen hunner bij voorkomende gelegenheden toonden te bezitten, in hoog aanzien. Zij maakten met de ajJosto en en de evangelisten de buitengewone dienaren der kerk uit Deze laatsten breidden de kennis van de waarheden des Evangelies, die hun door Christus zelf of door Zijn apostelen medegedeeld waren, heinde en ver uit, vereenigden hen, die in hun woord geloofden, tot nieuwe gemeenten en stelden daarover herders aan, wien zij de zorg over de ku (e toebetrouwden, om daarna weder elders het zaad des levens uit te strooien. Tot de gewone dienaren der kerk behoorden allereerst de ouderlingen, welken naam men van de opzieners der synagogen overgenomen had en wier ambt de besturing en de regeling van de belangen der gemeente vorderde; men noemde hen ook wel bisschoppen. Aan de verdeeldheid, die zich ook in de jeugdige gemeente deed gelden, meende men een tegenwicht te geven door aan één ouderling het hoogste gezag te vertrouwen, wien dan bij uitstek de naam bisschop of opziener toegedeeld werd. Ofschoon in de eerste tijden de bisschop geenerlei besluit zou nemen dan in overleg met de overige presbyters, zoo kantten zich sommige gemeenten sterk tegen de instelling van het episcopaat en niet geheel zondei reden. Bestond toch de waardigheid van den bisschop aanvankelijk slechts in het presbyterium en een leidenden invloed bij de beraadslagingen, ei >en maakte van allen dienaren der medegeloovigen en deze helde heersehte met een gestrengheid, die drong tot het zuiver bewaren van Christus leer en het rein houden van den wandel temidden eener wereld, die m liet booze lag. Aan deze inrichting, door ongeleerde en eenvoudige doch dooi den Heiligen C.eest verlichte mannen gevestigd, hebben machtigen en wijzen den tol van hun hulde en eerbied betaald en, wel verre van bij tle uitbreiding der Kerk ongenoegzaam te blijken, heeft zij veeleer de schaduwzijde vertoond, dat zij menschelijke heerschzucht gelegenheid gaf, haar als een instrument te gebruiken tot het gronden van een wereldheerschappij, schitterender dan ooit het oude Rome bezat en drukkender dan keizers of koningen vermochten uit te oefenen. Haar aus deelde wereldkronen uit en voor zijn ban bogen gekroonde machtigen den fieren nek; zóó deugdelijk bleek de inrichting der kerk,maar zoozeer ontaardde zij ook van den geest lmars Konings, die tot haar gesproken had : „Mijn Koninkrijk is niet van deze wereld! ' V. DE UITWENDIGE OPENBARING DER KERK. Maar ver van het praalvertoon, dat bij een latere ontaarding als behoorde en door de vervolging van den vijand als van zelf gebonden gehouden binnen de perken van haar ideale opvatting, openbaarde de Kerk der eerste eeuwen zich met een eenvoud en ernst, die schril afstaken bij de wereldlom haar heen Voor haar geen trotsche tempels, geen beelden of kunstwei kei, 8M schitterende feesten of luidruchtig optreden naar lonten,)?een pneaterlijk ornaat of openbare ommegang, geen bloemkransen of sieradien. Sinds die Eéne, meer dan de tempel en Zijn meer dan koninklijke heerschappij verbergende in de gestalte eens dienstknechts, den tijd ï ooi haai teToSSHIroepen had waarin de ware aanbidders den Vadeu aanbidden zouden in geest en in waarheid, zocht zij de plaats harcrvereen noch te Jeruzalem, noch in de bergtempels der volkeren. \\ aar ook haai ziel tot haar Heere uitging, daar was haar tempel; daar ontmoette de ]n.irs „eestes den Ongeziene, daar ving haar oor woorden van troost en rreX dtr AlomtegenwooHligen op, daar bracht zij op het altaar haara harten het offer van haar liefde en dank. Onder de steenworpen der woedende Joden zag zij de hemelen geopend; de fondamenten vand kerkers der Heidenen werden bewogen bij hun lofzangen; Z„n engelen openden hun de deur der gevangenis; temidden der vlammen >an ee houtmijt en bij de wilde dieren van de arena ervoeren zij, dat geen nuu hên kin verleren zonder Zijn wil en dat Hij de muden der h*u»en sluiten kon, ook al gunde Hij hun de kroon van het martelaarschap Overal was Z ij 11^ tem pel, grootscher, dan die van Salomo, trotscher dan die van Divna te Efeze, op de schuimende baren, want Hij had ze bewandelt on den top der bei-gen, want Hij had daar aangebeden, in het diepst van het woud! want Hij had er den Booze overwonnen, in de duistere grafspelonken, want Hij had tiaar gezegevierd over den dood en leven ei onverderfelijkheid aan het licht gebracht. Bij zulk een overtuigmgmochten zij zich in tien eersten tijd al in de nevengebouwen des tempels ^opzamelen en wel in »Salomo's zuilengang," de overdekte gaanderij in h oosten tles tempels, in tier heidenen voorhof, waar alles hen aan hun Meester herinnerde, ook in de woningen tier broederen, voor zoover dez ruimte aanboden, vergaderden zij zich tot de vereering van denGekiuiste en bij hun liefdemaaltijden. En was buiten Jeruzalem de synagoge aanvankelijk de plaats, waar zij het Woord predikten, als de vijandschap dei loden hen daarbuiten dreef, dan was elke opperzaa elke ruime vergatlerzaal hun welkom. Naarmate de gemeente zich uitbreidde, moest /.u echter wel de behoefte aan bepaald tot tle godsvereering bestemde gebouwen doen gevoelen en het blijkt, dat de verschillende gemeenten reeds tegen het einde der tweede eeuw in het bezit verkeerden van bedehuizen, «eenvoudig, altijd op verheven en open plaatsen liggende en naar het licht gekeerd, naar het Oosten als symbool van den Heiligen Geest en van Christus." In Rome bestonden bij het begin der vierde eeuw reeds meer dan Veertig nieuwe en ruime «huizen des Heeren" en toch, als ook deze in tijden van vervolging door de woedende menigte of de Heidensche regeering afgebroken werden of verbrand, dan was het open veld of de eenzame woestijn, elke spelonk, ieder schip hun een tempel Gods en bij het weemoedig klagen over «de rampzaligheid der tijden, waarin zij zelfs in onderaardsche holen onder hun heilige handelingen niet veilig waren," vergaderden zij bij de rustplaatsen der dooden, in de grafkelders en catacomben. De plaats der vergadering kenmerkte zich door soberen eenvoud. Een tafel ter viering van het avondmaal, ook altaar gehee ten, een hoog spreekgestoelte, van waar de H. Schrift gelezen en het woord gesproken werd en de zitplaatsen der hoorders, dat was al hun weelde. Toch werden enkele dier gebouwen om hun schoonheid geroemd, zooals dat van Nicomedië, dat in 303 op last van keizer Diocletianüs door de Pretorianen in weinige uren tijds met den grond gelijk gemaakt werd. Het hoog opgetrokken gebouw was in een aanzienlijk deel der stad gelegen en om zijn schoonheid vermaard. De boeken werden verbrand, doch uit vrees voor de daaromheen gelegen gebouwen der aanzienlijken durfde men de kerk niet aan het vuur blootstellen. Welhaast had de vervolging uitgewoed ; onder psalmen en lofzangen verhieven zich de godshuizen uit liet puin hunner verwoesting luisterrijker dan te voren en zelfs zij, die tot de verstoring medegewerkt hadden, offerden gaarne hun bijdragen 0111 de gunst des Christenkeizers te verdienen. Terwijl men vroeger slechts van het huis des gebeds, het huis des Heeren, de vergadering der geloovigen of de ecclesia sprak, begaf men zich nu naar den tempel, vooral daar men bij het verdwijnen der heidensche tempels geen begripsverwarring meer te duchten had en de herinnering aan het godsgebouw te Jeruzalem ook den Christenen heilig was, of naar de basilica, hot paleis of het huis des Konings, waar immers de gebeden en offeranden aan den Koning der koningen gebracht werden. Ook heette men ze 111emoriae of martyria, als herinneringen aan de vrome martelaren zonder echter tot hen gebeden op te zenden of offers voor hen op het altaar neder te leggen. In den regel voegde men den naam van den martelaar daaraan toe, b.v.b. het matyrium van Thomas te Edessa, of wel men noemde de kerk naar haar stichter, »kerk van Leontiijs," enz. of men drukte in den naam de hoop voor haar bestemming uit, zooals bij de kerk der opstanding, omdat men zich vleide, dat na de kerkvergadering te Nicea het ware christelijk geloof tot nieuw en krachtig leven zou ontwaken. In de aanzienlijkste deelen der steden of op plaatsen, dooi' de herinnering gewijd, liefst op een hoogte, opdat zij vooral zichtbaar zou zijn en verheven boven liet rumoer der haar omringende wereld, bouwde men de Godsdienstige bijeenkomst der eerste christenen oi' eene begraafplaats. kerk, met den ingang naar het Westen en de plaats des altaars naar liet Oosten, waar het goddelijk licht opging en waarheen men gaarne den blik wendde. Als wilde men er het verloren Paradijs terugvinden, zoo la» zij daar en de geloovige hief in den strijd des levens zijn oogen begeerig op naar deze bergen, vanwaar zijn hulpe komen zou. Nu langwerpig vierkant of achthoekig, dan koepelvormig, straks in den vorm van een kruis, al of niet door een koepel gedekt, nu het licht van de zijden scheppende, dan een stroom van licht van boven ontvangende, veroorloofden de kerken der eerste eeuwen, waarin het Christendom zijn eigen donkbeelden in de kunst niet verwerkelijken kon, niet van eenige kerkdijken bouwstijl te gewagen. Do kerken bestonden uit drie voorname deelen. Het eerste bevatte liet portaal in den buitenmuur, een vestibule, die tot het voorhof leidde, dat aan vier zijden met een zuilengang omgeven, later mede tot begraafplaats aangewend werd. Hier, temidden der heilige stilte, bereidde men zich om uit het gewoel der wereld in de heiligheid van het bedehuis over te gaan, gelijk dan ook de bron of fontein in het midden, tot reiniging van handen en voeten aangebracht, een beeld was van de noodzakelijkheid der reiniging des harten, wanneer men tot God genaakte. De vierde der zuilengangen leidde tot het portaal vóór de kerkschepen en droeg den naam van voortempel. Van hier uit trad men door drie of vijf boogvormige poorten in de hoofdruimte, het midden- en de nevenschepen. In dit portaal hielden zich de catechumenen en do hoorenden, de heidenen, Joden en ketters, terwijl in de zuilengang achter hen plaats was voor de weenenden. Het schip of den tempel bereikte men door de hoofdpoort, „de schoone" of „Koninklijke", die vóór het middenschip aangebracht was en door de nevendeuren. Wegens zijn vorm werd het middenschip ook wol „de vierkante plaats des gebeds voor het volk genoemd. Dicht bij de ingangen hielden zich de catechumenen en boetenden dei hoogste klasse en voorts de gemeente zelve op; hier was dan ook het spreekgestoelte geplaatst. De ruimte was in een deel voor de mannen en een ander voor de vrouwen gescheiden, een maatregel, die eerst na den tijil der apostelen noodzakelijk geoordeeld werd. In sommige kerken zaten do vrouwen op de gaanderijen boven de nevenschepen. Door een hek van het schip gescheiden, bereikte men het koor, waar „do rei der geestelijken" zich verzamelde en dat men langs eenige trappen beklom. In het hek waren de toegangen voor do geestelijken door gordijnen bedekt. Deze plaats, waar zich het altaar bevond, was dikwijls voor de leekon, ook wel voor de vrouwen alleen, gesloten. Overigons gebruikten de leekon hier het avondmaal. Het altaar, ook wel tafel, heilige, mystische, hemelsche, koninklijke tafel ge- heeten, stond in het midden, was van hout of steen en droeg hot heilig vaatwerk. Achter het altaar, in een halven cirkel, waren de zotels van de "•eestelijken geschaard, het hoogst 011 in het midden die van don bisschop 011 aan zijn zijdon die van de presbyters. Langen tijd had ook de keizer hier zijn zetel, totdat Amiskosits dien achter het koorhek in de voorste rij der gemeente verplaatste. Dit deel, naar zijn rondgewelfden vorm apsis of concha geheeten, was gewoonlijk naar buiten uitgebouwd en droeg daarom ook wel den naam van exadra. Terzijde hiervan vond men wel.nissen, secretaria of sacristieën, ter berging van gereedschap en tot stille afzondering. Nevengebouwen waren de gewoonlijk achthoekig gebouwde doophuizen, waar de onderdompeling voor het oog der gemeente verborgen bleef en die wel in tweeën gescheiden waren, één deel voor de mannen en een ander voor de vrouwen of ook wel in een vestibule, waar de voorafgaande plechtigheden plaats hadden en een ander, waar zich het doopvont bevond, een achthoekige vaas of put boven of in den grond, welks bodem men gewoonlijk langs zeven trappen bereikte. Voorts vond men naast de kerk bibliotheken, scholen, badplaatsen en tuinen voor de geestelijken en soms ook gevangenissen voor geestelijken of monniken, die zich tuchtiging waard gemaakt hadden. Voorzeker, het mocht een edele gedachte heeten, zoo men trachtte het uit- en inwendige der kerken in overeenstemming te brengen met haar verheven bestemming; toch stak daarin het gevaar eenerzijds, dat men zich de rijke geschenken, die men der kerk bracht tot een verdienste aanrekende, anderzijds, dat stoffelijke sier de oogen verblindde voor de schoonheid van het kruis des Verlossers. Natuurlijk deed zich dit gevaar in de twee eerste eeuwen temidden der vervolgingen minder gelden, doch reeds in 305 vinden wij gewag gemaakt van een protest, dat de kerkvergadering te Elvira tegen „schilderijen" in de kerk deed hooren, een kwaal, die in Spanje reeds vrij algemeen voorkwam, ook al gingen luide stemmen daartegen op en straks — ach, waarom niet? — plaatste men een in mozaïek gewerkt kruis achter het altaar, aan welks voet de Zone Gods in de gedaante van een Lam voorkwam en daarboven een duif als zinnebeeld des Heiligen Geestes, terwijl „de donderende stem" des Vaders boven dit alles zinnebeeldig vertoond werd. Van beelden was echter nog geen sprake; slechts plaatste men hier en daar een kruis op het altaar of boven den ingang van de kerk, van schip of koor, nu boven een wereldbol, ten teeken dat het de wereld beheerschte, dan met den lauwerkrans der overwinning gekroond. En zooals men op zijn drinkbeker het beeld van den Goeden Herder aanbrengen deed, die het verdwaalde Lam op zijn schouder tot de kudde draagt en de zegelring prijkte met een duif, een visch, een schip, of andere symbolen, zoo droeg men het kruis, vaak uit goud en edelgesteente saamgesteld, als halssierraad. Een duif, als zinnebeeld des Heiligen Geestes, prijkte weldra in de doopgebouwen en straks drukten dag en nacht brandende lampen of kaarsen het eenige licht en de waarheid uit, die daar door den Heiligen Geest van den Vadek uitstraalde in de harten der volgers van den Gekruiste. Ofschoon er van goddelijke vereering der reliquieën, overblijfselen van gestorven vromen en martelaren, nog geen sprake was en evenmin aan bedevaarten naar de heilige plaatsen in den lateren ongunstigen zin des woords gedacht werd, zoo openbaarde zich toch van de vroegste tijden des Christendom? af het verlangen om nêer te knielen op den grond, die Jezus' bloedzweet gedronken had oi' den heuvel te beklimmen, die het kruis droeg en evenzeer lezen wij, hoe reeds aan het begin der tweede eeuw, de Christenen te Smyrna de weinige beenderen en de ascli van Polycarpus, na diens verbranding overgebleven, „dierbaarder achtten dan het kostelijkste edelgesteente en zuiverder dan goud en ze begroeven aan een betamelijke plaats" met het voornemen, jaarlijks daar des martelaars „geboortedag" voor den hemel te vieren, „zoowel ter herinnering aan hen, die den glorierijken strijd hadden gestreden als tot leering der nakomelingen door hun voorbeeld." Aanbidding van beelden en vereering van reliquieën was voor boozer tijden bewaard, doch in deze schijnbaar onschuldige handelingen lag reeds de kiem van het kwaad ; het bouwen van kerken ter herinnering aan de martelaren en op de plaatsen, waar zij geleefd hadden en gestorven waren en liet verzamelen van hun gebeente in de godshuizen leidde er toe. Nauwelijks genoot de gemeente eenige rust, of op het voorbeeld van de instelling der vrijsteden onder de Joden, waarin de bedrijver van onwillekeurigen manslag een toevlucht tegen den bloedwreker vond, een gebruik, dat ook bij de Grieken en Romeinen niet vreemd was, waar tempels, altaren, standbeelden des keizers, enz. een asyl boden aan vervolgden en verdrukten, werden ook de altaren in de kerken aangewezen als de plaatsen waar de verongelijkte en de vluchteling zich onder (lons bescherming plaatste tegenover menschelijke willekeur. Langzamerhand werd de gansche kerk en haar gebied tot vrijplaats gerekend, opdat de vluchtelingen de plaats van het altaar niet zouden ontwijden door hun eten of slapen. Hier waren zij als onder de vleugelen des bisschops, opdat deze voor hen tusschenbeiden treden mocht. Zoo werd onder Basilius den Grooten een rijke weduwe, welke een aanzienlijk rechterlijk ambtenaar tot een liuwelijk met hem wilde dwingen, tegen zijn listen en lagen beveiligd dooiden bisschop, nadat zij haar toevlucht in de kerk genomen had. Dat van zulk een schoon recht meermalen misbruik gemaakt werd, blijkt uit de verordeningen des keizers, dat belastingschuldigen in de kerken niet veilig zijn zouden, tenzij de bisschop zelf voor hen betaalde en evenzeer dat de Joden, die zich aan misdaden schuldig gemaakt hadden, of niet aan hun burgelijke verplichtingen voldaan hadden, niet als catechumenen mochten aangenomen worden, vóór zij hun schulden voldaan ol hun straf gedragen hadden. Slaven mochten op de vrijplaats verblijven, tot hun meester, wien zij ontvlucht waren, door den bisschop tot lankmoedigheid vermaand was. Doch grove misdadigers werden op de vrijplaatsen gevangen genomen en nimmer mocht die vrijplaats het recht verhinderen. Mocht ook reeds de apostel P.vru's zich kanten tegen het vormelijk onderhouden van dagen en maanden en tijden en jaren" en behoorde ook het leven van den Christen één feest, één heiligen van levensduur en levenskracht aan den voor hem Gekruiste te zijn, ja, al vonden in de eerste tijden dagen van bijzondere wijding zelfs zwaar verzet, toch blijkt het, dat reeds vroeg bepaalde dagen meer opzettelijk gevierd werden, 0111 de herinnering aan hetgeen God in Zijn Zoon Jezus Christus aan do kerk geschonken had, steedstedoen herleven. Toch liet men de gedachte niet varen, dat elke dag Gode gewijd moest zijn- vereenigde men zich in den vroegen morgen in het bedehuis, om den morgenzang te zingen, gewoonlijk den 63en Psalm, gebeden te doen en zich den Heere aan te bevelen,naar lijf en ziel, waarop men na dankgebed en den zegen van den bisschop zich tot de dagtaak spoedde. In sommige kerken werd zelfs eiken morgen het avondmaal bediend. I>es avonds vergaderde men andermaal, zong den avondpsalm (I's. 141). vereenigde zich andermaal in den gebede en keerde met den zeMaranatha, de Heere komt!" »Laat ons met het wapen des gebed s het veld teek en van onzen Heere verdedigen en biddend de bazuin des engels verwachten. Niet alleen in den stillen en meestal verborgen kring van het openbare leven toonde men zich Christen, maar wijl men door Christus gegrepen was en niet maar het Christendom zelf aangegrepen had, kon men niet anders dan zich ook op straat, in het beroep, overal Christen toonen; te allen tijde was men Christen, Christen uit één stuk. »Nooit," zoo zegt Tertui.lianus, is de Christen iets anders dan Christen." Uit vreeze, zijn Heere ontrouw te wornen, schuwde men elke aanraking met het Heidendom en dat alleen moest van de zijde der ongeloovigen smaad en vervolging te voorschijn roepen, wijl men toch onder de heidenen leefde en temidden eener heidensche maatschappij verkeerde. Als de bezigheden van den Christen of de ure der samenkomst met de geloovigen hem op de straat brachten, dan ergerden zich de voorbijgangers aan hem, wijl hij den beelden der goden geen heiligen groet bracht of niet knielde, zooals zij, wanneer een beeld dei goden, in plechtigen ommegang door den priester rondgedragen, hem ontmoette. Als hij in den senaat ging en anderen op het altaar bij den ngang wierook stortten en wijn plengden, hij ging voorbij zonder het aan te zien. In winkel en werkplaats, op markt en plein, overal zag men altaren en «godenbeelden en overal kenmerkte de Christen zich door zijn minachting van datgene, wat zijn heidenschen medeburger heilig was. Werd hij tot een feest genoodigd en gaf hij aan de noodiging gehoor, dan ergerde hij do mede-aanzittenden, daar hij geen deel nam aan de offers en libatiën voor den goddelijken keizer of wijl hij zich van sommigespijzen onthield, vooral ook, wijl de heidenen gaarne van deze gelegenheid gebruik maakten om door het toebereiden dor gerechten met bloed den Christen tot zonde te verleiden. Verscheen hij niet, men wist waarom en vond aanstoot te meer. En waar hij zóó metterdaad van zijn Heer getuigde, wekte de mondelinge getuigenis, waartoe hij zich verplicht rekende, temeer ergernis. Zorgvuldig vermeed de Christen de in het dagelijksch leven gebruikelijke zegswijzen en spreekwoorden, die aan het heidendom herinnerden ; ook zelfs zijn gewone begroetingen onderscheidden zich van die der heidenen. Ilij kon tegenover den rechter geen verklaring afleggen bij den naam van of een eed zweren aan de goden en zelfs moest hij gelukwenschen en zegenbeden afwijzen en openlijk uitspreken, dat er slecht één naam gegeven is onder den hemel, in wien men heil van dit leven en zaligheid voor een volgend leven verkrijgen kon. Zwaarder, kon het zijn, waren nog de moeilijkheden, waarmede hij in zijn betrekking of zijn ambt te worstelen had en in de verhoudingen des levens. Sommige betrekkingen waren uit hun aard geheel voor hem gesloten. Dienaren in en arbeiders aan den tempel, tooneelspelers, gladiatoren en hun onderwijzers werden eerst dan als catechumenen aangenomen, wanneer zij hun bedrijf opgegeven hadden. Doch hoe kon de Christen wierook verkoopen aan de vereerders tier goden, gouden en zilveren tempels of afgodsbeelden vervaardigen, een beeldhouwer zijn of schilder, den keizer en den staat als ambtenaar dienen, zonder het heidendom te bevorderen en de zaak en den naam zijns Meesters te schaden, hoe zijn plichten als krijgsman zelfs vervullen, waarbij goddelijke vereering van den keizer, priesterlijke inzegening van vaandels en banieren, boven de gewone ruwheden en wreedheden, in tegenspraak waren met de geboden des Heeren. Zoo sloot dan de wierookhandelaar zijn winkel, de goudsmid zijn werkplaats, de beeldhouwer en de schilder wierpen beitel en penseel weg en de krijgsman legde de wapenen neder om's Heeren wil en spraken daarmede tegelijk een getuigenis uit voor Zijn naam en een vonnis over de wereld om hen heen. Doch vooral in den schoot van het gezin werd de strijd aangebonden tusschen de goden en het Kruis. Van de oudste tijden zijn het huwelijk en het familieleven als de grondslag van den staat erkend bij de beschaafde volken en het doel van het echtelijk leven was dan ook, burgers op te aroeden voor den Staat, waarom dan ook de Romeinsche Keizers het noodig achtten, toen de mannen zich al minder in den echt begaven, daartegen strafbepalingen in te voeren. Niet alzoo het Christendom. Ook al waren er dwaalgeesten, die oordeelden, dat men Gon beter eeren en dienen kon in den ongehuwden staat, de Kerk maakte het huwelijk vrij, eerbiedigde de persoonlijke vrijheid in dezen van den man en de vrouw en had achting voor beiden. Ja, het bracht liet huwelijk terug tot de oude eere, een instelling Gons te zijn, een ordening, die door de geheele gemeente gewijd 011 geheiligd worden moest. Mocht ook de Christelijke Kerk erkennen, dat zich de liefde van den man in achting voor en bescherming van de vrouw moest openbaren, terwijl zij zich bij de vrouw in vertrouwen en gehoorzaamheid, teederlieid en zelfovergave uitspreken moest, aan do persoonlijkheid der vrouw werd dezelfde waardigheid toegekend als aan die des mans. Immers de Zaligmaker had geen onderscheid gemaakt tusschen man en vrouw; in Hem waren zij beiden één en zoo werd de vrouw uit don slaafschen staat, waaronder zij in het heidendom verkeerde, opnieuw verheven tot levensgezellin dos mans, «eene liulpe als tegenover hem." Neen, de echt was hun niet slechts een aardsche verbintenis, waardoor zekere behoeften vervuld en levensvreugde genoten werd, niet maar een burgerlijk contract, maar veeleer een verbond, dat, van weerszijden geheiligd, in trouw, in reinheid en in verloochening van de willekeur der vleeschelijke begeerten onderhouden worden moest. Het huwelijk was hun een gemeenschapsleven, dat door ineensmelting van man en vrouw naar het vleesch en naar den geest, onder den invloed van het evangelie, een eenheid van zin en streven werd, waardoor beiden nader gebracht worden tot eigen bestemming, tot Goo en den naaste. «Wat schoone verbintenis werd de echt niet voor twee gehuwden, als beiden geloovigen waren ! Zij hadden ééne hope, volgden eenzelfden leefregel 011 volbrachten denzelfden dienst des Hekken. Beiden waren broeder en zuster, mededienstknechten Gods, tusschen wie geen onderscheid in vleesch en geest bestond. Ja, hier had men in waarheid twee in één vleesche, 011 waar het vleesch één was, was ook de geest één. Zij baden samen, knielden samen en vastten samen, elkander onderwijzende, elkander vermanende, elkander ondersteunende. Zij waren tegelijk in do kerk van God, tegelijk aan den maaltijd van God, tegelijk in bezwaren, in vervolgingen, in vreugde; de een verborg niets voor den ander, vermeed den ander niet, noch viel den ander moeilijk; de kranke werd vrijelijk door hen bezocht, de behoeftige verzorgd, de aalmoezen geschiedden zonder kwelling, de offeranden zonder vrees en do dagelij ksche vlijt der godsvrucht arbeidde zonder beletsel; psalmen en lofzangen weerklonken tusschen zulke twee en zij wedijverden met elkander, wie zijnen God het schoonst zingen kon. Als Christus dit alles zag en hoorde, verblijdde Hij zich en Hij zond hun dan Zijn vrede; waar twee aldus in Zijn naam in do bewustheid hunner gemeenschap niet Hem, verbonden waren, daar was Hij ook zelf en waar Hij zelf was, daar was de booze niet." Door zulke beginselen geheiligd, door zulke oefeningen gewijd en met zulken zin geëerbiedigd, werd de echt, waar beide echtgenooten waarlijk Christenen waren, inderdaad onderhouden en zulk een verbond was eenvoudig en schoon in de oogon van allen, die niet dooi dweepzieke liefde voor ascese, onthouding, verblind waren. Ja, men oordeelde, dat een man, >die standvastig bleef onder alle verzoekingen, welke hem uit zijn zorgen voor vrouw en kinderen, gezin en goed ont- stonden, zonder zich van de liefde tot God te laten aftrekken, boven andere mannen, die buiten liet huwelijk godvruchtig waren, verre verheven was" en dat de vrome, christelijke huisvrouw »als moeder de roem der kinderen, als echtgenoote de roem des mans was en God was de roem van hun allen gezamenlijk." Op eigenaardige en met deze heilige opvatting van het huwelijk overeenkomende wijze werd de verbintenis tusschen man en vrouw gesloten. Wie een maagd tot vrouw begeerde, wendde zich met zijn verlangen tot haar ouders of voogden, zonder wier toestemming door minderjarigen geen huwelijk mocht worden aangegaan. Gaven dezen hun toestemming en had de bruidegom zich met de bruid verstaan, dan werd de verloving door giften of panden, gewoonlijk door de overgave van een ring, gewaarborgd. De bruid stak den ring aan den vierden vinger der linkerhand, omdat men meende, dat door dezen vinger een slagader liep, die in rechtstreeksch verband stond met het hart. Men zag op deze «ringen der trouw' meermalen een kruis, een anker, of eenig ander christelijk symbool gesneden of in steenen uitgewerkt. In tegenwoordigheid van tien of meerdere getuigen werden de ringen gewisseld en de panden gegeven, terwijl men elkaar de rechterhand reikte of de verloving met een kus bezegelde. De plechtigheid werd niet slechts van de zijde van den staat doch ook van die der Kerk als voorloopig bindend beschouwd en heilig gehouden. In sommige gemeenten werd de priesterlijke zegen over de verloofden uitgesproken en in onderscheiden gemeenten werd willekeurige verbreking der verbintenis door kerkelijke straffen gevolgd, ja, met overspel gelijk geacht. Stierf de bruid vóór het huwelijk, dan keerden de verlovingsgiften tot den bruidegom terug; een latere wet verklaarde dit overbodig, als de verloving met een kus bezegeld geworden was. Gewoonlijk werd op den dag der verloving tevens die van de echtverbintenis bepaald; in het tijdperk tier veertigdaagsche vasten werden geen huwelijken gesloten. Zoo traden dan na kortoren of langeren tijd do verloofden tot do opzieners der gemeente en verzochten hun, de gemeente van het voornemen te verwittigen, dat zij in den echt wilden treden. Immers, de opzieners hadden te zorgen, dat de echt gesloten werd naar den wil des Heeren en niet slechts naar dien der zinnelijke begeerten. En meermalen kwam het voor, dat de opzieners hun toestemming tot het huwelijk weigerden, zoo, b.v.b. wanneer de leden der kerk zich met Heidenen of Joden in den echt wilden verbinden. Immers, waar de godsdienstige begrippen van man en vrouw zóó uiteenliepen, kon wel niet anders dan twist en tweedracht ontstaan ; hot geloof van den Christen moest door den omgang met andersdenkenden schade lijden. Hoe toch kon men twee heeren dienen > Den Heidenschen of Joodschen echtgenoot en God! Hóe aalmoezen te doen zonder elkander te ontzien, te offeren zonder bezwaar, de woningen der vreemden binnen te treden en dezen in eigen huis ontvangen, armen en kranken, ja, de martelaren in hun kerkers te bezoeken zonder den heidenschen echtgenoot aanstoot te geven of zijn achterdocht op te wekken V Het kan ons niet verbazen, dat de kerk ten slotte zulke huwelijken streng evenals zij den echt ongeoorloofd achtte, waar de partijen elkai in den bloede bostonden en don slaven toestemming weigerde, in zonder verlof hunner heeren in den echt wilden treden. Had do gemeente echter geen bezwaar tegen het voornemen loofden, dan werden dezen na eenige dagen door bloedverwanten < den, do zoogenaamde paranymphen, aan den bisschop of zijn plaats ger aangeboden, die hun hot avondmaal toereikte en, terwi. rechterhanden ineengeklemd, voor hot altaar stonden, hen zogend door, volgens Chrysostomits »de eendracht van den echt vaster < do liefde vermeerderd en de ingetogenheid van de vrouw verhoogd v werken der deugd werden daardoor ingevoerd en alle listen des van het huisgezin uitgedreven." De bruid werd daarop gesluier zij leerde, ook als vrouw haar reinheid en kuischhoid to bewaroi gevoel harer afhankelijkheid van den man en, voorts met bloem getooid, werd het echtpaar inde woning gevoerd, waarde dag in fee maaltijd en gepast vreugdebetoon gesleten werd, terwijl de K< waarschuwende stem deed hooren togen wilde dansen en woef tegen tooneelspel en al wat zinnelijken lusten wereldschgezindheid ■ Echtscheiding werd slechts dan geduld, wanneer echtbreul misdaden of buitensporige wanverhoudingen do mogelij klu samenleving zedelijk buitensloten. Over 't algemeen dacht men 01 over een tweede huwelijk, ook al heerschto op dit punt mot ov zelfde strengheid van begrip on oordeel. De Christen-huisvrouw kleedde zich, in afwijking van den ijd der Heidenscho vrouwen, in stemmig en zindelijk gewaad, vors tempel noch schouwburg en vertoonde zich niet bij eenig heidom maar zorgde voor man en kinderen 011 oefende herbergzaamhei vreemdelingen. Voorts bezocht zij kranken en gevangenen en zich naar het bedehuis 0111 de prediking bij to wonen of deel t aan hot heilig avondmaal en ook dan zelfs, wanneer zij heiden kenden of bloedverwanten bezocht, vertoonde zij zich in een et en stemmig gewaad. De kerk ijverde dan ook sterk tegen allen en achtte dien met den geest van het Christendom en den ernst (1 in openlijken strijd. En voorzeker, wanneer men den heidenschei Libanius hoort uitroepen : «Welke vrouwen vindt men onder de non!" dan is dat een hulde aan de Christenvrouw, welke onwraal wijst, hoe zij in huwelijkstrouw, eenvoud, gehoorzaamheid en zelf( schitterend uitblonk tegenover do wufte Heidonsche en Joodsche van haar eeuw. Verhief de Christelijke Kerk de vrouw tot haar eigen plaatse, 1 der herstelde zij de rechten van het kind. Had do Heidenscho v recht, zijn kinderen te vondeling te leggen of te dooden, het Chr leerde hot kind beschouwen als een Gonsgeschenk, den ouder: trouwd, en waarvan zij straks Code rekenschap zouden af te leggei Het kende do rechten en plichten van ouders en kinderen beidei wijl het den eersten, als plaatsbekleeders van God bij het kind, deel gaf aan Gods majesteit en daarvoor gehoorzaamheid van hnn telgen vorderde, eischte het van de ouders, dat zij hun kinderen als burgers van het koninkrijk dor hemelen zouden opvoeden. Zoo werd het huis een tempel Gods, waarin de vader als priester optrad. Des morgens werd de dag begonnen met het gezamenlijk lezen dor Heilige Schrift, psalmgezang en gebed, waarna men elkander den vredekus gaf en zich tot den arbeid spoedde. Geen maaltijd werd zonder gebed genoten en plechtige ernst zat voor aan den disch. Des avonds begaf men zich eerst na den gemeenschappelijken avonddienst ter ruste. Machtigen invloed oefende het Christendom op het lot van den slaaf uit. »Daarin is noch dienstknecht noch vrije," zoo had reeds Paulus gepredikt, »want gij zijt allen één in Christus Jezus" en daaruit volgde reeds, dat de waarde van den meester en zijn slaaf voor de gemeente dezelfde was. Slaaf te zijn of heer was een ordening Gods voor de stoffelijke verhoudingen van den tijd; de slaaf kon in waarheid vrij, de hoer innerlijk slaaf zijn: slechts één vrijheid kende men, do vrijheid,waarmede Christus de Zijnen vrijgemaakt had, slechts één slavernij, die dor zonde. Zoo zag de meester dan in den slaaf zijn broeder naar den geest, de slaaf erkende in zijn heer den meerdere, door God over hem gesteld. Beiden zaten aan in hetzelfde huis des gebeds, beleden één Heiland, aten van hetzelfde brood en dronken uit den gemeenschappelijken beker, terwijl, wanneer de slaaf bij toetreding tot de gemeente een goed getuigenis van zijn meester bekomen had, beider rechten als leden der kerk gelijk stonden en alle kerkelijke ambten voor den slaaf geopend waren, tot zelfs de bisschoppelijke waardigheid. Ja, het geval deed zich voor, dat de slaaf presbyter was in dezelfde gemeente, waartoe zijn meester als gewoon broeder behoorde. Wel verre echter van den slaaf daardoor tot hoogmoed of verzet te prikkelen, werd hom gedurig voorgehouden, dat hij daarom zijn heer des te getrouwer te dienen hatl. Niet minder dan aan vrijen viel ook den slaven de martelaarskroon ten deel. De meesters werden tot liefde, billijkheid en zachtmoedigheid jegens hun slaven vermaand en de slechte behandeling van een slaaf kon een oorzaak worden tot verbanning uit de gemeente. De slaven mochten niet op vrijlating aandringen en die allerminst op kosten van de gemeente zoeken te verkrijgen; daarentegen beschouwde deze de vrijlating der slaven als een verdienstelijk werk. Op den dag des doops of op kerkelijke feestdagen, vooral op het Paaschfeest, was zulk een vrijlating dan ook gansch geen zeldzaamheid. Een rijk Romein, ten tijde van keizer Trajanus Christen geworden, gaf aan al zijn slaven, ten getale van 1250, de vrijheid op het eerste Paaschfeest, dat hij mot de gemeente vierde. Langzamerhand werd het gewoonte, hieraan een kerkelijke plechtigheid te verbinden. De meester leidde den slaaf aan de hand naar het altaar, het formulier der vrijmaking werd voorgelezen en de priesterlijke zegen vergezelde den weldoener en den beweldadigde beiden, 't Was er verre van, dat de meester zich nu van de zorg over den vrijgelatene ontslagen rekende. Integendeel, hij leerde dezen op eigen boenen staan, beschermde hem teger dreigden en stond hem met raad en daad terz Heidenen bij hun vrijlating tot losbandighi don zegen der lichamelijke vrijheid recht vva Handenarbeid was bij de Christenen in ho Nazareth was oen timmerman, Petrus, J visschers, Paulus was een tentenmaker en d eeuwen verklaarden, dat handwerkslieden kenden dan de wijzen en geleerden der beid andere betrekkingen, waaruit de heidenen le tempeldienst plichten vorderden, die met het voor de leden der gemeente gesloten waren, zelfs een deel van hunnen plicht, zooveel in aan hen, die geen werk vinden konden. Van de openbare spelen, waarbij de hartst geprikkeld werden, hielden de Christenen z toon celen, die in circus en arena afgespeel bewonderaars geen Christenen. «De Chrisfc gade te slaan, een schouwspel, door geen pi maar door Hem, die vóór en boven alle dinj Heere Jezus Christus. Hij mag zijn oogen beid der wereld, den opgang der zon, de ( aarde met al haar bewoners. Ook kan hij ir Gons lezen en biddend zijn oogen vestigen < tus gestreden wordt tegen de macht der dui zal eindigen, dat de duivel en elke macht d gen van den overwinnaar Jezus Christus.' Door vlijtigen arbeid en onthouding van zelf matig en zedig, kon de Christen des te behoevenden zijn en juist in liet oefenen van hij zich van de heiden wereld, wier hoofdken mensch is voor een anderen, hem niet bek verklaarde Plautus en volgens de meening treffelijkste wijsgeeren des heidendoms, beli staat verdreven te worden en de armen all ziek waren. Bleek dan de lichamelijke gesl do krankheid te boven te komen, zoo ko zelf overlaten, daar zij toch alleen tot u dienen konden. «Een arme," zoo beweert f rijk maken kunt gij hem niet — en in rij 1 geluk — daarom, als gij een arme in zijn 1 slechts zijn ellende." En ten slotte spre uit: »men bewijst den armen een slechten te drinken geeft, want men verlengt hui Zoo werd alle hooger beginsel miskend en voor zoover hij den staat stoffelijk nut 1 egoïsme verkondigde zijn begrippen zonder eenige terughouding. Overigens behoefde men slechts goed te doen, zoo men zelf goed gedaan werd en zelfverloochenende liefde was een dwaasheid, medelijden oen zwakheid, ja, ook waar men offers voor het algemeen welzijn bracht, daar waren zelfzucht of staatkundige berekening de hefboomen. Zoo men den arme gaf, het geschiedde vaak uit vreeze, dat hij meer nemen zou, indien men hem veronachtzaamde. Voorzeker, er waren uitzonderingen. Aan do tompels werden geregeld aalmoezen uitgereikt en bij algemeene rampen worden vaak zware offers gebracht, maar iiefde 011 zorg voor noodlijdenden kende men niet en, uit vrees voor den dood, dreef men bij algemeene epidemieën zijn eigen kranken huisgenoot naar buiten en liet hem aan zijn lot over. Hij de Christenen was het anders. Zij noemden elkander broeders, gaven bij het Heilig Avondmaal elkaar den broederkus en leefden als broeders en zusters, zonen en dochters van één Vader. Zij hadden alle dingen gemeen en dienden elkander door de liefde. Een broeder, uit verre landen komende, aan allen onbekend, vond hij ieder liefderijke opname, mits hij slechts een aanbevelend schrijven van den bisschop zijner gemeente vertoonde. En wat de algemeene menschenliefde betreft, »onze barmhartigheid geeft meer op de straten dan uw godsdienstigheid in de tempels," zoo roept Iertuli.ianus den heidenen toe. Kinderen van heidenen, die te vondeling gelegd waren, werden liefderijk opgenomen en met de kinderen der gemeente opgevoed en verzorgd ; slaven werden vaak voor hooge sommen vrijgekocht, gevangenen meermalen voor zware losprijzen uit hun boeien verlost. En deze menschenliefde kende geen vijand. Toen ten tijde van Cyprianus een zware pest te Carthago heerschte en de heidenen do kranken en de lijken op de straten lieten liggen, toog de gemeente onder do vermaningen van Cyprianus aan den arbeid der liefde, gaf geld, begi oef de dooden en verzorgde de kranken. Toen ten tijde van Gallienus in Aloxand rië de pest uitbrak en de heidenen de vlucht namen, hun kranken uit de huizen wierpen en de stervenden hulpeloos op de straat lieten liggen, offerden de Christenen hun leven op om te behouden en te redden en diakenen en presbyters werden de slachtoffers van hun mededoogen. En beide ziekten heerschten, toen de Heidenen de belijders van den Christus op de gruwzaamste wijze vervolgden. Slechts uit vrijen wil ontving de gemeente de gaven, tot het werk der liefde verstrekt. Offerde de Jood, door slaafsche vrees gedrongen, of door vormgodsdienst en farizeïsme geleid, zijn tienden, de Christen gaf \iijwillig meer en wijdde al het zijne met zichzelf aan zijn Heere. Zoo gestreng hield men zich daaraan, dat don Gnostiek Marcion do 200.000 sestertiën, die hij dor gemeente bij zijn doop geschonken had, teruggegeven werden. Nalatenschappen van afgestorvenen werden niet aanvaard, zoo de erfgenamen bezwaar tegen do erflating hadden. Maar de liofde des harten drong tot do oblatio, het offer bij het avondmaal, tot het verstrekken van veldvruchten, brood en wijn voor den heiligen disch, do armen en do geestelijkheid, tot het brengen van gaven door do betrok- kinzon op den doodsdag der hunnen, tot rijke doopsgeschenken vaak. Zoo schonk Cyprianus op den dag zijns doops de opbrengst van den verkoop zijner rijke tuinen. De offerkist ontving de dagehjksche gaven en voldeed de inhoud niet r-an de behoefte, dan hield men collecten of men vastte en offerde de aldus uitgespaarde gelden om in den nood der bioederen te voorzien. Men legde geen geld op. De behoeften waren vele. gedurende de vervolging onder Decius waren er m Rome loOO armen, weduwen en kinderen te verzorgen en eenige jaren later telde de Sem®ent te Antiochië onder haar 100,000 leden 3000 armen. Bovendien leidden de herhaalde vervolgingen er toe, dat men geen geld spaarde. loen cl vervolging onder keizer Decius losbrak, werden de gelden der gemeen e te Carthago onderliaar armen verdeelden toen !ater gebrek ontstondl.offei. Cyprianus zijn eigen vermogen op. Evenzoo verdee c e nssc ïop > x' zijn gevangenneming de kerkelijke goederen, zelfs de op )i engs verkoop der avondmaalbekers en schalen. Toen straks, na zijn marteldood, van zijn diaken Laurentius geëischt werd, dat bij de schatten g meen te zou aanwijzen en uitleveren, riep hij alle armen samen en, de prefect op hen wijzende, zeide hij: »ziedaar de schatten der gemeente. Afschriften van den geheelen Bijbel of van gedeelten daarvan vond men in alle gezinnen, hetzij men ze ,elf had gekocht of van «r»» den ten geschenke had ontvangen en op bepaalde uien, gew «le maaltijden, werden ze gelezen. Vooral in de evangehen >en bnevenla> men vlijtig en den kinderen prentte men vroegtijdig de Heilige Schriften in Zelfs de Heidenen roemden de zorg, die de Christenen aan hun doode wijdden. De Heidensche gewoonte om do dooden te verbranden, \j door de Christenen afgekeurd; zij gaven aan de aarde weder wat de aarde was en deden dit met nauwgezette zorg en trouwe liefde < voor anderen, die zelf niet in staat geweest waren, daarvoor z^n, wien het aan verwanten ontbrak, die er zich mede belastten. In tijdei van vervolging klaagden de Christenen bitter, omdat het hun niet vergun werd hun dooden te begraven en betreurden de rampzahghei,l eene eeuw, die hun niet veroorloofde den laatsten dien staan hun geliefde doode, te bewijzen, waarop toch het hart der levenden zoo prijs stelde. Mot zachte tam. werden, als «le laatste adem uitgeblazen was, doooge en do mond dlchtgedrukt. Mochten de heidenen hun °'{!™"rv™en^d° brandstapel de oogen openen, opdat hun zie en overtuig Christen beminde voor zijn doode de gestalte des dat Christus hem eenmaal opwekken en de oogen \ooi onenen zou Zorgvuldig werden de lijken gewasschen en niet zeldei werden wierook, myrrlfe en andere bederfwerende Ruiden 7=c Een nieuw doodskleed werd den gestorvene aangetrokken, vaak kostehj boven ta stand en weldra moest tegen misbruik in dezen gewaarschuw, worden Nu werd hot lijk in houten ot marmeren sarcophagen geplant. T gedurende cenige dagen bewaakt, opdat nog zouden kunnen zien en men tegen mogehjken «h<|nd°£ zijn. Straks volgde de uitvaart, dos daags, in tegenoverstelling met gewoonte der Heidenen en gewoonlijk brandde men voor en achter de baar eenige waskaarsen of lampen. Niet slechts was kunstlicht noodig, als de Christenen hun dooden in de catacomben ter ruste legden, waarin het zelfs op den dag zeer donker was, maar zij beminden de brandende lamp, de vroolijk vlammende waskaars en plaatsten ze bij het altaar en in de gemeenschappelijke vergaderingen als het zinnebeeld van de vreugde, door het evangelie aangebracht en van Hem, die, het Licht der wereld zelve, de Zijnen niet in duisternis wandelen laat. Bovendien waren die lichten de beelden van triomf, wijl Gon weder een Christenstrijder mot do zegepraal bekroond had. Ja, aan dergelijke gedachten gaf men nog sprekender uiting door op do lampen symbolen toplaatsen; eenzevenarmigen kandelaar, hot beeld van Christus, een palmtak, het beeld der overwinning en des vredes, een haan met palmtak en kroon, om te kennen to geven, dat do waakzaamheid des geloofs de zege weggedragen had, een schip met bolle zeilen en uitgeslagen riemen, om do voorspoedige reis ter bestemming uit te drukken, een duif met den olijftak, het beeld des vredes, de pauw als dat der onsterfelijkheid, het lam en do visch als afschaduwingen van Christus en don Christen, een hert, dat in overeenstemming met Psalm 42, het verlangen der ziel naar Gon uitdrukte en vóór en bij alles een kruis. Langzaam en plechtig bewoog men zich naar de groeve en schoon niemand den stillen traan der natuurlijke liefde wraakte, toch werden gedurende den tocht de psalmen der hoop en deivreugde aangeheven. Hot lijk werd bij de groeve geplaatst en lijkredenen of gebeden uitgesproken, het avondmaal gevierd of oen deel uit de H. Schrift voorgelezen. De verwanten drukten een kus op de lippen des afgestorvenen en het lijk werd in de groeve geplaatst met het aangezicht naar het Oosten, van waar hij hot aanlichten van don nieuwen morgen wachtte. Het versieren van do dooden of van hun graven met bloemen, ofschoon bij de Heidenen in zwang, scheen bij de Christenen geen bijval te vinden. Gewoonlijk zochten de Christenen hun slaapsteden, waar zij van den arbeid rusten en eenmaal uit den slaap zouden ontwaken, hun doodenakkers, waar zij hun zaad voor den grooton dag der opstanding neder1 egden, op afgezonderde plaatsen, waar zij voor hun lichamen geen bezoedeling behoefden te vreezen door de gebruiken des bijgeloofs. Zij hadden daarom hun eigen graven, niet overal verspreid, zooals die deiHeidenen, maar tot één begraafplaats voor de gemeente saamgebracht, buiten de muren der steden omdat het begraven binnen de stadspoorten in het Romeinsche rijk bij do wet verboden was, het liefst in de nabijheid van een plek, waar het stof van een martelaar rustte. In de eerste eeuwen waren zij op een akker, langs een eenzamen wog in een bergspelonk of verlaten steengroeve gelegen; later plaatste men ze in de nabijheid deipoort, om daardoor bij de levenden de gedachte aan de ure des doods te onderhouden. De catacomben van Rome, Napels en Sicilië zijn het meest beroemd, omdat de schendende hand destijds althans een gedeelte daarvan spaarde in oorspronkelijke!! toestand, om do vele oudheden, die er gevonc den en omdat zij ons een beeld geven van de catacomben in het a Do catacomben bestonden uit een aantal naast, boven elkaar o schillende richting uiteenloopende gangen, van onderscheidene h< breedte, in tufsteen uitgehouwen. In de meor vaste doelen vi ruime zalen, in de meer weeke de enkele graven, grafnissen, als é in den muur uitgehouwen, tot rustplaats voor geheele famihen ( Na de bijzetting werden de graven met een steenen plaat lucht sloten en van een of andere inscriptie of eenig symbool voorzien. De grootere ruimten dienden in tijden van vervolging tot gods bijeenkomsten en ook in gewone tijden vierde 111011 er de nage< dor dooden. Zij hebben vaak geheel het aanzien eencr kerk ei nog het altaar en den bisschopszetel, in tufsteen uitgehouwen. .1 tieren ernst wandelt de bezoeker door deze stad der dooden, stilte alleen de herinnering veroorlooft te spreken en waar zoo\ blijfselen van oude Christelijke kunst, schilder- en beeldhouwwer verplaatsen in den gedachtengang, het leven en lijden der eers tenen. , , ,. , Ofschoon der natuurlijke rouw over den doode haar volle recli werd, was men het over het dragen van rouwkleederen niet eens bisschoppen, o.a. Cyprianvs, vermaanden er zeer tegen, dat de zwarte rouwkleederen aantogen, terwijl de dooden liet witte kloe rechtigheid ontvingen en achtten het een slecht getuigenis tegei IIeidon4mn. Op den derden, negenden en veertigsten dag 11a hete , red acht men hunner in het bijzonder en vierde hun gaan ten lie gebed en zang, lezing der H. Schrift en het gebruik van het Heili maal, en eindelijk verzamelden zich op den jaardag van liet ( de verwanten en vrienden des verstorven en in hot kerkgebouw te van hun geloof aan de gemeenschap der heiligen 011 0111 voor Heere offeranden te brengen, den armen aalmoezen uit te voor hen maaltijden aan te richten. Helaas, dat ook hierbij het en de dwalingen niet achter bleven ! Ziedaar dan in ruwe trekken oen beeld van het oponbaai Christenen, een leven, dat, niet minder dan hun woord, een kracl nis was tegen de zonden en gruwelen van het Heidendom en hartvernieuwenden invloed van het evangelie des Kruises. Een velen uitlokte zich tot de Christenen te voegen, maar ook te m de belijders van den Nazauener de woede en den haat prikk» hen, die de duisternis liever hadden dan het licht, omdat hu boos waren. Wij hebben naar ons vermogen de zedelijke oorzaken tot ' nagedaan, we hebben den toestand der strijdende partijen geschet! bij°tegelijk onzen lezers een blik op de kampplaats gegund, laat dien strijd volgen met de belangstelling, die wij zelf den Gek Zijn Kerk verschuldigd zijn, totdat er voor die Kerk een tijd van maatschappelijke zegepraal en tijdelijken triomf, totdat we in goud zien lichten boven Rome's hoofdkerk en hot een oere is, Christen te zijn. Laat ons niet heiligen eerbied don grond betreden, van het bloed der martelaren doorweekt, door de hitte der vervolging het zaad des Evangelies broedende tot een planting Gode temidden der wereld, die in het booze ligt Van uit dien strijd klinkt ook tot ons, die do erfenis der om Christus' wil gevallenen, als uit hun stervende hand aanvaardden, een stom van den Heere der gemeente : »Zijt getrouw tot den dood en Ik zal u geven de kroon des levens !" En die kroon, zo was hot lijdon 011 den dood der Christenmartelaren, zo is don strijd van ons, Christenen, waard. > VI. CHRISTENEN EN JODEN. Augustus, do Verhevene, was tot zijn vaderen verzameld en oen ïocv. van monsters, do speelballen beurtelings van de bevelhebbers der kei/ei lijke lijfwacht en van hun eigen zodeloozo vrouwen, bezetten na hem den troon De eerste van deze was Tiberius, die Pontius Pilatus als zijn stadhouder over Judea aanstelde. Wij weten, welk een treurige vermaardheid Pilatus zich in de geschiedenis van Christus' Kerken die der wei old verwierf. Geen gehoor gevende aan de vermaning zijner echtgenoot»: »heb toch niet te doen met dezen Rechtvaardige!" is zijn naam \ooi alle eeuwen tot afschuw verbonden aan Golgotha's kruis. Kon wel niet anders, of de overlevering zocht en vond ook op dit veld haai lijk. ooe ten do eersten Syrië, Cilicië en drongen tot in Galatië door, waar de Duitse ie liom geliefde gemeente van Tliessalonica. Na een kort bezoek aan Efoze bogaf Paitlus zich andermaal naar Jeruzalem, doch in hot jaar T>7 koerde hij naar Efoze terug. Twee en een half jaar bleef hij daar, schreef een briof aan do gemeenten to Galatië en Corinthe en begaf zich toon andermaal naar Macedonië, vanwaar hij een tweeden brief aan de gemeente van Corinthe en straks een anderen aan do Christenen te Homo richtte. Na op do terugreis een aandoenlijk afscheid vandoouderlingen to Efozo genomen te hebben, snelde hij naar Jeruzalem, banden en vervolging tegemoet, welke hem voorzegd waren. Hij vond Jeruzalem en geheel het Joodsche land in een toestand van ellende en verwarring. I)e benoeming van een man als Felix tot Stadhouder in zulk een ernstigon tijd mocht met recht noodlottig heetcn. Zelfs de Romeinen verklaarden, dat hij zijn ambt als een slaaf waarnam en zijn pogingen, 0111 de wanorde in Palestina te herstellen, verergerden slechts den toestand. Uit het gansche rechtsgeding van Paulus blijkt, hoe de landvoogd van de eene zijde door gierigheid, van de andere door zwakheid gedreven, gecnorlei macht dan ruw geweld bezat tegenover de tempel-aristocratie en de menigte bij de minste aanleiding in gevaarlijke gisting geraakte; zelfs in Jeruzalem was de landvoogd onmachtig, de anarchistische bewegingen te onderdrukken. I)e Zeloten hadden zich mot de Siccariërs verbonden, een rooverbende, die hot land met plundering, moord en brand vervulde. Volslagen regeeringloosheid heersehte in de stad, oproer en bloedstorting waren aan de ordo van den dag, moord werd gepleegd tot in de voorhoven des tempels en wie het heiligdom bezocht, verkeerde voortdurend in gevaar, van een of andere geheimzinnige hand een dolksteek in het hart to ontvangen. Op het platteland werden de dorpen neêrgebrand en verwoest 011 de huizen geplunderd, terwijl de vreedzamen onder een waar schrikbewind bukten en de vrienden van Home vermoord worden, zoodra de gelegenheid zich aanbood. Hartstochtelijke oproepingen tot verzet werden aan het volk gericht en wie zich bij de omstandigheden neerlegde, werd als een misdadiger tegen land en volk beschouwd. Koortsachtige opwinding maakte de menigte een speelbal van eiken bedrieger, die haar met zijn zoogenaamde wondermacht wist te begoochelen of voorgaf, openbaringen en teokoncn van don hemel te ontvangen. Een Jood uit Egypte verzamelde een groot aantal om zich heen op den Olijfberg: de muren van Jeruzalem zouden op zijn machtwoord vallen. Zijn volgers, evonals die van een anderen dweper Theudas werden gedood of verstrooid, doch nauwelijks stond weer een andere geestdrijver op, of men was gereed, zich bij hem aan te sluiten. Een donkere hemel hing over het land, het volk en zijn toekomst; onder de drukkende atmosfeer woekerde de zucht naar het bovennatuurlijke, de door ongeioof benevelde bilk zag teekenen en wonderen en legde zo op het voordeoligst uit. Van keizer Claudius wordt ons met betrekking tot de Christenen niets bericht. Het bevel, in 53 door den keizer uitgevaardigd, dat de Joden wegens hun oproerigheid uit Rome verbande, trof natuurlijk, daar zij door de Romeinen nog geheel als Joden aangemerkt werden, ook hen, zoo er zich toen althans reeds Christenen te Rome bevonden. Bijna zijn we geneigd, dit aan te nemen, wanneer wij Süetoniüs hooren verklaren: Keizer Claudius verdreef uit Rome de Joden, die door zekeren ( hrestus aangevuurd, voortdurend onrust stichtten." Immers, hoewel het mogelijk is, dat er inderdaad, als in Palestina zoovele, ook in Rome een geestdrijvende onruststoker leefde die dezen naam droeg, dan mag het toch bevreemdend heeten, dat we overigens niets van dien Chrestus lezen. I)e omstandigheid, dat de heidenen den naam van den Verlosser aldus uitspraken, doet eer vermoeden, dat de Joden te Rome door hun woeden tegen de zich onder hen bevindendebelijders van den CHRiSTrs.de openbare orde verstoorden en daardoor 's keizers toorn opwekten. Evenzeer is het mogelijk, dat SUETONirs, die eerst een halve eeuw later dit feit vermeldt, de opioeiigheid der Joden, door hun MEssiAs-verwachting tot geestdrijverij vervoerd, verwarde en in gedachten saambond met de duistere mededeolingen, die hem aangaande den Christus bereikt hadden. Twee jaren na de benoeming van Felix werd Claudius op aanstoken van zijn gemalin Agrippina vergiftigd en haar zoon nero werd tot keizer uitgeroepen. Maar de troonsbestijging van den nieuwen keizer bracht geen verandering teweeg in de staatkunde van Rome tegenover de Joden. Felix bleef nog eenigen tijd aan hot bestuur en werd in GOdoor 1 orcii s Festus vervangen. De nieuwe procurator vond do bevolking in een stand van volslagen regeeringloosheid. Vruchteloos spande de landvoogd alle krachten in om althans de rust naar het uitwendige te herstellen. De Zeloten wonnen steeds in aanhang en heftigheid van verzet, geestdrijvers brachten de menigte voortdurend tot grootere opwinding en toen Festus in 62 stierf, was de verwarring nog schrikkelijker dan bij den aanvang \ an zijn bewind. De tempel-aristocratie met den hoogepriester Vnanias aan het hoofd, pleegde de grootste willekeur en woedde in voorgewenden heiligen ijver tegen allen, die zich naar hun opvatting losmaakten van den Mozaïschen eeredienst. De banden en verdrukking, aan Paulus voorzegd, waren niet uitgebleven. In een oproer te Jeruzalem, door de Joden uit Klein-Aziê bij zijn verschijning in den tempel verwekt, werd hij gevangengenomen en tot Felix gezonden, die, hoezeer ook Ananias en de tempelpartij tegen den gevangene woedden, van diens onschuld overtuigd was.Hopende, dat deyriéndenvan Paulus hem voor geld uit zijn hand zouden loskoopen, hield hij hem inden kei kei en toen nu straks Festus zich de tempelpartij tot vriend wilde maken en den apostel naar Jeruzalem wilde overbrengen om den höogepriestei en zijn aanhang gunstig voor hem te stemmen, beriep Paulus zich op den keizer tegenover de willekeur van diens procurator. Hoe blijkt uit dezen geheelen handel, welk een afmeting het verzet tegen Rome reeds bereikt had en hoe zwak de vertegenwoordigers van den wereldbeheersi-hei tegenover de steeds toenemende gisting in het land der Joden stonden. Paulus voor Nero! . Kent gij machtiger tegenstelling, lezer? De gezant van het Kruis voor den troon van liet monster, dat de wereld regeert, den vertegenwoordiger van het heidendom in zijn diepsten val, waarbij het godsdiensten zedelijkheid «'oheel verloren had, do belichaming van al, wat de Kerk van Christus zich als den Antichrist denkt! Paulus, de heraut des Evangelies, 0111 hetwelk hij verdrukking lijdt als een kwaaddoener, maar het Woord Gods is niet gebonden, hij, de dienaar van den Nazarener, in een keten en nochthans vrij en tegenover hem de man, met de keizerlijke diadeem gekroond, maar geketend in de boeien der zonde, totdat hij zich zóó heeft verlaagd, dat de wereld zijn naam geeft aan de verpersoonlijking van schande en gruwelen, van willekeur en wreedheid! , p VULUS voor Nero ! Welke droeve herinneringen wekken deze woorden niet op voor hem, die het lijden van Christus' Kerke medelijdt, ook al dankt Hij zijn Gon, wijl het over haar kwam. Is hot niet, als ging de o-emeente des Gekruisten voor zijn droeven blik door de brandende poorten van het oude Rome haar circussen en arena's binnen om er zich do wereld te kruisigen en er door haar gekruisigd te worden? Is het niet, als zaagt ij de openbaring van den mensch der zonde, den zoon des verderfs, zichzelven tegenstellende en verheffende boven al, wat Gon genaamd of als God geëerd wordt, alzoo dat hij in den tempel Gods zit, zichzelven vertoonende, dat hij God is, het beest, uit den afgrond opkomende, de rrrooto roode draak met de diadeem en op zijn hoofd is een naain van GoDs-lastering ? Paulus voor Nero! Welk een stof voor den schrijver eener wereldhistorie of ook voor den biograaf en den romanschrijver! Ons blijft slechts over in korte woorden den geweldenaar bij onze lezers in te leiden, die zulk een bloedroode bladzijde teekende in de kroniek der Kerk. Claudius was door zijn zedelooze gemalin Agrippina vermoord en ze had haar zoon Nero, ten koste van den wettigen opvolger Brittannicus, Claudius' zoon, ten troon weten te verheffen. Dochter en zuster, echtgenoote eens keizers had zij nu hot einddoel van al haar misdadig streven bereikten zo mocht zich de moeder des keizers heeten. Maar het geluk ontglipte haar, toen zij meende het gegrepen te hebben en op het oogenblik, waarop zij dacht te zullen regeeren door haar zoon, bewees deze haar, dat luj het zelf dacht te doen, ook over haar. Ach, waarom had zij hem geleerd, moorddolk en giftbokor te hanteeren! Pt ome had gesidderd, toen oen bloedroode lucht zich boven de stad had geteokond op den dag, waarop de keizer dien Nero tot zoon had aangenomen en hevige aardschokken hadden de koningin der steden doen wankelen op haar troon, toen die Nero meerderjarig verklaard was, doch hoe zouden oen Aoriitina en een Nero op de teekenen des hemels acht geven en de vreeze uit den afgrond kon immers alleen het bijgeloovig volk doen verbleeken. Nero besteeg den troon en toen de tribuun aan den avond van zijn verheffing den keizer het wachtwoord voor den nacht vraagde, luidde het bevel: «Op ti- mae Ma tri, aan de beste der moeders!" En had zij niet als een moeder het spoor geteekend, waarlangs haai keizerlijke zoon, in gehoorzaamheid aan haar plannen, het hart der volken veroveren zou ? Sterrenwichelaars hadden haar voorzegd, dat Nero's verheffing een moord, op haarzelf gepleegd, beduidde, maar was niet de moeder des keizers sterker dan het noodlot ? Zij bracht den verloofde van de deugdzame Octavia er toe om zelfmoord te plegen en voerde zijn bruid in de armen van haar zoon. Den dapperen Burrhus en den wijzen Seneca, die, naar zij zich diets maakte, onafscheidelijk aan haar verbonden waren, had zij hem tot onderwijzers en raadslieden toegevoegd: zij binderden haar slechts in de volvoering van haar heerschzuchtige en bloeddorstige voornemens en bedierven den jongen Nero, wiens staatkundige zorgen zij op zich namen, terwijl hij zich aan beeldhouw- en schildeikunst, zang, dichtkunst en wagen mennen wijdde. I)e tijgei had nog geen bloed geproefd en wenschto nog, geen schrijven geleerd te hebben, als hij genoodzaakt was, een doodvonnis te teekenen. Maar al te spoedig zou hij den aard zijner afkomst toonen. De schim van haar verloofde hield Octavia van Nero gescheiden, ofschoon zij zich een waardig gemalin toonde. Nero vond de afleiding, die hij wenschte bij een zedelooze Grieksche, Acté, en zijn leidslieden sloten de oogen voor zijn buitensporigheden. Om tegenwicht te ontvangen voor het meesterschap, dat zijn moeder over hem trachtte uit te oefenen, zocht hij den omgang met de meest verdorven jongelieden van zijn tijd. Dat was Agrippina te veel. Zij dreigde hein: zij, de dochter van Germanicus, zou met Brittannicus aan haar zijde naar het kamp der lijfwachten gaan en, wat Burrhus en Seneca mochten beramen, zij zou den troon geven aan hem, wien die behoorde. »ik maakte u keizer," zoo sprak zij, "ik kan u keizer af maken." Zij vergat, dat zij haar zoon geleerd had, zich te ontdoen van hen, die hem bedreigden en hinderden. Brittannicus zat met zijn zuster Octavia bij 's keizers gastmaal aan, toen hem een drank overhandigd weid, welken do voorproever allereerst gesmaakt had. De drank was te heet en op zijn verzoek werd daar koud water ingemengd. Brittannicus dronk en viel zwijgend, ademloos in zijn zetel terug. Dienzellden nacht werd hot ongelukkig slachtoffer als een gemeen burger ter aarde besteld. Acté had weldra uitgediend en Nero nam Poppea, de vrouw van zijn loszinnigen vriend Otto, als zijn bijzit tot zich. Poppea was zijn booze engel. De zolderingen van Agrippina's zalen in haar landhuis waren gewillig, de bewoonster te verstikken, doch zij werd tijdig gewaarschuwd. Eindelijk scheen Nero zich met zijn moeder te willen verzoenen en noodigde hij haar op een feestmaal, waar zijn teedere omhelzingen haar kwade vermoedens doodden. Als een gelukkige moeder keerde zij terug. Doch nauwelijks was hot vaartuig, dat haar droeg, uit het gezicht van den oever, of de troonhemel, waaronder zij gezeten was, viel krakend neer en doodde een dame uit haar gevolg. Plotseling scheidde de boot zich in tweeën en Agrippina worstelde in de golven om haar leven. Do slagen, haar met de roeiriemen toegedacht, werden aan een dame uit haar e\olg toegedeeld, die, om haar leven te redden, zich voor de keizerin uitgaf. Om den toorn des keizers te verzoenen, begaf de bevelvoerder zich met eenicre huurlingen naar de villa der keizerin-moeder, sloeg de slaven neer die Agrippina's slaapkamer bewaakten en drong binnen. De moordenaar begaf zich naar het bed en gaf zijn slachtoffer een slag op het hoofd. »Tref mijn schoot," riep de ongelukkige, toen do centuriër zijn zwaard trok, »zij droeg een Nero." Het volgende oogenblik had Nero zijn moeder vermoord. Een tijdlang leed het monster aan slapelooze nachten, doch de juichkreten bij zijn intocht binnen de hoofdstad bewezen hem, dat het diepgezonken Rome hem ook dezen gruwel vergeven kon en terwijl hij bij de publieke spelen zich als komediant door het volk deed bewonderen enden ledender aanzienlijkste Romeinsche familiën drong om zich op zijn voorbeeld aan de schandelijkste zedeloosheid prijs te geven, liet hij zijn gemalin Octavia vermoorden, deed hij Burrhus vergiftigen en stelde hij den gruwelijken Tigellinus in diens plaats aan het hoofd zijner Pretorianen. ° Jarenlang had hij gedroomd van het schoone schouwspel, dat hem een brandende stad zou aanbieden. Toen iemand hem een versregel van Euripides herhaalde: «als ik dood ben, dan moge de geheele aarde in vlammen opgaan!" riep hij uit: »neen, maar terwijl ik nog leef!" Hij benijdde Priamus, omdat deze den brand van Troje had aanschouwd en droeg herhaaldelijk in het publiek een gedicht voor, waarin hij dit schouwspel bezong. Hij droomde van een nieuwe koningin der steden, Neronia, waarvan zijn »gouden paleis" den trotschen aanleg zou kronen en hij verwenschte de onregelmatige bouworde der stad. Hij beklom in tooneelcostuum den toren van Mecenas en bij den aanblik der stad dioeg hij zijn geliefdkoosd gedicht over »de bloem en de lieflijkheid der vlammen" voor. De keizer vertrok naar A n t i u m om zich bij de spelen te doen bewonderen. Op 't alleronverwachtst slaan de vlammen uit het Circus Maximus, den schouwburg tusschen den A ventin us en den Palatinas gelegen. Vreemd! De brand in de afzichtelijke winkelwijk der Oostersche kooplieden begonnen, breekt bijna gelijktijdig aan vier zijden der stad uit. Tempels, kunstwerken, tropeeën vallen in puin. R o m e schijnt een vuurzee. Jammerend rennen de bewoners dooreen, niet wetende, waarheen te vluchten • overal grijnst de dood de ongelukkigen tegen. Vruchteloos zoekt men zijn' dierbaren, men wordt zelf oen slachtoffer van het vuur of stort zich wanhopig in de vlammen. Monsters dringen de menigte voort en storten zich in de woningen om ze te plunderen. Duizenden komen om. /es dagen en zeven nachten woedt het vuur en van de 14 wijken der stad blijven er slechts 4 verschoond ; de geheele P a 1 a t i n u s en twee derden der stad zijn verwoest, en na een oogenblik gesmeuld te hebben, slaan de vlammen andermaal gedurende 3 dagen uit. Nauwelijks komen de gemoederen tot zichzelf, of men gist en vraagt naar den brandstichter. Wie heeft zulken gruwel durven bestaan ? Men zag keizerlijke soldaten plunderen, men hoorde hen in 's keizers naam het blusschingswerk verbieden, men betrapte hen, als ze brandende toortsen in de huizen wierpen. Men fluistert, men spreekt, men gilt in dolle woede: »de keizer heeft II o m e in brand doen steken! Nero is de brandstichter !" Als wilde stieren hun prooi, zoo gaat men hem zoeken. Waar is hij,die zich zóó aan Rome en het bloed van zijn burgers vergrijpt! Waar is de Keizer? Nero is van Antium teruggekeerd, toen hij het bericht ontving, dat de vlammen het koizerlijk paleis aangetast hadden en, nu daar staat hij, als Appollo gekleed, op den krans van den Mecenastoren en bij den aanblik van den jammer en de ellende, ginds in die vuurzee en daaromheen in het rond, slaat hij in de lier en tokkelt van wellust der hol de snaren van zijn, speeltuig. Tigellini'S en Poppea staan aan zijn zijde, maar terwijl zij vleiend zijn stem prijzen, blikken zij angstig voor zich uit op de razende volksmenigte, die als een andere woedende zee den toren nadert en dood en verderf aan hot monster voorspelt, dat Rome keizer heet. Brullend dringt do schare nader en eischt den dood van den man, dien het nog weinige dagen te voren als een god aanbad en die zich deze eer zoo gaarne deed welgevallen. Goede raad was duur en Tigellinus wist raad. Of ook Poppea, die, naar de overlevering wil, een proselieta was, door do Joden opgezet, hieraan haar deel had? Genoeg, een keizerlijke bode waagt zich onder de menigte en brengt haar een mededeeling in 's keizers naam: »De stad zal herbouwd worden. De keizerlijke lusttuinen worden % ooihet volk opengesteld. Tarwe, wijn en olijven zullen uitgedeeld worden tot verzadiging toe. Spelen zullen aangericht worden, zooals Rome nooit aanschouwde en daarbij zullen door den keizer gastmalen en geschenken gegeven worden. Rijker zal hot volk zijn na den brand dan to voren. Barakken, op het Marsveld en in do tuinen des keizers opgeslagen, en do openbare gebouwen, door Agrippina gesticht, zullen de van woning beroofden opnemen en een nieuwe stad zal zóó gebouwd worden, dat nieuwe verwoesting onmogelijk zijn zal !" »Brood en spelen!" ziedaar hot tooverwoord, dat den storm bezweert, doch slechts voor een oogenblik. Daar zijn Rome wonden toegebracht, die zich niet door het uitzicht op brood en spelen laten boelen. Do di oefheid over hot verlies van dierbare betrekkingen eischt bloedwraak op den brandstichter »'Welnu, de Christenen hebben de stad in brand gestoken en vreeselijk zal de keizer het bloed der slachtoffers van de onverlaten eischen." De Christenen ! Hoe is 't mogelijk, dat men niet aan hen dacht! Zij zijn immers verachters der goden, haters der menschheid, vijanden van Rome en den keizer! Zij hebben immers voorspeld, dat de wereld door vuur zal ondergaan en dat hun Meester zal wederkomen, om over een nieuwe aarde te heerschen! Do gehate Christenen, do verachte Nazareners! Ha, dat men niet terstond aan hen dacht en hen verscheurde! Doch, nog is het tijd en onder de kreten: «Kruist hen!" — »De Christenen vooi do leeuwen!" — golfde de menigte voort door de straten der stad, en koelde zijn wraak op do onschuldigen, die daar temidden der vlammen doorgingen als engelen van barmhartigheid om levens te redden, wonden te heelen, troost als balsem in gebroken harten te storten, en sloeg hen neer. Terwijl men den toorn der goden trachtte te verzoenen, terwijl zoenoffers in do tempels gebracht en openbare gebeden aan Vulkaan, Ceres en Proserpina uitgeschreven werden, terwijl men zich in optocht naai iet zeestrand begaf om water te halen, ton einde JrNo's standbeeld te besproeien, terwijl gehuwde vrouwen des nachts de wacht hielden bij de openbare altaren, werden nieuwe en ruime straten temidden der bouwvallen aangelegd en metongehoorden spoed werd een reusachtighouten amphitheater gebouwd, waarbinnen de keizer wraak nemen zou op de verwoesters de stad. Tigellinus zond bevelen aan alle consuls om wilde dieren te zenden. De Italiaansche steden werden geledigd en in Afrika werden jachten gehouden op groote schaal. Azië leverde olifanten en tijgers, Egypte krokodillen en nijlpaarden, leeuwen werden van don A11 a s, wolven en beren van de Pyreneeën, bloedhonden uit Hibernia en wilde stieren uit Germanië gezonden, om de vijanden van Rome voor de oogen des volks te verscheuren. Met helsche wellust verspitste de keizer zich op het buitengewoon schouwspel, dat hij R o m e ten beste geven zou en intusschen sleurden de pretorianen de belijders van den Gekruiste bij gansche menigten naar de kerkers. Ten gebede geknield, wachtten zij hun vijanden af. Onder hot zingen hunner psalmen lieten zij zich van de hunnen losscheuren naar den kerker en ter dood. Dat was te veel voor de woede des volks, tot razernij opgewonden. Men ontrukte de Christenen aan de handen der soldaten en scheurde zo aan stukken; vrouwen werden bij de haren naar de gevangenis gesleept, kinderen tegen de steenen verpletterd en dag en nacht belegerde het volk de poorten der gevangenissen en brulde : »Voor de leeuwen de Christenen!" Zou Rome overwinnen ? Zie die Christenen, ginds vergaderd in de diepe steengroeven tusschen de rotsen bij den A ppischen weg, of in do stilte der wijngaarden van geloovige Patriciërs, die Nero thans niet tot zijn prooi durft maken, omdat het volk nooit gelooven zal, dat zij Rome in brand staken! Hier zenden ze hun vurige gebeden op voor hun broeders en zusters om kracht tot lijden en sterven, hier luisteren zij met eerbied naaide voorlezing der H. Schrift, hier breken zij hot brood en drinken den wijn ter gedachtenis aan Hem, wiens lichaam voor hen gebroken, wiens bloed voor hen vergoten werd. Wie die gesluierde vrouwe wezen mag, ginds in de verte staande? Men fluistert, dat Acté voor haar gebroken hart hoeling zoekt aan den voet van het Kruis. Nog klinkt de stem van don voorganger vermanend en waarschuwend tegen degenen, die het martelaarschap zoeken en geneigd zijn, zich vrijwillig in do handen hunner vijanden te stellen. Maar hoor, daar klinkt een sein! Een der broeders stort binnen den kring der vergaderden en zegthun, datzij verraden zijn. Oogenblikkelijk zijn de lichten gedoofd en zij verstrooien zich. Maar waar zullen zij vluchten, waar zich verbergen? Overal storten zij zich in de armen des doods, aan alle zijden flikkert het zwaard. Zij worden neergeslagen, doorstoken, verbrijzeld en de treurige roste wordt gebonden naar tien kerker gevoerd. Eindelijk heeft de Atlas genoeg hout geleverd en de duizenden arbeiders hebben den bouw van Nero's reuzen-amphitheater voltooid. De groote dag is aangebroken, waarop de feesten zullen aanvangen. Nog schemert het in het Oosten en reeds verdringen zich duizenden bij duizenden daarbuiten en vermaken zich met het gebrul dei* leeuwen, het huilen der panters en liet janken der L .edhonden. Men heeft ze twee dagen lang laten hongeren en hun stukken vauw vleesch voorgehouden om hun bloeddorst tot razernij te prikkelen. DftAr stijgt een gebrul op uit de kooien, dat ook de menigte van schrik doet verstijven. Maar een ander geluid overstemt het „ehuü der wilde dieren. Een plechtif lofzang stijgt krachtig omhoog : het is het morgenlied, waarmede de Christenen den dageraad begroeten, welke zich een weg baande in hun kerker, het welkom, waarmee e zij den dag zegenen, die hen als martelaren om Christus' wil kronen en hen van het lichaam der zonde en des doods verlossen zal. Men heelt ze uit onderscheiden gevangenissen saamgebraclit en reeds wedt men onder de menigte, of het aantal der wilde dieren wel genoegzaam zijn zal, ze te verscheuren, vóór de zon ter kimme dalen zal. Zie, nuveidee t zich de menigte, om den gladiatoren die de schouwspelen bloedig openen zullen een pad te gunnen. Het hoofd met bloemen bekranst, wuiven ze met hun o-roene takken hun bekenden toe. Achter hen volgen de zweepdragers, die de fiere, bloeiende jongelingen tot den strijd op leven en dood ten «revalle der toeschouwers zullen voortdrijven; dan volgen de kisten, waai m de lente van hun leven ter eeuwige rust zal gelegd worden. >og een wijle en de rustbewaarders, de slaven, die de ververschingen dragen en de pretorianen banen zich een weg door de schare. Nu worden de poorten geopend en uren lang stroomt het volk naar binnen. Welk een gebouw . Zóó onmetelijk groot, zóó schoon heeft R o m e nimmer een circus aanschouwd ! Ranke pilaren, met ivoor en brons, barnsteen en paai era ingelegd, door guirlandes van rozen, leliën en groene wijngaardranken verbonden, dragen de zitplaatsen en het purperen deksel, dat de toeschouwers te «en de brandende stralen der zon beschermt. Van de bergen zijn leidingen afgevoerd, in welke het ijskoude water de lutte temperen zal. Uit sierlijke vazen verheft zich de walm van brandend reukwerk en o-eurige droppelen regenen van boven af op de menigte. Men staat a aan den grond genageld van zooveel pracht, van zulk een weelde en een »heil, Cesar !" barst donderend los. De prefect van Rome opent den stoet van draagkoetsen, die consuls en senatoren, ridders en beambten, de rijke Patriciërs en hun dames aanbrengen. De priesters volgen en nauw hebben ze hun plaatsen ingenomen of de Vestaalsche maagden, door lectoren voorafgegaan, treden binnen. Steeds nieuwe benden van pretorianen wisselen de toeschouwers af. Daar gaat een oorverdoovend gejuich op: Cesar is verschenen me t «goddelijke" Poppea aan zijn zijde en zijn familieleden om zich heen oogwenk staat hij (laar om zich te doen bewonderen en als zijn ijddheid I)e leeuwen! Laat de leeuwen los!" Aanvankelijk werden de dieren door den rossen gloed van de arena verblind, doch weldra deed de honger zich gelden, geprikkeld als deze werd door het bloedig tooneel om hen heen en den reuk van het vleesch. Onze pen weigert het schouwspel te beschrijven, dat nu volgde. Mannen, vrouwen en kinderen waren weldra tot een vormlooze vleeschmassa saamgehoopt, waarin de woeste dieren om strijd de klauwen sloegen. Doch vreeselijker nog toonde zich de tot razernij opgevoerde dierlijkheid der Romeinen. Men verdrong elkaar om beter te kunnen zien en genieten en tusschen het janken der honden, het brullen der leeuwen, hetgekraak van de beenderen der slachtoffers hoorde men het gillen der bijna doodgedrukte toeschouwers. Met welgevallen ving de keizer het gekreun der stervenden op en sloeg hij de opgewondenheid der schare gade. «Genoeg!" schreeuwde de verzadigde massa, maar Nero had besloten haar meer dan te verzadigen. Andermaal werden do poorten geopend en een heirleger van leeuwen, tijgers, hyena's, panters en allerlei roofdieren stormde de arena binnen. Numidische schutters, tusschen de zitplaatsen staande, legden den pijl op hun boog en wat nog van de Christenen overgebleven was, viel stervend nêer tusschen de getroffen dieren, totdat daar beneden alle stuiptrekken opgehouden had. In een oogwenk was de arena schoongeveegd. Goudgelokte knapen, in iroden^ewaad gehuld, strooiden rozen, leliën en groen in liet rond en o o n ' terwijl welriekende dampen zich verspreidden en geurige regen op de toeschouwers neerdroppelde, plaatste Nero zich in zijn purperen mantel en met do kroon op het hoofd in het midden van de arena, sloeg in de snaren van zijn zilveren luit en zong een schoon lied. Daarna verwijderde hij zich onder do donderende toejuichingen der menigte. Drie dagen lang gunden de goden rust aan het vermoeide R ome en kletterend vielen regen en hagel neder. Eindelijk, toen reeds de priesters zich beklaagden, dat de goden vertoornd waren, wijl men den overigen Christenen te lang het leven gunde, werd andermaal het amphitheater geopend en oude en nieuwe duizenden stroomden binnen. De keizer wist der menigte afleiding te bezorgen: de Christenen zouden tegen elkaar vechten en nauwelijks waren dan ook de getraliede deuren geopend, ol zij verschenen, met zwaarden en drietanden, schilden en netten gewapend, in de arena. Doch nauwelijks waren zij in het midden, of zij wierpen de wapenen ver 0111 zich heen, omhelsden elkander voor het laatst en knielden neder 0111 biddende hun einde te wachten. Ila, de lafaards, die zelfs niet vechten wilden voor het volk ! Gladiatoren snelden toe en sloegen hen nêer. Na het reinigen van do arena werden andere voorstellingen gegeven: hier werd oen Christrs-belijder op een brandstapel door de vlammen verteerd, daar een vader met zijn zoon hoog opgeheschen en straks losgelaten, zoodat hun bloed het keizerlijk purper bespatte; ginds werden jonge maagden, door gladiatoren eerst 0111 haar eer en voorts 0111 haar leven gebracht. Kinderen en jonge meisjes werden aan wilde paarden gebonden en daarop werden de woeste dieren in verschillende richting van elkaar gezweept. Ouden van dagen werden met ijzeren tanden uiteengereten. Nadat nog een jonkman, staande vastgebonden boven een langzaam vuur, onder liet uiten van een laatste bede, den geest gegeven had, trok de keizer zich in een prachtige tent terug om in gezelschap der Vestaalsche maagden den morgenmaaltijd te gebruiken, en het volk verstrooide zich om van do vervcrschingen, die de mildheid van Nero hun bood, te genieten. Weder worden de zitplaatsen ingenomen. Een nieuw tooneel beidt den toeschouwers. Honderden kruisen waren opgericht en de zon wierp gouden stralen op do hoofden der mannen, vrouwen, jongelingenen jonge maagden, wier handen en voeten men aan het hout vastgeklonken had. En toch,geen klaagtoon bereikte het oor des keizers, geen verwensching, geen vervloeking ving de menigte op. Nu klonk een bede, dan hief een stervende een lied der verlossing aan. Het Kruis zegepraalde, de Keizer verveelde zich, Tigellinvs verweet zich, dat hij ditmaal niet gelukkig in zijn keuze geweest was en dat kind der hel zon op andere middelen. De gevangenissen werden steeds meer gevuld ondanks den oogst, welken do keizer voor het volk eischte. Honderden stierven dagelijks aan de pest, die in de beperkte, met menschen gevulde ruimten, uitbrak en een ondragelijke lucht verspreidde zich door de stad. De strafoefening zou op grooter schaal moeten geschieden. Nero pleegde raad met Tigellinus en weldra had men het middel gevonden: men zou een groote opruiming houden en slechts enkele tientallen zouden voor de slotvertooningen bewaard blijven. Er zou een avondfeest gevierd worden in Nero's tuinen. Duizenden dwaalden door de lanen en langs de boschjes. 't Was er licht als op den vollen dag en de wandelaars maakten zich vroolijk over de Sarmentitii en Semaxii. Ja, inderdaad, dat licht ging uit van de duizenden palen, langs vijvers en grasperken, bloembedden en pleinen opgericht, palen, met pek besmeerd, met groen en bloemen bekranst en daaraan waren Christenen gebonden, het hoofd met ijzeren pennen omhoog gestoken, grijsaards, vrouwen, jonge maagden, onnoozele kinderkens. Een vreeselijke lucht van geschroeid vleesch ging op, maar slaven sprenkelden myrrlie en aloë. Men ving het kreunen der stervenden, het kermen der jonge kinderen op, maar muziekkorpsen verdoofden met hun spel de klaagtonen en ook het psalmgezang, dat van de folterpalen opging. En ginds reed Cesar, als een wagenmenner gekleed, in den keizerlijken wagen, door vier witte hengsten getrokken en achter en naast hem reden de vrouwen en dochters der rijke Romeinen, half naakt en beneveld door den wijn en Rome en de keizer genoten. Nu en dan stond hij op en als zijn kroon boven het volk uitblonk, juichte men hem toe, totdat hij zich niet meer belieerschen kon, en, afklimmende, zich als een gemeen man onder het volk mengde, om met Tigellinus aan zijn zijde, de martelingen der slachtoffers van naderbij te aanschouwen. En toch waren er, die nog medelijden met de onschuldige kinderkens hadden, die het sterven der martelaren niet meer konden aanzien en zich morrend afwendden. Toch waagden eenigen te beweren, dat de Christenen onschuldig waren en anderen riepen luide, dat de keizer zeil de Christenen, gekleed in een papieren bepekte rok, of met vlas en hars bewonden, bij nacht langzaam verbrand. brandstichter was. De palen vielen verkoold nêer. Een zware damp vervulde de lanen, en temidden van het duister klonk de onheilspellende kreet: »Brandstichter! Moedermoordenaar!" en een woeste menigte golfde voort om den keizer te zoeken, het monster, dat zooveel onschuldigen doodmartelde en den toorn der goden over Rome bracht. En wat den tuin ontvluchten kon, keerde huiswaarts en vraagde zichzelven en anderen, wat godsdienst het toch mocht zijn, die leerde, zingende en biddende te sterven, zijn beulen temidden der martelingen te vergeven en een Meester te belijden, 0111 Wiens wil men door de vlammen verteerd werd. Maar de belofte, dat nieuwe geschenken en nieuwe loterijbriefjes uitgedeeld zouden worden en de vrees, dat men zelf voor een ( hristen zou aangezien worden, lokten telkens weder nieuwe duizenden naar Nero's avondfeesten, totdat het volk oververzadigd was, do gevangenissen geledigd waren en de kreet: »Moedermoordenaar! Brandstichter! zich al te dreigend hooren deed. Zwaar en dreigend hing de hemel boven de stad des bloeds. I)e pest ging als een verderfengel door de straten en woeste stormvlagen deden de woningen schudden. Allerlei sombere geruchten gingen van mond tot mond. Monsters werden ontijdig geboren, bliksemstralen troffen de menschen onder vreemde omstandigheden, staken verschillende huizen in de veertien wijken der stad in brand en smolten een bronzen standbeeld van Nero. De zon werd op den helderen dag plotseling verduisterd, en vreemde kometen verschenen met bloedrooden glans aan liet firmament. Aardschokken beroerden C a m p a n i a en een orkaan joeg de ontroerde zee over de kust. De heidenen sidderden, de ( hristcnen bereidden zich 0111 hun Heer tegemoet te gaan, als Hij verschijnen zou op de wolken des hemels. Maar nog svas liet einde niet. Waartoe zullen wij langer hier verwijlen '< W e wenden vol afschuw den blik af van den man, die zijn ledige koffers vulde met liet geld van zijn slachtoffers, die een Poppea een schop toebracht, terwijl zij in gezegende omstandigheden verkeerde, zoodat zij het bestierf, die zich in liet bloed baadde, toen er een samenzwering tegen hem ontdekt was, die een Seneca zelf dooden deed en eindelijk Rome ontvlood, waar hij zich niet veilig achtte. Hij begaf zich naar Napels, waar men hem op den jaardag van den mooord, op zijn moeder gepleegd, de tijding bracht, dat de legioenen in Gallië, in Germanië, in Spanje opgestaan waren en dat het volk van Rome hem in stukken scheuren zou, als hij naar Rome terugkeerde. Toch waagde hij het; hij wilde het volk 0111 \ergeving vragen en smeeken, dat men hem het bevel over Egypte zou laten. Doch op weg hoorde hij zijn naam vloeken door de Pretorianen en hij verborg zich in het slavenvertrek op de villa van een zijner vertrouwden. Van zijn lijfwacht verlaten, begeerde hij, dat men hem het leven benemen zou, doch niemand waagde het, den goden de wraak uit de handen te nemen. »Zoo heb ik dan geen vriend meer!" riep hij op theatralen toon en ging naar den Tiber 0111 zich te verdrinken, maai aan den oo\ei staande, ontzonk hem de moed. Hij keerde terug en beefde bij de tijding, dat de Senaat hem ter dood veroordeeld had. Hij greep twee dolken en beproefde de punten, doch de lafaard, die duizenden had doen sterven, stak ze sidderend in de scheedo. Een vrijgelatene moest zich voor zijn oogen doorsteken om hem te toonen, hoe een man met moed sterven kon. Daar klinken hoefslagen; ruiters naderen om den veroordeelde naar Rome te brengen. Thans zet hij een dolk aan zijn keel, maar het deed zoo'n pijn en, op zijn smeeken trad een slaaf toe en drukte hem het wapen door den hals. »Welk een kunstenaar gaat in mij verloren!" kreunde hij en zonk zieltogend neer op het oogenblik, dat de vervolgers het huis binnentraden. Aandoenlijker toon klinkt ons juichend tegen uit een van de kerkers, door den wreedaard geledigd. «Ik word nu tot een brandoffer geofferd en de tijd mijner ontbinding is aanstaande. Ik heb den goeden strijd gestreden, ik heb don loop geëindigd, ik heb het geloof behouden; voorts is mij weggelegd de kroon der rechtvaardigheid, welke mij do Heere, de rechtvaardige Rechter, in dien dag geven zal en niet alleen mij, maar ook allen, die Zijn verschijning liefgehad hebben," zoo schrijft Paulus, hoogst waarschijnlijk uit den tijd zijner gevangenschap te Rome. Of zij recht hebben, die zeggen, dat hij na een tweejarige opsluiting zou losgelaten zijn en Klein-Azië en Spanje zou bezocht hebben, dan wel anderen, die meenen, dat de gansche geschiedenis van Paulus vrijlatingen verderen arbeid eenvoudig op misverstand van de daartoe aangehaalde plaatsen uit de brieven berust, laten wij liefst in het midden. Zooveel schijnt zeker, dat do heidenapostel gedurende het leven van Nero, als Romeinsch burger met het zwaard onthalsd werd. En met hem schijnt ook Petrus gevallen te zijn, als een slachtoffer van de woede tegen de Christusbelijders, waarschijnlijk op denzelfden tijd alsPAULUs. De meening,datPETRUS jaren achtereen bisschop van de gemeente te Rome zou geweest zijn, is eenvoudig een vinding van de Roomsche kerk. Veeleer schijnt hij eerst gedurende den tijd der groote vervolging met zijn echtgenoote Rome bezocht te hebben om er zijn biooders in do verdrukking te troosten. Volgens Clemens van Alexandrië zou zijn vrouw hem voorgegaan zijn op den bloedigen weg der martelaren en Petrus zou haar, toen zij hem op haar pad »naar het bedehuis \ ooi bijging nog luide toegeroepen hebben: »houd den IIeere in gedachtenis! ' Schoon mag de overlevering heeten, die daar mededeelt, dat Petrus, toen hij Rome wilde ontvluchten, om den marteldood te ontgaan, plotseling zijn Meester zag verschijnen op den weg en Hem vraagde: >Heere, waar gaat Gij heen?" Het antwoord luidde: »Ik ga naar Rome om er andermaal voor u gekruisigd te worden." Do apostel zou deze aanduiding begrepen hebben en naar Rome teruggekeerd zijn, waar hij weldra tot den kruisdood veroordeeld werd. Hij zou, omdat hij zich den dood zijns Heeren niet waardig keurde, op zijn verzoek met het hoofd naar beneden gekruisigd zijn. De herinnering wordt in stand gehouden door een kerk met het opschrift: »Domine, quo vadis ?" Met den dood van den tiran schijnt tevens de vervolging tegen de Christenen een voorloopig einde genomen te hebben. Bepaalde wetten en besluiten schijnen niet tegen de belijders van den Gekruiste uitge « . digd te zijn, waaruit temeer blijkt, dat de wreedaard den gruwel slech s pleegde, om de verdenking van de menigte van zijn eigen persoon af te wenden. Dat in vele steden van Klein-Azië, zooals in Smyrna en I er„amus en andere oorden van het Romeinsclie rijk vele Christenen, vooral ook tengevolge van de ophitsing der Joden in «le gevangenissen geworpen, verbannen, ja zelfs, zooals Antipas, de ^getrouwe getuige te I e iga mus gedood werden, dat de gemeenten en hare voorgangers, tiots alle pogingen om hen te bewegen, hun Heere en Meester te verloochenen, standvastig bleven, kan ons niet verwonderen, als we eenerzqds het oog vestigen op het zedenbederf der heidenwereld en de woede dei Joden tegen de vervolgers van den Nazarener, anderzijds op liet heerlijke voorbeeld, dat de Christenen te Rome gegeven hadden. el verre van een doodelijke wonde aan het Christendom toegebracht te hebben, had de vervolging de Christenen te meer van de vijandschap der wereld tegen hen overtuigd en do gruwelen, die men zich tegenover hen veroorloofd had, maakten de wereld nog verwerpelijker in hun oogen en verleidden hen straks zelfs tot oen afzondering, die ten laatste de kerk en haar invloed schaden moest. I)e groote verdrukking bracht hen tot de meening, dat de wederkomst van Christus aanstaande was en toen do heidenen het gerucht verspreidden, dat Nero niet gestorven was, doch zich slechts aan do boorden van den Eufraat verborgen hield, om straks weder te koeren, toen gedachten zij er aan, hoe dit monster vereerd was als een God op aarde, temidden zijner gruwelen begroet was als «de Zaligmaker der wereld," hoe de dichters den moedermoordenaar verzekerd hadden, dat er geen god tor wereld met hem gelijkgesteld worden kon en ook zij geloofden, dat hij eenmaal wederkomen zou 0111 den laatston strijd met hun Koning te strijden. Dan zou het groote B aby Ion, dat zich dronken gedronken had aan het bloed der profeten en der heiligen, vallen en de Getrouwe en Waarachtige zou de heidenen slaan met het scherpe zwaard Zijns monds; dan zou God alle tranen van hun oogen afwisschen en do dood zou niet meer zijn, noch rouw, noch gekrijt, noch moeite. Wien verbaast het nog, dat de Kerk langen tijd 111 Nero den Antichrist zag en dat ouk daardoor temeer de stem in haar wakker werd, die daar riep: »Gaat uit van haar, mijn volk, opdat gij aan haar zonden geen gemeenschap hebt en opdat gij van haar plagen mot ontvangt. Terwijl Paulus gedurende zijn tweejarige gevangenschap te Rome, het evangelie des Kruises predikte aan allen, die hem in zijn banden bezochten en daar waarschijnlijk zijn zendbrieven aan Philemon, de Colossensen, de Efeziërs en do Philippensen schreef, was Festus gestorven en gedurende don tijd, welke verliep, vóór zijn opvolger Palestina bereikte, matigde de hoogepriester Annanus zich liet hoogste gezag aan en oefende het met de grootste willekeur en wreedheid uit. Onder zijn slachtoffers wordt ons Jacobus de Rechtvaardige genoemd, wiens bijnaam reeds toont, hoe groot de achting was, die hij 0111 zijne bijzondere deugden genoot. Wij kennen hem uit den brief, welken hq aan ij geslagen Den vreesachtigen slaat de schrik om het hart en stad opent de poorten om Romeinsche bezetting in te nemen. Van alle verlaten, neemt Josephus de wijk naar Tiberias, maar bij dotiji Vespasianus op Jotapata aantrekt, snelt hij derwaarts 0111 dezest< uit de handen van den vijand te houden. Op een steile rots gele drie zijden door diepe afgronden omringd, biedt zij den vijanc één punt van aanval. Zevenenveertig dagen reeds duurde het l straks gelukt het den belegerden bij een woedenden uitval destor sen der Romeinen te vernielen. Maar Vespasianus woet van geei Roods dringen de zijnen door de geopende bres 111 de stad, doel maal worden zij teruggedreven on zijn veteranen vinden een gr buiten in de ijzingwekkende afgronden. Een nieuwe storm wordt Vespasianus is meester van de stad, moord en verderf hollen door Jotapata's straten en 40.000 Joden zijn gesneuveld en gedood. Met een veertigtal der zijnen heeft Josephus zich in een onderaardsclie spelonk verborgen. Ze worden ontdekt en omsingeld en Vespasianus biedt hun lijfsgenade aan. Josepiius, wiens trouw aan zijn volk voor het minst twijfelachtig heeten moet en wiens karakter zich niet van de gunstigste zijde deed kennen, wil zich aan de Romeinen overgeven, doch zijn lotgenooten dreigen hem met den dood, als hij den Joodschen naam op zóó schandelijke wijze onteert. Zij zweren een duren eed, dat zij door elkanders zwaard zullen sterven en doen hun woord getrouw. Twee zijn er nog overgebleven, Josepiius en één der veertigen en nadat deze laatste deels door geweld, deels door overreding ontwapend is, geven zij zich aan den vijand over. In do tent van den veldheer geleid, wordt Josephus met onheilspellenden blik door Vespasianus ontvangen, maar als hij dezen voorspelt, dat hij straks den keizerlijken troon bestijgen zal, wordt de toorn van den geweldige ontwapend en de donkere wolk op diens gelaat wijkt voor den zonneschijn van Rome's genade, josephus wordt de vriend van Vespasianus en diens zoon Titus en verzelt hen gedurende den ganschen krijg, terwijl hij bij de belegering van Jeruzalem als bemiddelaar optreedt om zijn landgenooten van hot nuttelooze van hun verzet te overtuigen. Inmiddels werd do verovering van Jotapata door de vermeestering van andere Galileesche steden gevolgd. Vreeselijke tooneelen deden zich voor, Gamala werd belegerd. Duizenden Joden, aan redding wanhopende, sleepen hun vrouwen en kinderen met zich voort naar de rots, waarop de stad gebouwd is en storten zich met hen neder in do diepte. Ook Giskala, de laatste Galileesche sterkte, viel Vespasianus in handen nadat Joh annes pen Levi van een wapenstilstand gebruik gemaakt had, 0111 zich, door de duisternis van den nacht begunstigd, met zijn bende en een groote schare van vluchtelingen naar Jeruzalem te begeven. Thans stond de weg naaide heilige stad den overwinnaars open. En toch, 't was of de Zone Davids, de Koning Israëls nog eenmaal met barmhartigheid bewogen op de stad neerzag, die Zijn profeten gedood en gesteenigd had en over haar klaagde: Och, of gij ook bekend et, ook nog heden in uwen dag, wat tot uwen vrede dient! Maar nu is l)et verborgen voor uwe oogen. Want er zullen dagen over u komen, dat uwe vijanden een begraving rondom u zullen opwerpen, en zullen u omsingelen en u van alle zijden benauwen, en zullen u tot den grond nederwerpen en uwe kinderen in u en zij zullen in u den eonen steon op den anderen niet laten; daarom dat gij den tijd uwer bezoeking niet gekend hebt!" Niets scheen de Romeinen to verhinderen om hun zegevierende adelaars naar het hart van den opstand ovor to brengen, van waar, als uit den vuurhaard der geestdrijverij 011 van het verzet, do vonken 0011 feilen brand over het gehoele land verspreid hadden. Doch zie, aan den horizont toonden zich donkore wolken. Neko had zich van het leven beroofd : Galba was door de Pretorianen op den keizerstroon verheven, doch toen Titus hem op last van Vespasianus de heilwenschen van de legioenen van het Oosten ging overbrengen, vernam hij op de reize, dat Galba door de lijfwachten vermoord was en thans Otho en Vitelliüs elkander den keizerlijken scepter betwistten. Nauwelijks werd dit bekend, of de legioenen van het Oosten riepen hun veldheer Vespasianus tot keizer uit en, na de voleinding van den krijg in het Oosten aan zijn zoon Titus overgedragen te hebben, trok hij aan hun spits naar Italië, om hen over Vitelliüs te doen zegevieren. Is het ons niet, wanneer we Titus nog anderhalf jaar zien aarzelen, eer hij zijn legioenen naar Jeruzalem leidt, of we den grooten hovenier tot den Heer des wijngaards hooren spreken: Laat hem nog dit jaar staan!" Helaas, de hovenier zou ook ditmaal te vergeefs gebeden hebben! Als een stem des roependen in de woestijn klonk de stem der weinigen, die temidden van het doldriftig woeden van Eleazak, den tempelhoofdman, en Johannes van Giskala met hun Zeloten, tot voorzichtigheid en gematigdheid vermaanden. Ondragelijker dan het juk van eenig tiran woog dat van hun leidslieden. Ananas, do hoogepriester, wist, ten einde raad, het meerendeel van Jeruzalems inwoners tegen de ijveraarsin de wapenen te brengen om de stad van hun geweld te verlossen, 't Was een schrikbare nacht. Woest dreef de orkaan de donkere wolken voor zich heen, felle bliksemstralen doorkliefden hot ruim en onheilspellend weerkaatsten de rotsen het gerommel van den donder. Maar do poorten werden geopend en Idumeescho roofbonden, door de Zeloten te hulp geroepen, drongen de stad binnen. Een moorddadige strijd volgde in Jeruzalems straten. Ananas 011 met hem allen, dio in verdenking stonden, met de Romeinen te heulen, worden geslacht en, daar men hun verwanten het teraardebestellen der lijkon verbood, bleven de doodo lichamen op de straten liggen Nieuwe ellende wachtte de stad, toon 111011 togen de willekeur 011 wreedheid der Zeloten, do hulp inriep van Simon, het woeste hoofd eener bende vrijbuiters, dio geheel Idumea met plundering en moord vervuld hadden. Zóó werd do ongelukkige stad, op een oogenblik, dat zij al de voordooien van eendrachtige saamwerking hot meest behoefde, door wreede partijschap verdeeld en verscheurd. Terwijl Johannes van (.«iskala den burg Antonia bezet hield, had Eleazar, die zich van hem gescheiden had, zich in den tempel verschanst en Simon (iiou v's zoon was meester van de boven- eu een deel der benedenstad. Het spook van den honger dreigde reeds de poort binnen to treden en nog gaven de woestelingen het kostbare koren aan do vlammen prijs en van hout, tot herstel des tempels bestemd, deed Johannes torens oprichten 0111 Eleazar te bestrijden. Daar zag 111011 van de wallen do Romeinsche vaandels blinken: Titus had met zijn legioenen do heilige stad omringd. Hot Paaschfeest was aangebroken, maar niet met de liederen Ilamaiüoth's op de lippen hadden de tempelgangers zich naar Sion begeven: in angst en wanhoop waren duizenden bij duizenden binnen de poorten gevlucht 0111 de wraak der Romeinen te ontgaan. Zeventig jaren waren voorbijgegaan, sinds de Man van Smarten had gesproken: gij, dochters van Jeruzalem, weent niet over Mij, maar weent over u zelf en uwe kinderen!" en nu, de bange dagen waren gekomen, welke hij over stad en tempel had voorspeld. Het laatste Pascha zou op Moria geofferd worden. De dag der schaduwen daalde ter kimme en teekende het bloedig avondrood reeds over de stad des Grooten Konings. , Terwijl Titus door zijn duizenden de boomen vellen, de hoogten slechten, de dalen vullen en den grond effenen doet voor zijn schansen en stormwerktuigen, terwijl de ramshoofden den buitenmuur beuken en slingerwerktuigen rotsstukken binnen de stad slingeren, om den verdedigers den schedel te verbrijzelen en de huizen te verwoesten, eischt de tweedracht daarbinnen nog duurder offers. In het gewaad van vrome tempelgangers gehuld, dringen Johannes van Giskala en zijn aanhangers den tempels binnen, en stroomen van burgerbloed verven den voorhof en het heilige. Eleazar valt met een menigte der zijnen, als slachtoffers van Johannes woede en voor een oogenblik verbindt deze zich met Simon tot gezamenlijke verdediging der stad. , , , Ondanks den moed, door de belegerden aan den dag gelegd en de schade, die zij den Romeinen bij herhaalde aanvallen toebrachten, bezwijkt de buitenmuur. Terwijl de Romeinen de voorstad Bezetha innemen, trekken de verdedigers zich achter den tweeden muur terug, doch na een hevige worsteling dringen de belegeraars ook hier door de bressen binnen. Nu moet de laatste, beslissende aanval plaats hebben op den derden muur en de burg Antonia, de bovenstad en de tempel moeten veroverd worden. Met den moed der vertwijfeling aan de eene, met de beslistheid van den overwinnaar aan de andere zijde, bereiden beide partijen zich tot dien ontzettenden kamp en ieder gevoelt, dat al wat de stad geleden heeft, slechts een voorspel was van het bange bedrijf, dat nu volgen moet. Nog wil Titus beproeven, de Joden op vreedzame wijze tot de overgave te bewegen. In het aangezicht der stad houdt hij een wapenschouwing over zijn gansche legermacht. Wanhopig staren de belegerden het aan en, zich bewust van hun toekomst, snellen zij van de wallen, doch hen klaagtonen stuiten af op de onverzettelijkheid der Zeloten, wier wraak allen met den dood bedreigen, die van overgave durven reppen. \ ruchteloos bezweert Josephus, door den veldheer tot zijn. landgenooten algezonden, hen, het vreeselijke en onvermijdelijke noodlot, dat hun bedreigt, toch niet langer te trotseeren en de Romeinen tot liet uiterste te drijven, vruchteloos smeekt hij den tempel toch te sparen. , .... . . , »God heeft een tempel, oneindig grooter en heerlijker; immers is de gansche wereld Zijn tempel," zoo beet men hem toe. Ilij blijft machtig ook dezen te beschermen, en zoo Ilij ons Zijn bescherming verleent,lachen wij met de bedreigingen onzer vijanden. Titus' zachtmoedigheid week nu voor meèdoogenlooze strengheid. Welhaast was de ruimte tusschen den wal en de legerplaats bezet met een mastbosch van kruisen, waaraan de lichamen genageld waren dergenen, die uit de stad naar het kamp overliepen en de ongelukkigen konden zich gelukkig rekenen boven de honderden, wier lichamen in do legerplaats opengescheurd en wier ingewanden onderzocht werden, omdat men ontdekt had, dat enkelen goudstukken hadden verzwolgen, vóór zij zich op lijfsgenade overgaven. Wel gelukte het Johannes door een mijn de stormschansen der belegeraars te vernielen, wel slaagde Simon er in bij een stoutmoedigen uitval, schrik en verwarring in het liomeinsche kamp te verspreiden, doch zij prikkelden slechts het wraakgevoel des vijands en op Titus' bevel is de stad binnen drie dagen met een ringmuur, van dertig schansen voorzien, ingesloten en alle stormwerktuigen worden tegelijk tegen den wal gericht, dio den burg Antonia beschut. I)e door de Romeinen ondermijnde wal verzinkt onder het wicht van zijn eigen zwaarte, maar een nieuwe muur, door Johannes van Gischkala opgeworpen, verheft zich voor den verbaasden blik der belegeraars en dreigt met dood en verderf, wie zich door Titus' beloften verleiden laat, hem te bestijgen. Daar klinkt in het nachtelijk uur het trompetgeschal des vijands: de wacht heeft zich laten overrompelen door een bende van den vijand en, door hun schilden gedekt, dringen de belegeraars als een ontembare golfstroom, door de bres. Wanhopig wijken de belegerden uit den burg Antonia naar den tempelberg. Maar welk lot hen ook van den vijand wachtte, honderden verkozen het boven de ellende, waaraan zij binnen de stad ten prooi waren. De hongersnood deed zich hoe langer zoo schrikkelijker gevoelen en nadat gansche schatten voor de levensmiddelen opgeofferd waren, voedde men zich met het onreinste en walgelijkste. Johannes' Zeloten en de Sicariërs van Simon drongen met het zwaard in de hand de woningen binnen om het laatste voedsel te rooven en dwongen de bewoners dooi' de meest uitgezochte martelingen, de plaats te ontdekken, waar zij hun schaarsche nooddruft verborgen hielden. Als schimmen zwierven honderden door de straten, totdat zij uitgeput neervielen, en, met het brekend oog op tien tempel gericht, een vreeselijken dood stierven. Men stapelde lijken in do uitgestorven woningen op elkaar, of wierp ze over den muur bij duizenden? zoodat Titus, tot tranen bewogen, de hand ten hemel hief en voor de goden zijn onschuld bezwoer aan zulke ellende. Ouders scheurden hun "kinderen, kinderen hun ouders do laatste bete uit den mond en de natuurlijke liefde gaf haar rechten prijs. Nog vervulde de geur van toebereid vleesch de straat en woest drongen de gewapende roovers naar binnen. Een bleeke, magere vrouw zag hen komen, maar bleef roerloos staan en staarde hen met doffe, waanzinnige blikken aan. Haar huis is leeggeplunderd, haar voedsel opgeteerd of geroofd, haar borsten verdroogd men eischt haar laatste maal. Plotseling vlamt daar onheilspellend vuur in haar oog; zij opent de pan, waarin zij haar laatste vleesch kookt en vol afschuw deinzen de woestelingen terug. De ongelukkige heeft haar kind gedood en aan haar honger geofferd. Tusschen den burg Antonia en den tempel werd woedend gestreden en daden van dapperheid en moed werden om strijd van beide zijden verricht, maar wat mocht het baten? Reeds beukten de stormschansen de buitenzijde van den voorhof, reeds waren de dagelijksche offeranden gestaakt, maar no«' weigerden de halstarrigen de lijfsgenade, hun van Titüs' wege door Josephus aangeboden. Om den arbeid van den vijand te verzwaren, gaven de belegerden de noordwestelijke gaanderij des tempels aan de vlammen prijs en, door dit voorbeeld geprikkeld, gaf Titi s bevel, het vuur >ij de met zilver beslagen poorten aan te leggen. Woest grepen de vlammen om zich heen, en donderend stortten de buitengebouwen, het eene na het andere, op Jood en Romein verpletterend neder. Maar geen steen scheen den waanzinnige te kunnen treffen, die daar reeds /.es jaren lang, telkens en al meer door de straten en over de pleinen zwierf en met holle stem riep: »Een stem van liet Oosten, een stem van het Westen, een stem deivier winden tegen Jeruzalem en den tempel, een stem tegen het volk. Wee de stad! Wee den tempel!" Als een uitgetogen, bloedig zwaard had een staartster een jaar lang over Jeruzalem gezweefd. De koperen deuren des tempels, ofschoon met metalen boomen gesloten, hadden zicli van zelf geopend en een onheilspellende roep had zich in de stilte van den nacht door den tempel doen hooren: »laat ons van lner gaan. Strijdende legers waren in de wolken gezien, doch nog sloeg men den blik omhoog, van waar men den Messias verwachtte, nóg gelukte het een valschen profeet, 6000 mannen, vrouwen en kinderen 0111 zich heen te verzamelen in één van de zijgebouwen des tempels. Daar bereikten de vlammen de vergaderplaats en balk en gebint stortten krakend neer. »Wee liet land, wee liet volk, wee de stad, wee dfm tempel!" klonk een sombere stem boven het gegil der vrouwen en kinderen uit Woedend zag men naar den onzinnige om, die met zijn hollen roep het bloed temidden van het jammertooneel stollen deed. Maar onbewogen stond hij daar en riep: »Wee ook mij!" Toen zonk hij stervend neer: een steen had zijn schedel verbrijzeld en om hem heen lagen straks de lijken van de duizenden, die het gebouw vervuld hadden. Op den tienden dag van de Oogstmaand wagen de belegerden een woedenden aanval op den vijand. Een vreeselijke strijd ontbrandt. Utus voorziet het einde en heeft de strengste bevelen gegeven aan hetganscho Wer, den tempel te sparen. Doch wat vermag zijn bevel tegen de profetie van den Gekruiste, Wiens bloed over Israël en zijn kinderen gekomen is: »voorwaar, Ik zeg u, dat geen steen op den anderen zal gelaten worden, die niet zal afgebroken worden!" Wat vermag een Titus zelfs tegen de helsche woede, die zijn legioenen bezielt. I)e Romeinen rukken voort, de Joden worden tot het binnenste van den tempel teruggedreven. Een soldaat klimt op den schouder van zijn nevenman 011 werpt een brandent hout door het met goud ingelegde venster bij het Heilige der heiligen. Een dikke rookzuil stijgt op: een kreet van ontzetting, door Joden en Romeinen geslaakt, bereikt Titüs' oor. Hij snelt toe, hij dreigt,hij beveelt, dat men den brand blusschen zal. Telaat! Een stroom van bloed golft door het Heilige en daarboven weven do vlammen een vuurzee. Geen pen kan den gruwel der verwoesting beschrijven. Bloedrood gaat de zon over den Moria onder maar haar stralen, werpen zich slechts over brandend en rookend puin en over duizenden bij duizenden, die nog in de laatste uren gehoopt hadden, Iraëls Verwachting te zien verschijnen. Nog weinige dagen van gruwel en strijd en Jeruzalem was een aanfluiting der volken geworden. I)e wandelende Jood begon zijn eeuwenlange^ zwerftocht over Gods aardeen sleepte zijn heimwee naar de heilige stad en den tempel rusteloos voort. Volgens Josephus waren elfhonderd duizend Joden omgekomen, terwijl 97.000 gevangen genomen werden, waarvan talloozen naar de Egyptische mijnen tot slavenarbeid gebannen en anderen als Titus' buit naar Rome gevoerd en den wilden dieren voorgeworpen werden. I)o kostbare heilige vaten des tempels werden voor den triomfwagen van Titus binnen Rome gedragen en Rorne's burgerij vergastte zich in den aanblik van Johannes van Gisohkala en Simon, den zoon van Giora, die met de armen op den rug gebonden, den intocht der overwinnaars opluisterden, om straks de eon tot eeuwigdurende slavernij verwezen, de ander van de 1 arpejesche rots te plotter geworpen te worden. Voorwaar, den triumfboog \an liiis had de tijd niet behoeven te sparen om bij de wereld de herinnering levend te houden aan Jeruzalems val! Zal men ons vragen, met welk recht wij zulk een breede plaats inruimden aan dat treurig einde van het Joodsche volksbestaan ( Immers neen! I)e val van Jeruzalem vormt wel degelijk een belangrijke bladzijde in de geschiedenis van Christus' Kerk op aarde. Deze maakt niet slechts een einde aan den vijandigen invloed, welken do Joden allerwegen op do Heidenen tegenover Christenen uitoefenden, doch ook do Kerk werd daardoor bevrijd van de banden, waarmede de Mozaïsche eeredienst haar nog altijd gebonden hield. Doch, al ware liet niet zoo, was dat Jodendom niet als de kribbe, waaruit zij, in de windselen der profetie als gehuld, haren Heiland ontvangen had en had Hij zelf niet Zijner Kerk het voorbeeld gegeven, Mozes en den profeten do eere te ge\ en, die hun toekwam? Was niet Abraham de Vader der geloovigen en moesten ook do ingewanden van Christus' Kerk niet rommelen van barmhartigheid over zijn kinderen naar liet vleesch V Stonden niet zoovele zuilen van den Joodschen tempel als levende pilaren deiKerk van Hein, die getuigen mocht: »meer dan de tempel is hier!" Blonken Izak en Jakob, Gideon en Samuel en zoovele anderen ook niet als lichtende sterren aan haar hemel en trilde niet tot in lengte van dagen de harpe van David, de bazuin van Jesaja onder haar gewelven voort? En eindelijk over dat verstrooide Israël waakt het oog van den Heek dor Kerk en (le engel der gemeente spreekt in Zijn naam : »over liet huis Davids en de inwoners van Jeruzalem zal Ik uitstorten den Geest der genade en der gebeden en zij zullen Mij aanschouwen, Dien zij doorstoken hebben." VII. DE VERVOLGING WETTIGLIJK GEREGELD. Na Nero's dood was er een tijd van verwarring over Rome aangebroken, waaraan eerst door de troonsbestijging van Vespasianus een einde gemaakt werd. Onder hem en zijn zoon Titus, die tot het jaar regeerde, genoten de Christenen een tijd van rust; slechts waren zij, voor zoover zij tot de Christenen uit de Joden behoorden, aan de zware schatting onderworpen, die beide keizers den laatsten oplegden. Gedurende dit tijdperk van verademing breidde het Christendom zich vooral in de hoogere kringen der maatschappij uit en tot zelfs aan het keizerlijk hof won het aanhangers. Met de troonsbestijging van Vespasianus'jongeren zoon Domitianus waren Rome's goede dagen ten einde. Ver van den edelen aard zijner voorgangers, was hij even lafhartig als bloeddorstig. Meer dan eenige keizer vóór hem eischte hij goddelijke hulde voor zich en stad en land waren vol van gouden en zilveren bustes des keizers. Met de meeste gestrengheid eischte de spilzieke keizer het hoofdgeld, door zijn voorganger den Joden opgelegd, en ook daaraan had hij niet genoeg om zijn verkwistingen te bestrijden. Welhaast had hij een ander middel uitgevonden om de bron zijner inkomsten te vermeerderen. Een heirleger van spionnen werd uitgezonden en rijke beloften werden hun gedaan als loon voor hun werkzaamheid. Zij wisten de aanzienlijkste lieden aan te klagen, als verachtten dezen de goden, om de eenvoudige reden, dat zij niet geneigd waren, om beelden des keizers de dwaze hulde te bewijzen, die tle dwingeland daarvoor eischte. Gewoonlijk werden zij met verbeurte van hun goederen gestraft en de keizer nam hun rijke bezittingen tot zich.*) Gehaat, als hij zich wist, zag liij in eiken aanzienlijke, in ieder invloedrijk persoon, zijn vijand. De geruchten, hem ter oore gekomen, dat er in Judea uit het geslacht van David een man zou geboren worden, wien de wereldheerschappij bestemd was, liet hem rust noch duur en hij beval een streng onderzoek naar de nakomelingen van Israëls grooten koning. Welhaast meldde men hem, dat men twee afstammelingen van David ontdekt had. Het waren de kleinzonen van Judas Thaddeus of Lebbeus, den apostel en bloedverwant des Heeren Jezus, den schrijver van den ons bekenden brief, die, nain Judea, Samaria, *) Welk een schoone gelegenheid om zich niet de goederen der Christenen te verrijken. Zij toch waren liet minst geneigd den Keizer als Qod te vereeren of bij de vele feesten, die de kruipende senaat te zijner eere uitschreef, hem en den goden hulde te bewijzen ! Onder de beschuldiging van godsverloochening werden zij gedood of verbannen en de Keizer verrijkte zich met hun goederen. T i n w evangelie verkondigd te hebben, waarschijnlijk Galilea en Idumeo ^ Ogenblikkelijk gaf de keizer ln 1 6 h " Lkol k naar Home te zenden. Voor zijn rechterstoel ver- bevel, hen ge\ ankelijk ondervraagd over hun bezittingen. Zij schenen, werden z d ^ ^ nlorgen ian(i bezaten en met moeite verklaarden hem, < a - zichzelf en hun gezin onderhielden en do van cïn verplichting, bij welker van hen gewon en verklaring der stadhouders, nimmer nalatig vervulling zij zich, vo g< y n ^ ^ m door den arbeid toonden. Zij toonden ondervraagde aangaande hun Meesteren vereelte handen en toen h,hen ^eivraa ^ ^ ^ ^ ^ bloedverwant Je* s C« : koninkrijk niet was van deze wereld, vestigen, verklaai-den ]- hedo(iMe> die zich eerst bij de voleinding doch een geesteli khee. ^ P baron. Toen deed hij hen van der eeuwen zich baar^en stofte ^ ^ P^ ^ palostina met zich gaan en « tvan,r0n omdat zij bloedverwanten des Heeren waliefde en vreugde ontva ^ ^ zorg verkoerd hadden. Volgens som- ren 011 oin /lJncn ^1 /ijn vervolgingen van de Christenen gestaakt migen zou de keizei J ^ ^ een man> dio zich door zijn hebben, doch t is mo^ yftn don Gekruiste tien naam van den tweeden W^erwierf, door zulk een weinig beteekenende ontgoocheling geheel van levensrichting »uv dat zij godlooche- Het blijkt mtegende, Jaanzionlijkste Christenen bleef woeden, om naars waren, zelfs tegen vroeger consul, Acilius Glabrio, Zich van hen te ontdo - - omdat lüj zich bij gelegenheid een man, die Domitianib eon leouw >s Ueizers meerdere van een ^nge^echt godverloochening ter dood gebracht. Zelfs zijn betoond had, w e e . niet, Hij had de beide zonen van zijn neef Iitus Flavius D ANUg Tocli verdacht hij Ci.emens, dat deze veranderd in Iitué» e 'afwachten en hem naar de kroon stond en de ore z,jns doods ïan lraagheid en godlooehoning. weldra werd lnj bij Clemens, onder den invloed van zijn De zaak schijnt geweest n cla^LEM ^ ^ echtgenoot» Hat». Do»' b,jwonen (ler heidense!.» toosten, door dom gewonnen, traa« Uermin9t geneigd om zijn keizerlijken bloedverden senaat uitgeschre denslec£ts verachten kon, wierook te branden want, dien hij om z j r. congulaat geëindigd, of Clemens werd Nauwelijks was liet J ^ dagen later word Domitilla naar het ter dood gebracht en ^ ^ Pandataria verbannen. Hun vereiland I ontiaj andoro gevolgd te zijn, ofschoon t 1/w;1 ontstentenis Ta» vertronwbare bronnen, daaromtrent ,ets mei zekerheidI mede U, deelen^ ^ v I'T11 nmer'aehtoffers, die hij, om hen des te gemakke.(ker te kunnen uit den weg ruimen met geveinsde vriendschap aan zich bond. Op zekeren middag had hij zich te slapen gelegd. Een kind, dat in zijn kamer speelde, ontnam hein eon papieren rol en bracht die aan do keizerin. Tot haar schrik ontdekte deze, dat het niets minder was dan een lijst van door 's keizers achterdocht ton doode opgeschreven personen en dat bijdien van zoovele anderen,die zich in degunst van den tiran verheugden, ook haar naam daarop voorkwam. Ten einde het lot, dat haar bedreigde te ontgaan, spande zij met de overige ten doode verwezenen saam. Den 18en September 9G verliet Domitianus do rechtzaal. Daar drongen do saamgez vvorenen op hem aan en boden hem een verslag aan van eon samenzwering, dio tegen don keizer gesmeed, door hen zou ontdekt zijn. Stephanus, do vroegere hofmeester van Domitilla, deelde hem mode, dat Clemens nog loofde on zich togen hem wapende. De keizer kromp ineen van schrik en uitte oen angstkreet. Toon trok Stephanus zijn hand, mot een dolk gewapend, uit den dook, waarin hij haar verborgen gehouden had on bracht den keizer een stook in do zijde toe. Domitianus wierp zich op hem; beiden violen en worstelden nog een oogenblik op den grond, toen do overigen do schanddaad voltooiden. Stephanus werd door do keizerlijke lijfwacht afgemaakt. Ware Domitianus minder gehaat geweest, voorzeker zou de omstandigheid, dat do moordenaar des keizers met de aanzienlijkste Christelijke familiën in betrekking stond, een nieuwe vervolging tegen do belijders van den Gekruiste uitgelokt hebben. Thans was hot anders. Nerva, die zelf mede tot de door Domitianus ton doode opgeschrovenen behoorde, word op den keizerlijken troon verheven. Hij opende do kerkers on schonk den slachtoffers van Domitianus' willekeur do vrijheid, gaf do verbeurd verklaarde goederen don beroofden weder en riep de gebannenen uit hun ballingsoord terug. Men zegt, dat onder deze ook de apostel Johannes zou behoord hebben. Waarschijnlijk was hij do eenigo van de apostelen, die bij den val van Jeruzalem nog in loven was. Na don dood van Makia, de moeder des Heeren, zou hij zich naar Klein-Azië begeven en daar vele gemeenten gesticht hebben, waarvan die te Efeze het middenpunt was. Volgens do overlevering zou hij op last van Domitianus in eon ketel mot kokende olie geworpen en, toon hij daaruit ongedeerd te voorschijn kwam, naar het eiland Pat mos verbannen zijn. Zooveel is zeker, dat hij daar zijn Openbaringen ontving. Onder Nerva teruggeroepen, zou hij zich andermaal naar Efeze, het toonel zijner werkzaamheid begeven, zijn Evangelie en zijn Drieven geschreven hebben en op ongeveer honderdjarigen leeftijd gestorven zijn. Aandoenlijk en geheel in overeenstemming met het karakter van den apostel der liefde, is de volgende overlevering: oen jongeling, op wiens toekomst Johannes voorden dienst des Heeren schoone verwachtingen had gebouwd, was door hem bij zijn vertrok aan de zorg van een opziener der gemeente toevertrouwd. Doch deze verzuimde zijn plicht, de jonkman dwaalde af op zondige wegen en mengde zich onder de roovers in hot gebergte, die hem tot hun hoofdman verkozen. Bij Johannes' terugkeer vraagde hij den opziener, watervan don jongeling geworden was. «Hii is dood," antwoordde deze. .. Diep bewogen hernam Johannes : »l>reng mij dan naar zijn gr ai «Neen " zeide de ouderling, «hij leeft naar het uitwendige maai Go de en der gemeente afgestorven," en daarop verhaalde hijdenr „arn Z jonkman zie], bevond. Terstond snelde Johannes „aar 1 berete en liet zich door do roovers gevangen nemen, die hem aandrang tot hun hoofdman brachten. Nauwelijks had deze Joi ontdekt, of hij wilde, door schaamte en berouw gedreven, op ,1e gn»viucht niet, mijn zoon!" riep Johannes hem toe, - ik bon eei ^NiT keerde de jonkman terug en viel in Johannes* armen. Stra bond hij zich mot diep schuldgevoel op nieuw aan den Heere en Joi voerde hem tot de gemeente terug. O.» hooien leeftijd en toen hij reeds niet moer kon gaan, dood do Zich zoo verhaalt IIieronymus, herhaaldelijk in de vergaderingen loovi-en dragen en sprak telkens tot hen! «Kinderen, hebt eikand teHik lief— Eenmaal vraagde men den grijsaard, waarom luj dezelfde vermaning deed liooren. Zijn antwoord was: «omdat hij gedaan heeft, die dit ééne gebod opvolgt." Vin de overige apostelen is ons nog minder bekend Matti ei hot lot in Judas' plaats aangewezen, zou bij zijn arbeid voor .rolie in Ethiopië den marteldood gestorven zijn. \an Ihoma r . 1t (,.lt hii 7ijn im zo Por/ië met zijn lijden en dood zou hebben bezegeld. 1 lum s / a „tlii ë en Phrygië gepredikt te hebben, 111 lioogen oudeido leden zijn. Inoreas, die door de Grieksche kerk als haar Apos£ wordt zou in Griekenland den Heere beleden en aan een kiuis riin waarop hij, na nog drie dagen van zijn Meester getuigd te den' ^eest gaf. Van Nathanael wordt verhaald, dat hij >ij <« dilf van^het Kruis in Armenië, levend gevild en daarna ge werd."De werkzaamheid en het einde van de overige volgelingen « T>rv schuilt 12'ohccl in liot duistor. Keizer Nerva, van nature edelmoedig en rechtvaardig, ïai . de Christenen te ontzien; immers onmiddellijk of iiuddelijk had lL„e„ zijn XerTderdre„ Jó. opgewo„de„hoid „'rikkeldc. Hij be^tah. heidensehe feestdagen e„ deed zelfs de slaven en M.Jr,' a c die bun meesters aaubraehtoo onder bet voorgeven d godell verloochende,, Do STÏÏfsbZf geid™ollr Lt voorgeven, dat zij siechts tczaan. 1 over de onderlinge zorg voor de behoorlijk,'begrafenishum., ie beraadslagen. Hieruit bleek echter reeds, dat hot Umst Lds tót do ve.bo.len godsdiensten gerekend werd en er slecht, van anderen aard op den troon behoefde to stijgen, 0111 de schoone verwachtingen, die men zich van de toekomst droomde, te vernietigen. De werkelijkheid bevestigde dit maar al te spoedig en al te zeer. Nerva was oud en ziekelijk en benoemde weldra den rechtvaardigen en krachtigen Trajanus, den veldheer van de keizerlijke legioenen in Opper-German i ë, tot zijn mederegent. Drie maanden later overleed hij en voorzeker heeft hij zijn eigen grafschrift voor de nakomelingschap geschreven, toen hij verklaarde: »ik heb niets gedaan, wat mij zou verhinderen, rustig in den burgerstand terug te treden." Maar een nieuwe dag brak over Rome aan, toon Trajanus den scepter overnam uit de verstijfde hand van zijn meester, een nieuwe dag ook voor do Christenheid, ja, maar welks morgenzon gelijk zoo menige lentedag in de natuur voor hen verrees uit een nevel, van bloed en tranen. Tot lieden waren zij door een monster als Nero, door een tiran als Domitianus vervolgd, door lieden, wier nagedachtenis ook door het heidensche Ilomo gevloekt werd. Thans werden de macht van den staat, het recht van het heidendom 011 het zwaard des keizers tegen hen gekeerd door een man, dien Rome »den besten" zijner heerschers heette, den held, die, toen hij voor hot eerst het zwaard overreikte aan den prefect van zijn lijfwacht, daarbij sprak: »neem dit zwaard en gebruik liet, als ik goed rogeer, vóór mij, en als ik een slecht vorst ben, zoo keer het tegen mij!", Een man, wiens opvolgers men zegende met do uitspraak : »wees gelukkiger dan Augustus, wees boter dan Trajanus!" Een man, geenscliaduwkeizer, zooals de zwakke, kranke Nerva, maar een waar meester, die bij een zachtmoedig karakter, de meest nauwgezette zorg voor do persoonlijke vrijheid voegde en den vasten wil dood blijken om van de eone zijde alle wanorde te beletten en alle losbandigheid te betoomen maar ook aan de andere zijde ieder in zijn stand 011 recht zocht te sterken. Die zijn ambtenaren gematigdheid voorschreef, zijn soldaten binnen de banden der tucht hield en daardoor het prestige zijner legioenen versterkte, waardoor de overwinning voor zijn schreden als uitging en de grenzen des rijks teruggezet worden tot waar Augustus ze gepaald had. Die de burgers mot den hoogsten eerbied vcor de wetten vervulde en de herinnering aan de wreedheden van een Nero en het lage spionnenstelsel van een Domitiaan met afschuw van zich wees. Deze heerlijke onder do beheerschers der wereld trad als de beschermer en verdediger van het heidendom tegen den Nazarener en zijn volgelingen op. Voor hom kon de oude beschuldiging, dat de Christenen misdadigers waren, die kinderen vermoordden, een gekruisten misdadiger aanbaden en zich bij hun nachtelijke liefdemaaltijden aan de moest zinnelijke uitspattingen overgaven, slechts een verachtelijke fabel heeten, uitgedacht door zedeloozer karakters dan het zijne. Hij wist, dat zij zedige menschen, gehoorzame onderdanen liefdevolle medeburgers waren, doch zij waren Christenen en dat was hun misdaad, hun vergrijp tegen don staats-godsdienst en daarom kon hij zo niet dulden, tegen hom, don goddelijken keizer en daarom moest hij hot wreken, tegen de rust hunner medeburgers en daarom moest hij ze dooden of zij moesten wijn plengen op het altaar der goden, voor 's keizers borstbeeld en den Nazarener vloeken. liet hnstendom een staatsmisdaad, ziedaar het beginsel, dat hij, zij het dan ook .net zachtmoedigheid en rechtvaardigheid, maar met vaste hand in daden van do eer gunnen, „ie hen, toekon,,! Met den scherpen blik, hem eigen, had hij in die stille ^oseheiden edigo en onbesproken, weldoende menigte, zoo nederig in haar optreden, zoo „e hoorzaam akn de wet, zoo ingetogen in haar leven, den groo sten zegevierenden vijand van het oude Rome en zijn wereldheerschappij ontdekt. Haar zedelijk leven was een vonnis tegen het liefde en weldadigheid lokten den aanschouwer in haar geledei en te treden, I to nederig ook en stil, overwinnend trad zij voort ini huisgez n en staat Haar godsdienst was niet die van Augustus en Trajanus /elt, waarmede men den spot dreef in de binnenkamer en do feeszaal,om hem op den troon, op de straat en in den tempel te huldigen, maar een nau vereeni<'hig tusschcn geest en wil en leven, die zijn belijders „ les om zich deed vergeten om het alles op te nemen in die enkele gedachte: gehoorzaamheid aan het Kruis, die hen ontsloeg van allen anderen ban.d omdat hij zelf gehoorzaamheid eischte aan alle menschelijke de keizer ontveinsde het zich'niet, het was geen verschil yangod.diens^ «Ion Christen van den Romein scheidde, zooals het den Egyptenaar en den Griek uiteen deed gaan, maar een afgescheiden en boven aUcn heven godsdienst, waarmede het eigen geweten geen spot duldde, die, wat hij ook voor onbegrijpelijke dingen leeraarde van God en Zijn verhloudmj, tot de wereld, alle zielen zocht te vereenigen, al e onderscheid >an fortu , stand, familie en nationaliteit uitwischte. Gevaarlijk dus voor^ h«dondom en het burgerlijk leven bedreigend, maar noodlottig voor hot keizerlijk gezag tevens. Immers hot Christendom verkondigt e p verheven boven de; voorschriften der priesters, de wetten d«> keizersen do verplichtingen van het burgerlijk leven. Het onderwierp ie^doen°n laten aan ei daardoor steeds meer gewekt. Het erkende God als aller meester wien men eerst had te gehoorzamen, boven allen en ondanks al de gehoorzaamheid aan Wien allo betamelijke eerbied voor aaids he machten besloten was. Zoo was de politieke souverein mot meer de uitlegger van de wetten van den staat, noch van de verplichtingen des burgerlijken of maatschappelijke^ levens. Ja, de godde ij s I a', vl <^' waarin hij zich hulde, was oen misdaad en het goud van do weredkroo louter genade, waarvan hij rekening en verantwoording schuldig was nan den op Oolgotha Gekruiste. Zoo vestigde .ieh buiten en boven den staat een nieuwe wereldheerschappij, die heel het monschdom zocht te vereenigen c„ de Naz*rener zou koning zijn van hemel enaanle. l.n heiden Trames, waar hij de toekomst zich zag oplossen in een visioen : Rome's Keizer, in het gewaad van een doopelmg, knielend n oor het Kruis van Golgotha en scepter en diadeem neder werpend aan den \ott \an den Man van Smarten, wat keuzo bleef hem over, hem «den besten" aller mensehen dan zich een zondaar te belijden, hem, den onoverwinnelijken Imperator, dan zich een overwonnen onderdaan van den Nazarener te erkennen, of ... . zonder zich te verloochenen, zonder van zijn deugd of verleden afstand te doen, oen vervolger der Christenen te worden! Een vervolger der Christenen, doch in den aanbiddelijken weg der Voorzienigheid, in zijn maatregelen tegen het Christendom, ondanks zichzelf een weldoener, een beschermer, zoo zelfs dat onderscheiden schrijvers uit die dagen hem geen vervolger boeten. Allereerst bleek uit zijn handelingen, dat hij van allo jacht op terechtstelling of bemoeilijking zelfs afkeerig was. Slechts wanneer zij in behoorlijken, rechterlijken vorm beschuldigd werden, moest de legaat of consul Christenen ter verantwoording roepen. Gaven zij bewijzen, dat zij geen Christenen waren of herriepen zij hun dwaling, dan moest vrijspraak volgen. Buitendien, hoe noodlottig een wet ook zij, ze is altijd te verkiezen boven de onderworpenheid aan bloote willekeur. Zonder te hunnen opzichte eenig voorschrift ontvangen te hebben, zonder eenige keizerlijke volmacht te bezitten, deden sommige gouverneurs der provinciën tot nu toe de Christenen voor zich verschijnen en veroordeelden naar eigen inzicht of met de schandelijkste willekeur, nu om zichzelf te verrijken, dan om het volk en de priesters te gelieven de meest aanzienlijken onder hen. Zij beschouwden hen als lieden, die buiten alk wet stonden en die men, zonder eenige verantwoordelijkheid te aanvaarden, vonnist en doodt, omdat zij zich nimmer konden verdedigen zonder zich bloot te geven of wijl de algemeene verachting alle willekeur tegen hen dekte. Daarom beschouwden de tijdgenooten onder de Christenen een wettelijke regeling der vervolging, welke op een tijdperk van volslagen bandeloosheid volgde, als een zegen en inderdaad, schoon \ijandig t(0eperken van de veelvuldige liefdemaaltijden, toen de stadhouder een edict togen de hetaeriën of besloten samenkomsten uitvaardigde. Daar was niets, waarover Plinius zich meer tegenover don keizer >eklaagde dan over do vele partijen, die in do provinciën, vooral 111 < e hoofdstad Nikomedië woedden en zijn werk tot het welzijn van hot land verlamden. Daar do woede van het heidendom zich in oploopon en heilige tooneelen tegen de Christenen lucht gaf, meende hij ook in deze laatste een poli- tieke partij te zien en op last van don keizer, die in de gesloten bijeenkomsten een oorzaak der partijwoede meende te ontdekken, worden de hetaeriën verboden De vrees der Christenen, dat dit edict ook tegen hen gericht was, bleek spoedig maar al te gegrond. De vijanden der Christenen hadden in het edict een middel tot aanklacht van, een rechtstitel tegen de Christenen gevonden. De vertoornde priesterschaar beschuldigde allereerst de hoofden der gemeente, die zich bij het tegen hen ingestelde gerechterlijk onderzoek door hun standvastigheid kenmerkten. Maar op de beschuldiging der enkelen volgde weldra, tot groote ontsteltenis van den Stadhouder, een heirleger van aanklachten. PUNirs stelde aanvankelijk een persoonlijken streng onderzoek in. Ilij deed do beschuldigden voor zich brengen en vraagde hen, of zij Christenen waren. Bekenden zij dit, dan dreigde hij hen met den dood en vroeg het hun andermaal en °ten derdon male. Zij volhardden in hun verklaring en hij deed hen ter strafplaats voeren. Mocht hij zich ook nog geen volkomen rekenschap geven kunnen van het misdadige, dat in het Christendom gelegen was, hij hield zich overtuigd, dat hij der Christenen hardnekkigheid en onbuigzamen trots straffen moest. Nog nooit was hij op zulk een stijlhoofdigheid gestuit, en dit verzet, deze standvastigheid tegenover do Staatsalmacht was een nieuw element in de wereldgeschiedenis, oen aoischijnsel, dat onderdrukt moest worden. Ofschoon wo over deze vervolging weinig zekere berichten hebben, zoo is het wel duidelijk, dat niet velen de doodstraf ondergingen, dat daaronder vooral opzieners der gemeenten behoorden en wel voornamelijk lieden uit de provincie zelve, daar do Romeinsche burgers onder hen voorloopig gevangen gehouden en tot opzending naar Homo bewaard werden. Do schrik verbreidde zich in Nikodemië en het daaromheen gelegen land. Een groote menigte van hen, dio zich slechts uit zucht tot navolging bij do Christenen aangesloten hadden, onderteekenden een geschreven verklaring, dat zij geen aanhangers van de nieuwe leer waren en het ook nimmer geweest waren. Men snelde toe om offerdieren to koopen en door offors en druk tempelbezoek het gevaar te bezworen. Schitterend was do aanvang van het Christendom in Bithynië geweest, smadelijk scheen liet einde te zullen zijn. De meerderheid toch van hen, die voor den rechterstoel, getrokken werden, waren maar al te spoedig bereid, hun geloof te verloochenen De stadhouder was in twijfel, hoe hij zich tegen hen te houden had. Moest men aan hun verklaringen geloof hechten en hun het misdadig verleden eenvoudig vergeven? Zijn voorzichtigheid leidde hem tot het maken van onderscheid. Ilij riep do aangeklaagden en hen, die zichzelf als Christenen aangemeld hadden, tegelijk voor zijn rechterstoel. Wel meende hij tegenover de laatsten, zoo zij hun belijdenis wenschten te verloochenen, goodertieron to kunnen zijn, doch allereerst meende hij zich van den ernst van hun omkeer to moeten verzekeren. Hij wist geen beter middel, dan hen te doen offeren en hun Meester te doen vloeken; inwoners zijner omgeving hadden hem verzekerd, dat een waar Christen tot geen van beide handelingen te bewegen was. Zoo werden dan op bevel van (len stadhouder, beelden der goden in de gerechtszaal geplaatst en de buste des keizers naast den gerichtsstoel opgesteld. In eigen persoon sprak Plinius hot gebedsformulier tot do goden voor; de afvalligen moesten dit naspreken en voor het beeld van Trajanus, als den vertegenwoordiger van al hot goddelijke, wierook en wijn offeren. Niemand toonde berouw over zijn onderteekening van de bij den stadhouder ingediende verklaring en zoo vond deze er geen bezwaar in, hen ongemoeid van zich te laten gaan. Met meer wantrouwen trad hij op tegen hen, die door anderen beschuldigd waren en hun gedrag en houding versterkten zijn achterdocht. Dezen beleden wel, dat zij Christenen waren, doch nauwelijks had hij hen met den dood gedreigd, of velen toonden zich wankelmoedig en ontkenden, wat zij eenige oogenblikken te voren verklaard hadden. Velen zeiden, dat zij Christenen geweest waren, doch dat zij het sedert 3, sedert verscheidene, sommigen zelfs sedert 20 jaren niet meer waren. Ook dezen moesten nu offeren, niet slechts aan het beeld des keizers, maar ook aan de beeldender goden. Zij deden het zondereenige aarzelingen vloekten Christus, maar nog was de stadhouder niet geheel voldaan. Hij ondervraagde hen over hun verleden, en zinspeelde, naar aanleiding van hetgeen zijn omgeving hem in het oor gefluisterd had, op zedelooze en tegennatuurlijke handelingen bij hun liefdemaaltijden. Doch zij verzekerden hem, dat al hun schuld of hun dwaling slechts hierin bestond, dat zij op bepaalde dagen vóór het aanbreken van den dageraad op een aangewezen plaats saamgekomen waren, dat zij Christus als hun (ïod in een lied verheerlijkt en zich met een eed verbonden hadden, zich van diefstal en roof, eedbreuk en ontrouw in het nakomen hunner verplichtingen te wachten en het hun toevertrouwde goed nauwgezet te beheeren. Daarop was men uiteengegaan' en zoo men straks opnieuw saamgekomen was, hot was tot een onschuldigen maaltijd, waarbij men echter het edict des Keizers in acht genomen had. Deze mededeeling miste haar indruk op den legaat niet. Hij begon er nu eindelijk belang in te stellen, over hot Christendom de volle waarheid te vernemen en erkende ten laatste, dat het recht en de billijkheid eischten, vóór de bloedvonnissen de volle waarheid te doorgronden. Al ware het dan ook door middel van de pijnbank, hoezeer zijn zachtmoedig karakter ook dit uiterste middel haatte, do waarheid zou hij vernemen. Hij bepaalde zijn keuze uit degenen, die tot heden nog niet in verhoor genomen waren en wel tot twee beschuldigden, die hun belijdenis trouw gebleven waren. Vrouwen zouden naar zijn meening het zwakst zijn, en om zooveel mogelijk te sparen en te slagen beide, koos hij twee slavinnen, die als diakonessen de gemeente dienden, veel aangaande haar zeggen konden en in eero bij haar stonden. Zij zouden, afgezonderd van elkaar, op de folterbank uitgestrekt worden en uit den mond van twee getuigen zou men de waarheid vernemen. Helaas, de stadhouder werd teleurgesteld: welke pijnigingen men ook uitdacht, hoezeer men de arme slachtoffers ook perste tot eenige bekentenis, daar kwam niets misdadigs, niets onzedelijks aan het licht en Plinius stond met al de macht die de keizer zijn vertegenwoordiger en rechter verleende, machteloos te- 9 ««lover een tallooze schare, van lieden wien men geen enkele schuld toereke" n kon (lan dat zij reiner en vromer waren dan zijn goden en dat ze ,len Ser gevend, wat «1« keilers was, hun God, den Gokrn.ste, boven hem stelden. In^eder geval, hij stond stil op zijn wegen stelde alle verder onderzoek uit zoowel°over degenen, die zich vrijwillig bij hem aanmeldden, als o\er de nu reeds tot geheele massa's aangroeiende beschuldigden. Evenzeer verschoof hij het eindvonnis over de afvalligen, die door anderen voor ziin rechterstoel gebracht waren en den keizer geofferd hadden. Hi] wilde niet alleen zich beraden, maar zich om instructiën tot den keizer wenden. / lf ' s inj tot goedertierenheid en zachtheid gestemd. Het Christendom scheen hem slechts een dwaas bijgeloof, geen misdaad toe. In de eerste plaats wilde hij nu de vrouwen en de teedere jeugd sparen, voorts wenschte hij degenen, die berouw hadden, niet voor hun verleden te straffen Eindelijk achtte hij het mogelijk, dat het Christendom op zichzelf niets misdadigs zijn zou, dat hij dus de Christenen als zoodani,r onvervolgd kon laten en slechts enkele misdadigers, die zich misschien hèhen .'evoegd mochten hebben, straffen moest. Mocht hij ook al de beide eerste rubrieken geheel aan de beslissing des keizers overlaten, nadrukkelijk beval hij dezen zachtmoedigheid tegenover de berouwhebbenden aan Hij kon op het dagelijksch groeiend aantal der beschuldigden van eiken tZ stand en geslacht wijzen. Hij kon op den snellen omkeer bij de aangeklaagden en op het snel weder herleven van den dienst dei goden roemen De tempels stroomden weder vol, de offers werden gerege ( gebracht de handelaars in offerdieren en de priesterschaar konden tevreden Sn ZM Veep hij de schrijfstift en legde zijn bezwaren den keizer bloot terwijl hij dezen de zaak aanbeval, als zijn nadere overweging ten 'volle waard en hij ten slotte voor zijn hoogen gebieder de meening uitsprak, dat hij het volkomen mogelijk achtte, langs den weg Aan .goedertierenheid en genade de kwaal, waaraan de provincie leed, genezen en een dwalende schare op den beteren weg te brengen Kort maar zakelijk was het antwoord, dat de keizer zijn legaat gaf; het geheel was een brief van een staatsman. Hij keurde in het algemeen de handelwijze goed, die door den stadhouder gevolgd was en vooral, dat deze naar "elang van omstandigheden, nu gestreng dan met zachtmoedigheid opgetreden was: algemeene voorschriften toch, zoo meende dekeizei konden niét verstrekt worden. Doch wat de gerechterhjke vervolging betreft <'af de keizer bepaalde voorschriften: »men moet de Christenen niet opzoeken; wanneer zij echter aangeklaagd en bevonden worden Christenen te zijn, dan moeten zij gestraft worden." Op schriftelijke beschuldigden waarbij de aanklager zijn naam verzweeg, moest met gelet worden ' Deze leverden de slechtste voorbeelden en moesten uit den tijd wrekend worden. Hiermede was voor langer dan een eeuw een rechtsbeginsel uitgesproken. Een beginsel, dat overigens geheel het kaïaktei van Tr vjaNUS droeg. Van de eene zijde een mild oordeel over een gods- dienst, welks deugden hij in bescherming nam tegenover den laster van deszelfs vijanden en welks werkelijke schuld hij zóó gering aansloeg, dat hij ze niet straffen wilde, dan wanneer het volk hen in wettigen vorm als verachters der goden aanklaagde, in welk geval zijn ambt hem verplichtte, de wetten te eerbiedigen en hen te vonnissen. Van de andere zijde een afschuw van de naamlooze aanklachten, die de edelmoedige heerscher den geesel van den keizertijd noemde, gelijk hij de spionnen op het Forum en in de tempels met het brandmerk der schande op het voorhoofd ten aanschouwe van het volk door het amphiteater te Rome leiden en ze dan op armzalige booten in zee drijven deed. Overigens erkende de keizer, dat Christen zijn een misdaad was, waarvoor hij slechts één straf kende, de dood en dat hierbij ouderdom, stand noch leeftijd mochten ontzien worden. Slechts zij, die werkelijk bewezen, berouw van hun dwaling te hebben, zouden vergeving ontvangen en daarmede toonde hij groot onderscheid te maken tusschen een Christen en een gewoon misdadiger. Hij bedoelde hiermede den ondergang van het Christendom door zachtmoedigheid te verhaasten, doch tevens reikte hij het een keizerlijk eerediploma uit. De werking van het mandaat in Bithynië kennen wij, helaas, niet; wij weten slechts, dat deze provincie onrustig bleef, zelfs nog onder de regeering van den opvolger van Trajanus en dat ze niet slechts een bij uitstek rechtvaardig en verstandig stadhouder, doch zelfs de onmiddellijke regeering des keizers noodig had om haar in gehoorzaamheid te houden, Het valt niet te ontkennen, dat er in het edict des keizers groote tegenstrijdigheid heerschte en Tertüllianus heeft voorzeker alle recht, als hij uitroept: »Welk een verward vonnis! Het verbiedt de Christenen op te sporen, alsof zij onschuldig waren en gebiedt hen te straffen als schuldigen." Mocht dan ook het aantal terechtstellingen niet groot zijn, het zwaard hing den Christenen voortdurend boven 't hoofd.'Hun geloof te verbergen, zonder het te verloochenen, was hun niet mogelijk. Elke schrede, die zij buiten hun woning in de heidenwereld om hen heen deden, kon aanleiding geven tot een geloofsbelijdenis, waaraan zij zich niet mochten onttrekken en elke belijdenis kon tot een aanklacht leiden. Er behoefde slechts iemand gevonden te worden, die öf uit godsdienstijver of om eenige andere reden hen aanklaagde, en terstond werd de rechtshandel tegen hen geopend, waarvan de uitslag niet twijfelachtig kon zijn. Verscheidene voorbeelden worden ons verhaald, hoe onder de werking van het edict van Trajanus de eene arbeider den anderen aanbracht, hoe mannen hun vrouwen openlijk aanklaagden, als deze de afgodsbeelden niet op do gebruikelijke wijze huldigden of weigerden de godsdienstige plechtigheden bij te wonen. Een heidensche vrouw had zich bekeerd van haar vroeger weelderig leven. Vruchteloos trachtte zij haar man voor hot Christendom te winnen; hij daarentegen deed alle mogelijke moeite om haar in zijn buitenspoiigheden mede te troonen. Niets bleef haar ten slotte over dan te berusten en zich van hem af te zonderen. Nu ging de man heen en klaagde haar als Christin nan. Zij werd voor den martelaren slechts paradijs beloofd!" Hooger steeds werden de martelaren door de gemeen geëerd De gevangenen werden met uitnemende zorgvuldigheid verpleeg en vrouwen en kinderen wedijverden met den diaken om hun goede gaven te brengen. Zij, die hun martelingen overleefden, werden bij sommige gemeenten in kerkelijke ambten gestold; van de gedooden werd het "•ebeento als goud en edelgesteente bewaard en de doodsdag als een geboortedag gevierd, zoodat toen reeds de vijanden hier en daar recht hadden tot de beschuldiging, dat de Christenen, in stede van aan Christus, aan hun martelaren goddelijke eer bewezen. Geen wonder, voorwaar, dat zich aan de dwaling in opvatting, overdrijving in het leven paarde, en het koortsachtig jagen naar den marteldood, 't welk wij bij een zoo voortreffelijk man als Ignatius aantreffen, zich bij minderen dan hij nog sterker uitsprak. Met heete tranen smeekte men van God de eer van het martelaarschap af en verzocht daartoe anderer voorbede, men verdrong zich bij den rechterstoel des stadhouders om zich als Christen aan te geven en dwong hem tot den uitroep: «gij, ellendelingen, als gij sterven wilt, zijn er dan geen strikken, geen afgronden?" Men spotte luide met den rechter, liet zich smadelijk over den keizer uit, verklaarde open, dat men geen grooter geluk kende dan uit liet midden der onrechtvaardigen weggestooten te worden en dreigde de ïeidonen met het eeuwige vuur om hun woede te prikkelen. Zoo kroonde voor het uitwendige een zelfde marteldood den adel eener godvruchtige zichzelf offerende ziel, maar evenzeer de overspanning van den dweper, den huichelaar, den eerzuchtige, den levensmoede, de door schuld gefolterden, die de zonde van hun leven met een eervollen dood verzoenen en dekken wilden. Zoo wordt het heiligste vaak bezoedeld. 't Was er echter ver van af, dat zulk een jagen naar het martelaarschap door de Kerk in het algemeen gebillijkt zou zijn. Terwijl zij bij monde van Tertulltanus den wankelmoedigen toeriep: »het martelaarschap is de schuld, die het geloof te betalen heeft," vermaande zij met Clemens de dwepers: »de Christenen sterven met vreugde, wanneer (Ion hen roept tot den dood, maar wie overhaasting of vermetelheid toont, bewijst, dat God hem niet riep, want God was niet met hem of met Cyprianus: »hij, die vermetel zichzelf overgaf, behoeft er niet op te rekenen, dat God, die hem "niet riep, met hem zijn zal in zijn lijden. Hij zal misschien met moed kunnen sterven, doch het zal niets dan menschelijke moed zijn en de schoone naam van martelaar is niet voor hem. Mocht er al verschil van gevoelen bestaan ten opzichte van de vraag, of men zich aan dreigend gevaar door de vlucht mocht onttrekken, zoo daarmede althans de naam des Heeren geen schade leed, mócht de Kerk er zich tegen verklaren, dat men zich gedurende den tijd der vervolging loskocht of zich door omkooping veiligheid trachtte te bezorgen, vooral < ^ priani s waarschuwt tegen het trekken van de aandacht of het noodeloos opwekken van verbittering. »Houd u rustig overeenkomstig de leer, die gij van mij ontvangen hebt," zoo vermaant hij zijn gemeente. »Niemand verwekke beroering of geve zichzelf prijs. Als iemand gegrepen wordt, zoo spreke hij, want in die ure spreekt de Heere in ons en door ons." Toen gedurende het heerschen eener pest sommige Christenen zich beklaagden, dat zij op het ziekbed moesten sterven en den Heer niet door den marteldood konden verheerlijken, sprak de bisschop: »het staat niet aan u, nrnir het hangt van Gods genade af, of gij den marteldood zult sterven. sSSsS-Bïï l i. croo^toliiken bil hot IdczooIv hun r»r ^» f-,1;-,""'JZtZ.X z!i:^^lilkT".Die Christus in het hart draagt.* »Gij meent den onder Pilatus Gekruiste?* ,Ik meen Hem, die de zonde kruist, met haar bewerker.. ,I)raagt gij dan Christus in u om?« e „Ik doe het, want er staat geschreven: Ik zal onder onder hen rondwandelen.* k „ hebben: te dragen, geketend naar Rome gevoerd worde, opdat hij, een schouwspel, spijze zij voor de wilde (heren. hebben- „ik dan En Ignatius, do handen u,«,m^nde' """iejde bij U verheerlijken wi u, Heere, dat (lij mij naar 1 w volkomen 1 pablos te dragen en mij verwaardigt de ketenen van Uwen apostel PAOLis Terwijl men hem boeide, nam hij een teeder afscheid van zijn gemeente en weende bittere tranen over liet lot, dat haar wachtte. Evenmin als wij voor den inhoud van dit gesprek kunnen instaan, even onzeker zijn de berichten over het einde van dezen ontegenzeggelijk grooten man onder de apostolische kerkvaders, gelijk men hen noemde, die na de apostelen aan het hoofd der gemeenten stonden. Volgens sommigen zou hij te Antiochië ter dood gebracht zijn. Volgens vele anderen werd hij inderdaad naar Rome gevoerd en dozen deelen over zijn reize daarheen het volgende mede: Met ketenen gebonden en dooi' een tiental Romeinsche soldaten met hun hoofdman begeleid, werd Ignatius van An ti ochië naar Seleucië gevoerd. De krijgslieden behandelden hem met hardheid en toonden geenerlei eerbeid voor zijn grijze haren, maar Ignatius verblijdde zich in de verdrukking. „Nu leer ik in mijn boeien niets meer te wenschen. Ik ben reeds begonnen tegen de wilde dieren te vechten van Syrië tot R o m e te land en ter zee, vastgekluisterd als ik ben aan tien luipaarden, die door de weldaden, welke men hun bewijst, nog wreeder worden. Hun onrechtvaardigheden maken mij steeds meer een discipel van Christus, doch dat is het niet, wat mij rechtvaardigt." Van daar werd hij op een schip langs de Aziatische Kust gevoerd en bij Smyrna aan wal gebracht. Hier ontmoette hij Polycarpus, den nog jeugdigen bisschop van Smyrna. Beiden hadden aan de voeten van den apostel Johannes gezeten en achtten elkaar zeer hoog, zoodat het onderhoud, dat de soldaten hun voor geschenken gunden, dan ook zeer treffend heeten mocht. Ook do geloovigen snelden van alle zijden toe, om den martelaar, want zoo beschouwde men hem reeds nu en daarvoor hield hij ook zichzelf, de hand te drukken, zijn ketenen te kussen en door hem gezegend to worden. Van heinde en ver zonden de gemeenten hem gezantschappen toe om hem van hun liefde to verzekeren. I)e gemeente van Efeze zond hem zelfs een harer bisschoppen toe; sommigen hunner afgevaardigden vergezelden hem op de verdere reize, ja, één hunner bood zich aan om hem te doen ontvluchten en in zijn plaats naar Rome te gaan. Waarlijk, hij kende Ignatius niet en wist niet, met welk een brandend verlangen deze den dag tegemoet zag, waarop hij met zijn marteldood zijn Heiland kon verheerlijken. De soldaten, belust om de dierengevechten to Rome nog bij te wonen, konden niet vuriger naar het einde der reis uitzien dan hun gevangene naar de kroon, die hem in de stad des bloeds wachtte. Van Smyrna ging hij andermaal op een schip naar Troas, waar hemde verblijdende mededeeling gewerd, dat de vervolging te Antiochië uitgewoed had, en van daar naar Noapolis; voorts over land naar Philip pi en Epidammus. Hier scheepte men zich weder in om over de Adriatische zee Italië te bereiken. De gevangene, die zijn gansche leven zich Paulus tot voorbeeld gesteld had en zich gelukkig rekende, ook in zijn lijden en dood den grooten apostel te mogen volgen, hoopte evenals deze te Puteoli aan land te mogen gaan, doch een zware wind dreef het schip zeewaarts en na een storm- rï.,:.""i«r—s,i. - r i™..t strijdende gemeente gebruiken vilde. h scharen tegemoet drang der Romeinsche Christenen, die voorstel- gesneld waren, toen zij zijn lam m0 grijsaard Se„, hun toe to laten, een beroep op zoo tVrL hij, zeker het leven gunnen zou. „Ik e . ld"wopdMli OI„iat ik als »door de tanden der wilde dieren w Vurie smeekte hij, dat men rein brood Gons moge bevonden worden n j, hem toch de eer van het martelaai schap " y h begeleidden gebed, nam hij teeder afscheid van hen l^een J soldaten Reeds waren de volksspelen nagenoeg grond reeds van liet haastten zich K amphitheater ge- ar r ^ntelanden het naar de te AntiochiS Tve™"SS T: over t 2 dood werd gevoerd, h.ehJ ook de m a#n bijzondero personen Z gezonden hebben. Het vijftiental k^t^XnT"i" bleven er docht, drie over, waarvan de echtheid zelfs ^ alle verdenking verheven is. ZlJ zljn f" nte te Ef eze en aan die ziener der gemeente te S m y v n a, aan » - karakter van den edelen van Rome on dragen inderdaad geheel hofka nktet ^ ^ ^ =« --.rteld^ lieden, die om hun Christendom door den Keizer naar A ■ gebannen zijn, of zooals nog sterker overdrijving bewe«««!'™ zouden zijn genageld. Re zoogonaai»,de derde vm ogo SE £ r £££?=?TBS«e AntJ bi^e. sj; — r r genomen werd, als de woede van liet volk door de pi.es^ Christenen regelde, vooral in Bit 3 r)och langzamerhand trokken Christenen gedurende eenigen tijd schoistt. • b zij van de omstandigheid partij, dat 's keizers streng verbod tegen de gesloten bijeenkomsten niet van toepassing verklaard werd op die vereenigingen, welke zich aan de zorg voor de dooden wijdden. Zoo lezen we, . , den bisschop der gemeente aldaar, den heiligen doop te ontvangen. Deze feiten worden aan Hadrianus medegedeeld en de keizer gelast den consu Licinius onderzoek daarnaar te doen. Deze neemt de drie Christenen benevens een zekeren Primitionus gevangen en de keizer beslist dat zij hun geloof hebben af te zweren of door het vuur sterven zul en. Licii doet hen te Tibur voor zijn rechterstoel verschijnen en na ben vorgee s vermaand te hebben, den goden te offeren, laat hij hen met roeden geeselen en vervolgens in den kerker terugvoeren. Licinius begeeft zich nu naa Rome en deelt den keizer zijn wedervaren mede, waarop deze den con gelast do halstarrigen te verbranden. Om van de overige één voorbeeld te geven vermelden wij den korten inhoud van de geschiedenis van Svmpiiorosa. De keizer wilde zijn paleis te Tibur inwijden, doch toen hierover door de priGstersdeineenin der goden gevraagd werd, antwoordden dezen, dat de weduwe S^mphoro a met haar zeven zonen dagelijks in hun merg en been woelden, a s zij hun God aanriepen. Wanneer dezen tot offeien ge wongen \ < , zouden do goden den keizer gunstig zijn. Hadrianus liet de vrouw to zich komen en sprak haar vriendelijk toe, maar zij beriep zich op het voorbeeld van haar man, Getulius en zijn broeder Amantius, dio,hoowc zij keizerlijke tribunen waren, liever allerlei pijn hadden doorstaan dan den goden te offeren. , . . , »Offer of gij zijt een offer!" beet de vertoornde keizer de vrouw toe. Vergeefs! Toen gebood hij, haar naar den tempel van Hercules te voeren, haar kinnebakslagen te geven en vervolgens bij de haren op te hangen. Doch als noch het één nog het ander hielp, word zij met een steen om den hals in den Tiber geworpen. Des anderen «laags liet do keizer de zonen tot zich roepen en toen zijn goedheid ook op hun standvastigheid afstuitte, zouden zo aan zeven palen genageld en vóór den tempel van Hercules op onderscheidene wijze ter dood gebracht zijn. ,Uw huis worde u woest gelaten!" zoo spraken do zwarte bouwvallen des tempels tot do in hun ijdele verwachting bedrogen Joden. Het zichtbare middelpunt van hun godsdienst en volksleven lag in puin en daarmede do hoop op een Messiaansch koninkrijk, dat zijn zetel in de ei ige stad zou hebben. Toch, schoon de overwinnaar duizenden Joden, die met de wapenen in de hand gevangen genomen waren, in ballingschap weggevoerd had, do overigen keerden naar hun huizen en akkers terug en genoten onder het bestuur der Romeinsclie landvoogden eon schijnbaar onafhankelijk bestaan. En als zij daar droef nederzaten en bij de zwartgebrande steenhoojjen over Sion weenden, dan herleefde 111 hun harten de hoop op de betere toekomst, waarvan hun profeten gesproken hadden. De wet huns Gods werd nu het onzichtbare heiligdom, waarom de Joden zich over de gansche wereld vereenigden. Beroemde schriftgeleerden deelden hun studiën over de letter der wet mede en met angstvallige nauwgezetheid volgde men hun voorschriften op. Scholen verrezen en de nauw ezeinei J ich a£m de voeten der rabbijnen neder te Sn om hoe de Heilige Stad en de ïinntto maar een nieuwe stad, een aangenaam tehuis \ooi zijn et , E':r = geloofsgenooten: straks zou c - • \kiba werd over de gansche wereld'doorkin^eloofB^iooten6in ^ooge Mhting^?ehouden en, werd zijn irezag als wetgeleerde met Mozes gelijk gesteld, als man des volks had »de hand des armen" den grootston invloed op de menigte. Zijn Messiaansche verwachtingen ontstaken een verterend vuur in de harten zijner hoorders, dat hunkerde 0111 zich naar buiten lucht te geven. 1 och spraken de wijsgeeren onder de schriftgeleerden: »eer zal er gras op uw wangen «roeien, o Akiba, eer de Messias komt!" en hijzelf begon te vreezen, dat zijn volk het wachten op de verschijning van den aan de vaderen Beloofde moede worden en hem, Akiba, bespotten zou. Ddar verscheen een dweper, zekere Simon, een hoofd van de rooverbenden, die den ongehjkon strijd met Rome in de wouden en bergkloven voerde en nauwelijks had Rabbi Akiba hem begroet, of hij maakte zichzelf en zijn gast diets, dat deze de verwachte Messias was. Als »den zoon van de ster, Bar-t ochba, stelde hij hem aan zijn volk voor en de verblinde Joden waren maar al te spoedig geneigd, zich 0111 dit nieuwe stoffelijk droombeeld hunner aardsche verwachtingen te scharen. De Romeinen begrepen te laat den ernst van don toestand. Weldra hadden alle steden in Judea, waarin geen homeinsche bezettinglag, zich aan de zijde van Bar-Cochba en Akiba geschaard, welke laatste de ziel van den opstand bleef. Drie jaren lang lneld »de zoon van de ster" den ongelijken strijd vol tegen de vijanden zijns volks en daar de Christenen zich niet in zijn gelederen schaarden, vloot hun bloed bij stroomen. Eindelijk wilde Hadrianus met geweld een einde aan den opstand maken en hij deed zijn besten veldheer Julius Severus uit Brittanië ontbieden 0111 tegen de Joden op te trekken. 1 hans was het met de overwinningen van den valschen Messias gedaan en nu zijn geluksster taande, twijfelde men aan zijn goddelijke zending en verlamde zijn plannen door tweedrachten verzet. Toch streed hij manmoedig voort totdat hij eindelijk onder het slagzwaard der Romeinen viel. Andermaal werd do ploegschaar dos overwinnaars over de Heilige Stad getrokken 011 het werd den Joden op doodstraf verboden, haar grond te betreden. Slechts op den jaardag der verwoesting mochten zij zich op de borgen vergaderen en met weenende oogen de puinhoopen van Sion uitde verte aanschouwen. IUdrunus had — en 't pleit voorzeker voor zijn vrooden zm »den braafsten man" uit het gehoele rijk tot zoon aangenomen en straks tot zijn opvolger aangewezen. anton1nus was in Nimes geboren uit een beroem, ceslacht dat reeds verscheidene consuls aan het rijk geschonken had 011 waarin eenvoud en deugd zonder uitwendig vertoon als erfgoed schenen te zijn. Hijzelf was van een gelijkmatig karakter; hij had een vnendohj' humeur, was zachtmoedig 011 ernstig van aanleg en zóó sproekwoordelij,goed, dat men hem spoedig Antonius PiüS, den vrome, noemde. Slechts weinif is ons van zijn regeering bekend en ook do Christenen schijnen onder" hem, enkele plaatselijke aanvallen niet gerekend, ongestoorde rust genoten te hebben, een omstandigheid, die aan de kerk gelegenheid ga om zich meer en meer te vestigen en to ontwikkelen. Wij za^en reeds, hoe onder do rogeering van Hadrianus twee geleerde Christenen Quadratus en Aristides de rij openden der ( hnstelijko apologeten en openlijk do zaak der Kerk tegenover de aanvallen viian<)en verdedigden. Wijst hun optreden reeds van do eene Zlidc"l' de v Undsohep .lor wereld, waartegen zij Ah richtten, van do andere op do werping blijft, maar " > » w zijnel. belijders, hetzij !2 den sHml en door do beschroomdheid zijnor aanhangers zich terug- Zkl endo b nnon den engen familiekring ot binnen do gel,enne „achte- r r' rSibr oZZ: £ die "« crUzaan, MEL,?"sVvn.nh,,saardes, A™"1u.abi» uit Phrygië, Miltiadk, Ti.koph,l™ ïr™. on nog later Z weS Icrecn volgens het woord^u. do^ bei v^„ maar met de li([w ^an mannen die een beroep durven wagen op dc rechten der menschcl.jk„Lid, »p de rechtvaardigheid het •!0dige"a„hdne T^uJel en 2""eden «- hesc/aving, die l.Ön verachten »>»>»'-;«- ™ 1T!SX"*dta«7£ tegenover dc onwetende en yot ctclc ^^Veischt, dat men ze schandelijkste lasteringen wi»i . jj cen iM-lmm'lijkonder- rr: rt;rrreT„r pièaTs ^ ~ -,0,,»^ getuigen van levenskracht en bloei. a, ()V0|, staatkunde van De heidenscho g • don naam der laatsten Antoxini's tegenover de Chnstonen en ^ lmikmoodighek, va„ met te kennen. „iemand hard was en die oor oen ^rz?nS i ygjg WSSESS zelfs zich aan o\ erdi ij \ mg s( ïu d t ^ntonini's hen beschermde en 2TTVÏ r ^ ~ aas zzrz Ten' hoöhMuk"»t^lc\Ccnn-oteingen. schijnt bij Antomnis geenerlei stol te kunnen vinden. Jammer slechts, dat hiervoor geen enkel stoffelijk bewijs te vinden is. Men zegt, dat de apologie van Justinus den keizer vriendelijk en goedaardig gestemd heeft jegens do Christenen, maar wat toch mag aanleiding gegeven hebben, die te schrijven, indien de knstand van Justinus' geloofsgonooten zóó gunstig was? Miletus verhaalt, dat Antoninus, evenals keizer Hadrianus aan vele steden onder anderen aan L a r i s s a in T h e s s a 1 i ë, Thessalonica in Macedonië, Athene en Griekenland en aan allo Grieken in het algemeen brieven schreef, om hen te verbieden de Christenen te verontrusten, ja, dat de keizer zelf een den Christenen zeer gunstig edict uitvaardigde. Het mag ons inderdaad leed doen, dat van al deze stukken er slechts één bewaard is, een brief aan den landdag van Azië, van den volgenden inhoud : «Imperator Caesar Titus Aelius Hadrianits Antoninus Pius, Pontifex Maximus, Tribunus Plebis XXI, Consul IV, Vader des Vaderlands, aan den landdag van Azië, mijn groet. Ik weet, dat ook de goden zorgen, dat zulke menschon niet verborgen blijven. Want veeleer dan gij, behoorden de goden diegenen te straffen, die hen niet willen aanbidden, als zij tenminste kunnen. Gij verontrust hen, maar gij bevestigt hen daardoor temeer in de overtuiging, die zij hebben daar gij hen als atheïsten aanklaagt en van andere zaken, die wij niet bewijzen kunnen. Het kon wel eens meer door hen gewenscht worden, als aangeklaagden voor hun God te sterven dan te leven. Daardoor overwinnen zij, want zij offeren liever hun leven op dan uw eischen te gehoorzamen. Wat nu de aardbevingen betreft, die plaats gehad hebben en nog plaats hebben, zoo is het ongepast van u, die, zoodra deze voorkomen, wanhopig en moedeloos zijt, ze in herinnering te brengen, of u te vergelijken met lieden, die in zulke gevallen nog meer vertrouwen in hun God stellen dan gij. In gewone tijden schijnt gij geheel te vergeten, dat er goden zijn; gij verwaarloost hun altaren en draagt geenerlei zorg voor den dienst, welken gij aan de godheid verschuldigd zijt. Daarom haat gij hen, die zo vereeren, en vervolgt ze tot den dood. Verscheidene stadhouders van provinciën hebben reeds mijn goddelijken vader Hadrianus over deze lieden geschreven en hij heeft hun geantwoord, dat zij niet verontrust moesten worden, tenzij men zo betrapte op handelingen tegen den staat. Velen hebben ook mij aangaande hen geraadpleegd en ik heb in den geest van mijn vader geantwoord. Als men dus iemand onder hen beschuldigt, alleen omdat hij Christen is, dan moet de beschuldigde vrijgelaten worden, ook wanneer de aanklacht werkelijk waar zou blijken en de aanklager moet alsdan geoordeeld en gestraft worden." Voorzeker, indien dit stuk echt ware, dan zou Hadrianus en Antoninus nog sterker, zich gunstig gezind en zelfs partij trekkende voor de Christenen betoond hebben en dat vooral, wanneer wo op de aanleiding daartoe letten. In de jaren 156—158 werden de steden van Klein-Azië door vreeselijko aardbevingen verwoest, die zich tot over de eilanden uitstrekten. De bevolking, door de priesters diets gemaakt, dat de goden zich in toom wreekten over de verachting van hun tempd.«n altaren ^"uach.of'C."' ^sJ^' 1.J " anteWlng ilio daarover 's keizers nieen.ng vraagde. ,^° " "s zóó goscliroven ^^^FsSSssssssr: lozen wo, dat net ecu vnrklmrd werd ingetrokken i ;; iint Christendom tot staatsmisdaad verklaard weiu, o was en de vrome Axtonixus, die di licidcnsch godsdienst g dan ook geheel baan te schuiven. Ic ♦..«„nion wnarvan do Christenen onder drie jaren na ^>Co^"ct^"jn°dietelfde^provincfo1 dom- 'den proconsul zelf ° de°eld en ter dood gebracht werd? Zou een proconsul dan ongestraft zTdu^n optreden in strijd met een ^«luit, aan zijn onderenen gezon d. toelaten, de Christenen als landdag schree , ^ ^oOVZckGV< indie„ Jvst.nvs in Anton.nüs Pws'zulk een vdend der Christenen had gekend, zijn apologie ware in anderen toon geschreven. vnn Ti-stinus genoemd, dan - rr ;:r: , int to mP.M- wiil zim voornaamste werkzaamheden tot dezen deelen en dat te meu, j J ri07Pr oeuw is wiens verdedi- tijd behooren en hij de eerste ap 0 het iaar 103 té F1 a v i a-Neo- gtngsgeschriften ons ,Z1Jfarailie) die waarschijnlijk in den aan- p o 1 i s geboren uit een lieidenscne ia , & uitgetogen vang der tweede ecu» -^en hèt hMdendl cn het Judaism», da. was, stond zijn *io0 • «jnn nn cnhiint <'onoeg fortuin beze- „ij beurtelings zou moer kind ,e„ .„ hebben, ™ a|lo om,st. „ „et lijden, doch rblML^'hci boder,, d»t daarin woeld. Hij ^enwoo, digdc in zijn persoon do betore neigt"«™ ,Mii i„ ,|0 „„veld onzuivere b»stnndd»elon, d,„ ze elders ™»'tk cn. Dat l d hein heen, v„r„„rzaakt door hot wm|, ,li„ daarvoor iets beters d„or d„ w,jsgee.en,n^do plaat g M brandend» dorst naar oen waarhed, <1 ' ™ " len vorloor°al d,„ droeven blik van don beschouwer als wata ''n ; ^spiegelden - vurige g-st d„ lage asmlokweien van^^en schitterend» maar Zich Stiet. Noch ijdele eerzucht, noch ruw genot voldeed ^ yreenid reeds sloeg hij den mantel van den \w]!^eei . streefde hij alleen blijvende aan het forum, de legerplaats en het paleis, naar waarheid en, al moest bij de wereld door reizen, hij zou ze zoeken, tot hij ze vond. Helaas, hoovele scholen hem ook liet resultaat harer studiën boden, teleurgesteld sloot hij telkens en telkens weder haar deur achter zich toe. Hij wendde zich tot do stoicijnen, die het voorrecht genoten edele zielen door hun strenge beginselen tot zich te trekken, maar om aan hun eischen te voldoen, moest men elke gedachte hot zwijgen opleggen en, hoe jong ook, als een grijsaard, staande sterven. De jonge Griek keerde weldra don meesters den ru<-- toe, die hun onmacht onder hun minachting van alles verborgen en wendde zich tot de leerlingen van Aristoteles. Toen liet hom echter duidelijk werd, dat dezen van do wijsbegeerte een handelszaak maakten, waarmede zij veel geld zochten te verdienen, was de breuk onmiddellijk en volkomen. De oude school van Pythagoras met hare onkuiseho verborgenheden was toen zeer geacht, maar zij eischte zooveel kennis bij haar leerlingen, eer dezen in haar heiligdommen toegelaten werden en daarbuiten in haar voorhoven was niets? dat het hart verwarmde of het leven veranderde. Maar buiten al die scholen 0111, in het leven der maatschappij 0111 hein heen, gingen lieden van onbesproken gedrag en vol liefde tot hun God en Zijn schepselen, onder psalmgezang de arena's binnen of stierven op den brandstapel met een gebed voor hun beulen op de veege lippen. „En als ik zo zóó met vasten gang den dood tegengaan zag en de gevaren, dio de wereld vreest en ik hoorde dan, wat lasteringen tegen de Christenen uitgebracht worden, dan zeido ik tot mijzelf, dat het onmogelijk was dat zulke lieden in wellust en misdaad leefden." Hot bloed der martelaren wierp ook in deze naar waarheid dorstende ziel, het zaad der Kerk. Do eenzaamheid zoekende, ten einde zijn geest van de zinnelijke en stoffelijke dingen los temaken, begeeft Justinus zich op zekeren dag naar don oever van een meer. Daar ontmoet hij een grijsaard, wiens edel gelaat, waarop ernst en zachtheid zetelen, den wijsgeer toekent, maar een wijsgeer, dio vrede gevonden heeft bij zijn leer. Weldra ontspint zicli oen gesprek tusschen do beide wandelaars. De grijsaard ontdekt bij JusTixrs oen brandende dorst naar waarheid 011 mot ervaren hand treft hij den jonkman op het kwetsbare punt en toont hem, dat zijn philosophie geenerlei werking op zijn zedelijk leven uitoefent 011 hem over do meest verheven zaken ton prooi laat aan de moest droeve onzekerheid. „Waar is dan de waarheid te vinden, als men zo bij de wijsgeeren vergeefs zoekt?" vraagt do jonkman wanhopig. »Lang voor hen," zoo antwoordt de grijsaard, »in do vroege oudheid hebben gelukzalige en rechtvaardige mannen geleefd, vrienden van Gon, die door Zijn Gekst gesproken hebben. Men noemt ze profeten en zij hebben den menschen geleerd, wat zij door den Heiligen Geest gezien en gehoord hebben. Zij hebben dien Gon, don Schepper 011 Vader van alle wezens gediend en Christus, Zijn Zoon verheerlijkt. Vraag dien Gon nu, dat zich de poorten des lichts voor u openen mogen!" JustinüB kende van zijn kindsheid af geen vuriger begeerte. De grijsaard heeft hem den weg gewezen, waarop do poorten dos lichts zich voor- rmt lniton zullen Ilii zit neder en leest: na de philosofon, beluis- Z v°an O» wit getuig. hij van nu aan onvermoeid w.*« "L Christen geworden, bleet hij den mantel der »««""" »«!£ ïïrt Tct trt— niaar"wèl'verre| *»als ':°0£> « ais ^uiui&u Man - . AllC I W l . daar we Uod aanroepen bo. Overigens, waarom zouden WIJ de amgen nam»», «huldigt» Waarom zonden wij niet zeggen, dat we goed en "oom dolden, indien wij ze deden? Men vertelt, dat ™1°„ welnu, dat komt omdat wij de my.ter.on yen Satu™">"; J va„ „na in menschcubloed, naar men voorgeeft; «el, wijjolg 1 doen na, in hot huldigen van dien god, wens beeld g.) n.et sl«J.te ^ het bloed van redeloozo dieren besproeit, stort door do hand van uw verheven ■"ag.st.aten \V zou hn geven aan al de buitensporigheden van namclooze uitapaumg. sr s nr ZroTcr^^d.wt veU da, O.» txsrjzxte scheen, die u en uwen goden eigen zijn. Ofschoon ons nu geen verdere berichten ter beschikking staan, die den toets der waarheid kunnen doorstaan, zoo is het medegedeelde genoeg 0111 te doen zien, dat de toestand der Christenen onder den vromen Antoninus waarlijk niet meer benijdenswaard mocht heeten dan onder do regeering zijner voorgangers. Zou hot onder zijn opvolger anders en beter kunnen zijn? Van heidensch standpunt bezien, was Marci s Aurelius misschien één van do beste Keizers, die Rome ooit bezeten heeft. Diepen ernst met angstvollige nauwgezetheid parende, was hij keizer uit plichtsbesef als oen taak, die de goden hein opgelegd hadden en, zijn ambt waarnemende zonder loon, voorzag hij uit eigen middelen in zijn behoeften. „Hij droeg , zooals Niebuhr zegt, „zijn kroon, zooals do Christen zijn kruis. Zijn moedor had hem een streng zedelijke opvoeding doen geven en reeds op zijn veertiende jaar droeg hij den mantel der wijsgeoron. Hij was een stoïcijn en zijn godsdienst zocht in do natuur zijn goden, aan wier blind noodlot hij zich met do kalmte van den wijsgeer gehoorzaam stolde. De ganscho natuur was zijn god. „Wat mot u in overeenstemming is, o wereld," zoo lozen wij in zijn zelfbeschouwingen, „dat is ook mot mij in overeenstemming; wat voor u to rechter ure is, dat is voor mij niet to vroeg of to laat. Alles is mij gewin, wat uw Iloren brengen, o natuur, uit u i°s alles; in u is alles, tot u is alles. „Moer dan van oenig koizor vóór hem mocht zijn regeoring veelbewogen booten, doch hij zocht gedurende al haar wisselingen de rust zijner ziel to bewaren. „Geef u, zonder tegenstreven, aan do Farcen en schikgodinnen over, laat haar uw loven spinnen met al zijn lotgevallen, zooals hot haar behaagt.' Zijn streven was oprecht te zijn tegenover zichzelven, rechtvaardig en zachtmoedig tegenovor anderen, in allo dingen maat to houden en do stem des gewetens te volgen, zonder zich daarbij aan lof of blaam van menschen t^ storen. „Hot is voldoende, to gelooven aan den genius, die in ons is en hem oprechtelijk te vereeren. De wijze staat in vertrouwelijk verkeer met dien, die zijn tempel in zijn binnenste heeft." Zijn ganscheleven door werkte hij aan zijn eigen volmaking en stelde die zichzelf en anderen tot hoogste ideaal. „Denk er elk oogenblik aan," zoo schrijft hij in zijn legertent? terwijl in hot land der opgestane Morcomanen en Quaden do verschrikkingen des krijgs 0111 hem woeden, „denk er altijd aan, dat gij een vast karakter toonen moot." E11 wat is het loon, dat hij van zulk een leven van zelfoefening 011 zelfbeheersching wacht? „Bedenk," zoo heet het in hetzelfde werk, „hoevele schoone uren gij gezien, hoeveel vreugde en smart gij veracht, hoeveel eer gij versmaad, hoeveel ondankbaion gij met welwillendheid bejegend bobt". Voorzeker, zulk een edel Farizeër moest wel oen vijand van een ( liristendom zijn, dat slechts genade aan zondaren predikt, dat don stervende slechts rust belooft bij den blik op een eeuwige zaligheid. Het geloof, dat met geen verstand uit to diepen was, kon hem niet anders zijn dan dweperij en de vreugde, waarmede de Christenen marteling en dood tegemoet gingen, stond hem togen. Daarenboven zag hij in hun ongehoorzaamheid aan de staatswetten niets dan blinde wederspannigheid en ziende, dat hun aantal zich onder de vorige regeering steeds meer uitgebreid had, kon hij moeilijk Kunstig jegens hen gestemd zijn. De staat is hem alles. „Het levensdoel der redelijke wezens," zegt hij, „is, zich aan de rede, do wetten van den staat en de regeering te onderwerpen." In het heelal wordt volgens hem het deel opgeofferd aan het geheel; waarom zou het in den staat anders zijn? Wie de eenheid der burgers verstoort, is een oproermaker en van zelfstandigheid van het geweten en persoonlijke vrijheid heeft lnj geen begrip. "Eindelijk, het herstel van den Oud-Romeinschen Staat met zijn voorvaderlijke deugden is zijn ideaal en het wordt door de Christenen bestreden. .. .. . ., 'sKeizers vrienden deden misschien m zijn naam, wat hij niet wilde. Wii hebben hier niet het oog op zijn vriend Fronto, een letterkundige en stoïcijn als de Keizer zelf, beschaafd, dienstvaardig, trouw voor zijn vrienden, en niet van gevoel ontbloot, een bestrijder van het Christendom met de pén, maar te weinig ij veraar om de Christenen vervolgd te willen zien, wien laatste troost hijzelf verklaart te zijn: „dat mijn leven weldra ten einde is en ik, als de dood komt, mijn geweten vrij openleggen en mijzelf de otui „.men zij don hem ^e . «oeden . I „ dwo„gon één daarvan door de- SiK door slagen om de schtulplaats U.. "en volgenden begaf zich Sabbath, de dag, waai op d - - midden, naar het andermaal een gewapende bende ^ den «la*fui *un ^ hfld landgoed. Laat in den a\on< <\\ , e neêrgelegd .Zijn vrienden r, snelden tot hem, en zene ° .. crekomen was. nen hegeven, dooh^wa hem -deink, .ia, ^ J , , tob fk h." uitgesteld; maar nu Hij het beveelt, m„n wensch vorUkl!" l.ii dan naar bonoden en toonde zich aan zijn vervolgers. g" gondérden zich over Ja!" »Oude man!" sprak de proconsul, »heb eerbied voor uw liooge jaren, wanneer gij ook al met andere omstandigheden niet rekenen wilt. Uw leeftijd kan zeker niet verdragen, wat zelfs voor jongelingen schrikkelijk is te doorstaan. Gij behoeft slechts te zweren bij den keizer, bij den genius des keizers, bij zijn fortuin. Wees verstandig! Roep slechts evenals deze menigte: »weg met de godloochenaars!" Met ernstigen blik wondde de grijsaard zich nu tot de woedende schare en, terwijl hij de rechterhand als over die duizenden hoofden in hot rond bewoog, sloeg hij de oogen ten hemel en sprak half luide: »Verdoe ze, de godloochenaars!" De proconsul, meenende, dat Polycarpus zich door zijn vermaningen liet leiden, wilde zijn gewaandan triomf vervolgen en sprak: »Zweer nu! Dan laat ik u vrij! Vloek Christus!" »Honderd jaren heb ik mijn Meester gediend en Hij heeft mij nooit eenig kwaad gedaan! Hoe zou ik Hem dan nu vloeken, die mij gered en zalig gemaakt heeft! »Zweer dan maar bij den genius van den keizer!" Meewarig schudde de grijsaard het hoofd. »Wilt gij den ijdelen roem genieten, mij bij den genius des keizers to doen zweren, zooals gij zegt, en houdt gij u, alsof gij niet wist, wie ik ben, zoo laat mij u openlijk zoggen: Ik ben een Christen! Wilt gij het woord van hot Christendom leeren kennen, zoo bepaal slechts een dag en luister! «Tracht dezen te overreden!" zeide do proconsul, terwijl hij spottend op de menigte wees. »Neen, u heb ik waardig geacht om rokenschap van mij te ontvangen, want wij hebben geleerd den door God over ons gcstelden overheden en machten de cere to geven. die hun toekomt. Maar dit volk verdient niet dat ik mij voor hen verdedig." >Ik heb wilde dieren! Vreest gij die niet? Zij zullen u verslinden, wanneer gij niet van gedachten vergadert." jüoe ze komen! Wij bekeeren ons niet van het betere tot het slechtere. »Dan zal ik u door vuur laten verteren, als gij 0111 do wilde dieren niet geeft, halsstarrige grijskop." «Ook dat vrees ik niet. Het vuur, waarmede gij mij bedreigt, brandt slechts voor een tijd, maar gij, weet gij niet, dat er een vuur is voor de goddeloozen, dat eeuwig brandt? Maar wat talmt gij! Breng hier, wat gij wilt r Vertoornd rees de proconsul op en wenkte de beide herauten naderbij to komen, 't Volgende oogenblik begaven zij zich naar buiten en krachtige tubatonen overstemden hot geschreeuw en getier der menigte. Een oogenblik was het stil. Toon klonk de boodschap van den heraut aan de schare: »Polycarpus heeft bekend, een Christen te zijn en zal ter dood gebracht worden!" . Nu volgde er een uitbarsting, die niet to beschrijven is. Als wilde dieren brulden Joden en Heidenen dooreen. De leermeester der goddeloosheid ! De vader dor Christenen! De verwoester onzer goden! De man, die anderen leert niet meer te offeren!" zoo klonk het van allo zijden. «Laat de leeuwen op hem los!" schreeuwde men Philippus tegen. Do opzichter der schouwspelen weigerde; de spelen waren geëindigd; hij mocht dit niet toelaten. »Dan moet hij lovend verbrand worden!" zoo schreeuwde het volk en oofonblikkelijk werden van alle zijden hout en takkebosscn aangedragen. In° aller ijl werd een brandstapel opgericht, en, hoewel het Sabbat was, werkten do Joden ijverig mede. Uit eigen beweging ontdeed Polycarpus zich van zijn kleederon, van zijn gordel on trachtte zijn schoenen los te maken, een liefdedienst, dien de geloovigen gewoon waren hem in dankbare vereering te bewijzen. De beul naderde hem met oen hamer en spijkers om hem aan den paal to nagelen. , .Laat mij zoo!" sprak de grijsaard. »IIij, die mij kracht geeft 0111 het vuur to verdragen, zal mij ook sterk genoog maken om zonder uw nagels onbewegelijk op den brandstapel te blijven staan. Op een wenk van den bevelhebber werd hij nu aan don paal gebonden. No>r eenmaal zochten zijn blikken den hemelen, terwijl de schare zwijgend op°zijn einde wachtte, klonk de stem van den honderdjarige vast en eerbiedig: »Heere, almachtige Gon, Vader van 1 wen geliefden en gezegenden Zoon Jezus Christus, door wien wij 1' leerden kennen, Gon van do engelen en machten, van de geheele schepping en van het gansche geslacht der rechtvaardigen, die voor U leven; ik prijs U, dat Gij mij verwaardigd hebt om op dezen dag en dit uur, onder het tal van 1 we getuigen deel te nemen aan den beker van Uwen Christus, tot de opstanding des eeuwigen levens voor ziel en lichaam in onvergankelijkheid van den Heiligen Geest. Moge ik door U onder hen opgenomen worden uit kracht van hot rijke en aangename offer, dat Gij tevoren bereid, geopenbaard en vervuld hebt, Gij, onbedriegelijke, waarachtige God . Daarom loof ik U voor alles, ik roem en ik prijs U met den eeuwigen, hemelsehen Christus, 1'w geltefden Zoon, met wien U en den Heiligen Geest zij de heerlijkheid nu en in eeuwigheid ! Amen !" ^ No- was zijn gebed niet geëindigd, of de beul wierp zijn tooits in rijshout Knetterend stegen de vlammen omhoog en weldra had een wolk van vuur en rook den martelaar aan de blikken der woedende schaie onttogen De Joden verzochten den proconsul, niet te gedoogen, dat de Christenen de overblijfselen van het lichaam tot zich namen: zij zouden dan Christus verlaten, maar Polvcarpus aanbidden. Doch later verzamelden de Christenen toch in het geheim de beenderen van den martelaar en vergaderden zich telken jare op de plaats, waar zij ze tei ruste cróicM.d hadden, om er zijn 'dood te gedenken en elkander en het eigen hirt°met de herinnering aan zijn geloofsmoed te sterken. En wat vernam men\an Marcus Aubel.us? Van d«m ke.zer, tenuddcn van zóó teugellooze losbandigheid des volks in de wingewesten en bij de zwakheid, waarmede zijn proconsuls en ambtenaren uit opzien teg de" uitbarstingen der menigte, de wetten van den staat en liet gezag der overheid prijs gaven aan de willekeur van het gemeen, door heidensche nriesters en Joodsche ij veraars aangehitst? Alle rampen schenen over het wereldrijk losgelaten te zijn Overstroomtagen hongersnood, aardbevingen, oorlog in het Oosten oor og aan c en Rijn en aan den Donau, burgertwisten verzwaarden den last an het bestuur en brachten niets dan zorg voor den keizer, niets dan lijden, rouw en verwoesting over zijn onderdanen. De legioenen keerden van hun krijgstocht te-en de Parthen uit het Oosten terug en brachten de pest mede naar Rome. Alle wagens in de stad moesten in gebruik genomen worden voor het vervoer der lijken en bijzondere wetten werden uitgc vaardi«d voor de begrafenissen, die voor de armen op bevel des keizeis op kosten van den Staat moesten geschieden. Bij zulke rampen slaat het ongeloof tot een ander uiterste over, het wordt bijgeloof. Menschel, die bij goede fortuin den hemel vergeten, worden er in dagen van . krachtig aan herinnerd. Keizer Marcus Aurelius, zijn geschriften bewijzen het, was geen goden vereerder, doch nu, om ooi hen -ebrachte eenig onrecht gedaan heeft, maar eenvoudig tegen den naam, als ware deze een onrecht, hun overmoed bot vieren In het schoone dal der Rhöne, die uit do Zwitsersche .lura gebroken, zich door Zuid-Frankrijk naar de Middollandsche zee spoedt, daar, waar de Saóne haar zilveren golfjes in den schoot harer zuster stoit, verhief zich het bloeiende Lugdunum, thans Lyon, de eerste stad van Ilomeinsch Gallië. Een weinig ten Zuiden, aan denzeltden stroom, lag Vionne; waarvan de toenmalige welvaart zelfs de tegenwoordige overtrof De handel met Ci r i ek en 1 an d, de Levant en geheel K 1 e11a-A z i e maakte beide steden groot en 't is dus geen wonder, dat we vele itvieken van de eilanden en het vaste land binnen hare muren vinden. Het levendio- verkeer met de plaatsen, waar zoo vroeg reeds het licht des evangelies straalde, maakte, dat in beide steden reeds spoedig bloeiende Christengemeenten ontstonden. Overigens is ons weinig van de eerste fi dier Gallische kerken bekend, voordat wij ze oj) het tooneel dei Iveik zien verschijnen, het kruis der vervolging haren Heer nadragende. ' liet handelsverkeer had echter niet slechts het Christendom den weg naar het lieflijk Rhöne-dal gebaand, maar ook de Grieksche beschaving, de' weelde van het Oosten en ook de haat tegen de Christenen hadden hun weg daarheen kunnen vinden. I)e jaardag van de wijding van Augustus' tempel stond te Lugdunum gevierd te worden en ta loozo lieden waren van verre gekomen 0111 de feestelijkheden bij te wonen. Reeds «ruimen tijd schijnt do bevolking don Christenen kwalijk gezind geweest fo zijn vooral tengevolge van do verschrikkelijke verhalen over hun godsdienst Die kindermoordenaars, die onzedelijke lieden, men wees hen met den vinder na, men vervolgde hen met scheldwoorden, men wierp hen met steenen °Ze werden van de openbare plaatsen gebannen, men verjoeg hen uit de baden, van de pleinen, uit de straten, alsof hun tegenwoordigheid de lucht verpestte. De regeering kwam niet tusschenbe.de en zoo werden zii beschouwd als buiten de wet te staan, waarom hun weinig ovei bleef dan zich zorgvuldig binnen hun huizen te houden. W aarschijnlijk deed de overtuiging, dat de Christenen ook weder aan dit feest geen deel nemen zouden, de woede des volks nog meer toenemen. De C hristenen werden op de straat mishandeld, hun huizen werden geplunderd en in brand gestoken en nu, ja, bemoeide de overheid zich met de ^aak doch om te "en de Christenen partij te kiezen en slechts, 0111 aan het koelen van de°volkswoede een schijn van recht te geven. Men zond gewapende» naar hun woningen, men zocht hen overal 111 de plaatsen, waar zij zich schuil hielden en sleepte hen voor den overste van duizend en den prefect, die hen op de marktplaats ten aanhoore van het woedende volk ondeivraagden en op de bekentenis, dat ze Christenen waren, in den kerker deden brengen, totdat de keizerlijke legaat, die afwezig was, 111 de stad teruggekeerd zou zijn. Ook in V i e n n e waren dezelfde tooneelen afgespeeld en do daar gevangen genomen Christenen had men eveneens naar L d! '\l72Cri°::dm weldra binnen de stad en deed de beschuldigden voor zich roepen. Hij behandelde hen met de grootst mogelijke keur en met gruwzame wreedheid. Dat was den jongen V mu s !>»> « te veel Hij was een rechtschapen, edel jonkman, een ijveraar vooi God, in hooge achting bij de gemeente en gloeiende van liefde tot de broederen. In kloeke taal verweet hij den legaat zijn onverstandig en onrechtvaardig optreden en verlangde, als hun verdediger gehoord te worden. Woedend trachtte het volk hem te overschreeuwen en de stadhouder was\ei oom over zijn eiscli. .. »Zijt gij misschien zelf een Christen?" vraagde hij, terwijl zijn blikken onheilspellend op Epigatus rustten. »Ja dat ben ik!" antwoordde deze vrijmoedig. Terstond gaf de legaat bevel' hem bij de gevangenen te plaatsen, als verdediger der Christenen. Reeds bij dit onderzoek werden er een tiental afvallig, doch de ovenjren beleden met blijdschap des harten, dat zij Christenen waren. De afvalligen werden echter tegen alle wet en recht in met do overigen naar den kerker teruggebracht. Hun droeve daad vervulde het hart van de opzieners der gemeente met bezorgdheid. Men betreurde hun verloochening van den Heiland niet slechts voor henzelf maar vreesde ook, dat hun voorbeeld ontmoedigend inwerken zou op vele leden der gemeente, die tot nu toe den moed en de blijdschap des geloofs bewaard hadden en zich onbevreesd in de nabijheid der martelaren geplaatst hadden. e jacht op de Christenen werd onophoudelijk in de stad en den omtrek voortgezet en de stadhouder gaf een ambtelijk bevel 0111 alle Christenen op te zoeken. Dagelijks werden uit Lyon en Vienne geheele troepen van gevangenen naar de kerkers gebracht en bij voorkeur werden do meest uitstekende leden gegrepen, die de gemeente gedragen en geleid hadden. Vrouwen met haar slavinnen, zelfs heidensche slaven, die men van heulen met de Christenen verdacht, werden door de soldaten uit de huizen gesleept 0.1 de stedelijke magistraat hielp de krijgslieden. Naarmate de stadhouder de folterwerktuigen en de pijnbank tegen de slachtoffers aanwendde, werd de spanning onder de menigte sterker. Heidensche slaven werden naast hun meesters op de pijnbank uitgestrekt, en bekenden nu onder de bedreigingen en de folteringen, dat de Christenen zich aan het vermoorden van kinderen en aan de onzedelijkheden, die men hun ten laste legde, schuldig maakten. Daardoor groeide het tal dor vervolgers. ^ elen, die zich als verwanten of vrienden der Christenen onzijdig gehouden hadden, ook de meest zachtmoedigen onder hen, werden met verbittering vervuld. Het woord des Heeren werd vervuld : »de dagen zullen komen, dat allen, die u zullen dooden, meenen zullen, Code een dienst te doen!" De woede van het volk steeg steeds meer: het wilde zijn goden wreken en de onverlaten van de aarde uitroeien. Gezonden en zieken, mannen en vrouwen werden gegrepen, dienaars van de overheid, soldaten, mannen en vrouwen wedijverden met den stadhouder. Opnieuw werd de pijnbank aangewend om nieuwe bekentenissen te ontpersen. Do martelaren verduurden pijnen, die a le beschrijving te boven gaan en onder hen, die het zwaarst de woede dor vijanden te lijden hadden, worden ons (le diaken Sanctcs van Vienne, Mathrus, die schoon kortelings tot de gemeente gevoegd, zich een harer ijverigste leden betoonde, Attalus van Peroami s, een van de pilaren der kerk te Lugdunum en vooral de slavin Blandina, genoemd, in wie Christus toonde, dat hetgeen gering en veracht schijnt bij do menschen, vaak door God met de grootste eer verwaardigd wordt. Gelijktijdig met haar meesteres, onder wier invloed zij waarschijnlijk tot kennis der waarheid gekomen was, werd Blandina gegrepen en naaiden kerker geleid. Haar jeugdige leeftijd en haar tengere gestalte wettigden de vrees, dat haar geloof bij de eerste beproeving zou bezwijkenof dat do folteringen haar tot afval en beschuldiging harer geloofsgenooten zouden brengen. Hoe beschaamde echter de jeugdige, teedere maagd de vreozo van allen, die haar omringden, ook zelfs die harer meesteres. Ak ben oen Christin en onder ons wordt niets kwaads bedreven," zoo verklaarde zij voor den stadhouder en straks, na elke foltering ondervraagd, bleef zij bij haar verklaring. Do bezielende kracht des gelools, die haar ziel sterkte,scheen ook haar lichaam te harden. Van den ochtend totden avond werd /ij «refolterd, terwijl haar beulen elkander afwisselden en na haar alle denkbare martelingen te hebben doen ondergaan, zich 1 i rr^ii-oiic: on telkens weder toen Klonk naai mi heul overwonnen verklaarden, relkens en lemens faon w^dhpdro- klaring • »Ik ben oan Christin en onder ons wordt.geen kwaad bedio ven '' Luide spraken de beulen het uit, dat zij het niet begrepen, hoe n zulk' een uitgerekt en afgemarteld lichaam nog leven overgebleven was Eindelijk besïoten zij hun vergeefschen arbeid te staken en men het haar verminkt en verscheurd liggen. , • • „♦„„rUr^ticrlioiH Sanctus, de diaken, wedijverde met de jonge slavin m standvasUgheid. Onder de vreeselijkste folteringen hoopte men van hem de vei klaring te hooren van de truwelen, die de Christenen in hun geheime samenkomsten I 1 ïv*irnn Vnrcrfipfs' Hii wilde niet eens zijn naam, zijn afkomst, zouden bedrijven. Veigeefs. Hij wu Christen," zoo antwoordde zijn volk of zijn stand noemen. »Ik ben een v n.isieii lui slechts als had hij daarmede zijn naam, zijn vaderland en zijn stand ' j i », fninpor vprbitterd werden, brachten aaneeduid Zijn beulen, die daardooi teineei \eruiuera «e.ut. , lichaam uit louter wonden enjtneoon, kneuzing Z,'"haI, voe.1»»«««»" * <°'!erl"aatS- i'kT ZJ Seb. niet het «g o„ zijn gezwollen;ledematen lijken triomf, daar toch de minste aanraking hen. cmaitel jk zijn moes En stierf hij onder de folteringen, welnu, dan was hij een af,du .kwekkend sutu nij uiiub o beulen hadden zich misrekend. Het men moest het ook met hem op^e hplcen- i •• i ,,i, ^.^-i rionr folteriniren van naai tic ulklh Christin, Biblias, op de pijnbank, om t ooi ioiun 0 a_ulllHitTm„„kton tenis af te persen, dat de Christenen zich aan gruwelen schuldig maakten. Maar 't was of de pijn haar uit een diepen slaap deed ontwaken en .Maai i ' , 1 J , i1Pi ,iio haar wachtten. »Hoezouhet haar herinnerde aan de smarten der 1 . tm..v;;i /ii zelfs niet mogelijk zijn, «lat de Christenen kinderen verslinden, tei wijl zizelts nit het bloed der dieren eten mogen?" sprak zij en vrijmoedig beleed «q nu, as £ ^en"ldk™n ta dü ïndigVe"'^ Anderen hieven wonde,baarlijk in het leven gespaard, ondanks liet sehnkke „k W»-™1 dermiUrn .Ta zij troostten elkander en herleefden weder. Daai wem tZZZ niei al'te .ren, vernmanden^ien^vo^ral tot zachtmoedigheid jegens de• .. ï tti/-»;n-A71ft on 1 hrvcfie. IJooi cie zoii^ iit-i ook schreven zij brieven naar Klein Azie en ihijf Christenen daarbuiten worden zij ook in hun korkornu betor vejpteegd. In dezen tijd stierf ook de eerwaardige bisschop \an Lyon, oth ■ >. ppn Jfsaard die reeds meer dan 90 jaren telde. Men had hem van het ziekbed opgelicht en in de gevangenis gebracht, „aarna hij door de soldaten n,et b( hulp van dc stedelijke overheid naar den rechter gesleept was, onder het geschreeuw' en getier van het woedende volk, dat tegen hem raasde alsof hij do Christus zelf geweest was. De grijsaard \\as ge > * khr ztin ziekte had hem geheel uitgeput, maar het brandend verlangen om voor Christus te mogen sterven, scheen hem met kracM te ^ Do stadhouder vraagde hem op spottenden toon, wie dan toch de der Christenen ware. Met fieren moed antwoordde de grijsaard : »gij zult dei ( imstenen ware. zokor een scherp ant- ^rdv:ren:::;:'z8e:ipo;r,^.rin s».™d»„ geven' had, maar de stadhouder was ook een «"dor monHchj c oor zijn wreedheid had hij juist de zwaarste vervolging uitgelokt. Nu \o gde een ter een vvoeselijk tooneel. In toorn ontstoken, beval de rechter, hem weg te brengen Het woedende volk wierp zich op hem, zonder z„n grijze h-iren te ontzien; zij sloegen hem met vuisten, wierpen hem ter aaide en verbraden hein Steenen en wat men maar ter hand nemen kon werd tegen hem geworpen en allen meenden, een vreesdijk vergrijp te pleg , wanneer zijiê éór der goden en van den stadhouder niet op hem wreekte',, Bijna loven- en ademloos werd de grijsaard op mouw in de„ kei1-pr rreworpen waar hij twee dagen later den geest gat. Maar ook in'deze schrikkelijke gevangenis werd de werking des IIkilh, Geestfs niet oemist. Daar zaten zij samen neder, de belijders en de ah allig wier ""etal allengs meer dan tien bedroeg, allen met den dood voor oogen, maar de loochfnaars daarenboven nog door schaamte tegenover de geloovicen gekweld, door de verachting, die hun lafhartigheid zei s ] < hddenen opwekte en daarenboven door de wroeging van hun geweten. De heerlijkheid der martelaren temidden van hun vreugde ovei u J moedige bel ij d en i s tegenover de naar de /iel verkeerden, maakte diepen indruk op de t hnstenen, aio voortdurend het tal der gevangenen vermeerderden, « J'j» ^ «top 1 «rpnlaatst lecden zij onverschrokken de goede getuigenis at. Maai ook bij do "ovallenen weid onder ,1c toespraken en do tranen der anderen do goost des levens van Christus op nieuw gewekt en 11,J beicdde , rmi nn het beslissende oogenblik sterk te zijn. Nadat alle dwangmiddelen uitgeput waren, besloot de stadhouder emde,ijk tot wreede doodstraffen over te gaan. De Chrblenjn de dieren vechten. De hardnekkigsten onder hen, Maturus, Sanctis, \ttvlus Blandina en anderen zouden, door het volk zelf m de arena geroepen' toeren de dieren kampen tot vermaak der heidenen, tot afschi . voor de Christenen. Maturus en Sanctus werden eerst gegeeseld ; daa na Z men de wilde dieren op hen los. Zij werden door de dieren gebeten heen en wêer getrokken, maar niet gedood. Nu eischte het volk dat men andere middelen tegen hen zou aanwenden, ten laatste de ijzei en waarop hun lotion langzaam geroosterd werden. Maar de woede der menigte steeg onder de vruchtelooze pijnigingen; telkens en telkens weder hoorde men Sanctus betuigen: »ik ben een Christen!" Toen het avond geworden was, doodde men hen met het zwaard. Bi.andixa, op wie men vooral gebeten was, werd in het midden der arena aan een kruispaal opgehangen om zoo door do wilde dieren verscheurd te worden. De oogen ten hemel gericht, het gelaat glinsterende van hemelsche vreugde, zoo gaf haar aanblik moed aan do overigen in hun jongsten strijd. Met uitgestrekten klauw, don muil met het bloed harer broeders overdekt, stormden de wilde beesten op haar toe, maar zo vlogen en stoven haar voorbij. Terwijl anderen daar met half verscheurde ledematen om haar heen in hot zand lagen, zoodat de laatste zwaardstoot, dien de beulen hun toebrachten, inderdaad een gonadestoot hoeten mocht, bracht men haar, van wie men gehoopt had, dat zij een begeerlijk lokaas voor do dieren zijn zou, ongedeerd in den kerker terug. I)o martelaarskroon had haar in de verte toegeblonken, maar ze bleef voor haar bewaard. Het zou haar goed geweest zijn, heen te gaan; nu de Heer der gemeente haar nog langer als een middel in Zijn hand wilde gebruiken om de zwakken te sterken in don kerker en in de arena, was haar ook dit goed: zij had ook de lijdzaamheid der heiligen geleerd. Het volk verlangde den Christen Attalus, do zuil der Christelijke gemeente te Lugdunum in het worstelperk te zien en waarom zou do stadhouder niet aan den wensch der menigte voldoen? Met groote praal werd Attalus door het amphitoater geleid, terwijl een heraut voor hem uitging, dio een bord droog, waarop de woorden stonden : »Dit is Attali s, de Christen!" .Tuist wilde men de dieren op hem loslaten, toen do stadhouder gebood, dat men wachten zou. Eon der omstanders had hem gezegd, dat Attalus oen Romeinsch burger was. Hoe willekeurig en wreed do stadhouder ook was, toch durfde hij togonovor zulke lieden niet het uiterste wagen, zonder den Keizer te hebben geraadpleegd. Marcis Aurelius bevond zich te Rome, ongerust over do tijdingen, die hij van de oevers van den Donau ontvangen had, en druk met toebereidselen voor eon nieuwen krijgstocht. Daarbij moest hem toch do tijd overblijven, zijn wijsgeerige bespiegelingen nêer te schrijven. Hoe zou hij zich don tijd kunnen gunnen om to onderzoeken, of zijn legaten en proconsuls zich rechtvaardig gedroegen tegenover do ook door hem gehate < hristenen. Snel nam hij wastafel en stylus en schreef: >zoo zij volharden, moeten zij met het zwaard ter dood gebracht: zoo zij tot den dienst der goden terugkeeren, onmiddellijk losgelaten worden." W at zou hij tien bode ondervragen, hoe men zich tot nu too tegenover do Christenen verhouden had! Hij had er den tijd niet voor en den bode het antwoord aan den legaat overreikende, zond hij hem heen. En de bode haastte zich, om nog voordat de grooto markt aanving, Lugdunum te bereiken. Ha, nu was de stadhouder uit do verlegenheid! Lugdunum was vol van vreemdelingen, die van alle landen toegestroomd waren om hun waren aan den man te brengen of om do feesten bij te wonen, die bij deze gelegenheid gegeven werden. Welk een schoone gelegenheid om het volk genot te bereiden ! Het besluit des keizers liet hem immers tegenover de Christenen geheel de handen vrij en, zoo hij liet niet al te letterlijk opnam en zoo het al aan Marcus Alrelius bericht werd, dat hij aan overvloed van goede werken tegenover de gehate secte geleden had, hij kende zijn meester wel en wist, dat deze geen tijd had. Tengevolge van het keizerlijk schrijven werden de gevangenen op nieuw voor zijn rechterstoel geplaatst en nu werden de halsstarrigen van de afvalligen gescheiden, welke laatsten men thans dacht vrij te laten. Maar hoe? Reeds bij den aanvang wachtte den heidenen een teleurstelling. Het voorbeeld, de vermaning, de innige deelneming, de zachte beoordeeling de voorbede en de plechtige vergiffenis, in Christus' naam over de berouwhebbenden uitgesproken, had vele verloochen aars weder in trouwe belijders veranderd. Zij werden geroerd door den verheven moed der belijders en der martelaren, die ook in de antwoorden, den heidenschen rechter gegeven, zich toonde, in het verlangen naar de voltooiing van hun bloedgetuigenis, die aan de door hen benijde martelaren de onverwelkelijke kroon bezorgd had, waartegenover het feit, dat zij belijders waren, ja zelfs, dat zij folteringen verdragen hadden, hun niet voldoende scheen. En als dezen baden, dat hun de eer van liet martelaarschap gegund mocht worden en zij weenende de voorbede der broederen verzochten, opdat zij waardiglijk den dood mochten ondergaan, dan begeerden ook zij, de vroegere afvalligen, onder deze hooge geestelijke temperatuur dat leven, hetwelk in het verlies van liet tijdelijk leven gevonden wordt. Slechts zij, in wier ziel nooit een spoor van geloof, een begeerte naar liet Christelijk bruiloftskleed, een gedachte van godsvrucht geleefd had, bogen het hoofd en baanden zich, met schande overdekt, een weg door de menigte, om straks door schaamte en wroeging voortgedreven, stad en land te verlaten. I)o overigen werden tot den dood veroordeeld. De stadhouder meende het keizerlijk schrijven op zijn wijze te mogen uitleggen: de Romeinsche burgers zouden met het zwaard onthoofd, de overigen voor de wilde dieren geworpen worden. Gedurende het rechterlijk verhoor had zich de arts Alexandek in de nabijheid van den stadhouderlijken stoel geplaatst. Hij was een Phrygiër van geboorte, maar sedert jaren kende "ieder hem als oen ijverig Christen, die vrijmoedig van Christus "•etuiode. Ondanks de belangstelling, die hij den gevangenen bewezen had, "was hij tot heden zelf in vrijheid gebleven. Doch nu hij bij het verhoor zijn geloofsgenooten met blikken en gebaren tot standvastigheid opwekte, bereid als hij was, 0111 zichzelf nis Christen aan te geven, was het volk hem voor. Het gaf hem de schuld van den omkeer der vroegere afvalligen en eischte luide zijn vervolging. Nauwelijks hoorde de stadhouder dit, of hij wendde zich met grimmigen blik tot hem en vraagde, wie hij was. . , >Een Christen!" was het antwoord en, ziedend van toorn, veroordeelde de stadhouder hem tot den kamp met de wilde dieren. Zoo begon dan voor de martelaren de laatste strijd. Nog denzelfden dag werden eenigen hunner met liet zwaard onthoofd. Des anderen daags werd de arts Alexander inde arena geleid en Attalus de haat w den stadhonder en diens last om het volk te behagen hadden de^ behouden op het Romeinsch burgerrecht en den stylus des keizers leidde hem. Alle kwellingen werden hun aangedaan, die men den grootsten misdadiger bereiden kon, maar geen klacht, geen zucht ontglipte Alexander; zijn ziel was met God bezig. En van de ijzeren kathcdra, waarop men zijn leden uitgestrekt had, riep Attalus de menigte toe: .ziet, dat is nu menscheneten, wat gij doet. Wij eten geen menschen en doe ook geen andere booze dingen !" Men vraagde hem spottend, hoe dan toch zijn (ion wel heette. »Onze (ion heeft geen naam, zooals de menschen!" antwoordde hij. Daar folterwerktuigen en dieren met tot het dooi den stadhouder gewensclite einde leidden, kon de stadhouder eindelijk liet r,efï keizers vervuHen en » mot het zwaard doen doodea D<..peten duurden vele dagen achtereen; immers de stadhouder had slachtolfti „enoeg, Eindelijk was de laatste dag aangebroken, die de feesten kronen zou- Blandina en de jeugdige Ponticus zouden voor de wnde dieren geworpen worden. Dag aan dag had men de eerste naar de arena gevoerd om getuige te zijn van den doodsstrijd harer geloofsgenooten, opdat /ij druppel voor druppel uit den lijdensbeker drinken zou, vóór zij dien tot den bodem ledig drinken moest. Welk een overwinning zou het zijn, als anderer lijden haar eindelijk het hart brak en zij, tot liet uiterste gemarteld, uitroepen zou: »ik zal offeren!" Schrale triomf, dien de heidenen hoopten te behalen, maar ook deze zelfs was hun met gegund. Doch nu mocht de straf van de slavin dan ook des te vreeselijker zijn, zoo 001- deelden volk en stadhouder beiden. .... Daar verscheen zij met Ponticus aan haar zijde. Deernis met zijn jeugd had den stadhouder bewogen om hem naast Blandina eiken dag m de arena te doen verschijnen, opdat liet lijden der anderen hem bewegen zou, medelijden met zijn jeugd te hebben. Doch het scheen, of deze vervolging bestemd was om heidenen en Christenen, tijdgenoot en nakomelingschap te toonen, hoe de kracht des geloofs over de zwakheid des lichaams zegeviert Nauwelijks den kinderschoenen ontwassen, toonde de jonge Ponticus den moed, dien wij in helden des geloofs bewonderen, loen hij dan ook standvastig bleek, zweeg de stem van het mededoogen en dorstte de menigte naar zijn bloed. Nog eenmaal zag hij Blandina aan, wiu gelaat van vreugde blonk als dat van een bruid, die naar het huwelijksaltaar treedt Teeder rustten haar blikken op Haar jeugdigen lotgenoot en met woorden vol geloof en liefde sprak zij hem moed m tot den laatsten kamp Nu werden alle folteringen achtereenvolgens op hen toegejuiht. Men joeg hen met geeselslagen door de arena, de wilde dieren deden hun arbeid, het langzame vuur roosterde hun leden en daartusschen hoorde men het geschreeuw van het volk: »zwcer Christus af ! ' en nu en dan de stem van Blandina, die bij haar bekentenis bleef: >ik ben een Glmstin en bij ons wordt niets gruwelijks gedaan!" Eindelijk werd zij in een net gewikkeld en een wilden stier voorgeworpen. Deze nam haar op de horens en wierp haar in de lucht onder liet oorverdoovend gejuich der menigte. De stier, .laardoor nog meer verwoed, deed het nog eens en n0o- eens- eindelijk liet het dier haar liggen. Nog gaf zij teekenen van leven. Toen snelde een gladiator toe en stiet haar het zwaard in de borst. Ponticus was haar reeds voorgegaan m de vreugde des Ileeren . Zelfs do heidenen erkenden, dat zij nimmer een vrouw zoo zwaar, zoo veel en zoo moedig hadden zien lijden als deze Christenslavin Men bericht, dat een 48tal namen op de rol der martelaren geschreven werden, eindeloos meer werden er op de rol des levens geplaatst door Ilem, in wiens oogen het bloed der Zijnen dierbaar is. I)e lijken van hen, die in de gevangenis gestorven waren, werden den honden voorgeworpen. De bloedige overblijfselen van hen, die m de arena gevallen waren, liet men onbegraven liggen en een wacht werd daarbij geplaatst, opdat de Christenen ze niet zouden stelen. De voorbijgangers spotten en roemden ,1e wrekende goden. Velen echter knersten de tanden tegen de ontvleesde beenderen, overtuigd, dat zij geen overwinning behaald hadden op menschen, die temidden van hun lijden voor hen gebeden hadden. Slechts weinigen lieten hun menschelijk gevoel spreken en vraagden : »waar is nu hun God? Wat baatte het hun, Zijn dienst boven het leven te verkiezen?" I)e Christenen van Lyon treurden, omdat zij hun dooden niet mochten begraven, 't Gevaar was voor het oogenbl.k geweken. De woede der heidenen was verzadigd en men walgde van nieuwe offers, ofschoon nog vele Christenen de martelingen van het kerkerleven bleven dragen. Zij baden, zij smeekten, dat men hun de lijken afstaan zou; zij boden hun ell tJf vers,henbloeddorst ontstoken, schreeuwt luide,« c bli, iustheeft,de re„ moest, maar de stadhouder, d,o voor '^^^^^„gen en ontvroegero tooneelen te vernieuwen, laat he n snel w g * , hoofden. Des anderen daags werd Alexandeh het nog .. » z r xs r * ■ * - -» geheel opengescheui d was. i>u u^uut ïsilrpn en becroeven fijn lichaam «aldra bezweek. De Christenen ^t^Tri^ ook in ze onder het kreupelhout bij de stad, zoodat de beide hun dood niet gescheiden werden heerschte de vervol- En „iet alleen te I.yon, ook ia het ovenge fialhe 1 eeaeh• de 7nn vnrhaalt men, dat te Augustodunum, het latere Auiun, u hangers telde, bij cle \ lering fppstplnk versierde wagen, waarop Symphorianüs, gegrepen werd. loen de h . j Symphorianüs de godin niet aanbad, rerstond wer j s r~ i,<,j, ^kteiftn Christen en heet Svmphcua»^' ant>— ^on^ing, die de zoon was van een voornamen Christelijken man, . en tot de beschaafde lieden behoorde. Vnn Christen9 En gij zijt ons verborgen gebleven? l)e naam neen «*- -; - grenst,g misdadiger, .naar zelfs, een -CS",;rrnn de„ jongeling onderzoek tajWl» « klaring, waarop hij gegeeseld en naar de gevangenis g^ »« ; ^ verloop van tijd werd hij weder voor den reclitei stoel gel» acht• J geling was vermagerd en ^/Tbfwegen door'hem den zocht hem tot verloochening van Christin il terugkeer in het, ouderlijk huis en opname onder de ridders voor te spiegelen mits hij Cybele, Apollo en Diana knielend aanbidden zou. /e t zou hij het altaar doen kransen en Symphorianüs zou daarop wierook offeren Maar met ernst en nadruk wees Symphorianüs zijn aanbod af 011 noemde hom een lichtzinnig en boos rechter. Mijn geduld is uitgeput; bedenk, dat de straffe des doods u wacht. SP!lk vmïieug mij, dat ik een ziel heb, die gij niet vermoogt te doodem Ik aanbid God en veracht Cybele, Apollo en Diana. Zoo werd hij dan als onteerder van het heilige en van de altaren aanhetzwaardoNerge. .reven Onder de troostwoorden zijner moeder werd hij nu naai buiten voor de poort gevoerd en «laar onthoofd. De geloovigen begroeven hem in stilte daarbuiten in de nabijheid eener bron. ..... De storm der vervolgingswoede verbreidde zich over alle provinciën, al was zij het heftigst in (iallië. De aan alle zijden van het rijk verschijnende apolo-iën zijn als een noodkreet van het door de geheele wereld verbreide Christendom. Cei.süs, hun groote vijand, schrijft: .wanneerergen in de Romeinsche wereld nog iemand van u verdwaalt en ^verbergt, dan wordt hij opgezocht om de doodstraf te ondergaan. Duidelijk spreekt 1,5 uit dat min zich met de gedachte vleide, het Christendom met den laatsten Christen van de wereld der goden en des keizers uit te ïoeien en de stadhouders van Lyon en Autun meenden voor hun gebied reeds gereed te zijn, maar hier als overal zag men zich weldra teleui- DeI( bloed arbeid was nauwelijks begonnen, toen het heidendom zich reeds oververzadigd en zijn toorn afgemat vond. Wie kon alle Christenen gevangen nemen, wie de duizenden en honderd duizenden te, dood bron--en! Een proconsul van Klein-Azië, Antonius, die de vervolging hernieuwen wilde, zag zulk een schare tot zijn rechterstoel naderen, om zuli vH willi.' als Christenen aan te geven, dat hij terstond van zijn voornemen afzag, slechts enkelen deed gevangen nemen en de anderen terugzond met° de woorden: »ongelukkigen, als gij lust hebt te sterven, dan hebt "ij toch rotsen en koorden genoeg!" Enkelen doen sterven o anderen af te schrikken, dat was dan het eenige middel, den heidenen overgebleven, ook al maakte men zich temidden van de hitte der vervolging diets, dat men al de Christusbelijders zou verdelgen: maai zoowel de uitroeiing als de bekeering door schrik verwekking mislukten. Het heidendom miste tot de eerste den moed, tot de laatste de zedelijke kracht De groote meerderheid der gemartelde Christenen bood een weerstand en spraken rechters en volksmenigte tegen met een vrij moedigheid die men in de slaafsclie maatschappij van Rome's keizer niet nieei kende. Zij droegen, vrouwen en kinderen ingesloten, hun lijden tot het uiterste. Hun verheven kalmte, hun gebeden voor hun vervolgers getuigden voor de reinheid van de zaak, waarvoor zij leden. Elke P1!"1^ 1 hun aandeed, w.« ah oen worsteling van het hetde^om met het Christendom, van het vleesch met den geest en telkens weder stond hot heidendom beschaamd, vernederd en overwonnen. Ook hierin miste de vervolging haar doel: men werd al de neerlagen moede, die ten slotte tot niets anders leidden dan om het volk de zwakheid zijner goden, de sterkte van dien wonderen Gon der Christenen te verkondigen. En wat was het gevolg? Het Heidendom stond beschaamd en vermoeid, het Christendom genoot spoedig weer vrede, rust en vreugde. I)e gemeente te Lyon bloeit reeds weer, terwijl de lijken harer martelaren nog ter prooi voor de honden liggen. De oogen der Christenen stralen van verheven glans, als de graven hunner martelaren hen herinneren aan de wapenlooze slagen en de vreedzame overwinningen, die hun geloof in den heiligen strijd behaald heeft. Do apologeten verkondigen temidden van het bloedbad de zege van hot Christendom, maar niet do apologeten alleen. Zelfs een Celsus acht zijn vijanden groot genoeg om te vermoeden, dat zij aan den keizerlijken troon denken. Celsus, hun bittere, hun geleerde tegenstander, die in zijn verbeelding de laatste Christenen wegsluipen ziet voor het bespiedend oog van hun belagers, wordt door een akelig droombeeld beroerd, terwijl hij schrijft en verbeeldt zich een Christen op den keizerstroon. In stede van op de speurhonden der vervolging te pochen, moet hij tot behoud der oude wereld de Christenen bidden om uit te sterven, of hun geloof te verloochenen en het vaderland te dienen, o Wondervolle omkeer! Nog zijn geen twee eeuwen voorbijgegaan, sinds Pilatus een koning aan het kruis doet slaan op Golgotha. Een koning, neen, maar een oproermaker, die f/rzci/d liccfl, dat hij een Koning is. Maar wat Pilatus geschreven heeft, dat heeft hij geschreven! Van dien Gekruiste op Golgotha hangt het volgens den weisprekenden vertegenwoordiger van het heidensche Rome af, of de oude wereld zal blijven bestaan, dan of op de puinhoopen van de altaren der goden een nieuwe verrijzen zal. Die Nazarener moet zich laten kruisigen of de waarheid in het aangezicht slaan en Rome dienen. Neen, nog een derde is mogelijk: het schrikbeeld van Celsus' droomen. De Gekruiste op den wereldtroon ! De doornenkroon verwisseld met het keizerlijk diadeem! De rietstaf van Pilatus vervangen door tien gouden scepter des keizers. Nog is het een visioen! IX. HET MARTELAARSCHAP. I)e dood van Marcus Aurelius was een ramp voor het Romeinsclie rijk; den Christenen schonk hij verademing en rust. CoMMonrs, zijn zoon, die hem op negentienjarigen leeftijd opvolgde, was een schaamteloos tiran, die de slechtste dagen van Tiberius en Nero weder in delieiinnering opwekte, maar zijn regeering toonde verdraagzaamheid jegens de Christenen. Zoo de vervolging al niet geheel onderdrukt werd, zij was zachter in haar optreden en werd in geen geval door keizerlijke bevelen of besluiten verscherpt. Algemeen wordt dit toegeschreven aan den invloed eener vrouw, Marcia geheeten, die zich tot bijzit des keizers lia< doen veriagenen grooten invloed op Commodus schijnt bezeten te hebben. Zij was of Christin geweest of droeg althans het Christendom groote f>ene^enheid toe. Volgens een geschrift uit die dagen zou zij op aandrang van Victor, den bisschop te Rome, zelfs de vrijlating bewerkt hebben van Christenen, die onder de vorige regeering naar de bergwerken in > ardinië verbannen waren. Volgens anderen heeft zij den Christenen vele diensten bewezen en ook Ireneus verklaart, dat onder Commodi'S geloovigen waren aan het keizerlijk hof, die zich tegenover arme Christenen weldadig betoonden. Hieruit, zonder meer, af te leiden, dat het Christendom reeds zoo diep ontaard zou zijn, dunkt ons voor het minst voorbarig, 't Is volstrekt niet zeker, dat Marcia reeds tot de gemeente behoorde; misschien had zij zicli tot de Catechumenen gevoegd, misschien verkeerde zij slechts onder den indruk van de waarheid des Christendoms. In elk geval laat zich dan aannemen, dat zij haar zwakheid en zedeloosheid trachtte goed te maken door zooveel mogelijk van haar zondigen staat gebruik te maken om e belijders van het geloof, dat zij ondanks eigen afzwerven als het ware erkende, bevorderlijk te zijn. Wij weten niet, wat tusschen haar en den bisschop der gemeente voorgevallen is en uit het simpele feit dat deze, indien het verhaal al waarheid bevat, van haar invloed gebruik maakte, om de Christenmijnwerkers uit hun verbanning terug te roepen, hebben wij „een recht te besluiten, dat de bisschop de bijzit des keizers niet over "haar zonde vermaande. Ofschoon we straks op den geestelijken toestand der kerk terugkomen, zoo wagen wij hier derhalve allerminst een oordeel. Het laat zich slecht vooronderstellen, dat na een tijd, waar- in do Christenen tegenover een keizer als Marcus Aurelius luide zich beriepen op hun zedelijken wandel en waarin zij getoond hadden, goed en bloed voor hun Meester gaarne te willen geven, nu hun plicht zouden vergeten hebben tegenover een gevallene, al was zij dan met de lielde eens keizers begunstigd, en haar niet zouden afgesneden hebben van de kerkelijke gemeenschap, evenmin als het te vooronderstellen valt, dat een bisschop zich en zijn herdertrouw zou vergeten hebben, om zijn medechristenen vrijheid te bezorgen. Maar ook, indien wij dit bijna onmogelijke vooronderstellen, wat zou het tegen de kerk bewijzen, dat zich ondei haai leden een vrouw bevond, die door zwakheid en zucht tot scliitteiing\eileid, haar eer en haar geweten verkrachtte voor den glans van keizerlijke gunst; wat tegen haar getuigen, dat zelfs onder haar vele bisschoppen één, die de meest gevaarlijke plaats bezette, terwille van een goed doel zwak was tegenover een misdadige, doch hooggeplaatste vrouw i Doch neen, ook dat kan niet zijn, immers er zouden zich van het Oosten tot het Westen stemmen tegen zulk een zwakheid verheven hebben! Zooveel is zeker, dat de Christenen onder Commodus een buitengewone rust genoten. „ „Zonder vreeze reizen wij te land en ter zee, waarheen wij willen, zoo getuigt Ireneus, en spreekt van menigten, die zich tot de < lidstenen voegden, waaronder te Rome zelfs de rijkste en aanzienlijkste familiën, een feit, dat zich eensdeels verklaren laat uit den heldenmoed, door de Christenen bij de zware vervolging onder Marcus Aurelius getoond, anderdeels uit de rust en de gunst van het hof, waarin het Christendom deelde. Toch was de vervolging in do wingewesten niet geheel geëindigd. Tiieophilus schrijft, dat zij, die den eenigen God vereerden, nog altijd vervolgd en aan ruwe mishandelingen onderworpen waren en deze verklaring wordt door Ireneus en Clemens van Alexandrië bevestigd. Ja, zelfs te Rome werd in de eerste helft van ( ommodus ïegeeiing Apollonius, een aanzienlijk en beschaafd Romein, waarschijnlijk een senator, ter dood gebracht. Apollonius werd waarschijnlijk door een zijner slaven bij den prefect Perennis aangeklaagd. Perennis, die zich van den aanvang geneigd toonde, den beschuldigde te sparen, paste op den aanklager het keizerlijk besluit toe, dat geen aanklacht van den meester door den slaaf duldde en liet den man de boenen verbrijzelen. Ilij kon echter Apollonius niet vrij laten uitgaan, maar bad hem dringend, van zijn Christendom af te zien en toen deze weigerde, gelastte hij hem, zich als een senator voor den senaat te verantwoorden. Apollonius deed dit in een treffende en mannelijke redevoering, doch de senaat meende bij het keizerlijk besluit te moeten blijven, dat slechts aan ( hristenen, die berouw toonden over hun afval van het heidendom, genade beloofde. Appollonius werd ter dood veroordeeld en met het zwaard onthoofd. I)e laffe, laaghartige, ijdele Commodus werd in 1G2 vermoord en het rijk was andermaal aan de grootste verwarring ten prooi, als moest de nietswaardige keizer ook daarin op zijn geestverwant Nero gelijken. De soldaten van de lijfwacht verkochten de kroon aan den meestbieden- de en vermoordden hem, zoodra zij meenden, dat hij genoc g et 1 en „e not van zijn geld genoten had, om zich door een nieuwen eerzuchtige andermaal te doen betalen. Natuurlijk leed de volkswelvaart onder deze stormen en de priesters toonden zich steeds bereid, de algemeene rampen toe te schrijven aan den toorn der goden over de verachters hunner tempels en altaren, die goddelooze Christenen. En hoe kon het dan anders, of dezen moesten, waar geen keizer hen tegen willekeur beschermde, de prooi zijn van den haat der stadhouders en proconsuls zelf of van hun zwakheid tegenover de uitbarstingen der volkswoede. Clemkns van Alexandrië schrijft, dat dag aan dag het bloed der onschuldige C hristenen stroomde en dat zij verbrand, onthoofd en gekruisigd werden. Eindelijk, in al 37, gelukte het Septimius Severus zijn mededingers te overwinnen en het geheele rijk onder zijn scepter te vereenigen. In de eerste jaren zijner regeering schijnt Severus den Christenen genegen geweest te zijn. Volgens Tertuli.ianus zou men dit moeten toeschrijven aan een Christenslaaf, Proculus, die den keizer van een gevaarlijke krankheid genezen had en dien hij daarom steeds bij zich lueld. IIij wist, dat mannen en vrouwen uit de eerste standen, senatoien en iun\iou\\in zelfs, Christenen waren en hij beschermde hen tegen de uitbarstingen der volkswoede. Daar echter de vroegere besluiten tegen het Christendom met opgeheven werden, zoo lag het in den aard der zaak, dat in sommige wingewesten, vooral in het verafgelegen Afrika vaak hevige vervolgingen plaats hadden. I)e feestelijkheden ter eere van de goden en van den tonen no« dreigender maakte. Men vierde toen in Afrika mot groote praal de° openbare spelen tor eer van de overwinningen des keizers op zijn tegenstanders. I)e Christenen echter konden geen deel nemen aan spelen die wel niet door de letter, maar toch door don geest der Schuit veroordeeld werden, wijl zij zich door tooneelen van wreedheid en afgoderij kenmerkten. Wat nu was gemakkelijker dan do onthouding van de Christenen, welke natuurlijk een bittere ergenis voor hun medeburgers moest zijn, bij den keizer en den proconsul in een valsch daglicht to stollen, vooral daar deze spelen een staatkundig karakter hadden. Al deze omstandigheden samen wellicht gaven aanleiding, dat do keizer in 202 een besluit uitvaardigde, waarbij hij den overgang van den eenen godsdienst tot den andoren verbood. Al heeft hot den schijn, dat het keizerlijk edict dus niet degenen treffen wilde, die reeds Christenen waren, zoo ligt het voor de hand, dat het volk en daarmede ook 's keizers ambtenaren, de verandering zijner gozindheid opmerkende, gaarne verder gingen dan de heerscher zelf. Daarenboven was dit besluit inderdaad noodlottiger dan dat van Trajanus. Hot was niet zooals dit tegen de openbaring van het Christendom maar tegen deszelfs uitbreiding, niet tegen de Christenen maar tegen hot Christendom gericht. Naar het schijnt, toonden eenige proconsuls zich in den aanvang toegevend en trachtten zij de aangeklaagden, van wier onschuld zij overtuigt waren, te redden, nu eens door een geringe straf op hen toe passen, dan door een andere dan de doodstraf over hen uit to spreken. Eemgen onttrokken zich aan de vervolging door öf aan den aanklager, of aan don krijgsman, die hen gevangen nam, of zelfs aan den omkoopbaren rechter, zooals men er een groot aantal bij de heidensche rechtbank aantrof, een som gelds aan te bieden. Velen, zelfs bisschoppen, onttrokken zich door de vlucht aan de vervolging. Sommigen erkenden hun zwakheid en beleden openhartig, dat zij het deden uit vreeze hun Ileere te zullen verloochenen, anderen beriepen zich op het bevel des Meesters: wanneer zij u dan 111 de eeno stad vervolgen, zoo vlucht naar de andere! en op Zijn voorbeeld, daar Hij zich dikwijls aan Zijn vijanden onttrokken had, zeggende, dat Zijn ure nog niet gekomen was. Reeds vroeger was do bedreiging dat men hen bij de overheid aanklagen zou, als middel gebruikt, om geld van de Christenen af te persen en velen hadden zich dan ook zware geldelijke offers getroost om voorts door aanklagers, politiebeambten of hooger geplaatste regeeringspersonen in do uitoefening van hun godsdienst niet moer gestoord te worden. Doch in dezen tijd schijnen goheele gemeenten zich op deze wijze rust bezorgd to hebben en velo bisschoppen achtten op deze wijze het bost voor het welzijn hunner kudde te zorgen. Krachtig verhief zich daartegen de stem van 1 ertullianus. Ofschoon hij zich verbaast, dat men in een tijd, waarin men steeds op nieuwe middelen zon om de staatsinkomsten to vermeerderen, niet reeds voor lang O]» do gedachte gekomen was, do belijdenis van het Christendom tegen betaling van oen zekere belasting te veroorloven, waardoor, het groot getal aanhangers in aanmerking genomen, de schatkist zeer zou gestijfd worden. Maar nu dit niet het geval was, achtte hij hot afpersen als liet betalen van geld om aan do vervolging te ontkomen, misdadig. »A\ io zoo geld van mij afpersen wil, eischt niet vóór den keizer, maar handelt veeleer in strijd met diens bevelen, aangezien hij do Christenen, die volgens den staat schuldig zijn, vrijlaat." Hij achtte het niet wijs en niet redelijk. Immers men kon toch slechts enkele aanklagers bevredigen en maakte daardoor de anderen des to meer verwoed; daarenboven trokken de aldus met rust gelaten Christenen een schijnbaar voordeel van de omkoopbaarheid en nietswaardigheid van trouwelooze beambten. Maar zijn betoog wint steeds in kracht, waar hij de verwoesting bestrijdt, die dergelijke praktijken in hot geestelijke leven der ( hristonen teweeg brachten. Met eonige goudstukken een mensch vrij te koopen, zoo spreekt bij, »die door Christus ton prijs van Zijn bloed vrij gekocht is, kan cr iets onwaardigers gevonden worden voor God en Zijn werk, voor dien Gon, die Zijn Zoon voor u niet heeft gespaard? De zon is verbleekt voor den glans onzer verlossing; onze vrijmaking is op do hel verkregen en in de hemelen opgeschreven. Do eeuwige deuren hebben zich verheven om den Koning der eere, den Ileere aller deugden te laten doorgaan, dio den mensch voor den hemel veroverd had op de aarde, wat zeg ik, op de hel. Wie is do onzinnige, die togen Hem worstelt, dio de waardij aantast en bezoedelt, van wat Hij zoo duur betaald heeft met het kostbaarst bloed ? Vlucht liever dan uzelf op zóó lagen prijs te stellen en den mensch zoo laag te schatten, die door Christus zóó hoog geschat is. Hoe! Een Christen zou door gold gered worden? Zijn goud zou hem dienen om hom voor lijden te vrijwaren? Zou dat niet wezen, zijn rijkdom tegen God aan te wenden terwijl Jezus Christus mildelijk Zijn bloed gegeven heeft voor ons? Zoo ik schatting aan den keizer verschuldigd ben,ben ik dan mijn bloed niet aan God schuldig, in dank voor het bloed dat Zijn Zoon voor mij gestort heeft."? Hij duldt dan ook niet, dat do Christenen een oogenblik slechts hun ... n .ip vervol «in»Als jjcij de kudde op den eeredienst staken ter wi • bliift^er'do nacht over; Jezus ChRis- dag niet kunt om de duisternis te verdrijven. Zoo tvb zal er een f ^erend^ hcht^ kunt, drio Chris¬ tenen,6 zoo^zij1 zich om u vereenigen, zullen voor u als zii"" itvniineii dat overigens de verhandelingen van Tertullia- , Valt niet te niet van overdrijving vrij NUS, waaruit wij een ongeoorloofd jagen naar het martelaarschap te pleiten zijn en z uU -n ^ tweede geschrift, t welk onderscheiden. D* ^n een feit, dat zich bij het begin van deze verscheen naar - christen-soldaat had geweigerd de lauwerkioon vervolging vooide . uit het legioen gewoon waren voor ann te nemen, yan hun vreugd> wanneer zij een den keizer te dia dadi heid ontvingen. De meeningen der keik nieuw bewijs ^ q{ niet gepasto van deze handeling, maai waren verdeeld ° , overdreven wijze, terwijl hij zich scherp TKlTUATpt ^^tegen dfe beschroomde geloovigen, die in dagen van vrede en bitter uithc n vluchtton in dagen van strijd >Dc als leeuwen waren, ma m(jt (leze heidensche gewoonte. Do kerkelijke zeden zijn g ' b k . ] eft bloemen gemaakt om te 7kt ::i'd L met geul te vullen en niet opda.de ~n" % % nUn ™ to ClTX. me('« 10 Si0w,'ri°zó' was uit' doornen samengesteld. Daarbij komt dat deze tegenwoordigen en de Chr en «« Teetolu- ook onder de J.lt was toegedaan. waarover wij later spre- Ni s de meonm® ||tle'dat ,le lirijgsmansloopbaan onvereemgbaar was mot de"godsvrucht. Hij vat zijn Kalden saam ra hrt ^ikt *5 t,t de vérontschuidiging der noodzakelijkheid niet toe/- breven jrestrengheid van ïertullianus moge Wat men ook eK°™ ontkennen, dat er in het begin der v0''vol^g aanvoeren, t «»» _,, nl0 een sekte waarop wij evenzeer allerlei uitwegen opende .. ^ ^ (,e waarheid te moeten getuigen be- later terugkomen, n brandstapel en ijverden sterk tegen het *•«» l'T'Te TveTge W k'te'rL, die zoo los waren van bet martelaarschap. ueze 1 vleesch, wilden hun zoo veracht lichaam tocli liever niet bloot stellenaan de pijnbank en de vlammen. Daarom beviel het hun evenmin, dat andere do palmen plukten, welker prijs zij weigerden te betalen. Hun welspivkende taal, zoo doorweven met gewijde teksten, kon do stand \ astighe dei' Christenen aan het wankelen brengen of althans de persoonlijke toewijding aan do waarheid verzwakken en nu achtte Tertuluanus hetzijn nlicht die ellendige drogredenen te ontmaskeren. ' S,;,tn voor het ov.ng.fle!» zoo schrijft hij in zijn legen .Ie Gnostieken, .is in ilo handen ven do»te vallen, meer tot /iiti grootste "Huk. De jaarboeken van den godsdienst op aaide ziji niet dan oen fange martelrol. Van zijn verschijning af ontnioe e h, haat Men kan zijn schreden in de wereld volgen \an het I « spoor, ' tiet hij achterliet, van Abel af lot Paulus toe, die, voor do tweede „ nol zijn Romoinseh burgorrecl.1 met zipi bloed betaalde Al» '1 Handelingen der Apostelen doorbladeren, lezen wij van niets dan van gevangenis en branden, pijniging en steeniging, getrokken zwaarden oproeren van Joden, samenspanning van heidenen. Vit boek sak me, hot bloed der apostelen geschreven en indien het noodig mocht -j , zullen do jaarboeken van hot keizerrijk haast als de steenon van J®r«ale^ roepen om do geschiedenis der Heilige Schrift te ^veshgen_De^veH len ipyonde leer ik lijden. Zoo de mannen van dezen tijd zich tot 1 ai lus gericht'hadden om hem te overtuigen, dat onze belijdenis ( moet verboroon blijven omdat God niet dorst naar menschenbloe, z j zouden dezen dienaar Gods de woorden in den mond gegeven w ^ > die Jezus Christus tot den verleider spreekt; »ga weg, achtei Mij, bata: . '' Tor wijV T nViVi!u a.m? aldus de zaak van het martelaarschap bij de Kerk hopS,1 vermaant hij in zijn apologie de heidenwereld en haar overhe£ tot verdraagzaamheid, en dat in de meest krachtige en ë^erde taal,d^ het stuk, ondanks overdrijving en verdere gebreken van den tijd meesterstuk stempelen. Hier toont hij zich do de kerk, hoezeer hij ook elders haar gebreken hekelde , het wordtg ven ils door een adem der toekomst, door een vurig geloof, daUan zien zelf geheel zeker is; het is niet slechts een hartstochtehjk profes, ma oen helder betoog waarin de kracht der redeneenng ^ip ert met^ levendigheid en den gloed van den stijl. Allereerst wijst 1 13. ^ ^ digingen af, waarmede men de nieuwe leer bezvvaait en 1 ■ dendom zelf voor den voet. Dan stelt hij in he* and ijkinen allen vorm van recht en billijkheid tegenover de den en hoe de rechters het onderzoek schromen, omdat zij dooi haat dreven worden Hij toont aan, hoe men do Christenen veroordeel als overtreders van wetten, door de slechtste» onder de kekers ui^aanligd torvviil men zolvo de wetten, door goede keizers ingevoeld, stiaftUoos voortdurend overtreedt, Ilij verwijt den heidenen, dat nen ouden godsdienst door het invoeren van Oostersche eerediensten dede boderven, hoe zij zelf hun kinderen offerden aan godsdiensten van wellust bloed. Hij herinnert hen, dat hun zoogenaamde goden slechts menschen waren en menschen van de slechtste soort of eigenlijk gezegd duivels daar zij er een school van misdaden op nahielden, dat zij door hun vereerders zelf veracht en aan de spotternijen van het theaterpubliek overgegeven werden. Daarentegen schetst hij de hoofdbeginselen der Christelijke leer en doet er de schoonheid van uitkomen. Hij toont aan hoe de Christenen met de meeste nauwgezetheid de wetten van den staat eeibiedigen en vreemd blijven aan de troebelen, die het rijk verstoren, dat zij zelf niet moede worden, hun God te bidden voor hun vervolgers. >En toch,"zoo klinkt het op krachtigen toon, >de kerk, die slechts een ellem ïge secte heet, maar die door het geheele rijk verspreid is ken liaai' c^ en zoo zij ze niet gebruikt, liet is, omdat zij geleerd hoeft, de tijdelijke overheid te eeren als een goddelijke instelling." I)e Christenen zijn de oorzaak van de nationale rampen, zoo schreeuwt men maar waarom werd dan het rijk door allerlei rampen geteisterd, vóór er Christenen bestonden? En waarom schrijft men ze niet aan de heidenen toe, die, terwijl ze aan Jupiter en zijn godenstoet offeren zich aan zedeloosheid en godsverachting overgeven. Bijtend scherp bestrijdt hij do beschuldiging, dat de Christenen oorzaak zijn, dat do inkomsten van de altaren der gde» vorauadcr,,, »De kerk ka» »ie« ti een 0111 hem te verhinderen het huis te verlaten. Toen schreef hij aan zijn vader om dien te bemoedigen en hem te sterken tegen eiken aanval van zwakheid. Men hieuw Leonides liet hoofd af en zijn goederen werden verbeurd verklaard. Origenes, de jonaste zijner vijf kinderen, werd door een rijke vrouw in haar huis opgenomen. Gedurende de vervolging gaf Origenes aan jonge heidenen op hun verzoek onderwijs in de christelijke waarheden. Velen van zijn leerlingen, door zijn woord in heilig vuur ontstoken, kroonden zijn lessen met het martelaarschap. Sommigen hunner klaagden zichzelf bij den ïechtei als christenen aan, anderen werden door hun onvoorzichtig ijveren voor den rechter getrokken, nog anderen werden door den haat ot den naijver hunner vijanden aan het oordeel onderworpen. Het was, alsof de schoo van den jeugdigen leeraar voor velen zijner discipelen een \ooi]>oi aa tot het martelaarschap was. Vele Christenen, meer bezadigd wnaau, keurden den overdreven ijver van Origenes af en beschuldigden hem, dat hij den geest zijner leerlingen verwarde en verontrustte. Volgens hem zou hij bij den dood van een hunner, plutarchus, bijna omgekomen zijn onder de handen van diens vrienden, die hem verweten, dat hij de oorzaak was van den dood huns vriends. Of deze mededeeling waarheid bevat ot niet, zooveel schijnt zeker, dat Origenes zijn leerlingen eer onderwees als Christenen te sterven dan als zoodanig te leven, dat hij zijn hoorders, in plaats van hen te vermanen, voor den nood des tijds te wijken, alle opzien te vermijden en hun lot af te wachten zonder het te verhaasten, hen veeleer in den strijd dreef, wars als hij was van de enge en kronkelachtige wegen der wereldsche voorzichtigheid. Men vergete echter niet, dat liij evenmin zichzelf spaarde. Hij stelde zich, vermetel genoeg, bloot, deed zich bij allen in de gemeente en daarbuiten als een Christen kennnen en steunde de belijders, of ze uit zijn school voortgekomen waren of niet, met milde hand. Eusebius verhaalt, dat hij hen in de gevangenissen bezocht, hen voor den rechter en tot op de strafplaats volgde en dat do heidenen, verwoed over den verbazenden oogst van zijn onderwijs en de edelmoedige fierheid, waarmede hij do martelaren aanmoedigde en bijstond, meer dan eens beproefden, hem in hot geding te betrekken, zijn huis door gewapenden deden onderzoeken en hem op zekeren dag bijna gesteenigd hadden. Onder de slachtoffers van de vervolging te Alexandrië worden ons de namen van onderscheidene vrouwen genoemd, van Heruïda en een jonge slavin van buitengewone schoonheid, Potamiana met haar moeder Marcella. potamiana werd door haren meester bemind, maar zij wilde zich niet aan hom overleveren. Toen verklaagde deze haar bij Aquila, den stadhouder van Egypte, als Christin en beschuldigde haar, de overheid gevloekt en den keizer gelasterd te hebben, omdat dezen de Christenen deden vervolgen. Do stadhouder schijnt haar toen aan den wellust der gladiatoren overgeleverd te hebben, waarna zij met haar moeder levend verbrand zou zijn. Men verhaalt, dat de rechter, verontwaardigd over de antwoorden, die zij gaf» beval, dat Potamiana van haar kleederen beroofd en naakt in oen vat mot kokend pek zou gedompeld worden. Het jonge meisje, nog meer lijdende onder haar schaamte om naakt te verschijnen voor aller oog dan onder de bedreiging met den vreeselijken dood, bad den rechter, haar kleederen te mogen behouden en te bevelen, dat men haar langzaam in de gloeiende pek deed neerdalen en de rechter zou hierin hebben toegestemd. Op den weg naar de strafplaats werd zij door het gepeupel uitgejouwd en bespot. Men vraagde haar, waaraan haar God toch dacht, wijl Hij haar niet kwam verlossen en men beloedigde haar op allerlei wijzen. Poch een dor soldaten, die haar begeleidden, Basilides geheeten, door medelijden bewogen, verwijderde het gepeupel en Potamiana verzekerde hem, dat zijn barmhartigheid homzei ven tot voordeel gedijen zou. Drie dagen na haar marteldood, zoo luidt de overlevering, verscheen Potamiana hem in den nacht, plaatste hem een kroon op het hoofd en verkondigde hem, dat God hem wachtte. Kort daarna, toen hij den eed moest afleggen, weigerde hij en bekende, dat hij een Christen was. Eerst hoorde men hot glimlachend aan, maar, toen hij bij zijn bekentenis bleef, leidde men hem naar den rechter, die hem ter dood brengen deed. Hevig vooral woedde de vervolging in Noord-Afrika. In weinige jaren had de Kerk zich buitengewoon ontwikkeld. Zij was zoo in aantal toegenomen, dat zij den belijders van den ouden godsdienst van het rijk bezorgdheid inboezemde. I)e Afrikaansche bevolking was in den grond barbaarsch gebleven onder hot masker van eon verfijnde en valsche beschaving. Heftig en dweepziek als zij was, koesterde zij een doodelijken haat tegen de Christenen. Hare hartstochten, nog verhit onder de stralen 13 der Afrikaansche zon, maakten haar onverzadigbaar in wellust en deden haar gloeien van haat. Meer dan eenige andere nationaliteit was zij toegankelijk voor het laagste bijgeloof, de wreede en eerlooze godsdiensten van het Oosten, die nooit geheel uit haar midden verdwenen waren en nergens kreeg de vervolging meer het karakter van een volksbeweging De proconsul Saturninus opende de vervolging tegen de Christenen reeds, vóór keizer Severits het ons bekende edict uitgevaardigd had De eerste martelaar was een Karthaagsche slaaf, Mmi'HONIüs colieeten, wiens nagedachtenis door de Afrikaansche Kerk m hooge achting schijnt gehouden te zijn. En nu wierp de menigte zich op de C hnstenen als wilde dieren, die bloed geproefd hebben. De beschuldigingen werden steeds menigvuldiger. Schrik beving de harten der Christenen, die den vrede liefhadden; anderen, die met meer strijdhaftigheid en geestdrift bezield waren, worden temeer van heilig vuur bezield. De gevangenissen werden steeds voller, wreeder steeds de martelingen. jücundus, Saturninus, Artaxius en anderen werden levend verbrand, een maagd werd openlijk onteerden daarna gedood. OriNTUS stierf in de gevangenis, waarschijnlijk tengevolge van de martelingen, die hij had ondergaan. Vergeefs nam de gemeente voorzorgsmaatregelen en hield haar samenkomsten in het verborgen. Men verraste haar des nachts, omringde de plaats harer samenkomst, dreef haar vergaderingen uiteen, en legde de hand op degenen, die zich lieten vangen. De geheimzinnigheid, waaronder men zich in de schaduwen van den nacht hulde, ^af no" meer voedsel aan'de lasteringen van den vijand. Geen schuilplaats zoo veilig, dat het loerend oog van den verrader of de nieuwsgierige blik van een kwalijkgezinde er niet doordringen kon. Vele < hnstenen bezweken, als zij voor den rechter gebracht werden, zwoeren bij den genius des keizers en offerden. Maar als zij dan straks, vrijgelaten, zich schaamden over hun ontrouw, als zij door de heidenen met den vinger nagewezen werden, omdat zij den moed hunner overtuiging niet bezaten, als zij door hun broeders uitgestooten werden, dan keerden velen tot den rechter terug en, vrijwillig bekentenis afleggende van hun geloof, kochten zij hun eer en geweten terug tot den prijs van hun bloed. Weder anderen zochten zich door allerlei uitvluchten en kunstmiddelen aan den rechter te onttrekken of althans een vonnis te ontgaan. En toch kon men den proconsul Saturninus niet een boosaardig man heeten. Hij zuchtte ongetwijfeld onder de verplichting, die zijn ambt en de haat des volks hem oplegden en ergerde zich aan de ongelukkiger!, die zichzelf beschuldigden, die er behagen in schenen te scheppen, zichzelf te verderven en die aan hun rechters alle middelen ontnamen om hen te redden. Dat blijkt ons duidelijk uit het rechtsgeding tegen de Christenen uit Scillita, de acht mannen en vier vrouwen, die voor zijn rechterstoel gesteld werden. Saturninus begon het verhoor op zachten toon en onthield zich van bedreiging. «Gij kunt er zeker van zijn, dat de keizer u genade bewijzen zal, zoo ..ij van uw dwaling afstand doet," zoo sprak hij. Speratus, die in naam van zijn geloofsgenooten het woord voerde, verklaarde, dat zij aan geenerlei kwaad schuldig waren, dat zij de wetten gehoorzaamden en God in eenvoudigheid des harten dienden. «Ook wij," zoo hernam do proconsul, >ook wij zijn godsdienstig en onze godsdienst is vol van liefde. \\ ij zweren bij den genius des keizers en bidden voor zijn behoud en dat behoort gij ook te doen." Zelfs toen Speratüs aanbood hem nader in te lichten, over de leer van het Christendom, zoo bij hem wilde aanhooren, zeide Sattrninus : »Ik zal u gaarne nader daarover hooren, zonder dat gij voor iets te vreezen hebt, maar zweer nu bij den genius van den vorst." Is het niet, als opende do proconsul daarmede aan de beschuldigden den weg tot hun behoud en dat hij eenvoudig den uiterlijken vorm van onderwerping van hen eischte, zonder dat hij zich tezeer verontrustte over hun werkelijken terugkeer tot het heidendom. Doch als Speratus volhardt bij zijn betuiging, dat zij niets kwaads gedaan hebben, dat zij de belastingen betalen, maar dat zij niemand aanbidden willen dan den Koning der koningen, dan raakt, zijn geduld uitgeput en de proconsul schreeuwt: »Thans is het uit mot uw gepraat; komt nader en offert aan do goden!" Speratus weigert. Nu wendt hij zich tot de overigen en smeekt hen, zich toch niet bij dezen dwaashoofd aan te sluiten, maar den keizer te eeren on zijn bevelen te ontzien. Toen antwoordde CiTTlN in naam van allen: wij hebben niet geleerd, iemand te vreezen dan Gon, onzen Heer in den hemel." I)e proconsul hief nu do zitting op en deed de gevangenen naar den kerker terugbrengen. Don volgenden dag richtte hij zich tot de vrouwen 011 toen zijn drangredenen ook op dozen niets vermochten, wenddo hij zich andermaal tot de mannen. Zij riepen hom echter luide toe, dat zij Christenen waren, als vreesden zij dat zijn welwillendheid hen verleiden zou en als wilden zij zich van stonde aan tegen do uitwerking daarvan verzekeren. Hij bood hun oenige dagen uitstel aan; zij antwoordden dat voor hen alles beslist en afgedaan was, maar dat deze tijd hun voldoende zou zijn 0111 hemzelf te bekeeren van den dienst dor afgoden en hem hun geloof te doen kennen, ja, er hem zelfs toe te bewegen, indien hij daartoe mocht waardig geacht worden. Eindelijk tot het uiterste gedreven, sprak do proconsul hot doodvonnis over hen uit. Zoo werden zij in het jaar 200 te Carthago ter dood gebracht. Na kortstondige rust schijnt ongeveer twee jaren later de vervolging opnieuw uitgebroken te zijn. Het gepeupel van Carthago eischte andermaal bloed en do vorvolgingszucht van den keizer kwam den wenschdes volks tegemoet. I)o Kerk van Afrika had evenals die van Rome hare eigen begraafplaatsen, die als zoodanig onschendbaar waren. W ohm, het volk eischte, dat zij buiten de wet gesteld zouden worden in dit opzicht en schreeuwde, terwijl het de graven der Christenen schond on do geloovigen met steenen wierp: geen graf voor de Christenen!" Do overheid dacht er niet aan, de afvalligen te beschermen; integendeel, de politie werd aan het werk gezet 0111 de vrijwillige aanklagers en de openbare beschuldigers in hun taak bij te staan. Do Christenen werden tot de verdachten gerekend, belooningen werden toegekend aan de aanbrengers en zij werden opgezocht en vervolgd. Ondanks don laster, waaronder zij verkeer- den hadden «ij «iel. tot nu toe vrij onder het volk bewogen, en rustig hun godsdienstige vergaderingen gehouden, doch nu verborgen zij hielden hun bijeenkomsten des nachts en op verborgen plaatsen o schorsten ze voor zekeren tijd, terwijl velen zich door de vlucht trachtten te redden. In dezen tijd schijnt men ook het middel ter hand gnomen te hebben, dat door TbktitllianüS zoo gegispt werd, namelijk het afkoo„on van de vervolging. Rijke Christenen betaalden den losprijs \ ooi zichzelf en anderen en zelfs de bisschoppen lieten zich in onderhandelingen daarover in met de soldaten en de Romeinsche politie. Iocli behooiden zij no"- niet tot de zoogenaamde libellatici, die zich voor hun ge t \oiklarin Gelukkig werd er weldra eenige verlichting in dien ondragelijken toestand gebracht. De gemeente toch vergat haar lijdende broeders en zusters niet. Twee harer diakenen, Tertius en Pomponius, die door liaar afgevaardigd waren om de gevangenen to bezoeken, wisten door geld en geschenken de wachten te bewegen, om de gevangenen van tijd tot tijd naar een beter verblijf in de gevangenis over te brengen. Daar wachtten hun nog andere verkwikkingen: zij konden er zich met hun bloedverwanten onderhouden en Perpetua vond daar ook haar kind, waaraan zij met reine moederweelde het zoo lang onthouden voedsel bood en haar jongeren broeder, dien zij met zusterlijke trouw vermaande, haar voetspoor to volgen. Dan wierp zij zich met kinderlijke teederheid in de armen harer moeder, aan wie zij met al den drang harer liefde de zorg voor haar kind aanbeval. Hoe werd vaak de heilige vreugde van het wederzien vergald door de uitdrukking van diepe smart op het gelaat harer dierbaren, door het bewustzijn, dat zij de oorzaak van kommer en droefheid was voor allen, die zij liefhad en dat zij na een oogenblik weder van hen en haar kind moest scheiden. Dit leed en het gemis van haar zoon deden haar in een doffe kwijning vervallen, die bij den dag een meer bedenkelijk aanzien kreeg. Doch de gemeente trachtte andermaal en niet vruchteloos haar treurig lot te verzachten en verkreeg voor haaide toestemming, dat haar kind, 't welk tot hiertoe, na pas in haar armen gelegd te zijn, telkens weder aan de moederborst was ontrukt geworden, bij haar in den kerker blijven mocht. Nu zij haar lieveling onophoudelijk aan haar hart mocht drukken, hem mocht liefkoozen en verplegen, voedon en bewaken, keerden haar levens- en geesteskrachten terug. Met haren zoon aan de borst, gevoelde zij zich onuitsprekelijk gelukkig en de akelige, dompige kerker scheen haar een voorportaal van het paradijs. Ook dit geluk werd echter niet onafgebroken genoten en was slechts kort van duur. Weldra verbreidde zich het gerucht, dat de Christenen voor den rechterstoel zouden gebracht worden om hun eerste verhoor te ondergaan en op dit bericht spoedde haar vader zich andermaal naui den kerker, om haar opnieuw met zijn smeekingen te bestormen. Hooren we Perpetua zelf, waar zij deze ontmoeting beschrijft. «Heb medelijden," zoo sprak mijn vader tot mij, «heb toch medelijden met mijn grauwe haren! Zoo ik nog verdien, uw vader genoemd te worden, zoo ik u met deze mijne handen tot in den bloeitijd uws levens opgevoed heb, zoo ik u zelfs boven uw broedeien bemind bob o stel mij dan niet tot een smaad der menschen! Zie op uwe moeder en hare zuster, op uw beide broeders, op uw eigen kind, dat na uwen dood niet in het leven zal kunnen blijven! Leg toch dien hooghartigen zin af, die uzelf en ons allen in het verderf storten zal!" Zoo sprak mijn vader in zijne liefde tot mij. Ilij overdekte mijn handen met zijn kussen, hij wierp zich voor mijn voeten, hij noemde mij schreiend niet zijn dochter, maar de meesteres van zijn lot! Ach, met welk een diepen weemoed aanschouwde ik die grijze haren mijns vaders! Hoe innig giiefde het mij, dat hij de eenige was van mijn geslacht, die in mijn lijden enkel de stof tot treuren en niet tevens tot blijdschap zag! Om hem te bemoedigen, sprak ik: «Vader! dat alleen zal op de plaats des verhoors geschieden, wat God wil en beschikt! Bedenk, dat ons lot niet meer 111 onze macht staat, maar in Gods hand berust! Straks werden de gevangenen voor den rechter gebracht en uitgenoodigd om te offeren. Na hun weigering werden ze in den kerker teruggeleid, waar zij verscheidene dagen bleven. Eindelijk zat de proconsul op den rechterstoel neder en liet ze andermaal voor zich brengen, hen ontzaglijke menigte was saamgestroomd 0111 hij het verhoor tegenwoordig te zijn. De gevangenen werden op de Catasta, een verhevenheid op hut midden der markt, geplaatst en de proconsul sprak tot hen: «Offert aan de goden, zooals de Keizer bevolen heeft!" «Men moet Gode liever offers brengen dan den afgoden! antwoordde Satyrus. , «Antwoordt gij voor uzelf alleen of ook voor allen < vraagde de consul. „ ... « Voor allen!" was het antwoord, < wij hebben allen slechts een wensch!" Toen wendde de proconsul zich tot Satükninus, Revocatüs, Felicitas en Perpetua en zeide: «Wat zegt gijlieden daarvan?" «Hij spreekt de waarheid!" antwoordde zij, »wij allen hebben slechts één wensch." Nu beval de de proconsul, dat men de mannen van de vrouwen zou scheiden en sprak tot Satykus : «Offer, jonkman, en meen niet, dat gij méér zijt dan de keizer!" »lk geloof, dat ik hooger in eere sta bij den waren Vorst van deze eeuw en de toekomende, wanneer Hij mij waardig geacht heelt voor Hem te lijden en te sterven"' antwoordde Satyrus. «Wees niet halsstarrig! Offer, jonkman!" herhaalde de proconsul. «Ik zal het in geen geval doen!" hernam Satyrus. Toen wendde de proconsul zich tot Saturninvs en zeide: «Gij dan, jonkman, offer, zoo uw leven u lief is!" «Ik ben een Christen en als zoodanig is het mij niet geoorloofd dat te doen!" antwoordde de jongeling. «En gij zult waarschijnlijk hetzelfde zeggen als zij beiden," sprak de proconsul tot Revocatüs. «Ja, om Godswil ben ik geheel van hetzelfde gevoelen," antwoordde deze. ... «Offer, zoo gij niet wilt, dat ik u ter dood laat brengen! zeide de rechter. «Wij bidden Gon, dat Hij ons verwaardige te sterven.' sprak Revocatus. Daarop deed de consul ze verwijderen en beval hij Felicitas en Perpetua nader te brengen. Hij vraagde aan Felicitas: «Hoe heet gij?" «Felicitas !" was het antwoord. «Hebt gij een echtgenoot'!"' «Ja, maar over dezen maak ik mij thans niet bezorgd." «W aar bevindt hij zich?" Hij is niet hier." «Van welken stand is hij?" «Hij is een man uit hot volk." Hebt gij bloedverwanten?" «Neen, maar revocatus is mijn broeder," en, al hare lotgenooten met de hand aanwijzende, zeide Felicitas, welke bloedverwanten zouden meer voor mij zijn dan dezen?" ♦ Heb medelijden met uw jeugd en offer aan do goden om uw eigen leven te redden en dat van hot kind, dat gij onder het hart draayt. Ik ben oen Christin. Hot is mijn plicht, dat alles niets te achten 0111 Gods wil!" Wees niet hard tegen uzelf! Ik bedroef mij over u!" «Doe wat gij wilt! Gij zult mij inderdaad niet van besluit doen veranderen." Daarop richtte do proconsul zich tot Pekpeti'A en zeide: «E11 gij, Perpetua, wilt gij niet offeren?" «Ik ben Christin 011 blijf het tot in eeuwigheid; ik zal mijn naam geen schande aandoen!" «Hebt gij bloedverwanten?" «Ja!" Toen hare betrekkingen, die zich in de voorste rijen der toeschouwers bevonden, vernamen, dat er van hen gesproken werd, naderden zij voor den rechterstoel, haar vader, haar moeder en haar echtgenoot met haar kind, dat nog een zuigeling was. Toen haar vader haar daar voor den rechter zag staan, wierp hij zich mot het aangezicht voor haar ter aarde en sprak: mijn kind, heb toch medelijdon mot den ouderdom uws \ adois, als ik dien naam nog verdien. Heb modelijden met uw moeder, die u heeft grootgebracht, uw broeder, uw ongelukkigen echtgenoot en voor het minst mot dit onschuldige kind, dat na u niet loven kan. Doe afstand van de denkbeelden, die u bezielen. Zoo gij sterft, zal niemand \an ons u overleven, want nooit heeft zulk een ongeluk onze familie getroffen." Perpetua bleef onbewegelijk en, de oogen ten hemel heffende, sprak zij: «Vader, vrees niet! uw dochter Perpetua zult gij voor eeuwigbezitten, zoo gij mij niet in mijn besluit laat wankelen. «Laat u toch bewegen !" sprak de proconsul, «laat u toch vermurwen door de tranen uwer bloedverwanten, door het weenon van uw kind ! «Ik zou met hen weenen," antwoordde Perpetua, «indien ik mij liet scheiden van mijn Heer en van hot gezelschap dezer heiligen, mijn goede broeders, in wier familie ik mij reeds in den geest opgenomen zag in een gezicht." De vader sloot do armpjes van het wichtje 0111 haar hals. Ilij 011 Perpetua's echtgenoot, drukten haar woonende de handen en kusten haar, zeggende: <-heb toch modelijden met ons en loef met ons. Maar met een blik op haar kind, wees zij lien terug en sprak: »laatmij toch! Ik mag niet op u zien, noch u liever hebben dan (Ion, die zich verwaardigd heeft, mij tot deze eero te brengen! En weder werden de gevangenen teruggeleid. Bij een derde verhoor voor Hilarianus, die do plaats van den proconsul ingenomen had, verscheen haar vader andermaal met haar kind op den arm en, haai tei zijde nemende sprak hij op smeekenden toon : »heb toch medelijden met uw kind!" — Spaar toch den ouderdom uws vaders en de jeugd van uw kind! zeide Hilarianus, »cn offer voor het welzijn des keizers!" »Ik offer niet!" antwoordde Perpetua. »Zijt gij dan oen Christin?" vraagde Hilarianus. »Ja, ik ben een Christin!" was het antwoord. En toen mijn vader, die bij mij stond, nog altijd beproefde mij te bewegen, gaf Hilarianus bevel hem te verwijderen 011 men sloeg hem met een roede, 't Was, of ik zelf den slag voelde, dien men hom toebracht," verklaarde Perpetua, »en ik had medelijden mot zijn ongelukkigen ouderdom." Daarna sprak do rechter het vonnis uit: allen werden veroordeeld om op het verjaarfeest van Geta's benoeming tot Cesar bij de te vieren schouwspelen voor de wilde dieren geworpen te worden. De Christenmartelaren hadden geen ander lot gewacht, /ij ademden \iijei en ruimer, toen men hen naar den kerker bracht, want de bange viooze, dat zij zelf of een hunner modegenooten bij het rechterlijk verhoor bezwijken zouden, was geweken en als overwinnaars gingen zij den laatsten en beslissenden strijd tegemoet. Nog één bange, één vreeselijke strijd wachtte Perpetua naar haar meening. Do teedersto snaren in haar binnenste moesten overstemd, de dierbaarste banden verbroken worden: na voor het laatst haar kind aan haar borst gelogd en gezoogd te hebben, zou men het haar van don hoezem scheuren. Maar haar God had haar deze smartelijke beproeving bespaard: haar vader had hot kind uit den kerker tot zich genomen en toon zij don diaken Componius tot haren vader zond om haar zoontje terug te vragen, daar het haar toch vergund was, het in de gevangenis bij zich te hebben, ontving zij een barsche weigering. Nog wilde de oude man dit laatste middel beproeven om zijn dochter van haar geloof af te koeren, doch zijn poging was even vruchteloos als die van Perpetua om hem door herhaald en dringend smeeken het hart te vermurwen. Toen gevoelde zij, dat Gon de hardvochtigheid haars vaders gebruikte om haar hart ook van dezen aardschen band los te maken en zij gewende haar blik, te staren naar dat land, waar scheiding noch dood, noch rouw noch gekrijt meer zijn zal, waar God alle tranen van de oogen zal afwisschen. Van toon af vooral gevoelde zij zich gesterkt door allerlei droomgezichten. Nu eens bracht haar een jongere broeder, die vroeg gestorven was en over wiens toestand na den dood zij zich vaak verontrust had, de blijde verzekering, dat hij do zaligheid verkregen had, dan weer zag zij zich Perpetua weigert ter wille van haken vader en kind, haren Heiland te verloochenen langs eon ladder ten hemel stijgen.'en'tav^d aangrijnsde, st™^8 "^''kamp Inet de wilde dieren. Wij oor,loeien deze zich overwinnaren in den kamp me'f h loof eener jonge dingen niet. Het oordeel over do ve.beeldn ol het vro»". .«io vader en moeder gade en kind, J He,n, goluk, liefde en U\en i« ^ Haar vroomheid en haar die de Zijnen troost en sterkt ook I bewakors Cn vooral geduld wekten do ^^onb'ewaarder Pudens opende zich almeervoor het gemoed van den ge\ar „ <_ WOord en daad zoo luide in de do waarheid des (^ hristendonis,pEBpKTUA pn haar medegevangenen, gevangenis verkondigd we der Christenen vrijen toegang tot Door zijn toedoen kregen de oo de vader van Pkrmtüa do martelaren en van dit mie t e M(jt een door verdriet en gebruik om haar nog gelaat, verscheen hij voor haar, zelfkwelling vermagerd en % e! wion e Hii wond zich almeer op, ^■^r^r^e^^ne, maar Kaar Hart bleef haar Heiland getrouw. Perpetua wijden,ook Wij willen echter bij al de aandacWdie^an Pebp^ ^ ^ Feucitas niet vergoten, Zij wa rechter aan de zijde van Per- Hjden en strijd. ^ ^«belijdenis afgelegd. Zij was petua en zelfs had /.i] \óor a „ lotgenoot Renovatus en jong als zij, misschien de echtge,,^ ^ ^ on£,an(Ughoid boezemde verkeerde ln z"a"8oro 1 ^ do'Romeinsche wet duldde niet, dot ceno haar bezorgdheid in. Immeis, ao blootgesteld werd en zoo V1.0UW in dezen tocs and^ aan d wOde dieren b^ _ ^ zou 111011 dan de ^ltieklvin n„nrnm bad zii dagelijks vurig om alleen den dood te doen ondergaan. Weini dagen vóór Geta's haar verlossing en haar bede w e w d t (loor haar zuster tot kind verjaarfeest bracht in een aangenomen weid. locn /.ij , haar toe: »als gi, nu r,f' gPeiórpen wordt r Temidden harer^b*—Jd en p,,n rzdiiz set«K - — ben voor Hein lijden en dood te ondeigaan. ben \ J moeders met don Christennaam! Wanneer dat droef voordezen Met de eigen proef eens wederkwaain, Wat zou uw keuze wezen? ' zou \iitwoord worde door FELICl- %. CterenT arnZsvrZe'dagen aan den Heiland haars levens en aan het eigen hart gegeven! Don dag vóór zij in het worstelperk gebracht werden, mochten de Christenen evenals alle ter dood verwezenen hun laatste feestmaal gezamelijk en in het openbaar houden. Zij gebruikten dit verlof tot het vieren van een liefdemaal en toen daar de volksmenigte met verbaasde blikken staarde op die Christenmartelaren, die zich bij brood en wijn door de herinnering aan het lijden huns Meesters tot het eigen lijden sterkten, rees Satyrus op en waarschuwde hen, dat de dag van ( huisti s wederkomst zou aanbreken, waarin zij hen zouden weerzien, in wier dood zij zich straks zouden verlustigen. Eindelijk was dan het uur van hun laatsten strijd aangebroken. Uren voordat de spelen in het amphiteater een aanvang zouden nemen, verdrong do volksmenigte zich bij de gevangenispoort en, hunkerend van ongeduld, wachtte zij op de verschijning der Christenen. Daar werden do ijzeren deuren geopend en een lange droeve trein trad naar voren. Dioef*1 Wie zou het durvèn beweren! Met opgeheven hoofd en helderen blik schreden de jonge mannon door do schare, als gingen ze inderdaad ten strijde en de vrouwen, al sloegen zij ook de oogen neder voorde nieuwsgierigheid, waarmede men haar monsterde, een glans van kalme vreugde was over haar trekken verspreid. Toen zij aan het amphitheatei gekomen waren, wilde men hen dringen om zich op heidensche wijze te sieren, de mannen om het purperen opperkleed van Saturnus' priesters over hun kleederen te werpen, de vrouwen om zich als priesteressen van Ceres aan de menigte te vertoonen. Doch zij weigerden standvastig. „Wij hebben allo lijden doorstaan en zijn herwaarts gekomen, om onze vrijheid te behouden: wij hebben u ons leven overgegeven, om ons niet te verlagen tot eenige handeling, die tegen ons geweten strijdt. Dit is het tusschen u en ons gesloten verdrag, waarop niet mag worden teruggekomen." De billijkheid van dit protest werd door den tribuun, wien het toezicht over de volksspelen opgedragen was, zoozeer gevoeld en erkend, dat hij bevel gaf, hen met rust te laten en hen in hun eigen gewaad in het worstelperk te voeren. De dreigende blikken, die do jongelingen bij hun omgang door het worstelperk op den landvoogd Hilarianus wierpen, als wilden zij tot hem spreken: „gij oordeelt over ons, maar God zal u richten!" werden door het volk zóó wel verstaan, dat het op hun geeseling aandrong. Terwijl de jonge mannen tot een prooi voor do luipaarden en beren bestemd waren, werd een woedende koe tegen de vrouwen opgehitst. Daar stonden zij, naakt, slechts met een net overdekt, in het midden van het worstelperk en de aanblik was zóó schokkend, dat er een kreet van afschuw uit de schare opging en een dof gejammer door de rijen der toeschouwers liep. Men eischte, dat men haar de kleederen wedergeven zou en dit geschiedde, nadat men ze naar het einde van de arena geroepen had. Perpetua werd eerst door het wilde beest ter aarde geworpen. Zij merkte, dat hare kleederen vaneen gescheurd waren en beproefde ze zooveel mogelijk saam te nemen om zich voor de oogen dier duizen- gewond, Zij be ^ ^ ini(lden yan de arena, de handen ineenge- ™ -7-T r ^"rzi™W niet, of zij droomde of waakte en sloeg angst,ge bhk- kenWa™nÏ? Toet nu die racende koe tegen ons losgelaten worden?" vraagde zij en slechts, toon men haar op haar wonden en haar ge '"*'™" ffewaad wees, kwam zij tot de overtuiging, dat z,j den aanval van hot w ilde dier reeds had doorstaan. Teeder nam zij daarop afscl e,d van haren broeder en een ander Christen, die zich daar won in s • ■ <■ '""itliir standvastig in het geloof! Hebt elkander hartelijk lief en laat u J™* het lijden, da, ge ons zie. dragen, n.et tot afval ot ""rZs had" een ander roerend tooneel plaats. Daar lag SatvrNUS, door eenti maM „eodelijk gewond, badende in zija Idocd Jüj -.kiel« tz CT" h0.!vaaPrwel'! Blijf indachtig, hoe gij mij zaagt sterven en ^t «Ut schouw spel u niet schokken, maar veelmeer in uw geloof versterk Weder werden de martelaren in de arena geleid. Zjjaetom^kande™ armen fraven elkander een heiligen kus en boden zich dan, J een den ander steunde, den zwaardvechter aan, dienen ge^ag ,rnf De jongeling, die dit gruwzaam werk aan Perpetua vo breii on moest, beefde en de martelares moest hem ter hulpe komen, „a!sof ^ verheven vrouw niet eer kon gedood worden, vóór zij zeu 3SÏ,^^.:sk:!^== arena verlaten, dan klinkt daar een bede in ons hart: „Heebe Jezus =0-^ ^ rr-■« SHSS ^L\To,,uTa:'iotr - ■»" lijksch leven. Drie of vier jaren later schijnt de vervolgingswoede in Afrika uitgeput geweest te zijn. Misschien ook ontving de plaatselijke overheid van hooger hand bevel, haar ijver te matigen en de terechtstellingen der Christenen werden zeldzamer. Van tien proconsul Jüliüs Asper wordt ons zelfs bericht, dat hij, over een Christen ten oordeel zittende, weigerde om dezen tot offeren te noodzaken en dat hij voor zijn omgeving do ergernis niet verborg, welke hem vervulde, waar hij over zulke zaken oordeel uitspreken moest Tegen het einde dor regeering van Sevorus begon do vervolging op nieuw; de aanleiding daartoe is ons onbekend. In Afrika werden do oude rechtsgedingen tegen do Christenen hervat en de vroegere lasteringen deden zich op nieuw hooren. Tn Numidië en Mauritanië werden zij met het zwaard onthoofd; op andere plaatsen werden ze gepijnigd, voor de wilde dieren geworpen of levend verbrand. Doch ook thans wedijverden do heldenmoed des geloofs en de trouw der belijders met de woede van den vijand en weder zag men Christenen, die zich zelf als zoodanig bij den rechter aangaven en hun veroordeeling met grooter ter vreugde vernamen dan hun invrijheidstelling. Vooral de proconsul Scapula Tertullus maakte zich door zijn wreedheid berucht. Weder nam Tertullianus de pen op tot verdediging zijner verdrukte geloofsgenooten en richtte in 211 een brief aan den proconsul. Ook dit schrijven spreekt in den heldhaftigen toon van een man, die evenmin twijfelt aan het goed recht van hen, die hij verdedigt, als aan do eindelijke overwinning hunner zaak. Hij vraagt geen medelijden, maar rechtvaardigheid, 't Is alsof hij pleit, niet voor de verdrukten, die niet anders clan den dood wenschen en dien met vreugde tegemoet zagen, maar voor do steden zelve, waar men hen bedreigde 0.1 waarop Gon liet bloed Zijnor getrouwen wreken zou. Reeds had zijn toorn zich geopenbaard door verschijnselen, die C art ha go en de streek daaromheen verontrustten; reeds had Scapula zelf zijn wreedheid mooton booten. Na den marteldood van Mavilus van Adrumeta, dio voor de wilde dieren geworpen werd, leed hij aan lievige lichaamspijnen, die als eon oersto waarschuwing van Hoven voor hem moesten strekken. Eindelijk richt Tertulianus zich tot hem als staatsman 011 toont hem aan, dat de Christenen talrijker zijn dan hij denkt. Zij zijn niet als verloren schapen temidden van do menigte, zij zijn overal in alle standen en klassen van de maatschappij verspreid. Zou hij dan Carthago in vuur 011 bloed willen doen ondergaan, allo familiën in rouw dompelen, de inwoners tot op het tiende van hun getal uitroeien 011 liet bloed van zijn eigen vrienden 011 bloedverwanten vergieten? De vervolging, dio aanleiding gaf tot het schrijven van dezen brief, was kort maar hevig. Met uitzondering van Mavilus van Adrumeta is ons geen martelaar uit dit tijdperk bij name bekend, maar do Heere der Kerk heeft hun namen geschreven in hot boek des levens 011 zij zullen niet ontbreken bij do schare, die daar wandelen in witte kleeren, voor den troon des Lams. Septimius Severus had het rijk aan zijn beide zonen Caracalla en Gaéta nagelaten. Ongelukkiger beschikking had hij wol niet kunnen maken I)o beide broeders haatten elkander doodelijk. Tegen et pi. van "ene verdooling van don staat verzette ziel. de ketzonn-moeder, ».)! haar meening onvermijdelijk een burgerkrijg zou tengevolge ,, ? .ijk 7w,3"r beproeving «achtte haar thans. De beide broeders !° ' '°n' h t alei's bespiedden elkander voortdurend met wantrouwende blikken e L£ «5 tijd op voet van gewapenden vrede totdat oen dood (*aëta verinoord en Cakacai.la „lleenheersehor word Wat mochten de Christenen verwachten van den man, die op he w f linfl yiin vader te vermoorden en door een nieuwe misdaad rln Woede den'troon bestegen had. Geloofden zij reeds niet hot oog op de gruwelijke ve^'^^o,^^ Skv^s, dat Ln Saa'nuUrL6 minster, dat den troon d^«arsbewlte^Bn ponder van rusteen'1 vooi^T Te meeTen, dat dTe'en gevolg zou zijn van de vroeg™ indrukken, welke de keizer ontvangen had door de mededeehngen van "den Christen-geneesheer Proculus en van de Christelijke voedster aan wier zorg Septimius Severus hem had vertrouwd, moet zeer ze^ gezocht heeten, wijl heel het overige leven van Caracal. a toonde, dat l inïl-knn hem -eheel en al ontbraken. Hij regeerde zes jaar en fwee° maanden en gelijk daar onder de borstbeelden der keizers geene gevonden werden, waarvan de gelaatstrekken z.ch zoo sprekend onderscheidden door brutaliteit en hardvochtigheid als die van Nero en Car. r \ll \ zoo evenaarde hij inderdaad dien geesel der menschheid in geheel /iin gedragingen Had reeds Septimius Severus het militair gezag als slenn^ltr van zijn troon gevestigd, meer nog dan deze braeht Cakacalla de leuze zijns vaders in praktijk: «bevredig do soldaten en lach met do restIlij overlaadde de krijgslieden met geschenken en dat ten koste dei bu rters „!e hi veraehtte, beroofde en aan de willekeur der soldaten o verleverde Waren do schatten, onder Severus opgehoopt, weldra verkwist, hij « s de ledige schatkist door verbeurdverklaringen weer te vullen. Bloed en geld dat was zijn aandeel van de keizerlijke macht, de zorgen voor do rege'ering Het hij gaarne aan zijn moeder over en als zijzelf haar vrees voor de° toekomst uitsprak, dan sloeg hij met een boosaardigen lach op zijn degen en sprak: »zoolang ik die nog hob, zullen we aan niets gebrek hehbon." Dan ging hij heen en sleet zijn leven tn ruwe^genie^ gen of mengde zich onder de soldaten, waarvan hij meei de kameraad dan do aanvoerder heeten mocht. Nauwelijks twee jaren van de zes zijner regeering sloot hij te Rome, overigens vond men hem bij de legioenen in Galïië of aan den Rijn, in Syrië of Egypte, tot aan de uiterste grenzen van het Oosten. Ondanks dat voortdurend verkoeren in de leerplaats was hij niet in staat eenigen rang onder de krijgslieden te bokloeden en slechts aan zijn geschenken had hij het dan ook te danken, dat men hem nu met den titel van Germanicus, dan met dien van Armeniacus, stiak met dien Tan Partieus voreorde. List en geld waren zijn wapenen en inderdaad wist hij deze zóó te gebruiken, dat onder hem de Romemsche adelaars nergens behoefden terug te trekken en de grenzen des rijks veilig mochten heeten. Ten einde de eigen verkwisting en do verhooging van de soldij der soldaten te kunnen bestrijden, bepaalde hij, dat alle onderdanen van de kroon, ook in de wingewesten, het Romeinscho burgen-echt koopen moesten en door dit besluit bracht hij inderdaad een geheelen omkeer in den staat teweeg. Doch niet slechts als krijgsman doorreisde hij de wereld. In alles bijna op Nero gelijkend, gaf hij op onderscheidene plaatsen tooneelvoorstellingen, waarbij hij zich in de rol van Achilles, Alexander of Hercules door hot volk bewonderen deed, maar die steeds tot bloedige tooneelen aanleiding gaven en aan het volk, dat gedwongen werd, hein met loftuigingen te overladen, schatten kostten. Julia Domnia had zich geen ijdele zorgen gemaakt: de dolk van Macrinus, den chef van het pretorium, bevrijdde do wereld eindelijk van den tiran en do moordenaar beklom den keizerlijken troon. Terwijl Julia domnia, den dood haars zoons niet willende overleven, zich uithongeren deed, werd haar zustor met haar beide dochters naar het ouderlijk huis to Emesa gebannen. Macrinus onderscheidde zich noch'door talenten,noch door geboorte en 't was dan ook te voorzien, dat zijn regeering slechts een korten tijd van overgang vormen zou. Toen do verbannen vrouwen, de weelde en schittering van hot hof in haar afzondering betreurende, een samenzwering vormden om haar geslacht op don troon te herstellen, vonden zij gemakkelijk medewerking bij de soldaten, die, onder Caracalla aan overdaad en losbandigheid gewoon, allerminst gunstig gestemd waren voor een keizer, die hun buitensporigheden trachtte te beteugelen, de krijgstucht zocht te herstellen en niet gelukkig heeten mocht tegenover de woelige Armeniërs en Parthen. I)e legioenen van Emesa, dooide onttroonde vrouwen omgekocht, trokken tegen Macrinus op en toen de keizer eenige troepen op hen afzond, schaarden dezen zich weldra aan de zijde der Syrische vorstinnen. Nu schudde Macrinus zijn werkeloosheid af, maar telaat: hij word geslagen en straks op de vlucht vermoord, terwijl de 14 jarige Bassianus, een zoon van een der verbannen vrouwen, den troon besteeg. Caracalla liet zich den lijd niet, Macrinus had dien niet om aan de Christenen of hun vervolging te denken, ziedaar de eenige oorzaak, waaraan men het toeschrijven kan, dat onder hot bestuur dier beide mannen door de Kerk vrede en rust ook voor het tijdelijke gesmaakt werden. Weldeden zich, ver van Rome, vervolgingen en terechtstellingen voor, doch deze kunnen slechts als gevolgen beschouwd wordonjvan de vervolging onder Severus en als daarmede saamhangende. Ganscli andere redenen gaven aanleiding, dat de rust voortduurde onder hun opvolger, die onder den naam van Heliogaralus den troon bestegen had. Vóór zijn verheffing reeds priester van den Zonnegod, aan wien hij zijn keizerlijken naam ontleende, was het zijn stroven, diens dienst tot den eenigen to maken door geheel het rijk en alle andere godsdiensten met dezen saam te smelten. Jeugdig van gestalte bijna vrouwelijk van uitzicht, met een parelsnoer om den hals getooid, gekleed in een purperen mantel met goud geborduurd, zóó deedl hij j hi tocht in de hoofdstad en met hem wierp iiet slijk van den O rentes ch in de wateren van den Tiber uit. De dienst toch, waaraan u m idit on Vfiika in 215, onder voorzitterschap van Agrippinus, met a gemeene stemmen, dat ketters bij hun terugkeer opnieuw moesten godoopt woiden Zoo veroordeelde een synode, die ongeveer 220 te Rome saamkwa onder Callistüs de leerlingen van Sabellius en bracht de. kerken van Azië in kennis daarvan. Men ziet uit deze beide feiten, dat het ie van vergadering, zoo streng onderdrukt tijdens de Antonijnen mius Severus, gedurende dit tijdvak volkomen geëerbiedigd werd, een nieuw bewijs dus voor de algemeene verdraagzaamheid, waarvan de51 er gejn. En Alexandeh Severus reikte met evenveel welwillendheid d hand aan Jupiter als aan Christus zonder in te zien, dat «®he®1 wereldrijk voor beiden geen ruimte bezat en dat de uie naden , '' 1 men tusschen beiden zou moeten kiezen. Hij herstelde den oiu en g dienst doch wilde den nieuwen niet storen, noch'zijne belijders verontrusten hield de schaal van billijkheid on rechtsgelijkheid in den evenaa, voo heel de wereld, liet den Joden hun voorrechten en duldde het bestaan li" Christenen, onder het .netto: laat ze met rust!" Immers, waarom zou me ze hinderen? Waren het geen vrome, eerlijke lieder'' Was stichter van hun secte niet een van die groote geesten, die eei biet <• g doo de reine voorbeelden on schoone lessen, die hij den zijnen naliet Behoorde hij niet tot die zeldzame familie van leiders en weldoeners de, menschheid ? En zoo hij al geen tempel bouwde vooi den, . '!omdat den onder Pilatus gekruiste niet onder de goden opnam, * • de geheele wereld christen worden en de tempel der goden verlaten zijn z Zoover was het dan reeds gekomen. Stellen wij ons een oogenbhk \ifxander Severus voor met den moed, waarmede een Heliogabalis voor zijn zedeloozen Zonnegod de wet en de publieke opinie tiotseerde of wel een Heuogabalos niet de edele gezindheid van zijn opvolger i lint hot den Heere der Kerk behagen m het hait t sa overwinningen moesten nog met het kostbaarst bloed betaald woiden. HOOFDSTUK XI. DE MARTELAREN DER LEGENDE EN DER HISTORIE. Zoo was er dan gedurende een tijdvak van vier en twintig jaren geen keizerlijk edict tegen de Christenen uitgevaardigd. Willen wij hiermede beweren, dat geen enkel Christen over het rijk gedurende dit lange tijdvak om zijn geloof verontrust of vervolgd werd ? Dat is bijna niet denkbaar. Immers de Christenen waren over het geheele wereldrijk verspreid en velen onder hen begeerden lijden en marteldood. Daarenboven sommige stadhouders waren meer gehecht aan de oude traditiën van hun wereldstaat dan de keizer zelf en, meer dan dezen besloten ze te beschermen, betoonden zij zich meer geneigd de oude besluiten der keizers tegen de Christenen ten uitvoer te leggen dan de verdraagzaamheid van een Alexander Seveiu'S of de onverschilligheid vaneen Caracalla en IIeliogahalps te doen gelden. Eindelijk, mocht daar ook in het paleis een geest van zachtmoedigheid heerschen, deze deelde zich niet zoo eenklaps aan de priesters van het heidendom en de door hen tot woede opzweepte volksmenigte mede en waarom zouden zwakke magistraten tegenover de uitbarstingen van den volkshaat zich ter wille der Christenen, naar hun begrip de onruststokers in het rijk, sterker betoonon dan voorheen? Zooveel is zeker, dat de geschiedenis geen daden van geweld heeft geboekt en dat de schrijvers van de geschiedenis der kerk ze niet beschouwd hebben, als zouden ze de algemeene rust gestoord hebben. Wel wordt door Eusebius melding gemaakt, dat zekere Alexander, die eerst bisschop in Capadocië, daarna een helper of de opvolger van Narcissus was in het bestuur der gemeente van Jeruzalem, onder Caracalla in den kerker gebracht werd, maar we weten noch waar, noch wanneer dit plaats had. Voorts verhaalt hij, dat Asclepadius, voordat dezeden bisschoppelijkenzetel van A n t i o ch i ë bezette als opvolger van Serapion, veel moed en standvastigheid gedurende de vervolging getoond had, maar zooveel is zeker, dat men ook bij dezen de vervolging niet tot het uiterste liet komen, aangezien hij later tot bisschop van Anti och ië gekozen werd en, met deze waardigheid bekleed, onder de regeering van Alexander Severps stierf. (228) Maar waar ook de geschiedenis zwijgt, daar spreekt de legende dos te luider. Het boek van de Acta der heiligen, dat eindeloos heldendicht van de overwinnende kerk, heeft geen bladzijde blank gelaten, onder welke regeering ook. De naamlooze schrijvers van den heiligen strijd kennen geen wijzigingen in de staatkunde, geen verschil van tijd, geen bijzondere gesteldheden der keizers, geen tijdperken van vrede, geen onderscheid tusschen de vervolgers en verdraagzamen onder de vorsten. Als men hun verhalen leest, schijnt het, dat de strijd tegen de Christenen geen wapenstilstand of verpoozing gehad heeft. De triomf schijnt roemrijker en het werk Gods te heerlijker, zoo de hinderpalen grooter en de pogingen, om het Christendom te verstikken, zoo de ijver en het geweld van de wereldmachten om het uit te roeien, vertraagd noch verhinderd werden. Zoo worden ons ook uit dezen tijd van rust tallooze verhalen gedaan van marteltooneelen en inderdaad, wij hebben allerminst recht, ze als een serie romans te beschouwen, die alleen zouden geboren zijn in de verbeelding van de schrijvers. Zeker speelt de phantasie daarbij een groote rol, maar in de meeste gevallen had zij de werkelijkheid tot bouwstof en heelt zij niets meer gedaan dan het geschiedkundig verhaal illustreeren en nu bestaat juist hierin de groote moeilijkheid, de historie te ontdoen van woekerplanten der verdichting, die haar bedekken Zoo verhaalt daann CitKSCENTiANUS van zekeren Alexander, een bisschop, die dooi een Antonius zelf ter dood veroordeeld zou zijn, welk vonnis op twintig mijlen van Rome, bij den weg van C1 a u d i u s- C a s s.i a zou voltro kjen »jn. Crescentianus was een voorganger der gemeente, dooi Alexander ö. ordend, en getuige van zijn verhoor en zijn marteldood. Alexander zou veel van zich hebben doen spreken door de wonderen, die hij \eirichtte en de vele bekeerlingen, die hij maakte. In een tijd, waarin de Christenen ijverig door de overheid werden nagespeurd, zou liij een jonkman in het leven teruggeroepen hebben op de smeekingen der ouders, die beloofd hadden, het Christendom te zullen omhelzen, zoo hij hun hun Zou wedergaf. Na dit wonderwerk doopte hij !4132 heden van onderscheiden leeftijd en stand. De zaak werd natuurlijk ruchtbaar en bereikte de ooren des keizers, die Cornelianus, een zijner eerste hoofdlieden, me 150 man afzond om Alexander te vangen en tot hem te lnen0en. \ een Zondag, terwijl Alexander vóór de mis, het volk onderwees, vertoo < zich Cornelianus, maar, bevreesd bij den aanblik op de groote schare, die den prediker omringde, gaf hij dezen op de meest eerbiedige wijze zijn tart to kennen. Ai.kxaki.kr bracht het volk tot bedoren, dat don afgezant des keizers te lijf wilde, «af zich aan Cobnelianus over en werd, dooi CitESCKNTlAHVS, Iïohifacics en Vitaus gevolgd, naar Rome gevoerd. l)e keizer bevond zich 0|> een villa, ongeveer 17 mijlen van de stad geleiren op den weg van Claudia, waar hij zich een praalgraf deed oprichten Met de handen op den rug gebonden en nog steeds door liet drietal zijner leerlingen vergezeld, stond Alexander straks %ooi keizerlijken rechterstoel. A^on.nüs vraagde hem: -zijt gij Alkxandki. die de oorzaak zijt, dat wij ccn deel van het Oosten verloren hebben, die hier degenen komt verontrusten, welke een bedaard leven leiden en zoovele menschen bedreigt door hen te doen gclooven m een dwaashoofd, eertijds door zijn broederen ter dood gebracht? Zoo deze Gons zoon geweest ware, zou hij toeli niet als een inensch geleden hebben." Alexander antwoordde: «daartoe juist is de Heere der majesteit in menschelijken vorm van den hemel neergedaald, opdat Hij ons van den dood zou bevrijden en daartoe hoeft Hij ook willen sterven." — «Houd op met uw lange redeneeringen, jonkman ! Zweer uw god af en offer aan de goden, dan zult gij de eerste bij mij in het paleis zijn, maar, zoo gij weigert te luisteren, zoo zal ik u duizend martelingen doen ondergaan en uw God zal niet komen om u als een bevrijder uit mijn hand te verlossen." — «Doe dan, wat gij zegt. Het is dwaas, mij te doen hier komen in de hoop, dat £ïij mij zoudt kunnen overhalen, deze gevoellooze steenen te aanbidden. Doe, wat gij wilt; gij zult toch mijn gevoelens niet veranderen." «Men strekke hem uit op do bank en sla hem met roeden, tot hij geen adem meer heeft, sprak Antoninus woedend, «weet gij niet, tegen wien gij aldus spreekt? Gij beleedigt mij, die de geheele wereld in mijn macht heb." — («ij schrijft uzelf te groote macht toe," hernam Alexander, >gij zult die wereld eens aan anderen moeten overlaten om zelf te gaan, waarheen gij niet wilt. 1'oen beval Antoninus hem in de gevangenis te brengen en riep hem bij het heengaan toe: «ik geef u een uitstel van vier dagen om uit uzelf tot verstandelijke inzichten te komen." — «Stel u maar voor, dat dit uitstel verloopen is en doe heden, wat gij u voorgenomen hebt." Om den ijver van Cornelianus te beloonen, zou de keizer hem tot consul benoemd hebben. Daarna beval hij, dat er een schouwspel van wilde dieren aangericht en daartegenover een rechterstoel zou opgericht worden, waarna hij den bisschop andermaal voor zich brengen deed. ^ elnu, Alexander,' zoo vraagde hij hem, «zijt gij besloten, onze vriend te worden ?" — «Verzoek mij niet," antwoordde Alexander, zooals de duivel, uw vader, den Heere verzocht heeft." Toen deed Alexander hem op een martel bank vastleggen, de zijden branden met gloeiende lampen en zijn lichaam met ijzeren nagels openscheuren, terwijl hij onder de martelingen tot hem sprak: «als gij van goeder harte den goden eerbied wilt toonen, zult gij een broeder voor mij zijn en ik zal u met rijkdom overladen." — «En waar zijn uwe goden dan?" vraagde Alexander laat ons ze gaan zoeken, opdat ik hun offere, zooals gij wenscht." — Nu voerde men hem naar den tempel van Apollo, maar nauwelijks was hij daarbinnen getreden en begonnen te bidden, of een derde van den tempel stortte in en het beeld van den god lag verbrijzeld aan zijn voeten. Antoninus, die dit aan tooverij van Alexander toeschreef, beval, dat men hem voor de wilde dieren werpen zou en vier berinnen en twee beren werden tegen hem losgelaten, doch de dieren legden zich rustig voor hem neder en likten zijne voeten. En heel het volk sprak voor den bisschop en beschuldigde eenstemmig den keizer van onverschilligheid en wreedheid. Nu liet deze een grooten oven aanrichten op den burcht Bocano, maar toen de heilige ook bij den aanblik der vlammen rustig bleef, riep antoninus hem toe: «Volhard niet in het kwaad, maar denk na! Gij zijt jong en het zou mij leed doen, het levenslicht in u te jnoeten dooven,eer uw avond gedaald is. Ik zweer bij de goden: als gij uw God verloochenen wilt, dan zult gij mijn boste vriend zijn; ik zal 11 met goud en zil ver overladen; zoo gij wilt, zal ik u de waardigheid van prefect geven en gij zult in mijn paleis na mij de tweede zijn." — «Een hond zelfs is heter dan gij," antwoordde Alexanper. «Ik heb u reeds gezegd, dat gij don dienaar des Heeren niet tot kwaad verleiden moogt en zie, gij keert als een hond tot zijn uitbraaksel terug. Ik herhaal u: doe wat gij wilt! 1 oen werd Alexanper in de vlammen geworpen, maar deze doofden oogenblikkelijk uit en zelfs zijn kleoren werden niet verzengd, waarop Cornelianus den heerschor aanraadde, aan den halsstarrige het hoofd te doen afhouwen, loon men Alexanper naar de strafplaats bracht, kon een jonkman, Herculanus genaamd, die in Antoninus' bijzonderen dienst was, zich niet langer bedwingen en riep luid: Onzinnige, tiran, hoe lang zult gij op dit gebied nog doof en blind blijven! Deze dienstknecht Gops gaat, na uw roeden en "martelingen, na uw wilde beesten en oven vergeefs op hem beproefd te hebben, met een helder en blij gelaat ter slachtplaats! Moet dat niet de ware Gop zijn, die zulk een kracht aan de Zijnen verleent?" Antoninus vraagde toen den jeugdigen vermetele, wat dwaasheid hem bevangen had. Deze antwoordde, dat hij al van zijn veertiende jaar af een Christen was. Ik ging met u in de tempels, maar zacht bad ik tot Christus, mijn Heere." Alexanper echter werd verder gevoerd en zijn hoofd viel onder hot zwaard, doch do aarde beefde en een gedeelte van den burcht en van de badhuizen stortten in. Herculanus werd in stilte ter dood gebracht. Met een steen aan den hals gebonden, wierp men hem in het naburige meer, maar het touw brak, het lijk dreef boven en werd dooi de Christenen begraven. Het lichaam van Alexanper werd eveneens plechtig ter aarde besteld en een inschrift aan zijn nagedachtenis gewijd. Zeven dagen na de begrafenis zag Cornelianus den steen met het opschrift en wilde dien wegnemen, maar toen hij daaraan do hand sloeg, verdorde deze en, door geweldige pijnen aangegrepen, stond hij daar als verlamd. Eindelijk ontfermde zich de goddelijke genade over hem: hij bekeerde zich en herkreeg de gezondheid en het gebruik van zijn hand. Een kerk werd later gesticht ter herinnering aan den vromen Alexanper, op de plaats, waar hij in don oven geworpen was. Het wil ons toeschijnen, dat deze Alexanper dezelfde is, waarvan Eusebius spreekt, die, na eenigen tijd bisschop in Capad oeië geweest te zijn, van daar naar Palestina ging en er om des geloofs wil kerkerstraf onderging, waarop hij, later naarhetOosten teruggekeerd, gedurende de vervolging onder keizer Decius waarschijnlijk voor de derde of vierde maal in den kerker gebracht werd en daar onder wreede martelingen stierf. . Overigens mag het opmerkelijk boeten, dat de naamloozo schrij\ers, dien gij predikt." «Zie toe, dat gij in uw dwaling niet met do waarheid den spot drijft!" sprak Gallisti s tot hem. Doch met tranen in de oogen hernam Pai.matius: «ik spot niet met mijn Hoor. Ik heb wel in der waarheid ontdekt door do verblinding der soldaten en de woorden van de maagd in den tempel, dat de IIeere Jezus Christus de ware God is." Toen wendde Calepodius zich tot Callistus en sprak: «zalige vader, weiger den doop niet aan hem, die dien vraagt!" Toen schreef Callistus aan den boetvaardige een dag van vasten voor, onderwees hom, zegende een weinig water, dat hem uit do put van het huis gebrscht werd en sprak lot den voor liem nedergeknielden Palmatius : «Gelooft gij van heeler harte in God den almachtigen Vader, Schepper van alle zichtbare en onzichtbare dingen ?" «Ja, ik geloof in Hem!" antwoordde Palmatius met bewogen stem. «En in Jezus Christus, Zijnen Zoon, die geboren is door den Heiligen Geest uit de maagd Maria?" «Ja!" klonk het antwoord. «En in den Heiligen Geest, de heilige algemeene Kerk, de vergeving der zonden en do opstanding des vleesehes?" Met tranen in de oogen riep Palmatius uit: red*„g „„„ nip„wp vervolging deed uitbarsten, waarvan hij zeil liet slachton» ■ werdv In ieder geval blijft het ons vreemd, dat, waar wij het bes aan van Cecil,a, ValeÏ.us en T.burcus niet loochenen kunnen en evenmin oaiv nemen d it hun lotgevallen louter de vracht zouden zijn van de phantasi Jate, seMKor, overlevering zulk oen popularlte.t venvterf T, "rr — om dor legende weder op den vasten grond der ^,wlP3n^rr de moo,,|e„„ar on opvolger van M ™ o.n £\. zoggen, door do omstandigheden er toe geleid, de beschermelingen van zijn voorganger te ^ei^ fe"e grofheid en ruwheid, hem van nature eigen, leidden hem tot alle, Ie, ge wclddadigheid. Hij begon met vele Christenen to veroordeelen, dio dool uitgemaakt iiaddon van liet hof va» zijn voorganger. T)e vervolging richtte zich voornamelijk togen do bisschoppen, omdat de nieuwe keizer in bon de hoofden zag van oono vijandige partij, wier leden door dankbaarheid aan do persoon van zijn slachtoffer gehecht waren. Overigens kan deze vervolging noch lievig, noch algemeen genoemd worden 011 liet zij don Christenen de mogelijkheid over om ze to ontvluchten. Pontiits, do toenmalige bisschop van liome en IIii'POLYTus, volgens sommigen een bisschop in één van Rome's onderhoorigheden, volgens anderen een lid van hot presbyterie te Rome, werden naar de bergwerken in Sardinië verbannen, waar zij overleden; de latere bisschop van Rome, Fabius, liet hun stoffelijk overschot naar de hoofdstad overbrengen. Bijzondere omstandigheden maakten de vervolging heviger in 1'ontus en Capadocië. Geweldige aardbevingen, die geheele steden doden verdwijnen, ontstaken de woede van do dweepzieke volksmenigte, dio, evenals altijd door de priesters aangestookt, do algemecne rampen aan de verachters der goden toeschreven en op de belijders van don nieuwen godsdienst wilden wreken. In dezen tijd schreef Orkïenes en wel bij gelegenheid van de gevangenneming van zijn vriend Ambrosius en van den voorganger Protochetus zijn vermaning tot het martelaarschap. I)it stuk was zonder twijfel bestemd 0111 in alle gevangenissen gelezen te worden, waarheen men de Christenen verwezen had. Voorzeker, het was niet overbodig, dat zijn mannelijke redeneeringen zich deden hooren, want de geestelijke verslapping, waarvan wij reeds melding maakten bij de vervolging onder Septimius Severus, had zich al meer verbreid in de Kerk en het tijdperk van rust en zelfs van keizerlijke gunst had velen doen toetreden bij de gemeente, welker innerlijk gehalte niet boog mocht aangeschreven worden. De smeltkroes dor beproeving zou een noodzakelijke zuivering teweeg brengen. Ook de getrouwen onder de geloovigen waren met een noodlottige overschilligheid bevangen. Zij hadden behoefte aan ernstige waarschuwing en het schrijven van Origenes was voor hen als een echo, trillend van don ouden heldenmoed der Kerk. Na eenige algemeene denkbeelden ontwikkeld te hebben over den korten duur van het lijden dezes tegen woord igen levens, vergeleken bij de heerlijkheid van het toekomende, spreekt hij over het voorrecht van een vroegen dood, die, terwijl hij ons den dikken sluier afneemt, die onze oogen bedekt, ons God doet aanschouwen. Vervolgens doet hij de verhevenheid van het martelaarschap boven alle ander lijden uitkomen. Terwijl andere lieden vaak lijden om een deugd, hun bijzonder eigen, zooals matigheid, wijsheid, rechtvaardigheid, enz. sterft de Christen onmiddellijk voor zijn God. Hoe zorgvuldig moet dan niet elke soort van verloochening vermeden worden, ook zelfs waar zij zich onder de zachtste vormen zou voordoen. Afval is de noodlottigste echtbreuk, want zij scheidt onze ziel van den hemelscben bruidegom, die haar mot heilige jaloerschheid bemint en vereenigt haar met hem, om wiens wil men zijn geloof verloochende. liet verbond tusschen God en ons eisclit een volstrekte en algeheele toewijding aan den Chhistits. Wij moeten er toe komen 0111 te verklaren: ik leef, doch niet meer ik, Christus leeft in mij," dan zu wij ons kruis dragen om Hem te volgen. Zij, die mot goederen dc wereld begenadigd lijn, zooals Arkaiiam, zullen in hun rijkdommen middel bezitten om een volmaakter offer Hem te brengen, dat hun 1 derdvoudig vergoed worden zal uit hetgeen Hij voor hen bewaart., ook zij, die do kwellingen en pijnen hebben doorstaan, hebben in 1 martelaarschap een meer verheven en schitterende deugdelijk!.eid bowc dan zij, die deze beproevingen niet hebben doorstaan. Zij, die bewo door hun groote liefde tot (Jon, wiens scherp en tweesnijdend zwaard in het onsterfelijke woord getroffen heeft, do banden van weekelijkheu weelde gebroken hebben, zij hebben zich door deze losmaking arei vleugelen verworven, waarmede zij opstijgen naar de woningen des IIkk Ten einde de glorie van het martelaarschap te beschrijven bedient<)ri nes zich van een welsprekendheid, die aan tertrllianus herinnert, behoud van de verhevenheid van gedachten, waardoor zich zijn schrij altijd kenmerkt. De geheele hemel heeft de oogen gevestigd op den r;l van den martelaar, hoe donker deze op de aarde ook zij, van dun ( 1 tusbelijder. In gloeiende trekken beschrijft hij den heldenmoed vai groote dienstknechten Gods onder het Oude Verbond, inzonderheid < der Maccabeeën, wier heldhaftige moeder kalm en onbewogen bij aanblik van hun lijden bleef, omdat, zooals hij het dichterlijk uitdi de dauw harer vroomheid de vuurvlammen der moederlijke liefde ml ingewanden doofde. Voorts stelt hij aan zijn zwakke discipelen het v beeld van den Goddelijken Martelaar voor oogen. Laat hen nietophon temidden van het lijden en den smaad, te denken aan de overwinn die hen wacht. Verwonderen wij ons niet, wanneer wij, voordat wi heerlijkheid verwerven, die niet den diepsten vrede en het reinste g «repaard gaat, een ruwen winterstorm moeten doormaken: als de \\ i zal voorbijgegaan zijn met zijn regens, dan zullen de bloemen ontlu en de rechtvaardigen zullen bloeien, geplant als zij zijn in hot huis Gods. Wij hebben geen reden, ons te verbazen over den haat der wet wie niet van den dood in het leven is overgegaan, kan hen niet liefheb die tot dit goddelijk leven gekomen zijn en die, uit de duistere verbli dos doods, gevoerd zijn in woningen des lichts van den Allorhooj De da<* van de zegepraal der Christenen is nu voor ons opgegaan, \\ bij ons' roemrijk lijden, met Christus gedragen, vertreden wij alle aard overheid en macht onder onzen voet. Laat ons dan onze grootheid ziel toonen bij al wat ons ontmoet." Na lange ontwikkeling van de der duivelen en de reinigende waarde van het martelaarschap, vat i hoofdgedachte van zijn werk saam in deze ernstige bewoordingen: hebben de woorden van Jezus Christus gehoord en sinds langen reeds de waarheid des Evangelies omhelsd. Ieder van ons heelt zijn gebouwd. De kamp, die ons wacht, zal toonen, op welken grond wij bouwden, op den rotsgrond in de diepte of op het zand zonder fondan want de storm nadert en met dezen de regens, de winden, de stortvloe de overstrooming. Of ons huis zal onbewegelijk zijn, rustende op hoeksteen -Tezus Christus of zijn val zal zijn zwakheid toonen. (Jon behoede onze gebouwen, want de afval is een vreeselijke val zooals Luk as schrijft. Laat ons dan onzen (Jon vragen, dat we op den wijzen man mogen gelijken, die zijn huis op de steenrots gebouwd heeft. Mogen dan ook de geestelijke boosheden in de lucht, die onze vijanden beheerschen, de overheden en machten der wereld over ons komen als een zonden stormvloed, mogen de woedende winden van de machthebbers dezer eeuw zich stooten legen de rots, waarop we ons huis bouwden, moge de losgelaten hel zelfs tegen haar aankomen, zij zullen temeer de onwankelbaarheid van de rots en de vastheid van ons huis aantoonen, dat 011 wrikbaar staan bleef bij al hun geweld. Moge de vervolging van Maximinus lijdelijk kort en meer plaatselijk lieeten, daar ons weinig meer bekend is, dan dat een tweetal voorgangers der gemeente te Rome naar de bergstreken verbannen werden, dat zij voorts in Pontus en Capadocië tengevolge van verwoestende natuurtooneelen slachtoffers eischte, dat de keizer te Rome tegen deChristenen woedde als tegen lieden, die zich aan zijn voorganger gehecht betoond hadden en eindelijk dat Origenes voor de hitte der vervolging zelf uit Palestina week, om zich op aandrang zijner vrienden naarCesarea in Oapadocië te begeven, waar hij in de woning van zekere Juliana rustig zijn geestelijken arbeid voortzette, de legende telt menigte van martelaren en onder dezen de heilige Barbara ; ofschoon men evenmin eenstemmig is over don naam van de heldin als over de plaats en den tijd van de gebeurtenis. Zij was de jonge dochter van een rijken heiden, Dioscorus genaamd. Om haar uitnemende schoonheid hield hij haar in een toren opgesloten. Vele jongelieden van goeden huize kwamen hem bezoeken en zeiden tot hem: kies onder ons oen echtgenooot voor uwe dochter!" Dioscorus bracht haar hun vraag over, maar zij weigerde en verzocht, dat men daarop niet verder bij haar zou aandringen. Dioscorus, die liet plan opgevat had, baden in zijn huis te doen aanleggen, riep de arbeiders en kunstenaars saam, gaf hun zijn bevelen en ging op reis. Maar op zekeren dag verliet de maagd den toren en den nieuwen aanbouw beschouwende, zag zij, dat men aan de noordzijde slechts twee vensters aangebracht had. Zij verzocht aan de werklieden, daar een derde venster te willen aanbrengen en toen dezen opmerkten, dat. hun meester hun daartoe geen bevelen gegeven had en dat zij zich niet aan zijn toorn wilden blootstellen, stelde zij hen gerust en nam de gevolgen op zich. Zoo maakten zij dan een derde venster. Barbara plaatste met eigen hand een kruis op het marmer der baden en, toen zij de afgoden baars vaders zag, spuwde zij ze in het gelaat, en vervloekte hen en hun aanbidders. De vader verwonderde zich bij zijn terugkomst over de aanwezigheid van het derde venster en toen hij vernam, dat zijn dochter tot de plaatsing aanleiding gegeven had, vraagde hij haar naar de beweegreden. Zij antwoordde hem, dat er drie vensters waren om de drie lichten te vertegenwoordigen, die de wereld verlichten, den Vader, den Zoon en den Heiligen Geest. Hierop werd hij zóó toornig, dat hij haar wilde dooden, maar door een wonder ontkwam de heilige aan zijn handen: de muren openden ziel zij zag zich in het hol van een berg verborgen. Op aanwijzing van een he ontdekte haar vader haar schuilplaats, overlaadde haar met mishandelir en bracht haar in zijn woning terug, waar hij haar met ketenen gebon opsloot en haar bij den proconsul Marcianus verklaagde. Daar deze! noch door beloften, noch door bedreigingen kon bewegen te offeren, < hij haar wreedaardig geeselen en in de gevangenis overbrengen. 1 verscheen haar Christus, die haar versterkte, haar nieuwen moed ga haar wonden genas. Toen zij den volgenden dag weder voor den ree oebracht werd, bleef zij standvastig en werd na de gruwelijkste foltern door de eigen hand baars vaders gedood, waarna vuur uit den h< daalde en den man tot stof verteerde. Ziedaar den inhoud van een < zonderlinge als wreede overlevei ing, die men onder de minst waarsc lijke verhalen rangschikken kan. Origenes en zijne tijdgenooten waren bestemd 0111 schrtkkehjker volging over de Kerk te zien aanbreken dan die, welke onder .Maxim plaats"vond. Maximinus, dat ruwe monster, werd, nadat de senaat tot vijand van het vaderland verklaard had, bij een oproer onder de m van Aquilea gedood. Het scheen, dat de vrijheid aan de wereld her» was en de gulden tijd der Antonijnen op nieuw zou aanbreken. Ile slechts kort duurde die waan; de soldaten wreekten zich, de 1 keizers Balrinus en Maximus, door den senaat aangesteld, werden de Pretorianen vermoord en GordianusIII werd alsalleenheerschereil Ofschoon hij in het begin onder den afschuwelijken en noodlottigen in > verkeerde van de gesnedenen, die het paleis vergiftigden, vond hij in zijn schoonvader een vroed minister, een goed administrateur en uitstekend veldheer. Philipfs Arars, uit Arabisch bloed gesproten, do van het hoofd eener bende Bedouïnen roovers, die zich trap voortrap had v te verheffen, totdat hij eindelijk hoofd der Pretorianen werd, door een verteerd en jaloersch op den invloed van den minister, deed, naar zegt, dezen vergiftigen, verwekte toen een oproer, waarbij hij zich de° soldaten tot keizer uitroepen liet, waarna hij Gordianus afzette dooden deed onder toejuichingen der Pretorianen en de Perzen tot vrede dwong. In het rijk, overgeleverd aan de willekeur eener sold reoeering, schijnt, de Kerk alleen het beeld van burgerlijke orde € eeni<*e vertegenwoordigster van de verhevenheid des geestes bovei ruw°geweld. In hare vreedzame gelederen, die onophoudelijk aangroi en waarin de besten zich afkeerden van de uitgietingen der wereli zich heen, vonden allen een toevlucht, die walgden van de treursj welke 0111 hen heen in de groote stad plaats hadden, alle vrienden vai inwendi»en vrede, die overal elders verwarring en onrust ontmoi Overigens kon er wel geen gunstiger omstandigheid gevonden wr voor deze nieuwe maatschappij in haar geboorte dan de ongedunj van het bewind, de verzwakking van de regeering en der wetten, de onh die de gedachten aan haar wegdrongen, do ontbinding van de maatschappij, waarvan zij de beste elementen in zich opnam. In ( zelfden tijd groeven of verlengden de christelijke doodgravers de galerijen van hun onderaardsche graven. Het zaad voor de toekomst was voorhanden. Fabius was, naar inen zegt, volgens een goddelijke aanwijzing, tot bisschop van Roine gekozen. De burgeroorlog, die in 2:57 uitbrak, gaf den Christenen meer vrijheid, de val van don tiran Maximinus en de daarop volgende reactie bevestigde deze en Fahius durfde zich zelfs met zijn geestelijke helpers naar Sardinië begeven, 0111 het stoffelijk overschot van Pontius en Hïppolytus daar op te graven 011 naar Iiome over te brengen. En nu had een keizer den troon bestegen, van wien men zelfs verhaalt, dat hij Christen zou geweest zijn. Als hot waar is, dan had de Kerk voorwaar geen reden, zich op haar keizerlijken lidmaat te verhoovaardigen. Wij hebben geen grond 0111 het te betwijfelen, ook al heeft Piiillippus Arabs in menig opzicht den schijn tegen zich. Reeds spraken wij over de wijze, waarop hij zich tot den troon verhief, maar het blijkt genoegzaam uit de geschriften van Origenes, Cyprianus en Tertitllianus, dat men Christenen vond, die het met hun openbaar leven niet streng opnamen en bij wie de doop noch de zeden gereinigd, noch de gewoonten gewijzigd had. Zoo de keizer en zijn gemalin Otacilia Severa al christenen geweest zijn, dan waren zij het in hot verborgen voor zichzelf en zeker niet als officieele overheidspersonen. Eusebiits verhaalt uit de tweede hand, dat de vorst, in zijne hoedanigheid van Christen, op den dag vóór Paschen, aan de gebeden der gemeente in de kerken deelnemen wilde, maar dat de bisschop hem den toegang weigerde totdat hij zijn misdaden zou beleden en daarvan temidden van alle overige boetelingen de straf zou gedragen hebben. De keizer onderwierp zich en toonde alzoo, dat hij van vreeze Gods doordrongen was. Iloe jammer, dat Eusebius ons noch de plaats, noch den naam van den bisschop noemt, waardoor we geen recht hebben tot de vaste overtuiging, dat dit feit tot later tijd behoort. Inderdaad uit de historie zelf kunnen wij niet anders opmaken, dan dat do keizer, wat hij ook voor zichzelf geweest zij en welk een storeloozen vrede de kerk ook onder zijn bewind genoot, èn in zijne uitdrukkingen èn in zijne handelingen den godsdienst van den staat eerbiedigde. Zoo beval hij do herinnering aan het duizendjarig bestaan des rijks plechtig en schitterend te vieren, een feest, dat noodwendig met heidensche ceremoniën moest gepaard gaan. Hoezeer toonde zich juist temidden van den glans der feesten hot innerlijk verval van een staat, die, zonder eenige innerlijke vastheid, slechts hot recht van moord en ruwgewold eerbiedigde. Do invallen der vreemden bedreigden voortdurend zijne grenzen en daarbinnen hadden zelfs vuur en zwaard niet een godsdienst kunnen uitroeien, die op zijn puinhoopen triomfeerde. Hot bezweek onder die duizend jaren van heidendom, waarop het roemde 011 zijn keizer zelf betoonde den nieuwen godsdienst zooveel welwillendheid 011 beschermde dien zoozeer, dat Origenes zelf zich bewogen zag 0111 hom 011 zijn gade Severa nader in een brief over de Christelijke leer in te lichten. E11 toch als consul en hoogepriester zat de keizer bij dezo feesten voor, nam deel aan de spelen en genoot daarvan zeer, naar luid van hot verhaal, ja, hij zou op het Kapitool zelfs deelgenomen hebben aan het slachten der offerdieren. Van andere zijde blijkt het, dat do keizer zich stelde tegen de drinkgelagen en de openbare huizen van ontucht binnen Koine sluiten deed. Hoe het zij, de Kerk genoot vrede en breidde zich sterk uit aan alle zijden. Dat neemt niet weg, dat de legende ook hare bladzijde over de re,reering van pinui'i'us Arars met bloed teekent. Zij spreekt van den marteldood van IIelicokis to Coriotho in 244 onder do proconsuls Perennius en JusTlNüs en gewaagt van een wreede vervolging, die in Achaje, Macedonië en do geheele wereld plaats had en van een edict,aan allo aanbidders en verdedigers der goden," door Gordianus en 1 iiilipï'us uitgevaardigd Dit edict werd to Corintho afgekondigd, waarop Heliconis, ' in heiligen ijver ontbrand, naar ,1e markt ging en oen rede Meld, waarin zij don dienst van don waren Gon predikte en de .jdelheid van den dienst der afgoden bespotte. Door de verontwaardigde burgers gegrepen, werd zij voor den rechterstoel van Pkreknius gevoerd en na een verhoor, waarbij zij weigerde to offeren, aan een ossenjuk gebonden en op do voetzolen geslagen. Vervolgens werd zij m een kuip met kokend pek geworpen, doch do engel des Heeren verkwikte haar met zoeten dauw. Toen rukte men haar de haren uit, en brandde haar met vurige lampen op do teederste doelen baars lichaams. Daartegenover beloofde de rechter haar, als zij offeren wilde, haar priesteres van Diana to zullen maken, haar' een gouden zuil te zullen oprichten in het midden der stad en haar door de keizers te doen eeron als de moeder der wereld He scheen dat HelicoNIS wankelmoedig werd. «Laat ons naar den tempel <.aan zeide zij, «opdat ik aan Venus, aan Minerva, aan Esculapius en aan Jupiter do verschuldigde eer bewijze!" In triomf leidt men haar heen. Zij treedt binnen, verzoekt, dat do priesters zich achter de gesloten deuren terugtrekken- dan breekt zij het standbeeld van Venus m drie stukken, werpt dat van Minerva in het stof, verbreekt dat van Esculapius door vuistslagen 011 handelt evenzoo met dat van Jupiter. Na lang wachten treden' do priesters weder binnen, rakken zich de haren uit op hot z.en van de heiligschennis, die zij pleegde en sleuren haar mode naar don nroconsul wien zij verzoeken, de toovenares naar verdienste to straffen. De proconsul laat haar de borsten afsnijden en zendt haar naai-de get€.ruo. Vijf dagen later doet Justinus, de opvolger van 1 erennii s h'i ir voor zich verschijnen, overlaadt haar andermaal met onbeschaamdheden en dreigingen en doet haar op nieuw in een kuip mot brandende pik werpen Maar God bewaart haar en het vuur, dat haar niet deert, bereikt de heidenen, die haar marteling toejuichen en doodt er zeventig. Men strekt haar uit op een gloeiend ijzeren rooster maar een stroom van bloed, die uit haar lichaam vloeit, dooft hot vuur. In den kerker teruggekeerd verschijnt haar Jezus met de aartsengelen Miciiael en Gahriel, die hanr -enozen on haar bemoedigen. Nu volgen nieuwe pogingen van den proconsul om haar to buigen en nieuwe verschijningen. Men werpt haar voor de wilde dieren. Twee verschrikkelijke leeuwen, die men drie da-en lang zonder eten gelaten heeft, worden op haar losgelaten, maar O c was het eenige einde der martelingen. Het schijnt, dat men somtijds doo wellust hen fraehtte te verleide,,, op wie .Ie vreeze .les doods g«n rnvloe, uitoefende Zoo wordt verhaald, dat een jongeling tot een boel eerste geleid werd in een eenzame plaats, waar alles er op aangelegd was o het vuur der zinnelijkheid in hem te ontsteken. Ilij weerstond echter deve leiding der zinnen even kloek als het lijden en bleef overwinnaar ook i, dGoTer/'Te7^ehelle rijk, van het verre Westen tot het uiterste Doste strekte zich het keizerlijk bevel uit. Een der eerste slachtoffers te Kom was de bisschop Fabius, die door een plotselinge ingeving b,j de gemeen tot den bisschoppelijke.! zetel verheven was. Men het zijne plaats vo loopig onvervuld, 0111 de vervolgers niet te prikkelen. >Een onz K rucht® zoo schreef Cyprianus aan de geestelijkheid van Rome, ,had m bereikt over den dood van dezen mijn uitnemenden ambtgenoot; ik wu „iet, of ik er geloof aan moest slaan. Uw brieven hebben nu, ^ te volkomen inlichting gegeven over zijn roemrijk einde « £ geluk met het schoon getuigenis, door u aan z„n Gii hebt ons eenerzijds doen kennen, hoezeer g j' herinnering aan ,,w 'bisschop en van de andere , de, on s voor ona^e een voorbeeld van geloof en moed gegeven. Want zoo.eer ate me moet vreezen, dat de afval van een bisschop andoren medesleep*,^ Zuig en heilzaam is het, te zien, da. een bisschop ons « - > standvastigheid en geloof biedt." Fabius' opvolger, Cornklius, had de „Ö" onder dreigend levensgevaar, hot ambt van bisschop te aanvaarde en volg lo zijn voorganger spoedig in don dood. Dit lot deelde ook Lucw de derde in de rij der bisschop-,nartelaren. De ^ A zelde zijn bisschop Fabius in den dood en voorts \ ictokia, , . . \r \tiia en een groote menigte anderen. In het Oosten stier\ en de schoppen AlexaiTder van Jeruzalem en Babylas van Antiochie ,n de kerker- de eerste bezweek waarschijnlijk onder de pijnigingen, < ie hem aandeed, de laatste werd onthoofd Met hem hadmen een ze jongelieden uit zijn catechumenen veroordeeld. Nadat hij hen voor ] oogen had zien sterven, gaf Hij zijn hals aan den beul «ver, onder de uitroep: »Heere, ziehier mij en de kinderen, die Gij mij gegexen heb Volgens zijn verlangen werden zijn ketenen met hem begraven, »om toonen zoo zegt Chrvsortomüs, .dat, wat de wereld veracht, een eere bij Jezus Christus, en op deze wijze liet deze bisschop he to^oimiath de plaats in de gelederen niet verlaten wilde, welke zijn Meester aangewezen de vorvolging niet minder hevig; de legende d' zeven slapen,.en schetst ons den schrik, die de Christenen in de» lanstreek drong om zich in den schoot der aarde te \ci >t • ' . wLchte de marteldood van Peoh en zijn metgezellen - ^dian vlek uit die oj) de gemeente rustte. De bisschop dei stad, Li mon openbaar afgevallem Peon, die met eenige Christenen overvallen ^ op het oogenblik, dat hij het heilig avondmaal vierde, werd door het schoof tot aan den vrede, dat wil zeggen, tot na den dag van haar PrToch waren de gevangenissen te Rome vol van stijfhoofdige Chris) on hun oordeel wachtten. I)e inkerkering volgde op de gevang ..vn,s Enuuakus verkeerden .In. de ,1 ziin sterven tot voogden over zijn dochter Anatoua benoem Yn dood des consuls werden zij bij den keizer beschuldigd, dat/ij tnen waren, en door hun goddelooze praktijken ook den zwakkei , hun ounil verleid hadden en haar ten gronde brachten doe Va', l0 verkwisten in dienst van de vereeniging der Christenen. De Toed hen voor zijn rechterstoel verschijnen, vraigde hun rekenseln 1 n "cdra zelfs, dat Cyprianüs en do anderen zich zonder oorzaak verwijden den, maar nauwelijks was de proconsul binnen de stad, of de pol de soldaten begonnen hun bloedwerk, door vrijwillige aanklagers pen. Onder de gebannenen behoorden do diaken Felix, zijn vrou toria en een zekere lucius, terwijl de kerkers zich vulden. luj uitgevaardigd worden om hen gevangen te nemen, traden zij naai en "verklaarden uit eigen beweging, dat zij Christenen waren. en zijn bijzitters waren als verslagen en, den moed missende om d asten, lieten zij hen gaan onder voorgeven dat zij met wiste». « ypidpn Dezen zijn de eenige martelaren uit Alexandrië, wier namen ons Denys bericht worden. Vermoedelijk zijn er echter Aee ,,iee' '' gestorven. Dezelfde schrijver zegt, dat de prefect zich uite ^ toonde en een groot aantal geloovigen ter dood veroordeelde Ook e hij dat velen omkwamen in de burchten en velden van de oinsti hetzij door gewelddadigheden van de volksmenigte, hetoj, onde aanvallen van bijzondere personen, Zoo vei haalt luj _ ten, Isciiyrion genaamd, den intendant van erai aanzienlijk die hem dwingen wilde te offeren. Toen hij weigerde, o va laad. hem met beleedigingen en ook hiermede nie s uinnr stiet hij hem een scherp gepunte paal door het lijf. Zulke tuten zeker niet zeldzaam in de woningen, waar de meeningen en het god stig leven zoozeer uiteenliepen en dat temidden van een vurige en Wf;:HiLo::Sintoonee.en deden zich in Pontus en Capadocië voo, de Christenen zeer talrijk waren, evenals m Bithyme, waai 1 i.. Jongere in het jaar 112 reeds van een menigte Christenen sprak tijde van Mabcüs Aurelius beklaagde zich een heu^nsch pnester zijn slangendienst zulk een groote afbreuk deden en dat 1 ont Christenen was. Omstreeks het jaar 250 was Gregorius, wiens levensbeschrijving een aaneenschakeling van legenden mag lieeten en wien de menigte den naam van den Wonderdoener vereerde, bisschop van NeoCesarea. Fiiïmimanus bestuurde de kerk van Capadocië. Beiden waren vrienden van Origenes, die in deze streek vertoefde. Dat Gregorius bij zijne verkiezing te Neo-Cesarea slechts 17 Christenen vond, valt voor het minst evenzeer te betwijfelen als de waarheid der mededeeling, dat hij bij zijn verscheiden aldaar slechts 17 heidenen achterliet. Wat we uit dit woordenspel verstaan is, dat hij een man was vol van ijverige werkzaamheid in den dienst des Heeren. Het schijnt, dat beide steunpilaren der Kerk zich echter door wijze voorzichtigheid en verstandige behoedzaamheid aan do vervolging onttrokken hebben, ook al tracht men liet te doen voorkomen, als ware Gregorius door een wonder aan de oogen zijner belagers ontgaan. Wel stelde Gregorius na de vervolging de jaarlijksche gastmalen bij de graven der martelaren in, maar 't mag gevraagd worden, of hij met deze navolging van heidensche plechtigheden der Kerk inderdaad een dienst bewees, dan wel of hij daardoor te meer toonde, jacht op populariteit te maken. In ieder geval was liet aantal van de goede herders, die hun leven geven voor de schapen, zeer gering gedurende deze vervolging en de dagen van Polycarpus en Justinus waren zeker lang vergeten onder de voorgangers der gemeenten. Het waren veeleer de geringen en onaanzienlijken, die met hun bebloede schreden den weg effenden, waarop Christus' kerk ter overwinning voortschreed. In Capadocië en I'ontus werden vele Christenen gevangen genomen, gemarteld en gedood; zijn hun namen ons niet bewaard gebleven, voorzeker, ze zijn geschreven in het boek des Lams en de kroon der martelaren zal hun niet ontgaan. Nog veel minder zekerheid bezitten wij aangaande het einde van Alexander, bisschop van Jeruzalem en van Babylas, den bisschop van Antiochië. De eerste, die nu reeds een lioogen ouderdom bereikt had, was reeds veertig of vijftig jaren vroeger in aanraking met de overheid geweest en had gedurende do regeering van den eersten Severus reeds eenigen tijd in do gevangenis doorgebracht Terwijl hij den bisschoppe1 ij ken zetel in Capadocië bekleedde, had liij Jeruzalem bezocht, werd daar opgehouden en had den ouden Narcissus in liet bestuur der kerk bijgestaan, waarna hij spoedig diens opvolger werd. Reeds was hij veertig jaren bisschop in de heilige stad, toen de vervolging van Decius losbarstte. Hij werd gegrepen en voor den rechter gevoerd, bleef zijne belijdenis getrouw en stierf in den kerker. Babylas was een twaalftal jaren hoofd der gemeente te Antiochië, toen de vervolging uitbrak. Hij was, naar men wil, de man, die aan Philippus Arabs oj) hot Paaschfeest, don toegang tot de vergadering der gemeente weigerde, omdat do handen des keizers met het bloed van zijn voorganger bevlekt warer. Waarschijnlijk hadden de besluiten van keizer Decius te Antiochië dezelfde uitwerking als elders. Babylas weigerde zijn Heeren Meester te verloochenen, werd in den kerker gevoerd en stierf daar. AI liet overige, wat men ons over zijn marteling en dood bericht, schiji het gebied der legende te belmoren. Orhjinks overleefde do vervolging van Decius met eere Toen uitbrak, telde hij 65 jaren. Gedurende bijna 50 jaren droeg hij dei van liet ...eest werkzame leven, zonder verpoozen of verzwakken Kerk kende geen naam om dien naast den zijnen te plaatsen W el triomf zou het voor het heidendom geweest zijn, dezen man door li of bedreiging tot afval te verleiden, of wel de Christelijke Kerk af te doen door hem op de vlucht of in vrijwillige ballingschap te di Maar mocht Origines zich in de dagen van Max.mianus om wijze re teruggetrokken hebben in Capadocië, thans bleef luj waar hij was. ontvhic hem de kerker, waarschijnlijk die van Cesarea m 1 alestma boeide°hem met ketenen, sloot hein den hals in een houten kraag, t e 1 in den stok en liet hem dagen lang, op deze wijze gekweld, doorbr. Daarna werden hem allerlei pijnigingen aangedaan en dreigde mei levend te zullen verbranden. Hij bleef echter standvastig en ten bleef zijn leven gespaard: bij den dood van Decius of een weinig vi hervatte hij zijn arbeid. In de groote steden van Azië, waar zooveel Christenen waren, de Joden° partij te trekken van de keizerlijke besluiten, om hu wraakgevoel tegenover de Christenen opnieuw te bevredigen. Ie > mishandelden zij de Christenen en riepen luidkeels, dat men hen lan met rust gelaten had. De overheid was daardoor des te mt neigd, haar speurhonden in het veld te brengen. Van bet eerste blik af vertoonde zich de afval op groote schaal. Eudemon, de bi van Smyrna, gaf zelf het voorbeeld en offerde en onmidelhjk tradei in ziin spoor. De heidenen oordeelden reeds, dat de Christenen zw geloof en moed waren. Eenigen echter bleven staande, ondanks d< drang van de overheid en de zachte eischen, die zij stelde, \ men de gevolgtrekking maken mag, dat. de vertegenwoordiger des zich liefst met deze zaken niet inliet en gaarne zoo verdraagzaam Hik wenschtete zijn. Enkele gevallen worden ons uit tamelijk betroi bronnen medegedeeld Pionius, een voorganger van de geniet Smyrna, bevond zich in zijne woning, met twee andere belijders, ( jonge vrouw, Sauna geheeten, die vroeger slavin geweest was. haar meesteres mishandeld en ter oorzake van haat ge oo o ..iu t u op het land veroordeeld, was zij naar Smyrna gevlucht en verscli daar onder den naam van Theoduta. De drie vrienden, die van vaardiging der keizerlijke besluiten gehoord hadden en voorzagen gevangen genomen zouden worden, hadden besloten, hun geloof ti blijven, wat er dan ook voor hen uit mocht volgen. Zij h"',den^ iaarda"1 van den marteldood van Polycarpüs gevierd, toon 11 de teinpelbe w a ar der, op Zaterdag, den 23en Februari van he j. vergezeld van een bende soldaten, in de woning .en slaien naar den kerker terug. Straks keerde de proconsul in de s terug en deed de gevangenen den 12en Maart voor zich verschy, e 1 lang verhoor, door allerlei martelingen aige v s^.u, ™ irini»; < lanu veriiuui, « — . * > I nni i^vpikI vorbraiul to worden. Aoo Z «en voorbeeld, den boldcnen tot , «Z^iel dienen zou, ter "ie. ,nc.*> en den zwaren gang van de ter dood veroordeelden, maai met \as tred en de vreugde op het gelaat. Toen hij bij den brands a,>e aan komen was, ontdeed hij zichzelf van zijn gewaad, nog vóói liet hen volèn werd, en daarna strekte hij zich op de houtmijt uit om »jn han, en voeten aan den paal te doen nagelen. Toen dit geschied was, i de griffier hem toe: «Toon nu nog berouw, Pioniüb, verandei van Ihv ™"n ««1utanaken van het hout!" - Een «ogenblik bleet ,,, daarna sprak hij met luider stem: «Ik haast mij om te gaan slapen, ,e ™r .el ik ontwaken!" Zijn wensch werd vervuld: de „alen wer opgericht en niet de brekende blikken naar het Oosten gericht, vei lei ben, bet vuur. Met hem stier! MetroDonus. Van de lotgevallen overigen hebben wij geen nadere bijzonderheden. Ook te Epliese, de residentie van den gouverneur, hadtien onderscheiden rechtstellingen plaats. De volksmenigte aldaar, door de priesters opgezet, den Christenen zeer vijandig. De afval van velen bij debekendmakingder zerlijke besluiten prikkelde waarschijnlijk zekeren Mammi s om «ch: over te geven en uit de eigen woorden, die de geschiedschrijver 1 in den mond legt voor den rechter, die hem met den mar*e J , dien iuist heb ik begeerd, ik heb mij overgegeven om dit koitstondi^ vl lu'. eeuwige te verwiaac.cn," blijkt voldoende, dat wc-»« loosheid dan aan den moed des geloofa te donken hebben II, werd stokken geslagen en toen deze pijniging hem niet aai het \\a bracht eindelijk gesteenigd. Den volgenden dag zat de proconsul ( verscheidene geloovigen terecht. De eerste, Petrus van Lucianus en Murcianus te Nicomedië, doch deze verhalen zijn zóó opgesmukt, dat ze eer de vrucht van eene dichterlijke verbeelding dan een kern van waarheid doen vermoeden. Ook worden als martelaren to Nicomedië nog genoemd Quadratus, to Nicea Dassus, te Corinthe Paulus met verscheidene lotgenooten, op het eiland Crota een groep van tien Christenen, te Melihene in Armenië een officier Polyeuctus, een schoonzoon van den gouverneur der provincie, die in zijn geloofsijver het keizerlijk edict verscheurd en de afgoden omvergeworpen zou hebben, te ( esarea in Capadocië, een soldaat Mercurius, die door Decius zelf zou veroordeeld zijn. Eindelijk spreekt men van zeven martelaren, die bij Efeze levend zouden ingemetseld zijn in een grot, waar zij zich verscl hadden en van zekeren Reprobus in Syrië, die den marteldood zoi leden hebben met twee vrouwen, die hij in de gevangenis zou bel, hebben Aouilina en Callinice. De Grieksche en Latijnsche nota spr „og van den marteldood van MEncun.ua, van Christorhoros zijne lotgenooten, van Mammas, Minias en anderen maar deze v Ion kunnen als geheel legendarisch aangemerkt worden, otsc wij den historische» ondergrond niet geheel willen loochenen. S blijft ons nog over met een enkel woord te spreken over den martel van Nestor, den bisschop van Pamphyhe, wiens terechtstelling ko die van verscheidene Christenen in de haven van AItalië 111 provincie volgde en over dien van Achat.it8. Nestor, wiens zete schillend opgegeven wordt, werd door ondergeschikte beambten geg. en tot den irenarch geleid, die hem een eerste verhoor deed onder en hem vervolgens tot den legaat voerde. Nadat Nestor door de werktuigen als vaneen gescheurd was, deed de legaat de beulen een oogenblik het bloedig werk staken en sprak tot Nestor: «zeg i twee woorden en zonder eenige valsche schaamte: wilt gij u bi voegen of houdt gij u bij uwen ChristusV" Nestor antwoordde: «i het met mijn Christus gehouden, ik houd het nog met Hein en het met Hem blijven houden." Toen liet de rechter den onverschrc man aan onderscheidene deelen van zijn lichaam ophangen en tod maande en bemoedigde Nestor nog zijn vrienden en bad vooi hc moed en om de kroon der overwinning. Daarna gaf hij den Gedurende den nacht kwamen de Christenen op de gerechtsplaat», \ de soldaten door geld te bewegen, hun het lijk van den martelaar staan en gaven het een eervolle begrafenis. De afkomst van Achatius is ons niet zeker bekend en dat hij l»e van Antiochië zou geweest zijn, is, voor het minst genomen hoogst on Nadat hij voor den rechter Marcianus gebracht was, had het sc gesprek plaats: Gij moet onze vorsten liefhebben, wijl gi] onder de be ming van Home leeft." »Wie kan den keizer grooter gehechtheid t dan°de Christenen? Wij bidden onophoudelijk voor hem, dat zijn verlengd worden en hij met rechtvaardigheid regeere; wij bidden den vrede, de welvaart en het geluk van de legers.' > Daarvoor p u maar opdat de keizer nog meer overtuigd zij van uw eerbied voo kom en offer met ons." Ik bid tot mijn Meester, die machtig en gi voor het geluk van den keizer, maar hij kan niet eischen en het niet geoorloofd, aan hem te offeren. Wie toch kan aan een mensc i ande brengen ?" — »Zeg mij, welken God gij aanbidt, opdat \wj Hei aanroepen°mogen." - »Ik wenschte wel dat gij inzaagt, wat^voor u is en dat gij den God, die in den heinol is, erkendet. ^ Ze„ . . naam'" — »Het is de Gon van Abraham, Izak en .Iacois. »/ijn ( < van Goden ?" - »Neen, maar Hij, die tot hen gesproken heeft, is de (jon " >\\'ie is Hij dan?"-»De Allerhoogste, Adonai, die boven d fijnen en cherubijnen Zijn zetel heeft" - »Wat is dat, een sera ïjn < dienaar van den Allerhoogste, die bij Zijn troon staat." — Laat uw bespiegelingen varen, die uw geest doen dwalen en stel u tevreden, de goden te aanbidden, die gij met uwe oogen aanschouwt." — »\Velke goden wilt gij dan, dat ik aanbid ?" — »Apollo, onzen heilaanbrenger, die ons vrijwaart voor post en hongersnood, die het heelal staande houdt en bestuurt." — »Juist, uw tolk bij Jupiter, niet waar?" en nu herinnerde Achatius hom de zedelooze tafereelen, die over Appollo geschreven werden. »Of moet ik misschien aan Neptunus offeren, die door den bliksem getroffen werd, of aan de overspelige Vexus? Zoo zou ik dan lieden aanbidden, die ik mij schaam na te volgen, die ik veracht en waarvan ik een afschuw heb ? Zoo iemand uwer deed als zij, hij zou voorzeker aan den arm der gerechtigheid niet ontkomen. Is liet niet zonderling in hen te aanbidden, wat gij in anderen zoudt straffen?" — »Ik weet, dat het de gewoonte der Christenen is, de goden te beleedigen, maar ik gebied u nu, met ons naar den tempel van Jupiter en Juno te gaan, opdat wij hun bij een gewijden maaltijd de hulde brengen, die wij hun verschuldigd zijn." — >Maar hoe wilt gij nu, dat ik offers breng aan iemand, wiens graf, zooals allen getuigen, te Creta zich bevindt? Is hij dan misschien uit de dooden opgestaan ?" — »Gij zult offeren of sterven !" Zoo spreken de bergroovers, die verhard zijn in misdaden. Zij bezetten de bergpassen en de eenzame plaatsen, bespieden de reizigers en geven hun, indien zij in hun handen vallen de keus, hun geld of hun leven te offeren. Dat is niet de zegepraal der rede maar van het ruw geweld. Uwe woorden verschillen in niets van de hunne: gij beveelt, dat men het recht verkrachte of sterve. Ik vrees, ik ducht niets. Het openbaar gerecht straft den diefstal, de echtbreuk, de zedeloosheid, moorden en allerlei misdaad. Zoo ik aan een daarvan schuldig ben, dan zal ik de eerste zijn om mijzelf te veroordeelen, doch zoo men mij naar de strafplaats brengt omdat ik den waren God aanbid, dan word ik door de willekeur van den rechter getroffen. De profeet spreekt dreigend van u; „daar is niemand, die God zoekt; allen zijn zij afgeweken, samen zijn zij onnut geworden." (Jij zult u niet kunnen rechtvaardigen, want er is geschreven: »zooals hij geoordeeld heeft, zal hij geoordeeld worden en zooals hij gedaan heeft, zal hem gedaan worden." — »Ik heb niet in last, u te veroordeelen, maar u te noodzaken ; indien gij dus weigert te gehoorzamen, zult gij aan de kastijding niet ontkomen." — »En ik heb in last, mijn God niet te verloochenen. Indien gij wilt gehoorzamen aan een broos en vleeschelijk schepsel, dat straks de wereld verlaten en een prooi der wormen zal worden, hoeveel temeer moet ik den almachtigen God gehoorzamen, wiens deugden de eeuwen verduren en die gesproken heeft: »zoo iemand Mij verloochenen zal voor de mensehen, dien zal Ik ook verloochenen voor Mijn Vader, die in de hemelen is, wanneer ik in Mijne heerlijkheid zal komen om over levenden en dooden te oordeelen." — »Wat ik wenschte te liooren, hebt gij uit uzelf reeds beleden, die dwaling van uwe secte. God heeft dus een zoon naar uw beweren ?" — Ja."— En wie is die zoon van God?" — »Het woord van genade en waarheid." — Is dat zijn naam ?" — Gij vraagdet mij niet naar Zijn naam, maar naar Zijn wezen." — »Welnu, zeg mij Zijn naam!" — » Jezus Ciikisti s. Z Z dan ,.o gemalin van „«en God?" - -Gons Zoon u, met o wijze der menschel. voortgekomen, n.t de vereen.gingimet een heeft eerst Adam geformeerd met Zijn handen. Waehtn tem dit do goddelijke Majesteit zich zou liel.ben kunnen bezoedelen do aanraking met een vróuw. Hij heef. de eerste mensehen geformeer een weinig slijk en heeft hun geest en leven ingestort. Op even dadige 4ze is de Zoon Gons uit Gods hart voortgekomen * geschreven is." - .Indien Gon echter geen lichaam heeft heeft Hij ook geen hart, want Hij kan dan organen van een lichaam." - Do wijsheid komt met uit do hchaamwr» inïnr het is (Ion, die ze verleent. Wat heeft het lichaam mot hot „ te doen v" — »Ziet naar de belijders van andere oude godsdiensten tot ons overgekomen en hebben met ons don goden hulde gebracht gij al, zij en haast u te gehoorzamen. Verenig allo Christenen en ol mot hen don godsdienst van onzen koizer. I.aat al dat volt dat onder uw invloed staat!" - .Zij zijn met aan ii.ijn wil onder" maar aan de geboden Gods Als ik hun iets beveel, dat rech i*, zij mij gehoorzamen, maar als ik hun raad watmisdadig .8 en hun doet, gehoorzamen zij mij niet." - » Welke zijn hun namen ? .Hun" zijn op de goddelijke bladzijden van het heilige boek geschreven , het dan aan sterfelijke oogen om te aanschouwen wat de ons te deugd Gods geschreven heeft?" - Waar zijn de toovenaars die aan u dienst verbonden zijn, de leeraars van deze gevaarlijke schelmei j. (Jon alleen hebben wij de kennis en macht verkregen tot hetgeei J wij verfoeien alle tooverij." - »Neen, neen, gij zijt niet anders dan naars, die de menschen verlokt om, ik weet niet wat vreemden go1 aan te vangen." -»Ja, wij verwoesten wat gij hebt opgericht en „y beeft voor uwe goden, nadat gij ze zelf gemaakt hebt. Gij zou God hebben, zoo de beeldhouwer geen steen ol liet steen geen wer bezat. Wij vreezen Hem, die ons gemaakt heeft, die ons g ■ heeft als onze God, ons als Vader heeft bemind en ons als een goea ter van den dood heeft verlost." -»Geef mij de namen der uwen, z niet gepijnigd worden wilt."- ,Ik sta alleen voor uw rechters oe kunt zelfs met mij alleen niet tot een goed einde komen. W dt g eigen naam kennen, ik heet achatius en doe nu verder, wat g ] ,Gij zult in de gevangenis blijven, totdat de keizer van alles on zij en zijn souvereine wil over uw lot heeft beslist." Keizer Decius vermaakte zich ten hoogste, toen men hem het y der terechtzitting gezonden had, over dit twistgesprek en kon zu. van lachen weerhouden bij de scherpzinnige antwoorden van den u digde. Hij kreeg inderdaad achting voor Achatiüb en beval de diens geweten te ontzien en hem vrij te laten in zijn godsdienst ! 't Was in de eerste maanden van het jaar 251. Keizer decius ^ vroegere veerkracht verloren. I)e onwankelbare weerstand der Gin waarop hij niet gerekend had en die verdubbeld werd naarmate wekt is, die ook ter rechterhand Gons is, die ook voor ons bidt. Wie zal ons scheiden van de liefde van Christus ? Verdrukking of benauwdheid, of vervolging of honger of naaktheid of gevaar of zwaard ? »Maar in dit alles zijn wij meer dan overwinnaars door Hem, die ons liefgehad hoeft!" XII. DE LAATSTE STRIJD. Decius was gevallen in een strijd tegen de Gothen, die een inval in liet rijk hadden gedaan en de oppermachtige legioenen hadden hun veldheer Gallus met het keizerlijk purper bekleed. De zwakke senaat bood geen weerstand en Gallus, ten troon gestegen, sloot een schandelijken vrede met do barbaren. Dij de invallen van do woeste volken, die gedurende zijn korte regeering de provinciën teisterden, voegde zich een verschrikkelijke pest, waaraan zelfs oen dor medekeizers bezweek. Terecht wordt de zorg geroemd, wolko do keizer aan den dag legde voor de begrafenis van de slachtoffers onder do mindere bevolking, voorzeker een maatregel waardoor hij zijne schandelijke regeeringsdaden bedekte en zich populariteit trachtte te verworven. Doch wat konden do Christenen wachten van zulk oen hecrschor, toen daar hot volk, door zijn heidenache priesters op do Nazaroners gewezen als de oorzaak van do vorbitteiing dei goden, van het sterfbed zijner verwanten wanhopig door de straten rende met de kreet: «de Christenen voor do leeuwen!" Immers niet anders dan dat de om do volksgunst boeleerende keizer de vijanden der priesters aan de woede der menigte overgeven en in do lente van hot jaar 2a2 eene nieuwe vervolging togon hen uitschrijven zou. Nauw hadden de brandstapels opgehouden to rooken, of andermaal werden zij ontstoken, vooral in do groote stedon en de gruwelijke beschuldigingen uit vorige eeuwen over de geheime samenkomsten werden herhaald. De Kerk had onder de vorige regeoring den vuurdoop ontvangen en plukte de vruchten van haar beproeving. Haar geloof, in den smeltkroes des lijdens gezuiverd en versterkt door het voorbeeld van den heldenmoed harer martelaren, bleef staande in do verdrukking en wij vernemen niet moor van afvalligen, noch van pogingen om zich op min roemrijke wijze aan het lijdon to onttrekken. Iloevele gevallen Christenen," zoo schrijft Cyprianus, e ij( ei. tegenpartij verbeeldde zich, door een plotselingen aanval het legei.ka van Christus om te stormen, maar hij heeft van de zqc e ( er \ ^ revenveel moedbetoon ervaren als hij bij den aanval gebruikte. fcn ; I ucianus den opvolger van Cornelius, die met tallooze Chnstenei Rome als door den vurigen oven heenging, zonder daarin om te kon evenals de drie Israëlietische jongelingen in Babel, ^hreefh|]0l> treffende wijze over het geluk, dat men smaken moest bij liet wede van moedige belijders, op wonderdadige wijze aan den marteldood , komen; «mocht het (Jode behagen, dat ik bij uwen terugkeei 111 c meente kon tegenwoordig zijn! Welk een blijdschap voor de bioe Welk een aandrang om u te omhelzen! Nauwelijks voldoen ! Men kan zich niet verzadigen van den aanblik dier sch tte ooien en glanzende trekken, waarmede het christenvolk zijn bh dsc uitdrukt, als het u weder in zijn midden ontvangt. Broeders, he ka een voorsmaak zijn van wat de vreugde zijn zal bij de wederkom. Christus. Zijn komst is nabij!" Helaas, de vreugde was van ko duur Lucius werd weldra opnieuw gevat en aan den tooi 11 < ei ïeic geDeeChristenen te Carthago bleven evenmin van de vervolging verscho temeer daar vooral in deze stad de post woedde, die den11 heidensche bevolking prikkelde. Cyprianus heelt ons ^ f geteekend van de verschrikkelijke plaag, die overal ontstelten., en verspreidde. De ziekte deelde zich plotseling aan het geheele l cli mede en putte het door vermagering uit. De keel brandde_ als inwendig vuur, de oogen waren als door een sluier \an oe heT koudvuur folterde den aangetaste. Er bleef bijna geen huis Cvprianus had een dubbelen plicht te vervullen: hij moes eerst laster der heidenen bestrijden, die de Christenen beschuldigden, de werkers van hun rampen te zijn cn voorts de Christenen ze stoken door doze geweldige bezoeking, welke ook hun ...etbespaaull »c d 1o mate geschokt werden. Hij kweet zich op edele wijze van de geestelijk ambt uit te oefenen, trokken zich in de eenzaamheid terug om de Heilige Schrift en de Christelijke oudheidkunde te bestudeeren. Ook brachten°zij wel, op het voorbeeld van Basilius, Ciirysostomus en anderen eenige jaren in een klooster door om zich bij oude monniken in overpeinzing, bespiegeling, gebed en onthouding te oefenen. Zij werden daar doordrongen van een zucht tot afzondering, overdenking en zelfverloochening, die noodzakelijk gerekend werd tot de uitoefening van het heilig ambt, ^wenden hun ziel aan het doorstaan van die beproevingen, welke een dienaar Gods had te weerstaan en brachten uit de woestijn dien roem van heiligheid, dat geheimzinnig prestige mede, 't welk in de verbeelding der gemeente althans onafscheidelijk verbonden was aan het kloosterleven. Zij konden daar echter niet in dezelfde mate ervaring van de wereld, noch menschenkennis, noch ook den juisten blik op hun tijd verkrijgen en hun theologische beschouwing kon zich vaak niet vrij houden van de kleinzielige practijken der asceten. Chrysostomus verklaart vele bisschoppen gekend te hebben, die, als zij aan hun eenzaamheid onttrokken waren, in hun priesterlijke bediening gansch niet beantwoordden aan de verwachting, die men van hen gekoesterd had. Een goede monnik was daarom nog gansch niet een goed geestelijke, zooals Augustinos verklaarde. De beste voorbereiding in dit tijdperk was die, welke men f'enoot onder leiding van den een of anderen uitnemenden prelaat en in het doormaken van lagere bedieningen als lector, diaken of secretaris. AüGUSTINUS, die veel zulke kweekelingen onder zich had, vestigde voor hen een soort van algemeen tehuis met vasten gemeenschappelijken levensregel. Eusebiüs en Gregorius de Groote waren op dit punt zijne navolgers. Kon men in de vroegere eeuwen van eigenlijk gezegde parochiën slechts te platten lande spreken, waar een bijzondere priester de kerk bediende, terwijl de bisschop in de stad het toezicht over alle kerken hield en den dienst nu door den eenen dan door den anderen priester deed waarnemen, sedert de kerken in de steden zóó talrijk werden, dat deze wijze van doen tot onwillekeurige verwaarloozing aanleiding gaf, begon men ook daar hetzelfde stelsel van het platte land in te voeren. De stad werd in een zeker aantal wijken verdeeld, die elk haar eigen kerk en haar eigen priester (plebanus) bezaten. De diocese verdeelde zich dus in parochiën en kon niet beschouwd worden als door de parochiën te zijn ontstaan. Reeds in den tijd van Epiphanus was het parochiaal stelsel te Alexandrië gevestigd en ook te Constantinopel heerschte het reeds vroeg, ofschoon een drietal kerken in deze stad beurtelings door onderscheidene priesters bediend werden. Ook te Rome werden de leden der geestelijkheid geacht tot de hoofdkerk te behooren, hoewel ieder hunner aangewezen was tot den bijzonderen dienst in eene der kerken. Overal elders nam het parochiaal stelsel sedert de vijfde eeuw de overhand: elke nieuw gestichte kerk had haar eigen kudde en haar bepaalden herder (parochus) De plichten van dezen laatsten waren in het begin zeer beperkt en bepaalden zich tot den predikdienst, het bezoeken van zieken, het bedienen van stervenden en het onderwijs der catechumenen, terwijl de bisschop zich de bediening der sacramenten, welke alleen in de hoofdkerk plaats vond en het uitoefenen van de kerkelijke tucht voorbehield. Maar naarmate het aantal belijders toenam, moest men aan hen ook wel het recht overdragen om te doopen, huwelijken in te zegenen in hun eigen kerk en het "avondmaal te bedienen, als de stoffen daartoe door den bisschop gezegend waren. Sedert de vijfde eeuw genoot iedere parochus niet slechts°van deze rechten, maar het was zelfs aan de parochianen verboden, zich bij zulke gelegenheden tot anderen te wenden. De zielzorg intusschen was en bleef het voornaamste deel van zijn taak. Om den herder nog meer aan zijn parochie te hechten, verbood het concilie van Chalcedon hem de gelijktijdige waarneming van onderscheidene parochiën en, aan dit besluit een terugwerkende kracht verleenende, dwong het eiken priester, die op den rol der geestelijken van onderscheidene kerken ingeschreven was, zich alleen aan die te wijden, waarvoor hij het eerst was geordend. Zooals wij zagen, stond de bisschop aan het hoofd van een diocese en, bijgestaan door een raad van priesters, nam hij de belangen der parochiën waarin zij verdeeld was ter harte en zorgde er in het bijzonder voor, dat de herders, over deze gesteld, nauwgezet hun ambt vervulden. Maar om dit toezicht op afdoende wijze uit te oefenen en wezenlijk gezag over hun ondergeschikten te doen gelden, hadden de bisschoppen vele zwarigheden te overwinnen. De eerste was de onafhankelijkheid, die de zoogenaamde koorbisschoppen of herders van kerken ten platten lande tegenover hen wisten te bewaren. Deze, met gelijksoortige bediening als de bisschoppen in de steden bekleed, hadden zich denzelfden titel aangematigd en, hetzelfde gezag voor zich opeischende, weêrstonden zij gaarne dat \an den bisschop. In de eerste helft der 4e eeuw trachtten de conciliën hun eischen te bestrijden, hun gezag te beperken en hen ondergeschikt te stellen aan de bisschoppen der steden. Zoo handelde het concilie van Ancyra in .314. Dat van Antiochië (341) ontzegde hun de wijding van priesters en diakenen en het hun alleen de ordening van onderdiakenen en lectoren behouden. Dat van Laodicea ging nog verder en verbood hun elke uitoefening van het ambt, waarvoor de bisschop geene toestemming \ erleend had, maar evenzeer zelfs van nu af de ordening van landbisschoppen, uit vreeze dat men de bisschoppelijke waardigheid verlaagde, door daarmede te mild te zijn. In hun plaats werden nu priesters aangewezen om in naam van den bisschop de kerken van de diocese te bezoeken. Het blijkt niet, dat de koorbisschoppen zich heftig daartegenover gesteld hebben. Sedert de 5e eeuw zien wij ze in het Oosten geheel verdwijnen en als zij in het Westen nog eenigen tijd in stand bleven, vooral in Gallië, dan was dat door hun volslagen onderwerping aan het bisschoppelijk gezag. De andere zwarigheid, die de bisschoppen met hot oog op hun zedelijk overwicht hadden uit den weg te ruimen, was de herinnering aan de oorspronkelijke gelijkheid tusschen hen en de priesters. Een Ariaansch priester, Aerius geheeten, beriep zich te dien einde op de woorden van den apostel Paulus, als deze, na van de plichten der opzieners gesproken te hebben, onmiddellijk overgaat op die der diakenen en dus geen onderscheid tusschen bisschoppen en priesters erkende. Maar Aerius was niet de eenige, die tegen de heerschzucht der bisschoppen den strijd aanbond. Jeronius, een eenvoudig priester, hield met vuur de rechten van de priesters staande. Chrysostomus zelf, bracht hun hulde en stelde ze met do bisschoppen gelijk. Het 4e concilie van Carthago, dat in 398 gehouden werd, verbood den bisschoppen, eenig geestelijke te wijden en eenige zaak te berechten, anders dan in tegenwoordigheid van hun geestelijkheid en een priester te laten staan, wanneer zij zelve gezeten waren. In zeker opzicht scheen het zelfs, alsof de priesters aan gezag gewonnen hadden, daar zij in plaats van zooals vroeger, hun salaris van den bisschop te ontvangen, zelve de vrije beschikking hadden over de gaven, die de parochie voor de geestelijkheid saambracht. Maar dit bedrag verminderde noodzakelijk voor elk van hen door de onderverdeeling der parochiën, terwijl de bezittingen der bisdommen met onroerende goederen steeds toenamen en de bisschop, die over de inkomsten daarvan bijna onafhankelijk beschikte, daardoor des te meer invloed op de lagere geestelijkheid verkreeg. Daarbij kwam, dat de steeds sterker neiging om door centralisatie de geestelijkheid steeds meerdere eenheid te geven, den bisschop telkens meer uitgebreid gezag verleende. Hij benoemde de priesters en riep ze terug of verplaatste ze van de eene parochie naaide andere en volgens een besluit van de conciliën van Antiochië en Laodicea kon hij ze steeds verhinderen, de diocese zonder zijn vergunning te verlaten of ze tegen een andere te verwisselen zonder zijn afscheidsbrief. Het concilie van Antiochië bedreigde eiken priester met ontzetting uit het ambt, die afzonderlijke vergaderingen zou belegd, het eene altaar tegenover het andere opgericht en tot tweemalen toe aan zijn plicht herinnerd, geweigerd zou hebben, zijn bisschop te gehoorzamen; indien hij in zijn weerstand volhardde, moest hij als een scheurmaker behandeld worden. Deze bepaling schijnt ten doel gehad te hebben, de vorming van afzonderlijke kerken te voorkomen, waarvan men er zoovele zag opkomen gedurende de Ariaansche twisten, in de steden, waar de keizer den rechtzinnigen bisschop door een Ariaan had vervangen, in het bijzonder onder keizer Valens, te Edessa, Samosate en elders, of ook wel door een rechtzinnigen bisschop, die echter minder in den smaak van de meerderheid der gemeente viel, zooals bvb. te Rome, waar Felix tegenover Liherius werd geplaatst en te Antiochië, waar dit met Paulixus tegenover Meletius geschiedde. Ook stond de bisschop boven de priesters, door hel recht, dat hij zich voorbehield, om enkele ambtsplichten uitsluitend zelve te vervullen. 11ij alleen mocht den dienst in de hoofdkerk waarnemen of in zijn naam doen waarnemen, zijn zetel stond daar, als die van den vertegenwoordiger der apostelen hooger dan die der priesters, hij alleen kon de priesters, de diakenen en do duivelbanners ordenen. In het Westen had hij bovendien diaken stond hein bij in de verdeeling der aalmoezen en de toediening der sacramenten. Zij namen naast den bisschop de eerste plaats in en werden sedert de 5de eeuw door de conciliën met den titel van eerwaarden aangewezen. In het eerst ging in dat geval do ouderling boven den diaken, maar allengs wijzigde zich de voorrang in dezen en wel doordat de aartsdiaken den bisschop verving in het stoffelijk deel van zijn ambt, dat allengs overwicht kreeg. Hij leidde de zorg voor de armen en nam als zoodanig deel aan het beheer van de inkomsten, hij was belast met het toezicht op de diakenen en in het algemeen op de jongere geestelijkheid, hij reikte de certificaten van geschiktheid voor het priesterschap uit, stond den bisschop bij in de kerkelijke rechtspleging en zag door al deze plichten zijn invloed als bij den dag toenemen, zoodat hij welhaast boven den aartsouderling uitstak. Het concilie van Chalcedon beklaagde zich, dat de vergaderingen, die door de bisschoppen van verscliillendediocesenonderleidingvanden bisschop der voornaamste kerk gehouden werden, allengs meer in onbruik raakten en slechts in hoog noodzakelijke gevallen saamgeroepen werden. Daardoor geraakte de uitvoerende macht te zeer en te onbelemmerd in de handen van den bisschop der hoofdkerk, die in het Oosten sedert het concilie van Nicea en in het Westen sedert het derde concilie van Carthago den titel aannam van metropolitaan-bisschop en wiens rechten en plichten nader bevestigd werden door onderscheiden conciliën, onder anderen door dat van Antiochië. In het Oosten kwam deze benaming eer voor dan in het Westen, waar men ze, behalve in Italië, eerst in het midden der 4de eeuw aantreft. Tot dien tijd was dan ook de titel niet aan den zetel van een bepaalde stad verbonden, maar werd deze gewoonlijk toegekend aan den oudsten of meest geachten bisschop, die bij de provinciale conciliën het voorzitterschap bekleedde. In Afrika werd deze gewoonte zelfs nog in den tijd van Augustinus en van Gregorius den Groote gevolgd. Zelfs in het Oosten vond het beginsel, waarbij de bisschop van de hoofdstad deiprovincie als de metropolitaan werd aangemerkt, groot bezwaar, daar bijzondere of plaatselijke omstandigheden dezen voorrang veeleer toewezen aan de kerken, die uit een godsdienstig oogpunt voor de meest belangrijke geacht werden of als apostolische kerken werden aangemerkt. Van daar ontstonden levendige verdeeldheden in Palestina tusschen Acacius, den bisschop van Cesarea en Cyrillus van Jeruzalem, in Klein-Azië tusschen de bisschoppen van Nicomedië en Nicea, in Syrië tnsschen die van Tyrus en Beryta, in Gallicië tusschen die van Vienne, en Arles. Paus Leo I verklaarde zich in dit opzicht ten gunste van Vienne uit een godsdienstig oogpunt de voornaamste stad der provincie, tot schade van Arles welks bisschop zich op de omstandigheid beriep, dat de stad door Constantijn tot de tweede in geheel Gallië verklaard was. De verdeeling van eene provincie in tweeën was ook vaak oorzaak dat er twist over dit punt ontstond tusschen de hoofdsteden der beide deelen. In een dergelijk geval wilde bvb. Basilius van Cesarea van zijn recht op den eersten rang geen afstand doen tegenover den bisschop van Tyano en neigde daartoe eerst straks uit liefde tot den vrede. Het concilie van Chalcedon onder keizer MarcianUS gehouden, besliste eindelijk, dat in het vervolg dekerkelijke verdeeling zooveel mogelijk in overeenstemming met de staatkundige zou worden gebracht, ofschoon dit beginsel niet overal streng kon worden toegepast en zich tallooze uitzonderingen voordeden. Het concilie van Nicea sprak voor het eerst in nog zeer onbepaalde termen over «patriarchen", zooals zich de bisschoppen van Rome, Antiochië en Alexandrië gaarne deden noemen, als primaten van de meest aanzienlijke kerkelijke hoofdsteden. Het lag voor de hand, dat de keizers, nadat zij den zetel des rijks naar Constantinopel overgebracht en van deze stad een staatkundig middelpunt gemaakt hadden, haar evenzeer gaarne tot een geestelijk middelpunt wenschten verheven te zien, waarvan de bisschop den eersten rang onder zijn ambtgenoot in het Oosten zou innemen. Het gevolg daarvan was, dat het concilie van Constantinopel, in 381 onder de bescherming van Theodosius den Grooten gehouden, bij de drie patriarchale zetels dien van het «nieuwe Rome" voegden, bepaalde, dat de bisschop na dien van het oude Rome de eerste plaats zou innemen en, om aan dit nieuwe patriarchaat meer luister bij te zetten, het gebied daarvan uitbreidde over de zes provinciën van Thracië. Dit gaf later aanleiding tot groote verdeeldheid tusschen de bisschoppen van Constantinopel en Alexandrië, die tot heden de tweede plaats ingenomen hadden en was mede de geheime beweegreden tot ernstige verdeeldheden, waaraan men een godsdienstige kleur gaf. Het concilie van Chalcedon (451), het besluit van dat van Constantinopel bevestigende, breidde het gebied van den nieuwen patriarch nog meer uit en kende aan de bisschoppen, die daardoor in meer ondergeschikten rang kwamen, den titel van exarchen toe. Helaas, hoe ver waren de uitnemendsten onder de herders der Kerk verwijderd van den geest van Hem, die sprak: «leert van Mij, dat Ik zachtmoedig ben en nederig van harte!" Hetzelfde concilie wees den bisschop van Jeruzalem een vijfde plaats onder de patriarchen aan, waarschijnlijk met het oog op de heilige herinneringen, die zich aan den naam verbonden en aan den invloed, welken de kerk van deze stad op de overige Christenheid uitgeoefend had, maar de bisschop genoot meer van de eer en de waardigheid aan het patriarchaat verbonden dan van den rang en de voorrechten. Zoo ontwikkelde en breidde zich in de vierde eeuw het patriarchaal stelsel uit, dat ten tijde van het Niceaansche concilie nog slechts in naam bestond. Toch bleven er eenige kerken weigeren zich in dat stelsel te doen opnemen, evenals sommige bisschoppen weigerden het gezag van den patriarch te erkennen, onder wiens gebied zij behoorden. Onder dezen behoorde de bisschop van Cyprus, die in 431 voordeel trok van de geschillen over de kerkleer met den bisschop van Antiochië, om zich door het concilie van Antiochië van dezen onafhankelijk te doen verklaren. Zoo ook de metropolitaan van Illyrië, wiens grondgebied op de grenzen van het Oosten en het Westen lag, wiens onderhoorigheid om strijd geëiseht werd door de patriarchen van Rome en van Constantinopel en die op deze wijze lang voordeel trok van beider heerschzucht. Zoo zouden we op vele gevallen van gelijken aard kunnen wijzen. Aan het hoofd van deze patriarchale diocesen stond de bisschop deihoofdstad, ook hier bijgestaan door een concilie van alle bisschoppen uit de diocese. Men noemde deze vergadering het groot concilie der diocese en haai gezag was, en dat werd in die van Constantinopel opzettelijk uitgesproken, verheven boven dat van de conciliën der metropolis. Dat van Constantinopel bestond bij uitzondering uit al de bisschoppen der hoofdstad, waaronder dan mede begrepen waren, degenen, die, door de tegenwoordigheid van het hof aangetrokken, zich toevallig in de hoofdstad bevonden. Zijne rechten werden door het concilie van Chalcedon althans niet betwist, hoewel zijn oordeel niet altijd als beslissend werd aangenomen. Den hoofden van deze patriarchale diocesen gaf men eerst den titel van aartsbisschoppen en toen dit aanleiding tot verwarring met de metropolitaan-bisschoppen gaf, noemde men zo exarchen, een naam, die aan het wereldlijk gezag was ontleend. Bij besluit van het concilie van ( halcedon werd hun de titel van patriarchen gegeven, welke aan het Jodendom ontleend was. De patriarch van Rome werd bij uitsluiting met don naam van paus of vader begroet. De patriarchen hadden in hun uitgebreid gebied dezelfde bedieningen en rechten, die de metropool-bisschoppen in het hunne uitoefenden en inderdaad kon zonder hun toestemming niets plaats hebben in de aan hen ondergeschikte kerken, terwijl zij in hooger beroep over alle zaken in hun gebied beslisten. Terwijl de diocese van den metropolitaan van Rome slechts Rome en een groot deel van Midden- en Zuid-Italië met de drie voornaamste eilanden bevatte, besloeg het gebied van den patriarch nagenoeg geheel het Westen, met Noord-Afrika, Griekenland 011 Ulyrië. Het patriarchaat van Constantinopel omvatte bijna het geheele Oosten des rijks. De kerken, buiten het rijk gelegen, waren onder het opzicht van den naastbijzijnden patriarch geplaatst. Deze hooge kerkelijke dignitarissen, in het bijzonder die van het Oosten, hadden vaak tot hun hulp bij de uitoefening hunner bediening, zekere coadjutoren of kapelaans, die bij hen inwoonden en gewoonlijk de aangewezen personen waren om hen op te volgen. Zij droegen don naam van Syncelles. Die van ( onstantinopel vooral had grooten invloed en was somtijds de geestelijke raadsman des keizers. Van deze vijf patriarchen bezat die van Rome niet slechts het meest uitgestrekte gebied, maar hij bezat ook over de metropolitaan-bisschoppen, zijne onderhoorigen, het meest onbetwiste gezag, ook al hebben wij gezien, dat zijn bisschoppen zich niet altijd en onvoorwaardelijk aan zijne uitspraken onderwierpen. Behalve door de bisschoppen van Aquilea, Milaan en Ravenna, die de onafhankelijkheid van hun zetels bleven betwisten, zien wij vaak de bisschoppen van Afrika's noordwestelijk deel het oppergezag van Rome bestrijden, zooals hun voorgangers reeds in de dagen van Cyphianus gedaan hadden en bij het concilie van Carthago in 398 verzetten zij zich zelfs tegen eiken bijzonderen titel, dien de bisschop van Rome zich wilde aanmatigen. In 415 en 418 bij de conciliën van Carthago en Mileva ter gelegenheid der Pelagiaansche twisten, waarbij de paus zich tegen hen en voor Pelagius verklaard had, verboden zij, onder bedreiging met den ban, elk beroep op overzeesche gezaghebbers. Toen in 425 de priester Apiarus, door de bisschoppen van Afrika geschorst, zich op den paus beriep en deze zijn herstel eischte, antwoordden zij hem, dat «dank zij God en den Heiligen Geest, zij even bekwaam waren als de bisschop van Rome, om de verschillen te beëindigen, die zich in hun gewesten voordeden en dat zij hem verzochten om geen beroep meer in ontvangst te nemen van geestelijken, die door hen veroordeeld werden, aangezien geen besluit, zelfs niet dat van Ninea, hem dat recht toekende. legen het midden der 5e eeuw ondervond Leo de Groote in Gallië soortgelijken weerstand van de zijde van Hilarius, den bisschop van Arles, een metropolitaan, die zeer gezien was. Toen hij CHELinoNius, den bisschop van Besanqon, met behulp van eenige andere bisschoppen afgezet had, wegens eenige overtredingen van den Canon en deze zich op Rome beroepen had, begaf Hilarius zich zelve daarheen en verwijderde zich plotseling weder, toen hij zich blootgesteld zag aan noodlottige vooringenomenheid van den paus. Leo, door deze vlucht verbitterd, verklaarde hem van zijn waardigheid als metropolitaan vervallen en verbood hem voortaan conciliën bijeen te roepen en metropolitanen te ordenen. Maar Hilarius hield daarmede geenerlei rekening en bleef in spijt van Leo, in het bezit van zijne waardigheid, daar hij met moed, doch op eerbiedigen toon, zijne rechten bleef handhaven. loch hadden de protesten en deze weerstand minder succes dan zij in vroegere perioden bezeten hadden. Het Latijnsche christendom had van het begin af, door zijn aard en door de omstandigheden van zijne ontwikkeling, een on wederstaanbare neiging naar de monarchie, welke door het begrip van de eenheid der kerk en door de inwendige troebelen van dag tot dag sterker in de hand gewerkt werd. De Afrikaansche bisschoppen in hun strijd tegen de Donatisten, de rechtzinnige bisschoppen van het grootste deel van het Westen in hun strijd met de koningen der Barbaren, die aanvankelijk het Christendom der Arianen omhelsd hadden, zochten telkens Rome's steun en op hun beurtkendedeLatijnscheChristenheid gaarne het noodige gezag toe aan het geestelijk gezag, waarop zij zich tot hun steun konden beroepen en konden dit niet beter vinden dan bij den bisschoppelijken stoel van Iiome, die sedert geruimen tijd als staande boven alle anderen erkend werd. Reeds in 313 had keizer Constantijn de zaak van Culianus, den bisschop van Carthago, die door de Donatisten beschuldigd was, voor den paus gebracht en ook het concilie van Arles deed aan den bisschop van Rome verslag van zijn handelingen in deze zaak. Telkens wanneer twijfel geboren werd of geloof en zeden wel in overeenstemming waren met apostolische regelen, richtten de leden der Westersche geestelijkheid zich bij voorkeur tot den paus, zooals men zich vroeger in burgerlijke geschillen op den keizer beriep. Deze raadplegingen gaven den pausen aanleiding om een groot aantal besluiten onder den naam van decretalen voorbeeld des keizers, op zijne uitnoodiging of om zijn gunst te verdienen, zich tot de Christenen voegden en straks bij de duizenden, die door de keizerlijke edicten als in de kerk gedrongen werden, kon er geen sprake meer zijn van voorafgaand onderzoek, een langdurig noviciaat of bijzondere voorbereiding van beteekenis. Men moest ze toelaten, zooals zij waren, zich tevreden stellen met eene niets-beteekende voorbereiding, een weinig vasten in den vasttijd en wat algemeene begrippen over het Onze "\ ader en de geloofsartikelen, die men hen van buiten deed leeren. Nu het zoo gemakkelijk ging, in de gemeente opgenomen te worden, hadden velen dan ook gansch geen haast 0111 het sacrament des doops te ontvangen. Almeer baande zich de dwaling een weg, die reeds in de eerste eeuwen ontstaan was, dat de doop alle zonden, die 111011 tot hiertoe bedreven had, afwiosch. Veel ouders hadden er dan ook bezwaar in, hun kind, dat zich nog niet aan dadelijke en zware zonden schuldig gemaakt had, een geneesmiddel toe te dienen, dat slechts éénmaal kon verleend worden en later vrij wat meer voordeel geven kon, wanneer do leeftijd der jeugd en der hartstochten voorbij zou zijn. < Laat hem met rust,» zoo legt Augüstinüs hen in den mond, «laat hem doen, wat hij wil: hij is nog niet gedoopt.» En waarom zouden zulke ouders deze leer niet mede op zichzelf toepassen? «Wij moeten niet te vroeg de deugd van dit sacrament uitputten. Laat ons het liever besparen, tot den tijd, waarop onze hartstochten uitgewoed hebben en ons niet zoo licht meer zullen verleiden en wij tevens door de zwaarte van onzen zondenlast meer behoefte gevoelen, dien van ons afgeworpen te zien. Heeft Jezus niet verklaard, dat de werklieden, die te laatster ure in zijn wijgaard gezonden werden, een zelfden loon met de overigen zullen ontvangen?" Zoo stelden zij het van dag tot dag, neen, van jaar tot jaar uit, tenzij een ernstige ziekte of dreigend gevaar hen drong om met dien eisch tot zaligheid haast te maken. Dan begaf men zich in duizend angsten, gejaagd tot den priester. In tijden van pest of besmettelijke ziekten had men handen te weinig om de duizenden te voldoen, die den heiligen doop begeerden. Tot zoolang echter volhardde men in zijn traagheid en leefde naar verkiezing van het zondige hart, 0111 straks als de vreeze des doods op rijpen leeftijd het hart beving, een leven van zinnelijke en wereldsche lust op eenmaal af te wasschen en als een reine de eeuwige zaligheid binnen te gaan. De kerk kon deze traagheid slechts met diep leedwezen aanzien. Trotsch als zij was op haar snellen en schitterenden zegepraal, die haar voor altijd veilig stelde tegen de aanvallen van buiten, betreurde zij eene onbeslistheid, tegenover haar volgehouden door lieden, die zich Christenen noemden en beproefde zij al, wat in haar vermogen was, 0111 ze voor goed aan zich te verbinden. Weldra stelde zij zich niet tevreden met den eisch, dat ieder bekeerde den doop ontvangen zou, maar rekende het een heilige plicht van christenouders, hun kinderen reeds bij de geboorte een onwedersprekelijk zegel te doen ontvangen en verplichtingen te doen aanvaarden, die ze later, ook al hadden ze deze zelf gewenscht noch aanvaard, niet zouden kunnen breken zonder afvalligen te worden. We zullen ons hier niet verder uitlaten over de verschillende beschouwingen, die zich ten opzichte van den kinderdoop deden gelden. Genoeg zij het te zeggen, dat ze weldra de algemeen en uitsluitend heerschende werd. Het geheele rijk was, althans in naam, een Christenstaat geworden en daar overgangen van het heidendom tot het christendom al minder O O plaats hadden, werd de doop van volwassenen al zeldzamer en sedert de 5e eeuw komt ze bijna niet moer voor. Als van zelve vloeiden daaruit veranderingen voort in de wijze en den tijd, waarop het sacrament toegediend werd. De doop werd niet meer uitsluitend op bepaalde tijden van het jaar bediend, en werd niet langer in bepaalde doopgebouwen ontvangen, maar bij elke gemeenschappelijke bijeenkomst had ze in do kerk van iedere parochie plaats. De doopvonten werden naar het schip ol bij den ingang der kerk verplaatst, waardoor de bediening veel van haar plechtig karakter inboette. Met den doop der volwassenen verviel tevens, wat men de «inwijding in de mysteriën » noemde, dat wil zeggen de gewoonte 0111 eerst even voor de toediening van het sacrament, de doopelingen bekend te maken met zekere godsdienstige handelingen en plechtigheden, die men voor de ongeloovigen en de catechumenen zorgvuldig verborgen hield. Toch bleef men tot in het midden der 5e eeuw de «mysteriën» als zoodanig heilig houden en haar aantal vermeerderde zelfs. Wel is waar werd do kerk niet langer vervolgd en behoefde zij haar dienst niet langer aan de oogen der overheid te onttrekken, noch de teekenen en de wachtwoorden, waaraan hare belijders elkander kenden voor haar geheim te houden, maar zoolang een deel van de bevolking des rijks nog heidensch was, moest men toch vreezen, plechtigheden waarvan zij de diepe beteekenis niet vatte, om den eenvoud, waardoor zij zich kenmerkten, aan hare bespotting prijs te geven. Integendeel, door den geheimzinnigen sluier, waarmede men ze bedekte, moest men de waarde daarvan in de meening der ongeloovigen trachten te verhoogen. Waar duizenden bij duizenden zich tot haar voegden, had de kerk zelve er belang bij, de nieuwe leden op haar drempel staande te houden en dezen eerst op een geschikt oogenblik tot het heiligste in te wijden, dat zij hun straks zou te geven hebben. Daarom werden dan ook de catechumenen nog steeds streng van do gemeente gescheiden gehouden. Eerst in het midden der 5e eeuw, toen er weinig sprake meer kon zijn, dat de heidenen door het geheimzinnig karakter van den eeredienst zouden worden aangetrokken en evenmin dat men hun heiligschennis zou te duchten hebben, toen alle Christenen reeds bij hun geboorte het sacrament des doops ontvingen in hot openbaar, verviel allengs het mysterieuse karakter van plechtigheden, die geen verborgenheden meer waren en in het begin der 7e eeuw was daarvan geen sprake meer. De handoplegging, als symbool van de mededeeling van don Heiiigen Geest werd van don doop gescheiden en verplaatst naar de covfirivafic die van nu af beschouwd werd, als een tweede sacrament, het eerste te voltooien en de opneming in het lichaam van Christus te bezegelen. In de Latijnsche kerk werd de confirmatie uitgesteld totdat het nieuwe lid tot jaren des onderscheids zou gekomen zijn en hij de verplichtingen, welke de doop hem oplegde, met zelfbewustzijn aanvaarden kon. Daardoor had men dan ook de gelegenheid, niet slechts om hem het onderwijs te doen genieten en den proeftijd te doen doormaken, die bij den doop achterwege hadden moeten blijven, maar men kon ook de dwalingen bestrijden, die in zijn jeugdig gemoed wellicht reeds wortel geschoten hadden. Thans was de confirmatie een geschikt middel om de kerkelijke hierarchie te be\ estigen. immers in de Latijnsche kerk mocht elk priester den doop bedienen, de handoplegging daarentegen, de mededeeling van den Heiligen Geest, behoorde uitsluitend tot het ambt van den bisschop en een gewoon priester of ouderling mocht hem slechts als zijn gemachtigde vervangen. Het heilige lied begon hoe langer zoo meer een voorname j>laats bij de godsdienstoefeningen in te nemen, in de Oostersche Kerk nog eer en steikei dan in de \\ estersche. Do Grieksche kerkvaders zagen daarin een bewonderenswaardig werktuig tot verheffing der zielen, een middel oin de hartstochten te stillen, een soort van geestelijken sleutel, waarvan de Heilige Geest zich wilde bedienen om zijne onderwijzingen tot de harten te doen ingaan, die zich daarvoor zouden willen sluiten, een tegengif voor de ongewijde zangen des volks en eindelijk een echo van de lofzangen, waarmede de engelen den Allerhoogste prezen in de hemelen. Daarmede ging natuurlijk gepaard eene hoogere waarde, die men aan den dienst der zangers toekende. Zij werden in grooten getale aan den dienst der voornaamste kerken verbonden, maakten deel uit van de lagere rangen dor geestelijkheid en werden door den bisschop zelf uit de leden der kerk gekozen. Nu eens werden de psalmen vers voor vers aangeheven door de zangers en de gemeente gezamenlijk, maar dit schijnt wel 't minst in gebruik geweest te zijn. Dan zong de zanger een lied en de gemeente herhaalde s echts de laatste woorden. Straks wisselden twee kooren elkander af en vereenigden zich aan het einde tot een gemeenschappelijk besluit van het lied. Deze beurtzang was aanvankelijk veel in het Oosten in gebruik, als men gansche nachten op de graven der martelaren doorbracht. Ambrosius schijnt zich mede daarvan bediend te hebben, toen hij gedurende de Ai iaansche twisten met een deel zijner kudde een kerk bewaren moest, die keizer Justinus aan de Arianen toegewezen had, als een middel om de getiouwo belijders te sterken tegen de verveling gedurende zulk een langduiig verblijf in het heiligdom. \ an toen af vond de beurtzang dan ook meer ingang bij do kerken van het Westen. ^ ij zagen reeds, dat Amhrosius zich zeer verdienstelijk maakte met betrekking tot het kerkgezang. Bestond deze tot hiertoe in het Westen slechts uit een eentonig weergeven van een psalm of een recitatief, uitsluitend door de zangers, hij gaf daaraan melodie, opdat men ze zou kunnen onthouden en herhalen en rythmus, opdat men in koor zou kunnen zingen on de geheele gemeente daaraan zou kunnen deelnemen ; bovendien vervaardigde hij zelfs geestelijke lofzangen. Ilot Ambrosiaansche kerkgezang werd reeds in 389 onder paus Damasüs, in Rome ingevoerd en vandaar verbreidde het zich in de Westersche kerken, waar het gedurende bijna twee eeuwen stand hield. Velen echter, vooral kloosterlingen, achtten dezen zang meer geschikt voor heidensche plechtigheden dan den ernst van het Christendom waardig. Vooral Gregorius i>e groote kantte zich daartegen en voerde de oude wijze van kerkzang door de zangers alleen weder in en eerst de kerkhervorming gaf aan den Ambrosiaanschen zang de haar terecht toegekende waarde met haar plaats in de kerk terug. De zang schijnt in de eerste eeuwen niet door eenig instrument begeleid te zijn. De gemeente stond gedurende den zang. Gewoonlijk schijnen alleen de psalmen Davids of andere gedeelten der Heilige Schrift gezongen tezijn,ofschoon misschien ook opzettelijk vervaardigde liederen gebruikt werden. Van de laatste zijn echter slechts enkele tot ons gekomen, hetzij doordat men ze voor de toediening der sacramenten vervaardigd, als «mysteriën" bewaarde, of ook omdat men vreesde, daarmede kettersche leerbegrippen te verbreiden. Wij zagen dan ook reeds, dat dwaalleeraars als Arius en anderen door het lied propaganda voor hun leer trachtten te maken en hierin werkelijk slaagden, 't geen anderen als Chrysosthomus aanleiding gaf om dezulken met het eigen wapen te bestrijden en rechtzinnige liederen te vervaardigen en te doen zingen. Zoo stelde Epiiraïm do Syriër, nieuwe christelijke liederen saam voor verschillende kerkelijke en huiselijke gelegenheden, welke hij door kooren van jonge maagden in de kerk deed zingen en die vooral den feesten der martelaren plechtigheid bijzetten. Ook Augustinus zelf versmaadde dit middel niet om de ketterij der Donatisten te bestrijden. Anderen daarentegen trachtten het gevaar van het kettersche lied to bestrijden door in de kerk alleen het zingen van psalmen en gedeelten der Schrift toe te laten. In dezen zin beslisten dan ook achtereenvolgons de conciliën van Laodicea, van Chalcedon en het eerste concilie van Braga (501). Uit deze omstandigheid doet zich dan ook verklaren, waarom zoo weinig christelijke liederen uit de eerste eeuwen der kerk tot ons gekomen zijn. In enkele kloosters van het Oosten weergalmde dag en nacht het gezang van psalmen en kerkliederen, waartoe drie kooren van monniken elkander voortdurend afwisselden. Omdat zekere priester Studius dit gebruik te Constantinopel invoerde, werden de zangers studiten geheeten. Ook vele kloosters in het Westen volgden dit voorbeeld. Teneinde eene geschikte keuze te bevorderen van de gedeelten der H. Schrift, die der gemeente voorgelezen werden, deed keizer Constantijn daarvan reeds eene verzameling maken; toch bleef de bisschop in de 4e en 5e eeuw nog steeds vrij in de keuze van do fragmenten, die hij wenschte te doen voorlezen. Bij feestdagen werd deze beperkt door do gebeurtenissen, welke men herdacht. Voor het minst las men twee onderscheidene gedeelten der Schrift in elkon dienst, het een gekozen uit de Evangeliën, het andere uit het overige deel des Bijbels. In de 4e eeuw vond men in de kerken reeds eene leesorde, voor het eerst waarschijnlijk ingevoerd door bisschop Jerome. De leesorde voor de Gallische kerken werd ïr. de 5e, die van Rome in de üe eeuw ingevoerd. De Schrift werd nog steeds 111 de taal der gemeente gelezen. In het Oosten ontstak men kaarsen op het oogenblik, dat de voorlezer den Bijbel opensloeg, als een heilig symbool van het licht, dat van het Woord uitstraalde. Op de lezing der II. Schrift volgde de predikatie, die zulk een overwegend deel van den eeredienst vormde, dat Juliaan de Afvallige zo gaarne ook bij de godsdienstige samenkomsten der heidenen had willen invoeren. Zij bleef als een geheel uitmaken met het deel der Schrift dat voorgelezen was en werd daarvan als de ontwikkeling beschouwd en als zijn toepassing op de omstandigheden en de behoeften der zielen andaar dan ook dat zij een streng Schriftuurlijk karakter droeg en ook waar de öchrift niet genoemd werd, had zij toch middellijk of onmiddellijk >e u ^\ing op de les uit de Evangeliën of Brieven, welke voorgelezen was. Somtijds, gelijk dit dikwijls bij Aügustinus het geval was, bediende de leeraar zich van het Heilige Boek om zijn eigen uitspraken te verklaren ot te bevestigen. De algemeene naam voor hun redevoeringen was die van komilïèn en aermoneg, en somtijds ook die van tractatus en van aisputationes, naar gelang van het karakter, dat zij droegen. Xiet overal hechtte men evenveel waarde aan de prediking In het Westen, waar men aan den dienst des Evangelies het begrip van het joodsche priesterschap verbond, en aan do Schrift een soort van tooverkracht toeschreef, waar bovendien de verstandelijke ontwikkeling der kudde angen tijd was verwaarloosd geworden, stelde men meer prijs op het liturgisch gedeelte van den dienst. Even eerbiedig als men zich bij het gebed en het lezen der Schrift gedroeg, even verstrooid was men gedukiko < c piedicatie. Oesarius van Arles, overigens geenszins een prediker van 1 ageren rang, hooren wij klagen: »ik bezweer u, broeders en vermaan u op bijzonder vaderlijke wijze om op Zon- en feestdagen de kerk niette verlaten, eer de dienst geëindigd is. Hoewel ik de vroomheid van velen uwer niet anders dan roemen kan, zijn er anderen, die minder belanstellen m het heil hunner ziel en die de kerk terstond na de voorlezing der II. Schrift verlaten. Dezen noodig ik uit om niet alleen met geduld maar ook met aandacht de vermaningen aan te hooren, die wij daaraan oevoegen. > Daar zijn uitnoodiging geen gevolg had, besloot hij de kerkdeuren onmiddellijk na de lezing der Schrift te doen sluiten en velen die daardoor tegen hun wil genoodzaakt waren, de predicatie bij te wonen zoo verhaalt zijn geschiedschrijver, verblijdden zich later daarover Het vierde concilie van Carthago beproefde het kwaad te stuiten, door hen in de ban te doen, die de kerk gedurende de predicatie zouden verlaten e zagen reeds, hoezeer men in het Oosten in het andere uiterste verviel en den dienst gelijk stelde met de voordrachten van heidensche redenaars terwijl men daarentegen de liturgie en de sacramenten zelfs verwaarloosde' (.een wonder, dat de belangstelling der hoorders derhalve ook zijn invloed op de predicatien deed gelden en die van de Westersche kerk zich in den regel door kortheid kenmerken. De tijdperken waarin men meer bijzonder van de prediking werk maakte, waren de Zon- en feestdagen, de vasttijd en vooral in het Oosten de vijftig dagen tusschen Paschen en Pinksteren gedurende welke men do Handelingen der Apostelen behandelde, als een pleit voor de kracht des Heiligen Geestes. Overigens predikte men in de groote steden meer dan in de kleinere en in de steden meer dan ten platten lande. In alle steden, waar een bisschop verblijf hield, was hij belast met de prediking in de hoofdkerk en deze was wel een van zijne voornaamste plichten. Paulus eischte reeds van den opziener, dat hij bekwaam zou zijn, anderen te onderwijzen en vooral deed zich dezen eisch gelden voor het tijdvak, dat we behandelen. I)e bisschoppen hadden zelfs hun verheffing voor een groot deel aan hun roep van welsprekendheid te danken en het voorbeeld der kerk van Alexandrië toont ons, hoe weinig in/loed cle bisschoppen hadden, die dit talent misten. Bisschop Aloxander, wiens roem door de welsprekendheid van een Arius in de schaduw gestold werd, zag zich genoodzaakt om zijn diakon Athanasius, tegenover hom to stellen, een man, wiens bijzondere welsprekendheid door de gemeente op hoogen prijs gesteld werd. De prediker plaatste zich in den katheder, die op don achtergrond der tribune aangebracht was, doch sommige bisschoppen, wier prediking bijzonder gewild was, moesten zich meer in de nabijheid van de schare begeven, die hot kerkgebouw vulde. Somtijds plaatste de prediker zich op de trappen voor het hoofdaltaar, gelijk dat in vele kerken nog geschiedt. In tegenstelling met de gewoonte van onze dagen was de prediker gewoonlijk gezeten en de schare hoorde hem staande aan, met uitzondering van de grijsaards en de zwakken. Dezo gewoonte mocht niet zeer bevorderlijk heeten voor de oplettendheid dor hoorders noch voor de plechtigheid van den dienst. Zelfs de meest beroemde predikers beklagen zich over do verstrooidheid van hot gehoor, het gebabbel der vrouwen en hot heen en weer loopen der mannen of do lustelooze houding van anderen. Zelfs Augustinus zegt in oen van zijn hoiniliën: «Omdat wij aan zwakken on grijsaards toestaan, zich neder te zetten, zijn er jonge meisjes, die zich dezelfde vrijheid aanmatigen en die van hot begin der predicatie af, gaan liggen, alsof zij zich op haar bed bevonden». Gewoonlijk predikte men in het Latijn of in het Griekscli in de steden, te platten lande gebruikte men ile taal der bewoners. In den regel sprak men, na voorafgaande voorbereiding, doch van van buiten geleerde of gelezen redevoeringen was zelden sprake. Ja, de gemeente eischte zolts, dat de prediker ook zonder voorafgaande voorbereiding prediken kon, indien dit noodzakelijk mocht zijn. Vele bisschoppen, zooals Athanasius, Gkegorius van Nazianze, Cyrillus van Jeruzalem, Chrysostomus, Augustinus, Leo de Groote en Basilius zijn door hun improvisatiën beroemd geworden. Van Chrysostomus wordt verhaald, dat hij, op zekeren winterdag over de markt gaande, om zich naar den dienst te begeven, op de markt een menigte haveloozen en bedelaars ontmoette, wier beklagenswaardige toestand hem zoo trof, dat hij, straks in het preekgestoelte 558 neerzittende, aan zijn hoorders verklaarde, dat hij het door hem overdachte onderwerp zou laten rusten, aangezien hij den moed miste over iets anders ïot hen te spreken dan over de ellende hunner broederen. Augustinus liet de keuze van liet voor te lezen gedeelte der H. Schrift somtijds aan den lector over en sprak dan voor de vuist over het voorgelezen fragment. Roins vergiste de lector zich en las een ander deel voor dan hem opgegeven was. Augustixus beschouwde dit als een aanwijzing van God en predikte ovei hetgeen voorgelezen was. Eenige predikers waren gewoon de gedachten, die zich in den loop van de prediking aan hun geest voordeden, als een gevolg van goddelijke inwerking op hun geest te beschouwen, als die waaraan de profeten van den ouden dag onderworpen waren. »Ik was het niet, die sprak,» zoo verklaarde Chrysostomus voor de gemeente van Antiochië, maar God, die de toekomst voorziet, ontsluierde mij die tot uwe leering.» Augustixus beroept zich dikwijls op hetzelfde voorrecht en Gregorius de Groote zeide, dat zeer vele zaken, die hem nog duister waren, als hij daar vooruit alleen over dacht, hem helderder werden, als hij ze van uit het predikgestoelte voor de gemeente behandelde. Doch dit talent om te improviseeren en dat geloof aan eene goddelijke ingeving, wel verre van hun een aanleiding tot luiheid te zijn, spoorde hen temeer aan zich daartoe voor te bereiden. Over het algemeen leden de predicatiën aan een gemis van orde, eenheid, logische opvolging en vaak aan te veel etoog, doch overigens hadden zij de voordeelen der improvisatie zonder daarvan de schaduwzijde te vertoonen en bezaten zij den onbedwongen, gemakkelijken en natuurlijken toon van een onderhoud, waarbij de zinnen niet van tevoren gerangschikt zijn bij de degelijkheid van een redevoering waarvan de stof goed doordacht is. De ouderlingen mochten alleen dan in de hoofdkerk prediken, wanneer de bisschop afwezig of verhinderd was. Overigens vervulden zij dezen dienst in hun parochiekerken en «vanneer zij verhinderd waren, las de diaken of de voorlezer de eene of andere homilie van een kerkvader. Slechts hoogst zelden werd het een diaken geoorloofd, een eigen predikatie voor te dragen; men achtte de prediking daarvoor te hoog en hij, die daartoe aangewezen was, moest het volkomen vertrouwen der hoorders bezitten. Slechts mannen als Athanasius en Efraïm maakten hierop een uitzondering. Monniken mochten niet prediken, tenzij zij geordend waren en leeken nog veel minder. Slechts keizer Constantijn stelde nu en dan predicatiën in het Latijn op, liet ze in het Grieksch vertalen en predikte dan voor zijn hof. Vrouwen waren volstrekt van den predikdienst buitengesloten en als een maatregel tegen do dwalingen dei Donatisten werd dit verbod door het concilie van Carthago zelfs bepaaldelijk uitgesproken. Wat het meer of min menigvuldig gebruik van het Heilig Avondmaal aangaat, was er zoowel tusschen de onderscheidene kerken als tusschen de geloovigen zelf groot verschil. Augustinus verklaart, dat eenigen het eiken dag, anderen op bepaalde dagen, sommigen des Zaterdags °en dos Zondags, weder anderen des Zondags alleen gebruikten, terwijl er zelfs waren, die het slechts van tijd tot tijd vierden, als de behoefte daaraan zich deed gevoelen. Augustinus, zoowel als Ambrosius en Chrysostomus wenschten, dat den belijders op dit punt vrijheid zou gelaten worden en dat men zich over het algemeen behoorde te schikken naar de gewoonte der plaatselijke kerk waartoe men behoorde, ofschoon zij, zoowel als andere kerkvaders nalatigheid te dier zake berispten, In Egypte, Noord-Afrika en Spanje* en zelfs gedurende eenigen tijd te Rome bleef de oude gewoonte bestaan om van dag tot dag brood te breken en, omdat dit niet dagelijks in de kerk kon geschieden, zorgde elke familie voor de geheele week van het heilige brood voorzien te zijn, 't welk men dan tezamen ter gedachtenis aan het lijden van Christus at. Deze bijzondere communiën, zooals men ze heette, werden echter door de conciliën van Toledo en van Saragossa zoowel als door Leo den Groote veroordeeld. Het leerstuk van de lichamelijke tegenwoordigheid van Christus in het Heilig Avondmaal, reeds in de eerste eeuwen zóó verbreid, maakte nieuwe vorderingen in de 4de eeuw. De omstandigheid echter, dat het brood en de wijn gebruikt werden, die de geloovigen zelf aangebracht hadden, wekte bij de gebruikelijke tekst der toediening wel eens de verbazing der geloovigen op. Op zekeren dag zag Leo ok groote een vrouw glimlachen, toen zij het gewijde brood uit zijne hand aannam. Na de plechtigheid vraagde hij haar, waarom zij gelachen had. Zij aarzelde een oogenblik en daarop sprak zij: »omdat gij mij als het lichaam des Heeren toedient het brood, dat ik van morgen zelf gebakken heb.-. Wij zullen de rest der legende maar niet verhalen; om echter dergelijken twijfel geen voedsel te geven, nam men voortaan niet slechts ander brood, doch diende het ook in anderen vorm toe. Het meerendeel der leeken echter, geloovende dat het brood des avondmaals zich op de woorden des priesters in het lichaam van Christus omzette, ontving het met heiligen eerbied. Ja, men gebruikte het als een amulet tegen mogelijke gevaren en zelfs Ambrosius verhaalt, dat zijn broeder Satyrus uit een schipbreuk gered werd, omdat hij een stuk gewijd brood aan zijn hals gedragen had. Reeds vroeg sprak men in de Kerk van de bedienings des avondmaals als van een offer, ofschoon men er tot in de 4e eeuw kennelijk slechts onder verstond de gedachtenisviering van het offer, eenmaal en voor altijd door Christus gebracht en zelfs wat de waarde van het gebruik betreft, spreekt Augustinus het uit: «het is een zwakheid, de teekenen met de zaak zelve te verwarren en zich te verbeelden, dat hij, die Christus niet in zijn hart heeft, zich zou kunnen vleien in het avondmaaal Zijn vleesch te eten en Zijn bloed te drinken". Intusschen bleek denaam offer een gevaarlijk woord voor de heidenen, die nauwelijks tot het Christendom overgegaan, daaraan de beteekenis van een heidensch offer hechtten, terwijl van andere zijde do meening alweer veld won, dat Christus in het avondmaal Zijn offer voor de zondige menschheid hernieuwde en waardoor dus hij, die aan het avondmaal deelnam, opnieuw vergeving van zonden ontving. «Het offer, dat onder tranen en met een rechtgestemd hart, op het altaar aangeboden wordt", zoo verklaart Gre- (JORius de Groote, «helpt ons in liet bijzonder om vergeving van onze schulden te bekomen, omdat Hij, die opgestaan is van uit de dooden en die nu niet meer sterft, opnieuw lijdt in Zijn sacrament. Zoo vaak als wij thans het offer van Zijn lijden aanbieden, zooveel malen hernieuwen wij Zijn lijden ter vergiffenis onzer zonden". < >ok eischte het denkbeeld van het sacrament niet langer de vergadering der geloovigen, zelfs niet langer de tegenwoordigheid van hen, die daarvan do vruchten moesten plukken; 't was voldoende, zoo hun naam slechts in het gebed van den priester gehoord werd. De dooden trokken dam v au dezellde voordeden als de levenden. Reeds door Tertui ianus was do gedachte uitgesproken, dat de dooden eene zekere verlichting genoten tengevolge van de gebeden der broederen en dat hun opstanding daardoor verhaast kon worden. Dit denkbeeld vond sedert de 4e eeuw al meer aanhang en werd voornamelijk vastgeknoopt aan de gebeden en offeranden te hunnen gunste bij liet sacrament aan den Zaligmaker gewijd. Zoo zegt Cyrillüs van Jeruzalem: «Wij gelooven, dat onze gebeden groot voordeel hebben voor hen, voor wie wij bidden, vooral wanneer wij die opzenden bij het heilig offer van het altaar." Augustinus kende hun slechts verzoenende kracht toe voor dengenen, die niet geheel en al in zonden verloren waren. «Zullen de gebeden en offeranden iemand waarlijk nut doen, dan moet hijzelf reeds eenige verdienste in het tegenwoordige leven bezeten hebben.» De eenige theoloog, die in dezen tijd het nut van gebeden en offerande voor de dooden geheel ontkenden, was Aerius, dezelfde, die, zooals wij reeds zagen, de geestelijke heerschappij der bisschoppen bestreed. «Waartoe zouden we voor de dooden bidden <«. vraagde hij. «Wat vrucht kan het ons geven, of de levende bidt of offert? Zoo dat hun eenig nut gaf, dan zou het goed voor hen zijn, zich zooveel mogelijk vrienden te maken in dit leven, die hun door hun gebed de straf voor hun zonden zouden kunnen besparen." Hoe verstandig deze uitspraak ook mocht wezen, Augustinus en Epipiianes deden hem daarover schede verwijten en schreven zijn naam op de lijst der ketters. Sedert Gregoriub den Groote werd de heilige hostie den stervenden toegediend en zelfs op hun borst geplaatst en met hen begraven. Gregorius verbond de noodzakelijkheid van de gebeden voor de dooden aan zijne leer over het vagevuur. \ oorol sedert de overwinning van keizer Constantijn werden de kerken algemeen in den vorm van een kruis gebouwd, wat het inwendige betrof, in het Westen gewoonlijk met ongelijke, in het Oosten met gelijke armen, zooals de Sophiakerk te Constantinopel en de Marcuskerk te \ enetië. De mildheid der keizers jegens de kerken was oorzaak, dat zij vaak zeer weelderig ingericht werden en dat de kunst, vroeger zoo versmaad als het werktuig der afgoderij, burgerrecht in de kerk verkreeg. Ja. hoezeer zij ook door den invloed van het Evangelie gewijd werd, geraakte zij daarin tot zulk eene ontwikkeling, dat de vijanden daarin aanleiding vonden, verwijten tot haar te richten en mannen als Amrrosius en Chrysostomus, niet op het oogenblik van Zijne geboorte maar op dat van Zijn doop. Op dit feest kondigden de bisschoppen van het Oosten den tijd van het Paaschfeest aan. In Egypte, waar dit feest voor het eerst gevierd werd, geschiedde de invoering om bij de nieuwbekeerde heidenen het feest van Osiris, de hernieuwing der aarde door den terugkeer der zon, te ver\ angen. Immers de vergelijking was spoedig gemaakt: ook Jezus was gekomen om de wereld te verlichten en het aanschijn des aardrijks te vernieuwen. In het Westen werd dit feest voor het eerst in het jaar 360 gevierd en wel te Weenen ; deze eerste viering werd door Juliaan den Afvallige bijgewoond. De uitgebreide handelsbetrekkingen van deze stad met Egypte gaven waarschijnlijk aanleiding, dat de viering hier het oeist overgenomen werd. Bij den verderen voortgang der viering in het Westen ontaardde het eenigszins van beteekenis en wijdde men het of aan de herdenking van de komst der wijzen uit het Oosten of aan de eerste openbaring van Christus' wondermacht op de bruiloft van Kana in Galilea. Ofschoon de herdenking van Christus' geboorte zeker veel vroeger gevierd werd, kreeg deze eerst in het midden der 4e eeuw onder paus Liberius een meer algemeen karakter. Van uit liome werd ze in 37(5 in Syrië ingevoerd, terwijl zij in andere kerken van het Oosten, zooals in JeruzalenT en te Alexandrië saamviel met het Epiphaniënfeest. Menvermoedt, dat de instelling van dit feest in het Westen en voornamelijk te Rome gedreven werd door de zucht om de heidensche, zoo burgelijke als Godsdienstige feesten, waarvan vele op het einde van December gevierd werden en waaraan vele Christenen deelnamen, te vervangen. In overeenstemming met het Paaschfeest deed men in de 6e eeuw ook het Kerstfeest voorafgaan door een tijd van voorbereiding, den zoogenaamden Adventstijd ; van toen af begon men het kerkelijk jaar te rekenen van den eersten Zondag in den Adventstijd. De overgang van December tot Januari kenmerkte zich bij de Romeinen door de grootste losbandigheid en het meest dwaze bijgeloof. Waarschijnlijk was het daaraan te wijten, dat men in den tijd van Leo den Groote op 1 Januari, acht dagen na het Kerstfeest, het feest der besnijdenis van Christus instelde. Helaas, zelfs onze dagen bewijzen, dat de poging om op deze wijze de laatste sporen van het vroegere heidendom te verdringen niet slaagde. Voorts werden in de bijzondere kerken alle merkwaardige gebeurtenissen herdacht, die haar betroffen, hare inwijding, de ordening van haar bisschop, de rampen, die haar bedreigd of getroffen hadden en dikwijls namen andere kerken zulke vierdagen over en hechtten daaraan dan een uitgebreider beteekenis. Tegen het einde der 4e eeuw vinden we reeds herhaaldelijk van processiën gesproken. Reeds vóór dien tijd begaven de Syrische Christenen zich in een aaneengesloten stoet, door hun geestelijken voorafgegaan, naar buiten om het Hemelvaartsfeest te vieren en nauwelijks was de belijdenis van het Christendom vrijverklaard, en was het tot staatsgodsdienst verheven, of duizenden neophyten begaven zich op den dag vóór Paschen gezamenlijk ter kerke. Reeds onder Keizer Julianus brachten de bewoners van Antiochië gezamenlijk de overblijfselen van den martelaar Babylas weder en reeds vóór 374 vinden we te Neo-Cesarea van processiën gewag gemaakt. Langzamerhand kwamen ze meer in gebruik. De geestelijkheid, in haar rijkst ornaat gedost, voorafgegaan door een priester, die een kruis of een labarium droeg, of ook de reliquieën van een of anderen heilige, ging aan het hoofd van den stoet der geloovigen, die hem twee aan twee volgden; nu zong men onderscheidene litaniën, dan werd een Hosanna of een Gloria in Excelsis aangeheven, en in dagen van vasten en boete weergalmde een Miserere of een boetpsalm door de lucht. Sedert de 4e eeuw werden ook bij de kerkelijke inzegening van het huwelijk gebruiken ingevoerd, die aan het heidendom ontleend waren, doch waaraan men zekeren Christelijken glimp gegeven had. De inzegening zelve, reeds van de eerste tijden af in gebruik, was algemeen geworden en reeds ten tijde van paus Syriacus werd ook de verloving door den priester gewijd, ten einde meer plechtigheid bij te zetten aan de overeenkomst, door de verloofden gesloten. Doch nu werden de echtgenooten door een stoet van bloedverwanten en vrienden ter kerke begeleid en deze laatsten droegen evenals bij de heidenen den naam van paranymphen. Een krans of kroon, van tevoren op het altaar neergelegd, werd door een priester op het hoofd der echtelieden geplaatst als een symbool van de zegepraal, welke zij over de zinnelijkheid hadden te behalen. Ook nam men van de heidenen den bruidsluier ,n het wisselen der ringen over. Wat zeker meer te betreuren viel, was, dat de Christenen bij de huwelijksviering ook de luidruchtigheid en de ongebondenheid der heidenen overnamen. Vergeefs verhieven onderscheiden kerkvaders daartegen hun stem, vergeefs schreef het concilie van Laodicea daartegen zijn verbod uit. Het kwaad was zóó ingeworteld, dat men aan de geestelijken van allen rang en aan de heilige maagden zelfs gebood, ook al moesten zij bij de inzegening tegenwoordig zijn, de woning te verlaten vóór de zangers binnentraden en de vermakelijkheden een aanvang namen. Ook werden alle bruilofsfeesten verboden van het begin van den Advent tot aan het Epiphaniënfeest en gedurende de vasten tot acht dagen na Paschen. Ook de oogenblikken van sterven en begraven werden door de Kerk gewijd, niet slechts omdat zij het lichaam beschouwde als het orgaan, waardoor zij zich tot de onsterfelijke ziel had gericht, en omdat dat lichaam zelf geen prooi des doods blijven zou, maar ook omdat zij daarbij geschikte aanleiding vond om bij het gezicht op den dood, de levenden tot ernst te stemmen, den dood voor hun blikken in het ware licht des Christendoms te plaatsen en hen vóór te bereiden op het oogenblik, waarop zij zelve als Christenen den overgang hadden te maken van den tijd in de eeuwigheid. Het gebruik van de dooden te begraven, reeds langen tijd in Syrië, Egypte en andere deelen van het Oosten in zwang, was door de Joden naar Rome overgebracht en had zich met de uitbreiding van het Chris- tendom .gelijktijdig baan gebroken in het Westen, waar de verbranding der lijken in den loop der 4e eeuw algemeen verdween. Te Rome bleef men nog geruimen tijd in de Catacomben begraven, ook al veroorloofde de maatschappelijke toestand sedert de troonsbestijging van Constantijn, de dooden in de open lucht ter aarde te bestellen. Velen begeerden dan ook na hun dood in de nabijheid van hunne betrekkingen en vooral ook in die van de graven der martelaren te rusten en toen nu het aantal Christenen in de 4e eeuw zulk eene aanzienlijke uitbreiding verkreeg, moesten de Catacomben verruimd en hun aantal vermeerderd worden. Paus Damasus vooral wijdde groote geldsommen aan het vergrooten der Catacomben, het versieren der kapellen en het uithouwen van sierlijke grafschriften op de graven der heiligen. Langen tijd werden deze onderaardsche grafgewelven bezocht, maar na den dood van Keizer Jitliaan worden de graven in de open lucht talrijker en in het midden der 5e eeuw schijnt het begraven in de Catacomben geheel opgehouden te zijn. Des te plechtiger werd de doode door den stoet van bloedverwanten en vrienden naar de groeve in de open lucht geleid en de lijkdienst op de openbare kerkhoven gevierd. Na al, wat wij aangaande de ter aarde bestelling derChristenen reeds mededeelden, blijft ons slechts te vermelden, dat men bij de begrafenis van beroemde Christenen een soort van grafrede hield, waarin de deugden van den overledene ter navolging van de levenden aangeprezen werden, gelijk dit bij het graf van keizer Constantijn door Eusebius, bij dat van keizer Theodosius en Valentixianus en van zijn eigen broeder Satyrus door Ambrosius geschiedde. Het eerste concilie van Braga verbood het gezang en de bediening van het Heilig Avondmaal op de graven van zelfmoordenaars, misdadigers en catechumenen die den doop nog niet hadden ontvangen. De oude gewoonte van het begraven buiten de steden was door Theodosius en Valentixianus tot wet verheven, doch de stichting van kapellen op het graf der martelaren en te hunner nagedachtenis en de godsdienstige vereering, hun gewijd, deden almeer van dezen regel afwijken. Daar de geloovigen gaarne rusten wilden in de nabijheid van de voorwerpen hunner vereering, werden de graven al dichter bij de kerken gebracht, eerst op het platte land en daarna in de steden. De open plaatsen romdom de kerken werden tot begraafplaatsen gewijd en bij uitzondering werd aan beroemde personen zelfs het voorrecht vergund, op het terrein der kerk zelve begraven te worden. Mocht het al billijk en natuurlijk heeten, dat de Christenen der eerste eeuwen de nagedachtenis hoog hielden van hen, die zich door heiligheid van levenswandel en de moedige belijdenis van hun Heiland onderscheiden hadden, al spoedig pleegde inen ook in dit opzicht groot misbruik. Wij zagen, hoe reeds de Christenen in de tweede eeuw de gewoonte hadden, zich boven de graven der martelaren te verzamelen, daar den dag huns doods te vieren, te hunner nagedachtenis het avondmaal te gebruiken en er te bidden, na de lezing van het verhaal van ^un lijden en dood. Later had men altaren, kapellen en kerken op die plaatsen gesticht, maar nog altijd, mochten ook de deugden der martelaren verheerlijkt worden, alleen God werd aangebeden en verheerlijkt en men (lacht er niet aan om hun eenige wondermacht of tusschenkomst bij God toe te schrijven. Men bad tot God voor hen en was er ver van, gebeden tot hen te richten. Slechts twee voorbeelden zijn ons bekend, dat men aan hun bemiddeling bij God waarde toeschreef. In de derde eeuw ooren we CyPRiANUS, als hij het gezag bestrijdt, dat de martelaren zich op het gebied der tucht aanmatigden, tegenover de 1 a p s i de waarde van hun gebeden ten gunste van de zondaren erkennen. Het tweede in de bede die de maagd Theodocia richtte tot de belijders, die naar de strafplaats gingen, om zich harer te gedenken, als zij bij den Heere zouden zijn Maar wat tot hiertoe uitzondering heeten mocht, werd in de 4e eeuw regel. De heidenen, die in haast op het voorbeeld of op het bevel des keizers het Christendom omhelsd hadden, waren minder schroomvallig in het vereeren der martelaren. Zwak en onkundig, wat hun nieuw geloof betrot en door den godsdienst, waarin zij opgevoed waren en dien zij nauwelijks verlaten hadden, gewend, de goddelijke macht en eigenschappen over te dragen op tal van menschelijke wezens, om de geesten der afgestorvenen als goden te aanbidden, om menschendeugden te verpersoonlijken en te vergoden, waren ze maar al te zeer bereid om aan de helden van het Christendom de eer te gunnen, die zij nog zoo onlangs aan hun heidensche helden en halfgoden bewezen hadden. Zij stelden zich hen voor als middelaars tusschen hemel en aarde, beschermers van huil persoon en bewakers van hun stad en gewest. Langzamerhand hielden zij op, zich onmiddelijk tot God te richten met hun gebeden en gewenden zij zich om Hem slechts door de tusschenkomst van een martelaar aan te roepen. Bij ziekten, in gevaren, die hunzelf of hun stad bedreigden, en vóór den aanvang van een reis riep men hun bescherming in en wijdde hun offeranden. Straks erkende men de hulp, die men door hun bemiddeling ontvangen had, door op de muren van de kapellen enkerken, die hun naam droegen, inschriften, gebeden of schilderingen te plaatsen, die het gevaar deden kennen waaruit men gered was of afbeeldingen in was, brons, zilver of goud van de ledematen, die door hun bemiddeling genezen waren. Zieken lieten zich naar de kerk der heiligen brengen, zooals de heidenen te voren in den tempel van Esculapus, om gedurende hun slaap raad tegen hun ziekte te ontvangen. In één woord, de overeenkomst van dezen dienst met dien der heidenen werd zoo opvallend, dat niet slechts de ketters er de Kerk een verwijt van maakten, maar ook de ïeidensche redenaars zelfs daarin een argument vonden om tegen haar te velde te trekken »Wij hebben», zoo zegt een heidensch redenaar ^slechts één oppergod, wiens eigenschappen wij onder verschillende namen vereeien en de goden, wier standbeelden onze pleinen versieren, zijn slechts leden van dezen eenigen God. Maar gij stelt tegenover Jupiter, die zijn bliksems slingert en tegenover al onze goden, uwe martelaren, een oneindig aantal menschen, die evenals uw Christus, van de goden en de menschen gehaat en aan allerlei misdaden schuldig, deze hebben hemel bekleedden of naarmate zij voor de gansche Christenheid in eere waren, dat b.v. de apostelen, de profeten, de maagd Maria, de martelaren, de engelen, de meest bekende bisschoppen, enz. als in rangorde zouden gehuldigd zijn, zoo zou men zich door de werkelijkheid gelogenstraft zien. Evenals bij de heidenen elk volk, elke stad vóór alles de helden vergoodde, waaraan zij hun roem, of hun voorspoed dankten, zoo begonnen de Christensteden die heiligen het meest te verheerlijken, wier wonderen en deugden haar het meest bekend waren of haar in het bijzonder gegolden hadden, hoe weinig naam ze zich overigens ook hadden gemaakt. Te Antiochië stond Simeon, de pilaarheilige, te Carthago Cyprianus bovenaan en in andere plaatsen werden heiligen van nog minder rang vereerd, doch die der stad dierbaar waren als stichters of voormannen harer kerk. Naarmate zulke steden meer met elkaar in aanraking kwamen, namen zij eikaars heiligen in bijzondere vereering op en brachten hun gezamenlijk haar hulde. De vereering van engelen behoorde tot een later tijdperk en vond bij den aanvang weinig navolging. Hoewel men sedert lang aan hun bescherming geloofde, en meende, dat zij de gebeden der stervelingen tot Gon brachten, ofschoon zelfs Constantijn eene kerk aan den aartsengel Michael, gewijd had, onthield de meerderheid zich er van, hen aan te roepen en dat te meer, waar mannen als Augustinus dit veroordeelden. Amrrosius van Milaan schijnt het eerst op de vereering der engelen aangedrongen te hebben en van zijne dagen wordt daarvan dan ook meer gewag gemaakt, hoewel zij steeds een aan de heiligen ondergeschikte plaats innamen. Tot in de 4e eeuw werd aan Maria althans niet meer eer bewezen dan aan de andere heiligen. Inderdaad, de kerkvaders van die eeuw hadden, vooral om de leer der onthouding te beter te doen triomfeeren, met den meesten ijver het dogma van den voortdurenden maagdom van Maria gepredikt, die volgens hen nimmer aangetast was, noch bij de geboorte van haar zoon, noch in het vervolg, in hare vereeniging met Jozef. Toch was men er ver van, daaruit tot een bijzondere vereering van Maria te besluiten en zelfs werden tegen het einde dier eeuw eenige vrouwen, die de maagd Maria heidensche eer bewezen, door Epiphanus onder kerkelijke tucht gesteld. Deze vrouwen, uit Scythië of Tracië afkomstig en naar Arabië gekomen, noemden zich «priesteressen van Maria.» Bij het feest, dat zij ter eere van Maria vierden evenals de heidenen dat deden ter eere van de Goede Godin voerden zij bij een optocht te harer eer in de wagens, die zij bij haar processiën gebruikten, manden rond, welke met meelkoekengevuld waren. Epiphanusveroordeeldedeze vrouwen alsketters, wijl zij goddelijke eer bewezen aan eene vrouw, die veel minder moest gerekend worden dan de apostelen, wijl zij zelfs het recht niet bezeten had om te doopen en Christus zelf tot haar gesproken had: «Vrouw, wat heb ik met u te doen?» «Laat men Maria de eer bewijzen, die haar toekomt, maar God alleen worde aangebeden!» zoo sprak hij. Zulke uitdrukkingen konden geen gunstigen invloed uitoefenen voor een dienst, die tot dien tijd nog weinig verspreid heeten mocht. Het valt dan ook moeilijk, in de catacomben van Rome eenig spoor van hare vereering te vinden. Twee omstandigheden werkten echter saam om haar dienst in de geheele kerk te verbreiden: de vorderingen van het leerstuk der onthouding, waarvan Maria als het levend voorbeeld geëerd werd en het besluit van de kerkvergadering van Nicea, waarbij de volkomen goddelijke natuur van Christus vastgesteld werd en waarvan de kerkvergadering van Efeze gebruikmaakte om Maria den titel van «moeder Gods» toe te kennen. Van toen af nam zij de eerste plaats onder de heiligen in. De nieuw bekeerde heidenen, welke zij aan hun Cybile, Venus, Isis, Minervaen vooral aan Diana van Efeze herinnerde, waren terstond bereid, haar als hun meest gewilde patrones te beschouwen. «De volkeren werden als verblind bij de aanschouwing van het beeld van de goddelijke moeder,» zoo schrijft Beugxot. «Zij grepen dezen dienst met buitensporige geestdrift aan en daarin ging voor vele Christenen weldra het geheele Christendom op. De heidenen zochten zelfs hun altaren niet meer te verdedigen tegen de vorderingen, die hare vereering maakte en zij openden voor Maria hun heiligdommen, die zij voor Jezus Christus zelf hardnekkig gesloten gehouden hadden." Te Rome wijdde men haar den tempel, waarin te voren do Goede Godin vereerd werd. Op Sicilië werden, gedurende weinige jaren na het concilie van Efeze, niet minder dan acht van de schoonste tempels voor hare vereering in het bijzonder bestemd. Reeds van toen af begon zich het denkbeeld van de «onbevlekte ontvangenis» een weg te banen in de kerken en inderdaad het moet verbazing wekken, dat de dwalende Kerk zoolang aarzelde, dat denkbeeld tot haar dogma te verheffen. Twee nieuwe feesten werden van toen af te harer eere ingevoerd: «Maria Boodschap» en «de Reiniging.» De instelling geschiedde vooral om de aandacht der Christenen af te leiden van de losbandige feesten der heidensche Romeinen, welke op die tijden gevierd werden. Het laatste feest werd weldra onder den naam van Maria Lichtmis meel* bekend, een naam, daaraan gegeven omdat zij, die aan de heilige processie op dien dag deelnamen, brandende waskaarsen droegen. Justinianus voerde dit feest in het Oosten in, waar men het echter wijdde aan de voorstelling van Jezus in den tempel en het ook wel feest van Simeon en Anna heette. In elk geval werd het sedert de regeering van Justianus algemeen gevierd. Maria Boodschap werd te Antiochië, waarschijnlijk in de 5e eeuw, voor het eerst gevierd en werd eerst in de 6e eeuw algemeen. Waren deze beide feestdagen in dit tijdperk de eenige, die aan Maria gewijd werden, de volgende eeuwen zouden het tal van vierdagen ter eere van de heilige maagd aanzienlijk vermeerderen. In het voorbijgaan merken we op, dat men in de 6e eeuw aanving de jaren te rekenen van af de geboorte van Jezus Christus. Vóór dien tijd rekende men evenals de Joden van de schepping af of, evenals de oude Romeinen van de stichting van Rome, ook wel van het begin der regeering van den consul of van den keizer, welke laatste rekening de meest gebruikelijke was. Dexys pe Kleine voerde de Christelijke tijdrekening in ten iare 531, doch deze werd eerst in de 8e eeuw algemeen gevolgd. Som- migen beweren zelfs, dat Kakel de Dikke de eerste was, die ze aan het hoofd zijner staatsstukken plaatste. Reeds de heidenen waren gewoon, eerbiedige hulde te bewijzen aan de helden, die zij tot halfgoden verheven hadden. Zij verzamelden hun asch in urnen, brachten die in plechtigen optocht in hun tempels over en schreven daaraan wonderdadige heilzame kracht toe. En toen zij nu Christenen werden, kon het inderdaad niet vreemd heeten, dat zij, weinigonderwezen als zij waren, deze eerbewijzen gaarne overbrachten op de voorwerpen, die hen aan Christus, Zijne heiligen en martelaren herinnerden en waarvan zij zich dezelfde beschermende wondermacht beloofden. En zelfs Chrysostomus durft verklaren, dat men de Kerk van een machtig middel om de nieuwbekeerden tot deugd op te wekken zou berooven, indien men hen van den steun beroofde, die zij in deze heilige overblijfselen meenden te bezitten; het zou in veler oog een daad van heiligschennis zijn. Wij zagen reeds, dat Ceciuanus, een diaken vanCarthago eene vrouw durfde berispen, die eiken morgen, voor zij het heilig avondmaal gebruikte, het gebeente van een martelaar kuste. Met onverzoenlijken haat tegen den diaken vervuld, bestemde zij haar woning tot een haard van het Donatisme en gebruikte zij alle middelen om hem van den bisschopszetel verwijderd te houden. Niet alle dienaren der Kerk waren dan ook even moedig en voortvarend als CeciliaNUS. Velen meenden dergelijke praktijken te moeten dulden, hetzij uit waardeering van de gevoelens, waaruit zij voortsproten, hetzij om de proselieten aan te trekken, of ze althans niet af te stooten. Doch het gevolg was, dat zij allengs voor den wensch der menigte zwichtten, de vereering der reliquiën goedkeurden, aanbevalen en er zichzelf ook aan overgaven. En nu hebben we slechts de geschriften van die tijden te volgen, om te zien welke vorderingen de vereering der reliquiën maakte. Van de reliquiën wachtten de Christenen bescherming van lichaam en ziel, de verhooring hunner gebeden. De reliquiën, de doozen, die ze bevatten zelfs, het kleedingstuk, dat daarmede in aanraking geweest was, waarborgde hun van de zijde der heiligen, waarvan ze afkomstig waren, de uitbanning der duivelen, de genezing der zieken, de opwekking van dooden, de afwering van rampen, die een land zelfs bedreigden en eindelijk genade en vergiffenis bij God. pRi'DEXTius stelt in een zijner zangen de natiën voor, ieder de overblijfselen van zijn martelaren dragende en welker beschermende kracht hen dekt tegen den toorn Gods. Augüstinus verhaalt in een kapittel van zijn Godsstad, achtereenvolgens, alsof hij er ooggetuige van geweest ware, van een vijftiental genezingen, opwekkingen er. andere wonderen, teweeg gebracht door de tusschenkomst of door de reliquiën der martelaren. Hij voegt er bij, dat men boekdeelen zou kunnen vullen met de wonderen, die door de reliquiën van den heiligen Stefanus zijn gewerkt en noemt ze onwedersprekelijke bewijzen van de opstanding en de hemelvaart van Christus, want, zegt hij, indien het Christendom valsch is, hoe zouden da» de martelaren, die voor dat geloof stierven, zooveel macht bezitten ? Waar zelfs zulke mannen te goeder trouw dwaalden, kan het on^ niet omwendde, toen een gevangen afvallige zijn gebed tot haar wilde richten; elders vinden wij gewag gemaakt van een Christusbeeld, dat de stad Edessa beschermde, toen zij door Cosnoës belegerd werd. Wel is waar heette het, dat dit beeld niet met menschenhanden gemaakt was. Jezus zelf had het op Zijn kleed afgedrukt en dit aan Abgar, den koninij den naderenden val des rijks al meer onder het volk heerschte, betoonde de kerk zich niet voldaan met evenals vroeger, haar aandrang tot weldadigheid te verdubbelen, en het grootste deel van hare inkomsten aan werken van liefdadigheid te wijden, maar richtte ook hospitalen op, die onder den naam van Xenodochia eerst gewijd werden aan de verzorging van lijders aan besmettelijke ziekten, straks aan zieken van allerlei aard , ook strekte zij haar zorg uit tot het onderhoud van arme grijsaards, van de opvoeding van weezen en vondelingen en tot hulp van vreemdeïngen. De eerste gestichten van dien aard verrezen te Antiochië en te J'j e door de bemoeiing van Ephraïm en Bassianus. Maar het eerste ono( ochium van eenige beteekenis werd door Basilius den Grooten m iet jaar ,i/4 in de nabijheid van Cesarea in Cappadocië gesticht. Zijn vriend (iRegorius vergeleek liet met een stad omdat het binnen zijn wijde grenzen alle beroepen vereenigde, die noodig waren tot hulp en verlichting van zieken. In bijna alle steden van het rijk ontstonden weldra dergelijke inrichtingen, die als geestelijke gestichten door de bisschoppen esiuurd en door parabolani bediend werden, ofschoon zich ook wel een voudige leeken, door vroomheid gedreven, aan de zorg voor de zieken wijdden, zooals keizerin Placilla. De kerk werd in haar liefdearbeid < oor de wereldlijke overheid gesteund. De keizers, die hoe langer zoo meer en voor zoover de toestand der maatschappij hun dit veroorloofde, 11111 bestuur in overeenstemming brachten met de grondbeginselen van iet Evangelie, keurden de zorg der bisschoppen voor de lijdende menschieid niet slechts goed, maar moedigden ze ook aan, vaardigden daaraan gunstige wetten uit, zorgden dat het blijvend bestaan hunner stichtingen verzekerd werd en bevorderden den aanwas daarvan door hun vrijdom te schenken van belastingen en opbrengsten aan het Rijk. Ja, uit hun eigen fondsen en die van het rijk stichtten zij hospitalen en begrafenisondsen en bevalen jaarlijksche uitdeelingen van graan aan armen en ïeilige maagden. oorts vaardigden zij besluiten uit tot verzachting der zeden. Zij matigden de strengheid van het vaderlijk gezag en spraken liet doodvonnis uit over vaders, die het oude recht van leven en dood op hun kinderen toegepast hadden, zij schaften, zooveel in hun macht stond, de tentoonstelling en den verkoop van jongeborenen af en daar juist de moeders uit de laagste volksklassen deze misdaad bij de Romeinen algemeen maakten, hielpen zij arme ouders uit de schatkist tot liet onderhoud van hun kinderen, volgens eene wet, door Constantijn in 315 uitgevaardigd. De topstand der vrouw werd verbeterd en haar sekse verheven door juist datgene te doen verdwijnen, wat haar liet meest vernederde. In 321 werd het voortdurend verkeer onder voogdijschap afgeschaft, waaraan zij onderworpen waren. Aan meerderjarige vrouwen werden gelijke burgerlijke rechten toegekend als aan de mannen. Zij kregen een aandeel in de erfenis hunner kinderen, terwijl de moeder en de grootmoeder recht kregen, als voogdessen op te treden. Kortom, men maakte ze, voor alle gevallen, waar de natuur en de rechtvaardigheid dat eischten, vrij van de willekeur des mans. Mocht de Kerk ook geen afschaffing van slavernij eischen, zij trachtte die voor het minst te verzachten en ook in dezen stond do burgerlijke overheid haar ter zijde. Reeds was onder Antonius Pixjs, naar men veronderstelt, onder den invloed van het Christendom, het recht van leven en dood den meesters ontnomen en op de regeering overgebracht. Coxstantijn beperkte de rechten der slavenhouders nog meer en strafte als moordenaar ieder meester die zijn slaaf willekeurig met stokslagen zou dooden of hem uitgezochte kwellingen zou aandoen. Bovendien begunstigde hij met behulp der Kerk het vrij verklaren van slaven en zelfs keizer Juliaan arbeidde in dezelfde richting. Andere ongelukkigen vielen evenzeer onder de zorg der Christenkeizers. Zij stelden de gevangenen onder het toezicht der bisschoppen en vaardigden bevelen uit voor de teruggave der goederen van Romeinsche gevangenen, die naar hunne haardsteden wederkeerden, voor de bescherming van krijgsgevangenen ten gunste van weduwen en weezen, wier rechten beschermd werden tegen ontrouwe beheerders, voor schuldenaars van de belastinggaarders, welke van tijd tot tijd van hun verplichtingen ontheven werden en aan minder strenge dwangmaatregelen onderworpen werden en eindelijk tegen overschrijding en misbruik van macht door overheden en vorsten. Eindelijk werden ook de spelen der gladiatoren door hen afgeschaft. Ofschoon deze wetten, door Constantijn uitgevaardigd, onder Valentinianüs en Valens buiten werking werden gesteld, werden ze in het Oosten door Theodosius, in het Westen door Honorius streng uitgevoerd. De toewijding van een monnik uit het Oosten, Telemachus, gaf Honorius daartoe aanleiding. Hij kwam in Rome, toen de amphiteaterspelen in vollen gang waren. Verontwaardigd bij den aanblik van zulk een onmenschelijk schouwspel, sprong hij in de arena om de vechtenden te scheiden. Het woedende volk steenigde hem onmiddelijk, maar de keizer, vol bewondering voor zijn moed en, gehoor gevende aan de smeekbeden van den dichter Prudentius, verbood voor altijd do spelen der zwaardvechters. Wel bleven deze nog een tijdlang in het Oosten bestaan, maar nieuwe wetten maakten ook hier daaraan een einde. En voorzeker, onder al wat treurig stemt bij den aanblik der Kerk van dit tijdperk doet het ons wel, de verklaring van een heidensch schrijver als Libianus te hooren, als hij do verbetering der openbare zeden en van het burgerlijk bestuur onder de Christenkeizers prijst en in een redevoering tot keizer Constantijn opmerkt, dat onder diens regeering en die zijns vaders de gouverneurs der provinciën niet langer de vrouwen ontvoerden van hen, die de belasting niet konden betalen, om ze als slavinnen dienst te laten doen, dat de echt onder bescherming der wetten tegen elke inbreuk op zijn' recht beveiligd werd, dat de vorsten vrij wat strenger eischen stelden bij de keuze hunner gouverneurs en dat het paleis open stond voor allen, (He de bescherming van den vorst inriepen. Zooveel als in haar vermogen was, trachtte de Kerk oneerlijk bedrijf, losbandig vermaak en onwettige verbintenissen tegen te gaan; zij trachtte de reinheid van zeden te bevorderen en den band des huwelijks te bevest'gen door dien te heiligen en in deze pogingen werd zij door de Christelijke regeering gesteund. De keizers vaardigden verbod uit tegen het wijden van een kind of een vrouw van goede zeden aan publieke vermakelijkheden en gelastten den bisschoppen, zoowel vrije vrouwen als slavinnen onder hun bescherming te nemen, wanneer men ze wilde dwingen tot eenig onzedelijk bedrijf of tot het zich vertoonen op het tooneel /ij veroorloofden den tooneelspelers, die in doodsgevaar verkeerende het gebruik der sacramenten gevraagd hadden en, hersteld zijnde, hun leven wilden verbeteren, volstandig te blijven weigeren, zoomen hen dringen wilde, andermaal hun beroep te hervatten. Zedelooze feesten werden afgeschaft en, ofschoon de geest van het Christendom de verzachting der lijfstraffen medebracht, vaardigden zij strenger strafbepalingen uit tegen ontvoenn^ van vrouwen en echtbreuk. Had keizer Augustius, geleid door hetzelfde beginsel, dat hem wetten tegen den ongehuwden staat en tot aanmoediging van een tweeden echt deed uitvaardigen, naast het huwelijk, buitenechtelijke samenleving van mannen en vrouwen gemachtigd, te beginnen met Coxstantijx trachtten de Christenkeizers door verschillende middelen dergelijke verbintenissen te verhinderen, ze te ontbinden of ze in wettige huwelijken 0111 te zetten. Het moet, helaas, erkend worden dat zij langen tijd schipbreuk leden in hun pogingen en de samenlevingen buiten echt tot 111 de negende eeuw geduld bleven, toen ze ten minste in het Oosten verboden werden. Gedreven door den wensch om den echtelijken band te versterken, vaardigde Constantijn een besluit uit, waarbij aan vaders van natuurlijke kinderen verboden werd, hen als echtelijke te doen erven, indien zij ook wettige kinderen hadden. Justinjanus kende den natuurlijken kinderen en hun moeder een bepaald en gering deel van het erfgoed toe en veroorloofde, door een huwelijk met de moeder, hen als wettige kinderen te doen opnemen. Maar kinderen, uit echtbreuk of hoererij geboren, werden van al dergelijke rechten buitengesloten en justinianus, wiens strenge opvatting in dezen tot wreedheid zelfs oversloeg, verbood den vader zelfs, ze te onderhouden. Wij zagen, welk een groote vrijheid in Rome met betrekking tot de echtbreuk heerschte en met welk eene gemakkelijkheid mannen en vrouwen onder de geringste voorwendselen den heiligen band des huwelijks verbraken. \\ el durfden de Christenkeizers niet op eenmaal door hun wetten de onscheidbaarheid van het huwelijk vaststellen, een beginsel en een besluit, waarvoor hun onderdanen nog niet rijp waren, maar zijtrachtten de wettelijke gronden tot echtscheiding te beperken Gevallen als dienstbaarheid, gevangenschap, verbanning zelfs werden niet meer als rechtsgrond in dezen erkend en voortdurend trachtten zij echtscheiding te verhinderen door het aanknoopen van nieuwe verbintenissen te bemoeilijken. Meer nog, kon tot op de regeering van Constantijn de belofte, bij de verloving aangegaan, gemakkelijk verbroken worden, sedert zijne troonsbestijging werd de verloving, vooral wanneer zij kerkelijk gewijd was geworden, meer als een formeele verbintenis beschouwd. De geschenken van den jonkman bleven het eigendom van de jonge dochter, en de onderpanden moesten drie- en viervoudig weergegeven worden door hem, die de verbintenis brak en de vrouw, die zich met een soldaat verloofd had, mocht geen ander man huwen voordat twee jaren over de breuk harer verbintenis waren voorbijgegaan. Ook trachtten de keizers de misbruiken bij een tweeden echt tegen te gaan door de bepaling, dat een vrouw, na den dood van haar echtgenoot een jaar wachten moest, eer zij een ander kon huwen. Eerloos werden verklaard, die den eerbied voor den rouw op dit punt schonden en haar werd niet slechts de voogdijschap over haar kinderen uit het eerste huwelijk ontnomen, maar ook alle voorrechten en inkomsten, die daaruit voortvloeiden. Deze goederen werden haar kinderen gewaarborgd, terwijl haar het recht ontzegd werd, van haar kinderen terug te vorderen, wat zij hun geschonken had. Onderscheidene van deze bepalingen werden ook toegepast op den vader, die een tweede huwelijk aanging. Ten einde den huwelijksband temeer te heiligen werd, boven de bepalingen door de oude Romeinen en Joden daaromtrent vastgesteld, nog de echtverbintenis verboden tusschen schoonbroeders en schoonzusters, ooms en nichten, tusschen de overlevende echtgenooten en den vader of den grootvader van den overledene, alsook tusschen den zoon en de bijzit van den vader, ja, in navolging van het kerkelijk beginsel, ook tusschen den peetvader en de peetmoeder van hetzelfde kind, als gold het hier eene geestelijke bloedverwantschap. Over het algemeen dragen al deze wetten het kenmerk, dat men zich deed besturen door den geest van onthouding, die zich in de Kerk baan gebroken had en in stede van het huwelijk te bevorderen, zooals de oude keizers dit deden, trachtte men den echtelijken band vaster en reiner te maken, waar die eenmaal gesloten was. Ontegenzeggelijk waren deze inzettingen èn bij de vorsten, die ze vaststelden èn bij de volken, die ze ontvingen, aan den invloed van het Christendom te danken en de Kerk was dan ook terstond gereed ze te versterken door eigen bepalingen. Zoo bepaalde het concilie van Nicea, dat aan openbare zondaren in doodsgevaar, wanneer zij berouw toonden, het sacrament kon uitgereikt worden, doch wanneer zij herstelden, moesten zij nogtans eenigen tijd buiien kerkelijke gemeenschap gehouden worden en tevens werden door verschillende conciliën do trappen en graden vastgesteld, waarin do boetetijd verdeeld werd. Kerkvaders, zooals Augüstinus, Cesarius van Arles, Chrysosthomus en anderen trachtten de betrekkelijke zwaarte der misdrijven te bepalen, die zij in zondenen misdaden of hoofdzonden en vergeeflijke zonden onderscheidden. Tot de hoofdzonden rekenden zij: heiligschennis, echtbreuk en moord, overlredingen, die door het helsche vuur moesten geboet worden, wanneer men daarvan in dit leven niet door openbare boete werd bevrijd Zulke onderscheidingen vinden wij ook bekrachtigd door de conciliën van Afrika aan het einde der 4e en het begin der 5e eeuw, evenals door de kanonieke brieven van Basilius. Augustinus en Chrysosthomus in het bijzonder, dringen op scherpe toepassing in dezen aan en schrijven hun diakenen ernstig voor, hen, die zich aan zulke misdaden overgegeven hebben, buiten kerkelijke gemeenschap te sluiten, ook al was de zondaar met een diadeem gekroond, terwijl zij henzelf verantwoordelijk stellen voor de heiligschennis, die door hun achteloosheid of zwakheid zou gepleegd worden. En niet slechts drongen de kerkvaders bij anderen op stren»e handhaving der tucht aan, maar zij oefenden die zelf uit zonder aanzien des persoons. De gouverneur van Ptolemais in Lybië kenmerkte zich door willekeur en wreedheid tegenover de bevolking der stad. Nadat Svnesius al zijn geduld en zachtmoedig vermaan tegenover hem had uitgeput, deed hij hem eindelijk in den kerkelijken ban en gaf hij den gouverneur en diens medeplichtigen aan den vloek van hemel en aarde over In een rondschrijven, dat voor het nageslacht werd bewaard, vermaant hij de geestelijken, de overheid en het volk om alle betrekkingen met deze vijanden van Christus te verbreken, ze in hun huizen en van hun tafel te weren en hun eene kerkelijke begrafenis te weigeren en zelfs bedreigde hij met denzeifden vloek de kerken, die zich op andere wijze tegenover de schuldigen zouden gedragen. Straks werd de dwingeland ook door het hof veroordeeld en hij was genoodzaakt de barmhartigheid dor kerk in te roepen. We zagen reeds, hoe Amrrosius zelfs keizer Theodosius buiten do kerkelijke gemeenschap durfde sluiten en betreuren het alleen, dat het opzien, door deze moedige daad verwekt, ten sterkste bewijst, dat men aan zulk een recht doen zonder aanzien van rang of stad in Christus' kerk ontwend was. Dit wordt trouwens door tal van getuigenissen uit dezen tijd gestaafd. Ciirysostomus betreurt het openlijk, dat eene menigte beden de sacramenten gebruiken, waarop zij zelfs de oogen niet behooren te slaan, Basilius de Groote wanhoopt, of wel ooit de kerkelijke reglementen in dezen zullen gehoorzaamd worden. «Temidden van een ongehoorzaam en weerspannig volk,» zoo spreekt hij, «willen wij zelve een bewijs van onze gehoorzaamheid geven, om onzo eigen ziel te bevrijden en ons niet aan anderer zonden mede schuldig te weten. Tndien onz.e tijdgenooten niet begrijpen, waarom de rechtvaardige oordeelen en de rampen, die Hij ons toezendt, over ons komen, zoo is het voor het minst onze plicht, hen te waarschuwen en hon aan hun verderf te ontrukken en mochten we hierin niet slagen, althans onszelf voor het eeuwige oordeel te beveiligen.» En Augustinus roept uit: «Eene «roote menigte zonden zijn zoo in algemeen gebruik gekomen, dat wij er oeen enkelen leek om durven uitbannen, veel minder een priester uit zijnran^ ontzetten. Wee den zonden der menschen, waarvan alleen de meest ongewone ons schrik aanjagen, terwijl de overige, waarvoor toch de Zone Gods Zijn bloed heeft moeten vergieten en die op zichzelf groot genoeg zijn om ons bniten het koninkrijk Gods te sluiten, niet slechts door ons gedragen en geduld worden, maar we ons zelf daardoor juist deelgenoot daarvan maken.» En als straks de Manicheeërs aan de Kerk verwijten doen over de onzedelijkheid van zoovelen harer leden, dan erkent hij, dat de kerk, hoewel zij de schuldigen zoekt te verbeteren en tot boete te brengen, ze toch in haar schoot doet blijven als het onkruid tot op den tijd des oogstes. Werd tot in het midden der derde eeuw geëischt, dat degene, die zich aan ergerlijke zonden had schuldig gemaakt, in het openbaar belijdenis van schuld deed, allengs werd hem toegestaan, dit in het geheim bij den priester te doen, opdat valsche schaamte den schuldige niet weerhouden zou tot de Kerk weder te keeren. Nog scheen aan een menigte van Christenen de last der boete te zwaar. Namen de boetelingen tot heden eene van de gemeente afgescheiden plaats bij de godsdienstoefening in, waar zij onder de herderlijke zorg van den priester verkeerden, aan wien zij hun zonden beleden hadden, ook hierin spaarde men weldra de onder de tucht verkeerenden en liet ambt van den bijzonderen priester werd buiten werking gesteld bij gelegenheid, dat tegen het einde der vierde eeuw te Constantinopel een ergerlijk schandaal ontdekt was, waarbij de eer der geestelijkheid zelf zeer in het gedrang kwam. Sozomenus schrijft met betrekking daartoe het volgende: «NectamüS hief het ambt van den priester op, die met het toezicht op de boetelingen belast was, op raad van lieden, die meenden, dat men de zorg om zichzelf te onderzoeken en te beproeven voor men aan de sacramenten deelnam, aan de voorzichtigheid van ieder geloovige zelf moest overlaten. Bij dit beginsel, volgens hetwelk men nu handelt, heeft de oude gestrengheid plaats gemaakt voor het andere uiterste van verregaande slapheid. Inderdaad, ergerlijke zonden kwamen minder voor, toen men teruggehouden werd door de vrees, dat men ze openlijk had te belijden en daarover het oordeel van een gestreng rechter had te ondergaan. Intusschen had de overtuiging van Cyprianus, dat zonden, na den doop bedreven, zoo ze in het toekomende leven niet onder het oordeel Gods zouden vallen, in dezen tijd moesten geboet worden en de verklaring van Augustinus, dat de boetedoening, indien ze waarde voor God zou hebben, in do kerk moest plaats hebben, buiten welke geene kwijtschelding van zonden verleend was, te diep wortel geschoten in den geest der leeken, dan dat men andere belijdenis van schuld zou erkennen dan die geschied was tegenover een dienaar der kerk en zoo bleven de priesteis voortaan aangewezen 0111 de biecht van hun parochianen te hooren en hun de vereischte boete aan te zeggen. Intusschen werd den priesters opzettelijk aanbevolen, zich in de meeste gevallen van het opleggen van openbare boetedoening te onthouden. Leo de Gro'ote verklaarde zich vrij stellig te dien opzichte. Hij keurde het voorschrijven van openbare boete at omdat het meerendeel der schuldigen zich daardoor buitensluiten zouden van het heilzame middel om vergeving van zonden te ontvangen en achtte het volkomen voldoende, zoo men allereerst in het geheim aan ion /ijne schuld beleed en vervolgens aan den priester, die bij God voor den zondaar tusschenbeiden trad en hem eene boete oplegde in verhouding tot zijn misdrijf. Van Leo den Grooten af kan men derhalve het georuik van de oorbiecht rekenen, welker invoering trouwens geheel opging in de dwaling der Kerk zelve, die haar gezag allengs geheel deed opgaan in de persoon van den priester. Door dit beginsel werd het oude stelsel der kerkelijke tucht, dat op buitensluiting van kerkelijke gemeenschap en openbare boete rustte, geheel ondermijnd. En nog stelde men zich met tevreden. Moest zich tot heden de priester gebonden rekenen door de kanonieke wetten der Kerk bij het uitspreken van den ban en iet bepalen van de straf over de schuldigen en was hij dus slechts als leciter gezeten, die het oordeel der kerkelijke wet over het misdrijf had te doen gaan, van nu af werd hij gemachtigd bij de toepassing daarvan verzachtende omstandigheden in aanmerking te nemen en het vroegere en,..Van. den Schuldise mede in rekening te nemen. Onderscheidene conciliën uit de vierde en de zesde eeuw bevalen den bisschoppen goedertierenheid en zachtheid jegens de gevallenen aan en zelfs een man als Ai gustini s schrijft: »men late de toepassing van de regelen der kerkelijke ucht aan de bisschoppen over en, z.oo het karakter en de vroomheid van den boeteling overigens goed zijn, laat dan de verdraagzaamheid en de toegevendheid het oordeel op den voet volgen. » Dit verval van de kerkelijke tucht en de plotselinge omkeer, die in de Kerk veroorzaakt was door den staatkundigen triomf, welken zij behaald had stonden deels tot elkaar als oorzaak tot gevolg, maar werkten tevens beide mede tot de verbastering van zeden, waarvan we thans hebben te spreken en die op hare beurt, zooals we boven reeds opmerkten, treurigen invloed uitoefende op de nauwgezetheid, waarmede de kerk zorg droeg voor het uiterlijk gewaad, waarmede zij zich in haar bijzondere geestelijken en leeken aan de wereld vertoonde. Mocht men vroeger als algeineenen regel aannemen, dat de lieden reeds lang Christen waren, voor zij dat aan de wereld beleden, na Constantijn was het omgekeerde het geval, o Zeker, toen de kerk de scharen in zich opnam, die bij duizenden toestroomden om de eer en het voorrecht van den Christennaam te deelen, stelde zij zich tot taak, hen den naam waard te maken, dien zij wenschten' te dragen, en wij zagen reeds, dat zij daarin tot op zekere hoogte ook slaagde, maar tegelijkertijd was zijzelf ook onderworpen aan de besmetting met de neigingen en gebruiken, die zij uit het heidendom bij haar indroegen. Had zij aan de liomeinsche wereld de deugden leeren kennen die haar vreemd waren, deze bracht haar in ruil de ongebonden zeden' welke bij die wereld inheemsch waren. Zij wortelden zich in haar schoot en vormden schril en droevig contrast met de zedeleer van Jezus Christus. Wanneer Eusebius ons verhaalt van de huichelachtige hovelingen die den troon en de persoon van den al te lichtgeloovigen Constantijn tegen woordigen toestand der kerk. Welk eene verslapping, wat verval van zeden, hoevele kwalen van allerlei aard zijn er niet in deze kerken van Christus geslopen sedert wij vrede en voorspoed genieten en hoeveel beter waren wij in de tijden van vervolging!" Zoo schrijft Jeronimus en vervolgt: »ik heb mij voorgesteld, de verschillende lotgevallen der Kerk te schetsen van den tijd des Zaligmakers af tot op onzen tijd, te verhalen, hoe zij geboren werd en groot werd temidden der vervolgingen, hoe zij gekroond is door het martelaarschap en eindelijk hoe, onder de Christenkeizers, hare deugden verminderden en verdwenen, naarmate hare macht en hare rijkdommen toenamen." Het kon wel niet anders, of men moest, waar het verval zoo algemeen erkend werd en zoo schrikbarend was, naar middelen uitzien 0111 haar te herstellen. Sommigen zochten dit te bereiken door eene gestrenger toepassing der kerkelijke tucht, anderen door onthouding voor te schrijven. Tot de eersten behoorden de Montanisten, die elke ernstige zonde, na den doop begaan, beschouwden als een daad, waardoor de schuldige zich buiten de gemeenschap der kerk had geplaatst, welke hij door geen boetedoening, hoe ernstig ook, weder herstellen kon, »alsof zijzelven zich schaamden, zich als zondaren te erkennen." Dit beginsel scheen den hoofden van den staat, zoowel als dien der Kerk do eenheid der Christenen, die men moest zoeken te sterken, eer te verwoesten, waarom dan ook de Montanisten niet slechts als scheurmakers maar ook als ketters door de strenge besluiten van eenige keizers vervolgd werden. Theodosii's de Groote sprak de doodstraf uit over degenen, die zich tot hen durfden voegen en Jüstinianus vervolgde hen in Phrygië zoo hevig, dat sommigen zich in do vlammen hunner tempels wierpen en anderen in ballingschap togen of zich met do Novatianen vermengden. Onze lezers zullen zich herinneren, dat deze secte te Rome ontstaan was naar aanleiding van de vraag, hoe men zich tegenover de afvalligen had te gedragen. Hehalve dat zij dezen van do kerkelijke gemeenschap buitensloot, breidde zij deze straf ook uit over allen, die zich 11a den doop aan ernstige afwijkingen of misdaden schuldig gemaakt hadden. Het heilig karakter der Kerk bracht naar liun meening mede, dat zij geen kwijtschelding van eenige doodelijke zonde verleenen kon en dat zij den eerenaam van Christus' Kerk verloor, zoo zij onreine leden in haar gemeenschap toeliet. Trotsch op do strenge naleving harer tucht en nauwgezette toepassing van haar beginsel, gaven zij zich, tor onderscheiding van de overige Christenen den naam van »zuiveren" zooals de Montanisten zich >geestelijken" heetten. Zij hadden kerken in Phrygië 011 Bythynië. in Pontus, Constantinopel, Alexandrië, Gallië, Spanje, enz. Het schijnt, dat Constantijn, in do hoop, dat dit tot hun hereeniging met de Kerk leiden zou, hun bisschop Acesius tot bijwoning van het concilie van Nicea bescheiden had. Toen de geloofsbelijdenis door al de bisschoppen geteekend was, bood hij ook hem die ter teekening aan, en vraagde hem, of hij daaraan mede zijne toestemming hechtte en bovendien of hij met betrekking tot de viering van het Paaschfeest instemde met de besluiten, die men ge- nomen had. Op het toestemmend antwoord van den bisschop vraagde hij, waarom li ij zich dan buiten gemeenschap met de overige bisschopen hield. Acesius herinnerde den keizer toen aan hetgeen aanleiding gegeven had tot de verdeeldheid en legde de strenge beginselen zijner volgers bloot met betrekking tot de boete. Daarop zou de keizer geantwoord hebben: »welnu, Acesius, neem dan een ladder en stijg daarop alleen ten hemel!" Men gebruikte echter tegenover hengeen middel van geweld; integendeel, men kwam overeen, dat, zoo de geestelijken der Novatianen binnen de kerk terugkeerden, zij hun waardigheid zouden behouden,inet uitzondering van de bisschoppen, die tot de gewone priesters zouden behooren. Het volgende jaar kende Constantijn hun, met het oog op hun rechtzinnigheid, het volle recht op hun kerkhoven en plaatsen van vergadering toe, van welk privilegie hij echter de nieuwe gemeenten buitensloot, die zich onder de Novatianen vormen zouden. In 336 nam hij echter, men weet niet tengevolge van welke aanleiding, ook hen op onder degenen, tegen wie zijn tweede en streng edict uitgevaardigd werd, wien hun kerken ontnomen werden, het houden van openbaren godsdienst verboden werd en wier geschriften ten vure verwezen werden. Onder de regeering van Constantius werden zij 'zelfs vervolgd en hun hoofdkerk te Constantinopel werd afgebroken. Men verhaalt, dat zij zelve zich met de afbraak belastten en dat zij, door hun vrouwen en kinderen geholpen, de afbraak naar de voorstad brachten, waar zij in korten tijd een nieuwe kerk bouwden. De strijd tegen de Arianen, die toen de overhand hadden, zou er bijna toe geleid hebben, dat de in het nauwgebrachte rechtzinnigen in de Kerk zich met hen vereenigd hadden, daar zij voor gelijke beginselen gemeenschappelijk ten prooi waren aan dezelfde vervolgingen. De nijd van eenige eerzuchtigen wist dit echter te verhinderen. Nauwelijks was Julianus de Afvallige aan de regeering gekomen, of hij gaf aan de verschillende secten de rust weder, die hij straks aan de geheele Kerk zou ontrooven. Ook de Novatianen kregen verlof, hun godsdienstoefeningen weer te houden en zij brachten op dezelfde wijze als voorheen hun kerk van de voorstad naar Constantinopel over. Onder de volgende keizers werden zij beurtelings vervolgd en geduld, naar gelang van den invloed, waaronder de vorsten stonden. Onder IIoxorius en Tiieodosius den Jongeren echter, hoe rechtzinnig ze overigens ook waren, werden de besluiten tegen de ketters ook tegenover hen van kracht verklaard. Cyrillus van Alexandrië, zoowel als Innocextius I en Oelestinus I van Rome maakten daarvan gebruik om hun kerken te doen sluiten. Te Constantinopel bleef men hun vrijheid eerbiedigen en daar onderscheidde zich onder hen hun bisschop Paulus, die zelfs door de katholieken 0111 zijn vroomheid geacht werd. Ook in Phrygië werden zij algemeen geacht 0111 den invloed, welken zij op de goede zeden der bevolking uitoefenden. Het duurde echter niet lang, of ook onder hen werd de rust verstoord. Een bekeerde Jood, Sahatius geheeten, een eerzuchtig priester, die naar de bisschoppelijke waardigheid dong, verzette er zich tegen, dat men in de dagen van keizer Tiieodosius, die hun buitengewone vrijheid gegund had, lieden in de gemeente opgenomen had, die minder streng van zeden waren. Hij verlangde, dat men ze buiten do gemeente sluiten zou en toen hij zijn wensch niet kon verkrijgen, vormde hij afzonderlijke samenkomsten, waarbij hij do .Toodsche Paaschviering herstelde en onder het voorwendsel, dat men do verslapte tucht herstellen moest, een scheuring tot stand bracht, die langen tijd in stand bleef. I)e secte bleef voortbestaan tot in de zevende eeuw, ofschoon zij door vele en aanzienlijke kerkvaders bestreden werd. Minder gewicht logden de Meletianen in do schaal. Gedurende de vervolging van Maximinianus in Egypte wenschte Petiius, bisschop van Alexandrië toegevendheid te gebruiken jegens hen, die in do beproeving afgevallen waren en oprecht berouw toonden. Daartegen verzette zich Meletius, de bisschop van Lycopolis, die, trotsch op zijn eeretitel, de belijder, openlijk berispte en een afzonderlijke gemeente stichtte, de kerk der martelaren geheeten. die zich geheel aan hot toezicht van Petrus onttrok. Zelfs na den marteldood van Petrus in 311 duurde de scheuring voort. Hot concilie van Nicea trachtte daaraan deels door gestrengheid, deels met zachte middelen een einde te maken en veroorloofde Meletius bisschop van Lycopolis te blijven, doch ontzegde hem het recht van wijding. Wat hen betrof, die door hem in het geestelijk ambt gestold waren, zij werden erkend, doch zij zoudon in rang staan onder de andere geestelijken en geen stem bij verkiezingen uitbrengen. Toen Meletius zich aan deze bepalingen onderwierp, kozen zijn aanhangers een prelaat, Johannes, die door Meletius zelf aangewezen was, tot hun hoofd, doch na den dood van Johannes, afgeschrikt door do strengheid van Anastasius, vereenigden 'zij zich met de Arianen, met wie zij tegen de Katholieken gemeene zaak maakten, terwijl bovendien Arius vóór zijn strijd over de Drieëenheid reeds eenigen tijd tot hun partij behoord had. De secte bleef tot het begin dor vijfde eeuw in Egypte voortleven. Maar do secte, die, gedreven door de zucht om de kerkelijke tucht te herstellen, de meeste onrust in de kerk veroorzaakte, was die der Donatisten in Noord-Afrika. In de vorige eeuwen had do kerk van Afrika zich hot ijverigst betoond met betrekking tot de zeden en de tucht en de Montanisten en Novatianen hadden onder haar de meeste aanhangers gevonden. Nog waren de strenge beginselen van Tertullianus daar in hooge eere, toen gedurende de vervolging van Diocletianus, de bisschop van Carthago, Mexsurius en Cecilianus, zijn aartsdiaken, zich den haat van de streng rechtzinnigen flor stad op den hals haalden dooi- hun bestrijding van don overdreven ijver, waarmede sommigen don marteldood roekeloos zochten. Na den dood van Mensitrius spanden zijn bestrijders al hun krachten in om te verhinderen, dat zijn aartsdiaken, naar hetgeen overigens gebruikelijk was, hom zou opvolgen en zij wisten den primaat van Numidië met zijn bisschoppen aan hun zijde te krijgen. Zij vergaderdon mot eenigen dezer bisschoppen in de woning van Lucili.a, eene aanzienlijke vrouw, die Cecilianus een doodelijken haat toedroeg en hare geschenken kwistig rondstrooide om de stemmen der bisschoppen tegen hein te verzamelen. Teneinde van hun zaak zeker te zijn, droegen do bisschoppen het beheer der ledigstaande diocese aan een uit hun midden op. Doch do partij van cecilianus zat niet stil, benoemde hem tot bisschop en deed hom do ambtelijke wijding geven door een naburig prelaat. Nauwelijks hadden do bisschoppen dit vernomen, of zij verklaarden do wijding onwettig, wijl de prelaat behoord had tot degenen, die gedurende de vervolging de heilige boeken uitgeleverd en daardoor hot recht 0111 anderen tot het geestelijk ambt to wijdon, verloren had. Ofschoon dozo beschuldiging valsch was, besloot Cecilianus teneinde zijn tegenstanders met zich to verzoenen, don ra .g ven aartsdiaken te hernomen en zich voorts door hen to doen wijden. Ze zouden hom liever den hals breken, zoo spraken do bisschoppen echter, dan dat ze hem de handen zonden opleggen. Zij sloten hein van do gemeenschap der kerk uit, omdat hij zicli door een traditor had laten wijden en benoemden tot opvolger van Mensurius een hunner partijgenooten, den lector Majorinus, wien zij met de gelden, hun door Lucilla verschaft, een kerk en eene kudde toewezen. De beide partijen zochten de kerken in den vreemde om strijd in haar belangen over to halen, doch CeciliaNUS werd bijna algemeen door do kerken van buiten erkend ; toch duurde de scheuring voort en strekte zich in onderscheidene provinciën "it. Zij wekto onrust genoeg om de aandacht tot zich te trekken van Constantijn, die na Maxentius overwonnen to hebben Italië en Noord-Afrika tot zijne erfstaten voegde. Hot hinderde hem zulk een oneenigheid onder de Christenen te zien, die bovendien de rust van het rijk bedreigde. Hij verklaarde zich tegen Majohinus en sloot allen, die hein volgden, van de voordeelen uit, welke hij aan do Afrikaansche kerk had verleend. Ongehoord veroordeeld zijnde, verzochten de bisschoppen den keizer, die zich in Gallië bevond, rechters te benoemen om hun zaak te onderzoeken. Daar Gallië vrij van vervolging gebleven was en zich daar dus geen tranitores bevonden, hoopte Majorinüs er onpartijdige rechters te zullen vinden. De keizer gaf aan zijn wensch gehoor, koos Miltiades, den bisschop van Domo en vijf Gallische bisschoppen tot scheidsrechters en beval CeciliaNUS met tien van zijn aanhangers en tien van zijne voornaamste beschuldigers voor hen te verschijnen; terwijl Miltiades nog vijftien Italiaansche bisschoppen met toestemming des keizers bij zich voegde. Aan de spits der beschuldigers bevond zich bisschop Donatus, wiens beschuldigingen echter niet ontvankelijk verklaard werden, terwijl hij zelf overtuigd werd van vele handelingen, in strijd met do keizerlijke reglementen. Daarop vraagde de partij van Majohinus 0111 een rechterlijk onderzoek en ook hieraan voldeed de keizer, die tevens aan het concilie van Ahles opdroeg, do zaak opnieuw te onderzoeken en afgevaardigden der beide partijen te liooren. Beide rechtbanken spraken zich ten voordeele van CeciliaNUS en Felix uit. Teneinde de maat van billijkheid tegenover de Donatisten vol te meten, deed Constantijn de vertegenwoordigers der beide partijen voor zijn eigen consistorie te Milaan verschijnen en ook dit schaarde zich aan de zijde van Cecilianus. Nu stelde do keizer zich niet tevreden met de bevestiging van Ceciua- nits en de ontzetting van zijn tegenstanders uit hun ambt, maar hij deed de Kaatsten met ketenen beladen, vóór zich brengen, verklaarde hun goederen verbeurd, zond hen in ballingschap als schenders der kerkelijke wetten en verbood hun godsdienstige samenkomsten. Ondanks dit vonnis onderwierp zich do partij van Majorincs niet, maar scheidde zich als ecne aaneengesloten secte van de Kerk af en zelfs de dood van Majorinus in 315 brach daarin geen verandering. Zij kozen op aanstoken van den bisschop van Carthago, een priester, eveneens Donatus gehecten en die zich door zijn strenge beginselen, onvermoeide werkzaamheid en vurige welsprekendheid den eerenaam van den Grooten verwierf, tot hun bisschop. Hij word door de zijnen als thaumaturg vereerd en naar hem noemden zijne volgers zich Donatisten. Zij onderzochten of een geestelijke zich óf door zijn zeden schuldig gemaakt had aan eenigo doodelijke zonde, óf gemeenschap met de bedrijvers daarvan gehouden had, in welk geval zij elke geestelijke handeling, door hein verricht, voor onwettig verklaarden. Zij erkenden eenc kerke Gods te zien in elke gemeente, hoe gering ook, welke do tucht streng handhaafde en vervloekten zonder ommezien do overige kerken, hoe groot en talrijk zij ook waren. Wie uit de Kerk tot hen overkwam, moest zich aan een nieuwen doop onderwerpen, do geestelijken moesten opnieuw gewijd worden, terwiji beiden een boetetijd moesten doormaken. Als het hun gelukte, eene van hun kerken op do Katholieken to herwinnen, wiesschen zij den grond, deden de muren afkrabben, verbrandden het altaar, smolten de heilige vaten, wierpen de hostie voor de honden en reinigden de plaats, alsof ze aan de afgoden gewijd geweest was. Was het wonder, dat de kerk. hen rustverstoorders, wederdoopers, schenders van de heilige sacramenten, enz. schold en dat Augustinus, hoewel hij hen niet in do rijen der ketters plaatste, hun herinnerde, hoo onder het Oude Testament zelfs de afgodendienaars nog met het zwaard gestraft, maar do scheurmakers Dathan en Abiram door do aarde verzwolgen werden en hun vraagde, sedert wanneer de naam: Kerk van Christus, die volgens de belofte allen christenen over de geheelo aarde toekwam, zich tot de Afrikaansche scheurinakets bepaalde. Maar naarmate de haat zich meer tegen hen lucht gaf, deden zij zich tot grooter uitersten vervoeren en dreef hun dweepzucht hen verder. Do keizerlijke graaf, die naar Afrika gezonden werd om het edict uit te voeren, dat tegen hen uitgesproken was, kweet zich van zijn taak met zulk eene gestrengheid 011 gebruikte zoo weinig omzichtigheid bij zijne pogingen om hen tot de Kerk terug te voeren, dat zij van allo zijden tegen zijn gezag in verzet kwamen. In dat verzet werden zij gesteund door vele onthouders, die in den laatsten tijd zich sterk door NoordAfrika verspreidden, zich aan luiheid overgaven, van aalmoezen leefden, welke zij van hut tot hut onder de landbouwers verzamelden en zich agonistici noemden, d. i. menschen, die zich gewapend hadden om het rijk des Satans te bestrijden. Dezen gingen nu eens uit om de heidenen te tarten, die nog overal verspreid waren in Afrika, teneinde den roem te verwerven, dat zij door hunne handen gestorven waren, dan weder namen zij nog dreigender houding aan tegenover de keizerlijke commissarissen en zelfs pleegden zij roofzuchtige handelingen tegen de katholieken. Toen Coxstantijx het verkeerde inzag van den door hem genomen maatregel van geweld, keerde hij, maar ongelukkig wat laat, terug tot die gematigdheid, welke hem reeds bij den aanvang aangeraden was. In 371 noodigde hij de bisschoppen en de kerken van Afrika uit, den agonistici niet het kwaad te vergelden, dat dezen hem aandeden, maar de wraak aan God over te laten, wat naar zijn overtuiging het eenige middel was om den voortgang van deze dweepzieke secte te stuiten. Na eerst vervolgd te hebben, toen zachtmoedig overleg veel had kunnen voorkomen bij menschen, die geen geweld pleegden, beproefde hij nu wat zachtmoedigheid vermocht, terwijl voorzeker een krachtige houding tegenover opstand en geweld geboden was. Toen de Donatisten hem in 321 verklaarden, dat geweld noch kwelling hen ooit zouden bewegen, in gemeenschap te treden met een booswicht als Ceciljaxus, werd hij bevreesd voor den toon van woede, waarmede deze bedreiging geuit werd en beval hij in een edict, aan den vicaris van Afrika gericht, dat men den Donatisten algeheele vrijheid laten moest om naar hunne overtuiging te handelen, daar men het aan Gon overlaten moest, hun strijd met de Kerk te beslechten. De opvolger van Coxstaxti.jx, ziende, dat zijns vaders ontijdige gematigdheid geenerlei gevolg gehad had, rekende het zich tot een plicht, aan de noodlottige scheuring een einde te maken. Hij zond in 340 zijne commissarissen naar Afrika met de opdracht, de armen door geld om te koopen en de oproerigen met geweld ten onder te brengen. Beide middelen leden echter schipbreuk en het gezag der commissarissen werd in dezen gansch niet erkend. Vergetende, dat zijzelf zich op den keizer beroepen hadden, achtten de Donatisten, dat de keizer zich geen gezag in geestelijke zaken aanmatigen mocht. Zij haalden de armen over, do keizerlijke geschenken te weigeren en, geweld met geweld keerende, verdedigden zij hun kerken tot het uiterste, slaagden er zelfs in, een Romeinsch legerkorps te overwinnen, waarvan zij den generaal doodden en organiseerden in het jaar 348 een openlijken opstand, niet slechts tegenover hun overheid, maar tegen den geheelen toestand der maatschappij. Opgewonden en door den marteldood van hun broederen met dweepzieken ijver bezield, verklaarden zij, overal de oorspronkelijke gelijkheid te willen invoeren alle onderdrukten te zullen steunen en alle misbruiken te zullen herstellen.' Zij riepen alle behoeftigen, alle slaven, alle insolvente schuldenaars onder hun vanen te wapen en door dezen versterkt, zwierven zij door het platte land, onder aanvoering van twee Numidische hoofden, die den titel aannamen van legerhoofden der heiligen. Hun oorlogskreet: «Eere zij God!" zoo zegt augustixus, was in Afrika meer geducht dan het gebrul van de leeuwen. Zij richtten aan de schuldeischers dreigende brieven, om hen te noodzaken, hun schuldenaars van geldelijke verplichting jegens hen te ontheffen en wie daaraan niet gehoorzaamde, zag zich zijn goederen ontweldigd en betaalde zijn weerstand met het leven. Wanneer zij een meester ontmoetten, die door zijn slaaf gevolgd werd, dwongen zij hem de 41 lollen om te koeren en van de hoofden der gezinnen werd de zwaarste en aagste arbeid geëiseht. Elke klacht te recht of te onrecht van een saaf werd op vreesehjke wijze op den meester gewroken. Gewapend woners" verbhndde^T" ^ Katholieken' plunderden ze, sloegen de bedoorstaken ze mot °°^en met een mengsel van kalk en azijn of i , un zwaarden en wierpen ze half dood op den open¬ hen to^df voZ:'k0elden f1 ,1Un r°ede t8gen de priesters en maakten zochten xe als i * roolzucht en wreedheid. Den marteldood daarom beleed,gden ïT^'Tdeh ï "T !*■ 0,:deP8cheidinB e" uleeirdpn Ho „JT 77 • J heidenen tot in hun tempels. Zij n f rooverijen en klaagden dan zichzelf aan, terwijl zi Zij overv^lenWdege"'-°nmiddellÜk ^ doodstraf over hen u't te spreken, onder bedreiginff TT/" dwo"8en he«' »un het leven te benemen, «reen anderen uftJl S " tB verJiezen" 0f eindelijk, als ze vin, t ■■ vonden, dan wierpen zij zich in het water of in de en vHenden Z1die°rt"T "w- tegenwoordi£heid van hun bloedverwanten genooXd bidden h bïWOmnflL V3n ZUlk een bl°edi= schouwspel uit" Het valt niet t !ï hoofe dei' rotsen in den afgrond naar beneden, een «rodsdienstii» tk°nnen'dat andere oorzaken medewerkten om aan karakter te wv, V6r® Zulk eene uitbreiding en een zoo gewelddadig , . . f n" ^ ooreerst vonden de geschillen over de tucht een macbt-g bondgenoot in het hartstochtelijk, ruw en wreed karakte der T6n a"dere "os « oorspronkelijke bevoWng veeten Zschen C-,Wh" R°me,"en Va" "a,"re ««"><1 en de oude kei ijk rrebied Rn i g° ^ ?'"e henneuwden zich voortdurend op keronderdrukte volk ifi " SmeU,de er reeds geruiinen tijd bij de arme en en bexit 1on hlr^ «evaarI'k vuur ,ege» al wat «ch op macht en hard heeten Th" h" '"derdaad, het lot der minderen mocht wreed leefde Pn wl ' 0nderda»*n van een rijk, dat zijn laatste dagen doorv ^orsten onmachtig waren hen te beschermen, werden de genuien'tot alteri"61"8 ^ wingewesten door geweldige belastingen uitg 1 t en tot allerlei gedwongen diensten geprest, terwijl de slaven aan de ■•eedste mishandelingen blootgesteld waren. Zoo werden degelederen en st" ren °P kerkeliJk gebied versterkt door een menigte bedelaars en staatkundige agitators, die over hun slechte bedoelingen en over hun ïaak misdadig verleden den mantel der vroomheid wierpen. Een bevolking, zoo in gisting verkeerende, moest wel de eerstede beste gelegenheid aangrijpen, om op eene wijze, aan haar karakter eigen, lucht te -even te eïavriigrern ,e" Z°° Werden de Donatlsten, die hun zaak niet hadden ij e ïouden van do lieden, die eene maatschappelijke omwenteling venschten tot stand te brengen, met dezen ten val gebracht. e sc ieurmg was nog op het hevigst, toen Augustinüs tot bisschop van Hippo benoemd werd, waar de partij der Donatisten zeer sterk was. * iJ e aanvaarding van zijn ambt moest hij dus terstond een groot deel van zijn werkkracht in dezen rampzaligen strijd verteren. Zijne tegens te lasteren, levend verbram worden en dit duurde geruimen tijd. Eindelijk ïnaakten-iwoedraehten bui krijg een einde aan het woeste tooneel en de geloovigen kondon adem halen. Ongetwijfeld hebben wij hier te doen met een herhaling van het dertien jaren tc voren in Cappadocië plaats gevonden had, toen, bij aanvang der regeering van Maximinus, aardbevingen het land verwoes Zulke tooneelen waren gansch niet zeldzaam in de groote steden. De ( heid had hier niets te bevelen en stond daartegenover even machh als bij de schokken, die den grond doden beven en de verwoestingei de pest. I)e keizer kon, bij het vernemen van de onlusten te Alexan de handen ten hemel heffen en zuchten over de wreedheden, zijn gehe vrienden aangedaan. Deze uitbarstingen van dweepzucht bewezen ma te zeer, dat het wantrouwen en de haat tegen de Christenen nog ; voortleefde onder de massa, dat ook voor een overheid, die het Cliri dom genegen was, de tijd nog niet gekomen was om zich te verklan met de bescherming der wet een godsdienst te dekken, tegen welke openbare meening nog zoo lichtelijk en zoo heftig in verzet te bre was. Er bleef niets over dan de rust der geesten te wachten van de komst, van den voortgang van het Christendom, de verzwakking vai heidendom en de verzachting der zeden. Geen keizerlijk besluit k< tot nu scheppen. Bovendien, de keizer zelf was niet zeker van zijn \ digheid. Dkciüs, door Phillii'PUS Arabs afgezonden om een opstal onderdrukken, bekleedde zich met het purper. Piiilippus werd den overweldiger geslagen en stierf als een krijgsman in de vlakk Verona, terwijl zijn dertienjarige zoon door de Pretorianen geworgd om den nieuwen gunsteling der fortuin met zijn lijk als meteen aangei geschenk te verblijden. " Donker en zwaar, als aan den avond van een boeten zome was de atmosfeer vcor Christus' kerk en met vreeze en beven geno van den voorspoed, haar gegund, als had zij een voorgevoel vt vreeselijke beproeving, die haar wachtte. Reeds onder de roge van Piiilippus Arabs schreef Oriuenes in zijn boek tcyen Celsius de rust, die den Christenen gegund werd, slechts tijdelijk zou zi, van stonde aan eindigen zou, als hun vijanden op nieuw er in slaa de rampen van het rijk in verband te brengen voor de publieke c met de verdraagzaamheid der proconsuls. Ik geloof dan ook niet, verklaart hij, dat de rust, tlio wij genieten, van langen duur zijn ('yprianus (Ie bisschop van Carthago, had een prophetisch gezicht, w hem de vervolging aangekondigd werd. «Ik heb,' zoo zegt hij, «den van het gezin gezien en aan zijn rechterzijde een jongeling, wiens ge trekken angst en droefheid teekenden, terwijl hij het hoofd op de deed rusten. Een ander jongeling ter linkerzijde scheen den inhoud fiool, die hij in de hand hield, over een geheel volk te willen uitstorten. Hein, die zich over dit gezicht verbaasde, werd gezegd, dat de jongeling ter rechter zich bedroefde, omdat zijn voorschriften geschonden werden ; die ter linkerzijde verheugde zich, omdat hij van den vader des ge zins verlof had ontvangen tot het uitvoeren van strenge maatregelen." Wij behoeven juist niet aan een wonderdadige tusschenkomst te denken om dit gezicht te verklaren; het gaf in syinbolischen vormde vaste overtuiging te kennen van do ernstig gezinde Christenen uit dit strijdperk. Zij waren verplicht te erkennen, dat het peil van vroomheid gevoelig gedaald was en de geest der wereld in do Kerk geslopen was met de menigten, die zich gedurende den tijd van rust tot haar gevoegd hadden en dat de liefde tot wereld en verinaak, de zucht naar rust en do afkeer van lijden tot grooten afval zouden leiden, vooral daar zelfs de betere en meer krachtige leden der gemeente aan de hardheid van strijd en vervolging ontwend waren. Te Alexandrië, te Home en te Carthago werd deze toestand in welsprekende bewoordingen door invloedrijke lieden betreurd. Vooral in de groote steden werd dit verval van het christelijk leven openbaar. Daar vooral heerschto groote verleiding en, de aanlokselen van het leven dor heidenen nog niet mede gerekend, zoo diende de omstandigheid, dat de Kerk nu verrijkt en geacht werd, omdat vele der meest aanzienlijke familiën zich tot haar voegden, velen hoogmoedigen en eerzuchtigen tot een strik. Zij, die zich door een dergelijken staat van zaken bedroefd gevoelden, konden tien wensch niet onderdrukken, dat een nieuwe vervolging mocht aanbreken, ten einde het schuim van het goud zou gescheiden worden en zij verwachtten de uitbarsting daarvan dan ook van dag tot dag. Een jaar voordat zij door Decius uitgeschreven werd, brak zij reeds te Alexandrië uit tengevolge van een oproer van het gemeen, door een rijmelaar veroorzaakt, die zijn heidenscho verzen verkocht, zooals de goudsmid van Efeze zijn afbeeldingen van Diana. Deze vervolging had echter geen wettig karakter en de Christenen, die daarbij omkwamen, werden ter dood gebracht zonder eenigen vorm van proces. Grijsaards en vrouwen werden op laaghartige wijze vermoord, nadat zij aan de afschuwelijkste kwellingen waren blootgesteld, die een woedende menigte uitdenken kan. Nauwelijks scheen de woede der Alexandrijnen gestild, of de vervolging brak over het geheele rijk uit, nu door den keizer gewettigd. Als een tweede Trajanus, wiens voorbeeld hij wilde volgen, zooals hij zijn naam aangenomen had, wilde Trajanus DECrus de oude heerlijkheid van Rome herstellen. Do oude instellingen werden vernieuwd, de senaat werd in zijn vroegere eere hersteld, het ambt van censor opnieuw ingevoerd en do stad met verschillende bouwwerken versierd. Hoe zou zulk een man met stilzwijgend kunnen dulden, dat een volgens Romeinsche begrippen ongeoorloofde godsdienst zich hoe langer zoo meer verbreidde terwijl de altaren der goden in puinhoopen dreigde te vallen en do tempels ledig stonden. Was hij een tweede Trajanus, zoo moest hij ook, evenals deze, den strijd tegen dezen voor den staat gevaarlijken godsdienst weder opnemen. Reeds in 250, een jaar na zijn troons- bestijging begon hij den kamp tegen den Nazarener. Ditmaal was zij beslist algemeen; zij beperkte zich noch tot een provincie, noch tot een zekere klasse van lieden in de Kerk zooals de vorige, die slechts de bisschoppen gezocht had te treffen. Zij was een ware geloofsvervolging, want het edict van Decius ging veel verder dan het besluit van Trajanus. Het veroordeelde niet slechts diegenen ter dood, van welke men overtuigd was, dat zij den nieuwen godsdienst omhelsd hadden ; het sclneef ook voor, dat men hen door pijnigingen daarvan moest zoeken af te brengen, en baatten deze niet, dan moesten kerkerstraf en uithongering volgen, Zulk een nieuwe vinding gaf aan de verbeelding dor beulen een onbegrensd gebied en maakte de vervolging veel zwaarder dan voorheen. De keizer, zoo lezen wij in het leven van Gregorius, den Wonderdoener, door t.regoiuus van Nyssa, gaf bevel aan de gouverneurs der verschillende provinciën en deed dit vergezeld gaan van geweldige bedreigingen tegen henzelf en hun ambtsvervulling in geval van ongehoorzaamheid, om den Christenen alle soorten van pijniging aan te doen, teneinde hen door de vrees en de overmaat van kwelling tot den nationalen dienst der duivelen terug te brengen. Bedenkt men nu aan welke soort van lieden dit >ove gezonden werd en met welk een gruwzamen ijver het moest uitgevoerd worden dan kan het geen verwondering wekken, dat de Kerk zeil diep gevoelde, hoe de vervolging, die zij zou te doorstaan hebben, zwaan ei zou zijn dan eenige uit haar verleden. De tijden zijn gekomen, zoo schree Origenes, waarvan de Heere voorzegd heeft, dat de uitverkorenen nauwelijks staande blijven zullen. Hij bedroog zich niet, want de treurigste afval zou zich openbaren. Het besluit werd onmiddellijk afgekondigd en on alle openbare plaatsen aangeplakt. Een termijn werd gesteld, waarna zij, die niet aan de goden zouden geofferd hebben, aan allerlei martelingen werden blootgesteld. De schrik maakte zich van de Christenen moester. In «Tooten getale zag men hen reeds vóór den bepaalden dag nat ti en om bij hun afval een overhaasting aan den dag te leggen, die de onrust van hun geweten en hun laffen angst tegelijk openbaarde 011 dozen behoorden «Tootendeels tot de aanzienlijke standen. Toen herinnerden we ons, zoo schrijft Denys van Aloxandrië tle uitspraak des Heeren over de bezwaarlijkheid die er voor oen rijke bestaat 0111 zalig te worden Zij, die een openlijk ambt bekleedden, of aanzienlijke burgers, die beducht waren voor geldelijke schade, haastten zich 0111 door een offer aan de algoden het Christendom af te zweren. «Reeds vóór den slag, zoo \ aag MR anus, «zijn velen overwonnen en hebben dit niet eens trachten te gewinnen, dat zij als onwillige offeraars voor tle overheid verschenen, -ij sommigen had het zelfs den schijn, of zij slechts een gelegenheid hadden afgewacht, om van het Christendom ontslagen te worden. 1 oen op zekeren dag de toevloed der offeraars zóó groot was, dat men sommigen tot den volgenden dag moest uitstellen, baden dezen, dat men ïun o nog" tot het offeren mocht toelaten, alsof zij beducht waren zich n et snoedi"1 genoeg van den gevaarlijken band te zullen losmaken Zelfs kinderen sleepte men naar het altaar en liet hen met hun kleine handen wierook daarop uitstrooien. Anderen werden door hun bloedverwanten overgehaald en kwamen bleek en sidderend voor het altaar, alsof zij zelf moesten worden geofferd. Het volk bespotte hen, omdat niet alleen de moed 0111 voor hun zaak te sterven, maar ook die om te offeren hun ontbrak. Schrikkelijke tooneelen deden zich vaak voor. Christenen, die geofferd hadden, werden herhaaldelijk door plotselingen, aan waanzin grenzenden angst overvallen. Een Christin in Carthago werd, nadat zij de afzweringsformule uitgesproken had, op eenmaal stom; eene andere begaf zich onmiddellijk na het offer in het bad en keerde krankzinnig daaruit terug. Xu eens geschiedde de afval in het openbaar en werd voltooid door een vrijwillig offer aan de valsche goden, dan nam men list te baat om zoo den zegen te behouden, die aan de getrouwheid verbonden was. Vele Christenen offerden niet aan de afgoden maar vroegen en verkregen van den magistraat een verklaring van afgoderij of wel de inschrijving van hun naam op de lijst der afvalligen, welke hen genoegzaam vrijwaarde. Zoo werd de zeer ernstige vraag geboren over de wederopname der gevallen Christenen, welke zooveel onrust in de Kerk deed ontstaan. Zij bracht do belangrijke conciliën van Carthago, Iïome en van Afrika saam, in welke Cyprianus zich met zooveel kracht deed gelden. Hij vergoot bittere tranen over zooveler beklagenswaardigen val en trachtte zich evenzeer te hoeden voor een tot het uiterste gedreven strengheid als voor een schuldige toegevendheid. Aan de gemeente van Carthago schreef hij: Als een lid lijdt, lijden alle leden mede. Ik lijd, ik zucht over onze gevallen broeders, die bezweken zijn onder de aanvallen der vervolging. Zij hebben onze ingewanden als verscheurd en wij bloeden aan die wonden." Zoo het besluit van den keizer slechts zulke zwakken had getroffen, hot zou zijn doel bereikt en het Christendom in geheel het rijk uitgeroeid hebben. Maar weldra toonde zich de oude heldenmoed des geloofs en schitterde als in de schoone dagen der eerste eeuwen. Een aantal Christenen toonden zich bereid, alles te verlaten om Christus' wil en veroordeelden zichzelf tot vrijwillige ballingschap, waartoe Cyprianus en Denys van Alexandrië hun hot voorbeeld gaven. Anderen werden bij menigten in afschuwelijke kerkerholen geworpen, waar zij aan allerlei ontberingen ten prooi waren. Angstig nauwgezet in het volbrengen van het keizerlijk bevel, deden de overheden hen op duizenderlei wijzen pijnigen om aldus hun weerstand te breken, doch tevergeefs. (Jij hebt,1,' zoo schreef Cyprianus aan de geloovigen te Carthago, »do zwaarste beproevingen tot het toppunt van roem doorstaan: gij zijt niet geweken voor de pijnigingen, maar deze zijn voor u geweken." Moet men dan ook erkennen, dat er zich een zekere neiging tot hoogmoed openbaarde bij de martelaren, welke hen meer dan eens verleidde 0111 van hun invloed misbruik te maken en de Kerk te verontrusten, 't valt niet te ontkennen, dat zij liare eer gered hebben, door zich als een keurbende te vereenigen rondom den bloedigen standaard, welken zoo tallooze afvalligen ontrouw geworden waren. Cyprianus spreekt herhaaldelijk van verbrijzelde ledematen en lichamen, die door ijzeren nagels opengescheurd waren. De dood dende volk naar de markt gesleept. De antwoorden op de vragen, die men hem stelde, werden met de meeste standvastigheid en beslistheid gegeven. Toen men hem vraagde, of hij het niet heerlijk vond te leven onder den schoonen hemel van het land en in de bekoorlijke streek, antwoordde hij, dat hij het heerlijker zou achten.de lucht in te ademen en het licht te aanschouwen van tl at verblijf, waarnaar zijn verlangen zich uitstrekte. De smartelijkste kwelling, die hij onderging, bestond hierin, dat men hem noodzaakte, bij den afval van zijn bisschop tegenwoordig te zijn en door dien mond, uit welken zoo vaak de woorden der waarheid geklonken hadden, Jezus Christus te hooren verloochenen. Wel verre echter van hierdoor aan het wankelen gebracht te worden, ontbrandde hij in heiligen ijver en noch do buitengewone hardheid van zijn lot in den kerker, noch de kwellingen van den brandstapel konden hem iets anders ontlokken dan de moedige belijdenis van zijn geloof in den Gekruiste. Te Alexandrië en te Carthago vooral putte do woede der vervolging zich uit, naar do verklaringen van Denys en Cyprianus. De laatste trok zich bij het begin der vervolging in een veilige schuilplaats terug. Men verdacht hem deswege van lafhartigheid, doch do vrijmoedige toon, waarop hij van uit zijn ballingsplaats zijn gemeente troostte en bemoedigde en den lof over hunne martelaren uitboezemde, zijn voorschriften aan de geloovigen, hoe zij zich gedurende do vervolging te godragen hadden en vooral zijn daarop volgende marteldood, bewijzen dat edele redenen hem drongen. Hij leefde geheel met zijn verlaten gemeente mede en bepaalde o. a. dat de armengelden, die anders slechts door één worden bestuurd, onder verschillende presbyters en diakenen verdeeld moesten worden, opdat, als één hunner mocht worden gevangen genomen, do anderen nog in staat zouden zijn, de behoeftigen te verzorgen. De presbijters behoorden getrouw de gevangenen in hun kerkers to bezoeken, voor hun zielen zorg te dragen en hun de teekenen des heiligen avondmaals uit te reiken, maar daarbij tevens met voorzichtigheid to werk te gaan om de heidenen niet noodeloos to verbitteren. De armen moesten mot zorg worden ondersteund, maar vooral behoorde men op zijn hoede to zijn voor broodoren, die zich tezoor op den voorgrond stelden om, naar het scheen, een schandelijk leven met een opzienbarenden en schijnbaar eorvollen marteldood te bedekken. De ontsteltenis was te Alexandrië hevig, toen het besluit des Keizers afgelezen werd en soldaten de straten der stad en het omliggende land afliepen om zich van den bisschop meester to maken. Allen, dio vluchten konden, gaven huis en goed en vaderland prijs. Velo vluchtelingen stierven van honger, dorst en koude op do bergen en in de woestijn ; anderen worden door roovers en wilde dieren gedood. Talloos waren do voorbeelden van afval, maar des te meer richtte de woede des volks zich tegen do Christenen, die als »zuilen der Kerk" staande bleven. Zotte, belachelijke en bloedige kwellingen worden hun aangedaan. Verscheidene hunner werden op belachelijke wijze op kamoelon door do stad geleid en gegeeseld, vóór zij tor dood gebracht werden. Ook de jeugd bracht haar offers: kinderen van vijftien jaren werden gepijnigd en geslacht. Onder hen noemen wij Dioscorus, een vijftienjarigen knaap, die door zijn vrijmoedige en heldere antwoorden en zijn onverwrikbaren moed zells den stadhouder bewondering afdwong, zoodat deze hem ook in vrijheid liet, opdat lui "dijk het heette, nog tot beter inzicht komen mocht. Ook in de kleinere" steden en dorpen van Egypte telde de vervolging menigten van slachtoffers. In Thebais liet de prefect een Christelijk echtpaar aan het kruis slaan. Verscheidene dagen bleven deze martelaars nog leven en spraken elkander moed in. Meermalen deden de voorbeelden van geloo en heldenmoed mannen uit de rij der beulen overgaan in die der belijders. Een schoon tooneel had plaats bij liet verhoor van een der ( hristenen uit de stad. Toen hij weifelde bij den aanblik van de laatste marteling, die men hem bereidde, moedigden eenige soldaten uit de lijfwacht des consuls hem door gebaren aan om getrouw te blijven. Terstond werden zij in zijn veroordeeling getrokken en zij werden verwijderd om met < e blijdschap van overwinnaars hun leven aan Christus te wijden. I)e afwezigheid van den proconsul matigde de vervolging te ai |aó°> doch nauwelijks was hij teruggekeerd, of zij barstte in al haar verschrikkelijkheid uit. De treurige tooneelen van Alexandne werden ook hu afgespeeld. Afval van velen, overhaaste vlucht van hen, die de stad konden verlaten, langdurige en afwisselende pijnigingen der belijders, bloedige terechtstellingen, niets werd aan de gemeente bespaard. De kei keistraf werd buitengemeen verzwaard; de voeten werden in den stok, liet lichaam in boeien gekluisterd, de gevangenen moesten honger en dorst verduren. Er worden ons vijftien genoemd, die in den kerker den hongerdood stierven, anderen bezweken onder de folteringen, velen werden ter dood «'ebracht Ook daar openbaarde zich een bewonderenswaardige heldenmoed. Cyprianus vertrouwde de priesterlijke zorg over de gemeen o toe aan zekeren Numimcus, die, nadat hij op den brandstapel zijne medemartelaren, waaronder zijn eigen vrouw, had vermaand, ha verbrand, en met steenen overdekt, als dood onder de lijken achtergelaten was. Zijn dochter, die de lijken harer ouders zocht om ze te begraven, vond hem nog levende en onder de zorgen harer kinderlijk liefde herstelde hij. Zeker, een dergelijke priesterordening door liet lijden mocht geldig heeten. Cyprianus scheen bij zijn roem over de martelaren zijner kudde, over de welsprekendheid van een Tertullianüs te kunnen beschikken, ook al is de vorm minder bondig en minder scherp Dijde wijze raadgevingen, die hij tot de martelaren richt, voegt hij te groote lofspraak, die er toe leidde, dat zij zich boven de gewone tucht dei Keik rekenden en in hun verminkte handen den sleutel der vergeving meenden te houden. Ilij wordt niet moede van de overdreven lof over hun moed en doet hun roem ten top rijzen om den langen duur van hun lijden. »Welken lof zal ik u toezwaaien" zoo roept hij uit, »o heldhaftige b oeders' De schare der omstanders heeft met bewondering uwen geestelijken strijd voor den Christus aanschouwd; zij heeft gehoord, hoe Zijne dienaren Hem op vrijmoedigen toon, met onomkoopbare trouw en go< < < ij ^on moet beleden hebben; zij lieeft ze, van wapenen ontbloot gezien tegenover de pijlen der wereld, doch gedekt door de wapenrusting des geloofs. In stroomen vloeide het bloed, dat do dorst der vervolgers moest lesschen, doch de vlammen der hel uitdoofde, o Welk een schouwspel voor God ! Hoe verheven en grootseh ! Met welk een vreugde heeft de Christus in de Zijnen gestreden en overwonnen! Hij geeft hun al wat Hij hun schijnt te ontnemen! Hij was tegenwoordig bij dien strijd en richtte hen weder op en versterkte en bezielde hen op nieuw, de kampioenen voor Zijn naam. Hij, die voor ons den dood heeft overwonnen, houdt niet op over den dood in ons te trioinfeeren. Gelukkige Kerk, die in onze dagen met zoo goddelijke eer en glans gekroond wordt door het bloed harer martelaren. Eertijds was haar gewaad blank van de reinheid harer kinderen, nu is het koninklijk purper geworden in hun bloed." Zulk een taal toont duidelijk, dat Cyprianus door den stroom wordt medegevoerd, waaraan hij weerstand bieden wil. Wij zien, hoe de vervolging, schoon ze in de weigering om aan afgoden te offeren oorzaak nam, langzamerhand door de overdrijving der belijders, een nieuwe afgoderij in do Kerk deed binnensluipen, die de grootste gevaren medebracht voor haar leer en tucht. Overigens is liet ons bezwaarlijk, het lijden te malen, dat men den Christenen aandeed. Men zocht, in overeenstemming met het keizerlijk bevel, niet zoozeer den dood der belijders als hun afval te bewerken, 't Was of alle furiën der hel losgelaten waren. Martelingen zonder einde werden aangewend," zoo schrijft Cyprianus, martelingen, die niet licht den dood ten gevolge hadden en dus niet spoedig het uitzicht op de verlossing en de martelaarskroon openden. Men wierp hen slechts in de gevangenis, belaadde hen met en ketenen sloot hun armen en beenen in een blok. Men wendde niet slechts de gewone pijnigingen aan, als het verpletteren der vingers, het uitrekken der ledematen, het vaneen rijten van het lichaam met spijkers en haken, maar bedacht de meest uitgezochte pijnigingen. Men stelde de gevangenen bloot aan een vreeselijke hitte, om hen dan dagen lang dorst te laten lijden ; men bracht hun brandwonden toe met gloeiende kolen of ijzer. Sommigen werden, naar men verhaalt, naakt uitgekleed, over het geheele lichaam met honig bestreken en zóó aan de insekten bloot gesteld. Met vernieuwde kracht ontwaakte telkens weder de woede van het fanatieke heidendom. Welk een gejubel en gejuich, als een Christen eindelijk de hand uitstrekte om wierook op het altaar te strooien en hoe verlustigde men zich in de smarten der slachtoffers! De Christenen waren geheel vogelvrij: men overviel hen in hun huizen, roofde weg, wat men kon medesleepen en stak dan den brand in het overige. Geen Christen waagde het, zich in het openbaar te vertoonen. Men schold hem, men wierp hein met steenen en sloeg hem op de straat of een steeds aangroeiende menigte trachtte hem te dwingen tot het uitspreken van godslasterlijke woorden. Overal werden de Christenen bespied, verraden en bij hun samenkomsten overvallen. Zij vluchtten in de bosschen en woestijnen of verborgen zich in de catacomben bij hun dooden, 0111 daar bij de kleine lampjes, die ook nu nog dikwijls in deze onderaardsche gan- gen aangetroffen worden, Gons woord te hooren of liet sacrament te on vangen. Daar werden dan de namen der martelaren bij de viering van het heilige avondmaal genoemden zij, die dit deden, wisten niet, of zij eerlanc niet in hun lot zouden deelen. Waren velen afvallig geworden, de overgebleven getrouwen sloten zich in den nood der tijden nauwer aaneen m steunden elkander door liefde en geloof. Cyprianus hield met on de ..emeente te vermanen, toch te volharden in het gebed voor hen, dié de vuurproef der vervolging moesten doorstaan en dezen vragen dan ook herhaaldelijk van uit hun kerker de voorbede der gemeente De een diende den ander vaak ten koste van zijn leven. Hoog hield men de getrouwen in eere, die bereid waren, hun geloof met den .lood te bezegelen Oi» den weg naar de gerechtsplaats omarmde men hen, in den kerker kuste men hun ketenen. Zooveel mogelijk werd voor een eervo le begrafenis gezorgd en om hun die te verschaffen, stelde men zich zelfs aan levensgevaar bloot. Zorgvuldig werden hun namen en de geschiedenis van hun marteldood tot stichtelijke herinnering der gemeente opgeteekend en als eens, te midden der hevige vervolging, een oogenbhk van ru«t aanbrak en er broeders uit den kerker of uit de ballingschap wederkeerden, werden zij met gejubel van vreugde en met liefde ontvangen. Men snelde hen te gemoet, men verdrong elkaar 0111 hen te omhelzen en voerde hen met dankzegging jegens God in het midden der gemeente teruo Het geduld en de lijdzaamheid der Christenen vermoeide de heidenen en do aandacht des keizers werd nu en dan door verschillende oorlogen afgeleid, zoodat de hevigheid der vervolging door enkele oogenblikken van verademing afgebroken werd, om echter straks met nieuwe woede los te barsten. .... , Wii mogen tle beschrijving dezer vervolging niet eindigen, zonder op eenbre kenmerkende trekken en op het goed recht der legendarische overleveringen gewezen te hebben. Het blijkt, dat de keizer, alle Christenen zonder onderscheid willende treffen, zich voornamelijk tot de hoo den richtte, in de meening, dat de minderen van zelf volgen zouden. Heel die menigte van armen en ellendige», zooals Laurentius, volgens een treffende legende ze voor den prefect van Decius bracht, toen hij dezen beloofd ha°d, hem de schatten der kerk te toonen, werd geminacht. Bepaaldelijk te Alexandrië werd dit. beginsel gevolgd en waarom zou men het in de overige deelen des rijks verwaarloosd hebben? De vlucht van vele bisschoppen, de afval van Eudemon, de marteldood van Achat.us en anderen bewijzen het tegendeel. Zij werden eerst ter dood gebracht, nadat alle pogingen om hen tot verloochening te dwingen, uitgeput waren en hoezeer men zich in de laatste vindingrijk toonde blijkt als Cyprianus den keizer een .verharden tiran, vol van de afzichtelijkste bedreigingen te-en de bisschoppen Gods" noemt en anderen hem zelfs voor den Antichrist houden. Ook wijst hierop de omstandigheid, da de samenkomsten der «.eloovigen geschorst werden en de presbyterien als ontbonden schenen * Dat men zich door de voorzichtigheid deed leiden ook te Rome bleek wel ook hieruit, dat de christenvrouwen van het gebruik van dei sluier afzagen, die haar terstond aan den argwaan der heidenen en aan de beleedigingen der menigte blootstelde. Voorwaar, geen onnutte voorzorg! Met Fabianus en de overige leden der Romeinsche geestelijkheid, de voorgangers Mozes en Maximüs, de diakenen Nicostratüs en Rpfinus, een jongen geloovige uit Afrika, Celerinus, wiens naam reeds op de gedenkrollen der Kerk prijkte omdat zijn grootvader en zijn beide ooms voor het geloof geleden hadden, wordt ook zijn zuster genoemd, die zich zwak betoonde en offerde en in zekeren brief, door Cyprianüs opgenomen, wordt ons eene zelfs nog onvolledig geheeten lijst opgesomd van zestien of achttien namen, waaronder vele van vrouwen. De overige leden der geestelijkheid te Rome waren of gelukkiger of voorzichtiger: zij ontkwamen aan de vervolgers. Corneliüs, die alle trappen der geestelijkheid doorloopen had, wist evenzeer zijn veiligheid to verzekeren en veertien maanden later, toen men hem zijne toegevendheid voor de libellalici en lapsi verweet, zinspeelde men op zijn eigen weekelijkheid van uit het kamp der belijders, die, voor de algemeene zaak geleden hebbende, een hoogen toon voerden tegenover de meerderheid der priesters en diakenen, welke zonder persoonlijk te hebben gestreden van de overwinning genoten, gedreven als zij voorgaven door wijsheid en staatkundigen zin. 't Moet erkend worden, dat reeds gedurende het vuur der vervolging in hot begin van het jaar 250, de verstrooide leden der geestelijkheid van uit hun verborgen schuilhoeken elkaar wedervonden en in het geheim hunne bijeenkomsten hielden, misschien in een van hun donkere grafgewelven, welker geheiligd karakter hen buiten alle gevaar stelde. Van uit deze veilige schuilplaatsen nu beheerde dit overschot van Rome's geestelijkheid de Kerk, bemoedigde de sterken, steunde de zwakken, hield de wankelenden staande, liet zelfs de afvalligen niet aan hun lot over, hield briefwisseling met hen, die buiten waren, zond boden en brieven naar Sicilië en Afrika wisselde van gedachten met verwijderde kerken en toonde in één woord! door een werkzaamheid vol moed,— want men was in geen geval buiten gevaar, — dat de Romeinsche kerk nog een middelpunt van bestuur en hoofden had, die hun plichten niet verwaarloosden. Inderdaad, Cyprianüs kon terecht beweren met de gewone overdrijving van een overwinnaar, dat de keizer liever een mededinger naar den troon zou hebben zien opstaan dan een nieuwen bisschop den zetel te Rome te zien innemen, maar de priesters en diakenen, die voorloopig de plichten van den vacanten zetel op zich namen, wisten hun vrijheid te bewaren en hun ijver te regelen naar de omstandigheden. I)e brief, dien zij aan de geestelijkheid van Carthago richtten, welke zoo menige uitdrukking van bedekte en bittere kritiek op de vlucht van Cyprianüs inhoudt, getuigt van hun toewijding aan de belangen der Christenen te Rome en daar buiten. Na hun raadgevingen aan hun ambtgenooten te Carthago, welke gemeente zij even herderloos rekenden als de hunne, vervolgen zij: »wij vermanen u niet slechts met woorden, doch gij kunt zelve vernemen van hen, die ons verlaten om u te bezoeken, dat wij, dank zij God, alles gedaan hebben en nog doen, wat wij u hier schrijven en dat onder alle bezorgdheid en niet zonder gevaar, doch ez» óf "omdat Jij invloedrijke liedoa waren, óf uit opzien tegen de mensc Maar ook dezen, hoewel zij van ons gesel,cidcn waren, hebben we 'aan hen zelf overgegeven, doel, vermaanden hen en vermanen hen Xd. 1 boete te doen, of zij ook vergeving mochten ontvangen Hem die ze alleen verleenen kan, uit vreoze dat, wanneer wij hen losl. " van kwaad tot erger mochten varen." Voorts herinneren z„ aa verplichting om de weduwen en zwakken, de gevangenen en verbannt zelfs de kranke catechumenen hij te staan en de lijken dergeloo\ ige der martelaren te begraven. »Geve Gon," zoo besluiten zij, »die niets „ert aan hen, die op Hem hopen, dat wij allen getrouw in dit weik vonden worden. De broeders, die den naam des Heeren aanroepen e , Ie beurt, onzer tc gedenken cn met uwen „ver voor èène kopie van dit schrijven te doen toekomen aan allen, dio gi] bereiken, opdat allen vast en onbewegelijk in het geloof moge:iii gi aai Inderdaad, het is een treffend schouwspel te zien, met welk een oi schrokken moed de geestelijkheid van Rome, eenige maanden na d< vaartüghinr der keizerlijke besluiten, de ongelijke worstehng met moorddadigen üecius aanvaardde en van uit de \cite ze * )0 a len tol der bewondering aan die handvol onaanzienlijke heden, het werp van de algemeene verachting en van den volkshaat, geen ai wapenen bezittende dan hun geweten en hun goeden wil en oedieigingen bezweken en afvallig geworden waren, hadden zich naar Ostia begeven 0111 er vijf en zestig van zulke ongelukkige ballingen uit Afiika in ontvangst te nemen, hadden hen bij hun aankomst van alles voorzien, hun gastvrijheid bewezen bij hun komst te Rome, en hun de ballingschap minder bitter gemaakt. Onder allerlei vorm werd de algemeene en bijzondere liefdadigheid verhoogd naar gelang van do omstandigheden en werkte tot verhindering van afval, tot verzachting van leed en tot verlichting van stoffelijke en geestelijke ellende. De verdediging was zelfs gelukkiger dan de aanval, want de staat, die slechts door onverschilligen gediend werd, maakte zelfs daar, waar hij scheen te slagen, slechts een bres in den buitenmuur en behield degenen niet, die hij \ eroverd had als door een verrassing van den geest, waarover zij zich weldra schaamden. De Kerk daarentegen verloor zóó weinig terrein, ondanks de schijnbaar groote menigte van overloopers, en was zóó zeker van zichzelf en van de toekomst, dat zij zelfs in de hitte van den strijd zich naar buiten staande hield en de wederopname der gevallenen ver- gevangenon maar als Christenen. Door den keizer ondervraagd en niet willende offeren, werden zij mot smaadredenen overladen en aan don prefect overgeleverd. Deze, noch door beloften, noch door bedreigingen hun standvastigheid kunnende breken, deed hen geeselen, voor de wilde dieren in do arena brengen en hen vervolgens met don drietand dooden. Wij willen geenszins den historischen oorsprong loochenen, doch de waarheid is moeilijk in het verhaal te onderscheiden. Zooveel is zeker, «lat do gevangenen te Home meer dan een groote mate van vrijheid genoten gedurende do veertien of vijftien maanden van hun opsluiting. Dit blijkt onder meer uit den brief, dien zij richtten aan Cyprianus in don zomer van 250, als antwoord op een schrijven van zijn hand, waarin zij over niets klagen dan over het verlies hunner vrijheid. Uit een volgend schrijven van Cyprianus wordt hot openbaar, dat men hun aanbood, don kerker voor hen te openen, zoo zij offeren wildon, maar dat zij onder deze voorwaarde de vrijheid weigerden. De dood, dien zij zich wenschten als het einde van hun lijden, deed zich voor hot grootste aantal der ingekerkerden vergeefs wachten. Zij bleven in gevangenschap totdat de vervolging to II o m o en te C a r t h a g o een einde nam. Volgens oen logende zou de keizer, getroffen door do schoonheid van hot schrijven van een Christen uit Azië, Achatius, de kerkerdeuren voor hem hebben doen openen. Hoe hot zij, ook uit dozen strijd kwam do Kerk glorierijk te voorschijn en 't kan, voorwaar, geen verwondering baren, dat de getrouwe getuigen, geëerd en gevierd door hun medegeloovigen, bewonderd en vrijgelaten door hun vijanden, bewierookt door mannen als Origenes en Cyprianus in de verleiding tot geestelijken hoogmoed vervielen en zicli weldra een onbehoorlijk gezag over de gemeente en een hard oordeel over de zwakken aanmatigden. Uit den onmiddellijken omtrek van Rome, uit Sabiniö wordt ons do marteldood van Anatolia, Victoria en Audax bericht, uit Ombrië dio van Felicianus, uit Toscane die van Pergentinus en Laurentinis, Verianus, Secundianus en Marcellianus, uit Sicilië die van do heilige Agatha, doch de mededeelingen aangaande hen zijn zoo romantisch, dat wij ons tot de vermolding der namen bepalen. Wij achten ons echter verplicht nog eenige oogenblikken bij Cyprianus te vertoeven. Nauwelijks had hij zich tot de gemeente gevoegd, of hij werd, ofschoon gansch niet met algemeene stemmen, tot bisschop van Karthago verkozen tegen het einde van het jaar 248. Het was een goede keuze, die klaarlijk bewijst, dat in spijt van een minderheid, aan verwarring van denkbeelden en overdrijving lijdende, gezond verstand en rechte waardeering van personen en zaken de overhand hadden in de gemeente. Do nieuwe bisschop toch, voortgekomen uit den gegoeden burgerstand, schonk aan de kerk, bij de aangename gebreken van een schoolsclie welsprekendheid en het steeds geprezen talent van den redenaar, de zeldzame begaafdheden van een regeeringsman, het prestige en de vastheid van karakter, zonder scherpte of ruwheid, do bekwaamheid om personen te ontzien en zich naar de omstandigheden te voegen, een juist gevoel van rechten en ver- plichtingen en wat vooral noodzakelijk was bij het sterk toenemend tal der geloovigen en de zucht tot individualiteit, die de krachten d de te verdoelen-, een levendige zorg voor orde en tucht. yi'RIANI b vulde in do kerk minder de rol van oen geleerde dan van oen s man, ja, van oen legeraanvoerder. Hij spreekt onophoudelijk va kerkelijk leger en den strijd van den Christus. Gedurende geliee kerkelijk leven stelde hij zich altijd in de bres, strijdende en «cl vermenigvuldigende, om tegenover allen en alles te staan, wat liaa Jaagde, nu berispend, dan aanmoedigend, straks opwekkend, dc tu loozen tot de gelederen terugvoerende en wanneer zachtei vooiste schipbreuk leden, met vastheid den ban uitsprekende, de dage 1 gehoorzaamheid en een nauwgezetten eerbied voor tucht en regel stellende dan schitterende betooning van persoonlijken moed. .1 heeft er meer dan hij toe bijgebracht om de geestelijke hiërarchie bisschoppen over de Kerk te vestigen en de kerk van Afrika na derdaad in do crisis, die zij omstreeks het jaar 250 doormaak , boter hoofd kunnen bezitten. De afkondiging der besluiten van Trajanus Decius had deze pr ciën heftig geschokt. Een algeraeene schrik verspreidde zich ond talrijke geloovigen, evenzeer als zich een geweldige dweepzieke ijve de heidensche bevolking meester maakte. Vooral deed zich een g van wraakzucht tegen Cyprianus gelden, die de heidensche ree verlaten en van het heidendom tot het Christendom overgeloopon In veler oog was hij een vrijwillig renegaat, die zich uit loutei eci aan het hoofd der Christenen had geplaatst. In liet amphiteatei, 1 circus, zoodra men wist, dat de nieuwe keizer gebroken had me, ditiën van zwakheid of toegevendheid zijner voorgangers, en pai j de gehate secte gekozen had, gaf hun woede zich lucht m wraakl en herhaaldelijk weerklonk het geroep: „Breng Cyfrianus voor de leeu Wel is waar was de proconsul in de eerste maanden van ie j. . afwezig, doch de plaatselijke overheid kon de vervolging aanb.nde van«rcnneming bevelen en zekere straffen opleggen. Door zijn in ,lo zijn°rang aan de eerste slagen blootgesteld en daarbij als slachto fe do woede van het volk opgeëischt, behoorde Cyprianus tot de n dreigden en was het gevaar, waarin hij verkeerde, indeidaad „ moest hij doen? Blijven, den storm het hoofd bieden, de ven afwachten, aan allen het voorbeeld geven van wce^tand en moe stad verlaten, waar zijn tegenwoordigheid de menigte in beweging bracht, ergens een schu.lplaats zoeken uw voor betere tijden sparen? Voor deze keuze stond hij. Maar moei al aan een eenvoudige onder de geloovigen do keuzeplaten, was r eisch strenger voor een priester, veel meer voor een hoo, d dei gom Moest hij niet op zijn post blijven, voorbeeld geven, aan allen, en vijanden tooien,hJe men lijdt en sterft desnoods voor zijn g Hoe zou een vluchtend bisschop de wankelenden, de hbellatici, d "„Ka klZ berispen? Vu» een andore zijde zeiden do venvani gewelddadige en toch nuttelooze maatregelen tegen hen genomen werden, de onverschilligheid en do afkeuring zelfs, die zijn handelwijze tegenover hen bij vele heidenen wekte, hot slechte nieuws, dat hij over de uitvoering zijner besluiten in de provinciën vernam en van de buitensporigheden, die hier en elders door slaafschen en ongematigden ijver zijner dienaren gepleegd werden, dat alles deed hem twijfelen aan een gelukkig einde van do staatkunde, die hij tegenover de Christenenen zoo streng had gevolgd. Reeds had hijzelf het vorige jaar, na een scherp verhoor, aan Celerinus to Rome de vrijheid weergegeven. Tegen liet einde van hetzelfde jaar had hij toegelaten, dat te Carthago, waar nog vele Christenen gevangen waren, de kerkerdeuren voor hen werden opengezet. Zoo legde dan ook keizer Decius de wapenen moedeloos neder en do man, die zich met al de sterkte van de macht des heidendoms en der wereld gegord had, zooals ze zich in een Romeinsch keizer alleen saamtrekken kon, ontgordde zich, als een, die, ja, veel slachtoffers gemaakt en veel verwoesting aangericht heeft, doch op het einde zich overwonnen geven moot. Slechts weinige naam-Christenen had zijn keizerlijke toorn er toe kunnen brengen om hun godsdienst ontrouw te worden, slechts betrekkelijk zelden hadden de uitgezochte wreedheden, in zijn naam gepleegd, de zwakken kunnen overhalen 0111 een handvol wierook te strooien voor de buste des keizers of op do outers tier afgoden. Do afvalligen waren dooide heidenen zelve veracht en bespot en het meerendeel van hen, die zich door vreeze hadden laten bewegen, 0111 hun gemeenschap met Christus en do Christenon te verloochenen, stonden daar berouwvol en wanhopig aan de poorten dor Kerk en baden en smeekten de broederen, hen weder op te nemen. Een oogwenk slechts had do schrik de herders verstrooid en do kudde uiteengedreven, doch nauwelijks had men zich van don schok hersteld, of men leefde voort en arbeidde, zij hot dan ook onder den bewolkten hemel van 's keizers toorn en temidden van de hitte der vervolging, niet als twijfelde men aan het voortbestaan der gemeente, maalais zeker en overtuigd, dat de Kerk stand houden zou, ondanks al wat haar bedreigde en dat do verdrukking met den verdrukker straks geweken zou zijn. En terwijl de keizer moedeloos het zwaard in de scheede stak, hief Christus' kerk, het hoofd met do doornen gekroond, het weenend oog, weenend 0111 zooveler lijden en dood, maar stralend van vreugde als ze dacht aan de kroon der eere, die haar sierde, omhoog tot den Heer der gemeente en temidden van het woedend tandgekners van priesters en keizer, neergezeten bij de graven harer dierbaren, die in den strijd gevallen waren, hief zij juichend den psalm des geloofs en der liefde aan: Zoo God voor ons is, wie zal tegen ons zijn ? »Die ook Zijn eigen Zoon niet gespaard heeft maar heeft Hem voor ons overgegeven. Iloe zal Hij ons ook met Hem niet alle dingen schenken? Wie zal beschuldiging inbrengen tegen de uitverkorenen Gods? «God is het, die rechtvaardig maakt; wie is het, die verdoemt? «Christus is het, die gestorven is; ja, wat meer is, die opge- taak. Voor de heidenen schreef hij den brief aan Demetrius, een van de aanstokers der vervolging en van de heftigste beschuldigers der gemeente en tot zijne kudde richtte hij een schrijven over de sterfelijkheid." De welsprekende bisschop maakte zich geen illusiën van zijn poging om een heidensche bevolking te overtuigen, wier hartstochten als tegen hen losgelaten waren. «Men kon evenzeer beproeven, de golven deiwoedende zee te keeren," schrijft hij en toch voelt hij zich geroepen om den even boozen als (lommen laster te ontmaskeren. Hij spreekt eene gedachte uit, welke temidden van het maatschappelijk verval, waarin hij leefde, maar al te zeer recht van bestaan had. Het schijnt hem toe, dat de wereld verouderd is en dat de kiem des doods maar al te gemakkelijk voortwoekert in een aarde, die het voortbrengen moede geworden is. Dij den aanblik van dit onmetelijk rijk, dat in zijn eigen puinhoopen neerstort en dat ruwe soldaten elkander betwisten, heeft hij onwillekeui het ge\ oi 1 als was het einde der wereld naderende. Hij wist niet, dat (loze barbaren, in zijn oog do voorloopers van oen algemeene verwoesting, inderdaad don toestand dor maatschappij zouden hernieuwen en voor de nieuwe jeugd der menschheid een nieuwe baan van ontwikkeling openen zouden. Maar Cyprianus heeft deugdelijker redenen om zijn tegenpartijders to bestrijden. Hot is niet de voorgewende boosheid der Christenen, maar het zijn de misdaden der heidenen, die den hemel vertoornen: tenen gevangen zaten, een blinde, zekeren Lucillus bekeeide, hem het gezicht wedergaf, ja, dat hij Hippolytus zelf voor won en hem met achttien of negentien personen, die tot zijn huis den doop toediende. Voor Valerianus gebracht en opnieuw j de schatten der Kerk te toonen, vraagde lnj een uitstel van en na verloop van dien termijn, deed lnj voor den keizer e blinden, kreupelen en lammen verschijnen en sprak, op hen wijs zijn de rijkdommen der Kerk!" Nu volgden onderscheidene verhooren, waarbij hem geenerlei pijnignig werd bespaaid en der beulen, Romanus, bekeerd werd, beleed, da lnj ook e en onmiddellijk ter dood gebracht werd. Eindelijk werd Lu . een ijzeren bed uitgestrekt en voor de oogen des keizers bo%c vuur verbrand. Hippolytus, aan wien Laurentius voorspe ook diens einde nabij was, verzamelde met den voorganger J een anderen broeder het bloedig overschot van uen mai tela. het op het kerkhof van Cyriacus, volgens anderen op den App Drie dagen later werd Hippolytus ter oorzake hiervan vooi treroepen. Hij beleed een Christen te zijn en als zoodanig h overschot van Laurentius begraven te hebben, ^ yele ondergaan te hebben, werd hij op last van den rechtei aa van een paard gebonden, waarna het dier door een veld \ai doornen werd gezweept, tot dat Hippolytus' lichaam geheel vers Ook zouden de achttien of negentien heden van zijn huis t< lH gemeente van Rome was dus in 258 beroofd van zijn van vele andere bestuurders, terwijl de overigen door de politie nagespeurd werden. Toch waakte men tegen verstrooiing en ontbinding der gemeente en de overgebleven priesters trachtten met alle zorg, de gemeenschap met de geloovigen te onderhouden. I)e eenvoudigen onder hen werden niet zoozeer door de edicten bedreigd en hadden zich te onthouden van al wat opspraak wekte. Op deze wijze konden dan ook die Christenen, welke door de edicten als aangewezen en bedreigd werden, in de gewone leden der gemeente, talrijk als ze waren in de onderscheidene wijken van Rome, bondgenooten vinden, die hen in staat stelden den vervolger te ontkomen, en zendelingen, waardoor zij elkaar geheime mededeelingen konden doen toekomen en met elkaar kerkelijke gemeenschap konden onderhouden. Zoo verhaalt men, dat een altaardienaar Tharcisius, die zich verdedigde, tengevolge van de steenworpen der menigte voor dood op de plaats achtergelaten werd. Hij zou liever gestorven zijn, zoo schrijft men ons, dan de leden van het lichaam des Heeren aan woedende honden overgegeven te hebben. Over andere martelaren te Rome waarvan de overlevering spreekt, verkeeren wij nog meer in het duister. Zoo wordt ons verhaald van het dochtertje Eugenia van den prefect van Alexandrië, PhilippüS, die later zelf door zijn vrijgelatenen Protus en Hyaointus tot het Christendom zou bekeerd en bisschop zou geworden zijn. Eugenia zou onthoofd zijn geworden onder Valerianus. Hetzelfde lot zou de maagd Basilla getroffen hebben, die, door Cornelius gedoopt en aan een heiden verloofd zijnde, den dood boven het huwelijk zou verkozen hebben. Voorts wordt ons uit gelijksoortige bronnen de marteldood van een zevental maagden en weduwen bericht, alsmede van 49 andere Christenen, waaronder die van den jongeling Cyrillus. Treffend voorzeker, is het verhaal over den laatsten. Reeds als kind zou hij door zijne moeder met de waarheid des Evangelies bekend gemaakt en, hoe jong ook, een vurig discipel des Heeren geweest zijn. Reeds moest hij toen den smaad en de kwelling zijner medescholieren en verwanten dragen, doch hij leed deze blijmoedig. Toen zijne moeder stierf, dreigde zijn vader, hem uit zijn huis te verstooten, indien hij niet besloot, met hem naar den tempel te gaan en den afgoden te offeren. Cyrillus weigerde, en, tot woede geprikkeld, klaagde de vader den vijftienjarigen knaap bij den rechter aan. Vruchteloos bood de rechter, door medelijden bewogen, den knaap vriendelijke opname in de vaderlijke woning, rijke geschenken en eere en gunst bij den keizer aan, vergeefs dreigde hij hem met den vuurdood en liet hem tegenwoordig zijn bij het verbranden zijner medebelijders, opdat hun gruwzaam einde hem zou afschrikken. Onverschrokken blikte de knaap in de vlammen en met een hemelschen lach op het gelaat, sprak hij: «ik ben een Christen. Breng mij tot mijn Heer en tot moeder!" Toen werd ook hij op den brandstapel geplaatst en door de vlammen verteerd. Hoe schoon dit verhaal ook zij, voor de geloofwaardigheid kunnen wij niet instaan en we kunnen daaraan zelfs veel minder waarde toekennen dan aan de berichten over den marteldood van Novatianus, eon tegenstander van Cornelius en het hoofd van eene veel bestreden seete onder de Christenen, die in Homo en in do provi. veel aanhangers telde andermaal naar A WH verlaten nu do KcrK \an rioin^ . over De keizerlijke edicten van het jaar 257 hadden daar menige p in de -emeento ledig gemaakt. Verbanningen, veroordeelmgen tot Jen arbeid in de mijnen, welke door stokslagenstraffen gevolgd we waren tegen bisschoppen en priesters uitgesproken, en m s n,d o f e lett r van het edict, ook tegen eenvoudige geloovigen, ,a, zefs 1 vrouwen en kinderen. Velen hadden het geweld, hun door de wet a, uiiwen MI1 hun iïeloot beantwoord. S het'j'aar 252 reeds ZZÏÏÏSZ in Afrika op hu» „ui-vivo ,,, lm het jaar ioi IliollwP aanvallen der heidenen met kloeken 7ii 7H»ii voorbereid, 0111 nieuwe adii\cuiüu . te wêerstaa» Alterwegen was heilige weerstand en de eeuw ge S zali-heid werd als prijs voor het opofferen van dit leven tei wille \ seloof in de kringen der Christenen gepredikt, \ an den dood \a ?f ra' IdsT organisatie der gemeente hadden Cyhuaku. en volgelingen voortdurend den strijdkreet des geloofs doen hoo.ra. waar te nemen viel. In de lente vai ' Maytmits bii h aange wezen'^n ^ij ne plwïTin te nem enVltome liet men op het o blik? dat de nieuwe ambt:5^a fr f^,57^tachT m^r Lt wLT al rust. Wel. was nog het edict van'^ hq werkeH|k uit de balling doodo letter aangemeikt Cm„ zijn terugkeer had b foi'inrorflroftDen was, ot dat men sin/." *iov J , had cimbis verlaten, waarbinnen Hij »Ml «ta balling opgei,oude, e.f Had zici andermaal in den omtrek van Carthago op een la öiUveer te Rijker tijdontvingonk de nieuwe landvoogd zip.e ms r De= vervolging was niet meer een bedreiging alleen, /.ij gin„ i , daden over Iedereen liail de oogen op ( ypriani's geves ig« . ■ doen * Zou hij andermaal voor den storm vluchten en.«ihi aan de ringen zijner vijanden ijn eergevoel i eerbied voor zichzelf, om te blijven 011 zijn lot af te wachten. Intusschen had zich do proconsul naar Utica begeven. Ofschoon wij geen enkele reden hebben om te veronderstellen, dat hij er do Christenen zocht, zoo schijnt hij toch èn op zijne reis daarheen èn gedurende zijn verblijf aldaar met hen te doen gehad hebben. De hartstochtelijken onder de kerkelijke schrijvers verhalen eene geschiedenis, de Massa Candida, die ons echter wel vreemd voorkomt. Een altaar met alle tosbehooren was voor do offerande opgericht in de nabijheid van een kalkoven en de geloovigen van Utica werden opgeroepen om te offeren of in het vuur geworpen te worden. Driehonderd, volgens anderen vijfhonderd, zouden liever gestorven zijn dan don afgoden te offeren en hun lichamen zouden in den oven verbrand zijn. Voorzeker mag het vreemd heeten, dat Cyprianus hierover geheel zwijgt en dat zulk eeno strafoefening zou plaats gehad hebben, geheel in strijd met het keizerlijk bevel, waarin de personen aangewezen werden, die aan vervolging moesten blootgesteld worden. Toch kunnen wij ons als historischen grond van deze legende denken, dat de verschijning van het keizerlijk edict een volksbeweging tegen de Christenen in Utica te voorschijn riep, dat veel Christenbloed stroomde en de lijken uit vrees voor eene epidemie in ongebluschte kalk geworpen werden. Deze verklaring schijnt nader bevestigd te worden door het bevel des consuls om Cyprianus gevangen te nemen en te Utica tot hem te brengen en door een uittreksel uit den laatsten brief van Cyprianus, waarin de bisschop den geloovigen vermaant, alle oproerige beweging te vermijden en er zich voor te hoeden, hun beulen te voorkomen door ontijdige uitingen over hun geloof. Inderdaad, indien Galerius Maximus den bisschop liever te Utica dan in Carthago wil verhooren en terechtstellen, dan is dat, omdat de omstandigheden eischten, dat er in Utica een voorbeeld gesteld, een les gegeven zou worden. En indien Cyprianus de geloovigen tot kalmte raadde en den geest van opwinding en onstuimigheid berispte, dan beantwoordden ook dit vermaan en deze berisping aan de eischen van den dag in do stad. Cyprianus had besloten, den loop der gebeurtenissen op zijn landgoed af te wachten, maar toen men hem berichtte, dat de gerechtsdienaars hem grijpen moesten en hem naar den proconsul te Attica moesten brengen, bezweek hij voor do smeekingen zijner vrienden en zocht een schuilplaats op. Ilij haastte zich echter om te dien opzichte elke lasterlijke uitlegging te voorkomen. Ilij wil zijn Meester niet in den een of anderen duisteren hoek, niet in eene vreemde stad, maar te Carthago belijden, opdat zijn volk deel hebbe aan de eer van zijn getuigenis. «Ik wacht," zoo sprak hij «in een veilige schuilplaats de terugkomst van den proconsul binnen Carthago af; dan zal ik uit zijn mond vernemen, wat de keizer betreffende de Christenen bevolen heeft en hij zal uit mijn mond hooren, wat do Heere mij in die ure zal te spreken geven." Ilij voegde daar raadgevingen bij, die hem ingegeven werden door onrustige bewegingen, welke zich te Utica hadden voorgedaan en door hetgeen hij wist van de heftigheid, waarmede vele geloovigen hun geloof beleden en bad, dat men zich toch van elke onvoorzichtige handeling zou onthouden. De bisschop hield woord. Nauwelijks had hij de wederkomst va proconsul binnen Carthago vernomen, of hij keerde naar zijn_ian< terug en daar vonden hem twee gerechtsdienaren, die den 1,1 bept. door*den landvoogd afgezonden waren om hem gevangen te nemer proconsul was ziek. Uit Utica had hij zich naar de tuinen oi den 1 van Sextus begeven, op eenige mijlen van Carthago gelegen, om herstel te zoeken. De beide gerechtsdienaren namen Cyprianus gev; deden hem in een rijtuig tusschen hen beiden plaats nemen en k hem naar den burcht. De proconsul stelde de behandeling der zaak tot den volgenden dag uit en Cyprianus werd op zijn last naar een in de nabijheid gebracht, en in den zoogenaamden burcht van Saturniu bericht van zijn gevangenneming deed een groote menigte geloovif. nieuwsgierigen toestroomen, waarvan het meerendeel den nacht door voor de deur van de woning, waarin hij met de bewijzen van den m eerbied, naar men zegt, bewaakt werd. Door eene ontzaglijke in vergezeld, werd Cyprianus den volgenden dag naar den rechtersto den proconsul gebracht «Zijt gij Cyprianus?" vraagde de rechter. «Die ben ik, antwooi bisschop. — «De bisschop der heiligschenners?" - «Dat ben ik." keizer heeft bevolen, dat gij offeren zult." — «Dat zal ik geenszins ( < Denk aan uzelf!" «Doe wat u bevolen is!" — > Over zulk eene gerecht behoeft men zich niet te beraden". - Nadat Galerius zich met zij onderhouden had, sprak hij het volgende vonnis uit: «Sedert langen tijd leeft gij in heiligschennende gevoelens: gij I uwe verfoeilijke secte een groot aantal medeplichtigen om u heengesi „ij hebt u gedragen als een vijand der goden en van do godsdn instellingen der Romeinen zonder dat de vrome en heilige keizers rianus en Gallius u tot hun godsdienstige plechtigheden hebben terugbrengen. Omdat gij overtuigd zijt, de bewerker van en opri de zwartste aanslagen te zijn, zult gij tot een voorbeeld gesteld < voor allen, die uwe weerstrevigheid om u vergaderd heeft. w \( bloed zal aan den eisch der wet voldoening geven." Nadat hij dit ges had las hij het vonnis, dat op een tafeltje geschreven was: W ij g dat Thascius Cyprianus met het zwaard zal gedood worden. God zij gedankt!" riep Cyprianus uit. «Laat men ons met In hoofden!" riep de menigte der geloovigen uit en er ontstond e rumoer. Een groote menigte volgde den bisschop naar de gerechl en velen klommen op de boomen, om hem te kunnen zien. Nadat (,vi zich van zijn mantel ontdaan had, knielde hij neder en bad. Daarn hii zijn ambtsgewaad af en stelde het den diakenen ter hand, wan in zijn linnen rok den beul afwachtte. Toen deze naderbij gekoin beval Cyprianus dat men hem 25 goudstukken geven zou. De b wierpen linnen doeken op den grond, rondom hem, om daarin zijn >lo< vangen. Hij bond zichzelf den doek voor de oogen, deed zich d< priester en een diaken de handen saambinden en ontving » en t ooi slag. Zijn lijk, dat eerst in de nabuurschap ter aarde besteld xsa des nachts weggenomen en met groote plechtigheid bij fakkellicht in het graf van iten procurator Macromus Candidianus bijgezet. Terechtstellingen van gelijken aard, die een weinig later te Carthago en in de provincie zouden plaats gehad hebben, worden ons door andere schrijvers verhaald, maar zij geven te weinig zekerheid aangaande de personen, den tijd en de omstandigheden, om ze hier een plaats te gunnen. De proconsul meende zijn plicht gedaan te hebben en zijn krankheid weerhield hem van overdreven ijver. Hij had den voornaamsten der Christenen, den banierdrager der Afrikaansche Christenkerk gedood en nu wilde hij afwachten, welken invloed dit op diens volgelingen hebben zou. Weldra bezweek hij tengevolge van zijn ziekte. Zijn opvolger wilde zich ijveriger toonen in het volbrengen van de keizerlijke bevelen. In duistere bewoordingen wordt ons van eene oproerige beweging gesproken, die plaats had even nadat hij zijn ambt had aanvaard en welke hij met ruw geweld had onderdrukt. Hadden de heethoofden onder de geloovigen zicli daarin gemengd ? 't Is niet onmogelijk. Wij weten, dat Cyprianus reeds voor onvoorzichtigheden van dien aard bevreesd was. Weinige dagen voor zijn dood nog, in zijn laatsten blief, ried hij tot kalmte aan, wat er ook gebeuren mocht en waarschuwde, dat men door de openbare rust te storen, de broederen niet in ernstiger zorgen zou wikkelen. Zooveel is zeker, dat de Christenen bij deze gelegenheid voor anderen het gelag betaalden en maar schaars werden ontzien. De bisschop Successus, dezelfde aan wien Cyprianus in de maand Augustus 258 zijn voorlaatsten brief richtte, Paulus en vele anderen werden gevangengenomen en in de maand Januari 259 ter dood gebracht. Tezelfder tijd werden Quartillosia die haar man en haar zoon voor het geloof had zien sterven, nog eene andere vrouw, een priester, Victor geheeten, en een groep van acht anderen, meest priesters en diakenen van Carthago ingekerkerd. Dezen werden eerst aan de zorg van een ambtenaar van hot gerecht toevertrouwd. I)e man was geweldig toornig op hen en sprak van niets minder dan de gevangenen levend te zullen verbranden, zoo zij niet bogen voor zijn wil. Hij veranderde echter van meening en liet hen naar de openbare gevangenis brengen, waar zij stijf in de boeien geklonken werden. Danatianus, een catechumeen en Primolus, konden het leven in den kerker niet verdragen en stierven weldra. Hun eerste verhoor schijnt niet publiek geweest te zijn. De soldaten, zoo lezen we, wisten niet, waar zij de gevangenen hadden te brengen en sleepten hen van de eene plaats naar de andere. Eindelijk werden ze in het kabinet van den procurator gebracht, die zonder twijfel beloften en bedreigingen in het werk stelde om hen aan het wankelen te brengen. Velen had hij door deze middelen verleid of gedwongen, maar bij dezen leden al zijn pogingen schipbreuk en hij liet hen naar den kerker terugbrengen, waar hij hen door langdurige ontbering van het noodige hoopte te dwingen. Er ging bijna geen nacht voorbij, waarin niet een der gevangenen door visioenen werd gesterkt en op zijn beurt zijn medegevangenen bemoedigde. De broeders, die nog vrij waren, konden bij de gevangenen toegang bekomen en hun eenige verlichting brengen. Eindelijk, na een gevangenschap van vele maanden en n. lijden verschenen zij voor de rechtbank. Allen beteden hun ^ck te "en allen werd de doodstraf uitgesproken, behalve tegen I-lamanl wijl een zijner vrienden voor den rechter beweerde, dat hij geen c geweest was, zooals hij had voorgegeven, naar den kerker ternggc werd. Onder een geweldigen toeloop van volk werden de vei ooi naar de gerechtsplaats gevoerd. Een hemelsche glans van rem ge over hun gelaat verspreid, door hun houding en hun gesprekken m zij do broeders aan om standvastig te blijven, de afvalligen om bo doen, en allen om eendrachtig en in vrede te leven. Montanis, c hen, voorspelde dat Flavianus hen binnen drie dagen zou volgen < blinddoek, dien men hem voor de oogen binden wdde, m^weeen sol ^ verzocht hij, de helft voor zijn vriend te bewaren, ^ ektra wa o onthoofd. Drie dagen later volgde Flavianus hen inderdaad m den In de provinciën, tlie niet onder het rechtsgebied van den behoorden, handelde men nog willekeuriger. I)e keizerlijke leg, Numidië, die in de laatste vier jaren der tweede eeuw het hoo . _ lijke en militaire gezag in zijn persoon vereemgde, was n g proconsul van eigenlijk Afrika, wiens verkiezing aan den senaat be i een willig werktuig van den keizer en ijverig om diens staatlui volgen. De bevolking van Numidië was nog hartstochtelij kei ei < miger dan die van eigenlijk Afrika en nog mee1 teguii e: 11 vooringenomen. De legaat, Veturnis Veturianus, als hoofd vai nog meer bezorgd om de burgerlijke orde te handhaven, ge c s volging en zond zijn soldaten overal heen om de Christenen gevan nemen8 Zelfs degenen, die door het keizerlijk edict 111 balhngsch wezen waren, werden niet uitgesloten. Zoo werden de bisscl Agapius en Secündinus en anderen met hen, zelfs wou,ven e meisjes, zooals Antonia en Tertulla, met ketenen beladen van tot station naar Cirta gevoerd en daar voor de keuze gep a offeren of te sterven. Zij werden alle vier terechtgesteld. 1 hadden zij stilgehouden te Muguse, een burcht in de nabijheid va*ic i„ een woning, waarbinnen zich vele geloovigen bevonden. W aai se had men opgemerkt, dat zij met elk&ar teekenen van verstal i wisselden, want twee dagen later werd het huis door de k'^ki van den proconsul omringd en allen, die bekenden Christenen werden medegevoerd. Jacobus en Mar.anus volgden hen en we hun goeden moed toe. Daarop werden ook dezen ondervraagd en, verklaarden, het geloof der gevangenen te deelen, bij hen gevoegc zij in handen van de overheid gesteld werden, wachtte .D die diaken en Marianus, die voorlezer der gemeente was zelfs een v behandeling dan de grootste misdadigers ondervonden. Men lege e de pijnbank en Marianüs werd aan de uiteinden van de duimei hangen met ongelijke gewichten aan de voeten Doch zij blevei wegel ijk in het geloof en werden straks in den kerker gewoipei hun nauwelijks eenig voedsel gereikt werd en geen lichtstraal doordrong. Na eenige dagen verschenen zij voor den questor en toen deze hen niet bewegen kon om te offeren en geen recht bezat om hen te doen dooden, zond hij hen met liet proces-verbaal van hun verhoor tot den gouverneur van Numidië. Gedurende het verhoor, zoo deelen de acta mede, trok een der toeschouwers de aandacht tot zich door den glans van zijn gelaat. Deze omstandigheid, waarschijnlijk gevoegd bij een onvoorzichtig gebaar of woord, was genoegzaam om het gepeupel, dat zoo verbitterd was tegen de Christenen, in woede te doen ontsteken. Hij werd voor den rechterstoel getrokken, ondervraagd en toen hij luide verklaarde, mede een Christen te zijn, bij de gevangenen gevoegd. Zwaar geboeid, uitgeput van honger, door do pijniging en slechte behandeling, werden zij 1111 naar Lambesa gevoerd, dat op ongeveer 35 mijlen van Cirta gelegen was. Daar werden ze, 11a een nieuw verhoor, andermaal in den kerker geworpen, en bij elkaar opgehoopt, ofschoon men zorg droeg, geestelijken en leeken te scheiden, omdat men hoopte, dat men met de eenvoudige geloovigen eer tot een gewenscht einde zou komen, wanneer zij aan den invloed hunner voorgangers onttrokken waren. Dagelijks werden verscheidenen naar de gerechtsplaats gevoerd, onder anderen een moeder met haar beide zonen, maar eiken nacht werden de geloovigen door heerlijke droomgezichten gesterkt en wachtten in blijde spanning hun beurt al om hun Meester in Zijn dood te volgen. Spoedig brak dan ook de dag der verlossing voor Jacobus, Mariaxus en de overige leden der geestelijkheid aan. Zij werden naar een vooruitstekende landpunt aan den oever deirivier gevoerd, die aan beide zijden door een amphiteater van heuvels begrensd was. De beul had do veroordeelden in een rij opgesteld, 0111 hen te gemakkelijker to kunnen behandelen, zonder dat ze zich te verplaatsen hadden. Met luider stem riep Mariaxus, in zijn laatste oogenblikken met den goost der voorzegging aangedaan, dat do wraak over het onschuldig vergoten bloed nabij was en dat vreeselijke rampen do kinderen van hun eeuw zouden treffen. Zijne stem klonk als do bazuin eens engels, welke gevangenschap, post, hongersnood, aardbeving en insectenplagen aan do wereld verkondigde. Do moeder van Mariaxus was bij zijn marteldood tegenwoordig, gaf in vervoering haar blijdschap over zijn roemrijk uiteinde te kennen en bedekte zijn zielloos overschot met hare kussen. Nog wordt ons van meer terechtstellingen bericht, doch dezo dragen minder het karakter van geloofwaardigheid, waarom wij ze hier stilzwijgend voorbijgaan. Met betrekking tot de veroordeeling van Fructuosus, bisschop van Tarragona en van zijne, diakenen Augurius en Eulogius, die den 21 Januari 1859 levend verbrand werden in het amphiteater, wordt ons nog het volgende verhaald. Fructuosus bevond zich op zijn kamer, toon de gerechtsdienaren kwamen 0111 hen gevangen te nemen. Hij hun geklop op de huisdeur stond Fructuosus op en vertoonde zich op den drempel der woning. Als hij vernam, dat do rechter hun komst wonschte, s«.elden hij en do beide diakenen zich terstond ter beschikking der dienaren, dio hen naar de gevangenis brachten, waar zij betamelijke vrijheid genoten, althans de broederen bezochten hen, vraagden hunne voorbede en Fructuosus diende zelfs in den kerker den doop toe aan een geloovige, Kooatianus. Zes dagen na hun gevangenneming werden zij voor den rechter gebracht. Na een kort verhoor werd liet drietal veroordeeld om levend verbrand te worden en naar liet amphitheator gevoerd, terwijl zelfs de heidenen hun medegevoel duidelijk deden blijken. Sommige boedel en witden don veroordelen een bedwelmenden drank 'ood.enon i,tei . i zekeren dag, toen er een plechtige offerande op het kapitool zou plaats hebben, kwam hij weder voorbij. De volksmenigte school samen, wond zich op en schreeuwde, dat men hem moest noodzaken te oiter°" ot hem dooden moest. Een troep dweepzieke heidenen wierp zich op hem. Een priester en twee diakenen, die hem vergezelden, vluchtten en heten hem fer prooi aan de menigte, die hem naar het kapitool sleurde en eschte d it hij offeren zou. Hij weigerde en de woede van het volk st< ec te top. Juist werd do stier aangebracht, .Hen men offeren zou; men zou.1 dier gebruiken om hem tc dooden. Satorhimis werd aan don stici \a.t ■rotonden en daarop maakte men hot dier woedend door het steken toe tc brengen Plotseling wierp het zich van de trappen des tempels e„ U hoof.1 van den martelaar werd verbrijzeld. Zoo stierf S*TU"m™s ate oen slachtoffer van eono uitbarstmg dor volkswoede. I' de Oosltl.jke provinciën van hot rijk waren de Christenen talrijker en daatdoor reeda genoten zij moor populariteit bij de bevolking Op mee, dm. ee .e plaat, was do vervolging opgehouden, omdat do heidenen zeil er zul, tegen verklaarden. Zoo zouden te Thiatyre de heidenen zelf hun medelijden met de Christenen en hun protest tegen de pijnigingen en den marteldood der geloovigen luide te kennen gegeven hebben en de vervolging had haar steun in de publieke opinie verloren. Daaraan is het waarschijnlijk toe te schrijven, dat het Oosten minder martelaren telde dan het Westen en die gedood werden, behoorden voor het meerendeel tot de zoogenaamde vrijwillige martelaren. Zoo verhaalt men ons van drie broeders, Priscus, Malchus en Alexander, die het platte land bij Cesarea in Palestina bewoonden. Niemand dacht er aan hen te verontrusten, zoo zij zelf in rust blijven en zich niet verraden wilden. Doch zij wenschten te schitteren, een grootsch voorbeeld te geven, meenende, dat, zoo het lafhartig heeten moest, zijn geloof te verbergen, het schoon en voordeelig zijn moest, het te belijden. Zij begaven zich dus naar Cesarea, beleden openlijk hun Christendom en dwongen den rechter om een vonnis des doods over hen uit te spreken, waarop zij met een vrouw aan de wilde dieren oveigege\ en werden. Overigens valt het niet te ontkennen, dat er in het Oosten nog meer geschriften verloren gegaan zijn met betrekking tot de vervolgingen dan in het Westen en dat zeker talloozen op allerlei wijzen hun bloed op het heilig altaar der Kerk plengden. In Cilicië werden drie jongelingen, Claudius, Asterius en Neo, volgens sommigen door hun stiefmoeder aangeklaagd, gevangen genomen, lwee vrouwen, Domnina en Theonilla wachtten reeds in den kerker op de aankomst van den Romeinschen stedehouder. Op een van zijne reizen, nam deze verblijf in de stad en liet allereerst Claudius voor zich verschijnen. «Spaar uwe jeugd," zoo sprak hij tot hem, en breng uzelf niet in het verderf met uw dwaze denkbeelden. Nader, offer aan de goden naar het bevel des keizers en vermijd de kwellingen, die een weigering na zich sleepen zou." Claudius antwoordde: «Mijn God heeft zulke olieranden niet noodig; Ilij eischt slechts van ons, dat wij aalmoezen doen en Hem welbehagelijk leven. Uwe goden zijn duivels, die behagen scheppen in zulke offeranden en de zielen der menschen, die hun hulde biengen, voor eeuwig verderven. Gij zult mij dan ook niet overhalen om hen te aanbidden." De gouverneur gaf daarop het bevel, hem te binden en met roeden te geeselen, wijl hij anders niet tot een gewenscht einde zou geraken. «Uwe roeden en zelfs zwaarder martelingen vermogen niets op mij, maar daardoor bereidt gij uzelf slechts de eeuwige pijn," sprak Claudius. Onze meester, de keizer," hernam de gouverneur, heeft bevolen, dat gij, Christenen, aan de goden zouilt offeren; hij beloolt eer en aanzienlijke ambten aan hen, die gehoorzamen en wil, dat zij, die weigeren, gestraft zullen worden." — Claudius antwoordde: «deze eerbewijzen duren slechts een dag, maar de belijdenis van den naam van Christus brengt de eeuwige zaligheid aan." Daarop werd hij, op last van tien gouverneur, met gloeiende toortsen en ijzeren nagels gepijnigd en door vuur beproefd, doch hij bleef standvastig en de gouverneur deed hem opnieuw in bewaking stellen. Daarop verscheen Asterius. < Laat gij u tenminste vermanen en offer aan de goden om de pijnigingen te ontgaan, die we:- geren den goden hulde te brengen." Asteiuus antwoordde: «De eemge ware God, do toekomstige rechter, die in don hemel woont, steunt de zwakken door Zijne almachtige kracht. Mijne ouders hebben mij geleerd, Hem lief te hebben en te aanbidden; hen, die gij aanbidt en goden heel, ken ik niet." Nu liet de gouverneur ook hom pijnigen, terwijl oen heraut hem voortdurend toeriep; «onderworp u!" — «Ik ben de broeder van hem, die straks door u verhoord werd. Wij zijn één van ziel en één 111 belijdenis. Doe wat gij kunt; mijn lichaam is in uwe macht, maar met mijn ziel. riep Asteiuus uit" En toon de pijnigingen verzwaard werden, sprak lnj: »waarom doet gij mij zoo lijden? Gelooft gij dan niet, dat God er u rekenschap van zal vragen on het u zal doen botaien?" Maar andermaal verzwaarde de gouverneur de martelingen, totdat hij dezo moede werd en ook Asteiuus opnieuw in den kerker zond. Kom nader, mijn zoon, en offer 0111 uw leven te redden, sprak de landvoogd, toen Neo, de dorde, der broeders, voor zijn rechterstoel verscheen. Laat toch uw goden zichzelf verdedigen tegen hen, die hen verloochenen ; waartoe zoudt gij hen helpen ? Doch zoo gij u medeplichtig maken wilt aan hun boosheid, dan ben ik sterker dan zij en gij, want ik zal niet wijken voor u; ik blijf bij mijn geloof aan den waren God, die hemel on aarde gemaakt heeft." - Sla hem om het hoofd on verhindei hem, do goden te lasteren!" schreeuwde de gouverneur. «Do waarheid uitspreken, is dat dan misschien lasteren?" vraagde Neo. Doch ook hij word gepijnigd en eindelijk beval do gouverneur, dat de drie broeders buiten do stad zouden gekruisigd worden. Nu verscheen Domnina voor hem. «Gij ziet, welke pijnigingen u wachten; zoo gij daaraan ontkomen wilt, nader dan en offer!" Domnina antwoordde : «'t ls juist, om niet door het eeuwige vuur verteerd te worden, dat ik joi> en Zijn Christus aanbid. Uwe goden zijn hout en steen, het werk van der inenschen handen." «Ontkleed haar en scheur haar het lichaam met roeden open!" sprak de rechter. Temidden van do geesehng bezweek de moedige geloofsheldin. «Werp haar in de rivier," gebood de landvoogd, toen het hem aangezegd word. Eindelijk was de beurt aan Theonili.a. «Gij ziet de marteltuigen voor u gereed," sprak do gouverneur, nader dus en offer!" — «Ik vrees alleen het eeuwige vuur," sprak Theonili.a, < dat lichaam en ziel verteert en bovenal hen bedreigt, die den dienst van God verlaten hebben voor dien der afgoden en' der duivelen." Toen beval de landvoogd, haar m het gelaat to° slaan, haar ter aarde te werpen, haar do voeten saam te binden en haar te pijnigen. iet onduu gaf hij zijne vreugde te kennen, van den ouden tuchtmeester ontsla* zijn on onder voorwendsel, dat het hem gebleken was, hoe de deug. niensch tot niets nut was, gaf hij zich aan de schandelijkste ondeugden Ja toen do oude Valerianus eindelijk bezweek, toen Sapor diens stroopte huid dood opzetten en in den tempel zijner goden ten toon s toon hij Rome's afgezanten dwong, dezo ellendige trophee zijner ove ning to aanschouwen, verroerde de ontaarde zoon zich niet. bn och gebruikto zulk een verworpen werktuig om aan de verdrukking c ei tenen oen einde te maken. Was hot, gelijk men vermoed heeft, dat i ienus hot lot zijns vaders als eon straf Gods voor diens woeden de Christenen beschouwde? Was het . . . maar wie zal liet raadse klaren, dat oen snoodaard als Gaixienus een tolerantie-edict over h< wereld van hot Romeinscho rijk uitvaardigde, waarbij do keizei ^ a Christenen zijne hoogo bescherming verzekorde en verklaarde, dat d schoppen zich op hom beroepen konden tegenover ieder, die zou bepr. hun rust tostoren. Een nieuw keizerlijk besluit opende> den Chr» don toegang tot hun graven weder. Was hot wonder, dat zij Galueni woldoener 011 redder rekenden 011 voor zijne ondeugden het oo„ er althans hot zwijgen toe deden? Sedert hot jaar 20 tot aan he der eeuw, ja, tot in het derde jaar der volgende, werd voor hot Uu dom eon toestand bestendigd, zooals het onder de menschen nog nimm< «■okend. Hot rijk, van allo zijden door de invallen der woeste bar bestookt en door do onderlinge 011 bloedige veeten zijner landvoog( veldheeren, die zich allerwegen tegenover elkaar als keizers opwi mocht vaneen gereten worden en als dreunen op zijn grondslagen, ten daarvan on zelfs tengevolge van deze beroering der wereld om hen ^durende hot geheole tijdvak dor dertig tirannen, genoot de niet slechts verademing en vrede, maar zelfs zulk eon mate \ an on > vrijheid 011 voorspoed, dat zij almeer de veilige schuilplaats xxert allen wier hoofd en hart, temidden van de onrust 0111 hen heen, U troost zochten. Vooral de korte, maar krachtige regeering van keizer Claudius (268-270) was voor het Christendom en voor den staat heilzaam te achten. Een tastbaar bewijs voor de rust, die de Kerk in deze dagen genoot, vinden wij in de omstandigheid, dat een woreldsch en kettersch bisschop, Paulus van Samosata, over wiens veroordeeling door het concilie van Antiochië we later handelen zullen, als een vorst in zijn kerk troonde. Daar pakten zich andermaal donkere wolken boven haar hoofd samen en eon negende vervolging dreigde als oen dondorstoim tcgon haai uit t< barsten. Do groote maar dweepzieke Aurelianus, die zicli gedurende de eerste vijf jaren zijner regeering, waarin hij medo don Christenen gunstig was, zich den eerenaam hersteller dos rijks" had verworven, plaatste zich onder tien invloed van Porphyrus, oen man, dio reeds in onderscheidene geschriften den strijd tegen het Christendom gevoerd had en nu in het keizerlijk alvermogen hot middel meende gevonden te hebben, zijne vijandschap bot te vieren. Iloe werden do ( hristenen teleurgesteld, wier bisschoppen zelfs do dwaasheid gehad haddon, de tusschonkonist des keizers in te roepen bij oen geschil van zuiver godsdienstigon aard 011 wier verdiend loon hot ongetwijfeld was, toen Aurelianus zich met zeldzaam beleid onbevoegd verklaarde in dezen. Inderdaad, do keizer vaardigde een edict uit, waardoor opnieuw in een vervolging als die van Decius en Valerianus Christenbloed den Romoinschen grond zou doorweekt hebben, doch nog hadden do bloedige bevelen do provinciën niet bereikt, ol Aurelianus lag als hot offer van verraad zelf wentelend in zijn bloed neder. Ook onder zijne opvolgers, don ernstigen Tacitus 011 den niet slechts in naam maar in waarheid vromen Aurelius Prorus, genoten do Christenen voorspoed on vrede. En toon in het jaar 284 aan het opnieuw zoozeer geschokte Romeinsche staatsgebouw vastheid bijgezet was door koizor Diocletianus, klom do Kerk van Christus tot zulk een trap van luister, dat het schoon, of do tijden van vervolging on druk tot n bloedigen aanval van hot heidendom. Het woord, door Tertul een eeuw tevoren gesproken: «wij zijn van gisteren en reeds vei wij al uwe plaatsen, uwe steden en dorpen, uwe eilanden en sterkt le.ror zelfs 011 liet forum en het paleis; slechts uwe tempels laten \ u "over," werd thans meer dan bewaarheid. Maar 't was juist in die t welke hot Christendom den heidenen overliet, dat zich de storn bereidde, waar liet woedende heidendom knarsetandde 011 de w smeedde tot den laatston en hitteraten kamp. \ ooral de aanhangen het Christendom fel vijandige, zoogenaamd wijsgeerige school z woede 011 spijt den grooten opgang, welken het Christendom mas trachtte met inspanning van alle krachten het gevreesde ooger voorkomen, waarop eene of andere toevallige omstandigheid heit en philosophie uit hun eigen bezitting verdrijven 011 den gehatei dienst op don wereldtroon vestigen zou. De vreemde legers war wonnen, do invallen der barbaren waren bedwongen, een ander niet minder geducht, die der vreemde denkbeelden,bedreigde den oud. De Christenen zouden to zekerder slagen in hun opzet, daar Diocli hen scheen te begunstigen. Hijzelf scheen don laatston slag aan < staatsregeling too te brengen door de statige en kruipende vorn het oostersche hofleven in de plaats te stellen van de schijnbaar 1 keinsche vormen van de monarchie der Cbsaks. Zijn despotis niet zwaarder dan dat van zijn voorgangers, maar het was meer üo Zijn voortdurende afwezigheid uit de hoofdstad des rijks en zijn vo voor Nicomediö sprongen maar al te zeer in hot oog. \ an een ziide ook al verviel hij niet tot do zedelooze uitspattingen van een uaualus, toch begunstigde hij evenals deze don eeredienst der ofschoon hij zich als bijnaam don naam van den grootsten der Oly goden aanmatigde, toch spoorde hij al zijne krachten in om de dienst van het Oosten tien voorrang te verzekeren. Hoewel lnj al on krijgsman groot hoeten mocht, schijnt hij op het stuk van godsdienst zwak on bijgeloovig geweest te zijn. Hij was niet wreed uit zijn aard, maar hij kon het worden onder do voortdurende beademing van de woodo dor heidenen. En kon het wel anders, of de priesters moesten van elk onbewaakt oogonblik gebruik maken om den machtigen keizer tegen de vervloekte Nazareners in to nemen, wier tempels met de hunne in tal en pracht wedijverden? Te Nicomedië zelf, in hot gezicht van liet keizerlijk paleis, op een heuvel verhief zich rijk en majestueus de tempel der Christenen, oen schitterend monument van de vorderingen, die de nieuwe godsdienst maakte en van de verdraagzaamheid der keizers. Christenen haddon hen verdrongen in de hoogste waardigheden van den staat en aan hot hof des keizers, officieren van hot paleis waren gerechtigd, met heel hun huis hun godsdienstplichten waar te nemen zonder eenigen tol aan de afgoden to betalen en de gouverneurs der provinciën waren van de gewone offeranden vrijgesteld. Alles scheen aan de gehate Nazareners een lang tijdperk van verdraagzaamheid en misschien eene beslist© veiligheid, ja, wie zou het zeggen? het burgerrecht, den voorrang zelfs in den staat te waarborgen. Geen wonder voorwaar, dat do dweepzieke aanbidders der goden boefden van woede, als zij de prachtige kerken voorbijgingen, ter eere van den Gekruiste opgericht en alle middelen in het werk stelden 0111 hot Christendom zijn triomf te betwisten. Hoe! Zij haddon zelfs den geheimen dienst in de sombere catacomben gestoord en den toegang daarvan herhaaldelijk gesloten en nu zouden zij de viering van die vervloekte ketterij in den vollen dag, in het gezicht van het keizerlijk paleis moeten dulden! Nog steeds waren de heidenen in de meerderheid, nog steeds hadden zij de oude traditiën van het rijk, de wetten, de keizers voor zich, ja, zij konden, zoo zij hot wol aanlegden, op den steun van keizer Diocletianus nog rekenen, terwijl zijn medekeizer, Constanties Chi.orub, van wien men overigens wist, dat hij den Christenen genogen was, zich tever van het middenpunt dos rijks verwijderd vond 0111 hun plannen te storen. De heidensche partij bestond uit philosofen als eon Hiehoci.es, die met het geloof aan alle goden gebroken had, doch zich nog liever met de heidenen tegen do Christenen wapende, dan hen te dulden, uit de bedriegelijke of bedrogen toovenaars, uit al de priesters, die van hot altaar leefden en uit de massa van een bedorven volk, dat bij het bijgeloof verschooning zocht voor misdaden in dit loven en een geneesmiddel tegen zijn schrik voor het leven 11a den dood. Haar opperhoofd was de Gesar Galeries, die van zijn kindschheid af onder den invloed had gestaan van een in ondeugden en bijgeloof levende moeder, hartstochtelijk aan den dienst der goden gehecht en oen gezworen vijandin van de Christenen, aan wie zij nimmer vergeven kon, dat zij zich onthouden hadden bij de zedelooze feesten, welke zij in haar dorp organiseerde. Do zoon van Romula had bij zijn troonsbestijging geenszins den haat zijner moeder of haar afschuwelijk bijgeloof vaarwel gezegd. Door zijn zedeloos loven had hij zich voor elke wroede gedachte toegankelijk gemaakt, zijn wellust en bloeddorst deden allo soorten van misdaad bij eon man als Galerius wachten die te-olijk de hope en het machtig werktuig der heulensche ™„e„, Mi, i,oprooi',lo voortdurend om Dioclet.anus tobeweSe, gcmatigde staafde «egoaover do Cbrlsteuen to dat hij hun meeningen niet gunstig gezind was, dat hij zich tot be min.» van do traditiën van den staat aangewezen rekende, een overtgens zonderling heeten mocht voor een keizer, die een aanmeil wijziging in do staatsregeling had gebracht. In zijn edict togen de der Manicheeërs las men de volgende verklaring: «de onsterfelijke hebben door hunne voorzienigheid bepaald en vastgesteld, «al en waar heeten ma<». Vele wijze lieden meenen dit te moeten haven' ' Men behoort zich niet tegen hen te stellen ; geen '^uwe gods moet den ouden veroordeelen, want het is een zware misdaad d. omver te werpen, wat onze voorouders vastgesteld hebben en wat wetten van den staat behoort gerekend te worden. >I>e%e l.efdlo, oude kon tot op zekere hoogte de vervolging vertragen, want de vormde reeds een eerbiedwaardig lichaam m den staat en kon h. . op eeno oude traditie reeds doen gelden, maar evenzeer kon deze door in <» van het bestaande, onder den invloed van boosaardige inbla de meest bloedige onderdrukking van het Christelijk geloof te voo ti Tncli sehiint do keizer in den eersten tijd aan de pogmgt dg^en te „ebbe,, Was be. we,.,eb, do, invloed van de Christenen, die zich aan zijn hof bevonden . Zoo zeker, dat dezen er op bedacht waren, Piocletianus vooi zieh_te Zoo lezen wij in een brief van bisschop Theonas van Alexandrie a christelijken kamerheer Lucianüs velerlei raadgevingen, voor de uito zijner plichten. De bisschop vermaant hem, zich ei niet op te vaardigen, dat velen in het keizerlijk paleis door hom tot ken waarheid gekomen zijn, maar veelmeer Gon te danken. die hem werktuig had willen gebruiken en hem groot aanzien b* len ke schonken had, opdat hij den goeden naam van liet Christendi bevorderen. Hij raadt hem tot dienstijver en vooizichtigheid, voora do keizer die zelf geen Christen is, de verzorging van zijn liehaai veiligheid van zijn°leven aan Christenen, als de meest getrouwen trouwd had. Mocht het gebeuren, dat aan een Christelijk kamerh toezicht op de keizerlijke bibliotheek opgedragen werd, zoo mo dit zijn ambt als bijzonder gewichtig beschouwen en de hem , •felegenheid gebruiken om den keizer »unstig vooi ie 11 is stemmen Hij moest do heidensche litteratuur met verachten, maar deel toonen, dat hij deze kende, ze prijzen en in zijn gesprekken , keizer daarvan gebruik maken. Slechts moest lnj nu en dan ook „i n vin de Heilige Schrift en den keizer op hare voortreffc optrVal niaken. Vanneer hot gesprek over C_ he»da hij den keizer hoe langer zoo meer aantoonen, dat deze alleen Con is en voorts waarschuwde do bisschop tegen ontijdigen ij nieer bederven dan good maken kon. Inderdaad, reeds stond keizer onder het geestelijk toezicht van de herders der gemeente. IIoo dit zij, wij lezen in zeker geschrift over de vervolging, dat Diocletianus hij het bezoek van Galerius te Nicomedië dezen voorhield, dat do Christenen nu eenmaal sinds geruimen tijd een wettig bestaande godsdienstige partij geworden waren, dat het Christendom zulk oene uitbreiding gekregen had en men zooveel bloed zou moeten vergieten, hetwelk de ervaring bij vroegere gelegenheden bewezen had, eer hun groei dan hun onderdrukking tengevolge te hebben en dat men lichtelijk de openbare rust in gevaar brengen kon. Inderdaad, Diocletianus zou niet over deze bedenkingen zich heengezet hebben, hoezeer hij ook wenschen mocht Rome's oude zeden en godsdienst te herstellen, indien niet Galerius, door de woede der priesters en den haat der goddelooze philosophen van zijn tijd geprikkeld, 's keizers eerzucht tot bondgenoote had gewekt. Ilij wist den keizer diets te maken, dat deze onroomsche godsdienst, al meer om zich heen grijpend, eindelijk, indien men ze niet uitroeide, zich van de alleenheerschappij zou meester maken en zoo werd dan de gedachte aan de noodzakelijkheid van den strijd op leven en dood met den Nazarener in de ziel van Diocletianus geboren. Galerius zelf begon dien kamp in het leger. Wij zagen reeds hoezeer de krijgsdienst de lieden vaak in aanraking met de afgoderij bracht en al sloot men sinds geruimen tijd de oogen voor hun afwezig zijn bij de offers en godsdienstige plechtigheden, zoodat nu tal van Christenen zich in hoogeren of lageren rang bij de gelederen bevonden, waar men hen volstrekt niet noodzaakte, iets tegen hun geweten te doen, toch werd openlijk verzet in dezen als insubordinatie gestraft. Zoo bericht Eusebius, dat zeker jongeling, Maximilianus, te Teveste in Numidië, als dienstplichtig voor den proconsul gevoerd om gemeten te worden, terstond verklaarde, dat hij geen soldaat kon zijn omdat hij, Christen zijnde, geen kwaad mocht doen. I)e proconsul sloeg geen acht op zijn bezwaren, maar beval koel, dat hij onder de maat zou gebracht worden en sprak tot hem, toen hij bevonden werd, de vereischte lengte te hebben : «neem de teekenen van den militairen dienst aan en word soldaat." Ik neem dat teeken niet aan," sprak de jongeling; ik draag reeds het teeken van Christus, mijn God." De proconsul hernam nu op spottenden toon : ik zal u zoo straks naar Christus zenden." — «Ach, deedt gij dat slechts," zeide de jonkman, «welk een eer zou ik dat rekenen!" — Zonder zich verder met hem in te laten, beval de proconsul, dat men hem het looden teeken van den dienst om den hals hangen zou, maar de jonkman verzette zich en riep vol van jougdig geloofsvuur: «ik neem het teeken van den wereldlijken dienst niet aan, en als het mij omgehangen wordt, zal ik het in stukken breken, omdat ik het niet geldig acht. Ik kan dit lood niet aan mijn hals dragen, sedert ik eens hot heilaanbrengende teeken van mijn Heere Jezus Christus, dion gij niet kent, doch die voor mijn heil geleden hooft, aangenomen heb." De proconsul zocht hom nu te overtuigon, dat hij zonder in strijd te komen met zijn Christendom, soldaat zijn kon, dat er in do lijfwacht van Keizer Diocletianus en van diens medekeizers Constantius Ciilorus, Maximianits en Galerius vele Christenen waren, die zonder eenige aarzeling krijgs- dienst, verrichtten. Toen echter de een en twintigjarige jonkman o no<' zijn weerstand niet opgeven wilde, werd hij ter dood verooi doch als rechtsgrond werd niet zijn christendom maar zijn verzet den burgerlijken plicht tegenover den keizer en den staat in het genoemd. Thans echter zou aan deze verdraagzaamheid een einde komen, z< Galerius besloten en hij begon met een poging, om hen, die niet c wilden, uit de gelederen te verwijderen. Niets was voor hem gemakk dan een bevel aan het leger te voorschijn te roepen, waarbij de deeln aan de offeranden voor allen verplichtend werd gesteld. Wellich de viering van het derde lustrum van Maximianus als medekeizer d een welkome gelegenheid aangeboden, daar bij die gelegenheid offei aangeboden en offermaaltijden gehouden worden, waaraan allo so moesten deelnemen. Velen legden hun militaire waardigheden node wel hooggeplaatsten als minderen verlieten den dienst om hun trouw te "blijven. Slechts weinigen werden ter dood veroordeeld e moedelijk alleen dan, wanneer bijzondere omstandigheden aanleid recht gaven, dat men hen niet als Christenen, maar als schenders 1 keizerlijke majesteit strafte. Zoo geschiedde het o. a. te Tingis in Terwijl hot bovengenoemd feest op hcidensche wijze met offers en gelagen gevierd werd, verhief zich de centurio Marcellus wn zij aan °do tafel, waaraan hij met zijn krijgsmakkers aangezeten was e klaarde, terwijl hij staf, gordel cn wapenen van zich wierp: ci oogenblik af weiger ik, als soldaat uwen imperator te dienen. Ik uvv houten en steenen goden, die niets dan doove en stomme beeld te aanbidden, Als de soldatenstand met zich medebrengt, da den goden en den keizer moet offeren, werp ik staf en gordel vs ik verlaat het vaandel en ben geen soldaat meer." Nu werd alleen stateerd, dat hij de teekenen der militaire waardigheid van zich geen ten aanhoore van het geheele volk de goden en don keizer gt had, waarom hij ter dood veroordeeld werd. Een generaal, wiens onbekend gebleven is, doch die kennelijk onder don invloed van (J^ stond, deed ijverig onderzoek naar de namen van allen, die weigei offeren en joeg hen schandelijk weg uit de gelederen of liet hen tc brengen onder het voorwendsel, dat zij zich aan majesteitsschoni grepen hadden en men liet niet na, Diocletianus in het oor te flu dat het juist en alleen do Christenen waren, die zich daaraan s< maakten. Zoo verzoende men den ouden keizer langzamerhand i denkbeeld van do vervolging. Een toevallige omstandigheid bewi do priesters ijverig hun bost deden om zijn bezwaren weg to ncm do lento van het jaar 302, terwijl de keizer zich in een stad van het bevond, wilde hij, volgens heidensche gewoonte door een offer dc der goden inwinnen. Vele Christenen, hoogwaardigheidsbekleed. hot keizerlijk hof, omringden hom. De priesters, wien men ongo hun gedragslijn voorgeschreven had, herhaalden telkens liet oltei voorwendsel, dat de goden weigerden to antwoorden in tegenwoor van hun bitterste vijanden. Dit onwaardig schelmstuk trof volkomen doel: de keizer gal' bevel, allen van zijn hol' te verjagen, die niet aan do goden offerden en beval, dat liet offeren verplichtend zou worden gesteld in geheel het leger. Deze maatregelen waren een voorspel van de algemeene vervolging. In de lente van het jaar 3013 hield DioCLETrANüS een rijksraad te Nikomodië, welke ook door Galeuiüs bijgewoond werd. De beraadslagingen waren langdurig en ernstig. De oude keizer, die toen reeds aangetast was door de meer geestelijke dan lichamelijke krankheid, welke zijn leven duisterder en den last der regeering voor hem al zwaarder te dragen deed worden, aarzelde, een zoo ernstige beslissing te nemen. Maar Galehii's, door den toomoloozen hartstocht van den haat gedreven en vastbesloten van karakter, moest het weldra van den weifelenden grijsaard winnen. Om de laatste bezwaren des keizers weg te nemen, besloot men het orakel van Delphi te raadplegen. Dat was natuurlijk, de beslissing der zaak over te geven in de hand van hen, die het hevigst naar vervolging verlangden en inderdaad, reeds langen tijd had men zich in onderscheiden heiligdommen op zulk een einde voorbereid. De god meende het zelfs niet noodig, zijn uitspraak met de gewone beeldspraak te omsluieren en te verduisteren, inaar sprak luide de taal zijner priesters en Diocletianus was overwonnen. 't Was do 2!?e Februari, een gewichtige feestdag der heidenen. Vroeg in den morgen begaf zich een officier, door eenige soldaten vergezeld, naar de hoofdkerk der Christenen. De deuren werden opengeloopen, het gebouw word geplunderd en ten gronde toe verwoest. Do heidensche soldaten zochten overal het beeld van den verboden Gon, en daar deze blinde werktuigen van het geweld niets van dien aard vonden, kwelden zij hun woede aan een exemplaar van de Heilige Schrift en scheurden hot tot flarden. Inderdaad, het instinct van den haat had hun don waren weg gewezen: was niet het Woord de ware grondslag van de Kerk? Den volgenden dag werd het eerste keizerlijk besluit tegen de Christenen te Nicomedië uitgevaardigd om straks door het geheele rijk gezonden te worden. De kerken moesten met den grond gelijk gemaakt, de exemplaren der heilige boeken in de vlammen geworpen worden. Do Christenen, die eenig ambt bekleedden, werden daaruit ontzet en de slaven, die bij hot verboden geloof volhardden, zouden nimmer vrijgekocht kunnen worden. Alle godsdienstige vergaderingen der Christenen werden verboden en gerechte rl ij k onderzoek en pijniging werden gedreigd tegen allen, zonder onderscheid van stand of geslacht, terwijl do belijders van hun burgerschap en hun rechten als vrije lieden beroofd werden. Uit hot edict, waarbij later keizer Constantijn alle vervolging in het Oosten verbood, blijkt, dat het ook in de bedoeling van den uitvaardiger van het edict lag, dat vrijgeboren Christenen tot slaven zouden vernederd en tot den smadelijksten en zwaarsten slavenarbeid zouden veroordeeld worden, die hun to moeilijker viel, naarmate zij door hun vroegere levenswijze aan weelde gewoon waren. Een Christen uit den aanzienlijken stand liet zich door hartstochtelijken ijver vervoeren om hot edict, dat op een der pleinen tegen don muur van het keizerlijk paleis geplakt was, af te scheuren en te vertreden met do woorden • daar zijn weer overwinningen op do Gothen en Sarmaten aangeslagen • de keizer behandele de Christenen, zijn eigen onderdanen, met anders dan de overwonnen Gothen en Sarmaten." Hij werd levend in het brandende vuur geworpen onder liet oordeel van majesteitsschennis, doch hij verdroom zijn lijden mot den mannelijken moed van een held uit do oudheid. Hoewel we zien, dat er in dit eerste edict niet van de doodstraf gesproken werd, zoo had de ervaring echter telkens opnieuw geleerd, dat de geest der vervolging, eenmaal uit zijn boeien ontslagen, door de vervolgers niet meer te beteugelen viel en hen verder dreef, dan zij zelt bedoelden, omdat zij bij hun berekening steeds dezen eenen en alleszeggenden factor verbaten : den onbuigzamen moed en de heldhaftigheid van liet geweten. Men horkent van stonde aan in dit besluit de inwerking dor heidensche wiisgeeren: noch Diocletianus, noch Galerius zouden op de gedachte gekomen zijn, de Heilige Schriften te vernietigen. Dat was de lage wraak, die machtelooze geleerden bot vierden op het goddelijk boek, welks wijsheid hen tot dwazen maakte. Het edict van Diocletianus zotte de ( liristenon zóó buiten alle weten recht, als dit nog nimmer het geval geweest was. Alles was tegenover hen geoorloofd; voor hen geen rechters meer, zei s in do gewone maatschappelijke omstandigheden, maar overal verwoede vijanden, in de toga van den rechter, in den mantel van den wijsgeei zelfs. E11 als men nu bedenkt, hoe talrijk de godsdienstige maatschappij, die men vervolgde, in de laatste jaren geworden was, hoe zij jaren lang gewoon was geraakt aan oen verdraagzaamheid, die haar bij den dag ha< doen toenemen, dan zal men zich kunnen voorstellen, hoe de hristenen beefden van verontwaardiging toen het besluit daar aangeslagen weiu, dat alle soorten van onrecht tegenover hen wettigde en elk gewold tegen hen in hun bijzonder leven, op het Forum en op pleinen en straten tegen hen als voorschreef. In de eenzaamheid van zijn schuilhoek knielde do genius der gemeente neder en don betraandon blik door de duistere wolken der toekomst naar boven richtende, tot hij Hem zag, die op < tn tioon zi , sprak hij : . ,T, ,En nu, wat verwacht ik, o Heere! Mijne hoop, die is op l . Nog kende de Kerk vele nederige belijders, die gereed waren om evenals hun Meester naar de slachtplaats geleid te worden, zonder dat zij hun mond opendeden, maar zij had ook in hare gelederen mannen als waai xan wij zooeven spraken, minder vroom maar bewust van haar sterkte en haar macht, die hot gevoel van plicht met dat voor recht vereemgden y.oo vernomen wij dan ook do meest fiere antwoorden uit den mond dor beschuldigden hij hun rechterlijk verhoor en een,gen schromen met de proconsuls, voor wier vierschaar zij staan, tirannen to schelden (>• voelt het: zoo do Kerk zich nog eenmaal lijdelijk onderwerpt, t omdat zij geen weerstand zou kunnen bieden. Voorzeker, dat mag een bowiis van haar voortgang heeten, maar tevens wijst het op oen zekere verzwakking van Christelijke verdraagzaamheid. Klaarblijkelijk kost hei den Christenen meer moeite om zich aan het lijden te onderwerpen. De vrouwen geven toe aan een nieuwen geest van verzet: verscheidene van haar zoeken den vervolger te ontkomen door liet plegen van zelfmoord. Te Rome stoot zich eene Christelijke Lucretia den dolk in hot hart om zich voor de onteering te vrijwaren, te Antiochië werpen zich een moeder en haar heide dochters in de golven om zich aan het vonnis van den rechter te onttrekken. En tusschen deze beide uitersten in beweegt zich nn eene menigte van duizenden bij duizenden, aan allerlei slingeringen ten prooi. Wien kan het verbazen, dat de voorbeelden van afval talrijk waren, dot velen een middel uitdachten om het loven te redden en zich de pijnigingen te besparen! In plaats van de exemplaren der Heilige Schrift leverden zij handschriften van kettersche boeken aan den rechter over en meenden op deze wijze zoowel hun geweten bevredigd als hun veiligheid bezorgd to hebben. Doch de Kerk oordeelde hen en gaf hun den naam traditores, uitleveraars van het heilige. Het edict moest temeer schrik veroorzaken, omdat het in vele provinciën juist togen het aanbreken van het Paaschfeest afgekondigd werd en wat grooto bezorgdheid wekte, was vooral de omstandigheid, dat men niet zooals bij vroegere vervolgingen do bisschoppen en voorgangers, de leiders der gemeente, zocht to troffen, maar juist de Heilige Schriften zocht, als wilde men de bron doen uitdrogen, waaruit de Kerk telkens weder nieuwe kracht en nieuw leven putte en waarmede, menschelijker wijze gesproken, haar behoud en haar groei samengingen. Zoolang men den Bijbel bezat, al mocht do rechter alle leeraars dooden, nieuwe zouden opstaan. Zeker, het geloof in den Christus was niet aan liet, behoud van een papieren rol gebonden; niet op steenen tafelen, maar diep in de harten der belijders was het geloof in den Gekruiste gegrift; de Gon der Kerk kon het door Zijne almachtige kracht van geslacht tot geslacht voortplanten, maar hoe licht kondon bij de overlevering niet allerlei ketterijen en afdwalingen ontstaan en, wat men er ook van denken moge, het waren zeker do slechtste Christenen niet, die het mot een weenon* l oog aanzagen, als de handlangers van den rechter de exemplaren der Heilige Schrift uit de kerken en do private woningen haalden en ze ten aanschouwe en onder het juichen der heidenschc menigte verbrandden. Helaas, hoe dwaze illusiën kunnen menscholijke willekeur en blinde haat uitdenken, als zij zich in dienst van het rijk dor leugen stellen! Hoe? Men zou alle verborgen schuilhoeken kunnen bespieden, men zou er in kunnen slagen, alle Bijbels in hot rijk, dat een wereld omvatte, to vernietigen? Daar zou een oogenblik kunnen komen, dat men veilig het hoofd ter ruste zou kunnen neerleggen, in het blijde bewustzijn, dat de laatste Christen gedood, de laatste bladzijde van zijn belijdenis verbrand zou zijn? Dwazen, die het meenden en toch, men ging in dweepzieken ijver zoo ver, dat men mot de Heilige Schriften deiChristenen ook de schoone voortbrengselen van eigen heidensche litteratuur welke de Christenen als pleiters voor hun zaak beschouwden 011 daarom in waarde hielden, ten vure doemde, ja, men verlangde van den keizer een edict, waarbij alle geschriften der oudheid, die slechts in eenig opzicht voor do Christenen gunstig heeton mochten, den vlammen prijsde: werden. Nu kan men zich voorstellen, hoeveel gruweldaden en wel geweld er reeds na de uitvaardiging van dit eerste edict 'king en de storing der christelijke vergaderingen gepleegd konden* door mannen, met zoo blinden haat bezield en door hun bondgei onder de stadhouders en overheden der gewesten, waarvan velen keizers te behagen, liever teveel dan 1e weinig jyor tobden endat^ waar Christenen uit allerlei stand bij het gerechterhjk ondeizoek a pijnigingen van hun beulen prijsgegeven werden. Poch er waren ook keizerlijke ambtenaren, die gansch andere nu toegedaan waren, die de maatregelen, waartoe hun ambt hen vorp zooveel mogelijk trachtten te verzachten en zoolang met de toep, aarzelden, als zij dit tegenover een keizerlijk edict maar e\en dui < doen. Zij lieten zich gaarne op het dwaalspoor brengen door de tenen of gaven hun zelf de middelen aan de hand, om in schijn aa keizerlijken wil te voldoen. Bisschop Mensubius van Carthago 1, voorzorg gebruikt, alle handschriften van do Heilige Schrift uit d< naar zijn huis te doen overbrengen, om zo daar te bewaren, eiv in de kerk slechts kettersche geschriften achterliet. '1 oen nu de gei dienaars kwamen, namen zij do laatste mede, zonder zich om do o te bekommeren: het waren immers ook godsdienstige geschil < Christenen en in het edict stond niet uitgedrukt, welke Heilige Sol en van welke partij onder de Christenen in beslag genomen in worden. Toen nu eenige senatoren van Karthago den proconsul An mededeelden, dat hij misleid was en van hem eischten, bij den b. huiszoeking te doen, om de ware geschriften te vinden, weigeice t bewees daardoor, dat liet hem geen ernst was met tle zaak. Nuniidische bisschop weigerde, de Heilige Schriflen uit to leveren, vrt hem de gerechtsdienaars, of hij dan geen andere bruikbai e stukke Van dergel ij kon geest was zeker ook de gevolmachtig' e van den pro die aan den Numidischen bisschop Felix do vraag voorlegde: \\ treeft »ij dan de geschriften niet, die overtollig zijn V of do preti tot den Afrikaanschen bisschop zeide: waarom levert gij uwe boeken niet uit of hebt gij er misschien geon?" kennelijk met (ie ling, dat hij het bezit ontkennen zou. Nu liet zich temidden der verdrukking de naamchristen van den belijder onderkennen. De zwakte des geloofs, de valsche ijver v dweepziek opgewekt gevoel, en liet ware midden van het echte dom gaven zich in de verschillende houding der belijders.te kennel migen lieten zich door de vrees voor pijniging en dood alschr.k leverden hun handschriften uit, die dan onmiddellijk verbrand wei de publieke markt. Dezulken werden als afvalligen buiten de kei gemeenschap gebannen. Anderen daagden de heidensche overlu uit en zochten met dweepzieke geestdrift den marteldood, /onder rechter hen daartoe noodzaakte, verklaarden zij uit eigen vrije be> dat zij Christenen waren en Heilige Schriften bezaten, die zij echter geval uitleveren zouden. Dezen wezen dan ook allo middelen van do hand, welke do beambten hen aanwezen om aan den rechter te ontkomen. Zij meenden het voorbeeld van Ei.eazak uit do Makkabeëen te moeten volgen, die zichzelf ook niet door don schijn van zwijnenvleesch te eten wilde bezondigen. En dan waren er ook, die, met schulden als overladen of zich van zware misdaden bewust, zich op eeno eervolle en godsdienstige wijze van het leven wildon verlossen, dat hun een last was of die in hot martelaarschap verzoening voor hun zonden zochten, ook wel, die bogeerig waren naar de oor of do weldaden, die hun in den kerker van de zijde hunner medegeloovigen wachtten. Onder de bisschoppen zelfs waren er, die geloofsijver in eiken vorm aanmoedigden en hot dweepziek to voorschijn roepen der vervolging, waardoor zij zichzelf lieten niedesleepen, hemelhoog verhieven, anderen, dio bij de trouw aan hun belijdenis christelijke voorzichtigheid paarden. Aan de spits dezer laatsten stond bisschop Mensukius van Karthago, dio niet toelaten wilde, dat men degenen, welke op bovengenoemde wijze zelf rechterlijke vervolging uitlokten, als martelaren voreoren zou. In deze tegenstellingen openbaarde zich nu reeds de kiem van de noodlottige verdeeldheid, dio straks, nis haar vrede en rust naar het uitwendige zou verleend worden, do Afrikaansche Kerk zou verscheuren. Wij willen nu oenige dor moest treffende voorbeelden van Christclijken heldenmoed en geloofskracht meer in hot bijzonder beschouwen, zooals ze ons uit geloofwaardige bronnen bekend zijn. In eeno Xumidische landstad hielden Christenen, onder welke oen knaap van nogzeer jeugdigen loettijd, Hilakianus geheeten, in de woning van oen kerkelijk voorlezer eone vergadering, teneinde elkander onder de leiding van een presbyter met de woorden der Heilige Schrift te sterken en het Heilig Avondmaal te vieren. Plotseling werd de vergadering door de gerechtsdienaars overvallen en naar Karthago gevoerd, teneinde voor don rechterstoel van den proconsul zich te verantwoorden. Op den weg zongen zij lofzangen ter eero van (ion en Zijn Christus. Pij het rechterlijk verhoor werden velen op do pijnbank gebracht, om daardoor allen tot afzwering van hun geloof te brengen. Poch een van hen riep temidden der martelingen: gij zondigt, gij ongelukkigen, gij verscheurt onschuldige lieden! Wij zijn geen moordenaars, wij hebben niemand bedrogen, (ion erbarmc Zich over U! Ik dank u, mijn Gon! Geef mij kracht, om voor I w naam te lijden! Bevrijd Gij uwe knechten uit de gevangenschap dezer wereld! Ik dank V, maar hoe zou ik vermogen, U te danken! Ter heerlijkheid! Ik dank don Gon van het Koninkrijk, het eeuwige, onvergankelijke rijk, dat staat to verschijnen. Heeke Christus, wij zijn Christenen, wij dienen li; Gij alleen zijt onze verwachting." Toen de proconsul, terwijl hij alzoo biddende was, tot hem sprak : gij hadt do keizerlijke wet moeten gehoorzamen," antwoordde hij, hoezeer ook uitgeput en zwak naar het lichaam, met krachtige stom : os- het niet te doen is om de bevrediging van oei*- of hoerschzuchtigo i) verklaarde zicli bereid oen verdrag met den overwonnene aan te g; laaghartige Licinius echter wachtte op do eerste de beste gelegenl het"te schonden. Toen trok Constantijn nogmaals op en, schoon tegenstander lijfsbehoud en een rustig ambteloos leven toezegde, hij hem, zich van het keizerlijk purper te ontdoen en zijn gebied a af te staan. Of Constantijn werkelijk, door vrees voor mogelijke rijen van Licinius of door lage wraak gedreven, een jaar later d straf aan zijn ongelukkigen tegenstander heeft doen voltrekken, ( of Licinius zelf door nieuwe samenzwering aanleiding tot do volt van hot vonnis gaf, laten wij in het midden. Wat ieder gevo vóór den aanvang van den strijd, bleek nu blijde werkelijkheid liet heidendom was als met één slag door een Godsoordeel vei liij gansche scharen gingen de heidenen tot het Christendom over. in steden, en dorpen zag men de witte kleedoren der gedoopt tempels der oude goden stonden ledig, de kerken van don zegepr God dor Christenen konden do talrijke scharen dor belijders niet omvatten. Straks belijdt Constantijn openlijk zijn geloof aan den < waarachtigon God, verklaart het heidendom voor logen en zonde en het uit, dat hij als dienaar Gods zicli geroepen acht, de wereld tot de aanbidding van Christus te leiden. Wel verkl nadrukkelijk, dat hij het heidendom niet met geweld zal ondord immers ook do dwalenden moeten dezelfde rust en vrijheid geni< de geloovigen, ofschoon hij aan al zijne onderdanen den raad go tot het Christendom te bekeeren. «Ieder doe, wat zijne ziel we doen. Zij, die zich nog afzonderen, zullen, overeenkomstig hu wil, do tempels der leugenen behouden. Wij echter verheugen on bolder verlichte huis der goddelijke waarheid en wenschen slechts toe, dat do algemeene wereldvrede, die thans allerwegen zijne w< rust verbreidt, hen moge voeren op den rechten weg. Overal werden de kerken vergroot of nieuw gebouwd, te Antiochié medië en inzonderheid te Jeruzalem, waar de kerk van het heilige gi richt werd, terwijl Helena, de moeder des keizers, op den Olijlbei IJethlehem heiligdommen liet bouwen. AY ion kan het verbazen Christenkeizer zich niet tehuis gevoelt in dat Rome, waar al herinnert aan het lijden en den strijd zijner medegeloovigen, v bloed der getuigen voor de herinnering der geloovigen nog n wasschen is van do handen der priesters, noch weggesleten van d( dor goden, waar de wanden van circus en arena nog do wraakk heidenen schijnen te weêrgalmon: «de dood aan de NazarenerslI tonen voor de leeuwen!" Straks verrijst aan den oever van den 1 een nieuw Rome, naar Constantijn genoemd, waar heilige geboi tempels der heidenen, waar christelijke symbolen en beo! altaren vervangen, waar, uit marmer on bonte steonon opge zich do statige Apostelkerk verheft. Hier niet, als op liet Fo tempel van den heidensehon .Tui'ITER, maar op de marktplaats h 1 vastig ieder eerbewijs weigerden, werden van ambten 011 waardigheden ontzet, in ballingschap gezonden of naar den kerker verwezen. .Ia, nog eenmaal word Christenbloed geplengd 011 aan bisschoppen, waaronder aan Rasileus, bisschop van Amasia in Pontus, een wreede marteldood aangedaan. Met één woord, de vervolging breidde zich weder over het geheele Oosten uit en reeds streelde Licinius zich mot do hoop, do zoo door hem verzwakte Christenpartij voor zich to doen bukken 011 het oppergezag der goden, tegelijk met het zijne, over geheel do Ilomeinsche wereld to doen zegevieren. Eindelijk dan kwam het tusschen de beide vorsten, zoo naijverig op elkanders macht, als verschillend in denkwijze en bedoeling, tot een laatsten krijg. Ieder gevoelde, dat de teerling stond geworpen to worden over den val of de zegepraal van den eenen of van den anderen godsdienst, dat het voor heidendom en Christendom een kamp op leven en dood zou zijn. Openlijk verklaarde Constantijn, ten aanhoore der geheele wereld, dat hij dezen strijd aanvaardde ter handhaving en uitbreiding van het geloof aan den eenigen en waarachtigen God. Van allo zijden verdrong men zich overal om den zegen van den God der Christenen van uit Zijnen heiligen tempel over de wapenen van Constantijn af to smeeken. Ook Licinius, dooide schare van heidensche priesters en toovenaars aangevuurd, liet geen enkel middel onbeproefd, 0111 de harten zijner soldaten in heilige geestdrift voor den aloudon godsdienst der voorvaderen te ontsteken. Vóór hij ten strijde trok, verzamelde hij al zijne legerhoofden tot oen plechtig offerfeest 111 oen gewijd bosch. Daar stonden de standbeolden dor goden, door waskaarsen verlicht en do keizer, 11a in eigen persoon het werk van den offeraar volbracht te hebben, hield eeno welsprekende en gloeiende rede tot zijne getrouwen, waarin hij hen opwekte 0111 de eer der goden te wreken, die den staat groot gemaakt hadden en wier dienst door Constantijn in het stof vertreden werd. Daar stond hij temidden zijner dapperen als het tegenbeeld van Elia op den Karmel. «De uitslag van dezen krijg," zoo besloot hij, «moot tusschen zijn God en onze goden beslissen. Indien hij overwint, dan moeten wij Hem aannemen en den dienst der goden vaarwel zeggen; maar is de overwinning do onze, en wij twijfelen daaraan niet, dan keeren wij ons goede zwaard, na de behaalde zegepraal, togen allen, die onze godon in hun dienst verachten. Dozolfde geestdrift, die de ziel van Licinius' dapperen dood blaken, heerschte ook in het leger van Constantijn. Toen het heilige kruisvaandel ontplooid 011 voor het leger heengedragen werd, was het als in do oude dagen, wanneer do arke des verbonds temidden van Israëls slagordonen verscheen. IIoop op 011 geloof in do overwinning doden een heldenmoed geboren worden, die straks in do hitte van den strijd, beter dan do adelaars der heidenen, wonderen van dapperheid deed verrichten. En God streed mot do Zijnen: do overwinning was aan de zijde van Constantijn. Terwijl zijn zoon Crispus Cesar de vijandelijke vloot in den Rosporus vernielde en verbrandde, versloeg hij zelf zijn tegenstander bij Adrianopel in Thracië. Licinius nam de wijk naar Chalcedon en Constantijn, wien het niet te doen is om de bevrediging van eer- of heerschzuchtigo verklaarde zich bereid een verdrag mot den overwonnene aan te g; laaghartige Licinius echter wachtte op de eerste de beste gelegenl het°te schenden. Toen trok Constantijn nogmaals op en, schoon tegenstander lijfsbehoud en een rustig ambteloos leven toezegde, hij hem, zich van het keizerlijk purper te ontdoen en zijn gebied a af te staan. Of Constantijn werkelijk, door vrees voor mogelijke rijen van Licinius of door lage wraak gedreven, een jaar later d straf aan zijn ongelukkigen tegenstander heeft doen voltrekken, c of Licinius zelf door nieuwe samenzwering aanleiding tot de volt van het vonnis gaf, laten wij in het midden. Wat ieder gevo vóór den aanvang van den strijd, bleek nu blijde werkelijkheid liet heidendom was als met één slag door een Godsoordeel vei l>ij gansche scharen gingen de heidenen tot hot Christendom over. in steden en dorpen zag men de witte kleedoren der gedoopt tempels der oude goden stonden lodig, de kerken van don zegepr (ion der Christenen konden do talrijke scharen dor belijders niet omvatten. Straks belijdt Constantijn openlijk zijn geloof aan den < waarachtigen God, verklaart het heidendom voor logen en zonde en het uit, dat hij als dienaar Gons zich geroepen acht, de wereld tot de aanbidding van Christus te leiden. Wel verkl nadrukkelijk, dat hij het heidendom niet met geweld zal ondord immers ook do dwalenden moeten dezelfde rust en vrijheid genii de goloovigen, ofschoon hij aan al zijne onderdanen den raad go tot het Christendom te bokeeren. «Ieder doe, wat zijne ziel we doen. Zij, die zich nog afzonderen, zullen, overeenkomstig hu wil, de tempels dor leugenen behouden. Wij echter verheugen on helder verlichte huis der goddelijke waarheid on wenschen slechts toe, dat do algemeene wereldvrede, die thans allerwegen zijne w< rust verbreidt, bon moge voeren op den rechten weg. Overal werden de kerken vergroot of nieuw gebouwd, te Antiochie modië en inzonderheid te Jeruzalem, waar de kerk van het heilige gi richt werd, terwijl Helena, de moeder dos keizers, op den Olijfbei Iiethlehem heiligdommen liet bouwen. Wien kan het verbazen Christenkeizer zich niet tehuis gevoelt in dat Rome, waar al herinnert aan het lijden en den strijd zijner medegeloovigen, v blood der getuigen voor de herinnering der goloovigen nog ni wasschen is van do handen der priesters, noch weggesleten van d( der goden, waar de wanden van circus en arena nog do wraakk heidenen schijnen te weêrgalmen: «de dood aan de NazarenerslI tonen voor de leeuwen!" Straks verrijst aan den oever van den 1 een nieuw Rome, naar Constantijn genoemd, waar heilige geboi tempels der heidenen, waar christelijke symbolen en boel altaren vervangen, waar, uit marmer on bonte steonon opge zich de statige Apostelkerk verheft. Hier niet, als op het Fo tempel van den heidenschen Jupiter, maar op de marktplaats ii p van i'RIANLS. < de arme Christus versmaadt rijke discipelen" van een 1 krtüllianus : «do IIeere rechtvaardigt altijd de armen en veroordeelt do rijken iceds vooruit" moesten voorzeker het hunne bijdragen om te doen vergoten, dat het Evangelie wel hot gehecht zijn aan tijdelijk good, doch geenszins het bezit daarvan veroordeelt. Zoo schonken dan vele ( hristenen, in het vuui van hun liefdeijver, vaak hun goederen aan vrienden en bekenden weg of verdeelden ze onder do armen, om zelf zich in hot najagen van hemelscho schatten to oefenen en ongestoord het leven in \i ij willig opgelegde armoede te slijten. Ook wat het vasten betreft, openbaarde zich dezelfde overdrijving en had men zich vroeger tot het vasten op enkele dagen bepaald en de apostolische verordening gevolgd, dat men zich daarop slechts tot het gebruik van brood en moeskruiden, zout en water bepalen zou, straks achtte men hot boter, zich geheel van wijn en dierlijk voedsel te onthouden en men ging zoover, dat men zelfs den wijn bij het heilig avondmaal door water verving. Aardsche bemoeiingen en zorgen werden afgesneden 011 banden uiteengerukt, die als levensbetrekkingen, door God ingesteld, in Christus behoorden geheiligd te worden. Vooral werd door misvatting van Paulus' voorschriften, onthouding van het huwelijksleven hooggeschat. «Weet, dat gij beter zijt dan zij," sprak HieronymüS tot eene maagd, haar op de gehuwde vrouwen wijzende. Onmiddellijk na het tijdperk der apostelen begon men de onthouding van het huwelijk als ingetogenheid aan te merken en uit de mededeelingen van Justinus den Martelaar blijkt ons, dat er onder de Christenen velen waren, die tot hun zestigsteen zeventigste levensjaar in den ongehuwden staat hebben geleefd. In de laatste helft der tweede eeuw schreef reeds Athenagoras : «men vindt er velen onder ons, mannen en vrouwen, die, zonder ooit te huwen, oud woidon in hope, dat' zij aldus gemeenzamer met God zullen verkeeren." Wij zagen reeds, dat het tweede huwelijk in den regel ontraden werd en bij de geestelijken werd het ongeoorloofd gerekend reeds in de eerste tijden des Christendoms. Maar langzamerhand daalde de achting voor het huwelijk zoozeer, dat zelfs een man als Eusehius schreef: «het huwelijk is door het Christendom niet verboden, het wordt veeleer in eere gehouden, doch de volmaakte Christen treedt niet in den echt." Weldra begonnen velen het te veroordeelen en, zooals de Marcioniten, Manicheeën en Montanisten, volstrekte onthouding te eischen, ja, enkelen gingen zoover, dat zij hot uit den duivel achtten, ook al valt het niet te miskennen, dat deze uitspraak bestrijding vond zelfs bij de voorstanders der ascese. De ongehuwde staat van de geestelijken werd zeer gewaardeerd. Allengs bepaalde men, dat. het huwelijk van bisschoppen, presbyters en diakenen, vóór hunne wijding aangegaan, niet behoefde ontbonden te worden, doch dat zij, indien zij ongehuwd waren, niet in den echt mochten treden. Toen echter op de kerkvergadering te Nicea (325) een poging beproefd werd om het te verbieden, verhief zich de grijze Paphnuntius, zelf een voorstander der strengste ascese, en bezwoer den vaderen, dat zij zich tot de oude inzettingen der Kerk zouden beperken en haren dienaars geen lasten zouden opleggen, welke dezen niet dan tot schade en schande der Kerk zouden kunnen dragen. Zijne stem vond weerklank en voorloopig bleef een verbod achterwege. Ook onder de vrouwen bevonden zich vele voorstanders van de ascese en vele maagden en weduwen brachten onder vasten en bidden, overpeinzingen en godsdienstige oefeningen haar leven in ongehuwden staat door. De weduwen werden niet eer onder de aan (Iod gewijden opgenomen, voor zij geruimen tijd na den dood harer echtgenooten ingetogen geleefd en goede zorg voor haar huis gedragen hadden. Intusschen was men er ver van af, den ongehuwden staat verplichtend testellen; wij hooren zelfs een Cyprianus verklaren over de maagden: «bijaldien zij zich in den geloove aan Christus toegewijd hebben, dat zij, kuisch en rein, zonder opspraak te verwekken, volharden, zoo mogen zij, sterk en standvastig blijvende, het loon der onthouding verwachten. Indien zij echter niet willen of niet kunnen volharden, is liet beter, dat zij huwen d.in dooi hare zonden ten vure gedoomd te worden. Later weiden eclitei de lx palingen dienomtrent gestrenger en daarmede rees de achting voor de onthouding. Men noemde de ongehuwde maagden verloofden en echtgenooten van Christus en het werd haar niet vergund, eene echtverbintenis aan te gaan. Deden zij dit toch, zoo werden zij voor korter of langer tijd huiten do kerkelijke gemeenschap gesloten, ofschoon men in zulk een geval den opzieners der gemeente zachtmoedigheid aanbeval. \ ',(>I ( 1 wijding tot maagden van Christus genoten de vrouwen natuurlijk grootere vrijheid hieromtrent. De leeftijd, tot de wijding bestemd, was niet overal en altijd dezelfde. Zoo gedoogde de Afrikaansche Kerk b.v. niet, dat deze vóór de 25 jaren geschiedde. Basilius de Groote schreef, dat de gelofte der onthouding niet door «kinderlijke stemmen" mocht geschieden Een jonkvrouw moest 16 of 17 jaren oud zijn en een langdurigen proeftijd doormaken. Sommige kerkvergaderingen eischten zelfs den 40-jarigenleettiji. De wijding eener maagd geschiedde naar canonische voorschriften dooi den bisschop of, met diens toestemming, door oen presbyter, in do vergadering der gemeente. Nadat zij aan den bisschop haar voornemen te kennen gegeven had, word de jonkvrouw voor het altaar geplaatst, sprak openlijk haar gelofte uit en ontving nu de heilige kleeding, waaraan men haar voortaan als eene, die haar dagen en haar maagdom den Heero toegewijd had, zou kunnen onderscheiden. Deze kleeding bestond uit een sluier en een hoofdsieraad, vaak met goud doorwerkt of van purperkleurige wol, als een teeken van gehoorzaamheid aan haren hemolschen Bruidegom. Voorts droeg zij een eenvoudige tunica en een nog geringeren mantel. De wijding ging van ernstige toespraken door den bisschop vergezeld. 1 o namen der heilige maagden werden aangeteekend op de lijst der geeste lijken in do gemeente en van nu aan werden zij door de gemeente ondei houden, die zij door handenarbeid, gebeden en godsdienstige overpeinzingen in hare woningen zouden dienen. Zij moesten de gemeenschappelijke vergaderingen getrouw bijwonen en in de kerken werden haar afzonderlijke plaatsen toegewezen, van de overige ruimte afgeschoten. Daarheen begaven zich soms bij den aanvang der godsdienstoefeningen de overige vrouwen der gemeente om van haar heiliger" zusters een kus te begeeren. Zij genoten liooge eer en vele voorrechten, ondersteuningsgiften, bescherming en vrijdom van sommige lasten, zoo van gemeente- als van staatswege. Helena, de moeder van Constantijn, maakte er zich een heilige vreugde van, de gewijde zusters tot den maaltijd te noodigen en ze met eigen hand te dienen en haar voorbeeld werd zeker door velen gevolgd, hn naarmate onder de armen, en houdt slechte zooveel over° als noodig is om voor het vervolg in do behoeften zijner zuster te voorzien Weinig tijds later meent hij andermaal in den tempel des Ilooron het gebod persoonlijk tot hem gericht te vernemen: wees me bclzorgd voor den dag van morgei," Aanstonds is hij tot gehoorzamen froreod en allo aardsche banden verscheurende, deelt hij al wat lnj n 0 E ld"; do armen, vertrouwt zijn zuster aan de zorg eener veroemg.^ van vrome maasden, en begeeft zich naar een eenzaam bosc£ ») « naburig dorp, waar een eerwaardige grijsaard zich in het onthoude oefent."van hem en van andere asceten neemt hij het goede oveiwd vestigt hij zich buiten het dorp zijner geboorte om zich met hct " zijner handen te onderhouden, en het overige den armen te schenke . Temidden van voorturenden zielestrijd, onder vurige gebeden, on bij Hngehoordo zelfpijniging tracht hij den ouden mensch en •illo zinnelijke lusten en hartstochten, maar ook zelfs al het aautsct mènschelijke. en natuurlijke te overwinnen, en naarmate de verzoek,„g zwaarder valt, gewent hij zich aan strenger onthouding Eenmaal d daa-s voedt hij zich, vaak slechts eenmaal in twee soms e®nn™a 1 vier dacron. Wijn en vleesch komen niet over zijn lippen; brood me MCI uajjOii. j „ rlo inrdo sr,'OJld Zllll zout is zijne spijze, water zijn v... ~ legerstede. . v.i wn 1*011 Straks meent hij m Elia, don Doetgezani, nei uu«tu * - onthouder gevonden te hebben en hij vestigt van nu aan zijn vei blijf m con eenzame grot, die tot begraafplaats bestemd is en daar, tenge\ 0 van zijne buitensporige onthouding in waken en vasten, door zenuwtoevallen bezocht, verbeeldt hij zich door den duivel en zijn engelen inde ge (laante van verscheurende dieren en andere monsters naar lichaam en ziel gepijnigd te worden. Vijftien jaren na zijn eerste bezoek aan den grijzen asceet bezoekt li ij dien andermaal en tracht dien te bewegen, met hem in do woestijn te trekken, doch de oude weigert met het oog op zijn leeftijd. Andermaal trekt hij alleen in de wildernis en houdt gedurende twintig jaren zijn verblijf in de bouwvallen van een oud kasteel, waar hij de nieuwe verzoekingen, door zijn verbeelding gewekt, door strenge onthouding en zelfkastijding met geweld tracht te onderdrukken. Hij ziet niemand en niemand ziet hem; tweemalen in het jaar laten zijne vereerders en vrienden een voorraad brood door oene opening in het dak tot hem neder. Toch wordt het hem nu duidelijk, dat dit niet de levensroeping kan zijn, die de Heerf. den Zijnen opgelegd heeft en bij het besluit, om zich in heilige liefde te wijden aan allen, die hem bezoeken, vindt hij meer vrede dan bij alle onthouding en zelfkastijding. Na twintig jaren van eenzame afzondering opent hij zijn kluis en duizenden stroomen toe om den heiligen Antonil'S te bezoeken. Terwijl hij I»ij zijne strenge onthouding volhardt, heeft hij hulp voor alle ongelukkigen, troost voor alle bedroefden, steun voor de zwakken, raad voor twijfelmoedigen, vrede voor de twistenden en gebeden voor allen met de vermaning tot reinheid des harten en de verzekering, dat do liefde tot Christus kostelijker is dan alle wereldsch goed. Straks zijn allerwegen tusschen de rotsen van zijn verblijf de tenten opgeslagen van hen, die zich van alle oorden tot hem gespoed hebben om zich door zijn woord en voorbeeld te doen vormen en in de wildernis met hem hun gebeden en lofzangen ten hemel op te zenden. Daar breekt do vervolging, door Maximüs voorgeschreven, over do Christenen uit en nu ach; AntoniüS zich zijne roeping als aangewezen. Hij snelt naar Alexandrië, waar lijdenden en geboeiden zijn troost en hulp vragen en ook hij zoekt er den marteldood, doch, hoe groot ook de indruk zij, die zijn verschijning te weeg brengt en hoe hij ook als engel der vertroosting velen den weg tot den marteldood verlichtte, hijzelf mag dien niet betreden. Toch vreest de schare, die als aan zijn lippen hangt, maar al te zeer, dat hij spoedig het slachtoffer tier vervolgers worden zal en dringt er op aan, dat hij zich in de eenzaamheid terugtrekken zal. Dit en de vreeze, dat de eer, welke men hem bewijst, zijn ziel in gevaar brengen zal, drijft hem andermaal naar de wildernis. Nu kiest hij zijn verblijf op een hoogen berg, op verren afstand van zijn vorige woonplaats, en daar bestormen hem nieuwe verzoekingen. De trouwe liefde zijner talrijke vereerders, die hem voortdurend bezoeken,' verhindert hem, zich geheel uit het werkelijk leven terug te trekken en inderdaad vinden wij hem straks nog eens voor korten tijd in Alexandrië óm er de dwalingen van Arics te bestrijden. Duizenden bij duizenden verdringen zich om hem te zien en te hooien en in het kort tijdsverloop van zijn verblijf worden meer heidenen voor het Christendom gewonnen dan anders in jaren. Zelfs heidensche wijsgeeren verklaren zich overwonnen door den gloed der welsprekendheid, waarmede hij zijne belijdenis bepleit. Met de monniken, die hun tenten in de nabijheid van zijn verblijf opgeslagen hebben, verkeert hij als een vader en wordt als zoodanig door hen geacht É Antonius, de Vader der Monniken. en bemind. Gestreng voor zichzelven, zachtmoedig voor anderen, hulpvaardig voor eiken ongelukkige, De middelste, wilde hij, zou de beide terzijde gei breedte verre overtreffen en hij heeft haar opgei platen, die met ijzerwerk bevestigd zijn, en met sierad terwijl hij haar, als eener koninginne, de andere als Op dezelfde wijze bouwde hij zuilengangen aan beid tempels, het middenschip, en als hij voor deze een had gemaakt, bedacht hij, boven die zuilengangen, ik door een overvloedig licht in het gebouw wordt gew. ze met licht 011 kunstig houtwerk. De vorstelijke z hij met rijke en kostbare stoffen in, terwijl hij hit en hier schijnt het mij overbodig de lengte en bre beschrijven, den schitterenden luister en de onbegiij] glans dor werken, de ten hemel stijgende hoogte en < cederbalken van den Libanon, die zoo zeer kostbaa tempel aldus voltooid en versierd had met verhev< do voorzittende geestelijken en met ordelijke zitplaal gebouw, gelijk het betaamt, heeft hij ten laatste hei het altaar, in het midden geplaatst, en dit weder, opt zij voor de menigte, meteenhouten hekwerk omringd, da bearbeid is, 011 de aanscliouwers in verbazing brengt. Ms hij zelfs niet veronachtzaamd, hij versierde diei allerlei aard. Vervolgens wendde hij zich nog tot d< pels. Aan beide kanten richtte hij met de grootste 1 buiten uitspringende gebouwen en ruime zalen in, di der aan de zijden der basiliek vereenigd zijn en w£ in het midden des tempels treedt. Deze zalen beste de reiniging en zuivering dooi' water en den Heiligt Door ijverige gemeenteleden bijgestaan, volgden schoone voorbeeld. Zoo verrees te Nazianze dooi d< van Gregorius, eene schoone, ruime kerk, terwijl 1' lijke kerken bouwde te Fundi en Nola in Campani picius Severus hetzelfde deed in Aquitanië. N Constantijn zich openlijk voor het Christendom vei werden allerwegen in de steden en ten platte land de verwoeste hersteld. Twee plaatsen trokken v Jeruzalem, wijl van daar de stroom des zaligmal eene bron, tot alle volken was uitgegaan en An van het Christendom uit de heidenen. Daar ver die door rijkdom en kunst uitmuntten. Het graf vat vroeg het voorwerp van de vereering van zenden, had den heidenen vooral ergernis gewekt, < zij de spelonk met steenon vulden, met aarde over van den daardoor gevormden heuvel, een \ enusten nu werd de heuvel verwijderd, do tempel afgebroken en zijn puin ver van daar gevoerd, waarna de spelonk gereinigd, met zuilen geschraagd en versierd werd. En daarnaast dood do keizer nu, onder toezicht van don bisschop van Jeruzalem Macahius 011 den keizerlijken prefect Dracilianus een prachtigen tempel bouwen, die straks don naam droog van «kerk van 's Verlossers opstanding. Helena, de moedor des keizers, deed thans, door haar keizerlijken zoon gesteund, do grot te Bethlehom versieren en een kerk op den Olijfberg bouwen. Schoono kerkgebouwen verrezen onder hem to Nicomediö, to Mamré en vooral te Constantinopel, waar de keizer do kerk der Apostelen deed verrijzon, opdat er straks zijn gebeente zou rusten. Nog ving liij aan, de Sophia-kerk te bouwen, wolk werk door zijn zoon Coxstantius voltooid word, en die straks door keizer Justinianus I herbouwd, thans als Aja-Sofia don Sultan tot moskoe dient. Werden vele heiligdommen dor heidenen omgeworpen en uit hun bruikbare afbraak wegen, bruggen, en dergelijke vervaardigd, andere weiden gereinigd en door do bisschoppon aan den dienst van den Heiland gewijd, zooals do Mithras-tempel to Alexandrië cn vele andere te Heliopolis, Damascus, Antiochië, enz. Naast do tot heden bekende benamingen, sprak men thans van basilica, paleizen of vorstelijke huizen, èn omdat men God als don Vorst der vorston eerbiedigde èn omdat do vorm der kerken aan do openbare paleizen denkon deed. De meest gezochte bouworde was, gelijk dio van do Apostelkerk, een gclijkarmig kruis, waarboven zich een koepel verhief of den langwerpigen vorm, hot eenvoudiger cn ouder oblongu m. Na hetgeen wij reeds vroeger over do onderscheidene dooien der kerken schreven, willen wij slechts nog in het voorbijgaan over hot altaar spreken. Naarmate do kerken weelderiger worden ingericht, wijdde men ook meer zorg aan het altaar, dat langzamerhand overal uit steen werd opgericht. Het altaar, waarbij wij staan," zoo sprak Giiegorius Nyssenus tot eene schare van broeders," «is van gewonen steen, in niets onderscheiden van andere, waarmede wij onzo huizen bouwen en onze vloeren versieren, doch nadat deze steen aan den dienst van God is gewijd en don zegen ontving, is het oen heilige tafel, oen onbevlekt altaar, dat niet meer door allen, maar slechts door do priesters en ook door dezen niet zonder eerbied aangeroerd mag worden. »Lator word zelfs geboden, louter steen aan to wenden. Gewoonlijk bestond het altaar uit een vlak blad, dat op één of meer kolommen rustte. In do Westersche kerken trof men weldra meerdere altaren aan. In weelderig ingerichte kerken, waarin zich altaren van kunst bevonden, richtte 111011 over het altaar een soort van hemel of ciborium, een dak of bedoksel, op vier kolommen rustende, welker zilveren kapiteelen den vorm van bekers haddon. liet bovenste deel van het dak was tot een kogel saamgenomen en daarboven verhief zich oen kruis. Tusschen de kolommen hingen gordijnen of tapijten af, < 1 ie hot heilige aan het oog der oningowijden onttrokken. Gewoonlijk lag over het altaar oen wit kleed uitgespreid bij de viering van hot Avondmaal en droeg het het vaatwerk voor de plechtigheid, do bekers 011 schotels, die niet zelden uit goud of zilver saamgesteld waren, liet beroem in de Sophiakerk was uit ontelbare bestanddeolen vereenigd, edel- en ander gesteente en van «alles wat de natuur hoeft, als bool van de waarheid, dat de gansche aarde en wat zij geeft, dei is en Ilem gewijd moet worden. Voorzeker, op zichzelf was de liefde, die gaarne haar offer billet huis Gods niet te misprijzen, maar van de eeno zijde gingdi verloren, van de andere was zij de grond, waarop eigengerechtig hemel trachtte te bouwen. l)e wanden werden met marmer, de j zilver en goud, de deuren met elpenbeen, de altaren met edelst dekt en zelfs leden de armen ten koste van de offers, die men kerk bracht. «Dat wij toch niet gelooven, dat het ons genoegzn onze zaligheid," zoo liooren wij Chrysostomus vermanen, «wa weduwen en weezen berooven en oen gouden, met edelsteenen beker aan liet altaar schenken. Wilt gij het offer van ( hhist breng hem uwe ziel ten offer, waarvoor Hijzelf Zijn le\en heeft gebracht. Dat deze van goud worde; want de Kerk is geen v van goud- en zilverwerk, maar zij is de gemeente der engelen hebben wij de zielen noodig, want ook do geschenken, die aai worden gemaakt, neemt God slechts aan om den wil der ziel rijker de uitwendige praal, hoe armer liet inwendige leven. ^ lil eeuw zien wij de overigens zachtmoedige abt iisdorus van Peu verontwaardiging optreden tegen een bisschop uit zijn diocese, ( hij eeno kostbare kerk bouwde, waaraan geen behoefte besto: meente inwendig verwoestte, door haar besto leden te ergon zich te verwijderen. Openlijk verklaarde hij te wenschen, dat monseh liet onderscheid mocht loeren verstaan tusschen de Kt kerkgebouw en ophouden zou do eerste te schaden door hot la: bodig op to sieren. »Ten tijde der apostelen," zoo spreekt hij kerk overvloedig was in geestelijke genadegaven, bestonden er pels; maar nu, daar do tempels meer dan betaamt, opgesmut zijn zij, 0111 het zachtst uit te drukken, voorwerpen van spotte mij betreft, zoo ik kiezen mocht, zoo had ik liever willen le tijdon, toen do tempels niet versierd waren, maar do kerk vo hemelsche genadegiften, dan in deze dagen, waarin de tempel soorten van marmer worden gesmukt, maar de kerk beroofd is telijke rijkdommen." Overigens vond do kunst in do oogen der gemoonte wein Penseel en beitel waren zoolang in handen van heidenen gewee den zich dienstvaardige werktuigen van afval on verleidin* vooral in de tijden van vervolging, dat, toon sommigen beeltei Christus in eere trachtten te brengen, zich luide stemmen da.utt hooren. Clemens van Alexandrië, overigons niet van gevo kunst ontbloot, verklaart — en hij mag de tolk der gemeente i genoemd worden — te dozen opzichte: »het betaamt ons niet,lie aan te kloven, maar wij moeten ons tot het geestelijke verheffe woon te tier dagelijkseho aanschouwing ontheiligt de waardo van het goddelijke en die het geestelijke wezen door liet aardsche stof wil eeren, vernedert het door do zinnelijkheid." Toch kon hot wel niet anders of, waaide Christenen in hun woningen en hun opc'nbaar verkeer dagelijks zich ergerden aan de heidonscho voorstollingen tier kunst, daar moesten zij al spoedig beproeven, ook aan de voorstellingen des evangelies en der kerk uitdrukking te geven in hun leven en van uit de huizen en plaatsen van publiek verkeer baanden zich deze versieringen een weg in de kerken. Nauwelijks was dan ook de vervolging geëindigd, of we treffen beeldwerk in de kerken aan en we vinden reeds in 305 eene verordening van do kerkvergadering te Elvira in Spanje, waarin geboden werd, dat er in de kerken geen schilderijen moesten zijn, opdat hetgeen vereerd en aangebeden werd, niet op muren werd afgemaald. Toch waren dergelijke misbruiken niet algemeen en wij liooren dan ook Eusehius, als waarschijnlijk Coxstaxtia, de zuster des keizers, een Christen beeld van hem verlangd had, spreken: waar hebt gij ooit in de kerk iets dergelijks gezien of gehoord? Zijn niet door de gansche wereld zulke afbeeldingen van godsdienstige voorwerpen ver van de kerken verbannen ? ' Maar reeds in de vierde eeuw werd men toegefelijk op dit punt en we lezen reeds van Greüorius Nyssexits, dat hij in een bedehuis, ter nagedachtenis van Iiieodorus gebouwd, mot welgevallen neerzag op do afbeelding van dezen martelaar, die hem oen luidsprekend boek scheen, dat do kampstrijd, de volharding en het zalige uiteinde der overwinning van don bloedgetuige verkondigde. Ook Basilius de Groote schijnt afbeeldingen van martelaren en zelfs van Christenen tot verhooging van den godsdienstigen zin aanbevelenswaardig te achten. Men was echter nog over de zaak verdeeld. Terwijl Epiphaxius in eeno dorpsgemeente van Palestina een gordijn van een der kerkdeuren verscheurde omdat hot met een beeld beschilderd was,zonder zelfs te onderzoeken, wat hot mocht voorstellen, was daarentegen een zijner tijdgenooton, Asterius, do bisschop van Amasea in Pontus tegen hot einde der vierde eeuw, een bewonderaar van een beeld, dat aan don ingang der kerk van de heilige Euphemia gezien werd; daarentegen wenschte hij, dat men geene beeltenis van den Zaligmaker mocht maken. In de vijfde eeuw worden zoo in het Oosten als in hot Westen gewijde voorstellingen menigvuldigerin dokerken aangetroffen. Paumnus,de stichter van de kerken te Xola en te Fundi, stelde vele beelden tot opsiering in beide; in de grootste, aan zijn vriend Fei.ix gewijd, deed hij in het koor, aan do wanden 011 in do vloer een uitgebreid mozaïekwerk aanbrengen, dat eeno symbolische voorstelling van do drieëenheid bevatte. Volgons de beschrijving zag men daarop een lam aan don voet van een kruis, waarboven een duif zweefde en het geheel werd gedokt door de donderende stem des Vaders. Ook gewone opzieners der kerk werden vereeuwigd door hun beeltenis in do kerk to plaatsen, zelfs terwijl zij nog in leven waren: zoo plaatste Sulpicius Severus het beeld van zijn leermeester Martixius en van zijn vriend Paulinus in hot door hem gestichte kerkgebouw. Welhaast leidde dit tot grove en platte overdrijving en in do laatste helft der vijfde eeuw wilde zeker aanzienlijk man, <1 io to Constantinopel een g ter eere der martelaren oprichtte, haar opsieren, niet alleen beelden, maar ook mot afbeeldingen van dieren, insecten, jacl vangsten, enz. Een leerling van CiikysosthoMüs, zekere inoi schreef hem vol verontwaardiging over het ongepaste van zi ringen. Hij raadde hem, in het oosten der kerk een éénig kruis want immers door het eéne heerlijke Kruis kwam het men zaligheid, door hot Kruis alleen werd den twijfelmoedigen kondigd en voorts kon de inwendige ruimte van het koor, do< van oen uitstekend kunstenaar van alle zijden met bijbelscht beschilderd worden. Wie dan niet lezen kon, zou door de aai van die schilderijen opgewekt worden om gedachtig to zijn aa van hen, die den waren God op de rechte wijze gediend hai navolging van hun grooto werken worden geprikkeld, waard hemel met de aarde verwisselden, daar het onzichtbare hun dan het zichtbare. Ook do verheven kunstenaar Paulus van beroemde Gregoiuub pk Groote bedoelden hetzelfde en toon en tijdgenoot van Gregorius hem vraagde om beeltenissen c en inzonderheid van den Heiland, zond de bisschop hem die vai van Maria on van Paulus en Petrus, waarbij hij schreef: «\\ niet ongepast, zoo wij het onzichtbare door hot zichtbare afb woet wel, dat gij des Iïeilands beeld niet van mij vraagt, oj als eon God zoudt vereeren, maar opdat gij do herinnering des God, wiens beeld gij wenscht to zien, in Zijne liefde bij u moogt. Ook wij knielen er niet voor neêr als eeno godheü aanbidden Hem, dien wij door het beeld loeren godenken, als word en geleden heeft, maar nu op don troon zit. En terwijl ( derij, als ware hot een geschrift, don Zoon van Gon. 111 dc terugvoert, verblijdt het ons over de opstanding of verteed over Zijn lijden." Wanneer wij Nilus liooren zoggen: «waart hemel met de aarde verwisselden," wanneer wij dit schrift van lezen, dan gevoelen wij, hoe de goest der dwaling reeds in c slopen was en al spoedig bleken dan ook droevige ge\ olgen. hot einde der vierde eeuw beschuldigde men de Kerk, dat aanbad on zelfs Augustinus, hoezeer hij do Kerk als zoodanig algemeene beschuldiging verdedigde, toch moest, hij met s droefheid erkennen, dat er onder de naamchristenen vele schil bidders waren. Zelfs Gregorius de groote r.oest het nog 1 deze dwaling do gemeenten verwoestte en loon Serenus, in hei waardiging do beelden en schilderijen uit de kerken deed w< vernielen, "keurde Gregorius do verwoesting af, doch prees van den bisschop van Marseille. Het kruis vond men overal, nu met roode menie op de v\ boven den ingang der kerk, somtijds met de kroon dei c getooid en van opschriften voorzien. Staande kruisen wei altaren geplaatst en in onderscheiden vorm werd het heilig mozaïek op don vloor dor kerk afgebeeld. Ook het beeld dor duif kwam, dikwijls voor, als bode dos heils, waarbij men aan don zondvloed dacht, als beeld dor onschuld, als herinnering aan Jezus' doop en als symbool van den Heiligen Geest. Zoo vond 111011 hot geplaatst boven hot altaai in do baptistoriön e.11 op de leerstoelen dor bisschoppen. Lampen en kroonluchters werden bovendien als sieradiën geplaatst en weldra hoorde men van «altaren, bekroond met vele lampen, dio nacht en dag brandden. Ja, het gebruik 0111 lampen of waskaarsen in de kerken to ontsteken, «terwijl de zon nog scheen" word al spoedig algemeen, ook al werd het door enkelen als navolging van do zeden der heidenen gegispt. Het hootto een beeld van do vreugde, waarmede de Christenen hot evangelie ontvingen, eene uitdrukking van hun geloof en hun hoop, een symbool van Hem, dio het eeuwige Licht der Kerk was. Van klokken, dio de geloovigen ter kerk noodigden, vinden wij inde eerste zes eeuwen niet gesproken; wel riep do trompet do monniken uit hun cellen tor vergaderzaal of ook wel geschiedde dit door hot kloppen mot een hamer op hun deuren. Onder do opschriften, waarvan wij straks spraken, mag dat boven don ingang der basiliek te Nola merkwaardig hecton. Aan de buitenzijde las men : «vrede zij met een ieder, die met een vredelievend gemoed, als 0011 reine, dit heiligdom van Christus, onzen God binnentreedt. Aan de buitenzijde stond: «die na voleinde gebeden dit Godshuis verlaat, ga heen met hot lichaam, maar blijvo niet het hart." In een basiliek to Milaan vond 111011 boven do zitplaats dor gewijde maagden: «eene vrouw on eene maagd zijn onderscheiden: de ongehuwde is bezorgd over hetgeen don IIeer betreft, dat zij heilig zij, beide naar lichaam en geest; maar do gehuwde vrouw is bezorgd over hetgeen de wereld betreft, hoo zij den man zal behagen." En boven het. groote altaar van keizer Justinianus in de Sopliiakerk las men: «wij bieden U aan uit hot l we, wat het 1 we is, wij, Justianus en Tiieodora, Uwe dienaren, en Gij, neem het goedgunstig aan, Zoon en Woord van God, dio 0111 onzentwil in het vleesch verscheent en gekruist zijt en bewaar ons bij het rechte geloof, en, daar (iij ons don staat hebt toebetrouwd, zogen on bescherm dien tot l we eer, dooi tusschonkomst der heilige moeder Gods, de maagd Maria. Naast de beeldenvereering baande zich dio der roliquiën eon weg in do Kerk. Antonius, de vader van hot monnikenwezen, mocht van de eene zijde onwillekeurig de dwaling in de Kerk brengen, van de andere a01 hief hij met kracht zijne stem togen de vereoring van het gebeente der martelaren, die zolfs zoover ging, dat men hunne lijken niet begroef, maar zo balsemde, na een schijnbare uitvaart en voorts, ze in lijnwaad gewikkeld, in de woningen bewaarde. «Hoe!" riep hij uit, <■ heeft men dan het lichaam dos Hekken niet ter aarde besteld, ofschoon dit zeker eerwaardiger was dan alle anderen!" Te Carthago leefde eene vrouw, Lucilla geheeten, dio, eer zij het avondmaal in de kerk tot zich nam, het been \an een martelaar kuste, dat zij voor die gelegenheid met zich droog. I)o aaitsdiaken Cecilianus, bestrafte haar op een toon van lievige verontwaardiging, waarop zij de kerk verliet 0111 in het midden der gemeente liet zaad van tweedracht te strooien. Helaas, zij of liever haar afgoderij, vond wol sprekende en overigens vrome pleitbezorgers 111 mannen als IIieuonuii> Ambrosius en vele anderen. Men zond elkander de reliquien der heiligei als kostbare geschenken, men begroef ze onder do altaren der kerk, ei meende, dat dezealzoo hoogere wijding verkreeg, men schreef ze wonderdoend, kracht toe en dat niet slechts onder de eenvoudige leeken, maar ondei lieden als Hieronymus en Gregorius NaMANZENUS. Ja, toen Vigilantius o-oërgerd door deze bijgeloovige vereering, hen, die zich daaraan schuldif maakten, «stofaanbidders" en «afgodendienaars" schold, maar zich in zijl ijver vergat en leerde, dat men hot gebeente der martelaren met voetei vertreden en op de mestvaalt werpen moest, toen verloor hij niet slecht den invloed zijner vermaning, maar Hieronymus overlaadde hem met spo en scheldwoorden. Geen wonder, dat er weldra een schandelijke ei alras bedriegelijke handel in relequiën gedreven werd door zoogenaamd! monniken, die het land afliepen om den lichtgeloovigen tegen hoogo pnjzei hun «rewaando overblijfselen van heiligen af te zetten. Weldra moes keizer Theodosius I een wet uitvaardigen, welke het overbrengen vai lijken en den verkoop van eenig gebeente der martelaren verbood en oo hot Concilie, in 4G1 te Carthago gehouden, schaarde zich aan zijne zijdi Overal langs do wogen werden door bedriegers altaren geplaatst o] punten, die zij voorgaven, hun in don droom of bij goddelijke openbann aangewezen te zijn als de plek, waar het gebeente van eenig martelaa rustte en waarom zouden do goedgeloovigen daar hun offers met nee. leggen? En geen keizerlijke wet of besluit van eenige kerkvergaderin kon het toenemend bederf koeren; zelfs werd Rome de groote markt voo don relequiën-handel. Men reisde, en dit waren voorzeker nog de mees eerlijkon, van uit Griekenland, om des nachts het gebeente der doode onder de muren der kerk to rooven. En waar wij nu over do dwaling handelen, welke aan het stoffelijk geestelijk vereering wijdde, daar mogen we zeker de kerkgo >ou\\tn zi \ wel niet vergeten. Voelde roods de koninklijke zanger uit Israël zijn g< ncenheden branden om het huis dos Heeren in tc treden, wien kan Ik dan verbazen, dat de Christenen den drempel en do zuilen van hun got webouwen kusten, oer zij het heilige binnengingen. Inderdaad, het w< ?een treffend en verhoven schouwspel, de feestelijkheid dor wijding \a de nieuwgebouwde bedehuizen te zien, de vergadering der bisschoppe daarbij, het saamvloeicn van vreemdelingen zelfs uit ver van eikand. liggende streken, do onderlinge liefde van volken tot volken, die als lede van het lichaam van Ciikistus tot één geheel worden vereenigd. er kracht des H. Geestes doordrong al die leden ; één was aller ziel, een all< stem in do Gonverheerlijkende lofzangen en bij dit alles do schoor ceremoniën der bisschoppen, de offeranden der priesteren en de Gom!b tarnende plechtigheden der kerk! Alle ouderdom en geslacht verheerlijkU God, den bewerker des heils, met het gansche hart m gebeden en dan zeggingen, terwijl zoovele bisschoppen als er tegenwoordig waren, lotredenc hielden, en een ieder, zooveel hij vermocht, des Heeren eer zocht te verhoogen Eusebius, aan wion we deze beschouwing danken, geeft ons een nauwkeurig verhaal van do wijding der kerk van hel heilige gial ondei ( oxstantijn, waaraan we het volgende ontleenen. ,,loen de bouw van dit heiligdom in het jaar 335 voltrokken was en do keizer liet dertigste jaar zijner regeering door eenige uitnemende godsdienstige handeling ondcischeiden wilde, gebood hij velen bisschoppen, zich te Tyrus te vergaderen, opdat zij daar eene kerkvergadering hielden tot slechting van eenige godsdiensttwisten in Egypte, en tegelijk voorbereid mochton zijn om, op nadeie aanschrijving van hunnen vorst, naar Joruzalcm te trekken teneinde de voorgenomen plechtigheid te volvoeren. Het getal der opzionois, dio de roepstem van Constantijn volgden, was groot. Er waren er velen uit geheel Egypte, Lybië, Azië en Europa. Xadat de handelingen te 1 j 1 us waren afgcloopen, begaven allen zich gezamenlijk naar de Ileilige Stad en zij worden gevolgd door den diocesaan-bisschop van Macedonië en tallooze geestelijken van aanzien, dio door geleerdheid en welsprekendheid uitblonken en door eene ontelbare menigte uit allo provinciën. Do kosten dor plechtigheid werden door den keizer gedragen, en Marianus, eon gunsteling van Constantijn, ontving de schaar der bisschoppen en aanzienlijken. Hij gaf hun prachtige maaltijden en den armen doolde hij namens den keizer geld en kleederon uit. De priesteron Gons luistoi don do feestelijkheid op door hunne gebeden en toespraken. Sommigen prezen des keizers liefde voor den Verlosser en de heerlijkheid des nieuwen hoiligdoms. Velen schonken hunnen hoorderen «een geestelijken maaltijd" door do voordracht van heilige leeringen, die met het hoofddoel van hot feest in verband stonden. Anderen weder verklaarden de H. Schriften en die voor dit alles minder geschikt waren, verzoenden God door blocdeloozo en mystische offeranden" en baden den Allerhoogste ootmoedig voor «den algemeenen vrede, do kerken Gods, den keizer, als bewerker van al dit goede en voor zijne vrome kindoren." En ofschoon wij gaarne willen aannemen, dat deze wijding mot buitengewonen luister geschiedde, zoo blijkt het toch, dat plechtige redenen ter eere Gods en van de stichters ten aanhoore van gansche scharen van gemeenteleden en toegestroomde vreemdelingen, bij zulke gelegonheden steeds door één of moor dor aanwezige bisschoppen gehouden werden en dat dozo mot psalmen en lofzangen, gebeden voor de stichters en het gebouw en viering van het II. Avondmaal vergezeld gingen. Allengs werd de wijding der kerkgebouwen voorafgegaan door eene wijding van den grond, waarop zij zouden verrijzen. Zoo beval keizer Justinianus, dat de bisschop op die plaats vóór den aanvang van den bouw geboden zou doen en «het eerwaardige kruisteeken" oprichten zou. Dit of de plaatsing van relequiën op den grond of in een gebouw gaf daaraan een gewijde bestemming en baatzuchtige monniken maakten hiervan zoo veelvuldig gebruik, dat weldra keizerlijke tusschonkonist noodzakelijk was. Iieeds van veel vroeger dan de wijding der kerken dateert die der altaren, aanvankelijk door gebeden, later door zalving van den altaarsteen. Dat beido gelegenheden wel eens misbruikt werden, blijkt uit de bepaling van eene kerkvergadering in Spanje, ten jare do bisschoppen, zoo zij tot eeno kerkelijke wijding g« werden, geen geschenk mochten eischon en tegenover de zu overbodige kerken to stichten, vaardigde dezelfde vergadering oei aan de bisschoppen uit, eenige kerk te wijden, indien niet de aanwezig bleken tot onderhoud van het gebouw en der geestelijk aan verbonden. Jaarlijks werd de wijding der kerk feestelijk 1 Deze feestelijkheid duurde te Jeruzalem zelfs acht dagen, wai eerste aan de bediening van den heiligen doop gewijd was. zijden stroomden de bedevaartgangers toe, om aan de viering feest een bezoek aan de heilige plaatsen te verbinden en wellia het gewenscht geoordeeld, dat de nieuwbekeerden uit de heidenei hutton om do kerk plaatsten en bij hun maaltijden op de heilij de heidensche feestmalen zouden vergeten. De eerbied voor de kerk gedoogde niet, dat daar maaltijder gehouden worden anders dan door arme vreemdelingen, die tegenwoordigers van den Heiland zelf gastvrij ontvangen werd stel ij ke sieradiën en wapenen moesten bij den drempel der heilig afgelegd worden. Voorzeker, veel was hierin te prijzen, doe straks" een Chrysosthomus liooren prediken, dat een gebed in niet boter was om de heiligheid der plaats dan een gebed buiten maar schooner slechts door de verhooging der christelijke gem en den band der liefde, waarin het opgezonden werd, dan blijkt al te zeer, hoe ook hier de werkheiligheid haar buit op den a Kerk inzamelde. Toen Atiianasius op een Paaschfeest te Alexs schare, die in de kerken geen plaats vinden kon, in een nie oningewijde kerk om zich verzamelde en er godsdienstoefeni wierpen zijn bestrijders hem voor de voeten, dat aan een ongev geen gebed mocht gedaan worden. Wel verklaarde Atiianas Christus het gebed zelfs in de binnenkamer voorgeschreven ei had, tegenwoordig te zijn aan elke plaats, waar twee of drie in 1 zouden vergaderd zijn, doch hij kon den geest zijns tijds niet ki Wij spraken vroeger reeds van het recht der kerk om als vrij dienen voor onschuldig vervolgden. Wel werd dit in zoover bef niemand gewapend de kerk binnentreden mocht on bovendien g< lijk schuldige door liet toevlucht nemen binnen de heilige omge anders kon verkrijgen dan ten hoogste een nieuw en nauwgez zoek zijner zaak en de voorspraak van den bisschop, tot verzat tiging strekkende, maar de kerk bleef dit recht hoogelijk waardeei dan ook, tegen hot einde der vierde eeuw, Eutropius, de mach stoling van keizer Arcadius, dezen had weten to bewegen, het af te schaffen, wekte dit besluit een storm van verontwaardigd Afrikaansche kerkvergadering zond een tweetal bisschoppen naa om den keizer tot andere gedachten te brengen. Straks viel E in ongenade, onder beschuldiging, dat hij de keizerin zou beleedig Door angst en zorg voortgejaagd, snelde hij nu zelf naar het alt Chrysosthomus hom ontving, voor hem, den gevallen trotschaard en eene «roote schare van toehoorders eene schitterende rede hield en de bescherming der gemeente aan den vluchteling tegenover den keizer verzekerde. Het besluit werd later vervallen verklaard. Inzonderheid bleef de Kerk vooral haar invloed gebruiken om het vonnis des doods te koeren. Doch wanneer wij spreken over de uitwendige openbaring der Kerk, hebben wij, voorzeker, niet minder het oog te vestigen op hare organisatie als instituut. Wij merkten reeds op, dat, tegen het einde der vierdo eeuw, de doop der catechumenen vaak willekeurig uitgesteld werd. Ja, men verschoof dien dikwijls tot het einde des levens en dat naar aanleiding van de dwaling, dat de indompeling eene werkelijke afwassching der zonde was, zoodat de ondergedompelde rein gerekend werd en indien hij terstond stierf, zeker was van de eeuwige zaligheid, terwijl zij, die na hun doop opnieuw tot zonde vervielen, op geen vergiffenis meer hopen mochten. Zoo had de doop van keizer Constantux aan het einde zijns levens plaats en werd die van Augustinus opzettelijk vele jaren uitgesteld. Toen de laatste, nog een knaap zijnde, door eene ernstige en schijnbaar hopelooze ziekte werd aangetast, bad zijne vrome moeder Monica — zijn vader was nog een heiden - dat hij den heiligen doop mocht ontvangen, loen echter de ziekte onverwacht een gunstigen keer nam, besloot de kerk tot uitstel en als Augustixus, na velo jaren in den roes van lichtzinnigheid en' wereldgezindheid geleefd te hebben, tot inkeer kwam, verheugde hij zich uitermate over dit uitstel. Eerst, nadat hij twee jaren als catechumeen doorgemaakt had, werd hij met zijn zoon Adeodatus, de vrucht van zijne vroegere overtreding, door de hand van Ambrosiüs gedoopt, toen hij reeds den 33-jarigen leeftijd had bereikt, Later echter schaarde hij zich aan de zijde van Cyprianus, de beide Gregorüssen, Basilius en anderen, die den doop der jonge kinderen noodzakelijk oordeelden en het catechetisch onderwijs verschoven tot eeno voorbereiding voor het vormsel. , , Wat de plechtigheid van de opneming dor catechumenen tot leden der gemeente betreft, zij nog opgemerkt, dat in de vijfde eeuw vele bisschoppen der Westersche Kerk do gewoonte hadden, do ooren tier catechumenen aan te raken, onder het uitspreken van het woord «effatha!" (wordt geopend) en hun oogen met slijk te bevochtigen. Hot moest den nieuwen leden tot blijvende herinnering strekken, dat zij hun ooren te openen hadden voor het verdere onderwijs en de oogèn der ziel nu geopend waren voor hun zonden en den verdorven toestand, waaruit Christus' genade hen gered had. Vroeg reeds werd van de catechumenen bij hun opname in de Kerk een bepaalde geloofsbelijdenis gevorderd, die gedurende de vervolging en bij de verdeeldheden, welke zich in don schoot der Kerk voordeden, door de verschillende gemeenten meer oi minder belijnd werd. Dit symbol u m werd hun verklaard door den catecheet of den bisschop zelf, opdat ook dezulken, die de Schrift niet lezen konden f daarin een behoedmiddel zouden bezitten tegen het verderf der ziel door onwetendheid. Zij mochten het slechts in hun geheugen bewaren en het kon hun een gedurige spijze wezen al den tijd hunner levensrei het onderwijs over het symbolum ging dat over het gebed de gepaard, opdat de catechumenen, straks als kinderen Gods in do opgenomen, Hem met «den zoeten Vadernaam zouden aanrc waartoe men temeer neigde, daar men, bij de meening, dat de v betrekking had op geestelijke spijze, het Onze Vader bijzonde het Heilige Avondmaal bestemd achtte. In de Afrikaansche dit gebod den catechumenen op den Zaterdag vóór den tweede vóór Paschen overgegeven, opdat zij hot acht dagen later ten van de gemeente luide zouden opzeggen. Ook ontvingen de cat< vóór hun opname in de gemeente hot eerste onderwijs aan sacramenten. „ , , . Helaas, langzamerhand sprak men van leekon of het volk scheiding van de geestelijkheid, voorzeker, een treurig uil toekon, dat men zich almeer verwijderde van het ideaal, door di voorgesteld van het «geestelijk huis, het koninklijk priesterdom en toen zelfs later do benaming «wereldlijken tegenovei lijken gesteld word, beklaagde Chrysosthomus zich, vooi zonder recht, dat 't wel scheen, of het onderzoek der H. Scliri den bedienaars des Woords aanbevolen was. Sterker werc scheiding tusschen — de toestand rechtvaardigt het gebruik v: drukking — de beide standen en inzonderheid Cyprianus ve zienswijze, als waren de geestelijken eene afgezonderde, aan G broederschap, uitgesloten van en verheven boven den werkkrii burgerlijk leven met zijn bemoeiingen en verplichtingen, welke zi aan anderen behoorden over te laten. Zoo kwam dan ook al term Clerus in dien zin in gebruik en de leden der pnesterks clerici of ook canonici geheeten, eensdeels omdat z: canon os of algemoene wetten en besluiten der Kerk mo< anderdeels, omdat hun namen geschreven stonden op den cai der geestelijken. Evenzeer ontspon zich uit dit beginsel de strijd tusschen de c het presbyterie en de bisschoppen, die vooral ook in den tijd anus hooggaande mag genoemd worden en die mot don zoj bisschoppen eindigde. Werden de ouderlingen priesters g bisschoppen werden hoogepriesters geacht en stonden a boven hen. Vooral rees hun gezag, toen do Christenkeizers de 1 met eere en geschenken overlaadden en de voornaamste kerk. zaamheden, do priesterwijding, enz. tot hun terrein beperkt wei weidscher titel werd voor de waardigheid uitgevonden e schaamden zij zich niet, zich stedehouders van Chris God te boeten, ook al achtten later de bisschoppen van Lome hun bijzondoren titel. Helaas, zelfs de strijd tegen dien geeste moed gevoerd, waarvan men nog betwijfelen moet, of deze ui nederigheid, dan wel uit jaloerschheid oorsprong nam, waani kerkvergaderingen in N.-Afrika bepaalden, dat ook do bekleec eersten bisschopszetel niet liet recht had, zicli den eeronaam «vorst der priesteren" of dergelijke aan to matigen, vermocht het misbruik niet te keeren. Dat intusschen nog altijd de gemeente erkend werd in haar rechtom de bisschoppen evenals andere opzieners en dienaars te kiezen, bleek onder meer in den tijd van Cyprianus. Toen een tweetal bisschoppen, na andere overtreding gepleegd te hebben, gedurende de vervolging tot afval geraakten, en de gemeenten daarover den raad van hot presbyterie van Carthago inriepen, werd hun met instemming van Cypkianus geantwoord, dat zij dezulken van hun ambt hadden te ontzetten en bij hun wederkeer als boetenden hadden aan to nemen en de leden, die met hen gemeenschap bleven onderhouden, geacht moesten worden aan hun besmetting deel te hebben, «daar do gemeento zelve grootolijks do macht had, waardige priesters te kiezon en onwaardige to verwerpen." Straks nam oene synode te Rome, omstreeks 500, het gevaarlijk besluit, dat do bisschoppen dier stad het recht hadden, hun opvolgers te kiezen, doch 't was er verre van, dat de kerk reeds algemeen zulk een schrede nader kwam tot do vestiging van zoo verderfelijke geestelijke hierarchie. Toon er to Cesarea in Capadocië verdeeldheid ontstond over de verkiezing van den bisschop, vestigde de gemeente hare keuze eenstemmig op Eusebius, ofschoon deze nog niet gedoopt was en eischte van de tot dc plechtigheid verzamelde provinciaal-bisschoppen zijn wijding, na voorafgaanden doop. En ook de benoeming van Ambrosius getuigt hiervoor ten sterkste. De bisschop van Milaan was gestorven en zijne ainbtgenooton uit do verschillende gemeenten van Italië waren saamgekomen om zijno plaats te vervullen. Zijzelven waren echter verdeeld over de persoon en ook de gemeente was gansch niet eenstemmig. Vergeefs verzocht men keizer Valentianus I den waardigston aan to wijzen. Groote spanning heerschte onder do toegestroomde scharen en 't was te voorzien, dat men van scherpe en bittere woorden, welhaast tot boozo daden zou overgaan, toen de keizer zijn dienaar Ambrosius naar do vergadering zond om voor de orde en de rust zorg te dragen. Ambrosius, die slechts 34 jaren tolde, werd, om zijn deugden, doo<- het volk hoog geacht. Nauw had hij zich dan ook vertoond, nauwelijks had hij door de macht van zijne verschijning en zijn woord de orde hersteld, of oen knaap riep: «Ambrosius is bisschop !" Onmiddelijk stemden allen met die kreet in. Vergeefs wees Ambrosius de menigte op zijn krijgmansgewaad en beweerde hij, zeker wol de laatste te zijn, die voor zulk oene waardigheid geschikt was. Het volk bleef aandringen en do keizer voegde zijne stem bij die der gemeente. Hij vluchtte en gaf zich aan daden van wroedheid over, om daarmede zijn ongeschiktheid te toonen. «Wij aanvaarden hem met zijno zonde," dit was de uitspraak der gemeente en zij rustte niet, eer Ambrosius, in tegenwoordigheid des keizers, zich tot bisschop had doen wijden. Hier werd althans, ware hot dan ook door een kinderhand, heilige olie op de bruisende zee der hartstochten gegoten, waardoor strijd voorkomen en der Kerk een waardig dienaar geschonken werd. Doch niet altijd volgde zulk een uitkomst en meermalen liet men de hartstochten vrij spel en werd do heilige keuzo door verdeeldheid, moedwil en moord zelfs ontaard. Vaak ontzagen de partijen geen enkel middel, hoe snood ook, om den man hunner keuzo benoemd to krijgen en we hebben slechts Chrysosthomus te beluisteren om een flauw begrip te hebben van den toestand, waarin reeds onder hem de Kerk gezonken was. «(ia heen zoo schrijft hij, «en wees aanschouwer van onzo volksfeesten, waarop, naar wettige verordening, de keuze der kerkedienaren geschiedt, (jij zult daar evenveel klachten tegen den priester hooren aanheffen, als de menigte dergenen, die onder hen staan, verschillend is. Want allen, die het kiesrecht hebben, verdeelen zich in verschillende partijen. Men ziet het, wij zijn niet eensgezind met elkaar noch met hem, die voorgedragen wordt, noch met het presbyterie. Ieder staat op zichzelf en de een kiest dezen, de ander genen. Do reden daarvan is, dat niet allen op hot éeno zien, waarop zij zien moesten, geschiktheid en deugd. De een zegt, dat men iemand van oon voornaam geslacht moet kiezen. Do ander wenscht een rijke, die geen onderhoud van de gemeente behoeft. Deze kiest iemand, omdat hij van de tegenpartij tot ons overkwam, gene een vriend en bloedverwant en sommigen geven een vleier den voorrang. Maar op den waarlijk noodigo, die de beproeving des geestos kan doorstaan, geeft men geen acht!" Geen wonder, dat men vaak verkeerde middelen tor hand nam, om geweld en strijd to voorkomen. Zoo bepaalde hot concilie van Laodicea in het midden der vierde eeuw, dat do laagste standen van liet kiesrecht zouden buitengesloten zijn, voorzeker, een schandelijk vergiijp tegenover do geringon, dio inderdaad ware geestelijke leden dor Keik lieeten mochten. Weldra bemoeiden zich de keizers met de bisschopskeuze on Theodosiüs I en II benoemden, zonder de rechten der gemeente te erkennen. De kerk van Africa droeg de keuze op aan zoogenaamde bemiddelaars en stelde dezen tot eisch, binnen een jaar do ledig geworden zetels te doen bezetten. De pogingen, om ook in Italië dit voorbeeld gevolgd te zien, mislukten en keizer Justinianus bepaalde, dat do bisschop zou verkozen worden door de geestelijken en de voornaamsten der stad, waarin do bisschop zijn zetel hield, terwijl deze kiezers bij de zaligheid hunner ziel zweren moesten, dat zij zich noch door geschenken, noch door vriendschap zouden laten behoorschen bij hun keuze, doch deze tot don waardigste zouden bepalen. Doch bederf kon niet uitblijven en weldra deden zich luide stemmen hooren tegen het recht, dat de voorname geestelijken en wereldlijken zich in de kerk aanmatigden, waaronder t ie van Coelestinus en Leo den Grootex in Italië, terwijl reeds een eeuw vroeger het derde concilie van Parijs bepaalde, «dat niemand tot bisschop mocht gewijd worden, dan die door de keuze van volk en priesteren met volkomen vrijheid begeerd werd." Inzonderheid kantte het zich tegen e inmenging der vorsten en verklaarde, dat hot geen bisschop erkennen zou, die door koninklijk gezag den zetel beklom; wie zijn gezag eerbiedigden, zouden door do provinciaal-bisschoppen van do gemeenschap der Kerk afgesneden worden. llield men zich over het algemeen niet aan don eisch, dat de gekozenen don dertigjai igen leeftijd moesten bereikt hebben, zoodat Eluxtheiïii s reeds oi> 20-jarigen loeftijd tot bisschop in Illyriëen Reinigius op 22-jaugen Leftijd tot bisschop van Rheims werd gekozen, in den regel benoemde men de bisschoppen in den eersten tijd uit dc presbyters ot de'geestelijken der eigen gemeente; men achtte het onredelijk.aan vreemdehnger, che men in geen geval zóó kende als de kerkbeambten der plaatselijkei gemeente, de voorkeur te geven boven hen, die hun trouw en qvergewezen hadden. Het is duidelijk, dat daarop wel eens inbreuk g-naakt weid waar het algemeen geachte en bekwame leden gold, bvb. een Chbybos thomus, wiens welsprekendheid hem uit de rij der presbyters te Antioc 5en weg baande tot den bisschoppelijken zetel van KonstantinopeL Maar naarmate zich het wereldsch gezag meer deed gelden, ° ^ van leeken en dat om gansch andere reden dan lum vroomheu en-vei dienste zóó veelvuldig, dat het concilie van Sardica reeds in 347 ^ik aaido, dat een rijke of rechtsgeleerde, die tot bisschop benoemd was, niet zou geordend worden, tenzij hij vroeger het ambt van presbyter o toch een iu m tijdsverloop vereischten, zou hij zich doen kennen, wat /ïjn <, < , J zedigheid en eerwaardigheid was." En dat dit gevoelen langen tijd n eerè bleef, blijkt uit het feit, dat vele eeuwen later paus Nicolaas in z, schrijven aan den beroemden Photius verklaarde, dat uj ïemm < patriarch van Constantinopel erkennen zou, omdat lij niet ow ^emen schillende graden tot die eere opgeklommen was en 1 van die waardigheid «een roekeloozen trots" noemde, «strijdig met de besluiten der conciliën van Sardica en andere." , . In het midden der vierde eeuw schijnt het gebruik ingevoerd te zijn dat de bisschoppen zich door eene bijzondere ambtskleeding zouden onderscheiden en het eerste bewijs daarvan vinden wij in e e gesc nee eins der Oosterscho kerk, toen Cvmux-s van Jeruzalem door z^ie vijanden bfl keizer Constantius verklaagd werd, als zou hij liet «hei 1 , cc constant,.,n n rijn voorganger Macak.ds vereerd, aan een ooneetepeler ten geschenke verkookt hebben, die daarvan o„ z.jne »,jze Xïk gemaakt had. Hot kostbaar bewerkte, rijk mot gond vers,orde Weed sohdnt door Constant..,n bestemd gehoest te zijn om b,j eeds in 270 vinden wij van land bisschoppen gesproken, in zekere afhankelijkheid verkeerden van do bisschoppen in d legen steden. Zelfs achtte de kerkvergadering te Ancyra (314) zakelijk dit uit te spreken door de bepaling, dat de ordening ^ lingen en diakenen voortaan bij do stadsbisschoppen moest terwijl de synode van Antiochië (341) beval, dat de landbisscho oplegging bij zijne wijding alleen van don stadsbisschop zou < in wiens diocese hij arbeidde. Ofschoon men den stadsbisscho apostel, den landsbisschop met één der zeventig jongeren dt gelijkstelde, toch achtte men hen boven de ouderlingen verheve hun het recht toe, ook in eene stadskerk, in tegenwoordighei bisschop of zijn ouderlingen het avondmaal te bedienen. Di werden op onderscheidene plaatsen door de stadsbisschoppe deuten, rondreizende opzieners aangesteld, om in de land kerkelijke visitatie te houden en den arbeid dor vroeg bisschoppen te doen. Ondanks dat alles kwamen ei nog in 1 der vijfde eeuw, zoowel in do Oostersche als in de Westersclie bisschoppen voor. Zoo lezen wij van een kerkvergadering Gallië, waar eene zaak behandeld werd van zeer opzienbare] Zekere Aiimentarius was te Embrun ingezegend in tegenw van slechts twee bisschoppen en dat zonder de vereischte cons van den metropolitaan-bisschop. Do saamgekomen opzieners uit besloten nu, dat de beide bisschoppen, dio de kerkelijke vo geschonden hadden, zich voortaan van allo kerkelijke inzegening onthouden en het recht tot bijwoning van do gewone kerkverzouden verbeuren. Ofschoon den nog jeugdigen Armentakius z vergeven werd, moest hij van het ambt afstand doen, lioewe verboden werd, in behoorlijken vorm, als landbisschop in eenigi op te treden. Do stadsbisschoppen op hun beurt werden langzamerhand ei lokeurig overschaduwd door hun ambtgenooten in do gioote steden vooral nu do tijden van rust er too medewerkten om de afzonderlijke «remecnten haar op zich zelf staand karakter te doen verliezen en zo tot één "' stemming. Zij hadden het oppertoezicht over de provincie en moesten niet slechts do keizerlijke wetten en besluiten der kerkvergaderingen vaa„b°™, iloch ook op dc naleving toezicht houden, waarom men hun niet slechts het houden van visitaticreizen opdroeg, maai ook bepaa dat geen bisschop zich uit zijne parochie mocht verwijderen zonlei■ toestemmin.' van den metropolitaan, eene bepaling, door hot concilie van Sardica reeds zoo verscherpt, dat zelfs geen diaken mocht weggezonden worden uit eene parochie der provincie, zonder zijne toestemming vooral niet naar het keizerlijk hof, een voorschrift, waardoor men het eigenmachtig brengen van kerkelijke zaken voor den keizer of zijne ambtenaren" trachtte te voorkomen. Mot gelijke bedoeling werd tegen 'hot einde der zelfde eeuw door het concilie te Carthago bepaalddoit goe bisschop eene overzeesche reis zou ondernemen, zonder brieven te bezittel van den eersten den besten bisschop. Geschillen tusschen de gees eener provincie werden door den metropolitaanbisschop beslecht, aai men het onbehoorlijk achtte, dat de wereldlijke overheid daarin zou worden. Voorts riep hij do jaarlijksche en buitengewone prov synoden samen en kon naar willekeur een vergadering belegg welker bijwoning de onder hem staande geestelijken verplicht ware zuimde eenig bisschop moedwillig, dan kon hij geschorst worden, een volgende synode over zijne zaak zou hebben beslist. Op deze dering fungeerde de metropoli taan als voorzitter. Intusschen \\ door de overigen als medebroeder beschouwd en het was hem vei iets te doen zonder hun toestemming, lïij geschillen en andere > mende gelegenheden besliste de meerderheid der aanwezige bisscl ja, een besluit van de kerkvergadering van Arles bepaalde, dat, aangaande de inzegening eens bisschops twijfel bestond, de voi zijne stem aan de meerderheid zou hebben te geven. Reeds lang vóór keizer Constantijn Rome, Alexandrië en Antioi hoofdsteden van hot rijk verhief, blonken de bisschoppen, daar ge\ boven anderen uit, omdat hare gemeenten als «moeders der kerk" besc werden en men bij voorkomende geschillen tot haar, uit wie het cv zich heinde en ver had voortgeplant, zich wendde om voorlichting 01 Daar zij ook bij kerkvergaderingen gewoonlijk de eerste plaats innamen zich de overige bisschoppen al zeer spoedig bij hen aan en gol reeds lang voor de eersten onder hunne gelijken, eer nog de kerl dering van Nicea bepaalde, met het oog op de kerkelijke geschill zich in Egypte voorgedaan hadden, dat de bisschop van Alexandr die in Egypte, Lybië en Pentapolis het oppergezag zou voeren, dit ook dooi' de bisschoppen van Rome gevoerd werd en zoo zoud de bisschoppen van Antiochië voor de rechten der andere gemeenten Wij lezen dan ook, dat Dionysius, die omstreeks 250 bisschop te Aio: was, opzicht uitoefende over de bisschoppen van Pentapolis, eene pr van Egypte, en hen in opzettelijk tot hen afgezonden brieven beri: door zijne legaten deed vermanen. In de laatste helft der vierdi waren dan ook de zes provinciën van Egypte onder het bestu Epiphanus, den bisschop van Alexandrië, vereenigd. Het kerkelijk van den bisschop van Antiochië strekte zich over de vijftien pro van het Oosten uit, terwijl dat van Roine's geestelijk hoofd zie Beneden- en Midden-Italië, met Sicilië, Sardinië en Corsica uitbreidde keizer Constantijn het nederige Byzantium, onder den naam va stantinopel tot rijkszetel verhief, schaarde de bisschop van diestï als van zelve naast hem en bij besluit van het tweede oecomeniscl cilie in de nieuwe hoofdstad besloten de aldaar aanwezige vader hun bisschop na die van Rome tien eersten rang zou innemen, een besl door de kerkvergadering van Chalcedon bekrachtigd werd. Lang hand gelukte het dan ook, voor den bisschop van Constantinopel den voorrang te verwerven, dien zijn ambtgenoot in Rome genoot. ^ twisten met Cesarea en Antiochië wist ook de bisschop van Jei zich tot den rang van exarch, aartsbisschop of patriarch, zooals deze uitstekenden onder de opzieners geheeten worden, op te heffen. De patriarchen hadden het recht en straks den plicht oin de metropolitaanhisschoppen in te zegenen en oefenden bij voorkomende gelegenheden het rechterambt over hen uit, bevoegdheden, waarin zij door de keizers bevestigd werden. Bij vermeende verongelijking van de zijde der metropolitaan-bisschoppen kon men zich in hooger beroep tot den patriarch wenden en deze deed meermalen onmiddellijk recht. Onder allen genoot de bisschop van Rome steeds hooge voorrechten, gelijk ons reeds uit den naijver der overige gemeenten blijkt en deze meerderheid werd vooral bevestigd, toen bij de beslechting der Ariaansche twisten op de synode van Sardica in 347, op voordracht van Hosius besloten werd, in de canones de bepaling op te nemen, dat, zoo eenig bisschop ten onrechte veroordeeld meende te zijn, men het over hem gevelde vonnis zou herzien en daarbij »de gedachtenis van den apostel Petrus in eere zou houden," zoodat zij, die de zaak onderzochten, aan Julius, een bisschop van Home, zouden schrijven. Indien hij herziening noodig oordeelde, dan moest deze plaats hebben en in hot tegenovergestelde geval moest men zich aan zijne goedkeuring onderwerpen. Dit besluit werd in 378 door eene wet van keizer GratianüS bekrachtigd. Bij de veelvuldige kerkelijke twisten in het Oosten rees de macht van den patriarch van Rome hoezeer ook de gemeenten zich tegen zijn ingrijpen op den gang deizaken in haar midden verzetten. De verdeeldheid in het Oosten, do aaneensluiting van het Westen rondom vestigde al meer don voorrang van de zoogenaamde opvolgers van Petrus en allengs werd geen geschil geboren, of beide partijen trachtten zich de gunst van den bisschop van Rome te verzekeren. Zijne legaten werden op de kerkvergaderingen met den hoogsten eerbied ontvangen en te Chalcedon werden zij als voorzittend lid erkend. Al wijder strekte zich door keizerlijke bepalingen zijn gebied uit en straks werd bij besluit van keizer Valentinianus III de bisschop van Rome < als bezitter van don apostolischen stoel van Petrus en 0111 de waardigheid der hoofdstad" tot opperhoofd van de geheele Westersche Kerk verheven, «opdat de vrede der gemeenten overal bewaard werde, als allen in hem hun oppersten bestuurder" erkennen zouden. Geen bisschop van Gallië of eenige andere provincie zou voortaan iets ondernemen buiten het gezag van «den eerwaardigen vader der eeuwige stad. 't Was er verre van af, dat de gemeenten zich terstond bij zulke hiërarchische bepalingen zouden neerleggen. Zoo bleven de bisschoppen van Cyprus hun gezag tegenover den invloed der patriarchen van Antiochië handhaven, ook zelfs waar het de inzegening der opzieners betrof. Ook de Afrikaansche Kerk bleef langen tijd hare onafhankelijkheid bewaren, terwijl zelfs in Italië voortdurend nog in onderscheidene plaatsen verzet leven bleef tegen Rome's supprematie. Werd de waardigheid van den bisschop tegenover en ten koste van het ouderlingen-ambt verheven, lang nog bleef juist in do verkiezing dor ouder- lin, die niets behoeft, dat Gij op doze, voor Uw aangezicht geplaatste gaven genadig wilt nederzien, welbehagen in haar hebben ter eere van Uwen Christus en op dit offer Uwen Heiligen Geest zenden, den getuige van het lijden des Heeren Jezus Christus, opdat Hij dit brood tot het lichaam van Christus make en dezen beker tot het bloed van Uwen Christus, zoodat zij, die daarvan deelgenoot zijn, versterkt worden tot de godsvrucht, de vergiffenis van zonden verkrijgen, van den duivel en zijne dwaling bevrijd worden en met den Heiligen Geest vervuld, Uwen Christus waardig, het eeuwige leven winnen, terwijl Gij, o Almachtige, met hen verzoend zijt!" Een lang gebed volgt voor allen, voor de Kerk en hare dienaren, do overheid, de gemeente en hare leden in eiken stand en toestand, voor de zieken, de afwezigen, den oogst en allerlei algemeene belangen. Weder spreekt de bisschop: »de vrede Gods zij met U allen!" en de gemeente antwoordt op gelijke wijze als voren, waarop hot »Onze Vader!" gebeden wordt, dat de geheele gemeente met een »Amen!" besluit. »Dat wij aandachtig zijn!" vermaant de diaken en de bisschop spreekt: »het heilige is voor de heiligen !" waarop de gemeente betuigt: >Er is één Heilige, één Heer, één Jezus Christus ter eere van God, den Vader, tot in eeuwigheid ! Amen!" Daarop klimt de lofzang omhoog: »Eere zij God in de hoogste hemelen, vrede op aarde en in de menschen een welbehagen! Hosanna den Zone Davids ! Gezegend zij God, onze Heer, die komt in des Heeren naam en ons verschenen is! Hosanna in de hoogste hemelen! De bisschop geniet nu eerst van het brood en den wijn, daarna de presbyters en de overige geestelijken in het koor en eindelijk de gemeente, die van uit het schip der kerk tot vóór de trappen van het altaar of liet hek genaderd is, waar een presbyter het brood breekt en uitreikt met de woorden: »het lichaam van Christus," terwijl een diaken den beker aanbiedt met de woorden: »het bloed van Christus, de beker des levens." „Amen!" spreken de gebruikers en daaronder ruischt het gezang van den cantor: «Smaakt en ziet, hoe goed de Heere is!" De diaken roept tot de dankzegging op en de bisschop spreekt: »Heere, Almachtige God, Vader van Uwen Christus, den gezegenden Zoon, hoorder dor gebeden, ook van die U recht aanroepen; Kenner der gebeden, ook van hen, die zwijgen ! Wij danken U, dat Gij ons waardig geacht hebt, deelgenooten te zijn van Uwe heilige mysteriën, die Gij ons gegeven hebt tot volkomen bevestiging van hetgeen wij weten, tot bewaring der godsvi ucht, tot vergiffenis van zonden, daar de naam van Christus over ons aangeroepen is, en wij U toebehooren. Gij, die ons hebt afgezonderd van do gemeenschap der goddeloozen, vereenig ons met hen, die U zijn geheiligd; bevestig ons in de waarheid door de zending van den Heiligen Geest. Openbaar ons, wat wij niet weten; voeg daaraan toe, wat ons ontbreekt en versterk ons in hetgeen ons bekend is. Bewaar Uwe priesters onberispelijk in Uwen dienst; geef den Koningen vrede, onzen regenten rechtvaardigheid, vruchtbaarheid door het weder, overvloed van veldgewassen, Uwe almachtige verzorging aan de wereld; bekeer de dwalenden, heilig l w volk; behoed do maagden, de gehuwden bij de trouw, voer de kinderen tot den leeftijd der volwassenen; bevestig de eerst onlangs ingewijden; onderwijs de catechumenen en maak hen do wijding waardig en vergader ons allen in het rijk der hemelen in Christus .Iezus, onzen Heere, met wien U en den Heiligen Geest wordt toegebracht eere, roem en aanbidding tot in eeuwigheid! Amen!" Do schare buigt nu het hoofd en ontvangt don bisschoppelijken zegen, dien zij met een luid «Amen!" ontvangt, waarop de groet des diakens klinkt: »Gaat in vrede." Welk een overlading van vormelijkheden en hoezeer raakt, zij het dan ook onder de verheffing, die deze moge aanbrengen, de eenvoud van Christus' heilige instelling te loor! 't Kon dan ook niet anders, ol de gemeente moest weldra de dagelijksche, straks zelfs do wekelijksche viering nalaten, om zich ten laatste slechts tot die op Pasclien te bepalen. Chrysostomus klaagde reeds, dat do gemeente aan zijne lippen hing, zoolang als hij sprak, maar als do Heer zelf door teekenen van brood en wijn tot haar sprak, dan verlieten de meesten het kerkgebouw. Ja, het verzuim nam zóó toe, dat de synode van 50(> een besluit uitvaardigde, waarbij zij, die niet op Pasclien, Pinksteren en Kerstmis communiceerden, niet meer onder do Katholieken mochten gerekend worden. Ook valt het niet te ontkennen, dat het karakter van de plechtigheid zich gewijzigd had. Stond het eerst op den voorgrond, dat men het lijden en den dood des Heeren herdacht en verkondigde, de gemeenschap des geloofs met den Verrezene verhoogde en de liefde tot de broederen versterkte, zoodat het Avondmaal een de'el was der liefdemalen, toen de laatste wegens het misbruik, dat men daarvan maakte, afgeschaft werden, hechtte men aan het Avondmaal allengs meer de beteekenis van een offer, dat men bracht en ontstond woldra de meening, dat het brood en de wijn in letterlijken zin door de priesterlijke zegening in hot lichaam en bloed des Heeren omgezet werden, zoodat men inderdaad Zijn vleesch aten Zijn bloed dronk. Daarom haastte men zich ook, gedoopten kinderen het avondmaal toe te dienon, het aan klanken to brengen en later het zelfs aan schoolkinderen uit te reiken, ja, men nam het mede op reis en bewaarde het, gedroogd zijnde, als amulet. Over het algemeen bleef de viering tot de kerken bepaald - slechts 111 bijzondere gevallen was zo in de huizen geoorloofd — en na de vierde eeuw geschiedde dit des morgens, vóór men spijs of drank genuttigd had en na behoorlijke reiniging en zelfbeproeving, om met een hart vol liefde zonder verborgen haat of vijandschap tot het altaar te mogen naderen. I)e vrouwen droegen daarbij een witten sluier, doininicale, over het hoofd, lang genoeg om over de handen geslagen te worden tot het ontvangen van het brood en den beker. Het brood werd in een mand, later op een platten schotel opgedragen, die eerst van aardewerk, later van zilver of goud was, gelijk de bekers eerst van glas of hout, later van zilver of goud vervaardigd waren, voorzien van een handvatsel en met zinnebeelden versierd, zooals een kruis, een herder met een schaap op den schouder, een lam, enz. Reeds Chrysostomus schreef: »laat ons toch niet gelooven, dat het tot onze zaligheid dient, zoo wij, na weduwen en weezen beroofd te hebben, gouden en met edelgesteenten bezette bekers aan de Kerk ton geschenke geven. God vordert geen gouden gereedschappon, maar gouden harten. Spijst eerst de armen en versiert dan de tafel uit uwen overvloed. Gij schenkt een gouden beker en geeft niemand een beker koud water." Helaas, het baatte niet veel en al spoedig dichtte de satyre te recht: Toen de bisschoppen nog waren van goud, Waren ook de bekers van hout, Maar nu de bekers zijn van goud, Zijn ook de bisschoppen van hout. Aangezien men in het Oosten geen onvermengden wijn dronk, werd de wijn voor het avondmaal, waarschijnlijk roode, met water verdund, ook als symbool van de gemeenschap van Ciikistus met Zijne gemeente of als herinnering, dat uit Zijne zijde water met bloed gevloten was. De wijn en het brood waren offergaven van de gemeente, een overblijfsel van de giften bij de liefdemalen, straks vervangen door geldelijko bijdragen. Lateiwerden daaraan koren en druiven, als grondstoffen, en olie voor de lampen bij de viering toegevoegd. Andore offers mochten slechts op bepaalde tijden van het jaar, als geschenken voor de priesters, niet voor het altaar, maar aan hun huizen worden gebracht. Slechts op den grooten Sabbat in de Paaschweek werden melk en honig aangenomen, 0111 ze den gedoopten aan te bieden als toeken van hun opneming in de Kerk. Het moest een voorrecht blijven, het offer te brengen en wijl niet het offer den drager heiligde, maar omgekeerd, zoo mocht men geen gaven aannemen van hoereerders, overspelers, woekeraars en dergelijke openbare zondaars. Daarentegen werden de namen der gevers door de diakenen luide uitgeroepen opdat de armen voor hun weldoeners zouden bidden, ja, soms werden hun namen in de avondsmaalsgebeden luide en zonder omwegen genoemd. Het brood was van gewonen vorm en gezuurd, zooals men in hetdagelijksch leven placht te gebruiken. Ieder bracht één brood mede, enkelen brachten meerdere ter nagedachtenis aan dierbare afgestorvenen. Zij wer- tien in den vorm van een kruis op tafel neergelegd. Bij de Ebionieten werd jaarlijks ongezuurd brood gebruikt. In de llussische Kerk vindt men no deze bovendien door haar zedigheid en zachtmoedigheid ook den lieidenschen jonkman aantrokken, kon het wel niet anders, of meermalen werd eene christelijke jongedochler de bruid van een heiden, ondanks de vermaning van Paulus. Dikwijls gelukte het de jeugdige vrouw, haren echtgenoot voor het christendom te winnen en het getuigenis van Augustinus over zijne moeder Monica, gold voorzeker met evenveel recht van vele harer geestelijke zusters: „zoodra zij aan een echtgenoot verbonden was, diende zij hem als haren heer en beijverde zich om hom voor 1 , haren Heiland, tc gewinnen. Zij predikte door haren omgang en met zulk een glans hebt Gij haar hierdoor doen schitteren, dat haar echtgenoot voor haar bekoorlijkheden het oog niet sluiten, haar zijne bewondering niet weigeren kon. Zijne ontrouw verdroeg zij zonder ooit met hem te twisten; om Uwe genade over hem smeekte zij, opdat hij door het geloof aan l eerbaar mocht worden. Driftig was li ij zoowel in zijnen toorn als in zijne liefde, maar zij had geleerd, zich zelfs niet met woorden tegen eenen veitoornden echtgenoot te verzetten. Wanneer hij zich ten onrechte beleedigd gevoelde, gaf zij hem alleen dan verantwoording van haar gedrag, als hij bedaard en kalm was en geneigd om haar te hooren. In één woord, terwijl andere vrouwen, wier echtgenooten minder ruw waren, niet nalieten ovei hen te klagen, placht zij, ofschoon toch ook haar gelaat sporen van mishandeling droeg, hare taal te berispen en haar schertsende den ïaad tc geven, het huwelijkscontract, dat haar was voorgelezen, als een schuldbrief te beschouwen, waarbij zij dienaressen geworden en in een toestand gebracht waren, waarin geene vrijheid tot verzet bestond, legen het einde van zijn aardsche leven won zij hem ten laatste voor 1 en sedert hij Uwen naam heeft beleden, gaf hij haar geene reden meer tot klagen over iets van dien aard, als haar vroeger zooveel smart had veroorzaakt. Geen wonder, voorwaar, dat zulke vrouwen door hare echtgenooten en door de gemeente hoog gewaardeerd waren en als een man zijn trouwe gade, de zorgvolle moeder zijner kinderen overleefde, hij harer met dankbaarheid gedacht. Als hij in hope op een zalig wederzien haar mond en oogen gesloten had, werd haar lijk door bloedverwanten en vriendinnen gewasschen en met wierook, myrrhe en andere bederfwerende kruiden omwikkeld in een nieuw wit linnen doodskleed, bij de rijkeren van zijde en met goud doorwerkt. Dan droeg men onder het zingen van psalmen of christelijke liederen, waarin „de dood der rechtvaardigen als kostelijk in de oogen des Heeren" geprezen werd, het stoffelijk overschot naar de begraafplaats buiten de muren der stad, liefst in de nabijheid van het graf eens martelaars. Bij de groeve sprak een der voorgangers ter gedachtenis aan de overledene en tot troost harer betrekkingen en las een deel der II. Schrift, waarna men gewoonlijk het heilig avondmaal gebruikte. Nadat de bloedverwanten de gestorvene den afscheidskus gegeven hadden, verliet men onder psalmgezang de groeve. En zoo rustte do overledene, de armen kruiselings over de borst gevouwen, het aangezicht naar het oosten gewend. Ringen, armbanden, gespen en wat haar overigens mocht versierd hebben, of aangenaam geweest was, werd daar achtergelaten, zoo ook de graflamp op oen voetstuk of in een nis geplaatst. En straks deed do echtgenoot, die haar verloor, op haar grafzerk beitelen: „N.N. schoon door hare zedigheid, heeft haar gebeente in dit graf afgelegd," of „spaart uwe tranen, mijne lieve dochters en echtgenoot, en .acht het ongeooi loofd» eene, die bij (iod loeft, te bewoenon," of een eenvoudig: „zij rust in vrede." Behalve do zinnebeelden, waarvan wij vroeger spraken, vond men op do grafzerken of graflampen vaak een schip afgebeeld, een symbool van het heensnellen der ziel naar do hemelsche kust, een anker als het zinnebeeld der hoop, een hert, waardoor, mot het oog op Psalm 42, het verlangen naar don hemel werd voorgesteld. Rouwkleederen werden niet gedragen, immers do gestorvene was niet verloren maar vooruitgegaan en had daarboven witte kleederen aangetogen. Men mocht den heidenen geen aanleiding tot berisping geven, alsof men hen, van wie men zich zeker wist, dat zij bij God leofden, als gestorvenen en verlorenen beweende, en dus hot geloof, waarvan zij met woord en stem belijdenis doden, door de getuigenis van hart en boezem niet bevestigden." Straks bracht men veertig rouwdagen door, maar den sterfdag vierde men als de geboortedag voor den hemel en wekte daardoor het verlangen op naar do ure, waarop men met zijne dierbaren hereenigd zou zijn. En als men gevoelde, dat die stonde nabij was, sterkte men zich door gebed, lezing der schrift en de viering des Heiligen Avondmaals. Helaas, dat wij ook hier op verval moeten wijzen doch kon hot wel uitblijven? „Hoo velen zoeken Jezus slechts om tijdelijke weldaden to ontvangen!" zoo hooren wij een Augustinus klagen. „De eene heeft een rechtsgeding en zoek» de tusschenkomst der geestelijken. Een ander wordt door eenon machtige onderdrukt en noemt zijne toevlucht tot de Kerk. Een derde wenscht, dat hij voorspraak vinde bij eenen man, bij wien hij zelf weinig invloed heeft. De eene dus, de andere zoo; dagelijks wordt do kerk vol van de geloovigen. Zeidon wordt Jezus om Jezus' wil gezocht. Wie zich vroeger openbaar als heiden vertoonde, dio verschuilt zich nu achter den naam van Christen en blijft onder den dekmantel van den godsdienst in alle zonden. Al zijn ook de keizers Christenen geworden, is daarom de duivel ook Christen geworden ?" zoo vraagt hij met bittere ironie, o Zeker, om mot Hieronymus te spreken, 't was thans geen kunst om Christen te schijnen maar des te meer om het te zijn. Immers, velen droegen het Christendom als staatsuniform en verwisselden hun geloofsovertuiging gaarne naar den zin der regeeringen en zoo bleef onder dien staatsuniform de oude mensch met al zijn lusten en begeerlijkheden heerschen. Weekelijkheid en weelderigheid heerschten aan het hof en gingen van daar in de Christelijke maatschappij over en waar de geestelijken vaak met de wereld in weelde wedijverden, wat moesten dan de leeken wel doen? Hieronymus spreekt van geestelijken te Rome, die het grootste belang stelden in kleeding, reukwateren en de zachte huid hunner voeten, die het haar mot de friseertang krulden, schitterende ringen aan de vingers droegen en op de teenen liepen om zich niet te bespatten, zoodat men hen oer voor bruidegoms dan voor dienaars der kerk zou hebben aangezien. /ij maakten er hun studie van, de namen, huizon en zeden der vrouwen te leeren kennen, stadsnieuwtjes op te doen en rond te vertellen, enz. Gaarne gingen zij dan ook uit en in bij vrouwen, die onder den Christenweduwonsluier de wereldsche gebruiken en begeerlijkheden koesterden. Ja, de maagdensluier diende soms om do schandelijkste zaken to verbergen. „Wij rusten op zware, mollige kussens," zoo spreekt Gregorius van Nazianze in de vierde eeuw, „op de uitgezochtste tapijten, die men nauwelijks mag aanraken en worden reeds gemelijk, wanneer wij do smeekende stem van een arme hooren. Onze kamer moet van bloemen" geuren en wel van zeldzame bloemen vervuld zijn; onze tafel moet van do welriekendste en kostbaarste balsems overvloeien, opdat wij toch vooral recht verwijfd worden. Slaven moeten gereed staan, fraai opgetooid en in orde, mot golvend meisjeshaar. Onze disch moet buigen onder den last dor gerechten, waartoe alle rijken der n atuur, lucht, water en aarde ruim bijdragen; er moot nauwelijks plaats zijn voor de kunststukken van koks en bakkers. I)e arme is tevreden mot water, doch wij vullen onze bekers met wijn tot dronkenschap toe, ja, tot meer dan dronkenschap. Den oenen wijn versmaden wij, den anderen geurigen verklaren wij voor voortreffelijk, over een derden houden wij philosophische beschouwingen, ja, wij achten het jammer, wanneer aan den inlandschen wijn ook nog niet een vreemde als koning wordt toegevoegd." Zoo wisten degenen, die zich uiterlijk aan de wereld onttrokken hadden, zich op andere wijzen schadeloos te stellen. Ook Chrysostomus klaagt, dat de aan God gewijde maagden zich aan ijdelheid en dronkenschap overgaven en met de wereldsche vrouwen wedijverden en zelfs de kerk werd tot een schouwplaats der ijdelheid gemaakt. Als altijd openbaarde zich naast de verwijfdheid barbaarsche wreedheid. Augustinus verhaalt, dat te Cesarea in Mauritanië het gebruik heerschte, dat de burgers zich op bepaalde tijden in twee lioopen verdeelden, die elkander verscheidene dagen achtereen geregeld slag leverden waarbij dooclen vielen en waaraan het hein tenauwernood gelukt was, door ernstig vermaan een einde to maken. \ oorwaar, het kan ons niet verbazen! Ook hier weer gaven de geestelijken het voorbeeld. Zij ons eene kleine afwijking gegund om het te bewijzen. De bisschop Nestorius van Constantinopel verzette zich tegen den naam Moeder Gods, die almeer in zwang kwam ter aanduiding van de moedor des Heeren. Hiertegen kwam Cyrillus, de bisschop van Alexandrië op en slingerde stellingen als banbliksem naar het hoofd van zijn medepatriarch. Ten einde het hooggaand geschil, dat staat en kerk beroerde, te beslechten, riep Keizer Theodosius II in 431 te Efeze de derde oecumenische synode saam, waar Cyrillus wist door te drijven, dat do synode geopend werd eer zijne tegenstanders verschenen waren en Nestorius werd veroordeeld. Nu schreef bisschop Johannes van Antiochië een tegen-synode uit, waarop Cyrillus veroordeeld werd. Ofschoon de keizer beide vonnissen bekrachtigde, wist Cyrillus den keizer op zijne zijde te krijgen en zich met Johannes van Antiochië te verzoenen, waarop Nestorius naar de oasen van Afrika verbannen werd en kort daarna in armoede stierf, terwijl een zijner verklaarde tegenstanders, Proklus, tot bisschop van Constantinopel gekozen werd en do aanhangers van Nestorius öf verdiongen weiden of hun overtuiging verloochenen moesten. Ja, men strekte do vervolging zelfs tot gestorvenen uit, die verdacht werden, de Nestoriaansche leer door hun geschriften verdedigd te hebben. Ook de leeraars der school to Edessa o ° Ibas en Barsunias, werden verdacht en de laatste zag zich zelfs genoodzaakt naar Perzië te vluchten, waar hij een bloeiende school stichtte. Straks werd een bijzonder patriarchaat te Ktesiphon gesticht en zoo ontstond de Nestoriaanschc kerk in Perzië, die zeer veel bijdroeg tot do verbreiding van liet Christendom in het Oosten. Later vinden wij hen terug onder den naam van Chaldeesche Christenen, terwijl zij in Indië, waarover zij zich uitbreidden, den naam van 7V/oy«a.9-Christenen ontvingen. Welhaast ontbrandde echter de strijd op nieuw. De oude abt van eon klooster bij Constantinopel, een ijverig aanhanger van Cyrillus, leerde dat Christus slechts ééne natuur, de godmenschelijke, had bezeten, waarover Eusebius, bisschop van Dorylcum, hem bij den bisschop van Constantinopel, Flavianus, van ketterij aanklaagde. Deze riep nu in 448 eene synode in de hoofdstad bijeen, welke den abt vonniste. Daartegen echter verzette zich Dioscurus, de opvolger van Cyrillus, terwijl Leo I, de bisschop van van Rome de zijde van Flavianus koos. De keizer schaarde zich bij den aanhang van Dioscurus en riep eene Synode te Efeze saam, waarbij deze den voorzittersstoel bekleedde en die uitsluitend voor zijne aanhangers toegankelijk was. Keizerlijke soldaten hielden de wacht bij don ingang, strijdlustige monniken en gespierde en met stokken gewapende ziekenoppassers voegden zich bij hen. Toen eene schriftelijke aanklacht tegen een priester werd overhandigd, die zich door ergerlijken wandel strafschuldig gemaakt had, verklaarde Dioscurus kort en bondig, dat dit do synode niet aanging, wijl zij alleen saamgekomen was om over de zuiverheid der leer te beslissen. „Heil, Dioscurus, den wachter des gcloofs!" riep men den hartstochtelijken en heerschzuchtigen voorganger ton groet toe en moedigde hem aan tot gewelddadige maatregelen, waartoe hij van nature zoo geneigd was. „Wie hot waagt, van twee naturen te spreken, zal in stukken gehouwen worden!" „Verbrandt Eusebius! Verbrandt hem levend!" zoo schreeuwde men en Dioscurus, zoo verhaalt men, viel bisschop Flavianus aan, wierp hem op den grond en trapte hem zóó dat hij na drie dagen overleed. Anderen daarentegen meenen, dat hij van verdriet en ergernis overleed. Men dwong de onderteekeningen met geweld af en zond een vervalscht verslag naar Rome. Voorwaar, dezo kerkvergadering verdiende den naam van rooversynode, dien de geschiedenis haar gaf. Sterk was het protest, van Leo I en bij al wat heilig was, bezwoer hij den keizer, toch niet te dulden, dat het evangelie van Christus schade lijden zou door ruw geweld en geen deel aan anderer zonde te nemen, door daarover het stilzwijgen te bewaren. Doch keizer TjieopoRIUS bemoeide zich verder niet met de zaak. Na zijn dood werd in 451 eeno nieuwe synode te Chalcedon gehouden, onder het voorzitterschap van keizerlijke ambtenaren, waarbij Diosencus als een moordenaar afgezet werd. Later werd hij verbannen en stierf in vergetelheid. Dergelijke tooneelen waren ook in de Noord-Afrikaanscho Kerk niet vreemd. Dij zekere gelegenheid, terwijl do bisschop, voor hot altaar getreden, het avondmaal wilde bedienen, stormde oen schaar zijner tegenstanders, met knuppels gewapend binnen. De medestanders van den bisschop, hem willende verdedigen sloegen het houten altaar stuk en verdedigden hem met de stokken. I)e godsdienstige twisten liepen zoo hoog, en waren zoo algemeen, dat men, naar Gregorius van Xijssa verhaalt, in de groote steden nauwelijks geld wisselen, brood koopen of een bad bestellen kon zonder in kerkelijke vraagstukken gewikkeld te worden. In Tyrus wilde men de Egyptische houthandelaars niet binnenlaten uit vrees, dat zij theologischen strijd voeren en ketterijen in de stad zouden brengen. Helaas, deze waakzaamheid voor de leer ging met de grootste zedelijke losbandigheid gepaard en men maakte zich diets, dat deze minder beteekende dan de geringste afwijking van de leer: immers dooide eerste bezondigde men zich slechts tegen de menschen, door de laatste tegen God zelf. Met scherpe woorden hekelden mannen als Gregorius van Nazianze, Chrysostomus, Augustinus en anderen deze valsche beschouwing. „Niets," zoo spreekt Chrysostomus, „ergert de heidenen zoozeer dan dat er geen liefde onder ons bestaat. \\ ij, wij hebben de schuld, dat zij nog in hunne dwaling blijven, want het valsche van hun godsdienst hebben zij sedert lang ingezien en onzen godsdienst bewonderen ook zij, maar ons leven is hun een hinderpaal. Met woorden te philosopheeren is eene gemakkelijke zaak. Dat hebben ook velen ondei hen gedaan, zij zoeken de bevestiging door de werken. Zien zij echter, dat wij, nog ei gei dan wilde dieren, onzen naaste verscheuren, zoo noemen zij ons het verderf der wereld. Op eene andere plaats zegt hij: „Zooals do met goud bedekte kleederen en schoenen nog niet toereikend zijn, om den keizer te doen kennen, gelijk wij echter wanneer wij den purperen mantel en den diadeem zien, geen verder teeken der keizerlijke waardigheid zoeken zoo is het ook hier, waar do diadeem dor liefde is, daar is deze voldoende om den echten discipel van Jezus niet alleen bij ons, maar ook voor do oweloovigen kenbaar te maken. Dit teeken is grooter dan allo wondei- o ö teelcenen.« Het was er verre van, dat do heidensche gebruiken met den triomf van het Christendom op eenmaal afgeschaft werden. De openbare schouwspelen bleven nog tot in hot begin der 5e eeuw tot stand en de aanleiding tot de afschaffing door keizer Honorius bewijst tegelijk, welk oen verderfelijkon invloed zij uitoefendon. Een Grieksche monnik had zich naar Rome begeven en kwam daar aan juist, toen de kampspelen waren aango\ angon. Verontwaardigd over hetgeen hij zag, snelde hij hot worstelperk binnen om de strijdenden te scheiden en wierp zich tusschen hen. liet verwoede volk wierp hem met steenen, zoodat hij ter aarde stortte en stierf. En zullen wij nu, waar hot contrast tusschen den zodelijken toestand van de Kerk gedurende do vervolgingen en dien onder don triomf over hot heidendom zoo duidelijk en scherp zich toekent, de schuld daarvan werpen op Constaxtijn? Wij zijn daarvan verre. Vooreerst erkennen wij, dat geen mensch ter wereld, ook al heet hij zich haar keizer, het wezen en de gedaante van Gons Kerk veranderen kan en ook keizer Constantijn niet meer was dan een werktuig in de hand van den IIeer der gemeente. Ten andere miskennen wij geenszins de goede bedoelingen des keizers en achten dat zijne weldaden, der Kerk bewezen, mogen ze haar dan ook in menig opzicht tot een valstrik geweest zijn, natuurlijke uitvloeisels waren van zijne liefde tot het Christendom en eindelijk sluiten wij geenszins, ondanks al wat we aanvoerden en nog opmerken moeten, het oo"- voor het vele goede, door zijne regeering tot stand gebracht. Immers zijne wetgeving draagt alleszins het kenmerk van de stille doorwerking dor C hristelijke beginselen en de uitwerking zijner menschlievende bepalingen werd gevoeld ver buiten den kring der Christelijke gemeenschap. Hij gaf wetten tot betere onderhouding van den Zondag, tegen het verkoopen \an kinderen tot slaven, 't geen tot dusver algemeen onder de heidenen voorkwam, tegen het stelen van kinderen, met het doel 0111 ze te verkoopen en zoovele andere. De afgoden werden neergeworpen en hoog woei de banier van het Kruis over de Roraeinsche wereld. Dat do Kerk de weelde niet dragen kon, die hij haar beschoor, 't mag hem niet tot schuld gerekend worden. Aanbidden wij de wijze bedoelingen van Hein, die Zijne Kerk 111 zoo gansch gewijzigden toestand plaatste, door bedoelingen zijnor liefde gedreven, opdat zij thans een nieuwen strijd voeren zou en daarin onderliggende, tot zelfkennis zou komen, opdat zij zich niet zou verheffen op de offers, door haar gebracht en tot de erkentenis zou geraken van het gevaar, waarin zij verkeerde, waar zij in hemel of op aarde iets of iemand naast of voor Hem in de plaats stelde. Uitwendig verval is een ge\olg \an innerlijk bederf, niet van uitwendige toestanden, die daartoe slechts medewerken kunnen. Daarom vestigen we thans den blik op de ontwikkeling van het geestelijk leven der Kerk. XV. TWISTEN EN KETTERIJEN. Reeds in don aanvang van de geschiedenis der Kerk vinden wij van „valsche broederen" gesproken en nog waren do apostelen grootendeels to Jeruzalem bijeen, toon op de eerste kerkvergadering Petrus opstond om door zijn woord „eene groote twisting" te bezweren. Zelfs hij kon niet beletten, dat do Jndaisecrende richting, dat is dio, welke nog altijd in de besnijdenis on de vervulling van Mozes' wet voortreffelijkheid boven hot heidendom zochten, tot aan Jeruzalems val veel onrust in do Kerk teweegbracht. „Valsche leeraars verleidden 011 betooverden" de Galaten en ook dien van Philippi achtte Paulus het noodig to schrijven, dat zij toezien zouden op „de honden" en de „kwade arbeiders." Men noemde zich in de gemeente van Corinthe naar Paulus, naar Cefas, naar Christus en anderen loochenden de opstanding van Christus. De rijken trokken zich de armen niet meer aan en schandelijke gruwelen 011 teerden do Christelijke gemeenschap. Ook na den val van Jeruzalem deed zich do secte der Nazireërs gelden, dio wel de Christenen uit de heidenen niet aan de mozaïsche wet bonden en ook voor zichzelf de instellingen der rabbijnen verwierpen, maar daarentegen streng vasthielden aan do instellingen van hot Jodendom en dweepten met een toekomstig duizendjarig rijk. Ook de Ebionioton deelden hunne verwachtingen, maar loochenden daarenboven de goddelijke natuur des Hekken en achtten, dat Hij inden doop slechts met goddelijke krachten toegerust was. Het Christendom was voor hen een veredeld Jodendom, buiten hetwelk geene zaligheid mogelijk was. Ceen wonder, dat zij, ofschoon Jezus als Messias erkennende, het met den inhoud van Paulus' leer niet konden vinden. Met de dwaling van Simon den toovenaar, dio meende, dat de gavo Gons een uitvloeisel van aangeleerde kennis was, welke men voor geld ook anderen onderwijzen kon, waren ook de Christelijke gemeenten van Kolosse, Efeze en ook die van Kreta besmet. Hij achtte zichzelf eene incarnatie, een vleeschelijk uitvloeisel van God en bij voorkeur kleedde hij zijne denkbeelden in symbolen, aan het Oudo Testament ontleend. Do strengste onthouding en do grootste zedeloosheid gingen bij hem hand aan hand. Onder voorwendsel, datzijhetheihge avondmaal vierden gaven deze gemeenten zich aan de grootste losbandigheid over, welke zij met don naam volmaakte liefde sierden. De apostel Johannes moest zich tegen zekeren Cerintiius verzetten, dio zich de meest zinnelijke voorstelling van een duizendjarig rijk maakte en de noodzakelijkheid der wet en oen gewoon inenschelijke geboorte van Jezus leeraarde. Daarentegen verklaarden de Doceten al hot inenschelijke in Jezus voor schijn en siechts als eene openbaring van den geest, zoodat Zijn loven slechts een jarenlang behouden vorm van zijn Goddelijk wezen geweest was. Met ernst hooren we den Apostel Johannes waarschuwen togen do Nikolaïtten, de aanhangers van een leor, die den godsdienst verheven achtte boven enge plichtsbetrachting en daardoor aan de begeerlijkheden des vleesches vrij spel lieten en de broederliefde in onzedelijk bod rijf omzetten. In het midden der tweede eeuw trad Montanus, vroeger waarschijnlijk een priester van Cybole, op, om zijne gewaande roeping als kerkhervormer to volbrengen. Door twee profetessen begeleid, trok hij door Phrygië, predikende, dat hij door Christus gezonden was als de Parakleet, dio de Kerk zuiveren en voorbereiden moest op den aanvang van het duizendjarig rijk. Hun ijver, hun vrome blijmoedigheid en strenge onthouding deden velen tot hen neigen en onder dezen zelfs vele opzieners der gemeenten. Ofschoon do Montanisten door de bisschoppen van Azië buiten do Kerk gestooten werden, hielden zij zich tot de zesde eeuw staande als een afgezonderde kerk. Zelfs Tertulianus nam hen in bescherming en verzekerde hun daardoor ook in het Westen vele aanhangers. Een tweede huwelijk werd door hen voor ontucht, de ongehuwde staat voor aanbevelenswaardig gerekend, terwijl zij vasten als noodzakelijk rekenden. Ofschoon naar hun meening de werkzaamheid van don Heiligen Geest niet aan eene zichtbare Kerk verbonden was en zij den kinderdoop verwierpen» deden zij overigens geen aanvallen op de leer der Kerk en zelfs mag tot hun eore getuigd worden, dat zij, de uitkomsten dor wetenschap niet achtende en zich aan de letter der Schrift vasthoudende, een waar tegen- . 'O wicht vormden voor de maar al te willekeurige uitlegging, die niet schroomde een groot deel der Schrift slechts de waarde der allegorie toe te kennen. Do ware Kerk kenmerkte zich volgens hen door buitengewone gaven, vooral door dio der profetie en allo overige inenschelijke uitspraak werd door hen van geen waardij geacht. Een zware strijd ontbrandde in hot midden der dorde eeuw. Wol go schiedde de wederopneming van gevallenen, zooals wij reeds opmerkten, langs een langen en harden weg van boete en verlangen, maar toch sneed men niet geheel en te eenenmale hunne wederopneming af. Vooral to Rome deed men zich in dit opzicht door den geest dor liofdo loidon, wat echter don weerstand van den ouderling Novatianus wekte. Toen zijn beklag bij den nieuw gekozen bisschop Cornelis hierin geen wijziging bracht, scheidde hij zich met zijne aanhangers af en deed zich door hen tot bisschop tegenover Cornelius verkiezen. Volgens hen waren de goloovigen heiligen en reinon, dio allo bedrijvers van doodzonden, ook al hielden zij niet op hen mot hot oog op Gods barmhartigheid to vermanen, buiten hun gemeenschap te bannen hadden. Volkomen gebroken hebbende met de algemeene Kerk, doopten zij opnieuw allen, die daaruit tot hen overkwamen. Een hevige strijd ontbrandde van beide zijden, daar de Kerk op haar beurt den Novatianen het recht betwistte, 1,0110 ,l " zonderlijke kerk op te werpen en den doop toe te dienen. Men erkende dan ook de wettigheid van dien doop niet en de Novatianen, die tot de Kerk terugkeerden werden opnieuw gedoopt. Drie dingen waren eclitei oorzaak, dat hot Novatianisme in den loop der eeuwen niet meer van zich deed hooren: de mildere opvatting der tucht deed vele zwakken tot de algemeene Kerk overhellen, do overtuiging won steeds moer veld, dat men zich minder bezorgd had to maken over do vraag, ^ '*n w it 11 1111 n lu t sacrament des doops ontving, aangezien dit in en op zichzelf heilig g010" kond werd, terwijl eindelijk het hoogo aanzien, waartoe de Katholieke Kerk geraakte, mede er toe bijbracht, dat men zich van do strengere Novatianen tot haar keerde. Dezelfde oorzaken gaven op vele plaatsen aanleiding tot beroering: de verschillende opvattingen over do toepassing der tucht en hot wezon der Kerk verwekten allerwegen tweespalt. In Egypte was dit hot geval, toen Melitus, de bisschop van Lycopalis, zclt om het "etoon van zijn moed gedurende do vervolgingen van DiocilfiNUs do belijd ei, confessor, geheeten, door hardheid en trots gedreven, weigeide de at\.i ligen op nieuw in de gemeente ter boete op te nemen, \N aren piiesteis dor gemeenten het geloof bij hot vuur der vervolging ontrouw gewoiden, zoo sneed hij hen af en wijdde anderen in hun plaats, ttiwijl cilitci dat doel dor gemeente, dat tot zachter oordeel, 0111 welke redenon dan 00\, geneigd was, hun partij koos en zicli met hen afscheurde. Hetzij do Melitianon zich evenals de Novatianen, die zich in Phrygië met de Mon tanisten vermengden in andore sekten oplosten, of wel langzame1 licid uitstu 1 v en, waar do toestand der Kerk tot mildere toepassing der tucht als van zelt aanleiding gaf, genoeg zij het te zoggen, dat we na de vijfde eeuw geen gewag meer van hen gemaakt vinden. Langer levensduur was voor de Manicheeën weggelegd. Ilun proleet was de Christen-ouderling Maxi, in Perzië, die ons in zijn lotgevallen aan Moiiamed denken doet, hoewel voor hom minder schitterend einde a\ eggelegd was. Zijn bespiegelende geest trachtte de leer van het ( hiistondoin te° vereenigen met die der Perzische Magiërs en daaruit een godsdienst to vormen, waarvoor hij in zijn vaderland aanhangers zocht te winnen. Uit de Christelijke gemeenschap verbannen en door de Magiërs vervolgd, vluchtte hij en reisde door geheel Indië, waar hij nieuw» stof voor zijn godsdienststelsel vond. Ilij nam vervolgens zijn verblijf in een hol in Turkestan, waar hij zijne loer uiteenzette in een boek, firkenti Mant, ' a door zijn aanhangers als een evangelie ontvangen werd. Toen hij liet nu waagde, in Perzië terug te keeren, dwong de koning Behram hom, een openlijk dispuut met de Magiërs te houden en als deze nu do overwinning wegdroegen, deed de koning hem levend villen (277). Daarmede was echter noch zijn aanhang vernietigd, noch zijn leer voor hen geoordeeld. Ofschoon do bestemming noch hot bestek van dit werk toolattn, dat \\( 011. eenige opzettelijke kritische beschouwing verdiepen, zoo willen wij toch in liet kort den inhoud van do leer der Manicheeërs weergeven. Volgens hen waren er van den aanvang af twee grondwezens, waaruit hot goede en het kwado oorsprong namen: God on do duivel, die in eeuwigdurenden strijd tegenover elkander stonden als de vorsten van hot rijk dos lichts on der duisternis. Met vijf elementen gewapend strijdt de eerstgeboren Zoon Gons, de ideaal-mensch, voor hot rijk des lichts, wordt tor neer geworpen en, hoewel hij gered wordt, is toch een deel van zijn licht in de duisternis verzonken. Dat deel, de wereldziel, moot gered en daartoe laat God door de moedor dos levens de wereld ontstaan. Om nu de wereldziel to verlossen, zondt (}oi> Christus als de zon en don Heiligen Geest als de aether van zich uit en dezen trekken de lichtkrachten dolaarde tot zich. Hot gelukte echter den duivel om den mensch naar den oorspronkelijken mensch to vormen en het in dezen wonende licht met zijn duister te verbinden. Naarmate de menschen zich vermenigvuldigen, verdwijnt hot licht almeer on de monsehheid, hoewel zij als lichtziel de vrijheid bezit, is onderworpen aan de verleiding van de stof 011 van de voorspiegelingen dos duivels. Nu daalt do Christus uit de zon op aarde in de gedaante van een menschelijk lichaam 0111 de lichtzielon door zijne leer te bevrijden, doch ook zelfs Zijne apostelen begrepen Hem niet en legden Zijne loer in Joodschen zin uit. Do heilige schriften der Kerk zijn voor oen deel door don duivel vervalscht, voor een ander deel door onbekende lieden geschreven, wien men geen vertrouwen schenken kan, doch Maxi is gekomen 0111 don samenhang der wereld te openbaron on de middelen tot verlossing te verzekeren. Hij stond als Parakleet aan het hoofd der kerk; onder hem stonden 12 apostelen, 72 bisschoppen, ouderlingen, diakenen 011 evangelisten. Catechumenen en volmaakten vormden de gemeente, die aan do strengste ascese onderworpen was en waarin noch vleesch gegeten, noch huwelijk gesloten werd. De doop werd met olie toegediend, het avondmaal zonder wijn genoten. Zelfs edele gemoederen werden voor do leer van Maxi ontvonkt, welke zich, ondanks do vervolging, die zijn aanhangers van do zijde dor keizers 011 der heidenen te lijden haddon, door het Oosten 011 over Italië en Afrika uitbreidde. Machtiger en het wezen der Kerk meer bedreigend dan het Manicheïsme, ofschoon sterk daarmede verwant, trad in do 2e eeuw hetGnosticismeop.Denaain is afgeleid van het woord < het werk, waartoe Ilij in do wereld gekomen was. Mag men veilig aannemen, dat het geloof in den Godmensch in de eerste tijden algemeen was in de Kerk, reeds in de laatste helft der tweede eeuw verhieven zich stemmen daartegen. Ofschoon liet meerendeel Hem beschouwde als de van eeuwigheid uit den Vader ontstane Logos wilden anderen in Hem wel het evenbeeld der Godheid zien, doch als ondergeschikt aan den Vader. Zij, die Vader, Zoon en Heilioen Geest als drie personen in het Goddelijk wezen vereerden en derhalve de leer der Drieëenheid, Trinitas, hoog hielden, vonden 111 bisschop Dionysius van Home een warm pleitbezorger. Tegen hen over plaatsten zich do Unitariërs, die do eenheid Gods predikten en het Goddelijk wezen zóó van de wereld afgezonderd rekenden, dat zij het zelfs in Jezus niet plaatsen konden, waartegen anderen uit eerbied voor het goddelijk wezen van Jezus beweerden, dat God zelf onmiddellijk in Hem mensch geworden was. Ja, Praxeas en Inoetus beweerden zelfs, dat de gelieele Godheid in Jezus' menschheid was opgegaan en dat dus in Christus de godheid geboren, gekruist en gestorven was. Tertullianus noemde hen Patripassianen, lieden, die prediken, dat de Vader heeft geleden. Uit hen vormden zich de Monarchianen, wier grootste woordvoerder Sareli.us leerde, dat de onderscheiden personen in het goddelijk wezen slechts onderscheiden openbaringen van het goddelijk wezen waren en er dus slechts van eene macht en één beginsel sprake zijn kon. Vandaar dan ook hun naam, at werden zij naar hun apostel ook vaak Sabellianen geheeten. Weinig van hen onderscheiden en zich eveneens opwerpende als wegbereider en baanbreker voor het Arianisme, trad Paulus van Samosato op mot de stelling, dat do Zoon en do IIkilioe Gkebt niets dan bepaalde eigenschappen van het goddelijk wezen waren. Toen de synode van Antiochië hom in hot jaar 260 afzette, cn hij ini k c den bisschoppelijke!! zetel te verlaten, ging de gemeente zelfs zoover,^Ie scheidsrechterlijke beslissing van keizer Aurelianus in te roepen, die deze taak echter wijselijk aan den bisschop van lïome overdroeg. Deze, met de opdracht zeer vereerd, bekrachtigde het vonnis der gemeente. Doch deze twisten konden slechts als voorloopers beschouwd worden van den geweldigen strijd, die de Kerk beroerde, nadat keizer Constantijn haar van den druk der vervolging bevrijd en het Christendom tot staatsgodsdienst verheven had. Krachtig en welsprekend leeraarde Arius, een presbyter van Alexandrië, dat do Zoon Gods, door den wil Gods geschapen, ofschoon de Schepper der wereld, zelf slechts eerste schepsel, niet zeil (ion zijn kon, ook al wraakte hij het niet, dat Hij God geheeten en als zoodanig aangebeden werd. De bisschop van Alexandrië, Alexander, bestreed hem met de overtuiging, dat de Logos, van eeuwigheid uit het wezen des Vaders geboren, één in wezen met Dezen was. Alexander, niet heilige verontwaardiging ziende, hoe de onzalige strijd almeer afmeting nam, riep eene synode saam, die Arius afzette en een negental zijner aanhangers buiten de Kerk bande. Een groot aantal van Oostersche bisschoppen en een aanzienlijk getal leeken bleef aan de meening van Arius getrouw en zijne afzetting maakte de strijd slechts heviger (321), waarom keizer Constantijn, de gevolgen zoowel voor de Kerk als den Staat vreezende, besloot bisschop Hovius van Cordova naar Alexandrië te zenden, teneinde den vrede te herstellen, 't Bleek echter, dat en de keizer èn de bisschop zich aangaande de diepte van het verschil vergist hadden en weldra verscheen Hovius voor den keizer met de mededeeling, dat de zaak te ernstig was en te wijden omvang genomen had, dan dat hij in staat zou zijn, de strijdende partijen tot een te brengen. Nu verschenen, op aanschrijving des keizers, ten jare 325 te Nicea een 300-tal bisschoppen ter kerkvergadering, waaronder er velen waren, die in den tijd der laatste vervolgingen do vastheid van hun geloofsovertuiging mot hun bloed bezegeld hadden. Voorzeker, niemand kon zich van te voren de overwinning toeschrijven: immers vreesde men aan de eene zijde, < 1 at Arius zich aan het goddelijk wezen des Zoons vergreep, van de andere zijde duchtte men, dat Alexander naar de leer der Monarchianen overhelde. Constantijn zelf opende de vergadering en vermaande de aanwezigen, den vrede en do eendracht onder elkander en in de Kerk te herstellen en toch gevoelde ieder, ook de keizer, dat deze verdeeldheid met geen machtspreuk te bezweren viel. De vergadering oordeelde, dat de Schriftuurplaatsen, door Arius en de zijnen aangehaald tot staving van hun leer, uit hun verband gerukt en valschelijk verklaard waren, waarom men besloot, eene formule te zoeken, waarin met korte woorden saamgevat werd, wat de Heilige Schrift aangaande den Zoon leerde. Aldus werd gedaan en men achtte, daar de verklaring op allo uitspraken der Schrift gegrond was, bewezen, dat de Zoon één van wezen is met den Vader. Arius en twee bisschoppen van Egypte weigerden de onderteekening, doch nu trad Constantijn met keizerlijk gezag tusschen beiden en verbande het drietal naar Illyrië, terwijl do geschriften van Arius ten vure verwezen werden. Geen wonder, voorwaar, dat de strijd weldra met nieuwe hevig- heid ontbrandde, vooral in Alexandrië, waar Athanasius, oon vurig ijveraar voor liet goddelijk wezen des Zoons, den bisschopszetel ingenomen had en deze overtuiging tal van jaren verdedigde. Dank zij den invloed, dien vele Ariaansche bisschoppen op den keizer uitoefenden, helde «leze langzamerhand meer tot do zijde van den verbannene over en toen 1111 Arius eene geloofsbelijdenis opstelde, waarmede, naar het oordeel des keizers, geloof en gezond verstand vrede kon hebben, terwijl ARIUS zich wel gewacht had zoozeer in bijzonderheden te treden, dat de werkelijke geschilpunten op den voorgrond traden, riep Constantijn hem niet alleen uit de ballingschap terug, maar vaardigde zelfs een besluit tot zijn herstelling in het ambt uit, Atiianasius had te lang en te zwaar gestreden tegen het moderne heidendom, dat zijns inziens in de leer van Arii s verborgen was en waarin hij grooter vijand van het wezenlijke ( hristendom ontdekte dan het oude Rome ooit geweest was, dan dat hij den gewetensdwang, der Kerk door Constantijn aangedaan, zou billijken of daarvoor zou wijken. Hij verklaarde standvastig, dat hij het besluit des keizers niet gehoorzamen zou. Ofschoon deze na persoonlijke ontmoeting atzag van zijn voornemen, 0111 den bisschop uit het ambt te zetten, wisten de Arianen te bewerken, dat in 335 eene nieuwe synode te 1 yrus belegd en Atiianasius voor haar geroepen werd 0111 zich te verdedigen tegen do beschuldiging van moord en andere misdaden, die men hem van de zijde zijner tegenstanders ton laste gelegd had. W el werden al deze beschuldigingen booze laster bevonden en gelukte het Athanasius te zorgen, dat de bisschop, dien hij heette vermoord te hebben, zich in levenden lijve aan do vergadering vertoonde, doch in tien jaren hadden de Arianen hun invloed weten te vertienvoudigen. Atiianasius werd afgezet en naar Iriëi verbannen, terwijl Arius naar Constantinopel reisde en den keizer geheel met zich verzoende door do Niceaansche geloofsbelijdenis in zijne tegenwoordigheid te teekenen en deze schandelijke daad met een duren oed te bevestigen. Toon nu echter do keizer van den bisschop van ( onstantinopel vorderde, dat hij Arius weder in do gemeenschap der Kerk zou opnemen, opperde doze bezwaar, wetende, dat Arius in zijn onderteekening en bezworing van do belijdenis zich aan valschheid en meineed schuldig gemaakt had, maar dat hij, indien hij binnen do Kerk toegelaten werd, als een wolf de kudde zou verscheuren, 't Was, oi' zich een Godsoordeel aan Arius voltrok: toon deze zich dos avonds aan het hoofd zijner aanhangers als in triomf juichend naar de kerk begaf, word hij dooi' eene plotselinge ongesteldheid, waarschijnlijk eene bloedspuwing, overvallen en hij stierf onderweg. Dit was eon zware slag voor zijne geestverwanten en dezen werden zoo mogelijk nog zwaarder getroffen, toon do keizer hein weldra volgde en Constantijn II niet slechts Atiianasius uit zijn verbanning terugriep, maar hem ook in zijn ambt herstelde. Naden dood van ( oedo to danken is, dat vóór Christus' geboorte bij do heidenen gevonden werd en do getuigenissen der waarheid, die onder hen werden gehoord. Daarom kon hij dan ook do zucht tot vervolging slechts aan eene duivelscho macht toeschrijven, dio uit haren aard vijandig is tegen al wat redelijk en zedelijk heeten mag, daarom ook trachtte iiij bij hoidensche schrijvers voortdurend verband aan te wijzen tusschen hunne leer en voorstellingen met hot Christendom, daarom trad hij met al don mood van een pleitbezorger der onschuld op togen de vervolgers der Christenen en riep hij den heidenen met do kracht van een goede consciontie en mot beroop op hun eigen geweten toe: woedt niet met doodvonnissen tegen onschuldigen, alsof zij uwe vijanden waren; want wij verkondigen u, dat gij Gons gericht niet zult ontvlieden, indien gij bij uw onrecht volhardt". Zoo ademen ook al zijn verdedingsgeschriften een geest, dio niet slechts van don strijd afmaant, maar dio van den vijand een vriend maken wil. -Ik vond in do loer van Christus de eonige zekere en heilaanbrengende wijsbegeerte," zoo verklaart hij in zijne eerste apologie, «want zij bezit in zichzelve eene kracht, dio eerbied vordert, en allen weerhoudt om zich van den rechten weg te verwijderen. Zij schenkt de aangenaamste rust aan hen, die haar beoefenen en hoeveel zoeter dozc loer is dan lionig, blijkt daaruit dat wij, die door haar gevormd zijn, zelfs in den dood den naam des Meesters niet verloochenen". En voorzeker, toon hij straks als een grijsaard het hoofd boog onder het zwaard van den beul, was dit voorzeker zijne laatste en schoonste apologie, de bevestiging metterdaad van do eerste. Tegenover dezen Griekschen apologeet, stellen wij don beroemden Mixitius l1 elix, die om de waarde van liet oonige voor ons overgebleven geschi ift, do Octavius, voorzeker als de eersteling der Latijnscho apologeten verdient gehuldigd te worden. Waarschijnlijk was hij uit een aanzienlijk Afrikaansch geslacht geboren 011 bekleedde bij te Uomo hot ambt van pleitbezorger mot een roem en vermaardheid, die aan zijne verdodiging van het Christendom groote waarde bijzette. In de Octavius treden een drietal personen op: Octavius en Caecilius, de eerste een Christen, de tweede een heiden, die aan de schoone kust van Ostia een twistgesprek houden, waarbij Mixutiuk als hoorder aanwezig is, ofschoon hij aanvankelijk den redetwist uitgelokt hoeft naar aanleiding van de buitensporige hulde, die Caecii.ius den god Serapis ten tijde van den wijnoogst bewezen heeft. Caecilius stelt den jongen godsdienst voor als van barbaarschen oorsprong in strijd met het nationaal gevoel en geheel overtollig, terwijl hot heidendom zich als in don glans tier vroegere eeuwen baadt, zich aansluit aan de echt Romeinsche gevoelens en reeds vóór het Christendom al het ware en goede aanprees, waarmede de Christenen de harten voor zich zoeken te veroveren. Daartegenover wijst hij op den Nazarener als een uit overspel geborene, in Egypte opgevoed door toovonaars en aanbidders der geheime kunst, straks door schamele visschers en tollenaars gevolgd en smadelijk ter dood gebracht; slechts door blinde sectalissen wordt aan zijne opstanding geloofd. Dezen vergoden dus een gekruisigden misdadiger, laten de grofste misdadigers in hun gemeenschap toe en eisclion een blind geloof aan de uitspraken van hun Meester. Daarbij voegt hij de beschuldigingen, waarmede de heidenen het Christendom belasteren, hun verdeeldheid, hun ongeluk, hun geheimzinnig karakter, hun vijandschap tegen Rome en den Staat en hun verborgen misdaden. Nu wordt hij door octavius bestreden, die hem bewijst, dat de waarheid niet het monopolie van aanzienlijken en geleerden is, dat het rijk der natuur het geloof aan een eenigen (Jon klaarlijk toont en dus zich tegen het heidensche veelgodendom verklaart, en dat do heidensche wijsgeeren in vele hunner uitspraken de uitkomsten der Christelijke openbaring bevestigden. Daarentegen drijft hij den spot met do heidensche mythologie en noemt ze een vrijbrief voor de grofste misdaden, heet de orakelen de schandelijkste misleiding van lichtgeloovigen en spreekt mede van do demonische macht, die hot heidendom uitvond om de massa van den waren weg des heils te houden. En nu, de wapenen van den heiden tegen hemzelf koerend, roept hij uit: «Gij waant, dat wij, die geene tempels hebben, daarom verbergen, wat wij godsdienstig vereeren, maar door welk beeld zal ik de Godheid dan afschetsen, wat tempel haar stichten, wat gave haar offeren, daar dit alles haar eigen geschenk is i liet reine hai t, dat is het offer, haar welgevallig. Zie daar onze offers, onze tempels ! Bij ons is hij de godvruchtigste, die de rechtvaardigste is. Worden wij arm genoemd, dat is geen schande maar roem, want, gelijk de ziel door weelde ontzenuwd wordt, zoo wordt zij door ontbering gesterkt en hoe kan hij arm heeten, die zich niet behoeftig gevoelt,, die niet haakt naar het goed van een ander, die rijk is in God? Veel armer is hij, die, waar hij veel bezit, nog meer begeert. Niemand kan zoo arm zijn, als hij tei wereld gekomen is en gelukkiger zijn wij, naarmate wij minder onder den last van aardschen rijkdom gebukt gaan. Zijn wij rampspoedig, God veracht ons niet, maar bemint ons; gelijk het goud door het vuur, zoo worden wij door do beproeving gelouterd. En wat verheven schouwspel moet in het oog Gods de Christen vertoonen, die worstelt niet smait en vervolging, die spot met de verschrikkingen des beuls en, zijne \lijheid handhavende tegenover koningen en prinsen, alleen voor den Oneindige bukt? Ilij kan slechts ongelukkig schijnen, niet zijn. Hooger staat hij dan de helden, die de oudheid verheft, een Aquilius, Regulus, Mucius Scevola In sprakeloozo bewondering over de kracht zijner overreding en zijne vurige welsprekendheid hooren do beide vrienden hem aan 011 eindelijk barst Caecilius uit: «Ik wacht geene uitspraak van den scheidsrechter af; ik wensch Octavius en niet minder mijzelven geluk; beiden zijn wij 28 overwinnaars, hij van mij, ik van de dwaling." De beide vrienden keeren als gelukkigen terug, Caecilius omdat hij gelooft, Octavius omdat hij in den redetwist den triomf behaalde «en ik," zoo zegt Minutius, «omdatdo eerste geloofd, de tweede gezegepraald heeft. Wien kan het verbazen, dat mannen, die zóó schreven, invloed uitoefenden op de beschaving van hun tijd en, tegelijk met de verdediging van hun geloofsovertuiging, de grondslagen legden tot eene eigen Christelijke letterkunde. Had het Oosten hiertoe allereerst bijgedragen, straks volgden Griekenland en Rome. Hoe schadelijk de denkbeelden der Gnostieken ook inwerkten op het innerlijk wezen der Kerk, het valt niet te ontkennen, dat zij een Christelijke wijsbegeerte deden geboren worden. Had de poëzie reeds in de eerste tijden des Christendoms zich doen kennen in de geestelijke liederen, vooral werd zij door do Gnostieken, o. a. door Bardevanus, in godsdienstige hymnen beoefend, terwijl, gelijk wij reeds opmerkten, de kanselwelsprekendheid vaak maar al te hooge vlucht nam. Doch 0111 mannen tegen den strijd van heidensche en kettersche wijsgeeren te wapenen, rekende de Alexandrijnsche school zich bijzonder aangewezen. Te Alexandrië, eene Grieksche stad in het Oosten, vond men al de beginselen en wijsgeerige stelsels van het Oosten en van Griekenland als bijeen en de verschillende wijsgeerige scholen van Athene vonden er onbelemmerde vrijheid tot het ontwikkelen harer stelsels. Piiilo had er onder de Joden eene geestelijke school opgericht en bovenal, het rijke museum en de schoone bibliotheek vormden de stad tot liet orakel der wijsheid en der wetenschappen, dat straks, toen Egypte Romeinsch gebied geworden was, krachtig door de keizers werd beschermd als een bolwerk van het heidendom. Doch het Christendom, dat de wereld veroverde, drong ook binnen dezen tempel dor wetenschappen door. Een eenvoudige catechetenschool, zooals er vele door de bisschoppen op hun standplaatsen gesticht werden, verrees ook hier, maar juist do behoefte, die zich ter plaatse deed gevoelen om de zuivere leer des evangelies met gelijke wapenen te verdedigen tegen de wijsgeerige denkers der heidenen en Joden en tegen de welsprekende Gnostieken, gaf aanleiding, dat de behoefte aan hooger onderricht zich deed gevoelen en de Alexandrijnsche school weldra hare zustors ver overschaduwde. Philosophie en theologie werden door haar nauw verbonden en de Alexandrijnsche school oefende den meesten invloed uit op de Kerk der toekomst. Ofschoon we aangaande den tijd van haar ontstaan in het duister verkeoren on het niet te bewijzen valt, dat Athenagoras, die door sommigen als haar stichter aangemerkt wordt, ooit aan haar onderwezen heeft, nam zij roods tegen hot midden der tweede eeuw een hoogo vlucht. Als vader der wijsbegeerte in haar dienst bestuurde de geleerde Pantaenus haar (181 211). Zelf een geboren Heiden, had hij voor de behoeften zijner ziel bevrediging gezocht in do school der wijsgeeren, vooral der Stoïcijnen, totdat de onzekerheid waarin zij hem lieten, hem tot het Christendom leidde, waar hij de hoogste voldoening van zijne geestelijke behoeften vond. Nu wijdde hij al zijne talenten met onverdroten ijver aan de ver- breiding van de leer des Evangelies. Nadat hij in Oostelijk Arabië of Indië het woord des Kruises gepredikt en er het evangelie van Mattheps, volgens het verhaal van Eusebius, in het Ilebreeuwsch gevonden had, bracht hij hot te Alexandrië. Daar trad hij aan het hoofd der cateohetenschool op, waarvan hij den luister verhoogde door zijn onderwijs en zijne geschriften, van welke ons slechts enkele fragmenten van commentariën op de bijbelboeken bewaard bleven. Na hem verdient zijn opvolger Titius Flaviüs Clemens, de Alexandrijner, genoemd te worden. Als wijsgeer had hij zich reeds onder de heidenen een naam gemaakt en op zijne reizen door Griekenland, Italië, hot Oosten, Palestina en Egypte getracht, zijne dorst naar ware wijsheid te bevredigen. Ofschoon Philo" grooten invloed op hem uitoefende, vond hij eerst bevrediging, toon hij het onderwijs van Pantaenus volgde. Straks werd luj door de gemeente te Alexandrië tot haren presbyter gekozen en m 191 trad hij naast zijn leermeester aan de catechetenschool op, welker bestuur hij bij diens dood van hem overnam. Daar woedde de storm der vervolging, door Septimius Severus opgewekt, ook over de Alexandrijnsche school en Clemens moest voor haar wijken. \ an toen af verkeeren zijn lotgevallen zoowel als die der school in het duister. Den strijd tegen Joodsche bekrompenheid, de erkenning, dat do Grieksche wijsbegeerte, wel verre van het werk eener demonische macht te zijn, slechts de voorlooper was van het Christendom, beheerschen zijn Vermaamchrift aan de Grieken, tenvijl hij in zijn Stromata beschouwingen over de leer des Evangelies ontwikkelt en in zijn Paedagoog richting tracht te geven aan hot leven der Christenen van zijn tijd. Maar de vervolging bleek een machteloos wapen in de hand van de vijanden der Kerk. Ook het bloed, bij de tweede vervolging onder Septimius Severus gevloten, was haar een vruchtdragend zaad. Onder bescherming dei keizerin Julia Domitilla trachtte een kring van ijdele filosofen, die weinig anders dan de gunst der beheerscheres bedoelden, met spitsvondigheden den Christus en Zijne leer te bestrijden en tegenover de uitbreiding der nieuwe leer over het Romeinsche gebied deed men eene poging om der wereld een nieuw ideaal aan te bieden. Piiilostrates beschreef of verdichtte het leven aan Apollonius van lyane, otn romanheld in den waren zin des woords. Maar de God der Kerk zond zijn bliksemstraal uit om bet beeld van Piiilostrates to vellen." Lit do school van Clemens stond Origenes Adamantius op, de diamant der gemeente, om zijne veelomvattende geleerdheid, zijn scherpen blik en zijn doordringend oordeel, het wonder der Grieksche Kerk geheeten. In 115 geboren, was hij door zijn vader, Leonidas, aan do wetenschappon gewijd en met vreugde der ziel zag de Christenvader, hoe zijn zoon niet slechts den geest voedde met de geschriften van Plato en andéten, maar reeds als kind dorstte naar de Heilige Schriften, welker inhoud hij zich grondig eigen maakte en met do stellingen zijner meest geliefde wijsgeoren in verband zocht te brengen. liet vuur der vervolging woedde on ook Lkonidas zuchtte in den kerker. Met vurigen aandrang spoorde de zeventienjarige jongeling zijn vader aan 0111 Christus toch getrouw te blijven en Hem niet om den wil van zijn gezin te verloochenen. Nadat zijn vader den marteldood gestorven was, en hem met zes jongere broeders aan de zorg zijner vrome moeder achtergelaten had, werd hij door eene aanzienlijke Christin als kind in haar huis opgekomen. Hij legde zich nu op de letteren toe en voorzag door lessen in de grammatica in de behoeften van zijne moeder en zijne broeders. Hij zette zijne letterkundige studiën voort, ook toen hij, ter oorzake van Clemens' vlucht, aan de catechetenschool verbonden word, ofschoon hij eerst den 18-jarigen leeftijd bereikt had. Zijne streng ascetische leefwijze deed hem als een voorbeeld van vroomheid kennen en zijn onderwijs begon zooveel heidenen voor het Christendom te winnen, dat de woede der heidenen hem drong de stad te verlaten. Nu en dan keerde hij er weder, doch de omstandigheden noopten hem telkens tot nieuwe verwijdering en toen eindelijk de Kerk zelf hem vervolgde en veroordeelde om hetgeen zij in zijne leer als kettersch beschouwde, week hij naar Cesarea in Capadocië en stichtte er eene nieuwe school, terwijl hij die te Alexandrië aan Heraclos, zijn leerling en lateren medehelper overliet. Zooveel is zeker, dat hij de school te Alexandrië zulk een naam gegeven had, dat zelfs heidensche wijsgeeren het onderricht daar gegeven, roemden en van alle zijden toehoorders naar Alexandrië stroomden, wijl zij daar in grondige kennis van vele vakken en van de stelsels der wijsgeeren onderwezen werden. Van de vele mannen, door hem gevormd, noemen wij slechts een Ambrosius. Veelvuldig zijn zijne geschriften, nu tot herstelling van den tekst der Heilige Schrift, dan tot verklaring daarvan, tot verdediging der leer tegenover de heidensche wijsgeeren, tot bestrijding van ketterijen en wetenschappelijke uiteenzetting van hare grondstellingen. Met recht valt te betreuren, dat hij niet steeds in den geest der zachtmoedigheid optrad tegenover degenen, die.hem bestreden. Grooten invloed oefende hij uit op de Oostersche Kerk. I)e roem der Alexandrijnsehe school werd intusschen door Heraclos krachtig staande gehouden. Straks werd deze tot bisschop te Alexandrië gekozen (233) en werd zijne plaats ingenomen door Dionysius den Alexandrijner. Later beklom deze zelf den bisschopszetel. Nadat hij onder de vervolging van Decius terwille van het geloof geleden had, keerde hij, na kortstondige vlucht, naar Alexandrië terug, verdedigde het Evangelie tegen heidenen en ketters, als de Donat'isten en Monarchianen, doch werd zelf de baanbreker voor het Arianisme. Hij overleed in 265. De bloeitijd der Alexandrijnsehe school was voorbij. Nog eenigen tijd wist zij zich, ofschoon door de school van Saccas overschaduwd, in stand te houden, maar eensdeels de omstandigheid, dat het Christendom minder tegenstand ontmoette, anderdeels die, dat mannen als Arius uit haar voortkwamen, deed de belangstelling voor haar verminderen, ja, zelfs in weerstand omzetten. Eindelijk omstreeks de vijfde eeuw verdween zij geheel uit de geschiedenis. Met den wereldlijken triomf der Kerk bij de troonsbestijging van Constantijn was dan ook een nieuw tijdperk ingetreden, waarin liet er meer op aankwam binnen de Kerk zelf den strijd te voeren tegen wat haar ontaardde dan de aanvallen van buiten af te slaan. Reeds hadden zich de Oostersche en Westersche Kerk voortdurend in onderscheiden richting gekenmerkt. Terwijl de Westersche Kerk, praktisch als zij was, de diepten der menschelijke natuur zocht te peilen en zich meer bezig hield met datgene wat van onmiddellijken invloed was op liet practische leven, trachtte de laatste de verborgenheden der goddelijke natuur te doorgronden en strekten zich hare bemoeiingen grootendeels tot het christelijk denken uit. Bij de eerste was het christelijk geloof meer eene zaak des harten en van hot werkdadig leven, bij do laatste was het vooral eene zaak van kennis en weten; vandaar dat ook de inwendige strijd der Kerk in het Westen over den mensch, de zonde en de genade liep, terwijl die in het Oosten de natuur van den Verlosser en diens betrekking tot den Vader gold. Voorts bestonden er in de Oostersche Kerk zelf twee zeer uiteenloopende bestanddeelen, waarvan het een het meer dichterlijk karakter der Alexandrijnsche, het ander het wijsgeerig wezen der Antiocheensche school in zich droeg. Beide scholen hadden echter 0111 strijd bijgedragen tot den bloeitijd der kerkelijke letterkunde, die wij in een volgend hoofdstuk wenschen te behandelen. XVI. DE GOUDEN EEUW DER KERK. O zeker, het valt niet te miskennen, diep was het verval der Kerk en welig schoot temidden der tarwe het onkruid op den akker des koninkrijks op. De herders der gemeenten, wier roeping het was, het evangelie des Kruises te verkondigen, de harten der toehoorders te stichten en de kudde van den Goeden Herder te weiden, waren door geestelijken hoogmoed blind voor hun taak. De liefde werd in het vuur der twisten verteerd en zelfzucht en winstbejag zaten op den troon. Toch kan het niet geloochend worden, dat groote en edele krachten juist in dezen tijd het edelste en beste gaven, wat na den tijd der Apostelen tot aan het tijdperk der hervormers op het gebied van wetenschap, wijsbegeerte en letterkunde voortgebracht werd. Voor den droeven blik, welken wij op den algemeenen toestand dor Kerk sloegen, verrijzen daar aan het hoofd der gemeenten mannen, met zeldzame kennis aangedaan, van heilig vuur bezield, vol liefde voor God en Zijn Christus, als opgerichte, groenende boomen temidden van kwijning en verval. Trouwe arbeiders, onverwrikt staande blijvende als zuilen Zijns tempels temidden der bouwvallen en panden van de trouw des Heeren, die Zijne gemeente in hare ontrouw niet liet varen. Dezen, ook al deed hun tijd zijn invloed mede op hen gelden, begrepen, wat hun als dienaren Gods het hoogste zijn moest en het schitterend licht, van hen uitgegaan, straalde tot ver in het rond en deelde zich niet slechts aan de Kerk hunner dagen maar ook aan die der toekomst mede. Bij de voornaamsten hunner wenschen wij een oogenblik afzonderlijk te verwijlen. Waarschijnlijk in het jaar 329 werd aan een rijk en aanzienlijk geslacht te Cesarea in Cappadocië een zoon geboren. Hadden de ouders de bange dagen der vervolging doorworsteld, thans, nu zij in vrede hun geloof mochten belijden, bleven zij niet minder door hun voorbeeldig vroom leven hun Heere belijden, en zoodra het teeder gemoed hunner kinderen daarvoor ontvankelijk was, trachtten zij het tiental, hun door God geschonken, Hem te wijden. In deze poging werden Basilius en zijne vrome echtgenoote Emmelia bijgestaan door de grootmoeder Moezina, wier echtgenoot zijn geloof met den marteldood had bezegeld en die nu, met toestemming der ouders den jongen Basilius onder hare zorg nam en zich met hem naar Neo Cesarea begaf om hem aan den schadelijken invloed van het stadsleven te onttrekken. Nadat zij met teedere zorg gearbeid had 0111 het goede zaad in den bodem van het jeugdige hart te brengen, keerde de jonge Basilius op zevenjarigen leeftijd in het ouderlijk huis terug en terwijl zijn vader, zelf een beroemd redenaar, zijn wetenschappelijke vorming ter hand nam, zette zijn moeder den arbeid der vrome Moezina aan het hart van den knaap voort. Weldra kon men van hem getuigen, dat «de kennis van den jongeling in het hoofd van den kleine, het geloof van den man in liet gemoed van het kind huisde". Nadat hij zijne studiën te Cesarea en te Constantinopel voortgezet had, begaf hij zich naar Athene, waar hij, als overal, door zijn gedragen zijne vorderingen zoozeer uitmuntte, dat hij de bewondering zijner onderwijzers opwekte. Hecht en voor geheel een leven was de vriendschap, die hij hier sloot met Gregorius van Nazianze, een vriendschap, die in wederzijdsche hoogachting haar aanleiding en voedsel vond, die door wederkeerig dienstbetoon gesterkt, door gelijke overtuiging, aanleg en streven geheiligd werden die zelfs de beproeving van tijdelijke verwijdering kon doorstaan. Voorzeker, het was onder Gons bestel, dat de vurige Basilius met zijn werkzamen geest en de bedaarde, voorzichtige en tot bespiegeling geneigde Gregorius elkaar hier vonden. Allo vermaken der wereld versmadende, wijdden de beide jeugdige vrienden zich aan de wetenschappen en aan de Kerke Gods. Eindelijk was de ure daar, dat zij naar hun vaderland zouden terugkeeren. Men bad en smeekte hen te blijven, men beproefde zelfs hen met geweld te weerhouden. Gregorius gaf toe, maar Basilius vertrok in 335 en werd met groote geestdrift door zijne medeburgers ontvangen, bij wie de roem zijner geleerdheid en vroomheid hem voorgegaan was. Doch toen hun bewondering nog liooger steeg bij de proeven, en aan de opvoeding van haren zoon en liet karakter en de bekwaamheden van dien zoon deden de moeder eere aan. Zijn leermeester Lyhrianus, een heiden, trachtte vergeefs liet hart van den jongeling tegen het Christendom voor in te nemen, ziende, welk een bekwaam pleitbezorger het heidendom in hem zou ontvangen : reeds had moeders God het jeugdige hart voor zich veroverd. Ofschoon hij den rechtsgeleerden stand voor zich gekozen had, wijdde hij zich aan de gemeente als voorlezer, doch straks zonderde hij zich een tijdlang in de eenzaamheid af en schreef onder meer zijn werk over het priesterschap. Straks werd hij, te Antiochië wedergekeerd, tot diaken en vervolgens tot presbyter gewijd en nam hij het godsdienstig onderwijs en de prediking des Woords van den bejaarden bisschop Flavianus over. Gansche scharen, ja, zelfs Joden en heidenen stroomden samen om zijne welsprekende prediking te liooren en rijk was de zegen. Het dartele, wulpsche Antiochië verdrong zich in de kerken der Christenen 0111 de welsprekendheid van Chrysostomus te hooren en keerde ontroerd en getroffen weder. Onder het gehoor van Chrysosthomus bevond zich op zekeren dag ook Eutropius, de gunsteling des keizers en diens eerste staatsdienaar en deze was T5 O zóó getroffen, dat hij niet rustte, vóór hij Chrysostomus deels met list, deels met geweld naar Constanlinopel had weten te brengen en hem daar tot bisschop der hoofdstad had doen wijden. Maar ook in deze omgeving van weelde en zedeloosheid, temidden van een bedorven hofkring en van zedelooze grooten handhaafde hij zijne strenge levenswijze, de kracht der waarheid en den ernst van het evangelie. Zelf een voorbeeld van heiligen wandel, allen liefhebbende, ontzag hij niemand, en trachtte geheel Constantinopel voor zijn Heer te winnen Geen wonder, dat hij temeer tegenkanting ondervond, naarmate ook hielde eiscli des evangelies zich sterker deed gelden. I)e aanzienlijken ergerden zich aan zijn eenvoud, de lichtzinnigen aan de gestrengheid, waarmede hij hen bestrafte, de zedeloozen aan zijne boetprediking, maar de menigte vergoodde hem en wie hem niet liefhad, die ontzag hein te meer. Zoo groot was zijn invloed, dat hij eens Eutropius, die bij den keizer in ongenade gevallen was, en voor de woede des volks een toevlucht gezocht had in de Kerk, van den dood onder do handen zijner brieschende tegenstanders redde. I11 403 wisten echter de tegenstanders van Chrysostomus, sterk door den haat, welken de keizerin Eudoxia den prediker toedroeg, die met zijne vrijmoedige taal haar ijdelheid gekwetst had, een vormelijke vervolging tegen hem te beginnen. Met den lichtzinnigen bisschop Theophilus aan hun hoofd, roepen zij eene kerkvergadering in het naburige Chalcedon saam, waarvoor Chrysosthomus door hen gedaagd wordt. Instede van te verschijnen, slingert Chrysostomus van den kansel de flitsen zijner verontwaardiging tegen do kerkvergadering en verbittert zijne vijanden dermate, dat zij van de keizerin de verbanning van hun tegen- stander weten te verkrijgen. Ofschoon de menigte zich dag on nacht 0111 hem en zijn woning verdrong teneinde hem tegen de aanslagen zijner vijanden te beschermen en liet Chrysostomus zeker slechts een woord zou gekost hebhen om do vlam dos oproers te ontsteken, besluit deze zichzelf aan de rust der stad op te offeren en hij geeft zich aan zijne belagers over. Men werpt hem in een vaartuig en voert hem ijlings heen, doch nauwelijks heeft het volk van Constantinopel dit vernomen, of hot dringt met hoopen saam en woeste oproerkreten doortrillen do lucht. Men wil den dood van Chrysostomus' vijanden, men schreeuwt, dat men hun huizen verbranden zal, woedende scharen belegeren het keizerlijk paleis. En alsof ook de hemel toornde over het onrecht, dat gepleegd was tegen den rechtvaardige, deed eene plotseling opgekomen aardbeving de fondamenten van het paleis schudden en Chrysostomus' vijanden sidderen. Keizer Arcadius wacht bevende en roerloos het oogenblik af, waarop de razende menigte zich daarbinnen vertoonen zal, de keizerin verbleekt on smookt, dat men ijlboden zonden zal om Chrysosthomus terug te brengen in de stad. En hij keert weder en de Bosphorus is mot schepen overdekt die met hun vlaggen en de jubeltonen van hun boord den geliefden vader begroeten, welke straks onder de juichtonen van het volk, dat hem als op de handen draagt, Constantinopel binnentrekt, als ware hij de keizer zelf en van een triomftocht weergekeerd. Doch nauwelijks was de vreezo geweken, of do haat, dien men slechts noodo beheerscht had, begon bij den dag feller te woeden en toen nu Chrysosthomus het volgende jaar onverschrokken zijne stem deed hooren tegen de uitspattingen, waarmede hot feest voor het zilveren standbeeld der keizerin gepaard ging, werd hij andermaal verbannen, nu naar de grenzen van Armenië, waar de strengheid van het klimaat en de invallen van wilde rooverbenden zijn leven in gevaar stelden. Met stille lijdzaamheid verdroeg de prediker echter de ellende der ballingschap ; temidden van zijn verlatenheid bleef hij do gemeente van Constantinopel besturen en trachtte hij onder de Perzen en Gothen het evangelie des Kruises te verbreiden. Dit was zijn vijanden een doorn in het oog en zij rustten niet, vóór hij, vier jaren later, in 407 naar de oevers der Zwarte Zee gebannen werd. De vermoeienissen der lange reis, die hij te voet en blootshoofds onder de brandende zonnestralen en de wreede mishandelingen zijner begeleiders moest afleggen, sloopten zijne door strengeonthouding uitgeputte krachten zoozeer, dat hij bij Comana in Pontus bezweek. «God zij in alles geprezen!" was de leuze, waarbij hij geleefd had en ook nu tot zijn Heere en Heiland ging, dien hij zóó trouw en welsprekend had gediend. Zijne vrienden te Constantinopel hielden zich saam en stonden, onder den naam van Joanniten aan de vervolging van de vijanden huns meesters bloot, totdat eindelijk aan Chrysostomus recht geschiedde, zijn gebeente opgegraven en in de hoofdstad met den meesten eerbied bijgezet werd. Toen was ook de tijd van hun lijden voorbij en vereenigden zij zich opnieuw niet de Kerk. Met ruw geweld hadden de vijanden der Kerk in haar naam den gouden mond van dezen edele onder Chrysostomus in ballingschap weggevoerd. haar dienaren gesloten, maar zegenend ruischt zijne welsprekende taal voort door de eeuwen liarer geschiedenis. En waar we onzen blik nu van den oostelijken hemel moeten afwenden, daar schitterden ook aan den westelijken horizon sterren van do eerste grootte. Hieronymus, to Stridon in Dalmatië geboren, was door zijne ouders reeds vroeg naar Rome gezonden, om zich met wetenschap en kennis toe te rusten. Maar onvoldaan keert hij uit de scholen der wijsgeeren terug en nu zoekt hij de dorst van zijn hart te lesschen met den beker van zinnelijke genietingen. De stom zijns gewetens laat hom echter geen rust en drijft hem in de vergaderingen der Christenen. Hij wordt gedoopt en de stad dor verzoeking ontvluchtende, begeeft hij zich op reis en vestigt zich daarna to Triër. Na zijne familiezaken te Triër geregeld en eenigen tijd te Rome vertoefd te hebben, trekt hij naar het Oosten, voortgedreven door lasterlijke geruchten aangaande zijn zedelijk leven, maar ook tevens reeds beroemd door zijne belangrijke geschriften. Met den rijken en begaafden Evagrius, een priester der gemeente te Antiochië, reist hij daarheen en verblijft er langen tijd, totdat eene gevaarlijke krank te hem drong, een landhuis in de vlakte van Syrië te betrekken, waar hij, op het voorbeeld van een kluizenaar, met wien hij kennis maakte, besloot tot stille afzondering en een leven van onthouding. Na zich, onder veel zelfstrijd en vurig gebed geruimen tijd in het onderwerpen van zijn lichaam geoefend te hebben in de nabijheid van het vlek Maronië, keerde hij naar Antiochië terug, waar hij tot geestelijke gewijd werd, en daarna reisde hij naar Judoa om zich bij geboren Israelieten in het Hebreeuwsch te bekwamen. De Meletiaansche twisten noopten hem in 374 zijn eenzaamheid te verlaten en te Rome een kerkvergadering bij te wonen, door bisschop Damascus bijeengeroepen. Hier wist hij zijn liefde tot de eenzaamheid en de onthouding op de aanzienlijke vrouwen Marcella, Paula, op Eustochium en anderen over te brengen en zij verbonden zijn lot met het zijne. Maar toen hij al meer veroveringen maakte en daarbij vrijmoedig zijne stem verhief tegen de zinnelijkheid der priesters, vervolgde men hem met snooden laster en noodzaakte hem, de stad te ontvluchten. Nu vestigde hij zich met zijne volgelingen in de nabijheid van Bethlehem, waar de rijke en vrome Paula een viertal kloosters oplichtte, drie voor de mannen en een voor de vrouwen bestemd. Van hieruit ging zijn roepstem uit tot heel de Kerk om in afzondering en onthouding rust te zoeken en toen de Italiaansche priester Jovinianus hem bestreed, wist hij den monnik schitterend te weerleggen. In de stilte van den nacht doet hij zich door een Israëliet in de kennis van de taal der Heilige Schrift onderwijzen, op den dag wijdt hij zich aan het schrijven van uitlegkundige werken en do vertaling van Origenes' geschriften, terwijl hij zijn door onthouding en karige voeding uitgeput lichaam ook overigens geen rust gunt, doch zich ijverig bezig houdt met eene nieuwe vertaling der Heilige Schrift. En toch, dat ook de eenzaamheid en zelfkastijding den hoogmoed des harten niet buitensluiten, bewijst de naijver, dien hij op zestigjarigen leeftijd nog tegen Augustinus aan den dag legde, de heftig- heid, waarmede liij op pijniging en doodstraf voor Vigilantius en de zijnen wegens de vereering der reliquieën en der martelaren aandrong, de bitterheid waarmede hij tegen zijn ouden vriend Rufinus optrad, wiens vertaling van een deel der schriften van Origenes hij voor ketterij verklaarde. Doch, woeste horden Arabieren doen rooftochten in de omstreken van Bethlehem (412) en tenauwernood kan Hieronymus het [leven redden. Daarenboven zoeken gansche scharen van aanzienlijken, bij de inneming en plundering van Rome door Alarik den West-Goth uit de hoofstad gevlucht, een schuilplaats bij Hieronymus en terwijl zijn ziel siddert bij den omkeer eter wereld, doet hij voor hen wat menschlievendheid slechts vermag. Straks vinden wij hem weder in hevigen strijd met de Pelagianen wier leer de Kerk verwoestte. Zoo arbeidt hij voort, des daags de treurenden troostende en de gewonde harten hoelende, des nachts zijn bijbelstudiën voortzettende of de vijanden der Kerk bestrijdende, totdat zijne krachten bezweken in 420 en zijn ziel inging tot de ruste zijns Hf.f.ren. Zijne werken bevatten in niet minder dan een 12-tal lijvige boekdeelen een schat van bijbelkennis en van verdediging der kerkleer zijner dagen. Overigens wordt do kluizenaar van Bethlehem door den een vergood, door den ander voor een kotter geacht. Een geheel anderen indruk ontvangen wij, voorzeker, van het levensbeeld des mans, van wien de stadhouder van Rome reeds in prille jeugd profeteerde, dat hij zeker iets groots wezen" zou. In het jaar 340 in Gallië, waar zijn vader hoogwaardigsbekleeder des keizers was, uit een aanzienlijk Romeinsch geslacht geboren, genoot hij bij zijn opvoeding de voorrechten van den adel en de nauwgezette opvoeding van zijn vrome moeder en zuster beiden. Op zekeren dag lag het kind buiten te sluimeren onder de bewaking eener voedster. Een zwerm van bijen zette zich eensklaps op zijn aangezicht, handen en zelfs in zijn mond neder. De verschrikte voedster riep om hulp en vader, moedor en zuster snelden ijlings toe. De vader, in het feit een hoogere aanwijzing ziende, wilde den zwerm niet verjagen en toen deze zich straks in de lucht verhief, zonder den kleine te beschadigen, riep hij verrast uit: «zoo de jongen blijft leven, zal hij iets groots worden". Reeds vroeg schijnt Amhrosius zijn vader verloren te hebben, althans, nog was hij een kind, toen moedor en zuster met hem naar Rome vertrokken. Hare woning werd voortdurend door priesters en bisschoppen bezocht en reeds vroeg gaf hij kinderlijk don wensch te kennen, zelf ook eenmaal bisschop te worden. I.Iverig wiidde hij zich aan do studie dor grieksche letterkunde, der wijsbegeerte en van het burgerlijk recht en weldra trad hij dan ook als rechtsgeleerde op, en dat tezelfder tijd, als zijne zuster zich in hot klooster begaf. Straks werd hij als stadhouder over een groot deel van Gallië aan deze zijde der Alpen aangesteld en de keizer, die hem aanstelde, gaf hem den last mede: «ga hoen en regeer meer als bisschop dan als rechtor !" Vijf jaren lang regeerde hij te Milaan als een geacht bestuurder, gevreesd door do boozen, de afgod der goeden, toen de dood van bisschop AuxenTirs een ongewenscht arbeidsveld voor hem opende. Wij zagen reeds, hoe hij als vredestichter tusschen de verbitterde Arianen en Orthodoxen verschenen, door de stem van een kind als aangewezen werd om Auxentius' plaats in te neinen, hoe hij op allerlei wijzen poogde zich aan den wensch der gemeente te onttrekken, doch eindelijk, toen ook het keizerlijk hof zijn verlangen met dat des volks vereenigde, den hopeloozen strijd opgaf, en, na gedoopt te zijn, in 's keizers bijzijn tot bisschop gewijd werd. Nauwgezet wijdde hij zich aan zijne nieuwe roeping en liet zich door SimpliciaNUS, een presbyter uit Rome, in de theologie onderwijzen. Keizer ValentiANUS I had hem de opvoeding zijner beide zonen Gratianus en ValentIMANüs II opgedragen. Dij den dood des vaders, ontving Gratianus het beheer over Gallië en Engeland, terwijl Valentinianus onder voogdij zijner moeder Justina Italié, Illyrië en Afrika zou beheerschen. De beide broeders leefden echter in onmin met elkaar en Gratianus werd verraderlijk vermoord door zijn legerhoofd Maximus. Men vreest, dat Maximus, de Alpen overgetrokken, ook do moordende hand naar Valentinianus zal uitstrekken en bevende brengt Justina, die vroeger als heftige aanhangster der leer van Arius, den bisschop haatte, haar zoon tot amrroslus en roept zijne bescherming voor hem in. Amrrosius trekt den ruwen Maximus tegen en weet hem in zijne overwinnende vaart naar Italië te stuiten. Nauwelijks was dit gevaar voor Italié bezworen, of Ambrosius werd tot een nieuwe taak geroepen. Symmaciius, een deimeest welsprekende senatoren, het hoofd der heidensche partij, deed het voorstel, het altaar dor overwinning, door Gratianus omgeworpen, te herstellen, doch Ambrosius, wiens gevoelen hierover door den keizer werd gevraagd, verzette zich zóó krachtig tegen dezen terugkeer tot het heidendom, dat niet % slechts het heidendom temeer in minachting kwam, maar ook Symmaciius zelve verbannen werd. Intusschen eischte keizerin Justina, den dienst, welken Ambrosius aan haar en haar huis bewezen had, vergetend, dat de bisschop een kerk buiten de poorten der stad aan de Arianen afstaan zou. Op de weigering van Ambrosius zendt de keizerin nu een bende soldaten naar een der kerken in de stad om deze voor haar geloofsgenootan in bezit te nemen, doch nu het volk schaart zich aan de zijde van den bisschop, en dringt do soldaten teru«. Zelfs zou het woedende volk een Ariaansch priester vermoord hebben, indien niet Ambrosius van het altaar luide gesmeekt had, dat toch om zijnentwil geen bloed zou vergoten worden en zijne priesters niet zelf het slachtoffer der volkswoede aan de handen der menigte hadden ontrukt. Dagenlang duurde de strijd. «Wilt gij het mijne," zoo riep Ambrosius zijn tegenstanders toe, «akkers, geld, ik zal ze u niet weigeren, hoewel al mijne bezittingen het goed der behoeftigen zijn, maar de dingen Gons zijn aan geene keizerlijke macht onderworpen. Wilt gij mij boeien en doen sterven, het zal mij eene blijdschap tomeer zijn. Ik zal mij niet verschansen achter de dichte drommen des volks, ik zal do altaren niet vastklemmen om lafhartig 0111 mijn leven te sineeken; zoeter zal het ino zijn, voor hunne verdediging het leven te laten". Nu scharen zich ook do soldaten aan zijne zijde, Justina moet van den strijd afzien en spijtig roept de jonge keizer zijn krijgsoversten toe: «indien Ambrosius het gebood, zoudt gij zelfs mij niet gebonden handen aan hom uitleveren". Straks trok Maximus, zijn belofte aan den bisschop schendende opnieuw tegen Valentinianus op 011 Ambrosius, het leed vergetende, dat men hom aangedaan heeft, laat zicli andermaal verbiddon 0111 den overwinnaar tegemoet te treden. Als een waar boetgezant verwijt hij Maximus den moord op Gratianus en smeekt den geweldenaar in naam des keizers, hem het stoffelijk overschot van den vermoorde uit te leveren. Maar Maximus is niet to verbidden en, terwijl de keizer met zijne moeder en liet hof naar het Oosten vlucht 0111 bij keizer Tiieodosius hulp to zoeken, iliingt de overwinnaar Rome binnen. Straks wordt hij weder van den ti0011 verdreven en nu is het alweder ambrosius, die zich voor den overweldiger in de bres stelt en voor zijn leven pleit. Reeds zagen wij, hoe hij met heiligen moed aan keizer Tiieodosius den toegang tot het heidendom betwistte; het bewijst ons, met welk ccne strengheid hij de kerkelijke tucht handhaafde. Belangrijk zijn ook zijne pogingen tot verbetering van het kerkgezang geweest en naar 111011 zegt, heeft de Kerk aan hem menig schoon lied, ook don beroemden lofzang \ <111 Ambrosius te danken. Nu eens voor den inval der Gothen naar 111 \ 1 iö \luchtende, dan door de Arianen fel bestookt, straks door eene andere secte, die der Priscillianen tot nieuwen strijd genoodzaakt, mocht 11U zijn leven zeker geen rust vinden. Deze brak eerst voor hem aan, toon hij den 4en April, nadat hij nog een van Davids psalmen op nieuw % ei taald had, op het sterfbed nederlag. Met do woorden: «ik heb mij niet zóó onder u gedragen, dat ik mij schamen zou langer te leven en ik s(liioom niet te sterven, omdat ik zulk een goed Meester heb," ging hij tot de rust zijns Heeren in. hn ten laatste treedt ons het beeld van den meest populairen onder de kerkvaders voor oogen, van den man, die overigens zeker niet do laatste plaats verdient. In de hoofdkerk van Milaan zien wij in zekeren nacht ondci de doopeandidaten een volwassen man mot een jongeling naderen, O]) \v ien de ernstige blik van den bisschop met bijzonder welgevallen en weemoedige vreugde rust. R11 geen wonder! Deze man heeft een groot deel levens verwoest in den dienst der zonde en nu toekonen zich het daai op volgend berouw en den doorgestreden kamp tegen de eigen zinnelijkheid op het vroeger zoo schoon gelaat. Maar daarover rust een waas van zaligen vrede en Ambrosius weet het, deze man, die daar naast zich bet levend bewijs van zijn afzwerven op de paden der onzedelijkheid met zich voert, zal voor het leven, dat hem in Gons gunste no<* rest, een sieraad en een zegen der gemeente zijn. Twee jaren lang heeft Ambrosius hom in de rij der catechumenen onderwezen, maar nu, als diens lofzang hom o\or het hoofd ruischt, herinneren die tonen hem aan de ure, toen hij voor het eerst aan zijn geestelijken vader beleed, dat do Christus zijner moeder ook zijn Heiland en Verlosser was 011 toen zij beiden uit dankbaarheid aan God. Ambrosius' te Deum aanhieven. Ge gevoelt, dat we Aurelius Augustinus bedoelen. Augustinus en zijne moeder Monica. Te Tagaste in Numidië geboren in 354, had li ij in liet naburig Madaura voor het eerst kennis gemaakt met de school der wetenschap en der menschelijke wijsheid, doch ze wekto slechts in hom de dorst naar iets anders on beters, ook al was zijn ziel slechts oppervlakkig geopend voor het evangelie door zijne vrome moeder Monica. Straks loerde hij in Carthago de wijsheid van Grieken on Romeinen kennen, maar tevens werden zijn zinnen begoocheld door hun zucht tot weelde en zingenot en bittere tranen weende Monica over den verloren zoon, die op 19-jarigen leeftijd een verboden liefde koesterde, over wier vrucht hij zich jarenlang te schamen had. Maar kon het zijn, nog vlijmender was haar smart, toen zij den jonkman eerst bij een Cicero en dan bij don Manicheeschen bisschop Faustus den vrede zag zoeken, welken alleen haar Heiland schenken kon, van Wien hij zich verwijderd hield. Tegen haar smeeken in, begaf hij zich na negen jaar naar Rome, om er, terwijl hij anderen onderwees, zelf dieper in de wijsheid der wereld door to dringen. En van daar weder trok hij naar Milaan om er den dorst zijner ziel te lesschen. Zijne moeder snelde naar hem heen, om, waar zij in deze stad der weelde nieuwe gevaren voor hem duchtte, hem te beschermen. Weenende zat zij neder bij Amiskosius, klaagde hem haren nood 011, terwijl zij het moederhart voor hem uitstortte, riep zij zijne vaderlijke hulp in. «Wees getroost, mijne dochter!" zoo sprak hij tot haar, «een zoon van zooveel tranen en gebeden kan niet verloren gaan !" E11 welhaast bleek het, dat hij recht gezien had. Ook in de leerstellingen der Manicheeën vond Augustinus geen bevrediging en hij was op hot punt, het geloof in God geheel vaarwel te zeggen, doch de herinneringen aan den vrede, welken hij vroeger daaruit geput had, hielden hem staande en onder tranen bad hij, dat hem toch de weg der waarheid mocht duidelijk worden. Nu trachtte hij de leer des Christendoms in overeenstemming to brongen met de philosophie van 1'lato en toch ontdekte hij weldra, dat ook deze zijne beschouwingen niet de kracht des geloofs in zich hadden, noch ook hem genoegzamen steun boden tegen hot geweld der hartstochten, die zijn ziel en lichaam verteerden. I)e geestelijke ellende, waarin hij zich verzonken wist, dreef hem uit tot Awkrosius, dien hij als redenaar hoog achtte en al meer smachtte zijn hart naar God en naar zielevrede. Zeer trof hem het verhaal van zijn landgenoot Pontimianus, die hem mededeelde, hoe een zijner vrienden, een keizerlijk hoveling, het paleis verlaten en, door het lozen van de geschiedenis van den heiligen Antonius getroffen, thans in do eenzaamheid oen leven van onthouding leidde. Op zekeren dag wandelt hij mot zijn vriend Alypius in den tuin onder de meest ernstige gepeinzen on gesprokken. Nadat Alypius hem verlaten heeft, dwaalt hij voort, van de eene zijde voortgejaagd door de herinnering aan zijne vroegere zonden, welker bekoring hem ook thans lokt, van de andere aangelokt tot het volgen van dien hoveling, die om vrede te vinden het paleis met een eenzame kluis verwisselde. Beangst en geschokt werpt hij zich aan den voet van een vijgeboom neder. «Hoe lang", zoo barst hij uit, «strijden wij met al onze wetenschap tegen vleesch en bloed, terwijl 28 deze man, zonder kennis, in één oogenblik alle wereldsche beuzelarijen laat varen." Heere ! Hoe lang zult Gij tegen mij toornen ? Wanneer zult Gij mij de zonden vergeven? Wanneer? Morgen? Overmorgen? Waarom niet heden? Waarom is deze zeilde ure niet het eind mijner schande?" Daar verneemt hij uit een naburige woning een kinderstem, die herhaaldelijk roept: «neem en lees!" Het klinkt hem toe als een goddelijk antwoord uit den hemel en hij keert tot de bank terug, waar hij zijn bijbel geopend liet liggen. Hij neemt dien en het eerste woord, dat hij leest, is: «Doet aan den Heere Christus en verzorgt het vleesch niet tot begeerlijkheden". Dat woord wordt leven in zijne ziel en voortaan is het zijne levensleuze. Hoe verheugde zich de vrome Monica in de bekeering van haren zoon ! Het brekend oog op hom gericht, ging zij, op de terugreis naar Afrika, te Ostum door eene doodelijke ziekte bevangen, de ruste haars IIeeren in, Wiens zaligheid zij had aanschouwd. In zijn vaderland teruggekeerd, bracht Augustinus driejaren lang in de eenzaamheid door, wijl hij vreesde, dat men hem tot bisschop zou willen verkiezen. Toch kon hij zijne roeping niet ontgaan. Op zekeren dag kiest hij een verborgen plekske onder de prediking van den bisschop Valerius in de kerk te Hippo, maar de schare heeft hem herkend en als Valerius straks bekend maakt, dat de gemeente een ouderling noodig hoeft, dringt zij hem naar voren tot tegenover den zetel van den bisschop en begeert, dat deze hem wijde. Vruchteloos bidt hij onder tranen, dat men hem die eere bespare: de bisschop voldoet aan den wensch der schare en vier jaren later werd hij mede-bisschop om na eon jaar bij den dood van Valerius diens plaats in te nemen. Weldra stichtte hij een klooster, waar hij zelf mode intrek nam en do onder hom staande geestelijkheid vormde. Evenzoo stichtte hij nonnenkloosters, hot bestuur van dat te Ilippo droeg hij aan zijne zuster op. 't Was hom waarlijk geen vreugde, toen hij straks genoodzaakt was, de stille eenzaamheid van het klooster met het bisschoppelijk paleis te verwisselen, en toch, hij betoonde zich daar een vriendelijk gastheer, die in alle opzichten don plicht dor herbergzaamheid beoefende. De armen worden rijkelijk verzorgd uit de inkomsten dor kerk en de gaven dor liefde en terwijl hij do zorg voor zijne tijdelijke belangen aan do lagere geestelijkheid overliet, waakte hij met onverdroten trouw over de geestelijke belangen dor hem toevertrouwde kudde en predikte tot op hoogen leeftijd voor de duizenden, die èn uit de behoefte des harten èn om zijn wolsprekendheid zich om den geliefdon prediker verdrongen. Ik zoele niet hot uwe, maar u !•" dat was zijn leuze en terwijl zijn leven dienende liefde was, stierf hij zonder uitersten wil na te laten. 't Is bijna onmogelijk, zijne geschriften op allerlei gebied te noemen 011 rijk voorzeker mag zijn arbeid op het terrein dor godgeleerdheid booten, Zijne uitlegkundige werken, zijn leerredenen en brieven, zijn confessiën, zijn apologetische geschriften, waaronder zijn hoofdwerk «over de stad Gods", zijn strijdschriften tegen Donatisten, Pelagianen, Coelestianen, Arianen, Manicheeën, enz. vormen eon ganscho bibliotheek, die ons beur- telings de veelzijdigheid zijner kennis, den moed zijner overtuiging en de eerlijkheid van zijn karakter doen bewonderen, welke laatste vooral uitblinkt in zijne Retractiones, een werk, op liet einde zijns levens aangevangen, waarin li ij verbetert of herroept, wat hem in zijne vroegere geschriften onhoudbaar voorkomt. Zware beproevingen waren aan het einde zijns levens zijn deel. Het oude Rome werd een prooi van woeste horden en de Vandalen belegerden onder hun koning Genserik de stad zijner inwoning. Kerken en kloosters werden verbrand en verwoest, de gemeenten uiteengedreven en het land om Hippo heen tot een woestijn gemaakt. Twee maanden had het beleg geduurd, toen de bisschop krank werd. Ilij deed Davids boetpsalmen op den muur van zijn ziekenkamer schrijven en las ze voortdurend onder heete tranen en straks sliep hij in met liet Miserere van I).\vin op de verstijfde lippen, maar niet den hemel der genade in liet brekend oog. liet volgende jaar werd Hippo door de Vandalen ingenomen en geplunderd en later werd de plaats, waar men zijn stoffelijk overschot ter ruste gedragen had, door hevigen strijd ontwijd. Augustinus was de laatste der Afrikaansche kerkvaders. De zetel der vroomheid en geleerdheid was een prooi van woeste barbaren geworden, maar de geest van Augustinus bleef leven en zijne nagedachtenis werd door Christus' Kerk van allo eeuwen in eere gehouden, ook al sloot zij het oog niet voor de menschelijke dwalingen, waarvan ook de meest uitstekende harer dienaren niet vrijgepleit kunnen worden. Wij mogen dit hoofdstuk niet sluiten zonder mede een woord te wijden aan do Christelijke dichtkunst. Het kon wel niet anders, of de Kerk van zoo liooge idealen, van zooveel lijden, zoo groot geloof, zóó vaste hope en vurige liefde moest hare poëzie hebben. Onder de dichters in liet Oosten schitterde Efrem de Syriër door zijn rijkdom van zangen meer dan door het poëtisch schoon zijner voortbrengselen. Nadat hij het grootste deel van zijn leven in de eenzaamheid van zijn kluis had doorgebracht in de strengste onthouding, die hem den bijnaam van den heilige" deed verwerven, stierf hij in ÏWO als diaken te Edessa. Zijne liederen waren vooral gewijd aan bestrijding van ketterij en aan het vermetel indringen van liet menschelijk verstand in de verborgenheden (!ods, waardoor liij zich jegens de Kerk zeer verdienstelijk maakte. Zijne vele grafliederen ademen een diep gevoel. De vereering van zijn nagedachtenis heeft zijn naam ;ils met een stralenkrans van legenden omgeven. Een der schoonste willen wij hier mededeelcn. Terwijl li ij op zekeren dag slapend neerlag op den schoot zijner moeder, kleurden zich plotseling zijn wangen, als zweefde nu reeds over zijn gelaat de gloed, die straks uit zijn liederen stralen zou en driftig bracht hij de hand aan den mond. 't Was een wonder gezicht, dat zich voor zijn geest vertoonde: een wijnstok sproot uit zijn tong en schoot loten en ranken omhoog lot in de wolken, terwijl zijn takken zich over de wereld uitbreidden en de dorstige voorbijgangers zich laafden aan den overvloed zijner vruchten en voorts met verbazing staarden op den wonderboom. Straks, toen de heilige op zijn sterfbed lag, hernieuwde zich het vreemde verschijnsel voor zijn brekendon blik. Hij richtte zich op en sprak tot de omstanders: «ik lieg niet, zoo zag ik in mijne kindsheid den wijnstok met zijne druiven en bladeren als het beeld dier liederen en gezangen, die de geest Gods op mijne harp zou zingen. Prijs en eere zij Hem daarvoor gebracht, die uit de schatten Zijner algenoegzaamheid mij, zondaar, ontelbare liederen beschikte. En nu, vaartwel, mijne vrienden! Vaarwel, o aarde! Vrede moge in de Kerk heerschen ! Zijt nu welkom, gij, engelen, en voert mij tot den Vader!' Toen stierf hij. Minder roem verwierven zich Apollinarus, bisschop van Laodicea in Syrië, Bardesanes en Harmonius ten gevolge van de kettersche gevoelens, die hun liederen bezielden, waardoor deze te gevaarlijker werden geacht, naarmate zij meer gezongen en gelezen werden. Waren de beide laatsten Gnostieken en werd de eerste zelfs om zijne dwaalleer aangaande de menschelijke natuur des Heeren door de kerkvergadering van Laodicea veroordeeld, Greoorius van Nazianze, zooals wij reeds zagen, een sieraad der Kerk, leverde een groot aantal gedichten, hymnen, spreuken en opschriften, die meer van zijne trouw aan do belijdenis van Nicea dan van dichterlijk vuur getuigen, ofschoon zij zich, bij al hun gekunsteldheid en breedsprakigheid, door zuiverheid van taal en zoetvloeiendheid kenmerken. Naast hem noemen wij ( \ rene, die, in Afrika geboren, aan do school te Alexandrië opgeleid en door de beroemde Hypatia in de Platonische wijsbegeerte onderwezen werd, welke ook in zijn liederen doorstraalde. Reeds in zijne jeugd was hij als een welsprekend man bekend, waarom hij dan ook tot woordvoerder gekozen werd van het gezantschap, dat de belangen der Kerk bij keizer Arcadius moest bepleiten. Een tiental hymnen, die wij van hem bezitten, getuigen van meer dichterlijke begaafdheid dan Greoorius bezat, ofschoon zij evenmin van gekunsteldheid vrij te pleiten zijn. Groote verdiensten hadden voorzeker de dichters der 'W estersche Kerk en zij bezat daarvan een groot aantal. Onmogelijk is het zelfs, de namen te vermelden van hen, die in heilige verrukking de schoonste tafereelen uit de Heilige Schrift bezongen, of het leven en lijden der martelaren verheerlijkten in hun lied of ook in hun leerdichten het heidendom en de ketterijen bestreden, of eindelijk van dezulken, die in dichterlijke begeestering God en Zijn Christus prezen en aan hun geloof, hunne hope en hun liefde een stem gaven en die met hun voortbrengselen het kerkgezang der gemeente verrijkten. Onder deze laatsten spraken wij reeds over Ambrosius, wien tal van godsdienstige hymnen en inzonderheid het Tc Deum laudamus worden toegeschreven. Over het algemeen genomen, mag aan de Ambrosiaansche hymnen niet de lof ontzegd worden, dat zij bij eenvoud in gedachte en woord, een toon van heilige geestdrift en verrukking ademen en, bij ootmoed en kinderlijk vertrouwen de ziel van lezer en zanger verheffen tot aanbidding van den Ongeziene. Onder de regeering van Theodosius den Grooten en zijn zoon Honorius maakte zich Aureliits Prudentius Clemens door zijne zangen beroemd. Zijne geboortestad, waarop hij roemt, wijl zij onder keizer Dioer.etianus vele martelaren had geteld, was waarschijnlijk Calagurris (Calahora) in Oud-Castilië, aan den Ebro gelegen. Uit aanzienlijken stand geboren en eene voor dien tijd uitstekende opvoeding genoten hebbende, voor zoover wij althans, daar wij aangaande zijn afkomst in liet duister zijn, uit de door hemzelf bij zijn zangen gevoegde voorrede opmaken kunnen, schijnt li ij al te gestrenge onderwijzers gehad te hebben, die hem weinig meer aanbrachten dan een zeker wijsgeerig vertoon van geleerdheid, aan welker betwisteuit spraken men door wegsleepende welsprekendheid ingang zocht te verschaffen. Helaas, ook op zedelijk gebied mocht zijne jeugd verloren heeten en op hoogen leeftijd beklaagt hij zich nog over de losbandigheid zijner jongelingsjaren. Als een jongeling van goeden huize trad hij straks, met de witte toga omhangen, de pleitzaal binnen, doch ook hier vaak grievend teleurgesteld, wisselde hij de rechterlijke bediening met den soldatenstand, klom tot hooge waardigheden en stond in groote gunst bij de straks genoemde keizers, zoodat hij naast dezen, den hoogsten rang in den Staat bekleedde. Doch de ouderdom naderde en Prudentius, wenschende het laatste deel van zijn leven aan hoogere bespiegelingen en aan de dichtkunst te wijden, deed afstand van zijne hooge betrekking en trok zich uit het gewoel der wereld in de eenzaamheid terug. Zijn leven tot hiertoe voor een groot deel nutteloos rekenende, wenschte l'ij voortaan God door zijn zangen te verheerlijken, een verdediger van het ware geloof tegen heidensche en kettersche dwalingen te zijn en den roem van apostelen en martelaren te verhoogen en het behaagde den Heere der Kerk hem nog vele jaren levens te gunnen tot de nieuwe taak, welke hij zich meende aangewezen. Verschillend is het oordeel over hem door het nageslacht geveld: achten sommigen hem den vorst der christelijke dichters, anderen ontdekken gansch geen poëzie in zijn wezen en voortbrengselen. Voorzeker, de gebreken van zijn tijd en zijn leeftijd vallen in zijne liederen niet te ontkennen, doch evenmin zijn dichterzin, zijn rijke verbeelding en zijn diep gevoel en tegenover zijne breedsprakigheid en gekunsteldheid staan de zangerigheid en zoetvloeiendheid zijner liederen. Zijne hymnen bewegen zich op godsdienstig gebied of vereeren de nagedachtenis der martelaren, terwijl zijne leerdichten zich tegen de dwalingen van zijn tijd koeren en de leer des Evangelies tegenover Joden en heidenen verdedigen. Vooral zijne beschrijvende poëzie is niet van dichterlijke waarde ontbloot en daarvoor schijnt hij zooveel voorliefde gevoeld te hebben, dat ze schaars zelfs in zijn hymnen ontontbreekt, waarom de Kerk dan ook, hoezeer zij zijne producten op prijs stelde, daarvan slechts spaarzaam gebruik maken kon voor den gemeenschappelijken zang. XVII. DE LAATSTE STUIPTREKKINGEN VAN HET HEIDENDOM. Zoo lag dan liet veelhoofdig monster van on- en bijgeloof, dat den berg der goden in arren moed beklommen en in naam van zijn machtigen zender «-esproken had: «de koninkrijken der wereld zijn mijne, en ik eef ze, wien ik wil", geveld neder en Hij, tot Wien deze zender eenmaal gesproken had: «ik zal ze U geven, indien Gij dan nedervallende, mij zult aanbidden", de Gekruiste van Nazareth, had de verklaring tot de Zijnen in de historie der wereld en Zijner Kerk aan het licht gebracht: «in de wereld zult gij verdrukking hebben, doch hebt goeden moed: Ik heb de wereld overwonnen!" Neen, niet in onderworpenheid aan den Satan, maar in bloedigen strijd tegen hem had de Vredevorst gezegevierd en in de overwinning, door het zaad der vrouw op het slangenzaad behaald was do profetie als vooraf geschaduwd van den eindelijken volkomen triomf aan het einde aller eeuwen. En zulk een kostbaren buit als de wereld heeten mocht, zou het heidendon) zich doen ontgaan, zonder, kon het zijn, met eene laatste inspanning van wegstervende kracht het kruis, dat daar voor de oogen van allo eeuwen met een aureool straalde, te doen wankelen op zijn grondvesten? Zulk een geweldige zou zonder stuiptrekken verbloeden ? Constantie de Groote wordt terecht de eerste Christenkeizer genoemd, en toch verre zij het van ons te meenen, dat het beeld, door Eusebius van hein ontworpen, als ware hij «een man Gons" juist geteekend ware. Als onuitwischbare feiten spreken daartegen de misdaden, waardoor hij zijne regeering schandvlekte. Evenmin echter kunnen wij samengaan niet hen, die zijne geheele verhouding tot het Christendom het gevolg eener staatkundige kansberekening achten en oordeelen, dat hij het Christendom slechts omhelsde, wijl hij inzag, dat het staatsleven volgens de oude, lieidensche grondregelen zijn tijd gehad had, of dat eenvoudig dankbaarheid jegens de partij, die hem verheven had, hem bewoog 0111 1111 op zijne beurt haar te beschermen en bij haar voortdurend steun te vinden tegen zijne belagers. Tegen zulk een meening pleiten historie en gezond verstand. Neen, zijne opvoeding, do invloed vooral zijner vrome moeder en door haar do omgang met de Christelijke theologen hadden hem genoeg kennis van en liefde tot hun godsdienst bijgebracht 0111 dien te beschermen en zelfs den voorrang te doen toekennen en volgde, toon hij straks den wereldtroon beklom, niet al hot overige als van zelve? Die waggelende en wankelende troon moest niet vallen, eer een belijder van den Gekruiste daarop plaats genomen had, dio tempel dor oudheid, vermolmd en vergaan als hij was, mocht niet ineenstorten vóór de ster, uit Jacob opgegaan, daarover hare stralen geworpen had en het kruis op haar altaar geplaatst was. Niet 0111 de wereld to oordeelen, maar 0111 haar to behoudon was de Zone Gods tot haar gekomen 011 Rome's keizer had nog één taak to vervullen : af to stijgen van den troon en den gouden wereldscepter neder te leggen aan den voet van dat Kruis. Die heidensche tempel had nog eenon plicht te vervullen : het was de taak van zijn laatsten priester 0111 al de schatten des heidendoms, al zijne geleerdheid, al zijne mysteriën uit te leveren aan het Lam Gods, dat do zonden dor wereld wegneemt. Wat daar schoon en groot in die heiden wereld geweest en aan Rome toegewezen was, wat daar edel 011 goed mocht heeten bij hot oude heidendom in zijne traditiën, het moest niet verstoord maar wedergegeven worden aan Hem, dio het gegeven had, opdat het van nieuws geheiligd 011 gereinigd als een buit der eeuwen zou medebouwen tot Gods geestelijken tempel. Niet vergeefs had de wereld eeuwen van strijd 011 lijden doorleefd, niet vergeefs had do menschheid gewerkt 011 geworsteld en gelijk door hot Kruis de Wet en do Profeten niet ontbonden, maar vervuld werden, zoo werd het ook in de heidon wereld niet geplant op een slagveld, in don strijd tot oen ledige woestenij vervormd maar temidden van hot volle 011 rijke leven der menschheid 011 het zijne daaruit aanvaardende als rechtmatig en oorspronkelijk bezit. Die het anders meent, miskent de waarde van do historische feiten en kan dat gemis slechts al te karig vergoeden door nu de vraag to willen uitmaken, in hoever Constantijn de Gkoote een Christen geweest /.ij, zoll's tot welke mate het Romeinsche wereldrijk een Christonstaat geworden zij onder zijn scepter. Immers ook zelfs dat laatste valt te betwisten indien men het oog sluit voor den logischon gang dor foiten. Van oen eigenlijke christelijke staatskerk was onder Constantijn nog geen sprake en 111011 vergete niet, dat Constantijn zelf, ondanks zijne gehechtheid aan de nieuwe leer, ondanks de bescherming en de voordeelen, die hij haar deed genieten, ondanks de verordeningen, die hij in haar tot stand bracht, naar het uitwendige een heiden bleef, een opperpriester van don heidenschen staatsgodsdienst en eerst aan liet einde zijns levens zich doopen liet. Instede van gezag to voeren in de Kerk, stond hij onder haren invloed en dien harer dienaren 011 zoo dezen hem mot eerbied begroetten, 't was omdat hij met zooveel eerbied tot hen naderde. Hare bisschoppen waren naar zijne meening gesteld over de geloovigen, zooals hij gesteld was tot bisschop over hen, dio buiten de Kerk waren. Hij ondernam dan ook niets to haren opzichte zonder den raad harer dienaren ingewonnen te hebben en zoo hij al keizerlijk gezag verleende aan de besluiten der conciliën, 't was omdat men hem geleerd had, deze voor uitspraken des Heiligen Geestes to houden, m. a. w. hij stelde de hem van God verleende macht te haren dienste. Uit deze beschouwing dan ook alleen vallen de misdaden en gruwelen te verklaren, die we èn onder hem èn onder zijne zonen en opvolgers zien plaats hebben. Immers we hebben dezen dan aan te zien, niet als vrome Christenen, wier hartgrondige bekeering de mogelijkheid van zulke dingen als buitensluit, docli veeleer als instrumenten in do hand van den Heere der gemeente, maar overigens zondige menschen, slechts gebrekkig onder den invloed on de tucht des Christendoms verkeerende. Wie het anders wil, zou zich onwillekeurig als scharen aan de zijde van den verwaten en vermetelen jonkman, wiens optreden we hier zullen teekenen, die meende, dat hein niets noodig was dan het heidendom te tooien met de vruchten van het Christelijk geloof om het andermaal te doen zegepralen over de wereld. Constantijn de Groote had nog vóór zijn dood het rijk onder zijne zonen verdeeld. (335) Terwijl Constantijn II de landen zijns grootvaders Chi.orus, Brittanje, Gallië en Spanje 011 Constantius II Azië, Egypte en Syrië zou erven, waren Italië en Afrika aan Constans toegewezen, terwijl allen in waardigheid elkander gelijk zouden staan. Voorzeker, hij had zijn zonen de beste en meest ervaren leermeesters toegewezen en hun eene zorgvuldige, christelijke opvoeding doen genieten. Maar niet onbetwist is de lof, door Eusebius den zonen toegezwaaid, wat het volgen dezer leermeesters en het in praktijk brengen hunner lessen betreft; integendeel, de historie velt over hen een oordeel, gansch niet te hunnen gunste. Op slinksche en moorddadige wijze wist Constantius zich van zijn 00111 Julius Constantius en diens zoon te ontdoen en de broeders verdeelden het gebied, 't welk hun vader aan dezen toegedacht had, onder zich. Maar ook zij twistten voort over den op schandelijke wijze verkregen buit en straks kwam liet tot een oorlog tusschen Constantijn en Constans, waarin de laatste overleed. Nu deelden de beide overgebleven broeders het lijk onder zich, totdat in 350 Constantijn zijn dood vond in den strijd tegen den overweldiger Magnentius, die door de Gallische legioenen te Autun tot Augustus uitgeroepen was. Constantius bracht nu Magnentius ten onder en regeerde voorts als alleenheerscher. Ondanks hun euveldaden gedroegen zich èn Constantijn èn Constantius als vurige aanhangers van het Christendom. In 341 vaardigde Constantijn een edict uit, waarvan de korte inhoud luidde: «het bijgeloof moet ophouden, de dwaasheid der offers moet een einde nemen en een ieder, die, niettegenstaande dit bevelschrift van onzen hoogzaligen vader nog zal durven wagen te offeren, zal naar verdienste gestraft worden". Nauwelijks was Constantius alleenheerscher geworden, of hij vaardigde een decreet uit, waarin hij, na de mededeeling, dat hij op alle plaatsen en in alle steden de tempels had laten sluiten, het offeren op doodstraf verbood. Het vermogen der veroordeelden werd verbeurd verklaard en met gelijke straf werden de stadhouders der provinciën bedreigd, die verzuimen zouden, het keizerlijk bevel in dezen ten uitvoer Ie brengen. Ja, zelfs meer dan zijn vader Constantijn deed Constantius zijn keizerlijk aanzien gelden en den Uoomschen bisschoppen zijne macht gevoelen. Voorzeker, deze uiterlijke godsdienstijver was te zeer in weerspraak met de misdadige wijze, waarop hij zich bij den aanvang zijner regeering van zijne bloedverwanten had ontslagen en de onbarmhartige wraak, op Magnentius en diens aanhangers genomen, dan dat zicli do heidenen niet temeer zouden geërgerd hebben aan den man, die in naam van Christus, welken hij voorgaf te dienen hun tempels verstoorde en hen op hun beurt slachtoffers deivervolging maakte. Geen wonder, dat zij in verbeten woede uitzagen naar den man van naam en stand, die zich aan hun spits stellen zou 0111 de ergernis van het heidendom tegen het christendom in zijn weelde en verval ten strijde te voeren. Die man was weldra gevonden. Twee zonen van Julius Constantius, Gallus en Julianus waren ontkomen aan den moord op hun familie gepleegd en Constantius had de schijnheiligheid, waarmede hij de verantwoordelijkheid van de misdaad op de opgestane lijfwachten deed rusten, zoover gedreven, dat hij zich als de beschermer der beide edele spruiten had opgeworpen en zich met hun opvoeding had belast. I)e heidenen waren echter verstandig genoeg om te begrijpen, dat deze schijnbare teerhartigheid slechts een voorwendsel was 0111 zich van hen te verzekeren en hen buiten staat te stellen, hem zijn kroon te betwisten. Na hen te hebben doen doopen en in de Christelijke leer te hebben laten onderwijzen, wilde li ij hen voor den geestelijken stand doen opleiden, opdat hij zeker zou zijn, dat men hen nimmer tot keizer zou verheffen. Reeds deed hij hen het voorlezersambt vervullen bij den openbaren eeredienst, Maar achter dat bleek gelaat met de doffe blikken van den jongen voorlezer in de kerk van Nicomedië verborg zich een vuur van woesten, wijsgeerigen haat tegen de kerk, die hij diende, haar priesters, haar leer, hare belijders en haar wereldlijk hoofd, zijn oom Constantius. Kon het wel anders? Had li ij niet in zijn prille jeugd het bloed zijns vaders en broeders met dat zijner dierbaarste betrekkingen op geheimen last van dien Constantius zien stroomen? Ilad men hem niet, onder den schijn van hem wel te doen en op te voeden, als onder het oog van den moordenaar gevangen gehouden? Was hij niet met zijn broeder achteruitgezet, niet slechts bij 's keizers zonen maar zelfs bij lage, vleiende hovelingen en kruipende gesnedenen ? Had hij zich niet geërgerd aan de losbandige en zedelooze tooneelen, welke liet verkeer aan het zoogenaamd christelijk hof des keizers hem te aanschouwen gaf en aan de schrille tegenstelling in leer en leven, die hij ook bij de hooge geestelijkheid opmerkte, als zij in de hofkringen verkeerde? Men had zijne verpleging aan een ouden slaaf toevertrouwd, onbewust, dat deze willens of onwillekeurig het instrument was van de partij dor heidenen, als hij den knaap in de klassieke litteratuur onderwees en hem reeds vroeg smaak wist in te boezemen voor do idealen der oude Grieksche dichters en wijsgeeren. In de goden en holden van Homkrus zag Juli aan zijn ideaal en daar gloeide in zijn borst, bij den afkeer voor den kring, waarin hij leven moest, de begeerte om liet edele, grootsche en schoone te verwezenlijken, dut hem uit de geschriften der oude heidenen tegenstraalde. Moer dan alles trok hein liet schitterend beeld van den Zonnegod aan. «Van mijne kindsheid af", zoo verklaart hij, «was mij een sterk verlangen naar den glans van den God Helios ingeplant. Het gezicht van het hemelsche licht bracht mij in mijne kindsheid zoozeer in vervoering, dat ik niet alleen trachtte het met onafgewende oogen aan te staren, maar dat ik ook bij heldere nachten dikwijls in het veld ging, en daar, zonder mij om iets anders te bekommeren, de schoonheid van den sterrenhemel met bewondering aanschouwde, mij zeiven vergetende, ja, niet hoorende, wanneer men mij toesprak, zoodat men mij reeds voor eenen sterrenwichelaar hield, toen ik nog geen baard had en toch had ik nog nooit een boek over de sterrenwichelarij in handen gehad en wist zelfs niet, wat dat was, ja, ik zou nog meer kunnen zeggen, moest ik verhalen, wat ik toen van de goden dacht". Maar voortdurend werd Constantius door bang voorgevoel met betrekking tot de beide knapen gekweld. Nauwelijks had Juliaan zijn lUe levensjaar bereikt, of hij werd met zijn broeder Gallus naar een eenzaam landgoed in Gappadocië overgebracht, met wantrouwen bespied en door Christen-priesters omringd, die hem en zijn broeder in den godsdienst moesten onderwijzen. liet kon wel niet anders, of een knaap van zoo idealen aanleg, moest al spoedig het verhevene gevoelen in de Christelijke leer, zooals zijn hart zich vroeger voorde heidensche mythen geopend had en vooral de geschiedenis der martelaren maakte diepen indruk op zijn gemoed en gaf zijne verbeelding rijk voedsel. Zoo was het dan niet ganscli en al gehuichelde schijn, als hij met zijn broeder zich bezig hield om op het graf eens martelaars, die vromelijk in de streek vereerd werd een kapel op te richten, als hij getrouwelijk de kerk der Christenen bezocht en zich het ambt van lector opdragen deed. Homerus en de Heilige Schrift voerden strijd in zijne ziel en, als moest zijne bestemming vervuld werden, zelfs do Christelijke geestelijken verschaften hem de gewenschte heidensche boeken om er zijn geest mede te voeden onbewust van het gevaar, dat hen van do zijde des keizerlijken jongelings dreigde. Zes jaren later werden de broeders andermaal aan het hof geroepen, waar Gallus in de onmiddellijke nabijheid des keizers gesteld werd, terwijl Juliaan verlof bekwam, de scholen der letterkunde te bezoeken, eerst te Constantinopel en straks te Athene. Een ervaren rechtsgeleerde, een vriend van den beroemden redenaar der heidenen, Lihianus, wist hem hier steeds meer inzicht te geven in de wijsgeerige, allegorische voorstellingen der mythologie en der oude dichters en hem nieuwe liefde voor de godenwereld dor ouden in te boezemen, welke welhaast al de vurige en oppervlakkige genegenheid voor de Christelijke leer in hot gemoed van den jongeling verdrong, neen, in minachting en haat omzette. Terwijl Constantius, als hij het oog op den zwakken Gallus gevestigd hield, zich verblijdde, dat de jongeling, die een buigzaam en zwak karakter bezat, dat gedurende en dooi- zijne gevangenschap alineer zijn weinige veerkracht inboette, zich zonder weerstand onderwierp aan al wat men van hem eischte, ja, zelfs bij de christelijke geestelijken in een roep van vroomheid stond, bereikten hem de onrustbarende geruchten over de afdwalingen van Juli aan en deze ontving bevel zicli andermaal naar Nicomedië te begeven en zicli aan den invloed van Lihiaan te onttrekken. Dit bevel was echter olie in het vuur, dat de borst van Juliaan verteerde en tot overmaat van ongeluk had Libianus zelf zich naar Nicomedië begeven. Wat baatte liet den keizer, of de jonkman hem ook al onder eeden, in handen der Christelijke priesters afgelegd, beloofd had, de lezingen van Libianus niet te zullen bijwonen. De zucht naar het verbodene was Juliaan een prikkel tomeer en, mocht hij ook al niet persoonlijk bij de lessen van den redenaar tegenwoordig zijn, hij wist ze zich in schrift to doen brengen en bestudeerde ze te vlijtiger tehuis. Inderdaad, er was weinig meer noodig 0111 den jongen prins een vurig verlangen in te boezemen 0111 den redenaar te kennen, wiens redevoeringen en onderwijs hij met hartstochtelijke ingenomenheid las en herlas en dat hij zich nu niet onder de menigte mengen kon om hem te liooren, gaf den doorslag bij de weifelingen, zoo deze nog overig waren in zijn geest en van toen af stond zijn voornemen vast om het heidendom in zijn ouden glans te herstellen. Dan echter moest nog geduld en voorzichtigheid beoefend worden, zoolang de oogen des keizers en de bezorgdheid der christelijke priesters hem met wantrouwen volgden en dat te meer, wijl liet in Nicomedië maar al te bekend was, dat hij zich ahneer met de heidensche redenaars in betrekking stelde. Tot heden was hij slechts tot het heidendom geneigd uit diepen afkeer van het Christendom, dat hem voor het verleden slechts biltere herinneringen, voor het heden niets dan zedelijken dwang en voor de toekomst weinig meer dan hot voorgevoel van een dreigend noodlot bood; het was de godsdienst van den moordenaar zijner familie, van zijn huichelachtigen beschermer, zijn kerkermeester en den roover zijner goederen, de godsdienst van kruipende hovelingen,schandelijke gesnedenen, lage knechten van allerlei rang en soort, dio het keizerlijk paleis als vulden, de koten, dio de tyrannie voor hem had gesmeed, het masker, dat de voorzichtigheid hem noodzaakte, ondanks zichzelf te dragen. Als hij hot afwerpen en vertreden kon met den eigen voet, waarmede hij Constantius op hot hart trappen zou . . . ! Maar deze diepe haat voor den Christennaam had hem daarom nog niet geheel verzoend niet de oude godheden van hot rijk. In den omgang met do wijsgeeren had hij teveel geleerd, 0111 zich niet, zooals hij zelf betuigde, geschokt te gevoelen hij de ongerijmdheden, die zich in de mythologie voordeden en het onwaardig gedrag, waaraan de goden van Homerus zichzelf overgaven. iiij word philosoof als Socrates, Pi.ato, Aristides en regelde zijn leven en zijne denkwijze naar de lessen van Zeno. Doch hoe kon hij hopen dat volk, 't welk hij eenmaal hoopte te regeoren tot do begrippen dier wijsgeeren te bekeeren 011 het Christendom te onttronen, als hij niet begon mot een godsdienst daar tegenover te stellen! Doch zie, de wijsgeeren, die hem almeer omringden, wisten aan deze bezwaren in zijn wankelende ziel tegemoet te komen. Zij toonden hem, hoe onder deze fabelen en overleveringen, hoe dwaas ook in schijn, de hoogste wijsgeerigc waarheden verborgen waren voor het volk, tl at niet dan tot de oppervlakte doordringen kon, hoe de Grieksche dichters in deze goden, die hij terecht verachtte, de krachten aanbaden, die in do natuur werkzaam waren en de eigenschappen van de hoogste godheid zelve, hoe zij in Minerva hare wijsheid, in Venus haar scheppende kracht, in Cyrele haar voorzienigheid vereerden. Voor alles wisten zij zijne eerzucht te prikkelen, door hem de hooge bestemming voor te houden, die de orakels voor hem aangewezen achtten. Zij lazen, zoo hield men hem voor, in de ingewanden der heilige dieren, door hen doorzocht, dat hij bestemd was, de hersteller van de oude grootheid des rijks en van den glans van den ouden godsdienst te zijn. Maximus, een hunner, die sterken invloed op hem uitoefende, haalde hem over tot eene reis naar Efeze, waar hij den keizerlijken jongeling onder het gehoor van den wijsgeer Chrysanthius bracht, die hem in de geheimen der magie inwijdde en aan zijn gedachtengang de voor het heidendom gewenschte richting gaf. Straks vergezelde Maximus hem naar Athene en deed Juliaan in de Elusinische mysteriën inwijden. Van dat oogenblik geloofde Juliaan dat hij in nauwe betrekking tot de Goden stond en zijne roeping was hem duidelijk geworden. Van nu af openbaarde hij zich dan ook vrijer, zoodat zelfs Gallus zich over zijn broeder verontrustte en hem vermaande, toch aan de Christelijke beginselen getrouw te blijven. Helaas, het lot van Gallus zou welhaast de maat der ongerechtigheden van liet Christendom en zijn belijders bij Juliaan doen overloopen en oude herinneringen opwekken, die zijn besluit versterkten, ook al nam hij de noodige omzichtigheid in acht. En waarom zou de heiden Juiliaan niet veinzen? De Christen Constantius was immers meer geslepen dan hij! Gedurende den strijd tegen Magnentius had Constantius berichten over woelingen in Syrië bekomen, die het hem gewenscht deden achten, een aanzienlijk ambtenaar, een lid van het keizerlijk huis daarheen te zenden. Wat had hij van Julianus' kneedbaren broeder te vreezen? Gallus werd tot Cesar over de wingewesten in het Oosten benoemd, ofschoon Constantius wel zorgde, dat hij niet meer dan den titel bezat en de werkelijke macht in handen stelde van ondergeschikte ambtenaren, die de opdracht hadden, den 26-jarigen Cesar in alles te bespieden. Deze maar al te gelukkig, dat hij zijn gevangenschap inet een troon verwisselen kon, gal' zich zoo aan buitensporigheden, zingenot en zedeloosheid over, dat hij zelfs den lichtzinnigen bewoners van Antiochië ergernis gaf en dat te meer, daar hij zich do benoodigde geldmiddelen door allerlei afpersing en onrechtvaardigheid op hun kosten wist te bezorgen. Hierin werd hij gesteund door Constantixa, zijne hcersch- en roofzuchtige gemalin, eene zustor des keizers en dat wel mot behulp eener geheime politie, die zij afgericht had 0111 aanzienlijke familië», zelfs tot in hun woning to bespieden, teneinde uit elk onbezonnen woord, uit vertrouwelijke gesprekken zelfs een wapen te smeden tot hun dood of tot verbeurdverklaring hunner goederen. Constantina maakte daarenboven van alles handelswaar: gerechtigheid, gratie, vorstelijke gunst, openbare ambten, alles was voor geld verkrijgbaar en geld was voor haar en haren lichtzinnigen gemaal de bron van zinnelijke genietingen. Een geweldig oproer in Palestina, tengevolge van den eeuwenouden haat tusschen Joden en Samaritanen uitgebarsten, word met de schandelijkste wreedheid onderdrukt. Een hevige opstand in Antiochië, waar dreigende volksmassa's zich voor liet keizerlijk paleis verzamelden en om brood schreeuwden, volgde en zwervende rooverbenden maakten de grenzen onveilig. Dat was te veel. üe keizer gaf aan den prefect van het Oosten en den questor last, Gallus tot een reis naar het hof uit te noodigen. Deze aarzelde, waarop de prefect hem toevoegde: «verstaat gij dan niet, dat het oen bevel geldt?" Nu werd Gallus woedend, liet de beide mannen door zijn lijfwacht nêerhouwen en hun lijken door de straten der stad sleepen, terwijl hij, onder het voorgeven eene samenzwering tegen zijn leven op het spoor te zijn, tal van, naar het heette, verdachte lieden ombrengen deed en zich met hun goederen verrijkte. Terwijl Jitliaan al deze zaken op het debet van liet Christendom schreef, wierp de keizer nog het masker niet af. In vriendelijke brieven drong hij er bij Gallus op aan, dat deze zich tot hem begeven zou, opdat zij in vertrouwelijke samensprekingen de belangen des rijks zouden overwegen en hij wenschte dat Gallus zijne eclitgenoote zou medebrengen, daar de keizer, na zoo lange scheiding, verlangde zijne zuster weder te zien. Constantina kende haar broeder to goed, dan dat zij niet weten zou, wat zij van dergelijke betuigingen had te denken, doch hopende, dat hare tegenwoordigheid nog alleen in staat zou zijn, den storm te bezweren, drong zij haar gemaal tot de reize en ging zelf mede naar Italië. Zij stierf onderweg. Nauwelijks had Gallus Adrianopel bereikt, of hij ontving een keizerlijk bevel om zijn gevolg heen te zenden. Straks beroofde men hem van de eereteekenen zijner waardigheid en nog had hij Italië niet bereikt, of li ij werd na een korten voor den vorm ingesteld rechterlijk onderzoek onthoofd, terwijl vele zijner raadslieden als slachtoffers van de keizerlijke wraak vielen. Na het uit den weg ruimen van Gallus werd Julianus door den keizer naar Milaan opontboden, omdat deze den verdachte onder zijne oogen wilde hebben. Zeven maanden van angst en spanning en waarin hij geen dag zeker was of hij den volgenden dag zou beleven, bracht hij hier door. Ofschoon hij zich wel wachtte, iets te doen blijken van de denkbeelden, die hem bezielden, vertrouwden de hovelingen den jonkman niet den spitsen baard en den Gresrchen mantel maar ten halve en hoe moor zij met zijne kleine gestalte zijne linkschheid den spot dreven, des te meer groeide do zucht tot waake in het hart van Juliaan, maar ook des te meer werd de keizer tegen hem geprikkeld. Voorzeker, Juliaan zou reeds lang het lot zijns broeders gedoeld hebben, indien niet de keizerin Eusebia, Üonstantius' tweede gemalin, eene schoone Grieksche prinses uit Thessa- lonica, die don jonkman genogen was on liet niet dulden kon, dat deze spruit van keizerlijk bloed aan de onbeschaamdheid van eunuchen en soldaten dor lijfwacht overgegeven werd, hem herhaaldelijk togen geheime aanslagen beveiligd on uit de hand zijner vijanden gered had. Zij wist Constantijn te bewegen, Juliaan verlof te geven, zich op een klein landgoed zijnor moedor in Azië terug te trokken. Ik heb daar een wijngaard aangelegd, die 0011 gewas levert, dat geen langen tijd noodig hoeft, 0111 een soort wijn van kostelijken smaak te geven. Ik had nog wel meer wijnstokken kunnen planten, maar ik maak liever den nimphen dan Bacchus het hof en op mijn tafel had ik steeds wijn in overvloed voor mij en het nooit zoo groot getal mijner dischgonooten '. lerwijl Juliaan hier als een eenvoudig wijngaardenier woonde 0111 zich voor de blikken van Constantius te verborgen, leefde de/,o nog in ecuwigdurenden angst on bezorgdheid voort 011 eeno nieuwe zoogenaamde samenzwering gaf hem aanleiding tot nieuwe wreedheden on ook tot hot bevel aan Juliaan 0111 zich naar Griekenland to begeven, daar hij vreesde, dat deze zich te eeniger tijd van de oostelijke provinciën meester maken zou. Zoo voer Jumaan dan over naar Athene, nog steeds do zetel van het Grieksche heidendom, waar men den jongen man, die, mot don philosophenmantel behangen, zich onder de toehoorders van alle voorname redenaars mengde en niet slechts zijn dorst naar konnis maar ook zijne bekendheid mot de heidenscho denkbeelden openbaarde, met geestdrift ontving, Men begon al spoedig de hoop dor toekomst voor hot oude godendom op hem te bouwen 011 mot verbazing riep 111011 hier uit: wolk een geducht vijand kweekt R01110 zich hier!" Terwijl Constantius zich druk bezig hield, conciliën saam to roepon on mot do geleerdste theologen te strijden over de wezenseenheid van den Zoon met den Vader, liep hij groot gevaar zijn wereldlijk bestuur en zijn aardscho bezittingen to verliezen. Woeste scharen bedreigden van alle zijden de grenzen on vooral Gallië had een krachtigen verdediger noodig, doch Constantius kon maar niet besluiten, wien to zenden. I11 elk bekwaam veldheer zag hij een opstandeling, een tegenkoizer voor de toekomst, Eindelijk overreedde hem ËusEtsiA, in plaats van een vreemde toch een zijner aanverwanten to benoemen en ja, waarom zou hij het niet met Jumaan beproeven? Deze was zoo onschadelijk mogelijk, hield zich slechts niet de geleerdheid bezig, zweefde mot zijn geest in hoogero sferen tii kende geen eerzucht. En mocht hij hem al teleurstellen, welnu, liet zwaard, waarmede Gai.lus onthoofd was, het was nog niet verstompt. Zoo ontving dan Juliaan den titol van Cesah en werd hem het bestuur opgedragen over Spanje, Gallië en IJ rit tan 11 ië. Ik stuur Gallië geen keizer, maar een pop met het keizerlijk beeld", zoo smaalde Constantius. Juliaan wilde eerst de gevaarlijke eerbetooning van zich wijzen, doch het gevoel van zijn grootsche roeping bracht er hem toe die te aanvaarden. Toen hij in Milaan aangekomen was, moest hij den philosophenmantel niet oen prachtigen veldheersmantol verwisselen, waarop het beeld des keizers genaaid was en dien hij ninuner moest afleggen, opdat het volk zich altijd zou herinneren, wie de eigenlijke heer van het rijk was. <■ Met dit sieraad om de leden", zoo verhaalde Juliaan later zelf, < speelde ik, als soldaat bezien, een recht beklagenswaardige rol". Toen do keizer hem aan de soldaten voorstelde, juichten dezen dan ook minder hun nieuwen veldheer dan het rijke geschenk toe, dat hun bij deze gelegenheid beloofd werd, Constantiüs deed Juliaan met zijne zuster Helena in het huwelijk treden, die ouder was dan hij en spoedig kinderloos stierf, geen plaats in het hart van haren jongen man achterlatende. Rijke geschenken gewerden hem bij zijn huwelijk maar onder die allo waardeerde hij het hoogst de kleine bibliotheek, waarmede de teedere oplettendheid van keizerin Eusebia hem vereerde en waarvan hij zich nooit scheidde. Zelfs op zijne krijgstochten nam hij altijd eenige dier werken mede en nauwelijks lieten de zorgen van den krijg hem eenige rust, of hij trok zich met zijne lievelingsstudiën in zijne tent terug en vond in deze geschriften steeds nieuwe wijsheid en nieuw • genoegen. Evenals zijn broeder van alle zijden van verspieders omgeven en verplicht van alle dingen den keizer rekenschap le geven, daarbij zoo beperkt in macht, dat leger en volk altijd weer tegenover den keizer gesteld werden, verliet Juliaan in 355 het hofleger te Milaan om zich naar (Jallië te hegeven. De keizer, met wien hij het volgende jaar tegelijk het consulaat bekleeden zou, begeleidde hem naar Pavia. Constantiüs noemde hem zijn broeder, Juliaan droeg 's keizers buste op de borst en het volk verbaasde zich en jubelde over deze zeldzame eendracht, waarvan Juliaan latei-vei klaarde, dat ze een vriendschap van wolven was, waarachter zich het somberste wantrouwen verborg. Vier maanden lang wijdde Juliaan zich nu aan de studie der krijgswetenschappen en toen hij nu eindelijk het bevel over de troepen in werkelijkheid op zich nam, toonde hij zich tot algemeene verbazing en tot groote blijdschap zijner soldaten een moedig, verstandig en hoogbegaafd legeraanvoerder, terwijl hij al spoedig door do ernstige opvatting van zijn taak het vertrouwen zijner legerhoofden gewonnen had. In zijne openbare betrekking wachtto hij zich wel, iets van zijne neiging tot het heidendom te doen blijken, doch in het geheim vervulde hij, door eenen dienaar geholpen, de plechtigheden van den heidenschen godsdienst en temidden van het gewoel van den krijg, en van de meest ingewikkelde staatszaken, wijdde hij zijne vrije uren aan de goden en aan zijne hoeken. Hij geloofde in gemoede aan de bescherming der goden en riep vaak hun hijstand hij het ten uitvoer brengen ziiner voornemens in. Eiken morgen bad hij tot Kermes, voor hem den allesbesturenden en doordringenden wereldgeest. Maar vooral werd hij telkens meer de lieveling van het leger, dat hij van overwinning tot overwinning voerde en waarbij hij met zachte, doch vaste hand de tucht herstelde, zoodat welhaast de vijanden niet grooten schrik voor den jongen held bevangen waren en door heel liet llomeinsche rijk zijn lof weerklonk. En toen straks de wapenen door hein konden afgelegd worden, toonde hij zich een niet minder bekwaam staatsman en regent. Geen wonder, dat laaghartige benijders aanstonds gereed waren, het wantrouwen, dat in 's keizers hart tegen zijn neef heerschte, te vermeerderen en dezen diets te maken, dat Juliaan een gevaarlijk inodedinger naar de keizerlijke waardigheid werd. Dit vond temeer gehoor bij Constantius, daar deze allerminst gelukkig heeten moelit. Steeds ernstiger werd Rome door de Perzen en andere volken bedreigd en de keizer hield zich met niets meer onledig dan met liet onbegonnen werk om de kerkelijke twisten tot een einde te brengen en met liet vervolgen van zoogenaamde toovenaars. De voortgang, dien de Perzische wapenen maakten, gaf dan ook aan Constantius gelegenheid om Juliaan van zijn bes'e troepen to berooven, onder bet voorgeven, dat nu Gallië tot ïust gekomen was, hun hulp elders noodig was. Met grooto ontevredenheid vernamen de troepen, de aanvoerders en het volk van liet keizerlijk bevel en Juliaan, wien dit niet ontging, raadde den keizerlijken boodschappers, do troepen niet van uit één punt do reis te doen aanvaarden. De dwaze en wantrouwende hovelingen meenden echter aan de «oprechte bedoelingen van dien raad te moeten twijfelen en verlangden, dat de Cesar zelf aan de troepen het bevel tot den afinarsch geven zou. Juliaan voldeed aan bun verlangen. Ilij vermaande de legioenen aan het bevel des keizers gehoorzaam te zijn, en 11a een hartelijk afscheid, trok li ij zich in zijn palcis terug, vastbesloten liet keizerlijk purper neer te leggen, omdat hij geen kans zag, 11a de ontblooting van zijn leger, Gallië te blijven beveiligen. De dag ging rustig voorbij, doch tegen den avond verzamelden zich dichte menigten om onderscheidene sprekers. Na een oogonblik verstrooiden zij zich en dan keerden zij van alle zijden terug, verzamelden zich en begaven zich in stormmarsch naar het vorstelijk slot, stelden zich daar in gelederen en uitten een donderenden kreet: «Juliaan zal onze Augustus zijn!" De man, dien deze kreet gold, bevond zich in een afgelegen vertrek van het slot, toen hij dit woord opving. Ilij wist niet, wat to besluiten. Zooveel stond vast, dat hij den dood niet ontgaan kon, als hij weigerde aan hun verlangen to voldoen. Ilij zocht hulp bij de goden, opende een venster, blikte ten hemel, wierp zich ter aarde en bad Jufiter, hem een toeken te geven. En zijn God hoorde hem! Arme dwaas! Ilij gevoelde, dat hij geen bezwaar meer had in het verlangen zijner troepen, immers den vurigen, langgekoesterden wenscli van zijn hart, te treden. Ilij begaf zich tot do soldaten, beloofde elk hunner een pond zilver en vijf goudstukken en 111011 kroonde zijn slapen met het halssieraad van een vaandeldrager. Geen druppel bloeds was vergoten, do Cesar was tot Augustus verheven, het Ronieinscho wereldrijk had wèer een heiden tot keizer gekregen, de profetie van den ouden blinde, die Juliaan te Vienne hoorde spreken, zou vervuld worden: lnj zal onze godentempels herstellen ! Aanvankelijk zonderde Juliaan zich te Vienne in Gallië af. Hier schroef hein Constantius en verweet hem zijne ondankbaarheid. < Zoor zeker, hij heeft mij als oen arm weeskind opgenomen", antwoordde Juliaan, «doch hij weet zelf hot best, hoe ik een wees 011 arm geworden bon". E11 toon de keizer hem gezanten toezond 0111 hem naar Rome te geleiden, teneinde met hem tot een vergelijk te komen, merkte Juliaan op, dat hij zijn leven beter aan de goden dan aan het woord van Constantius durfde vertrouwen, terwijl hij de ambtenaren, die Constantius hein toeschikte, terugzond met de verklaring, dat hij voortaan zichzelf best in staat rekende, zijn ambtenaren te kiezen. De breuk was volkomen. Juliaan begreep, dat hij het slachtoffer van Constantius of diens mededinger worden moest; hij besloot de hem aangeboden keizerskroon aan te nemen en den ouden godsdienst te herstellen en aan het hoofd zijner troepen trok hij tegen Constantinopel op. Aanvankelijk wilde hij nog zijn bedoelingen verbergen en op het Epiphanieënfeest, in Januari 361 woonde hij zelfs nog do godsdienstoefening in de kerk der Christenen bij, maar nauwelijks was hij te Athene gekomen, of hij deed de gesloten tempels van Pallas weder openzetten, beleed in het openbaar den heidenschen godsdienst en noodigde het volk uit, zijn voorbeeld te volgen. Daar bereikte hem de tijding, dat Constantius onverwachts in Cicilië gestorven was. Dit was hem een teeken des hemels: nu was hij geen oproermaker, maar wettig keizer en aan Rome waren de ellenden van den burgeroorlog bespaard. Zegevierend en onder het gejuich der bevolking trok Juliaan de Afvallige Constantinopel binnen. Zijn eerste gang was naar een heidenschen tempel, dien hij voor zich opendeed, om er den goden een dankoffer te brengen voor hun hulp en bescherming. Thans wierp hij het masker ten volle af. Als opperpriester ging hij het gansche volk voor in eerbiedig huldebetoon aan de herstelde goden en zelfs de heidensche priesters konden hom niet in heiligen ijver overtreffen. Voor Helios, zijn bijzonderen schutspatroon, werd in het keizerlijk paleis oen kapel opgericht; met eigen hand droeg de keizer het offerhout aan en slachtte de dieren. Toen zware regens den oogst dreigden to doen mislukken, zag men hem temidden dor hevigste plasregens offeranden ontsteken in de open lucht om de goden gunstig voor het Romeinsche volk te stemmen. Ja, schertsende verklaarde men, dat het rundvleesch, zoo «Juliaan langer geregeerd had, zeker in prijs zou gestegen zijn. Hij bestrafte do heidensche priesters, die hem veel te traag waren in den dienst der goden, vermaande hen, dat zij zichzelf zouden doordringen van den zedelijken ernst, dio hem bezielde en eischte, dat zij zich onberispelijk en rein voor de oogen der wereld zouden vertoonen, versierd met al do deugden van hun stand. Door eene hernieuwing van den priesterstand en eene bezieling met nieuwe zedelijke kracht van hot oude on vervallen heidendom vleide hij zich, hot Christendom to zullen overwinnen. Hot Christendom, of, zooals hij schreef, het Atheisinus had zooveel opgang gemaakt in korten tijd, omdat zijne belijders veinsden een godvruchtig loven to leiden 011 zich door monschonliefde, ook jegens vreemdelingen onderscheidden. Dat het met den godsdienst der oude Hollenen nog niet naar wonsch ging, zoo schreef hij aan de priesters in Galatië, hot was zijn belijders eeniglijk en alleen to wijten. Ook do heidenen moesten deze deugden beoefenen en inenschenliefde ten toon spreiden, terwijl inzonderheid do priesters daarbij moesten voorgaan. Zij moesten alles vermijden wat hun stand en hun eeredienst tot schande strekte. Hij verbood hen, schouwburgen en openbare plaatsen van ont- 29 spanning te bezoeken of zich aan eenig onvoegzaam beroep te wijden. Om de behoeftigen ook van andere godsdiensten te ondersteunen en herbergen voor vreemdelingen aan te leggen, stek'e hij alleen voor het landschap Galatië 30000 schepels graan en G0000 emmers wijn beschikbaar, teneinde de behoeftigen te verkwikken. Geen bedelaar, zelfs geen vreemde mocht ledig weggezonden worden, immers het heidendom moest zich schamen over zijne belijders, die de zorg voor zijne armen aan de Christenen overliet en dezen namen die zorg bij die voor hun eigen armen gaarne en uit berekening op zich. Zoo wekte men het vermoeden, dat weldadigheid een vrucht was, alleen het Christendom eigen, maar neen, liet Grieksche heidendom was do godsdienst der ware humaniteit. Immers had reeds Homerus do bedelaars onder Jupiters bijzondere bescherming geplaatst en dat de oppergod onder verschillende namen bekend stond, wat beteekende het anders, dan dat hij de God der vreemdelingen in bijzonderen zin was. Waarom dan zouden hare dienaren in volkomen tegenspraak met het wezen van de opperste godheid handelen. Van do andere zijde zocht hij bij het volk den eerbied voor den heiligen priesterstand te herstellen, door er voortdurend op te wijzen, dat de priesters de middelaars tusschen de goden en hun belijders waren en men het ambt, zelfs in de onwaardige vervuilers daarvan, eeren moest. De priesters moesten zich volgens den wensch des keizers op eene eenvoudige leefwijze toeleggen, in hun ambt moesten zij bij de bediening van het offer door prachtig gewaad indruk maken, doch overigens evenals de Christelijke geestelijken zich door eenvoud in hun kleeding onderscheiden. Zijn voordeel doende met hetgeen hij bij de Christenen gezien had, voerde hij ook bij den eeredienst der goden de openbare prediking in en droeg den heidenschen wijsgeeren op, de mysteriën van het heidendom aan liet volk te verklaren en door hun redevoering invloed uit te oefenen op het dagelijksch leven der menigte, waaraan dezen dan ook gereedelijk voldeden, om te meer indruk te maken, in purper gedost en niet lauweren omkranst. Op de openbare standbeelden werden zinnebeeldige voorstellingen aangebracht, waarbij de groote oppergod aan Juliaan de teekenen der keizerlijke waardigheid overhandigde en Ares en Hermes, de goden van den krijg en van de wijsbegeerte welgevallig op hun gunsteling nederblikten. Zoo moest het volk den indruk weder krijgen, dat hij als de vroegere Iiomeinsche keizers een zoon der goden was en door hen geroepen werd 0111 hun eeredienst te herstellen. Ook de kunsten en wetenschappen moesten het hare bijdragen tot herstel van het heidendom. De Grieksche wijsgeeren, de vroegere vrienden des keizers in zijne vernedering, werden nu hoogelijk door hem geëerd, de geneesheeren als dienaren van Esculapius van belastingen vrijgesteld, jongelingen van muzikalen aanleg voor rekening van den staat opgeleid, kortom, niets werd door den keizer ongedaan gelaten, 0111 aan den ouden godsdienst van den staat zijn vroegere bestemming en zijn glans weder te geven. De Joden, de oude vijanden van den Nazarener, beschouwde hij eenigzins als zijn bondgenooten en daarom betoonde hij zich tegenover hen bijzonder verdraagzaam en goedgezind, ja, hij stelde hen vrij van belasting, opdat zij van alle zijden ontheven van zorgen, den ahnachtigen God, den Schepper aller dingen, voor zijne regeering bidden konden. Hij drong hen naar Jeruzalem terug te keeren en den tempel te herbouwen, waartoe hij hen onbekrompen de middelen verschafte. Eene groote schare gehoorzaamde aan de roepstem des keizers. Doch nauwelijks, zoo luidt het verhaal, was men met den arbeid begonnen en werden bij het opruimen der puinhoopen, de oude fondamenten dos tempels ontbloot, of vlammen sloegen van alle zijden uit den bodem en verhinderden allen verderen arbeid. Dwong het eeuwenoude Jodendom, gegrond als het was op onmiskenbaar historische feiten den dwependen heiden eerbied af, wilde hij ook voor allen verdraagzaam en goed zijn, het Christendom maakte voor hem eene treurige uitzondering. Het was eene nieuwigheid, welker bestaan volkomen en te eenenmale door hem in strijd geacht werd met den staatsgodsdienst van het heidendom. Zoo was het onder de heidensche keizers steeds beschouwd en, wij zagen het reeds dikwerf, in deze beschouwing althans had Juli aan recht: aan een van beiden behoorde de wereld, en de wereld geheel en onverdeeld. Daarbij was immers alles, wat Juliaan van het Christendom verpersoonlijkt gezien had, ééne doorgaande beschuldiging tegen haar leer voor het ideale hart des keizers. Voorzeker, wanneer Juliaan den vollen beker van zijn wraakgevoel over de Christenen had uitgegoten en eene bloedige vervolging tegen hen was begonnen, het kon ons niet verbazen. Hij was daarvoor te edel van karakter, te wijsgeerig van aanleg, te voorzichtig misschien ; hoe het zij, hij vermeed zorgvuldig iedere daad van openbaar geweld. Maar smartelijker misschien dan een Nkro en een Domitiaan bracht Juliaan hun zijne slagen toe. Uiteraard werden hun alle voorrechten ontnomen, hun onder de vorige regeeringen verleend. Aan de Christenkerken werden de inkomsten van het koren ontzegd, haar dienaren moesten opnieuw de belastingen aan den staat betalen en het recht der Kerk om door haar geestelijken testamenten te laten maken en legaten aan te nemen werd haar ontnomen. In stede van de Christenen te dwingen, de heidensche tempels te bezoeken, verbood hij hun, en dat weder in navolging van hun gewoonte, deze binnen te treden, zoolang zij niet in de goden geloofden; het Christendom had hem afschuw van allen gehuichelden godsdienst ingeboezemd, ware het dan ook op eene wijze, die zijn belijders geene eer aandeed. Hij drong zelfs bij de heidenen aan, zich verdraagzaam jegens de Christenen te betoonen en hen alleen door onderwijs en vermaning te overreden. Intusschen moest er toch weldra botsing komen tusschen de praktische toepassing der keizerlijke beginselen in het leven en den eisch des Christendoins aan zijne belijders in hunne maatschappelijke verhoudingen. Wij zagen reeds, dat de keizer, in navolging der oude heidensche keizers, zich als een zoon en gunsteling der goden afbeelden liet en nu deed zich ook de oude opvatting gelden, dat, wie aan het beeld des keizers niet de verschuldigde eer bracht, zich aan majesteitsschennis schuldig maakte. Evenals voorheen werd dit door den eenen stadhouder strenger opgenomen dan door den anderen, maar hoe liet ook zij, Juliaan kon zich de moeilijkheid, waarin hij hierdoor geraakte, niet ontveinzen en hij trachtte er zich althans gedeeltelijk van te bevrijden door de Christenen buiten alle staatsambten en buiten den krijgsmansstand te zetten. Vooral zocht hij hen te treffen, door hun het recht te ontzeggen in hun scholen letterkunde en welsprekendheid te onderwijzen. „De verachters van Thucydides en Homerus konden in hunne Galileesche kerken Marcus en Lucas verklaren; met de heidensche schrijvers behoefden zij zich niet in te laten, of zij moesten zich tot hun godsdienst bekeeren", zoo verklaarde hij spijtig en in bitteren spot. Deze maatregel werd zelfs door heidensche schrijvers hard en onverstandig geoordeeld: immers geen grooter smaad kon Juliaan het Christendom aandoen, dan het tot den toestand van maatschapppelijke onwetendheid en wereldlijke onbeschaafdheid terug te voeren en zijn belijders zóó in de meest onaangename beteekenis van het woord te verlagen tot „visschersleerlingen", zooals hij ze noemde. Voortdurend trachtte hij hen door bijtenden spot te treffen, vooral ook in den rechterstoel, waar hij hun onderlinge geschillen afwees met de opmerking, dat hun meester hun geboden had, zoo iemand met hen rechten wilde en hun den rok nemen, zij hem ook den mantel moesten afstaan en wanneer iemand hen op do rechterwang sloeg, zij hem ook de linker moesten toekeeren. Beklaagden zij zich over kerkroof, dan heette het, dat de schuldige hun den ingang tot het koninkrijk der hemelen gemakkelijker maken wilde, daar het toch voor den rijke bezwaarlijk was, daarbinnen te komen. Tegenover de bisschoppen gedroeg Juliaan zich hard en gestreng, omdat zij er in hun prediking openbaar op aandrongen, dat men do goden behoorde te verachten. Athanasiüs werd gebannen, omdat hij zonder verlof Grieksche vrouwen gedoopt had en wijl de kiezer hem voor een twistziek onruststoker hield. Dat hij den bisschop van Chalcedon, Maris, gestreng strafte, wijl deze hem in het openbaar voor een goddelooze uitgemaakt had en dat de uittartende houding van andere bisschoppen hem tot straffe maatregelen bracht, valt minder onder onze afkeuring. Zooveel is zeker, dat de keizer meermalen door zijn beginsel gedrongen werd tot daden, die hij ongaarne en ondanks zichzelf verrichtte, hetgeen ten gevolge had, dat hij zichzelf gansch niet gelijk bleef. Zijn bestuur kenmerkte zich echter door stipte orde en strenge rechtvaardigheid en wanneer hij meende, iemand in overijling verongelijkt te hebben, haastte hij zich, goed te maken, wat hij bedorven had. Zichzelf stelde hij de meest strenge eischen en vleierij en laffe vereering van zijn persoon wees hij met minachting van zich. Met de meeste beslistheid, hoezeer hij ook den glans van goddelijk gezag over het keizerlijk purper wenschte te zien stralen, verzette hij er zich tegen wanneer men hem »Heer" noemde, een titel, die alleen den goden toekwam of wanneer men hem goddelijke hulde wilde brengen. De eer der goden stond bij hem boven alles, zelfs boven zijn wijsgeerig gevoel van recht en billijkheid, vooral jegens de Christenen en, waar hij maar al te vaak erkennen moest, dat zijn pogingen 0111 het heidendom boven het Christendom te stellen, mot onvruchtbaarheid geslagen waren, daar liet hij zich meermalen tot de gewelddadigheden van den tiran verleiden. Gedurende zijn verblijf te Antiochië begaf hij zich naar het aan Apollo gewijde, heilige cypressenbosch bij Daphno. De dienst van dien God had echter opgehouden, de tempel stond daar woest en verlaten; geen offer werd er gebracht, dan een gans, die de laatste priester den god wijdde, geen lampen werden meer ontstoken. Vruchteloos zocht Juliaan in gansch Antiochië naar eenig overgebleven vereerder van Apollo en het orakel scheen voor altijd te zwijgen. Juliaan zocht naaide oorzaak en nu wees men er hem op, dat het stoffelijk overschot van een Christenmartelaar Babylas in de nabijheid van den tempel begraven was en dat zijn broeder Gallus een kapel op diens graf had gebouwd. Juliaan maakte zijn voornemen bekend, de beenderen van den Christen te doen opgraven. De Christenen, hierover terecht verstoord, besloten het gebeente van den martelaar naar de stad over te brengen. In plechtigen optocht en onder het zingen van psalmen, werd het stoffelijk overschot van den martelaar stadwaarts gedragen. Juliaan was zeer verstoord en hij deed een jongeling, Theodorus, die luide do woorden van den 97en Psalm gezongen had: «Beschaamd moeten allen zijn, die do beelden dienen, die zich op afgoden beroemen," gevangen nemen en op de pijnbank leggen, doch Theodorus verdroeg do pijnen met oen gelaat, waarvan hemelvreugde afstraalde. Diep getroffen door de standvastigheid en den moed van het slachtoffer, raadde de prefect Salustius don keizer toch niet voort te varen met eene handelwijze, dio hem slechts belachelijk maakte. Juliaan gaf toe en deed Tiieooorus in vrijheid stellen. Kort daarna ontstond er brand in den tempel van Apollo en do Christenen werden verdacht, dien veroorzaakt te hebben. Ofschoon Juliaan in zijne woede bijna oene vervolging tegen de Christenen uitgeschreven had, beperkte hij zich tot het sluiten van de hoofdkerk der Christenen to Antiochië en deed hij de kerk te Milota, mede in de nabijheid van een tempel van Apollo gelegen, omver halen. Inderdaad, het valt moeilijk te zeggen, hoever de haat togen den godsdienst, vroeger door hem beleden, Juliaan tien Afvallige zou gedreven hebben, indien niet Gods hand plotseling ingegrepen en aan zijn woeden een einde gesteld had. Weer hadden do Perzen den oorlog begonnen en Juliaan trok in eigen persoon tegen hen op. Do goden schenen hun «lieveling» te begunstigen en, de eene stad na de andere veroverend, drong hij zegevierend voorwaarts tot Ktesiphon. Daar dwong gebrek aan levensmiddelen hem tot den terugtocht, temeer wijl koning Sapor met zijn hoofdleger in aantocht was om den voortgang van don overwinnenden keizer te stuiten. Langs do oevers van den Tigris trok hij voort, door de Perzen achtervolgd en gedurig genoodzaakt om hun, strijdende, hot hoofd te bieden. In den hevigen kamp bij het dorp Phrygia wordt hij door een vijandelijke werpspies gewond. Ilij laat zich verbinden en ondanks de pijn, die zijn wonde hem veroorzaakte, wil hij zich opnieuw in den strijd mengen. Doch zijne krachten begeven hem en, gevoelende, dat zijn einde nabij is, laat hij zich in zijn tont dra- gen. Weenend verdringen zich zijno vrienden en legerhoofden rondom zijn legerstede, doch hij troost hen met de opmerking, dat hij zijn leven zou wedergeven aan den Schepper, van wien hij het ontvangen had en gebruikt de oogenblikken, die hem nog resten om met de wijsgeeren Maximus en Priscus over do verheven natuur der ziel te spreken. Het ademhalen viel hem al zwaarder. Ilij nam een dronk water en stierf (303) na eene tweejarige regeering. Volgens sommige christenschrijvers zou Juliaan de werpspies uit zijn wonde getrokken, het wegstroomende bloed in zijn hand opgevangen en het in de lucht geworpen hebben onder den uitroep: «Gallileeër, gij hebt overwonnen!» Gedurende zijn laatsten veldtocht had Juliaan zich nog beziggehouden met het schrijven van een werk tegen het Christendom; slechts enkele fragmenten daarvan zijn ons bewaard in het geschrift, waarin Cyrillus van Alexandrië de beschuldigingen des keizers weerlegde. Zeer verschillend is het oordeel over Juliaan den Afvallige tot op den luiidigen dag. Wij zullen ons in de waardoering daarvan niet verdiepen: voor ons is hij tuchtroede Gons over de reeds spoedig zoo diepgezonken Kerk en een middel in Zijne hand om haar te zuiveren en haar terug te voeren tot den eenvoud des geloofs, tot ootmoed en nederigheid, tot waken en bidden. Indien de bij leger en volk beminde keizer schikkingen gemaakt had met betrekking tot de opvolging, men zou ze geëerbiedigd hebben, doch bij gebrek daaraan verkoos het leger den overste der hofhouding, Jovianus, tot keizer. Hij was een waar tegenbeeld van zijn voorganger, een Christen, die zich door goedhartigheid, maar ook door zwakheid kenmerkte. Iieeds terstond bezoedelde hij zijne regeering door een smadelijken vrede met koning Sapor te sluiten. Wat tien goddienst betreft, hij herstelde natuurlijk de Christenen in hun rechten, doch overigens betoonde hij zich jegens allen verdraagzaam en gunde ieder zijner onderdanen volkomen geloofsvrijheid. Na een even kortstondige regeering als zijn voorganger, stierf hij onverwacht in 364 en in zijn plaats kozen de legioenen van Nicea den Panoniër Valentinianus I tot keizer en zijn broeder Valkns tot mederegent. Ook hij volgde het voetspoor van Jovianus. «Ieder,» zoo luidde het edict, door hem uitgevaardigd, «moet de vrijheid hebben, dien godsdienst te belijden, welken hij in zijn hart voor den waren houdt" en voorts bepaalde hij in een ander edict, dat de heidensche plechtigheden niet verboden waren." En toch was het heidendom reeds, zoo in de publieke opinie geoordeeld, dat het alleen in de scholen der wijsgeeren werd gehuldigd en overigens alleen te platte lande zich in het openbaar vertoonde, waar men minder in den stroom van het volksleven medeleefde. Valens volgde in dit opzicht de staatkunde zijns broeders, hoewel hij in de kerkelijke twisten der Christenenen zich gansch niet verdraagzaam kennen deed. Gratianus, die in 375 aan zijn vader Valentinianus opvolgde, stond den heidenen vrijheid van godsdienst toe, doch verbood do bloedige offeranden, waaruit men de toekomst voorspelde; terwijl hij al wat nog naar de officieele erkenning van het heidendom als staatsgodsdienst zweemde zocht te vernietigen. L Julianus de Afvallige: „Zoo hebt Gij dan toch overwonnen, o Galileër!" Hij was de eerste, die weigerde het gewaad van den opperpriester te dragen, waarmede de keizers steeds bekleed waren, ofschoon hij den titel nog behield. Ook werd op zijn last het altaar van de godin der overwinning uit de raadzaal, waar het door Juliaan opnieuw geplaatst was, weggenomen, waardoor dus de senatoren niet langer verplicht waren, den vroeger gebruikten eed daaraan af te leggen. De inkomsten en voorrechten, den priesters en den Vestaalschen maagden toegekend, werden hun ontnomen. Daar de groote meerderheid van den Senaat uit Christenen bestond, vonden deze keizerlijke besluiten geenerlei tegenkanting, doch des te meer mokten en wrokten de heidenen daartegen en eindelijk zonden zij den redenaar Quintus Aureuus Symmachus af, om hun zaakbij den keizer te verdedigen. Dit konden de Christenen niet onopgemerkt laten voorbijgaan en van hun zijde vaardigden zij Ambrosius, bisschop te Milaan, naar de hoofdstad af om den keizer tegenwicht te bieden bij depogingen die de heidenen op hem zouden aanwenden. De Christenen behielden den boventoon en do besluiten des keizers bleven gehandhaafd. Toch gaven de heidenen hun vergeefsche pogingen niet op. Een hongersnood, straks te Rome uitbrekende, schreven zij aan den toorn der goden over de keizerlijke besluiten toe en toen nu Gratianus in 163 stierf en Valentinianus, zijn broeder, in zijne plaats trad, ging Symmachus, die inmiddels stadsprefect geworden was, andermaal als verdediger van liet heidendom tot den keizer en trachtte dezen te bewegen, om, bij eigen persoonlijke vrijheid, het heidendom als godsdienst van staat te doen voortbestaan. «Daar de kennis der goddelijke dingen den mensch verborgen is,» zoo sprak hij, »zoo eischt eene gezonde politiek, dat men zich houdt aan het oude, dat men van de vaderen ontvangen heeft en waarbij zij zich goed bevonden hebben. Inderdaad, Symmachus putte alle gaven van zijne welsprekendheid uit om indruk op den keizer te maken. Hij voerde de stad Rome zelf als sprekende in, genoodzaakt als het was, zooals hij het deed uitdrukken, om hare rechten voor den troon des keizers te verdedigen en hare vrijheid van hem terug te eischen. Doch andermaal stelde Amhrosius zich tegenover hem en schreef den keizer een brief, waarin hij hem bezwoer, toch niet toe te geven. Deed hij dit, zoo zou hij het geloof, dat hem dierbaar was, verloochenen; waar hij ieders geweten volle vrijheid gunde, mocht hij toch zijn eigen geweten niet bezwaren en voorts wees hij er op, dat men geen sterfelijk mensch onrecht deed, als men Gode meerder gehoorzaamheid betoonde dan hem. 't Gevolg was,dat Symmachus andermaal een weigerend antwoord bekwam. Strenger dan Valentinianus trad Tiieodososius, zijn mederegent in het Oosten, tegen het heidendom op en zijn invloed deed zich zelfs ook in de landen van het Westen gelden. Allereerst verbood hij het voorspellen uit de ingewanden der offerdieren, waardoor de offeranden van zelf ophielden, de priesters werkeloos werden en de tempels vervielen. Helaas, dat de Christenen zich lieten opzweepen om mot dezelfde blinde woede tegen het heidendom op te treden, als de heidenen vroeger tegenover de Christenen hadden betoond. Woeste benden van monniken, met breekijzer en bijlen gewa- pend, stormden op de tempels der heidenen aan, en plunderden en verwoestten alles. Dit wekte natuurlijk groole verbittering onder de heidenen, die de aanvallen van de Christenen vergeleken bij de bestorming van den hemel door de titanen, geweld met geweld beantwoordden en do Christenkerken te Gasa, te Askalon en Baireuth in de asch legden. Nu stelde zich Libianus, de vroegere leermeester van Juliaan, voor het heidendom in de bres en riep de bescherming des keizers over de tempels der goden in. In sterke kleuren maalde hij het dolle drijven der «zwartmantels» of monniken en wees aan, welk een nadeel zij aan de algemeene zaak berokkenden. Fit zuivere dankbaarheid jegens de goden, waaraan Rome eenmaal zijne overwinningen en zijn grootheid verschuldigd was, waren hun tempels gesticht. Had Constantijn zich tot een andoren God gewend, toch had hij do tempels in eero gehouden en ook do tegenwoordige keizer 1 iieodosiüs, al had hij de offers verboden, de tempels waren door hem gespaard. Dit dolle drijven kon niet in de bedoeling van den keizer liggen on deed het Christendom zelf niets dan schande aan. Indien zij meenden, daardoor de heidenen voor het Christendom te winnen, bedrogen zij zich: door vrees konden zij niets dan schijngodsdienst kweeken. Slechts van overtuiging, niet van uiterlijken dwang had het Christendom evenals iedere godsdienst uitbreiding te wachten. Er viel voorwaar weinig tegen dergelijke redeneeringen in te brengen en de keizer wist zich op geenerlei wijs uit do moeilijkheid te redden dan door nu eens de tempels to doen sluiten, dan weder met beroep op zijn edicten, die verdraagzaamheid ademden, do heropening toe te staan. Intusschen bleef het voorbeeld van Theodosius op zijn mederegent invloed behouden en straks zond Valentinianus een ruw en woest praetor naar Syrië en Egypte om aan het heidendom een einde te maken, doch diens optreden wekte spoedig bloedige tooneelen te Alexandrië. De heidenen, reeds verbitterd omdat de keizer een vroegeren tempel van den god Bacchus aan den bisschop ten geschenke gegeven had, geraakten in woede, toen de kerkvoogd, in plaats van de beelden en het godsdienstig gereedschap in stilte uit den tempel te brengen, dit in optocht door de straten dragen deed en aan de woede des volks prijs gaf. Onder den wijsgeer Olympiüs liepen zij tehoop en mishandelden de Christenen, waarna zij zich binnen den tempel van Serapis verschansten en van daar uit uitvallen op de Christenen deden, de gevangenen, die hun in handen vielen, door pijnigingen dwongenjte offeren of hen, bij weigering doodmartelden, eene beproeving, die de Christenen zichzelf op den hals gehaald hadden. Nadat Theodosius vruchteloos beproefd had, de rust te herstellen, bood hij den heidenen, die zich aan de Christenen vergrepen hadden, vergiffenis aan en eerst toen de gemoederen tot kalmte gebracht waren, zette men de verwoesting deitempels voort, aanvangende met den prachtigen tempel van den god Serapis, waaruit straks de wandaden tegen de Christenen gepleegd waren. Naar oude overlevering zou hemel en aarde instorten, als men zich aan de standbeelden van den god vergreep en 't was dus geen wonder, dat niemand het waagde, er de hand aan te slaan. Eindelijk snelde een christen soldaat toe, verpletterde onder luid gejammer der heidenen eerst het gelaat van den god en hieuw vervolgens onder luid gejubel der Christenen het gansche beeld neer. Nu werden ook de overige tempels in de stad en de omstreken der stad ontledigd en tot kerken en kloosters voor de Christenen gewijd. Dezelfde woeste tooneelen hadden ook in andere streken plaats. Marcellus, de bisschop van Apamea in Syrië, trok aan liet hoofd van eene gewapende bende tegen den tempel van Jupiter op, doch de heidenen snelden toe om hun heiligdom te verdedigen. Het gelukte hun, den grijzen bisschop in handen te krijgen; hij werd op den brandstapel gesleept en door hen verbrand. Wel wilden de zonen van den bisschop hun vader wreken, maar de overige geestelijken vermaanden hen, van hun voornemen af te zien en zich te verblijden, dat hun vader verwaardigd was, den marteldood voor zijn geloof te ondergaan. Intusschen nam de bestrijding van den ouden godsdienst, juist door deze ergerlijke tooneelen, steeds grooter afmeting. Geldboeten en zware straffen ja, zelfs de dood bedreigde de offeraars en iedere uitoefening van den heidenschen eeredienst werd belet. Slechts korte tijd van verademing werd den heidenen vergund, toen na den dood van Valentinianus, die door don Frankischen bevelhebber Arhogast vermoord werd, Eugenius, zijn hofkanseüer, den troon beklom doch na twee jaren werd hij door Theodosius geslagen bij Aquilea (394) en deze trok Rome als alleenheerscher binnen. Nauwelijks had hij zijn intocht gedaan, of alle voorrechten, don heidenen door Eugenius vergund, werden ingetrokken en de keizer hield eene tede in den Senaat, waarin hij de heidenen vermaande, den dienst der goden te verlaten en die loer aan te nemen, waarin zij alleen vergiffenis van zonde ontvangen konden. Slechts korten tijd beheerde Theodosius het Romeinsche wereldrijk Kort vóór zijn dood verdeelde hij het rijk onder zijne beide zonen Arcamus en Honorius. De eerste, 18 jaren oud, ontving het Oosten, terwijl het Westen aan den laatsten ten deel viel, die nauwelijks 11 jaren telde. Beiden lieten de behandeling der zaken aan hun leidslieden, den Vandaal Stilicho en den Galliër Rufinus over. De onbeduidendheid der keizers en de afgunst dier beide mannen op elkaar verhaastten don ondergang van het rijk, dat weldra tot in zijn hoofdsteden door do woeste Germanen en Gothen bedreigd werd. Deze geweldige schokken in het bestaan der oude wereld behooren echter meer tot hare historie en wij bepalen ons er toe, daarover ter plaatse en ter loops te handelen. Genoeg zij het te zeggen, dat Aucadius en Honorius beiden de weinige macht, die hun gelaten werd, gebruikten om de wetten, door hun vader Theodosius tegen het heidendom uitgevaardigd, te bevestigen en te verscherpen. Drie honderd vijf en zestig jaren levensduur had eene heidensche voorspelling aan het Christendom toegezegd. Deze periode was verstreken en de laatste heidensche tempels zonken in het eigen puin neder. Maar mocht hot heidendom in Rome tot het verleden behooren, in de provinciën verzamelde het voor liet laatst al zijn levenskracht tot zelfbehoud. In Carthago trachtten de Christenen, op het voorbeeld van Rome, alle sporen van den ouden gods- dienst uit te wisschen. Toen nu een heidenseh senator liet voorstel deed om den baard van den Syrisclien afgod Hercules, die nog steedsdoor de heidensche bevolking van Carthago vereerd werd, te vergulden, verzetten de Christenen zich en dit gaf tot woeste tooneelen aanleiding zoo in de stad als in Numidië, waarbij Christenkerken verwoest werden en eenige Christenen den dood vonden. Had Juliaan getracht door schoolsclie wijsheid de door hem gehate secte afbreuk te doen, zijne opvatting werd door de Christenen gerechtvaardigd door den strijd, welken zij tegen de scholen der heidensche wijsgeeren openden en met schaamte moet erkend worden, dat deze niet steeds op lofwaardige wijze gestreden werd. Do rollen werden meermalen omgekeerd: de Christenen werden de woeste drijvers, die vaak geen ruw geweld noch lichamelijke kwelling ontzagen, de heidenen werden martelaren, die in stoïsche berustingen in wijsgeerige zelfbeheersching zich den roem van het martelaarschap voor hun geloof verwierven. Zóó geschiedde het te Alexandrië, waar onder de regeering van Theodosius den Jongere de geleerde en edele Hypatia, de dochter van den wiskunstenaar en wijsgeer Theon in het jaar 415 het slachtoffer werd van dweepzucht en ruw geweld. Met haar gansche hart aan de wijsgeerige begrippen haars vaders gehecht, was zij voorkomend en welwillend jegens de Christenen en heidenen en genoot dan ook de hoogachting van beide partijen. Op eenmaal werd zij beschuldigd, dat zij den stadhouder Orestes tegen de Christenen had opgezet en deze verdachtmaking was voldoende voor den bisschop van Alexandrië, Ciryllus, om do woede van de dweepers onder zijne gemeente tegen haar los te laten. Door eene dolle menigte, onder aanvoering van zekeren Petrus Lector gegrepen, werd zij in eene kerk gesleept en daar op do schandelijkste wijze onder allerlei martelingen ter dood gebracht. Wij walgen van zulke tooneelen, die de geschiedenis der Kerk schandvlekken. Ook de scholen der heidensche wijsgeeren schenen haar rol op het wereldtooneel gespeeld en hare bestemming vervuld te hebben. De eene na de andere verdween; eindelijk, in 259 sloot de toenmalige keizer de school te Athene, die zich het langst van alle staande gehouden had. Hellas' zevengesternte verbleekte aan den hemel der geschiedenis en het laatste zevental zijner wijsgeeren verkoos liever den Romeinschen grond te verlaten en de bakermat der heidensche wijsbegeerte vaarwel te zeggen dan hun overtuiging te verloochenen. Zij begaven zich naar Perzië, waar zij door koning Cosroö met open armen ontvangen werden. De Galileoër had overwonnen! Hot Kruis wierp zijn stralen van licht en genade over de Westersche wereld, het Labarium wapperde over het Oosten. De wereldhistorie had zich ook hier bewezen, het wereldgericht te zijn. Rome's keizerstroon was vermolmd ineengezonken, maar de Kerk plaatste in zijn stof haar Heiligen stoel en de Engel der gemeente zag het aan en schreef aan den horizon in bloedige letteren: »Mijn koninkrijk is niet van deze wereld." Nog enkele beschouwingen resten ons, eer we tot de geschiedenis van de kerk in de Middeneeuwen kunnen overgaan. XVIII. HET CHRISTENDOM ONDER DE VOLKEN. Hot machtige Ptome der Oudheid had zijne bestemming vervuld. Gelijk daar de steen, uit den berg gehouwen, zijne altaren en tempels om\ei w iei p, zoo hortten en stieten woeste scharen van barbaren tegen zijn wereldtroon en vertrapten dezen onder de hoeven hunner rossen om nieuwe wereldzetels op zijn puin te vestigen. Niet slechts stortten zij do oude maatschappij ineen, doch een nieuwe wereld, die der middeneeuw tn, groeide als onder hun geweld en 't was in deze nieuwe wereld, dat ook het Christendom zich een weg banen, een arbeidsveld kiezen moest, /'ij" wezen kon niet veranderen, doch het moest zich voegen in de nieuwe orde van zaken, om ze te heiligen, kortom 't moest ook de wereld der middeneeuwen veroveren voor Ilem, Wien toekomt alle macht en heerschappij iu luel Zijne schepping, ook in de schepping der historie van zijn inenschen in alle geslachten en tijden. En te zwaarder was deze taak, nu beide zijn verhouding tot de wereld en ook zijn innerlijk zijn, zoo geheel verschillend waren van die der eerste eeuwen. Voorzeker, het was de oude leer van den Man van Smarten, wiens koninkrijk niet is van deze wereld, den profeet van Nazareth, zachtmoedig en nederig van harte, den (lek ruis te onder Pontius Pilatüs, die ook nu tot de Zijnen bleef getuig«n : 'n t (' wereld zult gij verdrukking hebben," doch nu, de historie had de waarheid bewezen van Zijn verzekering: >hebt goeden moed: Ik heb de wereld overwonnen!" De keizerlijke vervolger was een keizerlijke beschermer geworden en wie zich met. den arren moed van den heiden tegen de banier van den gevloekten Nazarener gorden wilde, moest het wel weten, dat de banierdrager zoowel als liet labarium zelf onder de hoede stond van den wereldbeheerscher. Het was de oude leer, maar ze had nu eenmaal gezegevierd over de goden van den Olympus en van Ilome en haie belijdt is hadden zich met den buit van hun macht, hun invloed, hun tempels en scholen, hun priesters en altaren verrijkt. Wee den vermetele, die den kamp durfde bestaan, waarin Jupiter en Ilome's keizer het onderspit gedolven hadden! Dubbel wee, waar ook Rome's keizer zelf zich aan de zijde der verdrukkers geschaard had! En, immers zagen we het: Christus' kerk had de weelde niet zonder schade voor haarzelf gedragen. Üij dat treden door en over het puin van het heidendom hadden li aar belijders het kleed niet zuiver kunnen houden en waar zich hun hoofd, onder de verdrukking neergebogen, hoog over de uitgedoofde brandstapels, over de gesloten kerkers en verwoeste arena's verhief, daar was de ootmoed der ziel maar al te zeer verloren geraakt. Mocht ook de leer des Kruises gisteren en heden dezelfde gebleven zijn, do prediking daarvan door hare dienaren was onderworpen geweest aan of had althans den invloed gevoeld van den geest der dwaling en die invloed spiegelde zich af ook in de openbaring in het leven. Een nieuwe wereld lag daar voor haar! Niet van ontzenuwde en verwijfde volken, die, hun goden als traditioneelo creaturen handhavende, ze bij hun zedelooze gastmalen zelf bespotten en verloochenden, neen, maar van jonge, frissche stammen, vroom en vrij, fier en trouw, die in de heilige stilte der wouden, onder de verheven booggewelven hunner trotsche en woeste natuur, hun Wodan's en Thor's en Freya's, hun Alvaders en Almoeders, het offer van hun leven en hun degelijkheid eerbiedig aanboden, die met den weerzin van hun zedelijk instinct verachtend nederblikten op de door weelde en zedeloosheid ontmergelde vertegenwoordigers van het wereldbeheerschcnd Rome en voor wier vrijheidsgevoel het gelijkluidend heette, hun oude goden in te ruilen voor den misschien meer verheven Nazarener en een nietswaardig bedorven slaaf van den keizer te worden, wiens legioenental alleen door de massa kracht bijzetten kon. Men gevoelt het, ofschoon we noch de ruimte, noch het plan hebben om ons eenigen uitstap op het gebied der wereldhistorie te veroorloven, zoo behooren wij toch een oogenblik stil te staan bij den loop der wereldgebeurtenissen, om hot arbeidsveld te onderkennen, waarop de Kerk zich te bewegen had. En immers worden we daartoe als van zelf verplicht, waar we reeds in don gang onzer beschouwingen, mochten we ons ook al hoofdzakelijk tot Rome beperken, opmerkten, hoe dat oude Rome in zijn woeden tegen het Christendom met zijn verbannen en uitgeweken Christenen liet zaad des Evangelies uitstrooide tot aan do verste grenzen van zijn gebied, hoe het met zijn legioenen de belijders van den Nazarener langs zijn heirbanen als voortzweepte om ook aan do Germanen en Galliërs, de Gothen en Perzen genade door het bloed des Kruises te prediken, hoe het van den geesel der vervolgingen den uitgewekenen vaak geen ruste gunde dan als zij over de limiet van Romers scepter een plekske ter wereld gevonden hadden, waar zij hun Heer en Heiland dienen 011 belijden konden. Daarom reeds behoeft het ons niet te verbazen, zoo wo ook bij deze nieuwe volken, waarmede wo kennis maken, reeds sporen van, Christendom ja, overwonnenen van Christus, zelfs Christenvolken aantreffen en zou dan ook de historie van hun lijden en strijd geen deel behooren uit te maken van een werk, dat de zegepraal van het Kruis beschrijft ? Sedert onheuglijke tijden leefde in het hoogland van den Altaï oen woest herdersvolk van Mongoolsche afkomst, Hunnen genaamd. Vruchte- loos beproefden do beheerschers van liet hemelsche rijk tle verwoestende invallen van deze geweldige naburen te keeren door grooto legers tegen lien te wapenen of een hoogen muur te bouwen, van welken zij hen met pijl en boog of met de lansen hunner ruiters bestookten: het eenige weermiddel, hoe wankel en onbetrouwbaar ook, was de erkenning van eigen zwakheid en door geschenken, betalingen en belastingen alleen konden zij vrede en veiligheid koopen. Twisten en verdeeldheden brachten echter scheuring onder de Hunnen en een deel van het nomadenvolk zette zich aan de oevers van de Wolga neer, waar zij dc krijgshaftige Alanen overwonnen en voortdreven en zich met een deel hunner op de Gothon wierpen, die zich aan de oevers van de Don neergezet en alle omliggende volken aan zich onderworpen hadden. Na een bloedigen slag was de overwinning aan de zijde der Hunnen. I)e Oost-Gothen onderwierpen zich, de Westgothen stelden zich onder bescherming van keizer Valens, die hun eenige landen aan den Donau ter woonplaats onder zijne regeegeering en bescherming aanwees, onder voorwaarde, dat zij het Christendom aannemen zouden en gijzelaars stellen. Do afpersingen der Romeinsclic legerhoofden verbitterden de Gothen en hun zedelooze uitspattingen wekten zoozeer hun minachting, dat keizer Valens welhaast al zijn gewapende macht noodig had, om hen in rust te houden. Straks, in 378, had de vreeselijke en beslissende slag bij Adrianopel plaats, waarin Valens omkwam en de Gothen onder Fridigern zulk een zege behaalden, dat zij het rijk tot Constantinopel in angst en vreeze brachten. Theodosiüs wist met kloeken, vroeden zin de Gothen als bondgenoten in den Romeinschen staat op te nemen en toon hij na den moord van Gratianus en de overwinning op diens moordenaar, Maximus, in 395 do alleenheerschappij aanvaard had, vernietigde hij alom in het rijk de laatste sporen van hot heidendom en verklaarde den christclijken godsdienst als den eenig gedulden in het oude wereldgebied. Reeds zagen wij, dat bij zijn dood het rijk onder zijne zwakke zonen Arcadius en Honorius en bij den naijver hunner raadslieden Stilicho en Rufinus met snelle schreden zijn ondergang tegemoet üin<»• en hot kan ons niet verwonderen dat de zoo kortelings b n n t bedwongen woeste scharen, verbitterd over de afpersingen der Romeinen en geërgerd door hun willekeur, zwakheid en zedeloosheid, zich opnieuw tot don strijd rustten. Dc lage Rufinus wist Alarik, het jeugdige, kloeke hoofd der Wost-Gothen, met zich te verbinden tot een strijd togen Stilicho, doch toen hij als een slachtoffer van Stiliciio's kuiperijen, door sluipmoord viel en hot Oostersche rijk de voorwaarden, door Rufinus mot Alarik aangegaan, niet nakwam, rukte deze met zijne Gothen op en drong zegevierend door Macedonië en Thessaliö. Helaas geen Leonidas loefde moer om de Thermopylao tegen de aanvallen der barbaren te verdedigen. Korinthe, Argos, Sparta werden geplunderd en overwinnend trok Alarik voort, toen Stiliciio zich door de klachten der Grieken, die door hun keizer aan hun lot overgelaten werden, bewegen liet, om zich hunner aan te trekken en Alarik tot den aftocht dwong. Doch Stiliciio's vijanden in het Oosten, door haat tegen en vrees voor hem gedreven, bewerk- ten, dat in naam van het hof van Constantinopel, aan Alarik liet opperbevelhebberschap opgedragen werd over de landen, kortelings nog door hem verwoest en Alarik wist van deze dwaasheid meesterlijk partij te trekken. Deze verheffing van Alarik was het antwoord van het Oostersche hof op den welmeenenden en vaderlandslievenden raad van den edelen wijsgeer Syxesius van Cyrene, die juist in dien tijd als afgevaardigde van zijne stadgenooten aan keizer Arcadius een gouden kroon bracht en bij het overreiken den keizer in wanne bewoordingen aan zijne verplichtingen als opperheer herinnerde en hem vermaande om de deugd, de kracht en den eenvoud der voorvaderen te hei-stellen, de jeugdige burgers weer tot den krijgsdienst te verplichten en de barbaren naar hun steppen terug te drijvan. Men prees de schoone redevoering van den man, die straks den bisschopszetel van Ptoloinais innam en handelde volkomen in weerspraak daarmede. De West-Gothen, niet weinig ingenomen met do eer en de macht, hun vorst verleend, hieven den jeugdigen Alarik o]) hun schild en een donkere wolk te meer verrees aan den hemel van een innerlijk vermolmd wereldrijk met een zwakzinnig keizer, een jaloersch en ontaard hof en een verwijfde, krachtelooze bevolking, wier legioenen niet opwogen tegen de illusiën en de geestkracht van dien éénen Duitschen legeraanvoerder met zijne stoere Gothen. Van zijne glorie bekomen, trok Alarik aan de spits van een machtig leger, uit onderscheidene volksstammen gevormd, de Julische Alpen over om wraak op Stilicho te nemen. Als een verdervende oostenwind vielen zij in de liefelijke dalen van Noord-Italië, veroverden en plunderden de steden, verbrandden de landhuizen, verwoestten de velden en gaarden en zetten hun triomftocht voort, aangevuurd door de geestdrift van den jonkman, die besloten had, in Italië een koninkrijk of een graf te vinden. IJlings snelde Stiliciio hem over de besneeuwde Alpentoppen tegen, na dat hij alle beschikbare legioenen tot zich getrokken had. Bij Pollentia kwam het tot een slag maar dapperheid en tucht, onder leiding van zulk een voortreffelijk aanvoerder als geboren, droegen de zegepraal weg op de woeste vermetelheid der barbaren. Alarik moest met zijne Gothen het slagveld verlaten, de rijke buit van Argos en Corinthe viel met dien der Italiaansche steden in de handen van den overwinnaar en de gemalin van Alarik, die zich reeds een Romeinsche keizerswrong om hare slapen gedroomd had, viel met tallooze gevangenen in Stilicho's handen. Dichters zongen den lof van den overwinnaar en het dankbare volk droeg den nieuwen Marius als op zijn handen. Tweedracht en verraad in het leger van Alarik deden het overige; weldra trok deze naar Illyrië terug om gunstiger dagen af te wachten en de bevrijder van Italië hield zijn zegevierenden intocht binnen de eeuwige stad. Nauwelijks had keizer H< norius, ten einde zich tegen nieuwe invallen van barbaren beter te beveiligen, Ravenna tot zijn zetel gekozen, of nieuwe gevaren bedreigden zijn rijk. Vandalen, Bourgondiërs en Sueven,door de Hunnen voortgejaagd, trokken onder aanvoering van hun legerhoofd a li garius over den Donau en bedreigden Italië. Reeds verheugden zich de aanhangers van het onde heidendom, dat de woeste barbaren hun tempels en altaren weer zouden herstellen, doch Stiliciio wist door beleid te vergoeden, wat hem aan legersterkte ontbrak. Terwijl hij Alarik in Illy rië door geschenken en jaargelden wist op te houden, zaaide hij met zijn goud tweedracht in het leger der barbaren, die reeds Florence belegerd hielden. Nu verscheen Stiliciio plotseling en onverhoeds om den oogst van zijn goud binnen te halen en na een bloedigen slag was de overwinning andermaal aan zijne zijde. Radagasius werd gevangen genomen en stierf onder de bijl van den scherprechter, 1900 zijner beste strijders werden in Romeinsehe dienst genomen en scharen van Gothen werden gevangen genomen of als slaven verkocht. De Vandalen, Sueven, Bourgondiërs, Alanen, Herulers en anderen wierpen zich nu op de landen aan de Rhöne en den Rijn, waar zij echter dooide daar wonende Franken en Alemannen, die onder voorwaarde, dat zij in vrede met de Romeinen leven zouden, rustige woonplaatsen in deze gewesten van Stilicho bedongen hadden, gestuit en naar Gallië gedreven werden. Van nu af aan was dit laatste gebied, na een bezit van vier eeuwen, voor de Romeinen verloren. Nadat de barbaren de Romeinsehe bolwerken aan den Rijn, ondanks den dapperen weerstand der verdedigers, neergeworpen hadden, nadat Mentz, Worins, Spiers en Straatsburg tot puinhoopen gemaakt en de Ilelvetische steden in hei stof gezonken waren, trokken de woestelingen roovende en brandende voort en sloegen de bewoners van Arras, Amiëns, Rheims en vele andere steden met de scherpte des zwaards. Van de Alpen tot aan den Oceaan en van daar tot aan den voet der Pyreneëen heerschten schrik en ontsteltenis. De heidensche Germanen dreven vrome bisschoppen, eerwaardige raadsheeren en kuiscbe jonkvrouwen met de kostelijkste have van hunne huizen en altaren in onafzienbare rijen voor zich heen en een donker voorgevoel, dat de oude wereld met hare deugden en ondeugden, hare beschaving en verweekelijking ten ondergang bestemd was, vernietigde alle kracht tot weerstand. Wel zocht men troost en hoop bij den godsdienst, doch men bad zonder te handelen. Helaas, terwijl Stiliciio al zijn voorzorg tot het behoud van Italië uitstrekken moest, en het lijden der wingewesten schijnbaar onverschillig moest aanzien, had men van den lafhartigen en verweekelijkten keizer, die zich achter de wallen en moerassen van Ravenna in persoonlijke veiligheid gesteld had, niets te wachten. (40(5) Straks lag Spanje aan de beurt. Sueven, Vandalen, Alanen braken dooide zwak verdedigde bergpassen der Pyreneëen en vielen als verdervende sprinkhanen in de landen, die onder den zegen van een langdurigen vrede tot welstand en rijkdom geraakt waren, doch wier bewoners met de beschaving ook de misdaden en verweekelijking der Koineinen overgenomen hadden en nu door roof en moord opgeschrikt, als verlamd hun ondergang aanschouwden. Romeinen en inboorlingen werden van hun eigendom beroofd en steden en akkers verwoest. Een hongersnood woedde alom en de verhongerde bewoners zochten hun leven te rekken door het vleesch der doodon te nuttigen. De wilde dieren, door de menigte van onbegraven lijken aan menschenvleesch gewoon, vielen de monschen aan en verscheurden zo. Een pest brak uit 011 raapte onderdrukten on verdrukkers bij scharen wog. Eindelijk zetten de woestelingen zich in do bekoorlijke dalen van Gallicië, Lusitamiö en Andalusië ton vasten woon neder. (411) Stiliciio zocht intusschen, nadat Theodosius II, de zevenjarige zoon van Arcadius den troon bestegen had, door een verdrag met Alaiiik, Italië te beveiligen. Hiermede gaf hij echter zijn vijanden een wapen togen zich in do handen. Door moordenaars tot in zijn eigen tont bedreigd, vluchtte hij naar Ravenna en zocht er een toevlucht bij het altaar eoner kerk, doch ook hot heiligdom kon den belaagde geen schuilplaats bieden. Onder belofte, dat men zijn leven zou sparen, wist men hem over den drempel der kerk te lokkon 011 terstond werd hij door oen wilden hoop moordenaars neergeslagen 011 in stukken gehouwen. Zoo stierf do laatste Romein en in zijn val sleepte hij bloedverwanten en vrienden mede die bij gansche scharen door do vijanden van den grooten man gedood worden. Woedend over de schending van hot verdrag, zooeven gesloten, rukte Alaiiik, als «Stilicho's wreker", andermaal over de Alpen (408) en, 11a Noordelijk Italië onderworpen en aan al de barbaarschheid zijner bonden overgegeven te hebben, trok hij Ravenna voorbij, 011 voerde zijneGothen tot onder de muren van Rome. Terwijl angst en schrik do inwoners verstijven deed, de Senaat het ongeluk der stad op onschuldigen wreekte en de keizer zich to Ravenna aan ijdele genietingen overgaf, deden zich aldra gebrek en hongersnood gevoelen in de stad, dien van allen toevoer ter zee en to land afgesneden was. Duizenden bezweken op 0011 enkelen dag, de lijken werden gebruikt om don honger te stillen, de lucht werd verpest en pestziekten verhoogden den jammer, dien tooverspreuken en geboden vruchteloos trachtten te beëindigen. Vruchteloos zond de radeloozo senaat bode op bode tot den keizer. Vruchteloos deed zij, meenende Alahik door voorgewend machtsvertoon te verschrikken, hem aanzeggen, dat, indien hij niet in een eervolle overgave toestemde, tic burgers tot den laatsten man op de wallen strijden zouden. « IIoo dichter het gras, dos te gemakkelijker hot maaien,> antwoordde do (Joth en liet zich niet wegdrijven, dan nadat de Senaat beloofd had, alle goud en zilver en kostbaarheden, benovens alle Germaanscho slaven aan hem uit to leveren. «Wat zult gij ons dan nog overlaten?» vraagden de afgezanten in vertwijfeling. «Het leven!» antwoordde de barbaar en zoo werden dan tot do laatste afgodsbeelden omgesmolten 0111 ten einde na betaling van 5000 pond goud, 30,000 pond zilver, allo kostbaarheden en een ganschen voorraad specerijen, den over winnaar te zien aftrekken. Door 40,000 slaven, die, nu zij hun ketenen verbroken haddon, van wraak tegen hunne vroegere onderdrukkers gloeiden en door scharen van Gothen en Hunnen, onder aanvoering van Alakiks schoonbroeder Atiiaulfus versterkt, rukte de overwinnaar in de vlakte van Toscane en eischte, dat Honokius hem een streek lands aan de zee zou afstaan. De keizer aarzelde, door zijn gunsteling Olympius aangaande zijn kracht tot weerstand misleid. Roineinsche raadsheeren, bij wier tocht zich zelfs Innocentius, do bisschop van Rome aangesloten had, trachtten den keizer vergeefs te overreden. Do (5000 Dalmatiërs, die hun terugkeer naar Rome beveiligen zouden, werden tot op één honderdtal door de Gothen neergehouwen. Zelf Olympius viel in ongenade, vluchtte, werd verbannen en stierf onder goeselslagen. Nog wisten de hovelingen den keizer tot volharden te bewegen en verklaarden elk verdrag voor hoogverraad. Bij het besef van zijn overmacht en de nietswaardigheid dos keizers, temeer verbitterd door diens halsstarrigheid, rukt Alarik andermaal tegen Rome op, bemachtigt de havenstad Ostia en den daar liggend en voorraad van koren en bedreigt de stad andermaal met de ellende van don hongersnood. I)e senaat, ten einde raad, bewilligt in alles. Alarik doet den stadsprefect Attalus tot keizer kronen en door een Ariaanschen bisschop zalven en dezo benoemt op zijn beurt Alarik tot opperbevelhebber van het Westen en Atiiaulf tot aanvoerder van de lijfwacht. Deze trekt nu tegen Ravenna op. Reeds zint Honomus, wiens oogen nu eindelijk voor den waren toestand opengaan, over afdanken en vlucht, toen eene versterking van 4000 veteranen Ravenna wist te bereiken en geldsommen uit Afrika binnengekomen, een gunstigen keer teweeg brachten, waarbij zich nog de gelukkige omstanheid voegde, dai Attalus den toorn van Alarik gaande maakte, die hem even spoedig de keizerlijke diadeem ontnam, als hem deze verleend was en ten derden maal tegen Rome oprukte. De senaat besloot tot wanhopig verweer, maar gedurende de stilte van den nacht wisten eenige slaven een der poorten te openen. De Gothen trokken de heilige stad binnen en, terwijl Alarik bevel gaf de kerken en het leven van weerlooze burgers te sparen, gunde hij zijn Gothen, zich voorts alles toe te eigenen wat hun begeerte gaande maakte. Dagenlang woedden de Gothen, roofden in paleizen en huizen de kostbaarheden en schatten uit alle eeuwen en landen en begingen, in bondgenootschap met de opgestane slavenhorden die bun doorgestane ellenden op hun vroegere meesters gaarne bloedig wreekten, allo gruwelen, waartoe hebzucht en wilde lust hen aandreven. Do inwoners werden door geeselslagen en mishandelingen gedwongen, hun verborgen rijkdommen uit te leveren. Wat men niet voortsleepen kon, werd op wagens geladen en achter hot leger gebracht. De brandende woningen verlichtten den nacht tot voortzetting dor plundering. Vele leden van do rijkste en aanzienlijkste senatoren en ridderfamiliën dwaalden als vluchtende bedelaars rond en zochten toevlucht op verborgen eilanden, op de kust van Afrika en op do heilige plaatsen van Palestina; anderen werden door vrienden tegen hoog losgeld uit schandelijke gevangenschap bevrijd en de droeve herinnering aan hot bezoek dor Gothen werd bij de Romeinen slechts overschaduwd door de ellende, waaraan de latere inval der Wandalen do stad prijs gaf. Zooals eenmaal te Corintho en to Argos werden ook hier de edelste kunstwerken verbrijzeld, als het materiaal, waaruit ze vervaardigd waren, do hebzucht der barbaren gaande maakte en toch, welke gruwelen ons van verwoesting, moord en 30 verkrachting van vrouwen en jonge dochters verhaald worden, toch ontbrak het niet aan trekken van grootmoedigheid, opzien tegen het heilige en eerbiediging van deugd en kuiscliheid, waaruit bleek, dat temidden der ruwe natuur de morgen van ware beschaving en heiligen ernst zich aan den Germaanschen hemel vertoonde. Kerken en gewijde plaatsen werden gespaard, de schatten van den heiligen apostel Petrus werden in plechtigen optocht en onder het zingen van psalmen op eene veilige plaats van het Vaticaan gedragen en de weerstand van het edel schaamtegevoel ontwapende vaak de drift van den zinnelijken lust. Na zes dagen trok Alarik aan de spits van zijn met zoo rijken buit beladen leger naar het weelderige Campanië, waar rijke steden met verwijfde bewoners en heerlijke landhuizen van Romeinsche grooten nieuwen buit beloofden en op hun beurt aan de verwoesting prijsgegeven werden. Capua en Nola werden genomen. Het graf van Paulinus, waaraan men wonderbare krachten toeschreef, waar de kluizenaar zijn woonplaats gevestigd had, nadat hij ondanks de voorstellingen van vrienden en verwanten van het genot van eer en rijkdom, samenleving en letterkunde afstand gedaan had, om een leven van eenzaamheid en boete te leiden, bleef niet gespaard van de plundering en algemeene verwoesting. De Gothen genoten zonder perk of maat van de weelde van het met alle bekoorlijkheden der natuur en deikunst rijk gezegende land en verzadigden zich aan den overvloed van koren en vleesch, olie en wijn, dien de bewoners gedwongen waren in hun leger te brengen. Bevende gevangenen, zonen en dochters van Romeinsche senatoren dienden in bekers van goud, met edelgesteenten bezet, den woesten overwinnaars den wijn des lands toe, terwijl dezen hun stoere leden in de schaduw der plataanboomen uitstrekten en de herinnering aan ontberingen in hun koud en onvruchtbaar vaderland de bekoorlijkheden van don Raliaanschen hemel hun des te verleidelijkerinaakten. Reeds maakte Alarik aanstalten om naar het vruchtbare Sicilië over te steken om van daar uit ook Afrika te veroveren, toen eerst de storm zijn vaartuigen wegslingerde en daarna de dood den held der Gothen in den bloei zijner jaren wegraapte, terwijl de blonde lokken der jeugd zijne breede schouders nog beschaduwden. De Gothen droegen zijn lijk naar den oever van de Rusento, leidden den stroom af, en begroeven hem met zijn wapenen en schatten in de bedding, waarna zij de dammen weder doorstaken en do wateren zich bruisend overliet graf voortstuwden, terwijl zij de gevangenen, die hen bij den arbeid geholpen hadden, doodden opdat niemand weten zou, waar hun heldenkoning rustte. De zachter gestemde Athaulfus nam zijn plaats in. Deze was van een ander karakter en koesterde hoogere idealen. Zelfs verklaarde hij, dat hij eenmaal zich voorgenomen had, de gedaante der wereld te veranderen, den naam van Rome van de aarde weg te vagen, overal waar ze geschreven stond en op de puinhoopen van het Romeinsche rijk de heerschappij der Gothen te vestigen om dan als keizer Augustus geëerbiedigd te worden, als de grondvester van een nieuwen wereldstaat. Maar de ervaring had hem geleerd, dat er wetten noodig waren om een staat in stand te houden, terwijl het trotsche karakter der Gothen zich niet leende tot het heilzame juk van burgelijke orde en bestuur. Daarom had zich zijn roem- en eerzucht een ander doel gesteld en hij wenschte nu in alle oprechtheid, dat volgende eeuwen met dankbaarheid de verdiensten van een vreemdeling zouden gedenken, die het zwaard zijner Gothen gebruikt had, niet om het Romeinsche rijk te doen vallen, maar om de welvaart daarvan te herstellen en het den ouden glans te hergeven. Intusschen had men te Ravenna mede uit de ervaring geleerd en waarschijnlijk door bemiddeling van Galla Placidia, de edele zuster des keizers, die bij don tweeden inval der Gothen in hun handen gevallen was en voor wie de koning een vurige liefde koesterde, kwam er een verdrag tot stand, tengevolge waarvan Atiiaulf, met den rangvan Romeinsch opperbevelhebber met zijn Germaansch volksleger naar zuidelijk Gallië aftrok om daar met goedvinden des keizers het wingewest, dat door ontrouwe stadhouders en veldheeren in opstand gekomen was en door vreemde krijgsheiren verwoest werd, aan zijn en Rome's gezag te onderwerpen. Weldra was hij in het bezit van het geheele land, van do oevers der Rhöne en Garonne tot aan den voet der Pyreneën en straks werd hem ook hot stadhouderschap over Afrika opgedragen. Nu weigerde ook Placidia niet langer de bruid van den edelen Gotli te zijn. In het huis van een der aanzienlijkste burgers van Narbo werd in Januari 414 de schitterende echtverbintenis gevierd. De hoofden der Germanen brachten de kostbaarste stukken uit den buit, in goud en edelgesteenten bestaande uit den roof, dien men in Rome behaald had, aan de bekoorlijke en vurig beminde bruid die, als een Romeinsche keizerin getooid, op een verheven troon gezeten was en zich door vijftig schoone, jonge Gothen, in zijde gedost, de bruidsgeschenken in gouden vazen deed overrijken. Helaas, 't was juist deze echtverbintenis, waarvan men zooveel voor Rome gehoopt had, die het rijk in nieuwe ellende dompelde. Coxstantius, do nieuwe gunsteling des keizers, die Athaulfus do liefde van de schoone Placidia benijdde, wist den keizer tegen den jongen Goth in te nemen. Atiiaulf werd vermoord, Wallia, de vijand der Romeinen, werd door do Gothen op het schild geheven on slechts door nieuwe offers wist de keizer Wallia met zich te verzoenen. Do stoere Wallia, 1111 in Rome's dienst getreden, wist de Romeinsche heerschappij in Spanje over de daar wonende Alanen on Wandalen te doen zegevieren, die zich nu in de gebergten terugtrokken en Honorius vierde in Ravenna met schitterende triomftochten de overwinningen, die de woeste Gothen voor hem bevochten hadden en schonk tot dank de parel van Gallië, het land tusschen Garonne en Loire, aan zijne barbaarsche bondgenooten. Hier rustten nu de West-Gothen aan de gouden oevers der Iberische stroomen van hun zegetochten uit en leefden in vrede met Rome en de volken, wier schrik zij oen halve eeuw lang geweest waren. Van uit Toulouse, hun hoofdstad, breidden \\ allia's opvolgers hun grenzen tot aan de Loire uit, aan welker tegenovergestelden oever zich de Bourgondiërs gevestigd hadden, die in den loop der jaren hun rijk van de Vogezen tot aan de Middellandsche Zee uitstrekten en van jacht en krijg leefden. In het noorden van Gallië breidden de Franken hunne woonplaatsen uit van de oevers der Maas en der Schelde tot aan de Somme en den Moezel, terwijl de Alanen op den linker Rijnoever en de hellingen der Vogezen do dalen der Alpen en van het Schwarzwald, die door de kunstliefde en beschaving van Rome veredeld en verfraaid waren, tot een woeste vlakte maakten. De vreemde indringers eigenden zich de schoonste en vruchtbaarste landouwen toe, terwijl de inboorlingen zuchtend en weeklagend de erve hunner vaderen verlieten. Ook noordelijk Galliëen Brittanje werden door de Romeinen verlaten en Honorius, moeite genoeg vindende om het eigen gezag in Italië te handhaven, liet den wingewesten gaarne de zorg voor hun veiligheid over. Toen Honorius stierf (423), trachtte de geheimschrijver Johannes den troon te bemachtigen en slechts met behulp van het Byzantijnsche hof, mocht het Placidia gelukken, haar zesjarigen zoon, nadat Johannes onthoofd was, don troon van het Westen te zien bestijgen. Tot dank werd de provincie lllyrië aan het Oostersche rijk afgestaan en gedurende de langdurige minderjarigheid des keizers hield Placidia do teugels van het bewind in handen en wist, zoo beschuldigde men haar, door eerzucht geleid, haar zoon temidden van de uitspattingen, welke zij hem veroorloofde, wars van het regeeren en van elke mannelijke taak te maken. Twee mannen van beteekenis wisten zich beurtelings de gunst van de keizerin te verwerven: 't waren Aëtius, de zoon van een Germaansch veldheer, ea Bonifacius, een Romein, die om zijn uitstekende krijgsmansdiensten tot stadhouder van Afrika benoemd was. Waren dezo beiden vrienden geweest, zij zouden do dagen van vroegere grootheid andermaal over stad en rijk hebben doen aanlichten. Helaas, hun naijver verhaastte beider val. Aetius wist do keizerin te bewegen, Bonifacius uit Afrika terug te roepen en toen deze daartegen in verzet kwam, werd aan Aetius de veiligheid van het rijk en van den keizer toevertrouwd. Bonifacius zocht nu hulp bij de Wandalen, die juist te dezer tijd uit hun gebergten in Galliciö opgebroken waren, na een reeks van gelukkige gevechten tegen de Romeinen en de Gothen, de zuidkusten van Spanje bezet hadden en van daar uitzagen naar een nieuw arbeidsveld voor hun roof- en hebzucht. Hun legerhoofd Gensekik, die de dapperheid en bekwaamheid van een veldheer aan de sluwheid en het beleid van den staatsman paarde, evenzeer als den wilden, roofzieken geest van een barbaar aan de heftigheid en de wraakzucht van den zoon van het Zuiden, gaf gretig gehoor aan de roepstem van Bonifacius, die hem een derde deel van het Roineinsche gebied in Afrika beloofde. Na de Sueven verslagen te hebben, stak hij op Spaansche en Afrikaansche schepen met een leger van 50,000 man naar Afrika over, waar hij spoedig bondgenooten vond bij de bewoners, vvien het Romeinsche juk reeds lang onverdragelijk geworden was en bij do Donatisten, die zich met hulp der Ariaansche Wandalen zochten te wreken over de vervolgingen, die zij van de zijde der Kerk hadden moeten lijden. Al spoedig had Bonifacius berouw, zulk een hulp in Afrika geroepen te hebben on toen nu aan keizerin Placidia van hare zijdede oogen opengegaan waren voor de trouweloosheid en dubbelhartigheid van Aetius en zij aan Bonifacius de hand der verzoening reikte, waartoe vooral bisschop Augustinus het zijne bijdragen had, beloofde Bonifacius alle krachten te zullen inspannen om de Wandalen weder uit Afrika te verdrijven. Helaas, in slag op slag moest hij wijken voor de beproefde legers der Germanen en dor opgestane inboorlingen en weldra bezat hij weinig meer dan Karthago, Cirta en Ilippo, terwijl de arme inboorlingen op het platteland en in de open steden hulpeloos tor prooi waren aan de wreedheid en plunderzucht der overwinnaars en de rijke provincie, zoo langen tijd de korenschuur van Rome en Italië, door handel, nijverheid en welvaart, zoowel als door wetenschap en beschaving bloeiende, platgetreden werd onder de hoeven van de rossen der barbaren tot een woestijn, waar slechts verwildering en wetteloosheid heerschten. De bevolkte steden waren tot puinhoopen geworden, van al haar vroegere weelde en rijkdom beroofd, de kerken waren geplunderd en verbrand, de geestelijken vermoord en de inwoners, zonder aanzien van leeftijd, stand of geslacht, aan mishandeling en ellende prijsgegeven. In dezen tijd overleed Augustinus in zijn vaderstad Ilippo, welke Bonifacius veertien maanden tegen den overmachtigen vijand verdedigde. Eindelijk toen alle hoop op overwinning en redding verdwenen was, scheepte hij zich naar Italië in om zich aan de genade of aan de wraak van Placidia over te geven. Vertoornd, wijl Placidia den ongclukkigen mededinger haar gunst deed behouden rukte Aetius, die de West-Gothen en Franken met geluk bestreden had, uit Gallië naar Italië, aan het hoofd van een leger barbaarsche strijders. Bonifacius trok hem tegemoet en overwon zijn vijand, doch werd door diens speer doodelijk gewond. Aetius, als opstandeling uit het rijk verbannen, vluchtte naar den koning der Hunnen om bij diens gastvrijheid hetgunstigoogenbliktot verwezenlijking zijner eerzuchtige droomen af te wachten. Intuschcn vestigde Genserik in Afrika het rijk der Wandalen metCarthago tot hoofdstad en terwijl do zware hand van den overwinnaar op de eilanden en kuststreken der Middellandsche zee drukte, werden Italië en Rome door vluchtelingen overstroomd, die ook zelfs onder de heilige bescherming dor kerken geen schuilplaats vinden konden tegen de wreede wraakzucht der Ariaansche Wandalen (443). Een halve eeuw was verloopen sedert de Hunnen het SVesten door hun inval beroerd hadden. Hun zegevierende benden hadden hun nederzetting van de Wolga tot aan den Donau uitgebreid, maar tweedracht had hun macht verdeeld, totdat koning Ruas zijn zetel in Panonië opgeslagen en door zijn gast Aëtius geraden, met ongeëvenaarde sluwheid staatkundige onderhandelingen had aangeknoopt met Ravenna en Constantinopel beide, waardoor hij het voortbestaan zoo van het Oostersche als het Westersche rijk als van zich afhankelijk maakte. Onder Ruas' neef en opvolger Attila, die de stammen van de Wolga tot aan den Rijn onder zijn banier wist te verzamelen, werd de toestand nog ernstiger en weldra vond de gevreesde Hunnenkoning dan ook aanleiding om den verweekelijkten bewoners van hot Oostersch-Romeinsche rijk de bloedige striemen van zijn geesel te doen gevoelen, waartoe Genserik, de koning der Wandalen, het zijne bijbracht, ton einde zelf de handen ruim to hebben. De klachten van Romeinscho kooplieden over het rooven hunner waren aan den Donau door de benden der Hunnen leidde tot hooggaand verschil tusschen Attila en keizer Theodosius dkn jongeren en de verraderlijke bisschop Van Margus, die door de barbaren van vijandige bedoelingen beschuldigd, op het punt stond door het Byzantijnsche hof aan hen uitgeleverd te worden, wist zich hun vergeving en bescherming to bezorgen door de poorten zijner stad voor hen te openen, waardoor zij een vast punt verkregen, van waaruit zij de Illyrische en Thracische steden verwoesten en hun rooftochten tot in do nabijheid van Constantinopel uitstrekken konden. De legers van Theodosius werden in drie slagen door het overwinnend herdersvolk teruggedreven, niet minder dan 70 steden werden verwoest en ontvolkt en Theodosius zag zich genoodzaakt, een groot deel van de landen aan den Donau aan Attila af te staan en hem een jaarlijksche krijgsschatting to verzekeren. Spoedig daarop stierf de keizer tengevolge van een val van het paard en de keizerin Pulcheria koos den krachtigen en beleid vollen MarCIANUS tot haar gemaal en mederegent. Toen nu de gezanten van Attila zich vertoonden om onstuimig op het betalen der krijgsschatting aan te dringen, boodschapte hij hun, dat hij voor vrienden en bondgenooten geschenken, voor overmoedige vijanden troepen en wapenen gereed hield en de, ijver waarmede hij de grenzen in staat van verdediging bracht, toonde den ernst, die hem bezielde. Deze houding boezemde ook den Hunnenkoning eerbied in en liever dan zich te wagen in een onberaden strijd met het Oosten, wendde hij den blik naar het Westen. Aktius, die als een om hulp smeekende vluchteling in het leger der Hunnen gekomen en door hun legers naar Italië teruggevoerd was, was door Yalentianus vriendelijk ontvangen en achtereenvolgens tot algemeen opperbevelhebber van het Westen, tot Consul en Patriciër benoemd en weldra was do aan weelde en genot verslaafde keizer slechts een blind werktuig in zijn hand. Terwijl Attila zijn zogerijken strijd tegen Theodosius den Jongeren ten einde bracht, had Aktius de Romeinsche heerschappij in Gallië bevestigd, de Bourgondiërs onder hun koning Gondicar onderworpen, de Alanen en Gothen tot vrienden en bondgenooten van hetWestersche rijk gemaakt, de Franken geslagen en de Wandalen tot vrede gedwongen. Toen nu Attila in zijn trots naar de hand van Honoria, do zuster des keizers drong en als bruidsschat een deel van het rijk begeerde, doch een weigering ontving, rukte de Godengiesel met zijne woeste scharen naar den Rijn. Aan de spits van een half millioen strijders sloeg hij de Bourgondiërs, wier koning Gondicar in den strijd viel, verwoestte de steden, trad de velden plat onder de hoeven zijner rossen en vervulde (iallië tot aan de Loire met moord en roof, met schrik en ontsteltenis. Geen voorbede of wonderkracht van heiligen en martelaren schenen tegen de woeste zonen der Aziatische steppen en hun koning iets te vermogen. De bewoners van het platte land bergden zich binnen de muren der vaste steden, die der vlakte zochten schuil in de gebergten, de bosschen wemelden van landlieden, die aan de wilde dieren des wouds hun holen betwistten, de strandbewoners schoepten zich in naar veiliger kust. »Waar de hoef van Attila's paard den grond gedrukt had, daar groeide geen gras meer." Triër, Arras, Metz en vele andere steden vielen den Hunnen ten buit. In Metz werden de priesters met de ten doop gehouden kinderkous bij de altaren en doopvonten neergeslagen en slechts een enkele kapel toonde straks de plaats, waar de bloeiende stad eenmaal gestaan had. Iïeeds bedreigden de woeste scharen Orleans en de moed van don bisschop Anianus, die de stedelingen tot wanhopigen weerstand prikkelde zou weldra blijken vruchteloos te zijn, toen Aëtius, wiens leger door Theodorik, den koning der West-Gothen versterkt was, tot ontzet der stad aanrukte. Ofschoon Aëtius zelf slechts een klein leger had kunnen samenbrengen, was het hem eindelijk gelukt om Theodorik aan de netten van Attila's sluwe staatkunde to onttrekken en, door hem te wijzen op het gemeenschappelijk gevaar, dat hun beiden van de zijde dor Hunnen bedreigde, den tragen West-Goth te bewegen, zich met hem te vereenigen. Attila brak bij hun nadering voor Orleans op en in 451 had de beroemde volkenslag in de Catalaunischo velden plaats, waar Home de laatste overwinning op de volken der middeneeuwen behaalde en 162,000 lijken de kampplaats bedekten. Maar nog was Attila's macht niet gebroken. Reeds in de lente van het volgende jaar (452) rukte hij Boven-Italië binnen en vervulde de Po-vlakte met roof en moord, zoodat keizer Valentianus uit vrees zijn zetel naar Rome verplaatste. Reeds stond Attila, wien Aëtuts, door zijne bondgenooten verlaten, geen tegenstand bieden kon, gereed naar de eeuwige stad op te rukken, toen het een gezantschap, aan welker hoofd zich Rome's bisschop, Leo de Groote en de welsprekende en vroede senator Avienus bevonden, gelukte, den gevreesden beheerscher der Hunnen door hun waardige houding, door hun smeeken en voorstellingen en door een aanzienlijk losgeld te bewegen tot vrede met Valentinianus en tot den terugtocht, waartoe voorzeker de pestziekte, die tengevolge van het weelderige leven in het Zuiden onder zijne troepen uitgebroken was, krachtig medewerkte. Een jaar daarna stierf de man, die door half Europa als een geosel Gods was gevreesd en mot zijn dood viel het Hunnenrijk in het niet terug. Met eigen hand doodde keizer Valentinianus den dapperen Aëtius, doch woldra werd hij op zijn beurt door Petiionius Maximus, wiens gade hij beleedigd had, voor de oogen van geheel zijn gevolg vermoord, terwijl niemand de hand uitstak om hem te verdedigen of te wreken. Zijn moordenaar beklom don troon en dwong, toen zijne echtgenoote, kort na hare mishandeling stierf, de keizerin-weduwe Eudoxia met hem te huwen. Eudoxia echter, de hand met het bloed van haar gemaal bevlekt, verafschuwende, besloot de hulp van Genserik tegen den geweldenaar in te roepen en deze liet zich niet wachten. Reeds had hij van den Hunnenkrijg gebruikt gemaakt om zijne heerschappij over Afrika's Noordkust van Tanger tot Tripolis en zijn rooftochten over Sardinië, Sicilië en de Barbaren uit te breiden en nu landde hij met een sterk eskader aan don mond van don Tiber en trok op Rome af. Maximus werd op zijn vlucht door de straten van Rome door het woedende gepeupel gedood en zijn lijk in den Tiber geworpen. Aan het hoofd der geestelijkheid trok Leo i>e Gkoote den barbaar tegen, maar zijne verschijning had niet zooveel indruk op den woesten Genserik als weleer op den koning der Hunnen. Wel is waar beloofde deze de kerkers, woonhuizen en weerlooze inwoners te sparen, doch nauwelijks was hij binnen Rome, of hij veroorloofde zijn krijgers eene plundering van veertien dagen en al wat de Gothen aan Rome gelaten hadden of onder don vrede van 45 jaren hersteld was, werd nu door de Wandalen geplunderd en verwoest. De woede, waarmede zij hun buit bemachtigden en de verwoesting, die zij aanrichtten, is tot den huidigen dag spreekwoordelijk gebleven voor alle ruwe verwoesting van de werken van kunst en smaak. De bronzen standbeelden van goden en helden, de vergulde pannen van het dak van het kapitool, de heilige gereedschappen en vaten, die de Romeinsche krijgers uit den tempel van Jeruzalem hadden medegebracht, allo kostbare triomfteekenen, de rijke sieradiën uit do Christelijke kerken, de versieringenen het prachtvolle huisraad van goud en zilver, dat de weelde der rijken in hun paleizen opgehoopt had, alles werd door de roofzieke Wandalen op hun schepen gedragen. Niet tevreden met den buit, sleepte Genserik duizenden edele Romeinen, mannen en vrouwen van eiken leeftijd, onder anderen ook de keizerin, Eudoxia, die haar redder in al den glans harer juweelen tegemoet gesneld was, met haar beide dochters naar zijn vloot en deed deze rijkbeladen als zij was, naar Afrika terugkeeren. Daar vonden de ongelukkigen troost en bescherming bij den bisschop Deogratias van Karthago, die de gouden en zilveren vaten zijner kerken verkocht om den geweldenaar het losgeld voor hun invrijheidstelling te bezorgen of het lijden van hun gevangenschap te verzachten. Ook Napels, Nola, Capua en andere steden van Campanië gevoelden het zwaard van Cartliago's Nemesis. Maar op het afgestompte en ontaarde geslacht van den tijd maakte de ramp zoo weinig indruk, dat men spoedig na den aftocht der Wandalen, ondanks de ernstige vertoogen van bisschop Leo, het genot van den circus met volle teugen genoot en in zinnelijken lust ook de laatste heugenis der doorgestane ellende zocht te smoren. Genserik had den troon ledig gelaten, doch Rome had do kracht niet meer, voor zichzelf te zorgen. Nu eens ontving het zijn beheerscher van de West-Gothen, dan van het Byzantijnsche hof, totdat de bevelhebbers der vreemde troepen den troon met hun gunstelingen bezetten. Eindelijk deed de Herulervorst Odoacer zijne troepen tegen Pavia oprukken, vervulde de stad met roof en gruweldaden, wees den laatsten, nietswaardigen keizer Romulus Momulus Augustulus, die binnen do muren der stad oen toevluchtsoord gezocht had, een woonplaats in Campanië aan en maakte dan, door de Germaansche krijgsstainmen als koning van Italië begroet, onder den titel van «beschermheer der Duitsche volken" een einde aan het Westersch Romeinsche rijk (476). Tien jaren later werd do laatsto Romeinsche stadhouder in Gallië, Syagrius to Soissons door den Frankischen vorst Clovis verslagen en de geest der Germanen had in Europa gezegevierd over het Rome der oudheid, het Christendom over de goden van den Olympus. De zon der oude geschiedenis was aan de kimmen gedaald, do dag der middeneeuwen rees aan den horizon, /ij wierp haar stralen over een nieuwe wereld, waarbinnen hot Christendom, gistend, zich uitbreidde. Laat ons zien, hoe het zich daarbinnen ontwikkelde. Van uit Syrië en Mesopotamië was het Christendom over den liger in het Perzische rijk doorgedrongen, maar ARTAXERXEs I had de aloude leer van Zoroaster met kracht zoeken te verdedigen tegen de aanvallen der Christenen on der Manichëers. Na zijn dood was er rust ingetreden en christelijke gemeenten hadden zich rustig kunnen ontwikkelen. De verspreide kerken stonden met die van Mesopotamië onder den metropolitaan-bisschop van Seleucië aan den Tiger of van de Perzische hoofdstad Ctesiphon, waarvan Seleucië de voorstad was. Hier had Maris, de leerling van Ageus, de eerste gemeente in deze streken gesticht. 1 en tijde van Constantijn den Groote bekleedde zekere Papas den bisschopszetel, doch bracht door zijn trots en aanmatiging groote verdeeldheid teweeg en werd daardoor de oorzaak van de rampen, die de Kerk troffen. Nauwelijks was Constantijn gestorven, of Sapor, die van woedenden haat tegen Rome bezield was, begon den ooi'log niet Constantijns zonen. Een en twintig jaren duurde de krijg en CoNSTANTius werd in niet minder dan negen slagen door Sapor overwonnen, toen deze eindelijk, tengevolge van den inval der Massageten in zijn rijk, gedwongen werd, een wapenstilstand mot den vijand te sluiten. Nauwelijks waren de Massageten teruggedreven, of Sapor hernieuwde den strijd in 359 en, ofschoon na constantius' dood, keizer Julianus do Afvallige Rome's eer wreekte en zelfs do Perzische hoofdstad bereikte, boette hij straks zijn onvoorzichtig voorwaarts dringen met het leven en moest eindelijk Jovianus oen schandelijken vrede met de Perzen sluiten. Gedurende den langen strijd was een hevige vervolging in 343 tegen de Christenen losgebroken. Papas was door zijn ontevreden bisschoppen afgezet on Sime n Barsabai had den ledigen bisschopszetel ingenomen. Do priesters grepen de oneenigheden tusschen de Christenen als een middel aan om koning Sapor tegen hen op te zetten 011 in dit boos opzet werden zij door de Joden gesteund, dio bij den koning en diens moeder Ifra in blakende gunst stonden. Beide partijen waren verbitterd tegen den nieuwen bisschop, die bij Joden en heidenen vele proselieten maakte en dien zij bij Sapor onder de verdenking brachten, dot hij als Christen met de Romeinen heulde en hun den toestand en de maatregelen des konings verried. Simeon werd gegrepen en geboeid voor den koning gebracht, wien hij weigerde, goddelijke hulde te brengen, omdat hij daarmede zijn Heiland verloochenen zou. ^ ruchteloos putte Sapor zijn beloften en bedreigingen uit, 0111 den bisschop te bewegen, de zon en hot vuur te aanbidden en eindelijk gaf de koning last, hem niet het zwaard te dooden. Een honderdtal geestelijken, waaronder vele bisschoppen, onderging voor zijn oogen hetzelfde lot, doch in stede van vrees to doen blijken, sprak Sijieon zijn medemartelaren moed in en wees hen op de vreugde des eeuwigen levens. Nu richtte Sapor zijn woede tegen de Christenen onder do hofbeambten. Een giijsaaid, een gesnedene, wien geruimen tijd de opvoeding des konings toevertrouwd was, had aanvankelijk beloofd, zich veder tot de leer der Magiërs te zullen keeren, doch toen de verwijtende blikken van Simeon op hem rustten, kreeg hij berouw en verklaarde, dat hij de leer van den Gekruiste wenschte te blijven belijden. Door den koning ter dood veroordeeld, verzocht hij, in het openbaar te mogen sterven. Dit word hem toegestaan, wijl de koning meende, dat vrees voor hetzelfde lot de overigen afschrikken zou, doch het tegendeel geschiedde. Een ander hoveling werd de tong uitgerukt, vóór hij ter dood gebracht werd. Zware schatting werd den Christenen afgeperst, opdat de vrees voor gebrek en honger hen tot afval bewegen zou, Do kerken werden vernield en de gewijde vaten en sieradiën uit de kerken der schatkist toegewezen. (343) Nog strenger maatregelen werden het volgende jaar genomen, toen op den Goeden Vrijdag het koninklijk gebod uitgevaardigd werd, dat allen, die den Christus beleden, zonder onderscheid van sekse, rang of stand, moesten gedood worden. Joden en Magiërs wedijverden in verbittering om de Christenen om te brengen, die zich aan de vervolging wenschten te onttrekken ; doch wat vermocht hun woede? Duizenden begaven zich, om zelfs den schijn van geloofsverzaking te ontgaan, uit eigen beweging tot de overheid en verklaarden, dat zij noch Christus hun Heere zouder verloochenen, noch de zon en het vuur aanbidden, noch bloed zouden eten en tot zelfs in het paleis des konings werden tal van slachtoffers aan de woede der priesters opgeofferd, totdat eindelijk, toen ook 's konings gunsteling Azades den martelkroon boven het verraad aan eigen geweten stelde, de smart over zijn dood Sapor tot meerdere zachtheid bewoog. De algemeene moord op de Christenen werd beteugeld, doch des te heviger woedden nu de vervolgers tegen de geestelijken. Bij stroomen werd het bloed deimartelaren vergoten, vooral in Adiabene, waar de Christenen het talrijkst waren. Volgens matige berekening zouden 16000 martelaren hun geloof met hun dood bezegeld hebben en daaronder de meest edelen en aanzienlijken des lands. Tot de voornaamste slachtoffers behoorden: Sadost, de aartsdiaken van Seleucië, die in het geheim tot bisschop verheven was, in de plaats van Simeon, Tarbula, eene zuster van Simeon, die dooide Joden beschuldigd werd, uit wraakgevoel over den dood haars broeders, de koningin naar het leven te hebben gestaan. Barhasinas, die aan Sadost opgevolgd was als metropolitaan van Seleucië en Ctesiphon, de stadhouder Kardag, de bisschopppen Acepsinias van Adiabene en Miles van Suza. De vervolging onder Sapor laat in woede en wreedheid de heftigste vervolgingen te Rome ver achter zich. Bij de inneming van Bazon voerde de koning 9000 mannen en vrouwen gevankelijk mede, waaronder de bisschop IIeliodorus en de ouderlingen Dansas en Mariah. De bisschop stierf onderweg, nadat hij Dansas tot zijn opvolger geordend had. Deze werd met 300 andere gevangenen naar Gaphta vervoerd en daar op wreedaardige wijze door den stadhouder omgebracht met 275 zijner reisgenooten; de overigen werden hun geloof ontrouw. Zóó gevreesd was de naam des konings, dat, toen Jovianus de stad Nibisis bij den schandelijken vrede, dien hij met Sapor sloot, weerloos in de handen van den vijand der Christenen overgaf, de inwoners den keizer verlof vraagden, de stad op eigen rekening tegen Sapor te verdedigen. Jovinianus schonk er de voorkeur aan, dat zij de stad zouden verlaten, waarop zij, geërgerd door de lafhartigheid des keizers, naar Amida uitweken, cl at van dien tijd af, zich in welvaart en bloei boven Nisibis verhief en als de hoofdstad van Mesopotamië kon gerekend worden. Armenië was tengevolge van den moord, dien Sapor op zijn koning Chosroës had doen plegen, een prooi der Perzen geworden. Wel hadden de Armeniërs met behulp der Romeinen den wettigen erfgenaam op den troon hersteld, doch bij den vrede van Jovinianus was Armenië andermaal don Perzen toegewezen. Reeds in de tweede eeuw was het Christendom binnen de bergen van Armenië doorgedrongen, maar eerst in de vierde eeuw kon het daar voor goed gevestigd heeten, toen Gregorius de Verlichter den vorst zelf tot de belijdenis van het Christendom bewoog, overal in het rijk Christelijke scholen stichtte en zelf onder den titel van metropolitaan-bisschop het hoofd der Armenische Kerk werd. De heidenen echter wisten, na den dood van Firidates, diens zoon en opvolger Cnosroös in ballingschap te drijven en met Sapors hulp een omwenteling teweeg te brengen, waarbij de kerken der Christenen verwoest en velen hunner vermoord werden. Met behulp van Constantius werd ( hosroös op den troon zijner vaderen hersteld, doch hij moest den vrede van Sapor koopen voor eene jaarlijksche schatting en den afstand van een deel zijns rijks. En weder kwam het Christendom zoo in eere, dat zelfs Tiranus, de opvolger van CnosROës keizer Julianus weigerde te ondersteunen in zijn strijd tegen do Perzen, omdat Juliaan den godsdienst der Christenen verloochend had. Na den vrede met Jovinianus zuchtte ook de Christelijke Kerk van Armenië onder het juk van den wreeden Sapor. Ook in Georgië scheen het lot van hot Christendom door den haat van Sapor beslist. Georgië, ten noorden van Armenië gelegen, was door Galerius onder Romeinsche heerschappij gebracht en had onder de regeering van Constantijn den Christelijken godsdienst aangenomen. Eene Christen-slavin, Numia geheeten, was als krijgsgevangene in het land gekomen en had den naam, dat zij door haar gebed het leven van een krank kind gered had. Het gerucht drong door tot in de ooren der koningin en toen deze ziek werd, liet ook zij de vrouw bij zich komen en had ook aan haar gebed haar herstel te danken. De slavin weigerde alle geschenken, verklarende, dat haar schoonste belooning zou zijn, wanneer de koning en de koningin zich tot dien God wendden, dien zij diende. Men sloeg geen acht op dit woord. Doch toen de koning eens op de jacht verdwaald raakte en door een dikken nevel omringd was, herinnerde hij zich den God der Christenen, van wien de slavin gesproken had. Hij wendde zich tot Hem in den nood en werd geholpen: hij kwam weibehouden bij de zijnen terug. Nu, zoo meldt de overlevering, maakten de koning en de koningin zelve hunne onderdanen met de leer der zaligheid bekend en verzochten en verkregen weldra een bisschop uit het Romeinsche gebied. De magiërs van koning Sapor rustten echter niet, vóór deze zijn woede ook tegen Georgië gekeerd had en Sapor wist de heidensche paitij dei wijze te steunen, dat in Armenië een heidensch vorst den troon besteeg. Keizer Valens, wiens tusschenkomst door de Christenen ingeroepen was, wist echter den verdreven Sauromaces op den troon zijner vaderen te herstellen en plaatste een leger op de Armenische grenzen, 't welk in last had, do Romeinsche partij tegen mogelijke aan\allen van I erzischo zijde te beschermen. Toen dan ook Sapor eeno nieuwe poging waagde, behaalden de Romeinen eene schitterende overwinning. Sapor stierf in 381 en de vrede tusschen Romeinen en Perzen, di ie jaien latei gesloten, maakte Armenië en Georgië als tot een neutraal grondgebied tusschen beide machten. Van nu af genoten de Christenen een langen rusttijd. Vooral koning Jezdegerd I, die in het begin deivijfde eeuw regeerde en bijzonder ingenomen was met Marutas, den bisschop van Takrit en Magafarekin in Mesopotamië, welke zich door zijn beleidvol optreden en staatkundige diensten in 's konings gunst had weten te dringen, beschermde hen niet alleen, maar vergunde hun ook, de beenderen der martelaren, bij de vervolging onder Sapor gevallen, naar Magafarekin over te brengen, 't welk van toen af Martyropolis, stad deimartelaren, heette. Een tweetal conciliën te Ctesiphon gehouden, herstelde de Perzische Kerk uit den toestand van verval en bevestigde hare gehechtheid aan de geloofsbelijdenis van Nicea. Mesrobüit Hasekos \\&ist een alphabet naar de behoeften der Armeniërs saam te stellen, 't welk dezen aan eeno hemelsche ingeving toeschreven, ijlde met zijn nieuwe vinding tot den koning en den algemeenen bisschop Isaac en wist, door hun medewerking gesteund, alom scholen te doen verrijzen, waarin het lezen en schrijven onderwezen werd. Nadat hij hetzelfde voor Georgië had verricht, begon hij met behulp van Isaac voor eene bijbelvertaling in het Armenisch te zorgen. Staatkundige partijtwisten versterkten echter den invloed der Perzen zóó, dat de voortgang van het werk belemmerd werd en daar Grieksche geschriften met geweld geweerd werden, was er geen handschrift van een Griekschen bijbel te vinden, zoodat de vertaling aanvankelijk uit het Syrisch moest aangevangen worden en eerst in 402, door twee leerlingen van Mesrobs, Joseph en Eznak naar het Grieksch kon omgewerkt en voltooid worden. Helaas, dat ook hier het onverstandig di ij\ en \an een bisschop, ellende over de Kerk bracht. De bisschop van Suza, waarschijnlijk teveel steunende op den gunst des konings, wiens dochter hij, volgens de overlevering, van een boozen geest zou hebben verlost, waagde het in onbezonnen ijver een der vuurtempelen in de stad te verwoesten. Jezdegerd deed hem ontbieden en gelastte hem, onder zacht verwijt, het vernielde gebouw op eigen kosten te herstellen. Hij weigerde echter halsstarrig en de magiërs verzuimden niet den toorn des konings te prikkelen. Zoo brak in 418 eene wreede vervolging tegen de Christenen uit, die onder de regeering der volgende vorsten gedurende een halve eeuw op de meest wreedaardige wijze werd voortgezet. Abdas met vele ouderlingen, diakenen en heilige maagden, behoorden tot de slachtoffers, straks door tallooze anderen gevolgd, waarvan velen zich door heldhaftigen moed bij trouw aan hun belijdenis onderscheidden. Niet slechts hooge en lage geestelijken, maar ook edelen en rijksgrooten stierven onder uitgezochte martelingen, wier beschrijving zelfs eene ware pijniging heeten mag. Vele Christenen namen hun toevlucht op het Romeinsche gebied en toen nu keizer Theodosius II hun uitleveringweigerde, brak er een oorlog uit, die twee jaren lang met afwisselend geluk gevoerd werd. Een edele daad wordt van bisschop Acasius van Ainida in Macedonië verhaald. Toen vele Perzische gevangenen door de Romeinen als ballingen weggevoerd waren, verkocht hij al het gouden en zilveren gereedschap der kerken, kocht 7000 der hunnen vrij en zond zo tot hun koning terug opdat deze de kracht der liefde zou leeren kennen en waardeeren van een godsdienst, welken hij zóó wreed vervolgde. Ofschoon de koning aan het gedrag en de menschlievendheid van dun bisschop hulde bracht, wijzigde hij zijne houding tegenover diens geloofsgenooten echter niet. Nauwelijks was de oorlog ten einde, of andermaal braken bange dagen voor de Armenische kerk aan. Koning Artasires had het misnoegen zijner edelen zoozeer opgewekt, dat zij besloien, zich tot den Perzischen koning Varanes V om hulp te wenden. Bisschop Isaac verzette zich hiertegen met alle macht, wijl hij achtte, dat een vuuraanbidder niet de gewenschte man kon zijn om de onderlinge geschillen van een Christenvolk te beslechten. Nu beschuldigden de misnoegde edelen niet slechts den koning maar ook den bisschop, niet de Romeinen te heulen en straks werd Artasires van den troon vervallen verklaard en Armenië als een provincie aan Ferzië toegevoegd, terwijl men den Romeinschen keizer door den afstand van een gering deel des lands wist te bevredigen. Weldra gebeurde, wat Isaac voorzegd had: de vervolging der Christenen sloeg uit Perzië naar Armenië over en eene proclamatie verscheen, waarin den Armeniërs bevolen werd, de leer van Zoroaster te huldigen. De bewoners van het bergland wisten zich echter zoo kloekmoedig te verzetten, dat hun 11a langdurigen weerstand, vrijheid van godsdienst toegestaan werd. Ook in I'erzië braken rustiger tijden voor de Christenen aan, ja, straks (457) begonnen de vorsten zich het Christendom genegen te toonen, waartoe de lotgevallen der kerk in Perzië het hunne bijdroegen. I11 den regel toch waren geestelijken der Syrische en der Perzische Kerk beide aan de school van Edessa gevormd, waardoor een nauwe vereeniging tusschen beide kerken bewaard bleef. I11 het begin der vijfde eeuw koos Syrië de zijde van Nestorius maar straks werd do rechtzinnige leer daar hersteld. De school van Edessa handhaafde echter de Nestoriaansche leer en ook toen zij op last van keizer Zeno uiteengedreven was, werd Perzië de toevlucht der Nestorianen, die langzamerhand den naam van Clialdeeuwsche Christenen aannamen en met een algemeenen bisschop of Jucelich aan het hoofd eene op zichzelf staande afdeeling der Kerk vormden. Daar zij zich hoe langs zoo meer van de Grieksche Kerk afgescheiden hielden, boezemden zij den koningen geene bezorgdheid meer in en werden zelfs door hen begunstigd als beoefenaars van kunsten en wetenschappen, vooral van schoone letteren en geneeskunde. Zelfs toen koning Ciiosroös (Noeschirwan) de Christenen van Syrië en Antiochië vervolgde, gedurende den inval van 540, waarbij hij het gezag der Romeinen in het Oosten op den rand van den ondergang bracht. Ongetwijfeld hebben de Nestorianen veel voor de uitbreiding van het C hristendom gedaan, \ ooi al in Jemen en in Indië, ja zelfs in het Chineesche rijk. Deels door de prediking van monniken uit Palestina en Syrië, deels door den invloed van Simeon, den pilaarheilige, namen eenige Arabische stammen de Christelijke belijdenis aan, en reeds ongeveer in het midden der vierde eeuw vinden wij van een metropolitaan van Petra, do beroemde hoofdplaats der Nabateëers, gesproken. Straks volgden de geringere rijken, zooals Ghassan en Hira. Dat echter het Christendom bij velen der vorsten slechts in naam bestond, blijkt onder meer hieruit, dat de koning van Hira geen afstand deed van zijne veelwijverij en zelfs een van de vrouwen zijns vaders om hare schoonheid huwde. Bij het begin dor zevende eeuw nam een kleine staat op den grens van Jemen het Christendom aan. De toenmalige koning van Jemen, Dzoe Nowas, die den Joodschon godsdienst beleed, deed in 523 een inval in den kleinen grensstaat, naar hot heette, om den moord van twee Joodsche jongelingen te wreken. Hardnekkig boden de inwoners hom weerstand, totdat Dzoe Now as, zwoer, dat hij niemand leed zou doen, als men hem de poorten der hoofdstad, Nedjvian opende. Nauwelijks was hij echter binnen de muren, of hij gaf den inwoners de keus tusschen het Jodendom en den dood. 1 oen zij weigerden hun godsdienst te verloochenen, liet de koning een grooten kuil graven en met brandstoffen vullen, en niet minder dan 20.000 Christenen werden verbrand of door het zwaard gedood. Het hart, door smart verscheuid, wist Does Dzoe Tholaban, een van de rijkste ingezetenen der stad, aan do algemeene slachting te ontkomen. Hij vluchtte door Syrië en Klein-Azië naar Constantinopol en wierp zich voor den troon van Justinus neder om hem te bewegen, den moord op de Christenen te wreken en zijne stadgonooten te beschermen. «Uw land is te ver van het onze , was het antwoord, »doch ik zal den koning van Abessinië over de zaak schrijven: hij is een Christen als ik en Arabië ligt meer onder zijn bereik". Lang te voren hadden do Abessiniërs het Christendom omhelsd. Een Tyrisch koopman, Meropiüs, had zich op zee begeven om een weg naar Indië te zoeken Op zijn weg landde hij aan de kust der Roodo Zee, doch de woeste kustbewoners doodden hem en zijne volgelingen. Slechts een tweetal christen-jongelingen, Frumextius en Aedesius werden met het oog op hun leeftijd gespaard en den vorst als slaven toegewezen. Zij wisten zich weldra de gunst des konings te verwerven, die hun bij zijn dood de opvoeding van zijn zoon Aizanes overliet. Aedesius keerde korten tijd later, toen Aizanes aan de regeering gekomen was, naar zijn vaderland terug, doch Frumentius vertrok naar Tyrus en deed zich door Athanasius tot bisschop wijden. Daarna besteedde hij zijn invloed op de regeering des lands tot voordeel voor de Christenen en wijdde zich voorts aan de prediking des evangelies, waartoe hij zich in 326 door den Alexandrijnschen patriarch Atijanasius tot bisschop wijden en van de noodige helpers deed voorzien. Eene bijbelvertaling in het Abessinisch kwam tot stand, de zoogenaamde Ethiopische bijbelvertaling, en weldra breidde zich het Christendom krachtig uit. Wel trachtte de Indiër Theophilus de leer van Arius te verbreiden, doch Frumentius had te grooten invloed, dan dat de door hem gestichte kerk hiervan schade zou hebben kunnen lijden. Onder zulke omstandigheden leed het wel geen twijfel, of de aandrang van keizer Justinus bij de Abessinische vorsten, die toch reeds herhaaldelijk in oorlog waren met de vorsten van Ilira om de Christenen van Hira te beschermen, vond gereedelijk gehoor. Een leger rukte Hira binnen en maakte den staat Hira tot een provincie van Abessinië, terwijl een daarover geplaatste onderkoning hot Christendom beschermde en vrije ontwikkeling verzekerde. Helaas, dat ook de Abessinische Kerk de nadeolige uitwerking moest ondervinden eerst van de Nestoriaansche en straks van de Monophysitische twisten, die het naburige Egypte verdeelden. De katholieke patriarch van Alexandrië kon zich, door keizerlijk gezag gesteund, slechts met moeite staande houden en weldra scheidde zich de nationale Egyptische kerk, onder den naam van de Koptische kerk af en breidde zich mede over Nubië uit, ofschoon zij met die van Abessinië in betrekking bleef. Do Monophysiten wisten hun leer ook over Syrië en Mesopotamië uit te breiden, waar zij onder den naam van .Tacobieten eene afzonderlijke kerk vormden, zoodat welhaast geheel het Oosten voor de algemeene kerk verloren ging. Terwijl Abraha onderkoning van Abessinië was, zond de patriarch van Alexandrië bisschop Gregentius naar Jemen. Deze vestigde zijn zetel te Zhafar, vervaardigde een wetboek van den staat en was zoo gelukkig, in een twistgesprek den Joodschen redenaar Herbanus te overwinnen en van de waarheid der Christelijke leer te overtuigen. Door Abraha krachtig ondersteund, bouwde hij te Sawa een prachtige kerk, hopende de bedevaartgangers, die telken jare naar den tempel te Mekka gingen, om er de Ivaiiba, den heiligen steen, te aanbidden, die in het bezit van den stam der Koreischieten was, naar Sawa te lokken. De verontwaardigde Koreischieten zonden nu uit wraak een Arabier uit Hedjaz naar het heiligdom te Sawa, om er de muren en het altaar te verontreinigen. De vertoornde onderkoning zwoer geduchte wraak en trok met een leger naar Mekka op (570) met het doel do Kaaba te vernielen. Gezeten op een olifant, welk dier bij de Arabieren onbekend was, voerde Abraha zelf het leger aan, waarom de Arabieren het jaar van zijn inval dat «van den elefant" heetten, Met dweepzieke geestdrift snelden de stammen toe om hun heiligdom te beschermen en Abraha werd tot driemalen geslagen, eer hij het gebied van Mekka betreden kon. Nu waren de inwoners echter niet langer bij machte Mekka en het heiligdom te beschermen en zij trokken zich in de bergen terug, verwachtende, dat hun goden zelf de verdediging van de Kaaba op zich zouden nemen. En inderdaad, het scheen of zij niet tevergeefs gehoopt hadden. Een geweldige ziekte brak in Abraha's leger uit, storm en hagelslag deden het overige en slechts met een klein deel van het leger kon Abraha zijn hoofdstad Sawa weer bereiken, waar hij, nauwelijks aangekomen, zelf door de ziekte aangetast werd en stierf. Wenden wij ons thans naar het Westen. Temidden der Gothische stammen, die van uit Scandinavië naar het Zuiden getrokken en zich als Oost-Gothen tusschen den Don en den Dnieper, als West-Gothen tusschen de laatste rivier en den Theis gevestigd hadden, was door middel van Christen-gevangenen reeds vroeg het zaad des Evangelies gestrooid en weldra had de Christelijke leer zich onder hen zoo verbreid, dat zijn belijders zich op de kerkvergadering van Nicea door een eigen bisschop, Theophiles, vertegenwoordigen deden. Tot op de regeering van keizer Valens bleven zij de belijdenis van Nicea getrouw, doch toen nu straks de Hunnen hen uit hun woonplaatsen dreven en zij van keizer Valens nieuwe woonsteden in Moesië en Thracië verkregen, stemden zij in den wensch des keizers toe en omhelsden de Ariaansche geloofsbelijdenis, waarin zij door bisschop Ulfilas onderwezen werden. Deze trouwe en ijverige dienstknecht des Evangelies was in Capadocië geboren, doch reeds als kind met zijne familie door de Gothen weggevoerd, in wier midden hij echter aan zijn geloof getrouw gebleven was. Straks tot lector en vervolgens tot bisschop geordend, wijdde hij zich nu aan de bekeering en beschaving der woeste stammen, die hem uit zijn vaderland weggevoerd hadden en het gelukte hem, hoe langer zoo meer bekeerlingen onder hen te maken. Nu in het Gothisch, dan in het Latijn, straks in het Grieksch, naar gelang de omstandigheden dit vorderden, predikte hij voortdurend en weldra stelde hij een Gothisch alphabeth saam, waarna hij don Bijbel in het Gothisch overbracht. Terecht mag hij dan ook de apostel en de beschaver der Duitschc volken genoemd worden en, toen hij in 388 stierf, kon het Christendom temidden der Gothen als gevestigd beschouwd worden. Nauwelijks was de vijfde eeuw aangebroken, of de Gothen trokken onder hun heldenkoning Alarik tot voor de poorton van Rome. Toen werd het reeds duidelijk, welk een verzachtenden invloed het Christendom op deze barbaarsche volken uitoefende. Niet slechts werden de kerken gespaard, maar ook zij, die in deze heilige gebouwen hun toevlucht gezocht hadden, mochten zich veilig rekenen, ja, sommigen voerden hun gevangenen zelf binnen de kerken, opdat zo daar ongedeerd zouden blijven. Zelfs een Augustinus verbaasde zich over de uitwerking der Christelijke leer bij zulke woestelingen en riep uit: «wie niet ziet, dat dit aan den naam van Christus, dat dit aan don naam van den Christelijken tijd moest toegeschreven worden, die is blind. \\ ie het ziet en Gon niet prijst, is ondankbaar. Wie degenen, welke God hiervoor prijzen willen, tracht te verhinderen, is waanzinnig, Die do wreedheid der barbaren beteugelde en op wonderbare wijze matigde, is Hij, die reeds voor lang gesproken heeft: «Ik zal hunne zonde met de roede bezoeken en hunne misdaden met plagen, maar Mijne genade zal Ik niet van hen afwenden". Behalve Ulfilas behooren wij ook den Syrischen monnik Audius te noemen onder hen, die zich aan het werk Gods onder de Gothen wijdden. Reeds had hij in de kerk van zijn vaderland, in Syrië en Mesopotamië zich door zijn dienstijver onderscheiden, doch de wandel zijner medeChristenen bewoog hem zich van de Kerk te scheiden, temeer daar do strenge eischen, die hij aan de geestelijkheid stelde, hem van hare zijde veel onaangenaamheden bezorgden. Eerst begaf hij zich in de eenzaamheid en daar ontving zijne dogmatiek zulk eene eenzijdige richting, dat men hom als ketter veroordeelde en terecht, aangezien de letterlijke opvatting van sommige schriftuurplaatsen hem er toe bracht, aan Gon een ïnenschelijk lichaam toe te schrijven. Zoo werd hij dan op hoogen leeftijd naar Scythië verbannen, van waaruit hij zijne werkzaamheid onder de Gothen aanving. Doch de Koning der Kerk wist den Gothen, die van de eene O O zijde door de Ariaansche denkbeelden van Ulfilas, van de andere door hot separatisme en de dwaling van een Audius gevaar liepen, een tegenwicht te geven in de belangstelling van Chrysostomus. Juist in den tijd, waarin deze op den bisschopszetel geroepen was, werd het Romeinsche rijk door de Gothen bedreigd, die onder de zwakke regeering der zonen van Theodosius dreigend het hoofd hadden opgestoken. Ciikysostomus zocht nu de Gothen voor de leer der Kerk te winnen, wijdde onderscheidenen hunner geestelijken en ruimde hun een kerk te Constantinopel in, waarin hij met behulp van een tolk zelf predikte. Weldra was de tolk overbodig en kon hij, in tegenwoordigheid van vele Grieken eene Gothische godsdienstoefening ter inwijding in eene der hoofdkerken houden. Weldra werd deze gemeente van katholieke Gothen bedreigd van de zijde hunner Ariaansche volksgenooten. De veldheer Gainas, die zich 11a den val van Eutropius, welken we in de geschiedenis van Chrysostomus leerden kennen, in do gunst van zijn keizer had weten te dringen, verlangde, dat den Arianen, tot wier gemeente hij behoorde, eene kerk in de residentie zou worden ingeruimd, waartegen Chrysostomus zicli met alle macht verzette. Geweldige tooneelen volgden en bij een oploop werd de kerk der katholieke Gothen verbrand. (400.) Gainas begaf zich daarop naar Thracië, waar hij met geluk bestreden werd. Ook de Gothen buiten Constantinopel deelden in de belangstelling van Chrysostomus en reeds zagen wij, hoe hij gedurende zijne verbanning voor de bekeering der Gothen in do Krim werkzaam was. Van uit Italië zetten de Gothon zich tusschen de Loire en do Garonne in Gallië neder en stichtten daar een rijk, van waaruit zij de Ariaansche leer ook bij de overige Germaansche stammen, en onder de Oost-Gothen en Wandalen uitbreidden, terwijl zij andere stammen, zooals de Bourgondiërs en de Sueven van de belijdenis der algemeene Kerk tot do loer van Arius overbrachten. Dat echter de geest van het Christendom hun grootendeols vreemd gebleven was, bleek wel uit de wreede vervolging, die Gothen en Wandalen beiden do oude bewoners van Spanje en Afrika, welke aan do belijdenis van Nicea getrouw gebleven waren, doden ondergaan en mede uit den eerbied, welken men bleef koesteren voor .Ie hoi- densche overleveringen van de voorvaderen. Vooral de Wandalen deden zich door daden van ongehoorde wreedheid tegenover andersdenkenden kennen. De Franken, sedert 486 de erfgenamen van het Romoinsche oppergezag in Gallië, behoorden onder de eerste van de Germaansche stammen, die den dienst der goden vaarwel zegden en het Christendom aannamen. Chlodwig of Clovis, hun koning, huwde met Chlotilde, de dochter van den Bourgondischen koning Gundobald. Vruchteloos zocht deze den woesten Frank te overtuigen van de dwaasheid zijner afgoderij en hem haar geloof aan te prijzen. Clovis hield den God der Romeinen, zooals hij Christus noemde, voor een onmachtigen God, die den ondergang van het rijk der Zijnen niet verhoeden kon; desniettegenstaande gedoogde hij, om zijne vrouw te believen, dat zijn oudste zoon Ingomes gedoopt werd. Toen echter hot kind spoedig daarop stierf, meende hij daarin een nieuw bewijs voor de onmacht van dien God der Christenen te zien. «Ware de knaap", zoo sprak Clovis, «aan de goden van mijn volk gewijd geweest, hij zou, voorzeker, niet gestorven zijn". Toch wist Chlotilde te bewerken, dat ook haar tweede zoon gedoopt werd. Ook deze werd krank en het scheen inderdaad, of Clovis recht had, doch het kind genas op het gebed der moeder, maar welk een indruk dit ook op den woesten Clovis maakte, nog gaf hij zich niet voor verwonnen. Daar ontbrandde de strijd met de Alemanen en straks kwam het bij Zülpich tot een hevigen strijd. Reeds weken zijne Franken, toen Clovis weenende de handen ten hemel hief en smeekte: «Jezus Christus, dien Chlotilde den Zoon des levenden Gods noemt, die, naar men mij zegt, de ongelukkigen helpt en hun, die op U vertrouwen, de overwinning geeft, ik roep U aan en smeek U om hulp. Wanneer Gij mij de overwinning verschaft en ik de macht in U ontdek, die Chlotilde en de andere Christenen U toeschrijven, zoo wil ik in U gelooven en mij tot Uwen naam doen doopen, want ik heb mijne goden aangeroepen, maar ik zie, dat hunne hulp verre van mij is, daarom geloof ik, dat zij geene macht hebben, daar zij niet helpen hen, die hen aanroepen. U roep ik thans aan en wil op U vertrouwen, opdat ik gered worde van mijne vijanden". En de krijgskans keerde: de koning der Alemanen sneuvelde en zijne krijgers sloegen op de vlucht, terwijl de overigen tot Clovis kwamen en spraken: «laat er een einde komen aan het moorden en wij zullen u gehoorzamen". Hierop gebood Clovis, dat men de vervolging der vluchtelingen staken zou en hij vertrok huiswaarts om aan Chlotilde de blijde tijding mede te deelen, dat hij en zijne Franken voortaan haar God zouden dienen. Terstond ontbood Chlotilde bisschop Remigius van Rheims, om haren koninklijken gemaal te doen onderwijzen. Merkwaardige bijzonderheden worden ons aangaande dat onderwijs medegedeeld. Toen Remigius den koning de lijdensgeschiedenis van den Zaligmaker mededeelde, vertoornde deze zich hevig en sprak: «als ik met mijne Franken daarbij geweest was, ik zou de Joden wel uiteen gedreven hebben". Toen Remigius den koning nu den plicht voorhield, om ook zijn volk te bewegen, het Christendom aan te nemen, sprak deze: «ik zal gaarne uwe lessen aanhooren, heilige vader, maar mijn volk zal zijne vaderlandsche goden niet willen verlaten; echter wil ik overeenkomstig uwen raad met hen gaan spreken". En inderdaad, tegen zijne verwachting in was een groot deel zijns volks geneigd, den koning te volgen en den God te dienen, dien Remigius predikte en die hun den zegepraal op de Alemanen verleend had. Met de meeste plechtigheid werd op den Kerstdag de doop aan den koning toegediend. De Mariakerk te Rheims was daartoe prachtig versierd, zoodat Clovis, door den glans als verblind, vraagde, of dat nu het rijk van Christus was. Hij daalde af in de doopvont en Remigius breidde zijn handen zegenend over het hoofd van den woesten Frankenkoning uit en sprak: «Buig nu het hoofd, Sic amber ! Aanbid, wat gij vroeger verbranddet en verbrand, wat gij vroeger hebt aangebeden". Volgens sommigen werden met den koning zijne zuster Albofleda en 3000 zijner Franken gedoopt. Remigius ontving bij deze gelegenheid aanzienlijke goederen in hot noordelijk deel der Vogezen ten geschenke. Doch mocht de koning gedoopt zijn, daarmede was zijn woeste en wreede aard, noch zijn heerschzuchtig en trouweloos karakter geenszins veranderd. De laatste jaren zijner regeering zijn door daden van wreedheid en trouweloosheid geschandvlekt, ook al liet hij zich dan ook zeer voorstaan op zijne rechtzinnige belijdenis, ja, al gebruikte hij deze zelfs als een voorwendsel om do Ariaansche Gothen te bestrijden. En zooals het den koning ging, zoo was het ook het geval met zijne Franken, die nog langen tijd aan hun heidensche gebruiken gehecht bleven en wier wandel slechts weinig in overeenstemming heeten mocht met hun nieuwen godsdienst. Het is moeilijk te bepalen, in hoever de invloed der Franken ook op de bokeering der Alemanen inwerkte; zooveel is zeker, dat zij eerst in de zevende eeuw als volk het Christendom aannamen. Toch moeion zij reeds vóór dien tijd mot het Christendom kennis gemaakt hebben, althans we lezen, dat Columbanus en Gallus, de eerste eigenlijke predikers van het Christendom onder de Franken, reeds kleine gemeenten aantroffen bij hot meer van Constanz en dat hen, bij hun komst te Arbon reeds een Christen priester, Wilmar geheeten, tegemoet kwam. \ olgens de overlevering zou reeds ten tijde van Clovis zekere 1' ridolinus als apostel onder de Alemanen bekend geweest zijn. Hij stamde af uit een adellijk geslacht in Ierland. Door heiligen ijver gedreven, had hij zich naar Gallië begeven om daar het evangelie te jirediken en zich aanvankelijk te Poitiers neergezet, den vrocgeron bisschopszetel van Hilarii s, wiens vervallen kerk hij herstelde, volgens den last hem in een droomgezicht gegeven, teneinde daarin het gebeente van den heilige te begraven. Toen hij daartoe verlof van Clovis aanvraagde, werd hij aan den koninklijken disch genoodigd, waarbij ook heidenen aanwezig waren, die hij, volgens de legende, door het wonderdadig herstellen van een gebroken glas voor het Christendom won. Na den herbouw der kerk te Poitiers, ontving hij in een nieuw droomgezicht bevel, een onbebouwd eiland in den Rijn te zoeken en daar een klooster te bouwen. Hij deelde zijn voornemen overwinnen en zonder dat een droppel bloeds gestort werd, was Ierland binnen betrekkelijk korten tijd door den arbeid van één man voor het Christendom gewonnen, waartoe voorzeker niet weinig bijdroeg, dat Patrick, evenals Ulfilas voor de Gothen gedaan had, een eigen alphabet voor de Ieren uitdacht. Eer hij ten grave daalde, naar men wil, op meer dan honderdjarigen leeftijd, mocht hij do voldoening smaken te zien, hoe het grooter deel van het land voor liet evangelie des Kruises gewonnen was. Koningen en aanzienlijken deden hun zonen en dochteren onder de catechumenen plaats nemen, hoofden van stammen, hoezeer ook overigens verdeeld, knielden samen neer aan den voet van het Kruis, druïden en barden brachten daar hun bijgeloof en hun invloed ten offer. Voor een groot deel mag dit menschelijkerwijzo toegeschreven worden aan het beleid van Patrick, die niet met geweld ingreep, maar met zachtmoedigheid trachtte te winnen en het oude niet verstoorde, eer hij de vereerders daarvan het betere van het nieuwe, dat hij bracht, had doen kennen en begeeren. In stede van de traditiën te verstoren, heiligde en wijdde hij ze: «de heidensche feestdagen werden kerkelijke vierdagen, de vreugdevuren van het heidendom werden paaschvuren, de heilige bronnen doopvonten, de druïdensteenen christelijke altaren, in de schaduw der heilige wouden werden allengs kloosters en kerken gebouwd en het weleer heidensche Ierland werd de zetel van christelijke vroomheid en oprecht geloof, waarvan straks een heilzame werking uitging zelfs naar het vasteland van Europa". Reeds vóór het einde der zesde eeuw kon de Kerk aldaar bogen op een tal van mannen, wier godsvrucht, geleerdheid en werkzaamheid hen tot een sieraad der Christenheid maakten. Het zij ons vergund op één van hen meer in het bijzonder de aandacht te vestigen. Tegen het oinde van het jaar 521, zag Aetiiena, de dochter van een aanzienlijk geslacht in Leinster, de jeugdige echtgenoote van Mancanata, een man van vorstelijken bloede, in haar nachtelijken droom een verheven visioen. Een engel verscheen haar en reikte haar een kleed van oogverblindende schoonheid en wondervolle kleurspeling, doch nauw had zij het aangenomen, of het werd haar ontnomen en in de lucht gevoerd, waar het zich steeds meer uitbreidde, totdat het groot genoeg was om landen en zeeën te bedekken. Was het wonder, dat de vrome Aetiiena don droom in verband bracht met de vrucht, die zij onder het hart droeg? Doch zij behoefde niet te twijfelen: immers de hemelsche gezant sprak tot haar: wees niet mismoedig! Gij zult uw echtgenoot een zoon schenken, die als de profeten Gons zal wezen en door den Allerhoogste bestemd is, ontelbare zielen naar het hemelsche vaderland op te voeren". Wij laten de legende voor wat zij is, doch zooveel is zeker, dat do jeugdige Columba reeds in zijne vroegste jeugd de schoonste verwachtingen zijner ouders rechtvaardigde. Nadat een vroom priester hem do grond waarheden van het Christendom had doen kennen, werd hij door zijne ouders gezonden naar het beroemde seminarie van Iinnian, een dor meest beroemde en meest bezochte van de vele kweekscholen, door Patkick opgericht. Hier zette hij zijne studiën voort, totdat hij op 25-jarigen leeftijd zijn arbeid als evangelieprediker aanvaardde, predikende, gemeenten slichtende en kerken en kloosters bouwende door geheel Derry en Dairnach heen. Gezegend mocht zijn arbeid heeten, toen eene groote onvoorzichtigheid, door Golumba op 42-jarigen leeftijd begaan, dien stroom van zegen stuitte. Een gering man klaagde aan Golumba zijn nood : Diarmid, een der machtigste vorsten onder de Ieren had hem verongelijktOnmiddellijk snelde Columba, die een waar beschermer der verdrukten heeten mocht, tot Diarmar en putte al zijn welsprekendheid uit om den vorst tot rechtvaardigheid jegens zijn onderdanen te bewogen, doch het mocht niet baten: do koning verhardde zich en, vertoornd, wijl de man Golumba in de zaak gemengd had, wilde hij zijn onrecht nog zwaarder maken. Toen sprak Columba in toorn en verontwaardiging: «weet, o onrechtvaardig koning, dat gij mijn gelaat in uwe landen niet zult zien, totdat God u zal vernederd hebben. Gelijk gij mij veracht hebt door uw schandelijk vonnis in de tegenwoordigheid uwer raadslieden, zoo zal God u verachten in de tegenwoordigheid uwer vijanden ten dage des krijgs". Daarop snelde hij vertoornd heen, riep zijne machtige stamgenooten in Ulster saam, verhaalde hun de onrechtvaardigheid dos konings en de beleediging, hem aangedaan en wist hen tot don strijd tegen Diamir to bewegen. Zelf mengde hij zich onder de krijgers en vuurde hen aan, totdat de strijd beslist en Diamir verslagen was. Doch toen hij nu het oog over het bloedige slagveld weiden liet, kwam hij tot zichzelf en luide klaagde de stem des gewetens hem aan. «Deze dag zal mij oen langdurige ballingschap bereiden!" zoo sprak hij tot een zijner dienaren en hij had recht geoordeeld. De eerstvolgende synode verklaarde hem in don ban; hij verdiende dit, doch het was hem zwaar. Met een gebroken hart snelde hij tot zijn voormaligen leermeester Finnian met de vraag, hoe hij zijn zondigen en dwazen toorn het best zou kunnen boeten. < Het is alleszins betamelijk", zoo sprak deze, «dat waar zoovele ongelukkigen als door uwe schuld onvoorbereid ten doode op het slagveld omkwamen, ook velen door uw voorbeeld ten hemel geleid worden". En nu ging hij en verliet zijn geliefd Ierland om ginds onder de woeste Picton van het Schotsche hoogland en op do Hebriden, waar nog niemand do bazuin des evangelies geblazen had, het Kruis te planton. Allereerst ' zette hij zich op het eiland Hij, neder, dat straks den naam Jona, «eiland der golven" ontving. Hier, door de stormen uit het Noordon en Westen en door de wilde golven van den Oceaan bestookt, bouwde hij op den rotsbodem een kerk en een klooster en zeilde van daar tusschen de dreigende klippen en de gevaarlijkste stroomingen door naar het vaste land van Schotland, waar hij in vertrouwen op zijn hemelschen Zender, zich tot Brude, den koning der Pieten begaf, die zijn residentie had in de nabijheid van het schoone Loch Ness. Aanvankelijk weigerde de vorst hem toe te laten, doch eindelijk weerstond hij de tegenwerking der inlandsche prinsen, hoorde Columba aan en werd zóó getroffen, dat hij zich Hot doopon, welk voorbeeld door velen van zijne onderdanen gevolgd werd. Slechts weinige jaren van arbeid en Columba's werk was zóó gezegend, dat de Noordelijke Pieten voor hot Christendom gewonnen waren. Van nu aan trok de onvermoeide dienstknecht des Heeren, storm en golven trotseerende, van het eene eiland der Ilebriden tot het andere, stichtte overal gemeenten, stelde deze onder priesters, die aan de door hem op Jona gestichte school opgeleid waren en bouwde overal kerken en kloosters. De school op Jona bleef eeuwen lang de kweekplaats van geleerde, vrome en onversaagde dienstknechten Gods, die zich der Kerk in Engeland en Schotland wijdden. Tot in hoogen ouderdom bleef Columiia een heiligenden invloed uitoefenen op het leven en do handelingen van de vorsten, den toestand hunner stammen en het lot der onderdrukten. Roods geruiinen tijd had hij met zijne vrienden over zijn naderend einde gesproken toen hij op zekeren dag vroeg van zijn leger opstond en zich naar een hoogte begaf in de nabijheid van het klooster. Daar gekomen, breidde hij de handen uit, en diep ontroerd, zegende hij zijne stichtingen. Daarna keerde hij terug, vestigde zich in do nabijgelegen hut en zette zijn arbeid, het afschrijven der Psalmen, voort. Midden in den 33en psalm gekomen, legde hij de stift neder en verlangde, dat een zijner leerlingen, dien hij tot zijn opvolger bestemd had, voortschrijven zou. Nog woonde hij den avonddienst in do kapel van het klooster bij en daarna begaf hij zich naar zijn cel, waar hij zich op eene lange steenplaat, zijn gewoon leger, nedervlijde na eenige bevelen voor de broederen gegeven te hebben. Te middernacht riep de bel van het klooster de bewoners tot hot gezamenlijk gebed. Hij stond op en trad het eerst de kapel binnen, waar hij zich op de knieën wierp. En zóó vonden de broeders hem, stervende voor het altaar. Weenende stonden zij voor hem. Nog eenmaal openden zich zijn oogon en met een blik, waarin de hemelsche zaligheid reeds schemerde en eene beweging van zijn hand als tot een vaarwel aan zijn getrouwen, ging de onvermoeide belijder zijns Heeren tot diens rust in. Terwijl alzoo hot Christendom onder de Schotten en Pieten in het uitterste noorden van hot rijk verbreid werd, was hot in het oude Brittanje, het tegenwoordige Engeland, waar hot reeds vroeger wortel geschoten had, weer verdrongen. Om zich togen de invallen der Pieten en Schotton te vrijwaren, hadden namelijk do Britten, omstreeks het midden der vijfde eeuw, de Angelsaksers ter hulp geroepen (476.) Dezen maakten zich nu zelf meester van het land en stichtten, terwijl zij slechts het Westen aan de oude bewoners overlieten, de Angel-Saksische heptarchie, waaronder het Heidendom weer de overhand kreeg. Op zekeren dag dag wandelde Giïegorius, later Gregories de Groote op de markt te Rome, toen hij eenige knapen ontdekte, die door een slavenhandelaar te koop geboden werden. Hun schooue gestalte, hun edel voorkomen, hunne glanzige, blonde haren trokken zijn aandacht. Op zijn vraag aan den slavenhandelaar, vanwaar zij kwamen, ontving iiij tot antwoord, dat zij uit Brittanje afkomstig waren en toen hij voorts vraagde, 32 of do bewoners van dat eiland Christenen waren, was het antwoord ontkennend. Hij zuchtte diep en sprak: «helaas, dat de vorst der duisternis menschen met een zoo helder gelaat bezit: dat in een voorhoofd, zoo voortreffelijk, een geest woont, ontbloot van de eeuwige heerlijkheid!» Toen hij vernam, dat het daar wonende volk zich «Angelen» heette, sprak hij met heilige vroomheid: «Ja wel Angeli (engelen,) want zij hebben engelenaangezichten en zullen ook mede erfgenamen der engelen worden". Wij zullen de woordspeling die de legende nog voortzet tot smakeloosheid toe, niet verlengen; zooveel is zeker, dat Gregorius zich van dien tijd af ernstig met de gedachten bezig hield, om dit schoone doch blinde volk de boodschap des heils te brengen. Ilij was een man van aanzienlijke geboorte en krachtigen geest, die eerst het ambt van priester bekleed had, doch later, der wereld moede, tot het kloosterleven overgegaan was en straks als abt in een klooster te Rome woonde, hetwelk door hem zelf gesticht was. Paus Pklagius II, wiens rechterhand hij was, wilde aanvankelijk niet toestemmen, daar hij slechts bezwaarlijk den steun van Gregorius ontberen kon. Slechts op aanhoudend aandringen van dezen gaf hij toe en met den apostolischen zegen van PelagiüS trok Gregorius op reis heimelijk, uit vreeze, dat zijno medeburgers hem in de volvoering van zijn voornemen verhinderen zouden. Hij had wel gezien. Nauwelijks was hot bekend geworden, dat Gregorius vertrokken was, of er ontstond een oploop en Pelagius zag zich genoodzaakt, Gregorius boden achterna te zenden om hem naar Rome terug te halen. Op den derden dag na do afreis haalden de boden Gregorius in en deze keerde uit gehoorzaamheid aan den paus naar Itoino terug, waar hij bij don dood van Pelagius in 590 den pauselijken zetel bestoog. Zware stormen waren over Rome losgebroken, toen hij don pauselijken stoel bezette. Hongersnood en ziekte heerschten in het door de Longobarden in het nauw gebrachte Rome, dat op geen hulp van buiten rekenen kon. Do kerk verkeerde in diep verval. Nog altijd verhieven de Arianen hot hoofd, in Afrika hadden de Donatisten nog aanhang, Italië werd door staatkundige en kerkelijke twisten verdeeld. Het godsdienstig leven was veracliterd, de kerken waren op vele plaatsen door de Longobarden geplunderd en de door hen verdreven geestelijken dwaalden als vluchtelingen rond. Gregorius zelf, wiens lichaam door strenge onthouding veel geleden had, vreesde door de regeeringszaken in velerlei opzicht te zullen belommerd worden in zijn stille vrome levenswijze. Hij begreep, dat een krachtige hand zou noodig zijn om de Kerk uit haar verval op te richten en daarom verzette hij zich langen tijd en sterk togen den wensch der schare, die bij hem aandrong op het aanvaarden van do pauselijke waardigheid. Do overtuiging, dat het pausdom eene goddelijke instelling was, deed hem eindelijk besluiten en 1111 beproefde hij dan ook met kracht in to grijpen en de Kerk van allen wereldschen band los te maken. Temidden van zijne vele werkzaamheden verloor hij die Angelen, welke zoozeer zijne f belangstelling opgewekt hadden, niet uit het oog. Aan een presbyter, Candidus geheeten, dien hij met eene pauselijke opdracht naar Gallië zond, gaf hij last, op de slavenmarkt te Marseille, jonge Angelen van 17 en 18 jaar op te koopen om hen in het Christendom te onderwijzen en tot zendelingen onder hun volk op te leiden. In dien tijd was Ei>eusekt van Kent de machtigste der Angel-Saksische koningen. Zijne gemalin Bertha, de dochter van den Franschen koning Charibert, had hij bij het huwelijk moeten beloven, dat hij haar niet alleen veroorloven zou, Christus te vereeren, maar haar ook een huiskapel en een eigen geestelijke zou toestaan, waarop zij haren biechtvader, bisschop Luitkar van Senlis medegebracht had In den door Luitkar bereiden bodem waren nu do jongelingen, door Gregoriüs opgeleid, gereed het goede zaad uit te strooien. In 596 zond deze eenen Benedictijner, met name Augustinus den abt van het klooster St. Andreas te Home, met eenige andere monnikken, naar Engeland. Op de reize kwamen den reizigers de gevaren voor den geest, welke hen bedreigden, en zij zonden Augustinus terug naar Gregokius om ontslag van hun last te vragen. Gregoriüs weigerde echter, sjjrak Augustinus moed in en gaf hem een brief aan de monniken mede, waarin hij hen beval, het met God begonnen werk ook in vertrouwen op Zijn bijstand te volvoeren en zich niet te berooven van het hemelsche loon, dat hun bij getrouwe plichtsvervulling wachtte. Do reizigers grepen nu nieuwen moed. Door de Fransche vorsten en bisschoppen, aan wie Gregoriüs hen aanbevolen had, vriendelijk ontvangen en gesteund, ging het gezelschap, dat nu met do tolken uit 40 man bestond, scheeps en landde in 597 op het eiland Thanet, ten noorden van Kent, waar koning Edelhert, die van hun aankomst bericht ontvangen had, hen veroorloofde zich te vestigen en hun van het noodige voorzag. Eenigen tijd daarna bezocht hij hen, doch voor tooverij vreezende, tiad hij hun woning niet binnen, maar wachtte hen onder den blooten hemel. In plechtigen optocht, waarbij een zilveren kruis vooruit gedragen werd, en onder het zingen van hun litaniën, naderden hem de zendelingen. In hun naam verklaarde Augustinus hem, dat zij gekomen waren om hem te leeren, hoe hij na zijn dood nog roemvoller regeeren en de kroon der onsterfelijkheid verwerven zou, die Jezus Christus door Zijn dood verwonnen had voor allen, die in Hem gelooven. De toespraak van Augustinus viel in goede aarde, doch de koning merkte o]>, dat zijn volk wel niet zoo spoedig geneigd zou zijn, de oude goden vaarwel te zeggen. Zij konden echter, wat hem betrof, vrij en ongehinderd hun arbeid voortzetten en doopen, wie zij wilden, ja, hij wees hun zelfs eene woning aan in zijn hoofdstad Doroverne (Canterbury) en voorzag andermaal in hun behoeften. Weldra hadden Augustinus en zijn o if reisgezellen door hun ingetogen wandel en hun matigheid, daar zij niets dan het noodzakelijkste aannamen, do achting der inboorlingen verworven. Een vervallen kerk van den heiligen Martinus, waarvan de muren nog uit den tijd dor Romeinen staande gebleven waren, werd voor de openbare godsdienstoefening ingericht en meer en meer bezocht, zoodat Augustini's omstreeks Kerstmis van tlat jaar reeds meer dan 10,000 Angelen doopen L kon. Terwijl hij twee zijner monniken naar Rome zond om don paus verslag van zijn arbeid te zenden, begaf hij zich naar Arles om van den bisschop de wijding tot bisschop van Engeland te verkrijgen. Wel ver heugde Gregorius zich over den zegen, dien Augustinus op zijn arbeid mocht aanschouwen, doch hij waarschuwde hem, dat hij aan de uitwendige bekeering van zoovelen even weinig waarde hechten moest als aan de gave om wonderen te doen, welke men hem toeschreef, voorzeker een bewijs, dat Gregorius zijn lieden kende. Met betrekking tot de kerk beval hij hem de meeste vrijgevigheid aan en voorts zond hij hem tot een bewijs zijner tevredenheid en tot aanmoediging het pallium, den aartsbisschoppelijken mantel, een mantelreep, van fijne wol vervaardigd, die Augustinus tot primaat der Engelsche kerk verhief, waarvan Londen de hoofdstad zou zijn, terwijl ook te York een aartbisschop zetelen zou. Toen Londen later minder geschikt scheen, werd Canterbury aangewezen. Augustinus kreeg bevel, een 12 tal bisschoppen als zijne helpers te ordenen. De paus beschonk de nieuwe kerken met reliquiëen, misgewaden, altaarkleeden, heilige vaten, enz. 't Schijnt, dat toen eerst do koning des lands zich mede aan den doop onderwierp en daardoor het Christendom spoedig als staatsgodsdienst gevestigd werd. XIX. KEIZER EN PAUS. We staan aan don ingang van oen nieuw tijdperk in do geschiedenis ook van Christus' Kerk op aarde. Roods lang was de aandacht dor wereld afgewend van Jeruzalem, do heilige stad, waar in de eerste eeuw do strijd togen hot kruis begonnen werd. Jeruzalems tempel lag in puin en do stad word door de heidenen vertreden. De dochter Zions weende aan do zijde van den weg der volken en de voorbijgangers schudden het hoofd over haar. Op Rome waren eeuwen lang de blikken der volken gericht. Daar werd de groote, de bange strijd volstreden tusschen Christus en de goden van den Olympus. En nu, ook Rome had hot onderspit gedolven in dien kamp. De eeuwige stad lag daar eenzaam en verlaten en do Tiber stuwde mat en traag zijn wateren voort, troebel en rood van het bloed harer edelste zonon. De koningin dor volkeren zag haar kroon vertreden onder den voet der barbaren. Uit haar arena's en circussen verhieven zich niet langer do klaagtonon dor Christenmartelaren, maar ook langs haar straten weergalmden niet meer de juichtonen van haar burgers, die den zegenwagon van den overwinnaar te gemoot gingen cn do onoverwinbare adelaars mot jubeltonen naar den tempel van Janus geleidden. Do keizerlijke burcht lag eenzaam en verlaten en een woeste Germaan had zich op den wereldtroon neergezet. De goden hadden zich tot achter de grenzen der vroegere wingewesten teruggetrokken en uit hun tempels weergalmden de psalmen dor belijders van don Nazarener. Hot oude Rome was niet moer, in hot Rome der middeleeuwen was de bisschop dor Christenen de eerste. Slechts nog in het oude Byzantium, de hoofdstad van het Oosten, leefde de traditie van het oude rijk voort, nog luttel jaren en Italië zou een wingewest van het Oost-Romeinsche rijk zijn, Rome zou zijn bevelen uit Constantinopel ontvangen cn Italië zou geen gebieder kennen dan den Paus. \\ ion kon het verbazen, dat de man, wiens uitspraken voor do millioenen van Christenen door geheel het oude Romeinsche wereldrijk gezag hadden, weldra een gevaarlijk mededinger werd voor keizers en koningen! Weinige jaren nog en hij, die den stoel van Petrus innam, nioclit zich do kerkvorst van een grooter en machtiger wereldrijk heeton, dan immer door een keizer van Rome was beheorscht. Ilad hij niet reeds de afgeleefde wereldstad meermalen tegen den woedenden stroom dor bar- baarsche horden beveiligd, als haar zwakke en plichtvergeten keizers haar zorgeloos prijs gegeven hadden 011 hun dagen in zinnelooze uitspattingen als bannelingen elders sleten! Straks zullen de opvolgers van Petrus de macht van hun geestelijken invloed kennen. Dan zullen ze keizerskronen en vorstenkronen doen smolten in den gloed van hun banbliksems. Nog is het zoover niet gekomen. Als hadden de keizers van het Oosten een voorgevoel van zulk een toekomst, voor den Stedehouder van den nederigen Man van Smarten bewaard, zoo gordden zij zicli aan tot den strijd tusschen Keizer en Paus en met eerbiediging van diens geestelijk gezag trachtten zij het in de uitvoering te beperken, door aan do uitspraken van pausen en conciliën alleen kracht te verleenen, wanneer daaraan liet keizerlijk zegel gehecht was. Povere illusie, de kiem dos doods in haar geboorte mot zich dragende, aangezien hot toch allen duidelijk moest zijn, dat, ware Christus' koninkrijk ook niet van deze wereld, oen keizer in Zijne kerk geen hooger plaats innam dan de geringste harer leden! 't Is dat overgangstijdperk nu, welks beschrijving ons rest, do schildering van de voorpostengevechten ondereen Justinianus en een Gregorjus den Grooten, tot den kamp, die tusschen een Hendrik en een anderen Gregorius bij Canossa wordt beslist. Terwijl Odoacer den laatsten beheerscher van het Westersch-llomeinscho rijk van hot keizerlijk purper ontdoet, wenden wij den blik van het staatstoonoel af en treden de hoofdkerk van Constantinopel binnen. Een vreemd schouwspel wacht ons daar. De bisschoppelijke troon en het altaar zijn met zwart behangen en ook de patriarch, als hij straks verschijnt, zet zich, in het zwart gekleed, op zijn zetel neder. Een ontzaglijk leger van monniken, met knuppels gewapend, verdringt zich in de kerk en hitst liet volk aan, om zich tegen den keizer to verzetten 011 do menigte, door do rouwteekenen van bisschop en altaar geschokt en door don ijver der monniken aangehitst, wapent zich met steenen om kerk en geloof te verdedigen. Wat mag de oorzaak van de verwarring zijn? 't Zij ons vergund, de aandacht van den lezer eenige jaren terug te leiden, ton einde in het kort de aanleiding tot de ernstige verdeeldheden te schotsen, die do kerk verscheurden. In het jaar 428 was Nestorius, de presbyter der kerk te Antiochië, bekend door zijne strenge onthouding en zijne redenaarsgaven, tot patriarch van Constantinopel gewijd. Zijn vrome ijver voor hot monnikendom, zijn streven om de kerk voor kettersche afdwaling te vrijwaren, gingen gansch niet altijd mot voorzichtigheid gepaard, doch sloegen vaak tot hartstochtelijke heftigheid over en hoezeer hij zelf door geestelijken hoogmoed dwaalde, blijkt uit het woord, dat hij bij zijne intreerede te Constantinopel tot den keizer sprak: ilde men, dat do stijfhoofdigheid van den trotschen Cyrillus zich ten nadoele van don kcrkelijken vrede zou doen golden en dozo moest voortdurend den invloed van Pulciieria, van kamerheeren, hofdames en abten gebruiken en groote sommen aan hot hof doen uitdeelen om de aanzienlijken voor zijn partij te behouden en tot nieuwen ijver voor zijne zaak aan te sporen, terwijl hij toch gedwongen was, «achter in zijne uitdrukkingen te zijn, en zich zijns ondanks te matigen. Van do andere zijde was ook Johannes van Antiochië niet geneigd, om zich langer den haat van hot hof ojj den hals te halen terwillo van Nestorius. Eindelijk wist bisschop Paulus van Einesa het in 432 tot een vergelijk te brengen, ofschoon dat met recht slechts een politiek dekkleed mocht heeten, waaronder de inwendige scheuring bedekt werd om nieuwe verdeeldheid te voorschijn te roepen. Cyrillus werd er toe gebracht, zijn veroordeelingen van Johannes en de zijnen te herroepen en een belijdenis te onderteekenen, die in inhoud overeenkwam mot die, welke Johannes te Efozo reeds opgesteld had, terwijl deze van zijne zijde in do veroordeeling van Nestorius en do inwijding van een nieuwen bisschop te Constantinopel berustte. Natuurlijk wekte dit verdrag ontevredenheid bij hen, die zich onder beide partijen meer aan de leer dan aan do personen gelogen hadden doen liggen. I)e aanhangers van Cyrillus verweten hem ontrouw aan en afval van zijn vroegere leer en hij had al zijne scherpzinnigheid noodig om zich te verdedigen ; die van Nestorius beweerden, dat zij nooit mot diens onrechtvaardige en misdadige veroordeeling tevreden zijn konden, ook zelfs al namen zij do verdediging van diens leer niet geheel op zich. Zij bleven niets minder eischen dan dat Cyrillus al zijne geschriften on vonnissen herroepen zou en bleven hom tot zoolang van de kerkelijke gemeenschap buiten sluiten en beiden, Cyrillus en Johannes bedierven hun zaak te meer door de onvoorzichtigheid en heftigheid in hun uitlatingen. Daarbij maakte Johannes zich gehaat door de willekeur waarmede hij zich in het bestuur van anderer kerkelijk gebied mengde en het benoemen van mannen, die, ofschoon onwaardig, hem dienen konden als werktuigen, en dat tot bisschop op plaatsen, buiten do grenzen van zijn gebied, zoodat zich eene nieuwe partij tegen hem vormde. Intusschen kon de gemeente van Nestorius haren ouden leidsman niet vergeten en toen nu do patriarch, Maximinianus stierf, liepen groote scharen te hoop, eischten met luid geschreeuw de herbenoeming van Nestorius en dreigden de hoofdkerk in brand te steken, zoo zij hun wensch niet verkregen, Natuurlijk wekte dit nog meer den weerzin van het hof tegen den gehaten man op en dat men tot feilen weerstand besloten was, bleek, toen men Proklus tot bisschop benoemde, een man die zich openlijk met Cyrillus on Johannes verbond. Do laatste kreeg daardoor meer macht en beproefde op dezelfde wijze als weleer Cyrillus door geschenken en bedreigingen, zoowel als door zijn invloed op den keizer oen besluit door to drijven, waarbij do bisschoppen, dio zich tegen hem verzetten, afgezet zouden worden. Reeds had hij door omkooping van den questor Domitianus zich zulk een edict weten te verschaffen, maar do bisschoppon stonden tezeer in de gunst hunner gemeenten, dan dat men tot bekendmaking verlof durfde geven, vooral daar bezadigde lieden den keizer wezen op den geweldigen stonn, die zich daartegen in vele plaatsen des rijks zou verheffen. Nu trachtte de questor den Syrischen bisschop- pen schrik aan te jagen, door ben te doen weten, dat hij de bekendmaking vertraagd had, om hen nogmaals tot toegeven te kunnen bewegen en inderdaad, toen zij halstarrig bleven, werd het besluit uitgevaardigd. Tiieodoret, de vroeger genoemde bisschop van Kyros, overtuigd, dat men hem bij langer verzot, uit zijne gemeente bannen en een onwaardige in zijne plaats benoemen zou, sloot een vergelijk met Johannes en trachtte nu op zijn beurt, terwille van den vrede der Kerk ook de overigen te bewegen, doch dezen weigerden halstarrig, waarop hij zelfs, doch evenzeer vergeefs den invloed van Nestorius zelf inriep, vooral met het doel, om het hoofd en den leidsman der oppositie, Alexander van Hierapolis, tot vrede met Johannes te bewegen. Ten einde raad, bad en smeekte hij Johannes, geduld te oefenen en de zaak aan den tijd over te laten, daar hij het ergste vreesde, indien deze tegen lieden, zoo gezien als Alexander Meletius bisschop van Mopsuestia en Helladius van Tarsus halstarrig het uiterste bleef eischen. Maar Johannes die ten koste van alles, de eenheid en gehoorzaamheid in de kerk herstellen wilde, weigerde en de vrome Alexander werd aan zijne gemeente ontrukt. Groot was de droefheid en onrust in de stad. I)e kerken werden gesloten en moesten met geweld weder geopend worden. Van alle zijden gingen klaagtonen en smaadredenen op tegen hen, die der gemeente haar grijzen, geestelijken vader ontrooven wilden. Jong en oud, vrouwen en mannen verzamelden zich om den patriarch Johannes en den keizerlijken stadhouder te bidden, dat men den ouden bisschop vergunnen zou, de weinige levensdagen, die hem nog restten, rustig te midden zijner gemeente door te brengen, die zonder hem niet leven kon. 'tWas al vergeefsch. Johannes gaf een antwoord uit de hoogte en weet het gansche verloop aan do stijfhoofdigheid van Alexander. Nog «rootcr afmeting nam de zaak te Mopsuestia, waarom Johannes wist te bewerken, dat Meletius als een overtreder van het keizerlijk bevel en een openbaar rustverstoorder naar Melitene in Armenië verbannen werd. Intusschen mocht Nestorius ook in zijn klooster bij Antiochië de zoo vurig begeerde rust niet smaken, lioeds in 4:12 had de Roomsche bisschop Oelestinus den keizer door een schrijven trachten te bewegen, don man, die door alle priesters als een ketter veroordeeld was en toch bij zijn dwaling volhardde, van alle gemeenschap buiten te sluiten, opdat hij niet anderen verleiden zou. Lang duurde het, eer de keizer besluiten kon doch eindelijk gaf hij, mede op aandrang van Cyrillus en Johannes toe en Nestorius werd naar eene oase in Egypte verbannen. Toen nu de horden van Lybische barbaren deze to vuur en te zwaard verwoestten, geraakte ook Nestorius, in hun handen doch, door medelijdon met den grijsaard bewogen, gaven zij hem de vrijheid weder en waarschuwden hem zelfs, dat nieuwe roofbenden in aantocht waren, waarom zij hem raadden een ander verblijf te zoeken. Ilij begaf zich nu naar de stad Panapolis 'u Egypte, en meldde dit aan de overheid, afwachtend, wat de wet over hem beschikken zou, waarbij hij tevens do bede voegde, dat men hem toch niet aan de kuiperijen van slechte lieden zou prijs laten, opdat het nage- slacht geen reden zou hebben tot do mecning, aangemerkt en toen bisschop EusebIüS van Doryleum over de beide naturen van Christus spreken wilde, schreeuwde men : «verbrand hem! Verbrand hem levend!» De onderteekening dor besluiten werd vaak gewelddadig afgedwongen: men hield de bisschoppen geheele dagen in do kerk opgesloten, totdat zij onderteekend hadden, bedreigde hen met do woede der monniken en der soldaten, deed hen hun naam plaatsen op blank papier en schreef hierop, wat men verkoos,. Wie ondanks alles niet met do besluiten instemde, werd als kotter veroordeeld, als hij een geestelijke was, uit hot ambt gezet en indien leek van de kerkelijke gemeenschap buitengesloten. Flavianus en Eusebius werden zonder verder onderzoek veroordeeld en ontzet en zelfs Domnus trof hetzelfde vonnis, ook al had hij zich door vrees laten bewegen, de besluiton der synode goed te keuren, totdat hij zich door ziekte genoodzaakt zag, hot concilie te verlaten. Ook Theodoret 011 vele der voortreffelijkste bisschoppen uit liet Oosten gingen onder hetzelfde vonnis door; de eerste werd gedwongen, naar het klooster terug to koeren, waarbinnen hij zijne eerste vorming had ontvangen en zijne vijanden wisten to bewerken, dat hij daar gebrek aan het noodige lijden zou. Wel wedijverden vrome bisschoppen in hun liefdegaven om hem voor gebrek te vrijwaren, doch Theodoret, die gewoon was aan onthouding, wees do moeste gaven met dankbaarheid terug, met de verklaring, dat"%lo God, die do raven spijzigt, ook hem het noodige onderhoud ten volle schonk. Zoo had dan Dioskurus over do Oosterscho kerk gezegevierd door den invloed van het hof. Sommigen veranderden hun geloof naar do omstandigheden en bogen voor de heerschende partij; anderen, ofschoon zelf dor waarheid getrouw gebleven, waagden het niet, ze te verdedigen. Vrije lieden, die den moed hunner overtuiging bezaten, werden aan hun gemeenten ontrukt of verbannen. Slechts ééne toevlucht bleef der kerk, naar zij meende, nog over en wel deze, zich te wenden tot den bisschop der oude wereldstad, van wiens machtigen invloed bij het hof men zich nog met hulp vleide. Leo de Groote, — we noemden hem reeds, — ook al was de Westersche kerk door al deze twisten niet beroerd en vrij van staatkundig overwicht gebleven, was van stonde aan in den strijd getrokken. Eerst had Eutyches en daarna Flavianus zich tot hem gericht. Leo was een man van een edel karakter, van zeldzame geestkracht en ijzeren standvastigheid. Nauwelijks had hij nauwkeurig kennis genomen van den strijd met Eutyches, of hij gaf zijne instemming mot de veroordeeling van diens leer te kennen, doch hij uitte den wensch, dat men den dwalende met zachtmoedigheid tot herroeping van zijn dwaling zou brengen en daarna hem vergeving schenken zou. Later schreef hij zelf aan Flavianus een belangrijken brief, waarin hij de zaak zolf trachtte op te lossen. Nadat do keizer hem mede uitgenoodigd had tot bijwoning van het concilie, had hij afgevaardigden daarheen gezonden on dezen waren getuigen geweest van de daar plaats gehad hebbende gewelddadigheden, terwijl hun overigens slechts een onbeduidende rol vergund werd en men hun niet veroorloven wilde, Leo's brief voor te lozen. Niet slechts gaf Leo zijne instemming te kennen met het protest van Flavianus tegen het vonnis van hot concilie, maar toon èn Theodoret Flavianus èn IIilarus, die, aan de geweldenarijen van Dioskurus ontkomen, langs omwegen Rome bereikt hadden, persoonlijk bij hein aanhielden op het uitschrijven van oen nieuw concilie in Italië, meende hij zich aan liet welzijn der kerk verplicht, daarover den keizer van het Westen Vai.eniinianus III te raadplegen. Dozo schreef daarover aan keizer Tiie: dosius, wien men echter zulke valsche berichten over den waren toestand gegeven had, dat hij aan keizer Valentinianus verzekerde, dat alles ordelijk toegegaan was op het concilie en alleen waarlijk schuldigen gestraft waren. Toch zou men nieuwe onderhandelingen met Leo moeten aanknoopen. Men wenschte namelijk don opvolger van den afgezetten Flavianus, Anatolius, ook door de Westersche kerk erkend te zien en hiertoe zou de bisschop van Rome zijne stem moeten geven. Leo wilde Anatolius slechts als bisschop van Constantinopel erkennen onder voorwaarde, dat hij do leer van Eutyches en van Nestorius ondubbelzinnig vervloeken en onder meer andere kerkelijke oorkonden ook zijn brief onderteekenen zou. Teneinde dezo zaken uitvoerig te bespreken, vaardigde hij een gezantschap van twee bisschoppen en twee ouderlingen naar Constantinopel af. Een der bisschoppen was Abundius van Como. De omstandigheden kwamen Leo ten gunste. Gelijk wij zagen, had Dioskurus zijne overwinning aan Chrysapius en aan do keizerin Eupoxia to danken. Maar do machtige kamerheer viel in ongenade en word verbannen en de keizer scheidde zich van zijne gemalin, die naar Jeruzalem uitweek, haar invloed aan de vroeger verstooten Pi'lcheria overlatende. Terstond was de verandering merkbaar. Het stoffelijk overschot van den overleden Flavianus werd naar Constantinopel gebracht en daar met allo eer aan zijn patriarchale waardigheid verschuldigd, ter aarde besteld. Keizer Theodosiits stierf in 450, Pulcheria huwde met Marcianus en wist hom de keizerskroon te bezorgen. Het hof was \ fin gezindheid veranderd en de afgezette en verbannen bisschoppen keerden op verlangen hunner gemeenten terug, terwijl de overigen maar al te zeer geneigd waren, berouw over hun houding en handelingen te toonen. Anatolius handelde geheel in overleg met leo en deze zond een nieuw gezantschap naar Constantinopel. Hij verklaarde, dat men hun, die berouw toonden, vergeven moest, doch behield zich de beslissing voor over het lot van DiosKrRrs, en anderen, die aan het hoofd van het concilie gestaan hadden. Toch stemden de wenschen van den bisschop van Rome niet met die van het Oostersche hof overeen. Lfo wenschte een algemeen concilie in Italië bijeengeroepen te zien, waar men slechts over Dioskurus en de zijnen oordeelen zou: de keizer, wenschende de onlusten te bedwingen om eene scheuring in de Kerk te voorkomen, wilde het concilie daartoe zoo noodig persoonlijk bezoeken en deed het daarom te Nicea in Bithynië uitschrijven, waarheen liij ook Leo uitnoodigde. Deze was volstrekt niet gezind, zijne waardigheid als bisschop van Rome prijs te geven of zijn overwicht op de andere bisschoppen als zoodanig naar 's keizers wensch op te offeren. Hij zond zijne gevolmachtigden naar Nicea en dezen lieten niet na bij elke voorkomende gelegenheid te doen gevoelen, dat men met den bisschop van Rome rekening te houden had. Reeds waren 630 bisschoppen tegenwoordig, toen de onlusten, door dweepzieke monniken en leeken, waarschijnlijk tot de partij van Diosiurus behoorende, gewekt, de gewelddadigheden der vorige synode zoozeer dreigden te herhalen, dat de keizer nog te elfder ure besloot, het conclie van Nicea naar Chalcedon te verleggen, waar hot meer in de nabijheid en onder den invloed van het hof zou staan. Dat de keizer, toon hij zich voorgesteld had, de beide partijen te verzoenen, zich een onmogelijke taak voorgeschreven had, bleek al bij den aanvang, toen Theodoret als aanklager zijner vroegei o rechters voor de synode verscheen. Van de zijde der Oosterschen met uitingen van geestdrift ontvangen, gingen van die der Egyptische kerk kreten op: «werpt don Jood, den vijand Gons don lasteraar van Christus, uit!» Om de keizerin te herinneren, dat zij, die Nestorius had doen vallen, ook dozen Nestoriaan niet dulden moest, schreeuwde men: «lang leve de keizerin, lang levo de rechtzinnige keizer!» Voorname leeken, die do vergadering bijwoonden, maakten do opmerking, dat zulk plat geschreeuw aan bisschoppen niet paste, en geen dor partijen voordeel deed, doch de bisschoppen beweerden, dat zij het uit moesten schreeuwen ter wille van de vroomheid en de rechtzinnige leer. , , . Welhaast bleek liet, dat onderdon invloed van het hof en van home s stool het vonnis gevold was over hot vorige concilie en over allen, die tot de besluiten, door hetzelve genomen, hadden medegewerkt en dit werd zoo levendi» reeds bij den aanvang gevoeld, dat, alsof het de afzetting gold van alle hoofdleiders dier vergadering, telkens van alle zijden de kreet opging: «wij hebben gezondigd ; wij bidden om vergeving!» Sommigen zelfs beleden, dat zij zich door vrees voor den keizer hadden laten bewegen. Inderdaad, Dioskurus had recht, om zulk een bewering eene zware aanklacht te noemen. Na voel en lang twisten stond hij nagenoeg alleen in zijn verzet; de overigen hadden zich bij Leo 's schrijven aan Flavianus nefïrgelegd. Hij wilde de geldigheid van het concilie niet erkennen en hoewel hij tot driemalen voor de vergadering gedaagd werd, verscheen hij niet. Ofschoon er zelfs beschuldigingen over zijn levenswandel ingebracht werden, verootmoedigde hij zich geenszins, doch ging zoover dat hij den bisschop van Rome buiten alle kerkgemeenschap sloot, waarop het concilie hem van zijne bisschoppelijke waardigheid ontzette. Ook 1 heodoret werd genoodzaakt, het anathema over Nestorius uit te spreken en Leo s bl ief te onderteekenen. 't Was er echter ver vandaan, dat het concilie de rust in de kerk zou hebben hersteld: men had voor geweld en macht gebukt en met woede in de ziel keerden de overwonnenen naar hun woonplaatsen terug. Palestina en Egypte gevoelden daarvan allereerst de nawerking. De van wilde dweepzucht bezielde monnik Theodosius, die van het concilie naar Palestina terugkeerde verbond zich met de weduwe van den overleden keizer en heerschte weldra in alle kloosters, zotte alle monniken in beweging en woedde tegen allen, die zich niet aan de besluiten van het concilie van Chalcedon wilden ontrekken. Juvexams, de patriarch van Jeruzalem, werd uit zijn bisdom verdrevenen Theodosius zelf nam zijn plaats in; soortgelijke tooneelen hadden ook in andere steden plaats. Men woedde te vuur en te zwaard tegen andersdenkenden ; Theodosius zette bisschoppen af en wijdde andere in hun plaats, totdat men eindelijk met geweld aan de wanorde een eind maken moest. Even zoo ging hot in Egypte. Te Alexandrië was Dioskurus door I'roterius vervangen, maar de partij des eersten verwekte eono scheuring in de kerk, welke tot zulke onlusten aanleiding gaf, dat do rust met behulp van de militaire macht moest hersteld worden. Na den dood dos keizers in 457 beloofde de partij zich onder zijn opvolger betere tijden en benoemde den presbyter fimotheus tot patriarch over hare afzonderlijke gemeente. De militaire bevelhebber trachtte deze poging met geweld te onderdrukken, een oproer ontstond en Proterius werd vermoord. Beide partijen richtten zich tot den keizer en deze verzocht den bisschop van Rome naar het Oosten te gaan en de partijen tot oen vergelijk te bewegen. De Paus weigerde echter daaraan te voldoen. Ten einde raad gelastte de keizer aan alle metropolitanen met hunne bisschoppen over de zaak te beraadslagen en hem hun meening te berichten. Toen nu de moesten zich vóór het concilie en togen de wijding van Timotheus verklaarden, nam keizer Leo een doortastenden maatregel en zond Timotheus in 460 naar Cherson in ballingschap, terwijl hij een geleerd en zachtmoedig man in zijne plaats stelde, loen het echter aan Basiliskus in 476 gelukte, keizer Zexo, dio in 474 zijn schoonvader Leo in do regeering opgevolgd was, van don troon te drijven en zelf de keizerskroon op het hoofd te plaatsen, braken betere tijden voorde partij van Dioskurus aan. Bij een keizerlijk rondschrijven word liet concilie van Chalcedon veroordeeld en de brief van Leo met alle afschriften ten vure gedoemd. Timotheus werd in het patriarchaat van Alexandrië hersteld en zijn tijdelijk plaatsvervanger keerde naar zijn klooster terug. Natuurlijk waren vele zwakke zielen geneigd, zich aanstonds naar 's keizers wil te voegen, doch anderen bleven hun overtuiging getrouw, ook al bezigden ook zij terecht gewraakte middelen om zich staande te houden. Onder dezen behoorde Acacius, do patriarch van Constantinopol. Grooto ontroering had hier het keizerlijk rondschrijven gewekt. De geestelijkheid en do monniken brachten het grauw in beweging en Acacius plaatste zich aan hun hoofd en weigerde het besluit te gehoorzamen. Eindelijk besloot de keizer, zich persoonlijk naai de hoofdkerk te begeven om den patriarch in tegenwoordigheid zijner priesters tot gehoorzaamheid te dwingen. Wie zal den patriarch het recht ontzeggen, om bij den toestand der kerk, voorwaar, treurig genoog, de kathedraal van Constantinopol met floers te behangen en aan keizer en volk te toonen, dat zijn ziel rouwe droeg over den desolaten staat van Christus' gemeente! Ware het slechts zóó "bedoeld geweest! Dat rouwfloers was slechts een boosaardig gekozen en maar al te wel geslaagd middel om op de volksmenigte in te werken. Als razenden snelden mannen, vrouwen en kinderen toe om do kerk en den bisschop togen den keizer to verdedigen en drongen, met groote steonon in de hand, achter het heir van de mot knuppels gow apende monniken de hoofdkerk binnen. De keizer, vreezende geweld te gebruiken, schroomde niet, een ander middel te kiezen en gaf bevel Acacius in stilte 0111 to brengen. Dan, ook dit gelukte niet, daar de pati iarch nacht en dag door cene talrijke bende van monniken bewaard werd. Dit belette echtei niet, dat do bisschoppon in do provinciën maar al te zeer terstond geneigd waren, op 's keizers bevel Acacius als ketter to veroordeelen. Toen nu de keizer een zijner kamerheoron deed verbranden, omdat hij ten vooi dooie van het concilie van Chalcedon had durven spreken, begreep Acacius een buitengewoon middel to baat to moeten nemen, om ei den moed bij de monniken en geestelijken van Constantinopol in te houden, van wie zijne veiligheid afhing. Hij wist een bij het volk als heilig vereerden pilaarmonnik Daniël voor zijne zaak to winnen en deze schreef niet slechts een onbeschaamden brief aan den keizer, dien hij bij een Dioclei iaxus vergeleek en met het verlies van zijne kroon bedreigde, doch straks naar hij meende, op goddelijke ingeving, verliet hij zijn pilaai en begaf zich naar do hoofdstad, waar de bevolking hem met gejuich binnenhaalde en in triomf naar Acacius geleidde. Ilier wist hij door zijne prediking zulk cene razernij van het gepeupel tegen den keizer te vei ooi zaken, dat deze het geraden vond, naar zijn buitonverblijl to vluchten. Daniël. volgde hem aan do spits van een heirleger van monniken, doch do aanblik van de lijfwacht deed hem spoedig aftrekken. En toch behaalde Daniël togen allo verwachting do overwinning. Keizer Zeno, die zich 11a zijn verdrijving van den troon, gedurende anderhalf jaar in Isaurië, zijn vaderland, opgehouden had, van de onlusten gehoord hebbende, verzamelde eenige troepen om zich en trok regelrecht op Constantinopel aan. Zijn tegenstander zonk het hart in de schoenen. Bevende snelde keizer Basiliscus naar de kerk, wierp zich voor Acacius en Daniël op de knieën en vraagde onder een vloed van tranen om hun bescherming, zicli bereid verklarende, die boete zich te getroosten, welke zij hem zouden willen opleggen. Maar de pilaarheilige genoot van zijn triomf en voorspelde den snieekeling. dat de ure der wraak snel naderde. Nog een laatste middel willende beproeven, zendt Baciliscus een tweede rondschrijven uit, waarin hij het eerste herroept en toch, Acacius en Daniöl blijven onverzoenlijk en de menigte wordt steeds woedender. Zeno nadert. Basiliscus snelt naai do kerk en, zijn kroon op het altaar nederleggende, doet hij afstand \an den troon en vraagt slechts veiligheid voor zich, zijne vrouw en zijne kinderen. Doch Acacius levert ze uit en straks sterven de ongelukkigen van honger in elkanders armen. Daxiöl keerde naar zijn pilaar toi ug en zijn oenig loon was het bezoek, dat de keizer en de keizerin hem sti aks bi achten. De troonsbeklimming van Zexo was do zegepraal van die bisschoppen, welke aan de uitspraken van het concilie van Chalcedon trouw gebleven waren. Timotheus werd na vole onlusten in 477 op den bisschopszetel van Alexandrië hersteld en do keizer bedreigde alle leeken en geestelijken, die zich tegen dit besluit zouden verzetten, met verlies van hun kerken en waardigheden en met verbanning. Gelukkig wasTimotiieuseen zachtmoedig man, die zich zelfs door den keizer niet bewegen liet om mot hardheid tegenover andersdenkenden op te treden, zoodat de Alexandrijnen hem weldra op de straten en in de kerken toeriepen: «ofschoon wij geene kerkelijke gemeenschap met u onderhouden, zoo houden wij toch veel van u.» Zijn dood gaf terstond aanleiding tot scheuring. De keizerlijke partij benoemde Johanxes Talaja, de overigen Petbus Mongus tot patriarch. Do omstandigheid echter, dat Talaja oen vriend was van een der eerste staatsbeambten Illus, wiens vriendschap hij door rijke geschenken versterkte, haalde hem den haat op den hals van Acacius en deze wist den keizer voor Moxuus te winnen, temeer toen deze zelf naar Constantinopel reisde en den keizer een vergelijk voorstelde, waarmede hij hoopte, boide kerken te kunnen bevredigen. En inderdaad, in 482 zond do keizer een besluit aan de kerken van het patriarchaat \ an Alexandrië, waarin allo twistvragen terzijde gesteld werden en waarin niet alleen Nestorius en Eutyches als ketters veroordeeld worden, maar ook allen, die zich tegen het keizerlijk schrijven verzetten. Ditllenoticon, zooals het genoemd werd, zou nu overal do grondslag van eene nieuwe vereeniging der kerken worden, doch gelijk te voorzien was, bracht het slechts meer scheuring teweeg. Keizer Zexo stierf in 491 en Axastasius werd zijn opvolger, onder wiens bewind de onlusten nog heviger werden en die juist door zijn stro ven om den vrede te bewaren en de rustverstoorders te bestraffen, als een vervolger gebrandmerkt werd Heftige bestrijding vond hij bij do patriarchen van Constantinopel. Reeds was de rechtzinnigheid van den keizer bij den patriarch Ei'PHEMIUs verdacht geweest en deze had slechts in de huldiging toe willen stemmen, de Keizer nadat hem eene schriftelijke verklaring gegeven had, dat hij niets tegen het gezag van het concilie van Chalcedon zou ondernomen. Weldra zocht de keizer zich van hem te bevrijden, hetgeen mot zonder cn-oote volksbewegingen kon geschieden. De presbyter Macedonius, die zich tot heden als een bezadigd man had doen kennen, werd tot zijn opvolger benoemd, maar ook hij haalde zich weldra de keizerlijke ongenade op den hals, toen hij zich meer bij de tegenpartij aansloot om zijn naam van rechtzinnigheid niet te verliezen. Hierbij voegde zich de omstandigheid, dat zich in andere streken een tweetal bekwame mannen aan het hoofd der partij stelden, die het concilie van Chalcedon bestreed. De een was Xenajas uit Tahal in Perzië, die reeds in zijn vadeiland heftig dc Nestorianen bestreden had en, straks naar Syrië getrokken tot bisschop van Hierapolis was gewijd. Van daar uit breidde hij zijn bestrijding der Nestorianen tot zelfs in Palestina uit en deze strijd kenmerkte zich door geweldige rustverstoring. De andere, Severus, was oorspronkelijk oen heiden, ' die zich aan de studie der rechten gewijd, doch later den doop ontvangen had en tengevolge van zijn strijd tegen het concilie verdreven, mot velen zijner lotgenooton bij den keizer een schuilplaats zoeken kwam. Tengevolge van den invloed, welken hij weldra op den keizer uitoefende, werd Macedonius met verbanning bedreigd. Nauwelijks weid dit bekend, of het grauw sloeg tot oproer over. Do huizen van vele aanzienlijken werden verbrand, een monnik, dien men voor den beschuldigd van Macedonius hield, werd vermoord en zijn hoofd werd op een stang in triomf door de oproermakers rondgedragen. Toen verscheen de keizer zonder kroon in het circus voor de verzamelde menigte en verklaarde, dat hij de kroon gaarne wilde neerleggen, doch dat niet allen tegelijk heer konden zijn. Deze woorden brachten het volk tot rust: men verzocht hem nan de regeering te blijven en beloofde, zich rustig te zullen houden. \ an dit gunsüg oogenblik maakte de keizer gebruik om Macedonius te verwijderen en Twotheus in zijne plaats te stellen, die het Henoticon ondertoekende. Toen echter de veldheer Vitalianus tegen den keizer opstond, (514), moest deze, door de voorstanders van het concilie bedreigd dat zij zich aan de zijde van den opstandeling scharen zouden, in een vergelijk met hen treden. Hij beloofde een nieuw concilie te Heraclea bijeen te zullen roepen en den bisschop van Rome tot deelneming uitte noodigen, waaraan deze ongetwijfeld niet voldoen zou zoo men met allereerst l.ot gezag van het concilie van Chalcedon weer erkende. Maai straks, uit den nood gered, aarzelde en talmde do keizer en hij stierf (518) zonder zijn beloften vervuld te hebben. 1 oen nu de patiianli Johannes van Constantinopel onder de regeering van s keizers opvol ei Jubtinus voor het eerst in de kerk verscheen, werd hij door do verzamelde schare ontvangen met «Ie kroten, dat de Manicheeër Anabtasivb n.e ^langer regeerde, doch do rechtzinnige Jubtikus, dat het gezag van liet conc lie moest hersteld worden en dat Severus mot de zijnen als kotters moesten veroordeeld worden, terwijl zij met heel hun aanhang van het hof en u.tde losidentie moesten verbannen en de betrokkingen mot den Roomschen stoel moeten hersteld worden. Ook uit de andere kerken vereenigden do geestelijken en leeken zich met den wil des volks. Keizer Justinus, een Thraciër, die zich weinig om de kerkelijke twisten bekomerde, liet'zich door zijne beide staatsdienaren, Vitalianüs en Justianus leiden, die beiden de partij van het concilie toegedaan waren. Onderhandelingen werden met, den toenmaligen bisschop van Rome, Hormisdas, aangeknoopt en zells was men geneigd, op do harde voorwaarde in to gaan, dat allo bisschoppen, die het Honoticon geteekend hadden, afgezet zouden worden ofschoon de weerstand,hierdoor bij vele gemeenten gewekt, den keizer aanleiding gaf, don paus tot matiging te bewegen, toen deze ook eischte, dat de namen der overleden bisschoppen, die zich tegen het concilie verklaard hadden, uit do kerkelijke registers zouden verwijderd worden. Severus, door den persoonlijken haat van Vitalianüs achtervolgd, moest naar Alexandrië vluchten, waar zijne partij te machtig was dan dat men hem verder zou vervolgen. Ji si inianus, die in 527 den troon bestoog, was een ijverig voorstander van het concilie, deed veel aan theologische strijdvragen on wilde zoowel de wetgever in do kerk als in don staat zijn, maar hoe meer hij zolf optreden en handelen wilde, des te moer was hij het werktuig van anderen, die, zijne zwakheden kennende, zo listig genoeg wisten te gebruiken om eigen bedoelingen te bereiken, waardoor hij vaak tegen wil en dank hun werktuig werd. Zijne gemalin Theodora, die hem door haar ontucht en schoonheid zoozeer had weten te beheerschen, dat hij haar van hot tooneel tot den troon verheven had, wist ook thans aan haar partij, de bestrijders van het concilie, een zegepraal to bezorgen. Zij stichtte uit dezen een machtige vereeniging, die, haar hoofdzetel in Constantinopel houdende, haar vertakkingen over het geheele rijk uitbreidde, met liet doel hot overwicht in de kerk te verkrijgen en de bisschopszetels te bezetton. Te dier tijd maakte zich de bisschop van Trapezunt in Pontus Antiiimus, van zijn gemeente op de meest willekeurige wijze los, onder het voorwendsel, dat hij zich een klooster wilde begeven, om als monnik een volmaakt christelijk leven te leiden, doch inderdaad 0111 zich naar Constantinopel te begeven en aan hot hof oen meer bekoorlijk en schitterend leven te leidon dan hem als herder van een kleine landstad mogelijk was. Zijn asceteninantol bracht hem in groot aanzien en hij wist zich zoozeer 111 do gunst van den keizer te dringen, dat deze hom niet alleen aan hot hof of op een aangenaam landgoed in ile nabijheid van.de stad een verblijf bezorgde, waar hij de voornaamste hoofden der partij, als Severus en anderen onder bescherming van Theodora 0111 zich heen \ ei zamelde, maar in 535 zelfs tot patriarch van Constantinopel benoemd werd. De keizer wist niet beter, of de meest besliste voorstander van het concilie had den bisschoppelijken stoel bestegen en zoo zou de sluwo on heerschzuehtige vrouw haar spel voortgezet hebben, wanneer niet een onvoorziene omstandigheid hieraan 11a een jaar een eind gemaakt had. Do bisschop van Rome Agapetus kwam namelijk als gezant van den OostGothischen koning Tiieodorik naar Constantinopel cn werd al spoedig door do tegenstanders van Anthimus bestormd, dien zij van dwaalleer cn het onrechtmatig hezit van do bisschoppelijke waardigheid beschuldigden. Agapetüs eischte van Akthimus, dat hij tot zijne vroegere gemeente zou terugkeeren en toen deze weigerde, sloot Agapetüs hem van do kerkelijke gemeenschap uit. Vruchteloos verspilde Theodora hare beloften en bedreigingen aan den stoeren kerkvoogd, die intusschen ook den keizer aangaande den patriarch ingelicht had. Deze was vertoornd, Anthimas werd afgezet en do presbyter Mennas in zijne plaats gesteld. Mennas riep het volgende jaar eene synode in de hoofdstad saam, die de bestrijders van het concilie als ketters verdoemde en do keizer voegde het besluit daaraan toe, dat de hoofden der partij do residentie en alle aanzienlijke steden moesten vermijden, als private personen een rustig leven moesten leiden en zich hoeden, anderen to verleiden tot ketterij. I)e geschriften van Seveiius moesten verbrand worden en wie het waagde, ze af to schrijven, dien zou de rechterhand afgehouwen worden. De sluwe keizerin was echter nog niet aan het einde van haar kuiperijen. Xij wist den eerzuchtigen diaken Vigilius, die den bisschop van Rome naar Constantinopel vergezeld had, voor zich to gewinnen en toon nu Agapetüs op den terugweg stierf, beloofde zij Vigilius een groote som gelds en den bisschopszetel van Rome, als hij het gezag van het concilie omverwerpen wilde. Twee vrouwen beslisten over het lot der kerk. Naast en in overeenstemming met de keizerin werkte Antonia, do gade van Belisarius, Justinianus' veldheer, die zegevierend tegen de Gothon streed, op haar echtgenoot en toen Silverius, dio tot opvolger van Agapetüs benoemd was, weigerde op de beloften van Vigilius in te gaan, wist men hem te betichten, dat hij Rome aan de Gothen had willen overleveren. Hij werd verbannen en Vigilius beklom den bisschoppelijke!! zetel van de oude wereldstad. (588) Van Vigilius kon men alles gedaan krijgen en hij overhandigde gaarne aan Antonia een brief voor Antiiimus en de bisschoppen, dio zijne zijde hielden, waarin hij zich volkomen met hen eenstemmig verklaarde, doch hij was sluw genoeg om hen te verzoeken, dit geheim to houden, ja, zells zich tegenover hem te gedragen alsof zij hem voor een ketter hielden; op deze wijze kon hij hen hot meest bevoordeolen. Hierdoor echter zag Tiieopora zich in hem teleurgesteld en al weder had zij haar list en haar goud vergeefs verspeeld. Toch vond de keizerin weldra nieuwe middelen en wegen uit. De oude Syrische kerkleeraar Theodorus van Mopsueslia, Tiieodoret en Inas van Rdessa waren haar als tegenstanders der monophysitischo partij gehaat en reeds had zij Vigliius bij zijn benoeming doen beloven, hel anathema over hen uit te spreken. Do omstandigheden werkten gunstig tot volvoering van het booze plan. Juist in dezen tijd werden do geschriften van Origenes in de Oostersche kerk meer bekend en vonden daar van de eene zijde vurige bewonderaars, van de andere felle bestrijders. De eersten hadden zich door twee abten uit hun midden, Domitianus en Theodorus askidas, grooten invloed aan het hof weten te verwerven zoodat do koizer Domitianus tot bisschop van Ancyra in Galatie en Askidas tot bisschop van Cesarea in Capadociö benocmdo, ofschoon beiden aan het hof bleven verkoeron, ten einde daar hun partij te dienen. Zij wisten zelfs Pktek, den patriarch van Jeruzalem, oen van hun machtigste bestrijders, te noodzaken zich naar hun wenschen te voegen, bevreesd als hij was, dat hij anders door de kuiperijen ten hove zijne waardigheid zou verliezen. Toch beproefde Peter hun macht te breken. Hij wist twee abten, die tot de tegenstanders van Origenes behoorden, te bewegen een geschrift op testellen, waarin do ketterijen van Origenes aangetoond en beschuldigingen tegen zijn aanhangers uitgesproken werden. Dit geschrift zond Peter aan den keizer mot een brief, waarin hij do handelingen zijner tegenpartij in het licht stelde. De aartsdiaken Pelagius, de rechterhand van den Itoomschen bisschop, kwam te dier tijd, op eene reize tot regeling van bijzondere kerkelijke aangelegenheden welke hem door den keizer opgedragen was, in Palestina. Daar sloten zich vier monniken bij hom aan, die zich naar Oonstantinopel begaven om den keizer nog nader van Origenes ketterij te overtuigen en hem to bewegen tot voroordoeling van diens leer. Pelagius, als dienaar van den Roomschen stoel reeds te»en de leer van Origenes vooringenomen en bovendien naijverig op den invloed van 1 iieodorusAskidas aan het hof, vond in de veroordeeling van Origenes'een geschikt middel, om Askidas te doen vallen en verbond zich daartoe gaarne mot Mennas, don patriarch van Constantinopel, die zich door Askidas verdrongen zag. I)o keizer, die zich gaarne als wetgever in de keik wilde doen gelden, gevoelde zich door hun verzoek gestreeld, waande zich overtuigd, dat Origenes eon afschuwelijk ketter was en zond aan Mennas een schrijven, waarin hij dezen in overweging gaf, ceno synode saam te roepen, die Origenes en zijne leer veroordeelen moest. Van deze veroordeeling zou de keizer aan alle bisschoppen en abten een afschrift ter onderteekening doen toekomen en geen nieuwe bisschop zou benoemd worden, tenzij hij dozo veroordeelings-akte onderteekend had. Alzoo geschiedde dan ook, maar tot grooto verbazing hunner tegenstanders. Ook Tiieodorus 011 Domitianus waren bereid, hot vonnis over Origenes te onderteekenen en zij wisten zich aan het hof zóó staande to houden, dat zij voor hun partij bleven arbeiden en zelfs don patriarch van Jeruzalem dreigden, zijne afzetting te zullen bewerken, als hij de monniken, dio hij wegens hun voorliefde voor Origenes uit hun kloosters verdreven had, daarin niet weder terstond opnam. Toch begrepen zij, dat zij de aandacht van den keizer van dozo zaak moesten afleiden en tot hun zelfbehoud bij nieuwe kerkelijke twisten moesten bepalen. Zij wisten met de keizerin geinoeno zaak to maken en voordeel to doon mot liet voornomen des keizers 0111 de gansche kerk op tien grondslag, door het concilie van Chalcedon aangegeven, to vereenigen, waarom hij eon boek tot verdediging daarvan onder zijn naam de wereld in wilde zenden. Zij wisten den keizer te beduiden, dat hij op veel eenvoudiger wijze in zijn goed voornemen zou kunnen slagen, wanneer hij slechts do voornaamste geestelijken, dio zich steeds togen de besluiten van hot concilie gesteld hadden, Tiieodorus, Theodoret en Ibas als ketters veroordeelde 011 inderdaad in 544 verscheen een keizerlijk edict, waarin over de drie mannen het anathema uitgesproken werd. Intusschen waren niet allo bisschoppen zoo terstond bereid, a's de keizer gewenscht had, hunne instemming met den inhoud van liet edict schriftelijk te betuigen. Mochten ook velen, die zich naar 's keizers wensch voegden, rijke geschenken bekomen, anderen, die weigerden, ontzet en verbannen worden, Mennas, de patriarch van Constantinopel maakte zijn instemming afhankelijk van de meening van den bisschop van Rome en velen volgden zijn voorbeeld. Vooral in Xoord-Afrika, waar men in de school van Auoustinus tot kerkelijke vrijheid opgegroeid was, waar men geleerd had, voor zijn overtuiging ten bloede toe te kampen, vond de keizer kloeken weerstand, evenzeer als in Dalmatië en Illyrië. Justixiants begreep, dat hij den steun van den machtigen Rooinschen bisschop \ humus noodig had, om zijn edict te doen eerbiedigen. Vigilius, die noch geleerd, noch ernstig genoeg was, en zich niet gaarne den keizer maar evenmin de Afrikaansche kerk tot vijand wenschte te maken, droeg een Afrikaansch geestelijke op, het gevoelen van den bisschop van ( arthago en andere invloedrijke heden in te winnen en toen dezen zich in afkeurenden zin uitspraken, scheen Vigimus aanvankelijk bereid, zich naar hun raad te gedragen. Zelfs toen hij op aandrang van den keizer zich naar Constantinopel begaf, bleef hij aanvankelijk in zijn weerstand volharden er. sloot hij zelfs Mennas en de zijnen buiten de kerkelijke gemeenschap. Doch het duurde niet lang, of do laffe Vigilius was voor de verlokking van den keizer bezweken. Niet slechts schaarde hij zichzelf aan diens zijde, maar hij wilde daartoe ook de synode bewerken, die door .Iistinianus te Constantinopel saamgeroepen was. Toen deze zich daartoe niet liet vindon, trachtte hij op de bijzondere leden in te werken en het gelukte hem, een 70-tal bisschoppen aan zijne zijde te krijgen. Maar deze handelingen riepen eene geweldige bestrijding in het leven en zelfs twee diakenen, die hem begeleid hadden, Rusticus en Sebastianus, stelden zich tegen hom, en hoewel hij hen in een heftig schrijven van hun kerkelijke waardigheden vervallen verklaarde, liet zich de publieke opinie van do Westersche Kerk luide tegen hem hooien. Mannelijk en kloek vooral was do taal van oen geschrift, door den bisschop Fakundus van Ilermiane te dier zake geschreven, waarin deze onder meer verklaarde, dat terwijl in alle kunsten en wetenschappen niemand zich een oordeel durfde aanmatigen over datgene, wat hij niet geleerd had, daarentegen in zaken van godgeleerdheid hij den meest aanmatigenden toon voerde, die daarvan het minst geleerd had. Als de staatsmacht haargrenzen overschreed, kon zij wel velen in het verderf storten door hen te verleiden, met den mond de waarheid to verloochenen, maar slagen in haar bedoelingen zou zij zeker niet, want zij kon do lieden toch niet tot eene andere overtuiging brengen; haar gebied strekte zich uit tot het uitwendige, niet tot het inwendige. Scherp was zijn oordeel over de bisschoppen, die hun wankelmoedigheid verontschuldigden met te wijzen op den toorn des keizers, waarmede zij bedreigd werden. « Alsof wij slechts daartoe tot bisschoppen geroepen zijn 0111 ons door keizerlijke geschenken te la ten verrijken en met hen onder de hoogo staatsbeambten te zitten. Alsof liet niet juist onze plicht was, om, wanneer kwalijkgezinden, die zich te allen tijde voordoen, door hun misleiding, temidden van de staatszorgen bij hen iets weten te bewerken, wat der kerke Gods ten nadeel strekt of haar rust verstoort, den vorsten tot hun eigen bestwil de waarheid te doen hoorei), en zoo noodig hen met alle macht, die de kerk ons verleent, te weerstaan, bereid om, als liet moet, hun ongenade te dragen. A's God slechts weder een Ambrosius verwekte, dan zou het aan een Theodqsius ook wel niet ontbreken." Inderdaad, zulk eene taal was zeldzaam geworden indeeeuw, die wij beschrijven. Wel trad Vioiliüs met een toon van gezag tegen ziine bestrijders op maar hij gevoelde zich tegenover zulke taal beschaamd en toen nu eene Afrikaansche synode hem buiten de kerkelijke gemeenschap sloot, indien li ij geen boeie deed en geheel de Westersche kerk zich tegen hem keerde, drong hij er bij den keizer op aan, de zaak door een algemeen concilie te doen uitmaken. Dozo, vastbesloten dat onsili* tot 03;) werktuig van zijn bedoelingen te maken, gaf toe maar vooraf liet hij Vigilius een duren eed zweren, dat hij bij de vergadering slechts als oen blind instrument en gegeheime boodschapper van hem, den keizer, dienst zou doen, waartegenover Justinianus zich verbond, de door Vigilius bij bom aangebrachte weerspannige geestelijken niet naar het leven te zullen staan, noch aan iemand mede to doelen, dat de bisschop van Rome zich verlaagd had, een gjheim? aanbrenger van zijno m9debisschopp3n to zijn. En nu riep Justinianus de bisschoppen nit Illyrië en Afrika tot een concilie te Conslantinopel saam. Slechts uit Afrika verschenen eenigo geestelijken, allo overigen, 's keizers bedoelingen doorgrondende, bleven weg. De keizer beproefde de aanwezigen door vriendelijke woorden, geschenken, 011 bedreigingen tot toegeven to bewegen, doch velen volhardden in hun verzot en dezen werden onder voorwendsel, dat zij zich aan staatkundige vergrijpen schuldig gemaakt hadden, hevig vervolgd. Onder deze lnatsten behoorde do bisschop van Carthago, Reparatus, dio afgezet en verbannen werd. Bloedige tooneelen hadden er plaats in onderscheidene plaatsen van NoordAfrika, waar de gemeenten zich hun trouwe en geliefde bisschoppen ontrooven en anderen opdringen zagen, dio zich tot knechten van hot hof gemaakt haddon. Toen nu de keizer zag, dat hij met do Illyrischo en Afrikaansche bisschoppen niet slaagde, drong hij er op aan, dat Vigilius zich openlijk aan zijne zijde zou scharen. Zonder zich aan diens tegenwerpingen te storen, vaardigde hij een nieuw edict uit, dat meer op eeno godgeleerde verhandeling dan op een keizerlijk besluit geleek 011 waarin Tiieodorus' veroordeeling verdedigd werden nu cischtc hij, dat Vigilius dit onderteekenen zou. Maar deze had door het voorbeeld der Afrikaansche bisschoppen moed gekregen. Hij eischte, dat do keizer het edict introkken en een gemeenschappelijk besluit dor bisschoppen afwachten zou en voorts, dat hij do Westerscho bisschoppen, dio zich door den gang der zaken geërgerd gevoelden, of ter vergadering zou doen komen bf hun veroorloven zou, hem schriftelijk hun meening te zoggen. Dat was te veel voor den despolieken keizer en Vigilius moestom aan Justinianus' wraak te ontkomen, in eene kerk vluchten. (551.) Toen nu een keizerlijk beambte met een schare gewapenden naderde om hem van daar weg te voeren, vluchtte hij naar het altaar en sloeg er met zooveel geweld de armen om heen, dat hij bijna met het altaar omver stortte. Eerst toon de keizer hem onder eeden veiligheid deed beloven, begaf hij zich naar het paleis, waar hij echter terstond als een gevangene behandeld werd. Twee dagen vóór Kerstmis wist hij naar Chalcedon te ontvluchten en verschool zich daar in de kerk. Weder liet de keizer hem door een voornaam gezantschap tot zich noodigen en onder dure eeden volkomen veiligheid toezeggen, doch Viligius deed hem aanzeggen, dat hij geen beëedigde toezeggingen meer noodig had, indien Justinianus aan de kerk maar de rust hergaf, die zij onder zijn oom Justinus genoten had. De keizer gaf echter zijne pogingen niet op en wist Vigilius eindelijk weêr te bewegen, zijne schuilplaats te verlaten. Zes jaren lang werd hij te Constantinopel opgehouden zonder eenig gevolg. Eindelijk zou in het jaar 553 een algemeen concilie aldaar gehouden worden onder leiding van den patriarch Eutyches. Do keizer noodigde ook Vigilius uit, doch deze weigerde to verschijnen, maar beloofde binnen 20 dagen zijn oordeel over de zaak schriftelijk te zullen inzenden. Dit deed hij dan ook met de verklaring, dat hij nimmer zou toestaan, dat een overledene als Theodorus veroordeeld zou worden, ook al moest hij toegeven, dat in diens geschriften ketterijen voorkwamen en dat ook Ibas en Theodoret evenmin konden gevonnisd worden, zonder het concilie van Chalcedon in beschuldiging te ste'-len, 't welk li ij, Vigilius nooit zou gedoogen. De keizer, die zich als de hoogste wetgever in de kerk beschouwde, vaardigde daarop een schrijven uit aan het verzamelde concilie, waarin hij verklaarde, dat Vigilius zich door zijn schrijven buiten alle kerkelijke gemeenschap gesloten had en dat zijn naam uit de kerkelijke registers moest verwijderd worden. Toch maakte do keizer onderscheid tusschen den Roomschon stoel en don man, die dezen bekleedde en bepaalde, dat de gemeenschap met den eersten zou onderhouden worden. Het concilie gehoorzaamde aan het bevel des keizers en veroordeelde Theodorus en zijne geschriften, evenals allen, die ze verdedigden. Wat Ibas en Theodoret betreft, bepaalde men het vonnis tot enkele hunner werken, omdat zij hun dwaalleer later herroepen hadden en toen door het concilie van Chalcedon als rechtzinnig erkend waren. Wie zich hiermede niet vereenigde, zou, zoo hij geestelijke was, uit het ambt gezet en, indien leek, van de gemeenschap der kerk buitengesloten worden en dit oordeel met de verbanning werd dan ook over de waardige bisschoppen van Afrika en Illyrië voltrokken. De lafhartige Vigilius, gedreven door zijn verlangen naar vrijheid en terugkeer in zijn bisdom, liet, zich nogmaals overhalen om to herroepen, wat hij geschreven had en do besluiten van het concilie to onderteekenen. Daarop veroorloofde de keizer hem naar Rome terug te keeren, maar hij stierf op de torugreizo. (555.) Reeds scheurden zich tal van gemeenten van de Westersche kerk af en 34 r nog rustte de hofpartij niet. De strijdvraag over de beide naturen van Christus bood haar een welkome gelegenheid, om den keizer andermaal als gezagvoerder over de kerk te doen optreden. Weder verschenen kei- C9 O zerlijke edicten, weder werd de patriarch Eutyches van Constantinopel uit het ambt gezet en gebannen en ook Anastasius van Antiochië bedreigde hetzelfde lot. De Oostersche kerk zou volkomen in keizerlijke dienstbaarheid gebracht of droevig vaneen gescheurd geworden zijn, toen de dood des keizers in 565 haar van den ondergang redde. Was de Oostersche kerk in deze eeuw het tooneel van onrust en beroering, ook de Westerfiche doorleefde haar droeven tijd. Ofschoon men Leo den Grooten, die, zooals wij zagen, tot groote vreugde van het Romeinsche volk in 440 den bisschopszetel beklom, den roem niet ontzeggen kan, dat hij de kerkelijke tucht met kracht herstelde, en de prediking des Woords weder met kracht ter hand nam, valt evenmin te ontkennen, dat hij voor niets of niemand uit den weg ging, om zijne heerschzucht bot te vieren en hetgezagvan Rome'sbisschop boven dat van alle andere te verheffen. Ilij was zulk een voorstander van den ongehuvvden staat der geestelijkheid, dat hij zelfs aan onderdiakenen het huwelijk verbood, ofschoon deze wetten geruimen tijd heftigen en algemeenen tegenstand in de Kerk ondervonden. In het jaar 445 geraakte Leo in strijd met Hilarius, bisschop van Arles en opper-bisschop der zeven provinciën van Narbonne, een streng tuchtmeester die een concilie saamgeroepen had, 't welk Celidonius, den bisschop van Besangon, afgezet en een ander in zijn plaats gesteld had, ter oorzake van de tegen hem ingebrachte beschuldigingen, dat hij een weduwe getrouwd en, nog een leek zijnde en het rechtersambt uitoefenende, sommige misdadigers ter dood veroordeeld had. Celidonius begaf zich naar Rome en gaf zijne zaak in handen van Leo, die hem vriendelijk ontving en hem als bisschop in de kerken van Rome deed optreden. Hilarius, do voorzitter van het concilie, begaf zich nu eveneens naar Rome en wel te voet, ofschoon het midden in den winter was. Leo behandelde hem met hoogen eerbied, doch deed hem gevoelen, dat hij hem als gelijke beschouwde en zijne handelwijze tegenover Celidonius afkeurde. Ilij bewilligde er in, om in tegenwoordigheid van Leo en andere bisschoppen, Celidonius' verdediging aan te hooren. Onder 't voorgeven, d it Hilarius zich bij deze samenkomst onbescheiden, heftige uitvallen zou veroorloofd hebben, ofschoon deze hoogst waarschijnlijk niets anders deed dan zich tegen Leo's aangematigd oppergezag en tegen zijne inmenging in de aangelegenheden der kerken van Gallië te verzetten, bepaalde Leo, dat de zaak opnieuw te Rome zou onderzocht worden, en liet Hilarius vatten en binnen Rome gevangen houden. Deze wist echter te ontvluchten en kwam, na een moeielijke ieis, langs onbegaanbare wegen, te Arles aan en Celidonius werd in zijne waardigheid hersteld, Leo ontzette niet alleen Hilarius uit het bisschoppelijk ambt, maar hief ook de waardigheid van exarch of opperbisschop van Narbonne op, ja, hij beschuldigde Helarius in een schrijven aan de bisschoppen van Vienne van do grofste misdaden, ofschoon hij in dezen brief maar al te zeer deed uitkomen, dat hij zich gegriefd gevoelde, wijl men in Gallië liet oppergezag van Rome's stoel niet erkende. Toen dan ook de bisschoppen weigerden in zijn besluit tot opheffing van het exarchaat der Narbonne te berusten, begaf hij zich tot keizer Valentianus III, schilderde hem Hilarius af als een onruststoker, die het gezag niet slechts van Rome's bisschop, maar ook van den keizer ondermijnde en wist zich een keizerlijk schrijven te bezorgen, waarbij den Gallicaanschen kerken en geestelijken onbepaalde gehoorzaamheid aan den bisschop van Rome opgelegd en hun bevolen werd, te Roine te verschijnen, indien hun dit gelast werd. Hilarius werd een vijand van kerk en staat verklaard en ieder bevolen, hei vonnis, over dozen uitgesproken, te helpen uitvoeren. Hilarius lag gevaarlijk ziek, doch smartelijk getroffen door de willekeur, waarmede Leo handelde, beproefde hij al het mogelijke om zich met hem te verzoenen en hom tot eene Christelijke gemoedsgesteldheid to bekeeren, ook al wilde hij in geenen deele de Kerk aan diens heerschzucht opofferen. Hij schreef hem eon zachtmoedig gestelden brief, doch Leo liet dezen onbeantwoord. Daarop zond hij Ravennius, eon zijner priesters en een uitnemend, verdienstelijk man, en later eon tweetal uitnemende bisschoppen naar Rome om Leo tot andere gedachten to brengen, doch Leo bleef onverzettelijk. Vervolgens riep hij de hulp in van Auxilarius, landvoogd van Italië, een der grootste mannen van zijn tijd en' oen vriend van Hilarius, doch ook deze vermocht niets op don halsstarrigen kerkvoogd. Auxilarius beproefde toen Hilarius tot inschikkelijkheid te bewegen, doch deze begreep, niets togen zijn geweten en tot nadeel der Kerk to mogen doen en slechts zijn spoedig gevolgd overlijden maakte aan den strijd een einde. Later verhief do Roomsche Kerk den schuldigen Hilarius onder hare heiligen en ook Leo schijnt zijn onschuld straks erkend te hebben. Heftig trad Leo op ook tegen de Manicheeërs, die, na de inneming van Carthago door de Wandalen, uit Afrika gevlucht en voor een groot dool naar Rome geweken waren, waar zij, binnen de Kerk gedrongen, vele proselieten maakten, ondanks de strenge plakkaten, dio reeds ton tijde van Augustinus togen hen uitgevaardigd waren. Met een keizerlijk besluit gewapend, deed Leo hun bisschop en eonige hunner leeraren gevangen nemen, waarop hij eene grooto vergadering van bisschoppen en aanzienlijke leeken belegde, waarvoor hij de voornaamste Manicheeërs deed verschijnen en hen drong tot verklaringen over hunne leer en godsdienstige plechtigheden. Velen herriepen hun dwalingen en werden wèer in de Kerk opgenomen, anderen dio zich verzetten, verbannen, terwijl een afschrift hunner verklaringen naar alle provinciën gezonden werd, teneinde aan zwakke gemoederen tot een tegengif te dienen. Ja, in zijn ijver wist Leo van don keizer een besluit to verkrijgen, waarbij do Manicheëers overal uit do steden gebannen en als heiligschenners buiten staats- en krijgsambten en alle burgerlijke rechten gesteld werden, maatregelen, helaas, waardoor zij in staat gesteld worden, zich als «vervolgden om der gerechtigheid wil" voor te doen en zich op Sicilië staande to houden. Met dezelfde gestrengheid stelde Leo zich tegenover de aanhangers van de leer van zekeren Priscillianus, die, hoe schandelijk en onnatuurlijk ook, gedurende de invallen der Wandalen en andere Barbaarsche stammen, grooten opgang in Spanje gemaakt had. In een herderlijk rondschrijven beval Leo den bisschoppen van Spanje aan, een algemeen concilie te houden en daarop de leer van Priscillianus te vervloeken met allen, die haar beleden en inderdaad werd hieraan gevolg gegeven door de conciliën, straks te Toledo en te Braga gehouden. Wij zagen reeds, welk een aandeel Leo nam in den strijd, waarin Nestouius, Cyrillus, Dioscuros, Eutyches en zoovele anderen de Kerk van het Oost3n wikkelden. Toch dienen wij hier op enkele zaken terug te komen, teneinde de verhouding te kunnen vaststellen, dio tengevolge van dien strijd tusschen de kerken van het Oosten en het Westen geboren werd. Eutyches, door het concilie van Constantinopel veroordeeld zijnde, beriep zich op Leo en overtuigde dezen, dat zijne leer reeds vroeger door Rome's bisschoppen als rechtzinnig was geoordeeld. Tevens richtte hij zich tot keizer Theodosius, die, na vergeefs beproefd te hebben, Eutyches met Flavianus tot een vergelijk te brengen, eon algemeen concilie uitschreef te Efeze, tot welks bijwoning hij ook Leo uitnoodigde. Leo zond zijne gezanten, doch, door Flavianus vooraf ingelicht over do handelwijze van het concilie van Constantinopel, gaf hij hun den last, in zijn naam de leer van Eutyches voor ketterij te verklaren en schreef in dien zin ook aan dezen prelaat, aan den keizer en diens zuster Pulcheria, aan Flavianus en de abten van Constantinopel en aan het concilie zelve. Wij zagen reeds, hoe dit concilie, door Dioscuros geleid, die zich, volgons den wensch des keizers op een verheven troon geplaatst had, eene ware rooverbende geleek, ondanks de voorzorgen, die do keizer genomen had tot het bewaren van vrede en rust. Soldaten en het grauw, met stokken en steenen gewapend, beslisten over de leer en het lot der Kerk en zóó noodzaakte Dioscuros de vergaderde bisschoppen, het vonnis tegen Flavianus en de zijnen uitgesproken, te onderteekenenen. Flavianus werd door Dioscuros zelfs geslagen, op den grond geworpen en onder den voet getrapt, totdat hij op het punt stond, den geest te geven. Daarna werd hij in de gevangenis geworpen en straks door soldaten in ballingschap voortgesleept, tot hij tengevolge van die mishandelingen binnen weinige dagen te Epinus in Lydië overleed. Hilarius, 'spausen gezant, die het vonnis niet wilde erkennen, zou hetzelfde lot hebben ondergaan, indien hij niet, bij nacht en langs omwegen reizende, naar liome had weten te ontkomen, waar hij Leo verslag deed van het voorgevallene. Deze schaamde zich bij het lezen van zulk eene bladzijde uit de geschiedenis der Kerk en gebood, dat niemand den naam van het concilie ook maar zou noemen. Tevens verzocht hij den keizer, een concilie te Rome te mogen bijeenroepen. Toen keizer Valentinianus zich het volgende jaar met zijn moeder en zijne gemalin van Ravenna naar Rome begaf, om er de kerken to bezoeken, ontving Leo hen aan het hoofd van een groot aantal bisschoppen op de meest luisterrijke wijze in de kerk van den heiligen Petrus. Nauw was de bisschop in tegen- woordigheid van de hooge gasten gekomen, of hij barstte in tranen uit. Nadat èn hijzelf èn de aanwezigen zich hersteld hadden, schetste hij met zijne gewone welsprekendheid den toestand der kerk en trachtte hij Valentinianus te bewegen om door zijn invloed keizer Theodoshts over te halen, de geheele zaak aan de beslissing van den Roomschen stoel over te laten, waarbij hij niet. verzuimde, het recht van den Roomschen bisschop op den voorrang boven anderen in het licht te stellen. Valentinianus schreef inderdaad in dien zin aan zijn ambtgenoot en bad hem, do dreigende scheuring der kerk te voorkomen, doch Theodosius weigerde daarop in te gaan en Dioscüros ziende, dat vele bisschoppen, uit vrees voor Leo's bemoeiingen, zijne zaak begonnen- te verlaten, verklaarde Leo in den kerkdijken ban. Leo stoorde zich daaraan niet, doch zond andermaal gezanten en brieven naar Constantinopel, om den keizer, die van de ware toedracht der zaken op het concilie te Efoze, niet onderricht was, daarmede in kennis te stellen. Doch Theodosius overleed en Pülcheria, zijne zuster was meesteres van hot rijk en gaf baar hand aan Marcianüs. Nu was Leo's zaak gewonnen, daar Pülcheria onbogrensden eerbied voor den Apostolischen stoel had. De bisschoppen, die vroeger tegen Flavianus geijverd hadden, haastten zich, Eutyches en Dioscüros met heel hun aanhang te vervloeken, en in overleg met Leo zou het concilie in Italië gehouden zijn, zoo niet de inval der Hunnen den keizer eerst aan Nicea, later aan Chalcedon de voorkeur bad doen geven. Ter eere van den keizer zij gezegd, dat nu in het midden der vergadering op een hoogen statelijken troon, het boek der Evangeliën geplaatst werd, terwijl 's pausen gezanten voorzitten zouden en de keizer zich door een zestal hooge ambtenaren deed vertegenwoordigen. Dioscüros werd veroordeeld endoor den keizer in ballingschap gezonden naar Gangra, waar hij drie jaren lateionder vervloeking van zijne tegenstanders overleed. De door hem afgezette bisschoppen werden hersteld en door een decreet werd over de twisten beslecht, terwijl nader in de handhaving der kerkelijke tucht werd voorzien en aan den patriarch in het Oosten gelijke rang en waardigheid werd toegekend in de Oostersche kerk, als die van Rome in het Westen bezat. Het laatste besluit werd door de Pauselijke gezanten niet erkend, en ofschoon de keizer en de keizerin ook vleiende brieven aan Leo richtten om hem te bewogen, zich terwille van de Kerk en haar vrede bij dit besluit neer te leggen, weigerde deze halsstarrig, voorgevende, dat hij genoodzaakt was, de besluiten van het concilie van Nicea in eere te houden, 't welk aan den stoel van Petrus heilige voorrechten boven alle andero toekende en dat het belang der kerk hem dwong, die rechten tegen de aanmatiging van de patriarchen van Constantinopel te verdedigen. Toen dan ook Leo den patriarch dreigde, hem van de gemeenschap deikerk te zullen afsnijden, schreef deze volgons den wensch des keizers een kruipenden brief aan Leo, waarmede de paus gevoeglijk genoegen nemen kon. aangezien de inhoud den voorrang van Rome's stoel volkomen erkende en hot gezag van de patriarchen van Constantinopel tot de oude erkende grenzen werd teruggebracht. (451) Nauw was deze zaak ten einde gebracht, of Leo vond ongezocht nieuwe gelegenheid om zijn invloed te vergrooten, toen hij in het volgende jaar, terwijl keizer Valentinianus zich te Ravenna ophield, den grooten koning der Hunnen, Attilla, aan het hoofd van een Romeinsch gezantschap van Rome wist af te keeren en tot vrede met don keizer te bewegen, zoodat de Godegiesel zich met zijne woeste scharen tot achter den Donau terugtrok. Woester vijanden vond Leo in de monniken van Egypte en Palestina, die stad en land doortrokken, met hun verinetelen aanvoerder Theodosius aan liet hoofd, mot moord en verwoesting van huis en goed allen bedreigende, die de besluiten van het concilie niet wilden ondorteakenon. Theodosius, dio zich smadelijk over den hoogmoedigen en doldriftigen Dioscuros uitgelaten had, was door dezen gevat en op zijn last ten bloede toe gegeeseld, waarop Dioscuiïos hem op een kameel had doen plaatsen en door do straten had doen voeren om hem aan den spot van het gemeen bloot te stellen. Van wraak bezield, vereenigde Theodosius de monniken en kluizenaars tot een bende, waarbij zich dieven en roovers gretig aansloten en trok met hen naar Jeruzalem, waarvan hij zich meester maakte. Do gevangenissen geopend hebbende, lijfde hij allen, die in de kerkers verblijf hielden, bij de bende in en woedde nu tegen allen, dio volgens hem, niet rechtzinnig waren. De stad werd een bloed- en moordtooneel, terwijl vele huizen geplunderd en in brand gestoken werden en dat heette nu voor de ware natuur van Christus ijveren en de zuivere leer der Kerk verdedigen. De bisschop werd afgezet en Theodosius in zijne plaats gesteld, die terstond bevel gaf, zijn voorganger te dooden. Deze had zich door de vlucht gered, maar Severianus, de bisschop van Scythopolos en allen, die met hem waren, werden vermoord. Toen de vrome diaken Athanasius het waagde, den nieuwen bisschop over zijne wreedheid te bestraffen, liet deze den waardigen man vermoorden, zijn lijk dooide straten sleepen en voor do honden werpen. Van uit Jeruzalem zond Theodosius zijne benden in de andere steden van Palestina uit, 0111 er dezelfde schandtooneelen aan te richten. De bisschoppen voegden zich bij de moordenaars of werden zelf vermoord met de overige geestelijkheid, terwijl do moordenaars hun plaats innamen. Mannen en vrouwen, zonder aanzien van rang of stand, werden gedood. Leo schreef dreigende brieven aan de monniken, waarvan velen, bevreesd geworden zijnde, naar hun kloosters terugtrokken, en toen 1111 de landvoogd van Palestina een keizerlijk bevel ontving 0111 met alle beschikbare troepen tegen Theodosius op te trekken, achtte ook deze het wijzer, een schuilplaats onder zijn broederen op den borg Sinai te zoeken, waarop de vrede spoedig hersteld word. Nauwelijks had Rome zich een weinig kunnen herstellen van den inval ilor Wandalen, waarover wij reeds handelden, of nieuwe onlusten in Egypte gaven Leo aanleiding, zich opnieuw in de zaken der Oostersche kerk te mengen. Daar waren de bisschoppen en priesters, die de zijde van Dioscuiïos bleven houden, uit hun waardigheden gezet en in ballingschap gezonden, doch nauwelijks was keizer Marcianus overleden, of één hunner, Timotheus Aelurus (rle kat) keerde naar Egypte terug en wist, niet behulp dor monniken, don bisschoppelijk en zetel van Alexandrië Ie verwerven, waar zijn komst grooto beroering verwekte. Do toenmalige bisschop Proterus ontvluchtte het bisschoppelijk paleis en zocht een schuilplaats tegen het geweld der monniken in het doophuis, dat zelfs door de woeste barbaron om zijne heiligheid was ontzien. liet mocht hem niet baten. Hij werd gegrepen en vermoord, waarop allen, die aan het concilie van Chalcedon deelgenomen hadden, met Leo vervloekt werden. Thimotheus riep een concilie saam, deed in den ban en verdreef uit het patriarchaat alle bisschoppen, die dien vloek weigerden te onderteekenen, bezette de ledige zetels met zijne aanhangers en bracht zulk een schrik en ontsteltenis to weeg, dat velen hun vaderland verlieten. Intusschen had keizer Leo, de opvolger van Maximus, zich bij het bogin zijner regeering vóór het concilie van Chalcedon verklaard, maar eenige aanzienlijken bij do hofpartij hadden hem zoozeer voor de Eutychianen weten in te nemen, dat hij besloten had, een nieuw concilie bijeen te roepen om de twistpunten over de verborgenheden der menschwording van Christus opnieuw to doen onderzoeken. Het gelukte Leo, den keizer door herhaald geschrijf van zijn voornemen af te brengen, doch deze richtte nu een brief aan alle metropolitanen met verzoek om hem hun meening over de besluiten van het concilie van Chalcedon te doen kennen en hem in te lichten ovor de zaken van Timotheus Aelurus die een vermogende partij aan het hof had. I)e bisschoppen, uitgenomen die van Pamphylië, verklaarden zich vóór het concilie en allen tegen den indringer Timotheus. Leo, de eenige bisschop van het Westen, wicn de keizer ook oen schrijven gezonden had, antwoordde in gelijken zin 011 toch bleef Aelurus in aanzien bij het hof. De keizer zond hem Lfo's brief, doch hij beantwoordde dien met bitterheid en stelde den keizer voor, een twistgesprek in zijne tegenwoordigheid te doen houden tusschen de leerlingen van Eutyches en eenige personen, die door Leo zouden aangewezen worden. De keizer schreef in dien zin aan Leo, doch deze weigerde op een voorslag in te gaan, die hem door een moordenaar en brandstichter gedaan word. Wel besloot hij zijne gezanten naar Constantinopel te zenden, ten einde den keizer en het hof van de handelingen des boozen mans op de hoogte te stellen, doch de hofpartij wistdózennog twee jaren lang to verdedigen, toen de nieuwe bisschop van Constantinopel, Gennadius, den keker wist te bewegen, Timotheus naar Gangra en van daar, wegens nieuwe oproerige bewegingen, naar Tartarije to verbannen. (4G0.) Leo stierf in het volgende jaar, na 21 jaren lang de kerk geregeerd te hebben. Hij werd in het voorportaal der kerk van St. Petrus temidden der martelaren begraven en aan zijn stoffelijk overschot werd later afgodische eer bewezen. (461) Over do veranderingen, die zijne herderlijke brieven in de kerk teweeg brachten, hopen wij later te handelen. Slechts negen dagen had de pauselijke stoel ledig gestaan, toen de aartsdiaken Hilarius, waarvan wij reeds spraken, dien bezette. Op hot voetspoor van Leo ging hij voort, het overwicht van den bisschop van Rome to bevestigen en diens heerschappij over de kerk uit to breiden en do onderlinge naijver en de verdeeldheid van de bisschoppen in Gallië en Spanje deden hem daar althans volkomen slagen. In het jaar 407 begaf zich keizer Anthemius naar Homo om bezit van den troon van het Westen te nemen en bracht in zijn gevolg zijn gunsteling Philotheus mode, een aanhanger van de loer der Macedonianen, die de godheid van den Heiligen Geest ontkenden. Philotheus, die de vrijheid lief had zoo voor zichzelf als voor anderen, trachtte den keizer te bewogen, om zijn geloofsgenooten te vergunnen, hunne vergaderingen to houden en God te dienen naar hun geweten. Nauwelijks echter had de keizer toegestemd, of IIilarius wist den keizer, toen deze zich in de kerk bevond, onder eedo te doen beloven, dat hij geen vergadering van ketters en scheurmakers binnen de stad zou toelaten. Belangrijker mocht de tijd heeten, gedurende welken Simplicius, zijn opvolger sinds 467, den bisschoppelijk en zetel bekleedde. In de staatkundige wereld maakte Odoacer een einde aan het W estersch Romeinsche rijk terwijl Basiliscus en Zeno elkander beurtelings van den troon van het Oosten verdreven en reeds zagen wij, welke tooneelen van verwarring en ellende de kerk to aanschouwen kreeg, toen patriarchen en bisschoppen van de staatkundige verwarring en do gunst des hofs gebruik maakten om hunne heerschzucht bot te vieren. Ten einde temidden daarvan het gezag van den Pauselijken stoel steeds meer te bevestigen, stelde Simplicius vicarissen over de verschillende doelen der kerk aan, een maatregel, waarvan Damasus in vorige eeuwen het voorbeeld gegeven had. Toen Basiliscus den troon bestegen had, riep hij den door keizer Marcianus gebannen Timotheus Aelurus uit zijn ballingschap en herstelde hem als bisschop van Alexandrië. Onverhoeds rukte Timotheus aan de spits van een bende roovers en bandieten de stad binnen en joeg den bisschop op de vlucht, waarna hij zich met JIongus en andere gebannenen vereenigde. Daarna trok hij naar Constantinopel, om van de zegepraal der Eutychianen onder den nieuwen keizer te genieten. Ofschoon hij als in triumf door de menigte binnengehaald werd onder het geroep: «gezegend is hij, die komt in don naam des Heeren!" weigerde de geestelijkheid met Accacius aan het hoofd, hem in de kerken toe te laten, ofschoon hij aan het hof vriendelijk ontvangen werd. Men riep zelfs do hulp van Simplicius in tegen hem en deze drong er bij den keizer op aan, dat hij Aelurus weer naar de woestijn zou verbannen, waar hij tehuis behoorde. Tot welke tooneelen dit aanleiding gaf, bleek ons reeds. De terugkomst van keizer Zeno sloeg aan do schoone verwachting der Eutychianen den bodem in en de maatregelen des keizers deden Aelurus sterven van schrik, terwijl Mongus en anderen verbannen werden. Antiochië zag in die dagen van onrust en verwarring liet schandelijk schouwspel, dat een bisschop door het grauw bij het altaar vermoord en zijn lijk door de straten gesleept en in den Orontes geworpen werd. Toen nu een nieuwe bisschop zou geordend worden, vreesde men temidden der gisting welke in de stad heerschte, dit in do stad zelf te doen en besloten cle keizer en de patriarch van Constantinopel deze plechtigheid in de hoofdstad doen plaats hebben. Zoozeer echter had de bisschop van Rome zich reeds doen eerbiedigen, dat zij Simplicius in een nederig schrijven verzochten. hierin voor ditmaal te berusten, waarmede deze, schoon schoorvoetend, voor ditmaal genoegen nam. Ernstiger gevolgen had de verkiezing en verordening van Johannes Talaja tot bisschop van Alexandrië. Van zijne verkiezing gaf Talaja door twee geestelijken kennis aan Simplicius ; tevens deed hij door een gewonen bode daarvan mededeeling aan den keizer, aan Acacius, den patriarch van Constantinopel en aan Illus, den eersten staatsdienaar en zijn vriend en beschermer. Hij gaf den bode den last, eerst den brief aan Illus ter hand te stellen, maar Illus, wiens macht den naijver des keizers opgewekt had, was door dezen als opperbevelhebber van het Oosten naar Antiochië gezonden en de bode behield de brieven voor den keizer en Acacius bij zich. De trotsche patriarch, geen mededeeling bekomende, rekende zich geminacht en besloot, zich te wreken. Hij wist, dat Talaja, gedurende zijn verblijf te Constantinopel, aan den keizer, die van zijn heerschzucht niet veel goeds wachtte, onder eeden beloofd had, het bisdom van Alexandrië niet te zullen aannemen en derhalve had Acacius aanleiding, hem niet slechts van kettersche gezindheid, huichelarij en heulen met den in ongenade gevallen Illus maar ook van meineed aan te klagen. Ten einde de partij der Eutychianen met de kerk en zichzelf te verzoenen, stelde hij den keizer voor, Petrus Mongus, het hoofd der Eutychianen, in Talaja's plaats tot bisschop van Alexandrië te doen benoemen en wist deze dan ook daartoe over te halen, nadat Mongus beloofd had, al het zijne te zullen doen om de twistende partijen tot een te brengen. Maar Mongus was korten tijd te voren, op verzoek van den keizer en Acacius door Simplicius als ketter veroordeeld en der bisschoppelijke waardigheid, ja, zelfs den Christennaam onwaardig verklaard. Geen wonder, dat de gezanten des keizers evenmin als zijn brieven baatten. Simplicius weigerde, Mongus te erkennen. Doch Acacius, die zich tot heden de vriend van Simplicius gehuicheld had, brak nu openlijk met dezen en zette zijn plan door. Gezanten van Mongus onderhandelden met Acacius en het vergelijk of IIfxoticon kwam tot stand tot groote vreugde des keizers, die aan den landvoogd van Egypte last gaf, Talaja te verjagen en Mongus in zijne plaats aan te stellen. Nauwelijks had deze den bisschopszetel beklommen, of hij riep een vergadering van geestelijken en leeken saam, wist hun het Henoticon te doen aannemen, en hen te bewegen, partijnamen en partijtwisten te laten rusten, terwijl hij mededeeling van zijne benoeming aan Simplicius, Acacius en aan alle groote stoelen deed toekomen. Simplicius ontving den brief met de grootste verontwaardiging, de meeste bisschoppen van het Oosten vereenigden zich met Mongus en de weinigen, die tegenstand boden, werden door hem als rustverstoorders uit hun ambt gezet. De verdreven Talaja intusschen was naar Antiochië gevlucht om zich onder bescherming van zijn vriend Illus te stellen, doch toen deze, zelf in ongenade verkeerende, niets voor hem vermocht te doen, besloot Tai.aja 35 zijne zaak bij den paus te bepleiten (483), dien hij temeer voor zich wist in te nemen door hem diets te maken, dat hij door zijn ijveren voor de leer van Leo en het concilie van Chalcedon gebannen was. De paus schreef brief na brief aan Acacius, doch deze liet ze onbeantwoord. De dood van Simplicius gaf aan het Oosten eenige rust. Toen de geestelijkheid en de schare in de kerk van St. Peter bijeen was om den nieuwen paus te verkiezen, verscheen de stadhouder van koning Odoacer in hun midden en gaf zijn verbazing te kennen, dat men tot de verkiezing overgegaan was, zonder hem daarin te kennen, daar hij toch da aangewezen man was, om te verhoeden, dat de kerkelijke onlusten, die zich herhaaldelijk bij de verkiezing voordeden, niet op de rust in den staat inwerkten, terwijl allen wisten, dat Simplicius hem op zijn doodbed bezworen had, geen verkiezing zonder zijne toestemming te zullen toelaten. Volgens hem behoorde niets van gewicht ondernomen te worden zonder zijne goedkeuring als vertegenwoordiger des konings. Hij verklaarde de verkiezing voor onwettig en eerst, nadat men een besluit des konings aangenomen had, waarin den bisschoppen verboden werd, eenig roerend of onroerend goed in het bezit der Kerk, te ontvreemden, deed hij de verkiezing op nieuw plaats hebben, tengevolge waarvan Coelius Felix den bisschoppelijken zetel beklom. Talaja wist den nieuwen paus terstond voor zijne belangen te winnen. Een gezantschap werd naar Constantinopel afgevaardigd met brieven voor den keizer en Acacius. De laatste werd vermaand, Mongus te vervloeken en zich voor een concilie te Rome te verantwoorden; den keizer werd verzocht, Mongus te verdrijven, het concilie van Chalcedon te handhaven en Acacius naar Rome te zenden. De gezanten werden bij hunne aankomst in het Oosten terstond op 's keizers last gevangen genomen, hun brieven werden hun ontrukt en men bedreigde hen met den dood, indien zij, volgens het bevel des pausen, geen gemeenschap met Acacius onderhielden. Wat bedreiging niet vermocht, werd door vleierij en geld verkregen: de gezanten ontvingen verlof naar Constantinopel te reizen en de pauselijke gezanten zaten met Acacius weer aan den heiligen avondinaalsdisch. De verbitterde monniken gaven den paus kennis van hun gedrag en de gezanten werden bij hun terugkomst te Rome buiten alle kerkgemeenschap gesloten, terwijl Acacius »door den Heiligen Geest en het Apostolisch gezag" uit zijn waardigheid ontzet en vervloekt werd met al degenen, die van nu af gemeenschap met hem zouden houden. In denzelfden zin schreef de paus aan den keizer, doch wie zou die br ieven te bestemder plaatse brengen ? De keizer deed alle toegangen naar de hofstad bewaken, opdat geen pauselijke zendeling beroering in de stad zou brengen. Eindelijk wist een oude monnik de waakzaamheid des keizers te verschalken. Hij wist den brief voor Acacius aan de monniken te bezorgen en dezen hechtten het pauselijk banvonnis aan diens kleed, toen hij voor het altaar den dienst waarnam. Een groot oproer, waarin vele monniken vermoord werden, was hiervan het gevolg Acacius bekommerde zich daarover niet, maar wist ook den ouden monnik door de belofte van geldsommen te bewegen, met hem gemeenschap te houden. Ofschoon nu ook de verleide monnik »voor eeuwig van de heilige verborgenheden uitgesloten werd," kon de paus zich toch niet gelukkig rekenen. Acacius las den brief des pausen, vervloekte hem en schrapte zijn naam uit de registers der kerk en dat met goedkeuring des keizers en van bijna al de bisschoppen van het Oosten. De eerste scheuring tusschen de beide kerken was een openbaar feit geworden en hield 35 jaar stand, dank zij de heerschzucht, de trotschheid en de onverzettelijkheid van Rome's bisschop. (484) Acacius overleed in 489. Ten einde alle onrust te voorkomen, deed de keizer een blank papier, van zijn zegel voorzien, op het altaar leggen met een geschrift, waarin hij zich met de gansche kerk verbond, den man, wiens naam na 40 dagen op het papier zou gevonden worden, tot patriarch te zullen kiezen. De kerk werd gesloten, alle toegangen werden door soldatenbenden bewaakt en dezen onder het bevel van Cosmus gesteld, een kamerling, in wien de keizer onbepaald vertrouwen stelde. Daarna werd een strenge vasten van 40 dagen uitgeschreven, in welken tijd dagelijks gebeden opgezonden werden tot den Almachtige, dat toch een Zijner engelen den volke den wil des Allerhoogsten en hun waren herder mocht aanwijzen. Toen de 40 dagen om waren, werd de kerk geopend, en men vond den naam van Tratitus, een priester van de kerk van St Theala, daarop geschreven en keizer en volk, tot zelfs de paus verblijdde zich, dat zulk een man, rechtzinnig van geloof en heilig van levenswandel, door God tot het ambt verkozen was. TravitüS schreef terstond een nederigen en vleienden brief aan den paus, de keizer voegde daaraan een vriendelijk schrijven toe en een kerkelijk gezantschap vertrok daarmede naar Roir.e. Het werd met groote blijdschap door den paus ontvangen en men stond op het punt om een verzoening tusschen beide kerken te sluiten, toen de paus op het onverwachtst de vraag deed, of de nieuwe patriarch den naam van Acacius reeds uit de registers geschrapt had en toen zij hierop het stilzwijgen bewaarden, de onderhandelingen afbrak. Eer de gezanten Constantinopel bereikt hadden, stierf Travitus en nu bleek, dat de overledene een groote huichelaar was, die groote geldsommen van woekeraars geleend had, om Cosmus te bewegen, 's keizers vertrouwen te schenden en zijn naam op het papier te plaatsen, dat door den keizer op het altaar gelegd was. Cosmus werd ter dood gebracht en de erfgenamen van Travitus moesten uit diens nalatenschap de woekeraars voldoen. Eufhemius, Travitus' opvolger, deed een nieuwe poging tot verzoening, doch toen de paus andermaal het uitdelgen van den naam van Acacius tot voorwaarde stelde, bleef de zaak rusten. Nieuwe onlusten veroorzaakten, dat de kerk van Alexandrië zich van die van Constantinopel scheidde en alzoo drie partijen ontstonden. Temidden daarvan stierf Keizer Zeno en werd door Anastasius opgevolgd. (491.) En zóó groot was toen reeds de invloed der Kerk,dat Euphemius weigerde den nieuwen keizer als zoodanig te erkennen, wijl hij dezen voor onrechtzinnig hield en Anastasius het noodig vond, den patriarch een geheel rechtzinnige geloofsbelijdenis over te geven, door hemzelf plechtig onder- teekend. Aanvankelijk was de keizer verdraagzaam genoeg 0111 al zijn onderdanen vrijheid van godsdienst te vergunnen, doch toen de verdeeldheid niet eindigde, verbood hij de twistpunten ter sprake te brengen. Nieuwe pogingen om tot hereeniging der beide kerken te geraken stuitten af op de onverzettelijkheid en verwaandheid van den Roomschen stoel, die bij den dood van Felix door Gelasius bezet was. Zelfs toen een gezantschap van den koning der \\ est-Gothen, nadat deze Italië veroverd had, naar Constantinopel vertrok en Faustüs het hoofd van het gezantschap, den paus schieef, dat men in Constantinopel al de eischen inwilligen wilde, doch nimmer te bewegen zou zijn, den naam van Acacius te schrappen en dat de Eutychianen schrikbarend voordeel trokken van de tweespalt, die er in de Kerk heerschte, bleef Gelasius halsstarrig weigeren. Ja, wijl het er nu op aankwam, het gezag van Rome's bisschop boven dat van den patriarch van Constantinopel te bevestigen, verklaarde hij stout en onom wonden, dat de Roomsch - Katholieke, en Apostolische tcerk hare opperhoo fdigheid niet toeschreef aan eenige conciliën of aan iemands besluiten, maar aan de woorden van onzen Heiland, die in het Evangelie zegt ': (iij zijt Petrus enz. en daar de Kerk op Hem bouwde als op een rotssteen, die niet kon wankelen, dat de Roomsche Kerk, geen vlek noch rimpel hebbende, geheiligd en verheven was boven alle andere kerken door de tegenwoordigheid zoowel als door den dood, het martelaarschap en de glorierijke zegepraal der twee voornaamste, Apostelen St. Petrus en St. 1'aulus, die te Rome onder Aero geleden hadden. Voorwaar, al had paus Gelasius tot aan zijn dood in 496 niets anders gedaan dan dit ééne, dan ware hij de booze engel geweest in de geschiedenis der Kerk van de Middeneeuwen. Terwijl Anastasius II tot opvolger van Gelasius geordend werd, trachtte een door den keizer gehuurde moordenaar den patriarch van Constantinopel aan de deur der kerkekamer neder te slaan of hem bij het waarnemen van den dienst in een naburige kerk het leven te benemen en toen dit niet gelukte, werd de ongelukkige Euphemius, die geen andere schuld had, dan dat hij met den keizer in het bestrijden van het concilie van Chalcedon niet wilde medegaan, in ballingschap gezonden, waar hij overleed. 't Scheen, dat de nieuwe paus terwille van de eendracht in de Kerk tot toegeven geneigd was, doch zijn vroege dood maakte aan de onderhandelingen een einde en gaf aanleiding tot een waren burgerkrijg in Rome tusschen de geestelijken, die Symmachus en die, welke Laurentius tot zijn opvolger wilden geordend zien. Moord, roof en allerlei gruwelen waren aan de orde van den dag, totdat koning Theodorik zelf naar Rome kwam en aan den twist een einde maakte, waarna Symmachus den pauselijken zetel innam. Volgens Theodoriks wensch werd nu een concilie te Rome gehouden, waarbij de verkiezing van den paus bij uitsluiting van de leeken, aan de geestelijkheid verwezen werd. De aanhangers van Laurentius rustten echter niet, doch beschuldigden den paus van zware misdaden en nu vielen er in de straten, ja, in de kerken zelfs, zulke moordtooneelen en schandelijkheden voor tusschen de beide partijen, dat de heidenen er van gebloosd hebben, ja zelfs het leven van Symmachus liep groot gevaar en andermaal moest koning Theodorik zich persoonlijk met de zaak bemoeien om aan de gruwelen een einde te maken. Nadat een concilie de zaak onderzocht en Syiimachus vrijgesproken had, aanvaardde deze weder zijn ambt en maakte een einde aan de wet van Odoacer, waarbij de keuze van een nieuwen paus afhankelijk gesteld werd van de goedkeuring des konings. Nauwelijks had keizer Anastasius het herstel van Symmachus vernomen, of hij schreef den paus, die hem om zijn verdediging van Acacius in den ban gedaan had, een smadelijken brief, welke echter door SyMMACHUS op gelijke wijze beantwoord werd en waarin deze niet onduidelijk te kennen gaf, dat het gezag van den bisschop van Rome, als van God gegeven, vrij wat hooger stond dan dat van den keizer. De verdeeldheid der kerk van Constantinopel hield den keizer echter tezeer bezig om daarop te antwoorden. Tegen zijn eisch aan de bischoppen om het concilie van Chalcedon te vervloeken, had vooral Macedoxius, de opvolger van EupheMIUS, zich sterk verzet, waarom hij den bisschop afzette, Doch het grauw der stad, zulks vernemende, omsingelde het paleis, dreigde het in brand te steken en eischte een anderen keizer dan een ketterschen. Het kwam niet tot rust, eer de keizer zich openlijk met den patriarch verzoend en dezen beloofd had, dat hem geen leed geschieden zou. Nauwelijks was het volk afgetrokken, of hij liet den patriarch in den nacht oplichten en in ballingschap brengen, waarna hij de straten door gewapende benden deed bezetten en met hun hulp aan den morgen het grauw bedwong, dat hem opnieuw bedreigde. Het geweldadig ingrijpen des keizers in den kerkdienst onder den door hem benoemden patriarch Timotheus deed te Constantinopel een burgeroorlog ontstaan in den vollen zin des woords. Men roofde, brandde en moordde op de straten,en in de kerken. Heirlegers van monniken, met knuppels en steenen gewapend, hitsten de menigte aan en onder afschuwelijk kerkgezang verwoestte men een groot deel der stad en sleepte de lijken van mannen en vrouwen langs pleinen en straten: in drie dagen werden alleen van de partij der Eutychianen 10,000 aanhangers vermoord. De keizer vluchtte, doch toen hij vernam, dat het volk zich gereed maakte, een ander in zijne plaats te kiezen, verscheen hij als een smeekeling \ooi het volk in de renbaan, geheel ontdaan van de teekenen zijner waardigheid en verzekerde, dat hij bereid was, indien men dit verlangde, van zijn ambt afstand te doen. Toen echter de menigte, door medelijden bewogen, hem verzocht te blijven, beloofde hij hun de aanstokers van de onlusten naar verdienste te straffen. Dezelfde gruwelen hadden te Antiochië plaats, waar de wateren van den Orontes rood gekleurd werden van het bloed der Eutichianen en weldra volgden andere steden. De ontroerde bisschoppen baden den paus, hen te helpen, doch weder was de naam van Acacius de slagboom, waarover ook een Symmachus niet de reddende hand aan de O ' Kerk van het Oosten reiken wilde. De trouweloosheid, waarmede de keizer zijn eed aan zijn volk gebroken en tal van bisschoppen verbannen had was oorzaak, dat \ itelanus, het hoofd der keizerlijke ruiterij, aan de spits van een leger Bulgaren en Hunnen voor de poorten van Constantinopel kwam en eerst aftrok, nadat Anastasius schriftelijk verklaard had, de gebannen bisschoppen te herstellen en een algemeen concilie bijeen te zullen roepen, waarop Paus Hormisdas, de opvolger van SyMMAOHUS, mede zou genoodigd worden. De keizer' door den nood gedrongen, schreef een nederigen brief aan Hormisdas en deze zond een viertal gezanten naar Constantinopel, met de meest nauwkeurige voorschriften, hoe zij zich tegenover den keizer te gedragen hadden, terwijl hij beloofde, zelf het concilie te zullen bijwonen, zoo men eerst Acacius en allen, die tegen Rome's gezag in hadden gehandeld, uit de registers der Kerk verwijderd had. Vergeefs trachtte de Keizer ook ditmaal den paus te vermurwen; diens hardnekkigheid gaf slechts tot nieuwe onlusten aanleiding en eerst toen Anastasius stierf (518) en Justinus, een bekend voorstander van het concilie van Chalcedon, aan de regeering kwam, had er een algeheele omkeer in het Oosten plaats en werden alle bisschoppen op eenmaal »rechtzinnnig". De onderhandelingen met Hormisdas werden hervaten ondanks den tegenstand van den patriarch van Constantinopel, die zeer goed inzag, dat voortaan de stoel der hoofdstad aan dien van Rome onderworpen zou zijn, doch die genoodzaakt werd, zich mede naar de omstandigheden te schikken, werd in de meeste eischen van den paus bewilligd. Vleiende brieven en rijke geschenken van den keizer aan den paus deden het overige en zóó werden dan eindelijk de beide Kerken weder vereenigd. De wijze waarop dit geschiedde, was echter evenzeer te betreuren als de scheuring zelve geweest was. Keizer Justinus ging nu voort met de Kerk op zijne wijze te zuiveren, bedreigde de Manicheeën met den dood en zou evenzoo tegen de Arianen opgetreden zijn, indien niet koning Theodorik paus Johannes, den opvolger van Hormisdas, gedreigd had evenzoo tegen de »rechtzinnigen" te zullen handelen en zelfs den Paus buiten Italië te zullen bannen, indien hij niet naar Constantinopel ging en den keizer bewoog, de Arianen met vrede te zullen laten. Wel beloofde de keizer den Arianen vrijheid van godsdienst doch om nu ook hen, die zich uit vrees voor 's keizers toorn tot »de rechtzinnigen" gevoegd hadden, weer vrijheid te geven tot de leer van Arius terug te keeren, zooals Theodorik dit geeischt had, dat was hem te veel. Theodorik, die zich voortdurend door zijn groote verdraagzaamheid jegens andersdenkenden had onderscheiden en zich terecht diep gekrenkt gevoelde, deed den paus en de overige leden van het gezantschap bij hun terugkomst in den kerker werpen, waar de paus overleed. (526) Koning Iiieodorik volgde hem spoedig. Terwijl zijn kleinzoon en opvolger in Italië, Athalrik, trachtte om door wetten en maatregelen de Westersche Kerk te zuiveren van de almeer in zwang komende gewoonte om de kerkelijke ambten van de laagste tot de hoogste voor geld en geschenken teverkoopen aan den meestbiedenden (Simonie) trachtte Justinianus, de opvolger van Justinus, door plakkaten Joden en Arianen te dwingen het geloof der Kerk te omhelzen. Wij zullen niet uitmaken, of deze maatregelen gedreven werden door geloofsijver dan door de zucht om door de schatten van de rijke Joden en Arianen, die weigerden hun overtuiging prijs te geven, de schatkist te vullen, die door den oorlog des keizers tegen de Perzen, in uitgeputten toestand verkeerde. Genoeg zij het te zeggen, dat geheele menigten met hunne vrouwen en kinderen naakt en bloot uit hun woningen gedreven en op hun vlucht erbarmelijk vermoord werden, dat velen hun geld en kostbaarheden in de kerken brachten en deze in de vlammen deden opgaan, dat de Joden in Samaria onder een rooverhoofdman Juliaan, dien zii tot koning verkozen, tot volslagen oproer kwamen. De keizerlijke troepen stelden zich tegen hen en eerst, nadat duizenden bij duizenden het slagveld bedekten, deden de overigen zich doopen. (532.) Ook de twisten over de beide naturen van Christus en de Drieëenheid werden vernieuwd en de beslissing van paus JoHANNES II werd èn door de monniken èn door den keizer, die hen als ketters brandmerkte, ingeroepen. Eerst de opvolger van Johannes, Agapetus schaarde zich aan de zijde des keizers en veroordeelde de monniken, die de leer van Origexes toegedaan waren, doch gaf tevens aan den keizer te verstaan, dat het een Teek niet betaamde, ook al was hij keizer in geloofszaken, aan anderen een belijdenis op te dringen en zelfs de trotsche en verwaande Justinianus moest bij menige gelegenheid ervaren, hoe de geestelijke hierarchie der Roomsche Kerk zich reeds toen openlijk boven zijn keizerlijke kroon stelde, 't Was onder het bestuur van dezen paus, dat Belisarius, door Justinianus afgezonden werd om Italië voor het Oostersche rijk te veroveren. Reeds eer Rome veroverd en met het Oosten onder één scepter vereenigd werd, was Agepetus overleden te Constantinopel, werwaarts hij zich op last van koning Tiieodorik begeven had, om voor dezen vorst den vrede met den keizer te begeeren. Wij zagen reeds, hoe zijn opvolger Vitiges eerst het nietswaardige werktuig, daarna de speelbal en eindelijk het slachtoffer werd van de booze listen van keizerin Iiieodora, in dezen door Belisarius' gemalin Antonina gesteund. De snoode Pelagius, de verrader van Silverius, de handlanger van Vigilius in het overweldigen van den Roomschen stoel, was dezen steeds getrouw gebleven en daar hij straks beloofd had, zich naar Justiniaan te zullen voegen, beloofde deze hem zijne hulp tot het bezetten van den Roomschen stoel. Toen dan ook èn de geestelijkheid èn het volk van Rome zich tegen den hun opdrongen bisschop verzetten, nam hij zijn toevlucht tot den keizer en deze gaf zijn exarch in Italië, Narses, bevel, zijn beschermeling te handhaven, wat dan ook eindelijk door zachte maatregelen gelukte. Toen hij 1111 echter de bisschoppen aanschreef, zich met het gevoelen van Justixiaxus te vereenigen, bleven zich die van loscane verzetten, evenals die \an Ligurië, Venetië, Illyrië, Gallië, Spanje en Ierland, terwijl die \an Afiika zich reeds vroeger van de Kerk afgescheiden hadden en toen zij, nadat hij hen door een zendbrief vermaand had, zich te onderwerpen, nochtans volhardden in hun besluit, drong de paus er bij Narses op aan, dat deze hen door wereldlijk geweld tot toegeven zou dringen. Narses bleef echter aan overreding de voorkeur geven en ofschoon hij waarlijk eenige bisschoppen bewoog, zich met den paus te verstaan, moest deze ervaren, dat onder zijn geestelijk regiment het gezag van Rome's Kerk meer dan ooit in verachting kwam en haar zedelijk overwicht tot de meest enge grenzen werd beperkt. Nieuwe verschillen over de natuur van Christus na Zijne opstanding verscheurden de Kerk van het Westen onder zijn opvolger Johannes III en de keizer, die zich de beste theoloog van zijn tijd waande, verzuimde andermaal niet, zijn meening als de eenige ware, in een plakkaat te omschrijven en met ontzetting en verbanning te bedreigen, wie een andere overtuiging toegedaan waren, 't Scheen wel, of het Woord Gods niet meer bestond: men zwoer bij uitspraken van conciliën en keizerlijke besluiten en vervolgde met oninenschelijke wreedheid allen, die niet genegen waren, zich de overtuiging der sterkeren te doen opdringen. Gelukkig gaf de dood van den godgeleerden (?) keizer eenige verademing (565). Zijn opvolger Justinus gebood beiden partijen, de geschilpunten te laten rusten en zocht den vrede in de Kerk te herstellen. Mocht hij ook voor een deel in den aanvang slagen, welhaast werd de inwendig verdeelde Kerk door staatkundige stormen nog zwaarder beroerd. Narses, bij den keizer verdacht gemaakt, werd uit Italië geroepen, maar zocht tegen zijn vijanden steun bij de Longobarden, een volksstam, die zich onder Justinianus in Panonië gevestigd had. Dezen rukten nu hl Italië en bedreigden zelfs Rome, terwijl keizer Tiberius, die aan Justinus opgevolgd was, geld noch troepen bezat, om zijn exarch tegen hen te steunen. Vergeefs riep Pelagius II de hulp in van den Bourgondischen koning om Italië van de Longobarden te verdrijven. Eerst toen keizer Tiberius, door zijn schoonzoon Mauricius opgevolgd was, werd er paal en perk aan de veroveringen der Longobarden gesteld en Rome tijdelijk voor hun aanslagen beveiligd. Maar een man van grooteren geest zou den bisschoppelijken zetel moeten bekleeden, om de diepgezonken Kerk te herstellen, en de nietswaardige verdeeldheden, die haar verscheurden, te bezweren. Dezen vond zij in den grooten Gregorius, die bij den dood van Pelagius, ofschoon tegen zijn wil, de pauselijke waardigheid aanvaardde. Helaas, Gregorius had maar al te zeer recht, toen hij aan den patriarch van Constantinopel, vertoornd, wijl deze hem niet behulpzaam geweest was, om aan de pauselijke waardigheid te ontkomen, schreef, dat hij een oud, en zeer wrak schip te besturen had gekregen, waarbinnen van alle zijden de golven van de wereld drongen en welks vermolmde zijden, door dagelijksche stormen uit de voegen geraakt, de naderende schipbreuk aankondigden. Met ijzeren hand klonk hij de Kerk opnieuw in de banden der tucht. Zelf mag hij dan ook tot de vroomste bisschoppen gerekend worden, die ooit den Roomschen stoel bestegen bebben. Even werkzaam als hij zich betoonde voor de uitbreiding van het evangelie onder de heidenen, arbeidde hij ook aan de herleving der Christenen in zijn omgeving en hield er zich ver van, de Kerk met aardsche goederen te verrijken. Ondanks zijn zwak gestel en zijne vele lichaamspijnen was hij gedurende een vreeselijke pest met groot levensgevaar bezig om kranken en stervenden bij te staan. En in deze bezoeking èn in de verwoestingen, door de Longobarden aangericht, meende hij niet anders dan de bezoekende hand des Heeren te zien en ze wapenden hem met dubbelen ernst, waar hij de Christenen tot schuldbelijdenis en verootmoediging voor den Heere vermaande. Mogen ook zijn talrijke geschriften niet van grondige schriftkennis getuigen, een groote mate van ootmoedige vroomheid en de innige begeerte om in nauwe gemeenschap te leven met zijn Heere en Heiland straalt in alles door, zoodat hij ook in onze eeuw nog tot een beschamend voorbeeld van practische godzaligheid dienen kan en het kan ons niet bevreemden, dat hij tot de Kerkvaders van het \\ esten gerekend wordt. Gestreng jegens zichzelf en anderen, was hij voor armen en behoeftigen, ja, voor leegloopers zelfs, mild tot verkwistens toe. Het kerkgezang werd door hem verbeterd, aan den kerkdienst geheimzinnige pi acht bijgezet, aan de avondmaalsviering de tegenwoordige vorm van misoffer verleend en de gedachte aan een vagevuur bij de Kerk ingang verleend. Ofschoon hij zich den Knecht der Knechten Gods betitelde, verzuimde hij niet om het geestelijk gezag van den Roomschen stoel te stij\en en, hoe nederig hij ook ware, de overtuiging stond bij hem vast, dat hem, als opvolger van Petrus, het bestuur over de gansche Kerk toekwam. Met weerzin deed hij, gedrongen door de wenschen des keizers en den nood van Italië en Rome, zijn invloed in wereldsche zaken gelden. Temidden der ellende en verwarring over Italië losgebroken, rustten \ oor een groot deel de staatkundige aangelegenheden van Rome in zijn hand en daardoor droeg hij mede zijns ondanks bij tot de wereldlijke macht der pausen. Ofschoon hij voor zichzelf van zijn belangrijkheid weinig voordeel vraagde, zijn opvolgers trokken partij van het aanzien, waarmede hij de pauselijke waardigheid had bekleed en de onfeilbaarheid van den paus, de geestelijke dwingelandij, de vervolging om verschil van geloofsovertuiging, de afgoderij, de leer der verdienstelijkheid van goede \verken, de missen voor afgestorvenen, ofschoon in zijn tijd nog niet door de Kerk vastgesteld, vonden in beginsel reeds in Gregorius hun vertegenwoordiger. Het monnikendom kwam onder zijn bescherming tot nieuw leven en groote uitbreiding. I3e eerbied voor reli de beoefening der wetenschappen toe. Aan hen'danken wij de kopieën van vele belangi ijke geschriften en de kronieken van de geschiedenis hunner dagen. Werden de monniken aanvankelijk als leeken beschouwd en onder het opzicht en de tucht der kerk gesteld, weldra werd de afstand tusschen hen en de geestelijken door de omstandigheden geringer en 't is alleszins verklaarbaar, hoe de in reuk van heiligheid staande monniken zich weldra werkzaamheden veroorloofden, die tot het geestelijk ambt behoorden Leo de Groote en met hem het concilie van Chalcedon verzetten zich hiertegen krachtig, maar hoeveel invloed zij ook hadden, zij konden de zaak niet keeren. In den beginne toch begaven de monniken zich uit hun klooster naar de godsdienstige vergaderingen der gemeenten in hun nabijheid en namen daar eene afgezonderde plaats in de kerkgebouwen in> doch toen de gezelschappen al grooter werden en de uitgebreide ruimte die men noodig had, al grooter verwijdering van de steden en dorpen tengevolge had, moest men wel eigen kerken oprichten. Nu behoefde men ook een eigen geestelijkheid en de bisschoppen, die gaarne den toekang tot het kloosterleven zoo aanlokkelijk mogelijk maakten, zagen er geeif bezwaar in aan de edelsten der broederschap de heilige priesterwijding te schenken. Zoo hadden dan de kloosters in de verafgelegen oasen °der Egyptische woestijn reeds ten tijde van Athanasius en Cassianus hunne presbyters. Keizer Jüstinianus vaardigde een wet uit, bepalende dat in de kloosters, waaraan kerkgebouwen verbonden waren, een vier-of vijftal van de meest waardige broeders, die de ordening verdienden, tot presbyters en diakenen zouden gewijd worden, maar Gregorius de Groote en andere pausen weigerden daaraan onbepaalde goedkeuring te hechten. Gregorius bepaalde, dat slechts zooveel monniken mochten geordend worden als tot de godsdienstoefeningen in het klooster noodig waren en dat de bisschoppen slechts bij hooge noodzakelijkheid de vacaturen in de geestelijkheid door monniken zouden doen bezetten, waardoor hij den afstand tusschen geestelijken en monniken trachtte te bewaren meer zelfs dan tot heden het geval geweest was. Op deze wijze werden er echter vele monniken in de kloosters gevonden die tevens geestelijken waren en omgekeerd velen, die, in de kloosters opgegroeid, later als priesters de gemeente dienden. Zoo ontstond er allengs vermenging, die nog versterkt werd, toen de bisschoppen gedurende de noodlottige verdeeldheden en den strijd in de kerk almeer hun steun zochten bij de monniken. Wisten ze dezen zedelijk voor hun overtuiging te gewinnen, dan konden zij op hun dweepzieken ijver, het gevolg van hun eenzaam en afgesloten leven, en op hun ontzien van niemand of niets zoo vast rekenen als op den krachtigen steun van woedende heidenen, die in den waan gebracht worden, dat men het heilige wil aanranden. Op eene synode, te Rome gehouden, werd dan ook door Bonifacius verklaard, dat de monniken van alle orden meer dan bekwaam waren voor de priesterlijke bediening en in 633 moedigde eene synode te Toledo gehouden, de geestelijken aan om monnik te worden en zich in de kloosters in heiligheid te oefenen. En toen nu eindelijk in de negende eeuw het tweede concilie van Nicea besloot om allen abten en bestuurders van kloosters de macht te verleenen, hun monniken voor de laagste priesterlijke ambten te ordenen, was elke slagboom vervallen. Wel stonden de kloosters in het Oosten onder het oppertoezicht van den bisschop, op wiens gebied zij stonden, doch het misbruik, dat daarvan werd gemaakt, deed sommige abten besluiten, zich onder een anderen bisschop te stellen. In het Westen bleef men van de abten gehoorzaamheid aan den eigen bisschop vorderen en in geval van verongelijking, stond men hun beroep op den metropolitaan bisschop toe. Voorts wist Gregorius door wijze bepalingen de kloosterlingen tegen de aanmatiging der hoogere geestelijken te beschermen en het was dezen verboden, de inkomsten der kloosters willekeurig aan te tasten, vreemde abten aan het hoofd daarvan te plaatsen of monniken tegen den wil van hun abt naar andere kloosters te zenden. Overigens waren inderdaad alle vormen er op berekend om de inzetting in het ambt tot eene heilige plechtigheid te maken, waarvan de diepste ernst ook zelfs den meest oppervlakkige tot vreesachtig huiveren dringen moest, eer hij zich daaraan loszinnig of vermetel vergreep. In den regel schijnt men tot de wijding den dag van des Heeren opstanding aangewezen te hebben, gelijk blijkt uit den wensch van Leo den Groote, als hij zich beklaagt, dat men in dezen van de oude zeden afgeweken is. Waarschijnlijk had de ordening plaats nadat het avondmaal in de voormiddaggods- dienstoefening bediend was en zelfs werd het Novatianus mede tot schuld gerekend, dat hij zich in den namiddag had doen wijden. De plaats deiwijding was «het heilige,» het koor waarin zich het altaar en de bisschopszetel bevonden, in de kerk, voor welke de bisschop moest gewijd worden. De ordening op een ongewijde plaats werd een omkeering van het heilige gerekend. Zulk een plechtigheid, van zoo groot belang voor de gemeente, inoest in hare tegenwoordigheid plaats hebben, opdat zij meten voor haar nieuwen opziener bidden en deze bij den blik op de kudde aan hem toevertrouwd, temeer zijn hooge verantwoordelijkheid als haar herder gevoelen zou. Als de gemeenteleden het schip der kerk gevuld hadden, verzamelden de provinciaal-bisschoppen zich met hem, die de wijding ontvangen zou, in het koor. Zoo mogelijk moesten alle provinciaal-bisschoppen aan de plechtigheid deelnemen, doch voor het minst moesten drie hunner tegenwoordig zijn, mits de overigen schriftelijk van hun goedkeuring deden blijken, bepalingen, die vooral ten doel schijnen gehad te hebben, zich van de rechtzinnigheid des verkozenen te verzekeren, ofschoon daaraan zeker niet vreemd zal gebleven zijn de wensch, om terstond den broederband tusschen den nieuweling en zijn mede-ainbtgenooten vast te leggen. Nadat de bisschop der voornaamste gemeente zich tot het presbyterie en de gemeente gewend had met de vraag, of hij, die gewijd zou worden, dezelfde was, dien zij tot hun voorganger hadden verkozen, en hij hierop toestemmend antwoord ontvangen had, vraagde hij verder, of deze aller goede getuigenis had ten opzichte van zijn wandel voor God en de menschen en of hij onberispelijk heeten mocht ook in zijn huiselijk leven. Nadat hij ook hierop een bevestigend antwoord had ontvangen, trad de bisschop met een tweetal anderen, onder de plechtige stilte, die in de kerk heerschte, voor het altaar. De opziener, die gewijd stond te worden, knielde voor hen neder en twee diakenen of bisschoppen sloegen de rollen der Schrift open over zijn hoofd, opdat hij, die thans het hoofd der geheele gemeente werd, leeren zou, dat hij zelf onder de wetten des evangelies stond, als hij allen regeerde, zelf aan de wet zou onderworpen zijn en, anderen de wet stellende, zichzelf door de wet zou laten besturen. De bisschoppen legden nu den knielende de handen op en baden met de gemeente in stilte, terwijl de wijdende bisschop aldus sprak: «Gij alvermogende, ongeschapen God, die de Vrijmachtige zijt, die altijd zijt van vóór de eeuwen, niets behoevende, boven alle oorzaak en aanvang verheven, de alleen ware, de alleen wijze, die de allerhoogste zijt, onzichtbaar van natuur, wiens wetenschap zonder begin is, de alleen goede en onvergelijkelijke, die alles kent, eer het bestaat, die het verborgene weet, de ongenaakbare, de onbeheei'schte Gon en Vader van Uwen eeniggeboren Zoon, onzen God en Zaligmaker, de Schepper aller dingen door Hem, de Voorzienende, de Onderhouder, de Vader der barmhartigheden, en God van alle vertroosting, die in den hooge woont en het geringe onder Uw toezicht houdt; Gij, die de wetten der Kerk gaaft, door de komst van Uwen Christus in het vleesch onder getuigenis des Heiligen Geestes, door Uwe apostelen en door ons, de door Uwe genade tegenwoordig zijnde bisschoppen ; die van den beginne priesters hebt aangesteld tot verzorging van Uw volk, Abel onder de eersten, Setii, Enos, Henoch, Noach, Melchisedek en Job, die Abraham en de overige patriarchen hebt aangesteld met Uwe getrouwe knechten Mozes, Aüron, Eleazar, die uit hen vorsten en priesters in de tente der getuigenis hebt bereid, die Samuel hebt uitverkoren tot priester en profeet, die Uw heiligdom niet zonder dienaren hebt gelaten, die een welgevallen hebt gehad in hen, door wie Gij wildet groot gemaakt worden! Stort Gijzelf nu, door tusschenkomst van Christus, door ons de kracht van Uwen leidenden Geest uit, die bedeeld wordt door Uwen geliefden Zoon Jezus Christus, en dien Hij naar Uwen wil geschonken heeft aan de heilige apostelen van U, den eeuwigen God. Geef in Uwen naam o God, Kenner der harten, aan dezen Uwen knecht, door U tot bisschop gekozen, Uwe heilige kudde te wijden en U een hoogepriester te zijn, onberispelijk dag en nacht dienende en Uw aangezicht verzoenende, opdat hij het getal verzamele dergenen, die zalig worden en tot U brenge de gave Uwer heilige gemeente. Geef hem, o almachtige Heer, door Uwen Christus de gemeenschap van den Heiligen Geest, opdat hij macht hebbe, naar Uw bevel de zonden te vergeven, kerkelijke ambten te bedeelen en allen band te ontbinden, naar de macht, welke Gij den apostelen gegeven hebt, en dat hij U behage in zachtmoedigheid en reinheid van hart, als hij U standvastig en onberispelijk liet zuiver en bloedeloos offer brengt, hetwelk Gij door Christus tot de geheimenis van het N. Testament hebt gesteld tot een reuk van liefelijkheid, door Uwen heiligen Zoon Jezus Christus, onzen God en Zaligmaker, door wien U worde toegebracht de lof en de heerlijkheid en eere in den Heiligen Geest!» Amen! «klonk het plechtig van de lippen des bisschops en «Amen!» klonk het nu van de gansche gemeente als een duizendvoudig gebed. Nu werd door een der bisschoppen het avondinaalsoffer gezegend en op de handen van den geordende gelegd opdat hij door het gebruik daarvan zich in deze heilige ure nog te méér in heilige gemeenschap met den oppersten Herder der kudde zou gevoelen en zich te enger aan Zijn lichaam, de kerk, zou verbinden. Daarna richtte de geordende zich met een toespraak tot de gemeente en zijn ambtgenooten en vaak sprak de bisschop, die den dienst geleid had, een dankgebed uit. Eerst later vinden we van een zalving met heilige olie gesproken en nog later van het toereiken van de teekenen der bisschoppelijke waardigheid, het beschenken met ring en staf. Wij zagen reeds in ons historisch overzicht, dat vooral de patriarchen grooten invloed hadden op den gang der kerkelijke zaken. Het kon wel niet anders, of de hoofden van die gemeenten, waar de Apostelen aanvankelijk hun arbeid begonnen hadden, moesten in de gansche Kerk, doch vooral in den omtrek dier gemeente grooten invloed blijven uitoefenen als opvolgers der Apostelen, temeer daar hun zetels ook gewoonlijk de plaatsen waren, waarboven de storm der vervolging het hevigst gewoed had en het stoffelijk overschot van vele martelaren daar rustte. Uit Rome, Alexandrië en Antiochië als middelpunten, was het Christendom overwinnend voortgegaan en de gemeenten, die aan hare zendelingen haar bestaan dankten, zagen nog altijd met eeibied tot de moederkerken op, zoodat men zich bij geschillen over leer en tucht gewoonlijk oin beslissing tot hare opzieners richtte. Temeer was dit het geval, naardien deze opzieners als over de talrijke gemeenten geplaatst, van hoogeren rang werden beschouwd en vooral de omgang met de hooggeplaatste keizerlijke ambtenaren, in zulke hoofdsteden gevestigd, hun een meerder vertoon van grootheid gaf. Niet alleen had dit laatste tengevolge, dat metropolitaanbisschoppen zich gaarne bij hen aansloten en hun meerderheid erkenden, doch uit den aard der zaak namen zij bij Kerkvergaderingen de eerste zetels in en werden gewoonlijk met de leiding belast. Het duurde dan ook niet lang, of hun voorrang werd kerkelijk erkend, gelijk dan ook de kerkvergadering van Nicea zich in dien zin uitliet over de bisschoppen der door ons genoemde plaatsen. Reeds in de vierde eeuw waren dezes provinciën van Egypte onder het algemeen kerkelijk opzicht van den bisschop van Alexandrië gesteld, terwijl die van Antiochië zijn gebied zag uitbreiden over de vijftien provinciën van het Oosten. Rome's bisschop had het grootste deel van Midden-Italië, geheel Beneden-Italië en de eilanden, samen tien provinciën, onder zijn herderlijke zorg. De verheffing van Byzantium tot rijkszetel was oorzaak, dat ook de bisschop van Constantinopel, »het nieuwe Rome" een plaats naast dien van de oude hoofdstad ontving en dit voorrecht werd door het concilie van Chalcedon verdedigd (431) terwijl Pontus, Klein-Azië en Tracië onder zijn kerkelijk opzicht werden gesteld. Later werd hetzelfde recht aan den bisschop van Jeruzalem over Palestina, Arabië en Phenicië toegewezen en aan deze bisschoppen den titel van exarchen toegekend, of ook wel dien van patriarch en aartsbisschop. Wij zagen reeds, hoe onder die allen het oppergezag aan den bisschop van Rome, ofschoon in tijden van verdeeldheid, niet zonder heftige bestrijding, door de overigen erkend werd. Wat twisten en verwarringen er in de Kerk plaats vonden, men moet terecht verbaasd zijn over de kracht van samenhang, die in zulk een geweldig lichaam de onderscheidene deelen bijeenhield. Naarmate het geestelijk begrip van het christendom zich almeer in een zichtbare Kerk deed kennen, trok zich het geestelijk gezag, waarmede die Kerk bekleed was, steeds meer in hare geestelijkheid samen. Hoe meer de Kerk zich uitbreidde, hoe talrijker en meer onderscheiden de bestanddeelen, waren die zij bevatte en hoe onvollediger de christelijke toebereiding daarvan heeten mocht, des te meer gevoelde de Kerk om die alle te regeeren en ze met haar geest te doordringen, de behoefte aan eenheid in haar bestuur en het saambrengen van alle gezag in de handen der priesters. Al meer wischte de tijd de gedachte uit, dat allen gelijk waren en het algemeen priesterschap maakte plaats voor het bevoorrechte priesterschap van de opzieners der gemeente. De geestelijkheid tracht zich steeds hooger boven de kudde te verheffen en de bediening van het evangelie in een noodzakelijk orgaan te veranderen, waardoor de gaven des Heiligen Geestes, die do genadegaven der Kerk zijn, gaan moeten om zich over de gemeente te verspreiden. In de derde eeuw heette Cyprianus nog een eerzuchtige, omdat hij de bisschoppen Christus' vicarissen heette. In de vierde eeuw was deze spreekwijze, verre van verbazing op te wekken, reeds algemeen in gebruik en kon ze zelfs zedig heeten in vergelijking van andere uitingen, die do prelaten zich veroorloofden. »Een aardsche Christus, een noodwendig middelaar tusschen God en den mensch, een God op aarde," dergelijke beeldspraak vindt men voortdurend bij Ambrosius, Gregokius van Nazianze, Augustinus en anderen. Chrysostomus zegt dat het priesterschap een waardigheid is, die zich de hemelsche machten niet behoeven te schamen, al wordt zij op aarde uitgeoefend. Hij stelt zich den priester, voor op het oogenblik, als hij het hoogwaardige bedient, als door engelen omringd, die, terwijl zij hem bijstaan, het aangezicht met hun vleugelen dekken. »Als gij den gekruisigden Christus op het altaar aanschouwt," zoo spreekt hij, »den priester in gebogen houding, biddende over het offer en al de geloovigen als met het dierbaar bloed des Heilands besprenkeld, meent gij dan inderdaad een mensch te zien? Kunt gij inderdaad gelooven, dat gij nog op de aarde zijt of schijnt het u veeleer toe, dat ge in den hemel overgevoerd zijt?" Gregorius van Nazianze laat zich op gelijke wijze uit en omdat hij zulk een hoogen eerbied voor de priesterlijke waardigheid koesterde, durfde hij geruimen tijd het priesterschap niet aanvaarden, evenals Chrysostomus. Ongetwijfeld heeft Nerander recht als hij beweert, dat het te prijzen valt als een priester zijn roeping gevoell, de heiligheid van zijn ambt erkent en het ideaal, dat hij tracht te bereiken, zoo lioog stelt, maar de meeste priesters waar zij hun ambt z66 hoog schatten, hadden minder liet oog op de verantwoordelijkheid, die het hun oplegde en de heiligheid, welke daardoor in den drager van het ambt gevorderd werden, dan wel op het gezag en den voorrang, dien het hun boven de leeken gaf. Van daar dat men hoe langer zoo hooger waarde hechtte aan de plechtigheid der ordening. Deze ordening, als zij ze eens ontvangen hadden, schonk hun het voorrecht, waarop zij sedert den tijd van Constantijn algemeen aanspraak maakten, dat zij, hoe zwaar hun schuld ook mocht zijn, aan geen enkele straf van den wereldlijken rechter onderworpen waren, maar alleen met schorsing of ontzetting uit het ambt konden gestraft worden. Een ander voorrecht, dat hen duidelijk onderscheidde, was, dat zij alleen het recht hadden, evenals de priesters in Israël, het afgezonderde deel der kerk binnen te gaan. Doch men meende, dat de onderscheidingsteekenen van het priesterlijk ambt nog meer naar buiten zich moesten vertoonen en van daar de aanneming van het geestelijk gewaad sedert de 4e en vooral sedert de 5e eeuw, zelfs buiten de ambtsbedieningen dat in de 6e eeuw door vele conciliën voorgeschreven werd. Dit geestelijk gewaad, dat zoowel door zijn kleur als zijn vorm van dat der leeken was onderscheiden, was gewoonlijk wit gedurende de ambtsbediening en zwart voor het gewone leven en was overigens verschillend voor de onderscheidene orden Ö 0 36 en de verschillende kerkelijke ambten. In hetzelfde tijdvak zien wij tot hetzelfde doel het scheren van de kruin invoeren. Terwijl het den priesters in de vorige eeuwen verboden was, de kruin te laten scheren, zien we daarentegen in de 4e eeuw het gebruik invoeren, dat ieder geestelijke bij zijn ordening tot een der lagere ambten zich de haren naar zekeren vorm liet knippen, die niet overal dezelfde was, getuige de ernstige en somtijds zelfs hevige twisten, die hier en daar over deze zaak gevoerd werden. Zoo wilde de geestelijkheid door uiterlijke kenteekenen den afstand aangeven, die haar van de overige geloovigen scheidde en den hoogeren rang, die haar toekwam. Overigens kostte het haar niet veel moeite om daarvan de leeken te overtuigen, die gaarne op hen de eerbewiizingen overbrachten, welke zij hun ouden heidenschen priesters brachten en in hen, zoowel als in den heidenschen priester den noodigen middelaar zagen tusschen God en de mensclien. Dat bezorgde hun dan ook de voorrechten en de geschenken, waarmee wij hen door de Christenkeizers zagen overladen en die, waarmede eenvoudige geloovigen hen begiftigden. Sedert Constantijn de kerk als zedelijk lichaam het recht van bezittingen te hebben had toegekend, stroomden de gaven haar toe. Slechts weinige Christenen durfden hun laatsten wil neerschrijven, zonder deikerk een deel van hun nalatenschap toe te kennen. Door de gebeden van de geestelijkheid te koopen, twijfelden ze er niet aan, of ze verzekerden zich op deze wijze de genade des hemels en zoover ging de milddadigheid der geloovigen in dit opzicht, dat men in de 5e eeuw de vaste goederen der kerk op ongeveer een tiende van het grondgebied des rijks schatte. Getuigde deze milddadigheid voor den eerbied, welken men den geestelijken stand toedroeg, niet minder vond deze daarin een middel om zijne geestelijke voorrechten nog meer uit te breiden. Zoolang de priesters hadden moeten bestaan van de maandelijksche of wekelijksche bijdragen der kudde, hadden zij zich altijd in meerdere of mindere mate afhankelijk van haar gevoeld. Nu, een groot kapitaal- en grondbezitster geworden, verrijkt door de bijdragen van den staat en van haar eigen goederen, kon de geestelijkheid de offers van de geloovigen ontberen, die haar overigens toch overvloedig bleven toevloeien, maar zonder dat daarbij als vroeger verplichtingen in het leven geroepen werden. Het. gevolg van dezen geldelijken toestand en van de goddelijke eer, die men de geestelijkheid toekende, was mede, dat de kudde hoe langer zoo meer uitgesloten werd van liet aandeel, dat . zij vroeger in het bestuur der kerk had gehad, vooral bij de keuze van de leden der geestelijkheid. Mocht in sommige kerken de stem der gemeente nog gehoord worden bij de benoeming van priesters, sedert de 4e eeuw kwam dat hooren der gemeente slechts op een formaliteit neer zonder eenig gevolg en van dien tijd af oefende de toestemming of de weigering van het volk geenerlei invloed uit op de benoeming tot het geestelijk ambt. De bisschop alleen had het recht te bepalen, wie tot diaken of tot priester zou geordend worden en het concilie van Laodicea (+ 360) ontzegt het recht daartoe beslist aan de menigte. Langen tijd, wel is waar, duurde het, eer men aan de leeken ook het recht ontnomen had, hun stem bij de benoeming van den bisschop te doen hooren. Het concilie van Nicea in 325 kende het hun beslist toe. Volgens Theodoret, verzamelde zich de gemeente na den dood van Eusebius, den bisschop van Samosata, zooals *dat gebruikelijk: was en verkoos Antiochus tot opvolger van zijn oom Toen de Ariaan Lucanus door de gunst van keizer ValENS, op den zetel van Alexandne geplaatst was, verweet men hem dat hij den bisschopszetel verkregen had noch met de toestemming der rechtzinnige bisschoppen, noch door de stem des volks. Een weinig later, in 381, schreven de bisschoppen, die te Constantinopel vergaderd waren aan hun ambtgenooten te Rome, dat zij Tsectarius tot patriarch van Byzantium geordend hadden met instemming van de geestelijkheid en van heel de stad en terzelfder tijd de bisschoppen van de provincie Syrië, dat zij FlaviANUS tot bisschop van Antiochie hadden geordend, nadat zij de stemmen van de geheele kerk aldaar opgenomen hadden En dat de tusschenkomst der gemeente gansch niet denkbeeldig was, blijkt bij menige gelegenheid, waarin wij haar, zelfs nadat de ordening geschied is, zien weigeren den bisschop te ontvangen, dien men haar had willen opdringen, zooals dat b.vb. in de 5e eeuw met Perigenes gebeurde die tot bisschop van Petrea en met Hermes die tot bisschop van Beziers benoemd was. En dat men vreesde voor den invloed van voorbeelden van dien aard, zooals de 4e eeuw ze had gegeven, blijkt uit de maatregelen, die het concilie van Antiochië nam voor de gevallen, waarin een bisschop verhinderd werd, zijn ambt te aanvaarden. In de 4e eeuw kwam de gemeente bij de verkiezing van een bisschop zelfs op meer onmiddellijke, maar ook soms onwettige wij ze tusschenbeiden. Zoo te Cesarea, waar een talrijke partij van leeken met de rijkste en aanzienlijkste mannen aan het hoofd weigerde, Basil.us den Grooten e erkennen, die der gemeente door de geestelijkheid voorgesteld was en de bisschoppen der provincie noodzaakte, een leek, Eusebius, te benoeme , die zelfs den heiligen doop nog niet had ontvangen. Door den wil des volks werd evenzeer de heilige Martinus tot bisschop van I ours benoemd Toen de zetel van die stad ledig geworden was, wist een leek hem onder zeker voorwendsel buiten zijn klooster te lokken. Een troep ie en, zich op den weg schuil gehouden hadden, maakte zich van hem meester en bracht hem bijna met geweld naar Tours, waar de menigte hem tot bisschop uitriep, zonder zich te bekommeren om den tegenstand van eenij, prelaten uit de provincie, die zich volgens gebruik in de stat v°lga,,e' hadden, om de verkiezing te leiden. Zoo speelde ook het volkdevoor„aamste rol bij de verkiezing van Ambrosius, bisschop van Milaan, van Eustatius en Melitius, bisschoppen van Antiochie en meeideie a i • Zulke verkiezingen echter, daargelaten dat zij betrekkeliik zeldzaa voorkwamen, werden zelfs voor onregelmatig gerekend en *'anneeJ ™ de buitengewone hoedanigheden van den gekozene ze rechtvaardigden, werd de rechtmatigheid daarvan zelfs betwist, zooals dat o.a bij de % kiezing van Basianus tot bisschop van Efeze geschiedde, die door het concilie van Chalcedon werd afgezet. In ieder geval werden de rechten der gemeente bij de verkiezing der bisschoppen hoe langer zoo meer beperkt, zoowel door de overheid als door de hooge geestelijkheid. Het concilie van Nicea eischte voor do geldigheid der keuze van een bisschop de bevestiging van den metropoli taan, de toestemming van alle bisschoppen der provincie en voor zijn wijding de tegenwoordigheid, zoo al niet van allen, dan toch voor het minst van drie hunner, die hem de handen moesten opleggen. Men begrijpt licht, dat voor zulk een vergadering deleeken met minder vrijmoedigheid hun stem deden hooren en dat zij, nadat ze hare keuze herhaaldelijk vernietigd gezien hadden, ontmoedigd werden, zich langzamerhand aan de verkiezingen onttrokken en tevreden stelden met de eenvoudige formaliteit van het geven van hare toestemming. W el bepaalt eene wet van keizer Justinianus opzettelijk, dat de notabelen der steden aan de verkiezing der bisschoppen deelnemen moeten, maar wat bewijst flat reglement anders, dan dat de rechten van het volk op dit punt in in verval geraakt waren. Toch bleef het eene gewoonte, dat de aanzienlijkste bisschoppen hun opvolger aanwezen en hun keuze werd in den regel zonder eenig bezwaar door de toejuiching van do gemeente goedgekeurd en gewettigd, zooals dit onder anderen te Ilippo geschiedde, toen zij Augüstinus tot zijn opvolger Heraclius aanwees. Nog vroeger en meer volkomen geraakten de rechten der leeken, wat de wetgeving en wat de tucht in de kerk betreft, in onbruik. .Terwijl in de 3e eeuw Cyprianus zelfs, hoezeer hij de voorrechten der geestelijkheid ook op de spits dreef, de gewoonte had, alle maatregelen van algemeen belang aan de goedkeuring der gemeente te onderwerpen, reeds in de volgende eeuw houden alle vergaderingen der leeken ter beraadslaging over dergelijke zaken op: de bekrachtiging van den vorst scheen genoegzame waarborg te zijn, dat de rechten der gemeente veilig waren en de provinciale conciliën zorgden wel voor het overige. \ anaf het midden der 5e eeuw, kunnen wij aannemen, dat de gemeente buitengesloten was van alle deelneming aan het bestuur der kerk, waarmede voorts alleen de de geestelijkheid belast was. Wel bestonden er, in het Oosten vooral, en wel in de meest bevolkte kerken zekere bedieningen, die door leeken onder toezicht der geestelijkheid vervuld werden en welke vooral de administratie der stoffelijke belangen betroffen, waarvan de omvang als bij den dag toenam. Zoo benoemde men secretarissen voor liet bijhouden van de kerkelijke registers, voor het opstellen van de handelingen der conciliën, van de zend- en herderlijke brieven ; aan het hoofd daarvan bevond zich een archivaris, die met de instandhouding en liet bewaren dezer stukken belast was. De administratie van de inkomsten der kerk, welke bij den dag in belangrijkheid toenam en door Augüstinus zoo zwaar geoordeeld werd, dat hij er zich slechts aan onderwierp, zooals hij verklaarde, uit vreeze voor God en uit liefde tot de broederen, maakte reeds in de 4e eeuw de benoeming van economen noodzakelijk, mannen, die zich van dezen plicht kweten onder toezicht der bisschoppon. De defensoren, gewoonlijk uit den rechts- geleerden stand gekozen, waren vooral in de kerk van Rome belast m het beheer der verwijderde domeinen en met de verdediging van de rechten en voorrechten der geestelijkheid, in gevallen waarbij deze aangevallen of bedreigd werden. Eindelijk hielden de patriarchen van Gonstantinopel en op hun voorbeeld ook de bisschoppen van Rome, er sedeit het tijdperk van Justinianus apocriziarü of respomores op na, beambten, nu uit de geestelijkheid, dan uit de leeken gekozen, die de verzoeksclu ten der geestelijkheid den keizers aanboden en toelichtten en hun de keizerlijke besluiten daarop deden verstaan. , Bij de behandeling der eerste eeuwen spraken wij reeds over andere bedieningen van lageren aard zooals die der copialen, purabolam, enz. die mede door niet geestelijken konden uitgeoefend worden en ook eze waren in den loop der volgende eeuwen in stand gebleven. Buiten deze en bovengenoemde gevallen waren leeken bijna geheel van de beha tio-ing der heilige belangen buitengesloten. Volgens een beslis 11 g concilie van Xicea moest men om geestelijke bedieningen \ aii we ven aaicc . ook, te vervullen, de ordening of wijding ontvangen hebben. Vooi dit besluit werden de diaconessen tot den rang der leeken verwezen daa de ordening der vrouwen als een kettersche dwaling der mon anisten werd beschouwd. In de oe eeuw bedienden onderscheidene conciliën zich van dit besluit om daarmede de bediening van diaconessen op te hef Alleen in het Oosten, waar de scheiding tusschen de seksen stieng g handhaafd en de doop door onderdompeling van vrouwen zoowel a s van mannen in stand gehouden bleef, werd de bediening van diaconessen inHTadanuï°^l«ken nam steeds toe, niet slechts omdat de uitbreiding der kerk, vooral in de vierde eeuw dit noodzakelijk maakte, maar ook wijl een menigte lieden van allerlei rang en stand zich gaarne tot geestelijke waardigheden verheven zagen, eenigen om de eer en de vooideelc d< < van te behalen, anderen om zich gewenschte vrijstelling \an < e gerlijke verplichtingen te verzekeren, slaven en planters om zich aan de tirannie van hun moester te onttrekken, armen om m < e in ^oins c 1 den geestelijken stand een bestaan te vinden. Sismondik berekent, er in de 5e eeuw in Gallië meer geestelijken waren dan soldaten in de legioenen, en sedert de 4e eeuw reeds, moest de burgerlijke overheid maatregelen nemen om den aanwas, die in zoo menig opzicht schadelijk werkte, te beperken. Zij maakte den toegang tot den geestelijken stand niet alleen voor de rijken minder gemakkelijk maar vaardigde ook besluiten uit waardoor de slaven en planters niet geheel tegen den wil hunner meesters daartoe konden overgaan. Van hare zijde betreurde de her v het evenzeer, dat zoovele lieden geestelijke bedieningen aanvaardden ui o-ansch andere beweegredenen dan vroomheid, waarvan het gevolg was, dat de werkzaamheden, daaraan verbonden, achteloos werden verricht, dat lieden, die zooeven de ploeg of den militairen dienst hadden vaarwel gezegd tenauwernood gedoopt, in haar dienst werden gesteld. Daarom bepaalde reeds het concilie van Nicea, dat de nieuw bekeerden langen tijd in de rij der catechumenen zouden blijven en niet in eenige orde zouden worden opgenomen, voor zij bovendien nog gedurende zekeren tijd onderworpen zouden zijn aan een soort van noviciaat of proefperiode. Bovendien bepaalde het concilie van Chalcedon, dat geen priester geordend mocht worden dan wanneer daar inderdaad eenige ledige plaats in een kerk gevonden werd, tengevolge van het overlijden of de uitzetting van een ander geestelijke en het concilie van Sardica stelde vast, dat welke rijke, machthebbende of geleerde ook het bisschopsambt begeeren mocht, hij de wijding daartoe in geen geval kon ontvangen dan nadat hij achtereenvolgens de bedieningen van lector, diaken en priester gedurende een voldoend tijdsverloop waargenomen had, opdat hij bewijzen zou gegeven hebben van zijne vroomheid en zijn geloof. Jammer slechts, dat het concilie dat tijdsverloop niet nauwkeuriger aangaf, waarvan het gevolg was, dat men dikwijls den man, dien men gaarne tot de hoogste waardigheden verheven zag, slag op slag uit lageren tot hoogeren rang verhief. Zoo werden vaak lieden, die zelfs nog niet gedoopt waren, Nectarius, de bisschop van Constantinopel, bvb. binnen kort tijdsverloop tot den rang van patriarch verheven. Kortom, dank zij vooral het dwaalbegrip, da°t men zich vormde, als bracht de wijding tot het ambt van zelf en bij tooverslag de bekwaamheid en de vroomheid daartoe aan, al deze reglementen waren niet in staat om de misbruiken te keeren en de tijden waren voorbij, waarin de vuurproef van het martelaarschap de onheiligen weerde. De wijze raadgevingen van een Gregorius van Nazianza, van Augustinus en Chrysostomus, die eene verstandelijke, zedelijke en godsdienstige voorbereiding eischten, werden maar al te spoedig in den wind geslagen, vooral nu met het oog daarop geen bepaalde voorschriften bestonden. De eenige bepaling, die daaromtrent bestond, is te vinden in een oude verzameling, van synodale besluiten uit de vijfde eeuw, waarin geeischt werd, dat aan de wijding van een bisschop een onderzoek moest voorafgaan, waaruit moest blijken, dat hij geletterd, wel onderwezen in de wet des Heeren en grondig bekend was niet de Heilige Schriftuur en de leer der kerk, een voorschrift, dat natuurlijk weinig kracht had, waar de instellingen ontbraken tot het opdoen van zulke kennis. De eenige theologische scholen van die dagen waren te Alexandrië, Antiochië en Edessa gevestigd, de beide laatste werden in 489 opgeheven als brandpunten van het Nestorianisme en haar gemis werd slechts spaarzamelijk vergoed door die van Nesibe. Bij gebrek aan dergelijke inrichtingen bezochten de candidaten, die de noodzakelijkheid van zulk een voorbereiding gevoelden, in de 4e eeuw gaarne een der beroemde scholen voor rhetorica en klassische literatuur te Athene, Alexandrië, Constantinopel, de beide Cesarea's, Rome en Carthago en onderwezen gedurende eenigen tijd de rhetorica in hun geboorteplaats. De meest uitstekenden onder hen, die, na door deze klassische studiën hun geest verrijkt de gave des woords ontwikkeld en zich op de hoogte van de wetenschap en de verlichting van hun tijd geplaatst te hebben, zich gedrongen gevoelden door de begeerte om een het uitsluitend recht om het avondmaal toe te dienen, de heilige olie of de heilige room te bewaren, die bij den doop noodzakelijk geacht werd, enz. Sedert de 5e eeuw hadden de bisschoppen alleen het recht hun stem in de provinciale conciliën uit te brengen, waar de priesters, die daar voorheen een raadgevende stem hadden, van nu af slechts als bijzitters verschenen en dit privilegie verzekerde den bisschoppen een onbetwistbare meerderheid. Eindelijk wisten zij tegenover de priesters vaak met goed gevolg gebruik te maken van de persoonlijke toewijding der diakenen, die meer in het bijzonder aan hen gehecht waren. Om aan de bisschoppelijke waardigheid alle mogelijke vastheid van gezag bij te zetten, was het niet voldoende, het overwicht der bisschoppen op de herders der parochiën te versterken, en moesten ook aan de bisschoppen zelf nauwkeurig omschreven plichten opgelegd worden, teneinde hen aan hun kudde te hechten. Men schreef hun voor, dat zij zoo dikwijls mogelijk, voor het minst eenmaal per jaar hun geheele diocese moesten bezoeken. Men verbood hun iedere te lange afwezigheid uit hun diocesen; het concilie van Sardica weigerde eene afwezigheid van langer dan drie weken toe te staan. Later bracht Justinianus dat verlof op ten hoogste een jaar; onder geen voorwendsel stond hij hun meer toe. Evenzeer verbood hij hun en met billijke redenen de bezoeken, die zij te dikwijls bij het hof of bij de militaire opzichters van hun provinciën aflegden om gunstbewijzen te vragen of den weg schoon te maken tot hun bevorde1 ing. Eindelijk nam men maatregelen tegen hun neiging om den eenen bisschoppelijken zetel tegen een anderen te verwisselen. Men stelde den band van den bisschop met zijn gemeente zich even onoplosbaar voor als die van een huwelijk. De conciliën van Nicea, Sardica en vooral dat van Antiochië, eindelijk dat van Rome in 382 lieten zich luide hooren tegen deze veranderingen, waardoor de bisschoppen trachtten hun diocese te ruilen voor een andere, die weelderiger en meer winstgevend was en waardoor de invloed van het hof op de Kerk maar al te zeer won, terwijl zij aanleiding gaven tot allerlei kuiperijen. De reglementen van de conciliën op dit punt werden echter maar al te zeer ontdoken, sommige bisschoppen verdedigden de zaak, wijl zij voorgaven dat zij door de belangen der Kerk genoodzaakt werden, bvb. om een rechtzinnig geestelijke voor een ketter in de plaats te stellen. In ieder geval moest echter zulk eene overplaatsing door een concilie bekrachtigd zijn en op deze bepaling . grondde men bvb. het verzet ° tegen de verheffing van Gregorius van Nazianze tot bisschop van Constantinopel, welke zonder de autorisatie van een concilie plaats evonden had. A\ij zagen reeds, dat wanneer de plichten van een bisschop door de uitgebreidheid van zijn diocese te menigvuldig waren dan dat hij ze behoorlijk zou kunnen vervullen, hij zich kon doen bijstaan door een aartspresbyter of een aartsdiaken, die, uit de oudste of aanzienlijkste geestelijken gekozen, hem als vicaris dienden of als plaatsvervanger bij den dienst en hem zelfs vervangen konden in de kathedraal. De°aarts- uit le geven, die welhaast den toon aannamen van apostolische uitspraken en bijna even hoog gesteld werden. Zulk een gezag hadden de pausen van hun voorgangers geërfd. De staatkundige omwentelingen, die de stichting van een nieuwe hoofdstad en de scheuring van het rijk tengevolge hadden, deden meer voordeel aan het pauselijk gezag dan dat ze het zouden beperkt hebben. Meer dan ooit werden zij de eersten in Rome en in heel het Oosten en al de glans van het oude Rome schitterde als een stralenkrans om de slapen van het geestelijk hoofd der stad. De duisternis, die over het Westen heerschte, deed dien glans temeer uitkomen. De keizers, die tegen den ondergang van het rijk, met hun hofstoet, beurtelings naar Ravenna en Milaan gedreven werden, de Romeinsche aristocraten, die na de invallen van Alarik en Genserik in ballingschap door het geheele rijk verstrooid waren, gaven bij hun afwezigheid geen tegenwicht meer tegen den invloed der Romeinsche hoogepriesters. Eindelijk, bij den toestand van zwakheid en ontbinding, waarin zich het burgerlijk bestuur bevond in het Westen, vermeden de wereldlijke regenten niet alleen de onafhankelijkheid der zoo gevierde opperpriesters aan te vallen, maar ontdeden zich daarenboven zelfs gaarne van het recht van toezicht, dat ze zich gedurende en na de regeering van Constantijn over de geestelijkheid hadden aangematigd. Gratianus en Valentinianus II hadden bij edict het recht van beroep op Rome van alle kerken in het Westen goedgekeurd en vastgesteld. Valentinianus III, die de provinciën van zijn rijk, welke op het punt stonden, zich daarvan los te maken, nog met den laatsten band, van welken hij zich eenige kracht beloofde, aan de hoofdstad wilde verbinden, bevestigde in 445 niet slechts het besluit van zijne voorgangers maar verklaarde ook den bisschop van Rome het hoofd van de geheele \\ estersche Kerk en verbood den bisschoppen, iets zonder instemming van den paus te doen met geweld, dreigende hem, die voor 's pausen rechterstoel gedaagd, zou weigeren te verschijnen. Nu wilde het toeval, dat juist de pausen, die het meest geneigd en geschikt waren om van de hun in dit opzicht gunstige omstandigheden voordeel te trekken en die dan ook door hun buitengewone hoedanigheden en talenten daartoe het meest aangewezen waren, juist leefden ten tijde van de grootste rampen, die het rijk troffen. Zoo was het geval onder Innocentius I (409-417), Leo I de Groote (440-461, die erdoor zijn welsprekendheid in slaagde om Attila in zijn tocht naar Rome tegen te houden en die van Valentinianus het bovenaangehaalde besluit ontving, en vooral onder Gregorius pe Groote (590—604), die door zijn bekwaamheid en zijn moed de hoofdstad lang vrijwaarde van de verwoestingen der Longobarden Door hem dan ook werd het gezag van den pauselijken stoel zoo onbetwistbaar gevestigd boven dat van alle metropolitanen in het Westen, dat in den tijd van Gregorius geen van hen als wettig aartsbisschop erkend werd, zoo hij zijne waardigheid niet van den paus ontvangen en als teeken daarvan het palladium had ontvangen, den mantel, waarvan wij vroeger reeds spraken, een sieraad, dat door de geestelijkheid van liet Oosten gedurende een deel van den misdienst gedragen werd. Deze mantel werd alleen op verzoek verleend en met het aannemen daarvan erkende men tevens het oppergezag van hem die het teelcen der waardigheid schonk. GregoriüS slaagde er zelfs in de weerbarstige bisschoppen van Illyrië, Dal,natie, Sardinië en zelfs die van Ravenna aan het gezag van den Roomschen stoel te onderwerpen En x ?■ nagaat' h°e GregoriüS tot in de kleinste bijzonderheden zelf de beslissing aan zich hield bij de wijding van nieuwe bisschoppen en eischte, dat alle geschillen tusschen do kerken en de bisschoppen maar ook tusschen de bisschoppen onderling aan zijn oordeel zouden onder- orpen worden, wie de briefwisseling der drie genoemde pausen leest en in bijzonderheden kennis neemt van hun patriarchalen arbeid, moet «1 tot het begrip komen van het zedelijk overwicht, dat zulk een werkzaamheid verkrijgen moest over de kerken van het Westen, eene werkzaamheid, des te krachtiger wijl zij uitging van een onverzettelijk geloof in toekwamrrang' ^ Z00S'enaamden stoel van den heiligen Petrus De neiging der kerk om één zichtbaar lichaam te vormen en in het bestuur daarvan al de deelen zooveel mogelijk te vertegenwoordigen, oud reeds bij Cyprianus een steun, toen hij wenschte, dat men vergaderingen hield van alle bisschoppen. Was dit denkbeeld gedurende de ver\o gingen niet voor uitvoering vatbaar, nauwelijks had Gonstantijn het christendom tot staatsgodsdienst verklaard, of de bisschoppen verzochten hem, ter beslechting van de kerkelijke en theologische geschillen, een algemeen concilie bijeen te roepen, waaraan hij dan ook door de bijeenroeping van het concilie van Nicea gevolg gaf, dat beurtelings gevolgd werd door de conciliën van Constantinopel (381), van Efeze in 431, i'an Chalcedon in 4ol en op nieuw te Constantinopel in 553. Deze conciliën werden oecumenische geheeten, en werden door den keizer bijeengeroepen die alle metropol,tanen nitnoodigde om zich met een zeker aamaï b'sschoppen, door de provinciale conciliën daartoe aangewezen op tijd en plaats ter vergadering te begeven. Hij zorgde voor de middelen v4n vervoer ü )°°1Z,af 'n e ieis fcn verblijfkosten. Ouderlingen en diakenen, zoo zij toegelaten werden, waren slechts bijzitters. Deze conciliën waren de schei srechters in alle zaken, die de gezamenlijke zaken der Christenheid etioffen en ooi deelden ter laatste instantie over klachten, die tecren de hoogste waardigheidsbekleders ingebracht, werden. Zij besloten door symbolen of geloofsbelijdenissen over alle vragen, de leer der kerk betreffende en door canons over die, welke op do tucht betrekking hadden, zoowel als op den eeredienst en het bestuur. De meerderheid van stemmen besliste en dit was bij geschillen, die de leer betroffen, niet strikt rechtvaardig te heeten, daar de afwijkende partij gewoonlijk van de vergadering buitengesloten werd. De meerderheid der bisschoppen werd geacht, de nieuwe leer aan te geven en van daar dit al spoedig de onfeilbaarheid der conciliën algemeen aangenomen werd. Reeds de"provinciale conciliën, hoewel hunne uitspraken vaak met elkander in strijd waren, beweerden onder de bijzondere leiding Gods te beraadslagen en reeds Constantijn verklaarde met betrekking tot het concilie van Nicea : «de leer, waaromtrent de 300 verzamelde bisschoppen overeenstemming hebben verkregen, moet wel de leer Gods zijn en het valt niet te betwisten, noch mag er aan getwijfeld worden, dat de Heilige Geest, die hen vervuldo en bezielde, hun niet den wil Gods zou hebben te kennen gegeven.» Vele kerkvaders stemden hiermede in en het concilie van Chalcedon verklaarde: «Wij staan noch aan onszelf noch aan andoren toe, ook maar een syllabe af te wijken van wat onze vaderen te Nicea besloten hebben, daar wij ons herinneren aan het woord: zet de oude palen niet terug, die uwe vaderen gemaakt hebben. Niet zij, maar de geest Gods heeft door hun mond gesproken.» Evenwel vond de onfeilbaarheid der conciliën ook reeds toen bestrijders. Ileeds Gregörius van Nazianze verklaarde, toen hij in 328 werd uitgenoodigd om een concilie te Constantinopel bij te wonen: «.Om de waarheid te zeggen, ontvlucht ik zoo mogelijk de vergaderingen van bisschoppen, want ik heb er zelden een gezien, die tot een goed einde leidde en niet de kwalen verergerde, tot welker genezing zij saamgekomen was; ik heb er nooit iets anders zien heerschen dan vijandschap en eerzucht der verschillende partijen.» Ook anderen spraken in denzelfden zin, al waren ze minder hartstochtelijk dan Gregorius en nog in het midden der (Je eeuw schreef Facundus, bisschop van Hermione in Afrika, met betrekking tot het tweede concilie van Constantinopel: «Christus heeft aan Zijn volgelingen beloofd in het midden van hen te zijn en kan Zijn belofte niet breken maar de voorwaarde, die Hij gesteld heeft, dat zij in Zijn naam zouden vergaderd zijn, ontbrak maar al te dikwijls aan de conciliën. Daar zijn velen onder hen, van wie men moeilijk zou kunnen gelooven, dat zij zich in Christus' naam vergaderden. Welken waarborg had men, dat mannen die geenszins in een toestand verkeerden, waarin zij de stem des Heiligen Geestes zouden verstaan, dien Geest tot orgaan zouden kunnen dienen voor de geheele Kerk?» Augustinus ziet in hun besluiten evenmin onfeilbare uitspraken over de waarheid, maar eenvoudig de uitdrukking van de ontwikking, die de Kerk op den tijd, waarin zij gehouden waren, had verkregen en die dus door elk volgend concilie, wanneer de Kerk een hoogeren trap van ontwikkeling bereikt had, konden worden tegengesproken. Ook maakten de grootwaaardigheidbekleeders der kerk vaak korte wetten met de uitspraken der conciliën, wanneer deze minder met hun zienswijze of belang overeenkwamen. Leo de Groote, b.v.b. die door liet concilie van Chalcedon vervallen verklaard werd van het recht, dat hij beweerde te hebben op den hoogsten rang in de kerk, ontkende eenvoudig het gezag van dit concilie om des te meer dat van het concilie van Nicea te verheffen, welks uitspraken hem veel gunstiger voor het overzicht van den Romeinschen zetel voorkwamen. Toch won het dogma van de conciliën al meer veld en Leo de Groote verklaarde, dat de vier oecumenische conciliën in hun uitspraken evenzeer moesten geëerbiedigd worden als de vier evangeliën. En ook op het gebied der tucht waren zij 37 weldra de hoogste wetgevers, toen hunne besluiten verzameld werden door Denys den Kleine en Johannes Scholasticus. En zooals de Kerk beproefde om zich algemeen te doen vertegenwoordigen door de oecumenische conciliën, trachtte zij ook zich een eenig en zichtbaar hoofd te geven in de persoon van één harer vijf patriarchen, waaronder die van Home en Constantinopel door allerlei omstandigheden het meest op den voorgrond traden. De eerste, de oudste der beiden, wiens kerk bijna overal geacht werd, door de apostelen gesticht te zijn, maakte het meest aanspraak op het toezicht over de geheele kerk en trachtte van alle omstandigheden gebruik te maken om zijn rechten te doen gelden, zooals hij ze op allerlei grond verdedigde. Zij beriepen zich op het overwicht van den Apostel Petrus in den kring der jongeren en verklaarden, dat zij alleen zijne wettige opvolgers waren. De woorden van Jezus: «gij zijt Petrus en op dezen Petra zal Ik Mijne gemeente bouwen,» die door Hilarius van Poitiers, Gregorius van Nissa, Ambrosiüs en Ciirysostomus in de 4e eeuw nog als op de belijdenis van den apostel van toepassing werden verklaard, werden, hoewel verscheidene geleerden Paulus, Johannes, Andreas op denzelfden rang als Petrus en hun arbeid over de geheele wereld tegenover dien van Petrus te Rome stelden, door Innocentius I en Leo I gaarne op den Apostel Petrus alleen toegepast en met vuur ijverden zij voor de meening, dat zijn rechten op hen waren overgegaan. Daarom verklaarden de afgevaardigden des pausen bij het concilie van Chalcedon er zich tegen, en dat op grond der uitspraken van het concilie van Nicea, dat de rechten van hun zender zouden gelijkgesteld worden met die van den patriarch van Constantinopel. Niet tevreden met het gronden van hun aanspraken op uit hun verband gelichte schriftuurplaatsen en vervalschte uitspraken der conciliën, wisten de Romeinsche bisschoppen uitstekend voordeel te doen met de kerkelijke en theologische verdeeldheden der Oostersche Kerk. Terwijl geheel het Westen de rechten van den bisschop van Rome min of meer erkende, was het Oosten tusschen vier patriarchen verdeeld, die elkanders gezag voortdurend bestreden. Terwijl het Westen vaak zonder nader onderzoek de theologische lijnen volgde, die door de Romeinsche bisschoppen aangegeven werden, stonden de godgeleerden uit het Oosten, uit onderscheidene scholen voortgekomen, als geharnaste partijen tegenover elkander. En ieder van deze, als ze zich zwak gevoelde tegenover haar bestrijders aarzelde niet het scheidsgerecht in te roepen van een zoo geaccrediteerd bisschop als die van Iiome. Zoo handelde Atiianasius in 339, toen hij door de Ariaansche partij als bisschop van Alexandrië afgezet werd, Ciirysostomus, toen hij door de kuiperijen van Theopiiilus van Alexandrië van den zetel van Constantinopel werd verdreven in 429, zoo ook Cyrillus, de neef van dezen Theopiiilus, toen hij beproefde Nestorius te verdrijven. Flavianus, de bisschop van Constantinopel, beklaagde zich bij Leo den Grooten over de dwalingen van den monnik Eutiches en deze beriep zich straks mede op Leo over het vonnis, dat Flavianus over hem geveld had. Bij al deze en soortgelijke gelegenheden trokken de pausen voordeel van de waarde, die men aan hun uitspraak hechtte en namen wel gaarne den toon van scheidsman en rechter aan. Wel is waar gebeurde het vaak, dat zij, die door hen veroordeeld werden, hun vermeende rechten in twijfel trokken. Toen paus Julius I b.v.b. in 342 de zaak van Athanasius en vele anderen ter hand genomen had, die door Arianon uit hun zetels gedreven waren, en dezen had hersteld in hun waardigheden en de bisschoppen van het Oosten op een aangegeven dag voor zich bescheiden had om hem van hun vonnis rekenschap te geven, verzamelden de bisschoppen zich te Antiochië en richtten gezamenlijk een antwoord aan den paus, waarin zij den hoogen rang van den bisschop van Rome erkennende, verklaarden, dat zij zich in geen enkel opzicht als zijn ondergeschikten konden beschouwen, protest aanteekenden tegen het recht, dat hij zich aanmatigde, hun vonnis te vernietigen en hem verzochten, zich voortaan met zijn eigen zaken te bemoeien. Ongeveer van gelijken aard was het antwoord, dat Innocentius I ontving, toen hij zich de belangen van Ciiiiysostomus aangetrokken had. De bisschoppen van Rome lieten zich echter door zulk eene bestrijding niet uit uit het veld slaan. Zij zorgden er voor, hun beschermelingen goed te kiezen en zich verdedigers van de partij te maken, die of door haar recht of door haar populariteit het meeste voordeel beloofde, zooals Innocentius deed, toen hij Ohrysostomus verdedigde. Ook deden zij zich leiden door de overweging, dat zij het geestelijk gezag steeds moesten steunen, en alle uitersten moesten vermijden, zooals b.v.b. in don twist tusschen Nestorius en Eutiches. Voorts droegen zij wel zorg, beurtelings den een en den ander van de Oostcrsche patriarchen te vleien en vaak den een ten koste van den ander. Nu zegevierden zij door de hulp van den patriarch van Alexandrië over die van Antiochië en van Constantinopel, dan bedienden zij zich van den naijver des laatsten tegen de beide anderen. Zoo schreef Innocentius I aan den bisschop van Antiochië, wiens gebied verkleind was ten voordeele van dien van Constantinopel, dat de zetel van Antiochië als de eerste van het Oosten moest gerekend worden omdat deze de eerste 'zetel geweest was van den voornaamste der apostelen en dat hij slechts in zoover voor Rome onderdeed, omdat Antiochië den apostel slechts kort en Rome hem tot aan zijn einde bezeten had. Wat de kerk van Constantinopel betreft, nooit wilden de pausen haar ook zelfs den tweeden rang gunnen, maar zij plaatsten haar zelfs onder die van Antiochië en Alexandrië. En de bisschoppen van het Oosten bleven niet in gebreke om de hulp van den paus te beloonen, door uitspraken en besluiten te nemen in het voordeel van den Roomschon stoel. Zoo geschiedde het onder anderen op hot concilie van Sardica, waar de rechtzinnige bisschoppen van het Oosten in gemeenschap met die van het Westen, welke hen geholpen hadden Athanasius to herstellen, don stool van Rome in allen vorm het recht toekendon in laatste beroep allo bisschoppen te oordeelen of te doen oordeelen, die zich op zijn uitspraak zouden beroepen en do pausen hebben zich dan ook allo moeite gegeven oin dit concilie onder de oecumenische te doen opnemen, om daardoor temeer rechtsgrond voor hun gezag te ontvangen. Had de kerk van Rome haar Grieksch karakter behouden, dat zij onder Eusebius, Melchianus en anderen tot in de 4e eeuw bezat, waardoor zij het vertrouwen en de hulde van het Oosten verkreeg, zij zou de eerste gebleven zijn, maar naarmate zij een Latijnsch karakter kreeg en het rijk, waartoe zij behoorde, zich al meer van het Oosten scheidde en zij eindelijk grootendeels aan het hoofd van Latijnsche en Barbaarsche kerken geplaatst werd, vervreemde hot Oosten zich van haar. De verheffing van Constantinopel droeg vooral veel toe tot de algeheele scheiding der beide kerken. Hoe meer het overwicht der kerk van Rome in het Westen steeg, hoorneer het in het Oosten daalde en in 359 stelde Constantiüs in beginsel de scheiding der beide kerken ook wat het beheer harer zaken betrof vast, in zijn schrijven aan het concilie van Rimini. De steeds klimmende weerstand der Oosterlingen spreekt zich vooral uit in de scheuring van Antiochië. Na den dood van Meletius, die de scheuring bewerkt had, wilde Gregorius van Nazianza, die tot bisschop van t onstantinopel benoemd was, dat met het oog op de Westerlingen, zijn mededinger Palinus tot zijn opvolger benoemd word, zooals men oorspronkelijk besloten had. Maar de jonge Oostersche bisschoppen verklaarden op het oecumenisch concilie van Constantinopel, dat het Oosten den voorrang had, omdat Jezus Christus in het Oosten had willen geboren worden. De Griek Flaviaus werd derhalve gekozen en toen die van het Westen in het jaar 382 een oecumenisch concilie te Rome wilden bijeenroepen, werd hun synodaal schrijven door de Oosterlingen, behalve die van Egypte met volkomen minachting ontvangen. Nog sterker deed de kerk van Constantinopel haar rechten gelden tegenover de aanspraken, die de pauselijke gemachtigden voor den stoel van Rome hadden doen gelden. Tevergeefs protesteerde Leo de Groote, vruchteloos trachtte hij keizer Marcianus te overtuigen, zooals zijn legaten het den patriarch en het concilie beproefd hadden te doen, dat de burgelijke regeling niet gelijk gesteld kon worden met de kerkelijke, dat de keizerlijke stad niet in geestelijk opzicht gelijk gesteld kon worden met een apostolischen zetel en dat de kerk van Rome haar overwicht niet zoozeer dankte aan de burgelijke overheid, waarvan de stad den zetel mocht heeten maar veelmeer aan den rang van den apostel, die haar gesticht had, dat zelfs de kerken van Antiochië en Alexandrië, die middellijk of onmiddellijk door een apostel gesticht waren, niet konden ondergeschikt gerekend worden aan een kerk, die niet door een apostel gesticht was. Noch de keizer noch het concilie was te bewegen en de patriarch van Constantinopel behield in beginsel het oppergezag in de kerk van het Oosten, dat hem door het concilie was toegekend geworden. .la, nadat de keizers van het Oosten zich in de 8e eeuw meester gemaakt hadden van Afrika en Italië, gingen de patriarchen van Constantinopel zelfs nog verder en hadden er geen bezwaar in, dat eenige vleiers hen met den titel van oecumenisch patriarch vereerden. Keizer Justinianus zelis kent dezen titel aan drie opeenvolgende bisschoppen van zijne hoofd- stad toe. Natuurlijk lokte dit geweldige bestrijding uit van Rome's zijde. Toen Johannes de Vaster, de patriarch van Constantinopel, in 587, zich dezen titel had aangematigd bij zijn voorzitterschap van een door hem bijeengeroepen concilie en dat gerugsteund door een besluit van keizer Mauritius, protesteerde Pelagius II terstond op heftigen toon tegen zulk eene eerzucht en verklaarde daarom alleen al wat het concilie besloten had, van geene waarde te zijn. Nauwelijks had Leo de Groote den pauselijken stoel bestegen, of hij schreef een brief aan den patriarch, waarin hij verklaarde, dat eene dergelijke poging om zich boven de andere bisschoppen te verheffen, door ondraaglijken hoogmoed ingegeven werd en niets was dan eene navolging van Satan, die zich boven de o\eiige engelen had willen verheffen. In denzelfden geest schreef hij ook aan keizer Mauritius en toen Johannes' opvolger, Cyriacus, zich om het pauselijk schrijven niet bekommerde, beproefde Gregorius de overige bisschoppen van het Oosten in zijn belang te winnen, door de «duivelsche» pogingen van Cyriacus bij hen gehaat te maken. «Wat hemzelf betrof,» zoo >Teide hij, «verre van te willen pronken met den eerzuchtigen titel van oecumenisch bisschop, hij begeerde geen anderen dan dien van dienaar van 's Heeren dienstknechten.» Deze bescheidenheid had echter eenigen zijner voorgangers niet weerhouden, denzelfden titel aan te nemen en weerhield zelfs Gregorius niet om aan een bisschop van Syracuse te schrijven, dat de kerk van Constantinopel evenals alle andere ondergeschikt was aan dien van Rome. Evenmin belette zij zijn tweeden opvolger Bonifacius den titel van eenig oecumenisch bisschop der christenheid aan te nemen, welken keizer Phocas hem gegeven had om daarmede den patriarch van Constantinopel te vernietigen, evenmin als zijn opvolgers Agathon en Domnus de eer afwezen, toen keizer Constaxti.in Pogonat hen oecumenisch paus en algemeen paus heette. Zooveel is zeker, dat de bisschoppen van Rome minder zich kantten tegen een titel, die in strijd was met den geest des evangelies, maar alleen bezwaar hadden, dat zulk een eerenaam door anderen gedragen werd. Hoe het zij, de patriarchen van Constantinopel moesten zich vergenoegen met de erkenning van hun supprematie door de andere bisschoppen van het Oosten en ook daarin konden zij slechts slagen door de verdeeldheid en het verval der Grieksche kerk. liet patriarchaat van Jeruzalem had geen beteekenis, die van Antiochië en Alexandrië verzwakten zich door theologische twisten en de bisschoppen van beide steden geraakten almeer in de afhankelijkheid van de patriarchen van Constantinopel, die de algemeene hoofden der Oostersche kerk ble\en, zooals die van Rome van de Westersche: een algemeen hoofd van de Kerk kon zich niet vestigen. Inplaats daarvan bezat zij twee machtige geestelijken, wier onderlinge naijver eindelijk in de 11e eeuw eerst tot een volkomen breuk tusschen beide kerken aanleiding gaf. Het gezag der oecumenische conciliën was het eenige, dat algemeen dooi de Christenheid werd erkend. En zoover de geesl der opzieners verwijderd was van Hem, die Zijn apostelen geleerd had : «wie onder ulieden de grootste wil zijn, die zij de minste en aller dienaar," zoo was de geest der conciliën verre van den geest der Heilige Schrift, wier uitspraken alleen gezag hebben voor ( hristus Kerk. Kon het wel anders of een treurige toekomst moest voor de Kerk bewaard zijn. XXI. DE EEREDIENST EN DE KERKELIJKE GEBRUIKEN. Hebben we in liet vorige hoofdstuk gezien. welke ontwikkeling zich voordeed in het bestuur der kerk en van hoedanige geestesgesteldheid hare dienaren over het algemeen waren, thans willen wij ons nader bezig houden met liet kerkelijk en godsdienstig leven der Christenen gedurende de laatste eeuwen van het tijdvak, dat we beschrijven. Voorzeker, aan vormelijkheden ontbrak het niet. Ileeds bij den doop werden nieuwe plechtigheden van symbolische beteekenis ingevoerd. Na de duiveluitbanning, blies men den doopeling op het gelaat, om hem de gave des Heiligen Geestes mede te deelen, nadat de duivel hem verlaten had. Het oor van het nieuwe medelid werd aangeraakt onder de woorden ephata, open u, als om zijn geestelijk oor te openen voor het woord Gons. Na de onderdompeling volgde een tweede zalving van onderscheidene lichaamsdeelen met heilige room. Eindelijk hield de gedoopte gedurende de eerste acht dagen na het ceremonieel het hoofd en het gelaat met een sluier bedekt, als om alle verstrooiing te keeren. Maar werd in de 2e en 3e eeuw noodzakelijk geacht een voorafgaand onderzoek in te stellen met betrekking tot de goede zeden en den geestelijken toestand van hem, die tien wensch te kennen gegeven had om gedoopt te worden en werd hij aan een korteren of langeren beproevingstijd onderworpen, die somtijds twee of drie jaren duren kon, gedurende welke hij geregeld onderwezen werd in de waarheden en voorschriften des Christendoms en slechts tot den doop werd toegelaten, na onderscheidene graden doorloopen te hebben in overeenstemming met de vorderingen, welke hij gemaakt had, in de 4e eeuw slaagden ook de voornaamste leeraren der kerk er slechts in, deze kostelijke voorzichtigheid te blijven bewaren tegenover die neophyten uit de heidenen, welke, door een ernstig streven gedrongen, uit vrijen wil en niet gedwongen door de tijdsomstandigheden, noch gedrongen door stoffelijke beweegredenen, het Christendom aannamen. In de werken van Cyrillus van Jeruzalem, Gregorius vanNyssa, vinden we schooneproeven van het onderwijs, dat de neophyten ontvingen. Doch sedert de Christelijke godsdienst tot godsdienst van staat was verklaard, werd de keurbende derzulken hoe langer zoo zwakker. Bij de schare van hen, die op het helaas, te vergeefs, hun stem daartegen verhieven. Prachtige kerken namen de plaats in van de door Diocletianus verwoeste bedehuizen. Op bevel van Constantijn en zijne moeder verrezen te Home de kerk van het Vaticaan en die van den Heiligen Johannes van Latran, te Jeruzalem die van het Heilige Graf, van den Olijfberg en van Bethlehem, enz. De opvolgers van Constantijn volgden zijn voorbeeld. Justinianus vooral deed tal van kerken verrijzen en de Sophiakerk, was zoo weelderig ingericht; dat hij zelf bij de inwijding uitriep: »Salomo ik heb u overwonnen!" Niet minder dan 40.000 ponden gewicht aan goud waren voor de versiering van het hoofdaltaar gebruikt. Het houten hoofdaltaar werd sedert Constantijn door een steenen vervangen en van de 6e eeuw af, werden alleen steenen altaren in de kerken van het Westen toegelaten. Oorspronkelijk zag men slechts één altaar in de kerk, soms slechts één in een geheele diocese, zoolang de bisschop alleen gerechtigd was de sacramenten te bedienen. Te Rome en te Alexandrië werd tot in de 5e eeuw het avondmaal slechts in ééne kerk bediend en wanneer de deelneming te talrijk was, werd de bediening herhaald. Langzamerhand werd er één en werden zelfs meerdere altaren in elke kerk van het Westen gevonden, naargelang het parochiaal stelsel meer vasten vorm kreeg en men er prijs op stelde, het sacrament te gebruiken op de plaats, waar de reliquiën der martelaren bewaard werden. De kerken van het Westen hadden een gewoon dak met pannen of verguld brons gedekt, de Grieksche kerken waren door een koepel gedekt, die door vier pilaren gedragen werd en het hemelvuur afbeeldde. Het kruis was overal als sieraad aangebracht, aan den ingang, op het altaar, in het gewelf, enz. Sedert de 4e eeuw kwam de gewoonte in gebruik om op de muren en de gewelven de Drieëenheid of de gestalte van den Zaligmaker af te beelden, terwijl men op de muren de voornaamste gebeurtenissen uit de Heilige Schrift of het lijden van die martelaren schilderde, waaraan de kerk gewijd was, niet slechts als een versiering voor het Godshuis, maar als een middel tot onderrichting en stichting der gemeente, waartoe ze dan ook van bijschriften voorzien werden. Reeds geruimen tijd waren in de kerken der martelaren schilderijen geplaatst en deze vonden onder meer bescherming bij mannen als Augustinus en Leo den Grooten, hoezeer zij zich tegen den beeldendienst verzetten. Slechts weinigen, zooals Serenus en Xenaïas durfden de stelling verkondigen, dat men de engelen niet afbeelden kon, omdat zij geen lichaam bezaten en dat Jezus Christus onder geen enkelen menschelijken vorm mocht afgebeeld, maar aangebeden moest worden in geest en waarheid. De beeldhouwkunst werd nog streng buiten de kerken gehouden, daar men ze in lijnrechten strijd rekende met het derde gebod. De wijding en versiering van een kerkgebouw gaf dit overigens een karakter van heiligheid en daardoor rekende men het meer geschikt tot vereering en aanbidding van God dan eenige andere plaats, hoezeer ook mannen als Chrysostomus en 38 anderen zich tegen deze dwaling verzetten. De olie zelfs, die bij deze gelegenheid in de lamp gebrand werd, achtte men een wonderdadig middel tot het aanbrengen van genezingen. Ofschoon de Christenen der drie eerste eeuwen over het algemeen alle dagen gelijkelijk geschikt rekenden tot gemeenschappelijke godsvereering en men overigens aan de onderscheidene kerken de meeste vrijheid liet én ten opzichte daarvan én wat de dagen betreft, die men aan de gedachtenisviering der belangrijkste gebeurtenissen uit het leven des IIkilands, enz. wijdde, begon men in de 4e eeuw meer op gelijkvormigheid in dezen aan te dringen en werd de viering der heilige dagen steeds meer verplichtend gerekend. Zelfs spraken de conciliën van Sardica in 347 en van Laodicea kerkelijke straffen uit over hen, die op Zon- of feestdagen den dienst niet bijwoonden. Gedreven door de zucht om de heidenen, die het Christendom aannamen, schadeloos te stellen voor het verlies hunner heidensche feesten, vermeerderde men voortdurend het aantal heilige dagen en gaf dan aan den dienst ook al meer den vorm van een heidensche plechtigheid, door zich in prachtig uitgedoste processiën ter kerk te begeven en zoowel deze als het altaar met guirlanden en bloemen te versieren. Terwijl de Woensdag als vastendag verviel, bleef zich de Vrijdag als zoodanig staande houden en vierde men op dien dag zoowel te Antiochië als te Constantinopel het heilig avondmaal. In de meeste kerken van het Oosten en in die van Milaan hield men des Zaterdags godsdienstige samenkomsten en gebruikte men het avondmaal, doch men vastte niet ; te Rome en in eenige kerken van het Westen vastte men. aai aanleiding daarvan werden zelfs verdeeldheden geboren, ofschoon mannen als Amhrosius en Augustinus daartegenover de meeste toegevendheid betoonden en zich geheel en al naar de kerk wilden schikken, waar zij zich be\onden. /ij betreurden het, dat men elkander bestreed over zaken, w aaromtrent het Evangelie zelf niets bepaalde. Innocentiüs I stelde echter vast, dat de Zaterdag zoowel als de Vrijdag vastendagen zijn zouden, daar Christus op dien dag ter helle was neergedaald en deze dag dus van dien der opstanding streng onderscheiden moest gehouden worden. Ook Gregorius de Grcote liet zich op heftige wijze uit tegen hen, die den Zaterdag niet wijdden. De Zondag bleef in alle kerken meer bijzonder aan den eeredienst gewijd en men achtte het een misdaad, op dien dag te vasten. Keizer Constantijn erkende de heiligheid van dit gebruik, door de rechtbanken en antoien op dien dag te sluiten en alle openbare werken te schorsen, uitgenomen de vrijverklaring van slaven en den veldarbeid, indien het afbreken \ an den laatsten aan den oogst of aan het gezaaide schade toebrengen zou. Evenzeer werd het onderzoek uitgezonderd naar de trouwe plichtsvervulling van hen, die met het vervoer van koren voorde voeding der burgei ij belast waren en dat naar eene menschelijke behandeling der gevangenen. De geestelijke overheid bleef daarentegen wars van alle overdrijving. Het concilie \an Laodicea beval den Zondag te vieren zooveel als mogelijk was, en dat van Orleans 538 verzette zich zelfs tegen eenige lieden, die liet volk trachtten te overtuigen, dat men noch zelf zijn voedsel toebereiden of zich met eenige zorg, zelfs voor de reinheid mocht belasten, noch zijn ossen of paarden mocht doen arbeiden ; men rekende dit een teruggaan tot het vormelijk Jodendom. En de Kerk èn de staat achtten echter de openbare vermakelijkheden onvereenigbaar met het karakter van den Zondag en verboden bovenal de schouwspelen, die in de open lucht gegeven werden, waartoe de toegang den geheelen dag openstond en die vaak de schandelijkste ongebondenheid ten toon spreidden. TheodORüs de Groote verbood het geven van schouwspelen op den Zondag en het concilie van Carthago, de opmerking makende, dat de menigte liever naar den SGhouwburg dan naar de kerk ging, besloot zich tot de overheid te wenden, met het verzoek, alle schouwspelen en vermakelijkheden op dien dag te verbieden. (425). In het jaar 469 verscheen een edict, bepalende, dat de verjaardag des keizers, indien deze op Zon-of kerkelijken feestdag viel, op een anderen dag moest gevierd worden. Het concilie van Arles trachtte in 314 te vergeefs de viering van het Paaschfeest door de gansche kerk op den zelfden tijd te doen plaats hebben ; om dit tot stand te brengen moest een keizer met een eucumenisch concilie samenwerken. Nadat Constantijn vruchteloos beproefd had dooi de tusschenkomst van Osuis, den bisschop van Cordova, de kerken tot overeenstemming op dit punt te brengen, riep hij ook met het oog daarop het concilie van Nicea saam, waar men in groote meerderheid besloot, zich met Rome te vereenigen en de latere conciliën van Antiochië en van Laodicea bedreigden zelfs dezulken, die hiervan afweken, met kerkelijke straffen. Zoo werd op weinig uitzonderingen na de derde Zondag na de nieuwe maan van de lente-evening tot de viering aangenomen. Nieuwe verschillen daarover werden eerst in de 6e eeuw beslist. Gedurende langer of korter tijdperk en met meerdere of mindere gestrengheid bereidde men zich bij de verschillende kerken door vasten op de herdenking van Jezus' lijden voor en deze vasttijd werd straks algemeen verplichtend gesteld. Men onthield zich van vleesch, eieren en kaas, las vlijtig de Heilige Schrift, beoefende werken van naastenliefde, als het verzorgen van kranken, het geven van aalmoezen, welwillendheid oefenen jegens de slaven en het zich verzoenen met zijn vijanden. In de groote kerken in de steden hield men des avonds kerk en onderscheidene conciliën verboden in den vasttijd alle luidruchtige vermaken, het vieren van bruiloften en geboortedagen, terwijl eenige keizers de crimineele processen en de pijnbanken schorsten. Ook hierop maakte Aerius eene uitzondering daar hij al deze dingen Joodsch en letterknechterij oordeelde. Volgens hem was het Paaschfeest door Paulus reeds afgeschaft en zijn leerlingen onderwierpen zich dan ook aan geen der bovengenoemde regelen. De vasttijd eindigde met de zoogenaamde >groote" of «lijdensweek", die met »den Palmzondag" begon, welke aan de herinnering van Jezus intocht binnen Jeruzalem gewijd was. Er werd dan eiken dag des avonds kerkdienst gehouden, men trok zich in de eenzaamheid terug, hield strenge vasten, de burgelijke zaken werden geheel geschorst en de keizers schon ken eenigen gevangenen de vrijheid. Ze schijnt in het Oosten sedei t de 4e, in het Westen sedert de 6e eeuw gevierd te zijn geworden. Gregorius de Groote voerde daarbij de processiën in, waarbij palmtakken gedragen werden. De drie laatste dagen der vasten werden het plechtigst gevierd. Des Donderdags, wanneer men het laatste avondmaal gedacht, dat Jezus met Zijne discipelen gehouden had, werd het heilig sacrament aan alle geloovigen uitgereikt. De Goede Vrijdag, welks algemeene viering door keizer Constantijn wettelijk voorgeschreven was, moest een dag van boete en van strenge vasten zijn. In de gemeente van Syrië verzamelde men zich op dien dag in de kerken, die aan de martelaren gewijd waren en gebruikte men daar het heilig avondmaal. Op den morgen van don heiligen Zaterdag heerschte een algemeene vasten. Des namiddags begaven zich de ter doop aangewezenen in witte kleederen naar de kerken. Nu het Christendom godsdienst van staat was geworden, werden alle steden des avonds schitterend verlicht. Lange waskaarsen brandden langs de straten. Ieder begaf zich met een fakkel naar de kerk en bleef daar tot middernacht onder de voorlezing der Heilige Schrift, de predicatiën en gebeden en lofzangen. Het volksgeloof wilde, dat de tweede komst van Christus in dien nacht, op de ure van den verderfengel zou plaats hebben ; van daar dan ook, dat niemand de kerk vóór middernacht verliet. Droegen de dagen in den tijd der vasten blijken van rouw, Paschen was in dezelfde mate aan de vreugde gewijd. Van den Paaschmorgen af begroetten de Christenen elkander met gelukwenschen en wijdden den dag aan werken van weldadigheid en naastenliefde. Acht dagen na den Paaschdag werden de feesten gesloten. Dan legden de doopelingen hun wit gewaad af en, na eene vermaning van den bisschop om trouw te blijven aan hun gelofte, mengden zij zich onder de schare der Christenen. Gedurende de lijdensweek en de acht dagen na Paschen waren de rechtbanken gesloten; de doopelingen werden in dien tijd in de geheimenissen dei sacramenten onderwezen. Ook de vijftig dagen na Paschen werden op bijzondere wijze gevierd; men vastte dan niet en deed staande zijne gebeden. In sommige kerken van het Oosten las men bij voorkeur de Handelingen der Apostelen, omdat men daarin de historische bewijzen van de zending des Heiligen Geestes meende te zien. Van de vierde eeuw af werden twee van deze dagen meer bijzonder onderscheiden en wél de Hemelvaartsdag, dien men in Syrië buiten de stad vierde en de laatste dag, die in het bijzonder de Pinksterdag werd geheeten. De achtste dag na Pinksteren was aan alle martelaren gewijd in de Grieksche kerk, in de Westersche aan de Drieëenheid Twee nieuwe feesten werden in dit tijdperk ingevoerd, het Epiphaniënfeest in het Oosten en het Kerstfeest in het Westen. Op het Epiphaniënfeest herdacht men de geboorte of liever den doop des Heeren en dat wel in overeenstemming met de verklaring van Chrysostomus, die opmerkte dat Jezus zich aan de menschheid als Christus had geopenbaard, hebben willen verzoenen door een roemrijken dood en zoo misdaad tot misdaad hebben gevoegd. Dat zijn de goden, die gij bewierookt en waarvoor gij den godsdienst onzer voorouders verlaten hebt.» Nog kon Augustixus hem antwoorden: «weet, dat de Christenen geen enkelen doode aanbidden en niets als Godheid vereeren, wat de mensch heeft gemaakt, maar Hem alleen, die alles geschapen heeft,» en ofschoon reeds zwakker, toch verdedigden de hoofden der Kerk zich tegen het verwijt, dat zij aan heiligen en martelaren goddelijke macht zouden toekennen en zich met hun gebeden tot hen zouden richten. «Wij vereeren de martelaren,» zoo laten zij zich hooren, «slechts als getuigen Gods en ijverige dienaren van Christus. Wij eeren hun gedachtenis, ten einde deel te hebben aan hun verdiensten, ons door hun voorbeeld tot navolging te doen prikkelen en door de hulp van hun gebeden bijgestaan te worden. Niet voor de martelaren, maar voor den God der martelaren richten wij altaren op in de tempels, hun gewijd. Wij offeren slechts aan Hem, die de martelaren heeft gekroond en wat hunzelf betreft, wij brengen hun slechts den tol van onzen eerbied.» De grens was echter te onzeker getrokken dan dat die niet telkens zou overschreden worden door de groote menigte, die bij den bemiddelaar stil bleef staan en zich niet tot den Allerhoogste verhief. Do geleerde geestelijken zelve eerbiedigden die grenzen niet altijd en wanneer zij geroepen werden, niet om hunne beschuldigers te antwoorden, maar om de heidenen in de kerken te lokken of wel op de feestdagen aan de heiligen gewijd, hun lof te verkondigen, dan lieten zij zich zelf vaak medesleepen om de macht van hun bemiddeling te overdrijven en zoo versterkten zij zelve de dwaling, die zij bij de leeken wilden bestrijden. Daaraan maakten zich zelfs in de 4e eeuw in het Oosten mannen als Basilius, Gregorius van Nyssa, Chiïysostomus en Augustixus zelf schuldig. Op onderscheidene plaatsen in hun geschriften zien wij dan ook de heiligen voorgesteld als machtige schutspatronen van personen en steden, welke hen steunen met hun gebeden, hen door hun verdiensten op de aarde reeds tegen de zonde in bescherming nemen en ze in het andere leven voor de hel vrijwaren, «o Heilig koor,» zoo roept Basilius over de veertig martelaren uit, «geheiligde phalanks, onoverwinnelijke slagorde, beschermers der menschheid, vertrouwden met onze smarten, machtige bemiddelaars,» enz. «Gij, die met Christus zult gezeten zijn tot het laatste oordeel,» zoo voegt Ambrosius er aan toe, «die in staat zijt om voor onze zonden tusschen beide te komen, daar gij uw eigen zonden in bloed afgewasschen hebt.» Prudentics spreekt in een zijner liederen de hoop uit, dat wanneer de groote Rechter, ten laatsten oordeel gezeten, hem onder de bokken zou willen plaatsen, de heilige Romaxus door zijn gebeden zal bewerken, dat hij onder do schapen gerangschikt worde. Zoowel op de tusschenkomst der heiligen als op de verdiensten en het offer van Christus begon men dus te rekenen, waar men hoopte den toorn des hemels te ontkomen. Mocht men nu ook al meenen, dat deze goddelijke eerbewijzingen den heiligen toegekend werden naar gelang van den rang, welken zij in den 39. verbazen, dat men elkander meermalen de overblijfselen de heiligen betwistte. Toen de pilaarheilige Simeon stierf, liet de gouverneur van Antiochië zijn lijk door gewapende lieden overbrengen, uit vreeze dat het onderweg door naburige volksstammen mocht opgelicht worden en de bewoners van die stad weigerden halsstarrig, het aan keizer Leo op diens verzoek uit te leveren. Toen eenige monniken uit Palestina op hun tocht door de woestijn vermoord werden, betwistten de inwoners van twee steden elkaar met de wapenen in de hand hun lichamen en bij den strijd daarover werden onderscheidene lieden gedood. Zoo werd ook een ernstig proces gevoerd over het bezit van het lijk van Hilvarius tusschen de bewoners van Palestina en die van het eiland Cyprus en dat wijl de Cyprianen zich daarvan meester gemaakt hadden, omdat in den tuin, waar deze heilige monnik begraven was, vele wonderen hadden plaats gehad. Al spoedig werden de reliquieën dan ook verhandeld als dure koopwaar. Wie het graf van een heilige ontdekte, verdeelde diens stoffelijk overschot en verkocht de verschillende deelen, of hij verkocht het geraamte in zijn geheel tegen duren prijs aan de eene of andere stad, die het wenschte te bezitten. De bewoners ontvingen het dan plechtstatig binnen hun muren, brachten het naar de kerk over en plaatsten het op het altaar, waarvan het de heiligheid verhoogde. Het eerste voorbeeld van dien aard vinden we in 359, toen de overblijfselen van Andreas, Lucas en Timotheus op last van Cünstantius overgebracht werden. Al spoedig pleegde men zooveel grafschennis, dat Theodosius den aan- en verkoop van de lijken deimartelaren en het schenden der graven verbood in 386. Deze wet werd echter door zijn opvolgers weêr geschonden, o.a. door Arcadius. die de beenderen van den profeet Samuel plechtig van Judea naar Constantinopel deed overbrengen. Vaak wees men graven van geheel onbekende lieden als rustplaatsen van heiligen aan, of wel, op gezag van een droomgezicht werden ledige graven gc-zegd, de overblijfselen van heilige vrouwen te bevatten. Misdaad bleef niet buiten spel en we hooren reeds Leo den Grooten klagen in dit opzicht over de praktijken in zijn tijd met betrekking tot Grieksche monniken, die naar Rome gekomen waren. Wel eischte men bewijzen van echtheid of van heiligheid, droomgezichten of hemelsche openbaringen, die bewezen, dat de reliquieën van dezen of genen heilige werkelijk op de eene of andere plaats gerust hadden en ooggetuigen of voor het minst geloofwaardige personen moesten de wonderen bevestigen, die op de aanraking der relqiuieën plaats gehad hadden. In den tijd, toen de Arianen de overhand hadden te Milaan, maakte Ambrosius aan zijne gemeente bekend, dat men de lijken van twee martelaren had ontdekt, op welker aanraking reeds onderscheidene wonderen, onder anderen de genezing van een blinde, plaats gehad hadden. De Arianen, die onder bescherming der keizerin stonden, spotten hiermede en beweerden dat Ambrosius zeker die voorgewende zieken betaald had om op een geschikt oogenblik hersteld te zijn, maar, zoo voegt de verhaler er aan toe, zij werden verschrikt door den plotselingen dood van één hunner en door het getuigenis van een bezetene, die, eensklaps, door den duivel vervoerd, uitriep, dat hij de kwellingen, waaraan hijzelf ten prooi was, aan allen toewenschte, die niet in de Drieëenheid geloofden. Algi stinus verhaalt iets dergelijks. I)e leeraar Gamaliêl verscheen volgens hem, aan een priester in den droom en wees dezen de plaats aan waar de heilige Stefanus was begraven. Men haastte zich er naar te graven m tegenwoordigheid van eene groote menigte volks en nauwelijks was het graf van den heilige ontdekt, of de aarde begon te boven en zoete geuren verspreidden zich in het rond. Eene menigte zieken ontvingen de gezondheid weder en een stroom van zegen goot zich na langdurige droogte over de velden uit. Als de meest wonderdadige reliquieën rekende men natuurlijk de voorwerpen, die met het lichaam des Heeren in aanraking geweest waren, het stol, dat, naar men zich diets maakte, nog den indruk Zijner schreden droeg, het water van den Jordaan, waarin Hij gedoopt was, en vooral het ïout van het ware kruis, dat op wonderdadige wijze door Helena de moeder van Constantijn den Groot ex, ontdekt was. Op een pelgrimstocht die zij 111 320 naar Jeruzalem maakte, had een Jood haar de plaats van het Heilige Graf aangewezen, welke onder de Christenen geheel in vergetelheid was geraakt. Ze had diepe gravingen op de plaats bevolen en toen men eindelijk onder de ruïnen van den tempel van Venus, door keizer Hadrianan gesticht, de heilige grot teruggevonden had, rustte zij niet, voor men ook het kruis van den Zaligmaker gevonden had. «Dit is het tooneel van den strijd, maar waar is het teeken der overwinning?» "eP Z1J lut- wilt gij, dat ik mij verlost weet, als ik het teeken der verzoening niet aanschouw!» Men beweert, dat men na lang graven eindelijk de drie kruisen vond en het kruis des Zaligmakers herkende dooide wonderen, die het teweeg bracht. Een deel daarvan werd door Helena aan haar zoon gezonden, het grootste deel daarvan werd in zilver gevat en ij elk 1 aaschfeest in de hoofdkerk van Jeruzalem len toon gesteld. De bisschop had het recht aan alle geloovigen, die dit begeerden, een stuk daarvan uit te reiken en toch verminderde, volgens Cyrillus, het hout niet. Ook daarin dreef men al spoedig handei. Helena zond eveneens aan haar zoon de spijkers, waarmede de handen des Heeren doorboord waren, v an een daarvan deed hij een gebit voor zijn paard vervaardigen, terwijl hij den anderen in den helm deed vatten, waarmede hij zich dekte in den strijd. Men weet, dat een dezer spijkers thans den cirkel vormt van de ijzeren kroon, die den koningen van Italië bij hun wijding op de slapen gezet wordt en die te Monza bij Milaan bewaard wordt. Te Parijs wordt de doornenkroon bewaard, te Rome in het klooster van den Heiligen Johannes van Lateraan vindt men nog vele dergelijke reliquieën, die eveneens door Helena zouden weergevonden zijn, maar vooral wordt de trap van het paleis van Pilatus in eere gehouden, de zoogenaamde Santa Scala die door de pelgrims knielende bestegen wordt. Geen wonder, dat men, door het voorbeeld van Helena geprikkeld van aile deelen der aarde de heilige plaatsen ging bezoeken, waar de Heiland <_.< wen is, geleden heeft en stierf en dat men daaraan zelfs verdienste bij God toeschreef, welke begane of nog te begane zonden uitwischte. Helaas, men durfde zich op grond daarvan zelfs later aan allerlei zondige neigingen overgeven. Ooggetuigen verklaren, dat de pelgrimage naai Jeruzalem de lieden, die ze ondernamen, zelden heiliger m**kte e"h°®" wel zij zelfs zich overtuigd houden, dat het een verdienstelijke daa<. des geloofs mocht heeten, op den grond te aanbidden, welken des Hei ands schreden gedrukt hadden, zoo erkennen zij, dat men overigens te Jeiu lem vaak minder navolgingswaardige voorbeelden ontmoette De beeldendienst was te uitdrukkelijk verboden ,n de W et om niet «rooter bezwaren te ontmoeten en langer tijd noodig te e en ui e' ingang bij de Kerk te vinden. Toen Constant.a, de zuster van Konstav tijx aan Eusebius van Cesarea een beeld van den Zahgmakei \iaagcc, antwoordde hij, dat hij haar Christus niet weêrgeven kon in Zijne ver ïee lijkte gedaante, omdat alle hulpmiddelen der kunst daartoe onvoldoende waren en dat hij haar Chr.stus niet in Zijne aardsche gekante wilde zenden, uit vreeze dat zij zich tegen het verbod der Schrift « l e digen. Daarom noodigde hij de prinses uit, zich tevreden te stellen me het beeld, dat de Evangeliën ons van Christus geven. Anderen lieten zich in gelijken zin uit en Epiphanüs verhaalt, dat hij, toen lnj bij ingang van eene kerk in Palestina een gordijn zag, waarop Christls oi een der heiligen afgebeeld was, hij het verscheurde en aan de keik een ander gordijn ten geschenke gaf. Ofschoon de gewoonte om in de kerken der martelaren de gescn van hun lijden op de muren af te beelden, zooals die in het mu ' 4e eeuw zich baan brak, op zichzelf onschuldig heeten moch , w < s , toch hoogst gevaarlijk en leidde zij juist tot de beeldenvereeiiing.. . ■ wilde slechts op treffende wijze de onkundigen, die men op ge < wijze onderrichten kon, onderwijzen en waakte bovendien ege • denkbeeld om ze te aanbidden. Maar in het tijdperk waarover wij handelen, was het gebruik reeds in misbruik ontaard De heidenen, dieito de Kerk overkwamen, waren tezeer gewoon aan het vereeren \ a . om de grenzen niet spoedig te overschrijden. Reeds Augustinus was g noodzaakt in het begin der 5e eeuw bijgeloovige vereerders van' rijen onder tucht te stellen. Reeds gedurende het leven van - ■ ■ • pilaarheilige plaatsten de werklieden te Rome kleine portretten »an d en zonderlingen man voor hun werkplaatsen, als om ze onder zijn bescherming te stellen. Zoo werd onwillekeurig wat oorspronkelijk slechts tot sieraa , middel van onderwijzing bestemd was, het voorwerp van dwaalzieke ^eieering en de macht, die men in de reliquieën als aanwezig voorondeistelde, dacht men zich nu ook in hun afbeeldingen te rusten. In het Oosten maakte deze dwaling nog sneller vorderingen dan in het besten en nie slechts de menigte, maar ook de geleerden en de priesters vervielen daarin. In de 6e eeuw was hel in de Grieksche kerk reeds een algemeen aangenomen gebruik, zich voor de afbeeldingen der heiligen te buigen en aan sommige daarvan werd reeds het vermogen toegeschreven om wonderen te doen. Evagrius spreekt van een beeld der maagd, dat liet lioobl voortdurend omringden, als Augustinus ons de beweegredenen opsomt, die de bekeering van zoovelon uit zijn tijd teweeg brpchten, dan is liet zeker hun doel niet, de zeden of de vroomheid van deze nieuw bekeerden voor ons hoog aan to schrijven en wij gelooven den heiden Lihianus terstond, zij het dan ook ongaarne, als hij smaalt: «zij nemen den schijn aan in uwe kerken, als baden zij uwen Christus aan, maar zij roepen met het hart tot hun goden, of liever gezegd, zij denken aan geen van beiden." De heidensche schrijvers verwijlen dan ook met een boosaardig welgevallen bij het treurig tafereel der zeden in de groote Christelijke hoofdsteden en vergeten gaarne daarbij op te merken, dat de toestand vóór Constantijn, onder den invloed van het heidendom nog veel ellendiger was. Tiieodoret verklaart, dat de bevolking van Alexandrië zich evenals vroeger in menigte op de feestdagen naar tle schouwspelen spoedde, waarbij bloedige tooneelen als aan de orde waren en Salvianus verwijt aan do Christenen hun smaak voor de meest weerzinwekkende schouwtooneelen, die zich niet slechts door ongebondenheid maar ook door verachting van het heilige kenmerkten. Het geringe volk van Rome en Constantinopel, door de dagelijksche gelduitdeelingen des keizers gesteund, bracht den lijd door in de herbergen en op tle openbare schouwplaatsen : brood en spelen was als voorheen de leus. Dikwijls waren meer dan 400,000 toeschouwers van den morgen tot den avond saam om de wagenrennen to volgen en weddingschappen te houden over de vraag, aan welke kleur de overwinning zijn zou. Onder Justinianus hadden er in de hoofdstad des rijks bij die gelegenheden afschuwelijk bloedige tooneelen in tle straten plaats tusschen de Groenen en de Blauwen. De drinkgelagen, waaraan men zich voorheen bij do heidensche feesten overgaf, werden op de Christelijke feestdagen en zelfs op de graven der martelaren herhaald en slechts metgroote moeite gelukte het Augustinus, daaraan voor zijn diocese een einde to maken. Chrysostomus, die meer gematigd was, getuigde, dat er op zooveel duizenden Christenen te Antiochië nauwelijks honderd waren, die de zaligheid verdienden en ook over dezen", schrijft hij, «ben ik zelfs nog in twijfel." Het hof, dat er zijn roem in stelde, het Christendom to beschermen en to bevorderen en de voorschriften daarvan in zijn wetboeken te verwezenlijken, was er verre van, eon voorbeeld van do toepassing to geven. Maar al te dikwijls bemerkte men in het hofleven den invloed van den ouden godsdienst. De dood van den ongelukkigen Crispus, de moordtooneelen, dio tle kroon aan zijne drie broeders verzekerden, bewijzen hoe wreed en trouweloos tle hofkringen in het Oosten konden zijn. Het Christendom had noch het despotisme van Constantijn, noch tle zinnelijkheid van Constantius, noch het heerschzuchtig karakter van Constantinus kunnen bezweren. Onder dezen laatsten durfden zelfs mannen als Ammianus en Zosimus, zonder vrees voor tegenspraak, den strengen eenvoud van zeden aan het hof' van Julianus verheffen boven do verwijfde weelde, die in de paleizen der Christenkeizers heerschte. Keizer Zeno, die voorgaf, nachtelijke openbaringen te ontvangen van de heilige Tiiecla, 40 die besluiten uitvaardigde, waarin hij zich »onze vroomheid" heette, ontzag zich niet, zich openlijk aan schandelijke uitspattingen over te geven. Justinianus werd dooi- zijn onderdanen gevloekt 0111 do onverzadelijke begeerlijkheid naar geld, die hem er toe bewoog, zijne provinciën aan uitzuigeis te verkoopen en om de onrechtvaardige processen, die hij den grooten zijns rijks aandeed, met wier schatten hij zich wenschte te verrijken en waaruit hij dan prachtige kerken bouwen deed. En hoe kon men wachten, dat de geestelijkheid zich te midden van zulk een zedelijk verval onbesmet zou weten te houden? Iloe het te verwachten van zulk een aantal mannen, waaronder zooveel eerzuchtigen en gelukzoekers, die door de eer, do voorrechten en de voordeden, waarmede do geestelijkheid begiftigd was, zich tot haar aangetrokken gevoeld hadden. Reeds Augustinüs beklaagt zich, korten tijd na zijne wijding, tegenover den bisschop van Carthago, over den hoogmoed en de zelfvoldaanheid der Afrikaansche geestelijkheid, zonder nog andere misbruiken to noemen, die hij slechts mondeling met hem behandelen wil. In een zijner brieven aan eene vrouwelijke boetelinge, die zich verontwaardigd toonde over do zeden van sommige priesters, gevoelt hij zich genoodzaakt, haar gelijk te geven en bepaalt hij er zich slechts toe, haar to bewijzen, dat dit noch aan de Kerk noch aan den godsdienst te wijten is. Een groot aantal geestelijken schenen in hun ambt weinig anders te ontdekken dan de ontheffing van verplichtingen en de voordooien van allerlei aard. die het hun bezorgde. Eenigen, niet tevreden mot hun loven van het altaar, verrijkten zich door koophandel en woeker en verkochten hun uitspraak en bemiddeling voor grooto sommen gelds. Anderen bezochten, door eigen belang en wereldschgezindheid gedreven, do woningen van weduwen en jonge maagden, onder voogdijschap staande, zochten zich daar aangenaam en onmisbaar te maken en ontvingen geregeld van haar rijke geschenken en hartstochtelijke brieven. Vooral maakten zij veel werk van oude, vrome vrouwen en rijke grijsaards en verlaagden zij zich tot het meest vernederend dienstbetoon, in de hoop in hun testament to worden opgenomen. Nog anderen veinsden groote milddadigheid jegens de armen en, met dit lokaas aan hun haak, vischten zij als in volle zee in de rijkdommen van hun boetelingen. De begeerigheid ging zoover, dat Valentinianüs I het eindelijk noodig oordeelde, daaraan paal en perk to stellen. Bij een edict, in 370 aan Damasus, bisschop van Rome, gericht en dat tot schande van de geestelijkheid in alle kerken der hoofdstad moest gelezen worden, verbiedt hij aan de geestelijken, de huizon van weduwen en pupillen binnen te gaan en van vrouwen, wier geestelijke opzieners zij waren, gaven, toewijzingen of erflatingen te aanvaarden. »WeIk een schande voor ons!" riep Jeronimus uit, >dat ons, geestelijken en monniken, verboden wordt, wat den priesters dor afgoden, toonoelspelers en hovelingen geoorloofd is te doen, en door wie wordt het ons verboden? Door keizers, die ons vervolgen ? Integendeel, door Christen-vorsten! En toch, ik beklaag mij niet, over het uitvaardigen van deze wet, maar hierover, dat we ons zulk een edict waardig gemaakt hebben." Ook gevoelde hij zich verplicht, te velde te trekken tegen de wereldschgedndheid der geestelijken van zijn tijd, die bij voorkeur de huizen der aanzienlijken bezochten en zich bij hun feestmalen deden noodigen, die men, keurig uitgedost en geparfumeerd als jongelieden, neerzitten zag aan de rijkst voorziene tafels, zich te goed doende aan de fijnste wijnen en de meest uitgezochte gerechten. »Als een rijke u uitnoodigt," zoo spreekt hij, »eer dan uzelf door te weigeren in plaats van u ten toon te stellen door de haast, waarmede ge zijn uitnoodiging aanneemt. Bezoek liever het huis der rouw dan dat der feestmalen en bevlijtig u meer om uwe schapen in hun ellende te troosten, dan om u met hen in hun voorspoed te verheugen." Op een andere plaats schetst hij met eene meesterhand hot beeld van een wereldschgezind geestelijke: hij staat met de zon op, besteedt den morgen om bezoeken bij zijne mannelijke en vrouwelijke weldoeners te brengen, dringt zelfs tot de slaapkamers door, houdt gesprekken over de nieuwtjes van den dag en vertoont zich op straat, op een paard gezeten, dat de vorsten van Thracië hem zouden benijd hebben." Maar voor zulke lieden was dan ook het priesterschap te laag een ambt en beloofde het te weinig voordeelen. Zij dongen naar de hoogste kerkelijke waardigheden en om de grens hunner eerzucht te bereiken, bleven geen middelen door hen ongebruikt en beproefden zij allerlei kuiperijen. Eenigen belegerden voortdurend de treden van den troon en de conciliën moesten besluiten uitvaardigen om hen te noodzaken, in hun parochiën verblijf te houden en niet langer het legerkamp en het paleis te bezoeken. Anderen zochten de stem van het volk en van de geestelijkheid te verkrijgen door middelen, waarvoor ieder wereldlijk candidaat zich zou geschaamd hebben. Een merkwaardig document te dien opzichte is de brief, waarin Sidoniüs Appollinaris, bisschop van Clermont, de verkiezing van een geestelijke te Clermont aanbeveelt. Eenigen, die geenerlei andere aanspraken konden aanvoeren, beriepen zich op hun afkomst van een oud aanzienlijk geslacht, anderen deden hun rechten ondersteunen door het geschreeuw van lieden, die zij aan hun tafel gespijsd hadden, nog anderen hadden getracht, hun kans te koopen door kerkelijke goederen aan hunne kiezers te beloven en eindelijk waren er nog brutaler candidaten, die schaamteloos genoog, kerkelijke waardigheden toezegden aan hen, die zich het meest voor hen inspanden. Chrysostomus spreekt van bisschoppen in Azië, die, om hun ambt te verkrijgen, alles verkocht hadden, wat zij bezaten, tot zelfs de oorhangers hunner vrouwen. En als zij eindelijk hun doel bereikt hadden, spreidden deze lieden ten koste der Kerk een weerzinwekkende weelde ten toon en dachten aan niets dan om aan hun onderhoorigen het gewicht van hun waardigheid te doen gevoelen, behandelden de lagere geestelijkheid uit de hoogte en met minachting en stonden haar nauwelijks toe, wat zij voor haar onderhoud noodig hadden, zoodat er van alle zijden klachten rezen tegen de weelde der prelaten en over de behoefte, waarin waarlijk trouwe herders dientengevolge leven moesten. »Om do heilzame uitwerking der beproeving te kunnen waardeeren, hebben we slechts den blik te richten op den Christendom zelf daaruit wijken moest voor het geweld der Mahomedanen. Toch was de kracht der partij reeds gebroken door eigen verdeeldheid. Naarmate hun aantal toenam, openbaarde zich verschil van meening over de toepassing van hun beginsel, ja zelfs over het beginsel zelf. Sommigen waren tot milder opvatting geneigd, anderen ergerden zich over de verslapping der eersten en van weerszijden vervloekte men elkaar zooals men het vroeger gezamenlijk de Katholieken gedaan had. hén hunner diakenen te Carthago, Maximianus, in twist rakende met zijn bisschop Priamus, vormde zich een eigen gemeente, die, onder het voorwendsel, dat men eene menigte onwaardige leden toeliet, alle gemeenschap met de overigen verbrak. Volgens augustinus was de diaken in zijn recht, daar hij meer dan één voorbeeld aanwijzen kon van leeken en geestelijken zelfs, die van onzedelijke handelingen overtuigd waren en toch door de Donatisten waren opgenomen. Zoo waren dan ook zij onmachtig bevonden om zelfs in eigen boezem de kerkelijke tucht zóó te herstellen, dat de zeden der Christenen daardoor rein gehouden mochten worden. Nadat de scheuring als werktuig van schandelijke kuiperijen en voorts als een fakkel van voortdurende tweedracht dienst gedaan had, was en bleef zij nog lang in de hand van gewetenlooze volksleiders een gereed middel tot opstand, roof en ongehoorde gewelddadigheden. Wat de Kerk zelf betreft, ook zij had van de scheuring niet het gewenschte voordeel getrokken. In plaats dat deze er haar te eer toe gebracht zou hebben, streng op te treden tegen de openbare misdrijven harer leden, bleef zij, halsstarriger dan ooit, de milde bepalingen haier boete toepassen en liet het onkruid onder de tarwe opgroeien, zoolang het den grooten Landman behaagde, als verschooning aanvoerende, dat de tucht der eerste eeuwen wel toegepast kon worden in afgezonderde en weinig talrijke gemeenten, maar ten eenenmale onmogelijk was bij een Staatsgodsdienst en eene algemeene Kerk. Zelfs Augustinus, hoewel hij goedkeuren moest, dat zij, die zich aan ergerlijke zonden schuldig maakten, buiten de Kerk moesten gesloten worden, totdat zij zich aan de voorgeschreven boete hadden onderworpen, merkte op, dat in vele gevallen zulk eene gestrengheid niet gebruikt worden kon en dat men geduld moest oefenen om grooter rampen te voorkomen. Volgens hem werd de Kerk gansch niet door zulke zondaren bezoedeld, aangezien dezen wel in schijn, doch niet in wezen tot haar behoorden. En op de bezwaren, die men daartegen inbracht, had ook hij het antwoord gereed . «God zal eenmaal Zijne Kerk reinigen!" En gewis, dat zou Hij doen! Op Zijn tijd zou de Heere der Kerk de vervallen muren van Sion weder oprichten en Zijn tempel herbouwen, maar niet eer Zijne Kerk al de ellende der ballingschap aan de oevers der stroomen van het Babel der wereld had ondervonden. De geschiedenis herhaalt zich. Eenmaal sprak de Man van Smarten tot Zijne discipelen: «Hoort eene andere gelijkenis. Er was een heer des huizes, die eenen wijngaard plantte en zette een tuin daarom en groef eenen wijnpersbak daarin en bouwde eenen toren en verhuurde dien den landslieden en reisde buitenslands. Gij kent het einde: «Wanneer dan de Heer des wijngaards komen zal, wat zal Hij dien landslieden doen?" En Gods Kerke buigt ook nu het hoofd en haar geweten getuigt mede: «Hij zal den kwaden eenen kwaden dood aandoen en zal den wijngaard aan andere landlieden verhuren, die Hem de vruchten op hare tijden zullen geven!" De nacht der Middeleeuwen breekt over Gods Kerk aan en de sterren van Zijn genadeverbond met haar, die daar nog aan haar hemel lichtten, beschijnen slechts hare werken der duisternis. De halve maan teekent zich tegen het donker uitspansel aan het Oosten. De dochter Sions doolt door de straten der Heilige stad en uur na uur roept ze tot den wachter op hare muren: «Wat is er van den nacht?" Komt, beluisteren we in een laatste hoofdstuk zijn antwoord. XXI. NACHT EN MORGENROOD. «Allah is groot en Mohammed is zijn profeet!" Met deze leuze trok in het jaar 630 eene woeste schare uit Medina naar Mekka. Haar aanvoerder, in 571 te Mekka geboren en, nadat hij zijne ouders reeds vroeg verloren had, door zijn oom voor den handel opgevoed, had onder de karavanen, met welke hij reisde en in de landen, waar zijn koopmanschap hem voerde, oppervlakkige begrippen opgedaan, zoowel van het Joden- als van het Christendom. Zijn huwelijk met eene rijke weduwe stelde hem in staat, den handel te laten varen en zich geheel naar zijn wensch aan godsdienstige bespiegelingen over te geven. Hij trok zich in de eenzaamheid terug en zijn dichterlijke aanleg, gepaard met zijn overspannen zenuwgestel brachten hem weldra tot de overtuiging, dat hij goddeiijke gezichten en voorschriften, benevens de roeping ontving om de wereld voor den God zijner visioenen te veroveren. Toen hij echter uit de eenzaamheid in die wereld trad en allereerst in Mekka zijne leer vertegenwoordigde, telde hij slechts enkelen zijner bloedverwanten onder zijn aanhang en welhaast was hij genoodzaakt met eene overhaaste vlucht naar Medina zijn leven te redden. De naijver tusschen de beide steden kwam hem ten goede en acht jaren later trok hij aan de spits van een leger getrouwe volgelingen tegen Mekka op, veroverde het en wijdde den Caiiba of hoofdtempel tot het middelpunt van zijn godsdienst, den Islam geheeten. Zijne aanhangers, tot duizenden aangegroeid en Moslemin of Muzelmannen geheeten, geloofden, dat hun leidsman zijne leer als goddelijke openbaring door middel van den engel Gahriöl ontvangen had. Volgens zijne leerstellingen, die later in één boek, den Koran, verzameld werden, waren Mozes en Christus voortreffelijke leeraren, doch boven allen blonk hijzelf als profeet van den Allerhoogsten uit. Wie in den strijd voor het geloof viel, ontving een hemel vol zinnelijk genot tot belooning, terwijl den vluchteling een hel met al haar ellende wachtte. Wijn en varkensvleesch waren verboden spijzen en over het algemeen werd groote waarde voor de eeuwigheid aan gedurig en streng vasten toegezegd. Aalmoezen waren een sleutel tot de hemelpoort. Ieder belijder mocht vier vrouwen tot zich nemen, terwijl den profeet zeiven een elftal vrouwen toegestaan werd. De ^ rijdag was tot rustdag aangewezen. Ziedaar de hoofdbeginselen van eene leer, die weldra door Mohammed en zijne volgelingen niet kracht van wapenen door geheel Arabië gehuldigd werd. Zijn dood verhinderde hem in zijn voornemen om ook Syrië aan den Islam te doen gehoorzamen (6:12). Zijne opvolgers, de Kalifen, zetten echter zijn arbeid voort en nauwelijks was de morgen der zevende eeuw aangebroken, of Syrië, Palestina, Egypte, Perzië en de Noordkust van Afrika zagen liet bleeke licht der halve maan over zich schijnen. Onder stroomen bloeds werden de laatste overblijfselen van het Christendom in deze streken als uit den bodem gewischt en de kerken van het Oosten ondervonden op de meest droevige wijze, hoe temidden van hare twisten en verdeeldheden en bij al haar vormendienst het geloof schipbreuk geleden en geloofsmoed en geloofskracht geweken waren. Bij duizenden ging men over tot den Islam 0111 niet genoodzaakt te zijn, het hoofd onder het zwaard van den Muzelman te moeten buigen. De zeven gemeenten van Klein-Azië zagen den kandelaar des Evangelies van zijne plaatse nemen en de Christenen, die er nog overgelaten werden, zagen zich aan zware belastingen en allerlei kwelling onderworpen. Voorwaar, een treurig einde bij zoo grootsch verleden ! Straks trokken de Mohammedanen, in Afrika Mooren geheeten, naar Spanje over, vernietigden daar het rijk der West-Gothen en zetten zich in de bloeiende vlakten van Granada en Andalusië neder. Van hieruit waagden zij het, de Pyreneeën over te steken, doch na een zevendaagsclien strijd bij Tours en Poitiers werden zij door den geduchten hofmeijer der Franken, Kakel Martel, teruggeslagen en werd het Westen voor hun aanvallen beveiligd. Daar breidde zich, ondanks het innerlijk verval der Kerk, het Christendom steeds meer uit. Nadat door den gezegenden arbeid van Augustinus en Paulinus Engeland voor de leer des Evangelies was gewonnen, staken boden des vredes van hier naar het vaste land over, om naast de Frankische evangeliepredikers aan de oevers der Duitsche stroomen het goede zaad te zaaien en in de heilige wouden der Germanen de afgodsbeelden omver te werpen. Ofschoon we niet in onderdeelen afdalen kunnen, willen we toch onder hen den Ierschen zendeling Kiliaan vermelden. Tengevolge van zijne en anderer prediking bij Würzburg aan den Main, liet zich hertog Gosbert met velen zijner aanzienlijken door hem doopen. Toen de hertog echter de rol van Herodes spelen ging en de vrouw zijns broeders huwde, vermaande Kiliaan hem op ernstige wijze met de zonde te breken. Gosbert beloofde dit, maar verschoof de uitvoering, totdat hij van een krijgstocht tegen hem vijandige naburen zou teruggekeerd zijn. De overspelige GeilaNE intusschen had den onversaagden boetprediker bloedige wraak gezworen en nauwelijks was dan ook de hertog vertrokken, of zij deed Kiliaan en de zijnen bij eene godsdienstoefening overvallen en ombrengen. E11 waar wij over de zending in Duitschland door middel van Sngelsche door den paus om zijne groote geleerdheid hel licht der wereld geheeten, was mede in het fraterhuis bij Zwolle opgevoed. Hij doorreisde vele landen van Europa teneinde zijne kennis te vermeerderen en trad als hoogleeraar beurtelings te Heidelberg, Keulen, Leuven en Parijs, eindelijk te Groningen op. Ook hij bestreed de vereering van Maria, den beeldendienst en den aflaat en wilde zich alleen aan Christus houden, «die alle vermoeiden zoo vriendelijk tot zich noodt." Aan Hem ontleende hij het licht, dat uit hem straalde in de wereld om hem heen. Ook Rudolf Agricola, in 1442 te Baflo geboren, een beroemd geleerde en vlijtig schriftonderzoeker, bestreed de dwalingen zijner kerk. Als onderwijzer aan de Deventerschool werd zijne belangstelling opgewekt voor een zijner jeugdige leerlingen, wiens opstel hem bijzonder aantrok. Hij liet hem tot zich komen en sprak tot hem: »gij zult eens een groot man worden." De meester had recht gezien; de leerling, opgewassen tot een groot geleerde, gaf het Nieuwe Testament in het Grieksch uit en werd een beroemd letterkundige en godgeleerde, die in tallooze geschriften den handel en wandel der priesters en monniken hekelde en een wegbereider voor de Hervorming heeten mag. 't Was Desiderius Erasmus, een man, in zijn beste oogenblikken niet ver van het Koninkrijk Gods, als de overigen, die wij noemden, de roem van zijn vaderland, waar hij in 1467 te Rotterdam geboren werd. In Duitschland, Vlaanderen en Engeland verbreidde zich reeds in de elfde eeuw de secte der Katharen (reinen), die oordeelden, dat de apostolische waardigheid verbasterd, de Kinderdoop ongeoorloofd, de tegenwoordigheid van Christus' lichaam in het heilig avondmaal een dwalingwas. Zij verwierpen het vagevuur, den beeldendienst en de aanroeping der heiligen en noemden de plechtigheden der Kerk bijgeloof. In navolging van Christus versmaadden zij de goederen dezer aarde en gingen juichend naar den brandstapel, die de Kerk, o gruwel, allerwegen voor hen oprichtte. Met de Katharen verwant, was de secte die met Petrus de Bruijs, een afgezet priester in Zuidelijk Frankrijk, tegen den kinderdoop, het celibaat, de mis en andere dwalingen der kerk predikte. De woeste tooneelen, welke zijn aanhangers onder het volk verwekten, veroorzaakten een volksoploop, waarbij de Bruijs verbrand werd. Een Friesche volksstam aan de oevers van den Wezer streed gedurende 40 jaren tegen den bisschop van Breinen, wien zij de tienden weigerden; zij verklaarden den paus voor een ketter en zeiden de verdorven geestelijkheid de gehoorzaamheid op; doch ook zij gingen onder in het geweld, hun door de Kerk aangedaan. Zelfs de pauselijke stoel was door zoogenaamde ketters omringd. De Katharen hadden zich tot een kerkgenootschap vereenigd en waagden het zelfs, te Crescia de gansche Roomsche Kerk in den geestelijken ban te doen. Dat ging te ver, zooals paus Innocentius III meende. Zijne legaten trokken barrevoets door Europa, predikten overal en bekeerden met processen en brandstapels. Onder de leiding van Simox van Moxtfort werd op 's pausen aandrang een ware kruistocht beschreven tegen de Katharen in Zuid-Frankrijk, naar hun aanvoerder, den burggraaf van Albi, Albigenzen geheeten. In een 20 jarigen strijd tegen de 300.000, die naar hun bloed dorstten, bleven er bijna geen Albigenzen meer over, terwijl de paus de inquisitie-rechtbanken tegen hun hernieuwd optreden vestigde. Doch van allen onderscheiden en voorzeker boven allen stonden de Waldenzen. Met kracht verzette zich Petrus Waldus, een koopman te Lyon, tegen de dwalingen der Kerk en zijn groot vermogen stelde hem in staat, afschriften des Hijbeis, in de volkstaal overgezet, onder de menigte te verspreiden, in wier midden hij eene vereeniging oprichtte: „de armen van Lyonterwijl hij zelf met de Schrift in de hand door het land trok, waarop de bisschop trachtte hem gevangen te nemen en de paus hem in den ban deed. Waldus vluchtte en verbreidde nu zijne leer in Dauphine, vanwaar de vervolging hem naar Boheme dreef, waar hij in 1179 overleed. Zijne volgelingen, ofschoon het Evangelie vrijelijk wenschende te prediken, dachten er niet aan met de Kerk te breken, en toen dan ook de aartsbisschop hun het zwijgen oplegde, wendden zij zich vrijmoedig tot den paus, die hen echter aan bespotting overgaf. Nu stichtten zij eigen gemeenten in Frankrijk, Duitschland en Italië, waar zij van uit hunne valleien in Piemont hunne leeraars of Barben heenzonden. Als ijverige schriftonderzoekers verwierpen zij alle menschelijke vonden der Kerk en kenmerkten zich door een nauwgezetten wandel. De leeraren voorzagen door hun genees- en heelkunde in eigen onderhoud. Hun zendelingen doorreisden het land als marskramers en boden hun waren aan de kasteelen der edelen te koop aan. En als de aanzienlijke vrouwen, aangelokt door de schoone koopwaar en den matigen prijs, dien zij bedongen, hun vraagden of ze nog meer te koop hadden, dan spraken zij van een diamant van groote waarde, dien zij de genadige vrouw gaarne wilden vereeren, als men hen niet aan de priesters verried. Dan haalden zij van op den bodem van hun mars een Bijbel of Testament te voorschijn en brachten alzoo den strijd tegen de Kerk hunner dagen in kasteel en boerenkluis. Vruchteloos bood paus Innocentuis III hun vrije prediking aan, indien zij zich met de Kerk verzoenen en hem gehoorzamen wilden. Zij weigerden en van nu aan was vervolging hun deel. Duizenden bij duizenden werden omgebracht en de overigen trokken zich in de ontoegankelijke dalen van Piemont en Savoie terug, waarheen de Kerk gansche legers tegen hen deed oprukken, wier vorsten door den paus tegen hen opgehitst waren. Van rots op rots gejaagd als het moede en afgestreden hert, vielen ze in de handen hunner vervolgers en beklommen den brandstapel, dien men voor hen opgericht had, anderen bezweken van afmatting en ellende. Rome bevlekte zich met hun bloed, doch zij hielden zich aan de vermaning der Schrift, die hun van de houtmijt tegenklonk, waarop een hunner beste leeraren, Arnold, het lijf aan zijn Verlosser offerde. »Blijft getrouw tot in den dood en Hij zal u geven de kroon des levens!" De vlammen van den brandstapel zijn uitgedoofd en weder is het donker, in en om ons. De eene ster na de andere verdwijnt aan den hemel der Kerk en angstig richt onze blik zich naar den wachter op Sions muren. Maar zie, een schemerende lichtglans zweeft en speelt over Möra's mijnen en met den vinger daarheen wijzende, spreekt hij : «De morgen is gekomen! en hij juicht: < Houdt Christus Zijne Kerk in stand, Dan mag de hel vrij woeden !"